B LEMMATICA B 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de B van Barend en Boudewijn °
«
.... dat is bruine bonen met rijst.
de baan/banen
±
betrekking, beroep, vak, werk
° °
± ≥
Daar werkt ze al een paar jaar, als verkoopster. Ze zitten een paar uur per week achter de kassa of vullen winkelvakken bij. ..\ nu is ze uit de kinderen en neemt ze er weer een baan bij. Dat is nou pas ‘”een rotklus!’” Wat een vervelend karwei is dat, echt ‘”rotwerk!’”
° °
Bee bee met Er ...
Ankie heeft een baan in een kledingzaak. Veel studenten en scholieren hebben er een baantje in een supermarkt bij, een bijbaantje dus. Twaalf jaar geleden verloor ze haar baan ../ Ik zit al de hele morgen zilver te poetsen; wat een baan!
« ± ±
de baan ± ° Als je rechtsaf wilt, moet je in de meest rechtse baan gaan rijden. ± ≥ ° Wat een breed gordijn is dat! Hoeveel banen zijn dat wel? ± ° Langs de A2 krijgt de bus nu vrij baan. ± Er staat ook een groot bord: ‘Vrij baan voor de bus!’ ^ baan staat voor heel wat banen:
strook, streep, reep, strip Deze rijstrook is alleen voor rechtdoor. In Engeland moet je dan juist de linkerbaan houden. Nou, ik heb zes stroken aan elkaar moeten zetten! Een speciale rijstrook langs deze snelweg i s alleen voor de autobus, die passagiers van en naar hun werk vervoert. Zie hieronder
de baan ° Ik wou gaan tennissen , maar er is geen baan vrij vanmorgen.
± ±
° Ik ga iedere morgen zwemmen en dan trek ik altijd 20 baantjes. ≈ Ik moet eigenlijk aan de schoonmaak, maar ik schuif het steeds op de lange baan. ^ ook deze baan staat voor heel wat banen:
± ±
het circuit, het parcours, de piste Bij mij in de buurt zijn ook tennisvelden, zullen we het daar proberen? Twintig keer het zwembad op en neer? Dat is niet niks! Ik heb er helemaal geen zin in, daarom stel ik het aldoor uit.
tennisbaan, schietbaan, atletiekbaan, wielerbaan, spoorbaan, trambaan, busbaan, bosbaan en vele andere
de baard/-en ° ° ° ~
De man scheert zijn baard af, maar ../ Heb je je vergeten te scheren of laat je je baard staan? De mooiste baard is die van Sinterklaas. Hemel, dát is een mop met een baard!
« ± ± ± <>
~ Vroeger kon die jongen prachtig hoog zingen, maar nu heeft hij de baard in de keel. ° Ik kan die sleutel niet meer gebruiken, de baard is afgesleten.
± ≥
...\ z’n snor laat hij staan. Ik wil proberen m’n baard te laten groeien. De Kerstman heeft toch ook een mooie baardje, een soort sik? Dát is een ouwe! Kun je geen nieuwe bedenken? Zijn stem is aan ‘t wisselen, van hoog naar laag. Hij krijgt nu een mannenstem. Nu ‘pakt’ hij niet meer in het slot, ik moet een nieuwe laten maken.
de baas/ bazen ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈
De arbeider heeft ruzie met z’n baas over het overwerk. Wie is hier nu eigenlijk de baas? Mijn vader is eigen baas. Dat meisje speelt altijd de baas. Ik ben m’n eigen baas, hoor! Ja, je hebt altijd baas boven baas. Met schaken is hij iedereen de baas.
± ± ± ± ± ± ± <>
≈ Ze kan haar kinderen niet (de) baas ../ ≈ De spelregels van Ma Yong zijn zó moeilijk, ik kan ze maar niet (de) baas worden. ≈ Die man is met pensioen maar hij is zo druk als een klein baasje. ° Ben jij alcohol de baas, of ../
± ± ± <>
Hij vindt dat z’n chef daar niet genoeg voor betaalt. Wie heeft ‘t hier voor ‘t zeggen? Hij is “zelfstandig ondernemer”. Ze wil altijd de lakens uitdelen, iedereen moet doen wat zij zegt. Ik kan doen en laten wat ik wil! Wint zij zilver, wint haar zusje goud! Ja, dan wint hij altijd. Maar met dammen delft hij vaak het onderspit, dan verliest hij bijna altijd. ..\ ze kan ze ‘gewoon niet aan’. Ik kan ze niet onder de knie krijgen. Hij is altijd ergens mee bezig. ..\ is alcohol jou de baas? Dàt is de kwestie.
LEMMATICA B 2
de baby/-s ° ° °
Ze heeft twee kinderen, één van drie jaar en een baby van twee maanden. Raar kind! Soms lijkt ze net een baby ../ Vannacht heeft mijn buurvrouw een baby gekregen.
±
Leuk hè, zo’n pas geboren kindje?
<>
..\ en een andere keer gedraagt ze zich als een groot mens. Ze is bevallen van een zoon: Joep!
±
het bad/de - en ° ° °
Zo’n warm bad is heerlijk na een lange wandeling. Hebben jullie een douche of een bad in de badkamer? In Debrecen hebben ze geneeskrachtige baden.
± ± «
°
Ik moet de kinderen nog in bad doen ../
« ±
°
Wat zie je er verhit uit, ga even lekker in bad / neem lekker een bad. ≈ Na jaren van omgang met Frits z’n kille familie is de ontmoeting met Jaaps hartelijke gezin een warm bad.
<>
±
Door dat warme water ontspannen je spieren. We hebben een badkuip waar je languit in kunt liggen. Daar kunnen mensen met spier- en gewrichtspijn in warm bronwater genezing zoeken. ..\ en naar bed brengen. Ze hebben in de zandbak gespeeld, dus ik moet ze goed wassen. Nee, ik ga even vlug onder de douche. Een bad, dat schiet niet op! Ja, dat moet een hartverwarmende ervaring voor haar zijn.
het badlaken/ de -s °
Ik heb een prachtig badlaken van mijn moeder gekregen.
±
O, zo’n enorm grote handdoek, waar je helemaal in kan? Lekker is dat, hè?
≥
Dan blijft m’n haar tenminste een beetje droog!
±
M’n ouwe zwempak kán gewoon niet meer! Ik heb liever een bikini, ik zon meer dan ik zwem.
de badmuts/-en °
Als ik ga zwemmen, zet ik wel een badmuts op.
het badpak/de -ken °
Ik heb een nieuw badpak gekocht, want ik ben van plan veel te gaan zwemmen.
#
de bagage/° Wat is úw bagage, meneer? ° En wat zit er in (uw bagage)? ~ Ik ben onder de indruk van de geestelijke bagage, die hij meebrengt.
± « ±
Deze twee koffers en deze tas. Dat is alles. Niets, ik heb niets om aan te geven. Hij is intelligent, weet heel veel en heeft veel ervaring. Zijn kennis en inzicht kunnen we hier goed gebruiken.
±
Die komen op transportband 3. Kijk maar, het staat er boven.
de bagageruimte/-es ° De kofferbak van dit kleine autootje blijkt een enorme bagageruimte.
±
In de kofferbak van dit karretje kan je heel wat bagage kwijt.
de bak (het bakje)/ de bakken (bakjes)
±
de kom, de schaal, het grote bord, het schoteltje
° ° ° ° ≈ ≈
± ± ± ± ±
Iedere smaak zit in een aparte container. Pak dat plastic schaaltje maar voor hem. De rest kan in de grijze container. ..\ hij gaat veel liever buiten in de tuin z’n behoefte doen. Dan ben je al te oud om nog een baan te krijgen. En zijn broer zit ook in de gevangenis.
de bak/-ken
±
de grap, de mop
° °
± ±
Ik ken een veel betere mop, echt lachen! Wat een verhaal zeg, om je gek te lachen!
de bagageband/-en °
Op welke bagageband komen de koffers uit ons vliegtuig?
De serveerster schept ijs uit een bak in een hoorntje. Geef de hond een bakje water, wil je? Die appelschillen moeten in de ‘groene’ bak. Onze kat heeft er een hekel aan om op z’n bak te gaan, ../ Als je veertig jaar bent, kom je nog maar moeilijk aan de bak. Die ‘zware’ jongen zit al drie jaar in de bak.
Dat is ook een flauwe bak die je daar vertelt! Dat is ook een bak!
<>
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 3 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
bakken/bakte/gebakken
II
zij bakt pannenkoeken
°
In dat restaurantje bakken ze heerlijke pannenkoeken.
±
° °
Zal ik de eieren bakken ../ De pottenbakker heeft een prachtige vaas gemaakt, hij moet hem alleen nog bakken. Nou bakt hij ze toch wel erg bruin! Van wiskunde bakt ze niet veel, ../ Ben je klaar met je huiswerk? Laat maar eens zien wat je ervan gebakken hebt. Ik begrijp niet hoe je zo lang in de zon kan liggen bakken.
« ±
Ze maken ze klaar met appel of met rozijnen en ook wel met kaas of spek. ..\ of zal ik ze koken? Morgen zet hij hem in de oven.
≈ ≈ ≈ ~
± <>
±
Nu gaat hij te ver/ dat kan ie niet maken! ..\ maar met Frans is ze de beste van de klas! Ik ben benieuwd wat je ervan terechtgebracht hebt.
±
Dat vele zonnebaden is toch niet goed voor je, je kunt er huidkanker van krijgen!
« ± ±
Haal dan bij de slager een ons rookvlees. In de supermarkt komt het van de broodfabriek. Dat is dus in orde/ dat is geregeld/voor elkaar. Dat maak ik voor je in orde!
±
In zo’n bakkerswinkel ruikt ‘t zo lekker naar versgebakken brood!
<>
Nee, ik leg ze op het rooster onder de grill of ik bak ze in de koekenpan.
het bal/-
±
danspartij
°
Het bal verliep heel rustig en ontspannen, precies zoals je dat verwachten mag van een avondje dansen in stijl. ≈ Als dat vannacht maar geen bal wordt!
<>
±
Nee, dan een nachtje hossen of housen met 15.000 man in de RAI in Amsterdam: allemaal jongeren, die niet van ophouden weten. Als dat vannacht maar niet uit de hand loopt!
de bal/-len
±
rond voorwerp om mee te spelen of te sporten
°
±
Een enorme oranje bol vloog de lucht in.
de bakker/-s ° ° ≈ ≈
Ik loop even naar de bakker voor een brood. Bij de “warme bakker” krijg je brood zó uit de oven. Dat is dus voor de bakker! Dat komt voor de bakker!
<>
de bakkerij/-en °
In die bakkerij bakken ze het brood zelf.
de bakplaat/-platen °
° ° ° ≈ ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ° ~ ^ ^
^
Leg je de hamburgers op de bakplaat in de oven?
Bij de vulkaanuitbarsting kwam er een bal van vuur en hete gassen uit de krater. De midvoor legt de bal op de stip, want ../ een balletje trappen een balletje slaan Wie kaatst, mag de bal verwachten. Deze hond heeft niet twee ballen, maar maar één ../ Die snapt er de ballen van! Ik snap er geen bal van. Naar die film ben ik ook geweest. Ik vond er geen bal aan! Politiek? Dat kan me geen bal schelen! Als je dat wilt, moet je er morgen eens een balletje over opgooien. Lust jij een broodje bal? Dat is me toch een (arrogante) bal!
« ± ± ± « ±
..\ hij moet een strafschop nemen. een partijtje voetbal spelen een partijtje tennis spelen Wie aanmerkingen maakt, kan op ‘n pittige reactie rekenen. ..\ ééntje is niet ingedaald. Het dier is dus onvruchtbaar. Die begrijpt er helemaal niets van. <> Ik begrijp het heel goed ../ « ..\ ik leg ‘t je wel uit. <> Hoe bestaat het! Iedereen vindt hem zo goed! ± Dat interesseert me geen klap! ± Gewoon ‘n ballonnetje oplaten: begin er maar voorzichtig over ../ « ..\ dan kun je kijken hoe men er op reageert. ± Alleen als ‘t zo’n mooie, bruin gebraden rundergehaktbal is! ± Die verwaande kwast kan ik niet uitstaan! Hij voelt zich boven iedereen verheven. Voetbal, handbal, tennis, volleybal, tafeltennis, basketbal, cricket, sporten met ballen in alle soorten en maten. een bal, wat kan die? hij is out/offside, rond (!d.w.z. terug op de plaats van vertrek), hij ligt (stil, op de stip etc.), beweegt, rolt (weg, terug, heen en weer etc.), vliegt (door de lucht, over de baan, over het veld etc.), gaat over/naast, valt (stil, dood etc.) en wat kun je met een bal doen? je kan ‘m oppakken, laten liggen, neerleggen, laten vallen, (af)trappen, slaan, raken, missen, opslaan, opgooien, serve(re)n, plaatsen, laten gaan, stoppen, houden, missen, laten gaan, terugslaan/-trappen,
LEMMATICA B 4
de balie/° ° ° °
Informatie kunt u krijgen aan balie 2, ../ In moderne postkantoren zijn de balies hetzelfde ../ Uw kamersleutels liggen nog bij de balie! Hij is een lid van de balie.
« # ± ±
..\ postzegels aan loket 10 of 11. ..\ en moeten de baliemedewerkers alle handelingen kennen. O, heb ik ze bij de receptie laten liggen. O, is hij advocaat!
ballen/balde/gebald
I
de jongens ballen
°
±
Denk er om dat je niet met die bal op de rijweg speelt!
II « « «
de demonstranten ballen de vuisten ..\ om een flinke stoot uit te delen. Klaar voor de aanval. ..\ in protest tegen de bezuinigingen. ..\ tegen de dreigende oproerpolitie.
Je moet niet op de rijweg ballen, veel te gevaarlijk.
ballen ° De bokser stond met gebalde vuisten ../ ° Ze stonden met gebalde vuisten .../ ~ De demonstranten balden de vuisten ../ de ballon/ -nen °
Aan het eind van het feest blazen de kinderen allemaal ± een ballon(netje) op en die gaan dan tegelijk de lucht in. ≈ Wat denk je, zal ik vast eens een ballonnetje oplaten ± over ons plan? ^ ballonnen, vlaggetjes, toeters en hoedjes zijn echte feestartikelen.
Als ze in de lucht zweven, is het een kleurig schouwspel van dansende en tollende ronde voorwerpen. Goed, begin er maar eens voorzichtig over, ‘ns kijken wat ze er van vinden. Gooi maar een balletje op.
de balpen/ -nen ° De meeste mensen schrijven met een balpen. « Vulpennen worden niet zoveel meer gebruikt. ^ vulpennen, balpennen, fijnschrijvers, viltstiften, markers en potloden zijn schrijfgerei of schrijfartikelen.>>> ^ de pen de bami/°
In een Chinees restaurant staat altijd bami op de menukaart.
«
Nasi is een Indisch gerecht: echt een vermenging, en wel van de oude Indonesische keuken en de Hollandse smaak. ^ bami (goreng) en nasi (goreng)zijn benamingen voor hoofdgerechten in Chinees-Indische restaurants. >>> ^ het gerecht de banaan/-nanen °
Wat heb je liever, ‘n peer, ‘n appel of ‘n banaan?
±
Geef mij maar zo’n pisang; wel een mooie gele hoor, die groene zijn nog niet rijp. ^ bananen of pisangs, sinaas- en gewone appels, peren , mandarijnen: allemaal fruit of vruchten. de band/- en ° ° ° °
De band van je fiets is veel te zacht. Als ik jou was, zou ik direct een nieuwe band omleggen. De aanvoerder van het elftal heeft een rode band om zijn arm. Die jongen heeft een goede band met zijn ouders.
≈ Ze hadden elkaar een tijd uit het oog verloren ../ maar nu hebben ze de banden weer aangehaald. ° Dat boek ligt helemaal uit de band. ≈ Ze moet altijd erg zuinig zijn, maar een enkele keer springt ze uit de band. ° Als we op vakantie gaan, nemen we allerlei oude bandjes met jazzmuziek mee. ‘Audiocassettes’ zeggen we tegenwoordig.
« « ≥ <>
± ± ± ± ±
Je rijdt zowat op de velg. Is hij soms lek? Dat voorkomt bandenpech. Daaraan kun je hem herkennen. Die jongen en zijn ouders geven niets om elkaar. Fantastisch zoals die mensen met elkaar omgaan. ..\ maar nu zijn ze weer dikke vrienden en zien ze elkaar regelmatig. Het is uit elkaar gevallen. Bah, allemaal losse blaadjes! Dan koopt ze iets, dat eigenlijk te duur is/ dan doet ze een onverantwoorde uitgave. Dan heb ik ook nog wel een paar tapejes voor je, opgenomen van de radio.
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 5 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
bang/-e °
Nellie is bang voor de hond, ze durft hem niet over z’n kop te aaien. ~ Ik ben bang dat dat boek uitverkocht is. ° Hou toch eens op met die verhalen over je ongelukken, je maakt die mensen bang! ~ Toen het vliegtuig motorpech kreeg, beleefden de passagiers bange ogenblikken.
±
<>
Toen het gevaar geweken was, haalde iedereen opgelucht adem.
de bank/-en
±
zitmeubel
° °
<>
Jan zit op de bank TV te kijken. Lente! Lekker op een bankje in het park, in de zon!
± ±
Ze is angstig in de buurt van alle dieren, ze loopt liever een straatje om. Ik weet ‘t niet zeker, maar ik vrees dat ‘t niet meer te krijgen is. Je maakt ze angstig om nog in de auto te stappen.
Daar zit hij liever dan in een stoel. Vroeger waren dat mooie gietijzeren of houten ‘zitplaatsen’, maar nu? Of kapot, òf van steen. ^ voor: school- en collegebank, tuinbank, zitbank, ligbank, slaapbank, twee- en driezitsbank, lederen bank, zonnebank, bankstel wat je ermee kunt: op de bank (gaan) zitten, op de bank liggen (maar onder de zonnebank liggen) , op de bank hangen, de bank/-en
≥
±
geld-, hypotheek- en kapitaalbeheer
° Heb jij nog geld op de bank staan? ± Er staat nog bijna G 1000,- op m’n rekening. ≈ Door de bank genomen laat ik er niet zoveel op staan. ± Over ‘t algemeen staat er weinig geld op mijn bank, want ik beleg Ik beleg het liever. het liever in aandelen. ^ wat je ermee kunt: op de bank zetten, van de bank halen, op de bank laten staan/ hebben staan, naar de bank gaan, even bij de bank langs (gaan), een lening aanvragen bij een de bank, geld, contanten of een (nieuwe) hypotheek opnemen bij de bank, een bank overvallen / beroven, het bankbiljet/de -ten ° ° °
In Nederland bestaat geen bankbiljet meer van G5,-. Een bankbiljet van G 100,- ../ Deze bankbiljetten zijn niet echt, ze zijn vervalst!
± ≥
Dat is nu een munt(stuk). ..\ heet ook wel een honderdje, een“meier” of een “snip”. Die moderne briefjes zijn niet te vervalsen, dat zou je zo zien.
±
Dat noemen ze een zithoek! Soms is er een losse fauteuil bij.
≥
Een temperatuur van 25° onder nul met daarbij een loeiende sneeuwstorm. Zo verschrikkelijk koud is het dit jaar nog niet geweest. Dit is te erg! Dat kan ik niet meer opbrengen. Maar mij lijkt dat wel wat! We kunnen lekker buiten zitten! Zo bar is dat toch niet?
<>
het bankstel/de -len °
Het nieuwe bankstel heeft een twee- en een driezitsbank.
bar/-re °
De poolreiziger volbracht zijn tocht onder barre weersomstandigheden. ° Ik vind het vandaag bar koud. ≈ Dit is werkelijk bar en boos. ≈ Nóg een uur wachten? Dat wordt me te bar!
± ± ± <> <>
LEMMATICA B 6
de bar/-s ° Zullen we wat gaan drinken in de bar van het hotel? ± We kunnen ook naar het café op de hoek gaan. ° Wilt u een ogenblik aan de bar plaats nemen?../ « ..\ er komt zo meteen een tafeltje vrij. ^ Naar een bar, een café, een bodega of een kroeg ga je om ‘iets te drinken’, ‘er eentje te pakken’ , een ‘doorzakkertje te nemen’ o.i.d. De bar, de bistro, de kroeg, het café, het eetcafé, het café-restaurant, het (petit) restaurant, de pizzeria en de shoarmatent of het grillrestaurnant, de brasserie ... allemaal openbare drink- en/of eetgelegenheden. Wat kunnen die? Die gaan open en (gaan) dicht of openen en sluiten, afhankelijk van hun openings- en sluitingstijden. Ze zijn voor iedereen die iets wil bestellen toegankelijk. En ze moeten voorzieningen hebben, die horen bij openbare gebouwen: brandveiligheid, dames- en herentoiletten, nooduitgangen. In sommige cafés zijn ook leestafels, speciaal voor klanten die rustig de krant willen lezen en daarbij wat willen drinken of gebruiken. Er komen bezoekers, vaste klanten en z.g. ‘kroegtijgers’ naar toe. Trouwe bezoekers gaan naar hun ‘stamkroeg’. Wat kun je ermee? Je bezoekt ze of je gaat ernaar toe. Je hangt je jas in de garderobe of houdt hem (voor een kort bezoek) gewoon aan, je gaat de bar, kroeg etc. binnen en je zoekt een plaats/-je aan de bar, waar je op een barkruk kunt gaan zitten , je zoekt een tafel voor jezelf of schuift aan bij anderen aan een tafel. Dit laatste geldt vaak wel voor drinkgelegenheden, maar zelden voor eetgelegenheden, waar men liever ‘onder elkaar’ is tijdens het eten. Voor sommige café-restaurants en restaurants moet je een tafel reserveren, anders kom je gewoon niet aan de beurt, zo druk kan het er zijn. Dit geldt vooral voor z.g. koopavonden en de vrijdag- en zaterdagavonden. de barkruk/-ken °
Dat gehang op zo’n hoge barkruk in een café vind ik maar niks../
<>
..\ geef mij maar een luie stoel thuis!
baseren/baseerde/gebaseerd
III zij baseert haar mening op feiten
°
±
Welke argumenten heb je daarvoor?
±
De grondslag ervan vormen de Koran en de Sharia
±
Bouwen ze die kerk op dezelfde plaats als die tempel?
« ±
..\ ligt de top. Ze zijn het in principe eens, maar er zal nog veel gepraat moeten worden over de kleinigheden. Zure room en kruiden zijn dus de hoofdingrediënten.
°
Je zegt nu wel dat dit de beste fiets is, maar waar baseer je die mening op? De politiek in die landen is gebaseerd op de strenge wetten van de Islam.
de basis/-es (meervoud alleen in vaktaal) °
De fundamenten van een Griekse tempel vormen de basis voor een nieuwe kerk. ° Tegenover de basis van een driehoek ../ ~ De basis van de overeenkomst is gelegd, nu gaan ze nog alle details regelen. ° Deze saus wordt gemaakt op een basis van zure room en kruiden. ≈ Op basis van dat akkoord moeten de troepen zich terugtrekken.
±
± Sterker nog, volgens die overeenkomst hadden ze al weg moeten zijn.
de basisschool/-scholen ° °
± «
Daar wordt dus de basis gelegd voor wat ze later gaan doen. ..\ en dan de tweede fase van het voortgezet onderwijs.\
beantwoorden/beantwoordde/beantwoord
II
ze beantwoordt de vraag (niet)
°
±
De kandidaten weten ook vaak het goede antwoord niet en staan met hun mond vol tanden. Nog niet. Ik zal morgen terugschrijven.
°
De basisschool is voor kinderen van 4 tot 12 jaar. Na de basisschool komt de basisvorming ... /
In die quiz stellen ze zulke moeilijke vragen, ik kan ze bijna nooit beantwoorden. Heb je nu die brief al eens beantwoord?
±
beantwoorden .... aan ° Haar spel beantwoordt niet aan de verwachtingen. ° Die computer beantwoordt volledig aan zijn doel. ° Die machine beantwoordt niet meer aan de eisen van deze tijd.
II het beantwoordt (niet) aan (z’n doel, eisen etc.) ± Het is lang niet zo goed als we verwacht hadden. ± Hij doet precies waar we hem voor gekocht hebben. ± Hij voldoet niet meer, hij is te oud geworden.
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 7 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het bed/ de bedden ° ° ° °
Mijn dochtertje moet een nieuw bed hebben. Ik moet van de dokter op een hard bed slapen. Jongens, ik heb slaap, ik ga naar bed. Om zeven uur ga ik de kinderen naar bed brengen.
° ° ° ≈
± ± « <>
Ze is te groot geworden voor dat kleine ledikantje. Dus ga ik een nieuw(e) matras kopen. Welterusten! Morgenochtend mag jij ze wakker maken. Dan haal jij ze uit bed! Sta nu maar eens op! Voel je je niet goed? O, blijf dan maar liggen. Daarna mag hij wel weer opstaan. Ze leven al een hele tijd als man en vrouw.
Lig je nu nóg in bed? Ik ben niet lekker, ik blijf vandaag in bed . Hij is ziek, hij moet van de dokter drie dagen het bed houden. Gaan die twee nu eindelijk trouwen? Ze gaan al jaren met elkaar naar bed. ~ Wat gerookte zalm op een bedje van ../
<>
bedanken/bedankte/bedankt
II & III je bedankt iemand voor iets (prettigs)
(.) (.) ° ° ~ ~
« « « « ± ±
Dankjewel. / Bedankt! Dankuwel. / Welbedankt meneer/mevrouw. Niets te danken, hoor! Je had het verdiend! Graag gedaan! Je hebt me gedupeerd en ik ben daar heel kwaad om! Ik denk // peins er niet over, ik wil het absoluut niet.
II ±
Alsjeblieft .. Alstublieft.... Ik wil u graag bedanken voor dat mooie boek. Fijn dat je dat voor me wilt doen, hartelijk bedankt! Nou, je wordt /bent bedànkt, hoor! Nee, je wordt /bent bedànkt!
± <>
± ≥
...\ Je weet wel: een paar blaadjes sla, een olijfje en een beetje dressing en daar de vis bovenop.
~ Met z’n allen op vakantie? Sorry, dáár bedank ik voor.
±
je bedankt voor iets (vervelends) Ik ben daar geen lid meer van, ik heb opgezegd. Jammer, ik ben er net lid van geworden. Daar heb ik helemaal geen zin in!
bedelen/bedelde/gebedeld
I
& II de man bedelt om een aalmoes
° °
± «
~ ‘Toe nou mam, mag ik écht niet een kwartiertje langer opblijven?’ ± bedelde de jongen.
Treurig hoor, dat zo’n man zijn hand moet ophouden. Voor moslims en christenen is het dan verplicht een kleinigheid te geven. Hij gaat bij de deur zitten en kijkt verlangend om naar zijn baas. ‘Dat is nou de vierde keer dat je dat vraagt, je moet niet zo (aan mijn kop) zeuren’, zei z’n moeder boos.
bedenken/bedacht/bedacht
II
ze bedenken een oplossing voor het probleem
°
± Ik pieker me suf, maar ik kan nog niets verzinnen. « Heb jij niet een goed idee?
bedanken voor .. ° Ik heb voor die club bedankt.
<>
De arme, blinde man zit op de hoek van de straat te bedelen. In arme landen bedelen armen soms klagelijk om aalmoezen.
~ De hond bedelt om naar buiten te mogen.
Kun jij iets leuks bedenken voor het feest?
±
zich bedenken ° Mijn vader wilde eerst een nieuwe auto kopen, maar hij heeft zich bedacht.
I hij bedenkt zich (hij wil het niet meer) ± Hij doet het toch maar niet, hij rijdt nog een jaar door met z’n oude wagen.
zich bedenken, dat ° ‘”Ik bedenk me”’ net dat ik dat beter aan jóu kan vragen.
II ±
‘”zij bedenkt zich, dat”’ (formeel fout voor zich realiseren) Ik realiseer me dat jij de juiste persoon daarvoor bent.
±
..\ ik ben het er niet helemaal mee eens. Ik zie nog niet zo één, twee, drie hoe dat allemaal moet! Goed idee zeg! Ik zie ‘t helemaal zitten!
de bedenking/-en °
Ik heb m’n bedenkingen tegen dat plan, ../
<>
LEMMATICA B 8
bederven/bedierf/bedorven (zijn)
I
eetwaren (kunnen) bederven
°
<>
In de koelkast blijft hij goed tot de uiterste verkoopdatum. In de warmte wordt ie zó zuur.
Je moet de melk in de koelkast zetten, anders bederft ie.
± bederven ° Doe toch een lamp aan, je bederft je ogen. ° Voetbalvandalen hebben heel wat bedorven voor anderen. ~ Met die hatelijke opmerking bederf je de leuke sfeer! ~ Met al die dure cadeautjes bederf je zo’n kind.
II & III je bederft het voor anderen ± ‘t Is niet goed voor je ogen om in ‘t donker te zitten lezen. ± Ze hebben met hun rot gedrag de sfeer in stadions verziekt voor het gewone publiek. ± Zo verpest je de stemming! # Straks is het een verwend, ontevreden nest.
de bediende/ -n of -s ° °
Bankbediendes, kantoorbedienden, pompbedienden en winkelbediendes zijn ../ In landen als Indonesië is het hebben van bedienden in huis een must ../
± ..\ mensen die een (eenvoudige) baan hebben bij een bank, op een kantoor, bij een benzinestation of in een winkel. ≥ ..\ Niet alleen heb je ze hard nodig in huis, maar ook gaat hun loon grotendeels naar hun grotendeels werkloze familie.
bedienen/bediende/bediend
II & III ze bedienen hun klanten op hun wenken
° De ober bedient de klanten van het café. ~ Al die ingewikkelde apparatuur, kun jíj die bedienen? ≈ Ze wordt altijd op haar wenken bediend.
