Raad
vanState 201009852/1/V3. Datum uitspraak: 7 februari 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 15 september 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 4 1 2 2 7 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201009852/1/V3
1.
2
7 februari 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2 0 0 0 heeft de staatssecretaris van Justitie onder meer aanvragen van de vreemdeling om hem als vluchteling toe te laten, dan wel een vergunning tot verblijf te verlenen, niet ingewilligd. Bij besluit van 25 juli 2 0 0 3 , voor zover thans van belang, heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 13 aprü 2 0 0 5 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 juli 2 0 0 3 vernietigd, en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 19 oktober 2 0 0 9 , voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 10 mei 2 0 0 0 door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 15 september 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 oktober 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 120 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2 0 0 0 ) , voor zover thans van belang, kan hoger beroep, als bedoeld in artikel 8 4 van die w e t , slechts worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit dat is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze w e t met uitzondering van een besluit op bezwaar gericht tegen een besluit bekendgemaakt voor inwerkingtreding van de w e t . 2.2. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank over voormeld besluit van 19 oktober 2 0 0 9 , bevattende een besluit op bezwaar gericht tegen het voormeld besluit van 10 mei 2 0 0 0 , dat is bekendgemaakt op dezelfde dag, derhalve vóór inwerkingtreding van de V w 2 0 0 0 op 1 april 2 0 0 1 . Ingevolge voormeld artikel 1 2 0 , gelezen in verbinding met artikel 33e van de Vreemdelingenwet (oud), kan hiertegen - anders dan onder de aangevallen uitspraak is vermeld - geen hoger beroep worden ingesteld. 2.3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
201009852/1/V3
2.4.
3
7 februari 201 1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009852/1/V3
3.
4
7 februari 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w . g . Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Graat ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2 0 1 1 307-614. Verzonden: 7 februari 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
1 2 . 0 k l 2010,13:38
Cirkel Advocaten 0412-654979
Nr. 7643
P.
uitspraak HECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzitting.splaats Zutphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.:AWB 09/41227
Uitspraak in hel geding tussen: geboren op van Afghaanse nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. J.J.T. van Loo, advocaat te Oss, en de Minister van Justitie (voorheen: Staatssecretaris van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. L.H.C, de Vries, werkzaam hij de IND.
1. Procesverloop Bij besluit van 10 mei 2000 heeft verweerder de aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard van 24 januari 1998 niet ingewilligd. Bij besluit van 25 juli 2003 heeft verweerder het tegen het besluit van 10 mei 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier te verlenen, onder een beperking, verband houdende met hel feit dat na driejaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. Bij uitspraak van 13 april 2005 (reg. nr. Awb 03/45541) heeft dezerechtbanken nevenzittingplaats het tegen hel besluit van 25 juli 2003, voor zover hierin het bezwaar tegen hel besluit van 10 mei 2000 ongegrond is verklaard, ingestelde beroep gegrond vcrkJaard, dat besluit van 25 juli 2003 in zoverre vernietigd en venveerder opgedragen een nieuw besluit op hel bezwaar te nemen. Bij besluit van 19 oktober 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de legen voormelde besluiten v;in 10 mei 2000 en 25 juli 2003, voor zover hierin is geweigerd eiser een verblijfsvergunning regulier, onder een beperking, verband houdende met het feit dat na
12. Okt. 2010,18:38
Cirkel Advocaten 0412-654979
Nr. 7643
P. 5
Reg.nr.:A\VB 09/41227
2
driejaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, Riser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 augustus 2010, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk A.J. Omar Khel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
2. Overwegingen 2.1 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de instandlating door verweerder bij het bestreden besluit van de weigering om eiser een verblijfsvergunning regulier, onder een beperking, verband houdende met hei feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, te verlenen toetsing inrechtekan doorstaan. In geschil is de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd ora eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. 2.2 Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2O00 (hierna; Vw 2000) kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is. 2.2.1 Bij voormelde uitspraak van 13 april 2005 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel I (F) van het Vluchtelingenverdrag, en dat verweerder terecht een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan eiser heeft onthouden. 2.2.2 Onder verwijzing naar vaste rechtspraak, waarunder de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 6 augustus 2003 (zaak nr. 200206222/1) en 9 juli 2010 (zaak nr. 200908359/1), gepubliceerd op www.raadvanstate.nl, is de rechtbank van uordeel dat de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, indien tegen het nieuwe besluit gronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk on zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die bcroepsgronden heeft uil te gaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweeden male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen bcroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak miskent. De rechtszekerheid brengt met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het bestuit, voor zover hiertegen be roepsgronde n zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder vourbehoud heeft verworpen. Dit is anders indien de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan niet langer van de juistheid van het eerder gegeven oordeel van de rechtbank over die beroepsgronden kan worden uitgegaan. 2.2.3 Van nieuw gubleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dal en
