ISSN 0378-5025
Bijlage
Publicatieblad
van de Europese Gemeenschappen Nr. 4-531
Uitgave in de Nederlandse taal
Handelingen van het Europees Parlement Zitting 1999 Volledig verslag van de Vergadering van 11 tot en met 15 januari 1999 Huis van Europa, Straatsburg
Inhoud
Vergadering van maandag 11 januari 1999
1
Vergadering van dinsdag 12 januari 1999
27
Vergadering van woensdag 13 januari 1999
129
Bijlage
235
Vergadering van donderdag 14 januari 1999
259
Vergadering van vrijdag 15 januari 1999
349
'Π·N GELEIDE Naasi de Nederlandstalige uitgave verschijnen de H andelingen in de volgende officiële talen van de Unie: Spaans, Deens, Duits, Grieks, lingels, l'rans, Italiaans, Portugees, Fins en Zweeds. De Nederlandstalige uitgave bevat alle in het Nederlands uitgesproken teksten, alsook de vertaling, door freelancevertalers, van de overige bijdragen aan het debat, in dat geval staat de oorspronkelijke taal tussen haakjes na de naam van de spreker aangegeven: (ES) voor Spaans, (DA) voor Deens, (Dli) voor Duits, (EL) voor Grieks, (EN) voor Engels, (FR) voor Irans, (ÍT) voor Italiaans, (PT) voor Portugees, (Fl) voor Fins en (S V) voor Zweeds.
Voor de authentieke versie zij verwezen naar de H andelingen in de desbetreffende taal.
Lijst van afkortingen van de fracties, zoals vermeld achter de naam van de spreker (PSE) Fractie van de Partij van de Europese SociaalDemocraten (PPE) Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocratische Fractie) (UPE) Fractie Unie voor Europa (ELDR) Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij (GUE/NGL) Confederale Fractie Europees Unitar Links/Noords Groen Links (V) Fractie De Groenen in het Europees Parlement (ARE) Fractie Europese Radicale Alliantie (I-EDN) Fractie van Onafhankelijke!! voor het Europa van de Nationale Staten (NI) Nietingcschrcvcnen
De tijdens de vergaderperiode van ¡l tol en mcl 15.1.1999 aangenomen resoluties zijn opgenomen'mhet Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 104 van ¡4.4.1999.
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 /1
VERGADERING VAN MAANDAG 11 JANUARI 1999
Inhoud
1. Hervatting van de zitting
1
2. Regeling van de werhaamheden Striby, Fabre-Aubrespy, Corbett, Craefe zu Baringdorf, Goepel, Posselt
1
3. Motie van afkeuring — Weigering kwijting 1996 Berès, Green, Fabre-Aubrespy, Martens, Cox, Pasty, Miranda, Aelvoet, Lalumière, Pinel, Santer (Commissie), Gbrlach, Theato, jackson, Cox, Giansily, Miranda, Aelvoet, Lalumière, Sandbæk, Hager, Martens, Muller, Maes, Blokland, Holm, Cresson (Commissie), Böge, Marín (Commissie), Santer
VOORZITTER: DE HEER GIL-ROBLES GIL-DELGADO Voorzitter
(De vergadering wordt om 17.05 uur geopend) 1. Hervatting van de zitting De Voorzitter. — Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op vrijdag 18 december 1998 werd onderbroken, te zijn hervat, f1) 2. Regeling van de werkzaamheden De Voorzitter. — Aan de orde, is de regeling van de werkzaamheden. De definitieve ontwerpagenda die door de Conferentie van voorzitters is opgesteld, overeenkomstig artikel 95 van het Reglement, is rondgedeeld. De volgende wijzigingen zijn voorgesteld of aangebracht: Straatsburg Maandag: De Voorzitter. — Dames en heren, ik wijs u erop dat ik zojuist, overeenkomstig artikel 34 van het Reglement, een tweede motie van afkeuring jegens de Commissie heb ontvangen, die ondertekend is door de heer Fabre-Aubrespy en 68 medeondertekenaars. Met goedvinden van de indieners van deze motie van afkeuring en van de Commissie stel ik u voor, dames en heren, deze motie van afkeuring gecombineerd met de motie die al op de agenda voor vandaag stond en met de ook voor vandaag voorziene mondelinge vragen te behandelen. Het woord is aan de heer Striby. ]
) Goedkeuring van de notulen — Samenstelling Parlement — Samenstelling fracties — Samenstelling commissies —Terugverwijzing naar commissies — Ingekomen stukken — In het register ingeschreven verklaringen — Van de Raad ontvangen verdragsteksten — Verzoekschriften — Aan de door het Parlement aangenomen adviezen en resoluties gegeven uitvoering: zie notulen.
3
Nr. 4-531/2
Handelingen van het Europees Parlement
Striby (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kom nog eens terug op mijn vraag van twee maanden geleden over de inwijding van het IPE IV. De Vergadering kan toch geen genoegen nemen met geruchten uit de wandelgangen wanneer het gaat om haar zetel. We weten dat die kwestie in de Verdragen geregeld is, maar nog niet in naar materiële dimensie, die gemaakt is van hout, glas en beton. De Voorzitter. — Mijnheer Striby, we kijken momenteel naar de agenda. De kwestie van het IPE IV en de voltooiing daarvan heeft niets met de agenda te maken. U kunt vragen stellen door middel van artikel 28 van het Reglement. Ü krijgt het woord niet. Mijnheer Fabre-Aubrespy, bent u het ermee eens dat we uw motie van afkeuring combineren met dé motie die al op de agenda stond? Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk inderdaad dat het goed is een gecombineerde behandeling te houden want ik zou er geen nieuw debat willen doordrukken voor morgenochtend, gevolgd door een stemming op donderdagmorgen, oftewel 48 uur later. Ik denk dat het passend zou zijn, gezien het plechtige karakter van de procedure en aangezien het indienen van een motie van afkeuring uitzonderlijk is, dat de indieners van de beide moties, dat wil zeggen mevrouw Green en ikzelf, als eersten het woord voeren in dat debat. Ik herinner eraan dat de motie die u geciteerd hebt afkomstig is van alle fracties van de Vergadering zonder uitzondering, oftewel 69 personen in totaal. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Fabre-Aubrespy. Ook de Commissie moet ermee akkoord gaan dat de beide moties van afkeuring gezamenlijk behandeld worden. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, bent u het ermee eens dat we zo te werk gaan? (De voorzitter van de Commissie stemt in met de voorgestelde procedure) Corbett (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, artikel 34 van het Reglement bepaalt dat het debat over een motie van afkeuring niet eerder dan 24 uur na de mededeling aan de leden mag plaatsvinden. Gegeven het feit dat er al een motie van afkeuring lag was ik dan ook zeer nieuwsgierig naar de beweegredenen van bepaalde leden die het kennelijk een goed idee vonden om zelf ook nog met een motie van afkeuring te komen. Een dergelijke motie zou immers, op basis van ons eigen Reglement, toch niet gelijktijdig kunnen of mogen worden behandeld. Maar ondertussen heb ik de reden begrepen: de heer Fabre-Aubrespy tracht op deze manier eerder in het debat aan het woord te komen dan anders het geval zou zijn geweest. De Voorzitter. — Ik breng het voorstel om de twee moties van afkeuring gecombineerd te behandelen in stemming. (Het Parlement keurt het voorstel goed) Dinsdag en woensdag: geen wijzigingen Donderdag: De Voorzitter. — De Fractie De Groenen in het Europees Parlement verzoekt aanstaande donderdag te stemmen over de vijf verslagen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over Agenda 2000, te weten de verslagen van de heren Mulder, Garot, Goepel, Fantuzzi en Graefe zu Baringdorf, in plaats van de stemming uit te stellen tot 28 januari tijdens de tweede vergaderperiode deze maand, zoal nu is bepaald. Het woord is aan de heer Graefe zu Baringdorf om voor het verzoek te spreken. Graefe zu Baringdorf (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie stelt voor het debat over Agenda 2000, dat wil zeggen over de hervorming van het landbouwbeleid, en de stemming over de begeleidende verslagen niet in verschillende weken te organiseren. Wij hebben voorgesteld nog deze week te stemmen. Mocht daar geen tijd voor zijn dan zou het volgens ons beter zijn het hele debat en de stemming uit te stellen tot de vergadering in Brussel. Deze stemming is geen formaliteit, er zijn enorme politieke belangen mee gemoeid. Het debat gaat hoofdzakelijk over de amendementen en onze ideeën over de verschillende sectoren, daarom mogen we niet pas veel later stemmen. Ik hoop dat het Parlement ons voorstel goedkeurt! De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Graefe zu Baringdorf. Het woord is aan de heer Goepel om tegen het verzoek te spreken. Goepel (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik beschouw de behandeling van een motie van goedkeuring weliswaar als een belangrijke zaak, maar ook de agenda heeft politiek een grote draagwijdte, en in dat opzicht heeft u absoluut gelijk, mijnheer Graefe zu Baringdorf. We kunnen echter niet zomaar punten op de agenda uitstellen, we moeten, zoals dat gepland was, op woensdag een debat voeren over de markten en sectoren, los van de andere gebeurtenissen. Als we dat zomaar zouden uitstellen tot een minizitting in Brussel, die twee dagen duurt, dan zou dat ongetwijfeld een slag in het gezicht van de boeren en tuinders zijn. Dit is het belangrijkste debat dat het Parlement tot 2006 over de landbouwsector zal voeren. Ik heb er best begrip voor dat er voor de stemming over meer dan
11.1.99
11.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4 5 31 / 3
Goepel 400 amendementen niet genoeg tijd is. Daarom kunnen we de stemming zonder meer in Brussel laten plaatsvinden, maar het debat over Agenda 2000 moeten we op woensdag voeren. De Voorzitter. — Ik breng het verzoek van de Fractie De Groenen in stemming. (Het Parlement verwerpt het verzoek) Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb er het volste begrip voor dat we de stemming over Agenda 2000 en over de 400 amendementen hebben uitgesteld. Ik heb er echter geen begrip voor dat we het verslag Her mange op donderdagavond behandelen, maar er dan niet op vrijdagochtend over stemmen, zoals dat gebruikelijk is. Ik zou graag willen weten wat daar de reden voor is, ik vind dat we deze procedure in de toekomst zouden moeten vermijden. De Voorzitter. — Mijnheer Posselt, de fracties zullen beslissen wat er in de toekomst gaat gebeuren. Ditmaal heeft de Conferentie van voorzitters het beter geacht deze week te debatteren en op een andere dag te stemmen, en wel op 28 januari. Daar er geen enkel voorstel is ingediend om dit anders te regelen, kunnen wij er op dit moment niets meer aan veranderen. Op het daarvoor geschikte moment is immers niet gevraagd de agenda te wijzigen. Vrijdag: geen wijzigingen Brussel Woensdag 27 januari 1999 en donderdag 28 januari 1999: geen wijzigingen (Het Parlement neemt de aldus gewijzigde agenda aan) (λ) 3. Motie van afkeuring — Weigering kwijting 1996 De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over: — twee moties van afkeuring jegens de Commissie, ingediend overeenkomstig artikel 34 van het Reglement, door mevrouw Green en medeondertekenaars (B41165/98) en door de heer FabreAubrespy en 69 medeonderteke naars (B4005 3/99); — de volgende mondelinge vragen aan de Commissie over de kwijting voor het jaar 1996: — B40012/99 van mevrouw Green, namens de PSEFractie, over de verbetering van hetfinancieelbeleid van de Europese Unie; — B40011/99 van de heren Martens en Elles, namens de PPEFractie, over de kwijting voor 1996; — B40009/99 van de heer Cox, namens de ELDRFractie, over de reactie op de weigering van het Europees Parle ment om kwijting te verlenen voor de uitvoering van de begroting van de Europese Unie voor het jaar 1996; — B40013/99 van de heer Pasty, namens de UPEFractie, over de gevolgen voor de Commissie van het nietverle nen van kwijting voor de begroting 1996; — B40014/99 van de heer Puerta, namens de GUE/NGLFractie, over de gevolgen voor de Commissie van het niet verlenen van kwijting door het Parlement voor de begroting 1996; — B40016/99 van de leden Aelvoet, Holm en Müller, namens de VFractie, over de kwijting voor 1996; — B40015/99 van mevrouw Lalumière, namens de AREFractie, over de terugverwijzing door het Parlement naar de Commissie begrotingscontrole van het verslag over de kwijting voor de uitvoering van de begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 1996. In de eerste plaats ga ik het woord geven aan de eerste ondertekenaars van de moties van afkeuring en daarna aan de fracties die vragen hebben gesteld over het nietverlenen van kwijting. Daarna zal de voorzitter van de Commissie het woord voeren en vervolgens zetten wij het debat voort. Ik geeft ten eerste het woord aan mevrouw Green, als ondertekenaar van de motie van afkeuring die als eerste is in gediend. Het woord is aan mevrouw Berès voor een motie van orde. Berès (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, degenen die namens mijn delegatie hun handtekening hebben ingetrok ken zijn Gérard Caudron, Danielle Darras en Marie Noëlle Lienemann evenals ikzelf, dat wil zeggen alle Franse so cialisten. !) Spreektijd — Actualiteitendebat (voorgestelde onderwerpen): zie notulen.
Nr. 4-531/4
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter. — Dan is er dus nog één meer over dan het vereiste minimum. In elk geval is het aantal ondertekenaars hoger dan het minimum dat vereist is voor de stemming over de geldigheid van de motie van afkeuring. Green (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, op 17 december heb ik, meteen na de stemming over het verslag-Elles, namens de Fractie van de Partij van de Europese sociaal-democraten een motie van afkeuring tegen de Europese Commissie ingediend. Een paar weken voor die stemming had ik in dit Huis en in de media reeds in alle openheid gesteld dat de beslissing inzake de kwijting voor de begroting voor 1996 een duidelijke verklaring inhield over de financiële competentie of het gebrek daaraan van de Europese Commissie. Degenen in dit Huis die bereid zijn om de Commissie financieel incompetent te verklaren moeten de enig mogelijke institutionele stap zetten die in hun macht ligt en proberen de Commissie naar huis te sturen. Ik ben met die motie van afkeuring gekomen om degenen die van mening waren dat de Commissie in gebreke was gebleven met betrekking tot de begroting voor 1996, met hun neus op hun verantwoordelijkheden te drukken. De komende maanden zullen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de Europese Unie en voor het uitbreidingsproces. In de aanloop naar de speciale top van eind maart die belast is met het formuleren van een gemeenschappelijk standpunt over de hervorming van het landbouwbeleid, over nieuwe regels voor de verdeling van de fondsen over de regio's, en die ervoor moet zorgen dat de toekomstige financiering van de Unie voor alle lidstaten op een eerlijke manier gebeurt, is het van essentieel belang dat de Europese Commissie, het Parlement en de Raad als partners nauw met elkaar kunnen samenwerken en elkaar kunnen vertrouwen. Dit Huis mag deze crisis in de komende weken niet aan laten slepen. Een van de fundamentele redenen voor het indienen van de motie van afkeuring was om nu meteen te beslissen of de Europese Commissie al dan niet in staat is om haar werk te doen. Als zij daartoe niet in staat is, dan moeten we dat nu besluiten. Tegen de opstellers van een aantal resoluties die zijn ingediend met de bedoeling ze samen met de motie van afkeuring te bespreken zou ik willen zeggen dat hun aanpak zeker zal leiden tot een wekenlang, misschien zelfs maandenlang aanslepende crisis. Dat is in niemands belang, en zeker niet in het belang van degenen die moeten vertrouwen op de resultaten van het beleid van de Europese Unie, en dat zijn de mensen van de Europese Unie. Tijdens de stemming in december over de kwijting voor de begroting voor 1996 stemde een grote meerderheid van mijn fractie voor, omdat wij van mening waren dat de Commissie het Parlement genoegdoening had gegeven op drie van de zes punten waar we ons zorgen over maakten, en dat zij ons in verband met de overgebleven drie punten een heel eind tegemoet was gekomen. Wij meenden dat voor wat betreft bepaalde aspecten de Europese Commissie eenvoudigweg niet in staat was om te voldoen aan al onze verlangens, bijvoorbeeld op gebieden waar sprake is van gedeelde of gezamenlijke verantwoordelijkheid met de Raad of de nationale overheden. Wij steunden de eisen van de Commissie begrotingscontrole toen deze de kwijting in maart uitstelde, en vroegen om nadere toelichting en actie. Wij meenden dat, toen er in december over de kwijting werd gestemd, wij al behoorlijk wat invloed hadden uitgeoefend die tot veranderingen had geleid, en met het vooruitzicht van de op handen zijnde en al even moeizame kwijtingsprocedure voor de begroting voor 1997, dachten we de druk op de ketel te kunnen houden en nog meer veranderingen onvermijdelijk te maken. Dit was een voorbeeld van een verantwoordelijk handelend Parlement dat vaart maakte met zijn agenda voor het introduceren van veranderingen. Nu we dankzij het werk van de Commissie begrotingscontrole enig succes hebben weten te boeken, en de mogelijkheid hebben om in de komende maanden zelfs nog meer te bereiken in het kader van de kwijting voor 1997, wil een overgrote meerderheid van mijn fractie dat de Commissie haar werkzaamheden in verband met Agenda 2000 kan voortzetten. Dat was de basis voor ons standpunt in december. Nu moet ik wel opmerken dat er collega's zijn in dit Huis en in alle fracties — ook de mijne — die vinden dat de problemen waar de Commissie mee bleek te kampen in verband met de kwijting voor 1996 zodanig ernstig zijn, dat zij geen kwijting kunnen verlenen, en zij zullen voor de motie van afkeuring stemmen. Ik geloof dat die collega's te goeder trouw zijn en ik respecteer hen, hoewel ikzelf een andere mening ben toegedaan. Er zijn echter anderen wier beweegredenen meer geïnspireerd worden door het vooruitzicht van naderende verkiezingen of door een specifieke, nationale agenda waar ze op in willen spelen. (Gemompel van afkeuring) Het zij zo! Het fascinerende van politiek is dat het niet statisch is: het is een dynamisch proces en altijd in beweging. Er is een belangrijke leemte in onze constitutionele regels aan het licht gekomen door de huidige crisis, namelijk dat, in tegenstelling tot de uitvoerende macht van bijna elke andere instelling, de Europese Commissie niet de mogelijkheid heeft om aan dit Huis een vertrouwensvotum te vragen. Ik heb geamuseerd geluisterd naar de reacties van parlementariërs aan de vooravond van de stemming over het verslag-Elles, toen de Commissie in haar verklaring duidelijk stelde dat zij de stemming als een vertrouwenskwestie opvatte. Dat sommigen dat beschouwden als een manier om onterechte druk uit te oefenen was natuurlijk een overgevoelige reactie. In elk democratisch parlementair proces dat ik ken is een dergelijke gang van zaken inherent aan een normale, gezonde interactie tussen de uitvoerende macht en het Parlement waaraan die macht democratische verantwoording schuldig is. Maar als in de bestuurskamer van een bedrijf, binnen een vrijwilligersorganisatie of bij de nationale overheid, het Parlement, de aandeelhouders of de leden zouden verklaren dat de uitvoerende instantie financieel incompetent zou zijn, dan zou dat uitvoerend orgaan toch wis en waarachtig het recht hebben om te weten of het nog steeds het vertrouwen genoot van dat Parlement, die aandeelhouders of die leden, en er zou een procedure zijn waarbinnen zij zouden kunnen vragen om een vertrouwensvotum of iets dergelijks. Mijn eerste verzoek namens mijn fractie is dat het Verdrag en/of het Reglement gewijzigd wordt om in een dergelijke procedure te voorzien.
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/5
Green In de drie weken die voorbij zijn gegaan sinds de motie van afkeuring werd ingediend is er het een en ander gebeurd. In die periode zijn heel wat nieuwe aantijgingen gedaan die nauwgezet onderzoek en snelle actie vergen, en dan waren er nog de voortdurende speculaties in de pers over de bestaande beschuldigingen. Zoals ik al heb uitgelegd is de motie van afkeuring ingediend na het weigeren van de kwijting in december. De recente beschuldigingen belichten echter de problemen die de kern vormen van de huidige crisis. Het gaat er niet om of wij politieke meningsverschillen hebben met de Europese Commissie. Uiteraard zijn die er tussen de verschillende instellingen en de verschillende politieke families die allemaal hun eigen uitgesproken visie hebben over de richting die Europa op zou moeten gaan in de toekomst. Maar dergelijke politieke meningsverschillen zijn waar het om draait in een democratie, en wij accepteren ze dan ook als iets dat inherent is aan de ideologische strijd. Het is ook niet uitsluitend een zaak van competentie. Laten we ruiterlijk toegeven dat een Commissie die verantwoordelijk is geweest voor zo'n rimpelloze overgang naar de eenheidsmunt, die bezig is met het uitvoeren van de ongelooflijk ingewikkelde en immense taak van het openen van onderhandelingen met zes kandidaat-landen en die vijf andere kandidaten actief in overweging kan nemen — om maar twee van de unieke gebeurtenissen van de afgelopen dagen en maanden te noemen — niet volledig incompetent kan worden verklaard. Het heeft allemaal veeleer te maken met het klimaat, die sfeer van geheimzinnigheid, vriendjespolitiek, nepotisme en obstructionisme die om de Commissie en haar leden lijkt te hangen. Het is die uitstraling van kleingeestige corruptie die de Commissie en haar ambtenaren zoveel schade berokkent, en dat moet dan ook zonder meer aangepakt worden. Ik wil graag tegen voorzitter Santer zeggen dat ik al enige tijd de mening ben toegedaan — en ik heb hem daar reeds eerder op gewezen — dat de Commissie momenteel de optelsom vormt van 15 nationale overheidsculturen. En deze 15 nationale culturen zorgen hoe langer hoe meer voor spanningen op het werk vanwege het cultuurgebonden verschil in verwachtingen en de normen en waarden die daarmee gepaard gaan. Het komt te vaak voor dat die verschillende waarden eenvoudigweg niet versmelten tot een samenhangend geheel. Nu hebben we een reële gelegenheid om de koe bij de horens te vatten en de parameters vast te leggen voor een Europese administratieve cultuur. Een dergelijke verandering zou de ambtenaren van de Commissie, van hoog tot laag, het vertrouwen geven dat er op het werk voor iedereen dezelfde regels gelden, duidelijk gedefinieerd, goed begrepen en, het allerbelangrijkste, door de top onderschreven, uitgevoerd en gecontroleerd op naleving. Wat dat betreft zou dit Parlement ook zeer gebaat zijn bij een dergelijke benadering en we zouden er iets van kunnen leren. Wij zouden dergelijke parameters moeten respecteren en onze taak van het toezicht houden op en het controleren van de uitgaven van de Commissie en de tenuitvoerlegging van het beleid met meer verantwoordelijkheidszin moeten aanpakken. Ik weet dat men ons soms wel eens van dubbelhartigheid kan betichten: dat we onze doelpalen verplaatsen zodra aan onze eisen is voldaan, door uiteenlopende nationale normen en waarden te gebruiken als maatstaf en door ons in bepaalde gevallen ten onrechte op te werpen als rechter en jury. We zijn het er hier met z'n allen roerend over eens dat fraude en corruptie, hoe miniem ook, totaal onaanvaardbaar zijn. Wij zijn in dit Huis eensgezind in onze toewijding om misbruik uit te roeien, om onze bevoegdheden te gebruiken om fraude aan het licht te brengen en ervoor te zorgen dat de verantwoordelijken op een gepaste manier door de geëigende gerechtelijke autoriteiten worden berecht. Wat dat betreft heeft mijn fractie meer dan haar steentje bijgedragen, en we zullen elke inspanning op dat vlak blijven ondersteunen. Hier in dit Huis begrijpen wij stuk voor stuk maar al te goed wat het betekent het mikpunt te zijn van de pers en soms van een lastercampagne gebaseerd op onbewezen aantijgingen. Als wij willen dat er bepaalde koppen rollen op basis van publieke campagnes voordat er een behoorlijk onderzoek terzake is afgerond, of soms zelfs maar is begonnen, dan hadden wij wellicht massaal ons ontslag moeten indienen toen de media op hun venijnigst waren in hun beweringen dat europarlementariërs sjoemelen met hun toelagen- en onkostenregelingen. Uiteraard vinden wij allemaal dat het niet terecht zou zijn om te handelen op basis van speculaties in de media. Maar we moeten eveneens erkennen dat het gebrek aan transparante regels voor de relaties tussen commissarissen, hun kabinetten en hun directoraten-generaal de beweringen over nepotisme, vriendjespolitiek en financieel gewin hebben gevoed. Dit is het moment om daar iets aan te doen. Ik hoop dat de voorzitter van de Commissie in zijn reactie op dit debat de noodzaak om op dit terrein ogenblikkelijk actie te ondernemen zal onderkennen en dat hij ons zal vertellen wat hij van plan is te gaan doen. De tweede eis van mijn fractie behelst het uitwerken vóór eind maart 1999 van een reeks transparante regels die moeten worden nageleefd in de relaties tussen commissarissen, hun kabinetten en hun directoraten-generaal. Mijn fractie zal niet toestaan dat individuele functionarissen, of het nu gaat om commissarissen of lage ambtenaren, door de pers worden berecht. Maar ik wil heel duidelijk stellen dat als de beschuldigingen tegen welke persoon dan ook worden bewezen — en dan maakt het niet uit hoe machtig of hoe nietig die persoon is, of het om een man of een vrouw gaat, of welke politieke kleur hij of zij heeft — dat deze persoon dan verantwoording af zal moeten leggen. Wij hebben niet de institutionele bevoegdheid om een individuele commissaris uit het college van commissarissen te plukken. We hadden die bevoegdheid misschien wel graag gehad. In het verleden hebben we daar al eens een lans voor gebroken in de IGC, en ongetwijfeld zullen we daar in de toekomst met hernieuwde energie op blijven hameren. Maar op dit moment bezitten we dat recht nog niet. En om die reden zullen we geen resoluties van andere fracties steunen die pogen de schuld van alles wat scheef loopt bij de Commissie neer te laten komen op de hoofden van een paar uitverkozen personen tegen wie nog steeds niets bewezen is. (Applaus)
Nr. 4-531/6
Handelingen van het Europees Parlement
Green En hoe dan ook, als we dan toch met een beschuldigende vinger zouden willen wijzen naar bepaalde personen of naar bepaalde sectoren waar een vermoeden bestaat van fraude en corruptie, waarom wordt er dan nergens melding gemaakt van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waar de fraudegevallen uitstekend gedocumenteerd zijn en nog steeds plaatsgrijpen? (Applaus) Waarom wordt nergens melding gemaakt van de PHARE- en TACIS-programma's waarover de geruchten even ernstig en wijdverspreid zijn? (Applaus) Indien wij onze integriteit als toezichthoudende en controlerende instantie waar de Commissie verantwoording aan schuldig is willen behouden en vergroten, mogen we niet bevooroordeeld zijn in onze kritiek. Dan is er nog een belangrijke kwestie in verband met de aanpak van mensen die informatie naar buiten brengen. Mijn fractie ondersteunt het concept van de informant. Wij hebben er in dit Huis zelfs mede voor gezorgd dat dit werd geïntroduceerd. Iedereen die te maken krijgt met een informant heeft twee belangrijke verantwoordelijkheden. Ten eerste moet hij die informant en zijn of haar identiteit beschermen, en ten tweede moet hij degene tegen wie beschuldigingen zijn geuit beschermen tot de zaak grondig is uitgespit. Dat lijkt mij niet meer dan vanzelfsprekende rechtvaardigheid. In het geval van Paul van Buitenen werd inbreuk gemaakt op beide verantwoordelijkheden. Ik betreur het dat zijn persoonlijke integriteit nu zo gehavend is. Ik heb met hem gesproken en ik twijfel er niet aan dat hij gelooft het recht aan zijn zijde te hebben. Ik twijfel er evenmin aan dat hij door bepaalde politici en bepaalde media-exponenten is gebruikt, en dus misbruikt. Ik constateer dat het dossier dat de heer Van Buitenen heeft doorgespeeld aan een lid van dit Parlement informatie bevatte die reeds het onderwerp van onderzoek vormde van het Parlement, van de Commissie en, in sommige gevallen, van het gerecht. Ik heb begrepen dat hij nog andere informatie heeft verstrekt die nieuwe aantijgingen bevat die nu zullen moeten worden onderzocht. Had de Commissie echter beschikt over procedures en structuren die ervoor hadden gezorgd dat misbruik snel en efficiënt zou kunnen worden opgespoord en aangepakt, dan was de hele zaak-Van Buitenen niet nodig geweest. En ik meen dat de Commissie juist op dit terrein kwetsbaar is en zal moeten getuigen van een enorme vastberadenheid. Nu is de tijd gekomen om te erkennen dat de bezorgdheid hierover dermate groot is, dat slechts een onafhankelijk onderzoek de geloofwaardigheid van de Commissie en het vertrouwen in de manier waarop de Commissie misbruik in de eigen programma's aanpakt, zal kunnen herstellen. Voorzitter Santer, wij hebben tweemaal een gesprek met elkaar gehad, en daarna heeft u mij begin december schriftelijk aangeboden het Parlement te betrekken bij uw bestuurlijke hervormingen. Wij vinden dat belangrijk en zullen er nog op terugkomen. Maar ik zou u willen verzoeken nog een stap verder te gaan en in te stemmen met een onafhankelijk onderzoek onder de gezamenlijke auspiciën van onze beide instellingen. Alleen dat zou de Europese burger het vertrouwen geven dat al het mogelijke wordt gedaan om misbruik uit te roeien zodra dat ergens de kop opsteekt en wordt opgemerkt. Dus onze derde eis behelst het instellen van een onafhankelijk onderzoek vóór het einde van dit jaar om de situatie door te lichten en aanbevelingen te formuleren voor het opsporen en aanpakken van misbruik. Voorzitter Santer, in verband met uw aanbod om dit Parlement te betrekken bij uw plannen voor bestuurlijke hervormingen is het belangrijk dat Commissie en Parlement voor het einde van deze week met een tijdschema komen voor gedetailleerde discussies over die plannen, en een grondig debat hierover plannen in de laatste plenaire vergaderperiode van mei hier in Straatsburg. We zouden ernaar moeten streven om, voordat u het door u beloofde verslag uitbrengt aan de Raad tijdens de top van juni in Keulen, te zorgen dat u beschikt over het advies, de medewerking en hopelijk de steun van dit Parlement voor het creëren van een Commissie die beschikt over een moderne en transparante beleidsstructuur en een efficiënt beleidssysteem. Derhalve behelst de vierde eis van mijn fractie het opstellen vóór het einde van deze week van een tijdschema voor onderhandelingen tussen Parlement en Commissie om de uiteindelijke vorm van de bestuurlijke structuur van de Commissie in de toekomst gestalte te geven. Het indienen van een motie van afkeuring is niet een maatregel die ik lichtzinnig opvat. Het is het machtigste instrument waarover het Parlement beschikt. Maar het weigeren van de kwijting voor de begroting voor 1996 is niet slechts een simpele technische kwestie, zoals sommige mensen in dit Huis het nu willen doen lijken. In de weken die vooraf gingen aan de stemming over de kwijting is deze zaak een belangrijke vertrouwenskwestie geworden — en volgens mij terecht. Er zijn maar weinig dingen zo belangrijk als de manier waarop de Commissie overheidsgelden gebruikt in een periode dat overheidsfondsen zeer strak in de hand moeten worden gehouden om redenen die ons allemaal bekend zijn. Het is gewoon onaanvaardbaar te zeggen dat we geen vertrouwen hebben in de manier waarop de Commissie omgaat met overheidsgelden, en dan vervolgens niet bereid te zijn daar iets aan te doen. De enige institutionele macht die dit Huis heeft is de volledige Commissie naar huis te sturen als wij van mening zijn dat de situatie zo ernstig is dat ze niet meer rechtgezet kan worden. Om gewoon werkeloos te blijven toezien en geen actie te ondernemen is niet aanvaardbaar. Dit debat — en vooral de reactie van de Commissie daarop — biedt ons de gelegenheid om een oordeel te vellen. (Applaus) Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren commissarissen, ik zal dus drie minuten lang spreken namens 69 afgevaardigden, nadat we naar
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/7
Fabre-Aubrespy mevrouw Green geluisterd hebben die zeventien en een halve minuut lang gesproken heeft namens 64 of 65 afgevaardigden! Maar u zult het mij wel willen toestaan dat ik begin met de 69 leden te bedanken die de moed hebben gehad een andere motie van afkeuring te ondertekenen, een echte motie van afkeuring. Die 69 leden zijn afkomstig uit alle fracties van onze Vergadering: 9 leden van de GUE-Fractie, 1 van de socialistische fractie, 13 leden van de Fractie De Groenen, 2 leden van de ARE-Fractie, 2 leden van de ELDR-Fractie, 4 leden van de UPE-Fractie, 11 leden van de PPEFractie en men zegt mij dat dat er nog veel meer gaan worden, 16 van de I-EDN-Fractie, en 11 leden van de niet-ingeschrevenen. Die leden vertegenwoordigen alle landen van de Europese Unie met als enige uitzondering Luxemburg. Door deze motie van afkeuring in te dienen, die in tegenstelling tot de socialistische motie een ondubbelzinnige motie van afkeuring is en niet een verkapte motie van vertrouwen, trekken de ondertekenaars, rekening houdend met de ernst van de verwijten die de Commissie gemaakt worden, in alle logica de consequenties uit de stemming die op 17 december heeft plaatsgevonden. Want daar gaat het om. De Rekenkamer heeft in vier jaar tijd nog nooit een verklaring van positieve zekerheid afgelegd over de wettigheid en de rechtmatigheid van de betalingen die door de Commissie verricht zijn. In zijn verslagen heeft de Rekenkamer het schandaal van de toeristische kredieten aan de kaak gesteld, het schandaal van de mediterrane programma's; meer recentelijk het schandaal van het humanitaire bureau van de Europese Unie, maar ook dat van de transitogoederen, dat van de veiligheid van de gebouwen van de Commissie, nog recentelijker de annulering wegens fraude van een vergelijkend examen voor aanwerving. En we hebben zojuist, beste collega's, voor het eerst een document gekregen, dat dateert van 8 januari, en dat u beslist moet lezen omdat u daarin de opsomming vindt van alle feiten die de Commissie verweten worden, met de juridische procedures die zijn ingeleid, maar waarbij dat soms met vertraging gebeurd is. ' Ik nodig u uit om u een aantal heel eenvoudige dingen afte vragen: hoe komt het bijvoorbeeld dat de heer Perry 28 jaar lang bevoorrechte relaties met de Commissie van de Europese Unie heeft kunnen onderhouden, zozeer zelfs dat zijn naam voorkomt in het jaarboek van de diensten van de Commissie? Hoe komt het dat hij heeft kunnen onderhandelen met 17 verschillende directoraten-generaal over contracten waarvan de totale waarde meerdere honderden miljoenen ecu's bedroeg? Waar het om gaat is niet de positie van deze of gene commissaris, het gaat zelfs niet om de positie van de voorzitter van de Commissie, het gaat hier om de geloofwaardigheid van het Europees Parlement en om het vertrouwen van de burgers van de lidstaten in de Europese instellingen. Dat willen wij, die deze echte motie van afkeuring hebben ingediend, herstellen: het vertrouwen herstellen van de burgers in de instellingen van de Europese Unie en in tegenstelling tot wat ik heb horen zeggen, zal dat de Europese constructie eerder versterken dan haar een slechte dienst te bewijzen. Daarom, beste collega's, roep ik u ertoe op om, wat er ook moge gebeuren in de komende dagen, te stemmen voor de motie van afkeuring, de enige echte, die is ingediend door mijzelf en 68 medeondertekenaars. (Applaus vanuit sommige banken) Martens (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, heren leden van de Commissie, waarde collega's, het is niet mijn bedoeling de twintig minuten volledig op te gebruiken. Ik zal straks opnieuw spreken na de interventie van de voorzitter van de Commissie. Wij bevinden ons ongetwijfeld — ik denk dat daarover niemand zich illusies moet maken — in een hevige crisis in de Europese Unie tussen het Parlement en de Commissie. Het eerste wat ík moet zeggen, is dat de indirecte of morele steun die de Europese Commissie heeft verleend aan het idee van een motie van afkeuring een zware politieke vergissing was. Wij hebben meer bepaald onder leiding van de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole, mevrouw Theato, op basis van het verslag van de heer Elles, op basis ook van het verslag van de heer Bosch geprobeerd een dialoog tot stand te brengen tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie. Wij hebben respect gevraagd voor de regels van dit Parlement die erin voorzien dat als de kwijting voor een jaar niet wordt verleend de discussie wordt voortgezet tussen de Commissie en de Commissie begrotingscontrole. Dit, mijnheer de voorzitter van de Commissie, is ook het eerste punt in onze mondelinge vraag: wij willen dat u ons daarover uitleg zal geven. Wij denken dat u zich heeft begeven in een politieke manoeuvre die niet ten goede is gekomen aan de Commissie, noch aan het Parlement en die ons nu brengt op de drempel van een diepgaande politieke crisis. Ik denk dat ik dit waarheidshalve moet zeggen. De ganse zaak werd uitermate sterk gepolitiseerd en ik denk dat dit een grote fout was. Ik heb inderdaad hier op donderdag 17 december namens onze fractie gezegd dat wij ons vertrouwen behielden in de voorzitter van de Commissie om de hervormingen door te voeren waarvan zonneklaar was gebleken dat zij een absolute noodzaak zijn en om op die manier het échte vertrouwen tussen het Parlement en de Commissie te herstellen. Ik heb toen ook gezegd — en mevrouw Green heeft mij dan wel voor hypocriet uitgescholden, maar het was niet hypocriet, integendeel — dat wij ons wensten te baseren op de paragrafen 26 en 27 van de ontwerpresolutie uit het verslag van de heer Elles. Wij staan nu, zoals ik zei, op de drempel van een grote politieke crisis. Wij nemen het risico van een grote politieke crisis. En dit is dus, in de ware betekenis van het woord, een debat over het vertrouwen van het Parlement in de Commissie. Ik kan het eens zijn met degenen — ik zal het ook in mijn slot zeggen — die zeggen dat het vertrouwen tussen het Parlement en de Commissie van vitaal belang is voor de Europese Unie. Wij spelen beiden een rol als motor, als stuwende kracht, in het verenigingsproces van de Europese Unie. Er is nog altijd, mijnheer de voorzitter van de Com-
