D LEMMATICA D 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
De D van Dirk ° dag. ° dec. ° derg. ° d.i. ° dra. / drs. / dr. ° d.w.z.
± ± ± ± ± ±
dagelijks december dergelijk(e) dit/dat is doctoranda / doctorandus / doctor dat wil zeggen
de daalder/de -s ° °
Voor een daalder koop je tegenwoordig niet veel. Vroeger was de daalder één munt.
≈ ‘Op de markt is je gulden een daalder waard!’, zeiden ze vroeger. ≈ De eerste klap is een daalder waard.
± Nee, wat was dat nou helemaal, ƒ 1, 50 (een gulden vijftig)? « Nu bestaat die munt niet meer, de rijksdaalder (riks) was ƒ 2 ,50, dus ruim een euro, waard. ± Iets waar ze in de winkel ƒ 1,50 voor vroegen, kocht je op de markt voor een gulden. <> Je kunt beter eerst de kat uit de boom kijken. ± Je moet zelf het initiatief nemen, anders verlies je het spel / / anders raak je de controle kwijt.
daar (er)
± ginds daarginds aldaar op die plaats
° ° ° ° °
« O, woon jij in dát huis? Ik wist helemaal niet waar je woonde. > ..\ naar hier is het maar een klein eindje. ± Dat land hoop ik nog eens te bezoeken. ± Hij komt de straat al in. <> Hier beneden zie je lang zo veel niet.
~ ~ ~ ~ ≈ ≈ ≈ ≈
Dáár, op die hoek, woon ik. Moet je uit Leiden komen? Van daar ../ Rusland? Dáár ben ik helaas nooit geweest. Daar komt de brandweer! Zij woont op de dertiende etage! Daar boven heb je me toch een mooi uitzicht! Iedereen klaar? Vooruit, daar gaan we. Weersverwachting: Hier en daar een bui. Wat doe je dáár nou? Kijk ‘ns, wie we dáár hebben: Gesien en Jan! Jou een tientje lenen? Ik ben daar gek! Daar héb je ‘t al! Nou ben je te laat! Het is mooie muziek, daar niet van, maar ik wil nu even stilte. Heb je de trein gemist? O, van dáár dat je te laat bent!
± ± « « ± ± ± ±
We gaan beginnen. / We gaan op weg. Ook zal op sommige plaatsen de zon doorbreken. Ik maak een tekening voor mijn moeder. Dàt is een verrassing! Die hebben we járen niet gezien! Ik zal wel wijzer zijn! Zie je nou wel? Ik had je nog zó gewaarschuwd! Het ligt niet aan de muziek, hoor, maar aan mij, ik ben zó moe. Dát is de oorzaak!
daar
± aangezien omdat doordat
°
± Aangezien de toneelspeler voorlopig niet beter zal zijn, wordt er een vervanger voor hem gezocht.
De voorstelling gaat niet door, daar de acteur, die de hoofdrol speelt, ziek is.
daarboven °
In de zitkamer is een open haard, daarboven hangt een groot familieportret.
± Dat is een mooie plek, zo boven die haard.
daarna ° °
Ik moet tot één uur werken, daarna ben ik vrij. Zij is eerst aan de beurt, daarna kom jij.
± Na enen hoef ik niet te werken., dan heb ik de tijd voor mezelf. ± Jij bent na haar aan de beurt.
daarom ° Sinds dat ongeluk kan ze niet goed zien: daarom draagt ze nu een bril. (.) Toen ik vroeg waarom hij dat deed, ../ ≈ Daarom is geen reden. (‘... en als je van de trap afvalt, dan ben je gauw beneden’ wordt er in de kindertaal vaak aan geplakt.)
± Ze draagt een bril omdat ze niet goed kan zien. « ..\ was zijn enige antwoord: ’Nou, dáárom!’ ± Ik wil écht weten waarom je dat gedaan hebt.
daarvóór
± vóór die tijd/plaats
° °
Net als de vorige week en de weken daarvóór gaat zij naar de bioscoop. ± Drie en vier weken geleden was ze er ook al. In de zwarte auto zit de koningin. In de grijze daarvóór de ± De burgemeester zit in de auto, die voor de zwarte rijdt. burgemeester.
daarvoor ° °
LEMMATICA D 2 ± in ruil voor, om dat te bereiken
Je mag gerust een vraag stellen; daarvoor hoef je je niet te schamen. ± Je hoeft je toch niet te generen als je even iets niet snapt? Wat ‘n heerlijk eten; daarvoor heb je zeker uren in de keuken gestaan? ± Het heeft je vast uren gekost om dit gerecht klaar te maken!
dag! ° ° ≈ ~
Dag allemaal! Tot morgen! Zeg eens netjes dag tegen die mevrouw!. Als je je fiets niet op slot zet, zeg dan maar dag met je handje! Toen hij vroeg of ze mee ging naar de film, was haar enige antwoord: ’Ja, dàg!’ ^ dag!, groetjes!, tot ziens!, doei!, aju!, tot gauw!, nou, de mazzel, hè!
± ± ± ±
Tot ziens! We zien je morgen weer, hè? Je bent nu zo groot, je moet de mensen groeten! Dan kun je er op rekenen dat je hem kwijt bent. ‘Hoe haal je ‘t in je hoofd?’ (Je denkt toch niet dat ik met jóu naar de bios ga?) ....... afscheidswoorden onder vrienden.
de dag/ -en ° ° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ^
Welke dag is het vandaag? Wat zijn de dagen van de week?
± De datum is 8 mei 1997. ^ Zondag, maandag, dinsdag, woensdag,donderdag,vrijdag en zaterdag. <> Hier in Nederland duren ‘s zomers de dagen lang ../ ..\ en de nachten kort. ‘Weer een dag voorbij’, zucht de patiënt, ‘hoe lang nog?’ ≥ De zon gaat op .. de zon gaat onder.. wéér is een dag voorbij! Op een (goede) dag ontmoet hij het meisje van zijn dromen. ± Eens zal hij haar tegenkomen. Op zekere dag zei hij iedereen gedag en vertrok naar het buitenland. ± Op een bepaald moment nam hij afscheid van zijn familie en vrienden en verdween. <> Zo’n uurtje zwemmen, heerlijk! En ‘t breekt je dag, uiteindelijk! Ja, anders duren de dagen zolang, hè. Er komt geen eind aan! De cursisten zijn dag en nacht in touw om het feest te organiseren. ± Ze zijn voortdurend aan het werk. Eén dezer dagen zal ik haar opbellen. ± Ik zal het echt vandaag of morgen doen. Op zijn oude dag zet hij de bloemetjes buiten! ± Hij is wel oud, maar hij geniet nog van het leven. Ik heb vandaag m’n dag niet! ± Alles wat ik vandaag doe, gaat verkeerd. Echt een pechdag. Eindelijk brak de grote dag aan ../ « ..\ waarop we ons diploma kregen. Wat een feest! dag, nacht, morgen/ochtend, middag en avond zijn de delen van een etmaal.
het dagblad/de -en ° Het Haarlems Dagblad is ../ ± ..\ de krant voor Haarlem en omstreken. ° Een dagblad komt iedere dag ../ « ..\ en een weekblad wordt eens per week bezorgd. ^ krant of dagblad, avond en ochtendblad, weekblad, maandblad, kwartaalblad, allemaal nieuws en opiniebladen of tijdschriften, periodieken, soms zelfs boulevard en sensatiebladen dagelijks/-e ° ° ° °
Toen ik ziek was, kwam de dokter dagelijks. De files in de spits, dat is een dagelijks weerkerend probleem. Ze heeft het veel te druk met de dagelijkse dingen als koken, wassen en strijken ../ Hij heeft te weinig geld om in de dagelijkse behoeften van zijn gezin te voorzien.
± Wat zeg je, iedere dag? Dan was je knap ziek! ± Iedere dag zitten automobilisten vast in het spitsverkeer. <> ..\ om ook nog bijzondere dingen te doen. ± De meest elementaire dingen kan hij niet betalen: eten, kleding, een huis, de dokter ....
het dak/de -en ° ° ~ ~
Door de storm is ‘t dak van ‘t huis gewaaid. Het open dak van de nieuwe auto bleek te lekken. Dat is een huis met een gouden dak. Het is een probleem om alle vluchtelingen onder dak te brengen.
≥ Op de zolder is het nu kletsnat van de regen. ≥ De eigenaar voelde druppels in z’n nek en werd woedend. ± Er rust een torenhoge hypotheek op. <> Een groot aantal moet onder de blote hemel slapen.
~ We moeten zorgen dat die mensen een dak boven hun hoofd hebben. ± Vóór de winter moeten ze onder dak zijn. ~ Het Himalaya gebergte wordt ook wel het dak van de wereld ± Het is dan ook het hoogste gebied op aarde. genoemd. ≈ Die vraag valt me wel rauw op m’n dak. ± Ik had dat helemaal niet verwacht. ≈ Bij het optreden van Michael Jackson ging ‘t publiek helemaal ± Iedereen was dol enthousiast. <> uit zijn dak. Dat is leuker dan dat niemand reageert. ≈ Je kunt het dak op! ± Mij niet gezien!/Je zoekt ‘t zelf maar uit! ≈ Je zult ‘t zien: ik krijg dat op m’n dak. ± Daar krijg ik de schuld van.
^ Soorten daken: plat dak, schuin dak (van gebouwen), open dak (van personenauto’s)
LEMMATICA D 3 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het dal/de -en °
Waar heb je het mooiste uitzicht op het dal?
<>
° We wandelen door het dal van de rivier. ≈ Hij is door een diep dal gegaan, maar .. / ≈ ..\ nu klimt hij weer langzaam uit het dal.
± ± ± ±
Op het topje van de berg: ../ ..\ daar zie de vallei heel mooi liggen. We lopen urenlang vlak langs het water, tussen de oevers. Hij heeft een zware tijd achter de rug maar .. / ..\ hij krabbelt weer aardig op.
dalen/daalde/gedaald (zijn)
I
de prijzen dalen
° °
« ..\ voor het tenslotte kan landen. <> Maar in de winkel stijgt hij steeds maar. De laatste maand is de koffie wel een gulden per pak duurder geworden. ± Het wordt langzamerhand kouder. « ..\ er dreigt een economische recessie. >>> depressie
Eerst moet ‘t vliegtuig een heel stuk dalen../ De koffieprijs daalt op de wereldmarkt.
° De temperatuur zal de komende week geleidelijk dalen. ~ De conjunctuur daalt zo snel ../ het dambord/ de -en ° °
Op het dambord staan nog maar 8 stenen ../ Een dambord is anders dan een schaakbord.
≥ .. \ 4 witte en 4 zwarte, het spel is bijna afgelopen. ≥ Ze kunnen wel even groot zijn maar een schaakbord heeft 64 velden en een dambord heeft er 100.
de dame/-s ° ° °
‘Gaat uw gang, mevrouw, dames gaan voor!’ Dames .. / Mijn buurvrouw is een echte dame: ../
~ “Nee dame, zo gaat dat niet”,../
<>
De heren komen daarna aan de beurt. « ..\ en heren, mag ik even uw aandacht? ≥ ..\ altijd goed gekleed, net naar de kapper geweest en een vriendelijk woord voor iedereen. <> Een eindje verderop woont een vrouw die af en toe tekeer gaat als een viswijf: die kan me toch schelden! « ..\ zei de conducteur tegen het meisje dat geen kaartje had.
dan ° ° ° ° ≈
Eerst kijkt vader boos, dan lacht hij ook. Nog een half uurtje, dan ben ik vrij. Ben je vanavond thuis? Dan kom ik langs. Als je me durft te slaan, dan vermoord ik je, roep t Anja ../ Geen zin om mee te gaan. Nou, dan niet!
≈ ≈ ° ° ° ° °
Hij moet hoe dan ook slagen voor z’n examen. Morgen zal het nu en dan regenen. Mijn broer is drie jaar ouder dan ik:../ Ik drink liever thee dan koffie. Op zaterdag komen er meer mensen dan op zondag. Liam, zo’n schommelstoel is gevaarlijk voor kleine jongetjes! Quinn, je kan best in deze spin klimmen!
± ± ± # # ± ± ± ≥ ± ± « «
Even later schatert hij het uit. Op dat moment begint het weekend. In dat geval zie je me verschijnen. ..\ en ja hoor, als Piet haar slaat, wordt dat zijn dood. Ga ik toch gewoon alleen! Graag of niet, hoor! In ieder geval moet hij zijn diploma halen. Maar de zon zal ook af en toe schijnen, tussen de buien door . ..\ ik ben twintig, hij is drieëntwintig. Ik geef de voorkeur aan thee boven koffie. Op zondag komen er niet zoveel mensen als op zaterdag. Zie je wel? Ga dan toch ook weg, jongen! Toe dan!
de dancing/-s ° Een dancing? Wat een ouderwets woord! ± Dat heet toch een disco(theek)? ^ dancing, disco, café, bar, kroeg, bioscoop, theater, concertgebouw.... allemaal uitgaansgelegenheden. de dank/° ° ° ° ≈ ≈
Je hebt me enorm geholpen, mijn dank is dan ook groot! Hartelijk dank voor je hulp! O, geen dank, hoor. Op de vergadering werd zijn voorstel in dank aangenomen. Voor die ellende zijn we, god(e) zij dank // Goddank, gespaard gebleven. Ik vind dat boek oervervelend, maar ik moet het tegen wil en dank toch doorworstelen. ≈ Ze heeft zich tot en met uitgesloofd voor haar buren, maar ze kreeg stank voor dank. ≈ Toen de leraar nogal wat kritiek had op het gedrag van de leerlingen, namen ze hem dat niet in dank af. >>> dankzij & ondanks
± ± ± ± ± <>
Ik ben je erg dankbaar en ik zal het niet licht vergeten. Heel erg bedankt! Graag gedaan! Men was blij met zijn idee en bedankte hem ervoor. Gelukkig is ons dat bespaard. Wat raar, ik heb ‘t met veel plezier gelezen!
± In plaats van een bedankje kreeg ze nog verwijten naar haar hoofd! ± Ze waren er niet blij mee, ze namen het hem zelfs kwalijk: ‘Wat leren we hier nou van? Alleen hoe het niet moet!’
LEMMATICA D 4 dankbaar ° De slachtoffers van de brand waren dankbaar voor de hulp die ze van alle kanten kregen. ~ De ‘thuiszorg’ wordt niet goed betaald, maar het is wel dankbaar werk. ° Moet ik soms ‘dankbaar zijn dat ik dit doen mag’?
