Woordkompas
rekentaal
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement aankruisen/kruiste
..
3√
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
aan/aangekruist
° Nou kruis je het verkeerde hokje aan: je bent toch geen m, maar een v? • Bij een multiplechoice test moet je het goede antwoord kiezen en dan aankruisen.
± ±
Je had een kruisje moeten zetten in dit vakje, waar de v van vrouw in staat. Meestal worden er 3 0f 4 antwoorden gegeven. Als je denkt dat je ‘t goede gevonden hebt, zet je een kruisje in het vakje ervóór.
het aantal/de -len ° Het aantal wachtenden vóór u is: 5. ° Er is voor die wedstrijd een klein aantal plaatsen te koop. ° Er staat/staan een aantal mensen te kijken voor de etalage van die nieuwe winkel. • Het totale aantal wagons van deze lange goederentrein is 18.
± ±
Nog 5 mensen, dan bent u aan de beurt. Er zijn nog volop kaarten te krijgen! Ja, binnen staan er ook een paar/een stuk of wat.
±
Tel je alle wagons van deze lange trein op, dan krijg je achttien.
aanvullen/vulde ...aan/aangevuld
II
men vult iets/elkaar aan
° Ik moet de voorraad sinaasappels aanvullen, ze vliegen de winkel uit. ° Die twee vullen elkaar prima aan! •
±
Bestel jij nog even wat kratten sinaasappels erbij?
<>
± Ze vormen een goed span, wat de één niet kan, kan de ander.
de abacus/ -sen • Op Nederlandse scholen gebruikt men de abacus nog wel. Hij is wat moderner dan het Chinese telraam •
± «
Zo’n telraam is voor kleintjes een middel om te leren rekenen. Oudere leerlingen gebruiken een rekenmachine.
° De absolute temperatuur is niet zo laag ../
<>
° De absolute temperatuur is dus ../ ° Het is absoluut verboden door het rode licht te rijden.
<>
° ° ° ° ≈
<>
..\ maar als je uit die hete sauna komt, lijkt ‘t buiten relatief koud. ..\ vaak heel iets anders dan de gevoelstemperatuur. ‘t Hangt er maar van af! Fietsers mogen rechtsaf slaan ook al is het licht rood. ..\ maar ik twijfel of hij lang weg zal blijven. Daar klopt niets van! Volgens z’n gelovigen is dat zeker zo. Zeker weten! Absoluut, Piet! Geen sprake van, Piet! Deze laagst mogelijke temperatuur is alleen in laboratoria benaderbaar; in 1922 bereikte men al een temperatuur die maar 1˚ hoger was.
absoluut/absolute
Ik ben er absoluut zeker van dat hij op reis is ../ Wat je daar zegt, is absoluut niet waar! Spreekt de paus de absolute waarheid? Absoluut! Zeker weten, Jan ?
<>
± « ± « <>
• Het absolute nulpunt is de temperatuur waarbij de moleculen niet meer bewegen, -273° C
≥
achter
^
achter, naast, onder, op, in : voorzetsels van positie of plaats.
° De stoel staat achter de tafel ../ ° De klok loopt vijf minuten achter. ° Als je dikwijls de les verzuimt, kom/raak je achter bij de rest! (.) Voetbal jij ook? Leuk! Speel je vóór ../ ~ Wie zit er achter die bomaanslag? ~ We staan achter je, allemaal! ≈ Zijn jullie er al achter, wie het gedaan heeft? ≈ Die jongen is lui, je moet ‘m altijd achter de broek zitten. ≈ Een stok achter de deur hebben, dat wil elke wetgever.
<>
• Een getal met 3 cijfers achter de komma ../ • Bij een deling staat het quotient achter de streep ..
«
..\ en vóór het raam. Mijn horloge loopt gelijk of voor. Je kunt ook bijblijven of vóórkomen, resp. -liggen. ,,\ of achter? Ik weet niet wie dat georganiseerd heeft. Je vijanden zijn tegen je, ze laten je stikken. Dat zullen jullie nooit te weten komen! Die komt er wel, rustig z’n gang laten gaan! Maar vaak hebben ze geen sancties en kan iedereen z’n gang gaan, de wetgever staat dan machteloos. ..\ is tot op de duizendste correct. ..\ de deler staat vóór de 1e streep, het deeltal tussen beide strepen in.
<> <>
« ± <>
± <> <>
<>
Woordkompas
rekentaal
4
achteraan ° Op de klassefoto staan de grootste leerlingen achteraan ../ •
<>
..\ de kleinsten helemaal vooraan.
° ‘Kom mensen, even achteruit!’ ../ ° Hier niet achteruit parkeren! ../ •
#
zei de agent tegen het toegestroomde publiek. ..\ alleen vooruit, dat veroorzaakt de minste stank.
achterblijven/bleef ...achter/achtergebleven
I
° Er blijven altijd mensen achter op het perron. ° Een paar wielrenners bleven een heel stuk achter op het peloton ../ ° Die ene plant blijft een beetje achter, zie je?
<>
achteruit <>
hij blijft achter
Niet iedereen gaat met de trein mee. ± ..\ ze konden niet meekomen. <>
Ja, maar met wat bijmesten komt hij wel weer bij.
<>
±
Wat zeg je? Af? Ik moet er nog aan beginnen! Ja, dat is al lang klaar. Ja gelukkig, dat hoeven wij niet meer te doen. Zo’n ouderwetse brief kost je veel meer tijd en geld. Ja, we kunnen helemaal opnieuw beginnen! Jij mag niet meer meedoen. Daar mankeert niks aan. Nee mama, ik blijf op de stoep! Nou, dan ben ik gauw beneden! Geen van beide, je moet rechtdoor. Dan heeft hij er ook gauw genoeg van!
± ± ± ± ± ±
Neem een aspirientje, dan raak je hem in 10 minuten kwijt. Ja, ik heb gezien dat hij er om tien uur ging staan. Het was ook een komen en gaan van de politie. Zie jij hem nog wel eens? Ik moest precies ƒ 10,- betalen. Een diepe buiging voor je prestaties, jongen. Dat is niet niks!
af ° ° ≈ ° ≈ ≈ ≈ ° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ •
Heb je die oefening af? Is je huiswerk al af? Ziezo, daar zijn we mooi van af! Stuur je even een E-mailtje of fax, ben je d’r gauw vanaf! Dat is dan terug naar af! Jij bent af! Dat werk van hem is àf. Ga niet van de stoep af, Jantje, dat is veel te gevaarlijk! Voorzichtig, anders val je van de trap af! Moet ik bij die hoek nu links of rechts af? Mijn broertje zit pas een paar maanden op judo en nu wil hij er al weer af. Ik heb razende hoofdpijn. Hoe kom ik daar van af? Die man staat hier nu al van tien uur af te wachten. Na het ongeluk reden de ambulances af en aan. Af en toe zie ik hem wel in de stad. Het was op de kop af ƒ 10,Petje af, Dirk-Jan!
± ± <>
± ± ± <>
« <>
• eraf
-->>
• 5 - 3 = 2 of: vijf min drie is twee of: vijf en drie eraf is twee.
<>
er & af - plus - optellen & aftrekken
Drie plus vijf is acht of: drie en vijf is acht of: drie en vijf erbij is acht.
<>
Dat oude boek had alleen tekst. Door die plaatjes ziet het er veel beter uit.
de afbeelding/ - en ° In de nieuwe uitgave van dat boek staat bij iedere beschrijving ook een afbeelding. •
±
afgepast/-e ° Elk theezakje bevat de afgepaste hoeveelheid voor één kopje heerlijke Kerstthee.
±
Je hoeft het water niet zo precies af te meten, want er gaan veel meer kopjes thee uit, zeker drie.
afgerond/-e
-->>
afronden
afhalen = eraf halen • Haal van 13 dropjes 3 af ../ 13 dropjes, haal er 3 af ../
# ..\ dan houd je er nog 10 over. # ..\ geef dan de helft aan je buurvrouw en je houdt er nog ... 5 over.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
afhangen van/hing af/heeft..afgehangen
II
de beslissing hangt af van haar humeur / er van af, of
° Ga je morgen mee naar de film? Dat hangt van het weer af. Als de zon schijnt, ga ik liever naar het strand. ° Of ik meedoe? Dàt hangt er maar van af ../ ≈ Ik weet niet of ik met vakantie ga. ‘t Hangt ervan af: misschien heb ik niet genoeg geld. (.) Gaan jullie nu mee, op vakantie naar Indonesië? •
<>
«
Wat voor weer ‘t ook is, ik ga morgen met de fiets naar school. Eerst kijken wat voor weer het is .... ..\ of de vakbond het groene licht geeft. ‘t Is nog niet zeker of ik met vakantie kan. Als m’n financiële positie ‘t toelaat.... Dat hangt ervan af, of we in mei 3 weken kunnen opnemen!
afmaken/maakte .. af/ afgemaakt
II
ze maakt het/hem af!
° Je moet je zinnen afmaken ../ ° Als je een goede baan wilt krijgen , kun je maar beter eerst je school afmaken. •
<>
..\ je blijft steeds halverwege steken. Als je je diploma haalt ,heb je veel betere kansen op de arbeidsmarkt.
de
± « ±
±
± afwerken, voltooien, afronden
afmetingen
• Als je verf voor dat wandmeubel wilt kopen, moet je de afmetingen weten.
±
Weet je de maten, dan kun je berekenen hoeveel verf je nodig hebt.
afnemen/nam .. af/ afgenomen
I
de wind neemt af
° Het aantal bezoekers van voetbalwedstrijden neemt erg af.
<>
Het aantal mensen dat naar TV-reportages kijkt, wordt steeds groter. Dat neemt dus nog toe. Er komen steeds minder mensen op de velden kijken. ..\ maar morgen wakkert hij weer aan tot storm.
° Die harde wind neemt vannacht wat af ../ • afronden/rondde
..
af/afgerond
° Een bedrag als ƒ 18,99 rond je af op ƒ 19,00.
± «
III je rondt iets af op
• 3.2 rond je af op 3, 3.6 op 4, ƒ4.46 op ƒ 4.45 ../
Zo’n totaal in guldens en centen verschilt nauwelijks van een rond bedrag in hele guldens. ± .\ en ƒ 4.48 op ƒ4.50, ...
de
^ meten, bepalen, bewaren, houden, overbruggen, afleggen etc.
afstand/-en
° De coureurs moesten een afstand van ruim 200 km afleggen ° Ze moeten goed afstand van elkaar bewaren, anders komen er valpartijen. ° In het snelverkeer van vandaag moet je heel goed afstand houden ../ ° De politie moet het publiek op een afstand houden. ~ De directeur bewaart een ‘gepaste’ afstand tot zijn secretaresse. ~ Bij ‘t debat hield de minister zich op een veilige afstand. ≈ Na zes jaar huwelijk was de afstand tussen hen beiden niet meer te overbruggen ../ • De kortste afstand tussen twee punten ../ • Afstanden kun je weergeven in km, m, dm , cm en mm
aftelbaar/-bare
±
±
Liggen die twee plaatsen dan zo ver van elkaar?
<>
Ze zitten elkaar veel te dicht op de hielen, doodeng! Ze moeten elkaar wel ruimte laten! ..\ anders zit je zó op je voorligger en maak je ongelukken. Als dat te dichtbij komt, gebeuren er ook ongelukken. De mensen moeten achter de dranghekken blijven. Er is dus geen sprake van een intieme relatie. Maar deze twee zien elkaar ook wel na kantoortijd .....! Meestal mengt hij zich wèl in de discussie. Deze keer hield hij zich er buiten. ..\ en haatten ze elkaar zo, dat ze moesten scheiden.
± « <>
± ± <> <>
± «
≥
..\ is een rechte lijn. Daarbij is: een km of kilometer = 1000 m , gelijk aan 1/40.000e van de aardomtrek; een m of meter = 10 decimeter; een dm of decimeter = 10 centimeter; een centimeter = 10 mm. En een mm of millimeter = 1/40.000.000.000e of een-veertigmiljardste van de aardomtrek.
-->>
oneindig
- verzameling
Woordkompas aftrekken/trok
...
rekentaal
6
III zij trekt dit er a f
af/afgetrokken
° Dat plakband moet je er voorzichtig aftrekken ../ ° Reclamekosten mag men van de winst aftrekken.
<>
# <>
• Optellen leer je éérst op school, daarna aftrekken. • En 5 - 3 = 2 of: vijf min drie is twee ../
± =
..\ en geen stukjes laten zitten. Dan hoef je dus minder belasting te betalen. Een ‘auto van de zaak’ moet je juist bijtellen. 6 - 1 = 5 of: zes min een is vijf, dàt is nou aftrekken. ..\ of vijf en drie eraf is twee.
al / alle / allen / aller / >>> a l l e s ° Ik moet naar huis. Al mijn geld is op! ° Komen ál die mensen op je verjaardag?
± ± <>
° Bedankt voor alle moeite! ° Heb je alle twee die boeken al uit?
<>
° Alle huizen in die straat worden gesloopt.
<>
±
± ±
° Alle mensen verheugen zich op de komende feestdagen.
<>
° Zwarte mensen, witte mensen, donkere of lichte mensen, allen zijn gelijk. ° We zullen hem missen, hij was ons aller vriend. ~ Ik geloof al zijn leven dat hij verliefd is op mijn zusje. ~ Alle mensen, wat is het hier warm!. ≈ Met z’n allen, met z’n allen ../ ≈ Al met al zijn ze blij dat ze daar niet meer wonen. ≈ Met kleren en al sprong hij in ‘t water om het kleine kind te redden. ≈ Ik zal je voortaan te allen tijde met raad en daad bijstaan. • De verzameling van alle gehele, positieve getallen ../
<>
« ± ± « ±
Ik heb óók geen rooie cent meer. Ze hebben gezegd dat ze allemaal komen. Ik ben bang dat er niemand komt. Geen dank! ‘t Was een kleine moeite! Ja, toen ik ‘t eerste uit had, ben ik meteen aan ‘t tweede begonnen. Er is niet één huis nog goed bewoonbaar. De hele straat gaat plat. Iedereen is blij met die vrije dagen. Geen mens moppert dat hij thuis moet blijven. Niemand is beter dan een ander.
±
Inderdaad, een vriend van ons allemaal. Ik weet het wel bijna zeker. Grote hemel, wat een hitte! ..\ kom je er wel! Uiteindelijk hebben ze nu een mooier huis in een leukere buurt. In zijn nakie sprong hij het kind achterna. Zonder iets uit te trekken sprong hij ‘t water in. Nooit meer laat ik je alleen tobben., dat beloof ik je. ..\ noemen we de verzameling N.
° Hij is erg verkouden, hij zit aldoor te niezen.
±
Hij zit aan één stuk door te niezen.
het algoritme/de -s o f -n
-->>
• Een alledaags voorbeeld van een algoritme is het kookrecept: “neem eerst dit, doe dat erbij , doe eerst zus en dan zo ... en je krijgt uiteindelijk ditte.” Gewoon ‘n verzameling regels.
±
Ook klokkijken werkt als zo’n werkschemaatje: kijk naar de kleine wijzer voor de uren, naar de grote voor de minuten en combineer deze gegevens tot de juiste tijd.
<>
Ze willen geen van tweeën nog lang opblijven. Ja, ik heb ze alle twee in één ruk uitgelezen.
<>
± <>
aldoor
analoog/digitaal
allebei ° De man en de vrouw gapen allebei. ° Heb je allebei die boeken al uit? •
±
alleen ° Hé, loopt die hond alleen op straat? ° Die man voelt zich vreselijk alleen ../ ° Ken jij 'Alleen op de wereld'?
<>
° Ik ben niet ziek, alleen maar doodmoe. ° Die vrouw krijgt weinig bezoek. Alleen haar dochter komt wel eens. ° Deze medicijnen kun je alleen bij de apotheker kopen../ ° Het is niet alleen koud, ../ ° Ik bedoel alleen maar ........ •
± ±
± ±
± <>
±
Anders is hij altijd met zijn baasje. ..\ zijn vrouw dood, zijn kinderen in het buitenland........ Dat is toch dat verhaal over die jongen die helemaal geen familie heeft? Behalve dat ik doodmoe ben, mankeert me niets. Behalve haar dochter komt er nooit iemand bij haar. ..\ uitsluitend op recept dus ... ..\ maar het regent ook! ‘t Enige wat ik wil zeggen is ........
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
allemaal ° ° ° ° ≈ •
Familie, vrienden, buren, ze waren er allemaal. Heb je die boeken allemaal gelezen? Wat heb je allemaal gekregen? Wie komen er allemaal? Allemaal flauwekul, die theorie van hem!
± ± ± ±
Iedereen was dus aanwezig. Ja, alle negen, van A tot Z. Nou, niet veel, alleen maar een boek. Jan, Wies, Wim, Annette ... en nog veel meer! Ja, ‘talen leren zonder te leren’, pure nonsens!
±
We hebben een heleboel soorten.
<>
Ik zal blij zijn als er nog maar één soort geld is: de Euro(pese munt).
<>
« «
Nee, nog niets, ik kan mijn koffer niet vinden. ..\ Wat je hem ook voorzet, hij vindt het lekker. Ik heb mijn uiterste best gedaan. Let goed op uw woorden, misschien kunt u maar beter zwijgen. Toe nou, het gaat gewoon goed. Er is niets aan de hand! Ga dus maar rustig door met je werk. ‘t Komt wel goed. Ja, wat een meevaller, hè!
« ± ± ±
Ja, wat een afknapper, hè! Met alle werkjes samen ben ik wel acht uur in touw geweest. Met die hitte ben ik niet echt blij. Hij doet zijn uiterste best om er te komen.
±
Dan weet ik het ook niet meer! Wat goed van jou, ìk heb alleen maar in de zon gelegen ../ ..\ terwijl ik ook allerlei dingen te doen had. De tegenpartij speelde op zeker en was blij met het gelijkspel.
<>
allerlei ° We hebben allerlei tosti’s: met kaas, met kaas en tomaat, met ham .......... ° Je moet op die reis allerlei geld bij je hebben: Frans, Italiaans en ook nog Spaans. • alles ° ° ° ≈
Heb je nu alles ingepakt? Dat kind lust nu werkelijk alles .../ Ik heb van alles geprobeerd. Alles wat u zegt, kan tegen u gebruikt worden.
° Alles loopt uit de hand! Wat moet ik doen? ≈ Is dat nou alles? Hebben we ons daar zo zenuwachtig om gemaakt? ≈ Is dat nou alles? Hebben we ons daar zo op verheugd? ≈ Zo alles bij elkaar ben ik wel acht uur bezig geweest. ≈ Ik hou wel van de zomer, maar die hitte is ook niet alles. ≈ Hij zet alles op alles om zijn doel te bereiken. ≈ Als je je beste vrienden ook niet meer kunt vertrouwen, dan houdt alles op! ≈ Vandaag heb ik van alles en nog wat gedaan, gewassen, gestreken, een brief geschreven.... ≈ De voetballers deden een alles-of-niets-poging om toch nog te winnen. • Tel je alles bij elkaar op, dan krijg je 70.
± ± ± <>
<>
± <>
±
Alle getallen samen geven 70 // leveren tesamen 70 op.
als
±
wanneer, indien, gesteld dat, op het moment dat
° Als ze bij hun huis aankomen, staat er een vreemde man bij de voordeur. ° Als je je haast, (dan) haal je de trein nog wel. ° Als je niet goed uitkijkt, krijg je een ongeluk. ≈ Als ik vragen mag, weet u misschien waar ik de directeur kan vinden? ≈ Als je hoogtevrees hebt, word je als het ware gedwongen naar beneden te springen. • De inhoud van dit pak is 2 X zo groot als deze maatbeker. • Je wijsvinger is niet zo klein als je pink ../
±
±
Op het moment dat ze thuiskomen, staat er een onbekende voor de deur. Wanneer je hard loopt, ben je nog wel op tijd. Kijk goed uit, anders krijg je nog een ongeluk! Pardon, kunt u me zeggen waar de kamer van de directeur is? ‘t Is net of er beneden iemand staat te roepen.
± «
Er kan tweemaal de inhoud van de maatbeker in. ..\ maar (wel) ongeveer even lang als je ringvinger.
± ± ±
Woordkompas
rekentaal
analoog/analoge
8
>>>digitaal & a l g o r i t m e
° Jouw redenatie is analoog aan die van een dominee en is dus meer een soort preek dan een weerlegbaar betoog. • Kijk je op ‘n ouderwetse klok, met wijzers dus, dan moet je ‘n analoge kijk- en denkwijze toepassen, ‘n soort redenatie opbouwen. (.) Deze CD is een digitale remastering ...
±
Het correspondeert met elkaar en past allemaal in hetzelfde paradigma. <> Een digitale werkwijze kost meer tijd: je moet in elk geval de cijfers goed kunnen onderscheiden voor je beslist. ± Analoog werken kan sneller en bijna impressionistisch verlopen. ...« van een oude analoge opname.
ander/-e ° De ene man is groot, de andere man is klein. ° Dit boek heb ik al gelezen, ik wil een ander. ° Alleen Michiel heeft blond haar, alle andere kinderen hebben donker haar. ° De één houdt van zoet, de ander van hartig. ° Vandaag heb ik geen zin, laat nu de anderen maar eens hun handen uit de mouwen steken. ≈ Ik moet het een en ander voor het eten kopen, ik ga maar even naar de markt. ≈ De één of ander heeft zijn horloge vergeten. ≈ Aan de ene kant vind ik het fijn om een nieuwe baan te krijgen, (maar) aan de andere kant zal ik jullie erg missen! ≈ Ze zoeken een 'interieurverzorgster', met andere woorden (m.a.w.) een werkster. ≈ Mijn broer heeft allerlei kleren gekocht, onder andere ( o.a.) een mooi pak. •
± ±
De eerste man is groot, de tweede is klein. Ik wil niet twee keer hetzelfde boek lezen. De rest heeft zwart of bruin haar.
± ±
We hebben niet allemaal dezelfde smaak. Ze zullen het vandaag zonder mij moeten doen!
±
Wil je voor mij ook een paar dingen meebrengen?
± ±
Iemand heeft zijn horloge hier laten liggen. Ik vind het wel fijn .................... , máár ..........
±
Ja, zo kun je het ook noemen.
±
Hij heeft een overhemd en een regenjas, een hoed en ook dat pak dus gekocht.
± ±
Ja, het had om 10 uur moeten landen en ‘t is nu al half 12. ...\ één kilo is te weinig en twee kilo is te veel. Iedereen wilde hem horen, ‘t was uitverkocht.
<>
anderhalf/-ve ° Dat vliegtuig is anderhalf uur te laat! ° Geeft u maar anderhalf kilo appels ../ ~ Er was niet veel belangstelling, er zat anderhalve man en een paardenkop in de zaal. • Anderhalf is eigenlijk de ene heel, de ander half ../
<>
±
..\ dus één en een half, 1 1/ 2 of 1,5
andersom (.) Jan, ga eens andersom zitten...
...« ik wil nu wel eens je gezicht zien. Tegen je rug heb ik lang genoeg aangekeken. ± Als je’ in de lengte legt (en niet rechtop) is de plank diep genoeg.
° Als je dit boek andersom legt, past het wel in de kast. • het
antoniem/de
-en
° Het antoniem van wit is zwart, van goed is het slecht. het
antwoord/de
±
Het tegen(over)gestelde van goed is soms ook kwaad.
<>
Sorry, we hebben uw vraag niet goed verstaan. Ze is niet op haar mondje gevallen. Ze staat vaak met haar mond vol tanden. Nee, het duurt wel erg lang voor er een brief terug is. Ja, alle uitkomsten kloppen. ..\ op mijn vraag. Ik vroeg niet of je het gedicht begrijpt, maar of je ‘t mooi vindt. ..\ als ik je iets vraag! ..\ En goed fout ook! Ja! (Ik wil met ‘m trouwen.) ..\ moest ze het antwoord schuldig blijven: ze wist het niet. ..\ dat u mijn vraag nog steeds niet beantwoord hebt. Hopend op een correct antwoord uwerzijds, tekent, hoogachtend ....
-en
° Weet niemand het goede antwoord? ° Ze heeft altijd haar antwoord klaar.
± <>
° Heb je nu nog steeds geen antwoord op je brief? ° Heb je je sommen af? Heb je alle antwoorden goed? ° Dat is geen antwoord ../
± ± «
° Geef nou eens antwoord ../ ° Dit antwoord is fout! ../ ° Wat is hierop uw antwoord? (.) Op de vraag, wie de vader was ../ ≈ In antwoord op uw brief deel ik u mede ../
« ≥ « « « «
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement relaties (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere • vaktaal
antwoorden/antwoordde/geantwoord
I
zij antwoordt (niet)
° De cursist antwoordt als .../
<>
..\ de docent iets vraagt.
antwoorden
II
ze antwoordt er (niet) o p
±
Zodra ze thuiskomen, zullen ze er wel op reageren.
op
° Ik heb een boodschap bij ze ingesproken, maar ze hebben er nog niet op geantwoord. •
-->>
beantwoorden
(aan)
apart (e) ° Wilt u de broodjes in twee aparte zakjes of../ ° De kinderen aten apart. ° Wilt u morgen voor mij een slagroomtaart apart houden? ° Ga jij maar even apart zitten ../ ° Wat een heerlijke kaas, echt iets aparts! ° Jij hebt ook altijd iets aparts! ° Dat woord heeft hier een aparte betekenis. ° Jantje de Boer? Dat is een geval apart! ° Mevrouw De Vries heeft altijd zulke aparte hoeden op. ~ Apart staat het geval van diefstal in Haarlem ../
± ±
..\ mogen ze bij elkaar? Niet samen met de grote mensen? Ik zal er één voor u reserveren, mevrouw. ..\ dan kun je je beter concentreren. Ik houd wel van zo iets speciaals/ zo iets bijzonders. Heb je weer iets bijzonders? Het is niet de algemene betekenis. Inderdaad. Dat is geen doorsnee-jongen. Noem je dat apart? Ik vind ze gewoon gek! ..\ dat kun je niet vergelijken met andere gevallen.
± ± ±
Vóór je iets koopt, moet je wel bedenken of je er wat aan hebt. Daar kun je van alles kopen. van bloemen tot ijskasten. Heb je dat stuk al gelezen? Ik vond het een boeiend artikel.
± « # ^
../ is het hier: Verboden toegang! ..\ goed naar de kleine lettertjes kijken../ ..\ anders denk je, dat je alles vergoed krijgt. ..\ allemaal artikelen die je koopt in de winkel of op de markt.
