Raad vanState 200904045/1/V1. Datum uitspraak: 27 augustus 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 mei 2 0 0 9 in zaak nr. 0 8 / 3 9 4 0 6 in het geding tussen:
en de minister van Buitenlandse Zaken.
200904045/1 /VI
1.
2
27 augustus 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2 0 0 8 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. Bij besluit van 8 oktober 2 0 0 8 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 mei 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats A m s t e r d a m , het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 juni 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200904045/1/V1
3.
3
2 7 augustus 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Beerse ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2 0 0 9 382-623. Verzonden: 27 augustus 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
voor deze.
Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 en 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.:
AWB 08/39406
V-nr.: inzake:
, geboren op van Sierraleoonse nationaliteit, wonende te Sierra Leone, eiser, gemachtigde: mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. J.M. Sidler, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 29 juli 2008 heeft verweerder de aanvraag van 5 maart 2008 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel "verblijf bij broer (referent)" afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2008 ongegrond verklaard. Op 4 november 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig referent. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep van eiser uit van het navolgende, zoals onder meer blijkt uit het asielrelaas van referent. Eiser en referent behoorden lange tijd tot hetzelfde gezin. De moeder van eiser en referent is overleden in . In datzelfde jaar is hun vader hertrouwd. De vader van eiser en referent is blijkens het asielrelaas van referent in door rebellen vermoord. Eiser en de zus en stiefmoeder van eiser en referent zijn op diezelfde dag verdwenen. Referent is die dag meegenomen door de rebellen, tot zijn vertrek naar Nederland een aantal maanden later. Referent verblijft sinds januari 2001 in Nederland. Referent is inmiddels genaturaliseerd tot Nederlander. Na bijna zeven jaar heeft referent eiser gevonden via contacten in Sierra Leone. De stiefmoeder en zus van eiser en referent zijn tot op heden onvindbaar. Sinds 2007 stuurt referent geld aan eiser. Eiser gaat in Sierra Leone naar school en woont daar samen met vrienden. III. STANDPUNTEN PARTIJEN I. Volgens de uitspraak van 1 oktober 2007 (AWB 07/2165), van deze rechtbank en zittingsplaats, had verweerder voor de beoordeling van de vraag of de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent de afhankelijkheidsrelatie die in zijn algemeenheid tussen broers aanwezig kan worden geacht in
AWB 08/39406 inzake
2
zodanige mate overstijgt, dat gesproken kan worden van 'further elements of dependency involving more than the normal emotional', kenbaar moeten toetsen aan de in die uitspraak genoemde factoren. De bestreden beschikking is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Eiser stelt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid tussen hem en zijn broer, vanwege de gedeelde familiegeschiedenis van eiser en referent en de trauma's die daarbij zijn opgelopen. Eiser is financieel afhankelijk van referent. Het is merkwaardig dat verweerder de dankzij de steun van referent verbeterde leefomstandigheden gebruikt als argument dat er geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Bij de belangenafweging heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de leeftijd van eiser en het feit dat er geen familie in Sierra Leone aanwezig is die hem mede verzorgt en opvoedt. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet in staat gesteld op een hoorzitting nadere informatie te verstrekken, alvorens tot een beslissing op bezwaar te komen. 2. Verweerder stelt dat tussen eiser en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. Het is aan eiser om die afhankelijkheidsrelatie aan te tonen. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de emotionele afhankelijkheid tussen eiser en referent ten gevolge van de dood of vermissing van de overige gezinsleden. Voor eisers stelling, onder verwijzing naar de uitspraak van 1 oktober 2007 (AWB 07/2165), van deze rechtbank en zittingsplaats, dat op elk van de voorwaarden die de rechtbank uit de jurisprudentie van het EHRM heeft afgeleid moet worden ingegaan, biedt de door eiser overgelegde uitspraak van de rechtbank Amsterdam geen grondslag. Eiser verkeerde aanvankelijk in slechte omstandigheden maar door de financiële steun van referent, het feit dat eiser weer schoolgaand is en een eigen woonruimte deelt met drie vrienden is hij in betere omstandigheden komen te verkeren. Door eiser is niet gesteld dat zijn gezondheidssituatie een rol speelt bij de gestelde afhankelijkheid. Emotionele afhankelijkheid is door eiser niet aangetoond. De familierelatie wordt bij tweedegraads familieleden, waarvan hier sprake is, hetzelfde gewogen als bij een familierelatie tussen volwassenen. Uit de inhoud van het bezwaarschrift, beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door . eiser is aangevoerd en met de motivering van de bestreden beschikking, blijkt reeds aanstonds dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn, terwijl er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. In verband hiermee is op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb, afgezien van het horen van eiser. IV. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Niet in geschil is dat geen sprake is van inmenging. Dat brengt de vraag aan de orde of er op de Nederlandse staat een positieve verplichting rust om eiser verblijf toe te staan. 2.1. Ter beantwoording van deze vraag moet allereerst worden vastgesteld of tussen eiser en referent sprake is van gezinsleven. Ook buiten de familierechtelijke band tussen ouders en minderjarige kinderen is gezinsleven mogelijk, indien er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale banden tussen volwassen familieleden overstijgt ('more than the normal emotional ties*). Met verweerder zal de rechtbank kijken naar de criteria die van toepassing zijn bij volwassen familieleden. De minderjarigheid van eiser kan een rol spelen bij de beoordeling van de mate van emotionele afhankelijkheid. 2.2. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 oktober 2007 (AWB 07/2165) blijkt dat uitgangspunt voor deze beoordeling dient te zijn of de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en
AWB 08/39406 inzake
3
referent de afhankelijkheidsrelatie die in zijn algemeenheid tussen broers aanwezig kan worden geacht in zodanige mate overstijgt, dat gesproken kan worden van 'further elements of dependency involving more than the normal emotional ties*. Uit de jurisprudentie van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens (ECRM) en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (het arrest van het EHRM inzake I.B. Javeed van 3 juli 2001, nummer 47390/99; de beslissing van de ECRM inzake Akhtar en Johangir van 29 juni 1992, nummer RV 1992, 26; de beslissing van de ECRM van 10 december 1984 inzake S. en S. tegen het Verenigd Koninkrijk en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 6 november 2002, JV 2002,472), blijkt dat voor die beoordeling de volgende factoren van belang zijn: - eventuele samenwoning; - de mate van financiële afhankelijkheid; - de mate van emotionele afhankelijkheid; - de gezondheid van de betrokkenen; - de banden met het land van herkomst. 2.3. Zoals de AbRS heeft overwogen in onder meer haar uitspraken van 16 juli 2003 (200302801/1) en 3 december 2003 (200305781/1), vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriften procedure, en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren (zoals aangevoerd in het bezwaarschrift) niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. 2.4. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van I oktober 2007 (AWB 07/2165) geen grondslag biedt voor eisers stelling dat op elk van de voorwaarden die de rechtbank in die uitspraak uit de jurisprudentie van de ECRM en het EHRM heeft afgeleid, dient te worden ingegaan. Vooreen goede beoordeling van bovengenoemde factoren heeft verweerder niet kunnen afzien van het horen van eiser of referent. 3.1. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, ex artikel 8:72, derde lid, Awb, geheel in stand te laten. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is voldoende naar voren gekomen om over genoemde factoren het volgende te overwegen. 3.2. Met betrekking tot de factor 'samenwonen' overweegt de rechtbank het volgende. Eiser en referent behoorden lange tijd tot hetzelfde gezin. Zoals volgt uit hetgeen hierboven onder n is weergegeven is het ongeveer negen jaar geleden dat eiser en referent in gezinsverband hebben samengewoond. 3.3. Als onbetwist staat vast dat eiser afhankelijk is van de financiële steun van referent. Eiser kan daardoor naar school gaan en zijn huur betalen. 3.4. Met betrekking tot de factor 'emotionele afhankelijkheid' overweegt de rechtbank het volgende. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van emotionele afhankelijkheid vanwege de gedeelde familiegeschiedenis en de trauma's die daarbij zijn opgelopen. De rechtbank overweegt dat dat op zichzelf onvoldoende is om van emotionele afhankelijkheid te spreken. Tegenover deze gedeelde geschiedenis staat dat eiser en referent al lange tijd van elkaar gescheiden leven. Daar komt bij dat eiser inmiddels bijna meerderjarig is. Ook uit het gevoelen van referent dat hij op eiser moet letten, hem moet vertellen wat hij moet doen en in de gelegenheid wil zijn eiser te waarschuwen, blijkt deze emotionele afhankelijkheid niet. De rechtbank kan er ook niet aan voorbijgaan dat het sociale leven van eiser zich geheel in Sierra Leone afspeelt en heeft afgespeeld en dat eiser met zijn vrienden samen een huis deelt. 3.5. Over de factor 'gezondheid van de betrokkenen' is door eiser niets gesteld.
