LEMMATICA K 1 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
De K(a) van Karel k staat voor kaars ../
±
kcal en kJ (kopzorgen voor dikzakken) km kW en kWh
± ± ±
..\ dat is een eenheid van licht, de lichtsterkte van één kaars eenheden van gewicht: kilocalorie en kilojoule kilometer, voor een afstand van 1000 meter kilowatt en kiloWattuur, je gebruik van elektrische stroom
kaal/kale °
In de herfst worden de bomen kaal.
° °
Je begint aardig kaal te worden, jongen! Wat is díe man kaal, ../
° ° ° °
Hij heeft een kale knikker. Je bent er kaal vanaf gekomen zeg! Hé kale ../ Bij de deur vertoont de vloerbedekking al kale plekken.
~ Bij die onderhandeling kwam hij er kaal af. ~ Die chanteurs hebben hem kaal geplukt. ~ Ze noemden het’ n feest, maar ik vond ‘t maar een kale boel! °
Als je echt trek hebt smaakt zelfs een kale boterham heerlijk!
° °
Zitten jullie op de kale vloer? Ze wonen er al een week maar ze kijken nog steeds tegen die kale muren aan. Wat is de kale huur van die flat?
°
± Ze verliezen al hun bladeren. <> Gelukkig lopen ze in het voorjaar weer uit en komen er nieuwe blaadjes aan. ± Hou maar op, iedere dag raak ik wéér een heleboel haren kwijt! ± ..\ hij heeft geen haar meer op zijn hoofd. <> Vroeger had hij een weelderige haardos! ± Zijn hoofd lijkt wel een biljartbal. ± Ja, de kapper heeft mijn haar wel érg kort geknipt. « ..\ wat heb je met je haar gedaan? ± Daar wordt ‘t meest gelopen en daar is het tapijt dus ‘t eerst versleten. ± Hij stond mooi met lege handen terwijl ../ < > ..\ hij had verwacht dat hij er beter van zou worden. ± Ze hebben hem net zo lang laten betalen totdat hij geen cent meer over had. ± ‘t Was er bar ongezellig en veel te eten of te drinken was er ook niet! < > Zó erg is ‘t niet met me, geef míj maar een likje boter en een plak kaas erop. « Ja, we krijgen morgen nieuwe vloerbedekking. ± Wat ongezellig, die wanden zonder iets, geen foto, geen schilderij, helemaal leeg! ± Zonder centrale verwarming en service is die al ; 875,-! < > All in is de huur nog een paar honderd euro meer!
de kaalheid/°
Mannen die last hebben van veel haaruitval lijden erg onder < > Ze dromen ervan dat er een goed haargroeimiddel komt die beginnende kaalheid. en zien zichzelf alweer met een volle bos haar rondlopen. ^ kaalheid, blindheid, doofheid: kwalen waaraan of waaronder een mens kan lijden.
LEMMATICA K 2 de kaars/ -en °
Toen het licht uitviel, staken we een paar kaarsen aan.
°
Doe het licht maar uit, ik zet een paar kaarsen op tafel als we gaan eten. ~ ‘t Kaarsje van die oude vrouw is bijna opgebrand.
« «
Wel een beetje primitief, maar vroeger wisten de mensen niet beter. Dat vind ik zo romantisch, zo sfeervol!
±
Ze zal nu wel gauw doodgaan.
+ een kaars kun je: aansteken, uitblazen, snuiten, doven. ^ kaarsen, thee/waxinelichtjes, olielampen, fakkels: lichtbronnen, die je met een lucifer aansteekt. de kaart/ -en // het kaartje/de -s °
In het aardrijkskundelokaal hangen een paar kaarten aan de muur ../ ° Mijn man kan helemaal niet ‘kaart lezen’; ../ ° Door de aardbeving is ‘n aantal dorpen van de kaart geveegd. ~ Door ‘t bericht over dat ongeluk was hij helemaal van de kaart ° Bedankt hoor, voor die kaart uit Turkije. ° Bij de ingang van de bioscoopzaal moet je je kaartje laten zien. ° Ik moet nog een kaartje kopen, jij ook?
≥
°
«
..\ een wereldkaart, een kaart van Europa en één van het land waar we mee bezig zijn: Canada. ..\ op vakantie moet ík altijd kijken hoe we rijden moeten. Die zijn gewoon van de aardbodem verdwenen, niks van over. Totaal van streek probeerde hij meer te weten te komen. Leuke ansicht hè? Ik wou je laten zien hoe mooi ‘t er is. ‘Mag ik uw plaatsbewijs zien?’, vraagt de portier. Nee, ik heb een treinabonnement. Ga je nog naar ‘t loket of haal je ‘t gewoon uit de automaat? Tegenwoordig ‘zit alles in de computer’, in een database.
≥ ± ± ± <> <>
Met alle kleuren, alle waarden en geen jokers: 52 dus! Ik verlies steeds! Het geluk is met de dommen. Dan moet je volkomen eerlijk tegen elkaar zijn ../ ..\ en jij houdt iets achter, ik voel ‘t! Je kunt beter je risico wat spreiden, dan heb je meer kans.
± <> ± ± ± ±
‘t Is gevaarlijk al je geld in één project te steken! Je kunt beter wat achter de hand houden ../ ..\ en niet meteen vertellen wat je te bieden hebt. Ze heeft daarmee haar ware bedoelingen verraden! ../ ..\ en het achterste van haar tong laten zien. Dat hadden ze al lang zo afgesproken! Het zal ons niet lukken om dat voor elkaar te krijgen.
± «
Toen kreeg hij dus een waarschuwing. ..\ moest hij dus het veld af / kon hij vertrekken.
kaarten/kaartte/gekaart
I
Ze zitten te kaarten (om geld)
°
Vier oude mannen zitten te kaarten.
±
°
Zo af en toe vind ik het leuk om in m’n eentje te kaarten.
±
Welk kaartspel spelen ze eigenlijk? Bridgen ze? Of doen ze een potje pokeren of pesten? Dan speel ik een spelletje patience.
°
Kaarten om geld? Mij niet gezien!
±
Vroeger stonden alle gegevens van de cursisten op kaarten in kaartenbakken. ° Met hoeveel kaarten speel je dat spel? ° Ik heb de hele avond al slechte kaarten! ≈ De gekken trekken de kaart. ≈ Met goede vrienden moet je open kaartspelen. ≈ Als je alles op één kaart zet en dan pech hebt, verlies je alles tegelijk. ≈ Bij onderhandelingen is het niet zo handig om direct al je kaarten uit te spelen. ≈ Door die opmerking heeft ze zich aardig in de kaart laten kijken. ≈ Ach man, dat is toch doorgestoken kaart! ≈ We kunnen dat wel proberen, maar ik vrees dat dat geen haalbare kaart is. ° Voor die zware overtreding kreeg de voetballer ‘n gele kaart. ° Toen hij even later wéér in de fout ging, kreeg hij de rode en ../
± ± ± ± ± «
Ik voel er niets voor om met ‘t leggen van een kaartje geld te verliezen.
LEMMATICA K 3 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kaartenbak/ -en °
Deze kaartenbakken kunnen weg, er zitten toch geen kaarten meer in.
«
Alle gegevens van de cursisten zitten nu in de computer.
±
..\ of een kaartspeler.
de kaarter/ -s °
Een man die kaart speelt, is een kaarter ../
de kaas/kazen ° ^ ≈ +
Wat wil jij voor kaas op je broodje? ../ « ..\ Ik heb jonge en belegen. Die is lekker pittig. melk, boter, kaas, yoghurt, vla, karnemelk, kwark: zuivelproducten. Die laat zich de kaas niet van het brood eten! ± Dat is een bijdehante jongen! Kaas kun je: proeven, smelten, snijden, raspen , malen; met kaas bereiden, met kaas beleggen, met kaas bestrooien.
het kabinet/de -ten °
±
° °
Wat voor kabinet zullen we na de komende Tweede-Kamerverkiezingen krijgen? Wie moet het kabinet samenstellen / formeren? De formatie van het kabinet zal nog wel een poosje duren.
°
We hebben thuis nog het kabinet van mijn opa en oma.
±
± ±
Deze ministersploeg heeft het aardig gedaan, dus er zal wel eenzelfde soort regering komen. De kabinetsformateur is nog niet bekend. Voor er een goede ministerraad is gevormd, zijn we wel een paar maanden verder. Zo’n mooie, oude kast met verschillende deurtjes, laden en vakken.
de kachel/ -s °
Heb je het koud? Ga dan lekker bij de warme kachel zitten!
±
De verwarming staat heel laag, maar hier bij de haard is ‘t heerlijk warm! ‘t Is een gashaard, ik kan hem nog wat hoger zetten. ≈ Ik laat heus niet de kachel met me aanmaken! ± Je denkt toch niet dat je een loopje met me kunt nemen? < > Je zult ook met mij(n mening) rekening moeten houden! ^ mensen warmen zich bij een warmtebron: het (hout)vuur, de oliekachel, de gaskachel, de kolenkachel, de (open) haard, het elektrische kacheltje, de centrale verwarming. + de kachel kun je: aanmaken, aanzetten, afzetten, hoger / lager zetten, uit laten gaan, uitzetten de kade/ -n °
Ik vind ‘t eng om op de kade te parkeren.
«
° °
Het grote zeeschip meert af aan de kade. De oude zeeman zit aan de kade te vissen.
# ±
Ik ben bang om in ‘t water van de gracht terecht te komen. De passagiers kunnen dan aan wal gaan. Mooi stekje, zo langs de waterkant.
LEMMATICA K 4 het kader/de -s ° °
Die foto vraagt om een ander kader. In het kader van de ‘Inburgeringsplicht’ worden er veel taallessen aangeboden.
°
Voor die vergadering wordt alleen het kader uitgenodigd.
± ±
Deze omlijsting is veel te zwaar voor die tere kleuren. In verband met die maatregelen wordt het voor de mensen die al lánger hier zijn moeilijker Nederlands te leren. Er is voor hen gewoon geen plaats in die cursussen. <> Het lager personeel hoeft niet te komen.
kakelen/kakelde/gekakeld
I
kippen kakelen
°
Ik hoor de kippen kakelen.
±
°
Lekker, zo’n kakelvers eitje!
± Zó uit het kippenhok, net gelegd! < > Dit ei moet je wegdoen, hoor! Dat heeft te lang gelegen, misschien is ‘t niet goed meer.
Wat hebben ze ‘t druk met hun: Tok, tok, tok, alweer een ei! ° Die klas is net een stel kakelende kippen. ≥ Die kinderen zitten maar te kletsen. ≈ Je kakelt als een kip zonder kop! ± Je praat onzin! Denk toch eens na voor je wat zegt! ^ dierengeluiden: kakelen, blaffen, loeien, miauwen, piepen, huilen, kraaien, balken, brullen, zingen, hinniken, krijsen ..... >>> piepen kakelvers/ -e
de kalender/ -s °
Er hangt daar een mooie kalender; op ieder blad staat één maand van het jaar.
« «
In mijn agenda heeft iedere dag één pagina. Je krijgt ook vaak van die kaartjes waar het hele jaar aan één kant op staat, als reclame meestal.
«
Het schooljaar begint meestal rond 1 september en eindigt rond 31 augustus van het jaar daarop. ‘T boekjaar van dat bedrijf loopt van 1 april t/m 31 maart.
het kalenderjaar/de kalenderjaren °
Het kalenderjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.
« het kalf/de kalveren °
Het pasgeboren kalf wordt direct bij de moeder weggehaald.
≈ Wanneer krijg ik dat geld terug? Als de kalveren op het ijs dansen zeker! ≈ Als ‘t kalf verdronken is, dempt men de put.
« ± ±
De koe moet immers voldoende melk blijven geven! Niet alleen voor haar kind! Ja, als Pasen en Pinksteren op één dag vallen, nooit dus!
Nu ‘t te laat is gaat men maatregelen bedenken om zulke ongelukken te voorkomen. ≈ Eerst zaten ze een poosje over koetjes en kalfjes te praten, < > ..\ later voerden ze een ernstig gesprek over de oorlog in maar ../ het Midden-Oosten. ± Toen ging het niet meer over ditjes en datjes. ^ andere jonge dieren: lam(schaap), welp(leeuw), veulen(paard), big(varken), kuiken(vogel), pup(hond). + het kalf kun je: kopen, verkopen, opeten, slachten, voeren, weghalen (=aborteren).
LEMMATICA K 5 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
kalm/ -e °
Kalm aan maar, hoor ../
« ± ± <> «
..\ we hebben alle tijd. Doe maar rustig aan. Begin maar rustig aan weer te werken. Als je zo doorgaat, werk je je weer over de kop! ..\ en ze heeft nu hulp van de thuiszorg.
°
‘t Lijkt me beter dat je het nog wat kalm aan doet.
°
Ze is thuis uit het ziekenhuis, maar moet zich nog heel kalm houden ../ Zeg, houd jij je een beetje kalm!
±
Maak niet zo’n drukte!
Heb jij een kam voor me? M’n haar zit zo inde war, ik moet ‘t nodig kammen. ≈ Het is verkeerd om iedereen over één kam te scheren.
«
Hier is m’n kam. Heb je ook een borstel nodig?
°
±
°
de kam/ -men °
Hanen hebben een vuurrode kam op hun kop.
±
Je kunt nu eenmaal niet iedereen op dezelfde manier behandelen, elk individu heeft zijn eigen aanpak nodig. < > Je moet rekening houden met iemands persoonlijkheid èn zijn omstandigheden.
Sommige jongelui vinden dat blijkbaar mooi; ze laten hun haar in het model van zo’n hanenkam knippen. ° Bij strijkinstrumenten als viool en cello worden de snaren ≥ Die kam houdt de snaren vrij van de ‘kast’, zodat ze over een kam gespannen. goed kunnen trillen. ^ kam, borstel, scheerkwast, tandenborstel, nagelvijl, schaartje enz.: toiletgerei. de kameel/kamelen °
Heb je wel eens op een kameel gezeten?
±
Op ‘het schip van de woestijn’? Ja hoor, op zijn rug, tussen zijn twee bulten in. Heerlijk, dat geschommel!
de kamer/ -s °
Als ze zeggen: dat huis heeft vier kamers ../
°
Hebt u nog een kamer voor twee personen?
° °
Zijn zoon gaat studeren en gaat op kamers (wonen). Ik weet wel dat die vrouw in de Kamer zit, maar voor welke partij? Dat bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
°
± « «
..\ tellen ze alleen de woon- en slaapvertrekken ..\ en niet de keuken, de badkamer, de hal en ‘t toilet. Helaas meneer, niet één meer. Alleen de bruidssuite is vrij maar die is natuurlijk erg duur! < > Tot nu toe woonde hij nog (bij zijn ouders) thuis. ± Zij is Tweede-Kamerlid voor Groen Links. Er zitten tegenwoordig aardig wat vrouwen in het parlement. ± Bij die instantie staan alle bedrijven geregistreerd, net als alle mensen bij de Burgerlijke Stand.
de kamerjas/ -sen °
Hij stapt uit bed en doet gauw zijn kamerjas over zijn pyjama
«
..\ en zij trekt haar duster aan.
LEMMATICA K 6 de kamerplant/ -en °
Bij ons is de Hibiscus een kamerplant.
< > In warme landen groeit hij zomaar langs de weg. ± Hier moet hij in een pot voor het raam. + een kamerplant kun je: cadeau geven, water geven, verzorgen, bemesten, snoeien, stekken, wegdoen. kammen/kamde/gekamd °
Als je met me mee wil moet je eerst je haar kammen, zó mag je niet mee.
±
Haal maar gauw een kam door je haar!
±
De soldaten moesten de tenten gereed maken en ook weer afbreken voor ze verder trokken. Ze kamperen op de Veluwe. ..\ in de socialistische gelederen. Ik wist helemaal niet dat hij in een concentratiekamp heeft gezeten.
het kamp/de -en °
Iedere avond zette het leger een kamp op en iedere morgen moest het weer opgebroken worden. ° Mijn kinderen zijn dit weekend op kamp met school. ~ In ‘t liberale kamp wordt daar heel anders over gedacht dan ../ ° De oude man heeft veel verhalen uit de tijd dat hij in het kamp zat. + een kamp kun je: opzetten, opbreken, bewonen, verlaten.
± ± ±
de kandelaar/ -s of kandelaren °
De kaars staat in een zilveren kandelaar.
±
Die kaarsenstandaard heb ik op de antiekmarkt gekocht.
In dat restaurant zetten ze altijd een kan ijswater op tafel.
±
De ober zet een kannetje koffieroom en ../ Als je in dat restaurant koffie bestelt, krijg je een kannetje koffie. ≈ Als de wijn is in de man, is de wijsheid inde kan.
« ≥
Dat is daar service van de zaak: je hoeft niet voor die karaf water te betalen. ..\ een schaaltje suikerklontjes op tafel. Daar zitten zeker twee kopjes in.
±
Als je dronken bent zeg je vaak onverstandige dingen.
de kan/ -nen // het kannetje/de -s ° ° °
het kanon/de -nen ° Het kanon bleef kogels afvuren, maar het trof geen enkel doel. ± Oude militairen spreken nog wel van een vuurmond. ^ Zulke vuurwapens worden in de moderne oorlogvoering niet meer gebruikt. Daar hoor je over raketten en biologische en chemische wapens, wapentuig dat nog veel gevaarlijker is! ~ Hij kwám me toch dronken thuis: als een kanon! ± Echt stom- en stomdronken! de kans/ -en °
De kans bestaat dat het gaat regenen.
°
De kans op besmetting met één of andere bacterie is in een ziekenhuis altijd aanwezig. Is de kans groot dat je gepakt wordt als je zonder kaartje in de tram zit? Grijp je kans! Nu kun je je kans waarnemen!
° ° °
± Dat is best mogelijk. < > Ach wel nee, ‘t blijft vast en zeker droog! ± Je loopt dat risico vooral na een operatie. ±
Dat is niet erg waarschijnlijk, die kans is maar klein!
± Maak van de gelegenheid gebruik! Doe het nu! ± Die mogelijkheid moet je benutten. < > Je bent gek als je die kans laat lopen!
LEMMATICA K 7 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kans/ -en, vervolg ° °
Jammer! Dat is een gemiste kans! Automobilisten moeten voetgangers de kans geven om over te steken. ° Je krijgt nog één kans. ° Ze lopen de kans niemand thuis te treffen. ° Zie jij kans om die brief vandaag te posten? ° In de drukte zag de zakkenroller zijn kans schoon en ../ ~ Door je niet aan je afspraak te houden heb je je kansen bij haar verspeeld.
± ± ± ± ± « #
Je hebt je kans voorbij laten gaan. Het moet wel, maar ze stellen je niet vaak in de gelegenheid om veilig aan de overkant te komen. Je mag het nog één keer proberen. De mogelijkheid bestaat dat iedereen uit is. Denk je dat je dat redt? ..\ ging er met mijn portefeuille vandoor. Nu wil ze nooit meer wat met je te maken hebben.
de kant/ -en °
De stoelen en de tafels staan langs de kant van de zaal.
°
Aan de kant van het raam is het veel lichter dan aan de kant van de deur. ° Gaat u de kant van het station op? ° Van alle kanten kwamen mensen toelopen. ° Ik heb je voorstel van alle kanten bekeken. ° Aan wiens kant sta jij eigenlijk? ° Van verschillende kanten heb ik dat gehoord. ° Gaan jullie aan de kant? Die mevrouw in die rolstoel kan er zo niet langs. ° Ze woont aan deze kant van de stad en ze werkt precies aan de andere kant. ~ Voor ze de deur uitgaat wil ze het huis aan kant hebben. ~ Eerst heeft hij zijn vrouw vermoord en toen heeft hij zichzelf van kant gemaakt. ° Die wijn is aan de zure kant. ≈ Hij laat zich van zijn beste kant zien. ≈ De andere kant van de medaille is ..... ≈ Dat kun je toch niet over je kant laten gaan! ≈ De liefde kan niet van één kant komen. ≈ Er gebeuren allerlei vreselijke dingen en wij staan aan de kant. ° Ga niet zo dicht bij de kant staan. ≈ Die opmerking raakt kant noch wal. ≈ Aan de ene kant maak ik me kwaad op haar, aan de andere kant kan ik haar wel begrijpen.
± Langs de wanden kun je zitten ../ < > ..\ het midden is vrijgehouden, dat is de dansvloer. ± Logisch, aan de raamzijde komt het daglicht binnen. ± ± ± ± ± ±
Ja, ik ga die richting uit. Ze kwamen overal vandaan. Ik heb heel goed over de voors en de tegens nagedacht. Ik vind dat Hans gelijk heeft en dus steun ik hem. ‘t Is me door verschillende mensen verteld. Ga even opzij, wil je?
