1
Raad
vanState 201104044/1/V1. Datum uitspraak: 16 april 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 9 maart 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 2 1 9 9 5 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
201104044/1/V1
1.
2
16 april 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2 0 1 0 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling o m wijziging van de beperking van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Bij besluit van 26 mei 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratje en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201104044/1/V1
3.
3
16 april 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w . g . Schuyt lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Vink ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2 0 1 2 154. Verzonden: 16 april 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
05/04/2011 ,19:15
+31575-543528
MR I. VREEKEN
PAG.
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.:AWB 10/21995
Uitspraak in het geding russen: geboren op van Chinese nationalité it, V-nummer: eiseres, gemachtigde: mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen, en de Minister voor Immigratie en Asiel (voorheen: de Minister van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink, werkzaam bij de JND. 1. Procesverloop Eiseres heeft op 11 december 2009 een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (de vervolging van mensenhandel) in de beperking 'voortgezet verblijf. Bij besluit van 21 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eisers bij brief van 18 februari 2010 bezwaar ingediend. Op 10 mei i.$ eiseres gehoord dooreen ambtelijke commissie. Bij besluit van 26 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 juni 2010 beroep ingesteld. Verweerder beeft de op de wak betrekking hebbende stukken ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 7 januari 2011, w;mr eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zieh laten vertegenwoordigen. Ter /.itlinjï /.ijn als getuige gehoord de heer en mevrouw
06/14
05/04/2011
19:15
+31575-543523
MR I . VREEKEN
PAG.
Reg.nr.:MVB 10/21995
2. Overwegingen 2.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de navolgende feiten.
2.1.1 Eiseres heeft op 16 april 2008 bij de korpschef van de politieregio Groningen aangifte gedaan ter zake van het misdrijf genoemd in artikel 273f van de Wetboek van Strafrecht (mensenhandel). Op 18 juli 2008 is eiseres meegedeeld dat het Openbaar Ministerie op 18 april 2003 heeft besloten niet tot vervolging van de verdachte(n) van mensenhandel over te gaan. Tegen dit besluit heeft eiseres op 21 juli 2008 beklag ingediend bij het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden. Dit Gerechtshof heeft het beklag bij beschikking van 30 juni 2009 (08/0296) ongegrond verklaard. 2.1.2 Bij besluit van 12 september 2008 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'vervolging van mensenhandel'. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 16 april 2008 en was geldig tot 16 april 2009. Op 29 december 2008 heeft eiseres verzocht om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning. Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 25 november 2009 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiseres geen rechtsmiddel aangewend, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. 2.1.3 Eiseres heeft de onderhavige aanvraag ingediend op 11 december 2009, derhalve na het verstrijken van haar verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'vervolging van mensenhandel'. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag als eerste aanvraag opgevat. 2.2 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder cF van de Vreemdelingenwet 2000 (hiema: Vw 2000) is onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te wijzigen, hetzij op aanvraag van de houder van de vergunning hetzij ambtshalve wegens veranderde omstandigheden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. 2.2.1 Ingevolge artikel 3.72 van het Vreemde!ingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. Ingevolge artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000 legt de vreemdeling die niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dut geval overlegt hij tevens aanvullende gegevens of bescheiden omtrent z.ijn identiteit en nationaliteit. 2.2.2
Ingevolge paragraaf B 1/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna; Vc 2000).
2
07/14
05/00/2011
. I S : 15
*31575-5<13528
MR I . VREEKEN
PAG.
