G LEMMATICA G 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
De G van Gerard g of: gr. geb
± Weeg 250 gram bloem af en voeg het al roerend toe. ± Geboren 15 juli 1937 te Palembang, Indonesië
gaaf/gave ° Wat een mooi oud kopje is dat, is het gaaf?
° Wat een gave broek heeft die jongen aan!
Vergeet het maar, ‘t is behoorlijk beschadigd, hier een stukje er af en daar een barst. ± Ja hoor, er mankeert helemaal niets aan! Puntgaaf! <> ‘t Is maar wat je gaaf noemt. Ik vind ‘t geen gezicht! ± Inderdaad, hartstikke goed! Echt cool, man! <>
gaan/ging/gegaan
I
° Ik ga maar weer eens. ° Het vliegtuig naar Parijs gaat om 11 uur.
<> <>
± ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ≈ ≈
Ik ga altijd om half negen naar school. De school begint om 7 uur en om 13 uur gaat hij uit. Hoe gaan jullie naar Amsterdam? We gáán helemaal niet naar Amsterdam. Als het slecht weer is gaan we met de trein. Als de zon schijnt gaan we fietsen. Ze gaan daar nieuwe huizen bouwen. Kom mensen, we gaan aan ‘t werk! Het is nu droog, maar vanmiddag gaat het regenen. Gaat u zitten! Ga eens even uit de weg, ik kan er niet langs. Je moet de moeilijkheden zoveel mogelijk uit de weg gaan. Zullen we een avondje op stap gaan?
≈ Als je een jongen aardig vindt, hoef je toch niet meteen met hem naar bed te gaan? ≈ Hij gaat rustig zijn eigen gang. ≈ Als je me nu even m’n gang laat gaan, ben ik zó klaar.
<>
≥ ± <>
± ± ± ± ± ± ± <> <>
± ±
‘t gaat Kom je gauw nog een keer? Het komt om 12 uur in Parijs aan. Dat naar Berlijn vertrekt een half uur later. Om half één kom ik thuis uit school. Een echt tropenrooster dus Nemen jullie de trein of pak je je eigen auto? We komen er net vandaan. Dan maken we de reis met de trein. Dan zullen we de tocht per fiets maken. Volgende maand beginnen ze. We moeten beginnen! Volgens het KNMI komt er dan regen. Neemt u plaats! Ga even opzij, wil je? Sommige mensen zoeken die problemen juist op. Nee, ik heb geen zin, ik blijf thuis. Goed idee! Ik heb wel zin in een avondje uit! Met echt vrijen kun je beter wachten tot je elkaar wat beter kent.
± Hij stoort zich niet aan anderen. <> Ik kan er niet tegen als je me op m’n vingers kijkt. ± Bemoei je er maar niet mee, ‘t lukt me wel. ≈ Als je wilt dat dat plan lukt moet je voorzichtig te werk gaan. ± Als je het niet tactisch aanpakt, komt er niets van terecht. ≈ Ze gaan nu al een half jaar met elkaar, maar trouwen? Ho, maar. ± Ze hebben een vaste relatie en dat vinden ze genoeg (.) Hoe gaat ‘t met je? « Goed hoor, en met jou? ± Hoe is ’t er mee? <> ° Hoe ‘t nu is? Ach, ‘t gáát (wel)! Prima!/Uitstekend! ± ‘t Kon beter!/ Nou ja, ik leef nog/’t Wil nog niet erg. ° ‘t Gaat goed met de patiënt. ± Hij knapt aardig op/Hij is aan de beterende hand. ≈ Hij gaat eraan! ± We zullen hem wel pakken!/krijgen! Hij is verloren! ° Om zeven uur gaat de wekker, dan moet ik opstaan. ± Meestal ben ik al wakker als de wekker afloopt. ° De deurbel gaat. # Daar heb je de visite! ° Als op school de bel gaat betekent dat :...... # .... Pauze! of Einde van de les! ° In het theater gaat de bel als ..... # ... de pauze is afgelopen. ° De telefoon gaat, neem jij hem even? ± Ja, ik hoor hem rinkelen, ik ga al! ° Bergop moet je hard trappen, maar naar beneden gaat vanzelf. ± Daar hoef je niets voor te doen. ° Om te zeggen dat hij een dief is, dat gaat me te ver. ± Zo erg is het volgens mij niet. <> ° Gáát ‘t of moet ik je helpen? Graag, alléén krijg ik ‘t niet voor elkaar/... red ik ‘t niet. ± Nee dank je, ‘t lukt wel! ../ Loopt moeder nog zo moeizaam met haar rollator? ..\ Neen, het gáát nu wel., hoor. ../ Kan moeder nog steeds niet omgaan met zo'n rollator? ..\ Neen, het gaat nu wèl, dankzij zo'n training, je weet wel.
LEMMATICA G 2
gaar/gare ° ° ~ ≈
Zijn de aardappelen al gaar? De kip is zo gaar als boter; het vlees valt van de botten. Word je niet gaar van zo’n hele dag lezen? Als hij in zo’n bui is kun je hem ‘t beste in z’n eigen vet gaar laten smoren. ≈ Trek je maar niets aan van die ‘halve gare!’
Nee, ze zijn nog keihard, ze moeten nog langer koken. ± Dan is hij precies lang genoeg gebraden. ± Ik zou er zo suf als wat van worden. ± Bemoei je maar niet met hem, dan draait hij vanzelf wel bij. <>
± Dat is me toch een idioot!
gaarne ° Onder aan de brief staat heel formeel: “Uw antwoord zien we gaarne zo spoedig mogelijk tegemoet.”
± De afzender bedoelt daarmee in “gewone” taal: “We willen graag zo snel mogelijk weten wat u ervan vindt.
“
het gaatje/de -s ° Ik heb geen gaatjes in mijn oren ...... ° Ik dacht dat de parkeerplaats vol was maar ik vond toch nog een gaatje. ≈ En moet ik dan alles alleen opruimen? Je denkt toch niet dat ik een gaatje in mijn hoofd heb?
# ... dus ik kan die oorringen helemaal niet dragen. ± Er was nog net één plekje vrij. ± Je denkt toch niet dat ik gek ben?
de gang/-en ° ° ≈ ≈
Op de lange gang kwamen een heleboel deuren uit: De lastige leerling moest een poosje op de gang staan. Ik kon mijn auto niet aan de gang krijgen. Ik kon vanmorgen maar moeilijk op gang komen.
≈ Heb jij enig idee van de gang van zaken bij zo’n plechtigheid? ≈ Wilt u er langs? Gaat uw gang, mevrouw.
≥ ...van de klaslokalen, van de toiletten en van de kantine. <> In de klas was hij veel te druk. ± Ik kreeg hem niet aan de praat, de motor wou helemaal niet lopen. <> Fluitend sprong ik uit mijn bed, ik had er echt zin in. ± Ik had moeite om in beweging te komen. ± De stemming zat er al goed in: er zat een band te spelen en er werd druk gedanst. ± Hoe verloopt zo’n plechtigheid eigenlijk? ± Ik maak wel even ruimte voor u.
gapen/gaapte/gegaapt
I
° Heb je slaap, je zit zo te gapen? ~ Er was een gapende kloof tussen de ideeën over vrede van Sharon en Arafat.
± Dat is al de derde keer dat je geeuwt. ± De tegenstellingen zijn onoverbrugbaar, er is geen compromis mogelijk.
≈ Toen we binnenkwamen was het feest al in volle gang.
ze gaapt
de garage/-s ° Staat de auto al in de garage? ° Morgen moet de auto naar de garage voor een grote beurt en de APK-keuring.
<>
garanderen/garandeerde/gegarandeerd
II
° De wet garandeert een gelijke behandeling van mannen en vrouwen. ° Die machine wordt vijf jaar gegarandeerd.
≥ Wie zich niet aan die wet houdt wordt gestraft.
(.) Ik weet zeker, dat Jan in Haarlem woont. ~ Moet zij dit probleem oplossen? Dat gaat gegarandeerd mis!
Nee, hij staat nog op straat, voor de deur. ≥ Dan kijken ze alles na en repareren wat daarvoor in aanmerking komt. Ze garandeert succes
± Als u binnen vijf jaar klachten hebt, wordt de machine gerepareerd of vervangen. >> Dat garandeer ik je! <> Dat is toch nog helemaal niet zeker, misschien lukt ‘t wèl! ± Dat loopt geheid verkeerd af! Dat geef ik je op een briefje!
het garen/de -s ° Met wat voor garen heb je die knoop aangenaaid? ≈ Die heeft ook het zwarte garen niet uitgevonden! ≈ Als hij zo’n bui heeft valt er geen goed garen te spinnen met ‘m.
^ bindmateriaal: garen, touw, ijzerdraad enz.
± Ik heb die draad gebruikt die nog in die naald zat. ± Dat is niet bepaald een slimmerd! ± Er valt dan geen land met hem te bezeilen! Er valt niet met hem te praten, hij reageert alleen maar negatief.
LEMMATICA G 3
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de garnaal/ -nalen ° De kinderen hebben aan het strand garnalen getrokken ^ Aan het strand vind je nog veel meer schaaldieren zoals mosselen, en nu moet moeder ze pellen. kokkels en krabjes. ≈ Ik heb een geheugen als een garnaal. ± Ik kan bijna niets onthouden. ≈ Hij is zo stoned als een garnaal. ± Hij heeft duidelijk drugs gebruikt/ gescoord. ^ garnalen, mosselen, krabben, oesters, kreeften ..... : schaaldieren of dieren met een uitwendig skelet. het gas/de -sen ° Een gas is een stof zonder eigen vorm en zonder eigen volume.
«
° Heel veel mensen koken op gas. ° Heb je het gas uitgedaan? Anders moeten we terug! ° Als je die auto wil passeren moet je meer gas geven.
<>
≈ “’ Voor mij mag die goser aan het gas! Wat een klootzak!”’ ° Bij de explosie op de tanker kwamen gevaarlijke gassen vrij.
± ± # ± #
Er zijn ook vaste stoffen (met eigen vorm én volume) en vloeistoffen (met eigen volume). En er zijn ook heel wat mensen die elektrisch koken. Ja hoor, ik heb de gaskraan dichtgedraaid. Rij maar rustig door. Trap het gaspedaal maar in! Je zult dan toch harder moeten rijden. Die rotvent mogen ze wat mij betreft direct vermoorden. Wegens acuut gevaar voor de luchtwegen werd ‘t havengebied geëvacueerd.
de gaspit/-ten ° Het fornuis heeft bovenop vier gaspitten ../
« ..\ en daaronder een elektrische oven met grill. ± ..\ twee grote en twee kleine branders.
de gast/-en ° ° ° ~ ≈
De gasten van het hotel geven hun sleutel af./ Er komen veel gasten op het feest van de directeur. We zijn drie dagen te gast bij vrienden. Je weet bij die gast nooit waar je aan toe bent. Bij zo’n groot feest komen er vaak ook ongenode gasten binnen: ../
« ± ± ± ±
..\ bij de receptionist aan de balie. Er zijn veel genodigden voor de opening van de nieuwe afdeling ISK. We logeren van zaterdag tot maandag bij hen. Dat is zo’n rare snuiter, je kunt ‘m beter niet op z’n woord geloven! ..\ niemand heeft die mensen gevraagd te komen en vaak gaan ze er met de kostbaarheden van de genodigden vandoor.
de gastheer/-heren de gastvrouw/-en ° Als je een goede gastheer of -vrouw bent .. ° De combinatie van gids en gastvrouw heet hostess.
≥ .... dan verwen je je gasten en voorkom je hun wensen. ≥ Zo iemand moet voorkomend en deskundig voor de gasten optreden.
het gat/ de gaten ° Er zit een gat in de muur. ° Er zit een gat in mijn broek. ° De jongen heeft een gat in zijn hoofd! ≈ Die man heeft een gat in zijn hand. ≈ ≈ ≈ ≈
We zijn heus niet voor één gat te vangen. Dáár is het gat van de deur! Ze moeten ‘t ene gat met ‘t andere stoppen. Wat een problemen!! Ik zie er echt geen gat meer in!
~ Ze had zich goed verstopt maar we hadden haar toch gauw in de gaten. ~ Ze hebben best in de gaten waar we mee bezig zijn. ~ Houd jij de hond in de gaten, anders loopt hij weg! ~ Als je de gebruiksaanwijzing eerst leest, krijg je wel in de gaten hoe dat toestel werkt. ~ Langzamerhand kreeg ik in de gaten, dat je zijn woorden met een korreltje zout moest nemen. ~ Met zo’n enorme hoed op, loop je wel erg in de gaten, hoor!
>>> de spuigaten ± Door die opening kun je naar buiten kijken. ± Kijk maar, helemaal kapot. <> Trek deze dan aan, die is nog heel, al is hij wel versleten. ± Hij heeft een bloedende hoofdwond. ≥ Hij geeft altijd veel te veel geld uit. <> Hij is zuinig/Hij past goed op de kleintjes. ± We weten nog wel meer oplossingen voor het probleem. ± Maak dat je wegkomt! ± Ze hebben nooit genoeg geld om alles te betalen. « Weet jíj misschien nog een uitweg? ± Ik weet niet wat ik moet doen/Ik ben ten einde raad. ± Binnen een paar tellen zagen we waar ze zat. Ik ben bang dat ze er juist niets van snappen. ± Dat begrijpen ze heus wel. ± Ja goed, ik let op hem. ± Dan kom je er wel achter hoe je het moet bedienen. <>
±
‘t Drong tot me door, dat hij het wel eens mooier maakte dan ‘t in werkelijkheid was. ± Of vind je ‘t wel leuk om zo op te vallen? Iedereen kijkt naar je!
LEMMATICA G 4
gauw ° Ik ga nog gauw even onder de douche. ° Laten we maar gauw doorlopen, er hangen hier van die ongure types rond! ° Alles moet bij haar gauw-gauw gaan../ ° Gauw, daar komt de bus al aan!
± Nou, vlug dan! ± Ja, we moeten hier snel wegwezen, voordat er nog een enorme vechtpartij uitbreekt of zo! <> ..\ maar hij is niet vooruit te bránden! ± Alles moet haastje-repje. ± Schiet op nou!
het gebaar/de gebaren ° Ik moest hem met gebaren duidelijk maken wat ik bedoelde. ° Ze maakte het bekende gebaar: Je bent gek! ° Met een royaal gebaar pakte hij zijn portemonnee en gaf de man een tientje ../ ~ Maak eens een vriendelijk gebaar en stuur haar een bloemetje!
# Hij verstond geen woord Nederlands. ≥ Ze tikte met haar wijsvinger op haar voorhoofd. ≥ ..\ om hem voor alle hulp te bedanken. ± Laat eens zien dat je haar het beste wenst.
het gebakje/de -s ° Er waren allerlei gebakjes bij de koffie: ../ ± ..\ slagroom-, vruchten- en hazelnoottaartjes. ^ taart, taartjes, cake, banket, soesjes, boterkoek, koekjes: lekkernijen voor bij de koffie / thee. gebakken >>> bakken gebeuren ° Iedereen staat te kijken; wat gebeurt er? ° Er is een ongeluk gebeurd. ° Mensen, zo kan ‘t niet langer, er moet iets anders gebeuren! ° Ziezo, dat is gebeurd!
± ≥ ± ± ±
Wat is er aan de hand? Er zijn twee auto’s op elkaar gevlogen. ‘Er heeft een ongeval plaats gevonden’, staat in de krant. We moeten ‘t helemaal anders aanpakken! Dat is gelukkig achter de rug/Ik ben klaar. <> Ben jij al klaar? Ik moet er nog aan beginnen! ± Zoiets kan alleen míj overkomen.
° ‘Dat moet míj nou weer gebeuren’, zei hij wanhopig toen zijn paspoort gestolen was. ° Joh, dat geeft toch niet, dat kan iedereen gebeuren. ° Je hoeft niet bang te zijn voor die injectie, ‘t is zó gebeurd.
± Zo’n foutje maakt iedereen wel eens, dat kan iedereen overkomen. ± ‘t Is in een oogwenk gebeurd, dus zó voorbij.
de gebeurtenis/ -sen ° In het TV-journaal kun je kijken naar de gebeurtenissen van de dag. ° Het bezoek van Sinterklaas was een hele gebeurtenis voor de kleintjes.
± Daar vertellen ze wat er die dag allemaal gebeurd is. ± Ze raakten er niet over uitgepraat, zo belangrijk was het voor ze.
het gebied/de -en ° De Nijl-delta is een vruchtbaar gebied in Soedan en Egypte. ° Op het gebied van wiskunde ben ik een grote nitwit. ° Dat land lag in het gebied van Alexander de Grote, ../
± Inderdaad, die (land)streek is heel vruchtbaar. ± Mijn vriendin is op dat terrein beter thuis. ± ..\ het behoorde tot het rijk van Alexander de Grote. \
geboren (worden) ° Er is een zwart kindje geboren in een blank gezin. ° Hij is geboren in 1920 in Rusland. ° Hij is niet blind geboren. ° Ze is geboren en ......... ° Hij is een geboren acteur.
