Raad
vanState 200900155/1 / V 1 . Datum uitspraak: 15 juni 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 december 2008 in zaak nr. 08/1558 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200900155/1/V1
1.
2
15 juni 2009
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van {hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 december 2008, verzonden op 11 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 4 maart 2009 de aan het individuele ambtsbericht van 15 oktober 2007 ten grondslag liggende stukken overgelegd, ten aanzien waarvan hij op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verzocht te bepalen dat uitsluitend de Afdeling kennis mag nemen van bepaalde gedeelten van deze stukken. Op 11 mei 2009 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. Bij onderscheiden brieven van 1 2 mei 2009 en 24 mei 2009 hebben de staatssecretaris en de vreemdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200900155/1 /V1
3.
3
15 juni 2009
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M, van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2009 1 54-577. Verzonden: 1 5 juni 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
'*«.L'KC.2U0B 12:15 0223668918
•
.
.
.
#6771 P.004 /009
RB DENBOSCH VK
•
.
i
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
(
Nevenzittingspla&ts 's-Hertogenbosch j
Sector bestuursrecht
?
Zaaknummer: AWB 08/1558 i
Uitspraak van de enkelvoudige learner van 9 december 2008 inzake
>
geboren op nationaliteit Burundische, verblijvende te Den Helder, eiser* gemachtigde mr. LM van Kuilenburg, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haa& verweerder, gemachtigde mr. LM. van der Lubbe. Procesverloop j Bij besluit van 17 december 2007 beeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tyd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. ( Eiser heelt op 11 januari 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 13 mei 2008 heeft deze rechtbank de ministervan Buitenlandse Zaken met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht <;Awb) verzoent inzage te geven in de stukken die ten grondslag liggen aan de individuele ambtsberichten van 15 oktober 2007 en 4 januari 2008. j
i Bij uitspraak van 10 juli 2008 heeft de rechtbank op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb bepaald dat de beperking van de kennisneming yan de aan de individuele ambtsberichten ten grondslag liggende stukken gerechtvaardigd ia. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven, als bedoeld .in artikel 8:29, vjjfde lid, van de Awb, om mede op grondslag van de niet openbaar gemaakte informatie uitspraak te doen. ! De zaak is behandeld op de zitting van 13 november 3OO8, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemaohtigde. Verweerder is Verschenen bij gemachtigde.
i
2k. DEC. 2 0 0 8
1 2 : 1 6 0223668918
*""
"
"
„
RB DENBOSCH VK
AWB 08/1558
#6771 P . 0 0 5 -
,
'
.)
]
2
\
Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of de weigering om eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, In rechte stand kan houden. 2. Tor onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser - kort samengevat - het volgende aangevoerd. i Eiser is afkomstig uit Tanzania. H(| heeft problème^ ondervonden Yanwege het feit dat hij homoseksueel is en als zodanig bekend is komen teistaan. EiserJfroishandeld doorzyn -vader en uitgescholden en geslagen door medeleerlingen en -studenten. In mei 1999 is eiser aangevallen en verkracht door vier .mannen. Eiser heeft hiervan geen aangifte gedaan. Enige tijd later heeft eiser een poging tot zelfmoord gedaan waarna hij Is opgenomen in het ziekenhuis. Zijn behandeld arts heeft bij de politie aangifte gedaan van eisers zelfmoordpoging. Na eisers ontslag uit het ziekenhuis heeft hty een meldplicht opgelegd gekregen tot het moment dat zijn zaak voor de rechter zou komen. Eiser heeft zich twee tot drieroaalbij de politie gemeld, waarna hij begin juiii 1999 zijn land is Ontvlucht Eiser vreest dat hij bij terugkeer gestraft zal worden omdat een poging tot zelfmoord in Tanzania strafbaar is. Ook geldt in Tanzania een wettelijk verbod op homoseksualiteit Tenslotte ..jvreest eiser,datjüj.by-tejugkcer naar-Tanzania-tdsno'g zijn militaiTe"dre'nSfplich"t 'moet vervullen. \ i
