Artikel: Met een half oog. Beeld als bron: een stand van zaken Auteur: Bas Kromhout en Paula van ‘t Wout Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 21.4, 229-240. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Bas Kromhout Paula van 't Wout
Met een half oog
Beeld als bron: een stand van zaken Wat kunnen beelden bijdragen aan ons begrip van het verle den? Geven visuele bronnen als schilderijen, foto' s en reliëfs een inkijk die met teksten niet mogelijk is? Of is het beeld een valse raadgever, die we beter kunnen laten rusten in het pan t heon der kunsten? Na een bescheiden hype lijkt het histori sche beeldonderzoek in het slop geraakt. Skript vroeg zes ingewijden, hoe het nu verder moet.
Politieke propaganda in foto en film, etiquette in zeventiende eeuwse schilderstukken, de video als afstudeerscriptie. Sinds een jaar of twintig heeft het beeld als bron langzaam terrein gewonnen in de geschiedwetenschap. Geschiedenis begon te flirten met disci plines als kunstgeschiedenis, archeologie en antropologie. Die brachten nieuwe methodes om een samenleving te onderzoeken vanuit haar zichtbare voortbrengsels. Dat ging niet probleemloos. Onbesliste discussies over de (on-)betrouwbaarheid van visuele bronnen sterkten veel historici in hun calvinistisch aandoende wan trouwen tegen het beeld. Anderen zagen juist nieuwe kansen voor vragen, waarop de tekstuele bronnen geen antwoord gaven. Wat is de oogst van twee decennia geschiedschrijving met beeld? Wat zijn de mogelijkheden en onmogelijkheden van historisch beel donderzoek?
"Kunstgeschiedenis heeft niet het alieenrecht op beeldende bronnen"
Kunst-geschiedenis
"Wat het beeld kan bijdragen aan historisch onderzoek?" zegt Jeroen Stumpel na. "Die vraagstelling suggereert dat je 'echte geschiedenis' hebt en ook nog een paar plaatjes. Volkeren hebben over de hele wereld en in alle perioden zich uitgeleefd in afbeeldin gen, voorwerpen en monumenten. Het heeft de loop van de geschie denis veranderd." De Utrechtse hoogleraar kunstgeschiedenis for muleert langzaam maar zeker. "Waren de relieken van Petrus niet in Rome begraven, hadden de christenen er geen grafmonument op gezet en had Michelangelo niet de Sint Pieter gebouwd, dan was er geen Beeldenstorm en geen Nederland geweest." Je kunt beelden ook op bescheidener schaal onderzoeken. Stumpel; "Het is mogelijk te kijken naar wat letterlijk op een schilderij staat en dat te gebrui ken voor een systematisch onderzoek naar bijvoorbeeld beroepen. Daar komt bronnenkritiek bij kijken, net als bij teksten." "Als je beelden als historische bron wilt gebruiken, moet je ieder aspect ervan bekijken: materiaal, genre, beeldtraditie, formaat, inhoud en stijl," zegt kunsthistorica Machteld Löwensteyn. "Zo zegt de grootte van een schilderij iets het beoogde publiek: grote doeken hingen op plaatsen waar veel mensen ze konden zien. Bijvoorbeeld in een raadhuis. Je kunt een schilderij niet interpreteren vanaf een dia, zoals ik een historicus eens zag doen. Die zou zich moeten ver diepen in de kunstgeschiedenis." Het onderzoek waarmee Löwensteyn binnenkort promoveert, gaat over "beeldend kunste naars en het intellectuele debat over het begrip toverij", tussen 1450 en 1650 in de Nederlanden. Afbeeldingen van heksen vormen een groot deel van het bronnenmateriaal. "Ik heb een hekel aan de term 'kunsthistorische bron'. Kunstgeschiedenis heeft niet het alleenrecht op beeldende bronnen. Je hebt een historisch vraagstuk en daar zoek je je bronnen bij. Die kunnen visueel zijn, maar ook geschreven. De
Een Nederlands 'toverijtje': heksen verzamelen zich op een prent van Jac. de Geyn Il (15651629).
vraagstelling staat voorop, niet het soort bron."
