Raad
vanStatc 201104041/1 A/3. Datum uitspraak: 4 mei 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 17 maart 2 0 1 1 in zaak nr. 1 1 / 6 7 6 7 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201104041/1/V3
1.
2
4 mei 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2 0 1 1 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 maart 2 0 1 1 , verzonden op 29 maart 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen. 2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201104041/1/V3
3.
3
4 mei 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. "•
bevestigt de aangevallen uitspraak; wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Leeuwen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2 0 1 1
307-696. Verzonden: 4 mei 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
flPR-2QII(0IN)
16: 13
(FflX)OIO 2440729
DflyMfl
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer
tol.1
procedurenummer; AWB 11/6767, V-nummer ufts pro uk van de enkelvoudige kamer in het geding tussen eiser, gemachtigde: mr, D. Matadien, advocaat te Rotterdam, en de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder, gemachtigde: mr. MS. Mol, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding I J , Verweerder heeft eiser op 25 februari 2011 fn vreemdelingenbewaring gesteld. 1.2, Bij faxbericht van 25 februari 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. 1.3. De zaak is op 10 maart 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting P.K, Sharma verschenen, tolk in het Hindi. 2. Overwegingen 2,1 Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft. Ingevolge artikel 94. eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 strekt het beroep tegen een vrijheids ont ne m en de maatregel ais bedoeld in artikel 59 tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Ingevolge het vierde lid van artikel 94 van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is re achten. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
P. 006/011
OS-flPR-eÇIKDIN) I 6 : U
DAUMA
(FflX)OlO Z*d0729
P.007/011
procedure nu m mer: AWB 11/6767
rngevolge artikel 106, eerste lid, eerste volzin, van de Vw 2000 kan derechtbank,indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt; dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Artikel 15 van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), voor zover thans van belang luidt als volgt. "Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijïi terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien: a) er risico op onderduiken bestaat, of b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. De bewaring is 20 kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering. (...) 4. Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is. of dat de in lid ] bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en wordt de betrokkene onmiddellijk vrijgelaten." 2.2. In de schriftelijke vastlegging van de maatregel vnn bewaring is vermeld dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling van eiser vordert, omdat het gevaar bestaat dat hij zich aan ftjn uitzetting zal onttrekken. De gronden van de maatregel zijn dat eisen niet beschikt over een identiteitspapier nis bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000); geen vaste woon-of verblijfplaats heeft; verdacht wordt van het plegen van een misdrijf; zich niet aangemeld heeft bij de korpschef; gebruik maakt van een vals document; niet beschikt over een reisdocument wat vertrek uit Nederland onmogelijk maakt 2.3. Eiser heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Eiser is op legale wijze naar Engeland gekomen waar zijn echtgenote verblijft. Onder verwijzing naar de op 9 maart 2011 gefaxte stukken voert eiser aan dat eiser 2oweI werk als een adres heeft in Engeland, Eiser heeft op grond van de gezinsherenigingrichtlijn Richtlijn 2004/38/EG rechtmatig verblijf in Nederland en mag zich vrij bewegen. Ter onderbouwing van zijn stellingname voert eiser tevens aan dat hij in Engeland in afwachting is van verblijfrechtelijke procedure en op grond hiervan niet illegaal is in Engeland. Eiser beroept zich op de Terugkeerrichtlijn, De gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, zijn onvoldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband benadrukt eiser dat de objectieve criteria van de Terugkeerrichtlijn niet zijn vastgelegd in de nationale wetgeving. Op grond van het -arrest mogen criminele antecedenten niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
05-flPR-20ll(DIN) 16:14
DflyMfl
(FRX)OIO 2440729
procedurenummer: AVVB 11/6767
P. 008/011
3