± ± ≥
zich bedienen van ° Hij bedient zich nog een keer van het dessert. ~ Die mensen bedienen zich van moeilijke woorden.
III hij bedient zich (nog eens) van het toetje ± Hij vindt het lekker, hij schept nog een portie op z’n bord. ± Zelf gebruik ik altijd woorden die iedereen kan begrijpen.
bedoelen/bedoelde/bedoeld
II
ze bedoelt het zó
° ° ° ° ° (..)
± ±
Hij meent het niet zo kwaad. Ik heb een andere in mijn gedachten. Ik wilde u alleen maar helpen! Dit is een misverstand! Had je het dan helemaal niet begrepen? Hoe bedoel je? Ga je ze weer blijmaken met een dooie mus?
Hij bedoelt het wel goed. Zo’n broek bedoel ik niet. Sorry hoor, ‘t was goed bedoeld. Zó bedoel ik ‘t niet! En ik heb ook iets heel anders gezegd. O, bedoel je dàt! Zeg dat dan ook. Een kinder hand is gauw gevuld!
«
± « «
Hij neemt de bestelling op en serveert de drankjes. Ja hoor, ík kan er wel mee omgaan! Ze krijgt meteen waar ze om vraagt: wil ze naar het strand dan schijnt de zon, gaat ze naar de wintersport dan ligt er minstens een meter sneeuw.
III ze bedoelt er niets kwaads mee « Wat wil je nu eigenlijk zeggen? ± Je hoeft er verder niets achter te zoeken.
bedoelen met ° Ik begrijp niet wat je daarmee bedoelt. ≈ Ik bedoel er verder niets mee, hoor. de bedoeling/-en ° ° °
Sorry, ‘t was m’n bedoeling om op tijd te komen, maar ik had een lekke band. Wat is nu eigenlijk de bedoeling van die vergadering? Welke bedoelingen heeft zij nu precies met de reorganisatie?
≈ Het ligt in mijn bedoeling morgen bij u langs te komen. ≈ Ik heb ‘t met de beste bedoelingen gedaan, jammer dat je er zo boos over bent. ≈ Aan goede bedoelingen geen gebrek, nu nog daden! ≈ Hé, wacht eens even, dát was de bedoeling niet!
±
Ik wilde echt op tijd zijn, maar helaas.....
± « ± ± ±
Waarom vergaderen ze? Wat willen ze ermee bereiken? Wist ik het maar! Het is volmaakt onduidelijk en ... niemand, die de situatie vertrouwt! Niemand weet, waar zij naar toe wil met haar nieuwe plannen. Ik ben dat zeker van plan. Ik wilde je nog wel een plezier doen!
± ±
Met goede voornemens alleen kom je er niet! Dat hadden we niet afgesproken. / Zo zijn we niet getrouwd!
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 9 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het bedrag/de bedragen °
Wat is het hoogste bedrag op de kassabon?
±
° ° ° °
En welk bedrag moet ik nou betalen? Wat een belachelijk bedrag voor een tweedehands auto. In de drugshandel gaan enorme bedragen om. Mag ik eraan herinneren, dat de rekening ten bedrage van G1140.- nog open staat?
« ± ± «
..\ G 24,75, voor dat ene boek. Of bedoel je het totaal? Dát is G 44,75. G37.80. Dat deel van de rekening is voor jou. Die prijs is veel te hoog voor een gebruikte wagen! Daar gaat heel veel geld in om. We zien de betaling van dat bedrag gaarne binnen 14 dagen tegemoet.
bedragen/bedroeg/bedragen
II
de kosten bedragen G120.-
°
± # ±
Zijn die kosten zó hoog? Dat is wel een erg hoge prijs! Die rijzen dus de pan uit! Hoe kon dat zo uit de hand lopen? G 300.000? Is de schade zó groot?
±
Ik wist niet dat jouw oom een eigen zaak had.
≥ ± ±
Dan mag die even draaien ../ ..\ en dan wordt hij voorlopig weer buiten werking gesteld. Dat gebeurt meestál in de laatste akte. ..\ vier delen, net als hoofdstukken in een boek.
«
Daarna gaat hij ze met de directeur bespreken.
<>
Samen moeten ze er voor zorgen dat de zaak goed draait. Na de fusie zullen ze wel het management genoemd worden.
°
De kosten van dat onderzoekje bedragen meer dan een miljoen euro. De schade bedraagt drie ton.
het bedrijf/ de bedrijven °
Het gaat niet goed met het bedrijf van mijn oom, hij moet een gedeelte van zijn personeel ontslaan. ≈ De minister komt de nieuwe tunnelboor in bedrijf stellen.
<>
° °
In het laatste bedrijf van die opera gaat zowat iedereen dood. Een toneelstuk in vier bedrijven bestaat uit ../
de bedrijfsleider/-s °
De bedrijfsleider praat met de arbeiders over hun looneisen.
de bedrijfsleiding/° De bedrijfsleiding bestaat hier uit één directeur en twee onderdirecteuren. >>> ^ management
±
bedroefd/-e °
Bij de begrafenis van de jonge man was iedereen bedroefd.
± <>
°
‘Een leven, zó kort! Dat kan toch niet.. ‘, zegt ze bedroefd.
«
Natuurlijk was iedereen verdrietig, hij was pas 20 jaar! Als het een rotvent geweest was, had niemand een traan gelaten. ‘Ik leef met je mee, meer kan ik niet doen.’, antwoordt hij.
bedroevend/-e ° °
Het aantal bezoekers van het concert is bedroevend klein. Het percentage geslaagden is bedroevend laag.
±
°
De bedroevende bedrijfsresultaten leidden tenslotte tot het faillissement ../
<>
<>
Om treurig van te worden. We hopen dat de uitslag volgend jaar meer reden tot juichen zal geven. ..\ van deze veelbelovende, kwalitatief bijzonder goed scorende onderneming.
bedruipen/bedroop/bedropen
II & III de kok bedruipt het vlees met bouillon
°
±
Je moet het vlees af en toe bedruipen met wat jus.
zich kunnen bedruipen ~ Hij kan zich met z’n studietoelage maar net bedruipen.
Als je er nu en dan een paar druppels jus op schenkt, droogt het vlees niet uit. III zij kan zich bedruipen met haar kleine inkomen <> Háár toelage is zó groot, zij kan leven als God in Frankrijk. ± Hij kan met z’n beurs wel toekomen, maar komt dan ook maar net rond.
LEMMATICA B 10
bedwingen/bedwong/bedwongen
II
de politie bedwingt de opstand
°
±
Zo zijn ze het water de baas geworden.
± ±
Kun je niet beter zeggen: ‘neergeslagen’? Maar ze kon haar verdriet niet inhouden, en ../ ..\ liet/gaf haar tranen de vrije loop.
° °
De Nederlanders hebben het water bedwongen door middel van dijken, sluizen en dammen. Het leger heeft de opstand bedwongen. Ze probeerde haar tranen te bedwingen.
<>
zich (kunnen) bedwingen ° De voetbalfan kon zich niet bedwingen, toen zijn club scoorde, hij sprong op en juichte luid.
II ±
hij kan zich niet bedwingen. “Kun je je nou niet een béétje beheersen?”, vroeg zijn vrouw.
± « ±
Die sculptuur is te zien in het Museum Rodin in Parijs. Ik vind het geluid niet zo best! Hij laat zien hoe koud het daar wel is en hoeveel sneeuw en ijs er ligt.
±
Dan is het bijna onmogelijk je voor te stellen wat zo’n ramp voor gevolgen heeft voor de slachtoffers. Ik krijg de indruk dat het een man is die zich erg alleen voelt. Wat een prachtexemplaar, hè? Ja, die mag er ook zijn!
het beeld/ de -en ° ° °
‘De Denker’ is een beroemd beeld van Rodin. Het beeld van onze televisie is prima! De documentaire geeft een beeld van het leven in het hoge Noorden. ° Als je het niet zelf hebt meegemaakt, kun je je heel moeilijk een beeld vormen van zo’n ramp. ° Zijn boeken roepen bij mij een beeld op van grote eenzaamheid. ~ Wat heeft die vrouw een beeld van een hoed op! ~ Die vrouw is zelf trouwens ook een beeldje!
± ± ±
beeldschoon/-schone °
Overal zie je posters met die beeldschone filmster.
<>
En haar vriend is op foto’s zo lelijk als de nacht!
# ± « #
..\ Die hebben ze gewoon nodig om te staan en te lopen. ..\ geen poten! Andere dieren hebben poten ../ Mensen hebben ook nog twee armen, paarden niet. ..\ we hebben nou zo’n tijd moeten zitten. Dat beest mag dan wel oud zijn, het is nog steeds zeer rap (ter been) en gaat er soms als een pijl vandoor. ‘t Is een kunst om overeind te blijven, te blijven staan dus. Hij haalde z’n tegenstander gewoon onderuit! Hoop doet (deze mensen) leven ../ ..\ zonder dat ‘gaan ze onderuit’: ze verliezen de moed en worden depressief. Alstublieft mevrouw, een kilo mooie (soep)botten. Als twee mensen ruzie maken, kan een derde daar wel eens misbruik van maken. Bekijk de zaak nu eens realistisch, doe niet zo zweverig! Je kunt niet altijd van ons afhankelijk blijven. Hij vluchtte de straat uit en rende naar huis. Winkel in, winkel uit ben ik geweest. Waarom ben je zo uit je humeur? Hij kon het niet bewijzen.
het been/de benen ° °
Mensen hebben twee benen, paarden hebben er vier. Denk erom: paarden hebben benen ../
° °
Hè, heerlijk, even de armen rekken en benen strekken ../ De oude heer, reeds jaren slecht ter been, laat nog steeds elke dag z’n hond, ook niet meer de jongste , uit. ° Op het ijs is het moeilijk om op de been te blijven. ° Zag je hoe die verdediger de spits beentje lichtte? ≈ Hoop op een betere toekomst houdt asielzoekers op de been.
<>
± ± ± <>
° Een kilo benen voor de soep graag, slager. ≈ Als twee honden vechten om een been, dan loopt de derde er (ras) mee heen .... ≈ Je moet wel met beide benen op de grond blijven (staan), hoor. ≈ Je zult nu toch echt op eigen benen moeten staan. ≈ Toen de politie er aan kwam, nam hij de benen. ≈ Ik heb me de benen uit m’n lijf gelopen voor dat boek. ≈ Ben je met je verkeerde been uit bed gestapt? ≈ De advocaat zei wel dat zijn cliënt onschuldig was, maar hij had geen been om op te staan. ≈ Ze zien er geen been in om de tegenpartij op het verkeerde been te zetten. ≈ Je lust toch nog wel een pilsje? Toe nou, op één been kan je niet staan!
± ± ± <>
± ± ± ± ± #
de beerput opentrekken °
Ze hebben er geen bezwaar tegen om hun tegenstanders te misleiden. Om er nog eentje te kunnen pakken, is een goede smoes zó gevonden. (alleen als infinitief & vaste verbinding)
Wil je die kwalijke affaire echt tot de bodem uitzoeken! Dan ga je wel de beerput opentrekken.
±
Als de vuile spelletjes van die twee allemaal openbaar worden, dan zullen heel wat betrokkenen ook hun goede naam verliezen.
<>
Je kunt het beter onder ons houden! Je moet de vuile was niet buiten hangen!
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 11 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het beest/de -en ° ° ° °
Ben jij bang voor beesten? Voorzichtig hoor, in dat bos zitten allerlei enge beesten ../ Die boer zorgt erg goed voor zijn beesten. In die moeilijke omstandigheden breekt het beest in de mensen los en ../ (..) Toe nou, Henkie, laat dat eendje nu los! ≈ Op dat feest waren een paar jongelui die zo nodig de beest moesten uithangen,
± ≥ ± «
Ik vind dieren wel lief. ..\ zoals slangen, spinnen en grote rupsen. Het vee van die boer wordt prima verzorgd. ..\ eten ze desnoods elkaar op!
Niet doen! Je kan niet elk beestje aaien. ± Ze gedroegen zich als barbaren: dronken teveel, maakten ruzie en gooiden glazen kapot. Kortom, een puinhoop! #
beet(hebben) °
De vissers zaten een halve dag te wachten voor ze eindelijk beet hadden.
±
Maar toen riep er een: ‘Hebbes, een kanjer aan de haak!’ En z’n maat riep: ‘Ja, beet! Hij heeft er één, ‘n snoek!’
±
Toen pas ontdekten ze iets belangrijks.
Hier is suiker, mensen. Lex een beetje ../ Spreken die meisjes al een beetje Nederlands? Sorry, dat ik een beetje laat ben, maar ../ Of ik kwaad ben? Nou en of! En niet zo’n klein beetje ook! ≈ Alle beetjes helpen! ≈ Een béétje voetballer zou die goal maken! ≈ Beetje bij beetje gaat het de goede kant op.
<>
..\ en Lies een flinke schep. Goed zo? Een beetje??? Al enorm veel! ..\ de bus was aan de late kant. Ik ben behoorlijk boos!
beetnemen/nam .. beet/beetgenomen
II
ze nemen hem beet!
~ Die jongen is zo naïef, hij wordt steeds beetgenomen.
±
Nu heeft zijn zusje hem weer voor de gek gehouden.
beetpakken/pakte .. beet/beetgepakt
II
zij pakt hem beet
°
«
..\ houdt hem stevig vast. Hij laat hem niet meer los.
~ De recherche werkte weken lang aan het onderzoek vóór ze eindelijk beet hadden. het beetje/ de beetjes ° ° ° ≈
De aap pakt de banaan beet en ../
<>
± ±
± Vele kleintjes maken één grote! ± Je hoeft echt niet góed te voetballen om die goal te maken. ± Heel langzaam gaat de patiënt vooruit.
<>
begaan/beging/begaan
II
ze begaat een fout
°
<>
,,\ je moet juist nieuwe problemen voorkomen door het te helpen: laat zien, hoe het wèl kan! ..\ zo’n herhaling van een oude fout leidt toch tot alles behalve genezing! Eikel! Als je me nog zoiets levert dan sta ik niet in voor mezelf!
° °
Je begaat een ernstige fout, als je dat kind maar z’n gang laat gaan ../ Dezelfde medicijnen? Toe nou dat is het begaan van een slechte weg: ../ Rotjong! Nog zo’n streek en ik bega een moord aan je!
± ±
het begin/ - (archaïsch: in den beginne) °
Het begin van die film is wel spannend, ../
°
Aan het begin van onze straat staat een huis leeg, ../
°
In het begin van de winter is het meestal nog niet zo erg koud. Dit jaar was het begin december al ijskoud. Vanaf het begin van de vakantie ben ik al ziek.
° °
≈ Alle begin is moeilijk .......
<>
± ± <> <> <> <>
± ±
..\ maar het einde is heel saai. De eerste tien minuten zat ik ademloos te kijken. ..\ nummer 4 of nummer 6, direct als je de straat inrijdt. Dat komt gewoonlijk later, ../ ..\ soms pas tegen het eind. En eind januari dooide het pas echt! Ik hoop niet dat dat zo blijft tot aan het eind. De eerste dag van mijn vakantie werd ik al ziek. ‘t Valt niet mee: een nieuwe baan, nieuwe collega’s, ‘t moet allemaal nog wennen!
LEMMATICA B 12
beginnen/begon/begonnen (zijn)
I& II je begint (iets)
°
<>
Het is negen uur, de les begint.
± ° ° ° °
Hoe laat eindigen de lessen? We gaan starten! Wanneer zal het weer ophouden? Zullen we het licht aandoen? ‘t Is de hoogste tijd! Ze hoopt dat ze die volgend jaar kan openen.
Het begint te regenen. Het begint donker te worden. Zullen we beginnen? Nu werkt ze nog in de winkel van haar oom, maar ze gaat een eigen zaak beginnen. ° Verleden jaar ben ik voor mezelf begonnen. ° Ja, als je zó begint, ga ik niet met je mee! ° Ik weet niet wat ik zonder jou moest beginnen! ≈ Dat is onbegonnen werk!
<>
beginnen aan/bij/met/over/tegen ° Die man begint zijn verhaal altijd bij Adam en Eva. ° Begin nou gewoon bij het begin! ° Je moet bij het begin beginnen ..... ° We beginnen vanmorgen met wiskunde ../ ° Ik wil nog één keer over die kwestie beginnen. ° Je moet nu aan je huiswerk beginnen ../ ° Met dat kind valt niets te beginnen. ≈ Sorry, daar is niets tegen te beginnen! ≈ En daar is toch geen beginnen aan!
II & III ze begint eraan/daarmee/erover/er... tegen/dit...bij ± Hij heeft altijd een hele inleiding nodig. ± Ik wou dat je nu eens direct ter zake kwam. Wees eens duidelijk! <> ..\ en niet halverwege, dan begrijpen ze je niet. <> ..\ en we eindigen met Nederlands. <> Hierna houd ik er echt over op! <> ..\ anders krijg je het niet af! ≥ ‘t Groeit op voor galg en rad. ± Daar zul je in moeten berusten, er is niets tegen te doen. ± Dat lukt je gewoon niet: het is boven je macht!
« « ± <>
± ± ±
Voor die tijd heb ik voor een baas gewerkt. Als je zo onaardig doet, ga je maar alleen! Zonder jouw hulp ben ik nergens! Dat krijg je niet voor elkaar!
de begraafplaats/-en °
«
Velen van hen spraken bij zijn graf een laatste woord.
≥ ±
Daarom had je het ook over het kerkhof. Men noemt dat ook wel een Ere-kerkhof.
± «
De uitvaart vond plaats op een regenachtige middag, heel triest allemaal. ..\ terwijl iedereen wist, dat deze VIP een grote schoft was geweest.
begraven/begroef/begraven
II
ze begraven hun vader
° ° ° ≈
# «
..\ andere cremeren (verbranden) ze. ..\ of cremeren. Een poosje later gaat ie ‘t dan weer opgraven. ..\ en de vredespijp roken? Die ruzie heeft lang genoeg geduurd!
° °
Op de begraafplaats ontmoetten vele vrienden van de overleden acteur elkaar weer na lange tijd. Vroeger lag een begraafplaats meestal naast de kerk. Op die militaire begraafplaats liggen veel gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog.
de begrafenis/-sen ° °
Verleden week is een beroemde filmster overleden. Zijn begrafenis is door velen bijgewoond. Veel prominenten moesten wel naar die begrafenis ../
Veel volkeren begraven hun doden../ In Nederland kunnen we kiezen: begraven ../ De hond zoekt een plek in de tuin om z’n bot te begraven. Zullen we nu maar de strijdbijl begraven ../
<>
±
begrijpelijk/-e ° °
Zeg het nu eens in begrijpelijke woorden. Oude mensen durven ‘s avonds niet meer de straat op. Begrijpelijk, met al die criminaliteit!
±
Je maakt er zo’n ingewikkeld verhaal van! Ik snap dat best.
begrijpen/begreep/begrepen
II
we begrijpen het (niet)
° ° ° ° ≈ ≈
± ± ± ± ± ±
Zó snap ik er niets van, vertel het nu eens rustig! Ze zien in één keer hoe ze hem op moeten lossen. Het is gewoon abracadabra! Ja hoor, dat kan ik me wel voorstellen. Ik wil dat jullie nu stil zijn, denk erom! Kun je je dat indenken?
Ik begrijp je niet helemaal. De cursisten begrijpen die moeilijke som meteen. Dat artikel in de krant? Daar begrijp ik niets van. Begrijp jij nou dat Jan met vakantie naar China wil? En nu allemaal je mond dicht, begrepen? Ik wil daar liever niet over praten, begrijp je wel?
<>
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het begrip/de -pen ° °
‘Liefde’, dat vind ik zo’n vaag begrip. Ze heeft totaal geen begrip voor het verdriet van haar vriendin.
° °
Ze toont geen begrip voor zijn probleem. ± Die onbeschofte kerels? Daar kan ik geen begrip voor opbrengen. ±
«
±
Wat bedoelen ze daar nou precies mee? Ze kan niet met haar meevoelen. Ze laat niet merken, dat ze het snapt. Daar heb ik geen goed woord voor over!
≈ Ze willen wel zo’n luxe sportauto, maar ze hebben geen flauw begrip van de kosten! ≈ Heb je het nu nog niet door? Wat ben jíj traag van begrip, zeg!
<>
En dat weet alleen een vakman precies!
<>
Anders ben je zo vlug van begrip en heb je zoiets meteen door!.
begroeten/begroette/begroet
II
ze begroeten elkaar
°
±
Als iedereen zit, heet hij ze allen (hartelijk) welkom. Drie uur later sluit hij de vergadering met de woorden: ‘Ik groet u allen, tot volgend jaar! Tot ziens!’. ‘Goede reis en tot ziens’, zei ze ten afscheid. We vieren dat er weer een nieuw jaar aanbreekt.
Bij binnenkomst begroet de directeur iedere aandeelhouder persoonlijk.
° Ze begroette ons niet hartelijk, maar kil en formeel. ~ Op 31 december steken we vuurwerk af om het nieuwe jaar te begroeten.
<>
<>
±
behaard/-e ° °
Zijn benen en armen zijn dik behaard, maar ../ Die kat is dik behaard.
±
..\ zijn hoofd is zo kaal als een biljartbal. Die heeft het niet koud door zijn dikke vacht.
± ± ± ± ± ±
Op Jan na is iedereen aanwezig. Hij was niet alleen zijn leraar, maar ook zijn vriend. Je kunt alles van me lenen, maar niet mijn fiets. Nee, het ziet er helemaal niet goed uit. Tenzij het regent, gaan we morgen naar het strand. Dat was echt het enige bekende.
<>
behalve ° ° ° ° ° °
Iedereen is op school behalve Jan, híj is ziek. Behalve zijn leraar was hij ook zijn vriend. Ik leen alles uit, behalve mijn fiets. Het weer ziet er alles behalve mooi uit. Morgen gaan we naar het strand, behalve als het regent. Toen hij naar Indonesië vertrok wist hij niets van dat land, behalve dat het er warm was.
behandelen/behandelde/behandeld
II & III de arts behandelt z’n patiënt zó
° ° ° °
± ± ± ±
Die kan geen mensen genezen. Zo ga je niet met dieren om en met mensen al helemaal niet! Je moet er niet zo ruw mee omgaan. Die bespreken we volgende keer pas.
Ondanks een langdurige behandeling door de masseur is de pijn nog niet weg. De behandeling van dat wetsontwerp duurt al een week.
±
De therapie heeft niet geholpen.
±
De bespreking wordt waarschijnlijk pas vólgende week afgerond.
De politie krijgt veel kritiek op haar behandeling van de asielzoekers. ≈ Onze buurman is al een half jaar onder behandeling van een hartspecialist. ≈ Wij hebben uw brief ontvangen en zullen uw aanvraag in behandeling nemen.
± ±
De manier van omgaan met die mensen laat erg te wensen over. Veel mensen zijn het er niet mee eens. Hij loopt al een half jaar bij die dokter.
±
We zullen de kwestie onderzoeken.
De dierenarts behandelt geen mensen. Zo behandel je nog geen dieren, laat staan mensen. Je moet die glazen voorzichtig behandelen. We hebben die les nog niet behandeld.
de behandeling/-en ° ° °
LEMMATICA B 14
beheersen/beheerste/beheerst
II
zij beheerst het spel/haar talen
°
±
Dán leer je pas alle fijne kneepjes en nuances.
±
Zij is er een meesteres in: windt die kerels om haar vingers en laat ze rustig vallen. Ik kan aan (helemaal) niets anders meer denken. Tot in de wijde omtrek steken de toppen boven alles uit. Hij weet zich onder alle omstandigheden goed te beheersen, hij heeft zichzelf goed onder controle.
°
Om die taal goed te beheersen, moet je een tijd in dat land gewoond hebben. Dat spel van aantrekken en afstoten beheerst zij perfect.
° Morgen examen! Het beheerst mijn denken (geheel)! ~ Dat hoge gebergte beheerst het uitzicht tot in de verste verte. ~ Hij is een beheerst type, die krijg je niet boos! >>> bedwingen
± ± ±
de behoefte/-en of -s °
Water, frisse lucht en een gezonde maaltijd zijn de dagelijkse behoeften van de mens. ° Tijdens de grote hitte voelde men al gauw behoefte aan water. ° Kleine kinderen hebben behoefte aan de warmte van het gezin. ≈ Ik heb nu even geen behoefte aan dat lawaai! ≈ Die arme mensen kunnen niet in hun eigen behoeften voorzien.
±
Dat is wat hij iedere dag nodig heeft.
±
Al snel verlangde men naar water. Sommige mensen zeggen dat ze daar wel buiten kunnen. ± Daar heb ik nu echt geen zin in. ± Ze kunnen niet leven zonder de hulp van anderen. <>
behoorlijk/ -e ° ° ° ° ≈
Gedraag je nu eens behoorlijk! Zeg behoorlijk goeiendag! De resultaten van het examen zijn heel behoorlijk. Mijn broer is behoorlijk ziek. De schaatsers dachten: ‘Die Elfstedentocht? Die rijd ik wel even!’ Dat viel dus behoorlijk tegen.
Waarom doe je toch zo onfatsoenlijk?! Zeg netjes: ‘Dag meneer!’ <> Verleden jaar waren ze nog beneden peil! <> Hij heeft koorts, keelpijn en hij hoest erg. ± Het was veel zwaarder dan ze gedacht hadden. <>
±
behouden/behield/behouden
II
je behoudt je rechten
°
<>
De wereldkampioen heeft hem moeten afstaan.
Bij het schaatsen heeft de landskampioen(e) haar titel kunnen behouden. ° Met de woorden: ‘Ik wens u een behouden vaart’, doopte de koningin het nieuwe schip. (.) Je verliest deze baan en krijgt een andere functie ../
±
Ze bedoelde: ”Ik hoop dat er geen ongelukken met dit schip gebeuren.” ... « maar je behoudt al je rechten.
beide(n) °
°
De postbode moest twee pakjes bezorgen, beide op hetzelfde adres. Hans en Michel gaan beiden naar dezelfde school. Wie van jullie beiden kan een boodschap voor me doen? Nou, één van beide, je gaat nu je huiswerk maken óf je blijft morgen thuis. Geen van beide partijen wist van toegeven.
°
Aan beide kanten van de straat staat het vol met auto’s.
° ° °
±
Ze waren alle twee voor de heer Mulder, Tulpenplein 40.
±
De twee jongens zitten bij elkaar op school. Kom op, niet alle twee tegelijk hoor! ± Kies zelf maar! <>
± « ±
Alletwee waren ze overtuigd van hun gelijk ../ ..\ en wilden hun zin doordrijven. De auto’s staan aan twee kanten geparkeerd.
<>
En die zal wel gepleegd zijn door een jeugdige delinquent.
±
Maar tegenwoordig is dat toch nog niet oud?
° De dierenarts kijkt in de bek van de hond. ≈ Ik wou dat dat jong niet zo’n grote bek had!
« ±
≈ Een gegeven paard mag je niet in de bek kijken.
±
Zijn tanden en kiezen zien er goed uit. Hij geeft altijd een onbeschoft antwoord, wat je hem ook vraagt of tegen hem zegt. Als je iets cadeau krijgt, mag je het niet kritisch gaan onderzoeken.
bejaard/-e °
Overval op een bejaard echtpaar, stond er boven het krantenbericht.
de bejaarde/-n ° Een bejaarde is iemand boven de 65 jaar. de bek/-ken
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B-15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
bekend/-e ° ° ° °
De naam van Ruud Gullit is bekend in heel Europa. Meryl Streep is een zeer bekende filmster. De uitslag van de examens is nog steeds niet bekend. Is dat een vriend van je? Nee, een bekende. ~ Pink Panter is voor velen een ‘ouwe bekende’ uit de wereld van de tekenfilm. ≈ Het is nu algemeen bekend geworden dat er belastingverlaging komt. ≈ ‘Green Peace’ staat bekend als een organisatie die opkomt voor het milieu. ≈ Meneer, bent u bekend in deze buurt?
± ± ± ± ±
Iedereen kent die naam. Tom Cruise is ook heel beroemd. We weten nog niet wie er geslaagd is. Ik ontmoet hem wel eens bij kennissen. Ze herkennen hem meteen.
±
Iedereen is er nu van op de hoogte dat de belasting omlaag gaat.
±
Iedereen weet dat “Green Peace” voor het behoud van het milieu vecht. Nee, ik weet hier heg noch steg, sorry!
de bekendheid/-
±
het bekend of beroemd zijn
°
±
Hij is daardoor heel beroemd.
<>
Tot heden had men die ziekte geheim houden.
de bekendheid/ -heden ° De Dikke en de Dunne zijn ‘”echte bekendheden’”. ≈ Op z’n 35e is zo’n Kiriyenko al een hele bekendheid: ../
± ± ≥
(het een) beroemdheid (zijn) Voor jong en oud zijn ze beroemdheden uit de stomme film. ..\ men kent hem van de confrontaties tussen Yeltsin en het Russisch parlement.
bekendmaken/maakte ..bekend/bekendgemaakt
II
je maakt het bekend
°
±
Er is medegedeeld wie er verongelukt is. Gewoonlijk houd je zoiets voor je. De regering heeft dat medegedeeld.
°
°
Die filmster geniet een grote bekendheid door zijn rollen in lachfilms. Vandaag heeft men bekendheid gegeven aan de ziekte van de President.
De naam van het slachtoffer van het ongeluk is nu bekendgemaakt. Het is nu officieel bekendgemaakt dat de prins gaat trouwen.