Verborgen boodschappen
"Iconologen hebben de ogen van historici geopend voor het beeld als bron", vertelt Herman Roodenburg in zijn monnikencel op de nieuwe locatie van het Meertens Instituut, midden op een zouteloos bedrijventerrein. Met 'iconologie' bedoelt hij een nieuwe manier van kijken naar beeld, die in de jaren tachtig opkwam binnen de kunst geschiedenis. De wortels lagen bij mensen als Aby Warburg en Erwin Panofsky, die in 1934 een studie schreef over 16e eeuwse schilderkunst. Volgens zijn 'iconologische methode' lieten beelden zich op drie niveaus onderzoeken: dat wat je werkelijk zag (dertien mannen rond een tafel), dat wat het voorstelde (het Laatste Avondmaal) en dat wat het beeld 'betekende'. Zo interpreteerde Panofsky allerlei 'alledaagse' voorwerpen op de schilderijen van Jan van Eyck als doelbewuste verwijzingen naar religieuze teksten. In de jaren tachtig werd de iconologische methode populair onder onderzoekers van Nederlandse kunst uit de zeventiende eeuw. Aan schilderijen die vroeger als 'realistisch' golden, werden nu allerlei verborgen boodschappen toegeschreven. Jan Steen werd een zede preker en een oestereetstertje stond opeens voor geilheid en verderf Zoals iedere vorm van wetenschapsbeoefening bleek ook de inter pretatie van beeldmateriaal afhankelijk van het paradigma waarin de onderzoeker zich bevond. Roodenburg: "Sommigen zagen plotseling overal morele codes in. Dat paste goed in de heersende ideeën over elite- en volkscultuur en de civihsatietheorie van Elias." Om de sym boliek van schilderijen te ontcijferen, maakten iconologen vaak gebruik van emblemata en teksten uit de elitecultuur. "Dat was aan trekkelijk voor kunsthistorici: de plat geachte Hollandse genrekunst werd gepromoveerd tot de hogere cultuur."
'Het Oestereetstertje' van Vermeer: geilheid en verderf? 1
.1
Herkenbaar
Deze van kerk- en elitecultuur afgeleide uitleg van beelden kreeg kritiek van historici met een antropologische invalshoek. Volgens hen hoefden schilderijen niet ontcijferd te worden aan de hand van ingewikkelde en zeldzame geschriften; hun betekenis moest in de zeventiende eeuw voor iedereen duidelijk zijn geweest. Herman Roodenburg heeft onderzoek gedaan naar gebaren en lichaamshou dingen. "Een kunstenaar moest zijn figuren in herkenbare houdin gen afbeelden," zegt hij. "De cultuur bood een geijkt repertoire, zichtbaar op de markt en op het toneel. De manier waarop de schil der zijn figuren neerzette sloot aan bij wat tijdgenoten kenden aan ritme en techniek in de dans. Becksendahl - een vergeten auteur noemde dat period eye: het oog van de tijdgenoten, waarmee de schilder rekening moest houden, wilde zijn werk voor hen te her kennen zijn. De eigentijdse cultuur was het materiaal weermee hij aan de slag ging. Via zijn werk kun je dus nu iets te weten komen over de dagelijkse cultuur van toen." Dat wil niet zeggen dat beelden een directe afspiegeling zijn van de werkelijkheid. Roodenburg; "Ieder medium werkt met bepaalde codificaties van de realiteit. Molière schreef classicistisch toneel. Daarin kwamen omgangsvormen voor, die je terug vindt in etiquet teboeken. Er bestonden verschillen in posities die een rangorde aan duidden. Een lakei kon nooit rechts van een koning staan. Probleem bij toneel was, dat het publiek de spelers in het gezicht moest kun nen zien. Zo ontstond een statisch toneelbeeld, dat een codificatie inhoudt van de dagelijkse werkelijkheid. Schilders werkten met dezelfde werkelijkheid, maar hadden meer vrijheid dan toneel schrijvers. Dus: dezelfde etiquette, andere codificatie."
