LEMMATICA H - 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
De H(a) van Hendrik ° ° ° °
Ha die Jan, hoe gaat ‘t? Ha, nu weet ik het weer! Ha, ha, wat een mop, zeg! Ha, ha, 1 april!
± ± ± ±
Hallo Jan, hoe gaat ‘t met jou? Gelukkig, ik herinner ‘t me. Jakkes, wat vervelend! Ik lach me wild. Ik heb je mooi voor de gek gehouden.
# ±
Het is verboden om hier in zee te gaan, veel te gevaarlijk! Die kan ik wel weggooien!
° Hang je jas maar op. Hier is nog één haak../ ° Sla je hier een haakje in de muur ../ ° Die heeft me toch een snoek aan de haak geslagen, wel ... anderhalve meter! ≈ Hè hè, ze heeft eindelijk een rijkaard aan de haak geslagen!
« « ±
≈ Dat is helemaal niet in de haak!
±
..\ dan is de kapstok vol. ..\ dan kan ik het schilderij (er) ophangen Hij heeft wel vaker kanjers gevangen, maar dit is een record. >>> visserslatijn Het kostte wel tijd, voor ze er zo eentje gestrikt had, maar nu gaat ze dan toch trouwen! Daar deugt niks van, dat hoort niet!
<>
de haai/ -en ° Er zwemmen hier haaien vlak onder de kust. ≈ Een groot gat in mijn broek, die is naar de haaien. de haak/haken
±
haaks/ -e ° Hou je haaks, hè, sterkte!
± <>
° Dat staat haaks op onze uitgangspunten.
±
Zorg dat je recht overeind blijft! Anders verlies je het spel! >>> het onderspit delven Dat is in strijd met onze principes.
de haan/de hanen ° ‘s Ochtends vroeg kraait de haan iedereen wakker. ≈ Hij speelt altijd haantje de voorste. ≈ Ach joh, daar kraait geen haan naar! ≈ Jouw haan moet altijd koning kraaien!
« ± ± <>
± ±
De kippen hebben dan al een heerlijk vers eitje gelegd. Hoor, daar heb je ‘m weer met z’n: ‘Kukeleku!!!!’ Hij is er altijd als de kippen bij / hij wil overal ‘t eerste bij zijn. Morgen praat iedereen erover! Dat komt niemand te weten. Jij wil altijd je zin krijgen.
het haar/de haren ° Dat meisje heeft blond haar. ° Bah! Dat steile haar van me! ° Die man is nog geen dertig en hij heeft al bijna geen haar meer op zijn hoofd. ≈ Ze zitten met hun handen in het haar. ≈ Die mensen krijgen grijze haren van hun zoon. ≈ Dat is een meisje met haar op haar tanden. ≈ Jij een beloning? Geen haar op m’n hoofd ... (die er aan denkt).
± <>
Ze is blond. Wat zou ik graag krullen hebben!
± ± ± ± ±
Hij is al zo goed als kaal. Ze weten zich geen raad meer / ze maken zich grote zorgen Ze hebben veel problemen met hem. Ze bijt wel van zich af / ze is voor niemand bang! Geen sprake van! / Vergeet ‘t maar!
« « « «
Zij ziet Hans ook en loopt op hem/’m af. Oma geeft ‘m/hem ook een kus. Zij tilt ‘m/hem op en knuffelt hem/’m nog eens, ..\ voor hèm voelt hij minder.
haar / d’r ° ° ° °
Hans ziet zijn oma en rent naar haar /d’r toe. Hij geeft d’r/haar een zoen. Hans vindt haar/d’r erg lief. Hij houdt echt van haar, ../
Lemmatica H -2haar/d’r ° Moeder doet haar/d’r jas uit. ° Zij doet ook d’r/haar schoenen uit. ° Ze neemt haar tasje mee naar binnen.
« « «
Vader doet ook z’n/zijn jas uit. Vader houdt zijn/z’n schoenen aan, hij moet zo weer weg. Zijn diplomatentas laat ze staan: die gaat zo weer mee.
de haard/ -en ° ‘t Is hier kil, zullen we de open haard aansteken? ± Ja gezellig, zo’n houtvuur in de kamer. ≈ Eigen haard is goud waard. ± Het is heel waardevol om een eigen ‘thuis’ te hebben. ^ open haard, gaskachel, elektrisch kacheltje, centrale verwarming: middelen om je huis te verwarmen. het haargroeimiddel/de -len ° Een haargroeimiddel dat echt helpt bestaat nog steeds niet.
±
En er zijn toch al heel wat ‘preparaten tegen haaruitval’ op de markt gebracht.
de haast/° Kun je nu meteen komen? Er is haast bij!
<>
° Waarom maak je zo’n haast?
<>
° In de haast vergat hij zijn paraplu. ° Die vrouw heeft altijd haast.
± ± ± <>
° De grote haast waarmee ze dat gebouw uit de grond stampen is geen garantie voor de soliditeit.
<>
Kun je straks misschien even langs komen? Doe maar kalm aan hoor, er is alle tijd! Doe maar rustig aan / neem maar rustig de tijd. Waarom doe je zo gejaagd? Hij moest erg opschieten en vergat zijn paraplu. Ze moet altijd gauw, gauw ergens naar toe. ‘t Kan toch ook wel eens op z’n elfendertigst / op je dooie gemak? ‘t Zal wel een oerdegelijk gebouw zijn, ze hebben er lang genoeg aan gewerkt.
haast ° ° ° °
Het is al weer haast vakantie. Dat was ik al haast vergeten. Kom je nu haast? Ze is haast net zo groot als haar moeder.
± ± ±
Ja, het schooljaar is bijna om. Daar dacht ik bijna niet meer aan. Nou, dat duurt nog wel een poosje. Dat scheelt niet veel meer!
zich haasten/haastte zich/ heeft zich gehaast
II
je haast je (niet, hè!)
° Als je die trein wil halen moet je je haasten.
<>
Doe maar kalm aan hoor, je hebt alle tijd. Schiet nou op, anders is-ie weg! Op haar dooie gemak wandelde ze naar huis. Hij bood snel zijn verontschuldigingen aan. Gauw even dit, dan even gauw nog wat anders ... Neem toch eens ergens uitgebreid de tijd voor!
<>
± ° Ze haastte zich naar huis. ° Hij haastte zich om zijn excuses aan te bieden. ≈ Bij jou moet ook alles haast-je, rep-je.
<>
± ± <>
haastig/ -e ° Haastig liep hij het station binnen: ../ ° Met haastige sprongen kwam hij naar beneden.
± ± <>
≈ Haastige spoed is zelden goed.
±
..\ Hij was laat, snel liep hij naar het perron. In allerijl kwam hij naar beneden. Treetje voor treetje schuifelde zijn oude moeder de trap af. Kalm aan, dan breekt het lijntje niet.
de haat/het haten ° De haat tussen die twee volken is zo groot../ ° Het is tegenwoordig haat en nijd tussen die twee ../
<> <>
±
..\ er zal nooit vriendschap, laat staan liefde groeien. ..\ terwijl het vroeger pais en vree / koek en ei was. Ze kunnen elkaar niet luchten of zien.
Lemmatica H -3° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de hagel/° De hagel van vannacht heeft veel schade aangericht. ± ^ regen, hagel en sneeuw zijn vormen van neerslag. ° Jagers gebruiken hagel om vogels en hazen ± te schieten. ^ hagelkorrels, kogels, patronen, bommen, raketten enz.: munitie.
Het waren ook van die grote korrels, het leken wel stenen!
hagelen/hagelde/gehageld
I
‘t hagelt
° Echt herfstweer: ‘t Regent, ‘t hagelt en ../ ~ ‘t Hagelt, ‘t hagelt, grote korrels Venz!
<>
≥
..\ ‘t stormt. Dat is een reclamespot voor chocoladehagel, lekker op je boterham!
° De hagelstenen kletteren op het dak van de auto ../
#
..\ en beschadigen het lelijk.
hakken
>>> omhakken
Dat zijn van die kleine loden korreltjes waarmee kleine dieren gedood kunnen worden.
de hagelsteen/de hagelstenen
de hal/de -len ° In die stad is er twee keer in de week markt in een enorme hal. ° Zullen we afspreken in de hal van het station?
±
Zo’n overdekte markt is fijn als het slecht weer is.
#
° De toeschouwers wachten in de hal van het theater ../
<>
Prima, ik zie je bij de loketten, daar moeten we toch de kaartjes kopen. ..\ tot ze de zaal in mogen.
° In het halletje is de kapstok en daar staan ook de fietsen.
±
In het voorste stuk van de gang kun je dus je jas ophangen, maar er is niet veel ruimte!
halen/ haalde/gehaald
II
ik haal het bestek
° De ober haalt een mes uit de la.
<>
Hij legt een lepel terug in de la. Dan pakt hij er ook een vork uit. Ze loopt naar de keuken, pakt de borden en brengt ze naar de kamer. Die koopt hij niet op de markt. Ik moet nog naar de bakker. ..\ zullen we zelf iets klaar maken?
± ° Moeder haalt de borden uit de keuken.
<>
° Biefstuk haalt hij bij de keurslager. ° Ik moet nog brood halen. ° Wat zullen we doen met eten? Haal jij wat bij de Chinees of ../ ° Als je opschiet haal je de trein van 10 uur. ° Hij moet om er 5 uur zijn. Zou hij dat halen? ° En, heb je je examen gehaald?
± ±
° Als hij zo ziek blijft moet je de dokter erbij halen. ° We gaan straks Kees van de trein halen.
<>
<> <> <>
± ± <>
± ° Ik haal die twee zusjes altijd door elkaar. ° Het is niet moeilijk om dat toestel uit elkaar te halen.
<> <>
±
Als je zo treuzelt, mis je hem. Ik ben bang dat hij te laat komt. Helaas, ik ben gezakt. Ja hoor, ik ben geslaagd. Als de koorts morgen niet gezakt is waarschuw ik de dokter. We brengen eerst Marian naar de bus. Dan pikken we Kees bij het station op. Ze lijken zoveel op elkaar, ik kan ze niet uit elkaar houden Maar ‘t valt niet mee om ‘t weer in elkaar te zetten. Demonteren is een koud kunstje.
Lemmatica H-4halen/haalde/gehaald, vervolg ° Jij alleen naar Nepal? Hoe haal je het in je hoofd? ° Ik verhuisd naar Amsterdam? Waar haal je dat vandaan? ° Ik zou best een nieuwe auto willen kopen maar waar haal ik het geld vandaan? ° Ze kan heel goed leren, ze haalt altijd hoge cijfers voor haar examens. ≈ Het is nog halen en brengen met de patiënt.
± ±
Zet dat maar uit je hoofd! Hoe kom je op dat idee? Ben je niet goed snik? Hoe kom je daar nou bij?/ Waar heb je dat gehoord?
±
Ik weet niet hoe ik aan het geld moet komen.
±
Ze heeft vaak een 9 of zelfs een 10!
±
De ene dag gaat het wel aardig, de volgende dag is het weer niks.
<>
..\ want een heel uur is 60 minuten. Ze werkt alleen ‘s morgens (of ‘s middags). We gaan ongeveer 15 september over. Een pessimist zegt dan dat hij al half leeg is. Om precies te zijn: 4 meter en 55 centimeter. Alle anderen moeten de volle prijs betalen. Om het half uur komt er een trein uit Rotterdam. ..\ en op het hele uur. Dat bestaat voor 50% uit rundvlees en voor 50% uit varkensvlees. ..\ maar nu zegt hij dat hij er vast op rekent. We hebben ‘t er alleen terloops even over gehad. Beter iets dan niets. Als je zo’n zaak maar goed aanpakt komt de rest (bijna) vanzelf in orde. Niks wordt goed afgewerkt en het risico op storingen is niet gering! Mensen moeten weten waar ze aan toe zijn. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Dat is wel afdoende! Wat een eigenaardig en dom type is dat! Is hij normaal zo, of ìs er iets?
<>
half/halve ° ° ° ° ° ° ° ° ° ~
Een half uur is 30 minuten ../ Zij werkt halve dagen. Half september gaan we verhuizen. ‘De fles is nog half vol’, zegt de optimist. Die kamer is ± vier en een halve meter lang. Kinderen en 65-plussers betalen half geld. Ieder half uur gaat er een trein naar Leiden. Die trein vertrekt precies op het halve uur ../ Wat is nou toch half-om-half gehakt? Ik heb half en half beloofd te komen ../
≈ ≈ ≈ ≈
Een half ei is beter dan een lege dop. Een goed begin is het halve werk. Kijk uit, die aannemer levert half werk! Halve maatregelen zijn nergens goed voor!
≈ Zo, dat is geen halve maatregel! ≈ Wat een halve zool is dat! Is die altijd zo?
± ± ± ± <>
± <>
± <>
± ± ± ± ≥ ± ± ±
hallo ° Hé hallo, hoe gaat het met jou? ° Hallo, spreek ik met de firma Goud? ~ Kost die fiets C 1000,-? Hallo!
± ±
Hé Karel, met mij gaat het prima! Zeker mevrouw, wie wilt u (aan de lijn) hebben? Dat is niet gepiest en toch nat!/ Dat is niet niks!
° Ze doet een mooie ketting om haar hals. ~ Hij heeft hals over kop het land verlaten. ≈ Ik heb beloofd die zaak uit te zoeken, maar ik heb me wel wat op de hals gehaald! ° Toen ik de kurk van de fles wilde halen bleef de helft ervan in de hals zitten. ° Ik heb een trui gekocht met een wijde hals.
± ± ±
Een andere keer knoopt ze een sjaaltje om haar nek. Hij is plotseling en in grote haast vertrokken. Ik heb mezelf een lastig karwei bezorgd!
±
≈ Dat is me toch een onnozele hals!
≥ ±
Het was een heel gedoe om hem uit dat nauwe bovenstuk te wurmen. Dat is weer eens iets anders dan zo’n opening waar je hoofd maar net doorheen kan. Die man gelooft alles wat hem verteld wordt. Die kun je alles wijsmaken!
<>
de hals/de -zen
±
de halsband/ -en ° Hij houdt de hond aan z’n halsband vast.
<>
±
Daar maakt hij dan de riem aan vast. Aan dat riempje om zijn nek zit ook een kokertje of een plastic kaartje met z’n adres.
Lemmatica H-5° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de halsketting/ -en ° De man koopt een halsketting voor zijn dochter ± die de volgende week jarig is. ^ halsketting, armband, broche, oorbellen, ring, horloge: sieraden.
Hij kiest een duur, gouden collier voor haar uit.
de halsmisdaad/de halsmisdaden ° Een halsmisdaad kostte je vroeger de kop, nu betekent het alleen: een zware misdaad.
≥
Vroeger werd je er voor ter dood gebracht.
de halte/ -s ° Ik vergat op het knopje te drukken en toen reed de bus mijn halte voorbij. ° In die nieuwe wijk is ook een halte van de trein.
± ≥
Toen moest ik meerijden tot de volgende stopplaats. Er is niet een echt station, alleen een perronnetje met een afdak erboven.
halverwege ° Het was een vermoeiende tocht; daarom hebben we halverwege een poosje gerust. ° Halverwege de rit stond de trein stil.
±
Toen we op de helft waren zijn we wat gaan drinken.
