Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
1
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de (e)N van Nico, N is de afkorting van noord en noorden.
± de veertiende letter van het alfabet. ± Ten N. van Texel wil dus zeggen: ten noorden van dat eiland, in volle zee.
na ° Die winkel is na de volgende zijstraat, aan uw rechterhand. ° Na u mevrouw, gaat uw gang. ° We begonnen om 10 uur en na een uur, om 11 uur dus, waren we klaar. ° Na schooltijd gaan we samen de stad in. ° Pardon meneer, u bent na mij binnengekomen. ° Na overleg met zijn mede-bestuursleden deed de voorzitter een voorstel. ≈ Na regen komt zonneschijn!
± Voorbij de zijstraat? Dank u wel! <> Ziet u die kerk? De winkel is direct ervóór. ± Ik kom achter u aan. <> Of wilt u dat ik u voorga? ± Nóg een uur later lagen we aan het strand. ± We zien elkaar als de school uit is. <> Deze mevrouw is vóór mij ../ ± ..\ maar u bent achter mij. ± Hij besprak de kwestie gedurende tien minuten met ze en toen kwam hij met zijn voorstel. ± ‘t Gaat nu even niet zo goed, maar er komen wel weer betere tijden!
^ na, voor, in, tijdens, tussen, om, op .... : voorzetsels van tijd. ^ na, voor, in, uit, tussen, om, op, bij, langs .... : voorzetsels van plaats. na ° Op het laatste hoofdstuk na heb ik dat boek uit. ° Ik heb dat boek bij lange na nog niet uit.
± Ik moet alleen het laatste hoofdstuk nog lezen. ± ‘t Duurt nog wel een tijdje voor ‘t zover is. <> Jammer, ik hoopte dat je er zo goed als klaar mee zou zijn, ik wil ‘t graag van je lenen! ± Er is er maar één die in een andere stad woont. ± Dat is toch veel te weinig! ± Hij kan er niet tegen als iemand zich te veel met zijn zaken bemoeit. << ..\ bijt hij. <> Blijf maar een beetje uit zijn buurt. ± Wat zeg/denk jij rare dingen over je medemensen!
° Op één na wonen al zijn vrienden in Den Haag. ° Dat is op geen stukken na genoeg! ≈ ‘t Ergert hem als iemand hem te na komt. ≈ Pas op voor die hond, als je hem te na komt ../ ≈ Je houdt er wel merkwaardige ideeën op na! de naad/-naden ≈ De manager kan zich nou wel uit de naad werken ../
<>
naaien/naaide/genaaid
I & II Ze naait tegenwoordig (jurken)
° In mijn jeugd leerden alle meisjes op school naaien en breien.
^ Iedere week hadden ze een paar uur handwerken; de jongens deden dan handenarbeid, dat was meer knutselen: figuurzagen of zo. <> Nee hoor, dat kan ik niet. Ik koop ze kant en klaar in de winkel. ± Mijn man moet zelf z’n knopen aanzetten. ± Met hoeveel jongens díé al naar bed is geweest! <> En haar vriendin is daar ‘t type niet voor, die laat zich niet versieren! ± Ik voelde me opgelicht/geflest/ ‘” belazerd’”.
° Naai jij je kleren zelf? ° Ik kan nog geen knóóp aan een overhemd naaien. ° Dát is toch een hoerig type, ze laat zich door Jan en Alleman ‘”naaien’”. ≈ Wat voelde ik me genaaid, toen bleek dat die P.C. daar bijna de helft kostte. ≈ Laat je geen oor aannaaien!
..\ als de werknemers de kantjes eraf blijven lopen, is het bedrijf niet te redden.
>>> het oor
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
2
naakt/ -e ° Hij kwam net onder de douche vandaan en liep nog naakt rond. ° Mama, op dat schilderij staat een naakte man!
° ~ ≈
~
± Hij liep nog in zijn blootje. <> Hij had nog geen tijd gehad om zich aan te kleden. ± Hij heeft helemaal geen kleren aan! <> Die man ernaast is juist dik ingepakt: een winterjas aan, een sjaal om en een wollen muts op... Die vogels komen naakt uit het ei. ± Ze hebben dan nog geen veren. De naakte feiten maakten ons wel aan het schrikken. ± We schrokken flink toen we precies hoorden wat er allemaal gebeurd was./hoe de vork aan de steel zat. ‘De naakten kleden’ is een christelijke plicht. << ‘ Ik was naakt en gij hebt mij gekleed’, is een beroemd citaat uit de bijbel. ± Het is een deugd om te zorgen voor de mensen die weinig of niets hebben. De naakte waarheid was zó eenvoudig, dat z e er onthutst ± De eigenlijke situatie /werkelijkheid bleek helemaal niet van waren: .... ernstig of complex, stelde men stomverbaasd vast.
het naakt/de -en ° Er is een grote tentoonstelling van naakten in het Rijksmuseum.
± Allemaal schilderijen met blote mensen; ze zeggen ook wel: naaktschilderijen of naaktfiguren.
het naaktstrand/de -en ° In veel badplaatsen heb je tegenwoordig een naaktstrand. ± Dat is een stuk strand waar mensen, die dat prettig vinden, zich ongehinderd naakt kunnen vermaken. ± Het heet ook naturistenstrand of nudistenstrand. <> Jan gaat liever naar het gewone strand. Hij zégt dat hij zo’n mooie zwembroek heeft, zonde om die in de kast te laten liggen. Maar ik denk, dat hij niet durft! de naam/de namen ° Uw naam alstublieft? ° Bij iedere instantie vragen ze je ‘t eerst naar je naam. ° Overal moet je je naam opgeven ../ (.)Wilt u hier neerzetten/opschrijven wie u bent? ° Wilt u uw naam in het gastenboek zetten? ° Ik ken die man wel, maar ik kan niet op zijn naam komen. ° Als jullie allemaal iets betalen, zal ik haar uit naam van de hele klas een bos bloemen geven. ° Zeg hem maar uit mijn naam dat hij heel voorzichtig moet zijn! ° Je komt in dat boek veel bekende namen tegen.
± Hoe heet u? ± Ze willen altijd weten hoe je heet. << ..\ en je adres. << O, u wilt mijn naam en adres? # Dan weet het bruidspaar wie er allemaal waren. ± Ik weet even niet hoe hij heet. ± Dan krijgt ze namens ons allen tenminste een flink boeket. ± Zeg maar dat ík vind dat hij de zaak nog eens goed moet overdenken. <> Maar het gaat wel over onbekende, ja obscure figuren.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
3
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de naam/de namen, vervolg ° In de krant worden alle aanwezigen met naam ../ ° ° ≈ ≈ ≈ ° ° ° ^
..\ en toenaam vermeld. ± Iedereen wordt uitgebreid besproken. Die partij besteedt veel aandacht aan het milieu, ± Die mensen maken zich vooral zorgen om de kwalijke met name aan het broeikaseffect. gevolgen van te veel uitlaatgassen in de lucht. Ik ken die man eigenlijk niet, ik ken hem alleen ± Ik heb hem nooit ontmoet, maar wel eens over hem horen van naam. praten. Dat beetje huiswerk? Dat mag toch geen naam hebben? ± Dat is zowat niets! hebben? Ik houd wel van mensen die ‘t kind/’t beestje/de dingen <> Waarom zou je er altijd doekjes om winden? bij z’n/hun naam noemen. ± Zeg maar ronduit hoe je over de zaak denkt. Ik bemoei me niet met jullie ruzie. Mijn naam is haas. ± Ik weet niet waar ‘t over gaat en ik wíl ‘r ook niets van weten! De auteur van dat boek is een schrijver van naam. ± Hij is bekend over de hele wereld. In de medische wereld heeft die chirurg een goede naam. ± Hij staat bekend als een uitstekende specialist. Die familie staat te goeder naam en ../ << ..\ faam bekend, ../ ± ..\ ze staat in hoog aanzien. naam, adres, geboortedatum, geboorteplaats, m/v, etc.: personalia/persoonlijke gegevens. <<
naäpen
>>> nadoen
naar/nare ° Wat naar, dat je nog steeds geen leuke kamer hebt kunnen vinden. ° Voor mij is dat heel naar.
° Wat een naar mens is dat! ° Als je de kinderen zo’n naar verhaal vertelt vlak voor ze naar bed gaan ../ ° Deze visumaanvrage werd een nare ervaring. ° Er zit een nare smaak aan die koekjes. ~ Ik krijg van dat verhaal een nare smaak in mijn mond. ° Waarom doe je zo naar tegen me? ° Ik heb vannacht toch zó naar gedroomd: ../
naar ° De dokter stapt uit z’n auto en gaat naar het huis van zijn patiënt. ° Om 8 uur gaan ze naar school ../
± Echt ellendig, hoor! <> ‘t Zou heerlijk zijn als je dicht bij me kwam wonen. ± Ik vind ‘t vreselijk ../ <> ..\ maar voor mijn moeder is het juist prettig, die vindt het maar niks dat ik het huis uit ga! ± Zo onsympathiek kom je ze niet vaak tegen! # ..\ dan kunnen ze vast niet slapen. ± Ik houd zelf ook niet van die enge verhalen! ± Ze hebben daar ellendige herinneringen aan over gehouden. <> Anders zijn ze juist zo lekker! ± Deze keer smaken ze echt vies. ± Ik vind dat echt een akelig verhaal, zoiets doet een fatsoenlijk mens toch niet?! <> Doe eens een beetje lief! # ..\ ik schrok in paniek wakker! ± ‘t Leek wel een nachtmerrie! ± naar toe, op aan, op af, op toe, in de richting van ± Hij loopt er recht op af en belt aan. <<
..\ want om 8.15 uur moeten ze er zijn. komen ze thuis.
<< ..\ en om 3 uur
° Zij gaat nu nog naar school. ≈ Loop naar de pomp! ° De jongen kijkt bewonderend naar het meisje.