± Een blanke vrouw heeft een zwart kindje gekregen. <> Verleden jaar is hij in Amsterdam gestorven/overleden. ± In 1920 kwam hij in Rusland op de wereld. ≥ Tot zijn vijfde jaar kon hij zien; toen heeft hij een oogziekte gekregen en is hij blind geworden. « .... getogen in Amsterdam. Een echte Amsterdamse dus. ± Haar wieg stond in Amsterdam. <> Hij zal nooit een groot acteur worden. ± Hij heeft van nature een groot talent om toneel te spelen.
het gebouw/de -en ° ° ° ^
Dat grote gebouw is het nieuwe stadhuis. ± Er komen steeds meer van die grote bouwwerken bij. Dit is een openbaar gebouw, je kunt er zó binnenstappen. ± Dit is dus een pand waar het publiek (=iedereen) naar binnen kan gaan. Wat is dat voor een gebouwtje? ± Dat schuurtje hebben de kinderen in de vakantie gebouwd. huis, flatgebouw, pand, perceel, kantoor, hotel, theater, garage, schuur, boerderij, stal: gebouwen
LEMMATICA G 5
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het gebrek/de -en ° Door de aanhoudende droogte is er een groot gebrek aan voedsel ontstaan. ° Het is een schande dat er in ‘t ene land gebrek wordt geleden ../ ° Dat huis bleek nogal wat verborgen gebreken te hebben. ≈ Bij gebrek aan beter zullen we het met een glas water genoegen moeten nemen. ≈ De ouderdom komt met gebreken. ≈ Iedere gek heeft zijn gebrek.
In andere landen is juist een overvloed aan eten. ± Er is niet genoeg te eten en er is natuurlijk vooral een tekort aan water! <> ..\ terwijl er ergens anders in weelde wordt geleefd. ± Het zag er goed uit maar het bleek later dat er heel wat aan mankeerde ± Als er niet anders is, nemen we maar water. <>
± Als je oud wordt, krijg je meestal allerlei kwalen. ± Aan iedereen mankeert wel iets.
het gebruik/de gebruiken ° ° ° °
Ik raad u het gebruik van slaappillen af. Iedere natie kent zijn eigen gebruiken. Het nieuwe station wordt volgende week in gebruik genomen. Zijn die locomotieven nog steeds in gebruik?
° Mag ik misschien even van uw telefoon gebruik maken? ~ Nu ik toch hier ben maak ik van de gelegenheid gebruik om je te bedanken voor je hulp.
± Ik vind het beter dat u geen slaappillen inneemt. ± Elk volk heeft zijn eigen tradities/gewoontes. <> Dan wordt het oude voorgoed buiten gebruik gesteld. ± Ja hoor, die doen nog altijd dienst. <> Helaas, die zijn jaren geleden al afgedankt. ± Het wordt meer en meer een gewoonte om twee keer in het jaar op vakantie te gaan/Dat komt steeds meer in zwang. <> En lekker thuis blijven raakt in onbruik./gaat eruit ± De telefooncel is kapot, die kan ik niet gebruiken. ± Ik grijp de kans om je te zeggen hoe dankbaar ik ben. >>> de gelegenheid
gebruiken/gebruikte/gebruikt
II & III een mes gebruik je om te snijden/voor het betere werk
° Voor dat fijne werk moet je een dunne pen gebruiken. ° De politie moest geweld gebruiken om de vechtende mannen uit elkaar te halen. ° Wilt u iets gebruiken? ° Hoe gebruikt u uw koffie? ° Gebruikt u suiker in uw thee? ~ Bij dat werk kan ik best wat hulp gebruiken. ~ Gebruik eindelijk eens je verstand. ~ Hij voelde zich gebruikt.
± Dat moet je niet doen met zo’n dikke stift. <> Ze wilden wel geweld vermijden, maar dat lukte niet.
° Twee maal per jaar met vakantie gaan komt steeds meer in gebruik.
± ± ± ± ± ≥
Iets eten of drinken? Die drink ik zwart met veel suiker. Ja, ik doe er altijd één klontje in. Ik zal blij zijn als iemand me helpt. Denk toch eens na bij wat je doet! Dagenlang had hij haar geholpen en nu wilde zij hem niet meer zien.
≥ ± ± ±
.... hij zit maar aan andere dingen te denken. Je hebt je hoofd er weer eens niet bij! Als ik aan eten dénk, moet ik al overgeven. Eerst dacht ik dat het een vergissing was.
<>
° ° ° ° °
Hij heeft zijn gedachten niet bij het werk: Waar zit je met je gedachten? Alleen al de gedachte aan eten maakt me misselijk. Toen ik dat bericht hoorde was mijn eerste gedachte: dat kan niet waar zijn! In zijn gedachten zit hij al in Spanje. De gedachten van die partij zijn best mooi,../ hun ideeën spreken me wel aan, maar ../ Ben je tot andere gedachten gekomen? Ik zou je graag tot andere gedachten brengen. Je hebt me op een andere gedachte gebracht. Hij wilde dokter worden maar hij is van gedachte veranderd: ../ Kunnen we over dat probleem eens van gedachten wisselen?
° ° ≈ ≈
Hij zat in gedachten verzonken voor zich uit te staren. Trouwen? De gedachte alleen al!! Ik vind dat je op twee gedachten hinkt: ../ Jij begrijpt precies mijn probleem. Kun je soms gedachten lezen?
± ± ≥ «
In werkelijkheid zit hij nog hoog en droog in Nederland. .. \ helaas komt er in de praktijk niet veel van terecht. .. \ het is blijkbaar moeilijk om je idealen vorm te geven. Nee, ik blijf bij mijn mening/op mijn standpunt staan. Doe maar geen moeite, je kunt me toch niet ompraten. Ik heb een heel nieuw idee gekregen. ..\ hij wil nu geschiedenis gaan studeren. Ja hoor. Ik ben benieuwd hoe jij daar over denkt en dan vertel ik je ook hoe ik het zie. Hij zat zo diep na te denken dat niets tot hem doordrong. Hoe kom je erbij? Ik moet er niet aan denken!! ..\ je wilt buiten wonen maar je kunt de stad niet missen. Nee hoor, ik ken je gewoon zó goed dat ik weet hóe je denkt.
de gedachte/-n ° ° ° ° ° °
<>
± <>
± ± ≥ ±
LEMMATICA G 6
het gedeelte/-e of -s ° ° ° °
Een gedeelte van het werk is nu af, morgen doe ik de rest wel. In welk gedeelte van de stad woon je? Ik vond het tweede gedeelte van dat boek het mooist. Ik ben het maar voor een gedeelte met je eens.
Ik zal blij zijn als het hele karwei morgenavond klaar is. ± In de oude buurt bij de haven. ± Oh, dat stuk waar ze op reis gaan naar China? ± Op een paar punten vind ik dat je gelijk hebt, maar ../ <> ..\ ik kan je niet helemaal gelijk geven. <>
gedeeltelijk ° De zon was gedeeltelijk verduisterd. ° Als je gedeeltelijk leerplichtig bent, mag je wel werken, maar moet je nog twee dagen per week naar school. ° De afwas is gedeeltelijk klaar.
Het gebeurt maar weinig dat hij totaal verduisterd is. ± Ze noemen dat ook wel partieel leerplichtig. <>
<>
Alleen de pannen nog, dan is hij helemaal klaar.
gedenken/herdacht/herdacht ° Op 4 mei gedenkt men de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog
# Om 8 uur ‘s avonds is het twee minuten stil in het hele land en veel mensen gaan naar de graven en monumenten van de gevallenen en leggen er bloemen neer.
het gedicht/de -en ° Schrijft die auteur eigenlijk ook gedichten? ° Met Sinterklaas geven de mensen elkaar een cadeautje met een ‘toepasselijk’ gedicht. ° Laatst heb ik mijn ‘poesiealbum’ teruggevonden: allemaal gedichtjes van schoolvriendinnetjes en buurmeisjes.
Nee, hij schrijft uitsluitend proza/verhalen. ± Aan poëzie heeft hij zich nooit gewaagd. # Het is meestal niet meer dan een plagerijtje op rijm. <>
« Met allemaal mooie, zijden plaatjes erbij, dat hoorde zo! ± Van die rijmpjes weet je wel, zoals: Ik lag in mijn bedje en sliep. Toen kwam er een engel die riep: Mientje, je moet ontwaken, om voor Sientje een versje te maken.
het gedrag/° Hij kan goed leren maar zijn gedrag wekt veel irritatie. ° Vroeger kreeg je op je rapport ook een cijfer voor gedrag ..\
± Zijn leraren ergeren zich groen en geel aanzijn manier van doen. « ../ en vlijt.
zich gedragen/gedroeg .. zich/heeft .. zich gedragen
II
° In dat conflict hebben beide partijen zich zeer correct gedragen.
<>
° Als hij zijn zin niet krijgt gedraagt hij zich als een klein kind: ../ ≈ Zeg, gedraag je een beetje!
Ze gedroeg zich goed
Geen van beide hebben ze zich misdragen. ± Allebei hebben ze netjes gehandeld. # ..\ hij begint te schreeuwen en loopt vervolgens kwaad weg. ± Hou je fatsoen, alsjeblieft, ga niet zo tekeer!/Doe toch normaal!
gedurende ° Gedurende de winter is het buitenzwembad gesloten.
± Tijdens het zomerseizoen kun je wèl buiten zwemmen.
geel/gele ° In de herfst worden de bladeren van de meeste bomen geel; nog later vallen ze af. ° Geel is een primaire kleur, net als blauw en rood. ° Veel mensen geloven dat geel de kleur van de haat is. ≈ Ik erger me groen en geel aan die man.
«
Er zijn ook bomen waarvan de bladeren dan rood kleuren.
± Door die 3 tinten te mengen kun je alle andere kleuren krijgen. # In de natuur is het in elk geval een kleur, die afschrikt. ± Vreselijk, wat een irritante vent, ik word er niet goed van!
het geel/° Het geel is bij de schilder Mondriaan heel belangrijk. ° Ik vind het geel van een ei veel lekkerder....
± Hij gebruikt de kleur geel heel vaak in zijn schilderijen. <> ..... dan het wit. ± De dooier heeft veel meer smaak.
het geeltje/de -s ° Kun je me een geeltje lenen? Tot morgen?
± Kom zeg, ik heb je verleden week pas een briefje van 25 gulden voorgeschoten. ^ het geeltje, de joet, de meier, de knaak zijn oude namen voor bankbiljetten (ƒ25,-, f10,-, ƒ100,-, ƒ2,50), die je vooral op de markt kon horen, niet in ‘dure’ winkels.
LEMMATICA G 7
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
geen ° Ik heb geen pen bij me. ° Heb jij nog een sigaret? Ik heb er geen meer. ° Dat is helemaal geen tante van me.
<> <> <>
± ° Geen van de aanwezigen had nog vragen. ° Hoeveel broers ik heb? Geen één! ° Geen dank, hoor. ° Na het feest was er geen mens die even met de afwas hielp. ° ° ° °
Dat is toch geen stijl! In nog geen uur was het hele karwei klaar. Ze hebben er geen enkel belang bij om ermee door te gaan. Je mag in geen geval alleen naar dat feest.
° Jij alleen naar de stad? Geen kwestie van! ° Nee hoor, (daar is) geen sprake van! ° Ik heb weinig of geen kennis van economie. ° ° ° °
Geen wonder dat je moe bent, je hebt de hele dag hard gewerkt. Ze is te dik. Geen wonder, ze eet te veel. En nu geen woord meer! Ik wil er geen woord meer over horen!
<>
± ± « <>
± ± ± ± <>
± ± ± <>
± ± ± ± ±
Heb jij dan misschien een pen voor me? Ja hoor, hier is er één. Dat is een nichtje. Dat is mijn tante niet! Alle aanwezigen wisten genoeg. Niemand wilde nog iets méér weten. Ik heb er niet één! Graag gedaan! Iedereen ging lekker naar huis. Niemand stak een hand uit. Dat is niet zo als het hoort! In minder dan een uur was de klus geklaard. Ze schieten er niets mee op./Het is absoluut niet interessant voor ze. Ik ga in ieder geval met je mee. Onder geen voorwaarde laat ik je alleen gaan. Dat vind ik absoluut niet goed. Daar komt niets van in! Mijn broer weet er alles van. Ik weet er nauwelijks iets van af. Natuurlijk ben je moe./Dat verbaast me niets. Nogal logisch! Nu moeten jullie je mond dicht houden! Ik wil niet dat er nog verder over gepraat wordt.
de geest/-en ° De man is dood, maar zijn geest dwaalt nog rond. ° In oude kastelen ‘leven’ vaak geesten en ../ ° Oude mensen hebben het moeilijk met de geest van deze tijd. ° In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, Amen. ~ Ik moet volgende week een opstel inleveren, als ik nu maar op tijd de geest krijg! ~ Ik moet een paar lampen kopen, er hebben er drie vlak na elkaar de geest gegeven. ≈ Dat vonnis is niet naar de letter, maar wel naar de geest van de wet. ≈ Ik kan me haar gezicht nog wel voor de geest halen. ≈ Dat feest staat me nog helder voor de geest. ≈ Hij studeert economie of iets in die geest. ≈ De plechtigheid was geheel in de geest van de overledene.
Zijn lichaam is begraven, maar ../ ± ..\ zijn ziel leeft nog. ± ..\ spoken. Soms zien de huidige bewoners ze ‘s nachts in hun witte lakens rondwaren, op zolder en in de kelder. ± Ze begrijpen de moderne manier van denken niet meer. ± De zogenaamde Drie-eenheid in de Bijbel. ± Meestal krijg ik pas op ‘t laatste moment inspiratie en dan kan ik m’n verhaal zó opschrijven. ± Zo gaat dat haast altijd: als er één kapot gaat, gaan er een hele ris stuk. <>
± Het is in overeenstemming met de bedoeling van de wet, ook al staat het er misschien niet letterlijk zo in. ± Ik kan het me nog vaag herinneren. ± Daar weet ik nog alles van. <> Ik dacht dat hij iets heel anders studeerde. ± Nee hoor, economie of iets dat er op lijkt. ± Zo zou hij het gewild hebben.
geestelijk/-e <> ° Geestelijk is mijn grootvader nog heel goed ../ ..\ maar lichamelijk is hij niet veel meer waard. ° Geestelijk gehandicapte mensen blijken vaak veel meer te kunnen ± Veel zwakbegaafden hebben talenten op artistiek gebied. leren dan men dacht. <> ° In sommige landen heeft de geestelijk leider ../ ..\ meer macht dan de wereldlijk leider. ° Negro spirituals zijn geestelijke liederen: ../ ± ..\ zij verwoorden de religieuze gevoelens van de negers.
geestig/-e ° Er staan geestige verhalen in dat boek.
Hoe kun je dat zeggen, ik vond ze maar flauw! ± Ik heb er erg om moeten lachen, erg humoristisch/grappig <>
LEMMATICA G 8
het gegeven/ de -s ° Ik kan het jaarverslag nog niet afmaken, ik heb nog niet alle gegevens binnen. ° Het is nu eenmaal een gegeven dat niet alle mensen hetzelfde lekker vinden.
± Van een paar afdelingen weet ik nog niet precies hoe het afgelopen jaar is gegaan. ± Inderdaad, dat is een feit!
gegeven ° I n de gegeven omstandigheden kon je niet anders. ° Het was een mooie wandeling maar op een gegeven moment begon het te regenen ../
± Gezien de situatie was dat ‘t enige wat je kon doen. ± ..\ en vanaf dat ogenblik was het ineens niet zo fijn meer.
het gehakt/° Het gehakt is vandaag in de reclame bij onze slager. °
≈ ≈ ^
#
Nou, het is dan wel goedkoop, maar of het zuiver vlees is? Soms is het meer vet dan vlees. Andijvie met een balletje gehakt, dat is echt Hollandse kost. # Ik vind het ook wel lekker, als het tenminste niet van dat enge half-om-half gehakt is, daar stoppen ze van alles in: runder- en varkensvlees en ook een heleboel vet. Als je me dat nog een keer flikt ‘”maak ik gehakt van je!’” ± Dan zorg ik dat er niet veel van je over blijft!/Dan sla ik je in elkaar! ‘”Wat een bal gehakt!/Wat een gehaktbal!’” ± Wat een sukkel/sufferd/stommeling/oen! biefstuk, karbonade, rosbief, filet, ossenhaas, fricandeau enz.: allerlei soorten vlees
het geheel/° Het geheel is gelijk aan de som ../ ° Probeer die losse alinea’s nu eens tot een geheel te maken ../ ° Als je dat schilderij in zijn geheel bekijkt is het best aardig.
..\ van de delen. ± ..\ en zo een samenhangend verhaaltje te schrijven. <> Maar als je het stukje voor stukje bekijkt lijkt het nergens op. <>
geheel/gehele ° Die auteur heeft een prijs gekregen voor zijn gehele oeuvre. ° De bruid was geheel in het wit gekleed. ° Ze stonden geheel onverwachts op de stoep.
