Artikel: Skeletten, vergane schepen en loodvervuiling. Interview met Nicolas Purcell Auteur: Charlotte van Regenmortel en Bastiaan Waagmeester Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 36.3, 184-191. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Skeletten, vergane schepen en loodvervuiling Interview met Nicolas Purcell Bastiaan Waagmeester en Charlotte Regenmortel Nicholas Purcell is sinds 2011 hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Oxford. Zijn interesse ligt voornamelijk in sociale en culturele geschiedenis van de Rome. Deze thema’s hebben hem ook geïnspireerd tot een globalere vorm van geschiedenis waarin hij de Mediterraan als geheel het uitgangspunt vormt. Skript sprak Purcell over de plaats en aard van de Oude Geschiedenis en de vele valkuilen waarvoor historici zich moeten behoeden. Hoe is uw interesse in de Oudheid ontstaan? Mijn interesse voor de Oudheid werd gewekt door de archeologie. Als kind al hield ik van ruïnes en probeerde ik mijn ouders altijd over te halen om me naar resten van abdijen en kastelen te brengen in East Anglia - waar ik ben opgegroeid. Daar heb ik toen de Romeinen ontdekt – er zijn een paar Romeinse overblijfselen in East Anglia; en ik heb wel vaker gezegd dat ik me hierdoor voor Rome ben gaan interesseren. Toen ik redelijk jong was las ik het liefst van die geleerde reisboeken, die stukjes hebben in kleine letters over hoe de topografie van de oude stad eruit gezien moet hebben. Dit fascineerde me bovenmate. Hoewel we niet rijk waren lukte het mijn moeder – mijn vader overleed toen ik erg jong was – om me naar Rome mee te nemen op mijn tiende. Dat was geweldig. Uiteindelijk is dat de reden waarom ik me voor de Oudheid interesseerde op school. Ik denk dat mijn familie dacht dat ik dokter zou worden, omdat mijn vader dat was, maar in plaats daarvan koos ik voor Latijn en heb ik ook wat Grieks gedaan op school. Vervolgens lukte het me om naar de Universiteit van Oxford te gaan, waar ik Classics gestudeerd heb. Heel de tijd, zelfs tot op dit moment, staat de stad Rome; met haar samenleving en economie; haar cultuur en topografie, centraal binnen mijn onderzoeken. Denkt u dat er een verschil is tussen oude en moderne geschiedenis? Zonder twijfel zeg ik dat oude en moderne geschiedenis hetzelfde zijn. Oude geschiedenis is geschiedenis. Toch vertel ik mijn promovendi dat het bestuderen van deze oude geschiedenis niet altijd even gemakkelijk is. Ze moeten leren inzien hoe ze ‘geschiedenis moeten doen’ door de lenzen van andere linguïstische en culturele tradities. Ze moeten daarom bereid zijn om Duits, Italiaans, Frans, misschien Spaans en modern Grieks te leren, om zo hun onderwerp zo volledig mogelijk te kunnen bestuderen. Daarnaast moeten ze alles dat gebeurd is sinds de Oudheid goed genoeg begrijpen om de prisma’s van de linguïstische lenzen waarmee we naar de Grieken en
184
Romeinen kijken te doorgronden. En natuurlijk, een van de dingen die ze leren is een bijdrage leveren aan ons begrip van deze prisma’s en lenzen, die zijn gevormd door eerder onderzoek naar de Oudheid. Het wordt op die manier een soort complementair spel, wanneer we oude geschiedenis als deel van moderne zien. Dat gezegd hebbend is het uiteraard wel zo dat historische perioden verschillen door de textuur van het beschikbare bronmateriaal. Oude geschiedenis is wat dat betreft redelijk eenzijdig, wat het zijn individuele karakter geeft. Dat is echter ondergeschikt aan het feit dat het echt dezelfde discipline als moderne geschiedenis is. Er wordt wel eens betoogd dat koloniale ideologieën uit de 18e eeuw ten grondslag liggen aan