3. Eiser heeft in beroep - kort samengevat en zover van belang - aangevoerd dat h(l zich niet kan verweren tegen de bevindingen in het individueel ambtsbericht omdat h(j geen kennis mag nemen van de stukken die aan bet individueel ambtsbericht ten grondslag liggen. In de stukken waarvan eiser wel'kennis mag nemen, jstaat weinig informatie. Zo weet eiser niets over do wijze waarop bet onderzoek heeft plaatsgevonden en de deskundigheid van do onderzoeker. Eiser is van mening dat het onderzoek fan de minister van Buitenlands Zaken niet kan worden aangemerkt als een onderzoek dat op een onpartijdige, objectieve ca inzichtelijke wijze informatie verschaft. Volgens eisçr heeft verweerder ten aanzien van het individueel ambtsbericht niet voldaan aan zijn vergewisplicht ingevolge artikel van 3;2 van de Awb, Voorts is niet gebleken dat verweerder de informatie waarop het besluit berust, .hoeft kunnen afleiden uit de beperkte informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Eiser is van mening dat het besluit wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel niet in stand kan blijvem Ten slotte is het besluit volgens eiser io strijd is met artikel .3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). \ j
4. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op;het standpunt gesteld dat eiser niet . aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag i$ gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met liet bepaalde in het tweede lid» aanhef en onder f en k, van artikel 31 van de Vw2000. } 5. Het is vaste jurisprudentie dat de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder behoort en dat die vaststelling door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die vaststelling kan verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de oprechtheid van een vreemdeling en de geloofwaardigheid van hot asielrelaas op voorhand zijn aangetast indien een vreemdeling niet aannemelijk kan maken dat het ontbreken van reis- of
3
'f
/009
-"—ïfy^riïàï
#G771
W.^-î68918
-vw jtB DENBOSCH VK
P.006
., , . — .
f
AWB 08/1558
identiteitspapieren dan wel andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, niet aan hem is toe te rekenen. Het toerekenbaar ootbreken van deze documenten zal echter ßieeds door verweerder in dè context van het totale feitencomplex moeten worden bezien. 6*. Verweerder heeft zloh in dit verband op het standpunt gesteld dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd waarmee h(j zijn identiteit en nationaliteit lean aantonen. Tevens heeft etser ter .staving van zijn asielrelaas onvoldoende documenten " overgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij in het beztf; is geweest van een ïanzaniaans document waarmee hij naar de omringende landen kon reizen; Dit document heeft eiser achtergelaten bij een vriend omdat hij bang was teruggestuurd te worden mdien hij zou worden aangetroffen als verstekeling. Deze verklaring acht verweerder onvoldoende om aan Te nemen dat het ontbreken van identiteits- en nadonaliteitsdocumeuten niet aan eiser is toe . te rekenen. •i
7. Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel ;dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd in verband waarmee hei met overleggen; van documenten hem niet zou kunnen —wordentoogorekenoVBeriialveisrop"VöorhiandrwyïeTÖntstaanaai cl©oprechtheid van eiser en is afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. 8. Voorts heeft verweerder zich op hot standpunt gesteld dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde en heeft dit ïn het kader van artikej 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw2Q00 aan eiser tegengeworpen. . . . . . . . . . 9- Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000, luidt als volgt: "2. Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede Betrokken de omstandigheid dat (...)
;
k. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid." 10. Blijkens het gestelde in artikel 3.77 van het VreemdelingenbosJuit 2000 (Vb 2000), dat ingevolge paragraaf C4/3/11 juncto paragraaf B1/4.4Îvan de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) van overeenkomstige toepassing is op asielaanvragen, kan een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning worden afgewezen indien de vreemdeling ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard. • 11. Eiser heeft verklaard dat hy gedwongen werd om; in Brazilië drugs op te halen. Bij terugkeer in Portugal is hj} aangehouden in het bezit yan drugs en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en drie maanden\ î
12. Tngevolge het beleid van verweerder levert het voorgaande voldoende grond op voor de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beleid in dit geval door verweerder juist is toegepast. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de stelling van eiser dat de veroordeling in Portugal ten onrechte aan hem is tegengeworpen, niét tot een ander oordeel leidt nu eiser deze stelling op geen enkele w[jze heeft geconcretiseerd.