<>
<>
±
bekennen/bekende/bekend
I & II je bekent (het)
°
Na een langdurig verhoor heeft de verdachte bekend, dat hij de diefstal heeft gepleegd. Toen de verdachte bekend had, werd hij naar zijn cel gebracht.
<>
Ik moet bekennen, dat ik helemaal vergeten ben dat boek voor je mee te brengen, sorry! Ik moet je eerlijk bekennen, dat ik helemaal geen zin in dat feestje heb.
«
‘t Is je vergeven, volgende keer dan maar.
± ±
Om je de waarheid te zeggen: ik ga liever niet. Eerlijk gezegd: ik blijf liever thuis.
« ±
Nee, geef maar een kopje. Welke cups hebben ze dan allemaal (niet) gewonnen?
« ≥
Zeker met een plastic lepeltje erbij? Daarmee kun je de hoeveelheid afmeten die je per keer moet innemen.
de bekeuring/-en
±
straf - strafmaatregel - sanctie
°
± Als je te hard rijdt, ga je ook op de bon. >>> de boete
° ° °
Urenlang bleef hij ontkennen ../ ± ..\ maar tenslotte gaf hij toe dat hij het gedaan had. ± Na zijn bekentenis bracht men hem terug naar de gevangenis.
de beker/-s ° °
Wil je een beker koffie? De prijzenkast van de voetbalclub staat vol met bekers.
het bekertje/de -s ° °
De koffie zit in een plastic bekertje. Op de fles zit een klein bekertje om het drankje mee in te nemen.
Als je door rood licht rijdt, krijg je een bekeuring. De boetes die je moet betalen worden steeds hoger.
LEMMATICA B 16
bekijken/bekeek/bekeken
II
je bekijkt het (maar!)
° ° ≈ ≈
± ± ±
Hij kijkt er aandachtig naar. Je moet begrijpen dat ik er anders over denk dan jij. Ook al lijkt ‘t op ‘t eerste gezicht in orde. Jullie zoeken ‘t maar uit!
± ± ±
Ik hoor die zoemer bijna niet. Ik heb m’n handen vol en ik kan niet bij de knop. Als ik je kan helpen, roep je me dan?
De juwelier bekijkt de ring nauwkeurig. Bekijk die zaak nu ook eens vanuit míjn standpunt. Als je ‘t goed bekijkt, klopt er niets van dat verhaal. Jullie bekijken ‘t maar, ik bemoei me er niet meer mee!
<>
de bel/-len ° De bel gaat, de les begint. ° Kun jij even op de bel drukken? ≈ Als je hulp nodig hebt, trek je dan even aan de bel? belachelijk/-e ° Wat heeft die vrouw een belachelijke hoed op haar hoofd! ° Ik vind het belachelijk dat we zo vroeg op Schiphol moeten zijn. ° De eisen voor dat examen zijn belachelijk hoog. ≈ Wat een engerd is die leraar: als je iets niet snapt maakt hij je meteen belachelijk.
± Ja, bespottelijk, het lijkt wel een fruitmand. ± Ik begrijp ‘t ook niet, ons vliegtuig vertrekt pas twee uur later! ± Idioot gewoon, daar kan niemand aan voldoen. ± Hij zet je direct voor schut.
het belang/de -en ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈
Iedereen ziet het belang in van een goede opleiding, anders kom je nergens. De belangen van het bedrijfsleven gaan nog steeds vóór die van het milieu. De bedrijfsarts behartigt in de eerste plaats de belangen van de werknemer. Het is in je eigen belang dat je je school afmaakt. Zelf heb ik er geen belang bij. ‘t Is van groot belang voor het onderzoek dat die getuigen zich melden. Stel jij belang in buitenlandse politiek?
± ± ± ± ± ± <>
± <>
≈ In de vakantietijd is het op het vliegveld altijd een drukte van belang. ≈ Philips neemt een belang in dat Zuid-Koreaanse concern, waar het kennelijk veel vertrouwen in heeft.
± ± <>
De waarde ervan is: heb je ‘m niet, dan kom je niet aan de bak. Iedereen erkent het belang van een goede opleiding. Ze kijken eerst wat voordelig is voor de zakenwereld, het milieu komt op de tweede plaats. Hij moet vooral kijken wat goed is voor de werknemer. Zelf heb je er ‘t meest aan. Mij maakt ‘t niets uit. Ik dacht dat dat niet nodig was. Ja, dat vind ik interessant. Nee, die laat me koud!/Die interesseert me geen donder! Dan is het er behoorlijk druk. Het investeert in een bedrijfsonderdeel../ ..\ dat afgestoten wordt door Sony, dat er juist geen heil meer inziet.
belangrijk/-e ° ° ° ° °
Er was belangrijk nieuws op de TV: een grote brand in het Rijksmuseum. Als je in dat land wil gaan werken is het wel belangrijk de taal goed te leren! ‘t Is niet belangrijk wie het doet, als het maar gebeurt. De burgemeester vindt zichzelf een belangrijk man: de baas van de hele stad! Een belangrijk deel van de bollenproductie wordt geëxporteerd.
± <> <>
± <>
±
Was er verder nog iets van belang? Verder was het allemaal oninteressant. Welnee, dat hoeft niet, iedereen spreekt daar ook Engels. Dat is het enige dat telt. Anderen denken daar heel anders over: die vinden hem een onbetekenend mannetje. Ja, de meeste bloembollen gaan naar het buitenland.
de belangstelling/°
De mensen toonden veel belangstelling tijdens de lezing.
<>
° °
Er was niet veel belangstelling voor die voorstelling. Ik ga een stel boeken wegdoen, heb jij er misschien nog belangstelling voor? Hij heeft alleen belangstelling voor zichzelf.
± ±
°
<>
±
‘t Gebeurt ook wel eens dat iedereen ongeïnteresseerd naar zoiets luistert, soms zit er één te knikkebollen. Er was niet veel publiek. Ja hoor, ik wil ze graag hebben. Nee dank je, geen interesse, ik kan ze niet gebruiken. Een ander interesseert hem niet.
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B-17 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de belasting/-en ° ° °
Als je iets extra’s verdient, moet je ook weer meer belasting betalen. De maximale belasting van die lift is 6 personen.
±
Je mag altijd ‘n flink percentage naar de fiscus brengen in dit land.
±
Moet zij voor haar zieke moeder èn haar broertje en zusje zorgen? Dat is toch een veel te zware belasting?
<>
Er kunnen maar 6 personen tegelijk in die lift. Als er meer mensen instaan, is hij te zwaar en gaat hij dus niet omhoog. Nee hoor, ze vindt ‘t een fluitje van een cent. Ja, ‘t is een hele opgave, maar ze doet ‘t met liefde.
±
het belastingbiljet/de -ten °
Ik moet vóór 1 april m’n belastingbiljet nog invullen.
±
Doe jij dat nog met zo’n formulier? Ik doe alles op m’n computer en zet ‘t op diskette of verstuur het per modem.
# ±
Hij neemt z’n hoed voor me af en laat me voorgaan! Echt welgemanierd! Wat een onbeschofte kerel! Hij liep me gewoon omver! Zeg eens netjes: ‘Dag meneer!’ In Indonesië is dat juist onbeleefd: dat hoort niet!
beleefd/-e °
Wat is dat een beleefde man!
<>
° °
Wees eens beleefd en zeg gedag! Hier is het beleefd een cadeautje meteen uit te pakken.
± <>
het beleid/°
De minister moet zijn beleid verdedigen in de Tweede Kamer.
±
° °
Dat is toch geen beleid? Die kwestie moet je met beleid aanpakken.
± ±
Hij moet vertellen wàt hij wil gaan doen, hòe hij dat wil doen en waaròm. Hij doet maar wat! Zo’n probleem los je niet zomaar op, je moet heel zorgvuldig te werk gaan.
beleven/beleefde/beleefd
II
zo beleef je (nog eens) wat!
°
±
Ze maken de gekste dingen mee.
±
Zouden we dat nog meemaken? Er gebeurt altijd wel iets! ‘t Is daar altijd een dooie boel/Er is nooit wat te doen! Dan heb je de poppen aan ‘t dansen! Ze vindt het leuk om te doen. Bovendien spaart ze er een boel geld mee uit.
Op hun vakanties beleven ze altijd de wildste avonturen.
° Denk je dat wij dat nog zullen beleven? ≈ Daar valt nooit iets te beleven! ≈ Als dat nieuws bekend wordt, kun je nog iets beleven! ≈ Zij naait veel kleren zelf, daar beleeft ze veel plezier aan.
<>
± ± ±
de belevenis/-sen ° °
Vroeger was een dagje naar de dierentuin ‘n hele belevenis. Ga eens rustig zitten en vertel je belevenissen.
<>
±
Tegenwoordig is een vliegreis iets heel gewoons. Ik wil dolgraag horen wat je allemaal hebt meegemaakt.
bellen/belde/gebeld
I & II ik bel (je)
°
Die man heeft zeker haast, hij belt nu al voor de derde keer.
±
Wel ja, druk nog maar eens op de bel!
°
Ik bel je vanavond nog wel!
±
Nee, geef mij jouw telefoonnummer maar, dan pak ik de telefoon!
°
Je moet de dokter bellen, dat kind is doodziek!
±
Pak de telefoon en zeg dat hij komen moet!
± ±
Als je hetzelfde werk doet, moet je ook hetzelfde verdienen. G 25,- voor de eerlijke vinder!
de beloning/-en ° °
Gelijke beloning voor gelijk werk! Onze poes (zwart, 1 wit pootje) is weggelopen. Wie haar vindt, krijgt een beloning.
LEMMATICA B 18
de belofte/-en of -s ° °
Belofte maakt schuld! Hij deed haar heel wat mooie beloftes en ze geloofde hem ook nog ../
± <>
Beloofd is beloofd! ..\ maar denk maar niet dat hij ze nakwam!
beloven/beloofde/beloofd
II & III ik beloof het (je)
° ° ≈ ≈
± # ±
Ik kan u niets beloven, maar ik zal m’n best doen. Als ík je beloof dat ik kom ../ Beloofd is beloofd! Hij belooft je gouden bergen ../
≈ Veel beloven en weinig geven, doet de gek in vreugde leven. ≈ Het belooft mooi weer te worden.
± ± ±
Helaas kan ik u geen toezeggingen doen. ..\ dan kun jij op me rekenen. Wat je zegt, moet je ook doen. ..\ maar hij stelt iedereen teleur. Hij houdt je een heerlijke grote worst voor ../ Je kunt veel mensen zoethouden met mooie beloftes. Het ziet er naar uit, dat het mooi weer wordt.
bemannen/bemande/ bemand
II
drie man en één vrouw bemannen één (binnen)schip
°
#
Die doen hun eigen onderzoek en maken het ruimteproject beter betaalbaar: hun regering betaalt immers voor hun meegaan.
de bemanning/-en
±
de crew
°
±
<>
Steeds vaker bemanden belangrijke gasten uit het buitenland het nieuwe ruimtestation van de Russen.
Bij de scheepsramp is de hele bemanning omgekomen:
Alle zeelieden zijn verongelukt ../ ..\ er zijn wel passagiers gered, ^ de gezagvoerder (of kapitein), de stuurman & de overige officieren, + het dekpersoneel of de matrozen vormen de bemanning van ‘n schip; ^ de gezagvoerder (of captain), de tweede piloot en de purser + het cabinepersoneel vormen de crew van een vliegtuig <>
het bemanningslid/ de -leden °
Eén bemanningslid is wel levend uit zee gehaald, maar later toch gestorven.
≥
Het bleek de kok te zijn, helaas heeft hij ‘t ook niet gered.
bemiddeld/-e °
Een bemiddeld man?
± <>
Je bedoelt welgesteld, rijk? Nou en of, heb je gezien waar hij woont ? Integendeel, hij heeft geen cent (te makken)! (‘”Hij heeft geen nagel(s) om zijn gat te krabben!’”)
bemiddelen/bemiddelde/bemiddeld
II
hij bemiddelt tussen man en vrouw
° °
± ±
Hij probeerde beide partijen met elkaar vrede te laten sluiten. Zo’n bureau probeert dus die mensen bij elkaar te brengen.
<>
En wie wonen er boven je? Ik woon één hoog, op de ‘b.g.’ (begane grond) zitten een stel studenten. Dat is zó gemeen, zoiets dóe je gewoon niet! ..\ de jassen vindt u boven, op de tweede etage. Voor de kostuums moet u de trap af. Ja goed, beneden staat een stoel, daar ga ik wel even zitten. ..\ en het kwam bovenop die ene fiets terecht. Wat, is ‘t van de trap gevallen? Jij kamt iedereen altijd af. Je kunt toch wel eens iets aardigs over hem zeggen!
Chief Seattle bemiddelde tussen de blanken en de Indianen. Een uitzendbureau bemiddelt tussen mensen die werk zoeken en mensen die tijdelijk personeel nodig hebben.
beneden °
Beneden me wonen een paar studenten.
± ~ Dat is beneden alle peil! ° De kostuums zijn beneden, mevrouw, ../
± <>
± ±
° °
Wacht je beneden aan de trap op me? Het kind viel naar beneden, en onder aan de trap stond een fiets ../ ≈ Waarom haal je die jongen nou zo naar beneden?
<>
± ± <>
^ beneden (aan), boven (op), onder (aan), bijwoorden die een positie of plaats aangeven benieuwd/°
Ik ben benieuwd wat we te eten krijgen.
± <>
°
Ben jij ook zo benieuwd hoe dat afloopt?
± <>
≈ En hoe het afliep? Ik ben er helemaal niet benieuwd naar.
±
Dat zou ík ook wel willen weten! Ach, ik zie wel, ik vind alles lekker. Ja, heel nieuwsgierig. ‘t Kan mij niet schelen, ze doen maar. Ik wil dat liever niet weten.
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B 19 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
benieuwen/ - /° Het zal mij benieuwen, hoe dit verhaal afloopt! (.) Zij een duurzame relatie met zo’n dominante kerel?
±
Ben jij ook zo bang dat dat niet goed gaat?
.... Het zal mij benieuwen!
de benzine/-s °
Steeds meer auto’s rijden op loodvrije benzine. Dat is beter voor het milieu. (.) Jongens, we moeten vlug tanken ../
^ Wat voor benzine moet erin? ../
^ En hoe zit dat met diesel(olie), LPG en aardgas voor bussen? Zijn dat ook milieuvriendelijke brandstoffen? « ..\ de benzine is zowat op! Straks staan we nog aan de kant van de weg! « Loodvrij of super? Of rijdt hij op LPG?
de benzinepomp/-en ° Ik hoop dat we de volgende benzinepomp nog halen, ../
«
..\ m’n tank is bijna leeg!
« #
..\ we moeten tanken. Ik moet ook naar de WC en ik heb trek in een ijsje.
het benzinestation/de -s ° Stop je even bij het volgende benzinestation../ beoordelen/beoordeelde/beoordeeld
II & III
° ° ° °
± ± ± «
Hoe kan ik dat boek nu beoordelen? Ik heb het niet eens gelezen! Je mag iemand niet alleen op zijn uiterlijk beoordelen. Die docent beoordeelt de toetsen wel héél streng. De gezagvoerder had de toestand verkeerd beoordeeld ../
hij beoordeelt films op hun kwaliteit
Je hebt gelijk, dan kun je er geen mening over geven. Je moet op méér letten dan alleen op hoe hij er uitziet. Onder ieder klein foutje een dikke streep en lage cijfers! ..\ en nam een fatale beslissing: hij vertrok toch en veroorzaakte een ramp, die ruim 500 levens kostte.
bepaald/e ° °
Moet je vóór een bepaalde datum klaar zijn? ± Die boeken kun je alleen maar in een bepaald soort winkels kopen. ±
Ja, 1 april moet ‘t af zijn. Een zeker soort? Wàt voor soort dan wel?
° ° °
Dat is niet bepaald mijn vriénd, .. / Dat is bepááld niet mijn vriend .. / Het is niet bepaald druk in dat café.
..\ meer een kennis. ..\ integendeel, ik kan die man niet uitstaan! Er zitten maar een paar mensen.
« ± ±
bepalen/bepaalde/bepaald
II & III je bepaalt de waarde ergens van
° ° ° °
± ± ± ±
Wie bepaalt de waarde van een huis? De directeur bepaalt wat er in de school gebeurt. Niet roken? Dat bepaal ik zelf wel! Dat is bij de wet bepaald.
Dat stelt de makelaar vast, die kent de markt. Hij heeft ‘t voor het zeggen. Dat maak ik zelf wel uit! Dat staat in de wet.
de bepaling/ -en °
De bepalingen van deze reisverzekering zijn slecht: ../
°
Met zulke bepalingen kun je iedereen pakken!
≥ ze maken van elke kleine verandering in je reis een annulering en dat kan je handen vol geld kosten! ± Aan zulke voorwaarden kan niemand voldoen, want iedereen maakt wel eens een foutje en niemand is volmaakt .
(zich) beperken/beperkte/beperkt
II & III je beperkt je/ de kansen tot
°
±
Dat maakt je kans op prettig werk heel klein.
° °
Als je niet naar school gaat, beperkt dat je kansen op een goede baan. Al die voorschriften beperken me in mijn vrijheid. Ik zal me moeten beperken.
± ±
°
Ik zal mij tot de hoofdzaken beperken.
± ±
Door al die regels kan ik niet doen wat ik wil. Ik kan me zo’n peperdure trui niet permitteren, ‘t moet uit de lengte of uit de breedte, dan maar naar Zeeman. Ik zal het verhaal in grote lijnen vertellen. Over de details zal ik niet uitweiden../ ..\ Die vertel ik je later uitgebreid.
<>
LEMMATICA B 20
bereid om/tot ° Die vrouw is altijd bereid om een ander te helpen. ° Ben je bereid die les van je collega over te nemen? ≈ We hebben geen bank bereid gevonden om ons zoveel geld te lenen. ≈ Nu heeft mijn oom zich bereid verklaard om ons te helpen. ° Niet bereid tot een compromis nam hij ontslag.
± ± ±
Ze staat voor iedereen klaar. Dat wil ik wel doen, als ik tenminste dat uur vrij ben. We hebben geen bank gevonden die ons dat geld wil lenen.
±
Mijn oom heeft gezegd dat hij wil helpen.
±
Aangezien hij niet kon schikken, dacht hij: ‘Dan maar stikken.’
bereiden/bereidde/bereid
II
je bereidt een maaltijd
°
±
Koken voor 30 mensen? ../ ..\ In zo’n geval haal ík wat bij de Chinees! Hij heeft ze daarmee een enorm plezier gedaan, vooral omdat het zo onverwachts kwam.
Hij had voor 30 gasten een uitgebreide maaltijd bereid.
<>
~ Hij heeft z’n ouders een grote verrassing bereid door een feest voor hen te organiseren.
±
bereiken/bereikte/bereikt
II
° °
Ik wil proberen vandaag nog Frankfurt te bereiken. Ik probeer al de hele dag hem te bereiken ../
~ ≈ ≈ ≈
Alleen als je hard werkt kun je iets bereiken. Hij zit maar voor zich uit te staren, niet te bereiken. Na lang vergaderen hebben de partijen ‘n akkoord bereikt. Uiteindelijk heeft ze haar doel bereikt: ../
± ‘t Zal wel lukken dat te halen, als er tenminste geen files zijn. ± ..\ maar ik heb hem nog steeds niet gesproken, zelfs niet even aan de telefoon gehad! ± Met hard werken kom je ergens. ± Er is geen contact met ‘m te krijgen, hij reageert nergens op. ± Goh, zijn ze het toch nog eens geworden? ± ..\ ze is waar ze wezen wil.
je bereikt je doel
de berg/-en ° ° ~ ≈ ≈ ≈
In Zwitserland vind je hoge bergen en .. / Ik moet naar huis, er ligt een berg wasgoed op me te wachten ../ Toen ik na de vakantie op kantoor kwam was er een berg werk te doen. Naar de tandarts? Daar zie ik als een berg tegenop. Als het zulk lekker weer is, kan ik bergen verzetten. Iemand gouden bergen beloven, zie: beloven
±
..\ diepe dalen. ..\ en ook nog een flinke stapel strijkgoed.
±
Er was heel veel werk blijven liggen.
<>
Daar kijk ik naar uit! Dan loop ik over van energie.
<>
±
het bericht/de -en °
Ze heeft bericht van haar zoon gekregen dat hij ± volgende week thuiskomt. ° Het bericht dat hij komt heeft haar erg blij gemaakt ± ° Heb je nog geen bericht van hem ontvangen? ± ° Als ik soms niet thuis ben als je belt, laat dan een berichtje ± achter op mijn antwoordapparaat of mijn voicemail. ° Volgens de laatste berichten gaat de patiënt goed vooruit. ± ≈ Geen bericht, goed bericht. ± ^ een faxbericht, een E-mail-bericht: moderne communicatiemiddelen
Haar zoon heeft laten weten dat ............ Ze is erg blij met die boodschap. Nee, taal noch teken. Goed dan spreek ik wel een boodschap in. Vandaag zeiden de doktoren nog dat ze tevreden waren. Zolang je niets hoort, gaat ‘t wel goed.
beroemd/beroemde °
Van Gogh is een beroemde, Nederlandse schilder.
± <>
° °
Nederland is beroemd om z’n molens en tulpen. Door dat soort sterke verhalen in de sensatiepers is ze beroemd geworden.
± <>
Iedereen kent zijn naam en zijn schilderijen. Van die andere schilder heeft nog nooit iemand gehoord. ‘t Staat ook bekend om zijn klompen. Ik zou eerder zeggen dat ze er berucht door is: meestal worden er alleen maar schandaaltjes over haar verteld.
¢ 1999 SSALTO Voorburg NL
LEMMATICA B-21 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het beroep/de beroepen °
Ik ben leraar. Wat doe jij, wat is jouw beroep?
±
°
Speelt hij piano voor zijn beroep?
<>
° Wat doet Henk tegenwoordig voor beroep? ≈ Iedereen kan een beroep op hem doen. ° De advocaat gaat in beroep tegen de uitspraak van de rechter. het beroepsonderwijs ° In het beroepsonderwijs leer je voor een bepaald vak.
± ± ± ±
<>
Mijn vak is tekenaar. Op de computer maak ik ontwerpen voor delen van bouwprojecten. Nee hoor, uit liefhebberij, hij is een amateur.. / ..\ Hij is eigenlijk botanicus van beroep. Hij oefent het beroep uit van Röntgenoloog, chique hè. Je kunt altijd bij hem aankloppen.. Hij tekent protest aan; hij is ‘t er niet mee eens. In het algemeen onderwijs doe je algemene kennis op, waar je in iedere baan wat aan hebt.
beroerd/(.) Door het verdriet van de scheiding was ze er zo beroerd aan toe ../ ≥ ..\ dat ze niet alleen geen man meer kon zien, maar ook echt depressief reageerde op elk kleinigheidje, dat haar ‘overkwam’.
berusten/berustte/berust
I & II je berust in je lot
°
<>
Je denkt toch zeker niet dat ik in dit soort discriminatie berust?
±
berustend/° ‘Laat hem dan in hemelsnaam maar blijven’, zuchtte vader berustend, .. /
±
beschadigen/beschadigde/beschadigd
II
° ° °
≥ ≥ ±
Pas op, dat je die fiets niet beschadigt, want .../ Hij heeft bij die valpartij zijn knie beschadigd. Dat schandaal heeft zijn imago wel enigszins beschadigd.
<>
<>
Daar zal ik me tegen blijven verzetten. Stel je voor, dat ik me daar bij neer zou leggen! ..\ zonder zich verder te verzetten: ’Toe dan maar!’ ‘Nee, ik wil ‘t niet!’, zei moeder opstandig.
je beschadigt iets ..\ dan is het nieuwe er meteen af. Nu loopt hij met een grote pleister op zijn knie. De mensen zien niet meer zo hoog tegen hem op. Dat interview heeft grote indruk gemaakt, ‘t heeft zijn imago weer wat opgepoetst.
de beschadiging/-en °
Door die aanrijding zit er een forse beschadiging aan de zijkant van mijn auto.
^ «
Een flinke deuk èn een diepe kras in het portier. Zo’n beschadiging leidt wel tot een forse financiële schade!
beschermen/beschermde/beschermd
II & III
° Een paraplu beschermt je tegen de regen. ° De politie moet burgers tegen misdadigers beschermen. ~ Dat kind is erg beschermd opgevoed.
± ≥ ± <>
zij beschermt haar jongen tegen de hyena
Die zorgt ervoor dat je niet nat wordt. Dan kunnen die burgers rustig slapen! Slechte invloeden van buitenaf kregen geen kans. Dat kind groeit nog op voor galg en rad. Niemand kijkt er naar om.
de bescherming/°
Een paraplu biedt bescherming tegen de regen, niet tegen de kou. ° Hij voelde zich zo bedreigd, hij heeft de politie om bescherming gevraagd. ≈ De speciale kleding dient ter bescherming tegen radioactieve besmetting. ≈ Een condoom biedt ook bescherming tegen aids.
±
Hij houdt je wel droog, maar niet warm!
≥ ±
Die houdt nu constant een oogje in het zeil om te zorgen dat hem niets overkomt. Ze zorgt ervoor dat je niet besmet wordt.
±
‘t Is oorspronkelijk een voorbehoedmiddel tegen zwangerschap.
LEMMATICA B 22
beschikbaar/beschikbare 1) De directeur heeft nog wat geld beschikbaar voor het organiseren van een feest. ° Het beschikbare geld was niet genoeg voor het cadeau.
±
Hij kan daar nog G 1000,- aan uitgeven.
±
1) Het is moeilijk om die toets binnen de beschikbare tijd af te krijgen. ° Hebben ze iemand nodig? Dan ben ík wel beschikbaar. ° Die krant is helaas niet meer beschikbaar.
±
Het geld dat we uit konden geven was te weinig om dat cadeau te kopen. We hebben maar een uur de tijd en dat is niet veel!
≈ ‘t Is te hopen dat iemand zich beschikbaar stelt voor die functie.
<>
beschikken/beschikte/beschikt ... over
II
je beschikt over iemands lot
°
± # ≥
Je kunt ‘t zo van de bank halen en uitgeven. M’n geld staat vast voor vijf jaar. ..\ die was namelijk geblesseerd en kon dus niet meedoen. ..\ dus moest hij een nieuwkomer inzetten.
beschouwen/beschouwde/beschouwd (... als)
II
je beschouwt het (niet goed)
°
Als je dat schilderij aandachtig beschouwt, zie je dat de gezichten heel precies zijn getekend. ≈ Als je ‘t op de keper beschouwt, zitten er veel fouten in dat boek. ≈ Goed beschouwd klopt er niets van die redenering.
<>
Op ‘t eerste gezicht valt dat niet zo op.
<>
Vluchtig bekeken, valt ‘t best mee.
±
Als je er goed over nadenkt, deugt dat hele verhaal niet.
beschouwen als ° ‘t Is eigenlijk een goede vriend, maar ik beschouw hem als mijn broer. ° We zullen ‘t maar als een fout van onze kant beschouwen. ° Ik beschouw die opmerking als een grapje. ≈ Ik beschouw dat als mijn plicht.
III je beschouwt hem als een vriend ± Ik denk aan hem als aan een broer, ik zie hem echt zo.
Je kunt vrij over dat geld beschikken.
<>
±
<>
°
De trainer kon niet over zijn sterspeler beschikken../
Sorry, ík kan echt niet (komen helpen), geen tijd! Daar kan niemand meer bij, hij zit in het archief, veilig opgeborgen. Maar ik ben bang dat niemand er zin in heeft; ik ben er in elk geval niet toe bereid.
± ± ±
We zullen maar zeggen dat het onze schuld is. Ik ga er vanuit, dat het leuk bedoeld is. Ik vind dat ik dat doen moet.
±
Zijn verhaal gaf een pessimistische kijk op de jeugd van tegenwoordig. In eerste instantie schrokken we ons dood, maar ../ ..\ bij nader inzien was het niet zo erg. Met het weer zullen we geen rekening houden, OK? Het weer is toch wel een belangrijke factor, je kunt er niet omheen!
de beschouwing/-en °
De politicus gaf een sombere beschouwing over de hedendaagse jeugd. ≈ Bij nadere beschouwing viel het allemaal nogal mee. ≈ Zullen we het weer nu buiten beschouwing laten?
<>
± ± <>
beschrijven/beschreef/beschreven
II
zij beschrijft het ongeluk
°
Als je de achterkant van dat dunne papier beschrijft, wordt de brief onleesbaar! ° Het vliegtuig beschreef in de lucht een halve cirkel. ~ De getuige kon het ongeluk heel precies beschrijven.
<>
Je kunt de achterkant beter blanco laten.
± ±
Het “tekende” een halve cirkel. Hij kon nauwkeurig vertellen hoe ‘t gegaan was.
in beslag nemen
<<< nemen
°
±
Ze eigenden zich steeds meer land toe.
<>
‘t Zal wel even duren voor ze het weer vrijgeven Hij kan nergens anders aan denken en gaat er helemaal in op Hij besteedt bijna geen aandacht aan zijn werk, ook zijn gezin bestaat niet meer voor hem.
De blanken namen steeds meer land van de Indianen in beslag. ° De politie heeft zijn rijbewijs in beslag genomen. ≈ Zijn werk neemt hem helemaal in beslag.
± <>
LEMMATICA B 23 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
beslissen/besliste/beslist
I & II zij beslist het
°
±
Heb je al beslist waar je naar toe gaat?
<>
° °
De meerderheid beslist, wat er gebeuren gaat. In de laatste minuut werd de wedstrijd beslist.
±
Het beslissende doelpunt werd gescoord door de midvoor van Ajax. ≈ En wie heeft dat dan wel beslist?
