Raad
vanState 200909252/1/V2. Datum uitspraak: 12 maart 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 24 november 2009 in zaak nrs. 09/40034 en 09/40033 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200909252/1/V2
1.
2
12 maart 2010
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, alsmede geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 24 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zijn standpunt dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist niet deugdelijk is gemotiveerd. Voor deze overweging heeft de voorzieningenrechter ten onrechte redengevend geacht dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig wordt geacht dat de vreemdeling voor een buitenlands bedrijf heeft gewerkt en dat dit oordeel er tevens toe leidt dat de staatssecretaris zijn standpunt ten aanzien van de gestelde belangstelling van de Taliban voor de vreemdeling en zijn broers beter zal moeten motiveren. Aldus heeft de voorzieningenrechter, volgens de staatssecretaris, niet onderkend dat hij aan de vreemdeling heeft tegengeworpen dat hij een veelvoud aan vage en summiere verklaringen heeft afgelegd. Door te overwegen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig wordt geacht dat de vreemdeling voor een buitenlands bedrijf heeft gewerkt miskent de voorzieningenrechter dat dit standpunt in samenhang met de overige vage en summiere verklaringen van de vreemdeling beoordeeld had moeten worden. 2.1.1. Bij de beoordeling door de staatssecretaris van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De vreemdeling is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn
200909252/1/V2
3
12 maart 2010
relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven. Om de vreemdeling, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 - in welke bepaling artikel 3 1 , eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) nader is uitgewerkt - dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in eerstgenoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. Aan die voorwaarden zal in de regel niet worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als vermeld in artikel 3 1 , tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000. In dat geval zal volgens paragraaf C14/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten. 2.1.2. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van identiteitsdocumenten, reisdocumenten en documenten ter ondersteuning van het asielrelaas aan de vreemdeling is toe te rekenen, zodat het bepaalde in artikel 3 1 , tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan hem kan worden tegengeworpen. De vreemdeling is tegen dit oordeel niet in hoger beroep gekomen. Van het relaas dient derhalve positieve overtuigingskracht uit te gaan. 2.1.3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 1 november 2009 en het daarin ingelaste voornemen op het standpunt gesteld dat het relaas positieve overtuigingskracht ontbeert. De staatssecretaris heeft aan de vreemdeling tegengeworpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over de opleiding van zijn broer en de gestelde werkzaamheden van die broer op de luchthaven. Tevens is niet duidelijk geworden waarom een andere broer op het advies van de eerste broer full-time op de luchthaven is gaan werken, terwijl hij een eigen zaak had. Evenmin heeft de vreemdeling overtuigend over het voetlicht kunnen brengen hoe en waarom hij zelf op de luchthaven is gaan werken, nu hij nog scholier was. Daarbij wordt niet geloofwaardig geacht dat de vreemdeling als minderjarige soms zeven dagen in de week heeft gewerkt voor een buitenlands bedrijf en daarvoor ook betaald heeft gekregen. Voorts is niet geloofwaardig geacht dat hij en zijn broers in de negatieve aandacht van de Taliban zijn komen te staan. Niet is duidelijk geworden hoe de Taliban op de hoogte is geraakt van de werkzaamheden van de vreemdeling en zijn broers en waarom de Taliban het vizier juist op hen zou hebben gericht, nu zij gedurende relatief korte periode slechts eenvoudige werkzaamheden op de luchthaven zouden hebben verricht. Evenmin heeft de vreemdeling inzichtelijk kunnen maken hoe de Taliban achter het adres van de vreemdeling is gekomen en is onvoldoende geloofwaardig gemaakt dat de Taliban de woning van de vreemdeling en zijn broers heeft bezocht met het oogmerk hen te doden. Ten slotte wordt niet geloofwaardig geacht dat de broers van de vreemdeling door de Taliban zijn gedood.
200909252/1 /V2
4
12 maart 2010
2.1.4. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist niet uitsluitend gebaseerd op zijn standpunt met betrekking tot de gestelde werkzaamheden van de vreemdeling op de luchthaven, maartevens op hetgeen overigens in 2.1.3. is weergegeven. Die overige punten, die het besluit in zoverre kunnen dragen, heeft de vreemdeling in beroep niet gemotiveerd bestreden. Reeds daarom heeft de voorzieningenrechter ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat voormeld besluit een deugdelijke motivering ontbeert. De eerste grief slaagt. 2.2. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 1 november 2009, in het licht van de "UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan" van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) van juli 2009, onvoldoende heeft gemotiveerd dat in , gelegen in de provincie Herat, op dat moment geen sprake was van een situatie als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de richtlijn). De staatssecretaris betoogt daartoe dat toereikend is gemotiveerd dat en waarom voormeld rapport van de UNHCR geen aanleiding biedt tot het standpunt te komen dat het geweldsniveau in Herat zo hoog is dat er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat burgers die naar die provincie worden teruggestuurd alleen al vanwege hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op ernstige schade, als bedoeld in artikel 1 5, aanhef en onder c, van de richtlijn. 2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2; www.raadvanstate.nl) kan uit punt 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 2009, C-465/07, Elgafaji (www.curia.europa.eu), gelezen in samenhang met de punten 35 tot en met 40 van dat arrest, worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 1 5, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige schade. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008 (NA. tegen het Verenigd Koninkrijk,