±
Op de helft van de reis moest de trein een tijd wachten.
de ham/ -men <> ° Wat wil je op je brood? De slager had mooie ham Ik heb ook rosbief meegebracht. of eet je geen varkensvlees? ± Doe maar een plakje. Dat is eens wat anders dan kaas. ^ ham, rosbief, worst, pekelvlees, gebraden gehakt enz.: vleeswaren (voor op het brood).
de hamburger/ -s ° Bij McDonald’s verkopen ze duizenden hamburgers per dag.
±
Lekker hoor: een broodje met gebraden rundergehakt met wat sla en ui. En natuurlijk ketchup!
de hamer/ -s ° Hij haalt een hamer uit de gereedschapskist « Als die niet goed zit haalt hij hem er met de nijptang en slaat een spijker in de muur. weer uit. ≈ Na drie uur wandelen kwam ik de man met ≥ ..\ ik was ineens doodmoe, of ik een klap op m’n kop kreeg. de hamer tegen: .. / ^ hamer, nijptang, zaag, boor, schroevendraaier enz.: timmergereedschap.
de hand/ -en ° ° ° ° ° °
Ieder mens heeft twee handen en ../ Aan iedere hand zitten vijf vingers ../ ‘Handen omhoog!’, zei de politieagent. Hand in hand liepen ze naar school. Moet je die bloes met de hand wassen? Als je op de fiets zit en de hoek om wil gaan moet je je hand uitsteken. ° Hij nam een handvol pinda’s.
« « ± ± <>
± ≥
..\ twee voeten. ..\ en aan iedere voet vijf tenen. De dief stak zijn armen in de lucht. Ze hielden elkaars hand vast. Nee hoor, ik kan hem in de machine stoppen. Dan kan iedereen zien waar je naar toe wil; als je linksaf wil steek je je linkerhand uit en ........ Gelukkig heeft hij kleine handen, daar gaat niet veel in.
Lemmatica H- 6 de hand/ -en, vervolg ~ Er staan/staat een handjevol mensen bij de halte. ≈ Iedereen was druk in de weer maar hij stak geen hand uit. ≈ Hij deed geen enkele moeite om een handje te helpen. ≈ ‘t Wordt tijd dat je ook eens de handen uit de mouwen steekt. ≈ Je kunt hier geen hand voor ogen zien. ≈ Mijn handen jeuken om die knul een draai om zijn oren te geven. ≈ Ze kwamen handen tekort. ≈ We zitten met de handen in het haar. ≈ Er is niemand die haar de helpende hand toesteekt. ≈ Een diner voor tien mensen? Daar draait hij zijn hand niet voor om. ≈ Ik heb hem heel lang de hand boven het hoofd gehouden. ≈ Nu trek ik mijn handen van hem af. ≈ We hebben dat bankstel van de hand gedaan. ≈ De jongens worden met harde hand opgevoed. ≈ Dat is een kolfje naar zijn hand. ≈ Ze probeert alles naar haar hand te zetten. ≈ Nu heb ik tóch die baan gekregen. Ik vraag me af wie daar de hand in heeft gehad. ≈ Heb jij wel eens zoiets bij de hand gehad? ≈ M’n vader en m’n moeder? Twee handen op één buik! ≈ Ik beloof het je met de hand op ‘t hart. ≈ Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. ≈ Die docent wordt door zijn cursisten op handen gedragen. ≈ Ik durf mijn handen voor die man in het vuur te steken. ≈ Voor dat plan krijg je de handen vast niet op elkaar.
± ± ±
Er staan een stuk of wat mensen op de bus te wachten. Je kunt ze op de vingers van één hand tellen. Hij bleef rustig met zijn armen over elkaar zitten.
±
Hij deed geen klap. Je hebt nu lang genoeg stilgezeten. Ga nu maar eens aan ‘t werk! Het is hier hartstikke donker! Ik sta gewoon te popelen. / Ik heb daar zo’n zin in.
<>
± ± ± ± ± ± ± ± ± <> <>
± ± ± ± ± ± ± ± <>
± <>
≈ Als je hem een vinger geeft neemt-ie de hele hand.
± ± ±
≈ De discussie is helemaal uit de hand gelopen.
±
≈ Die mensen leven van de hand in de tand.
<>
± ≈ De vakbonden hebben het aanbod van de werkgevers van de hand gewezen.
<>
≈ Dat gebouw is 20 verdiepingen hoog; het ligt dus voor de hand dat er een lift is. ≈ Jongens, wat zijn we zwaar op de hand.
±
≈ Armoede gaat vaak hand in hand met langdurige werkloosheid.
±
<>
± ±
Er waren te weinig mensen om het werk te doen. We weten niet hoe we verder moeten. Het wordt tijd dat iemand haar te hulp schiet. Dat doet hij met het grootste gemak. / Dat is een fluitje van een cent voor hem. / Geen probleem! Iedere keer nam ik hem in bescherming. Ik verdedig hem niet meer. Een vriend wilde het graag overnemen. Dat gaat echt niet zachtzinnig. Zoiets vindt hij leuk om te doen. Ze wil het regelen zoals het haar goeddunkt. Weet jij misschien wie daar achter zit? / wie daar zijn best voor heeft gedaan?/ wie daarvoor heeft gezorgd? Ja, daar heb ik vaak mee te maken gehad. Die zijn ‘t altijd met elkaar eens. Ik beloof het je plechtig. Je kunt beter het zekere voor het onzekere nemen. Hij is zeer geliefd bij zijn leerlingen; ze gaan voor hem door het vuur. Ik wantrouw hem in hoge mate. Ik weet zeker dat hij betrouwbaar is. Het wordt enthousiast ontvangen. Men staat niet te juichen als je dat voorstelt. Hij wil het onderste uit de kan. Je moet voorzichtig zijn. Vóór je het weet maakt hij misbruik van je goedheid. Op een gegeven ogenblik was hij niet meer in de hand te houden, het werd een complete chaos. ‘t Zou fijn zijn als ze een beetje konden sparen. Ze kunnen helaas niet anders, ze zijn al blij als ze genoeg verdienen om eten te kopen. Eerst zag het er naar uit dat ze het zouden aanvaarden. Uiteindelijk konden ze zich er niet in vinden en hebben ze het verworpen. Dat is wel logisch / waarschijnlijk / aannemelijk, ja. Weten jullie niet een luchtiger onderwerp van gesprek? Wat doen we moeilijk. Die twee omstandigheden gaan dikwijls samen.
Lemmatica H -7° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid de hand/ -en, vervolg ≈ De kleine criminaliteit neemt hand over hand toe. ≈ Er staan een heleboel mensen te kijken. Wat zou er aan de hand zijn? ≈ Die mensen hebben er een handje van om altijd te laat te komen. ≈ Voor zulk werk staan mijn handen verkeerd.
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
± ±
Daar krijgen we steeds meer mee te maken. Weet jij wat er gebeurd is?
±
Vervelende gewoonte is dat!
±
Eerlijk gezegd heb ik twee linkerhanden, ik ben zó onhandig!
«
Daar hoort net zo’n washandje bij.
« ±
Soms moet je je handen afdrogen onder een automatische droger. Als je je handen eronder houdt, komt er warme lucht uit. Ze staat op het punt de strijd op te geven.
° Voor de Nederlandse economie is de handel met het buitenland heel belangrijk. ° Die landen drijven veel handel met elkaar. ° Vandaag was er niet veel handel op de markt. ° De buren hebben een handel in tweedehands goederen. ~ Zeg, ik wil tafel dekken; kun jij je handel ergens anders neerleggen? ≈ Niemand kent zijn handel en wandel.
±
Die economie drijft op de in- en verkoop van producten.
± ± ±
Ze doen veel zaken met elkaar. Het was niet druk / er werd niet veel verkocht. Het is een zaak die goed geld oplevert.
±
Ja hoor, ik leg mijn spullen wel in mijn eigen kamer.
±
We weten niet wat hij doet of waar hij vandaan komt.
handelen/handelde/gehandeld
I
ze handelt (omzichtig)
° Als je iets wil bereiken moet je voorzichtig handelen. ≈ Een integer mens handelt naar eer en geweten.
± ±
Als je op de juiste wijze te werk gaat, lukt het wel! Hij doet de dingen die hem het beste lijken voor iedereen.
handelen/handelde/gehandeld in/over
II
ze handelt in kunst/het handelt over kunst
° Dat krantenartikel handelt over de fraude op de effectenbeurs. ° Ze handelen in antieke meubelen.
± ±
Gaat het daar alweer over? Hebben ze geen leukere onderwerpen? Daar doen ze goede zaken in.
handhaven/handhaafde/gehandhaafd
II
de agent handhaaft de orde
° Het is de taak van de politie de orde te handhaven. ° Het is moeilijk om zich temidden van zoveel concurrentie te handhaven.
±
Ze moeten de rust in de stad in stand houden. Velen zullen dan ook het loodje leggen. Alleen de sterksten kunnen zich staande houden.
de handdoek/ -en ° Na het douchen droog ik me af met die grote, gestreepte handdoek. ° In het toilet is een wasbak met vloeibare zeep en papieren handdoeken. ≈ Ze heeft zó vaak geprobeerd een andere baan te krijgen en het lukt maar niet. Ze wil nu de handdoek in de ring gooien. de handel/
<>
±
de handicap/ -s ° Voor kinderen met een lichamelijke of geestelijke handicap bestaat er ‘Speciaal Onderwijs’. ° Zijn beperkte kennis van de taal vormde een grote handicap bij zijn verdere studie. ° Jan is een beste knul maar hij heeft één grote handicap: hij is zo verschrikkelijk serieus!
± ± <>
Daar krijgen ze lessen die rekening houden met hun beperkingen. Dat was een ernstige belemmering om verder te komen. Noem je dat een handicap? Ik vind ‘t meer een pluspunt!
Lemmatica H - 8 handig/ -e ° Die jongen is zó verschrikkelijk handig!
≥ ± <>
° Handig hoor, zo’n klein verbanddoosje. ° Ze zat even in moeilijkheden maar ze redde zich er handig uit.
± ±
Hij kan letterlijk alles repareren. Hij heeft gouden handen! Nee, dan ik! Ik heb twee linkerhanden! Dat is makkelijk voor op reis; ‘t kan makkelijk in je zak. Met een paar goed gekozen woorden kon ze zich zelf vrij pleiten.
de handschoen/ -en ° In de winter dragen we dikke handschoenen.. # ° Als ik in de tuin ga werken, een struik snoeien of zo, ≥ dan trek ik ook handschoenen aan. <> ≈ Als die grote, sterke jongen met je wil vechten, raap je dan de handschoen op of .. ± ^ handschoenen, wollen shawls, mutsen en dikke jassen: winterkleren.
.. dan krijgen we geen koude handen. Dan doe ik ook wat aan m’n handen, niet tegen de kou, maar tegen de doornen. .. trek je je terug? Nee hoor, ik ga de uitdaging aan: Kom maar op, ik ben niet bang
de handtas/ -sen ° De douane op het vliegveld wou weten wat er precies in m’n handtas zat: nou .... ° Tegenwoordig is een ‘handtas’ meestal ...
≥ «
... dat waren dus m’n portemonnee, m’n agenda, m’n rijbewijs, m’n kam, een pen en m’n lippenstift. .... een schoudertas of een rugzakje.
de handtekening/ -en ° Wilt u uw handtekening zetten onder dit formulier? ° Heb je je handtekening al onder dat huurcontract gezet?
± Wilt u hier even tekenen?/ een krabbel zetten? ± Ja, ik zit er dus aan vast, het is definitief ≥ Nee hoor, het is nog een voorlopig contract, ik kan er nog van af. >>> de paraaf
hangen/hing/gehangen
I & II
° Die theedoek hangt al een uur te drogen. ° Het schilderij hangt aan de muur. ° Waar om hang je zo in je stoel?
≥
° Hangt mijn rok gelijk? ° De theedoek is nat, ik hang hem over de verwarming ../ ~ Door alle problemen laat hij het hoofd hangen. ~ Als oma vertelt hangen alle kinderen aan haar lippen.
<> <>
± ± ≥ <>
± ± <>
~ Zijn verhaal hangt van leugens aan elkaar. ~ Als er hier ergens snelheidscontrole is dan hang je!
± ± <>
Hij zal nu wel goed droog zijn. Er staat er ook één tegen de muur. Ga eens rechtop zitten! Je zit erbij alsof alles je te veel is! Is hij overal even ver van de grond? ..\ dan kan hij drogen. ‘t Wordt tijd dat hij er weer tegenaan gaat. Hij heeft de moed verloren / hij ziet ‘t niet meer zitten. Ze zijn één en al aandacht, ze willen geen woord missen. Naar míjn verhaal luistert niemand. Er klopt helemaal niets van. Dan ben je erbij, je rijdt veel te hard! Mij pakken ze niet, ik blijf altijd buiten schot! Met heel veel moeite heeft hij het gehaald. Zijn zusje is met vlag en wimpel geslaagd. Ze moet en ze zal (ter dood) veroordeeld worden. Iemand moet de schuld krijgen.
≈ Met hangen en wurgen is hij door zijn examen gekomen. ≈ ‘Barbertje’ moet hangen!
±
hangen/hing/gehangen
II & III
° Ik hang mijn jas aan de kapstok.
«
<>
± ±
de handdoek hangt (aan het haakje)
ik hang de handdoek aan het haakje
Ik leg mijn handschoenen bovenop de kapstok.
Lemmatica H - 9 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de hap/ -pen ° De dokter neemt een hap van zijn broodje ../ ° Na een dag hard werken verlangen ze naar een stevige, warme hap. ° Nog maar een paar hapjes en dan is het op. ≈ Van de zenuwen kon ze geen hap door haar keel krijgen.
« ±
..\ en een slok van zijn koffie. Een warme maaltijd zal er best ingaan!
± ±
≈ De regering voert een hapsnap beleid als ../
≥
Een lepeltje appelmoes, een stukje vlees en .. leeg is je bordje Van nervositeit kon ze helemaal niet meer eten. De jongen naast haar zat onverstoorbaar de ene boterham na de andere naar binnen te werken. ..\ er alleen maar hier en daar tijdelijke maatregelen genomen worden om de ergste nood te lenigen. ‘t Wordt tijd dat er een zorgvuldig, samenhangend beleid komt.
<>
<>
hard/ -e ° Ik neem een hard broodje met kaas.
<>
± ° Ik in een tent? Op de harde grond slapen?
<>
° De minister neemt harde maatregelen tegen ‘door rood licht rijders’.
±
° ° ° ° ° ° °
<>
° ° ° °
De politie treedt hard op tegen de krakers. Die man heeft een erg harde stem. Praten jullie toch niet zo hard. De bevolking van die gebieden lijdt een hard bestaan. Ah jongen, het leven is hard! Het bericht kwam hard aan. Het was een harde wedstrijd vanmiddag: 5 gele kaarten en 2 rode! In die wedstrijd ging het hard tegen hard. Je mag hier niet zo hard rijden! We moeten hard werken voor ons examen. Wat ben je nat, regent ‘t zo hard?
° Ik geloof dat het hard waait.