Reg.nr.: AWB 10/21995
wordt steeds gebruik gemaakt van de bevoegdheid de aanvraag af te wijzen wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, tenzij het Vb 2000 andere bepaalt. Ten aanzien van de mogelijkheid tot vrijstelling van het vereiste wordt in dit beleid verwezen naar artikel 3.72 van het Vb 2000. Voorts wordt, voor zover thans van belang, opgemerkt dat de vreemdeling die zich erop beroept dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document van grensoversclurijding, dat voor zover redelijkerwijs mogelijk, aantoont. Tevens verschaft hij (op andere wijze) voldoende inzicht in zijn identiteit en nationaliteit (zie artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000). Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen. 2.2.3 Eiseres behoort niet tot een van de bijzondere categorieën van vreemdelingen die in paragraaf B 1/4.2 van de Vc 2000 worden genoemd waarbij de aanvraag niet vanwege het enkele ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding wordt afgewezen. 2.2.4 In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake China van maart 2009 is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen (p. 52): "Chinese onderdanen die een nieuw paspoort komen aanvragen en geen paspoort kunnen overleggen, moeten een advertentie plaatsen in cen lokale Chinecstaligc krant ter plaatse in Nederland. Vervolgens kan deze persoon met cen kopie van het oude paspoort een nieuw paspoort aanvragen. Indien er geen kopie van het oude paspoort beschikbaar is, 7,al een
kopie/origineel van de Chinese Identiteitskaart moeten worden overlegd als bewijs van /ijn/haar Identiteit. Indien dit niet beschikbaar is, moet de gehele hukou-regisrratie (naam ouders, naam hukou hoofdbewoner, adres, geboortedatum) worden genoteerd op een aanvraagformulier van de Chinese vertegenwoordiging. De Chinese ambassade zal in alle gevallen waar geen paspoort als bewijs van identiteit is overlegd, de gegevens in China natrekken. Deze procedure duurt minimaal drie maanden. Na bevestiging van de identiteit door de lokale autoriteiten in China kan de ambassade een nood doc u mon l/nieuw pospoort
afgeven." 2.3 In de artikelen 3.50 tot en met 3.52 van het Vb 2000 zijn de voorwaarden vermeld waaraan de vreemdeling moet voldoen indien hij in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voortgezet verblijf. Ingevolge artikel 3.52 van het Vb 2000 kan in ;mdere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 van het Vb 2000, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf al? bedoeld in artikel 3. onder a tot en met e, dan wel I, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel v;m de minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
08/14
05/ÉM/2Q11
,19:15
•31575-543528
HR I , VREEKEN
Reg.nr.: AWB 10/21995
4
2.3.1 In paragraaf B9/4 van de Vc 2000 is het beleid van verweerder met betrekking tot aangifte door slachtoffers van mensenhandel vermeld. In paragraaf B 16/4.5 van de Vc 2000 is vermeld dat een slachtoffer of getuige-nangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel Î3 dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, een beroep kan doen op artikel 3.52 van het Vb 2000Van de volgende categorieën slachtoffers kan volgens paragraaf BI6/4.5 van de Vc 2000 de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd: a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling; b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend nan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende driejaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van paragraaf B9 van de Vc 2000 in Nederland verblijven. Aanvragen van slachtoffers van mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van verweerder wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen: risico van represailles jegens betrokkene en haar/zijn familie; - de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden; risico van vervolging in het land van herkomst bijvoorbeeld op grond van prostitutie; - de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met de specifieke culturele achtergrond en het prostitutieverleden van betrokkene; - duurzame ontwrichting van familierelaties; de maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid ter zake. De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de get ui ge* aan ge ver, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan. Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de /.org die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, en de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. '2.4 Verweerder heeft de aanvraag op grond vnn voormelde bepalingen afgewezen en /.ich op het .standpunt gesteld dat eiseres niet beschikt over een geldiy document voor grensoverschrijding en evenmin is gebleken dot zij door de Chinese autoriteiten daarvan niel of* niet meer in het bezit kan worden gesteld. Verweerder heeft hiertoe onder meer verwezen
05/04/2011 .13:15
+31575-543528
MR I .
VREEKEN
PAG.