±
°
beslissen over ° Dat is een belangrijk punt, daar ga ik niet alleen over beslissen!
<>
±
Ja, ik heb besloten dat ik naar de film ga. Ik twijfel nog tussen de schouwburg en de bioscoop. De meeste stemmen gelden. Het zag er lange tijd naar uit dat hij onbeslist zou blijven. De midvoor van Ajax maakte vlak voor het einde het winnende doelpunt. Naar mijn mening is niet gevraagd!/ Heb ik er ook nog wat in te zeggen?
±
Daar moeten we samen een besluit over nemen.
± ±
Na eindeloos debatteren namen we dan toch een besluit. Ik vind het zo moeilijk om een besluit te nemen.
<>
± ±
Alle belangstellenden zijn welkom bij ‘n openbare vergadering. Alleen de genodigden mogen naar binnen. Het is alleen voor mensen die speciaal uitgenodigd zijn.
≥
..\ alleen voor mannen tot 40 en bepaald niet arm.
±
± ±
‘t Is me een raadsel waarom het zo lang duurde voor de beslissing viel. Ik denk liever eerst eens rustig na. We kunnen dat niet meer terugdraaien. Tot slot het weerpraatje.
besluiten/besloot/besloten
II
ze besluit iets
° °
≥ ±
‘Kom op, we gaan naar buiten!’ We gaan nu stemmen, de meerderheid beslist. We kunnen toch niet blijven twijfelen. Ik heb nu lang genoeg zitten wikken en wegen. Hij opent altijd met ‘welkom allemaal!’
de beslissing/-en ° °
Na een lange discussie viel de beslissing . Ik hoop dat ik de goede beslissing genomen heb.
besloten/° ° °
Bij zo’n besloten vergadering worden ook geen journalisten toegelaten. Je kunt voor dat concert geen kaartje kopen. Het is een besloten voorstelling. De Ronde Tafel is een besloten club ../
het besluit/de -en ° ° ° °
° °
Na lang wikken en wegen heeft men nu toch een besluit genomen. Mijn broer neemt nogal eens overhaaste besluiten. We kunnen niet op dat genomen besluit terugkomen. Het weeroverzicht tot besluit.
De jongens besluiten naar buiten te gaan. We hebben nu lang genoeg gepraat, we moeten nu besluiten waar we heen gaan. Ik heb besloten een andere baan te zoeken. De voorzitter besluit de bijeenkomst met een ‘wel thuis’ voor alle aanwezigen.
<>
<> <> <>
bespreken/besprak/besproken
II
we bespreken het (straks)
° °
± ±
Ze praten er al weken over. Ja, laten we maar reserveren, anders is het misschien al uitverkocht. Ik zou liever op de bonnefooi gaan. Er heeft al een recensie in gestaan. We hebben die les nog niet gehad. Nee, bekijk hem maar zelf thuis.
Ze bespreken hun plannen voor de vakantie. Je zult wel moeten bespreken voor die nieuwe film, het loopt vast storm!
<>
° ° °
In de Volkskrant is dat nieuwe boek al besproken. Die les is nog niet besproken. Gaan we die les nu nog in de klas bespreken?
± ± <>
LEMMATICA B-24
de bespreking/-en ° ° °
De directeuren hebben een bespreking over de werktijden van het personeel. De bespreking van die moeilijke les zal wel een tijdje in beslag nemen. Mevrouw Schippers is in bespreking, kunt u over een uurtje terugbellen?
±
Die vergadering duurt al een paar uur.
±
De behandeling van zo iets ingewikkelds kost wel een heel lesuur. Dan is ze wel uit die vergadering en kan ze u te woord staan.
<>
best/-e
±
heel goed, aardig, lief, dierbaar
° ° ° ≈
Beste Jan, ...... Hoe gaat het met jou? Maar beste jongen, wat doe je nu?../ De beste wensen voor het nieuwe jaar! De beste stuurlui staan aan wal!
± « « ±
≈ ≈ ≈ ≈
Het beste (ermee) hè! Nou, het beste (dan), hè! Ik neem de eerste de beste trein naar huis. Komt Marco Borsato? Zo, dat is niet de eerste de beste!
± « «
°
Je kunt ‘t beste met de tram gaan.
± ± #
Boven heel oude brieven lees je wel: Waarde vriend! ..\ Zoiets doms had ik van jou niet verwacht! Insgelijks hè, jij ook een gelukkig nieuwjaar! Jij hebt alleen maar kritiek op wat anderen doen. Laat maar eens zíen dat je het zelf beter kan. Ik hoop dat het goed met je blijft gaan! Ja, jij ook het beste en tot ziens! Ik wil daar zo snel mogelijk zijn. Marco Borsato? Nooit van gehoord! Man, dat is een wereldzanger! Je moet met de tram gaan, vind ik. Met de bus is het ook goed te doen, maar de tram is beter.
±
(als briefaanhef)
best/-e
<>
^ Lieve Ankie, Beste Jan, Aan de ouders of verzorgers van ... Mevrouw/Meneer, Geachte heer/mevrouw, Geachte mevrouw Tazelaar, Geachte heer Van der Ree, Geachte Heren, Mijne Heren, L.S. Hooggeachte Heer :
Geachte gebruiker van dit boekje of programma, U ziet hier links voorbeelden van de ‘briefaanhef’: van ’losjes’ (informeel) naar heel netjes (zeer formeel): allemaal manieren om een brief te beginnen. Hoogachtend, De Auteurs
best
±
OK. , in orde, prima, uitstekend.
° ≈ ≈ ~
± ± ± ±
Ik snap dat heel goed. OK! ‘t Maakt mij niet uit. ..\ dan laat hij zich van z’n beste kant zien. Dat vind ik heel erg vervelend, dat ik thuis moet blijven .
best ° Als je een beetje opschiet, kun je die trein best halen. ° ‘t Is best mogelijk dat hij niet komt. ~ ‘t Is best moeilijk om weg te gaan. ≈ Je kunt op z’n best quitte spelen../
±
behoorlijk, nogal, makkelijk Die kan ik onmogelijk halen. Hij gaat over vijf minuten! ‘t Zit er dik in dat hij niet komt. Het kan zijn, dat hij niet komt. ‘t Valt werkelijk niet mee! ..\ en in het ergste geval ga je failliet.
je best doen ≈ Als je je best doet, haal je dat examen wel. ≈ Ik beloof niets, maar ik zal mijn uiterste best doen.
±
Ik begrijp best, wat je bedoelt. Wil je dat ík vanavond naar jóu toe kom? Mij best! Na drie borrels is hij op z’n best ../ “” Dat is best wel shit, hoor, dat ik niet meemag!””
>>> goed-beter-best
<>
± ± <>
<>
±
het zo goed mogelijk doen Als je de kantjes er afloopt, lukt het natuurlijk nooit! Ik zal alles op alles zetten. Meer kan ik niet doen.
LEMMATICA B-25 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het bestaan/°
Het vijfjarig bestaan van die zaak wordt gevierd met allerlei goedkope aanbiedingen. ° Ze hebben in hun nieuwe land een prima bestaan opgebouwd. ° De mensen in de vluchtelingenkampen lijden geen menswaardig bestaan. ° Transport en handel zijn voor Nederland belangrijke middelen van bestaan. ° De zin van ons bestaan? ≈ Zo’n “winkeltje op de hoek” heeft tegenwoordig geen reden van bestaan.
± ±
Omdat die zaak al vijf jaar open is, hebben ze allerlei kortingen. Ze hebben daar een goed leven.
±
Dat is geen leven voor een mens.
±
Met transport en handel verdienen Nederlanders veel geld.
± ±
Ja, waar leven we voor? En waarom leven we eigenlijk? Het overleeft de concurrentie van de supermarkten niet.
bestaan/bestond/bestaan
I
Dat bestaat niet!
°
<>
Als ze groter worden, komen ze erachter dat het maar (een) spel is. En dan vertellen ze hun kleine broertje dat Sinterklaas nog echt leeft. Goh, is die er al zó lang? Hoe is ‘t mogelijk! Hoe kan dat nou? Misschien moet ik ineens naar huis. Dat kan niet. ‘t Wordt gevormd door vader, moeder en twee zoons.. Het is dus een serie met twaalf afleveringen. De mensen verdienen hun brood met het vangen, conserveren en verhandelen van vis. ‘t Valt niet mee om daarvan te leven.
In Nederland geloven kleine kinderen vast dat Sinterklaas bestaat.
± ° ≈ ≈ ≈ ≈ ° ° °
Onze school bestaat al meer dan 25 jaar. Wat zeg je? De hoofdprijs?Hoe bestaat ‘t!! Een herseninfarct op 17-jarige leeftijd? Hoe bestaat ‘t? De kans bestaat dat ik plotseling weg moet. Is die bolleboos voor z’n examen gezakt? Bestaat niet! Het gezin bestaat uit vier personen. Die TV-serie bestaat uit twaalf afleveringen. De bevolking bestaat hier grotendeels van de visserij.
± ± ± ± ± ± ± ±
°
Het gezin moet bestaan van het kleine loon van de oudste zoon.
±
besteden/besteedde/besteed
II & III je besteed je geld aan kleren
° °
Hij wil niet zoveel geld besteden aan kleren. Wie van ‘n uitkering leeft, heeft niet veel te besteden.
± ±
° ° ° ≈
Zij besteedt veel tijd aan huiswerk. De kok besteedt speciale aandacht aan het dessert. Ik wou dat je eens wat meer zorg aan je kleren besteedde. Zo’n lekker etentje is aan hem wel besteed.
<>
± ± ± <>
Hij geeft al z’n geld aan boeken uit. Iedere maand weer moet hij zien de eindjes aan elkaar te knopen. Haar zusje raffelt het meestal af. Daar doet hij extra zijn best op. Zorg toch beter voor je kleren! Dat kan hij wel waarderen. Dat hoeft voor hem niet, hij haalt net zo lief een patatje.
het bestek/° °
Het bestek bestaat uit: .. / Is er al een bestek van dat huis?
^ ±
.. \ een mes, een lepel en een vork. Staat al op papier hoe het huis precies gebouwd wordt?
bestellen/bestelde/besteld
II & III Ze bestelt een borrel bij/aan de bar
° °
± ≥
Zij vraagt ook om een glas water. Dan is het overmorgen hier.
« ±
Dat kan, waar moeten ze worden bezorgd? Heb jij daarom gevraagd? (Grapje!)
Zij bestelt een kopje koffie bij de ober. Sorry, ik heb dat boek niet in de winkel, maar ik kan het wel voor u bestellen. ° Ik wil bloemen bestellen voor mijn tante. ~ Wat een rotweer! Heb jij dat besteld?
LEMMATICA B-26
de bestelling/-en ° ° °
De ober geeft de bestelling door aan de kok. “Meneer De Vries, uw bestelling is binnen, ../ Die speciale fiets wordt alleen op bestelling geleverd.
± ≥ ±
°
Die brief van jou zit niet bij deze bestelling.
≥
Hij zegt tegen de kok wat de klant wil hebben. ..\ uw boeken liggen voor u klaar.” Die wordt pas gemaakt als iemand hem bestelt. Dan kunt u precies zeggen hoe u hem hebben wilt. Dan zal hij morgen wel bezorgd worden.
bestuderen/bestudeerde/bestudeerd
II
we bestuderen het voorstel
°
<>
Niet even doorlezen, nee,../ ..\ aandachtig lezen, aantekeningen maken en leren! Als je nóg eens aandachtig kijkt, herken je er vast nog meer.
°
Voor dat examen moeten we drie dikke boeken bestuderen. Toen ik die foto eens goed bestudeerde, zag ik er allerlei bekende mensen op staan.
± ±
besturen/bestuurde/bestuurd
II zij bestuurt de helikopter
° ° °
± ± ±
De chauffeur bestuurt de auto. De minister-president bestuurt het land. Veel scholen worden bestuurd door vrijwilligers.
Hij zit achter het stuur. Hij geeft leiding aan de regering. Die nemen onbezoldigd in hun vrije tijd zeer belangrijke beslissingen.
het bestuur/ de besturen °
^
Weet jij wie er in het bestuur van die voetbalclub zitten?
± Wie regelen daar alle zaken? ^ Ik weet wie de voorzitter is, maar de penningmeester en de secretaris weet ik niet. Het bestuur ... wordt gekozen, benoemd, aangesteld, gewijzigd, aangevallen, teruggefloten, weggestuurd, naar huis gestuurd, afgezet,; het ... treedt aan, begint haar werkzaamheden, treedt handelend op, treft maatregelen, convoceert / roept de (leden)vergadering bijeen, het ... vergadert, is in vergadering bijeen, overweegt, besluit/beslist, neemt een besluit/beslissing, blijft (ondanks kritiek) aan, het ... legt de motie naast zich neer, houdt het voor gezien, stapt op, treedt af,
de bestuurder/-s
^ >>>Het bestuur
°
De plaats naast de bestuurder is het gevaarlijkst.
±
° °
Een kennis van mij is vakbondsbestuurder. Hij is een echte bestuurder.
± ±
de bestuurderen ° Geachte dames en heren bestuurderen van Voorburg ../
Mensen die naast de chauffeur zitten, lopen het meeste risico bij een ongeluk. Hij is lid van het bestuur van een vakbond. Hij kan prima leiding geven.
^ >>>Het bestuur
#
..\ ik weet dat het ouderwets klinkt, maar ik zou gen andere aanspreektitel weten!
«
‘Als je me nog één keer aanraakt, geef ik ‘t aan bij de politie,’ riep haar dochter woedend, ‘je maakt me alleen maar dwars../ ..\ En niks te ‘mijn bestwil’, het gaat weer ‘s om jouw gelijk! Het gaat er niet om wat ‘t beste voor mij is, maar wat jou ‘t beste uitkomt’
je bestwil/°
‘Het was voor je bestwil, hoor, dat ik je een paar tikjes gaf’, zei haar moeder, ‘wie niet luisteren wil, moet voelen!’.
<>
betalen/betaalde/betaald
II & III
° ° ° ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈
± ± ± ≥
De dokter betaalt zijn koffie en gaat naar huis. Bij de kassa betalen, AUB. Jongens, wat willen jullie drinken? Ik betaal! Die maatschappij betaalt slecht. Die klant is niet vlot van betalen .. / Drie halen, twee betalen! Een goede stunt! Dat zal ik hem betaald zetten! De vervuiler betaalt! Je moet hem met gelijke munt betalen. Voor die topfunctie heeft hij wel een hoge tol betaald:
≈ We willen graag een cruise maken, maar wie zal dat betalen? ≈ Iedereen had meegedaan, maar wie moest het gelag betalen?
≥
± ± ± ± # ± ±
ik betaal de rekening voor m’n gast
Hij rekent af bij de ober. Wilt u bij de kassa afrekenen? Ik ben jarig, ik trakteer! Het personeel verdient niet veel. ..\ de leveranciers moeten lang op hun geld wachten. Drie voor de prijs van twee! Daar moet hij voor boeten. Wie de grond vervuilt, draait voor de kosten op! Behandel hem maar net zo (rot) als hij jou gedaan heeft. Door al dat werken is zijn huwelijk stukgelopen en is zijn gezondheid naar de maan. Waar halen we het geld vandaan? Natuurlijk moest ík weer voor de schade opdraaien!/ Ik kreeg de rekening weer gepresenteerd.
LEMMATICA B-27 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de betaling/-en ° ° °
Onder de nota staat: Betaling binnen 14 dagen. Gespreide betaling noemen ze ook wel .. / Contante betaling s.v.p.
± ± ± <>
Wilt u binnen 14 dagen betalen? ..\ kopen op afbetaling: niet de hele som ineens. Wilt u direct afrekenen? U krijgt de rekening wel aan ‘t eind van de maand.
betekenen/betekende/betekend
II & III het betekent veel voor hem
° °
± ±
Wat betekent ‘oen eigenlijk? Het vliegtuig gaat om 8 uur. Dat betekent om 6 uur op Schiphol, dus om 5 uur opstaan! ° Wat heeft dat gedrag van jou te betekenen? ≈ Zo’n mooie kaart betekent heel wat voor haar. ≈ Een boete van G 100 betekent voor hem niets! ≈ Dat kleine wondje? Dat heeft niets te betekenen! ≈ Hij betekent alles voor haar.
Dat wil zeggen: ‘domme figuur’ / ’stommerd’! Dat houdt in dat je vroeg naar bed moet gaan!
± ± ±
Waarom doe je zo? Die is heel waardevol voor haar. Daar draait hij zijn hand niet voor om /Daar ligt hij niet van wakker. ± Dat is helemaal niet erg! ± Ze kan zich een leven zonder hem niet voorstellen.
de betekenis/-sen ° °
Hij kende de betekenis van dat woord niet. Hij kon het stuk woord voor woord vertalen maar de betekenis ervan begreep hij niet. ≈ Churchill is in de tweede Wereldoorlog voor Engeland van grote betekenis geweest. ≈ Dat jij het er niet mee eens bent, is voor mij van geen enkele betekenis.
± ±
Hij wist niet wat er mee bedoeld wordt. Hij snapte niet wat de schrijver wilde zeggen.
±
Hij was toen een belangrijk man.
<>
Ik zal er zeker rekening mee houden dat jij er anders over denkt. Hoe jij erover denkt, interesseert me niet!
± beter/-e °
‘t Lijkt me beter dat je het nog wat kalm aan doet.
± <>
≈ Ik wil om zes uur vertrekken. Hoe vroeger hoe beter, vind je ook niet? ≈ Regent het morgen? Des te beter, ik moet nog een heleboel huiswerk doen. ≈ ‘t Komt me beter uit als we mórgen naar Breda gaan. ≈ Die man weet altijd alles beter. ≈ Dénk je weer, dat je het beter weet? ≈ Zij behoort tot ‘de betere standen’, dat hoor je zó.
±
beter ° Ik ben een week ziek geweest, maar nu ben ik weer helemaal beter. ° Dag Jan, ben je weer beter? ≈ Is de zieke nu aan de beter(e)/beterende hand, ../ beter ≈ Bij gebrek aan beter trek ik deze broek maar aan. >>>>>>: goed, beter, best
± «
<>
± <>
± ± ±
<>
« <>
± ±
Ik raad je aan niet te hard van stapel te lopen. Anders loopt het misschien wel slecht af met je. Ja, ik wil ook graag zo vroeg mogelijk weg. Jakkes, ik wou naar het strand. Dat komt goed uit, Dan kan ik de hele dag leren. Jammer nou, dán schikt ‘t míj niet! Hij denkt dat hij de wijsheid in pacht heeft. Wat ben je toch eigenwijs. Ze praat en doet zoals ‘t in hogere kringen hoort. genezen, opgeknapt Fijn, dat je weer opgeknapt bent! Ik voel me nog steeds beroerd. ‘Kan er weer mee door!’, antwoordt Jan, altijd kort van stof. ..\ of gaat ze nog steeds achteruit? goede oplossing, Ik moet deze broek wel aandoen, ik heb geen betere.
LEMMATICA B-28
de beterschap/° Ik wens je spoedig(e) beterschap! ≈ De dief beloofde beterschap, maar een maand later werd hij weer door de politie betrapt.
± ±
Ik hoop, dat je gauw weer gezond bent! ‘Ik zal het nooit weer doen”, zei de dief.
betreffen/betrof/betroffen
±
het betreft een groot probleem
° ≈ ≈ ≈
± ± ± ±
Het behandelt o.a. de problemen in Zaïre. Over het weer mogen we niet mopperen. Ik vind het goed, maar wat zeggen de anderen? Over je vakantie gesproken, weet je al waar je heen gaat?
Dat krantenartikel betreft de toestand in Afrika. Wat het weer betreft, mogen we niet klagen. Wat mij betreft, ga je je gang maar! Wat betreft je vakantie, heb je al plannen?
betrekkelijk/°
‘Nodig’ is maar een betrekkelijk begrip.
° °
‘t Is allemaal maar betrekkelijk: Ik vind jouw studeerkamer betrekkelijk klein.
±
‘t Hangt van de omstandigheden af of je iets wel of niet nodig hebt: een koelkast op de Zuidpool? # Wat de één mooi vindt, vindt de ander lelijk! ± De mijne is ook tamelijk klein.
betrekken/betrok/betrokken (zijn)
I
de lucht betrekt
°
±
Donkere wolken schoven voor de zon.
±
Over twee weken kunnen ze erin. Ze moeten mij er buiten laten.
° °
's Morgens was het stralend weer, maar om twaalf uur ging het ineens betrekken. Wanneer kunnen ze hun nieuwe huis betrekken? Ik hoop niet dat ze mij in die ruzie gaan betrekken.
<>
de betrekking/-en °
Het valt tegenwoordig niet mee om een goede betrekking te vinden. ° Een vaste betrekking krijg je helemaal niet! ≈ Mijn vriend is al een tijdje in betrekking bij de Gemeente Amsterdam. ° De betrekkingen tussen die landen zijn bijna verbroken.
±
°
±
De relaties zijn/de verstandhouding is heel slecht. Er is iedere keer een groot verschil van mening. ‘t Gaat over de verhouding tussen deze volken.
de beurs/-zen
±
portemonnee, knip
° Pas op dat je je beurs niet verliest! ≈ Ze hebben de zaak met gesloten beurzen geregeld.
± ±
Zorg ervoor dat je je portemonnee niet kwijt raakt! Er is geen geld aan te pas gekomen
de beurs/-zen ° Op de huishoudbeurs kun je allerlei nieuwe dingen bekijken en ook wel kopen. ° Op de Amsterdamse beurs worden enorm veel effecten verhandeld.
± ±
markt, tentoonstelling Dat is dus eigenlijk meer een tentoonstelling.
±
Het is een soort markt waar aandelen en obligaties worden gekocht en verkocht.
de beurs/-zen ° Je krijgt voor die studie vijf jaar een beurs van het Ministerie.
±
toelage, stipendium Als je dan nog niet klaar bent, moet je ‘t zelf betalen.
Dat artikel heeft betrekking op de relatie tussen Israël en de Palestijnen.
<>
± ±
<>
Aardige banen liggen niet voor het opscheppen. Een baan zoeken, dat is soms ‘een hele job’. Een tijdelijke baan wil nog wel eens lukken. Heeft hij daar een vaste aanstelling?
de beurt/-en ° ° ° ° ≈
Chris, nu is het jóuw beurt om iets te vertellen. De beurt is nu aan de vakbonden. ‘Wie is er aan de beurt?’, vroeg de slager. Hé mevrouw, wilt u op uw beurt wachten? Heb je ook zo’n hekel aan mensen die voor hun beurt gaan? ≈ De kinderen moeten om de beurt een stukje lezen.
± ± ± <> <>
± <>
≈ Die moeders passen om beurten op elkaars kinderen.
±
Vertel jíj nu eens over je vakantie. Nu moeten zij maar eens in actie komen. ‘Wie kan ik nú helpen?’ U moet niet voordringen! Ach, sommige mensen kunnen dat nu eenmaal niet: hun beurt afwachten. Ze hebben altijd haast. Zo krijgt iedereen een beurt/Ieder op zijn beurt. En nu allemaal tegelijk, zei de juffrouw. De ene week past de één op, de volgende week de ander, enz.
LEMMATICA B 29 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de beurt/-en, vervolg de grote beurt ° Ik moet nodig m’n kamer een grote beurt geven. °
Je mag je auto wel eens een grote beurt laten geven!
± <>
± ≥
grote schoonmaak, groot onderhoud Ik heb ‘t de laatste tijd met de Franse slag gedaan ../ ..\ maar nu wil ik alles grondig schoonmaken. Zonder zulk onderhoud kan hij plotseling dienst weigeren!
bevallen/beviel/bevallen (zijn)
I & II het bevalt me (goed)
° °
± ±
En, bevalt het nieuwe hotel? De nieuwe afdelingschef bevalt uitstekend.
° Bevalt het je in die klas? ≈ ‘t Bevalt me helemaal niet dat je alleen op vakantie gaat.
<>
±
Ja hoor, ik vind het een goed hotel. Iedereen is tevreden over hem. Ze zien hem liever gaan dan komen. Nee, ik voel me er niet happy. Ik ben er niet gelukkig mee.
bevallen van ° De vrouw moet volgende maand bevallen van haar eerste kind.
II ±
Suzanne is van een zoon bevallen Ze krijgt dan haar eerste baby.
<>
de bevalling/-en ° °
Ze is nu 8 maanden zwanger. De bevalling is dus over ‘n maand. Na ruim 7 maanden braken de vliezen: de bevalling was niet tegen te houden en werd dus noodgedwongen vervroegd. ~ Na eindeloos gepraat is er een besluit genomen, ‘t was een zware bevalling! (.) Het laatste hoofdstuk van zijn roman kostte de schrijver enorme inspanning,
± ±
bevatten/bevatte/bevat
II
deze jam bevat veel kleurstoffen
° ° ° °
Het boek bevat reisverhalen van bekende auteurs. Zo’n doos bevat 12 flessen wijn. Deze jam bevat wel 25% suiker. Jouw kritiek bevat een kern van waarheid ../ ~ Niemand kan bevatten hoe groot haar verdriet is. ~ Ik kan ‘t niet bevatten.
± ± ±
Er staan zeker tien van die verhalen in. Je hebt ook dozen waar 6 flessen ingaan. Hij bestaat voor 25% uit suiker. ..\ je hebt wel ‘n beetje gelijk, maar ‘t meeste is gezocht en niet reëel. Hoe kun je zoiets ook begrijpen? Ik snap maar niet hoe ‘t in elkaar steekt.
bevelen/beval/bevolen
II & III
° °
<>
‘Handen omhoog!’, beveelt de agent. De jongen beveelt de hond te gaan zitten.
Nog vier weken, dan wordt de baby geboren. Zo werd, bijna 5 weken te vroeg, Quinn Lucas geboren: een ‘prematuurtje’. <> Iedereen was het direct eens, ‘t liep gesmeerd. ± ‘t Had heel wat voeten in de aarde, voor ‘t zover was. ... « Ja, ‘t werd aan het eind een hele bevalling.
<>
± ±
«
de commandant beveelt je iets / .... (om)
Laat me alsjeblieft gaan’, smeekt de dief. ‘t Dier gehoorzaamt meteen; het schrikt van die barse toon. ‘
bevestigen/bevestigde/bevestigd
II & III zij bevestigt het er aan/ /aan/bij hem
° ° ° °
<>
De secretaresse bevestigt een foto aan de muur. Kunt u de bewering van de verdachte bevestigen? Dat kan ik noch bevestigen, noch ontkennen. We moeten onze telefonische reservering schriftelijk bevestigen bij het reisbureau. ° Deze keer verwachten wij wel een bevestigend antwoord../ ° Nader onderzoek heeft het vermoeden bevestigd dat dit medicijn een gunstige werking kan hebben. ≈ De uitzondering bevestigt de regel.
± ± ± <>
# ±
Na de vergadering haalt ze de foto van de muur. Ja, die kan ik volmondig beamen: wat hij zegt is waar. Ik weet het gewoon niet. We moeten het zwart op wit zetten. ..\ in tegenstelling tot uw weigering van vorige maand. Uit dat onderzoek is gebleken dat dat vermoeden juist is. Dat het een heel enkele keer niet werkt, wil niet zeggen, dat het nooit werkt.
LEMMATICA B 30
de bevestiging/-en °
De bevestiging van de aanhangwagen deugt niet.
°
De bevestiging van onze reservering is binnen.
°
De uitkomst van het onderzoek betekent de bevestiging van mijn vermoedens.
zich bevinden/bevond ... zich/heeft zich bevonden ° ° ° °
± ≥ ± ±
Hij zit niet goed vast aan de trekhaak. Zo schiet hij los van de auto. Onze reservering is in orde, er is een brief van het hotel gekomen. Die uitkomst zet mijn vermoedens kracht bij.
III H.M. bevindt zich (momenteel) te ‘s Gravenhage
De koningin bevindt zich deze week in Frankrijk. ± Dat schilderij bevindt zich in het Rijksmuseum. ± De mijnwerkers bevinden zich nu al dagen in acuut levensgevaar. ± De oude heer drinkt iedere dag een glaasje wijn: ± hij bevindt zich daar wel bij.
Ze is daar om een tentoonstelling te openen. Daar hangt het al sinds de bouw van het museum. De mensen van de hulpdiensten verkeren / zijn ook in gevaar. Dat doet hem goed, hij voelt zich er lekker bij.
bevolken/bevolkte/bevolkt
II
de mensheid bevolkt de aarde
°
±
±
In de Sahara wonen veel minder mensen per vierkante km dan in Nederland. Ook toen al werd die stad bewoond door mensen die van over de hele wereld daar naar toe trokken. Velen zullen aan de universiteit gaan studeren.
± ±
Er wonen dan bijna 16 miljoen mensen in Nederland. Het is er mooi en de mensen zijn alleraardigst.
II
ze bevrijden de gevangenen
De Sahara is dun bevolkt, Nederland heel dicht.
°
Al in de 16 de eeuw werd Amsterdam bevolkt door mensen uit allerlei windstreken. ~ Veel van die jonge mensen zullen de komende jaren de universiteiten bevolken.
±
de bevolking/-en ° °
De bevolking van Nederland is rond 2000 bijna 16 miljoen. Ik ga graag naar dat land, de natuur is prachtig en de bevolking is vriendelijk en gastvrij.
bevrijden/bevrijdde/bevrijd
<> ° De politie is er in geslaagd alle gijzelaars te bevrijden .. / ..\ en de overvallers te arresteren. ° De geallieerde legers kwamen Nederland bevrijden van de Duitsers. < > Die hadden in 1940 Nederland bezet. ~ Van dat gezeur ben ik nu gelukkig bevrijd! ± Daar heb ik nu geen last meer van!
de bevrijdingsdag/-en °
Op 5 mei viert Nederland bevrijdingsdag.
