Digilemma M 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de (e)M van Marinus de maag/magen ° De maag is een belangrijk onderdeel van het spijsverteringskanaal. ° In de maag van de dode man werden nog voedselresten gevonden. ° 25% van alle medicijnen in Nederland worden voorgeschreven voor problemen met de maag ../ ° Als je zo van allerlei vette dingen door elkaar eet, krijg je last van je maag! ° Toen ik de zwaargewonde man op de weg zag liggen, keerde m’n maag zich om. ° Ik ben met een lege maag naar school gegaan. ° ° ~ ≈ ≈ ≈ ≈
≥ Als je iets eet komt dat via je slokdarm terecht in het orgaan, dat men maag noemt. Daar wordt het voedsel vermengd met maagsappen zodat ‘t in het darmkanaal verder kan verteren. # Hij had dus kort voor zijn dood gegeten. « ..\ en/of de darmen. ± Ik maagpijn? Dat zou dan voor de eerste keer van m’n leven zijn! ± Het was zo’n bloederig gezicht dat ik moest overgeven.
Je moet juist uitgebreid ontbijten voor je naar school gaat! ± Ik had vandaag geen tijd om eerst te ontbijten. Die medicijnen mag je niet innemen op een lege maag. <> Je moet ze altijd direct na de maaltijd innemen. Het eten was erg lekker, maar het ligt zwaar op de maag. <> Morgen neem ik iets licht verteerbaars! Dat probleem ligt hem zwaar op de maag. ± Hij piekert zich suf, maar hij kan geen oplossing bedenken. <> Voor z’n vrouw is ‘t geen probleem, die ligt er niet wakker van. Mijn ogen waren groter dan mijn maag. ± Ik heb te veel opgeschept, ik kan het niet op. Ze zitten met die oude boeken in hun maag. ± Ze weten niet waar ze ze moeten laten. Wat heb je je nu in de maag laten splitsen? ± Wat heb je je in hemelsnaam laten aansmeren? De kat zal met z’n lege maag niet weglopen. ± Die heeft z’n buik wel rond gegeten! <>
de maagpijn/ ° Van al dat ijs heeft de piloot maagpijn gekregen.
± Natuurlijk krijg je van zo’n berg ijs last van je maag.
maaien/maaide/gemaaid
II ‘t Gras maaien
° ° ~ ≈
± Ik hoop dat ik er doorheen kom met de machine. ± Het is nu keurig kort. ± Sta toch niet zo in ‘t wilde weg te zwaaien. >>> het gras
Het gras is veel te lang, ik moet het maaien! Het gras is pas gemaaid. Kijk uit joh, maai niet zo met je armen! Iemand het gras voor de voeten wegmaaien
de maal/malen ° Toen hij voor de derde maal gezakt was voor zijn rijexamen, gaf hij de moed op. ° Twee maal vier is acht. ° Ze zijn al vele malen naar Engeland geweest. ≈ Ik ben te enen male ongeschikt voor dat werk.
± Na drie keer had hij het wel gezien. ± Vier keer twee is dus ook acht. ‘Maal’ of ‘keer’ of ‘x’ is de term voor vermenigvuldigen! ± Ik denk al wel tien keer. ± Ik heb daar absoluut geen geduld voor.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 2
het maal/ ° Wat was dat een heerlijk maal! ° Iedere week krijg ik van de buren een maaltje sperziebonen. ≈ Een paar boterhammen, een ei en een tomaat, daar kan ze haar maal wel mee doen.
± Ik heb me toch lekker gegeten! ± Dan hoef ik voor die dag geen groente te kopen, ze pukken ze vers in hun moestuin. ± Dan heeft ze voorlopig genoeg gegeten.
de maaltijd/ -en ° In het restaurant bestellen ze een uitgebreide maaltijd van drie gangen: ../ ° Nederlanders gebruiken gewoonlijk één warme maaltijd per dag, meestal ‘s avonds om ± 6 uur.
≥ ..\ soep, een hoofdgerecht en dan nog een dessert.
± Ze eten één keer per dag warm. <> Maar vaak eten ze zoveel tussendoortjes, dat ze geen zin meer hebben in warm eten. ≈ Met die opmerking kom je als mosterd na de maaltijd, ± Waarom kom je daar nu pas mee aan? Nu hebben we er niets daar ben je te laat mee! meer aan! ^ het ontbijt, de lunch en het diner zijn de Hollandse maaltijden. de maan/manen ° ° ° ° °
Het is avond, de maan staat aan de hemel. Wat een heldere avond, moet je zien hoe mooi de maan is. Bij nieuwe maan is het heel donker. Als het volle maan is, zie je hem helemaal ../ Romantisch hoor, zo’n wandeling bij volle maan!
° Zie de maan schijnt door de bomen ../ ° De Rode Halve Maan doet hetzelfde werk in de islamitische landen ../
Overdag zie je de zon. Hoe zou dat nu op Jupiter zijn, zie je dan 11 van die satellieten? Je ziet de maan helemaal niet. ..\ omdat hij dan het licht van de zon weerkaatst. Dromerig kijken naar die prachtige, lichtende bol tegen de donkere hemel. « ..\ is een heel bekend Sinterklaasliedje. « ..\ als het Rode Kruis in de christelijke landen. Het is dus ook een organisatie die mensen in nood helpt. <>
± ≥ # ±
de maand/ -en ° ° ° °
De eerste maand van het jaar heet januari. ± Hij duurt 31 dagen. De kortste maand van het jaar heet februari ../ ≥ ..\ want die maand heeft maar 28 of 29 dagen. In de maand juni begint de zomer ../ « ..\ op 21 juni om precies te zijn. Ik ga één keer in de maand een weekend naar mijn ± Dus ik kom zo’n 12x per jaar een paar dagen thuis. ouders toe. ≈ We eten vandaag heel eenvoudig hoor, ‘t is het eind van ± Ik heb niet veel geld meer, overmorgen krijg ik m’n salaris. de maand. ^ januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december zijn de 12 maanden van het jaar. de maandag/ -en ° De maandag is de dag van de week ../ ° Vroeger was maandag dé wasdag in Nederland. ° Morgen is ‘t helaas alweer maandag! ≈ Hij is een blauwe maandag student geweest.
« ..\ die ligt tussen zondag en dinsdag. ± De huisvrouwen stonden de hele maandag achter de wastobbe. <> Wat gaat zo’n weekend toch snel voorbij! ± Hij heeft héél kort gestudeerd, een half jaar maar.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 3 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
maar ° Ik kan niet zo’n duur cadeau kopen, ik heb maar één tientje bij me. ° Ze heeft nog maar één kind thuis, ../ ° Als ik nu maar slaag voor mijn examen! ° Ga maar lekker buiten spelen. ° Die honden blijven maar blaffen, ../ ° Heeft die drugshandelaar 10 jaar gekregen? Maar goed ook! ° Of ik een boterham wil? Nee, laat maar ../ ° Nee maar, hij is op tijd! ° Hebben jullie met 5-1 gewonnen? Toe maar! ° Zullen we zo maar een eindje gaan lopen? ° Toen hij het kind in het water zag vallen, sprong hij het zo maar achterna.
« ± « ± ± « ± ±
Meer heb ik niet! Deftige mensen zouden zeggen: slechts ƒ 10,-. ..\ de andere kinderen zijn het huis al uit. Ik hoop toch zó dat ik het zal halen! Ik vind het prima als je naar buiten gaat. ..\ ik word er zo langzamerhand gek van. ..\ ze houden niet op! Dat is z’n verdiende loon!
« ± ± ± ± « ±
..\ ik heb geen honger. Nee, dank je wel, doe geen moeite! Niet te geloven, zeg, dat mag wel in de krant! Dat gebeurt ook niet vaak! Nou, nou, dat is een hele prestatie! We zien wel waar we terechtkomen. Pardoes dook hij het water in, zonder ook maar iets uit te trekken.
maar ° Hij woont in Amsterdam, maar zij in Den Haag. ° Zij heeft geen vader meer maar wel een moeder. ° Die jongen is niet alleen aardig maar ook knap.
± Hij woont in A’dam, zij woont echter in Den Haag. ± Haar vader is dood, doch haar moeder leeft nog. ± Hij is aardig en nog knap bovendien.
maart ° Maart is de derde maand van het jaar. ≈ Maart roert zijn staart.
± Eerst komt januari, dan februari en dan de lentemaand. ± In maart is het meestal erg wisselvallig weer.
de maat/maten ° In Engeland kent men andere maten en gewichten dan bij ons. ≈ Die leraar meet altijd met twee maten. ° ° ° ° °
≥ Wij rekenen met meters, liters en kilo’s, de Engelsen hebben het over yards, pints en pounds. <> Ik vind dat je iedereen op dezelfde manier moet beoordelen. ± Hij is partijdig, hij trekt de meisjes voor! Die broek is me twee maten te groot! ± Dit is maat 44, ik heb maat 40! Deze schoenen zijn mijn maat niet. ± Ze passen me niet. Ik vind deze trui wel mooi, maar het is niet de juiste maat. ± Hij past me niet goed. Je moet die planken goed op maat zagen ../ « ..\ zodat ze precies in de kast passen. In dure kledingzaken kun je kleding naar maat bestellen. ± Die kleren zijn wel duur maar ze zitten als gegoten, ze maken ze speciaal voor jou op maat. <> Dat kan ik niet betalen, ik koop altijd confectie.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 4
de maat/maten, vervolg ~ Bij dat opleidingsinstituut kun je cursussen op maat volgen. ° In die winkels komt een kleermaker je de maat nemen. ~ Zijn tegenstander was een maatje te groot en versloeg hem met royale cijfers. ° Die jongelui weten vaak geen maat te houden ../ ~ Je huiswerk is de laatste tijd ver onder de maat. ° De wals is een muziekstuk in 3/4-maat. ° De violisten hebben hier tien maten rust. ° De dirigent slaat de maat. ° De kinderen lopen netjes in de maat. ≈ Een, twee, in de maat ../
± Je volgt alleen díe lessen, die voor jou van belang zijn, maatwerk dus! ≥ Die kijkt dan hoe lang en hoe wijd je broek moet zijn en hoe lang je mouwen .... ± Hij had geen enkele kans, zijn tegenstander was véél beter, daar kon hij niet tegenop! ± ..\ en dan gaan ze te ver. ± Het is dik onvoldoende, je kunt veel beter! ≥ Tussen twee verticale strepen tel je steeds: één, twee drie. ± Ze moeten tien verticale strepen verder weer gaan spelen. ± Hij geeft precies het tempo aan. ≥ Ze tellen: één, twee, drie, vier, één, twee, drie, vier. Ze marcheren als soldaatjes. « ..\ anders wordt de juffrouw kwaad.
de maat/maten // het maatje/de -s ° Hij is een pilsje gaan drinken met één van z’n maten. ° Ik had vanavond prima kaarten, maar m’n maat had de hele avond geen punt! ° Wat jij nodig hebt, is een maatje! ~ Ze hebben een tijd ruzie gehad, maar nu zijn ze weer beste maatjes.
± Dat is een vriend uit de tijd dat hij in militaire dienst was. Ze zijn nog steeds kameraden. ± En alleen begin je niets, je partner moet je kunnen steunen. ± Iemand met wie je een aantal dingen samen kunt doen: naar een concert of de bioscoop, wandelen enzovoort. ± Ze zijn weer dikke vrienden.
de maatregel/ -en of -s ° Er worden steeds weer nieuwe maatregelen genomen om het fout parkeren tegen te gaan ../ ° ..\ maar een afdoende maatregel is nog steeds niet getroffen. ~ Nou zeg, dat is geen halve maatregel.
± ..\ nieuwe voorschriften, nieuwe verboden, ze doen er van alles aan ../ ± Ze hebben nog steeds niets kunnen bedenken waarmee het probleem voorgoed is opgelost. ± Wat een enorm stuk taart geef je me daar!
maatschappelijk/ -e ° Het maatschappelijke aspect van een zaak ../
<>
° Die vrouw staat hoog op de maatschappelijke ladder! ° Ze heeft ook een druk maatschappelijk leven. ° Heb je een maatschappelijk werker/werkende ingeschakeld?
± ± ± ±
..\ is vaak tegenstrijdig met het economische. Maar ik vind die sociale kant wel erg belangrijk! Ik geloof dat ze directeur is van een groot bedrijf! Ze staat ook midden in de samenleving. Heb je hulp gezocht bij ‘t oplossen van de problemen in jullie gezin? Zit je zo moeilijk?
de maatschappij/ -en ° De maatschappij kan zulke mensen goed gebruiken. ° De maatschappij waarin wij leven is een consumptiemaatschappij.
± De samenleving mag zich gelukkig prijzen dat er zulke mensen zijn. ± Iedereen consumeert maar: kopen, gebruiken, wegdoen en weer nieuw kopen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 5 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de maatschappij/ -en, vervolg ~ Die man moet zo nodig de maatschappij verbeteren! ° In 1766 werd de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde opgericht. ° Bij welke maatschappij werkt hij?
± Mooi hoor, die idealen, maar in je eentje de hele samenleving verbeteren? Dat is een hele klus! ± Die vereniging had ten doel de literatuur te bevorderen. ± Bij welk bedrijf is hij in dienst?
de machine/ -s ° In die fabriek staan de modernste machines: computers, robots, elektronische apparatuur.