<>
≥ <>
± ± ± <>
±
Ik zie liever een sportieve wedstrijd. De spelers gingen niet zachtzinnig met elkaar om. Iederéén rijdt hier zo snel. Als we ‘t rustig aan doen, zakken we. Nee, ‘t motregent, maar ik moest lang op de bus wachten. Ja joh, ‘t giet! Inderdaad, ‘t stormt, kijk maar naar de bomen, die gaan helemaal heen en weer. Welnee, er is een zacht briesje; lekker, dat brengt wat verkoeling in die hitte. We kunnen niet langer zonder. We zitten er om te springen. Jullie kunnen het best missen, jullie hebben genoeg! De één liep nog harder dan de ander.
±
Goed, ik hark ze wel even naar de rechterhoek.
≥
Hij presteert werkelijk niets op gymnastiek. Zijn broer is juist zo lenig. Altijd even formeel, nooit uit de plooi, geen lachje kan er van af.
<>
± <> <>
± ± <>
° Die snelheidscontrole is hard nodig. ° Wíj hebben dat geld hard nodig.
± ± <>
≈ De kinderen liepen om het hardst naar hun oma toe.
Wil jij liever een zacht bolletje? Nee, ik vind ook zo’n knapperig frans puntje lekkerder. Niks voor mij! Na één nacht verlang ik naar m’n eigen comfortabele bed. Ze zal in het vervolg strenge straffen uitdelen. Er komt een eind aan het gedoogbeleid, ze laten dat slechte weggedrag niet langer op z’n beloop. De vorige keer stelden ze zich juist zo soepel op. Je hoort hem boven alles en iedereen uit. Je kunt toch ook fluisteren? Die mensen hebben een zwaar leven. Het leven is moeilijk! Het veroorzaakte heel veel verdriet.
de hark/ -ken ° Neem de hark en haal alle gevallen bladeren bij elkaar , in de hoek van de tuin, wil je? ~ Hemel, wat is dat een stijve hark!
<>
~ Boven me woont een man, dát is me toch een stijve hark!
± <>
Mijn benedenbuurman is heel anders: vlot en aimabel. ~ Die man gedraagt zich als een hark. ± Hij doet altijd zo stug en onvriendelijk. ^ de hark, de schop, de schoffel, de heggenschaar, de grasmaaier, de gieter, de tuinslang enz.: tuingereedschap.
Lemmatica H- 10 harken/harkte/geharkt
II & III
ze harkt de bladeren (bij elkaar)
° Ik heb ‘t gras gemaaid, hark jij ‘t bij elkaar? ° ‘s Zaterdags harken we altijd het grind van de oprit naast het huis. ~ Ze hebben het geld voor hun nieuwe huis van alle kanten bij elkaar moeten harken.
± ≥
Goed, ik pak de hark wel. Het moet er netjes uitzien voor de zondag.
<>
±
Ze hadden ruim voldoende geld op de bank. Ze hebben het bij elkaar moeten schrapen / hutje bij mutje moeten leggen.
±
Het is eigenlijk de motor van de bloedsomloop.
± ± ± ±
Als je ‘tikker’ ‘t opgeeft ben je er geweest. Er is iets niet in orde met zijn ‘rikketik’. Ze heeft een hartkwaal. Dat wil zeggen, die dingen hebben de vorm van een hart.
±
Dan bedoelen we de kern, het binnenste dus.
±
Midden in de winter, in dat ijskoude water?
±
..\ liefde, haat, verdriet enz. voel je in je innerlijk.
±
Iedereen heeft haar nu in zijn hart gesloten.
± ± ± ±
Ze is verliefd op hem geworden .. Hij is van haar gaan houden. Iedereen is heel blij voor je, er is niemand die het je misgunt. Eigenlijk vinden ze er niets aan.
<>
± ±
Voor de buitenwereld doet hij weer vrolijk. Hij heeft een goed karakter. Ik zal hem niet in de wind slaan. Ik zal hem opvolgen. Dat beroep is hem op ‘t lijf geschreven. Hij geeft altijd heel spontaan antwoord / zegt precies wat hij denkt. Je moet ronduit zeggen wat je ervan vindt. Zorgeloos stapte hij de kamer van de dokter binnen. Met kloppend hart wachtte hij op de uitslag van het onderzoek. Vol vertrouwen ga ik er naar toe: ik slaag wel! Ik ben bang dat ik zal zakken. Iedereen praat graag over mensen of dingen waar hij veel om geeft. Het is heel belangrijk voor me dat het goed met ze gaat. Die mensen kunnen me echt niets schelen! Hij heeft me dat nadrukkelijk aangeraden. Hij heeft me afgeraden om meteen weer aan ‘t werk te gaan. Ik werd er kotsmisselijk van. Sommige mensen laat zo iets volkomen koud, ‘t doet hun niets! Die medicijnen smaken vies maar ze maken je wel beter! Hij zit nu zo ver weg, hij denkt niet meer aan ons.
±
Durf dat nog eens!
het hart/ de -en ° Het hart is het orgaan dat het bloed van de mensen en de dieren door hun lichaam pompt. ° Als je hart niet meer klopt ben je dood. ° Hij heeft iets aan zijn hart. ° Ze heeft het aan haar hart. ° Met Sinterklaas zie je in de winkels harten van suikergoed en marsepein. ° Bij een boom of een vrucht praten we ook wel over het hart. ° Er zijn mensen die hartje winter in de zee gaan zwemmen. ° Bij de mens is het hart ook de plaats waar ‘de gevoelens’ wonen: .. / ~ Door al haar werk voor ‘goede doelen’ heeft zij ‘t hart van de bevolking gestolen. ~ Ze heeft haar hart aan die jongen verloren. ~ Hij heeft haar in zijn hart gesloten. ~ Het is je van harte gegund. ~ Ze doen wel mee met dat spel maar het gaat niet van harte. ~ Diep in zijn hart heeft hij nog verdriet. ~ Hij heeft het hart op de juiste plaats zitten. ~ Ik zal je wijze raad ter harte nemen. ~ ≈ ≈ ≈
Hij is politieman in hart en nieren. Hij draagt ‘t hart op de tong. Je moet van je hart geen moordkuil maken. Zijn hart klopte hem in de keel toen hij bij de dokter naar binnen ging. ≈ Ik houd mijn hart vast voor dat examen. ≈ Waar het hart vol van is loopt de mond van over. ≈ Die mensen liggen me na aan ‘t hart.
± <>
± ± ± ± <>
± <>
± ± ± <>
≈ De dokter heeft me op ‘t hart gedrukt om een paar dagen rust te nemen. ≈ Mijn hart draaide om in mijn lijf bij al die bloederige beelden op de TV. ≈ Bitter in de mond maakt het hart gezond. ≈ Ik heb al lang niets meer van hem gehoord maar je weet: uit het oog, uit het hart. ≈ Heb het hart eens dat nog een keer te doen!
± <>
± <>
Lemmatica H - 11° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
het hart/ de -en, vervolg ≈ Iedereen heeft geprobeerd hem een hart onder de riem te steken. ≈ Waarom kijk je zo ernstig? Heb je iets op je hart? ≈ Gelukkig, dat is een pak van m’n hart. ≈ Ik kan het niet over m’n hart verkrijgen om te zeggen dat hij niet mee mag. ≈ Zijn woorden zijn me uit het hart gegrepen. ≈ Het is weinig maar uit een goed hart.
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
<>
± ±
‘t Lijkt wel of we hem steeds meer ontmoedigen. Misschien lukt het jou wel om hem moed in te spreken. Is er iets dat je me moet vertellen?
± « ± ± ±
Dat is een hele geruststelling, ik was zó ongerust! Dat zou een té grote teleurstelling voor hem zijn. Ik durf ‘t ‘m niet te zeggen, ik vind ‘t zó naar voor ‘m! Daar ben ik het volledig mee eens / daar sluit ik me bij aan. Ik heb maar een klein cadeautje voor je maar ‘t is je van harte gegund. ^ het hart, de longen, de maag, de lever, de nieren, de darmen, de milt: belangrijke organen van de mens. hartelijk/ -e ° Hartelijk dank voor de mooie bloemen! ° Hartelijk welkom allemaal! ° Jullie moeten de hartelijke groeten hebben van Henk en Anja. ° Bij haar afscheid hield haar baas een hartelijke toespraak: ../ ° Onze nieuwe buurvrouw is een reuze hartelijk mens: ../
± ± ±
Heel erg bedankt! Iedereen van harte welkom. Als je ze weer ziet, doe ze dan de vriendelijke groeten terug.
±
..\ hij zei allemaal aardige dingen over haar.
≥
±
..\ Ze maakt met iedereen een praatje, staat voor iedereen klaar om te helpen en ze maakt grapjes met de kinderen. Haar man is juist een koude kikker; hij bemoeit zich met niemand en ik heb hem nog nooit zien lachen. Er waren er maar een paar die lachten als een boer die kiespijn heeft. Er klonk een lachsalvo in de zaal.
± ±
Ja, ze zeggen dat hij huiveringwekkend spannend is. Fantastisch gewoon!
«
De kaden staan vol met grote kranen om de schepen te laden en te lossen. Ja, je mag aan een steiger gaan liggen als je dat eerst even meldt bij de havenmeester. Daar voelt hij zich nog steeds heerlijk beschermd tegen de boze buitenwereld.
<>
° Bij die grap moesten de meeste mensen hartelijk lachen.
<>
hartstikke ° Die nieuwe film is hartstikke spannend! ° Ik vind het hartstikke leuk dat je meegaat. de haven/ -s ° In de Rotterdamse haven kunnen ook de grootste zeeschepen binnenvaren en aanleggen. ° Mag je in dat haventje afmeren? ~ Hij woont op kamers maar zijn ouderlijk huis vormt nog wel een veilige haven voor hem.
± ±
hè ? ° ° ° ° ° ° ^
Dat heeft hij goed gedaan, hè? ± Ja, vind je ook niet? Hè? Wat zég je? ± Ik versta je niet! Hè??? Wàt zeg je? ± Wat vertel je me nou?/Niet te geloven! Hè gelukkig, daar ben je. ± Blij toe! Hè jammer, ‘t regent. ± Wat vervelend nou! Hè toe nou ../ « ..\ ik wil ‘t zo graag! hè?, hé!, ha!, nee maar!, goh!, jeetje!, a(l)s je me nou!, nee toch!: uitroepen.
Lemmatica H - 12 hè, hè! ° Hè, hè! Ben je daar eindelijk? ° Hè, hè, wat een flauwe grap, zeg!
± ±
hebben (1)
ik heb gewerkt
° Vandaag heb ik de hele dag gewerkt: ik heb het huis schoon gemaakt, daarna heb ik gewassen en toen heb ik nog gekookt. ° Heb je je rijexamen al gehaald? ° Ik had nog iets willen zeggen ....... ° Je had dat kunnen weten. ≈ Hèb ik het je niet gezegd?
<>
hebben (2)
ik heb een vriendin
° Heb jij een auto?
± ± ±
° Hebben jullie al een ander huis? ° Hebben jullie een eigen huis?
± <>
± ± ±
<>
± ° Hebt u kinderen, mevrouw?
<>
± ° Om zo’n hoge baan te krijgen moet je vrienden of relaties hebben. ≈ Die man heeft kind noch kraai. ≈ Die vrouw heeft geen cent. ° Na de operatie heeft ze nog veel pijn. ° berouw / dorst / eerbied / honger / plezier / spijt / verdriet / zorgen / hebben ...... ° Een pasgeboren baby heeft behoefte aan warmte. ° Hebt u er bezwaar tegen dat ik rook?
<>
± <>
± ± > ± ± ± <>
° Hebben jullie nog contact met je vroegere buren?
± <>
° Alle mensen kijken naar haar maar ze heeft er geen erg in. ° Gisteren hebben we nog een gesprek gehad. ≈ Volgende maand moet hij examen doen maar hij heeft er een hard hoofd in. ° Hij heeft geen flauw idee waar het over gaat. ° Heb je al een indruk van die nieuwe leraar? ° Zij hebben een gunstige indruk van die buurt. ° Ik heb de indruk dat je je niet lekker voelt. ° Zijn ouders hebben nog een grote invloed op hem.
± ± <>
± ± ± ± ± <>
° Ik heb best zin in een kop soep. ≈ Heb je het naar je zin in je nieuwe baan?
± ± <>
° Waarom kijk je zo somber, wat héb je?
±
Dat heeft lang geduurd! Ik kan er niet om lachen!
Morgen ga ik lekker niks doen. Kortom: ik heb ‘t ontzettend druk gehad. Nee hoor en ik denk ook niét dat ik dat ooit zal halen! Ik was van plan nog wat te zeggen maar ik doe het niet. Waarom weet je dat niet? ‘t Is vaak genoeg gezegd. Zie je nou wel?
Helaas, zo rijk ben ik niet. Ik bezit alleen een fiets. Ja, die rode daar is van mij. Ja, we wonen nu in een nieuwbouwwijk. Nou, we huren nog een flat van een woningcorporatie ../ ..\ maar we hebben net een huis gekocht. Nee, ik ben kinderloos. Ja, deze kinderen zijn van mij. Als je die mist, is het erg moeilijk. Hij staat helemaal alleen op de wereld. Vroeger was ze schathemelrijk, maar nu ../ ..\ bezit ze helemaal geen geld meer. Iedereen voelt dan nog een paar dagen pijn. Tijdens de operatie ben je onder narcose, dan voel je niks berouw enz. voelen Hij kan gewoon niet zonder. Ja, dat vind ik erg vervelend. Nee hoor, geen enkel probleem! Ja, we schrijven elkaar geregeld en we zien ze ook nog een paar keer per jaar. We zijn ze helaas helemaal uit ‘t oog verloren. Ze merkt niet dat alle aandacht naar haar uitgaat. We hebben wel een uur met elkaar gepraat. Zijn docenten zijn vol vertrouwen dat hij slaagt ../ ..\ maar hij ziet het zelf niet zitten en denkt dat hij zakt. Hij weet helemaal niet waar ze over praten. Ja, ik denk dat hij erg goed is. Ze denken dat het een goede buurt is, fijn om in te wonen. Ik denk dat je hoofdpijn hebt, je bent zo stil. Hij doet precies wat ze zeggen! Hij trekt zich niets van hen aan, ze staan machteloos. Iets warms lijkt míj ook wel lekker. Ik had gedacht dat ‘t me wel zou bevallen ../ ..\ maar nee, ik voel me er doodongelukkig.! Wat zit je dwars?
Lemmatica H - 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
hebben/had/gehad, vervolg ° ° ≈ ° ≈ °
Dat héb je er nu van, ik had je nog zó gewaarschuwd! Ik heb helemaal geen geld bij (me). Ik heb geen cent op zak. Véél mensen hebben daar iets op tegen ...... Ik weet niet waarom maar ik hèb iets tegen die man. Wat zit je nu voor de TV te hangen, heb je niets beters te doen? ≈ Zijn vader wil niet hebben dat hij zo laat thuis komt. ≈ Mijn zusje kan (‘t) niet hebben dat ik beter kan zingen dan zij. ° Een gulden, wat heb ik dáár nu aan? ° Aan jou heb ik ook niets! ≈ In dat gezin heeft moeder ‘t voor het zeggen. ≈ Hun vader heeft niets over ze te zeggen.