# Ze wilden graag iets terug doen, maar waren daar niet toe in staat. ± De ‘cliënten’ laten merken dat ze je werk waarderen. <> Nee, ‘t is je plicht, maar ‘t geeft je toch wel veel voldoening? ± Moet ik deze opdracht misschien als een eer beschouwen?
danken/dankte/gedankt
II & III ik dank u (voor uw aandacht)
° ° ° (.) ° (.)
± Bedankt dat u naar me hebt willen luisteren. <> Ja graag, ik lust nog wel een glas. <> Alstublieft, ik hoop dat het naar uw zin is. « Niets te danken, hoor! // Geen dank! // Graag gedaan! ± ..\ maar vooral dankzij je ijver ben je zover gekomen. « Ja, dank je de koekoek! Wil je me soms dronken voeren?
Ik dank u voor uw aandacht. Nee dank je, voor mij geen wijn meer! Is dat voor mij? Dank u wel! Dank // Bedankt voor de moeite! Je hebt je succes te danken aan je talent en aan je grote inzet ../ Je bent zo vrolijk! Wil je nòg een karafje wijn?
dankzij °
Dankzij het mooie weer is de vakantie een groot succes geworden.
<>
Ondanks de hitte hebben we toch veel gewandeld. ± Doordat het zo warm was, konden we heerlijk zwemmen.
dansen/danste/gedanst
I & II zij dansen (een polka)
°
≈ Je kunt wel dansen, al is ‘t niet met de bruid
± Eerst doen ze de tango, dan de rumba en tenslotte de paso doble. ± Hij sprong een gat in de lucht. ± Als de ’meester’ er niet is, maken de ‘leerlingen’ er een dolle boel van. ± Ze wil dat iedereen doet wat zij zegt. ± Zo dom, dat valt met geen pen te beschrijven! ± Dan komt er toch een heibel!/ Dan is Leiden in last./ Dan breekt de hel los./ Dan zwaait er wat! >>> de bruid
da’s
>>> dat + is
Ze dansen op de muziek van een Zuid-Amerikaanse band.
° Hij danste van vreugde toen hij voor zijn rijexamen geslaagd was. ≈ Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. ≈ Iedereen moet altijd naar haar pijpen dansen. ≈ Karel is te dom om voor de duvel te dansen. ≈ Als we zo laat thuis komen, dan hebben we de poppen aan ’t dansen.
de das/-sen ° De das, die je om hebt, kleurt mooi bij .../ ° ‘t Is koud buiten, doe je das om. ≈ De wielrenner dacht dat hij wel kon winnen, maar die laatste col deed hem de das om. ° Een das? Da;s ook een dier ../
« ± ± ±
..\ je overhemd. Ik heb die stropdas er ook speciaal bij gekocht. Ja, ik doe die wollen sjaal wel om, die is lekker warm. Die was hem te veel, hij redde ‘t niet.
°
..\ reeds bekend in Reinaert de Vos.
het dashboard/de -s °
Er is vast wat mis met de motor van de auto, op het dashboard branden een paar lampjes!
± In een vliegtuig heb je ook zo’n ‘instrumenten paneel’.
dat (of “”datte””) ° °
We wonen al lang niet meer in dat huis. Hier is mijn geld. Als we dat van jou er bij leggen, kunnen we best dat boek kopen. ° Welk boek bedoel je? “”Oh, dátte””, ../ ° Wim wil een ijsje. ‘Dat wil ik ook’, zegt Lia. ° Ik de hoofdprijs? Dát bestaat niet! ° Zie je die auto? Dat is de mijne. ° Die meisjes daar, dat zijn mijn buurmeisjes. (.) Kunt u me ook zeggen hoe ik bij het Centraal Station kom?
<>
We wonen al weer bijna een jaar in dít huis. ± Met jouw geld erbij hebben we genoeg voor dat boek. « ± ± ± ± « ±
..\ dat nieuwe van Geert Mak? Zij wil dus ook een ijsje. Onmogelijk! Die auto is van mij. Die meisjes zijn mijn buurmeisjes. Dat treft, ik ga ook die kant op. U hebt geluk! Ik ga dezelfde kant op (en kan u er dus brengen).
LEMMATICA D 5 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
dat (of “”datte””), vervolg ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Hij gaat naar de dokter, dat wil zeggen dat hij zich niet goed voelt. Ik ga lopen, dat wil zeggen, als ‘t droog is. Regent ‘t? In dat geval blijf ik lekker thuis. Zo, dat is dat! Zo is dat! Zo is dat en niet anders! Er is niet dát op je werk aan te merken. Ik vind zo’n strandvakantie niet je dát. Dát gezeur ook altijd!
≈ Heel wat anders dan dat moderne fabriekswerk, ../ ≈ O, dàt verhaal!
≈ Ook dat nog! riep moeder wanhopig, toen bleek dat ook de badpakken vergeten waren. ≈ “”Dàt werk, ja, dat ergert me nou zo vreselijk!””
± ± ± ± ± ± ± ± « ± « « ±
Dat betekent dat hij ziek is. Ik ga wandelen, tenminste, als ‘t niet regent. Dan ga ik geen wandeling maken. Mooi zo, geregeld! Precies, je hebt me goed begrepen. Precies, je hebt me goed begrepen! Als je ‘t maar niet vergeet! Een tien met een griffel (een zoen van de meester)! ‘t Zou mijn keus niet zijn. Ik ga liever naar Parijs. Ik heb daar toch zo’n hekel aan! Het moet uit zijn! Altijd hetzelfde liedje, ik word ‘r niet goed van. ..\ dat valt zó uit elkaar. Weet je echt niets anders? Kun je aan niets anders denken? Kom je nu al weer met hetzelfde probleem aanzetten! // Dat eeuwige gezeur over hetzelfde! <> Ach, dat kan er ook nog wel bij, zei pa berustend, een ongeluk komt zelden alleen. ± “”Van dàt werk, ja, ... // Dat soort streken, “””... , ...dat ergert me nou zo!
dat ±
hetgeen hetwelk wat
° ° °
± Zo’n saai boek is niet om dóór te komen. ± Als een kind veel snoept wordt het dik. ± Ik héb me toch een mooi huis gezien!
Een boek dat zo saai is, kan ik niet lezen. Een kind dat zoveel snoept, wordt te dik. Het huis dat ik gezien heb, is erg mooi.
dat ° Weet je al, dat we morgen vrij hebben? ° De directeur zegt, dat er harder gewerkt moet worden. ≈ Dat je die nieuwe film nog niet gezien hebt! >>> zodat ° We hadden zó’n dorst, dat we een glas water heerlijk vonden. (.) Hij ging in zijn woede zelfs zó ver, ../
± Weet je ‘t al: We hebben morgen vrij! ± Hij zegt: ’Jullie moeten harder werken’. ± Heb je die film nog niet gezien? Daar kijk ik van op! ± We waren uitgedroogd, zelfs water was een traktatie. « ..\ dat vrienden moesten ingrijpen om nòg erger te voorkomen.
de databank/-en °
Databanken verkopen hun gegevens van burgers aan elkaar of ... ze worden zelf in hun geheel verkocht.
± De elektronische bestanden met vaak gevoelige, in elk geval persoonlijke feiten & cijfers over burgers zijn niet veilig meer.
de datum/-s of de data ° ° ° ° °
Die krant is al oud, kijk maar naar de datum: 30 april. Welke datum is het vandaag? De voorzitter stelt de datum van de volgende vergadering vast. Wat is jouw geboortedatum? Uiterste datum 21 april 1999.
± ± « ± ±
Die krant is van 30 april, vandaag is het 6 mei. Het is vandaag woensdag 4 juni 1998. Iedereen noteert die datum in z’n agenda. Op welke dag ben jij precies geboren? Expiratiedatum . // Uiterste gebruiksdatum . // Laatste dag, dat het product of medicijn nog te gebruiken is.
de dauw/°
‘s Morgens vroeg is het gras soms nat van de dauw.
≥ Door de kou condenseert dan het vocht uit de lucht en slaat dan neer op het gras.
de ° ° ≈ ^
De man en de vrouw zijn de ouders van../ 1 april is dé dag om iemand voor de gek te houden. Op de(n) duur vond ik dat boek saai worden. de, het en een zijn de Nederlandse lidwoorden.
« ..\ de jongen en het meisje. ± Dat is echt de beste dag daarvoor. <> In het begin leek het me juist erg spannend.
LEMMATICA D 6 december/°
In december is het koud en donker, maar wel gezellig: begin december # In die laatste maand van het jaar begint ook de winter, Sinterklaas, eind december Kerstmis en Oud en Nieuw. daarom heet december ook wel wintermaand.
het deel/de delen °
Ze hebben de grootste kamer in tweeën gesplitst: één deel is eetkamer, ± In het stuk bij het raam staat hun bankstel, in het andere stuk het andere deel is zitkamer. staat de eettafel.
°
Een groot deel van mijn salaris gaat op aan de huur.
± Ja, dat is een flink gedeelte van je budget.
°
Heb jij alle drie de delen van die roman al gelezen?
± Nee, ik zit pas midden in het tweede boek.
≈ De politie verdacht iemand van de moord, maar die had er part noch deel aan. ≈ De tunnel maakt deel uit van de nieuwe spoorwegverbinding. ≈ Nu je met m’n nichtje getrouwd bent, maak je ook deel uit van de familie. ≈ Die speler maakt ook deel uit van het Nederlands elftal.
± Die bleek volkomen onschuldig te zijn.
de deelname/-
>>> deelneming
°
± Als er niet genoeg mensen meewillen, gaat de reis niet door.
Bij onvoldoende deelname wordt de reis geannuleerd.
± De tunnel is daar een onderdeel van. ± Nu hoor je bij de familie. ± Hij speelt daar al een paar jaar in mee.
zij nemen deel aan het popfestival
deelnemen ... aan/nam deel/heeft deelgenomen
II
°
± Ik zou ook best een keer mee willen doen. <> Nog veel meer mensen staan alleen maar toe te kijken.
Jaarlijks nemen vele duizenden mensen deel aan die wandeltocht.
de deelnemer/-s °
Iedere deelnemer aan de marathon, die over de eindstreep komt, krijgt een medaille.
de deelneming/° De tennisster wordt wegens gebruik van doping uitgesloten van deelneming. ° Bij haar overlijden betuigden honderden hem hun deelneming.
± Wie aan de marathon meedoet en ‘m uitloopt, krijgt ‘n medaille. <> Als toeschouwer krijg je een vlaggetje ter herinnering. ± Omdat ze anabole steroïden in haar urine ontdekt hebben mag ze niet meer meedoen aan het tennistoernooi. ± Toen zij doodgegaan was, kwamen honderden een blijk van medeleven geven.
definitief/-ve °
Hij is al zo vaak ‘definitief’ gestopt met roken.
° °
Is het nu definitief dat Mulder de nieuwe directeur wordt? De definitieve datum is nog niet bekend ../
<>
Maar iedere keer bleek het toch weer ‘ voorlopig’ te zijn. ± Het is blijkbaar erg moeilijk om er voorgoed mee op te houden. ± Ja joh, dat staat nu vast/ dat is nu zeker. <> ..\ maar we houden het voorlopig op 1 mei.
degelijk/°
Zorg ervoor dat je geregeld een degelijke maaltijd naar binnen krijgt ../
°
Je kunt zien dat dit zware meubel werk van een vakman is, het zit zo degelijk in elkaar!
°
Ik heb een heel degelijke man: trouw, toegewijd .......
° Ze heeft altijd van die degelijke kleren aan. ≈ Ze kan het zelf nog niet geloven, maar ze is wel degelijk zwanger.
<>
..\ en eet niet iedere dag liflafjes. ± Je bedoelt zeker echt Hollands: aardappels, groenten en vlees? ± Dat ziet er zeker stevig uit. <> Heel wat anders dan dat moderne fabriekswerk, dat valt zó uit elkaar! ± Goh, wat saai! <> Nou, de mijne maakt wel eens een slippertje. <> Haar vriendin gaat juist heel frivool gekleed. ± Ze is écht al een paar maanden in verwachting.
LEMMATICA D 7 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
degene ° °
Degene die ‘t laatst weggaat, doet ‘t licht uit. Tim is degene, die het idee kreeg!
± De man of vrouw die ‘t laatst weggaat, doet ‘t licht uit. ≥ O, was hij het! Dus we hebben al die ellende aan hem te danken!
de deken/-s
± het beddengoed, het dekbed, de beddensprei, de overtrek
°
« ..\ en meer onder dekbedden.
De mensen slapen steeds minder onder dekens ../
°
Het Rode Kruis heeft een grote partij dekens naar het rampgebied ≥ Daar doen ze van alles mee: mensen warm houden, gestuurd. slachtoffers op vervoeren enz. ^ dekens, lakens, slopen, hoeslakens, beddenspreien, dekbedovertrekken, dekbedden en dekbedhoezen: beddengoed. de deken/-s °
De deken staat onder de bisschop ....
°
In België is de deken van een faculteit, ...
functionaris in kerk of universiteit <>
en boven de pastoors en kapelaans: ../ ≥ ..\ hij leidt een aantal parochies. ± wat in Nederland de decaan is: ../ ≥ ..\ de persoon, die de faculteit leiding geeft.
dekken/dekte/gedekt
I & II ze dekt (de tafel)
°
Het eten is bijna klaar, ga jij vast (de tafel) dekken?
° ° ° ° °
Wat een rotverf! Hij dekt helemaal niet! De opbrengst van het feest kan de kosten niet dekken. De verzekering dekt de schade. Het lukte de verdedigers niet om de spits te dekken. De fokstier Herman heeft in zijn leven heel wat koeien gedekt.
± Goed, ik zal de borden op tafel zetten en het bestek ernaast leggen. ≥ De oude kleur komt er steeds doorheen. ± De uitgaven zijn hoger dan de inkomsten. ± Als er schade is, wordt die door de verzekering vergoed. ± Ze konden hem op weg naar het doel niet tegenhouden. ± Hij heeft voor heel wat nageslacht gezorgd. In bijna elk weiland loopt wel een afstammeling van hem rond. <> Hij kan hem moeilijk afvallen/in zijn hemd laten staan. ± Hij zal achter hem gaan staan / hem gelijk geven.
~ De directeur zal de leraar altijd dekken. delen/deelde/gedeeld
I & II kinderen leren (alles) delen
° °
Samen delen , OK? Ik heb maar één appel, zullen we die samen delen?
° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Jullie moeten die snoepjes eerlijk delen, hoor. Eerlijk zullen we alles delen ../ Je moet kiezen of delen. Gedeelde smart is halve smart. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd. ‘Ik deel je gevoelens van verdriet’, zei haar schoonzuster ../
± Ja, zo hoort het: ieder krijgt zijn deel. <> Nee, eet jij hem maar helemaal op. ± Toe nou, ieder de helft. ± Ieder moet evenveel krijgen. « ..\ suikergoed en marsepein. // ik een beetje meer dan jij! ± Of het één óf het ander! ± Samen verdriet hebben is minder erg dan in je eentje. ± Als je er samen blij om bent, geniet je er dubbel van. « ..\ ‘maar je zult er zelf mee moeten leren leven!’
delen met ° Ze wonen daar met z’n vijven, ze delen alles met elkaar: geld, eten, vreugde en verdriet.