Nr. 4-531/8
Handelingen van het Europees Parlement
Martens missie, een zeer ruime meerderheid van meer dan twee derde in dit Parlement om onder uw inspiratie en op basis van uw voorstellen dit verenigingswerk, deze Europese Unie tot stand te brengen. Wij hebben niet de mogelijkheid, u hebt niet de mogelijkheid, vandaag de vertrouwenskwestie te stellen. Het Verdrag voorziet daarin niet. Wij hebben niet de mogelijkheid een motie van afkeuring in te dienen. Het Verdrag voorziet daarin niet. Wij hebben de indruk dat de motie van afkeuring wordt gebruikt, men heeft het déguiser genoemd in het Frans, om bepaalde commissarissen te beschermen. (Applaus) Welnu, ik moet u in volle duidelijkheid zeggen dat het een catastrofe zou zijn voor de Commissie indien een meerderheid van dit Parlement zich zal uitspreken tegen de Commissie. De formele regels van artikel 144 van het Verdrag zullen u daarbij niet helpen. Nochtans — en ik wil mijn interventie zo objectief mogelijk houden — wat hier vandaag in het geding is, zijn niet de politieke activiteiten van de Commissie. Deze Commissie kan bogen op zeer grote, belangrijke, politieke resultaten. De euro. Wat zou ervan geworden zijn zonder het inspirerende werk van de Commissie? De uitbreiding, de intensifiering van de binnenmarkt, waar nieuwe domeinen zijn aangeboord zoals energie en telecommunicatie. Het vertrouwenspact voor de werkgelegenheid dat reeds in januari 1996 aangekondigd werd en dat nu in Wenen eindelijk door de Europese Raad werd bevestigd en ook het werk dat u gedaan hebt en voorbereid hebt met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie, de Agenda 2000 en zoveel andere punten. Daarover gaat het vandaag niet. De objectiviteit gebiedt nochtans te zeggen dat deze Europese Commissie op dat vlak belangrijk werk heeft gedaan. Deze Commissie wordt bruut geconfronteerd met de erfenis van slecht beheer. Dit is ook een erfenis van het verleden. U hebt herhaalde malen, mijnheer de Voorzitter, het versterken of het tot stand brengen van een nieuwe begrotings- en administratieve cultuur tot uw prioriteiten uitgeroepen. U hebt gezegd dat u de strijd tegen de fraude wilde voeren en bovendien hebt u verklaard dat uw diensten van de Commissie lijden onder deze erfenis van slecht beheer. Dus niet uw politieke actie is hier in het geding. Wel is in het geding — en de ganse vertrouwenskwestie heeft daar betrekking op — het beheer. Dit is misschien onrechtvaardig omdat veel op het verleden teruggaat maar u draagt, en ieder lid van uw college, de politieke verantwoordelijkheid om tot een oplossing te komen. U moet zich engageren om het vertrouwen van dit Parlement opnieuw te herwinnen. U hebt in de vorige weken reeds gesproken over de Commissie van morgen. U zult ons straks toch zeggen dat u deze Commissie van morgen wilt realiseren en tot stand wilt zien komen in samenwerking met dit Parlement, waarbij de strijd tegen de fraude, de transparantie, het neerleggen van klachten bij de justitie waar het noodzakelijk is, een evidentie wordt om deze sanering en deze hervorming tot stand te brengen. Ons lijkt van vitaal belang dat er eindelijk gedragscodes komen: gedragscodes voor de commissarissen, gedragscodes over de verhouding tussen de commissarissen, hun kabinetten en de diensten, gedragscodes voor de ambtenaren; dat er in nauw overleg met dit Parlement wordt gedacht en gedebatteerd over de hervorming van het personeelsstatuut; dat er transparantie en goede trouw komt in de benoeming van de ambtenaren, meer bepaald die van Al en A2; dat er klare regels en beperkingen komen voor externe benoemingen; dat er klare regels komen voor het begrotingsbeheer, meer bepaald voor de bureaus voor technische assistentie; dat het Financieel Reglement wordt hervormd; dat er opnieuw ook op dit domein klare regels komen voor extern personeel. Maar vooral de strijd tegen de fraude is een absolute must. Wij spreken in dit Huis dan nu ook van zero-tolerantie. Zero-tolerantie moet worden toegepast. Wij wensen dat u toezegt dat u op zeer korte termijn in samenwerking met dit Parlement een open discussie houdt over een onafhankelijke OLAF en dat u toezegt om dit ook te verdedigen ten aanzien van de andere instellingen. Wij wensen ook dat eindelijk het initiatief wordt genomen om in samenwerking met ons te komen tot een interinstitutioneel akkoord. Mijnheer de voorzitter van de Commissie en waarde leden van de Commissie, u staat voor een dubbele uitdaging. Laat mij een spreuk citeren uit ons taalgebied: „Zachte heelmeesters maken stinkende wonden." Er is geen plaats meer voor een zachte aanpak van deze problemen. Ten tweede, dit is misschien het grootste probleem, is u nog slechts een zeer korte tijd toegemeten. Een zeer korte tijd, wij dringen erop aan dat u in alle voorstellen die u gaat aankondigen een duidelijk tijdschema zult voorstellen. Ik zou deze interventie nu willen besluiten met het volgende. Zij die de Europese eenmaking met overtuiging en inzet tot stand hebben willen brengen, zich daarin verbonden hebben — en wij waren zo vaak samen, ook met verschillende van uw collega's in de voorbije jaren —, voelen zich, nu we dit allemaal moeten meemaken, verlaten. Ik voel mij verlaten. Dat wij op het einde van deze zittingsperiode, na het realiseren van de euro, na de historische uitdaging en van de uitbreiding na de discussies die wij gehad hebben over onze eigen vergoedingen, nu opnieuw hiermee worden geconfronteerd. De termijn die u toegemeten is, voorzitter van de Commissie, is uitermate kort en uw toezeggingen moeten uitermate klaar zijn. Voor mij tellen geen persoonlijke, geen electorale, geen partijbelangen. Dat telt niet voor mij. Voor mij telt de toekomst van de Europese Unie en ik voel mij dikwijls ook verlaten. De toekomst van de Europese Unie. En daarin speelt de Commissie een wezenlijke rol. Een Commissie die een eenheid is, die solidair is en die de moed heeft de maatregelen te treffen die wij nu van u verwachten. (Applaus) Cox (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit debat is belangrijk, noodzakelijk, en onvermijdelijk voor velen hier een pijnlijk debat. Het gaat om het publiekelijk afleggen van verantwoording en hoe en waar we de lijn moeten trekken. Dit komt op een kritiek moment in de ontwikkeling van de EU. Ik zou namens mijn fractie willen opmerken dat wij ons allen zeer bewust zijn van het voltooien van de strategische agenda: de reputatie van de euro, het benutten van de nieuwe bevoegdheden voorzien in het Verdrag van Amsterdam, Agenda 2000, en de uitbreiding, om maar een paar onderwerpen te noemen. In dat opzicht zijn Commissie en Parlement als instellingen met een Euro-
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/9
Cox
pese roeping natuurlijke bondgenoten. Maar afgezien van haar wetgevende en strategische agenda is de Commissie ook verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur van EU-aangelegenheden. Het is de taak van dit Parlement om ervoor te zorgen dat deze aangelegenheden democratisch worden gecontroleerd en dat er publiekelijk verantwoording over wordt afgelegd. Dit Huis is de rechtbank van die publieke verantwoording, de plek waar de Commissie zich moet verantwoorden voor haar ambtsdaden. Wat dat betreft valt er een zekere mate van creatieve spanning tussen Commissie als dagelijks bestuur, en Parlement te verwachten. Dat is een gezonde situatie in elke democratie. Wij hebben vandaag dit debat omdat de Commissie in de afgelopen 12 maanden er tweemaal niet in geslaagd is kwijting te krijgen voor de begroting voor 1996, en omdat, vóór onze stemming op 17 december plaatsvond, de Commissie verklaarde dat in het geval van een negatief resultaat het Parlement klare wijn zou moeten schenken en zou moeten stemmen over een motie van afkeuring. Hoewel zij het recht van de Commissie respecteren om elke door de Commissie noodzakelijk geachte politieke strategie te volgen, betreurden vele collega's, verspreid over alle fracties, deze stap die voor hen neerkwam op inmenging vooraf in de procedures en soevereiniteit van het Parlement. (Applaus) Natuurlijk kan zoiets nooit met zekerheid gezegd worden maar het is mijn sterke persoonlijke overtuiging dat de Commissie een mogelijk goede afloop door deze slecht getimede interventie veranderde in een zekere nederlaag. De Europese Commissie heeft dit debat aan zichzelf te danken. De Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij is van mening dat een debat over de vertrouwenskwestie een ruimere mogelijkheid biedt om te praten over politieke visies en perspectieven. Het gaat hier niet eenvoudigweg om het opwarmen of het nog eens dunnetjes overdoen van het debat over de begroting voor 1996. De procedures van de Commissie begrotingscontrole zorgen er wel voor dat deze kwestie binnen het voorziene tijdsbestek en op gepaste wijze zal worden afgehandeld. In dit debat hebben we de scheidslijn overschreden tussen administratief beleid en verantwoordingsbeleid. ' Het Verdrag heeft het Parlement het recht toegekend om uitsluitend het gehele college van commissarissen te laken. Dat is een grof en niet-selectief instrument. Het wordt populair maar vaak correct heschreven als de nucleaire optie: als we de afkeuringsknop indrukken zal dat het verdwijnen van de gehele Commissie inhouden. Evenals bij kernwapens is de maatregel dermate drastisch dat ze zeer omzichtig moet worden ingezet. Mijn fractie beschouwt de Commissie als een politiek orgaan. Er zijn mensen die stellen dat de Commissie louter een uit benoemde bureaucraten bestaande instantie zou zijn. Nu zijn er een aantal sleutelelementen die bureaucratische stelsels onderscheiden van politieke. In de publieke opinie wordt bureaucratie geïdentificeerd met veel papierwerk en het eindeloos afschuiven van verantwoordelijkheid. Dat afschuiven van verantwoordelijkheid, het toeschrijven van problemen aan steeds wisselende oorzaken en het niet accepteren van uiteindelijke persoonlijke verantwoordelijkheid zijn een aantal van de negatieve kenmerken waarmee het publiek vaak bureaucraten associeert. In de politiek moet die verantwoordelijkheid ergens genomen worden. Dat is de kern van een beleid gebaseerd op democratisch uitgevoerde controle en openbare verantwoording. Het Verdrag verleent de Commissie de status van college. De collegialiteit van de Commissie is gebaseerd op het concept van collectieve verantwoordelijkheid. In iedere lidstaat functioneert de overheid op basis van collectieve verantwoordelijkheid. Van tijd tot tijd worden nationale kabinetten en hun geloofwaardigheid bedreigd door het individueel falen van een minister of van een beleid, om welke reden dan ook. In al onze democratische stelsels wordt het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid door een minister omdat hij tekort is geschoten, of vanwege een belangenconflict die soms ook kan leiden tot zijn ontslag, gezien als een teken van kracht en niet van zwakte van het systeem. (Applaus) Daarmee wordt erkend dat door iedereen verantwoordelijk te stellen, dit er in feite soms op neer komt dat niemand meer verantwoordelijk is. En waarom zou dat moeten gelden voor de Commissie? Nu zullen sommigen antwoorden: „Dat is nu eenmaal de wet'. Toch voorziet artikel 159 van het Verdrag in de mogelijkheid dat commissarissen hun ontslag indienen zonder dat er wordt verwezen naar specifieke omstandigheden. Artikel 160 voorziet in een hardere aanpak van individuele commissarissen. Hoewel ik aanvaard dat het Verdrag nergens verwijst naar het recht van het Parlement om individuele commissarissen te laken, wordt er niets gezegd over het recht van het Parlement om een individuele, duidelijke politieke voorkeur te eisen ten aanzien van de wijze waarop commissarissen hun werk doen. Vorige maand eigende de Commissie zich het recht toe om van dit Huis een vertrouwensstem te vragen middels de afkeuringsprocedure. Zoals reeds werd opgemerkt heeft de Commissie geen enkel wettelijk recht om dat te doen. Maar zij heeft een politieke keuze gemaakt. Wij kunnen deze maand leentjebuur spelen bij de Commissie voor wat betreft het door haarzelf gecreëerde precedent. Laat het Parlement zich het recht toe-eigenen om een beroep te doen op individuele commissarissen om hun positie in beraad te nemen zelfs als een formele rechtsgrondslag daartoe ontbreekt. Het Parlement vraagt al jaren om het recht van individuele berisping. Er is in de wet nog geen rekening gehouden met dit streven. Wij hebben er vandaag uitsluitend in abstracte vorm over kunnen spreken. Ons debat van vandaag daagt echter op zeer concrete wijze elk individueel lid van dit Parlement uit om te overwegen of, politiek gesproken, de omstandigheden er naar zijn om een duidelijke politieke verklaring te rechtvaardigen waarin individuele verantwoordelijkheid wordt geëist. Mijn fractie was in politieke zin verbijsterd over de milde toon van de socialistische pseudo-motie van afkeuring van december. Daarin werd een politieke carte Manche gegeven aan de gehele Commissie, en in het licht van de informa-
Nr. 4-531/10
Handelingen van het Europees Parlement
Cox
tie waarover wij beschikken zou het voor ons onbegrijpelijk zijn geweest om er in deze vorm onze steun aan te geven. Maar het ontslaan van de gehele Commissie zou evenzeer buiten proportie zijn. Dus bestond onze strategie eruit om een mondelinge vraag toe te voegen aan het debat over de motie van afkeuring. In onze ontwerpresolutie hebben wij een beroep gedaan op twee met name genoemde commissarissen om hun positie in overweging te nemen. Ik wil wel glashelder stellen dat wij hier niet de taak van een rechtbank over willen nemen, noch die van een openbaar aanklager; wij doen geen uitspraak over schuld of onschuld want dat moet het gerecht uitmaken. Wij beschuldigen niemand van persoonlijke fraude of grove corruptie. Wij beroepen ons eenvoudigweg op ons politieke oordeel dat de verval in de vorm van wanbeheer, onregelmatigheden, fraude en kleine corruptie nooit zal stoppen als elke commissaris altijd maar kan blijven rekenen op het wettelijk schild van collegialiteit en persoonlijke verantwoordelijkheid kan blijven ontlopen. (Luid applaus) Dit is de politieke kwestie waar het om gaat. Dit is de keuze die het Huis zal moeten maken. Wij moeten over de brug komen; we moeten van vrome wensen en abstracte woorden overstappen op concrete actie en eisen dat individuele personen ter verantwoording worden geroepen voor wanbeheer op het terrein waar zij verantwoordelijk voor zijn. (Luid applaus) Pasty (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, de motie van afkeuring die is ingediend door mevrouw Green en zo'n 70 socialistische collega's, waarvan er nu nog maar 6 5 over zijn, en die in werkelijkheid bedoeld is als motie van vertrouwen voor de Commissie, vormt een waar procedureel misbruik. Al lijkt het Reglement van onze Vergadering formeel te zijn gerespecteerd, omdat de ingediende tekst de titel „motie van afkeuring" draagt, toch komt de inhoud van de fles niet met het etiket overeen en worden we bedrogen over de koopwaar, hetgeen mijns inziens had moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van die tekst vanwege de fundamentele tegenspraak die er bestaat tussen het juridisch dispositief en de rechtvaardiging ervan. Dat heeft trouwens een aantal van onze collega's ertoe gebracht een echte motie van afkeuring in te dienen, op initiatief van de heer Fabre-Aubrespy. De politieke bedoeling van de socialistische tekst lokt dunkt mij nog ernstiger kritiek uit. Het beoogde doel is eenvoudigweg de politieke impact te neutraliseren van de stemming die met een zeer grote meerderheid — 270 stemmen voor, 225 stemmen tegen — plaatsvond in december om de Commissie de kwijting te weigeren voor het beheer van de begrotingskredieten uit 1996. De socialisten zijn slechte verliezers. Bovendien lijken ze gebruikt te worden door de Commissie die het Parlement voor de stemming in december had uitgedaagd een motie van afkeuring in te dienen. Onze Vergadering zou zich tegenover de publieke opinie belachelijk maken wanneer ze, na in december op ondubbelzinnige wijze geweigerd te hebben kwijting te verlenen aan de Commissie voor haar beheer, nu in januari zonder enige vorm van proces haar vertrouwen aan de Commissie zou schenken. Het is allemaal van een gigantische schijnheiligheid en onze fractie zal daar niet aan meedoen. (Applaus vanuit sommige banken) Daarom willen wij, net als de liberale fractie en de Fractie van de Europese Volkspartij, dat de Commissie nader verklaart welk gevolg zij van plan is te geven aan de stemming die in december heeft plaatsgevonden en dat zij haar verantwoordelijkheid volledig op zich neemt, hetgeen zij tot nu toe nog niet op overtuigende wijze heeft gedaan. Al naar gelang haar antwoorden zullen wij dan in staat zijn te beoordelen of wij de motie van afkeuring tegen de Commissie moeten aannemen of niet; dat is het doel van onze mondelinge vraag. Het op velerlei gebied slecht functioneren dat is gebleken bij hetfinancieelbeheer van de Commissie is dermate ernstig dat het vraagt om een duidelijke en snelle reactie van haar kant. Het gaat om haar geloofwaardigheid. Zeker, dat slechte functioneren is niets nieuws. De wortels ervan liggen in de tijd ver voor het aantreden van de huidige Commissie, maar dat feit ontslaat het college niet van zijn eigen verantwoordelijkheid, noch, op persoonlijke titel, deze of gene commissaris, of die nu voor 1994 al in functie was of pas nadien. Maar ik zal bewust geen enkele naam noemen zolang onbetwistbare feiten hun precieze verantwoordelijkheid niet hebben vastgesteld. Het voornaamste verwijt dat vandaag de dag tegen de Commissie geuit wordt is de ondoorzichtige beslotenheid waarin zij zich opsluit ten opzichte van de openbaringen die het gevolg zijn van verschillende lekken vanuit haar eigen diensten. Door struisvogelpolitiek te bedrijven, door zich tegenover officiële controle- en auditorganen ten onrechte te verschansen achter de dekmantel van de vertrouwelijkheid heeft ze de deur op een kier gezet voor de ergste verdenkingen. Als de Commissie uit zichzelf het initiatief zou hebben genomen om vanaf het begin volledig het spel van de transparantie te spelen, ten opzichte van de externe controle- en auditorganen die de Rekenkamer en het Europees Parlement vormen, dan zou zij niet terecht zijn gekomen in de betreurenswaardige situatie waarin zij zich vandaag bevindt. Het zou voor haar makkelijker zijn om sommige niet-gefundeerde of uitsluitend door politieke overwegingen gemotiveerde beweringen die links en rechts in de pers verschijnen met bewijzen in de hand te weerleggen in plaats van zich ermee tevreden te stellen, zoals ze nu doet, die beweringen met een verontwaardigd gebaar van tafel te vegen. Wanneer daarentegen als gevolg van lopende gerechtelijke of interne onderzoeken allerlei ernstige verdenkingen aantonen dat commissarissen, huidige of vroegere, of ambtenaren tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, dan moet de Commissie de moed hebben om alle consequenties daaruit te trekken. Als het gaat om leden van het college, dan moet zij hen verzoeken af te treden op het gevaar af tegen hen de procedure voor ontheffing van ambtswege zoals voorzien in artikel 160 van het Verdrag te zien inleiden. Als het gaat om een ambtenaar, wat diens
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/11
Pasty rang ook moge zijn, dan moet zij hem de vereiste disciplinaire sancties opleggen en zich niet beperken tot wat ondergeschikten die als bliksemafleider dienen voor hogere verantwoordelijken. (Applaus vanuit sommige banken) Slechts ten koste van een dergelijke radicale wijziging van gedrag zal de Commissie een klimaat van vertrouwen met het Europees Parlement en met alle instellingen van de Europese Unie kunnen herstellen. Zij moet ophouden het beeld te geven van een gesloten wereld waarin nepotisme en vriendjespolitiek kunnen bloeien. Zij moet ook een uiterst nauwkeurig onderzoek verrichten naar de voorwaarden waarop de markten voor dienstverlening zijn voltooid, met inbegrip van de informaticasector. Pas wanneer zij de rotte takken wegsnoeit, wanneer zij grote schoonmaak houdt, zal zij het morele gezag kunnen hervinden dat zij nodig heeft om de grote uitdagingen aan te gaan waarmee de Europese Unie vandaag de dag geconfronteerd wordt. Door zo te handelen zal zij het vertrouwen herwinnen in de zeer ruime meerderheid — ik ben geneigd te zeggen de overweldigende meerderheid — van de leden en de ambtenaren van het Commissie wier morele integriteit buiten kijf staat. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, het is aan u om die gedragsverandering aan te moedigen. Voor wat betreft de Fractie Unie voor Europa, wij zullen niet alleen al naar gelang uw woorden oordelen, maar ook al naar gelang uw daden in de komende weken, wanneer aan de voorwaarden voor een terugkeer naar vertrouwen wordt voldaan, maar er kan voor ons geen sprake van zijn u donderdag een „blanco" motie van vertrouwen te geven zoals onze socialistische collega's van plan zijn. (Applaus van de UPE-Fraãie) Miranda (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de vorige vergaderperiode in december vond het Europees Parlement dat niet aan de voorwaarden voldaan was om de Commissie kwijting te verlenen voor het begrotingsjaar 1996 en het besloot daarom met aanzienlijke meerderheid de kwijting te weigeren. Volgens ons ging het ' hierbij om een zeer belangrijk besluit met een onmiskenbare politieke draagwijdte. Met name ook omdat het gebaseerd was op zeer ernstige beschuldigingen, waarbij tegelijkertijd gebrek aan transparantie en informatie, verschillende onregelmatigheden, machtsmisbruik en nepotisme en meerdere gevallen van fraude, waarmee enorme bedragen gemoeid zijn, in het geding zijn. Op het moment dat wij over deze materie opnieuw een besluit moeten nemen, is het in de allereerste plaats van belang te herhalen wat wij toen stelden: het besluit van december is op zich geldig. En vandaar dat het Parlement — los van de uitslag van de stemming over de moties van afkeuring die wij vandaag behandelen — de zaken die ten grondslag lagen aan dat besluit continuïteit moet geven en verder moet verdiepen. Evenals de Commissie er nu nog minder dan voorheen onderuit kan een toereikend, onderbouwd en opportuun antwoord te geven op de tegen haar gerichte beschuldigingen. Wij benadrukken deze aspecten, die evident lijken, alleen maar omdat wij twijfelen aan de redelijkheid en de geloofwaardigheid van de motieven en doelstellingen die voor de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten de aanleiding waren om een motie van afkeuring in te dienen, waardoor dit debat op gang werd gebracht. Ik zal niet lang bij procedurele kwesties stilstaan, daar ik vind dat het met name van belang is de fundamentele zaken aan te snijden. Desalniettemin, en omdat procedurele kwesties toch altijd een belangrijk politiek element kennen, moet ik vermelden dat aan de motieven en de omstandigheden rond de indiening van deze motie van afkeuring de ondubbelzinnige wens ten grondslag ligt positief en overhaast te reageren op de absurde verklaring van de Commissie voorafgaande aan de stemming over de kwijting. Daardoor lijkt het eerder alsof het Parlement verantwoording aflegt tegenover de Commissie dan, zoals in de Verdragen staat, omgekeerd. Eveneens ligt aan de motie de onmiskenbare wens ten grondslag een punt te zetten achter het precies vaststellen van de zaken die hebben geleid tot het niet-verlenen van kwijting. Bovendien ligt er wellicht ook de impliciet gelaten wens aan ten grondslag te zijner tijd, als eenmaal de verantwoordelijkheden van de Commissie precies zijn vastgesteld, het indienen van een echte motie van afkeuring te beletten. Natuurlijk delen wij deze motiveringen van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten niet. Dit ook omdat daardoor bij deze hele problematiek medeverantwoordelijkheid kan worden gecreëerd, en zelfs wordt gecreëerd. In dit verband moet trouwens benadrukt worden dat dit initiatief van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten het voordeel heeft gehad — zeker niet door deze fractie voorzien en nog minder gewenst — de publieke opinie in alle lidstaten op de hoogte te brengen van wat tot dan toe slechts bekend was bij de instellingen en in bepaalde kringen in een beperkt aantal landen. Dit feit verleent dit debat, en vooral de fundamentele kant ervan, natuurlijk nog meer relevantie. Er is hier beweerd dat er een zekere vorm van stabiliteit nodig is, nu het moment van belangrijke beslissingen nadert. Daarom is het volgens sommigen nodig een vertrouwensvotum te geven aan de Commissie. Een dergelijke redenering wijzen wij resoluut van de hand. Als er immers al een reëel gevaar bestaat, dan is dat natuurlijk het risico — bij het voortduren van het huidige klimaat van verdachtmakingen en met een permanent verzwakte en minder geloofwaardige Commissie — dat andere debat met de smetten van het heden te belasten. Er bestaan volgens ons trouwens geen goede en slechte momenten om op serieuze en diepgaande wijze dergelijke ernstige vraagstukken als fraude aan te pakken. Bovendien is dit ook een materie die niet, zoals wij al tijdens het kwijtingsdebat hebben gezegd, op basis van kortetermijnbelangen, het al of niet op handen zijn van verkiezingen of de resterende duur van het mandaat van de Commissie geanalyseerd kan worden, maar vooral op basis van wat aan fundamentele zaken in het geding is.
Nr. 4-531/12
Handelingen van het Europees Parlement
Miranda Nu wij hier dan staan voor wat men een vertrouwensvotum voor de Commissie wil doen zijn, kunnen wij niet om de ernst van de beschuldigingen jegens de Commissie heen. Die beschuldigingen zijn geuit door het Parlement zelf in achtereenvolgende verslagen — die vaak met grote meerderheid zijn aangenomen —, maar ook door de Rekenkamer en zelfs door hoge ambtenaren van de Commissie. Deze beschuldigingen gelden verschillende onregelmatigheden, met name met dossiers bij toerisme, ECHO, PHARE, TACIS, MED en LEONARDO, die verband houden met vriendjespolitiek (vooral de zogenaamde „onderzeeboten") en die fraude met grote bedragen betreffen. In deze beschuldigingen wordt de zacht gezegd gebrekkige samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten van een aantal landen benadrukt en worden de onmiskenbare moeilijkheden en omissies bij de doorgeven van informatie aan het Europees Parlement duidelijk gemaakt. Hierbij komt nu ook nog de al genoemde zeer ongelukkige procedure tegen een ambtenaar van de Commissie. Hoe kan er onder deze omstandigheden, en op deze indirecte wijze, een vertrouwensvotum worden gegeven aan de Commissie?! Natuurlijk zal een grote meerderheid van mijn fractie dat votum niet geven. Ook al omdat wij consequent wensen te zijn ten opzichte van de stemming in december. Wij wensen dan ook zonder er doekjes om te winden te bevestigen dat voor ons de hele Commissie, afgezien van individuele verantwoordelijkheden, politiek verantwoordelijk is voor deze toestanden. En de Commissie kan op dit moment er niet onderuit haar collectieve verantwoordelijkheden op zich te nemen. Derhalve verwachten wij, voorzitter Santer, veel duidelijkheid, geen uitvluchten en met name een grote zin voor verantwoordelijkheid. En wij verwachten van deze zaak een grotere doelmatigheid bij het uitvoeren van beleid in de toekomst en in het bijzonder een diepgaande heroverweging en een substantiële verandering van de omstandigheden die tot zo'n omvangrijk aantal incidenten hebben geleid.· Deze incidenten, die vaak verbonden zijn met privatiseringsbeleid van diensten, zijn bij nauwkeurige beschouwing niet los te zien van de scheve verhouding tussen de aanzienlijke bevoegdheden van de Commissie en de beperkte democratische controle op die bevoegdheden. (Applaus) Aelvoet (V). — Voorzitter, collega's, wij hebben hier vandaag te maken met een harde confrontatie tussen het Parlement en de Commissie naar aanleiding van de weigering van de kwijting. Het is de Commissie zelf die de zaak op de spits heeft gedreven en hiervoor ook de steun heeft gekregen van de grootste fractie van dit Huis door de weigering van kwijting gelijk te stellen met een motie van afkeuring. De Commissie draagt echter de beslissende verantwoordelijkheid voor het maken van deze flater. Ondertussen is daar nog veel bij gekomen, zodanig dat de positie van de Commissie verder verzwakt is. Het is niet de enige confrontatie die wij hebben gehad. Er zijn er nog geweest in deze legislatuur. Het heeft alles te maken met een Parlement dat meer macht heeft gekregen en zich ook bewust is dat het bereid is om die macht te gebruiken. Wij zijn degenen die ten aanzien van de Europese bevolking verantwoording moeten afleggen over de wijze waarop al dan niet efficiënt en eerlijk met belastinggeld wordt omgegaan. De reden waarom wij die confrontatie willen voeren in alle scherpte is dat wij van mening zijn dat wij een sterke Commissie nodig hebben om Europa reëel vorm te geven, om de Unie uit te bouwen. Maar het probleem op dit ogenblik is niet de vraag of wij een Commissie nodig hebben om de Unie vooruit te helpen, maar wel of een in opspraak geraakte en zwakke Commissie nog in staat is om die Europese Unie te helpen overleven. Dat is het probleem. De manier waarop de Commissie de ambtenaar Van Buitenen heeft aangepakt, stuit gewoon tegen de borst. De enige misdaad die hij heeft begaan is naar het Parlement te stappen na maandenlang tevergeefs op actie van zijn superieuren te hebben gewacht. Die man wordt onmiddellijk geschorst en het is niet het bekendworden van het dossier, maar de bekendmaking van de schorsing die voor een storm van protest heeft gezorgd. Ook daar weer draagt de Commissie grote verantwoordelijkheid, niet alleen voor het financieel wanbeheer, maar ook voor een aantal harde politieke dossiers. Ik verwijs naar de BSE-crisis, ik verwijs naar de manier waarop de Commissie genetisch gewijzigd voedsel tegen een meerderheid van de Europese bevolking in op de markt toelaat, de manier waarop onderhandeld wordt in de economische dossiers, om al die redenen zegt mijn fractie „ja" tegen de motie van afkeuring. Maar los van de afloop rond de motie van afkeuring willen de Groenen in ieder geval meewerken aan een zo scherp mogelijke resolutie, want deze Unie moet functioneren met een Commissie die in staat is orde op zaken te stellen en de uitdagingen op te nemen die op haar afkomen en in haar huidige vorm is dat wel zeer de vraag. (Applaus van de Y-fractie) Lalumière (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is niet gemakkelijk om rechtvaardig te zijn in een verderfelijk klimaat waarin alles lijkt te zijn toegestaan. Rechtvaardig zijn vandaag de dag, dat betekent voor onze fractie allereerst dat wij de Commissie verzoeken om eindelijk alle uitleg te geven die nodig is om te weten wat er allemaal gebeurd is en om haar fouten toe te geven, met name de fouten in het beheer. Wij moeten ook precies weten of er fraude geweest is of malversaties, en zo ja, wie dat gedaan hebben. Tenslotte willen we ook zien dat de Commissie duidelijk begint aan de hervorming van haar beheers- en werkmethoden. Die behoefte aan transparantie en duidelijkheid is een democratisch vereiste. Het Parlement heeft niet alleen het recht, maar ook de plicht de waarheid te kennen en er de politieke consequenties aan te verbinden die zijn bevoegdheden hem toestaan, met name om een motie van afkeuring aan te nemen. Maar rechtvaardig zijn betekent niet dat je in het wilde weg beschuldigingen uit. Slecht beheer bestrijden, fraude bestrijden, ja! Maar dat kun je enkel doen door de regels van de rechtsstaat te eerbiedigen. Welnu, vandaag de dag zien we een handgemeen dat nog maar weinig meer eerbiedigt. Er worden beschuldigingen geuit zonder bewijzen, op
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 /13
Lalumière ¡rond van geruchten, ja zelfs van roddel. Dat is al ernstig genoeg wanneer het gaat om de collectieve verantwoorde-
Íijkheid van de Commissie, maar het is nog ernstiger wanneer personen met name worden genoemd en in het wilde
weg worden beschuldigd. Wanneer je iemand beschuldigt moet je bewijzen hebben. Dan moet je ook juridische procedures volgen, de rechten van de verdediging respecteren, enzovoorts. Zodoende kunnen wij in geen geval een ontwerpresolutie goedkeuren zoals degene die nu in de Vergadering de ronde doet en die twee commissarissen met name noemt, zonder dat de rechtsregels waarnaar ik heb verwezen zijn nageleefd.