±
Ze woont in Noord en haar kantoor is in Zuid.
±
../ de bedden moeten eerst opgemaakt, de keuken en de kamer opgeruimd. Hij heeft met een kogel een eind aan zijn leven gemaakt.
± ± ± ± <> ± <> ± <> ± ±
Inderdaad, hij is nogal zuur. Hij zet zijn beste beentje vóór. Bekijk het ook eens vanuit die hoek. Daar moet je toch tegen in actie komen! Jij moet er óók wat voor over hebben. Konden we er maar iets tegen doen! We kunnen alleen maar toekijken. Zometeen val je nog in het water. Die slaat nergens op / dat is volkomen nonsens. Enerzijds irriteert ze me mateloos, anderzijds voel ik met haar mee.
≥ ±
Daar drinken ze een kop koffie en roken ze een sigaret. In zo’n eenvoudig restaurant kan het personeel wat drinken en vaak ook iets eten.
de kantine/ -s ° °
In de pauze gaan de cursisten naar de kantine. Veel grote bedrijven hebben een kantine.
LEMMATICA K 8 het kantoor/de kantoren ° ° ° ° ° °
Die firma heeft een groot nieuw kantoor gebouwd aan de randvan de stad. Die grote grachtenhuizen worden haast niet meer door particulieren bewoond. Het zijn allemaal kantoren geworden. Zoekt u het kantoor van de directeur? Ik zit op kantoor en wat doe jij voor werK? Is uw man thuis of op kantoor? De advocaat heeft kantoor aan huis.
±
Daar staan nog veel meer nieuwe kantoorgebouwen.
±
Met die enorme kamers en die brede gangen zijn het ideale kantoorpanden. Híér is zijn werkkamer. Ik heb óók een administratieve baan. Hij is niet thuis, hij is op z’n werk. Hij werkt in hetzelfde pand als waar hij woont.
± ± ± ±
kapot/ -te ° ° °
M’n auto is kapot, hij moet naar de garage. Ik heb die mooie vaas kapot laten vallen. De jongen is lelijk gevallen, hij heeft een kapotte knie.
(.) De hele dag voor het scherm van m’n computer gehangen! (.) Deze Servische vrouw verloor in 3 jaar al hun kinderen. Ze heeft nu niets en niemand meer om voor te leven. ~ Ze waren kapot van de dood van hun zoon. (.) Hoe ik die film vond?
< > Ik hoop dat hij vanavond weer gerepareerd / in orde is. ± Hij is aan gruzelementen / hij viel in duizend stukken. <> ‘t Zal wel een tijdje duren voor die weer genezen is. ± Die knie zit onder ‘t bloed! .... « Ik ben kapot! .... « Ik ben er kapot van! ± Verslagen zaten ze maar wat voor zich uit te kijken. .... « Ik moet zeggen dat ik er niet kapot van ben. Ik was er nou niet van onder de indruk.
de kapitein/ -s ° °
Op een schip voert de kapitein het bevel. In het leger is ’kapitein’ één van de lagere officiersrangen.
± ≥
°
Twee kapiteins op één schip, dat werkt niet!
±
Daarom heet hij de gezagvoerder. Luitenant is nog lager, majoor, kolonel en generaal zijn hogere officiersrangen. Dat geeft altijd trammelant. Er kan er maar één de baas zijn.
de kapper/ -s °
M’n haar is veel te lang, ik moet nodig naar de kapper.
«
Die moet er een flink stuk afknippen.
°
Gisteren heb ik een paar uur bij de kapper gezeten ../
≥
..\ eerst wassen, dan knippen, een kleurtje erin, dan nog föhnen ... zo komt je middag wel om!
^ de kapper kun je: opbellen, bezoeken, betalen, ‘n fooi / tip geven. ^ bij de kapper kun je: een afspraak maken, je haar laten wassen, drogen, föhnen, knippen en verven, laten krullen / permanenten of juist ontkrullen. de kapperszaak/kapperszaken °
Er werken drie kapsters en een kapper in deze kapperszaak.
±
Zo’n kapperszaak noemt men ook een kapsalon.
«
M’n handschoenen en m’n muts leg ik op de hoedenplank. Ik hang m’n verhaal op aan die foto’s. / Ik schrijf het verhaal aan de hand van de foto’s.
de kapstok/kapstokken °
Ik hang m’n jas aan de kapstok in de gang.
~ Die foto’s gebruik ik als kapstok voor m’n reisverslag.
±
LEMMATICA K 9 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kar/ -ren // het karretje/de -s °
Ossen, paarden en ezels zie je over de hele wereld zware karren trekken. ~ Dat is een prachtig plan, maar wie trekt de kar?
±
°
±
°
Hier heb je een euro, pak jij een karretje? van buiten halen. Hij laat zich makkelijk voor andermans karretje spannen.
±
Wagens vol met hout, stenen of graan moeten ze van de ene plaats naar de andere brengen. Wie kan en wil de leiding nemen bij het ten uitvoer leggen? Binnen staan geen winkelwagentjes meer, ik moet er één
±
Hij is direct bereid om voor een ander het zware werk te doen. ^ de kar, de wagen, het rijtuig, de (arre)slee: voertuigen, die door dieren getrokken worden. de karaf/ -fen °
Er staat een karaf met wijn op tafel.
±
Een mooie, kristallen kan.
het karakter/de -s °
Die man heeft een sympathiek karakter.
°
Zo’n daad past niet bij haar karakter.
°
De griep heeft dit jaar een goedaardig karakter.
°
In december had het weer een grimmig karakter.
° °
Hij is een man van karakter. Ken jij de Chinese karakters voor w.c.?
±
Hij is heel vriendelijk van aard / hij is een heel aardige vent. < > Dat kun je van haar verwachten / dat is net wat voor haar! ≥ Er zijn wel veel mensen ziek, maar niemand gaat eraan dood. ≥ Het vroor ook overdag en er stond een ijskoude oosten wind. ± Hij heeft een sterke persoonlijkheid. ± Nee, ik ken die Chinese lettertekens niet, alleen de Nederlandse symbolen (‘t mannetje en ‘t vrouwtje).
de kas/ -sen °
Bij de bank moet je je geld bij de kas in ontvangst nemen.
°
Krijg jij je salaris nog steeds per kas?
° ° + ≈
Meneer de Groot sluit de winkel en gaat de kas opmaken. Wie beheert bij jullie de kleine kas? de kas kun je: beheren, opmaken, plunderen. Kun jij me wat geld lenen? Ik ben erg krap bij kas.
°
In Nederland worden tomaten, in verband met het klimaat, vooral in kassen gekweekt. Die mensen hebben een kasje in hun tuin.
°
≥
Daar moet je ook zijn als je geld wilt storten, op je spaarrekening bijvoorbeeld. < > Ik dacht dat iedereen dat tegenwoordig per giro kreeg. ± Nou, ik krijg het contant uitbetaald. ± Hij gaat kijken hoeveel geld er binnen is gekomen. ± Het bureauhoofd gaat over de dagelijkse uitgaven. <> Is het weer zo laat? Wanneer zit jij nu eens ruim in je slappe was? ± Ik hoor nooit anders dan: ‘Ik ben bijna blut’. < > Uit warmere landen als Italië en Frankrijk komen tomaten van de koude grond. ≥ Daarin kweken ze hun lievelingsbloemen en/of kruiden.
LEMMATICA K 10 -9de kassa/ -’s °
Wilt u aan de kassa betalen, mevrouw?
° Bij die parkeergarage hebben ze geen kassa. (.) Weet je wat die film kost? ; 35,-!
±
Bij de kassière kunt u afrekenen met contant geld, chipknip of betaalpas (‘pinpas’). « Je moet betalen bij de betaalautomaat. < < Kassa!!
de kassabon/ -nen °
Ik wil die trui ruilen , maar ik ben de kassabon kwijt.
±
Bij die winkel wordt zonder aankoopbewijs / bonnetje / betalingsbewijs niets teruggenomen of geruild.
de kassière/ -s
oude spelling voor caissière!
°
≥
De kassière zit achter de kassa.
Zij rekent de boodschappen van de klanten af.
de kast/ -en ° Pak maar een schone handdoek uit de kast. ° Zet je dat boek terug in de kast? ~ Ze wonen tegenwoordig in een kast van een huis. ≈ ≈
≈ ≈ ^
« ± ± < ± ±
Op de tweede plank ligt een hele stapel. Als ik ‘t uit heb, ruim ik het meteen op. Je zou er in verdwalen, ‘t lijkt wel een kasteel. Hun eerste huis was niet veel meer dan een hutje. De muizen liggen daar dood voor de kast. Die mensen zijn zó arm, er is geen kruimel brood in huis. ‘t Is zo leuk om hem op de kast te jagen. Als je hem ’voert’ reageert hij altijd direct. Als je bijv. zegt dat hij te lui is om naar huis te lopen, begint hij zich meteen te verdedigen. Hij zit direct boven op de kast. ± Hij hapt meteen en is onmiddellijk kwaad. Ze halen alles uit de kast. ± Ze doen hun uiterste best / ze sloven zich uit. kasten: boekenkast, kleerkast, linnenkast, servieskast, voorraadkast, hangkast, legkast, keukenkast enzovoort.
het kasteel/de kastelen °
Die familie woont in een middeleeuws kasteel met vier torens. Heb je dat kasteel in Muiden wel eens bezichtigd?
±
Dat slot wordt omringd door een gracht en een heuse ophaalbrug. ° ± Bedoel je het Muiderslot? Ja, daar ben ik pas nog geweest. ~ Ze wonen in een kasteel van een huis. ± Hun familie woont ook in een heel groot huis. ± Ik woon zelf in een piepklein stulpje. ^ kasteel, villa, paleis, bungalow, buitenhuis, eengezinswoning, rijtjeshuis, flat, verdieping / etage / bovenhuis: woningen. het kastje/de -s ° °
Mijn sjaal ligt in het kastje in de gang. Er is een stop doorgeslagen; in het kastje ligt een doosje nieuwe ../ ≈ Die ambtenaren sturen je van het kastje naar de muur. ≈ De hele avond kastje kijken? Niks voor mij!
± ±
Handig, die opbergruimte voor sjaals en handschoenen. ..\ ja, ik bedoel in het meterkastje in de gang.
± ±
Je moet steeds weer naar een ander loket. Ik kan niet zo lang achter elkaar TV kijken.
LEMMATICA K 11 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kat/ -ten ° De kat en de hond rennen door de tuin. ° De kat ligt te spinnen. Hij heeft ‘t naar z’n zin. ≈ Die twee leven als kat en hond.
≈ Als katjes muizen, mauwen ze niet. ≈ Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. ≈ Ze voelt zich daar als een kat in een vreemd pakhuis.
≈ Wou je nog even de kat uit de boom kijken?
≈ Een kat in ‘t nauw maakt rare sprongen. ≈ Ik heb met die tweedehands auto een kat in de zak gekocht. ≈ Wat is dat toch een nare jongen, hij knijpt de kat in ‘t donker.
≈ Dat is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken! Pas maar op! ~ Mijn hemel, wat is die griet een kat!
± ± ±
De poes klimt de boom in, de hond kan dat niet. Je hoort hem snorren van genoegen. Ze zitten elkaar om de haverklap in de haren / ze hebben ieder ogenblik ruzie met elkaar. < > Een paar jaar geleden konden ze nog heel goed met elkaar overweg, waren zelfs twee handen op één buik! ± Als je lekker zit te eten, heb je geen tijd om te praten. ± Als er geen toezicht is, doet iedereen waar hij zin in heeft. < > Ze voelt zich daar als een vis in het water / erg op haar gemak. ± Ze voelt zich als een vis op ‘t droge, ‘t is zó onwennig allemaal! < > Ik zou nu meteen een besluit nemen. ± Als je ‘t het nog een poosje aanziet, is ‘t misschien te laat! ± In moeilijke omstandigheden doen mensen onverwachte dingen. ≥ Hij zag er zo mooi uit, maar later bleken er allerlei dingen niet in orde te zijn! ± In je gezicht doet hij poeslief, maar o wee, als hij denkt dat niemand ‘t ziet; dan is hij niet te vertrouwen. Schijnheilig! Achterbaks! ± Dat is geen gemakkelijke tante! ±
Dat is niet assertief meer, dat is ronduit agressief. Bij het minste of geringste haalt ze naar je uit. ° Als je bij die docent iets niet direct snapt, krijg je meteen een ± Ik heb al heel vaak zo’n hatelijke opmerking naar m’n kat. hoofd gehad. + een kat kan: krabben, miauwen, spinnen, kopjes geven; een kat kun je: aaien, verwennen, verzorgen. ^ de kat, de hond, de parkiet, de cavia, het konijn, witte muizen: de bekendste huisdieren. de kater/ -s °
Die dikke, zwarte kater van hiernaast zit de hele dag bij ons voor de deur. ° Ik hàd me zondagmorgen toch een kater! ~ Aan die verregende vakantie hebben we allemaal een enorme kater overgehouden.
«
Onze poes / kat is namelijk krols!
≥ ±
Dan had je zaterdagavond zeker veel alcohol gedronken? Als we er aan terugdenken, balen we als een stekker: Wat een fiasco was dat!
± ± « <>
Officieel heet dat de Rooms-Katholieke kerk. Bijna iedereen is daar lid van de Rooms-Katholieke kerk. In het Noorden zijn de mensen meestal protestant. Er zijn ook veel mensen ”niks”: die behoren tot geen enkele kerk.
katholiek/ -e ° °
De Paus is het hoofd van de katholieke kerk. De bevolking in het Zuiden van Nederland is grotendeels katholiek.
LEMMATICA K 12 de katoen/ ° In Egypte wordt veel katoen verbouwd. ° Ik heb een lap katoen gekocht om een jurk van te maken. ≈ ‘Kom jongens, geef hem van katoen!’, riepen de fans tegen de voetballers. ^ katoen, zijde, wol, linnen: natuurlijk materiaal voor kledingstoffen.
# # ±
In dat klimaat groeien die planten goed. Dat is heerlijke stof voor zomerkleren. Zet hem op! / Doe je best! / Ga er tegenaan!
katoenen °
In de tropen zitten katoenen kleren koeler ../
<> ..\ dan al die kunststof kleding.
het kattenvoer °
Een aardappel is geen kattenvoer.
± Een kat moet geen aardappels eten. < > Blikvoer speciaal voor katten of kattenbrokken, dát is goed eten voor de kat.
de kattenziekte °
Jonge katten worden ingeënt tegen de kattenziekte.
# ±
Als ze die ziekte wél krijgen gaan ze er meestal aan dood. De inenting voorkomt dat ze die virusziekte krijgen.
± <> ± <>
Ieder hapje klein maken met je kiezen. Je moet ze meteen doorslikken. Als je erop bijt, smaken ze heel vies! Ik zuig erop, dan heb ik er lang wat aan.
Even wel, maar de smaak is er gauw af en wat houd je dan over? Een paar malende kaken! Je krijgt dat kleverige spul er bijna niet af.
kauwen/kauwde/gekauwd ° °
Denk erom, dat je goed kauwt! Je moet op die pillen niet kauwen.
°
Als ik op dat snoepje kauw, is ‘t zó kapot.
de kauwgom/ °
Kauwgom, vind jij dat lekker?
±
°
Getver! Een plak kauwgom onder mijn zool!
±
de keel/kelen °
Een Turkse tortel heeft een ring om z’n keel.
±
° John kan niet eten, hij heeft pijn in zijn keel. ° Ik wil je keel bekijken, zeg eens: AAAA! ~ Toen de kleine jongen z’n zin niet kreeg, zette hij toch een keel op! ~ De film was prachtig: ik kreeg er een brok van in m’n keel. ~ Jongens van een jaar of dertien krijgen de baard in de keel.
« « ±
≈ Dat gedrag van jou hangt me de keel uit. ≈ Door te dreigen met ontslag als ik niet zou overwerken, zette m’n baas me het mes op de keel.
± ±
± ≥
Aan die donkere veertjes om de hals kun je die vogel herkennen. Zijn tonsillen zijn rood en opgezet. Wijd open je mond, dan kan ik het achterin goed zien. Hij schreeuwde moord en brand! Ik moest er bijna van huilen, zó ontroerend vond ik ‘t. Hun stem wordt veel lager, ze krijgen een echte mannenstem. Het ergert me verschrikkelijk, zoals jij je gedraagt. Ik had er helemaal geen zin in, maar hij liet me geen keus.
LEMMATICA K 13 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de keelontsteking/ -en °
John heeft nu een flinke keelontsteking.
±
Dan moet hij oppassen; zo’n angina is gevaarlijk, je kunt er van alles aan overhouden, reumatiek bijvoorbeeld.
± ± ± « ± « ± ± ± ±
..\ twee maal drie (2x3). Alles bij elkaar toch wel twintig maal. Daar ben ík ook meer dan eens geweest. ..\ Ik heb u niet goed verstaan. Wilt u het misschien herhalen? Maar dat is wel een uitzondering, hoor! Telkens als hij het probeert krijgt hij: Piep.. piep.. piep.. Eens zal hij haar wel te pakken krijgen. Tot ziens! ..\ maar steeds weer kan hij het maar een paar dagen volhouden. ..\ en eindelijk eens doen wat ik zeg.
de keer/keren (+ hebben & zijn) ° ° ° °
Drie keer twee (3x2) is hetzelfde als ../ Hoeveel keer ben jij in Frankrijk geweest? Ik ben verschillende keren in Italië geweest. Kunt u het alstublieft nog een keer zeggen?../
≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Voor déze ene keer mag je nog een snoepje. Iedere keer dat hij haar opbelt, is ze in gesprek. Op een keer zal het wel lukken. Tot de volgende keer! Keer op keer neemt hij zich voor om te stoppen met roken ../
≈ Als je nu eens een keer wilt luisteren/
±
de keizer/ -s °
Julius Caesar is de bekendste keizer.
±
Hij was ‘caesar’, dus heer en meester over het oude Romeinse Rijk.
^ de koning, de keizer, de prins, de aartshertog: vorstentitels. de koningin, de keizerin, de prinses, de aartshertogin: de titel van hun echtgenote. de kelder/ -s °
Ze bewaren de wijn in de kelder.
~ Het schip ging naar de kelder.
≥ Daar onder het huis is het goed donker en koel. < > Op zolder is het te warm voor wijn. ± Het is met man en muis gezonken / vergaan.
kennelijk ° °
Er is een kennelijk onderscheid tussen die twee plantensoorten. Ze hebben kennelijk de trein gemist.
± ±
Kijk maar naar de bladeren: die vertonen een duidelijk verschil in vorm. Blijkbaar wel, ze zitten er tenminste niet in.
kennen/kende/gekend °
Ken je de man die daar loopt?
° °
Ken je dat verhaal van Jan? Ze hebben elkaar vorig jaar leren kennen.
<> ± <> ±
Nee, ik heb hem nog nooit gezien! Ja, ik weet wel wie dat is. Nee, vertel eens? Ik weet van niks. Toen hebben ze elkaar voor de eerste keer ontmoet / hebben ze kennis met elkaar gemaakt.
LEMMATICA K 14 kennen/kende/gekend, vervolg °
Ik ken jou langer dan vandaag!
°
Ken jij je huiswerk?
° °
Die man kent wel vier vreemde talen. Veel Nederlanders kennen hun geluk niet.
°
Die vrouw heeft betere dagen gekend!
° °
Ze heeft haar man te kennen gegeven dat ze wil scheiden. Hij heeft duidelijk te kennen gegeven dat hij ‘t er niet mee eens is. ≈ We moeten dat gedicht morgen uit ons hoofd kennen. ≈ We laten ons niet kennen. ≈ Laat je niet kennen! ° Ik ken mijn chef in zo’n belangrijke beslissing. °
Hij is daar niet in gekend.
±
Ik weet precies hoe je in elkaar zit en wat ik van je kan verwachten! ± Ik heb aardrijkskunde en Frans geleerd. < > Aan de andere vakken heb ik nog niets gedaan. ± Welke vier spreekt hij dan? ± Ze weten niet in welke gelukkige omstandigheden ze even. < > Hoe bedoel je, ze is toch nog steeds heel mooi? ± Nou, ‘t is niet meer wat ‘t geweest is! (Zeg je alleen over, nooit tegen iemand!) ± Hoe heeft ze hem dat laten weten? Per brief? ± Hij heeft dat op alle mogelijke manieren laten merken. ± ± ± ± ±
We moeten het kunnen opzeggen zonder de tekst erbij. Daar schrikken we niet van, we gaan gewoon door. Niet opgeven, hoor! Ik overleg met hem en stel hem op de hoogte van mijn besluit. Hij is daar niet over geraadpleegd. / Ze hebben hem niet gevraagd hoe hij erover denkt.
de kennis/° °
Die docent heeft een grote historische kennis. Voor zo’n probleem moet je iemand met kennis van zaken hebben.