<> <>
± « ± ± <> <>
het artikel/-en of -s ° Je moet alleen een artikel kopen als je het echt nodig hebt. ° Op de markt zijn allerlei artikelen te koop, ° Er stond gisteren een artikel in de krant over de toestand in China. ° Volgens artikel 461 W.v. S. (=Wetboek van Strafrecht)..\ ° Bij artikel 13 van die polis moet je ../ • Brood, een fiets, schoenen, een bril, een voetbal, ../ het axioma/ de axioma’s ° Waar haal jij toch al die axioma’s vandaan? • Axioma’s hoef je niet te bewijzen ../ Wil je twee beroemde axioma’s horen? ../
± Volgens mij verzin je al die waarheden als een koe waar ik bijsta! ± ..\ het zijn vastigheden, waar je vanuit gaat. ≥ ..\ Bij elk gewoon getal, of het nu 13 is of 13 miljard, bestaat er één en slechts één daaropvolgend getal en dat vind je door er 1 bij op te tellen. ≥ ..\ Of: Een punt kan niet gedeeld worden, want het heeft geen grootte.
Woordkompas
rekentaal
10
beantwoorden aan/beantwoordde aan/heeft beantwoord aan
II Hij beantwoordt aan haar idealen
° Zadkine’s standbeeld beantwoordde eerst niet aan het beeld dat vele Rotterdammers zich gevormd hadden bij ‘verwoeste stad’. •
±
Zijn sculptuur kwam niet overeen met waar veel Rotterdammers aan dachten als ze naar hun verwoeste stad keken.
bedenken/bedacht/bedacht
II
ze bedenken een oplossing voor het probleem
° Kun jij iets leuks bedenken voor het feest?
± «
Ik pieker me suf, maar ik kan nog niets verzinnen. Heb jij niet een goed idee?
zich
I
hij bedenkt zich (hij wil het niet meer)
° Mijn vader wilde eerst een nieuwe auto kopen, maar hij heeft zich bedacht.
±
Hij doet het toch maar niet, hij rijdt nog een jaar door met z’n oude wagen.
zich bedenken, dat
II
‘”zij bedenkt zich, dat”’ (formeel fout voor zich realiseren)
° ‘”Ik bedenk me”’ net dat ik dat beter aan jóu kan vragen.
±
Ik realiseer me dat jij de juiste persoon daarvoor bent.
het bedrag/de bedragen
-->> som - somma - totaal
° Wat is het hoogste bedrag op de kassabon?
±
° ° ° °
En welk bedrag moet ik nou betalen? Wat een belachelijk bedrag voor een tweedehands auto. In de drugshandel gaan enorme bedragen om. Mag ik eraan herinneren, dat de rekening ten bedrage van ƒ1140.- nog open staat? • ‘Een bedrag’ is geen algemeen rekenkundig begrip ../ (zoals ‘som’ en ‘totaal’)
« ± ± «
bedragen/bedroeg/bedragen
II
de kosten bedragen ƒ120.-
° De kosten van dat onderzoekje bedragen meer dan een miljoen Euro. ° De schade bedraagt drie ton. • Het gewicht van vliegtuig en lading bedraagt ± 200 ton. • De vliegtijd Zürich - Los Angeles is heen 11 1/4 uur en terug maar 10 1/2 uur; de totale reistijd bedraagt dus 21 3 / 4 uur.
± # ± ± ±
• Drie locomotieven en achttien wagons vormen een trein, waarvan de lengte 495 meter bedraagt.
±
Zijn die kosten zó hoog? Dat is wel een erg hoge prijs! Die rijzen dus de pan uit! Hoe kon dat zo uit de hand lopen? ƒ 300.000? Is de schade zó groot? Het vliegtuig en de lading wegen bij elkaar zo’n 200.000 kilo. Van Zürich naar Los Angeles doe je er met het vliegtuig 11 uur en een kwartier over, terug 10 uur en 30 minuten: alles bij elkaar 21 uur en drie kwartier. Drie locs van elk 15 meter en 18 wagons van 25 meter zijn, aan elkaar gekoppeld, tezamen 495 metr lang.
bedenken
v
..\ ƒ 24,75, voor dat ene boek. Of bedoel je het totaal? Dát isƒ 44,75. ƒ37.80. Dat deel van de rekening is voor jou. Die prijs is veel te hoog voor een gebruikte wagen! Daar gaat heel veel geld in om. We zien de betaling van dat bedrag gaarne binnen 14 dagen tegemoet. ,,\ je kunt het alleen gebruiken voor geldsommen en -totalen dus bijvoorbeeld: ‘Het bedrag is ƒ383,-’
het beetje/ de beetjes ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈
Hier is suiker, mensen. Lex een beetje ../ Spreken die meisjes al een beetje Nederlands? Sorry, dat ik een beetje laat ben, maar ../ Of ik kwaad ben? Nou en of! En niet zo’n klein beetje ook! Alle beetjes helpen! Een béétje voetballer zou die goal maken! Beetje bij beetje gaat het de goede kant op.
<> <>
± ± ± ± ±
..\ en Lies een flinke schep. Goed zo? Een beetje??? Al enorm veel! ..\ de bus was aan de late kant. Ik ben behoorlijk boos! Vele kleintjes maken één grote! Je hoeft echt niet góed te voetballen om die goal te maken. Heel langzaam gaat de patiënt vooruit.
het begin/ - (archaïsch: in den beginne) ° Het begin van die film is wel spannend, ../
<>
° Aan het begin van onze straat staat een huis leeg, ../ ° In het begin van de winter is het meestal nog niet zo erg koud. ° Dit jaar was het begin december al ijskoud. ° Vanaf het begin van de vakantie ben ik al ziek. ≈ Alle begin is moeilijk .......
± ± <> <> <> <>
± ±
..\ maar het einde is heel saai. De eerste tien minuten zat ik ademloos te kijken. ..\ nummer 4 of nummer 6, direct als je de straat inrijdt. Dat komt gewoonlijk later, ../ ..\ soms pas tegen het eind. En eind januari dooide het pas echt! Ik hoop niet dat dat zo blijft tot aan het eind. De eerste dag van mijn vakantie werd ik al ziek. ‘t Valt niet mee: een nieuwe baan, nieuwe collega’s, ‘t moet allemaal nog wennen!
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
beide(n) ° De postbode moest twee pakjes bezorgen, beide op hetzelfde adres. ° Hans en Michel gaan beiden naar dezelfde school. ° Wie van jullie beiden kan een boodschap voor me doen? ° Nou, één van beide, je gaat nu je huiswerk maken óf je blijft morgen thuis. ° Geen van beide partijen wist van toegeven.
±
Ze waren alle twee voor de heer Mulder, Tulpenplein 40.
±
De twee jongens zitten bij elkaar op school. Kom op, niet alle twee tegelijk hoor! Kies zelf maar!
<>
±
« ±
Beide waren overtuigd van hun gelijk ../ ..\ en wilden hun zin doordrijven. De auto’s staan aan twee kanten geparkeerd.
±
..\ en dan kun je dus ook uitrekenen hoeveel vinyl je nodig hebt.
° Daarvoor moet je een ingewikkelde berekening maken, weet ik nog. •
<>
En je kunt dus niet een schatting gaan maken, zo van uh ..., bij benadering, uh ... ongeveer, ... plusminus, want dan stort alles in.
Bertrand, het postulaat van:
-->> priemgetallen
• Elk even getal groter dan 2 is de som van twee priemgetallen.
±
betekenen/betekende/betekend
II & III het betekent veel voor h e m
° Wat betekent ‘oen’ eigenlijk? ° Het vliegtuig gaat om 8 uur. Dat betekent om 6 uur op Schiphol, dus om 5 uur opstaan! ° Wat heeft dat gedrag van jou te betekenen? ≈ Zo’n mooie kaart betekent heel wat voor haar. ≈ Een boete van ƒ 100 betekent voor hem niets!
± ±
Dat wil zeggen: ‘domme figuur’ / ’stommerd’! Dat houdt in dat je vroeg naar bed moet gaan!
± ± ±
≈ Dat kleine wondje? Dat heeft niets te betekenen! ≈ Hij betekent alles voor haar.
± ±
Waarom doe je zo (raar)? Die is heel waardevol voor haar. Daar draait hij zijn hand niet voor om /Daar ligt hij niet van wakker. Dat is helemaal niet erg! Zonder hem is ze nergens meer!
° Iedereen denkt dat hij schuldig is, maar het bewijs is nog niet geleverd. ° Bewaar de kassabon goed, die is het bewijs dat je betaald hebt en het is ook je garantiebewijs. ≈ Misschien wordt hij wel vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. ° Ik wilde mijn fiets uit de stalling halen maar ik was het bewijsje kwijt. ° Heb je voor een baan bij de overheid nog steeds een bewijs van goed gedrag nodig? •
±
Het staat niet onomstotelijk vast dat hij het gedaan heeft.
° Aan beide kanten van de straat staat het vol met auto’s.
<>
berekenen/berekende/berekend • Als je de lengte en de breedte van die kamer weet, kun je de oppervlakte berekenen ../ • de
berekening/-en
Neem een willekeurig even getal boven de 2, bijvoorbeeld 48; dat is de som van 31 en 17, twee priemgetallen.
het bewijs/de bewijzen
±
Zo kun je laten zien dat je het ‘eerlijk gekocht’ hebt èn ‘verhaal halen’. ± Ja, als ze niet kunnen aantonen dat hij het gedaan heeft ... ±
Ik kon het bonnetje nergens vinden.
±
Je weet wel, een briefje van de Gemeente dat je nog nooit met de politie ‘in aanraking’ bent geweest.
bewijzen/bewees/bewezen
II
jij kunt het niet bewijzen
° Kunt u bewijzen dat u gisteravond in de bioscoop zat? ° Met dat alibi kon hij zijn onschuld bewijzen.
± ±
° U zou me een grote dienst bewijzen als u mij alleen liet. • Elke stelling moet je kunnen bewijzen ../ • Axioma’s hoef je niet te bewijzen ../
Dat kan ik zeker aantonen, hier is mijn kaartje. Doordat hij kon aantonen dat hij niet in de buurt was, stond zijn onschuld vast. ± Daarmee zou u me echt een groot plezier doen. ..\ anders gelooft niemand je meer en kom je in de wiskunde niet verder dan wat trucjes. <> ..\ het zijn zekerheden, waar je vast in gelooft en vanuit kunt gaan.
Woordkompas
Rekentaal
12
bijtellen/telde...bij/bijgeteld ° Als je 3 snoepjes hebt en je telt er 5 bij, dan krijg je 8 snoepjes. •
<>
En als je dan van 8 snoepjes er 4 aftrekt (en aan mij geeft), dan houd je er 4 over (en heb je eerlijk gedeeld).
±
Drie plus vijf is acht. En 5 - 3 = 2 of: vijf min drie is twee of: vijf en drie eraf is twee.
bij & erbij • 3 + 5 = 8 of: drie en vijf is acht of: drie en vijf erbij is acht.
<>
• het blaadje/de -s ≈ Een oude bok lust nog graag een groen blaadje.
±
‘Hoe ouder hoe gekker ‘, zeggen ze dan over zo’n oude vent, die niet van de jongemeiden af kan blijven.
± #
De volgende druk heeft heel wat meer pagina’s. ..\ Gelukkig komt daar alles op z’n pootjes terecht: ze krijgen elkaar!
^
De blanken gebruiken andere wapens in de strijd: ../ ..\ vuurwapens! Je mag best af en toe plezier maken. Hij was niet voor één gat te vangen, hij had nog andere argumenten genoeg. .. \‘s winters een klein stukje, ‘s zomers een groot gedeelte van een cirkel. Blijf een beetje uit de buurt van dat water, anders worden je voeten nat en vat je nog kou! Niemand durfde daarover te beginnen.
• de bladzij(de)/de -n ° Dit boekje heeft ruim 100 bladzijden. ° Opgelucht slaat ze de laatste bladzijde om: ../ • de
boog/bogen
° De Indianen schieten met pijl en boog.
<>
≈ De boog kan niet altijd gespannen zijn! ≈ Met dat argument kon hij zijn vader niet overhalen om ja te zeggen, maar hij had nog meer pijlen op zijn boog. ° In de loop van de dag beschrijft de zon een boog langs de hemel, .. / ° Kijk uit daar ligt een plas, loop er maar in een grote boog om heen. ≈ Dat was zo’n gevoelig onderwerp, daar liep iedereen met een grote boog omheen!
± ± ± ± ±
boven ° ° ≈ ≈ ° ° ° °
Het schilderij hangt boven de bank. De bergtoppen verheffen zich boven het dal. Dat geroddel? Daar sta ik boven Er gaat niets boven Groningen! De jurken hangen boven, op de eerste etage. De jongen gaat naar boven met de trap. Die jurk zit van boven wel goed, maar ../ Moeder staat boven aan de trap, op de overloop
<>
# ± ± <>
± <>
± <>
° De handdoeken liggen boven in de kast. ≈ ‘Oranje boven! ‘
± ±
De bank staat onder het schilderij. De mensen in het dal kijken er hoog tegen op. Daar doe ik niet aan mee, dat is me te min. Groningen is jé van hét! De kousenafdeling is beneden, op de begane grond. Hij loopt de trap op. .. \ van onderen lijkt het nergens op. Ze staat op de overloop, bij de trap. Ankie staat nog onder (beneden) aan de trap. Die liggen op de hoogste plank. ‘Nederland gaat winnen!’
bovenaan ° Je moet ‘t helemaal lezen, bovenaan beginnen. ≈ Je kunt nu eenmaal niet bovenaan beginnen
± ±
Je moet bij de eerste regel beginnen. Je zult op de onderste trede van de ladder moeten beginnen.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
breedte/-s
° Bij een vierkant is de breedte gelijk aan de lengte. ° Kan jij de breedte van de vensterbank even opmeten ../ ≈ Het moet uit de lengte of de breedte komen.
± « ±
Een vierkant is even lang als breed. ..\ en doorgeven, dan kan ik het hout bestellen. Je kunt niet alles tegelijk: als je hier wat uitgeeft, moetje daar wat besparen..
• ^ de breedte, de diepte, de hoogte en de lengte zijn de vier dimensies de
breuk/-en
-->>
decimale/gewone
• 1/2 of eentweede, 1/3 of eenderde, 1/4 of eenvierde, allemaal breuken: ‘gewone breuken’../ • 0,5; 0.75; 0,33 ../
<>
bruto
^ bruto, tarra, netto. oude namen voor : totaal, verpakking en eigen (gewicht)
• Bruto minus tarra is netto ../ • Als je van je bruto loon de belasting en de sociale lasten aftrekt ../
« ,,\ en netto plus tarra is bruto. Ja toch immers? « ..\ houd je je netto loon over. Of niet soms?
±
..\ allemaal stukjes of gedeeltes van hele getallen. ..\ noemen we tiendelige of decimale breuken.
Woordkompas het Cantorstof/• Cantorstof bevat meer deeltjes dan je kunt tellen: oneindig veel ../
Rekentaal
14
± ..\ als je er dus zoveel van neemt als er op de punt van een naald past, dan zit er in dat beetje al het stof van de kamer. #
Want oneindig maal oneindig is oneindig.
de cc of kubieke centimeter/de -s
-->>
• Een cc of cm3 is 1/1000e liter.
#
Mijn motorfiets, een oude Honda GL 1000 Goldwing, heeft een 1000 cc motor of een ‘een liter-motor’.
±
Een cm is dus 1/4.000.000.000e of een-vier-miljardste van de aardomtrek.
« « « « ± ± ± ±
Ja, en we hebben 26 letters: a t/m z. WAAR is een woord van 4 letters: W, A, A en R. Getallen onder de tien schrijf je in lopende teksten niet in cijfers. Eigenlijk zijn dat dus letters. Die haalt altijd zulke hoge punten! Een dikke onvoldoende dus. Die wordt veel duurder dan begroot: ‘t loopt in de papieren. En ik houd helemaal niet van schulden maken! Ik wil juist vrij van schulden leven.
de
inhoud
centimeter/-s
• Een centimeter = 10 mm. of 1/100 meter.
het cijfer/de -s ° ° ° ° ° ° ≈ ≈
We kennen tien cijfers: 0 t/m 9. 18 is een getal van 2 cijfers: 1 en 8. Achttien is in cijfers: 18 II is het Romeinse cijfer voor twee. Lisa had een prachtig cijfer voor haar proefwerk: een 10. Zelf had ik een heel laag cijfer, een 3! Als ‘t zo doorgaat, gaat deze verbouwing '"in de cijfers lopen'". Géén nieuwe uitgaven, want we komen nu in de rode cijfers ( terecht)!
• circa of ca ° Bij de ramp met die veerboot zijn circa 200 mensen verongelukt. • Dus: 1500 eenheden van 748 kilo, dat is dan circa 1100 ton lading erbij. de
<>
-->> ± <>
Ongeveer, want ze weten niet precies hoeveel er op die boot zaten. Precisie gevraagd! We varen niet uit met een geschat tonnage aan boord.
cirkel/-s
° Een cirkel is een zuiver ronde lijn, een wiel bijvoorbeeld , en de zon en de maan ... als die vol is! ° Met een passer kun je een cirkel trekken. • De grootte van een taart, een ring, wielen, olietanks, alles wat de vorm van een cirkel heeft, hoe bereken je die? ≈ Met de geboorte van haar kleinkinderen is voor haar de cirkel rond ../
^
cm
-->>
• De
ongeveer
± # #
Het vierkant, de rechthoek en de cirkel zijn de bekendste wiskundige figuren. Zo’n rondje kun je niet uit de hand tekenen. Dat doe je met behulp van het getal PIE of π, dat de verhouding tussen middelllijn en omtrek van een cirkel aangeeft: √2 of 1,4142 ..\ Zij kwam als Nederlandse naar Canada; haar kinderen waren half Nederlands, half Canadees; en haar kleinkinderen gaan straks als Canadese toeristen naar Nederland.
centimeter &
afstand
combinatie/-s
° De combinatie van windstil en warm weer met veel verkeer ../
#
• Combinaties tot de n’de klasse ... • Combinaties zonder herhaling, zoals hoeveel handdrukken er gegeven worden als 3 of 4 mensen afscheid nemen ../
#
..\ levert vaak smog op, een smerige lucht, verstikkend voor mensen met ademhalingsproblemen en andere carapatiënten. ??????????????? ..\ vind je met behulp van de z.g. driehoeksgetallen. Je krijgt drie faculteit of 6 en 4 faculteit of 10. ???????????????
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
conclusie/-s
° Nu ik jullie allemaal gehoord heb is er voor mij maar één conclusie: Jullie zullen het nóóit eens worden. ° Zij kwam tot de conclusie, dat hij alweer vreemd ging ../ ° Hij ving wat op van vrienden en trok een verkeerde conclusie.
± « ±
‘t Is jammer dat ik tot die slotsom moet komen, maar helaas zijn de tegenstellingen onoverbrugbaar. ..\ en nam de gevolgen voor lief: dan maar alleen verder! Hij hoorde z’n vrienden wat zeggen, dat hij niet begreep, en maakte een foute gevolgtrekking.
• de
controle/-s
° Op vliegvelden is een zeer strenge controle nodig.
±
±
Passagiers en hun bagage worden grondig onderzocht voor ze het vliegtuig in mogen. Vroeger deed men dat meer uit de losse pols of steekproefsgewijs. Iedere maand werd hij door de dokter onderzocht. Geen paniek, ik heb de zaken in de hand, ik weet precies wat er gebeuren moet. Nu weet ik me echt geen raad meer! Helaas moet ik overmorgen terugkomen om ‘n kies te laten trekken. Het onderzoek wees namelijk uit, datdie kies erg slecht was.
controleren/controleerde/gecontroleerd
II
wij controleren, of (dat klopt) // wij controleren h e t
° De politie controleert regelmatig de snelheid op de autowegen.
± # ±
Er wordt gekeken of je niet te hard rijdt. Wie te hard rijdt, krijgt een fikse boete! Kijk nog eens goed na wat je hebt opgeschreven. Lever je ‘t in het wilde weg in, dan moet je ‘t zelf weten! Heb je goed gekeken of alle gaskranen wel dicht zijn?
<>
° Na de operatie hield de arts hem nog een jaar onder controle. ° Wees maar gerust, ik heb alles onder controle!
± ± <>
° Ik moest vanochtend naar de tandarts voor de halfjaarlijkse controle.
° Controleer je werk goed vóór je ‘t inlevert.
<>
<>
° Heb je het gas gecontroleerd?
±
Woordkompas Rekentaal 16 dalen/daalde/gedaald
I de prijzen dalen
° Eerst moet ‘t vliegtuig een heel stuk dalen../ ° De koffieprijs daalt op de wereldmarkt.
« ..\ voor het tenslotte kan landen. <> Maar in de winkel stijgt hij steeds maar. De laatste maand is de koffie wel een gulden per pak duurder geworden. ± Het wordt langzamerhand kouder. « ..\ er dreigt een economische recessie. >>> depressie
° De temperatuur zal de komende week geleidelijk dalen. ~ De conjunctuur daalt zo snel ../ • het dambord/ de -en
> > (honderd)veld/velden
° Op het dambord staan nog maar 8 stenen ../ ° Een dambord is anders dan een schaakbord.
≥ .. \ 4 witte en 4 zwarte, het spel is bijna afgelopen. ≥ Ze kunnen wel even groot zijn maar een schaakbord heeft 64 velden en een dambord heeft er 100.
• de datum/-s of de data ° ° ° ° °
Die krant is al oud, kijk maar naar de datum: 30 april. Welke datum is het vandaag? De voorzitter stelt de datum van de volgende vergadering vast. Wat is jouw geboortedatum? Uiterste datum 21 april 1999.
± ± .« ± ±
Die krant is van 30 april, vandaag is het 6 mei. Het is vandaag woensdag 4 juni 1998. Iedereen noteert die dag en dat uur in z’n agenda. Op welke dag ben jij precies geboren? Expiratiedatum . // Uiterste gebruiksdatum . // Laatste dag, dat het product of medicijn nog te gebruiken is.
• decimaal/decimale ° ‘Tiendelige beuken’ is de Nederlandse naam voor ‘decimale breuken’. • 0.333333333333333 etc., een heel vervelende decimale breuk../ de eerste 3 achter de komma, dat zijn drie tienden; de tweede 3 staat voor honderdsten, de derde 3 voor duizendsten etc. • Het decimale stelsel ......... • Niet afbrekende decimale breuken: ../ • En periodieke decimale breuken: ../
# Een voorbeeld daarvan: 0,4 of nul-komma-vier betekent vier tiende of 4 / 10. <> ..\geef mij maar eenderde of 1/ 3 , dus gewone breuken. # Die kun je samen optellen: 3 tienden plus3 honderdsten plus 3 duizendsten enzo, eindeloos door: het decimale stelsel. ?????????????????????????? ± 7 : 11 = 0, 636363636363663 en ga zo maar door. ??????????
de decimeter of de dm/-s
>>
• Een dm of decimeter = 0.1 meter of 10 centimeter.
± Dat is dus niet meer dan 100 mm of millimeter; reken maar uit: 1/400.000.000e of een-vierhonderd-miljoenste van de aardomtrek.
± 6 : 7 + 0, 857142857142857 .... en ga zo maar door. ??????????? afstand
het deel/de delen ° Ze hebben de grootste kamer in tweeën gesplitst: één deel is eetkamer, het andere deel is zitkamer. ° Een groot deel van mijn salaris gaat op aan de huur. ° Heb jij alle drie de delen van die roman al gelezen? ≈ De politie verdacht iemand van de moord, maar die had er part noch deel aan. ≈ De tunnel maakt deel uit van de nieuwe spoorwegverbinding. ≈ Nu je met m’n nichtje getrouwd bent, maak je ook deel uit van de familie. ≈ Die speler maakt ook deel uit van het Nederlands elftal. •
± In het stuk bij het raam staat hun bankstel, in het andere stuk staat de eettafel. ± Ja, dat is een flink gedeelte van je budget. ± Nee, ik zit pas midden in het tweede boek. ± Die bleek volkomen onschuldig te zijn.
deelbaar/-bare
>>> ondeelbaar & priemgetallen
• Getallen, die niet deelbaar zijn, noemen we priemgetallen.
≥ Bijvoorbeeld: 3., 5, 7, 11, 13, 17, 19, 23, 29, 31, 37, 41, 43, 47 ...
± De tunnel is daar een onderdeel van. ± Nu hoor je bij de familie. ± Hij speelt daar al een paar jaar in mee.
de deelsom/ -men • De uitkomst van een deelsom ../ •
« ..\ heet het quotiënt.
het deeltal/de- len • Deeltal : deler (of bijvoorbeeld: 10 : 2) ../ •
« ..\ is quotiënt (of bijvoorbeeld: 5)
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
definitief/-ve °
Hij is al zo vaak ‘definitief’ gestopt met roken.
houden. ° Is het nu definitief dat Mulder de nieuwe directeur wordt? staat nu vast/ dat is nu zeker. ° De definitieve datum is nog niet bekend ../ houden het voorlopig op 1 mei. delen/deelde/gedeeld ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ • ^
Maar iedere keer bleek het toch weer ‘ voorlopig’ te zijn. ± Het is blijkbaar erg moeilijk om er voorgoed mee op te <>
±
Ja joh, dat ..\
<>
maar we
I & II kinderen leren (alles) delen
Samen delen , OK? Ik heb maar één appel, zullen we die samen delen?
± Ja, zo hoort het: ieder krijgt zijn deel. <> Nee, eet jij hem maar helemaal op. ± Toe nou, ieder de helft. Jullie moeten die snoepjes eerlijk delen, hoor. ± Ieder moet evenveel krijgen. Eerlijk zullen we alles delen ../ « ..\ suikergoed en marsepein. // ik een beetje meer dan jij! Kiezen of delen, zeggen we en we bedoelen../ ± ..\ gewoon: òf het één òf het ander! Gedeelde smart is halve smart. ± Samen verdriet hebben is minder erg dan in je eentje. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd. ± Als je er samen blij om bent, geniet je er dubbel van. ‘Ik deel je gevoelens van verdriet’, zei haar schoonzuster ../ « ..\ ‘maar je zult er zelf mee moeten leren leven!’ <> De kinderen van groep 4 leren nu delen. Het is niet moeilijk, gewoon ‘t tegenovergestelde van vermenigvuldigen. Optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen: de vier hoofdbewetrkingen bij het rekenen.
delen met
III kinderen leren alles delen met elkaar
°
<>>
Ze wonen daar met z’n vijven, ze delen alles met elkaar: geld, eten, vreugde en verdriet.
delen
door/in
•
Je kunt 10 niet door 3 delen.
• •
4:2=2 Delen door nul? Dat is ten strengste verboden!
Niemand houdt iets voor zichzelf.
III je deelt het bedrag door twee / in tweeën ≥ Je houdt er altijd eentje over. <>> Je kunt ze wel met elkaar vermenigvuldigen.: 10 X 3 = 30 ± Vier delen door (gedeeld door) twee is twee. # Daar komt alleen maar onzin uit. ??????????????????????????
delen (in)
I I je deelt in de winst
° De aandeelhouders delen in de winst. ° Ik deel (in) uw bezorgdheid om de toestand in dat land.