III kinderen leren alles delen met elkaar <> Niemand houdt iets voor zichzelf.
delen door/in ° Je kunt 10 niet door 3 delen.
III je deelt het bedrag door twee / in tweeën <> Je kunt ze wel met elkaar vermenigvuldigen. ≥ Je houdt er altijd eentje over.
delen (in) ° De aandeelhouders delen in de winst. ° Ik deel (in) uw bezorgdheid om de toestand in dat land.
II je deelt in de winst ± Zij krijgen een stukje van de winst die het bedrijf maakt. ± Ik maak me daar ook zorgen over.
LEMMATICA D 8 de delfstof/-fen °
Diamant is een heel kostbare delfstof.
± In zuidelijk Afrika wordt dat erts veel gevonden.
de Deltawerken/-en °
In mei 1997 zijn de Deltawerken voltooid met de opening van de stormvloedkering bij Hoek van Holland.
≥ Nu, 44 jaar na de Watersnoodramp, is Zuid West-Nederlands (de rivierdelta) dan toch beschermd tegen storm en water.
de democratie/-ën °
In een land heerst democratie als de bevolking kan kiezen hoe en door wie ze geregeerd wil worden.
<>
Helaas zijn er nog veel landen waar dictatuur heerst: één man heeft het daar voor ‘t zeggen.
democratisch/-e °
In een democratisch geregeerd land zijn ../
°
Noem je dat democratisch besloten?
≥ ..\ een volksvertegenwoordiging, meer dan één politieke partij, vrije verkiezingen. <> Niemand heeft naar mijn mening gevraagd.
de demonstrant/-en °
De demonstranten van de milieubeweging stonden met spandoeken voor het hek van de fabriek.
± De betogers wilden dat de productie van het gif gestaakt werd.
de demonstratie/-s ° °
Er is binnenkort een demonstratie van magnetronovens in het winkelcentrum. Op het Binnenhof zijn ieder ogenblik grote demonstraties: van de studenten, van de vakbonden, van de milieubeweging ....
≥ Dan laten ze zien hoe magnetrons werken en wat je ermee kunt doen. ± Aan sommige van die betogingen doen vele duizenden mensen mee.
demonstratief/ -ve ° °
Ze schudde demonstratief het hoofd. Hij haalde demonstratief z’n zakdoek te voorschijn.
± Ze liet duidelijk merken dat ze het er niet mee eens was. ≥ Iedereen moest zien hoe verkouden hij wel was.
demonstreren/demonstreerde/gedemonstreerd
I, II & III
°
≥ We lopen in optocht met spandoeken en toeters van het station naar het Binnenhof en bieden daar een petitie aan. ± Natuurlijk mevrouw, ik zal het u laten zien.
°
We gaan volgende week met de hele school demonstreren op het Binnenhof: we willen dat er een betere studiefinanciering komt. Meneer, ik begrijp niet hoe dit toestel werkt, kunt u het me demonstreren?
denken/dacht/gedacht
I
ik denk (dus ik ben)
°
<>
Ik wou dat je eens wat ging dóen!
° Morgen mooi weer? Dat denk je maar! ≈ Je hoeft niet zo’n toon aan te slaan! Wat denk je wel? ≈ Jij alleen naar Amerika? Dat had je gedacht!
II ± « ± « ± ±
dat denkt hij // hij denkt, dat.... ± geloven, veronderstellen Waaróm gelooft hij dat? Ik denk van wel. Oh, dus je weet het nog niet zeker? Ik weet wel beter! Hoe durf je? Dat kun je wel vergeten! Hoe haal je ‘t in je hoofd?
denken aan ° Ik hoop dat je nog eens aan me denkt! ° Jij denkt ook aan alles! ° Heb je nog aan mijn boek gedacht? ° Die foto’s doen me denken aan mijn eigen kindertijd. ° Die vrouw doet me denken aan m’n tante. ° Wie denkt daar nou aan, dat zo iemand zelfmoord pleegt!
II die denkt maar aan één ding ± de gedachten richten op <> Ik zal jou niet licht vergeten! ± Je houdt met alles rekening. <> O wat stom! Helemaal vergeten! Geen haar op m’n hoofd! ± Ze herinneren me aan mijn jeugd. ≥ Ze lijkt precies op haar! ± Dat is toch de laatste, van wie je die vreselijke daad verwachtte?
Laat me nu even met rust, ik zit te denken!
denken ° Hij denkt, dat ze van hem houdt. (.) Ga je morgen naar de film, denk je?
± peinzen, innerlijk spreken
LEMMATICA D 9 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
denken om ° Denk om je gezondheid! ° Wil je er om denken dat we vroeg eten? ° We moeten wel om de tijd denken. ≈ Nergens aankomen, hoor, denk er om!
± Je moet aandacht schenken aan je gezondheid. <> Goed dat je ‘t zegt, ik was ‘t glad vergeten. ± We moeten de klok in de gaten houden. ± Pas op hoor, overal afblijven!
denken van (.) Wat denk je van de nieuwe regering? ≈ Wat denk je van een sigaretje?
« Ach, ze zitten er net, ik heb nog geen oordeel. ± Zullen we een sigaretje opsteken?
de depressie/-s ° ° °
De depressie brengt regen en wind. Na de dood van zijn vriend raakte hij in een zware depressie, hij kon het leven bijna niet meer aan. ‘t Land verkeert in een economische depressie: mensen verliezen hun baan, veel huizen staan te koop, zaken gaan failliet.
± Zo’n lagedrukgebied kan een hele tijd blijven hangen. <> ‘t Heeft een hele tijd geduurd, maar nu ziet hij de toekomst wel weer zitten. <> ‘t Zal nog een poos duren voor de economie weer aantrekt.
dergelijk/-e ° ° ° °
Bij ons kennen we dergelijke vruchten niet. Op de markt lag allerlei citrusfruit: mandarijnen, sinaasappels, citroenen en dergelijke. (e.d.) Ik weet wat je bedoelt, ik heb ook eens iets dergelijks meegemaakt. Hij is programmeur of iets dergelijks. (o.i.d.)
°
Dergelijk gedrag accepteren we hier niet!
<>
Wij hebben heel ander fruit. ± Appels, peren enzovoorts zijn echt Hollandse vruchten. ± Zoiets is mij ook wel eens gebeurd. ± Ik weet het ook niet precies, in ieder geval weet hij alles over computers. ± Je zult je beter moeten gedragen!
je desinfecteert een wond
desinfecteren/desinfecteerde/gedesinfecteerd
II
°
± In ‘t Nederlands heet dat iets ontsmetten met een desinfectie of ontsmettingsmiddel.
Om een wond te desinfecteren gebruik je jodium of Betadine.
het dessert/de -s °
Als dessert is er ijs met verse vruchten.
± Mmmm, lekker toetje is dat! <> Vooraf hadden we soep met croutons.
^ voorgerecht, hoofdgerecht en dessert zijn drie gangen van een menu. het detail/ de -s ° °
Jullie weten nu in grote lijnen waar het om gaat, de details geef ik jullie later. Hij wilde me dat verhaal in alle details vertellen, .. /
± De bijzonderheden moet ik zelf nog uitwerken. <>
.. \ maar ik vind de hoofdpunten wel genoeg.
de deuk/ -en °
Bij de botsing liepen alletwee de auto’s een flinke deuk op.
~ Door dat incident liep zijn imago een deuk op. ~ Dat hij zakte voor dat examen betekende een deuk in zijn zelfvertrouwen. ≈ De hele zaal lag in een deuk, toen de komiek het ene gekke verhaal na het andere vertelde.
^ En ook nog een paar krassen, een kapotte lamp, de spiegel eraf en een deur ontzet; forse beschadigingen dus. ± Het heeft hem behoorlijk ‘beschadigd’../ « ..\ en hij moet z’n reputatie nu weer opbouwen! <> Het zal hem goed doen, als hij de volgende keer met vlag en wimpel slaagt. ± Het publiek kwam niet meer bij van het lachen, het lag in katzwijm.
LEMMATICA D 10 de deur/-en ° ° ° ° °
De deur naar het balkon is dicht .. / Is de deur van de auto goed dicht? De bel gaat. Wie staat er voor de deur? Bij de deur van de disco staat een portier ../ Vader is even de deur uit, een frisse neus halen.
« ± # ± <>
± ~ Makkelijk hoor, zo’n auto voor de deur. ~ Nu de kinderen eenmaal de deur uit zijn weet zij niet hoe ze haar dagen moet vullen. ~ Die rechtszaak wordt achter gesloten deuren behandeld. ≈ Het is alweer december. De winter staat voor de deur. ≈ Dat is nou nog eens een open deur intrappen! ≈ Om maar met de deur in huis te vallen ../ ≈ Dat doet de deur dicht!
<> <>
± ± ± ± ±
.. \ maar de ramen staan nog open. Ja hoor, ik heb het portier zelfs op slot gedaan. Jan wil naar binnen, ik zal gauw opendoen. ..\ en bewaakt de toegang zorgvuldig. Met een uurtje is hij wel weer thuis. Hij is een ommetje gaan maken. Nou en of, ik hèb er wel één, maar die staat in de garage. ~ Toen die nog thuis woonden, was ze de hele dag druk bezig: wassen, koken enz. Maar nu??? De publieke tribune wordt ervoor ontruimd. ‘t Zal niet lang meer duren, of het is donker en koud. Daar is iedereen toch allang van overtuigd! ..\ ik zal het grote nieuws maar meteen vertellen. Dat geeft de doorslag!
^ Soorten deuren: draaideur, openslaande deur, halve deurtjes de deurpost/-en °
Ik moet de deurpost verven, ik haal de deur er uit, dan kan ik er beter bij.
± Ik maak hem blauw, dat staat goed, zo’n blauwe lijst om die witte deur.
deze/° ° ° ° ° ° ≈
Deze broek zit goed. Deze jurken zijn erg duur; kan ík niet betalen. Ik heb hier <> sleutels, deze is van de auto../ Er zijn geen lekkere appels op ‘t ogenblik, deze zijn me te hard en .. / Voor deze keer zal ík het nog doen ../ M’n broer woont aan deze kant van de stad Je moet een dezer dagen eens langs komen.
<>
Die broek past helemaal niet. Die dáár zijn wat goedkoper. <> .. \ en die is van de huisdeur. <> .. \ die vind ik zo zuur. <> .. \ maar de volgende keer doe je het zelf, hoor! <> .... en zijn vriendin helemaal aan de andere kant. ± Goed, binnenkort bel ik je voor een afspraak. <>
dezelfde/° ° °
We zaten op dezelfde school ../ Als we het vliegtuig nemen komen we dezelfde dag nog aan. Ze ziet er na al die jaren wel ouder uit, maar verder is ze dezelfde gebleven. ~ Na de oorlog was hij niet meer dezelfde.
<>
..\ maar dan in verschillende klassen. Met de trein arriveren we pas een dag later. ± Ze is helemaal niet veranderd. <>
± Hij was zichzelf niet meer, hij leek wel ‘n andere persoonlijkheid.
de diamant/-en °
Diamant is zo ongeveer het hardste gesteente.
°
Die steen fonkelt als een diamant.
^ Met saffieren en robijnen zijn diamanten wel de duurste edelstenen, er worden prachtige sieraden mee gemaakt. ± Door al die facetten kaatst het licht er op terug als bij een diamant.
diamanten/° °
Hij gaf zijn vrouw een diamanten broche. Mijn grootouders vieren binnenkort hun diamanten bruiloft.
≥ Het leek wel één van de kroonjuwelen, zo prachtig! ± Zijn ze 60 jaar getrouwd? Dat is wel héél bijzonder!!
de diarree/°
Als je bedorven voedsel eet, kun je diarree krijgen.
°
Van de salmonella-bacterie krijg je vreselijke diaree.
± In heel warme landen heb je veel sneller last van buikloop dan in ons klimaat. > Als je dan te veel medicijnen neemt heb je kans dat je last krijgt van verstopping en niet meer naar de wc kunt.
LEMMATICA D 11 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
dicht/-e ° °
Moeten de ramen niet dicht? ‘t Tocht zo! We wilden bij hem op bezoek gaan, maar we kwamen voor een dichte deur. ° De winkels zijn hier tussen twee en vier dicht. ° ‘En nu monden dicht en aan het werk’, zei de leraar. ~ ‘Mondje dicht, hoor!’ ° Niet zo dicht op elkaar rijden, dat is gevaarlijk! ° In de dichte mist zijn veel ongelukken gebeurd. ° Nederland is heel dicht bevolkt.
<>
Nee, laat ze maar open. Lekker fris. ± We konden niet naar binnen, er was niemand thuis. <>
~ Ze kwamen steeds dichter tot elkaar ../
Ze blijven ‘s avonds wel tot 8 uur open. ± ‘Niet meer praten, aan ‘t werk!’ ± ‘Denk er om, niets verklappen; ‘t is een geheimpje!’ <> Goed afstand houden in het verkeer, dat is veilig. # De mensen konden geen hand voor ogen zien. ± Er wonen heel veel mensen op één vierkante kilometer. <> Woestijngebieden zijn meestal erg dun bevolkt. <> Meestal blijven ze ‘s winters gewoon open. <> Bij de vorige wedstrijd had je ruimte genoeg, er was bijna geen hond. <> Twee jaar geleden stonden ze nog als kemphanen tegenover elkaar, geheel overtuigd van eigen gelijk. « ..\ en uiteindelijk besloten ze te gaan samenleven.
dichtbij
± vlak bij
°
Dichtbij mijn huis kwam ik mijn moeder tegen.
° ° °
De dierentuin is dichtbij, vijf minuten lopen. Ik heb een bril voor dichtbij. Dichtbij zie ik alles wel,../
± Ik was al bijna thuis toen ik haar zag. <> Zij was ver van huis, ze woont aan de andere kant van de stad. <> Het station is ver weg, een half uur met de tram. <> Veraf kan ik prima zien, ik ben dus ‘verziend’. <> ..\ maar voor veraf heb ik een bril nodig, ik ben dus ‘bijziend’ of ‘kippig’.
° °
De grachten waren helemaal dichtgevroren, zo koud was het! Het stadion zat bomvol, de mensen zaten dicht op elkaar gepakt.