°
Met blijdschap geven wij kennis van de geboorte van onze dochter. De directie heeft kennis genomen van uw verzoek om buitengewoon verlof. Na zijn val was hij enige ogenblikken buiten kennis. Hij kwam heel gauw weer bij kennis. Heb je kennis gemaakt met je nieuwe buren? Als je ontslag wil nemen, moet je je chef daarvan tijdig in kennis stellen.
° ° ° ° °
± Hij weet alles over de geschiedenis. < > Bij mij moet je niet zijn, ik ben daar niet van op de hoogte. ± Ga maar naar een advocaat, die weet er alles van. ± We maken bekend dat we een dochter hebben, hoera! ± ± ± ± ±
De directie weet dat u extra vakantie wilt hebben, de heren zijn op de hoogte gesteld. Hij lag even bewusteloos op de grond. ‘t Duurde maar even voor hij bij bewustzijn kwam. Ik heb ze toevallig gisteren voor ‘t eerst ontmoet. Je moet je ontslag tenminste twee maanden van tevoren aankondigen.
de kennis/ -sen °
Is dat een kennis van je?
°
Een kennis? Joh, dat is méér dan een kennis!
°
Familie, vrienden en kennissen ../
< > Nee, we raakten toevallig aan de praat. ± Ja, ik ken hem wel, ik spreek hem geregeld. « Dat is één van mijn beste vrienden! Ik zie en spreek hem vaak. # ..\ alle mensen die ik graag om me heen heb.
LEMMATICA K 15 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kerel/ -s ° ° °
Dat is me toch een boom van een kerel! Wat ís dat voor een kerel? ‘s Avonds kom ik niet graag in die buurt, er lopen altijd van die enge kerels rond.
°
Wees nou eens een kerel!
°
Mijn neefje van twee jaar is toch zo’n lief kereltje!
± ± ± <>
Naast zo’n grote, stoere man voel ik me altijd erg klein. Wat moet die man hier ... ken jij hem? Ik moet niets van die ongure mannen hebben! Bij ons in de buurt zie je gelukkig alleen maar nette heren / mannen. <> Waarom loop je nu weer te grienen? ± Gedraag je toch als een flinke vent! ± Een jongetje / jochie om op te vreten!
keren/keerde/gekeerd (+ hebben & zijn)
l & ll je kan hier (je kont) niet keren
°
Ik weet niet of je in deze straat mag keren.
°
Ik moet uw antwoord snel weten; wilt u het me per kerende post toesturen? Als je even wacht, keer ik de auto. Keer nu je gezicht naar rechts.
< > Rij maar gewoon rechtdoor ../ ± ..\ je mág wel omdraaien, maar er is niet genoeg ruimte voor. ± Ja hoor, zodra ik uw brief binnen heb, zal ik mijn antwoord per omgaande op de bus doen. « We moeten nl. precies de andere kant op. ± Draai je hoofd maar naar rechts. ? Daarna moet je weer strak voor je blijven kijken! ± Je kunt je er nauwelijks in bewegen. « ..\ er zal altijd wel iemand ontevreden zijn. ± Hoe je het ook aanpakt, je kunt niet iedereen tevreden stellen. < > Alle andere partijen steunen het. ± Die twee zijn het er niet mee eens.
° °
° Zó’n klein tentje, ‘”je kunt er je kont niet keren’”. ≈ Hóe je het ook wendt of keert ../
°
Twee partijen hebben zich tegen het voorstel van de regering gekeerd.
de kerk/ -en ° °
De Paus is het hoofd van de Kerk van Rome. Christenen gaan zondags naar de kerk.
° ° ≈ ≈ ≈
Trouwen ze ook in de kerk? In Delft is een mooie, oude kerk. De kogel is door de kerk: Amerika valt Irak aan. Zullen we de kerk maar in het midden laten ../ Of ik in de kerk geboren ben? Waarom vraag je dat?
± « ± <> ± ± <> ≥
Hij is de leider van alle rooms-katholieken. Moslims gaan vrijdags naar de moskee. Daar wonen zij de eredienst bij. Nee, alleen op het stadhuis. Het is een kerkgebouw uit de 14e eeuw. Het besluit is nu gevallen. ..\ want ik weet echt niet, wie er gelijk heeft. Omdat je de deur achter je open laat staan.
≥
een bonte verzameling van zweefmolens, draaimolens, een reuzenrad, een achtbaan, de kop van Jut, een schiettent en allerlei kraampjes. ‘t Lijkt hier wel kermis! ..\ ‘t regent terwijl de zon schijnt. ..\ er was zo wat geen hond en de muziek: vreselijk! Wat een teleurstelling!
de kermis/ -sen °
Ieder jaar is er een grote kermis in de stad:
(.) Hé, kan ‘t niet wat rustiger? Al dat lawaai ... ≈ ‘t Is kermis in de hel als ../ ≈ Vrolijk gingen ze naar het feest, maar ze kwamen van een koude kermis thuis ../
« « «
LEMMATICA K 16 de kerstbal/ -len °
Dit jaar hang ik alleen zilveren kerstballen in de boom.
«
En ook zilveren slingers en een zilveren piek.
«
De laatste avond voor de kerstvakantie is er een feest; er kan gedanst worden op de muziek van twee bands.
«
Ze vinden zo’n groene spar met veel lichtjes, ballen en slingers een symbool van de naderende lente.
In andere landen wordt met Kerstmis maar één dag feest gevierd: 25 december. De 26ste is een gewone werkdag. 25 en 26 december zijn we bij vrienden. We vieren samen kerst.
het kerstbal °
Dit jaar is er een groot kerstbal bij ons op school.
de kerstboom/kerstbomen °
Met Kerstmis zetten veel mensen ‘n kerstboom in de kamer.
de kerstdag/ -en °
De tweede kerstdag is in Nederland een “zondag”.
±
°
Wij brengen de kerstdagen door bij vrienden.
±
Kerstmis °
Met Kerstmis vieren christenen de geboorte van Christus.
±
Op 25 december vieren ze dat Jezus werd geboren in een stal in Bethlehem.
de keuken/ -s °
Vader gaat naar de keuken, koffie zetten.
°
Ben jij ook zo dol op de Franse keuken?
°
Wat, houd jij van de Nederlandse keuken?
< > Moeder blijft in de kamer TV kijken. Zij heeft de hele middag in de keuken gestaan om eten te koken. ± Nou, geef mij maar de manier waarop wij Hollanders koken. ± Ja hoor, de degelijke Hollandse pot, heerlijk!
het keukengerei/ °
Als we gaan kamperen, nemen we zo weinig mogelijk « ..\ een grote en een kleine pan, een koekenpan en wat keukengerei mee ../ bestek is alles. ^ keukengerei: potten, pannen, koekenpannen, braadpan, vergiet, zeef enz. keurig/ -e °
Wat zie jij er keurig uit! Moet je naar een receptie?
° ° °
Ze komt uit een keurige familie. Zelf is ze helemaal niet zo’n keurig type. Ze zijn keurig op tijd.
de keus >>> de keuze
< > Nee, ik moet solliciteren. Dan kan ik er toch niet slordig / als een zwerver bijlopen? ± Dan moet ik toch netjes voor de dag komen? ± Allemaal nette mensen, niets op aan te merken! < > Soms zou je denken dat ze uit een asociaal gezin komt! ± Precies op de tijd dat we afgesproken hadden.
LEMMATICA K 17 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de keuze/ -n ° °
De keuze in die winkel is zó groot, ik kan ../ ..\ gewoon geen keuze maken.
± ±
°
Ze hebben de keus tussen Den Haag en Leiden.
±
° °
Die keus is wel moeilijk. De hoofdprijs is een reis naar Londen of Parijs, naar keuze. Veel vluchtelingen hebben geen keus: ../ Er is voor hen geen (andere) keus.
± ± ± ±
De verscheidenheid aan artikelen is zó enorm dat ik ../ ..\ niet kan kiezen. Je kunt ‘t zo gek niet bedenken of ze hebben het. Ze kunnen kiezen of ze in Den Haag of Leiden willen wonen. Het valt niet mee om tussen die twee te kiezen. Of naar Londen, òf naar Parijs, de winnaar mag ‘t zeggen. ..\ ze kunnen maar één ding doen: vluchten. Er blijft hun niets anders over.
« #
..\ je bijt met je tanden. Af en toe heb ik flinke kiespijn.
± ±
Dat is zó weinig, dat gaat in één hap naar binnen. Haar moeder is overleden, haar vriend is z’n baan kwijt; nee, ze heeft ‘t niet makkelijk gehad.
°
de kies/kiezen ° °
Je kauwt met je kiezen en ../ Ik moet naar de tandarts, er zit een gaatje in één van mijn kiezen. ≈ Zo’n portie stop ik in m’n holle kies. ≈ Ze heeft de laatste tijd heel wat voor haar kiezen gekregen. ^ tanden en kiezen zijn elementen van het gebit. kieskauwen/kieskauwde/gekieskauwd °
Wat zit je te kieskauwen, vind je ‘t niet lekker?
± Waarom zit je zo met lange tanden te eten? < > Kijk ‘ns naar je broertje, die eet met smaak z’n bordje leeg!
de kiespijn/ ° °
Als je kiespijn hebt, moet je naar de tandarts gaan. Hij lachte wel mee, maar als een boer die kiespijn heeft.
± Je moet niet blijven lopen met zo’n zere kies. < > De anderen moesten hartelijk lachen, maar ../ ± ..\ bij hem ging het niet van harte, hij vond ‘t niet echt leuk.
kiezen/koos/gekozen °
Moet ik zelf kiezen?
° °
In deze kwestie kan ik moeilijk partij kiezen. Nederland moet nu een nieuwe Tweede Kamer kiezen.
± <> <> ±
° °
De leraren kiezen voor korter werken. De spelers hebben Alex tot aanvoerder gekozen.
± ±
≈ Het is nu kiezen of delen! ≈ De schepen kiezen het ruime sop. ≈ Toen de politie kwam kozen de vechtende jongens het hazenpad.
± ± ±
Moet ik zeggen wat ik ‘t mooiste vind? Ik kan geen keuze maken, ik blijf maar twijfelen. Ik wil veel liever neutraal / onpartijdig blijven. Alle Nederlanders boven 18 jaar gaan nu naar de stembus. Zij willen dat liever dan meer salaris. De meeste spelers hebben hun stem op hem uitgebracht, ze vinden dat hij dat ‘t beste kan. Je moet nu beslissen wat je wilt. Ze varen de haven uit en de wijde zee op. Ze gingen er als een haas vandoor / ze sloegen op de vlucht.
°
LEMMATICA K 18 de kiezer/ -s °
Bij de gemeenteraadsverkiezingen stemmen veel kiezers op een plaatselijke partij.
±
Mensen die mogen stemmen denken dat die partijen meer voor hun stad of dorp kunnen doen.
kijken/keek/gekeken (naar)
l
(II) zij kijkt goed (naar hem)
° °
« ±
..\ zie je in de verte een auto aankomen. Heb je ook in je slaapkamer gezocht?
≈ ≈ ≈ °
<> ± ± <> ± ± ± <> ±
Als je goed kijkt ../ Ik heb overal gekeken, maar ik heb dat boek nog steeds niet gevonden. ° Kijk voor je! ~ Kijk mensen, ik had zo gedacht ..... ~ Dag mensen, tot kijk! ~ Wat sta je nou te kijken, ../ Kun je niet uit je ogen kijken?! Zo is het wel goed hoor, we kijken niet zo nauw! Nergens te vinden? Je hebt vast met je neus gekeken! Ik houd er niet van om zo lang TV te kijken.
≈ Ze wil eerst de kat uit de boom kijken. ~ Daar sta je van te kijken, hè? ~ Zo’n feest? Daar komt heel wat voor kijken! ° ° ~ ° ≈ ≈
Kijk allemaal maar naar rechts. Mijn radio is kapot. Ik moet er naar laten kijken. Jij alleen naar India? Laat naar je kijken! Hoe laat het is? Kijk maar op de klok! Jongens, kies maar wat uit, ik kijk niet op een cent. Op dat feest heeft iedereen te diep in het glaasje gekeken.
°
Brigitte kijkt om zich heen, maar ../
°
Als buitenstaander moet je objectief leren kijken ../
Waarom zit je steeds achterom te kijken? Weten jullie, als we nu eens ..... Ik moet weg, tot de volgende keer! ..\ doe liever ook eens wat! ..\ wat doe je wezenloos! Let eens op waar je loopt! Zo precies zijn we niet. Zoek nog maar eens goed! ‘t Is niets voor mij om de hele avond naar de buis te staren. ± Voorlopig wacht ze af hoe het verder gaat. ± Dat had je niet verwacht! < > Dat is een fluitje van een cent! ± Daar ben je niet één, twee, drie mee klaar! ± Draai je hoofd om naar rechts. ± Ik moet hem naar de reparateur brengen. ± Ben je niet goed snik? « Dan zie je dat het bijna drie uur is. ± Ik ben in een royale bui! ± Iedereen had ‘m om / was aangeschoten / was een beetje dronken. ± Ze draait haar hoofd naar links en naar rechts, maar ../ « ..\ ze ziet niemand. « ..\ naar een samenleving, waarvoor je niet kunt kiezen.
het kilo of de kilogram/de -’s of -men ° ° ° °
Eén kilo is evenveel als ../ Mag ik twee kilo appels van u? Wat kosten ze per kilo? Ze is heel wat kilo’s kwijt!.
± « ± ±
..\ 1000 gram, 10 ons of 2 pond. Mag het een onsje méér zijn? Eén kilo kost f 2,-. Ze is veel afgevallen.
de kilometer/- s ° ° ° ^
De afstand tussen Den Haag en Utrecht is ± 50 kilometer. ± Dat is dus ± 50.000 meter. Je mag op deze weg 100 k(ilo)m(eter) per uur rijden. ± Dat is hier de maximumsnelheid. Ik loop ongeveer 5 kilometer per uur. ± Als ik wandel leg ik ± 5000 meter af in een uur. lengtematen: millimeter, centimeter, decimeter, meter, decameter, hectometer, kilometer, mijl.
LEMMATICA K 19 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
de kin/ -nen ° Je mond zit tussen je kin en ../ ° Het vet druipt langs je kin. ° De baard van die man bedekt zijn hele kin ../
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
« # «
..\ je neus. Heb je een kippenpootje gegeten? ..\ en een groot gedeelte van zijn wangen.
het kind/de kinderen (‘”kinders”) ° ° ° ≈ ≈
Die film is niet geschikt voor kinderen. Hoeveel kinderen zitten er in die klas? Als kind woonde ik in Amsterdam. De TV aanzetten? Een kind kan de was doen! Als je haar een boek geeft, heb je geen kind meer aan d’r.
≈ ° ° ° ° ° ~
Je zal zien dat ik weer het kind van de rekening ben. Er is met die kinderen niets te beginnen. ‘Hè, hè, de kinderen liggen er in’, zucht moeder. Die mensen hebben drie kinderen: ../ Ze kreeg haar eerste kind toen ze al 35 was. Die oude man bezit kind noch kraai. Die schrijver was een kind van zijn tijd.
~ De buurjongen is bij ons kind aan huis. ≈ Dat meisje is echt een kind van haar vader. ≈ Het gevaar bestaat dat we met die maatregel het kind met het badwater weggooien. ° De moeder kleedt het kindje aan.
<> ± ± ± ±
Zelfs veel volwassenen vinden hem te gewelddadig. Er zitten 28 jongens en meisjes in. Tot mijn twaalfde jaar heb ik daar gewoond. Dat is een makkie! Dat kan toch iedereen? Dan heb je de rest van de dag geen last meer van haar, dan gaat ze meteen zitten lezen. ± Ik krijg de schuld weer / ik moet er weer voor opdraaien. « Ze bezorgen hun ouders grijze haren. ± Het kroost slaapt, eindelijk rust. ^ ..\ twee dochters en een zoon. ± Tegenwoordig worden veel vrouwen pas laat moeder. ± Hij heeft helemaal geen familie (meer). ≥ In zijn boeken vind je alle ideeën terug van de tijd waarin hij leefde. ± Het is net alsof hij bij ons gezin hoort. ± Ze lijkt sprekend op hem, uiterlijk en in haar karakter. < > We moeten er voor zorgen dat we alleen de fraudeurs aanpakken en niet ook de eerlijke mensen straffen. ± Ze trekt de baby schone kleertjes aan.
de kinderarts/ -en °
Een kinderarts behandelt alleen kinderen.
≥
Hij is specialist op het gebied van kinderziekten.
± ±
Ze hebben nooit kinderen gekregen. De kinderen zijn uit logeren, dus we hebben ‘t rijk alleen.
« « « ± ± ± ± ±
Er loopt ook een haan tussendoor. Ze hebben zeker hun dagelijkse ei gelegd. De haan pikt ook een graantje mee. Hij zit als eerste aan tafel! Zo af en toe ga ik lekker vroeg naar bed. Je denkt niet na, je zegt maar wat. Dat zie ik nou eens net! Stiekem ‘n bonbon pakken, hè? Nou, ik houd niet zo van dat witte kippenvlees, ik heb meer zin in een biefstukje.
kinderloos/kinderloze ° °
Het echtpaar is kinderloos gebleven. We zijn een weekje kinderloos.
de kip/ -pen ° ° ° ≈ ≈ ≈ ≈ °
Er lopen een heleboel kippen bij de boerderij. Wat kakelen die kippen toch! De boerin voert de kippen en de kuikens. Als er wat te eten valt is Jan er als de kippen bij. Ik ben moe, ik ga vanavond met de kippen op stok. Je praat als een kip zonder kop. Kip, ik heb je! Zullen we vanavond kip eten?
LEMMATICA K 20 kiplekker (zich - voelen) °
Vanmorgen had ik hoofdpijn, nu voel ik me weer kiplekker.
°
Ze voelt zich kiplekker in haar nieuwe baan.
±
Ik ben weer zo fit als een hoentje, ik heb weer overal zin in. <> Ze is er nog niet op haar gemak / ze voelt zich als een kat in een vreemd pakhuis. ± Ze is daar prima op haar plaats.
het kippenhok/ -ken ° Er zitten wel dertig kippen in dat kippenhok. ~ Ik begrijp niet hoe ze in dat kippenhok kunnen wonen.
± ±
Die ren is wel érg vol! Hun huis is wel klein, maar in hun ogen is het een paleis!
de kippenpoot/kippenpoten °
Geef mij maar een lekkere kippenpoot!
<> Ik heb een hekel aan die botjes, geef mij maar een stukje borst.
kippig/ -e °
Als je kippig bent, kun je alleen dichtbij zien.
±
Dat heet officieel bijziend; je krijgt dan een bril om in de verte te kunnen zien.
Op zolder staat nog een houten kist met speelgoed van de kinderen. Ze bewaart haar juwelen in een ijzeren kistje met een ingewikkeld slot.
«
Er staan ook nog een paar dozen met boeken.
# ±
De overledene lag opgebaard in een mooie, eikenhouten kist. De 7 dwergen legden Sneeuwwitje in een glazen kistje. De piloot kon net op tijd zijn kist verlaten.
± ≥ ±
Ze hoopt dat ze zo niet gestolen kunnen worden. Vroeger had ze ze in een ‘gewoon’ bijouteriedoosje, maar dat is haar niet ‘safe’ genoeg. Zulke dood(s)kisten zijn erg duur. Zo konden ze haar nog zien tot ze begraven zou worden. Vlak voordat het vliegtuig neerstortte, kon de piloot zich met zijn schietstoel redden.
de kist/ -en ° °
° ° °
kisten/kistte/gekist (+ zijn) ~ Laat je niet kisten, hoor!
±
Laat je niet ‘inmaken’ (= eronder krijgen)! Houd vol!
± <> ± ± <> ± <> ± <>
Komen jullie? Het eten staat op tafel? Nee, ik ben nog heel even bezig. Ik heb ‘t over vijf minuten af. Met die woorden gaf hij het startsein. Nu is de uitgever er zeker mee bezig? Er hoeft niets meer aan te gebeuren. Hij staat vaak met zijn mond vol tanden. Hij heeft het af. Maar zijn vriend is er nog druk mee bezig.
klaar ° °
Het eten is klaar! Ben je nu eindelijk klaar?
° ° ≈ ≈ °
‘Klaar ... af!’, riep de gymleraar bij de hardloopwedstrijd. De auteur heeft alweer een nieuw boek klaar. Nee, het ligt al kant en klaar in de winkel. Hij heeft zijn antwoord meestal direct klaar. Hij is klaar met zijn huiswerk.
LEMMATICA K 21 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
klaar ° Ze is al lang klaar met haar studie. ° Zijn jullie klaar voor de reis?