± Zijn totale werk bestaat uit wel twintig boeken. ± Alles wat ze aanhad was wit. ± ‘t Was een volkomen verrassing.
het geheim/ de geheimen ° ° ° °
Zal ik je een geheim vertellen? Noem je dat een geheim? Man en vrouw hebben geen geheimen voor elkaar. Een diplomaat kan prima een geheim bewaren.
≈ Hoe ik die koekjes zo lekker krijg? Ja, dat is het geheim van de smid!
± Niemand anders mag het weten! <> Dat is algemeen bekend, iedereen weet het! ± Ze weten alles van elkaar. <> Hij zal het nooit aan andere mensen vertellen. ± Hij houdt het altijd voor zichzelf. ± Dat vertel ik je mooi niet! /Dat weet ik alleen!
geheim/-e ° Deze docent heeft een geheim telefoonnummer. ° Z’n vrouw is zwanger maar ze wil het nog geheim houden. ° De film gaat over een Britse geheim agent.
# Het staat niet in de telefoongids en bij ‘Inlichtingen’ geven ze het ook niet: hij wil niet door Jan en Alleman lastig gevallen worden. <> Volgende maand zal ze het wel aan de grote klok hangen, dan mag iedereen het weten. ± Je bedoelt een spion, iemand die voor de geheime dienst werkt.
het gehoor/° Het gehoor is één van de vijf zintuigen. ° ° ° °
Zijn gehoor is slecht. ‘t Is geen gehoor, dat gekras op die viool. Onder zijn gehoor bevond zich een aantal belangrijke personen. Ik probeer haar al de hele dag te bellen maar het toestel geeft steeds geen gehoor. ° De dictator weigert gehoor te geven aan de smeekbeden van zijn volk.
^ Het gezicht, de reuk, de smaak en het gevoel zijn de overige vier zintuigen. ± Hij hoort slecht, hij krijgt binnenkort een gehoorapparaat. ± ‘t Doet me gewoon pijn aan m’n oren! ± Er zaten heel wat “mensen van aanzien” naar hem te luisteren. <> Hè, eindelijk, nu wordt er opgenomen. ± Hij wenst de roep om democratie niet in te willigen.
LEMMATICA G 9
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
geïrriteerd/-e ° Waarom doe je zo geïrriteerd? Heb ik iets verkeerds gezegd? ° Zijn stem klonk geïrriteerd. ° De huid van je armen is geïrriteerd ../
± Ik weet echt niet waarom je zo geërgerd doet. ± Ik hoorde aan zijn stem dat hij mij lastig vond. # ..\ rood en pukkelig doordat je te lang in de zon hebt gezeten.
gek/-ke ° De clown maakte allerlei gekke gebaren ... ° De clown ziet er al zo gek uit met die grote schoenen en die wijde broek. ° Je moet toch wel gek zijn om met deze kou in zee te gaan zwemmen. ° Mij krijg je in ieder geval niet zo gek! ° Zijn ze er nu nóg niet? Gek is dat. ° ° ° ≈ ≈ ≈
Gek genoeg kan ik me niets herinneren van zo’n gesprek. Je hebt een 8 voor je examen, niet gek hé? Ik word gek van die blaffende honden. Ze zijn gek op elkaar. Ben jij ook gek op ijs? Op 1 april houden de mensen elkaar voor de gek.
≈ Alle mensen die zijn gekomen om dat te zien, staan dan wel voor gek. ≈ Ik vind dat je voor gek loopt met dat gebleekte haar! ≈ Hij kan er niet tegen als anderen de gek steken met zijn werk. (..) Hoeveel is zo’n antieke vaas waard? (..) Maar hij heeft me niet uitgenodigd! (..) Moet jij dat hele feest betalen?
± ..... en het publiek lachte zich slap om die malle fratsen. ± Je moet al lachen als je hem ziet! Een verstandig mens doet dat toch niet! ± Dan ben je toch niet wijs/ niet goed snik/ geschift! ± Zó dwaas ben ik nou ook weer niet! <> Normaal gesproken hadden ze er al lang moeten zijn. ± Wat vreemd! ± Dat is toch vréémd! ± Dat is zeker mooi! ± Ik kan er niet meer tegen! ± Ze houden heel veel van elkaar. <> Nou nee, ik geef er niets om. # De kranten doen soms ook mee: ze berichten bv. dat er om 12 uur precies begonnen zal worden met het slopen van het paleis op de Dam ... Nou, mooi niet, natuurlijk. ± Ze worden door de mensen die ‘t dóór hadden, uitgelachen. <>
± Je ziet er echt niet uit! <> Gelukkig zijn er veel mensen die het heel serieus nemen. ≈« Ach, wat de gek er voor geeft! ≈« ‘”Bèn je gek’”, je gaat gewoon mee! ≈« ‘”Ja, ik ben daar gèk!’”
het geld/de gelden ° Hoeveel geld heb je bij je? ° ° ° °
Kost dat boek J 65,-? Zoveel geld heb ik niet! Hij heeft een vrouw met geld getrouwd! Ik moet even wat geld uit de muur halen. Kinderen en 65-plussers betalen half geld.
≈ Moet je nu alwéér een nieuw boek kopen? ‘t Geld groeit me niet op de rug! ≈ Hij schijnt erg rijk te zijn, hij smijt tenminste met geld.
# Er zit een briefje van J20,- in mijn portefeuille en ik heb ook nog wat kleingeld in mijn portemonnee. ± Dat kan ik niet betalen. ± Een rijke vrouw? Dat is mooi meegenomen. ± Makkelijk hoor, zo’n betaalautomaat. ± Zij hoeven maar de halve prijs te betalen. <> Mensen tussen 12 en 65 jaar betalen de volle prijs/mep. ± Zó makkelijk verdien ik ‘t niet, ik moet er hard voor werken!
Zij let juist op de kleintjes, ze geeft geen cent te veel uit. ± Hij geeft ontzettend veel uit. ≈ Alle waar is naar zijn geld. ± Als je iets voor heel weinig geld koopt, moet je er niet veel van verwachten /goede kwaliteit moet je betalen! (..) Je spaarcentjes steken in zo’n oude boerderij? « ≈ Dat is goed geld naar kwaad geld gooien! ^ munten, bankbiljetten, cheques, creditcards, (giro)betaalkaarten, (pin)pas, chipknips: betaalmiddelen <>
geldig/-e ° Mijn paspoort is nog maar een maand geldig. ° Op dit perron moet u voorzien zijn van een geldig plaatsbewijs. ° Ziek zijn is een geldige reden om te verzuimen.
Daarna is het verlopen, dus dan moet ik een nieuw halen. ± Dus een kaartje met de juiste datum, de juiste tijd en het juiste traject. <> ‘Geen zin hebben’ wordt niet geaccepteerd. ± Als je ziek bent mag je verzuimen. <>
LEMMATICA G 10
geleden ° Vijf jaar geleden zijn ze getrouwd. ° Heel lang geleden was er eens een bloedmooie prins ... ° Ik heb hem kort geleden nog gezien. ° Nog niet zo lang geleden wisten ze hier nog wat armoede is.
Over vijf jaar zijn ze dus tien jaar getrouwd. ± In een ver, ver verleden was er een prins, die ...... <> Binnenkort zal ik hem wel weer tegenkomen. ± Ik ben hem onlangs/pas nog gezien. <> Straks kent geen Nederlander de betekenis van dat woord meer. <>
de gelegenheid/-heden ° Een verjaarsvisite is een mooie gelegenheid om iedereen weer eens te zien. ° Je moet van de gelegenheid gebruik maken. ° Misschien ben ik morgen in de gelegenheid om naar u toe te komen. ° Ter gelegenheid van hun gouden huwelijk zijn de buren een reisje gaan maken. ° Na de lezing was er gelegenheid om vragen te stellen. ° Die leraar geeft je nooit de gelegenheid om even rustig na te denken. ° Alleen bij speciale gelegenheden drink ik een glaasje wijn. ° Ik weet niet waar ik die foto’s heb maar ik zal ze bij gelegenheid eens opzoeken. ≈ De gelegenheid maakt de dief.
± Dan heb je ook de mogelijkheid om met een heleboel mensen te praten. ± Je moet je kans grijpen/benutten. <> Vandaag kan ik niet/ zie ik er geen kans toe. ± Ik hoop dat het me morgen wèl lukt. ± Omdat ze 50 jaar getrouwd zijn zitten ze nu in Nice. ± Iedereen kon toen vragen stellen. ± Je krijgt gewoon de kans niet. ± Dus als er iets bijzonders aan de hand is: een huwelijk of een verjaardag of zo. ± Als ik er de tijd voor heb en er dan ook aan denk, duik ik mijn fotoarchief in. ± Je moet de kat niet op het spek binden/ Je moet de mensen niet in de verleiding brengen.
geleidelijk/-e ° Er is een geleidelijke overgang naar kouder weer voorspeld. ° Ze is erg ziek geweest maar geleidelijk (aan) gaat het weer wat beter.
± Langzaamaan gaat de temperatuur zakken. <> Ik ben blij dat het niet zo’n plotselinge verandering is. ± Stapje voor stapje knapt ze op. <> Je moet ook niet verwachten dat ‘t van de ene dag op de andere stukken beter gaat.
gelijk/-e ° ° ° ° ° ° °
Iedereen moet een gelijke kans hebben op de hoofdprijs. Als je die appel in twee gelijke delen snijdt... Gelijk loon voor gelijke arbeid. Toevallig kwamen we gelijk bij Jan aan. Ik ga naar de bakker. Zal ik gelijk even die brief voor je posten? Moet dat nu gelijk of kan het ook ...... Wil jij kijken of m’n rok gelijk hangt?
± ≥ ± ± ± <> <>
± ° Loopt deze klok gelijk? ° ° ° ≈
De film of de disco? Dat is mij gelijk! Alle mensen zijn voor de wet gelijk. Zullen we onze horloges gelijk zetten? Gelijke monniken, gelijke kappen.
<>
± ± ± ± ±
Alle deelnemers moeten dezelfde/evenveel kans krijgen om te winnen. ... krijgen we allebei precies de helft. Als je hetzelfde werk doet moet je evenveel verdienen. We waren op hetzelfde moment bij zijn huis. O fijn, als je die meteen mee wil nemen! .. straks? Hij hangt behoorlijk ongelijk! Ja hoor, hij hangt overal even lang. Nee, nooit. Hij loopt óf vóór óf achter. Ja, hij geeft altijd de juiste tijd aan. Dat maakt me niet uit/ Dat is allebei even leuk. Iedereen heeft dezelfde plichten en rechten. Goed we zetten ze nu allemaal op precies 12 uur. Mensen die in dezelfde omstandigheden verkeren moeten op dezelfde manier behandeld worden.
het gelijk ° Je hebt gelijk, die auto is total loss. ° Ik geef hem groot gelijk dat hij naar een andere baan uitkijkt. ° Al heb je het grootste gelijk van de wereld ../ ° Ik had regen voorspeld en ik kreeg gelijk: ° Sommige mensen willen altijd gelijk hebben. ≈ Ze hebben het gelijk aan hun kant.
± Inderdaad, niks tegenin te brengen, die kan naar de sloop. ± Ik ben het helemaal met hem eens. <> Ik niet! Ik verklaar hem voor gek: hij zit daar toch prima! <> ..\ er zullen toch mensen zijn die vinden dat je ongelijk hebt/ dat je het bij het verkeerde eind hebt. ± de hele dag buien, precies wat ik gezegd had. <> Jij kreeg dus ongelijk met je :’Mooi weertje morgen!’ ± Ze kunnen ‘t niet uitstaan als iemand er anders over denkt ± Ze staan in hun recht.
LEMMATICA G 11
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
gelijkwaardig/-e ° De overheid moet alle scholen ‘financieel gelijkwaardig’ behandelen: ° Mannen en vrouwen moeten gelijkwaardig behandeld worden. ° Gelijkwaardig is niet hetzelfde als gelijk ../ ° Het was een spannende wedstrijd tussen twee gelijkwaardige tegenstanders.
± De openbare school krijgt evenveel geld als de bijzondere. Er zijn landen waar vrouwen als minderwaardig aan de mannen worden gezien en behandeld. ± ..\ maar als evenveel waard. ± Beide partijen waren even sterk. <>
het geloof/de geloven ° Het christelijk geloof en het islamitisch geloof zijn allebei monotheïstisch. ° In moeilijke tijden heeft hij veel steun aan zijn geloof. ≈ Hecht jij geloof aan zo’n sterk verhaal?
± Die godsdiensten kennen maar één God. ± Zijn vertrouwen in God geeft hem dan kracht. ± Denk je dat het waar is? <>
Ik weet zeker dat het niet waar is.
geloven/geloofd/geloofd
I & II: hij gelooft ... haar/dat ...
° Mensen die geloven, kunnen toch nog heel verschillend over maatschappelijke problemen denken. ° Jij gelooft alles wat er gezegd wordt.
± Godsdienstige mensen hebben daar heel verschillende opvattingen over. ± Je denkt dat alles waar is wat ze vertellen / Je laat je van alles op je mouw spelden. ± Ik denk dat het gaat regenen. <> Je moet niet teveel op hem vertrouwen. ± Wat hij zegt is waar, hij liegt nooit.
≈ Ik geloof nooit dat we het droog houden. ≈ Je kunt hem op zijn woord geloven.
>>> geloven in
II zij gelooft in God
° Geloof jij in God?
± Ja, ik vertrouw erop dat God bestaat. <> Nee, die bestaat niet, dat is voor mij een feit. ± Ze dachten dat er vele goden bestonden. <> Dáár twijfel ik sterk aan!
° De oude Grieken en ook de Romeinen geloof den in vele goden. ° Geloof je in de goedheid van de mens? het geluid/de -en ° ° ° ° °
Het geluid van de TV is niet best meer. Wat zit er een mooi geluid in die piano! Er kwam veel geluid uit de kamer. Het harde geluid van de vliegtuigen maakt haar gek. Mag het geluid wat zachter?
« Het beeld is nog prima. ± Ja, hij klinkt mooi, hè? <> Er heerste een doodse stilte. ± ‘t Is te hopen dat dat lawaai nu wat minder wordt. ± Iets minder volume graag! ‘k Ben niet doof!
het geluk/° Het geluk straalde van het gezicht van de bruid. ° Als je geluk hebt, haal je je trein nog net. ° Doordat ik mijn trein miste ontmoette ik een oude vriend die ik heel lang niet gezien had. Dat was dus een geluk bij ../ ° Dat ze wonnen was stom geluk. ≈ Wat een geluk dat je thuis bent. ≈ Het geluk lacht haar toe.
Het gezicht van haar vader verried echter veel verdriet. ± Als ‘t een beetje meezit, staat hij er nog. <> En als je pech hebt, is-ie net weg. <>
..\ een ongeluk. ± Gewoon toeval hoor, ../ <> .. geen verdienste. Ze speelden heus niet beter. ± Wat fijn dat je thuis bent. <> Ja, maar je treft ‘t niet, ik moet zó weg. ± De toekomst ziet er zonnig voor haar uit. <> Ze gaat haar ongeluk tegemoet. <>
LEMMATICA G 12
gelukkig ° De ene dag was ze nog stralend gelukkig .... ° Bent u de gelukkige vader? ° Wie is de gelukkige? ° Ze zijn gelukkig getrouwd. ° ° ° ~ ~ ≈ ≈ ≈
Ze voelt zich gelukkig in haar nieuwe baan. O, gelukkig, we hebben nog tijd genoeg. Hij is in de gelukkige omstandigheid ../ ‘t Was een gelukkige bijkomstigheid dat ‘t de avond van ‘t feest zó warm was, dat we ‘t buiten konden vieren. Eigenlijk is dit niet zo’n gelukkig moment om over salarisverhoging te beginnen. Heb je je tas teruggevonden? Gelukkig maar! Gelukkig in het spel ../ Eerlijk gezegd ben ik niet erg gelukkig met je voorstel.
... de volgende dag sloeg het noodlot toe en was ze diep ongelukkig. « Van harte gelukgewenst. ± Wie mag ik feliciteren?/ Wie heeft er gewonnen? <> Hun huwelijk stelt niet veel voor. ± Ze hebben een prima huwelijk. ± Ze voelt zich als een vis in het water, helemaal op haar gemak/plaats. <> Hè bah, we zijn te laat! # ..\ dat hij alles kan kopen wat hij nodig heeft. ± ‘t Was niet ‘t allerbelangrijkste, maar ‘t verhoogde de feestvreugde wel! <>
<>
± ± 2 ±
Ik zou maar wachten tot een wat gunstiger ogenblik. Eerlijk gezegd: je had geen ongelukkiger tijdstip kunnen uitkiezen. Dat is een pak van mijn hart! ..\ ongelukkig in de liefde! Ik zit er nogal mee in mijn maag/ik weet niet goed wat ik er mee moet.
het gemak/de -ken ° Het gemak van die methode is dat je de taal spelenderwijs leert. ° Doe maar rustig aan, je haalt die bus nog met gemak. ° Ik ben jaloers op het gemak waarmee die docent zijn leerlingen iets uit kan leggen. ° Hij zat op z’n gemak te ontbijten ../ ≈ Hij kwam op zijn dooie gemak aanwandelen. ≈ Voel jij je op je gemak tussen al die onbekende mensen? ≈ De tandarts wist de angstige patiënt op z’n gemak te stellen.
