Raad
vanState 201000962/1/V2. Datum uitspraak: 7 mei 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: en .
(hierna: de vreemdeling sub 1 en de vreemdeling
sub 2), appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 30 december 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 1 0 3 8 8 in het geding tussen: de vreemdeling sub 1 en de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
201000962/1 A/2
1.
2
7 mei 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2 0 0 8 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling sub 1 om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2000) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Bij besluit van 23 maart 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling sub 1 en de vreemdeling sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 december 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling 1 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling 1 en de vreemdeling 2 bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 januari 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1.
Ambtshalve w o r d t als volgt overwogen.
2.1.1. De aangevallen uitspraak heeft slechts betrekking op het door de vreemdeling sub 1 ingestelde beroep. Door deze uitspraak w o r d t de vreemdeling sub 2 niet rechtstreeks in haar belangen geraakt, zodat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 3 7 , eerste lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht, kan worden aangemerkt. 2.1.2. Het hoger beroep, voor zover door de vreemdeling sub 2 ingesteld, is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. 2.2. Hetgeen in het hoger-beroepschrift door de vreemdeling sub 1 is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de V w 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.3. Het hoger beroep van de vreemdeling sub 1 is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201000962/1 /V2
3.
3
7 mei 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: '•
verklaart het door de vreemdeling sub 2 ingestelde hoger beroep
II.
niet-ontvankelijk; bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M van Loo, ambtenaar van Staat.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loo ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2 0 1 0 284-572. Verzonden: 7 mei 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
26/01/2010 .11:10
+31703925368
YILDIRIH ADVOCATEN
PAG.
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3. enkelvoudige kamer Regnr.: AWB 09/10388 BEPTDN UTTSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen eiser, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. M. Yildirim, advocaat te Den Haag en de staatssecretaris van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiser, geboren op en van Turkse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in Nederland. Op 14 juni 2008 heeft hij een verzoek ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op dit verzoek is door verweerder op 28 oktober 2008 afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 23 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 24 maart 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2009. Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C. Brand. II OVERWEGINGEN 1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2 Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat hij niet in aanmerking komt voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hoofdstuk B. 10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is gewijzigd in voor hem ongunstige zin. Gezien het bepaalde in artikel 3.103 van het Vreemdelingenbcsluit 2000 (Vb) moet voor eiser het oude beleid blijven gelden. Onder dat beleid mocht het bestaan van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 3.8, vierde lid, van het Vb ook met andere middelen dan een uitdraai uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) worden aangetoond. Eiser stelt daarnaast dat het beleid van verweerder, althans de toepassing die daaraan in dit geval is gegeven, strijdig 'is met de bedoelingen die de Europese wetgever met Richtlijn 2004/38/EG betreffende het
13/18
26/0*2010 .11:10
+317639253BB
YlLDIRlM
ADV0CATEN
PAG.
Regnr.: AWB 09/10388 BEPTDN
recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de richtlijn), heeft gehad. 3 Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser niet voor afgifte van het gevraagde document in aanmerking komt omdat hij niet met een GBA-uitdraai heeft aangetoond dat hij op de datum van indiening van het verzoek langer dan zes maanden met referente op hetzelfde adres ingeschreven stond. Ook uit de in bezwaar overgelegde bewijsstukken volgt niet dat eiser met referente een gezamenlijke huishouding voerde, aldus verweerder. 4.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Vw - voor zover hier van belang wordt onder 'gemeenschapsonderdanen' verstaan: (1) onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, en (2) familieleden van de onder 1 genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het EG-Verdrag dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). In artikel 9t eerste lid, van de Vw is bepaald dat Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met I, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2,4 en 6, een document of schriftelijke verklaring verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, 4.2 Artikel 3 van de richtlijn - voor zover hier van belang - bepaalt dat, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht binnenkomst en verblijf vergemakkelijkt van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. Deze bepaling is binnen de implementatietermijn omgezet in nationaal recht en sindsdien opgenomen in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb. Ingevolge artikel 8.7, vierde lid, van het Vb is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 van het Vb ('EG/EER') eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling die de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft. 4.3.1 De voor de beoordeling van dit geding relevante passage uit de Vc luidde ten tijde van de indiening van heï verzoek en op de datum van het primaire besluit als volgt. 'De kring van familieleden die aan de richtlijn het (accessoire) recht op vrij verkeer ontlenen, omvat de volgende personen: de ongehuwde partner, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de EU/EER -onderdaan of onderdaan van Zwitserland' (hoofdstuk BI O/t.7 van de Vc)."
14/18
26/0172616 .ll:l B
+317039253GB
YILDlRIM
ADVDCATEN
PAG.