≈ Wij zijn er klaar voor!
± Ze heeft haar diploma op zak. < > Integendeel, we moeten nog zóveel doen! ± Ja, we hebben alles goed voorbereid en onze koffers gepakt. ± We staan te popelen om te beginnen, we kunnen haast niet wachten!
klaar/klare °
Om zes uur was ik al klaar wakker.
≈ Dat is zo klaar als een klontje. ≈ Dat is klare taal. ≈ ..\ Hij schenkt klare wijn.
± <> ± ±
Ik was helemaal uitgeslapen en dus ben ik opgestaan. Soms sta ik om 8 uur nog slaapdronken op. Het is me volkomen duidelijk. Het is duidelijk, wat hij zegt: daar is geen woord Frans bij! ..\ ± Hij zegt precies hoe hij erover denkt < > Dat is beter dan dat hij er doekjes om windt.
klaarmaken/maakte .. klaar/klaargemaakt ° ° °
Ik wil vanavond nasi goreng klaarmaken. We moeten over 5 minuten weg, ga je je klaarmaken? Heb jij jezelf wel eens klaargemaakt?
± ≥ ±
Weet je hoe je dat moet bereiden? Haar kammen, make-up opdoen, jas aantrekken enz. Heb je wel eens gemasturbeerd?
± ± « ± <>
Hij gaat zó vertrekken. Ja hoor, om 7 uur ben ik gereed om te vertrekken. Als het startschot klinkt, gaan ze er meteen vandoor. Ze is altijd direct bereid iemand te helpen. Als er iets gebeuren moet is hij nooit thuis.
klaarstaan/stond klaar/klaargestaan ° ° ° ~
De trein staat al klaar. Zorg je dat je om 7 uur klaarstaat? De schaatsers staan klaar voor de start. Die vrouw staat voor iedereen klaar.
de klacht/ -en °
Dit is een goed apparaat, we krijgen zelden klachten.
°
Ze krijgen steeds klachten over het gedrag van hun zoon.
°
De zieke had veel pijn maar er kwam geen klacht over zijn lippen. ‘Wat zijn uw klachten?’, vroeg de dokter. Wie ontevreden is over de behandeling door ‘n ambtenaar kan een klacht indienen bij de Ombudsman.
° °
< > Eigenlijk krijgen we alleen maar tevredenheidsbetuigingen, iedereen is blijkbaar tevreden over het apparaat. ≥ De leraren vinden dat hij brutaal is, de buren zeggen dat hij altijd hun kinderen plaagt en van alles vernielt. < > De man naast hem lag voortdurend te jammeren. ± Je hoorde hem niet klagen. ± ‘Waar hebt u last van?’ ± Je moet dan precies opschrijven wat er gebeurd is en waaróm je niet tevreden bent.
LEMMATICA K 22 klagen/klaagde/geklaagd ° °
Als de muziek te hard staat, komen de buren klagen. Sommige mensen hebben altijd wat te klagen.
~ Hoe ‘t gaat? Ach, we mogen niet klagen. ~ Jullie hebben toch zeker niets te klagen?! ° De vrouw klaagt dat ze veel hoofdpijn slechte weer. Kortom, ze hebben altijd commentaar en ../ ≈ Die mensen klagen steen en been over ‘t lawaai van Schiphol.
± ± <> ± ± ≥ ± ±
Ze komen dan zeggen, dat ze daar last van hebben. Die zijn eeuwig ontevreden. Je komt maar zelden een tevreden mens tegen. ‘t Gaat wel redelijk. Jullie moeten tevreden zijn! Het waait te hard of ‘t regent te veel of ‘t is te koud .... ..\ ‘t is nooit goed of ‘t deugt niet! Hoe hard ze ook bezwaar maken, ‘t zal niet minder worden!
± ± ±
Er komt een mooi geluid uit. Die opgewekte tonen brachten ons in een echte feeststemming. Er klonk een ingehouden lach in zijn stem door.
« ± ± ±
Wat zouden die willen kopen? Ik doe daar altijd mijn boodschappen. Ze koopt vaak gebakjes en zo. De mensen kopen niet meer bij hem, hij is veel te duur.
±
U hebt het voor ‘t zeggen!/ Zeg maar hoe u ‘t hebben wilt!
± <> ± ±
De botsing veroorzaakt een flinke knal. Voorzichtig sluit hij de deur. Dat doet de deur dicht!/ Nu hebben we alles wel gehad! Ze slaat niet vaak, maar deze keer kon het niet anders .
± <> ± ≥
De agenten sloegen er flink op los. Gelukkig hield de ME zich op een afstand. Dat is ‘n onaangename verrassing, daar reken je niet op! Een kind ernstig ziek, brand in hun huis en nu is hij ook nog zijn baan kwijt. Ze hebben dus heel wat ellende meegemaakt. Het valt niet mee om je daarvan te herstellen. Alle hoofdbrekens in één keer kwijt! Ik snap er helemaal niets van! Je hebt helemaal niets gedaan!
de klank/ -en ° ° °
Die piano heeft een mooie klank. De klanken van een jazzband kwamen ons van verre tegemoet. Ik hoorde aan de klank van zijn stem dat hij een grapje maakte.
de klant/ -en ° ° ~ °
Er staan nog een paar klanten in de winkel. Ik ben vaste klant in die winkel . Ze is vaste klant bij de banketbakker. Die winkelier verliest door zijn hoge prijzen steeds meer klanten. ≈ De klant is koning, mevrouw!
de klap/ -pen ° ° ≈ ° °
Ze horen een klap: twee auto’s op elkaar! Hij gooit de deur met een klap dicht. Dat is de klap op de vuurpijl! De jongen had zijn moeder zó boos gemaakt, dat ze hem een klap gaf. De politie deelde rake klappen uit.
~ Zo’n onvriendelijke reactie is een klap in je gezicht. ~ Die mensen hebben de laatste tijd heel wat klappen moeten incasseren. ~ ~ ~ ~
Zo’n klap kom je niet makkelijk te boven. Door die hoofdprijs zijn ze in één klap uit de geldzorgen. Daar begrijp ik nu werkelijk geen klap van! Volgens mij heb je de hele dag geen klap uitgevoerd!
± ± ± ± ±
LEMMATICA K 23 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
klappen/klapte/geklapt
l
het publiek klapt
°
±
De mensen staan op en applaudisseren hard en lang.
° °
Het toneelstuk is afgelopen, het publiek klapt enthousiast (in de handen). De leeuwentemmer klapt met de zweep. De auto is tegen een boom geklapt.
≈ We kennen het klappen van de zweep. ≈ Denk er om: niet uit de school klappen!
± ±
Hij slaat met de zweep door de lucht en dat hoor je! Hij is er met hoge snelheid tegen aan gereden. Het gaf me toch een klap! < > We hebben geen idee hoe dat moet. ± We weten precies wat we moeten doen. ± Niemand iets vertellen hoor! < > Wees maar gerust, wij kunnen een geheim bewaren.
de klapstoel/ -en ° °
In een theater heb je meestal klapstoelen. Als er nog meer mensen komen moet ik ‘n paar klapstoeltjes van boven halen.
± ±
Als je opstaat, klappen die stoeltjes omhoog. Op zolder staan nog een stuk of vier opvouwbare stoeltjes. Voor het geval dat ....
± ± ±
In het vierde leerjaar moet ze eindexamen doen. Hun groep heeft maar 16 leerlingen. Het leslokaal is nu vol.
±
± ±
De grenzen tussen de maatschappelijke groeperingen is daar nog heel duidelijk. ..\ een hogere rang dan gewoon soldaat. De hoogste afdeling heet dat ook wel. Het is wel duurder dan de tweede klas, maar je zit lekker ruim en zacht en het is er heerlijk rustig!. Prima kwaliteit! Dat is een voetballer zoals er maar weinig zijn.
±
Je mag dat niet doen in je gewone kleren.
de klas/ -sen ° ° °
Ze zit nu in de derde klas van de MAVO. Lisa en Simone zitten in een kleine klas. Alle leerlingen komen de klas binnen.
de klas (se)/ -sen (-n) ° ° ° °
In sommige landen is het verschil tussen de klassen der bevolking nog erg groot. Soldaat eerste klas is ../ De hoogste klasse van het betaald voetbal. Als ik met de trein ga, neem ik een kaartje eerste klas.
° Nou zeg, dat is een eerste klas wijn! ≈ Ronaldo? Dat is een klasse apart!
± ± ≥
kleden, zich >>> aankleden/verkleden de kleding/ °
Voor dat gevaarlijke werk moet men speciale kleding dragen.
LEMMATICA K 24 het kledingstuk/de -ken
±
° Denk er om dat je voor de vakantie ook een paar warme kledingstukken meeneemt.
±
de kleren, de kleding
Zo hoog in de bergen kun je best warme kleding gebruiken. Daar heb je vooral ‘s avonds dikke kleren nodig. ^ Ik zou dus nog iets warms zoals ‘n dikke broek, ‘n lekkere trui, warm ondergoed en bergschoenen inpakken, als ik jou was. ^ ondergoed, T-shirts, (onder-, over- en regen)broeken en pantalons, (blue) jeans of spijkerbroeken, (over)jassen, jasjes en colberts, jurken en japonnen, blouses, (over- en onder-)hemden , truien en vesten, jacks, regenpakken enz. zijn kledingstukken. Wat kun je daarmee? Bekijk eerst de eenvoudige voorbeelden hieronder en dan het overzichtje. ° ‘s Morgens trek je je pyjama of nachthemd uit en ../ <> ..\ doe je je ondergoed, sokken, broek, overhemd etc. aan. ° Je trekt je schoenen aan ../ « ..\ en doet je das om / strikt je das. ° Die bruine broek staat je goed, vind je, en hij zit je lekker. ../ « ..\ Dus draag je ‘m graag, terwijl je die oude spijkerbroek nooit meer aan hebt: hij past niet meer en je ziet er niet mee uit! (.) Ja, je vriendin zegt wel, dat die ene jeans je zo goed staat ../ « ..\ maar die hoeft ‘m ook niet te dragen. ° Je vuile kleren doe je in de was. ≥ De meeste was doe je zelf, in de wasmachine of op de hand. ° Sommige kledingstukken, zoals colberts en jassen, moet je ≥ ..\ die breng je dus naar de stomerij. chemisch laten reinigen../ ° Ga je naar buiten, dan trek je vaak een jack of een overjas « Een hoed (chique!), een pet (apart!) of een muts (bij aan: een winterjas als het koud is en een regenjas als er kou) zet je op of op je hoofd en een sjaal of shawl doe je regen dreigt of als ‘t al regent. om of om je hals. Trek of doe je ook nog handschoenen aan, dan ben je echt ‘het heertje’. ° Voor fietsers en zeilers bestaan er speciale regenpakken: een kunststof regenbroek en -jack in een handig pakketje. « Bij regenkleding hoort ook een cap(uchon ) of zuidwester. ° Je doet kleren weg, omdat je ze oud of versleten vindt, « Als je je kleren afdankt, kun je ze dus weggooien. Een enkele omdat ze uit de mode zijn òf omdat ze gewoon niet keer kun je ze nog wel opknappen of verstellen: er een meer passen. Vooral kinderen groeien uit hun kleren. stuk inzetten, er wat nieuwe gaten in maken (!), ze verven of bijvoorbeeld de pijpen van je spijkerbroek (af) knippen en het restant als korte broek of short dragen. ° Je kunt oude kleren, die eigenlijk nog goed zijn, sorteren en in « ..\ die breng je naar de speciale containers òf naar een plastic zakken stoppen ../ liefdadigheidsinstelling (zoals ‘t Leger des Heils), die er voor zorgt, dat ze hergebruikt worden. ° Voor goede oude kleren betalen winkels voor tweedehands <> Als je nieuwe kleren nodig hebt, kun je naar een kleding nog wat geld, al zal het niet veel zijn. kledingzaak,‘n speciale boetiek of naar een warenhuis gaan en ze kant en klaar kopen. Er bestaan ook nog steeds kleermakers, die ‘maatwerk’ of kleding ‘op maat’ leveren. ° Echt handige mensen maken zelf hun kleren: ze breien een ≥ ..\ Het is goedkoper èn je kiest het materiaal en het trui of naaien een rok of jurk. ../ model, dat je zelf leuk vindt.
LEMMATICA K 25 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
Dit kun je er dus mee doen: + Je kunt kledingstukken, kleren of kleding ../
+ Versleten oude kleren kun je gewoon weggooien.
+ Je kunt oude kleren of kleding ../
..\ dragen, omdat ze nieuw of in de mode zijn òf lekker zitten, aan- en uitdoen of aan- en uittrekken, wegdoen, omdat ze oud of niet meer in de mode zijn, wassen, centrifugeren, aan de lijn of op een rek drogen, strijken, (nieuw) kopen en (nieuw of tweedehands) verkopen, in de uitverkoop inslaan, zelf maken: naaien of breien, vermaken, als ze niet meer passen, laten slingeren. Je kunt ze ook opknappen, bijvoorbeeld door oude jeans te verstellen, er nieuwe gaten in te maken (!), de pijpen af te knippen of ze nieuw te verven. ..\ eerst uitzoeken, dan in een plastic zak stoppen en daarna aanbieden aan een speciale container, aan een liefdadigheidsinstelling
of aan een winkel voor tweedehands (vooral kinder-) kleding. ^ Schoenen, gympen, laarzen, hoeden, mutsen, petten en dassen behoren ook tot je kleding of kledingstukken, maar ../
..\ gek genoeg noemen we ‘t geen ‘kleren’! Schoenen doe je alleen aan en uit en soms moet je ze poetsen; hoeden en petten doe/zet je alleen op/af, dassen doe je om of af. ! Schoenen zijn een verhaal apart, daarvoor moet je onder het lemma >>> schoenen kijken. ≈ Uitdrukkingen, zoals ‘de kleren krijgen’ en ‘dat doet je de das om’ moet je zoeken onder de desbetreffende lemma’s. de kledingzaak/kledingzaken °
In dat winkelcentrum zijn verschillende grote kledingzaken.
±
Winkels met soms wel vier etages alleen maar kleren!
klein/ -e ° °
Wij wonen in dat kleine huis. Dat nieuwe, grote kantoor is alweer te klein voor ons.
°
Kleine kinderen mogen niet alleen oversteken.
° °
Hoe komt zo’n klein vrouwtje nu ../ Als je zo klein schrijft, kan ik het niet lezen.
° °
Begint dat woord met een kleine letter of ../ Het is maar een klein gezelschap.
< > In dat grote huis woont onze dokter. ± Er is te weinig ruimte voor al onze medewerkers. < > We dachten eerst dat we erin zouden verzuipen, zo groot leek ‘t in ‘t begin. ± Dat is veel te gevaarlijk voor jonge kinderen. < > Als je groot bent mag je alleen oversteken! < > ..\ aan zo’n lange man? < > Je moet wat groter schrijven! ± Wat een gekriebel zeg! < > ..\ met een hoofdletter? ± Er zijn maar weinig mensen. < > Honderd man? Dat is een behoorlijk gezelschap.
LEMMATICA K 26 klein/ -e, vervolg °
Er bestaat nog een klein verschil van mening.
° °
De kleine misdaad neemt enorm toe. Die advocaat bemoeit zich niet met zulke kleine zaakjes.
°
We hebben een wandeling van een klein uur gemaakt.
°
U kunt een kind in een ontwikkelingsland al met een klein bedrag in staat stellen naar school te gaan.
<> ± <> ± <> ±
De standpunten lagen eerst ver uit elkaar ../ ..\ maar nu zijn we het praktisch met elkaar eens. Vlak de georganiseerde misdaad ook niet uit! Die vindt hij te onbelangrijk. Hij wil alleen grote en belangrijke zaken behartigen. Ik geloof dat we 55 minuten gelopen hebben, net nog geen uur dus. < > Laatst hebben we er ruim een uur over gedaan. ± Voor u is het weinig geld ../ < > ..\ maar in zo’n arm land is het een kapitaal.
de kleindochter/ -s °
De dochter van m’n zoon is m’n kleindochter.
«
Ik ben haar grootmoeder / oma.
± «
Dat zijn de kinderen van hún zoon en dochter. Zo, dus jij bent al oma! Gefeliciteerd!
≥
Om te beginnen is hij veel geld waard, maar bovendien is het een zeer dierbare herinnering aan haar moeder.
«
Die lijkt sprekend op zijn grootvader / opa.
het kleinkind/de kleinkinderen ° °
In de vakantie komen hun kleinkinderen bij hen logeren. Mijn eerste kleinkind is geboren! Mijn dochter heeft gisteren de eerste gekregen!
het kleinood/de kleinoden °
De ring van haar moeder bewaart ze als een kostbaar kleinood.
de kleinzoon/ -s of -zonen °
Zijn kleinzoon, de zoon van zijn dochter, lijkt heel veel op hem.
klem (zitten & zetten)
I & ll
° Mevrouw Scholten zit helemaal klem in de auto. ~ Door al dat kopen op afbetaling zitten ze nu helemaal klem.
± ±
°
Denk er om dat je die spullen op de hoedenplank goed klem zet ../ ~ In die discussie probeerden ze elkaar klem te zetten.
Ze kan zich niet bewegen, ze zit aan alle kanten vast. Ze hebben geen enkele financiële ruimte meer; iedere maand gaat bijna hun hele inkomen naar de schuldeisers. < > Als ze verstandiger waren geweest, zaten ze nu royaal in hun geld. < > ..\ ze zo los laten liggen is gevaarlijk! Als ik plotseling moet remmen, vliegen ze door de auto! ≥ Ze kwamen allebei met argumenten aan waar de ander maar moeilijk een weerwoord op kon vinden.
de kleren/ -
>>> kleding(stukken)
° ≈ ≈ ≈
≈ Kleren maken de man.
± ± ± <> ± ±
≈ Je gaat toch voor die vent niet uit de kleren?
±
Wat heb je een leuke kleren aan. Nieuw? Ze heeft haar dochter in de kleren gestoken. Zo’n zware griep gaat je niet in je koude kleren zitten. Die kritiek glijdt langs mijn koude kleren af.
Ja, de winkels hebben de nieuwe lentekleding binnen. Ze heeft allerlei kleding voor haar gekocht. Die pakt je behoorlijk aan. Die zit me heel erg dwars. Die zal me worst wezen. Het is belangrijk hoe je er uitziet / op je kleren word je beoordeeld. Je gaat toch niet naar bed met die engerd?
LEMMATICA K 27 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de klerenkast(kleerkast)/ -en ° °
Zal ik je overhemden opvouwen of hang je ze in je klerenkast? We hebben in de slaapkamer een nieuwe klerenkast laten maken ../ ~ Een grote sterke kerel, een kleerkast!
± «
Geef maar, ik doe ze wel in mijn hangkast. ..\ half legkast, half hangkast.
±
Een boom van een vent!
kletsen/kletste/gekletst
l
wat zit je toch te kletsen!
° ° ° °
<> <> ± ±
Ik wil dat jullie nu stil zijn en gaan werken! Soms hebben we ook wel eens een diepzinnig gesprek. Je praat echt onzin! Trek je er toch niets van aan!
En nú moeten jullie ophouden met kletsen! We zaten zo maar gezellig te kletsen. Wat klets je nou! Ach, de mensen zeggen zo véél, laat maar kletsen!
kletsnat/ -te °
Zijn jas is kletsnat van de regen.
°
Na de wedstrijd zijn de spelers kletsnat van het zweet.
< > Zijn trui is gelukkig kurkdroog gebleven. ± Z’n broek is ook doorweekt. ± Het zweet gutst langs hun gezicht en je kunt ze wel uitwringen!
kletteren/kletterde/gekletterd (+ hebben & zijn) ° Ik hoor de regen op het dak kletteren. Het kopje is tegen de grond gekletterd en ../
< > Als de zware bui over is, hoor ik nog af en toe een druppel. « ..\ ligt in duizend stukken.
de kleur/ -en ° ° ° ° ° ° °
≈ ° ^ ≈ ~
Rood, geel en blauw zijn de primaire kleuren. Wat heeft dat meisje een mooie kleur haar! De jongen heeft een kleur van het rennen. Hij heeft gelukkig weer een gezonde kleur. Toen het bloedmooie meisje hem aansprak, kreeg hij een kleur van verlegenheid. Die vakantie heeft je goed gedaan, je hebt weer wat kleur op je wangen. Wat zijn de nationale kleuren van Nederland: ‘rood, wit, blauw’ of oranje?
± ± ± ± ±
Daarmee kun je alle andere tinten maken. Ze is echt kastanjebruin! Hij heeft een heel rood gezicht. Hij ziet er weer goed uit na zijn ziekte. Hij bloosde hevig, zo verbouwereerd was hij. De vlammen sloegen hem uit. < > Voordat je wegging zag je zo witjes! ±
De vlag is rood, wit en blauw, maar iedereen trekt oranje kleren aan bij een internationale wedstrijd. Ze verven hun haar en hun gezicht zelfs oranje! Hij heeft alle bijzonderheden uitgebreid besproken. Hé, word ‘s wakker! We spelen harten!