200909252/1/V2
5
12 maart 2 0 1 0
nr. 2 5 9 0 4 / 0 7 , J V 2 0 0 8 / 3 2 9 ) - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. 2.2.2. In het besluit van 1 november 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aan artikel 2 9 , eerste lid, aanhef en onder b, van de V w 2 0 0 0 geen aanspraak op bescherming kan ontlenen. Aan dit standpunt heeft hij ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Daartoe heeft hij redengevend geacht dat op grond van informatie uit gezaghebbende en objectieve bronnen, waaronder het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van maart 2 0 0 9 {hierna: het ambtsbericht), blijkt dat in Afghanistan geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar Afghanistan aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM zal vorenbedoelde situatie zich slechts in een "most extreme case of general violence" voordoen en het EHRM heeft het bestaan van een dergelijke situatie nog nooit aangenomen, aldus de staatssecretaris. In reactie op hetgeen de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd, heeft de staatssecretaris zich ter zitting in beroep voorts op het standpunt gesteld dat uit bovenvermeld rapport van de UNHCR niet blijkt dat de volgens de UNHCR in Afghanistan sprake is van de uitzonderlijke situatie bedoeld in artikel 1 5 , aanhef en onder c, van de richtlijn. 2.2.3. In beroep heeft de vreemdeling, zakelijk weergegeven, betoogd dat de veiligheidssituatie in ten tijde van belang zodanig slecht w a s dat sprake was van een situatie als beschreven in artikel 1 5, aanhef en onder c, van de richtlijn. Daartoe heeft hij verwezen naar het ambtsbericht en eerdergenoemd rapport van de UNHCR. 2.2.4. In het door de vreemdeling ingeroepen rapport van de UNHCR is, voor zover thans van belang, in hoofdstuk IV het volgende vermeld: "However, due to the fluid and volatile nature of the conflict, lack of comprehensive monitoring and reporting from all conflict areas and variations in terms of numbers of civilian casualties reported, UNHCR is not in a position to designate specific conflict areas of Afghanistan in which there is a serious and indiscriminate threat to the life, physical integrity or freedom of Afghans as a result of generalized violence or events seriously disturbing public order. As such, claims made by Afghan asylum-seekers on the basis of a fear of serious and indiscriminate harm arising from the armed conflict in Afghanistan should be assessed individually on their merits, in light of the evidence presented by the applicant and other current and reliable information on the place of origin." 2.2.5.
In het ambtsbericht is in paragraaf 2.3.7 het volgende vermeld: "Hoewel West-Afghanistan als relatief kalm bekend staat, is de veiligheidssituatie er ook fragiel te noemen. OMF maken gebruik van het
200909252/1/V2
6
12 maart 2 0 1 0
gegeven dat Afghaanse en ISAF troepen nauwelijks in het gebied aanwezig zijn en trachten hun invloed er uit te breiden. In het grensgebied met Iran in de provincies Nimroz, Farah en Herat zou wapenhandel plaatsvinden." 2.2.6. Alhoewel uit de door de vreemdeling overgelegde documenten naar voren komt dat in Afghanistan sprake is van een verslechtering van de algemene veiligheidssituatie, een toename van het aantal veiligheidsincidenten en conflictgerelateerde slachtoffers en dat het conflict is geïntensiveerd en zich heeft verspreid naar voorheen stabiele gebieden, kan daaruit niet worden afgeleid dat de mate van het willekeurig geweld in het kader van het door de vreemdeling gestelde gewapend conflict ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 1 november 2009 dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden o m aan t e nemen dat een burger in de provincie Herat, louter door zijn aanwezigheid in die provincie, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld. De staatssecretaris heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich op dat moment aldaar de situatie voordeed, beschreven in artikel 1 5, aanhef en onder c, van de richtlijn, zodat hij ook op die grond geen aanspraak op bescherming kan ontlenen aan artikel 2 9 , eerste lid, aanhef en onder b, van de V w 2 0 0 0 . De voorzieningenrechter heeft het besluit van 1 november 2009 in zoverre ten onrechte ontoereikend gemotiveerd geacht. De tweede grief slaagt eveneens. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige daartegen is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 1 november 2 0 0 9 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is o v e r w o g e n , nog moet worden beslist. 2.4. In beroep heeft de vreemdeling betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan hem niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd w o r d t verleend op de voet van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de V w 2 0 0 0 . Daartoe betoogt hij dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of in Afghanistan voor hem adequate opvang beschikbaar is, aangezien hij geen contact kan krijgen met zijn moeder en een oom. 2.4.1. In zijn besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat in Afghanistan adequate opvang aanwezig is, nu uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat verschillende familieleden in Afghanistan verblijven. Daarbij heeft hij betrokken dat niet geloofwaardig is bevonden dat de t w e e oudere, meerderjarige broers van de vreemdeling door de Taliban zijn gedood. 2.4.2. Gelet op hetgeen is overwogen in 2 . 1 . 4 . , heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet geloofwaardig w o r d t geacht dat de meerderjarige broers van de vreemdeling zijn gedood.
200909252/1 /V2
7
12 maart 2010
Nu het betoog van de vreemdeling dat hij geen contact met zijn moeder en oom heeft verkregen niet ziet op zijn broers, bestaat reeds daarom geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor de vreemdeling in Afghanistan adequate opvang aanwezig is. Ook het standpunt van de staatssecretaris dat van nader onderzoek kon worden afgezien kan, gelet op het voorgaande, de toetsing in rechte doorstaan. De beroepsgrond faalt. 2.5. Het inleidend beroep tegen het besluit van 1 november 2009 is ongegrond. 2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200909252/1 A/2
3.
