Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in: Consumptieve Techniek Gezondheidszorg en Welzijn
Hogeschool van Amsterdam
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in: Consumptieve Techniek. Croho: 35423 Gezondheidszorg en Welzijn. Croho: 35388
Hogeschool van Amsterdam
Hobéon® Certificering BV December 2009 Auditteam: Drs. W. van Raaijen Prof. Dr. P. Sleegers Drs. R. Kraakman P. Foppen R. Weststrate Dr. K. Soudijn R. van der Pluijm Secretaris: Drs. R. Stapert
INHOUDSOPGAVE MANAGEMENTSAMENVATTING
1
1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.4.1. 1.4.2. 1.4.3. 1.4.4. 1.4.5. 1.4.6. 1.4.7. 1.4.8. 1.4.9. 1.5. 1.6. 1.7. 1.8. 1.9.
INLEIDING Kwaliteit lerarenopleiding Functie en bereik van het rapport Wijze van beoordeling Karakteristiek Tweedegraads lerarenopleiding HvA Algemeen De bacheloropleiding: Tweedegraads lerarenopleiding Visie Algemeen profiel Major - Minor Voltijd – deeltijd Kopopleidingen Het curriculum Uitstroomprofiel Werkplekleren Relatie met het werkveld Opleiden in de school Visitatierapport ‘Samen scholen’ (april 2004) Auditteam
5 5 5 5 6 6 7 7 7 7 7 8 8 9 9 9 10 10 11
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Niveau Bachelor Facet 1.3. Oriëntatie HBO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Facet 6.2. Onderwijsrendement
15 15 15 18 20 21 21 25 27 31 34 36 37 40 44 44 46 49 51 51 53 55 55 57 58 59 59 62
3. 3.1.
SAMENVATTEND OORDEEL Integraal oordeel/advies aan NVAO
65 69
4. 4.1. 4.2.
AANPAK Beoordelingskader Beoordelingsprocedure en werkwijze
BIJLAGE 1: SAMENSTELLING AUDITTEAM BIJLAGE 2: PROGRAMMA VISITATIE
71 71 71
MANAGEMENTSAMENVATTING Algemene gegevens Naam van de instelling: Namen van de opleidingen:
Varianten van de opleiding: Locatie van de opleiding: Naam VBI: Datum visitatie: Datum VBI-rapport
Hogeschool van Amsterdam. Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad: Consumptieve Techniek; Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad: Gezondheidszorg en Welzijn. voltijd, deeltijd en kopopleiding. Amsterdam. Hobéon Certificering b.v. 26 t/m 29 mei 2009. december 2009.
Beoordelingskader Het bij het onderzoek gehanteerde beoordelingskader is geweest ‘Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs Nederland’ (14 februari 2003). Bij het uitvoeren van de audit heeft Hobéon Certificering voorts rekening gehouden met de afspraken tussen de NVAO en de VBI’s aangaande de accreditatieonderzoeken van lerarenopleidingen. Deze behelzen afspraken over de samenstelling van de panels, de duur en de omvang van de visitatie aan de lerarenopleidingen, de inhoud van het curriculum en het gerealiseerde niveau. Het auditteam heeft getoetst op welke wijze de opleidingen van de Hogeschool van Amsterdam de samenwerking met de opleidingsscholen vorm geven en op welke wijze de opleidingen de kwaliteit van het ‘opleiden in de school’ borgen. Het auditteam heeft ook aandacht gegeven aan de implementatie van de landelijke kennisbases voor tweedegraads lerarenopleidingen. De audit omvatte verschillende tweedegraads lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam. In overleg met de NVAO is de beoordeling van deze opleidingen uitgevoerd in een aantal clusters, passend bij de wijze waarop de opleidingen binnen de hogeschool georganiseerd zijn. Samenstelling auditteam Het auditteam van Hobéon voor de opleidingen bestond uit de volgende personen Drs. W. van Raaijen: lead auditor; Prof. Dr. P. Sleegers: vakdeskundige lerarenopleidingen; Dr. K. Soudijn: vakdeskundige Gezondheidszorg en Welzijn; P. Foppen: vakdeskundige techniek algemeen; R. Weststrate: vakdeskundige Consumptieve Techniek; Drs. R. Kraakman: deskundige Werkveld lerarenopleidingen; R. van der Pluijm: student. Aan het auditteam was toegevoegd: drs. R. Stapert als secretaris van Hobéon Certificering. Integraal oordeel/ advies aan NVAO Hobéon Certificering adviseert de NVAO de hbo bachelor opleidingen: Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad op de terreinen: Consumptieve techniek en Gezondheidszorg en Welzijn in al haar varianten te accrediteren. Dit advies is gebaseerd op de volgende overwegingen. Algemeen beeld De Hogeschool van Amsterdam, i.c. het Domein Onderwijs en Opvoeding binnen de hogeschool, leidt leraren op voor het voortgezet onderwijs en de bve-sector. De lerarenopleiding van de hogeschool biedt lerarenopleidingen aan op een breed terrein van disciplines zowel binnen alfa, bèta als gammavakken. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 1
Onderwerp Doelstellingen Opleiding: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: de eindkwalificaties van de opleidingen zijn het resultaat van het landelijk overeengekomen beroepsprofiel en opleidingscompetenties; de afstemming van de domeinspecifieke doelstellingen met het werkveld gebeurt op landelijk niveau. Zowel het opstellen als de borging van de eindkwalificaties in de praktijk is bij de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn goed gebeurd; de competenties bevatten alle elementen waar de Dublin descriptoren betrekking op hebben; de set competenties van de tweedegraads lerarenopleidingen Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg en Welzijn sluiten aan bij het niveau van een (beginnend) beroepsbeoefenaar. Onderwerp Programma: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: zowel de kennis als de beroepsvaardigheden van de studenten worden ontwikkeld via recente vakliteratuur, via door de beroepspraktijk ingebrachte projecten en cases en via aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal; de opleidingen op het terrein van Consumptieve Techniek en voor Gezondheidszorg en Welzijn hebben elk in voldoende mate de relatie zichtbaar gemaakt tussen de eindkwalificaties, de doelstellingen en het curriculum; er is sprake van voldoende horizontale- en verticale samenhang binnen de beide studieprogramma’s; de opleidingen omvatten de wettelijk voorgeschreven 240 EC’s, verdeeld over vier studiejaren; de opleidingen besteden zowel op studentniveau als op programmaniveau voldoende aandacht aan de relatie tussen de formele- en de feitelijke studielast; analyse van het propedeuseprogramma laat zien dat de opleidingen in de startfase inhoudelijk aansluiten op het kennisniveau van de instromende studenten; het didactisch concept is passend bij de doelstellingen van tweedegraads lerarenopleidingen, hetgeen blijkt uit de beschrijving van het curriculum; de centrale rol die de praktijk in de studieprogramma’s inneemt, is voldoende consequent in alle leerjaren uitgewerkt, hetgeen de integratie bevordert tussen theorie en praktijk; het niveau van de door het auditteam bestudeerde toetsen is voldoende. Alle facetten van onderwerp 1 (“Doelstellingen Opleiding”) worden als goed beoordeeld voor de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Gezondheidszorg en Welzijn voltijd en deeltijd, wat een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp rechtvaardigt. Onderwerp Inzet van Personeel: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: uit de cv’s en uit gesprekken met de docenten is gebleken dat zij in voldoende mate contact onderhouden met het werkveld en een concrete verbinding leggen tussen werkveld en programma; de omvang van de formatie stelt de opleidingen in staat het curriculum op een voldoende adequate wijze uit te voeren. Voor de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn is het van belang dat er de komende jaren uitbreiding van het docententeam plaatsvindt om zo de werkdruk van het zittend personeel te verlagen; op basis van bestudering van de cv’s constateert het auditteam dat wat betreft vakdeskundigheid, werkveldervaring en inzicht in ontwikkelingen binnen het Consumptieve Techniek domein en het Gezondheidszorg en Welzijn domein de docenten voldoende toegerust zijn om hun opleiding op hbo-niveau te verzorgen; de bevordering van de werkvelddeskundigheid en van de onderwijskundige deskundigheid wordt gestructureerd aangepakt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 2
Onderwerp Voorzieningen: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: de huisvesting en de materiële voorzieningen zijn toereikend om het studieprogramma te verzorgen; de studiebegeleiding door de opleiding is adequaat; de informatievoorziening aan studenten en docenten is voldoende. Een facet van onderwerp 4 (“Voorzieningen”) wordt als goed beoordeeld voor de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Gezondheidszorg en Welzijn voltijd en deeltijd en Consumptieve Techniek voltijd en deeltijd, wat een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp rechtvaardigt. Onderwerp Interne Kwaliteitszorg: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: evaluaties zijn overeenkomstig de planningscyclus van de hogeschool en hebben daardoor een structureel karakter. De opleidingen Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg en Welzijn voeren vervolgens de verschillende evaluaties uit; een aantal verbetermaatregelen zijn succesvol uitgevoerd, andere worden thans gerealiseerd of zijn gepland; de opleiding benadert relevante partijen op eigen initiatief en betrekt hun aanbevelingen in het verbeterbeleid; de opleiding kent een overleg waardoor studenten actief participeren bij het op peil houden van de kwaliteit van de beide opleidingen. Onderwerp Resultaten: voldoende Het oordeel over alle facetten van dit onderwerp voor beide opleidingen in alle varianten is positief. De volgende overwegingen hebben tot dat oordeel geleid: de eindproducten van de studenten zijn geschreven op bachelorniveau; de eindwerkstukken laten zien dat studenten in voldoende mate in staat zijn de vertaling te maken van de theorie naar de onderwijspraktijk; de beide opleidingen hebben een beperkte instroom van studenten. Men heeft streefcijfers geformuleerd en beide opleidingen hebben voldoende zicht op hun rendementen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 3
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 4
1.
INLEIDING
1.1.
Kwaliteit lerarenopleiding
1.1.1. Hobéon Certificering heeft bij de beoordeling van de tweedegraads lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam expliciet rekening gehouden met de afspraken tussen de NVAO en de VBI’s naar aanleiding van de brief (d.d. 14 november 2007) van de Staatssecretaris OCW aan de NVAO over ‘Accreditatie van lerarenopleidingen’. In overleg tussen de NVAO en de VBI’s zijn afspraken gemaakt over de samenstelling van de panels, de duur en de omvang van de visitaties en over de bijzondere aandacht voor de inhoud van de curricula en het gerealiseerde niveau. Om de ‘externe legitimering’ verder te borgen is de visitatie in tijd verlengd om extra gesprekken te kunnen voeren met studenten, docenten, werkveld en alumni. In het programma van de visitatie is dan ook naast de reguliere gesprekken ruimte gemaakt voor gesprekken tijdens lesbezoek met (deels at random geselecteerde) studenten en docenten. Het auditteam heeft voorts ‘producten’ van studenten beoordeeld, waaronder portfolio’s, toetsen en (afstudeer)werkstukken. Hiermee volgt Hobéon Certificering de toezeggingen van de voorzitter van de NVAO aan de Staatssecretaris inzake de beoordeling van de kwaliteit van de lerarenopleiding (brief voorzitter NVAO aan de Staatssecretaris OCW, d.d. 22 november 2008, NVAO/20073488/FV). 1.1.2. In opdracht van het Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) is in 2004-‘05 de ontwikkeling van een landelijke kennisbasis voor de onderscheiden tweedegraads lerarenopleidingen tot stand genomen. De kennisbasis betreft het geheel aan vakinhoudelijke en vakdidactische kennis en vaardigheden die een tweedegraads leraar in een bepaald vak moet bezitten. Het auditteam heeft gekeken naar de ontwikkeling en implementatie van de kennisbases voor de verschillende opleidingen en heeft geconstateerd, dat de Hogeschool van Amsterdam (HvA), in casu de Afdeling vo/bve, zeer actief heeft meegewerkt (en nog meewerkt) aan het ontwerpen van de vakinhoudelijke eindkwalificaties. Zie bij facet 1.1.
1.2.
Functie en bereik van het rapport
Het voorliggende rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de:
Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs o Consumptieve Techniek Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs o Gezondheidszorg en Welzijn
1.3.
van de tweede graad in CROHO 35423, voltijd, deeltijd; van de tweede graad in CROHO 35388, voltijd, deeltijd.
Wijze van beoordeling
Inleiding De tweedegraads lerarenopleidingen van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) vormen tezamen de Afdeling vo/bve, die op haar beurt onderdeel is van het Domein Onderwijs en Opvoeding. De Afdeling vo/bve heeft een strakke regiefunctie die niet alleen op beleidsniveau, maar ook (zij het deels) op het niveau van onderwijsontwerp en -uitvoering zichtbaar is. Dit heeft het mogelijk gemaakt in de beoordeling van de onder de Afdeling vo/bve ressorterende tweedegraads lerarenopleidingen een sterke generieke dimensie aan te brengen. Anders gezegd, Hobéon Certificering heeft de opzet van het beoordelingsproces en de rapportage afgestemd op de interne organisatie van de Afdeling vo/bve.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 5
Basis van het onderzoek De genriee Management Review van de Afdeling vo/bve en de opleidingsspecifieke Management Reviews vormden de basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering. Generieke benadering Hobéon Certificering heeft zoveel mogelijk aspecten van de onderhavige lerarenopleidingen op een zo hoog mogelijk aggregatieniveau beoordeeld. Daarbij gaat om (bijvoorbeeld) de ‘leraren component’ binnen de doelstellingen, de basisstructuur van de curricula, de methode van toetsen en beoordelen, het Werkplekleren / Opleiden in de School, het personeelsbeleid en de kwaliteitszorg. Specifieke benadering Specifieke (bijvoorbeeld vakinhoudelijke) aspecten en andere identiteitsbepalende elementen zijn telkens op het niveau van de afzonderlijke opleidingen beoordeeld. Uitwerking De opzet van de visitatie was als volgt: op de 1e dag van de visitatie heeft het auditteam die onderwerpen besproken die op het niveau van de Afdeling vo/bve worden aangestuurd en/of uitgevoerd. In de daaropvolgende drie dagen voerde het auditteam gesprekken met vertegenwoordigers uit de respectieve opleidingen en het werkveld. Deze laatste gesprekken hadden een tweeledig doel: (i) verificatie op het niveau van implementatie, (ii) beoordeling van opleidingsspecifieke elementen. Rapportage In het onderhavige rapport komt per facet de generieke aanpak tot uitdrukking in de paragraaf ‘Algemeen’, waarmee de beschrijving van de facetten telkens aanvangt. Daarna volgen, indien daartoe aanleiding bestaat, de opleidingsspecifieke paragrafen.
1.4.
Karakteristiek Tweedegraads lerarenopleiding HvA
1.4.1. Algemeen Het Domein Onderwijs en Opvoeding van de HvA kent twee afdelingen: Afdeling Voortgezet Onderwijs/Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (vo/bve) o 22 bachelor lerarenopleidingen vo/bve (in feite 23, omdat de opleiding IDEE, die hetzelfde croho-nummer heeft als de opleiding Engels, als een geheel eigen opleiding functioneert); o 6 master lerarenopleidingen vo/bve; o masteropleiding pedagogiek. Afdeling PABO/Pedagogiek. o bachelor lerarenopleiding primair onderwijs (pabo); o bachelor opleiding pedagogiek. HvA Domein Onderwijs en Opvoeding telt per oktober 2008 ca. 4200 studenten, verdeeld over 32 opleidingen in diverse varianten. Het aantal medewerkers bedraagt 271 (195 fte). De afdeling vo/bve biedt ten minste drie minoren aan die specifiek passen binnen de profielen, te weten in ieder geval één minor voor het havo/vwo-profiel (de minor ‘Werken in het havo/vwo’) en twee minoren voor het beroepsonderwijsprofiel (de minoren ‘Werken in het vmbo’ en ‘Werken in het mbo’).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 6
1.4.2. De bacheloropleiding: Tweedegraads lerarenopleiding De Afdeling vo/bve heeft haar tweedegraads lerarenopleidingen in organisatorische zin als volgt gegroepeerd. Team 1 Team 2 Team 3 Team 4 Team 5
Team 6
Geschiedenis en Aardrijkskunde. Maatschappijleer, Algemene economie en Bedrijfseconomie. Engels, en Frans. International Degree in English and Education - IDEE. Nederlands en Wiskunde. Gezondheidszorg & Welzijn, Consumptieve Techniek, Techniek in de Onderbouw, Bouwkunde, Bouwtechniek, Elektrotechniek, Grafische Techniek, Mechanische Techniek, Motorvoertuigentechniek en Werktuigbouwkunde. Biologie, Natuurkunde en Scheikunde.
Alle tweedegraads lerarenopleidingen van de Afdeling vo/bve hebben een voltijd- en een deeltijdvariant, met uitzondering van de opleiding IDEE, die alleen in voltijd wordt aangeboden.
1.4.3. Visie De notie ‘competentie’ staat centraal in de opleidingsvisie van de Afdeling vo/bve. Het leren vanuit werkproblemen, met als doel theorie en praktijk met elkaar te verbinden, is de basis van het competentiegericht opleiden. Het leren oplossen van beroepsproblemen gaat hand in hand met het ontwikkelen van een kennisbasis en met reflectie op de theorie en op de relevantie daarvan voor het praktisch handelen. Drie hoofdkenmerken bepalen de inrichting van de opleidingen: Kennisintensief: de leraar als makelaar in kennis. Omgevingsgericht: de leraar als intermediair tussen student en beroepspraktijk / maatschappij. Persoonsgericht: de leraar als opleider en begeleider.
1.4.4. Algemeen profiel In de profilering van de lerarenopleidingen van HvA spelen sterke vakgerichtheid (zie 1.4.7.), het werkplekleren, de relatie met het werkveld en het ‘Opleiden in de School’ een grote rol. Zie voor deze drie laatste aspecten §§ 1.5, 1.6, 1.7.
1.4.5. Major - Minor Het programma van de opleidingen is zowel in de voltijd- als in de deeltijdvariant verdeeld in een major (210 ec’s ) en een minor (30 ec’s ). Binnen de major (de basisopleiding)geeft de Afdeling vo/bve het competentiegerichte opleiden vorm in een model dat rust op vier pijlers: vak, werkplekleren (WPL), algemene beroepsvoorbereiding (ABV) en metawerk. De minor is een keuzeonderdeel in het 4e jaar van de opleidingen. De minor biedt de student de gelegenheid om ter verdieping, verbreding of verrijking van zijn individuele beroepsprofilering een studieonderdeel te kiezen. De student is vrij een minor binnen of buiten het eigen domein te kiezen, mits hij de keuze kan verantwoorden en de examencommissie toestemming geeft. Profileringen De opleidingsprogramma’s kennen met ingang van het cohort 2006-2007 een geprofileerde uitstroom: ‘havo/vwo’ en ‘beroepsonderwijs (vmbo – mbo)’ Deze profilering komt onder andere tot uiting in de keuze van de minor, in het werkplekleren in de laatste fase van de opleiding en in het afstuderen.
1.4.6. Voltijd – deeltijd Alle opleidingen (m.u.v. IDEE) worden ook in deeltijd aangeboden. Deeltijdopleidingen zijn gericht op dezelfde competenties en hebben dezelfde examenprogramma’s als de voltijd opleidingen. De curricula verschillen in opbouw en in werkvormen. Kenmerkend voor de deeltijdopleidingen is voorts de mogelijkheid tot verkorte (maatwerk)routes. Voltijd opleidingen en deeltijdopleidingen hebben echter niet noodzakelijkerwijs een identiek curriculum. Van voltijdstudenten wordt verwacht 40 uur per week beschikbaar te zijn voor studie en stage, terwijl bij deeltijdstudenten uitgegaan wordt van een beschikbaarheid van 20 tot 25 uur per week.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 7
Deeltijdstudenten vormen een zeer diverse groep: mensen die (onbevoegd) werkzaam zijn in het onderwijs, mensen die werkzaam zijn in een geheel andere sector, mensen zonder baan, enz. Wat deeltijdstudenten gemeen hebben, is hun levenservaring, werkervaring en vaak ook studieervaring, waardoor zij over competenties beschikken op het gebied van studievaardigheden en studiehouding die hen in staat stellen met minder studietijd en met minder begeleiding startbekwaam te worden. Daarnaast beschikken veel deeltijdstudenten over eerder verworven competenties (evc’s). De kern van het deeltijdmodel is dat het studenten in staat stelt om, afhankelijk van hun reeds aanwezige competenties en van de ontwikkeling die zij tijdens de studie doormaken, verschillende trajecten te doorlopen. Met elke toekomstige deeltijdstudent wordt een intakegesprek gevoerd en een individueel studiecontract afgesloten. Verkorting van het studietraject wordt vastgesteld aan de hand van zogenaamde evc-matrices voor de vakoverstijgende curriculumonderdelen en voor de vakcomponent.
1.4.7. Kopopleidingen De Afdeling vo/bve biedt afgestudeerden (bachelors) uit hbo en wo kopopleidingen aan: éénjarige lerarenopleidingen in een schoolvak dat aansluit op de vooropleiding van de betreffende bachelor. Het programma omvat de vier genoemde pijlers, met dien verstande dat in de pijler Vak/Vakdidactiek alleen de vakdidactiek wordt aangeboden, omdat de vakspecifieke kennisbasis al in de voorafgaande bacheloropleiding is verworven. Verder omvat het programma geen afstudeerproduct en ook geen minor, omdat het aantonen van het vereiste hbo bachelorniveau, respectievelijk de met de minor beoogde verbreding of verdieping, reeds heeft plaatsgevonden in de voorafgaande bacheloropleiding. Ten slotte: de kopopleiding kent geen uitstroomprofilering.
1.4.8. Het curriculum Het curriculum van de opleidingen bestaat uit twee delen: (i) een, voor alle studenten verplicht, vakoverstijgend deel dat voor alle opleidingen gelijk is en (ii) een opleidingsspecifiek deel. In de (generieke) Management Review van de Afdeling vo/bve zijn inhoud en doelstellingen van het vakoverstijgende deel van de curricula concreet en gedetailleerd beschreven. De opleidingen kennen drie fasen: propedeuse (jaar 1), hoofdfase (jaar 2 en 3) en afstudeerfase (jaar 4). Elke fase wordt afgesloten met een bekwaamheidsproef: een integrale beoordeling van de competenties in hun onderlinge samenhang en van de daaraan ten grondslag liggende kennis, vaardigheden en attituden. De major vormt de basisopleiding en kent vier “curriculumpijlers”: ‘Vak/ Vakdidactiek’ (96 ec’s) Systematische ontwikkeling van kennis en vaardigheid in het schoolvak en de bijbehorende vakdidactiek. De inhoud is voor de meeste vakgebieden bepaald in de landelijk vastgestelde kennisbasis. Binnenkort zal dat voor alle vakken het geval zijn. De sterke vakgerichtheid binnen de lerarenopleidingen van de HvA wordt met name in deze pijler manifest. Werkplekleren – WPL (60 ec’s) Brede ontwikkeling in de schoolpraktijk op alle competentiegebieden. De student werkt met ‘leertaken’ (open, flexibele opdrachten), waarbij het toepassen van de in de lessen Vak & Vakdidactiek en Algemene Beroepsvoorbereiding verworven theorie (kennis) vereist is. Algemene beroepsvoorbereiding –ABV (24 ec’s ) Voorbereiding op pedagogische, onderwijskundige en didactische aspecten van het beroep. De inhoud is bepaald in de landelijk vastgestelde generieke kennisbasis. De groepen zijn bij ABV in termen van ‘vak’ gemengd samengesteld om studenten te stimuleren vakoverstijgend te denken en samen te werken. Metawerk (18 ec’s ) Ervaringen uit de verschillende curriculumpijlers komen hier samen en de student reflecteert op zijn ontwikkeling, maakt jaarlijks een POP en doet regelmatig verslag van zijn ontwikkeling in zijn portfolio. De metawerkgroep is vakgebonden en fungeert vooral in de eerste jaren als “thuisbasis” van de student.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 8
De onderzoekslijn omvat een samenhangende reeks opdrachten, ingebed in de respectieve pijlers. In Algemene Beroepsvaardigheden (ABV) en Metawerk worden onderzoekstheorie & -vaardigheden aangeleerd die vervolgens in het Werkplekleren via opdrachten worden toegepast. De onderzoekslijn culmineert in het afstudeerproduct. Op deze wijze werken de opleidingen systematisch aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en een onderzoeksgerichte houding. Daarbij wordt steeds de praktijk van de student zelf onderzocht, zodat de onderzoekslijn bijdraagt aan een verdieping van het leren in de praktijk. Het Afstudeerproduct (9 ec’s in jaar 4) bevat een onderzoeks- en een ontwikkelcomponent: kennis en ervaring uit de vier pijlers komen samen. De student bewijst, dat hij op bachelorniveau kan denken en handelen. De Afdeling vo/bve beschouwt het verrichten van onderzoek als een integraal onderdeel van de startbekwaamheid van de leraar. De onderzoekslijn loopt als een rode draad door het curriculum: vanaf het eerste studiejaar worden de student bouwstenen aangereikt om uiteindelijk in het laatste studiejaar onderzoek te kunnen verrichten in het kader van de (profiel)minor.
1.4.9. Uitstroomprofiel Vanaf het cohort 2006 kiezen de studenten van de meeste opleidingen vóór het derde jaar één van de twee uitstroomprofielen “havo/vwo” of “beroepsonderwijs”. Het uitstroomprofiel komt tot uitdrukking in de volgende programmaonderdelen: binnen de pijler Vak/Vakdidactiek wordt het vakonderdeel in jaar 3 geheel of gedeeltelijk profielspecifiek ingevuld; het Werkplekleren in jaar 3 zal in de meeste gevallen geheel, maar in ieder geval met een minimum van 30%, plaatsvinden in een onderwijstype passend bij het profiel het Werkplekleren in jaar 4 en het afstudeerproduct vinden geheel binnen een bij het profiel passend onderwijstype plaats.
1.5.
Werkplekleren
Tijdens het Werkplekleren (hierna: WPL) in de school staat een brede ontwikkeling in de praktijk op alle competentiegebieden centraal. In het WPL in de school krijgt de student ‘leertaken’ (een vorm van open, flexibele opdrachten) aangereikt, waarbij het zichtbaar toepassen van in de lessen vak/vakdidactiek en Algemene Beroepsvoorbereiding (hierna: ABV) aangeleerde theorie vereist wordt. Deze pijler bestaat uit 60 studiepunten (29 % van de major, 25% van de totale opleiding), start in jaar 1 en neemt elk jaar in omvang toe. Aan het einde van elke fase (propedeuse, hoofdfase, afstudeerfase), vindt een bekwaamheidsproef plaats. Deze bekwaamheidsproeven zijn ‘integratieve beoordelingsmomenten’: de verschillende competenties worden in samenhang aangetoond, hetgeen ook geldt voor de competentieaspecten kennis, vaardigheden en attituden. De student integreert praktijkervaringen met theoretische (o.a. vakdidactische) inzichten, verbindt vroegere leerervaringen met nieuwe leerervaringen en geeft er blijk van het geleerde te kunnen toepassen in nieuwe situaties. Het slagen voor de bekwaamheidsproeven is voorwaardelijk voor doorstroming naar de volgende fase van de opleiding c.q. het afstuderen.