Hij heeft zijn avonturen in geuren en kleuren verteld. ± Welke kleur is eigenlijk troef? ± Schoppen, harten, ruiten en klaveren zijn de vier kleuren van het kaartspel. Het wordt nu tijd dat je in die kwestie kleur bekent. ± Je moet nu heus zeggen aan wiens kant je staat. ‘t Is een aardige man, maar zijn politieke kleur bevalt me niet. ± Naar mijn mening stemt hij op de verkeerde partij.
°
LEMMATICA K 28 de kleuter/ -s °
De kleuters gaan tegenwoordig ook naar de basisschool.
±
Die kinderen tussen vier en zes jaar spelen niet alleen, maar leren ook al een heleboel. ° Die jongen is al 18 maar hij gedraagt zich als een kleuter. ± Hij doet zó kinderachtig. < > Ik ben benieuwd wanneer hij eens volwassen gaat doen. ^ de baby, de peuter, de kleuter, het schoolkind, de puber: namen voor kinderen van 0 tot ± 16 jaar. het klimaat/de klimaten °
Mensen die uit de Tropen komen hebben vaak moeite met het Nederlandse klimaat. ~ Er heerst op die school een onaangenaam klimaat. ~ Het politieke klimaat in dat land is gunstig.
± ± ±
Het weer hier is zo anders dan waar ze vandaan komen: altijd wind, weinig zon, die lange winter! De sfeer is er allesbehalve prettig. De mensen leven in een goede, democratische situatie.
klimmen/klom/geklommen (+ hebben & zijn) °
De apen klimmen in de boom.
°
Die planten klimmen tegen de muur.
° ° °
De zon klimt aan de hemel. Zwaar fietsen daar: die weg blijft klimmen! Hij is een treetje op de maatschappelijke ladder geklommen.
± Ze klauteren naar het topje van de boom. < > Met een rotvaart komen ze weer naar beneden. ± Ze werken zich steeds verder naar boven. Zulke planten noemen we dan ook klimplanten. < > Tegen de avond zakt hij weer naar de horizon. ± Die gaat kilometers lang omhoog. ± Hij heeft zijn maatschappelijke positie verbeterd.
de kliniek/ -en ° °
Een kliniek is ‘n soort ziekenhuis voor één soort patiënten: Hij moest voor zijn ogen naar een speciale kliniek.
^ ≥
b.v. ‘n kraamkliniek, ‘n psychiatrische kliniek, ‘n oogkliniek. Alleen dáár konden ze hem opereren met een goede kans op genezing.
klinken/klonk/geklonken
l
°
±
Het gejuich was ook in de gang te horen.
± ± ± ± ± ± <>
‘Tot de volgende keer!’, werd overal geroepen. Ze geven het geluid prachtig weer. Als ze samen zingen geeft dat een heerlijk geluid. Hij is in de hele zaal luid en duidelijk te horen. Dat is niet mis, zoiets mag je niet laten lopen! Er waren veel vooraanstaande en beroemde mensen. Een cheque uitschrijven of pinnen kan daar niet. En je hoeft ook niet te zeggen: ‘Stuurt u de rekening maar’. Ze nemen alleen maar contant geld aan. Domme mensen hebben de meeste praatjes. Het maakt de indruk dat hij de waarheid vertelt. Aan je stem te horen heb je net gehuild. Ze pakken hun glazen op, stoten ze tegen elkaar en zeggen: ‘Dat het allemaal maar goed mag aflopen!’
Toen de overwinning bekend werd gemaakt, klonk er een luid gejuich in de zaal. ° ‘Dag, tot ziens!’, klonk het van alle kanten. ° Die nieuwe luidsprekers klinken fantastisch. ° Hun stemmen klinken prachtig bij elkaar. ° Zijn stem klinkt als een klok. ~ Dat aanbod klinkt als een klok! ~ Allerlei mensen met klinkende namen waren aanwezig. ~ Op de markt moet je met klinkende munt betalen.
≈ ° ° °
Holle vaten klinken het luidst. Zijn verhaal klinkt heel aannemelijk. Je klinkt erg verdrietig. Ze klinken op de goede afloop!
± ± ± ± ±
LEMMATICA K 29 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het klittenband/de -en ° Die gymschoenen sluiten met klittenband. « Heel wat makkelijker dan veters! ^ klittenband, rits(sluiting), knopen, drukknopen, haak en oog, veter: middelen om kleding te sluiten. de klok/ -ken °
Kijk jij even op de klok hoe laat het is?
° Op de schoorsteen staat een antieke klok. ~ Het klokje van gehoorzaamheid slaat! ≈ Mijn baas is een man van de klok. ≈ Het is alles Nagano wat de klok slaat. ≈ Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. °
Wat zou er te doen zijn in de kerk? De klokken luiden al een kwartier!
≈ Die acteur heeft een stem als een klok.
≈ Je hebt de klok horen luiden, maar je weet niet waar de klepel hangt. ≈ Waarom zou je dat nieuws nu al aan de grote klok hangen? °
De fuchsia en de akelei hebben van die leuke klokjes.
« ± ± ± ±
Op mijn horloge is het bijna 4 uur. De klok staat op 5 over 4. Dat uurwerk is gemaakt in de 17de eeuw. Het is kinderbedtijd! Hij is zelf altijd precies op tijd en hij eist dat ook van zijn personeel. ± Men praat nergens anders over! ± Oost, West, thuis best! Ik ben uiteindelijk toch maar ‘t liefste thuis. # Er is een uitvaartdienst aan de gang. ± Als je het bim-bam van de kerkklokken hoort is er iets aan de hand: een trouwerij of een begrafenis of een ‘gewone’ kerkdienst. ± Hij heeft een luide en diepe stem; die heeft geen microfoon nodig! <> Zijn tegenspeelster heeft maar een dun stemmetje, die is bijna niet te verstaan. ± Je hebt daar wel over horen praten, maar je weet niet wat er precies aan de hand is. < > Houd het nog maar een poosje geheim. ± Over een poosje kun je het wel aan iedereen vertellen. ≥ De klokjesgentiaan heeft ook bloemen in die vorm.
het klokkijken/ °
Dat jongetje kan nu goed klokkijken.
± ?
Als hij op de klok kijkt, weet hij hoe laat het is. Klokkijken? Heeft hij ‘t pas op school geleerd?
« ±
Ik wil helemaal geen suiker, alleen een klein beetje melk. ..\ dan ben je die vervelende stukjes kwijt.
±
Geef mij ook maar een klein kluitje.
het klontje/de -s ° ° °
Wil je één of twee klontjes in je koffie? Als er klontjes in de saus zitten, moet je hem even door de zeef gieten ../ Zo’n klontje boter in de soep maakt ‘t extra lekker.
kloppen/klopte/geklopt
l klopt het?
° °
# ±
Voordat je de klas ingaat, moet je (op de deur) kloppen. Op zijn deur hangt een bordje: Binnen zonder kloppen!
Dan weten ze dat er iemand naar binnen wil. Hij is altijd voor iedereen te spreken, je kunt zó naar binnen lopen.
LEMMATICA K 30 kloppen/klopte/geklopt, vervolg
l klopt het?, vervolg
° °
« ±
Toen hij voor de deur stond klopte hij de sneeuw van zijn jas. Vroeger zag je de huisvrouwen vrijdags ‘matjes kloppen’.
° Als je slagroom klopt, moet je goed opletten. ≈ Hij heeft een stem om cokes te kloppen. ≈ Hebben ze je weer geld uit je zak geklopt? ° ° ° ° ≈
De klant controleert of de rekening klopt. Er klopt niets van dat artikel in de krant. Jouw verhaal klopt niet met wat Jan me verteld heeft. Je kunt het hartje van de ongeboren baby al horen kloppen. Met kloppend hart stond hij voor haar deur.
≈ Het hart klopte haar in de keel, toen ze bij de dokter naar binnen ging.
Hij stampte de sneeuw ook van zijn schoenen. Ze hadden nog geen stofzuiger en ze moesten de vloerkleden en de matten met een mattenklopper stofvrij slaan. ± Als je te lang slaat, wordt het boter. < > Zijn zoon heeft juist een heel welluidende stem. ± Het is ze weer gelukt: ze hebben ƒ 100,- van me los weten te krijgen. ± Hij kijkt of de nota in orde is. ± Zo is het helemaal niet gegaan. ± Die vertelde me heel iets anders. ± Met een hartecho hoor je de hartslag. ± Vol spanning wachtte hij op haar. < > Na vijf minuten kwam zij heel onverschillig naar buiten. ± Ze vreesde het ergste, maar het viel gelukkig mee.
de kluif/kluiven ° Hebt u nog een kluif voor de hond, slager? ~ Zo’n woordenboekje maken is nog een hele kluif!
± Alstublieft mevrouw, een lekker bot. < > Ach joh, dat is toch ‘n fluitje van een cent? ± Dan vergis je je lelijk: het is een enorme klus / heel veel werk!
de kluis/kluizen °
±
In onze safe is het veilig opgeborgen.
°
U kunt uw paspoort en uw geld in de kluisvan het hotel leggen, meneer. Ik doe mijn bagage zolang in een kluis op het station.
±
°
Hebben jullie thuis een kluis?
±
Voor een paar euro kun je zo’n kastje huren. Hoef je niet de hele tijd met die tassen te sjouwen. Ja, er is er één ingemetseld. Je móét wel tegenwoordig als je je sieraden en waardevolle papieren veilig op wil bergen!
knakken/knakte/geknakt (+ hebben & zijn) °
Het heeft enorm gestormd, alle tulpen in de tuin zijn geknakt.
° Pas op, zo knak je de rug van dat boek. ~ Die mislukking heeft zijn zelfvertrouwen danig geknakt. °
Hè, zit niet zo met je vingers te knakken ../
< > Er staan er nog maar een paar rechtop, die stonden erg beschut tegen de wind. ± Als je dat boek zo neerlegt, maak je de rug kapot. < > Er is heel wat voor nodig om dat weer op te vijzelen. ± Zij ego heeft een flinke dreun gekregen. ≥ ..\ ik word zenuwachtig van dat geluid.
de knakworst/ -en ° °
Ik neem een broodje met een warm knakworstje erin. Frites met appelmoes en knakworstjes ../
± «
Je bedoelt een hotdog! ..\ dat is het favoriete menu voor kinderen, ze smullen ervan!
LEMMATICA K 31 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
knallen/knalde/geknald °
Op oudejaarsavond hoor je veel vuurwerk knallen.
±
° °
Om 12 uur knallen de champagnekurken. De auto knalt in volle vaart tegen een boom.
# #
°
Voorzichtig met die ballonnen, zo meteen knallen ze!
±
De rotjes en de bommetjes ploffen met veel lawaai uit elkaar. Het lijken wel geweerschoten. De klap is twee straten verder nog te horen. Er is niet veel meer van de auto over. Als je ze aanraakt met je sigaret springen ze uit elkaar!
± <> <> ±
Ik ken haar wel; ze is niet alleen mooi, ze is ook aardig. Haar vriendin is nou niet bepaald een stuk! Maar nu is hij kaal en te dik, kortom: lelijk. Vroeger was hij “een stuk!”
±
Ze mag er nog best wezen!
<> ± ± <> ± ≥ ± ±
Je kan er zo onverzorgd bijlopen. Zorg nou dat je er netjes uitziet. Hij is heel intelligent / hij kan goed leren. De jongen die naast hem zit is juist heel dom. Dat is een knap stuk werk! Uit de kunst! De regisseur verstaat zijn vak! Een paar maanden geleden was hij ook flink ziek. Dan kan hij voor heel wat problemen zorgen.
~ Allemaal kneusjes, daar bij OC & W!
±
Ze presteren niet alleen niks, maar aan elke ambtenaar mankeert ook wel iets!
kneuzen/kneusde/gekneusd
II
°
U heeft uw enkel is gekneusd. Hij is blauw en dik.
« ±
° °
Peperkorrels kneuzen? Hoe moet dat? Leg de perziken bovenop in je tas, anders kneus je ze.
± ±
knap/ -pe °
Wat een knap meisje loopt daar!
°
Toen hij jong was, was het een knappe vent.
°
Die vrouw is niet zo jong meer, maar ‘t is nog steeds een knappe verschijning. ≈ Als je gaat solliciteren moet je knap voor de dag komen. °
Die jongen is zó knap, die wordt nog wel eens professor.
° ° ° ≈
Dat heb je knap gedaan! Die film is knap gemaakt. Hans is knap ziek, hij heeft hoge koorts. Als die leraar het niet met je eens is, kan hij het je knap lastig maken.
het kneusje/de -s
Maar gelukkig niet gebroken. Ze zeggen overigens wel dat zo’n kneuzing pijnlijker is dan een breuk. Je moet ze met de achterkant van een vork plat drukken. Onderin komen ze in de verdrukking, dan raken ze beschadigd.
de knie/ -ën ° Het gewricht tussen boven- en onderbeen is de knie. ~ Als je nu niet ophoudt, ga je over de knie.
« ±
En dat tussen boven- en onderarm is de elleboog. Dan krijg je een pak voor je broek.
LEMMATICA K 32 de knie/ -ën, vervolg ~ Hij ging met knikkende knieën naar z’n baas. ≈ Je mag God op je blote knieën danken dat ‘t niet erger is. ≈ Ik heb heel lang op dat stuk moeten studeren, maar nu heb ik ‘t onder de knie. ≈ Hij heeft zich hevig verzet, maar tenslotte is hij toch door de knieën gegaan.
# ± ±
Hij was bang dat hij ontslagen zou worden. Je mag heel, heel blij zijn dat ‘t zo is afgelopen. Nu kan ik ‘t eindelijk goed spelen.
<> Ik dacht dat hij zijn rug recht / zijn poot stijf zou houden. ± Hij heeft het hoofd in de schoot gelegd / toegegeven.
knikken/knikte/geknikt ° °
De dokter knikt tevreden: het gaat goed! met knikkende knieën >>> knie
< > Verleden week schudde hij zijn hoofd; toen zag het er slecht uit.
knippen/knipte/geknipt
l & ll
° ° ° ° ° ~
Deze schaar knipt niet goed meer. Wilt u mijn haar knippen? Je moet je nagels knippen. Ik ga een rok maken. Ik heb hem al geknipt. De treinconducteur komt de kaartjes knippen. Ik denk dat ze geknipt is voor dat werk.
°
Kun jij met je vingers knippen en zo geluid maken?
≥ ± # ± ± ± ≥ ±
~ Hij heeft z’n leerlingen goed onder de duim: hij hoeft maar met z’n vingers te knippen of zijn leerlingen zijn doodstil.
Hij is te bot geworden. Haal er maar een flink stuk af. Ze zijn veel te lang, straks breekt er één af. Dat vind ik het engste, om de schaar in de stof te zetten. Hij maakt er met een tang een gaatje in. (stempel!) Ze is er heel geschikt voor. Ze heeft de goede instelling èn de juiste opleiding. Nee, maar mijn vader kan dat heel goed: hij drukt z’n duim tegen z’n middelvinger en schuift ze langs elkaar. < > Bij sommigen is dat wel anders: die kunnen op hun hoofd gaan staan en dan is het nog niet rustig.
knipperen/knipperde/geknipperd °
Waarom zit je zo te knipperen? Heb je iets in je oog?
°
‘s Avonds is dat verkeerslicht buitenwerking, dan knippert alleen het oranje licht. ≈ Toen ik dat hoorde, stond ik wel even met m’n ogen te knipperen.
< > Ik weet niet wat ‘t is maar ik kan m’n ogen niet open houden. ± Dat gaat dan constant aan en uit. ±
Ik was stomverbaasd.
±
Twee rode lichten boven elkaar gaan om de beurt aan en uit. Daarna gaan dan de halve bomen dicht.
±
Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut verzorgt voor de radio en de TV de weersverwachting voor de komende dagen.
het knipperlicht/ de -en °
Bij die spoorwegovergang waarschuwt een knipperlicht als er een trein aankomt. ^ knipperlicht, spoorbomen, halve bomen: spoorwegbeveiliging. het KNMI °
Nu het weerpraatje van het KNMI in De Bilt.
LEMMATICA K 33 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
knoeien/knoeide/geknoeid °
Wat zit je weer te knoeien met je eten!
°
Ik heb zo in mijn werk zitten knoeien: ../
~ De boekhouder heeft jarenlang met de cijfers geknoeid.
< > Eet toch eens netjes je bord leeg! ± Kijk nu toch wat een rommeltje je er van maakt! ± ..\ allemaal doorhalingen en verbeteringen: ik heb er een puinhoop van gemaakt! ± Ik snap niet dat hij zo lang ongemerkt heeft kunnen frauderen.
de knoflook/ °
Nederlanders lusten wel knoflook, maar ze houden vaak niet van de geur.
« ±
Net als uien geeft het een speciale smaak aan allerlei gerechten. Je moet zo’n teentje fijnsnijden of persen en dan door door ’t eten doen.
de knoop/knopen ° ° ^ °
Sluit je jack met knopen? Je jas zit niet goed dicht; de knopen ../ knoop, rits, drukknoop, klittenband enz.: sluiting voor kleding. Ik wil m’n schoen uitdoen maar er zit een knoop in m’n veter.
« «
Nee, met een rits(sluiting). ..\ zitten in het verkeerde knoopsgat.
±
°
Wat een slecht garen is dat, het zit iedere keer in de knoop.
#
Ik kan die veter niet loskrijgen, ik heb de strik in de war getrokken. Daar kun je toch niet mee naaien!
° °
Hij legt een dubbele knoop in zijn stropdas. Als je iets moet onthouden, leg dan een knoop in je zakdoek.
# #
~ Hij zit erg met zichzelf in de knoop. ≈ Daar zit hem nu juist de knoop! ≈ Zullen we nu de knoop maar doorhakken?
Dan zakt hij er niet uit. Als je dan je neus moet snuiten, denk je er vanzelf weer aan. ± Hij ziet ‘t niet meer zitten. / Hij ligt met zichzelf overhoop. < > Ik dacht juist dat hij erg ongecompliceerd was. ± Dat is nou net het probleem! < > Of kijken we de kat nog even uit de boom? ± Ik vind dat we nu een beslissing moeten nemen.
het knoopsgat/de -en ° °
Mijn blouse is bijna klaar, ik moet alleen de knoopsgaten nog maken. De bruidegom heeft een bloem in het knoopsgat ../
«
En als allerlaatste zet ik de knopen eraan.
«
..\ van zijn revers; dat zal nooit voor iets anders gebruikt worden.
± ±
Waar zít die schakelaar in hemelsnaam? Iedere schakelaar heeft een eigen functie: aan en uit, sterke of slappe koffie, stomen van melk enz.
de knop/ -pen ° °
Ik kan de knop van het licht niet vinden. Wat zitten er veel knoppen aan dat koffiezetapparaat! Ingewikkeld, hoor!
LEMMATICA K 34 de knop/ -pen, vervolg ° ~ ~ ° °
Als je op deze knop drukt ../ Draai nu die knop maar om, je bent thuis! Door die vlek is mijn rok naar de knoppen! De winter is voorbij, er zitten knoppen aan de bomen. De rozen zitten nog in de knop.
« ± ± « ±
..\ gaat de lift naar boven. Je moet aan wat anders denken, niet meer aan je werk! Helemaal bedorven! Nog even en alles staat in bloei. Ze moeten nog uitkomen.
knuffelen (met)/knuffelde/geknuffeld °
Grappig om te zien hoe die kindertjes elkaar knuffelen.
°
Ze vindt het heerlijk om met haar kinderen te knuffelen, als ze tenminste lief zijn.
±
Een kusje geven, lekker stevig vasthouden, aaien, dat hoort er allemaal bij. <> Af en toe zou ze ze ook wel eens een flink pak slaag willen geven.
de koe/ -ien ° ° ° ~
In de wei staan een heleboel koeien met hun kalveren. Vannacht heeft een koe gekalfd. Nederlandse koeien geven veel melk. Je schrijft van die koeien van letters ../
≈ ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Dat is een waarheid als een koe! We zitten over koetjes en kalfjes te praten. Nu zullen we de koe bij de horens vatten. Je moet geen oude koeien uit de sloot halen. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt! Ze beloven je koeien met gouden horens.