Volgend jaar gaat ze een beroepsopleiding volgen ../ ± ..\ Nu zit ze nog op de HAVO. ± Zeg, schei uit!/ Ga weg!/‘” Sodemieter op!’”, wat denk je wel? ± Hij verslindt haar met zijn ogen. <<
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
4
naar, vervolg ° ° ° ° °
De dokter kijkt naar de hand van de jongen. De cursisten luisteren naar de docent. Vader vraagt naar de prijs van het jasje. Het meisje heet naar haar oma. Gaan de voorbereidingen van het feest naar wens ../
≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Naar aanleiding van uw brief ../ Naar mijn gevoel ben je verkeerd bezig. 3 broden, naar keuze, voor de prijs van 2. Naar mijn mening had je dat al veel eerder moeten doen. Er wonen in Den Haag naar verhouding veel ambtenaren.
± ± ± ± <>
± <<
± ± ± ±
Hij bekijkt hem van alle kanten. Ze horen wat hij zegt maar begrijpen ze het ook? Hij wil wel eens weten wat zoiets kost. Ze heeft dezelfde voornaam als haar grootmoeder. ..\ of loopt alles een beetje tegen? Alles gaat zoals gepland! ..\ deel ik u het volgende mede. Volgens mij moet het helemaal anders. U kunt kiezen welke broden u hebben wilt. Ik vind echt dat je daar veel te laat mee bent. In vergelijking met andere steden? Inderdaad, maar het is toch ook de stad van de ministeries? Het is moeilijk om hem tevreden te stellen.
≈ Het valt niet mee om het hem naar de zin te maken. maken. ≈ Het is hier veel te warm naar mijn zin. ^ naar, in, op, onder, uit, boven, naast ....: voorzetsels.
±
naar
± zoals, gelijk
° Naar wij hopen kunt u op onze bruiloft komen. ° Er komt, naar het schijnt, een groot gezin naast ons wonen. ° Naar men zegt wordt deze straat autovrij gemaakt ../
± Dat zouden we erg fijn vinden. ± Daar lijkt het tenminste wel op!
± Ik vind die hitte niet prettig!
<> ..\
maar dat is nog nergens officieel bekend gemaakt.
naast ° De lepel ligt naast het mes op de tafel, ../ ° Naast een goed verstand heeft ze ook nog een lief karakter. ~ Met dat antwoord zit je er helemaal naast. ~ Ze wilde nog een kaartje kopen, maar ze greep er helaas naast: ../ ^ naast, in, op enz.: voorzetsels.
± ..\ allebei rechts van het bord. ± Behalve knap is ze dus ook nog aardig! ± Je slaat de plank volkomen mis, dus! <> Jans antwoord is goed. Prima! Dat is ‘t enige juiste antwoord. ± ..\ alles was uitverkocht.
naast/naaste ° Voor dat diner hebben ze alleen hun naaste familie uitgenodigd.
° In zijn naaste omgeving weet iedereen wel dat hij ziek is. ° Is dit wel de naaste weg naar het station? ° Er kwamen ten naaste bij honderd sollicitanten op die vacature af.
± Alleen hun ouders, hun broers en zusters en hun eigen kinderen en kleinkinderen. <> Verre familieleden, vrienden en kennissen komen ‘s middags op de receptie. ± Hij heeft het verteld aan zijn familie en intieme vrienden. <> Vreemden hebben er niets mee te maken, vindt hij. ± Ja, dit is de kortste weg, zo zijn we er ‘t snelst. ± Ongeveer honderd? Maar ja, ‘t is ook een leuke baan!
de naaste/ -n ° Eén van de tien christelijke geboden luidt: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.
± Dat wil zeggen: je moet van je medemens houden.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
5
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de nacht/ -en ° Het is nacht, het is donker buiten; er staat maar <> Aan de andere kant van de wereld is ‘t dag, daar schijnt de zon. een streepje maan aan de hemel. ° Tegenwoordig zijn de winkels zowat dag en nacht open. ± Ik vraag me wel eens af of die 24-uurseconomie wel zo Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat kun je er terecht. heilzaam voor ons is als ons wordt wijsgemaakt. ° ‘s Nachts is het doodstil in die winkelstraat ../ <> Overdag kun je er over de hoofden lopen. ° ..\ Maar vannacht is het groot feest: de Haagse <> In Amsterdam vieren ze Koninginnedag, gewoon overdag dus. ‘Koninginnenach’! Maar ‘s nachts gaat die dag wel door! ≈ Die jongelui lopen bij nacht en ontij op straat. ± Op de onmogelijkste uren hoor je ze lawaai maken. ^ de nacht, de dag, de morgen/ochtend, de middag, de avond: delen van een etmaal. Wat kun je ermee zeggen? De avond/nacht valt, de dag breekt aan of loopt ten einde, de middag begint; midden in de nacht (tijdstip ) kun je besluiten de hele nacht op te blijven (tijdsduur); vannacht - vanmorgen - vanmiddag (‘incidenteel’) <<>> ‘s nachts - ‘s morgens - ‘s middags (‘algemeen’) >>> dag het nachthemd/de -en ° Slaap jij in een nachthemd of in een pyjama?
± ‘t Eerste, als ik slaap heb ik een lang T-shirt aan. <> Maar eerlijk gezegd slaap ik ‘t liefste in m’n blootje, naakt dus.
de nachtjapon/ -/ ° Mevrouw Muller doet haar nachtjapon aan, ze gaat naar bed.
± Wat een ouderwets woord zeg, ík zeg nachthemd.
de nachtkluis/ de nachtkluizen ° De banken zijn al dicht, de winkeliers moeten hun dagopbrengsten in de nachtkluis opbergen.
# Dat is veiliger dan om het mee naar huis te nemen.
de nachtkus
>>> de nachtzoen
de Nachtwacht ° De Nachtwacht heet het beroemdste schilderij van de 17de eeuwse schilder Rembrandt.
± Het is ‘n enorm doek dat ‘t gilde der nachtwakers voorstelt: de mensen die ‘s nachts voor de rust en orde in de stad zorgden.
de nachtwaker/ -s ° Op dat bouwterrein is ‘s nachts een nachtwaker met een grote hond aanwezig.
<>
Die zorgt ervoor dat er geen materiaal gestolen wordt.
<<
..\ ‘Welterusten en droom maar prettig!’
de nachtzoen/ -en ° Voor het slapen gaan geeft moeder Neeltje een nachtzoen en zegt: ../ nadat ° Kort nadat ze elkaar hadden leren kennen, zijn ze getrouwd. ° Je mag pas TV kijken nadat je je huiswerk hebt gemaakt.
± Ze ontmoetten elkaar in maart en een half jaar later waren ze getrouwd. ± Eerst je huiswerk, daarna kun je doen wat je wilt. <> Maar voordat je naar bed gaat, moet je wel de hond nog uitlaten.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
6
nadelig/ -e ° Je kunt die shampoo elke dag gebruiken zonder nadelige gevolgen voor je haar. ° De boeken van dat bedrijf laten een nadelig saldo zien.
± Je haar lijdt daar niet onder. ± Het bedrijf heeft dus verlies geleden. <> Verleden jaar was er nog een batig saldo van een paar miljoen!
nadenken/dacht .. na/nagedacht ° Denk goed na, voor je toestemming geeft.
± Bekijk de zaak van alle kanten. <> Van overhaaste besluiten krijg je later vaak spijt. ± ..\ ze flapte het er meteen uit. ± Daar moeten we onze gedachten nog eens goed over laten gaan! ± Ik weet nog niet precies wat ik wil worden. <> Denk je dat ik daar zo één, twee, drie antwoord op kan geven? ± Ik moet er een nachtje over slapen!
° Zonder nadenken gaf ze een antwoord, ../ ° Dat stemt tot nadenken! ° Ik ben nog aan ‘t nadenken over mijn toekomst. ° Daar moet ik eerst eens goed over nadenken.
nader/ -e ° ° ≈ ° ° ≈
Heb je al nadere informatie gekregen over die studie? Ik hoop dat ik nu toch gauw iets naders hoor. Het hemd is nader dan de rok >>> het hemd We moeten dat nog eens nader bespreken. Zachtjes sloop hij nader en nader. Het huilen stond me nader dan het lachen.
Nee, ik weet nog steeds alleen maar de hoofdpunten. ± Ik zou graag verdere bijzonderheden willen weten. <>
± Ik wil daar uitgebreid met je over praten. ± Hij kwam steeds dichterbij. ± Ik was bijna in tranen.
naderen/naderde/genaderd ° Het is juni, de zomer nadert. ° De trein nadert het eindpunt, alle mensen zoeken hun spullen bij elkaar. ° De zieke vrouw voelde haar einde naderen.
± De vakantie komt dichterbij. << Over enkele minuten moeten ze uitstappen ../ ± ..\ want de trein is bijna op z’n bestemming. ± Ze wist dat ze spoedig zou sterven, ze had niet lang meer te leven.
nadoen/deed .. na/nagedaan ° Ze zeggen dat apen alles nadoen wat ../ ° Wat kan hij haar goed nadoen!
..\ mensen hun voordoen. ± Daarom heet het ook wel naäpen. ± Je zou zweren dat hij de koningin was! Net echt! <>
de nadruk/ ° Bij het woord atlas ligt de nadruk op de eerste lettergreep. ± ° Ik wil er met nadruk op wijzen, dat roken hier verboden is. << ° Die partij legt de nadruk op de belangen van de mensen ± die van weinig geld rond moeten komen. ° In de Nederlandse cursus komen zowel spreken als ± schrijven aan de orde; de nadruk ligt op spreken.
Je zegt dus átlas, met de klemtoon op ‘at’. Ik hoop, dat dat goed tot iedereen doordringt. Op hún belangen wordt vooral de aandacht gevestigd. Spreken is het belangrijkste onderdeel van de cursus.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
7
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het nagerecht/de -en ° In dat restaurant hebben ze zalige nagerechten: ../
^ ..\ ijs, gebak, yoghurt met vruchten ... ± Ik ben gek op die lekkere toetjes. ‘t Heerlijkste vind ik zo’n dessert: van alles een klein beetje! <> Maar een lekker voorafje valt ook niet te versmaden! Een heerlijke soep of een krabcocktail .... Mmmmmm! ^ voorgerecht/voorafje, tussengerecht, hoofdgerecht, nagerecht/dessert/toetje: de gangen van een maaltijd. het najaar/de najaren ° In het najaar krijgen de bomen herfstkleuren en daarna ± De herfst is de periode tussen de zomer en de winter. worden ze kaal. <> In het voorjaar/de lente krijgen ze weer blaadjes. ^ lente/voorjaar, zomer, herfst/najaar, winter: de 4 jaargetijden. nakijken/keek .. na/nagekeken
II De docent kijkt het huiswerk na
° De leraar moet nog veel werk van de cursisten nakijken. ° Ik weet niet precies hoe laat m’n trein gaat, ik moet het nakijken in het spoorboekje of onder de reisplanner. ° Wil jij m’n wekker eens nakijken? Hij loopt steeds achter.
