Raad vanState 200808843/1/V2. Datum uitspraak: 4 november 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2 0 0 8 in zaak nr. 0 8 / 1 0 6 4 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200808843/1/V2
1.
2
4 november 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2 0 0 5 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 19 december 2 0 0 7 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 november 2 0 0 8 , verzonden op 11 november 2 0 0 8 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam {hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 december 2 0 0 8 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 1 4 , worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging t o t voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, wordt een aanvraag t o t het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 1 4 , niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige m v v , indien het een vreemdeling betreft, voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is o m te reizen. Ingevolge artikel 3 . 7 1 , eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2 0 0 0 (hierna: het Vb 2 0 0 0 ) w o r d t de aanvraag t o t het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de V w 2 0 0 0 , afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule). Volgens paragraaf B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0
200808843/1 /V2
3
4 november 2 0 0 9
(hierna: de Vc 2 0 0 0 ) , voor zover thans van belang, dient voor de in artikel 1 7 , eerste lid, onder c, van de V w 2 0 0 0 neergelegde vrijstelling te worden beoordeeld of een vreemdeling in staat is naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf te reizen en in staat kan worden geacht daar de behandeling van een door hem in te dienen mw-aanvraag af te w a c h t e n . Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet bij de beoordeling betrokken. Volgens deze paragraaf geldt voorts dat er in elk geval van een zeer bijzonder geval in het kader van de hardheidsclausule geen sprake is, indien de desbetreffende vreemdeling aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer - teneinde een mvv te verkrijgen - naar het land van herkomst in de w e g staat, maar niet heeft aangetoond dat van een medische noodsituatie sprake is. Volgens paragraaf B 8 / 3 . 2 , voor zover thans van belang, kan in de overige gevallen dan in artikel 17, eerste lid, onder c, van de V w 2 0 0 0 geregeld, krachtens artikel 3 . 7 1 , vierde lid, van het Vb 2 0 0 0 van het mvv-vereiste vrijstelling worden verleend, indien de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling in verband met de medische noodsituatie t o t een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. Onder een medische noodsituatie w o r d t volgens paragraaf B 8 / 3 . 1 , voor zover thans van belang, verstaan: de situatie waarbij de desbetreffende vreemdeling aan een stoornis lijdt, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade zal leiden. Onder 'op korte termijn' w o r d t verstaan: binnen een termijn van drie maanden. 2.2. In de grieven klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn standpunt dat de vreemdeling in staat kan worden geacht de behandeling van een mvv-aanvraag in het land van herkomst af te w a c h t e n , de toetsing in rechte niet kan doorstaan en dat derhalve de handhaving van de afwijzing van de aanvraag wegens het ontbreken van een geldige mvv een zorgvuldige voorbereiding en voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank ten onrechte door de vreemdeling aangetoond geacht dat haar in het land van herkomst woonachtige echtgenoot en zoon niet de benodigde zorg kunnen bieden, nu de vreemdeling het onvermogen daartoe van deze familieleden niet met objectief verifieerbare stukken heeft aangetoond. Voorts is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat de mantelzorg die thans door de hier te lande verblijvende dochter van de vreemdeling w o r d t geboden, dient te worden aangevuld met professionele ondersteuning, nu dit niet uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) kan worden afgeleid. De beantwoording van de vraag of evenbedoelde professionele ondersteuning al dan niet in het land van herkomst kan w o r d e n verkregen, heeft de rechtbank dan ook ten onrechte van belang geacht bij de behandeling van het beroep, aldus de staatssecretaris. 2.2.1. In het besluit van 19 december 2 0 0 7 , voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris zich terzake van de vraag of de vreemdeling
200808843/1/V2
4
4 november 2 0 0 9
gedurende de behandeling van een mvv-aanvraag de benodigde mantelzorg in het land van herkomst - Suriname - kan verkrijgen, op het standpunt gesteld dat niet kan worden ingezien waarom de vreemdeling voor verkrijging van de benodigde zorg in Suriname niet kan terugvallen op familie en professionele instellingen. Daartoe heeft de staatssecretaris gewezen op het advies van het BMA van 27 november 2 0 0 7 waaruit blijkt dat er in Suriname bejaardentehuizen zijn, alsmede organisaties die zich hebben gespecialiseerd in thuiszorg en in hun zorgpakket zorg voor ouderen die dementeren en slecht ter been zijn hebben opgenomen. Voorts heeft de vreemdeling niet genoegzaam aangetoond dat, voor zover thans van belang, haar in Suriname woonachtige echtgenoot en zoon niet in staat zijn om de benodigde mantelzorg te bieden, aldus de staatssecretaris. 2.2.2. In beroep heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, betoogd dat zij een slechte relatie heeft met haar echtgenoot en zoon, die in Suriname hun eigen leven leiden en niet bereid zijn om haar de benodigde zorg te bieden. Ter onderbouwing hiervan heeft de vreemdeling een ongedateerde verklaring overgelegd van , een huisarts bij wie zij in Suriname onder behandeling heeft gestaan. Voorts heeft de vreemdeling bestreden dat zij in Suriname de benodigde zorg van professionele instellingen kan verkrijgen. Daartoe heeft zij erop gewezen dat in het advies van het BMA van 27 november 2 0 0 7 vermeld staat dat haar gezondheidssituatie achteruit zal gaan en zij in toenemende mate zorg zal behoeven. De t w e e door het BMA in dat advies genoemde organisaties kunnen, gelet op de omschrijving van hun zorgpakket, die zorg niet bieden, aldus de vreemdeling. 2.2.3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten aanzien van de echtgenoot en de zoon van de vreemdeling overwogen dat uit de verklaring van de voormalige huisarts van de vreemdeling blijkt dat de echtgenoot zich nauwelijks om haar bekommert en vrijwel geen contact meer met haar heeft gehad sinds haar vertrek naar Nederland. Voorts leidt hij, net als de zoon met wie de vreemdeling blijkens voormelde verklaring evenmin een goede relatie onderhoudt, een eigen bestaan in Suriname. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vreemdeling aldus aangetoond dat haar echtgenoot en zoon niet bereid zijn de benodigde zorg te bieden. Die zorg kan de vreemdeling, volgens de rechtbank, evenmin verkrijgen van professionele instellingen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het advies van het BMA van 2 7 november 2 0 0 7 duidelijk blijkt dat de vreemdeling achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg, zowel van familie als in de vorm van professionele voorzieningen, nodig zal hebben. De mantelzorg zoals die thans door de dochter van de vreemdeling hier te lande w o r d t geboden, dient derhalve te worden aangevuld met professionele ondersteuning en uit het advies van het BMA blijkt niet dat de t w e e genoemde organisaties kunnen voorzien in die zorg, aldus de rechtbank. 2.2.4. In de enkele omstandigheid dat de vreemdeling, naar gesteld, een slechte relatie heeft met haar echtgenoot en zoon en zij in Suriname hun eigen leven leiden, heeft de rechtbank ten onrechte grond gezien voor het oordeel dat de vreemdeling aldus heeft aangetoond dat deze familieleden gedurende de behandeling van de mvv-aanvraag van de vreemdeling niet in
200808843/1/V2
5
4 november 2 0 0 9
staat zijn om haar in Suriname de benodigde zorg te bieden. De enkele onwil van deze familieleden om de vreemdeling de benodigde zorg te bieden dan wel de eventuele onwil van de vreemdeling o m in dit verband een beroep op hen te doen, is onvoldoende voor zodanig oordeel, temeer nu de periode waarin de benodigde zorg moet worden geboden beperkt van duur is. Nu de vreemdeling enig onvermogen, anders dan de o n w i l , van haar echtgenoot en zoon om haar de benodigde zorg te bieden, niet met objectief verifieerbare stukken heeft aangetoond, heeft de rechtbank miskend dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling voor verkrijging van die zorg kan terugvallen op familie. Voorts is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat uit het advies van het BMA van 27 november 2 0 0 7 kan worden afgeleid dat de mantelzorg zoals die thans door de dochter van de vreemdeling hier te lande w o r d t geboden, dient te worden aangevuld met professionele ondersteuning. Weliswaar staat in dat advies in antwoord op vraag 1b over de aard van de klachten vermeld dat, voor zover thans van belang, het de verwachting van de sociaal geriater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige is dat de vreemdeling achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg van zowel haar familie als van professionele voorzieningen nodig zal hebben, doch op vraag 2b over de aard van de behandeling heeft het BMA geantwoord dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling behoefte heeft aan mantelzorg die nu door haar dochter w o r d t gegeven. Dit sluit aan bij het antwoord van het BMA op vraag 4 of, gelet op de huidige medische inzichten, het uitblijven van de behandeling zal leiden t o t een medische noodsituatie op korte termijn, dat, voor zover thans van belang, de noodzakelijke verzorging van de vreemdeling die nu door haar dochter w o r d t gegeven gecontinueerd zal moeten worden. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte de vraag of de door de sociaal geriater en sociaal psychiatrisch verpleegkundige bedoelde aanvullende professionele ondersteuning in het land van herkomst kan worden verkregen, betrokken bij de beoordeling van het standpunt van de staatssecretaris dat de vreemdeling gedurende de behandeling van de mvv-aanvraag geacht kan worden de benodigde zorg in het land van herkomst te kunnen verkrijgen. Voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen, bestaat geen grond nu niet valt in te zien dat de t w e e door het BMA in voormeld advies genoemde thuiszorgorganisaties, gelet op hun pakketomschrijving en de beperkte duur van de mvv-procedure, niet de mantelzorg kunnen bieden zoals die thans hier te lande door de dochter van de vreemdeling w o r d t geboden. De grieven slagen. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 december 2 0 0 7 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet w o r d t toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden.
200808843/1/V2
6
4 november 2 0 0 9
dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. 2.4. Gelet op het vorengaande zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren. 2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200808843/1 A/2
3.
7
4 november 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2 0 0 8 in zaak nr. 08/1064; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
III.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T . M . A . Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w . g . Lubberdink voorzitter
w . g . Vreken ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2 0 0 9 434-555. Verzonden: 4 november 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Nevenzittingsplaats Rotterdam Reg.nr.: AWB 08/1064 V-nummer: Inzake: , eiseres, gemachtigde mr. L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.A. Pruss.
I Procesverloop 1 Eiseres, geboren op . bezit de Surinaamse nationaliteit. Zij is op onbekende datum Nederland binnengekomen. Op 18 oktober 2004 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking 'medische behandeling'. Bij brief van 3 januari 2005 heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) om advies gevraagd. Het BMA heeft bij rapport van 17 mei 2005 verweerder van advies gediend. Bij besluit van 25 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit op 7 juni 2005 bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 7 december 2005 is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Het BMA heeft bij rapport van 15 maart 2007 verweerder opnieuw van advies voorzien. Op 22 augustus 2007 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij rapport van 27 november 2007 heeft het BMA een nieuw advies uitgebracht. Bij besluit van 19 december 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2 Op 8 januari 2008 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 21 juli 2008 een verweerschrift ingediend. 3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
11 Overwegingen 1.1 Ingevolge artikel 14, tweede lid van de Vw 2000 wordteen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. 1.2 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid. onder r van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met het ondergaan van een medische behandeling.