Regnr.: AWB 09/10388 BEPTDN
4.3.2 Ter bevordering van een uniforme uitleg van het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' is voormelde passage uit de Vc bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000,2009/1 (hierna: WBV 2009/1) aangepast. De passage bevat sindsdien de volgende aanvulling: 'De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond wordt een inschrijving in de OBA op hetzelfde adres verlangd.* Deze wijziging van de Vc is op 31 januari 2009 in werking getreden. 5 Niet in geschil is dat eiser zich in Nederland bij rcferente, mevrouw van Poolse nationaliteit, wil voegen en dat refcrente gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb. Voorts staat vast dat etser en referente op de datum van indiening van het verzoek nog geen zes maanden op hetzelfde GBA-adres ingeschreven stonden. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of eiser met referente een 'deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft' als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb. 6 Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat het onder 4.3.2 aangehaalde en in bezwaar toegepaste beleid voor eiser ongunstiger is dan het beleid dat gold ten tijde van de indiening van het verzoek. Daarbij is van belang dat ook onder de vigeur van WBV 2009/1 de mogelijkheid bestaat om met ander bewijs dan een GBA-uitdraai het bestaan van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb aannemelijk te maken. Het beleid bepaalt immers slechts dat het bewijs voor een duurzame relatie in ieder geval wordt geacht te zijn geleverd als betrokkenen gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren, ten bewijze waarvan bij ongehuwde partners die in Nederland samenwonen een GBA-uitdraai wordt verlangd. Het op een andere wijze dan met een GBA-uitdraai leveren van bewijs van de duurzame relatie is in WBV 2009/1 niet uitgesloten. Verweerder heeft, nu van een wijziging van regelgeving ten nadele van de vreemdeling geen sprake is, op goede gronden in de beslissing op bezwaar het beleid als hierboven onder 4.3.2 weergegeven toegepast. Verwezen wordt nog naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van !3mei2009(UNB18776). 7 De vervolgvraag die zich dan aandient, is of verweerder in het besluit dat voorligt op correcte wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 8.7, vierde lid van het Vb en aan zijn beleid. Ter zitting is met partijen in dit verband onder meer de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren vooreen betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, gedateerd 2 juli 2009 (hiema: de richtsnoeren), besproken. Uit paragraaf 2.1 van de richtsnoeren blijkt dat aan personen die op grond van een duurzaam partnerschap aanspraak kunnen maken op de uit de richtlijn voortvloeiende rechten, kan worden gevraagd bewijsstukken over Ie leggen waaruit blijkt dat zij partners van een EU-burger zijn en dat
15/18
26/01/2010 .11:10
+31703925368
YILDIRIH ADVOCATEN
Rcgnr.: AWB 09/10388 BEPTDN 4
het partnerschap duurzaam is. Het bewijs kan worden geleverd 'met elk passend middel'. 'Het vereiste van duurzaamheid van de relatie', zo vervolgen de richtsnoeren, 'moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de richtlijn om de eenheid van het gezin in verruimde betekenis te handhaven. In de betreffende nationale voorschriften kan worden verwezen naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is, In dat geval moet in de nationale voorschriften echter ook rekening worden gehouden met andere relevante aspecten (bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis)'. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit de richtsnoeren voortvloeit dat verweerder niet mag verlangen dat het duurzame karakter van een relatie wordt aangetoond met een uitdraai uit de GBA waaruit blijkt dat betrokkenen meer dan zes maanden op hetzelfde adres hoofdverblijf hebben. Anders dan eiser stelt, blijkt uit het bestreden besluit echter niet dat verweerder zijn weigering uitsluitend heeft gebaseerd op het ontbreken van een GBA-uitdraai. Uit (de bewoordingen van) het besluit volgt dat verweerder, indachtig voormelde richtsnoeren, uitdrukkelijk óók de overige in bezwaar overgelegde bewijsstukken - waaronder een arbeidsovereenkomst, een aantal loonstroken en een polisblad van een ziektekostenverzekering - heeft gewaardeerd, meegewogen, en bij de besluitvorming heeft betrokken. Op al deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, heeft verweerder uiteindelijk zijn conclusie gebaseerd dat op de datum in geding van een deugdelijk bewezen duurzame relatie tussen eiser en referente (nog) geen sprake was. Aldus heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op deugdelijke wijze uitvoering gegeven aan derichtsnoerenen aan zijn beleid. Derechtbankacht de conclusie van verweerder, dat het bestaan van een duurzame relatie onvoldoende aannemelijk is gemaakt, ook overigens niet onredelijk. Btj gebreke van voldoende bewijs voor de juistheid van de stelling van eiser dat op de datum in geding sprake was van een duurzame relatie tussen eiser en referente, faalt ook het beroep van eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede het beroep dat eiser in dit verband heeft gedaan op artikel 4:84 van de Awb, 8
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
26/0172010 .11:10
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
Regnr.; AWB 09/10388 BEPTDN
UI
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravcnhagc, RECHTDOENDE: verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.T.W. van Ravenstein, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann.
Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Afschrift vcr7xinden op:
3 Ö DEC. 2ÜÜ3
18/18
26/0V2010 . 1 1 : 1 0
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
Rechtbank 's-Gravenhage Sector Bestuursrecht
Bezoekadres
PûfltbUE 20302. 2500 EH Den Haas
Prins Clauslaan 60
[ 1 PER FAX ((0701 392 53 68)
25SE AJ Den Hoag Telefoon C070)3S1313l
De heer mr. M. Yildirim Anno Paulownastraat 105 2518 BD 's-Gravenhage
Onderdeel Contactpersoon
Fax (Û70) 3813612 Rabotenkrekening 1923.25.795
Vreemdelingenzaken (Blok C) mevr F. Baptiste-Hassenmahomed
Bij beantwoording da datum en ons kenmerk «rmcldcn.
DgorkieHnummcr(s) Faxnummer efdding
Datum Ons kenmerk
070-3813612 30 december 2009 procedurcnummer 09 / 10388 BEPTDN V218 3C G365 casusnummer
Wilt u slechte één zaak In uw brief behandelen.
Uw kenmerk Bijlagefjö Onderwerp
de procedure van Geachte heer, Hierbij zend ik u een kopie van de uitspraak. Voor de mogelijkheid tot het instellen van een rechtsmiddel verwijs ik u naar de rubriek Rechtsmiddel in de uitspraak.
Hoogachtend, griffier.
MBL01
PAG.
17/18
26/0372810 .11:10
+31703925368
Mr M. Yildirim, L L M .