(Applaus) We moeten niet van Scylla in Charybdis vallen, van de ontoelaatbare ongestraftheid in veroordelingen zonder bewijzen, hetgeen onverdraaglijk zou zijn, en des te ondraaglijker omdat die individuele aansprakelijkheidsstelling in de plaats zouden komen van de collectieve verantwoordelijkheid van de Commissie die men niet zou durven toepassen. Het klimaat dat vandaag de dag in de Europese instellingen heerst is ongezond en schadelijk voor de opbouw van Europa. Door deze affaires nu om politieke redenen uit te buiten, wordt de situatie er niet beter op. Ik hoop, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat u in uw antwoord eindelijk het Parlement de verzekering zult kunnen geven die het reeds al te lang verwacht, om de rust te herstellen die wij nodig hebben en die u nodig hebt. Onze fractie, in elk geval de grote meerderheid van onze fractie, zal zich bij haar standpunt voor de stemmingen laten leiden door haar inspanning om de geloofwaardigheid van de Europese instellingen te garanderen, voorzover dat mogelijk is. Maar die geloofwaardigheid is vandaag de dag helaas zwaar aangetast. Wij hebben altijd een sterke Commissie willen hebben, altijd. Vanuit dat standpunt bezien bevinden we ons precies in de omgekeerde situatie. (Applaus) • Pinel (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, in februari 1997, toen het Europees Parlement bezig was met zijn onderzoek naar de gekkekoeienkwestie, hekelde onze collega Jean-Claude Martínez de „oorverdovende stilte" van de Commissie. Hij stelde de ernstige fouten, de leugens, het slecht functioneren aan de kaak, en ook die stilte die tot doel had de Europese binnenmarkt van 1993 en de eenheidsmunt die voorzien waren door het Verdrag van Maastricht niet in twijfel te trekken. Als de Franse kiezers op 20 september 1992 de waarheid hadden gekend over BSE, waren de paar duizend stemmen die de overwinning van het „ja" mogelijk gemaakt hebben er vast niet geweest. De ideologische doelstellingen van de federale constructie hebben de politieke passiviteit gerechtvaardigd, zoals Jean-Claude Martinez destijds benadrukte. De heer MacSharry, Europees commissaris voor landbouw, rechtvaardigde zichzelf door te zeggen dat hij de rundvleesmarkt wilde beschermen tegen die verschrikkelijke dierziekte. Handel voor volksgezondheid, dat was de slogan van de Commissie. Wanneer je het verslag van de heer Elles leest lijkt de Commissie niets geleerd of onthouden te hebben van die harde les. De fraude en verduistering van fondsen zijn nu algemeen uitgebreid tot het geheel van diensten van de Commissie: het directoraat-generaal toerisme, het MED-programma, het ECHO-programma, de veiligheidsdiensten, het kabinet van Edith Cresson. Via het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap bijvoorbeeld, ECHO genaamd, draagt de Europese Unie een kwart bij aan de wereldwijde humanitaire hulp. Een gedeelte van de hulp aan het voormalig Joegoslavië en aan het gebied van de Grote Meren in Afrika is verduisterd, en de bedragen daarvan variëren tussen 500.000 en 1.500.000 ecu. Wat het MED-programma voor hulp aan landen van het Middellandse-Zeegebied betreft, ook daar vinden we ernstige onregelmatigheden, met aan de basis het bedrijf ARTM, waaraan zonder aanbestedingsprocedure het merendeel van de contracten die voor het MED-programma bestemd waren is toegekend. En we zouden nog meer voorbeelden kunnen geven. Als verzachtende omstandigheid, als ik het zo mag zeggen, kan de heer Santer aanvoeren dat de fraude niet met hem begonnen is, maar met zijn socialistische voorganger, Jacques Delors, voor wie hetfinancieelbeheer van geen enkel belang was. Het is waar dat malversaties en verduistering van fondsen een socialistische specialiteit zijn, vanaf de periode Mitterrand/Dumas tot op heden, nu twee van de commissarissen die bij de recente affaires betrokken zijn twee socialisten zijn, mevrouw Cresson en de heer Marín. Je begrijpt dan beter waarom mevrouw Green, uit naam van de socialistische fractie, deze Commissie beschermt die zwaar tekortgeschoten is in haar taak en die als geheel zou moeten aftreden. Men zou zich van de weeromstuit wel eens kunnen gaan interesseren voor het Europees Parlement en wie weet... De Europese Commissie, die door een corporatistische reflex ernstige fouten van strafrechtelijke aard verbergt, duidelijke onregelmatigheden, zonder de interne disciplinaire maatregelen in werking te stellen of door dat te laat te doen, en die daardoor de juiste rechtsgang belemmert, kan niet de minste verzachtende omstandigheid inroepen. Het is onaanvaardbaar en niet te rechtvaardigen dat een dergelijke instelling, onverantwoordelijk in de eigenlijke zin van het woord, nieuwe bevoegdheden vraagt, zoals de Verdragen van Maastricht en Amsterdam voorzien, en tegelijkertijd het geld van de Europese belastingbetalers verspilt, zonder de zwarte schapen te straffen. Daarentegen schorst zij een Nederlandse eurocraat die schuldig is aan het naar brengen van haar maffiose praktijken. Dat is de overbekende techniek van de zondebok. Heren Chirac, Seguin, Pasqua, Madelin, Bayrou, Jospin, Cohn-Bendit, Hue, u die allemaal een federalistisch Europa verdedigt en de schandelijke verdragen van Maastricht en Amsterdam, u bent zowel verantwoordelijk voor de exorbitante bevoegdheden van de Europese Commissie, een ware bureaucratie met een totalitaire roeping, als voor de schuldige zwakheid waarvan u blijk geeft ten opzichte van die ontspoorde instelling. Ik had het zojuist over de socialisten. Maar de christen-democraten zijn nog huichelachtiger. Zij weigeren kwijting te verlenen, maar om dan meteen te zeggen dat die weigering slechts gelijk staat aan een terugverwijzing naar de Commissie begrotingscontrole. Zo komen we weer terug bij de voorwaardelijke motie van afkeuring van de gekke-
Nr. 4-531/14
Handelingen van het Europees Parlement
11.1.99
Pinei koeientijd, een soort kartonnen zwaard van Damocles, dat alleen diegenen bedriegt die wel bedrogen willen worden. Dames en heren, weigeren de Europese Commissie kwijting te verlenen en stemmen voor de motie van afkeuring zijn juridisch gezien twee afzonderlijke daden, maar politiek gezien volkomen met elkaar verbonden. Je kunt een autoriteit niet straffen zonder daaruit de politieke consequenties te trekken, tenzij je de instelling waartoe je behoort in diskrediet wilt brengen. Het Franse Front national, met Jean-Marie Le Pen die ik vandaag vertegenwoordig, zal voor de motie van afkeuring tegen de Europese Commissie stemmen om die instelling aan de kaak te stellen, die de motor van de Europese supranationale en federalistische constructie is, en die, omdat ze zich boven de wetten verheven acht, deze ongestraft met voeten wenst te treden. Een paar maanden voor de Europese verkiezingen verwerpt het Europa van de vaderlanden en van de Europese naties dat wij vertegenwoordigen dat onrechtvaardige Europa, dat Europa van de voorrechten, van het gesjoemel en van het misbruik. De Europese volkeren die gehecht zíjn aan hun nationale soevereiniteit en aan hun identiteit zullen in juni aanstaande de slaafse volgelingen en de knechten daarvan wel afstraffen. Overigens ben ik verbaasd, mijnheer Fabre-Aubrespy, dat ik mijn naam niet terugvond tussen de ondertekenaars van uw motie, terwijl ik die toch ondertekend heb en u vorige week mijn handtekening heb ingeleverd. Staat u mij toe dat ik ook verbaasd ben over het feit dat uw motie niet is doorgegeven aan sommige van onze collega's. Gaat het er hier om sommige afgevaardigden, onder wie die van het Front national, erbuiten te houden, op het gevaar af het spel van onze hier aanwezige tegenstanders te spelen? Ik geloof liever dat het om een vergeetachtigheid gaat, een nalatigheid die we van u evenwel niet gewend zijn, beste collega, en die u ongetwijfeld wel zult willen corrigeren bij de administratie van het Parlement. Santer, voorzitter van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in december jongstleden heeft het Europees Parlement een diepgaand debat gehouden over de kwijting voor de uitvoering van de begroting 1996. Vandaag houden wij een ander debat. Aan de orde zijn nu enkele moties van afkeuring en mondelinge vragen. Onderwerp van gesprek is nu het vertrouwen tussen onze twee instellingen. Dit vertrouwen is de laatste tijd zwaar op de proef gesteld en ik aarzel niet een deel van de verantwoordelijkheid daarvoor op mij te nemen. Nadere uitleg is echter geboden. Ik zeg dit omdat ik de rol van het Europees Parlement ten volle respecteer. Ik heb de laatste vier jaar kunnen vaststellen dat een vertrouwensrelatie tussen onze twee instellingen van vitaal belang is voor de Europese Unie. De successen van de laatste tijd zouden nooit mogelijk zijn geweest zonder een nauwe samenwerking tussen het Europees Parlement en de Commissie en ik ben er dan ook van overtuigd dat de leden van het Parlement de Commissie in hun oordeel zullen beschouwen als een college en een balans zullen opmaken van haar activiteiten als college. Ik zal pogen aan te tonen dat het vertrouwen van het Parlement gerechtvaardigd en zelfs onontbeerlijk is voor een goede uitvoering van het ambitieuze programma dat ons de komende maanden te wachten staat. Ik heb altijd gezegd dat ik beoordeel wens te worden op mijn daden, op de balans van mijn daden. Ik vraag u de redevoering nog eens te lezen die ik hier in januari 1995 heb gehouden tijdens mijn investituur en aan de hand daarvan te oordelen of ik mijn beloften gestand heb gedaan. Vier jaar geleden heb ik gezegd dat wij, als wij een sterke economie willen, een sterke munt nodig hebben en daar heb ik aan toegevoegd: „Ik ben optimistisch. De Economische en Monetaire Unie komt er. Zij zal het leven van onze volken veranderen." Elf dagen geleden bracht Europa de euro ter wereld. Aldus heeft Europa laten zien dat het weet te zegevieren. Een ding was echter van meet af aan duidelijk: vóór 1995 heeft de Commissie een hoofdrol vervuld — dankzij mijn voorganger, de heer Delors — maar ook na 1995. Hoever waren wij nu geweest, als wij niet in mei 1995 ons Groenboek over de invoering van de gemeenschappelijke munt hadden ingediend, als ik niet samen met mijn collega's stap voor stap, week na week, de technische voorzorgsmaatregelen had getroffen, de critici het hoofd had geboden, tot begrotingsdiscipline had gemaand en de twijfels van de o, zo talrijke sceptici had ontzenuwd? In deze strijd heb ik altijd het vertrouwen van het Parlement gehad en dit vertrouwen was voor mij van doorslaggevend belang. In de redevoering voor mijn investituur heb ik onderstreept dat wij de interne markt in het middelpunt van onze inspanningen ter bevordering van de economische groei wilden plaatsen. Zoals beloofd, hebben wij de energie- en telecommunicatiemarkt opengesteld. Wij hebben het percentage voor de omzetting van richtlijnen in nationaal recht op spectaculaire wijze kunnen verbeteren door, daar waar noodzakelijk, een beroep te doen op de sancties van artikel 171 van het Verdrag. Ook hebben wij, zoals beloofd, een rigoureus mededingingsbeleid gevoerd. Vier jaar geleden heb ik de werkgelegenheid de prioriteit aller prioriteiten genoemd. Tot mijn voldoening stel ik vast dat inmiddels ook de Europese Raad deze mening is gaan delen. In januari 1996 heb ik een voorstel gedaan voor een Europees vertrouwenspact voor de werkgelegenheid. U hebt dit idee hier enthousiast onthaald, maar de reactie van de Europese Raad tijdens de topontmoeting van Florence was beleefd terughoudend. Het scepticisme was groot. Dankzij onze gemeenschappelijke inzet en dankzij de inspanningen van een aantal lidstaten kon uiteindelijk in het Verdrag een hoofdstuk over de werkgelegenheid worden opgenomen. Tijdens de Top van Luxemburg konden wij toen, met aanneming van de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren, een nieuwe kwalitatieve sprong vooruit maken. In Wenen besloten de staatshoofden en regeringsleiders nog een stap verder te gaan en het idee van een pact over te nemen. Dankzij het economisch herstel en dankzij de gevolgde strategie kon uiteindelijk de werkloosheid in Europa worden verminderd en beneden de barrière van 10% worden gebracht. De oorlog zelf is weliswaar nog niet gewonnen maar de Unie heeft nu wel de middelen om deze te winnen. Na de verdragswijziging van Maastricht kwam in 1995 met moeite een institutioneel zoekproces op gang. In juni 1997 werd met de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam een nieuwe belangrijke stap gezet in de richting
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531 /15
Santer van Europese eenmaking. Tijdens de onderhandelingen was de samenwerking tussen onze twee instellingen voorbeeldig. Deze vond zijn beslag in het eindresultaat, dat zeker niet aan ieders wensen voldeed, maar desalniettemin een goed resultaat was. Ik noem met name het hoofdstuk over de werkgelegenheid, de vorderingen in de richting van een gemeenschappelijke ruimte voor vrijheid, veiligheid en justitie — als concreet antwoord op de zorgen van onze burgers — en meer bevoegdheden voor het Europees Parlement en de voorzitter van de Commissie. De Unie heeft nu, op grond van de door de Commissie uitgewerkte strategie, een begin gemaakt met het meest ambitieuze uitbreidingsproces van haar geschiedenis. Dankzij dit proces, dankzij de daarvoor in het leven geroepen pretoetredingsstrategie, konden de kandidaat-landen van meet af aan worden opgenomen in onze gemeenschappelijke familie. Wie had dat enkele jaren geleden nog durven dromen? Natuurlijk is er nog veel werk aan de winkel, zowel voor de kandidaten zelf als ook voor ons. Daarom is Agenda 2000 zo uitermate belangrijk. Uitbreiding, politieke hervormingen en financiële voorwaarden worden daarin in een grote, allesomvattende aanpak bij de horens gevat. Dit is het grootste pakket maatregelen dat de Commissie ooit op tafel heeft gelegd. Mijnheer de Voorzitter, in januari 1995 noemde ik een gebied waarop extra inspanningen nodig waren: het interne beheer. Ik heb toen beloofd het budgettaire en administratieve reilen en zeilen van de Commissie te zullen verbeteren. Ik heb toen tevens beloofd de fraudebestrijding tot een van onze prioriteiten te zullen maken. Uit de gebeurtenissen rondom de kwijting is gebleken dat ik toen terecht aan deze zaken groot belang had toegekend en dat daar in het verleden te weinig aandacht aan was besteed. Tevens is gebleken dat de tot nu toe doorgevoerde hervormingen verre van toereikend waren en nog heel wat inspanningen moesten worden ondernomen. Ik ben samen met mijn collega's begonnen aan ambitieuze moderniseringsprogramma's. Het doel daarvan ligt voor de hand. Wij willen opnieuw goed beheer, efficiëntie en deugdelijke controle. Wij willen decentralisatie van onze diensten en verantwoordingsplicht voor onze ambtenaren. In de afgelopen vier jaar hebben wij meer hervormingen doorgevoerd dan in de afgelopen veertig jaar bij elkaar. •Wij hebben onregelmatigheden bestreden en de fraudebestrijding verscherpt. (Protest) In 1994, dames en heren — wacht u eerst de resultaten af— had de UCLAF 50 man personeel. Nu heeft hij 140 man personeel. In 1994 werden 220 zaken door de UCLAF onderzocht. Nu zijn dat er 950 geworden en de resultaten daarvan kunt u terugvinden in de jaarverslagen van de UCLAF. Bij onze inspanningen om de werkzaamheden van de UCLAF te verbeteren, zijn wij op gevallen gestoten waarbij ambtenaren van de Commissie waren betrokken. Ik moet u zeggen dat elk van deze gevallen mij pijn bezorgt. Telkens is het immers Europa dat aan het kortste eind trekt. Men heeft kritiek geuit op de wijze waarop wij deze dossiers hebben behandeld. Ik verzeker u dat er van onze kant geen sprake was van kwade wil en wij absoluut niet van plan waren wat dan ook in de doofpot te stoppen. Reeds dertig jaar oefen ik een openbare functie uit. Dat heb ik altijd gezien als een voorrecht en een verplichting tot absolute integriteit. Ik eerbiedig het geld van de belastingbetaler. Bedriegers moeten worden gestraft, met behulp van het Parlement. Ik verzeker u dat ik wat dat betreft vastberaden ben, meer dan ooit! Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe nu in te gaan op de motie van afkeuring. (Tekenen van onrust) Naar mij luisteren kost u niets! De Commissie heeft vertrouwen nodig om te kunnen werken, om succesvol te kunnen werken. Er is nog zoveel te doen! Wij hebben samen nog zoveel taken tot een goed einde te brengen en daarom hebben wij een waarachtig vertrouwenscontract nodig tussen onze twee instellingen. De Unie staat voor enorme uitdagingen. De euro heeft een goede geboorte gehad. Heel de wereld bewondert ons omdat wij erin geslaagd zijn dat waar te maken wat nog niet lang geleden een droom leek te zijn. Laten wij deze weg samen voortzetten. In de komende maanden moeten wij mijns inziens ook samen nadenken over de institutionele toekomst van de Unie. Wij hebben een grote mate van integratie bereikt en daar moeten wij de noodzakelijke conclusies uit trekken. Ook moeten wij de uitbreiding voorbereiden. Nog voor de komende verkiezingen van het Europees Parlement zal ik u daarvoor onze ideeën en voorstellen voorleggen. Ons resten nog enkele weken tot eind maart. Dan zullen wij worden geconfronteerd met een belangrijk vraagstuk: de onderhandelingen over Agenda 2000. Een overeenkomst daarover zal de Unie in staat stellen een beslissende stap te zetten. Ook daarvoor is vertrouwen nodig. Niemand heeft belang bij een herhaling van de ervaring uit het begin van de jaren „80, toen door een begrotingsruzie het leven van de Gemeenschap werd lamgelegd. Ruzie was toen erg, nu zou deze funest zijn. Laten wij dus hier een punt achter zetten! In 1999 staat ons een ander groot dossier te wachten: justitie en binnenlandse zaken. In de afgelopen jaren heeft dit gebied steeds meer gewicht gekregen. In Amsterdam kon, tenminste op papier, een kwalitatieve sprong vooruit worden gemaakt. Op de woorden moeten nu echter daden volgen. Daarom heb ik de staatshoofden en regeringsleiders voorgesteld aan de gemeenschappelijke ruimte voor vrijheid, veiligheid en justitie een speciale topontmoeting te wijden, naar het voorbeeld van de speciale werkgelegenheidstop in Luxemburg. Deze top zal in oktober, in Tampere, Finland, bijeen worden geroepen. Ik verzeker u dat wij daar goed beslagen ten ijs zullen komen. „De Commissie van de toekomst" is het laatste, grote en ambitieuze initiatief van mijn mandaat. Ik zal u de hoofdbestanddelen daarvan in herinnering brengen. Ten eerste moeten wij diep nadenken over de rol die de Commissie in
Nr. 4- 5 31 /16
Handelingen van het Europees Parlement
Santer de toekomst, in de zich snel ontwikkelende Unie, beschoren zal zijn. Ten tweede moeten wij de toekomstige structuren van de Commissie, haar interne organisatie aanpassen aan de ontwikkelingen in de Unie en de samenleving, aan de nieuwe taken in het Verdrag en aan de prioriteiten van de Unie. Ten derde moeten de hervormingen op het gebied van hetfinancieelbeheer en het personeel worden voortgezet en geïntensifieerd. De kritiek die het Parlement heeft geuit tijdens het kwijtingsdebat zullen voor ons een soort kompas zijn. Wij nemen deze kritiek ter harte. Wij zullen onze werkwijze en ons beheer onder een kritische loep moeten nemen. De organisatie van de Commissie is weliswaar een interne aangelegenheid, maar natuurlijk heeft het Parlement, uit hoofde van zijn politieke controle, legitieme belangen en daarmee dient rekening te worden gehouden. Daarom stel ik u voor in de komende maanden over deze zaken intensief met elkander van gedachten te wisselen. Mijnheer de Voorzitter, alle fracties hebben hierover mondelinge vragen gesteld. Ik wil in dit verband met name ingaan op de paragrafen 26 en 27 in de resolutie van de heer Elles over de kwijting 1996 en proberen een nauwkeurig antwoord hierop te geven aan de hand van een uit acht punten bestaand programma. Ten eerste zal ik de toekomstige voorzitter van de Commissie een allesomvattend, goed gefundeerd voorstel doen voor de structurering van de portefeuilles en de organisatie van de diensten. Reeds eind 1997 zijn wij begonnen met een doorlichting van alle activiteiten en diensten van de Commissie. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan de bevindingen van deze screening en dan zal ik op grond hiervan een voorstel doen. Dit voorstel zal openbaar worden gemaakt en worden voorgelegd aan het Europees Parlement. De structuren van de Commissie hebben immers een belangrijke weerslag op de andere instellingen. Nog voor het einde van mijn mandaat zal ik in overleg met de nieuwe voorzitter van de Commissie dit nieuwe concept in praktijk brengen. Dat zal zeer nuttig zijn voor de hoorzittingen die het Parlement tegen het einde van het jaar met de toekomstige leden van de Commissie zal organiseren. Het tweede punt in dit programma betreft de prioriteiten en de middelen om deze in praktijk te brengen. Sedert vier jaar voert de Commissie, met steun van de begrotingsautoriteit, voor haar personeel een nulgroeibeleid uit. De enige uitzondering daarop is het voor de uitbreiding benodigde personeel. Daarmee sluiten wij ons aan bij de bezuinigingsinspanningen in de lidstaten. Door dit beleid waren wij gedwongen het gebruik van onze menselijke hulpbronnen nog meer te rationaliseren en onze aandacht nog sterker toe te spitsen op de daadwerkelijke prioriteiten. Onze inspanningen zijn echter gelimiteerd als wij daarin niet gesteund worden door het Parlement en de Raad. Ons werkprogramma wordt immers in grote mate bepaald door hetgeen het Parlement en de Raad van ons verlangen. Ik verzeker u dat wij met de huidige menselijke hulpbronnen aan de grens van het mogelijke zijn gekomen. Onze beheersproblemen zijn ook te wijten aan het feit dat wij maar al te vaak taken op ons hebben genomen waarvoor wij in feite niet het noodzakelijke personeel hadden. Men zal zich dus in het vervolg systematisch moeten bezighouden met het vraagstuk van de menselijke hulpbronnen. Ten derde ben ik van plan een regelgeving uit te vaardigen voor de werkzaamheden van de commissarissen, de kabinetten en de diensten. Daarin komen drie gedragscodes voor die de basis zullen vormen van een waarachtige Europese bestuurlijke cultuur. Met de voorbereidingen daarvan is men reeds ver gevorderd. Ik begin op politiek niveau, met de commissarissen. Deze Commissie was de eerste die op 22 november 1995 gedragsregels opstelde voor de interpretatie van artikel 157 van het Verdrag. Deze gedragsregels behelzen onder andere een verbod op het uitoefenen, al dan niet tegen beloning, van andere beroepsactiviteiten, een verbod op het aanvaarden van vergoedingen voor redevoeringen, conferenties en andere soortgelijke interventies en een verplichting tot opgave van alle door de organisatoren van dergelijke manifestaties gedragen reis- en verblijfskosten. De leden van deze Commissie hebben als eersten een verklaring afgelegd over hun financiële belangen. Deze verklaringen zijn toegankelijk voor het publiek. Al deze maatregelen zullen deel uitmaken van een ambitieuze gedragscode die in het teken zal staan van de beste praktijken en worden voorgelegd aan de toekomstige voorzitter van de Commissie. De tweede gedragscode betreft de betrekkingen tussen de commissarissen, hun kabinetten en hun diensten. Daarin zal een ieders rol nauwkeurig zijn vastgesteld. Ook zullen daarin transparante regels voorkomen voor de samenstelling van de kabinetten en de daarvan uitgaande benoemingen. Ik kan u nu al zeggen dat ik zal aanbevelen het aantal kabinetsleden te verminderen, het multinationale karakter van de kabinetten te versterken en het aantal tijdelijke ambtenaren te verminderen. Ook deze gedragscode zal ik voorleggen aan de toekomstige voorzitter. Enkele maanden geleden heb ik opdracht gegeven tot het uitwerken van een gedragscode met duidelijke voorschriften voor de ambtenaren. Deze code zal voor eind februari klaar zijn en uit drie delen bestaan: de ethische en professionele regels voor het personeel van de Commissie, de rechten en de plichten van de ambtenaren en eventuele sancties en regels voor optreden in het openbaar. Ten vierde zal ik in het kader van de huidige hervormingen van het personeelsbeleid voor eind januari 1999 een tijdschema voorstellen voor de modernisering van het bestuur. Talrijke maatregelen zijn reeds uitgevoerd of worden momenteel uitgevoerd. Ik ben van plan de regels voor aanwerving, mobiliteit, opleiding, loopbaanbeleid, faciliteiten en sancties grondig te herzien. Voor bepaalde maatregelen is een wijziging van het statuut noodzakelijk, voor andere niet. Sedert 9 november beschikken wij over een zeer nuttig verslag van de door de heer David Williamson, voormalig secretaris-generaal, voorgezeten discussiegroep. In dit verslag komen ook vraagstukken aan bod met betrekking tot de andere instellingen en daarom wordt daarover momenteel met deze instellingen en met name met het Parlement intensief beraadslaagd. Voor de hervorming van
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/17
Santer dit statuut zal in gemeenschappelijk overleg en met inachtneming van de sociale dialoog een tijdschema worden op- . gesteld. Het vijfde punt gaat meer specifiek over de benoemingen. De Al- en A2-benoemingen zijn een delicate kwestie. Ik heb er altijd op gelet dat interne promotie voorrang krijgt. Om echter meer duidelijkheid mogelijk te maken, zal ik nauwkeurige regels opstellen voor externe benoemingen. In de tussentijd zal ik geen enkele, van een kabinet uitgaande, externe benoeming goedkeuren. Meer in het algemeen ben ik van plan een proefperiode in te stellen voor kaderposten. Tenslotte zal ik er op toezien dat een kandidaat voor een dergelijke post over voldoende beroepservaring voor beheerstaken beschikt. Mijn zesde punt sluit aan bij het hoofdthema uit het verslag van de heer Elles. Ik zal niet terugkomen op de reeds in het kader van SEM-2000 uitgevoerde hervormingen. Ik wil slechts drie aanvullende punten noemen. Ten eerste zal voor juli 1999 een formeel voorstel worden gedaan voor een grondige herziening van het Financieel Reglement. Ten tweede zullen duidelijke en transparante regels worden uitgewerkt voor het aanwerven van extern personeel en tenslotte zal er in de lente een vademecum verschijnen met de zogenaamde BTB's, de bureaus voor technische bijstand. Het verheugt mij overigens dat het Europees Parlement heeft besloten de situatie met betrekking tot de huishoudelijke kredieten in Deel B van de begroting te verduidelijken. Voor Kerstmis is reeds een verslag van onze financieel controleur over het bureau voor technische bijstand van het LEONARDO-programma — waar in verschillende mondelinge vragen gewag van wordt gemaakt — voorgelegd aan de Cocobu, aan de Commissie begrotingscontrole. In dit verslag is sprake van een aantal problemen in verband met hetfinancieelbeheer en de interne controle bij dit bureau. Deze problemen zijn niet toe te schrijven aan het beheer van Directoraat-generaal XXII. Dit DG heeft trouwens geweigerd een aantal, door dit bureau gedeclareerde uitgaven goed te keuren. De samenwerking met dit bureau zal enkel worden voortgezet indien zijnfinancieelbeheer aanzienlijk wordt verbeterd. Mijn zevende punt betreft de fraudebestrijding. Dit was de afgelopen tijd een van de meest controversiële punten in onze betrekkingen. Zoals ik zojuist reeds vermeldde, hebben wij de fraudebestrijding aanzienlijk verscherpt. In de afgelopen vier jaar hebben wij in tien gevallen van vermoedelijke fraude, waarin ambtenaren van de Commissie verwikkeld waren, een beroep gedaan op justitie. Wij hebben het personeel van de UCLAF verdrievoudigd. Ik ben het echter met u eens dat wij, wanneer het om fraude gaat, niets, maar dan ook absoluut niets door de vingers mogen zien. Goed zijn volstaat niet. Onberispelijk moet men zijn. Daarom moeten wij alle lessen leren die wij uit de ervaringen van de afgelopen drie maanden kunnen leren, ook wat de transparantie richting Europees Parlement betreft. Als wij ergens met vereende krachten moeten werken, dan is het wel hier. Wij hebben voorgesteld een onafhankelijk interinstitutioneel bureau op te richten. Ik weet dat u daar vraagtekens bij zet. Laten wij daar gezamenlijk over spreken. Daar moet zo snel mogelijk een akkoord over worden bereikt. Ik heb dit onderwerp vanmorgen nog met de voorzitter van de Europese Raad, de kanselier van de Duitse Bondsrepubliek, de heer Schröder, besproken. Ik stem volledig in met de suggestie van de kanselier om een groep op hoog niveau in te stellen met vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en deze te belasten met het onderzoek van het Commissievoorstel. Ons doel moet zijn vóór eind maart een akkoord te bewerkstelligen. Ik voeg hier aan toe dat ik bereid ben elke mogelijke variant van een dergelijke groep te bestuderen, mits efficiëntie wordt gegarandeerd en de daarvoor vastgestelde regels elk vermoeden van inmenging in de onafhankelijkheid van dit bureau uitsluiten. Ik wil, nu ik het toch over fraudebestrijding heb, nog kort antwoorden op de vragen over de schorsing van een ambtenaar van de Commissie. Ik moet van meet af aan onderstrepen dat elke ambtenaar, doet er niet toe wie, het recht en zelfs de plicht heeft zijn superieuren of de UCLAF in te lichten over eventuele, hem bekende onregelmatigheden of fraude. Tegen de heer Van Buitenen zijn geen disciplinaire maatregelen getroffen omdat hij deze fraudegevallen bekend heeft gemaakt, maar omdat deze ambtenaar op eigen initiatief, in strijd met het statuut, vertrouwelijke documenten openbaar heeft gemaakt. Daar komt bij dat een aantal van deze documenten onderwerp is van strafrechtelijk onderzoek. Door het openbaar maken heeft hij niet alleen zichzelf opgeworpen tot rechter, maar heeft hij ook zijn superieuren en de controlerende en rechtelijke instanties gepasseerd. Dan wil ik nu nog een laatste opmerking maken over dit onderwerp. Ik heb op 9 december 1998 de Voorzitter van het Europees Parlement een brief gestuurd met de verzekering dat de directeur van de UCLAF en de financieel controleur te allen tijde bereid zijn het Europees Parlement de nodige opheldering te verschaffen over deze dossiers. Deze dossiers zijn overigens voor onmiddellijke verificatie voorgelegd aan onze interne controlediensten en il wil ook hier plechtig verkondigen dat wij bereid zijn op alle vragen van de Commissie begrotingscontrole te antwoorden. Het achtste punt betreft de informatie van het Parlement door de Commissie. Ik weet dat volgens u deze informatie tekort schiet en u uw politieke en budgettaire controle niet onder optimale omstandigheden kunt verrichten. Laten wij deze zaak ophelderen. Ik herhaal nogmaals dat ik bereid ben een interinstitutioneel akkoord te sluiten over de manier waarop het Parlement moet worden geïnformeerd. In dit akkoord zouden wij ook de hier geopperde suggestie tot regelmatige controle op de uitgavenprogramma's door de bevoegde parlementaire commissies kunnen opnemen. Bijzondere aandacht voor de zeer delicate dossiers met betrekking tot fraude en discipline is hier absoluut geboden. Dit is, mijnheer de Voorzitter, mijn-acht-puntenprogramma. Dit is een ambitieus programma en een antwoord op uw suggesties en kritiek. Voor elk van de genoemde punten heb ik een tijdsschema vastgesteld, waar zowel in enkele spreekbeurten als ook in het verslag-Elles gewag van werd gemaakt. U hebt mij bovendien verzocht deel te nemen aan het toezicht op deze hervormingen. Dit lijkt mij een legitiem verzoek en ik wil u dan ook Van meet af aan twee
Nr. 4-531/18
Handelingen van het Europees Parlement
Santer concrete voorstellen doen. Ten eerste ben ik bereid persoonlijk, op gezette tijden, deel te nemen aan de Conferentie van voorzitters om de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van het programma te bespreken en ten tweede ben ik bereid om, ingaand ook op de suggestie van een aantal onder u, een comité van wijzen op te richten dat moet nadenken over heel de beheers-, controle en evaluatieproblematiek van de communautaire uitgaven. De onafhankelijke deskundigen van dit beperkte comité moeten in gemeenschappelijk overleg worden benoemd door onze instellingen, met inbegrip van de Raad en de Rekenkamer. Tot slot stem ik volledig in met een debat hier in de voltallige vergadering, in de maand mei, over de hervormingen. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik heb u vandaag een algemeen overzicht willen geven over hetgeen wij in de afgelopen vier jaar hebben volbracht en over de ambitieuze doelstellingen die ik tot het einde van mijn mandaat wil bereiken. Het is nu aan u om naar eer en geweten te besluiten of wij het voor het voltooien van onze taken noodzakelijke, politieke vertrouwen waard zijn. Ik vraag u vandaag in het belang van Europa vertrouwen in ons te stellen. Europa moet zegevieren! (Applaus) Görlach (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, na het tweede deel van uw toespraak schiet mij de klassieke Duitse schrijver Friedrich Schiller te binnen, die in een van zijn toneelstukken heeft geschreven: „Spät kommt Ihr, doch Ihr kommt!" Ik wil dit citaat graag parafraseren: al is de weg nog zo lang, dat is nooit een excuus om te dralen. Ik neem aan dat u er niet veel mee kunt beginnen, maar ik moest het even kwijt. Allereerst is echter de concrete vraag aan de orde: waarom staat wat u in de tweede helft van uw toespraak allemaal heeft voorgesteld niet in het werkprogramma van de Commissie voor 1999? (Applaus) Mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik hoop dat u mij tenminste in zoverre gelijk kunt geven, en ik zeg het heel beleefd, dat het iets te maken zou kunnen hebben met de druk die het Parlement in de afgelopen maanden heeft uitgeoefend. (Applaus) De volgende vraag is dan of u dat allemaal ook had gezegd als we dit conflict tussen het Parlement en de Commissie niet hadden gehad. Ik ben natuurlijk graag van goede wil, want we hebben allemaal behoefte aan een sterke Commissie. Niemand in dit Parlement, ook niet diegenen die in december tegen het verlenen van kwijting hebben gestemd, wil een zwakke Commissie. Integendeel, we willen een sterke Commissie, we kunnen niet zonder een sterke Commissie. (Applaus) Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u heeft vanochtend tijdens een persconferentie, het moet in Bonn zijn geweest, gezegd dat de Commissie het slachtoffer van haar eigen openheid is geworden. Ik geloof best dat u dat zo ziet, maar misschien moeten we toch nog eens terugdenken aan een paar feiten, dat geldt ook voor u en voor alle commissarissen. We hebben bijvoorbeeld verhitte discussies gevoerd over de minibudgetten en over de BSE. We hebben heftige controverses gehad over individuele misgrepen, die ergens in de Commissie zijn vastgesteld. Dat is volgens mij echter slechts het kleinste euvel, hoe hard het ook moge klinken. In de confrontatie tussen de Commissie, het Parlement en de media is dat geleidelijk aan ook allemaal aan het licht gekomen. Ik wil natuurlijk helemaal niet beweren dat de Commissie niet uit eigen beweging van alles heeft onderzocht, maar dat de Commissie het Parlement zoveel inzicht heeft gegeven bleek altijd pas mogelijk na heftige discussies en ook parlementaire druk. Ik wil gewoon niet dat u weer heel zelfvoldaan zegt: natuurlijk kan het Parlement voor een motie van afkeuring stemmen, maar zolang er geen twee derde meerderheid voor is hoeven wij daarover niet na te denken. Volgens het Verdrag heeft u natuurlijk gelijk, maar is het, gezien de enorme consternatie, ook verstandig om het te zeggen? (Applaus) Mijnheer de voorzitter, ik wil niet dat dit u in het verkeerde keelgat schiet, maar volgens mij geeft u bepaalde krachten, die niet het beste voorhebben met Europa en met de Commissie, vrij spel, krachten die zeggen: als de Commissie toch geen inzicht toont kunnen we tenminste een relatieve meerderheid voor onze motie krijgen. Heeft u er als politicus dan niet over nagedacht dat uw brief van december jongstleden, die misschien heel goed bedoeld was, voor veel afgevaardigden wel eens contraproductief zou kunnen zijn? Het doet me genoegen dat u heeft gezegd dat u uw deel van de verantwoordelijkheid op zich neemt. Ik zou nog wat meer in die trant willen horen. Is het misschien mogelijk dat de Commissie als college zegt: „het Parlement heeft niet altijd de optimale controle uitgeoefend" — daar kan ik nog wel mee leven — „maar ook bij ons is er van alles misgelopen." (Interrupties) Het moet ooit eens in alle helderheid worden gezegd: inderdaad, we nemen onze verantwoordelijkheid op ons voor wat er is misgegaan. (Applaus)
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/19
Görlach En nu moeten we duidelijke voorstellen horen voor een nieuwe koers. U heeft nu voorstellen gedaan, maar waarom bent u daar niet een beetje vroeger mee gekomen? U zult het met me eens zijn dat iedere crisis ook een kans betekent voor een nieuw begin. Helaas wordt niet iedere nieuwe kans ook werkelijk benut. We hebben nu een kans, maar voor donderdag kan en moet er volgens mij nog een schepje bovenop worden gedaan. (Applaus) Theato (PPE), voorzitter van de Commissie begrotingscontrole. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, voorzitter Santer, allereerst wil ik u bedanken omdat u de juiste woorden heeft weten te vinden. Op die juiste woorden hebben we wel heel lang moeten wachten, misschien een beetje te lang, en in zoverre ben ik het met de heer Görlach eens. Het vertrouwen, dat u zo vaak heeft genoemd, en waar we allemaal op bouwen, is namelijk zwaar op de proef gesteld. Een aantal vragen zijn nog niet beantwoord. Velen zullen er moeite mee hebben u van tevoren al krediet te geven. De Commissie begrotingscontrole en met name mijn fractie hebben nooit een destructief instrument willen gebruiken, wij zijn altijd constructief geweest, wij hebben altijd geëist dat die dingen waarvan was vastgesteld dat ze fout waren, en die het vertrouwen soms op de proef hebben gesteld, zouden worden rechtgezet. Ik denk dat we daar samen nog steeds in zouden kunnen slagen. Daarom is een motie van afkeuring niet de juiste weg. We moeten het vertrouwen samen weer herstellen. Het is betreurenswaardig dat het zover is gekomen dat we de kwijting hebben moeten uitstellen, dat we u een termijn hebben moeten stellen om ons uit te leggen wat er binnen de Commissie aan de hand is, zonder ons halve waarheden op te dissen. Zo moesten we dat wel aanvoelen, en zo hebben we het aangevoeld. Wat nu nog aan de orde is moet worden opgehelderd. Voor ons is het namelijk net zo onplezierig dag in dag uit te moeten horen en lezen dat er ergens weer iets niet in orde is. Wij zijn verantwoordelijk voor de controle. We hebben als Parlement meer taken gekregen. We zijn zelfverzekerder geworden, en terecht, want daarvoor zijn we direct verkozen door de burgers van deze Europese Unie. We dragen deze verantwoording, maar we hebben ook een sterke Commissie nodig voor de grote uitdagingen die u heeft genoemd. Voorzitter Santer, u heeft ons een aantal punten toegezegd uit het programma dat de Commissie begrotingscontrole heeft opgesteld. Onze rapporteur, de heer Elles, heeft het ingeleid, maar er is helaas niet over gestemd. Ik wil daar wat nader op ingaan en u als proef op de som vier vragen stellen, die u volgens mij zonder meer zou moeten kunnen beantwoorden. Kunt u ons de lijst geven van de 2(7 dossiers die door UCLAF worden onderzocht? Wij kennen er slechts vijf, en ook die slechts zeer ten dele. Hoe zit dat met de andere dossiers? Kunt u ons vertellen of de Commissie begrotingscontrole van mevrouw Cresson antwoord krijgt op de brief die we u in november hadden gestuurd? We hadden toen een gezamenlijke vergadering belegd, die in alle openheid is verlopen, maar waar een aantal vragen nog niet beantwoord waren. Op die brief hebben we tot nu toe helaas geen antwoord gekregen. (Applaus) Ik moet toegeven dat andere informatie wel is verstrekt, ook al heeft het lang geduurd. Kunt u mij vertellen of u het OLAF-voorstel intrekt? Het is namelijk niet compatibel met wat we hebben uitgewerkt en besloten. U heeft gezegd dat u met ons wilt samenwerken. Dat beschouwen wij als een aanbod, want volgens ons is uw voorstel in deze vorm niet haalbaar omdat de bevoegdheden van de dienst fraudebestrijding daardoor niet worden versterkt maar juist afgezwakt. Mijn laatste vraag luidt: hoe zit dat met de dossiers voor de justitiële instanties? Kunt u mij meedelen dat ze intussen zijn overgedragen aan de rechtbanken, zoals het Parlement dat drie keer had geëist? Dat alles is voor mij de proef op de som. Voorzitter Santer, het lijkt me fair om u deze vragen te stellen. Van uw antwoorden hangt af hoe wij ons zullen opstellen. (Applaus) Jackson (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde, inhakend op een opmerking van mevrouw Lalumière eerder vanavond. Zij merkte op dat een van de problemen bij dit debat was dat er beschuldigingen werden geuit aan het adres van mensen die niet de gelegenheid krijgen om zich te verdedigen. Zou u kunnen bepalen of het mogelijk is om, eventueel binnen het kader van de collegialiteit, de twee commissarissen die met name worden genoemd in de resolutie van de heer Cox en die persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld voor een groot deel van de problemen waar we het hier over hebben, de kans te geven om vanavond hier een verklaring afte leggen? (Applaus) De ogen van de wereld zijn op ons gericht. Dit is ongetwijfeld het moment voor mevrouw Cresson en de heer Marín om tekst en uitleg te geven over wat er precies is misgelopen, of ze ervan op de hoogte waren, en waarom ze er niets aan hebben gedaan. (Applaus) De Voorzitter. — Mevrouw Jackson, zoals u weet kunnen de commissarissen het woord nemen wanneer zij dat raadzaam achten en, natuurlijk, daar om vragen. Het Parlement kan hen niet dwingen het woord te nemen. Voorts wil ik benadrukken dat wij op generlei wijze bezig zijn hier een strafzaak te voeren, maar dat wij ons bezighouden met een probleem van politieke verantwoordelijkheid. En het is aan de commissarissen al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid het woord te nemen, al naar gelang wat zij het meest gepast achten. Het woord is aan de heer Cox voor drie minuten.