Reg.nr.: AWB 10/21995
5
naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake China van maart 2009. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar gevraagde verblijfsvergunning omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij te vrezen heeft voor represailles vanwege haar vlucht uit de massagesalon en ook niet aannemelijk is dat zij geen bescherming kan inroepen van de Chinese autoriteiten. Verweerder heeft overwogen dat niet in geschil is dat eiseres niet behoort tot de in paragraaf B 16/4.5 van de Vc 2000 onder a of b genoemde categorieën slachtoffers van mensenhandel, nu de aangifte van eiseres niet heeft geleid tot een veroordeling en eiseres niet gedurende drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of vervolging. Voorts is volgens verweerder geen sprake van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan een verblijfsvergunning dient te worden verleend. Er zijn volgens verweerder geen concrete aanwijzingen dat eiseres bij terugkeer weer het slachtoffer zal worden van mensenhandel of dat zij dient te vrezen voor represailles van de gestelde dader. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien voor toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigering om eiseres voortgezet verblijf in Nederland toe te staan geen schending betekent van artikel S van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). 2.5 Eiseres heeft aangevoerd dat zij zich meerdere keren heeft gemeld bij de Chinese ambassade om een paspoort aan te vragen, maar dat zij er desondanks niet in is geslaagd een paspoort te verkrijgen of daartoe een aanvraag in te dienen. Volgens eiseres is sprake van een weigerachtige houding van de zijde van de Chinese autoriteiten. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de benodigde bescheiden, zodat het verweerder niet langer vrijstond haar aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar het paspoort vereis te. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres verwezen naar de volgende stukken: - de verklaring van 18 april 2009 van het dorpsbewonerscomité van de verklaring van 24 april 2009 van eiseres en de heer over een bezoek aan de Chinese ambassade op 15 april 2009; - het faxbericht van 21 april 2009 van L. van der Pol van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM); - het faxbericht van 27 april 2009 van tracingcoördinator H. Navis van het Nederlandse Rode Kruis; - de verklaring van 13 september 2009 van eiseres en de heer overeen bezoek aan de Chinese ambassade op 31 augustus 2009; - informatie van de Chinese ambassade over benodigde stukken voor de hernieuwde aanvraag van een paspoort; de brief van 4 oktober 2009 van de Vereniging voor teruggekeerde overzeese Chinezen, gericht aan de heer - de brief van 4 oktober 2009 van gericht aan de heer - de verklaring van 23 oktober 2009 van eiseres en de heer over een bezoek aan de Chinese ambassade op 21 oktober 2009; het fa.xbericht van 27 november 2009 van de gemachtigde van eiseres aan de Chinese ambassade; do verklaring van 23 juni 2010 van advocatenkantoor Plngyu. Zhejtung.
05/0-1/2011
,19:15
f31575-5<13528
MR I . VREEKEN
PAG. I l / M
Rcg.nr.:AWB 10/21995
2.5.1 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij er geen geloof ;ian hecht dat eiseres met de heer en mevrouw de Chinese ambassade heeft bezocht, ondanks voormelde verklaringen. De rechtbank heeft de heer en mevrouw vervolgens op verzoek van eiseres gehoord als getuigen van die bezoeken. Op grond van deze getuigenverklaringen staat vast dat eiseres de Chinese ambassade in Nederland heeft bezocht en gevraagd heeft om afgifte van een paspoort en om een "Hukou-onderzoek". Voor het door eiseres anders of meer gestelde heeft de rechtbank in de getuigenverklaringen geen, dan wel onvoldoende grondslag gevonden. 2.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 16, eerste lid, aanhef en ander b. van de Vw 2000 zich verzet tegen verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. 