± Ja, dat is wel een groot voordeel! ± Je haalt hem op je sloffen. <> Dat kost andere leraren vaak veel moeite. ± Moeiteloos kan hij het ze duidelijk maken. ± .\ en rustig zijn krant te lezen: hij had alle tijd! <> De andere jongens kwamen allemaal hard aanrennen. <> Nee, helemaal niet, ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis. ± Hij legde precies uit wat er ging gebeuren en zo kon hij de man geruststellen.
(ge)makkelijk/-e ° De eerste drie lessen zijn gemakkelijk. ° Ik had die gemakkelijke sommen zó af. ° Gemakkelijk hoor, zo’n bakker op de hoek! ° Die kleren gaan gemakkelijk in de koffer. ° Dat is zó’n gemakkelijk kind ../ ° Denk erom dat je gemakkelijke schoenen aantrekt als we gaan wandelen ../ ° In de zon, in ‘n gemakkelijke stoel met ‘n mooi boek .... heerlijk! ° Dat dorp is gemakkelijk bereikbaar. ° Sommige mensen spreken heel gemakkelijk in het openbaar.
Vanaf les vier wordt het moeilijk! ± Ze waren echt heel eenvoudig. <> Ik moet voor brood helemaal naar de stad, lastig hoor! ± Ja, dat is handig hè? # Er kan nog best wat meer in! # ..\ ‘t geeft nooit problemen! <> ..\ maar haar broertje is een lastpak! ≥ ..\ want anders krijg je misschien blaren. <> Ja natuurlijk! Je denkt toch niet dat ik op hoge hakken ga? ± Voor een luie stoel en een goed boek kan ik zorgen, maar die zon .......? ± Met de trein en de bus kun je er heel goed komen. <> Ik kan altijd slecht uit mijn woorden komen. ± ‘t Lijkt me heerlijk als je dat vlot kunt. <>
de gemeenschap/-pen ° Milieumaatregelen worden in het belang van de gemeenschap vastgesteld. ≈ Zijn jullie in gemeenschap van goederen getrouwd? komen. ° In Australië vormen immigranten uit sommige landen nog hechte gemeenschappen: ° Heb je gemeenschap met hem gehad?
Jij hebt er misschien geen persoonlijk voordeel bij ../ ± ..\ ze zijn goed voor ons allemaal èn voor onze kinderen. <> Nee, op huwelijkse voorwaarden: we kunnen niet aan elkaars geld <>
# Ze vieren hun traditionele feesten nog samen, wonen vaak in dezelfde buurt en hebben hun eigen verenigingen. <> Andere immigranten proberen juist zo veel mogelijk te integreren. ± Wat klinkt dat ouderwets. Je bedoelt of ik met hem naar bed ben geweest? Dat gaat jou lekker niets aan!/ Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet!
gemeenschappelijk/-e ° Er is bij dat flatgebouw een gemeenschappelijke garage, maar ../ ° Zullen we hem bij zijn afscheid een gemeenschappelijk cadeau geven of .../ ° Die belastingverlaging is in ons gemeenschappelijk belang.
..\ iedere bewoner heeft een eigen fietsenberging. ..\ geven we ieder apart iets? ± Laten we het maar gezamenlijk doen. ± We worden er allemaal beter van. <> <>
LEMMATICA G 13
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de gemeente/ -en of -s ° De gemeente Rotterdam bestaat uit een grote stad en een heleboel oude dorpen eromheen. ° Werkt je broer bij de gemeente? ° De gemeenten Voorburg en Leidschendam zijn opgeheven ../≥
± Zo’n gebied heeft één college van burgemeester en wethouders als bestuur. <> Nee, hij werkt bij een particulier bedrijf. ± Ja hij is ambtenaar en werkt op (in) het stadhuis. ..\ en gecombineerd tot de nieuwe gemeente Leidschendam-Voorburg.
het geneesmiddel/de -en ° Er wordt nog steeds gezocht naar geneesmiddelen tegen aids ± Tegen die ziekten is nog geen medicijn gevonden. ’Er is nog geen kruid en kanker. tegen gewassen’. ° Voor veel geneesmiddelen geldt: alleen op recept verkrijgbaar. ± Die medicijnen zijn alleen bij de apotheek te koop. ^ pillen, drankjes, tabletten, capsules, druppels en zalven zijn allemaal geneesmiddelen. genezen/genas/genezen
I de wond is genezen & II ze geneest van deze kwaal
° Kinderen genezen meestal heel snel. ± (.) Helaas worden sommige kinderen nooit beter. « ° Die wond op mijn knie geneest erg langzaam. ± ° ‘t Heeft ‘n jaar geduurd voor ik genezen was van die darminfectie. ±
Ze zijn vaak weer heel gauw hersteld. Die zijn ongeneeslijk ziek. Het duurt erg lang voor hij dicht gaat. ‘ t Duurt heel lang voordat je daarvan helemaal beter/genezen bent.
II & III de dokter geneest z’n patiënt (van een kwaal) ° Dokters willen al hun patiënten genezen. ~ Ik hoop dat ik je van die ouderwetse ideeën kan genezen.
± Helaas kan hij ze niet allemaal beter maken. ± Ik zal mijn best doen om je daarvan af te helpen.
genieten/genoot/genoten
I & II ze genieten (van een film)
° En, hoe was de film? Hebben jullie (ervan) genoten?
<>
° Na de lange reis door de woestijn geniet de toerist van de koele dronk. ° In de vakantie genieten de kinderen van hun vrijheid. ° Hij geniet een vorstelijk salaris. ° Hij geniet het volledige vertrouwen van zijn baas. ° Die kinderen genieten veel te veel vrijheid.
Nou, ík heb me dood verveeld maar /.. ± ..\ de anderen vonden hem prachtig! ± Hij doet zich tegoed aan een groot glas koud water. <>
± <>
± ± <>
≈ ‘s Morgens ben ik niet te genieten.
±
Als ze weer naar school moeten gaan ze gebukt onder de lange dagen en het vele huiswerk. Hij verdient een heleboel geld. Hij wordt altijd door zijn baas in de gaten gehouden. Zijn baas vaart blind op hem: als hij het zegt, is het goed. Ze leren geen orde en regelmaat van hun ouders. Wij werden vroeger altijd kort gehouden. Ik heb een vreselijk ochtendhumeur, dan ben ik onuitstaanbaar/niet te pruimen/ niet te hebben.
de genodigde/-n ° Er zaten 20 mensen aan tafel: 18 genodigden../ ° Tot de genodigden behoorden de ambassadeur en z’n vrouw.
..\ en de gastheer en -vrouw. ± Die waren dus ook van de partij. <>
genoeg ° Heb je genoeg geld bij je? ° Is J 10,- genoeg? ° Zo’n duur cadeau moet je maar aan je oom vragen, die heeft geld genoeg. ≈ Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg! ≈ Ik heb gek genoeg nog geen antwoord op mijn brief gekregen. ≈ Is ze mans genoeg om dat alleen voor elkaar te krijgen /.. ≈ Je bent toch oud en wijs genoeg om te weten dat je zoiets niet kunt ‘maken’?
± Ja hoor, ruim voldoende. <> Nee, dat is te weinig, geef maar J 15,- mee. ± Die heeft een dikke portemonnee/die zit ‘”goed in z’n slappe was’”/ die kan dat makkelijk betalen. ± Ach joh, stel je niet zo aan! ± Hé, wat vreemd is dat! <> ..\ of heeft ze hulp nodig? ± Het lukt haar wel in haar eentje, denk ik, ze staat haar mannetje. ± Je bent toch geen klein kind meer?
LEMMATICA G 14
genoeg hebben/krijgen van
II ik heb/krijg er genoeg van
° ° ° °
± Ik maak er een eind aan! ± Die lange manen, ik wil er vanaf. ± Ik ben ‘t zat, laat me met rust! ‘“Sodemieter op!’” <> Voor mij mag het nog uren doorgaan .. ± Mij begint dat gedreun danig te vervelen.
Ik heb er genoeg van! Ik heb genoeg van dat lange haar, knip het maar flink kort. Ik heb schoon genoeg van jou! Zo langzamerhand krijg ik genoeg van die muziek.
het genoegen/de -s ° ° ° °
Ik heb dat boek met veel genoegen gelezen. Het doet ons genoegen dat u gekomen bent. Wilt u mij een genoegen doen en deze stoel bezet houden? Zeker, met genoegen.
≈ We wilden een kamer met uitzicht op zee maar we moesten genoegen nemen met een kamertje aan de achterkant . ≈ Tot genoegen mevrouw, ../
Heb jij het ook met plezier gelezen? We zijn blij dat we u welkom mogen heten. Wilt u zo vriendelijk zijn om deze stoel voor mij bezet te houden ? Dat wil ik met alle plezier doen. <> ‘t Spijt me, ik kan niet aan uw verzoek voldoen. <> Het spijt me heel erg u te moeten mededelen dat de spreker ziek is geworden. ± Het is me een waar genoegen! ± Er was nog maar één kleine kamer aan de achterkant, daar moesten we ons mee tevreden stellen. ± ..\ ‘t was prettig met u kennis te maken.
het gerecht/de -en
(I eten, gang van een menu)
° Ik heb het genoegen de spreker van vanavond aan u voor te stellen.
± ± ± ±
° Nasi goreng is een Indonesisch gerecht ../ ≥ ..\ dat bestaat uit gebakken rijst met vlees of kip, groenten en kruiden. ° Als het gerecht niet te heet mag worden ../ « ..\ dient u er wat minder sambal in te doen. ^ gerecht is hyperoniem voor veel soorten eten, zowel hoofdmaaltijden of hoofdgangen als snacks of hapjes tussendoor. het gerecht
(II rechtbank)
° Eindelijk is die drugsbaron dan toch voor het gerecht gedaagd.
± Ja, hij is nu wel aangeklaagd, maar of hij ook veroordeeld wordt? Hij kan tenslotte de duurste advocaten betalen .....
geregeld/° Sinds hij getrouwd is leidt hij een geregeld leven. ° Ze gaat geregeld bij haar oma op bezoek.
Dat was vroeger wel anders, toen leefde hij er op los. ± Ze gaat regelmatig met de trein naar haar toe. <> Zo heel af en toe gaat haar man met haar mee. <>
gering/-e ° Er was maar een gering aantal bezoekers. ° Het prijsverschil tussen die twee boeken is gering. ≈ Daar moet je niet gering over denken! ≈ Tot mijn niet geringe verbazing was de gehele ministerraad aanwezig.
± Er zaten slechts een paar mensen in de bioscoop. <> Het ene boek is veel duurder dan het andere. ± Er is maar een klein verschil in prijs. ± Dat is heel belangrijk!/Dat mag je niet onderschatten. <> Ach, wat geeft dat nou, zo’n kleinigheidje! ± Tot mijn grote verwondering waren ze er allemaal.
gerust/° ° ° °
Ze zijn pas gerust als hun dochter veilig thuis is. Wees maar gerust: er zal niets gebeuren. Je kunt gerust een paar dagen hier logeren. Ga gerust je gang!
≈ Of het mooi weer zal blijven? Ik ben er niet gerust op.
<>
± ± ± ± ±
Ze zijn altijd ongerust als ze laat thuis komt. Wees maar niet bang. Dat is geen enkel probleem. Doe of je thuis bent ../ ..\ Stoor je niet aan mij! Ik heb zo mijn twijfels.
de geschiedenis/-sen ° ° ° ° ° ^
Oorlogen spelen een grote rol in de geschiedenis van Europa. ± De historie van Europa kent onnoemelijk veel oorlogen. Het eerste uur hebben we geschiedenis ../ « ..\ en het tweede uur aardrijkskunde. Wat een rare geschiedenis is dat nou, ik snap er niets van. ± Ik vind het maar een vreemd verhaal. Ik vertrouw die hele geschiedenis voor geen cent. ± Ik denk dat daar allerlei dingen niet kloppen. De geschiedenis herhaalt zich! ± Ieder jaar gebeurt er precies hetzelfde! geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, talen, natuurkunde, scheikunde en biologie zijn schoolvakken en takken van wetenschap.
LEMMATICA G 15
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
geschikt/-e ° Die kleren zijn prima geschikt voor een vakantie in de tropen: lekker luchtig. ° Als ik een geschikt ogenblik vind vraag ik het wel aan mijn vader.
± Dat zijn de juiste kleren, net wat je nodig hebt!
° Ik denk dat je wel geschikt bent voor dat werk.
<>
° Is je baas een geschikte vent?
± Als ik het op het goede moment vraag vindt hij ‘t wel goed. Zelf zou ik er absoluut ongeschikt voor zijn: veel te ongeduldig. ± Ik vind dat jij er geknipt voor bent! ‘t Past precies bij je! <> Nee, ‘t is een chagrijn en een bullebak! ± Ja hoor, hij is wel aardig.
het geschreeuw/° Ik word doof van jullie geschreeuw! ≈ Al die plannen voor een groot feest... Veel geschreeuw en weinig wol.
Je kunt het toch ook in mijn oor fluisteren? ± Dat gekrijs doet me gewoon pijn aan mijn oren. ± Er is wel veel gepraat en er zijn mooie plannen gemaakt, maar uiteindelijk is er niets tot stand gekomen. <>
het geslachtsorgaan/de -organen ° De geslachtsorganen zorgen voor de voortplanting van mens en dier. ° Bij de mens zijn penis en vagina de geslachtsorganen.
± Bij planten heten ze voortplantingsorganen. ± Zeg maar gewoon ‘lul’ en ‘kut’ hoor!
de geslachtsziekte/-n of -s ° Met ‘veilig vrijen’ kun je geslachtsziekten voorkomen.
± Door het gebruik van condooms maak je het risico op aids en andere ‘seksueel overdraagbare aandoeningen’ (SOA) veel kleiner. ^ syfilis, gonorroe, aids enz. zijn SOA (seksueel overdraagbare aandoeningen) of geslachtsziekten gesloten ° We wilden bij mijn broer op bezoek gaan, maar we stonden/ kwamen voor een gesloten deur. ° Vandaag zijn de winkels vanaf 16.00 uur gesloten. ° Sommige mensen zijn zo gesloten ../ ° Hij heeft een heel gesloten karakter.
±
We troffen niemand thuis./ Er was niemand thuis.
± Waarom gaan ze zo vroeg dicht? ≥ ..\ ze vinden ‘t moeilijk om zich te uiten. <> Anderen zijn juist heel spontaan. <> Zij is juist heel open van aard, zij draagt het hart op de tong. ± Hij is een echte binnenvetter, hij laat zijn gevoelens niet blijken.
>>> sluiten de gesp/-en ° De ceintuur sluit met een metalen gesp.
≥ Je bedoelt zo’n beugel met een pennetje waar je de andere kant van de riem doorheen haalt. Zo’n sluiting zit ook wel aan schoenen of een tas. ^ Andere sluitingen: knopen, ritssluitingen, drukkers, klittenband, veters. het gesprek/de -ken ° Hij wil een gesprek hebben met de leraar Duits van z’n zoon. ° Ben je opgeroepen voor een gesprek? Dat is een goed teken! ° Ik wilde mijn baas iets vragen maar hij was in gesprek met een collega. ≈ De dood van Lady Diana was het gesprek van de dag, wekenlang. ≈ ‘t Wordt tijd voor een goed gesprek! ° Een gesprek met Australië kost wel J 0.80 per minuut. ° Ik probeer haar al de hele dag te bellen maar haar toestel is constant in gesprek. ° Hallo? Ha, dag Hans! Bel je straks even terug? Ik ben in gesprek!
± Hij heeft een onderhoud aangevraagd. ± Je mag dus je sollicitatie komen toelichten! ± Hij zat al een tijdje met hem te praten. ± ± ± ± # ±
Wie je ook sprak, iedereen had het erover. En het hield maar niet op. We moeten eens ernstig met elkaar praten! Ja, zo’n telefoontje hakt erin! Ik krijg steeds maar dat stomme tuut .. tuut .. tuut! Misschien is de lijn overbezet of heeft ze de haak eraf gelegd. Sorry, ik kan nu even niet met je praten want ik zit in overleg hier!
LEMMATICA G 16
gesprongen ° Als ‘t hard vriest hebben de loodgieters het druk met gesprongen waterleidingen. ° Als het zo koud is heb ik altijd last van gesprongen lippen.