het idee van de Oudheid en de studie ervan. In hoeverre gelooft u dat dit de studie van de Oudheid beïnvloed? Het is natuurlijk waar dat tijdens het bestuderen van de Oudheid door deze filters, of ze nu Christelijk, koloniaal of imperialistisch zijn, er diverse valkuilen en problemen ontstaan waar je voor op de hoede moet zijn en mee moet zien om te gaan. Wat je uiteraard niet moet doen, is het domweg volgen van je voorgangers in het creëren van de studieonderwerpen binnen de oude geschiedenis. Op een manier ben je te veel onderhevig aan een 19e-eeuws politieke en ideologische agenda. Dat is een hindernis die je aan het denken zet: ‘wordt deze materie waar ik mee werk me eigenlijk aangepraat door mensen in het verleden die ik niet ken of herken, en wiens meningen ik mogelijk niet deel?’ Dat is een vaardigheid die een historicus nodig heeft, want onze voorgangers hebben dikwijls een slechte invloed gehad op hoe wij omgaan met periodes uit het verleden. Dit kan ook over de Mediterraan gezegd worden. De term is een uitvinding van de late 18e-eeuwse oceanografie en beslaat het grondgebied van het origineel Napoleontische en later Britse 19e-eeuwse imperialisme in Zuid-Europa. In zekere zin is het beeld dat wij van de Mediterraan hebben hiermee belast. Dit is echter slechts een manier om naar Mediterrane geschiedenis te kijken. In ons project [The Corrupting Sea, red.] proberen we deze zienswijze dan ook tot een minimum te beperken. Het project is eigenlijk een poging om te laten zien dat er andere manieren zijn waarop de geschiedenis van de Mediterraan onderzocht en beschreven kan worden, die niet bepaald zijn door ideologieën van de nieuwe imperialistische natiestaten uit de late 18e eeuw. Het beeld van de Mediterraan is langs uiteenlopende wegen tot stand gekomen en kent daardoor verscheidene vormen. Het simpelst is het beeld van de Mediterraan als entiteit, die je op die manier zou kunnen controleren. De eerste stap tot onderdrukking, om iets aan je te onderwerpen, is om het te definiëren. Als je op een vage en ongedefinieerde manier probeert te overheersen, dan zal je minder succesvol zijn dan wanneer je een paar lijnen op een kaart kan tekenen en een besef hebt van het karakter van dat waar je mee werkt. Je kan vervolgens op een meer directe manier zeggen dat je het gebied onderworpen hebt. Hieruit volgt de notie dat alle periodisering en geografische definiëring het gevaar in zich hebben om totaliserend te zijn. Dit is een andere val waar je constant voor moet waken. Ik ben er niet bang voor dat alle Skript Historisch Tijdschrift 36.3
185
onderzoeken in die richting nutteloos zullen zijn en daarom niet beoefend zouden moeten worden. Als we zo gaan denken kunnen we beter in bed blijven liggen. Uiteraard is er het volgende probleem: dat je niet kunt weten waar jouw ideeën voor gebruikt zullen worden. We beschuldigen mensen ervan dat ze medeplichtig waren aan het 19e-eeuwse imperialisme, maar velen waren volledig onschuldig. Ook zij dachten kennis om kennis na te jagen. Hoe kijkt u aan tegen de Oost-West divisie die soms gehanteerd wordt in de studie naar de Oudheid? Zo nu en dan heeft het tot schematisering geleid, om het niet sterker dan dat uit te drukken, die uiterst bruikbaar was voor het soort politieke projecten die ik al eerder noemde. In de 18e eeuw bijvoorbeeld werd de Mediterraan min of meer gezien als een Russische invloedssfeer. Onlangs tijdens de Sarkozy-initiatieven in het westerse deel werd de Mediterraan bestempeld als een regio die in ieder geval een historisch belang vertegenwoordigt voor de Fransen. Ik denk daarom dat er altijd een gevaar