A W B 08/1064 2
1.3 Ingevolge artikel 16. eerste lid, aanhef en onder a, van de V w 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de V w 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt overeen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 1.4 Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de V w 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de V w 2000, niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige m v v , indien het een vreemdeling betreft, voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen.
i
1.5 In paragraaf B I /4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hiema: Vc 2000) wordt een uitwerking gegeven van de vrïjstellingsgrond neergelegd in artikel 17, eerste l i d , aanhef en onder c, V w . Ingevolge deze paragraaf dient voor deze vrijstelling beoordeeld te worden o f de vreemdeling in staat is om te reizen naar zijn o f haar land van herkomst o f bestendig v e r b l i j f en in staat kan worden geacht om daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst o f bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. 1.6 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het V b 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel van de 14 V w 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel kan leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: hardheidsclausule). Daarvan is volgens paragraaf B8/3.2 van de Vc 2000 onder meer sprake indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 1.7 Ingevolge paragraaf B1/4.1.1 van de Vc 2000 is in ieder geval geen sprake van een zeer uitzonderlijk geval dat tot toepassing van de hardheidsclausule aanleiding geeft, indien de desbetreffende vreemdeling aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer - teneinde een mvv te verkrijgen - naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie. 2 Verweerder heeft het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet overeen geldige mvv beschikt. Het B M A heeft in het meest recente advies vastgesteld dat eiseres in staat wordt geacht te reizen, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste üd, aanhef en onder c, van de V w 2000. Deze vrijstellingsgrond ziet blijkens de wetsgeschiedenis van de V w 2000 louter op de situatie waarin de vreemdeling, gelet op de gezondheidstoestand, niet in staat is om te reizen. Immers de bewoordingen in artikel 17, eerste l i d . onder c van de V w 2000 zijn gelijk aan die van artikel 64 van de V w 2000. De vraag o f een medische noodsituatie zal ontstaan is niet direct relevant vooreen geslaagd beroep op voornoemde vrijstellingscategorie, maar de medische omstandigheden kunnen wel aanleiding zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3 . 7 1 , vierde lid, van het V b 2000. Verweerder ziet evenwel geen reden eiseres op grond van deze hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste, nu uit het BMA-advies van
A W B 08/1064 3
27 november 2007 b l i j k t dat er voldoende medische behandelmogelijkheden zijn in het land van herkomst. Niet kan worden ingezien waarom eiseres niet kan terugvallen op familie en professionele voorzieningen in Suriname. Uit het BMA-advies b l i j k t dat in Suriname bejaardentehuizen zijn alsook organisaties die zich gespecialiseerd hebben in de thuiszorg en die in hun zorgpakket tevens hebben opgenomen de zorg voor ouderen die slecht ter been zijn en dementeren. Voorts mag van de zoon van eiseres in Suriname worden verwacht dat hij zijn moeder aldaar opvangt. Niet is aangetoond dat hij daartoe niet in staat zou zijn. Evenmin is aangetoond dat de in woonachtige dochter in dit bijzondere geval geen verlof zou kunnen verkrijgen teneinde tijdelijk haar moeder bij te staan, danwei dal de in Nederland woonachtige dochter niet tijdelijk met eiseres in Suriname kan verblijven. Voorts is niet aangetoond dat de echtgenoot van eiseres, die in Suriname in hun huis woont, niet in staat is eiseres op te vangen. Voor zover de situatie van eiseres in het land van herkomst minder gunstig is dan in Nederland, vormt dit geen reden haar vrij te stellen van het mvvvereiste. Eiseres verschilt daarin immers niet van vele anderen in het land van herkomst. Vanuit Nederland kan bovendien eventueel aan eiseres financieel en/of materieel ondersteuning worden geboden. Ingevolge het beleid, zoals neergelegd in paragraaf B8/4.4 van de V q 2000 worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, niet betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. 3 Eiseres kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Zij is van mening dat zij dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste l i d , onder c, van de V w 2000 en artikel 3.71, vierde lid, van het V b 2000. Ten aanzien van artikel 17, eerste lid, onder c van de V w 2000 voert zij - kort samengevat - het volgende aan. De lezing van verweerder van het BMA-advies van 27 november 2007 is onjuist, althans onvolledig. Anders dan in het bestreden besluit wordt gesuggereerd, is geen sprake van een w i j z i g i n g van het standpunt van het B M A ten opzichte van de voorgaande adviezen van 17 mei 2005 en 15 maart 2007. Ook uit het BMA-advies van 27 november 2007 blijkt dat medische voorzieningen nodig zijn tijdens de reis. Voorts dient ingevolge paragraaf B1 /4.1.1 sub c van de Vc 2000 bij een beroep op artikel 17, eerste lid onder c van het V w 2000 tevens beoordeeld te worden o f de vreemdeling in staat kan worden geacht in het land van herkomst de behandeling a f te wachten van een door hem in te dienen mvvaanvraag. Verweerder heeft zich hieromtrent in het geheel niet uitgelaten, zodat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming en een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. Ten aanzien van het beroep op artikel 3.71, vierde lid van het V b 2000 stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder heeft miskend dat de noodzakelijke verzorging, die nu door haar dochter wordt gegeven, gecontinueerd zal moeten worden en dat dergelijke verzorging in Suriname ontbreekt. Zoals in het BMA-advies staat vermeld verwachten de sociaal geriater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dal eiseres achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg van zowel haar familie als professionele voorzieningen nodig zal hebben en wordt psychogeriatrische dagbehandeling in een verpleeghuis geadviseerd. Uit het BMA-advies blijkt echter dat er in Suriname geen verzorgings- o f verpleeghuizen zijn. Niet is gebleken dat de twee thuiszorgorganisaties in Suriname kunnen voorzien in de zorg die eiseres behoeft. De B M A - a r t s heeft dan ook niet kunnen concluderen dat voldoende behandelmogelijkheden voorhanden zijn in Suriname. Verweerder had het BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Voorts is eiseres niet gehouden, zeker niet gezien haar beperkingen, aan te tonen dat haar in Suriname woonachtige zoon dan wel haar buiten Suriname woonachtige dochters niet in staat zijn haar in Suriname te verzorgen. Eiseres kan niet worden opgevangen door haar zoon. In het verleden is al gebleken dat hij geen opvang w i l bieden, zoals ook blijkt uit de verklaringen van de voormalige huisarts van eiseres in Suriname. De dochters hebben
A W B 08/1064 4
beiden een baan in een ander land dan Suriname en zowel zij als eiseres zijn afhankelijk van de inkomsten daaruit. De omstandigheid dat de situatie in Suriname minder gunstig is dan in Nederland en de omstandigheden die de feitelijke toegang tot de medische zorg in het land van herkomst betreffen, kunnen wel degelijk betrokken worden in de beoordeling in het kader van de hardheidsclausule. In dit opzicht verschilt eiseres van vele anderen in Suriname, omdat zij te maken heeft met een ernstig en gecompliceerd ziektebeeld waarvoor intensieve behandeling en bijzondere zorg noodzakelijk is. Voorts wordt verwezen naar de verklaring van de voormalige huisarts hieromtrent. 4.1
De rechtbank overweegt het volgende.