8
12 maart 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 24 november 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 4 0 0 3 3 ; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A . W . M . Bijloos en mr. C.H.M, van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M, van Loo, ambtenaar van Staat.
w . g . Lubberdink voorzitter
w . g . Van Loo ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2 0 1 0 418-574. Verzonden: 12 maart 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
HJ-tatta/in
IMD S c h i p h o l
»ec. 2009 16:03
iNr. 7506
**
13:54:49
12
iP.
24-11-2009
IMD SCHIPHOL ASIEL1F
V
k 5c
uitspraak
32S»lKtt
üLAO oMyanortdatuw I 3n*ïfif:
RECHTBANK '«-GRAVENHA6B
21) NOV 2S09 daunt
Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem
S*9-r;r5tfe in
nasTi flAv:
ÏJOIS
AiüW
invaar* cO,-,-rnlï
S22S2Ï1 actri
^gfr UTFIT
iaaknumraer: AWB 09 / 40034 (voorlopige worsening) AWB 09/40033 (beroep) uitspraak vaa de voorzfoningenrechter van 24 november 2009 in de zaak van:
geboren
op
van Afghaanse
nationaliteit,
verblijvende
in
verzoeker, gemachtigde: mr. LJ.P, Menftnk, advocaat te Alkmaar, tegen: staatsecretaris vaa Jmdtfe, verweerder» gemachtigde: mr. AJ. Hakvoort, werkzaam bij de Inunigratie- en Naturalisatiedienst td 's-fJravenhage.
1,
Procesverloop
1.1
Verzoeker heeft op 28 oktober 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijft vergunning asiel voor bepaalde t(Jd- Verweerder heeft de aanvraag bij besluie van 1 november 2009 afgewezen. Veizoekcr heeft tegen het besluit op 3 november 2009 beroep ingesteld.
1.2
Verzoeker heeft op 2 november 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, hjj verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist
1.3
De openbare behandeling van hei geschil heeft plaatsgevonden op 10 november 2009, Verzoeker is in persoon venenenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde,
2.
Overwegingen
2.1
Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is m de hoofdzaak, ingevolge artikel 3:81, eeme lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ontvangst t i j d 24. Nov, 15:05
1/6
2 I.Dec. oiaanfrii
2009)16:04
IND Schiohol icnlp,lû, * IND SCHIPHOL ASIELIF
1,:5SW
«Nr. 7506 rp. M 11 2003 ' -
zaaknummer AWB 09 / 40034 (voorlopige voorziening) AWB 09/40033 (beroep)
2.2
Ingevolge artikel 8:36, eerste lid, Awb heeft do vûonieningenrechter na behandeling 1er zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoekredelijkerwijsniet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er beslaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik ie maken.
• 23
Ia de hoofdzaak toetst de voorzierungenrechter bet bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgrouden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentruraprocedüre (verder te noemen ac-procedure). Hen aanvraag kan in dat kader worden afgewezen» Indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag hel volgende aangevoerd. Verzoeker werkte evenals zQn twee broers voor buitenlandse bedryven op de luchthaven van , Zijn oudste broer was er tolk. Verzoeker ging ook nog naar school. Terwijl verzoeker btf zyn neef logeerde kwamen de Taliban bij hem thuis langs. Zijn broers zijn door de Taliban meegenomen. Zij hadden ook naar verzoeker gevraagd. Verzoeker beeft van zjjn oom vernomen dat zij gedood ztfn omdat zij ongelovigen wares. Verzoekers oom heeft toen zijn vertrek geregeld.
2.6
Het bestreden besluit heeft ais uitgangspunt dat verzoeker ongedocumenteerd is. Hij heeft geen reis- en identiteitsdocumenten overgelegd of documenten ter ondersteuning van zijn relaas. Hij heeft ook onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute. Hij zou over land naar een zee zijn gereisd» de zee zijn overgestoken en over land naar Nederland zijn gereisd. Hij heeft geen doorreislaûdea- of plaatsen genoemd, geen details over de beet of vrachtwagens touwen noemen. Verzoeker heeft geen documenten over zijn. werkzaamheden overgelegd, zoals een toegangs- of beveiligingspas. Hij heeft ook geen documenten over de dood van zijn broers overgelegd. Er gaat van verzoekers verklaringen geen positieve overtuigingskracht uit. Vaag is gebleven hoe en waarom broer broer heeft geadviieerd ook op de luchthaven te gaan werken, deze had immers een eigen bedrijf, Ook is niet zonder meer aannemelijk dat verzoeker als minderjarige voor een buitenland* bedrijf heeft gewerkt en daarvoor nog is betaald ook. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn twee broers en hijzelf In de negatieve belangstelling van de Taliban ttyn komen te staan. Hij heeft niet duidelijk weten te maken hoe de Taliban van deze werkzaamheden op de hoogte is gekomen. De verklaring dat ze volgens de Taliban afvalligen zijn en voor buitenlanders spioneren is onvoldoende overtuigend. Het gaat om eenvoudige werkzaamheden. Dat ze daarom door de Taliban zouden worden vervolgd is onvoldoende aannemelijk. Ook anderszins heeft verzoeker niet aannemelijk weten te maken hoe de Taliban juist de drie broos in het vizier zou hebben gekregen en achter hun adres zijn gekomen, Ket was toch veertig of vijftig minuten fietsen van de woning en de Taliban zou alleen 's nachts komen. Dat de Taliban desondanks de woning heeft bezocht om de twee broers te pakken, is niet aannemelijk en ook is niet duidelijk gemaakt waarom de Taliban niet direct door is gegaan naar de woning van de oom waar verzoeker toevallig verbleef. Dat de Taliban verzoekers broers heeft vermoord en nu naar verzoeker zoekt, is bovendien gebaseerd op vermoedens van verzoekers moeder en verzoeker zelf.