1.6.
Relatie met het werkveld
De Afdeling vo/bve heeft een structurele relatie met ongeveer honderd scholen in vo en mbo, gespreid over het verzorgingsgebied van de opleidingen1. In 2007-2008 liep 80% van de studenten (voltijd en deeltijd) hun leerwerktraject op één van deze scholen. Vaste begeleiders vanuit de opleidingen onderhouden contact met deze scholen en begeleiden daar de studenten.
1
Noord-Holland, Regio Leiden en Duin- & Bollenstreek, Almere.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 9
Er is op meerdere niveaus (docentniveau, directieniveau) een sterke interactie met het scholenveld die ten goede komt aan de praktijkgerichtheid van opleiders en aan de inhoudelijk kwaliteit van het curriculum. Contact op docentniveau verloopt vooral via de hierboven genoemde vaste begeleiders per school. Op directieniveau worden contacten o.a. onderhouden via enkele, namens het management van de Afdeling vo/bve optredende, ‘ambassadeurs’ én een adviesraad bestaande uit directieleden van scholen: de Veldadviesraad (VAR).
1.7.
Opleiden in de school
Het concept opleiden in de school is vanaf de introductie in 2000 voor de HvA de belangrijkste motor geweest voor het vernieuwen en intensiveren van de relaties met het werkveld. Opleiden in de school wil zeggen, dat scholen actief inhoudelijk inbreng hebben in het leerproces van de studenten, in tegenstelling tot de traditionele stage, waarbij de rol van de school zich beperkt tot het bieden van oefengelegenheid in de school. Binnen de bovengenoemde groep van ca. honderd scholen zijn ca. veertig opleidingsscholen. Medewerkers van een opleidingsschool vervullen een actieve rol als medeopleider. Het opleiden in de school werkt als een experimenteeromgeving met een grote spin-off naar de gehele opleiding: in de eerste plaats naar het werkplekleren op de niet-opleidingsscholen, maar ook naar andere curriculumonderdelen. Er is (vooral) via de opleidingsscholen een structurele en intensieve interactie met de schoolpraktijk ontstaan.
1.8.
Visitatierapport ‘Samen scholen’ (april 2004)
Het auditteam heeft de resultaten van het visitatierapport ‘Samen scholen’ ( Den Haag, april 2004) bestudeerd. De opleiding heeft in haar Management Review nadrukkelijk aandacht besteed aan de visitatie in 2003. Voor de Tweedegraads lerarenopleidingen die onderwerp zijn van deze rapportage merkte de visitatiecommissie in haar rapport het volgende op.
Consumptieve Techniek De visitatiecommissie constateerde dat op een aantal punten onvoldoende gescoord werd. De belangrijkste waren een onvoldoende voor implementatie van de beschreven visies, de mate van praktijkgerichtheid en actualiteit, didactiek en begeleiding, organisatie en randvoorwaarden en voor bewaking en verbetering van de kwaliteitszorg. Van 2003 tot en met 2005 is er een verbeterplan uitgevoerd, dat in 2005 is aangepast in het kader van een eventuele overgang van de opleidingen naar de Hogeschool van Amsterdam. In oktober 2005 heeft de Hogeschool van Amsterdam, de toenmalige Educatieve Faculteit (EFA), de opleidingen, inclusief Consumptieve Techniek overgenomen van Fontys Hogescholen. De opleiding Consumptieve Techniek werd toen zowel generiek als vakspecifiek volledig ingebed in het beleid van de Educatieve Faculteit van Amsterdam. In overleg tussen de directies van Fontys Hogescholen en de directie van de (toenmalige) Educatieve Faculteit is vanaf 2004 een aantal verbeteracties extra gerealiseerd. De belangrijkste hiervan zijn: Aanpassing van de opleiding aan de visie en de kaders van de Educatieve Hogeschool. Herformulering van de opleidingscompetenties conform SBL-kader en de EHvA-uitwerkingen. Scholing van de CT-docenten in werkplekleren. Studiebijeenkomsten voor CT-docenten, teneinde het curriculum vakinhoudelijk meer af te stemmen op het vmbo. Bewaking instroomniveau op basis regels toelating EHvA. Docententraining in competentiegericht opleiden en coaching. Invoering van digitale communicatie met de studenten. Deelname van docenten aan het kwaliteitszorgsysteem. Vernieuwing toepassen van gedifferentieerde werkvormen en andere wijzen van toetsen. Betere individuele feedback naar studenten met betrekking tot studievorderingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 10
Gezondheidszorg en Welzijn Door de visitatiecommissie is geconstateerd dat de vakspecifieke eindkwalificaties van de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn in hoge mate in het onderwijs aan bod komen. De opleiding kreeg daarbij als positief commentaar dat de vakinhoudelijke competenties helder zijn geformuleerd en op een goede wijze zijn afgeleid van de landelijke eindtermen. De leerdoelen van de afzonderlijke studieonderdelen zijn op een goede wijze afgeleid van de competenties. De inhoud en het studiemateriaal sluiten goed aan op de leerdoelen. De toetsen zijn van een goed niveau en sluiten aan bij de programmaonderdelen. Uit de bestudeerde afstudeeronderzoeken blijkt dat de studenten over een voldoende vakinhoudelijk niveau beschikken.
1.9.
Auditteam
Het volledige auditteam dat bij de het accreditatie onderzoek betrokken is geweest, bestond uit de volgende personen (tevens is hun functie binnen het auditteam aangegeven): Panelleden
Expertise
Expertise
Expertise
Expertise
Expertise
- audit
- onderwijs
- werkveld
- vakinhoud
- studentzaken
- kwaliteitzorg Drs. R. van der Herberg
x
x
x
Drs. W. van Raaijen
x
x
x
Prof. Dr. P. Sleegers
x
x
x
Drs. R. Kraakman
x
x
Dr. M. Kamp
x
x
Drs. A. Corda
x
x
x
x
Prof. Dr. R. van der Vaart
x
x
Drs. H. Wierda
x
x
x
Dr. K. Soudijn
x
x
x
P. Foppen
x
x
x
R. Weststrate
x
x
x
R. van der Pluijm
x
M. Hermes
x
Drs. R. Stapert
x
x
Drs. G. Broers
x
x
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de tweedegraads lerarenopleiding noodzakelijke vakinhoudelijke en vakdidactische expertise aanwezig zijn. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De generieke aspecten binnen de tweedegraads lerarenopleiding van de HvA zijn beoordeeld door een kernteam. Dit kernteam bestond uit de volgende personen: Lead auditoren: R. van der Herberg en W. van Raaijen; Deskundige werkveld tweedegraads lerarenopleidingen: R. Kraakman; Vakdeskundige opleiden leraren/onderwijskundige: P. Sleegers; Vakdeskundige techniek: P. Foppen; Vakdeskundige Consumptieve Techniek: R. Weststrate; Vakdeskundige Talen: A. Corda; Vakdeskundige Gamma: R. van der Vaart; Vakdeskundige GZW: K. Soudijn; Vakdeskundige Economie: H. Wierda; Vakdeskundige Exacte vakken: M. Kamp; Secretarissen: R. Stapert en G. Broers; Studenten: M. Hermes en R. van der Pluijm;
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 11
Van der Herberg heeft ruime ervaring binnen onderwijsorganisaties op het terrein van bestuurlijke verzelfstandiging, fusieprocessen, convenanten en sponsorcontracten tussen vmbo en brancheorganisaties, personeelsbeleid en kwaliteitszorg. In het recente verleden was hij voorzitter van de stuurgroep ‘’Academische Opleidingsschool, het Utrechtse Model”. Als externe deskundige is hij betrokken bij audits (Platform Bèta Techniek) en visitatieprocessen in het speciaal voortgezet onderwijs en voortgezet onderwijs. Van der Herberg heeft reeds veel audits in het kader van accreditatie geleid. Van Raaijen was jarenlang als rector actief was. Hij was daar voorzitter van de landelijke examencommissie, lid van de commissie voorbereiding Tweede Fase en voorzitter van de vakgroep Nederlands. Bij Hobéon houdt hij zich bezig met organisatievraagstukken, marktonderzoek, accreditatie in het hoger (kunst-) onderwijs en certificering van ondermeer openbare bibliotheken en kunsteducatieve instellingen. Kraakman bekleedt thans een groot aantal bestuursfuncties, o.a. binnen het onderwijs. Hij was 17 jaar voorzitter van de college van bestuur van de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs. Tevens is hij voorzitter van de CAO-onderhandelingsdelegatie van de werkgevers in het voortgezet onderwijs en lid van de Raad van Toezicht van het Nederlands Instituut voor Masters in Educatie. Sleegers is als hoogleraar Onderwijskunde werkzaam aan de Technische Universiteit Twente. In zijn onderzoek- en adviesprojecten houdt hij zich bezig met vraagstukken over sturing en inrichting van organisaties, de aard en het verloop van innovatieprocessen en het leren van professionals binnen overheidsorganisaties. Foppen is tien jaar lid geweest van het directieteam techniek van ROC Landstede in Harderwijk. Thans is hij directeur van de Stichting Beroepsonderwijs in Nijkerk. Hij participeert in een aantal overlegorganen waaronder het Platform Bètatechiek en het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie. Weststrate is thans algemeen projectleider herontwerp mbo. Zijn wortels liggen in de praktijk van de hotelsector. Hij was gedurende een groot aantal jaren directeur van een hotelschool en sectordirecteur binnen een ROC. Corda behaalde haar eerstegraads bevoegdheid docent Italiaans aan de UvA . Zij is in het bezit van een MA in Classics and General Linguistics van de Università di Torino en een diploma “maturità classica”, Liceo Ginnasio “C. Cavour”, Torino. Zij is werkzaam aan het Expertisecentrum moderne vreemde talen en educational project manager bij het ICLON van de Universiteit Leiden. Van der Vaart is decaan van het University College van de Universiteit Utrecht. Hij was jarenlang onderwijsdirecteur van de bachelor- en masteropleidingen Sociale Geografie en Planologie van de UU. Van der Vaart was lid van de commissie Van Oostrom die de historische en culturele canon heeft ontwikkeld. Hij is lid van diverse commissies, waaronder de Onderwijs Advies Commissie van de Universiteit Utrecht en het Oxford Network for Teaching & Learning in Research-Intensive Universities. Soudijn was tot 1 januari 2009 universitair hoofddocent Psychologie, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit van Tilburg. Hij verzorgde bachelorcursussen zoals: ‘Inleiding en geschiedenis van de psychologie’, ‘Inleiding psychologie voor maatschappijwetenschappen’ en ‘Beroepsvaardigheden: beroepsethiek’. Wierda heeft ruime ervaring binnen zowel het (hoger) onderwijs als het bedrijfsleven. Zo is hij vanaf 1982 tot 1998 als directeur van de opleiding Commerciële Economie werkzaam geweest binnen de Haarlem Business School. Naast zijn directeurschap heeft hij actief geparticipeerd in ontwikkelingstrajecten van de opleidingen: Small Business, International Business, European Business Management en Media Entertainment Management.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 12
Kamp is vakdidacticus Biologie aan het Instituut voor Leraar en School van de Radboud Universiteit Nijmegen. Momenteel is hij coördinator van het cluster van de exacte vakken in de lerarenopleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij is landelijk coördinator van een netwerk van zeven scholen waarin voorbeeldlesmateriaal wordt ontwikkeld vanuit de concept - contextbenadering, die in de natuurwetenschappelijke vakken opgeld doet. Het team dat specifiek de opleidingen Gezondheidszorg & Welzijn en Consumptieve techniek beoordeeld heeft, bestond uit de volgende personen:
Lead auditor: de heer W. van Raaijen; Vakdeskundige lerarenopleidingen: de heer P. Sleegers; Vakdeskundige Techniek: P. Foppen; Vakdeskundige Consumptieve techniek: R. Weststrate; Vakdeskundige Gezondheidszorg & Welzijn: K. Soudijn; Deskundige Werkveld lerarenopleidingen: de heer R. Kraakman; Secretaris: R. Stapert; Student: R. van der Pluijm.
Voor de curricula vitae, zie Bijlage I. Voor het programma van de visitatie, zie Bijlage II
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 13
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 14
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Drie facetten: 1. domeinspecifieke eisen; 2. niveau bachelor; 3. oriëntatie hbo.
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek (alle varianten) Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen 1.1. De eindkwalificaties De eindkwalificaties van de Afdeling vo/bve zijn concrete uitwerkingen van de bekwaamheidseisen voor leraren, zoals die zijn vastgelegd in de wet BIO. De bekwaamheidseisen bestaan uit zeven competenties en zijn vanaf 2000 ontwikkeld door de beroepsgroep leraren onder regie van de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL). In deze zeven competenties worden de verantwoordelijkheden van de leraar samengevat in vier beroepsrollen: de interpersoonlijke rol, de pedagogische rol, de vakinhoudelijke en (vak)didactische rol en de organisatorische rol. Deze beroepsrollen worden vervuld in vier typen situaties die kenmerkend zijn voor het beroep van leraar: het werken met leerlingen, met collega’s, met de omgeving van de school en met zichzelf. Bij dit laatste gaat het om het werken aan de eigen professionele ontwikkeling.
Interpersoonlijk Pedagogisch Vak(didactiek) Organisatorisch
In de klas
Collegiaal
Anderen
Zelf
1. Interpersoonlijk competent 2. Pedagogisch competent 3. Vakinhoudelijk en didactisch competent 4. Organisatorisch competent
5. Competent in samenwerken met collega’s
6. Competent in samenwerking met omgeving
7. Competent in reflectie en ontwikkeling
De SBL heeft de competenties beschreven op het niveau startbekwaam / beginnende leraar. De Afdeling vo/bve heeft in de periode 2003-2009 deze competenties nader uitgewerkt: In 2004 zijn voor alle competenties twee tussenniveaus gedefinieerd. Vanaf 2004-2005 zijn de competenties richtinggevend voor de ontwikkeling van de curricula; De competenties (drie niveaus, zie onder facet 1.2.) zijn in 2006 geconcretiseerd in eindtermen. 1.2. Actualisering profiel De opbouw van het curriculum en de eindkwalificaties worden regelmatig (ten minste 4-maal per jaar) besproken in de Veldadviesraad – VAR, die bestaat uit directieleden van scholen waarmee intensief wordt samengewerkt. De VAR vormt een representatieve afspiegeling van deze groep scholen die mede vorm geven aan het opleiden van leraren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 15
1.3. Internationalisering De Afdeling vo/bve heeft zich tot doel gesteld internationale ontwikkelingen en internationalisering herkenbaar op te nemen in de beschrijving van de curricula van de opleidingen. Het gaat dan vooral om stages, studie en leren in het buitenland en de minor internationalisering. Overigens is door de aard van de opleiding (studenten worden voorbereid op een baan in het Nederlandse onderwijs) de internationale ambitie bescheiden. Met uitzondering van de opleiding IDEE. Ten slotte 1. De beroepseisen liggen vast in de SBL competenties, de vakeisen in de respectieve Kennisbases. Beide functioneren als landelijk referentiekader voor de lerarenopleidingen. Het auditteam heeft vastgesteld, dat de doelstellingen van de onderhavige opleidingen thans volledig overeenkomen met de eisen die het werkveld in termen van het beroep en in termen van het vak (zie hieronder bij de opleidingsspecifieke paragrafen) aan tweedegraads leraren stelt. 2. De leidende rol die de HvA lerarenopleidingen in het landelijk ‘doelstellingenoverleg’ hebben gespeeld en nog spelen, ziet het auditteam bij de onderhavige lerarenopleidingen terug in niet alleen de doelstellingen van de onderzochte opleidingen, maar ook -en daar gaat het uiteindelijk om- in de structuur en inhoud van de respectieve opleidingsprogramma’s. Bovendien heeft de Afdeling vo/bve haar keuze om de vakkennis een sterke nadruk te geven ook op het niveau van de doelstellingen verankerd. Mede daardoor is er in de doelstellingen van de opleidingen thans een goede balans tussen vakkennis en vakmanschap. Het bovenstaande is volledig van toepassing op de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn. Het auditteam beoordeelt de doelstellingen van de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn dan ook als goed. De opleiding Consumptieve Techniek, echter, heeft het Afdelingsbrede beleid nog niet volledig geïmplementeerd (zie hieronder) en komt daarom niet aanmerking voor een beoordeling ‘goed. II Consumptieve Techniek Het programma van de lerarenopleiding Consumptieve Techniek is gebaseerd op de Kennisbasis Consumptieve Techniek, de SBL competenties, de Onderbouw VO, Examenprogramma vmbo-CT, Examenprogramma vmbo-CT breed en de competenties met betrekking tot de nieuwe kwalificatiestructuur bve, opleidingsdomein Consumptieve Techniek. De vakcompetenties van Consumptieve Techniek gaan over het bieden van leeromgevingen voor leerlingen met betrekking tot: Beroeps- en werkhouding in de sector Consumptieve Techniek; De dagelijkse werkelijkheid van het werkveld Consumptieve Techniek; Werken met verschillende doelgroepen in de sector Consumptieve Techniek; Het voedingsgedrag van specifieke doelgroepen; Dienstverlening aan specifieke doelgroepen; Voorlichting Horeca en brood/banket aan specifieke doelgroepen; Werken in de dienstverlening CT; Vakdidactiek voor een leeromgeving CT en vmbo/mbo. De opleiding moet zich ontwikkelen van een vakopleiding met smalle basis (de genoemde HPMstructuur) naar een beroepsopleiding met een competentiegerichte visie op consumptieve technieken. Er is een competentiegerichte visie die is uitgewerkt door ‘Kenwerk’, het Landelijke Orgaan Beroepsonderwijs voor Horeca, Toerisme en Voeding in eindkwalificaties op MBO-niveau. Hierdoor kan gesteld worden dat het huidige programma gebaseerd is op de eindkwalificaties van niveau 4 van het mbo, op de vaktechnische ontwikkelingen in het bedrijfsleven Horeca/Brood en Banket en vooral ook op de interne vakdiscussies tussen de docenten onderling. ‘Kenwerk’ heeft concreet aangegeven wanneer aan de eisen van de beheersing van beroepsvaardigheden wordt voldaan. De beheersing wordt beschreven d.m.v. meetpunten, ook wel gedragsankers genoemd. Het auditteam constateert dat er in 2008 een ontwikkeling van de kennisbasis Consumptieve techniek op gang is gekomen. Sedert de laatste curriculumontwikkeling van Fontys in 1994 is er landelijk geen ontwikkeling geweest in vernieuwing van de kennisbasis van de opleiding.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 16
In 2006 is er een start gemaakt met de ontwikkeling van een landelijke kennisbasis CT op basis van een competentiegerichte opleiding. Momenteel bevindt het concept CT-kennisbasis zich in de afrondende fase. Er wordt hiertoe nauw samengewerkt met Fontys-Eindhoven. Teneinde zeker te stellen, dat de eindkwalificaties/competenties van de opleiding voldoende aansluiten bij de ontwikkelingen in het vakgebied en het onderwijsdomein, heeft het auditteam de opleiding gevraagd preciezer dan in de voorhanden documentatie aanwezig te beschrijven hoe de afdeling vo/be dan wel de opleiding Consumptieve techniek de betrokkenheid met het relevante werkveld zal intensiveren (zie ook facet 2.1). Uit de nadien door de opleiding geleverde documentatie in de vorm van een duidelijke notitie met daarin opgenomen een tijdpad, is duidelijk geworden dat men een groot aantal initiatieven heeft ontwikkeld die de komende maanden uitgevoerd zullen worden om de kennisbasis te vernieuwen en de relatie met het beroepenveld zal intensiveren. III Gezondheidszorg en Welzijn De lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn leidt studenten op tot docent ‘Verzorging’ in de Onderbouw van het Voortgezet Onderwijs, docent ‘Zorg en Welzijn’ in de bovenbouw van het vmbo en docent in de sectoren Gezondheidszorg, Dienstverlening, Welzijn, Sport en Uiterlijke Verzorging in het mbo. Het programma van de tweedegraads lerarenopleiding Gezondheidszorg & Welzijn is gebaseerd op: de Kennisbasis Gezondheidszorg & Welzijn (met daarin opgenomen aanpassingen, gedateerd: juni 2008), de SBL competenties, de Kerndoelen Onderbouw vo, leergebied Mens en Natuur, Examenprogramma vmbo- Verzorging, Examenprogramma vmbo-Zorg en Welzijn breed en de competenties opgenomen in de nieuwe kwalificatiestructuur BVE, opleidingsdomein Zorg & Welzijn. De leraar Gezondheidszorg en Welzijn moet kennis hebben van het uitgebreide leergebied van Zorg en Welzijn, landelijk vastgelegd in de kennisbasis. Daarnaast moet de docent beschikken over vaardigheden om de leerlingen voor te bereiden op hun toekomstige werkveld. Om het niveau van de vakkennis te borgen, werken de lerarenopleidingen Gezondheidszorg en Welzijn landelijk samen aan de formulering van de kennisbasis waarover afgestudeerden moeten beschikken. De kennisbasis bestaat uit een generiek deel, waarin kennis van de leerling en kennis van het leren omschreven worden. In het opleidingsdeel wordt de vakinhouden en de vakdidactiek omschreven, onderverdeeld in elf aandachtsgebieden. Hierbij wordt steeds onderscheid gemaakt in praktische, methodische en theoretische kennis.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 17
Facet 1.2. Niveau Bachelor Criterium Het facet ‘Niveau Bachelor’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek (alle varianten) Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen In de wet BIO zijn de competenties omschreven op het bekwaamheidsniveau, waaraan een beginnende docent moet voldoen. De criteria voor het niveau startbekwaam zijn gerelateerd aan de Dublin Descriptoren. Dit bekwaamheidsniveau is ook het eindniveau: startbekwaam docent niveau bachelor. Voor de opleidingsdoelen heeft HvA Onderwijs en Opvoeding daar twee lagere competentieniveaus van afgeleid. Het eerste niveau is gekoppeld aan het behalen van de propedeuse; het tweede niveau beschrijft het niveau van de student die voldoende competent is om zelfstandig voor de klas te staan tijdens de LiO-fase. Daarmee zijn drie niveaus beschreven: Competentieniveau 1 hoofdfase bekwaam; Competentieniveau 2 afstudeer bekwaam (of: LiO - bekwaam); Competentieniveau 3 startbekwaam docent (conform BIO). Elk niveau is uitgewerkt aan de hand van de volgende criteria: De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: studenten die een competentie beter gaan beheersen, tonen meer zelfstandigheid. De mate van complexiteit van de context: studenten functioneren in steeds complexere situaties, van gereduceerde situaties (bijvoorbeeld een kleine groep leerlingen) naar authentieke beroepssituaties, waar professionals in werken. De mate van volledigheid van de handeling: studenten die een competentie beter gaan beheersen, laten binnen die competentie andere en meer vaardigheden zien. Criterium De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid De mate van complexiteit van de context De mate van volledigheid van handeling
Niveau 1 Hoofdfase bekwaam van begeleiding (docentsturing)
van eenvoudig
van observeren, oriënteren, assisteren en verwoorden
Niveau 2 Afstudeer bekwaam via met toezicht en onder begeleiding naar zelfstandig (gedeelde sturing) via complex
Niveau 3 Startbekwaam naar zelfstandig en zelfverantwoordelijk (zelfsturing)
via analyseren (m.b.v. theorie), plannen, uitvoeren, (zelf-) evalueren
naar toepassen, evalueren, standpunt bepalen, verantwoorden.
naar professioneel
Voor de tweedegraads lerarenopleidingen geldt dat op landelijk niveau de zeven competenties waarover de afgestudeerde dient te beschikken gekoppeld zijn aan de vijf Dublin descriptoren. De tweedegraads lerarenopleidingen hebben de professionele rollen die een leraar op bachelorniveau moet kunnen vervullen voldoende uitgewerkt. Deze competenties bevatten alle elementen waar de Dublin Descriptoren betrekking op hebben en zij sluiten aan bij de vijf dimensies van de Dublin Descriptoren. Zij zijn in het studieprogramma verankerd in termen van verder uitgewerkte gedragsindicatoren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 18
Kennis en inzicht De afgestudeerde vakken; De afgestudeerde De afgestudeerde De afgestudeerde
legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante staat boven de leerstof; gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied; verantwoordt het nut van het vak voor de ontwikkeling van leerlingen.
Toepassen kennis en inzicht De afgestudeerde hanteert verschillende werkvormen; De afgestudeerde verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit; De afgestudeerde observeert en analyseert (vakspecifieke) leerproblemen; De afgestudeerde ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten. Oordeelsvorming De afgestudeerde De afgestudeerde verbeteren; De afgestudeerde leerlingen; De afgestudeerde
bespreekt normen en waarden met leerlingen; onderzoekt en toets mogelijkheden om het sociale klimaat in een groep te herkent en benoemt enkele ontwikkelings- en gedragsproblemen bij verantwoordt zijn pedagogische opvattingen.
Communicatie De afgestudeerde communiceert effectief door het hanteren van verbale en non-verbale technieken; De afgestudeerde onderhoudt contact met leerlingen binnen de context van de school; De afgestudeerde gebruikt doelgericht schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen; De afgestudeerde geeft eenduidig opdrachten aan leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten. Leervaardigheden De afgestudeerde De afgestudeerde De afgestudeerde De afgestudeerde
raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert nieuwe informatie; gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied; verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit; stelt zijn eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kan.