*** +
Anna Paulownastraat 105 2518 BD Den Haag
* Yîldirim * * * *
PAG. 01/18
YILDIRIM ADVOCATEN
Tel: 070-392 53 67 Fax: 070 - 392 53 68
Advocatenkantoor
Afdeling van State
Afdeling Bestuursrechtspraak T.a.v. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Kamer 4 Postbus 16113 2500 BC Den Haag Per telefax: 070-365 13 80 Den Haag, 26 januari 2010 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE AFDELING VAN STATE Nr.
HOGER BEROEPSCHRIFT
Inzake
en Appellanten Gemachtigde: mr M. Yildirim, LL.M Advocaat te Den Haae. Tegen De Staatssecretaris van Justitie, Verweerder:
website: www.yiIdirim-advocaten.nl
»-mail:
[email protected]
Do» ora * r t l p w Wft»T«ü«ei"<Wd o a m a r i hWXtow nor iwcr ót d w V* «»pich atpcïttwi b**)*f«««fapraiioq'hcWt^ï<>iWni In KttWntfC gnvBt wnepra* » Mn wttertng ( « I -
2S/81/2016 ,11:18
+31703925368
VILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
ï'Yfldirim Geven eerbiedig te kennen: De heer wonende te en mevrouw, wonende te 1 aan de. , hierna ie noemen "appellanten", te dezer xake domicilie kiezende te Den Haag aan de Anna Paulownastraat 105, (2518 BD) ten kantore van de advocaat Mr M. Yildirim, LL.M., die -gelet op het bepaalde in artikel 70 van de Vreemdelingenwet 2000- door hen bepaaldelijk wordt gemachtigd om dit hoger beroepschrift te ondertekenen en in te dienen alsmede hen in onderhavige procedure te vertegenwoordigen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Uravcnhage, van 30 december 2009, met het kenmerk AWB 09/10388 BEPTDN (Prod. 1). Inleiding Appellanten komen in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, sector Bestuursrecht, van 30 december 2009. verzonden op 30 december 2009, AWB 09 / 10388 in welke uitspraak de rechtbank het beroep, welk beroep hier als geheel herhaald en ingelast wordt beschouwd, tegen het besluit van verweerder van 28 oktober 2009, waarbij de heer zijn verzoek van 14 juni 2008 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9. eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is afgewezen, ongegrond heeft verklaard. tn het onderstaande volgen de grieven met een toelichting daarop. 1. Grief] Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 6. overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat het onder 4.3.2. (uitspraak rechtbank) aangehaalde en in bezwaar toegepaste beleid voor appellant ongunstiger is dan het beleid dat gold ten tijde van de indiening van het verzoek. 1.1.
Toelichting
De beleidswijziging van 23 januari 2009, houdt in (volgens de toelichting); "een 'verduidelijking' omtrent de inreisformaliteiten wat betreft de eerste binnenkomst van familieleden van Unieburgers". Een eufemisme, waarmee in werkelijkheid een aanscherping van het beleid wordt beoogd! De 'verduidelijking' van het beleid met betrekking tot de ongehuwde partners van de burgers van de Unie. 'Deze groep behoort niet onder de in de richtlijn gehanteerde definitie van 'familielid' en heeft dus ook niet van rechtswege een recht van inreis en verblijf in Nederland,1 volgens de toelichting. Dat is opmerkelijk, omdat deze ongehuwde partners in de oorspronkelijke tekst van de VC (BI0/1.7) wél werden gerangschikt bij de 'kring van familieleden die aan de richtlijn het (accessoire) recht op vrij verkeer ontlenen*. In de gewijzigde tekst heeft men hen er echter uitgewipt, en zijn de ongehuwde partners gedegradeerd tot de in (artikel 3, tweede lid van) de richtlijn genoemde categorie personen wier binnenkomst en verblijf de lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht, vergemakkelijkt. Daaronder vallen ook de andere familieleden dan die bedoeld in artikel 2 van de richtlijn, wier toelating de lidstaten in het kader van verruimde gezinshereniging dienen te faciliteren. Van belang is wel dat deze verschuiving van de ongehuwde partners naar het niveau van personen wier toelating slechts moet worden vergemakkelijkt, niet overeenkomt met de plaats die zij in
website: www.yildirim-advocaten.nl
e-mail:
[email protected]
02/18
26/61/2018.11:10
+31703925368
^Ylldirim % * *
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
I
MIWIWHMIH.II.MJ
|
het Vreemdelingenbesluit innemen. Daar worden zij nog steeds op een lijn gesteld met de 'eigenlijke' familieleden / 'gemeenschapsonderdanen': artikel 8.7, vierde lid. Vb. Het blijft intussen onzeker wat precies moei worden verstaan onder de in dal artikel - en in artikel 3,2e Jid onder b. van de richtlijn - gebezigde term 'duurzame relatie'. 1.2. Aansluiting wordt gezocht bij de vier bezwaren tegen de nieuwe beleidsregels door Michiel Tjebbes, advocaat, gepubliceerd in 96 Migranten recht 3 / 09, waarin hij stelt dat.de nieuwe beleidsregel is naar ?.ijn,overtuiging om verschillende redenen ondeugdelijk zijn. 1.2.1. Ten eerste mag er aan worden herinnerd dat bewijsregels en rechtsvemioedens door het HvJEG uitermate kritisch worden beoordeeld. (Zie bijv. HvJEG 22 december 2008, Commissie/Oostenrijk C-161 /07, veO9O00015 met betrekking tot het bewijs van de hoedanigheid van zelfstandige en HvJEG 15 juni 2006 C- 255/04 Commissie/Frankrijk met betrekking tot omkering van de bewijslast en nationale. Franse regeling die een vermoeden van het bestaan van een loondienstverhouding inhield.) Pat geldt ook voor de bewijslast, die er niet toe mag leiden dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. (HvJEG 7 sept. 2006.'Laboratoires Boiron* C-526/04.) De Italiaaase autoriteiten mochten volgens het Hof ook niet de bewijsmiddelen waarmee kon worden aangetoond dat voldaan was aan de voorwaarden van de (oude) richtlijnen voor economisch niet-actieven (90/365/EG), voor gewezen werknemers en zelfstandigen (90/364/EG) en studenten (93/96/EG) beperken door te verlangen dat het bewijs slechts met bepaalde, voorgeschreven documenten kon worden geleverd. HvJEG 25 mei 2000 Commissie/Italië C-424/98 JV 2000/173 nt PB. En laten we ook de uitspraak in de zaak Oulane HvJEG 17 februari 2005 C-215/03 JV, 2005/148 nt P. Boeles, ve05000332, RV 2005, 67 nt PJAMB. niet vergeten, waarin'het Hof onder meer bepaalde dat als een burger van de Unie ten bewijze van zijn identiteit en nationaliteit geen paspoort of identiteitskaart kan overleggen, maar niettemin zijn nationaliteit ondubbelzinnig kan aantonen met andere middelen, zijn verblijfsrecht niet mag worden betwist op de enkeJe grond dat hij niet een van die documenten heeft overgelegd. 1.2.2. Om deze reden is het dan ook volstrekt onduidelijk waarom de Afdeling in haar uitspraak van 17 september 2008, 200805279/1, waarin zij stelt dat alhoewel de in de grief vervatte klacht terecht is voorgedragen, (onduidelijk en niet gemotiveerd was op grond van welke bepalingen in het Vb of beleidsregels uit hel Vc de rechtbank aanleiding heeft gezien om( onder deze omstandigheden te overwegen dat het overleggen van de door beide partners ondertekende relatieverklaring niet volstaat om het beslaan van een duurzame rclatiedeugdelijk bewezen te achten) dat niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis. Vereist is dat volgens de Afdeling, naast het bewijs van een duurzame relatie, de betreffende vreemdeling beschikt over een geldig paspoort. Niet in geschil was dat het paspoort van de vreemdeling was voorzien van een valse verlenging, zodat hij niet aan de eisen voldeed, (dit was kennelijk niet in geschil in de vreemdelingenrechterlijke zaak, doch wel degelijk in de strafzaak).
website: www.yildIrIm-advocaten.nl
email:
[email protected]
03/18
2S/B1/2018 ,11:19
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG
fYlldirim *++* wMmiumwmm Appellant heeft in. deze casus met voldoende middelen aangetoond dat hij burger was van Turkije. Dit klemt temeer daar hij wel op basis van dit zogenaamde vervalste paspoort (hetgeen waarvan hij overigens in de strafzaak is vrijgesproken) is uitgezet naar Turkije. Voor de duidelijkheid zij gesteld dat appellant in deze uitspraak van de Afdeling dezelfde persoon betreft als appellant in dit hoger beroepschrift, namelijk de heer 1.2.3.
Het tweede bezwaar tegen de bewijsregel voïgens appellant is dat inschrijving in de GBA van de buitenlandse partner afstuit op het bepaalde in artikel 26, eerste lid onder c van de Wet GBA. Alleen de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet (zoals bedoeld in artikel 8 Vw) kan worden ingeschreven. De partner van de Unieburger die zelf niet de nationaliteit van een lidstaat van de Unie beeft, is visumplichtig. Om in aanmerking te komen voor toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en de afgifte van visa, dient hij eerst op de in de circulaire voorgeschreven wijze aan te tonen dat hij een duurzame relatie heeft met de Unieburger. Tot aan het moment dat dit is aangetoond, zal hij niet rechtmatig verblijf in Nederland kunnen hebben. Voorzover men in Nederland (illegaal) beeft samengewoond, is dat bewijs dus niet te leveren. Het is onbegrijpelijk dat dit niet is onderkend door de rechtbank. 1.2.4. In de derde plaats herinnert appellant eraan dat een vergelijkbare bewijsregcl wat betreft de toelating van ongehuwde partners van Nederlanders of vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven, niet bestaat. De in artikel 3.14, eerste lid onder b Vb bedoelde 'duurzame en exclusieve relatie* - waarvan sprake is indien de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen - kan worden aangetoond door een relatieverklaring die door beide partners is ondertekend (VC B2/4.2). Een daarvan afwijkende regel voor Unieburgers en hun partners is in strijd is met het non-discriminatie beginsel. Het lijkt ook moeilijk te rijmen met het oordeel van het HvJEG in de zaak Reed HvJEG 17 april 1986 59/85. Daarin had het Hof bepaald dat de lidstaat die zijn onderdanen de mogelijkheid biedt om voor hun ongehuwde partner die geen onderdaan is van een lidstaat, toestemming voor verblijf op zijn grondgebied te verkrijgen, datzelfde voordeel niet kan weigeren aan de werknemers- onderdanen van andere lidstaten zonder zich schuldig te maken aan een door de artikelen 7 en 48 (thans 12 resp 39) EEG-Verdrag verboden discriminatie op grond van de nationaliteit. De voorwaarden waaraan de toelating van de partners van Unieburgers is gebonden, kunnen ook niet 'zwaarder' zijn dan die welke van toepassing zijn op de gezinshereniging met partners in het algemeen. 1.2.5. In de vierde plaats zijn er zwaarwegende bedenkingen van praktische aard. Het bewijs van een aaneensluitende periode van zes maanden samenwoning impliceert dat de in Nederland wonende en werkende Europese burger zich voor een dergelijke periode in bijvoorbeeld Iran of Indonesië zou moeten vestigen. Nog daargelaten dat hij zijn baan zou moeten opzeggen, zal hij voor zo'n lange tijd vrijwel nooit een visum kunnen krijgen voor een derde land. En voorzover er geen visumplicht mocht gelden, zal men zich moeten realiseren dat als je in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Canada langer verblijft dan de drie maanden die je mogelijk als vrije termijn zijn gegund, je kunt worden uit- of vastgezet. De partner uit een 'derde land' krijgt trouwens ook nooit een visum voor Nederland om de benodigde
