Raad
vanState 201010126/1/V4. Datum uitspraak: 12 oktober 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 september 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 1 1 6 3 9 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201010126/1/V4
1.
2
1 2 oktober 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 2 6 maart 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 september 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 0 oktober 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en t w e e d e lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2010101 26/1 /V4
3.
3
1 2 oktober 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Winden ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 2 oktober 2011 348-613. Verzonden: 1 2 oktober 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 'S-GrJAVENHAGË Sector bestuursrecht j
Afdeling 3, meervoudige kamer i
Regnr.: AWß 10/1163p B6PTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen , ejiser, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. F.H. Bruggink, advocaat te 's-Graven h age, en
de minister van Justitie, verweerder.
I r PROCESVERLOOP £iser heeft gesteld te zijn geboren op en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 24 september 2009 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 26 maart 2010, verzonden op 29 maart 2010, heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen omdat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn Voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 29 maart 2010 heeft eiser tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. i
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
I De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 juli 2010. Hét onderzoek ter zitting isj bij die gelegenheid geschorst teneinde eiser de gelegenheid te geven nadere informatie over te leggen. Na ontvangst van de informatie is het beroep doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De openbare behandelmg van het beroep door de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Eiser en mr. M. Timmer, namens zijn gemachtigde, zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde,; mr. P, vanden Berg, Tevens was terzittingaanwezigeen tolk inde Somalische taai. * | H OVERWEGINGEN 1 Ingevolge artikjel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in
8T/£T:36ed
08£ÏS9£0100:°1
008£68£0
B3WWI1 W aW:w°Jd 8T=ST 0T0B-IOO-03
Regnr.: AWB 10/11639 BEPTDN
artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval! is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voorde behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij eed van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003), i
2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Vo 343/2003, behandelen de lidstaten van de Europese Unie elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III van de Vo 343/2003 genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerste lid, een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vo 343/2003 wordt, indien de om terugname verzochte lidstaat niet reageert binnen de onder b genoemde termijn van één maand of twee weken, hij geacht in te stemmen met terugname van de asielzoeker. Italië1 heeft niet tijdig gereageerd op het terugname verzoek van 26 februari 2Û10, zodat Italië opgrond vanartikel 20, eerste Üd, aanhef en onder c, van de Vo 343/2003 wordt geacht in te stemmen met terugname van eiser. Krachtens het door verweerder ter zake gevoerde beleid in paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt van de mogelijkheid het asielverzoek zelf te behandelen terughoud 2nd gebruik gemaakt. Ingevolge paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vc 2000 gaat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten principale vanuit dat de lidstaten de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is in dat geval volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) aan eiser om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Italië van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd (zie onder meer de uitspraken van de ABrjS van 30 oktober 2009, U N BK2300, BK2240 en BK2296). Eerst indien hij daarin is ges aagd, kan verweerder niet langer volstaan met een algemeen beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en is het aan hem om concreet te weerleggen dat eiser bedoelde risico's oopt.