± ± ± <> <>
± <>
± ± ± ± ±
Zijn moeder vindt het wél goed. Hij mag van z’n vader niet zo laat thuiskomen. Ze kan ‘t gewoon niet uitstaan, ze is jaloers.
±
Wat schiet ik daar nu mee op? Die is toch niets meer waard! Met jouw hulp kom ik ook geen stap verder! Zíj maakt de dienst uit: iedereen doet wat zij wil. Vaders wil is wet. Ze doen precies wat ze willen. Vader heeft niets in de melk te brokkelen. Over een jaar of vijf ben je daar beter op je plaats. Nu is het geen geschikte plek voor je.
± « ±
Die taal heet ook ‘Ivriet’. Ja hoor, en ook Frans, Duits en Engels. Daar snap ik geen jota van.
≥
..... twee halve uren of in vier kwartieren. ..... en een half bruin. Iedereen zat vol spanning te kijken. Het is ook wel eens zo geweest, dat er geen kip keek. Het is geen moment droog geweest. Het regende van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Nou zeg, dat gesprek duurt lang. En hij vroeg nog wel: ‘Heeft u een ogenblikje?’ Op het halve uur slaat hij alleen maar. Ik zou het heel vervelend vinden als het kapot was gevallen.
<>
± ≈ Je bent nog veel te jong om naar die disco te gaan, je hebt daar niets te zoeken!
Zie je nu wel? Nu is het mis! Ik heb geen geld meegenomen. Ik heb helemaal geen geld bij me. ...... maar ík vind het best! Wat vreemd, ík vind hem juist sympathiek! Kun je je tijd niet beter gebruiken?
<>
het Hebreeuws/ -e ° Het moderne Hebreeuws is de officiële taal van Israël. ° Spreek jij Hebreeuws?! ~ Dat is Hebreeuws voor mij. heel/hele ° Een heel uur kun je verdelen in .......... ° Een heel wit, alstublieft ....... ° Tijdens die voetbalwedstrijd zat heel Nederland aan de TV gekluisterd. ° Gisteren heeft het de hele dag geregend. ° Ze zitten al een hele tijd te praten.
<>
± <> <>
± ± <>
° Ieder heel uur speelt de torenklok een wijsje. ° Ik schrok me wild toen dat bord uit mijn handen gleed, maar gelukkig, ‘t was nog heel. ° Jan is dik, héél dik. ° Met dat mooie weer is het op het water héél druk.
<> <>
± ± <>
° We zijn al een heel eind opgeschoten. ° Er waren heel wat mensen op die receptie. ° Die grote auto zal heel wat kosten.
± < ± <>
‘t Is niet gezond om zo erg dik te zijn. Aan het strand is het dan óók buitengewoon vol. Bij slecht weer is het lang niet zo druk, dan zie je bijna niemand op ‘t water. We zijn al een flink stuk verder. Beter dan dat er zowat niemand is! Die is behoorlijk duur! Nee hoor, een koopje, ik kon hem voor een habbekrats meekrijgen.
Lemmatica H - 14heen/ ° Heen ga ik wel lopen .. / ° Zenuwachtig liep hij door de kamer heen en weer. ° Die bus rijdt van de parkeergarage naar het station heen .. / ≈ Waar moet dat heen met die jeugd van tegenwoordig? ≈ Hij is een eind heen! ≈ Nou, die heeft aardig wat gedronken zeg, die is een eind heen! ≈ Ik krijg het heen en weer van je gezeur.
<>
± «
..\ maar terug neem ik de bus. ‘Loop toch niet zo te ijsberen’, zei z’n vrouw. .. \ en weer.
± ± ± ±
Wat moet er van die kinderen terechtkomen? Het gaat niet goed met hem. Die maakt het niet lang meer! Hij is goed in de war! Als-ie maar niet psychotisch wordt! Ladderzat, zo dronken als een kanon!
±
Ik word er stapelgek van!
±
Hij was de vorst met de meeste macht.
±
God beslist over leven en dood.
±
Men spreekt ook wel over de koning. .. \ de gewone mensen hebben niets te zeggen. Daar zwaait hij de scepter / daar heeft hij de leiding. Ze zitten op vader te wachten. Vrouwen en mannen, opgelet!
de heer/ de heren ° Alexander de Grote was de belangrijkste heer van zijn tijd. ° De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heren zij geloofd. ° Bij sommige kaartspelen is de heer de hoogste kaart. ° De hoge heren hebben het zo beslist .. / ≈ Op die afdeling is hij heer en meester. ≈ De heer des huizes is er nog niet. ° Goedenavond dames en heren, nu volgt het Journaal van 8 uur. ° Willen de dames en heren gaan zitten? ° Goedenavond heren, welkom allemaal! ° De heer en mevrouw Smit. ° Willen de heren rechts gaan staan en de dames links? ° Mijn oom is een echte heer, altijd keurig in ‘t pak, nooit een onvertogen woord ../ ~ Die studenten hebben ‘t altijd over hun ouwe heer ../ ~ Waar kan ik ‘de heren’ vinden? p.m. ‘t Is je jongeheer niet!
<>
± ± ± ± « ± ±
Wil iedereen plaatsnemen? Zo te zien zijn we vanavond met mannen onder elkaar. Meneer Smit en zijn vrouw. Mannen rechts, vrouwen links alstublieft! <> Heel wat anders dan die onbeschofte vlegel van een buurman van me. ± ..\ een echte gentleman. ± ..\ als ze hun vader bedoelen. ± Het herentoilet is achter in de gang, meneer! >>> jongeheer
heerlijk/ -e ° De taart is werkelijk heerlijk.
± <>
° Dat is toch zo’n heerlijk boek .. /
≥ <>
° ‘t Is heerlijk weer.
± <>
° Wat een heerlijke pianomuziek!
± <>
En de koffie is ook heel erg lekker! Verrukkelijk gewoon! Heel wat beter dan die koffie gisteren, die was niet te drinken! ..\ spannend, romantisch, je leest ‘t in één keer uit! Goh, ík heb ‘t na twee bladzijden al weggelegd: niet om dóór te komen! Ja, zalig, de zon schijnt, geen koude wind ..... Wacht maar, volgende week is het weer rotweer. Daar kan ik uren naar luisteren, prachtig! Jij vindt het zeker niet om aan te horen?
Lemmatica H - 15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
heersen/heerste/geheerst
I & II Cleopatra heerstte over Egypte
° In het begin van de 19 de eeuw heerste Napoleon over een groot deel van Europa.
±
Hij regeerde veel landen.
heersen/heerste/geheerst (2)
II
Er heerst nu griep.
° In dat land heerst vaak grote droogte. ° Onder dat deel van de bevolking heerst nog veel armoede. ° Er heerst griep in Nederland.
± ±
Die heeft het land in zijn greep. Veel mensen gaan daar onder gebukt.
«
Half Nederland ligt ziek in bed.
±
Hij staat al een hele tijd op het vuur en is erg warm. ..\ of met koud? Ja, de temperatuur is erg hoog, bijna 40° C! Alleen in Scandinavië is het wat koeler. De ‘sambal’ zet je hele mond in vuur en vlam! Pittig hoor! Nou, beter dan zo’n flauwe hap! Hij voelde zich niet veilig meer op die plek en vluchtte.
heet/hete ° Brand je handen niet aan die hete pan. ° Zet jij de aardappels op met heet water ../ ° Pfff, wat is het heet vandaag!
<>
± <>
° Dat eten is erg heet door de Spaanse peper.
± <>
≈ De grond werd hem te heet onder de voeten.
±
heftig/ -e ° Na een lange, warme dag brak er ‘s avonds een heftig onweer los.
±
° De mededeling van de directeur lokte veel heftige reacties uit. ≈ In die film gaat ‘t er nogal heftig aan toe.
<>
≈ ‘Heftig, die film!, riep Lisa opgewonden.
± ± ±
Zo’n hevig onweer hadden we lang niet meegemaakt. Verleden week was er een onweer van niks: een paar lichtflitsen en in de verte wat vaag gerommel. Hij dacht dat er alleen flauwe protesten zouden komen. In felle bewoordingen keerde men zich tegen hem. Zachtzinnig is anders! Er wordt behoorlijk veel geweld gebruikt. ‘Wat bedoel je, een aangrijpende film?’, vroeg Oma. ‘Nee, gewoon: cool, hartstikke mooi. Begrijp je dat niet?
±
Sint Franciscus is de beschermheilige van de dieren, vandaar!
±
±
De rooms-katholieke Kerk sprak uit dat zij geleefd had naar het voorbeeld van Christus. Zij vinden die onaantastbaar / Er valt niet over te praten / Daar moet je niet aankomen. Mij maakt het niet zoveel uit, die zondagsrust. Hij is heel eerlijk van plan er mee op te houden.....
±
Dat ís ook iets om je verschrikkelijk boos over te maken.
±
Hij provoceert graag. .... of een deugniet. .... is nooit ondeugend, althans, zo speelt hij het. ‘Hij had gewoon een stukje overgeslagen’, zegt de doe-het-zelver dan.
<>
± <>
heilig/ -e ° Dierendag, 4 oktober, is het feest van de heilige Franciscus. ° Vele jaren na haar dood werd zij door het Vaticaan heilig verklaard. ° De zondagsrust is voor vele Christenen heilig.
± <>
° Ieder jaar heeft hij het heilige voornemen om te stoppen met roken. ° Zij was heilig verontwaardigd toen bleek dat de afspraak niet nagekomen was. ≈ Die jongen schopt vaak tegen heilige huisjes. ≈ Een heilig boontje ....... ≈ De schilder dacht dat hij klaar was, maar zag dat hij een heilige dag had laten zitten.
<>
± ±
Lemmatica H - 16 het hek/de hekken ° Het kind klimt over het hek en rent zó de straat op. ° Een uur voor het begin van de wedstrijd gaan de hekken van het stadion open.
± ± ≥
≈ Als je dat goed vindt, is het hek van de dam!
<>
Die afscheiding tussen de tuin en de straat is te laag. Dan openen de suppoosten de poorten. Dan kan het publiek vast naar binnen.
Welnee joh, zo’n vaart loopt ‘t niet!/ Dat valt wel mee! ± Dan zijn de gevolgen niet te overzien! ^ het hek, de heg, de haag, het muurtje, de afrastering, de schutting, de omheining: middelen om tweestukken grond van elkaar te scheiden. de hel/ ° In de hel heerst Satan met zijn duivels. ~ Dagenlang dreven ze rond op zee: het was een hel! ≈ De soldaten kwamen van de hel in de hemel, toen ze thuiskwamen van het front.
<>
± ±
Maar in de hemel vind je God en de engelen. Als je niet goed leeft, kom je na je dood in zo’n onderwereld terecht. Het was een verschrikkelijke ervaring.
±
Het leek hun of ze uit een nachtmerrie wakker werden en nu een heerlijke droom hadden.
<>
Gelukkig! Er zijn nog beschuiten. Het brood is jammer genoeg op. Het brood is op, ‘t spijt me!
helaas ° Helaas! Het brood is op. ° Het brood is helaas op. ° Het brood is op, helaas!
± ±
helder/ -e ° Bij helder weer kan ik van mijn raam uit Rotterdam zien liggen. ° Die sopraan heeft een mooie, heldere stem.
<>
Maar als het mistig is zie ik de overkant van de straat niet eens.
±
Wat een prachtige, lichte klank. Ik vind die donkere stem van de bas ook wel mooi. Je kunt de maan en een heleboel sterren zien. ..\ en soms is het erg troebel. ..\ zorgt dat haar huis altijd schoon is. Vlekkeloos schoon en hagelwit! Ik herinner ‘t me nog duidelijk. Ik was er zeker niet bij, ik ben ‘t in ieder geval helemaal kwijt! Ik begrijp het nog niet helemaal. Is het jou wel volstrekt duidelijk? Volkomen onverwacht / plotseling.
<>
° ° ° ° ~
Wat is het een heldere nacht! Soms is het water van die rivier helder als kristal ../ Een heldere huisvrouw ../ Met dat wasmiddel krijg je een helder witte was. Het staat me nog helder voor de geest.
≥ <>
« ± ± <>
~ ‘t Is me nog niet helemaal helder.
± <>
≈ Als een donderslag bij heldere hemel .......
±
een heleboel ° Ik heb vandaag een heleboel gedaan.
± <>
° Er staan een heleboel mensen bij de bushalte.
<>
Heb jij (zo)veel gedaan? Wat dan allemaal? Ik heb heerlijk geluierd: echt niks gedaan! Ja, anders staan er meestal maar één of twee te wachten.
helemaal ° Heb je dat boek helemaal gelezen?
<>
° Ze is helemaal vergeten brood te halen.
± ±
° Ik wil helemáál bruin worden. ° Ze wonen helemaal in Groningen.
± ±
° Wat je daar vertelt is niet helemaal waar. ° Dat heeft zij helemáál niet gedaan! ° Ben je nou helemáál (gek geworden)?
≥ ± <>
±
Nee, gedeeltelijk, ik ben maar tot de helft gekomen. Ja hoor, van de eerste tot de laatste bladzijde. Geen haar op haar hoofd heeft er aan gedacht. / ‘t Is haar totaal door het hoofd geschoten. Van top tot teen! Dat is toch niet zó ver! Je doet alsof dat het andere eind van de wereld is. Er zijn een paar dingen die niet kloppen! Hoe kom je daarbij? Zoiets doet zij absoluut niet. Goed gedaan! Hoe kom je er in hemelsnaam bij om dat te doen?
Lemmatica H - 17 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de helft/ -en ° Wil jij de helft van mijn appel? Dan snijd ik hem in twee gelijke stukken. ° Dat boek is wel érg dik, ik ben nu pas op de helft.
<>
° In de uitverkoop zijn de schoenen vaak de helft goedkoper. ° Ik heb die auto gekocht voor de helft van de prijs.
±
De hele appel is te veel voor mij alleen. Een halve appel is voor mij genoeg. Halverwege? Dan heb je nog flink wat te lezen! Piet heeft ‘t al helemaal uit! Dan koop je ze met 50% korting.
±
Voor de halve prijs? Dat is mooi meegenomen!
helpen/hielp/geholpen
II & III
° Kun je het alleen of moet ik je helpen?
±
± ± <>
± ±
Zal ik je assisteren? Laat ‘t maar aan mij over, ik kan ‘t wel alleen af. Goed hoor, we doen het samen, jij wast en ik droog af. Zeker mevrouw, waarmee kan ik u van dienst zijn? Ze doen de pijn in korte tijd verdwijnen. Bij mij halen ze niets uit. Hij kijkt graag hoe een ander werkt. Hij is altijd bereid om wat voor je te doen. Er is vast wel iemand die je een paar aanwijzingen wil geven.
± ± ± III «
Ik kan er niets aan doen!’ Dat is toch niet míjn schuld?/ Dat kun je míj toch niet verwijten? Nou ben ik door zijn ‘hulp’ nog verder van huis! Wie helpt me aan een goede fiets? ..\ Bel me a.u.b. ‘s avonds na achten: 0649961132
III
dit medicijn helpt je er niet vanaf. ..\ maar ze helpen je niet van de kwaal af.
<>
° Help je even met de afwas? ° Meneer, kunt u mij helpen? ° Die medicijnen helpen goed tegen hoofdpijn.