is wanneer zo’n schematische scheiding aangehouden wordt. Voor de historicus zijn deze gevaren dubbel. Zoals gezegd is er het gevaar dat je misschien niet weet dat je ideeën gevormd worden door mensen wier werk je niet eens gelezen hebt. Maar het interessantere probleem is echter dat deze schema’s je kunnen verhinderen om tot nieuwe associaties en ideeën te komen. Dit is, denk ik, ook de reden waarom ik de afgelopen twee jaar over maritieme geschiedenis geschreven heb en de geschiedenis van zee en oceaan. Het dient als alternatief voor andere benaderingen van geschiedschrijving en als een andere manier om globale geschiedenis te bestuderen. Het kan een bevrijdende werking hebben om de geschiedenis op deze manier te benaderen. De doorsnee benadering was dikwijls de geschiedenis van de ontwikkeling van de natiestaten; de wereld als een systeem van natiestaten; of, wat het ergste is, de wereld als globale plaats van economische activiteit met de nadruk op een van de huidige grootmachten. Als we dan toch aan globale geschiedenis gaan doen moeten we een nieuwe manier vinden die niet door 19e en 20e-eeuws gedachtegoed gevormd is. Zeeën en oceanen zijn misschien onbekend genoeg om niet belast te zijn met dat soort problemen. Over uw boek The Corrupting Sea wordt wel gezegd dat de Mediterraan zelf als hoofdpersonage van de geschiedenis naar voren komt. Gelooft u dat de natuur een grotere invloed op de geschiedenis heeft dan menselijke actie? Je zou een boek kunnen schrijven over aspecten van een materiele cultuur; je kan metaforisch spreken over dingen via een analogie met de mens. Het is echter een metafoor waar ik me ongemakkelijk bij voel, simpelweg omdat er een punt komt waarop het absurd wordt. De hoofdrol moet weggelegd zijn voor de mens anders is het zonder betekenis. Een geschiedenis waarbij een fysiek object op eenzelfde manier zou worden behandeld of besproken zou een vreemd soort geschiedenis zijn. Iets dergelijks bestaat niet, want geschiedenis gaat over de mens. Ik heb me lang verzet tegen een sociobiologische benaderingen van de geschiedenis op grond van het feit dat het geen geschiedenis is, net zo min als chimpanseeoorlogen geschiedenis zijn. Je kan een
186
Skript Historisch Tijdschrift 36.3
187
gedetailleerd wetenschappelijk verslag maken over hoe de chimpansees van groep A de rivier oversteken en de chimpansees van groep B bijten; dit kan je maanden en zelfs jarenlang volhouden. Het maakt niet uit hoe gedetailleerd het verslag is, het zal nooit geschiedenis zijn. Het is een verhaal dat een tijdsduur bestrijkt, het is een narratief, maar het is geen geschiedenis, want geschiedenis gaat over mensen. In het algemeen kan men ervan uitgaan dat hoe ‘wetenschappelijker’ het wordt, hoe meer biologisch, hoe minder het zich leent voor geschiedschrijving. Je kan de geschiedenis van de ijstijden beschrijven en dit doen door een narratief door de tijd te gebruiken om de continentale verschuivingen te beschrijven, maar het narratief maakt het niet tot geschiedenis. Ik geloof dat het tot de verbeelding spreekt om de interactie van de mensheid met hun omgeving te bespreken, maar ik zou liever herinnerd worden in The Corrupting Sea voor wat we zeggen over de omgeving als creatie van de mensen die er leven en op reageren; niet een constante, zoals geografische deterministen het zien. Een erg belangrijk voorbeeld hiervan is de vruchtbaarheid van het land. Dat is geen constante, maar een construct; het resultaat van een moeilijke som van technologie, investering, arbeid en het nemen van bepaalde beslissingen. En toch heeft iedereen het over streken met ‘geweldig