± Zij krijgen een stukje van de winst die het bedrijf maakt. ± Ik maak me daar ook zorgen over.
de
deling/-en
• Een deling is: 4 : 2 = 2 de • •
± Je kunt dat ook een deelsom noemen.
depressie/-s Meteorologen bedoelen met een depressie ../ en als psychologen het woord gebruiken, bedoelen ze ../ We hebben ook nog een economische depressie ../
± ..\ een gebied met een lage luchtdruk. ± ..\ een gevaarlijke aanval van neerslachtigheid. ≥ ..\ als er geen winsten meer gemaakt worden en er grote werkloosheid heerst.
dezelfde/° ° °
We zaten op dezelfde school ../ Als we het vliegtuig nemen komen we dezelfde dag nog aan. Ze ziet er na al die jaren wel ouder uit, maar verder is ze dezelfde gebleven. ~ Na de oorlog was hij niet meer dezelfde.
..\ maar dan in verschillende klassen. Met de trein arriveren we pas een dag later. ± Ze is helemaal niet veranderd. <> <>
± Hij was zichzelf niet meer, hij leek wel ‘n andere persoonlijkheid.
Woordkompas
Rekentaal
18
diagonaal/diagonale • de •
diagonaal/-alen Een diagonaal verbindt twee tegenoverstaande hoeken
± Kijk maar:
in een rechthoek, een ruit en een vierkant. • diep/-e ° ° ° ° °
Hoe diep is het water in dit zwembad? Daar moet ik nog eens diep over nadenken! In het examenlokaal heerst een diepe stilte. Toen zijn vriendin ‘t uitmaakte, was de man diep ongelukkig. Diep in het woud stond een huisje.
<> <>
± ± ± <>
° Diep in de nacht sloop hij zachtjes de trap op. ~ Diep in zijn hart houdt hij nog van haar.
± ±
≈ Je kunt nu wel blijven toekijken, maar ooit moet je zelf in het diepe! • Als je weet hoe lang, breed en diep het zwembad is ../ •
± #
Nog geen twee meter, te ondiep om te duiken. Ik heb er pas even vluchtig m’n gedachten over laten gaan. Je hoort geen enkel geluid. Hij voelde zich gekwetst en had er heel veel verdriet van. Je moest heel ver het bos inlopen om er te komen. Aan de rand ervan liep een bospad. ‘t Was al bijna weer ochtend. Ergens heeft hij nog een zwak plekje voor haar, al zal hij het niet laten merken. Je kunt alleen ervaring opdoen door het zelf te ondergaan of het zelf in de praktijk te brengen. ..\ kun je uitrekenen hoeveel water erin kan.
dik/-ke ° ° ~ ° ~
Ik begrijp best waarom je zo dik bent, je eet te veel! Is dat nieuwe boek van Mulisch weer zo dik? We hebben nog een dik kwartier de tijd. Die boeken liggen hier al zo lang, ze zitten dik onder ‘t stof. Als ik een 7 voor dat examen krijg, ben ik dik tevreden.
~ Onder aan de brief stond: ’ Een dikke zoen van Henry!’ stevige kus!’ ~ Wat heeft dát mens een dikke huid, zeg! verwijten maken, ze begrijpt niet over hebt.
<> <>
± ± <>
± ±
± Je kunt haar nog zo waar <>
tenen, ze is direct beledigd. ≈ Maak je nu maar niet dik over die verhuizing. ≈ Dat komt dik voor elkaar!
Al eet ik nóg zo veel, ik blijf maar mager. Welnee, man, ‘t is deze keer hartstikke dun! De trein komt pas over ruim een kwartier. Er ligt een flinke laag stof op. Met een 6 ben ik zwaar teleurgesteld. Met een 7 ben ik allang blij. Hij had ook kunnen schrijven: ‘Een veel je ‘t
Ze heeft wel lange
± Maak je daar nu maar geen zorgen over. <> Dat zal heel wat problemen geven. // Er komt geen schot in. ± Dat lukt best!/ Dat is een fluitje van een cent! <> Dat had je gedacht! ± ‘t Is volkomen duidelijk! <> Zijn schuld moet nog bewezen worden.
≈ ‘t Zit er dik in, dat we samen op vakantie gaan. ≈ ‘t Ligt er dik bovenop dat híj dat gedaan heeft. • direct/-e ° °
Hier volgt een directe reportage van onze verslaggever ter plaatse. Is er een directe treinverbinding tussen Utrecht en Vlissingen?
°
Dokter, kunt u direct komen?
°
We moeten direct reageren../
°
Het ene slachtoffer van het verkeersongeval was direct dood.
~ Wandelen is nou niet direct mijn favoriete sport. •
± Onze correspondent aldaar doet u rechtstreeks verslag van de gebeurtenissen in Indonesië. <> Nee, je moet altijd overstappen en een poosje wachten. ± Amsterdam Vlissingen is wel rechtstreeks. ± Ik heb u onmiddellijk nodig. <> Helaas kan ik hier pas over een poosje weg. « ..\ liefst vandaag nog ../ # ..\ anders gaat het van kwaad tot erger tussen de vechtende partijen. <> Het andere lag in coma en ging langzaam maar zeker dood aan een inwendige bloeding. <> Ik geef absoluut/beslist de voorkeur aan fietsen.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
doorlópend/-e °
Vroeger had je bioscopen met een doorlopende voorstelling.
° ° •
‘t Gaat niet best met die patiënt, hij heeft doorlopend bezoek. Je moet die kleine kinderen doorlopend in de gaten houden.
≥ Je kon ieder moment binnenlopen en blijven zitten tot je alles gezien had. <> Niks geen eerste voorstelling om 7 uur en tweede om half 10. ± Er mag de hele dag door bezoek bij hem komen. ± Je moet voortdurend op ze letten!
doormidden ° °
Hij snijdt de boterham doormidden. Het bord viel op de tegels en brak doormidden.
•
De diagonalen van een rechthoek snijden elkaar doormidden.
± Hij snijdt hem in twee (gelijke) stukken. ± Zonde zeg, maar als ‘t maar twee stukken zijn kan ik het misschien nog wel lijmen. ± Kijk maar:
drie ° ≈ ≈ ≈ •
Eén plus twee is drie. Eén, twee, drie ... in godsnaam! Dat kind kan niet tot drie tellen! Drie keer is scheepsrecht.
± ± ± ±
1 + 2 = 3. Laten we er maar ‘t beste van hopen. ‘t Is zo verschrikkelijk dom! We proberen ‘t nu voor de derde keer, nu moet ‘t lukken!
de driehoek/ -en °
Sommige verkeersborden hebben de vorm van een driehoek.
•
De som van de hoeken van een driehoek is 180°.
•
Een rechthoekige driehoek heeft een basis, een rechte zijde en een schuine zijde. Een gelijkbenige driehoek heeft een basis en twee gelijke zijden. Een gelijkzijdige driehoek heeft drie gelijke zijden en ... gelijke hoeken , elk 1/3 van 180° , dus 60° . In een rechthoekige driehoek is de hoogte gelijk aan de lengte van één van de rechte zijden. De driehoek van Pascal ... Het is een wonder wat je daar allemaal uit kunt lezen!
• • • •
≥ Dat betekent altijd: LET OP/GEVAAR. Denk maar aan de gevarenDRIEHOEK. # Reken maar: het kompas rond is 360° , de vierhoek; ‘n vierhoek is twee driehoeken. Dehelft id
± Kijk maar: rechte zijde basis
schuine zijde
± Kijk maar: 2 gelijke zijden ± Kijk maar: 3 gelijke zijden ± Kijk maar: de hoogte # Die vind je ... op het schutblad van dit boekje!
^ Een driehoek, een cirkel, een vierkant en een ruit zijn meetkundige figuren. Die kun je tekenen, opzetten, uitvegen, projecteren, construeren, begrijpen, doorzien, er geen gevoel voor hebben, er niets in zien, ... het driehoeksgetal/ de -len • Driehoeksgetallen zie je, als je bijvoorbeeld kersen of damstenen neerlegt in de vorm van steeds grotere driehoeken: 3, 6, 10, 15 etc. • •
Een willekeurig getal bestaat uit hoogstens 3 driehoeksgetallen. Als je twee opeenvolgende driehoeksgetallen optelt, dan krijg je altijd een kwadraat ergens van, dus 22, 32, 42, 52 etc.
# Je krijgt dan driehoeken, waarvan een zijde er steeds eentje bij krijgt, als volgt: 1+ 2 = 3 / 3 + 3 = 6 / 6 + 4 = 10 / 10 + 5 = 15 / 15 + 6 = 21 / 21 + 7 = 28/ 28 + 8 = 36 / 36 + 9 = 45 etc. # Kijk maar: 51 = 15 +36; en 12 = 1+1 + 0, en 83 = 10+28+45 # Kijk maar: 1 + 3 = 4 / 3 + 6 = 9 / 6 + 10 = 16/ 10 +15 = 25 etc.
Woordkompas
Rekentaal
20
dubbel/-e ° ° ° ^ ≈ ≈ ≈ •
In die periode geldt een dubbel tarief.
± Dan kost het tweemaal zoveel als normaal. <> Wanneer is het half tarief? De smokkelaar had een dubbele bodem in zijn koffer gemaakt. ± Tussen die twee bodems verstopte hij zijn smokkelwaar. <> Die stof is wel beter, maar hij kost ook dubbel zoveel. Die andere gaat weg voor de halve prijs. ± De prijs is ook twee keer zo hoog. Een dubbele punt (:) is een leesteken, net als een vraagteken (?) een uitroepteken (!) een punt (.), een komma (,), een puntkomma (;), <> Een 10? Die heb je dubbel en dwars verdiend! Een 3? Dat is je verdiende loon!/ Meer verdien je niet! Nou zeg, als hij het zó aan jou verteld heeft, dan spreekt hij wel ≥ ...\ mij vertelde hij een heel ander verhaal. met een dubbele tong .../ Ik weet niet wat er met hem aan de hand is, ± Hij is dronken of hij is net naar de tandarts geweest, maar z’n tong slaat dubbel. hij kan niet goed praten, hij lalt maar zo’n beetje. 20 is het dubbele van 10 ± 20 : 10 = 2 of: 2 X 10 = 20 ƒ15.- voor dat T-shirt? Reken maar op het dubbele! ± Dat kost vast tweemaal zoveel.
duidelijk/-e ° ° °
Je moet duidelijk spreken .../ Al is die foto heel oud, hij is erg duidelijk. Die leraar kan nooit iets duidelijk uitleggen.
....\ niet zo ongearticuleerd. Meestal zijn die oude foto’s zo vaag. <> ‘t Komt altijd onduidelijk over. ± Heel vaak is ‘t niemand helder wat hij bedoelt. ± Het laat zien dat beide partijen onjuist te werk zijn gegaan. <> <>
°
Dat verslag maakt duidelijk dat er aan beide kanten fouten zijn gemaakt. ° ‘t Is me nog niet duidelijk wat je bedoelt. ° ‘t Is duidelijk dat hij er niet over wil praten. ~ Zijn mening kwam luid en duidelijk over.
± Ik begrijp het nog steeds niet. ± Hij wil er kennelijk niets over zeggen. ± Hij wond er geen doekjes om/Hij zei precies hoe hij erover dacht.
• duizend/-en ° °
Tien maal honderd is duizend. De Indianen werden bij duizenden door de blanke kolonisten vermoord. ° Een briefje van duizend? Daar heb ik niet van terug! ~ Een duizend dingen doekje kun je .../ •
± 10 x 100 = 1000. ± Grote groepen Indianen werden door de blanken gedood, vaak wel duizend tegelijk. ± Een bankbiljet van ƒ 1000,- kan ik niet wisselen. ± ...\ voor honderd en één karweitjes gebruiken.
dun/-ne
>> dikke
° Tussen die twee kamers zit maar een dunne gipswand. ° Het platteland is dun bevolkt. ≈ We blijven door dik en dun achter je staan. ≈ Ze hebben genóten van hun vakantie, volgende maand gaan ze het nog ‘ns dunnetjes overdoen. •
<>
De buitenmuur van het huis is juist vrij dik. De steden zijn heel dicht bevolkt. ± We zullen je in alle omstandigheden steunen. ± Dan gaan ze wéér, ze hebben de smaak te pakken. <>
duur/dure °
Is die gouden ring erg duur?
°
Kom jij wel eens in die dure winkel?
~ Wat nu te doen? Goede raad is duur. ~ Hij ziet het als een dure plicht om voor zijn vader te zorgen. ~ Ze doen wel altijd erg duur maar .../
± Ja, die kost veel (geld). <> Deze zilveren ring is goedkoop. ± Alleen in de uitverkoop! Gewoon zijn de prijzen me daar veel te hoog. ± Wie weet een oplossing voor dit grote probleem? ± Hij vindt dat hij daar absoluut niet onder uit kan. <> ...\ eigenlijk zijn het heel gewone mensen. ± Ze gedragen zich altijd of ze heel wat zijn.
• dwars/dwarse • •
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
één/ene ° ° • ° ° ° ° ° ≈
Thee kost één kwartje. Het is nu kwart voor één ‘s middags. Eén en één is twee. De één wil graag naar Parijs ../ Eén dezer dagen bel ik je om een afspraak te maken. De kinderen kwamen één voor één bij de docent. Gisteren heb ik aan één stuk door zitten leren ..// ‘t Regent, ‘t waait hard, ‘t is koud, in één woord: rotweer! Eerst durfde niemand mee te zingen, maar als er één schaap over de dam is, volgen er meer. ≈ Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. ≈ Eén zwaluw maakt nog geen zomer. ≈ Toen hij de hoofdprijs had gewonnen was hij in één klap uit de geldzorgen. ≈ Ga jij wel eens in je eentje naar de bioscoop? ° Ken jij ene Willems? ° Een van mijn vrienden komt uit Amerika. ° Aan de ene kant heb ik wel zin om te zwemmen ../ ° Ik ga een ijsje kopen. Wil jij er ook eentje? ≈ Dat is me er eentje! ≈ Ik de belasting ontduiken? Nee, zo eentje ben ik niet! • Hoe oneindig groot getallen ook zijn, je kunt er altijd nog één bijtellen. de ° • •
eenheid/-heden Goede voetballers in dat elftal, maar ‘n eenheid? Ho maar! In 38 staat de 8 voor de eenheden ../ De meter is de eenheid voor /van lengte.
± Dat is dus ƒ 0,25. ± Over een kwartier is het 13.00 uur. ± 1+1 = 2 <> ..\ en de ander wil naar de Noordpool. ± Vandaag of morgen hoor je van me. <> Ze mochten niet allemaal tegelijk komen. ± ..\ de hele dag, zonder onderbreking. ± Kort gezegd: echt Hollands weertje! ± Toen er iemand begon, zong al gauw de hele zaal mee. ± Je kunt beter het zekere voor het onzekere nemen. ± Je moet niet te vroeg juichen; ‘t begin ziet er goed uit, maar er kan nog van alles mis gaan. <> Meestal komt iemand beetje bij beetje boven Jan. ± Nee, ik vind er niets aan zo alleen. ± Iemand die Willems heet? Nee, die ken ik niet. ± Een andere vriend van me komt uit Afrika. <> ..\ maar aan de andere kant lijkt ‘t me een beetje koud. ± Ja lekker, geef mij ook maar een ijsje. ± Dat is me een mooie figuur! ± Ik ben niet het type om m’n verplichtingen te ontlopen. >>> het axioma
^ van tijd, gewicht, geluid, geld, stroomsterkte, weerstand, etc. ± Het zijn 11 individualisten die niet goed samenspelen. « ..\ de 3 voor de tientallen. ≥ Alle lengtes en afstanden worden uitgedrukt in delen of veelvouden ervan : centi-, deci-, deka-, hecto- en kilometers.
eens ° °
Dat was eens maar nooit weer! Eens in de zoveel tijd zien we elkaar.
° °
Zo’n mooie zomer hebben we hier maar eens in de honderd jaar. Hij is meer dan eens bekeurd voor te hard rijden.
° ° ° ≈ °
Luister nu eens goed naar me! Veel sprookjes beginnen met:’Er was eens ../ Hoe wil je nou op vakantie gaan, je hebt niet eens geld! Eens een dief ... Woon jíj maar eens in een lekke tent op de Edese hei!
± Dat zal niet weer gebeuren. Eén keer is meer dan genoeg! <> We ontmoeten elkaar heel vaak. ± Zo af en toe komen we elkaar elkaar tegen. ± Dat is echt een uitzondering. ± Hij heeft al verschillende keren een forse boete moeten betalen. ± Nu moet je even goed naar me luisteren! « ..\ een mooie prinses ...’ of ..\ een arme molenaar ...’ ± Zelfs geen honderd gulden! << ../ altijd een dief. ± Als je dat zelf moet ondergaan, weet je beter waar je een oordeel over uitspreekt.
eenvoudig/-e °
Mijn grootouders waren eenvoudige mensen.
° ° ° ° ° °
Waar heb je zin in, in een eenvoudige maaltijd bij mij thuis of ../ Dat lijkt een eenvoudige vraag. Noem je dat een eenvoudige som? Die mensen leven heel eenvoudig, ../ Een reis voorbereiden is minder eenvoudig dan je denkt. Hoe je dat te weten moet komen? Je belt eenvoudig de inlichtingendienst, die kan het je vertellen! Al vraag je het me nou tien keer, ik wéét het eenvoudig niet.
° •
± Ze hadden weinig schoolopleiding maar bezaten wel veel evenswijsheid. <> ...\ in een luxueus diner in een restaurant? ± Het antwoord is echter niet zo simpel. <> Ik vind hem knap ingewikkeld! ± ..\ zonder enige luxe. ± Er komt heel wat bij kijken! ± Bel nou gewoon 0800 XXXXXXXX en vraag het! ± Ik pieker me suf maar ik weet het gewoonweg niet.
Woordkompas
Rekentaal
22
eerder/-e ° ° ° ° °
Als ze dat eerder hadden gezegd, had ik er rekening mee kunnen houden. We komen wel, maar niet eerder dan acht uur. Hij zegt dat hij geen zin heeft om mee te gaan, maar ik denk eerder dat hij geen geld heeft. Hij zal eerder liegen dan dat toe te geven. Hoe eerder je naar de dokter gaat, hoe beter.
<>
Hè, waarom vertellen ze dat nu pas?
± Vroeger dan acht uur hoef je niet op ons te rekenen. ± Dat vind ik waarschijnlijker. ± Hij jokt liever dan dat hij dat bekent. ± Je moet zo gauw mogelijk naar de dokter.
eergisteren °
Vandaag is het zondag. Eergisteren was het dus vrijdag.
<>
Overmorgen is het dan dinsdag.
eerst ° ° °
Laten we nu eerst die boodschappen doen. Hij trekt eerst zijn sokken aan ../ Eerst wilde ik leraar worden .
« Dan gaan we daarna koffie drinken. « ..\ en dan zijn schoenen. ± V roeger leek me dat wel leuk../ <> ..\ maar nu /bij nader inzien, voel ik er niets meer voor
eerst/-e ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
de
De jurken vindt u op de eerste etage../ De eerste week van de vakantie scheen de zon. Toen ik daar voor ‘t eerst binnenkwam leek het allemaal zo prachtig. Waarom ik de pé in heb?Ten eerste is m’n fiets gestolen ../ Anja is een fantastische hockeyster, ze speelt in ‘t eerste. Op het eerste gezicht lijkt ze aardig. Die jongen speelt graag de eerste viool. Ik heb een reuzendorst. In de eerste de beste kroeg ga ik wat drinken! Luciano Pavarotti? Dat is niet de eerste de beste! Vele eersten zullen de laatsten zijn.
« ..\ en de kostuums op de tweede. <> De laatste week regende het pijpenstelen. ± De eerste maal dat ik het zag was ik onder de indruk. « ..\ en ten tweede heb ik geen geld om een nieuwe te kopen. ± Ze is nu zelfs aanvoerster van dat beste elftal. <> Bij nader inzien valt dat tegen. ± Hij wil altijd de baas zijn. ± In de eerste kroeg die ik zie neem ik een cola. ± Dat is zo’n beetje de beroemdste zanger die er bestaat! ± Mensen die te hard van stapel lopen, houden dat hoge tempo vaak niet vol en eindigen achteraan.
eeuw/-en
° In het jaar 2001 is de twintigste eeuw voorbij. ~ Het duurt weer een ééuw voor die tram komt.
± Er zijn wel mensen die al die 100 jaar hebben meegemaakt. ± Ik sta al meer dan een kwartier te wachten.
eeuwenlang/-e °
Eeuwenlang is het vrede geweest.
± Honderden jaren is er geen oorlog gevoerd.
eeuwig/-e °
De toppen van de Himalaya worden bedekt door eeuwige sneeuw. ~ Ik heb zo’n hekel aan die eeuwige wind in Holland! ≈ Je hebt van die mensen die altijd en eeuwig te laat komen.
± Die sneeuw smelt dus nooit, blijft altijd liggen. ± Het waait er altijd. ± Bijna iedere dag komen ze binnen als de les al begonnen is.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
het ° ° ° ° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ het °
eind(e)/-
>>>
Het eind(e) van de grote vakantie is ../ We stonden aan het eind van de rij. De broek was hem veel te wijd, hij gebruikte een eind touw om hem op te houden. Eind september ga ik voor zes weken naar Amerika. Aan het eind van het schooljaar moet ik examen doen. De leraar maakte een einde aan het gepraat ../ Door wanhoop gedreven maakte zij een eind aan haar leven. Die man is “’akelig aan z’n eind gekomen”’. Zijn broer woont aan het andere eind van de wereld. Meryl Streep is voor mij het einde! Ik ben nu echt aan het einde van m’n Latijn. Ik geloof dat zij het bij het rechte eind heeft. Als moordenaars nu ook al niet meer veroordeeld worden, dan is toch wel het einde zoek! Op de één of andere manier weet hij altijd aan het langste eind te trekken. Maar er is natuurlijk ook altijd iemand die aan ‘t kortste eind trekt. eindpunt/de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
het eindje
..\ het begin van het nieuwe schooljaar. ± We stonden helemaal achteraan. ± Geld voor een echte riem had hij niet, hij moest zich dus maar behelpen met een stuk touw. <> Begin december kom ik weer terug. <> Aan het begin zijn er al allerlei tentamens. # ..\ en de leerlingen gingen stil aan het werk. ± Zij zag geen uitweg meer en pleegde zelfmoord. ± Hij is op een nare manier om het leven gekomen. ± Australië? Dat is inderdaad erg ver weg. ± Dat vind ik de beste filmster die er bestaat. ± Ik kán niet meer! ± Zij heeft gelijk. ± Waar moet dat in godsnaam naar toe? <>
<>
Hij zit nooit met de gebakken peren!
± En die komt er bekaaid af.
-en
Het eindpunt van lijn elf is aan de boulevard, vlak bij de haven.
± Daar is de laatste halte van lijn elf en vertrekt hij voor een nieuwe rit naar Hollands Spoor.
• het element/ de -en °
Aarde, water, lucht en vuur zijn de vier elementen waaruit de wereld is opgebouwd. ° Waterstof (H) en zuurstof (O) zijn de bekendste scheikundige elementen. ≈ Die nieuwe leerling vormt een vreemd element in de groep. ≈ “’Wat is dat toch een lastig element!”’ ≈ In die nieuwe functie is hij in zijn element.
± Dat zijn de vier klassieke ‘hoofdstoffen’. ± Water (H2O) is de belangrijkste verbinding van die enkelvoudige chemische stoffen. ± Hij past er niet zo goed in ../ <> ..\ maar misschien hoort hij er over een poosje helemaal bij. ± Inderdaad, een lastpak van de eerste orde! ± Hij heeft het erg naar zijn zin/Hij voelt zich als een vis in het water. <> Hij voelt zich een kat in een vreemd pakhuis/ hij voelt zich er nog niet op zijn gemak.
• elf/elven ° ° ° ° ≈
Tussen tien en twaalf uur? Om een uur of elf? We komen dus tegen elven, als dat uitkomt? Het getal elf bestaat uit twee cijfers één . Een ‘elfje’ is een gedicht ../ Bij hem moet je altijd geduld hebben: hij doet alles op z’n elfendertigst.
± ± ± «
Ja goed, om ongeveer elf uur ben ik bij je! OK, dat komt goed uit: rond elf uur worden jullie verwacht. 11 = 10 + 1. ..\ van elf regels. <> Bij hem gebeurt alles in een vloek en een zucht. ± Hij doet ‘t op zijn dooie akkertje./Hij denkt: kalm aan, dan breekt het lijntje niet. Kom ik er vandaag niet, dan kom ik er morgen wel.
Woordkomp[as
Rekentaal
24
elk/ -(e) °
In onze vakantie scheen elke dag de zon.
Het heeft geen dag geregend. ± Iedere dag weer een strakblauwe lucht. ± Bij ieder station kunnen mensen in- en uitstappen. ± Ieder heeft zijn eigen kamer. <> Ze neemt ook wel eens iets voor allemaal samen mee. <>
° ° °
Die boemeltrein stopt bij elk station. De kinderen hebben elk een eigen kamer. Oma had voor elk van haar kleinkinderen wat lekkers meegebracht. ° Ik weet niet wat ik voor haar ga kopen, in elk geval iets moois. ° Neem je paraplu mee, ‘t kan elk ogenblik gaan regenen. ° Die bus gaat elk kwartier. ≈ Elk denkt zijn uil een valk te zijn.
± ± ± ±
Dat staat vast! ‘t Is zo donker, de bui kan ieder moment losbarsten. Hij vertrekt om het kwartier van het eindpunt. Iedereen denkt dat zijn eigen kinderen heel bijzonder zijn, ook al zijn ze maar heel middelmatig of gewoon.
en
>>> plus, minus, optellen & aftrekken
° °
± Twee dingen dus. ± O.a. hout, behang, lijm, ijzerwaren.
≈ Ja, ik ben erg laat thuisgekomen. Nou èn? • Vier en elf is vijftien.
± Hoe zit ‘t, weet je ‘t al? ± Zeker weten! <> Geen sprake van! ± Daar heb jij toch niets mee te maken! ± Je kunt ook zeggen: 4 plus 11 is 15 of: 4 en 11 erbij is 15.
Ze heeft brood en vlees gekocht. In een doe-het-zelfwinkel verkopen ze hout, behang, lijm , ijzerwaren en dergelijke (e.d). ≈ En, ga je nog mee? ≈ Nou, en of!
enig/-e ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Is dat de enige bus die naar Leiden gaat? Ze is enig kind. Er waren bijna geen bezoekers, ik was zowat de enige. Het enige dat ik wil zeggen is ....... Woon jij hier in de buurt? Wat enig! Ik vind die lerares zo’n enig mens! Ze kan zo enig vertellen. Wat heb je een enige trui aan! Met enige inspanning komt het wel voor elkaar. Is er nog enige hoop op beterschap? Er staan enige mensen voor de bioscoop.
Nee hoor, er zijn er meer. Ze heeft geen broers of zusters. Ik zat bijna alleen in de zaal. Ik wil alleen maar zeggen ........ Wat ontzettend leuk! Ik vind haar heel erg aardig. <> Onze vroegere docent vertelde zo saai. ± Beeldig gewoon! ± Als we een beetje ons best doen, lukt het wel. <> Helaas, er is geen enkele hoop meer. ± Staan er toch nog een paar? Dat valt me mee! <>
± ± ± ± ±
enkel/-e °
Er zijn maar enkele leerlingen gezakt voor het examen.