Ontvangst t i j d 24. Nov. 15:05
; I.Dec. 2 0 0 9 1 6 : 0 4 «388Ö7«
IND Schiphol A* Ifjö SCHIPHOL ASIELIF
i 3 i S 5 :4G^ r 2Zit 6 2oo9 P '
14
zaaknummer AWB 09 / 40034 (voorlopige voorziening) AWB 09/40033 (beroep)
2.7
IR beroep wordt aangevoerd dat verzoeker niet valt aan te rekenen dat hij ongedocumenteerd is. Hij was afhankelijk van de reisagent en is slachtoffer van mensensmokkelaar. Hij is nog erg jong. Uit vergelijking van verzoekers verklaringen met die v m zijn broer, die ook in Nederland is, en die dezelfde verklaringen over de familieleden heel) afgelegd, is tenminste enig bewijs van zijn identiteit te verkrijgen. Niet verwacht had mogen worden dat verzoeker zich zou bekommeren om documenten» Verzoeker act niet in wat er ongeloofwaardig aan ia dat hij natst rijn school nog 7 dagen op het vliegveld werkte. Van ham mag niet worden verwacht dat hij weet hoe de Taliban aan het adres vas zijn broers gekomen is. Van hem mag niet worden verwacht dat hy navraag doet en de Taliban zal dat ook niet vertellen. Verzoeker is aflcomstïg uit het district Gazera. Dô gemachtigde herwist aan de hand van (overgelegde) bladzijden van het UNHCR rapport van juli 20O9 dat dit district als relatief veilig kan worden bestempeld. Zij verwijst ook naar de statistieken van UNAMA volgens welke er een toename is van het aantal burgerdoden waarvan de mecsten vielen in onder meer het westen van Afghanistan. Zjj vindt dat er sprake is van een gewapend conflict in de zin van de Definitierichtlyn. Daarnaast ia verzoeker extra kwetsbaar omdat bij een jonge jongen is, die voor buitenlanders heeft gewerkt. Ter zake van de opvang voor verzoeker in Afghanistan wordt opgemerkt dat hij geen contact kan krijgen met zjjn moeder en zijn oom. De voorzieningenrechter overweegt als volgt
2.S
Ingevolge artikel 29, eerste lid. Vw kan een verbiyftvefguns ing asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van verweerde? ™ grond vanfcJsüïficfideredenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van 2jjn vertrek uil het land van herkomst, in redelijkheid niet tan worden Verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
2.9
Ingevolge artikel 31, eersts lid, Vw wordt een aanvraag tot het vertanen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk hwft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.10 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f. Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling 1er staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is tod te rekenen. 2.11 Verweerder heeft in Cl 4/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In CI4/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Ontvangst t i j d 24. Nov.
15:05
i«
.2009 16:05
1ND Schiphol
/
IND SCHIPHOL ASIELIF
13;58:11
fNr. 7506
(P.
2^11-2009
zaaknummer AWB 09 / 40034 (voorlopige vooraening) AWB 09/40033 (beroep)
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang ofajbrettk wordt gedaan aan die gelooft/aardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden aJs genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan da orde is» wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is en strookt met wat oyer de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake Is van een omstandigheid ais genoemd in artikel 3J, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen Ut het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. 2.12 Verzoeker heeft geen reis- of identiteitspapier«* dan wel andere bescheiden overgelegd. Verweerder heeft het ontbreken van deze documenten in redelijkheid ian verzoeker kunnen toerekenen Verzoekers betoog met de strekking dat hij afhankelijk was van reisagenten, dat Wj slachtoffer ia van mensenhandel en dat de messensmokkelaars intimidatie en bedreiging niet schuwden, u te vaag en te weinig onderbouwd om op basli daarvan te oordelen dat het ontbreken van iels- en Identiteitspapieren niet aan verzoeker tegengeworpen zou mogen worden. Hetzelfde geldt voor de onvoldoende toegelichte omstandigheid dat van verzoeker op zijn leeftijd niet verwacht zou mogen worden dat hij het belang van dergelijke documenten zou inzien. Afgezien hiervan ia aan verzoeker ook nog tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van zijn reisroute naar Nederland. Verzoeker heeft niet betwist dat zijn verklaringen daartoe onvoldoende zijn, zodat ook deze omstandigheid aan hem valt tegen te werpen, 2.13 Verzoeker heeft voorts betoogd dat verzoekers verklaringen over zya farmlie vergeleken zouden kunnen worden met die van rijn broer, die ook in Nederland verblijft, wasrdocr zya gestelda identiteit meer steun zou kunnen krijgen. Het in tijd beperkte kader van da ao-proccdure biedt daartoe te weinig mogelijkheid, zodat dit, mede gelet op verzoeker« jeugdige leeftijd, een reden had moeten vormen om verzoeker hangende nader onderzoek naar zijn identiteit, mede met het oog op de mogelijkheid om alsnog identiteitsdocumenten ie verkrijgen, in een opvangcentrum te plaatsen. De voorzieningenrechtcr volgt verzoeker hierin niet. Verzoeker diende de ontbrekende reis- en identiteitsdocumenten bij zijn asielaanvraag over te leggen. Nu hem toe te rekenen valt dat hij dat niet heeft gedaan, brengt het beroep op coulance niet mee dat verweerder niet mocht uitgaan van zijn ongedocttmeDteerdheid. 