Nr. 4-531/20
Handelingen van het Europees Parlement
11.1.99
Cox (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst tegen de voorzitter van de Commissie zeggen dat mijn fractie de details zal gaan bestuderen van het voorstel dat hij vanavond aan ons heeft voorgelegd. Ik heb nota genomen van de redelijk overtuigende en voor een groot deel ook terechte opsomming zijnerzijds van de vele prestaties van het college dat hij, als voorzitter, het voorrecht heeft te mogen leiden. Maar als ik kijk naar de zaken waar we het hier over hebben: fraude, corruptie en wanbeheer, moet mij van het hart dat zijn bijdrage van vanavond niet bepaald een tour deforce te noemen was. Het is ironisch, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat u — echter zonder enig gevoel voor ironie — melding maakt van de extra werklast die de fraude voor UCLAF met zich meebrengt. U gaat er prat op — en dat is positief te noemen — dat er 950 gevallen onder de loep worden genomen. Ik ben blij dat we de zaken niet gewoon op hun beloop laten zoals in het verleden gebeurde. Maar zonder dat er ook maar een spoor van schaamte bij u te bespeuren viel, vertegenwoordigt dit toch wel een verbijsterend niveau van vermoedelijke systematische fraude, wanbeheer en corruptie. U vertelt ons hier vandaag hoezeer u zich een hart onder de riem gestoken voelt door het Europees Parlement, en hoezeer wij uw Commissie stimuleren bij het voortzetten van uw hervormingsprogramma. Waarom heeft u ons dat vorig jaar maart niet gezegd? Waarom heeft u dat niet gezegd tussen maart en december? Waarom heeft u dat niet gezegd voor de stemming in december? Waarom moet u er hier altijd als college, als voorzitter, met de haren bij gesleept worden om op deze plek van openbare verantwoording te verschijnen? (Applaus) Even terug naar dit debat, mijnheer de voorzitter van de Commissie. Zoals ik al eerder opmerkte meent mijn fractie dat het hier gaat om een ruimer debat dan uitsluitend de kwesties in verband met de begroting voor 1996. Dat is uw keuze geweest. U hebt gehamerd op dat wijdere panorama. U hebt als Commissie erop gestaan dat wij over zouden gaan tot het opstellen van een motie van afkeuring. Ik sta versteld van het totaal ontbreken van ook maar een enkele verwijzing naar het ECHO-programma. U moet toch beseffen hoe belangrijk dat is voor een aantal aanwezigen hier. In verband met de fraudebestrijding kwam u met een voorstel voor het instellen van een nieuwe groep op hoog niveau die haar werkzaamheden tegen eind maart afgerond zou moeten hebben. Opnieuw moet ik u vragen waarom we op een crisis moeten wachten voordat er actie wordt ondernomen? U had het over de leemtes die er zijn en waar u iets aan zou willen doen. Maar de grootste leemte is het gebrek aan bereidheid van uw college om hier met de regelmaat van de klok in alle openheid, transparantie en duidelijkheid voor dit Huis te verschijnen. Dan nog een detailpuntje ter afronding.
(FR) ¡k wil graag even uw voorstel met betrekking tot het bureau voor technische bijstand van LEONARDO citeren: JDe samen waking met dit bureau zal enkel worden voortgezet indien zijnfinancieelbeheer aanzienlijk wordt verbeterd." (EN) Ik zou dat graag willen vergelijken met het verslag van het accountantsonderzoek over datzelfde bureau voor technische bijstand (BTB). De globale resultaten van dit onderzoek werden als volgt verwoord: „Het onderzoekteam stelt voor dat DG XXII het voortbestaan van het BTB serieus in heroverweging neemt.' Hoe kan voorzitter Santer zich dan zo gematigd uitdrukken! (Applaus) Giansily (UPE). —· (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, voor de derde achtereenvolgende keer in de afgelopen jaren heeft de Rekenkamer geweigerd een positieve verklaring af te leggen over de wettigheid en regelmatigheid. Een dergelijke verklaring kon volgens de Rekenkamer niet worden afgelegd omdat onzekerheid bestond over de uiteindelijke bestemming van een gedeelte van definanciëlemiddelen. Daarom kon men drie weken geleden niet anders dan het verlenen van kwijting weigeren. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u bent hier in gezelschap van alle commissarissen naar toe gekomen om aan te tonen dat u als één man optreedt en solidair bent. Onze fractie zal tijdens haar volgende vergadering uw woorden zorgvuldig bestuderen. Mijnheer de voorzitter, ik vrees dat u de boodschap van dit Parlement van 17 december jongstleden niet goed hebt geïnterpreteerd. De publieke opinie heeft schoon genoeg van hetgeen in diplomatieke taal „argumenteren" heet. Dat is ook gebleken uit de affaire Perylux. De Commissie moet evenals Caesar's vrouw onberispelijk zijn. Toen bleek dat hoge ambtenaren zich schuldig hadden gemaakt aan malversatie, had men onmiddellijk een zeer streng onderzoek moet instellen en de geruchten moeten ontzenuwen, voordat deze zover werden opgeblazen dat zij geloofwaardig begonnen te worden. Reeds tijdens de informele vergadering van de coördinatoren van de Commissie begrotingscontrole met de door de pers aangeklaagde commissarissen, die in de afgelopen maand september heeft plaatsgevonden, heb ik gezegd dat de Commissie snel en krachtig moest optreden. Ik heb toen ook gezegd dat ik anonieme persinformatie verafschuwde. Men wordt onschuldig geacht zolang schuld niet is bewezen: gelukkig geldt dit nog in Europa en de commissarissen hebben evenals alle Europese burgers recht op eerbiediging van hun professionele integriteit. Op 21 februari 1998 heeft de heer Spencer een reis gemaakt naar Sarajevo. Mevrouw Müller en ik hebben daaraan deelgenomen. Toen wij terugkwamen hebben wij een zeer kritisch verslag opgesteld en daarin een strenge vermaning uitgesproken. De hier aanwezige commissaris Van den Broek heeft toen een aantal, zij het dan in onze ogen onvoldoende, concessies gedaan. Er werd ons een nieuwe verordening voorgesteld. Men heeft een poging gedaan de
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/21
Giansily zaken minder te concentreren en uiteindelijk heeft men een middenweg gevonden tussen de praktijk van toen en de volgens het Parlement wenselijke praktijk. Waarom bent u zijn voorbeeld niet gevolgd, toen de wolken begonnen samen te pakken en hebt u niet onmiddellijk concrete en krachtige maatregelen getroffen? Ik heb naar u geluisterd, mijnheer de voorzitter en ik moet u eerlijk bekennen dat wij teleurgesteld zijn. Zelf vind ik dat de motie van afkeuring voorbarig en overdreven is, gemeten aan hetgeen u ten laste wordt gelegd, zeer zeker daar geen volledig licht is geworpen op deze affaire. Mevrouw Green wilde u te hulp schieten maar heeft uiteindelijk in eigen doel geschoten. De meeste collega's willen dat de Commissie begrotingscontrole haar werk voortzet en dat haar voorzitter, mevrouw Theato en de rapporteur, de heer Elles, werkelijk in staat worden gesteld hun werk in samenwerking met de Commissie te verrichten. Wij verkeren echter in een uitzonderlijke situatie en daarom verwachten wij van uw kant uitzonderlijke maatregelen, maatregelen die wij nog niet hebben gehoord. Onze fractie zal woensdag besluiten of zij genoegen neemt met uw uitleg. Miranda (GUE/NGL). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik zal heel kort zijn. Ten eerste wens ik op te merken dat de door de heer Santer naar voren gebrachte kwesties ons bijna een nieuw programma lijken en daarom vinden wij het hier volledig ongerijmd en enigszins misplaatst. En waarom dan wel? Ten eerste omdat, zoals trouwens al gezegd is, deze acht genoemde maatregelen geen deel uitmaken van het programma van de Commissie en wij bovendien ook weten dat het niet deze Commissie is, en misschien zelfs deze voorzitter niet, die een volgend programma aan het Parlement zal voorleggen. Daarom lijkt het mij een beetje het verkeerde moment. Ten tweede zou ik het volgende willen opmerken. Het is een feit dat er acht maatregelen zijn voorgesteld of, zoals ik het zou noemen, acht gebieden voor interventie. Maar ik kan geenszins onvermeld laten dat wij bij het uitpluizen van elk van de sectoren of maatregelen voor deze sectoren, heel weinig overhouden. Echt heel weinig. Dan blijven intenties over, zeer ruime intenties voor een achttal sectoren, maar met weinig concrete maatregelen voor die verschillende sectoren. Maar er is nog een ander aspect dat ik in ieder geval zou willen benadrukken en dat bij ons voor enige teleurstelling heeft gezorgd. Wij zouden namelijk hebben verwacht dat naast de door voorzitter Santer genoemde fundamentele maatregelen er ook concrete en objectieve antwoorden zouden zijn gegeven op de concrete en objectieve problemen waar wij hier op dit moment mee te maken hebben. Er bestaan immers zeer actuele omstandigheden die tot het niet-verlenen van kwijting hebben geleid. Daarop moet een antwoord komen en wij zouden graag willen weten of de Commissie al dan niet van plan is andere antwoorden te geven op die problemen dan de antwoorden die het Parlement toentertijd ontoereikend achtte. Dat was de reden, waarom het Parlement geen kwijting wenste te verlenen. Die vraag stelt zich en wij wensen daar natuurlijk ook een antwoord op. Aelvoet (V). — Voorzitter, ik moet zeggen dat, luisterend naar de redevoering van commissaris Santer in het midden van deze crisis, het bijna iets onwezenlijks heeft bij momenten. Want in feite zitten we niet zomaar in een oppervlakkig debat waarin afspraakjes moeten geregeld worden, akkoorden moeten gesloten worden over hoe dingen beter kunnen opgevangen worden, maar we zitten echt met de vraag: welke politieke analyse maakt de Commissie zelf van de situatie waarin ze is terechtgekomen? Wie draagt nu eigenlijk verantwoordelijkheid voor alles wat uit de hand gelopen is? Hoe wordt dat duidelijk gemaakt? Daarop heb ik echt geen afdoend antwoord gekregen. Het is juist wat mevrouw Theato zegt, dat alleen maar onder druk en onder zeer zware druk de Commissie bereid gevonden wordt om vlot informatie te geven en dan nog. We zullen dus inderdaad de teksten bekijken. Maar het blijft dus zo dat je nooit het gevoel krijgt dat men dit Parlement echt au sérieux neemt omdat wij medeverantwoordelijkheid dragen. Ten tweede, voor wat gezegd is in verband met mijnheer Van Buitenen, ik vind het hallucinant te zeggen dat hij naar de openbaarheid gaat als hij naar het Parlement komt nadat hij al die inspanningen heeft gedaan. Ik denk dat dit Parlement wel degelijk verwacht dat er een teken van goodwill komt naar iemand die niet anders wil dan dat de Commissie goed functioneert. Tenslotte denk ik dat een comité des sages, dat pas in mei met voorstellen voor de pinnen komt, gaat werken voor de volgende Commissie maar niet voor deze. Wij blijven dus echt op onze honger zitten. Lalumière (ARE). — (FR) Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u stelt ons voor een gewetensvraag. Nu ik naar u geluisterd heb zie ik duidelijk uw goede wil en onze identieke doelstelling: het vertrouwen herstellen, het vertrouwen in de Commissie. Ik zie ook duidelijk dat uw uiteenzetting — met de successen duidelijk in het wit en de tekortkomingen in het grijs of in het zwart — ook een aantal toezeggingen en beloften bevat. Wij zullen die zeer nauwkeurig onderzoeken. Maar de balans van wat er sinds vier jaar al gedaan is, is niet erg nauwkeurig en ik zie duidelijk de aarzelingen bij de leden van mijn fractie. In feite zullen we in zekere zin kiezen tussen de nadelen. En ik herhaal wat ik zojuist gezegd heb, wij zullen kiezen wat ons het beste of het minst slechte lijkt om het vertrouwen te herstellen en om uw Commissie, voor zover mogelijk, te consolideren. Het aannemen van de motie van afkeuring is een enorme verleiding, maar het is vandaag de dag ongetwijfeld niet het meest geschikte middel, rekening houdend met alle omstandigheden die eerder zijn besproken. Maar wat is het jammer, mijnheer de voorzitter, dat u zo lang gewacht hebt. We zouden ons niet in deze situatie bevinden wanneer de Commissie snel zou hebben gereageerd, met openheid en vastberadenheid. Sandbæk (I-EDN). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, donderdag krijgen wij een historische kans om de democratie in de EU-samenwerking au sérieux te nemen. Het Parlement heeft steeds voor meer macht geijverd en toch heeft het zijn controlefunctie — de enige functie die het dient te hebben — tot nog toe niet goed vervuld. Loze dreigingen en
Nr. 4-531/22
Handelingen van het Europees Parlement
Sandbæk wapengekletter hebben we nochtans genoeg gehoord, maar door te vaak aan te kondigen dat de wolf zou komen, is de Commissie gaan geloven dat ze vrij spel had. Het Parlement draagt hiervoor de verantwoordelijkheid. De bekentenissen van de heer Santer hebben geen bijzondere indruk op mij gemaakt, want beloften over genezing en beterschap hebben we al vaker gehoord, steeds als er een probleem met de begroting was. Bovendien, mijnheer Santer, neemt u nog steeds geen verantwoordelijkheid voor hetgeen in het verleden is gebeurd. Tenzij de Commissie uiterlijk op donderdag een duidelijker signaal laat horen, vind ik dat wij voor de motie van afkeuring moeten stemmen. Dat zijn wij onze kiezers verschuldigd. Hager (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, na de weigering om kwijting te verlenen dacht ik aanvankelijk dat een motie van afkeuring geen reële kans zou maken. Veel collega's wilden de Commissie alleen maar een lesje leren. Sindsdien is echter gebleken hoe weinigfijngevoeligde Commissie is en zijn er nieuwe incidenten bekend geraakt. Daardoor ligt alles nu heel anders en is het waarschijnlijker geworden dat een motie van afkeuring het haalt. Het is typerend dat de voorzitter van de Commissie al vooruitloopt op het resultaat van de stemming en zegt dat het aannemen van de motie'van afkeuring zonder een gekwalificeerde meerderheid volgens hem een bewijs van vertrouwen zou zijn. Typerend is ook het gedrag van de socialistische fractie, die het middel van de motie van afkeuring omdraait en er een motie van goedkeuring van wil maken. Het Europees Parlement heeft een controlerende functie en moet zich daarvan naar eer en geweten kwijten. Daarbij moet het alleen maar van de feiten uitgaan, zonder rekening te houden met partijpolitieke overwegingen. De feiten liggen volgens ons echter al op tafel, en ze spreken klare taal, ook na de woorden vandaag van de voorzitter van de Commissie. Daaruit moeten we de nodige consequenties trekken. Als we in deze situatie de belangen van de burgers niet centraal stellen zal hun vertrouwen in de instellingen van de Unie nog meer te lijden hebben. Het Europees Parlement zal aan geloofwaardigheid inboeten en dat zal ten koste gaan van het vertrouwen van de kiezers. Deze situatie herinnert me een beetje aan mijn vorige beroep. Een rechter legt als de omstandigheden dat rechtvaardigen een voorwaardelijke straf op. Hij leert echter al heel snel dat hij zijn geloofwaardigheid verliest als hij niet heel consequent is bij het alsnog voltrekken van een dergelijke straf. We kunnen de relatie tussen het Europees Parlement en de Commissie daarmee vergelijken. Het Parlement heeft de Commissie zogezegd met de roede gedreigd, maar de Commissie heeft dat onvoldoende au sérieux genomen. Daar moet het Parlement de nodige consequenties uit trekken! Het vaak genoemde argument dat zoiets niet kan omdat we een krachtdadige Commissie nodig hebben gaat om twee redenen niet op. Ten eerste is dit probleem geregeld in artikel 144 lid 2 van het Verdrag. Daarin staat dat de leden van de Commissie de lopende zaken behartigen tot hun opvolgers benoemd zijn. Ten tweede zou die redenering ertoe leiden dat de Commissie een vrijbrief krijgt en er geen enkele democratische controle meer is. Uiteindelijk zou dat ook gevolgen hebben voor het evenwicht tussen de instellingen. De vertegenwoordigers van de Freiheitliche Partei zullen niet alleen voor de motie van afkeuring stemmen, we zullen de burgers van Europa, die uiteindelijk het kind van de rekening zijn, vertellen hoe bepaalde afgevaardigden hebben gestemd, die de belangen van hun partij en van hun partijgenoten hoger aanslaan dan die van de kiezers. We zien al meer gevallen van fraude, nepotisme, zelfbedieningsmentaliteit en onbekwaamheid. Dat kan het Parlement niet dulden. Wie niet werkelijk probeert deze misstanden aan de kaak te stellen, zonder enige uitzondering, verdient het vertrouwen van de kiezer niet meer. Martens (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, voorzitter van de Commissie, waarde leden van de Commissie, vanzelfsprekend zullen wij in onze fractie de verregaande voorstellen en toezeggingen die u gedaan hebt, morgen onderzoeken en onze houding bepalen. Zij gaan over de inhoud en ik geloof dat iedereen die te goeder trouw is, zal moeten toegeven dat het belangrijke voorstellen zijn. We zullen dus daarover in onze fractie ons standpunt bepalen. Ik heb echter een vraag. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u hebt verklaard, en ik citeer u in het Frans: „...que vous avez accepté une part, ma part, de la responsabilité." Ik stel de vraag of andere leden van de Commissie ook bereid zijn een stuk verantwoordelijkheid te aanvaarden? En als zij redenen en argumenten hebben om dit niet te doen, of ze bereid zijn hier het woord te nemen en zich te verdedigen. Dat is de heel precieze vraag die ik stel. Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik ben het met u eens, het gaat om het vertrouwen tussen onze instellingen, maar vertrouwen is volgens mij alleen maar mogelijk als ieder zijn verantwoordelijkheid volledig op zich neemt. Wat is er aan de hand? Twee commissarissen wordt ernstige nalatigheid verweten, ze zijn in het kruisvuur van de kritiek terechtgekomen. En wat doet de Commissie, wat doet de voorzitter van de Commissie? De dames en heren in de eerste rij hebben allemaal niets beters te doen dan de gelederen te sluiten! Daarbij ziet u echter iets over het hoofd, het kan maar al te gemakkelijk gebeuren dat de smet van enkelen plotseling aan allen kleeft. Dames en heren commissarissen, zonder dat het nodig is laat u zich de collectieve aansprakelijkheid opdringen voor individuele gebeurtenissen, die tenminste in één geval intussen een symbool zijn geworden voor nepotisme in de EU. (Applaus) In plaats van de gelederen te sluiten had u uw moed moeten samenrapen, u had in dit conflict eindelijk uw politieke verantwoording moeten dragen. Het is natuurlijk juist dat de Commissie zich als college beschouwt, maar het is verkeerd de fouten van individuele commissarissen te dekken en te ontkennen dat zij een politieke verantwoordelijkheid dragen. Daardoor verliest u allemaal uw geloofwaardigheid, ook u, mijnheer Santer. Doe uw plicht! Stel mijnheer Marín voor de consequenties te trekken, met alle gevolgen van dien.
11.1.99
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/23
Müller Mijnheer Marin, er zijn talloze mogelijkheden om te zeggen ,¿orry, 1 feel guilty" of „ik heb een fout gemaakt", of „ik neem de verantwoording op me". Breng de onregelmatigheden in het directoraat-generaal van mevrouw Cresson aan het licht. Als er misschien sprake is van nepotisme in de Europese Unie, dan moet dat worden onderzocht. Toon uw goede wil in het geval van Paul van Buitenen! Hij heeft zijn loyaliteit aan Europa geplaatst boven zijn loyaliteit aan zijn superieuren. U heeft tot donderdag de tijd. Bewijs dat u de tekenen der tijd hebt gezien en dat u bereid bent uw politieke verantwoordelijkheid te dragen! (Applaus) Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, ik spreek in eigen naam en ik spreek uit ontgoocheling. In de paar maanden dat ik lid mocht zijn van dit Parlement en van de Commissie begrotingscontrole heb ik mogen vaststellen hoe dit Parlement zich grote moeite getroost om te onderzoeken wat fout gaat. Dankzij dit werk is het mogelijk voor mijzelf en voor alle burgers in Europa om te zien dat daar patronen in terug te vinden zijn. Die patronen hebben altijd met hetzelfde te maken. Er worden schemerzones gecreëerd waarbinnen zich praktijken kunnen voltrekken die in geen enkele van uw landen mogelijk zouden zijn. Maar u bedekt ze nog altijd. Als het uitkomt, dan is het omdat er ergens een artikel verschenen is in de pers. Er is maar één directe maatregel die u treft. Dat is wanneer u de bron meent te kennen van dat artikel en van die informatie. Die persoon moet de zwaarste straf krijgen. Laat ons allemaal spreken over verantwoordelijkheid. Vandaag gaat het over de uwe, collectief als Commissie, want u heeft samen de verantwoordelijkheid genomen voor alles wat er fout gegaan is en voor alles wat er in dit Parlement werd aangeklaagd. Ik heb de indruk, mijnheer de Voorzitter, dat met wat u vandaag weer belooft geen burger vrede zal kunnen hebben. Wij willen meer Europa. Wij willen een sterk Europa, maar het moet een democratisch Europa zijn met een Commissie die democratisch wordt geïnformeerd en gecontroleerd en met een Parlement dat de moed heeft om dat te doen. Blokland (I-EDN). — Mijnheer de Voorzitter, ook ik ben diep ontgoocheld door het antwoord van de voorzitter van de Europese Commissie. Zijn verdediging gaat volstrekt voorbij aan de essentie van ons bezwaar. Wij willen maatregelen tegen de hoofdverantwoordelijke commissarissen en hoge ambtenaren voor het financiële wanbeheer dat binnen de Commissie op een aantal punten is gevoerd. De resolutie van de ELDR is daar volstrekt duidelijk over. Ik zal zeker niet ontkennen dat de Europese Commissie hard gewerkt heeft en resultaten heeft bereikt. Maar een politieke beoordeling daarvan is nu niet aan de orde. Het gaat er nu om of de Europese Commissie bereid is de geur van bederf te verdrijven. Vermoedens van strafbare feiten, nepotisme en falend beheer kunnen niet worden weggewerkt met een beroep op politieke prestaties. De Europese Rekenkamer en de Commissie begrotingscontrole hebben voldoende aan het licht gebracht om nu saneringsmaatregelen te eisen. Zo niet, dan blijft ons niets anders over dan de motie van afkeuring te steunen. Holm (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, het in december genomen besluit om geen kwijting te verlenen is zoals bekend op goede gronden genomen. Ik had erop gerekend dat de Commissie een ambitieus en gedegen programma zou presenteren. Het is spijtig dat een zo grof middel als het in stemming brengen van een motie van afkeuring nodig is om de Commissie tot optreden te dwingen. Wat hier nu gepresenteerd is, vind ik nogal zwak. Bovendien zijn de belangrijke kwesties waarop wij kritiek hebben geuit, zoals ECHO en de nucleaire veiligheid, niet genoemd. Graag zou ik antwoord willen hebben op de vraag wat men hieraan denkt te doen. Verder vind ik het nogal zwak van de heer Santer dat hij als reden voor de schorsing van de ambtenaar aanvoert dat deze documenten heeft verspreid die geheim waren. Bestaan er binnen de Commissie eigenlijk wel documenten die openbaar zijn? We weten toch dat alles geheim wordt verklaard! Daar ligt nu juist het grote probleem: er is onvoldoende openheid. Ik zou willen dat er meer concrete maatregelen waren getroffen om het Parlement meer openheid van zaken en meer informatie te geven. Dat is ook nodig, wil ik de Commissie donderdag mijn vertrouwen kunnen schenken. Verder hoop ik dat de beschuldigde commissarissen vanavond zullen verklaren of zij schuldig zijn aan de huidige gebeurtenissen. Cresson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil antwoorden op de vraag die mevrouw Theato mij straks stelde. Ik ben inderdaad enige tijd geleden voor de Cocobu, de Commissie begrotingscontrole, verschenen om te antwoorden op een reeks vragen betreffende het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. De brief van de Cocobu heb ik enige tijd later gekregen. Mijn diensten hebben de antwoorden op de daarin gestelde vragen klaar en ik heb zo straks de brief aan mevrouw Theato ondertekend. Mevrouw Theato zal die brief spoedig ontvangen. Er is nog een vraag gesteld over het BTB van het LEONARDO-programma. Wat is een BTB? Een BTB is een bureau voor technische bijstand. Deze bureaus worden geselecteerd aan de hand van inschrijvingen. De aanbesteding in verband met LEONARDO-bureau is overigens voor mijn komst gebeurd. Dit bureau heeft zo goed gewerkt dat het LEONARDO-programma over het algemeen als een succes wordt beschouwd. Bovendien heeft de Onderwijsraad de begroting voor dit programma onlangs aanzienlijk verhoogd. Meerdere malen heeft DG XXII controle uitgeoefend op dit bureau en opmerkingen gemaakt over een aantal voorstellen of uitgavendeclaraties van dit bureau. Deze aanvragen zijn door DG XXII van de hand gewezen. Wij hebben de lange lijst met opmerkingen van de ambtenaren van DG XXII aandachtig bestudeerd. Ik ben op 5 januari jongstleden nog in de commissie sociale zaken geweest om daar opheldering over te geven en morgen zal ik mij opnieuw naar deze commissie begeven. (Interrupties) Luistert u eens, als u dat niet interesseert, moet u mij geen vragen stellen!
Nr. 4-531/24
Handelingen van het Europees Parlement
11.1.99
Cresson Ik zal dus morgen weer naar de commissie sociale zaken gaan om de inhoud van het verslag-Van Buitenen over het BTB voor LEONARDO grondig te bestuderen. Ik kan u verzekeren dat ik van de betrokken commissies en van met name de commissie onderwijs en de commissie onderzoek altijd steun heb gekregen. Dankzij deze steun en dit vertrouwen van het Parlement hebben wij goede resultaten kunnen boeken, zeker in onze betrekkingen met de Raad die momenteel bij de uitgaven uiterst terughoudend is. Wij hebben vooruitgang kunnen boeken met belangrijke dossiers, zoals het onderwijsdossier dat voor ons een totaal nieuw gebied is. U weet immers dat de Commissie pas sedert Maastricht bevoegdheden heeft voor onderwijs. Wij hebben de tweedekansscholen opgericht en gezorgd voor stelsels voor officiële erkenning van bekwaamheden. Wij hebben met de hulp van het Parlement de vrijwillige burgerdienst in het leven geroepen en mijns inziens kunnen wij, van onze kant, ons gelukkig prijzen met de samenwerking tussen de Commissie en het Parlement. Dit geldt ook voor mijn collega's. Ik hoop op uw vragen te hebben geantwoord. Ik ben bereid voor alle commissies te verschijnen die u maar wilt. Ik ben kortgeleden nog in de Cocobu geweest. Ik kom daar naartoe waar u maar wilt en wanneer u maar wilt, om volledig licht te werpen op deze dossiers. Böge (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een beroep doen op het Reglement. Mogen we voortaan allemaal blijven zitten als u ons het woord geeft? De Voorzitter. — Mevrouw Cresson heeft vanwege plaatsgebrek deze keer zittend gesproken. Dat is echter natuurlijk niet de regel en u weet dat. Ik geef het woord aan de heer Marín, eveneens op zijn verzoek. Marín, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u dat u mij het woord hebt gegeven. Ik wilde enkel een korte verklaring afleggen, daar de heer Santer als voorzitter van de Commissie zal antwoorden op de vragen van de geachte afgevaardigden. Desalniettemin accepteer ik graag uw uitnodiging, daar ik weet dat dit een eerlijk gemeende uitnodiging is. Hoe kan ik als oudste commissaris ongevoelig zijn voor hetgeen in de Commissie gaande is? Natuurlijk neem ik mijn deel van de verantwoordelijkheid op mij. Dat wil ik hier open en eerlijk verklaren. Een ding wil ik echter onder uw aandacht brengen. Geachte afgevaardigden, ongetwijfeld heb ik in de veertien jaar dat ik lid ben van de Commissie naast goede dingen, ook verkeerde dingen gedaan. Dat is in de politiek normaal. Men mag echter niet zeggen, mevrouw, dat ik dekking heb gegeven aan fraude. Dat accepteer ik niet. Ik heb geen enkel geval van fraude dekking gegeven. Misschien heb ik mij vergist in mijn besluiten. Dat wil ik niet uitsluiten. Ten eerste weten mevrouw Theato en de heer Fabra Vallés dat ik, commissaris Marín, toen ik op de hoogte werd gesteld van mogelijke belangenconflicten, heel de programmering heb opgeschort. Dat was mijn besluit. U hebt toen zelf gezegd dat naar uw overtuiging de Commissie juist had gehandeld door te besluiten het bestaande contract niet te verlengen en de uitvoering van het programma op te schorten, in afwachting van een diepgaand onderzoek. Ik heb zonder meer schoon schip gemaakt met die twee assistenten, mijnheer Martens. Dat is het drama van de Commissie en de heer Santer zei het al. Wij hebben te weinig personeel en daarom moesten wij ons vooral in de afgelopen vier jaar met kunst en vliegwerk zien te redden. Wij waren gedwongen een groot deel van onze programma's door externe consultants te laten uitvoeren. Betekent dit dat alle externe consultants boeven zijn? Natuurlijk niet! Er zijn externe consultants die uitstekend, betrouwbaar en professioneel werken. In het systeem zitten echter klaarblijkelijk mensen die ons voor het lapje hebben gehouden. Dat betreur ik ten zeerste, mevrouw Müller en ik neem de verantwoordelijkheid op mij. Er is slecht een meningsverschil tussen ons en dit betreft de vraag of wij het dossier al dan niet hadden moeten voorleggen aan justitie. Daar gaan onze meningen uiteen, mevrouw Theato, want hetgeen ik heb gedaan werd toentertijd door het Parlement als voorbeeldig beschouwd. Ik heb de externe consultants bestraft en hen voor de rechtbank gedaagd. Dat moet u uw collega's ook zeggen, mevrouw! Dat is namelijk gebeurd. Het probleem is nu of wij ook onze ambtenaren voor de rechtbank hadden moeten dagen. Dat is een delicate kwestie. Ik wil daar niet verder op doorgaan. De voorzitter heeft u een voorstel gedaan. Laten wij daarover spreken. Laten wij dit bestuderen. Een gedeelte van het werk is al geschied. Een element ontbreekt nog. Ik verzeker u echter wel, mijnheer Martens, dat ik hetgeen nu gebeurt, ten zeerste betreur. Misschien vergis ik mij, maar ik dacht niet dat ik een oneerlijk mens was. U kent mij al zo lang. Misschien heb ik veel fouten gemaakt. Misschien heb ik dingen gedaan die in politiek opzicht niet juist waren. Hoe het ook zij, gelooft u mij: als commissaris met de meeste dienstjaren heb ik tijdens mijn werkzaamheden in de Commissie nooit, maar dan ook nooit enige concessie gedaan in verband met fraudegevallen. (Applaus) Santer, voorzitter van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil kort reageren op een aantal opmerkingen en vragen. Allereerst werd de vraag gesteld waarom wij nu pas met ons programma komen en waarom wij dit niet eerder, voor maart 1998, hebben ingediend? Deze Commissie heeft zich sedert 1995 ingezet voor modernisering van haar bestuur. Wij hebben een programma op poten gezet voor een gezond economisch en financieel beheer onder de naam SEM 2000 (Sound Economie Management).