Massacultuur
Een antropologische benadering van visuele bronnen beperkt zich niet tot eliteculturen. Sterker, beelden lijken een goed alternatief voor tekst bij het bestuderen van een ongeletterde onderlaag. Wie massacultuur verafschuwt, zou het beeld als bron dus spaarzaam moeten benutten. Folkert van Straten is archeoloog aan de Universiteit Leiden. Hij zegt: "Vroeger schreef men in mijn vakge bied - de klassiek-Griekse oudheid - geschiedenis uitsluitend op basis van literaire bronnen. Het is frappant te zien dat er vaak een discrepantie bestaat tussen het beeld dat in zulk onderzoek naar voren komt en het beeld dat je zou krijgen als je alleen naar visuele bronnen zou kijken." Het verschil lijkt er voor een deel uit voort te komen dat literaire bronnen allemaal producten van de elite zijn. "Beeldmateriaal is voor een groot deel gemaakt voor de man in de straat". Ook binnen de studie van beeldmateriaal wil het accent soms verglijden naar eliteproducten. Van Straten: "Elk jaar verschij nen wel drie publicaties over het Parthenonfries, maar al die onoog lijke potjes en reliefjes die musea niet tonen, laten veel directer de dagelijkse werkelijkheid zien." "Soms zijn beelden speciaal bedoeld voor de lagere sociale klassen, zoals in de propagandastrijd tijdens de Dertigjarige Oorlog in Duitsland," zegt Machteld Löwensteyn. "Scribner heeft daar een boek over geschreven: For the Sake of Simple Folk. Of afbeeldingen toegankelijk zijn geweest voor de sociaal lageren, was deels een kwestie van geld. Het soort beelden waarover ik schrijf - heksen prenten - werden gewoon verkocht. Er was een markt voor." Opleidingsniveau was volgens Löwensteyn van belang voor de inter pretatie ervan. "Het geletterde publiek zal anders naar bepaalde prenten hebben gekeken dan de lager opgeleiden."
"Beeld is gemaakt voor de man in de straat"
Medium
"Bij wijze van spreken zou je over beelden moeten schilderen," zegt Löwensteyn, "maar ik schrijf tekst, omdat het een bekend en vertrouwd medium is. Andersom geldt dat doordat je als historicus zelf schrijft, het voor de hand ligt om schriftelijke bronnen te gebruiken." Dit lijkt een aannemelijke reden voor de achterstelling van visueel bronmateriaal bij geschreven bronnen. Het blijkt echter wel degelijk mogelijk het beeld als medium voor geschiedschrijving te gebruiken. In de archeologie is reconstructie al heel lang een geaccepteerde manier om gegevens te interpreteren. Van Straten: "Reconstructie is wel iets dat vaak veel hypothesen ver eist en daardoor vatbaar is voor kritiek. Een principiële vereiste bij het maken van een goede reconstructie is dan ook dat de oorspron kelijke staat onbeschadigd hersteld kan worden. Wat Evans met Knossos heeft gedaan, een monumentale reconstructie van een paleis in onverwijderbaar beton, was in zijn tijd al heel omstreden en zoiets is tegenwoordig ondenkbaar. Inmiddels heeft Knossos als reconstructie op zich weer historische waarde." Het gebruik van film als medium voor geschiedschrijving is jonger dan het gebruik van reconstructies binnen de archeologie. Bij Chris Vos gaan onderzoek met visuele bronnen en een visuele presentatie van dat onderzoek hand in hand. Onlangs kreeg hij een Gouden Kalf voor zijn historische documentaire over de kabinetten van Den Uyl. Vos doceert aan de faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit, waar hij de mogelijkheid promoot om met een videoscriptie af te studeren. Chris Vos vertelt dat hij op weerstand stuitte toen hij als universi tair docent een documentaire wilde aanvoeren als publicatie. "Uiteindelijk, na veel moeite, werd het filmische materiaal omgere kend naar bladzijden: een minuut werd een bladzijde. Dus zestig
Politie WvotSf de- camera's: Hans Wiegel was al in de jaren zeventig een
minuten, zestig bladzijden." Hoewel de faculteit inmiddels naam maakt met de videoscripties, worden ze bijna allemaal betaald uit fondsen van buiten de universiteit. Een begeleidend schrijven als wetenschappelijke verantwoording blijft bovendien een vereiste. Voorlopig doet de visuele geschiedschrijving aarzelend intrede in de wetenschappelijke wereld. Vos: "Het valt niet mee om voet aan de grond te krijgen in de historische wereld: van oudsher zijn historici bang voor deze massacultuur. Ik denk dat om je te mengen in het wetenschappelijke discours een boek een beter medium is ."