Mensenhanden komen er nauwelijks aan te pas. ± Mooi hoor, al die apparatuur, je hoeft alleen nog maar op een paar knoppen te drukken. ± Zo’n apparaat neemt je een hoop werk uit handen. <>
° Vroeger naaide ik alles met de hand, nu heb ik gelukkig een (naai)machine. ° Een Honda Goldwing, dát is pas een machine! ± Dat is de mooiste motorfiets die er bestaat. ^ wasmachines, vaatwasmachines, keukenmachines, naaimachines: machines voor huishoudelijk gebruik. + een machine kan: aanslaan, op gang komen, ‘t wel of niet doen, draaien, werken, (goed) lopen, haperen, storingen vertonen, afslaan, stoppen. + je kunt een machine: plaatsen, starten, op gang brengen/ in gang zetten, (warm) laten draaien, aan de praat krijgen of houden, stoppen, laten afslaan, laten afkoelen, herstarten. + bij een machine kun je: het vermogen opvoeren, storingen verhelpen/opheffen. de macht/ -en ° Alle macht is nu in handen van de dictator. ° De macht van de multinationals is heel groot. ° Die partij is nu al 10 jaar aan de macht. ° ° ° ° ° ~ ° ° °
± Hij bepaalt als enige wat er moet gebeuren in het land. ± Zij hebben de touwtjes in handen, wereldwijd. ± Die partij zit al 10 jaar in de regering. <> ‘t Wordt tijd dat ze ‘ns in de oppositie komen/gaan. Ze moeten de macht uit handen geven. <> Ze willen liever aan de macht blijven ../ ± ..\ maar een ander gaat de leiding overnemen. De dronken automobilist verloor de macht over het stuur. ± Hij kon de auto niet op de weg houden en botste tegen een boom. Hij probeerde nog met alle macht de wal te bereiken, ± Met inspanning van alle krachten trachtte hij op het droge maar ../ te komen, maar ../ ..\ hij was niet bij machte zover te komen. ± ..\ daar was hij niet toe in staat. Ik wou dat ik bij machte was om je te helpen ../ <> ..\ maar ik sta ook machteloos. Als je het plafond wil witten, moet je boven je macht ± Ik vind dat vermoeiend, zo met je handen boven je hoofd. werken. De derde macht van 4 is 64. ± 4 x 4 x 4 =64. Zo bereken je bv. de inhoud van een kubus. Als de ribbe 4 cm is, is de inhoud 64 cc. Onder de drie machten verstaan we ../ ± ..\ wetgeving (justitie), uitvoering van de wet (politie) en en controle daarop (parlement). De scheiding van machten betekent ../ « ..\ dat de wetgevende macht (justitie) los opereert van de uitvoerende (politie) en controlerende (parlement).
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 6
machtig/ -e ° De president van Irak is een machtig man. ~ Het bos stond vol met machtige eiken. ° Tiramisu is een heerlijk dessert, maar het is erg machtig. ~ Al dat geweld werd hem te machtig. ° Binnen korte tijd was ze de taal van haar nieuwe vaderland machtig. ° Dat was een machtig mooi lied.
± Hij heeft heel veel macht. ± Die bomen zagen er heel indrukwekkend uit. ± Het ligt me zo zwaar op de maag. <> Ik heb liever iets licht verteerbaars. ± Hij kon het niet meer verdragen/aanzien. ± Het duurde niet lang of ze beheerste die taal volledig: ze sprak en schreef hem perfect. ± Prachtig!
mager/ -e ° ° ° °
Welke jongen bedoel je, die magere of ../ <> ..\ die dikke? Magere yoghurt is minder lekker dan ../ <> ..\ volle yoghurt. Het is beter voor je om magere kaas te eten ../ <> ..\ dan van die vette. Die arme boer heeft maar een klein stukje magere grond, ± In dat gebied is de hele bodem zo onvruchtbaar. waar nauwelijks iets op groeit. <> Dan moet je onze grond zien, zo vruchtbaar, alles groeit en bloeit dat ‘t een lust is. ~ Ondanks zijn harde werken bereikte hij maar magere ± Over het algemeen haalde hij maar zeer matige cijfers: resultaten. meestal een zesje, ook wel eens een vijf. ~ Hoe vetter je eet, des te eerder komt Magere Hein ± Door zo vet te eten maak je het de Dood wel erg makkelijk. je halen. maken/maakte/gemaakt
II Wat ga je maken?
° ° ° °
± ± ± ±
Wat maken ze eigenlijk in die fabriek? Ik ga vanavond een heerlijke soep maken. Als het licht van je fiets kapot is, moet je het maken. De cursisten moeten met de nieuwe woorden tien zinnen maken. ° Volgend jaar gaan ze een lange reis maken. ° De fotograaf heeft een serie foto’s gemaakt.
Daar produceren ze houten meubelen. Een paar weken geleden heb ik die ook gekookt. Ik heb al geprobeerd het te repareren, maar het lukte niet. Het is knap moeilijk om goede zinnen samen te stellen.
± Ze willen een grote tocht door Afrika ondernemen. ± Hij heeft foto’s genomen van de mensen in hun omgeving.
bezwaar, een eind, fouten, gebruik, een gewoonte ervan, grappen, haast, indruk, jacht, kennis, lawaai, een opmerking, plaats, plannen, plezier, ruimte, ruzie, schulden, een studie, verschil, werk, winst .... ... maken >>> bezwaar, een eind, fouten enz. ° Ik heb een brief van onze oude buren gekregen: ze maken het goed. ° Dat verschil van mening maakte dat ze elkaar een hele tijd links lieten liggen. ° Zulk vet eten maakt me altijd ziek. ° Ik was net aan ‘t werk gegaan en nu kom jij vragen of ik mee naar het strand ga! Je maakt het me erg moeilijk om sterk te zijn!
± Ze zijn gezond en hebben het naar hun zin.
iemand belachelijk, wakker maken iets openbaar, in orde maken zich druk, iets eigen, meester, een voorstelling, maken
>>> belachelijk, wakker >>> openbaar, in orde >>> druk, eigen enz.
± Die ruzie veroorzaakte een jarenlange verwijdering tussen hen. ± Ik kan daar niet tegen, ik word er beroerd van. ± Ik mag niet op je voorstel ingaan, maar het is wel erg verleidelijk!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 7 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
maken/maakte/gemaakt, vervolg ° Die vertraging heeft te maken met een ongeluk in de Schipholtunnel. ≈ Mevrouw, u hebt hier niets te maken! ≈ Man, je hebt er niks mee te maken! ≈ Niks mee te maken! ≈ De kleren maken de man. ≈ Dat kun je niet maken! ≈ Je moet er wat van proberen te maken ../ ≈ Maak er wat van! ≈ We gaan het helemaal maken!
± Die is veroorzaakt door dat ongeluk. « Wilt u doorlopen, alstublieft? ± Bemoei je liever met je eigen zaken! ± Dat interesseert me geen biet en ik wil ‘r ook niets over horen! >>> de kleren ± Dat moet je écht niet doen!! « ..\ hoe moeilijk het probleem er op ‘t eerste gezicht ook uitziet! ± Doe je best voor een goed resultaat! ± We zullen enorme successen behalen!
makkelijk/ -e ° Met de makkelijke oefeningen zijn de cursisten snel klaar. <> Voor de moeilijke hebben ze meer tijd nodig. ° ‘t Is niet makkelijk om een verblijfsvergunning te krijgen. ± Dat is zeker niet eenvoudig! ° Zo’n lange man kan het plafond makkelijk aanraken. <> Voor mij is ‘t geen makkie! Ik ben een stuk kleiner en kan er met moeite bij. ° Doe niet zo zuinig, dat kun je makkelijk betalen! ± Je hebt geld genoeg! ≈ Jij hebt makkelijk praten ../ « ..\ jij hoeft het niet te doen/ ‘t is niet jouw probleem! ≈ Dat is makkelijker gezegd dan gedaan! ± Dat lijkt eenvoudiger dan het is! de malaria/ ° In moerassige gebieden in de Tropen komt veel malaria voor.
≥ Dat is een ziekte die wordt overgebracht door de Anophelesmug en die de rode bloedlichaampjes aantast. ± De Nederlandse naam voor de ziekte is moeraskoorts.
mam /mamma /mammie/ -’s ° ‘Welterusten mam’, zegt het meisje ../
± ..\ tegen haar moeder. « Tegen haar vader zegt ze: ’Welterusten, pap.’ ° ‘Mamma, mag ik een ijsje?’, vraagt Jantje ../ « ..\ ‘Pappa zegt dat ‘t mag.’ ± ‘Een ijsje? Met dit weer?’, zegt zijn moeder. ‘Hoe komt pappa erbij?’ ° ‘Mammie!’, roepen de kinderen in paniek. # Hun moeder komt verschrikt aangerend. ^ mam(ma), pap(pa), oma en opa: zo noemen kinderen hun ouders en hun grootouders. de man/ -nen ° In de tram zaten tien mannen en ../ ° ‘Wat wil jij drinken, schat?’, vraagt de man ../ ° Voor die voetbalwedstrijd zijn 1000 man politie op de been gebracht. ° Met een man of zes krijgen we dat wel op tijd gedaan.
..\ acht vrouwen. « ..\ aan zijn vrouw. ± Je weet niet wat je ziet, zoveel agenten op straat! <>
± Met z’n zessen lukt dat toch wel?
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 8
de man/ -nen, vervolg ~ Mannen huilen niet! ~ Ja man, het leven is moeilijk! ~ Ik heb het hem op de man af gevraagd. ≈ Als de nood aan de man komt, mag je mijn auto wel gebruiken. ≈ De supporters sprongen als één man op ../ ≈ Hij is er de man niet naar om zijn belofte te breken. ≈ Een man een man, een woord een woord. ≈ Hij is mans genoeg om dat zelf te doen. ≈ Ze hebben zich met man en macht verdedigd. ^ mannen, vrouwen, jongens en meisjes: mensen.
± Niet huilen hoor, je bent toch een flinke jongen? ± Ja jongen, het leven valt niet mee! ± Ik heb er geen doekjes om gewonden en het hem rechtstreeks gevraagd. ± Als het echt niet anders kan ... ± ± ± ± <>
..\ allemaal tegelijk. Dat ligt helemaal niet in zijn aard. Je moet je aan je beloftes houden. Dat kan hij best zelf. Ze gaven zich zonder slag of stoot over.
het management ° Het management van dit (mega)bedrijf bestaat uit een hoofddirecteur en zeven directeuren. ° Het management functioneert van geen kanten.
° De hele top is deze week naar een cursus op het gebied van management.
± De bedrijfsleiding wordt dus gevormd door acht man in totaal. De mensen op de werkvloer moeten alles opvangen. ± Alle bazen en onderbazen rommelen maar wat aan, de leiding van dit bedrijf blijft volledig in gebreke. ± Alle directeuren en hoogste chefs krijgen deze week bijscholing op het gebied van leiding geven en besturen. <>
de manchet/ -ten ° Vroeger droegen mannen overhemden met losse manchetten aan hun mouwen. ° Pas op, sla je manchetten om als je je handen wast ..\ ° Wat raar, die witte rand schuim op een glas bier heet een manchet ../
« Ook de kraag werd er dan iedere keer na het wassen en stijven en strijken aangeknoopt. ± ..\ anders worden die onderkanten van je mouwen helemaal nat! « ..\ of een (schuim)kraag!
de maneschijn/ ° Op die avond wandelden ze in de maneschijn. ≈ Het is nu nog rozengeur en maneschijn!
± Bij het licht van de maan vroeg hij haar ten huwelijk. <> Er zullen ook wel eens moeilijke tijden komen ../ ± ..\ maar op dit moment zijn ze zielsgelukkig met elkaar.
de manier/ -en ° Er zijn verschillende manieren om in Londen te komen: ../
° ° ° ° °
Laat me dat nou maar op m’n eigen manier doen. Ik weet niet goed op welke manier ik dat moet doen. Die docent heeft een leuke manier van lesgeven. Dat is dé manier! Op die manier kan ik ‘t ook!
≥ ..\ je kunt met de boot gaan, vliegen, of met de trein door de tunnel ../ ± ..\ je kunt er op vele wijzen heengaan. ± Laat me nou maar m’n gang gaan. ± Kun jij me zeggen hoe ik dat ‘t beste kan doen? ± Hij geeft heel leuk les. ± Zó moet je dat doen! ± Zó is het geen kunst.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 9 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
de manier/ -en, vervolg ≈ ≈ ° °
Ik vind dat geen manier van doen! Zo zijn onze manieren! Die kinderen hebben geen manieren geleerd. Wat zijn dat voor manieren?
± ± ± «
Dat kun je niet maken! Zo doen we dat altijd! Ze weten niet hoe ze zich moeten gedragen. Gedraag je eens wat beter!
mankeren/mankeerde/gemankeerd
II Wat mankeert je / eraan?
° We hebben het geld bijna bij elkaar, er mankeert nog maar een klein bedrag. ° Je ziet er beeldig uit, maar er mankeert nog één ding: ../ ° Hij was gevallen, maar er mankeerde hem niets.
± Er is nog maar ± G 10,- te weinig.
~ Wat doe je toch chagrijnig! Wat mankeert je? ≈ Nou komen we ook nog in de file terecht! Dát mankeert er nog maar aan!
± ..\ hier, doe deze oorbellen aan, dat ontbreekt er nog aan! ± Hij had nergens last van. <> Gelukkig, hij had ook ernstig gewond kunnen zijn. ± Wat zit je dwars? « Nu kunnen we helemáál wel vergeten, dat we op tijd komen. ± Ook dát nog! Dat ontbrak er nu net nog aan!
de mantel/ -s ° Dames dragen een mantel als ze naar buiten gaan. ° Is die mantel van jou van bont? ≈ Zulke zaken werden vaak met de mantel der liefde bedekt. ≈ Hij is een strenge vader: af en toe veegt hij zijn kinderen toch de mantel uit!
± Je weet wel, een chique, lange jas. « Heren trekken dan hun jas aan. ± Een bontjas? Nee hoor, dat kun je in Nederland niet maken! ‘t Is nep! ± Daar werd maar liever niet hardop over gesproken. ± Als ze iets doen wat niet door de beugel kan, geeft hij ze een enorm standje/dan foetert hij ze uit.
het mantelpak(je)/de -ken (-s) ° Héél nette dames dragen een mantelpak(je) bij ‘een officiële gelegenheid’.
± Bij een receptie of zo trekken ze zo’n keurig mantelkostuum aan. <> In een spijkerbroek en een slobbertrui zouden ze zich niet op hun gemak voelen.
de margarine/ ° Je kunt het vlees braden in margarine ../ ° Op brood eten veel mensen plantaardige margarine met linolzuur.
« ..\ of in roomboter of in half boter/half margarine. ≥ Dat is goed voor de bloedvaten!
de markt/ -en ° In ons dorp is er iedere dinsdag markt. ° Op de markt is uw gulden een daalder (ƒ 1,50) waard!
± Een heleboel kraampjes bij elkaar waar je allerlei dingen kunt kopen: groente, kaas, vis, bloemen, kleding, stoffen enz. ± Op de markt is alles goedkoper dan in de winkel!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 10
de markt/ -en, vervolg ° ° ° ≈
In veel steden is een plein dat ‘Markt’ heet. Denk je dat er voor zulke medicijnen een markt is? Ze brengen een nieuw soort shampoo op de markt. Als we de prijzen blijven verhogen, prijzen we ons uit de markt.