11.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/25
Santer Ook hebben wij de UCLAF operationeler gemaakt. Ik heb zo straks al gezegd dat in 1994 de UCLAF 50 leden personeel had en nu drie keer zoveel. De UCLAF onderzoekt momenteel 950 zaken waarvan er slechts 27 de Commissie zelf betreffen. De resterende gevallen betreffen de lidstaten. Laten wij dus de proporties niet uit het oog verliezen. Dankzij het werk van de UCLAF, dankzij ook de controle- en onderzoekswerkzaamheden, heeft men gevallen van fraude uit de jaren 1992,1993 en 1994 kunnen ontdekken. Daarom zei ik, mijnheer Görlach, dat wij in feite het slachtoffer zijn geworden van ons eigen transparantiebeleid. U weet dat met ECHO alles aan het rolien is gekomen. Het waren echter onze eigen diensten, de UCLAF-diensten, die de fraude op het spoor zijn gekomen. Dat mogen wij niet vergeten. Ook moeten wij oppassen dat wij niet te zeer generaliseren. In het geval van ECHO heeft men vier gevallen van fraude ontdekt en wij hebben besloten justitie hiermee te belasten, welke gevolgen dit ook moge hebben. Het gaat hierbij om vier contracten voor een bedrag van 400.000 a 600.000 ecu of euro, op een totale jaarlijkse begroting van 500 miljoen euro voor ECHO. Ik wil dus niet dat men overal spoken gaat zien. Ik wil niet dat men al onze medewerkers en de talloze niet-gouvernementele organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van ECHO, in diskrediet brengt. ECHO, ons bureau voor humanitaire hulp, is in feite toch Europa's gezicht, ja zelfs Europa's mooiste gezicht in de buitenwereld. ECHO moet soms onder zeer benarde omstandigheden, in volle crisis werken, of dit nu in Bosnië-Herzegovina, in het gebied van de Grote Meren, in Indie, in Latijns Amerika of elders is. Laten wij dat niet uit het oog verliezen. Wij moeten dus kijken naar hetgeen achter deze affaire schuilgaat. In het geval van ECHO gaat het om vier dossiers uit de jaren 1993-1994. Ik zei straks al wat de belangrijkste reden voor de problemen was. In de jaren 1991-1992 was de Commissie geconfronteerd met grote vraagstukken en talrijke nieuwe taken: de muur van Berlijn verdween; in Midden- en Oost-Europa ontloken en ontwikkelden zich nieuwe democratieën; het PHARE-programma moest op poten werden gezet; in het voormalig Joegoslavië braken broederoorlogen uit; voor het eerst sedert de Tweede Wereldoorlog werden wij geconfronteerd met een enorme toestroom van vluchtelingen, enzovoort. Wij hadden toen werkelijk een gebrek aan personeel en daarom mag men mijns inziens niet generaliseren. Er zijn inderdaad onregelmatigheden begaan, maar er is geen sprake van fraude. Evenals in elk land moeten ook wij hier proberen de onregelmatigheden weg te werken. Als u de moeite neemt om de verslagen van uw nationale rekenkamer te lezen, zult u ook daarin onregelmatigheden aantreffen. Wij weten echter hoe dergelijke gevallen in de lidstaten worden aangepakt. Die blijven tussen nationale parlementen en regeringen, Ministeries van Financiën, enzovoort. Daarom heb ik gezegd dat wij echt niet tot het laatste moment hebben gewacht met hervormingen, of deze nu MAP 2000, SEM 2000 of versterking van de UCLAF heten. Dan wil ik nu ingaan op de door mevrouw Theato gestelde vragen. Natuurlijk ben ik bereid de lijst van 27 interne zaken, waarbij mogelijkerwijs ambtenaren of andere personeelsleden zijn betrokken, aan u over te maken. Als ik het wel heb, hebben de Commissie begrotingscontrole en mevrouw Gradin reeds afgesproken dat de Commissie elk kwartaal statistieken zal verschaffen over het aantal interne zaken en hun evolutie, dat wil zeggen overmaking van de dossiers aan de gerechtelijke instanties ofwel de voor benoemingen bevoegde autoriteiten. De eerste tabel is, zoals uit mijn inlichtingen blijkt, op 23 november jongstleden de deur uitgegaan. Inderdaad komen daarin geen namen voor, maar wij moeten rekening houden met het recht op verdediging van de betrokken personen of bedrijven. Ook in dat opzicht hebben wij verplichtingen. Zoals ik zo straks reeds zei, hebben wij een voorstel gedaan voor de OLAF. Ik weet dat het Parlement kritiek hierop heeft en suggesties zou willen doen. Laten wij erover spreken. Laten wij ervoor zorgen dat het gestelde doel wordt bereikt en een onafhankelijk en neutraal agentschap voor de fraudebestrijding wordt opgericht. Laten wij om de tafel gaan zitten en erover praten, niet alleen onder ons, Europees Parlement en Commissie, maar ook met de Raad en laten wij gezamenlijk deze interinstitutionele instantie oprichten waar trouwens tijdens de Top van Wenen om is gevraagd. Laten wij het dan ook doen! Ik heb tevens voorgesteld een comité van wijzen op te richten dat moet nagaan hoe de zaken kunnen worden besproken. Het is, om nog even terug te komen op de OLAF, niet aan ons om ons voorstel in te trekken. Laten wij er samen over spreken en bekijken wat wij hiervan kunnen maken om ons doel te bereiken. Waar een gemeenschappelijke wil is, is ook een weg. Daar ben ik van overtuigd. De vierde vraag die u stelde ging over de overmaking van de dossiers aan justitie. De heer Marín heeft hier reeds ten dele op geantwoord. Wij gaan met de dossiers naar de rechter zodra er een vermoeden van fraude is geconstateerd. Pas dan kunnen wij de dossiers aan de rechter overhandigen. Mijns inziens kunnen wij ons vanwege het recht op verdediging en bescherming niet aan dit beginsel onttrekken. Dat waren mijn opmerkingen, geachte afgevaardigden. Ik heb daarmee willen aantonen dat wij het serieus menen met onze voorstellen. Wij hebben niet gewacht totdat het Parlement ons onder druk zette met deze discussie. Ik wil trouwens niet uitweiden over de achtergrond hiervan want dan ben ik voorlopig nog niet uitgepraat. Mevrouw Green heeft hier ook al het een en ander over gezegd. Deze discussie zal ons er echter wel toe moeten aansporen alles in het werk te stellen om transparantie in ons intern bestuur te garanderen. Het Europees Parlement heeft hier een aantal controletaken. Mijns inziens is het nu tijd een nieuwe weg in te slaan. Laten wij het verleden voor wat het is, want wij hebben nog veel werk te verzetten voor de toekomst. Wij hebben nog veel politiek werk en daarom vraag ik u om politiek vertrouwen. Daar gaat dit debat in feite om. Ik kan u naar eer en geweten verklaren dat de Commissie met haar verklaring van 16 december onder geen beding de leden van het Europees Parlement onder druk heeft willen zetten. Ook ik ben, evenals u, parlementslid geweest en niet alleen hier, maar ook in het nationaal parlement en ik kan u uit volle
Nr. 4-531/26
Handelingen van het Europees Parlement
Santer overtuiging zeggen dat een vertrouwensrelatie tussen de uitvoerende en wetgevende instanties absoluut onontbeerlijk is. Alleen met een institutionele vertrouwensrelatie kan men de toekomst het hoofd bieden. (Applaus) De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Santer. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. (') (De vergadering wordt om 20.00 uur gesloten)
') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
11.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/27
VERGADERING VAN DINSDAG 12 JANUARI 1999
Inhoud
1. Werkprogramma van het Duitse voorzitterschap en situatie in Kosovo Fischer (Raad), Santer (Commissie), Green, Medina Ortega, Poettering, Frischenschlager, G. Collins, Moreau, AelvoeX, Lalumière, Berthu, Martinez, Anastassopoulos, Fischer, Hànsch, Galeote Quecedo, Cars, Papayannakis, Corbett, Brok, Hänsch, Cohn-Bendit, Dupuis, Kronborger, W. van Velzen, Brok, Roth-Behrendt, Fontaine, Rehder, Bianco, Colom i Naval, Pack, Swoboda, von Wogau, Rack, Menrad, Fischer, Pack, Cohn-Bendit, Fischer 29 2. Openheid in de Unie Lööw, Gebhardt, Voggenhuber, Lenz, Thors, Lataillade, Sjöstedt, Amadeo, Maij-Weggen, Lindqvist, Kaklamanis, Sierra González, Oreja (Commissie) 55 3. Stemming Berthu, Porto, Schörling, Berthu, Elafe, Iversen, K. Jensen, Sindal, Danas, Delcroúc, Deprez, Lindholm
61
4. Goedkeuring door het Europees Parlement van de voordracht van de voorzitter van de Commissie Brok, Anastassopoulos, Delaoix, Frischenschlager, Cardona, Voggenhuber, DellÄlba, Berthu, Hager, Schäfer, Corbett, Barros Moura, Izquierdo Rojo, Oreja (Commissie) 64 5. „Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 Monfils, De Coene, Pex, Ryynänen, Daskalaki, Leperre-Verrier, Sichrovsky, Hawlicek, Oreja (Commissie)
71
6. Europa-Overeenkomsten Elchlepp, Seppänen, Van Dam, Schwaiger, Wolf, Sindal, Ilasfeivi, Plooij-Van Gorsel, Ojala, Schroedter, Antony, Evans, Alavanos, Lindholm, Van Miert (Commissie), Schwaiger, Van Miert 75 7. Kaderovereenkomst handel en samenwerking EG/Korea Porto, Viceconte, Malone, Vdldivielso de Cué, Smith, jarzembowski, Brittan (Commissie), Malone, Brittan
82
8. Vragenuur (Commissie) — Vraag nr. 29 (Vdldivielso de Cué): Elektronische handel Monti (Commissie), Valdivielso de Cué, Monti
87
— Vraag nr. 32 (Riis-Jørgensen): Wapenrichtlijn Monti (Commissie), Kofoed, Monti
87
— Vraag nr. 30 (Titley): De EER en de uitbreiding Van den Broek (Commissie), Titley, Van den Broek
88
— Vraag nr. 31 (Crowley): Het communautaire programma voor schoolmelk Fischler (Commissie), Crowley, Fischler
89
— Vraag nr. 34 (Vallvé): Catalaanse sportploegen Oreja (Commissie), Vallvé, Ewing, Oreja, Titley, Oreja
90
— Vraag nr. 35 (Seppänen): Euronews Orqa (Commissie), Seppänen, Oreja, Evans, Oreja
91
— Vraag nr. 36 (Izquierdo Rojo): Toekomst van de Cultuurstad van Europa Oreja (Commissie), Izquierdo Rojo, Oreja
93
Nr. 4-531/28
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
— Vraag nr. 37 (Posselt): Feestelijkheden ter gelegenheid van het jaar 2000 Oreja (Commissie), Posselt, Oreja, Rübig, Oreja
94
— Vraag nr. 38 (Evans): Gedrag van passagiers aan boord van vliegtuigen N. Kinnock (Commissie), Evans, N. Kinnock, Mcintosh, N. Kinnock, von Habsburg, N. Kinnock
95
— Vraag nr. 39 (Howitt): Trans-Europese vervoersnetwerken en toegankelijkheid voor gehandicapten N. Kinnock (Commissie), Howitt, N. Kinnock, Banotti, N. Kinnock
97
— Vraag nr. 43 (Banotti): Toeslagen op de reis- en verblijfkosten voor alleengaanden Bonino (Commissie), Banotti, Bonino
98
— Vraag nr. 44 (Varela Suanzes-Carpegna): Resultaten van de bijeenkomsten EU-Canada in verband met het Canadese visserij-wetsvoorstel Bonino (Commissie), Varela Suanzes-Carpegna, Bonino
99
— Vraag nr. 46 (White): Puerto Morazan — Orkaan Mitch — Vraag nr. 47 (Oddy): Puerto Morazan — Orkaan Mitch — Vraag nr. 48 (G. Kinnock): Reactie op natuurrampen Bonino (Commissie), Oddy, Bonino, G. Kinnock, Bonino
101
9. Handelsstelsel en internationaal erkende arbeidsnormen Sainjon, Schiedermeier, Papakyriazis, Günther, Plooij-Van Gorsel, Herzog, Kreissl-Dörfler, Karamanou, Caudron, Marín (Commissie) 102 10. Vervoer — Infrastructuur — Maritieme navigatie Sisd Cruellas, jarzembowski, Langenhagen, Etti, Scapagnini, Maes, Pompidou, Malerba, Castricum, Sisó Cruellas, Wijsenbeefe, Donnay, Moreau, Tornino, Van Dam, Schifone, Baldarelli, Mcintosh, Crowley, Theonas, Sindal, Camisón Asensio, Mendes Bota, Cornelissen, Stenmarck, Rovsing, N. Kinnock (Commissie), Comelissen, Wijsenbeek, Maes, N. Kinnock 107 11. Elektronische handtekeningen Ullmann, Tappin, Pradier, Berger, Mosiek-Urbahn, Thors, Oddy, Bangemann (Commissie)
121
12. Kwaliteit van de lucht Pollack, Hulthén, Flemming, Blofeland, Bjerregaard (Commissie), Pollack
'
VOORZITTER: DE HEER GIL-ROBLES GIL-DELGADO Voorzitter
(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) (') ') Goedkeuring van de notulen — Ingekomen stukken — Actualiteitendebat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen.
125
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/29
I. Werkprogramma van het Duitse voorzitterschap en situatie in Kosovo De Voorzitter. — Aan de orde is de verklaring van de fungerend voorzitter van de Raad over het werkprogramma van het Duitse voorzitterschap en de situatie in Kosovo. Ik geef het woord, namens de Raad, aan de heer Fischer die ik van harte dank voor zijn aanwezigheid hier vanmorgen. (Applaus) Fischer, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, met de invoering op 1 januari 1999 van de gemeenschappelijke munt, de euro, in elf lidstaten zette Europa een historische, ja misschien zelfs revolutionaire stap. Het Europese integratieproces kreeg daardoor een in kwalitatief opzicht nieuwe dimensie. Voor het eerst in de geschiedenis van het Europese integratieproces — het bijna wonderbaarlijk te noemen antwoord van de Europese volkeren op het wankele machtsevenwicht, de overheersingsdrang en de verschrikkelijke oorlogen op ons continent — droegen landen een essentieel onderdeel van hun nationale soevereiniteit, namelijk de zeggenschap over de eigen munt, over aan een Europese instelling. Inderdaad heeft de Europese integratie daardoor een nieuwe politieke dimensie gekregen. De munt, de veiligheid en de grondwet zijn de drie hoofdbestanddelen van de soevereiniteit van de moderne nationale staten. De invoering van de euro was een eerste stap om die bevoegdheden in de Europese Unie op gemeenschappelijk leest te schoeien. Waarschijnlijk zal enige tijd nodig zijn voordat men het belang van die stap voor Europa en de internationale politiek volledig kan inzien. De invoering van een gemeenschappelijke munt is niet in eerste instantie een economisch, maar een soeverein en dus bij uitstek politiek besluit. Met de invoering van een gemeenschappelijke munt heeft Europa eveneens gekozen voor een eigen weg naar de toekomst en, in hechte samenwerking met onze transatlantische partners, voor een eigen rol in de wereld van de toekomst. Inderdaad was de EU tot nu toe slechts ten dele een politieke instantie, maar door het bestaan van een gemeenschappelijke munt en het ontbreken van politieke en democratische, gemeenschappelijke structuren zullen spanningen ontstaan waardoor een dynamiek op gang zal worden gebracht die de huidige status-quo reeds in de nabije toekomst aan het wankelen zal brengen. Volgens mij zullen degenen gelijk krijgen die bij de invoering van de euro wezen op zowel de grote kansen alsook de evengrote risico's van de gemeenschappelijke munt voor de EU, al naar gelang de houding van de lidstaten ten aanzien van het verdere politieke integratieproces. De kansen zullen volgens hen overwegen als de invoering van de euro wordt aangegrepen om, met het oog op de voltooiing van de politieke unie, nieuwe stappen te zetten naar communautarisering. De risico's zullen echter overwegen indien op die moedige stap van de EU geen andere, even moedige stappen volgen ter voltooiing van de integratie, hetgeen onder meer ook betekent dat de Europese Unie zo snel mogelijk moet uitbreiden met de Midden- en Oost-Europese landen. (Applaus) Het politieke vernuft, maar ook het belang van de lidstaten dwingen ons te voorkomen dat wij voor deze keuze worden geplaatst. Door de geslaagde invoering van de euro hebben wij kansen gekregen en die moeten wij absoluut aangrijpen. Daarom moeten wij de politieke slagkracht van de EU versterken en ons institutionele bestel aan de nieuwe taken aanpassen. Ons kompas moet een met nieuwe lidstaten uitgebreide, politieke unie zijn. Deze is het logische uitvloeisel van de Economische en Monetaire Unie. Het is de hoofdtaak van het Duitse voorzitterschap van de Raad de structuren en de procedures van de Unie voor te bereiden op de omvorming van een West-Europese Unie in een pan-Europese en tegelijkertijd wereldwijd slagvaardige Unie. Voor de komende zes maanden hebben wij vier prioriteiten. In de eerste plaats willen wij, voor de buitengewone top van Brussel van 24-25 maart, de onderhandelingen over Agenda 2000 succesvol afsluiten. Dat is geen willekeurig gekozen datum. Als wij het tot dan niet eens zijn geworden, zullen wij serieuze vraagtekens moeten zetten bij het vermogen van de Unie om zichzelf te hervormen, alhoewel juist die hervormingen een absolute voorwaarde zijn voor de uitbreiding. De onderhandelingen over Agenda 2000 zijn moeilijk, uiterst moeilijk. Dat lijdt geen twijfel. Een oplossing kan alleen in het kader van een algemeen evenwicht tussen de verschillende belangen worden gevonden. Het Duitse voorzitterschap zal erop toezien dat welke oplossing ook wordt gevonden, de zwakste EUpartners daar niet de dupe van zullen zijn. Wij willen dat op de Europese Raad van eind maart een evenwichtige oplossing uit de bus komt. (Applaus) Hoewel de standpunten ten aanzien van een aantal belangrijke punten nog ver uiteen liggen, ben ik na mijn rondreis ter voorbereiding van het voorzitterschap tot de overtuiging gekomen dat een akkoord mogelijk is. Ik heb tijdens mijn rondreis voor Kerstmis vastgesteld dat alle lidstaten bereid zijn constructief te onderhandelen en voor eind maart tot een akkoord te komen. Wij weten allen dat dit alleen mogelijk zal zijn, indien wij Agenda 2000 als een groot pakket behandelen en iedereen bereid is tot compromissen. Er mogen geen winnaars of verliezers zijn. Het Duitse voorzitterschap wacht dan ook een moeilijke evenwichtsoefening. Wij rekenen daarbij echter op de steun en het begrip van het Europees Parlement, waarmee wij nauw willen samenwerken. Wij moeten nu zo snel mogelijk de fundamentele problemen aanpakken. In het structuurbeleid dienen wij de inspanningen te concentreren op de structureel zwakste en meest hulpbehoevende regio's. De steunmaatregelen moeten eenvoudiger en milieuvriendelijker worden, sterker worden gedecentraliseerd en een grotere bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. Toekomstige slagvaardigheid en legitimiteit vereisen een billijke lastenverdeling. Als economisch sterkste lidstaat zal Duitsland ook in de toekomst zijn Europese verantwoordelijkheid dragen en de grootste nettobetaler blijven. Bij de lastenverdeling doen zich inmiddels echter een aantal onrechtvaardigheden voor en daa-
Nr. 4-531/30
Handelingen van het Europees Parlement
Fischer raan moet iets worden gedaan. Deze wens deelt Duitsland met andere lidstaten. De Commissie en ook tal van lidstaten erkennen dit inmiddels als een legitieme wens. De uitbreiding en de volgende WHO-onderhandelingsronde dwingen ons ertoe het gemeenschappelijk landbouwbeleid ingrijpend te hervormen en de landbouwuitgaven terug te schroeven. Als wij de nog overwegend agrarische Midden- en Oost-Europese landen in de Unie willen opnemen, kunnen wij het Europese landbouwbeleid niet zonder meer voortzetten. De Europese landbouw moet concurrentiekrachtiger en milieuvriendelijker worden. Wij mogen daarbij echter de belangen van onze boeren niet uit het oog verliezen. In de tweede plaats willen wij duidelijke vorderingen maken op de weg naar een doeltreffend werkgelegenheidsbeleid. De strijd tegen de werkloosheid is de grootste zorg van de mensen in Europa. Zij verwachten terecht dat niet alleen de nationale regeringen de werkloosheid aanpakken, maar ook de Europese Unie een bijdrage levert. Daarom willen wij op de Europese Raad van Keulen een Europees werkgelegenheidspact aannemen. Dat pact moet uiting zijn van een actief arbeidsmarktbeleid waarin, meer dan tot nu toe het geval was, de klemtoon wordt gelegd op preventie en bestrijding van langdurige werkloosheid, werkloosheid van jongeren en discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. In de derde plaats willen en moeten wij de Europese Unie zo snel mogelijk uitbreiden. Nu de koude oorlog voorbij is, mag de EU niet tot West-Europa beperkt blijven. In de Europese gedachte zelf ligt besloten dat de Europese Unie zich tot heel Europa moet uitstrekken. (Applaus)
,
Bovendien biedt de geopolitieke realiteit ons geen enkel serieus alternatief, hetgeen betekent dat de geschiedenis zelf reeds in 1989 en 1990 heeft beslist OF wij naar het oosten moeten uitbreiden. Het HOE en het WANNEER is nog onduidelijk. Dat zullen wij moeten beslissen. De uitbreiding van de Europese Unie naar het zuiden was een groot economisch, maar ook politiek en democratisch succes. Deze heeft de toenmalige toetredingskandidaten en geheel Europa economische welvaart en democratische stabiliteit gebracht. Dat succes moet de uitbreiding naar het oosten van de Europese Unie nu overdoen. Alleen door de Midden- en Oost-Europese partners in de Unie op te nemen kunnen wij in Europa voor duurzame welvaart, vrede en stabiliteit zorgen. Alleen door zich voor het oosten open te stellen kan de Europese Unie dat waar maken wat zij pretendeert te zijn: een namens heel Europa sprekende culturele ruimte en waardegemeenschap. Wij, Duitsers, vergeten ook niet welke onschatbare bijdrage de volkeren van Midden-en Oost-Europa hebben geleverd aan de beëindiging van de deling van Duitsland en Europa. Een onstabiel gebied aan de grenzen van de huidige Europese Unie is in het licht van onze ervaringen in de Balkan politiek onaanvaardbaar. Bovendien zouden wij aldus ons woord breken tegenover de nieuwe democratieën, hetgeen voor Europa fatale gevolgen zou hebben. Elke bewuste vertraging of belemmering van de uitbreiding zou de EU op een politiek en economisch, gevaarlijke en dure omweg zetten, aan het einde waarvan uiteindelijk toch de, op grond van de realiteit en de risico's, onontkoombare uitbreiding zal staan. Om al die redenen hebben wij volgens mij geen andere keuze dan de Europese Unie met de eerste kandidaten uit te breiden. (Applaus) Voor het uitbreidingsproces hebben wij zowel een strategische visie als praktische werkelijkheidszin nodig. Wij moeten ervoor zorgen dat de onderhandelingen over de uitbreiding zo snel mogelijk concrete successen kunnen opleveren. Daarom moeten wij ons onverwijld over de toekomst van Europa bezinnen. Alhoewel wij ons nu dus gaan toeleggen op de voorbereiding van de structuren van de EU op de uitbreiding — waarvoor de succesvolle afronding van de onderhandelingen over Agenda 2000 onontbeerlijk is — betekent dit geenszins dat wij de uitbreiding zelf op de lange baan schuiven. Integendeel! Uitbreiding en toetreding moeten qua ontwikkeling gelijk op lopen. Hoe sneller de Europese Unie de nodige hervormingen uitvoert en hoe intensiever de kandidaat-landen hun interne hervormingen voortzetten, des te sneller en soepeler zal het uitbreidingsproces vorderen. Daarom pleit Duitsland voor een snelle uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten. Wij willen absoluut tijdens ons voorzitterschap schot brengen in de toetredingsonderhandelingen. De kandidaat-landen die nog niet aan onderhandelingen deelnemen, moeten een eerlijke kans krijgen om zich bij de andere landen aan te sluiten. De inhaalstrook moet vrij blijven. Het is nog te vroeg om een datum voor de eerste toetreding te noemen. Als er echter dankzij de vorderingen in het onderhandelingsproces licht gaat schijnen aan het einde van de onderhandelingstunnel en Agenda 2000 in maart kan worden afgerond, zullen wij wellicht tegen eind 1999 ofin 2000 een concrete toetredingsdatum kunnen noemen. Waarschijnlijk zullen wij dan zelfs een datum moeten noemen, daar dit een gunstige weerslag zal hebben op het onderhandelingsproces zelf. In de vierde plaats willen wij de slagvaardigheid van de Europese Unie op het gebied van het buitenlands beleid versterken. Alleen met een echt buitenlands beleid kan de Unie de vrede in Europa garanderen en in de wereld gewicht in de schaal leggen. Zelfs de grote lidstaten van de Europese Unie zullen door de steeds sterker wordende mondialisering steeds minder in staat zijn op eigen houtje hun belangen te verdedigen en de vrede te garanderen. In de multipolaire wereld van de 21ste eeuw moet de Europese Unie zich daarom tot een zelfstandige en politiek slagvaardige unie ontwikkelen. Wij moeten ons daarop tijdig voorbereiden door een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit te stippelen dat die naam waardig is. Wij zullen ervoor zorgen dat het Verdrag van Amsterdam, zodra dit in werking treedt — volgens de huidige stand van zaken in het ratificatieproces uiterlijk op 1 juni —
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/31
Fischer onmiddellijk op alle terreinen wordt toegepast. Op het gebied van het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid bevat het Verdrag een reeks nieuwe instrumenten die de slagvaardigheid van de Europese Unie zullen versterken. De benoeming van een mijnheer of mevrouw GBVB zal ons hopelijk een flink eind op de goede weg brengen. Dat zal echter alleen mogelijk worden als deze mijnheer of mevrouw een politiek zwaargewicht is en over doorzettingsvermogen beschikt.... (Interruptie) ... Er zijn ook ambtenaren die aan die twee voorwaarden voldoen — ik moet daartegen met klem protesteren. Nog onder ons voorzitterschap moet ook de eenheid voor beleidsplanning en vroegtijdige waarschuwing worden opgericht. Verder moeten wij het nieuwe instrument van de „gemeenschappelijke strategie' en tegelijk daarmee de mogelijkheid van meerderheidsbesluiten in het kader van het GBVB invoeren. Wij willen het nieuwe instrument in de eerste plaats gebruiken voor de aan de Europese Unie grenzende gebieden. Op de Europese Raad van Keulen willen wij een eerste gemeenschappelijke strategie voor Rusland — en zo mogelijk ook voor Oekraïne — goedkeuren. Een stabiele, welvarende en democratische burgermaatschappij in Rusland is voor de stabiliteit in geheel Europa van het grootste belang. In deze fase moeten wij bij het GBVB zoveel mogelijk gemeenschappelijk optreden en de nieuwe instrumenten intensief gebruiken. Belangrijk is dat wij de terreinen die voor geheel Europa van belang zijn, beter afbakenen. Dat is ook nodig om aan de publieke opinie te laten zien dat wij in geheel Europa een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voeren. In de komende zes maanden willen wij onze politieke visie haar beslag doen vinden in een concreet bouwplan. Wij mogen onze blik daarbij echter niet alleen richten op het alledaagse werk. Europa heeft zijn kracht altijd uit een vruchtbare combinatie van visie en concreet handelen geput. In de komende zes maanden mogen wij derhalve bij het zoeken naar praktische oplossingen voor de problemen het perspectief niet uit het oog verliezen. De volgende stap na de goedkeuring van Agenda 2000 — en dit is een reden temeer om Agenda 2000 nu met succes af te sluiten — is de institutionele hervorming van de Europese Unie. De uitbreiding maakt die hervorming noodzakelijk. Anders loopt de Unie institutioneel vast. Als wij een slagvaardige Europese Unie met 21 of meer lidstaten willen, moeten wij nu de nodige hervormingen uitvoeren. Voor de slagvaardigheid van een uitgebreide Unie is de vraag of iedereen bereid is op zoveel mogelijk terreinen meerderheidsbesluiten te nemen, van doorslaggevend belang. (Applaus) De nieuwe bondsregering wil op lange termijn de eenparigheidsregel in de Europese Unie beperken tot kwesties van principiële aard, zoals Verdragswijzigingen. Tijdens de Europese Raad van Wenen is overeengekomen dat de Europese Raad van Keulen een besluit zal nemen over de behandeling van de in Amsterdam niet geregelde institutionele kwesties. Ik stel voor dat wij in Keulen het startschot geven voor een nieuwe intergouvernementele conferentie. Deze zou omstreeks het jaar 2001 kunnen worden bijeengeroepen. (Applaus) Op lange termijn moeten wij ons afvragen wat de doelstellingen en methodes van de verdere integratie moeten zijn. In de Europese Unie zijn wij meer dan veertig jaar te werk gegaan volgens de geniale Monnet-methode, die voorzag in stapsgewijze versterking van de integratie, echter zonder blauwdruk van het einddoel. De methode was uiterst succesvol. Daarmee hebben wij onze doelstellingen van de jaren „50 kunnen bereiken: geen oorlog meer, economische wederopbouw en voorspoed. Oorlog is binnen de Europese Unie politiek en militair onmogelijk geworden. Dat is op ons continent, waar in het verleden zo vaak oorlog is gevoerd, het grootste succes van de Europese integratie. Wij mogen dat nooit vergeten. (Applaus) Met dè invoering van de euro is de economische en monetaire integratie grotendeels afgerond. Slechts op een beperkt aantal terreinen, zoals een hechtere coördinatie van het belastingbeleid, waarvoor Duitsland ijvert, wacht ons nog werk. Waarom willen wij de integratie voortzetten? Volgens mij hebben wij daarvoor twee goede redenen. Ten eerste kunnen zelfs de grootste Europese landen zich in deze tijd van mondialisering niet meer alleen redden en moeten wij de daaruit voortvloeiende uitdagingen gemeenschappelijk, als Europeanen, aangaan. Ten tweede is de totstandbrenging van stabiliteit bij onze buren niet alleen een historische en morele opdracht voor Europa, maar ook in ons eigen belang. Crisispreventie is altijd beter, goedkoper en vooral humaner dan acute crisisbestrijding. (Applaus) De grootste tekortkomingen in de Europese Unie doen zich vandaag voor op het gebied van de politieke integratie en de Europese democratie. Hoe kunnen wij ook daar vooruitgang boeken? Na Maastricht en vooral na Amsterdam stelt zich het vraagstuk van een Europese grondwet intensiever dan ooit. Een publiek debat in de lidstaten over die kwestie zal de politieke integratie nieuwe impulsen geven. Ik hecht daarbij meer belang aan de inhoud en de doelstellingen van dit vraagstuk dan aan de formulering van een rechtsgrondslag. Het beeld van de gemeenschappelijke toekomst en het einddoel van Europa zijn op dit ogenblik nog vaag. Een debat over de Europese constitutie kan hier duidelijkheid brengen en een richting aangeven. Belan-
Nr. 4-531/32
Handelingen van het Europees Parlement
Fischer grijke vragen voor onze toekomst zijn nog niet beantwoord. Welk idee — voor mij is dit een centrale vraag omdat dit idee uiteindelijk Europa's toekomstige ziel zal vormen — kan de mensen voor Europa warm maken? Hoe moeten de bevoegdheden tussen Europa, lidstaten en regio's worden verdeeld? Waar hebben wij meer of misschien ook minder Europa nodig? Waar liggen de Europese grenzen? Hoe kunnen wij de totstandbrenging van een Europese publieke opinie bevorderen en de democratische legitimiteit van de Europese Unie en haar instellingen versterken? Op die vragen verwachten de mensen terecht een antwoord. Wij zullen die samen moeten proberen te beantwoorden. Om de Europese Unie sterker en slagvaardiger te maken moeten wij haar op vier belangrijke politieke terreinen versterken. In de eerste plaats heeft Europa meer democratie nodig. De besluitvorming in de Unie moet transparanter en voor de mensen begrijpelijker worden. De bevolking moet eindelijk weten wie in Brussel wat en met welke legitimiteit besluit. Het Verdrag van Amsterdam verleent het Europees Parlement belangrijke nieuwe rechten en bevoegdheden. Toch mag dit maar een tussenstap zijn. Naarmate de slagvaardigheid van de Unie toeneemt, moeten haar handelingen ook steeds meer democratisch worden gelegitimeerd. (Applaus) Ik vis niet naar complimentjes! Ik ben er als Europeaan vast van overtuigd dat de bevoegdheden van het Europees Parlement verder moeten worden uitgebreid. Ook dat moet een thema worden voor de volgende intergouvernementele conferentie. Een grotere legitimiteit betekent dat het Europees Parlement als gelijke partner mee moet kunnen beslissen over alle aangelegenheden waarover de Raad meerderheidsbesluiten kan nemen. (Applaus) Ook bij de benoeming van de Commissie kan het Europees Parlement een grotere rol spelen dan hetgeen in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen. Wij moeten ons ook beraden over een grotere rol voor de nationale parlementen. Ook daarin voorziet het Verdrag van Amsterdam reeds. Om de rechten van de burgers te versterken, stelt Duitsland voor op lange termijn een Europees handvest van grondrechten op te stellen. (Applaus) Daarvoor willen wij onder ons voorzitterschap een initiatief nemen. Wij willen de legitimiteit en identiteit van de Europese Unie bevestigen. Bij de opstelling van een handvest van grondrechten moet niet alleen het Europees Parlement, dat met zijn ontwerpgrondwet van 1994 reeds belangrijk voorbereidend werk heeft verricht, maar ook de nationale parlementen en zoveel mogelijk maatschappelijke groepen worden betrokken. In de tweede plaats moet het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in het teken staan van de Europese waarden inzake vrede en eerbiediging van de mensenrechten en een doeltreffend crisisbeheer mogelijk maken. De mensenrechten hebben in deze tijd van mondialisering niet alleen een humanitaire, maar ook politieke en economische betekenis. Dat is tijdens de crisis in Azië duidelijk gebleken. De zogenaamde opkomende markten kunnen alleen maar investeringen aantrekken als daar ook naar milieuduurzaamheid en eerbiediging van de mensenrechten wordt gestreefd. (Applaus) Vrije markten kunnen zich alleen duurzaam ontwikkelen indien zij zijn ingebed in een veelomvattende vrijheidscultuur en gegrondvest zijn op mensenrechten, machtenscheiding, rechtsstaatsprincipes, democratische partijen, vrije vakbonden, een onafhankelijke pers en een kritische publieke opinie. Tijdens ons voorzitterschap zullen wij proberen het profiel van de Europese Unie wat de mensenrechten betreft, te versterken. Het nieuwe verslag van de Europese Unie over de mensenrechten moet voor transparantie zorgen en de Europese Unie en de lidstaten tot handelen aansporen. Een efficiënte, preventieve en operationele aanpak van conflicten veronderstelt een versterkte toepassing van meerderheidsbesluiten en eensgezind optreden in de G8, de internationale financiële instellingen en de Verenigde Naties. Amsterdam kan slechts een etappe zijn, als wij een, na uitbreiding, slagvaardige unie willen op het gebied van het buitenlands beleid. In de derde plaats moeten wij met het oog op een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid Europa een eigen defensie-en veiligheidsidentiteit geven. Wij zien dat zich de laatste tijd bij internationale aangelegenheden opnieuw een gevaarlijke tendens in de richting van unilateralisme en weg van multilateralisme voordoet. Die tendens heeft in het kader van de Verenigde Naties reeds een uiterst ongunstige weerslag gehad waarover wij niet anders dan ongerust kunnen zijn. Ook de vredeshandhaving vergt een legitimatie door multilaterale organisaties. Daarom moeten er daadkrachtige, politieke instanties zijn die samen met andere partners, op grond van het volkenrecht, uit het internationale politieke bestel een orde van vrede kunnen en willen afleiden. Ook dit is een belangrijke uitdaging voor het toekomstige Europa. Onze collectieve defensie blijft ook in de toekomst een taak voor de NAVO. De Europese Unie moet echter ook het vermogen ontwikkelen tot eigen militair crisisbeheer, als zij vindt dat optreden noodzakelijk is en als onze NoordAmerikaanse partners niet willen meedoen. Dat thema heeft door het initiatief van premier Blair in Pörtschach en de Frans-Britse ontmoeting in Saint-Malo een nieuwe impuls gekregen. Na de interne markt en de Economische en Monetaire Unie kan de totstandbrenging van een Europese defensie- en veiligheidsidentiteit zeer belangrijk worden voor verdere uitdieping van de Europese Unie. Als voorzitter van zowel de Europese Unie als de WEU zullen wij
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 3 3
Fischer proberen van de in Pörtschach op gang gebrachte dynamiek gebruik te maken. Wij willen nog voor de Europese Raad van Keulen een verslag opstellen over de mogelijkheden van verdere ontwikkeling van de Europese defensieen veiligheidsidentiteit. In de vierde plaats staat in het Verdrag van Amsterdam dat wij op het gebied van justitie en binnenlandse zaken naar een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten streven. Die doelstelling willen wij stapsgewijs verwezenlijken. Op de buitengewone Europese top van Tampere in oktober moeten wij een balans opmaken en richtsnoeren voor de toekomst formuleren. Onder ons voorzitterschap willen wij net zo goed spreken over de lastenverdeling in het kader van het asielbeleid als over de humane aanpak van de massale vluchtelingenstromen. Een belangrijk punt voor Europa's slagvaardigheid en aanvaardbaarheid is een doeltreffende bestrijding van de internationale georganiseerde criminaliteit. Daarom moeten wij de grensoverschrijdende politiesamenwerking intensiveren en de operationele mogelijkheden van Europol versterken. Ook deze kwesties dwingen ons ertoe een Europees handvest van de grondrechten op te stellen. (Applaus) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, tijdens mijn rondreis voor Kerstmis ter voorbereiding van ons voorzitterschap, had ik in het congrescentrum van Madrid een onderhoud met mijn Spaanse collega op het moment dat daar ook de Peace Implementation Conference voor Bosnië bijeen was. Terwijl wij, ministers van Buitenlandse Zaken van Spanje en Duitsland, met onze delegaties een aantal belangrijke beslissingen van de Europese Unie aan het voorbereiden waren en spraken over het Europa van de 21ste eeuw, over het Europa van de integratie, moest de Peace Implementation Conference oplossingen zoeken voor het Europa van het verleden, het Europa van het nationalisme en de oorlog. De historische gespletenheid van Europa werd op die dag in Madrid tastbaar gedemonstreerd, maar tegelijkertijd werd ons duidelijk gemaakt wat onze historische taak was. Beide alternatieven zijn op dit ogenblik zeer reëel. Wij, het Europa van de integratie, mogen het Europa van het verleden echter geen kans bieden. Dat zou voor ons continent een ramp zijn. Alleen het Europa van de integratie biedt ons perspectieven. Alleen dat Europa kan de tegenstellingen op ons continent op vreedzame wijze oplossen en de Europese Unie in de snel veranderende wereld tot een politiek geheel maken. Aan het Europese huis van de EU is al door verschillende generaties met politiek succes gebouwd. Het is nu de taak van onze generatie om het Europa van de integratie te voltooien. (Langdurig en levendig applaus) Santer, voorzitter van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik zal het kort houden vandaag. Ten eerste omdat ik tijdens mijn toespraak van gisteren reeds de belangrijkste punten van het Duitse voorzitterschap heb kunnen toelichten en ten tweede omdat ik het volledig eens ben met het programma dat de voorzitter van de Raad u zojuist heeft gepresenteerd. Gistermorgen was ik met heel mijn team in Bonn voor de gebruikelijke ontmoeting ter gelegenheid van de aanvang van het voorzitterschap. Ik moet zeggen dat de werkzaamheden op uiterst constructieve wijze zijn verlopen. Ik ben onder de indruk van de vastberadenheid van de Duitse regering. Zij is van plan al haar energie in dienst van Europa te stellen. En vastberadenheid is zeker nodig! De strategie van Wenen behelst immers een loodzwaar programma voor het Duitse voorzitterschap. De eerste zes maanden van dit jaar zullen een stempel drukken op de ontwikkeling van de Unie. Daar komt natuurlijk bij nog dat Duitsland eveneens het voorzitterschap zal bekleden van de G7-G8, de WestEuropese Unie en Schengen. Ik zie hierin een zware taak, maar ook een unieke kans om voortgang te boeken bij belangrijke onderwerpen, zoals de invoering van de euro, de opneming van Schengen in het Verdrag en de vaststelling van een echt defensiebeleid. Mijnheer de Voorzitter, Agenda 2000 vormt natuurlijk in de komende zes maanden de grootste uitdaging. Hierover is reeds alles, of zo goed als alles gezegd. Nu is het tijd om te onderhandelen ert te blijven onderhandelen. Wij kunnen rustig stellen dat Agenda 2000 bepalend is voor de toekomst van de Unie, want zonder serieuze hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zullen wij over enkele jaren opnieuw geconfronteerd worden met onbeheersbare overschotten. Zonder hervorming van de structuurfondsen zouden de zo belangrijke inspanningen voor economische en sociale cohesie geleidelijk aan kracht inboeten en zonder overeenstemming over de toekomstige financiële perspectieven zou de Unie weer terecht komen in de oude situatie van eindeloos kissebissen over de begroting met alle bittere gevolgen van dien voor de ontwikkeling van de Unie. Een mislukking zou uiteraard een zware hypotheek leggen op het voornemen tot uitbreiding dat op dit moment ongetwijfeld het meest ambitieuze plan voor de 21ste eeuw is. Ik ben ervan overtuigd dat het voorzitterschap van de Raad, het Parlement en de Commissie samen die uitdaging bij de horens kunnen vatten. De politieke wil hiertoe is in alle hoofdsteden aanwezig, zoals voorzitter Fischer zojuist heeft benadrukt. Iedereen is zich ervan bewust dat er compromissen moeten worden gesloten. Dat is in Wenen al duidelijk geworden en dat heb ik ook tijdens mijn bilaterale contacten bevestigd gekregen. Het tweede belangrijke thema tijdens dit voorzitterschap is in mijn ogen de problematiek van de groei en de werkgelegenheid. De euro is er, dat lijdt geen twijfel, maar nu moeten wij onze munt levensvatbaar maken. Dit betekent dat de economische coördinatie in elk opzicht moet worden versterkt en met name ook opfiscaalvlak. Dit wens ik te benadrukken. Naar buiten toe moet de Unie, of het nu in het kader van de G7-G8 of van internationale financiële organisaties is, met één stem spreken. Zij moet één enkele stem laten horen en present zijn. U weet dat ik vanaf het begin van mijn mandaat veel belang heb gehecht aan de bestrijding van werkloosheid. Wij hebben de laatste tijd