/OOS
24.DSC.2006 I . ,
L. h. « •
12:16 *- V V •*
022366B9ÏB
^
-h
RB DENBOSCH VK
„ , ^ „...«.„.., ,
.
#6771 P.007 /009 .'~ " "'
I
AWB 08/155*
13. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
„ . . -
- - / -
14. Indien, zoals in casu het geval is, sprake is van;een situatie als bedoeld'martikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, geldt volgens vaste jurisprudentie dat in het asielrelaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve ovejtuigingskrachtjiitgaan om geloofwaardig geacht te kunnen worden. . 15. verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat eisers relaas een positieve overtuigingskracht ontbeert Daartoe heeft verweerder allereerst overwogen dat eiser bij zijn asielaanvraag op 27 mei 2005 heeft verklaard de Burundische nationaliteit te bezitten, in Burundi te zijn geboren, aldaar de lagere school te hebben doorlopen en militaire verplichtingen te hebben. Eiser heeft ook els Burundees de bjj het eerste gehoor behorende nationaliteitsverklaring ondertekend. Eerst tijdens hpt DubÜn-geboor op 30 mei 2005 heeft eiser verklaard de Tanzaniaanse nationaliteit te bezitten en in Tanzania te zijn geboren. De verklaring die eiser voor deze tegenstrijdigheid heeft gegeven, namelijk datjiij zieh .verlegen. -voelde^m met'dffwaarheidte1conTen~erlnref direct teruggestuurd wilde worden naar Tanzania, is volgens verweerder, volstrekt onvoldoende ter verschoning van deze tegenstrijdigheden omtrent eisers nationaliteit en achtergrond. Voorts heeft verweerder aangegeven dat uit het individueel ambtsbericht van 15 oktober 2007 allereerst blijkt dat eiser op relevant» onderdelen verklaringen heeft afgelegd die niet op de waarheid berusten. Voorts blijl« uit het individueel"ambtsberichï dat' eiser ter ondersteuning van zijn aanvi-aag een vals document heeft overgelegd. Verweerder wijst er op dat eiser heeft verklaard dat zyn problemen zijn ontstaan door zijn heimelijke homoseksuele relatie met \ Tijdens zjjn middelbare schoolperiode. Voorts heeft eiser verklaard van 1994 tot 1997 middelbaar Onderwijs te hebben gevolgd aan de . Uit heronderzoek van de minister van Buitenlandse Zaken is echter gebleken dat noch de naam van eiser, noch de naam van voorkomt in het schoolregister van de schooi in de genoemde jaren. Het onderzoek heeft verder uitgewezen dat de door eiser opgegeven adressen alwaar hij tussen 1994 en 1999 zou hebben gewoond niet konden worden gevonden. Voorts is de door eiser overgelegde studieverklaring van het onderzocht en vals bevonden. Het onderzoek heeft tevens uitgewezen dat de verklaring van eiser, dat hij in Tanzania nog zijn dienstplicht moet vervullen, bezijden de waarheid is aangezien de militaire dienstplicht sinds 1993 is opgeschort. < : Volgens verweerder heeft eïsar gten concrete aanknopingspunten aangevoerd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid en volledigheid van het individueel ambtsbericht. De omstandigheid dat uit het onderzóeft blijkt dat conform de verklaringen van eiser een poging tot zelfinoord in Tanzania strafbaar is, laat onverlet dat de overige op eiser betrekking hebbende onderzoeksresultaten niet overeenkomen met zijn verklaringen. Verweerder volgt eiser niet ia zijn stelling dat is miskend dat uit het individueel ambtsbericht blijkt dat er berichten zijn dat de Tanzanïaanse overheid van plan is de dienstplicht wederom in te voeren en dat de verklaringen van eiser op dit punt niet onjuist of ongeloofwaardig zijn. De verklaring van eiser valt niet anders te lozen dan dàt hij in de veronderstelling verkeert dat de diensplicht nog immer van kracht is, terwijl deze sinds 1993 blijkt te zijn opgeschort. De verwijzing van eiser naar de rapporten van de Nationale ombudsman en da commissie Meijer, leidt volgens verweerder nier tot een onder oordeel. Gelet op het voorgaande wordt het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht en vindt er geen inhoudelijke beoordeling plaats van het asielrelaas.