Verder voert eiser aan dal er geen zicht op uitzetting naar Pakistan bestaat. De Pakistaanse autoriteiten zullen geen laissez-passer aan eî.ser afgeven omdat eiser vanuit Pakistan legaal naar Engeland is gereisd. Voorts voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan nu verweerder niets heeft gedaan met verkregen informatie van de vreemdelingenpolitie. Niet is gebleken dat verweerder voortvarend heeft gehandeld aan uitzetting naar Pakistan. Voorts voert eiser ann dat hem op grond van de Terugkeerrichtlijn een vertrekicrmijn gegund had moeten worden. Eerst na zijn inbewaringstelling heeft eiser een vertrektermijn gekregen hetgeen in strijd met de Terugkeerrichtlijn moet worden geacht. Verweerder had een lichter middel op moeten leggen nu de maatregel in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hiema; EVRM) moet worden geacht. Eiser is bereid om zich aan de meldplicht te houden. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat verweerder een lichter middel heeft overwogen. 2.4. Verweerder heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De bewaring is rechtmatig opgelegd. De gronden zijn terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Met name is van belang of eiser zijn terugkeer belemmert Dit is zonder meer het geval. Eiser heeft getracht zich met een vals paspoort bij de Gemeentelijke basisadministratie in i in Ie schrijven. Zijn originele paspoort zou bij zijn vrouw in Engeland liggen. Eiser heeft tot Op heden geen actie hieromtrent ondernomen. Het kopie van eisers paspoort heeft verweerder wel gezien en is meteen doorgestuurd naar Bureau Dublin, De claimmogelijkheid dient nog te worden onderzocht. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hem voorafgaand aan zijn inbewaringstelling een vertrektermijn gegund had moeten worden merkt verweerder op.dat hij in het bezit was van een vals paspoort en dat de gronden van de inbewaringstelling niet zijn betwist. Voorts benadrukt verweerder dat er geen Dublinclaïm is ingediend doch dat Bureau Dublin is verzocht te onderzoeken of het mogelijk is om een claimprocedure op te starten bij de Britse autoriteiten. Op 4 maart 2011 heeft Bureau Dublin contact gelegd met de Britse autoriteiten. Een laissez-passer-procedure bij de autoriteiten bij Pakistan zal volgen. Op voorhand kan niet worden gesteld dat geen laissez-passer zal worden verstrekt nu een kopie van eisers paspoort voorhanden is. Voorts merkt verweerder op dat het handig zou zijn als eiser het originele paspoort overhandigde. Een lichter middel is niet aan de orde. Om met succes een beroep op Richtlijn 2004/38/EG te kunnen doen Is een geldig paspoort een absoluut vereiste. Verweerder benadrukt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland nu hij geen paspoort heeft. Op grond hiervan krtn het beroep niet slagen. 2.5, De rechtbank oordeelt als volgt. 2.5.1. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat eiser, die naar hij verkJaart afkomstig'is uit niet rechtmatig verblijft in Nederland als bedoeld in artikel 59, eerste lid van de Vw 2000. Eiser beschikt niet over documenten waaruit volgt dat hij wel rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het document dat hij in dit kader heeft overhandigd aan verweerder, bleek vals te zijn. Vervolgens i's het aan eiser aannemelijk te maken dat hij toch rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser voert hiervoor aan dat hij in Engeland rechtmatig verblijf heeft omdat hij daar in afwachting is van een procedure voor verblijf bij echtgenote. Dit heeft eiser niet aannemelijk gemaakt, nu dit niet volgt uit de enkele stellingen hierover bezien in samenhang met voormelde valse documentatie. Het betoog van eiser dat hij aan
(FfiX)OlO B«0729 05-flPR-2Qll.(OlN? 16:15
P. 009/01 1
DRyMfl
prcccdurenummen AWB M/6767
Richtlijn 2004/3S/EG rechten kan ontlenen faalt. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt. 2.5.2. Niet is in geschil dat de termijn voor het implementeren van de Terügkeerrichtlyn is verstreken terwijl tot en met de datum van het sluiten van het onderzoek in deze zaak geen aanpassing heeft plaatsgevonden van het nationale recht ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn. Alvorens wordt toegekomen aan de vraag of bepalingen van de Terugkeerrichtiijn in deze zaak rechtstreekse werking hebben, gaat de rechtbank na of het van toepassing zijnde nationale recht richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. Daartoe legt de rechtbank, bij de toepassing van nationaal recht, dit recht zoveel mogelijk uit in het Jicht van de bewoordingen en het doel van de Terugkeerrichtiijn. Het nationale recht kanrichtlijnconformworden geïnterpreteerd voor het op artikel 