2.14 Verweerder heeft die omstandigheid dus in verzoekers nadeel bij het onderzoek van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen kunnen betrekken. Met toepassing van de in C14/3.3 Vc weergegeven maatstaf heeft verweerder echter niet kunnen vaststellen dat verzoekers verklaringen ongeloofwaardig zijn. 2.15 Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet gelooft dat verzoeker voor zijo vertrek uit Afghanistan voor een buitenlands bedrijf op de van heeft gewerkt. Verweerder gaat er van uit dat niet zonder meer aannemelijk Is dat verzoeker als minderjarige voor een buitenlands bedrijf heeft gewerkt, soms zeven dagen in de week, en dat hij daarvoor ook betaald heeft gekregen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegegeven dat kinderarbeid in Afghanistan voorkomt en dat het dus mogelijk is dat verzoeker werkzaamheden heeft verricht ia Afghanistan, In dat licht vangst tijd 24. Nov. 15:05
Nr. 7506
I.Dec. 2009 16:05
P. 16
Ü23cW/01
zaaknummer: AWB 09 / 40034 (voorlopige voorziening) AWB 09/40033 (beroep)
5
bezien is het niet ongerijmd te achten dat verzoeker heeft gewerkt onder de hoede van zijn broer, die hem naar het vliegveld heeft meegenomen. Volgens verweerder heeft verzoeker echter niet aannemelijk gemaakt dat hij voor een Europees bedrijf heeft gewerkt op een internationaal vliegveld. Op welke feiten en omstandigheden verweerder het standpunt baseert dat verzoeker niet ten behoeve van een Europees bedrijf op het vliegveld van zou hebben kunnen werken, heeft verweerders gemachtigde desgevraagd niet kunnen ophelderen. Dit standpunt van verweerder berust derhalve niet op een dragende motivering. 2.16 Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker voor een buitenlands bedrijf heeft gewerkt, heeft dat gevolgen voor verweerders standpunt aangaande de gestelde belangstelling van de Taliban voor verzoeker en zijn broers. Verweerder zal dit alles beter moeten motiveren. Reeds . hierom is het beroep gegrond. 2.17 Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Dit beroep is door verweerder naar de kern weergegeven afgewezen omdat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse- Zaken over Afghanistan van 15 april 2009 blijkt dat de algemene situatie in het district Guzara in de provincie Hirat wordt bestempeld als relatief veilig. Van de uitzonderlijke situatie welke bedoeld wordt in de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), is volgens verweerder daarom geen sprake. Verzoeker heeft verwezen naar de Eligibility Guidelines van de UNHCR van juni 2009, derhalve van na de darum van: uitbrenging van het ambtsbericht. Zowel uit het ambtsbericht als uit de Eligibility Guidelines volgt, dat de algemene situatie in de provincie Hirat aan verslechtering onderhevig is. Venvezen wordt naar pagina 45 "(d) Western Region". Uit deze Guidelines valt echter met op te maken dat het district Guzara relatief veilig zou zijn. Verweerder had, nu het hier gaat om een gezaghebbende informatiebron, in het bestreden besluit moeten motiveren waarom verweerder, het gestelde in deze Eligibility Guidelines in aanmerking genomen, van oordeel is dat nog steeds relatief veilig is. De enkele stelling dat acht is geslagen op deze informatie is onvoldoende. Het bestreden besluit biedt daarom onvoldoende inzicht in de vraag hoe verweerder tot het oordeel komt dat in geen uitzonderlijke situatie bestaat 2.18 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een ontoereikende motivering ten grondslag gelegd, zodat het besluit wegens strijd met artikel 3:46 Awb zal worden vernietigd Het beroep zal gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.19 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.20 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € #74,- in verband met het verzoek om een vooriopige voorziening (I punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- 'm verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan veßoeker een toevoeging is
I.Dec. 2009 16:06
Nr. 7506
P. 17
0233883701
zaaknummer AWB 09 / 40034 (voorlopige voorziening) AWB 09/40033 (beroep)
verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier. 3.
Besüsutng De voorzieningenrechten
3.1
verklaart het beroep gegrond;
3.2
vernietigt het bestreden besluit;
3.3
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af,
3.5
veroordeelt verweerder in de kosten 'm verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 874,* en in verband met het beroep ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank« nevenzittingsplaais Haarlem, te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voomeningenrechter en op 24 november 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier. .
Afschriftverzondenop:
2 4 NOV. 2009
Coll:^ Rechtsmiddel Partyen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 15113, 2500 BC VGravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dafeyn of meer grieven bevat, binnenjenweek na verzending van de uitspraak door de griffier.* Bij het beroepschrift moet w^^pus^feçd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze dèVoortopige^worziening betreft, geen hoger beroep open.
-...-•;. v . •,:': \-:< v?. 'p -GravenhaB6
.Nr. 7 5 0 6 _ P . 2.
Dec. 2009J6:00.