« Een heel eind verderop staat een stier er naar te kijken. « Moeder en zoon maken het goed. # Er is dan ook veel zuivelindustrie in ons land. 1<> ..\ Ben je bang dat we het anders niet kunnen lezen? <> Beter dan de dokter, die heeft een kriebelhandschrift! ± Dat staat als een paal boven water. ± We zitten zo maar wat te kletsen. ± We gaan er flink tegen aan. ± Begin toch niet steeds over wat er toen gebeurd is! ± Al is ‘t nog zo onwaarschijnlijk, je weet maar nooit ... ± Ze beloven je gouden bergen.
de koek/ -en ° ≈ ≈ ≈ ≈ ≈
Ik neem een kop koffie met een stuk koek. Dat gaat er bij hem in als koek! Dat verhaal gaat er bij hem in als koek. Ze neemt alles voor zoete koek aan. De koek is op, we moeten naar huis! Ze hebben een enorme ruzie gehad maar nu is alles weer koek en ei (tussen hen). ≈ Dat is andere koek! ≈ Begin je daar nu wéér over, dat is toch allemaal oude koek!
± ± ± ± ± <> ± ± ±
Wat wil je, een plak ontbijtkoek of een stuk boterkoek? Dat vindt hij lekker, hij heeft het zó op. Hij gelooft het meteen! Ze is veel te goedgelovig / te goed van vertrouwen. ‘t Is mooi geweest, maar nu is de vakantie voorbij. Ik dacht dat ze nog steeds met elkaar overhoop lagen. Gelukkig hebben ze ‘t weer goedgemaakt. Dat is héél iets anders, dat is véél beter! Daar hebben we ‘t al zo vaak over gehad!
de koekenpan/ -nen °
Pak even de koekenpan, dan bak ik een eitje.
^ koekenpan, braadpan, snelkookpan, steelpannetje, soeppan: kookgerei.
< > Nee, niet die pan met die oren ../ ± ..\ maar die lage, platte met die lange steel eraan.
LEMMATICA K 35 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het koekje/de -s ° °
We kregen een heerlijk koekje bij de thee. Als je boodschappen doet breng je dan ook koekjes mee?
≈ Ziezo, dat is een koekje van eigen deeg.
« ^ ±
En bij het tweede kopje kregen we een bonbon. Goed, wat zal ik nemen? Biscuitjes, spritsjes, wafeltjes, krakelingen ... Zeg ‘t maar. Een tijdje terug heeft ze een rotgeintje met me uitgehaald, maar ik heb ‘t haar nu betaald gezet: ik heb haar met gelijke munt betaald.
koel/ -e ° °
Hier in huis is het lekker koel, maar ../ Heb jij ook zo’n zin in een koele dronk?
°
Hij kreeg daar een koele ontvangst.
~ Probeer je hoofd koel te houden. ~ De maffialeider heeft zijn concurrent in koelen bloede ‘geëlimineerd’.
< ± <> <> ± <> ±
..\ buiten is het smoorheet. Nou en of, al is ’t maar een glas lekker koud water! Geef mij maar liever een kop warme thee. Hij had gehoopt op een warm onthaal ../ ..\ maar ze ontvingen hem weinig enthousiast. Je raakt altijd zo gauw in paniek! Hij heeft heel rustig een plan bedacht om hem uit de weg te ruimen.
≥ ≥ « ±
Dan is hij straks lekker koud. Natuurlijk, anders bederft hij. Doe dat maar in de vriezer, dat is voor overmorgen. Ja, onderin, in de groentela.
± ± ± ±
Het vaart in Noordoostelijke richting. Hij wendde het schip in de richting van Amerika. Hij weet niet goed meer hoe hij verder moet. Die moet een heel nieuw beleid uitzetten.
≥ ≥
Je moet steeds meer euros betalen voor een dollar. Geen wonder, dat dat niet veel meer waard is, dat bedrijf is bijna failliet!
de koelkast/ -en ° ° ° °
Zet de Cola maar in de koelkast. Moet de melk ook in de koelkast? En het vlees? Ook in de koelkast? En moet de groente ook in de koelkast?
de koers/ -en ° ° ~ ~ ° °
De koers van het schip is Noordoost. De kapitein zette koers naar Amerika. Ik geloof dat hij de koers kwijt is. Men hoopt dat de nieuwe regering een andere koers zal gaan varen. De koers van de Amerikaanse dollar blijft stijgen. Op de effectenbeurs is de koers van het aandeel Elzevijf gekelderd.
de koffer/ -s ° ° ~ ° ^
De man pakt zijn koffer van de bagageband. « Ik ga morgen op reis en ik heb nog geen koffer gepakt! ± Na die ruzie heeft hij zijn koffers gepakt ../ <> Wat zie jij er moe uit! Duik vanavond maar vroeg in de koffer! ± de koffer, de reistas, de attachékoffer, de beautycase, de rugzak: de bagage.
Dan pakt hij de reistas van zijn vrouw. Dan zul je vanavond toch moeten pakken. ..\ en hij is nooit meer teruggekomen. Goed idee, ik ga lekker vroeg naar bed.
LEMMATICA K 36 de koffie/ ° °
Breng je ook koffie mee uit de supermarkt? Ik heb het laatste pak opengemaakt. Zet jij straks koffie? ../
° ° ° ° ° ≈
Wil je ook koffie? Hoe drink jij je koffie? Wat is nou weer koffie verkeerd? Na de koffie ga ik boodschappen doen. Kom morgenochtend bij me op de koffie. We hadden heel wat van dat feest verwacht maar we kwamen mooi op de koffie. ≈ Dat is vast geen zuivere koffie!
« ± ± ± « ± ± « ± ±
Thee is er nog genoeg. Wil je koffiebonen of gemalen koffie? ..\ Jij maakt altijd zo’n heerlijk bakkie, niet te sterk en niet te slap. Graag, ik ben wel aan toe aan een bakje troost! Met melk en suiker graag. Dat is een heleboel melk met een klein beetje koffie. Zo om een uur of elf. Goed, ik ben om half elf bij je. We kwamen van een koude kermis thuis: er was bijna niemand en er was totaal geen stemming. Er zit een addertje onder ‘t gras. / Ik vertrouw dat zaakje niet.
de koffieautomaat/koffieautomaten °
Koffie uit een koffieautomaat is lang niet zo lekker als vers gezette koffie.
°
We hebben op de zaak een heel moderne koffieautomaat.
±
Wat kun je nou ook verwachten: je stopt twee kwartjes in die machine, je drukt op een knop en je plastic bekertje koffie komt eruit. ≥ Je kunt er van alles uithalen: gewone koffie, espresso, cappuccino en heet water voor thee. Voor alles is er een aparte knop.
de koffiemelk, de koffieroom/ ° °
Wil je koffiemelk of ../ Ik doe vaak een scheutje koffieroom in de soep.
« ..\ koffieroom in je koffie? 12? De soep wordt daar wat voller van smaak door.
de koffiepot/ -en °
Zit er nog koffie in de koffiepot? ../
«
..\ Ik lust nog wel een kopje.
± « ±
Er zit geen enkele patroon in, de revolver is niet geladen. Of de strop; in ieder geval kreeg je de doodstraf. Wat zo’n metalen balletje al niet kan veroorzaken!
± ±
Nu is het zover, het besluit is gevallen. Die wordt gesneden uit de dijspier van de koe; ze noemen ‘t ook wel kogelbiefstuk.
± ±
Die man bereidt de heerlijkste gerechten. Jij maakt vandaag het eten klaar.
de kogel/ -s ° ° °
Hoeveel kogels zitten er in het magazijn van die revolver? Voor die misdaad kreeg je vroeger de kogel. Er was een kogel uit de kogellager van het voorwiel van m’n fiets gelopen. Een lawaai! ≈ Na heel veel gepraat is de kogel door de kerk. ° De fijnste biefstuk is biefstuk van de kogel.
de kok/ -s ° °
In dat restaurant hebben ze een prima kok. Jij bent vandaag de kok!
LEMMATICA K 37 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
koken/kookte/gekookt ° ° ~ ~ ° ° °
Water kookt bij 100° C. De aardappels koken. Zet je het gas laag? Ik was zó kwaad, mijn bloed kookte. Toen voor de tweede keer zijn auto was gestolen, kookte hij van woede. Zij kan lekker koken. Haar man kan nog geen eitje koken! We koken vaak samen.
± « ± ±
Dan borrelt het en gaat het verdampen. Dan zijn ze over 20 minuten gaar. Ziedend was ik! Hij was witheet van kwaadheid.
± ± ±
Zij is een goede kokkin. In de keuken presteert hij niets. De één maakt het voorafje en ‘t toetje, de ander zorgt voor ‘t hoofdgerecht. ^ koken, bakken, braden, stoven, roerbakken, stomen, frituren: manieren om voedsel gaar te maken. de kolom/ -men ° ° ° °
Verdeel de bladzijde in vier kolommen. Zet boven de eerste kolom een 1. Deze pagina is in twee kolommen gezet. Ik moet deze kolom nog optellen.
± Zet vier verticale strepen over de bladzijde. ± Boven de linker strook komt een 1. « Er is een linker en een rechter helft. ± Zo’n hele rij getallen onder elkaar, daar neem ik de rekenmachine voor!
de kom/ -men °
Wil je je soep in een kom?
«
° ° ° °
Ik kreeg voor m’n verjaardag twee grote kommen. Heeft iemand nog zin in een kommetje vla? Bij die valpartij is zijn arm uit de kom geschoten. Zij wonen in de kom van het dorp.
± ± ± ±
komen/kwam/gekomen (+ zijn)
l
° ° ° ° ° ° ° ° ° ° ° °
<> ± <> « ± ± ± ± ± « ± <>
Hoor je de sirene? Daar komt de brandweer! Jullie komen toch ook vanavond? Hij is gisteren uit Amerika gekomen. Er komt een nieuwe directeur. Op de hoek komt een grote bioscoop. Hoe komt ‘t dat je broek kapot is? We komen alleen even kijken. Kom mensen, aan ’t werk! Kom nou, vertel mij wat! Hè, hè, komt er nog wat van? Zie je wel, dat komt er nu van! Ik heb een hekel aan mensen die altijd te laat komen.
Goed, dan kan ik meteen m’n handen warmen. Dat is veel handiger dan een bord. Die kan ik mooi gebruiken als fruitschaal en als slabak. Ik heb liever een schaaltje yoghurt. Hij is uit het schoudergewricht geraakt. Hun huis staat precies in het centrum.
Als de brand geblust is kunnen ze weer (weg)gaan. Ja hoor, we zullen er zijn! Ik geloof niet dat hij nog teruggaat. Volgende maand gaat hij beginnen. Daarnaast wordt een supermarkt gebouwd. Wat is er gebeurd? We zijn hier om te kijken Vooruit, laten we beginnen! Dat geloof je toch zeker zelf niet? Ik sta al een kwartier te wachten! Er gebeuren nare dingen, als je niet naar me luistert! Geef mij maar lui, die al een kwartier van te voren aanwezig zijn.
LEMMATICA K 38 komen/kwam/gekomen (+ zijn) ° Het was een komen en gaan van mensen die de jubilaris wilden feliciteren. ° Kun jij achter het adres van die man komen? ° Hoe ben je daar achter gekomen? ° We moeten nu wel in actie komen. ° Ze vindt het heerlijk als er mensen bij haar op bezoek komen. ° Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik beter thuis kan blijven.
±
°
±
°
De twee partijenzijn gelukkig toch tot overeenstemming gekomen. D at bedrijf is de laatste jaren tot grote bloei gekomen.
° ° ≈ ° ° ~ ° °
Als iedereen zijn best doet, komt het wel voor elkaar. Ik ziek? Hoe kom je dáár nou bij? Goedkoop en tóch goed? Kom daar tegenwoordig nog ‘ns om! Ik ken die man wel, maar ik kan niet op zijn naam komen. De wielrenners kwamen snel op gang. ‘t Kost me ‘s morgens heel wat tijd om op gang te komen. Is die zaak met je verzekering goed gekomen? Die man komt iedereen te hulp.
± ± ± ± ± ± <> ± <>
°
Ze komt f 25,- te kort om die jurk te kopen.
<> ± ± ± <> <> ±
~ Zou jij nog aan die oude foto kunnen komen? ° Bij de verhuizing komen die oude kranten goed van pas. °
Er waren nog al wat problemen maar we zijn eruit gekomen.
≈ Van een koude kermis thuiskomen.
± ± « ± ±
±
Er kwamen heel veel mensen om hem de hand te drukken. Dat kan ik wel te weten komen. Hoe heb je dat ontdekt? We kunnen niet langer werkeloos toezien. Helaas zijn er weinig mensen die haar bezoeken. Ik heb er goed over nagedacht en als gevolg daarvan vind ik dat ik niet op reis moet gaan. Uiteindelijk zijn ze het met elkaar eens geworden. Er is een flink aantal filialen geopend en er wordt veel winst gemaakt. Dan zal ‘t wel lukken. / Dan gaat ‘t wel goed. Hoe kom je op dat idee? Ja, dát komt niet meer voor , vandaag de dag. Ik weet even niet hoe hij heet. Ze hadden al gauw een flinke snelheid. Het duurt soms wel een uur voor ik een beetje mens ben. Helaas niet, die is helemaal misgegaan. Hij staat voor iedereen klaar. Zijn zoon steekt nooit een vinger uit, die is liever lui dan moe. Ze hoopte geld over te houden maar ../ ..\ ze heeft een geeltje te weinig. Ja, die kan ik wel krijgen. Die kunnen we dan goed gebruiken om in te pakken. Ik was al bang dat we er niets meer mee konden doen. Eerst zagen we er geen gat meer in ../ ..\ maar we hebben ze kunnen oplossen. >>> kermis
de komkommer/ -s ° Een salade van sla, komkommer ../ « ..\ en tomaat. ° Een plakje komkommer is ook lekker ../ « ..\ op een boterham met kaas. ^ komkommer, sla, paprika, radijs, andijvie, lof, worteltjes: groente die je (ook) rauw kunt eten of: rauwkost. het konijn/de -en ° ° ° ^ ^
In de duinen wemelt het van de konijnen. « Ze wonen in een hol onder de grond. Sommige mensen hebben een konijn als huisdier. « Met hazen kan dat niet, die moeten de vrijheid hebben. Zullen we met kerstmis konijn eten? « Nee, liever niet, ik eet nooit wild. hazen, konijnen, ratten en muizen zijn in ons land de bekendste knaagdieren. haas, konijn, hert/ree, everzwijn: wild dat gegeten wordt.
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
LEMMATICA K 39 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de koning/ -en °
Nederland is wel een koninkrijk, maar heeft al meer dan een « eeuw geen koning meer. ± ° Hoogstwaarschijnlijk is Willem Alexander de toekomstige ± koning van Nederland. ^ koning, koningin, keizer, keizerin, prins, prinses, sjah: vorsten/monarchen.
Op het ogenblik is Beatrix de koningin. Ons staatshoofd is dus geen vorst, maar een vorstin. Als Koningin Beatrix overlijdt of aftreedt, zal haar zoon haar opvolgen.
de koningin/ -nen °
Op 30 april viert koningin Beatrix haar verjaardag officieel, hoewel ze in januari jarig is.
«
Dan is het Koninginnedag. De vlaggen hangen uit en in het hele land zijn feestelijkheden: kermis, bal enz.
± « « ±
Het paleis van de koning of koningin, in Amsterdam. ..\ Prinses Juliana. ..\ Prins Claus. .. \ een gebaar als van een vorst, of een royale gift.
koninklijk/ -e ° ° ° °
Het koninklijk paleis op de Dam. Hare Koninklijke Hoogheid ../ Zijne Koninklijke Hoogheid ../ Een koninklijk gebaar is ../
het koninkrijk/de -ken °
Nederland en Marokko zijn koninkrijken.
< > Frankrijk is een republiek, met een president als gekozen staatshoofd.
de kookplaat/kookplaten °
Ons nieuwe fornuis heeft elektrische kookplaten.
« ±
Ons oude fornuis had gaspitten. We koken nu dus elektrisch / op elektriciteit.
de koorts/ -en ° °
De jongen is ziek, hij heeft koorts. Eerst had hij alleen wat verhoging, maar nu is het hoge koorts.
± Zijn temperatuur is veel te hoog: bijna 39°C! ± Gisteren had hij 37.6°C, vandaag is het 39.9°C. < > Als je ondertemperatuur hebt, wijst de thermometer minder dan 36°C aan.
de kop/ -pen °
Dieren hebben een kop ../
° °
Als je de hond over zijn kop aait ../ Als jij eenmaal iets in je kop hebt ../
~ Als je nú niet naar bed gaat pak ik je bij kop en kont ../ ~ Kop op man, ‘t zal zo’n vaart niet lopen! ~ Hij is met zijn dolle kop ‘t huis uitgelopen.
« ± « « « ± ±
..\ waar mensen een hoofd hebben. Alleen bij paarden spreek je ook over hun hoofd. ..\ dan kwispelt hij met zijn staart. ..\ dan moet dat ook meteen gebeuren! Je kunt toch wel even wachten! ..\ en draag ik je zo naar boven en gooi je in je bed. Moed houden, ‘t zal wel meevallen! Kwaad als hij was is hij naar buiten gerend.
LEMMATICA K 40 de kop/ -pen, vervolg ~ Zijn broer is wel een kop groter dan hij. ~ In de Middeleeuwen werden de vijanden een kopje kleiner gemaakt. ~ Een schip met een bemanning van 100 koppen. ≈ Wees voorzichtig, dat kan je de kop kosten! ≈ Dat zal me de kop niet kosten! ≈ We dachten, dat TBC niet meer voorkwam in ons land, maar de laatste tijd steekt die ziekte toch de kop weer op. ≈ Met de moderne medicijnen kunnen we dat heel snel de kop indrukken. ≈ Als we iets willen bereiken, zullen we de koppen bij elkaar moeten steken.
≈ Wat had ik een spijt, ik kon me wel voor mijn kop slaan. ≈ Toen hij zo laat thuiskwam kreeg hij toch zo vreselijk op zijn kop van zijn vader! ≈ ≈ ≈ °
Al ga je op je kop staan, het gebeurt niet! Er gaan veel kleine winkeliers over de kop. Ze zijn er hals over kop vandoor gegaan. Dat nieuws staat met grote koppen in alle kranten.
° ≈ ≈ °
Die spelden hebben gekleurde koppen. Ik heb dat boek toch nog op de kop getikt. De kous op de kop krijgen. In de kop van het peloton zitten vier Franse coureurs.
~ Helemaal op kop rijdt een Zwitser. ~ De kop is eraf, nu doorgaan! °
Ober, een kop koffie voor mevrouw ../
± ±
Zij schelen wel een kop. Ze werden dus onthoofd.
± ± ± ±
Er werken 100 mensen op dat schip. Pas maar op, dat kan ernstige gevolgen voor je hebben! Zo duur is dat toch niet? Op allerlei plaatsen duikt hij plotseling op.
±
Het is nu veel makkelijker om de ziekte weer onder controle te krijgen. <> Als we ieder op z’n eigen houtje te werk gaan, komt er niets van terecht. ± We zullen met elkaar moeten overleggen, wat we nu eigenlijk willen. ± Ik had spijt als haren op mijn hoofd. ± Hij kreeg een verschrikkelijke uitbrander. <> Z’n moeder ontving hem met open armen, die was blij dat hij heelhuids thuis was. ± Je kunt hoog springen of laag springen, ik wil het niet! ± Ze kunnen de concurrentie niet aan en gaan failliet. ± Ze zijn overhaast vertrokken. ± Boven die berichten staat een opschrift met dikke, vette letters. ± De bovenkant is een gekleurd, glazen bolletje. ± In een heel klein winkeltje heb ik het kunnen kopen. >>> de kous ± Die zitten vóór aan het peloton. <> De staart wordt gevormd door een Spaanse ploeg. <> En een Nederlander is de hekkensluiter, die komt als laatste over de finish. ± Het begin is er, nu volhouden! <> Maar denk erom: de laatste loodjes wegen het zwaarst! « ..\ en een glas thee voor mezelf?
het kopje/de -s ° ° ° °
De kopjes staan al op het blad. Dat is een lekker kopje koffie! De kat geeft me een kopje. De rozen laten hun kopjes hangen.
« ± ± <>
Zet de schoteltjes er maar onder. Ik lust nog wel zo’n bakkie! Hij strijkt met z’n kop langs m’n been. Gisteren stonden ze er nog mooi fris bij.
±
Een enkele keer. Meestal doe ik mijn boodschappen in een andere winkel. De conciërge verkoopt ook thee en koeken.
kopen/kocht/gekocht ° °
Koop jij wel eens bij die supermarkt? Bij de conciërge kun je koffie kopen.
<>
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
LEMMATICA K 41 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
kopen/kocht/gekocht, vervolg °
Wil je dat boek kópen?
~ Die mooie praatjes, daar koop ik niks voor! ≈ Met die tweedehands auto heeft hij ‘n kat in de zak gekocht.