08£TS9£0100:°1
008£68£010
aawwii w a w ^ 0 ^ BT=ST 0T0S-IDO-0B
Regnr.:AWB 10/11639 BÊPTDN
3 Eiser heeft in ïijn beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verweerder derhalve naar de mening van eiser op Humanitaire gronden artikel 3, tweede lid, van de Vo 343/2003 had dienen toe te passen en het asielverzoek aan zich dienen te trekken. De overdracht aan lta(ië zou namelijk in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, nu Italië het refoulementverbod schendt. Hiertoe voert hij aan dat hij in Italië niet is gehoord en daarom niet in staat zal worden gesteld een herhaalde asielaanvraag te doen. Dit wordt onderbouwd door het feit dat geen àprake is van een expliciet claimakkoord. Hierbij is tevens van belang dat eiser minderjarig is. Bovendien kan eiser tegen uitzetting door Italië in strijd met het refoulementverbod geen effectieve rechtmiddelen aanwenden, nu dat de Italiaanse autoriteiten zich niet ajan de hun opgelegde interim measures houden. Zo is niet alleen op 2 juni 2008 de vreemdeling uitgezet, maar tevens op 13 december 2008 de vreemdeling ' naar Tunesië, op 2 augustus 2009 de vreemdeling naar Tunesië en zeer recent op I mei 2010 de vreemdeling, naar Tunesië. Bovendien heeft eiser in Italië geen opvang gekregen en is uitzetting in strijd met artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), aldus eiser. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser voorts verwezen naar de volgende documenten: j het rapport van _ van 16 april 2009; de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzirtingsplaats Haarlem, van 20juli 2009, nr. AWB 09/26037; de uitspraken van de ABRS van 31 augustus 2009, nr. 200907111/2, en 16 september 2009, nr. 200906498/2; het rapport Human Rights Watch (HRW) van 21 september 2009 'Pushed Back, Pushed Arounl';
het artikel in h ït NRC Handelsblad van 22 september 2009 "Italië schendt rechten met migratiebeleid"; het artikel van A. Ricci Ascoli 'Asiel in Zuid-Europa', gepubliceerd in NAV 2009, 3; het rapport van Save the Children 'Notes on reception conditions of minor age asylum seekers in Italy' van 14 september 2009; het standpunt van de Stichting Nidos, jeugdbescherming voor vluchtelingen te Utrecht (Nïdos) van 10 november 2009 waaruit blijkt dat deze voogdijorganisatie niet kan meewerken aan een overdracht ingevolge de Vo 343/2003; de Interim Measures (rule 39) van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 18 augustus 2009, 13 november 2009,2 december 2009, 7 januari 2009, II juni 2010, II februari 2010, 10 februari 2010, I4januari 2010 en 7 januari 2010;! de Statements of facts van het EHRM van 16 maart 2010 en 4 juni 2010; de brief van 26 februari 2010 van Churches Commission for Migrants in Europe. 4
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van ds rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Italie' van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd.
8T/ST=a6ed
08£TS9e0^00:°l
008£68£010
aawwii w dw^o^i 6T=ST 0102-100-05
)
Regnr.:AWB 10/116(39 BEPTDN
De rechtbank overwejegt, onder verwijzing naar de voormelde uitspraken van de ABRS van 30 oktober 2009 en dfe uitspraken van deze rechtbank van 28 april 2010 (UN BM9749 en BM9750), dat hetgeen door eiser is aangevoerd geen grond vormt voor het oordeel dat verweerder zich niet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft mogen beroepen. Voormelde stukken en eisers verklaringen vormen geen concrete aanwijzing dat Italië' eiser, die wordt overgedragen in het kader van de Vo 343/2003, in strijd met zijn nonrefoulementverplichtingen zal verwijderen. Ook de door eiser ingeroepen Statements of facts leveren niet een dergelijke concrete aanwijzing op, nu zij op andere zaken zien en niet een daarvoor voldoende motivering bevatten. Dit geldt evenzeer voor de ingeroepen interim measures. In dit verbind verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRS van 3 november 2009 (LflN: BK2255). De rechtbank voegt hier aan toe dat verweerder in dit verband terecht heeft aangevoerd dat er nog steeds verzoeken om interim measures tegen Italië worden afgeweken, ook ten aanzien van minderjarige Somaliers. Verder overweegt de rechtbank onder verwijzing naar voormelde uitspraken van de ABRS van 30 oktober 2009 lat, voor zover eiser heeft betoogd dat de omstandigheden waaronder asielzoekers in Italië verblijven niet in overeenstemming zijn met Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 janua'i 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lid; taten (de Opvangrichtlijn), eiser daarover bij de Italiaanse autoriteiten dient te klagen. Ten aanzien van de verwijzing naar het rapport van Thomas Hammarberg van 16 april 2009» het rapport van HRW|van2l september 2009 en het artikel van A. Ricci Ascoli, gepubliceerd in NAVJ2009,3, overweegt de rechtbank dat deze stukken reeds