~ In hun opvattingen komen ze steeds dichter bij/tot elkaar.
dichtdoen/deed .. dicht/dicht gedaan
II dat doet de deur dicht
° ° ≈ ≈
± # ± ±
Om vijf uur doet zij de deur dicht. Bij die enge scènes doet hij zijn ogen dicht. Als hij zo laat thuiskomt, doet zijn moeder geen oog dicht. Ik heb hem nooit erg aardig gevonden, maar wat hij me nu flikt, dat doet de deur dicht!
Zij sluit haar zaak en gaat naar huis. Hij durft er niet naar te kijken. Zij kan niet slapen vóór ze weet dat haar zoon veilig thuis is. Nu is het afgelopen, ik wil hem na deze rotstreek nooit meer zien.
de dichter/-s <> Een dichter brengt zijn gedachten onder woorden in de vorm van Mensen die essays, romans, novellen, biografieën enz. schrijven, gedichten. Hij schrijft poëzie. zijn prozaschrijvers. ^ dichters, ‘tekstschrijvers’ (voor kleinkunst en musicals), proza- en romanschrijvers of romanciers, journalisten, essayisten ... allemaal schrijvers van hun beroep.
°
de dichteres/-sen °
De oudst bekende dichteres van het Westen is Sappho.
± Zij schreef, voorzover wij weten, als eerste vrouw in Europa, poëzie.
de dictator/-s °
Hitler, Stalin, Mussolini, Mao Tse Tung, Marcos, Soeharto, Fidel Castro, ± Ook in veel vroeger tijden kende men zulke alleenheersers: Videla, Moboetoe, Pinochet, Abacha ..., dictators van deze eeuw. denk maar aan Cleopatra, Nero, Djzenggis Khan en Napoléon.
LEMMATICA D 12 dié ° Wil je dié ring hebben? ° Gouden ringen? Dié heb ik hier. ° Welke jurk bedoel je? Dié? ° Wèlke mensen ken je goed? O, dié bedoel je! >> (de ..... degene .....), die ° Iemand die te dik is, mag niet meer snoepen. ° De vrouw die daar zit, is mijn tante. ° Mensen die te hard rijden, worden bekeurd. ° De foto die ze liet zien, was erg mooi. ° Ik ben zo blij met de bloemen, die ik van je kreeg. ° Iedereen die (dan) niet klaar is met zich verstoppen, is erbij! (.) Ik, die zich zo voor je uitgesloofd heeft ../
<>
Ik vind deze veel mooier! Deze, van zilver, zijn wel veel goedkoper. ± De jurk daar in de etalage? ≥ Ja, daar aan de overkant! <>
± ± ± ± ± ± «
Wie zo dik is, mag weinig suiker en vetten eten. Daar zit mijn tante! Hardrijders krijgen een flinke boete. Ze liet een prachtige foto zien. Ik vond het fijn bloemen van je te krijgen. ‘Ik tel tot tien. Wie niet weg is, is gezien!’ (Kinderrijmpje) ..\ dat je mij dat durft aan te doen!
de dief/ dieven ° De dief heeft al mijn sieraden gestolen. ~ Je bent een dief van je eigen portemonnaie../
± De inbreker is door een raampje binnengekomen. ≥ ..\ als je boodschappen doet in te dure winkels. Dan betaal je immers meer dan nodig is en benadeel je jezelf. ^ een dief, een zakkenroller, een inbreker, een tasjesdief, allemaal mensen die spullen van andere mensen afnemen: ‘kleine criminelen’ (misdadigers). de diefstal/°
Die junk is nu al voor de derde keer wegens diefstal opgepakt.
°
Via Internet en illegaal gekopieerde CD-Roms komt steeds meer diefstal voor van ideeën , tekstfragmenten en programma’s.
± De politie heeft hem op heterdaad betrapt bij het stelen van een autoradio. # Bij stukken uit boeken heet dat plagiaat, anders schending van auteursrechten.
dienen/diende/gediend
II zij dienen de vorstin
° Als minister heeft hij het land trouw gediend. ~ Mijn broer heeft twee jaar gediend. ≈ Welk belangen worden nu gediend met zo’n agressieve politiek?
± Hij heeft hard gewerkt in het belang van het land. ± Hij is twee jaar militair geweest. ± Politici die oorlog voeren om zoiets gaat het alleen om eigen macht en rijkdom.
dienen te ..
II
°
± Hij moet doen wat zijn kapitein zegt.
Een soldaat dient de kapitein te gehoorzamen.
kinderen dienen te gehoorzamen
dienen tot/om ° ° ° ° ~
Die machine dient om papier te versnipperen. ± Die eindeloze besprekingen dienen alleen maar om de zaak te vertragen. ± Hou nou maar op met dat gemopper, dat dient nergens toe. ± Waar dient dit nou toe? ± Dienen ‘Tot Nut van het Algemeen’, dat was in de 19e eeuw een benaming voor het dienen van èn verdienen aan het volk../
Met die machine wordt papier heel klein gesneden. Ze praten zo lang om de beslissing uit te kunnen stellen. Dat is nergens goed voor./ Daar schiet je niks mee op. Wat is nou het nut van zo’n apparaat/actie? ..\ typisch Hollands,” twee vliegen in een klap!
dienen van/gediend zijn van
III zij dient hem van repliek
≈ Ga naar de vakman, die kan je van advies dienen.
± Die weet er alles van en kan je raad geven. <> Beunhazen zeggen maar wat en helpen je van de wal in de sloot. ± Ze gaf lik op stuk en zette hem goed op zijn nummer! ± Je haalt die nare streken maar met je vriendjes uit, ik moet er niets van hebben!
≈ Hij deed haar allerlei verwijten, maar ze diende hem goed van repliek. ≈ Zeg, van dat soort geintjes ben ik niet gediend, hoor!
LEMMATICA D 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de dienst/-en ° ‘Wat is er van uw dienst, mevrouw?’, vroeg de bakker me. (.) Dank u wel!’ ° Dat oude hotel doet dienst als asielzoekerscentrum. ° ° °
Kan ik u ergens mee van dienst zijn? Sorry, we zullen van uw diensten geen gebruik meer maken. We zullen naar boven moeten lopen, de roltrap is buiten dienst.
≈ We zijn wel tót uw dienst maar niet ín uw dienst. ° Ben jij eigenlijk in (militaire) dienst geweest? °
Ik ben nu vijf maanden in dienst bij het Rijk.
± ‘Waar kan ik u mee helpen? / Wat wilt u hebben?’, wilde hij weten. « ‘Tot uw dienst!’ / ‘Graag gedaan!’ ± Oh, wordt het nu daarvoor gebruikt? Dan is het nog ergens goed voor. ± Kan ik u ergens mee helpen? « We gaan naar een leverancier, die goedkoper werkt. ± Dat is al de tweede keer deze week dat die het niet doet/ niet werkt/ niks doet. ± We willen graag iets voor u doen, maar er zijn grenzen! ± Nou en of, ik heb m’n dienstplicht vervuld: 18 maanden ‘onder de wapens’. ± Al vijf maanden ambtenaar? Hoe houd je ‘t uit!
het dienstmeisje/ de -s °
Dat is zo’n ouderwets verhaal waarin chique ‘mevrouwen’ nog een ± Een meisje dat het hele huishouden doet, terwijl mevrouw zit dienstmeisje hebben. te lezen of te handwerken, liefst voor een goed doel. ^ dienstmeisje, werkster, kokkin, butler, chauffeur... huishoudelijk personeel. diep/-e ° ° ° ° °
Hoe diep is het water in dit zwembad? Daar moet ik nog eens diep over nadenken! In het examenlokaal heerst een diepe stilte. Toen zijn vriendin ‘t uitmaakte, was de man diep ongelukkig. Diep in het woud stond een huisje.
<> <>
± ± ± <>
° Diep in de nacht sloop hij zachtjes de trap op. ~ Diep in zijn hart houdt hij nog van haar.
± ±
≈ Je kunt nu wel blijven toekijken, maar ooit moet je zelf in het diepe!
±
Nog geen twee meter, te ondiep om te duiken. Ik heb er pas even vluchtig m’n gedachten over laten gaan. Je hoort geen enkel geluid. Hij voelde zich gekwetst en had er heel veel verdriet van. Je moest heel ver het bos inlopen om er te komen. Aan de rand ervan liep een bospad. ‘t Was al bijna weer ochtend. Ergens heeft hij nog een zwak plekje voor haar, al zal hij het niet laten merken. Je kunt alleen ervaren worden door het zelf te ondergaan of in het zelf de praktijk te brengen.
het diepe/°
Mijn zusje zit op zwemles, ze mag al in het diepe, waar je niet meer kunt staan. ≈ Toen hij die nieuwe functie had gekregen , werd hij meteen in het diepe, gegooid.
<>
Mijn broertje nog niet, die moet nog in het pierenbadje.
± Hij kreeg geen enkele begeleiding, hij moest ‘t zelf maar uitzoeken.
de diepvries/°
Denk er om dat je het vlees straks uit de diepvries haalt ../
≥ ..\ anders is het niet op tijd ontdooid. « Leg het maar in de koelkast, dan kan het langzaam ontdooien. ° Hebben jullie geen diépvries? « Nee, maar we hebben een koelkast met een groot vriesvak, waar heel wat in kan. ^ De koelkast, de diepvries, de magnetron, het fornuis, de afwasmachine: keukenapparatuur. het dier/ de-en ° Vind jij paarden mooie dieren? ~ Lekker dier ben jij, zeg! ^ dieren: paarden, honden, koeien, vogels, insecten, spinnen, vissen .....
± Wel mooi, maar ik ben bang voor die beesten. ± Dát had je gedroomd! / Mooie jongen ben jij!
de dierenarts/-en °
Een dierenarts behandelt zieke dieren: .. /
≥ ..\ in de stad voornamelijk huisdieren zoals honden en katten. op het platteland ook vee en daar heet hij dan ook de veearts.
LEMMATICA D 14 de dierendag/°
Op 4 oktober is het werelddierendag.
± Dan worden onze honden verwend met een stuk worst, en de kat krijgt een visje: een soort verjaardag dus.
de dierentuin/-en °
In de dierentuin kun je dieren zien uit andere landen en werelddelen: olifanten en tijgers bv.
^ Je hebt ook speciale vogelparken, safariparken en in Apeldoorn is ook een ‘apenheul’.
de difterie/° Vroeger stierven in Nederland veel kinderen aan difterie. ± Nu worden ze tegen deze gevaarlijke keelaandoening ingeënt. ^ difterie, kinkhoest, mazelen, waterpokken, rode hond: besmettelijke kinderziektes, waar dus vooral kinderen gevoelig voor zijn. dik/-ke ° ° ~ ° ~
Ik begrijp best waarom je zo dik bent, je eet te veel! Is dat nieuwe boek van Mulisch weer zo dik? We hebben nog een dik kwartier de tijd. Die boeken liggen hier al zo lang, ze zitten dik onder ‘t stof. Als ik een 7 voor dat examen krijg, ben ik dik tevreden.
~ Onder aan de brief stond: ’ Een dikke zoen van Henry!’ ~ Wat heeft dát mens een dikke huid, zeg!
<> <>
± ± <>
± ± ± <>
≈ Maak je nu maar niet dik over die verhuizing. ≈ Dat komt dik voor elkaar!
± <>
± ≈ ‘t Zit er dik in, dat we samen op vakantie gaan. ≈ ‘t Ligt er dik bovenop dat híj dat gedaan heeft.
<>
± <>
Al eet ik nóg zo veel, ik blijf maar mager. Welnee, man, ‘t is deze keer hartstikke dun! De trein komt pas over ruim een kwartier. Er ligt een flinke laag stof op. Met een 6 ben ik zwaar teleurgesteld. Met een 7 ben ik allang blij. Hij had ook kunnen schrijven: ‘Een stevige kus!’ Je kunt haar nog zo veel verwijten maken, ze begrijpt niet waar je ‘t over hebt. Ze heeft wel lange tenen, ze is direct beledigd. Maak je daar nu maar geen zorgen over. Dat zal heel wat problemen geven. ? Er komt geen schot in. Dat lukt best!/ Dat is een fluitje van een cent! Dat had je gedacht! ‘t Is volkomen duidelijk! Zijn schuld moet nog bewezen worden.
dikwijls °
Ga jij dikwijls naar de film?
<>
Nee, maar een enkele keer/zelden/af en toe. Haast nooit dus. ± Ja, ik ga vaak, iedere maand een paar keer wel.
het dimlicht/ de -en °
‘t Is ‘t veiligste om met dimlicht te rijden .../
≥ ..\ want stadslicht is te weinig en met groot licht verblind je gauw de tegenliggers.
het diner/de- s °
Het diner wordt vanaf 18.00 uur geserveerd.
°
Een luxueus diner met 5 gangen.
± De avondmaaltijd begint om 6 uur. <> De lunch om ≥ uur en het ontbijt om 8 uur. <> Een eenvoudige eenpansmaaltijd.
het ding/ de -en ° ° ° ≈ ≈
Wat staat daar nou voor een ding? Ik vind die lamp een afschuwelijk ding. Van zulke dingen heb ik geen verstand. Dat zijn leuke dingen voor de mens(en)! Alle goeie dingen bestaan uit drieën.
± ± ± ± ±
Wat is dat voor iets? Iets afgrijselijks gewoon. Van zulke zaken weet ik niets af. Daar genieten ze van! Driemaal is scheepsrecht.
de dinsdag\- en ° °
De dinsdag ‘valt’ of ‘ligt’ tussen de maandag en de woensdag. De derde dinsdag in september: ../
± Gerekend vanaf zondag is dinsdag de derde dag van de week. ± ..\ Prinsjesdag, opening van de Staten Generaal (het parlement): de Koningin leest de troonrede (dat zijn de plannen van de regering voor het komende jaar) voor.
LEMMATICA D 15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
direct/-e °
Hier volgt een directe reportage van onze verslaggever ter plaatse.
°
Is er een directe treinverbinding tussen Utrecht en Vlissingen?
°
Dokter, kunt u direct komen?
°
We moeten direct reageren../
°
Het ene slachtoffer van het verkeersongeval was direct dood.
~ Wandelen is nou niet direct mijn favoriete sport.