12- OkU 2010.13:39
Ci r k e l Advocaten Q4I2-654979
Nr. 7648
P. 6
Reg.nr.:AWB 09/41227
3
waarom er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag, en dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening von een verblijfsvergunning op de vuet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser heeft dit standpunt in beroep niet gemotiveerd weersproken. Aldus heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking kumt voorde gevraagde verblijfsvergunning op grnnd van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. 2.3 Ter beoordeling slaat of verweerder terecht heeft geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 te verlenen. 2.3.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, zoals die bepaling gold ten tijde van belang, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleerd aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 houdt derechtbankbij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd. Ingevolge het vijfde lid Iaat Onze Minister de wederpartij en de rechtbank zo spoedig mogelijk schriftelijk weten of de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit. De rechtbank kan daarvoor een termijn stellen. Ingevolge het zevende lid is, aanhef en onder a, is het vijfde lid niet van toepassing indien aan een schriftelijke reactie redelijkerwijs geen behoefte bestaat. Ingevolge artikel 3.107, tweede lid, van het Vreemdclingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt, indien artikel IF van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in de weg staat, aan die vreemdeling evenmin een verblijfsvergunning verleend op ée'n van de andere gronden bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000. Ingevolge artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: RVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. 2.3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat aannemelijk is geworden dat eiser gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst onder de huidige omstandigheden een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een door evenbedoeldc verdragsbepaling verboden behandeling. 2.3.3 Ter beoordeling staat of verweerders standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 van het HVRM zich duurzaam ver7ct tegen zijn uitzetting naar het land van herkomst toetsing in rechte kan doorstaan. 2.3.4
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar paragraaf
12- OkU 2010.18:39
C i r k e l Advocaten 0412-654979
Nr. 7643
P. 7
Reg.nr.:A\VB 09/41227
4
OV3.11.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), op hei standpunt gesteld dal artikel 3 van het ËVRM zich niet duurzaam tegen uitzetting van eiser verzet, nu, ofschoon hij zich in een situatie bevindt dat hij wegens schending van artikel 3 van het EVRM reeds langer dan lOjaar niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst, niet is gebleken dal eiser zieh in voldoende mate heeft ingespannen om te voldoen aan zijn vertrekplicht en dat vertrek naar een ander land niet mogelijk is. Verweerder heeft in dit verband in aanmerking genomen dat eiser gedurende enige tijd in Oezbekistan heeft verbleven voor zijn komst naar Nederland, Gesteld noch gebleken is dat eiser zich aantoonbaar heeft gewend lot de vertegenwoordiging van Oezbekistan waarvan volgens verweerder op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat eiser aldaar toegang zal worden verleend. Volgens verweerder is evenmin gesteld en gebleken dat eiser zich heeft gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (ÏOM) voor het facuiteren van zijn vertrek en dat deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is hei vertrek van eiser te realiseren. Evenmin is gesteld en gebleken dat eiser heeft verzocht om bemiddeling van de Dienst Temgkccr en Vertrek (DT&V) bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad, dan wel dat er andere redenen zijn waarop eiser niet naar een ander land kan, aldus verweerder. 2.3.5 Volgens voormelde paragraaf C4/3.11.3.4 van de Vc 2000, luidend zoals ten tijde van belang en voor zover thans van belang, brengt de onderlinge verhouding tussen de artikelen 45 en 29, eerste lid, van de Vw 2000 met zich dat zo enigszins mogelijk wordt voorkomen dal een vreemdeling in de situatie geraakt dat hem op grond van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag geen verblijfstitel wordt verleend, maar dat hij wegens schending van artikel 3 van het EVRM evenmin wordt uitgezet. Als een dergelijk geval zich voordoet, wordt bij het nemen van het besluit beoordeeld of artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst. De term duurzaam houdt ten eerste in dat de vreemdeling zich op het moment dat het besluil wordt genomen reeds gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie bevindt dat hij wegens schending van artikel 3 van het EVRM nicl kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de eerste asielaanvraag. Verder houdt deze term in dat geen vooruitzicht is op verandering in deze situatie binnen niet al te lange termijn. Ten slotte dient de vreemdeling aannemelijk te hebben gemaakt dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst ondanks voldoende inspanningen van de vreemdeling om te voldoen aun zijn vertrekplicht niet mogelijk is, aldus de Vc 2000. 2.3.6 Eiser heeft beluogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aan het vorenbedoelde duurzaatnheidvcrcisie is voldaan, nu uii de intrekkingmemo van het ingetrokken besluit van 24 april 2008 blijkt dat sprake is van een duurzame schending vun artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Volgens vorenbedoeld beleid is het voor de vraag of artikel 3 van het EVRM zich duurzaam tegen uitzetting van de vreemdeling verzet vyn belang of hij aannemelijk heeft gemaakt dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst ondanks voldoende inspanningen van de vreemdeling om ie voldoen aan zijn vertrekplicht niet mogelijk is. Daarbij neemt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2003 (zaak nr. 201)800038/1, www.rattdvanstate.nl), in aanmerking dat vorenbedoelde minuut cen inicm stuk is dat een rol speelt in het besluitvormingsproces, maar geen deel uitmaakt van het uiteindelijke besluit.