AWB 08/39406 inzake
4
3.6. Ook ten aanzien van de factor 'banden met het land van herkomst' geldt dat eiser al zijn hele leven in Sierre Leone woont, daar zijn sociale leven en zijn vrienden heeft met wie hij samenwoont. De ter zitting ingenomen stelling dat eiser geen familie heeft in Sierra Leone, doet daar niet aan af. 4. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale banden tussen broers overstijgt. Er is dan ook geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. 5. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op €644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (I punt voor het beroepschrift, I punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). 6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
AWB 08/39406 inzake V. BESLISSING De rechtbank 1.
verklaart het beroep gegrond;
2.
vernietigt het bestreden besluit;
3.
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
4.
veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,— (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5.
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 145,- (zegge: honderdvijfenveertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Runne, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2009.
De voorzitter \
Afschrift verzonden op:
Cone: MP Coli: D.C VK
0 8 MEI 2009
T' r vnOR KOPIE CONFORM DE GRIFFIER DER _.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuu ^rechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenza :en, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoaJs het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
JUIU009 10:53
ROSS, SPAFENS&WOUDWIJK ADVOCATEN
NU/46
P. 1
RAAD VAN STATE
fy ROSS
INGEKOMEN
- 4 JUN 2009
e
$P*P Hl
ZAAKNR. AAN: \[_ BEHANDELD: OD:
Advocaten W.G. Plein 354 1054SC Amsterdam T +31(0)2041217 32 f +31(0)2041217 95
Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak T . i v . : hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC Den Haag Fax:070-365 13 80
www.rswadvoiatefi.nl
Amsterdam, 4 juni 2009 Betreft Ons kenmerk Uw kenmerk
/ hoger beroepschrift 00603566/SP/sp
Edelachtbare heer, vrouwe. Appellant: Geboortedatum: Nationaliteit Slerraleoonse Verblijfadres: Sierra Leone Geeft eerbiedig te kennen, Appellant kiest te dezer zake woonplaats te
, WC plein 354, 1054 SC, ten kantore van Ross,
Spapens & Woudwijk advocaten. Mr. M. Spapens verklaart hierbij, met recht van vervanging, bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het indienen van het onderhavige hoger beroepschrift Appellant stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. zittinghoudende Amsterdam, sector bestuursrecht, Vreemdelingenkamer, Reg.nr 08/ 39406 d.d. 8 mei 2009, verzonden op 8 mei 2009. Een kopie van het afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan als productiej.. Crief I Appellant kan zich niet verenigen met de overweging 3.4. van de rechtbank inhoudende dat: 'Met betrekking tot de factor 'emotionele afhankelljkheid'overweegt de rechtbank het volgende. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is van emotionele afhankelijkheid vanwege de gedeelde familiegeschiedenis en de trauma 's die daarbij zijn opgelopen. De rechtbank overweegt dat dat op zichzelf onvoldoende is om van emotionele afhankelijkheid te spreken. Tegenover deze gedeelde geschiedenis staat dat eiser en referent al lange tijd van elkaar gescheiden leven- Daar komt bij dat eiser
KvK nr. 34321407 Wij aanvaarden geen aansprakelijkheid voorzover onze beroepiaansprakdijkheidsverzefccring geen dekking
PAR:
4 JÜN 2009 10:54
ROSS. SPAPENS&WOUDWIJK ADVOCATEN
NR. 7746
P. 'I