Nr. 4-531/34
Handelingen van het Europees Parlement
Santer wat dat betreft veel bereikt en ik ben dan ook verheugd over het in Wenen genomen besluit om tot een echt pact te komen, waar ik al sinds 1996 om vraag. De bijeenkomst in Keulen wordt op dit punt belangrijk. Tijdens het Duitse voorzitterschap treedt het Verdrag van Amsterdam in werking. Voor het welslagen ervan moeten wij nauwe banden onderhouden met het Europees Parlement. Samen moeten wij instaan voor een wrijvingsloze besluitvorming met name voor de vraagstukken die met het nieuwe Verdrag aan een andere besluitvormingsprocedure zullen zijn onderworpen. Dit is overigens ook van toepassing voor Agenda 2000. Een van de belangrijkste vernieuwingen van het Verdrag betreft de totstandbrenging van een daadwerkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Ik weet dat het Duitse voorzitterschap hier veel belang aan hecht. Zo is er bijvoorbeeld dringend behoefte aan een gecoördineerde aanpak van de immigratie- en asielproblematiek. Bestrijding van de georganiseerde criminaliteit heeft in alle lidstaten prioriteit. Dit probleem moet gezamenlijk worden opgelost, want dat verwachten onze burgers. Er moeten reeds tijdens het Duitse voorzitterschap vergaande voorbereidingen worden getroffen voor de speciale top van Tampere tijdens het Finse voorzitterschap. Zoals voorzitter Fischer zojuist al zei, komt de volgende institutionele hervorming reeds in het verschiet, terwijl het Verdrag van Amsterdam nog maar net van kracht wordt. Dat is kenmerkend voor de Europese Unie. De buitenlandse betrekkingen nemen tijdens het Duitse voorzitterschap een zeer belangrijke plaats in. Ik heb al zo vaak gezegd dat als er een terrein is waarop nog veel vooruitgang nodig is en Europa's rol moet worden versterkt, het de buitenlandse betrekkingen wel zijn. In het verleden ontbrak daartoe wel eens de politieke wil. Met de hoge graad van integratie die wij nu hebben bereikt, met de invoering van de euro en met de komst van een multipolaire wereld is een dergelijke houding niet langer verdedigbaar. Ik ben niet van plan hier de lange lijst van onze betrekkingen met de verschillende gebieden in de wereld de revue te laten passeren. Ik zal u slechts enkele voorbeelden geven. Nooit eerder waren onze betrekkingen met de Verenigde Staten zo belangrijk en zo hecht als nu. Het hoeft niemand te bevreemden dat er in zo'n geval verschillen van mening ontstaan. Ik noem als voorbeeld de bananenkwestie waarvan de implicaties zich, eerlijk gezegd, niet beperken tot deze lekkere fruitsoort, maar veel verder gaan. Het probleem moet worden opgelost volgens onze regels en deze zijn in het onderhavige geval identiek aan de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Dergelijke kwesties mogen echter onze betrekkingen, die toch in feite een heel andere dimensie hebben, niet vergiftigen. Hierbij denk ik onder meer aan het gebied van de defensie waar wij al tientallen jaren nauw samenwerken met onze Amerikaanse partners. Het is de taak van de Europeanen om deze betrekkingen te verstevigen, in het wederzijds belang van hun eigen identiteit. Mijn tweede voorbeeld heeft betrekking op onze relaties met Rusland. Dit grote land is ondanks de huidige problemen nog steeds een groot land. Wij hebben de laatste tijd de kwaliteit van de relaties tussen de Unie en Rusland kunnen verbeteren en ik vertrouw erop dat het Duitse voorzitterschap op de ingeslagen weg zal voortgaan. Geachte afgevaardigden, ik ga eindigen, want voorzitter Fischer heeft een beeld geschetst waar ik volledig achter sta. Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ik met deze zeer korte uiteenzetting voldoende heb aangetoond hoe belangrijk het Duitse voorzitterschap voor de Unie is. Ik wil hier nadrukkelijk opnieuw bevestigen dat de Commissie het voorzitterschap de komende zes maanden met raad en daad zal bijstaan en de taken op zich zal nemen die zij volgens de verdragen en traditiegetrouw dient uit te voeren. Ik ben er zelf zeker van dat als wij in juni aanstaande de balans gaan opmaken, wij zullen vaststellen dat de Unie een nieuwe fase is ingegaan, een voor de eenwording van Europa beslissende fase. (Applaus) Green (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Görlach zou vandaag als eerste namens mijn fractie het woord hebben moeten voeren. Ik hoor echter dat hij een ongeluk heeft gehad op het ijs buiten dit gebouw en met een hoofdwond in het ziekenhuis is opgenomen. Ik hoop dat het niets ernstigs is. Ook hoop ik dat dit Parlement geen bezwaar heeft tegen de verandering van de sprekerslijst van mijn fractie. Medina Ortega (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk betreur ik dit voorval waardoor ik als eerste spreker van de socialistische fractie het woord moet voeren ten zeerste, maar anderzijds verheugt het mij dat ik de gelegenheid krijg de nieuwe fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Unie namens mijn fractie persoonlijk welkom te heten. Dit is trouwens niet het enige Duitse voorzitterschap. Duitsland neemt op dit moment maar liefst vijf voorzitterschappen waar: het voorzitterschap van de Raad van Europa, het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, het voorzitterschap van de G-8, het voorzitterschap van de Schengen-groep en het voorzitterschap van de West-Europese Unie. Mijnheer de minister van Buitenlandse Zaken, ik hoop van harte dat u in de komende zes maanden over de nodige energie zal beschikken om aan deze talrijke verantwoordelijkheden het hoofd te kunnen bieden. U kunt bij het uitvoeren van uw taken in elk geval rekenen op de steun van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten. De fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Unie heeft gesproken over de beschikbare middelen. Zoals de voorzitter zelf heeft gezegd, wordt de grondslag voor de opbouw van deze Gemeenschap gevormd door het concept van Jean Monnet en Robert Schuman, dat berust op de verwezenlijking van concrete stappen, op economische vooruitgang. Inderdaad hechten wij hier in deze Gemeenschap groot belang aan economische kwesties. Kijkt u maar
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/35
Medina Ortega naar de debatten van gisteren, dan zult u vaststellen dat wij ons de hele dag lang met dit soort problemen hebben beziggehouden. Ik stel mij daarbij de vraag, mijnheer de Voorzitter, of wij niet het risico lopen een louter op cijfers gebaseerde gemeenschap tot stand te brengen, indien wij ons beperken tot de analyse van de financiële middelen. Ik vrees namelijk dat boekhouding de overhand gaat krijgen boven studie van de economische realiteit. Ik zeg dit omdat ik bij een studie van de verhouding tussen middelen en doelstellingen de indruk krijg dat deze Gemeenschap een uitstekende investering is. Onze bijdrage aan de communautaire begroting beloopt iets meer dan 1% van het BBP. En met deze bijdrage die iets hoger ligt dan 1% van het BBP zijn wij er in Europa tijdens de afgelopen vijftig jaar in geslaagd een einde te maken aan de oorlogen waarvan zo veel Europeanen het slachtoffer werden. De hele communautaire begroting zou worden opgeslorpt door een enkele dag oorlog tussen twee Europese landen. Ten tweede moet ik erop wijzen dat wij Europa hebben omgevormd tot een soort eiland van stabiliteit, vooruitgang, vrede en democratie, waar de rest van de wereld ons om benijdt. Daarom moeten wij mijns inziens in dit debat over de middelen meer aandacht besteden aan de verhouding tussen middelen en doelstellingen, zonder echter meteen afbreuk te doen aan het belang van de boekhoudkundige argumenten. Wij moeten in de eerste plaats nagaan in hoeverre de verschillende lidstaten meer ontvangen van de Gemeenschap dan hun toekomt. Het is immers niet ondenkbaar dat een lidstaat enerzijds een minieme bijdrage levert, maar anderzijds bedragen ontvangt die in geen enkele verhouding staan tot haar investering. Mijnheer de Voorzitter, het voornaamste probleem waarmee de Europese Unie mijns inziens op dit moment te kampen heeft, is de samenhang. De Unie bevindt zich namelijk in een wereld vol gevaren die gekenmerkt wordt door een verregaande instabiliteit. Er staan ons heel wat uitdagingen te wachten. Onze eerste opdracht is de bestrijding van de werkloosheid, zoals de fungerend voorzitter van de Raad zelfheeft opgemerkt. De vaststelling dat 10% van onze burgers momenteel geen vergoede beroepsactiviteit uitoefent, is bijzonder zorgwekkend, niet enkel vanuit economisch maar tevens vanuit sociaal oogpunt. Ik geloof dat het Europa waarnaar wij streven een samenhangend Europa moet zijn, zowel op sociaal als op territoriaal gebied, en dat het in dit verband allerminst aanvaardbaar is dat verschillende snelheden ontstaan in de economische ontwikkeling of in de sociale ontwikkeling. Het Europa dat wij wensen op te bouwen mag volgens mij geen Europa zijn dat enkel de rijken tot nut strekt en de armen aan hun lot overlaat. Dit mag geen Europa zijn van een kleine groep bevoorrechte burgers met een hoge levensstandaard — zoals het geval is in andere belangrijke, moderne en geïndustrialiseerde samenlevingen — maar moet een evenwichtig Europa zijn, niet alleen in sociaal opzicht, maar op elk gebied. Mijnheer de Voorzitter, de volgende sprekers van mijn fractie zullen dieper ingaan op een aantal van de zojuist door mij genoemde punten en daarom wil ik besluiten met de opmerking dat ik in mijn uiteenzetting de voornaamste aspecten heb genoemd van de koers die de socialistische fractie tijdens het Duitse voorzitterschap zal aanhouden. Poettering (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, het Duitse Raadsvoorzitterschap is op een historische dag van start gegaan: op 1 januari 1999 werd de Europese Monetaire Unie een feit. Dat project werd eerst als hersenschim afgedaan, maar door de vastberadenheid van velen kon het toch worden uitgevoerd. De monetaire unie is het werk van velen. Namens de Fractie van de Europese Volkspartij zou ik bij het begin van het Duitse voorzitterschap dank willen zeggen aan de man die Duitsland door drie voorzitterschappen, in 1983,1988 en 1994, heeft geleid, aan Helmut Kohl, ex-kanselier van de Duitse Bondsrepubliek en ereburger van Europa. (Applaus) Mijnheer de voorzitter van de Raad, wij wensen dit Duitse voorzitterschap evenveel vastberadenheid, dynamisme en moed toe als Helmut Kohl voor Duitsland en in Europa aan de dag heeft gelegd. Mijnheer de voorzitter van de Raad, wij wensen u toe dat u, door uw woorden en daden, het vertrouwen van onze Europese partners in de Europese politiek van Duitsland niet alleen kunt behouden, maar nog kunt versterken. Wij vinden het jammer — en dit is geen partijpolitieke kwestie — dat uw realisme ook de indruk heeft gewekt dat het toetredingsproces moet worden vertraagd. U hebt dat vandaag gelukkig zo tot uitdrukking gebracht dat wij daarmee kunnen instemmen, maar toch is die indruk ontstaan. Het is een veeg teken dat de Poolse president Kwasniewski hier op 18 november in het Europees Parlement sprak over een verkeerd signaal dat de Centraal-Europese volkeren zou kunnen ontmoedigen in hun hervormingsproces. Laten wij de Midden-Europese volkeren een hart onder de riem steken. Wij vragen u het toetredingsproces te bespoedigen. Wij hebben de politieke en morele plicht alles in het werk te stellen om de Midden-Europese volkeren zo snel mogelijk tot de waardegemeenschap van de Europese Unie te kunnen doen toetreden. Ook vertrouwen is daarbij belangrijk. Wat de Duitse politiek de afgelopen zestien jaar en ook daarvoor heeft bereikt, mag nu niet worden teruggedraaid. Dat betekent echter ook dat wij de strategie van het Noord-Atlantisch bondgenootschap niet lichtvaardig op de helling mogen zetten. Ook hier gaat het om het vertrouwen van de Midden-Europese volkeren. Wij weten uiteraard dat het voor onze eigen bevolking moeilijk is de noodzaak van een snelle toetreding te aanvaarden. In de politiek mogen wij ons echter niet op opiniepeilingen baseren, maar moeten wij doen wat nodig is en de mensen in Europa daarvan proberen te overtuigen. (Applaus) Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt gezegd dat u voorstellen voor een institutionele hervorming zult voorleggen. Wij vinden dat goed en verzoeken u het Europees Parlement op voet van gelijkheid met de Commissie bij
Nr. 4-531/36
Handelingen van het Europees Parlement
Poettering dat beraad te betrekken. U wilt Agenda 2000 op de top van maart goedkeuren. Wij vinden dat goed en wensen u daarbij veel succes. U hebt gesproken over de Duitse bijdrage. Iedereen zal zijn steentje moeten bijdragen om tot een billijke oplossing te komen. De nettobijdrage van Duitsland is zeker hoog. Er moeten correcties komen. Met het oog op het debat in Duitsland zou het Raadsvoorzitterschap en zijn vertegenwoordigers er echter ook eens op moeten wijzen dat Duitsland bijvoorbeeld in 1997 een overschot van 81 miljard DM had op zijn handelsbalans met de andere EU-landen. Ook dat is een stuk van de waarheid en ook dat moeten wij de mensen zeggen. (Tekenen van onrust, interrupties) De hoge werkloosheid is ook voor ons een moeilijk probleem. De Europese partners moeten van elkaar leren hoe zij meer werkgelegenheid kunnen scheppen. Wij mogen echter niet de indruk wekken dat wij het probleem kunnen oplossen door het werkgelegenheidsbeleid op de schouders van de Europese Unie te leggen. Als wij het probleem van de werkloosheid niet op nationaal niveau kunnen oplossen, mogen wij daar vervolgens Europa niet de schuld van geven. Europa mag niet de zondebok worden. Wij willen .de lidstaten geen alibi verschaffen. Tenslotte nog een laatste opmerking. Het regeerakkoord in Bonn, dat ook een Europese dimensie heeft, bepaalt dat de regeringspartijen de twee Duitse leden van de volgende Europese Commissie leveren. Wij hopen dat dit niet het laatste woord van de bondsregering zal zijn. Als het Duitse voorbeeld navolging vindt en als de volgende Europese Commissie alleen uit leden van regeringspartijen zal bestaan, zal de Europese Volkspartij die Commissie haar vertrouwen niet kunnen schenken. Wij vragen u daarmee rekening te houden. (Interrupties) Mijnheer de voorzitter van de Raad, wij wensen u tijdens uw voorzitterschap veel succes toe. Uw succes is ook dat van Europa. Wij willen samen vooruitgang boeken om een Europese Unie tot stand te brengen die sterker, democratischer en slagvaardiger is en ook in de 21ste eeuw de vrede en de vrijheid op ons oude, maar zich voortdurend vernieuwende Europese continent kan handhaven. (Applaus) Frischenschlager (ELDR). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Fischer, ik ben het in grote lijnen met uw programma eens. Dit beantwoordt in grote mate aan hetgeen de liberale fractie in het Parlement allang wenst. Ik moet u echter opmerkzaam maken op een tegenstrijdigheid tussen hetgeen u vandaag hebt gezegd en de — ook voor de Europese Unie niet onbelangrijke — indruk die uw bondskanselier in alle debatten in Duitsland en in Europa wekt, namelijk dat alleen de discussie over nettobetalers telt en dat er niets kan gebeuren zolang dat probleem niet is geregeld. Ik betreur dat, omdat ik denk dat Europa meer is dan een som van nationale belangen. Eerlijk gezegd werkt mij hetgeen uw bondskanselier gisteren nog benadrukte, dat hij namelijk op een zo openhartig mogelijke wijze de Duitse belangen wil verdedigen, enigszins op de zenuwen. Wij verdedigen hier allemaal nationale belangen, ik vind dat als motto voor een voorzitterschap echter niet gepast. Ik ben dan ook van mening dat wij met het debat over de nettobetalers zeer voorzichtig moeten zijn. Het is overduidelijk dat dit een zeer belangrijk debat is. Ik verzoek u echter die kwestie niet aan het begin, maar aar. het einde van ons debat over de hervormingen te behandelen. Eerst moeten wij duidelijkheid scheppen omtrent de noodzakelijke steunstelsels. Daarna moeten wij zien hoeveel geld nodig is en tenslotte moeten wij onderzoeken hoe wij de lasten billijk kunnen verdelen. Mijnheer de voorzitter van de Raad, bij dit laatste debat zult u in de liberalen objectieve en rechtvaardige gesprekspartners vinden. Wat uw andere opmerkingen betreft, wil ik in het bijzonder uw uitspraken over het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid en over met name de mensenrechten en het constitutioneel bestel van de Europese Unie beklemtonen. Ik wens u daarbij veel succes. Laat u zich in het debat over de nettobetalers echter niet voor de kar spannen van die landen die ons ervan willen overtuigen dat onze toekomst in het zogeheten Europa van de naties ligt. (Applaus) Collins, Gerard (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Duitse regering heeft het voorzitterschap van de Europese Unie inmiddels overgenomen en is daarbij een grote uitdaging aangegaan. In het kader van Agenda 2000, waarmee wij ons op de komende uitbreiding van de Europese Unie voorbereiden, worden talloze cruciale Europese beleidsprogramma's opnieuw onder de loep genomen. Ik ga ervan uit dat de succesvolle start van de euro, waar we onlangs getuige van zijn geweest, de Duitse regering ervan heeft overtuigd dat stabiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor het succes van de Europese beleidsprogramma's. De Europese eenheidsmunt heeft haar succes te danken aan zorgvuldige en evenwichtige planning. 290 miljoen mensen in de elf deelnemende lidstaten zullen daar nu de vruchten van kunnen plukken. Ik zou er bij de Duitse regering op willen aandringen de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de structuurfondsen op een evenwichtige en onpartijdige manier te benaderen, evenals de toekomstige financieringsregeling van de Unie. We moeten alle Europese regeringen en alle Europese instellingen te allen tijde als partners blijven betrekken bij het opstellen van de belangrijkste beleidsprogramma's van de Europese Unie. Ik zou ten eerste de aandacht willen vestigen op de discussie omtrent de toekomstige financiering van de jaarlijkse begroting van de Europese Unie. Een optie die wat mij betreft niet in aanmerking komt, is de renationalisatie van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit is een algemeen beleid dat voor heel de EU geldt. Als we de nationale regeringen gaan dwingen tot 25% van de landbouwbegroting voor eigen rekening te nemen, zou
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/37
Collins, Gerard dat het functioneren van het GLB ongetwijfeld verstoren en versnipperen. De recente BSE-crisis en de ineenstorting van de Russische markt voor landbouwproducten uit de EU hebben talrijke landbouwbedrijven ernstige schade toegebracht, met name in de rundvleessector. Als een deel van het GLB zou worden gerenationaliseerd zou de huidige onzekerheid alleen maar toenemen. Ten tweede kan er nooit sprake zijn van hervorming van de structuurfondsen van de EU als definanciëlesteun aan de vier cohesielanden op losse schroeven komt te staan. De Europese structuurfondsen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de aanpassing van de minder ontwikkelde en perifere landen aan de totstandkoming van de interne markt en aan de invoering van de Europese eenheidsmunt. Wij in Ierland zijn weliswaar blij met de economische vooruitgang die we de afgelopen jaren hebben geboekt, maar vinden wel dat deze vooruitgang moet worden geconsolideerd. Er moet nog veel worden gedaan voor de verbetering van de vervoersinfrastructuur en de milieubescherming in Ierland en voor de aanpassing aan de Europese normen. Op deze manier kan de Ierse economie een positieve bijdrage leveren aan de groei in de eurozone. Tenslotte wil ik nog opmerken dat alle perifere landen en regio's binnen de Unie zich in dezelfde situatie bevinden. Het is voor het succes van de euro en de interne markt van essentieel belang dat de vele zinvolle inspanningen die de afgelopen jaren zijn verricht, door middel van een gegarandeerde beschikbaarheid van middelen uit de structuuren cohesiefondsen worden geconsolideerd totdat deze regio's het Europese gemiddelde hebben bereikt. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de voorzitter, democratie, grondrechten van de mens, vrede en multipolaire wereld: dat zijn de thema's die u noemde en waaraan onze fractie veel waarde hecht. De vorderingen met de euro en de integratie zijn echter niet de middelen, of niet de enige middelen om deze doelstellingen te bereiken. Daarvoor zijn op z'n minst nieuwe, andere richtsnoeren nodig. De tot nu toe gevolgde richtsnoeren hebben, zoals niemand zal kunnen ontkennen, een sociaal en democratisch tekort veroorzaakt. Er kan geen sprake zijn van een voorspoedig en vreedzaam Europa, zolang werkloosheid en armoede blijven groeien. Tijdens de Top van Pörtschach, waar de werkgelegenheid en de groei als prioriteit zijn gepresenteerd, werd gelukkig een andere toon aangeslagen, waarover wij verheugd zijn. Jammer genoeg heeft dit niet in de besluiten van Wenen zijn beslag gevonden. De komende top van Keulen die door het Duitse voorzitterschap moet worden voorbereid, mag niet opnieuw op een teleurstelling uitlopen. Onze burgers maken zich in de allereerste plaats zorgen om de werkloosheid en deze zorgen worden nog aangewakkerd door de voorziene groeivertraging waarvoor afdoende maatregelen nodig zijn. Wij zeggen ja tegen het Europees pact voor de werkgelegenheid, maar het moet niet bij mooie woorden blijven. Allereerst moet het veel te strakke keurslijf van het stabiliteitspact worden losgemaakt. Wij moeten de interne vraag als basis voor een gezonde economie behouden. De taken en de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank moeten worden herzien, omdat prijsstabiliteit niet het hoogste ideaal van de Europese Unie mag zijn en bankiers niet over een dusdanige macht mogen beschikken dat de democratisch gekozen regeringen geen andere taak rest dan het lenigen van de sociale noden. Onze fractie heeft tijdens de Top van Wenen 13 voorstellen ingediend die aansluiten bij hetgeen de vakbonden en vakverenigingen hebben voorgesteld. Wij hopen dat het Duitse voorzitterschap er rekening mee zal houden. Voor de financiële toekomst van de Unie is het mijns inziens absoluut noodzakelijk de strakke boekhoudmentaliteit te laten varen. Europa kan alleen worden gefundeerd op solidariteit en vrijgevigheid en niet op egoïsme en kleinzieligheid. Waarom zou men niet kunnen zoeken naar nieuwe financieringsbronnen, zoals bijvoorbeeld een belasting op kapitaaltransacties, in plaats van de landbouwuitgaven te beperken, waarvan Frankrijk en de zuidelijke landen de tol moeten betalen? Onze fractie is daar in ieder geval tegen. Tenslotte wil ik nog twee problemen noemen met betrekking tot het buitenlands beleid. Ten eerste wil ik wijzen op de rol van de Raad in het moeizaam verlopende vredesproces in het Midden-Oosten en ten tweede noem ik de betrokkenheid van de Raad bij het welslagen van het vredesplan in de westelijke Sahara. Men oefent druk uit op de Marokkaanse regering om deze ervan te overtuigen de voorstellen van de Verenigde Naties te aanvaarden voor de organisatie van een referendum over rechtvaardige en vrije zelfbeschikking. Aelvoet (V). — Mijnheer de voorzitter van de Raad, heren voorzitters van de Commissie, Parlement, collega's, u zult het wel geloven als ik zeg dat het voor mijn fractie een bijzondere dag is die tot de geschiedenis met een grotere G van de groene beweging behoort en zelfs een plaats krijgt in het Europese verhaal van vandaag en morgen. Niet from a jack to a king, maar van een straatcontestant tot minister is op zich een evolutie die tot de verbeelding spreekt. Als nu ook nog de verbeelding aan de macht komt en zich doorzet dan mogen wij gelukkig zijn: Welkom Joschka Fischer! Uw aanwezigheid hier als vertegenwoordiger van de Raad heeft een hoge symboolwaarde. Het is een voorlopig hoogtepunt van de geschiedenis van een generatie die zich in de jaren „68 gelanceerd heeft om een radicale omwenteling van de samenleving in Europa en de wereld op gang te brengen. Daaruit zijn zeer veel bewegingen ontstaan die onder andere aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan van de groene stroming in Europa. En hier staan wij nu in de Europese instellingen, uiteraard op een verschillende plaats, om protestkracht, beslissingskracht en sturingskracht te ontwikkelen. Uw lange ervaring behoedt u er natuurlijk voor te verwachten dat wij ons als brave koorknaapjes gaan gedragen die alleen maar de hoogmis van het Duits voorzitterschap gaan bezingen. Het zal water en vuur zijn, zon en stormwind, dat maakt het debat spannend. De bestrijding van de werkloosheid wordt een centrale bekommernis van het voorzitterschap. Als het lukt de Europese regeringen tot een gemeenschappelijke actie te brengen die gecoördineerd is, kan de massawerkloosheid met
Nr. 4-531/38
Handelingen van het Europees Parlement
Aelvoet succes worden aangepakt. Na de Top van Luxemburg moet absoluut gezorgd worden dat er overtuigende vervolgverhalen komen en geen uitstel van Wenen over Keulen naar Helsinki. Wij verheugen ons over het Duitse initiatiefin een EU-manifest over grondrechten evenals over de inzet voor een internationale strategie ter bestrijding van mensenrechtenschendingen én van hun oorzaken. Over asiel en Schengen zijn wij heel wat minder enthousiast, maar het model van dubbele nationaliteit in het Duits regeerakkoord is innoverend en kan uitstraling krijgen als een nieuw model in en voor Europa. Het is betekenisvol dat collega's van de CDU het nodig vinden dit innoverend initiatief dat politieke rechten geeft aan medeburgers met een petitie-actie te ondergraven. Daarmee wordt inderdaad extreem-rechts gedachtegoed versterkt. Uiteraard hopen wij dat onder uw voorzitterschap stappen vooruit kunnen worden gezet in de richting van de invoering van een Europese energiebelasting. Dit is aangewezen om de dodelijke arbeidsvernietigende belasting op arbeid te verlaten. Maar onze allergrootste bekommernis gaat effectief naar de toekomst van Agenda 2000. Uiteraard moet de achterhaalde uitgavenstructuur geëvalueerd worden en het landbouwbeleid grondig hervormd. Dat staat buiten kijf. Het is juist dat ook het Europees Parlement het moeilijk heeft om voor die landbouwhervorming iets cohérents uit te werken. Dat merken wij deze week. Maar het hoofdpunt is: hoe wordt het nettobetalersdebat gevoerd? Het is volkomen juist als u zegt dat de verdeling van de lasten herzien moet worden. Maar het zou een regelrechte catastrofe zijn als de Raad het nettobetalersdebat ten koste laat gaan van definancieringsplanningvan de uitbreiding. Europa kan niet alles tegelijk willen: én stabiliteit, geen migratiedoorstroming, én een uitbreiding die op de lange baan wordt geschoven en die zo weinig mogejijk kost. Wij wensen u, ondanks deze kritische bedenkingen, een zeer succesvol voorzitterschap en u mag rekenen op onze kritische constructieve samenwerking. (Applaus) Lalumière (ARE). — (FR) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, namens mijn fractie heet ik u en uw voorzitterschap van harte welkom. Uw voorzitterschap is het laatste van ons mandaat en wekt om velerlei redenen hoge verwachtingen. Uw waardevolle en opbouwende toespraak heeft deze verwachtingen zelfs nog versterkt. U wekt verwachtingen omdat Duitsland een groot land is. Duitsland is het meest dichtbevolkte en economisch het machtigste land van Europa. Dat is geen reden om u te overladen met zware lasten en verantwoordelijkheden. Dit is gewoon een feit waar niemand onderuit kan, u niet en wij niet. U wekt verwachtingen, maar ook nieuwsgierigheid. Uw regering en uw meerderheid zijn immers aan de macht gekomen na een langdurige regeringsperiode van kanselier Kohl. Het is duidelijk dat onze fractie blij is met deze nieuwe linkse meerderheid. Wij hopen dat de sociale problemen, de werkgelegenheid, de sociale rechtvaardigheid en de burgerrechten — ik denk met name ook aan de voorschriften voor het verwerven van de Duitse nationaliteit — meer aandacht zullen krijgen dan voorheen. Wij weten echter ook dat de voormalige kanselier kan bogen op uitstekende Europese prestaties en dat het niet eenvoudig is om de fakkel over te nemen. Wij hebben vertrouwen in u, mijnheer de voorzitter van de Raad. Wij weten dat u persoonlijk zeer bij Europa bent betrokken en hebben met aandacht naar u geluisterd. Iedereen weet echter dat een beleid wordt beoordeeld op de daden en niet alleen op de mooie woorden. Wij popelen dus van ongeduld om te zien of u in staat zult zijn tijdens de komende raadsvergaderingen een aantal vastgelopen thema's vlot te trekken. Ik denk met name aan het financiële en budgettaire luik van Agenda 2000 en aan de toekomst van de grote beleidsvormen van de Unie, zoals het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik denk ook aan de institutionele hervorming van de Unie die, zoals u reeds zei, onontbeerlijk is voor het welslagen van de toekomstige uitbreiding. Hiertoe hebben wij ons allemaal verbonden en deze moet in weerwil van de talrijke problemen worden verwezenlijkt. Staat u mij toe even terug te komen op het financiële luik van Agenda 2000. Wij weten welke problemen dit in Duitsland veroorzaakt. De Duitse publieke opinie geeft steeds vaker blijk van ongenoegen over de in haar ogen buitensporige belasting. Dit heeft onlangs zelfs geleid tot kritiek van de Duitse pers op de Commissie. De Commissie werd beschuldigd van verspilling, wanbeheer en zelfs fraude en malversaties. Steeds vaker wordt van alles een grote kluwen gemaakt. Gerechtvaardigde verwijten en valse beschuldigingen worden op één hoop gegooid. Ik vrees dat dit alles zal leiden tot een vermindering van Duitslands betrokkenheid en een aantasting van de geest van solidariteit met de probleemgebieden in de Unie, met de ontwikkelingslanden en de landen van Midden- en Oost-Europa. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, uw woorden van zojuist hebben ons gerustgesteld. Zorgt u er echter voor dat Duitsland het imago bewaart dat het sinds de Tweede Wereldoorlog heeft gehad, het imago van een efficiënt, machtig, rijk en solidair land. (Applaus vanuit sommige banken) Berthu (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de heer Fischer heeft ons zojuist het beeld geschetst van een volledig geïntegreerd Europa waarin geen landen meer bestaan, maar alleen nog maar regio's en alle belangrijke besluiten met meerderheid van stemmen worden genomen. Voor ons is dit geïntegreerde Europa een grote vergissing. Door de landen als landen ondergeschikt te maken, maakt men de ziel van Europa kapot. Mijn fractie heeft een alternatief voorstel gedaan, een meer democratisch voorstel. Het Duitse voorzitterschap heeft zich voor de komende tijd als hoogste prioriteit gesteld op 25 maart een besluit te kunnen nemen over het nieuwefinanciëlekader de Unie. Dit kader zal niet alleen een stempel drukken op de uitbreiding, maar ook duidelijk weergeven welk Europa ons in de komende jaren voor ogen staat. Wat de ontvangsten betreft, zijn wij van mening dat het idee van een bijdrage per lidstaat, evenredig aan het BNP, de enige echt eenvoudige, doorzichtige en rationele oplossing is. Het is vooral de enige oplossing waarin duidelijk de
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/39
Berthu aard van de Unie naar voren komt. De unie is een vereniging van landen die van haar leden jaarlijks een bijdrage ontvangt. Bovendien is dit de enige oplossing waarmee de landen hun uitgaven kunnen beheersen. Als wij andere, minder beheersbare vormen van bijdragen accepteren, zoals bijvoorbeeld een Europese belastingheffing, steken wij bij voorbaat de kop in het zand voor toekomstige financiële ontsporingen. Wat de uitgaven betreft stemmen wij in met de vaststelling van een algemene bovengrens voor de lopende uitgaven, hetgeen inhoudt dat in de loop van de tijd de uitgaven in reële termen zullen teruglopen. Een deel van de Europese financiële middelen bestaat momenteel uit nutteloze uitgaven, een andere deel wordt verspild en met weer een ander deel wordt gefraudeerd. Om de rest te behouden is een strikter en eerlijker beheer nodig en dat bereiken we nooit als we geen paal en perk stellen aan de uitgaven. Onze fractie heeft altijd haar twijfels uitgesproken over met name de doelmatigheid van de structuurfondsen in hun huidige omvang en daar moet men dan ook rigoureus in gaan snoeien. De financiële middelen van Europa zullen tenslotte in de komende jaren gebukt gaan onder een groot gebrek aan samenhang. Door de gemeenschappelijke munt wordt de van de marktmechanismen uitgaande, automatische onderlinge aanpassing van de staatshuishoudingen tenietgedaan. De nationale economie zal onvermijdelijk op lange termijn worden vervangen door een van Brussel uitgaande, financiële herverdeling. Een belastingtechnisch voordelig aanpassingssysteem wordt dan vervangen door een belastingtechnisch duur systeem. Het is hoog tijd dat de regeringen met de waarheid voor de dag komen en hun burgers vertellen dat deze keuze de communautaire begroting uit de pan zal doen rijzen. Martinez (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, voorzitter Santer, mijnheer de voorzitter van de Raad, eindelijk staan de zaken hu op een rijtje! Nu hebben wij een gemeenschappelijke munt, zoals Duitsland wilde, nu hebben wij een centrale bank in Frankfurt met van de Bundesbank afkomstige topmanagers, nu hebben wij een door Duitsland ingegeven buitenlands beleid in de Balkan en een opening naar het Oosten waarvan vooral Duitsland de geopolitieke , vruchten zal plukken. Het is niet meer dan normaal dat het recht zich schikt naar de feiten en Europa wordt voorgezeten door Duitsland. Tijdens uw voorzitterschap zal dus worden gesproken over werkgelegenheid, GLB en natuurlijk over de financiën van de Europese Unie die Duitsland zo na aan het hart liggen. Daar wringt echter de schoen, in definanciën!We weten allen hoe de vork in de steel zit: er zijn landen die aan Europa verdienen — dat zijn de cohesielanden waar men per jaar 300 of zelfs 600 euro per inwoner krijgt — en er zijn landen als Nederland en uw land, Duitsland, die aan het kortste eind trekken. Als Fransman begrijp ik u heel goed, want ook wij hebben enorme bedragen — zelfs 4 miljard euro per jaar — verloren, net zo veel als de supersnelle treinverbinding Parijs-Bordeaux ons in een jaar aan investeringen kost. Ik weet echter maar al te goed dat Europa gebaseerd moet zijn op solidariteit. De heer Cohn-Bendit geeft daar zelfs een praktisch bewijs van: hij is zelfs solidair met terroristen en is er zelf een. Desalniettemin worden de huidige verschillen almaar groter en is de situatie ten hemel schreiend. Hoe kunnen wij de 6 miljoen Franse werklozen uitleggen dat zij zich moeten opofferen voor de Ieren, alhoewel de Ieren naar verhouding veel minder werkloosheid hebben? Hoe kunnen wij de armen en de mannen en vrouwen die het slachtoffer zijn van de begrotingsdiscipline uitleggen dat zij solidair moeten zijn en dus nog armer moeten worden? Door de kosten van de uitbreiding naar het oosten zal de armoede sowieso drastisch toenemen. Ik weet dat er een compromis moet worden gevonden. U zult daar uw best voor doen, met renationalisering van het GLB en vaststelling van een bovengrens voor de uitgaven. Misschien kan uw voorzitterschap nog wat licht in het duister brengen, want waren de laatste woorden van Goethe niet: „licht, licht"? Meer licht betekent met de waarheid voor de dag komen. De limiet van 1, 27% van het BNP zal niet worden gerespecteerd. Met de waarheid is trouwens al de heer Santer in alle oprechtheid voor de dag gekomen. Hij zei immers dat werd nagedacht over communautaire vennootschapsbelasting, communautaire inkomstenbelasting en milieubelasting, weliswaar het toppunt van belastingidiotie, maar, och, waarom ook niet? Dat is de waarheid: Europa betekent kosten en kosten betekenen meer belastingen. Anastassopoulos (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, op de drempel van de 21ste eeuw is het de taak van dit nieuwe Duitse voorzitterschap om de onopgeloste problemen uit het verleden, de zorgen van het heden en de uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. De wereld zit in een stroomversnelling, de onderlinge afhankelijkheid wordt steeds groter, maar de Europese burgers zijn ongerust. Zij maken zich zorgen om de vrede, de werkgelegenheid, de veiligheid, de Europese Unie. Zij worden de Europese Unie nog steeds gewaar als iets dat ver weg is. Het succes van de euro is niet voldoende om hen gerust te stellen. De politieke unie moet inderdaad onze kompas zijn, maar misschien hebben wij een politieke, federale euro nodig om ooit zover te komen. Hoe denkt het Duits voorzitterschap deze problemen bij de horens te vatten? Wij hebben vandaag een fantastische redevoering gehoord. Deze was doorspekt met goed geformuleerde slogans, verklaringen over de vier belangrijkste politieke gebieden en nieuwe initiatieven. Maar waar bleef de inhoud? Wij zijn echt niet behept met vooroordelen, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, maar het is onze plicht u duidelijk te maken dat voor grote problemen grote beleidsvormen en middelen noodzakelijk zijn. Met mooie verklaringen komt men niet ver. In theorie lijkt een werkgelegenheidspact een goed idee te zijn. Is een dergelijk pact echter voldoende om de werkloosheid en met name de werkloosheid van jongeren en vrouwen echt te beperken? De werkloosheid is de laatste tijd inderdaad wat teruggelopen, maar is desalniettemin nog steeds een regelrechte plaag voor Europa. Daarom hebben wij grote twijfels ten aanzien van een dergelijk pact. Wij willen echter niet dat de Europese Unie de zondebok wordt voor dit reusachtige probleem.