± Onze correspondent aldaar doet u rechtstreeks verslag van de gebeurtenissen in Indonesië. <> Nee, je moet altijd overstappen en een poosje wachten. ± Amsterdam Vlissingen is wel rechtstreeks. ± Ik heb u onmiddellijk nodig. <> Helaas kan ik hier pas over een poosje weg. # ..\ anders gaat het van kwaad tot erger tussen de vechtende partijen. <> Het andere lag in coma en ging langzaam maar zeker dood aan een inwendige bloeding. <> Ik geef absoluut/beslist de voorkeur aan fietsen.
de directeur/-en °
Bij dat grote bedrijf zijn drie directeuren. ± Ze hebben alle drie een afdeling onder zich; de allerhoogste Dat kleine bedrijfje, een Ford-garage, heeft maar één directeur: baas is de hoofddirecteur. Niemand, die ‘m zo noemt, maar hij heeft het wel echt voor het zeggen.
de directie/-s °
De directie van die school bestaat uit de directeur en twee adjunct ± Samen hebben ze de dagelijkse leiding en zijn ze directeuren. verantwoordelijk voor de goede gang van zaken. ° Het ministerie stuurt missives aan de besturen van alle basisscholen,../ # ..\ die ze doorgeven aan de directies, vaak een enkele directeur. ^ De directeur, de adjuncten en de coördinatoren vormen het management of bedrijfsleiding. >>>management de disco(theek) /-’s of /-(theken) ° Waarom gaan jullie altijd naar díe disco(theek)?
≥ De dj (diedjee+discjockey) daar draait altijd van die ‘lekkere’ muziek. ^ De disco, de danszaal of dansgelegenheid, het muziekcafé, de bioscoop, de cinema of het filmhuis, de concertzaal, het (film- of gewoon) theater, de schouwburg, de arena of het (sport- of voetbal)stadion, het museum, het zijn allemaal publieke of openbare gelegenheden voor vormen van vermaak, soms met drink- en eetgelegenheden (>> bar) gecombineerd in een ‘multifunctioneel’ uitgaans- en vermaakcentrum. In het laatste geval gaat het om ‘brood en spelen’: men wordt vermaakt en kan wat eten. Wat kunnen die publieke of openbare gelegenheden? Die gaan open & dicht of openen & sluiten op een gegeven moment. Ze zijn voor iedereen die betaalt toegankelijk. En ze moeten voorzieningen hebben, die horen bij openbare gebouwen: brandveiligheid, dames- en herentoiletten, nooduitgangen. Er komen (betalende) bezoekers naar toe. Wat kun je ermee? Je bezoekt ze of je gaat ernaar toe. Je betaalt entree/koopt een kaartje, je laat meestal je kaartje controleren, je hangt je jas in de garderobe, je gaat de zaal binnen en je zoekt een plaats/je gaat de tribune op en zoekt je plaats/ je gaat de zaal in en bekijkt de collectie of tentoonstelling, je luistert naar de klassieke of popmuziek, je kijkt naar een voetbalwedstrijd, je geniet van het gebodene of schreeuwt je longen uit je lijf; in de pauze ga je een drankje halen in de kantine, lunchroom of bar; daarna ga je de zaal weer in. Als de oorstelling of wedstrijd afgelopen is, haal je je jas (op) bij de garderobe, verlaat je de gelegenheid via de uitgang en ga je weer naar huis. de discriminatie/°
Alle discriminatie op grond van ras, sekse of leeftijd is verboden.
°
Wat een discriminatie zeg!
± Er mag geen onderscheid tussen mensen gemaakt worden omdat ze toevallig bruin, vrouw of oud zijn. ± Stelletje kakkers, je mag er alleen maar naar binnen als je je blazer aan en je stropdas om hebt.
discrimineren/discrimineerde/gediscrimineerd
II ze discrimineren je
°
± Ze worden achtergesteld: ze krijgen minder gauw werk, een huis of een lening bij de bank.
Het mag niet, maar toch worden mensen die ‘anders’ zijn heel vaak gediscrimineerd.
LEMMATICA D 16 de discussie/-s ° ° °
Tijdens de bijeenkomst ontstond er een felle discussie tussen de verschillende partijen. Dat probleem is nu al ettelijke malen ter discussie gesteld. Over dat onderwerp is nu lang genoeg gebekvecht: discussie gesloten!
± Voor en tegenstanders voerden een pittige woordenstrijd. ± Daarover is nu al zo vaak van gedachten gewisseld. ± Daar wil ik nu geen woord meer over horen.
discussiëren/discussieerde/gediscussieerd
III zij discussiëren met het personeel over het plan
°
± Iedereen geeft zijn mening over het geplande beleid.
De bedrijfsleiding discussieert over het beleid van het volgende jaar.
dit (‘’’ditte’’’) Dit overhemd zit goed maar .../ Dit is een rok en .../ Dit zijn maar goedkope ringen .../ Wat is dít een prachtige roos! Dit is nu de derde keer dat ik voor niets kom. Ik heb je nu zó vaak geholpen, dit keer moet je het alleen opknappen. Ik ben niet zo gauw boos maar dit gaat me echt te ver! Is dit nou alles??? We zijn ‘t lang niet altijd met je eens maar in dit geval geven we je groot gelijk! ≈ Zo, dit was ‘t dan, we zijn klaar.
<>
de dj/-s
de diedjee >>> de disco(theek)
° ° ° ° ° ° ° ≈ ≈
<> <>
± ± ± ± ± ±
...\ dat (overhemd) is me te klein. ...\ dat is een broek. ...\ die daar zijn veel duurder. Wat is deze roos mooi! Ik kom nu al voor de derde keer voor niets. Deze keer kom ik je niet te hulp. Dit tolereer ik niet!/ De maat is vol! Maken ze daar zo’n ophef over? Ik vind ‘t niets bijzonders! In deze situatie zouden wij ‘t zelfde gedaan hebben.
± ‘t Is gebeurd voor vandaag.
de docent/ -en °
Luister goed naar je docent en let op z’n uitspraak en intonatie.
° °
De docent geeft huiswerk op .../ Hij is docent op een basisschool.
± Als je een woord niet goed hoort, vraag je leraar dan of hij het nog een keer wil zeggen. « ...\ de cursisten moeten het maken. ± Vroeger noemden ze dat ‘onderwijzer’ of ‘meester’.
doch ° Ik wilde haar roepen doch haar naam was me ontschoten.
± Ik wou haar roepen maar ik was vergeten hoe ze heet.
de dochter/-s ° Mijn moeder is de dochter van mijn éne oma. ° Je bent écht een dochter van je moeder! ≈ Zo moeder, zo dochter.
<>
doden/doodde/gedood
II die doden geen dieren
° In 1622 hebben de Indianen meer dan 300 blanke kolonisten gedood. ° Gij zult niet doden. ~ Door de treinvertraging moesten we een hele tijd wachten. Om de tijd te doden heb ik toen maar een krantje gekocht.
± Die blanken hebben overigens ook heel wat Indianen vermoord. ± Je mag niemand om ‘t leven brengen. ± Als je zit te lezen is ‘t net of de tijd sneller gaat: je komt de tijd makkelijker door en ergert je niet, dat je moet wachten.
Mijn vader is de zoon van mijn andere oma. ± Zo zou je moeder ook gereageerd hebben. ± Ze is precies haar moeder.
het dodental/° Het dodental van de aardbeving is opgelopen tot ruim 20.000.
± Het totaal aantal doden zal nog welk groter blijken.
LEMMATICA D 17 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het doek/ de -en ° ° (.) (.) ≈ ≈
Dit is een doek van Van Gogh, dat kun je zó zien! Het doek gaat open, de film begint. Het doek gaat op: de balletvoorstelling begint../ Deze heldentenor heeft jaren enorme opgang gemaakt, ../ Het doek is voor hem gevallen. Tijdens zijn optreden in Rome kreeg de acteur hier heel wat open doekjes. ≈ Helden van het witte doek spelen in hèt land van de film ../
± ± « « ± ±
Een schilderij van Van Gogh herken je meteen. Als hij is afgelopen gaat het gordijn weer dicht. ,,\ Het Nederlands Dans Theater danst werk van Kiliaan. ..\ maar het doek is nu wel voor hem gevallen. Zijn rol is uitgespeeld, hij telt niet meer mee. Hij kreeg vaak luid applaus terwijl het gordijn open bleef. <> In Parijs ging men boe roepen en gooien met rot fruit. ± ..\ de rol van echte historische helden, zoals die bij ons het beeld van een cultuur bepalen.
de doek/ de -en ° ≈ ≈ ± ≈
Els pakt een doek en maakt de tafel schoon. Dat zal ik je haarfijn uit de doeken doen. De dokter wond er geen doekjes om: ze had niet lang meer te gaan. Hij verheelde niets. Geen tijd, is dàt z’n enige excuus? Dat is dan ook maar een doekje voor het bloeden.
± Dan hangt ze die lap over de lijn om te drogen. ± Ik zal je precies vertellen hoe dat zit. ± Hij vertelde de patiënt ronduit dat ze niet lang meer te leven had. > De waarheid verbloemen vond hij onverantwoord. ± Dat is wel een heel magere verontschuldiging; dat kun je beter een uitvlucht noemen. <> Daar kun je ‘t toch niet mee goedmaken?
^ Onder doek vallen allerlei soorten: brilledoekjes & zakdoeken: die draag je bij je. baddoek, (bad) handdoek, washand: in badkamers & toiletten voor persoonlijke hygiëne en op ‘t strand & in sauna’s, voor lekker zonnen afdroogdoek, vaatdoek, stofdoek, wafeldoekjes: in keukens, kelder(tje)s & gangkasten bij de schoonmaakmiddelen. ^ Met doeken/doekjes en lappen kun je van alles doen: halen, pakken, aangeven, er stof mee afnemen, er water mee opnemen, het even over een vlek of natte plek halen, het uit- of schoonspoelen, eventueel uitkoken, uitwringen, ophangen, wegbergen, wegleggen, in- en uitpakken of uit de verpakking halen, weggooien het doel/ de -en °
Het doel van de bijeenkomst is de leden kennis te laten maken met het nieuwe bestuur. ° ‘Dat is het doel waarnaar wij streven!’ ≈ Die machine is wel oud, maar hij beantwoordt nog prima aan zijn doel. ≈ Het doel heiligt de middelen. ≈ Die maatregel heeft ten doel het zwart rijden te beperken. ≈ De regering heeft zich dat ten doel gesteld. ° De spits had een mooie kans om te scoren maar de bal ging rakelings over het doel. ° In het doel: Edwin v.d. Sar ≈ Dat is een schot voor open doel!
± O, is dát de bedoeling? ± Dat is ons ideaal, dat willen wij bereiken. ± Hij doet nog precies wat hij moet doen! ± Als je iets wil bereiken hoef je niet kieskeurig te zijn over de manier waarop je dat doet. ± De regering hoopt daarmee te bereiken dat er minder zwart gereden wordt. ± Ze willen dat doel bereiken. ± De bal raakte de lat nog, maar ging er overheen. ± Edwin v.d. Sar is de doelverdediger/keeper. ± Dat is een fluitje van een cent!/Zo kan ik ‘t ook!/ Dat is een makkelijk succes!
LEMMATICA D 18 doen/deed-deden/gedaan
II & III zij doet (je) iets
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
± ± ± ± ≥ ± ± ± ± ±
Wat zijn jullie aan ‘t doen? We doen een spelletje Monopoly. Wat doe jij nou in Den Haag? Ik doe hier een cursus Nederlands. Wat ga jij doen als je van school afkomt? Ik ga studeren, ik ga wiskunde doen. De verwarming doet het niet. Kun jij daar iets aan doen? Laat de vakman dat maar doen. Kan ík er wat aan doen dat het zo regent? Ben je nou écht zo dom of doe je maar alsof? Doe nou niet zo kinderachtig. Die man doet heel veel aan sport. Heb je nog veel te doen voor je op reis gaat? In die stad is nooit iets te doen. Kijk maar uit, zij doet je iets! Zij doet je wel iets, hè! Met z’n drieën in die kleine tent? Dat is niks gedaan! Mij lijkt ‘t ook niet ideaal, maar wat doe je eraan? Wat doe je weer lelijk tegen me. Hoe wil je dat gedaan krijgen? Ik heb met die man te doen, hij is zo alleen. In je eentje die zware koffer naar boven sjouwen? Dat is niet te doen, joh! ≈ Die opmerking doet niets ter zake.
<>
± ± ± ± ± ± <>
± <>
± ± ± <>
± <>
≈ Zo staan de zaken nu eenmaal. Niets aan te doen! ≈ Het is geen manier van doen om zo tegen je baas tekeer te gaan.
± ±
Waar zijn jullie mee bezig? We spelen een potje Monopoly. Waarom ben je hier? Ik volg hier Nederlandse lessen. Ga je studeren of ga je werken? Wiskunde studeren? Wat knap! Hij werkt/functioneert niet. Kun jij de verwarming repareren? Dat laat ik aan de vakman over. Is het míjn schuld soms? Volgens mij ben je juist heel slim. Gedraag je een beetje volwassen. Hij is er altijd mee bezig. Nou en of, ik heb ‘t nog hartstikke druk! Er valt nooit iets te beleven. Pas maar op, anders krijg je problemen met haar. Ja, ze raakt je met haar manier van doen. Dat zal best lukken! ‘t Is niet anders/ ‘t Zal wel moeten! Wees eens een beetje aardig/lief/vriendelijk. Hoe denk je dat voor elkaar te krijgen? Heb jíj geen medelijden met hem? Dat is onmogelijk! Een fluitje van een cent! Die slaat nergens op. Dat is een zinnige opmerking! Daar helpt geen lieve vader of moeder aan. Dat kun je niet maken!
de dokter/-s ° °
Als je ziek bent moet je naar de dokter gaan. ‘Dag dokter”, zei de vrouw toen ze ../ ,'" Dag arts'" , dat zeg je nooit
± Ik heb nog geen huisarts, ik woon hier pas. ± ..\ bij de arts binnenkwam.
dolblij ° °
Julia is dolblij met haar mooie, nieuwe auto. Dolblij dansen ze in ‘t rond: de hoofdprijs!
± Zielsgelukkig is ze ermee. ± Ze springen een gat in de lucht.
de dollar/-s °
De dollar is de laatste tijd weer flink in waarde gestegen.
^ dollar, pond, gulden, euro, rand, rupi, rupia: allemaal munten
± De Amerikaanse munteenheid is weer duur! >>> ^ de munt
dom/-me ° ° °
Op dat gebied ben ik uitermate dom. Je kunt die som best maken, zó dom ben je niet. Het was dom van je om naar dat feest te gaan.
± <> <>
± ° Wat is dat nou voor een domme vraag, hoe kan ík dat nou weten? <> ≈ Ze houdt zich van de domme. ± <> ≈ Hij is zo dom als het achtereind van een varken. ± <> ≈ Zij is te dom om voor de duvel te dansen.
Van die dingen weet ik absoluut niets af! Je bent slim genoeg. ‘t Was verstandig geweest om thuis te blijven. Je kon toch op je vingers natellen dat het een rotzooitje zou worden? Goeie vraag! Maar ik weet ‘t ook niet. Ze doet of ze niet weet waar ‘t over gaat. Superintelligent is die jongen! Hij is wel héél onnozel. Maar zij is het slimste meisje van de klas!