website; www.yl1dlrim-advocaten.nl
e-mail:
[email protected]
26/01/2010 ,11:10
+3170392536B
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
****
: Yîldirim aanspraken op toelating op deze grondslag te kunnen opbouwen. De kring van personen die het verlangde bewijs daadwerkelijk zal kunnen leveren is dan ook uiterst beperkt. En daarmee zijn we terug bij de beoordeling door het Hof van bewijsopdrachten die niet of nauwelijks te vervullen zijn. 1.3. Uit bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat het toegepaste beleid voor appellant wel degelijk ongunstiger is dan het beleid dat gold ten tijde van de indiening van het verzoek, zoals ook al is gesteld in punt 2 van het beroepschrift. Het is evident dat een algemene beleidsregel waarover nader uitleg wordt gegeven al impliceert, dat deze algemene regel wordt in geperkt door de uitleg die eraan gegeven wordt. Immers, door de uitleg zelf volgt de beperking. 1.3.1. Op grond hiervan doet appellant een beroep op artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), welk artikel ertoe strekt.te voorkomen dat wijzigingen in het recht, die plaatsvinden nadat een aanvraag is ingediend en waarop nog niet is beslist, niet ten nadele van de aanvrager mogen uitvallen. Om deze reden is de uitspraak van de rechtbank rechtens onjuist en had deze dienen te beoordelen aan de regelgeving zoals die goid ten tijde van de aanvraag. Grief 2 2. Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 7. dat nu appellant slechts de relatieverklaring (Model 35E) heeft overgelegd, hij hiermee niet het bestaan van een duurzame relatie tussen hem en appellante, mevrouw , deugdelijk heeft bewezen. Tevens blijkt de rechtbank niet dat verweerder zijn weigering uitsluitend heeft gebaseerd op het ontbreken van een GBA-uitdraai. 2.1 Toelichting De rechtbank stelt in haar vonnis van 30 december 2009 dat zij met eiser van mening is dat uit derichtsnoerenvan de Commissie van de Europese Gemeenschappen d.d. 02/07/2009 blijkt, dat verweerder niet mag verlangen dat het duurzame karakter van een relatie alleen wordt aangetoond met een uitdraai uit de GBA. waaruit blijkt dat betrokkenen meer dan zes maanden op hetzelfde adres hoofdverblijf hebben. Uit de bewoordingen van verweerder blijkt de rechtbank dat verweerder, indachtig voormelde richtsnoeren, uitdrukkelijk ook de overige in bezwaar overgelegde bewijsstukken -waaronder een arbeidsovereenkomst, een aantal loonstroken en een polisblad van de ziektekostenverzekering- beeft gewaardeerd. 2.1-1.
De rechtbank gaat hier voorbij aan hel feit dat er meerdere bewijsstukken zijn overgelegd.
website: www.yildirlm-advocaten.nl
e-mall:
[email protected]
05/18
26/01/2010 .11:10
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
:*Yîldirlm *+**
toamummua De in artikel 3.14, eerste lid onder b, Vb bedoelde 'duurzame en exclusieve relatie' -waarvan sprake is indien de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen - kan worden aangetoond door een relaticverklarinp die door heide partners is ondertekend (VC j B2/4.2). ("Het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond 1 door de ondertekening van een .relatieverklaring door beide partners (bijlage 13 VV)1) Uit deze passage volgt dat in beginsel middels een relatieverklaring de duurzaamheid en exclusiviteit onomstotelijk wordt bewezen. Deze relatieverklaring is door appellant' overgelegd. 2.1.2. Tevens is door appellant aanvullend overgelegd: 1. Verklaring (model van TND zelf) d.d. 10-06-2008: waarin appellante verklaart dat appellante gedurende 12 maanden onvoorwaardelijk kan beschikken over haar inkomen. Deze verklaring is door appellante ondertekend. 2. Bijlage Garantverklaring (Model M35A/M35B) d.d.10-06-2008: waarin appellante zich garant stelt voor de kosten voor de Staat en openbare lichamen die voortvloeien uit het verblijf van appellant en wel ten hoogste voor 64.537,80. 3. Turkse ongehuwdverklaring d.d. 07-05-2008 (EVLENME EH.UYET BEXGESÏ/ EHEFÄHIGKEITSZEUGNIS): een verklaring (in 3 talen opgesteld) die door de Turkse GBA- ambten aar is opgesteld waarin vermeld staat dat appellant in Turkije als ongehuwd geregistreerd staat en dat hij eventueel kan trouwen met appellante. 4. Toestem mi ngsverklaring d.d. 02-06-2008 waarin de hoofdhuurder, de heer , toestemming verleend aan de Gemeente om appellante aan het adres te _ in te schrijven. Dit adres is tevens het woonadres van appellante, blijkens de ook overgelegde huurovereenkomst. 5. Samenlevingsovereenkomst d.d. 14/08/2008, waaruit blijkt dat appellant en referent verklaren dat er een actieve en duurzame relatie tussen hen bestaat dat zij op het adres te samenleven en een gemeenschappelijke huishouding voeren en dat zij het gewenst achten om de vermogensrechtelijke gevolgen van de tussen hen bestaande relatie te regelen. 2.2.