aï. DEC. 2006 12:17 02236G891B
_
RB DENBOSCH VK
#6771 P.DOB /009 -••• - '
,
.
;
'
AWB OS/1558
16. $jj schrijven van 18 oktober 2007 heeft venveerder aangegeven dat hij, na Inzage te hebben verkregen in de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht, tot de conclusie is gekomen dat dit bericht qua inhoud en'procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk ia, met uitzondering van de antwoorden op de vragen 1,2,7c en 7& Naar aanleiding van dit schrijven hééft minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 4 januari 2008 bericht dat de gegevens nogmaals zijn geanalyseerd en dat dit niet tot een andere conclusie heeft geleid. l 17Jîîiêrmêelieeft verweerder gevolg gegeven aan de uitspraken van de __ , iRejhtseenlieïdskamer-van 16" april 199S{JVW8/74), waarin •;;1cört^amë¥gévat-is" bepaald dat onder zorgvuldige voorbereiding in de #n van artikel 3:2 van de Awb ook is te verstaan mzage door verweerder in do stukken die hebben geleid tot een individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Gelet hierop kan de steliing van eiser dat venveerder ten aanzien van het individuele ambtsbericht niet heeft voldaan aan zijn vcrgowispïicht ex artikel 3:2 van de Awb, niet slagen. 13. De rechtbank overweegt voorts dat volgens vastejuris^ud^rievan de Afilelïtig-. —bestuursrechtspraalcYanrtie-KeadTan'StAte (hierna: de Afdeling) - onder meer in haar uitspraak van 12 oktober 2001, gepubliceerd in JV 2001/325 - een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse 2aken omtrent de situatiq van een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient bet ambtsbericht op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wtfsg taftrmaila ta. verschaffen, onder aandoidinig"- vbör^verniögëlyR" én" verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan mag verweerder bij de besluitvorming op de asielaanvraag van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Blijkens de uitspraak' van de Afdeling van 11 oktober 2002 (JV 2002/470) geldt dit eveneens voor een individueel ambtsbericht 19. Eiser heeft niet zozeer de inhoud van het individueel ambtsbericht betwist, maar maaier vooral bezwaar tegen het feit dat Inj zonder nadere kennis van de onderzoeksresultaten zich niet kan verweren tegen de conclusies op basis van de onderzoeksresultaten zijn getrokken. Eiser heeft in dit verband verwezen naar het rapport van de Nationale Ombudsman betreffende de kwaliteit van de individuele ambtsberichten van 27 september 2007, waaruit blijkt dat ook verweerder geen inzicht krijgt in de weggelakte onderliggende stukken. Tevens heeft eiser verwezen naar het rapport van de commissie Meyer over de totstandkoming van individuele ambtsberichten van maart 2007. 20. Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb -;jn welk verband partyen toestemming hebben verleend als bedoeld in het vijfde lid - kennis.te hebben genomen van de volledige inhoud van de onderliggende stukken van het ambtsbericht is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de Juistheid van de daarin weergegeven onderzoeksbevindingen mocht uitgaan en dat deze bevindingen konden leiden Tot de 'conclusies zoals opgenomen in het bestreden besluit. De rechtbank is voorts van oordeel dat hetgeen door eiser is aangevoerd geen concrete aanknopingspunten oplevert voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht van 15 oktober 2007. De genoemde rapporten leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu deze rapporten geen concreet aaiitovpWspunt bieden voor de veronderstelling dat verweerder in dit geval, mede gelet op de onderliggende stukken, niet uit had mogen gaan van de betrouwbaarheid en de juistheid van het individueel ambtsbericht
'
#6771 P.009 /009
^-j.Ub'C.üOOS 12:17 0223668919
RB DEN80SCH VK
AWB OS/1558
21. Hetgeen overigens Is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. 22. Gezien bet voorgaande koiut oiscr niet in aanmerking voor Toelating op één van de in artikel 29 Vw 2000 genoemdo gronden. 23. Het beroep is derhalve ongegrond. 24. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank,
-,
verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van mr, F.C. .Mf5ulemana_ala.griföexjtiün.hct openbaar-uitgesprokcn-op^-deeenil?er-5Ô08T
Partyen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van Stase Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20029 2500 BA Den Haag
\ \ ? \
De termen voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de grifflgr. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van. de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalj onder ïrteer dat b\j hot beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van da uitspraak Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden:
I f DEC 2008
Isouwerse tjei-yfelcl 1.