Tekst en uitleg
Het gebruik van emblemata in de iconologie, het geschreven werk van Löwensteyn, de schriftelijke voetnoot bij de videoscriptie - ze vertellen allemaal hetzelfde verhaal: beeld kan niet buiten tekst. Dat blijkt ook uit het werk van Van Straten. "Aan het categoriseren van beeldmateriaal kleeft een principieel probleem," zegt Van Straten. "Een groot corpus teksten kun je zo op cd-rom zetten. Je geeft een zoekopdracht en alle vindplaatsen rollen uitje computer. Om beeld materiaal te catalogiseren zul je er eerst etiketten op moeten plak ken. Het beeld moet benoemd worden; daar zit dan al een bepaalde interpretatie in verwerkt. In de kunstgeschiedenis is wel een begin gemaakt met het opzetten van een systeem om dit probleem deels te ondervangen, door afspraken te maken over het benoemen, maar het blijft principieel onoplosbaar." Omgekeerd laat de discrepantie tussen literatuur- en beeldstudie zien dat tekst ook niet zonder beeld kan. Dat wordt pijnlijk duide lijk wanneer een epigraaf uit de filologische hoek vergeet dat een inscriptie meer is dan een tekst alleen. Van Straten: "Het onderwerp van een inscriptie is vaak het voorwerp waarop zij staat: een monu ment of een reliëf. Het benoemen van dat voorwerp blijft in de tekst
Eenheid van object en inscriptie: 'ba/latten' uit tiet oude Griekenland.
achterwege. Als je er voor staat is evident wat wordt bedoeld, maar uit de losgekoppelde tekst niet meer. Een interpretatie met tekst alleen levert schaarse resultaten op. Het omgekeerde komt ook voor: de archeoloog die zich blindstaart op het plaatje en geen rekening houdt met de inhoud van de bijbehorende inscriptie." Chris Vos geeft de kern van de spanning tussen beeld en tekst krachtig weer: "Beelden kunnen veel toevoegen aan een onder zoek, maar zij kunnen het nooit dragen."
