Raad
vanState 201007297/1 /V2. Datum uitspraak: 16 november 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: mede ten behoeve'van haar minderjarige kind, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 30 juni 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 3 4 9 8 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201007297/1/V2
1.
2
16 november 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 juni 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juli 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201007297/1/V2
3.
3
16 november 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . B . M . Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w . g . Hent lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Zwemstra ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2 0 1 0 91-664. Verzonden: 16 november 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
27. J u l i .2010 14:42
Nr. 4425
0031 [0]43 3252099 advocaten
P.
Rechtbank 's-Gravenhage Zitting houdende te Maastricht Vreemdelingenkamer Bezoekadres
Postadres: Postbus 1968.6201 BZ Maastricht
St Annadal 1
Onderdeel Contactpersoon Ooorkjesnummerfs) Faxnummer afdaling Datum Ons kenmerk
AANTEKENEN
6214 PA Maastricht
Mevrouw mr. S. Selbach Tongerseplein 9 6214 BH Maastricht
Tfllflfoon 043-3485*65 F « 043-3465174
zittingsfase VK mevr K. ven Oudheusden 043-3465210 043-3465174 30 juni 2010 procedurenummer 09 / 34983 BEPTDN Gl Zl KEG casusnummer
Bij beantwoording ds datum en ons kenmerk vermelden. Wut u slechts één zaak In uw bnef behandelen.
Uw kenmerk Bijlagen] Onderwerp Justitienummer CRV-nummer
de procedure van 0807.15.1016 272.564.3278
Geachte mevrouw, Hierbij zend ik u een afschrift van de uitspraak in bovenvermelde procedure. Voor het instellen van een rechtsmiddel verwijs ik u naar de uitspraak.
EW001
27. Juli.2010 14:42
0031 [0] 43 3252099 advocaten
Nr. 4425
P. 7
RECHTBANK 's-Gravenhage, zittinghoudend te MAASTRICHT Reg.nr AWB 09/34983 BEPTDN
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen . eiseres, mede namens haar minderjarige zoon,
en de Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Datum bestreden besluit: 1 september 2009. Kenmerk: 0807.15.1016. V-nummer: I. PROCESVERLOOP Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde bestuit. Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft op 14 april 2010 plaatsgehad, alwaar eiseres en haar gemachtigde S. Selbach, advocaat te Maastricht, zijn verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door F. Ticheler, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
II, OVERWEGINGEN Eiseres, geboren op en van Nfgeriaanse nationaliteit, heeft op 14 juli 2008 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiseres het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiseres werd door haar vader bedreigd met gedwongen abortus nadat zij zwanger was geraakt van een jongen met wie ze ging studeren, en zij een door haar vader met een andere partij afgesproken uithuwelijking weigerde. Eiseres is vervolgens gevlucht naar tsinya en heeft daar twee jaar bij een vrouw gewoond en voor deze vrouw gewerkt. Op een gegeven moment kwamen mannen met maskers en kapmessen naar Isfnya die aan de hand van een foto van eiseres naar haar op zoek waren. Eiseres heeft toen hulp gezocht bij een vrouw die haar in contact heeft gebracht met een reisagent en is vervolgens haar land onMucht. Eiseres is - met verwijzing naar haar vaders bedreigingen jegens haar - bang voor (uithuwelijking door) haar vader en voor de mannen die naar haar op zoek waren. Zij vreest dat laatstgenoemden haar zullen doden als ze terug zou keren naar Nigeria. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste fid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder heeft daartoe gesteld dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die haar identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van die documenten niet aan haar is toe te rekenen. Gelet hierop is de oprechtheid van het asielrelaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van dat relaas. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Verweerder volgt eiseres in het gedeelte van het relaas met betrekking tot haar
.