LEMMATICA D 19 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de dominee/-s °
In de protestantse kerkdienst houdt de dominee een preek.
° Naast dit liturgische doen dominees ook veel pastoraal werk ../ ≈ De mensen zaten gezellig met elkaar te praten toen er ineens een dominee voorbijkwam.
± De predikant spreekt dan de kerkgangers ‘in zijn eigen woorden’ toe en geeft zijn gemeente zo een levensles mee. ± ..\ d.w.z. dat zij gemeenteleden aanhoren en bijstaan in hun nood. ± Midden in het gesprek viel er plotseling een stilte, iedereen hield op hetzelfde moment zijn mond.
de donder/-
(.) Als het onweert zie je de bliksem. ../
« ..\ en hoor je de donder of donderslag. ≈ En nu naar bed,, ‘als de donder!’ ± En nu moet je vliegensvlug je bed in: ‘als het weerlicht!’ ≈ Ik kreeg toch van m’n vader op mijn donder ± Ik kreeg er ongenadig van langs. dat ik zo laat thuis kwam! ^ Slecht weer: onweer, donder, donderslag weerlicht, bliksem, bliksemschicht , lichtflits, hagel, regen, storm .... de donderdag/-en °
De donderdag ligt midden in de week ../
≥
..\ tussen woensdag en vrijdag.
± ±
Plotseling hoorden we het onweer losbarsten. Zij was nergens op voorbereid en werd er totaal door overvallen! Maar wij hadden de narigheid al lang zien aankomen.
de donderslag/-en ° ‘t Onweer begon met een ratelende donderslag. ≈ Dat bericht kwam als een donderslag uit heldere hemel.
<>
de donderwolk/-en ° °
Donkere donderwolken pakken zich samen. Met een gezicht als een donderwolk kwam de docent de klas binnen: dat beloofde wat!
± ±
Wat een donkere lucht! ‘t Gaat vast onweren. Toen hij binnenkwam stond zijn gezicht op onweer, woedend was hij: dat zou wel straf worden!
Alle lampen zijn uit. ‘s Zomers is het lang licht. Lichte kleuren zijn veel vrolijker. Die is nog ver weg, hier is de hemel nog blauw! Daar ontwikkelen ze hun films en doen ze ander werk waar geen licht bij mag komen. Nou, ik vind die duisternis wel een beetje eng. Ja, ik ben om 5 uur thuis, dan is het nog hartstikke licht. Mensen met een heldere stem versta ik veel beter.
donker/-e ° ° ° ° °
Ze zijn zeker niet thuis, alles is donker. ‘s Winters is het ‘s avonds vroeg donker. Die donkere kleuren staan zo somber. Wat komt daar een donkere lucht aanzetten! Fotografen hebben een donkere kamer (doka).
±
° ° °
Ben jij bang in ‘t donker? Je bent toch wel vóór donker thuis? Ik versta hem niet goed, hij heeft zo’n donkere stem.
±
de donor/-s of -en ° Mijn neefje wacht op een niertransplantatie, maar er is nog steeds geen geschikte donor. ° Het bloed van iedere donor wordt zorgvuldig gecontroleerd, o.a. op het HIV virus.
<> <> <>
≥
<> <>
± ±
Er zijn wel een paar mensen die een nier ter beschikking willen stellen, maar dat zou niet goed gaan. Zelf heb ik al meer dan tien keer bloed gegeven.
de dood/° ° ° ° ≈ ≈
Ben jij bang voor de dood? Na enkele uren trad de dood in. Bij dat vliegtuigongeluk vonden velen de dood. Vroeger werd de dood voorgesteld als Magere Hein ../ Die jongen is als de dood voor honden. Jij alleen op vakantie? Om de dooie dood niet!
<>
± ± ± ± ±
Nee hoor, ‘t leven is ook geen pretje! Een paar uur later overleed de patiënt. Er zijn veel mensen bij omgekomen. ..\ een geraamte, dat je naderde met een zeis. Voor geen goud zal hij er één aaien. Geen sprake van!/ Over mijn lijk!
LEMMATICA D 20 dood/dode of dooie °
Er zit vast veel kwik in die rivier, er drijven zo veel dode
°
Na drie dagen werd de man onder het puin gevonden, meer dood ../ ° Toen we vanmorgen op ‘t strand waren was ‘t juist dood tij. ~ Hun huis is wel mooi, maar ‘t staat in zo’n dooie straat.
± Allemaal gestorven door het vergif! vissen in het water. <> ..\ dan levend. Hij was er heel slecht aan toe. ≥ ± <>
~ Met de voorbereidingen voor het feest zitten we op een dood punt. ≈ Ik vrees dat ze je blij maken met een dooie mus. ≈ Huiswerk? Daar heb ik een broertje aan dood! ≈ Wat dat woord betekent? Al sla je me dood! ° Jaarlijks herdenkt men de doden uit de Wereldoorlogen. °
Bij dat ongeluk zijn veel doden gevallen.
± ± <>
± ± ≥ <>
±
‘t Was net tussen eb (laagtij) en vloed (hoogtij) in. Er gebeurt nooit iets, doodstil altijd! Ik woon in een levendige straat met veel winkels en zo, veel mensen dus. We weten niet goed hoe we verder moeten. Ze stellen ‘t mooier voor dan ‘t is. ‘t Valt tegen! Hartstikke leuk! Daar heb ik de pest aan! Ik weet het écht niet! De mensen die gesneuveld zijn of in de concentra tiekampen of bij bombardementen omgekomen zijn. Er waren maar weinig overlevenden. Er zijn wel dertig mensen omgekomen.
doodmoe/°
Na die lange wandeling viel ze doodmoe op de bank neer.
<>
±
Haar zoontje ging vrolijk op straat spelen, maar ja, die kinderen hebben ook zo’n tomeloze energie! Ze kon geen poot meer verzetten.
doodongelukkig/°
Mijn moeder voelt zich doodongelukkig in dat verpleegtehuis.
doodziek/-e ° Dokter, mijn hond is doodziek! ~ Hou nou eindelijk eens op met dat gemopper, ik word er doodziek van.
<>
Ik zou zielsgelukkig zijn als ik haar zelf kon ver zorgen, maar ze is te ziek.
Niets aan de hand, mevrouw, hij is kerngezond. ± Hij heeft niet lang meer te leven. ± Ik word er kotsmisselijk van / ik heb m’n buik er van vol/ ik heb er schoon genoeg van. <>
doof/dove ° °
Die jongen is aan één oor volkomen doof. Er is een geschreven TV journaal voor doven en slechthorenden. ~ Voor zulke verzoeken houdt ze zich doof. ≈ Hij doof? Nee hoor, hij is Oost-Indisch doof. ≈ Langzamerhand ben ik zo doof als een kwartel.
± Met dat oor kan hij niets horen. ± Zo weten de mensen die weinig of niets horen toch wat er in de wereld gebeurt. ± Ze doet net of ze ze niet hoort. ± Hij hoort alleen maar wat hij wíl horen. <> Vroeger had ik een scherp gehoor/ had ik goede oren. ± Ik word nu gewoon stokdoof.
dooien/dooide/gedooid
I
het dooit
° Als ‘t gaat dooien, smelt het ijs. ≈ ‘t Kan vriezen en ‘t kan dooien.
<>
Het vriest als het water in de grachten ijs wordt. We weten niet hoe ‘t zal gaan, afwachten maar!/’t Kan meevallen of ‘t kan tegenvallen.
±
LEMMATICA D 21 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
door °
‘De Nachtwacht’ werd geschilderd door Rembrandt van Rijn.
±
° ° ° ° ° ° °
± ± « ± ±
° °
De cursisten lopen door de gang van de school. De dief vluchtte door het raam naar buiten. Ze zat door het raam naar buiten te staren../ Door de regen kon het feest niet doorgaan. Door de jaren (heen) zijn we vriendinnen gebleven. Door de week moet ik naar school../ Ze stonden door middel van een walkie talkie met elkaar in verbinding. Hij liep de gang door en ging z’n kantoor binnen. Tussen de buien door zijn we droog thuis gekomen.
° °
Op m’n verjaardag had ik de hele dag door bezoek. Eerst vond ik het water ijskoud, maar ik was er gauw dóór.
<>
±
Dat schilderij van Rembrandt hangt in het Rijksmuseum in Amsterdam /O, heeft Rembrandt dat gemaakt? Ze lopen in de gang. Hij wist via het raam weg te komen. ..\ en keek verlangend naar de blauwe lucht. Vanwege de regen werd het feest afgelast. Al die jaren zijn we al bevriend met elkaar. ..\i n het week end ben ik thuis. Met behulp van een walkie talkie hielden ze contact met elkaar.
± ±
Hij liep via de gang naar z’n kantoor. We hebben wel geschuild, maar als ‘t even droog was gingen we verder. ± Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat was er visite # Nu merk ik het niet meer, ik voel niks van de kou.
ze brengt haar leven door (met,, in)
dóórbrengen/bracht ... door/doorgebracht
II & III
°
±
Daar wil ik best veel tijd aan besteden.
±
Ik ben in Frankrijk geweest, in de Alpen.
°
Als er een goede tentoonstelling is, breng ik graag een paar uur in dat museum door. Waar heb je dit jaar je vakantie doorgebracht?
doordat °
Doordat in het laboratorium twee buisjes sperma verwisseld zijn ../
# ..\ is er in een blank gezin een zwart kindje geboren. Kleine oorzaken hebben soms grote gevolgen!
dóórdouwen/douwde ... door/doorgedouwd
II
hij douwt z’n plannen door
°
<>
Als we snel de moed hadden opgegeven, was het ons nooit gelukt.
<>
Slappelingen hadden dat b nooit gered.
Het was wel doordouwen, hoor, we moesten veel tegenstand overwinnen!
de doordouwer/ -s °
Eerst viel die school haar zwaar maar met hard werken kwam die doordouwer er toch door.
dóórdrijven/ dreef .. door/doorgedreven
>>> II (je) zin (doordrijven)
dóórdringen/drong ... door/doorgedrongen (zijn)
I & II het dringt (tot hier, tot me) door
°
± Het was moeilijk om door het dichte bos heen te komen.
°
Het kostte de reddingswerkers veel moeite om tot de plaats van de ramp dóór te dringen. Laat het toch eens tot je dóórdringen dat de mensen zoiets niet pikken!
± ‘t Is hoog tijd dat je dat gaat beseffen. ‘t Lijkt wel of je het niet wíl snappen.
dóórgaan/ging .. door/ben-is-zijn ... doorgegaan (zijn)
I & II Zij gaat door (naar X /met praten)
° Denk je dat die wedstrijd vandaag dóórgaat? ° De jongens gaan dóór met praten. ° Het voorste gedeelte van deze trein gaat dóór naar Maastricht. ° Tot hoe laat wou je eigenlijk dóórgaan? dóórgaan voor ° Annemieke gaat dóór voor een lief meisje.
<> <> <> <>
II <>
±
In verband met de regen zal hij wel worden afgelast. Ze moeten nu maar eens ophouden. Het achterste deel blijft hier staan. Om 8 uur houd ík er mee op, hoor! Zij gaat door voor iemand anders In werkelijkheid is het een kreng! Iedereen denkt dat ze aardig is, maar houd haar in de gaten!
doorgeven/gaf- gaven ... door/doorgegeven
II & III ze geeft het door (aan hem)
° ° °
± Ja hoor, ik zal het het u aanreiken, alstublieft. ± Ja, wil je tegen hem zeggen dat ik vanavond kom? ± Vrouwen dragen die erfelijke eigenschappen over aan hun dochters.
Wilt u het zout misschien even doorgeven? Kan ik een boodschap aan hem doorgeven? De moeder geeft deze eigenschap door aan haar dochters.
LEMMATICA D 22
hij heeft het grapje door
dóórhebben/had-hadden ... door/doorgehad
II
° °
± Ja hoor, dat begrijpen ze best. ± ‘t Is me nog niet duidelijk.
Ze zullen toch wel dóórhebben dat ik een grapje maakte? De docent heeft het al drie keer uitgelegd, maar ik heb het nog steeds niet dóór!
dóórlopen /liep ... door/ben-is-zijn ... doorgelopen (zijn) ° Brandweer en politie vroegen de mensen om dóór te lopen../ ° Het toilet blijft maar doorlopen. ° Verdorie, de kleuren van mijn nieuwe trui zijn helemaal doorgelopen.
het loopt door ..\ maar iedereen bleef staan kijken naar de uitslaande brand. ± Het spoelwater blijft uit de stortbak stromen. <> Als je zo’n trui voorzichtig wast, blijven de kleuren wèl mooi! I
<>
doorlópend/-e °
Vroeger had je bioscopen met een doorlopende voorstelling.
° °
‘t Gaat niet best met die patiënt, hij heeft doorlopend bezoek. Je moet die kleine kinderen doorlopend in de gaten houden.
≥ <>
± ±
Je kon ieder moment binnenlopen en blijven zitten tot je alles gezien had. Niks geen eerste voorstelling om 7 uur en tweede om half 10. Er mag de hele dag door bezoek bij hem komen. Je moet voortdurend op ze letten!
doormidden ° °
Hij snijdt de boterham doormidden. Het bord viel op de tegels en brak doormidden.
± ±
Hij snijdt hem in twee (gelijke) stukken. Zonde zeg, maar als ‘t maar twee stukken zijn kan ik het misschien nog wel lijmen.
doorstrepen/streepte ... door/doorgestreept
II
zij streept de fout door
° °
± ±
Hier is een rood potlood, zet er maar een streep door. Je kunt die naam schrappen.
dóórtrekken/trok ... door/doorgetrokken
II
ze trekt de lijn door
° °
± ±
Je moet hem een paar centimeter langer maken. Je moet even wachten met doorspoelen.
dóórverbinden/verbond ... door/doorverbonden
II
ik verbind u door
°
±
De heer Smit heeft namelijk een ander doorkiesnummer, ik bel dat wel even voor u.
Streep dat woord maar door, ‘t is hartstikke fout! Die cursist komt niet meer, je kunt z’n naam in de lijst doorstrepen.
Je moet die lijn iets verder doortrekken. Je kunt het toilet op ‘t ogenblik niet dóórtrekken, het water is afgesloten.
Wilt u de heer Smit spreken? Een ogenblik, ik verbind u door, blijft u aan de lijn?
de doos/dozen ° De juwelier doet de ring in een mooi doosje. « ° Heeft de verhuizer de dozen al gebracht? ≥ ° Een week na het vliegtuigongeluk werd de zwarte doos gevonden. ± ≈ De mensen in het bejaardentehuis zingen nog graag van die liedjes uit de oude doos.