De hierboven cursief weergegeven competenties zijn telkens gerelateerd aan de onderdelen van de Kennisbasis waarop de opleidingen zich richten. Het auditteam stelt vast, dat de set eindkwalificaties die de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn heeft geformuleerd, volledig corresponderen met de Dublin Descriptoren. Reden dit facet voor deze opleiding als ‘goed’ te beoordelen. Bij de Opleiding Consumptieve Techniek is dit op een enkel onderdeel (De afgestudeerde gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied) nog niet volledig geborgd. Reden voor het auditteam niet verder te gaan dan een oordeel ‘voldoende’.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 19
Facet 1.3. Oriëntatie HBO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Sluiten de eindkwalificaties van de opleiding aan bij het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor de betreffende opleiding vereist of dienstig is?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek (alle varianten) Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen. “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Hoger Onderwijs Zoals al onder facet 1.2. is beschreven, hebben de onderhavige opleidingen op landelijk niveau in voldoende mate een relatie gelegd tussen de Dublin Descriptoren en de SBL competenties en respectieve Kennisbases. Meetbare gedragsindicatoren dragen ertoe bij dat het bachelorniveau concreet is geformuleerd. Het auditteam is van oordeel, dat de opleidingen daarom gerekend kunnen worden tot het hoger onderwijs. De opleiding Gezondheidszorg en Welzijn beoordeelde het auditteam in dit verband als ‘goed’. De opleiding Consumptieve Techniek als ‘voldoende’. Beroepsonderwijs Zoals al onder facet 1.1. is beschreven, hebben de onderhavige opleidingen zich gebaseerd op het landelijk beroepsprofiel en de landelijke SBL competenties en de respectieve kennisbases. Het auditteam heeft vastgesteld, dat de eindcompetenties van de opleidingen volledig corresponderen met de kerntaken van een (beginnend) beroepsbeoefenaar en aansluiten bij de eisen die de vakgenoten en de beroepspraktijk stellen aan een tweedegraads lerarenopleiding. De opleiding Gezondheidszorg en Welzijn beoordeelde het auditteam in dit verband als ‘goed’. De opleiding Consumptieve Techniek als ‘voldoende’. Ten slotte Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit de programma’s van de opleidingen. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 20
Onderwerp 2: Programma Acht facetten: 1.eisen hbo; 2. relatie tussen doelstellingen en inhoud; 3. samenhang programma; 4. studielast; 5. instroom; 6. duur; 7. afstemming tussen vormgeving en inhoud; 8. beoordeling en toetsing.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Vindt kennisontwikkeling van studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek (alle varianten) Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen Kennisontwikkeling Kennisontwikkeling als zodanig vindt primair plaats in de pijlers vak/vakdidactiek en ABV, die samen 50% van het curriculum uitmaken. Algemene pedagogisch-didactische kennis (ABV) vormt de basis van competent handelen als leraar. Kennisontwikkeling in interactie met het werkveld is het hart van de pijler Werkplekleren – WPL (25% van het curriculum.) Vakliteratuur Voor ieder van de drie vakoverstijgende curriculumpijlers werkplekleren, algemene beroepsvoorbereiding (ABV) en metawerk is er in de organisatie een programmaleider, die de betreffende pijler inhoudelijk aanstuurt, uitvoerende docenten informeert en consulteert, en voor afstemming met de andere pijlers zorgt. De programmaleiders zijn verantwoordelijk voor de actualiteit en de relevantie van gebruikte vakliteratuur en ander studiemateriaal. Zij baseren zich daarbij, uitgaande van hun eigen onderwijskundige expertise, op het volgen van actuele ontwikkelingen in onderwijs(praktijk) en wetenschap en op geregelde contacten met vakgenoten in den lande. Literatuur voor de voltijd en deeltijd zijn hetzelfde. ABV maakt gebruik van actuele studieboeken en vak(wetenschappelijke) tijdschriften. In de studiewijzers van de ABV-modulen staat zowel verplichte als facultatieve literatuur vermeld. Metawerk gebruikt eigen readers, waarin theorieën, modellen, instrumenten e.d. op het gebied van reflectie- en ontwikkelingsvaardigheden worden aangeboden, die gestoeld zijn op actuele vakliteratuur. Werkplekleren kent alleen een vakspecifieke inhoud in twee voorbereidende modulen – Voorbereiding Werkplekleren 1 en 2 (in het eerste resp. tweede jaar) – en in logopedie. Voor jaar 1 wordt een reader gebruikt over o.a. het Nederlands onderwijs, met jaarlijks bijgewerkte actuele informatie. Voorbereiding Werkplekleren in jaar 2 bestaat uit vakdidactiek en gebruikt dus vakspecifieke literatuur. Wat betreft het curriculum is de vakinhoudelijke kwaliteit, af te lezen aan de gebruikte handboeken en de toetsen, in orde. Interactie met het beroepenveld De relatie met het werkveld is in de afgelopen tien jaar drastisch gewijzigd. De toegenomen autonomie van scholen voor vo en mbo vergde van lerarenopleidingen een meer vraaggerichte en flexibele werkwijze en het aangaan van partnerschappen met scholen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 21
In de periode 1999-2003 hebben de tweedegraads lerarenopleidingen in Nederland, onder de noemer Educatief Partnerschap (EPS), in nauwe samenwerking met het scholenveld deze omslag vorm gegeven. De tweedegraads opleidingen van HvA DomeinOnderwijs en Opvoeding (in die periode nog de EFA) hebben in die ontwikkeling een voortrekkersrol gespeeld. Sinds deze periode van transformatie is een relatie tussen HvA Onderwijs en Opvoeding en het werkveld gegroeid die zich kenmerkt door het volgende: Er is een structurele relatie met ongeveer honderd scholen in vo en mbo, gespreid over het verzorgingsgebied van de opleiding. (Ca 40 opleidingsscholen, ca 60 samenwerkingsscholen.) In 2007-2008 liep 80% van de studenten (voltijd en deeltijd) hun leerwerktraject op één van deze scholen. Vaste begeleiders vanuit de opleiding onderhouden contact met deze scholen en begeleiden daar de studenten. Er is op meerdere niveaus (docentniveau, directieniveau) een sterke interactie met het scholenveld die ten goede komt aan de kwaliteit, met name de praktijkgerichtheid, van opleiders en aan de inhoudelijk kwaliteit van het curriculum. Contact op docentniveau verloopt vooral via de vaste begeleiders per school. Op directieniveau worden contacten o.a. onderhouden via enkele, namens het management van de afdeling vo/bve optredende, ‘ambassadeurs’ en via de Veldadviesraad – VAR, waarmee overleg gevoerd wordt over algemene en strategische ontwikkelingen in het werkveld. De Contactgroep Werkplekleren, bestaande uit de contactpersonen (schoolopleiders of coördinatoren) van de opleiding- en samenwerkingsscholen, komt een à twee keer per jaar bijeen en adviseert over organisatie en invulling van het werkplekleren op operationeel niveau. De opleidingen hebben voorts via stages van studenten veel en intensieve contacten met het werkveld. Concreet: de docent van de HvA die een student bezoekt op de stageschool, komt hier ook in contact met docenten en leidinggevenden van deze stageschool. Op dit niveau worden recente ontwikkelingen op vakinhoudelijk- en vakdidactische terrein besproken. Toegepast onderzoek De Afdeling vo/bve beschouwt toegepast onderzoek vooral als onderzoek naar de vakdidactische praktijk op school. Hiermee maken de studenten zichtbaar op welke wijze zij de theorie vanuit de opleiding weten te koppelen aan de praktijk. Daarom doen studenten in jaar 1 een onderzoek dat is gekoppeld aan de leerpraktijk Opgroeien en de school, in jaar 2 een onderzoek dat is gekoppeld aan Metawerk en in jaar 3 aan de leerpraktijk Leerlingbegeleiding.Het praktijkonderzoek, dat dus in feite al start in jaar 1, wordt grootschaliger en meer gestructureerd verricht in de loop van de opleiding en culmineert in het maken van het afstudeerproduct in jaar 4. Studenten beantwoorden daarin een – in overleg met de stageschool of opleidingsschoolgeformuleerde – onderzoeksvraag. Internationale oriëntatie Er bestaat structurele samenwerking met de UNA (University of the Netherlands Antilles) en met de lerarenopleiding in Paramaribo, op basis waarvan studenten van de HvA aldaar stages lopen. Deze stages worden voorafgegaan door een voorbereidingstraject van een semester. Alle studenten worden bezocht door een docent van HvA Onderwijs en Opvoeding. De HvA Domein Onderwijs en Opvoeding heeft daarnaast een dertigtal internationale partners die mogelijkheden bieden studieonderdelen te volgen in het kader van Erasmus. Bij de keuze van partners wordt gelet op een gedeelde visie op onderwijs, bijvoorbeeld waar het gaat om Urban Education (onderwijs en opvoeding in een grootstedelijke context) en een vergelijkbare rol van Engels als tweede taal. In het kalenderjaar 2008 hebben van de afdeling vo/bve 69 studenten (overigens, vooral IDEEstudenten) in het buitenland gestudeerd en hebben 9 studenten in het buitenland een stage gelopen. Belangrijk voor de internationale oriëntering zijn ook verschillende minoren die vanuit HvA Onderwijs en Opvoeding worden aangeboden: Classroom with a view, International and Bilingual Education: gericht op het leren geven van het schoolvak in het Engels en op het internationaliseren van de school. Internationalisering Engels: bereidt voor op werken in het Engelse taalgebied in Europa.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 22
Internationalisering, werken in ontwikkelingslanden: bereidt voor op werken in een ontwikkelingsland. Arabische taal en cultuur: biedt een kennismaking met de Arabische taal en cultuur en verdieping in de wisselwerking tussen de Arabische en de Westerse cultuur.
Naast minoren die door het domein Onderwijs en Opvoeding (DOO) worden aangeboden, kunnen studenten ook kiezen voor minoren die door andere domeinen binnen de HvA of zelfs door instellingen buiten de HvA worden aangeboden. De minoren DOO zijn probleemloos in te passen in het programma van de studenten, aangezien de studenten bij DOO een lintstage lopen en de minoren eveneens als lintminor worden aangeboden. Minoren buiten het domein zijn meestal binnen 1 semester gepland, waardoor het volgen van dergelijke minoren de nodige creativiteit vergt van de studenten. In dit verband merkt het auditteam op, dat een goede verankering van de minor nog niet heeft plaatsgevonden. Er doen zich feitelijke problemen voor rond de van hogerhand voorgeschreven plaatsing van de minor in een semester van het vierde studiejaar, terwijl zowel studenten als stagescholen kiezen voor een zogenaamde lintstage (10 maanden ononderbroken) tijdens de LIO-fase. Jaarlijks vindt aan de HvA Onderwijs en Opvoeding een internationale studentenconferentie ‘Teacher in Europe’ plaats als onderdeel van de minor Classroom with a view. In 2007/2008, het startjaar van deze minoren (Classroom with a view in 2006/2007), hebben hieraan ca. 75 studenten van de tweedegraads lerarenopleidingen (dt en vt) deelgenomen. Andere internationaliseringactiviteiten, kort samengevat Studenten worden gestimuleerd een minor in het buitenland te volgen. De examencommissie heeft een aantal internationale semesters in het buitenland als minor goedgekeurd. HvA Onderwijs en Opvoeding heeft een Engelstalig onderwijsaanbod voor internationale uitwisselingsstudenten. Dit aanbod wordt verzorgd door opleidingsdocenten. HvA Onderwijs en Opvoeding is UNESCO-school en werkt samen met het Berlage Lyceum in Amsterdam aan de profilering van UNESCO. De HvA Onderwijs en Opvoeding organiseert jaarlijks activiteiten op World Literacy Day en World Teacher’s Day evenals een studiereis naar UNESCO in Parijs. HvA Onderwijs en Opvoeding werkt samen met Oxfam Novib en met Edukans. Jaarlijks nemen studenten deel aan de Onderwijsexpeditie naar ontwikkelingslanden. Naast de activiteiten gericht op studenten zijn er veel internationale contacten en samenwerkingsverbanden op docentniveau. Zo participeert HvA Onderwijs en Opvoeding in twee internationale netwerken van lerarenopleidingen: ATEE (Association for Teacher Education in Europe) en ETEN (European Teacher Education Network). Tijdens de audit is gebleken, dat studenten tevreden zijn over het programma. Zowel de vakinhoudelijke- als de vakdidactische kant van het vak komen voldoende aan bod, vinden zij. De algemene en opleidingsspecifieke kenmerken (zie de paragrafen hieronder) laten, naar het oordeel van het auditteam, zien dat de onderhavige opleidingen zijn ingericht en worden uitgevoerd in interactie met het werkveld. Op alle niveaus: opleidingsorganisatie, programma, docenten en studenten. Elders in dit rapport signaleerde het auditteam, dat de Afdeling vo/bve de kenniscomponent in al haar lerarenopleidingen aanzienlijk heeft versterkt. Thans voegt het auditteam daar aan toe, dat dankzij de voortdurende interactie met het werkveld, deze accentuering van de vakkennis in het geheel niet ten koste is gegaan van de component ‘beroepsvoorbereiding’. Bij onderwerp 1 (Doelstellingen Opleiding) sprak het auditteam in dit verband over een goede balans tussen vakkennis en vakmanschap. Welnu, die balans ziet het auditteam ook terug in het programma van Gezondheidszorg en Welzijn. Het oordeel van het auditteam bij deze opleiding is dan ook ‘goed’. Voor de opleiding Consumptieve Techniek, geldt dat zij thans met een grote inhaalslag bezig is om de interactie met het werkveld te verbeteren en in haar programma te incorporeren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 23
Mede dankzij de strakke aansturing op Afdelingsniveau heeft het auditteam er vertrouwen in, dat de opleiding daarin zal slagen. Vooralsnog beperkt het auditteam zich tot een oordeel ‘voldoende’ voor de opleiding Consumptieve Techniek. II Consumptieve Techniek Aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal In de modulen vakdidactiek speelt lesmateriaal zoals gebruikt op stagescholen een belangrijke rol. Tijdens de stages komen studenten hier uiteraard ook mee in aanraking. Actuele ontwikkelingen in vak en beroepspraktijk De tweedegraads lerarenopleiding Consumptieve techniek was tot 2005, zo geeft de opleiding zelf aan, een sterk naar binnen gerichte opleiding. Er is toen weinig aandacht besteed aan externe contacten. In termen van ‘eisen hbo’ realiseerde de opleiding te weinig interactie met het werkveld. Vanaf 2007 is er een start gemaakt met intensivering van externe contacten. In 2010 worden deze contacten verder geïntensiveerd. Zo wordt met Fontys-Hogescholen binnen de werkgroep Curriculumontwikkeling samengewerkt t.a.v. visieontwikkeling, profileringen Horeca, Toerisme en Voeding en Programmaontwikkeling. Internationale contacten De opleiding is op internationaal gebied niet (erg) actief. Haar prioriteiten liggen thans elders: versterking van de interactie met het werkveld en actualisering van haar doelstellingen. III Gezondheidszorg en Welzijn Aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal In de modulen vakdidactiek spelen lesmateriaal en -methoden zoals gebruikt op stagescholen een belangrijke rol. Toetsmateriaal van scholen speelt een rol bij de ontwikkeling van de competentie van studenten om zelf adequate toetsen te ontwikkelen. Toegepast onderzoek Zie onder ‘Algemeen’. En: Toegepast onderzoek is vooral onderzoek naar de vakdidactische praktijk op school. In dat kader analyseren studenten problemen waarmee ze tijdens hun stage in aanraking komen en gaan zij op zoek naar nieuwe werkvormen en methoden waarmee ze in een bepaalde specifieke situatie adequaat kunnen werken. Dit heeft dan de vorm van een klein praktijkonderzoek, waarover tijdens colleges vakdidactiek wordt gerapporteerd. Dit praktijkonderzoek wordt grootschaliger en meer gestructureerd verricht in het kader van het afstudeerproduct. Studenten beantwoorden daarin een - zo mogelijk in overleg met de stageschool geformuleerde – onderzoeksvraag. Actuele ontwikkelingen in vak en beroepspraktijk Een belangrijke ontwikkeling in de bovenbouw van het vmbo is het werken en leren in de Werkplekkenstructuur/simulatie (WPS). Docenten binnen de opleiding brengen met enige regelmaat een bezoek aan vmbo scholen om kennis te nemen van deze ontwikkeling en te praten met vmbo docenten hierover. Reflectie hierop en inbedding hiervan vindt vooral plaats in de vakdidactiek modulen en enkele modulen die gericht zijn op het beroepsonderwijs. Internationale contacten Bij het samenstellen van het studieprogramma gaat de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn uit van de situatie in het Nederlandse onderwijs. Wel worden bij de verschillende vakcomponenten internationale wetenschappelijke ontwikkelingen meegenomen. Er wordt weinig gebruik gemaakt van Engelstalige literatuur.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 24
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen? Zijn de eindkwalificaties adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma? Biedt de inhoud van het programma studenten de mogelijkheid de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken? Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen De relatie tussen competenties, doelstellingen en inhoud van elke pijler van de opleidingsprogramma’s is op drie opleidingsniveaus (hoofdfasebekwaam, afstudeerbekwaam en startbekwaam) uitgewerkt in de respectieve opleidingsplannen. Hierin is tevens zichtbaar gemaakt, dat alle eindkwalificaties worden afgedekt door de gezamenlijke programmaonderdelen. Voor de pijler Vak/Vakdidactiek is dit in de opleidingsplannen globaal beschreven. Per opleiding wordt voor deze pijler ook op moduleniveau meer in detail beschreven. Uit de modulenbeschrijvingen blijkt een duidelijke koppeling tussen eindtermen en inhoud. En ook hier constateert het auditteam een goede balans tussen vakkennis en vakmanschap. In de studiegids zijn per module de leerdoelen beschreven. In de studiehandleidingen bij de modulen zijn deze leerdoelen verder uitgewerkt en zijn ook de daaruit afgeleide criteria voor de beoordeling opgenomen. Leerinhouden en werkvormen zijn aantoonbaar afgeleid van de set competenties. De projecten zijn gericht op een praktijkopdracht die gedefinieerd is in termen ontleend aan de competenties. Lectoraat Min of meer in lijn met de doelstellingen, waarin ‘onderzoek’ niet sterk is vertegenwoordigd, anticiperen de programma’s van de opleidingen (m.u.v. IDEE) nog niet in voldoende mate op de vereiste onderzoeksbekwaamheid van de beginnende docent. De Afdeling vo/bve is zich hiervan bewust en zal dan ook met ingang van 2009-2010 het lectoraat actief betrekken bij het versterken van de onderzoeksleerlijn binnen de respectieve programma’s zowel in conceptuele zin als in termen van vaardigheden. Ten slotte Het is met name de omstandigheid dat de onderzoekscomponent nog niet ten volle is geïmplementeerd in alle opleidingen waardoor het auditteam dit facet als voldoende en niet als goed kwalificeert. II Consumptieve Techniek Uit de ‘Relatie landelijke kennisbasis, het curriculum Consumptieve Techniek en de matrix ‘competenties en niveau opleiding Consumptieve Techniek blijkt hoe de eindkwalificaties van de opleiding Consumptieve Techniek aansluiten op de modulen van het curriculum en de beheersingsniveaus die daarbij worden nagestreefd. De kennisbasis van de opleiding Consumptieve Techniek maakt deel uit van de landelijk overeengekomen kennisbasis van de tweedegraads lerarenopleidingen. Het grootste deel van de kennisbasis wordt in studiejaar 1 en 2 van de opleiding behandeld. In het derde studiejaar worden modulen gekoppeld aan de profilering beroepsonderwijs, omdat deze modulen specifiek bedoeld zijn om de student voor te bereiden op lesgeven in de bovenbouw van het vmbo in de sector ‘Consumptieve Techniek’ en/of in het mbo bij de opleiding ‘Koken, Serveren of Brood/Banket’. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 25
In de studiehandleidingen van de modulen zijn leerdoelen verder uitgewerkt en zijn de daaruit afgeleide criteria voor de beoordeling opgenomen. De geformuleerde leerdoelen per module zijn de tussenstappen op weg naar de vereiste startkwalificaties voor het beroep. De opdrachten, werkstukken of andere producten, die tijdens de opleiding worden gemaakt, worden altijd ontwikkeld ten behoeve van het lesgeven op de (stage)school of ten behoeve van de bevordering van het eigen professioneel handelen als leraar. III Gezondheidszorg en Welzijn Uit de ‘Relatie landelijke kennisbasis en het curriculum Gezondheidszorg en Welzijn’ en de matrix ‘competenties en niveau opleiding Gezondheidszorg en Welzijn’ blijkt hoe de eindkwalificaties van de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn aansluiten bij de modulen van het curriculum en welke beheersingsniveaus daarbij worden nagestreefd. De kennisbasis van de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn maakt deel uit van de landelijk overeengekomen kennisbasis van de tweedegraads lerarenopleidingen. Deze kennisbasis onderscheidt elf vakspecifieke onderdelen, waarbij steeds onderscheid gemaakt is tussen theoretische kennis, methodische kennis en praktische kennis. Het studieprogramma van de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn is zo samengesteld dat alle onderdelen van de kennisbasis opgenomen zijn. Behalve aan theoretische vakonderdelen wordt er ook nadrukkelijk aandacht besteed aan het aanleren van methodische kennis en praktische kennis. Het grootste deel van de kennisbasis wordt in jaar 1 en 2 van de opleiding behandeld. Met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op de Facilitaire Dienst. Dit onderdeel staat in jaar 3 op het programma bij de profilering ‘Beroepsonderwijs’, omdat dit modulen betreft, die specifiek bedoeld zijn om de student voor te bereiden op lesgeven in de bovenbouw van het vmbo bij de sector ‘Zorg en Welzijn’ en in het mbo bij de opleiding ‘facilitaire dienst’. De opleiding heeft daarom diverse praktische modulen opgenomen in het studieprogramma, zoals op het terrein van voeding, waarbij de basisvaardigheden voedselbereiding worden aangeleerd en op het terrein van textiel, wonen en apparatuur, waarbij diverse vaardigheden op gebied van huishoudelijke verzorging aan de orde komen. Kiest de student voor de profilering ‘Beroepsonderwijs’ dan staan de vakken in het teken van voorbereiding op lesgeven in de bovenbouw van het vmbo, sector Zorg en Welzijn en van lesgeven in het mbo bij de sectoren Gezondheidszorg, Dienstverlening, Welzijn, Sport en Uiterlijke Verzorging. De vakken die aangeboden worden, zijn een verdieping en een verbreding van de vakken die in de eerste twee studiejaren worden aangeboden. Kiest de student voor de profilering vo dan volgt hij voor 30 EC vakken bij de opleiding biologie. Bij Gezondheidszorg en Welzijn heeft de student in de eerste twee studiejaren voldoende kennis gemaakt met de menskunde (anatomie, fysiologie, pathologie). De vakken, die gevolgd worden bij Biologie, zijn vooral gericht op de plant- en dierkunde. Voorbeelden van vakken die gevolgd worden zijn celbiologie, diersystematiek, plantensystematiek, plantenfysiologie, ecologie en ethologie. Het werkplekleren zal plaatsvinden in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Het grootste deel van de kennisbasis wordt daarmee in jaar 1 en 2 van de opleiding behandeld. De opleiding kiest er voor om naast het aanleren van theoretische kennis studenten bekwaam te maken in het beheersen van praktijkvaardigheden, die specifiek zijn voor het werkveld Zorg & Welzijn. Hierbij kan gedacht worden aan verpleegvaardigheden / EHBO, voedselbereiding, schoonmaak en onderhoud van woning en textiel, restauranttechnieken en vaardigheden op het gebied van uiterlijke en persoonlijke verzorging.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 26
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het studieprogramma inhoudelijk samenhangend?