2.6.1 De rechtbank verwijst in dit verband naar de Nota van Toelichting op artikel 3:72 van het Vb 2000, waarin, voor zover thans van belang, wordt opgemerkt: "Uiteraard dient de identiteit en nationaliteit van iedere vreemdeling vaat ie staan voordat wordt overgegaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Dtit is niet anders, indien het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding niet als voorwaarde voor de verlening van een verblijfsvergunning wordt gesteld. Het onderhavige artikel strekt er niet IÜC d& vreemdeling te ontslaan van zijn verplichting de door hem gestelde identiteit en nationaliteit aan te tonen. Randvoorwaarde voor de beoordeling van de vraag of de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld, is dat er voldoende inzicht bestaat in de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Zonder dat inzicht kan immers niet worden beoordeeld of de vreemdeling inderdaad vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet (meer) in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kon worden gesteld. Voorkomen moet worden dat een vreemdeling, bijvoorbeeld door buitenlandse autoriteiten onjuiste gegevens te verschaffen over zijn identiteit en nationaliteit, op eenvoudige wijze schriftelijk bevestigd kan krijgen dat hij door die autoriteiten niet meer in het bezit znl worden gesteld van cen geldig document voor grensoverschrijding. De vreemdeling dient derhalve ondersteunend materiaal te leveren voor de juistheid van de door hem gestelde identiteit en nationaliteit. In voorkomende gevallen kan daarbij worden gedacht aan een beëdigde verklaring." Gelet Op de in 2.2 weergegeven bepalingen en beleid, en gelet op voormeld gedeelte uit de Nota van Toelichting, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het paspoortvcreiste en niet heeft aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. De omstandigheid dat eiseres naar de Chinese ambassade is geweest en om afgifte van een paspoort heeft verzocht, dan wel heeft verzocht om cen Hukou-onderzoek, heeft verweerder als onvoldoende kunnen passeren. De door eiseres overgelegde stukken bevatten geen verklaring als bedoeld in artikel 3.72 van het Vb 2000, noch de documenten als bedoeld in de laatste volzin van artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000. Uit voormeld ambtsbericht volgt dat indien betrokkene niet ovareün kopie van het oude paspoort beschikt en evenmin over een (kopie van) een identiteitskaart, de gehele hukou-registratie moet worden genoteerd op een aanvraagformulier van de Chinese vertegenwoordiging. Uit de door eiseres overgelegde documentatie en getuigenverklaringen kan niet worden opgemaakt of zij om een dergelijk aanvraagformulier heeft verzocht. Evenmin vult daaruit op te maken dat de Chinese autoriteiten hebben geweigerd haar een dergelijk aanvraagformulier ie verstrekken. Dat e-i.scres niet over een (kopie van een) paspoort of identiteitskaart beschikt nf kun beschikken.
05/0^/2011
,13:15
t-31575-543528
MR I . VPEEKEM
PAG.
Reg.nr.: AWB 10/21995
7
is blijkens het bestreden besluit geen punt van geschil. Uit de door eiseres overgelegde informatie en getuigenverklaringen blijkt echter evenmin dat zij haar h ufcou -re gis trat ie heeft aangeboden teneinde de Chinese autoriteiten te bewegen het door haar gewenste onderzoek te verrichten. Ook blijkt uit het voorgaande niet dat de Chinese outoriteiten slechts bereid waren actie te ondernemen als eiseres een (kopie van) een identiteitsdocument zou overleggen. De stelling dat ciseres niet meer over een (kopie van) een Chinees paspoort of een identiteitskaart kan beschikken, noch haar hukou-registratie over zou kunnen leggen dan wel (op een daartoe bestemd aanvraagformulier) zou kunnen noteren, heeft verweerder er niet toe hoeven leiden het beroep van eiseres op artikel 3.72, artikel 3.102, derde lid, van het Vb 2000 en paragraaf B 1/4.2 van de Vc 2000 te honoreren. De door eiseres bij brief van 10 september 2010 overgelegde verklaring van 28 juni 2010 kan, gelet op de ex-tunc toetsing van het besluit niet meer in de beoordeling worden betrokken. Eiseres heeft zich niet eerder in de procedure op het standpunt gesteld dat zij niet in het bezit kan komen van een notariële geboorteakte of cen verklaring dnt geen sprake is van criminele antecedenten, zodat dit document ook niet kan worden beschouwd als een nadere onderbouwing van een eerder ingenomen stelling. Dat eiseres bij verlening van haar eerste verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoort vereiste, leidt niet tot het oordeel dat verweerder dit vereiste niet ann het onderhavige besluit tot weigering van de gevraagde verblijfsvergunning ten grondslag heeft kunnen leggen. Niet is gebleken dat er namens verweerder concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat verweerder dit vereiste niet meer aan haar zou tegenwerpen. 2.7 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij, afgezien van het pas poort vereiste, in aanmerking behoort te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking voortgezet verblijf, overweegt de rechtbank het volgende. 