≈ De hele ochtend werden er ballonnen uitgedeeld op de markt, maar toen wij kwamen waren ze op en hadden we het nakijken.
± Dat corrigeren kost hem iedere dag veel tijd. ± Dan zoek/vraag ik ook meteen op wanneer er een trein teruggaat. ± Wil je eens kijken wat er aan mankeert en of je hem kunt repareren? ± Ze hadden het er moeilijk mee, dat hij zo ver weg ging en zo lang zou wegblijven. <> Andere mensen vinden dat onzin: zodra het vliegtuig is opgestegen, draaien ze zich om en gaan lachend naar huis. ± Die ballonnen gingen dus mooi aan onze neus voorbij; we kregen niets: ../ ..\ we konden ernaar fluiten!
nakomen/kwam .. na/ben .. nagekomen
I
° Gaan jullie maar vast, ik kom wel na. ° Is je bagage er nog niet? Komt die na?
± Ik moet dit nog even afmaken, dus ik kom wat later. ± Ja, die komt met het volgende vliegtuig. <> Nee, die heb ik vooruitgestuurd. Die is vorige week al weggegaan.
nakomen/kwam .. na/ben .. nagekomen
II je komt een belofte (niet) na
° Je moet je beloften nakomen, dat hoort zo.
± Als je iets belooft, dan moet je het ook doen! Belofte maakt schuld, nietwaar? ± ..\ er was geen sprake van eeuwige trouw, ze vond al snel een nieuwe vriend. Zo kwam ze beter aan zichzelf toe. <> Het wordt vaak overtreden. ± Lang niet iedereen houdt zich eraan.
° Ze kijken het vliegtuig waarmee hun zoon is vertrokken, nog een hele poos na.
° Zij is haar trouwbelofte niet nagekomen: ../ ° Het rookverbod in openbare gebouwen wordt lang niet overal nagekomen.
de bagage komt na
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
met name
8
>>> de naam
namelijk (nl.) ° Ik heb in drie steden gewoond, namelijk in Amsterdam, Leiden en Den Haag. ° Er is groot feest, de directeur is namelijk (nl.) 25 jaar in dienst bij het bedrijf.
± En in drie dorpen, te weten Hillegom, Leidschendam en Voorburg. ± Dat jubileum is immers een goede reden om feest te vieren! En omdat hij een goede baas is, wordt hij door zijn personeel in het zonnetje gezet.
de namiddag/ -en ° In de namiddag wordt er regen verwacht.
‘s Ochtends vroeg schijnt de zon, in de voormiddag gaat het betrekken ../ ± ..\ en tussen vier en zes uur komen er buien. <>
naroepen/riep .. na/nageroepen ° Ik was al bijna de straat uit toen mijn vriend me nariep: ’ De groeten aan je moeder!’ ° Mensen met een handicap worden vaak nageroepen: ../
<<
‘Zal ik doen!’, riep ik terug.
± ..\ ‘Hé, schele!’, of ‘Kale!’, of ‘Manke!’ schelden die hun dan achterna.
nat/ -te ° ° ° ≈
Ook in die heel fijne motregen word je nat. Doe die natte kleren uit, anders word je ziek. Pas op, de leuning is nat! ‘t Is een makkelijke baby, als hij tenminste z’n natje en z’n droogje op tijd krijgt.
‘t Duurt een hele tijd voor je weer droog bent. Ga lekker warm douchen en trek droge kleren aan. ± Hij is nog maar een uurtje geleden geverfd. ± Als hij op de vaste tijd zijn drinken en zijn eten krijgt is hij lief en tevreden. <> <<
het nat/ ° Je moet het nat van de andijvie niet weggooien. ° Een zeeman heeft het over ‘het zilte nat’ of ‘het ruime sop’ ../ ° Ik ga niet stemmen, die politieke partijen zijn toch allemaal één pot nat!
± Er zitten nog veel vitaminen in dat kookvocht. ± ..\ als hij de zee bedoelt. ± Ze zijn allemaal hetzelfde: ze beloven van alles maar wat komt er van terecht?
nationaal/nationale ° De nationale driekleur van Nederland is rood, wit en blauw. ° De nationale belangen spelen een belangrijker rol ../
± Bij de Nederlandse vlag zijn het horizontale banen, bij de Franse vlag verticale. <> ..\ dan de internationale. Dat geldt, vrees ik, voor bijna alle conferenties. ° We moeten het nationaal belang voorrang geven. <> De regionale conflicten moeten we nu even vergeten. ± Het landsbelang gaat nu even vóór. ^ wijk- of stadsdeelgericht, lokaal, gewestelijk/regionaal, provinciaal, nationaal, internationaal: afgrenzingen voor organisaties of voor geografisch -bestuurlijke eenheden.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
9
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de natuur/ ° Ik ga graag naar dat land. Het heeft een prachtige natuur: bossen, bergen, kusten ../ ° Ik kampeer graag in de vrije natuur. ° ° ° ° °
Die grotten zijn door de natuur gevormd. Die grote welvaart vormt wel een gevaar voor natuur ../ Ze helpt graag andere mensen, dat ligt in haar natuur. Die man heeft een optimistische natuur. Van nature is hij erg bescheiden.
..\ maar ook een indrukwekkende cultuur: oude kastelen en paleizen, kerken en woonhuizen. <> Nou, ík heb liever zo’n mooi aangelegde camping met allerlei luxe voorzieningen. <> Daar zijn geen mensenhanden aan te pas gekomen! << ..\ en milieu. ± Zo’n karakter heeft ze nu eenmaal. ± Hij bekijkt altijd alles van de zonnige kant. ± Eigenlijk dringt hij zich niet graag op de voorgrond. <> Maar hij heeft wel geleerd voor zichzelf op te komen. <>
natuurlijk/ -e ° Voor dat ene product worden alleen natuurlijke grondstoffen gebruikt ../ ° Deze shampoo geeft het haar zijn natuurlijke glans terug. ° De man, wiens lijk in het park gevonden werd, is een natuurlijke dood gestorven. ° Het verschil tussen die twee acteurs is, dat de één heel natuurlijk speelt ../
..\ in dat andere zitten allerlei chemicaliën, dat is een een synthetisch product. ± Als je die een paar keer gebruikt hebt, heeft je haar zijn eigen glans weer terug. <> De politie dacht eerst dat hij vermoord was. <>
<>
..\ en de ander juist erg gekunsteld en overdreven.
natuurlijk! ° Natuurlijk kom ik op je verjaardag! ° Hij heeft natuurlijk weer geen geld bij zich! ° Natuurlijk heeft ze verdriet om de dood van haar zoon!
± Dat spreekt toch vanzelf! << Dat zijn we zo langzamerhand wel gewend! Hij heeft immers nooit een cent op zak! ± Dat is toch heel normaal, iedereen zou daar kapot van zijn! <> Het zou raar zijn als ze daar niet verdrietig om was.
nauw/ -e ° Die schoenen zijn te nauw om ver op te lopen, ze zitten zó krap! ° Tussen die jongens bestaat een nauwe vriendschapsband. ° Die twee zaken zijn nauw met elkaar verbonden. ~ Het in elkaar zetten van zo’n bouwplaat luistert heel nauw. ≈ Ik lever mijn werkstuk in bij meneer Prins, die kijkt niet zo nauw. ≈ Ik erger me aan mensen, die het niet zo nauw nemen met de waarheid.
Dan moet je gemakkelijke, wijde schoenen aandoen. Als je deze nauwe aanhoudt, gaan je voeten pijn doen. ± Ze zijn nu dikke vrienden ../ <> ..\ maar vroeger zagen ze elkaar niet staan/zitten. ± Je kunt ze niet los van elkaar behandelen. ± Dat is een vreselijk precies werkje. <> <<
± Die vindt het al gauw goed/hij is gauw tevreden. <> Nee, maar meneer de Koning is zo’n Pietje Precies! ± Je bedoelt mensen die makkelijk een leugentje vertellen?
het nauw/ ° Het Nauw van Calais is ../ ° De spreker voelde zich door de kritische vragen van de toehoorders nogal in het nauw gebracht. ≈ Een kat in ‘t nauw maakt rare sprongen. >>> de kat
± ..\ de smalle zeestraat tussen Frankrijk en Engeland. ± Hij kreeg het er behoorlijk benauwd van/hij werd erdoor in verlegenheid gebracht.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
10
nauwelijks ° Ik heb vannacht nauwelijks geslapen.
± Ik heb bijna geen oog dicht gedaan. <> Dan slaap je komende nacht vast als een os. <> Zijn vrouw was al geruime tijd thuis ../ ± ..\ maar hij was er nog maar net.
° Hij was nauwelijks binnen of er werd gebeld.
nauwkeurig/ -e ° De politie stelt een nauwkeurig onderzoek in. ° Voor je die materialen gaat bestellen, moet je nauwkeurige berekeningen maken. ° De specialist bekijkt de arm van de vrouw nauwkeurig. ° Nu de klok gerepareerd is, loopt hij nauwkeurig.
± Ze gaan precies na hoe het ongeluk is gebeurd. <> Soms stelt zo’n onderzoek niet veel voor. ± Je moet heel precies opmeten hoeveel je nodig hebt. ± Hij onderzoekt haar arm zorgvuldig. <> De huisdokter had er even vluchtig naar gekeken. <> Eerst liep hij òf voor, òf achter. ± Maar nu loopt hij weer precies op tijd.
nee(n) ° Zo’n broek? Nee mevrouw, daar kan ik u helaas niet <> Ja zeker mevrouw, die broek heb ik in voorraad. aan helpen. ± ‘t Spijt me, dat merk broek verkopen wij niet. ° Suiker? Nee, dank u ../ << ..\ alleen een beetje melk graag! ° Hij zei niets, maar hij schudde heftig (van) nee. <> De jongen naast hem knikte (van) ja. ° Heb je het nu gedaan, ja of nee? ± Hoe zit het eigenlijk, heb je ‘t nu wel of niet gedaan? ° Hij kon ‘n goede baan krijgen, maar hij heeft nee gezegd! ± Wat? Heeft hij die baan geweigerd? <> Tegen zo’n baan zeg je toch meteen ja! Die pak je met beide handen aan! ° Of ik boos ben? Nee hoor ../ << ..\ hoe kom je daar nu bij? ≈ Nee maar, ben jij ook in Amsterdam? << Daar sta ik van te kijken! ≈ Te duur? Wel nee man ../ << ..\ dat kunnen we best betalen! ^ nee(n), nergens (heen/vandaan) , ‘”nietes’”, nooit, niets, (met/van/door etc.) niemand: ontkenningen. de neef/neven ° De zoon van mijn zuster is mijn neef(je).