Nr. 4-531/40
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Anastassopoulos De Europese Unie zou inderdaad dichter bij de burgers kunnen komen, indien het Duits voorzitterschap met iedereen een echte, eerlijke dialoog, een dialoog zonder dubbelzinnigheden en schijnheilige standpunten zou beginnen. Dat zou beter zijn dan initiatieven en manifesten aan te kondigen. Ik maak alleen een uitzondering voor het Europese handvest van de grondrechten. Daar moet men vóór zijn. Men kan niet Europa enerzijds openstellen en anderzijds beroven van een deel van zijn reeds schamele middelen, uitgaven en bijdragen. Is dat het grote probleem waar enkele regeringen en met name de Duitse regering zo angstvallig een oplossing voor proberen te vinden? Ja, zegt men dan, maar Duitsland betaalt niet minder dan 60% van de communautaire begroting. Dat betwisten wij absoluut niet. Alleen heeft noch Duitsland, noch de Commissie ons ooit uitgelegd wat Duitsland terugkrijgt voor deze bijdragen. De voordelen daarvan kunnen macro-economisch worden berekend en als wij een dergelijke berekening krijgen, weten wij allen waar wij aan toe zijn. Dan kunnen wij het probleem van de eerlijke lastenverdeling open en eerlijk bespreken. Renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan natuurlijk geen oplossing zijn. Dat zou geen stap vooruit maar achteruit zijn. Hetzelfde kan worden gezegd van de uitbreiding met de Midden- en Oost-Europese landen en Cyprus. Cyprus werd onlangs gedwongen een voor hem zeer pijnlijk bewijs te geven van zijn bereidheid om het uitbreidingsproces te vergemakkelijken. Hoe kan men nu enerzijds zeggen dat men alles in het werk wil stellen voor een snelle verwezenlijking van de uitbreiding en anderzijds een poging doen om de daarvoor noodzakelijke middelen te beperken? Het programma dat wij vandaag gepresenteerd hebben gekregen, behelst nog talrijke andere tegenspraken. Aan dit programma was trouwens het een en ander voorafgegaan waardoor veel verwarring was ontstaan. Ondanks onze politieke meningsverschillen zijn wij bereid met het Duitse voorzitterschap samen te werken. Wij willen ons gemeenschappelijk inzetten voor Europa. Wij willen de voorbereidingen treffen die noodzakelijk zijn om de instellingen aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Wij willen dat er eindelijk een begin wordt gemaakt met een gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid. De Europese verkiezingen van juni staan voor de deur. Moet het Duits voorzitterschap niet eindelijk het voorstel van het Europees Parlement tot invoering, van een gemeenschappelijk kiesstelsel overnemen? Daar heeft de heer Fischer vandaag met geen woord over gerept. Wij hopen van ganser harte, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dat uw werk met succes zal worden bekroond. Wij moeten u echter waarschuwen. Na het aanvankelijk gebrek aan duidelijkheid en eensgezindheid zijn heel wat Europeanen met heimwee gaan terugdenken aan oud-kanselier Kohl. Past u derhalve op met uw beleid, als u tenminste wilt voorkomen dat de nostalgici van de heer Kohl nog talrijker worden! Fischer, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, men heeft mij gevraagd nogmaals het woord te voeren, maar niet om te antwoorden. Alhoewel ik als parlementslid het liefste zou opspringen om onmiddellijk te reageren op de vele opmerkingen die ik hier heb gehoord, zal ik met antwoorden wachten tot het einde van het debat. Men heeft mij gevraagd als vertegenwoordiger van het voorzitterschap iets over Kosovo te zeggen. Ik ga uit van de huidige situatie. De huidige ontwikkelingen baren ons inderdaad hele grote zorgen. Niet alleen had er In Kosovo allang een politieke overgangsregeling gevonden moeten zijn, maar ook van kracht moeten zijn geworden, overeenkomstig het akkoord tussen de heer Holbrooke en de regering in Belgrado. Dat akkoord is voor de toekomstige ontwikkelingen in Kosovo zeer belangrijk. Zonder deze overgangsregeling wordt het immers uiterst moeilijk tot eerst een duurzaam proces van niet-oorlog en dan een duurzaam proces van vreedzame consensus en vrede te komen. De militaire confrontatie escaleert: er zijn ontvoeringen, aanslagen en moorden. Ik hoop dat voor de zeer gespannen situatie van gisteren vandaag een oplossing kan worden gevonden. Dat is alleen mogelijk door onderhandelingen. De Bondsrepubliek Duitsland spant zich daar samen met haar partners voor in. Wij doen mee aan het civiele toezicht op het conflict in het kader van de OVSE en aan het ongewapend, militair toezicht op het luchtruim dat deel uitmaakt van niet alleen het algemene toezicht, maar ook het akkoord tussen Holbrooke en de regering in Belgrado en van de extraction force. De extraction force is er niet om het toezicht in het kader van de OVSE uit te voeren. Dit is een troepenmacht die de ongewapende civiele medewerkers van de OVSE alleen in geval van nood te hulp moet komen. Wij moeten een akkoord zien te bewerkstelligen waarmee een vreedzame ontwikkeling mogelijk wordt. De dreigementen van de NAVO hadden tot doel een humanitaire catastrofe onder de Albanese burgers in Kosovo af te wenden. Dat is ons weliswaar gelukt, maar nu moeten wij politieke vorderingen maken en dat is uiterst moeilijk. De Albanezen slagen er bijvoorbeeld niet in een gemeenschappelijke onderhandelingsdelegatie te vormen. Dat is nochtans zeer belangrijk. Ook de onenigheid tussen de betrokken partijen over de te volgen strategie is een grote moeilijkheid. De Albanese zijde wil onafhankelijkheid, het Westers bondgenootschap wil die onafhankelijkheid welbewust niet. Ook Belgrado wil geen onafhankelijkheid, maar de manier waarop men met de.meerderheid in Kosovo omgaat, met de zware schendingen van de mensen- en minderheidsrechten, kan echt niet door de beugel. De onduidelijke opzet van het Westers bondgenootschap maakt de situatie nog ingewikkelder. Toch zie ik geen enkel aanvaardbaar alternatief voor een stabiliseringsstrategie. Deze moet uitgaan van de naleving van het tussen Holbrooke en Belgrado gesloten akkoord. Nu de heer Hill er met zijn pendeldiplomatie helaas niet in is geslaagd de driejarige politieke overgangsregeling voor Kerstmis van start te laten gaan — zoals nochtans in het akkoord was afgesproken — zullen wij nu in het kader van de contactgroep krachtiger moeten optreden. Staat u mij toe en passant op te merken dat die politieke overgangsregeling belangrijk is omdat wij in Kosovo een civiele, gelegitimeerde autoriteit nodig hebben. Zonder een dergelijke autoriteit, dat wil zeggen zonder een regionaal parlement, zonder een uitvoerende en rechterlijke macht, zonder politie en justitie, is een duurzaam vredesproces in Kosovo onmogelijk. Daarom is het zo belangrijk dat het politieke akkoord wordt uitgevoerd.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/41
Fischer Ik zou van dit debat gebruik willen maken om een oproep te doen aan alle betrokkenen, ook aan Albanese kant. Ik hoop dat zij de kans van dit proces niet zullen missen en vooral geen geweld meer zullen gebruiken. Geweld lost de problemen in Kosovo niet op, maar veroorzaakt wel veel leed. Wij proberen nu vorderingen te maken met de contactgroep. Dat is allesbehalve eenvoudig. Na de ontvoering van de Servische soldaten moeten wij een militaire confrontatie zien te voorkomen en ik hoop echt dat ons dat met een akkoord zal lukken. Afsluitend wil ik nogmaals onderstrepen dat het politieke akkoord zeer belangrijk is. Daar draait alles om. Wij mogen niet vergeten dat Kosovo een deel is van Europa. Dat wil ik hier in het Europees Parlement nadrukkelijk zeggen. De problemen ginds zijn onze problemen en daarom zal de politieke oplossing van dit conflict — waarbij veel meer op het spel staat dan alleen Kosovo — voor de ontwikkeling van een Europees buitenlands beleid, voor een Europese identiteit op het gebied van het buitenlands en veiligheidsbeleid, veel meer betekenen dan alle resoluties, intentieverklaringen en toespraken bij elkaar. Daarom zullen wij, als voorzitterschap en als lid van de contactgroep, alles doen wat in ons vermogen ligt om van dit proces een succes te maken. Maar nogmaals: het zal allesbehalve eenvoudig zijn! (Applaus) Hänsch (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, over Kosovo zijn er in het verleden veel meningsverschillen en conflicten geweest tussen de Raad en het Parlement. Dat zal in de toekomst niet anders zijn. Bij het probleem-Kosovo en de mogelijkheden voor oplossing van het conflict, en die oplossing mag niet uitblijven, staat het Europees Parlement aan uw kant. Daar kunt u op rekenen! (Applaus) Dan kom ik nu terug op Agenda 2000. Ik ben blij dat u hier niet met de boekhouding voor de komende zes maanden bent komen aandraven, maar de besluiten die onder het Duitse voorzitterschap van de Raad zullen worden ge' nomen in een breder perspectief, in het perspectief van de ontwikkeling van de Europese Unie hebt geplaatst. Agenda 2000 is een allesomvattend pakket en u hebt aangedrongen op de naleving van het tijdschema. Evenals de meerderheid van het Europees Parlement — daar ben ik van overtuigd — wil ook mijn fractie dat het tijdsschema voor de goedkeuring van Agenda 2000 wordt nageleefd. Wij hebben ons daarop voorbereid en kunnen in april of mei de nodige besluiten nemen. Alleen moet ook de Raad klaar zijn voor dit debat. Wat u op de top in maart zult voorleggen, moet immers grotendeels ook door het Europees Parlement worden goedgekeurd. De Raad doet er derhalve goed aan vooraf, en niet achteraf, met het Europees Parlement te overleggen, want anders dreigt het tot een confrontatie te komen. Ten tweede beschouwen wij Agenda 2000 als een geheel. Ik vind het door de Commissie voorgestelde compromis goed. Dit is flexibel maar op sommige punten misschien wel voor verbetering vatbaar. Dit pakket kan echter niet door iets anders worden vervangen. Dat moet voor het Parlement en de lidstaten het uitgangspunt zijn voor een akkoord. Mijnheer de voorzitter van de Raad, staat u mij toe iets te zeggen met het oog op de discussies in onze lidstaten en onder andere met het oog op het binnenlands beleid in ons eigen land. Ik richt mij ook tot de collega's die telkens weer solidariteit eisen van de Bondsrepubliek Duitsland. Men kan niet enerzijds vragen om hervorming van het landbouwbeleid en anderzijds in eigen land zeggen dat in het landbouwbeleid alles bij het oude blijft. (Applaus) Men kan niet enerzijds vragen om hervorming van de structuurfondsen en bestrijding van de werkloosheid en anderzijds eisen dat allen die tot nu toe van de structuurfondsen hebben geprofiteerd — en dat is 51% van de bevolking — daarmee moeten kunnen doorgaan. Ook dat kan níet. Men kan niet enerzijds zeggen dat hetfinanciëlekader in acht moet worden genomen en anderzijds eisen dat voor de uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten meer wordt uitgegeven. Men kan niet en de partners in de Europese Unie warm willen maken voor de uitbreiding naar het oosten en tegelijkertijd billijke bijdragen en zelfs een substantiële vermindering van de nettobijdragen aan de Europese Unie eisen. Tijdens de komende onderhandelingen kan tot maart nog veel worden bereikt. Dat zal ook nodig zijn. Een ding kan men in Brussel echter niet: de fundamentele rekenregels van de Gemeenschap buiten werking stellen. Dat kan zelfs niet iemand die gewoon is met fundamentalisten om te gaan. Wij willen het hele pakket in april of mei goedkeuren. Mijnheer de voorzitter van de Raad, daarmee zijn wij het enige Parlement dat er niet voor terugschrikt om nog voor de verkiezingen alle moeilijke knopen in verband met Agenda 2000 door te hakken. Wij zouden graag hebben dat onze moed werd gehonoreerd. Helpt u ons daar een beetje mee! Wij hebben de hervormingen van Agenda 2000 ook nodig met het oog op de financiële vooruitzichten, om de Europese Unie voor te bereiden op de uitbreiding naar het oosten. Dat is echter niet de enige reden voor hervorming, begrijpt u mij niet verkeerd! De Unie moet hoe dan ook worden hervormd, maar wij hebben de hervorming ook nodig om de Unie voor te bereiden op de uitbreiding. Dat wordt na de invoering van de euro onze grote historische opdracht. Agenda 2000 is maar een deel van de hervorming. Ik ben erg blij dat u ook gewezen hebt op de institutionele hervormingen, die samen met Agenda 2000 de Unie klaar moeten maken voor de uitbreiding en dat u daarvoor een allesomvattend concept hebt geschetst. Ik wil nu kort iets over die institutionele hervorming zeggen. Men moet niet denken dat minder Europa synoniem is met een Europa dichter bij de burger. Het tegendeel is waar. Een unie die in staat is de dingen te doen die de burgers van haar verwachten, staat dichter bij de mensen dan alle
Nr. 4-531/42
Handelingen van het Europees Parlement
Hänsch mogelijke verklaringen van ministers van Buitenlandse Zaken of subsidiariteitsverklaringen in onze lidstaten. Hoe solider de Unie is, hoe flexibeler haar besluiten en instellingen kunnen zijn. Hoe sterker de instellingen van de Unie zijn, hoe sterker ook haar democratische grondslag moet zijn. Ik zeg dat ook met het oog op het debat dat wij deze week nog moeten voeren. Hoe geloofwaardiger de instellingen zijn, hoe efficiënter ze op Europees niveau zijn. Het is waar dat wij in de laatste veertig jaar Europa hebben opgebouwd om herhaling van het verleden te voorkomen. Dat was goed, dat hoorde zo en daar moeten wij mee doorgaan. In een duizendjarige Europese geschiedenis van oorlogen is vijftig jaar vrede in het grootste deel van Europa echter een zeer korte tijd. Wij hebben geen enkele garantie dat dit altijd zo zal blijven. Daarom moeten wij ons dagelijks, telkens weer opnieuw inspannen voor evenwichtige belangenbehartiging, goede verstandhouding, gemeenschappelijke instellingen en gemeenschappelijke besluiten in de Europese Unie. Dat is een moeilijk proces. Ik zou graag hebben dat niet altijd alleen de parlementariërs en de leden van het Europees Parlement, maar ook de regeringen in de lidstaten het Europese beleid dat zij door de week in Brussel vaststellen, thuis verdedigen en dan niet alleen op zondag, maar ook tijdens gewone weekdagen. In onze lidstaten zijn er ministers — ik heb het nu niet over u persoonlijk, mijnheer de voorzitter van de Raad, maar dit moet in het kader van een dergelijk debat ook eens gezegd kunnen worden — die van maandag tot vrijdag in Brussel allerlei regels, verordeningen en richtlijnen vaststellen en op zaterdag en zondag thuis verkondigen dat Brussel weer onzin heeft verkocht. Dat moet ophouden. (Applaus) Zo kan het niet verder. Zo maakt u de bevolking onzeker over Europa. Dat geldt voor de regeringen van alle lidstaten, ongeacht politieke kleur, laat dat duidelijk zijn. De eenmaking van Europa is niet meer in eerste instantie belangrijk om een herhaling van het verleden te voorkomen, maar om opgewassen te zijn tegen de taken van de toekomst. Wat moet er dus gebeuren? Niet alleen moeten wij van de euro een succes maken, maar wij moeten ook een oplossing vinden voor de vraagstukken in verband met de gevolgen, de lasten en de risico's van de invoering van de gemeenschappelijke munt voor de hele Europese Unie. Daarom hebben wij een basisdocument, een handvest van grondrechten nodig. Ik wil graag dat het Europees Parlement bij de opstelling van die grondrechten een hoofdrol speelt. Dat is een taak voor het nieuwe Parlement na de verkiezingen. In de tweede plaats — de gedachte bestaat, wij moeten ze alleen nog formuleren en verduidelijken — moet Europa zorgen voor een evenwicht tussen het absoluut noodzakelijk economische prestatievermogen en sociale rechtvaardigheid. Deze sociale rechtvaardigheid mag niet enkel een sociaal aanhangsel zijn, maar moet de grondslag zijn voor ons economische prestatievermogen. Dat evenwicht wordt telkens weer op de helling gezet en moet dus telkens weer opnieuw worden gevonden. Hetzelfde geldt voor het evenwicht tussen de vrijheid van de naar waarheid en rechtvaardigheid zoekende mens en zijn verantwoordelijkheid voor de samenleving. In dit evenwicht ligt echter de essentie van Europa. Dat is het fundament waarop wij voortbouwen, waarop wij een slagvaardige Europese Unie kunnen bouwen, een unie waarvoor een rol in de wereld is weggelegd. Europa moet deze rol spelen om haar principes, haar grote traditie op het gebied van de mensenrechten en de sociale rechten in de wereld uit te dragen en te verwezenlijken. Dat Europa zal niet alleen het verstand, maar ook het hart van de mensen weten te winnen. Mijnheer de voorzitter van de Raad, helpt u ons dat doel te bereiken. (Applaus) Galeote Quecedo (PPE). — (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, niemand kan ontkennen dat het Duitse voorzitterschap een bijzonder moeilijke taak te beurt valt. Ik hoop en ik wens dat wij erin zullen slagen het met de motie van afkeuring aan de orde gestelde probleem op passende wijze op te lossen. Ik zeg dit in alle oprechtheid, want niemand heeft er baat bij dat de zaken uit de hand lopen en zeker het fungerend voorzitterschap niet, vermoed ik. In de eerste plaats zou ik willen onderstrepen dat ik geen moeite heb de prioriteiten die de heer Fischer hier vanochtend heeft uiteengezet te onderschrijven. Wij hebben met name meer werkgelegenheid nodig, zeker nu Europa op wereldvlak moet concurreren. Er dient extra aandacht te worden besteed aan het coördinatieproces van de beleidslijnen inzake werkgelegenheid waarmee in Luxemburg een aanvang is gemaakt, alsmede aan de tenuitvoerlegging van een actief werkgelegenheidsbeleid op Europees niveau. U had het over een Europees werkgelegenheidspact. Wat de versterking van de buitenlandse betrekkingen van de Unie betreft, verlenen wij onze onvoorwaardelijke steun aan de prioriteiten die u hier vanmorgen heeft uiteengezet voor de politieke unie en voor eveneens de toetreding van de landen uit Midden- en Oost-Europa en Cyprus. Wat de landen buiten Europa betreft, zou ik willen wijzen op het uitzonderlijke belang van de samenwerkingsprocessen met de mediterrane landen en de landen in Latijns Amerika. Voor de komende maanden staan enkele belangrijke gebeurtenissen op stapel. Wat Agenda 2000 betreft, steunen wij uw pogingen om de onderhandelingen nog dit halfjaar afte ronden. Hopelijk zal ons dat lukken. Daarbij mag u echter, als u kans van slagen wilt hebben, een aantal principes niet uit het oog verliezen. In de eerste plaats moeten alle lidstaten financieel bijdragen aan de uitbreiding en de daaruit voortvloeiende onkosten. Ten tweede dient de Unie genoeg financiële middelen te blijven houden voor haar eigen beleidsvormen, hetgeen inhoudt dat de financiële steun voor de samenhang gegarandeerd moet blijven. Ten derde moeten wij een inkomstensysteem tot stand zien te brengen dat de financiële mogelijkheden van de verschillende lidstaten beter we-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/43
Galeote Quecedo ergeeft. Ten vierde mag onder geen beding willekeurig in de uitgaven worden gesnoeid. Ten vijfde mag men niet vergeten dat de onderhandelingen over Agenda 2000 aan een voorwaarde zijn onderworpen, namelijk de eerbiediging van de bepalingen van het Verdrag. Ik raad u aan voor de reële convergentie te kiezen, mijnheer Fischer. Dat is voor Europa een uitstekende investering. Ik waardeer de toon en de evenwichtige formulering van uw woorden en wens u veel geluk en veel succes. Cars (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, de winter heeft in Europa zijn intrede gedaan, maar nergens komt de kou harder aan dan bij de tienduizenden of misschien wel honderdduizenden Kosovaren die de bergen in gevlucht zijn uit angst voor de handlangers van Milosevic. De vluchtelingen die uit de bergen zijn teruggekeerd, hebben hun huizen vaak platgebrand en met vergiftigde waterputten teruggevonden. Bovendien is er reden om aan te nemen dat de gevechten in Kosovo met het naderen van het voorjaar heviger zullen worden. Laten wij in dat verband niet vergeten wat de oorzaak van de ontstane situatie is. De oorzaak is dat de Serviërs tien jaar lang de Kosovaren — 90% van de bevolking van Kosovo — hebben onderdrukt. Europa zweeg, zolang de Kosovaren protesteerden met louter vreedzame middelen. Nu verlangen wij dat zij onder een voortdurende Servische heerschappij vrede aanvaarden. Volgens de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij mogen bij de vredesonderhandelingen die er moeten komen, geen voorwaarden vooraf worden gesteld. Wij zouden graag zien dat er snel een wapenstilstand kwam, maar wij willen niet voorschrijven welke gevolgen een uiteindelijke oplossing van het conflict moet hebben voor de toekomst van Kosovo en de Kosovaren. VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter Papayannakis (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, allereerst wil ik u gelukwensen met uw benoeming en de algemene lijnen van uw programma. Ik ben het in grote mate daarmee eens. Ik hoop dat u snel aan de slag gaat en vorderingen zult maken. Mijnheer de minister, het Europa van gisteren, het Europa van het nationalisme, de verdeeldheid en de achterstand beperkt zich geografisch niet tot een bepaald gebied. Dit Europa tref je niet enkel in bepaalde landen aan. Dit Europa zit overal, in het hoofd van de mensen, in de politieke praktijk van Europa en de Europese Unie. Als wij dit Europa willen wegwerken moeten wij daar de politieke strijd beginnen. Het Europa van morgen, het Europa van de integratie, zoals u dat terecht noemde, moet voor alle burgers, voor alle landen worden opengesteld. Dit Europa moet alle burgers, alle landen en alle volkeren in Europa perspectieven bieden. Wij spreken nu over Kosovo en de Balkan in het algemeen. Neemt u mij niet kwalijk als ik zeg dat het Europa van morgen de landen en de volkeren in dit gebied geen enkel perspectief biedt. Voor hen wordt geen plaats vrij gemaakt, voor hen wordt geen voorstel gedaan. Dit stuk Europa komt niet in aanmerking voor uitbreiding, nu niet en in de verre toekomst niet. Het ontbreken van dit gebied is een stuk Europa van gisteren, mijnheer de fungerend voorzitter en ik verzoek u daar eens over na te denken. Corbett (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Behalve uzelf lijkt er vrijwel geen enkel lid van de Europese Volkspartij aanwezig te zijn in deze vergaderzaal. Wordt dit debat misschien geboycot door de christendemocraten? De Voorzitter. — Mijnheer Corbett, er hebben reeds heel wat leden van de Europese Volkspartij deelgenomen aan het debat. Ik begrijp dus niet hoe u tot die conclusie komt. Brok (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de christen-democratische fractie pleegt op dit ogenblik overleg omdat ze met het gedrag van twee sociaal-democratische leden van de Commissie nog niet in het reine is gekomen. (Gelach) Hänsch (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mag ik uit de aanwezigheid van heer Brok hier concluderen dat hij het met het gedrag van de twee sociaal-democratische commissarissen wel eens is? (Gelach) De Voorzitter. — Collega's, ik sta altijd open voor dit soort debatten, maar ze moeten niet te lang duren. Cohn-Bendit (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, ik zou eerst kort iets over onze eigen instelling willen zeggen. Of de Fractie van de Europese Volkspartij hier door twee of drie leden is vertegenwoordigd en wij hier met zijn tienen zitten, doet er niet toe. Als de mensen de beelden van dit belangrijke debat zien, zullen zij, welk excuus wij ook aanvoeren, op het Europees Parlement beslist kritiek leveren. Wij zijn er altijd als de kippen bij om de Commissie of anderen te hekelen, maar zouden ook ons eigen gedrag tijdens plenaire vergaderingen eens kritisch moeten bekijken. Dat was mijn opmerking vooraf. Overigens zou de heer Poettering, die altijd zo slim formuleert, ook de namen Schmidhuber en Bangemann als voorbeeld kunnen noemen voor hoe de Commissie er vroeger al eens uit heeft gezien. Ik vind het ongelooflijk dat, juist nu zoveel over de toekomst van Europa wordt gesproken, hier zo weinig leden van de Fractie van de Europese Volkspartij en andere fracties aanwezig zijn. Dat is echter hun probleem, niet het mijne.