± ± ± <>
° Hij staat altijd klaar om een handje te helpen. ° Ik heb geen idee hoe ik dit probleem op moet lossen; misschien kan iemand me op weg helpen? ≈ ‘Ik kan ‘t niet helpen’, huilt het jongetje als z’n ijsje valt. ≈ Ja, ‘t is slecht weer, maar dat kan ík toch niet helpen? ≈ Hij heeft me van de wal in de sloot geholpen! helpen aan ° Wie kan mij, flatbewoner, aan een rustig hondje helpen? Het moet wel makkelijk te dragen zijn! ../ er vanaf helpen ° Die medicijnen helpen wel goed tegen de pijn, ../
Ze helpt je (met de afwas / aan je kwalen)
<>
<>
hels/ -e ° Noem je dat muziek? Die helse geluiden? ° Hij liet me voor niets wachten, hels was ik!
<>
±
Geef mij maar die hemelse pianoklanken van Mozart! Hij kwam helemaal niet opdagen, ik wàs me toch boos!
hem ° Ik moet nog op bezoek. Hennie is geslaagd. Ik ga hem feliciteren. ° Jan is jarig. Ik ga hem feliciteren. ° Geef je hem een cadeautje? ° Wat heb je voor hem gekocht?
± <> <> <>
Hem? Is Hennie dan een man? Ik dacht dat Hennie een meisjesnaam was? Zijn tweelingzus is ook jarig, dus feliciteer ik haar ook. Ja en haar geef ik ook wat .. Voor Jan een boek en voor haar een bos bloemen.
het hemd/de hemden ° ° ~ ~ ≈ ≈
Dat hemd en ... Wat een mooi (over)hemd heb je aan. Die mensen hebben geen hemd aan het lijf. Hij is tot op zijn hemd toe nat geregend. Ze vragen je daar het hemd van je gat / lijf. Toen duidelijk werd dat de acteur zijn rol niet kende stond hij mooi in zijn hemd. ≈ ‘Het hemd is nader dan de rok’, dacht hij ../
« ± ± ± ± ±
... deze onderbroek horen bij elkaar. Dat is vast en zeker een duur shirt. Ze zijn straatarm. Hij heeft geen droge draad meer aan zijn lijf. Ze willen álles van je weten. Hij sloeg een figuur als modder / hij stond voor schut /paal.
#
..\ en hielp dus eerst zijn familie en toen pas de anderen.
de hemel ° De zon staat aan een strakblauwe hemel. ° Aan de nachtelijke hemel staan ontelbare sterren. ° Omdat alle hotels vol zijn moeten ze onder de blote hemel slapen. ° Pappa, wat is de hemel?
Lemmatica H - 18 >>> de hel ± ± ±
± ±
De lucht is helemaal onbewolkt. Ze flonkeren aan het firmament. In dat klimaat is het geen ramp om de nacht in de open lucht te moeten doorbrengen. Als je doodgaat en je bent een goed mens geweest, dan ga je naar de hemel en daar is ‘t altijd feest. Ben je een slecht mens geweest, dan ga je naar de hel. ..\ als je hier op aarde goede daden verricht. Wat ben je toch een goed mens! Hij heeft echt álles gedaan om het voor elkaar te krijgen.
± ± ± ± ± ± ± ±
Hij is dolgelukkig, hij kan z’n geluk niet op. Je kunt niet alles met je verstand verklaren. Lieve help, wat laat je me schrikken. O jee, dan moet ik direct weg! In godsnaam, ik word gek van dat lawaai! Laten we bidden dat dat niet gebeurt! Dan hebben we Gods hulp hard nodig. De omstandigheden daar zijn werkelijk vreselijk.
± <>
° Je verdient een stoel in de hemel ../ ≈ Hij heeft hemel en aarde bewogen om met haar te kunnen trouwen. ≈ Nu het zover is, is hij in de zevende hemel. ≈ Er zijn meer dingen tussen hemel en aarde... ≈ Hemeltje, ik schrik me dood. ≈ Mijn hemel, is het al zó laat? ≈ Zet in ‘s hemels naam de radio wat zachter. ≈ De hemel beware ons voor zo’n ramp. ≈ De hemel sta ons bij als de vulkaan uitbarst! ≈ Door de grote droogte heersen er in dat land ten hemel schreiende toestanden.
<>
hemels/ -e
>>> hels
° God, de hemelse Vader. ° Wat een prachtige muziek, hemels gewoon!
<>
≈ Hemelse goedheid, wat nu?
± ±
Satan, de vorst van de onderwereld. Bij de buren hebben ze van dat helse lawaai aanstaan. Bij die serene klanken kun je zo heerlijk wegdromen. Mijn God, wat moeten we nu beginnen?
±
‘Als het dan niet anders kan, in godsnaam dan maar’.
±
Wil je nu alsjeblieft, alsjeblieft even stil zijn?
≥
Op de 6 de donderdag na Pasen wordt de hemelvaart van Christus gevierd: 40 dagen na zijn dood ‘voer’ hij ‘ten hemel’.
± ± ±
Goed, ik zal ze waarschuwen dat het eten klaar is. Ik heb ze wel eens gezien. Ik kan altijd alles tegen ze zeggen.
«
Ik pak ook een paar dobbers en een leefnet.
<>
(in) hemelsnaam ° ‘Laat die hond dan in hemelsnaam maar blijven’, zegt vader berustend. ° Houd nu in hemelsnaam eens je mond! de Hemelvaartsdag ° Hemelvaartsdag is een Christelijke feestdag. hen ° Jan en Joost spelen buiten. Roep jij hen? ° Wie zijn die meisjes? Ik ken hen niet. ° Heb je ‘t aan je ouders verteld? Ja hoor, ik heb ‘t tegen hen gezegd. de hengel/ -s ° Ik pak mijn hengel om te gaan vissen. ^ de hengel, de vislijn, de dobber, het leefnet, het aas: visgerei.
Lemmatica H - 19 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
herdenken/herdacht/herdacht
II
men herdenkt de doden
° Op Goede Vrijdag herdenken de Christenen dat Jezus aan het kruis gestorven is. ° Op 4 mei herdenken we alle oorlogsslachtoffers van ons land.
±
In gedachten beleven ze nogmaals die gebeurtenis.
±
Om 8 uur ‘s avonds staan we twee minuten stil bij de dood van die miljoenen mensen.
de herfst/ -en ° Na de zomer wordt het herfst.
±
In het najaar verliezen de loofbomen hun bladeren ../ ..\ en in het voorjaar / de lente wordt alles weer groen. <> ° Wat een regen en wind, het lijkt wel herfst! In het voorjaar kan het ook aardig te keer gaan! ^ de lente (het voorjaar), de zomer, de herfst (het najaar) en de winter zijn de 4 jaargetijden (seizoenen). <>
herhalen/herhaalde/herhaald
II
Ze herhaalt het maar, ze herhaalt, dat ...
° De docent herhaalde de vraag toen bleek dat we hem niet verstaan hadden.
±
° Gedwee herhaalde de man zijn naam toen de ambtenaar vroeg: ’Hoe was uw naam ook weer?’ ° Vlak voor het examen gaan we deze moeilijke lessen herhalen. ° De geschiedenis herhaalt zich.
±
Hij stelde de vraag nog een keer, nu wat duidelijker. Bij de volgende vraag waarschuwde hij: ’Ik zeg ‘t maar één keer, dus luister goed!’ Hij zei z’n naam nog maar een keer.
±
Dan bestuderen we ze nog een keer.
±
Alle gebeurtenissen komen wel een keer terug.
herinneren/herinnerde/herinnerd
III
ik herinner je eraan // ik herinner het me (niet)
° Dat huis herinnert me aan mijn kindertijd. ° Mag ik u eraan herinneren dat de film om 8 uur begint? ° Help me herinneren dat ik nog brood moet halen.
± ±
Het doet me denken aan mijn vader en moeder. Wilt u daar vooral aan denken? Goed dat je ‘t zegt, ik zou het glad vergeten! Ik zal het je helpen onthouden. Misschien zou ik er helemaal niet meer aan denken. Dat is waar ook, dat was ik helemaal vergeten! Ik weet nog dat ik verliefd op je was. Die heb ik onthouden. Hoe hij heette, dat ben ik vergeten... ken je dat liedje? Volgens mij lag er toen wekenlang ijs in de grachten.
<>
<>
± <>
° Ik herinner me nog dat we bij elkaar in de klas zaten. ° Ik herinner me zijn naam nog heel goed.
<>
± ± <>
° Voorzover ik mij kan herinneren was het die winter verschrikkelijk koud.
±
de herinnering ° Die foto’s zijn een mooie herinnering aan die prachtige reis. ° Ik heb goede herinneringen aan mijn jeugd. ° In mijn herinnering zag ze er heel anders uit. ° Ter herinnering aan de slachtoffers ........
±
herkennen/herkende/herkend
II & III ze herkent hem aan zijn stem
° Pardon mevrouw, herkent u me nog?
±
± ± ±
<>
° Ik herkende hem aan zijn stem.
± <>
Dat zijn nou leuke souvenirs. Als ik ze bekijk, ben ik in gedachten weer op reis. Ik denk er met plezier aan terug. In mijn geheugen zit een heel ander beeld van haar. We mogen ze niet vergeten!
Zeker, ik weet nog wie u bent. ‘t Spijt me, ik kan uw gezicht niet thuisbrengen. Door zijn stem wist ik wie hij was, die is zo bijzonder! Zijn stem zei me niets, die kwam me volstrekt onbekend voor, maar toen ik zijn gezicht zag ....
herstellen/herstelde/hersteld ° De dokter verwacht dat de patiënt spoedig zal herstellen. ° Als je fouten maakt moet je die herstellen. ° Het dak lekt, we moeten het herstellen. ° Het lukte de politie de orde te herstellen: ../ ° Eerst was hij hevig ontdaan maar hij had zich spoedig hersteld.
Lemmatica H - 20I & II hij herstelt (zich) ± <>
± ± ± ±
Wij hopen ook dat hij gauw beter wordt. ‘t Lijkt of hij steeds zieker en zieker wordt. Vergissingen moet je verbeteren / corrigeren /goedmaken. Een dak repareren? Dat is werk voor de vakman! ..\ na een uur hadden ze alles weer onder controle. Hij was gauw van de schrik bekomen.
het (‘t) ° ° ° ° °
Het huis van mijn oom staat in ../ ‘Antimal’ is hét medicijn tegen pijn. Het ellendige is dat ik niet kan slapen. Het in bed liggen begint haar te vervelen. Is dat boek uitverkocht? Je kunt het mijne wel lenen!
° Jan is sterk, Joop is sterker, maar ik ben het sterkst. ° Wat ben je aan het doen? ^ de, het en een zijn de lidwoorden.
<>
± ± ± ±
..\ de volgende straat. Dat is echt ‘jé van hét’: er is geen beter middel. Die slapeloosheid is zo ellendig. Ze wordt ongeduldig omdat ze steeds in bed moet liggen. Ik heb mijn boek niet meer nodig.
± ±
Ik ben de sterkste van allemaal. Waar ben je mee bezig?
<>
En neem ook je pen mee; hij ligt op tafel. En hém steek ik in de borstzak van mijn jasje. De grote poes lust vast ook wel wat. Ik zal haar een stukje worst geven. Er vallen al grote druppels. ‘t Is bijna twaalf uur. De postbode staat voor de deur. Die regen is een tegenvaller. Nog een geluk, dat het niet koud is! Ik heb spijt van mijn onvriendelijkheid. Hij loopt nog prima. Helaas heeft m’n horloge het begeven / opgegeven. Hij staat er heel mooi bij. Ja, ik heb ijskoude handen en voeten. Iedere keer weer heb ik pijn in mijn rug. Nee dank je, ‘t lukt wel. Fantastisch gewoon! Ze ziet er geen gat meer in, ze is echt moedeloos. Heerlijk lijkt ‘t hem: eerst vier weken op reis en dan nog een week thuis wat klussen!
het (‘t) ° Vergeet je je boek niet? Het ligt in de kast. ° Dank je wel! Ik zal het in mijn tas doen. ° Dat poesje is erg mager. Je moet het maar goed te eten geven. ° Het begint te regenen. ° Kijk even op de klok, wil je? Hoe laat is het? ° Wie belt daar? Het is de postbode. ° Het is jammer dat het regent.
<> <>
± « ± ± <>
° ‘t Spijt me dat ik zo kortaf was. ° Die oude klok doet het nog steeds goed.
± ± <>
° ° ° ° ≈ ≈ ≈
Die ketting doet het goed op je trui. Heb jij het ook zo koud? De laatste tijd heb ik het steeds in mijn rug. Gaat ‘t of moet ik je helpen? Die film is echt je van hét! Ze ziet het niet meer zitten. Hij ziet ‘t helemaal zitten.
± ± ± ± ± ± ±
heten/heette/geheten
II
Ik heet Annelies
° Ik heet Jaap de Jong; hoe heet jij? ° Het heet, dat hij rijk is!
± ±
° Rijk? Wat heet!
±
Mijn naam is Ahmed Tahiri. Ze zeggen dat hij rijk is, maar ../ ..\ ‘t is maar wat je rijk noemt, alles is betrekkelijk. Wat je rijk noemt, miljonair is hij!
heten/heette/geheten
III
ik heet je (van harte) welkom
° De voorzitter heet de aanwezigen hartelijk welkom.
±
Hij zegt: ‘Hartelijk welkom allemaal, fijn dat u gekomen bent.!’
<>
Lemmatica H - 21 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de heup/ -en ° Het onderste gedeelte van het skelet wordt gevormd door de heupen en het staartbeen. ° Haal je broek eens op, hij hangt helemaal op je heupen.
±
We noemen dat ook wel het bekken.
° Oudere mensen hebben soms een versleten heup.
± « ±
° In veel gevallen krijgen die mensen een ‘nieuwe heup’.
±
≈ ‘t Is een heel rustige jongen maar af en toe krijgt-ie ‘t op z’n heupen. ≈ Die heeft het weer op d’r heupen!
±
“’Hij zakt bijna van je gat af.”’ Hij moet toch in je taille zitten! Het heupgewricht is dan zo beschadigd dat ze alleen met (heel) veel pijn kunnen lopen. Ze worden geopereerd en daarbij wordt het heupgewricht met behulp van kunststoffen ‘gerepareerd’. En dan kan hij ineens heel uitbundig worden en de hele boel op stelten zetten. Ze heeft ‘t weer! Wat gaat ze tekeer!
±
het heupbeen/de heupbenen ° Mevrouw Klein heeft haar heupbeen gebroken.
>>> de heup
heus ° Heus, ze komen vanavond, geloof me nu. ° Heus waar? ° Ik zal heus voorzichtig zijn .. /
± ± «
Ze komen echt. Echt waar! Geloof me nu maar! ..\ ik beloof het je met de hand op mijn hart.
« ±
..\ maar geen enkele echte berg. Steeds maar bergje op en bergje af.
<>
Nee hoor, ‘t jeukt wel een beetje maar niet erg! Nou en of, die vreselijke jeuk duurt nu al een week. ..\ hij haalde alleen zijn schouders op en liep weg. ..\ hij was dus niet zo heel erg kwaad. Hard huilend rende hij op zijn moeder af.
de heuvel/ -s ° Nederland heeft wel een paar heuvels ../ ° In Limburg fietsen, met al die heuvels, is erg mooi maar wel vermoeiend. hevig/ -e ° Dat eczeem veroorzaakt zeker hevige jeuk?