zijn betrokken in genoemde uitspraken van de ABRS van 30 oktober 2009 alsmede in de genoemde uitspraken van deze rechtbank van 28 april 2010. Een soortgelijk artikel uithetNRC Handelsblad als het d >or eiser genoemde artikel, is betrokken in voormelde uitspraak van deze rechtbank van 2& april 2010 (UN: BM9749). Met betrekking tot de publicatie van Annika Parsons, "The best interests of the child in asylum and refugee procedures in Finland" overweegt de rechtbank dat deze publicatie op Finland ziet en derhalve in deze procedure geen rol kan spelen. Ten aanzien van het rapport van Save the Children overweegt de rechtbank dat dit document enkel algemene informatie bevat waarmee eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van hem persoonlijk feiten en omstandigheden zijn op basis waarvan verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan. De brief van Churche£ Commission for Migrants in Europe leidt evenmin tot een ander oordeel, nu deze enkel een verzoek betreft gericht aan een aantal Europese instellingen en onduidelijk is op welke informatie de briefis gebaseerd. Het betoog van eiser c at de behandeling van minderjarige asielzoekers door de Italiaanse autoriteiten en de oms:andigheden waaronder zij in Italië verblijven op zichzelf reeds in strijd is met artikel 3 \an het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind(IVRK) faalt. Ook hieromtrent behoort te worden geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten en zonodig daarna bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank verwijst naar de uitspraak van iel EHRM van 2 december 2008 (JV 2009,41). De brief van 10 november 2009 van Nidos, waaruit blijkt dat deze organisatie niet mee kan
08£TS9£0
008£68£010
aaWWIi W *lJ:woJj 6T:£T 0T02-JLDO-02
Regnr.: A W B 10/1163? BEPTDN
werken aan de terugkeer van een jongere naar een ander Europees land zolang voor de voogdijorganisatie niet duidelijk is waar deze jongere wordt opgevangen en wie de voogdij zal krijgen» leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit niet blijkt dat er in Italië voor alleenstaande minderjarigen, zoals eiser, geen voogdijvoorziening zou kunnen worden getroffen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRS van 30 oktober 2009 (LJNJ 8K2240). Overigens valt noch uil de tekst noch uit de wordingsgeschiedenis van het I V R K af te leiden dat ingevolge de bepalingen van dat verdrag voor de Nederlandse staat verplichtingen bestaan die verder gaan dan hetgeen reeds is neergelegd in de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot de toelating van vreemdelingen. Voorzover eiser bedoeld heeft een beroep te doin op artikel 3 van het I V R K , overweegt de rechtbank dat dit artikel volgens vaste jurisprudentie geen norm bevat die zonder nadere uitwerking in nationale weten regelgeving direct toepasbaar is. Voor zover eiser zich beroept op een eventuele schending door Italië van het refoulementverbod overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de beslissing van het E H R M van 2 december 2008 en de eerder vermelde uitspraken van de ABRS van 30 oktober 2009 en van deze recmbank van 28 april 2010, dat eiser deze klacht bij de Italiaanse autoriteiten naar vorenjmoet brengen en 20nodig daarna bij het EHRM. De door eiser aangevoerde stukken gjeven geen grond voor het oordeel dat in Italië in het algemeen geen effectieve rechtsmiddelen tegen een dreigende uitzetting kunnen worden aangewend. Eiser heeft zich in dit ^erband beroepen op een op 3 juni 2010 aangenomen resolutie van het Comité van Ministers van de raad van Europa (CM/ResDH(2010)83), waarin zorg wordt uitgesproken over het feit dat Italië in tenminste vier gevallen vreemdelingen in strijd met een getroffen Interim Measure heeft uitgezet, waarbij het gaat om een periode van nog geen twee jaar en de laatste uitzetting op 1 mei 2010 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het in geen van de vier gevallen ging om Dublinclaimanten. Voorts heeft verweerder verklaard dat het in ieder geval in drie van de vier gevallen personen betrof die werden verdacht van dan wel waren veroordeeld voor terroristische activiteiten en dat het in alle vier de gevallen uitzetting naar Tunesië betrof. Deze omstandigheden zijn in het geval van eiser niet aan de orde. Uit deze uitzettingen in strijd met Interim Measures valt dan ook niet af te leiden dat de 'echtsmiddelen die eiser kan aanwenden tegen een dreigende uitzetting niet effectief zouden zijn. Verweerder heeft zich jelet op vorenstaande met een beroep op het interstatelijke vertrouwensbeginsel o > het standpunt kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen za! nakomen en heeft in redelijkheid onvoldoende grond aanwezig kunnen achten om eisers asielverzoek in behandeling te nemen op grond van artikel 3, tweede lid, v i n de Vo 343/2003.