In de afwijzende beschikking van verweerder op bezwaar d.d. 23 maart 2009, stelt verweerder dat om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding, ofte wel samenwoning buiten Nederland, valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving van de gemeentelijke basisadministratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. De rechtbank stelt in haar overwegingen dat in het geval ook rekening gehouden dient te worden met andere relevante aspecten (bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis). 2.2.1. Met betrekking tot de inschrijving bij de GBA is hierboven onder punt 2.2.3. afdoende aangetoond dat dit wettelijk niet mogelijk is. Vervolgens dient te worden bezien of verweerder met de bewijsstukken die wel zijn overgelegd voldoende rekening heeft gehouden en de intrinsieke waarde van, met name de samenlevingsovereenkomst en de relatieverklaring, heeft onderkend.
website: www.ylIdirim-advocaten.nl
e-mall:
[email protected]
06/18
26/01/2010.11:10
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
****
: Yïldjrim Appellant stelt dat de rechtbank met name aan de laatst genoemde overeenkomsten, niel die waarde heeft toegekend die eraan zou moeten worden toegekend. IX Blijkens de homepage van het Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen ongehuwd samenwonenden met een duurzame gemeenschappelijke huishouding, op grond van de wet grotendeels dezelfde rechten verwerven als personen die gehuwd samenwonen. Zij kunnen aanspraak maken op het medehuurderschap. De huurder en eventuele medehuurders kunnen samen met de huisgenoot in kwestie hij de verhuurder een verzoek indienen om met het medehuurderschan akkoord te eaan, Zij moeten dan aanceven dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren. 2.3.1.
Het aangaan van een huurcontract op beider naam, waardoor appellant medehuurder wordt is slechts mogelijk als appellanl is ingeschreven in de GbA. Dan krijgt hij een bureerservicenummer waarmee hii zich in kan laten schriiven als medehuurder, De verhuurder heeft zich reeds akkoord verklaard met het tcit dat appellant zich kan laten inschrijven bij de dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag, waardoor medehuurderschap mogelijk wordt voor appellant. Nu appellant zich niet kan laten inschrijven in de GBA kan en mag verweerder zich niet op het standpunt stellen dat appellant cen (gezamenlijk) huurcontract dient te overleggen. 2.4.
Hetzelfde feit doet zich voor als appellant een rekening wil openen bij een bank. Voor een betaalrekening, dient appellant een inkomen te hebben. Dit kan een salaris zijn of een uitkering. Het moge duidelijk zijn dat appellant hier in een onmogelijke positie verkeert. Werken mag hij niet en een uitkering krijgt hij niet. Verder wordt ook door de Nederlandse bankinstellingen een burgerservicenummer verlangd, waarvoor appellant zich weer moet laten inschrijven in de GBA. Nu appellant zich niet kan laten inschrijven in de GBA kan en mag verweerder zich niet op het standpunt stellen dat appellant een (gezamenlijke) bankrekening dient te overleggen. 2.5.
Ook bij het aangaan van een door verweerder gewenst overleggen van cen gezamenlijke hypotheekakte wordt appellant geconfronteerd dat hij zich niet kan laten inschrijven bij de GBA en dus geen burgerservicenummcr kan krijgen. Hierdoor is het voor appellant ook onmogelijk een hypotheek te krijgen, even los van het feil dat hij geen inkomen heeft en dus niet op een gezamenlijke hypotheekakte kan komen te staan. 2.6. Appellant wenst om bovenstaande redenen nogmaals te wijzen op een aantal uitspraken van bet Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) waarin het HvJEG zich heeft uitgelaten over bewijstast(vcrdeHn^s)kwesties.
website: www.yildirinv3dvocaten.nl
e-mal!:
[email protected]
07/18
26/01/2010 .11:10
+317039253B8
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
^Yîldir|m % * *
•JiMBMIiLIWLII.MJ
De strekking van deze uitspraken ïs dat de bewijslast er niet toe mag leiden dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. Appellant verwijst in dit verband naar de volgende uitspraken van het HvJEG: de uitspraak van 22 december 2008 inzake Commissie/Oostenrijk (C-l 61/07). 15 juni 2006 inzake Commissie/Frankrijk (C-255/04), 7 september 2006 inzake "Laboratoires Boiron" (C-526/04), 25 mei 2000 inzake Commissie/Italië (C-424/98), 17 februari 2005 (C-215/03) en 17 april 1986 (59/85). 2.6.1. Nu van appellant verlangt wordt dat bij zaken overlegt zoals, gemeenschappelijke rekening, huurcontract, hypotheekakte etc. ete. waarvoor hij steeds inschrijving in de GBA en dus een burgerservicenummer dient te overleggen, kan gesteld worden dat verweerder van appellant bewijs verlangt waarvan tevoren vaststaat dat appellant hieraan niet kan voldoen, hetgeen om deze redenen in strijd is met de hiervoor aangehaalde uitspraken van het Hof.
Om de onder punt 3.6 aangevoerde redenen dient de rechtbank derhalve veel meer waarde toe te kennen aan de samenlevingsovereenkomst en de relatieverklaring. Immers, beide stukken zijn een naar Nederlands recht verbindende overeenkomsten als bedoeld in artikel 7:900 BW. Of dit nu een onderhandse akte of een authentieke akte betreft maakt voor de toepassing van het recht niet uit. 2.7.1. Met name in het samenlevinescontract wordt uitdrukkelijk het EemeenschaoDeliik vermoeen. de gemeenschappelijke huishouding, de vergoedingen, het bestuur over de gemeenschappelijke goederen, de overlijdcnsrisicoverzekeringen, de gemeenschappelijk bewoonde woonruimte, geschillen en de beëindiging van de samenleving anders dan door overlijden, geregeld. 2.7.2.