±
Dat was in 1945 de dag dat het land bevrijd werd.
≥
Hij zorgt ervoor dat niemand spullen meeneemt zonder te betalen.
de bewakingsdienst/-en °
Een man van de bewakingsdienst controleert de tassen van de klanten.
bewaren/bewaarde/bewaard
II & III ze bewaart haar spaargeld in een oude sok
°
±
Hij vertrouwt de bank niet , hij bewaart zijn geld in een oude sok! ° Bewaar je wat van die bonbons voor morgen.. / ° Ik bewaar nieuwjaarskaarten meestal een jaar../ ≈ Wie wat bewaart, die heeft wat. ° Hoe lang kun je dat in de diepvries bewaren? ° Ik moet even naar ‘t toilet. Wil jij m’n tas zo lang bewaren? ° Hij vindt ‘t moeilijk een geheim te bewaren. ° Vooral bij mist moeten automobilisten afstand bewaren. ≈ Voor die ellende zijn we gelukkig bewaard gebleven.
<> <>
± ± ± <> <>
± <>
≈ Bewaar me, daar heb ik helemaal geen zin in!
±
Hij zegt dat dat de veiligste manier van sparen is. ..\ of eet je ze allemaal meteen op? ..\ daarna gooi ik de meeste weg. Je moet wat opzij leggen voor moeilijke tijden. Een week of drie kun je het daar wel goedhouden. Geef maar hier, ik zal er goed op letten. Hij praat makkelijk zijn mond voorbij. Toch rijden ze vaak veel te dicht op elkaar. Die narigheid is ons bespaard. Dat moest ons natuurlijk weer overkomen! O nee hè, dat wil ik echt niet!
LEMMATICA B 31 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
bewegen/bewoog/bewogen
I & II wat beweegt je/daar?
° ° ~ ~
Ik zie iets bewegen tussen de bomen, kijk daar! Hij mag zijn arm weer een beetje bewegen. Kan ik je bewegen met me mee te gaan? Het was wel een bewogen vergadering, er werd fel gediscussieerd en de emoties liepen hoog op. ≈ De afscheidswoorden van zijn chef hebben hem tot tranen toe bewogen.
<>
zich bewegen/bewoog ... zich /heeft zich bewogen ° Mevrouw Scholten kan zich niet bewegen, ze zit helemaal klem. ° De Koningin beweegt zich onder het volk. ° De jager beweegt zich in de richting van het hert.
II ze beweegt zich (langzaam) ± Ze moet doodstil blijven zitten, ze kan zich niet verroeren.
<>
± <>
± <>
± ± <>
Ik zie niets, het is bladstil in het bos. Hij hoeft hem niet meer stil te houden. Ik hoop dat ik je kan overhalen. Beter dan zo’n gezapige, slaapverwekkende toestand, je weet wel, dat niemand zijn mond opendoet. Hij moest er een traantje om laten. Onbewogen hoorde hij het verhaal aan, ‘t deed ‘m niets.
Ze loopt tussen de mensen en praat met ze. Stapje voor stapje komt hij dichterbij. Roerloos wacht de jager op zijn prooi.
de beweging/-en ° Eén enkele beweging maakt de herten aan ‘t schrikken. ≈ Als je ouder wordt is het belangrijk om in beweging te blijven. ≈ Ze is uit eigen beweging naar me toe gekomen. ≈ De stoet zet zich in beweging. ° Hij is lid van één of andere idealistische beweging.
±
beweren/beweerde/beweerd
II ze beweert, dat..
° °
± Hoe kun je dat nou zeggen, ik lag gisteren ziek in bed! « ..\ maar je moet me ook overtuigen dat ‘t wáár is.
Wou je beweren dat je me gisteren in Utrecht gezien hebt? Je kunt wel zo veel beweren ../
<>
± <>
±
Als je een vin verroert, rennen ze het bos in. Als je stil op een stoel gaat zitten, word je veel te stijf. Ze is vrijwillig gekomen. De optocht komt tot stilstand. Wat is dat dan voor organisatie? Een service-club of zo?
het bewijs/de bewijzen °
Iedereen denkt dat hij schuldig is, maar het bewijs is nog niet geleverd. ° Bewaar de kassabon goed, die is het bewijs dat je betaald hebt en het is ook je garantiebewijs. ≈ Misschien wordt hij wel vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. ° Ik wilde mijn fiets uit de stalling halen maar ik was het bewijsje kwijt. ° Heb je voor een baan bij de overheid nog steeds een bewijs van goed gedrag nodig?
±
Het staat niet onomstotelijk vast dat hij het gedaan heeft.
±
Zo kun je laten zien dat je het ‘eerlijk gekocht’ hebt èn ‘verhaal halen’. ± Ja, als ze niet kunnen aantonen dat hij het gedaan heeft ... ±
Ik kon het bonnetje nergens vinden.
±
Je weet wel, een briefje van de Gemeente dat je nog nooit met de politie ‘in aanraking’ bent geweest.
bewijzen/bewees/bewezen
II
jij kunt het niet bewijzen
° °
Kunt u bewijzen dat u gisteravond in de bioscoop zat? Met dat alibi kon hij zijn onschuld bewijzen.
± ±
°
U zou me een grote dienst bewijzen als u mij alleen liet.
zich bewijzen ° De minister moet zich weer eens persé bewijzen ../ >>> (overheen)vallen
Dat kan ik zeker aantonen, hier is mijn kaartje. Doordat hij kon aantonen dat hij niet in de buurt was, stond zijn onschuld vast. ± Daarmee zou u me echt een groot plezier doen. II ±
ze moet zich echt bewijzen ..\ ze zal en moet laten zien, dat ze gelijk heeft, ook al valt iedereen over haar heen.
de bewolking/°
^
Vandaag is er veel bewolking.
± ≥
De lucht zit helemaal dicht, er is geen plekje blauw te zien. Hier en daar gaat het dan ook regenen. <> Een stralende dag: geen wolkje te bekennen! De bewolking kan... zich vormen, naderen, toenemen, dikker worden, afnemen, dunner worden, wegtrekken, zich oplossen
LEMMATICA B 32 bewolkt/° °
Vanmorgen was het nog zwaar bewolkt. Zo’n bewolkte lucht voorspelt regen.
±
Nu is het onbewolkt, de zon schijnt volop. Wat een sombere, grijze lucht, we krijgen vast regen.
± ±
Indianen vormen de oorspronkelijk bevolking van Amerika. De mensen die in dat AZC wonen worden overgeplaatst.
± ± ±
Ja, ik heb er goed over nagedacht. Gut nee, ik denk er niet bij na! / Daar sta ik nooit bij stil! Dat realiseer ik me wel, maar het kan niet anders. Hij heeft dat vast niet in de gaten.
±
Ze wist niet, dat ze iets verkeerds deed.
± ±
Hij heeft er lang en goed over nagedacht. Die man over wie ze het hebben? Geen idee!
<>
Pas in het ziekenhuis kwam die weer bij kennis.
±
Hij is er wel een uur buiten kennis gebleven.
^
Vegen kun je ook met een stoffer, die is zachter.
± ±
Ruim eens gauw je kamer op! Mensen die pas in een baan zitten doen extra hun best.
<>
de bewoner/-s ° °
Indianen zijn de oorspronkelijke bewoners van Amerika. Dat Asielzoekerscentrum wordt gesloten, de bewoners moeten allemaal verhuizen.
bewust/-e °
Trek je bewust díe jas aan?
<>
° °
Ben je je bewust dat de anderen dat niet leuk vinden? Hij is er zich blijkbaar niet van bewust dat iedereen naar hem kijkt. ≈ Iedereen was nu wel boos op haar, maar ze was zich van geen kwaad bewust. ° Het is zijn bewuste keuze om ontslag te nemen. ° Ken jij de bewuste man? bewusteloos/-loze ° °
Hij sloeg per ongeluk zijn buurman met ‘n houten hamer bewusteloos. Daar was hij in bewusteloze toestand naar toe gebracht.
de bezem/-s °
De stratenmakers vegen het zand met een bezem bij elkaar. ≈ Wat een rommel op je kamer, haal de bezem er eens door! ≈ Nieuwe bezems vegen schoon. bezet/-te °
Meneer, is deze plaats bezet?
±
Zit hier al iemand? Nee hoor, die is vrij, gaat u zitten! <> In sommige landen laat men de deur van toiletten, die vrij zijn, wijd rammelen. open staan. <> ‘t Wordt tijd dat die gebieden bevrijd worden. <>
°
‘Bezet!’, riep ze, toen er iemand aan de deur van het toilet bleef
°
In de door de rebellen bezette gebieden heerst honger en er zijn veel zieke mensen. De zaal van het theater was goed bezet.
°
± ±
Er zaten heel wat mensen in de zaal. Geen hond in de zaal, vreselijk! Hèb je het weer druk?
II ±
ze houden het land bezet Ze zijn er dus vijf jaar gebleven.
±
Ja, ik zal zorgen dat er niemand anders gaat zitten terwijl jij belt.
<>
.. \ en anderen doen de hele dag niets. Wat ben je aan ‘t doen? Zit je te lezen? Ik doe niets, ik luier maar wat. Zij is aan ‘t afwassen, hij is aan ‘t stofzuigen. Ze praten erover, ze maken tekeningen, ze kopen hout en verf, enz. Je pakt de zaken niet goed aan! Hebben ze nog ‘n idee wat hun doel is en hoe ze dat willen bereiken? ..\ het symbool voor toegewijd en hard werken.
<>
°
Ik heb niet veel tijd voor je, ik ben nogal bezet.
bezet houden/hield bezet/bezet gehouden ° De Duitsers hebben Nederland van 1940 tot 1945 bezet gehouden. ° Wilt u deze stoel voor mij bezet houden? Ik moet even telefoneren. bezig (zijn) ° °
Sommige mensen zijn voortdurend bezig../ Waar ben je mee bezig?
± <>
° °
Moeder is met de afwas bezig, vader met stofzuigen. Ze zijn al maanden bezig een boot te bouwen.
± ≥
~ Je bent helemaal verkeerd bezig! ~ Zouden ze zelf weten waar ze mee bezig zijn?
± ±
≈ De ‘bezige bij’ is ../
±
LEMMATICA B 33 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
(zich) bezighouden (met) ook >>> houden
II & III ze houdt je/zich bezig (met extra werk)
≈ ≈ ≈ ≈
±
Met al die klusjes houden ze je wel bezig! Dat kind kan zichzelf heel goed bezighouden. Met zulke onbenulligheden kan ik me niet bezighouden. Daar moet jij je niet mee bezighouden!
<>
± ± <>
Je hebt ‘t er maar druk mee, als ze ‘t je vragen/opdragen. Zijn broertje verveelt zich altijd. Aan zulke onbelangrijke dingen kan ik geen tijd besteden. Daar hoef jij je geen zorgen over te maken! Laat dat maar aan mij over!
het bezit/° ° °
Is dat hun hele bezit? Wat hebben ze verder nog in hun bezit? ‘t Bezit van veel geld en goed heeft ‘m niet gelukkig gemaakt.
# ± ±
Ja, wat verwacht je anders van mensen, die op de vlucht zijn? Hun overige bezittingen? Vooral onroerend goed, dacht ik. Al z’n miljoenen helpen hem niet over z’n verbitterdheid heen.
bezitten/bezat/bezeten
II
ze bezitten (niet) veel
°
±
Vroeger had hij heel veel geld. Nu heeft hij niets meer, allemaal verspeeld! Ze heeft een heel sympathieke ‘uitstraling’.
Vroeger bezat hij een enorm kapitaal.
<>
°
Die vrouw bezit een natuurlijke charme.
±
het bezoek/°
We krijgen vanavond bezoek, mijn broer komt bij ons eten.
± <>
° °
° ° ° °
Het bezoek van haar zoon heeft haar veel goed gedaan. In deze vakantie gaan we een bezoek brengen aan mijn tante in Zuid-Engeland.
± ±
Die man naast me in het ziekenhuis krijgt nooit bezoek, er komt nooit eens iemand bij hem. Als Oma jarig is, komt de hele familie op bezoek. ‘Wil het bezoek nu afscheid nemen?, vraagt de zuster met een blik op de klok. Elke week gaat hij één avond op bezoek bij z’n oude moeder.
≥
<>
<>
± ± «
Krijgen jullie visite? Wij ook! Onze overburen hebben nooit gasten/ nooit mensen over de vloer/nooit iemand te gast. Ze is erg blij dat haar zoon bij haar geweest is. We gaan ook nog een neef opzoeken en bij vrienden langs. Vrienden in het Noorden ‘”kunnen we dit keer niet naar toe’”/ daar ‘”komen we deze reis niet aan toe’”. Hij ligt altijd alleen. Iedere avond zit er een stoet mensen om z’n bed. Kinderen, kleinkinderen, neven en nichten komen op visite. ‘Nu moet de visite weg!’, bedoelt ze, ‘de patiënten moeten gaan rusten!’. Die ontvangt hem met koffie met gebak en onthaalt hem met haar verhalen van vroeger.
bezoeken/bezocht/bezocht
II
ze bezochten elkaar (vaak)
° ° °
± ± ±
We zijn verleden week nog naar het Rijksmuseum geweest. Iedere week trouw gaan we bij zijn vader langs. Hij gaat zeker ieder half jaar voor controle naar hem toe.
±
Er zijn wel 300.000 kijkers geweest. Bij het Museon bleven de mensen dit jaar weg.
Bezoeken jullie wel eens een museum? We bezoeken z’n vader met de regelmaat van de klok. Een verstandig mens bezoekt geregeld de tandarts.
de bezoeker/-s °
Die tentoonstelling van Van Gogh heeft een enorm aantal bezoekers getrokken.
<>
het bezwaar/de bezwaren ° ° ° ° °
Er is wat mij betreft één bezwaar aan dat plan verbonden: we moeten voor dag en dauw op. Heeft iemand daar bezwaar tegen? Wat zijn nou precies de bezwaren tegen zo’n vliegveld? U kunt tegen de aanslag bezwaar maken bij de Inspecteur (der Belastingen). Op de fiets naar Leiden? Geen bezwaar!
±
±
Eén ding vind ik niet leuk, ik houd niet van vroeg opstaan. Ik heb er absoluut niets op tegen. Heeft iemand het daar moeilijk mee? Wat is er nou precies op tegen? Als u de aanslag te hoog vindt kunt u dat bij hem melden / kunt u bij hem protesteren. Ik vind het best!
^
Haar slipje en haar onderjurk hangen al over de stoel.
<>
± ± ±
de b.h. /-’s °
De vrouw doet haar b.h. los en hangt hem bij de rest van haar ondergoed.
LEMMATICA B 34 de bibliotheek/-theken °
Ik moet vandaag naar de bibliotheek. Als ik er toch ben, ga ik er eens rustig rondkijken.
#
°
Zij heeft een uitgebreide bibliotheek.
±
Ik moet een boek terugbrengen, dat ik er geleend heb. Misschien neem ik dan ook een cd of een video mee. In elk geval wil ik wat opzoeken in de studiezaal, daar liggen de tijdschriften en daar staan encyclopedieën. Zij bezit heel veel boeken.
bidden/bad/gebeden
I, II & III zij bidden tot hun God voor het gewas
°
±
Zij willen de hulp inroepen van hun God en Hem eer bewijzen.
±
Ze roepen Gods zegen af over het eten: ze vouwen hierbij hun handen en sluiten hun ogen. Anderen zeggen alleen: ’Eet smakelijk’. ‘Heer geef ons vrede.’ Zij vragen God om hun genezing. Je komt eindelijk tot je zelf, je ‘keert tot jezelf in’. Hij smeekte om strafvermindering.
°
De mensen gaan naar kerken en moskeeën om met elkaar te bidden. Veel Nederlanders bidden nog vóór iedere maaltijd: ’Here, zegen deze spijzen, Amen’.
<>
° ° ° °
Zij bidden dat het spoedig vrede zal zijn. ± Ook bidden zij voor de zieken. ± Sommige moderne mensen zien bidden als mediteren. ± ‘Genade Heer, bid ik u’, zei de slaaf tegen ± zijn meester, die hem wilde bestraffen. ≈ We hebben bij de directeur moeten bidden en smeken ± We hebben zowat op onze knieën voor hem gelegen: om een groot schoolfeest. ‘Toe nou meneer, alsjeblieft!’ ^ bidden, een gebed doen, een schietgebedje doen zijn hyponiemen onder: zich wenden tot een hogere macht. bieden/bood/geboden
II
hij biedt veel geld voor mijn motorfiets
°
Hij wil m’n auto kopen maar hij biedt veel te weinig. G 2000,-? Daar doe ik het niet voor. ≈ Na lang loven en bieden werden we ‘t eens over de prijs.
±
Als hij geen G 2500,- wil betalen, krijgt hij ‘m niet.
±
°
<>
± ± ±
Ik vroeg steeds een beetje minder, hij bood steeds een beetje meer en zo kwamen we tot overeenstemming. Als je geen goeie kaarten krijgt, moet je je mond houden of gewoon ‘ik pas’ zeggen. Op den duur moesten zij zich overgeven. Ze hadden niet de macht en de middelen voor langer verzet. Daar kan ik niet afblijven, die is te verleidelijk. Hij helpt je om de weg te vinden naar de goede instantie.
± ±
Als u vragen heeft, ga uw gang! Ze helpen nu vaak alleen als ze er zelf niet armer van worden.
±
We nodigen ze uit om bij ons te (komen) logeren. Maar z.g. economische vluchtelingen willen we er uit gooien.
Als je bij bridgen altijd te hoog biedt, word je nooit een topspeler. ° De Indianen konden niet voldoende weerstand bieden aan/tegen de blanke kolonisten. ~ Aan zo’n heerlijke bonbon kan ik geen weerstand bieden. ° De Ombudsman biedt uitkomst, als je vastloopt in de bureaucratie. ° Wij bieden u nu de gelegenheid vragen te stellen. ° De rijke landen zouden de ontwikkelingsgebieden veel meer economische hulp moeten bieden. ° Als ze naar ons toekomen kunnen wij ze onderdak bieden.
<>
<>
de biefstuk/-ken °
Biefstuk, sla (of appelmoes) en frites is een maaltijd waar veel Nederlanders dol op zijn.
^
Met rosbief, tartaar en ossenhaas behoort biefstuk tot ‘rood rundvlees’.
het bier/de bier(soort)en ° Met die warmte heb ik zin in een glas bier. ≈ ‘Een biertje gaat er best in!’, zei André ° ‘Als je moet rijden, moet je dat biertje wel laten staan!’
± ± ±
Zo’n koud pilsje zal er best in gaan! Met dit weer lust ik ‘”er wel pap van’”! ‘Glaasje op, laat je rijden..’ zei men vroeger. Tegenwoordig is het: geen alcohol bij snelverkeer. ^ bier, wijn, vruchtensap, cola, bronwater en limonades zijn in cafés de meest verkochte dranken. bij
±
nabij, in de buurt van , ter hoogte van
± ±
De conciërge verkoopt thee. Voor informatie kunt u zich wenden tot de infobalie. Nee, verleden maand ben ik op kamers gegaan. Waar precies, ervoor, ernaast of erachter? Ze is in dienst van die maatschappij.
° ° ° ° °
Bij de conciërge kun je thee kopen. Inlichtingen krijgt u bij de Informatiebalie. Woon jij nog bij je ouders? Bij het huis staat een grote boom. Mijn zuster heeft een baan bij de KLM.
<>
# ±
LEMMATICA B 35 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
bij ° Zij is bij iedereen heel populair. ≈ Ik blijf bij mijn mening, je moet ‘t niet doen!
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
≈ Ze lopen bij nacht en ontij op straat. ° Hij kwam bij vieren thuis. In elk geval zo rondom vier. ≈ Voor vandaag is het genoeg, we laten het hier bij.
(vervolg) ± Alle mensen vinden haar erg aardig. <> Ik denk er nu anders over, doe het maar! ± Ik denk er nog net zo over! ± Hij pakt z’n arm beet en houdt hem zo vast. ± Ik heb, geloof ik, maar een paar gulden op zak . <> Geef het morgen maar aan mij (terug). ± Die is niet op z’n achterhoofd gevallen!/Wat een slimmerd! <> Wat een uilskuiken!/Wat een sufferd! ± Je ziet ze op onmogelijke tijden buiten. ± Tegen vieren? Dus even vóór vieren? <> Ik dacht dat het al ver óver vieren was. <> Als we nu nog doorgaan, zijn we mórgen niets waard.
bij ° Bij die film heb ik me best geamuseerd. ° Bij zijn afscheid spraken veel collega’s hem vriendelijk toe.
± ± ±
° °
Hij heeft een groot tapijt gekocht, wel 2 bij 3 meter. Die nieuwe cd van Marco Borsato vloog bij duizenden tegelijk de winkels uit. ≈ Ik heb bij lange na nog niet genoeg geld voor een nieuw autootje. ≈ Bij gebrek aan beter doe ik het daar dan maar mee. ° Bij gelegenheid zal ik wel eens naar hem toe gaan.
± ± ≥
bij ° O gelukkig, ze is weer bíj /bij haar positieven!
±
° °
#
° ° ° ≈
De politieagent pakt de dief bij z’n arm. Ik heb maar weinig geld bij me. Hou dat boek vandaag maar bij je. Die is bij de tijd!!
Ze is behoorlijk bíj voor haar leeftijd. Mooi zo, ik ben weer helemaal bij.
<>
± ± ±
<>
<>
±
ter gelegenheid van Ik heb me enorm vermaakt met die film. Ter gelegenheid van zijn afscheid werd hij vriendelijk toegesproken. Dat kleed is dus 2 meter breed en 3 meter lang? Er werden duizenden van verkocht. Ze konden ze gewoon niet aanslepen! ‘t Is wel ruim voldoende voor een mooie fiets. Ik zal nog een hele tijd moeten sparen! Geen auto? Dan zul je tevreden moeten zijn met een fiets. Als het zo uitkomt, zoek ik hem wel op. op de hoogte, bewust Ze was maar even bewusteloos/buiten westen. ± Ze doet haar ogen open, ze is weer bij de mensen. Je zou niet zeggen, dat ze pas drie is. Ze lijkt wel vijf! Ik was behoorlijk achter met mijn werk. Maar nu heb ik alles ingehaald.
de bij/-en °
De bij is een heel nuttig insect.
«
Hij verzorgt immers de bestuiving van gewassen en geeft de mensen honing. ≈ Dat is me toch een nijvere bij! ± Ze is altijd aan het werk, ze kan niet stilzitten. Je zou tegenwoordig van een ‘workaholic’ spreken. ^ Met de vliegen, de muggen en de wespen behoren de bijen tot de bekendste insecten. de bijdrage/-n ° ° °
De regering hoopt dat deze maatregelen een bijdrage leveren aan de armoedebestrijding. Mag ik u vragen om een kleine financiële bijdrage in de drukkosten van ons krantje? Ik vind jouw bijdrage aan deze avond maar minimaal!
±
Als ik het zo bekijk, zullen ze daar zeker aan meehelpen / toe bijdragen. ± Kunt u ons iets betalen voor de drukkosten? ±
Wat heb je nou helemaal gedaan! Je had net zo goed niet mee kunnen doen. Iedere maand schrijft hij er een artikel in.
≈ Onze leraar economie levert regelmatig een bijdrage aan dat tijdschrift.
±
bijdragen/droeg bij/bijgedragen
II & III ieder draagt het zijne bij aan ; het draagt ertoe bij
°
±
We geven samen een cadeau bij zijn afscheid, wil jij er ook iets aan bijdragen? ° Het mooie weer heeft er veel toe bijgedragen dat de sportdag zo’n succes was. ≈ Als iedereen z’n steentje bijdraagt aan de voorbereidingen, zijn we op tijd klaar.
<>
± ± <>
Goed, ik doe graag mee. Hoeveel geeft iedereen? Neen, ik kan er niet aan meedoen. Nou, dat heeft zéker geholpen! Vele handen maken licht werk, nietwaar? Als iedereen afwacht en niets doet, lukt het ons nooit.
LEMMATICA B 36 het bijenvolk/de -(er)en °
Voorjaar. Een bijenvolk vliegt uit:
#
..\ één koningin en een enorm aantal darren en werksters.
±
Er is nog maar één klant vóór haar. Ze is nog lang niet aan de beurt. Ja, over een paar weken is ze jarig. Nou, dat duurt nog wel even! Die is nog lang geen 5, maar pas 4! Het scheelde weinig of hij had het niet overleefd. Ik ben er absoluut zeker van. ..\ maar nog niet helemaal!
bijna °
Annie is bijna aan de beurt.
<>
°
Is jouw kleindochter al bijna vijf jaar?
± <>
° Dat ongeluk heeft hem bijna het leven gekost. ° Ik weet het bijna zeker. ~ We zijn er bijna, we zijn er bijna ../
± <>
«
de bijnaam/-namen ° ‘Koetje’ is de bijnaam van Ronald Koeman. ± Zo noemen z’n collega’s hem. ° De bijnaam van de wijsvinger is Likkepot. ± En een andere naam voor de duim is Duimelot. ^ Duimelot, Likkepot, Lange Jaap, Ringeling en ‘t Kleine Ding: de bijnamen voor de vingers bijten/beet/gebeten
I & II het bijt! & je bijt in/van de appel, op je tanden
° °
≥ ±
Je bijt met je tanden, je kauwt met je kiezen. Wat een lekkere worst ligt daar, om zó in te bijten.
<>
≈ Dat bijt elkaar toch niet? ≈ Ach, blaffende honden bijten niet! ~ Jodium bijt als je het op een wondje doet. ~ Die cabaretier heeft zo’n bijtende humor.
± ± ± <>
± <>
~ Heb jij ook zo’n hekel aan die bijtende kou? ≈ Die jongen is altijd de gebeten hond.
± ± <>
Je tanden zijn scherp, je kiezen niet. Ik zou er zó een hap van willen nemen. Die fabrieksrommel? Geef mijn portie maar aan Fik(kie)! Het is toch goed te combineren? Dat kan toch best samengaan? Hij gaat wel tekeer, maar hij doet je heus geen kwaad. Betadine doet geen pijn, dat voel je niet. Hij maakt vaak heel scherpe grappen, die pijn doen. Geef mij maar mensen met wat mildere humor. Schei uit, mijn gezicht doet er gewoon pijn van. Als er iets misgaat vindt iedereen dat ‘t zijn schuld is, iedere keer weer. En dat vriendje van ‘m redt zich er uit en blijft buiten schot.
bijvoorbeeld ° °
Zo’n grote auto, een Mazda 929 bijvoorbeeld. We kunnen nu bijvoorbeeld even iets gaan drinken.
« ±
Of een Volvo of een Mercedes ....... Ja, een pilsje, om maar iets te noemen!
bijzonder/-e ° °
Hij heeft een héél bijzondere prestatie geleverd: goud op de Olympische Spelen! Vind je dat zo bijzonder?
° Ik waardeer het bijzonder dat je ‘t voor mij hebt gedaan. ° Ik vind het bijzonder jammer dat ik niet kan komen. ≈ Hij houdt veel van klassieke muziek, in het bijzonder van Mozart. ° Bijzondere scholen worden bestuurd door een stichting of een vereniging.
±
Dat is inderdaad een uitzonderlijk succes. Over vijf jaar vindt men het niks bijzonders meer. <> Dat is toch heel gewoon!// Dat hebben we toch al zo vaak meegemaakt? ± Ik stel het heel erg op prijs. ± Het spijt me heel erg. <> In het algemeen geef ik niet om klassieke muziek, maar Mozart kan ik wel waarderen. <> Openbaar onderwijs wordt bestuurd door de overheid: gemeente of rijk <>
de bikini/-s °
Je ziet aan het strand steeds meer vrouwen, die alleen het broekje van hun bikini aanhebben.
±
Dat kan bij zo’n tweedelig badpakje, het topje kun je uitlaten. ‘Topless’ noemen ze dat.
het biljet/de -ten °
Moeder stopt een biljet van G 100,- in haar tas.
±
Ze doet ook een briefje van G 25,- in haar portemonnee G 5,- kenden we tot 2002 alleen als muntstuk. « Neen, geeft u me ook maar wat munten, voor in automaten. # Ach, zolang je ze maar ook uit de muur kunt trekken ...! <>
(.) Wilt u het hele bedrag in biljetten?
° Euro-biljetten hebben straks een andere waarde. >>> het belastingbiljet
LEMMATICA B 37 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
binden/bond/gebonden
II
° ° °
Ze bindt haar tas achter op haar fiets. Een gebonden boek is veel duurder dan .. / Is er al een bindend contract opgemaakt?
±
°
Ik begrijp niet wat die mensen bindt.
°
Wat is die saus dun! Ik zal hem wat binden.. /
wat bindt die mensen?
Ze maakt hem vast met haar snelbinder. ..\ een ingenaaid. <> Nee, beide partijen kunnen er nog van af: alles staat wel op papier, maar er is nog niet getekend. ± Ze hebben, volgens mij, niets gemeen, ../ « ..\ dat loopt uit op een scheiding. ≥ ..\ dan wordt hij wat dikker. <>
binnen
±
binnenshuis, binnenin, intern, inwendig
°
±
±
Ze gaan voor het huis in ... ... en lopen er achter weer uit. ..\ ‘Voor straf mag je niet meer buiten spelen!’ Laten we lekker buiten gaan zitten. ‘Komt u maar verder”, riep een stem. Je hoeft niet te kloppen als je naar binnen wil. Toen had hij z’n schaapjes op het droge en kon hij dus van z’n geld gaan leven. Gelukkig herinner ik ‘t me ineens. En net op tijd!