15, vierde lid In samenhang met het eerste lid van de Terugkeenrichtlijn gebaseerde standpunt van eiser dat de gronden van bewaring thans niet meer aan de orde kunnen zijn. Uit artikel 59, eerste lid van de Vw 2000 volgt dat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met her oog op de uitzetting. In de Memorie van Toelichting bij de Vw 20O0 is aangegeven dat het belang van de openbare orde en nationale veiligheid slechts wordt gevorderd indien er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal onttrekken (TK, 19981999,26 732. at. 3. p. 60). Ingevolge artikel 5,4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de bewaring opgeheven zodra geen grond meer aanwezig is. De rechtbank ziet dan ook geen beletsel artikel 59, eerste lid van de Vw 2000 en artikel 5.4. derde lid van het Vb 2000 richtlijnconform uit te leggen. De gronden die het vermoeden rechtvaardigen dat eiser zich zal onttrekken aan de uitzetting rechtvaardigen ook het (met name) bestaan van hetris/coop het belemmeren van het geheel van verweerders handelingen gericht op het verwijderen van eiser (de venvi/deringsprocedure). De in de maatregel van bewaring genoemde gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met het arrest van het Hof van Justitie inzake . Het oordeel van het Hof van Justitie dat de in die zaak aan de orde zijnde omstandigheden geen reden kunnen zijn om een vreemdeling langer vast te houden dan de Terugkeerrichtli|n toestaat, betekent niet dat de in de maatregel van bewaring genoemde gronden niet kunnen bijdragen aan het aannemen van gevaar voor onttrekking van eiser nan z(jn uitzetting ofwel hetrisicoop het belemmeren van de verwijderingsprocedure. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt. 2.5.3. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het zicht op uitzetting naar Pakistan niet. Verweerder is voornemens eiser te presenteren bij de autoriteiten van Pakistan ter verkrijging van een laissez-passer. De rechtbank ziet geen reden om op voorhand uit te sluiten dat deze presentatie binnen een redelijke termijn zal lelden tot de verstrekking van een laîsscz-passer voor eiser. 2.5.4. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Door de vreemdelingenpolitie is Bureau Dublin verzocht te onderzoeken of het mogelijk is om een claimprocedure op te starten bij de Britse autoriteiten. Op 4 maart 2011 heeft Bureau Dublin hiertoe nadere informatie opgevraagd door het opstarten van een zogenaamd "naamsonderzoek bij de Britse autoriteiten. Tevens heeft verweerder het kopie v.in eisers paspoort naar Bureau Dublin gestuurd. Het betoog van eiser dat verweerder niets heeft gedaan met verkregen informatie van de vreemdelingenpolitie faalt nu verweerder in
R-Sqn.CDIN; 16:15
DAÏNII
mwowom
«IMM
procediirenummer: AWB 11/6767
5
dit verband naar voren heeft gebracht dat het kopie van eisers paspoort en de overgelegde stukken zijn doorgezonden naar Bureau Dublin. In dit verband merkt de rechtbank op dat op eiser de rechtsplicht rust zich in te spannen om aan documenten te komen. Uit constante jurisprudentie van de A/deling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat van eiser kan worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelfde nodige, controleerbare inspanningen verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser daaraan niet Verweerder heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken gesteld dat eiser niet alles in het werk heeft gesteld teneinde zijn originele paspoort in zijn bezit te krijgen. 2.5.5. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hem voorafgaand aan zijn inbewaringstelling een vertrcktcrmijn gegund had moeten worden overweegt de rechtbank als volgt Gelet op de gronden die aan de maategei van bewaring ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort en bij gebrek aan feiten op grond waarvan eiser overigens een vertrektermijn gegund had moeten worden, faalt dit betoog. 2.5.6. Gelet op de gronden van de maatregel heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijkheid bestaat dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken en dat er geen reden is om een lichter middel dan bewaring toe te passen. Het niet nader onderbouwde betoog dat verweerder in strijd met artikel 8 van het EVRM een lichter middel achterwege heeft gelaten faalt. 2.6. Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
(FflX)OIO 2H07B9 0S-flPR-20ll(fDIH) 16:16
^
, , / 0
DflyMfl
procedure™ mmen AWB 11/6767
3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: verkfaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. JJ. K/omp, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend.
De rechter.