Oordeel: goed Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen Horizontale samenhang Koppeling van theorie/kennisbasis en competent handelen In het Werkplekleren in de school krijgt de student “leertaken” (open, flexibele opdrachten) aangereikt, waarbij het zichtbaar toepassen van in de lessen Vak/Vakdidactiek en ABV aangeleerde theorie vereist wordt. Ook worden gerichte opdrachten meegegeven ter uitvoering in het Werkplekleren. De Afdeling bo/bve heeft voor haar tweedegraads lerarenopleidingen de relatie tussen de verschillende studieonderdelen aangegeven. Integratie van en reflectie op leerervaringen 1. Er is sprake van een sterk rond beroepstaken opgebouwde opleiding hetgeen de horizontale samenhang tussen theorie, opdrachten/projecten en de buitenschoolse component van de programma’s krachtig bevordert. ’Metawerk’ is in elke opleidingsfase de plaats waar de ervaringen uit de verschillende curriculumpijlers samenkomen en de student reflecteert op zijn ontwikkeling. De student schrijft een POP en documenteert zijn ontwikkelingen in een digitaal portfolio. 2. De bekwaamheidsproeven zijn integrale beoordelingsmomenten. De verschillende competenties worden daarbij in samenhang getoetst. Dat geldt ook voor de competentieaspecten kennis, vaardigheden, attituden. Integraal afstudeerproduct In het kader van het afstuderen werkt de student aan een integraal afstudeerproduct (meesterproef). Dit afstudeerproduct heeft een onderzoekscomponent en een ontwikkelcomponent. Hiermee legitimeren studenten dat zij op bachelorniveau kunnen denken en handelen. In het afstudeerproduct komen de kennis en ervaring uit de vier pijlers samen. Verticale samenhang Toenemende complexiteit, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid Voor elke competentie zijn drie handelingsniveaus beschreven, passend bij de drie opleidingsfasen: propedeuse, hoofdfase en afstudeerfase. Elke fase wordt afgesloten met een bekwaamheidsproef, waarin wordt onderzocht of de student geschikt is voor de volgende fase. De Tweedegraads lerarenopleidingen hebben voor de verschillende tweedegraads lerarenopleidingen de relatie tussen de verschillende studieonderdelen expliciet vermeld. Van kennisontwikkeling naar competentieontwikkeling De beheersing van de kennisbasis is voorwaardelijk voor het competent functioneren in de beroepspraktijk. In het begin van de opleiding ligt het accent daarom vooral op de verwerving van de kennisbasis; naarmate de student vordert in de studie komt het accent meer te liggen op competentieontwikkeling in de beroepspraktijk en toepassing van de verworven kennis. De (vak-) kennis wordt in de laatste fase van de studie verdiept in relatie tot de profilering van de student, resulterend in een afstudeerproduct. Van aanbodgestuurd naar studentgestuurd Naarmate het curriculum meer competentiegericht wordt, wordt het ook meer studentgestuurd. De keuzen voor de student nemen toe naarmate hij vordert in het curriculum: de profilering in het derde studiejaar, de minor en het afstudeerproduct in jaar 4. Verder nemen binnen alle programmaonderdelen de vrijheid én de verantwoordelijkheid van studenten toe. Daarnaast neemt de begeleiding in het Metawerk af. In de afstudeerfase wordt de student geacht zelfstandig aan zijn portfolio te werken. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 27
Van brede basis naar profilering In de eerste twee jaar wordt een brede basis gelegd: de kennisbasis (Vak/Vakdidactiek en ABV) is algemeen van aard en de student maakt zowel theoretisch als praktisch kennis met uiteenlopende onderwijstypen. Aan het begin van jaar 3 kiezen de studenten voor het uitstroomprofiel havo/vwo of het uitstroomprofiel beroepsonderwijs. Samenhang binnen- en buitenschools programma 1. In het Werkplekleren werkt de student in ieder jaar aan een brede competentieontwikkeling. De student werkt aan leertaken waarin hij nieuwe ervaringen opdoet, maar waarin hij ook in de opleiding verworven kennis toepast en verdiept. Vanuit de schoolpraktijk brengt hij ervaringen en vragen mee terug naar de opleiding. Het instrumentarium van het Werkplekleren en de structurele begeleiding vanuit de opleiding (op opleidingsscholen in nauwe samenwerking met de schoolopleider) zorgen voor een inhoudelijke koppeling tussen de praktijkervaring en het binnenschools curriculum. 2. Het leerwerktraject LiO, het afstudeerproduct en supervisie/Metawerk zijn rechtstreeks gerelateerd aan het buitenschools leren. Studenten, zo blijkt uit STM, zijn tevreden over de samenhang van de respectieve programma’s. Een beeld dat tijdens de audit werd bevestigd. Voor hen heeft ‘samenhang’ met name betrekking op de relatie tussen het theoriedeel en de praktijk: bereidt de theorie in voldoende mate voor op de praktijk, zowel wat vakinhoudelijke kennis betreft als wat de pedagogisch-didactische component betreft? Het antwoord op die vraag is: ja. Ten slotte Uit de programmabeschrijvingen van de onderhavige opleidingen blijkt, dat de hierboven geschetste structuur consequent in de opleidingen is doorgevoerd. Anders gezegd, de Afdeling vo/bve heeft de programmatische samenhang van haar opleidingen niet alleen goed vorm gegeven, maar ook in praktijk gebracht. II Consumptieve Techniek Bij de start in 2006 van het competentiegericht opleiden is de opleiding opgezet volgens een aantal leerlijnen. Per leerlijn wordt de samenhang van de diverse vakken herkenbaar. De studenten krijgen vakken uit een aantal vakleerlijnen die de opleiding voldoende heeft uitgewerkt. De vakleerlijnen hangen onderling samen op basis van de visie op het consumptieve bedrijfsleven en op de wijze waarop in het vmbo en mbo het consumptief onderwijs wordt vormgegeven. Deze samenhang is in het landelijk overleg kennisbasis samengesteld. Tot deze vakleerlijnen behoren: De vakleerlijn ‘Natuurwetenschappen’; De vakleerlijn ‘Voedingstechnologie’; De vakleerlijn ‘Veiligheid en Hygiëne’; De vakleerlijn ‘Vakdidactiek’; De vakleerlijn ‘Marketing en Management’; De vakleerlijn ‘Praktijk Koken, Serveren of Brood/Banket’; De vakleerlijn ‘Onderzoekslijn’. Voor de verschillende studiejaren geldt wat betreft de samenhang tussen de verschillende studieonderdelen het volgende: In het eerste jaar worden de studenten ook voorbereid op de beroepspraktijk, zowel theoretisch als praktisch. Tijdens de eerste stage wordt de opgedane kennis toegepast in de praktijk. Studenten moeten aan het einde van het eerste jaar een goed beeld hebben van de inhoud en de zwaarte van de studie. Het eerste jaar is tevens een selectiejaar, waarin minimaal 40 van de 60 studiepunten behaald moeten zijn, waaronder verplicht de studiepunten voor metawerk en werkplekleren. De studenten die hier niet aan voldoen krijgen een bindend afwijzend studieadvies. In het tweede jaar vindt er een verdieping en verbreding van kennis en vaardigheden plaats in alle vakleerlijnen. Het accent komt ook te liggen op het toepassen van deze kennis in de eigen lessituatie. Bij diverse modulen worden werkvormen gehanteerd die rechtstreeks toegepast kunnen worden in het werkveld. De vakken bereiden nu in toenemende mate voor op het ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 28
lesgeven in de bovenbouw van het vmbo en het mbo. In het derde leerjaar wordt de ontwikkeling van kennis en vakdidactische vaardigheden binnen de leerlijnen toegespitst op het profiel beroepsonderwijs. In zowel de vakdidactische als de vakinhoudelijke modulen wordt kennis ontwikkeld in relatie tot de leerstijlen en leerbehoeftes van de leerlingen in het gekozen profiel. Vooral voor het profiel beroepsonderwijs/mbo staan nu vakken op het programma die specifiek zijn voor het werkveld van ‘Consumptieve Techniek’, zoals drankentechnologie, vakverdieping Koken, Serveren of Brood/Banket, projecten Horeca/Bakkerij. In het vierde studiejaar is toepassing van het geleerde in de liO-stage en bij het vervaardigen van een afstudeerwerkstuk aan de orde. In de LiO-fase van de opleiding (het vierde studiejaar) wordt de student voorbereid op het volwaardig functioneren als beroepsbeoefenaar. Het accent ligt in deze fase op de LiO-stage. Wat betreft het vakonderwijs staat de LiO-fase in het teken van onderzoek en integratie in een ‘meesterproef’, het afstudeerproduct.
De lijn van kennis naar competentie wordt duidelijk uit de geleidelijke vermindering van kennisgerichte modulen (in het eerste jaar nog het grootste deel van het programma) en de toename van didactische modulen en modulen waarin de basiskennis wordt toegepast in de praktijk en uitgebreid met kennis ontwikkeld in de praktijk. De mate waarin de student sturing kan geven aan zijn eigen studieprogramma neemt toe, onder andere door de profielkeuze en de specialisatiekeuze voor het derde en vierde studiejaar en de door de student zelf bepaalde invulling van het afstudeerproduct. Tijdens de audit heeft het auditteam gesproken met studenten van beide opleidingen. Zij gaven aan dat de samenhang tussen de verschillende studieonderdelen en over de vier studiejaren voldoende is. Studenten vinden het in dit verband belangrijk om met voldoende vakinhoudelijkeen didactische kennis/vaardigheden te kunnen starten met hun stage. Op beide onderdelen zijn zij voldoende toegerust. III Gezondheidszorg en Welzijn De propedeuse fase is een selecterend en voorbereidend jaar. De studenten moeten aan het einde van het jaar weten of ze geschikt zijn voor de opleiding en of ze de juiste beroepskeuze hebben gemaakt. De studenten krijgen vakken uit een aantal aandachtsgebieden (vakleerlijnen), te weten: De vakleerlijn ‘Leefstijl en gedrag’; De vakleerlijn ‘Voeding en consument’; De vakleerlijn ‘Gezondheid en ziekte’; De vakleerlijn ‘Gezondheidszorg: doelgroepen en organisatie’; De vakleerlijn ‘Facilitaire Dienst’; De vakleerlijn ‘Zorgend handelen’; De vakleerlijn ‘Vakdidactiek’. De opleiding heeft deze vakleerlijnen voldoende uitgebreid beschreven. Hetgeen hierboven voor de eerste beide studiejaren van Consumptieve techniek is beschreven, geldt ook voor gezondheidszorg en Welzijn. Dus ook hier moet de student aan het einde van het eerste jaar een goed beeld hebben van de inhoud en de zwaarte van de studie. Het eerste jaar is ook hier een selectiejaar, waarin minimaal 40 van de 60 studiepunten behaald moeten zijn. De studenten die hier niet aan voldoen krijgen een bindend afwijzend studieadvies. Ook hier geldt voor studenten in het tweede jaar dat er sprake is van verdieping en verbreding van kennis en vaardigheden in alle vakleerlijnen, met uitzondering van de leerlijn ‘facilitaire dienst’. Het accent komt ook te liggen op het toepassen van deze kennis in de eigen lessituatie. In het derde leerjaar wordt de ontwikkeling van kennis en vakdidactische vaardigheden binnen de leerlijnen toegespitst op het eigen profiel. Bij de profilering ‘beroepsonderwijs’ staan nu vakken op het programma die specifiek zijn voor het werkveld van ‘zorg en welzijn’, zoals Facilitaire dienst A en B, Zorgend handelen 2: verpleeg- en zorgvaardigheden en Psychiatrie. Tijdens de vakdidactiek komen specifieke onderwijsconcepten aan de orde die relevant zijn voor de bovenbouw van het vmbo en het mbo, zoals ‘werkpleksimulatie’ en ‘competentiegericht opleiden’.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 29
In het derde jaar maakt de student ook kennis met het werkveld van de toekomstige leerling via twee werkveldoriëntaties. Bij de profilering ‘voortgezet onderwijs’, volgt de student voor 30 studiepunten vakken bij de opleiding Biologie om zo bekwaam te zijn om in de onderbouw van het voortgezet onderwijs lessen Biologie te geven, naast de lessen Verzorging, waar de student bevoegd voor wordt. De vakdidactiek en het werkplekleren zijn nu gericht op de onderbouw van havo/vwo/vmbo. In het vierde studiejaar is toepassing van het geleerde in de LiO-stage en bij het vervaardigen van een afstudeerwerkstuk aan de orde. Bij de modulen vakdidactiek en de modulen waarin een duidelijke vakdidactische context aanwezig is, zoals Risicogedrag en Jongeren I en II, speelt lesmateriaal zoals dat gebruikt wordt in de beroepspraktijk een belangrijke rol. Studenten krijgen daarnaast ook te maken met additioneel lesmateriaal, zowel analoog als digitaal, dat door beroepsorganisaties is ontwikkeld. Bijvoorbeeld lesmateriaal dat door het Kennis- en Ontwikkel Centrum voor de Uiterlijke verzorging is ontwikkeld op het gebied van persoonlijke verzorging en uiterlijke verzorging en materiaal dat door het Kenniscentrum voor leren in de praktijk in Zorg, Welzijn en Sport is ontwikkeld voor het vmbo en het mbo op gebied van zorg, welzijn en sport. Bij de vakmodule ‘Leefstijl en Gezondheid’ wordt dieper ingegaan op een aantal onderzoeksfacetten, gericht op onderzoek naar gezondheidsdeterminanten. Voor deze module doen de studenten tijdens hun stage een praktijkonderzoek naar gezondheidsdeterminanten bij jongeren. Bij werkplekleren wordt in de praktijk van het onderwijs geleerd (in de vorm van stage of van een onderwijsbaan) en wordt de leerstof van de opleiding toegepast en geïntegreerd met de praktijk (competentiegericht leren). Zo maakt de student tijdens werkveldoriëntaties kennis met het toekomstige werkveld van de leerling en staat de vakdidactiek in het teken van oriëntatie op beroepen in het werkveld van Zorg en Welzijn (vmbo) en voorbereiding op beroepen in Zorg, Welzijn, Sport en Dienstverlening (mbo, niveau 1 t/m 4). Het werkplekleren zal plaatsvinden in de bovenbouw van het vmbo of in het mbo. Ook kan de student kiezen voor een stage in het Praktijkonderwijs. Ook is binnen deze opleiding sprake een geleidelijke vermindering van kennisgerichte modulen naarmate de student in de studie vordert en de toename van didactische modulen en modulen waarin de basiskennis wordt toegepast in de praktijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 30
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen Studielast In de respectieve studiegidsen wordt de studielast per programmaonderdeel gespecificeerd. In de module-evaluaties wordt onderzocht of de feitelijke studielast van de student overeenkomt met de geplande studielast. Bij afwijkingen wordt nagegaan (bijvoorbeeld via focusgesprekken met studenten) wat de oorzaak is en of er verbetermaatregelen moeten worden genomen. Iets wat (zie bij de opleidingsspecifieke bevindingen) ook in de praktijk wordt gebracht. Zie voorts onder facet 4.2 ‘Studiebegeleiding’. Extra aandacht betreffende de studielast krijgt de groeiende groep deeltijdstudenten die verkorte trajecten doorlopen. Met hen wordt op basis van intake een studiecontract opgesteld met een maatwerkroute, waarbij ook gekeken wordt naar een per individu haalbare studielast en de spreiding daarvan. Het auditteam is van mening, dat het systeem van ‘studiecontracten’ een effectief middel is om de wederzijdse verwachtingen en verplichtingen helder te maken. Bindend afwijzend studieadvies Het eerste jaar heeft aan het eind een harde cesuur: het bindend afwijzend studieadvies (BAS). De studenten moeten voldoen aan een aantal minimumeisen, die HvA-breed zijn vastgesteld. Aan het einde van jaar 2 moeten studenten hun propedeuse hebben behaald, zo niet dan volgt alsnog een BAS. Deze eis maakt het voor de studenten jaar 1 (en 2) noodzakelijk hun organisatorische competentie goed in orde te hebben. Contacturen Docenten en studenten wijzen er op dat het aantal ‘fysieke’ contacturen tussen docent en student weliswaar beperkt is, maar dat de studie-intensiteit ook bepaald wordt door de stagewerkzaamheden van de student en de voorbereiding die dit kost. Concreet geven studenten aan dat zij, afhankelijk van het studiejaar, meer dan 30 uur per week aan de studie besteden. Navraag tijdens de audit bij studenten laat zien dat zij het aantal contacturen en de studielast als voldoende beoordelen. Met name in perioden dat er naast lessen op de opleiding ook stages geprogrammeerd zijn, is de druk groot maar ‘wel te doen’. Het aantal contacturen is aangepast aan de doelgroep (voltijd-, deeltijdstudenten) en verschilt voorts per opleidingsjaar. In het eerste jaar wordt voor voltijdstudenten de HvA-norm gehanteerd van 16 contacturen per lesweek, buiten de stage. In de hogere jaren neemt het aantal contacturen af, conform het principe van toenemende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In het vierde studiejaar besteedt de student veel tijd aan zijn werk op de school in het LiO-traject en aan het afstudeerproduct. Er zijn dan nog slechts enkele contacturen geprogrammeerd. De gemiddelde werkweek Per leerjaar van de voltijdopleiding ziet de gemiddelde werkweek van studenten er als volgt uit: Ten aanzien van het eerste jaar is met ingang van het studiejaar 2008/2009 besloten om de eerstejaars studenten aan het begin van het studiejaar vier dagen per week les te geven. Hiermee wil de opleiding de binding met de opleiding vergroten en het studieritme verbeteren. Vanaf november 2009 worden de eerstejaars studenten – vanwege de start van de duale stages – nog drie en halve dag per week ingeroosterd. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 31
Duale studenten hebben dan de mogelijkheid anderhalve dag op hun stage school door te brengen. Het aantal contacturen (24 uur) blijft echter gelijk. In het tweede leerjaar van de opleiding neemt het aandeel van de stages geleidelijk toe. Ook in dit jaar slaagt de opleiding erin het aantal van 15 contacturen (semester 1) en 13 lesuren (semester 2) in te roosteren, verspreid over twee à drie lesdagen per week. In het derde leerjaar neemt het aantal lesuren slechts zeer gering af, terwijl de omvang van de stage toeneemt (twee à drie dagen per week). De twee collegedagen per week waarop de contacturen (10 uur) voor de derdejaars zijn ingeroosterd, zijn dan ook intensief. Van studenten wordt buiten de colleges steeds meer verwacht. In het vierde leerjaar – de afstudeerfase van de opleiding – staat de student voornamelijk voor de klas. Op drie à vier dagen per week wordt er stage gelopen en op één dag worden er contacturen ingepland voor studieloopbaanbegeleiding, het afstudeerproduct en supervisie. Vanaf het studiejaar 2009/2010 wordt in het vierde leerjaar de verplichte minor in principe in één semester geprogrammeerd. Dit betekent dat studenten gedurende een halfjaar (30 stp) intensief aan een samenhangend aanvullend keuzeprogramma binnen of buiten de HvA zullen werken. Het aantal contacturen zal daardoor veranderen.
Voor de deeltijdstudenten zijn in ieder jaar in vergelijking met voltijdstudenten minder contacturen, waar dan wel een groter aantal uren zelfstudie tegenover staat. Studenten, zo blijkt uit STM, zijn tevreden over de studielast / studeerbaarheid van de respectieve programma’s. Een beeld dat tijdens de audit werd bevestigd. Niet in alle opzichten, zie hieronder, maar het algemene beeld is positief. Ten slotte Voor zover er studiebelemmerende factoren zijn, besteedt de Afdeling vo/bve daar voldoende aandacht aan: focusgesprekken en - bij de deeltijdopleidingen- de studiecontracten zijn daarbij belangrijke instrumenten. II Consumptieve Techniek Uit het overzicht van het aantal contacturen dat op de opleiding Consumptieve Techniek blijkt, dat voor de voltijd opleiding het aantal geprogrammeerde college-uren in de propedeuse van de opleiding het grootst is (circa 16 lesuren per week) en in de afstudeerfase van de opleiding afneemt tot 8, exclusief verplichtingen voor de minor. In de loop van de opleiding neemt het accent op het werkplekleren en de stages in de opleidings- en samenwerkingsscholen van de afdeling vo/bve toe. In het tweede en derde jaar van de opleiding neemt het aandeel van de stages geleidelijk toe. In deze jaren worden ongeveer tien lesuren per week ingeroosterd, gespreid over twee lesdagen per week. De studenten lopen hiernaast twee dagen stage. In het vierde studiejaar staat de student voornamelijk voor de klas. Op drie à vier dagen per week is hij verbonden aan een opleidings- of samenwerkingsschool van de afdeling vo/bve, op één dag per week worden er nog contacturen georganiseerd door de opleiding in het kader van studieloopbaanbegeleiding, supervisie en begeleiding van het afstudeerproduct. Daarnaast volgen de meeste studenten van de opleiding Consumptieve Techniek in het eerste semester onderwijs in het kader van een minor. De omvang van het aantal contacturen dat hiermee gemoeid is, is zeer divers. De bestede uren van de studenten variëren per student en per fase van de opleiding en het is voor de opleiding niet gemakkelijk daarvan een betrouwbaar beeld te verkrijgen. Bij het STM-onderzoek 2007-2008 gaven de voltijd studenten aan gemiddeld ruim 30 uur per week aan hun studie te besteden; voor de deeltijd zijn de getallen 26,3 uur per week voor de eerstejaars en 23,7 uur per week voor de ouderejaars (gemiddeld 22,7uur per week). Voltijdstudenten geven aan meer tijd aan hun studie te besteden dan deeltijdstudenten, het verschil is echter gering. De totale gerealiseerde studielast blijft aanmerkelijk onder de 40 uur per week (zie hierna). De deeltijdstudenten geven aan in de STM 2007 tevreden te zijn over de studeerbaarheid. Over het aantal contacturen met docenten zijn de eerstejaars tevreden. Zij geven hier een 3,4 voor. Ouderejaars geven in 2007 een 3,3 en in 2008 een 2,6.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 32
Het blijkt dat studenten behoefte hebben aan meer contacturen. Over het aantal uren dat besteed wordt aan de totale studie zijn de deeltijdstudenten ook tevreden. Gemiddeld besteden de deeltijdstudenten 24,6 uur per week (in 2008) aan de studie. Van deeltijdstudenten wordt tijdens het intakegesprek gevraagd ten minste 20 uur per week beschikbaar te hebben voor hun studie. De opleiding heeft het deeltijdonderwijs op één dag geconcentreerd. Doordat ieder studiejaar op één vaste dag les heeft, kunnen studenten hun studieplanning efficiënt en effectief organiseren. In dit verband is het van belang op te merken dat studenten de studielast bij beide opleidingen als voldoende beoordelen. Wel gaven deeltijdstudenten aan dat voor hen de belasting erg groot is gedurende de hele studie: bij de aanvang van de studie door de theoretische component en tijdens de tweede fase van de studie door de buitenschoolse component. Voltijdstudenten hebben hier over het algemeen minder problemen mee. III Gezondheidszorg en Welzijn Voor de voltijd opleiding is het aantal geprogrammeerde college-uren in de propedeutische fase van de opleiding het grootst is (13-14 lesuren per week) en in de afstudeerfase van de opleiding afneemt tot 6, exclusief verplichtingen voor de minor. In de loop van de opleiding neemt het accent op het werkplekleren en de stages in de opleidings- en samenwerkingsscholen van de Afdeling vo/bve toe. In het tweede en derde jaar van de opleiding neemt het aandeel van de stages geleidelijk toe. In deze jaren worden ongeveer 10 lesuren per week ingeroosterd, gespreid over twee lesdagen per week. De studenten lopen hiernaast twee dagen stage. In het vierde studiejaar staan de studenten voornamelijk voor de klas. Voor studenten met een afgeronde paramedische beroepsopleiding is er een 2-jarig programma opgesteld. Studenten met een aanverwante mbo-4 opleiding en relevante werkervaring zullen het studieprogramma in ongeveer 2 ½ tot 3 jaar af kunnen ronden. Voor de deeltijdstudenten worden de lessen op één middag en avond geroosterd (dinsdag van 13.00-21.15 uur), voor de voltijdstudenten op meerdere momenten in de week. Door het geringe aantal voltijdstudenten is het niet mogelijk voor hen alle lessen apart te programmeren. Zij volgen een deel van de lessen samen met de deeltijdstudenten. Voor de deeltijdstudenten worden er de eerste drie studiejaren tien lesuren per week geroosterd. Hiernaast lopen de deeltijdstudenten stage op andere dagdelen. Een groot deel van de deeltijdstudenten loopt geen stage, maar heeft een baan als onbevoegd docent Zorg en Welzijn. Het werkplekleren vindt dan plaats op de school waar de student een betrekking heeft. De opbouw van het vierde studiejaar is verder gelijk aan die van de voltijd opleiding. Bij het STM-onderzoek 2008 gaven de voltijd studenten van de opleiding aan gemiddeld 31 uur per week aan hun studie te besteden; voor de deeltijd zijn de getallen 29,8 uur per week voor de eerstejaars en 26,9 uur per week voor de ouderejaars (gemiddeld 28,1 uur per week). Voltijdstudenten geven dus aan iets meer tijd aan hun studie te besteden dan deeltijdstudenten, het verschil is echter gering. De deeltijdstudenten geven in de STM 2008 aan tevreden te zijn over de studeerbaarheid. Ook de voltijdstudenten geven dit aan in de STM 2007. Over het aantal contacturen met docenten zijn de eerstejaars deeltijd het meest tevreden. Zij geven hier een 3,7 voor. Ouderejaars een 3,5. Dit ligt boven het domeingemiddelde van 3,2. Over het aantal uren dat besteed wordt aan de studie zijn de deeltijdstudenten iets minder tevreden. Hier geven zowel de eerstejaars als de ouderejaars een 3,0 voor. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat 67 procent van de eerstejaars en 59 procent van de ouderejaars aangeeft dat de opleiding teveel tijd vraagt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 33
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek? Oordeel: goed Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen ‘Reguliere’ instroom De vierjarige opleiding is toegankelijk voor studenten met een diploma havo, vwo of mbo-4. Studenten die niet over deze vooropleiding beschikken maar die ouder zijn dan 21 jaar kunnen worden toegelaten op basis van een positief resultaat van de zogenaamde 21+-toets. De 21+-toets bestaat uit een taaltoets en een vakinhoudelijke toets. Studenten met een buitenlands diploma kunnen instromen als zij een door de HvA goedgekeurd diploma hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse mbo-4, havo- of vwo-diploma en het Nederlands voldoende beheersen. Intake, vrijstellingen Voltijdstudenten worden op grond van bovenstaande regels zonder meer toegelaten. Met deeltijdstudenten wordt, na inschrijving, altijd een intakegesprek gevoerd om eventuele vrijstellingen te kunnen vaststellen. Het gesprek wordt gevoerd met een daartoe aangewezen docent van de desbetreffende opleiding. Op grond van eerdere opleidingen of werkervaring worden aan de hand van vastgestelde intake-procedures voor de algemene beroepsvoorbereiding, Werkplekleren en voor vakonderdelen vrijstellingen bepaald en vastgelegd in een door de Examencommissie van de opleiding goed te keuren studiecontract. Studenten die het auditteam tijdens de audit heeft gesproken, meldden dat de overgang van hun vooropleiding naar de lerarenopleiding sterk afhangt van hun motivatie en van het niveau van de vooropleiding. Studenten geven zelf aan dat mbo’ers het vaak erg moeilijk hebben. Na de propedeuse neemt het aantal vanuit het mbo ingestroomde studenten sterk af. Vwo’ers geven aan dat de opleiding goed te doen is. Hun studieresultaten zijn in de regel goed. Ten slotte Voor de voltijd- en deeltijdopleidingen Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg en Welzijn is de aansluiting met het niveau (en de motivatie) van de instromende studenten goed. Zoals uit het onderstaande moge blijken. II Consumptieve Techniek De instroom in de voltijdopleiding is al jaren zeer laag (2007: 4 studenten). In 2008 hebben 3 studenten zich aangemeld. De lage instroom wordt mogelijk veroorzaakt door te weinig voorlichting- en wervingsactiviteiten. Hier is geruime tijd geen prioriteit aan gegeven, maar inmiddels is dit wel het geval. De instroom in de deeltijdopleiding is de afgelopen jaren redelijk stabiel gebleven (gemiddeld 22 studenten), behalve in 2007 (2007: 10 studenten, 2008: 22 studenten). Vermoedelijk is de lage instroom in 2007 veroorzaakt door de vraag over het wel- of niet doorgaan van de voorbereidende lerarenopleiding. Er heeft in 2006 te weinig voorlichting plaatsgevonden vanwege deze onzekerheid. Interessant is de constatering dat taalondersteuning aan mbo-leerlingen een van de speerpunten is van het hedendaags Consumptieve Techniek onderwijs. Deze lerarenopleiding voorziet in de noodzakelijke competenties op dit terrein, maar aan de orthopedagogische vaklessen dient nog de nodige aandacht te worden besteed vanwege deze specifieke doelgroep. Het auditteam vindt dit een prima initiatief.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 34
Met alle deeltijd- en voltijdstudenten wordt een uitgebreid intakegesprek gehouden, waarin gekeken wordt welke elders verworven competenties de student aantoonbaar kan maken op grond van vooropleiding en werkervaring. Dit gebeurt aan de hand van een vrijstellingenmatrix. Deze matrix is uitgewerkt naar het model van andere hbo-opleidingen als hbo-Verpleegkunde, hboDiëtetiek, Lerarenopleidingen Consumptieve Technieken en PABO. Ook studenten met aanverwante mbo-4 opleidingen komen in aanmerking voor een aantal vrijstellingen. Op basis van de verkregen vrijstellingen in het intakegesprek wordt vervolgens een studietraject op maat samengesteld. Dit studietraject wordt vastgelegd in een studiecontract. In de praktijk betekent het dat ongeveer 30 procent van de deeltijdstudenten de studie in verkorte tijd kan doorlopen. III Gezondheidszorg en Welzijn De instroom in de deeltijdopleiding is de afgelopen jaren redelijk stabiel. Het afgelopen jaar is de instroom iets toegenomen (2007: 26 studenten, 2008: 44 studenten). De instroom in de voltijdopleiding is al jaren zeer laag (2006: 8 studenten, 2007: 2 studenten). Het afgelopen jaar is er een plotselinge stijging (2008: 15 studenten). Voor zowel de deeltijd- als de voltijdopleiding geldt dat er een toename is in het aantal allochtone studenten dat met de studie start. Het betreft hier studenten, afkomstig van de Nederlandse Antillen, Bonaire en Suriname. Maar ook studenten van Marokkaanse en Turkse nationaliteit. De instroom in de deeltijdopleiding bestaat voor 46 procent uit abituriënten van verschillende mbo4 opleidingen (doktersassistenten, verpleegkundigen, onderwijsassistenten, woonbegeleiders, e.d). Daarnaast heeft bijna 25 procent een afgeronde hbo- of wo opleiding. De instroom in de voltijd opleiding bestaat voor 60 procent uit studenten met een vooropleiding op mbo-4-niveau en 33 procent uit havisten, veelal met een Cultuur en Maatschappij of een Economie en maatschappij profiel. Studenten met een baan als onbevoegd docent kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van (een deel van) de werkplekleren onderdelen. Voor studenten die wel bevoegd zijn om les te geven in een ander vak, verloopt het vrijstellingenbeleid nog niet optimaal, zo geeft de opleiding aan. Hier zou een EVC-assessment mogelijk uitkomst bieden. Vervolgens wordt een studietraject op maat samengesteld, dat vastgelegd wordt in een studiecontract. In de praktijk betekent het dat ruim 50 procent van de deeltijdstudenten de studie in verkorte tijd kan doorlopen. Voor studenten met een afgeronde paramedische beroepsopleiding heeft de opleiding sinds dit jaar een verkort traject opgezet, waarmee de student in twee jaar tijd kan afstuderen. Sinds dit jaar kunnen ook binnen deze opleiding studenten die over onvoldoende vooropleiding beschikken kiezen voor het Voorbereidend Leerjaar. Wanneer dit voor alle vakken met een voldoende wordt afgesloten, is de student toegelaten. Tijdens het Voorbereidend Leerjaar worden deficiënties weggewerkt op het gebied van de Nederlandse taal, Scheikunde, Wiskunde en Biologie (met name de menskunde). Met alle deeltijdstudenten wordt een uitgebreid intakegesprek gehouden, waarin gekeken wordt welke elders verworven competenties de student aantoonbaar heeft op grond van vooropleiding en werkervaring. Dit gebeurt aan de hand van een fijnmazige matrix. Deze matrix is uitgewerkt naar aanverwante hbo-opleidingen als hbo-Fysiotherapie/ergotherapie, hbo-Verpleegkunde, hboDiëtetiek, hbo-SPH. Ook studenten met aanverwante mbo-4 opleidingen komen in aanmerking voor een aantal vrijstellingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 35
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Voldoet de opleiding aan de formele eis (240 EC) m.b.t. de omvang van het curriculum van een HBO bachelor opleiding?