Immigralie- cn Naturalisatiedienst
Just Ute
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500EA's.GKAVENHAGB
RAAD VAN STATE -t INGEKOMEN . - . . f ; - 1 DEC 2GQ9 2AAKNR. AAM:
frmpafSV--
BEHANDELD DO:
FAR:
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van: de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, appellant, gemachtigde: mr. B.M. Kristel ambtenaar ten departemente Tegen: de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem van 24 november 2Q09 met kenmerk Awb 09/40033 en 09/40034 Inzake: met kenmerk 0910.28.1240 aan te duiden als verweerd«, gemachtigde: mr. LJ.P. Mentink advocaat te 1801GB Alkmaar Postbus 3092 Proces Procesverteg enwoordig ing Bordewijklaan 62 2591 XR Dan Haag Postbus 30120
2500 GC Dan Haag mr. B.M. Kristel 070 779 5324
I.Dec. 2009 16:01
Nr. 7506
Inleiding De Staatssecretaris van Justitie - verder te noemen: de Staatssecretaris komt in hoger beroep van de uitspraak van de voorzieningenrechtbank 'sGravenhage, zittinghoudende te Haarlem, van 24 november 2009. verzonden op 24 november 2009, met het kenmerk AWB 09/40033 en 09/40034 [productie ï), In welke zaak de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 november 2009 gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft vernietigd, de Staatssecretaris heeft opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag en de Staatssecretaris in de proceskosten heeft veroordeeld.
2
Achtergronden
2.1
Op 28 oktober 2009 heeft verweerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voçrbepaalde tijd als bedoeld in artikel 25, eerste lid, VW ingediend.
2.2
Bij besluit van 1 november 2009 heeft de Staatssecretaris deze aanvraag afgewezen.
2.3
Bij de thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank het daartegen door verweerder ingestelde beroep gegrond verklaard.
3
Grieven Griefl
3.1
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2.15 en 2.16 op de bladzijden 4 en 5 van de bestreden uitspraak: Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet gelooft dat verzoeker voor zijn vertrek uit Afghanistan voor een buitenlands bedrijf op de van heeft gewerkt. Verweerder gaat er van uit dat niet zonder meer aannemelijk Is dat verzoeker aJi minderjarige voor een buitenlands bedrijf heeft gewerkt, soms zeven dagen in de week, en dat hij daarvoor ook betaald heeft gekregen. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegegeven dat kinderarbeid in Afghanistan voorkomt en dat het dus mogelijk is dat verzoeker werkzaamheden heeft verricht in Afghanistan. In dat licht bezien Is het niet ongerijmd te achten dat verzoeker heeft gewerkt onder de hoede van zijn broer, die hem naar het heeft meegenomen. Volgens verweerder heeft verzoeker echter niet aannemelijk gemaakt dat hij voor een Europees bedrijf heeft gewerkt op een internationaal . Op welke feiten en omstandigheden verweerder het standpunt baseert dat verzoeker niet ten behoeve van een Europees bedrijf op het van zou hebben kunnen werken, heeft verweerders gemachtigde desgevraagd niet kunnen ophelderen. Dit standpunt van verweerder berust derhalve niet op een dragende motivering." "Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker voor een buitenlands bedrijf heeft gewerin, heeft dat gevolgen voor verweerders standpunt aangaande de gestelde belangstelling van de Taliban voor verzoeker en zijn broers. Verweerder zal dit alles beter moeten motiveren. Reeds hierom is het beroep gegrond." Grief2
3.2
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2.17 op de bladzijde 5 van
2
P. 3
I.Dec. 2009 16:01
Nr, 7506
de bestreden uitspraak; "Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c. van de Definitierichüijn overweegt de voorzienlngenrechter het volgende. Dit beroep is door verweerder naar de kern weergegeven afgewezen omdat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 15 april 2009 blijkt dat de algemene situatie in het district Gtuara in de provincie Hirat wordt bestempeld als relatief veilig. Van de uitzonderlijke situatie welke bedoeld wordt in de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), is volgens verweerder daarom geen sprake. Verzoeker heeft verwezen naar de Eligibility Guidelines van de UNHCR van juni 2009, derhalve van na de datum van uitbrenging van het ambtsbericht. Zowel uit het ambtsbericht als uit de Eligibility Guidelines volgt, dat de algemene situatie in de provincie Hirat aan verslechtering onderhevig is. Verwezen wordt naar pagina 45 "(d) Western Region". Uit deze Guidelines valt echter niet op te maken dat het district Guzara relatief veilig zou zijn. Verweerder had, nu het hier gaat om een gezaghebbende informatiebron, in het bestreden besluit moeten motiveren waarom verweerder, het gestelde in deze Eligibilry Guidelines in aanmerking genomen, van oordeel is dat nog steeds relatief veilig is. De enkele stelling dat acht is geslagen op deze informatie is onvoldoende. Het bestreden besluit biedt daarom onvoldoende io7Jcht in de vraag hoe verweerder tot het oordeel komt dat in geen uitzonderlijke situatie bestaat." 4
Toelichting op de grieven Algemeen:
4.1
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 Vw, afgewezen Indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de desbetreffende vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de Staatssecretaris aannemelijk te maken.
4.2
Bij de beoordeling dooi de Staatssecretaris van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die de asielzoeker aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoeker is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven.