± Al die gebarsten leidingen moeten gerepareerd worden. ± Door de kou gaan mijn lippen kapot en dat doet pijn!
de gestalte/-n of -s ° In het halfdonker zag ik wel een vage gestalte maar ik kon niet zien wie het was. ° Z’n lange gestalte herken je meteen.
± Ik zag alleen maar een schim, onherkenbaar .. ± Dat lange lijf van hem steekt boven alles uit.
het getal/de -len ° Het getal 203 schrijf je met 3 cijfers: een 2, een 0 en een 3. ° Kun jij grote getallen uit je hoofd optellen? ° De leraren kwamen in groten getale voor betere salarissen demonstreren. ≈ Voor die politici telt alleen de macht van het getal.
« Het woord ‘kat’ schrijf je met 3 letters: een k, een a en een t. ± Je weet wel, van die getallen met vier of meer cijfers? ± Heel veel leraren trokken op naar het Binnenhof.
getrouwd
>>> trouwen
° Steeds meer getrouwde vrouwen nemen deel aan het arbeidsproces.
± En steeds meer gehuwde mannen helpen ook een handje in het huishouden.
≥ Alleen grote aantallen en bedragen maken indruk op hen.
de geur/-en ° Er komt een heerlijke geur uit de keuken. ° Een heerlijke geur? Vind jij dit een heerlijke geur? ° De tafel was prachtig gedekt maar aan ‘t eten zat geur noch smaak. ° Ze kreeg van haar nieuwe vriend een ‘lekker geurtje’ maar ../ ~ Tot zijn val hing er een geur van heiligheid om de dictator.
± Vader is vast iets lekkers aan ‘t koken; ‘t ruikt heerlijk! <> Stank zal je bedoelen!! « Wat een teleurstelling!‘t Hele feest had trouwens kraak noch smaak. ± . .\ ze houdt helemaal niet van parfum. <> Maar nu is de beerput opengegaan en is hij van z’n voetstuk gevallen.
het gevaar/de gevaren ° ° ° °
Tabak, alcohol en drugs vormen een gevaar voor de gezondheid. Als je die stoffen gebruikt breng je je gezondheid in gevaar. Door de overstroming bevinden duizenden zich in gevaar. Het gevaar bestaat dat die zware storm ook langs onze kust zal trekken. ° De kampeerders lopen gevaar hun tent of caravan te verliezen. ° Bij ziekten als mazelen, waterpokken en rode hond bestaat er groot gevaar voor besmetting. ≈ Met gevaar voor eigen leven heeft hij ‘t kind uit het water gered.
± Ze bedreigen vooral de gezondheid van de jongeren. ± Je loopt bewust het risico ziek te worden. <> Het Rode Kruis en het leger proberen ze in veiligheid te brengen ± Als de wind draait is het risico gauw geweken. De badgasten in de hotels zijn wel veilig. # Als één kind in een groep zo’n ziekte heeft, is binnen de kortste keren de hele groep ziek. # Hij had best zelf kunnen verdrinken. <>
gevaarlijk/-e ° Dat is een gevaarlijk kruispunt; er zijn al heel wat ongelukken gebeurd. ° Sommige wegen en tunnels zijn verboden voor gevaarlijke stoffen. ° Wat sta je toch gevaarlijk met dat mes te zwaaien! Zometeen bezeer je iemand! ° De spits kwam gevaarlijk dicht bij het doel. ° Mijn hemel, jij vindt álles gevaarlijk.
Ze willen er nu een rotonde van maken; dan zal het wel veiliger zijn. ± Zeer brandbare en explosieve stoffen mogen daar niet vervoerd worden. <>
Met een mes of een schaar moet je voorzichtig doen. ± Kijk uit man! Dat is riskant! <> Het lukte de verdedigers niet hem op veilige afstand te houden. ± Jij bent nou letterlijk overál bang voor! <>
LEMMATICA G 17
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het geval/de -len ° Heb jij nog iets gehoord over dat geval van drugssmokkel in Singapore? ° In geval van nood op de rode knop drukken. ° Voor het geval dat je dorst krijgt, er staat een fles frisdrank in de koelkast. ° In zijn geval zou ik thuisblijven. ° Ben je je paspoort kwijt? In dát geval moet je naar de politie gaan! ° In elk geval zie ik je op je verjaardag. ° Je mag in geen geval te laat komen. ° Dat is een heel ander geval! (.) Gelukkig zijn er bij dat ongeluk geen doden gevallen.
± Nee, over die zaak heb ik niets meer gehoord. ± Als u in nood verkeert moet u op de rode knop drukken. ± Als je soms dorst krijgt, ik heb een fles fris koud gezet.
° Weet jij bij geval waar Joost nu woont? ≈ Dat is duidelijk ‘”een geval van jammer!’”
± Als ik hem was/als ik in zijn schoenen stond , bleef ik thuis. ± Dan moet je aangifte doen. ± Wat er ook gebeurt, dan kom ik! <> Je moet absoluut op tijd zijn! ± Dat is heel iets anders! « Dat was wel het geval bij dat treinongeluk van vorige week. Daar zijn drie mensen bij omgekomen. ± Heb jij misschien zijn adres? ± Daar is helaas niets aan te doen!
gevangen nemen
>>> nemen
° De overvallers werden gevangen genomen door de politie.
± Werden ze gearresteerd? <> Door het cellentekort werden ze de volgende dag al weer vrijgelaten.
de gevangenis/-sen ° In deze extra beveiligde gevangenis zitten uitsluitend langgestraften. ° Voor zo’n misdaad ga je geheid de gevangenis in. ~ Toen de oude man zo slecht ter been werd dat hij niet meer uit kon gaan, werd zijn huis een gevangenis voor hem.
± Bij Justitie noemen ze en gevangenis een P.I. (penitentiaire inrichting) òf een huis van bewaring. <> Als je op vrije voeten wil blijven, moet je geen strafbare feiten plegen’. ± Voor moord sluiten ze je zeker een aantal jaren op. ± Hij voelde zich opgesloten in zijn eigen woning.
geven/gaf/gegeven
III Ze geeft ‘m een zoen.
° De klant geeft het geld aan de kassière. ° De meeste mensen geven haar bloemen. ° Ze gaf me een zoen!
<> <>
± <>
° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Geeft ze haar baby de borst of de fles? De chauffeur start de auto, geeft gas en ../ Je kunt moeilijk antwoord geven als ../ De dokter gaf hem het advies een paar dagen in bed te blijven. Ik weet niet meer wat ik moet doen. Kun jij me raad geven? Ik geef je groot gelijk dat je boos bent. Jij bent de oudste, jij moet het goede voorbeeld geven! Nu wil ik graag het woord geven aan het oudste lid van de jury. Die ouders gaven hun zoon altijd zijn zin. ‘t Geeft niet als je wat later komt.
± « <>
± ± ± ± « # ± <>
° Die man geeft helemaal niet om geld. ° Ik geef niet zo om chocola. ≈ ≈ ≈ ≈
‘t Is beter te geven dan te ontvangen. Onderhandelen is een kwestie van geven en en nemen. Kom jongens, geef ‘m van katoen! Eens gegeven blijft gegeven ../
± <>
± ± ± ± #
De kassière pakt het aan. Van mij krijgt ze een doos bonbons. Ze kuste me, jeetje! Gaf ze jou een zoen? Ik kreeg alleen maar een hand. Ze voedt hem zelf. ..\ rijdt weg. ..\ mensen jou zulke vreemde vragen stellen. Hij raadde hem ook aan een hoestdrank te gebruiken. Heb je een goed advies voor me? Ik ben het helemaal met je eens. Jij moet laten zien hoe het moet! Zij wil graag een paar dingen tegen de winnaars zeggen. Geen wonder dat hij nog steeds reageert als een verwend kind! Dat hindert niet ! Ik vind ‘t wel heel vervelend als je helemaal niet komt. Hij vindt het helemaal niet belangrijk. Hoe bestaat ‘t, ík ben er dol op! Mij doe je er geen plezier mee, ik heb liever iets hartigs. Geven is een ‘goede daad’. ‘t Blijft ’schipperen’! Vooruit, doe je best! ..\ dus je moet nu niet meer zeuren over dat boek. Dat is nu van mij, je hebt ‘t me zelf gegeven!
LEMMATICA G 18
het gevoel/de gevoelens ° Mijn vingers zijn ijskoud, ik heb er geen gevoel meer in. ° Ik vind ‘t ‘n heerlijk gevoel als iemand mijn schouders masseert. ° De violist speelde de sonate met veel gevoel ../ ° Ik heb ‘t maar steeds koud en ik heb hoofdpijn, ik heb ‘t gevoel dat ik ziek word. ° Zo af en toe een complimentje, dat geeft een prettig gevoel. ° Door al die berichten krijg ik het angstige gevoel dat er nare dingen gaan gebeuren. ≈ Wordt zij er na 12 jaar hard werken nu zomaar uitgegooid? Naar mijn gevoel klopt er iets niet! ≈ Voor mijn gevoel kan je dat niet maken! >>> gevoelens, mening, m.i.
Wacht maar, als ze warm worden, gaan ze tintelen, dan voel je ze weer. ± Dat voelt echt lekker aan. <> ..\ maar zijn techniek was maar matig. ± Hij leefde zich helemaal in. ± Ik heb echt het idee dat ik griep krijg. <>
± Dat doet een mens goed! ± Die berichten maken me bang. ± Iemand die jarenlang een jeugdmanege zo goed leidt na één klacht ontslaan? Dat is naar mijn mening onjuist en onrechtvaardig. ± Ik vind dat je je dat niet kunt permitteren.
de gevoelens ° Ze vindt het moeilijk haar gevoelens te uiten. ° Ik las de brief met gemengde gevoelens: ° ‘Met gevoelens van de meeste hoogachting’ ../
± ‘t Valt ook niet mee om te laten merken wat je voelt. ± Kun jij je emoties wel tonen? ≥ aan de ene kant was ik blij dat ze het zo naar haar zin had, aan de andere kant was ik bang dat ze daarom lang weg zou blijven. ≥ ..\ is een formeel en ouderwets slot aan een brief.
het gevolg/de -en ° Het gevolg van die ontmoeting was dat ze nu al een jaar getrouwd zijn. ° De gevolgen van de overstroming zijn verschrikkelijk: honderden doden en duizenden daklozen. ° Ten gevolge van de hitte was het in het zwembad bomvol. ° De harde wind had tot gevolg dat er schepen in nood kwamen. ° De regering neemt maatregelen waarvan men de gevolgen niet kan overzien. ° Kwestie van oorzaak en gevolg: ≈ Kleine oorzaken hebben soms grote gevolgen. ° In het gevolg van de koningin bevonden zich twee ministers, een burgemeester en een hoogleraar.
± Hun huwelijk is eigenlijk begonnen met een ontmoeting in de trein. En zó is ‘t gekomen! ± Die overstroming heeft vreselijke consequenties. ± Door de hitte zocht iedereen het koele water op. ± De storm was er de oorzaak van dat schepen in gevaar kwamen. ± Niemand weet hoe die maatregelen zullen uitwerken. ± « ± ±
Oorzaak: ik loop een stoel omver ../ ..\ Gevolgen: die stoel ligt op z’n kant en ik heb een zere knie. Kleine gebeurtenissen brengen wel eens grote veranderingen mee. Al die mensen liepen achter de koningin aan.
≥ ± ± ≥ ≥
.\ hij heeft een pistool in zijn hand. Het postkantoor is overvallen door drie mannen met machinegeweren. Om in geval van nood van zich af te kunnen slaan nam hij ‘n stok mee. Als de bui dan losbarstte werd ze tenminste niet kletsnat. Ik had drie weken lang heel hard gestudeerd: ik wist alles!
gewapend/-e ° ° ° ~ ~
De dief is gewapend: ../ Gisteren is er een gewapende overval gepleegd op ‘t postkantoor. Gewapend met een stok ging hij achter de inbreker aan. Gewapend met een paraplu ging ze boodschappen doen. Gewapend met de kennis uit al die boeken kwam ik op het tentamen. >>>> wapenen het geweer/de geweren
° Het leger schiet met verouderde geweren. ± Er is geen geld om deze lichte vuurwapens te moderniseren. ^ geweren, pistolen, revolvers, stenguns, karabijnen, mitrailleurs: vuurwapens. ≈ Eerst kwam de vakbond in het geweer ../ ≈ Later kwam de politie ook in ‘t geweer ../
± De vakbond kwam eerst in actie met pamfletten en toespraken. ± De politie greep in en joeg de demonstranten uiteen. <> Soms kijken ze met de armen over elkaar toe.
LEMMATICA G 19
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het geweld ° Die dictator kan zijn macht alleen handhaven door het gebruik van veel militair geweld. ° Het geweld van de storm heeft veel slachtoffers gemaakt. ° Al dat geweld op de TV kan toch niet goed zijn voor kleine kinderen! ° De kraakpanden moesten met geweld door de politie ontruimd worden. ≈ Waarom wil je nou met alle geweld op de eerste rij zitten?
± Iedere poging tot protest wordt door het leger neergeslagen. ± Door de brute kracht van de storm zijn veel mensen omgekomen. ≥ Vechtpartijen, oorlogsscènes, moorden, verkrachting, allemaal even gewelddadig. <> Met argumenten waren de krakers niet te overtuigen. ± Er moesten harde klappen uitgedeeld worden. ± Ik wil daar persé zitten omdat ik dan alles goed kan zien.
gewelddadig/-e ° De politie heeft veel kritiek gekregen op het gewelddadig optreden < > Dat had ook best iets zachtzinniger mogen zijn! tegen de krakers. ± Ze waren wel érg hardhandig opgetreden. <> ° Wéér zo’n gewelddadige film op de TV! Ik hoop maar dat er nog ‘ns een mooi romantisch boek verfilmd wordt. ± Ik word doodziek van al die moorden en vechtscènes. geweldig/-e ° Dat is een geweldig boek van een geweldig schrijver.
° Hoe het feest was? In één woord: geweldig!
± Weer zo’n prachtig boek van die werkelijk uitstekende auteur. <> Nou, smaken verschillen: ik vond er niets aan! <> Zijn ideeën vind ik trouwens ook maar niks. <> Geen klap aan! ± Fantastisch gewoon! ± Van die indrukwekkende rotsen met eeuwige sneeuw. ± Enorm knap!
° In dat land heb je van die geweldige bergen. ° Het is geweldig knap van je dat je dat examen in één keer gehaald hebt. ° Terwijl je er toch zo geweldig tegen opzag. ± Inderdaad, ik zag er vreselijk tegenop. ° Met ‘n geweldige klap kwam de auto tegen de boom tot stilstand. ± Het was echt een ontzettende klap. ° Het gaat nog niet zo geweldig met hem. ± Het is nog maar zo zo, la la. het gewest/de -en ° ‘Van gewest tot gewest’ is een informatief TV-programma. ° Met het gewest Zuid-Holland bedoelen we ../
± Daarin komt steeds een bepaalde streek van ons land aan bod. ± ..\ de provincie Zuid-Holland.
gewoon/gewone ° Ga maar op je gewone plaats zitten ../ ° Het is hier heel gewoon dat mannen en vrouwen samen zwemmen. ° Zij vinden dat Chinese eten heel gewoon. ° Koop alsjeblieft een gewone broek. ° ‘t Is maar een gewone door-de-weekse dag, een dag zoals elke andere dag. ° Al is-ie nu professor, hij is nog heel gewoon. ° Hij is wel schatrijk geworden, maar ‘t is nog steeds ‘een gewone jongen’. (.) Wie koopt er nu een auto van een ton? ° Ik ben er aan gewoon om vroeg op te staan. ° Als je dat gebakje niet lekker vindt, dan laat je het toch gewoon staan? ° Ik lust het gewoon niet! ≈ Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. gewoonlijk ° Gewoonlijk komt de krant om vijf uur.
≥ ..\ waar je altijd zit. ± Dat vindt iedereen normaal. <> <> <>
Maar ik vind het erg apart. Ik vind deze veel te opvallend. Nou zeg, je trouwdag, dat is toch een heel bijzondere dag!
Vaak krijgen die lui aan de universiteit het hoog in hun bol. ± Hij is heel bescheiden en gaat met iedereen vriendschappelijk om. ± Zeg maar gerust: een ordinaire vent! <>
« Dat is voor gewone mensen toch niet te betalen! ± Dat ben ik wel gewend, als bouwvakker weet je niet beter ± Dan eet je het eenvoudigweg niet op. ± Ik vind het nu eenmaal niet lekker! ± Doe nou maar normaal, dan val je al genoeg op.
Bij uitzondering komt hij veel vroeger of later. ± Als er niets tussen komt ligt hij om 5 uur in de bus. <>
LEMMATICA G 20
de gewoonte/-n of -s ° ° ° ° ≈
‘t Is hier de gewoonte om elkaar drie keer op de wang te kussen. Ieder volk heeft zijn eigen gewoonten. Hij heeft de gewoonte om na het eten even een dutje te doen: Uit gewoonte neem ik de auto. Heb je nu alwéér míjn pen gebruikt? Daar moet je geen gewoonte van maken!