± ° Ik dacht dat hij hevig verontwaardigd zou zijn maar ../ ° Hevig snikkend kwam de kleuter aanlopen.
<>
± ±
hier ° ° ° ° ° ° ≈ ≈
Hier zijn de damestoiletten en ... Kom nu eens hier bij míj zitten. Wat is het hier warm! Je kunt hier leuke dingen kopen. Hoe vind je ‘t hier? Hier is uw ijs, meneer. Veel bewolking met hier en daar een bui. Hij heeft gisteravond te veel gedronken, hij heeft een kater van hier tot ginder.
<>
« ± ±
... daar zijn de heren toiletten. Je hebt al zo lang dáár gezeten. In deze kamer is het altijd warm, door de zon. In deze winkel vind je altijd wel iets leuks. Leuk café hè? Of wil je ergens anders heen? Alstublieft! Op sommige plaatsen zal er regen vallen. Zo’n enorme kater ben je niet zo gauw weer kwijt.
±
Hij woont in het huis naast dat van ons.
<>
± ± <>
hiernaast ° De dierenarts woont hiernaast.
Lemmatica H - 22 hiertegen ° De directie wilde bezuinigingen invoeren maar het personeel protesteerde hiertegen. ≈ Hiertegen is geen kruid gewassen.
±
Ze kwamen tegen die bezuinigingen in actie.
±
Tegen zoiets kun je niets beginnen.
° De piloot ziet een brand. Hij roept: ‘Brand!’ ° De auto moet naar de garage, hij moet gekeurd worden.
<>
«
De stewardess ziet de brand ook en ook zij roept: ’Brand!’ Ze moeten ook naar het rechter achter- en remlicht kijken, het werkt niet goed.
hijgen/hijgde/hijgde
I
hij hijgt (van de inspanning)
° Dikke Jan hijgt van het rennen. ° Hijgend plof ik neer in de treincoupé. Dat was op ‘t nippertje!
± ±
Hij snakt naar adem. Hij is veel te zwaar! Ik kom adem tekort, was me dat rennen! Maar ik heb ‘m gehaald!
± ±
Ook in de Nederlandse geschiedenis neemt hij een voorname plaats in. Ik kon dat verhaal niet goed volgen.
±
Ze zijn van betekenis geweest voor de loop van de geschiedenis.
<>
Roodkapje en de boze wolf zijn sprookjesfiguren. In de loop van de tijd is de stad geworden zoals die nu is. Je zou denken dat het geheel op fantasie berust maar ../ ..\ het is echt gebeurd, ik heb ‘t zelf meegemaakt!
hij
de historie/ -s, riên ° In de historie van Frankrijk heeft Napoleon een belangrijke rol gespeeld. ° Dat wás toch een ingewikkelde historie! historisch/ -e ° Caesar, Napoleon en Hitler zijn bekende historische figuren. ° Die stad heeft zich historisch zo ontwikkeld. ° Dat verhaal klinkt onwaarschijnlijk maar het is historisch.
± <>
±
de hitte ° De toeristen hadden last van de tropische hitte.
± <>
≈ In de hitte van het debat werden dingen gezegd, waar ../
<> <>
Ze konden slecht tegen die temperaturen boven de 40°C. Ze verlangden naar de kou in Rusland: -20°C was ‘t daar! ..\ men later, toen de gemoederen afgekoeld waren, spijt van had. Van de weeromstuit gaf de volgende vergadering maar een tamme discussie, die zo’n beetje voortkabbelde.
hoe ° Hoe kom ik hiervandaan bij het station? ° Hoe ver is het? ° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈
Hoe moet ik lopen? Hoe staat het met je studie. Schiet je al op? Hoe hard je ook loopt, die trein haal je niet. Hij gaat hoe langer hoe harder rijden. Hoe groter ze worden hoe meer ze gaan kosten. Hoe groter hoe mooier! Ik kom je hoe dan ook opzoeken. Ik heb ‘t voor elkaar gekregen maar vraag niet hoe! Of ik vandaag nog naar school ga? Hoezo? Hoezo, groot geworden?
« ± « « ± ± ± ± ± ± ± ± ±
U kunt lopen of met de bus gaan. Wat is de afstand tussen hier en het station? Ongeveer één kilometer. U loopt deze straat uit, links af en dan steeds rechtdoor. Dat gaat prima, ik ben bijna klaar. Al loop je nog zo hard, je mist je trein toch. Hij begint steeds harder te rijden. Naarmate ze groter worden gaan ze steeds meer kosten. ‘t Liefst zo groot mogelijk. Wat er ook gebeurt, ik kom bij je langs. ‘t Heeft heel wat moeite gekost! Waarom vraag je dat? Wat bedoel je daar precies mee?
Lemmatica H - 23 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de hoed/ -en ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ^
Ankie zet de zwarte hoed op (haar hoofd). « Ze doet de zijden shawl om (haar hals). De oude heer neemt beleefd zijn hoed af ../ « ..\ om zijn buurvrouw te groeten. Voor die prestatie neem ik diep mijn hoed af! ± Daar heb ik bewondering voor! (Chapeau! / Petje af!) Van mij krijg je een pluim op je hoed! ± Prima gedaan! Complimenten! Die twee politieke partijen spelen onder één hoedje. ± Ze werken samen, maar alleen om er zelf beter van te worden. Wat tover jij nu ineens weer uit je hoed? ± Waar kom jij nu weer onverwacht mee aanzetten? de hoed, de pet, de muts, de baret, de bontmuts, de helm, de balaclava: hoofddeksels.
de hoek/ -en ° Er is een ernstige ongeluk gebeurd op de hoek van de Turfmarkt en het Spui: ° Weet je dat Cor hier vlak om de hoek woont? ≈ Clara snijdt heel vaak hoeken af, met de auto. ≈ Ik werd aangereden en ik was bijna het hoekje om!
±
Twee auto’s zijn op elkaar geknald, precies op de kruising.
± « ±
In de eerste zijstraat, ‘t tweede huis. Slecht voor de banden, want ze neemt de stoeprand mee! Ik was er bijna geweest, ik ben echt aan de dood ontsnapt.
° Pas op dat je je niet aan de hoek van de tafelstoot.
±
Hij heeft van die gemene, scherpe punten.
° ≈ ≈ ≈ °
<>
± ± ± ±
Langs de zijwand staat een grote boekenkast. Er kan zó makkelijk iets naars gebeuren. Hij zegt soms de raarste dingen. Hij staat zijn mannetje, hij weet zich goed te verdedigen. Denk maar aan een taart: als je die eerst horizontaal en dan verticaal doormidden snijdt, krijg je 4 taartpunten.
« ± « ± ± « ± ±
Ik heb drie kinderen: een zoon en twee dochters. Aantal kinderen: 3. Het weegt precies een kilo. En hoe zwaar is dat kleine boekje? Nee, ik weet niet wat die kost. Dat is dan C 7, 75 meneer. Het aantal mensen is mij niet bekend. Er zullen heel wat mensen op het feest zijn.
±
Je hoeft maar weinig tandpasta te gebruiken.
±
Ik heb echt heel lang zitten werken.
±
Rijen en rijen, een enorme voorraad / een enorm aantal!
<>
..\ lenen kan ook, maar je moet het wel lezen. Dat is niet nodig, ze kan best lopen. Mijn zus moet weer zo nodig ver weg met vakantie. Dat weet ik al lang! Daar weet ik niks van. Dat had je me wel eens mogen vertellen!
De TV staat in de hoek bij het raam. Een ongeluk zit in een klein hoekje. Die man kan erg vreemd uit de hoek komen. Hij is nog jong maar hij laat zich niet in de hoek drukken. Als twee rechte lijnen elkaar snijden krijg je vier hoeken.
hoeveel/ ° Hoeveel kinderen hebt u? ° Hoeveel weegt dat boek? ° ° ° ≈
Weet jij hoeveel die broek kost? Ober, hoeveel krijgt u van me? Ik weet niet hoeveel mensen er komen. Er komen ik weet niet hoeveel mensen.
de hoeveelheid/de hoeveelheden ° Doe een kleine hoeveelheid tandpasta op je tandenborstel. ° Ik heb een enorme hoeveelheid tijd aan mijn huiswerk besteed. ° Hij had daar een hoeveelheid boeken staan! Onvoorstelbaar gewoon. hoeven/hoefde/gehoefd, gehoeven ° ° ≈ ≈
Je hoeft dat boek niet te kopen ../ Nellie hoeft niet met de bus te gaan. Naar Nepal met vakantie? Ik hoef niet zo nodig! Dat hoef je míj niet te vertellen!
± <>
± <>
Lemmatica H - 24 hoewel ° Hij fietst naar school, hoewel het hard waait. ° Ik vind haar erg slim .... hoewel?
± ± ±
Al is er veel wind, hij gaat toch op de fiets. Ofschoon het hard waait gaat hij toch fietsen. Bij nader inzien: ze doet soms vreselijk stom.
± ±
Wat is er met die mevrouw? Wat is er aan de hand?
±
Wat bedoel je daar mee? In welk opzicht fantastisch?
± ±
O, dag! Wat heb ik je lang niet gezien! Hoera, wat fijn!
hoezo ° ‘Zie je die mevrouw daar?’ ‘ Ja, hoezo?’ ° ‘Heb je even tijd voor me?’ ‘Ja, hoezo?’ ° ‘Ik vind dat een fantastische vrouw.’ ‘Hoezo, fantastisch?’ hoi! ° Hoi! Hoe gaat het met jou? ° Hoi, hoi, hoi, we gaan naar de speeltuin! het hok/de hokken ° De apen rennen door hun hok. ± In hun kooi staan een paar bomen om in te klimmen. ° Zet je fiets maar beneden in het hok. ± Daar heb ik een aparte bergruimte. ° Bij een kruiswoordpuzzel moet in elk leeg ± Er zitten ook een aantal zwarte vakjes in, daar komt dus hokje een letter komen. geen letter. ~ Af! In je hok! ± Doe wat ik zeg en gedraag je! ^ het hok, de kooi, de stal, de volière, de duiventil, de poezenmand, het nest, het hol: dierenverblijven. het hol(letje)/de holen (-s) ° Het konijn kruipt in zijn hol ../ ° Het boek gaat over een groep rovers die in hun hol allerlei slechte plannen maken. op een holletje ° Op een holletje ging ze naar de slager.
« ±
..\ dat het onder de grond heeft uitgegraven. Die schuilplaats ligt ergens verborgen in de bergen.
±
Ze liep nog vlug even naar de winkel om een biefstuk te halen.
hollen/holde/gehold
I
ze holt (naar de wc)
° Hanneke holt naar huis, ze moet naar de W.C. ° Ze is buiten adem, ze heeft het hele stuk naar huis gehóld. ° Toen ik die vechtpartij zag, ben ik gauw naar huis gehold.
<>
Als ze langzaam loopt, plast ze in haar broek. Dat hele eind gerénd? Dan zal ze zeker moe zijn. Ik ben vlug weggerend, je weet maar nooit ....../ Ik ben er als een haas vandoor gegaan .....
± ±
de hond/ -en ° De hond ligt onder tafel te kwispelstaarten. « Hij kijkt naar de poes die in haar mand ligt. ≈ Die twee leven als kat en hond. ± Ze hebben voortdurend ruzie. ^ honden, katten, kanaries, parkieten, cavia’s, hamsters, witte muizen: huisdieren in Nederland. het hondenhok/de -ken ° Er staat een groot hondenhok in de tuin ../
«
..\ maar de hond slaapt binnen, in de poezenmand.
Lemmatica H - 25 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
honderd/ -en ° ° ° ° ≈
Tien maal tien is honderd. Een periode van honderd jaar heet .. / Mijn grootvader is bijna honderd. Ik kan wel honderd redenen bedenken om .... Hij zat honderduit te vertellen over zijn vakantie.
± ± ± ± ± <>
≈ Alles loopt in het honderd.
± <>
10 x 10 = 100. ..\ een eeuw. Honderd jaar? Dat is heel erg oud! Er zijn heel veel redenen waarom ik ...... Zijn mond stond niet stil. Zijn vriendin zat stilletjes voor zich uit te staren. Alles gaat verkeerd. / Er komt niets van terecht. Toen we verleden jaar zo’n feest organiseerden, liep alles op rolletjes.
het honderdtal/ de honderdtallen ° Bij honderdtallen liggen de soldaten dood in de woestijn ° In 1345 is de 1 het duizendtal, de 3 het honderdtal en de 4 het tiental. ° Er stemde(n) wel een honderdtal aandeelhouders tegen, heel wat dus! ° In het stadion zat(en ) hooguit een honderdtal fans van Tsjechië, de rest was voor Holland.
± ± #
Honderden gesneuvelde soldaten liggen er in de woestijn. Dus het derde cijfer van rechts is het honderdtal: dat wijst de honderden aan. Ja, een fikse meerderheid!
#
Zo, dus echt een minderheid tegenover een verpletterende meerderheid.
#
Vroeger was een dambord net zo ingericht als een schaakbord: met 64 velden, dus 8 bij 8. ‘t Oude Poolse dambord met 100 velden is nu echter normaal. Een voetbalveld is in hoge mate zichzelf: het is een ‘één veld’ met twee speelhelften!
het honderdveld/ de honderdvelden • Een modern dambord is een voorbeeld van een honderdveld: 10 bij 10 velden,waar je het damspel op doet.
<>
de honger ° In grote delen van de wereld heerst nog altijd honger. ° Door de oorlogen en de droogte lijden de mensen daar honger ../ ° Is het eten bijna klaar, ik heb honger. ° Wat een heerlijke geuren komen er uit de keuken. Je zou er honger van krijgen. ~ Honger naar macht en ../ ≈ Ik heb honger als een paard / wolf.
± « ± ± ± « ± <>
≈ Honger maakt rauwe bonen zoet.
±
Door dat gebrek aan voedsel vallen er vele slachtoffers. ..\ en dorst. Er is voedsel noch water te krijgen. Heb je nu alweer trek? Je bent gewoon onverzadigbaar! Iedereen begint zijn maag te voelen. Het water loopt je gewoon in de mond! ..\ dorst naar kennis. Ik ben uitgehongerd! Ik heb absoluut geen trek. Als je lang niets te eten hebt gehad, vind je alles lekker!
hongerig/ -e ° Zo’n lange wandeling maakt hongerig. ° Met hongerige ogen kijken de arme kinderen naar al het lekkers in de etalage. ~ Zijn ogen gleden hongerig langs haar lichaam.
± ± ± <>
Daar krijg je honger van. Die chocola en die koekjes, wat zouden ze daar graag van eten! Begerig bekeek hij haar van top tot teen. Walgend keerde zij zich van hem af: wat een viezerik!
Lemmatica H - 26het hoofd/de hoofden ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Mensen hebben een hoofd en ../ Vader schudt zijn hoofd: Nee ../ Je moet bukken anders stoot je je hoofd. Wie zijn hoofd niet gebruikt moet z’n benen gebruiken. Gebruik je hoofd nu eens even. Ik moet nog een moeilijk artikel lezen maar ik kan mijn hoofd er niet bijhouden. Ik wil daar nu niet over praten, m’n hoofd staat er niet naar. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Wat denk je wel? Hoe haal je het in je hoofd? Ik heb er een zwaar hoofd in.