± ± ± ±
Daar wordt of werd de markt gehouden. Zouden er mensen zijn die dat willen kopen? Volgende maand gaan ze die te koop aanbieden. Dan wil niemand onze producten nog kopen. <> En dan moeten we later, door stuntprijzen, weer proberen de klandizie terug te winnen. ≈ Zij is van alle markten thuis. ± Zij kan overal over mee praten/ze is handig. <> Haar zusje weet nergens iets van af. ^ op de markt, in de winkel, in het winkelcentrum, in de supermarkt doen we onze boodschappen. het masker/de -s ° De dief gebruikt een soort masker om zijn gezicht te verbergen. ° Voor ze binnenkomen zetten alle gasten een masker op. Tijdens ‘t feest is dus niemand herkenbaar. ° Met carnaval dragen alle kinderen een masker. ~ Eindelijk heeft hij zijn masker afgezet ../
± Het lijkt wel een bivakmuts, hij is onherkenbaar. ± Om middernacht doen alle gasten hun vermomming af: nu kan iedereen elkaar herkennen. ± De één heeft een apengezicht voor, een ander een konijnengezicht, enzovoort. « ..\ en zijn ware aard laten zien. Nu zien we pas hoe hij werkelijk is.
de massa/ -’s ° ° ° ° ~
De zakkenroller verdween in de massa. Massa’s mensen kwamen op de wedstrijd af. Het kleine meisje heeft een massa blonde krullen. Na de brand was het huis één zwarte massa. Dat is geen film voor de grote massa.
± In de grote menigte mensen was hij niet te vinden. <> Een enkeling bleef thuis om ‘m op de TV te zien. ± Prachtig hoor, ál die krullen. ± ‘t Was één zwartgeblakerde hoop puin. <> Een select publiek gaat er heen en alleen de ‘fijnproevers’ genieten er van. ± De ‘gewone man’ vindt er niets aan.
masseren/masseerde/gemasseerd
II De masseur masseert je rug.
° De kapster masseert de shampoo in het haar. ° Als ik mezelf eens wil verwennen, laat ik me heerlijk masseren. ° In hotels op Bali masseren professionele masseurs toeristen zo, dat zij hun spanningen even vergeten. ≈ Boven het biljart in de kroeg hangt een bord: verboden te masseren. Weet jij wat dat betekent?
± Ze wrijft het schuim met haar vingers door ’t haar. ± Je weet wel: wrijven en kneden zodat de spieren weer los worden. Lekker hoor, zo ontspannend! <> In eigen land moeten psychotherapeuten soms jaren hulp verlenen om ze van stress en depressies af te helpen. ± Ja, je mag dan met je keu niet rechtstandig stoten.
de mat/ -ten ° Wil je je voeten vegen op de mat bij de voordeur.? ° Bij judo moeten de judoka’s op de mat blijven. ≈ Toen ze voor de derde keer te laat was gekomen, werd ze bij de directeur op het matje geroepen.
« Ik heb ze al afgeschraapt op het rooster buiten. ± Dat is de dunne matras, die midden op de vloer van de zaal ligt. ± Ze moest hem uitleggen waaróm ze zo vaak te laat kwam.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 11 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de mate/ ° Ik weet niet in welke mate hij verantwoordelijk is voor het beleid hier. ° Om daar prettig te kunnen werken moet je wel een zekere mate van flexibiliteit bezitten. ° Nou, hij is in hoge mate verantwoordelijk! ~ Geniet, maar drink met mate.
± Weet jij in hoeverre hij het voor het zeggen heeft? ± Een beetje soepelheid heb je wel nodig daar! Hij heeft hier niets te zeggen! ± Drink een verantwoorde hoeveelheid alcohol, dus: niet te veel. <>
het materiaal/de materialen ° Van welk materiaal zijn die gordijnen gemaakt? ° Over drie weken moet mijn scriptie af zijn, maar ik heb nog niet genoeg materiaal verzameld.
± Wat voor stof hebben ze daar voor gebruikt? ± Ik heb de benodigde gegevens nog niet bij elkaar.
mathematisch/e ° Een cirkel en een trapezium zijn mathematische figuren. ° Die jongen heeft een mathematische geest.
± Een vierkant en een ruit zijn ook wiskundige figuren. ± Hij denkt erg logisch en systematisch. <> Zelf ben ik meer een gevoelsmens.
matig/ -e ° Ik vind dat maar een matig rapport: één zeven verder allemaal zesjes. ° Het bevalt hem maar matig dat zijn zoon niet meer met ze mee gaat op vakantie. ° Ze is een matig mens: ../ ° Hij is een matige drinker, hij kent zijn taks.
Je moeder had vroeger schitterende rapporten: achten en negens, soms wel eens een tien! ± Hij is daar niet echt blij mee. <>
± ..\ ze vermijdt alles waar ‘te’ voor staat. ”Alles met mate”, is haar devies. ± Hij drinkt niet meer dan goed voor hem is. Ik heb hem nog nooit dronken gezien.
de matras/ -sen ° Ik heb een nieuw bed gekocht: een lattenbodem met # Ze zeggen dat dat goed voor je rug is omdat je dan helemaal een schuimrubber matras erop. vlak ligt. Zo rust je het beste uit. ^ Wat heb je nodig om lekker te slapen? Een bed, een bedbodem, een matras, een kussen, een deken of een dekbed, laken(s) en/of een dekbedhoes en een sloop: beddengoed. het maximum/de maxima ° De temperatuur bereikte een maximum van 15°C. ° Jullie hebben ‘t liefst ‘n maximum aan resultaat voor ../
° Het maximum aantal deelnemers is 12.
± De hoogste temperatuur was die dag 15°C. <> ..\ een minimum aan inspanning. ± Ja, ja, zoveel mogelijk resultaat, terwijl je er zo min mogelijk voor doet! ± Er kunnen 12 mensen meedoen, niet meer.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 12
de mayonaise/ ° Bijna alle kinderen in Nederland houden van patat met mayonaise. ° Als je om je lijn moet denken: géén mayonaise ../ ° Voor sausjes bij de fondue gebruik ik meestal als basis ‘magere’ mayonaise.
± Je kunt die saus ook best zelf maken: eidooier met olie, mosterd en azijn. « ..\ véél te vet, daar word je dik van! ± In die ‘halvanaise’ zit de helft minder vet.
me ° Bel je me vanavond nog op? ° ° ° ~ ~
« ± ± « « ± ±
Kun je me een tientje lenen? Wil je wat voor me doen? Ober, hoeveel krijgt u van me? Het kind maakte me toch een smak! Nee maar, dat is me toch wat?
Ik heb gisteravond jou gebeld. Bel jij nu míj maar! Sorry, Ik ben net op zoek naar iemand die míj wat kan lenen. Voor jou altijd! Zeg maar wat ik moet doen! Voor u is het G 10,75 meneer. Het viel heel hard! Hoe bestáát ‘t?
me ° Ik geloof, dat ik me vergis. ° Of ik me nog moet omkleden?
« Inderdaad, u vergist zich. « Ik heb allang iets anders aangetrokken.
me
>>> ook mij
mede
>>> mee
het medelijden/ ° Het meisje heeft medelijden met de oude, zieke hond. ° Heb jij medelijden met hem? ‘t Is toch z’n eigen schuld dat hij in de zorgen zit? ~ Je hoeft met hen geen medelijden te hebben, ../
± Ze vindt het zielig dat hij zoveel pijn heeft: ze voelt met hem mee. ± Ik weet wel dat hij ‘t er zelf naar gemaakt heeft, maar toch heb ik met hem te doen. ≥ ..\ ze hebben een prima inkomen en zijn niet zielig! ± ..\ zij redden zich wel hoor!
de media/° De politici worden achtervolgd door de media. ° De media staan bol van de affaire Peters.
± De kranten, de radio en de televisie zitten hen op de hielen. ± Of je nou de krant openslaat, de radio of de TV aanzet, het gaat altijd over die Peters!
het medicijn/de -en ° In de laboratoria over de hele wereld wordt gezocht naar een medicijn tegen AIDS. ° Denk er om dat je je medicijnen op tijd inneemt.
± Tot nu toe is er geen afdoend geneesmiddel tegen die ziekte gevonden. ≥ Na het ontbijt een capsule, vóór de lunch twee van die kleine tabletten en vanavond nog een pil. ° Welk medicijn heeft de dokter voorgeschreven? ± Alleen een middeltje tegen de hoest: een drankje. ~ Er bestaat helaas geen medicijn tegen oud of eenzaam ± Die problemen zul je zelf op moeten lossen, daar kan niets of zijn. niemand je bij helpen. ^ pillen, poeders, tabletten, druppels, een drankje, zalf: medicijnen (=geneesmiddelen).
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
mee ° Waar beginnen jullie vandaag mee? ° Ik was in een kwartier thuis, ik had de wind mee.
° Ik ga naar de film. Wil je soms mee? ° Als hij wil basketballen heeft hij z’n lengte mee!
~ Waarom zou ik een nieuwe fiets kopen? Deze kan nog
± Onze klas begint met Nederlands. Het tweede en derde uur hebben we sport. ± Ik had hem pal in de rug. <> Vanmorgen had ik de wind tegen, toen deed ik er wel een half uur over. « Goed, laten we samen gaan, gezellig! ± Het is dan een pluspunt om zo lang te zijn. <> Wat basketballen betreft heb ík m’n lengte tegen: ik ben veel te klein. ± Die houdt het nog wel een jaar vol, hoor!
best een jaartje mee. ~ Eerst verslapen en de bus gemist, toen ruzie met de baas ± Ja, wat een boel pech op een dag: dat zat echt tegen, hè. en nu dat bericht over Madelief: ‘t Zat vandaag niet mee! <> Nog een geluk, dat je er zo ontspannen over kunt praten. meebrengen/bracht .. mee/meegebracht
II Clara brengt een kleinigheidje mee (voor de jarige)
° Wil je een kilo appels voor me meebrengen? ° De organisatie van zo’n feest brengt heel wat drukte (met zich) mee. ° Dat besluit brengt met zich mee, dat iedereen meer belasting moet betalen.
« Ja hoor, ik moet toch nog naar de groenteman. ± Daar zit veel voorbereiding aan vast.
me(d)edelen/deelde .. mee/meegedeeld
II & III Ze deelt hem dat zomaar mee.
° Hierbij deel ik u mede, dat u uw lessen de volgende week kunt beginnen. ° De directeur heeft de uitslag van het onderzoek meegedeeld.
± Ik wil u laten weten dat er volgende week plaats voor u is in de Nederlandse les. ± Hij heeft dat gisteren bekend gemaakt.
meedoen/deed .. mee/meegedaan
I & II Zij doet niet mee aan dit spelletje Hij mag niet meedoen met voetballen
° Kom mensen, we gaan een wedstrijd spelen. Wie wil er meedoen ../ ° Ik mag weer niet meedoen met voetballen! ° Wie hebben meegedaan aan die demonstratie?
« ..\ en wie speelt tegen wie? <> Ik doe niet mee, ik pas. <> Ik moet weer toekijken hoe de anderen spelen! ± Wie zijn erbij geweest?
meegaan/ging .. mee/meegegaan
I
° Ik ga naar huis. Ga je mee?
± Gaan we samen naar huis? <> Nee, ik blijf nog een poosje. « Samen op vakantie vind ik heerlijk! ± Ik hoop, dat hij nog een jaartje te gebruiken is! ± ..\ maar ik ben het er niet helemáál mee eens.
° Ik hoop, dat de kinderen met ons meegaan. ~ Hoe lang denk je dat die stoel nog meegaat? ~ Ik kan een heel eind met je ideeën meegaan ../
± Het besluit heeft dus ook vervelende consequenties.
Ga je met ons mee?
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 14
meemaken/maakte .. mee/meegemaakt
II Zij maakt nooit iets mee.
° We hopen dat u het feest kunt meemaken. ° Vertel eens, wat heb je allemaal meegemaakt?
± We hopen dat u het kunt bijwonen. ± Heb je nog spannende avonturen beleefd? ../ <> ..\ Of was het een saaie vakantie? ° Ze lijkt zo aardig, maar heb je haar wel eens in een slechte ± Heb je haar wel eens gezien als ze een slecht humeur heeft? bui meegemaakt? ° Ongelooflijk, dat móet je meegemaakt hebben! ± Zoiets moet je zèlf ervaren! <> Jij liever dan ik, voor mij hoeft zoiets niet! meenemen/nam .. mee/meegenomen
II Jenny neemt een cadeautje mee.
° Je mag maar één kleine koffer meenemen. ° Ik zal een bloemetje voor de patiënt meenemen. ~ We nemen die opmerking van u mee naar de volgende bespreking ../ ≈ Heb je een prijs gewonnen in de lotto? Zo, dat is mooi meegenomen!
<>
meepraten/praatte .. mee/meegepraat
I & II Ze praat over alles mee.
° Als je een jaartje ouder bent mag je meepraten.
± Dan mag je ook zeggen wat je ervan vindt/een duit in het zakje doen. <> Nu moet je je mond houden, je bent nog veel te jong om wat te zeggen over dat onderwerp. ± Was je voldoende op de hoogte om er iets over te zeggen? <> Eerlijk gezegd had ik geen flauw idee waar ze ‘t over hadden. ± Dat heb ik aan den lijve ondervonden!
° Kon je een beetje meepraten over dat onderwerp? ≈ Of het daar heet kan zijn? Nou, daar kan ik over meepraten!
Die grote koffer zul je dus thuis moeten laten. ± Of zou ik hem beter wat te lezen kunnen brengen? « ..\ dan praten we er uitgebreid over door. ± Dat is boffen!
meer ° ° ° ≈ ≈ ≈ ° ≈ ≈ ° ° ° ≈
>>> veel, meer, meest
Ik weet niet meer wie dat gezegd heeft. Hij eet veel maar zijn zusje eet nog meer. Waar heb ik dat meer gehoord? Meer dood dan levend stapten ze van de fiets. Het begint meer en meer tot hem door te dringen dat hij harder moet studeren. Twee jaar na zijn vertrek waren z’n vrienden hem al min of meer vergeten. Wandelen doe ik niet zoveel maar fietsen des te meer. Jan is zonder meer de leukste jongen van de klas. Ik kom graag bij die mensen, te meer omdat het er altijd zo gezellig is. Zij heeft meer vriendinnen dan ik. Deze tafel is bestemd voor zes of meer personen. Ik heb je meer dan eens gewaarschuwd! Ik moet op die reis verschillende medicijnen meenemen, onder meer tegen malaria.