4.3
Om de asielzoeker, waar dat probleem zich voordoet, tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te kunnen verrichten, pleegt de Staatssecretaris blijkens het daartoe strekkende beleid, zoals thans is neergelegd in C14/3.3 Vc, het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-on aannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bij de toepassing van genoemd beleid komt in een concreet geval de Staatssecretaris beoordelingsruimte toe. De Staatssecretaris beoordeelt de geloofwaardigheid van het asielrelaas immeis op basis van uitvoerige
^ j
I.Dec. 2009 16:01
Nr. 7506
gehören en vergelijking van het relaas met al datgene, wat de Staatssecretaris over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van gehören van asielzoekers in een vergelijkbare situatie. Dit overzicht stelt de Staatssecretaris In staat die beoordeling vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. De rechter is niet in staat de geloofwaardigheid op vergelijkbare wijze te beoordelen. 4.4
Bovendien geldt als vereiste dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw opgesomde omstandigheden, die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker, voordoet. Wordt aan dat laatste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 Vw, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II1998-1999,26 732, nr. 3, p. 40/41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen: van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
4.5
Het voorgaande impliceert niet dat geen toetsing in rechte plaatsvindt van de beoordeling door de Staatssecretaris. De maatstaf bij de te verrichten toetsing is evenwel rüet het eigen oordeel van de rechter over de geloofwaardigheid van het relaas, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat de Staatssecretaris, gelet op de motivering, neergelegd in het voornemen en het bestreden besluit bezien in het licht van de verslagen van de gehouden verhoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas kon komen. In concreto is het uitgangspunt derhalve niet of de interpretatie van de Staatssecretaris van de door de asielzoeker afgelegde verklaringen overeenstemt met die van de rechtbank, maar of er grond bestaat voor het oordeel dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid tot de interpretatie van die verklaringen kon komen.
4.6
Dit laat onverlet dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering, die het recht daaraan stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan moet toetsen. Aldus vindt rechterlijke toetsing plaats, zonder dat de rechter een beoordeling aan zich trekt die door de Staatssecretaris moet plaatsvinden. Ad grief 1:
4.7
In dit verband ia allereerst van belang dat de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.12 en 2.13 van de bestreden uitspraak expliciet heeft geoordeeld dat het niet overleggen van (reis)documenten aan verweerder kan worden toegerekend. Voorts heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.11 overwogen dat, indien er sprake is van omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van het relaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan.
4.8
De rechtbank heeft In de bestreden uitspraak echter ten onrechte overwogen dat de Staatssecretaris met toepassing van de in Vc C 14/3.3 weergegeven maatstaf niet heeft kunnen vaststellen dat de verklaringen van verweerder over de gestelde problemen die hem zouden zijn overkomen in 4
P. 5
I.Dec. 2009 16:02
Nr. 7506
P. 6
Afghanistan ongeloofwaardig zijn. Hierbij is van belang dat de Staatssecretaris zich in het besluit van 1 november 2009 heeft gebaseerd op een veelvoud van argumenten om vast te stellen dat van het relaas van verweerder geen positieve overtuigingskracht uitgaat. 4.9
Door b rechtsoverweging 2.15 en 2.16 van de bestreden uitspraak te overwegen, dat uit hetgeen verweerder heeft verklaard, in samenhang en onderling verband beschouwd, de Staatssecretaris niet heeft kunnen concluderen dat het relaas van verweerder ongeloofwaardig moet worden geacht, heeft de rechtbank het hierboven geschetste toetsingskader miskend en ten onrechte haar eigen oordeel voor dat van de tot dat oordeel bevoegde en verantwoordelijke Staatssecretaris in de plaats gesteld.
4.10
Het in voornoemde rechtsoverwegingen opgenomen oordeel geeft in de optiek van de Staatssecretaris evenmin blijk van een terughoudende wijze van toetsing door de rechtbank. Immers, de rechtbank oordeelt aldaar dat de Staatssecretaris in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat het niet ongerijmd is te achten dat verweerder heeft gewerkt onder de hoede van zijn broer. Voorts dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd om welke reden verweerder niet ten behoeve van een buitenlands bedrijf heeft gewerkt op een internationaal vliegveld en zulks gevolgen heeft voor de gestelde belangstelling van de Taliban voor verweerder en zijn broers.