° ° ° ° °
Een enkele keer koop ik iets in de Bijenkorf. Je wordt toch niet dik van één enkel koekje? Het heeft geen enkele zin daar over te praten. Wat wilt u hebben, een enkele reis? Ik kom enkel even vragen of u me een beetje melk kunt lenen.
± Een paar maar, drie of vier geloof ik. <> Verreweg de meesten zijn geslaagd. <> Meestal ga ik naar de HEMA. ± Eén koekje kun je toch wel nemen? ± Dat is volkomen nutteloos, zonde van de tijd. <> Nee, ik wil een retourtje. ± Kom je dat alleen maar vragen? Ik dacht dat je een praatje kwam maken.
• Eratosthenes • Eratosthenes (280-200 voor Chritus) heeft de priemgetallen. ontdekt
•
de euro/-’s
>>> geld
of:
S , e e
° •
1 euro is ƒ2.2.371, dus reken je bij voorbeeld als volgt om: e 3,- = 3 X ƒ 2.2.371, = ../
•
.. en ƒ 7.50 : 2,20371 = ../
?????????????
..\ ƒ 6.61113, afgerond op ƒ6.61 (giraal verkeer) en ƒ6.60 (contant) ..\ e 3,40335, afgerond op e 3,40
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
even/•
Acht is een even getal.
± Het is deelbaar door twee,. ./ <> ..\ vijf en zeven niet, dat zijn oneven getallen. ± t Maakt mij niet uit./ ‘t Is mij gelijk.
≈ Hoe laat kom je? ‘t Is mij om het even. even- .. lang, .. veel, .. hoog,. .. ver
etc (als)
° • •
We hebben evenveel vingers als tenen: tien. Acht, 8 en VIII zijn even veel, al schrijf je ze ook anders. Een meter, 100 cm en 1000 mm zijn even lang.
• • ° • •
Een kilo is even veel als 2 pond, 10 ons of 1000 gram. Een liter is even veel als 10 dl, 100 cl en 1000 cc. Als je eerlijk deelt krijgt iedereen evenveel. Een goede leren schoen weegt evenveel als 100 mussen: ../ Latijns X is evenveel waard als Arabisch 10 ../
± net zoveel, ..lang, .. ver, .. hoog (als) >> gelijk ± We hebben tien vingers en tien tenen. = Ze zijn gewoon gelijk in waarde. ± Een meter is gelijk aan 100 centimeter en aan 1000 millimeter. ± Ze wegen hetzelfde of hebben een gelijk gewicht. ± Ze nemen bij elkaar dezelfde plaats of even veel ruimte in. ± De één krijgt net zoveel als de ander. ≥ ..\ namelijk tuim 400 gram. ± ..\ en tien in spreektaal.
evenwijdig/-e •
Eén evenwijdige lijn? Dat bestaat niet! Je hebt minstens twee lijnen nodig, die gelijk op of parallel lopen.
± Zulke lijnen kunnen elkaar dus nooit kruisen, ze blijven precies even ver van elkaar.
extra ° ° ° °
Ik ga de stad in, ik neem wat extra geld mee../ Als haar kleinkinderen komen eten kookt ze altijd iets extra lekkers. Je krijgt 20% extra! Het schoolbestuur doet elk jaar iets extra’s voor ‘t personeel.
« ..\ je weet maar nooit wat je tegenkomt ...... ± Iets wat ze heel erg lekker vinden. ± 20% meer dan waarvoor je betaalt. ± Elk jaar kijkt het personeel uit naar de jaarlijkse verrassing van het bestuur.
EF de ° ° ° ° •
factor/-en Als we vakantieplannen maken zijn er twee belangrijke factoren: het geld en het weer. Zijn er niet meer factoren die een rol spelen? Bij het kiezen van een kandidaat voor die functie mag de leeftijd geen factor zijn. ‘Wat heb je voor dat kastje betaald? ƒ 50?’ ‘Vermenigvuldig dat maar met de factor 10!’ Ontbinden in factoren: ../
± Dat zijn de punten waar we voornamelijk over praten. ± Er zijn toch nog wel andere gegevens van invloed? ± De leeftijd mag geen rol spelen. ± Wát??? 10 x zoveel, dus ƒ 500? ≥ ..\ bijvoorbeeld: 12 = 2 x 2 x 3
faculteit (.) Stel: 5 mensen schudden elkaar ten afscheid de hand../ •
11! of ‘11 faculteit’ is 39916800 ../
... « Wil je weten, hoeveel keer er totaal handengeschud wordt, dan is dat 5! of ‘5 facul teit’: 1X2X3X4X5=120 maal. ??????? # 1X2X3X4X5X6X7X8X9X10X11= 39916800
fibonacci-reeks/-en •
Ook de uitvinding van Fibonacci begint met een één, of liever: 2 enen: dan krijg je 1 + 1 = 2. Tel nu de laatste 2 getallen op .../
≥ ..\ en hou dat vol, dan krijg je de fibonacci-reeks of fibonacci-getallen: 1+1=2 1+2=3 2+3=5 3+5=8 5+8=13 8+13= 21
13+ 21= 34
21 + 34 = 55 34 + 55 = etc.
Woordkompas Rekentaal de
figuur/figuren
° • °
Een ronde figuur noemen we een cirkel. Figuur 5 laat zien hoe de satelliet Mars nadert. Die vage figuur op de achtergrond?
°
Ik kom niet graag op dat plein. Er hangen vaak van die duistere figuren rond. Churchill is een belangrijke figuur uit de twintigste eeuw. Zeg, ken jíj die figuur?
° ° de
De chemische formule voor water is H2O.
•
De formule voor je telefoonkosten: neem het aantal tikken en vermenigvuldig dat met 15.
°
Andere wiskundige figuren zijn: driehoek, vierkant, ruit enz. Afbeelding 6 maakt de landing duidelijk. Volgens mij lijkt ‘t op een donkere wolk. ‘t Is me niet duidelijk wat die persoon hier doet. Je weet wel, van die ongure types.
± Hij is één van de grote mannen uit de tweede wereldoorlog. ± Weet jij wie die man is?
± Een soort recept dus: neem twee delen H en een deel O ... en je hebt water. ± Dus: aantal tikken X f0.15=kosten (uitkomst in ƒ)
fout/-en De caissière maakt een fout.
± Ze vergist zich. ≥ Ze haalt twee keer hetzelfde artikel over de scanner. ± Niemand is zonder gebreken. <> Die opmerking was een schot in de roos! ± Dat had hij niet moeten zeggen! ± Je hebt te veel verkeerde antwoorden gegeven.
≈ Ieder mens heeft zijn fouten. ≈ Met die opmerking ging hij in de fout. •
^ ± ± ± ±
formule/-s
•
de
26
Er zitten te veel fouten in je rekenwerk.
fout/-e ° °
Van de tien antwoorden waren er twee fout. Bij hem gaat altijd alles fout.
° ° ~ ≈
Streep de foute zinnen door ../ Hèb ik het weer fout gedaan? Jakkes, zo’n man met zo’n fout kapsel. Als je denkt dat je op die manier je zin krijgt, heb je het toch fout bekeken.
• de °
de ° ° ° ° °
<> <>
± « <>
± ±
Dus waren er acht goed/juist. Bij haar loopt alles altijd op rolletjes. Wat hij ook doet, ‘t loopt altijd verkeerd af. ..\ en laat de goede staan. In jouw ogen doe ik nooit iets goed! Zo’n kapsel kán toch helemaal niet! Als je denkt dat schreeuwen helpt, vergis je je lelijk!
fractals ????????????????
functie/-s Mag ik vragen welke functie u hier bekleedt? Wanneer kunt u bij ons in functie treden? Binnen het bestuur moeten de functies nog verdeeld worden. Dit gebouw heeft verschillende functies. Na dat schandaal was de minister gedwongen zijn functie neer te leggen.
« Zeker, dat mag. Ik ben de onderdirecteur. ± Per 1 october kan ik met mijn werk hier beginnen. ± Er moet nog beslist worden wie welke taak op zich gaat nemen. ≥ Soms wordt het gebruikt als theater, een andere keer als expositieruimte, er worden ook cursussen gegeven. ± Na alles wat er gebeurd was, moest hij zijn post wel opgeven.
• •
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
het gedeelte/ de -n o f -s ° ° ° °
Een gedeelte van ‘t werk is af, morgen doe ik de rest wel. In welk gedeelte van de stad woon je? Ik vond het tweede gedeelte van dat boek het mooist. Ik ben het maar voor een gedeelte met je eens.
Ik zal blij zijn als het hele karwei morgenavond klaar is. ± In de oude buurt bij de haven. ± Oh, dat stuk waar ze op reis gaan naar China? ± Op een paar punten vind je dat ik gelijk heb, maar ../ <> ..\ ik zou graag zien dat je me helemaal gelijk gaf. <>
• gedeeltelijk ° ° °
De zon was gedeeltelijk verduisterd. Als je gedeeltelijk leerplichtig bent, mag je wel werken, maar moet je nog twee dagen per week naar school. De afwas is gedeeltelijk klaar.
Het gebeurt maar weinig dat hij totaal verduisterd is. ± Ze noemen dat ook wel partieel leerplichtig. <>
<>
Alleen de pannen nog, dan is hij helemaal klaar.
<>
Heb jij (wel ) een kwartje voor me? Ja hoor, hier is er één. Dat is een nichtje. Dat is mijn tante niet! Alle aanwezigen wisten genoeg. Niemand wilde nog iets méér weten. Ik heb er niet één! Graag gedaan! Iedereen ging lekker naar huis. Niemand stak een hand uit. Dat is niet zo als het hoort! In minder dan een uur was de klus geklaard. Ze schieten er niets mee op./Het is absoluut niet interessant voor ze. Ik ga in ieder geval met je mee. Onder geen voorwaarde laat ik je alleen gaan. Dat vind ik absoluut niet goed. Daar komt niets van in! Mijn broer weet er alles van. Ik weet er nauwelijks iets van af. Natuurlijk ben je moe./Dat verbaast me niets. Nogal logisch! Nu moeten jullie je mond dicht houden! Ik wil niet dat er nog verder over gepraat wordt.
geen ° ° °
Ik heb geen kwartje. Heb jij nog een kwartje?Ik heb er geen meer. Dat is helemaal geen tante van me.
°
Geen van de aanwezigen had nog vragen.
° ° °
Hoeveel broers ik heb? Geen één! Geen dank, hoor. Na het feest was er geen mens die met de afwas hielp.
° ° °
Dat is toch geen stijl! In nog geen uur was het hele karwei klaar. Ze hebben er geen enkel belang bij om ermee door te gaan.
°
Je mag in geen geval alleen naar dat feest.
° ° °
Jij alleen naar de stad? Geen kwestie van! Nee hoor, (daar is) geen sprake van! Ik heb weinig of geen kennis van economie.
° ° ° ≈ •
Geen wonder dat je moe bent, je hebt de hele dag doorgewerkt. Ze is te dik. Geen wonder, ze eet te veel. En nu geen woord meer! Ik wil er geen woord meer over horen!
<> <>
± <>
± ± « <>
± ± ± ± <>
± ± ± <>
± ± ± ± ±
het gegeven/de -s ° °
Ik kan het jaarverslag nog niet afmaken, ik heb nog niet alle gegevens binnen. Het is nu eenmaal een gegeven dat niet alle mensen hetzelfde lekker vinden.
± Van een paar afdelingen weet ik nog niet precies hoe het afgelopen jaar is gegaan. ± Inderdaad, dat is een feit!
• gegeven ° In de gegeven omstandigheden kon je niet anders. Het was een mooie wandeling maar op een gegeven moment begon het te regenen../ •
± Gezien de situatie was dat ‘t enige wat je kon doen. ± ..\ en vanaf dat ogenblik was het ineens niet zo fijn meer.
°
Woordkompas het ° ° ° •
Rekentaal
28
geheel Het geheel is gelijk aan de som ../ Probeer die losse alinea’s nu eens tot een geheel te maken../ Als je dat schilderij in zijn geheel bekijkt is het best aardig.
..\ van de delen. ± ..\ en zo een samenhangend verhaaltje te schrijven. <> Maar als je het stukje voor stukje bekijkt lijkt het nergens op. <>
het geld/de -en °
Hoeveel geld heb je bij je?
° ° ° °
Kost dat boekƒ 95, ? Zoveel geld heb ik niet! Hij heeft een vrouw met geld getrouwd! Ik moet even wat geld uit de muur halen. Kinderen en 65 plussers betalen half geld.
≈ Moet je nu alwéér een nieuw boek kopen? ‘t Geld groeit me niet op de rug! ≈ Hij schijnt erg rijk te zijn, hij smijt ten minste met geld.
≥ Er zit een briefje van ƒ 25,- in mijn portefeuille en ik heb ook nog wat kleingeld in mijn portemonnee. ± Dat kan ik niet betalen. ± Een rijke vrouw? Dat is mooi meegenomen. ± Makkelijk hoor, zo’n betaalautomaat. ± Zij hoeven maar de halve prijs te betalen. <> Mensen tussen 12 en 65 jaar betalen de volle prijs/mep. ± Zó makkelijk verdien ik ‘t niet, ik moet er hard voor werken!
Hij let op de kleintjes, hij geeft geen cent te veel uit. ± Hij geeft ontzettend veel uit. ≈ Alle waar is naar zijn geld. ± Als je iets voor heel weinig geld koopt, moet je er niet veel van verwachten/Goede kwaliteit moet je betalen! • Tot januari 2002hebben we de volgende geldeenhededen: ../ ≥ ..\ biljetten: ƒ250,- ƒ100.- ƒ25,- en ƒ10,munten: vijf gulden, rijksdaalder (ƒ2,50), een gulden (ƒ1,-) ‘n kwartje (ƒ0,25), ‘n dubbeltje (ƒ0,10) en ‘n stuiver (ƒ0.05) • Na eind januari 2002 werken we met Europese geldeenheden../ # de 8 euromunten: 1 euro-cent = ruim 2 cent 2 euro-cent = bijna een (oude) stuiver 5 eurocent = ruim een (oud) dubbeltje 10 euro-cent = ruim twee dubbeltjes 20 euro-cent = 4 dubbeltjs en bijna een stuiver 50 euro-cent = 1 gulden en 1 dubbeltje 1 euro = 2 guldens en 2 dubbeltjes 2 euro = 4 guldes en 4 dubbeltjes de 7 eurobiljetten zijn: van 5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro (dus van 11, 22, 44, 110, 220, 440 en 1100 oude guldens) ^ munten, bankbiljetten, cheques, creditcards, (giro)betaalkaarten, (pin)pas, chipknips: betaalmiddelen <>
geleden
>>>
° ° °
<>
Vijf jaar geleden zijn ze getrouwd. Heel lang geleden was er eens ....... Ik heb hem kort geleden nog gezien.
terug
Over vijf jaar zijn ze dus tien jaar getrouwd. ± In een ver, ver verleden was er een koning, die ...... <> Binnenkort zal ik hem wel weer tegenkomen. ± Ik ben hem onlangs/pas nog gezien.
•
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
g e l i j k / - e >> even ° Iedereen moet een gelijke kans hebben op de hoofdprijs. Alle deelnemers moeten dezelfde/evenveel kans krijgen om te winnen. ° Als je die appel in twee gelijke delen snijdt../ ≥ ...\ krijgen we allebei precies de helft../ ± ..\ dus even grote stukken. <> ° Je mioet de stukjes tempé blijven omscheppen, anders blijven ze niet Ze worden dan niet even bruin. gelijk van kleur. ± Ze moeten juist gelijkmatig van kleur zijn. ° Gelijk loon voor gelijke arbeid. ± Als je hetzelfde werk doet moet je evenveel verdienen. ° Toevallig kwamen we gelijk bij Jan aan. ± We waren op hetzelfde moment bij zijn huis. ° Ik ga naar de bakker. Zal ik gelijk even die brief voor je posten? ± O fijn, als je die meteen mee wil nemen! <> ° Moet dat nu gelijk of kan het ook ...... ...... straks? <> ° Wil jij kijken of m’n rok gelijk hangt? Hij hangt behoorlijk ongelijk! ± Ja hoor, hij hangt overal even lang. <> ° Loopt deze klok gelijk? Nee, nooit. Hij loopt óf vóór óf achter. ± Ja, hij geeft altijd de juiste tijd aan. ° De film of de disco? Dat is mij gelijk! ± Dat maakt me niet uit/ Dat vind ik allebei even leuk. ° Alle mensen zijn voor de wet gelijk. ± Iedereen heeft dezelfde plichten en rechten. ° Zullen we onze horloges gelijk zetten? ± Goed we zetten ze nu allemaal op precies 12 uur. ≈ Gelijke monniken, gelijke kappen. ± Mensen die in dezelfde omstandigheden verkeren moeten op dezelfde manier behandeld worden. • gelijkbenig/-e •
Een gelijkbenige driehoek heeft twee gelijke zijden.
>> de driehoek
gelijkzijdig/-e •
Een gelijkzijdige driehoek heeft drie gelijke zijden en 3 hoeken van 60° .
>> de driehoek
gemeenschappelijk/-e °
Er is bij ‘t flatgebouw een gemeenschappelijke garage, maar ../
<>
°
Zullen we hem bij zijn afscheid een gemeenschappelijk cadeau geven of ..... Het is in ons gemeenschappelijk belang dat die belastingverlaging er komt.
<>
°
..\ iedere bewoner heeft een eigen fietsenberging.
..\geven we ieder apart iets? ± Laten we het maar gezamenlijk doen. ± We worden er allemaal beter van.
genoeg ° ° °
Heb je genoeg geld bij je? Is ƒ 10, genoeg? Zo’n duur cadeau moet je maar aan je oom vragen, die heeft geld genoeg. ≈ Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg!
± Ja hoor, ruim voldoende. <> Nee, dat is te weinig, geef maar ƒ 15, mee. ± Die heeft een dikke portemonnee/die zit ‘”goed in z’n slappe was’”/die kan dat makkelijk betalen. ± Ach joh, stel je niet zo aan!
gering/-e ° °
Er was maar een gering aantal bezoekers. Het prijsverschil tussen die twee boeken is gering.
≈ Daar moet je niet gering over denken! het ° ° °
± Er zaten slechts een paar mensen in de bioscoop. <> Het ene boek is veel duurder dan het andere. ± Er is maar een klein verschil in prijs. ± Dat is heel belangrijk!/Dat mag je niet onderschatten. <> Ach, wat geeft dat nou, zo’n kleinigheidje!
getal/-len
Het getal 203 schrijf je met 3 cijfers: een 2, een 0 en een 3. Kun jij grote getallen uit je hoofd optellen? De leraren kwamen in groten getale voor betere salarissen demonstreren. ≈ Voor die politici telt alleen de macht van het getal.
« Het woord ‘kat’ schrijf je met 3 letters: een k, een a en een t. ± Je weet wel, van die getallen met vier of meer cijfers? ± Heel veel leraren trokken op naar het Binnenhof. ≥ Alleen grote aantallen en bedragen maken indruk op hen.
±
Woordkompas de • •
Rekentaal
30
getallenlijn/-en De eerste de beste liniaal laat een getallenlijn zien:../ ExxonMobil 79000/300.9; Shell 59.400/119.6; BP Amoco 88.100/182.1; ChevronTexaco 54.933/86.2; TotalFinaElf 74.437/97.1 en Statoil 18.291/onbekend.
≥ ..\ van 0 tot 30 in cm en van 0 tot 300 in mm. ≥ 1) Aantal werknemers in duizendtallen van groot tot klein: 100 80 60 40 20 10 2) Omzet in miljarden dollars per jaar idem: 300 250 200 150 100
Wat voor getallenlijnen kan je hierin zien?
50
het gevolg/de -en ° ° ° ° ° °
Het gevolg van die ontmoeting was dat ze nu al een jaar getrouwd zijn. De gevolgen van de overstroming zijn verschrikkelijk: honderden doden en duizenden daklozen. Ten gevolge van de hitte was het in het zwembad bomvol. De harde wind had tot gevolg dat er veel schepen in nood kwamen. De regering neemt maatregelen waarvan men de gevolgen niet kan overzien. Kwestie van oorzaak en gevolg:
≈ Kleine oorzaken hebben soms grote gevolgen. °
In het gevolg van de koningin bevonden zich twee ministers, een burgemeester en een hoogleraar.
± Hun huwelijk is eigenlijk begonnen met een ontmoeting in de trein. En zó is ‘t gekomen! ± Die overstroming heeft vreselijke consequenties. ± Door de hitte zocht iedereen het koele water op. ± De storm was er de oorzaak van dat veel schepen in gevaar kwamen. ± Niemand weet hoe die maatregelen zullen uitwerken. ± Oorzaak: ik loop een stoel omver../ « ..\ Gevolg: die stoel ligt op z’n kant. ± Kleine gebeurtenissen brengen wel eens grote veranderingen mee. ± Al die mensen liepen achter de koningin aan.
• het gewicht/de -en
>> de kilo - het pond - het ons - de gram
•
± Normaal gezegd: Een liter water weegt een kilo(gram).
•
Een kubieke decimeter (of 1000 cc) water heeft een gewicht van 1000 gram. Zo’n gewicht kan je verdelen in: de helft, een kwart, een tiende, een honderdste, een duizendste etc
≥ Zo is een kilo te verdelen in: 2 pond, 10 ons en 1000 gram, resp. elk 500, 100 en 1 gram. ≥ Een kwart van een kilo bestaat officeel niet apart; dan zeggen de mensen gewoon ‘een half pond’.
gezamenlijk/-e ° °
Juwelen met een gezamenlijke waarde van ƒ 125.000. Met gezamenlijke inspanningen krijg je veel voor elkaar.
°
Zullen we gezamenlijk een cadeau kopen/..
± Een totale waarde van ƒ 125.000? Dat is nogal wat! <> In je eentje lukt het je niet. ± Vele handen maken licht werk! <> ..\ of geeft iedereen apart wat /.. <> ..\ Ieder voor zich, dus?
gisteravond °
Er was gisteravond een goede film op de TV.
<>
Morgenavond komt er ook een goede, een thriller.
gisteren ° Vandaag is het maandag, dus gisteren was het zondag. ~ Die is ook niet van gisteren!
Ja, en morgen is het dinsdag. ± Wat is die bij de tijd /bij de hand zeg! <>
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
goed/-e ° ° ° ° ° °
De meeste antwoorden zijn goed. Je hebt nu eenmaal goede mensen ../ Ik hoop dat ik zo goed rijd. Je komt op het goede moment. De meeste mensen vinden ‘t een goed boek ../ We hebben een goed kwartier op de bus moeten wachten.
° ° ° ° ° ° ° ° ° ≈
Is het goed dat ik vanavond langs kom? Ik voel me al een paar dagen niet goed. Ben jij goed in wiskunde? Sorry, ik ben nog niet goed wakker. Mijn opa is al tachtig maar zijn ogen zijn nog goed. Hij bedoelde het goed maar toch ../ We gaan vanavond naar de film, goed? Hij had veel pijn maar hij hield zich goed. Na een tijdje konden ze zich niet meer goed houden en ../ Wat hebben we het hier toch goed.
≈ Gaat de reis niet door? Dat is maar goed ook, ik had toch geen geld om mee te gaan. ≈ De dokter heeft goede hoop dat de patiënt helemaal beter zal worden. ≈ Maken ze het goed in hun nieuwe woonplaats? ≈ Als het regent kunnen we net zo goed thuisblijven. ≈ Ze zaten goed en wel of de trein vertrok. ≈ Tot mijn verbazing viel het plan in goede aarde. ≈ Waarom loop je nou boos weg? Dat is toch nergens goed voor? ≈ Goed zo jongen, dat was een fraai doelpunt! ≈ Ik heb de schade zo goed en zo kwaad als ik kon hersteld. ≈ Al te goed is buurmans gek. ° •
de
Dat is zo’n ouderwets verhaal waarin chique ‘mevrouwen’ zitten te handwerken voor een goed doel../ Goed!
Er zijn er maar twee fout. ..\ en slechte. <> Volgens mij rijd je verkeerd, je had linksaf moeten gaan. ± Precies op het juiste ogenblik. <> ..\ maar ik vind ‘t waardeloos. ± Daardoor misten we de trein en moesten we nog eens een dik half uur op de volgende wachten. ± Prima, geen enkel bezwaar! <> Ik denk dat ik ziek word. <> Integendeel, heel zwak! ± Ik slaap nog half. ± Hij leest nog zonder bril. <> ..\ heeft hij de zaak verprutst. ± Ja, OK! ± Hij was erg flink. ≥ ..\ barstten ze in lachen/tranen uit. <> In andere landen lijden de mensen gebrek. ± We hebben alles wat ons hartje begeert. ± Dat komt dus mooi uit!/Een pak van m’n hart! <> <>
<>
De patiënt zelf ziet het somber in.
± ± ± ± ± ± ± ±
Ja hoor, alles gaat naar wens. Wat heeft ‘t dan voor zin om te gaan fietsen? Ze zaten nog maar net. Iedereen was het er onmiddellijk helemaal mee eens. Daar schiet je toch niets mee op! Bravo! Voor zover als dat mogelijk was. Je moet er wel voor zorgen dat andere mensen geen misbruik van je maken. <> ..\ terwijl het dienstmeisje het hele huishouden moet doen. ± De liefdadigheid begint dus niet thuis. ± juist - O.K. - waar <> fout, onjuist, onwaar, niet goed,
graad/graden
° ° °
Een rechte hoek is een hoek van 90 graden. Scherpe hoeken zijn kleiner dan 90 graden of ... <90° Water kookt bij 100 graden Celsius.
°
Voor zo’n topbaan moet je een academische graad hebben.
≥ Zo’n graad is het 1/360 deel van een cirkelboog. <> Stompe hoeken zijn groter dan 90 graden of ... > 90; ≥ Celsius heeft het temperatuurverschil tussen smeltend ijs en kokend water verdeeld in 100 stukjes: graden. ± Je moet een universitaire studie hebben afgemaakt: je moet mr of ir of drs zijn.
de grafiek/de -en °
Deze grafiek geeft aan hoe de winst verleden jaar steeds op en neer ging.
≥ De lijn laat zien dat de winst de ene maand heel hoog was en twee maanden later op een dieptepunt.
het gram/de -men ° Die brief weegt precies 10 gram. ± Dus 10x zoveel als één cc water? ^ een gram, een ons, een pond en een kilo zijn de meest gebruikte gewichten.
Woordkompas de ° ° ~ ~ ~ ~
Rekentaal
32
grens/-zen Aan de grens tussen Nederland en België zie je helemaal geen douanepost meer. Het is de bedoeling dat illegalen over de grens gezet worden. De grens tussen ‘goede zaken doen’ en ‘zwendelen’ is soms nogal vaag. De rijkdom van de oliesjeiks kent geen grenzen. Zij is nu aan de grens van haar kunnen. Ik probeer echt geduld met je te hebben, maar er zijn grenzen...