> v yan
Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Hoger Beroep Vreemdelingenzaken
RAAD VAM STATE INGEKOMEN
Postbus 20019
- 8 M
2500 EA 's Gravenhage (FALK) ?AAKNR.
Utrecht, 7 januari 2008 Onze ref. Inzake
•MN;- -
2009
31 izs:
BEHANDELD: DD:
20812123 SEW/BE /Advies
~^^7/j
Advocaten en Procureurs Mr. L. Louwerse Mr. R A van der Velde Mr. HJ. Veen Mevr. Mr. P.C. Smit Mevr. Mr. S. Sewnath Mr. S.F.J. Smeets Mr. R.J.J. Flantua Mr, D.C. Vlielander Mr. W. Hendrickx Mr. E. Osinga Mr. R.P. van der Graaf Mr. I.özkara Mr, M, Mos Mr. R.P. Adema Chef de Bureau: vlevr. N.P. Bol Vestiging Arnhem: Mr. B.P.J. van Riel LL.M. Mr. J.A. Schadd
Hoogedelgestreng College, Namens de heer , geboren op van Burundische nationaliteit, wonende te AZC Den Helder, hierna te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht aan de Birtstraat 110-112 (Postbus 13273, 3507 LG) ten kantore van advocaat en procureur Mr S. Sewnath, wordt verklaard onderhavig hoger beroep namens appellant in te dienen tegen bijgevoegde uitspraak van de rechtbank te 's-G raven hage, zittinghoudende te Den Bosch onder nummer 08/1558. Ik ben door appellant daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd Een en ander omschreven in artikel 70 VVV 2000. Appellant is van mening, dat bij afweging van alle betrokken belangen de rechtbank te 'sGravenhage, zittinghoudend te Den Bosch, niet tot de thans bestreden uitspraak heeft kunnen komen. Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Den Bosch van 11 december 2008 onder Awb nummer 08/1558, van welke' uitspraak bijgaand een kopie wordt overgelegd(Prod.l). Het hoger beroepschrift berust op de navolgende grief.
GRIEF 1 Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Rechtbank Den Bosch in welke zijn beroep ongegrond is verklaard. Appellant geeft te kennen dat hij zich met name niet kan verenigen met de navolgende rechtsoverwegingen.