27. J u l i .2010 14:43
0031 [0]43 3252099 advocaten
Reg.nnAWB 0 9 / 3 4 9 8 3 BEPTDN
Nr. 4425
P. 8
pagina 2 van 6
zwangerschap, het voornemen van haar vader om haar uit te huwelijken, haar daaropvolgende vlucht naar Isinya en haar verblijf aldaar. Verweerder volgt eiseres echter niet in de gebeurtenissen die zich in Isinya hebben voorgedaan en in de vrees van eiseres die zij aan dit gedeelte van het feitencomplex stelt te ontlenen. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op een van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Bovendien komt eiseres niet In aanmerking voor een ambtshalve verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder heeft daartoe In aanmerking genomen dat voor eiseres opvang mogelijk is bij haar vader of bij een opvangtehuis waar vrouwen tijdelijk kunnen verblijven. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat eiseres inmiddels meerderjarig is en reeds om die reden niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ais bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Voor eiseres zijn opvangmogelijkheden in Nigeria. Verweerder verwijst naar de Real Women Foundation en Project Alert organisaties die beschikken over opvangtehuizen alwaar vrouwen tijdelijk kunnen verblijven. Eiseres kan zich met het bovenstaande niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat het onlogisch is dat haar in het kader van da reisroute niet wordt tegengeworpen dat ze geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, maar wel In het kader van het aantonen van haar identiteit en nationaliteit. Eiseres heeft duidelijk verklaard dat de reisagent alle papieren onder zich had en na aankomst in Nederland is verdwenen met deze papieren. Verweerder concludeert ten onrechte dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar vrees die zij aan haar (geloofwaardig bevonden) feitencomplex ontleent omdat haar problemen zouden zijn gelegen in de privésfeer. Daartoe heeft eiseres gesteld dat ze risico loopt op uithuwelijking, wellicht een verplichte abortus dan wel besnijdenis van het kind als dit een meisje zou zijn (geworden). De autoriteiten van Nigeria zijn niet in staat haar tegen deze praktijken te beschermen en daarmee loopt eiseres een risico te worden onderworpen aan in artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), genoemde verboden behandelingen. Voorzover verweerder haar relaas met betrekking tot de gebeurtenissen in Isinya ongeloofwaardig heeft geacht, heeft eiseres aangevoerd dat zij twee jaar in een ander gebied in Nigeria heeft verbleven. Dat eerst na twee jaar naar haar gezocht is, hoeft niet per definitie ongeloofwaardig te zijn. Het kan zo zijn dat reeds vanaf haar vertrek naar haar is gezocht Eiseres heeft daarnaast uitvoerig verklaard over haar verblijf in en over de vrouw die haar heeft geholpen. Verweerder acht dit verblijf ten onrechte ongeloofwaardig, nu niet langer wordt tegengeworpen dat eiseres de naam van de vrouw in voor wie eiseres heeft gewerkt niet weet te noemen. Het is in Nigeria normaal dat personen niet bij de voornaam worden genoemd. Eiseres heeft geen sociaal netwerk in Nigeria en van haar als jonge alleenstaande moeder kan niet verwacht worden dat er voor haar een verblijfsalternatief Is in andere delen van Nigeria waar volgens het ambtsbericht adequate opvang voorhanden zou zijn. Met betrekking tot het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen overweegt verweerder ten onrechte dat voor eiseres opvang mogelijk is bij haar vader, nu zij juist hem is ontvlucht. Van het nieuwe programma voor terugkeer via Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kan nog niet worden geconcludeerd of dit programma werkt, nu tot op heden geen Nigeriaanse vreemdelingen onder dit programma zijn teruggekeerd. De rechtbank stelt vast, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder eiseres in aanmerking moet laten komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, dan wel op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Ter beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank als volgt Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een
.