± Je merkt niet meer waar de scheidingslijn tussen die twee landen ligt. ± Ze moeten het land worden uitgezet. ± Dat is geen duidelijke lijn maar meer een ‘grijs gebied’. ± Die is onmetelijk groot. ± Zij presteert nu optimaal, beter kan ze niet. ± Zelfs aan mijn geduld komt een eind.
groot/grote °
°
We zouden graag een grote auto kopen maar daar hebben we geen geld voor. Die grote vrouw heeft ../ Er bestaat een groot verschil tussen de culturen van die volken. Mijn broer is kapitein op de grote vaart.
° ° ° ° ° ~
Je hebt groot gelijk dat je boos bent. Als je hem een brief stuurt moet je wel groot schrijven. In grote lijnen weet ik het wel ../ Kom, droog je tranen, je bent toch een grote jongen? Dat boek is geschreven voor grote mensen. Rembrandt was een groot schilder.
° °
<>
..\ een kleine man; hij komt maar tot haar schouder. ± Inderdaad, dat verschil is aanzienlijk. <>
~ Het grote publiek lacht zich gek bij dat toneelstuk. ≈ Als je een grote mond opzet krijg je zéker je zin niet. ≈ Het verbaast me dat die mensen zo op grote voet leven. ≈ ≈ ≈ ≈ •
We zullen tevreden moeten zijn met een kleine wagen.
Toen ze dat hoorde zette ze grote ogen op. Ik hoop dat je dit niet meteen aan de grote klok hangt. Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd. Vele kleintjes maken één grote. 4 > 1 betekent: vier is meer of groter dan één ... en: a > b wil zeggen, dat a groter is dan b.
≥ Hij vaart op schepen die de grote zeeën oversteken. <> Kustvaart en binnenvaart gaan niet de oceanen op. ± Je hebt het volste recht om kwaad te zijn. <> Hij is bijna blind dus als je zo kriebelt kan hij het niet lezen. <> ..\ maar het fijne hebben ze me niet verteld. ± Flinke jongens huilen niet! <> Voor kinderen is het niet zo geschikt. ≥ Zijn schilderijen worden al eeuwen lang en over de hele wereld bewonderd. <> De fijnproevers ergeren zich vreselijk aan die platte humor. <> Als je een beleefde toon aanslaat bereik je veel meer. ± Je moet wel heel rijk zijn om zo royaal geld uit te kunnen geven. ± Ze was stomverbaasd. <> Ik heb liever dat je het nog even voor je houdt. ± Je moet ook dankbaar zijn voor kleinigheden. ± Iedere dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar. <> En 4 < 11 betekent: vier is minder of kleiner dan elf ... terwijl a < b wil zeggen: a is kleiner dan b.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
haaks\-e
>>> recht & (drie)hoek
°
Hou je haaks!
° •
Dat staat haaks op onze uitgangspunten.
± Zorg, dat je recht overeind blijft! <> Anders verlies je het spel! (>>>het onderspit delven) ± Dat is in strijd met onze principes.
half/-ve ° ° ° ° ° ° ° ° °
Een half uur is 30 minuten ../ Zij werkt halve dagen. Half september gaan we verhuizen. De fles is nog half vol. Die kamer is ± vier en een halve meter lang. Kinderen en 65-plussers betalen half geld. Ieder half uur gaat er een trein naar Leiden. Die trein vertrekt precies op het halve uur../ Wat is nou toch half-om-half gehakt?
~ Ik heb half en half beloofd te komen../ ≈ Een half ei is beter dan een lege dop. ≈ Een goed begin is het halve werk. ≈ Halve maatregelen zijn nergens goed voor!
<>
± ± ± ± <>
± <>
± <>
± ± ±
..\ want een heel uur is 60 minuten. Ze werkt alleen ‘s morgens (of ‘s middags). We gaan ongeveer 15 september over. Je kunt ook zeggen dat hij al half leeg is. Om precies te zijn: 4 meter en 55 centimeter. Alle anderen moeten de volle prijs betalen. Om het half uur komt er een trein uit Rotterdam. ..\ en op het hele uur. Dat bestaat voor 50% uit rundvlees en voor 50% uit varkensvlees. ..\ maar nu zegt hij dat hij er vast op rekent. We hebben ‘t er alleen terloops even over gehad. Beter iets dan niets. Als je zo’n zaak maar goed aanpakt komt de rest (bijna) vanzelf in orde. Mensen moeten weten waar ze aan toe zijn. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Dat is wel afdoende!
≈ Zo, dat is geen halve maatregel!
≥ ± ±
halfvol/-le
<> leeg, vol
• halverwege ° °
Het was een vermoeiende tocht; daarom hebben we halverwege een poosje gerust. Halverwege de rit stond de trein stil.
± Toen we op de helft waren zijn we wat gaan drinken. ± Op de helft van de reis moest de trein een tijd wachten.
heel/hele ° ° ° °
Een heel uur kun je verdelen in ../ Een heel wit, alstublieft .../ Tijdens die voetbalwedstrijd zat heel Nederland aan de TV gekluisterd. Gisteren heeft het de hele dag geregend.
°
Ze zitten al een hele tijd te praten.
° °
Ieder heel uur speelt de torenklok een wijsje. Ik schrok me wild toen dat bord uit mijn handen gleed, maar gelukkig, ‘t was nog heel.
≥ ..\ twee halve uren, in vier kwartieren of in 60 minuten. ..\ en een half bruin. ± Iedereen zat vol spanning te kijken. <> Het is ook wel eens zo geweest, dat er geen kip keek. <> Het is geen moment droog geweest. ± Het regende van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. ± Nou zeg, dat gesprek duurt lang. <> En hij vroeg nog wel: ‘Heeft u een ogenblikje?’ <> Op het halve uur slaat hij alleen maar. <> Ik zou het heel vervelend vinden als het kapot was gevallen. <>
• • (een) heleboel
- heel wat
° Ik heb vandaag een heleboel gedaan. ° Er staan een heleboel mensen bij de bushalte.
>>>
veel
± Heb jij veel gedaan? Wat dan allemaal? <> Ik heb heerlijk geluierd: echt niks gedaan! <> Anders staan er meestal maar één of twee te wachten.
Woordkompas
Rekentaal
34
helemaal °
Heb je dat boek helemaal gelezen?
°
Ze is helemaal vergeten brood te halen.
° °
Ik wil helemáál bruin worden. Ze wonen helemaal in Groningen.
° ° °
Wat je daar vertelt is niet helemaal waar. Dat heeft zij helemáál niet gedaan! Ben je nou helemáál (gek geworden)?
de °
Nee, gedeeltelijk, ik ben maar tot de helft gekomen. ± Ja hoor, van de eerste tot de laatste bladzijde. ± Geen haar op haar hoofd heeft er aan gedacht./ ‘t Is haar totaal door het hoofd geschoten. ± Van top tot teen! ± Dat is toch niet zó ver! Je doet alsof dat het andere eind van de wereld is. ≥ Er zijn een paar dingen die niet kloppen! ± Hoe kom je daarbij? Zoiets doet zij absoluut niet. <> Goed gedaan! ± Hoe kom je er in hemelsnaam bij om dat te doen? <>
helft/-en
° In de uitverkoop zijn de schoenen vaak de helft goedkoper. ° Ik heb die auto gekocht voor de helft van de prijs.
De hele appel is te veel voor mij alleen. ± Een halve appel is voor mij genoeg. ± Halverwege? Dan heb je nog flink wat te lezen! <> Piet heeft ‘t al helemaal uit! ± Dan koop je ze met 50% korting. ± Voor de halve prijs? Dat is mooi meegenomen!
herhalen/herhaalde/herhaald
I I ze herhaalt h e t
°
°
° ° ° • • de ° ° ≈ ≈ ° ° ≈ ≈ ≈ • • • •
Wil jij de helft van mijn appel? Dan snijd ikhem in twee gelijke stukken. Dat boek is wel érg dik, ik ben nu pas op de helft.
<>
De docent herhaalde de vraag toen bleek dat we hem niet verstaan hadden. Gedwee herhaalde de man zijn naam toen de ambtenaar vroeg: ’Hoe was uw naam ook weer?’ Vlak voor het examen gaan we deze moeilijke lessen herhalen. De geschiedenis herhaalt zich.
± Hij stelde de vraag nog een keer, nu wat duidelijker. Bij de volgende vraag waarschuwde hij: ’Ik zeg ‘t nu maar één keer, dus luister goed!’ ± Hij zei z’n naam nog maar een keer. <>
± Dan bestuderen we ze nog een keer. ± Alle gebeurtenissen komen wel een keer terug.
hoek/-en Er is een ongeluk gebeurd op de hoek van de Turfmarkt en het Spui: Weet je dat Cor hier vlak om de hoek woont? Jane snijdt heel vaak hoeken af, met de auto. Ik werd aangereden en ik was bijna het hoekje om! Pas op dat je je niet aan de hoek van de tafel stoot. De TV staat in de hoek bij het raam. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Die man kan erg vreemd uit de hoek komen. Hij is nog jong maar hij laat zich niet in de hoek drukken. Als twee rechte lijnen elkaar snijden krijg je vier hoeken. Een rechte hoek is ../ Een stompe hoek is groter dan 90° of > 90°../
± Twee auto’s op elkaar, precies op de kruising. ± # ± ±
In de eerste zijstraat, ‘t tweede huis. Slecht voor de banden, want ze neemt de stoeprand mee! Ik was er bijna geweest, ik ben echt aan de dood ontsnapt. Hij heeft van die gemene, scherpe punten. <> Langs de zijwand staat een grote boekenkast. ± Er kan zó makkelijk iets naars gebeuren. ± Hij zegt soms de raarste dingen. ± Hij staat zijn mannetje, hij weet zich goed te verdedigen. ± Denk maar aan een taart: als je die eerst horizontaal en dan vertikaal doormidden snijdt, krijg je 4 taartpunten. ± ..\ een hoek van 90°. <> ..\ en een scherpe hoek is kleiner dan 90° of < 90°.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
hoeveel °
Hoeveel kinderen hebt u?
°
Hoeveel weegt dat boek?
° ° ° ≈ • •
Weet jij hoeveel die broek kost? Ober, hoeveel krijgt u van me? Ik weet niet hoeveel mensen er komen. Er komen ik weet niet hoeveel mensen.
de ° ° ° • het
« ± « ± ± « ± ±
Ik heb drie kinderen: een zoon en twee dochters. Aantal kinderen: 3. Het weegt precies een kilo. En hoe zwaar is dat kleine boekje? Nee, ik weet niet wat die kost. Dat is dan ƒ 27, 75, meneer. Het aantal mensen is mij niet bekend. Er zullen heel wat mensen op het feest zijn.
hoeveelheid/-heden Doe een kleine hoeveelheid tandpasta op je tandenborstel. Ik heb een enorme hoeveelheid tijd aan m’n huiswerk besteed. Hij had daar een hoeveelheid boeken staan!
hokje/de
± Je hoeft maar weinig tandpasta te gebruiken. ± Ik heb echt heel lang zitten werken. ± Rijen en rijen, een enorme voorraad/ een enorm aantal!
hokjes
° Vul je naam hieronder duidelijk in, in elk hokje een letter. ~ Je moet de mensen niet zo in hokjes stoppen, het zijn geen duiven! • Bij rekenen is ruitjespapier, met van die hokjes, veel gemakkelijker .../
± Dus je naam zet je in blokletters in de vakjes hieronder. ± Je moet ieder mens apart bekijken en een kans geven, anders doe je ze onrecht. <> ..\ dan gewoon gelinieerd papier, zonder vakjes waarin de cijfers geschreven kunnen worden.
honderd/-en ° ° ° ° ≈
Tien maal tien is honderd. Een periode van honderd jaar heet .. / Mijn grootvader is bijna honderd. Ik kan wel honderd redenen bedenken om te stoppen. Hij zat honderduit te vertellen over zijn vakantie.
≈ Verdorie, alles loopt in het honderd.
° • •
Honderden hebben het ongeluk zien aankomen ../
± ± ± ± ±
10 x 10 = 100. ..\ een eeuw. Honderd jaar? Dat is heel erg oud! Er zijn heel veel redenen waarom ik ermee kan stoppen. Zijn mond stond niet stil. <> Zijn vriendin zat stilletjes voor zich uit te staren. ± Alles gaat verkeerd./ Er komt niets van terecht. <> Toen we verleden jaar zo’n feest organiseerden, liep alles op rolletjes. # ..\ maar slechts enkele tientallen gingen op tijd op de vlucht.
het honderdtal/ de -len ° ° • •
In 1345 is de 1 het duizendtal, de 3 het honderdtal en de 4 het tiental. Bij honderdtallen liggen de soldaten dood in de woestijn
± Dus het derde cijfer van rechts is het honderdtal: dat wijst de honderden aan. ± Honderden gesneuvelde soldaten liggen er in de woestijn.
het honderdveld/ de -en •
•
Een modern dambord is een voorbeeld van een honderdveld: 10 bij 10 velden, waar je het damspel op doet.
# Vroeger was het dambord net zo ingericht als het schaakbord: met 64 velden, dus 8 bij 8. ‘t Oude Poolse dambord met 100 velden is nu normaal.
Wordkompas
Rekentaal
36
hoog/hoge ° °
In Zwitserland zijn veel hoge bergen. De hoogste toren in ons land staat in Utrecht.
° ° ° °
Naar die receptie moet ik helaas schoenen met hoge hakken aantrekken. De kat zit hoog in de boom. De kat zet een hoge rug op tegen de hond. Het water staat erg hoog op het strand.
°
Ze was hard ziek, ze had hoge koorts.
°
Ik kreeg me toch een hoge rekening van de garage!
In Nederland zijn alleen maar een paar lage heuvels. ± Dat is de Domtoren: die rijst boven alles uit. <> De kleinste toren staat in het miniatuurstadje Madurodam. <> Je kunt je daar niet vertonen met die platte hakken. <>
~ Nu is het hoog tijd om weg te gaan. ~ Kom Michel, ‘t is de hoogste tijd . ~ Hoge schoenen zijn op het ogenblik weer hoog mode.
~ Dat boek zal op zijn hoogst ƒ25,- kosten. ~ ‘t Zit me erg hoog dat je zo boos op me bent. ≈ ≈ ≈ ≈
Hoge bomen vangen veel wind. Ik doe het niet, of je nu hoog of laag springt. Hij beweert bij hoog en bij laag dat hij het niet gedaan heeft. Wij zaten al hoog en breed achter de koffie toen de anderen binnenkwamen. ≈ De studenten kijken hoog tegen die docent op.
≈ Die man heeft het hoog in zijn hoofd. •
± Hij is helemaal naar boven geklommen. ± Hij maakt z’n rug krom om de hond bang te maken. ± Het is duidelijk vloed. <> Bij eb staat het veel lager. ± Haar temperatuur was veel te hoog, 39,8° C! <> Gelukkig is de koorts nu gezakt. ± Ik moet toch veel betalen! <> De vorige keer viel hij erg mee, toen was hij juist laag! <> Haast je maar niet, we hebben nog alle tijd. ± Nu moet je ècht naar bed. ± Die zijn helemaal in. <> Over een poosje worden ze niet meer gedragen, dan zijn ze uit (de mode)/ passé. ± Dat kost het maximaal. <> Gelukkig, ik was bang dat het op z’n minst ƒ25,- zou zijn. ± Ik heb daar erg veel moeite mee, ik moet er steeds aan denken. ± ‘Bijzondere’ mensen krijgen altijd veel aandacht. ± Wat je ook probeert, ik heb er geen zin in. ± Dat houdt hij bij alles wat hem lief is vol. <> We waren nog maar net thuis ....... ± We waren er veel vroeger dan de rest. ± Ze hebben veel respect voor hem. <> Er zijn ook leraren op wie ze neerkijken en met wie ze een loopje nemen. ± Hij verbeeldt zich heel wat.
de hoogte/-en o f -s ° Het vliegtuig vliegt op een hoogte van 12 km. ° De hoogte van het bedrag viel me tegen. ≈ Was jij daarvan op de hoogte?
± Het vliegt dus op een afstand van 12 km van de aarde. ± Ik schrok dat ik zoveel moest betalen. ± Was jou dat bekend? <> Nee, ik wist er niets van. ± Ik weet nog steeds niet wat ik aan hem heb. ± Je doet net of jij veel belangrijker bent dan ik./Je kijkt op me neer. <> Neem een voorbeeld aan je oom. Dat is een bekende Nederlander maar hij is toch heel gewoon gebleven.
≈ Ik kan van die man geen hoogte krijgen. ≈ Je doet zo uit de hoogte.
• horizontaal/-tale ° ° ° °
Trek een horizontale lijn. Ik ben bijna klaar met die puzzel, alleen 5 horizontaal nog en ../ Ik ben moe, ik ga horizontaal. Zorg je wel dat die boekenplank goed horizontaal komt?
± Van links naar rechts, liggend dus. <> ..\ 12 verticaal. ± Ga je nu al naar bed? ± Ja hoor, hij komt mooi waterpas te liggen. <> Ik zal je heus niet met een schuine plank opzadelen.
• idem o f idem dito/ - °
Ober, voor mijn vrouw een broodje kaas en voor mij: idem (dito).
± Geeft u mij maar hetzelfde.
• © S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
immers ° °
Ik help je, dat heb ik immers beloofd! Breng het morgen maar, dan kom je immers naar me toe?
± Ik help, want dat heb ik beloofd! ± Je hebt toch beloofd dat je morgen zou komen?
indien ° • • de
Indien u klachten hebt, kunt u die melden bij de servicebalie. Indien A groter is dan B en B groter dan C ../
± Als het mogelijk is worden ze dezelfde dag nog verholpen. # ..\ dan is A groter dan C.
inhoud/-
° De inhoud van deze maatbeker is 0.5 liter. ° Mijn tas viel op de grond en de hele inhoud lag er uit. ° Wil je de inhoud van dat boek weten? (..) Wat doet de vorm er nou toe? • De inhoud van een kubus is lengte X breedte X hoogte. •
L X B X H, dat is toch de formule voor de inhoud?
•
Voor het bepalen van de inhoud moet je goed meten../
± Er kan een halve liter vloeistof in deze maatbeker. ± Alles wat er in zat lag verspreid over de vloer. ± Ik zal je in ‘t kort vertellen waar ‘t over gaat. >> ‘t Gaat toch om de inhoud! # Dit pak melk is 9.7 bij 6.7 bij 21.2 cm, dat is 1377.79 cm3 . Da’s dus minder dan 1 1/ 2 liter, zoals er op staat. Snap jij dat? # Ja, en 1 1/ 2 liter is echt 1500 cm3, Of zou een E-liter anders zijn? Of ... misschien neemt halfvolle melk wel minder ruimte in! « “t Pak is (gemeten aan de onderkant) 7.2 bij9.7 bij 21.5, dat is ruim anderhalve liter: 1501.56
integendeel °
Of ik ‘t koud heb? Integendeel, ik puf!
± Het omgekeerde is het geval: ik stik van de hitte!
intussen ° °
Als jij bij de kassa wacht, pak ik intussen nog een pak melk. Als jij even de kinderen in bad doet, dan was ik intussen af.
invullen/vulde ° ° ° • het
...in/ingevuld
Wilt u hier uw naam invullen? Vul het ontbrekende woord in, alsjeblieft. Ik moet mijn belastingformulier invullen. Vul in: 4 + .... = 7. Wat komt er op ....? inzicht/de
± In de tijd dat jij in de rij staat, loop ik nog even naar de melk. ± Goed, als jij ze dan naar bed brengt, zet ik ondertussen koffie.
± ± ± «
Wilt u in ieder vakje één letter zetten? Zet op deze lege plaats het woord dat er hoort te staan. Dat is een heel werk, al die vragen beantwoorden! Het antwoord is 3, want 4 + 3 = 7.
-en
° ° ° °
Ik heb totaal geen wiskundig inzicht. We hebben nog weinig inzicht in die kwestie. Ik ben het volstrekt eens met zijn politieke inzichten. Ze zijn nu eindelijk tot het inzicht gekomen dat ze maar beter kunnen gaan verhuizen. ≈ Dat is een kwestie van verschil van inzicht.
± Ik snap er helemaal niets van. <> We kennen alle ‘ins en outs’. We weten precies hoe het zit. ± Ik sta helemaal achter de denkbeelden van zijn partij. ± Dat beseffen ze nu zelf ook, ‘t werd tijd!
is
>>>
isoleren/isoleerde/geïsoleerd
II zij isoleert de kabel (met isolatieband)
° Denk erom, dat je die stroomdraad goed isoleert ../ ° Gevangenen die zich agressief gedragen lopen de kans geïsoleerd te worden.
≥ ±
± ‘t Is maar hoe je het bekijkt! zijn
..\ anders kun je een flinke schok krijgen! Vroeger heette dat: eenzame opsluiting.
Woordkompas
Rekentaal
38
het jaar/de jaren ° ° ° ° ° ° °
Een jaar heeft 365 dagen, ../ Het jaar 1996 was een schrikkeljaar want ../ Waar gaan jullie dit jaar met vakantie naar toe? Mijn kleindochter is vijf jaar. In de zestiger jaren was er veel onrust in Amsterdam, vooral bij de studenten. Dat noemen we dan ook de roerige jaren zestig. Als je niet harder gaat studeren, moet je dit jaar overdoen.
« # ± ± ±
..\ een schrikkeljaar heeft er 366. ..\ je kunt 96 delen door 4. Wij gaan van ‘t jaar naar Italië. Wat een leeftijd al weer, hè? Tussen 1960 en ‘70 was het onrustig in Amsterdam.
± Dat decennium heeft veel spanningen gekend. ± Dan blijf je zitten en moet je de leerstof van deze klas herhalen.
•
het jaargetijde/de -n ° Er zijn vier jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter.
° In welk jaargetijde het ‘t koudst is? •
± Er zijn twee seizoenen die ook een andere naam hebben nl.: de lente heet ook voorjaar en de herfst noemen we ook wel najaar. ± Nou, in de winter natuurlijk, dan kan ‘t hier aardig vriezen!
jaarlijks/-e ° De omzet van dit fabriekje van XTC-pillen stijgt jaarlijks. •
± Elk jaar kan ‘t fabriekje meer van die pillen afzetten/verkopen
juist/-e °
Hoeveel is 5x6? Wie weet het juiste antwoord ?
° °
25? nee, dat is een fout antwoord. ± 30 is het goede antwoord. <> Ik ben bang, dat het de verkeerde beslissing is. ± Ik weet niet meer hoeveel het precies was.
° °
± Zo is ’t maar net! <> Kletskoek, wat een onzin! Van dat verhaal klopt niets! ± Ik zie haar net de hoek omkomen. ± Daar keek ik nou net zo naar uit!
<>
Denk jij dat ik de juiste beslissing genomen heb? Ik moest ongeveer een tientje betalen, het juiste bedrag weet ik niet meer. ≈ Juist, zo is ‘t en niet anders!
° °
Waar Thea is? Daar komt ze juist aan. Wat jammer dat je niet kunt komen. Ik verheugde me juist zo op een gezellige dag met jou. Juist in de winter moet je verstandig eten. Dat mag nu juist níét gebeuren!
± Speciaal dán is het belangrijk dat je je goed voedt. ± Dat is precies datgene dat we moeten voorkómen.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
keer/keren
° ° °
Hoeveel keer ben jij in Frankrijk geweest? Ik ben verschillende keren in Italië geweest. Kunt u het alstublieft nog een keer zeggen?../
≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ • •
Voor déze ene keer mag je nog een snoepje. Iedere keer dat hij haar opbelt, is ze in gesprek. Op een keer zal het wel lukken. Tot de volgende keer! Keer op keer neemt hij zich voor om te stoppen met roken ../ Als je nu eens een keer wilt luisteren../ Negen van de tien keer gaat zo’n experiment fout. Drie keer twee (3 x 2) is hetzelfde als ../ Twee keer vier is acht.
± ± « ± « ± ± ± ± ± ± ± ±
Alles bij elkaar toch wel twintig maal. Daar ben ík ook meer dan eens geweest. ..\ Ik heb u niet goed verstaan. Wilt u het misschien herhalen? Maar dat is wel een uitzondering, hoor! Telkens als hij het probeert krijgt hij: Piep..piep..piep.. Eens zal hij haar wel te pakken krijgen. Tot ziens! ..\ maar steeds weer kan hij het maar kort volhouden. ..\ en eindelijk eens doen wat ik zeg. In 90% van de gevallen mislukt zo’n proef. ..\ twee maal drie (2 x 3). Vier maal twee is dus ook acht. ‘Maal’ of ‘keer’ of X is de term voor vermenigvuldigen!
• de •
keersom/-men Een bewerking, waarbij je getallen vermenigvuldigt, wordt op de basisschool ‘keersom’ genoemd.
≥ Op de oude lagere school zei je bijvoorbeeld 7 maal 7 is 49, nu moet je zeggen: 7 keer 7 is 49.
• de • • de ° ° ° • • ^
kilo/-’s Een kilo is even veel als 2 pond, 10 ons of 1000 gram.
± Ze wegen hetzelfde of hebben een gelijk gewicht.
kilometer/-s De afstand tussen Den Haag en Utrecht is ± 50 kilometer. Je mag op deze weg 100 k(ilo)m(eter) per uur rijden. Ik loop ongeveer 5 kilometer per uur.
± Dat is dus ongeveer 50.000 meter. ± Dat is hier de maximumsnelheid. ± Als ik wandel leg ik ± 5000 meter af in een uur.
lengtematen: millimeter, centimeter, decimeter, meter, dekameter, hectometer, kilometer, mijl
Woordkompas
Rekentaal
40
klein/-e ° °
Wij wonen in dat kleine huis. Dat nieuwe, grote kantoor is alweer te klein voor ons.
°
Kleine kinderen mogen niet alleen oversteken.
° °
Hoe komt zo’n klein vrouwtje nu ../ Als je zo klein schrijft, kan ik het niet lezen.
° °
Begint dat woord met een kleine letter of../ Het is maar een klein gezelschap.
°
Er bestaat nog een klein verschil van mening.
° °
De kleine misdaad neemt enorm toe. Die advokaat bemoeit zich niet met zulke kleine zaakjes.
°
We hebben een wandeling van een klein uur gemaakt.