8T/lT:36t?d
5
Gelet op het v orenstaande is het beroep ongegrond.
6
Er zijn geen teirmen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
0BETS9C0100:oi
008£68£010
dBWWIl W aW: W O J J 02:ST 0T05-J.DO-05
Regnr.: A W ß I O/l 1639 BEPTON
HI
BESLISStNjG
De rechtbank 's-Gravenhage i
RECHTDOENDE: \ i verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld doqr mr. C.I.H. «.erstens-Foe kens, voorzitter van de meervoudige kamer, en de leden, mrs. C. Rette ren A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier JJ. ICip.
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2010.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het ir dienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift a ient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dieit een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerdjworden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus ló! 13,2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raad vanstate.nl'
Afschrift verzonden cp:
8T/8T=36ed
08£TS9£0100:°1
2 2 SEP. lUlu
008£68£010
cSWWIl W aW:wojd 02=ST 0T03-1DO-05
ftib abrs vbta dvo | hoger beroepschrift | pagina 1/3 aan fax
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State 070-365J380
van
Advocatenkantoor Timmer mr M. Timmer Calandstraat 1-35 (K4.25) 2521 AD jS-Gravenhage 07O - 3800 826 070 - 389 3800
telefoon fax www email inzake kenmerk betreft datum
www, advocatenkantoortimmer.nl ti mm er(3) advocatenkaiitoortimmer.nl
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 O OKT 2010
/hb abrs vbta dvo AWb 10/11639 hoger beroepschrift in 2-voud 20 oktobler 2010 van Somalië nationaliteit, geboren op in Somalië, te dezer zake woonplaats kiezende te 'sGravenhàge ten kantore van mr M. Timmer aan de Weteringkade 9 te V Gravenhàge (2515 AK), advocaat aldaar, die door appellant bepaaldelijk gevolmachtigd is hoger beroep in te stellen, stelt hierbij hoger beroep in van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 september 2010, kenmerk Awb 10/11639, waarvan een afschrift hier bij gaat. Grief 1 Ten on« chte overweegt de rechtbank op pagina 4 2e alinea met een impliciete verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten (van de Mens van 2 december 2008 in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk1,32733/08 - zakelijk weergegeven - dat voorzover appellant heeft betoogd dat de omstandigheden waaronder asielzoekers in Italië verblijven niet in overeenstemming zijn met de Opvangrichtlijn appellant daarover in Italië moet klagen. Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 4 laatste alinea en verder eveneens met een verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 2 december 2008, in de 2aak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk, 32733/08 - zakelijk weergegeven - dat over de behandeling van minderjarige asielzoekers door de Italiaanse autoriteiten en de omstandigheden waaronder minderjarige asielzoekers in Italië verblijven moet worden geklaagd in Italië. Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 5 3e alinea met een verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vajn 2 december 2008 in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninklijk*,32733/08 - zakelijk weergegeven - dat voorzover appellant zich beroept op een schending van het refoulementverbod door Italië appellar t daarover in Italië moet klagen. Toeliet ting grief 1 In de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk boog het EU Hof van Justitie [hierna: Hof] zich over een klacht van een Iraanse asielzoeker, van wie lop grond van de Dublinverordening was vastgesteld dat
'*EHRM( 2 december 2009, 32733/0. Î *EHRM, a december 2009, 32733/ûi
8T/0T:a*ed
0B£I£9£&L00:Q1
008£68£010
èSWWIl W aW:w°*
I I
/hb abrs vbta dvo | boger beroepschrift | pagina 2/3 Griekenland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek, over een dreigende schending van artikel 3 EVRM door die overdracht aan Griekenland. 1