27. Ju 1 i -2010 14:43
0031 [0]43 3252099 advocaten
R e g . n n A W B 0 9 / 3 4 9 8 3 BEPTDN
Nr. 4425
P. 9
pagina 3 van 8
rechtsgrond voor verlening opleveren. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren, dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. Het beleid met betrekking tot het toerekenbaar ontbreken van documenten is neergelegd in onderdeel C4/3.Q van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). In dit beleid is onder meer bepaald dat de vaststelling dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten ten aanzien van oen van de elementen Identiteit, nationaliteit, reisroute en asielrelaas voldoende is om artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 tegen te werpen. Volgens paragraaf C4/3.63 van de Vc 2000, voor zover hier van belang, wordt de vraag of sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten beoordeeld aan de hand van de volgende criteria: a. Zijn de verklaringen omtrent het betreffende element en het ontbreken van de betreffende documenten consistent en geloofwaardig? b. Komen deze verklaringen overeen met hetgeen overigens bekend is? Niet in geschil is dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die haar identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar door omstandigheden lastig is geweest om een paspoort aan te vragen. Daarbij heeft verweerder tevens kunnen betrekken dat eiseres geschoold is en van haar enige algemene kennis mag werden verwacht. Evenmin kan de stelling van eiseres dat de reisagent alle papieren onder zich had en na aankomst in Nederfand is verdwenen, tot een ander oordeel leiden nu dit voor rekening en risico van eiseres dient te komen. Nu eiseres om bescherming verzoekt van de Nederlandse autoriteiten, mag worden verondersteld dat zij voldoende vertrouwen stelt in voornoemde autoriteiten om alle relevante feiten en omstandigheden aan te voeren die hebben geleid tot haar vertrek uit het land van herkomst en die van belang zijn bij de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat in de situatie van eiseres sprake is van toerekenbaar ontbreken van documenten en, daarmee, het op goede gronden tegenwerpen van het in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 bepaalde. Dé rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. Ter beantwoording van die vraag overweegt de rechtbank als volgt Indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, mogen, ingevolge het eerste lid van dit artikel, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Tweede Kamer 1998-1999,26 732, p. 40-41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval positieve overtuigingskracht uitgaan. Het door verweerder gevoerde beleid ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas is neergelegd in onderdeel C14/3 van de Vc 2000. Volgens dit beleid (zoals ten tijde hier in geding van kracht) spelen bij de beoordeling of het asielrelaas van de vreemdeling geloofwaardig Is, de volgende elementen een rol:
11 Juli ,2010 14:44
0031 [0] 43 3252099 advocaten
Reg.nr: A W B 09 / 34983 BEPTDN
Nr. 4425
P. 10
pagina 4 van 6
- de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling In zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten; - de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan die feiten ontleende vermoedens over wat hem als gevolg daarvan bij terugkeer aan behandeling staat te wachten; en - de beoordeling van het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling weergegeven verklaringen van derden, welke derden veelal niet als objectieve bron kunnen worden aangemerkt Ten aanzien van de eigen vermoedens van de vreemdeling is volgens dit beleid van belang dat van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij vermoedens die hij ontleent aan door hem gestelde feiten concretiseert en onderbouwt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen, onder meer in haar uitspraken van 27 januari 2003 (LJN AF5568) en van 21 juli 2009 ( U N B J3621 ), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten en de vermoedens van de vreemdeling die deel uitmaken van de gebeurtenissen die volgens zijn asielrelaas hebben plaatsgevonden tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst. In laatstgenoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat rechterlijke toets niet terughoudend dient te geschieden ten aanzien van verweerders standpunt over het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de gestelde gebeurtenissen ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Die vermoedens maken immers deel uit van de door de vreemdeling op die feiten en omstandigheden gebaseerde vrees voor vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag, of voor schending jegens hem van artikel 3 van het EVRM. Met betrekking tot het gedeelte van de gestelde gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ongeloofwaardig is dat eiseres niet de namen weet van de bewuste collega die haar vertelde wat in het huis gebeurd was en van de persoon met wie zij in de winkel heeft samengewerkt Evenzo heeft verweerder kunnen overwegen dat ongeloofwaardig is dat eiseres niets weet te verklaren over de vrouw bij wie ze vlak voor haar vertrek vier dagen ondergedoken heeft gezeten en die haar in contact heeft gebracht met de reisagent. Dat eiseres in de bestreden beslissing niet langer wordt tegengeworpen dat zij de naam niet weet van de vrouw bij wie zij twee jaar heeft gewoond en gewerkt en die door eiseres werd genoemd, doet daaraan niet af. Verweerder heeft zich voorts op. het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in