Oordeel: voldoende Consumptieve techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen Wij hebben het totale aantal studiepunten voor de Tweedegraads lerarenopleiding in onderstaande tabel weergegeven.
onderdeel vak en vakdidactiek algemene beroepsvoorbereiding werkplekleren metawerk afstudeerproduct keuzepunten minor totaal
vierjarige opleiding (vt en dt)
kopopleiding (vt)
studiepunten 96 24 60 18 9 3 30 240
studiepunten
percentage 40 procent 10 procent 25 procent 8 procent 4 procent 1 procent 12 procent 100 procent
8 22 30 * 0 0 0 60
percentage 13 procent 37 procent 50 procent * 0 procent 0 procent 0 procent 100 procent
* metawerk is geïntegreerd in de begeleiding van werkplekleren
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 36
Facet 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud Criteria Het facet ‘Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Is het didactisch concept in lijn met de doelstellingen? Sluiten de werkvormen aan bij het didactisch concept?
Oordeel: voldoende Consumptieve techniek (alle varianten)
Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten) Bevindingen I Algemeen Didactisch concept In het didactisch concept staan de volgende noties centraal: kennisintensief, omgevingsgericht en persoonsgericht. Deze zijn in algemene termen als volgt vertaald naar de vormgeving van het programma: Kennisintensief komt tot uitdrukking in de aandacht voor het beheersen van kennis als voorwaarde voor competent handelen en in de aandacht voor het verwerven van het hboniveau. Het kennisaspect komt primair aan bod in de pijlers vak/vakdidactiek en ABV, toepassing van kennis vindt plaats in het Werkplekleren. Omgevingsgerichtheid vindt plaats in met name het Werkplekleren, waar studenten geconfronteerd worden met de hedendaagse schoolpraktijk en de wereld van de leerlingen. Daarnaast besteedt ook ABV aandacht aan omgevingsaspecten (onderwijsontwikkelingen, leerling-achtergronden, interculturaliteit enz.). In metawerk gaat de student in op deze aspecten bij het formuleren van een visie op leraarschap en het maken van persoonlijke keuzes binnen het curriculum. Persoonsgerichtheid staat centraal binnen het Metawerk, waar de student reflecteert op de persoonlijke competentieontwikkeling. Het portfolio en het POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) zijn de daarbij behorende didactische middelen, welke ook in de andere pijlers, en vooral in het werkplekleren, gebruikt worden. Werkvormen De pijler Vak/Vakdidactiek kent een evenwichtige mix van werkvormen: hoorcolleges, werkgroepen, vaardigheidstrainingen, individuele begeleiding. In de pijler ABV wordt vooral gebruik gemaakt van samenwerkend leren en andere activerende werkvormen. In de pijler Metawerk wordt gebruik gemaakt van werkvormen als praktijkonderzoek, videoreflectie en intervisie. Dubbele bodem Typerend voor een lerarenopleiding is de dubbele bodem: het gaat om leren en over leren: het leren van de student en het leren van leerlingen. Studenten doen kennis op van leren, mede aan de hand van hun eigen leerproces. Bij leerstof komt steeds de vraag naar voren: begrijp ik dit én kan ik het een ander uitleggen. Opleiders en het opleidingsprogramma functioneren als spiegel en voorbeeld voor de student. In alle pijlers wordt waar mogelijk en zinvol dit aspect van de dubbele bodem aangegrepen om het leren te ondersteunen en de beroepsgerichtheid te verhelderen. Opleidingsscholen Het didactische concept wordt gedeeld door de opleidings- en samenwerkingsscholen. In de keuze voor competentiegericht opleiden staat de ontwikkeling van de student centraal, met het POP en het portfolio als instrumenten die studenten zowel op de opleiding als op de school gebruiken. In de tripartiete overeenkomst, die voor elk individueel leerwerktraject wordt afgesloten, staan bijvoorbeeld POP en Reflectie expliciet genoemd als kernelementen van het opleidingsconcept. Overigens werken scholen, als gevolg van de invoering van de wet BIO, binnen het eigen ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 37
personeelsbeleid met dezelfde competenties en gaan zij in toenemende mate gebruik maken van portfolio’s en POP’s voor de medewerkers. ICT en digitale didactiek Omgaan met ICT speelt in het gehele curriculum een belangrijke rol, naast de andere middelen om lessen vorm te geven. Zo leren de studenten tijdens de propedeuse een logische, digitaal ondersteunde presentatie te maken. Hierbij maken ze gebruik van onder andere video- en/of geluidsmateriaal, presentatieprogramma’s als PowerPoint en een digitaal kantoor (BSCW). In de loop van hun studie leren studenten ook andere toepassingen te gebruiken (denk aan Word, Excel, internet zoekprogramma’s, Inspiration). Op verschillende momenten in hun studie gebruiken studenten het internet als een didactisch middel. Zo moeten zij bij de vakmodule Massamedia een Webquest maken. Ten slotte Onder de strakke regie van de Afdeling vo/bve hebben haar opleidingen het didactisch concept en de daarmee samenhangende variëteit aan werkvormen volledig geïmplementeerd op een wijze die recht doet aan de doelstellingen van de opleidingen. Wat dat betreft beantwoorden de opleidingen geheel aan datgene wat men van een lerarenopleiding mag verwachten. II Consumptieve Techniek De opleiding Consumptieve Techniek hanteert binnen de lessen een diversiteit aan werkvormen. De keuze voor een bepaalde werkvorm hangt af van de specifieke doelen van de module. Ten eerste zijn de gekozen werkvormen gerelateerd aan de drie aspecten van een competentie: kennis, vaardigheden en houding. Bij modulen waarbij het verwerven van cognitie (kennis en mentale vaardigheden) een centrale rol speelt, worden hoorcolleges gegeven, afgewisseld met onderwijsleer- en klassengesprekken, gecombineerd met werkvormen waarbij samenwerkend leren centraal staat. Bij het aanleren van psychomotorische vaardigheden staan werkvormen centraal, waarbij manuele vaardigheden, presentatievaardigheden en praktische vaardigheden aan de orde komen. In het onderwijs gericht op houding en attitude dat voor Consumptieve Techniek een belangrijk gebied is staan discussiewerkvormen en simulatie- en rollenspellen centraal. De opleiding vindt het belangrijk om studenten te laten zien wat de transferwaarde is van bepaalde werkvormen: welke werkvormen zijn geschikt en minder geschikt om met leerlingen in de klas te doen en hoe kun je dit als docent aanpassen dan wel toepassen. De focus in theoriegerichte modulen ligt op het verwerven van kennis. De studenten bestuderen literatuur vooraf en deze wordt in de les behandeld, vaak aan de hand van een powerpoint presentatie, afgewisseld met filmfragmenten en onderwijsleergesprekken. De modulen worden veelal afgesloten met een schriftelijk tentamen. Soms wordt tevens een toepassingopdracht gemaakt. Voorbeelden van theoriegerichte modulen zijn: basis natuurwetenschappen (scheikunde, biologie en microbiologie), levensmiddelentechnologie en veiligheid & hygiëne. Binnen de vakleerlijn praktijk, Koken, Serveren of Brood/Banket worden ook sociale en commerciële vaardigheden geoefend. Deze vaardigheden spelen in de consumptieve beroepen een grote rol. Het oefenen gebeurt vooral door middel van rollenspelen, simulaties en toepassingen. Binnen de vakdidactische leerlijn ligt de focus op het toepassen van theoretische concepten in de praktijk. De studenten maken bijvoorbeeld lesplannen met een verantwoording van de gemaakte keuzes. Er wordt gewerkt met de eerder genoemde minilessen waarbij de studenten in een veilige situatie het lesgeven oefenen, met klasgenoten in de rol van de leerlingen. Bij het de voorbereiding, de uitvoering en de nabespreking van deze minilessen wordt er veel nadruk gelegd op feedback en reflectie. III Gezondheidszorg en Welzijn De keuze voor een bepaalde werkvorm hangt af van de specifieke doelen van de module. Ten eerste zijn de gekozen werkvormen gerelateerd aan de drie aspecten van een competentie:
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 38
kennis, vaardigheden en houding. Bij modulen waarbij het verwerven van kennis een centrale rol speelt, worden hoorcolleges gegeven, afgewisseld met onderwijsleergesprekken vaak gecombineerd met werkvormen waarbij samenwerkend leren centraal staat. Bij het aanleren van vaardigheden staan werkvormen centraal, waarbij presentatievaardigheden en praktische aardigheden gericht op voeding, schoonmaak/onderhoud, verpleegkundig handelen, EHBO of persoonlijke/uiterlijke verzorging aan de orde komen. In het onderwijs gericht op houding, wat voor Gezondheidszorg en Welzijn een belangrijk terrein is, staan discussiewerkvormen en simulatie- en rollenspellen centraal. Centraal uitgangspunt hierbij is dat het gaat om competenties, met andere woorden de hierboven geschetste driedeling wordt zoveel mogelijk geïntegreerd aangeboden. De focus in theoriegerichte modulen ligt op het verwerven van kennis. De modulen worden veelal afgesloten met een schriftelijk tentamen. Soms wordt tevens een toepassingopdracht gemaakt. Voorbeelden van theoriegerichte modulen zijn: Basis natuurwetenschappen (scheikunde en microbiologie en hygiëne), Weet wat je eet, Voedingsleer, Gezond en ziek, Levensfase, Psychiatrie, De consument en Budgetteren. Bij de vakdidactische modulen ligt de focus op het toepassen van theoretische concepten in de praktijk. De studenten maken bijvoorbeeld lesplannen met een verantwoording van de gemaakte keuzes. Ook binnen deze opleiding wordt gewerkt met de hiervoor genoemde minilessen. Uitwisseling en reflectie vinden ook plaats aan de hand van DVD-opnames van de eigen lespraktijk op school. Hierbij worden theoretische inzichten op de eigen lessen toegepast; kennisontwikkeling vindt ook plaats door het uitwisselen van ervaring tussen de studenten. Zo worden de studenten direct op de schoolpraktijk voorbereid.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 39
Facet 2.8. Beoordeling en Toetsing Criterium Het facet ‘Beoordeling en Toetsing’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt door de beoordelingen, toetsingen en examens adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen I Algemeen Relatie leerdoelen en toetsvorm Op landelijk niveau is afgesproken dat de toetsing en examinering voldoen aan de volgende eisen: transparantie van toetsing en examinering, intersubjectiviteit van beoordeling, een in belangrijke mate curriculumonafhankelijke inrichting van examens en betrokkenheid van begeleiders uit de beroepspraktijk bij de beoordeling van het feitelijk functioneren in de beroepspraktijk. De Afdeling vo/bve vervult een voortrekkersrol in landelijke en regionale netwerken op het gebied van de ontwikkeling van competentie assessments. Vanuit de Afdeling vo/bve is een belangrijke bijdrage geleverd aan de ADEF-werkgroep ‘Competentiegericht opleiden en beoordelen’. Dit heeft geresulteerd in een instrumentenmap voor assessments in de lerarenopleiding. Sinds 2005 werkt de Afdeling vo/bve planmatig aan de verbetering van het toetsbeleid. De doelen hiervan zijn gebaseerd op een analyse van kansen en knelpunten in de toetspraktijk, zowel binnen de opleiding als op landelijk niveau. Er is een inventarisatie gemaakt van de toetspraktijk binnen de opleidingen. Dit heeft geresulteerd in een projectplan voor de uitwerking van het toetsbeleid. Het toetsbeleid voor 2008-2009 is vastgesteld in de notitie Toetsbeleid Afdeling vo/bve. De opleidingen hanteren per pijler een scala aan toetsvormen (diagnostisch, summatief en via feedback): instaptoets, (proef)tentamen, (proef)presentatie, peer assessment, practicumopdracht, rollenspel, simulatie, portfolio, handelingstoets, beroepsvaardighedentoets, leer- werkopdrachten, bekwaamheidsproeven. Op basis van de bestudeerde toetsen constateert het auditteam, dat er sprake is van veel diversiteit in toets- en beoordelingsvormen. Het toetsbeleid is gespecificeerd in het toetsbeleidsplan van de afdeling vo/bve. Daarin worden de algemene contouren voor het toetsbeleid aangegeven. De opleidingen onderzoeken binnen deze kaders wat de optimale mix van toetsen is, hoeveel er getoetst wordt, etc. Door middel van evaluaties wordt gekeken wat de studenten van de toetsen vinden en worden toetsen eventueel bijgesteld. Op deze manier ontstaat er een mix van toetsen die steeds beter past bij de verschillende opleidingen. Kwaliteitsbewaking toetsen & beoordelen In 2008-2009 is een start gemaakt met het instellen van toetscommissies en een toetsplatform waarin alle toetscommissies zijn vertegenwoordigd. Vanaf 2009-2010 zal in elke opleiding/stuurgroep een toetscommissie functioneert. Toetscommissies hebben de volgende taken en verantwoordelijkheden: De kwaliteit van toetsen en beoordelingsinstrumenten evalueren en bijdragen aan verbetering. Bewaken dat de toetsing in overeenstemming is met de uitgangspunten voor de opbouw en samenhang van het curriculum en het toetsprogramma, de daarbij geformuleerde niveaueisen en dat er afstemming is tussen de curriculumpijlers. Bewaken van de toetscyclus. Zorgen dat opleiders de procedures en handvatten voor toetsen en beoordelen hanteren zoals bedoeld (communicatie, ondersteunen, handhaving). Knelpunten die pijleroverstijgend zijn inbrengen in het Toetsplatform. De belangrijkste taak van toetscommissie is het bijdragen aan de borging van de kwaliteit van individuele toetsen. Hierbij vormen de kwaliteitscriteria voor kennistoetsen een hulpmiddel. De commissie beoordeelt zaken als: ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 40
type, inhoud en niveau van de beoordelingscriteria; taalgebruik, omvang en samenstelling van de toets; de normering en de toepassing van de beoordelingscriteria; transparantie: is de student tijdig bekend met de toetsvorm, de beoordelingscriteria en de normering?
De in het studiejaar 2008-2009 ingestelde commissie ‘Kwaliteitsbewaking Examens’, een subcommissie van de examencommissie, krijgt als belangrijkste taak te onderzoeken of afstudeerproducten en portfolio’s met bijbehorende beoordelingen voldoen aan het beoogde bachelorniveau. De commissie zal met ingang van het studiejaar 2009-2010 elk studiejaar steekproefsgewijs minimaal tien afstudeerproducten en eindportfolio’s bekijken. Elke opleiding komt systematisch elke twee of drie jaar aan de beurt. Studenten geven tijdens de audit aan dat zij tevreden zijn over de kwaliteit van de toetsen. Dit blijkt ook uit de resultaten van de STM. Voor hen, zo blijkt, zijn ook de toetsing van lessen/lesevaluaties van belang. Dit laatste gebeurt door de leerkracht op de onderwijsinstelling waar de student stage loopt en (incidenteel) door de docent van de opleiding. Over het algemeen zijn studenten tevreden over de terugkoppeling die zij ontvangen naar aanleiding van hun lessen en/of toetsen.. Ter bevordering van de intersubjectiviteit betrekt de Afdeling vo/bve het veld zoveel mogelijk bij de beoordeling van zijn studenten. Dat gebeurt op verschillende momenten. Hoewel de eindverantwoordelijkheid nadrukkelijk blijft liggen bij de opleiding, zijn de werkbegeleiders op de scholen medebeoordelaar van de leerwerktrajecten. Daarnaast speelt het veld een beoordelende rol bij de bekwaamheidsproeven 2 en 3. Voor borging van de kwaliteit en de intersubjectiviteit van de bekwaamheidsproeven organiseert de Afdeling assessorentrainingen waar zowel eigen docenten als docenten uit het onderwijs, die later als veldassessor gaan optreden, aan deelnemen. Tenslotte De Afdeling vo/bve besteedt bijzonder veel aandacht aan de kwaliteitsborging van toetsen & beoordelen. Dit leidt niet alleen tot een verbetering van de validiteit van de toetsen en van de betrouwbaarheid van de beoordelingen, maar ook tot het snel signaleren van zwakke plekken en het treffen van maatregelen ter verbetering. Beide, dus ook het signaleren van zwakheden, beschouwt het auditteam als een sterk punt. Dat de kwaliteitsborging van toetsen en beoordelen een speerpunt is, beschouwt het auditteam overigens bij lerarenopleidingen als een vanzelfsprekende kerntaak. Het auditteam heeft bij de onderhavige opleidingen toetsen (en beoordelingen) ingezien en beoordeelt de kwaliteit ervan over het algemeen als voldoende geëigend voor het doel waarvoor zij zijn ontworpen. Gelet op de taakstelling van de (nog jonge) toetscommissies verwacht het auditteam dat er van hen een belangrijke impuls uitgaat ter verdere versterking van het toetsen en beoordelen. Opmerking: Binnen de Afdeling vo/bve is het systeem van het gezamenlijk ontwerpen van toetsen en het gezamenlijk beoordelen nog in ontwikkeling. Analyse van gegeven toetsen gebeurt wel, maar (nog) weinig systematisch. Dit is voor het auditteam aanleiding dit facet als voldoende en niet als goed te kwalificeren. Het gebruik van digitale toetsen staat nog in de kinderschoenen. II Consumptieve Techniek De opleiding Consumptieve Techniek gaat uit van de landelijk afgesproken kennisbasis. De opleiding heeft in een document beschreven, en het auditteam heeft dit tijdens de audit getoetst, welke toetsvormen de opleiding hanteert. De toetsvormen worden aangepast aan de leerdoelen van het vak. Hierbij is aangegeven wat getoetst wordt: kennis, vaardigheden, attitude of allen tegelijkertijd in de vorm van een competentie. Er is sprake van variatie in toetsvormen, rekening houdend met de hiervoor geschetste indeling van kennis, vaardigheden, attitude en competenties.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 41
Ongeveer 55 procent van afsluitende toetsing staat in het teken van (groeps)opdrachten, presentaties, mondelinge toetsen en demonstraties en 45 procent in de vorm van schriftelijke kennistoetsen of praktijktoetsen. Veel modulen kennen een combinatie van toetsvormen, waardoor zowel kennis, vaardigheden, attitude en competenties aan bod komen. Voor het toetsen van cognitieve beheersingsniveaus als kennis, begrip, toepassing en analyse worden verschillende middelen ingezet: schriftelijke tentamens met ‘open vragen’, het schrijven van een werkstuk of het presenteren van de resultaten van zelfstandig onderzoek. Reproduceerbare kennis wordt voornamelijk getoetst door middel van meerkeuze tentamens. Het auditteam heeft toetsen bestudeerd en hierbij gelet op het niveau van de vragen en de spreiding van de toetsen over de lesstof. Voor beide aandachtspunten geldt dat de toetsen voldoende kwaliteit hebben. De beheersing van vakdidactische vaardigheden wordt op praktische wijze getoetst: door middel van lesmateriaal dat door de student ontwikkeld en op de stageschool gebruikt wordt, en door middel van demonstratielessen op het instituut en op de stageschool. Aan de hand van een didactisch dossier laat de student zien hoe theoretische kennis vertaald wordt naar de onderwijspraktijk. De student stelt een portfolio op, dat wordt aangevoerd als bewijs van competent functioneren. Tijdens deze bekwaamheidsproef wordt mede aan de hand van de inhoud van het portfolio vastgesteld in hoeverre de student voldoende vakdidactisch competent is voor de afstudeerfase. Het eindproduct wordt door de begeleidende docent beoordeeld aan de hand van een lijst van afdelingsbreed vastgestelde criteria. In geval van twijfel overlegt de begeleidende docent met collega’s. Indien de begeleidende docent het product als voldoende heeft beoordeeld, kan het eindproduct op de school gepresenteerd worden. Studenten geven tijdens de audit aan dat zij tevreden zijn over de kwaliteit van de toetsen. Voor hen, zo blijkt, zijn ook de toetsing van lessen/lesevaluaties van belang. Dit laatste gebeurt door de leerkracht op de onderwijsinstelling waar de student stage loopt en (incidenteel) door de docent van de opleiding. Over het algemeen zijn studenten tevreden over de terugkoppeling die zij ontvangen naar aanleiding van hun lessen. III Gezondheidszorg & Welzijn De opleiding Gezondheidszorg en Welzijn gaat uit van de landelijk afgesproken kennisbasis. De daarop aansluitende kennisbank en de kennistoetsen moet landelijk nog ontwikkeld worden. Momenteel maakt de opleiding gebruik van eigen materiaal om beheersing van de kennisbasis te toetsen. Wanneer de landelijk opgestelde kennisbank en kennistoetsen gereed zijn, zullen deze geïmplementeerd worden. De opleiding maakt een onderscheid tussen kennistoetsen en vaardigheidstoetsen. Voor het toetsen van cognitieve beheersingsniveaus als begrip, toepassing en analyse worden verschillende middelen ingezet: schriftelijke tentamens met ‘open vragen’, het schrijven van een werkstuk of het presenteren van de resultaten van zelfstandig onderzoek. Evenals bij Consumptieve techniek is ook bij deze opleiding sprake van een gedifferentieerd gebruik van toetsen. Het auditteam heeft toetsen bestudeerd en hierbij gelet op het niveau van de vragen en de spreiding van de toetsen over de lesstof. Voor beide aandachtspunten geldt dat de toetsen voldoende kwaliteit hebben. Wat betreft de vaardigheidstoetsen is er sprake van een gedifferentieerd gebruik: bij een aantal modulen worden praktische vaardigheden getoetst. Bij een aantal modulen oefent de student de vaardigheden tijdens de lessen en wordt er afgetekend als de student de vaardigheid beheerst. In een reflectieverslag moet dit vervolgens aangetoond worden. De rol van het vakdidactisch dossier in het portfolio van de student wordt door de opleiding als ‘belangrijk’ gekwalificeerd. Aan de hand van het didactisch dossier laat de student zien hoe theoretische kennis vertaald wordt naar de onderwijspraktijk. In de praktijk komt dit neer op produkten die ontwikkeld zijn in het kader van werkplekleren, de modulen vakdidaktiek (onderbouw – vmbo – mbo) en enkele vakmodulen waaronder: Jongeren en Risicogedrag, Weet wat je eet en Toegepaste Voeding.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 42
Het eindproduct wordt door de begeleidende docent beoordeeld aan de hand van een lijst van afdelingsbreed vastgestelde criteria. In geval van twijfel overlegt de begeleidende docent met collega’s. Indien de begeleidende docent het product als voldoende heeft beoordeeld, kan het eindproduct op de school gepresenteerd worden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 43
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Drie facetten: 1. eisen hbo; 2. kwantiteit personeel; 3. kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO Criterium Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek: voldoende. (alle varianten)
Oordeel: goed Gezondheidszorg en Welzijn: goed (alle varianten) Bevindingen I Algemeen Relatie met het beroepenveld Medewerkers participeren in beroeps- en vakverenigingen, (inter)nationale en lokale netwerken, dragen bij en nemen deel aan (internationale) congressen. De opleiding ondersteunt professionele netwerken door het beschikbaar stellen van faciliteiten en formatie ten behoeve van het Regionaal Samenwerkingsverband Lerarenopleidingen, het landelijk expertisecentrum voor de Maatschappijvakken, het landelijk expertisecentrum voor Science en Techniek en het Instituut voor Geschiedenisdidactiek (IVGD). Ook nemen docenten deel aan de vijf diepte pilots-OPLIS die het Ministerie van OCW aan de regio heeft toegewezen. Verder zijn docenten van de afdeling binnen het zogenoemde ‘K3-project’ nauw betrokken bij de ontwikkeling van de landelijke kennisbases, kennistoetsen en kennisbanken. Ruim twintig docenten van de afdeling vo/bve verzorgen met enige regelmaat onderwijskundige en vak(didactische) publicaties ten behoeve van opleiding en werkveld of zijn auteur of redacteur (geweest) van actuele schoolmethoden. Van het onderwijzend personeel zijn 46 docenten voor een deel van hun aanstelling (0,15 fte) werkzaam in de beroepspraktijk, hetzij als Lokale Instituutsbegeleider (LIB, 12 docenten) op enkele van de ca. 60 samenwerkingsscholen, of als Instituutsopleider (IO, 34 docenten) op een van de ca. 40 opleidingsscholen van de afdeling vo/bve. In totaal wordt op deze manier ca. 7 van de 80 fte aan OP naar de samenwerkings- en opleidingsscholen overgeheveld. Daarnaast worden vanuit de afzonderlijke vakken door Instituutsbegeleiders (IB) stages begeleid op een van de 115 ‘losse’ stagescholen, waar de studenten van de afdeling vo/bve die niet op een samenwerkings- of opleidingsschool zijn geplaatst, worden ondergebracht.. Ca. acht vo/bve- docenten zijn tegelijkertijd in een betaalde betrekking als leerkracht aan een school voor vo of mbo verbonden. Ook verzorgen docenten (vakdidactische of vakinhoudelijke) nascholing t.b.v. het vo of het beroepsonderwijs. Studenten zijn tevreden over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de docenten. Zeker wat betreft hun (vakinhoudelijke en) werkveldkennis. II Consumptieve Techniek Bij de opleiding Consumptieve Techniek werken momenteel zes vaste docenten. Binnen het team is de benodigde brede expertise aanwezig om het brede vakkenpakket van Consumptieve Techniek aan te kunnen bieden zo stelt het auditteam vast na bestudering van de cv’s van de docenten. Zij beschikken over voldoende vakinhoudelijke kennis en vaardigheden. Incidenteel wordt gewerkt met gast- of externe docenten, o.a. personeelsmanagement- en marketingdocenten. Deze gastdocenten zijn in veel gevallen door de opleiding zelf opgeleid en daardoor ook vertrouwd met het opleidingsmodel. Bijna alle vaste docenten zijn betrokken bij de beroepspraktijk via inzet als docent vmbo en/of mbo en als instituutsopleider of stagebegeleider namens de hogeschool. Gastdocenten zijn allemaal werkzaam in het afnemend onderwijsveld (praktijkscholen, vmbo en ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 44