2.8 Eiseres heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer in China te vrezen heeft voor represailles, vanwege haar weigering om bepaalde werkzaamheden te verrichten in de massagesalon, waardoor zakelijke en financiële afspraken niet zijn nagekomen. Eiseres vreest bij terugkeer in handen te vallen van mensenhandelaren. Volgens eiseres voldoet China niet aan de minimumvereisten voor de bestrijding van mensenhandel. Zij heeft daartoe verwezen naar het rapport van het US Department of Stata van 2.1 februari 2009 en naar het China rapport van het Britse Home Office van 8 januari 2010. 2.9 De door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden verweerder niet hebben hoeven leiden tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat het beklag van eiseres tegen het niet willen vervolgen van het openbaar Ministerie van de vermoedelijke daders van mensenhandel bij beschikking van 30 juni 2009 door het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, is afgewezen. De enkele stelling van eiseres dat zij bij terugkeer in China heeft te vrezen voor represailles vanwege het niet nakomen van zakelijke en financiële afspraken heeft verweerder al.s onvoldoende kunnen aanmerken, nu deze stelling niet met concrete aanwijzingen is onderbouwd en de aangifte vnn eiseres niet tot een strafrechtelijke vervolging van de vermeende daden heeft geleid. Daarnaast heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dut eiseres, sinds zij de rruissagesulon heeft verlaten, niets meerheeft vernomen van of over de vermeende daders en eiseres tevergeefs heeft getracht haar ex-partner in China te traceren.
12/H
05/0-4^2011
.13: 15
+31575-543528
MR I .
VPEEKEN
PAG.
Rcg.nr.: AWB 10/21995
8
Verweerder heeft het derhalve niet aannemelijk hoeven achten dat ciserea bij terugkeer voer represailles (van hen of één van hen) heeft te duchten. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat ei seres voor boetes of andere straffen van de Chinese autoriteiten heeft te vrezen 'indien zij bescherming tegen eventueel dreigende represailles zou zoeken. Dat volgens eiseres, onder verwijzing naar het ambtsbericht van juni 2010 van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake China, geen structurele bescherming wordt geboden aan slachtoffers van (seksueel) geweld, kan aan het voorgaande niet afdoen. Niet gebleken is dat eiseres slachtoffer is geworden van .seksueel geweld of dat in het geval van eiseres sprake is geweest van prostitutie, bovendien heeft verweerder kunnen overwegen dat niet aannemelijk is dat eiseres het slachtoffer zal worden van represailles of (opnieuw) van mensenhandel, zodat evenmin waarschijnlijk Is dat zij daarvoor bescherming van de Chinese autoriteiten zal moeten inroepen. Aldus heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan niet gevergd kan worden dat eiseres Nederland verlaat. 2.10 De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar stelling dat zij zich in China niet staande kan houden omdat zij enkel Wenzhou en geen Mandarijn spreekt. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat eiseres gedurende 37 jaren in China heeft verbleven en bovendien tijdens haar verblijf in Nederland meermalen is gehoord in aanwezigheid van een tolk Mandarijn. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat eiseres het Mandarijn voldoende machtig is om zich in haar land van herkomst te kunnen handhaven. 2.11 Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM slaagt niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de band van eiseres met het gezin van de heer te niet kan worden aangemerkt als familie- en gezinsleven, in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ër is immers geen sprake van familierechtelijke betrekkingen tussen eiseres en (het gezin van) de heer Voorts is volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens pas sprake van een door artikel 8 van het EVRM te beschermen privéleven indien sprake is van (zeer) langdurig rechtmatig verblijf in een lidstaat. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake, zodat haar beroep in deze niet kan slagen. 2.12 Nu de door eiseres gestelde omstandigheden verweerder niet hebben hoeven leiden tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning, kunnen diezelfde omstandigheden er niet toe leiden dat eiseres met toepassing van artikel 4:84 van de Awb alsnog in het bezit behoort te worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking voortgezet verblijf. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2009 (zaak nr. 200808634/1, JV 2009/353). 2.13 Het beroep is ongegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. 2.14
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
05/ÉM/2fl ( ll
.19:15
t-31575-5'13528
MR I . VREEKEN
PAG.