12. Ok t. 2010.13:40
Cirkel Advocaten 0412~654979
Nr. 7643
P. 8
Reg.nr.:AWB 09/41227
5
2.3.7 Eiser heeft betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat vertrek naar een ander land dan het land van herkomst ondanks voldoende inspanningen van eiser om te voldoen aan zijn vertrekplicht niet mogelijk is. Eiser heeft in dit verband bij brieven van 16 december 2009 en 13 augustus 2010 nieuwe stukken ingebracht. Uit die stukken blijkt dat eiser via de c-maii een verzoek om toelating als vluchteling heeft gericht aan het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika in Amsterdam, de Nederlandse ambassade in Wellington (Nieuw-Zeeland), een reactie van deze instelling aan eiser, het Nederlandse consulaat in Tashkent (Uzbekistan), het mi gratie bureau van Canada in Amsterdam, de Visadienst van het con su laat-ge neraai van Duitsland en de Belgische ambassade in Den Haag. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij niet voJdoet aan de algemene voorwaarden die de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australia, Nieuw-Zeeland en Brazilië stellen aan immigratie naar die landen. De rechtbank Overweegt als volgt. 2.3.8 Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat die stukken, feiten en omstandigheden op de voet van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aanleiding zijn voor handhaving van het bestreden besluit. Verweerder heeft in dit verband in aanmerking genomen dat eiser met die stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om te voldoen aan de op hem rustende vertrekplicht Uit de stukken blijkt volgens verweerder niet van concrete pogingen van de zijde van eiser om daadwerkelijk toegang te krijgen tot (e'en van) de in de brieven van 16 december 2009 en 13 augustus 2010 vermelde landen. Uit de stukken blijkt volgens verweerder niet dat de verzoeken om toelating zijn gericht tot de autoriteiten, maar tot de ambassades en/of consulaten van de desbetreffende landen, gelet waarop de verzoeken op voorhand kansloos zijn. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat eiser zijn verzoek om toelating als vluchteling in Nieuw-Zeeland heeft gericht tot de Nederlandse ambassade in Wellington (Nieuw-Zeeland) en niet, zoals in de reactie van deze instantie aan eiser is geadviseerd, tot de Nieuw-Zeelandse ambassade in Den Haag. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat hetrichtenvan verzoeken om toelating als vluchteling aan Dublinlanden voor eiser op voorhand zinloos is. Evenmin heeft eiser volgens verweerder met de stukken aannemelijk gemaakt dat hij niet op andere dan vluchtelingenrechtelijke gronden voor toelating in (één van) die landen in aanmerking kan komen. Dat eiser naar hij heeft gesteld niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor toelating in Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Brazilië leidt er volgens verweerder niet toe dat eiser concrete pogingen in het werk heeft gesteld om te voldoen aan zijn vertrekplicht. Volgens verweerder had het bijvoorbeeld (ook) op eisers weg gelegen om te pogen om toelating Ie bewerkstelligen in landen in de omgeving van zijn land van tierkomst, waaronder Irakof Pii kistan. 2.3.9 Naar het ourdeel van de rechtbank heeft verweerder met het vorenstaande genoegzaam gemotiveerd uiteengezet dat de door eiser-in beroep ingebrachte feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving van het bestreden besluit op de voet van artikel S3, vijfde en zevende lid, van de Vw 2000. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat ook uit de in beroep ingebrachte feiten en omstandigheden niet blijkt dat eiser voldoende pogingen in hel werk heeft gesteld om ie voldoen aan de op hem rustende vertrekplicht en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet elders kan worden toegelaten. De conclusie is dal verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aitikcl 3 van hel EVRM zich duurzaam legen zijn uitzetting verzet. De rcchibunk verwerpt het beloog vim eiser.