± In sommige streken noemen ze dat een ‘oomzeggertje’. <> De dochter van mijn zuster is mijn nichtje. ± En dat heet dan een ‘volle’ neef. <> Hun dochter is ook een nicht(je), een ‘volle’ nicht.
° De zoon van mijn oom en tante is ook een neef.
neer
>>> op (en neer)
neergooien/gooide .. neer/neergegooid
II Ze gooit hem neer!
° Waarom gooi je je tas altijd zo maar neer?
<>
≈ De actievoerders hebben het bijltje erbij neergegooid.
Je kunt hem toch ook even netjes wegzetten? ± Je hoeft hem toch niet zo neer te smijten? <> Ze zijn lang doorgegaan om wat te bereiken ../ ± ..\ maar ze hebben nu de moed opgegeven.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
11
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
neerkomen/kwam .. neer/neergekomen
II Het vliegtuig komt neer op volle zee
° Oei, de bal kwam neer op het glazen dak van de serre. ~ ‘t Zal wel weer allemaal op míj neerkomen.
± Zo’n bal komt ook altijd op iets breekbaars terecht! ± Waarom moet ík toch altijd de kar trekken? Een ander kan ook wel eens de verantwoordelijkheid op zich nemen!
neerkomen .. op/kwam neer .. op/op neergekomen
II Dit komt gewoon neer op hetzelfde.
° Deze methode nieuw? Toe nou, hij komt gewoon neer op ± Het is weer het oude liedje: gewoon meer van hetzelfde oude wijn in nieuwe zakken. ~ Zijn hele verhaal komt erop neer, dat hij niet langer ± Hij gebruikt erg veel woorden, maar dát is de essentie. dat werk wil doen. ≈ ‘Vies’ of ‘vuil’, dat komt toch op ‘t zelfde neer? ± Dat is toch precies hetzelfde? neerleggen/legde .. neer/neergelegd
II (waar) heb je dat neergelegd?
° Ik weet niet meer, waar ik m’n sleutels heb neergelegd. ~ Door haar ziekte heeft ze eerst alleen haar bestuursfuncties, maar later ook alle andere taken moeten neerleggen.
# Zie jij ze misschien ergens liggen? <> Jaren geleden had ze al dat werk op zich genomen. ± Helaas heeft ze moeten stoppen met al haar werkzaamheden.
zich neerleggen bij/legde zich neer bij/zich neergelegd bij
III zij legt zich (niet) neer bij haar ontslag
° Al heb je ‘t er nog zo moeilijk mee, je zult je bij die beslissing neer moeten leggen.
<>
neerslaan/sloeg .. neer/neergeslagen (hebben & zijn)
I de rook slaat neer II hij slaat haar neer!
° Als het windstil is, slaat de vieze rook uit die fabrieksschoorsteen neer op de directe omgeving. ° Wat?? Heb je die vent neergeslagen? ° De onlusten zijn door het leger neergeslagen. ° Toen al die vreemde mensen wat tegen hem zeiden, sloeg hij verlegen zijn ogen neer.
# De huizen, de auto’s, alles wordt bedekt met een laag grijze, vettige stof. ± Ja, ik gaf hem een dreun en toen viel hij op de grond. ± De soldaten hebben er gewapenderhand ‘n eind aan gemaakt. ± Hij durfde niemand aan te kijken en staarde naar de grond. <> Z’n zusje had daar geen last van, die keek iedereen recht in de ogen. << ..\ het schaamrood op de wangen bekende zij dat ze het geld voor de bioscoop gepikt had.
Je hebt je er tot het uiterste tegen verzet ../ ± ..\ maar nu zul je erin moeten berusten, het is nu eenmaal niet anders.
° Met neergeslagen ogen en ../
de neerslag/ ° Regen, hagel en sneeuw zijn vormen van neerslag.
± De waterdamp, die zich in de lucht bevindt, komt naar beneden in de vorm van regen, hagel of sneeuw.
neerstorten/stortte .. neer/neergestort (zijn) ° Kort nadat het vliegtuig opgestegen was, stortte ‘t neer. # Bij dat ongeluk zijn alle inzittenden omgekomen. neerzetten/zette .. neer/neergezet ° Ik zal blij zijn als ik die zware koffer kan neerzetten. ° Waar zal ik je kopje neerzetten? ~ De acteur zet de hoofdpersoon in het stuk heel sympathiek neer.
En ik ben niet van plan hem gauw weer op te pakken. Hier maar! Op dat kleine tafeltje naast me. ± Hij speelt de rol zó, dat het publiek het een aardige man vindt. <> «
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
12
negatief/negatieve
>>> positief
° Hij kreeg op zijn vraag een negatief antwoord. ° In de wiskunde kent men negatieve getallen, dus getallen onder 0 ../ ° Ik heb een negatief saldo bij de bank.
± Men zei dus: ’Neen!’ ± ..\ bijvoorbeeld -1, -2, -3. <> ..\ en positieve getallen, boven 0 zoals +1, +2, +3. ± Je bedoelt, dat je rood staat? <> Volgende week is mijn saldo weer positief, dan wordt m’n salaris weer op mijn rekening gestort. ± ..\ en legde de nadruk op alle dingen die verkeerd waren gegaan ../ <> ..\ maar zíj was er heel positief over, zij zag alleen maar de goede punten. <> Liefde is juist een positief gevoel. ± Het was niet wat ze gehoopt had, ze was gezakt.
° Híj schetste een heel negatief beeld van hun reis ../ reis ../
° Haat en jaloezie zijn negatieve gevoelens. ° Ze dacht dat ze het examen goed gedaan had, maar de uitslag was negatief. ° De uitslag van het onderzoek was negatief ../
<< <<
° Soms is het woord ‘negatief’ voor de uitslag van een medisch onderzoek ../
<>
..\ dàt viel tegen! ..\ dàt viel mee! ..\ juist heel positief! Bij een aidstest of bij Mantoux (TBC) betekent negatief: geen ziekteverschijnselen aangetroffen!
het negatief/de negatieven ° Ik kan het negatief van die foto niet vinden.
<>
Ik wilde er nog een paar afdrukken van laten maken.
(de) negen/ -s ° Drie maal drie is negen. ° De les begint om half negen. ° De zwangerschap van een vrouw duurt negen maanden. ≈ Ze is eigenwijs, maar in negen van de tien gevallen heeft ze ook echt gelijk.
± 3 x3=9 ± Om 8.30 uur moet iedereen in de klas zijn. ± Gemiddeld verlopen er 40 weken tussen de bevruchting en de geboorte van het kind. ± Bijna altijd blijkt dat zij het bij het rechte eind heeft.
de nek/ -ken ° Een giraf heeft een heel lange nek. Ik heb kou gevat, ik heb een stijve nek. ° Tegen Kerstmis worden heel wat kippen en kalkoenen de nek omgedraaid. ~ Zou je je kamer niet eens opruimen? Ik breek m’n nek over de rommel! ~ Hij kletst maar wat uit zijn nek! ≈ Als je wat wil bereiken, zul je toch eens je nek uit moeten steken. ≈ Nadat hij die gemene streek had uitgehaald, keek iedereen hem met de nek aan.
± Het stuk tussen zijn kop en zijn schouders is bijna twee meter! ° << Ik kan mijn hoofd nauwelijks draaien. ± Dat schijnt de beste manier te zijn om die beesten te doden. ± Overal ligt wat, daar moet iemand over vallen! ± Hij zegt maar wat! <> Hij weet heel goed waar hij over praat! ± Zo af en toe moet je risico durven lopen! ± Zelfs zijn vroegere vrienden lieten hem links liggen.
nekken/nekte/genekt ° Dat zogenaamde zorgvuldige beleid nekt heel wat asielzoekers. ° Ze is overspannen. De dood van haar vader heeft haar genekt.
± Dat lange wachten op een beslissing heeft al velen van hen kapot gemaakt. ± Dat verdriet kon ze er net niet meer bij hebben, dat was de druppel die de emmer deed overlopen! Nu is ze met ziekteverlof.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
13
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
nemen/nam/genomen
II hij neemt een pilsje, zij een Frenet met tonic
° Heb je geen paraplu bij je? Neem de mijne dan! ° Ik neem een cola, wat wil jij?
± Pak hem maar, hij hangt aan de kapstok. <> Geef mij maar een pilsje! ± Ober, kan ik een cola en een pils bestellen? ± Nee, ik ga met het vliegtuig. ± Als je andere appels gebruikt, lukt het niet zo goed. <> Hij heeft het lang getolereerd, maar ../ ± ..\ hij gaat nu maatregelen nemen. ± We gaan lekker doen waar we zin in hebben!
° Hoe ga je naar Londen, neem je de boot? ° Voor appelmoes moet je goudrenetten nemen. ° Hij neemt het niet langer, dat die hond altijd in zijn tuin plast. ≈ Zo jongens, ‘t is vakantie, de zon schijnt, we nemen ‘t ervan! ° Ik vind het moeilijk om afscheid te nemen. ° Na zo’n lange reis is het fijn om een bad te nemen ../ ° Heeft hij nu een besluit/beslissing genomen? ° Er wordt al heel lang gepraat over de bouw van een nieuwe school, maar nu heeft iemand dan toch het initiatief genomen. ° Als er iets georganiseerd moet worden, neemt hij altijd weer de leiding. ° De stoffeerder neemt de maat voor de nieuwe vloerbedekking. ° Neemt u plaats, mevrouw ../ ° Direct na de opening van de vergadering nam de gastspreker het woord: ../ ° Als je zo’n mooie oude stad wil bekijken, moet je daar wel de tijd voor nemen. ° Volgende week neemt het parlement dat wetsvoorstel in behandeling. ° Ik wil uw verzoek in overweging nemen. ° Nu er zoveel werk is, moeten we meer personeel in dienst nemen. ° Ze hebben dat nieuwe station pas in gebruik genomen.