mannen met maskers en kapmessen naar haar op zoek waren, nu zij dit enkel via een collega, een niet objectief verifieerbare bron, heeft vernomen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2010 (LJN BL7409). Dat het volgens eiseres niet onlogisch is dat de gewapende en gemaskerde mannen eerst twee jaar nadat zij is gevlucht, haar komen zoeken, kan - wat daar ook van zij - niet afdoen aan verweerders standpunt dat eiseres de komst van deze mannen niet aannemelijk heeft gemaakt Verweerder heeft in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat eiseres zonder enige vorm van (finanriéle) tegenprestatie door de reisagent en de vrouw bij wie ze vier dagen ondergedoken heeft gezeten, naar West-Europa is gebracht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2009 ( U N BK 8672) waarin de Afdeling heeft overwogen dat indien, als gevolg van het toerekenbaar ontbreken van documenten, van het relaas een positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat van positieve overtuigingskracht geen sprake is, oordeelt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres voor zover dft betrekking heeft op de gebeurtenissen in als ongeloofwaardig dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging door eiseres' vader en haar daaropvolgende vlucht geloofwaardig worden geacht Verweerder volgt eiseres echter niet in haar vrees voor de gevolgen van een eventuele terugkeer naar Nigeria die zij daaraan
2?. Jul i .2010 14:45
0Ö31 [0]43 3252099 advocaten
Reg.rtnAWB 0 9 / 3 4 9 8 3 BEPTDN
Nr. 4425
P. 11
pagina 5 van 6
ontleent. Verweerder heeft zich hiertoe naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de bedreiging door de vader en eiseres' vrees voor uithuwelijking door hem, niet kwalificeren als grond voor vluchteiingschap of een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM, nu het gegeven dat eiseres mogelijk bij terugkomst In haar land van herkomst wordt teruggestuurd naar haar vader en (alsnog) wordt uitgehuwelijkt, is gelegen in de privésfeer en niet asiel-gerelateerd is. De stelling van eiseres dat zij bij terugkeer het risico loopt op een verplichte abortus kan niet slagen omdat zij reeds is bevallen. Nu eiseres is bevallen van een zoon kan haar angst voor besnijdenis van haar kind bij terugkeer naar haar land van herkomst, eveneens niet leiden tot het door haar beoogde doel. Dat eiseres geen bescherming zou kunnen krijgen van de Nigeriaanse autoriteiten, Is niet nader door eiseres onderbouwd. Verweerder heeft zich in dit verband op het - door eiseres onbestreden - standpunt gesteld dat In Nigeria beperkte opvang mogelijk is voor vrouwen die zich willen onttrekken aan huiselijk geweld of een gedwongen huwelijk. De enkele tegenwerping van eiseres dat ten aanzien van het nieuwe terugkeerprogramma van het IOM nog niet geconcludeerd kan worden dat dit programma werkt, is door haar niet nader onderbouwd. De rechtbank is concluderend van oordeel dat gelet op hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres en ten aanzien van haar vrees voor terugkeer, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Met betrekking tot de ambtshalve weigering eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, overweegt de rechtbank als volgt Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met hèt doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. Artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bevat In het eerste lid een (niet-limltatieve) opsomming van de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen. Onder x is de beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling vermeid. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.6 van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, slechts ambthatve worden verleend onder de aldaar (in artikel 3.6) genoemde beperkingen, waaronder de beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Ingevolge artikel 3.56, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf ais alleenstaande minderjarige vreemdeling worden verleend aan de alleenstaande minderjarige vreemdeling: - wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw 2000; • die zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven In het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, en - voor wie naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt In het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan. De rechtbank Is van oordeel dat nu verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiseres mede uit angst om door haar vader uitgehuwelijkt te worden, is gevlucht, verweerder niet zonder meer kan stelten dat voor eiseres opvang mogelijk is bij haar vader. Dit doet echter niet af aan verweerders standpunt dat in Nigeria beperkte opvang mogelijk is voor vrouwen die zich
.- 2?. Jul i.2010 14:46
0031 [0143 3252099 advocaten
Reg.nr AWB 09 / 34983 BEPTDN
Nr. 4425
P. 12
pagina 6 van 6
willen onttrekken aan huiselijk geweld of een gedwongen huwelijk. Verweerder heeft gewezen op de Real Women Foundation en Project Alert en daarbij gesteld dat die organisaties beschikken over opvangtehuizen alwaar vrouwen tijdelijk kunnen blijven. De stelling van elseres dat ten aanzien van het nieuwe terugkeerprogramma van het IOM nog niet geconcludeerd kan worden dat dit programma werkt, fs door haar niet nader onderbouwd. Derhalve komt eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Het beroep is ongegrond, De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.A.M.M. Gijselaers in tegenwoordigheid van G. de Keijzer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2010.