Reg.nr.: AWB 10/21995
3. Beslis ing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2011.
^
=
^
<Èr=~ Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16Î13', 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: 0 9
ftMKU011
^ w w o e o p ï e conform het oorspronkelijke ' »e <2friftiRr.van de Arrondissements - Rechtbank
M/14
05/04/2011
19:15
t-31575-543523
MR I. VREEKEN
PAG.
02/14
ADVOCATENKANTOOR VREEKEN Mr I. Vreeken ud vue a at U:WL'lkddü27
Aan de Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN H A A G
Zwphen PostbuA 1:53 7200 AD ZiJtphcn tel. 0375-543527 fax 0575-5-O528
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
HOGER BEROEPSCHRIFT 5 april 2011
£5
APÄ 2011
ZAAKNR. AAN:
GEEFT TE KENNEN:
BEHANDELD: DO:
geboren op
van Chinese nationaliteit, verblijvende te .. d o m i c i l i e kiezende te Zutphen aan de IJsselkade 2 7 (postbus 153, 7200 A D ) , ten kantore van advocaat M r I. Vreeken, die, c o n f o r m het bepaalde in artikel 70, eerste l i d Vreemdelingenwet 2000 ( V w 2000), verklaart bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd om te dezer zake hoger beroep in te stellen:
1. Bij besluit van 26-5-2010 heeft de Minister van Justitie (thans: de Minister voor Immigratie en Asiel, hierna: de Minister) het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om de verlening van een verblijfsvergunning ongegrond verklaard. 2. Bij uitspraak van 9-3-2011 heeft de voorzieningen/echter van de rechtbank te 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het legen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard (bijlage). 3. Appellante stelt hierbij hoger beroep in tegen deze uitspraak. Appellante voert de volgende grieven aan tegen de uitspraak van de rechtbank. Grief 1: Terecht heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.5.1 overwogen dat op grond van de getuigenverklaringen weliswaar vaststaat dat appellante de Chinese ambassade in Nederland heeft bezocht en gevraagd heeft om afgifte van een paspoort en om een
" Hukou-ondcrzoek ". Ten onrechte echter heeft de rechtbank daarop laten volgen dat voor het door appellante anders of meer gestelde in de getuigenverklaring geen, dan wel onvoldoende grondslag is gevonden. Appellante betwist de juistheid van rechtsoverweging 2.6. Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.6.1. overwogen dat de omstandigheid dat appellante naar de Chinese ambassade is geweest en om afgifte van een paspoort heeft verzocht, dan wel heeft verzocht om een Hukou-onderzoek als onvoldoende heeft kunnen passeren. Ten onrechte heeft de rechtbank in diezelfde rechtsoverweging overwogen dat uit de door appellante overgelegde documentatie en getuigenverklaringen niet kan worden opgemaakt of zij om een aanvraagformulier in verband met de opname Hukou-registratie heeft verzocht, en dat de Chinese autoriteiten hebben geweigerd een dergelijk aanvraagformulier te verstrekken.
PAR:
05/04/2011
19:15
+31575-543528
MR r. VREEKEN
ADVOCATENKANTOOR VREEKEN
PAG.