vruchtbaar land’, alsof het gewoon zo is. Dus, als geografisch determinisme geen rol speelt en het afhangt van interactie, is de Mediterraan dan een cruciale factor, of had “de Oudheid” overal kunnen plaatsvinden? Er zijn geen fysieke variabelen die een rol spelen. Ik ben over het algemeen ook een tegenstander van het idee van mediterraans Imperialisme. Ik zou de uitzonderlijke positie van het gebied liever zien in de intensiteit van contact en interactie tussen de lokale volken, en op grotere schaal door de volledige Mediterraan heen. Dit werd mogelijk gemaakt door de zee zelf en kan daarom in principe ook voorkomen in andere delen van de wereld, die op dezelfde manier in hoge mate verbonden zijn. De Mediterraan is simpelweg een extreem voorbeeld van wat er gebeurt wanneer plaatsen hecht verbonden zijn op erg grote schaal. Ik denk dat het daarom uniek is. Veel debatten in oude geschiedenis gaan over of worden gevormd door het idee van anachronismen. Hoe staat u daar tegenover? En wat is een anachronisme? Ik denk dat ik daar een beetje een ontwijkend antwoord op moet geven. Er zijn, onvermijdelijk, bepaalde anachronismen die zeer destructief zijn. Hoewel sommige niet gemakkelijk te zien zijn, moeten ze wel gevonden worden. Echter doordat enkele anachronismen moeilijk te vinden zijn, zien we de invloed die ze op onze studie hebben vaak niet. Zulke vernietigende anachronismen moeten vermeden worden. Tegelijkertijd wil ik niet de kant op gaan van mensen die vinden dat het hoogste doel van de geschiedschrijving is om anachronismen te elimineren en te proberen om een gedachtewereld te reconstrueren of te bezoeken die bevrijd is van alle vervuiling van anachronistische aannames. Daar heb ik twee redenen voor. Een is dat het onmogelijk is. De interessantere reden is dat we onszelf niet willen beroven van de waarde van ideeën die in onze wereld horen. Die helpen ons om een begrip te vormen van werelden die onze modellen niet kenden, ondanks het feit dat onze ideeën eveneens relatief zijn en
188
door andere vervangen zullen worden. Het is absoluut geoorloofd om dat te doen. Het is deel van de zelfkennis die essentieel is voor de historicus. Zolang men dit begrijpt is het zonder enige probleem mogelijk een model zoals de economie te gebruiken. Iemand die zegt: “wacht eens even, dat is een anachronisme!” is gewoon dom bezig. Een ander voorbeeld van een type anachronisme is bijvoorbeeld het belang dat wij toedichten aan authenticiteit. Ik denk dat ‘het authentieke’ een betekenis had in de Oudheid, maar er is het gevaar dat we de verschillen tussen de plaats die authenticiteit inneemt in ons bewustzijn en dat van de Oudheid, missen. Het is bijvoorbeeld erg moeilijk om de scheikunde van je middelbare school te vergeten. Wanneer wij kijken naar H2O is het een chemische verbinding en we weten wat het is: water is water. Bij het lezen van Plinius de Oudere realiseren we ons soms niet dat warm water, zout water, water van een bepaalde heilige bron, of moeraswater voor hem allemaal andere substanties waren. Het feit dat wij ‘weten’ dat het telkens dezelfde verbinding is verhindert ons om de te begrijpen dat ze gezien worden als andere dingen in antieke classificaties. Het is natuurlijk dat wij dat doen, maar het staat ons begrip in de weg. The Corruping Sea is een geschiedenis van zowel de Oudheid als de Middeleeuwen. Waarom moet een student van, bijvoorbeeld de Karolingen, het boek lezen? De vraag is in hoeverre we een lijn moeten trekken tussen de Oudheid en de Middeleeuwen, en wat voor lijn het dan moet zijn. Mijn collega die zich op de Middeleeuwen richt en ik, vonden elkaar