≈ Waar moet je nog meer aan denken?
Weet jij het nog wel? Zijn moeder eet daarentegen minder. ± Wie heeft dat ook gezegd? ± Ze waren dodelijk vermoeid. ± Dat wordt hem steeds duidelijker. <> <>
± Ze dachten zo ongeveer nooit meer aan hem. <> Alleen z’n moeder dacht nog nog elke dag aan hem. ± Ik wandel niet vaak maar ik fiets juist heel veel. ± Zeker, daar is geen discussie over. ± Ik kom daar graag, vooral omdat de sfeer er zo prettig is. Maar ze heeft minder vrienden. Voor minder dan zes mensen hebben we kleinere tafels. ± Ik heb het je al verschillende keren gezegd! ± Ik ga naar verschillende tropische landen, o(nder) a(ndere) Indonesië; dat betekent in elk geval malariatabletten meenemen. ± Wat moet je verder nog meenemen? (op reis of in je overwegingen) <> <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de meerderheid/ ° De meerderheid van de Tweede Kamer stemde voor de motie van afkeuring. ° In meerderheid was men tegen het voorstel. ° Op onze school zijn de meisjes in de meerderheid.
± Meer dan de helft van de parlementsleden vond dat de minister moest aftreden. ± Er stemden meer mensen tegen dan vóór. ± Er zitten meer meisjes dan jongens op onze school. <> De jongens zijn dus in de minderheid.
meespelen/speelde mee/meegespeeld
I & II Speelt R. mee in de competitie?
° Weet jij wie er in die film meespelen? ° Weet jij of Ronaldo vandaag meespeelt?
± Wie zijn de acteurs? ± Komt hij vandaag in actie? <> Nee, hij zit op de bank. Julio speelt op zijn plaats.
meest
>>> veel, meer, meest
° Ik ben het meest op mijn gemak, als ik aan het werk ben.
<>
Zo naast jou zittend voel ik me het minst op m’n gemak.
meestal ° Meestal ben ik ‘s avonds thuis. ° Meestal is deze trein op tijd.
Ik ga maar een enkele keer uit. Vandaag was hij toevallig een keer te laat ../ ± ..\ maar hij rijdt bijna altijd volgens het boekje. <> <>
meestentijds ° Af en toe zon en meestentijds droog.
± De meeste tijd zal het droog zijn.
de meester/ -s ° Bij welke meester zit jij in de klas? ° Zijn dochter is meester in de rechten. ° Rembrandt en Jan Steen zijn beroemde meesters van de Nederlandse schilderkunst. ~ In het huis van die rijke bankier hangen verschillende oude meesters. ° Als de meester beveelt ../ ≈ Die man is heer en meester in zijn familie. ≈ Het vijandige leger heeft zich van de stad meester gemaakt. ≈ De danser is die moeilijke passen nu wel meester.
± Wie is je onderwijzer? ± Ze heeft haar rechtenstudie vorig jaar afgemaakt. ± In hun tijd behoorden zij tot de knapste schilders van de wereld. ± Er zijn schilderijen bij die wel een miljoen waard zijn. ..\ gehoorzaamt de knecht. ± Wat de baas zegt moet gebeuren. ± Hij heeft ‘t voor ‘t zeggen, iedereen luistert naar hem. ± Na een dagenlange strijd hebben ze de stad ingenomen. <>
± ‘t Heeft wel een poos geduurd voor hij ze goed beheerste. Maar nu heeft hij ze onder de knie.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 16
meevallen/viel mee/meegevallen ° De kosten van de reparatie vielen erg mee. ° ‘t Valt mee, dat het zulk mooi weer is. ° De pijn viel wel mee. ° Of ik veel huiswerk heb? Och, ‘t valt mee.
≥ We hadden op een veel hoger bedrag gerekend. <> Dat is wel een wonder, meestal valt zoiets tegen! ± Dat is mooi meegenomen, in Nederland kun je daar nooit op rekenen! ± ‘t Deed minder zeer dan ik gevreesd had. ± ‘t Gaat wel, niet zo heel veel, gelukkig.
de meevaller/ -s ° De reis kost veel minder dan ik dacht: wat een meevaller! ± Zo’n buitenkansje heb je niet vaak! <> Meestal vallen de kosten veel hoger uit dan je verwacht; dat is dan een lelijke tegenvaller! mei ° De vijfde maand van het jaar heet mei ../ ° Op 5 mei vieren we bevrijdingsdag. ° In mei leggen alle vogeltjes een ei ../
± ..\ of bloeimaand. ± Dan herdenken we het einde van de Duitse bezetting op 5 mei 1945. ± ..\ behalve de koekoek en de griet, die leggen in de meimaand niet.
de meid/ -en ° Een slimme meid is op haar toekomst voorbereid. ° Meid, meid, wat maak je je weer druk. ° Ankie is best een aardige meid.
± Meisjes moeten leren om voor zichzelf te zorgen. ± Meisje, meisje, doe toch eens wat kalmer aan. ± Ja hoor, een leuk grietje.
het meisje/de -s ° ° ° °
Hun tweede kind is net geboren, ‘t is een meisje. <> ‘Beste jongens en meisjes’, begon de docent. ^ Ik zag gisteravond John met zijn meisje. ± Vroeger hadden rijke dames een ‘meisje voor halve dagen. ±
En ‘t eerste was een jongen? Een rijkeluiswens! Hij had ook kunnen zeggen: ’Beste kinderen.’ Zo, heeft hij een vaste vriendin? Nu heet zo iemand een ‘hulp in de huishouding’ of ‘interieurverzorgster’.
mekaar >>> elkaar melden/meldde/gemeld ° Als je ziek bent, moet je dat op school melden.
± Dan moet je opbellen en zeggen dat je ziek bent.
zich melden/meldde zich/zich gemeld ° Als je het gemeentehuis binnenkomt, moet je je melden bij de portier/balie/receptie. ° Hij moet zich elke week melden bij de vreemdelingenpolitie. ° Er hebben zich deze week honderd asielzoekers op Schiphol gemeld.
± Je moet laten weten dat je er bent. Hij zegt dan waar je naar toe moet. « Dan controleren ze zijn papieren; als hij een verblijfsvergunning heeft, hoeft ‘t niet meer. « Het COA zoekt naarstig naar opvangmogelijkheden.
Digilemma M 17 © 2000 SSALTO Voorburg NL ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de melk/ ° Voor pasgeboren baby’s is melk het enige voedsel.
° De melk van de Nederlandse koeien wordt niet alleen gedronken; er wordt ook kaas van gemaakt en boter en yoghurt ../ ° Waarom noemen ze melk toch ‘de witte motor’? ° Wilt u koffie met melk ../ ≈ Hij doet wel heel gewichtig maar of hij ook wat in de melk te brokkelen heeft?
≥ Sommige artsen vinden moedermelk het beste dat er is, andere doktoren vinden het ook prima als de kinderen ‘een flesje’ krijgen: dat is dan verdunde koeienmelk. ^ ..\ zuivelproducten dus.
± ‘t Is een witte drank/vloeistof, die veel energie geeft. « ..\ en suiker? ± Ik vraag me af of hij echt zoveel te vertellen heeft op de zaak.
men ° ° ° ° ≈
In de Verenigde Staten spreekt men Engels. Hier mag men niet harder rijden dan 100 km/uur. Men zegt, dat de koning ziek is. Men wordt dringend verzocht te blijven zitten. Men zegt zoveel!
± ± ± ± ±
De mensen spreken daar Engels. Je mag hier maar honderd rijden! Ze zeggen dat hij longontsteking heeft. De aanwezigen wordt met klem gevraagd te blijven zitten. Je moet niet alles geloven wat er gezegd wordt.
± ± ± « « ±
O, die man ken ik wel, dat is mijnheer De Wit. ..\ vraagt de verkoper als de heer Smit binnenkomt. Maar Jantje is bang voor de man en loopt weg. Mevrouw De Groot helpt haar man in de winkel. Natuurlijk mevrouw, zegt u het maar! Wat is dat al weer een grote jongen!
de meneer/meneren ° ° ° ° ° ~
Wie is die meneer met die bruine jas? ‘Dag meneer, wat kan ik voor u doen?’ ../ ‘Geef meneer maar een handje’, zegt moeder. Meneer De Groot heeft een juwelierszaak. Meneer de voorzitter, mag ik ook iets zeggen? Zo, is dat je zoon? Dat is al een hele meneer!
menen/meende/gemeend
II Dat meen je niet? ± in de veronderstelling zijn, denken, oordelen
° Ik meende dat ik mijn vriendin zag lopen ../
« ..\ maar dat was niet zo. ± Ik dacht verkeerd.
menen
± zó bedoelen (als je het zegt), serieus bezig zijn
° Als hij zégt dat het wel een leuk idee is dan méént hij het ook. ° Hij zegt wel lelijke dingen, maar hij meent er niets van. ° Hij doet wel streng, maar hij meent het niet zo kwaad. ~ Méén je dat nou? ~ Je méént ‘t!
± Hij zegt altijd wat hij er écht van vindt. Als hij zegt dat hij ‘t leuk vindt, dan ís dat ook zo. ± Hij doet maar alsof. ± Hij bedoelt het goed, ‘t is voor je eigen bestwil. ± Is dat echt waar? ± Hoe bestaat het!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 18
mengen/mengde/gemengd
II & III Je mengt de tomaten met de kommer Je mengt de dressing door de salade
° Je moet de ingrediënten voor de salade goed mengen.
± Je moet alles door elkaar husselen. <> Alleen de komkommer en de tomaten houd je apart. ± Schep ze voorzichtig door elkaar. ± Je giet de dressing over de salade en schept alles nog een keer door elkaar. ± Door rood en geel bij elkaar te doen, maak ik bijv. oranje. ± Ik wist niet goed wat ik er van denken moest.
° Dan meng je de tomaten met de komkommer. ° Tot slot meng je de dressing door de salade. ° Met rood, geel en blauw kan ik alle kleuren mengen. ° Na het zien van de documentaire had ik gemengde gevoelens. zich mengen/mengde zich/zich gemengd
III Ze mengt zich onder de mensen Hij mengt zich in het gesprek
° De koningin mengde zich onder de feestvierende menigte op de markt. ° Ongemerkt mengden de zakkenrollers zich onder de reizigers op het station. ° Eerst hoorde hij het geruzie een poosje aan, maar toen mengde hij zich in de discussie.
± Ze liep tussen de mensen in en bekeek belangstellend de verschillende kraampjes. ± Ze gingen tussen de reizigers staan zonder dat iemand er erg in had. ± Toen deed hij ook een duit in het zakje.
het mengsel/de -s ° Je kunt de kip het beste braden in een mengsel van boter en olijfolie.
± Je kunt ook half boter, half margarine nemen.
de mening/ -en ° Wat is jouw mening over dat voorstel? ° Ik heb daar nog geen mening over! ° In het parlement bestaat een groot verschil van mening over deze kwestie. ° Zelfs de coalitiepartners verschillen van mening.
± Wat vind jij ervan?/Hoe denk jij erover? ± Ik heb me daar nog geen oordeel over gevormd. ± De verschillende partijen denken er allemaal anders over. Er zijn, geloof ik, geen twee partijen die er hetzelfde over denken. ± Ik vind dat daar veel meer geld ingestoken moet worden. <>
° Naar mijn mening moet er meer geld naar de gezondheidszorg. ° Ik ben van mening dat daar gauw een oplossing voor ± Wat vind jij? gevonden moet worden. ° Ik deel jouw mening, dat er wat aan gedaan moet worden. ± Ik ben het met je eens. de mens/ -en ° ° ° °
Mensen hebben intellect en kunnen dus denken. Hoeveel mensen zouden er komen? Na het concert braken de mensen de zaal af. Het regende gisteravond pijpenstelen: er was geen mens op straat. ° De grote mensen nemen koffie, ../
^ ± ± ±
Andere diersoorten handelen alleen instinctief. Ik reken op zo’n twintig personen. Het publiek gaf de zangeres een ovationeel applaus. Niemand waagde zich naar buiten.
<> ..\
° Mensen, ik ga naar huis! ~ Na die lange wandeling is het hoog tijd om de inwendige mens te versterken. ≈ Alle mensen, wat ben jij groot geworden! ≈ Ik kan geen ijzer met handen breken, ik ben ook maar een mens!
de kinderen krijgen een ijsje. ± Nou, deze volwassene lust ook wel een ijsje! ± Dag allemaal, tot de volgende keer! ± ‘t Wordt tijd om wat te eten en te drinken. ± Grote hemel, ik weet niet wat ik zie! ± Ik kan geen wonderen verrichten.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 19 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
het mens/ ° ° ° °
Vind jij die lerares een aardig mens? Dat mens hiernaast heeft altijd wat te zeuren. Mens, mens, wat maak je je weer druk! Ach mens, stel je niet zo aan!
± ± ± «
Ja hoor, ‘t is een aardige vrouw. Die vervelende buurvrouw loopt altijd te klagen. Ach lieverdje, doe toch rustig, zo’n vaart zal ‘t niet lopen! Zo bereik je toch niks!
menselijk/ -e ° ° ° °
Dat gaat het menselijk verstand te boven. Zich vergissen is menselijk. Niets menselijks is hem vreemd. Krijgsgevangenen moeten menselijk behandeld worden, schrijft het internationale recht voor. ° Hij toonde zowaar een menselijk gezicht.
± ± ± ±
Dat kan geen mens begrijpen. Ieder mens vergist zich wel eens. Hij maakt ook fouten! Ze moeten dus een humane behandeling krijgen ../ <> ..\ maar vaak worden ze onmenselijk behandeld. ± Hij liet merken dat hij ‘t heel erg voor me vond/hij toonde zijn gevoelens.
de mensheid/ ° De milieuvervuiling is een bedreiging voor de mensheid.
± Het menselijk geslacht/het mensdom wordt erdoor in zijn bestaan aangetast.
de menukaart/ -en ° De ober geeft de gasten elk een menukaart. ° Dat restaurant heeft een uitgebreide menukaart.
« Dan kunnen ze uitzoeken wat ze eten willen. ≥ Ze hebben er gerechten uit alle mogelijke landen.
de merrie/ -s ° Er staan twee paarden in de wei: een merrie met haar veulen.