Ze doen de voordeur open en gaan naar binnen.
<>
° ° ° ° ~
‘Naar binnen jij, onmiddellijk!’ zei moeder kwaad ../ De zon schijnt! Zonde om binnen te blijven. Toen ik klopte riep er iemand: ’Binnen!’ Binnen zonder kloppen staat er op de deur. Die man heeft waanzinnig veel geld verdiend, op z’n vijftigste was hij al binnen. ≈ ‘t Schiet me net te binnen, dat ik een afspraak met de tandarts heb. Bijna vergeten! ≈ Ik ken die man wel maar z’n naam wil me niet te binnen schieten.
<>
±
Ik weet even niet meer hoe hij heet/ik kan er niet opkomen.
binnen ° Binnen het uur waren ze thuis. ≈ ‘n Klein huisje kopen ligt net binnen ons bereik.
± ±
in In minder dan een uur waren ze er. Een villa gaat ver boven de begroting! Dáár hebben we net genoeg geld voor. We moeten reëel blijven en geen ../ ..\ onuitvoerbare plannen maken.
≈ We moeten tenslotte wel binnen de grenzen van het mogelijke blijven.
<>
± ± ±
<>
± ± <>
de binnenkant/-en
±
(de binnenzijde)
°
<>
..\ of aan de buitenkant?
Zit die vieze vlek aan de binnenkant van de voorruit ../
binnenkomen/ kwam binnen/ binnengekomen
I & II ze komen (het huis) binnen
°
<>
Als we het weer verlaten houdt hij de deur voor ons open.
«
‘Zoek een plaatsje en neem iets te drinken!’ ‘Eruit, eruit, ga onmiddellijk de klas uit!’, riep de docent woedend tegen een leerling,’jij eruit of ik!’
°
Als we het restaurant binnenkomen wijst de ober ons een tafel aan. ‘Kom binnen, kom binnen, fijn dat jullie er zijn’, zegt de gastheer tegen zijn vrienden.
<>
binnenkort ° °
Binnenkort zien we elkaar weer. Ik zal je binnenkort opbellen.
±
‘t Zal wel even duren voor we elkaar weer zien. Deze week nog hoor je van me.
binnenstappen/stapte binnen/binnengestapt
II
je stapt er binnen
°
±
Je raadt nooit wie daar de kamer in komt lopen!
#
..\ daar kunnen zakkenrollers niet bij.
Kijk eens wie daar binnenstapt!
<>
de binnenzak/-ken °
Stop je portefeuille in je binnenzak ../
de biologie/° °
Biologie is een schoolvak, dat je alles leert ../ ‘Jantje, heb je je biologie al geleerd?’
# «
..\ over planten, dieren en mensen. Nee mam, m’n andere vakken heb ik al af, maar bio moet ik nog doen! ^ biologie, natuurkunde, scheikunde, wiskunde zijn de exacte schoolvakken
LEMMATICA B 38 de bioscoop/bioscopen ° °
In welke bioscoop draait die nieuwe film met Madonna? Zullen we vanavond naar de bioscoop gaan?
± Ik geloof in Cinema Parisien. ± Wil je een bioscoopje pikken/pakken? ../ ≥ ..\ Goed idee, er zijn een paar films die ik nog moet zien. ^ De bioscoop, de cinema of het filmhuis, de concertzaal, de disco, de schouwburg, het theater, het sportstadion en de arena, het zijn allemaal publieke of openbare gelegenheden voor vormen van vermaak (>>> de disco) de bips/-en °
Jantje is gisteren op zijn bips gevallen ../
±
.. \ en nou is zijn hele achterwerk blauw.
bitter/-e ° ° ~ °
Lust jij die bittere amandelen? Bittere chocolade vind ik wèl lekker. De vluchtelingen leven in bittere armoede. De poolreiziger moest zijn tocht opgegeven wegens de bittere kou. ~ Het is een bittere pil voor de fans dat hun club verloor. ≈ Die chemotherapie was vreselijk, maar ze heeft volgehouden tot het bittere einde.
<> <>
# # ± ±
Ik houd meer van zoete dingen. ‘t Liefst heb ik van die flikken, half melk,../ ..\ half puur. Ze hebben gebrek aan alles: water, eten, kleding ! De extreem lage temperatuur en de keiharde, ijzige wind waren te veel voor hem. Ze vinden het moeilijk te slikken. Hoe moeilijk ‘t ook was, ze heeft doorgezet.
het blad/de bladen °
Pak jij even een blad?
≥
° ° °
Wat heb je daar voor een blad? Die journalist schrijft voor drie verschillende bladen. Ik zoek een blad papier, ik wil een brief schrijven.
± ± ±
het blaadje/de -s ° Heb je nog een blaadje voor me, de mijne zijn op. ° Geef mij maar een ongelinieerd blaadje, om op te tekenen. ~ Heb je niets beters te doen dan die vieze blaadjes lezen?
Dan zetten we daar de kopjes en het glas op en brengen alles tegelijk naar de kamer. Een tijdschrift met allerlei nieuws over computers. Hij verkoopt zijn artikelen aan drie kranten. Ik heb nog wel een velletje briefpapier voor je.
≈ Wat loop je je toch uit te sloven! Wil je in een goed blaadje komen bij de baas?
≥ Wat wil je? Eén met ruitjes, met lijntjes of een blanco? ± Hier is een velletje tekenpapier. ± Vies blaadje? Man, dat is Playboy, een magazine met veel prachtige naaktfoto’s voor de echte fijnproever! <> Dan moet er heel wat meer gebeuren, op ‘t ogenblik kan ik geen goed bij hem doen., hij heeft gewoon de pest aan me!
het blad/de bladeren ° Het is herfst, de bomen verliezen hun blad. ° De kok garneert het broodje met wat blaadjes sla. ≈ Die jongelui nemen geen blad voor de mond.
± « ± <>
het blaadje/de -s ≈ Een oude bok lust nog graag een groen blaadje.
Ze worden kaal. Alle bladeren liggen op de grond. Hij legt er ook een plak tomaat en een takje peterselie bij. Ze zeggen precies waar het op staat. Veel volwassenen kiezen hun woorden zorgvuldig.
±
‘Hoe ouder hoe gekker ‘, zeggen ze dan over zo’n oude vent, die niet van de meiden af kan blijven.
± #
De volgende druk heeft heel wat meer pagina’s. ..\ Gelukkig komt daar alles op z’n pootjes terecht: ze krijgen elkaar!
blaffen/blafte/geblaft
I
de hond blaft
° De hond blaft tegen de postbode. ≈ Blaffende honden bijten niet! ≈ Commandeer je hond en blaf zelf!
« ± ±
Hij gromt ook vervaarlijk als de man dichtbij komt. Hij gaat wel tekeer, maar hij doet je geen kwaad. Sla niet zo’n harde en autoritaire toon aan, wil je?
<>
Tegenwoordig wonen er ook heel veel gekleurde mensen. De levens van de Roodhuiden telden niet zwaar. De zwarte bevolking heeft nu evenveel rechten.
de bladzij(de)/de -n ° °
Dit boekje heeft ruim 100 bladzijden. Opgelucht slaat ze de laatste bladzijde om: ../
blank/-e ° ° °
Vroeger zag je in Europa bijna alleen blanke mensen. De blanken hebben heel wat Indianen vermoord. In Zuid-Afrika had de blanke bevolking vroeger allerlei privileges.
<> <>
LEMMATICA B 39 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking < >> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
blauw/-e ° ° °
Rood, wit en blauw zijn ../ De lucht is helemaal blauw. Mooi weer! Heb je je blauwe pak aan? Moet je naar een receptie?
° ° ° °
Denk er om, je staat hier in de blauwe zone. Kind, je lippen zien blauw van de kou! Wat is dat voor blauwe plek op je arm? Die man krijgt af en toe zo’n verschrikkelijke hoestbui, dan loopt hij gewoon blauw aan. ~ Hij is een blauwe maandag ambtenaar geweest. ≈ Hij was smoorverliefd op dat meisje, maar hij heeft een blauwtje gelopen. ≈ We zullen het maar blauw blauw laten.
^ ± ± ± « ± # # ± # ± <>
..\ de kleuren van de Nederlandse vlag. Zo’n onbewolkte hemel zie je hier niet zo vaak. Nee, ik moet solliciteren, ik ga maar in mijn nette pak. Dan maak ik een goeie indruk! Dit is het gebied waar je de parkeerschijf moet gebruiken. Kom gauw binnen, dan kan je weer lekker warm worden! Een bloeduitstorting, ik heb me gestoten. Hij krijgt het dan vreselijk benauwd doordat hij geen lucht meer kan krijgen/geen adem meer kan halen. Ik geloof dat hij het maar drie maanden heeft uitgehouden! In ieder geval maar heel kort. Toen hij vroeg of ze een keer met hem uit wilde, zei ze: ’Nou nee, dat zie ik niet zo zitten!’ We zullen ‘t laten voor wat ‘t is: we maken er geen punt van. We nemen dit heel hoog op ! Je hoort nog van ons!
blij/-e ° ° ° ° ° °
De kinderen zijn blij. Ze zijn blij dat ze vakantie hebben. Zijn ze allemaal even blij dan? Marian is blij met haar nieuwe fiets. Sinterklaas zag bijna allemaal blije gezichten. Ik zag er erg tegen op maar achteraf ben ik blij dat ik ‘t toch gedaan heb. ° De wind steekt op. Hij blij! ≈ Jan heeft een topfunctie gekregen maar of hij daar zo blij mee moet zijn? ≈ Zijn die mensen nu eindelijk weg? Blij toe!
# ± <>
≥ <> <>
<>
± « ± <>
Ze lachen en roepen: ’Hoera!’ Ze vinden het fijn dat ze een poosje niet naar school hoeven. Neen, Jantje zit in de put, die ‘”heeft ‘t thuis rot’”. Ze wil er meteen op rijden, zo’n plezier heeft ze erin. Hij zag maar één angstig snoetje. Ik wilde erg graag naar dat verre land, maar ik heb nu spijt dat ik gegaan ben. Zij kijkt sip: ze houdt niet van zeilen! ‘t Zou best tegen kunnen vallen! Hij zou de eerste niet zijn, die teleurgesteld moet afhaken! ‘Opgeruimd staat netjes!’ (Wat) jammer nou!
blijkbaar/°
Je hebt blijkbaar niet gehoord wat ik zei.
±
Kennelijk heb je niet opgelet!
blijken/bleek/gebleken (zijn)
II
het blijkt, dat ... /
°
<>
«
Eerst leek hij me zo onvriendelijk. Maar schijn bedriegt ..\ hij was wel degelijk thuis.
± ±
‘t Was duidelijk dat ik te laat was. Die vraag bewijst dat je niet opgelet hebt.
Nu ik die man wat langer ken blijkt hij heel aardig te zijn. ° Ik dacht dat hij uit was, maar dit bleek een vergissing (te zijn): ../ ° Toen ik thuis kwam bleek dat iedereen al gegeten had. ° Uit die vraag blijkt dat je niet goed naar me geluisterd hebt. ° Ze is een beetje verliefd op haar buurjongen, maar ze laat niets blijken. Ze wil niet, dat hij ‘t merkt. (.) De arrestant heeft kennelijk gelogen over z’n alibi.
/ het blijkt niets (te zijn)
Iedereen kan het zien, ze krijgt een kleur als hij naar haar kijkt en ze lacht om alles wat hij zegt. Ook hij heeft ‘t al door. ...<< Ja, dat is gebleken. Niemand heeft hem daar gezien, wel elders. <>
LEMMATICA B 40 blijven/bleef/gebleven (zijn)
I & II ik blijf (nog even), zij blijft jong
° ° ° ° ≈ ≈ ≈
<>
Ga je mee naar huis of wil je nog blijven? Waar blijf je? Ik sta al een kwartier op je te wachten! De dokter zegt dat hij ‘n paar dagen in bed moet blijven. Je moet er wel even bij blijven! Je moet wel bij de les blijven! Ik blijf erbij dat we de zaak anders moeten aanpakken. Ze doet wel mee aan de demonstratie, maar ze blijft op de achtergrond. ° De baby blijft huilen. ° Ik blijf nog bij mijn ouders wonen. ° Ouderen moeten in beweging blijven. ≈ Omdat hij zoveel ziek geweest is dit jaar is mijn broertje op school blijven zitten. ≈ Probeer altijd jezelf te blijven.
± <> <> <>
± ± <> <> <>
± <>
± <>
≈ Soms is het moeilijk trouw te blijven aan je principes. ≈ Ik red het zo niet, ik blijf nergens! ≈ De patiënt kreeg zo’n vreselijke hoestbui, dat de bezoekers dachten: ‘Die blijft er (nog) in!’
<>
± <>
Nee hoor, ik ga ook weg. Waarom ben je zo laat? Als de koorts weg is mag hij opstaan. Je moet niet weglopen! Niet wegdromen! Opletten! Ik vind nog steeds dat we zo niets bereiken. Ze wil buiten schot blijven. ‘t Wordt nu tijd dat hij ophoudt. Nou, ik ga verhuizen, ik ga op kamers. Als ze stil gaan zitten, worden ze veel te stijf. Ze vinden dat hij deze klas over moet doen. Volgend jaar kan hij dan zeker overgaan. Doe wat jij denkt dat goed is, vraag niet wat anderen ervan denken. Speel dus geen rol en veins niets. Je komt in de verleiding om ze los te laten. Ik kom er zo niet uit, weet me geen raad en schaam me dood. Maar hij overleefde het en zei na afloop: ‘Jullie dachten zeker ook: ‘Dit overleeft hij niet!’ Nou, onkruid vergaat niet, hè!’
de blik/-ken °
De jongen wierp verliefde blikken op het mooie meisje, dat naast hem zat. ≈ Ze keurde haar vroegere vriendin geen blik waardig. ≈ Hij kéék me toch kwaad aan, als blikken konden doden ../
±
Hij keek naar haar met verliefde ogen.
± ≥
Ze bekeek haar niet, zó boos was ze op haar. ..\ dan had ik hier niet meer gestaan.
het blik/de -ken ° ° °
De cacao van Droste zit in een mooi blik Het is wel makkelijk die groente uit een blik of een pot. Die oude blikjes zijn nu weer geld waard!
#
Daar staat een verpleegster op met een blik met ... Maar verse groente is veel gezonder en lekkerder. ± Die blikken doosjes van sigaretten en snoepjes b.v. zijn ook vaak erg mooi. ° Je kunt die kruimels best met stoffer en blik opvegen, ± Wat grappig, bij ons noemen we dat veger en blik. , de stofzuiger is daar niet voor nodig. Nou ja, je veegt het stof op het blik, nietwaar? ^ een blik, een trommel, een bus en een fles zijn de meest gebruikte verpakkingen voor levensmiddelen. <>
de bliksem/-s ° Bij dat hevige onweer was de bliksem niet van de lucht. ~ En nu als de bliksem naar je bed!
« ±
De donder was ook niet mis! ‘t Blééf rommelen. Als een speer!
±
‘t Bliksemde aan één stuk door; steeds weer lichtflitsen, terwijl de lucht inktzwart was, indrukwekkend hoor!
±
Zíj kan niet zien, híj brengt haar veilig thuis../ ..\ want hij ziet scherp, al is het vaak met z’n neus! Ze was al een tijd slechtziend, maar nu ziet ze absoluut niets meer. Ze kijken niet naar de toetsen. Gelukkig konden ze op hun instrumenten vertrouwen. Ja saai hè, zo’n muur zonder raam of deur erin.
de bliksemschicht/-en °
De ene bliksemschicht volgde op de andere.
blind/-e °
De blinde vrouw heeft een hond bij zich.
<>
°
Ze had al lang slechte ogen, maar nu is ze volkomen blind.
~ Goede typistes typen meestal blind. ~ Door de mist moesten de piloten blind vliegen. ~ Dat is geen mooi uitzicht, zo’n blinde muur!
± ± ± ±
LEMMATICA B 41 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
blind/-e ~ De leraar is blind voor de goede eigenschappen van die leerling. ~ Hebben jullie op school ook die blinde kaarten? ~ In blind vertrouwen gingen de kinderen met hem mee.
(vervolg) ± Hij wil ze gewoon niet zien! <> Hij zou er toch meer oog voor moeten hebben! ± Ik vind zo’n landkaart zonder namen erg moeilijk. ± Ze vertrouwden hem voor 100%, ze twijfelden geen moment aan zijn goede bedoelingen. (.) Merk je nou echt niet, dat ze je bedriegt met die collega? « ... Joh, jij bent ziende blind! Je wìl ‘t gewoon niet zien! ^ slechtziend, blind, kleurenblind, slechthorend, doof ..... allemaal zintuiglijke handicaps. het bloed/° °
Pas op, er komt bloed uit mijn vinger. Ik geef twee keer per jaar een halve liter bloed af, als bloeddonor. Met bloed, zweet en tranen hebben ze dat bereikt. Er kleeft bloed aan hun handen. Mijn bloed kookte, toen ik die man zijn hond zag aftuigen. Die dictator heeft zijn tegenstanders in koelen bloede laten vermoorden. ‘t Bloed kruipt waar het niet gáán kan.
≥ ≥
Doe er dan een pleister op, anders wordt alles rood! In noodsituaties kan dat een leven redden.
± ± ±
≈ Met dat getreiter haal je de mensen het bloed onder de nagels vandaan. ≈ Als ze die ruzie niet gauw bijleggen, ben ik bang dat er bloed gaat vloeien. ≈ Deze thriller vond ik werkelijk bloedstollend!
± ±
Ze hebben er keihard voor moeten werken. Ze hebben mensen gedood. Ik werd witheet. Pas een half uur later kwam ik tot rust. Hij heeft dat heus niet in een opwelling gedaan. Hij heeft ze weloverwogen uit de weg geruimd. Bloedverwantschap komt uit, uiteindelijk komt de ware aard toch boven / aan het licht. Je maakt ze machteloos van woede. Als je aardig voor ze bent, kun je geen kwaad meer doen. Straks vallen er nog doden!
±
Ik hàd het soms niet meer van de spanning.
°
Het hart pompt het bloed door het lichaam en zorgt zo voor de bloedcirculatie. de bloeddonor > zie bloed
±
Ze noemen het ook wel de bloedsomloop.
bloeden/bloedde/gebloed
I
het (wondje) bloedt
° Je hand bloedt, wist je dat? ~ Met bloedend hart zag hij zijn dochter naar het buitenland vertrekken. (.) M’n auto total loss gereden? ~ Daar zul je voor bloeden!
±
Er komt bloed uit je hand! Kijk maar. Trots en met vreugde in zijn hart keek hij haar na. Hij vond het vreselijk dat ze zo ver weg ging. Dat gaat je een bom duiten kosten! Heel veel geld!
≈ ≈ ≈ ≈ ≈
<>
≥ ± ±
<>
de bloedcirculatie/-s
<>
± ±
de bloeduitstorting/-en °
Dat is een lelijke bloeduitstorting in je knie, ben je erop ± Nee, tegen ‘n stoel gestoten en dan heb ik metéén een gevallen? blauwe plek. ^ een blauwe plek, een bloeduitstorting, een schaafwond, een sneetje, een buil, een krab: allemaal lichte verwondingen. de bloem/-en verkleinwoord: het bloempje/de -s ° ° ° ~
In het voorjaar zie je weer volop bloemen: ../ Ik neem een bos bloemen mee voor m’n zus. Vergeet-mij-nietjes zijn lichtblauwe bloempjes. Deze studenten behoren tot de bloem der natie.
^ ± « ≥ ±
..\ krokussen, narcissen en tulpen. Die bloemenman heeft vast wel een mooi boeket. Je vindt die plantjes in de buurt van water. Er wordt heel veel van ze verwacht! ../ ..\ want ze moeten de beste worden.
LEMMATICA B 42 de bloem/-en verkleinwoord: het bloemetje/de -s
(v ervolg)
≈ Zeg het met bloemen!
±
° Bij een verjaardagsfeest hoort een bloemetje. ≈ Als we alletwee ons diploma hebben gaan we lekker de bloemetjes buiten zetten! ° Bak jij pannenkoeken met gewone bloem of ../
± ±
Als je niet weet hoe je het zeggen moet, koop dan maar een mooie bos bloemen: ‘Dank je wel!’ of ‘Ik houd van je!’ Geen verjaardagsfeest zonder bloemen! Dan gaan we lekker een avond pret maken en veel geld uitgeven.
«
..\ met zelfrijzend bakmeel?
± ±
Handig hoor, zo’n bloemenman op de hoek. Bij de benzinepomp of de groenteman kun je ook bloemen krijgen, maar ik koop ze liever bij een echte bloemenzaak.
de bloemist/-en °
Die bloemist verkoopt altijd verse bloemen en hij is niet duur.
de bloes (de blouse)/-es ° Wat een mooie bloes heb je aan. « Hij staat ook erg goed bij je rok. ° Waarom trek je die mooie, lichte bloes niet aan? « Die is zo uit de mode, die doe ik voor geen geld aan. ^ Een bloes, een overhemd, een vestje, een gilet, een trui, een hesje, een shirt en een topje draag je op een rok of een broek. Wat je er allemaal mee kunt doen vind je onder kleding(stukken) het blok/de -ken ° ° ° ° ~ ≈ ≈
De open haard is bijna uit, gooi jij er even ‘n blok hout op? De kleuter bouwde een toren van zijn blokken. Er komt een nieuw blok huizen op dat terrein: ../ De linkse partijen vormen een blok tegen het kapitalisme. Hij viel als een blok in slaap. Jullie zetten me daarmee voor het blok. ‘t Is heerlijk weer, ik ga een blokje om.
± ± # <>
± ± ± <>
Dan moet ik eerst dit stammetje in stukken zagen. Hij speelde urenlang met zijn houten bouwstenen. ..\ aan 4 kanten huizen met een grote tuin in het midden. In theorie wel, in de praktijk zijn ze vaak verdeeld. Hij was ogenblikkelijk in diepe slaap. Jullie laten me geen keus. Ga je mee een eindje lopen? Ik voel meer voor een fikse wandeling van een paar uur.
blond/-e ° ° ° ^
Veel Nederlanders hebben blond haar ../ « ..\ en blauwe ogen. Er zijn allerlei soorten blond: ../ # .. \ licht-, donker-, hel- en asblond. <> Zie je dat blonde meisje daar? Nee, ik zie geen blondje, alleen maar brunettes. Blond, bruin, zwart of rood, zijn haarkleur interesseert me niet, als-ie maar lief is.
bloot/blote °
Veel mensen vinden het lekker om bloot te zwemmen, ze hebben zelfs speciale naaktstranden! ° Sommigen vinden een bikini al te bloot en nemen een heel badpak. ° Kun je die dingen met het blote oog zien ../ ~ Die staan elkaar te zoenen , open en bloot, verdorie!
± <>
#
Zonder kleren in het water? Heerlijk! Anderen vinden ‘t maar niks. Die gaan gekleed te water. Zeker net als vroeger, met mouwtjes en pijpen?
« ± ±
..\ of moet je een microscoop gebruiken? Nou , èn? Mag dat dan niet? Ze houden van elkaar ../ ..\ en komen uit voor hun gevoelens: iedereen mag ‘t weten! Dan moet je volledige openheid van zaken geven: laten zien wat je precies verdiend hebt enz.
blussen/bluste/geblust
II
ze blussen de brand
°
≥
Na een kwartier zijn ze de brand meester. Ik ben bang dat de wind het vuur weer zal aanwakkeren.
≈ Als je tegen die belastingaanslag wil protesteren, zul je met je billen bloot moeten.
De brandweer blust het vuur.
<>
<>
LEMMATICA B 43 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> > ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de bodem/-s
>>> aardbodem
° ° °
≥ ± ±
Nederland is een rijk land door het aardgas in de bodem. De fles is bijna leeg, je kunt de bodem al zien. Er zit nog een bodempje wijn in de fles.
<>
°
Op de bodem van de zee liggen nog scheepswrakken uit de zeventiende eeuw. ≈ We moeten zorgen dat die zaak tot op de bodem wordt uitgezocht. ≈ Na al die tegenslag en de dood van haar nieuwe vriend is ze nu aan de bodem. Ze ziet geen uitweg meer.
≥ <>
± <>
«
Diep onder de grond zitten er enorme gasbellen. De onderkant is nog maar net bedekt. Wie wil het laatste beetje/ het staartje? Noem je dat een bodempje? Dat is nog een halve fles! Die schepen zijn honderden jaren geleden gezonken. Aan ‘t oppervlak dobbert vaak wrakhout en lege flessen. Er moet een heel grondig onderzoek komen. Anders wordt die zaak nog in de doofpot gestopt. Ze kan nu niets meer incasseren en moet in therapie, anders loopt het slecht met haar af.
het boek/de -en ° ° ° ≈ ≈
De studenten moeten veel dikke boeken lezen. Dat boek is zo prachtig, ik heb ‘t verslonden. De accountant komt de boeken controleren. Die man staat te boek als oneerlijk. Netwerk gaat ‘n boekje opendoen over corrupte ministers!
« ± ± ± ±
En dan nog de nodige artikelen in tijdschriften! ‘t Is zo’n spannend verhaal, je móet het direct uitlezen! Hij komt kijken of de financiën in orde zijn. Zo staat hij nu eenmaal bekend. Denk je dat ze véél openbaar zullen maken? <> Ach, het meeste zal wel toegedekt blijven. ^ Romans, stripboeken, reisverhalen, biografieën, studieboeken ...... er zijn nog veel meer soorten boeken. Ga maar ‘ns in de boekwinkel kijken. boeken/boekte/geboekt
II
ze boeken een reis naar Indonesië
° ° °
± ±
Je moet zo’n reis al vroeg bespreken. Philips heeft grote verliezen geleden. Ja, ik heb hem in de boekhouding verwerkt.
# ±
..\ drie soorten bloemen en ook nog groene takken. Daarna geeft ze het bosje aan haar moeder.
Wat heb jij een boel boeken! Heb je die ook allemaal gelezen? ° Zet de vuile boel maar in de keuken. ° Ik heb die oude spullen uit de kast gehaald, de hele boel zit in die doos. ° De boekhouder had ‘n puinhoop gemaakt van de administratie; een hele klus om de boel weer op orde te krijgen! ° Ze maakt vlug de boel aan kant. ≈ Ik laat vandaag de boel de boel, ik ga lekker naar ’t strand. ≈ Aan haar gezicht zag ik meteen: (Dat is) foute boel!
±
Wel heel veel, maar niet allemaal! Een paar hele dikke bewaar ik voor na m’n pensioen. Zet alles maar op het aanrecht. Ik breng de hele handel naar de container. Een (klein) gedeelte moet ik nog nakijken. ‘t Zal wel even duren voor de zaken weer voor elkaar zijn: ’t zal niet meevallen alles uit te zoeken.
boenen/boende/geboend
II zij boent de vloer
°
#
M’n broer gaat morgen z’n reis naar India boeken. Shell heeft weer een enorme winst geboekt. Heb je die factuur al geboekt?
<>
het boeket/de -ten ° °
Ze maakt een schitterend boeket van .. / Het meisje plukt een boeketje boterbloemen.
de boel/°
° °
De vloer van de badkamer is vuil, je moet hem eens goed boenen. Zo’n antieke tafel is heel mooi, maar je moet dat hout wel regelmatig boenen. Boenen en dweilen? Hard werken, hoor .. /
<>
± ± <>
±
± ± ±
# ≥
Ze zorgt dat het huis er netjes uit ziet. Ik doe niets aan het huishouden, ik neem een dagje vrij. Haar gezicht sprak boekdelen: er was iets heel erg mis!
Echt ouderwets, op je knieën, met de harde borstel en groene zeep, misschien heb je ook jif nodig. Eerst in de (boen)was zetten, dan inborstelen en dan nog ‘ns met een doek nawrijven. .. \ dat laten we aan de schoonmakers over!
LEMMATICA B 44 de boer/-en ° °
De Nederlandse boer heeft ‘t niet makkelijk, zeggen ze. Mensen die in een grote stad wonen vinden de lui uit een kleine stad of een dorp maar ‘boeren’. ° ‘Boer’ wordt zelfs als scheldwoord gebruikt../ ≈ Hij lachte als een boer die kiespijn heeft.
Moderne agrariërs moeten zich aan veel milieuregels houden. ‘Provinciaaltjes’ zeggen ze ook wel. <> En boeren lachen zich suf om ‘die stadsmensen’. <> ..\ als iemand zich niet als een heer gedraagt. <> Zijn vrouw schaterde het uit ../ ± ..\ maar hij lachte gedwongen mee; hij vond ‘t niet écht leuk. ≈ Is Arjen nu weer de boer op met de CD’tjes van zijn band? ± Ja, hij probeert ze te verkopen èn optredens te krijgen. ^ Landbouwers, veehouders, tuinders, alle boeren hebben er mee te maken: hoe gebruik je de natuur zo, dat je ’m behoudt. een boer laten / een boertje doen/boeren ° ‘t Schijnt in sommige landen beleefd te zijn om na het eten een flinke boer te laten. ° Maar baby’s moeten juist weer wél een boertje doen’ als ze gedronken hebben. Dat lucht op. boeren/boerde/geboerd ° We hebben goed geboerd dit jaar!
± ±
± ±
Wij schamen ons juist voor zo’n oprisping en zeggen: ‘Pardon’, ‘Neem me niet kwalijk’ of ‘Sorry’. Iedereen is blij en opgelucht als ze dat beetje lucht dat ze binnen gekregen hebben met een klein geluidje kwijtraken.
II ±
We hebben goed geboerd We hebben veel verdiend, meer dan vorig jaar.
de boete/-s ° °
Op te hard rijden staat een fikse boete. Je moet die boete vaak pas weken later betalen.