4.2 Buiten geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, terwijl zij niet behoort tot een van de in artikel 3 . 7 1 , tweede l i d , van het V b 2000 bedoelde categorieën die voor vrijstelling in aanmerking komen. 4.3 vHet geschil spitst zich toe op de vraag o f verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling op grond van het bepaalde in artikel 17, eerste l i d , onder c, van de V w 2000, dan wel voor toepassing van de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 3.71, vierde l i d , van het V b 2000. 4.4 Ten aanzien van het beroep op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, van de V w 2000 overweegt de rechtbank het volgende. In het BMA-advies is vermeld dat eiseres in staat wordt geacht te reizen en dat enige medische voorzieningen voor, tijdens o f direct na de reis noodzakelijk zijn, namelijk begeleiding door een verpleegkundige, de beschikking over de medicatie en een rolstoel. Voor zover eiseres stelt dat aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan, verwijst de rechtbank naar het gestelde in paragraaf B 1/4.1.1 van de Vc 2000. In deze paragraaf staat, voorzover van belang, dat aan de omstandigheid dat een vreemdeling teneinde terug te kunnen reizen naar het herkomstland, medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis dan wel een medische overdracht aan behandelaars in het herkomstland, geen doorslaggevende betekenis toekomt. Het is aan de vreemdeling om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. De I O M kan de vreemdeling hierin ondersteunen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2005 ( U N A U 0 8 0 4 ) , waarin de A f d e l i n g heeft overwogen dat verweerder z i c h terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan de vreemdeling is om de noodzakelijke begeleiding bij de reis dooreen psychiatrisch verpleegkundige, zoals vermeld in het B M A advies, te realiseren, desgewenst met ondersteuning van de I O M . 4.5 Eiseres is van mening dat in het kader van de toets die verweerder met betrekking lot de vrijstellingsgronden omschreven in artikel 17, eerste lid, onder c van de V w 2000 hanteert, zoals deze nader is omschreven in paragraaf B I / 4 . 1 . 1 . van de Vc 2000. niet alleen dient te worden beoordeeld o f de vreemdeling in staat is om te reizen, maar ook o f hij o f zij in staat kan worden geacht om de behandeling van de mvv-aanvraag a f te wachten. Verweerder volgt deze stelling niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseres blijkens het BMA-advies in staat wordt geacht te reizen en daarom voor de vrijstellingsgrond van artikel 17, eerste lid. onder c van de V w 2000 niet in aanmerking komt. In het verweerschrift stelt verweerder dat deze vrijstellingsgrond louter ziet o p de situatie waarin de vreemdeling in kwestie gelet op de gezondheidstoestand niet in staat is
A W B 08/1064
5
om te reizen. Immers de bewoordingen van artikel I 7, eerste l i d , onder c van de V w 2000 zijn gelijk aan de bewoordingen van artikel 64 van de V w 2000. De rechtbank overweegt dat uit de toelichting op artikel 17, eerste l i d , onder c van de V w 2000, zoals verwoord in paragraaf B1/4.1.1 van de Vc 2000, tevens dient te worden beoordeeld o f de vreemdeling in staat kan worden geacht om in het land van herkomst de behandeling a f te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. De letterlijk tekst van de betreffende bepaling luidt: ' V o o r deze vrijstelling dient beoordeeld te worden o f de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst o f bestendig v e r b l i j f en in staat kan worden geacht daar de behandeling a f te wachten van een door hem in te dienen mmvaanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst o f bestendig v e r b l i j f betreffen worden niet betrokken bij de beoordeling." 4.6 Gelet op het gestelde onder 4.5. overweegt de rechtbank met betrekking tot de vraag o f eiseres in staat kan worden geacht de behandeling in het land van herkomst a f te wachten als volgt. 4.6.1 Voor de beantwoording van de vraag zijn de volgende passages uit het B M A advies relevant. In punt 1b staat: 'Betrokkene kan thuis volgens mevr. A . N i j b u r g , sociaal geriater en mevrouw C. van Duivenbode, sociaal psychiatrisch verpleegkundige ( > nog redelijk functioneren door de zorg die zij krijgt van haar dochter. Het is echter de verwachting van de sociaal geriater en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat betrokkene achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg zowel van haar familie als van de professionele voorzieningen nodig zal hebben. In dat kader hebben zij geadviseerd betrokkene aan te melden voor psychogeriatrische dagbehandeling in een verpleeghuis zodat zij meer prikkels krijgt.' In punt 2b staat: 'Betrokkene heeft behoefte aan mantelzorg die nu door haar dochter wordt gegeven.' In punt 3b staat: 'In Suriname zijn geen verzorging- o f verpleeghuizen. W e l zijn er bejaardenhuizen die echter niet gespecialiseerd zijn in zorg voor oudere dementerenden die weinig mobiel zijn. Er zijn twee organisaties die zich gespecialiseerd hebben in de thuiszorg en die in hun zorgpakket ook de zorg voor ouderen hebben, die slecht ter been zijn en dementeren, t.w. het ' " " en de ". " '. In punt 4 staat: ' V o o r de overige behandeling gelat ait met, met de aantekening dat de noodzakelijke verzorging van de betrokkene die nu door haar dochter wordt gegeven gecontinueerd zal moeten worden.' 