< > Alleen als het niet meer dan ƒ 25,- kost, anders leen ik het bij de bibliotheek. ± Daar heb ik niets aan. / Daar schiet ik niets mee op! ± ‘t Leek heel wat, maar ‘t bleek een enorme miskoop.
de koplamp/ -en ° °
In Frankrijk hebben de auto’s gele koplampen. Als je koplampen niet goed afgesteld zijn, kun je een tegenligger verblinden.
± Het glas van de voorlampen is geel. < > Door die felle extra achterlichten van de laatste tijd word je trouwens ook verblind.
het koren/° °
Koren was in die tijd het waardevolste, dat het vrouwtje van Stavoren gebracht werd. Het koren wuift, buigzaam, in golven met de zomerse wind mee.
± #
Maar graan, toch de grondstof voor meel en dus brood was niet iets, waar zij zo’n waarde aan hechtte: zij liet het weggooien. Later slaat een storm de hele oogst plat en gaat het graan rotten.
± « ± <> ±
Welnee, je armen zijn te lang. ..\ lekker koel, die blote armen. Een weekje hooguit, meer zit er niet in dit jaar. Volgend jaar gaan we een hele tijd. Ik geloof dat het maar een paar maanden later was.
± <> ± <> ± ± <> <>
Laatst heb ik ze nog in Amsterdam gezien ../ ..\ maar daarvoor had ik ze in geen eeuwen gezien. Ik vertel ‘t je nu in twee zinnen, want ik moet weg ../ ..\ later hoor je het dan nog wel in finesses. De liefde was gauw voorbij. Er is ook te weinig kaas ../ ..\ maar beschuit is er in overvloed. Ik heb net genoeg wol voor korte mouwen.
± ± <> ± ± <> « <> ± ±
Hij ging als een wilde tekeer en vernielde de hele boel. In minder dan geen tijd kon hij zich redden. Je hebt een geheugen als een olifant! Ben je dat nu alweer vergeten? Hij gebruikt niet veel woorden om iets uit te leggen. Zijn collega is zo lang van stof, iedereen zit te gapen. ..\ we maken er verder geen woorden aan vuil. Welnee, ik heb zo meer dan genoeg! Die verliest nu eenmaal altijd in dat soort zaken. Daar maken we meteen en voor goed een eind aan, dat straffen we direct af!
± ±
Alles is afgeprijsd, soms wel 30 of 40%! Die betalen dus de halve prijs.
kort/korte ° ° °
Mijn mouwen zijn te kort. Een overhemd met korte mouwen ../ We kunnen maar kort met vakantie.
° °
Ze zijn getrouwd en kort daarna zijn ze naar een andere stad verhuisd. Kort geleden ben ik ze nog tegengekomen.
°
Ik zal ‘t je heel in ‘t kort vertellen.
° °
Dat huwelijk was van korte duur. Er is brood te kort.
°
Ik wil een trui met lange mouwen breien, maar daarvoor kom ik wol te kort. ≈ Hij was zo kwaad, dat hij alles kort en klein sloeg. ≈ Binnen de kortste keren sprak hij de taal. ≈ Jij bent ook kort van memorie! ≈ Die docent is kort van stof. ≈ ≈ ≈ ≈
Kort en goed, zo is het beslist ../ Zo doe je jezelf te kort! Natuurlijk heeft Karel weer aan ‘t kortste eind getrokken. Met zulk gedrag maken we korte metten, dat tolereren we hier niet.
de korting/ -en ° °
Tijdens de uitverkoop krijg je op alle artikelen korting. Kinderen en senioren krijgen 50% korting.
LEMMATICA K 42 de kortingskaart/ -en °
Neem toch een kortingskaart van de NS!
≥
Dan betaal je veel minder voor bijna elke treinreis!
kortweg ° °
De Verenigde Staten van Noord-Amerika noemen we kortweg de Verenigde Staten. De directie veegde het voorstel van de ondernemingsraad kortweg van tafel.
< > Dat eerste is zo’n mondvol! ±
Ze namen het niet serieus in behandeling, ze maakten er geen drie woorden aan vuil.
de kost of de kosten ° ° °
Wat zijn de kosten? Zijn eraan deze reparatie kosten verbonden? Wie verdient er in dat gezin de kost?
°
De kosten van dat onderzoek bedragen meer dan drie miljoen euro. De studie van zijn dochter jaagt hem op hoge kosten. Ze hebben uitgebreid gegeten op kosten van de baas.
° ° °
Ze hebben kosten noch moeite gespaard om hem een prachtig afscheidsfeest aan te bieden. ~ Economische groei gaat heel vaak ten koste van het milieu. ≈ De kost gaat voor de baat uit.
± Hoeveel krijgt u van me? < > Nee mevrouw, die is gratis: service van de zaak! ± Mevrouw, zij verdient veel geld als advocaat, meneer is de huisman. ± Zijn die kosten zó hoog? Die rijzen dus behoorlijk de pan uit! ± Die kost hem veel geld. ± Prettig hoor, zo’n baas die de rekening betaalt. < > Ik moet zoiets uit mijn eigen zak betalen. ± Ze hebben er werkelijk alles aan gedaan om dat te laten slagen. ± Die groei schaadt het milieu in de meeste gevallen. ± Je moet investeren om winst te kunnen maken.
kosten/kostte/gekost ° ° ° ° ° ° ° °
Wat kost de koffie op ‘t ogenblik? Die reis zal wel veel geld kosten. Hoeveel moet die boom kosten? Zo’n boom kost u al gauw ƒ 100,Het bestuderen van zo’n moeilijke les kost veel tijd Het kost hem moeite uit zijn bed te komen. Het kost me veel inspanning om dat werk op tijd af te krijgen. Dat ongeluk heeft aan twaalf mensen het leven gekost.
± ± ± ± ± ± ± ±
De prijs is nu ± ƒ 5,- per pak. Inderdaad, die is duur. Hoeveel wilt u er voor hebben? Daar betaalt u toch zeker een snip voor. Er gaat veel tijd in zitten. Hij vindt het erg moeilijk om op te staan. Ik moet heel erg m’n best doen. Het heeft twaalf mensenlevens geëist.
±
Je bedoelt dus een tweedelig of een driedelig pak.
± ±
Vooral de dames zijn schitterend (aan)gekleed. Hij liep naakt rond.
het kostuum/de -s °
Een kostuum is een pantalon, een colbert en soms ook nog een vest. ° In dat toneelstuk worden prachtige kostuums gedragen. ~ Hij was in Adams kostuum. de kostwinner/ -s °
In de meeste gezinnen is de vader de kostwinner. ± Hij verdient het meeste geld, dus hij betaalt de belangrijkste uitgaven voor ‘t gezin: hij verdient de kost.
° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
LEMMATICA K 43 • = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kou(de) ° °
Kun jij goed tegen de kou? In de oorlog lijden veel mensen bittere kou.
° ~ ~ °
Eindelijk is de kou uit de lucht ../ Gelukkig, die kou is uit de lucht! Je laat me toch niet in de kou staan? Ze heeft een lelijke kou gevat.
<> ± hun « ± <> ±
Ja, in ieder geval beter dan tegen de hitte. De temperatuur is laag, er is geen brandstof en soms zijn huizen kapot. ..\ en komt het zachte weer eraan! Dat gevaar is geweken! Nee hoor, ik zal je met raad en daad steunen. Ze heeft een behoorlijke verkoudheid opgelopen.
± <> ≥ « <> <> ± <> ± ± ±
De temperatuur is er altijd laag. Nee, geef maar warme. ..\ geen verwarming, geen daglicht. ..\ mag de verwarming wat hoger? Ik bevries hier! Ben je mal, ik vind ‘t hier om te stikken! Loop een beetje heen en weer, dan blijf je warm. Joh, je vernikkelt daar! Nee, deze komen nog uit de kas. Ik was maar net binnen toen de telefoon ging. Ze dóen wel duur, maar ze hebben geen cent! Dat is ervoor zorgen, dat hij nóóit meer warm wordt: zorgen dat hij doodgaat, een lijk wordt! Het lijkt of hij geen gevoelens heeft, niets raakt hem. Dat laat me koud! / Daar word ik niet koud of warm van. >>> kermis
koud ° ° ° °
In dat land is het altijd koud. Wil je koude chocolademelk? De cel is koud en donker: ../ Ik heb ‘t koud ../
°
Als je daar nog lang op die winderige hoek blijft staan, krijg je het koud! ° Zijn dat al aardbeien van de koude grond? ° Ik was koud thuis of de telefoon ging. ~ Hagenaars? Allemaal kouwe kak! ~ Iemand koud maken? ~ Dat is toch een koude kikker! ≈ Wat zou dat?Dat raakt m’n koude kleren niet! ≈ Van een koude kermis thuiskomen
± ±
de kous/ -en ° De vrouw doet haar kousen uit. « Haar man trekt zijn sokken uit. ≈ Het elftal dacht een makkelijke wedstrijd te krijgen maar ± Dat viel zwaar tegen, ze verloren dik, met 1-5 nog wel. kreeg de kous op de kop. ≈ Jij wil altijd het naadje van de kous weten ../ ± ..\ maar ik weet ook niet hoe de zaak precies in elkaar zit. kousen, sokken, kniekousen, sportkousen, panty, maillot: kledingstukken voor aan je voeten en benen. kouvatten >>> kou (vatten) de kraag/kragen ° ° ~ ~ °
‘t Is koud, doe de kraag van je jas omhoog! Een zijden blouse met een kanten kraag ../ De politie vatte hem in zijn kraag. ../ ..\ omdat hij een stuk in zijn kraag had. ../ Zij tapt een pilsje met een mooie kraag.
# « ± ± ±
Dan blijven je hals en je oren tenminste warm. ..\ en manchetten. ..\ Ze pakten hem op ../ ..\ Wegens openbare dronkenschap. Je weet wel, zo’n witte rand schuim erop.
^
LEMMATICA K 44 kraaien/kraaide/gekraaid ° ≈ ≈ °
‘s Morgens kraait de haan. Ach joh, daar kraait geen haan naar. Waarom moet jouw haan toch altijd koning kraaien? De baby ligt te kraaien van plezier.
± ± ± « <>
‘Kukeleku!’ roept hij wel tien keer achter elkaar. Dat zal niemand ooit te weten komen. Een ander mag toch ook wel eens zijn zin krijgen. Het is net of hij lacht. Als hij straks honger heeft, ligt hij te huilen.
« « « <> ± <> ±
..\ en tap een emmer water. ..\ Het ruikt hier naar gas! ..\ worden in Rotterdam de zeeschepen geladen en gelost. ° ..\ maar een kluns in talen. Hij is een fantastische kerel. Iedereen zegt dat, maar ik vind hem een nul! Geen subsidie meer verstrekken.
de kraan/kranen ° Ik zet de kraan open ../ ° Heb je de kraan wel goed dicht gedraaid?../ ° Met al die grote kranen op de kades ../ Hij is een kraan in de exacte vakken ../ ° Het is een kraan van een vent. ~ De (subsidie)kraan dichtdraaien. de kracht/ -en ° °
Heb jij genoeg kracht om deze koffer naar boven te dragen? De monteur moet veel kracht zetten om de moeren los te krijgen.
°
Het gaat niet goed met de zieke, z’n krachten nemen steeds meer af. ° De wind neemt in kracht toe. ° Dat werk eist te veel van haar krachten. ~ Die fabriek werkt op ‘t ogenblik op halve kracht. ≈ De ziekte trof hem in de kracht van zijn leven. ≈ Met vereende krachten hebben we het werk zo snel klaar gekregen. ≈ Die jongen is uit zijn krachten gegroeid. ° ° ° °
De kracht van dat bedrijf is de goede service. Volgend jaar wordt er een nieuwe wet van kracht. De nieuwe CAO geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli j(ongst)l(eden). Het spijt me dat ik afscheid moet nemen van één van m’n beste krachten.
± Dat zal wel lukken, ik ben sterk genoeg. ± Hij moet zich zo sterk mogelijk maken. <> Mij zou ‘t niet lukken. Ik heb niet genoeg kracht in m’n handen. ± Hij wordt steeds zwakker. ± ± ±
Hij wordt sterker. Het is veel te zwaar voor haar, ze kan het niet aan. De helft van het personeel is ziek en dus halen ze maar de helft van de productie. ± In de bloei van zijn leven werd hij plotseling ziek. ± Omdat we allemaal samen werkten is het gelukt. Zeg maar: ’Samen sterk!’ ± Hij is pas dertien en nu al één meter tachtig lang! Dat kan niet goed gaan! ± Dat is echt hun sterke punt. ± Per 1 januari wordt hij geldig. < > Hij zóu pas per 1 januari volgend jaar ingaan. ± Het is nu september maar hij is vanaf 1 juli jl. geldig. ± Ik had je graag gehouden, je was een prima werknemer!
krachtig/ -e °
Hij is een krachtige man met een krachtige persoonlijkheid.
°
Door krachtig optreden van de politie is erger voorkomen.
± Een sterke geest in een sterk lichaam. < > Dat valt des te meer op omdat de mensen om hem heen van die slappe figuren zijn. < > Dat is ook wel eens anders geweest. Dan keek de politie machteloos toe.
LEMMATICA K 45 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
krachtig/ -e, vervolg °
Alleen met een krachtig medicijn is die infectie te genezen.
°
Dat is een krachtige soep!
< > Met een slap huismiddeltje gaat die niet over. ± De dokter moet je een sterk en snelwerkend medicijn voorschrijven. ± Lekker voedzaam, daar knap je van op! < > Soep uit een pakje vind ik niks: flauw en waterig!
de krant/ -en ° ° °
Hoeveel kranten lees jij? Is de krant van vandaag er al? Heb je gezien dat je zus in de krant staat?
≈ Heb jij nog geld over? Nou, dat mag wel inde krant!
± « ± ±
Ik lees er twee, een ochtendblad en een avondblad. Nog niet, er is alleen een reclamekrantje. Er staat een heel artikel over haar werk in Trouw van gisteren. Met een grote foto erbij! Dat is iets heel bijzonders!
de krantenkiosk/ -en °
Ik koop een tijdschrift in de krantenkiosk op het station.
«
En bij de bloemenkiosk koop ik een bos rozen. Makkelijk die kleine winkels in de hal van het station!
<> ± « ± ± <> ± ±
Ik geef haar een fiets voor haar verjaardag. Ja hoor, de held en de heldin vallen in elkaars armen ../ ..\ en ze leefden nog lang en gelukkig! Zijn maag doet ineens pijn. Ze wordt rood in haar gezicht / ze bloost. Volgende week gaan wij bij hen op bezoek. Je kunt het nu overal voor de halve prijs kopen. Toen pas konden we hem vastgrijpen en weer aanlijnen.
±
Ik ben snipverkouden geworden.
<> ± <> ± ± « ± <> ± <>
Je moet een afspraak maken via z’n secretaresse ../ ..\ je kunt echt niet zo maar bij hem binnenlopen! Dacht je dat ik het zelf gekocht had? Ik heb er keihard voor moeten werken. Na twee dagen merkte hij het pas op. Pas na tien minuten wilde hij starten. ‘t Lukt me niet. Nu willen zij en haar man een kindje adopteren. Het begint me de keel uit te hangen. Welke bank heeft hem die opdracht gegeven?
± ≈
Daar word ik niet goed van! ..\ ik kríjg wat van je!
krijgen/kreeg/gekregen ° Als ze jarig is, krijgt ze een fiets van me. ~ En hoe loopt het boek af? Krijgen ze elkaar? ° ° ° ° °
De dikke man krijgt pijn in zijn maag. De oude vrouw krijgt een kleur. We krijgen vanavond bezoek van de buren. Daar kun je dat boek voor de helft van de prijs krijgen. De hond rukte zich los; ‘t duurde wel een kwartier voor we ‘m weer te pakken kregen. ≈ Van dat lange wachten op dat koude station heb ik het flink te pakken gekregen. ° De directeur krijg je niet zomaar te spreken! ° ≈ ° ° ° ° ° °
Ik heb dat horloge cadeau gekregen. Ik heb dat diploma niet cadeau gekregen! Hij kreeg er erg in dat er steeds iemand voor de deur stond. Het duurde een tijd voor hij zijn auto aan de praat kreeg. Ik doe heus wel m’n best maar ik krijg ‘t niet voor elkaar. Die vrouw kan zelf geen kinderen krijgen. Ik begin genoeg te krijgen van je gezeur. Die architect heeft een opdracht gekregen voor een groot bankgebouw. ≈ De hele dag op kantoor zitten, ik krijg er wat van! ° Dat eeuwige gezeur van je over je relatie .../
LEMMATICA K 46 het krijt/ - // het krijtje/de -s ° De leraar pakt een pijpje krijt en ../ ° Je moet dat krijtje doormidden breken. ≈ Hij staat bij me in het krijt.
« ≥ ±
..\ tekent er mee op het bord. Zo’n heel pijpje piept zo als je ermee schrijft. Hij is me geld schuldig.
± <> ± « ±
Die cirkels worden steeds groter. Leuk hoor, maar een vierkante vlek is ook vervelend! Ze gaan in een grote cirkel staan. Eén jongen mag midden in de kring gaan staan. Onder de politici wordt verteld dat de ministers het niet niet meer met elkaar eens zijn. Ik blijf maar piekeren hoe ik dit probleem moet oplossen.
de kring/ -en ° ° °
Als je ‘n steen in ‘t water gooit, ontstaan er allemaal kringen. Een vierkant glas maakt geen kring op tafel. De kinderen geven elkaar een hand en maken een kring.
°
In Haagse kringen gaat het verhaal dat er ruzie is in het kabinet. ~ Ik kom er niet uit, ik draai maar steeds in een kringetje rond.
±
de kritiek/ -en °
Sommige mensen hebben altijd kritiek op een ander.
°
Die docent heeft altijd opbouwende kritiek op het werk van zijn studenten. Die nieuwe film heeft in bijna alle kranten goede kritieken gekregen. Het gedrag van die jongelui is beneden alle kritiek.
° °
±
Maar o wee, als die ander iets op hén aan te merken heeft. Dáár kunnen ze helemaal niet tegen! < > Hij zal nooit iemand de grond inboren / afkraken. ± Hij helpt ze om het de volgende keer beter te doen. ± Alleen de recensie in de Volkskrant is vernietigend. ± In één woord: schandalig! <> Terwijl hun ouders zich altijd voorbeeldig gedragen!
kritiek/ -e ° °
Twee gewonden zijn in kritieke toestand in het ziekenhuis opgenomen. Zijn de onderhandelingen in een kritieke fase?
± Men vreest voor hun leven. < > De toestand van de overige gewonden is bevredigend. < > Dat zal nog wel even duren. Ze zijn nog bezig met wat vingeroefeningen. ± Het stadium van erop of eronder komt pas veel later.
kritisch/ -e °
Om in de wetenschap iets te bereiken moet men een kritische geest hebben.
°
Wil jij er met een kritisch oog naar kijken? wil je? We zullen de ontwikkelingen in die kwestie kritisch volgen. Wat sta jij kritisch te kijken ../
° °
±
Je moet alles wat er over ‘n bepaald onderwerp gezegd of geschreven is op z’n juistheid kunnen beoordelen. < > Als je alles voor zoete koek slikt, kom je nergens. ± Lees het goed door en kijk of er geen rare dingen in zitten, ± «
We zullen heel goed opletten hoe de zaak verder gaat. ..\ geloof je me niet? Of ben je het niet met me eens?
± ±
Goh, een echt bruin café! ..\ een pilsje pakken?
de kroeg/ -en ° °
Er is hier een gezellige kroeg gekomen. Ga je mee naar de kroeg, ../
LEMMATICA K 47 ° = letterlijk (nog) geen ABN <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking • = vaktaal '" ... '"= I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
het kroeshaar/de kroesharen °
Mijn nichtje heeft van dat dikke kroeshaar.
±
Al die kleine krulletjes, met een kam komt ze er niet doorheen. < > Wat dat betreft is steil haar veel makkelijker.
de krokodil/ -len °
Alleen de ogen van de krokodil kwamen boven het water uit.
«
Opeens sperde hij zijn enorme bek met die scherpe tanden open en hapte hij een vogel uit het water.
<> <> <> ±
Zij is recht van lijf en leden) ..\ en sla er een nieuwe in. Een rechte! moet ook wel krom van de zorgen zijn. Ik moet altijd erg lachen om zijn grappige manier van babbelen in een vreemde taal
Kijk eens hier, mevrouw, twee mooie struiken andijvie en een kropje sla. Dat kun je zien: soms is hun hals heel opgezwollen. Een bepaalde soort duiven heet dan ook kropduif.
krom/ -me ° ° ~ °
(Zijn vingers staan krom van de reuma. Trek die kromme spijker maar uit de muur ../ Wie zo kromgebukt gaat ../ Ik lach me altijd krom om zijn kromme praat.
de krop/ -pen °
Groenteman, ik wil een krop sla en twee kroppen andijvie.