Door ons word, geen aansprakelijkheid - w j j behoudens voor zover oe oocr ons v.rplich, af^otcn b.rocpsaa.sprakdijWhcidsvcrzck.ring 8 in voorkomend geval, aanspraak op een uitkering geeft. '
ouwerse —*
>
:
L \
van« •.•--,-
iVklcle '
A
Rechtsoverweging 7, bladzijde 3 van de bestreden uitspraak (Awb 08/1558) in welk de Rechtbank marginaal toetsend van oordeel is dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd in verband waarmee het niet overleggen van documenten hem niet zou kunnen worden toegerekend. Derhalve is op voorhand twijfel ontstaan van oprechtheid van eiser en is afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ten onrechte meent appellant. Appellant geeft te kennen dat hij.aan.de.IND terzake zijn asielaanvra.ag een reisdocument heeft overgelegd namelijk een emergency travel document van de Tanzaniaanse autoriteiten (Prod.2). Tevens heeft appellant een affidavid (Prod.3) overgelegd afkomstig van de Tanzaniaanse autoriteiten en welke affidavid zijn persoonsgegevens staan vermeld als ook zijn geboorteplaats en geboortedatum. Tevens staan daarop vermeld wie zijn vader en moeder zijn. In het kader van het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, is appellant van mening dat hij voldoet aan artikel 31 lid 2 sub f. Derhalve kan niet op voorhand twijfel ontstaan aan de oprechtheid van appellant en is in de visie van appellant ten onrechte als uitgangspunt aangenomen dat er een ongeloofwaardig asielrelaas zou zijn.
GRIEF II Appellant klaagt over hetgeen de Rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 15, bladzijde 4 van de bestreden uitspraak in welk de Rechtbank van oordeel is dat gelet op hetgeen vermeld staat in rechtsoverweging 15, het relaas van appellant ongeloofwaardig geacht wordt en er geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van het asielrelaas. Ten onrechte meent appellant. Appellant geeft te kennen dat tijdens het Dublingehoor op 30 mei 2005 hij duidelijk een reden heeft gegeven waarom hij eerder niet had vermeld dat hij de Tanzaniaanse nationaliteit bezit en in Tanzania is geboren. Appellant wenst nogmaals te benadrukken dat hij vanwege zijn homofile verleden in Tanzania in de problemen welke hij daardoor heeft ondervonden, hij uit schaamte niet direct een juist asielrelaas heeft vertelt. Appellant vreesde dat hij zou worden teruggestuurd naar Tanzania alwaar hij te vrezen heeft, aldus in zijn visie, voor artikel 3 EVRM behandelingen.
Door ons wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de door ons verplicht afgesloten beroepsaansprakel ij khe idsverzekering, in voorkomend geval, aanspraak op een uitkering geeft.
Tqiiwérsé. ;\ ri | -"-*
> ' yander V e l d «
Daarnaast meent appellant dat het individueel ambtsbericht van 15 oktober 2007, niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant verwijst daartoe het navolgende. Appellant heeft in zijn rapport van gehoor (bladzijde 9), aangegeven dat zijn woonplaats de is. Volgens het onderzoek van buitenlandse zaken zou deze straat niet getraceerd kunnen worden en zou nietbekend zijn.dat betrokkene daar heeft.gewoond. Uit tiet onderzoek mag blijken dat de straatnaam welke door Buitenlandse Zaken is onderzocht verkeerd is geschreven en dat dat wellicht te verklaren is dat de woonplaats van betrokkene niet is getraceerd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft gezocht naar de straat Usesestraat. Appellant overlegt een afschrift van een stratenplan van de (Prod.4) in welke hij heeft aangekruist in welke wijk hij woonachtig is geweest. Zo is ook de 2ae woonplaats welke betrokkene heeft aangegeven namelijk de Mwinhmkuustreet niet getraceerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit de overgelegde plan van de , heeft betrokkene uitgeschreven waar deze straten zich bevinden ten opzichte van de grote begraafplaats aldaar. Ten onrechte meent appellant dan ook dat zijn woonplaats in zitting niet zou zijn getraceerd. Meer van belang acht appellant het feit dat hij via Vluchtelingenwerk Den Helder bescheiden heeft kunnen verkrijgen van de opnames in de ziekenhuizen waar hij verbleef. Ook in het onderzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het onderzoek niet zorgvuldig geweest ten aanzien van de opname's in de ziekenhuizen in Tanzania. Zo zou in het rapport van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn aangegeven dat betrokkene op 20 mei 1999 zou hebben gesteld in het hospital te hebben verbleven voor zijn verwondingen. Echter zou dit niet bekend zijn bij de Appellant overlegt een 2-tal verklaringen uit welk mag blijken dat hij 2 verschillende ziekenhuizen heeft verbleven (Prod.5). In het ziekenhuis is appellant patiënt geweest op 10 mei 1999. vervolgens is er een 2de onderzoek geweest alwaar hij als patiënt op 20 mei 1999 is behandeld namelijk in het Het ziekenhuis van heeft een verklaring toegezonden d.d. 22 december 2006 in welk wordt bevestigd dat appellant vanuit het is overgebracht
Door ons wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de door ons verplicht afgesloten beroepsaansprakelijkheidsverzekering, in voorkomend geval, aanspraak op een uitkering geeft.