Het Hof overweegt met een verwijzing naar een arrest van 18 februari 1999 in die 2aak , t. Duitsland3 dat indien partijen bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens4 internationale organisaties oprichten om de samenwerking op bepaalde gebieden te verbeteren dat gevolgen kan hebben voor de bescherming van fundamentele rechten. Het is volgens het Hof onverenigbaar met het Verdrag ^ndien partijen bij het Verdrag zich door die samenwerking zouden kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die uit het Verdrag voortvloeien. Dat is slechts anders indien binnen internationale organisaties in voornoemde zin fundamentele rechten op vergelijkbare wijze worden gewaarborgd als door het Verdrag. Dan is het nakomen van verplichtingen voortvloeiende uit lidmaatschap van die organisaties gerechtvaardigd. Binnen de Europese Unie waarvan veel partijen bij het Verdrag lid 2ijn is een Europees Asielstelsel tot stand gekomen. Dat Europees Asielstelsel bestaat onder meer uit op artikel 63 lid 1 van het EG Verdrag (oud) gebaseerde maatregelen inzake asiel: de Eurodac- en Dublinverordening, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Door het Europees Asielstelsel dat bestaat uit een geheel van maatregelen worden in beginsel fundamentele rechten, in het bijzonder het refoule me ntverbod, binnen de Europese Unie op vergelijkbare wij2e gewaarborgd als door het Verdrag. Omdat het refouîementverbod in beginsel op vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd kan een EU lidstaat uit de Dublinverordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en hoeft een beroep op het refoulem'entverbod niet inhoudelijk te worden behandeld in de claimende lidstaat. Volgens het Hof was in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk g§gn sprake vin een situatie waarin de verantwoordelijk lidstaat het zo bont maakte dat het refouîementverbod binnen de Europese Unie niet meer op vergelijkbare wijze werd gewaarborgd als door het Verdrag. Het Hof overwoog vervolgens dat vanuit het oogpunt van het Verdrag Dublincliaimanten in verantwoordelijke lidstaat altijd nog de bescherming van het Verdrag in kunnen roepen. i
Indien e : wel sprake is van een situatie waarin een verantwoordelijke lidstaat verplichtingen voortvloeiende uit het Europees asielstelsel niet [meer] naleeft waardoor het refouîementverbod binnen de Europese Unie niet meer op vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag is een Dublinoverdracht aan die Lidstaat in strijd met het Verdrag! i
Ten onrechte heeft de rechtbank niet beoordeeld of de Minister van Justitie aan de uit het Verdrag voortvloeiende vergewisplicht heeft voldaan 3
EHRM, 18 februari 1999, 26083/94 * hierna: Verdrag !
8T/TT:36ed
08£IS9£0100:°1
008£68£0
a3WWIl W dW^OJJ LX :£T 0T08-1DO-0B
'hb abrs vbta dvo | hoger beroepschrift | pagina 3/3 Grief 2 Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 5 3e alinea en verder dat de door appellant overgelegde stukken geen grond geven voor het oordeel dat in Italië in het algemeen geen effectieve rechtsmiddelen tegen een dreigende uitzetting kunnen worden aangewend. Toelichting grief 2 De rechtbank miskent dat voor de beoordeling van de vraag of rechtsmiddelen effectief zijn het geheel van maatregelen van het Europees Asielstelsel van belang is. Ten onrechte heeft de rechtbank dat geheel van maatregelen waaronder in het bijzonder de opvang niet betrokken bij de beoordeling van de Italiaanse rechtsmiddelen. Namens appellant verzoek ik u het hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspjktak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 september 2010, kenmerk Awb 10/11639 te vernietigen, en opnieuw rechtdoende het yin appellant gegrond te bepalen, kosten rechtens. tigde
8T/ST:36ed
0B£TS9E0100:°i
008£68£010
aawwn w aw=u'0Jd IT=ST 0102-100-02