4.6.2 Voorts is voor de beantwoording van de vraag de onderliggende informatie ten behoeve van het BMA-advies van belang. In het onderhavige geval blijkt uit de overgelegde informatie, gedateerd 20 j u n i 2007, van de onderzoeker mevrouw Van der Steen, G Z Psychologe, dat bij patiënte sprake is van ernstige amnestische en andere cognitieve stoornissen, dat de aandacht van eiseres goed is maar dat haar werkgeheugen niet meer naar behoren functioneert. De oriëntatie in tijd en plaats is gestoord, en t&n aanzien van het geheugen valt op dat zowel ten aanzien van visueel als verbaal materiaal de inprenting, herinnering en de herkenning ernstig tekort schieten. 4.6.3 Voor de beantwoording van de vraag is verder van belang hetgeen verweerder in zijn besluit van 17 november 2007 met betrekking tot de mantelzorg heeft gesteld. Verweerder stelt dat eiseres drie kinderen heeft. Een dochter die in Nederland woont en thans de verzorging van eiseres op zich heeft genomen. Een dochter woont in en
AWB 08/1064 6
een zoon in Suriname. Voorts woont de echtgenoot van eiseres in Suriname. Deze personen moeten in staat worden geacht tijdelijk, tijdens de mvv-aanvraag, eiseres bij te staan. 4.6.4 Allereerst merkt de rechtbank op dat uit de verklaring van de heer arts te Lelystad, die in het verleden als huisarts werkzaam was in Suriname, duidelijk naar voren komt dat de echtgenoot zich ternauwernood bekommerd om de toestand van eiseres. Uit de verklaring van de arts en het gestelde ter zitting door eiseres en haar dochter blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de echtgenoot vrijwel geen contact heeft gehad met zijn echtgenote sinds ze in Nederland verblijft. Daar komt bij dat de echtgenoot van eiseres een functie heeft waardoor hij langdurig van huis is. De zoon leidt zijn eigen bestaan en heeft, blijkens de verklaring, een slechte verhouding met eiseres. De zoon heeft nimmer contact opgenomen met eiseres om te informeren naar haar situatie in Nederland. De verklaring en het door eiseres en haar dochter ter zitting gestelde maken, naar het oordeel van de rechtbank, duidelijk dat de echtgenoot en de zoon van eiseres niet bereid zijn mantelzorg te bieden, althans niet, zoals in het BMA-advies genoemd, de mantelzorg die nu door haar dochter wordt gegeven en die gelet op de bevindingen van de GZ-Psychologe vereist ia. 4.6.5 Verweerder stelt dat niet is aangetoond dat de in woonachtige dochter in dit bijzondere geval geen verlof zou kunnen krijgen teneinde tijdelijk haar moeder te verzorgen. Tevens is niet genoegzaam aangetoond dat de in Nederland woonachtige dochter met geen mogelijkheid tijdelijk met betrokkene in Suriname kan verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder, gelet op het BMA-advies en het onderzoek van de GZpsychologe, naast het gestelde, mede te betrekken de vraag of de genoemde dochters dan de professionele ondersteuning en zorg die vereist is kunnen verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag, gelet op het gestelde in 4.6.6. negatief, worden beantwoord. 4.6.6 Duidelijk uit het BMA-advies blijkt dat eiseres achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg zowel van haar familie als van de professionele voorzieningen nodig zal hebben. De zorg van de familie dient in ieder geval te voldoen aan de zorg die haar dochter op dit moment geeft. Maar daarnaast dient de zorg die de familie zou kunnen verstrekken te worden aangevuld met professionele ondersteuning en zorg. Verweerder verwijst voor wat betreft de professionele zorg en ondersteuning, naar het BMA-advies dat gebaseerd is op het advies, gedateerd 13 mei 2007, waarin staat dat de bestaande Bejaarden Tehuizen een 'kale zorg' bieden. Maar beslist niet gespecialiseerd zijn in de zorg voor dementerenden en zij die weinig mobiel zijn. Wel zijn er twee organisaties die in hun zorgpakket ook de zorg voor ouderen, dementerenden en die slecht ter been zijn, hebben opgenomen. Uit het BMA-advies blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, niet dat deze organisaties daadwerkelijk kunnen voldoen aan de zorg die eiseres volgens mevr. A. Nijburg. sociaal geriater en mevrouw C. van Duivenbode, sociaal psychiatrisch verpleegkundige ( ) en gelet op het onderzoek van de GZ-psychotoge nodig heeft. Ter zitting kon verweerder niet aangeven dat de zorg die de genoemde twee organisaties bieden voldoen aan het gestelde in het BMA-advies, de onderliggende adviezen en het onderzoek, want verweerder stelt onbekend te zijn met het pakket dat door de genoemde organisaties wordt geboden.
A W B 08/1064 7
4.7 Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de A w b . Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu het beroep reeds om voorstaande reden gegrond wordt verklaard, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd thans geen bespreking . 4.8 Nu het beroep gegrond is, dient eiseres het griffierecht te worden vergoed en ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de A w b te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,— ( 1 punt voor het beroepschrift en I punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). 4.9 'Gelet op de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank voorts aanleiding een voorlopige voorziening te treffen ingevolge artikel 8:72, vijfde l i d , van de A w b , inhoudende dat eiseres niet wordt uitgezet tot vier weken nadat opnieuw op het bezwaar is beslist.