quwérse tf \
L \ O
naar de r problemen(Prod.6).
'- •' "-"• -
erV/felcL •
A
om daar verder te worden behandeld voor zijn medische
Met behulp van Vluchtelingenwerk Den Helder is het rapport ten aanzien van het medische onderzoek en de behandeling vertaald. Het betreft hier het schrijven van 14 februari 2007. Appellant geeft te kennen dat hij in het ziekenhuis is opgenomen vanwege zelfmoordpoging nadat hij door een aantal onbekende mannen zwaar was mishandeld en aangerand (Prod.7). Appellant geeft te kennen dat hij vreesde eèh gevangenisstraf iri Tanzania "omdat hij èen " zelfmoordpoging had ondernomen. Uit overgelegde afschrift van de penal code van 2002 van Tanzania, wordt in artikel 217 en 35, 36 aangegeven dat een gevangenisstraf hierop bestaat van 2 tot 3 jaar. De grootste vrees die appellant heeft bestaan uit het niet kenbaar maken in Tanzania dat hij homosexuele activiteiten had ontplooid. In Tanzania als ook in de overige Afrikaanse landen, is homosexualiteit verboden(Prod.8) Zo mag ook blijken uit een artikel van 26 maart 2007 van de IPP media in welk wordt aangegeven dat Gay marriages a violation of Tanzanian laws inhoud (Prod.9). Het is volgens het wetboek van strafrecht in Tanzania verboden om homosexuele uitingen danwei activiteiten te ontplooien en te hebben. Vanwege de taboe die er in Tanzania en in andere Afrikaanse landen heerst aangaande het onderwerp homosexualiteit, heeft appellant niet eerder zijn relaas in juiste vorm meegedeeld. Appellant meent dat gelet op het vorenstaande het meer dan aannemelijk is dat bij terugkeer naar het land van herkomst al dan niet gedwongen, hij te vrezen heeft voor schendingen van zijn mensenrechten als omschreven in artikel 3 EVRM. Gelet op het vorenstaande meent dat appellant dat het onderzoek in zijn asielaanvraag niet op juiste en zorgvuldige wijze is geschied. Derhalve verzoekt appellant het namen hem ingediende hoger beroepschrift gegrond te verklaren en de uitspraak van de Rechtbank te Den Bosch d.d. 11 december 2008 met Awb 08/1558 te vernietigen.
Door ons word! geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de door ons verplicht afgesloten beroepsaansprak el ijkhei ds verzekering. in voorkomend geval, aanspraak op een uilkering geeft.
Appellant verzoekt uw afdeling gegrond te verklaren]
tuursrechtspraak Raad van State het hoger beroepschrift
Bepaaldelijk gevolrfiachtigde Gelieve de voor dit beroepschrift verschuldigde griffierechten ten laste van onze -rekening courant te brengerrsPFZ/2011711 _ __
* Correspondentie uitsluitend naar Postbus 13273, 3507 LG Utrecht * * Biltstraat 110M12 * 3572 BJ Utrecht * Telefoon: 030-2733122 " Telefax: 030-2735311 * " Vestiging Arnhem bereikbaar onder Telefoonnummer 026-3549949 * Telefaxnummer 026-3549959 * * St. Derdengelden 41.36.72.794*
Door ons wordt geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de door ons verplicht afgesloten beroepsaansprakel ij khe ids verzekering, in voorkomend geval, aanspraak op een uitkering geeft.