±
°
Sommige vogels bewaren reservevoedsel in hun krop.
±
de kruidenier/ -s ° °
Ik koop mijn koffie en thee nog altijd bij de kruidenier op de hoek. De grootste kruidenier, die op de kleintjes let.
~ Dat is me toch een kruidenier!
< > Andere dingen koop ik ook wel in de supermarkt. ± ±
AH is wel begonnen als kleine grutter, maar of hij nu zo voorzichtig met het geld van zijn klánten omgaat? Hij weegt alles héél precies tegen elkaar af en zuinig dat hij is!!
de kruik/ -en ° °
De Arabier heeft een stenen kruik bij zich. Neem jij wel eens een kruik mee naar bed?
≈ Is alles nu in kannen en kruiken? ≈ De kruik gaat zolang te water tot hij barst.
1<> Daarin blijft het water lang fris. ± Ja hoor, als ik koude voeten heb is zo’n rubber zak met heet water erin heerlijk warm. ± Is alles nu geregeld? < > Was dat maar waar, er is nog niets gebeurd! ± Als je zó hard blijft werken, gaat het geheid een keer mis met je gezondheid.
kruipen/kroop/gekropen (+ hebben & zijn) °
Haar zoontje is nu een half jaar en begint te kruipen.
± «
Op handjes en knietjes gaat hij de hele kamer door. Nog een paar maanden, dan kan hij lopen.
LEMMATICA K 48 kruipen/kroop/gekropen (+ hebben & zijn), vervolg ° °
De ingang was zo laag, dat je naar binnen moest krúipen. Het meisje kruipt bij haar vader op schoot.
° Slangen en wormen kruipen over de grond. ° Leuk is dat, zo’n lage, kruipende struik. ~ Als je je verveelt, kruipt de tijd. ~ Die man kruipt voor zijn baas en ../ ~ Eerst had hij een grote mond, maar toen de leraar binnenkwam, kroop hij in z’n schulp. ≈ Het bloed kruipt, waar ‘t niet gaan kan. ???
< > Als je rechtop liep, kon je onmogelijk naar binnen. ± Ze nestelt zich op zijn knieën en ../ « ..\ gaat lekker dicht tegen hem aan zitten. 1<>Ze móeten wel, ze hebben immers geen poten! ± Straks bedekt hij dat hele kale stuk. ± O, wat gaat die tijd dan langzaam. < > Als je het naar je zin hebt, vliegt hij (om). < > ..\ trapt naar zijn ondergeschikten. ± Hij hield zich verder heel rustig. < > Ik zou me niet laten intimideren door zo’n man. ± Uiteindelijk geef je toch het meest om je familie.???
het kruis/de -en of kruizen °
Hoe moet ik nou een kruis tekenen?
±
°
Boven de snelweg geeft een kruis aan dat je op die baan niet mag rijden. Wáár moet ik een kruisje zetten?
±
°
±
~ Ze is de drie kruisjes al gepasseerd. ° Christus is aan het kruis gestorven.
± ±
°
? ± «
Hij moest dat kruis eerst zelf naar de berg Golgotha dragen.
~ Katholieke mensen slaan een kruisje ../
≈ ° ° ° ≈
Ieder huisje heeft zijn kruisje. De voetballers in ‘t muurtje hielden hun hand voor hun kruis ../ Wat een rare broek heb je aan ... het kruis hangt op je knieën! In dat muziekstuk zitten vijf kruisen. (#)! Kruis of munt gooien.
± ± « « ±
Je trekt een lijn van boven naar beneden en daar doorheen trek je een lijn van links maar rechts. Zo’n kruis ziet er zo uit: X. In dit vierkantje moet u het artikel dat u wilt bestellen aankruisen. Ze is ouder dan dertig (XXX) jaar. Dat was in die tijd de manier om mensen ter dood te brengen / een vonnis te voltrekken: van twee grote, houten balken maakte men een kruis en daar werd de veroordeelde op vastgespijkerd. Vandaar dus: Ieder moet zijn eigen kruis dragen of ../ ..\ ieder mens heeft zijn eigen verdriet. ..\ om Gods zegen te vragen (voor het eten b.v.) of om God te danken (kijk maar naar voetballers, die een doelpunt gemaakt hebben). Ze maken dan met hun handen een kruisteken. In elk gezin zijn wel eens moeilijke tijden. ..\ om hun ‘edele delen’ te beschermen. Hijs ‘m eens een beetje op! Dat staat in elk geval beter! Moeilijk om al die halve tonen te spelen! >>> de munt
kruisen/kruiste/gekruist °
Over 5 km kruist deze weg de A10.
~ De laatste tijd kruisen onze wegen elkaar nog al eens.
± ±
Ik weet niet of deze weg er overheen gaat of er onderdoor, in ieder geval niet gelijkvloers. We komen elkaar geregeld tegen.
±
Ze hebben ‘m aan het kruis genageld en zo laten sterven.
kruisigen/kruisigde/gekruisigd °
De Romeinen hebben Christus gekruisigd.
LEMMATICA K 49 ° = letterlijk (nog) geen ABN <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking • = vaktaal '" ... '"= I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kruising/ -en ° °
Bij de volgende kruising moet u rechtsaf. Is die hond een kruising ?
± Op dat kruispunt staan grote verkeersborden. ± Ja, z’n moeder is een labrador en z’n vader is een spaniël. < > Ben je gek? het is een zuivere rashond!
de kruiswoordpuzzel/ -s °
Heb jij de kruiswoordpuzzel in de krant al opgelost?
«
Niet helemaal, ik moet nog 7 horizontaal en 4 verticaal.
de kruk/ -ken ° °
Toen ik naar buiten wilde, stond ik ineens met de kruk van de deur in mijn hand. Hij heeft zijn been gebroken en loopt nu met twee krukken.
° °
Wil je op een krukje zitten of ../ Bij die piano hoort een handige kruk.
~ Wat ben ik toch een kruk met tekenen!
±
Het andere deel van de handgreep lag in de gang, het spijkertje was er uit gevallen. 1<> Vroeger waren die dingen van hout en hield je ze onder je oksel, maar nu zijn ze van aluminium en komen ze maar tot even boven je elleboog. « ..\ heb je liever een stoel? 1<> Dat is een soort bankje, dat onder de zitting plaats heeft voor muziekboeken. ± Ik kan er echt helemaal niets van! < > Mijn broertje is daar juist een kei in.
de krul/ -len ° ° °
Is dat meisje met die krullen je zusje? Oude mensen schrijven vaak met van die sierlijke krullen. Vroeger zette de juffrouw op school een krul als je een hele rij sommen goed had.
< > Nee hoor, mijn zusje heeft steil haar. « Ja, dat heet dan ook schoonschrijven! « Tegenwoordig krijg je dan een stempel of een plaatje.
krullend/ -e °
Dat krullende haar begint me te vervelen.
< > Ik wil het nu sluik / steil. ± De vorige keer had ik een permanentje genomen, maar ik wil weer eens wat anders.
de kultuur >>> de cultuur kunnen/kon/gekund ° ° ° ° ° ° ° °
Zullen we naar de bioscoop gaan? Kún jij vanavond? Ik dacht dat ik je gisteren in de stad zag; kan dat? Die zin kan niet. De kinderen kunnen al lezen. Ze kan die zware stoel niet optillen. Kun je me een euro lenen? Ze probeert een trui te breien, maar ze kan er niks van. Die voetballer kan er wat van!
± ± ± ± ± « ± ±
Dat wordt moeilijk, maar mórgenavond schikt me wel. Dat is best mogelijk. Die zin is nonsens. Dat hebben ze verleden jaar op school geleerd. Haar man is daar ook niet toe in staat. Alsjeblieft, als ik hem morgen maar terugkrijg. Ze brengt er niets van terecht. Kijk eens hoe goed hij is!
LEMMATICA K 50 kunnen/kon/gekund, vervolg ° Ik heb twee uur gelopen, ik kan niet meer! ° Hij kan zich verslapen hebben. ~ Zou het kwaad kunnen als ik die medicijnen één dag niet inneem? ~ Je moet een andere broek aantrekken, deze kan echt niet meer! ~ Moet kunnen! ~ Op het laatste moment nog afbellen? Dat kun je echt niet maken, hoor! ≈ Kan niet bestaat niet. ≈ Ik kan niet ligt op ‘t kerkhof en ik wil niet ligt ernaast!
± ± ±
Ik ben doodmoe! Dat is best mogelijk. Dat zal geen schadelijke gevolgen hebben.
±
Met deze loop je voor gek!
± ±
Daar mag je geen bezwaar tegen maken. Dat moet je niet doen, dat is heel onbeleefd!
± ±
Waar een wil is, is een weg. Je zou best kunnen maar je hebt er geen zin in.
de kunst/ -en °
Die moderne kunst is moeilijk te begrijpen.
°
Die docent verstaat de kunst iets zó uit te leggen, dat iedereen het snapt.
°
Dat moet volgens de regels van de kunst gebeuren.
°
Dat is uit de kunst deze keer!
°
Een servet zo vouwen in de vorm van eenbloem, dat is nog een hele kunst. ° Snel èn gezond èn lekker koken, dat is de kunst! ° Dat is geen kunst! ° Hij leerde zijn hond allerlei kunstjes: ../ ~ Dat is een koud kunstje! ~ Hij heeft me een kunstje geflikt. ~ Schei toch uit met die kunsten!
«
Muziek, schilderkunst, literatuur, je moet overal zo bij nadenken! ± Dat kan hij heel goed. ± Hoe krijgt hij ‘t voor elkaar om de lessen zo duidelijk te maken? ± Precies zoals het hoort. <> Niet op z’n jan-boerenfluitjes. ± Prima gedaan! < > De vorige keer leek ‘t nergens op! < > Ach wat, dat is toch zó gedaan. ± ± « ± ± ±
Dáár gaat het om, maar dat lukt lang niet altijd! Zo kan ik het ook! ..\ opzitten, pootjes geven, de krant uit de bus halen. Makkelijk zat! Hij heeft ‘”een rotgeintje met me uitgehaald’”. Hou toch op met die flauwekul.
± ±
Er komen heel veel artiesten. Hij heeft prachtige schilderijen gemaakt.
de kunstenaar/ -s ° °
In dat café zit het altijd vol met kunstenaars. Van Gogh? Dat was een groot kunstenaar.
de kurk/ -en °
Om twaalf uur knalden de kurken van de champagneflessen.
«
°
Zij is de kurk waarop de hele organisatie drijft.
±
De glazen werden volgeschonken en iedereen riep: Gelukkig Nieuwjaar! Als zij weggaat, loopt de hele zaak in het honderd.
±
Zij geeft het kindje ook een zoen.
de kus/ -sen °
Het kindje geeft zijn moeder een kus.
LEMMATICA K 51 ° = letterlijk ~ = figuurlijk ≈ = uitdrukking <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
• = vaktaal '" ... '"= (nog) geen ABN I, II ..= verbindbaarheid ^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
kussen/kuste/gekust ° °
Vader kust moeder op haar wang. Vader en moeder kussen elkaar.
± ±
Dan zoent hij haar ook op haar mond. Ze blijven elkaar zoenen.
#
Iedere morgen sta ik op met pijn in mijn nek.
«
Die duinen beschermen het land erachter tegen de zee.
het kussen/de -s °
Er ligt een akelig hard kussen op mijn bed.
de kust/ -en ° °
De Nederlandse kust wordt bijna helemaal gevormd door duinen. Langs de kust waait het meestal harder ../
< > ..\ dan in het binnenland. ± Aan zee is er meer wind dan in de bossen op de Veluwe.
het kwaad/de kwaden ° ° ° ° ~
Hij kent het verschil niet tussen kwaad ../ Kan het kwaad als het raam open blijft? Die hond doet geen mens kwaad. Ik wilde nog waarschuwen maar het kwaad was al geschied. Die vliegreis is afschuwelijk lang, maar ja, ‘t is een noodzakelijk kwaad. ≈ Bij haar vader kan ze geen kwaad doen. ≈ Je moet van twee kwaden het minste kiezen.
<> ± ± ± ±
..\ en goed. Kan dat nare gevolgen hebben? Wees maar niet bang, hij doet niets. De zaak was al mis gegaan. Als je daar wil komen zul je wel moeten!
± ±
≈ Ik ben me van geen kwaad bewust. ≈ Ze weten van de prins geen kwaad.
« ±
In de ogen van haar vader is ze volmaakt. Het is allebei vervelend, maar waar zie je het minst tegen op? Wat heb ik nu weer verkeerd gedaan? Ze zijn volkomen te goeder trouw, ze zijn zich helemaal niet bewust dat ze iets verkeerd gedaan hebben.
kwaad/kwade, kwaaie °
Waarom ben je nou zo kwaad?
° ° ° ° ° ° ~ ~ ~ ~
De dief is kwaad op de agent. Ik kan me zo kwaad maken over die zaak. Hij liep met een kwaaie kop de deur uit. Ze steunen elkaar in goede en kwade dagen. Het is geen kwade vent, ../ Hij bedoelt ‘t misschien niet zo kwaad ../ Heb je soms een kwaad geweten? Als er iets mis gaat, ben ík de kwaaie pier. Ze is de kwaadste niet. Toen ze dat hoorde, kreeg ze het te kwaad.
± <> ± ± ± ± « <> ± ± ± ±
Jij bent altijd zo gauw boos! Lach er toch eens een keertje om. Hij is heel verontwaardigd. Ik kan me daar echt over opwinden. Hij liep boos naar buiten. In alle omstandigheden zijn ze solidair en helpen ze elkaar. ..\ hij is alleen zo dom. ..\ maar zijn woorden komen heel onaardig over. Voel je je schuldig? Dan krijg ík de schuld. / Dan heb ík ‘t gedaan. Ze is best aardig. Ze kon zich niet goed houden en barstte in tranen uit.
LEMMATICA K 52
de kwaal/kwalen ° °
Die man lijdt aan een ongeneeslijke kwaal. Stress is een kwaal van deze tijd.
± ±
~ Files, lange wachttijden voor een operatie, zinloos geweld: allemaal kwalen van deze tijd. ≈ Het middel is erger dan de kwaal.
± ±
Zo’n ziekte waarvoor nog geen genezing bestaat. Alle spanningen van tegenwoordig maken veel mensen ziek, dat hóórt erbij! Die problemen worden veroorzaakt door het drukke leven dat de mensen tegenwoordig leiden. Je kunt beter die ziekte ondergaan dan de medicijnen ertegen innemen. / Je komt van de regen in de drup.
(zich) kwalijk (nemen)/ -e??? ° ° ° °
Neem me niet kwalijk, is deze plaats bezet? Is dit uw plaats? Neemt u mij niet kwalijk, dat wist ik niet. Ik neem het je erg kwalijk dat je niets hebt laten horen. Dat die lift steeds blijft steken in die hoge flat, dat is een kwalijke zaak.
± ± ± ±
Pardon, zit hier iemand? ‘t Spijt me, dat ik op uw plaats ben gaan zitten. Ik ben daar boos over. Dat is een heel vervelende geschiedenis. Straks gebeuren er nog ongelukken!
de kwaliteit/ -en ° ° °
Een hoge prijs garandeert nog geen goede kwaliteit. In die winkel kun je alleen stoffen kopen van mindere kwaliteit. Het is een man met veel kwaliteiten.
± Dat iets duur is wil niet zeggen dat het ook goed is. < > Voor de betere stoffen moet je hier niet zijn. ± Hij kan een heleboel dingen goed ../ <> ..\ maar zijn buurman, dat is een waardeloze vent! ± In mijn hoedanigheid van voorzitter. /Als voorzitter ...
°
In mijn kwaliteit van voorzitter wil ik u hartelijk welkom heten. ≈ Kwaliteit verkoopt zichzelf.
±
Wie altijd goede waar verkoopt, zit niet om klanten verlegen.
± ± ± ± ±
25% van de studenten heeft griep. Het vierde deel van 8 is twee. Een kwartier heet dat. Officieel heet dat van 10.45 tot 11.15 uur. Snij ‘m maar in vieren.
het kwart/de -en ° ° ° ° °
Een kwart van de studenten is ziek thuis. Een kwart van 8 is 2. Een kwart uur is 15 minuten. De pauze is van kwart voor elf tot kwart over elf. Wat een enorme pizza, een kwart is voor mij genoeg!
het kwartier/de -en ° ° ~ ° ^
Een kwartier heeft 15 minuten. « Logisch, want een uur heeft 60 minuten. We moesten een klein kwartiertje wachten. ± Na 12 of 13 minuten waren we aan de beurt. Als iemand tegen je zegt: ’Dat is een stief kwartiertje lopen’ ../ « ..\ reken dan maar op een wandeling van een half uur! Het Spijkerkwartier is ../ ± ..\ een bekende buurt in Arnhem. seconde, minuut, kwartier, (half) uur, dag, etmaal, week, maand, jaar, eeuw: tijdseenheden.
het kwartje/de -s ° Meneer, hebt u misschien 4 kwartjes voor mij? « Dan krijgt u van mij één euro. ° De koffie in de automaat kost twee kwartjes. ± ƒ 0,50? Dat is ook niet veel! ^ stuiver, dubbeltje, kwartje, euro, rijksdaalder en vijfje: oude Nederlandse munten. Bij de komst van de euro verdwenen. ° = letterlijk
~ = figuurlijk
≈ = uitdrukking
• = vaktaal
'" ... '"= (nog) geen ABN
I, II
LEMMATICA K 53 ..= verbindbaarheid <> ± = synoniem = antoniem « = complement ../ ..\ = syntactisch/econtextuele eenheid
^ = hypero- & hyponiemen ≥ = nadere specificatie # = andere relaties (.) .... « = syntact./context. open plaats plus synt. /cont. complement
de kwestie/ -s ° ° ° ° ° °
In de vergadering kwamen twee belangrijke kwesties aan de orde. Daar is geen kwestie van! De persoon in kwestie ... Hij wil die kwestie heel goed bestuderen. Het is voornamelijk een kwestie van geld. Herinner jij je nog die kwestie met Jan en Adam?
±
Die twee onderwerpen werden uitgebreid behandeld.
± ± ± ± ±
Daar is geen sprake van! Degene over wie het gaat/ de betreffende persoon ... Dat probleem is niet één, twee, drie op te lossen. Als er geld genoeg is, lukt het waarschijnlijk wel. Ja vaag, wat was er toen ook al weer aan de hand?
± ± « ±
Ze weten niet meer waar ze ze gelaten hebben. Hij kan hem nérgens vinden. Hij denkt dat hij hem gisteren verloren heeft. Voor je er erg in hebt, heb je veel geld uitgegeven.
kwijt ° °
Heel oude mensen zijn vaak dingen kwijt. Hij is zijn portemonnee kwijt.
° °
Als je een avondje gaat stappen, ben je gauw een heleboel geld kwijt. Ik ben veel tijd kwijt aan mijn studie.
°
Na een uur wandelen waren we de weg kwijt.
≈ Ik ben die man liever kwijt dan rijk. ° °
Het is wel een oude fiets, maar ik wil hem nog lang niet kwijt. Hij heeft een grote reis gemaakt, maar hij wil er niets over kwijt.
° °
Ze kon dat grote nieuws aan niemand kwijt. Als een kind zegt: ’M’n schoen is kwijt!’, ../
±
Die kost me zoveel tijd dat ik voor uitgaan of sporten amper tijd overhoud. ± We waren hopeloos verdwaald. < > Na een kwartier zoeken wisten we weer hoe we lopen moesten. ± Ik kan hem missen als kiespijn. < > Helaas is hij altijd blij als ik er ben ... ± Ik kan hem nog niet missen. ± Hij wil er niet over praten. < > Ik bewonder de mensen, die meteen honderduit over hun avonturen kunnen praten. ± Ze kon het aan niemand vertellen. ± ..\ bedoelt het: ‘M’n schoen is zoek’ of: ‘Ik ben m’n schoen kwijt!’
kwijtraken/raakte .. kwijt/kwijtgeraakt (+ zijn) ° °
Door die medicijnen is ze al haar haar kwijtgeraakt. Als je naar een andere stad verhuist, heb je kans dat je al je vrienden kwijtraakt.
± ±
Ze is nu helemaal kaal. Welnee, die verlies ik heus niet; ik ga niet naar het andere eind van de wereld!
het kwik/ °
Veel thermometers zijn gevuld met kwik.
° °
Het kwikt stijgt. Na twee dagen zal het kwik wel weer dalen.
1<> Dat is een zilverkleurig metaal, dat ook bij lage temperatuur ‘vloeibaar’ is. ± Het wordt warmer. ± Dan zal het wel weer kouder worden.