Waar andere bestuursornanen en maatschaDDeliike instellineen kennelijk voldoende hebben aan het feit dat appellant en referent een overeenkomst hebben afgesloten waarin zij hun duurzame relatie deugdelijk kunnen aantonen, heeft verweerder kennelijk meer nodig dan dit. Dit klemt temeer daar bijvoorbeeld een pensioenfonds als het ABP wel het overleggen van een samenlevingscontract afdoende vindt om het nabestaande pensioen te regelen voor de partner van een verzekerde. 2.8. Gezien de stand van de jurisprudentie en de hierboven genoemde aanvullende bewijsstukken, is het dan ook onjuist van de rechtbank om te stellen dat appellanten onvoldoende bewijsstukken ter zake hun relatie hebben aangetoond.
website: www.yiIdlrlm-advocaten.nl
e-mail:
[email protected]
08/11
26/01/2010.11:10
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
:*Yfldirim *«*+
MIWIMIIJHMJIJ.H
Grief 3
Appellante menen dat de rechtbank ten onrechte de uitspraak van de Afdeling in de zaak van appellanten van 17 september 2008 (nr. 2008 05279/1 ) niet heeft meegewogen. De Afdeling stelt: 'Vast staat dat de vreemdeling een relatieverklaring heeft overgelegd. Die verklaring is zowel door hem als zijn door zijn partner ondertekend. Voorts bestaat neen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake zou zijn van een schijn relatie en heeft evenmin contact plaatsgevonden met hef Ministerie van Justitie, zoals in paragraaf B10/5 van de Vc 2000 is voorgeschreven indien sprake is van twijfel, zo deze paragraaf al betrekking heeft op de duurzame relatie tussen een burger van de Unie en diens partner, afkomstig uit een derde land' Onduidelijk, en in de aangevallen uitspraak niet nader gemotiveerd, is op grond van welke bepalingen In hel Vb 2000 of beleidsregels uit de Vc 2000 de rechtbank aanleiding heeft gezien om, onder deze omstandigheden, te overwegen dat het overleggen van de door beide partners ondertekende relatieverklaring niet volstaat om het bestaan van een duuname relatie deugdelijk bewezen te achten. Vervolgens overweegt de Afdeling: 'Hoewel de in de grief vervatte klacht in zoverre terecht b voorgedragen^ kan dat niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden '. Uiteindelijk bevestigt de Afdeling -ondanks het feit dat de klacht m.b.t. de eis van exclusieve en duurzame relatie terecht is voorgedragen- de uitspraak van de rechtbank en wel alleen vanwege de problematiek van het paspoort van betrokkene, zoals hierboven reeds onder 1.2.2. is aangehaald, niet wordt vernietigd. 3.1. Toelichting Appellanten constateren in de voorliccendc zaait, dat de rechtbank in haar overweaineen dezelfde gronden hanteert als verweerder in de bestreden beschikking, althans dat deze overweging de rechtbank als redelijk voorkomt. Deze gronden vormden ook de motivering van de bestreden beschikking waarover hoger beroep is aangetekend (de inbewaringstelling van de vreemdeling) en die bovenstaande uitspraak van de Afdeling tot gevolg had. De conclusie kan derhalve zijn dat de rechtbank in de thans aangevallen uitspraak nog steeds onduidelijk en nog steeds niet nader motiveert waarom er geen sprake is van een duurzame relatie tussen een burger van de Unie en diens partner afkomstig uit een derde land. De rechtbank had derhalve tol de conclusie dienen te komen dat de relatieverklaring en de samenlevingsovereenkomst voldoende zijn om tot een deugdelijke bewijs van het bestaan van een duurzame relatie te komen. Hel kan immers niet zo zijn dat als wanneerde hoogste rechter in deze concrete zaak beslist dat er geen sprake is van een schijnrelatic en dat de rechtbank hierover on vol doende heeft gemotiveerd waarom de ondertekende relatieverklaring onvoldoende zou zijn om het bestaan van een duurzame relatie deugdelijk te bewijzen, en dan desondanks door de rechtbank alsnog op deze grond het beroep afwijst. Dit kan niet waar zijn!
website: www.ylldlrlm-advocaten.nl
e-mall:
[email protected]
69/18
26/01/2010 .11:10
*»
4
*
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
PM.MUJH1IJHW
Grie/4 4. Ten onrechte overweegt de rechtbank in haar uitspraak dat nu bij gebreke van voldoende bewijs voor de juistheid van de stelling van eiser dat op de datum in geding sprake was van een duurzame relatie tussen eiser en referent, ook het beroep van eiser op artikel 8 EVRM, faalt. 4.1. Toelichting Zowel appellant als hoofdpersoon, mevrouw , zijn tevens van mening dat tussen hen wel degelijk een familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM bestaat Weigering om verblijf te verlenen levert in casu een schending op van artikel R van het EVRM- Tn artikel 8 EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familieen gezinsleven ("family life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij wet is vooreien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Wanneer annellant niet onmiddelliik van een verblijfstitel wordt voorzien, zullen annellanten onmogelijk het familie- en gezinsleven hier in Nederland kunnen oefenen. Dit zou dan ook een regelrechte inmenging in het recht op respect voor dit familie- en gezinsleven inhouden. 4.2.