4.11
Ook hier heeft de rechtbank onvoldoende oog gehad voor de door de Staatssecretaris in dit verband relevant geachte verklaringen van verweerder. De Staatssecretaris wijst in dit verband naar het veelvoud van vage en summiere verklaringen die aan verweerder rijn tegengeworpen op pagina 3 van het voornemen van I november 2009. Immers, verweerder heeft slechts Summier verklaard over de opleiding van zijn broer en over de gestelde werkzaamheden van deze broer op de luchthaven. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de Staatssecretaris aan verweerder heeft tegengewoipen dat hij vaag Is gebleven over de reden waarom zijn broer heeft geadviseerd ook op de luchthaven te gaan werken. Verder valt niet in te zien ora welke reden de Staatssecretaris het ontbreken van documenten over de gestelde werkzaamheden van verweerder niet heeft kunnen tegenwerpen. Namens verweerder is verder niet aannemelijk gemaakt hoe hij en zijn rwee broers in de negatieve belangstelling van de Taliban zijn gekomen en hij vage verklaringen heeft afgelegd over het bezoek van de Taliban aan zijn huis en over de moord van de Taliban op zijn broers. Namens verweerder zijn genoemde vaagheden en summiere verklaringen niet weerlegd. Verweerder heeft in het besluit van 1 november 2009 in dit verband dan ook kunnen verwijzen naar het voornemen. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak ten onrechte overwogen dat de Staatssecretaris in hetgeen is tegengeworpen aan verweerder zich louter heeft gebaseerd op de gestelde werkzaamheden van verweerder op de luchthaven voor een buitenlands bedrijf. Voorts acht de Staatssecretaris het opmerkelijk dat verweerder deze werkzaamheden op de luchthaven op geen enkele wijze met documenten heeft kunnen staven. Dit klemt te meer nu deze gestelde werkzaamheden voor het buitenlandse bedrijf een wezenlijk bestanddeel vormen van het asielrelaas. Met betrekking tot deze gestelde werkzaamheden merkt de Staatssecretaris nog op dat de rechtbank in de bestreden uitspraak op onbegrijpelijke gronden de Staatssecretaris niet volgt in zijn betoog dat daar aan geen geloof kan worden gehecht. Immers, de ongeloofwaardigheid van de gestelde werkzaamheden is ingegeven door de aanname dat het niet waarschijnlijk wordt geacht dat 5
I.Dec. 2009 16:02
Nr. 7506
verweerder werkzaam is geweest voor een buitenlands, naar verweerder heeft gesteld westers, bedrijf dat zich schuldig maakt aan uitbuiting door een 16-jarige nog naar schoolgaande Afghaan. Hiertoe merkt de Staatssecretaris op dat er namens verweerder bovendien evenmin omstandigheden zijn aangevoerd om welke reden de Staatssecretaris daar, in samenhang met de overige vage en summiere verklaringen, ten onrechte geen geloof aan heeft gehecht 4.12
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak dan ook ten onrechte overwogen dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan het relaas van verweerder geen geloof kan worden gehecht. Aldus is de rechtbank hiermee ten onrechte aan het oordeel van de Staatssecretaris voorbij gegaan en heeft het eigen oordeel hiervoor in de plaats gesteld. De rechtbank heeft zulks miskend. Ad grief 2
4.13
De Staatssecretaris merkt allereerst op dat verweerder eerst in de beroepsgronden de in voormelde rechtsoverweging van de rechtbank genoemde Eligibility Guidelines heeft overgelegd. Gelet hierop kan de rechtbank reeds niet gevolgd worden dat er sprake zou zijn van een motiveringsgebrek in het besluit.
4.U
De Staatssecretaris meent dat verweerder, met de in de beroepsgronden in algemene termen gestelde verwijzing naar de 'western region' in Afghanistan in de UNHCR Guidelines van juli 2009, niet aannemelijk heeft gemaakt dat In het gebied waar verweerder stelt afkomstig te zijn, sprake Is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, sub c, Richtlijn 2Û04/83/EG. De Staatssecretaris verwijst in dit verband verder naar recente Jurisprudentie van uw Afdeling waarin is geconcludeerd dat het aan de vreemdeling is een nadere onderbouwing te geven over de mate van willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapende conflict in Afghanistan. Gelet op artikel 31, eerste lid, Vw lag het wel op zijn weg dat te doen. Reeds daarom heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de mate van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict In dat land dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger louter door zijn aanwezigheid aldaar, ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 1 november 2009 een reëel risico liep op ernstige bedreiging. Verweerder is daar met de verwijzing naar de betrokken paragraaf van de Eligibility Guidelines niet in geslaagd. vgl AbRS 15 oktober2009,20030267211, (untw.Taadvanstatt.nl)
4.15
Bovendien kan uit de stelling van verweerder dat de situatie in de regio waar verweerder stelt afkomstig te zijn, zou zijn verslechterd nadat deze vorig Jaar als relatief veilig weid bestempeld, niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, sub c, Richtlijn 2004/83/EG.
4.16
Op de hiervoor genoemde en bestreden rechtsoverwegingen van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen 2.18 tot en met 2.20 op de bladzijden 5 en 6 van de bestreden uitspraak. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grieven tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan. 6
P. 1
I.Dec.
2009 16:03
Nr. 7506
Conclusie De Staatssecretaris concludeert tot gegiondveildaring van hel hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegiondverklarïng van het door verweerder tegen het besluit van 1 november ingestelde beroep.
Den Haagfl december 2009
Gemachtigde,
Mr, J3.M. Kristel senior procesvertegenwoordiger Ministerie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag telefoon 070 7795324 telefax 070 7795506
7
P. 3
H
I.Dec.
2009
0Û
Nr. 7506
Ministerie van Justitie
«
Immigratie- en Naturalisatiedienst
Postadres: Postbus SOI 20.2500 GC Den Haag
Bezoekadres
Bor dewijktaan 62
Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA 's-GRAVENHAGE
Onderdeel Contactpersoon DoOfWeBnummerW Datum
Ons Kenmerk Uw kenmerk
Proces Procesvertegenwoordiging, Vestiging Den Haag mr. B.M. Kristel 070 779 5324 1 december 2009 0910.28.1240
Bijlage[n)
Onderwerp
Hoger beroep Staatsecretaris van Justitie
Oen Hiag "0 7 ° m
F
5533
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
- 1 DEC 2009
m
BëH&NDELD U k
Hierbij ontvangt U het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem van 24 november 2009, verzonden op 24 november 2009, met kenmerk Awb 09/40033 en 09/40034. De machtiging tot het instellen van het hoger beroep is bijgevoegd. Voor zover griffiegelden verschuldigd zijn machtig ik U deze van de bij U lopende rekening-courant van de Immigratie- en Naturalisatiedienst af te schrijven. Hoogachtend,
mr. B.M. Kristel, senior procesvertegenwoordiger
RMfc