<< >
Dan doet hij er nog een papiertje en een strik om. Ik wil gaan inpakken. Op die ‘flightrecorder’ staan alle gegevens over de vlucht, dus dan weten ze wat er precies mis is gegaan. Aan de moderne hits vinden ze meestal niks (aan).
de dop/doppen ° ~ ≈ ° ° °
De kuikentjes zijn net uit de dop. Die jongen is een voetballer in de dop. Beter een half ei dan een lege dop. Ik heb trek in een glas cola, maar ik krijg de dop niet van de fles. Als je klaar bent met die viltstift, doe je dan de dop er weer op? Kijk dan ook beter uit je doppen!
± ± ± ± ≥
Ze zijn net uit het ei, de schalen liggen nog op de grond. Dat wordt een goeie voetballer! Die heeft aanleg. Beter iets dan niets! Die sluiting zit er zó vast op. Anders droogt hij uit. <> Je kijkt met je neus. ± Je hebt toch ogen in je hoofd? Gebruik ze dan ook!
LEMMATICA D 23 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het dorp/ de dorpen ° °
‘t Lijkt mij niks om in een dorp te wonen, zo stil, weinig te beleven, ‘s winters zelfs doods ... Er is dan ook eerst een grote trek geweest van de dorpen ../
de dorst/° Mag ik een glas water? Ik heb dorst! ° Na dat zoute eten kreeg ik ‘n dorst als een paard! ° Thee is het beste middel om je dorst te lessen. ≈ Hij bewaart dat geld als een appeltje voor de dorst. de douane/° Af en toe neemt de douane een flinke partij cocaïne in beslag.
Geef mij maar de stad, lekker druk, altijd wat te doen, de winter is er hèt seizoen voor theater, ballet ... « ..\ naar de steden. ± Daarna trok men vanuit de Randstad weer naar het platteland. <>
<>
≥ <>
±
Ja hoor! Heb je ook honger? Dan krijg je een boterham erbij. Ik zou wel een emmer water leeg kunnen drinken! En hoe kun je het best je honger stillen? Dan heeft hij in slechte tijden nog wat achter de hand.
≥
In de havens en op Schiphol controleren ze de vracht van de schepen en de vliegtuigen en ook de bagage van de passagiers.
<>
Vanavond ga ik lekker languit in het bad. Wat een teleurstelling, we hadden ons zo op die reis verheugd!
de douche/ es ° Ik ga nu vlug even onder de douche. ≈ We waren al druk in de weer voor de reis toen we hoorden dat hij niet doorging. Dat was een koude douche!
±
d’r >>>>>>>>>> haar, zij en er de draad/ draden ° ~ ~ ~
Ik kan die draad maar niet ... Zijn leven hangt aan een zijden draad(je). Nou, voor de draad ermee, wat is er gebeurd? Het heeft een tijd geduurd, maar nu heeft ze de draad weer opgepakt. ~ Ik probeerde zijn verhaal te volgen, maar ik raakte steeds de draad kwijt. ~ Zijn jeugd in Indonesië loopt als een rode draad door het werk van die auteur.
« ... in de naald krijgen. ± Hij verkeert in groot gevaar. ± Vertel nou maar! ± Ze kan weer verder (met haar werk/ leven). ±
Ik kon mijn aandacht er niet bij houden.
±
Die komt in al zijn boeken weer ter sprake.
draaien/draaide/gedraaid
I
de tol draait
° ° °
<>
De zon staat stil. Het waait hard, dus ze wentelen snel. O, verandert de wind van richting?
De aarde draait om de zon. De molenwieken draaien in de wind. De wind draait morgen naar het Zuiden, dan zal ‘t wel warmer worden. ° Wat zit je te draaien, moet je naar de WC? ≈ Draai er nu maar niet langer omheen .........
± ± <>
Er draait deze week een goede film in Asta. ≈ Na de dood van haar man draaide ze helemaal dol ..\ ≈ Beide directeuren houden de zaak draaiende.
± ± « ±
Blijf toch eens rustig zitten! ... en vertel ronduit wat je van me wilt. Maak ‘t alsjeblieft kort, waar gaat ‘t om? Die loopt daar al een paar weken. ..\ wat ze nu met tranquillizers onderdrukken. Samen zorgen ze er voor dat het bedrijf goed blijft lopen.
draaien/draaide/gedraaid
II
ze draait het nummer
° °
<>
Op dit toestel moet je ze intoetsen.
°
Op ons oude telefoontoestel moest je de nummers draaien. Joost de Draaier heeft heel wat LP’s gedraaid ..\
<>
# ..\ in een tijd dat iedereen nog plaatjes draaide, Nu zet men CD op en speelt die af.
LEMMATICA D 24 dragen/droeg/gedragen °
De hoteljongen tilt de zware koffer op en draagt hem naar binnen. ° Op het feest dragen de dames avondjurken.. ° Sinds wanneer draag jij een bril? ° Dat verdriet is zó groot, niet te dragen. ° Vrouwen dragen negen maanden. ° Wie draagt het risico??? Ik! ° Die brief moet vandaag nog de deur uit! Wil je daarvoor zorg dragen. ≈ De cursisten dragen die docent op handen.
«
Bij de balie zet hij hem neer.
± ± ± ± ± ±
... en de heren hebben een smoking aan. Die heb ik al heel lang maar ik heb hem niet vaak op. Echt ondraaglijk, ik kan ‘t niet verwerken. Olifantenwijfjes zijn twintig maanden drachtig (zwanger) Als het mis gaat, ben ik m’n geld kwijt! OK, ik zal ervoor zorgen!
<>
Wat hebben ze een hekel aan hem/ ze kunnen hem niet uitstaan. Ze vinden hem fantastisch/ een wereldvent!
± de drank/ - en ° Die is aan de drank! ^ Wat voor drank is gepast voor zo’n zomerse feestmiddag?
± Die kan niet meer (leven) zonder sterke drank! ≥ Tja, een sapje, frisdrank en bier natuurlijk en ... matige alcoholische dranken. ^ ‘Matige’ alcoholische dranken zijn: bier, wijn, port, madeira, sherry (met een laag alcoholgehalte, van 4 tot 17 %) ^ ’Sterke’ (alcoholische) dranken zijn jenever, cognac, whisky en rum (met een hoog alcoholpercentage, van 22 tot 80 %) ^ Sterke dranken zijn dus altijd alcoholisch, alcoholische dranken niet altijd sterk. ^ Frisdrank omvat alle gebottelde of ingeblikte varianten van limonade, van Cola via Icetea en Sinas tot Tonic. Een sapje betekent gewoonlijk in kartons verpakte of verse vruchtensap. Drank is een belangrijk begrip in Nederland. Drank kan Je kunt er van alles mee doen: inslaan, (in de kelder) opslaan, gekoeld bewaren, schenken, tappen, rondbrengen/ronddelen, aanbieden, voor iemand neerzetten, weigeren, afslaan, gebruiken, opdrinken, naar binnen slaan, laten staan, bijvullen, (ermee) morsen, ... het drankje/ de - s ° °
Het kind vond het drankje van de dokter erg vies. Lekker drankje! Zeker uit Portugal?
≥ Driemaal daags moest ze dat bittere medicijn innemen. ≥ Zeker, een heel speciale rode port!
dreigen/dreigde/gedreigd met
I & II ze dreigt hem; ze dreigt met ontslag
° °
Hoe is ‘t met de lucht? Dreigt er onweer? Dreigt er gevaar of .../
<>
° °
Er dreigt ontslag voor honderd werknemers. Toen de arbeiders met staking dreigden.../
Nee hoor, ‘t belooft mooi weer te worden. ... \ is alles veilig? ± Moeten we op onze hoede zijn? ± Misschien verliezen honderd mensen hun baan. <> ....\ beloofde de directie loonsverhoging. <>
de drempel/-s °
Toen hij de kamer binnenkwam struikelde hij over de drempel.
° De bruidegom droeg zijn bruid over de drempel. ~ Haar vader wil dat ze naar de universiteit gaat, maar die drempel is haar te hoog. ≈ Misschien kan een ander haar over de drempel helpen. ~ Onderwijs met een lage drempel of laagdrempelig onderwijs: ~ Straten in woonwijken krijgen steeds meer drempels ../
± In nieuwe huizen worden die verhogingen onder de kamerdeuren vaak weggelaten. ± Hij nam haar in zijn armen en droeg haar het huis binnen. ± Dat durft ze nog niet aan. ± Er is vast wel een vriendin die haar moed kan inspreken om die stap te nemen. ± Onderwijs waar geen eisen gesteld worden aan je vooropleiding. ± ..\ ‘Verkeersdrempels’ dus, die autorijders dwingen vaart te minderen.
drie ° ≈ ≈ ≈
Eén plus twee is drie. Eén, twee, drie ... in godsnaam! Dat kind kan niet tot drie tellen! Drie keer is scheepsrecht.
± ± ± ±
1 + 2 = 3. Laten we er maar ‘t beste van hopen. ‘t Is zo verschrikkelijk dom! We proberen ‘t nu voor de derde keer, nu moet ‘t lukken!
de driehoek/ -en °
Sommige verkeersborden hebben de vorm van een driehoek.
≥
Dat betekent altijd: LET OP/GEVAAR. Denk maar aan de gevarenDRIEHOEK. ^ Een driehoek, een cirkel, een vierkant en een ruit zijn meetkundige figuren. Die kun je tekenen, opzetten, uitvegen, projecteren, begrijpen, doorzien, geen gevoel voor hebben, niets in zien, ...
LEMMATICA D 25 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
drijfnat/-te °
Hoe kom je zo drijfnat? Ben je in ‘t water gevallen?
<>
‘t Komt door een plensbui. ‘t Valt overigens wel mee hoor, even bij de verwarming en ik ben weer kurkdroog.
± Gister was ik ook doorweekt. Ik ga een poncho kopen! drijven/dreef/ben-is-zijn gedreven (zijn)
I
het drijft weg
°
Als je een kurk in ‘t water gooit, blijft hij drijven.
<>
Een steen niet, die zinkt, ... ’als een baksteen’.
°
Jongens, wat een regen, ik drijf!
± Ik ben doorweekt.
drijven/dreef/ gedreven
II
wat drijft je?
° ° °
± ± ±
Vooral de hond jaagt ze steeds hoger op. Zou iemand hem er toe dwingen? Ze doen zaken met landen over de hele wereld.
De herder en zijn hond drijven de schapen de berg op. Ik begrijp niet wie of wat hem drijft zulke dingen te doen. De Nederlandse bloemenkwekers drijven veel handel met het buitenland.
dringen/drong/gedrongen ° De mensen stonden te dringen om in de bus te komen. ° De rook dringt door de kieren naar buiten. ≈ Hij probeerde zijn tegenstander in een hoek te dringen. ° Heb jij vanmorgen dringende bezigheden?
I & II ze dringen me de hoek in <> Bij de tramhalte was het helemaal niet druk, daar stonden een paar mensen rustig te wachten. ± Hij baant zich een weg naar buiten. ± Het lukte hem niet om hem in het nauw te drijven. <> Nee, ik moet nog wel een paar dingen doen, maar die hebben geen haast.
drinken/dronk/gedronken
I & II zij drinken heel wat
° °
Zullen we thee gaan drinken, ik heb dorst. *Drinkt die man nog steeds zoveel ? (betreft altijd alcoholische dranken!)
<>
°
Laten we drinken op het bruidspaar!
±
± ±
Laten we dan ook wat eten, ik heb best trek! Is hij nog steeds aan de drank? Joh, dat is geen drinken meer, dat is zuipen! Overdag hijst ie bier en ‘s avonds whisky. We heffen het glas op een gelukkig huwelijk!
drogen/droogde/gedroogd
I Het droogt niet
°
± Ik zal maar zo’n bordje maken: PAS OP! NAT! (In Den Haag staat er dan: GEVERFD!)
Ik heb de deur net geschilderd. De verf moet nog drogen.
Ze droogt de was
drogen/droogde/gedroogd
II
° °
± Als ‘t mooi weer is, hang ik hem in de tuin op om droog te worden. <> Ik heb liever verse.
Droog jij je was buiten of in huis? Ik houd niet zo van gedroogde abrikozen.
de dromedaris/-sen °
Een dromedaris heeft één vetbult .........
^ ..en een kameel (ook zo’n ‘schip van de woestijn’) heeft er twee.
dromen/droomde/gedroomd (van)
I & II zij droomt iets/ zij droomt van iets onmogelijks
° ° ° ° ≈
± In m’n slaap beleef ik allerlei avonturen. <> ‘t Wordt tijd dat hij op aarde terugkeert. ± Nou ja, fantaseren is ook leuk! ± Wel te rusten! ± Daar komt niets van in!/Geen sprake van! <> Goed idee!/Mijn zegen heb je!
Droom jij wel eens dat je in een ver land bent? Hij is verliefd, hij loopt maar te dromen. Een reis naar Amerika? Daar kan ik alleen maar van dromen. Droom maar lekker! Jij alleen op vakantie? Dat had je gedroomd!
LEMMATICA D 26 droog/droge ° Is de was al droog? ° Blijft ‘t vandaag eigenlijk droog? ≈ Ik ben alweer aan ‘t werk, maar mijn zus zit nog hoog en droog in het buitenland. ° Wat is dat brood ontzettend droog! ° Wil je een glas droge witte wijn .../ ° Ik heb zo’n honger, zelfs een droge boterham zou me smaken. ≈ In dat vak is geen droge boterham te verdienen. ~ Wat een droog verhaal, ik val erbij in slaap.
<> <>
± <> <>
± <> <>
± ~ Zit iedereen lekker te fantaseren over een droomreis, komt híj ± weer met zo’n droge opmerking: ‘En dat van je uitkering zeker!’ ~ Onderkoeld, kort, met een stalen gezicht: zo breng je droge humor. <> de droogkap/pen ° Bij de kapper drogen ze je haar onder de droogkap .../ de droogte/° In de Sahel landen lijdt men onder jarenlang heersende droogte.
Bijna alles, alleen de handdoeken zijn nog nat. Volgens de weerman gaat ‘t regenen. Die geniet nog uitgebreid van haar vakantie. Heb je geen vers brood in huis? ...\ of heb je liever zoete? Allen maar een boterham, zonder boter of wat ook. Daar kun je schatrijk in worden. Heb je niet iets boeienders? Sorry, ik wist niet dat het zo saai is. Door die ontnuchterende uitspraak van hem stonden wij weer met beide benen op de grond. Dus heel wat anders dan Het Theater van de Lach of onderbroekenlol.
^
...\ of met de föhn.
<>
Kent men daar geen regentijd? Soms valt er in vijf jaar geen druppel regen.