Gelet op het vorenstaande is appellant derhalve van mening dat er sprake is van een positieve verplichting om appellant in Nederland verblijf toe te staan ten einde het gezinsleven met zijn partner uit te oefenen. Volgens de rechtspraak van het Europese Hof (onder meer de uitspraak van 18 maart 2003 in de zaak T.Î. en W.S. Ebrabim tegen Nederland, JV 2003 / 203) dient namelijk bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 EVRM in een bepaald geval de positieve verplichting met zich brengt cen vreemdeling in staat te stellen tot familie of gezinsleven in een bepaalde lidstaat, een 'fair balance' te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van bet betrokken individu en anderzijds het betrokkene algemeen belang van die lidstaat. Gezien bovenstaande feiten en omstandigheden dient aan het verzoek van appellant meer waarde te worden gehecht dan aan het algemeen belang van de Staat der Nederlanden, temeer nu hoofdpersoon en appellant afdoende hebben aangetoond dat appellant tot het gezin behoort van de in Nederland wonende Burger van de Unie en dat het beroep dat verweerder doet op het ontbreken van "de overige bewijzen voor een duurzame relatief faalt GriefS 5. Ten onrechte stelt de rechtbank dal bij gebreke van voldoende bewijs voor de juistheid van de stelling van eiser dat op de datum in geding sprake was van een duurzame relatie tussen eiser en referent, ook het beroep van eiser op artikel 4:48, niet kan slagen. 5.1. Toelichting Gezien het bovenstaande verwijst appellant tevens naar de inhoud en strekking van artikel 4:84 Awb.
website: www.ylldlrlm-advoc3ten.nl
e-maîk
[email protected]
10/18
26/01/2010 .11:10
+31703925368
YILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
ffifldlrim Artikel 4:84 Awb heeft een tweeledig karakter: enerzijds verplicht het bestuursorganen conform beleidsregels te handelen, -en is het dan ook als uitwerking van het cnnsislenlieheiïinsel te zien- underbids verniicht het tot afwiikinp van de beleidsregel, wanneer hel vasthouden daaraan wegens bijzondere omstandigheden tot gevolgen leidt die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen -en codificeert hiermee dan ook het de 'inherente afwijkingsbevoegdbeid'. Ingeval niet wordt voldaan aan de beleidsregels voor toelating en/of teruggeleiding zal verweerder op voet van artikel 4:84 van de Awb de vraag moeten beantwoorden of sprake is van door de appellanten/of hoofdpersoon aangevoerde feiten en omstandigheden die aanleiding dienen te zijn om in zijn geval van de beleidsregels af te wijken. Dat kan zijn omdat die bijzondere feiten of'omstandigheden bij het opstellen van de beleidsregels niet of onvoldoende onder ogen zijn gezien of omdat de afweging van belangen die aan de beleidsregels ten grondslag heeft gelegen in de bijzondere situatie van appellantniet tot een redelijke uitkomst leidt. 5-2. On vnet van artikel 4:84 Awb dient in dit geval van de beleidsregels te worden afeeweken. Zowel appellant als hoofdpersoon zijn namelijk van oordcel dat toepassing van het beleid voor appellant en hoofdpersoon gevolgen heeft die wegens bijzondere feiten en omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tol het doel van beleid inzake de toelating van appellant. Appellant heeft beroep gedaan op artikel 4:84 Awb met het oog op de verlening van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, waaruil het rechtmatig verbluf als Gemeenschapsonderdaan blijft. Dit blijkt ook de uit de EU-toetsine gemeenschapsrechtsaanvraag van 11 juni 2008. In art. 3 lid 2 sub b van Richtlijn 2004/38 slaat vermeld dat de lidstaten overeenkomstig hun nationale recht de binnenkomst en het verblijf moeten vergemakkelijken van de partner met wie de burger van de unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. (Nederland is daartoe overigens ook verplicht op grond van het Reed-arrest uit 1986, RV 1986, zaak 95/85.) Nederland heeft dit artikel aldus geïmplementeerd dat in art. 8.7 lid 4 Vreemdel in genbes luit 2000 is bepaald, dat de EG/EER bepalingen eveneens van toepassing zijn op de ongehuwde partner die een EU-burgcr naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft. De rechtbank gaat wel inhoudelijk in op de relatie van appellanten. Voordat de rechtbank tot de conclusie komt dat verweerder op deugdelijke wijze uitvoering heeft gegeven aan de richtsnoeren en aan zyn beleid, waarna zij tot de conclusie komt dat er van een duurzame relatie tussen appellanten (nog) geen sprake was, had zij dienen te overwegen of deze conclusie voor appellanten gevolgen heeft die wegens bijzondere feiten en omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot hel doel van beleid inzake de toelating van appellant. Nu de additionele bewijsmiddelen niei geleverd kunnen worden en er geen sprake is van cen schijnreiatie en evenmin contact heeft plaatsgevonden met het Ministerie van Juslilie. zoals in paragraaf B10/5 van de Vc 2000 is voorgeschreven indien sprake is van twijfel, had de rechtbank dan ook op grond van het feit dat het hier een EU-onderdaan betreft, wiens partner
website: www.ytldlrlm-advocaten.nl
e-mail:
[email protected]
26/01/2018 .11:10
+31763925368
VILDIRIM ADVOCATEN
PAG.
****
: Yîldirim de "binnenkomst en verblijf moet worden vergcmakkelijkt'\ het beroep op artikel 4:84 Awb dienen te honoreren. 6.
Conclusie Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven. Appellanten verzoeken Uw afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak te vernietigen. Voorts verzoeken appellanten U om: - Doende wat de rechtbank had behoren te doen, bet inleidende beroep alsnog gegrond te verklaren vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering en zorgvuldig onderzoek, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat verweerder binnen een door Uw Afdeling te bepalen termijn een nieuwe beschikking neemt; • dan wel de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank om opnieuw te worden behandeld; - met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Hoogachtend,
Mr M. Yildirim, advocaat
website: www.yIldirim-advocaten.nl
email;
[email protected]
12/11