A W B 08/1064
III
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende: 1
verklaart het beroep gegrond;
2
vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; treft een voorlopige voorziening, inhoudende dat verweerder de uitzetting van eiseres achterwege laat tot vier weken nadat opnieuw op het bezwaar is beslist; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,— onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden; gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,— vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.H.J.G. Brekelmans, rechter, en door deze en mr. A . L . van der Duijn Schouten, griffier, ondertekend. De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2008. Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de A f d e l i n g bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één o f meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, A f d e l i n g bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 161 13, 2500 BC 's-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvansfate.nl raadplegen. Afschrift verzonden op:
1 Î NOV. 2008
VOCa CCPÎE CONFORM De rji'if.'lcr van de reeft'bank te 's-Gravenhage
wnd
Kantoren Stichthage
Postbus 11756
Koningin Julianaplein t o
2502 AT Den Ha.ig
2595 AA Den Haag
tetefoon (070) 515 30 0 0 www.pelsrijcken.nl
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten en notarissen
Bezorgen De Hoogedelgestrenge Heer Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG
J L onze ref.
MvA/JR/51009981
M.M. van Asperen advocaat
uw ref. inzake
-.•;
SvJ/
t (070) 515 37 06 f (070) 515 33 65
[email protected]
8 december 2008
Hoogedelgestrenge heer, Namens de Staatssecretaris van Justitie, die voor deze zaak domicilie kiest te mijnen kantore, zend ik U hierbij een hogerberoepschrift in bovengenoemde zaak. Een exemplaar van h e t beroepschrift, alsmede een kopie van deze brief zend ik per gewone post aan de gemachtigde van de vreemdeling in de beroepsprocedure, mr. L van Dijk. Met de meeste hoogachting.
M.M. van Asperen
Alle werkzaamheden worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht met de naamloze vennootschap Pels Rijcken S Droogleever Fortuijn N.V., gevestigd te Den Haag en ingeschreven i n het Handelsregister onder nr. 27283716. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van toepassing, die zijn gedeponeerd ter griffie rechtbank Den Haag onder nr. 110/2005. Daarin is een aansprakefijkheidsbeperking opgenomen. De algemene voorwaarden worden op verzoek toegezonden of zijn te raadplegen op www.pelsrijcken.nl. Kwalltettsrekening notariaat 10.14.70.444.
A F D E U N G BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD V A N STATE
HOGERBEROEPSCHRIFT
inzake ( •
DE STAATSSECRETARIS VAN J U S T I T I E (Schedeldoekshaven 100, 2511 EX Den Haag) appellant gemachtigde: mr. M.M. van Asperen advocaat t e Den Haag (postbus 11756, 2502 AT Den Haag) tegen
verweerster in eerste instantie woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de gemachtigde: mr. L. van Dijk advocaat te Den Haag (Duinweg 9, 2585 JT Den Haag)
Pels RIjcken & Oroogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
2
Inleiding
1.1
Appellant (hierna te noemen: Staatssecretaris) komt hierbij in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 7 november 2008 f Awb 0 8 / 1 0 6 4 ) . De rechtbank heeft de uitspraak op 11 november 2008 verzonden. Een kopie van de bestreden uitspraak gaat hierbij als prod. 1 .
1.2
In deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep in een procedure over de weigering van een verblijfsvergunning in verband met medische omstandigheden wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gegrond verklaard, het bij haar bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Voorts is, voor zover hier van belang en kort weergegeven, ten laste van de Staat der Nederlanden een proceskostenveroordeling uitgesproken.
1.3
De Staatssecretaris kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft de volgende grieven.
2
Grieven
2.1
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rov. 4 . 6 . 4 : "Allereerst m e r k t de rechtbank op dat uit de verklaring van de heer , arts te Lelystad, die in het verleden als huisarts werkzaam was in Suriname, duidelijk naar voren komt dat de echtgenoot zich ternauwernood bekommerd om de toestand van eiseres. Uit de verklaring van de arts en het gestelde ter zitting door eiseres en haar dochter blijkt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de echtgenoot vrijwel geen contact heeft gehad met zijn echtgenote sinds ze in Nederland verblijft. Daar komt bij dat de echtgenoot van eiseres een functie heeft waardoor hij langdurig van huis is. De zoon leidt zijn eigen bestaan en heeft, blijkens de verklaring, een slechte verhouding met eiseres. De zoon heeft nimmer contact opgenomen met eiseres om te informeren naar haar situatie in Nederland. De verklaring en het door eiseres en haar dochter ter zitting gestelde maken, naar het oordeel van de rechtbank, duidelijk dat de echtgenoot en de zoon van eiseres niet bereid zijn mantelzorg te bieden, althans niet, zoals in het BMA-advies genoemd, de mantelzorg die nu door haar dochter wordt gegeven en die gelet op de bevindingen van de GZ-Psychologe vereist is.".
2.2
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rov. 4.6.5 dat de Staatssecretaris, gelet op het BMA-advies en het onderzoek van de GZ-psychologe mede in de beoordeling dient te betrekken de vraag of de dochters van - thans - verweerster in Suriname eventueel de professionele ondersteuning en zorg die vereist is kunnen verkrijgen. Ten onrechte
Pels Rljcken 81 Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
3
overweegt de rechtbank dat deze vraag, gelet op rov. 4.6.6, negatief moet worden beantwoord. 2.3
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rov. 4.6.6. - zakelijk weergegeven - dat uit het BMA-advies duidelijk blijkt dat verweerster achteruit zal gaan in haar functioneren en steeds meer zorg zowel van haar familie als van de professionele voorzieningen nodig zai hebben en dat de zorg van de familie in ieder geval dient te voldoen aan de zorg die de dochter van verweerster op dit moment geeft. Ten onrechte overweegt de rechtbank in deze rechtsoverweging voorts dat de zorg die de familie zou kunnen verstrekken dient te worden aangevuld met professionele ondersteuning en zorg, Ten onrechte overweegt de rechtbank dat uit het BMA-advies niet blijkt dat de organisaties die in hun zorgpakket ook de zorg voor ouderen, dementerenden en die slecht ter been zijn, hebben opgenomen, daadwerkelijk kunnen voldoen aan de zorg die verweerster volgens mevrouw A. Nijburg, sociaal geriater en mevrouw C. van Duivenbode, sociaal psychiatrisch verpleegkundige en gelet op het onderzoek van de GZ-psychologe nodig heeft.