w.g. G. de Keijzer
w.g. R. Gijselaers
Voor eensluidend afschrift: de griffier:
Verzonden op:
3 Q Jljk) 2010
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC 's-Gravenhage. Do termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van da Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. In artikel 6:5 van de Awb Is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift van de uitspraak moet worden overgelegd. Artikel 6:8 van de Awb is niet van toepassing. Indien hoger beroep is ingesteld kan Ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:61 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2 * J u ^ 3010 14:39
0031 [ 0 ] 4 3 3252099 a d v o c a t e n
Nr. 4425
P. 1
>
mr. A.H. Odekerken-Hoftkamp mr. U.H. Hoven-Kohl mr. S. Selbach mr. A.C. Dabekaussen
R A A D V A N STATE advocaten
INGEKOMEN
2 7 JUL 2010 £X~Ù
AAM: r?.c
V-A:
ßEHANDELDiDD^
PAR:
r.:r, ••;
m
r
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 16113 2500 BC 's Gravenhage per fax: 070-3651380
Dossiernummer: JS090008 Inzake: ^Hoger beroep Uw Kenmerk: nieuwe zaak
m,
Maastricht, 27 juli 2010
IM
O
Edelgrootachtbaar College,
./. Bijgaand zend ik u toe het beroepschrift asiel in bovengenoemde zaak, met het verzoek dit in behandeling te nemen. Bij deze kan ik u aangeven dat ondergetekende bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het indienen van onderhavig beroepschrift
V-
Ik neem aan u hiennee voldoende te hebben geïnformeerd en in afwachting van uw nadere berichten.
:S*
m
Inmiddefs verblijve, HooWtend,
m. •
-T.'.
S. Se
,-»'•''.
"Waldeck Bastion"
Tongerseplefn 9 6214 BH Maastricht
Tef. (043) 321 68 80 Fax (043) 325 20 99
27. J u l i 2010 14:40
•
003t [0143 3252099 advocaten
û.
Nr. 4425
P. 2
mr. A. H. OdekerkerrHoltkamp mr. L.j.H. Hoven-Kohf mr. S. Selbach mr. A.c. Dabekaussen
BAADVANSIAIb
<
INGEKOMEN
2 7 JUL
advocaten
2010
izÄftKNR;_
O
AAN]_ .BEHANDELD^
—
^
I
z
Aan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 16113 2500 BC -s-Gravenhage tevens per fax: 070-3651380
BEROEPSCHRIFT
LU Edelgrootachtbaar College,
UJ
O O o: O O H Z
en namens haar minderjarige kind wonende te te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van de advocaat mw. mr. S. Selbach aan het Tongerseplein 9, te 6214 BH Maastricht, die door appellante te dezer zake bepaaldelijk gevolmachtigd is onderhavig beroepschrift in te dienen en als zodanig voor haar zal optreden, geeft te kennen:
Appellante tekent bij deze hoger beroep aan tegen de uitspraak van rechtbank te Maastricht d.d. 30 juni 2010 onder Awb nummer 09/34983, tussen appellante als eiseres en de Staatssecretaris van Justitie als verweerder. Als bijlage 1 wordt de bestreden uitspraak in het geding gebracht. Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank te Maastricht, waarin het beroep ongegrond wordt verklaard.
z
GRIEF 1
XI
Ten onrechte overweegt de rechtbank:
J O
". ..verweerder heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat in de situatie van eiseres sprake is van ontoerekenbaar ontbreken van documenten en, daarme, het op goede gronden tegenwerpen van het in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 bepaalde. "
> "Waldeck Bastion"
Tongerseplein 9
Tel. (043) 321 68 80
6214 BH Maastricht
Fax C043) 325 20 99
27. Juli ,2010 14:40
0031 [0143 3252099 advocaten
Nr. 4425
P. 3
TOELICHTING: Appellante heeft in casu duidelijk aangegeven hoe de omstandigheden tijdens haar vlucht- ries naar Nederland zijn verlopen en dat zij geen enkele invloed heeft gehad op het ion bezit hebben en houden van enige reis-en identitietspapieren. Ten onrechte wordt van appellante verwacht dat zij, mede nu zij geschoold zou zijn, de waarde van deze documenten begrijpt en dat zij voldoende vertrouwen in de Nederfanddse autoriterten had kunnen steifen om alle relevante feiten en omstandigheden aan te voeren die hebben geleid tot haar vertrek uit het land van herkomstt en die van belang zijn bij de beoordeling van de aanvraag. Vooral bevreemdend is dat de rechtbank van oordeel is dat het ontbreken van de benodigde documenten appelante is aan te rekenen, nu de rechtbank en verweerder wel het relaas van appellante geloofwaardig achten terzake haar vrees en vlucht voor haar vader, vanwege een dreigende abortus en uithuwelijking. Hieraan ten grondslag