± Ik zou veel liever vertrekken zonder gedag te zeggen. <> ..\ of even onder de douche te gaan. ± Zowaar, hij heeft besloten naar Engeland te gaan. ± De wethouder heeft de koe bij de horens gepakt en is met concrete voorstellen gekomen. Wonderlijk, dat de anderen steeds doen wat hij zegt. ± Hij is daar goed in: hij zet de boel in gang en verdeelt de taken. ± Hij meet hoeveel tapijt we nodig hebben. <>
± ..\ gaat u hier maar zitten. ± ..\ ‘Dames en heren’, begon hij zijn verhaal. <>
Dat moet je niet even vlug, vlug willen doen.
± Er zal wel dagenlang over gediscussieerd worden. ± Ik zal erover nadenken. ± Verleden week hebben we ook al tien mensen aangesteld. Het oude was veel te klein geworden, dat hebben ze buiten gebruik gesteld. ± Die had een mooi uitzicht, dus we waren er best tevreden mee. <> De politie ziet er de laatste tijd wel streng op toe. <>
~ We moesten genoegen nemen met een kamer op de bovenste verdieping. ~ De automobilisten nemen het niet zo nauw met de maximumsnelheid. ~ Neem een voorbeeld aan je broer, die heeft altijd ± Je moet net zo doen als hij! zijn huiswerk op tijd af! ~ Ik neem de organisatie van dat feest voor mijn rekening. ± Daar zorg ik wel voor. ~ Het zijn altijd dezelfde mensen, die die taken op zich <> De anderen laten het rustig aan hen over! nemen. ° Neem me niet kwalijk, mag ik even passeren? ± Sorry, mag ik er even langs? « Gaat uw gang, mevrouw! ° Neemt u me niet kwalijk, ik dacht dat deze plaats ± Pardon, ik wist niet dat u hier al zat. vrij was. ≈ Het is in het leven nu eenmaal geven en nemen. ± Je kunt niet alles hebben! ≈ Wat hij beweert moet je met een korreltje zout ± Je moet hem niet blindelings geloven, want ../ nemen. ≥ ..\ hij stelt het wel eens mooier voor dan ‘t is. ≈ Als je naar dat land toe wil, moet je de hitte « Die hoort er nu eenmaal bij. voor lief nemen. ± Die moet je op de koop toe nemen. ≈ Ik voelde me genomen toen ik zag dat die fiets ± Ik voelde me echt ‘”belazerd’”, K 100,- te veel betaald! in een andere winkel veel goedkoper was. ≈ Ik weet heus wel dat je me in de maling neemt. ± Ik merk het direct als iemand me voor de gek houdt.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
14
zich in acht nemen/nam zich in acht/zich in acht genomen
II Clara moet zich in de winter in acht nemen.
° Na die zware operatie moet hij zich nog een hele tijd in acht nemen.
± Hij moet het zeker nog twee maanden kalm aan doen.
nergens ° Waar we ook zochten, er was nergens een kamer vrij.
° Ik moet wel naar die winkel, ik kan dat boek nergens anders kopen. ° Waar ik geweest ben? O, overal en nergens! ~ Waar ik heen ga? Nergens (heen)! ~ Toen ze zag, dat de jongen op wie ze verliefd was binnenkwam, was ze nergens meer. ≈ Die opmerking van jou slaat nergens op. ≈ Doe die les maar een keer over, dit lijkt nergens op. ≈ Hadden ze jóu verteld dat er morgen feest is? Ik weet nergens van!
Je zou denken dat ze toch ergens wel een bed voor ons zouden hebben ../ ± ..\ maar nee, in geen enkel hotel konden we terecht. <> Ik dacht dat het overal te koop was? <>
Ik heb zo maar wat lopen dwalen in de stad. ± Dat gaat je niets aan, dat vertel ik je lekker niet! ± Ze kreeg een kleur als vuur van verlegenheid. <<
± ‘t Is misschien wel waar, maar daar hadden we ‘t helemaal niet over. Volkomen irrelevant! ± Er deugt echt niets van, je werk zit vol fouten. ± Nee hoor, ik wist ook van niets.
het nest/de -en ° Een koekoek bouwt zelf geen nest maar legt zijn eieren in dat van een andere vogel. ° De buren hebben een nest jonge katten. ° ‘” Lig je nou nóg in je nest?’”
<<
± <<
~ Die jongen komt uit een goed nest. ° In de uitverkoop kocht ze een nest glazen schalen: ../ ~ Ik vind die vriendin van jou maar een akelig, arrogant nest. ≈ Je neemt te veel risico’s, je werkt je op die manier in de nesten.
± ± ± ≥
±
Zo hoeft hij zelf geen jongen groot te brengen; de koekoekskuikens werken de andere jongen het nest uit. Hun poes heeft een week geleden 4 jongen geworpen. Ik zou nu toch maar eens opstaan! Lig jij om 11 uur nóg in bed? Zijn familie wordt alom gerespecteerd. ..\ je weet wel, vijf schalen van klein tot groot, die in elkaar passen. Ze heeft op iedereen kritiek en er kan nooit een vriendelijk woord bij haar af. Je komt zo in de problemen en dat is je eigen schuld!
het net/de -ten ° Voor de vangst van die kleine visjes heb je een fijnmazig net nodig. ° In sommige landen vangen ze zangvogeltjes met netten. ~ Ze heeft hem eindelijk in haar netten gevangen. ≈ Ik wilde ook mijn slag slaan in de uitverkoop, maar ik viste achter het net. ° Een prachtige omhaal van de spits en de bal hing in ‘t net! ° De tennisser sloeg de bal rakelings over het net. ° Op welk net wordt die wedstrijd uitgezonden?
± Bedoel je een schepnet? Zo’n zak met gaten met een handvat er aan? ± Ze werpen dan grote, grof geweven of geknoopte doeken over een boom en .... hebbes! ± Hij is voor haar gevallen, stapelverliefd is hij. ± Ik was te laat, alle goede dingen waren al verkocht. ± Een schitterend doelpunt van Ronaldo! ± De bal raakte het net net niet! ± Studio Sport zendt hem uit op Nederland 2.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
15
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
net ° Ik heb de krant nog niet gelezen, hij is er nog maar net. ° Met die bril op ben je net je moeder. ° ‘t Is net iets voor hem om de trein te missen. ° Je komt net op tijd, je moet me even helpen. ° Jan is net zo groot als Evert. ° Hij deed net alsof hij haar aardig vond maar ../ ≈ Je kunt die camera net zo goed weggooien ../ ≈ Als er geen andere film draait, blijf ik net zo lief thuis. lief thuis. ≈ Net alsof jij nooit in een slechte bui bent! ≈ Bij de playbackshow zingen de kandidaten niet echt, ze doen net alsof.
± Een paar minuten geleden viel hij in de bus. <> Meestal is hij er al lang om deze tijd. ± Zo lijk je precies op haar. ± Dat kun je van hem verwachten! ± Je komt precies op het goede moment. <> Koen komt altijd te laat, als ik al klaar ben! ± En Evert is even groot als Lucas. ± ..\ hij speelde toneel: hij vond haar een vreselijke vrouw! << ..\ het diafragma werkt niet goed meer. ± Eerlijk gezegd, blijf ik dan liever TV kijken. ± Jij bent toch ook wel eens boos! ≥ Ze bewegen wel hun mond, maar er komt geen geluid uit.
net/ -te ° Die jongen komt uit een nette familie.
Niemand begrijpt hoe hij in die groep onbeschaafde jongeren verzeild is geraakt. ± Op zijn familie is niets aan te merken, dat zijn keurige mensen. << Ik moet naar een receptie. ± Hij weet hoe het hoort! <> Heb je ook zo’n hekel aan die onbehouwen kerels? <>
° Waarom heb je je nette, blauwe pak aan? ° Wat heeft die man nette manieren!
netjes ° Zeg eens netjes gedag! ° Wat zit je haar netjes. ° Is je kamer nu netjes?
± Wees nu eens beleefd en zeg: ’Dag meneer!’ ± Wat heb je het keurig gekamd! <> Nee mama, het is er nog een enorme troep! ± Ik wil dat hij over een uur is opgeruimd! <> ..\ de ander gaat er heel slordig mee om. <> Misschien is het wel een grote oplichter!
° De één is heel netjes op zijn kleren ../ ° Dat hij er netjes uitziet wil niet zeggen dat hij ook netjes ís. ° Als je je netjes aan de regels van de wet houdt ../
..\ kom je niet gauw in de problemen met de politie. ± Tenslotte moet je doen wat de wet van je vraagt. <<
het netnummer/de -s ° Het netnummer van Den Haag is 070, van Amsterdam 020 en van Rotterdam 010.
± Je hoeft dat kengetal alleen maar te draaien als je vanuit een ander telefoondistrict belt.
neuken/neukte/geneukt
II hij neukt (met) haar
° ‘Ik wil zo graag met je neuken’, zei de jongen tegen zijn vriendin ../
<>
..\ maar hij mocht haar met geen vinger aanraken. ‘Ik ben er nog niet aan toe!’, zei ze ± Ze was nog er nog niet aan toe om met hem naar bed te gaan.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
16
de neus/neuzen ° Ruiken doe je met je neus. ° Zijn bril staat op ‘t puntje van z’n neus. ~ Mmmmm, m’n neus gaat hier te gast ../ ° ° ~ ~ ~ ~ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ^
Ik ben verkouden, m’n neus zit verstopt! Je mag je neus niet zo onsmakelijk ophalen. Even de neuzen tellen ../ Het vliegtuig vloog met de neus tegen een berg. Die schoenen hebben dichte neuzen ../ Waar je sleutels zijn? Daar! Je staat er met je neus bovenop! Dat verwaande nest haalt haar neus op voor kleren van C & A. Je steekt ook overal je neus in! Hij denkt dat hij alles kan, maar eens zal hij toch flink zijn neus stoten. En dan zal hij lelijk op zijn neus kijken. Dat ga ik jou niet aan je neus hangen! Je moet hem dat maar eens goed onder zijn neus wrijven. Tussen neus en lippen vertelde ze me dat ze binnenkort gaat trouwen. Zijn baas probeerde hem zijn salarisverhoging door de neus te boren, maar ‘t is niet gelukt ../ Ach joh, zo’n keuring voor je rijbewijs is gewoon een wassen neus. Probeer je me bij de neus te nemen? We vielen met onze neus in de boter.