ROC’s). Ook op diverse andere manieren houden docenten betrokkenheid met de beroepspraktijk. Zo zijn twee docenten betrokken bij de ontwikkeling van lesmethoden zowel voor het vmbo als voor consumptieve opleidingen binnen het mbo. Eén docent is medeauteur van een lesboek toerisme voor het vmbo. Een aantal docenten werkt ook bij andere opleidingen van de Hogeschool van Amsterdam Onderwijs en Opvoeding o.a. bij Scheikunde, en Techniek. III Gezondheidszorg en Welzijn Bestudering van de cv’s door het auditteam leert dat er binnen de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn momenteel acht docenten (in vaste dienst) werken en een practicumassistent. Binnen het team is de benodigde expertise aanwezig om het brede vakkenpakket van Gezondheidszorg en Welzijn aan te kunnen bieden. Incidenteel wordt gewerkt met gastdocenten. Deze gastdocenten zijn vertrouwd met het opleidingsmodel. De gastdocenten worden ingezet op specialistische huishoudkundige of gezondheidskundige modulen zoals Skillslab textiel en bij wonen en apparatuur. Zij hebben naast de lerarenopleiding een hogere beroepsopleiding afgerond (Verpleegkunde, Toegepaste Huishoudwetenschappen) en werkervaring in het daarbij behorende werkveld. Het merendeel van de docenten is betrokken bij de beroepspraktijk via hun inzet als instituutsopleider of stagebegeleider. In het verleden hebben deze docenten ervaring opgedaan in het afnemend werkveld (zowel vo (Verzorging) als vmbo en mbo). De gastdocenten zijn allen werkzaam in het afnemend onderwijsveld (Praktijkscholen, vmbo en ROC’s). Ook op andere wijze zijn docenten betrokken bij de beroepspraktijk. Zo zijn twee docenten betrokken bij de ontwikkeling van een lesmethode, zowel voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs als voor gezondheidszorgopleidingen binnen het mbo. Een docent is medeauteur van een voedingsleerboek voor het hbo. Eén docent is namens de opleiding contactpersoon voor de regionale netwerken van docenten Zorg en Welzijn. Eén docent zit namens het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Gezondheidszorg en Welzijn in het Platform vmbo Zorg en Welzijn. Eén docent is lid van de bestuursadviesraad van de Nederlandse Vereniging Docenten Verzorging (NVDV), na zelf diverse jaren in het bestuur (o.a. als voorzitter) gezeten te hebben. Eén docent is lid van de Adviesraad Zorg en Welzijn van Kennisnet. Eén docent participeert in het Netwerk Docenten Voeding. Verschillende docenten onderhouden kontakten met brancheorganisaties zoals de KPC-Groep, het Voedingscentrum, de NISSO / Rutgersgroep, het NIGZ en het NIBUD. Een en ander betekent dat er aan de opleiding adviezen gegeven worden of ondersteuning geboden wordt. Actueel voorbeeld hierbij is het project ‘Meesters in de Seks’ waarbij het NISSO lesmateriaal, gericht op jongeren en seksualiteit, ontwikkelt in samenwerking met de lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 45
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt er voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen I Algemeen Formatie De beschikbare formatie van 80 fte OP zorgt samen met een studentenaantal van 2400 voor een d/s-ratio (docent – studentratio) van 1:30. De Afdeling vo/bve kent een sterk vergrijsd personeelsbestand. Liefst 68 procent van het voltallige personeel (OP en OBP) is 50 jaar of ouder, 79 procent is 45 jaar of ouder. De beschikbare OP-formatie voor de uitvoering van het curriculum binnen de afdeling vo/bve is gemeten naar de maatstaf van de door de HvA vastgestelde d/s-ratio van 1:30 toereikend. 70 procent van de medewerkers ervaart de werkdruk als hoog tot veel te hoog: medewerkers ervaren teveel rollen tegelijkertijd te moeten spelen; in de afgelopen jaren zijn voor onderwijsuitvoering minder uren beschikbaar gesteld; ‘er moet steeds meer met steeds minder middelen’; teveel communicatie via e-mail; communicatieproblemen tussen docenten en onderwijsbureau leiden tot ruis en extra werk; geen ruimte voor extra taken en onderwijsontwikkeling; arbeidsintensieve werkvormen en toetsen als gevolg van ‘stapelen’ van door studenten te leveren prestaties. Acties die de Afdeling vo/bve al heeft ondernomen om de werkdruk te verminderen Aanbod van coaching voor nieuwe medewerkers; De afdeling zoekt naar minder arbeidsintensieve toetsvormen (vgl. landelijke projecten digitale voortgangstoetsing, maar ook tegengaan van opeenstapeling van toetsmomenten en –vormen binnen één module). Resultaatverantwoordelijkheid wordt (in de beleidsspaken onderwijs en personeel) op het niveau van teams en opleidingen geformuleerd. Teamleiders bevorderen eigenaarschap van medewerkers, waardoor verantwoordelijkheden duidelijker worden afgebakend. Teamleiders werken aan bewustwording van de directe relatie tussen de beschikbare middelen en de werkdruk. Jaarkalender van de afdeling maakt deadlines duidelijk. In functioneringsgesprekken wordt expliciet aandacht besteed aan werkdruk. Introductie (oktober 2008) digitale nieuwsbrief voor alle medewerkers. Op grond van de management reviews en de gevoerde gesprekken kan geconstateerd worden dat er bij het onderwijzend personeel sprake is van een (te) grote werkdruk. Bij sommige opleidingen leidt dat tot merkbare problemen. Genoemd werden in dit verband: stagebegeleiding, bereikbaarheid en responstijd (bij toetsen en werkstukken). Door de docenten wordt het werkdrukprobleem wel herkend, maar tegelijkertijd ook weer gerelativeerd. Men is gedreven en gemotiveerd met zijn vak bezig en dat maakt ‘rauwe bonen zoet’. In dit verband constateert het auditteam dat er sprake is van een opvallend laag ziekteverzuim. Gebleken is, dat als gevolg van de inzet voor het primaire proces de eigen professionalisering soms wordt gemarginaliseerd. Vooral voor het jongere personeel kan dat op termijn een fnuikende effect hebben. Het management van de Afdeling is op de hoogte van deze signalen en zal op korte termijn maatregelen nemen waaronder het aantrekken van nieuwe docenten waardoor de werkdruk meer gespreid wordt en er voor het zittend personeel de werkdruk afneemt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 46
Ten slotte Zelfs in een stabiele situatie –maar wanneer is daar in het onderwijs sprake van?– is de huidige formatie krap. In de huidige situatie waarin de lerarenopleidingen zich in een massief verbetertraject bevinden, is de formatie te krap. Iets wat de Afdeling vo/bve overigens onderschrijft. Door de grote betrokkenheid en inzet van het docentencorps leidt dit niet tot personeelsproblemen of stagnatie in de verdere ontwikkeling van de opleidingen. Niettemin moet de formatie worden uitgebreid om de professionalisering van de opleidingen op alle fronten te realiseren. De Afdeling vo/bve heeft een aantal concrete, aantoonbare maatregelen genomen om haar formatie uit te breiden. Voorbeelden hiervan zijn de uitbreiding van de formatie van Consumptieve Techniek en het grotendeels wegwerken van de onderformatie bij economie door het aanstellen van twee nieuwe docenten. Voorts zijn er concrete plannen voor het aannemen van een onderwijskundige voor de afdeling. II Consumptieve Techniek De opleiding heeft een kwantitatieve en kwalitatieve personeelsplanning opgesteld. Hieruit blijkt dat er sprake is van docenten met veelal een parttime aanstelling. Van de zes vaste docenten werken er vijf in deeltijd. Het laagst scoort de opleiding op het aspect ‘afstemming tussen docenten’. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door het feit dat de veelal parttime docenten weinig gemeenschappelijke contactmomenten hebben. Verhoging van betrokkenheid van de docenten bij de opleiding en onderlinge afstemming ten aanzien van de beroepspraktijk verdient prioriteit. Tevens speelt mee dat lessen door vakspecialisten gegeven worden, die ieder op hun terrein deskundig zijn. De opleiding Consumptieve Techniek is met ongeveer 90 studenten (90 procent deeltijd en 10 procent voltijd) binnen het geheel van de tweedegraads lerarenopleidingen van het Domein Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam een middelgrote opleiding. De teamleider heeft naast zijn leidinggevende taken aan Zorg & Welzijn, Techniek Beroepen (7 opleidingen), Techniek Onderbouw en Consumptieve Techniek slechts voor 0,35 fte onderwijstaken bij de opleiding Consumptieve Techniek en Zorg & Welzijn. Binnen consumptieve techniek geeft hij les in één module. Het aantal fte voor Onderwijzend Personeel is op dit moment 3,07, wat een docent/studentratio oplevert van 1:29. Dit is net onder de domeinnorm van 1:30. Uit de planning voor de periode 2009 – 2011 blijkt dat het aantal fte omhoog gaat naar 3,63. Binnen het team is sprake van vergrijzing. Veel docenten zijn ouder dan 45. Uit de documentatie en tijdens de audit is verder het volgende gebleken. Afgelopen jaar is één docent onderwijskunde met pensioen gegaan. De vrijgekomen formatie is niet opgevuld. Werkzaamheden als mentoraat, stagebegeleiding en bekwaamheidsproeven zullen over minder medewerkers verdeeld worden. Binnen 3 á 4 jaar zullen drie docenten van het team Consumptieve Techniek de hogeschool verlaten. Hiermee verdwijnt een behoorlijke hoeveelheid vakexpertise. Overdracht van deze expertise zal in de komende jaren op een gestructureerde manier dienen plaats te vinden. Bij het aannemen van nieuwe docenten wordt gestreefd naar verjonging van het team en een betere spreiding van leeftijdsopbouw. De voorkeur wordt gegeven aan vrouwelijke en allochtone nieuwe collega’s. In teamvergaderingen en functioneringsgesprekken is diverse malen naar voren gekomen dat docenten in het team toenemende werkdruk ervaren. In een aanvullende notitie aan het auditteam heeft de opleiding beschreven welke maatregelen de opleiding neemt om het aantal fte uit te breiden zoals hierboven is aangegeven. Zo is de aanstelling van een docent verhoogd en zal in januari 2010 een vacature ingevuld worden voor een levensmiddelentechnoloog/voedingsdeskundige. Enkele docenten krijgen een uitgebreider takenpakket (zie hierna) en het team zal met een docent verder versterkt worden (0,25 fte).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 47
De opleiding is bezig met herziening van programmaonderdelen, bijvoorbeeld de inrichting/organisatie van metawerk, bekwaamheidsproeven en niet onderwijs gerelateerde onderdelen zoals intakegesprekken en begeleiding van afstudeeronderzoeken. Hierbij worden taken per docent herverdeeld, waardoor efficiënter gewerkt kan worden. Samengevat: de huidige formatie is minimaal toereikend om het huidige opleidingsprogramma uit te voeren. En door de uitbreiding van taken en werkzaamheden en het feit dat docenten op meerdere pijlers worden ingezet (o.a. lestaken bij de opleiding, mentoraat, stagebegeleiding en supervisie) wordt een verhoogde werkdruk ervaren. Docenten vinden dat ze heel hard moeten werken in relatie tot de soms geringe ‘docentbelastingsuren’ (dbu). Ook opleidingsspecifieke kenmerken brengen met zich mee dat docenten het werk als zwaar ervaren, zoals de organisatie van practica, beheer van practicalokalen en het actueel houden van de inhoud van modulen. Daarnaast kiezen studenten veelal voor een stageschool in hun woonregio, waardoor de stagebegeleiding (inclusief reistijd) voor de docent meer tijd kost dan hiervoor beschikbaar is. III Gezondheidszorg en Welzijn De opleiding Gezondheidszorg en Welzijn is met ongeveer 120 studenten (75 procent deeltijd en 25 procent voltijd) een middelgrote opleiding. Van de acht docenten heeft iedereen een deeltijd aanstelling, uitgezonderd de teamleider. Deze heeft een volledige aanstelling en voert voor ca. 0,35 fte onderwijstaken uit bij de opleiding Gezondheidszorg en Welzijn. Het aantal fte voor Onderwijzend Personeel is op dit moment 3.8, wat een ds-ratio (docent/student ratio) oplevert van 1:31.6. Dit is iets boven het gemiddelde van de Hogeschool van Amsterdam van 1:30. In het afgelopen jaar is een docent met vervroegd pensioen gegaan. De vrijgekomen formatie is voor een deel intern opgevangen en voor een deel opgelost via het inhuren van een gastdocent. Een aantal werkzaamheden, zoals het mentoraat en de stagebegeleiding, is over de zittende docenten verdeeld. Om de werkdruk te verlagen, wordt gezocht naar een efficiëntere organisatie van studieonderdelen, zoals het samenvoegen van modulen tot grotere eenheden en het aanbieden van zelfstudiemodulen voor de deeltijdstudenten. De lange lesdag op de dinsdag, 13.00 - 21.15 uur (de enige dag dat de deeltijdstudenten op de opleiding zijn), wordt door de docenten als zwaar ervaren. De opleiding zet al enige jaren studentassistenten in bij de uitvoering en de voorbereiding van het onderwijs. Zo assisteren ouderejaars voltijdstudenten bij de practica voedselbereiding (Skillslab voeding) en bij de begeleiding van studenten bij het vormgeven van hun (digitale)portfolio. Hierdoor worden de docenten enigszins ontlast en doen de studenten extra ervaring op. Een ander in dit kader te noemen punt is dat de opleiding veel studenten van buiten de regio aantrekt, waardoor de stagebegeleiding meer tijd kost dan er voor berekend wordt. Gebleken is dat studenten te veel een eigen inbreng hebben bij de plaatsing op scholen. Dit jaar wordt er meer gestuurd door studenten zo veel mogelijk te plaatsen op opleidings- en samenwerkingsscholen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 48
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het personeel gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen I Algemeen Beleid Het personeelsbeleid van de HvA is erop gericht om iedereen met voldoende kwalificaties een werkomgeving te bieden op hoog professioneel niveau, met ruime mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling. Hierbij biedt de Afdeling vo/bve ruimte voor zelfverantwoordelijkheid, maar tegelijkertijd verwacht de opleiding van alle collega’s dat zij in persoonlijke ontwikkelplannen (POP’s) verantwoording afleggen over de bereikte resultaten en de kwaliteit van hun professionele ontwikkeling. Ook binnen de Afdeling vo/bve is dit het geval. Belangrijke functie-eisen zijn: binding met het werkveld; ervaring in het voortgezet en/of hoger onderwijs; een onderzoeksgerichte houding; omgevingsbewustzijn; leidinggevende en/of organisatorische capaciteiten. De afgelopen jaren is het personeelsbestand van de Afdeling verrijkt met een klein aantal jonge opleiders en heeft de Afdeling vo/bve veel aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van een professionele opleidingscultuur. Daarin zijn resultaatgerichtheid, projectmatig werken en interdisciplinair handelen belangrijke elementen. Scholing Systematische professionele ontwikkeling en de professionele cultuur binnen het docentcorps beoordeelt de Afdeling als een zwakte. Het wegvallen van expertise (vergrijzing) ziet zij als een bedreiging. De Scholingsplannen 2006-2007 en 2007-2008 bevatten een scala aan deskundigheidsbevorderende activiteiten / mogelijkheden. Voor groepen en voor individuele docenten rond thema’s als: supervisie, intervisie, assessment, begeleiding, werken met diversiteit, visieontwikkeling, onderzoek, ICT en het nieuwe leren. II Consumptieve Techniek Twee docenten beschikken over een eerstegraads bevoegdheid, de overige docenten beschikken over een tweedegraads bevoegdheid. De deskundigheid op het terrein van het onderwijs in het werkveld van Consumptieve techniek ontlenen de docenten in de meeste gevallen aan eigen ervaringen als docent op een school voor voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs. Er zijn diverse vormen van georganiseerd overleg binnen de opleiding. Wekelijks vindt er op donderdag overleg plaats over opleidingsaspecten tussen verschillende docenten waarin met name afstemming van leerinhouden centraal staat. Tien keer per jaar is er een plenaire vakgroepvergadering. Daarnaast zijn er vanuit de hogeschool verschillende commissies die zich buigen over de verdere ontwikkeling van werkplekleren, metawerk, toetsing en assessment. Naast scholing op individueel niveau, wordt er scholing vanuit de afdeling vo/ bve aangeboden. Een à twee keer per jaar is er een opleidingsstudiedag waarin verschillende thema’s aan bod komen zoals de vernieuwde didactieklijn en toetsing. Docenten bezoeken jaarlijks een of meerdere vaksymposia en/of studiedagen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 49
III Gezondheidszorg en Welzijn Het is de ambitie van de opleiding de docenten verder te professionaliseren, onder meer via assessorentrainingen, VELON-registratie, ICT-scholing en de opleiding tot supervisor. Een paar docenten hebben aangegeven voor registerschap van het VELON en het daarbij behorende traject, in aanmerking te willen komen. Aangezien op korte en middellange termijn een aantal docenten de opleiding zal verlaten, is tijdens de laatste studiedag in januari 2009 uitvoerig gesproken over het profiel van nieuwe docenten in het team. Naast algemene leskwaliteiten vindt het team het belangrijk dat nieuwe docenten zoveel mogelijk beschikken over een eerstegraads bevoegdheid en relevante onderwijservaring hebben. Daarnaast vindt het team het van belang dat nieuwe docenten tussen de 30 en 40 jaar oud zijn. Vier docenten beschikken over een eerstegraads bevoegdheid, drie docenten beschikken over een tweedegraads bevoegdheid (eventueel gecombineerd met een andere hogere beroepsopleiding). Ook hier geldt dat docenten hun deskundigheid in de meeste gevallen ontlenen aan eigen ervaringen als docent op een school voor voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs (vmbo Zorg en Welzijn of mbo). Ook zijn twee docenten als Instituutsopleider (IO) of Lokale Instituutsbegeleider (LIB) actief. Anderen zijn als Instituutsbegeleider (IB) regelmatig op scholen aanwezig in verband met de begeleiding van de stages. Drie docenten zijn gediplomeerd supervisor. Naast scholing op individueel niveau, wordt er scholing vanuit de afdeling vo/ BVE aangeboden. Een à twee keer per jaar is er een opleidingsstudiedag waarin verschillende thema’s aan bod komen o.a. de vernieuwde didactieklijn en toetsing.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 50
Onderwerp 4: Voorzieningen Twee facetten: 1. materiële voorzieningen; 2. studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de huisvesting en de materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen Huisvesting De Afdeling vo/bve is vanaf 1 januari 2007 grotendeels gehuisvest in toren A van een groot kantoorpand dat door de HvA wordt gehuurd. In deze toren zijn op de eerste twee verdiepingen voornamelijk onderwijsruimten ondergebracht. Op de verdiepingen drie tot en met zes zijn zowel onderwijsruimten als spreekkamers, medewerkerkamers en het onderwijsbureau van de afdeling ondergebracht. Na de oplevering van de HvA-Amstelcampus aan de Wibautstraat keren alle in het gebouw ondergebrachte opleidingen uit HvA Onderwijs en Opvoeding terug naar het centrum van de stad. Omdat het tijdelijke verblijf naar verwachting echter ten minste tot de kerstvakantie van 2010/2011 zal duren, is ernaar gestreefd het kantoorgebouw zo goed mogelijk de functie van een onderwijsgebouw te geven. De Afdeling vo/bve deelt het gebouw met de Afdeling Pabo en Pedagogiek (PP), met het Centrum voor Nascholing Amsterdam (CNA) en met de HvA-afdelingen Taal- en Schakelonderwijs Centrum (TSC) en Instroommanagement. KroonState is goed bereikbaar met het openbaar vervoer (trein, metro) en heeft een eigen parkeerkelder voor fietsen en auto’s. Materiële voorzieningen Alle onderwijsruimten van de Afdeling vo/bve zijn ingericht voor multimediaal onderwijs en voorzien van interne telefoonverbinding met de helpdesk t.b.v. ICT/AV-ondersteuning. Ook zijn er projectruimten voor kleine groepen. Waar nuttig en mogelijk worden vaklokalen ook gebruikt door de afdeling Pabo/Pedagogiek. De inrichting van de vaklokalen is afgestemd op de behoefte van het onderwijs. Deze vaklokalen zijn verspreid over de A-, B- en C- torens van het gebouw. Specifieke vaklokalen binnen de afdeling zijn: het dramalokaal, het technieklokaal, het wiskundelokaal, het natuur- en scheikundelab, het talenlab, het gezondheidszorg & welzijn- practicumlokaal, het biologie practicumlokaal, het aardrijkskundelokaal en diverse computerruimten waar gewerkt kan worden aan het digitale portfolio. Het auditteam is op grond van eigen waarneming van mening, dat de voorzieningen in voldoende mate toereikend zijn om het Tweedegraads programma te kunnen verzorgen. In de aparte lokalen is voldoende ruimte en materiaal aanwezig om specifieke vaardigheden te ontwikkelen. De docenten beschikken over kamers met afhankelijk van de grote van de aanstelling een eigen werkplek. Wanneer studenten speciale literatuurverzoeken hebben wordt het benodigde voor de student opgevraagd bij een andere opleiding of een andere bibliotheek. Werkplekken Alle studenten en medewerkers hebben een HvA-account voor toegang tot het netwerk en de webapplicaties van de HvA. Op het netwerk hebben studenten en medewerkers een eigen werkruimte (homedirectory) met een standaard opslagcapaciteit (50 MB voor studenten, 100 MB voor medewerkers). Het netwerk en de webapplicaties zijn met één inlog-id toegankelijk. Een eigen webapplicatie van Onderwijs en Opvoeding is het portfoliosysteem. Hiervoor moet een aparte inlogid worden gebruikt. Er zijn vijf computerlokalen voor trainingen in digitale vaardigheden (basisvaardigheden, portfolio), voor ICT-rijk onderwijs (bijv. digitaal natuurkunde practicum, digitaal talenpracticum, videobewerking, digitale toetsing) en voor zelfstudie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 51
De lokalen zijn ingericht met in totaal 180 computers. In de mediatheek bevinden zich nog eens 42 studenten- PC’s voor zelfstudie. Studenten zijn tevreden over de voorzieningen. Zij maken met name gebruik van ICTvoorzieningen. Het gebruik van de bibliotheek is beperkt. Deeltijders gebruiken de bibliotheek nauwelijks. Voor studenten zijn de voorzieningen op hun stageschool minstens zo belangrijk en deze voorzieningen verschillen, zo geven zij aan, duidelijk tussen de verschillende onderwijsinstellingen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 52
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criteria Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten adequaat met het oog op de studievoortgang? Sluiten de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten aan bij de behoefte van de studenten?