2
Toelichting; 1. De rechtbank heeft miskend dat daar waar appellante bij de ambassade om een Hukouregistratie heeft gevraagd, zij daarmee (uiteraard) heeft gevraagd om en gedoeld op het Hukou-onderzoek. waarnaar in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van maart 2009 wordt verwezen. De uitspraak is derhalve innerlijk tegenstrijdig. 2. Immers appellante heeft in de gronden van bezwaar dd 26-2-2010 heel duidelijk verwezen naar hetzetfde ambtsbericht en gesteld dat de Chinese autoriteiten op haar verzoek om de afgifte van een nieuw paspoort, haar niet een aanvraagformulier ter beschikking hebben gesteld, zoals vermeld in het ambtsbericht en derhalve de in het ambtsbericht weergegeven procedure niet hebben gevolgd. Zij heeft daarbij aangegeven dat volgens hel ambtsbericht haar in een dergelijk geval een aanvraagformulier ter beschikking moet worden gesteld, maar dat dit in ca.su (herhaaldelijk) niet is gebeurd. Zij heeft aangegeven dat het in casu niet een (ook van de website van de Chinese ambassade te downloaden) aanvraagformulier voor een paspoort betrefl, nu appellante de daarvoor benodigde documenten niet heeft, maar dat het in casu een aanvraagformulier betreft in verband met het verkrijgen van een (bevestiging van een) hukou-registratie, zoals ook bedoeld in het ambtsbericht. De ambassade heeft appellante dit aanvraagformulier geweigerd c.q. geweigerd haar in de gelegenheid te stellen om dit aanvraagformulier in te vullen en zo de aanvraag procedure in gang te zetten. Het ambtsbericht schetst, zo heeft appellante aangevoerd, derhalve een theoretisch bestaande mogelijkheid, die echter in de praktijk voor personen als appellante niet realiseerbaar is. 3. De rechtbank heeft ook miskend dat appellante bij faxbericht van 3-5-2010 wederom een (getuigen)verktaring (dd 14—4-2010) heeft overgelegd, die medeondertekend is door de heer . en waarin wordt verklaard dat zij met de heer wederom naar de Chinese ambassade is geweest, en daar (opnieuw) heeft verzocht om een onderzoek in te stellen naar haar Hukou—registratie, waarbij gewezen is op de passage op p. 3 van de beschikking van de I N D van 22-1-2010 inzake het ambtsbericht over China waarin melding wordt gemaakt van de mogelijkheid om d.m.v. een aanvraagformulier een onderzoek in China in te laten stellen naar haar identiteit^ c.q. hukou-registratie. In die verklaring wordt vervolgens verklaard dat appellante en de heer .... te horen kregen dat het niet mogelijk was om een dergelijk onderzoek in stellen, en dat zij alstoen wederom een paspoort-aanvraagformulier kregen uitgereikt terwijl zij om dat formulier niet hadden gevraagd. 4. Appellante voert aan dat de rechtbank ten onrechte de bewoordingen ' H u k o u onderzoek' niet gelijkgesteld beeft aan 'het onderzoek naar de Hukou-registratie van appellante in China'. Immers beide bewoordingen zien op de in het ambtsbericht besproken procedure. Appellante heeft de Chinese autoriteiten verzocht tot het instellen van een dergelijk onderzoek, maar dit is haar geweigerd. 5. De rechtbank heeft voorts miskend dat daar waar (bijvoorbeeld) in de verklaring van 14-4-20.10 is aangegeven dat de Chinese autoriteiten is verzocht tot het instellen van een onderzoek naar de Hukou-registratie van appellante in China, daarmee tevens is verzocht om het instellen van de desbetreffende procedure, welke inhoudt dat er een specifiek aanvraagformulier moet worden ingevuld. Appellante constateert dat de rechtbank een aantal gebezigde begrippen niet goed heeft begrepen. Zij wijst er tot slot op dat de Minister op p. 2 van de beschikking op bezwaar, net als zij, eveneens spreekt van een onderzoek naar haar Hukou-registratie en niet spreekt van het (daarbij behorend) aanvraagformulier. 5. Uit de door appellante overgelegde documenten, bijvoorbeeld uit de verklaring van 14-4-2010, en tevens uit de getuigenverklaring ter zitting, blijkt klip en klaar dat appellante heeft verzocht tot de instelling van het in het ambtsbericht bedoelde (Hukou-) onderzoek, maar dat de ambassade daaraan niet heeft willen meewerken door haar het benodigde aanvraagformulier uit te reiken. Zoals in het ambtsbericht staat vermeld gaat het hier om een specifiek onderzoek dat door de Chinese autoriteiten wordt ingesteld (dus niet door appellante). De reclubank heeft de juiste gang van zaken niet begrepen.