± ±
° °
Wie zondigt, moet daarvoor boete doen. Schuld en boete horen bij elkaar: ../
« ±
Als je daarvoor bekeurd wordt, kost ‘t je veel geld! Je krijgt dan een acceptgirokaart thuis en daarmee moet je je geldstraf betalen. Dan kan hij vergiffenis krijgen. ..\ je kunt niet straffeloos grove fouten maken.
boeten/boette/geboet
II
hij boet voor z’n zonden
°
± «
Wie ‘in de fout gaat’ zal straf moeten ondergaan. Ja, Barbertje moet hangen! En de groten gaan vrij uit!
Wie de wet overtreedt, zal daarvoor moeten boeten.
(.) Moet er weer een onschuldige voor boeten?
<>
de boetiek/-en °
Zo’n aparte jurk moet je wel in een boetiek kopen.
<>
Bij een goedkoop kledingmagazijn vind je zoiets niet.
<>
±
Maar na zijn ziekte waren zijn wangen ingevallen. Je gebruikt de holle kant om iets op te scheppen. Dat was hèt onderwerp van de dag.
± ± ± # ±
Zoiets als ‘n bal, maar dan véél groter: wereldbol of globe zege je ook. Ben je niet goed bij je hoofd? Ben je gek? Hoe haal je ‘t in je hoofd! Hoe kun je ‘t verzinnen! Hij doet of hij heel wat is en of hij nu al wereldkampioen is! Hij verbeeldt zich heel wat!
« ±
Geef mij maar een plakje cassata-ijs Je zou ‘t ook een balletje of een kogel kunnen noemen..
±
Het projectiel zat in de achterbak van een auto en doodde alle vier de inzittenden. Zoveel geld heb ik nog nooit in m’n handen gehad! En er gíng nog wel eens iets mis in ‘t begin! Iedereen schrok er geweldig van.
bol/-le ° Dikke Jan heeft normaal bolle wangen. ° Een lepel heeft een bolle kant, daar loopt het water af. ~ De kranten stonden bol van de verhalen over de moord op de beroemde modeontwerper.
<>
de bol/-len ° ≈ ≈ ≈
De aarde en de maan moet je je voorstellen als grote bollen. Hou op man, is ‘t je in je bol geslagen? Hoe haal je ‘t in je bol! Na die overwinning heeft hij ‘t wel erg hoog in de bol.
het bolletje/de -s ° Ik wil graag één bolletje vanille-ijs. de bom/-men °
In Noord-Ierland heeft de IRA weer een bom laten ontploffen: vier mensen gedood! ~ Hij heeft een bom duiten gewonnen in de Lotto. ~ Toen ik net m’n P.C. had, schrok ik vreselijk bij ieder bommetje. ≈ Het slechte nieuws sloeg in als een bom.
± # ±
de bon/-nen °
Als je je auto fout parkeert, krijg je een bon .. /
≈ Als je zonder licht rijdt ga je ook op de bon. ° Zonder bon kun je niet ruilen. ° Ik bewaar altijd de bon van de supermarkt ../
^ ± ± ± «
..\ of een wielklem òf de auto wordt zelfs weggesleept. Dat zijn allemaal straffen voor parkeerovertredingen. Zo’n bekeuring is dan nog ‘t minst erg. Krijg je daar ook een bekeuring voor? Dus bewaar dat ‘betalingsbewijs’ goed. ..\ en dan controleer ik thuis of alles goed is aangeslagen.
LEMMATICA B 45 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
bont/-e °
Rood met groen en geel en paars, ‘t kan haar niet bont genoeg zijn. ° Op de bruiloft was een bont gezelschap aanwezig. ≈ Nou maak je het echt te bont! ≈ Hij staat bekend als de bonte hond. ≈ Zonder enige aanleiding sloegen ze hem bont en blauw.
<>
± ± ± ±
Ik houd zelf meer van effen stoffen of met een paar zachte tinten. Allerlei mensen kwamen het bruidspaar feliciteren. Nu ga je heus te ver! Dit kan echt niet! Iedereen heeft wel iets slechts over hem horen vertellen. Wie slaat nou in hemelsnaam iemand zomaar in elkaar?
het bont/°
Vroeger droegen veel deftige dames bont.
±
°
Het bont van die mantel is de huid van wel honderd nertsen! Die laarzen zijn met bont gevoerd, lekker warm!
±
°
±
In deze tijd durft niemand meer in ‘dierenvellen’ te lopen: Denk aan de zeehondjes! In dit klimaat heb je toch geen dierenhuid nodig om warm te blijven! Wat voor bont? Volgens mij is ‘t schapenvacht.
de bontmuts/-en °
In koude gebieden dragen de mensen ‘s winters bontmutsen.
de boodschap/-pen ° Wil jij een boodschap voor me doen? ° Waar doe jij je boodschappen meestal, op de markt of in de supermarkt? ≈ Jan? Die kun je om een boodschap sturen!
#
Lekker warm hoor, zo’n dierenhuid; vaak zitten er ook nog oorkleppen aan.
± de inkopen # Loop even naar de bakker en haal een half wit, wil je? ± Ik doe bijna al mijn inkopen op de markt, alleen vlees haal ik bij de slager hier in de straat. ± Dat is een slimmerik!
het boodschappenlijstje/de -s °
Voor we naar de markt gaan maken we eerst een boodschappenlijstje: ../
# ±
..\ melk, yoghurt, bier, brood, koekjes, chips, kaas, bloemen .... Als we niet opschrijven wat we nodig hebben, vergeten we vast een paar dingen.
de boodschappentas/-sen ° Neem toch zelf een boodschappentas mee.. /
#
.. \ van stof of van papier, iedere keer al die plastic tasjes is zo slecht voor het milieu!
de boodschap/-pen
± het bericht, de mededeling
°
± « ± ± ±
Kan ik iets aan haar doorgeven? Ja, wil je haar zeggen dat ik morgen bij haar langs kom? Schrijf je even op een briefje hoe laat je thuiskomt? ..\ het Evangelie, letterlijk vertaald. Daar trek ik me niets van aan.
^
De blanken gebruiken andere wapens in de strijd: ../ ..\ vuurwapens! Je mag best af en toe plezier maken. Hij was niet voor één gat te vangen, hij had nog andere argumenten genoeg. .. \‘s winters een klein stukje, ‘s zomers een groot gedeelte van een cirkel. Blijf een beetje uit de buurt van dat water, anders worden je voeten nat en vat je nog kou! Niemand durfde daarover te beginnen.
Marian is niet thuis, kan ik een boodschap voor haar aannemen? ° Laat je een boodschap achter als je weggaat? ≈ De Blijde Boodschap is ../ ≈ Ze kunnen wel zo veel van me verwachten, daar heb ik geen boodschap aan. de boog/bogen °
De Indianen schieten met pijl en boog.
<>
≈ De boog kan niet altijd gespannen zijn! ≈ Met dat argument kon hij zijn vader niet overhalen om ja te zeggen, maar hij had nog meer pijlen op zijn boog. ° In de loop van de dag beschrijft de zon een boog langs de hemel, .. / ° Kijk uit daar ligt een plas, loop er maar in een grote boog om heen. ≈ Dat was zo’n gevoelig onderwerp, daar liep iedereen met een grote boog omheen!
± ± ± ± ±
LEMMATICA B 46 de boom/bomen ^ In die buurt heten alle straten naar een boom: ° Een boom bestaat uit .. / ° Dat boompje heb ik geplant toen Simone geboren werd en kijk nu eens wat een boom het is. ≈ Jij ziet door de bomen het bos niet meer!
^ # ±
Populierendreef, Eikenlaan, Wilgstraat, Beukenplein. ..\ wortels, een stam, takken met bladeren of naalden. Ook kleine bómen worden groot!
±
≈ Wat een boom van een vent is dat! ≈ Je kunt de boom in! ≈ Kom je vanavond bij me? Dan kunnen we weer eens ouderwets een boom opzetten.
± ± ±
Je geeft zoveel aandacht aan de kleinigheden dat je ‘t geheel niet meer kunt overzien. Ja hè, een reus gewoon! (een beer, een kanjer) Bekijk ‘t maar!/ Mij niet gezien! Goed, ik heb wel zin in een goed gesprek, zoals vroeger! Dan kunnen we weer eens een uurtje bomen.
(spoor-/slag-/vaar) boom °
De (spoor)bomen zijn dicht, er komt een trein aan.
°
Als je je parkeerkaart daarin steekt gaat de (slag)boom automatisch omhoog ../ In Friesland werken nog enkele zeilers met een (vaar)boom ../
°
± # «
We moeten wachten tot de spoorbomen opengaan. Vaak zijn dat Automatische Halve Overweg Bomen(AHOB) ..\ en kun je de garage uitrijden.
<>
maar de meeste gebruiken een buitenboordmotor als er geen wind is.
«
Ja, en de manchetten werden ook gesteven.
±
Zet je er een col op of maak je een ronde hals?
± ±
Er zaten meer dan honderd mensen op ‘t gezonken schip . In die vliegtuigen is een algemeen rookverbod van kracht.
± ± ±
Ze verlieten het schip en gingen een stuk met de bus. Dan ben je bij hem aan het verkeerde adres: hij trapt er niet in! Er is iemand van de boot af in het water gevallen.
≥ ± ±
Ze geeft hem dus een pak voor z’n broek. Waarom kijk je zo kwaad? Waaróm is hij in een slecht humeur?
± ≥ ±
Ik bedoelde het juist goed, maar het pakte verkeerd uit! Ze kijken elkaar op ‘t ogenblik niet aan. Ze hebben ruzie (gehad). Zet ‘m op je hoed, dan ben je morgen weer goed. ‘t Regent pijpenstelen en ‘t stormt, kortom: ‘t Is rotweer!
het/de boord/ de -en ° °
Had jouw grootvader ook overhemden met zo’n stijve, hoge boord? De trui is bijna klaar, ik moet alleen de boord er nog aanzetten.
(aan/van/over) boord ° °
Het verongelukte schip had ruim honderd man aan boord. Aan boord van sommige vliegtuigen mag helemaal niet meer gerookt worden. ° In Cairo gingen veel mensen van boord. ≈ Met zulke smoesjes moet je (bij) hem niet aan boord komen. ≈ Man over boord! Help! boos/boze ° ° ° ° °
Moeder is boos op Tim omdat hij z’n ei op de grond gooit. Wat kijk je boos? Gaat het niet naar je zin? Vader heeft een boze bui, blijf maar een beetje uit z’n buurt. Geloof me alsjeblieft, ‘t was geen boos opzet! Henk en Anja zijn boos op elkaar.
≈ Ben je boos? Pluk een roos. ≈ Ik blijf lekker thuis: ‘t weer is bar en boos.
<>
# ±
de boot/boten °
Ga je met de boot naar Engeland?
≈ Nu is de boot aan, zuchtte Hans toen hij hoorde wat er gebeurd was. ≈ ‘We hebben mooi de boot gemist’, zuchtte ze. ≈ Probeer maar niet me in de boot te nemen! ≈ Toen ze hem vroegen in het bestuur te komen, heeft hij een hele tijd de boot afgehouden.
^ ± <>
± ± <>
Ik weet ‘t nog niet, ik kan ook het vliegtuig nemen of met de trein of de auto door de tunnel. ‘t Kan allemaal ! Nou hebben we de poppen aan ‘t dansen, maak nou je borst maar nat. We hadden die kans moeten grijpen ../ ..\ maar we hebben hem aan onze neus voorbij laten gaan. Mij kun je niet voor de gek houden. Het heeft wel een maand geduurd vóór hij een definitief antwoord gaf.
LEMMATICA B 47 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN <> > ± = synoniem = antoniem « = complement ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
I, II ..= verbindbaarheid # = andere relaties
het bord/de -en °
Geef je bord maar, dan leg ik er een stukje vlees en wat groente en aardappelen op. ° Zet jij de borden op tafel en leg je bestek neer? ^ De diepe borden, de platte óf de eetplankjes?
±
Kom, hou eens bij, dan schep ik je op.
<>
° Denk er om, je moet je bord leegeten. ≈ Waarom leggen jullie dat probleem op mijn bord?
± ±
°
^
Of eten we een boterham uit ‘t vuistje? Ontbijtborden, soepborden, gebakbordjes, gebakschotels, ‘t is een rare boel met onze borden. Je moet alles opeten wat ik voor je opgeschept heb. Iedereen probeert altijd mij met de verantwoordelijkheid op te zadelen: ‘Daar kun jij wel voor zorgen, hè?’ De stad staat vol met zulke verkeerstekens: ronde verbodsborden, driehoekige gebods- en vierkante adviesborden. Daar staat op hoe je rijden moet. De cursisten schrijven ze over in hun schrift.
Het bord aan het begin van de straat geeft aan, dat hier eenrichtingsverkeer is. ° Als je de borden volgt, kom je er vanzelf. ° De docent pakt een krijtje en schrijft de moeilijke woorden op het bord voor de klas. ° Wil je een potje schaken? Pak dan het bord maar. ≈ Wat heeft die man een bord voor z’n kop!
^
# « « ±
Zet de stukken er maar vast op. Wat een botterik, hij heeft geen enkel begrip voor andermans standpunt, laat staan hun gevoelens.
<>
Daarna beklopt hij zijn rug. Er zitten veel medailles op zijn uniform. Als hij wat ouder is geeft zijn moeder hem de fles. Nu voedt ze hem nog zelf. En hij omarmt haar ook. De toeschouwers zongen luidkeels mee. Hier en daar neuriede iemand voorzichtig mee. Hij is misschien heel knap, maar ‘t is een rotvent! Daar zal je je handen vol aan hebben!/Bereid je dan maar voor op ‘t ergste!/Dat zal niet meevallen! <> O, dat wordt een makkie! Echt zo’n macho, die zich zo nodig moet laten gelden. Omkoperij wekt mijn afschuw. Eerlijk met ‘m praten en hem over halen om samen te werken, dat ligt meer in mijn lijn.
de borst/-en ° ° °
De dokter luistert aan de borst van de zieke man. De generaal heeft zijn borst vol met medailles. Ze geeft haar pasgeboren baby elke vier uur de borst.
° Heel teder drukt ze hem aan haar borst. ≈ Het publiek zong het volkslied uit volle borst mee.
± <>
± « ± <>
≈ Al is hij erg dom, het is een brave borst! ≈ Moet je tegen hém spelen? Maak dan je borst maar nat!
<>
≈ Wat loopt die een hoge borst op te zetten! ≈ Het idee om hem om te kopen stuit me tegen de borst.
± ±
±
<>
de borstel/-s ° °
Heb jij de borstel nog nodig voor je haar? Je moet de borstel eerst even over je schoenen halen.
« ±
Nee hoor, ik gebruik alleen een kam. Poets je je schoenen nog even voor we gaan?
# ±
Al die gebieden met bomen hebben plaats gemaakt voor landbouw, Al die bomen en planten geven mij een rustig gevoel. Ik loop liever langs het strand, ruimte om je heen! Weer een heleboel bomen en struikgewas minder! In de war raken van de hoeveelheid gegevens. >>> de boom Je maakt ze absoluut niet duidelijk wat je van ze verwacht, ze begrijpen je niet.
het bos/ de -sen ° °
In Nederland is niet veel bos meer. Ik wandel graag in het bos dicht bij ons huis.
<>
° Voor deze nieuwe weg is heel wat bos gerooid. ≈ Door de bomen het bos niet meer zien ≈ Met die onduidelijke adviezen en opdrachten stuur je je studenten het bos in
#
± ±
de bos/-sen ° °
Hij gaf me voor m’n verjaardag een grote bos prachtige rozen. Is het niet onhandig, zo’n enorme bos sleutels?
°
Wat een bos haar heeft die man zeg!
± <> <>
± ± <>
Zo’n mooi boeket had ik nog nooit gekregen. Eén enkele roos kreeg ik van ‘m, maar wat voelde ik me rijk! Een beetje wel, daarom houd ik m’n fietssleuteltje ook apart. Nee, helemaal niet, dan heb ik ze allemaal bij elkaar. Ik wou dat ík zo veel haar had. Waar? Ik zie alleen een vent met een kaal hoofd.
LEMMATICA B 48 het bot/de -ten ° ° °
In de onderarm zitten twee botten: ../ Voorzichtig! Denk om m’n oude, broze botten! Slager, hebt u nog een bot voor de hond?
^ ^ ±
..\ het spaakbeen en de ellepijp. Op mijn leeftijd breek je zó je heup of een pols........ Natuurlijk mevrouw, hier is een lekkere kluif, een kalfsbot.
«
‘t Moet nodig geslepen worden. Neem dit mes dan, dat is goed scherp. Je hoeft toch niet zo onbehouwen te weigeren? Hij heeft nooit een vriendelijk woord voor iemand: ../ ..\ ‘”een echte boerenlul!’” Als je ‘t met fluwelen handschoenen aanpakt, bereik je niets: Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.
bot/-te °
Met dat botte mes kun je nog geen bóterham snijden!
<>
° °
Waarom geef je zo’n bot antwoord op die vraag? ‘k Heb nog nooit zo’n botte kerel meegemaakt.
≈ Als je dat probleem wilt oplossen, zul je de botte bijl er in moeten zetten.
± # ± <>
de boter/° ° ° ≈
Vader smeert boter op zijn boterham. Ik wou slagroom kloppen maar ‘t is boter geworden. Heb je die cake met echte boter gebakken of ../ We vielen bij mijn oom en tante met onze neus in de boter. Zeg jij nu maar niets, jij hebt boter op je hoofd. Op de markt is het alleen boter bij de vis. Probeer ‘m maar niet tot andere gedachten te brengen, dat is boter aan de galg (gesmeerd). ‘t Is weer botertje tot de boom met die twee. Ik kan helemaal niet voetballen, ik schop nog geen deuk in een pakje boter.
« ≥
± ±
Dan legt hij er een plak kaas op. Dan heb je te lang geklopt! ..\ met margarine? De tafel stond gedekt, we konden zo aanschuiven om mee te eten. Wat een mazzel! Houd jij nu maar je mond, jij hebt wat op je geweten. Daar moet je contant betalen. Dat is vergeefse moeite, je doet je best voor niks. Ach, je weet nooit, hoe een koe een haas vangt. Ze zijn nu weer dikke vrienden, en dat na al die conflicten ... Ik bak er echt helemaal niets van!
het botert niet ° Het botert niet tussen die twee, ze blijven ruzie maken!
II #
het botert niet tussen die vrouw en die man Het zijn toch ook twee botsende karakters!
«
Sorry, ik heb ook niets bij me. Ga je mee, een broodje halen in de kantine? Of zal ik wat voor je halen? Ik zou best een sneetje brood met kaas lusten. Hij heeft een behoorlijk salaris. Ik kreeg weer de schuld/Ik had ‘t weer gedaan/Ik was weer de boosdoener.
≈ ≈ ≈ ≈ ≈
<>
# ± ± ± <>
de boterham/-men °
Heb jij een boterham voor me? Ik heb de mijne thuis laten liggen.
≈ Als monteur verdient hij een goede boterham. ≈ En ík kreeg het natuurlijk weer op m’n boterham! >>>het brood
± ± ±
botsen/botste/gebotst
I & II het botst met iets / tegen iets (aan)
°
±
Onze karakters botsen nogal. >>> het botert niet ° De belangen van de verschillende partijen botsen. (.) Eerst knalde de auto tegen een voorligger ../ ~ Dit voorstel botst met mijn principes!
<>
± « ±
We hebben vaak ‘verschil van mening’/ruzie. We kunnen ‘t goed met elkaar vinden/goed met elkaar overweg. Wat gunstig is voor de één, is ongunstig voor de ander. ..\ en daarna botste hij tegen de vangrails aan. Het idee om dit probleem zó op te lossen stuit me tegen de borst: het is in conflict met mijn idealen.
de bout/-en °
We eten vandaag lamsvlees. Moeder heeft gisteren een mooie bout gekocht. ° Die balken bevestig je met een bout ../ >>> schattebout
± «
Gek hè, dat zo’n gebraden poot ineens ‘bout’ heet../ ..\ terwijl ‘schattebout’ niet ‘lieve poot’ betekent! ..\ en een moer: gat in ‘t hout, bout erdoor, moer erop gedraaid, klaar is Kees.
de bouw/° ° ° °
De bouw van het nieuwe stadhuis heeft wel vijf jaar geduurd. Aan de bouw van die huizen kun je zien dat ze in korte tijd en voor weinig geld gezet zijn. Er werken nog steeds veel mannen in de bouw. Lange armen, lange benen, dat is onze bouw.
<>
De afbraak van het oude was sneller gebeurd!
±
We noemen dat dan ook revolutiebouw.
± ± «
Hoeveel bouwvakkers zijn er eigenlijk? Dat is de lichaamsbouw van ons noorderlingen. ..\ en die lange neus, hoort die er niet bij?
LEMMATICA B 49 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
ik bouw een huis/ aan de toekomst/ op hem
bouwen/bouwde/gebouwd aan/op
II & III
°
<>
Daarvoor moesten ze eerst een heel blok huizen slopen.
±
Groot gelijk, dan moet je feest vieren!
± ≥
Kalm aan maar, ‘t hoeft niet allemaal tegelijk klaar. ..\ moet je de goede school kiezen, hard studeren, slagen voor je examens enz. enz. Hou toch op met die drugs, je vergooit je toekomst. .. \ wat hij belooft, doet hij ook.
Midden in de stad bouwen ze alweer een enorm kantoorpand. ~ Als ik geslaagd ben voor m’n examen ga ik een leuk feestje bouwen. ≈ Keulen en Aken zijn ook niet op één dag gebouwd! ° Als je aan je toekomst wilt bouwen, .. /
<>
≈ Je kunt op deze man bouwen : ../
±
de bouwvakker/-s °
Wat versta je eigenlijk onder bouwvakkers?
^ - Dat zijn de mensen die de huizen werkelijk bouwen, dus metselaars, loodgieters, timmerlui, elektriciens.
boven ° ° ≈ ≈ ° ° ° °
Het schilderij hangt boven de bank. De bergtoppen verheffen zich boven het dal. Dat geroddel? Daar sta ik boven Er gaat niets boven Groningen! De jurken hangen boven, op de eerste etage. De jongen gaat naar boven met de trap. Die jurk zit van boven wel goed, maar ../ Moeder staat boven aan de trap, op de overloop
<> <>
± ± <>
± <>
± <>
° De handdoeken liggen boven in de kast. ≈ ‘Oranje boven! ‘
± ±
De bank staat onder het schilderij. De mensen in het dal kijken er hoog tegen op. Daar doe ik niet aan mee, dat is me te min. Groningen is jé van hét! De kousenafdeling is beneden, op de begane grond. Hij loopt de trap op. .. \ van onderen lijkt het nergens op. Ze staat op de overloop, bij de trap. Ankie staat nog onder (beneden) aan de trap. Die liggen op de hoogste plank. ‘Nederland gaat winnen!’
bovenaan ° Je moet ‘t helemaal lezen, bovenaan beginnen. ≈ Je kunt in je carrière nu eenmaal niet bovenaan beginnen.
± <>
Je moet bij de eerste regel beginnen. Je zult gewoon op de onderste trede van de ladder moeten beginnen.
bovendien ° °
Ik vind die trui niet mooi en bovendien is hij me te duur. Ik heb er geen zin meer in en bovendien mag jij ook best eens iets doen.
± ±
Ik vind hem lelijk en hij kost ook nog eens veel te veel. Ik heb er genoeg van en verder mag jij ook wel eens een handje uitsteken!
±
Ze liggen zo voor ‘t grijpen. De lakens liggen onderop. Ja goed zo, eerst de doos en dan de zakdoeken erop.. Na alle ellende en pech gaat ‘t weer goed met hem.
bovenop °
De theedoeken liggen bovenop (de stapel).
<>
° Leg de zakdoeken maar bovenop die doos. ≈ Hij is er gelukkig helemaal bovenop gekomen.
± ±
de braadpan/-nen °
Maak de boter heet in de braadpan en doe er dan het ± Braadpan? Ja, die pan met die zware, dikke bodem, daar kan vlees in. ‘t niet in aanbranden. ^ Vlees kun je bereiden in de koekenpan, de braadpan of in de braadslede in de oven. de braadslede/-n of s ° Zo’n groot stuk vlees maak ik altijd klaar in de braadslede in de oven.
^
Behalve een braadslede, zit er bij een oven meestal ook een bakplaat, een rooster en een gril-staaf.
LEMMATICA B 50 braden/braadde/gebraden ° ° ° ≈
Dat soort rundvlees moet lang braden: echt ‘sudderen’. Weet jij hoe lang je dit vlees moet braden? Braad jij dit fijne rundvlees in een wok? In de zon liggen braden >>> bakken
I & II dat vlees moet (je) lang braden ± ± #
‘t Moet een paar uur op het vuur staan voor het gaar is. Laat het maar een half uur op het vuur staan. Zo droogt het niet uit, hè! Goed van jou! Kan ik niet!
±
Ze is gewond aan haar been en kan niet lopen, dus moet er een draagbaar aan te pas komen.
± ± ± ± ± ±
Het vuur greep vanuit de woonkamer razendsnel om zich heen. De gordijnen vatten het eerste vlam. Al heel snel was het één grote vuurzee. Na een half uur was het vuur gedoofd. Ze hadden het vuur onder controle, ‘t was helemaal uit. Hij ging als een wilde tekeer! Laconiek haalde hij z’n schouders op: ’Dat is dan de vierde dit jaar.’
de brancard/-s °
De gewonde vrouw wordt op een brancard gelegd en naar de ambulance gebracht.
de brand/-en ° ° ° ° ≈ ≈
Bij de brand in de Schilderswijk zijn zes mensen omgekomen. Eerst vlogen de gordijnen in brand. Na een kwartier stond het hele huis in brand. De brandweer kwam om de brand te blussen. Toen kwam het sein: ’Brand meester!’ De jongen schreeuwde moord en brand toen hij zag dat zijn fiets gestolen was.
<>
het brandblusapparaat/ de -raten °
In iedere gang van een school moet een brandblusser / een brandblusapparaat hangen. de brandblusser >>> het brandblusapparaat
≥
Een begin van brand kan dan snel gedoofd worden.
branden/brandde/gebrand
I
het licht brandt nog
° ° °
± ≥ ±
Ha lekker, is die al lang aan? Ik heb hem om 2 uur al aangestoken. Ze laten het licht altijd aan als ze weggaan. En als ze thuis zijn, is er zoveel mogelijk gedoofd. Nee, maar ik vind dat hij zulk akelig licht geeft. Dus doe ik ‘m uit. Lekker heet! Zo midden op de dag is de zon veel te heet. Laat in de middag heeft hij niet zoveel kracht meer. Er is nog één punt dat beslist nú besproken moet worden. De rest is niet acuut of heeft geen haast.
°
Kom binnen, hier brandt de kachel! Die kaars staat al een paar uur te branden. Wat raar, er brandt licht, ik dacht dat er niemand thuis was. Waarom brandt die lamp niet? Is hij kapot?
<>
± <>
° °
Sambal? Mmmm, dat brandt op je tong. Hoe lang heb je in die brandende zon gelegen?
± ± <>
~ Zijn er nog brandende kwesties of zijn we klaar?
± <>
(zich) branden ≈ Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten. ° Kom niet te dicht bij het vuur, anders brand je je. (.) Joh, laat die mensen hun ruzies zelf oplossen! Kijk uit! ,,/ ≈ Die man is bang om zich aan koud water te branden.
II & III zij brandt zich / haar handen aan ± Eigen schuld, dikke bult! ± Dan krijg je een brandwond. « ..\ Daar ga je toch je handen niet aan branden! ± Hij is wel erg voorzichtig met zijn woorden. Overdreven hoor!
de brandspuit/-en ° Het water uit de brandspuit dooft het vuur. ^ De brandspuit, de brandslang, de brandblusser zijn het gereedschap van de brandweer. de brandweer/- (-korpsen meervoud alleen vaktaal) ° Als er brand is moet je de brandweer waarschuwen. # Snel het alarmnummer bellen! ^ Het leger, de politie en de brandweer moeten voor onze veiligheid zorgen. de brandweerman/-nen (-lieden verouderd) °
De brandweerman springt in de brandweerauto.
# «
Hij moet de brand gaan blussen! De politieagent rijdt in zijn auto ook naar de brand. En de ambulance wordt alvast gebeld.
LEMMATICA B 51 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de brandwond/-en °
^
Brandwonden zijn heel pijnlijk en genezen vaak erg langzaam.
#
Het vuur schroeit soms grote delen van de huid weg en dat geneest moeizaam. ≥ Meestal laten ze lelijke littekens achter. brandwonden, snijwonden, schaafwonden, schotwonden: soorten wonden
breed/brede ° °
Het vloerkleed is twee meter breed .. / De Rijn is een brede rivier.
« # <>
~ Laat ik nu eens een breed gebaar maken: dit rondje is voor mijn rekening. ≈ Ze hebben ‘t niet breed.
± <>
± <>
≈ Wie ‘t breed heeft, laat ‘t breed hangen. ≈ We kunnen er lang en breed over praten, we worden het er toch niet over eens.
± ± <>
.. \ en drie meter lang. Er kunnen wel 3 schepen naast elkaar varen. De Amstel is maar smal. Wat ben jij royaal vandaag, heb je de lotto gewonnen? Jee, wat doe jij pieserig zeg, met je ‘ieder apart afrekenen’! Ze hebben niet veel geld om van te leven, ze kunnen er nauwelijks van rondkomen. Ze zijn schatrijk en kunnen met geld smijten. Die man verdient veel en hij geeft ook veel uit. Het heeft geen zin om de zaak zo uitvoerig te bespreken. Kort en krachtig wijst hij alle voorstellen af: hij wil er geen woord meer aan vuil maken.
de breedte/-s ° Bij een vierkant is de breedte gelijk aan de lengte. ° Kan ji j de breedte van de vensterbank even opmeten ../ ≈ Het moet uit de lengte of de breedte komen.