± Dat is dus je ‘reukorgaan’. # Zo kan hij er door lezen èn er overheen kijken. ± ..\ ‘t ruikt hier zo lekker! << ..\ maar m’n mond blijft thuis. Eten is er niet bij! << Nu moet ik door m’n mond ademen. <> Je kunt je neus toch ook netjes snuiten! << ..\ of iedereen er is. <> De mensen die in de staart zaten bleven ongedeerd. <> ..\ maar open hielen. ± Ze liggen vlak voor je neus. ± Die zijn haar te min. Je moet je met je eigen zaken bemoeien. ± Dan zal hij merken dat niet alles vanzelf gaat. <>
± ± ± ±
Dat zal hij zwaar teleurgesteld zijn. Dat vertel ik je lekker niet! Zeg hem maar duidelijk dat hij dat fout heeft gedaan. Zomaar, langs haar neus weg, notabene!
<>
..\ vanaf nu moet hij hem K 100,- per maand méér betalen.
± Dat stelt echt niets voor.
± Wou je me voor de gek houden? ± We kwamen op het goede moment, ze gingen net aan de taart beginnen. Op het gebied van bonbons was Lindt het neusje van ± Dat was de beste kwaliteit die er bestond! de zalm. ± Tegenwoordig zijn Australian Dreamers het eind. ‘t Lijkt allemaal erg mooi, maar je moet verder kijken ± Ga eens wat dieper op de zaak in en kijk ook eens wat verder dan je neus lang is. in de toekomst. Ze doet alsof haar neus bloedt. ± Ze doet net of ze van niets weet. de neus, de mond, de kin, de wangen, het voorhoofd, de ogen, de wenkbrauwen, de wimpers: delen van het gezicht/gelaat.
neutraal/neutrale ° Ik ben neutraal hoor: ../
± ..\ ik kies geen partij. <> Als je partijdig bent, kun je geen scheidsrechter zijn.
neutraal/neutrale, vervolg ° Een neutraal bijzondere school ../
≥ ..\ wordt niet bestuurd vanuit een bepaalde kerkelijke of
° Heel neutraal keek ze voor zich uit. ° Ik zoek een bank in een neutrale kleur, grijs of beige bijvoorbeeld.
of maatschappelijke overtuiging. ± Ze liet niet zien met wie ze ‘t eens was. <> Dan kunnen er kussens op in een uitgesproken kleur als knalgeel of rood.
de nicht/ -en ° Hoeveel nichten heb jij?
° Mijn nichtje noemt me tante Gé. ° Wat zeg je? Heb je een neef die een nicht is?
± Ik heb er wel zeven: twee dochters van m’n zuster, allebei m’n broers hebben één dochter, m’n tante heeft er één en dan nog twee dochters van m’n oom. <> En dan heb ik ook nog vijf neven. ± Ze is de dochter van m’n broer. ± Ja, één neef is homo(seksueel).
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
17
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
niemand ° ° ° °
In de fabriek werkt niemand, alles ligt stil. Niemand weet nog dat we gaan verhuizen. Hebben we niemand vergeten? Wie gaat er mee? Niemand?
Iedereen staakt. ± We hebben het nog aan geen mens verteld. << Ik zou ‘t heel erg vinden als we iemand oversloegen. << Nou, dan moet ik maar in mijn eentje! <> Welnee, we gaan allemaal mee! <>
de nier/ -en ° ° ≈ ^
Z’n nieren werken niet goed ../ Heb jij wel eens gebakken niertjes gegeten? In hart en nieren >>> het hart hart, lever, long, nier, maag: organen.
..\ nu wordt z’n bloed niet voldoende gezuiverd. ± Nee, ik houd niet van orgaanvlees. <<
niet ° ° ° °
In de klas mag je niet roken ../ Het regent niet meer. Begrijp je het nu nog niet? Niet één leerling wist het goede antwoord.
<> <> <>
± <>
° Ze begrepen de vraag niet eens.
±
° ° ° ° °
±
Ik zou willen weten of hij al dan niet komt. ‘t Is niet alleen voor míj belangrijk ../ Lang niet iedereen kan zo ver weg gaan. Hij weet vast niet dat je morgen jarig bent ../ Zonnebrandcrème, een zwachtel en niet te vergeten pleisters. ° Je bent net terug van vakantie, niet waar? ° Hij is een goede vriend van je, waar of niet? (.) Heb je geen zin om mee te gaan? (.) Ik weet niet of Hanneke thuis is, maar ../ (.) Ze haalde voor haar examen een 8,6. (.) Of ik graag fiets? ° Moeten we nog langer op hem wachten? ° Was dat geen grote operatie? ° Gaan jullie buren verhuizen?
<<
± <<
±
..\ maar in de kantine mag je wel roken. Het is nog steeds zwaar bewolkt. Ik snap het al lang. Geen enkele cursist kon de vraag juist beantwoorden. Iedereen had het goede antwoord moeten weten. Ze wisten zelfs niet waar het over ging/ze hadden zelfs geen idee .... Maakt ‘t dan wat uit of hij ja of nee komt? ..\ maar ook voor de hele organisatie van het feest. Er zijn maar weinig mensen die dat kunnen betalen. ..\ Hoe zou hij dat ook kunnen weten? Pleisters, daar moeten we ook aan denken!
± Dat klopt toch? << Ja, inderdaad! ± Dat is toch zo? << Dan niet! Je moet het zelf weten! « ..\ ik denk van niet, ik heb haar de hele dag nog niet gezien. « Lang niet gek, dus. « Juist niet, integendeel! « Ik vind van niet, laten we maar gaan. « Hij zegt van niet, volgens hem viel ‘t best mee. « Niet dat ik weet, mij hebben ze niets verteld.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
18
niets/niks ° Ik heb niets meer te eten voor vandaag. ° Ik ben vroeg naar bed gegaan en heb niets van het onweer gehoord. ° Ze hebben erg hun best gedaan maar alle moeite is voor niets geweest. ° Als je twee pakjes thee koopt, krijg je het derde pakje voor niets. ° Er zit niets anders op dan af te wachten. (.) Ik vind wiskunde erg moeilijk. ≈ Als ik een piano zie, móet ik erop spelen. Ik kan er niks aan doen. ≈ Beter iets dan niets. ≈ Voor niets gaat de zon op! ≈ ≈ ≈ ≈
Jij hebt niks te willen! Niets te inspraak! Je moet doen wat ik zeg! Zo’n grote operatie is niet niks! Op jouw leeftijd alleen op reis? Niks d’r van!
Gisteren is alles opgegaan. ± Geen donder, geen bliksem, geen regen of wind, geen enkel geluid is tot me doorgedrongen. ± ‘t Was vergeefse moeite. <>
± Gratis, dus drie halen, twee betalen. ± Dat is ‘t enige wat we doen kunnen. << Moeilijk? Welnee, er is niks aan! ± Of ik wil of niet, vóór ik ‘t weet, zit ik te spelen. ± Beter een half ei dan een lege dop. ± Alleen de zon schijnt gratis, voor al ‘t andere moet men betalen of moeite doen. ± Jouw wil staat achter de deur, je doet wat ík wil! ± Met jouw mening heb ik niks te maken. Gehoorzamen! ± Dat is nogal wat./Dat is geen kleinigheid! ± Dat vind ik niet goed. Daar komt niks van in! Daarvoor ben je nog veel te jong!
nietes (.)Je hebt mijn pen gepikt!
<< <>
Nietes! Je liegt! ../ ..\ Welles, ik zie ‘t toch? Dat is mijn pen!
nieuw/ -e ° ° ° ° ° °
Vader trekt zijn nieuwe pak aan. Heb je ‘t nieuwe boek van Rushdie al gelezen? Hij heeft ‘t erg naar z’n zin in z’n nieuwe baan. Nieuwe aardappels moet je in de schil koken. Eind mei, begin juni komt de nieuwe haring. Ik ben hier helemaal nieuw.
± Hij heeft het vanmiddag pas gekocht. ± Nog niet, maar ‘t is toch pas een week uit? <> Zijn oude baan beviel hem helemaal niet meer. ± Heerlijk, die jonge aardappels, je proeft ‘t voorjaar! ± Dat is de eerste haring die dit jaar gevangen wordt. ± Ik ken nog niemand en ik weet de weg ook nog niet. <> U loopt hier al wat langer mee, kunt u me zeggen waar ik de bibliotheek kan vinden?
nieuw/ -e, vervolg ° Ben je al gewend in de nieuwe omgeving? ° Dat was een heel nieuwe ervaring voor haar.
± Nog niet erg. Tenslotte was ik hier nog nooit geweest. ± Zoiets had ze nog niet eerder meegemaakt.
het nieuwjaar/ ° Het christelijke nieuwjaar wordt gevierd op 1 januari. ° Het Chinese, het joodse, het islamitische en het orthodox katholieke nieuwjaar wordt op een andere dag gevierd.
± Op die datum begint er een nieuw jaar. ± Ook aan die feestdagen zijn tradities verbonden.
de nieuwjaarsdag/ ° Op nieuwjaarsdag wensen de mensen elkaar een gelukkig jaar toe.
^ dagen waarop in Nederland (bijna) iedereen vrij heeft:
± Op 1 januari gaan kinderen hun ouders gelukwensen voor het nieuwe jaar. <> Op oudejaarsdag bakken veel mensen oliebollen en/of appelflappen. Die eten ze dan op oudejaarsavond op. nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de twee Kerstdagen.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
19
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het nieuws/ ° Zet je het nieuws even aan? Ik wil weten wat er vandaag gebeurd is. ° ‘Is er nog nieuws?’, vroeg Ankie aan haar man. ° Er is iedere dag wel weer nieuws over de toestand in Noord-Ierland. ° Het nieuws dat er een aanslag was gepleegd op de president, bleef dagenlang hét onderwerp van gesprek. ° Ze had groot nieuws: ../ ~ Heb je het blijde nieuws al gehoord? ~ Gisteren kregen we het droevige nieuws ../ ≈ Geen nieuws is goed nieuws, wordt wel gezegd. ≈ Ze zeggen ook wel: Goed nieuws is geen nieuws.