± ± ≥ ± ±
Er zijn weinig mensen die zich niets van dat gebruik aantrekken. Meestal hecht men zeer aan die tradities. Iedere avond zit hij een half uurtje te slapen in zijn stoel. Ik ben dat zo gewend/ ik denk er niet echt bij na. Ik vind het vervelend als je dat vaak doet!
gewoontegetrouw ° Mijn moeder was gewoontegetrouw in de keuken bezig.
± Zoals altijd stond ze eten te koken. <> Het zou een hoge uitzondering zijn als ze daar niet mee bezig was.
het gezag/de -en ° Het openbaar gezag wil de drugsoverlast terugdringen. ° Die vader heeft geen gezag bij zijn kinderen. ° Het wordt tijd, dat de directeur z’n gezag laat gelden.
± De overheid heeft daarom allerlei maatregelen genomen. ± Hij heeft niets bij ze in te brengen. Ze doen voor geen meter wat hij zegt. <> Ze zijn als de dood voor hem. ± Hij moet optreden en laten zien, dat hij de baas is.
gezamenlijk/-e ° Juwelen met een gezamenlijke waarde van J 125.000. ° Met gezamenlijke inspanningen krijg je veel voor elkaar. ° Zullen we gezamenlijk een cadeau kopen/..
± Een totale waarde van J 125.000? Dat is nogal wat! <> In je eentje lukt het je niet. ± Vele handen maken licht werk! <> ..\ of geeft iedereen apart wat? /.. ..\ Afgesproken, ieder voor zich, dus.
gezellig/-e ° Iedereen vindt het een gezellig café. Het is er altijd druk ° Er hangt een gezellige sfeer. ° ° ° °
Wat heb jij je kamer gezellig ingericht! Kom gezellig bij ons zitten. Onze nieuwe buren zijn gezellige mensen. Is dat eigenlijk een gezellige stad?
° Hé, Hans en Carmen! Dát is gezellig!
≥ Alle mensen komen er graag om wat te drinken en te kletsen. ± Iedereen zit geanimeerd met elkaar te praten. <> In dat andere café is het maar een dooie boel. ± Echt knus, met die kleine lampjes en die vele planten. <> Je zit daar zo ongezellig in je eentje. ± Ze houden van gezelschap/ veel mensen om zich heen. <> Helemaal niet, je kunt ‘s avonds in het centrum een kanon afschieten, uitgestorven is het er! ± Kom lekker binnen en trek je jas uit. <> Sorry, we hebben net bezoek! Kan ik jullie bellen voor een afspraak?
het gezelschap/de -pen ° We moesten voor een groot gezelschap een maaltijd bereiden. ° Kun jij mijn tante even gezelschap houden? ° De burgemeester trad binnen in gezelschap van de wethouders. ° Dat gezelschap heeft een prachtig stuk op het repertoire staan.
± Er kwam een groep van wel dertig mensen eten. <> Ik moet haar helaas alleen laten. ± Kun jij zolang bij haar blijven? ± Samen met de wethouders kwam de burgemeester binnen. ± Welk ensemble bedoel je eigenlijk? Die groep jonge acteurs uit Ede?
het gezicht/de -en ° De dief heeft een masker voor zijn gezicht. ° Ga je gezicht eens wassen en ../ ° Haar gezicht komt me bekend voor. ° ~ ≈ ^ ≈ ≈ ° ° ~
± Hij heeft zijn ogen, neus en mond bedekt met een masker. « ..\ vergeet je handen niet! ± Ik geloof dat ik haar wel eens hier of daar ontmoet heb maar ik weet echt niet wie ze is. Bij het proeven van de soep trok ze een vies gezicht: ../ ≥ ..\ ze vond die soep niet te eten! De reactie van de leraren is ‘n klap in het gezicht van de directeur. ± Hij is er erg door teleurgesteld. <> Door die stomme fout heeft hij zijn gezicht verloren. ‘t Zal heel wat moeite kosten om zijn gezag weer terug te winnen. ± Voorlopig is hij zijn prestige volkomen kwijt. Het gezicht is één van de vijf zintuigen. « Net als het gehoor en het gevoel, de smaak en de reuk. <> Op het eerste gezicht leek het een echte heer. Bij nader inzien bleek het maar een ordinaire vent. Zij zijn jarenlang onze buren geweest, maar we hebben ze helaas ± We zien ze nooit meer en weten ook niet waar ze wonen. uit het gezicht verloren. Wat een feestelijk gezicht: allemaal vlaggen en ballonnen! ± Wat ziet het er leuk en vrolijk uit! Een hond met een jasje aan, dat is toch een raar gezicht, hoor! ± Zo’n aangekleed dier ziet er maar vreemd uit. Zet alsjeblieft die malle hoed af, ‘t is géén gezicht! ± Niet om áán te zien!
LEMMATICA G 21
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het gezichtsverlies/° Door bepaalde ziektes treedt gezichtsververlies op: ../ ~ De meeste mensen zijn bang dat ze gezichtsverlies zullen lijden als ze eerlijk toegeven dat ze iets niet durven.
± ..\ ze tasten het gezichtsvermogen aan: je ogen gaan achteruit. ± Ze zijn bang dat ze in de ogen van anderen minder waard worden, /.. <> ..\ maar door eerlijkheid dwing je juist respect af.
het gezin/de -nen ° Een modaal gezin bestaat in Nederland uit vader, moeder en twee kinderen.
° Ze wonen al ‘n jaar samen maar nu willen ze ‘n gezin stichten ../ ° Sinds januari 1998 kunnen homofiele paren in Nederland ook een gezin stichten. ° Kinderen uit een groot gezin leren beter delen met anderen ../ ° Jammer hoor, dat hele gezin is uit elkaar gevallen: ../ ° De christelijke politiek beschouwt het gezin als ‘de hoeksteen van de samenleving’.
± De familie die naast ons woont heeft maar één kind. Toch hebben ze een ééngezinswoning gekregen. <> Als je alleen woont, dus ‘alleenstaand’ bent, krijg je hooguit een driekamerflat. ± ..\ en dus denken ze aan trouwen en kinderen krijgen. ± Ze kunnen hun relatie op het stadhuis laten registreren en door reageerbuisbevruchting o.i.d. kinderen krijgen. Kinderen adopteren is echter niet toegestaan. <> ..\ dan een verwend ‘enig(st) kind’. ≥ ..\ de ouders zijn gescheiden, de kinderen in andere steden gaan wonen. ± Deze mensen vinden dat de vaste combinatie van vader, moeder en kinderen het beste fundament is voor de maatschappij. <> ‘En die vrijblijvende relaties ondermijnen de maatschappij alleen maar’.
de gezinsplanning/° De gezinsplanning is een belangrijk punt op het programma van het I.M.F. (Internationaal Monetair Fonds) ° Speciale projecten voor gezinsplanning in derdewereldlanden ./
≥ Zolang er geen wereldwijde geboorteregeling is zal er overbevolking en dus ook armoede blijven bestaan. ..\ moeten op serieuze of ludieke wijze leiden tot verkleining van de druk op natuurlijke voedselvoorraden en economische ontwikkeling.
gezond/-e ° Het lijkt een gezonde jongen maar ../ ° Ze wonen in een heel gezonde omgeving: ../ ° ° ° ° ~ ≈
..\ hij is vaak ziek. ≥ ..\ schone lucht, veel groen en genoeg ruimte. <> ..\ heel wat beter dan in die ongezonde, vervuilde stad. Probeer toch een beetje gezond te eten: ../ ≥ ..\ niet te veel vet, veel groentes en vooral niet snoepen! Die jongen heeft een gezonde belangstelling voor mooie meisjes. ± Dat is toch normaal? ‘”Houden zo!’” Om dat vraagstuk te snappen hoef je niet gestudeerd te hebben, ± Als je even logisch nadenkt, begrijp je het zo! een beetje gezond verstand is meer dan genoeg! <> ‘Nou nog iets gezonds!’, zei het meisje ../ ..\ na het verorberen van flink wat junkfood van McDonald's. <> Dat bedrijf staat er financieel gezond voor. De financiële positie van die concurrent is echter zwak. Deze leerling is zo gezond als een vis. ± Hij is in prima conditie. <> Deze A.M.A.. sukkelt met zijn gezondheid en is vaak in de lappenmand. <>
de gezondheid/° Deze 90-jarige dame geniet nog een uitstekende gezondheid ../ ° De laatste tijd sukkelt opa nogal met zijn gezondheid. ° De gasten dronken op de gezondheid van de jubilaris.
≥ ..\ ze is praktisch nooit ziek en voelt zich nog fit ook. ± Om de haverklap moet hij naar de dokter met één of andere klacht. ± ‘Nog vele jaren!’, ‘Proost!’, ‘Santé’, ‘Daar ga je!’, ’Op je gezondheid!’ klonk het uit ieders mond, terwijl ze hun glas omhoog hielden.
de gids/-en ° De toeristen mogen die kerk onder leiding van een gids bezoeken. ± Zo’n man of vrouw vertelt van alles over de geschiedenis van de bouw en van de kerk zelf. ° Kijk je even in de gids wat er vanavond op de TV is? ± Van welke omroep is dit het programmablad? ° Staat er soms in de gids wat voor een gebouw dit is? ± Nee, ik heb ‘t in geen enkel reisboek gevonden. ° Als je het nummer niet weet moet je in de gids kijken. ± Dat weet ik ook wel, maar ik heb geen telefoonboek van A. bij de hand.
LEMMATICA G 22
gieten/goot/gegoten
I , II & III het giet! & je giet lood in (een vorm)
° ° ° ° ° ~
± ± ± # # ±
Dat is geen regenen meer, dat is gieten! Het giet van de regen. Als het vandaag niet gaat regenen, moeten we de tuin (be)gieten. Pas op, je giet het water naast de pot: ../ Als ‘t ijzer gesmolten is wordt het in de vorm gegoten ../ De verkoper heeft wel een idee maar hij weet nog niet in welke vorm hij het zal gieten. ≈ We willen ons eigen huis gaan bouwen maar hoe zullen we dat in ‘t vat gieten? ≈ Dat pak zit je als gegoten!
Het stortregent gewoon/ het plenst! Het regent dat het giet/pijpenstelen. De planten staan er slap bij, we moeten ze nodig water geven. ..\ het loopt zo op de grond. ..\ en afgekoeld. Dan spreken we dus van gietijzer. De verkoper moet nog bedenken hoe hij het plan zal brengen / / presenteren ± Hoe moeten we dat karwei aanpakken?/Hoe zullen we dat precies doen? <> Ja, ik was bang dat het van geen kant zou zitten maar ../ ± ..\ het past dus precies!
de gieter/-s ° De kleine gieter gebruik je om de kamerplanten water te geven. ≈ Toen de student niet meer uit z’n woorden kon komen, ging hij af als een gieter ../
« En deze grote gieter gebruik je voor een paar nathalzen in de tuin. # ../ vond hij zelf. Hij schaamde zich, maar kreeg tot z’n verbazing toch een 8 voor z’n presentatie.
het gif(t) /-
>> het vergif(t)
° Het gif van sommige paddestoelen maakt je doodziek. ° Heel wat onschuldige tuin- en kamerplanten bevatten gif. ≈ Die hangt driekwartier aan de lijn; daar kun je gif op innemen!
± Eetbare paddestoelen bevatten geen vergif. ≥ De besjes van de Taxus bijvoorbeeld zijn gevaarlijk giftig. ± Die blijft gegarandeerd driekwartier doorleuteren aan de telefoon.
de gifkikker/-s ° Mijn hemel, wat is die schrijver een nare gifkikker:
≥ Met zijn venijnige pen heeft hij al heel wat mensen schade berokkend.
de gift/-en ° Dat geld mag je houden, het is een gift. ° Giften voor goede doelen mag je aftrekken van de belastingen.
± Ik geef het je en je hoeft het niet terug te betalen. ≥ Zo helpt de fiscus mee als het gaat om goed doen.
giftig/-e
>>> vergiftig
° Als je door zo’n giftige slang wordt gebeten is dat vaak dodelijk.
± Die gifslangen hebben al heel wat slachtoffers gemaakt: er is lang niet altijd tegengif bij de hand. ± Ze zal nooit iets aardigs over iemand vertellen, er komen alleen boosaardige dingen uit haar mond. ± Spinnijdig was ze dat ze dit nieuws op die manier te horen kreeg.
~ Je moet voor die vrouw oppassen, ze heeft een giftige tong. ~ Toen ze haar ontslagbrief in de bus vond werd ze giftig. gillen/gilde/gegild ° De kinderen gilden van angst toen de hond op hen af sprong. ° De clown maakte toch rare fratsen, om te gillen! ° Om negen uur ‘s morgens gilt het hele personeel om koffie.
± Luid schreeuwend renden ze weg. ± Iedereen gierde van het lachen om z’n grappen. ± Ze snakken om die tijd naar ‘”een bakkie troost’”.
het gips/° Waarom loop je met je arm in het gips?
≥ Ik heb m’n pols gebroken en ik mag ‘m dus niet bewegen.
het gipsverband/° De zuster zal straks een gipsverband aanleggen.
«
Maar eerst moet de dokter uw gebroken been zetten.
<>
Morgenavond komt er ook een goede, een thriller.
gisteravond ° Er was gisteravond een goede film op de TV. gisteren ° Vandaag is het maandag, dus gisteren was het zondag. ~ Die is ook niet van gisteren!
Ja, en morgen is het dinsdag. ± Wat is die bij de tijd /bij de hand zeg! <>
het glaasje/de -s ° Wat drink je, een pilsje of een glaasje wijn? ≈ Hij heeft te diep in het glaasje gekeken. ≈ Glaasje op? Laat je rijden!
Eigenlijk wil ik nu ‘t liefst een kop warme thee. ± Hij heeft te veel op / Hij heeft een stuk in z’n kraag/ Hij is dronken. ± Geen alcohol achter ‘t stuur! <>
LEMMATICA G 23
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de glans/° Deze shampoo verhoogt de glans van je haar. ~ Na 2 jaar hard studeren is ze met glans voor ‘t examen geslaagd. ≈ De glans was er voor haar af, van haar relatie ../
± Door die shampoo ziet je haar er stralend uit. ± Ze had een eindlijst met allemaal prachtige cijfers! # ..\ toen haar vriend vreemd gegaan was en dat ‘natuurlijk’ noemde.
het glas/de glazen ° ° ° ° °
Er zit maar heel dun glas in die zijramen. De Goudse glazen zijn ../ Staan er al glazen op tafel voor de rode wijn? Laten we het glas heffen op de jarige! De glazen van mijn bril zijn nog goed maar ../
# ± « ± «
Wees voorzichtig, anders ga je er zó doorheen. ..\ de gebrandschilderde ramen van de kerk in Gouda. Ja, bij ieder bord staat er één; schenk maar vast in. We willen een toost uitbrengen op de jarige. ..\ het montuur begint me te vervelen.
glijden/gleed/gegleden
I
De slee glijdt (over de sneeuw)
° Bij die muziek glijdt er langzaam een traan over haar wang. ° De paren glijden over de gladde dansvloer. ° De zijden sjaal glijdt van haar schouders.
± Er biggelt een traan over haar wang, ze houdt het niet meer. ± Ze tillen hun voeten nauwelijks op bij het dansen. <> Ze wil dat hij blijft zitten en zet hem vast met haar broche.
glimlachen/glimlachte/geglimlacht
I
° Annie vindt de suppoost aardig en glimlacht naar hem. ° Ik vind het een leuk verhaal en kan er wel om glimlachen.
± Hij geeft haar een klein lachje terug. <> Maar om te gieren? Nou, nee.
glimmen/glom/geglommen
I
° ° ° °
<>
De ze verf glimt ../ De schoonmaker boent het parket tot het glimt als een spiegel. Die broek glimt van ouderdom. Wat zit jij te glimmen, heb je de jackpot gewonnen?
En Mona Lisa glimlacht maar
De ze verf glimt
..\ en deze is matglans en die daar is dof. ± Er moet een mooie , strakke glans op komen. « Binnenkort vallen de gaten erin ± Nou, ik zit zo te stralen omdat ik die goede baan gekregen heb!
glippen/glipte/geglipt
II
het glipt uit de handen/door de vingers
° De kater glipt geruisloos de deur uit. ° Ik heb een glas uit mijn handen laten glippen. ° In de vakantie glipt het geld je gewoon door de vingers.
± Hij gaat er stiekem vandoor, op jacht. # En nu ligt het in gruzelementen op de keukenvloer. ± Als je niet oppast, geef je veel meer uit dan je wilde; ‘t geld verdwijnt zomaar, als sneeuw voor de zon!
de gloed/° De rode gloed van de ondergaande zon ../ ° In de zon heeft haar blonde haar een gouden gloed. ~ De toehoorders werden meegesleept door de gloed van zijn betoog.