ligt haar vlucht naar een andere locatie in Nigeria en het feit dat zij geen documenten heelt meegenomen die haar identiteit en nationaliteit aantonen. Appellante wist immers op dat moment niet dat zij uiteindelijk Nigeria zou ontvluchten. Mede ook gezien de leeftijd van appellante kan niet de conclusie worden getrokken dat dit onbreken van documenten haar kan worden aangerekend. GRIEF 2: " De Rechtbank is concluderend van oordeel dat gelet op hetgeen in het vorenstaande is overwogen ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres en ten aanzien van haar vrees voor terugkeer, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisewres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunn ing asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. TOELICHTING: Ten onrechte overweegt de rechtbank, met verweerder, dat wel het geloofwaardig kan worden geacht dat eiseres mede uft angst voor haar vader uitgehuwelijkt te worden, is gevlucht maar dat haar vrees voor eventuele terugkeer naar Nigeria, en hiermee naar haar vader, niet geloofwaardig wordt geacht. Dit wekt des te meer bevreemding nu haar niet wordt tegengewopen dat zij NIET de naam weet van de vrouw bij wie zij 2 jaar heeft gewoond en gewerkt, maar niet de namen van andere personen cq. collega's. Dat zij dan vervolgens niet de naam weet van een vrouw waar zij slechts 4 dagen heeft verbleven is niet onaannemelijk. Het is geen logische en consistente conclusie dat dit niet geloofwaardig is, maar wel van waar zij 2 jaar heeft verbleven.
11 Juli .2010 14:41
0031 [0]43 3252099 advocaten
Nr. 4425
P. 4
Ten onrechte wordt de verklaring van appellante dat in Inmsinya mannen met maskers en kapmessen naar haar op zoek waren, als ongeloofwaardig geacht. Appellante Is voor haar vader gevlucht en twee jaar lang opgevangen en goed terechtgekomen bij een vrouw die zij mammou noemde. Nu appellante het daar erg prettig en naar haar idee veilig had, is er geen aanleiding om te veronderstellen waarom zij daar weg zou zijn gegaan als er verder geen incidenten zouden geweest. Appellante dacht veilig te zijn, maar dit bleek niet zo te zijn. Objectief is er geen enkele andere reden om te veronderstellen dat appellante anders had moeten vluchten of was gevlucht en had zij bij mammou kunnen blijven. Dat appellante de mannen niet zelf heeft gezien en deze informatie van derden heeft moeten krijgen, kan haar niet aangerekend worden. GRIEF 3; "Dit doet echter niet af aan verweerders standpunt dat in Nigeria beperkte opvang mogelijk is voor vrouwen die zich willen onttrekken aan huiselijk geweld of een gedwongen huwelijk..." TOELICHTING: Ten onrechte heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellante niet nader heeft onderbouwd dat het nieuwe terugkeerprogramma van het IOM niet werkt. Deze bewijsfast ligt niet bij appellante, maar verweeder dient aan te tonen dat het Real Woman Foundation en Project Alert wel zouden werken en geschikt zijn voor appellantre en haar minderjarige zoontje. Dit blijkt nergens uit. Tevens wordt door verweerder zelf aangegeven dat dit opvanghuizen zijn alwaar vrouwen tijdelijk kunnen verblijven. Door het aanleveren van deze informatie is op geen enkele wijze aangetoond en zxekerheid gegeven dat voor appellante en haar zoontje degelijke en langdurige opvang aanwezig is. Want waar moet appellante naar toe zodra de tijdelijke opvang eindigt. Verweerder neemt hierover geen standpunt in en kan hierover geen concrete informatie verstrekken, althans, dit is niet gebeurd. Appellante is dan ook van mening dat ten onrechte wordt geconcludeerd dat zij kan terugkeren naar Nigeria met haar minderjarige zoontje, terwijl in ieder geval aangenomen wordt dat opvang bij haar vader niet mogelijk is.
2-7. Juli.2010 14:41
0031 [0)43 3252099 advocaten
Nr. 4425
P. 5
CONCLUSIE: Op grond van het voorafgaande concludeert appellant: -
Tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep tegen de bestreden uitspraak van de rechtbank te Maastricht d.d. 30 juni 2010 onder AWB nummers 09/34983 BEPTDN;
-
Tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de rechtbank te Maastricht d.d. 30 juni 2010 onder AWB nummers 09/34983, met veroordeling van verweerder in de kosten van beide procedures.
27 juli 2010 -Gemachtigde