± Het journaal begint over een paar minuten. ‘Nee, wat zou er gebeurd zijn?’, was zijn antwoord. ± Daar valt elke dag opnieuw iets over te melden. <<
± Dat bericht sloeg in als een bom. ..\ Ik ben oma geworden!!!! Jan is voor zijn examen geslaagd!! << ..\ dat mijn opa is overleden. ± Zolang je niets hoort, gaat ‘t allemaal wel goed. ± De media berichten bijna alleen over rampen en oorlogen. Leuke dingen zijn niet interessant. << <<
nieuwsgierig/ -e ° Dat meisje is vreselijk nieuwsgierig. ° Er waren een heleboel nieuwsgierige mensen, die de brandweer het werken moeilijk maakten. ° Ben jij ook zo nieuwsgierig wie er zal winnen? ° Hij is heel nieuwsgierig naar de uitslag van het examen. ° Toen ik binnenkwam keken ze me nieuwsgierig aan: ../ ≈ Je bent een nieuwsgierig Aagje.
± Ze wil echt álles en álles weten. ± Sensatiezoekers die precies wilden weten wat er aan de hand was. <> Ach, mij maakt ‘t niet zo veel uit: ik zie ‘t wel! ± Hij kan haast niet wachten. <> Zijn vriend interesseert het niet, die vindt ‘t heel onbelangrijk. << ..\ wat bracht ik voor nieuws mee? ± Je wilt altijd het naadje van de kous weten.
de nieuwslezer/ -s ° Er is een andere nieuwslezer bij het journaal gekomen.
± Dit keer is het een vrouw die het nieuws presenteert.
het nieuwsoverzicht/de -en ° ‘t Journaal van 8 uur begint met het nieuwsoverzicht.
± Dan worden de hoofdpunten van het nieuws vast genoemd.
nijdig/ -e ° ≈ ° °
Hoe meer de jongen haar plaagde, hoe nijdiger ze werd. Ze was zo nijdig als een spin. Waarom kijk je zo nijdig? Het hondje kefte nijdig naar de postbode.
niks
± En hoe kwader zij werd, hoe meer lol hij had. ± Spinnijdig dus, of “’pissig”’. <> Doe een beetje vriendelijker, wil je? ± Die was niet bang voor dat felle geblaf. >>> niets
het niveau/de -s ° Het niveau van het water in het meer is dit jaar veel hoger dan een paar jaar geleden. ° Technisch onderwijs wordt op drie niveaus gegeven: ../ ° Zulke grote problemen moeten op ministerieel niveau besproken worden. ° Een man van zijn niveau moet daarover toch kunnen meepraten! ° Natuurlijk heb je verloren! Maar je hebt op jouw niveau toch een mooie partij gespeeld.
± Toen was het peil veel lager; het water stond veel lager. ..\ lager, middelbaar en hoger. ± Over dat soort moeilijkheden moeten de ministers zich buigen; ze kunnen dat niet aan hun ambtenaren overlaten. ± Iemand met zo’n opleiding moet dat toch weten! <<
# Je bent nog maar net begonnen met schaken (tennis o.i.d.)! Je maakt dus nog veel beginnersfouten en wat dan nog?
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N 20
noch (.... noch) ° Noch Jan noch Joan heeft het gedaan. ≈ Voor hun gasten sparen ze kosten noch moeite.
± Als die het allebei niet gedaan hebben, wie dan wel? ± Ze doen alles om het hun naar de zin te maken.
nodig ° Vitamine C is nodig voor de gezondheid. ° ° ° °
± Die is onontbeerlijk. <> Als je gevarieerd eet, zijn vitaminepillen overbodig. ± Moet dat nou? ± Af en toe moet men harde maatregelen treffen. ± Hij doet wat in zo’n geval noodzakelijk is. ± Hij moest natuurlijk wel eerst allerlei bezwaren maken: ‘Ik ben nog niet moe’, ‘t Is zo warm’ enz., maar uiteindelijk ging hij dan toch. ± Dat moet dringend gebeuren! ± Ze heeft hoge nood./Ze doet het bijna in haar broek.
Is het nodig dat je zo schreeuwt? Het is soms nodig om streng op te treden. De minister neemt de nodige maatregelen. Na de nodige tegenwerpingen ging Pietje naar bed.
° De piano moet nodig gestemd worden. ° Nellie moet zo nodig (naar de wc). nodig hebben ° Ze neemt een grote tas mee, ze heeft veel nodig.
± Ze moet veel boodschappen doen?????. <> Ze heeft nog van alles en nog wat in huis.
nodig hebben, vervolg ° Ik heb je nodig, blijf alsjeblieft bij me! ° Dat soort hulp heb ik niet nodig. ° Jij hebt ook niet veel nodig!
± Ik kan niet zonder jou!/Ik kan je niet missen! ± Daar zit ik niet op te wachten./Die kan ik missen! ± Jij bent met weinig tevreden! <> Ik ken ook mensen die altijd nog méér willen.
noemen/noemde/genoemd ° We hebben een zoon! We noemen hem Joost. ° Straten worden vaak naar bekende figuren genoemd. ° Toen ze vroegen of ik iemand wist voor die functie, heb ik jouw naam genoemd. ≈ Die dokter noemt de dingen altijd bij hun naam. ≈ Al die geheimzinnigheid! Noem nu maar liever man en paard. ≈ Noem je dat een kunstwerk? (.) Els speelt geweldig piano!
± We hebben hem een echte Hollandse naam gegeven. ± Ze krijgen de naam van een bekende schilder of een burgemeester van de stad bv. ± Ik heb gezegd dat jij een geschikte kandidaat was. ± Hij draait er niet om heen/hij stelt de zaken niet gunstiger voor dan ze zijn. ± Vertel maar gewoon hoe het precies zit! ± <<
Ik zie het als een knutselwerkje van een driejarige kleuter! Dát noem ik pas een pianiste!
de noemer/-s
« de teller/-s
° In een breuk staat de noemer onder en de teller boven de streep. ° Je kunt verschillende breuken optellen , bijvoorbeeld 1/16 + 3/8, als je eerst alles onder één nemer brengt. ~ De Gemeente wil al die verschillende problemen nu wel onder één noemer brengen ../
± Dus in 1/16 is 1 de teller en en 16 de noemer. ± Als je 1/16 en 3/8 wilt optellen, moet je dus alles onder de noemer 16 brengen; je krijgt dan 1/16 + 6/16 = 7/16 << ../ maar je kan nu eenmaal geen appels bij peren optellen: alles ‘op de grote hoop’ gooien schept alleen maar verwarring.
nog ° ° ° ° ° °
Is er nog thee in de pot? Wat een heerlijke soep! Is er nog meer? ../ Mamma, mag ik nog wat cola? Slaapt ze nog niet? Je zult nog wel eens aan me denken! Nog eens naar jou verlangen?
Nee, er is niet meer, zal ik nieuwe zetten? ..\ Ik lust wel een tweede kopje. <> Nee schat, je krijgt niet meer. <> Ja hoor, ze ligt al heerlijk te dromen. ± Later zul je naar me terugverlangen! <> Ik hoop dat ik nooit meer aan je herinnerd word! <> <<
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
21
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
nog, vervolg ° Het is lang geleden gebeurd, maar ik weet ‘t nog goed! ° Ik zag erg tegen de hitte in dat land op, maar tot nog toe is het me meegevallen. ° Nog even en alles loopt uit de hand. ° ° ° °
O, ben je daar toch nog? Zo, lééf je nog? Ik heb het je nog zó gezegd! Er is brood over en ik was nog wel bang dat er te weinig zou zijn. (.)Paul is al twee maanden weg en ../ (.)Jongens, het begint te regenen!
± Ik kan het me goed herinneren. ± Tot op dit moment heb ik er geen last van gehad. ± Als ‘t zo doorgaat, duurt ‘t niet lang meer of ‘t gaat helemaal mis! << Ik had de moed al opgegeven. << Waarom heb je zo lang niets laten horen? ± Ik heb je toch gewaarschuwd? ± Ik dacht notabene dat ik tekort zou komen. << <<
..\ ik heb nog steeds niets van hem gehoord. Ook dat nog, die ellende kan er ook nog wel bij.
nogal ° Ik wilde dat nieuwe boek kopen maar ik ben nogal geschrokken van de prijs. ° Hij kwam nogal laat binnen op het feest. ° Er zijn nogal wat mensen ziek. ≈ Jan was ook op ‘t feest. Nogal wiedes!
± Tegenwoordig schrik je meestal behoorlijk als je ziet wat zo’n boek kost. ± Ja, 10 uur is tamelijk laat/aan de late kant. ± Vrij veel mensen liggen met griep in bed. ± Logisch, hij is verkikkerd op Marian: waar zíj is, zie je hem óók!
nogmaals ° Ik wil jullie er nogmaals op wijzen dat je hier niet mag roken. ° Nogmaals: wees voorzichtig!
± Ik zeg het nog maar een keer: roken is hier verboden! ± Ik waarschuw je wederom.
het noodlot/ ° Volgens de oude Grieken werd alles door het noodlot bepaald. ° Het is geloof ik mijn noodlot dat het tijdens mijn vakantie altijd regent! ° Op een kwade dag sloeg het noodlot toe ../
± Ze noemden dat fataliteit, wij zeggen ook wel de voorzienigheid. ± Dat schijnt gewoon niet anders te kunnen. <<
..\ en kwam hij om bij één van zijn reddingsacties.
noodlottig/ -e ° Het drinken van alcohol is veel Indianen noodlottig geworden. ° Op die verkeersweg zijn al veel noodlottige ongelukken gebeurd.
± Daardoor zijn ze ziek geworden en gestorven. ± Die rampzalige ongelukken hebben aan veel mensen het leven gekost.
de noodzaak/ ° Het is een absolute noodzaak dat je je paspoort meeneemt als je naar dat land gaat. ° Waarom zou ik een creditcard meenemen? Zie jij de noodzaak daarvan in?