°
U kunt een kind in een ontwikkelingsland al met een klein bedrag in staat stellen naar school te gaan. • 1 < 4 betekent: een is kleiner dan vier. de °
In dat grote huis woont onze dokter. ± Er is te weinig ruimte voor al onze medewerkers. <> We dachten eerst dat we erin zouden verzuipen, zo groot leek ‘t in ‘t begin. ± Dat is veel te gevaarlijk voor jonge kinderen. <> Als je groot bent mag je alleen oversteken! <> ..\ aan zo’n lange man? <> Je moet wat groter schrijven! ± Wat een gekriebel zeg! <> ..\ met een hoofdletter? ± Er zijn maar weinig mensen. <> Honderd man? Dat is een behoorlijk gezelschap. <> De standpunten lagen eerst ver uit elkaar../ ± ..\ maar nu zijn we het practisch met elkaar eens. <> Vlak de georganiseerde misdaad ook niet uit! ± Die vindt hij te onbelangrijk. <> Hij wil alleen grote en belangrijke zaken behartigen. ± Ik geloof dat we 55 minuten gelopen hebben, net nog geen uur dus. <> Laatst hebben we er ruim een uur over gedaan. ± Voor u is het weinig geld ../ <> ..\ maar in zo’n arm land is het een kapitaal. ± Eén gulden is minder dan ƒ4.-<>
komma/-’s 0,4 of nul-komma-vier betekent vier tiende.
± ‘Achter de komma’ is eenvoudig Nederlands voor ‘decimale breuken’.
• de ° ° °
kring/-en Als je een steen in ‘t water gooit, ontstaan er allemaal kringen. Een vierkant glas maakt geen kring op tafel. De kinderen geven elkaar een hand en maken een kring.
°
In Haagse kringen gaat het verhaal dat er ruzie is in het kabinet. ~ Ik kom er niet uit, ik draai maar steeds in een kringetje rond. •
± Die cirkels worden steeds groter. <> Leuk hoor, maar een vierkante vlek is ook vervelend! ± Ze gaan in een grote cirkel staan. « Eén jongen mag midden in de kring gaan staan. ± Onder de politici wordt verteld dat de ministers het niet meer met elkaar eens zijn. ± Ik blijf maar piekeren hoe ik dit probleem moet oplossen.
krom/-me • •
Een gebogen of kromme lijn is altijd langer dan ../ Een kromme is een verzamelwoord voor lijnen, die niet recht zijn.
<>
..\ een rechte, de kortste afstand tussen twee punten .
•
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement het ° ° ° ° ° •
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
kwart/Een kwart van de studenten is ziek thuis. Een kwart van 8 is 2. Een kwart uur is 15 minuten. De pauze is van kwart voor elf tot kwart over elf. Wat een enorme pizza, een kwart is voor mij genoeg!
± ± ± ± ±
25% van de studenten heeft griep. Het vierde deel van 8 is twee. Een kwartier heet dat. Officieel heet dat van 10.45 tot 11.15 uur. Snij ‘m maar in vieren.
« ± « ±
Logisch, want een uur heeft 60 minuten, dus een kwart uur... Na 12 of 13 minuten waren we aan de beurt. ..\ reken dan maar op een wandeling van een half uur! ..\ een bekende buurt in Arnhem. ..\ waarin de schijngestalten van de maan steeds een halve maan laten zien: bij het eerste kwartier een halve cirkel naar rechts, bij het laatste kwartier een halve cirkel naar links.
het kwartier/de -en ° ° ~ ° •
Een kwartier heeft 15 minuten. We moesten een klein kwartiertje wachten. Als iemand tegen je zegt:’Dat is een stief kwartiertje lopen’ ../ Het Spijkerkwartier is ../ Het eerste en laatste kwartier zijn perioden van een maand .../
• • ^ seconde, minuut, kwartier, (half) uur, dag, etmaal, week, maand, jaar, eeuw: tijdseenheden
Woordkompas
Rekentaal
42
laag/lage °
In deze omgeving staan bijna alleen lage huizen.
°
Wat komen de vliegtuigen hier laag over!
° °
‘De lage landen bij de zee?’ Bij laag water is het strand heel breed.
± Geen enkel huis heeft meer dan twee verdiepingen. <> Je ziet dat ene hoge gebouw in de wijde omtrek. ≥ We zitten vlak bij Schiphol, ze zijn hier aan de landing bezig òf ze stijgen net op. ± Ja, daar bedoelen ze Nederland mee. ± Bij eb kun je het beste een lange strandwandeling maken. <>
Bij hoog water, bij vloed dus, is er alleen een smalle strook ≈ Je kunt hoog of laag springen ../ ≈ Jij zoekt spijkers op laag water! ≈ Door al dat drinken is hij aan lager wal geraakt. ° Vroeger gingen kinderen van 6 jaar naar de lagere school. ~ Ik vind zijn humor erg ‘laag-bij-de-gronds’. ~ Wat vind ik dat laag van je! ° Die spullen worden voor een lage prijs in een derdewereldland ingekocht. ° Een zanger met een heel lage stem heet een bas. ° Je moet die piano laten stemmen, een paar tonen klinken veel te laag. ° Ik word gek van die muziek, die lage tonen dreunen zo door! ≈ Jullie moeten eens een toontje lager zingen!
mul zand; vermoeiend! « ..\ je krijgt géén nieuwe fiets, wàt je ook zeurt! ± Natuurlijk heb jij weer wat aan te merken! ± Hij leeft nu aan de onderkant van de maatschappij. ± Nu gaan ze met 4 jaar naar de basisschool. ± Hij is vaak zo grof, zo vulgair, zo ‘plat’. <> Ik houd meer van fijne humor. ± Wat een gemene streek! ± Ze kosten daar maar een habbekrats ../ <> ..\ en als ze hier eindelijk in de winkel liggen zijn ze peperduur. <> De sopraan is de zangeres die heel hoog kan zingen. ± Die zijn wel een halve toon gezakt; ze geven veel te weinig trillingen per seconde. Hardstikke vals! ± En die bassen bijstellen? Vergeet het maar! <> Jullie blazen veel te hoog van de toren! ± Jullie moeten wat bescheidener zijn.
• ^ hoog, laag, breed, smal, diep, dik, dun, groot, klein: woorden die de afmetingen van een voorwerp of een figuur aangeven.
lang/-e °
Die basketballers zijn meer dan twee meter lang.
° ° ° ° °
Met dat koude weer draag ik een lange broek. De pijpen van die broek zijn te lang. Is dit touw lang genoeg? Heb je lang moeten wachten? Ze is lange tijd ziek geweest.
°
Ze leefden nog lang ../
° ° ° ° ~ ~ ~ ~
We gaan nog lang niet verhuizen. Dat gaat zo niet langer. Ik ben er niet langer dan een kwartier geweest. Een paar jaar lang zijn ze bevriend geweest. Zijn auto is bij lange na niet zo duur als de mijne. Het leven wordt hoe langer hoe duurder. Ik ken nog lang niet alle verkeersregels. Ze heeft erg lang werk om zich aan te kleden.
~ ≈ ≈ ≈
Om een lang verhaal kort te maken: ../ Allemachtig, wat heb jij lange tenen! We hebben het er lang en breed over gehad. We moeten maar afwachten wie er bij die onderhandelingen aan het langste eind trekt.
± Ze moeten wel zo groot zijn, anders kunnen ze de bal niet in de basket krijgen! <> Van de zomer trek ik weer een korte broek aan. <> Ik moet ze korter maken. <> Nee, het is te kort. <> Heel even maar. ± Ze is tenminste een hele tijd thuis geweest. <> Iedereen is wel eens een dagje ziek, maar dit was anders. « ..\ en gelukkig. ± Zo wil iedereen wel oud worden! ± Dat duurt nog een hele tijd. ± Daar moet een eind aan komen. ± Na hooguit een kwartier ben ik weggegaan. ± Gedurende een paar jaar waren het dikke vrienden. ± Op geen stukken na!/ Hij is veel goedkoper. ± ‘t Kost steeds meer geld om dingen te kopen. <> Nog maar een paar, dan ken ik ze allemaal. ± Daar heeft ze veel tijd voor nodig. <> Maar als ze uitgaat, schiet ze haar kleren in ‘n ommezien aan. ± ‘t Is heel ingewikkeld maar kort gezegd komt ‘t hierop neer: .... ± Wat ben jij gauw beledigd! ± We hebben er uitgebreid over gesproken. ± Ik ben benieuwd wie er als overwinnaar uit de strijd komt.
•
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
de lengte/-s of -en ° ° °
Wat is ook alweer de lengte van de tafel die je gezien hebt? Voor iemand van jouw lengte is deze kamer erg laag. De lengte van een lesuur is nu 50 minuten.
≈ Als we die reis willen maken, moeten we verder zuinig aan doen: ‘t moet uit de lengte of uit de breedte komen. • Bij een vierkant is de lengte ../ • Lengte maal breedte maal hoogte in meters ../ •
± Die tafel is 150 cm lang en 80 cm breed. « Pas maar op, straks stoot je je hoofd! ± Vorig jaar duurde het nog 55 minuten, het is dus met 5 minuten ingekort. ± Op de één of andere manier moeten we dat geld bij elkaar zien te krijgen. « ..\ gelijk aan de breedte. « ..\ geeft de inhoud in kubieke meters.
^ de lengte, de breedte, de diepte, de hoogte: afmetingen.
de
lijn/-en
° Dat knippatronenblad is zó’n wirwar van lijnen. ° De tennisser sloeg de bal net buiten de lijn. ≈ Ik heb een hekel aan mensen , die altijd de lijn trekken// ‘”lopen te lijntrekken’” en dusdoende anderen laten wachten. ≈ Als we wat willen bereiken, moeten we één lijn trekken. ≈ In eerste instantie moeten we de grote lijnen in‘t oog houden. ≈ In grote lijnen ben ik het met je eens. ≈ Dat ligt wel in de lijn der verwachtingen. ≈ Het ligt niet in zijn lijn om zoiets te zeggen. ° Door een stroomstoring rijden er geen treinen op de lijn Haarlem-Amsterdam. ° Ik ga altijd met de tram naar het station. Lijn 7 stopt vlak bij , mijn huis. ° Ik neem geen gebakje, ik doe aan de lijn. ° Bij de ingang van het park staat een bord: honden aan de lijn! ≈ Je moet hem niet langer aan ‘t lijntje houden. ≈ Zachtjes aan, dan breekt ‘t lijntje niet! • • •
Trek een rechte lijn van punt A naar punt B. Je hebt rechte en gebogen of kromme lijnen ../
± Kun jij er wijs uit? Al die lijnen lopen door elkaar! ± De bal kwam net buiten het speelvak terecht. <> Ik houd van opschieten. ± We moeten een gezamenlijk standpunt laten horen. <> Dan kunnen we later op alle details/kleinigheden ingaan. <> Over een paar details zou ik nog willen praten. ± Men rekent daar wel min of meer op. ± Dat zou je van hem helemaal niet verwachten. ± Op dat traject rijden nu bussen. « En als die net weg is, kan ik bus 4 ook nemen. ± Ik ben op dieet, ik wil afvallen. <> Het is dus verboden je hond los te laten lopen. ± Het is onaardig om hem zo in ‘t onzekere te laten. ± Je moet voorzichtig te werk gaan. <> Als je zo hard van stapel loopt, gebeuren er ongelukken! ≥ Dat is de kortste verbinding tussen die 2 punten.
Woordkompas het •
lijnstuk/de
Rekentaal
44
-ken
Een lijnstuk is een rechte lijn van het ene punt naar het andere.
± Dus in onderstaande tekening zie je twee lijnstukken. A BC
D de •
liniaal/-alen
± de meetlat
≥ Hij is verdeeld in centimeters, resp. 10, 30 en 100. Centimeters worden weer verdeeld in millimeters, resp. 100, 300 en 1000. • ≥ ..\ dat kan je niet met een duimstok (‘n invouwbare meetlat) of met een meetlint of ‘centimeter’, gebruikt in de paskamer en bij het naaien. ^ liniaal, meetlat, meetlint & centimeter zijn allemaal instrumentn voor nhet meten van lengtematen. ^ liniaal, (geo)driehoek, passer, rekenmachine: of calculator je kunt ze bij rekenen & wiskunde niet missen
de
De liniaal, ook wel lineaal genoemd, kent drie vormen; twee korte (10 en 30 cm) en een lange (100 cm) Een liniaal kan je gebruiken om te meten en om rechte lijnen te trekken../
liter/-s
° Die fles heeft een inhoud van een liter. 1000 ml, of 1dm3. ° Ik neem voor toe een liter vla. porties?
± Je kunt ook zeggen: « Dat is toch wel
1000 cc, genoeg
± Of zal ik nog een half pak extra nemen? • Een liter is even veel als 10 dl, 100 cl en 1000 cc. ± Ze nemen dezelfde plaats of even veel ruimte in. ^ Nederlandse inhoudsmaten: cc (kubieke centimeter), deciliter, liter, hectoliter (100 liter), kuub (1 kubieke meter)
voor vier
© S S A L T O , Voorburg 200 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
de maal
>>> de keer
°
± Na drie keer had hij het wel gezien.
Toen hij voor de derde maal gezakt was voor zijn rijexamen, gaf hij de moed op. ° Ze zijn al vele malen naar Engeland geweest. ≈ Ik ben te enen male ongeschikt voor dat werk. • Twee maal vier is acht.
# = andere relaties • vaktaal
± Ik denk al wel tien keer. ± Ik heb daar absoluut geen geduld voor. ± Vier keer twee is dus ook acht. ‘Maal’ of ‘keer’ of X is de term voor vermenigvuldigen!
• de maat/- maten °
In Engeland kent men andere maten en gewichten dan hier.
≈ Die leraar meet altijd met twee maten. ° ° ° °
Die broek is me twee maten te groot! Deze schoenen zijn mijn maat niet. Ik vind deze trui wel mooi, maar het is niet de juiste maat. In die winkels komt een kleermaker je de maat nemen.
° ° °
Je moet die planken goed op maat zagen ../ Die jongelui weten vaak geen maat te houden../ In dure kledingzaken kun je kleding naar maat bestellen.
~ Bij dat opleidingsinstituut kun je cursussen op maat volgen. ~ Zijn tegenstander was een maatje te groot en versloeg hem met royale cijfers. ~ Je huiswerk is de laatste tijd ver onder de maat. ~ Eén twee. in de maat ../ •
≥ Wij rekenen met meters, liters en kilo’s, de Engelsen hebben het over yards, pints en pounds. <> Ik vind dat je iedereen op dezelfde manier moet beoordelen. ± Hij is partijdig, hij trekt de meisjes voor! ± Dit is maat 44, ik heb maat 40! ± Ze passen me niet. ± Hij past me niet goed. ≥ Die kijkt dan hoe lang en hoe wijd je broek moet zijn en hoe lang je mouwen .... « . .\ zodat ze precies in de kast passen. ± ..\ en dan gaan ze te ver. ± Die kleren zijn wel duur maar ze zitten als gegoten, ze maken ze speciaal voor jou op maat. <> Dat kan ik niet betalen, ik koop altijd confectie. ± Je volgt alleen díe lessen, die voor jou van belang zijn, maatwerk dus! ± Hij had geen enkele kans, zijn tegenstander was véél beter, daar kon hij niet tegenop! ± Het is dik onvoldoende, je kunt veel beter! « ..\ anders wordt de juffrouw kwaad.
meer
>>> veel, meer, meest
° ° ≈ ≈
Zij heeft meer vriendinnen dan ik. Deze tafel is bestemd voor zes of meer personen. Ik heb je meer dan eens gewaarschuwd! Ik moet op die reis verschillende medicijnen meenemen, onder meer tegen malaria. ≈ Waar moet je nog meer aan denken? •
<>
meten/mat/gemeten
de maat nemen,
• •
Maar ze heeft minder vrienden. Voor minder dan zes mensen hebben we kleinere tafels. ± Ik heb het je al verschillende keren gezegd! ± Ik ga naar verschillende tropische landen, o(nder) a(ndere) India; dat betekent in elk geval malariatabletten meenemen. ± Wat moet je verder nog meenemen? <>
opmeten, afmeten
Woordkompas de •
Rekentaal
46
meter/-s Een meter, 100 cm en 1000 mm zijn even lang.
°
± Een meter is gelijk aan 100 centimeter en aan 1000 millimeter. « En 1000 meter is weer een kilometer.
°
± Dat is niet erg groot, een kamer van drie bij vier!. ± Daar klopt vast niets van! <> Had je gedacht, ‘t is de pure waarheid! ≥ ..\ hoeveel water, gas en stroom je gebruikt hebt.
Een meter kun je dus verdelen in 10 decimeter of in 100 centimeter. ° De kamer is vier meter lang en drie meter breed. ≈ Dat verhaal klopt toch zeker voor geen meter? Op de watermeter, de gasmeter en de elektriciteitsmeter kun je aflezen ../
het
middelpunt/-en
•
± Kijk maar:
• het midden/de -s ° °
Bij de Nederlandse vlag zit de witte baan in het midden ../ Het stadhuis ligt in het midden van de stad.
° ° °
De kinderen vormden een kring met in het midden de jarige. Ik hoop volgende week weer in jullie midden te zijn. Zal ik deze reep door midden doen ../
≈ We zullen nu maar in het midden laten wie er gelijk heeft. ≈ Mag ik misschien ook iets in het midden brengen? ≈ Je moet leren de kerk in het midden te laten. •
± ..\ tussen de rode baan die boven zit en de blauwe beneden. <> Het station ligt aan de rand van de stad. ± De grote kerk ligt ook in het centrum. ± De kinderen stonden om het feestvarken heen. ± Dan ben ik weer bij jullie terug. <> ..\ of heel laten? ± Deel hem maar in tweeën, dan nemen we allebei de helft. ± Daar zullen we niet over discussiëren. ± Ik wou ook graag iets ter sprake brengen/ ‘n duit in ‘t zakje doen. <> Je overdrijft altijd zo.
het miljard/de -en ° °
Een miljard, een één met negen nullen. De gezondheidszorg kost miljarden.
± Dat is dus duizend keer ‘n miljoen!(1.000.000.000) ± Gigantische bedragen gaan daarin om. <> Daarbij vergeleken krijgt het milieu een habbekrats.
• het miljoen/de - en ° ° ° °
In dat jaar zijn er miljoenen auto’s verkocht. De aanleg van die spoorlijn gaat 500 miljoen gulden kosten. Die man bezit wel een paar miljoen. Miljoenen mensen lijden bittere armoede.
± ± ± ±
Ik geloof wel 6.000.000 stuks. Een half miljard dus. Of je een emmer leeggooit! Schatrijk is die vent! Hij is vast miljonair. Een paar miljoen mensen zijn zelfs dakloos.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
millimeter/-s
• °
Een millimeter is ../ De deur klemt. Als je er een millimeter afschaaft is het verholpen. ~ Die ambtenaar zal geen millimeter van de regeltjes afwijken.
± ..\ een duizendste deel van een meter. ± Er hoeft echt maar een heel klein beetje af. ± Die man is helemaal niet flexibel! Hij voert alles precies volgens de regels uit. <> Ik wou dat hij eens wat creatief met de regels omsprong!
• min
>. eraf, erbij, optellen & aftrekken
° ° ° •
± 10 - 4 = 6. ± 3° onder 0? Ik wist niet dat het zou gaan vriezen. ± Dat is wel zo ongeveer zeker.
Tien min vier is zes. Het was vannacht min 3°C. Het staat min of meer vast dat we gaan verhuizen.
het
minimum/de
minima
°
Er wordt vannacht een minimum verwacht van 5° C.
° ° ° •
Het is de kunst om met een minimum (aan) inspanning ../ In een minimum (mum) van tijd had ze haar bordje leeg. De minima krijgen een extraatje van ƒ 100,-
± Ze denken dat de temperatuur niet lager dan 5°C zal zijn. <> Morgen verwachten ze een maximum van 14°. <> ..\ een maximum (aan) resultaat te behalen. ± Binnen de kortste keren (in een recordtijd) had ze alles op. ± De mensen met de laagste inkomens krijgen dat geld erbij.
minst
>>>
~ Die docent ziet het minste foutje nog niet door de vingers.
± Door de kleinste vergissing staat een dikke, rode streep. Hij ziet werkelijk niets over ‘t hoofd. ± Dat is geen enkel probleem! <> Dat vind ik nog al wat, ik heb er grote moeite mee. ± Dat is toch wel het minste dat je kan doen. ± Nee hoor, helemaal niet! ± Maak je daar maar geen zorgen over. Ga nou lekker mee, jôh.
≈ Dat is niet ‘t minste probleem! ≈ Ik had verwacht dat je op z’n minst je excuses zou aanbieden. ≈ Of ik daar boos over ben? Niet in het minst! ≈ Heb je niet veel geld bij je? Dat is ‘t minste! •
weinig, minder, minst
minstens °
Zo’n luxe sportwagen kost minstens ƒ50.000,-
° • •
Die taart moet minstens een uur ontdooien.
± Je moet er op z’n minst een halve ton voor betalen. <> En ik heb op z’n hoogst ƒ30.000 te besteden. ± Zolang duurt het zeker wel voor je hem kunt eten.
Woordkompas de • °
Rekentaal
48
minuut/-minuten Eén uur heeft zestig minuten. Kun je een paar minuten wachten?
« En een minuut heeft weer zestig seconden. ± Heb je nog even? « Ik ben bijna zover! <> Nou zeg, ik wacht al uren op je! ± Wat? 180 tellen? Dat kan toch zeker niemand?
° Kun jij drie minuten lang je adem inhouden? • • ^ anderhalve minuut, 10 minuten (lang), een kwartier, een half uur, een uur, een halve dag, een week enz.: tijdsduur ° Hoe laat gaat je trein? Om 4 minuten over 2? ≈ De trein vertrok op de minuut.
« Dan heb je nog even de tijd, het is pas 5 vóór. ± Hij ging precies op tijd weg. <> Dat mag wel in de krant. Vaak hebben de treinen wel een kwartier vertraging.
• • ^ na anderhalve minuut, (om) 4 minuten over twee, (om) vkwart voor drie, (om) half vijf, (om) 18.00 uur: tijdstip de °
multomap/-pen Heb jij nog ruitjespapier in je multomap? Bij mij zit er alleen nog lijntjespapier in.
± Sorry, ik heb m’n map niet bij me: vergeten!
• de ° °
munt/-en Stuivers, dubbeltjes en kwartjes en guldens zijn Nederlandse munten. Met de euro komt de cent terug als munt. Je moet hier met klinkende munt betalen../
° Nederlandse munten worden geslagen in de Munt. ≈ Ik houd niet van mensen, die proberen overal munt uit te slaan. ≈ Hij zal je wel met gelijke munt betalen.
± Een ander Nederlands woord daarvoor is geldstuk; heel vroeger zei men ook wel: penning. ± ..\ dus contant èn met baar geld ../ <> ..\ en niet met een cheque of een creditcard. ≥ Dat gebouw staat in de stad Utrecht. ± Zij willen uit alles een voordeeltje halen. ± Hij behandelt je straks net zo als jij hém behandelt.
≈ Voor de wedstrijd gooit de scheidsrechter kruis of munt.
≥ Hij gooit een geldstuk op en de speler die de goede kant gekozen heeft, mag zeggen op welke helft hij wil spelen ± Munt is de kant waarop staat hoeveel het waard is. ^ dollar, pond, gulden, mark, franc, euro, rand, rupi, rupiah: allemaal (oude) munten >>> de euro
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
negatief/-ve
>> positief
° •
± Men zei dus: ’Neen!’ ± ..\ bijvoorbeeld -1, -2, -3. <> ..\ en positieve getallen, boven 0 zoals +1, +2, +3. ± Je bedoelt, dat je rood staat? <> Volgende week is mijn saldo weer positief, dan wordt m’n salaris weer op mijn rekening gestort. ± ..\ en legde de nadruk op alles wat verkeerd was gegaan ../ <> ..\ maar zíj noemde, heel positief, alleen de goede punten. <> Liefde is juist een positief gevoel. ± Het was niet wat ze gehoopt had, ze was gezakt.
°
Hij kreeg op zijn vraag een negatief antwoord. In de wiskunde kent men negatieve getallen, dus getallen onder 0 ../ Ik heb een negatief saldo bij de bank.
°
Híj schetste een heel negatief beeld van hun reis ../
° °
Haat en jaloezie zijn negatieve gevoelens. Ze dacht dat ze het examen goed gedaan had maar de uitslag was negatief. De uitslag van het onderzoek was negatief ../
° °
Soms is het woord ‘negatief’ voor de uitslag van een medisch onderzoek ../
« ..\ dàt viel tegen! « ..\ dàt viel mee! <> ..\ juist heel positief! Bij een aids-test of bij Mantoux (TBC) betekent negatief: geen ziekteverschijnselen aangetroffen!
• • negen ° ° °
Drie maal drie (of drie keer drie) is negen. De les begint om half negen. De zwangerschap van een vrouw duurt negen maanden.
≈ Ze is eigenwijs, maar in negen van de tien gevallen heeft ze ook echt gelijk.
± 3x3=9 ± Om 8.30 uur moet iedereen in de klas zijn. ± Gemiddeld verlopen er zo’n 40 weken tussen de bevruchting en de geboorte van het kind. ± Bijna altijd blijkt dat zij het bij het rechte eind heeft.
net (zo ... als) ° °
Dat is nou net iets voor hem om de trein te missen. Je komt net op tijd, je moet me even helpen.
° • •
Jan is net zo groot als Evert. 6 is net zoveel als VI 0f (4+2). (1+2) is net zo weinig als (2+1).
± Dat kun je verwachten; echt iets voor hem! ± Je komt precies op het goede moment om te helpen. <> Koen komt altijd een kwartier te laat, als ik al klaar ben! ± En Evert is even groot als Lucas. <> Maar 5 is minder en 7 is meer. # En (2:1) en (2X1) is nog minder.
netto • Het netto gewicht is precies 15 kilo.
« Met de tarra van de verpakking erbij kom je op een bruto gewicht van bijna 17 kilo. « ,,\ en netto plus tarra is bruto. Ja toch immers?
• Bruto minus tarra is netto ../ • ^ bruto, tarra, netto: oude namen voor totaal, verpakking en eigen (gewicht) neutraal/neutrale °
Ik ben neutraal hoor: ../
°
Een neutraal bijzondere school ../
° °
Heel neutraal keek ze voor zich uit. Ik zoek een bank in een neutrale kleur, grijs of beige bijvoorbeeld.
• •
± ..\ ik kies geen partij. <> Als je partijdig bent, kun je geen scheidsrechter zijn. ≥ ..\ wordt niet bestuurd vanuit een bepaalde kerkelijke of maatschappelijke overtuiging. ± Ze liet niet zien met wie ze ‘t eens was. <> Dan kunnen er kussens op in een uitgesproken kleur als knalgeel of rood.
Woordkompas
Rekentaal
50
niets/niks ° °
Ik heb niets meer te eten voor vandaag. Ik ben vroeg naar bed gegaan en heb niets van het onweer gehoord. ° Ze hebben erg hun best gedaan maar alle moeite is voor niets geweest. ° Als je twee pakjes thee koopt, krijg je het derde pakje voor niets. ° Er zit niets anders op dan af te wachten. (..) Ik vind wiskunde erg moeilijk. • •
Gisteren is alles opgegaan. ± Geen donder, geen bliksem, geen regen of wind, helemaal niks, geen enkel geluid is tot me doorgedrongen. ± ‘t Was vergeefse moeite. <
± Gratis, dus: Drie halen, twee betalen. ± Dat is ‘t enige wat we doen kunnen. « Moeilijk? Welnee, er is niks aan!