± Een vierkant is even lang als breed. « ..\ en doorgeven, dan kan ik het hout bestellen. ± Je kunt niet alles tegelijk hebben: als je hier veel geld aan wil besteden zul je daar wat moeten besparen..
^ de breedte, de diepte, de hoogte en de lengte zijn de vier dimensies breien/breidde/gebreid (‘”gebreeën’”)
II & III ze breit een trui voor hem
°
# «
Ik zorg voor wol, breipennen en een patroon. Sorry, dat kan ik niet, haken zou wel lukken.
breken/brak/gebroken (zijn)
I
het ijs is gebroken
°
± ± ±
Dat dunne glas gaat heel gauw kapot. Dat andere glas blijft maar heel, onbreekbaar! Er komt wat blauwe lucht tevoorschijn. We hebben daarna gezellig zitten kletsen.
II ±
je breekt een kopje! Maak dat kopje alsjeblieft niet kapot!
«
Nee hoor, alleen maar gekneusd. Anders zit je maar thuis, en dan duurt zo’n dag zo lang, hè. Dit is tenminste een beetje afleiding, tegen de verveling. Heb je liefdesverdriet? Heeft hij het uitgemaakt? Fris als een hoentje ging hij aan het werk.
Zou jij een trui voor me kunnen breien?
Dat glas is zó dun, als je er naar wijst, breekt het.
<>
° Het was de hele dag bewolkt, maar nu breekt de lucht. ≈ Eerst was het een moeizaam gesprek maar ineens was het ijs gebroken. iets breken (hebben!) ° Ben je voorzichtig met dat antieke kopje? Breek het alsjeblieft niet! ° Wat heb jij nou? Heb je je arm gebroken? ~ Een uurtje oefenen bij de fysiotherapeut, dat breekt de dag een beetje, hè! ~ Ach, heeft hij je hartje gebroken? ~ Hij had de hele dag hard gewerkt, gebroken kwam hij thuis. ~ Jaren van spanningen en gevangenschap hebben haar gebroken. ~ Het lichaam is wel gebroken ../ breken met (hebben) ° Hij heeft met familie, vrienden en kennissen gebroken en is naar het buitenland vertrokken. ° Het is heel wat moeilijker om met zo’n slechte gewoonte te breken dan ../ ° Hè, hè, eindelijk breekt ze definitief met hem ../
<>
± ± <>
<>
<>
II «
Ongebroken en trots verliet Mandela na 26 jaar de gevangenis. ..\ maar de geest overwint. zij breekt met hem Hij heeft nooit meer iets van zich laten horen.
<>
..\ om hem aan te leren.
# ±
..\ nu hij haar zelfs in elkaar geslagen heeft. Ze wil nu niets meer met hem te maken hebben.
LEMMATICA B 52 brengen/bracht/gebracht
II & III hij brengt je naar huis.
° ° ° ≈ ≈
<>
De ober brengt de biefstuk naar de klant. Moet je naar het station? Ik breng je wel even! Breng jij de kinderen naar bed? Als je zo wild rijdt breng je jezelf en anderen in gevaar. In die landen worden politieke tegenstanders om het leven gebracht.
≈ Dat heeft een onderzoek door Amnesty International aan het licht gebracht. ≈ Die vrijwilligers hebben heel wat tot stand gebracht. ≈ Als je zo doorgaat met studeren, zul je het ver brengen! ≈ Hij vond het moeilijk zijn dankbaarheid onder woorden te brengen.
<> <>
± ± <>
± <>
± <>
± ± <>
Dan gaat hij de groente uit de keuken halen. O heerlijk! En in Utrecht haalt mijn oom me op. Goed, als jij ze er dan morgenvroeg uithaalt. Je zet je eigen leven en dat van anderen op het spel. Die worden er stelselmatig vermoord. Hier worden ze gespaard, want met woorden kun je elkaar niet doden. Die onderzoeken maken vaak dergelijke dingen openbaar. Gewoonlijk houden zulke regiems dat zeer goed geheim. Inderdaad, ze hebben veel voor elkaar gekregen. Als je het er bij laat zitten, kom je nergens! Op die manier zul je ‘t nog ver schoppen. Hij kon niet de goede woorden vinden, erger nog ,,/ ..\ hij kon bijna niet uit z’n woorden komen.
de brief/-ven ° ° °
Vanmorgen kwam er een lange brief van mijn zusje in Canada. Die schrijft er veel. Heb jij mijn brief wel ontvangen? Ik heb ‘m op tijd verstuurd, gister vóór zessen. ../ Een brief? Wat ouderwets.
± # #
Een dikke envelop met vier dichtbeschreven velletjes. Ze schreef uitgebreid over haar reis en haar leven in dat land. ..\ of moet ik je een kopietje sturen?
#
Stuur maar een E-mailtje of fax, ben je d’r vanaf!
het briefje/de -s °
Ik heb dat telefoonnummer op een briefje geschreven ..., o ja, hier is het. ≈ Op het laatste moment zegt hij dat hij toch niet meegaat, dat geef ik je op een briefje. ° Kunt u een briefje van G100,- wisselen?
±
Op dit stukje papier staat het telefoonnummer van die boekwinkel. ± Ik weet zeker dat hij afzegt, ik ken hem langer dan vandaag!
de briefaanhef/ - :
>>> beste
±
Ja hoor, hier is één biljet van G50,– en twee van G25,-
de briefkaart/-en °
Je moet de oplossing van die puzzel op de adreskant ± Makkelijk hoor, zo’n voorgedrukte kaart, zelfs de postzegel van een briefkaart plakken. staat er al op. ^ brieven, briefkaarten en ansichtkaarten zijn schriftelijke communicatiemiddelen, die (nog) als post verzonden worden. de brievenbus/-sen ° °
Hoe laat wordt de brievenbus op de hoek geleegd? Ik moet deze brief nog even posten. Toen hij thuiskwam zat er een hele stapel post in zijn brievenbus. Hij puilde helemaal uit.
± #
De P.T.T. heeft daar net lichting 3 gedaan. Je moet nu naar het postkantoor lopen, die bus wordt pas om 7 uur gelicht. ‘s Avonds moest hij nog eens naar beneden om de krant uit de bus te halen.
de bril/-len °
In de verte kan ik heel goed zien maar om te lezen heb ik een bril nodig, ik ben dus verziend. ° Die man is al heel oud, maar hij leest nog zonder bril. ≈ Jij bekijkt alles door een gekleurde bril, je lijkt wel een politicus. ≈ Zo mooi is het allemaal niet, je bekijkt het te veel door een roze bril. ° ‘Doe de bril omhoog als je plast’, zegt moeder tegen haar zoontje als hij naar de wc gaat. ° Mannen, doe de bril omhoog, vrouwen zitten ook graag droog! ^ Soorten brillen: zonne-, uitgaans-, veiligheidsWC-
^ ± <>
± ± <>
± ±
En mijn broer heeft lenzen voor in de verte en dat noem je bijziend. Zijn ogen zijn nog goed. Ik vind dat je objectief moet blijven. Je moet het van alle kanten bekijken, .. / ..\ en geen vooringenomen standpunt innemen. Nou ben je wel erg optimistisch. Zie jíj het zo somber in, dan? ‘Met deze doekjes kunt u de zitting van het toilet reinigen voor u plaatsneemt.’ Plas alsjeblieft niet over de zitting!
LEMMATICA B-53 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de broek/-en ° ° ° ≈ ≈ ≈ ^
De dikke man koopt een broek ../ « ..\ en een jasje. Veel vrouwen dragen vaker een broek../ « ..\ dan een rok. De peuter is nog niet zindelijk, hij doet het nog vaak ± Hij vindt het nog niet nodig om naar de wc te gaan. in zijn broek. Ze deden het in hun broek van angst. ± Ze waren verschrikkelijk bang. In dat gezin heeft moeder de broek aan. ± Moeder is de baas! Ronnie is al de hele dag vervelend en z’n moeder geeft ± Ze geeft hem een paar fikse tikken op z’n achterwerk. hem nu een pak voor z’n broek. een broek, een jas(je), een overhemd, een jurk, een rok, een trui, allemaal >>> kleding(stukken).
de broekzak/-ken ° Ik heb m’n autosleutels in m’n broekzak ..../ ≈ Ik ken die buurt als m’n broekzak. ≈ Nou zeg, dat is vestzak broekzak.
« ± ±
..\ en m’n huissleutel in m’n jaszak. Ik weet er blindelings de weg. Dat komt op hetzelfde neer.
de broer/-s ° °
Zij heeft twee broers ../ De broer van m’n vader ../
« ..\ en één zuster. ± .. \ is m’n oom. « .. \ maar hun zuster is mijn tante. ≈ Aan werken heeft hij een broertje dood. ± Hij heeft een grote hekel aan werken. ^ vader, moeder, broer, zuster, grootvader, grootmoeder, oom en tante zijn de naaste familieleden. het brood/de broden °
Bij die warme bakker koop je echt lekker brood.
#
Haal jij even twee broden bij de bakker? Je kunt in dat vak goed je brood verdienen. Als kleine winkelier valt er geen droog brood meer te verdienen. ≈ Kruimeltjes is ook brood! ≈ De één z’n dood is de ander z’n brood.
# ± ±
° ° °
<>
± ±
Heerlijk, zo’n verse boterham met een knapperig korstje .... echte boter erop en boerenkaas! Doe maar een (casino) wit en een (volkoren) bruin. Je verdient er een aardige boterham mee. Je kunt er niet van leven. Sommigen houden er een dik belegde boterham aan over. Ook de kleine dingen hebben waarde. Wat voor de één een ramp is, is voor een ander een buitenkansje. Er moet wel geld verdiend worden. Ze laat zich niet op haar kop zitten. Haar broer is juist een sukkel, die zich alles laat welgevallen. Dat is beneden alle peil! Hij heeft er geen vertrouwen in.
≈ Er moet wel brood op de plank komen. ± ≈ Ze is wel klein maar ze laat zich de kaas niet ± <> van het brood eten. ≈ Daar lusten de honden geen brood van! ± ≈ Hij kan de zaak van een vriend overnemen, ± maar hij ziet er geen brood in. ≈ Toen de jongen merkte dat zijn moeder boos ± Hij probeerde van alles om haar in een goede bui te brengen. was, begon hij zoete broodjes te bakken. ^ bruin, wit, tarwe, volkoren, rogge, knip, vloer, Turks Rond, Frans stok, Marokkaans, Hoeveel soorten brood zijn er wel niet? het broodbeleg/° Kaas is een populair broodbeleg, overal te koop. ^ Kaas, vleeswaren en jam zijn de bekendste soorten broodbeleg.
±
Veel mensen vinden kaas op hun brood lekker.
de broodjeszaak/-zaken °
In die broodjeszaak kun je de gekste broodjes kopen: ≥ ..\ allemaal belegde broodjes , hè? broodje achtertuin of broodje oorlog../ ^ broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, eetcafé ..... allemaal namen voor eethuisjes.
LEMMATICA B 54 de brug/-gen
>>> overbruggen
° °
^ Er moet in elk geval een nieuwe oeververbinding komen. ± Je weet wel, een losse tand die met haakjes of plaatjes aan de tanden ernaast vastzit. ± Hij kan of hij wil me niet betalen.
Ze bouwen een brug, graven een tunnel of aquaduct ../ De tandarts moet een voortand van me trekken en dan een brug plaatsen. ≈ Ik krijg al maanden G 100,- van hem maar hij komt niet over de brug. (.) De standpunten van die twee partijen liggen heel ver uit elkaar, de kloof lijkt onoverbrugbaar ../
«
..\ en nu probeert een bemiddelaar een brug te slaan tussen al die tegengestelde belangen.
« « # ±
De bruidegom had een mooi grijs pak aan. Zij straalt, hij staat er een beetje sullig naast. ..\ ‘Van harte gefeliciteerd met je huwelijk en veel geluk!’ Je kunt best tevreden zijn met iets minder duurs.
≥
Hij is blij dat ze nu echt zijn vrouw is.
het bruidsboeket/de -ten ° In het bruidsboeket zaten allerlei witte en roze bloemen.
^
°
«
Zo’n speciaal bloemstuk is behoorlijk duur, net als bloemen voor een begrafenis of een jubileum. Wie hem vangt wordt de volgende bruid, gelooft men.
de bruid/-en ° ° ° ≈
Op haar trouwdag droeg de bruid een lange, witte jurk. Op de foto staat ‘n bruid in het wit met een bruidsboeket. De bruid werd gefeliciteerd door haar collega’s: ../ Je kunt wel dansen al is het niet met de bruid.
de bruidegom/-s °
De bruidegom geeft zijn bruid een kus.
Bij haar vertrek gooit de bruid haar bruidsboeket achter zich in de lucht.
het bruidspaar/de -paren ° Achter het bruidspaar liepen een bruidsmeisje en een bruidsjonker. de bruidsuikers ° Toen ze ging trouwen trakteerde ze op bruidsuikers.
±
Dat waren een zusje van de bruid en een broertje van de bruidegom.
±
Die snoepjes worden speciaal gemaakt voor trouwerijen, allemaal roze, wit en zilver.
Ze willen er een grote trouwpartij van maken, dus dat gaat geld kosten! Zijn jouw ouders ook al zo lang getrouwd! Nee, die kunnen hun tienjarige scheiding gaan vieren.
de bruiloft/-en °
Ze zijn hard aan ‘t sparen voor hun bruiloft.
±
°
Mijn ouders vieren volgende maand hun veertigjarige bruiloft.
± <>
bruin/-e ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ ° ° ≈ ^
Wilt u een wit of een bruin broodje? Wat ben je bruin! Naar Spanje geweest? Bij ons in de straat is ‘n echt knus bruin café.
± ± #
Geeft u me maar zo’n tarwebol. Nee, gewoon naar ‘t strand. Daar kleur je ook wel bij! Alles donker: tafels, stoelen, ouderwetse lampen, oude affiches en moderne posters aan de muur, gezellig! Nu bak je ze toch wel bruin zeg! ± Ik vind dat je nu te ver gaat. Jij bakt het bruin! ± Je haalt er alles uit wat eruit te halen is. <> ‘ ‘Ja, dit is te bruin!’, zegt vader streng, ‘Dit kàn niet!’ Wanneer zijn jullie nou eens positief en keur je ‘t goed?’ Een bruin leventje, daar in Zuid-Spanje! ± Ja, het is hier goed toeven voor mensen met wat geld. ‘O, die bruintjes!’, zei men van Molukkers ../ ≥ ..\ met hun gekleurde huid. <> Het paard van die boer heet Bruin. Dan zal het wel geen witte schimmel zijn? Een huis van vier ton? Dat kan Bruin niet trekken! ± Dat kunnen we niet betalen. bruin, wit, rood, blauw, groen, geel, zwart, oranje........ alle mogelijke kleuren
bruinen/bruinde/gebruind
I
zij ligt te bruinen in de zon
°
<>
..\ loopt hij door weer en wind hun hond uit te laten.
Terwijl zij in het solarium ligt (bij) te bruinen ../
LEMMATICA B-55 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de bui/-en ° ° ≈ ~ ~ ≈
Het K.N.M.I. verwacht veel bewolking en af en toe ‘n bui. In maart heb je vaak van die winterse buien: ../ Ik zie de bui al hangen! Ik zal ‘t m’n vader vragen als hij in een goede bui is. Ojee, wat is hij weer in n ‘n rotbui! De docent had een bui om op te schieten .. /
± # ± <> <>
± #
Vandaag regende het zo nu en dan ook flink. ..\ hagel, natte sneeuw, ijzel en sneeuw die blijft liggen. Daar komt narigheid van! Dat loopt beslist niet goed af! Soms is hij zo chagrijnig, dat hij niks goed vindt. Ik wacht wel tot hij een keer een goed humeur heeft. ..\ allemachtig, wat was die man chagrijnig! ..\ hij mopperde aan één stuk door op ons , geen land mee te bezeilen!
buigen/boog/gebogen
I
de lakei buigt voor zijn vorstin
°
±
Hij maakt wel driemaal een diepe buiging.
Dankbaar buigt de acteur naar het publiek, dat minutenlang applaudisseert. ° De koning geeft een bevel, de lakei buigt als een knipmes .. / buigen ° Een eindje verderop buigt de weg naar links. ° Je moet je armen tien maal buigen ../ ~ Hij boog het hoofd, hij legde zich bij de feiten neer. zich buigen ° De ambulance-broeders buigen zich over ‘t slachtoffer ../ ~ Veel mensen hebben zich over dat probleem gebogen, maar een oplossing heeft niemand kunnen bedenken. ≈ Deze zaak sleept nu al jaren, ‘t wordt nu echt buigen of barsten.
«
.. \ en verlaat dan de zaal. Kaarsrecht staat de lakei voor hem. II de weg buigt (af) ± Daarna maakt hij een flauwe bocht naar rechts. <> .. \ en strekken. <> Koppig weigerde hij de realiteit onder ogen te zien. II & III zij buigen zich over het slachtoffer « ..\ en proberen eerste hulp te geven. ± Zal ik het ook nog eens bestuderen? Wie weet krijg ìk wel een goed idee! ± Iemand zal toe moeten geven, anders gaat ‘t helemaal mis. <>
de buik/-en ° °
De jongen heeft pijn in zijn buik. Zeg, jij moet wat minder bier drinken, je krijgt een buikje!
≈ Ik heb nu wel m’n buik vol van dat lawaai!
≥ ±
Hij heeft te veel ijs gegeten en huilt van de pijn. Je wordt aardig dik, je ‘krijgt een buitenbandje’!
± ± ±
Ik kan er niet meer tegen, tegen die herrie. Maar m’n zoon, die drumt, geniet ervan / kickt erop. Die zijn ‘t altijd met elkaar eens. Ik zie er als een berg tegenop.
«
In de borstholte liggen hart en longen.
«
..\ en braad de gevulde kip dan gedurende een uur.
<>
≈ M’n vader en moeder? Dat is twee handen op één buik. ≈ Volgende week examen! Ik krijg ‘r pijn in mijn buik van! de buikholte/° In de buikholte liggen veel vitale organen: darmen, lever, milt, blaas enz. ° Vul de buikholte van de kip met champignons../ de buikloop/° Nederlanders hebben in warme landen heel veel last van buikloop.
± Daarom nemen ze altijd medicijnen tegen diarree mee op reis. # Ze moeten dan voortdurend naar het toilet rennen.
de buikpijn/° Ik heb zeker iets verkeerds gegeten, ik heb buikpijn. ≈ Volgende maand examen! Ik krijg er buikpijn van!
# ±
Mijn darmen protesteren en ik voel krampen. Ik zie er als een berg tegenop.
± ±
Boven zijn rechteroog zit een grote bult. Daar loop je geen groot risico mee.
#
Daar trekken ze dan de nieuwe kabels voor de telefoon en de tv doorheen. Ze kijken de godganse avond televisie.
de buil/-en ° Door die valpartij heeft hij een flinke buil op zijn hoofd. ≈ Voor zo’n prijs kun je die auto wel kopen, daar kun je je geen buil aan vallen. de buis/-zen ° °
Ze zijn bij ons in de straat buizen aan ‘t leggen, de hele straat ligt open. Sommige mensen hangen de hele avond aan/voor de buis.
±
LEMMATICA B 56 het buisje/de-s °
In het laboratorium zijn twee buisjes bloed verwisseld.
°
Vroeger kocht je een buisje aspirine .. /
±
Die glazen kokertjes stonden, zonder etiket nog wel, naast elkaar in een rekje. Tja, wat wil je dan ....... ^ ..\ tegenwoordig koop je paracetamol in strips. Norit zit geloof ik nog in een metalen kokertje.
de buit ° ° (.) ≈
De dief gaat er wel met de buit vandoor, ../ De buit bestond uit geld en juwelen. De inbrekers namen wel twee Van Goghs als buit mee ../ ‘Hè, hè, de buit is binnen!’ zei de winnaar van de Postcodeloterij, toen hij zijn cheque geïnd had../
± ± « ±
..\ maar niemand wil die gestolen waar kopen. Dat was dus een goede vangst. ..\ maar die konden ze nergens slijten: te beroemd. ..\‘nou weet ik zeker dat al dat geld van mij is!’
<>
Binnen is ‘t gelukkig lekker warm. Van dat in huis zitten word je zo suf. Daar knap je niet van op. Ze moeten die vieze stad uit, de vrije natuur in! Aan de buitenkant lijkt het nog heel wat. Ik ken het nu wel uit mijn hoofd. ..\ in de stad. Je kunt hem alleen te pakken krijgen tijdens het spreekuur. Ze staat naar lucht te happen om weer op adem te komen. Hij was gewoon zichzelf niet meer. Hij was wel boos, maar hij wist zich te beheersen. Hij nam geen passagiers mee want hij ging naar de remise. Als hij haar niet ziet raakt hij in paniek. Ze zijn aan roken verslaafd. Daarna kwam ik pas weer bij (kennis)../ ..\ maar ik herinnerde me er niets van. .. \ bemoei je d’r niet mee, meid! ’Ja hoor, ik zet je gewoon op straat bij het grof vuil, daar hoor je!’, zei z’n vriendin laaiend van woede. Ze heeft een baan.
buiten ° ° ° ° ° ° ° ° °
‘t Blijft maar koud buiten. Ga je mee een poosje naar buiten? Lekker wandelen? Die stadskinderen moeten een paar weken naar buiten. Van buiten ziet dat huis er nog goed uit. Ik heb dat boek al drie keer gelezen, ik ken het van buiten. Buiten de bebouwde kom mag je harder rijden dan .. / Buiten het spreekuur is de directeur nooit bereikbaar. Ze heeft zo hard gelopen, ze is buiten adem. De man was buiten zichzelf van kwaadheid.
<> <>
± ± <> <>
± ± <>
° ° ° ≈
Er kwam wel een tram aan, maar die was buiten dienst. De kleuter kan nog niet buiten zijn moeder. Sommige mensen kunnen niet buiten hun sigaretje. Toen ik van de trap gevallen was bleef ik vijf minuten buiten kennis. ≈ Hou je d’r buiten, Mien .. / ≈ ‘Je kunt me toch niet zomaar buiten de deur zetten!’, zei hij kwaad. ≈ Zijn moeder werkt buiten de deur.
± # ± <>
« ± ± ±
buitengewoon/-gewone ° ° °
Buitengewoon onderwijs is voor kinderen met een handicap ../ Buitengewone omstandigheden dwingen me om mijn bezoek af te zeggen. Die jonge pianist heeft een buitengewoon talent.
<>
± ± <>
° De tocht naar de Noordpool was buitengewoon zwaar. ° ‘Buitengewoon, buitengewoon!, riep vader opgewonden. ≈ ‘t Viel haar buitengewoon zwaar afscheid te nemen van haar dochter.
± <>
± <>
..\ die het voor hen onmogelijk maakt het gewone onderwijs te volgen. Er is iets bijzonders gebeurd, ik kan niet komen. Zo’n groot talent zie je maar eens in de honderd jaar. Die voetballer heeft geen greintje talent, die kunnen ze beter verkopen! Het was verschrikkelijk moeilijk. ‘Niks bijzonders, niks an!’, reageerde zoonlief nuchter. Het deed haar erg veel verdriet. ‘t Deed haar niet veel, ze liet geen traan.
het buitenland/° °
Je hoeft toch niet persé naar het buitenland om een fijne vakantie te hebben. De redactie van de krant heeft een afdeling buitenland .. /
<>
In je eigen land zijn ook best mooie plekjes te vinden.
<>
..\ en een afdeling binnenland.
buitenlands/-e ° °
Op die markt kun je veel buitenlandse producten kopen. Heb je nog aan buitenlands geld gedacht voor de vakantie?
<>
^
Voor artikelen uit het land zelf moet je daar niet zijn. Ja hoor, ik heb Zwitserse Francs gehaald.
LEMMATICA B 57 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
buitenshuis ° °
Wij eten nogal eens buitenshuis. Buitenshuis is hij de baas maar .. /
± <>
Dan gaan we naar een restaurant of een eetcafé. .. \ thuis heeft zíj de broek aan/’t voor ‘t zeggen.
‘”(zich)’” bukken/bukte .. ‘”(zich)’”/heeft “’(zich )’”gebukt
I & II ze bukt ‘”(zich)’”
° De toerist bukt en pakt wat zand en schelpen. ° De oude vrouw kan ‘”(zich)’” moeilijk bukken. ~ Hij gaat gebukt onder het verlies van zijn vrouw.
<>
(contaminatie) >>> zich buigen over
# ±
Daarna komt hij overeind. Haar knieën en haar rug zijn te stijf geworden. Hij heeft daar erg veel verdriet van.
±
Hier is een extra bericht van de Radionieuwsdienst.
± ±
..\ een dromedaris heeft maar één zo’n ‘heuvel’ op z’n rug. Ze noemen hem daarom ook wel ‘de bult’, ‘de gebochelde’ of de ‘bultenaar’. Bij mij wordt een muggenbeet altijd dik.
het bulletin/de -s °
Nu volgt een extra bulletin van de Radionieuwsdienst.
de bult/-en ° °
Een kameel heeft twee bulten .. / De Klokkenluider van de Notre Dame heeft een bult.
°
Als ik door een mug gestoken word krijg ik meteen een grote bult. ~ Wat is dat voor een bult in het landschap? ≈ Gek genoeg is ‘ik lach me een bult’ hetzelfde als ../ ≈ Een buurtfeest? Neem jij dat op je bult?
± ± ± ±
Dat is een vluchtheuvel of een grafheuvel uit vroeger tijden. ..\ ‘ik lig in een deuk ‘ en ‘ik lach me slap’. Zoiets organiseren is een enorm karwei. Neem jij dat voor je rekening?
± ± ±
De agenda ligt ook op zijn schrijftafel. Op het politiebureau wordt hij ondervraagd. Bij dat loket kunt u informeren of iemand uw armband gevonden heeft.
«
..\ de wethouders zijn de ‘ministers’.
# #
Daar kun je een paspoort aanvragen en moet je aangeven dat je gaat trouwen of dat er een kind geboren is. Hij had het bruidspaar net ‘in de echt verbonden’.
de bus/-sen
±
de autobus, de touringcar
° ° ° ^
<>
# «
Nee, maar er rijden wel twee trams die kant op. ..\ of pakken we de tram? Gewoon een taxi bellen of hier overnachten, hè
de bus/-sen
±
de doos, de trommel
°
^
het bureau/de -s ° ° °
Het potlood ligt op het bureau van de docent. De politieagent neemt de dief mee naar het bureau. Het bureau ‘Gevonden Voorwerpen’ is aan het einde van deze gang.
de burgemeester/-s °
B & W kun je de regering van een gemeente noemen. De burgemeester is dan de ‘minister-president’,../
de burgerlijke stand/° °
De burgerlijke stand? Welke afdeling van het raad- of gemeentehuis is dat? ‘U mag nu de bruid kussen’, zei de ambtenaar van de burgerlijke stand tegen de bruidegom.
Gaat er een bus van je huis naar het station? Wat doen we nou? Gaan we met de bus ../ De laatste bus is weg! Wat moeten we nou? tram, bus en trein vormen het openbaar vervoer.
Waar bewaar jij je koffie in? In een bus?
Nee, die heb ik in een glazen pot of een plastic doos. Vroeger had ik ‘m in een blikken trommel. ° Vergeet je niet die brief op de bus te doen? ± Nee hoor, ik zal hem vóór zes uur posten. ^ de bus, de doos, het blik(je), de krat, de kist en de trommel maar ook de brievenbus en de postbus zijn soorten ‘bergplaatsen’
LEMMATICA B-58 de buur/buren °
In ons vorige huis konden we ieder gesprek van de buren volgen, zo dun waren de muren.
±
We wisten dus precies wat er bij de mensen naast ons aan de hand was. ± Trouwens, de mensen boven, beneden en achter ons waren soms ook goed hoorbaar. ≈ Een goede buur is beter dan een verre vriend. ± In geval van nood heb je meer aan de mensen in je naaste omgeving dan aan vrienden die ver weg wonen. ^ boven-, onder- of beneden-, achter-, over-, linker-, rechterburen, je hebt ze in soorten en maten! de buurman/-mannen °
Hij gaat vaak vissen met zijn buurman.
± <>
° Jullie mogen samenwerken met je buurman. ≈ Al te goed is buurmans gek.
± ±
De man die naast hem woont houdt ook van vissen. De buurvrouw gaat niet mee, die gaat liever de stad in. Overleg maar met degene, die naast je zit. ‘t Is mooi dat je zoveel voor anderen doet, maar je moet ook om je zelf denken, anders maken ze misbruik van je.
de buurt/-en °
Zo’n grote stad heeft heel verschillende buurten:../
±
°
Bij ons in de buurt is een ‘midzomerfeest’.
±
° In de buurt van het station is het erg druk. ≈ Ik ben snipverkouden, blijf maar een beetje uit m’n buurt.
± <>
..\ wijken met heel eenvoudige huizen en ook wijken met grote luxe huizen. Alleen voor de mensen uit de straat en de zijstraten: een echt buurtfeest dus! Zo dicht bij het station rijden veel trams en bussen. Als je dicht bij me komt, steek ik je aan!
de buurvrouw/-en °
Iedere dinsdagmorgen drinken mijn naaste buurvrouwen koffie bij me.
bv/b.v. >>>>>>>>>> bijvoorbeeld
±
Zo leren de vrouwen die vlak bij me wonen elkaar beter kennen.