« Vader Paard, de hengst, staat een eind verderop.
het merk/de -en ° De boswachter brengt een merk aan op de bomen die gekapt moeten worden. ° Ik koop altijd hetzelfde merk koffie: ../
± Hij zet met rode verf een teken op de stam van die bomen. ≥ ..\ ik neem altijd ‘Troost’ van de firma ‘Leut’.
merken/merkte/gemerkt ° Om diefstal tegen te gaan moet je je autoruiten laten merken: ../ ° Ik probeerde haar te wenken, maar ze merkte het niet. ° Het heeft vannacht erg geonweerd, maar ik heb er niets van gemerkt. ° Ze merkte helemaal niet, dat het donker werd. ° Ik zal ze laten merken, dat ik boos ben! ° Hij was erg teleurgesteld, maar hij liet het niet merken.
± ..\ in een hoekje van iedere ruit wordt dan het kenteken van je auto gegraveerd. ± Ze had er helemaal geen erg in. ± Ik heb er niets van gehoord of gezien. Plots drong het tot haar door dat de zon onder was. ± Ze zullen het weten! ± Hij toonde zijn teleurstelling niet/hij hield zich groot. <>
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 20
merkwaardig/ -e ° De zwaartekracht is een merkwaardig natuurkundig verschijnsel. ° Wat een merkwaardig stel mensen is dat!
± Héél interessant, denk je maar eens in wat het zou betekenen, als er geen zwaartekracht bestond. <> Ach, ik vind ze niets bijzonders, heel gewoontjes eigenlijk. ± Nou, ik vind ze wel opvallend, hoor! ° Vind je het ook zo merkwaardig, dat ze met dezelfde jurk ± Vind je dat vreemd? aan op dat feest kwamen? <> ‘t Leek mij nogal logisch, ze moesten toch een tweeling spelen in een toneelstukje? het mes/de -sen ° Het mes ligt rechts naast het bord, de vork links. ° Nederlanders eten met mes ../ ° Hij haalde zijn mes uit zijn zak en sneed het touw met één haal door. Vlijmscherp was het! ° Dit mes is veel te bot ../ ≈ Volgende week moet ik onder het mes. ≈ Bij zo’n televisieoptreden snijdt het mes van twee twee kanten: ../ ≈ Den Haag wil flink het mes zetten in de uitgaven. ≈ Eerst wilde hij niet meedoen, maar toen men hem het mes op de keel zette, moest hij wel toegeven. ^ de lepel, het mes, de vork: het bestek.
± Het ene is om mee te snijden, de ander om mee te prikken. « ..\ en vork. « Hij had het ook met een schaar door kunnen knippen. « ± ± ±
..\ ‘t moet nodig geslepen worden. Ik moet een kleine operatie ondergaan. Dan moet ik examen doen. ..\ het is dubbel voordelig: je krijgt er dik voor betaald èn je hebt veel publiciteit! ± De Gemeente wil een heleboel bezuinigingen. ± Door met allerlei dingen te dreigen dwóngen ze hem gewoon mee te doen.
met ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Met wie ga je op vakantie? Met wie zat je te praten? Met welke reisorganisatie gaan jullie? Gaan jullie met het vliegtuig? Koffie met melk en suiker is ../ Een meisje met blond haar is ../ Een man met veel geld is ../ Een vrouw met een rode jas is ../ Hij snijdt het vlees met een scherp mes. Met wat voor meel bak je die koekjes? Met blijdschap geven wij kennis van de geboorte van onze dochter. Hij vertelde het met tranen in zijn ogen. Met dat bijbaantje in de supermarkt verdient ze een aardig zakcentje. Eén patat mét, alsjeblieft. Ik ben mét u van mening dat het anders moet. We komen met ons/z’n vieren. Met Pasen was het prachtig weer ../ Met betrekking tot (m.b.t.) die onderhandelingen is er geen nieuws te melden. Met ingang van (m.i.v.) 31 mei komt er een nieuwe dienstregeling. Met name (m.n.) in de tropen moet je voorzichtig zijn met drinkwater. Ik lust graag chocola, gebak, toetjes, ijs , met andere woorden (m.a.w.): ik ben een zoetekauw.
± ± ± ± ± ± ± ± ± ± ±
Ik ga in (het) gezelschap van mijn vriendin op reis. Ik was met een collega in gesprek. We hebben geboekt bij REISKOOP. Nee, we gaan per bus. ..\ koffie waar melk en suiker in zit. ..\ een meisje dat blond haar heeft. ..\ een man die veel geld bezit/een rijke man. ..\ een vrouw die een rode jas aanheeft. Met behulp van een scherp mes snijdt hij het vlees. Daar gebruik ik zelfrijzend bakmeel voor. We zijn erg blij dat we een dochter gekregen hebben.
± Hij had tranen in zijn ogen toen hij dat vertelde. ± Door dat werk heeft ze nu een flinke spaarpot. ± ± ± ± ±
Wilt u mayonaise of ketchup er bij? Ik ben het helemaal met u eens. Ons gezelschap bestaat uit vier mensen. ..\ maar tijdens de Pinksterdagen goot het. Voor wat betreft de besprekingen: niets nieuws!
± Van 31 mei af gaan er minder treinen rijden. ± Vooral dáár is het gevaar voor darminfecties groot. ± Ja, zo zou je het ook kunnen zeggen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 21 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
met, vervolg ≈ Nu zit ik nog met één vraag: is er genoeg geld? ≈ Dat is háár probleem, met zulke problemen kan ik niet zitten! ≈ Met angst in het hart liet ze haar kind alleen naar school gaan. ≈ Met lood in zijn schoenen liep hij naar het kantoor van zijn baas. ≈ Met het zweet in de handen liep ze de examenzaal binnen. ≈ Hij verzekerde me met z’n hand op z’n hart dat hij het meteen in orde zou maken. ≈ Laat me nu toch eens met rust!
± Dat vraag ik me al een hele tijd af. ± Daar zit ík niet mee, daar kan ik me geen zorgen om maken. ± Ongerust wachtte ze tot hij weer thuis kwam. ± Hij had een bang voorgevoel dat hij ontslagen zou worden. ± Ze was bloednerveus. <> Andere kandidaten gingen vol vertrouwen achter hun tafeltje zitten. ± Dat beloofde hij me plechtig. <>
Je valt me voortdurend lastig!
meteen ° Je moet nu meteen thuiskomen ../ ° Ik zag een bliksemflits en meteen daarna hoorde ik een zware donderslag. ° Kun jij me zo meteen even helpen ../
± ..\ onmiddellijk! ± De slag kwam direct na de flits: de bui was dus heel dichtbij.
meten/mat/heb ...gemeten
I & II
° Moe komen Niek en Thomas laat thuis na een avondje meten: nou kan de volgende klus harder opschieten.
± De aannemers hebben een hele avond nodig gehad om alle maten precies te weten te komen: ze weten daardoor hoeveel ze moeten bestellen en hoe lang het karwei kan gaan duren. <>Op de gok aan het slag lukt ook wel, maar kost meer. ± Ik probeer te ontdekken of de kast van hiernaast onder dit schuine dak past. Ik meet dus de hoogte hier. # Maar toen kon verkeer, dat de kruising wil oversteken, helemaal geen van links naderende fietsers meer zien.
≈ ‘Meten is weten’, zeggen ze wel. ° Wat ben jij nou aan het meten? De hoogte of de breedte van deze zolderkamer? ° Met veel passen en meten konden ze de container op de smalle stoep geplaatst krijgen.
± ..\ over tien minuten of zo? « Ja hoor, ik ben bijna zover, een ogenblikje nog. Wat ben jij nou aan het meten?
de meter/ -s ° De kamer is vier meter lang en drie meter breed. ° Een meter kun je verdelen in 10 decimeter of in 100 centimeter. ≈ Dat verhaal klopt toch zeker voor geen meter? ° Op de watermeter, de gasmeter en de elektriciteitsmeter kun je aflezen ../
± Dat is niet erg groot, een kamer van drie bij vier! « En 1000 meter is weer een kilometer. ± Daar klopt vast niets van! <> Had je gedacht, ‘t is de pure waarheid! ≥ ..\ hoeveel water, gas en stroom je gebruikt hebt.
de meterkast/ -en ° Tegenwoordig heeft elk huis een meterkast.
± In die kast zitten de gas-, de water- en de elektriciteitsmeter èn de stoppen.
de methode/ -n of -s ° De twee chirurgen hebben ieder hun eigen methode om die operatie te doen. ° Weet jij een goede methode om te stoppen met roken?
± Ze doen het ieder op hun eigen manier. ± Weet je wat je moet doen? Naar een acupuncturist gaan!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 22
het meubel/de -s ° Er is een nieuw meubel ontworpen voor de PC. ≥ Daar kun je alle onderdelen van je PC in kwijt. ° Sommige mensen vinden een TV zo’n lelijk ding, dat ze ± Dat is meestal een kast met deurtjes, die ze dicht doen als ze er een meubel omheen laten bouwen. geen TV kijken. ° Zo af en toe verzet ik alle meubels in mijn kamer « De stoelen, de tafel, de kast, alles krijgt een andere plaats. ~ Die nieuwe lerares lijkt me een lastig meubel. ± Dat is me toch een veeleisende tante! ^ stoelen, tafels, bankstellen, bedden en kasten zijn meubels, die iedereen heeft. de meubelfabriek/ -en ° In die meubelfabriek maken ze goedkope meubels.
≥ Er werken een heleboel arbeiders, die voor een laag loon steeds hetzelfde onderdeel maken.
de meubelmaker/ -s ° Dat is een ouderwetse meubelmaker: ../
± ..\ Zo’n echte vakman, die zelf het hele meubel maakt en in elkaar zet.
de mevrouw/ -en ° ° ° ° °
Dag mevrouw, wilt u hier plaats nemen? Dag mevrouw Wouters, hoe gaat het met u? Ik ken die mevrouw met dat hondje. Dit zijn de heer en mevrouw van der Steen ../ Meneer en mevrouw Groen kunnen niet komen.
« « ± ± ±
Dag meneer, gaat u tegenover mevrouw zitten? En hoe maakt meneer Wouters het? Dat is de dame die bij ons op de hoek woont. ..\ onze voorzitter en zijn echtgenote. Hij en zijn vrouw zijn allebei ziek.
miauwen/miauwde/gemiauwd ° De poes zit voor de deur te miauwen.
« Ze wil naar binnen, maar niemand hoort haar.
de middag/ -en ° ° ° ° ≈
In Nederland is het middag van 12 uur tot 18 uur. Ik heb de hele middag in de tuin gewerkt. Ik wil vóór de middag klaar zijn. De dokter kan pas na de middag langs komen. Tussen de middag ga ik even naar buiten om een frisse neus te halen.
« Daarvóór is het ochtend, daarna is het avond. ± Ik begon om 10 over 12 en om 6 uur was ik klaar. ± Om twaalf uur moet het werk af zijn. <> Vóór twaalven houdt hij spreekuur. ± In de lunchpauze loop ik een straatje om.
‘s middags ° ‘s Middags doe ik meestal boodschappen.
<>
‘s Morgens maak ik het huis schoon.
het middel/de -en ° Een beetje azijn is een goed middel tegen jeukende muggenbeten. ° Deeltijdarbeid wordt door velen gezien als hét middel tegen de werkloosheid. ° Er is een nieuw middel tegen hoofdpijn te koop. ≈ Het middel is erger dan de kwaal. ≈ Het doel heiligt de middelen. ° In de woestijn is de kameel een belangrijk middel van vervoer. ° Voor Nederland is de handel één van de voornaamste middelen van bestaan. ° Ik zou heel graag een mooi, groot huis kopen, maar de (financiële) middelen ontbreken me.
± Azijn helpt daar goed tegen. ± Anderen zeggen weer dat dat helemaal niet helpt. ± Heb jij dat medicijn al eens gebruikt? >>> de kwaal >>> het doel ± Veel transport gaat per kameel. ± Daarmee verdienen veel Nederlanders hun brood. ± M.a.w.: ik heb er geen geld voor.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 23 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
het middel/de -en, vervolg ≈ Door middel van veel onderhandelingen zijn ze het tenslotte eens geworden. ° Je moet even (om) je middel meten ../ ° Dat fotomodel heeft me toch een smal middeltje!
± Ze hebben er wel héél veel voor moeten praten! « ± « ±
..\ hoe lang je riem moet zijn. Wat is je taillewijdte? Je kunt het met twee handen omspannen. Een echte wespentaille!
middelbaar/middelbare ° Mensen van middelbare leeftijd zijn ../ ° Je hebt lager, middelbaar en hoger beroepsonderwijs.
± ..\ tussen de vijfenveertig en vijfenvijftig jaar. ± Middelbaar zit er dus tussenin?
het midden/ ° Bij de Nederlandse vlag zit de witte baan in het midden ../ ± ..\ tussen de rode baan die boven zit en de blauwe beneden. ° Het stadhuis ligt in het midden van de stad. <> Het station ligt aan de rand van de stad. ± De grote kerk ligt ook in het centrum. ° De kinderen vormden een kring met in het midden ± De kinderen stonden om het feestvarken heen. de jarige. ° Ik hoop volgende week weer in jullie midden te zijn. ± Dan ben ik weer bij jullie terug. ° Zal ik deze reep door midden doen ../ <> ..\ of heel laten? ± Deel hem maar in tweeën, dan nemen we allebei de helft. ≈ We zullen nu maar in het midden laten wie er gelijk heeft. ± Daar zullen we niet over discussiëren. ≈ Mag ik misschien ook iets in het midden brengen? ± Ik wou ook graag iets ter sprake brengen/een duit in het zakje doen. ≈ Je moet leren de kerk in het midden te laten. <> Je overdrijft altijd zo. midden ° Midden in de winter kan het hier erg koud zijn. ° Ze houden ervan midden in de stad te wonen.
± Hartje winter vriest het soms 20°C. ± Ik vind het ook wel leuk, een huis in het centrum. <> Nou, ik woon liever in een buitenwijk, er is genoeg openbaar vervoer.
de middelvinger/ -s ° De derde vinger is de middelvinger, aan welke kant je ook begint te tellen.