(de)nul/-len ° Nul? ≈ Die man is niet alleen een grote nul..\
± Dat is niks, absoluut niets, niemandal, nop, noppes! « ../ maar ‘t stuk onbenul heeft ook nog eens gevaarlijke ambities.
• het nummer/ de -s
<<< het getal , het cijfer
°
± Heb jij een nummertje getrokken/getoetst? 8? Dan kun je zo naar de balie. ± Heb ik al gedaan! Hier is het bonnetje: nummer 10. ± O jee, ik weet haar huisnummer niet. ± Hier heb je mijn kaartje, daar staat m’n telefoonnummer op. « ..\ tien cijfers, bijvoorbeeld 0617678875. « ..\ tegenwoordig moet je het haast altijd intoetsen. <> Ieder mens wil graag als individu benaderd worden.
Ben jij nummer 8? Dan ben je zometeen aan de beurt.
° ° ° ° ° ~
Denk er om, bij de bakker moet je een nummertje trekken. Op welk nummer woont ze eigenlijk? Geef me je nummer maar, dan bel ik je! Alle telefoonnummers in Nederland hebben ../ Vroeger moest je een nummer draaien ../ Bij die grote bedrijven worden de mensen vaak als nummer behandeld. ≈ Jij bent me ook een mooi nummer ../ ≈ Hun oudste dochtertje is een makkelijk kind maar die jongste, dát is me een nummer! ≈ Heb jij met haar een nummertje gemaakt?
« ..\ spreek ik om 6 uur af, laat je me tot 7 uur wachten! ± Lekker dier ben jij! ± Dat kind heeft altijd iets bijzonders; aan haar hebben ze hun handen vol! ± Of ik met haar naar bed geweest ben? ../ <> ..\ Wat denk je wel?Ik heb haar met geen vinger aangeraakt!
•
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement het ° °
ogenblik/de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
-ken
Wilt u een ogenblik(je) wachten? Dames en heren, over enkele ogenblikken zijn we op station Leiden!
° De trein kan nu ieder ogenblik binnenkomen. ° In één ogenblik was de hele stoet voorbij ! ° Op het ogenblik gaat het goed met de economie. ° John kwam natuurlijk weer op het laatste ogenblik aanrennen. ‘t Zou toch een wonder zijn als die een keer ruim op tijd was.
« De heer Jansen komt direct naar u toe. ± Binnen één minuut komt de trein op station Leiden aan <> Correctie dames en heren, we zullen pas over een kwartier station Leiden binnenrijden i.v.m. een stroomstoring. ± De trein kan elk moment arriveren. <> Hadden we daar nu urenlang voor staan wachten? <> Maar hoe zal die er over een paar jaar voor staan? <>
±
Ach, we
weten zo langzamerhand wel dat hij altijd °
Nu lachen we wel, maar we hebben toch een paar benauwde ogenblikken beleefd!
op het laatste nippertje is! ± We zijn even héél bang geweest!
• • de ° °
oefening/-en Leer dat gedicht maar uit je hoofd, dat is een goede oefening voor je geheugen. Als wíj de oefeningen die bij die les horen gemaakt hebben ../
°
<>
Als je ouder wordt is zo'n training heel belangrijk.
« ..\ zal de docent ze corrigeren.
De physiotherapeut heeft me oefeningen opgegeven voor m’n rugspieren. ≈ Oefening baart kunst.
« Die moet ik drie weken lang drie maal per dag doen.
omhoog
<>
° ° ° ° °
± ± ± ± ±
‘Handen omhoog!’, zegt de agent. Het verliefde stel keek omhoog naar de hemel. De weg omhoog is lang. ‘t Laatste stuk gaat ook nog eens steil omhoog! In het weekend gaan de temperaturen omhoog.
omkeren/keerde °
...om/omgekeerd
‘t Begint te regenen, laten we maar omkeren ../
° °
De kok keert de biefstuk om../ Ze keerde haar hoofd om toen ze iemand haar naam hoorde roepen. ° Hij keerde demonstratief z’n hoofd om toen hij me aan zag komen. ≈ Ik vind dat je nu toch de zaken omkeert../ ≈ Zij moet ieder dubbeltje driemaal omkeren voor ze ‘t uitgeeft. • •
± Als je iets maar lang genoeg probeert lukt ‘t op den duur wel.
« ..\ en teruggaan. <> Niks ervan, we gaan door hoor! « ..\ om de andere kant ook bruin te bakken. ± Ze keek de andere kant op om te zien wie haar riep. ± Hij wilde me kennelijk niet zien en keek de andere kant op. ± Je geeft een verkeerde voorstelling van de feiten../ « ..\ Zo is het helemaal niet gegaan! ± Ze heeft maar een klein pensioen en moet dus heel zuinig zijn.
<>
°
<>
•
De dief steekt z’n handen in de lucht. Daar boven zagen ze de sterren flonkeren. ‘t Duurt lang voor de wielrenners op de top zijn. De weg stijgt daar 12%! Dan wordt het warmer weer!
I & II ze keren om & ze keren de zaken om
omlaag Gaat de lift omlaag ../
omlaag
omhoog
..\ of omhoog? Ik moet naar boven. ± Hij gaat nu naar beneden.
Woordkompas
rekentaal
52
onder ° De tafel staat onder de lamp. ° Zijn schoenen staan onder de stoel. (.) Ze hebben geen hotelkamer kunnen vinden. ° Ik moet nog twee mensen onder dak brengen. ~ De kinderen waren direct onder zeil.
<>
°
Noem eens een getal onder de 10.
° ° ° °
Kinderen onder de vier reizen gratis. Mijn broer werkt rechtstreeks onder de directeur van het bedrijf: ../ Je moet niet lezen onder het eten! Onder Lodewijk XIV was Frankrijk een zeer machtig land.
°
Onder luid applaus nam de pianist afscheid van zijn publiek.
° ° ° °
Die oudjes komen nooit meer onder de mensen. We zijn met vrienden onder elkaar. Hij moet onder ede getuigen. Ik geef u deze prijzen onder voorbehoud.
°
Die leerling moet altijd zijn huiswerk maken onder toezicht van een docent. Het volk gaat gebukt onder de dictatuur van de leiders. Het wordt tijd voor ‘n gesprek onder vier ogen. Je zit ònder de verf! De vergadering gaat onder meer (o.m.) over de aanleg van een nieuwe tramlijn. Bij het diner sprak onder andere (o.a.) de oom van de bruid. De excursie staat onder leiding van (o.l.v.) de biologieleraar.
± Een getal dat kleiner is dan 10 dus. <> En nu een getal boven de 10! 12? Ja, dat is goed. ± Kinderen die nog geen vier jaar zijn hoeven niet te betalen. ± ..\ hij is dus de onderdirecteur. ± ‘t Is verkeerd om te lezen terwijl je eet. ± Tijdens de regering van Lodewijk XIV voerde het ook veel oorlogen. ± Terwijl de mensen hard bleven klappen verliet de vermoeide pianist het podium. ± Ze zitten maar steeds alleen op hun kamer. ± Er zijn hier alleen maar vrienden! ± Hij moet zweren dat hij de waarheid zal vertellen. ≥ De prijzen veranderen dagelijks, dus ik kan u niet garanderen dat dit de juiste prijs is. ± Er moet steeds iemand opletten dat hij aan het werk blijft. <> Zelfstandig werken is er bij hem nog niet bij! ± Het hele land heeft te lijden van hun willekeur. ± Ik wil eens ernstig met jou praten! ± Je zit helemaal vol met verf ! Ga je gauw wassen! ± Dat is één van de negen punten op de agenda.
° ° ° ° ° ° • •
De lamp hangt boven de tafel. Zijn broek ligt op de stoel en zijn jasje hangt erover. « Ze moeten onder de blote hemel slapen. ± Voor alle anderen heb ik een slaapplaats geregeld. ± Ze waren doodmoe, ze sliepen meteen. <>
± Die oom was één van de sprekers. ± De biologiedocent heeft de leiding over het veldonderzoekje.
onder ° ° ° ≈
Onder aan de trap ligt een mat om je voeten te vegen. Het kind viel in ‘t water en ging kopje onder. Tegen die enorme overmacht moest hij wel ten onder gaan. Doe je best, ‘t is erop of eronder!
het
Boven aan de trap moet je de deur links nemen. ± Het kind verdween helemaal in ‘t water. <> Onder die omstandigheden kon hij gewoon niet winnen! ± Je wint de strijd, of je ligt eruit!! <>
onderscheid/-
° ° °
De lerares maakt in de klas geen onderscheid. De wet maakt geen onderscheid tussen man en vrouw. Zo langzamerhand mag je het onderscheid tussen goed en kwaad toch wel kennen! ≈ Hij is tot de jaren des onderscheids gekomen.
± Alle leerlingen zijn haar even lief. ± De wet behandelt mannen en vrouwen gelijk. ± Dat verschil moet je nu weten!
onderstrepen/onderstreepte/onderstreept
II ze onderstreept het feit (, dat)
° De docente onderstreept het foute woord. ~ Ik wil nog wel even onderstrepen dat ik 't met deze beslissing niet eens ben. ~ De laatste berichten onderstrepen wel het belang van de te nemen maatregelen.
± Met een rode pen zet ze er een dikke streep onder. ± Ik wil daar speciaal de aandacht op vestigen.
± Hij heeft voor zichzelf leren oordelen, hij is volwassen geworden!
± Dat nieuws maakt nog eens extra duidelijk hoe nodig die maatregelen zijn.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
oneven
>>>
ongelijk
<>
# = andere relaties • vaktaal
even
gelijk
Kijk maar:
ongeveer ° ° ° °
De auto rijdt ongeveer 100 kilometer per uur. Ik heb een dochter van ongeveer twintig jaar. Wij zijn wel zo ongeveer klaar. Wat kost die reparatie ongeveer?
± ± ± ±
De snelheid bedraagt circa (ca) / plusminus (±) 100 km/uur. Die is dus een jaar of twintig. Ben jij ook bijna zo ver? Kunt u dat bij benadering zeggen?
het ons/de -zen
^ het ons, het pond, het kilo: de meest gebruikte namen voor gewichten.
°
± Goed, moet het precies 100 gram zijn?
Haal jij even een ons rookvlees bij de slager?
onthouden/onthield/onthouden
II dat onthoud ik (nooit!)
°
<>
Kun jij die lange telefoonnummers onthouden,../
<>
zich onthouden van ° 'Zich onthouden van alcohol' ../ ° Als je niets van de zaak afweet, moet je je onthouden van een oordeel.
..\ Ik vergeet ze altijd! Ja hoor, ik weet alle nummers uit m'n hoofd.
III ze onthouden zich van drugs « ..\ wil zeggen dat je heel bewust geen alcohol drinkt. <> Pas als je van alles op de hoogte bent, mag je een oordeel uitspreken. ± Praat toch niet over dingen waar je geen verstand van hebt.
de onvoldoende/-s of -n °
Ik heb drie onvoldoendes op mijn rapport: ../
≥ ..\ ‘n 4 voor Engels, ‘n 5 voor biologie en ‘n 3 voor wiskunde! Op het volgende rapport moeten dat alle drie voldoendes zijn: telkens minimaal een 6 dus! ± Zijn beleid laat veel te wensen over. <>
≈ Deze minister krijgt een zware onvoldoende. onvoldoende ° ° °
Er is voor dat project onvoldoende geld beschikbaar. Ondanks al zijn inspanningen heeft hij toch onvoldoende resultaat behaald. De belangstelling voor de reis is onvoldoende../
°
Jullie hebben je onvoldoende voorbereid op je eindexamen.
Wanneer heeft men voor zoiets nu wél genoeg geld? Als hij wat meer tijd had gehad, (dan) waren zijn resultaten goed geweest. « ..\ en dus gaat hij niet door. ± Er hebben zich niet genoeg mensen opgegeven. <> Als je er genoeg tijd en aandacht aan had besteed waren jullie resultaten veel beter geweest. <> <>
de onvoldoende/ -s of -n °
Voor zo’n slordig werkstuk krijg je een dikke onvoldoende.
Je moet het helemaal herzien, dus alle fouten corrigeren en dan netjes uittypen, dan is het voldoende tot goed. <>
ooit ° ° ° °
Zou ze Frans ooit nog terugzien? Bent u ooit in Japan geweest? Misschien hebben we elkaar ooit ontmoet. Moet je zien wat hier in de krant staat: de beste voetballer ooit!
± Zouden ze elkaar nog wel eens ontmoeten? <> Nee, nooit! « Lang geleden misschien, maar ik herinner ‘t me niet. ± Wat een taal! Is 't nou zoveel moeite om te schrijven: de beste voetballer die ooit geleefd heeft?
Woordkompas
° ° ° ° °
Ik had dat briefje op de tafel gelegd ../ Wil je op deze rechte stoel zitten../ Waarom zit je alleen op je kamer? Het is druk op straat. Heb je de koningin op de TV gezien? Die cursisten zitten op een goede school. Op schoenen met hoge hakken kan ik niet lopen. Er varen veel schepen op de Noordzee. Vaart er een boot van Vlissingen op Engeland? Op de hoek van de straat is een telefooncel. We droegen de wasmachine de trap op. Hij kan niet tegen plagen, hij zit meteen op de kast. Ik probeerde hem op stang te jagen, ../ Tegenwoordig zijn er ook op zondag veel winkels open. Op ‘t ogenblik heb ik niets nodig, ../ Op een goeie dag zien we elkaar weer terug. Op zijn oude dag is hij nog Frans gaan studeren. Op zestigjarige leeftijd is hij begonnen. Op slag van drieën kwam hij binnen. De bus vertrekt op het hele en het halve uur. Keer op keer maakt hij dezelfde fout. Kun jij me vertellen op welke manier ik dat voor elkaar kan krijgen? Op z’n dooie gemak kwam hij aanslenteren. Op advies van zijn docenten is hij een andere studie gaan doen. We draaien deze muziek op verzoek van een luisteraar in Den Haag. De directie heeft dit besloten op voorstel van de OR.
° ° °
Op voorwaarde dat je vanmiddag je huiswerk doet mag je vanavond naar die film. De verdachte is veroordeeld op grond van waterdichte getuigenverklaringen. Dat is geen antwoord op mijn vraag! Ik kan op z’n hoogst ƒ25,- uitgeven. Ze mag de cursus volgen op kosten van de zaak.
°
Je moet op de man af je mening zeggen.
°
54
^ op, om, onder, in en uit: véél gebruikte voorzetsels
op ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ~ ~ ° ° ° ° ° ° ° ° °
Rekentaal
(.) Zijn àl je kinderen het huis uit? ° Ik weet op geen stukken na hoeveel geld ik uitgegeven heb tijdens de vakantie. ≈ Ik stel het zeer op prijs dat u dat wilt doen. ≈ Die muziek werkt me op m’n zenuwen! ≈ De hulpverlening komt nu eindelijk op gang. ≈ De cabaretier was goed op dreef.
<>
« ± ± « ± ± ± ± <>
± ± ± ± <>
± <>
± ± ± ± ±
..\ maar nu ligt ‘t onder de tafel, ‘t is er afgewaaid. ..\ of zit je lekkerder in die luie stoel? Ach, in mijn kamer zit ik lekker rustig. Er lopen veel mensen buiten. Er was een reportage van haar bezoek aan Parijs. Oja, naar welke school gaan ze dan? Ik loop het lekkerst met wandelschoenen aan mijn voeten. Die zee wordt druk bevaren. Ja, er is een dienst van Vlissingen naar Sheerness. Midden in de straat is een brievenbus. Die moest namelijk naar boven. Hij is direct boos. ..\ maar het lukte me niet hem kwaad te maken. Die zijn iedere zondag een paar uur geopend. ..\ een andere keer misschien. Ik hoop dat ik je eens of eens weer ontmoet. In zijn jonge jaren had hij daar geen zin in. Op z'n zestigste? Knap hoor! Ik geloof, dat het één minuut voor drieën was. Dus precies om twee uur, om half drie enz. Iedere keer wéér vergist hij zich. Ik weet zelf echt niet hoe dat ik dat aan moet pakken.
Zijn vriend kwam hijgend aanhollen. ± O, hadden zijn leraren hem dat aangeraden? ± De heer Klein heeft gevraagd of we deze plaat willen draaien. ± De ondernemingsraad was met het voorstel gekomen en de directie heeft het aangenomen. ± Denk er om: alleen als je huiswerk af is! <>
± Die getuigenverklaringen vormden de basis voor het bewijs van zijn schuld. ± Je beantwoordt mijn vraag niet! ± Maximaal 10 Euroos? Daar koop je niet veel voor! ± De baas betaalt! <> Als ík zo'n cursus wil doen moet ik het zelf betalen , op eigen kosten noemen ze dat. <> Wind er alsjeblieft geen doekjes om ../ ± ..\ Zeg ronduit wat je er van vindt. <<< Op één na, maar die gaat volgend jaar ook. <> Meestal weet ik zoiets precies, maar dit jaar ../ ± ..\ heb ik er gewoon geen flauw idee van. ± Ik waardeer het heel erg. <> Hij maakt me zo lekker rustig. ± Het heeft een paar dagen geduurd voor die begon te lopen. ± Hij wist het publiek te boeien door zijn conference met veel vaart en humor te brengen.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
op ° ° °
Ik moet morgen op en neer naar Brussel. Wanneer moet je op voor je examen? Toen hij om acht uur thuis kwam, was het eten schoon op.
° ° ° •
Als ze van haar werk komt, is ze óp. ‘ Morgens om zeven uur ben ik meestal wel op. 'Spijkerbroeken ƒ 59,-. Op is op!'
oplopen/liep ... op/ ° °
° ° •
opgelopen
Het is zwaar fietsen in die buurt, de straten lopen er erg op. Zo’n hele dag in de stad, met ‘n kop koffie hier, ‘n broodje daar, ‘s middags ‘n pilsje en dan om 6 uur nog ‘n hapje eten, nou dat loopt flink op! Ik spaar elke maand ƒ 50,-. Dat loopt zo ongemerkt aardig op. De prijs van benzine loopt steeds verder op.
± Op één dag heen en weer. ± Ik moet over drie weken examen doen. <> Er was toch zeker nog wel een klein beetje over? ± Dat denk je maar, hij vond de hond in de pot, er was niets meer over! ± Doodmoe is ze, ze kan geen voet meer verzetten. ± Een enkele keer kom ik wat later uit bed. ± Koop gauw, want het zijn de laatste!
I & II dat loopt (behoorlijk )o p ± De straten gaan er vrij steil omhoog! ± Dan ben je alles bij elkaar een heleboel geld kwijt!
± Zonder dat je er erg in hebt, staat er al gauw een aardig bedrag op je spaarrekening. ± Het laatste jaar is de benzine flink duurder geworden.
oplossen/loste..op/opgelost
II & III iets oplossen (in iets)
°
Suiker en zout lossen goed op in heet water.
° °
Zij had de puzzel in tien minuten opgelost. Je zult dat probleem zelf moeten oplossen, ik kan je daar niet bij helpen.
± Als je even roert, vallen de korrels uiteen. <> Kalk slaat juist neer, dat vormt een laag op de bodem ± Ze weet altijd heel snel het antwoord. ± Denk maar goed na, dan lukt ‘t je wel die moeilijkheid uit de weg te ruimen.
• de
oplossing/-en
°
Laat het tablet in een glas water uiteenvallen en drink de oplossing dan direct op.
°
Heb je de oplossing van de puzzel al ingestuurd?
°
Niemand kan een pasklare oplossing bieden voor het vluchtelingenprobleem. Voor dat probleem heb ik ook geen kant en klare oplossing; daar moet ik eerst goed over na denken. Ah,, dát is de oplossing!
° ° het •
± Zorg wel dat het medicijn helemaal in het water opgenomen wordt ../ <> ..\ en dat er geen neerslag in het glas achterblijft. ± Ja, ik heb het antwoord op een briefkaart gezet en toen naar de krant gestuurd. ± Er zijn zo verschrikkelijk veel vluchtelingen in de wereld, niemand heeft een afdoend antwoord op dat vraagstuk. ± Niemand zal daar zo één, twee, drie raad op weten. ± Zó gaan we het aanpakken!
oppervlak/de -ken Het oppervlak van een rechthoek is z’n lengte maal breedte.
°
Pas enkele dagen na haar verdwijning is haar lichaam gevonden: het dreef aan de oppervlaktevan het Middenmeer bij Amsterdam. ~ Aan haar verwondingen was te zien, dat er en moord aan de oppervlakte was gekomen.
# Bijvoorbeeld: een rechthoek met een lengte van 4 en een breedte van 2 cm heeft een oppervlakte 4 x 2 = 8 cm2. <> Het was drie dagen onder water gebweest voor het boven kwam drijven. ± Er was een afschuwelijke misdaad aan het licht gekomen.
de oppervlakte/ -en •
Lengte maal breedte dus, dat is de oppervclakte van een rechthoek.
± Kijk maar: 8 cm2 2 cm
•
Je drukte hem uit in vierkante (centi)meters of (c)m2. 4 cm
Woordkompas optellen/telde..
Als je 10 bij 20 optelt, krijg je 30. Dat noem je ‘n som. En als je omgekeerd 20 bij 10 optelt, krijg je ook 30! ~ Alles bij elkaar (opgeteld) mogen we van geluk spreken.
de ° °
° °
56
II & III Je telt iets op bij iets anders: je telt 13 op bij 7
op/opgeteld
°
•
Rekentaal
Hetresultaat van optellen heet de som of u../
± 10 + 20 = 30 of tien plus twintig is dertig, een ‘optelsom’. <> En als je van 30 weer 10 aftrekt, heb je 20 over. ± Alle omstandigheden in aanmerking genomen, hebben we nog geboft. <> ..\ en dat van aftrekken hnoemen we het verschil.
opdracht/-en Wie heeft je opdracht gegeven om dat te doen? In die les krijg je verschillende opdrachten: ‘Tel tot 100 in het Nederlands’, ‘Werk samen.’ ‘Markeer de even getallen geel en de oneven getallen groen.’ Veel aannemers wilden het nieuwe station bouwen maar wie heeft de opdracht gekregen? Het gebouw werd ontruimd in opdracht van de brandweer.
± De directeur heeft gezegd dat ik dit doen moet. « Als je al die opdrachten hebt uitgevoerd kun je doorgaan naar de volgende les. ± De firma ’Bouwgoed’ is uitgekozen om het karwei te doen. ± Op last van de brandweer moest iedereen het pand verlaten.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
het paar/de paren ° ° °
Ik koop een paar schoenen en een paar wanten. Die twee vormen best een leuk paar, vind ik. Gaat het koninklijk paar nog naar Rusland?
° °
Hoeveel paren kunnen aan die wedstrijd meedoen? Johnnie en Rijk: een paar apart!
een °
paar/-
Ik ben maar een paar dagen ziek geweest.
(.) Ik geloof dat ik niet genoeg glazen heb. (.) De meeste cursisten zijn met vakantie. • het °
± Ik heb immers twee voeten en twee handen! ± Inderdaad, het is een leuk stel. ± Ik geloof dat Koningin Beatrix en Prins Claus volgende week vertrekken. ± Er kunnen zich twintig tweetallen inschrijven. ± Ja, dat is een bekend komisch duo/stel.
patroon/de
± Gelukkig duurt zo’n koutje of ‘griepje’meestal maar enkele dagen, na een dag of twee, drie was ik weer beter. ..« Hier heb je er een paar van mij. ..« Er zijn er maar een paar thuisgebleven, 3 0f 4 geloof ik.
patronen
Het geijkte patroon is: geef de leerlingen maar de schuld.
<>
De leraar, die altijd eerst naar eigen doen en laten kijkt, vormt een uitzondering en wordt soms als een afwijking behandeld.
• het
peil/-
°
In 1953 bereikte het water in Zeeland het hoogste peil van de 20e eeuw. ° De waterstanden in de rivieren wordt aangegeven met bv ‘plus 2o’: 2o cm boven Amsterdams peil. ~ De service in dat restaurant is beneden peil. ~ De overheid moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs op peil blijft. ~ De stemming stijgt, het peil daalt.
± Het water kwam op een hoger niveau dan ooit tevoren sinds 1900. ± Afgekort A.P., de gemiddelde waterhoogte in het open water rond Amsterdam, het IJ. ± De bediening is daar onder de maat. <> Het is immers slecht voor het land als dat onderwijs achteruitgaat. ± Naarmate het feest langer duurt en er meer (alcohol) wordt gedronken , wordt de stemming vrolijker maar ... men gaat zich slechter gedragen
• de ° °
periode/-s Het KNMI verwacht voor de komende dagen perioden met zon, maar ook een paar buien. De auteur beschrijft in zijn nieuwe boek één van de somberste perioden uit zijn leven.
± Het ziet er naar uit dat de zon steeds een flinke tijd zal schijnen en dat het af en toe even gaat regenen. ± In die fase van zijn bestaan zag hij het leven helemaal niet meer zitten.
• periodiek/-e •
Het periodiek systeem der chemische elementen ../
..\ is het systeem dat Mendelejev ontwikkeld heeft om elementen volgens hun atoomgewicht en valentie te rangschiken in groepen van 7.
permanent/-e ° °
Enkele ambassades worden permanent bewaakt. Men denkt door die permanente aanwezigheid de veiligheid van de ambassade te garanderen.
± Daar staat voortdurend politie voor de deur. ± Die onafgebroken bewaking vergt wel veel politiepersoneel!
Woordkompas
rekentaal
58
piepklein °
Hij woont in een piepklein huisje midden in de stad.
Zijn ouders wonen in een enorm grachtenpand../ ± ..\ maar hij heeft nauwelijks ruimte om z’n bed neer te zetten. <>
de plattegrond/ °
Kan jij het Noteboomplein op deze plattegrond vinden?
± Nee, maar op dit nieuwe stadsplan is het wèl duidelijk aangegeven.
plotseling/-e ° °
De plotselinge dood van haar moeder heeft haar erg aangegrepen. Plotseling was het donker in de kamer.
± Zij is erg verdrietig door het onverwachte overlijden van haar moeder. ± Ineens ging het licht uit.
plus
>> optellen & aftrekken - eraf - erbij
•
Drie plus vijf is acht.
°
Overdag dooit ‘t, dan is het plus 3°../
± 3 + 5 = 8 of: drie en vijf is acht of: drie en vijf erbij is acht. <> En 5 - 3 = 2 of: vijf min drie is twee of vijf en drie eraf is twee. ± ..\ 3° C boven 0 dus. <> ..\ maar ‘s nachts is het -5° of: min vijf, dan vriest het 5 graden.
de
plus/-sen
• ° °
Je hebt hier een plus vergeten. Ze kreeg voor haar tentamen een zeven plus. In het begin van de maand sta ik bij de bank in de plus, dan is m’n saldo positief../ ~ Zet de plussen en de minnen nu eens op een rij!