± de droom/dromen ° Ik heb vannacht toch een nare droom gehad: ik moest weg en ik <> kon niets vinden, mijn tas niet en m’n sleutels: ik raakte in paniek! ~ De bruid had een droom van een jurk aan ... ± ≈ Denk jij dat dat een aardige jongen is? Dan zal ik je eens gauw ± uit de droom helpen.
De werkelijkheid was gelukkig anders: toen ik wakker werd lag ik gewoon in bed, niks aan de hand! een juweel gewoon! Ik zal je iets vertellen en dan weet je wel beter!
de/het drop/° Lust jij zoute drop? ± Van dat zwarte snoep? Nee, niks voor mij! ^ Ik lust alle snoep: drop, pepermunt, zuurtjes, kauwgom, noem maar op. druipen/droop/gedropen ° Het water druipt uit zijn kleren. ° Het sap van de perzik druipt langs haar kin. ~ Die oliebollen druipen van het vet. ~ De teleurstelling druipt van z’n gezicht. de druk/° Er ligt een gebied van hoge druk boven ons land.
I ± ± ± ±
het sap druipt De druppels vallen uit zijn kleren op de grond. Het loopt langs haar kin naar beneden. Ze zijn vreselijk vet. Je kunt duidelijk zien dat hij teleurgesteld is.
°
Zo’n hoge toren oefent een enorme druk uit op de fundering.
± De barometerstand is erg hoog: mooi weer dus. <> Er zal wel gauw een depressie aankomen. ± Die fundering moet een grote last kunnen dragen.
°
Hoge belastingen leggen een zware druk op het bedrijfsleven.
± Ze geven de bedrijven veel financiële zorgen.
≈ Onder druk van de Tweede Kamer zoekt de regering naar een oplossing voor het probleem. ° De tweede druk van dat boek komt al gauw uit. druk/-ke ° Het is druk in de winkel. ° ° ° ≈
Ik woon in een drukke straat met veel verkeer. De vrouw heeft ‘t druk .../ Ik heb ‘t druk met de voorbereidingen voor m’n reis. Hij heeft ‘t zo druk als een klein baasje.
± De Tweede Kamer zet de regering onder druk om een oplossing te zoeken. ± De eerste oplage was binnen een maand uitverkocht. ± Er zijn veel klanten. <> Het is er stil. ± Vroeger woonde ik in een rustige straat. <> ...\ maar manlief heeft niet veel te doen. ± Daar ben ik de hele tijd mee bezig. ± Z’n agenda is van uur tot uur volgepland.
LEMMATICA D 27 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
druk/-ke, vervolg ° °
De kinderen zitten druk te rekenen. Wat zit je druk te praten!
° Zijn de kinderen in jouw klas ook zo druk? ≈ Wat maak je je weer druk over die dingen.
± <>
± ± <>
±
Ze zijn ingespannen bezig met hun sommen. Anders houd je je mond altijd dicht.! Waarom ben je zo opgewonden? Ja, ze zijn erg onrustig, we krijgen zeker storm! Wacht nou maar rustig af hoe ‘t verder gaat. Waarom wind je je nou zo op?
drukken/drukte/gedrukt
II hij drukt zich
° ° °
<>
° ~ ~ ~ ≈ ° ≈ ≈
Zolang je op deze knop drukt blijft dat lichtje branden. Hij drukte iedereen opzij om bij het podium te komen. Hij heeft me op het hart gedrukt vooral bij hem langs te komen als ik in de buurt ben. Ik kon de jarige nog net de hand drukken. We moeten de kosten van dat feest zoveel mogelijk drukken. De ondernemers willen de lonen drukken.../ Als er iets extra’s moet gebeuren probeert de één zich altijd te drukken.../ Je laat je altijd zo makkelijk in de hoek drukken. Dat boek is heel mooi gedrukt: .../ Die jongen liegt alsof ‘t gedrukt staat. Op, de beurs werd de stemming gedrukt door wilde geruchten.
± ±
Als je hem loslaat, gaat het lampje uit. Sommige mensen lieten zich niet wegduwen. Hij heeft het me nadrukkelijk gevraagd.
± ±
Alle gasten wilden hem een hand geven. We moeten ze zo laag mogelijk houden.
<>
...\ en de vakbonden willen ze juist verhogen. ... \en is een ander altijd bereid te helpen. Die verzint uitvluchten om eronder uit te komen. Kom toch meer voor je zelf op, bijt van je af! ...\ prima papier, mooie letters, goede bladverdeling. Met een stalen gezicht staat hij te liegen. Aan her eind van de dag steeg de stemming weer.
<>
± <>
≥ ± <>
de drukknoop/-knopen °
Dat regenjack sluit met drukknopen.
^
Niet met een ritssluiting, gewone knopen of klittenband.
de drup/-
>>> de regen
° Ik neem nog een borrel. Wil je ook nog een drup(pie)? ≈ Door die maatregel zijn we van de regen in de drup gekomen.
± Zou ik ‘t doen? Weet je wat, Geef me maar een halfje! ± De situatie is, zo mogelijk, nog beroerder geworden.
de druppel/-s °
‘t Begint te regenen, de eerste druppels vallen.
<>
± ° Er zit geen druppel water meer in de fles. ± ≈ Die daverende ruzie was de druppel die de emmer deed overlopen, ± ze zette hem buiten de deur.
Straks komt het met bakken naar beneden! Ik voel de eerste spatjes al. Er zit helemaal niets meer in. Die ruzie gaf de doorslag; hij kon vertrekken: ze moest ‘m niet meer!
dubbel/-e ° ° ° ^ ≈ ≈ ≈
In die periode geldt een dubbel tarief.
± Dan kost het tweemaal zoveel als normaal. <> Wanneer is het half tarief? De smokkelaar had een dubbele bodem in zijn koffer gemaakt. ± Tussen die twee bodems verstopte hij zijn smokkelwaar. <> Die stof is wel beter, maar hij kost ook dubbel zoveel. Die andere gaat weg voor de halve prijs. ± De prijs is ook twee keer zo hoog. Een dubbele punt (:) is een leesteken, net als een vraagteken (?) een uitroepteken (!) een punt (.), een komma (,), een puntkomma (;), <> Een 10? Die heb je dubbel en dwars verdiend! Een 3? Dat is je verdiende loon!/ Meer verdien je niet! Nou zeg, als hij het zó aan jou verteld heeft, dan spreekt hij wel ≥ ...\ mij vertelde hij een heel ander verhaal. met een dubbele tong .../ Ik weet niet wat er met hem aan de hand is, ± Hij is dronken of hij is net naar de tandarts geweest, maar z’n tong slaat dubbel. hij kan niet goed praten, hij lalt maar zo’n beetje.
LEMMATICA D 28 het dubbeltje/de - s °
Eén dubbeltje is net zoveel waard als twee stuivers.
±
≈ Als je voor een dubbeltje geboren bent, dan word je nooit een kwartje. ≈ Voor een dubbeltje op de eerste rang zitten.
±
≈ Hij is geslaagd voor z’n examen, maar ‘t was wel een dubbeltje op zijn kant.
±
±
Het ‘tiencentstuk’ is het kleinste Nederlandse muntje, van wit metaal gemaakt. Als je uit een eenvoudig milieu komt is het extra moeilijk een toppositie te bereiken. Iets goeds bereiken zonder er veel geld aan uit te geven of er veel moeite voor te doen. ‘t Heeft maar een haar gescheeld of hij was gezakt.
duidelijk/-e ° ° °
Je moet duidelijk spreken .../ Al is die foto heel oud, hij is erg duidelijk. Die leraar kan nooit iets duidelijk uitleggen.
°
Dat verslag maakt duidelijk dat er aan beide kanten fouten zijn gemaakt. ° ‘t Is me nog niet duidelijk wat je bedoelt. ° ‘t Is duidelijk dat hij er niet over wil praten. ~ Zijn mening kwam luid en duidelijk over.
<>
± ±
....\ niet zo ongearticuleerd. Meestal zijn die oude foto’s zo vaag. ‘t Komt altijd onduidelijk over. Heel vaak is ‘t niemand helder wat hij bedoelt. Het laat zien dat beide partijen onjuist tewerk zijn gegaan.
± ± ±
Ik begrijp het nog steeds niet. Hij wil er kennelijk niets over zeggen. Hij wond er geen doekjes om/Hij zei precies hoe hij erover dacht.
<>
Mij niet gezien, ik ga er wel heel voorzichtig in, eerst een teen, dan een voet en zo verder.
I ±
hij duikt Maar dat vind ik zo eng, zo met mijn hoofd voor over het water in... ... gewoon springen durf ik wel! Gauw verborg hij zich tussen de bosjes, die agent mocht hem niet zien.
<> <>
de duik/- en °
Als het zo warm is neem ik graag een duik in het zwembad.
duiken/dook/gedoken ° Als je je zwemdiploma wil halen, zul je toch moeten leren duiken.
<>
°
Toen de politie eraan kwam, dook hij in de bosjes.
±
de duim/-en ° Zuig jij nu nog op je duim? Je bent al 4 jaar! ≈ Dat is niet waar! Dat zuig je uit je duim! ≈ Heb je nog meer voor me te doen of kan ik gaan zitten duimen draaien? ≈ Je moet hem wel onder de duim houden!
≥ ± ±
Maar anders kan ik niet slapen! Dat fantaseer je! Ga jij maar lekker met je handen in je schoot zitten niks doen.
±
Je moet goed laten merken dat jíj de baas bent.
duimen/duimde/geduimd
I
jij duimt
° Veel kleine kinderen duimen als ze moe worden. ~ Ik heb morgen rijexamen. Duim je voor me?
± ±
Ze steken hun duim in hun mond en zuigen er dan op. Ja hoor, ik zal aan je denken en m’n duimen en m’n wijsvingers om elkaar heen draaien.
± ±
10 x 100 = 1000. Grote groepen Indianen werden door de blanken gedood, vaak wel duizend tegelijk. Een bankbiljet van O 1000,- kan ik niet wisselen. ...\ voor honderd en één karweitjes gebruiken.
duizend/-en ° °
Tien maal honderd is duizend. De Indianen werden bij duizenden door de blanke kolonisten vermoord. ° Een briefje van duizend? Daar heb ik niet van terug! ~ Een duizend dingen doekje kun je .../
± ±
dun/-ne ° Tussen die twee kamers zit maar een dunne gipswand. ° Het platteland is dun bevolkt. ≈ We blijven door dik en dun achter je staan. ≈ Ze hebben genóten van hun vakantie, volgende maand gaan ze het nog ‘ns dunnetjes overdoen.
<> <>
± ±
De buitenmuur van het huis is juist vrij dik. De steden zijn heel dicht bevolkt. We zullen je in alle omstandigheden steunen. Dan gaan ze wéér, ze hebben de smaak te pakken.
LEMMATICA D 29 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
duren/duurde/geduurd
II
het duurt een maand
° ° ° °
± ± ± ±
De staking is al tien dagen aan de gang. We hebben hier lessen van een uur. Er komt geen eind aan. Heerlijk! Kwam er maar geen einde aan!
durven/durfde/gedurfd
II
dat durf jij (niet)
° Karel durft niet met een meisje te dansen. ° Parachute springen? Durf je dat dan? ~ Ga je met Angela uit? Nou, jij durft!
±
± ±
Daar heeft hij de moed niet voor. Eerlijk gezegd ben ik als de dood zo bang. Ik dacht dat jij zo bleu was? Jij liever dan ik! Pas maar op! Dat valt tenminste goed op!
± ±
Ik ga naar bed want ik ben moe . Als iedereen zijn paraplu op heeft dan moet het regenen!
± ≥ ±
Gedurende een jaar kan hij er mee rijden. Na een paar weken stond hij al weer op straat. Na een poos heb je er geen last meer van.
±
Ja, die kost veel (geld). Deze zilveren ring is goedkoop. Alleen in de uitverkoop!, Gewoon zijn de prijzen me daar veel te hoog. Wie weet een oplossing voor dit grote probleem? Hij vindt dat hij daar absoluut niet onder uit kan. ...\ eigenlijk zijn het heel gewone mensen. Ze gedragen zich altijd of ze heel wat zijn.
De staking duurt al tien dagen. Duurt de les een uur of maar 50 minuten? Dat verhaal dúúrt maar en dúúrt maar. De vakantie kan mij niet lang genoeg duren.
~ Dat kapsel van die jongen? Gedurfd hoor!
<> <>
dus ° °
Ik ben moe, dus ga ik naar bed. Heeft iedereen zijn paraplu op? Dan regent ‘t dus!
de duur/° Hij least die auto voor de duur van een jaar. ° Dat baantje was maar van korte duur. ≈ Op den duur wen je wel aan de hitte. duur/dure °
Is die gouden ring erg duur?
<>
°
Kom jij wel eens in die dure winkel?
±
~ Wat nu te doen? Goede raad is duur. ± ~ Hij ziet het als een dure plicht om voor zijn zieke vader te zorgen. ± <> ~ Ze doen wel altijd erg duur maar .../ ± duwen/duwde/geduwd
I & II
°
De zuster duwt de rolstoel door de gang.
<>
° ° ° °
Er rijdt een locomotief achteraan de trein, die duwt de trein. De agent duwt de nieuwsgierige mensen terug. Een duwboot duwt een rij schepen, .../ De sneeuwvlokken dwarrelen langzaam omlaag.
<>
± <> <>
hij duwt de rolstoel
Als ze de hem de kamer in wil rijden moet ze hem eerst even naar achteren trekken. Daar gaat een trein met de loc vóór, die trein wordt getrokken. Hij houdt ze op een afstand. ... \ een sleepboot sleept één of meer schepen. De hagelstenen kletteren op het dak van de auto.
dwarrelen/dwarrelde/gedwarreld (zijn) °
Langzaam dwarrelen de sneeuwvlokken omlaag, vredig.
<>
Maar hagelstenen kletteren met geweld op het dak van de auto.
<>
Z’n zusje hoor je nooit, die is zo gedwee/meegaand. ‘t Blijft jengelen tot ‘t zijn zin krijgt.
de dwingeland/-en °
Wat een dwingeland is dat kind.
± dwingen/dwong/gedwongen ° De vader dwingt zijn zoon aan het werk te gaan.
≥
°
Dat kind dwingt altijd om aandacht.
±
°
Waarom laat je je toch steeds dwingen tot iets waar je geen zin in hebt? Het bedrijf moet wel inkrimpen maar er vallen geen gedwongen ontslagen.
<>
°
±
Tegen zijn zin gaat zoonlief zuchtend en steunend naar zijn kamer. ‘t Blijft op alle mogelijke manieren om aandacht vragen. ‘t Moét altijd van alles. Doe ook eens iets wat je zelf leuk vindt. Er hoeft niemand weg die dat niet wil.