Oordeel: goed Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen Studiebegeleiding Studiebegeleiding wordt vooral gerealiseerd binnen ‘Metawerk’, één van de vier pjilers van het curriculum van de tweedegraads lerarenopleidingen. Studiebegeleiding is hierdoor een integraal onderdeel van het onderwijsprogramma. Onder begeleiding van de metawerker/mentor leren studenten verbindingen te leggen tussen het werkplekleren, het vak, de didactiek van het vak en de algemene beroepsvoorbereiding. Individuele studiebegeleiding is een activiteit waarbinnen de persoonsgerichtheid van HvA Onderwijs en Opvoeding tot uitdrukking komt. Als onderdeel van de studieloopbaanbegeleiding is in het studiejaar 2007-2008 bij vier opleidingen (wiskunde, geschiedenis, Frans en Nederlands) een pilot gestart waarin groepjes eerstejaars studenten worden begeleid door tweedejaarsstudent mentoren. De evaluatie van dit experiment met ‘peer tutoring’ bood voldoende aanknopingspunten voor verlenging van de pilot voor de overige opleidingen binnen de Afdeling in het studiejaar 2008-2009. Studievoortgang wordt als vast onderdeel van de gesprekkencyclus gehanteerd binnen het reguliere metawerk. Als studenten problemen ervaren bij de studievoortgang zullen zij zich doorgaans het eerst wenden tot de mentor (zoals de studieloopbaanbegeleider en metawerker in de afdeling vo/bve wordt genoemd). Mentoren kunnen tweemaal per jaar een bijgewerkt overzicht krijgen van de studieresultaten van de student. Hiermee kunnen zij studenten vroegtijdig actief aanspreken op eventuele gebrekkige studievoortgang. Overigens is het overzicht van de studieresultaten op elk moment te raadplegen. Als tweedelijnsvoorziening functioneren de studentendecanen: zij informeren en adviseren studenten onder meer over het gebruik van genoemde regelingen, maar verwijzen ook door naar professionele hulpverleners als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Voor de opleidingen binnen HvA Onderwijs en Opvoeding zijn drie studentendecanen beschikbaar. De opleidingen hebben te maken met tegenvallende rendementen. Ter reductie van de grote uitval van studenten is er onder andere voor gekozen de studiebegeleiding te versterken. Daarnaast is een groot aantal andere acties ondernomen (onder andere in het kader van het SOS project: ‘Sturen op Studiesucces’) om het rendement te verhogen. Het is nog te vroeg om te kunnen zeggen in hoeverre al deze acties effect hebben gehad, maar de verwachting is dat dit een positief effect zal hebben op het rendement. Aangezien de intensivering van de studiebegeleiding slechts kort geleden is ingevoerd, is het effect hiervan nog niet zichtbaar in de rendementen. Informatievoorziening Het intranet, e-mail en BSCW (gedeelde ruimte op het net, die als digitaal kantoor dient) zijn de belangrijkste kanalen voor informatievoorziening aan studenten en voor de communicatie tussen studenten en docenten. De studiegids staat op het internet en via intranet zijn de e-mailadressen van studenten en docenten beschikbaar. Ook college- en tentamenroosters kunnen door studenten via het intranet geraadpleegd worden. Alle opleidingen van de afdeling vo/bve onderhouden naast deze algemene informatie bovendien een eigen webpagina binnen het intranet. Daarop worden studenten geïnformeerd over bijzondere cursussen, kunnen digitale hoorcolleges en powerpoint presentaties worden bekeken enz. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 53
Tot slot worden studenten via beeldschermen op iedere verdieping geïnformeerd over ziekte van docenten, e.d. Studenten kunnen via intranet inloggen op ‘boom-on-line’ voor een actueel overzicht van hun officieel geregistreerde studiepunten uit het studievolgsysteem Volg+. Studenten ontvangen viermaal per studiejaar een overzicht van deze officiële registratie en kunnen op basis hiervan problemen melden bij hun mentor of de desbetreffende docent. Daarnaast worden studenten binnen de reguliere ‘Metawerk’ bijeenkomsten in het kader van studieloopbaanbegeleiding voorgelicht over inhoudelijke keuzes die zij moeten maken met het oog op de stages, hun profilering vanaf jaar 3, de minor en het afstudeerproduct. In de propedeuse worden studenten via Metawerk geïnformeerd over het door UvA/HvA georganiseerd ‘heroriëntatietraject’, bedoeld voor studenten die besluiten vóór 1 februari te stoppen met de opleiding. Binnen het onderwijsbureau zijn secretariaat, stagebureau en resultatenadministratie (Volg+) ondergebracht. Medewerkers van het secretariaat behandelen en roosteren aanvragen voor bekwaamheidsproeven, delen supervisiegroepjes in en staan studenten te woord aan een dagelijks geopende balie. Het stagebureau is verantwoordelijk voor de werving en het beheer van stageplaatsen in opleidings- en samenwerkingsscholen. Ook zorgen zij voor informatievoorziening over mogelijke stages. Daartoe is een aparte webpagina op het intranet ingericht. De medewerkers van het stagebureau, studentenzaken en de resultatenadministratie zijn, conform de afspraken in de studiegids, bereikbaar voor studenten, docenten en scholen. Ten slotte De studiebegeleiding en de informatievoorziening zijn goed geregeld en worden zorgvuldig uitgevoerd. Dat laatste (de zorgvuldige uitvoering) verdient extra waardering, gelet op de beperkte formatie. Dit oordeel van het auditteam wordt door studenten gedeeld. Zo blijkt uit STM en uit de gesprekken die het auditteam met hen heeft gevoerd. Echter, hoe goed geregeld ook, het effect op het onderwijsrendement is nauwelijks merkbaar. Maar daar heeft het auditteam al over opgemerkt dat er sprake is van een weeffout in het Nederlands Onderwijsbestel: selectie aan de poort is niet mogelijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 54
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Drie facetten: 1. evaluatie resultaten; 2. maatregelen tot verbetering; 3. betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld.
Facet 5.1. Evaluatie Resultaten Criterium Het facet ‘Evaluatie Resultaten’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Wordt de opleiding periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen? Oordeel: voldoende Consumptieve techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen Inleiding Voor de Afdeling vo/bve is kwaliteitszorg de systematische wijze waarop kwaliteit wordt bepaald, beoordeeld en verbeterd. Kwaliteitszorg omvat alle activiteiten die erop gericht zijn om de afstand tussen de gewenste situatie en de bestaande situatie zo klein mogelijk te houden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogeheten PDCA-cyclus. In het Kwaliteitshandboek zijn de operationele instrumenten, procedures en afspraken op het gebied van kwaliteitszorg opgenomen. Instrumenten Student Tevredenheids Monitor (STM) Exit Tevredenheids Monitor (ETM) Medewerkers Tevredenheids Monitor (MTM) Alumni Tevredenheids Monitor (ATM) Werkgevers Tevredenheids Monitor (WTM) Module-evaluaties
Evaluatie Werkplekleren
Evaluatie bekwaamheidsproeven Evaluaties supervisie Evaluaties Afstudeerproducten Evaluaties minoren
Quick scan
Functioneringsgesprekken Beoordelingsgesprekken Overleg met studenten in opleidingscommissies
Afdelingsoverleg van afdelingsmanager met voorzitters opleidingscommissies
Programma, toetsing, beoordeling, docenten, studeerbaarheid, voorzieningen en kwaliteitszorg. Redenen voor uitval bij studiestakers. Doelstellingen, programma, organisatie en personeelsbeleid. Oordeel van afgestudeerden over verworven competenties. Oordeel van werkgevers over verworven competenties van afgestudeerden. Kwantitatief oordeel van studenten over inhoud en niveau module, kennis en rol van docenten, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Kwantitatief oordeel van studenten over praktische en inhoudelijke begeleiding, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Kwantitatief oordeel van studenten over niveau, organisatie en beoordeling. Kwantitatief oordeel van studenten over niveau en eigen inzet. Kwantitatief oordeel van studenten over begeleiding en beoordeling. Kwantitatief oordeel van studenten over inhoud en niveau, kennis en rol van docenten, eigen inzet en samenwerking, toetsing en beoordeling, voorzieningen en studiemateriaal. Alle modulen worden door middel van een quick scan geëvalueerd: inhoud, de docent, eigen inzet en bijdrage aan de eigen ontwikkeling. Functioneren medewerkers. Beoordeling medewerkers. Studenten en docenten beoordelen de kwaliteit van een vakdeel aan de hand van de module-evaluaties, quick scans en STM. Adviezen aan teamleiders over inhoud en organisatie van de opleiding. Studenten beoordelen kwaliteit van de vakoverstijgende onderdelen aan de hand van de van module-evaluaties, quick scans en STM. Adviezen aan programmaleiders over inhoud en organisatie van de vakoverstijgende curriculumonderdelen.
Jaarlijks Hele jaar door Tweejaarlijks Jaarlijks Tweejaarlijks Per semester
Jaarlijks
Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks Jaarlijks
Per periode / semester Jaarlijks Jaarlijks 4 x per jaar
Minimaal 2 x per semester
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 55
Het groot aantal feedbackinstrumenten dat de Afdeling vo/bve inzet mist een zekere focus. Het lijkt alsof alles geëvalueerd wordt, zonder dat duidelijk is waar de prioriteiten liggen. Niettemin heeft de Afdeling vo/bve die wel vastgesteld en daar heldere doelen bij geformuleerd: (i) uitbreiding formatie, (iii) volledige implementatie van de respectieve Kennisbases, (iii) kwaliteitsborging van toetsen en beoordelen, (iv) versterking van de onderzoekscomponent en (v) verhoging onderwijsrendement. Het auditteam is het met deze prioriteitstelling eens.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 56
Facet 5.2. Maatregelen tot Verbetering Criterium Het facet ‘Maatregelen tot Verbetering’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAOcriterium: Vormen de uitkomsten van periodieke evaluaties van de opleiding de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen? Oordeel: voldoende Consumptieve techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen I Algemeen Inleiding Bij het op stellen van het R&A-plan 2008-2009 is een flinke stap voorwaarts gezet in het afstemmen van de planning- en controlcyclus op de tevredenheidsmetingen van het onderzoekshuis en met het zichtbaar maken van geplande verbeteracties. Een groot aantal van de doelen in het R&A-plan is geformuleerd naar aanleiding van de resultaten van de evaluaties. Aan deze doelen zijn meetpunten gekoppeld, gegevens over de huidige positie (waar mogelijk) en streefwaarden. De meetpunten zijn daar waar zinvol ook gekoppeld aan het onderzoeksinstrumentarium. De onderzoeksgegevens en de daaruit voortkomende verbeteracties hebben hiermee een zichtbare plek gekregen in de jaarplanning. Verbetermaatregelen Enkele voorbeelden van verbetermaatregelen en/of vervolgacties naar aanleiding van de evaluaties, staan hieronder kort aangeduid. Versterking structurele relatie met het veld op vakdidactisch gebied via vaknetwerken. Planning: start in voorjaar 2009. Verdere ontwikkeling pakket Leertaken in het Werkplekleren. Planning: studiejaar 2009-2010. Versterking afstemming van inhoud en werkvormen bij het ontwikkelen van domeinspecifieke minoren. Planning: voorjaar 2009. Ontwikkeling professioneel intake-assessment voor deeltijdstudenten. Planning: studiejaar 2009-2010. Aanpassing toetspraktijk van elke opleiding aan het toetsbeleid van de Afdeling vo/bve. Planning: in de loop van studiejaar 2008-2009. Onderzoek naar klachten van studenten over meeliften. Planning: voorjaar 2009. Professionalisering van de organisatie van bekwaamheidsproeven. Planning: studiejaar 20082009. Intensivering uitwisseling van personeel tussen de opleidingsscholen en de lerarenopleidingen met als doel synergetische uitwisseling van expertise. Planning: studiejaar 2009-2010. Scholing docenten op het terrein van (het begeleiden van) onderzoek. Planning: semester 2 2008-2009. Scholing alle docenten in verband met het in te voeren nieuwe digitaal portfoliosysteem. Planning: september en oktober 2009. Het nadrukkelijker betrekken van medewerkers van de opleidingen bij de analyse van de evaluatieuitkomsten, de ingezette verbetermaatregelen en de effecten van deze maatregelen door na elke semesterevaluatie de onderzoeksresultaten en de verbeterplannen op de agenda te plaatsen van het overleg van docententeams. Planning: tweede semester studiejaar 20092010. Voor wat betreft de verbetermaatregelen naar aanleiding van de visitaties in 2004, zij verwezen naar paragraaf 1.8.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 57
Facet 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding? Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg & Welzijn (alle varianten). Bevindingen Zie onder facet 5.1. Daar blijkt, dat medewerkers, studenten en alumni actief betrokken zijn bij interne kwaliteitszorg.
Betrokkenheid werkveld Het beroepsgerichte karakter van de Afdeling vo/bve en het feit dat een (groot) deel van de opleidingen buiten de muren van de HvA plaatsvindt, vereist een voortdurende dialoog met het beroepenveld. Op afdelingsniveau (Veldadviesraad vo/bve en Contactgroep werkplekleren) vindt systematisch overleg plaats over programma, eisen, samenhang en afstemming met de beroepspraktijk; dit overleg vindt tweemaal (Contactgroep Werkplekleren vo/bve) of viermaal (Veldadviesraad vo/bve) per jaar plaats. Ook het beroepenveld wordt door de opleiding nadrukkelijk betrokken bij de kwaliteitszorg. In dit verband merkt het auditteam op, dat het regelmatig voorkomt dat studenten nog voor zij de opleiding beëindigd hebben al verzekerd zijn van een baan.2 Een gevolg hiervan is dat het werkveld zich nadrukkelijker manifesteert binnen de opleiding. Contacten tussen de opleiding en het werkveld in de regio Amsterdam/Noord-Holland zijn intensief. Het auditteam constateert dat de Tweedegraads lerarenopleiding in voldoende mate de verschillende voor de opleiding relevante partijen bij de kwaliteitszorg betrekt. In het verlengde hiervan constateert het auditteam dat docenten en studenten kritisch zijn. Daar waar problemen rijzen, worden deze niet weggeredeneerd maar door het management serieus genomen. Binnen de kaders van hetgeen mogelijk is, zo is gebleken neemt de opleiding maatregelen om problemen op te lossen en daarmee de kwaliteitszorg te verbeteren. Over het algemeen zijn studenten tevreden over de opleiding. Deze tevredenheid van de studenten komt mede voort uit het feit dat het programma en de kwaliteit van het studiemateriaal terugkerende onderwerpen van gesprek zijn binnen de kwaliteitscommissie van de opleiding. De feedback die studenten daar geven wordt meegenomen in de vakgroepvergadering. In de verbeterplannen van de afgelopen jaren is aandacht voor de kwaliteit van readers, syllabi en boeken een herkenbaar thema. Waar het niet lukt om noodzakelijke geachte verbeteringen uit te voeren is de beschikbare tijd veelal de oorzakelijke factor.
2
Met name binnen de natuurwetenschappelijke vakken is de vraag naar docenten zeer groot en deze zal naar verwachting de komende jaren alleen maar toenemen. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 58
Onderwerp 6: Resultaten Dit onderwerp kent twee facetten: 1. gerealiseerd niveau; 2. onderwijsrendement.
Facet 6.1. Gerealiseerd Niveau Criterium Het facet ‘Gerealiseerd Niveau’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de gerealiseerde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties?
Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek, Gezondheidszorg en Welzijn (alle varianten). Bevindingen I Algemeen Toelating afstudeerfase De student wordt toegelaten tot de afstudeerfase wanneer hij bekwaamheidsproef 2 met goed gevolg heeft afgelegd en minstens 166 ec’s heeft behaald. Daarmee is gegarandeerd dat de student in ieder geval zowel de generieke als de vakspecifieke kennisbasis beheerst. Bekwaamheidsproef 2 wordt afgenomen in de vorm van een assessment door een assessor van de opleiding en een onafhankelijke veldassessor. Afronding opleiding De opleidingen toetsten de realisatie van beoogde eindkwalificaties in voltijd en deeltijd met een startbekwaamheidsassessment (bekwaamheidsproef 3). In dit assessment toont de student aan dat hij de competenties beheerst om als startbekwaam leraar op bachelorniveau te functioneren in het tweedegraadsgebied. Het assessment bestaat uit drie delen: 1. het afstudeerproduct (praktijkgericht onderzoek) 2. het leerwerktraject LiO 3. het Eindportfolio. Er is voor wat betreft deze praktijk geen verschil tussen vol- en deeltijd. Afstudeerproduct (praktijkgericht onderzoek) Doel is dat de student aantoont zelfstandig complexe beroepssituaties te kunnen definiëren en analyseren op basis van relevante kennis en (theoretische) inzichten, het ontwikkelen en toepassen van zinvolle (nieuwe) oplossingsstrategieën en het beoordelen van de effectiviteit daarvan. Het afstudeerproduct is het eindresultaat van een onderzoek met doorgaans een externe opdrachtgever: school of schoolorganisatie, pedagogisch centrum, et cetera). Beoordeling: Bij de beoordeling van het afstudeerproduct zijn naast de externe opdrachtgever twee beoordelaars van de opleiding betrokken: de begeleider en een onafhankelijke docent. De student begint met een plan van aanpak. De student gaat over tot uitvoering nadat de beide beoordelaars zijn plan hebben goedgekeurd. Het eindproduct komt voor beoordeling in aanmerking wanneer voldaan is aan alle gestelde eisen, zoals beschreven in de reader “Afstudeerproduct”. Daarin is eveneens het beoordelingsprotocol opgenomen Leerwerktraject LiO Doel is studenten optimaal voor te bereiden op zelfstandig functioneren in de beroepspraktijk. De student moet laten zien, dat hij in staat is zelfstandig te functioneren over de volle breedte van het takenpakket van de beginnende leraar. In het leerwerktraject functioneert de student zelfstandig in de school en vindt begeleiding op afstand plaats. Belangrijk element van de begeleiding is het verplichte supervisietraject op de opleiding. Een daartoe gekwalificeerde supervisor begeleidt de student om op een hoger niveau te reflecteren ten einde te komen tot een goede integratie van alle facetten van het beroep van leraar. Beoordeling heeft betrekking op: Zelfstandig functioneren als beroepsbeoefenaar; Professioneel gedrag in complexe situaties;
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 59
Toepassen van theorie in de evaluatie van het eigen onderwijs, bepaling van standpunten en verantwoording van het eigen handelen.
Eindportfolio In het eindportfolio verzamelt de student bewijsmateriaal waarmee hij aantoont op niveau 3 alle competenties te beheersen. Hij schrijft daartoe een zelfevaluatie, waarbij onder meer feedback op het leerwerktraject LiO (360º feedback), het supervisietraject en het afstudeerproduct als bewijsmateriaal dienen. In het eindportfolio heeft de student in een POP beschreven hoe hij zich als startbekwaam leraar verder wil ontwikkelen. Hij heeft zijn vakdidactisch dossier afgerond, waarin hij onder meer zijn visie op het leraarschap heeft beschreven. Beoordeling: de Dublin Descriptoren zijn het uitgangspunt. Dezelfde facetten als bij de beoordeling van het afstudeerproduct staan centraal en worden geïnterpreteerd in de context van het portfolio. Borging Ter bevordering van de intersubjectiviteit betrekt de Afdeling vo/bve het veld zoveel mogelijk bij de beoordeling van zijn studenten. Dat gebeurt op verschillende momenten. Hoewel de eindverantwoordelijkheid nadrukkelijk blijft liggen bij de opleiding, zijn de werkbegeleiders op de scholen medebeoordelaar van de leerwerktrajecten. Daarnaast speelt het veld een beoordelende rol bij de bekwaamheidsproeven 2 en 3. Voor borging van de kwaliteit en de intersubjectiviteit van de bekwaamheidsproeven organiseert de Afdeling assessorentrainingen waar zowel eigen docenten als docenten uit het onderwijs, die later als veldassessor gaan optreden, aan deelnemen. Voorts worden de afstudeerproducten en portfolio’s steekproefsgewijs gescreend door de Commissie Kwaliteitsbewaking Examens (een subcommissie van de examencommissie) en door de Commissie Onderzoek (lectoren en hoofddocenten). II Consumptieve Techniek, Gezondheidzorg en Welzijn Het afstudeerwerkstuk Het auditteam, de kernteamleden en de vak- en werkvelddeskundigen, heeft voorafgaand aan de audit uit een lijst van eindwerkstukken een selectie gemaakt van door haar te bestuderen werkstukken. Uit de beoordeling van de eindwerkstukken is gebleken dat de scholen die meestal als opdrachtgever hebben gefungeerd en waarop de werkstukken zich richten, duidelijk tevreden zijn. Het auditteam heeft de eindwerkstukken voor de opleidingen Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg en Welzijn beoordeeld op hun vakinhoudelijke-, vakdidactische- en onderzoekscomponent. Wat betreft de vakinhoudelijke component zijn de eindwerkstukken voldoende. Ook de vakdidactische component is voldoende uitgewerkt en zeer wel bruikbaar in reële beroepssituaties. De onderwerpkeuze is in de regel relevant voor het werkveld. In onderzoeksmethodologisch opzicht valt er echter nog wel een kwaliteitsslag te maken. Het gebruik van specifieke vakliteratuur, met name het gebruik van anderstalige literatuur is voor verbetering vatbaar. De opbouw van de eindwerkstukken is niet altijd consequent. Het Nederlands is bij een aantal werkstukken voor verbetering vatbaar: schrijf- en spreektaal wisselen elkaar bij een aantal scripties af. Een meer consequent gebruik van schrijftaal is noodzakelijk. Uitkomsten, analyse en verbetermaatregelen Samengevat: alle door het auditteam bestudeerde eindwerkstukken in ogenschouw nemend alsmede het door de Afdeling vo/bve ingezette traject rond de onderzoeksopdracht dat in de documentatie helder beschreven is, komt het auditteam tot de conclusie dat er sprake is van een wisselende kwaliteit van de eindwerkstukken. De opleidingen hebben een analyse gemaakt van de oorzaken. Genoemd worden o.a. dat de aansturing, voorbereiding en begeleiding niet optimaal zijn en dat er vanuit de opleidingen te weinig druk uitgaat om het proces rond het afstudeerproduct op het gewenste tempo te houden. Als reactie hierop onderneemt de Afdeling vo/bve de volgende acties: De Afdeling vo/bve zal het lectoraat actief betrekken bij het versterken van de onderzoeksleerlijn binnen de respectieve programma’s zowel in conceptuele zin als in termen
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 60
van vaardigheden. De opleidingen zullen de handleiding voor het afstudeerproduct aanvullen met vakspecifieke en vakdidactische suggesties, om sneller tot een goede onderzoeksvraag te komen. De opleidingen zullen een begeleidingstraject van het afstudeerproduct uitwerken met daarin duidelijke randvoorwaarden en verantwoordelijkheden; de begeleiding zal hierin niet langer de verantwoordelijkheid zijn van slechts één docent. De docenten gaan zich via collegiale consultatie en scholing bekwamen in begeleiden van het afstudeerproduct, met name op de onderdelen plannen en schrijven. In het overleg met de stagescholen over het afstudeerproduct zal in het vervolg duidelijker de ondersteuning en aansporing vanuit de stagescholen ter sprake worden gebracht. De stagescholen zullen meer betrokken worden bij de planning.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 61
Facet 6.2. Onderwijsrendement Criteria Het facet ‘Onderwijsrendement’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Zijn er, al dan niet in samenspraak met verwante opleidingen, streefcijfers geformuleerd in vergelijking met andere relevante opleidingen? Voldoet het onderwijsrendement aan deze streefcijfers? Oordeel: voldoende Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg & Welzijn (alle varianten). Algemeen Streefcijfers 2010
2012
Studiesucces propedeuse na 2 jaar (vt)
50 procent
55 procent
Studiesucces propedeuse na 2 jaar (dt)
50 procent
55 procent
Studiesucces hoofdfase na 4 jaar (vt)
55 procent
60 procent
Studiesucces hoofdfase na 4 jaar (dt)
50 procent
55 procent
Gerealiseerd onderwijsrendement Uitval gemiddeld vanaf cohort 2002 (vt) Propedeuse na 1 jaar: ca 50 procent Propedeuse na 2 jaar: ca 65 procent Hoofdfase: ca 40 procent Uitval gemiddeld vanaf cohort 2002 (dt) Propedeuse na 1 jaar: ca 30 procent Propedeuse na 2 jaar: ca 45 procent Hoofdfase: ca 40 procent Opleidingsrendement gemiddeld vanaf cohort 2002 (vt): ca 40 procent gemiddeld vanaf cohort 2002 (dt): ca 45 procent Ten slotte De streefcijfers zijn naar het oordeel van het auditteam weinig ambitieus maar wel realistisch. I Consumptieve Techniek De opleiding hanteert de streefcijfers zoals afgesproken in het convenant 2009-2012 Domein Onderwijs en Opvoeding. De opleiding consumptieve techniek is pas per september 2005 onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam, Domein Onderwijs Opvoeding. Gegevens zoals gegenereerd door de Hogeschool van Amsterdam van vóór september 2005 zijn derhalve niet beschikbaar. Dit maakt een gedetailleerde analyse, ook voor het auditteam, niet mogelijk omdat gegevens te summier zijn. Hierdoor wordt het totaalbeeld mogelijk moeilijk te interpreteren. Het aantal studenten in de voltijdopleiding is erg laag. Dit aandeel zou sterk verhoogd moeten worden, vooral het aandeel studenten afkomstig van de havo. Tevens kan geconcludeerd worden dat de rendementscijfers van de opleiding Consumptieve techniek bovengemiddeld zijn. Verklarende factoren hiervoor zijn de hoge mate van studeerbaarheid en de flexibiliteit van rooster en het opleidingsprogramma. II Gezondheidszorg en Welzijn De opleiding hanteert de streefcijfers zoals afgesproken in het convenant 2009-2012 Domein Onderwijs en Opvoeding. De voltijdopleiding heeft al jaren een kleine instroom. In het eerste jaar is de uitval klein. De meeste studenten die doorgaan met de studie behalen binnen 4 jaar hun diploma. Bij degenen die er langer over doen spelen gezondheidsproblemen een rol bij de studievertraging.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 62
De instroom in de deeltijdopleiding is veel groter. De uitval van studenten is daardoor absoluut gezien groter dan bij de voltijdopleiding. Studenten stoppen vooral hun studie doordat in de loop van het jaar blijkt dat de studie slecht te combineren valt met een baan en privé omstandigheden. Een enkele student stopt omdat de studie niet voldoet aan de verwachtingen. Het opleidingsrendement van de opleiding Gezondheidszorg & Welzijn is voldoende. De voltijdstudenten behalen hun propedeuse over het algemeen in één jaar. Voltijdstudenten die er langer over doen, zijn vaak van allochtone afkomst. Het percentage deeltijdstudenten dat de propedeuse behaalt in één jaar is kleiner. Dit wordt veroorzaakt doordat deze studenten vaak wel de modulen gevolgd hebben, maar door werkdruk de module niet geheel hebben afgerond. Vaak blijven er in dit geval opdrachten liggen. Het propedeuserendement ligt voor zowel de voltijdopleiding als de deeltijdopleiding boven de streefcijfers. De uitval in de voltijd opleiding is gering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 63
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 64
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
Oordeelschema hbo bachelor: Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Consumptieve techniek, vt
Onderwerp
/
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen 1.2. Niveau Bachelor 1.3. Oriëntatie HBO
V V V
2. Programma 2.1. Eisen HBO 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma 2.3. Samenhang Programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud 2.8. Beoordeling en Toetsing
V V G V G V V V
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO 3.2. Kwantiteit Personeel 3.3. Kwaliteit Personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding 5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten 5.2. Maatregelen tot Verbetering 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld 6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd Niveau 6.2. Onderwijsrendement Samenvattend oordeel
3
V
V
V
V
3
V G V V V V
V V V V
Extra aantekening: goed.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 65
Oordeelschema hbo bachelor: Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Gezondheidszorg & Welzijn, vt
Onderwerp
/
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen 1.2. Niveau Bachelor 1.3. Oriëntatie HBO
G G G
2. Programma 2.1. Eisen HBO 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma 2.3. Samenhang Programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud 2.8. Beoordeling en Toetsing
G V G V G V G V
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO 3.2. Kwantiteit Personeel 3.3. Kwaliteit Personeel
G V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding 5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten 5.2. Maatregelen tot Verbetering 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld 6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd Niveau 6.2. Onderwijsrendement Samenvattend oordeel
4 5
V
4
V
V
V
5
V G V V V V
V V V V
Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 66
Oordeelschema hbo bachelor: Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Consumptieve techniek, dt
Onderwerp
/
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen 1.2. Niveau Bachelor 1.3. Oriëntatie HBO
V V V
2. Programma 2.1. Eisen HBO 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma 2.3. Samenhang Programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud 2.8. Beoordeling en Toetsing
V V G V G V V V
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO 3.2. Kwantiteit Personeel 3.3. Kwaliteit Personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding 5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten 5.2. Maatregelen tot Verbetering 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld 6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd Niveau 6.2. Onderwijsrendement Samenvattend oordeel
6
V
V
V
V
6
V G V V V V
V V V V
Extra aantekening: goed.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 67
Oordeelschema hbo bachelor: Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad Gezondheidszorg en Welzijn, dt
Onderwerp
/
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke Eisen 1.2. Niveau Bachelor 1.3. Oriëntatie HBO
G G G
2. Programma 2.1. Eisen HBO 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Inhoud Programma 2.3. Samenhang Programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur 2.7. Afstemming tussen Vormgeving en Inhoud 2.8. Beoordeling en Toetsing
G V G V G V G V
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO 3.2. Kwantiteit Personeel 3.3. Kwaliteit Personeel
G V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële Voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding 5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Evaluatie Resultaten 5.2. Maatregelen tot Verbetering 5.3. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld 6. Resultaten 6.1. Gerealiseerd Niveau 6.2. Onderwijsrendement Samenvattend oordeel
7 8
V
7
V
V
V
8
V G V V V V
V V V V
Extra aantekening: goed. Extra aantekening: goed. ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 68
3.1.