± Hier moet een + tussen. ± Meer dan een 7 maar nog geen 7 1/2 dus. <> ..\ maar aan het eind sta ik weer dik rood.
plusminus
>> ongeveer, ±
± Alleen als zo de voordelen en de nadelen vergelijkt, kun je een goede beslissing nemen.
• • de
positie/-s
°
De spits stond precies in de goede positie om de bal aan te nemen en een doelpunt te maken. ° Vanaf die hoge positie had ik een prachtig uitzicht op de mensenmassa op het plein. ° Zijn oom heeft een hoge positie op één of ander ministerie. ° De balletleerlingen moeten allerlei moeilijke posities kunnen aannemen. ~ Hij heeft moeite een andere positie dan van directeur iu te nemen. ° Ik ben het niet met die maatregel eens maar ik ben helaas niet in de positie om hem tegen te houden. ° We verkeren in de gunstige positie dat we in een welvarend land wonen. ° Dat is een riante uitgangspositie. ~ Met die vraag breng je me in een moeilijke /netelige positie: ../
~ Vroeger zei een dame dat ze in positie was ../ • •
± Alles klopte: wáár hij stond en hóe hij stond. ± Ik stond op het balkon van de dertiende verdieping van een flatgebouw, vanaf die plek kon ik alles zien. ± Hij is daar één van de topambtenaren. ± Ze moeten soms jarenlang trainen voor ze die houdingen goed beheersen. ± Soms moet hij ook de rol van ondergeschikte kunnen spelen. ± Ik heb niet voldoende invloed/macht om er iets tegen te doen. ± Er zijn miljoenen mensen die in een minder riante situatie moeten leven. ± Een gunstige situatie om te starten/ beginnen. ≥ ..\Ik wéét ‘t antwoord wel, maar ik mag het nog niet naar buiten brengen ..\ ± ..\ nu zit ik dus in een lastig parket. ± ..\ als ze zwanger was.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
positief/-ve
>> negatief
•
<>
° ° °
Positieve getallen zijn getallen boven 0. We markeren ze zelden als zodanig, dus bijvoorbeeld niet keurig + (plus)22° graden Celsius, maar gewoon 22° Celsius. Bij een batterij spreken we van de positieve pool en van de negatieve pool. Het nieuwe toneelstuk is positief ontvangen. Veel mensen hebben positief gereageerd op zijn verzoek. Bekijk die veranderingen nu eens van de positieve kant.
°
Liefde en vriendschap zijn positieve gevoelens.
° °
Het bestuur is blij met mensen die een positieve bijdrage leveren aan de discussie ../ De uitslag van het onderzoek was positief ../
°
De uitslag van de Mantoux-test is positief: ../
°
Ik heb slecht nieuws voor je: De uitslag van de AIDS test is positief: ../
•
# = andere relaties • vaktaal
Getallen onder 0 noemen we negatieve getallen. We zeggen bijvoorbeeld - (min) 22° Celsius ../ ..\ en bedoelen, dat het 22 graden onder nul is, brr! ± Bij de positieve staat een + en bij de negatieve een -. ± De meeste kritieken waren heel gunstig. ± Hoeveel mensen hebben er ‘ja’ gezegd? <> Jij ziet altijd meteen problemen! ± Kijk nu ook eens naar de voordelen! ± Het zijn gevoelens die het goede in je losmaken. <> Haat en vijandschap zijn daarentegen negatief. ± ..\ want daar hebben we iets aan/ daar kunnen we iets mee/ daar schieten we iets mee op. « ..\ dàt viel tegen! « ..\ dàt viel mee! ≥ ..\ Je hebt dus antistoffen tegen TBC in het lichaam. Je moet je verder laten onderzoeken: zijn ze van ‘n oude besmetting, die met succes bestreden is? Of heb je ze pas opgelopen? ≥ ..\ Je hebt het HI-virus en je moet je verder laten onderzoeken.
precies/-ze ° °
Dat is al zo lang geleden, de precieze datum weet ik niet meer! Voor de precieze toedracht moet je bij mijn broer zijn ../
° ° ° ~ (.)
Ik wil graag een precieze prijsopgave ../ Weet jij, hoe laat ‘t precies is? De rekening van de garage klopt precies. Dat is me toch een Pietje Precies: ../ Ik vind dat een verkeerd argument.
<>
Ik weet wel dat het ergens in mei was.
± ..\ die kan je haarfijn/tot in alle details vertellen hoe het gebeurd is. <> ..\ geen ruwe schatting. ± Ik wil dat mijn horloge tot op de seconde gelijk loopt. ± Hij is tot op de cent nauwkeurig. ± ..\ bij hem moet alles tot in de puntjes verzorgd zijn! >>> Precies, dat ben ik helemaal met je eens.
het punt/de -en
>>>
° ° ° ° ~ ≈ ≈
± ± ± ± ± ± ±
Wat is het volgende punt van de agenda? Op dát punt ben ik het met je eens. Vind je dat een geschikt punt om te wonen? Ik stond op het punt de deur uit te gaan toen de telefoon ging. Je hebt van die mensen die overal een punt van maken. Ga jij maar gerust naar Amsterdam. Geen punt! Hij doet wel altijd heel stoer maar als puntje bij paaltje komt, durft hij niet!
paal(tje)
Nu is aan de orde het onderwerp: de verkiezingen. In dat opzicht vind ik dat je gelijk hebt. Nou en of, dat is toch een prachtige plek? Net toen ik weg wilde gaan, belde er iemand op. Die stellen álles ter discussie, die doen overal moeilijk over. Geen probleem, daar zal ik niet moeilijk over doen! Als ‘t er op aankomt is hij de eerste die op de vlucht slaat.
Woordkompas de
rekentaal
60
punt/-en
° ° °
Ik heb me gestoten aan de punt van de tafel. De punt van mijn potlood is gebroken ../ Er komt een puntje van je onderjurk onder je rok uit.
± Die tafel heeft ook zulke scherpe hoeken. # ..\ nu kan ik er niet mee schrijven. ± Kijk hier, ‘t is maar een heel klein stukje.
°
Die grote taart kun je wel in 12 punten snijden.
± Je snijdt hem eerst in vieren en dan ieder kwart in 3 stukken.
° Aan het eind van de zin hoort een punt ../ ≈ Voor vandaag zet ik er een punt achter.
..\ of een vraagteken of een uitroepteken. ± Ik houd er mee op, morgen verder! <> Die collega van me blijft maar doorwerken. ± Nu verder geen gezeur! <>
≈ En nu ga je naar bed, punt uit! ° ° ≈ ≈
Op de i en de j staat een punt ../ Een ‘ij zonder puntjes’ ../ Ik wil wel graag de puntjes op de i zetten. Ik begrijp niet hoe zij er altijd tot in de puntjes verzorgd uit kan zien.
± ..\ of een stip. ± ..\ is de Nederlandse naam voor een ‘y’ (ypsilon). ± Ik wil heel precies te werk gaan. ± Keurig gekleed, zorgvuldig opgemaakt, niets op aan te merken.
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement de
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
rand/-en
°
Wat staat die vaas eng dicht bij de rand van de tafel!
<>
°
Woon je liever aan de rand van de stad ../
<>
°
De wandeling leidde ons langs de rand van de afgrond.
~ Die laatste koersdaling bracht hem aan de rand van de financiële afgrond. ~ De diepe mentale depressie voerde hem langs de rand van de afgrond. ° Het glas was tot de rand toe gevuld.
Zet hem eens middenop!
..\ of in het centrum? ± Ik woon ‘t liefst in één van de buitenwijken. ≥ Aan onze linkerkant hadden we de steile bergwand en rechts keken we het diepe dal in. ± Het heeft niet veel gescheeld of hij was failliet gegaan. ± Een tijd lang verkeerde hij op de grens van de waanzin [en geestelijk welzijn]. « Je moest het heel voorzichtig oppakken, anders liep het over. <> Dorstig als hij was, dronk hij ‘t in één keer tot op de bodem leeg.
recht/-e
>>> hoek, lijn, zijde
• • • °
<>
°
# = andere relaties • vaktaal
De kortste afstand tussen twee punten is een rechte lijn. Een rechte hoek is ../ Een rechte lijn trek je met een liniaal ../ Op zo’n lange, rechte weg wordt aangeraden je lichten aan te doen. Ze is al 90 maar nog recht van lijf en leden.
~ Ik vertrouw hem niet zo erg, hij is niet rechtdoor zee. ≈ Ik heb nu ieders mening gehoord en ik vind dat Hans het bij ‘t rechte eind heeft. ° Zeg, hang dat schilderij eens recht. ° Als je recht voor je uit kijkt, zie je de toren. ° Kom jongens, ga nu recht zitten ../ ° Recht tegenover ons is een bushalte gekomen. ~ Dat meisje gaat recht op haar doel af. ~ Heb je hem recht op de man af gevraagd of hij mee wil doen? ~ Ik heb hem ‘”recht voor z’n raap’” gezegd dat ik het een rotstreek van hem vond../ ≈ Geld dat stom is, maakt recht ../ •
Een rechte hoek is de hoek, die bestaat tussen twee lijnen die elkaar loodrecht of ‘haaks’ kruisen; hij is 90°
• •
De Europalaan kruist de Javastraat onder een rechtehoek../
Een gebogen lijn is altijd langer. ± ..\ een hoek van 90°. # ..\ of nog mooier met de ‘tools’ van een tekenprogramma. ± Op zo’n weg zonder bochten dwalen de gedachten van de bestuurders namelijk makkelijk af. <> Sommige mensen van die leeftijd zijn krom gegroeid. ± Zij loopt nog kaarsrecht. ± Ik vind hem onbetrouwbaar. ± Volgens mij heeft Hans gelijk. <> <>
« ± ± <>
«
Het hangt helemaal scheef. Nee, niet zo, je kijkt opzij. ..\ en kijk allemaal naar het bord. Hij is direct aan de overkant van ons huis. Ze heeft maar één ding voor ogen: haar diploma. Nee, ik heb er alleen langs een omweg op gezinspeeld. ..\ en dat kon hij in zijn zak steken.
« ..\ wat krom is. ± Met geld kun je alles bereiken! <> ..\ terwijl scherpe en stompe hoeken bestaan tussen lijnen die elkaar niet recht of ‘haaks’ kruisen. « Kijk maar bij de driehoek, de rechthoekige. <> ..\ maar staat schuin op de US Steeg en de Ruslandkade..
rechtdoor °
de °
Als je rechtdoor wilt rijden, moet je in de middelste baan gaan rijden.
± De middelste rijstrook is voor het verkeer dat rechtuit wil.
rechthoek/-en Boeken hebben meestal de vorm van een rechthoek.
• Rechthoeken hebben dus altijd een lange en een korte zijde.
± Dat is een vierhoek waarvan de zijden twee aan twee evenwijdig zijn, met hoeken van 90°. # Als alle zijden van zo’n figuur gelijk (of even lang) zijn, spreken we van een vierkant.
• ^ rechthoek, vierkant, ruit, driehoek, cirkel, ellips, parallelogram enz.: wiskundige figuren.
Woordkompas
Rekentaal
62
rechts °
Ben jij rechts of links?
° ° ° ° ~
Kijk, hier rechts op de foto staat mijn broer. De buren rechts (van ons) wonen daar al jaren. In bijna alle landen van Europa houdt het verkeer rechts. Bij het volgende stoplicht moet je naar rechts. In de buurt van het station stonden links en rechts fietsen tegen bomen en lantaarnpalen.
de °
reeks/-en
•
Er is een nieuw boek verschenen in die reeks over de Nederlandse schilderkunst. De verdachte heeft een hele reeks (van) veroordelingen op zijn naam staan. Afgelopen week is er een hele reeks inbraken gepleegd in onze straat. 1,2,4,8,16 ... vormen een meetkundige reeks.
•
We kennen ook een rekenkundige reeks: ../
° °
de
± Ik ben uitgesproken rechtshandig, ik doe alles met m’n rechterhand en kan niks met m’n linker. ± Zijn vrouw staat ook aan de rechterkant. <> Aan de linkerkant zijn net nieuwe mensen gekomen. <> Alleen in Engeland rijdt men links. ± Sorteer maar vast voor voor rechtsaf. ± Waar je ook keek, overal fietsen!
± Dat is al het tiende deel van die serie. ± Die rij beslaat geloof ik wel drie bladzijden. ± Die aaneenschakeling van inbraken is waarschijnlijk steeds door dezelfde daders gepleegd. ≥ Ieder getal krijg je door het vorige met hetzelfde getal (2) te vermenigvuldigen. ≥ ..\ bv 5,8,11,14 ... Ieder getal wordt gevormd door het vorige methetzelfde getal (3) te vermeerderen.
regel/-s
°
Als je pas leert schrijven, is het moeilijk om op de regel te blijven. ° Ik ben klaar met m’n brief aan Jan; schrijf jij er nog een paar regels onder? ≈ Tussen de regels door lees ik dat ze heimwee heeft ../ ° In dat gezin is de belangrijkste regel: op de afgesproken tijd thuis zijn! ° ‘t Schijnt erg moeilijk je in het verkeer aan de regels te houden.
± Beginners schrijven vaak onder en boven de lijn.
°
<< Een paar regels? Ik schrijf wel een heel kantje, ik heb hem ook veel te vertellen! <> ..\ al schrijft ze‘t niet met zoveel woorden. ± Als je je niet aan die wet /dat voorschrift houdt, zwaait er wat! <> Steeds meer mensen lappen die voorschriften aan hun laars: door rood rijden is aan de orde van de dag en ook andere regels worden voortdurend overtreden. ± Welke gek heeft bepaald dat dat moet?
Volgens de regels van de nieuwe spelling schrijf je paddestoel en pannenkoek! ° Roken is hier tegen de regels! ° ‘t Is een leuk spel maar de regels zijn zo ingewikkeld. ≈ We eten in de regel om 6 uur warm. ≈ Als regel staat ze om 7 uur op. ≈ Uitzonderingen bevestigen de regel.
± Kijk maar, overal bordjes met: verboden te roken! ± ’t Kost tijd om de spelregels goed in je hoofd te krijgen. <> Bij uitzondering wordt het wat later ../ ± ../ maar gewoonlijk zit iedereen om 6 uur aan tafel. <> Een enkele keer mag ze van zichzelf wat langer slapen. ± Op iedere regel is wel een uitzondering! Zo valt er hier wel eens een pak sneeuw in mei!
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
rekenen/rekende/gerekend °
Rekenen is één van de vakken op de basisschool.
° ° ° ° ~ (.) • ^
Tegenwoordig rekenen ze al ƒ 75,- voor het voorrijden alleen! Op hoeveel mensen rekenen de organisatoren van die conferentie? Als je hulp nodig hebt, je kunt op me rekenen. Men rekent Rembrandt tot de grootste schilders aller tijden. Reken maar dat het een groot feest wordt! Of ik zin heb om mee te gaan?
de ° °
rekenen, lezen, schrijven, aardrijkskunde, geschiedenis, tekenen enz.: schoolvakken relatie/-s Er bestaat een goede relatie tussen Marga en haar ouders. Hebben John en Maria een vaste relatie?
~ De directeur heeft een relatie met z’n secretaresse. ° ° °
≥ Dat zijn heel eenvoudige sommetjes als 2+2=4 tot ingewikkelde vraagstukken over oppervlakte en rentepercentages. ± Ze laten je daar steeds méér voor betalen. ± Ze denken vast dat er wel een vijfhonderd mensen komen. ± Je kunt er op vertrouwen, dat ik kom helpen! ± Men vindt dat hij bij de allergrootste hoort. ± Ga er maar van uit dat iedereen zal genieten! >>> Reken maar (van yes)!
Die vrouw heeft allerlei relaties in de zakenwereld. Zonder relaties kom je er niet in dat wereldje! Zouden die twee gebeurtenissen in relatie staan (tot elkaar)? In welke relatie staan die mensen tot elkaar, ../ De relatie tussen taal en rekenen? ../
± Ze hebben een goede band met elkaar. <> Nee hoor, ze gaan alleen af en toe met elkaar uit ../ ± ..\ maar ze zijn niet verloofd of zo. ± Wéér een getrouwde man die een verhouding heeft met een andere vrouw? ± Ze kent daar overal mensen in hoge functies. ± Als je de juiste mensen niet kent, bereik je niets! ± Natuurlijk houden die verband met elkaar, ze hebben alles met elkaar te maken. ≥ ..\ zijn ze familie van elkaar of vrienden? ≥ ..\ Rekenen kan niet zonder taal, taal wel zonder rekenene.
° ° • ^ bekenden, buren, kennissen, vrienden, familieleden, zakenrelaties: mensen met wie je een bepaalde relatie hebt. ^ ................................................................................................................................................: rekenkundige relaties ^ ...............................................................................................................................................: wiskundige relaties repeteren/repeteerde/gerepeteerd °
Het orkest moet iedere dag repeteren.
°
We gaan die moeilijke les een keer repeteren.
de ° ° ° ° °
± Volgende week is de uitvoering en ze moeten nog heel wat keren oefenen. ± Voor het examen zullen we hem nog eens herhalen.
rest/-en Als je 25 door 6 deelt, is de rest 1. Saskia kwam als eerste; de rest arriveerde pas een half uur later. Je kunt wel zien dat je met klei gewerkt hebt: de resten zitten onder je nagels. Alleen m’n regenpak is nat, de rest van m’n kleren is droog.
Als je zo’n hoge hypotheek neemt, zit je daar voor de rest van je leven aan vast. ~ En de rest hoef ik je zeker niet te vertellen?
± Wat er overblijft, is 1. Of: 25 = 4 x 6 + 1. ± Ze moest dus een half uur op de anderen wachten. ± Ja, er is nog al wat onder mijn nagels blijven zitten. ± M’n regenpak is wel kletsnat, maar m’n overige kleren zijn droog gebleven. ± Dan moet je betalen, zo lang als je nog te leven hebt. ± Nee hoor, ik kan de afloop van het verhaal wel zelf bedenken.
Woordkompas het ° ° ° ° de
Ze had urenlang in de keuken gestaan en wat was ‘t resultaat? Een ongare kip en een in elkaar gezakte pudding! Hij had hard voor het examen gestudeerd maar de resultaten vielen tegen: maar net voldoende. Hebben die urenlange besprekingen nog resultaat opgeleverd? Wat heeft al dat gepraat nu voor resultaat?
De depressie verdwijnt in de richting van Duitsland. De automobilist gaf pas op ‘t laatste moment richting aan. Als je van richting wil veranderen, moet je dat aangeven. Je zit met dat antwoord wel in de goede richting: ../
± Als je één of meer van die gebogen botten breekt, is dat erg pijnlijk bij het ademhalen. ± Zo’n grote uitgave kan ik maar een enkele keer doen! ± Als je er bovenop kijkt, zie je 4 van die lijnen die de grens vormen tussen 2 vlakken.
± Hij trekt naar het Oosten weg, de kant van Duitsland op. ± Vlak voor de kruising liet hij zien welke kant hij op ging. ± Ook fietsers moeten laten zien dat ze een andere kant opgaan. <> .. ‘t is niet helemáál juist../ ± . .’t komt er wel dicht in de buurt. ≥ ..\ dus het zal wel medicijnen worden of farmacie. ± Ik heb gelezen dat hij van liberale huize is/ een liberale denkwijze heeft.
rij/-en
° ° ° ° ° °
Er staan vier rijen woorden op het bord. Er stond een rij bomen langs die weg. Er staat een lange rij (mensen) voor het loket. In het theater wil ik op de eerste rij zitten. Ga nu eens netjes in de rij staan ../ In Engeland staan de mensen bij een bushalte netjes in de rij te wachten om in te stappen. ≈ Ik heb zoveel informatie, ik moet nu even alles op een rijtje zetten en dan beslissen. ≈ Zeg, heb jij ze wel allemaal op een rijtje?
rond/-e ° In het restaurant staan ronde tafels, ../ ° Zie je die grote, ronde taart? ° Is de zaak nu rond? ~ Je moet rond voor je mening uitkomen.
°
± Toen hij de uitslag kreeg, was hij teleurgesteld. Hij had maar een zesje. <> Nee hoor, ze zijn volkomen mislukt. ± Wat levert het nu helemaal op?
richting/-en
~ Ze weet nog niet precies wat ze gaat studeren, haar belangstelling gaat in de richting van de gezondheidszorg../ ° Weet jij van welke politieke richting de nieuwe burgemeester is?
de
± Dat was alles wat haar zwoegen had opgeleverd.
rib/-ben
De ribben vormen met de rugwervels en het borstbeen de borstkas. ≈ Zo’n dure vakantie is wel een rib uit mijn lijf! • Een kubus heeft 12 ribben.
° ° ° ~
64
resultaat/-daden
°
de
rekentaal
Het kopje viel en de stukken vlogen in ‘t rond.
± ± ± ±
Eén zo’n kolom bestaat uit tien woorden. Er stonden wel dertig bomen naast elkaar. Ik geloof dat er wel 12 mensen achter elkaar staan. Helemaal vooraan kan ik alles goed zien en verstaan. <> ..\ jullie hebben lang genoeg door elkaar gehold. <> In Nederland zie je vaak een kluwen mensen zich verdringen om als eerste binnen te komen. ± Ik moet eerst orde scheppen in wat u me allemaal verteld hebt. <> Het is nu nog een grote chaos in mijn hoofd. ± Ben je wel goed bij je verstand? Hoe kom je bij zo’n krankzinnig voorstel?../ <> ..\ je lijkt wel van Lotje getikt/niet goed wijs!
..\ vierkante en ook een paar rechthoekige. « Die kun je best in 12 punten verdelen. ± Ja, alles is geregeld/voor elkaar. ± Zeg maar gerust wat je ervan vindt, maak van je hart vooral geen moordkuil. <> Ik vind het vervelend als mensen hun mening angstvallig vóór zich houden. ± Overal sprongen de stukjes naar toe. <>
© S S A L T O , Voorburg 2001
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement (.) .... « = syntactische open plaats vóór synt. complement
≥ = nadere specificatie ^ = hyperoniem & hyponiemen '" ... '"= (nog) geen ABN
# = andere relaties • vaktaal
rubriceren/rubriceerde/gerubriceerd °
de °
In de bibliotheek delen ze de informatieve boeken op rubrieken in, rubriceren heet dat ../
<>
..\ romans zijn alfabetisch geordend op naam van de schrijver.
rubriek/-en De rubriek ‘Buitenland’ staat op pagina 5 van deze krant.
± Boven aan die bladzijde staat met vette, grote letters het woord ‘BUITENLAND’. Je vindt er alle artikelen die over het buitenland gaan. ° In dat tijdschrift staat altijd een rubriek die over eten gaat. ± Dat stuk van de krant zoek ik als eerste op: er staan leuke recepten in en artikelen over wijnen en zo. ^ Binnenland, Buitenland, Economie, Onderwijs, Kunst en Cultuur, Eten en drinken ...: rubrieken/ afdelingen in kranten en weekbladen. ruim/-e °
Wat een ruime kamer heb jij!
° °
Van ons balkon af hebben we een ruim uitzicht. Voor fruit moet je naar de markt gaan, daar hebben ze een ruime keus, allerlei soorten. Zijn moeder heeft wel ruime ideeën, ../
°
~ Die jongens hebben een ruim geweten ../ ° Dat kostuum past niet, de broek is te ruim ../ ° Van zijn salaris zou ík ruim kunnen leven ../ ° ° °
Ik heb gisteren ruim een uur in de file gestaan. Hoe lang is hij weg geweest? Ruim drie weken? Heb je een zeven voor je werkstuk? Dat is ruim voldoende ../
≈ Voedsel is in ruime mate aanwezig, ../ ≈ Na een paar weken in de haven koos het schip ‘t ruime sop.
± Ja hè, lekker groot, vind je ook niet? <> Nou, de mijne is maar heel klein, 2 x 2,50 m! je kunt er je kont niet keren! ± Een weids panorama strekt zich voor ons uit. <> In de winkel op de hoek is de keus maar beperkt. ± ..\ zij is wel flexibel en staat open voor andere opvattingen ../ <> ..\ maar zijn vader denkt erg star/bekrompen, die gaat helemaal niet met z’n tijd mee. ± ..\ ze nemen het niet zo nauw met de wet. ± ..\ en het jasje is te krap. <> ..\ maar zélf komt hij iedere maand tekort. ± ..\ ik zou er goed van kunnen rondkomen. ± Wel 70 minuten om precies te zijn. <> Welnee! Amper veertien dagen! « ..\ daar kun je tevreden over zijn! ± ..\ dat is er meer dan voldoende. <> ..\ maar er is maar mondjesmaat water. ± Het vertrok weer naar volle zee.
Woordkompas
Rekentaal
66
de ruimte/-en o f -s ° ° ° °
Hoeveel satellieten zouden er nu in de ruimte gebracht zijn? Kom erbij zitten, er is hier nog ruimte! Zo’n piano neemt zoveel ruimte in! Kun je even ruimte maken op de tafel?
± ± ± ±
°
Je moet wat meer ruimte laten tussen de woorden.
± <>
°
Een zolder van 50 vierkante meter met grote ramen ... wat een prachtige ruimte! ° De gemeente heeft geen financiële ruimte om het plan voor een speeltuin uit te voeren. ° Ze zit maar wat in de ruimte te staren. ~ Dat gezwam in de ruimte van die man begint me te irriteren!
± ± ± ± <>
de ° ° °
Ik heb geen idee hoeveel er in het heelal rondzweven. Plaats genoeg! Hij is zo groot, een echte sta-in-de-weg! Haal je je spullen weg zodat ik een plekje heb voor m’n naaiwerk? Als er wat meer afstand tussen de woorden is, is het beter te lezen. De woorden staan nu te dicht op elkaar. ‘t Is gewoon een ideaal vertrek om er een atelier van te maken! Hèbben ze er weer eens geen geld voor? Ach joh, ze vinden het gewoon niet belangrijk! Ze kijkt voor zich uit zonder wat te zien. Dat wezenloze geklets altijd! Ik wou dat hij nu eindelijk eens iets zinnigs zei!
ruit/-en Een ruit is een vierhoek waarvan de zijden even lang zijn en twee aan twee evenwijdig lopen ../ In Schotland heeft iedere familie van adel zijn eigen ruit.
Kleine kinderen schrijven graag op papier met ruitjes erop gedrukt, ruitjespapier dus. ° In het kaartspel zijn ruiten en harten de rode kleuren, ../ ° Bij het voetballen in de straat ging de bal door een ruit. ≈ Door zo onbeschoft te doen gooit hij zijn eigen ruiten in.
<< ..\ en een ruit met hoeken van 90° is een vierkant. ± De kleding die ze dragen wordt gemaakt van wollen stof waarin dat specifieke patroon geweven is. ± Ze kunnen dan mooi in die hokjes schrijven. <> ..\ klaveren en schoppen de zwarte figuurtjes op de kaarten. ± Het raam viel in duizend stukken uiteen. ± Op die manier bederft hij zijn eigen kansen helemaal.
© S S A L T O , Voorburg 2001