≈ Hij heeft dat gedicht uit zijn hoofd geleerd. ≈ Nu kent hij ‘t uit zijn hoofd. ≈ Je hebt een paar details over het hoofd gezien.
± # ± ± ± ± ± ± ± <>
± ± ± ± <>
≈ Al die problemen zijn hem boven het hoofd gegroeid.
± <>
≈ Ze weten niet hoe ze het hoofd boven water moeten houden. ≈ Ze hebben de moeilijkheden lang het hoofd geboden.
<>
± <>
° Wanneer kan ik het hoofd van de school spreken? ° De heer Klein staat aan het hoofd van die afdeling.
± ±
..\ dieren hebben een kop. ..\ hij vindt het geen goed idee. Je kunt er niet rechtop onderdoor. Als je niet nadenkt, moet je vaak twee of drie keer lopen. Denk na bij wat je doet. Ik zit er al een uur naar te kijken maar ik kan me niet concentreren. Ik heb wel wat anders aan m’n hoofd. Zoveel mensen, zoveel meningen. Hoe durf je in hemelsnaam zoiets te vragen? Ik heb er alle vertrouwen in. Ik ben bang dat het niet goed zal gaan. Hij heeft het in zijn hoofd zitten stampen. Hij kan ‘t opzeggen zonder in z’n boek te kijken. Een paar kleinigheden heb je niet opgemerkt. Ik zie altijd álles. mij ontgaat niets! Hij weet niet meer hoe hij ze de baas moet worden. ‘t Is knap zoals hij tot nu toe met die problemen heeft weten om te gaan. Als het zo doorgaat gaan ze failliet. Ze hebben ‘t lang weten te redden maar ../ ..\ nu leggen ze het hoofd in de schoot, ze geven het op. Het spreekuur van de directeur is van 12.00 tot 13.00 uur Hij heeft daar de leiding.
het hoofdbureau/de hoofdbureaus ° U moet naar het hoofdbureau van politie.
<>
Met zoiets ernstigs kun je niet terecht op een wijkbureau.
±
Ze dragen vaak prachtige doeken rond hun hoofd.
<>
..\ hoeft u niet bij iedere afdelingskassa in de rij te staan. Die centrale kassa is op de eerste etage, meneer.
de hoofddoek/ -en ° Veel Moslim-vrouwen dragen in Nederland een hoofddoek. de hoofdkassa/ -’s ° Als u al uw boodschappen bij de hoofdkassa betaalt ../
± de hoofdschakelaar/ -s ° Als je de hoofdschakelaar om- of afzet ../
# ±
..\ is het donker in het hele huis. Die belangrijkste schakelaar voor de elektriciteit zit in de meterkast in de gang.
± « ±
Iedere dag is er weer een ander hoofdgerecht. Het voorgerecht en het toetje zijn ook zalig. Dat is wel het belangrijkste programma-onderdeel. In het voorprogramma treedt een bandje op, dat pas begint.
de hoofdschotel/ -s ° Ze hebben in dat restaurant een heerlijke hoofdschotel. ° De hoofdschotel op het feestprogramma is het optreden van een beroemde band.
<>
Lemmatica H - 27 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
de hoofdstad/de hoofdsteden ° De hoofdstad van Nederland is Amsterdam.
«
Den Haag is de residentie, daar zit de regering.
<>
De mensen eten daar nauwelijks aardappels. Vroeger at men in Nederland voornamelijk aardappels, nu eten we ook veel rijst en pasta. Ze verkopen bijna geen andere artikelen.
hoofdzakelijk/ -e ° In Indonesië eet men hoofdzakelijk rijst.
± ° Ze verkopen daar hoofdzakelijk koffers en tassen.
±
hoog/hoge ° In Zwitserland zijn veel hoge bergen. ° In Utrecht staat de hoogste toren in ons land.
<>
± <>
° Naar die receptie moet ik helaas schoenen met hoge hakken aantrekken. ° De kat klimt hoog in de boom. ° De kat zet een hoge rug op tegen de hond. ° Het water staat erg hoog op het strand.
<>
± ± ± <>
° Ze was hard ziek, ze had hoge koorts.
± <>
° Ik kreeg me toch een hoge rekening van de garage!
± <>
~ Nu is het hoog tijd om weg te gaan. ~ Kom Michel, ‘t is de hoogste tijd. ~ Hoge schoenen zijn op het ogenblik weer hoog mode.
<>
± ± <>
~ Dat boek zal op zijn hoogst C 25,-- kosten.
± <>
~ ≈ ≈ ≈ ≈
‘t Zit me erg hoog dat je zo boos op me bent. Hoge bomen vangen veel wind. Ik doe het niet, of je nu hoog of laag springt. Hij beweert bij hoog en bij laag dat hij het niet gedaan heeft. Wij zaten al hoog en breed achter de koffie toen de anderen binnenkwamen. ≈ De studenten kijken hoog tegen die docent op.
± ± ± ± <>
± ± <>
≈ Die man heeft het hoog in zijn hoofd.
±
In Nederland zijn alleen maar een paar lage heuvels. Dat is de Domtoren: die rijst boven alles uit. De kleinste toren staat in het miniatuurstadje Madurodam. Je kunt je daar niet vertonen met die platte hakken. Hij klimt helemaal naar boven. Hij maakt z’n rug krom om de hond bang te maken. Het is duidelijk vloed. Bij eb staat het veel lager. Haar temperatuur was veel te hoog, 39,8° C! Gelukkig is de koorts nu gezakt. Ik moet toch veel betalen! De vorige keer viel hij erg mee, toen was hij juist laag! Haast je maar niet, we hebben nog alle tijd. Nu moet je ècht naar bed. Die zijn helemaal in. Over een poosje worden ze niet meer gedragen, dan zijn ze uit (de mode)/ passé. Dat kost het maximaal. Gelukkig, ik was bang dat het op z’n minst C 25,-- zou zijn. Ik heb daar erg veel moeite mee, ik moet er steeds aan denken. ‘Bijzondere’ mensen krijgen altijd veel aandacht. Wat je ook probeert, ik heb er geen zin in. Dat houdt hij bij alles wat hem lief is vol. We waren nog maar net thuis ....... We waren er veel vroeger dan de rest. Ze hebben veel respect voor hem. Er zijn ook leraren op wie ze neerkijken en met wie ze een loopje nemen. Hij verbeeldt zich heel wat.
het hooggebergte/ -n, -s ° Het hooggebergte begint bij ±1500 meter boven de zeespiegel.
<>
Een laagvlakte, zoals Nederland, ligt vaak onder die zeespiegel.
«
Weet je het zeker, echt niet meer?
hoogstens ° Dat koste je hoogstens 25 euro.
Lemmatica H- 28 de hoogte/ -n, -s ° Het vliegtuig vliegt op een hoogte van 14 km. ° De hoogte van het bedrag viel me tegen. ≈ Was jij daarvan op de hoogte?
± ± ± <>
≈ Ik kan van die man geen hoogte krijgen. ≈ Je doet zo uit de hoogte.
± ± <>
Het vliegt dus op een afstand van 14 km van de aarde. Ik schrok dat ik zoveel moest betalen. Was jou dat bekend? Nee, ik wist er niets van. Ik weet nog steeds niet wat ik aan hem heb. Je doet net of jij veel belangrijker bent dan ik. / Je kijktop me neer. Neem een voorbeeld aan je oom. Dat is een bekende Nederlander maar hij is toch heel gewoon gebleven.
de hoop/hope ° De patiënt gaat hard achteruit maar bij zijn familie bestaat nog altijd de hoop dat hij beter zal worden. ° Zij hebben de hoop op herstel opgegeven. ° We hebben onze hoop gevestigd op die nieuwe medicijnen: ../ ° Er is nog een sprankje hoop dat het goed afloopt.
± <>
± ≥ ± <>
° In de hoop dat het droog blijft, ga ik op de fiets naar school.
<>
±
Het geloof in zijn herstel geeft hun moed en kracht. Bij de artsen leeft echter de vrees dat hij het niet zal redden. Ze denken dat hij niet meer zal herstellen. ..\ misschien hebben die een gunstige uitwerking. Als alles meezit valt het héél, héél misschien nog mee. Een grote kans dat alles nog goed komt? Nou, nee hoor! Uit angst dat het gaat gieten, neem ik de tram. Ik gok er maar op dat ‘t droog blijft en pak de fiets.
de hoop/de hopen ° ° ° ° ° °
Er ligt een hoop bladeren in de tuin. Wat een hoop kranten liggen daar. Ik heb een hoop huiswerk vandaag. Goh, wat heb jij een hoop boeken! Dat betekent dus een hoop ellende. Wat is dat voor een hoopje ellende?
± ± <>
± ± ±
Dat is een aardige berg, zeg! Ja, een hele stapel. Gisteren had ik heel weinig. Ja, veel hè? Nou en of, een heleboel narigheid. Onze kat is in het water gevallen en klautert nu drijfnat en zielig op de kant.
... hoor! ° Als je ‘t niet lust, moet je ‘t zeggen, hoor! ° Of ik boos ben? Nee hoor, helemaal niet! ° Nou hoor! ../
« ± «
Ja hoor, dan zal ik ‘t eerlijk zeggen. Wees maar gerust, ik ben niet boos. ..\ hou op! Ik vind ‘t niet leuk meer!
° De yak is een rund met grote hoorns op zijn kop.
«
° De stier neemt de torero op de hoorns. ~ De hoorn van Afrika:
± ≥
~ Wil jij een hoorntje met ijs of ../ ≈ We moeten nu de koe bij de hoorns vatten.
«
Elanden hebben hebben een gewei, dat zijn ook een soort hoorns, maar dan in de vorm van een boomtak. Hij stormt op de man toe en tilt hem met zijn hoorns van de grond. het stuk Afrika aan de kust van de Golf van Aden en de Indische Oceaan met Djibouti en Somalië; dat heeft de vorm van een hoorn. ..\ een wafel? Als we de zaak gewoon op z’n beloop laten, gaat ‘t mis! Ja, we moeten spijkers met koppen slaan en hard aan het werk gaan. .. \ op het toestel leggen. Trouwens, andere blaasinstrumenten als hobo’s, fluiten, trompetten en klarinetten zijn ook goed te horen!
de hoorn/ -en, -s/de horen/ -s
° Na het telefoneren moet je de hoorn goed ../ ° In dat muziekstuk hebben de hoorns een belangrijke partij.
<>
± « ^
Lemmatica H - 29 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
hopen /hoopte/gehoopt
I & II ze hoopt het/dat .../op...
° We blijven hopen .....
± <>
° ° ° ≈ ≈ ≈
Ik hoop dat het morgen mooi weer is maar ../ Ze hopen nog steeds op bericht van hun zoon. ‘t Is te hopen dat er gauw een eind aan komt. Of ik slaag voor m’n examen? ‘t Is te hopen! Ik help het je hopen ........ Tegen beter weten in bleef ze hopen op een brief van haar zoon.
<> <>
± ± ± ±
We houden de moed er maar in ..... Soms zien we het niet meer zitten. ..\ ik ben bang dat het zal gieten. Ze beginnen te wanhopen nu ze zó lang niets gehoord hebben. Laat ‘t alsjeblieft gauw afgelopen zijn, ik vind er niks meer aan! Dat zou mooi zijn! Je moet er maar niet op rekenen ....... Ze bleef er naar verlangen ook al wist ze dat die nooit zou komen.
horen (1) /hoorde/gehoord
I & II ze hoort weer (iets)
° ° ° ° °
« « « ± ±
° ≈ ≈ ≈
^
Dove mensen kunnen niet horen. Ik hoor de regen tegen het raam kletteren. Hoor je die vogels zingen? Heb je al gehoord dat we gaan verhuizen? Heb je nog wel eens iets van je oude buren gehoord?
Blinde mensen kunnen niet zien. Ik zie de druppels langs de ruit glijden. Het is heerlijk om naar dat gefluit te luisteren. Ja, dat heb ik vernomen. Hebben ze geschreven of opgebeld of.... <> Nee, ze hebben ons helemaal uit ‘t oog verloren. Ja, ze laten vaak iets van zich horen. ± Ze nemen geregeld contact met ons op. <> Vaak is het in zo’n geval: Uit ‘t oog, uit ‘t hart. ‘t Is zo stil, je kan een speld horen vallen. ± Er is geen enkel geluid. Wie niet horen wil, moet voelen. ± Wie niet luistert (gehoorzaamt), krijgt klappen. Wat hoor je nou in dit stukje muziek? ± Het geluid van een stromende rivier, daar doet het me aan denken. ± Nou, ik maak er eerder een razende waterval van. ± En zij haalt er het gemodder van een koe in een sloot uit! ± En recensenten vinden het net het gekabbel van een beekje. horen, zien, ruiken, proeven, voelen / tasten: de vijf werkwoorden van perceptie of waarneming
horen (2) /hoorde/gehoord
I & II dat hoort zo
° ° ° ° ° °
± ± ± ± ± ±
Laat die mevrouw eerst instappen Ronny, dat hoort zo. Niet met je vingers eten, dat hoort niet! Dat hoor je te weten . Hoort dit schoteltje wel bij dit kopje? Al die mensen horen bij elkaar. Hij wil er zo graag bij horen.
±
Zo zijn de regels. Dat staat niet netjes! Dat moet je geleerd hebben. Ik geloof niet dat het erbij past. Zij zijn samen een dagje uit. Hij wil zo graag deel uitmaken van de groep maar ../ ..\ hij valt helemaal uit de toon / staat er helemaal buiten. Dat moet gewoon.
± ±
Heel in de verte, aan de einder / kim. Hij moet eens wat verder gaan kijken in de wereld.
±
Van links naar rechts, liggend dus. 12 verticaal.
<>
° Dat háár en zo’n petje, dat hóórt er nu eenmaal bij. de horizon/de horizonnen/horizonten ° Aan de horizon zie je een kerktoren. ° ‘t Wordt tijd dat hij z’n horizon verruimt. horizontaal/horizontale ° Trek een horizontale lijn. ° Ik ben bijna klaar met die puzzel, alleen 5 horizontaal nog en .... ° Ik ben moe, ik ga horizontaal. ° Zorg je wel dat die boekenplank goed horizontaal komt?
<>
± ± <>
Ga je nu al naar bed? Ja hoor, hij komt mooi waterpas te liggen. Ik zal je heus niet met een schuine plank opzadelen.
Lemmatica H- 30 het horloge/de horloges ° Ik heb geen horloge om, weet jíj hoe laat ‘t is?
± ±
Ik heb m’n klokje vergeten. Is het al twaalf uur? Sorry, ik heb ook geen tijd bij me, maar ik hoorde de kerkklok net twaalf slaan. ^ het horloge, de klok, de wekker, de stopwatch, de torenklok: uurwerken. de hotdog/ -s ° Neem jij een hotdog? Jij liever dan ik!
±
Ik vind zo’n broodje met een warm worstje ertussen wel lekker.
° Ze overnachten onderweg één nacht in een drie-sterren hotel. ° Zeg hé, ‘t is hier geen hotel!