Uitgesproken in het openbaar op: 17 maart 2011 Afschrift verzonden op:
2 9 JMJW 2011
RtcfaUmJddef Tegen dra a/kpraofc kunnen partyen (weer btroep JiudeJJen. Het Instellen van bogcr beroep cewJitaft door bet Indienen ran een berwpvhrin hij de Rond ran State, Afdeling healnunimhhpniak, Hoj,*f beroep Vreemde/|iu;ej«alten, {*Mthus 10112,2500 BC '.«•Grovertfcogr, binnen tin wek na de datum van vennidlng wn deze uitspraak. Het berocpschrUl moet een grief of Brieven legen de» uibpnwk bevatten, V moet rrn kopie van deze ulkpnmk menenden mrt hel beroepseftri/t
'
05-P,PR-ZP % ll(0lN) 16: ] j
DflyMfi
(FflX)OIO e d d 0 7 £ 9
P. OOI/O \
D A Y M A A D VOCA TEN
KANTOOR
Beukelsweg 62-b 3 0 2 2 GK Rotterdam
Tel. : 010 - 244 07 25 Fax.: 010 - 244 07 29
E-mail: D,MatadienOdavma-advocatenkantDor.nl
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
'z 5 APR 2011 ZAAKNR. ZO 11 P o p l i j ,
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG
73
AAN! BEHANDELD: OD:
PAR:
HOGER BEROEPSCHRIFT (inzake Vreemdelingenbewaring)
Op voorhand oer telefax: 070-365 13 80 Rotterdam, 05/04/2011 Inzake V. nr Ons kenmerk 00308
/ Staat (svp vermelden bij correspondentie)
Hoooedelachtbaar College: Dhr. (hierna: "appellant"), geboren op te en van Pakistaanse nationaliteit, te dezer zake domicilie kiezende aan de Beukelsweg 62-B te (3022 GK) te Rotterdam ten kantore van de advocaat Mr. D. Matadien, welke door appellant bepaaldelijk is gevolmachtigd om voor hem op te treden en in die hoedanigheid dit hoger beroepschrift in te dienen en te ondertekenen. Appellant stelt hierbij hoger beroep in tegen de uitspraak met de procedurenr.: AWB 11/6767 van de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, Sector Bestuursrecht, vreemdelingenkamer, uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2011 en verzonden op 29 maart 2011. In voornoemde uitspraak is onder meer de opgelegde maatregel van bewaring d.d. 25 februari 2011 namens de Minister Immigratie en Asiel (hierna: "verweerder") als rechtmatig beoordeeld en het ingestelde beroep daartegen ongegrond verklaard en de verzochte schadevergoeding afgewezen. Een kopie van de bestreden uitspraak is hierbij als Bijlage 1 overgelegd (zie bijlagen). ./1 ledere aansorekelilknetf H aelîmiteeni tat h « torirao dar m un>wfcAm*<wi «-**.! «i«™ rf»
• nr>L>*IUf HalMfi
05-flPR-eqi1COIMÏ 16:18
D
A Y M A ßeukel5weg 62-a
DflyMfl
(FflX)OIO 2440729
ADVOCATENKANTOOR 3022 GK Rotterdam
Tel: 010 - 244 07 25
P. 002/0)1
Fax: 010 - 244 07 29
Appellant verzoekt UEA College nadrukkelijk de. inhoud van alle opgeworpen weren en inhoud van overgelegde bescheiden namens appellant hierbij als geheel herhaald en ingelast te willen beschouwen en mede als grondslag van dit hoger beroep te willen beschouwen. Appellant kan zich niet verenigen met voornoemde uitspraak van de rechtbank Dordrecht en brengt de navolgende grieven hiertegen naar voren: GRIEF 1. Ten onrechte heeft de rechtbank in haar uitspraak in samenhang bezien in rechtsoverweging 2.5.1. overwogen alsmede beslist onder 3.: rechtsoverweging
2.5.1.