03/14
05/04/2011
(19:15
f31575-543528
MR I. VREEKEN
PAG.
ADVOCATENKANTOOR VREEKEN
*
Grief 2 Ten onrechte heefi de rechtbank in r.o. 2.6.1 {: p. 7 van de uitspraak) overwogen dat de bij brief van 20-9-20.10 overgelegde verklaring van 23-6-2010 gelet op de ex-tunc toetsing van het besluit niet meer in de beoordeling kan worden betrokken. Toelichting: Appellante heeft weldegelijk eerder in de procedure gesteld dat zij niet meer in hel bezit kan komen van een geboorteakte en een verklaring omtrent de afwezigheid van criminele antecedenten. Zij verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de bij de aanvraag overgelegde verklaringen van 4—.10-2009 (Vereniging voor teruggekeerde overzeese Chinezen) en 2310-2009 (verklaring appellante en de heer ). Zij verwijst naar de bijlagen van de toelichting op de aanvraag behorend bij dossierstuk 38, alsmede de niet genummerde dossierstukken achter dossierstuk 35. Grief 3 Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 2.6.1 (: p. 7 van de uitspraak) overwogen dat het feit dat appellant bij de verlening van haar eerste verblijfsvergunning is vrijgesteld van het paspoortvereistc, niet leidt tot het oordeel dat de Minister dit vereiste niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Toelichting: Appellante voert aan dat de overheid gehouden kan worden aan het consistentie-beginsel. Grief 4 Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 2.9 geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden (inzake de door haar gevreesde represailles bij terugkeer in China) de Minister niet hebben hoeven leiden tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Toelichting: .1. Dat het Gerechtshof het beklag heeft afgewezen, is geen onderbouwing van de stelling dat appellante geen represailles behoeft te vrezen. Appellante verwijst nog eens naar hetgeen zij in het bezwaarschrift heeft aangevoerd. 2. Appellante heeft in het bezwaar- en het beroepschrift uitvoerig en gemotiveerd betoogd waarop zij bedoelde represailles wel heeft te vrezen. De overwegingen in de uitspraak doen daaraan geen recht. 3. Appellante meent dat het feit dat zij ontsnapt is uit een massage-salon en daarmee de zakelijke en financiële afspraken niet is nagekomen, weldegelijk een voldoende concrete aanwijzing is dal haar bij terugkeer represailles te wachten staan. Dat zij in Nederland niets meer van de betrokken personen heeft vernomen doet daaraan niet af. 4. Appellant heeft weldegelijk aannemelijk gemaakt represailles te vrezen van de Chinese autoriteiten. Ten onrechte heeft de rechtbank heL feit dat zij slachtoffer is geweest van vrouwenhandel en dat er ook geweld tegen haar is gebruikt, niet in deze beoordeling betrokken. De rapporten waarop appellante zich heeft beroepen hebben immers ook betrekking op slachtoffers van vrouwenhandel ('trafficking in persons').
Q4/14
05/04/2011 .19:15
f31575-543528
MR I. VREEKEN
ADVOCATENKANTOOR VREEKEN
REDENEN WAAROM: appellante u verzoekt a. dit hoger beroep gegrond te verklaren, b. de uitspraak van de rechtbank te 's Gravenhage. nevenzittingsplaat.s Zutphen van 26-5-2011 te vernietigen, c. het bij dé rechtbank ingestelde beroep gegrond te verklaren,
PAG.
05/14