<>
De andere nachten slapen ze in een tent.
houden/hield/ge-, behouden
II
die houdt het (niet)
° Mag ik de hond houden of ../ ° Mag ik die krant houden? ° Behalve koeien houdt die boer ook schapen, kippen en een paar geiten. ≈ Ze heeft hem met zijn hele hebben en houden op straat gezet. ° Bij mist moeten de automobilisten extra afstand houden. ° Hij moet van de dokter een paar dagen het bed houden. ° Je moet moed houden dat het straks beter gaat. ° Willen jullie nu eindelijk je mond houden? ° In Nederland houdt het verkeer rechts. ° Je kunt er van op aan dat hij woord houdt. ° Ik kom je wel gezelschap houden. ° Wil je een tientje aan me te goed houden, ik heb nu niet genoeg geld bij me. ° Houd je er rekening mee dat ik volgende week met vakantie ben? ° Je moet ook met ándere mensen rekening houden. ° Waarom houd je dat glas steeds in je hand? ° De politie moet het publiek op een afstand houden. ° Waarom houden jullie die jongen erbuiten? ° Ze lijken zoveel op elkaar, kun jij ze uit elkaar houden? ° Het lukte niet om de discussie aan de gang te houden: ../
<>
..\ moet ik hem naar het asiel brengen? Nee, je moet hem wel teruggeven, ik wil hem wel terug hebben. En dan heeft hij ook nog twee paarden en een stel konijnen.
het hotel/de hotels
«
Zo laat je je kamer toch niet achter! Er is hier geen kamermeisje, die alles achter je gat opruimt! ^ het hotel, het motel, de vakantiebungalow, de caravan, de tent, de jeugdherberg: vakantieverblijven.
<>
± ± <>
± ± <>
± ± ± <> <>
±
Goed dat je het zegt, ik zal er aan denken!
<>
Jij denkt alleen maar aan jezelf! Zet het toch neer! Het is gevaarlijk om ze in de buurt te laten komen. Laat hem toch meedoen! Ja, ik weet wel wie wie is. .. \ er waren niet genoeg mensen die iets wilden zeggen. De voorzitter maakte er toen maar een eind aan. Bij alles wat je doet of laat moet je daar aan denken.
<> <> <>
± ≥ <>
° Jullie moeten goed voor ogen houden dat je gezondheid vóór alles gaat. ° Denk er om dat we je in de gaten houden. ° Op 1 april houden we elkaar voor de gek.
± ± ± <>
≈ Laten we het er maar op houden, dat het per ongeluk was. ≈ Ze hebben nog lang het hoofd boven water kunnen houden. ≈ Die docent houdt zijn leerlingen goed onder de duim.
± ± <>
± <>
≈ Iedereen houdt hem de hand boven het hoofd.
± <>
≈ Houden zo, Dirk-Jan!
Ze heeft hem met al zijn bezittingen weggestuurd. Het is dan heel gevaarlijk om dicht op elkaar te rijden. Het is zaak om voldoende afstand te bewaren. Zou ik ook wel willen: lekker in bed blijven! Als je de moed verliest, wordt het alleen maar erger. Ik hoop dat jullie een poosje willen zwijgen. In Frankrijk rijdt iedereen ook rechts. Hij doet altijd wat hij zegt. Of heb je liever dat ik je alleen laat? Je krijgt het de volgende week van me.
±
We letten goed op je! We nemen elkaar in de maling. Als je die grappen serieus (op)neemt, ben je die hele dag boos. Laten we daar maar van uitgaan. Met heel veel moeite konden ze het redden. Maar nu zijn ze toch failliet. Hij heeft de wind eronder, ze doen precies wat hij zegt. Hij heeft ook collega’s, die geen orde kunnen houden. Begrijp jij waarom iedereen hem in bescherming neemt? Ik niet. Ik trek m’n handen van hem af. Hij kan barsten! ‘t Gaat goed zoals je het nu aanpakt! Dus ga er mee door.
Lemmatica H - 31 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
houden/hield/ge-, behouden, vervolg
° Zijn verdriet is heel groot maar hij houdt zich goed.
± <>
° Er stond een groep mensen druk te praten maar ik heb me op een afstand gehouden. ° Ze hebben zich aan hun belofte gehouden. ° Als iedereen zich aan de verkeersregels houdt gebeuren er veel minder ongelukken. ≈ Hij hield zich van de domme. ≈ Houd je erbuiten, Cock!
± ± <>
<>
± <>
° Vroeger hielden ze zielsveel van elkaar. ° Kinderen houden van rood. ° Houd jij van chocola?
<>
± ± <>
° Ik houd van voetbal op de TV.
± <>
Tot nu toe weet hij overeind te blijven. Als ik in zijn schoenen stond was ik al lang ingestort. Ik ben uit de buurt gebleven. Ze hebben gedaan wat ze beloofd hadden. Steeds meer mensen lappen die regels aan hun laars. Hij deed of hij er alles van af wist. Bemoei je er niet mee! Jij steekt ‘t liefst overal je neus in! Nu haten ze elkaar. Dat vinden ze een mooie kleur. Ja, nou en of, dat vind ik heerlijk. Ik helemaal niet, ik lust ‘t niet. Daar kijk ik graag naar. Boksen, daar heb ik een hekel aan!
de houding/ -en ° Als je zo lang in diezelfde houding zit ../ ° De soldaten sprongen in de houding ../ ~ Jouw houding in de klas bevalt me niet.
« ± ±
.. \ krijg je pijn in je nek en je rug. Ga eens verzitten! .. \ toen de sergeant riep: ’Geef ... acht!!!’ Ik erger me aan je manier van doen.
^
eikenhout, beukenhout, notenhout, grenenhout .........
«
Dan kan ik de open haard aansteken. .. \ en dan een paar flinke blokken. Het is een waardevol mens. Hoe kun je dat zeggen? Ik vind het een waardeloze vent. Ik begrijp er helemaal niets van. Mij is ‘t helemaal duidelijk. Dan hebben we niets te eten.
het hout/de houten ° Het hout van die bomen is goed om meubels van te maken. ° Wil je wat hout hakken ? ° Eerst wat papier, dan wat dunne houtjes ../ ~ Die man is uit het goede hout gesneden.
<>
± <>
~ Ik snap er geen hout van.
± <>
~ Ik moet boodschappen doen anders moeten we vanavond op een houtje bijten. ≈ Dat gaat van dik hout zaagt men planken!
± ± <>
≈ Waarom doe je dat nou op je eigen houtje?
<>
Daar is geen woord Frans bij! Die wordt met fluwelen handschoentjes aangepakt. Bespreek het toch eerst eens met een ander.
houten ° In die oude stad staan nog veel houten huizen. ° Mooi hè, dat houten speelgoed.
<>
± <>
~ Wat is dat een houten klaas!
± <>
Die staan vaak tussen de nieuwere stenen huizen in. Zo’n treintje van hout gaat jaren mee. Een plastic autootje is direct kapot. Hemel, wat een stijve hark! Toe zeg, of je zelf zo’n vlotte kerel bent!
Lemmatica H- 32 de huid/ -en ° Je moet je huid goed beschermen tegen de felle zon.
±
~ De krokodil eet de vogel met huid en haar op. ~ Een goede acteur kruipt in de huid van de persoon die hij speelt. ~ Hij heeft zijn huid duur verkocht. ~ Iedereen probeerde zijn huid te redden. ≈ Je moet de huid niet verkopen voor de beer geschoten is. ≈ Jullie zitten die arme jongen altijd op zijn huid.
± ± ± ± ± <>
±
Een mooi bruin velletje is wel leuk maar je moet erg oppassen dat je geen huidkanker krijgt. Hij laat niets van het arme dier over. Hij leeft zich helemaal in zijn rol in. Hij heeft zich tot ‘t uiterste verdedigd. Lang niet iedereen slaagde erin te ontkomen. Wacht nou eerst maar eens af of het inderdaad allemaal zo gunstig afloopt. Laat hem toch eens met rust. Waarom hebben jullie toch altijd kritiek op hem?
huidig/ -e <>
Misschien in de toekomstige?
<>
±
Vroeger vond men het heel gewoon, maar ../ ..\ tegenwoordig?
° Discriminatie op grond van ras, sekse, godsdienst of huidskleur is verboden. ° Is het belangrijk welke huidskleur ze heeft?
≥
Wit, zwart, geel of rood, ieder mens is gelijk.
±
Doet het er toe of ze blank of zwart is?
huilen/huilde/gehuild
I (& II) het meisje huilde (hete tranen)
° Het kind huilt omdat ‘t z’n moeder niet ziet. ° De baby huilt omdat hij honger heeft. ° ‘Mannen huilen niet!’, zegt Opa tegen zijn kleinzoon die gevallen is. ° Als ik uien snijd, moet ik altijd huilen.
±
° In de huidige wetgeving komt dat onderwerp niet aan de orde. ° Je kunt je niet voorstellen dat die dingen in de huidige tijd nog gebeuren. de huidskleur/ -en
±
‘Mama, waar ben je nou?’, snikt het. Als hij gedronken heeft, lacht hij weer. ‘Flinke jongens laten geen traan!’
±
Dan lopen de tranen langs mijn wangen.
± ± ± ± ± ± ± ± ±
Hij heeft een grote woning. Dan verlaten ze de school. Bij iedereen komt er één in de bus. De Nederlandse koninklijke familie. Ze was nog niet binnen of ze zei wat er aan de hand was. Hij komt uit een protestants gezin. Hij is er volkomen op zijn gemak. Elke familie heeft wel iets om zich zorgen over te maken. Hollandse kneuterigheid: je hebt je huis, je erf en de dieren waar je voor zorgt. Dat is te overzien.
±
Het is eigenlijk een tentoonstelling van winkels en bedrijven die hun nieuwste snufjes laten zien.
<>
het huis/de huizen ° ° ° ~ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
De dokter woont in een groot huis. Om 3 uur gaan de cursisten naar huis. Dat krantje wordt huis aan huis bezorgd. Het Huis van Oranje. ‘Ik heb een baan’, viel ze met de deur in huis. Van huis uit is hij protestants. Hij voelt zich bij de buren kind aan huis. Elk huisje heeft zijn kruisje. Huisje, boompje, beestje.
de huishoudbeurs/ -en ° Op de huishoudbeurs zijn allerlei nieuwe apparaten te bewonderen.
Lemmatica H - 33 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II, III = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact.;/context. open plaats plus synt. /cont. complement
huishoudelijk/ -e ° Heb jij ook zo’n hekel aan huishoudelijk werk?
^
Dat wassen en strijken, stofzuigen en ramen zemen kan me gestolen worden. ° ‘Ik ben niet huishoudelijk van aard’, zegt hij ../ « .. \ en laat zijn vrouw alle schoonmaakklusjes doen. ^ wassen, strijken, stofzuigen, stoffen, poetsen, boenen, bedden opmaken, koken enz.: huishoudelijke taken. het huishouden/de huishoudens ° Tegenwoordig vraagt het huishouden veel minder tijd dan vroeger. ° Op moederdag doen vader en de kinderen het huishouden. ° Het is daar een huishouden van Jan Steen.
±
Door alle apparaten is het huis veel eerder schoon.
<>
Moeder mag de hele dag doen waar ze zin in heeft.
±
Het is er net zo’n rommeltje als op de schilderijen van de schilder Jan Steen. Bij ons thuis loopt alles op rolletjes en is het akelig netjes.
<>
huishouden/hield huis/heeft huisgehouden ° Door de werkloosheid van haar man heeft ze zuinig leren huishouden. ~ De storm heeft de afgelopen nacht vreselijk huisgehouden.
±
Ze kan met weinig geld toch het huishouden draaiende houden.
±
Hij is danig te keer gegaan en heeft grote schade aangericht.
<>
.. \ werkt buitenshuis. Modern toch?
±
Om voor het huis en hun man en kinderen te zorgen is voor hen het mooiste dat er bestaat.
° We hebben een heleboel huiswerk vandaag.
±
We moeten thuis een les afmaken én een hoofdstuk leren.
de hulp/ -en
(>>>helpen)
° Heb je hulp nodig of ../ ° Toen zij ziek was kwamen veel mensen haar te hulp.
<>
de huisman/de huismannen ° Ik ben de huisman en mijn vrouw ../ de huisvrouw/ -en ° Sommige vrouwen vinden het heerlijk om ‘alleen maar’ huisvrouw te zijn. het huiswerk
±
..\ kun je het alleen? Kan ik je soms helpen? Ze was heel dankbaar voor al die hulp. Stel je toch voor dat niemand dan een hand uitsteekt! Ze helpen voor zover dat mogelijk is.
±
Wie wil mij eens in de week een morgen komen helpen?
#
Iedereen moest er smakelijk om lachen. Dat verhaal in de krant was niet om te lachen, dat was bloedserieus!
± « <>
° De mensen van de ambulance verlenen de eerste hulp aan de slachtoffers. ° Ik zoek een (huishoudelijke) hulp voor een halve dag in de week. humoristisch/ -e ° John deed een humoristisch verhaal over zijn avonturen in Nederland.
<>
hun ° De leerlingen zitten in de klas. De leraar geeft geeft hun een boek.
±
Hij geeft ook een atlas aan hen.
Lemmatica H - 34 hun ° Ze trekken hun kamerjas aan. ° Dat zijn hun boeken. ° Zij hebben onze sleutel en wij de hunne.
± ± ±
Hij trekt de zijne aan en zij de hare. Die boeken zijn hun eigendom. Wij hebben die van hen.
huren/huurde/gehuurd
II
we huren een huisje
° Af en toe een auto huren is goedkoper dan ../ ° Huren jullie dit huis?
<>
..\ een auto bezitten. Nee, we hebben het gekocht. Ja, voor C 800,-- in de maand. Ze zijn voor een dag of een week te huur.
° Op veel stations van de N.S. kun je fietsen huren.
<>
± ±
de hut/de hutten ° Hoog in de bergen staat hier en daar een hut.
±
° Toen ik klein was, heb ik eens een hut in een boom gebouwd.
±
Je weet wel, zo’n klein, eenvoudig huisje waar bergbeklimmers kunnen overnachten. Met wat planken en oude lappen had ik toen een eigen huisje. .
de huur/de huren ° Het is een mooie flat maar de huur is me veel te hoog: C 158,--!!!
±
En dan gaan de huurprijzen nog ieder jaar omhoog! En op huursubsidie hoef ik ook niet te rekenen.
± « ±
Ze zijn dus 25 jaar getrouwd. De mijne zijn 25 jaar geleden gescheiden. Ze hebben drie kinderen gekregen.
±
±
Ze zijn gelukkig getrouwd. Heerlijk. Tegenwoordig lopen veel huwelijken uit op een scheiding: ongelukkig dus! Ze is met een rijke man getrouwd.
±
Zodra ze getrouwd zijn gaan ze op reis, naar Rome.
het huwelijk/ -en ° Mijn ouders zijn 25 jaar geleden in het huwelijk getreden. ° Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren: mijn twee zusters en ik. ° Ze hebben een gelukkig huwelijk.
<>
° Ze heeft een goed huwelijk gedaan. de huwelijksreis/de huwelijksreizen ° Ze gaan hun huwelijksreis naar Rome maken.