± Gewoon de middelste vinger dus. ± Zijn bijnaam is Lange Jaap.(<<< bijnaam)
mij
>>> me
° ° ° ≈ °
± Mag ik het zout, alsjeblieft? « ..\ bel ik jou? <> ..\ met iemand anders? ± Van m’n leven niet!/ Ik denk er niet aan! ± Ik kan het me echt niet herinneren!
Wil je mij het zout aangeven? Bel jij mij of ../ Ga je met mij mee of ../ Met dit weer in zee zwemmen? Mij niet gezien! Ik herinner mij dat niet.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 24
mijn (m’n) ° ° ° °
Ik doe mijn nieuwe jurk aan. Zullen we naar míjn huis gaan of ../ Meneer, wilt u van dat boek afblijven, dat is ‘t mijne. Mijne heren, ../
± En ik doe ook m’n nieuwe schoenen aan. <> ..\ naar het jouwe? ± Neemt u mij niet kwalijk, ik dacht dat het van mij was. « ..\ Hierbij deel ik u mede, dat ik verhuisd ben.
de mijnheer >>> de meneer mild/ -e ° Die milde regen doet de planten goed.
± Van zo’n zacht regentje leven ze helemaal op. <> Een half jaar geleden waren de planten door een stortregen helemaal platgeslagen. ± Wat bent u allemaal royaal geweest! ± Fluweelzacht op je tong! <> Voor mij had die saus wel wat pittiger gemogen! <> Ze hadden een veel zwaardere straf verwacht. <> De meeste oude mensen oordelen streng en star over de ‘moderne jeugd’ ../ ± ..\ maar zij weet altijd wel weer verzachtende omstandigheden aan te voeren: ’Ja, maar ach .....’
° Heel veel dank aan de milde gevers. ° Wat een heerlijke saus! Zo mild van smaak! ° Veel mensen vonden het maar een milde straf. ° Mijn oma heeft nog altijd een mild oordeel over de jongelui van deze tijd.
de militair/ -en ° De militairen van de VN moeten de vrede in dat gebied in stand houden. ° Zijn jouw zoons militair geweest?
± Het is heel moeilijk voor die soldaten om het bestand te handhaven. Steeds weer komen de strijdende partijen met elkaar in botsing. ± Nee, ze hoefden geen van beiden in dienst.
militair/ -e ° ° ° °
In Nederland is de militaire dienstplicht afgeschaft. In Breda is de militaire academie gevestigd. ’Kolonel’ en ‘generaal’ zijn hoge militaire rangen. Voor voertuigen in militaire colonnes ..\
± Niemand hóeft meer in het leger. Dat is beroeps geworden. ± Dat is dus een opleidingsinstituut voor officieren. ≥ Die mensen hebben ‘t in het leger voor het zeggen. < > ../ moet het burgerverkeer uitwijken of stoppen.
het miljard/de -en ° Een miljard, een één met negen nullen. ° De gezondheidszorg kost miljarden.
± Dat is dus duizend keer ‘n miljoen!(1.000.000.000) ± Gigantische bedragen gaan daarin om. <> Daarbij vergeleken krijgt het milieu een habbekrats.
het miljoen/de -en ° ° ° °
In dat jaar zijn er miljoenen auto’s verkocht. De aanleg van die spoorlijn gaat 500 miljoen euro kosten. Die man bezit wel een paar miljoen. Miljoenen mensen lijden bittere armoede.
± ± ± ±
Ik geloof wel 6.000.000 stuks. Een half miljard dus. Of je een emmer leeggooit! Schatrijk is die vent! Hij is vast miljonair. Een paar miljoen mensen zijn zelfs dakloos.
de millimeter/ -s ° Een millimeter is ../ ° De deur klemt. Als je er een millimeter afschaaft is het verholpen. ~ Die ambtenaar zal geen millimeter van de regeltjes afwijken.
± ..\ een duizendste deel van een meter. ± Er hoeft echt maar een heel klein beetje af. ± Die man is helemaal niet flexibel! Hij voert alles precies volgens de regels uit. <> Ik wou dat hij eens wat creatief met de regels omsprong!
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 25 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
min ° Tien min vier is zes. ° Het was vannacht min 3°C. ° Het staat min of meer vast dat we gaan verhuizen.
± 10 - 4 = 6. ± 3° onder 0? Ik wist niet dat het zou gaan vriezen. ± Dat is wel zo ongeveer zeker.
min/ -ne ° Ik vind dat een minne streek van je. ° Ondergoed kopen bij Zeeman? Dat is haar te min! ° Een studie aan de universiteit? Daar moet je niet te min over denken! ° Ze is wel uit het ziekenhuis maar ik vind haar nog erg min(netjes). ≈ Je moet proberen zo min mogelijk fouten te maken ../
± Bah, wat gemeen! ± Dat vindt ze beneden haar waardigheid/stand(ing). ± Dat moet je niet onderschatten. <> Ik neem daar diep m’n petje voor af! ± Ze is nog niets waard. <> Ik hoop dat ze er gauw weer florissant uitziet! ± ..\ dus niet meer dan nodig is. <> Voor je ‘t weet wemelt het van de fouten.
minder >>> weinig, minder, minst het minimum/de minima ° Er wordt vannacht een minimum verwacht van 5°C.
± Ze denken dat de temperatuur niet lager dan 5°C zal zijn. <> Morgen verwachten ze een maximum van 14°. ° Het is de kunst om met een minimum (aan) inspanning ../ <> ..\ een maximum (aan) resultaat te behalen. ° In een minimum (mum) van tijd had ze haar bordje leeg. ± Binnen de kortste keren (in een recordtijd) had ze alles opgegeten. ° De minima krijgen een extraatje van G 100,-. ± De mensen met de laagste inkomens krijgen dat geld terug van de belastingen. de minister/ -s ° Deze regering wordt gevormd door 14 ministers.
° De minister van financiën draagt o.a. de verantwoordelijkheid voor de belastingen.
« Zij hebben ieder de politieke leiding van een ministerie of (of departement). ± Men spreekt ook wel over bewindslieden. ≥ Hij stelt nieuwe wetten of wetswijzigingen op het gebied van de belastingen voor.
het ministerie/de -s ° Op welk ministerie zit jij eigenlijk? ± Ik ben ambtenaar op het departement van justitie. ^ In 1998 kenden we de volgende ministeries: Algemene Zaken - Financiën - Binnenlandse Zaken - Buitenlandse Zaken Justitie - Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen - Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Ontwikkelingssamenwerking - Landbouw en Visserij - Verkeer en Waterstaat - Sociale Zaken - Volksgezondheid, Recreatie en Maatschappelijk Werk - Economische Zaken - Defensie. de minister-president/ -s- -en ° De minister-president is de voorzitter van de ministerraad ± Daarom noemen ze de premier ook wel de minister-president. en verantwoordelijk voor het regeringsbeleid. ° Zeg, ben jij minister-president of zo? ± Denk je soms dat jij ‘t voor ‘t zeggen hebt? ^ minister, minister-president, burgemeester, commissaris van de Koningin: hoge ambten of functies.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 26 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
minst
>>> weinig, minder, minst
~ Die docent ziet meestal het minste foutje nog niet door de vingers. ≈ Dat is niet ‘t minste probleem!
± Door de kleinste vergissing staat een dikke, rode streep. Hij Hij ziet werkelijk niets over ‘t hoofd. ± Dat is geen enkel probleem! <> Dat vind ik nog al wat, ik heb er grote moeite mee. ± Dat is toch wel het minste dat je kan doen.
≈ Ik had verwacht dat je op z’n minst je excuses zou aanbieden. ≈ Of ik daar boos over ben? Niet in het minst! ≈ Heb je niet veel geld bij je? Dat is ‘t minste!
± Nee hoor, helemaal niet! ± Maak je daar maar geen zorgen over. Ik vind het veel belangrijker dat je met ons mee gaat!
minstens ° Zo’n luxe sportwagen kost minstens ƒ 50.000,-
± Je moet er op z’n minst een halve ton voor betalen. <> En ik heb op z’n hoogst ƒ 30.000 te besteden. ± Zolang duurt het zeker wel voor je hem kunt eten.
° Die taart moet minstens een uur ontdooien. de minuut/minuten ° Eén uur heeft zestig minuten. ° Kun je een paar minuten wachten?
° ° ≈
^ ^
« En een minuut heeft weer zestig seconden. ± Heb je nog even? « Ik ben bijna zover! <> Nou zeg, ik wacht al uren op je! Kun jij drie minuten lang je adem inhouden? ± Wat? 180 tellen? Dat kan toch zeker niemand? Hoe laat gaat je trein? Om 4 minuten over 2? « Dan heb je nog even de tijd, het is pas 5 vóór. De trein vertrok op de minuut. ± Hij ging precies op tijd weg. <> Dat mag wel in de krant. Vaak hebben de treinen wel een kwartier vertraging. 4 minuten over twee, kwart voor drie, half vijf, 18.00 uur: tijdstip. 10 minuten (lang), een kwartier, een half uur, een uur, een halve dag, een week enz.: tijdsduur.
misschien ° ° ° ° °
Misschien komt mijn oom uit Amsterdam ook. Kunt u misschien een andere keer terugkomen? Pardon mevrouw, weet u misschien de tijd? Zo, daar ben ik dan! Een beetje laat misschien ../ Is het misschien hier gebeurd, agent?
± « ± « <>
‘t Kan best zijn dat hij er bij wil zijn. Zou dat mogelijk zijn? Zou u me kunnen zeggen hoe laat het is? ..\ maar beter laat dan nooit, nietwaar? Zeker weten, hier gebeurde het, voor m’n ogen, mevrouw.
missen/miste/gemist ° De midvoor schoot op het doel, maar miste. ° Als je steeds rechtdoor rijdt, kom je er vanzelf: ‘t kan niet missen. ° Je kan dat overhemd niet aan, er missen een paar knopen aan. ° Plotseling miste hij zijn portefeuille. ° Als je drie keer een kans gemist hebt ../ ° Ik moet opschieten anders mis ik de trein. ° Hij miste de moed om dat aan zijn vrouw te vertellen.
° Ze mist haar familie in Iran heel erg. ≈ Ik kan die jongens missen als kiespijn.
Een paar minuten later schoot hij raak. ± Je zult het vast en zeker vinden. <>
± Die ontbreken er al een week aan. ± ‘Ik ben m’n portefeuille kwijt’, riep hij verschrikt. « ..\ zijn je kansen verkeken. <> Je moet dus je laatste kans benutten. <> Rustig nou maar, je haalt hem met gemak. ± Hij durfde het niet. <> Na een paar dagen raapte hij al z’n moed bijeen en vertelde hij haar toch het hele verhaal. ± Ze verlangt heel erg naar haar familie, ze denkt dag en nacht aan ze. ± Ik zie ze liever gaan dan komen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 27 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de mist/ ° In de vroege ochtend is er kans op dichte mist.
≈ Als je op het examen de vragen niet goed leest, ga je volkomen de mist in! ≈ Ging ik mooi de mist in, zeg!
# Het zicht zal slecht zijn: halveer je snelheid en verdubbel je afstand! ± De nevel zal pas laat in de ochtend optrekken. <> Gelukkig viel het mee: bijna overal was ‘t een heldere lucht en kon je heel ver kijken. ± Dan raak je het spoor bijster en geef je verkeerde antwoorden. ± Wist ik toch niet meer wat de hoofdstad van Turkije is! Stond ík even met m’n mond vol tanden!
misten/mistte/gemist ° Toen het gistermorgen zo mistte, gebeurden er meer ongelukken dan ooit tevoren.
# Het zicht was minder dan 50 meter, maar de automobilisten reden veel te hard door.
de mistlamp/ -en ° Een mistlamp mag je alleen bij dichte mist gebruiken.
≥ Het is een sterk, felrood, extra achterlicht.
m’n
>>> mijn
modaal/modale ° De modale werknemer is getrouwd, heeft twee kinderen en een modaal salaris.
± Je bedoelt dus de kostwinner van een gemiddeld gezin met een gemiddeld inkomen. Geen minimumloon, maar ook geen topsalaris.
het model/de -len ° De stof van die broek is mooi, maar het model vind ik afschuwelijk. ° Wat een apart model hoed heeft de koningin op! ° De soldaten dragen hun haar volgens het voorgeschreven model. ° Heb je gezien dat er een nieuw model Volvo is? ° Zijn kamer staat vol met modellen van treinen, die hij zelf gebouwd heeft. ° Als ik een kast wil maken, maak ik eerst een ontwerp en dan een model. ° In de hal van het stadhuis staat een model van de nieuwe stadswijk. ° M’n baas staat model voor de moderne manager ../
≥ De pijpen zijn te kort en te wijd: géén gezicht! ≥ « ± ± ≥
‘t Lijkt wel een gebakdoos met een strik erom! ‘t Lijkt of ze allemaal door dezelfde kapper geknipt zijn. Zo hóórt ‘t nu eenmaal! Dat nieuwe type is nog niet in Nederland te koop. Hij bouwt die treinen allemaal op schaal na.
± Dan kun je direct zien hoe ‘t zal gaan worden.
± Er zijn al heel wat mensen naar die maquette komen kijken, iedereen wil zien hoe die stadswijk er uit gaat zien. ± ..\ hij zou als voorbeeld kunnen dienen: mooi zwart pak, duur duur overhemd, goed geknipt ...... ° Bij die modeshow liepen een paar bekende modellen mee. ± Een ontwerper moet goede zaken doen om zulke mannequins in te kunnen huren. ° Je ziet op de schilderijen van die schilder steeds hetzelfde ± Zijn vrouw heeft altijd voor hem geposeerd. model. model/° De officieren gaan model gekleed. ° Vroeger maakte hij wel eens een slippertje, maar de laatste tijd is hij een model echtgenoot.
± Precies volgens voorschrift. ± Hij is tegenwoordig echt een voorbeeldig huisvader.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 28
modern/ -e ° Het moderne Hebreeuws heet Ivriet. ° We maken verschil tussen moderne talen als Spaans en Engels, ../ ° Houd jij meer van moderne kunst ../ ° ‘Dat is nou de moderne jeugd’, zuchtte oma ../ ° Mijn ene grootmoeder is echt een moderne oma.