Integraal oordeel/advies aan NVAO
Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Accreditatiekader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door de HvA , in casu de Afdeling vo/bve, verzorgde voltijd- en deeltijd varianten en de kopopleiding van de HBO bachelor tweedegraads lerarenopleidingen Consumptieve Techniek en Gezondheidszorg & Welzijn in aanmerking komen voor accreditatie door de NVAO. Conform de “Beslisregels Accreditatie” zoals vastgelegd in het NVAO Accreditatiekader, kan een Onderwerp niet hoger scoren dan ‘voldoende’. Het auditteam beoordeelt evenwel
alle facetten van onderwerp 1 (“Doelstellingen Opleiding”) als goed voor de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Gezondheidszorg en Welzijn voltijd en deeltijd, wat een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp rechtvaardigt; een facet van onderwerp 4 (“Voorzieningen”) als goed voor de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Gezondheidszorg en Welzijn voltijd en deeltijd en Consumptieve Techniek voltijd en deeltijd, wat een kwalificatie ‘goed’ voor dit onderwerp rechtvaardigt.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 69
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 70
4.
AANPAK
4.1.
Beoordelingskader
Bij de beoordeling van de opleiding en de varianten is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die opleiding als voldoende kan worden beoordeeld.
4.2.
Beoordelingsprocedure en werkwijze
De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse In de eerste plaats is er sprake van een analyse en beoordeling van door de Tweedegraads lerarenopleiding aangeleverde schriftelijke informatie: Management Review; Studiegids; Onderwijs- en Examen Reglement – OER; Visitatierapport ‘Samen Scholen’; Onderliggende documentatie betrekking hebbend op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende interne managementrapportages en verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling, kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, onderwijsrendement. Op basis van de door de HvA aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de lerarenopleidingen in hun voltijden deeltijdvarianten. Voorafgaand aan de visitatie werd het management van de betreffende opleidingen op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie9, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten: meerdere externe onafhankelijke deskundigen op het gebied van techniek, onderwijs en lerarenopleidingen, studenten, twee lead auditoren en twee secretarissen.
9
Visitatie heeft op 26 – 29 mei 2009 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 71
Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten, studenten, staf) heeft getoetst of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen zijn geïmplementeerd en of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Het kernteam heeft hiertoe gedurende alle auditdagen zowel gesprekken gevoerd over de generieke onderwerpen die voor alle opleidingen van de HvA gelden, als verschillende gesprekken op het opleidingsniveau. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en, daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft, ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de opleiding(en) overleg voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; verslagen van docentevaluaties; verslagen van studentevaluaties; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; stageverslagen en -beoordelingen; de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten worden opgeleverd; de ‘eindproducten’ van studenten. Beslisregels Volgens de NVAO-Beslisregels Accreditatie kan een onderwerp slechts ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren. Een facet kan evenwel, volgens diezelfde regels, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ of ‘excellent’ scoren. Met dit als uitgangspunt, heeft Hobéon onderstaande beslisregels toegepast. Onderwerp A. Een onderwerp scoort ‘voldoende’, indien alle facetten van dat onderwerp ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ en de overige ten minste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’. B. Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord en voor dit facet geen acceptabel verbeterplan beschikbaar is. C. Een onderwerp scoort ‘onvoldoende’, indien meer dan één facet van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn. Facet D. Binnen de beoordeling van een facet is ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie: beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven, dan omgekeerd; primaire processen wegen zwaarder dan secundaire.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 72
Extra aantekening E. Indien voor een onderwerp een hogere score dan ‘voldoende’ gerechtvaardigd is, wordt dat als ‘extra aantekening’ vermeld en wel met inachtneming van onderstaande regels: een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘goed’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘goed’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘voldoende’ en de overige facetten ‘goed’ of ‘excellent’ hebben gescoord;10 een onderwerp krijgt de extra aantekening ‘excellent’, indien alle facetten van dat onderwerp ‘excellent’ hebben gescoord of indien één facet van dat onderwerp ‘goed’ en de overige facetten ‘excellent’ hebben gescoord; een onderwerp krijgt geen extra aantekening, indien één van de facetten van dat onderwerp ‘onvoldoende’ heeft gescoord.
10
Het NVAO-Accreditatiekader onderscheidt bij onderwerp 2 (“Programma”) acht facetten. Eén ervan betreft de duur van de opleiding. Het daarbij vermelde criterium (240 ECTS) is evenwel geen (kwaliteits)criterium, maar een formele vereiste waaraan het programma van een opleiding a priori moet voldoen, wil zij überhaupt in aanmerking kunnen komen voor een HBO Bachelor accreditatie. ‘Duur’ is derhalve van een andere orde dan bijvoorbeeld- ‘Kwaliteit Personeel’ of ‘Onderwijsrendement’. Bij de beslissing of het onderwerp “Programma” een extra aantekening ‘goed’ dan wel ‘excellent’ verdient, wordt het facet ‘Duur’ dan ook buiten beschouwing gelaten.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 73
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 74
BIJLAGE 1: Samenstelling auditteam P. Foppen De heer Foppen is als onderwijzer/leraar werkzaam geweest binnen het lager en middelbaar onderwijs. Hij heeft ruime ervaring in het opleiden van jongeren en in het besturen van onderwijsinstellingen die jongeren opleiden. Zo is hij tien jaar lid geweest van het Directieteam Techniek van ROC Landstede in Harderwijk. Thans is hij directeur van de Stichting Beroepsonderwijs in Nijkerk. Hij participeert in een aantal overlegorganen waaronder het Platform Bètatechiek en het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Metaal en Elektrotechnische Industrie. Tevens is hij werkzaam (geweest) voor het MBO 2010, het Platform beroepsonderwijs, CINOP en het Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Drs. R. Kraakman De heer Kraakman is socioloog en startte zijn carrière als docent maatschappijleer. Nadien heeft hij een groot aantal bestuursfuncties bekleed, waardonder binne de TU Delft en de Katholieke Universiteit Brabant. Hij was 17 jaar voorzitter van de raad van bestuur van de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs. Sinds 1998 is hij lid van de Adviesraad van de KPC-groep. Tevens is hij voorzitter van de CAO onderhandelingsdelegatie van de werkgevers in het voortgezet onderwijs en lid van de Raad van Toezicht van het Nederlands Instituut voor Masters in Educatie. Drs. W.G. van Raaijen De heer Van Raaijen was jarenlang verbonden aan het Luzac College als rector. Hij was daar voorzitter van de landelijke examencommissie, lid van de commissie voorbereiding Tweede Fase en voorzitter van de vakgroep Nederlands. Daarna was Van Raaijen Manager Opleidingen & Trainingen bij de holding waaronder het Luzac College destijds als een van de 25 werkmaatschappijen viel en werkte hij als Consultant Public Search voor de Interlace Group. Voor deze organisatie was hij werkzaam binnen de onderwijswereld, ministeries en gemeentes en bij organisaties die opereren op het snijvlak tussen publiek en privaat zoals bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen en omroepen. Bij Hobéon houdt Van Raaijen zich bezig met organisatievraagstukken, marktonderzoek, accreditatie in het hoger (kunst-) onderwijs en certificering van ondermeer openbare bibliotheken en kunsteducatieve instellingen. Prof. dr. P. Sleegers De heer Sleegers is als hoogleraar Onderwijskunde werkzaam aan de Technische Universiteit Twente. In zijn onderzoek- en adviesprojecten houdt hij zich bezig met vraagstukken over sturing en inrichting van organisaties, de aard en het verloop van innovatieprocessen en het leren van professionals binnen overheidsorganisaties. Tevens is hij als senioradviseur werkzaam bij BMC, een advies- en managementbureau dat zich richt op de verbetering van de kwaliteit en resultaatgerichtheid van de overheid en nonprofitorganisaties. Dr. K. Soudijn De heer Soudijn was tot 1 januari 2009 universitair hoofddocent psychologie binnen de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van Tilburg. Hier verzorgde hij studieonderdelen op het terrein van: ‘inleiding en geschiedenis van de psychologie’, ‘inleiding psychologie voor maatschappijwetenschappen’ en ‘beroepsvaardigheden: beroepsethiek’. Hij studeerde psychologie aan de UvA, waar hij vervolgens in 1982 promoveerde. Na functies bekleed te hebben binnen de HvA, werd hij in 1975 binnen de Universiteit van Tilburg wetenschappelijk medewerker en vanaf 1990 universitair hoofddocent. Hij is een aantal jaren bestuurslid geweest van het Nederlands Institut van Psychologen en voorzitter van de Raad voor Maatschappelijke en Beroepsaangelegenheden van het NIP. R. Weststrate De heer Weststrate is sinds mei 2005 algemeen projectleider herontwerp mbo. Het mbo heeft als opdracht om te moderniseren en op basis van een nieuwe competentiegestuurde kwalificatiestructuur, nieuwe opleidingen te realiseren. Er wordt in het project gewerkt langs de ontwikkellijnen van inhoud, bedrijfsvoering en professionalisering. De beoogde resultaten zijn: ©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 75
actualiseren van de opleidingsprogramma’s, vergroting interne doorstroming binnen het mbo, vergroting doorstroming naar het HBO en versterking van de startpositie en ontwikkelcapaciteiten van de leerlingen. Voorafgaand aan dit project had Rini Weststrate zijn wortels in de praktijk van de hotelsector, was betrokken bij de opzet en ontwikkeling van het (k)MBO. Hij was gedurende een groot aantal jaren directeur van een Hotelschool en tevens sectordirecteur bij een ROC. R. van der Pluijm De heer Van der Pluijm is derdejaars student Maatschappijleer aan Fontys Lerarenopleiding Tilburg. Drs. R. F. H.M. Stapert (secretaris) De heer Stapert was tot 1981 was hij als docent (Nederlands) werkzaam in Suriname. Nadien is hij betrokken geweest bij de ontwikkeling van het HBO (Lerarenopleidingen, fusie-operatie, Informatica Stimuleringsplan). Vanaf 1992 tot 2001 heeft hij in enkele Oost-Europese landen als long-term expert de uitvoering begeleid van EU Phare programma’s, gericht op innovatie van het middelbaar beroepsonderwijs en de introductie van het hoger beroepsonderwijs. Van 2001 tot 2005 was hij intensief betrokken bij het management en coördinatie van het landelijk AXISprogramma gericht op een brede invoering van techniek in het Nederlandse basisonderwijs en de PABO’s. Thans is hij werkzaam in het kader van accreditatieonderzoeken die door Hobéon Certificering worden uitgevoerd. Daarnaast is hij intensief betrokken bij de beoordeling van EVC aanbieders. Tot voor kort was hij als interim coördinator “Interne kwaliteitszorg” werkzaam bij twee hogescholen (thans bij een hogeschool) die buiten de accreditatieonderzoeken van Hobéon Certificering vallen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 76
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 77
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 78
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 79
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 80
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 81
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 82
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 83
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 84
Bijlage 2: PROGRAMMA VISITATIE Hogeschool van Amsterdam ONDERWIJS EN OPVOEDING TWEEDEGRAADS LERARENOPLEIDINGEN 26 t/m 29 mei 2009 26 mei
Generiek.
27 en 28 mei Clusters. 29 mei 27 mei 2009
Intern overleg en terugkoppeling. Cluster 1
Engels
Talen (7 docenten/8 studenten)
Frans IDEE (alleen in studententeam) Nederlands
Cluster 1a IDEE (3 docenten + 2 vertegenwoordigers Wolverhampton) Cluster 2
Docenten IDEE + vertegenwoordigers Wolverhampton Aardrijkskunde
Maatschappijvakken (10 docenten/8 studenten)
Geschiedenis Maatschappijleer Algemene economie Bedrijfseconomie
28 mei 2009
Cluster 3
Gezondheidszorg en Welzijn
Gezondheidszorg en Welzijn + Techniek (8 docenten/7 studenten)
Consumptieve techniek Techniek in de onderbouw
Cluster 4
Biologie
Exact (8 docenten/8 studenten)
Natuurkunde Scheikunde Wiskunde
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 85
Dag 1: 26 mei 2009 Tijd 09.00 – 11.00
Lokaal A3.22
11.00 –12.00
A3.22
Micro soft
12.00 - 12.30 12.30 – 13.30
13.30 – 14.00
14.00 – 14.30
14.00 – 14.30
A3.25 A3.22
A3.22
A3.22
A3.27
14.30 – 15.00 15.00 – 16.00
A3.22 A3.22
16.00 – 17.00
A3.22
Onderwerp Voorbereiding, intern overleg
Generiek - Kennismaking / programma - Marktpositie/Instroom/ Toelating - Internationalisering / Innovatie - Relatie beroepenveld - Personeel/Scholing - Resultaten - Onderwijsrendement - Alumnibeleid - Opdracht van het lectoraat . betrokkenheid bij onderwijs . onderzoek Lunch Opleiden in de school - Relatie opleidingen met stagescholen - Kwaliteitsborging - Deskundigheidsbevordering medewerkers stagescholen
Toetsen en beoordelen - Validiteit/ objectiviteit - Kwaliteitsborging van Praktijkcomponent - Resultaten/rendementen - Bezwaar en beroep - Vrijstellingen - Instroom - Studeerbaarheid, studielast Kwaliteitszorg - Evaluatie van resultaten - Maatregelen tot verbetering - Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, werkveld - Klachtenregeling Programma’s - Internationalisering / Innovatie - Relatie beroepenveld - Resultaten /Rendement - Alumnibeleid Pauze en overleg Generiek - Internationalisering - Innovatief vermogen - Relatie beroepenveld - Personeel/Scholing - Resultaten Generiek - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (incl. stages) - Studeerbaarheid, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent
Panel, kernteam Herberg / Raaijen Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Stapert / Broers Herberg / Raaijen Ruud v.d. Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Stapert / Broers
Respondenten (+ aantal)
Raaijen / Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Stapert / Broers Herberg / Raaijen Ruud v.d. Herberg Peter Sleegers Rob Stapert Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Ger Broers
Vertegenwoordigers werkveld (3) en instituutsopleiders (2) Jan de Boer (IO) Fons Morsch (IO) Kees van Bergeijk (werkv) Geerte van de Groep (werkv) Mia Verhagen (werkv) Leden examencommissie (3) / toetscommissie (2)
Raaijen / Stapert Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes
Kwaliteitszorgmedewerkers (6) Leo Huisman Patricia Kruit Paulien Langedijk Jan van der Maas Evert Jan Saathof Johan Schimmel
Herberg / Broers Peter Sleegers Robbert v.d. Pluijm Ger
Programmaleiders (4) Jacqueline Kösters (meta) Jan Lindhout (wpl) Fons Morsch (oplis) Wietske Miedema (abv)
Panel Raaijen / Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Stapert / Broers Raaijen / Stapert Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes
MT (2) + lectoren (2) Marjan Freriks (MT) Gert Jan van Setten (MT) Marco Snoek (lect.) Jos van der Waals (lect.)
Liesbeth Zijlstra (ex) Michiel van Brederode (ex) Ben Speet (ex) Jacqueline Kösters (toets) Kenneth Tjon Soei Sjoe (toets)
AMT/Teamleiders (6) Hein Dirks Douwe van der Kooi Frits Rovers Rob Ruijken Liz Savage Harry Westenberg Studenten generiek A (4) Thijmen van Alphen (Bio vt) Germaine Haalmeijer (G&W dt) Ronald van der Linden (Gs vt) Job Rood (Wisk vt)
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 86
Tijd 16.00 – 17.00
Lokaal A3.27
17.00 – 17.30
17.30 – 18.00
A3.22
Onderwerp Generiek - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (incl. stages) - Studeerbaarheid, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent Rondleiding generiek
Intern overleg
Panel, kernteam Herberg / Broers Peter Sleegers Robbert v.d. Pluijm
Respondenten (+ aantal) Studenten generiek B (4) Ruth van Gend (CT vt) Sultan Göksen (Ec vt) Judith de Nijs (Eng dt) Rogier Schotvanger (Fr vt)
Raaijen / Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Robbert v. d. Pluijm Raaijen / Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes Stapert / Broers
Afdelingsmanager vo/bve Gert Jan van Setten (AM) Yvonne Wulder (facilitair coördinator)
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 87
Dag 2: 27 mei 2009 Tijd 09.00 10.00
Lokaal A3.22
Onderwerp Voorbereiding cluster 1 en 1a
10.00 – 11.00
A3.22
Opleidingsspecifiek cluster 1 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevordering / POP - Studiebegeleiding Opleidingsspecifiek cluster 1 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevordering - Studiebegeleiding Opleidingsspecifiek cluster 1 - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding ( stages) - Studeerbaarheid, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent
10.00 – 11.00
11.00 – 12.00
A3.27
A3.22
11.00 – 12.00
12.00 – 12.30 12.30 – 13.00
13.00 14.00
Voorbereiding cluster 2
A3.25
Lunch
A3.22
Materiaal, intern overleg cluster 1
A3.22
At random bezoek cluster 2 opleidingen
Panels, clusterspecifiek Raaijen / Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Allesandra Corda Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Rob Stapert / Ger Broers Ruud van der Herberg Peter Sleegers Marjolein Hermes Rob Kraakman Ger Broers
Respondenten
Docenten cluster 1 (4 docenten Nederlands) Eva Breedveld Henk Brouwer Tineke Bunnik Joke Morshuis
Willem van Raaijen Jeroen Lutters Allesandra Corda Robbert van der Pluijm Rob Stapert
Docenten cluster 1 (5 docenten vreemde talen) NB excl. docenten IDEE
Willem van Raaijen Rob Stapert Peter Sleegers Allesandra Corda Marjolein Hermes
Studenten cluster 1 (8) + 1a Olja Orlandini (Eng) Ouassila El Madkouri (Eng) Rogier Schotvanger (Fr) Linda Rouwenhorst (Fr) Linda Bakkum (IDEE) Stephan Ras (IDEE) Eveline Vermeulen (Ned) Jill-Alyson Dieters (Ned)
Peta Eisberg (Eng) Ton Koet (Eng) Sarah Talbot (Eng) Martine Thoraval (Fr) Liesbeth Zijlstra (Fr)
Herberg / Broers Jeroen Lutters Rob Kraakman Rob van der Vaart Hielke Wierda Robbert v.d. Pluijm Panel Raaijen / Stapert Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Allesandra Corda Marjolein Hermes Herberg / Broers Jeroen Lutters Rob Kraakman Rob van der Vaart Hielke Wierda Robbert v.d. Pluijm
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 88
Tijd 13.00 14.00
14.00 15.00
14.00 15.00
15.00 – 15.15 15.15 – 16.15
Lokaal A3.27
A3.22
A3.27
A3.22
15.15 – 16.15 16.15 – 17.00
A3.22
Onderwerp Opleidingsspecifiek cluster 1a IDEE - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevordering / POP - Studiebegeleiding
Panels, clusterspecifiek Raaijen / Stapert Peter Sleegers Allesandra Corda Marjolein Hermes
Opleidingsspecifiek cluster 2 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevordering / POP / - Studiebegeleiding Opleidingsspecifiek cluster 2 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevordering / POP / - Studiebegeleiding Pauze
Herberg / Broers Peter Sleegers Hielke Wierda Robbert v.d. Pluijm
Docenten Economie en Maatschappijleer cluster 2 (5)
Raaijen / Stapert Rob Kraakman Rob van der Vaart Marjolein Hermes
Docenten Aardrijkskunde, Geschiedenis cluster 2 (5)
Opleidingsspecifiek cluster 2 - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (+ stages) - Studeerbaarheid, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent
Herberg / Broers Rob Kraakman Rob van der Vaart Hielke Wierda Marjolein Hermes
Studenten cluster 2 (8) Brenda Pepping (Ec) Margreet Verkuil (Ec) Erik ter Beek (Mij) Tessa Lafèbre (Mij) Myrthe Corbijn (Gs) Yann Jousson (Gs) Marloes Hellings (Ak) Jasper van Schoor (Ak)
At random bezoek cluster 1 opleidingen
Raaijen/ Stapert Allesandra Corda Robbert v.d. Pluijm Herberg / Stapert Rob Kraakman Rob van der Vaart Hielke Wierda Marjolein Hermes
Materiaal, intern overleg cluster 2
Respondenten Docenten cluster 1a (3) + vertegenwoordiging Wolverhampton (2) Eline van Batenburg (IDEE) Liz Savage (IDEE) Saskia Sollie (IDEE) Brendan Bartram (Wolv) Dave Ellis (Wolv)
Hessel Nieuwelink (Mij) Broer van der Hoek (Mij) Luuk Latour (Ec) Jos Steins (Ec) David Kooy (onderwijskundige)
Els Dieleman (Ak) Geert van den Berg (Ak) Arie Wilschut (Gs) Ben Speet (Gs) Klaas van der Laan (onderwijskundige)
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 89
Dag 3: 28 mei 2009 Tijd
Lokaal
Onderwerp
09.00 10.00
A3.22
Voorbereiding cluster 3
10.00 – 11.00
A3.22
Opleidingsspecifiek cluster 3 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevord/ POP / - Studiebegeleiding Opleidingsspecifiek cluster 3 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbevord/ POP / - Studiebegeleiding Opleidingsspecifiek cluster 3 - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (stages) - Studeerbaarh, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent
10.00 – 11.00
A3.27
11.00 – 12.00
A3.22
11.00 – 12.00
A3.27
12.00 – 12.30 12.30 – 13.00
A3.25 A3.22
Opleidingsspecifiek cluster 3 - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (stages) - Studeerbaarh, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent Lunch Materiaal, intern overleg cluster 3
Panels, clusterspecifiek Herberg Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Karel Soudijn Rini Weststrate Peter Foppen Robbert v.d. Pluijm Marjolein Hermes Stapert / Broers Herberg / Broers Peter Sleegers Karel Soudijn Robbert v.d. Pluijm
Respondenten
Raaijen / Stapert Peter Foppen Rini Weststrate Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes
Docenten Consumptieve techniek en Techniek in de onderbouw, cluster 3 (5)
Raaijen / Stapert Peter Foppen Rini Weststrate Jeroen Lutters Rob Kraakman Marjolein Hermes
Studenten Consumptieve techniek en Techniek in de onderbouw cluster 3 (4) Eline Gerritsen (CT) Ellen van Kooten (CT) Annuska Rijnbeek (Techn) Jan van der Heul (Techn)
Herberg / Broers Peter Sleegers Karel Soudijn Robbert v.d. Pluijm
Studenten cluster 3 Gezondheidszorg en Welzijn (3)
Docenten Gezondheidszorg en welzijn, cluster 3 (3) Annemiek van Lith Josien Schothorst Karin Snellen
Michael Laarman (CT) John Macco (CT) Chris de Jong (Techn) Bas Luiten (Techn) Johan Schimmel (Techn)
Denise Mens Heidi Sijbrandij Susan Kruis Panel Herberg / Raaijen Peter Sleegers Jeroen Lutters Rob Kraakman Karel Soudijn Peter Foppen Rini Weststrate Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Stapert / Broers
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 90
Tijd
Lokaal
13.00 – 13.15
Onderwerp Rondleiding cluster 3 - 4
13.15 – 14.15
A3.22
Voorbereiding cluster 4
14.15 15.15
A3.22
Opleidingsspecifiek cluster 4 - Relatie beroepenveld - Onderwijsontwikkeling - Eindkwalificaties - Samenhang programma - Toetsen en beoordelen - Praktijkcomponent/stages - Internationalisering - Werkdruk - Materiële voorzieningen - Deskundigheidsbev. /POP - Studiebegeleiding Pauze
15.15 – 15.30 15.30 – 16.30
Panels, clusterspecifiek
Teamleider cluster 3 Rob Ruijken Teamleider cluster 4 Hein Dirks Raaijen / Broers Peter Sleegers Rob Kraakman Marcel Kamp Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Raaijen / Broers Peter Sleegers Rob Kraakman Marcel Kamp Marjolein Hermes Robbert v.d. Pluijm Ger
Opleidingsspecifiek cluster 4 - Informatievoorziening - Toetsen en beoordelen - Studiebegeleiding (incl. stages) - Studeerbaarheid, studielast - Materiële voorzieningen - Praktijkcomponent
Raaijen / Broers Peter Sleegers Rob Kraakman Marcel Kamp Marjolein Hermes
15.30 – 16.30
At random bezoek cluster 3 opleidingen
16.30 – 17.15
At random bezoek cluster 4 opleidingen
Herberg / Stapert Karel Soudijn Peter Foppen Rini Weststrate Robbert v.d. Pluijm Rob Raaijen / Broers Peter Sleegers Rob Kraakman Marcel Kamp Marjolein Hermes Raaijen / Broers Peter Sleegers Rob Kraakman Marcel Kamp Marjolein Hermes
17.15 – 18.00
A3.22
A3.22
Materiaal, intern overleg Cluster 4
Respondenten
Docenten cluster 4 (8) Patricia Kruit (Bio) Gertjan Martens (Bio) Gert de Goede (Na) Willem Bustraan (Na) Ronald Udo (Sk) Joop van Helvoort (Sk) Sjaak Schoen (Wisk) Frans Leynse (Wisk)
Studenten cluster 4 (8) Pepijn Over (Na/Sk)) Cedric Sanches (Na/Sk) Joei Bakker (Sk/Na) Suzanne Wesselman (Sk/Na) Ingrid Wong Fong Sang (Bio) Lars van Arkel (Bio) Bas Kraakman (Wisk) Hieke Post (Wisk)
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 91
Dag 4: 29 mei 2009 Tijd
Lokaal
Onderwerp
Panels, clusterspecifiek
09.00 – 12.00
A3.22
Intern overleg en eventueel resterende vragen
Panels generiek en opleidingsspecifiek
12.00 – 12.30
A3.25
Lunch
Panel
12.30 – 13.00
A0.11
Terugkoppeling
Panel
Respondenten
Alle respondenten
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Accreditatie Opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad CT en GZW– HvA, 1.0 ⏐ 92