± Dat is echt een eerste vereiste. Zonder je paspoort begin je daar niets. ± Ik vind dat dat moet! <> Nou nee, dat lijkt me volstrekt overbodig.
noodzakelijk/ -e ° Als je je examen wilt halen is het beslist noodzakelijk dat je hard gaat werken. ° Voor we uw oog opereren, doen we een aantal noodzakelijke onderzoeken. ≈ Hoe vervelend dat onderzoek ook is, ‘t is een noodzakelijk kwaad.
≥ Als je niet studeert kom je er zeker niet. ± We moeten tenslotte precies weten wat er aan de hand is. ± Je zult het moeten ondergaan, je ontkomt er niet aan. © 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
22
nooit ° ° ° ° °
Je hebt leerlingen die nooit te laat komen ../ Nooit te laat is dus hetzelfde als ../ Hij gaat bijna nooit naar een café. Ik ben nog nooit in Amerika geweest, ../ Ik heb gisteren slakken gegeten. Dat was eens maar nooit wéér! ° Zo’n dun boekje kan toch nooit meer dan een tientje kosten?
<>
..\ en er zijn er die altijd te laat komen. ± ..\ altijd op tijd. <> Hij heeft een stel vrienden die heel vaak in de kroeg zitten. <> ..\ maar ik ben al dikwijls in Australië geweest. ± Nooit van mijn leven eet ík weer slakken!
~ Zeg nooit nooit!
± Je weet immers niet wat er nog allemaal staat te gebeuren in je leven. ± Ik wil op alles voorbereid zijn. ± Hij had daar geen moment op gerekend.
<<
≈ Ik neem een paraplu mee. Je weet maar nooit! ≈ De hoofdprijs! daar had hij nooit van z’n leven op durven hopen.
Dat zou toch belachelijk zijn?
het noorden/ ° ° ° ^
Groningen ligt in het noorden van Nederland. <> Maastricht ligt in het uiterste zuiden van ons land. Nederland ligt ten noorden van België en ../ << ..\ ten westen van Duitsland. De naald van een kompas wijst altijd naar ‘t noorden. ≥ Die naald richt zich namelijk naar de magnetische pool. noorden, zuiden, oosten en westen, noordwesten, zuidwesten, noordoosten, zuidoosten: de windstreken.
de noordpool/ ° De ontdekkingsreiziger is op weg naar de noordpool. ° ‘t Is hier op ‘t ogenblik vreselijk koud, ‘t lijkt wel of we op de noordpool zitten. ~ Joh, wat ben je toch vervelend. Ik wou dat je op de noordpool zat ../
± Hij wil het gebied om het noordelijke eindpunt van de aardas verder verkennen. ± Dat meest noordelijke gebied van de wereld zal nog wel veel lagere temperaturen kennen, denk ik. ± ..\ een heel eind bij me vandaan, in ieder geval!
noordwest/noordwester ° De wind blijft maar noordwest, er dreigt nu zelfs een noordwester storm.
± Als de wind uit ‘t noordwesten waait, duurt het vaak lang voor hij uit die hoek weg is.
de norm/ -en ° Verleden jaar voldeed ik wel aan de normen voor huursubsidie maar nu niet meer. ° De ene school stelt/hanteert heel andere normen voor toelating dan de andere. ° Tussen mensen uit verschillende landen ontstaan soms misverstanden, doordat ze vanuit heel andere normen en waarden denken. ° Jong en gezond zijn, dat is in de reclame de norm. ° De eisen die je aan jezelf stelt, kun je niet tot algemene norm verheffen.
± De voorwaarden zijn kennelijk veranderd. ± Er zijn scholen die zulke hoge eisen stellen dat bijna niemand er aan kan voldoen. ± Uit verschillende landen? Ook binnen één land denken mensen soms totaal anders over goed en kwaad. In de alledaagse werkelijkheid zijn er meer mensen ouder en de meesten hebben wel één of andere kwaal. ± Je kunt er niet vanuit gaan dat iederéén zoveel van zichzelf eist. <>
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactische/contextuele eenheid
23
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
normaal/normale ° Een normale werkdag duurt 8 uur. ° Meestal gedraagt hij zich als een normaal mens. ° Een naakte vrouw op een schilderij is normaal ,../
(.) Natuurlijk
Op bijzondere dagen werk ik soms langer of korter. Maar af en toe is hij echt knettergek. ± ..\ dat is algemeen geaccepteerd ../ <> .. \ maar op het strand vinden veel mensen het nog abnormaal, zelfs ongehoord. << Dat is toch normaal! <> <>
wil ik graag met vakantie!
(.)‘t Heeft me deze zomer toch veel geregend! ° Gelukkig gaan die twee nu weer normaal met elkaar om. ° Normaal gesproken ben ik om 6 uur thuis.
Niet normaal! ± Ze doen nu weer gewoon tegen elkaar, blij toe! ± Als er niets bijzonders gebeurt haal ik dat wel. ± Uitzonderingen daargelaten! «
de nota/ -’s ° Ik weet nog niet wat de reparatie kost, ik heb de nota ± Meestal vallen die rekeningen knap tegen. nog niet gekregen. ^ Wat je moet betalen staat op: de nota, de rekening, de kassabon, het prijskaartje enz. ° Morgen behandelt de Tweede Kamer een nota van ≥ In dat stuk vertelt de minister hoe zij de problemen bij de de minister van justitie. opvang van asielzoekers denkt op te lossen. ^ nota’s, ambtelijke notities, brieven, memo’s, ‘A-4tjes’: allemaal al dan niet ambtelijke stukken. noteren/noteerde/genoteerd ° Noteer die datum in je agenda ../ ° ‘t Staat genoteerd! ~ Op ‘t ogenblik staan die aandelen hoog genoteerd op de effectenbeurzen in Europa.
..\ anders vergeet je hem misschien. ± Ik heb ‘t opgeschreven. ± Die aandelen zijn veel waard. <<
nou (!) ° ° ° ° ° °
Nou, komt er nog wat van? Nou, daar ben ik dan toch! Nou ja, ze viel gewoon! Nou, nou, een beetje kalmer kan ook wel! Kom nou zeg, een beetje flink zijn! Toe nou jongens, schiet een beetje op! (.) Was jij even alleen af? (.) Hebben jullie zin in een ijsje? (.) Waarom is het hier zo’n rommel?
± Wat duurt ‘t weer allemaal lang! << Dat hadden jullie niet meer verwacht, hè? << Ik weet ook niet precies hoe dat kwam. << Je rent iedereen ondersteboven! ± Toe, even de tanden op elkaar! ± Een beetje sneller alsjeblieft! « Ja, toe nou! Daar heb ik helemaal geen zin in! « Ja, nou (en of)! « Nou zeg, moet ik dat weten?/Kan ik daar wat aan doen?/Kan kan ik dat helpen?
nou >>> nu november ° November is de elfde maand van het jaar.
± Die maand heet ook slachtmaand.
© 1998 SSALTO Voorburg NL
Digilemma N
24
nu/nou ° Die trui is je nu te klein.
± Die heb je verleden jaar gekregen maar je bent zo hard gegroeid, dat je hem dit jaar niet meer aan kan.
° ° ° °
<>
Nu is het prachtig weer ../ Wat komt er nu? Hé, wat gebeurt er nou? We zien elkaar maar nu en dan.
° Tot nu toe gaan alle voorbereidingen voor het feest heel voorspoedig. ° Van nu af aan stoppen er ook treinen op dat nieuwe station. (.)Je kunt aan die dingen toch niets veranderen.
..\ maar hoe het morgen zal zijn? ± Wat is het volgende punt op het programma? ± Wat is er nu aan de hand? <> We bellen elkaar wel dikwijls, ../ ± ..\ maar we zien elkaar niet zo vaak/af en toe. ± Tot op dit moment loopt alles naar wens. ± In het vervolg kun je daar dus in- en uitstappen. >>
Die dingen gaan nu eenmaal zo.
<<
..\ zullen we haar vaker gaan bezoeken. ..\ ga ik een eind fietsen.
nu ° Nu we weten dat ze zo ziek is ../ ° Nu het zulk mooi weer is ../
<<
(de)nul/ -len ° Na de piep kunt u op de nul drukken ../ ° Drie, twee, één, nul ... start! ~ Wat een nul die vent!
<<
..\ om in het hoofdprogramma terug te komen. ± Zo tel je af aan het begin van deze zwemwedstrijd. # Een zogenaamde manager, die alleen stom lacht en geen enkel probleem kan oplossen!
het nummer/de -s
± getal cijfer
° Ben jij nummer 8? Dan ben je zometeen aan de beurt. ° Denk er om, bij de bakker moet je ‘n nummertje trekken. ° Op welk nummer woont ze eigenlijk? ° Geef me je nummer maar, dan bel ik je! ° Bijna alle nummers in Nederland hebben ../ ° Vroeger moest je een nummer draaien ../ ~ Bij die grote bedrijven worden de mensen vaak als nummer behandeld. ≈ Jij bent me ook een mooi nummer ../
± Heb jij een nummertje getrokken/getoetst? 8? Dan kun je zo naar de balie. ± Heb ik al gedaan! Hier is het bonnetje: nummer 10. ± O jee, ik weet haar huisnummer niet. ± Hier heb je mijn kaartje, daar staat m’n telefoonnummer op. << ..\ tien cijfers. << ..\ nu moet je het haast altijd intoetsen. <> Ieder mens wil graag als individu benaderd worden.
≈ Hun oudste dochtertje is een makkelijk kind maar die jongste, dát is me een nummer! ≈ Heb jij met haar een nummertje gemaakt?
≈ Van de week is het laatste nummer van Moer, tijdschrift voor moedertaalonderwijs, in de bus gevallen.
..\ spreek ik om 6 uur met je af, laat je me tot 7 uur wachten! ± Lekker dier ben jij! ± Dat kind heeft altijd iets bijzonders; aan haar hebben ze hun handen vol! ± Of ik met haar naar bed geweest ben? ../ <> ..\ Wat denk je wel?Ik heb haar met geen vinger aangeraakt! <<
Het laatste nummer? Dus Moer verschijnt niet meer! Weer een tijdschrift ter ziele!!±
© 1998 SSALTO Voorburg NL