Ongewenste intimiteiten
Wie als historicus onderzoek doet naar visuele bronnen, mengt zich in het wankele huwelijk tussen historie en kunstgeschiedenis. Jeroen Stumpel is een kunsthistoricus, die de vrijages van de ge schiedwetenschap niet op prijs stelt. Zeker niet wanneer historici enthousiast boodschappen zoeken in beelden. Stumpel: "Sommige iconologische interpretaties zijn totaal uit de lucht gegrepen. Landschapjes aan de wand zouden gezegd hebben: geen lol bij het neuken, lees Calvijn. Zeer onwaarschijnlijk lijkt mij dat. Er was een markt voor zulke afbeeldingen. Teksten laten zien dat het niet de bedoeling was een zedenpreek te houden. Zeventiende-eeuwers hadden gewoon bewondering voor schilderkunst. Het betreft hier niets dan kunstgenoegen." "Het oude iconologische werk heeft veel tegenstanders," zegt Herman Roodenburg. "Het raadseltjes oplossen met behulp van een embleemboek ging met name kunsthistorici irriteren. Momenteel zijn er twee stromingen in het Nederlandse beeldonder zoek. Enerzijds de 'Utrechtse school' met Jeroen Stumpel en Peter Hecht. Zij vinden de evidentie te zwak voor de meeste iconologische en historisch-antropologische interpretaties. Anderzijds zijn er onderzoekers die vinden dat het cultuurhistorische element dat de
"Beelden alleen kunnen een onderzoek nooit dragen"
iconologen hebben meegebracht niet ver genoeg gaat. Dit zijn voor al Amerikanen. Voor een kunsthistoricus staat het beeld centraal. Een cultuurhistoricus gaat het om de samenleving, waarin het beeld is ontstaan." Voor Jeroen Stumpel staan de kunst en haar schoonheid centraal; "Je moet niet van elke afgebeelde sinaasappel een seksuele toespe ling maken. Wordt Het Melkmeisje van Vermeer een mooier werk, als we het hebben 'onthuld' als allegorische personificatie van de Matigheid?" Löwensteyns blik is anders. "Ik vind het niet interes sant op te houden bij esthetische overwegingen Als ik het simpel zeg, willen veel kunsthistorici terug naar de klassieke kunstgeschie denis. Zij willen zich uitsluitend bezig houden met mooie dingen. Ik niet. Nu zeggen kunsthistorici, wanneer je je als geschiedkundige met de 'grote' kunst bemoeit: blijf af, dat is van ons. Dat is natuur lijk onzin. Voorwaarde is dat je je als historicus de kunsthistorische methode eigen maakt. Helaas gebeurt dat in de praktijk meestal niet." Volgens Roodenburg is de iconologie het stadium van free-style puzzelen allang voorbij. "Er is een nieuwe generatie die zegt: in de Nederlandse schilderkunst zitten wel morele boodschappen, maar het gaat in eerste instantie om het spelen. Jan Steen haalt de con venties door elkaar: je denkt dat je een vrolijk huishoudentje ziet, maar het kan net zo goed een bordeeltje zijn. Bij de seksuele toe speling begint de interpretatie pas. Verhulling en bedrog staan cen traal in de hele zeventiende-eeuwse humor. Ook in teksten en kluchten. Dat is niet onbewijsbaar. Stumpel moet het maar eens leren."
-
-.s:::----,,,:-------f' -en 'huisFTouaen;;;; c-mr-""7'11'-�-----:--------:=--E van Jan Steen': vro lijke familie of geval len zondaars?
Manipulatie
Kunsthistorici houden de kunstmatige waterscheiding met de geschiedkunde angstvallig intact. Bij de andere partij bestaat boven dien weinig animo de verschillen te overbruggen. "Historici zijn opgevoed met een wantrouwige houding ten opzicht van het beeld," zegt Roodenburg. Löwensteyn veronderstelt dat dat wantrouwen meestal voortkomt uit onwetendheid, die wederzijds is tussen his torici en kunsthistorici: "Een uitgever vraagt wel eens aan een his toricus: Heb je er een leuk plaatje bij? Daar houdt het dan mee op. Kunsthistorici en conservatoren denken: Ach, de educatieve dienst schrijft er wel een stukje bij." De reactie van Van Straten bevestigt het beeld van de wantrouwige historicus: "Veel oudhistorici hebben zelf weinig vaardigheden om met beeldmateriaal om te gaan. De manier waarop gespecialiseerde archeologen soms veel kunnen con cluderen uit een beperkte