# ..\ maakt dat de horizon in brand lijkt te staan. ± Dan ligt er een gouden glans over. ± De spreker hield zo’n enthousiast verhaal dat ze allemaal ademloos luisterden.
gloednieuw/-e ° Hè bah, een vlek op m’n gloednieuwe broek.
± Hij is echt splinternieuw, ik heb hem vandaag voor ‘t eerst aan.
de god/-en ° ‘n Monotheïstisch godsdienst gelooft in ‘t bestaan van één god. ° De oude Grieken en Romeinen kenden vele goden en ../
± Er bestaan verschillende namen voor die ene almachtige,zoals Allah, God of Jaweh. « ..\ godinnen.
de godsdienst/-en ° De islam en het christendom zijn twee belangrijke godsdiensten in Nederland.
± Christenen belijden hun geloof in de kerk, Islamieten in de moskee.
godsdienstig/-e ° Een bijzondere school gaat meestal uit van godsdienstige ± Zo’n school wordt dan ook bestuurd door een kerk of een andere principes. religieuze organisatie. ° Hier wonen veel godsdienstige mensen, die trouw ter kerke gaan. ± De mensen in deze streek zijn erg vroom.
LEMMATICA G 24
goed/-e
>>> beter, best
° ° ° ° ° °
De meeste antwoorden zijn goed. Je hebt nu eenmaal goede mensen ../ Ik hoop dat ik zo goed rijd. Je komt op het goede moment. De meeste mensen vinden ‘t een goed boek ../ We hebben een goed kwartier op de bus moeten wachten.
<>
° ° ° ° ° ° ° ° ° ≈
Is het goed dat ik vanavond langs kom? Ik voel me al een paar dagen niet goed. Ben jij goed in wiskunde? Sorry, ik ben nog niet goed wakker. Mijn opa is al tachtig maar zijn ogen zijn nog goed. Hij bedoelde het goed maar toch ../ We gaan vanavond naar de film, goed? Hij had veel pijn maar hij hield zich goed. Na een tijdje konden ze zich niet meer goed houden en ../ Wat hebben we het hier toch goed.
±
≈ Gaat de reis niet door? Dat is maar goed ook, ik had toch geen geld om mee te gaan. ≈ De dokter heeft goede hoop dat de patiënt helemaal beter wordt. ≈ Maken ze het goed in hun nieuwe woonplaats? ≈ Als het regent kunnen we net zo goed thuis blijven. ≈ Ze zaten goed en wel of de trein vertrok. ≈ Tot mijn verbazing viel het plan in goede aarde. ≈ Waarom loop je nou boos weg? Dat is toch nergens goed voor? ≈ Goed zo jongen, dat was een fraai doelpunt! ≈ Ik heb de schade zo goed en zo kwaad als ik kon hersteld. ≈ Al te goed is buurmans gek. ° Dat is zo’n ouderwets verhaal waarin chique ‘mevrouwen’ nog een ‘dienstmeisje’ hebben en zelf iets doen voor een goed doel.
<> <>
± <>
±
<> <>
± ± <>
± ± # <>
± ± <>
± ± ± ± ± ± ± ± ±
Er zijn er maar twee fout. ..\ en slechte, of in oorlogstijd ‘foute’ Volgens mij rijd je verkeerd, je had linksaf moeten gaan. Precies op het juiste ogenblik, nèt op tijd! ..\ maar ik vind ‘t waardeloos: niet om door te komen. Daardoor misten we de trein en moesten we nog eens een dik half uur op de volgende wachten. Prima, geen enkel bezwaar! Ik denk dat ik ziek word. Integendeel, heel zwak! Ik slaap nog half. Hij leest nog zonder bril. ..\ heeft hij de zaak verprutst. Ja, OK, daar heb ik ook best zin in. Hij was erg flink. ..\ barstten ze in lachen/tranen uit. In andere landen lijden de mensen gebrek. We hebben hier alles wat ons hartje begeert. Dat komt dus mooi uit!/Een pak van m’n hart! De patiënt zelf ziet het somber in. Ja hoor, alles gaat naar wens. Wat heeft ‘t dan voor zin om te gaan fietsen? Ze zaten nog maar net. Iedereen was het er onmiddellijk helemaal mee eens. Daar schiet je toch niets mee op! Bravo! Voor zover als dat mogelijk was. Je moet er voor zorgen dat de mensen geen misbruik van je maken. Een meisje dat het hele huishouden doet, terwijl mevrouw zit te handwerken, liefst voor arme mensen, die kou lijden.
goeddoen
>>> doen/deed/gedaan
° De rust in de bossen zal u goeddoen. ° Een kopje koffie doet me altijd goed. ≈ Wie goeddoet, goed ontmoet.
± Die zal u helpen weer helemaal fit te worden. ± Daar word ik weer mens van! ± Als je andere mensen helpt, zul je zelf ook eens geholpen worden.
goedemiddag
^ >>> groeten
° Goedemiddag dames en heren, dit is het journaal van 12 uur.
± Dit was het 12-uur journaal, prettige middag verder.
goedemorgen
^ >>> groeten
° Het is nog lang geen 12 uur, goedemorgen dus! ≈ Goedemorgen, wat een noodtoestand!
± Ik hoop dat je een leuke morgen zal hebben. ± Asjemenou/Jeetje, wat een rotzooi is het hier.
goedenacht ° Mensen, ik ga naar bed: goedenacht allemaal! Slaap lekker. ^ >>> groeten
^ >>> groeten ± Welterusten!
goedenavond
^ >>> groeten
° De spreker begon zijn verhaal met de gewone woorden: ’Goedenavond dames en heren!’ Daarna barstte hij los.
± ‘Ik wens u een aangename avond’, zei hij, en vertelde daarna over de dubbelheid van giga-gorisma bij bepaalde m.s. patiënten.
goedendag ° Kom je nog goedendag/gedag zeggen voor je op reis gaat? ° Hebben ze met 5-0 gewonnen?’” Goeiendag!’”
± Ja hoor, de avond tevoren kom ik jullie groeten/afscheid nemen. ± Dat is niet mis!
LEMMATICA G 25
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
goedkoop/-kope ° ‘t Is slecht voor je voeten om op goedkope schoenen te lopen. ~ De kattenziekte? Nou zeg,, dat is een goedkope smoes. ≈ Goedkoop is duurkoop.
Je kunt veel beter dure schoenen kopen, die ademen tenminste en geven je voeten steun. ± Je probeert je er wel heel makkelijk uit te redden; daar trapt heus niemand in. ± Alle waar is naar z’n geld. Zo’n goedkoop jack is van slechte kwaliteit, dus je zult gauw weer ‘n nieuw moeten kopen! <>
goedvinden
>>> vinden/vond/gevonden
° Je moet niet denken dat ik álles goedvind. Er zijn grenzen.
± Sommig gedrag van je tolereer ik echt niet/sta ik niet toe.
de golf/-ven ° De zee kwam met hoge golven aangestormd. ° De Golf van Biscaye is berucht om de vele stormen. ° De trillingen van licht en geluid verplaatsen zich in een golf (beweging) door de ether. ~ Toen het ongeluk bekend werd ging er een golf van ontzetting door het land.
± Roller na roller sloeg tegen de voet van het duin. ± In de loop der tijden zijn dan ook heel veel schepen in die baai vergaan. ≥ De radio maakt dan ook gebruik van ‘midden- en korte golf’-lengten. ± Verbijstering en verdriet maakten zich meester van het hele land.
gooien/gooide/gegooid ° Jan gooit de bal en ../ ° In dat spel moeten we met één dobbelsteen gooien. ° Hij is door het dolle heen van kwaadheid: eerst gooit hij een glas kapot ../ ≈ We wilden een fietstocht maken maar de regen gooide roet in het eten. ≈ Deze studente moet hard voor haar examen werken maar ik denk dat ze er met de pet naar gooit. ≈ Het is niet zijn gewoonte het geld over de balk te gooien. ≈ Toen het haar niet lukte om op die manier haar zin te krijgen, gooide ze het over een andere boeg.
..\ Kees vangt hem. ± Zes is het hoogste wat je kan werpen. ± ..\ daarna smijt hij nog een asbak tegen de muur. <>
± Die regen moest natuurlijk weer de pret bederven. ± Volgens mij maakt ze zich er met een Jantje van Leiden vanaf. Ze is vast niet serieus bezig. <> Dat mag je wel zeggen; hij is ronduit zuinig. ± Ze probeerde het op een andere manier/ ze veranderde van tactiek.
de gootsteen/° In de keuken zit de gootsteen onder de kraan.
«
Het is eigenlijk een soort kuil in het aanrecht.
het gordijn/de -en ° Wat een mooie gordijnen hangen er bij jullie voor de ramen. ° Als het ‘s avonds donker wordt doe ik de verlichting aan en de (over)gordijnen dicht.
± Ja joh, mijn moeder is gek op mooie vitrage. # Anders kan iedereen zo naar binnen kijken.
het goud/° ~ ≈ ≈ ≈
Goud is één van de edele metalen, het is dan ook behoorlijk duur. Ik heb hoogtevrees, ik ga voor geen goud mee die toren op! Spreken is zilver, zwijgen is goud. Die man heeft een hart van goud. ‘t Is niet alles goud wat er blinkt!
« ± ± ± ±
Zilver is ook wel edel, maar veel goedkoper. Al zou je me ik weet niet wat geven, ik durf niet! Soms is het verstandiger je mond te houden. Hij is goudeerlijk en staat voor iedereen klaar. Schijn bedriegt! ‘t Lijkt vaak mooier dan ‘t is!
«
Gelukkig zijn er ook mooie zilveren ringen.
gouden/° De jongen wil een gouden ring kopen voor zijn vriendinnetje, maar die zijn erg duur. ° Mijn ouders vieren binnenkort hun gouden bruiloft. ° Voor Nederland was de 17de eeuw echt een ‘Gouden Eeuw’. ≈ Ze belóven je wel gouden bergen /koeien met gouden horens maar wat komt daar uiteindelijk van terecht? ≈ Hij werd wel ontslagen maar hij kreeg een gouden handdruk mee, en een behoorlijke ook.
± Volgende maand zijn ze vijftig jaar getrouwd. ≥ Het was een periode van enorme welvaart en rijkdom. ± Al die mooie beloftes blijken vaak in de praktijk niets waard te zijn. ≥ Met dat ‘afscheidsgeschenk’ achter de hand kon hij rustig uitkijken naar een andere leuke baan.
LEMMATICA G 26
de graad/graden ° Een rechte hoek is een hoek van 90 graden. ° Scherpe hoeken zijn kleiner dan 90 graden 0f ... <90° ° Water kookt bij 100 graden Celsius. ° Voor zo’n topbaan moet je een academische graad hebben.
≥ Zo’n graad is het 1/360 deel van een cirkelboog. <> Stompe hoeken zijn groter dan 90 graden of ... > 90; ≥ Celsius heeft het temperatuurverschil tussen smeltend ijs en kokend water verdeeld in 100 stukjes: graden. ± Je moet een universitaire studie hebben afgemaakt.
graag ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
Ze wil deze ring graag hebben. ‘Wilt u een kopje koffie?’ ‘Ja, graag.’ We willen u graag helpen. ‘Welbedankt, hè?’ ‘Graag gedaan, hoor!’ Ik ga niet graag alleen naar de bioscoop. Ze lust graag bonbons. Ze heeft graag dat je bij haar komt. Hij heeft niet graag dat zijn dochter zo laat thuis komt. Ik wil je best helpen, maar graag of niet! De cursisten mogen die docent graag.
<> <>
± ± ± ± ± ± ± <>
±
Die andere ‘’hoeft ze niet zo nodig’”. ‘Nee, liever niet. Geeft u maar thee.’ Met alle plezier, hoor. ‘ Niets te danken.’ Dat vind ik heel vervelend. Die vindt ze heerlijk. Dat stelt ze erg op prijs. Hij heeft daar bezwaar tegen. Als je het liever alleen doet, ik dring me niet op! Ze kunnen die leraar niet uitstaan. Ze vinden haar erg aardig.
de gracht/-en ° Rondom het kasteel liep een diepe gracht. Die is nu gedempt. ° In de Amsterdamse grachten varen tegenwoordig vooral rondvaartboten.
≥ Er was maar één brug en zo kon men het slot goed verdedigen. Er is nu geen water meer omheen, ze hebben alles dichtgegooid. ± Vroeger werden die singels gebruikt als ‘verkeerswegen’ van en naar de grote pakhuizen die op de kades stonden.
de grafiek/-en ° Deze grafiek geeft aan hoe de winst verleden jaar steeds op en neer ging.
≥ De lijn laat zien dat de winst de eerste maand heel hoog was en twee maanden later op een dieptepunt.
het gram/de -men ° Die brief weegt precies 10 gram. ± Dus 10x zoveel als één cc water? ^ een gram, een ons, een pond en een kilo zijn de meest gebruikte gewichten. de grap/-pen ° Iedereen moest een grap vertellen. ° Op 1 april halen we grappen met elkaar uit. ° Kijk niet zo boos, ik maakte een grapje! ° Nee heus, dat is geen grapje. ° Zeg je dat nou voor de grap? ° Zo’n operatie is heus geen grapje! wordt. ~ Door rood gereden? Die grap gaat je geld kosten!
± Om één mop moesten we allemaal erg lachen. ± We houden elkaar voor de gek. ± Je kunt toch wel tegen een geintje? <> Het is bittere ernst. <> Nee, ik meen het serieus! ± Het is geen kleinigheid, vooral niet als je onder narcose geopereerd ± Dat akkefietje kost je zeker een paar honderd piek!
de grappenmaker/-s ° Die jongen is een echte grappenmaker: ../
≥ ..\ hij maakt iedereen aan het lachen en heeft er zelf ook plezier in. ± Zo iemand noem je ook wel een grapjas.
grappig/-e ° ‘t Is een grappig boek, ik moet er om lachen. ° Vinden jullie deze serie zo grappig?
± Er staan ook leuke plaatjes in. <> Nou, ik kan er echt niet om lachen. Ik word juist depri van het geweld.
het gras/de -sen ° In de lente zijn de weiden lichtgroen van het jonge gras. ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
± De koeien genieten van de sappige grashalmen. <> Onder de hete augustuszon wordt het dor, dan is het hooi. Hoe is de geur van pas gemaaid gras? ≥ Onbeschrijflijk, vooral fris en veelbelovend. <> Dat vriendje van jou is nog zo groen als gras. Die andere jongen is al aardig door de wol geverfd. ± Hij kent het leven nog niet/ hij is nog niet droog achter de oren. Bij die personeelsadvertentie liet hij er geen gras over groeien. ± Hij ging direct tot actie over, pakte pen en papier en schreef ‘n brief. Ik wilde het nieuwtje als eerste vertellen maar hij had me het gras ± Hij was me vóór geweest, iedereen wist het al. al voor de voeten weggemaaid. Te hooi en te gras verzamelen ze wat oude boeken../ ..\ en noemen zich daardoor antiquairs! Slordig hoor. Niet geregeld maar te hooi en te gras zoekt ze die ‘s vriend op. ± Zo af en toe gaat ze bij hem langs.
LEMMATICA G 27
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het grasveld/de -en ° Vader maait het grasveld met een grasmaaimachine.
± Hij geeft het gazon weer eens een goede beurt.
de grens/-zen ° Aan de grens tussen Nederland en België zie je helemaal geen douanepost meer. ° Het is de bedoeling dat illegalen over de grens gezet worden. ~ De grens tussen ‘goede zaken doen’ en ‘zwendelen’ is soms nogal vaag. ~ De rijkdom van de oliesjeiks kent geen grenzen. ~ Zij is nu aan de grens van haar kunnen. ~ Ik probeer echt geduld met je te hebben, maar er zijn grenzen.
± Je merkt niet meer waar de scheidingslijn tussen die twee landen ligt. ± Ze moeten het land worden uitgezet. ± Dat is geen duidelijke lijn maar meer een ‘grijs gebied’. ± Die is onmetelijk groot. ± Zij presteert nu optimaal, beter kan ze niet. ± Zelfs aan mijn geduld komt een eind.
de griep/° Ieder jaar krijgen veel mensen de griep. ± De influenza maakt telkens weer slachtoffers, soms dodelijke. ° Vorige week heeft Sasa in Brno een zware griep opgelopen ../ # ..\ veel erger dan zo’n licht griepje, dat ze altijd afdoet als ‘n ‘verkoudheidje’ Ze moest dan ook een week het bed houden. # Met een lichte griep kun je rustig doorlopen. ^ griep is een ziekte, die je kunt opdoen, oplopen, krijgen, lijdzaam ondergaan, uitzieken, bestrijden, achter de rug hebben grijpen/greep/gegrepen
II
° ° ° ° ° ~ ≈ ≈
± ± ± ± ≥ ± ±
De keeper kon nog net de bal grijpen. Plotseling greep hij naar zijn sigaretten. De agent grijpt de dief bij zijn arm. In heel wat winkels liggen de duurste dingen zo voor het grijpen. Voor het Groningse station is een meisje door een bus gegrepen. De SOA-ziekte aids grijpt steeds verder om zich heen. Hij grijpt de dief in zijn kraag. Hij begon aan de artsenstudie maar dat bleek te hoog gegrepen.