≥ De kinderen leren dat tegenwoordig op school. « ..\ die nog gesproken worden ../ <> ..\ en oude talen als Latijn en Oudgrieks. <> ..\ of van klassieke kunst? ± ..\ ‘die kinderen van tegenwoordig leren geen manieren meer’. ± Zij gaat met haar tijd mee! <> Mijn andere oma is juist zó ouderwets, ze vindt alles wat ik doe gek.
moe/ -de ° Na een dag hard werken heeft een mens recht om moe te zijn. ° Ben je niet moe van dat hele eind fietsen? ° Ik word zo moe van al die problemen. ° Ik ben dat eeuwige gezeur moe! ° Met dat warme weer krijg ik zo gauw moede (zeg: moeie) voeten. ≈ Tegenwoordig is hij liever lui dan moe.
« Dan mag hij bijkomen van de vermoeienissen. ± Dan wil je even lekker zitten en uitrusten. <> Nee hoor, ik ben zo fris als een hoentje. ± Ik heb er zo langzamerhand schoon genoeg van. ± Nu moet het afgelopen zijn, vind ik. ± Mijn voeten worden dan moe, ik kan de ene niet meer voor de andere krijgen. ± Hij heeft een hekel aan werken. <> Vroeger was hij onvermoeibaar!
de moed/ ° Er is moed voor nodig om aan zo’n moeilijke studie te ± Je moet maar durven, ik zou ‘t lef niet hebben! beginnen. ° Ze had een enorme kiespijn, maar ze had niet de moed ± Ze durfde gewoon niet naar hem toe te gaan. om naar te tandarts te gaan. ° Uiteindelijk heeft ze toch de moed opgebracht. ± Na een paar dagen heeft ze al haar moed verzameld. ° We moeten nog een klein stukje verder; heb jij nog moed? <> Nee, ik kán niet meer, ik moet stoppen. ± Kun jij ‘t nog opbrengen? ° De redders hebben veel moed getoond. <> Ik zou dat niet gedurfd hebben. ° Zelf heeft ze goede moed dat ze gauw beter is. <> Haar man heeft de moed opgegeven, dat ze op zal knappen ../ ± ..\ maar zelf ziet ze ‘t helemaal zitten. ° Al die hulp geeft hem moed om door te gaan. ± Nu ziet hij het wel weer zitten! ≈ Moed verloren, al verloren. ± Als je de moed laat zakken lukt het zeker niet. <> Hoop doet leven! de moeder/ -s ° Mijn moeder leeft nog, zij is nog goed gezond. ° De moeder van m’n moeder ../ ~ Zeg, ik ben je moeder niet!
Mijn vader is tien jaar geleden overleden. ± ..\ is m’n grootmoeder. ± Ik ga je niet vertellen wat je wel of niet moet doen, dat zoek je zelf maar uit! ± Met tere of breekbare spullen moet je voorzichtig omgaan. <>
≈ Voorzichtigheid is de moeder van de porseleinkast. moeilijk/ -e ° We moeten een paar moeilijke oefeningen maken. ° Dat werk leek erg moeilijk, maar ../ ° Door de aanhoudende droogte is het een moeilijke tijd voor de dieren. ° Wat heeft die jongen toch een moeilijk karakter. ° Het is heel moeilijk om een leuk huis te vinden voor een redelijke prijs. ° Zoiets kun je moeilijk aan hem vragen ../
± Zulke lastige opgaven kosten erg veel tijd. <> Met die makkelijke les van gister was ik zo klaar. <> ..\ toen we bezig waren, bleek het eenvoudig. ≥ Ze lijden al maanden honger en dorst. ± Ik wou dat hij niet zo lastig was! <> Leek hij maar op z’n zusje, dat is toch zo’n makkelijk kind! <> Ach, dat valt best mee ../ ± ..\ zó’n heksentoer is dat toch niet? « ..\ je zou hem in verlegenheid brengen ../ <> ..\ maar je kunt het rustig aan zijn broer vragen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 29 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
moeilijk/-e, vervolg ° ‘t Afscheid viel hem moeilijk. ° Na ‘t vertrek van haar zoon heeft ze ‘t moeilijk. ° Om zeven uur bij jou? Dat zal moeilijk gaan!
± Het deed hem veel verdriet. ± Het heeft haar erg aangegrepen, ze is erg somber. ± Ik ben bang dat ik dat niet haal! <> Half acht komt me beter uit! ± Waarom heb je nou weer allemaal bezwaren? Wees toch niet zo zwaar op de hand!
° Waarom doe je zo moeilijk?
de moeilijkheid/moeilijkheden ° Dat is nou net de moeilijkheid! ° Ze heeft de laatste tijd moeilijkheden met ‘r gezondheid. ° Je brengt jezelf in moeilijkheden met die grote mond van je!
± Daar ligt nu juist het probleem! ± Wat voor problemen heeft ze dan? ± Vandaag of morgen zit je tot je nek in de problemen.
de moeite/ -n ° Met heel veel moeite kreeg ik m’n koffer dicht. ° Het heeft veel moeite gekost om dat te bereiken. ° Bedankt voor alle moeite! ° Geen moeite is haar te veel om ‘t hem naar de zin te maken. ° Heb je nog moeite gedaan om dat boek te krijgen? ° Die leerlingen hebben moeite met de Nederlandse taal. ≈ Als ik naar de bakker ga, loop ik meteen langs de slager, dat gaat in één moeite door. ≈ Het was een hele klim naar de bergtop, maar het uitzicht was wel de moeite waard!
≥ Ik had natuurlijk weer veel te veel kleren ingepakt. ± Gelukkig is al die inspanning niet voor niets geweest. « Graag gedaan, hoor ../ <> ..\ ‘t was een fluitje van een cent! ± Ze slooft zich echt voor hem uit! ± Ik heb van alles geprobeerd, maar ‘t is niet gelukt. ± Die is erg moeilijk voor ze. <> Voor Petra is het een peulenschil, die vindt ‘t heel makkelijk, ze draait er haar hand niet voor om. « Ik kom er dan toch langs. ± Fantastisch, wat een panorama! <> Jans commentaar: ‘Niks aan! Een klimmetje van niks en dat uitzicht? Ik heb wel ‘ns mooiere gezien!’
het moeras/ -sen ° Florida is bekend om z’n uitgestrekte moerassen. ~ Ik had het gevoel dat ik in een moeras terechtkwam. terechtkwam.
± In die vochtige, onbegaanbare gebieden leven veel alligators en krokodillen. ± Ik voelde me heel onzeker en had het idee dat de vaste grond onder m’n voeten wegzakte. Wat moest ik doen?
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 30
moeten/moest/gemoeten ° ≈ ° ° ° ° ° ≈ ° ° ° ° ° °
Wat? Om zes uur opstaan? Moet dat? Ik vind het ook niet leuk, maar ‘t zal wel moeten! Mijn paspoort is gestolen! Wat móet ik nou? We moeten opschieten ../ Als je in het ziekenfonds bent, dan moet je ieder half jaar je gebit laten controleren. Ze moet en ze zál haar zin krijgen. Je moet niet zoveel snoepen ../ Ze weet niet wat ze moet beginnen. Ik móet vandaag naar de kapper. De jongen rent naar de WC, hij móet zo nodig. Zitten er twee auto’s op elkaar? Dat móest een keer gebeuren! Zeg, moet je horen, ik geef vrijdag een feestje. Kijk, daar heb je John. Wat moet die nou hier? Annemarie? Die moet ergens in Drente wonen.
≈ Blijf je liever thuis? Nou, dat moet jij weten! ° Wanneer moet je nu op voor je rijexamen?
± ± ± « ± ± # ± ≥ ± ± ≥ ± ± « ± ± «
Ja, ‘t is noodzakelijk, als we die trein willen halen. ‘t Is niet anders!/ Er zit niets anders op! Wat staat me nu te doen? ..\ anders missen we de trein. Dat ben je verplicht. Als je ‘t niet doet, mag de tandarts je niet meer gratis behandelen. Ze beweegt hemel en aarde om het zover te krijgen. ..\ daar word je veel te dik van; straks heb je er spijt van. Ze zit met de handen in het haar, ze is radeloos. Ik kan het niet langer uitstellen. Hij heeft, wat je noemt, hoge nood! Dat kon niet uitblijven! Dat is zo’n gevaarlijk kruispunt! Luister eens, heb je zin om ook te komen? Wat heeft die hier te zoeken? Dat heb ik tenminste horen vertellen. Die is, naar ik hoor, verhuisd naar Drente. Mij maakt het niet uit! Ik hoop dat ik het volgende maand kan doen.
mogelijk/ -e ° Mogelijke kosten worden vergoed. ° Hij heeft alle mogelijke moeite gedaan om op tijd te komen. ° Is het mogelijk om in twee keer te betalen? ° Het is best mogelijk, dat ik me vergist heb. ≈ Hoe is het mogelijk?! ≈ Je houdt het niet voor mogelijk, maar ik ben geslaagd voor mijn rijbewijs! ° Mogelijk komen mijn ouders ook nog wel. ° Ik kom zo snel mogelijk naar je toe! ° Hij maakt zijn huiswerk zo goed mogelijk. ° Indien mogelijk, kom ik volgende week langs. ° Hij is sterk, maar zijn broer is zo mogelijk nog sterker.
± Wij betalen de kosten die u eventueel moet maken. ± Hij heeft alles wat hij bedenken kon geprobeerd. ± ± ± ±
Zeker, dat kan. Dat kan heel goed. Hoe bestaat het? Je gelooft het vast niet, maar ik heb het gehaald!
± ± « ± ±
Misschien kunnen ze met iemand meerijden. Ik kom zodra ik hier weg kan. Beter kan hij niet. Ik beloof het: als het even kan, zie je me. Als dat tenminste kan!
de mogelijkheid/mogelijkheden ° De mogelijkheid bestaat dat we naar Afrika gaan. ° Vroeger bestond de mogelijkheid om per boot naar Amerika te gaan. ° Hij biedt ons de mogelijkheid om extra te oefenen. ≈ Ik kan met geen mogelijkheid zeggen wanneer dat zal zijn.
± Die kans is zelfs redelijk groot. ± Nu kan dat niet meer, tenminste niet met een gewone lijndienst. ± Wat aardig, dat hij ons die gelegenheid geeft. ± Ik weet het absoluut niet. ± Ik weet het wel, maar ik heb beloofd m’n mond te houden.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
Digilemma M 31 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
mogen/mocht/gemogen ° Mamma, ik wil buiten spelen, mag dat? ° Dat mag niet van de directeur. ° Mam, mag ik een appel? ° Mag ik er even langs, alstublieft? ° ° ° ° ° ° °
Mag ik een kopje koffie, ober? Roken in openbare gebouwen, dat mag niet meer. Hier mag alleen rechts geparkeerd worden. Zij mag van haar vader net zo laat thuis komen als ze wil. Wij samen op vakantie? Mocht dat maar! Ik mag die mensen wel. Als het mooi weer is, mag ik graag een eind fietsen.
° Je mag je schoenen wel eens poetsen! Dat is hard nodig! ° Ik mag lijden dat het morgen goed weer is. ° Je mag me nog zo lief aankijken, ../ ° Mocht ik de trein missen ../ ° Moge dit een gelukkig jaar voor iedereen worden
« Ja hoor, ik vind het goed. De directeur vindt dat niet goed. ± Vind je het goed dat ik een appel pak? « Goed, neem er maar één. ± Kan ik even passeren? « Gaat uw gang, mevrouw! « Zeker meneer, het komt eraan! ± Dat is niet toegestaan. <> Aan de linkerkant is het verboden. <> Ik krijg daar geen toestemming voor. ± Wat zou ik graag willen dat ze dat goedvonden! ± Ik vind ze wel aardig. <> Aan wandelen heb ik een broertje dood/daar heb ik een hekel aan. « Ze zien er niet uit! ± Nou, dat hoop ik ook. « ..\ je moet doen wat ik zeg! ../ ± ..\ al kijk je me nog zo lief aan. « ..\ dan pak ik de auto. ± Als ik te laat ben voor de trein kom ik met de auto. ± Ik wens iedereen een gelukkig nieuwjaar toe.
het moment/de -en ° ° ° ° °
Een momentje graag! Je komt op het goede moment, we gaan net aan tafel. Helaas komt u op een ongelegen moment. De trein kan elk moment binnenkomen. Waarom doe je alles op het laatste moment?
± ± ± ≥
Wilt u nog een ogenblikje wachten? Je bent precies op tijd, eet je een hapje mee? Kunt u op een ander tijdstip terugkomen? Ik verwacht hem binnen een paar seconden. <> Het is toch veel prettiger om ruim van te voren te beginnen.
mompelen/mompelde/gemompeld ° Wat sta je weer te mompelen!
« Hoor eens, zó kan ik je niet verstaan! <> Je moet duidelijk spreken. « ..\ maar niemand verstond wat ze zei.
° De vrouw mompelde iets ../ de mond/ -en ° De man stopt een stukje vlees in zijn mond ../ ° Met een volle mond mag je niet praten. ° Als grote mensen spreken, moeten kinderen hun mond houden. ° Doe jij nou ook je mond eens open! ° Je hebt de hele avond geen mond open gedaan. ° Denk er om, mondje dicht, ‘t is een geheimpje! ≈ Ik geloof dat ik mijn mond voorbij gepraat heb. ≈ Je hoeft niet zo’n grote mond op te zetten! ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Er was één man in de zaal die steeds het woord nam ../ ../ maar de voorzitter snoerde hem de mond. Ze nam geen blad voor de mond. Ze stonden met open mond te kijken. Hij haalde me de woorden uit de mond.
« ..\ kauwt het fijn en slikt het door. <> Eerst je mond leeg eten, dan mag je iets zeggen. ± Die moeten dan stil zijn of zwijgen. ± Zeg jij nu ook eens wat! ± Wat is er, waarom zeg je niets? ± Niet verklappen, hoor! ‘t Moet tussen ons blijven! <> Als je dat gaat rondbazuinen, ben ik woedend op je! ± Ik ben bang dat ik te veel gezegd heb. <> Zing eens een toontje lager! ± Wees maar niet zo brutaal! ± ..\ en een heel verhaal begon ../ ± Die belette de man verder te praten. ± Ze zei ronduit wat ze ervan dacht:’ Kletskoek!’ ± Ze begrepen er niets van, zó mooi was ‘t vuurwerk. ± Dat wilde ik ook net zeggen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 32
mondig/ -e ° Als je onafhankelijk beslisten men rekening houdt met <> Ja, anders word je behandeld als een onmondig kind. je besluit, ben je dan mondig? ° Sommige doktoren zijn nog niet gewend aan de moderne, ± Ze vinden ‘t vreemd dat die mensen voor zichzelf opkomen ../ mondige patiënten. <> ..\ en niet meer alles wat de dokter zegt klakkeloos voor lief nemen. monteren/monteerde/gemonteerd ° Monteren is het vak van de monteur: ../ ° De man monteert een nieuw spatbord aan z’n auto.