2-4
Ten onrechte komt de rechtbank in rov. 4.7 - zakelijk weergegeven - tot een gegrondverklaring van het beroep en een vernietiging van het bij haar bestreden besluit omdat dat besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert.
2.5
Op de hiervoor bestreden overwegingen berusten de rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grieven vitieert ook deze rechtsoverwegingen.
3
Aanvulling en t o e l i c h t i n g op de grieven Inleiding
3.1
Verweerster is geboren op
en van Surinaamse nationaliteit. Zij is
gehuwd. Haar echtgenoot verblijft naar gesteld in Suriname, evenals haar zoon en diens gezin. Zij heeft voorts twee dochters, van wie één woont en werkt in
en
de ander in Nederland. Bij deze laatste dochter verblijft verweerster sinds 2003. 3.2
Uit de stukken komt naar voren dat verweerster tijdens haar bezoek aan Nederland in 2003 een herseninfarct heeft gehad. Op 10 oktober 2004 heeft zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om medische redenen. Zij beschikte niet over een mvv.
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
4
3.3
Na het inwinnen van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is deze aanvraag bij beschikking van 25 mei 2005 afgewezen. In de bezwaarfase die volgde op dit besluit is het verzoek om een voorlopige voorziening bij uitspraak van 7 december 2005 toegewezen.
3.4
Op verzoek van de I m m i g r a t i e - en Naturalisatiedienst heeft het BMA bij nota van 15 maart 2007, mede naar aanleiding van nadere stukken over de gezondheidssituatie van verweerster, opnieuw advies uitgebracht. Voorts is verweerster op 22 augustus 2007 gehoord door een ambtelijke commissie, in tegenwoordigheid van haar in Nederland wonende dochter en haar gemachtigde.
3.5
Na dit gehoor is wederom advies gevraagd aan het BMA. Bij nota van 27 november 2007 heeft het BMA zijn derde advies uitgebracht. Hierop heeft de Staatssecretaris het bezwaar bij beschikking van 19 december 2007, mede onder verwijzing naar dit advies, ongegrond verklaard. Het is dit besluit dat de rechtbank in de bestreden uitspraak heeft vernietigd. De uitspraak
3.6
en het
besluit
In de overwegingen onder 1.1 tot en met 1.7 geeft de rechtbank de toepasselijke regelgeving en het beleid weer.
3.7
De arts van het BMA geeft onder l b van zijn advies van 27 november 2007 (hierna wordt steeds naar dit advies verwezen) een beschrijving
van de aard van de klachten
van verweerster volgens haar behandelaars. Onder 2.b van het advies omschrijft de arts de behandelingen die verweerster op dat moment ontvangt. Dat zijn: •
behandeling door haar huisarts met medicijnen in verband met (onder meer) suikerziekte. De behandeling v o o r d e suikerziekte is blijvend;
•
fysiotherapie;
•
controles door een orthopedisch chirurg.
Daarnaast m e r k t hij op dat: •
buiten de huisbezoeken/contacten met de SPV en een ambulant verpleegkundige vanuit
*
nog geen andere acties zijn ondernomen en
verweerster behoefte heeft aan mantelzorg die nu door haar dochter wordt gegeven.
Onder 4 geeft de arts van het BMA zijn oordeel over de vraag of het uitblijven van de onder 2b genoemde behandeling zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Hij oordeelt dat bij uitblijven van de behandeling voor de suikerziekte een medische noodsituatie op korte termijn mogelijk is. Voorde
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
overige behandeling
geldt
- .-.-nEcââSSs*'-
5
dit niet. De arts tekent hierbij aan dat de noodzakelijke verzorging van verweerster die nu door haar dochter wordt gegeven, gecontinueerd zal moeten worden. 3.8
Het is niet duidelijk waarom de rechtbank voor de vraag of verweerster in staat kan worden geacht de behandeling in het land van herkomst af te wachten (rov. 4.6), de onderliggende informatie ten behoeve van het advies van het BMA van belang acht, en in het bijzonder, zo lijkt het, een (niet gedateerd) onderzoeksverslag 1 van mevrouw Van der Steen, een GZ-psycholoog. De arts van het BMA kan als deskundige worden beschouwd. Hij heeft onder meer dat onderzoeksverslag bij zijn beoordeling betrokken. Hij oordeelt dat verweerster kan reizen ( m e t hulp(middelen); vergelijk onder 5b van het advies). Voorts zal slechts het uitblijven van de behandeling voor suikerziekte mogelijk leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn (onder 4), terwijl in Suriname voldoende medische behandelmogelijkheden aanwezig zijn (onder 3a en zonodig 3b). Verder oordeelt hij dat de verzorging van verweerster die nu door haar dochter wordt gegeven, moet worden gecontinueerd. Als daarvan sprake kan zijn, valt niet in t e zien dat verweerster de behandeling van de mvv-aanvraag niet in Suriname zou kunnen afwachten, zo kan uit het advies worden afgeleid. Vergelijk ABRS 26 j u n i 2007, nr. 200703474 ( p r o d . 2 ) , rov. 2.1.2. Niet valt in te zien dat de bevindingen zoals opgenomen in het onderzoeksverslag en zoals door de rechtbank in rov. 4.6.2 weergegeven, nog afgezien van de inhoud van deze bevindingen, los van het advies van het BMA enige zelfstandige rol zouden (moeten) toekomen.
3.9
In de verklaring van 23 augustus 2007* van de dochter bij wie verweerster thans in Nederland verblijft (en wellicht mede van verweerster), is opgenomen welke zorg de dochter thans biedt. Kennelijk heeft deze dochter zelf een volledige werkweek en zorgt zij daarnaast voor haar moeder. Deze zorg is niet professioneel. Dat ligt ook besloten in het woord mantelzorg
dat de arts van het BMA in zijn advies gebruikt (onder 2b).