hoeveelheid informatie lijkt voor niet-spe cialisten vaak een soort toverij. Er wordt dan argwanender gere ageerd dan terecht is." Volgens Stumpel kan het letterlijk nemen van beelden leiden tot misverstanden. "Op genrestukken van Metsu en Vermeer zie je inte rieurs van huizen met zwart-witte tegelvloeren. Die kom je in boe delinventarissen niet tegen, behalve in die van kerken en raadhui zen. Misschien wilde de schilder het burgerlijke interieur mooier maken dan het zijn kon." Ook met betrekking tot filmisch bronnenmateriaal vindt Chris Vos het wantrouwen deels gerechtvaardigd. Vos: "Het lijkt vaak authen tiek, maar het is makkelijk te manipuleren. Geluid is bijvoorbeeld vaak achter beelden gezet, situaties kunnen zijn geënsceneerd en een beeld kan in verschillende contexten worden getoond. Er zijn twee manieren om met visueel materiaal om te gaan. Je kunt het bekijken als directe en waarheidsgetrouwe bron, maar dat is gevaar-
"Het voordeel van film is dat er geen noten bij hoeven"
lijk. Je kunt visueel materiaal ook bekijken als medium: welk beeld wil een film overbrengen en waarom? Daar zit de meerwaarde van audio-visueel onderzoek". David Barnouw werkt bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en is secretaris van de Vereniging Geschiedenis Beeld en Geluid, die onderzoek naar audio-visueel bronnenmateriaal wil stimuleren. Volgens hem valt het met de geva ren van het beeld wel mee. "Natuurlijk, bij films is sprake van mani pulatie. Bij een boek ook. En het voordeel van het maken van films is dat er geen voetnoten bij hoeven." Serieuze wetenschappers vin den dat juist een nadeel. Barnouw: "De historicus wil voetnoten op het scherm. De programmamaker niet: dat leidt af" Archeologisch materiaal is volgens Van Straten minder gemakke lijk te manipuleren: "Het valt wel mee. Een vervalser verwerkt onbe doeld zijn culturele bagage in zijn werk. Zelfs vervalsingen die door experts niet van echt kunnen worden onderscheiden, vallen een generatie later steevast door de mand. Knoeien of onzorgvuldig omgaan met de vindplaats van materiaal kon vroeger wel."
Terreinwinst?
Het archeologische materiaal waar Van Straten mee te maken heeft wordt nu al door historici als onmisbaar erkend: "Op het gebied van de klassiek-Griekse oudheid, is er vaak over een bepaald onderwerp zo weinig dat je jezelf tekort doet als je visuele bronnen buiten beschouwing laat." De oogst van beeldonderzoek door historici is volgens Herman Roodenburg alarmerend beperkt. "Er is wel goed onderzoek naar politieke propaganda, maar je zou zo graag willen dat veel meer cul tuurhistorici zich met beeld bezighielden en dat meer beeldonder zoek vanuit een antropologische invalshoek zou worden gedaan. In
· OPE HET DORP !
Visuele geschiedenis van de 20ste eeuw: TV- 'priesteres' Mies Bouwman.
Bram Kempers' Openbaring en bedrog, een boek dat expliciet aan kondigt te willen helpen bij het interpreteren van beelden van wel eer, zijn slechts twee van de zes bijdragen van de hand van histori ci. Aan de discussie tussen de vroege iconologen en de latere gene ratie wordt voorbijgegaan, terwijl historici daar juist veel van zou den kunnen leren." De geschiedwetenschap zal haar zeggenschap over de schone kunsten nog zwaar moeten bevechten op de kunstgeschiedenis. Ondertussen begint de twintigste-eeuwse beeldcultuur door te drin gen in de historische faculteiten. Bamouw stelt vast dat het beeld terrein wint. "Er wordt niet steeds minder gelezen, maar wel steeds meer televisie gekeken. De generatie van nu kan aardig over geschie denis meepraten voordat ze ooit een boek onder ogen heeft gehad. Op de nieuwe filmacademie zouden een paar historici moeten zijn, zodat de studenten daar meer historische bagage meekrijgen." Vos voorspelt dat filmisch materiaal ook in de wetenschap een belang rijkere rol zal krijgen. "De nieuwe generatie historici zal er wel aan moeten."
-oeverschillendeinterviews zijn afgenomen doofaf/e redactie1e-den van SRiipt.