≈ Dat verhaal in de krant is uit de lucht gegrepen.
Hij grijpt de bal/zijn kans
Hij pakte de bal vast , net voor die in het doel verdween. Hij stak zijn hand uit om zijn sigaretten te pakken. Hij pakt zijn arm vast. Je hoeft geen enkele moeite te doen om ze in je zak te steken. Een uitzwenkend deel drukte haar dood tegen een andere bus. Vooral in Afrika breidt hij zich snel uit. Hij arresteert hem. <> Binnen de kortste keren was hij klaar. ± Dat bleek te zwaar voor hem. ± Dat heeft één of andere journalist uit zijn duim gezogen.
grijs/-ze ° De lucht is helemaal grijs, we krijgen vast regen. ° ~ ~ ~ ≈
Wat is die man al grijs, zó oud is hij toch nog niet? In het grijze verleden liepen de mensen in berenvellen. Het grijze gebied tussen slapen en waken ... Ik heb nog een paar LP’s, maar die zijn helemaal grijs gedraaid. O die kinderen, ik krijg grijze haren van ze.
± Het is zwaar bewolkt, helemaal grauw en zonder opklaringen. <> Ze hadden nog wel een blauwe lucht voorspeld. ± De één heeft nu eenmaal eerder grijs haar dan de ander. ± Er was eens, heel, heel lang geleden ......... ± De vage toestand vlak voor je wakker wordt. ± Daar hoor je niet veel muziek meer op, alleen krassen. ± Ik maak me grote zorgen over hen.
grinniken/grinnikte/gegrinnikt ° Waarom zit je zo te grinniken? Vertel op ../ ° Grinnik niet zo stom naar me! Kijk voor je!
± ..\ laat mij ook eens lachen. ± Je manier van lachen bevalt me niet, stop ermee.
grissen/griste/gegrist ° Hij griste het laatste koekje voor m’n neus van de schaal.
± Ik wilde het laatste koekje nemen maar hij pakte het gauw.
groeien/groeide/gegroeid ° ° ° ° ° ° ~ ≈
In dit klimaat kunnen die planten niet groeien. Op deze hoogte groeien de gentianen. Wat is dat kind de laatste maanden gegroeid! Het aantal asielzoekers groeit nog steeds. Die groeit zijn vader nog wel eens boven het hoofd. Die kinderen groeien zo snel uit hun schoenen. De problemen groeien hem boven het hoofd. Die jongen is de laatste tijd uit zijn krachten gegroeid.
± ± ± ± ± ± ± ±
Het is hier veel te heet en te droog, hoe moeten ze groot worden? Die komen hier veel voor. Ja, hij is lang geworden, hè? Er komen nog steeds asielzoekers bij. Hij wordt vast groter dan zijn vader. Na een half jaar zijn hun voeten alweer te groot gewordeN! Hij kan al die moeilijkheden niet meer aan. Hij is in korte tijd veel te lang geworden, dat is niet gezond.
LEMMATICA G 28
groen/-e ° ° ~ ~ ~ ° ° ° ≈ ° ~ °
In de lente worden de bomen weer groen. Het verkeerslicht is maar HEEL even groen. Ze ziet groen en geel van nijd. Toen ik hem zo tegen haar tekeer hoorde gaan, werd het me even groen en geel voor de ogen ../ Als we het groene licht krijgen kunnen we aan de slag. Achter de groene tafel zit het bestuur. Met het groene laken bedoelen we ./ Als je met de auto over de grens gaat is de groene kaart verplicht. Een oude bok lust nog wel een groen blaadje. Deze kinderen zijn nog groen en onschuldig. Rijp en groen las ze, van alles door elkaar! De groene politiek krijgt meer aanhangers.
± Ze krijgen weer bladeren. <> Het springt al gauw weer op rood. ± Ze wordt verschrikkelijk jaloers. ± ..\ zó woedend werd ik! ± ± ± ± ± ± ± ±
Zodra we hun fiat krijgen, beginnen we. Dat is dus de bestuurstafel. ..\ de biljarttafel. Dat is het bewijs dat je auto ook in het buitenland verzekerd is. Oude mannen kijken nog graag naar jonge meisjes. Ze zijn nog zo jong en onervaren! Of die boeken geschikt waren of niet, dat kon haar niks schelen. Die politiek besteedt veel aandacht aan het milieu.
de groente/-n of -s ° In de meeste groenten zitten veel vitamines. « Net zoals in fruit. ^ Veel groentes zijn groen: spinazie, andijvie, sperziebonen, sla enz. Maar worteltjes, lof en rode kool bv. zijn niet groen. de groenteman/-nen of groenteboer /-en ° Ik moet voor het avondeten naar de groenteman om sla te halen. ± Hebben jullie dan nog een groenteboer in jullie buurt? de groentewinkel/-s ° Aardappels, groente en fruit koop je bij de groentewinkel.
«
Of bij de groenteafdeling van de supermarkt.
± ≥ ± ±
Dat hele gezelschap zit luidruchtig bij elkaar op één tribune. ..\ beginners, halfgevorderden en gevorderden. Dat klopt: op zijn vierde ging hij naar groep 1. Op de Antillen heet ‘groep 4’ nog steeds de tweede klas.
± ± ± ± ± ±
Hij groette niet terug. Met deze ansichtkaart wil ik jullie vanuit Parijs gedag zeggen. Hij laat jullie groeten. Wil je haar ook uit mijn naam groeten? Dag! Tot kijk! Vergeet ‘t maar/ Ik denk er niet over!
de groep/-en ° Een grote groep Nederlandse supporters is naar Italië gekomen. ° De cursisten worden in drie groepen verdeeld: ° Peter is nu acht jaar en zit in groep 4 van de basisschool. de groet/-en ° ° ° ° ° ~
Ik zei hem goedendag maar hij beantwoordde mijn groet niet. Hartelijke groeten uit Parijs! Jullie moeten de groeten hebben van Jan. Wil je ook de groeten doen aan je moeder? Groetjes! Of ik je een tientje wil lenen? ‘”Ja doei, de groeten!’”
groeten/groette/gegroet
I & II Siel groet Clara
° Als je een kennis tegenkomt moet je even groeten: ../ ° Mensen, ik groet jullie! ° Marc groet ‘s ochtends de dingen ../
≥ ..\ je knikt, je steekt je hand op of je roept: ’Hallo!’ ± Ik ga naar huis, tot ziens! ≥ ..\ die hij achtereenvolgens ziet: een stoel, een tafel, een bordje etc.
grof/grove ° Wat is die koffie grof gemalen. ° Bij die operatie is een grove fout gemaakt. ° Er is grof geweld gebruikt bij die aanslag. ° Grof geschat bedraagt het tekort twee ton. ° Wordt hij uitgezet?Dat is een grof schandaal!! ≈ Het is nooit een doetje geweest maar nu maakt hij het toch al te grof!
Voor een espressoapparaat moet je juist fijn gemalen koffie gebruiken. ± Dat kun je wel een ernstige fout noemen ja, hij heeft de patiënt bijna het leven gekost. ± Ze zijn verschrikkelijk tekeer gegaan. <> Als het precies berekend is, blijkt het misschien tienduizend euro meer of minder te zijn. ± Dat is toch wel zó onrechtvaardig!/‘”Dat kunnen ze toch niet maken!’” ± Ik ben wel wat van hem gewend maar nu gaat hij echt te ver! Dit pik ik niet! <>
LEMMATICA G 29
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/contextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II etc. = verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de grond/-en ° Er waren geen stoelen genoeg en dus ging ik maar op de grond zitten. ° Wij wonen op de begane grond. En jullie? ° ° ° ° ° ~ ~ ~ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ° ≈ ≈
± Gelukkig lagen er een paar dikke kussens op de vloer en zo zat ik toch nog lekker. <> Wij zitten op de bovenste verdieping. ± Wij wonen ook in een benedenhuis. Boer Jansen heeft een groot stuk grond erbij gekocht. ± O ja? Hij heeft al zoveel land! Andere boeren speculeren niet zo goed met grond en huizen. ± Die zijn eerder slachtoffer van grondspeculatie. Die oude huizen worden tegen de grond gegooid. ± Volgende maand worden ze gesloopt. Dicht bij de haven is het schip aan de grond gelopen. ± Het is daar op een ondiepe plek gestrand. <> Zijn dat aardbeien van de koude grond? Nee, ze komen uit de kas. Dat is ook een acteur van de koude grond! ± Zeg dat wel, hij is echt tweederangs. Ik dank je uit de grond van mijn hart voor je hulp en goede raad. ± Ik ben je heel erg dankbaar dat je me zo goed geholpen hebt. Het plotselinge vertrek van de trainer heeft die club ± Sportief maar ook financieel heeft zijn vertrek de club te gronde in de grond geboord. gericht. Ik zal blij zijn als de maand om is, ik zit helemaal aan de grond. ± Ik heb geen cent meer om uit te geven. Ik zag dat ongeluk gebeuren en stond als aan de grond genageld. ± Ik was verstijfd van schrik. Toen ik me realiseerde hoe dom ik had gedaan ± Ik wist gewoon niet waar ik blijven moest! ging ik door de grond van schaamte. Het dorp is door de bommen met de grond gelijk gemaakt. ± Het is volkomen plat gebombardeerd. Er is niets meer van over. De fouten die hij in het verleden gemaakt heeft hebben hem ± Die hebben hem geruïneerd. nu te gronde gericht. ≥ Hij is daardoor helemaal in de vernieling geraakt. In zijn verhaal zit een grond van waarheid. ± Ergens heeft-ie wel gelijk! Stille waters hebben diepe gronden. ± Mensen die niet veel zeggen denken vaak heel goed na. Er is grond om aan te nemen dat er fraude in het spel is. ± Er is reden om te veronderstellen dat het geen zuivere koffie is. Die beschuldigingen missen iedere grond! ± Ze zijn volkomen ten onrechte geuit/ Ze slaan nergens op! Op grond van zijn gedrag werd hij van school gestuurd. ± Zijn gedrag was de aanleiding dat hij van school gestuurd werd.
grondig/-e ° ° ° °
We zullen die zaak grondig onderzoeken. Je moet spinazie grondig wassen. We moeten ons grondig op die reis voorbereiden. Zo’n grondige voorbereiding kost natuurlijk wel tijd.
±
We zullen hem nauwkeurig en van alle kanten bekijken. Als je dat onzorgvuldig doet, blijven er zaadjes inzitten. <> Even vluchtig in een reisgids kijken is niet voldoende. ± Als je je degelijk wilt voorbereiden moet je boeken lezen, video’s bekijken, met mensen praten die er geweest zijn. <>
groot/grote ° ° ° °
We zouden graag een grote auto kopen maar die is ons te duur Die grote vrouw heeft ../ Er bestaat een groot verschil tussen de culturen van die volken. Mijn broer is kapitein op de grote vaart.
<> <>
± ≥ <>
° ° ° ° ° ~ ~ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Je hebt groot gelijk dat je boos bent. Als je hem een brief stuurt moet je wel groot schrijven. In grote lijnen weet ik het wel ../ Kom, droog je tranen, je bent toch een grote jongen? Dat boek is geschreven voor grote mensen. Rembrandt was een groot schilder. Het grote publiek lacht zich gek bij dat toneelstuk. Als je een grote mond opzet krijg je zéker je zin niet. Het verbaast me dat die mensen zo op grote voet leven. Toen de journaliste dat hoorde zette ze grote ogen op. De directie hoopt dat je dit niet meteen aan de grote klok hangt. Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd. Vele kleintjes maken één grote.
± <> <>
± <>
# <> <
± ± <>
± ±
We zullen tevreden moeten zijn met een kleine wagen. ..\ een kleine man; hij komt maar tot haar schouder. Inderdaad, dat verschil is aanzienlijk. Hij vaart op schepen die de grote zeeën oversteken. Kustvaart en binnenvaart gaan niet de oceanen op. Je hebt het volste recht om kwaad te zijn. Hij is bijna blind dus als je zo kriebelt kan hij het niet lezen. ..\ maar het fijne hebben ze me niet verteld. Flinke jongens huilen niet! Voor kinderen is het niet zo geschikt. Zijn schilderijen worden al eeuwen en over de hele wereld bewonderd. De fijnproevers ergeren zich vreselijk aan die platte humor. Als je een beleefde toon aanslaat bereik je veel meer. Je moet wel heel rijk zijn om zo royaal geld uit te kunnen geven. Ze was stomverbaasd. Die heeft liever dat je het nog even voor je houdt. Je moet ook dankbaar zijn voor kleinigheden. Iedere dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar: Met kleine stapjes en veel geduld kom je tenslotte wel waar je wezen wil.
LEMMATICA G 30
de grootmoeder/-s ° Heb jij nog twee grootmoeders? ° Momenteel hebben veel mensen weer belangstelling voor spullen uit grootmoeders tijd.
± Ja, allebei mijn oma’s leven nog, van vaders kant en van moeders kant. ± Dingen die zo’n 75 jaar oud zijn, zijn tegenwoordig weer erg in trek.
de grootouders ° Ik vind het heel leuk dat ik nog vier grootouders heb: ../
≥ ..\ de ouders van mijn vader en die van mijn moeder leven nog allemaal.
de grootvader/-s ° Mijn grootvader van vaders kant is dood.
± M’n andere opa, de vader van m’n moeder leeft nog wel.
de gulden/-s ° De gulden was vijf eeuwenlang dé Nederlandse munteenheid. ± Vroeger heette hij florijn (ƒ1,-), nu zeg je ook een piek. ° Vijftien gulden voorheen .../ ≥ ..\ is J 6.81 nu en 15 euro is dus ƒ33.06: 1 J op ƒ2.22 ° Heb jij nu nog steeds vijftien guldens liggen? ± Wat moet je nou met vijftien munten zonder waarde? ^ stuiver, dubbeltje, kwartje, gulden, rijksdaalder en het 5-gulden-muntstuk waren de Nederlandse munten. gunnen/gunde/gegund ° Iedereen gunde deze ruiter dat succes. ° Neem dat cadeau nu maar aan, ‘t is je van harte gegund. ° Onze secretaresse is weer drukdrukdruk, ze gunt zich geen tijd om te eten. ≈ Deze zusjes gunnen elkaar het licht in de ogen niet. op
± Iedereen was blij voor hem dat hij gewonnen had. <> Niemand misgunt ‘t je. ± We geven het je met plezier. ± Ze komt helemaal niet aan eten toe. <> Dom hoor, daar moet je altijd rustig de tijd voor nemen. ± Ze zijn altijd bang dat de één meer heeft dan de ander / ze zijn afgunstig elkaar.
de gunst/-en ° Denk er wel om: ‘t is een gunst dat je nu zo lang vakantie krijgt. ° ‘Zou u mij een gunst willen bewijzen door deze brief aan uw moeder te geven?’ ~ Gunst, ben jij hier ook?
Je hebt er normaal geen recht op. # Een dergelijke zin zal men hooguit in een oud boek of in een oude brief tegenkomen. Zo ’formeel’ spreken we niet meer! ± Tegenwoordig vragen we: ‘Wilt u deze brief aan uw moeder geven?’ ± Wat een aangename verrassing! <>
gunstig/-e ° De arbeiders demonstreren voor gunstiger arbeidsvoorwaarden: ../ ≥ ± <> ° Is 10 uur een gunstige tijd voor jou? ± ° Heb je een gunstige verbinding met je werk? ± ° Het is natuurlijk wel gunstig dat je daar pas om 2 uur moet zijn. ± <> ° Op zijn aanvraag voor huursubsidie werd gunstig beschikt. ± ° Die nieuwe CD is door de critici gunstig ontvangen. ±
..\ hoger loon, kortere werkdagen, meer vakantie...... ..\ ze willen een betere CAO (Collectieve Arbeidsovereenkomst). Nee, dat komt me niet zo goed uit. Ja, dat is een geschikt tijdstip, prima. Ja, daar kom ik heel gemakkelijk met de trein. Dat komt héél goed uit!/ Dat is’” mooi meegenomen!’” Zijn verzoek werd afgewezen. Zijn verzoek werd ingewilligd, hij kreeg die huursubsidie. Ze waren vol lof over de nieuwe CD.
guur/gure ° Ik zet mijn kraag op, de wind is toch guur!
± Die gemene, koude wind gaat je door merg en been.
de gymnastiek/° Je bent te dik, daardoor ben je niet goed met gymnastiek.
± Als je afvalt zul je zien dat het turnen beter gaat.
het gympje/de gympjes, gympies of de gympen ° Vroeger waren gympjes (eigenlijk zei iedereen ‘gympies’) schoenen die je alleenbij het sporten droeg.
± De moderne gympen kun je overal en altijd dragen, gewoon op straat, naar school en zelfs naar een feest!