in vele gerelateerde vragen en hadden soortgelijke problemen bij het inrichten van theoretische modellen, maar ook vergelijkbare hindernissen wat betreft het bronmateriaal. Waar we ook keken in onze respectievelijke vakken, de grensoverschrijdingen en kruisbestuivingen tussen experts binnen de beide vakgebieden zijn zeer beperkt. We wilden twee dingen met het boek. Een was om bijna expres bepaalde oudheidkundige en middeleeuwse vraagstukken betreffende de Mediterraan samen te brengen, waaruit bleek dat met het materiaal uit beide perioden samen belangrijke vragen konden worden beantwoord. We wilden echter ook onderzoeken waar de grote scheiding vandaan kwam, deze grote disciplinaire grens vanaf de late oudheid. Hier kwamen we uit bij Henri Pirenne [1862-1935, red.], een van de grote architecten van deze scheiding. Als we zaken wilden benaderen via de lange termijn moesten we dit gapende gat dichten. Dit luidde een volledig nieuw begin in. Het is een controversieel aspect van het boek en ik denk dat we niet per se continuïteit hoeven te bewijzen. Men kan prima comparatieve geschiedenis bedrijven tussen zaken die geen causaal verband hebben. In de Mediterraan heeft men te maken met voortdurende herhalingen van reacties op gelijksoortige problemen, omdat mensen op een of andere manier weet hadden van eerdere manieren van omgang met problemen van die tijd. Het is ons gelukt te demonstreren dat de historici van de Oudheid zich in het materiaal van de Middeleeuwen moeten verdiepen en omgekeerd. Deze stellingname zou ik niet op willen geven, het was een bijzonder belangrijk doel. Bijvoorbeeld, tot de archeologische vondsten van de laatste generatie nam niet iedereen de Romeinse economische veranderingen tussen de eerste en derde eeuw n. Chr. serieus, terwijl het een hoogtepunt van economisch activiteit in die regio was. Skript Historisch Tijdschrift 36.3
189
Ik denk dat er een soort progressistisch teleologisch verhaal is, dat zegt dat “de Oudheid minder goed was dan de Middeleeuwen en de Middeleeuwen minder goed waren dan de vroegmoderne periode”. De geschiedenis laat echter een stijgende en dalende lijnen zien. Het is bijvoorbeeld heel waarschijnlijk dat de intensiteit van economische activiteit in Rome rond het jaar 150 n. Chr. vergelijkbaar was met die van 1800. Daar zijn drie voorbeelden voor. Een is de grootte van de dieren. We hebben een hele collectie van de groottes van dierlijke skeletten en het lijkt erop dat het alleen maar te vergelijken is met gebeente van dieren van na de agrarische revolutie. Een tweede voorbeeld is de hoeveelheid scheepswrakken in de wateren van de Mediterraan. We zien een grote stijging die zijn hoogtepunt bereikt in de tweede eeuw en niet meer bereikt wordt tot het eind van de 19e eeuw, na grote technologische veranderingen. Maar het interessantste voorbeeld is het lood dat via atmosferische vervuiling in de ijskap van Groenland terecht gekomen is. Het laat een hoge concentratie van looddeeltjes zien afkomstig van metaalbewerking in de Mediterraan vanaf ongeveer 150 v. Chr., gedurende de hele Hellenistische periode. Opnieuw duurde het tot de jaren 1840 voordat eenzelfde hoeveelheid gevonden wordt. Dit verrast ons omdat we diep van binnen iets progressistisch hebben. Ik denk dat studenten van de Middeleeuwen moeten weten dat 300 of 400 jaar voor hun periode de Mediterraan op zo’n grote schaal de ijskappen op Groenland vervuilde met looddeeltjes. Vraag me niet waarom ik denk dat het je ideeën over Karel de Grote zou veranderen, maar ik denk dat het op een bepaald niveau wel is gebeurd.
190
Skript Historisch Tijdschrift 36.3
191