"Het betoog van eiser dat hij aan Richtlijn 2004/3Ô/EG rechten kan ontlenen faalt. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt." Onder 3, i Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: "- verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af." Toelichting De rechtbank heeft op onjuiste gronden overwogen dat de Richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing is op appellant. Appellant is van oordeel dat hij als partner van een gemeenschapsonderdaan kan worden aangemerkt. Immers, is zijn echtgenote Engelse onderdaan en is appellant op basis van een visum voor gezinshereniging rechtsgeldig Engeland binnengereisd. Gelet op het standpunt van appellant is laatstgenoemde van oordeel dat de rechtbank dit nader moeten onderzoeken middels een schorsing van de behandeling van de zaak. Het nader onderzoek inhoudende dat door nadere informaties te bevragen aan verweerder via de Engelse autoriteiten, om te bezien of voornoemde Richtlijn wel of niet van toepassing was op appellant. Hierbij heeft appellant onder meer verwezen naar art. 5 lid 4 van voornoemde Richtlijn. Door dit na te laten een nader onderzoek te doen heeft de rechtbank het standpunt van appellant onvoldoende en begrijpelijk gemotiveerd alsook niet volgens de wet, zodat dit onderdeel van de uitspraak vernietigd dient te worden.
GRIEF 2. Ten onrechte heeft de rechtbank in haar uitspraak in samenhang bezien in rechtsoverweging 2.5.2. overwogen alsmede beslist onder 3.: _ _
_
Itatlt ftansprakcliikhofcf It gelimiteerd U t [lel bedrao dar In vnnrirnm*n/1 n « « l Annr rf- l i « n . w i w i w n u i i t K - i ^ . . . ^ — w * . . _ — » . — — .
_
-
n
05-flPR-20,ll(DIN), 16:12
D
A
Y
M
DflyMfl
A
Beukelsweg 62-B
rechtsoverweging
(FflX)OlO Edd07£9
P.003/011
A D V O C A T E N K A N T O O R 3022 GK Rotterdam
Td: 010-244 07 25
Fax:010-244 0729
-
2.5.1.
, "Niet in geschil is dat de termijn voor het implementeren van de Terugkeerrichtlijn is verstreken (..) (...) op het belemmeren van de verwijderingsprocedure- De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt."
Onder 3.: Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: "- verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af." Toelichting De rechtbank heeft op onjuiste gronden overwogen dat de Terugkeerrichtlijn 2ÜQ4/38/EG niet van toepassing is op appellant en dat de oplegging van de maatregel van bewaring rechtmatig heeft plaatsgevonden. Appellant is van oordeel dat zijn nadrukkelijke weren en de gevolgen voor de niet tijdige implementatie van de Terugkeerrichtlijn (hierna: "TRi") in de Nederlandse nationale wetgeving en de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen voor de opgelegde maatregel van bewaring alsook de daaruit voortvloeiende rechten van appellant door de rechtbank onvoldoende in haar beoordelingen en overwegingen zijn betrokken. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat op grond van art. 15 Tri de gronden vermeld in de maatregel ex, art 59 VW richtlijnconform geïnterpreteerd dienen te worden. Appellant is van oordeel dat de vermelde gronden uit art. 59 VW vallen onder bereik van de openbare orde en nationale veiligheid. Gelet op de strekking van art. 15 van de Richtlijn is appellant van oordeel dat de gronden vermeld ,in art 59 VW niet meer kunnen dienen als grondslag van de bewaring conform de TRi. De inhoud van art. 15 TRi zijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig geformuleerd, zodat ten onrechte da rechtbank heeft overwogen dat gekeken dient te worden of de maatregel en de daaraan ten grondslag gelegde nationale wetgeving Richtlijnconform geïnterpreteerd dient te worden. Hierbij acht appellant van belang het arrest van het Europese Hof inzake -- - waarin onder meer is bepaald dat een nationale overheid zich niet ten laste van een particulier kan beroepen op een bepaling van een richtlijn waarvan de noodzakelijke en vereiste, omzetting in nationaal recht nog niet heeft plaatsgevonden. Derhalve appellant de overweging terzake van de rechtbank onbegrijpelijk acht en blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het arrest van de Europese hof inzake Kadzoev niet in strijd is met de opgelegde maatregel van bewaring aan appellant. /3