2. Okt. .2010. 18:4
Cirkel Advocaten 0412-654979
Nr. 7643
P. 9
Reg.nr.:AWB 09/41227
23.10 Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, vim de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 3.107, tweede lid, van het Vb 2000 te verlenen. 2.4 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing De rechtbank: • verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. LJ.P. Larabooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in he^r^nbajyujitgesproken op 15 september 2010.
^ ûd-io-to Rechto&iddc] /* Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ortder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op;
i J ççp
Vue DeGri
9flfft
2. O k U
2010,13:36
Nr. 7643
Cirkei Advocaten 0412-654979
P.
uw. mr. Y.G.F.M, Co«nden mw. rnrJ.E. Iunhi*r
Postbus pg
Kruiïrtraat 60
T 0417-6549ÏÜ
inful?cir kifl3dvocnten.nl
rtir, PJJH. van Kuppeovtld
Ï44AA$ÜU
s j j i H t Os*
r 0411-6^979
wwwclfldartvncjten.nl
mr. )4.T. van Lo«
CIRKEIADVOCATEN Aan de Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
RAAD VAN STATE INGEKOMEN LI
L
0KÎ 2010
ZAAKNR. l 6 ^ o 9 ^ AAN: 1/j BEHANDELD:00:
Per fax 070 - 3 6 5 13 80
PAR:
Oss, 12 oktober 2010 HoogëdelgestFëng Collegê7'
"
Appellant is de heer geboren op . van Afghaanse nationaliteit in deze zaak uitdrukkelijk woonplaats kiezende te (5341 HE) Oss, aan de Kruisstraat 60 (postadres als in briefhoofd dézes), ten kantore van de advocaat mr. J.J.T, van Loo, die in deze zaak als zijn gemachtigde optreedt, dit appelschrift ondertekent en die verklaart tot het instellen van dit hoger beroep door appellant bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Bij uitspraak van 15 september 2010, verzonden op 15 september 2010, procedurenummer AWB 09/41227, heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken), het beroep van appellant tegen een besluit van 19 oktober 2009 van de INO, verweerder, ongegrond verklaard. De uitspraak is bijgevoegd. Het IND-dossiernummer van zijn zaak bij verweerder is 9801-22-8084 en zijn vreemdelingennummer is Appellant kan zich met genoemde uitspraak en met de overwegingen waarop deze berust niet verenigen en stelt daartegen hoger beroep In bij uw Afdeling. Appellant voert tegen de uitspraak van de rechtbank de volgende grief aan: Grief De rechtbank overweegt ten onrechte: "Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het vorenstaande genoegzaam gemotiveerd uiteengezet dat de door eiser In beroep ingebrachte feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving van het bestreden besluit op de voet van artikel 83, vijfde en zevende lid, van de Vw 2000. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat ook uit de in beroep ingebrachte feiten en omstandigheden niet blijkt dat eiser voldoende pogingen in het werk heeft gesteld om te voldoen aan de op hem rustende vertrekpiicht en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet elders kan worden toegelaten. "
Appellant is van mening dat hij wel voldoende concrete pogingen In het werk heeft gesteld om te voldoen aan de op hem rustende vertrekpiicht. Pagina 1 van 2
12. Ok U 2010.18:37
Cirkel Advocaten 0412~6549 79
Nr. 7648
P.
Appellant heeft naar voren gebracht, hetgeen niet is betwist, dat de emfgratievoorwaarden van een groot aantal fanden is onderzocht Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat appellant aan bijna geen enkele voorwaarde voor emigratie voldoet. Op voorhand is dan ai duidelijk dat het Indienen van een emigratieverzoek geen enkele kans van slagen heeft. Appellant meent dat het instellen van onderzoek naar emfgraöemogelijkheden bij een groot aantal fanden ook gezien dient te worden als concrete en voldoende pogingen om Nederland te vertaten. Voorts is van een groot aantal fanden onderzocht dat het aanvragen van asiel alleen kan aan de grens van dat land of fn het land zelf. De asielaanvraag kan niet van uit een ander veilig land ingediend worden. Appellant meent dat, nu verweerder op de hoogte is van-de voorwaarden voor toelating van de meeste landen, van hem volstrekt zinloze pogingen om toelating te krijgen In een andere landen worden verwacht om aannemelijk te maken dat hij niet kan vertrekken. Appellant ziet nfet in dat het indienen van volstrekt kansloze emlgraöeverzoeken gezien kunnen worden als concrete en zinvolle pogingen om Nederland te verlaten. Appellant blijft daarom op het standpunt staan dat hij wel concrete en zinvolle pogingen heeft gedaan om Nederland te verlaten. Appellant verzoekt u op grond vanjjet bovenstaande het hoger beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat hef: i)ïieldej3dei$eroep gegrond verklaard wordt.
Pagina 2 van 2