Volgens Van Dale is mantelzorg; hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden wordt verleend. 3.10
Diè zorg, zoals door de dochter gegeven, moet volgens het advies van het BMA worden gecontinueerd. Waarop de rechtbank baseert dat deze zorg zou moeten worden aangevuld met professionele zorg en ondersteuning, zoals de rechtbank in rov.
1 2
Dossierstuk 47d. Dossierstuk 47c.
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
6
4.6.6 overweegt, is de Staatssecretaris niet duidelijk. Dit blijkt niet uit het advies van het BMA. Voor zover de rechtbank hiermee vooruit loopt op toekomstige ontwikkelingen, de door de sociaal geriater en de sociaal psychiatrische verpleegkundige uitgesproken verwachting dat de toestand van verweerster in de toekomst zal verslechteren 1 , miskent zij dat (i) op verwachtingen over de toekomst in de besluitvorming niet behoeft te worden vooruitgelopen, te minder waar het hier gaat om een afwijzing op grond van het mvv-vereiste, terwijl (ii) het nog maar de vraag is of het uitblijven van de zorg die in Nederland in de toekomst mogelijk zou worden gegeven als de verwachtingen van de zojuist genoemde personen uitkomen, zou leiden tot een medische noodsituatie op korte t e r m i j n . Dat zij hebben geadviseerd tot psychogeriatrische dagbehandeling zodat verweerster "meer prikkels" krijgt, maakt dat niet anders. Kennelijk leidde het niet verkrijgen van deze behandeling in ieder geval op dat moment niet tot een medische noodsituatie op korte t e r m i j n . Vergelijk in dit verband ook rov. 2.1.3 van de eerder genoemde uitspraak van Uw Afdeling van 26 juni 2007. 3.11
In het thans door de rechtbank vernietigde besluit is onder meer overwogen dat (in verband met de zorg zoals die thans door de dochter wordt verleend) niet valt in te zien waarom verweerster niet kan terugvallen op professionele voorzieningen en familie in Suriname 4 . Uit het advies van het BMA blijkt immers dat er bejaardentehuizen zijn en twee organisaties die zich gespecialiseerd hebben in thuiszorg en die in hun "zorgpakket" ook de zorg voor ouderen hebben, die slecht ter been zijn en dementeren. Dat deze niet zouden kunnen voorzien in de niet-professionele hulp die de dochter verweerster thans biedt, valt niet in te zien. In zoverre is ook niet relevant dat de vertegenwoordiger van de Staatssecretaris ter zitting van de rechtbank blijkens de uitspraak niet kon zeggen wat het "pakket" van deze twee organisaties precies inhield, vergelijk het slot van rov. 4.6.6. Voorts verblijven de echtgenoot, zoon en schoondochter van verweerster in Suriname, die kennelijk bij elkaar wonen. 5 Verweerster heeft niets overgelegd, waaruit blijkt dat deze personen, zonodig met hulp van thuiszorg en/of financiële hulp van de in het
3 Vergelijk het advies van het BMA van 27 november 2007, onder l b . 4 Beslissing op bezwaar, dossierstuk 62A, blz. 3, de vierde alinea, voor de zorg door familie, zie de vijfde alinea. 5 Verslag gehoor ambtelijke commissie, dossierstuk 4 8 , de op een na laatste alinea op blz. 1.
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
7
buitenland verblijvende dochters, niet in staat zouden zijn de zorg te bieden die verweerster thans van haar dochter ontvangt. Dat zij hiertoe volgens de verklaringen van verweerster en haar dochter niet bereid zijn, kan, mede gelet op de nauwe familierelatie, niet doorslaggevend zijn. Vergelijk over deze bereidheid in het kader van het zogenoemde ouderenbeleid Rb Den Haag ('s-Hertogenbosch) 21 april 1998, JV 1998, S64. De (niet gedateerde) verklaring 6 van verweersters voormalige huisarts over onder meer de huiselijke en familiaire situatie en de slechte onderlinge relaties dan wel communicatie, maakt dit niet anders, alleen al omdat ook uit deze verklaring niet blijkt van het onvermogen van de familieleden verweerster zorg te bieden. Zowel op grond van de aanwezige professionele organisaties in Suriname, als, desgewenst dan wel zonodig, op grond van de aanwezigheid van diverse naaste familieleden in Suriname, heeft de Staatssecretaris mogen aannemen dat de zorg die in Nederland aan verweerster door haar dochter wordt geboden, in Suriname kan worden gecontinueerd. 3.12
Dat verweerster er de voorkeur aan geeft in Nederland te verblijven en (deels) te worden verzorgd door haar hier te lande verblijvende dochter, is invoelbaar, doch onvoldoende om te oordelen dat de Staatssecretaris niet heeft kunnen komen tot de conclusie dat verweerster in staat is te reizen en voorts dat zij, gelet op het BMAadvies en op hetgeen hem over de omstandigheden in Suriname en over de familie van verweerster bekend is, heeft kunnen oordelen dat zij in staat kan worden geacht in Suriname de behandeling af te wachten van een door haar eventueel in te dienen mvv-aanvraag. Hij heeft op dezelfde gronden kunnen afzien van het honoreren van een beroep op artikel 3 . 7 1 , vierde lid. Vb 2000.
3.13
Gelet op het voorgaande had de rechtbank het beroep ongegrond moeten verklaren.
6
Dossierstuk 45A.
Pels Rijcken ft Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen
4
Conclusie De Staatssecretaris concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot ongegrondverklaring van het beroep.
Den Haag, 8 december 2008
advocaat
behandeld door correspondentie telefoon fax e-mail zaaknummer referentie
M.M. van Asperen postbus 11756, 2502 AT Den Haag (070) 515 37 06 (070) 515 33 65
[email protected] 51009981 IND-9708.15.6125
Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn advocaten
en
notarissen