± ..\ onderdelen op hun plaats zetten. ± Daarvoor gaat hij niet naar de garage, dat kan hij er zelf wel opzetten.
de monteur/ -s ° In dat garagebedrijf werken vier monteurs.
≥ Zij repareren de auto’s en zetten er nieuwe onderdelen in, als als dat nodig is. ‘t Zijn echte vaklui/vaklieden. ° De oude monteur repareert de nieuwe auto, die bij ≥ Hij monteert een nieuwe bumper, zet er een nieuw portier in een botsing beschadigd is. en werkt de lak bij. ° Toen de TV kapot was heb ik een monteur gebeld. ± Die reparateur had het euvel zó verholpen. ^ vaklieden/vaklui: monteur, loodgieter, timmerman, elektricien, schilder, tegelzetter enzovoorts. het montuur/de monturen ° Het montuur van mijn bril is kapot, maar ../
« ..\ de glazen zijn nog goed.
mooi/e ° Er liggen heel mooie sieraden in de etalage: ../ ° Wat is dat een mooie vrouw! ° Een mooi rapport is ../ ° Vandaag is het mooi weer. ≈ ~ ~ ° ~ °
Hij speelt mooi weer van andermans centen. Hij heeft altijd van die mooie praatjes ../ Mooie jongen ben jij! Wat ben je mooi vandaag! Moet je uit? Een gekneusde rib? Daar ben je zes weken mooi mee. Dat koor zingt heel mooi ../
≈ Wel, nou nog mooier!
± ..\ prachtige ringen, schitterende armbanden enzovoort. ± Een plaatje om te zien! <> Jammer, dat ze zo’n lelijk karakter heeft! ± ..\ een rapport met hoge cijfers. <> ..\ het tegengestelde van een slecht rapport. ≥ Blauwe lucht, niet veel wind, lekker warm ... <> Morgen zal het wel weer slecht weer zijn. ± Hij doet royaal met het geld van een ander. « ..\ maar je moet ze niet geloven, hoor! ± Wat heb jij een streken, zeg! ± Wat zie je er feestelijk uit! ± ‘t Duurt wel zes weken voor dat over is. « ..\ heerlijk om er naar te luisteren ../ ± ..\ zo zuiver en met gevoel. ± Dat is toch al te erg/ bar.
Digilemma M 33 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de moord/ -en ° De politie verdenkt die man van moord. ° De verdachte ontkent dat hij een moord gepleegd heeft. ≈ Er komt moord en doodslag van als die twee groepen voetbalfans elkaar tegen het lijf lopen. ≈ Het kind schreeuwde moord en brand toen de grote hond op hem af kwam lopen.
± Ze denken dat hij zijn vrouw vermoord heeft. ± Hij zegt dat hij niemand heeft vermoord. ± Daar komt de grootste narigheid van: dat wordt vechten! ± Het zette me toch een keel op!
morgen ° ° ° ° ≈ ≈ ≈
Ga je morgen mee naar het strand? Vandaag is het maandag, morgen is het dinsdag ../ Dag allemaal, tot morgen! Jij zegt steeds maar: ‘Morgen zal ik ‘t doen.’ Stel niet uit tot morgen ../ Vandaag of morgen zal ze wel verschijnen. Voor vandaag is het genoeg geweest, morgen is er weer een dag.
Nee, ik ben gisteren pas geweest. « ..\ en overmorgen is het woensdag. « Dan zien we elkaar terug. ± Je stelt alles maar uit, zo komt nergens iets van terecht. <> ..\ wat je heden doen kunt. ± Binnenkort zal ze wel op komen dagen. « Dan gaan we wel verder. <>
de morgen/ -s ° De morgen duurt van ± 6 uur tot 12 uur. ± Na de ochtend is het middag tot 18 uur. ° Op die koude morgen in januari lag er een dik pak sneeuw. ± De temperatuur lag die ochtend net onder het vriespunt. ° Op een (goede) morgen stond hij voor m’n deur. « Volkomen onverwachts! ‘s morgens ° ‘s Morgens komt de zon in het Oosten op. ° Haar humeur is ‘s morgens niet best. ≈ Ze werken de hele dag, van ‘s morgens vroeg ../
‘s Avonds gaat hij in het Westen onder. « Ze heeft last van ochtendziekte. <> ..\ tot ‘s avonds laat. <>
morsen/morste/gemorst ° Pas op, de vloer is nat. Iemand heeft zeker water gemorst ../ ° Denk er om, mors niet met je ijsje op je nieuwe trui.
« ..\ en vergeten het op te ruimen. ± Laat geen ijs op je trui lekken!
de mosterd/ ° Wil je mosterd bij je kroket? ≈ Die informatie komt als mosterd na de maaltijd.
± Nee dank je, ik houd niet van dat scherpe spul. ± Nu hebben we er niets meer aan, we kunnen er niets meer mee doen. ± Dat is een slimmerik, hij weet meer van die zaak. <> Beter dan zo’n oen die nergens wat van weet!
≈ Die man weet waar Abraham de mosterd haalt.
de motorfiets/ -en ° De verkeersagenten reden op zware motorfietsen.
± Op die tweewielers konden ze tussen de auto’s door bij de kop van de file komen.
de motorkap/ -pen ° De monteur doet de motorkap van de auto open en controleert het oliepeil.
± Hij doet de klep omhoog en zet hem vast.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 34
de motorolie/ ° We moeten ook een blik motorolie kopen bij het benzinestation.
≥ Deze auto wordt oud, hij gaat meer olie gebruiken.
de mouw/ -en ° Hij draagt een overhemd met lange mouwen en zij heeft een bloes met korte mouwen aan. ~ Denk je dat ik zo maar honderd gulden uit m’n mouw kan schudden? ≈ Hoe bestaat ‘t? Hij schudde de oplossing direct uit z’n mouw. ≈ Je moet je niets op je mouw laten spelden. ≈ Ze deed zich heel lief voor, maar na een poosje kwam de aap uit de mouw. ≈ Als dat een probleem is, moeten we er een mouw aan zien te passen. ≈ Als je op tijd klaar wil zijn, zul je nu de handen uit de mouwen moeten steken.
<>
Als het erg warm is trekken ze allebei ‘n mouwloos T-shirt aan.
± Die kan ik heus niet ineens tevoorschijn toveren! ± Hij wist onmiddellijk hoe het probleem opgelost moest worden. ± Hij probeert altijd je iets wijs te maken. ≥ Toen bleek, dat ze helemaal niet zo lief was. ± Dan moeten we proberen er een oplossing voor te vinden. Blijf niet langer rondhangen ../ ± ..\ maar ga hard aan ‘t werk. <>
de mug/ -gen ° Op een warme, windstille zomeravond stikt ‘t van de muggen, die om m’n hoofd zoemen. ° Eén soort mug brengt malaria over. ≈ Er zijn mensen die vaak van een mug een olifant maken.
« Ik hoop dat ze niet steken anders zit ik straks weer ónder de muggenbeten. ± Dat is de Anopheles, die leeft in moerassige gebieden. ± Zij maken dan van iets onbelangrijks een zaak van enorme betekenis, ze overdrijven dus. ^ Muggen, vliegen, bijen, wespen en hommels: veel in Nederland voorkomende insecten. de muis/ -en ° In dat oude huis hoor je de muizen achter het behang en zie je overal muizengaatjes. ° Zo stil als muisjes luisterden de kinderen naar het verhaal dat oma vertelde. ≈ Bij die mensen liggen de muizen dood voor de kast, zo arm zijn ze. ≈ Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. ≈ Na de aanvaring is het ene schip met man en muis vergaan, niemand heeft ‘t kunnen navertellen. ≈ Dat muisje zal nog wel een staartje hebben. ° Hé, er zijn beschuiten met muisjes! ° Toen ik een stukje kaas wilde nemen heb ik me in de muis van mijn hand gesneden. ° Werk jij bij je computer veel met de muis ../
« We zullen een kat moeten nemen; die jaagt die kleine knagers wel weg. ± Ze gaven geen kik. ± Er valt bij hen niets te halen, zelfs niet voor een muis. ± Als er geen controle is, neemt men het ervan. <> Alle opvarenden van de andere boot hebben het ongeluk overleefd. ± Die zaak zal heus (nare) gevolgen hebben/daar zijn we nog niet van af. ± Is er een baby geboren? Lekker, die gesuikerde anijskorrels! ± Precies in dat dikke gedeelte onder mijn duim: en bloeden! « ..\ of doe je liever zo veel mogelijk met je toetsenbord?
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 35 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de multomap/ -pen ° Heb jij nog ruitjespapier in je multomap? Bij mij zit er alleen nog lijntjespapier in.
± Sorry, ik heb m’n map niet bij me: vergeten!
de munt/ -en ° Kwartjes en guldens waren Nederlandse munten. ° Je moet hier met klinkende munt betalen ../ ° Nederlandse munten worden geslagen in de Munt. ≈ Ik houd niet van mensen, die proberen overal munt uit te slaan. ≈ Hij zal je wel met gelijke munt betalen. ≈ Voor de wedstrijd gooit de scheidsrechter kruis of munt.
± Een ander Nederlands woord daarvoor is geldstuk; heel vroeger zei men ook wel: penning. ± ..\ dus contant èn met baar geld ../ <> ..\ en niet met een cheque of een creditcard. ≥ Dat gebouw staat in de stad Utrecht. ± Ik verafschuw die dat willen: uit alles een voordeeltje halen. ± Hij behandelt je straks net zo als jij hém behandelt. ≥ Hij gooit een geldstuk op en de speler die de goede kant gekozen heeft, mag zeggen op welke helft hij wil spelen. ± Munt is de kant waarop staat hoeveel het waard is.
het museum/de musea ° In een museum worden waardevolle voorwerpen bewaard en tentoongesteld. ° Zo heb je het Museum van Oudheden in Leiden.
« Het is dus een soort schatkamer van wetenschap, historie en cultuur. ≥ Daar zie je voorwerpen uit oude culturen van de hele wereld: China, Mexico, Egypte enzovoort. ≥ Daar zie je werken van beroemde, moderne beeldende kunstenaars: schilders en beeldhouwers. ± Er is zóveel te zien; hij is een enorme verzamelaar.
° In Amsterdam is het Stedelijk Museum. ° Het huis van die man is net een museum. de muts/ -en ° Het is koud. Zet je wollen muts op en ../ ≈ Moet je die meid nou zien lopen! Wat een muts!
« ..\ doe een dikke das om. ± Kijk nou hoe stuntelig en onhandig zij zich beweegt: dom mens! ^ Mutsen, hoeden, caps, petten en petjes: allemaal hoofdbedekkingen die komen en gaan, grillig als de mode. de muur/muren ° Aan de ene muur hangt een schilderij. ° In de hotelkamer hadden we uitzicht op een blinde muur. ° Ik ga bij het terras een muurtje metselen. ° In 1990 is de Berlijnse Muur afgebroken. ° De Chinese Muur bestaat nog steeds. ~ ~ ~ ~ ≈ ≈ ≈
Ze heeft een muur om zich heen opgetrokken. Tegenwoordig kun je uit de muur eten ../ ..\ en ook ‘even langs de muur’: geld uit de muur halen ../ Bij de vrije schop vormden de verdedigers een muurtje ../ Ze staan met de rug tegen de muur. Zachtjes praten hoor, de muren hebben hier oren! Ik wil wat informatie hebben, maar ze sturen me van het kastje naar de muur. ≈ Zo af en toe komen de muren op hem af.
± Aan de andere wand wil ik een mooie foto ophangen. ± Troosteloos hoor, zo’n steenmassa zonder ramen of deuren erin. ± Steen voor steen opbouwen, zo’n 40 cm hoog. ± Na de ineenstorting van het communisme werd die afscheiding tussen Oost- en West-Duitsland gesloopt. ≥ Die werd 2200 jaar geleden langs de noordgrens van China gebouwd om de Mongolen tegen te houden. ± Ze sluit zich van de buitenwereld af. ± ..\ dus bv. een kroketje uit de automatiek halen ../ ± ..\ dus geld uit een geldautomaat halen. « ..\ om te voorkomen dat de bal het doel in zou gaan. ± Ze kunnen geen kant meer op/hun situatie is hopeloos. ± De buren luisteren hier mee. ± Ik word van het ene loket naar het andere gestuurd. ± Dan voelt hij zich opgesloten en alleen.
© 2000 SSALTO Voorburg NL
Digilemma M 36
de muziek/ ° ° ° °
Ik houd heel veel van de muziek van Mozart. Noem je dat muziek? Ik begrijp niets van die moderne muziek. Zet eens een muziekje op, wil je?
± Van die heerlijke melodieën geniet ik altijd weer. <> Ik vind het net kattengejank. ≥ Je hoort wel klanken, maar er zit geen melodie in. « Misschien is er wel wat op de radio. Anders draai je maar een CD of een bandje. ± Een echt orkest met 7 muzikanten. ± Daar valt geld mee te verdienen, er zit toekomst in. ± ..\ maar ik kan de partituur/ bladmuziek nergens krijgen.
° Het was een groot feest met levende muziek. ~ Dat bedrijf dat hij begonnen is, daar zit wel muziek in. ° Weet jij misschien waar ik de muziek van die pianosonate kan kopen? Ik wil die zelf spelen ../ ≈ Een reisje naar Parijs? Dat klinkt me als muziek in de oren. ± Wat zou dát heerlijk zijn! het muziekinstrument/de -en
° De kinderen in dat gezin spelen allemaal op een eigen ≥ Eén zoon speelt piano, de ander gitaar en de dochter speelt muziekinstrument. viool. ^ piano, viool, cello, bas, gitaar, drums, fluit, trompet zijn bekende muziekinstrumenten. de muzikant/ -en ° Op Koninginnedag zijn er altijd heel veel muzikanten op straat. ° De zanglijster en de wielewaal zijn de muzikanten onder de vogels.
± Iedereen die maar een muziekinstrument kan vasthouden probeert een deuntje te spelen. ≥ Zij fluiten prachtige wijsjes.
© 2000 SSALTO Voorburg NL