Inmiddels bijna meerderjarig is. Ook uit het gevoelen van referent dat hij op eiser moet letten, hem moet vertellen wat h(j moet doen en in de gelegenheid wil zfjn eiser te waarschuwen, blijkt deze emotionele afhankelijkheid niet. De rechtbank kan er ook niet aan voorbijgaan dat het sociale Ie ven van eiser Zich geheel in Sierra Leone afspeelt en heeft afgespeeld en dat eiser met zijn vrienden samen een huls deelt". Gronden waarop appellant zich met voorgaande niet kan verenigen: Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van further elements of dependency involving more than the normal emotional ties. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat tegenover de gedeelde traumatische geschiedenis staat dat eiser al lange tijd van elkaar gescheiden leven. De rechtbank heeft onvoldoende rekening gehouden met de reden van het van elkaar gescheiden leven namelijk dat beide broers als gevolg van de burgeroorlog in Sierra Leone van elkaar gescheiden waren en als gevolg van de burgeroorlog het contact met elkaar verloren waren. Het feit dat eiser bijna meerderjarig is doet niet af aan het feit dat er sprake kan zijn van een emotioneel afhankelijke relatie. In het Nederlandse familierecht wordt bijvoorbeeld in Boek]: 395a Bw aangenomen dat ouders tot de leeftijd van 21 Jaar een onderhoudsplicht hebben. Dit geeft al aan dat algemeen aanvaard is dat iemand tot de leeftijd van 21 jaar steun nodig heeft om tot ontwikkeling te komen. Eiser is ten eerste nog niet 18 jaar en is nog helemaal in ontwikkeling om tot volwassenheid te komen. Eiser heeft er vanwege hun gedeelde traumatische ervaringen belang bij in zijn groei naar volwassenheid emotioneel gesteund te worden door de enige broer die hij nog heeft en die in Nederland woont. Referent wenst zü'n broer, bij ontbreken van ouders, op te voeden. De aanwezigheid van vrienden in Sierra Leone kan niet de afwezigheid van ouders opvullen en kan niet als reden genoemd worden waarom er geen sprake is van afhankelijkheid tussen eiser en referent. Eiser is van mening dat er weldegelijk sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale banden tussen broers overstijgt. Als gevolg hiervan Is de beslissing dan ook in strijd met artikel 8 EVRM genomen. Appellant stelt dat, geiet op het voorgaande, er sprake is van een uitspraak welke in strijd is met artikel 8:69, lid 1 Awb waarin is bepaald dat de rechtbank uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens vooronderzoek en onderzoek ter zitting. Grief II Appellant kan zich niet verenigen met overweging 4 van de rechtbank, waarin is bepaald dat: "Gelet op voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake Is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die de normale banden tussen broers overstijgt £ris dan ook geen sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM'. Gronden waarop appellant zich met voorgaande niet kan verenigen: Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onvoldoende ingaat op hetgeen door appellant is aangevoerd en de uitspraak onvoldoende Is gemotiveerd. De rechtbank heeft derhalve geen uitspraak gedaan op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens vooronderzoek en onderzoek ter zitting in de zin van artikel 8:69, lid 1 Awb.
4. JU.V- 2009 10:54
ROSS.SPAPENS&SOUDWIJK ADVOCATEN
NR. 7746
• Petitum Op grond van vorenstaande verzoekt appellant u het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden uitspraak te vernietigen en het Inleidende beroep alsnog gegrond te verklaren, onder veroordeling van verweerder in de proceskosten. Een kopie van dit schrijven zond ik heden aan verweerder.
Productie: 1
P. 3