\tOtte »«nsprakoDikheid fï Gelimiteerd tût het brdrmn rfaf In wowtnitiwirt f w » ! d i w H. »•««•»»»«•. » » . l u M t - u , « . — M » — — ——•-*
05-flPR-BÇIl(DIN; 16:13
D A
Y
M
Bculcdsweg 62-B
DflyMfl
A
(FflX)OIO 2dd0729
P. 004/011
ADVOCATENKANTOOR 3022 GK Rotterdam
Tel: 010 -2M07
25
Fax: 010 - 244 07 29
Appellant is van oordeel dat de rechtbank hierbij geheel voorbij is gegaan aan de strekking en inhoud van voornoemd arrest van het Europese hof. Appellant van oordeel is dat de rechtbank het arrest van het Europese Hof op een onjuiste wijze heeft toegepast en geïnterpreteerd in haar uitspraak. Onder meer is ter vergelijking in voornoemd arrest bepaald dat de vermelde gronden in de opgelegde maatregel van bewaring van appellant geen of onvoldoende grondslag vormen voor het toepassen van een maatregel van bewaring. Hierbij zijn de navolgende feiten en omstandigheden van appellant van belang, zoals het feit dat appellant bezig was zich in te schrijven voor een feitelijk woon- en verblijfadres. Bovendien had appellant voldoende middelen van bestaan, aangezien hij werk en spaartegoeden had in . Dat het originele Pakistaanse Pakistan bij zijn vrouw in zat en dat hij bezig was dat paspoort via zijn familie'naar Nederland te verkrijgen. Het Brits paspoort welke achteraf vals 2ou zijn gebleken kan in alle redelijkheid niet aan appellant worden tegengeworpen, aangezien hij deze van zijn vrouw heeft mogen verkrijgen en daarmee ook zonder problemen Engeland is uitgereisd. Desondanks dit alles heeft appellant alle medewerking verleend, zodat zijn identiteit kon worden vastgesteld. Dit alles is maakt dat niet gesproken kan worden of is gebleken dat appellant handelingen heeft gepleegd waaruit de conclusie is te rechtvaardigen dat er sprake was van een xisico voor onderduiken of belemmeren van zijn terugkeer danwei volgens het arrest Kadzoev er voldoende grond was om over te gaan tot het opleggen van een maatregel van bewaring. Appellant van oordeel is dat de rechtbank ten onrechte de criteria uit het Kadzoev arrest op een onjuiste wijze heeft uitgelegd en toegepast in de zaak van appellant, zodat voornoemde uitspraak van de rechtbank op dit onderdeel vernietigd, dient te worden. Gelet op het bovenstaande appellant van oordeel is dat de rechtbank blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en deze niet begrijpelijk is, zodat het in strijd is met de TRi en vernietigd dient te worden. Ten onrechte heeft de rechtbank in haar uitspraak overwogen, in samenhang bezien met het bovenstaande en de overweging onder 2.6 dat er geen grond is voor een schadevergoeding. Op grond van het bovenstaande het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard, met onmiddellijke opheffing van de bewaring en onder toekenning van een schadevergoeding voor de tijd, welke appellant ten onrechte heeft doorgebracht in vreemdelingenbewaring en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
05-RPR-eqiHDIN) 16:13
D
A Y M A Beukelsweg 62-B
P. 005/011
(FAX)OIO 2dd0729
DflyMfl
ADVOCATENKANTOOR 3022 GK Rotterdam Tel: 0J0 - 244 07 25
Fax: 0 J 0 - 2 4 4 07 29
MITSDIEN: Appellant UEA College eerbiedig verzoekt; Het hoger beroep tegen de uitspraak van 17 maart 2011 met het procedurenr.: AWB 11/6767 gedaan door de Rechtbank 'sGravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, gegrond te verklaren en de uitspraak en haar rechtsgevolgen te vernietigen; 2, de opgelegde maatregel van bewaring onmiddellijk te doen opheffen en appellant een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de Staat der Nederlanden voor de tijd dat appellant in vreemdelingenbewaring heeft gezeten; kostenveroordeling te geven ten laste van verweerder de kosten van de procedures in alle instanties en voor osten van rechtsbijstand aan de zijde van de appellant.
caat
Biilaaen:
1 (uitspraak d.d. 17 maart 2011; 6 blzï
•/5 ledere aonspraltelljlcneia Is gelimiteerd wt h « beürao aal In vocrkatnmd onwil linoi n* twwM»i.n«mv.ii.»..w.,-~kÉ.i-» - , - - » . . - ™ — *