Nr. 4-531/44
Handelingen van het Europees Parlement
Cohn-Bendit Ik zou de fungerend voorzitter van de Raad drie kleine aanbevelingen willen doen om van het Duitse voorzitterschap het succes te maken dat hij ervan wil maken. In de eerste plaats is het debat over het einddoel zeer belangrijk. Daarover zou ook een maatschappelijk debat op gang moeten worden gebracht. De Europese Unie bestaat echter al en kan niet wachten op de uitkomst van dat debat. Daarom moet in Keulen worden afgesproken dat in 2001, wanneer een nieuwe intergouvernementele conferentie plaatsvindt, ook een EU-handvest van grondrechten zal worden goedgekeurd. Van een nieuwe intergouvernementele conferentie zonder handvest van grondrechten kan geen sprake zijn. Europa's openstelling zou daardoor onmogelijk worden en onzichtbaar blijven. In de tweede plaats vind ik het gevaarlijk dat het Duitse voorzitterschap, om welke reden dan ook, niets over het Middellandse-Zeebeleid zegt. In Europa vrezen sommigen immers — wellicht ten onrechte — dat Europa en Duitsland zich nog alleen naar het oosten zullen richten en de problemen van het zuiden zullen vergeten. Daarom vind ik het belangrijk dat wij in onze betrekkingen met het zuiden en meer bepaald met het Middellandse-Zeegebied, ook de kwestie van de mensenrechten telkens weer in het middelpunt plaatsen van onze gesprekken met bijvoorbeeld partners zoals Algerije. Het gaat niet alleen om de bestrijding van het terrorisme, maar ook om de mensenrechten en de manier waarop een land het terrorisme bestrijdt. Dat is de toekomst van de democratie en dat zouden wij ook met onze partners in het Middellandse-Zeegebied en vooral met Algerije moeten bespreken. In de derde plaats wil ik een bijdrage leveren aan het debat over de hamvraag: nettobetalers en nettobijdragen. Wij kunnen een politieke instelling niet telkens nieuwe taken geven en tegelijkertijd met financiële bezuinigingen steeds meer paal en perk gaan stellen aan haar manoeuvreerruimte. Bij de Commissie hebben wij de voorbije dagen gezien waartoe dat leidt. De Commissie heeft gezegd dat ze over te weinig mensen beschikt om al haar taken te vervullen. Zo ontstaan de problemen. Daarom moeten wij goed nadenken. Welke hervormingen zijn in de landbouw noodzakelijk? Welke lasten uit het verleden moeten wij wegwerken? Hoeveel moet Groot-Brittannië meer betalen? Wij willen meer gelijkheid en meer gelijkgerechtigheid, maar moeten ook de vraag stellen hoeveel de Unie in haar geheel meer moet betalen om haar opdrachten te kunnen vervullen. (Apphus) Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst de fungerend voorzitter hartelijk willen bedanken voor zijn toespraak en voor het programma van het Duits voorzitterschap. Het is lang geleden dat wij hier in dit Europees Parlement een door dergelijke federale ambities geïnspireerde toespraak hebben gehoord. Mijn fractie zal het voorzitterschap in de komende weken zeker een aantal concrete voorstellen doen. Ik heb niet voldoende tijd om ze allemaal te noemen en beperk me derhalve tot een enkel voorstel. Er zijn op dit moment binnen de internationale gemeenschap meer dan honderd landen die de doodstraf in feite hebben afgeschaft. Dat is dus de meerderheid. Alle voorwaarden zijn derhalve vervuld voor de goedkeuring van een wereldwijd moratorium op de doodstraf door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dit jaar. Ik wil graag van het Duitse voorzitterschap vernemen of het van plan is om in de komende week een initiatiefin die zin te nemen. Laten wij herhaling van de mislukking van vorig jaar zien te voorkomen en deze kans aangrijpen om gunstige voorwaarden te scheppen voor de goedkeuring van een wereldwijd moratorium op de doodstraf door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2000. Kronberger (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u bent de eerste Raadsvoorzitter van wie de politieke legitimiteit voortkomt uit de milieubeweging. Ik wil er u op wijzen dat elk beleid en elke politieke handeling vruchteloos en zinloos zullen zijn als daarmee niet ook de fundamentele kwestie van de milieuproblematiek wordt aangepakt. De 20ste eeuw is bijna voorbij. Wij staan op de drempel van de 21ste eeuw. U moet goed beseffen dat wij ons de verspilling van natuurlijke rijkdommen en de milieuvernietiging van de 20ste eeuw niet meer kunnen veroorloven. Ik vraag mij af in hoeverre u uw ecologische toekomstvisie denkt te kunnen waarmaken. Ik hoop namelijk dat u uw milieubewustzijn, dat u heeft gebracht waar u nu bent, niet samen met uw legendarische sportschoenen hebt uitgetrokken om ze ergens in een kelder te laten beschimmelen. Als dat zo is, vraag ik u tenminste uw milieuopvattingen opnieuw naar boven te halen. Van Velzen (PSE). — Voorzitter, de Top in Luxemburg heeft een eind gemaakt aan de schier onafzienbare rij van onverplichtende verklaringen over werkgelegenheid. Althans leek deze top een eind te hebben gemaakt aan die reeks, want als we kijken naar de resultaten van de Top van Wenen, dan zie wij dat daar zeer veel bladzijden zijn gewijd aan werkgelegenheid, een terrein dat mij en allen zeer ter harte gaat, maar dat er geen concrete besluiten zijn genomen, dat er in feite zeer veel opdrachten zijn gegeven aan het huidige voorzitterschap. Ik wens ze bij de uitvoering daarvan uiteraard buitengewoon veel succes toe. Ik hoop dat zij de spirit van wat besloten is in Luxemburg weer op kunnen pakken. Dat betekent met behulp van benchmarking komen tot concrete doelen, niet alleen op nationaal niveau maar ook op Europees niveau. Luxemburg was een begin, een belangrijk begin, maar er is nog zeer veel nodig om dat proces uit te breiden en te verdiepen. Op dit moment zie ik een soort slijtage waarbij men een bureaucratisch proces start ter uitvoering van wat in Luxemburg al besloten is en met weinig aandacht voor de vernieuwing die daar in de eerste plaats bedoeld is. Van de vele opdrachten die gegeven zijn in dit voorzitterschap kan ik er uiteraard maar een paar aanstippen. Heel belangrijk vind ik, als het Duits voorzitterschap erin zou slagen om een serieuze coördinatie tot stand te brengen tussen de economische en de sociale politiek. Bij hun aantreden in eigen land hebben zij daarover naar mijn mening zeer veel verfrissende opvattingen bekend gemaakt. Die zijn wat getemperd naarmate het voorzitterschap dichterbij kwam maar ik hoop dat zij deze opmerkingen, deze politiek, niet uitsluitend voor binnenlands gebruik zien maar ook voor Europees gebruik. Ik ben ervan overtuigd dat een coördinatie van sociaal en economisch beleid alleen op na-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/45
Van Velzen tionaal vlak geen betekenis heeft als u er niet in slaagt om dat ook Europees stevig in de steigers te zetten. Ik hoop met andere woorden dat uw pogingen voor Bündnis für Arbeit, voor arbeid of werkgelegenheidspacten ook op Europees gebied zeer energiek en naar ik hoop ook succesvol op kunt zetten. Hoewel werkgelegenheidspolitiek mij ter harte gaat, krijg ik zo langzamerhand het gevoel alsof men denkt dat het hele sociale beleid uitsluitend gedekt wordt door werkgelegenheid, door arbeidsmarktpolitiek. Maar sociale politiek is meer. Wij hebben altijd gevraagd, niet om een pact voor werkgelegenheid, maar een pact voor werkgelegenheid, duurzaamheid en solidariteit. Dat lijkt een beetje op het zoeken naar de derde weg, alsof solidariteit een taboe is maar ik zou het buitengewoon op prijs stellen als de Duitse regering erin slaagde om het onderwerp solidariteit stevig op de agenda te krijgen. De interne cohesie van Europa is nog één van de belangrijkste opdrachten die wij hebben. In al het gekakel en het gezeur over de financiële verplichtingen vind ik dat het onderwerp cohesie als doelstelling van de Unie veel te weinig in het licht wordt gesteld. Daarin heeft naar mijn mening dit voorzitterschap ook een excellente bijdrage. Ik ben blij dat ik word opgevolgd door de heer Brok en ik hoop dat hij in zijn speech laat merken dat de geringe aanwezigheid van zijn fractie niet een probleem is, zoals Cohn-Bendit het ziet, maar een probleem is voor het ganse Parlement. Het is een schande dat men een voorzitterschap niet ziet als iets dat staat voor het hele Parlement en niet uitsluitend voor één fractie. Brok (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik de heer Cohn-Bendit eens in deze zaal mag begroeten. (Interrupties) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, wij bevinden ons in een bijzondere situatie. Ik hoop dat u begrip hebt voor de enigszins verwarde indruk die daardoor ontstaat. De oppositie in Duitsland, de CDU/CSU, zal zich ook hier in het Europees Parlement voor de voortzetting van het Duitse Europese beleid inspannen. Uit uw uiteenzetting van daarstraks is mijns inziens gebleken dat u naar continuïteit in het Duitse Europese beleid streeft en dat u daardoor de basis legt voor een constructieve samenwerking in de komende maanden. Wij zouden natuurlijk ook graag weten of u de Raadsvoorzitter voor buitenlandse zaken bent en de bondskanselier de Wilhelmijnse Raadsvoorzitter voor binnenlandse zaken is. Die tegenstrijdigheden, die af en toe zichtbaar worden, moeten uiteraard worden weggewerkt. Mijnheer de voorzitter, u zult op Europees niveau moeilijk de nodige compromissen kunnen sluiten als in Duitsland een heel andere stemming wordt gekweekt. Ik hoop dat u daarvoor een oplossing kunt vinden. Ik dank u in het bijzonder voor wat u over de institutionele hervormingen hebt gezegd. De Europese Raad van Keulen moet leiden tot meer meerderheidsbesluiten, meer medebeslissingsbevoegdheid en een handvest van de grondrechten. Met de medewerking van het Europees Parlement moet dat alles zo worden uitgewerkt dat wij in de komende twee jaar de nodige stappen kunnen doen om de Europese Unie op de uitbreiding voor te bereiden. Tijdens uw voorzitterschap moet u een aantal besluiten nemen, onder meer over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Ik verzoek u bij de aanstelling van de hoge vertegenwoordiger en de samenstelling van de analyse- en planningseenheid meer naar de nationale parlementen en het Europees Parlement dan naar uw diplomaten te luisteren. Die eenheid moet Europa een meerwaarde geven en mag geen onderonsje van de directeurs voor politieke zaken worden. Tenslotte nog een laatste opmerking. Wij zijn het er allen over eens dat het werkgelegenheidsbeleid een belangrijke zaak is. Daarom heeft de vorige bondsregering in Amsterdam en Luxemburg met de coördinatie van het Europese werkgelegenheidsbeleid ingestemd en daaraan ook meegewerkt. Meer dan coördineren, doelstellingen formuleren en benchmarking kunnen wij echter niet omdat daarvoor de nodige instrumenten ontbreken. Met het werkgelegenheidspact mogen wij niet de indruk wekken dat wij van Finland tot Portugal dezelfde collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen toepassen of het arbeidsmarktbeleid op dezelfde manier kunnenfinancieren.U had het daarstraks over het arbeidsmarktbeleid. Soms hebben wij de indruk dat sommigen rond het werkgelegenheidsbeleid zo kort voor de Europese verkiezingen een grote show willen opvoeren om Europa de schuld voor het falen van het nationale werkgelegenheidsbeleid in de schoenen te schuiven en zichzelf aldus een alibi voor de nationale verkiezingen te verschaffen. Wij mogen Europa niet tot zondebok maken. Roth-Behrendt (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de sociaal-democraten hebben er geen enkele moeite mee te applaudisseren als de verdiensten van de heer Kohl worden geprezen, maar nu zijn wij blij hier de minister van Buitenlandse Zaken van de nieuwe Duitse regering welkom te mogen heten. (Applaus) Mijnheer Fischer, ik heb aandachtig naar uw uiteenzetting geluisterd. De kwaliteit en de geest van dit debat beletten mij u nu suggesties te doen voor de grenswaarden die moeten worden veranderd en de milieuvoorschriften die dringend aan herziening toe zijn, hoewel ik dat graag zou doen en ook zou kunnen doen. Toch wil ik graag enkele opmerkingen maken en deze sluiten goed aan bij wat u zelf zei. Als u zegt dat Europa en de Europese Unie groter worden, dat Europa een steeds hechtere eenheid vormt en dat wij dat ook allemaal wensen, mag u een ding niet uit het oog verliezen: er moeten ook transversale beleidsvormen zijn. Deze moeten als zodanig worden erkend en ook als zodanig worden behandeld. De heer Van Velzen had het over het sociaal beleid. Dat is zeker een voorbeeld voor een dergelijk beleid. Ik ben hier voor mijn fractie verantwoordelijk voor het milieubeleid, de consumentenbescherming en het gezondheidsbeleid. Als wij willen dat Europa een steeds hechtere eenheid wordt, moeten wij ook werk maken van de opneming van
Nr. 4-531/46
Handelingen van het Europees Parlement
Roth-Behrendt dergelijke transversale beleidsvormen in andere beleidsterreinen. Dat wil zeggen dat het milieubeleid een vast bestanddeel moet worden van het vervoerbeleid, het energiebeleid en het economisch beleid. Het milieubeleid is trouwens ook een motor voor het werkgelegenheidsbeleid. Dit wordt weliswaar door iedereen, ook door de nieuwe bondsregering, erkend, maar concreet komt daarvan niet veel in huis. Ik hoop dat wij over zes maanden zullen kunnen vaststellen dat de Top van Cardiff en die van Keulen meer hebben opgeleverd dan wij dachten en dat de Commissie nu door de geïntegreerde vorm van wetgeving verplicht is het milieubeleid in andere beleidsvormen en onder andere ook in het structuurbeleid, op te nemen. Mijnheer de Raadsvoorzitter, u had het over transparantie. Ik heb u onderbroken en verontschuldig mij daarvoor. Ik weet dat de burgers vaak niet weten hoe de wetgeving in de Europese Unie tot stand komt. Zij weten trouwens vaak ook niet hoe dat in hun eigen land gebeurt. Ik vind dat verkeerd en daarom vind ik het goed dat u naar transparantie streeft. Transparantie betekent evenwel ook dat duidelijk wordt gemaakt wat de lidstaten moeten aanvangen met de door hen zelf goedgekeurde wetgeving van de Europese Unie. In Duitsland was het schering en inslag wel in te stemmen met de communautaire wetgeving en met name de milieuwetgeving, maar als puntje bij paaltje kwam deze niet in het nationaal recht om te zetten of niet toe te zien op de naleving daarvan, zoals duidelijk blijkt uit de feiten. Ook dat is strijdig met transparantie en daarom verzoek ik u ook daar iets aan te doen. Als wij voor de mensen in geheel Europa iets willen doen, dus ook voor de mensen in de kandidaat-landen, moeten wij er vooral voor zorgen dat zij in een leefbaar milieu kunnen leven. Wij hebben hier vandaag uitvoerig over het buitenlands beleid en over grote verbanden gesproken. Ik voel mij in zulke omstandigheden altijd heel klein en bescheiden en probeer dan niet te veel te zeggen. Uiteindelijk gaat het echter altijd om de mensen die in deze wereld en in dit Europa leven. Die mensen ademen, eten en drinken en moeten hun leven in ons milieu doorbrengen. Als wij dat milieu niet leefbaar kunnen houden, kan ook van een buitenlands beleid geen sprake meer zijn. Mijnheer de voorzitter van de Raad, daarom wil ik graag dat u, als u weer teruggekeerd bent naar huis, naar Bonn, overweegt van het milieubeleid een prioriteit te maken in het politieke leven van Duitsland en in het Europese eenmakingsproces. (Applaus) Fontaine (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte collega's, het voorzitterschap van de Bondsrepubliek Duitsland is onder een gelukkig gesternte van start gegaan. Iedereen, niet alleen in Europa, maar in heel de wereld, is van mening dat de invoering van de euro een succes was en dat Europa daarmee een historische stap deed op de lange weg naar eenwording. Duitsland heeft zich daarvoor veel inspanningen en zelfs opofferingen getroost en u begrijpt, mijnheer de Voorzitter, dat ik hiermee ook kanselier Kohl wil eren. Hij heeft deze koers met moed en vastberadenheid tot het einde toe volgehouden. Vandaag wil ik het Duitse voorzitterschap van ganser harte succes wensen. Het heeft een zware verantwoordelijkheid op zich genomen. Tijdens dit voorzitterschap moeten immers strategische besluiten worden genomen die de contouren van het toekomstig Europa zullen bepalen. Natuurlijk willen wij Europa uitbreiden met de Midden- en Oost-Europese landen die zich bij ons willen en kunnen voegen, maar dit is niet het enige Europa dat wij willen. Wij willen ook een politiek Europa, een Europa dat zijn instellingen vernieuwt om beter te kunnen beantwoorden aan de verwachtingen van zijn burgers. Al luisterend naar uw toespraak kreeg iK het gevoel, mijnheer de voorzitter, dat de prioriteiten van uw voorzitterschap in ruime mate aan deze doelstellingen tegemoet komen. Over twee onderwerpen wilde ik u echter enkele gedachten meegeven. Het eerste onderwerp is Agenda 2000. Wij stemmen in met uw voornemen om de beraadslaging daarover, indien mogelijk, op de top van 24 en 25 maart afte sluiten. Dit tijdschema moet absoluut worden aangehouden, als wij willen dat het Europees Parlement in het korte tijdsbestek dat het nog rest tot de Europese verkiezingen van juni aanstaande, volledig de rol speelt die het moet spelen. Ik stem ook in met uw opvatting dat de toekomstige financiële perspectieven van de Europese Unie, de hervorming van het structuurbeleid en het gemeenschappelijk landbouwbeleid een groot, onverbrekelijk geheel vormen. Om tot de door u gewenste duurzame oplossingen te komen, moeten een ieders gevoeligheden worden gerespecteerd. U weet evengoed als wij dat bepaalde lidstaten, terecht, gevoelig zijn voor het vraagstuk van definanciëlebijdrage, andere voor het vraagstuk van de cohesie van onze Gemeenschap en weer andere voor het gemeenschappelijk beleid dat de grondslag vormt van onze Unie. U heeft mij vast wel begrepen, mijnheer de voorzitter. Ik heb het over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en graag wil ik u daar heel eenvoudig mijn mening over geven. De invoering van maatregelen die in feite leiden tot renationalisering, of een gedeeltelijke renationalisering, van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zou een politieke fout zijn die de idee van de Europese Unie bij talrijke burgers teniet zal doen. Beste mijnheer Hänsch, natuurlijk heeft nooit iemand gezegd dat alles bij het oude moet blijven. Mijns inziens gaat echter hetgeen op het spel staat ver uit boven de nationale belangen van wie dan ook. De ontwikkeling van ons platteland is nu eenmaal absoluut noodzakelijk voor het evenwicht in onze Europese ruimte. Ik hoop dat u hierover na wilt denken. Mijn tweede onderwerp gaat over de instellingen. Als wij kiezen voor een weliswaar open, maar ook sterk en verenigd Europa, hebben wij instellingen nodig die Europa handelingsbekwaam maken. Anders lopen wij het risico, zoals u al zei, dat onze instellingen een institutioneel hartinfarct krijgen. U was duidelijk ten aanzien van de gevoelige punten waarop wij moeten blijven hameren. U heeft aangekondigd dat tijdens de top van Keulen het startsein zal worden gegeven voor een nieuwe intergouvernementele conferentie. Ik wil u echter een vraag stellen. Vindt u ook niet dat de tekortkomingen van de intergouvernementele methode voldoende duidelijk aan het daglicht zijn getre-
12.1.99
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/47
Fontaine den? Misschien kunt u ons zeggen of er misschien geen andere middelen zijn, meer creatieve methoden om het ge wenste resultaat te bereiken? Ik wil u nogmaals veel succes wensen met uw voorzitterschap. Render (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, de heer Brok, die nu naar de vergaderzaal van zijn fractie vlucht, wil ik nog het volgende naroepen: de SPD onderscheidt zich van de Europese Volkspartij en haar Duitse leden ook door het feit dat ze geen partij is die alles snel vergeet. Daarom verbaast het mij dat zij na zestien jaar lang aan de regering geweest te zijn, nu al voorspellen dat de nieuwe bondsre gering schipbreuk zal lijden met het werkgelegenheidsbeleid en zich daarvoor zal moeten verantwoorden. Dat is ui teraard absurd. Iedereen in Europa ziet dat ongetwijfeld in. Wat velen in Europa niet begrijpen is het beleid voor het platteland, het landbouwbeleid. Wie denkt dat het lan dbouwbeleid wordt hervormd, omdat de Europese Unie algemeen wordt hervormd, moet goed beseffen dat de lan dbouwhervorming ook zonder uitbreiding onontbeerlijk was geweest. Deze hervorming is niet op de agenda gezet omdat de door iedereen gewilde uitbreiding naar het oosten op stapel stond. Bovendien gaat het in de landbouwher vorming niet alleen om de, weliswaar belangrijke, kwestie van de landbouwprijzen, uitvoerrestituties en compense rende betalingen, maar wel degelijk ook om de toekomst van het platteland, dat 80% van de Europese Unie uitmaakt en vooral ook om de vraag hoe wij in en buiten de landbouw op het Europese platteland de werkgelegenheid kun nen behouden, nieuwe banen kunnen scheppen en het milieu kunnen beschermen. De Europese publieke opinie betwist die doelstellingen niet. Er heerst echter al lang onenigheid over de vraag hoe het geld van de EU voor het platteland moet worden gebruikt. De president van de Europese Rekenkamer heeft er onlangs nog op gewezen dat 80% van het Europese belastinggeld voor het platteland en het landbouwbeleid in de zak terecht komt van slechts 20% van de boeren, namelijk de rijksten en dat die situatie onhoudbaar is. In Europa •begrijpt niemand hoe zoiets mogelijk is. Daarom moeten wij met Agenda 2000, als een van onze grote prioriteiten, duidelijk maken dat het landbouwbeleid vooral ook een sociaal beleid moet zijn. Het kan niet door de beugel dat iemand met een inkomen van miljoenen, die dankzij gunstige omstandigheden en rationalisering op grote schaal zijn bedrijf bijna heeft weten om te bouwen tot een eenmansbedrijf en dankzij uitstekende contacten op de wereldmarkt veel geld weet te verdienen, uiteindelijk nog net zoveel recht op steun heeft als een boer in een minder begunstigde regio die keihard moet werken om het hoofd boven water te houden. Wij, sociaaldemocraten, benijden de Europese global player niet om zijn economisch succes. Wij vragen wel dat een boer in een minder begunstigde regio, die nooit kan meespelen op de wereldmarkt, maar wel het milieu waardevolle diensten bewijst en aldus het platteland in stand houdt, voor zijn werk ook passend wordt beloond. Daarmee is de kring gesloten. Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt bij het begin terecht gezegd dat wij niet alleen behoefte hebben aan soli dariteit met de zwakste lidstaten, maar ook aan solidariteit met de zwaksten in onze samenleving. Welnu, daartoe behoren ook de plattelandsbewoners. (Applaus) Bianco (PPE). — (Π) Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt belangrijke dingen gezegd en ons ongetwijfeld am bitieuze perspectieven geschetst: een nieuwe intergouvernementele conferentie, een nieuwe Europese grondwet, een autonoom en onafhankelijk gemeenschappelijk buitenlands en defensiebeleid, versterking van de WEU, meerder heidsbesluiten van de Raad en uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement. Dit zijn zeer belangrijke zaken, mijnheer de voorzitter, maar het zijn voornemens en een oud spreekwoord luidt: „De weg naar de hel is met goede voornemens geplaveid." Daar ligt echter niet het probleem. Het probleem is vast te stellen in hoeverre de middelen, waarvoor de Duitse rege ring klaarblijkelijk heeft gekozen, stroken met de door u aangegeven doelstellingen. Dezelfde vragen heeft ook onze voormalige Voorzitter, de heer Hänsch gesteld in een interview met Die Zeit. Helaas is door een aantal uitspraken van kanselier Schröder, de koele houding van een van uw ministers jegens de euro, de eis tot vermindering van de bijdragen en de dreigingen met vermindering van de steun aan de landen van het zuidelijk MiddellandseZeebekken, een indruk gewekt die weinig goeds voorspelt. U heeft zeer zeker enkele twijfels weggenomen. Dat geven wij toe. Er blijven echter nog genoeg twijfels over. Ik zou er u aan willen herinneren dat dit Europa grotendeels is gebouwd door een klein aantal leiders die uit een bepaalde cultuur, een christen democratische cultuur, voortkwamen. Zullen de regeringen met een socialistische meerder heid in staat zijn het gebouw te voltooien? Wij hopen dat van harte. Uw ideeën gaan duidelijk in die richting, maar laten wij hopen dat uw ideeën de doorslag zullen geven. Ook de problemen met betrekking tot de werkloosheid kunnen uitsluitend in een Europees kader worden opgelost. Hoe moeten wij echter de werkloosheid aanpakken? Ik heb zojuist geluisterd naar de opmerkingen van een sociali stische collega. Hij sprak weer over het uitoefenen van druk op de centrale bank om een versoepeling van het strikte, maar gezonde financiële beheer te verkrijgen. De procedures die daarvoor worden voorgesteld, doen ons sterk den ken aan een nieuw soort geleide economie. Kunnen we deze wegen bewandelen? Nee, absoluut niet. Ik herhaal, mij nheer de voorzitter, het verbaast mij ten zeerste dat u met geen woord hebt gerept over het MiddellandseZeebek ken, zoals ook de heer CohnBendit reeds opmerkte. Ik dank u wel voor uw verklaringen over Kosovo.
Nr. 4-531/48
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Bianco Staat u mij toe tot slot nog een aanbeveling te doen. Daar de Voorzitter hier Grieks spreekt, wil ik u iets in het Latijn zeggen: „laus nova nisi oritur etiam virtus amittitur". Het overeenkomstige Duitse spreekwoord luidt „Wer nicht vorwärts geht, der kommt zurück", ofwel: „Stilstand is achteruitgang." Ik vrees dat dit Europa's lot zal zijn, als het niet vooruit gaat. De Voorzitter. — Misschien is het wel leuk om te vernemen dat de Voorzitter, evenals veel andere collega's, Latijn heeft moeten leren om rechten te kunnen studeren. Niemand heeft dus problemen om u te begrijpen. Colom i Naval (PSE). — (ES) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u heeft in uw politiek getinte uiteenzetting veel aandacht besteed aan het begrotingsvraagstuk. Met uw welnemen zou ik nochtans willen opmerken dat in de Europese Unie de grotefinanciëleakkoorden zijn gesloten in de kleine lidstaten. De momenteel van kracht zijnde financiële vooruitzichten zijn niet vastgesteld in Edinburgh, zoals sommigen denken, maar een jaar later in België, onder het Belgische voorzitterschap. De Duitse regering, de nieuwe Duitse regering, staat voor de uitdaging deze tendens, deze traditie te doorbreken. In mijn hoedanigheid als rapporteur voor Agenda 2000 wens ik haar dan ook veel geluk en succes toe. Ik hoop dat wij erin zullen slagen. Mijnheer de voorzitter, ik heb zeer aandachtig naar u geluisterd. In het document waarin u uw prioriteiten uiteenzet, worden twaalf regels gewijd aan het financiële beleid en het begrotingsbeleid van de Unie. In de rest van de tekst laat u ontelbare andere beleidsterreinen de revue passeren zonder van de centen gewag te maken. Op de Europese Raad van Wenen werd bepaald dat Agenda 2000 moest worden behandeld: in een geest van solidariteit en zonder afbreuk te doen aan de begrotingsdiscipline." U heeft verwezen — en ik heb mij dat goed in het hoofd geprent — naar een rechtvaardige oplossing die niet ten koste van de zwakste leden mag gaan en u heeft daartoe de samenwerking van het Parlement gevraagd. Mijns inziens hebt u de vraag echter niet op de juiste wijze geformuleerd. De samenwerking van het Parlement heeft u, mijnheer de voorzitter, maar de vraag is of wij de samenwerking van de Raad hebben. Op 8 december zag de Raad zich genoodzaakt een mededeling uit te vaardigen waarin hij beloofde de diezelfde ochtend met de Commissie en het Parlement gesloten akkoorden te zullen naleven en niet te zullen uithollen. Dus, mijnheer de voorzitter, is het de Raad die de problemen veroorzaakt. Discipline is niet identiek aan besparing. Discipline is identiek aan een sober en efficiënt beheer. U mag deze twee termen niet verwarren. Zonder het Parlement kunnen er trouwens geen financiële vooruitzichten tot stand komen. Daarom zou ik kort een aantal punten in herinnering willen brengen die voor het Parlement van essentieel belang zijn en die de Raad nog steeds niet ten volle schijnt te begrijpen. In zijn resolutie van 4 december 1997 heeft het Parlement zich uitgesproken tegen de nationale bijdragen en tegen het principe van de „juste retour", de terugbetaling. U heeft terecht opgemerkt dat de euro een stap voorwaarts betekent in de opbouw van een nieuwe Europese soevereiniteit. Weest u dan ook zo moedig en zorgt u voor daadwerkelijke voortgang met deze Europese soevereiniteit. Zorgt u voor een voorstel voor echte, Europese eigen middelen. U moet toch toegeven dat het systeem van de nationale bijdragen niet erg strookt met de geest van Europa en vanuit het oogpunt van de politieke eenwording van Europa zelfs als een stap achteruit kan worden beschouwd. Het Europees Parlement heeft zich, net zoals de Europese Commissie te zijner tijd, uitgesproken voor het Cohesiefonds en tegen de cofinanciering van het GLB. Wij hebben dringend behoefte aan meer flexibiliteit, mijnheer de voorzitter. Het Parlement heeft, zoals u weet, zijn twijfels over definanciëlegevolgen van de in Agenda 2000 voorgestelde hervormingen. Op dit moment beschikken wij ook over verslag nr. 10/98 van de Rekenkamer, van december jongstleden, over Agenda 2000. Daarin wordt nog meer scepticisme aan de dag gelegd. Er zullen clausules en instrumenten voor meer flexibiliteit moeten worden ingelast. Daarmee staan of vallen de financiële perspectieven. Tot slot wil ik, mijnheer de voorzitter, nog kort een bijzonder belangrijk hoofdstuk aanstippen: de uitbreiding. Wij die indertijd van de Europese eenwording werden uitgesloten omdat ons land door een dictator werd geregeerd, zijn fervente aanhangers van de uitbreiding naar het oosten. U heeft de kosten genoemd die het uitblijven van de uitbreiding met zich mee zou brengen en in dit opzicht ben ik het volkomen met u eens. Maar denkt u nu werkelijk dat wij deze uitbreiding kunnen voorbereiden met de uiterst schaarse kredieten waarover wij in het kader van de financiële vooruitzichten beschikken en met al die besparingen in Europa en in de huidige begroting? Een financieel gekrompen Europa kan toch onmogelijk tot een geografisch uitgedijd Europa worden. Pack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, om te beginnen zou ik er nogmaals op willen wijzen dat de Fractie van de Europese Volkspartij hier tijdens de uiteenzetting van de voorzitter van de Raad vrijwel voltallig aanwezig was. Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt ook van de Duitse christen-democraten applaus gekregen. Als u doet wat u hebt gezegd, kunt u ook op onze steun rekenen. Daarom is de opmerking van daarginds ook niet gerechtvaardigd. Als ik kijk wat er bij de socialisten zit, zie ik dat daar slechts vier mensen meer aanwezig zijn dan bij de christen-democraten. Daarover hoeven zij dus echt niet op te scheppen. Ik wil mij nu, om op het debat terug te komen, beperken tot enkele opmerkingen over Kosovo. Na de roemloze uitkomst van de onderhandelingen tussen Holbrooke en Milosevic zei ik dat het Westen de etnische Albanezen in Kosovo weldra zou verwijten dat zij niet willen toegeven. Hoe is de situatie in Kosovo nu? De Servische soldaten, die eerst werden teruggetrokken, zijn allang naar Kosovo teruggekeerd. De Servische politie in Kosovo is zwaarbewapend. Gerichte aanvallen op Albanese dorpen en burgers zijn dagelijkse kost. Het UCK reageert op die Servische terreurdaden met vertwijfelde en niet altijd aanvaardbare acties, die echter vooral aantonen dat de Albanezen het almaar moeilijker krijgen en om hulp roepen.
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/49
Pack
Waar blijft de politieke stap waarop u vroeger hebt aangedrongen? Al in oktober 1998 moesten wij vaststellen dat Milosevic geen politieke oplossing wenste. Hij wil Kosovo etnisch zuiveren en de machtsverhouding tussen Albane zen en Serviërs in het voordeel van deze laatsten omkeren. Mijnheer de voorzitter van de Raad, geachte heer Cohn Bendit, hij boekt daarbij grote successen. Overal zijn mensen op de vlucht. Zij zoeken hun toevlucht niet alleen in de bossen, in Albanië of Macedonië, maar ook in Bosnië bevinden zich vluchtelingen uit Kosovo. Uiteraard komen ook vluchtelingen naar Duitsland en Italië. De missie van de OVSEwaarnemers is een klucht en kan niets opleveren. Wij moeten die waarnemers terugtrekken, want anders zullen wij in de media alleen nog horen dat die mensen in le vensgevaar verkeren en niet langer dat de Albanezen, die al sedert negen jaar in levensgevaar zijn, de grootste el lende en ontbering doorstaan. Mijnheer de voorzitter van de Raad, toen u verklaarde dat de extraction force zich in Macedonië bevindt om de OVSE waarnemers te beschermen, merkte ik dat u tegenover die kwestie niet helemaal onverschillig staat. Dit is een beledi ging voor alle mensen die ginds sedert negen jaar onder de Servische apartheid gebukt gaan. Die troepen dienen niet om de Albanese burgers te beschermen, maar de enkele OVSEwaarnemers, die eigenlijk beter naar huis zouden terugkeren. In Kosovo kunnen zij immers niets uitrichten. Zoals bekend hebben de Albanezen een aantal Servische soldaten gevangen genomen. Wat heeft de wereld de voor bije negen jaar echter gedaan? Hebben wij geprotesteerd toen elke dag Albanezen werden gearresteerd en gefolterd? Ik plaats vraagtekens bij wat hier in het debat de aandacht krijgt. De contactgroep heeft de jongste maanden niets meer gedaan. Trekt u de OVSEwaarnemers in vredesnaam terug en laat een internationale troepenmacht, ook van Russische soldaten, in Kosovo voor vrede zorgen, zodat eindelijk een politieke overgangsregeling kan worden ge troffen die in het gebied een echte oplossing kan opleveren. Anders zullen wij op de lange duur zelf meemaken wat wij elke dag uit de media vernemen. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, ook ik wil het over Kosovo ■ hebben. Mijn fractie en ikzelf feliciteren u met wat u daarstraks hebt gezegd. De thema's die u hebt aangesneden, ook met betrekking tot het buitenlands beleid, waren precies de thema's waarvan wij mochten verwachten dat ze door het Duitse Raadsvoorzitterschap zouden worden behandeld. Over Kosovo heeft u weinig concreets gezegd. Ik zou u dan ook willen vragen uw standpunt op een aantal punten nog te verduidelijken, vooral na hetgeen mevrouw Pack, die ik nochtans zeer waardeer, heeft gezegd. Ik ben het niet met haar eens. Ik meen dat wij in Kosovo alleen naar een vreedzame regeling mogen streven en dat wij daarover, hoe moeilijk dat ook mag zijn, een consensus moeten proberen te bereiken. Wij moeten aanvaarden dat wij daar voor jaren nodig zullen hebben. Het was een grote vergissing te geloven dat in Bosnië in enkele maanden tijd een vreedzame regeling tot stand kon komen. Wij moeten tegen de Serviërs zeggen dat wij hun agressief optreden niet kunnen dulden, maar moeten ook het UCK duidelijk maken dat wij met zijn acties, die ook tegen Albanezen en te gen de heer Rugova gericht zijn, niet kunnen instemmen. Wij hebben in deze zaal hulde gebracht aan de heer Ru gova. Dat wij de acties van het UCK verbaal steunen is daarmee in tegenspraak. Wij kunnen dat niet aanvaarden en daarom moet het voorzitterschap daarover een duidelijk standpunt innemen. Mijnheer de voorzitter van de Raad, in de tweede plaats hebt u in vele interviews gezegd dat organisaties zoals de OVSE ook voor u niet iets bijkomstigs zijn en dat men dergelijke instanties niet zo maar terzijde kan schuiven. Ieder van ons kent de gebreken van de OVSE, maar wij moeten die organisatie proberen te versterken en mogen ze niet opgeven. Ik vind dan ook niet dat de OVSEwaarnemers moeten worden teruggetrokken. Ik vind dat de OVSE be scherming nodig heeft en dat wij de troepen in de regio, in het bijzonder in Macedonië, moeten versterken om ze in staat te stellen de OVSE te beschermen. Het zou een ramp zijn, mocht de OVSE falen omdat ze onvoldoende mili taire bescherming krijgt. Kosovo kan een voorbeeld zijn van de wijze waarop EU, NAVO en OVSE kunnen samen werken en een vreedzame oplossing kunnen vinden. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ook op een derde punt wil ik u uitdrukkelijk ondersteunen. U zei dat de multilaterale aanpak door de tendens naar een unilaterale benadering in gevaar wordt gebracht. Zoals ik dat ook al eens in verband met Kosovo heb gezegd, kunnen zich uitzonderlijke situaties voordoen waarin wij ongebruike lijke beslissingen moeten nemen. Dat sommigen in Amerika de uitzondering tot regel en de regel tot uitzondering willen verheffen, vind ik echter uiterst gevaarlijk. Tenslotte wil ik nog kort ingaan op wat u over Rusland zei. Rusland is een partner die met ons kan en wil samen werken en het Duitse voorzitterschap heeft nu de grote opdracht Rusland opnieuw in het partnerschap met de EU op te nemen en sterker bij de NAVO te betrekken, ook na de huidige crisissituatie. U hebt gelijk, wij hebben Rusland als partner nodig, maar wij kunnen er niet helemaal op rekenen dat Rusland zelf dat ook wil. Wij mogen echter niet rustig gaan zitten afwachten totdat Rusland de beslissingen neemt, maar moeten van meet af aan proberen van Rus land een sterke partner te maken voor een nieuwe vredesorde in Europa en daarbuiten. Dat moet voor het voorzit terschap van de Raad een belangrijke doelstelling zijn. von Wogau (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de grootste gebeurtenis bij het begin van het Duitse voorzitterschap van de Raad was beslist de invoering van de Europese munt. Voor Europa werd daarmee een nieuw tijdperk ingeluid. Mijnheer de voorzitter van de Raad, persoonlijk had ik graag gehad dat bij die belangrijke gebeurtenis op 31 december van vorig jaar ook de Duitse minister van Financiën aanwezig was geweest. Wat is nu onze belangrijkste opdracht? Welnu, dat is de uitstippeling van een gemeenschappelijk economisch beleid voor Europa, de gemeenschappelijke strijd tegen de werkloosheid. Om de werkloosheid te bestrijden, moet heel wat op nationaal niveau gebeuren. Om de werkloosheid te bestrijden moeten wij zeker ook de groei stimuleren. Wij stel len vast dat sommigen zich daarover zorgen maken. Het Duitse instituut voor het bedrijfsleven verwacht dat de
Nr. 4-531/50
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
von Wogau groei dit jaar misschien slechts 1, 4% meer zal bedragen. Ik sluit dat niet uit. Over de oorzaak van die groeivertraging moeten wij echter van gedachten kunnen wisselen. Sommigen schrijven de verminderde groei toe aan de wereldwijde economische crisis, de gebeurtenissen in Azië, Amerika en elders. Volgens mij wordt deze groeivertraging echter ook voor een deel door onszelf veroorzaakt. Een van de grote opdrachten van de nieuwe Duitse regering bestaat erin dat ze de ondernemingen duidelijk moet maken waarom het eigenlijk gaat. In gesprekken met vele ondernemers stel ik namelijk het volgende vast. Als ik hen vraag waarom zij, ondanks de lage rente en de gunstige algemene voorwaarden, toch niet investeren, hoor ik steeds vaker dat zij niet willen investeren zolang de algemene voorwaarden niet duidelijk zijn en zij in de krant elke week wat anders lezen. Hier ligt een van de grote opdrachten van uw regering. Tot besluit zou ik nog een vraagstuk willen aanstippen waarvoor in de komende zes maanden qua wetgeving nog het een en ander moet worden gedaan. De invoering van de euro is nu ongeveer rond. Een nog grotendeels onbeantwoorde vraag is wat in het jaar 2002 gaat gebeuren: zullen wij dan van de ene op de andere dag op de nieuwe munt overstappen of zullen de euro en de nationale munten nog gedurende enige tijd naast elkaar bestaan? Na vele gesprekken met detailhandelaars, ambachtslieden en gemeenten kom ik steeds meer tot de overtuiging dat het naast elkaar bestaan van de nationale en de Europese munt kosten zullen veroorzaken waarvoor wij de betrokkenen niet mogen laten opdraaien. Daarom moeten wij, Commissie, voorzitterschap van de Raad en Europees Parlement, in de komende zes maanden een initiatief nemen om ervoor te zorgen dat voor de invoering van de nieuwe biljetten en muntstukken 1 januari 2002 de rescontredag is. Rack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, ik ben zeker niet de enige die met gemengde gevoelens naar uw uiteenzetting over de doelstellingen van het Duitse voorzitterschap van de Raad heeft geluisterd. U hebt in uw uiteenzetting een krachtige visie ontwikkeld en u noemde daarbij het Europa van de integratie versus het Europa van het verleden, de rechten van de mens, de institutionele hervormingen, de besluitvorming bij, in de regel, meerderheid in de Raad en een krachtig Europees Parlement. Waarom hebt u echter in alle talen gezwegen over de hervorming van de Commissie en de belangrijke kwestie van de comitologie, zeer zeker in deze buitengewone omstandigheden? Overigens hebt u in uw uiteenzetting ook niet veel over de toekomstige actie van de Europese Unie gezegd. U had het over een package deal voor Agenda 2000 in maart, over minder betalen voor met name de nettobetalers en over een verlaging van de landbouwuitgaven. Uw uitspraken en ook die van andere leden van de Duitse regering waren de laatste maanden echter herhaaldelijk aanleiding tot dubbelzinnigheden. U hebt daarstraks met uw uiteenzetting min of meer hetzelfde gedaan. Ik hoop alleen maar dat de indruk die is ontstaan in verband met de uitbreiding, waarover u ook vandaag nog eens sprak, verkeerd is. Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt gezegd dat voor de uitbreiding geen alternatief bestaat. De heer Schroder heeft daarover de laatste maanden heel andere signalen uitgezonden. Ik hoop alleen dat hetgeen u namens het voorzitterschap zei, het officiële programma is en blijft. Het vorige Oostenrijkse voorzitterschap heeft met betrekking tot de uitbreiding zeer bewust duidelijke signalen gegeven. Ik hoop dat ook u op dat gebied een aantal concrete politieke stappen zult ondernemen. Alleen op die manier kunnen wij er immers voor zorgen dat de 21ste eeuw, zoals u ook zelf al zei, in Europa in het teken van de integratie en niet in het teken van het verleden komt te staan. Menrad (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, de bondsregering en uzelf hebben de bestrijding van de werkloosheid terecht het hoofddoel van het Duitse voorzitterschap genoemd. Daarvoor kunnen natuurlijk niet miljarden aan subsidies worden gegeven. Subsidies zijn ongeschikt om de structurele werkloosheid aan te pakken. In het Handelsblatt merkte de bondskanselier onlangs terecht op dat wij het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten van de Europese Unie moeten harmoniseren. Ik zeg dat wij dat beleid beter moeten harmoniseren want wij hoeven de wereld niet voor de tweede keer te scheppen. Onder het Duitse voorzitterschap in 1994 was men het er al over eens dat de nationale maatregelen moesten worden gecoördineerd. Op de buitengewone Werkgelegenheidstop van Luxemburg werd, onder leiding van de heer Juncker, de procedure van Essen verbeterd met de toevoeging van richtsnoeren en nationale actieplannen. Daarvoor is benchmarking, beste Wim van Velzen, inderdaad een noodzaak. Een ander succes was in 1994 de richtlijn voor de Europese ondernemingsraad. Daar gaat het om informatie en raadpleging van de werknemers, terwijl het bij de Europese vennootschap, die het voorzitterschap ook tot prioriteit verklaarde, om de sedert lang omstreden kwestie van economische medezeggenschap gaat. Als werkmethode voor de Europese vennootschap heeft het Parlement het succesvolle recept van de Europese ondernemingsraad aanbevolen: flexibiliteit, onderhandelingen tussen de sociale partners over medezeggenschap en, als die onderhandelingen niets opleveren, Europese minimumnormen. Dankzij die methode kon het Oostenrijkse compromisvoorstel ons dicht bij ons doel brengen. Nu moet er eindelijk een politiek akkoord in de Raad komen. Ik wens minister van Arbeid Riester bij die onderhandelingen evenveel succes als zijn voorganger Blüm in 1994 had met de onderhandelingen over de Europese ondernemingsraad. Fischer, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou in de eerste plaats willen antwoorden op wat twee sprekers over Kosovo zeiden. Ik begrijp dat mevrouw Pack emotioneel reageert, maar ik ben het volstrekt niet met haar eens. Wij moeten eens nagaan wat de uiterste consequentie van haar stelling is. Als wij de OVSE-missie zouden terugtrekken, zou het binnen de kortste keren oorlog zijn. Dat is de kern van de zaak: er zou opnieuw oorlog uitbreken en er zouden opnieuw talloze slachtoffers vallen. Ik wil graag de situatie uit historisch oogpunt kort toelichten. Sedert 1989/1990 zien wij dat door onopgeloste conflicten — die voor een deel nog uit het verleden stammen en waarbij het hier gaat om de nasleep van de Balkanoor-
12.1.99
.
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/51
Fischer log van voor de Eerste Wereldoorlog — door de toen getrokken grenzen en bepaalde autoritaire of zelfs dictatoriale regimes die de mensenrechten op grove wijze aan hun laars lappen, situaties kunnen ontstaat die in het oude Europa zeker op oorlog zouden zijn uitgedraaid en die, na verdrijving of uitmoording van talloze onschuldigen en ongelooflijke materiële schade, aanleiding zouden zijn geweest tot het trekken van nieuwe grenzen. Jammer genoeg hebben wij dat in Bosnië moeten meemaken. Men had het echter uitgevochten. Dat was in het verleden Europa's logica en u kent de noodlottige gevolgen daarvan. Dergelijke oorlogen worden dan in de regel geïnternationaliseerd door de partij die het onderspit dreigt te delven. Een burgeroorlog slaat in de regel, logischerwijs, altijd over. Dan krijgt men inmenging van regionale mogendheden en uiteindelijk zullen dan heel andere conflicten in de betrokken regio een rol gaan spelen, waardoor ook grote en machtige landen, met hun eigen geschiedenis en nog niet bijgelegde belanenconflicten of grensgeschillen, in de oorlog worden meegesleurd. Dat zou dus weer een grote Balkanoorlog beteenen.
f
Europa mag dat niet laten gebeuren. Dat zou ons terugbrengen naar het verleden. Het gaat niet alleen om de materiële verwoestingen, om de ontzaggelijke ellende, maar ook om de vernietiging van de Europese veiligheidsorde en de Europese integratie. Dat mogen wij niet vergeten. Daarom is stabilisering de enige oplossing. Ik vraag mij echter af of Europa sterk genoeg is om zijn interne problemen op te lossen. Vandaag is dat kennelijk nog niet het geval. Belangrijk is dat wij conflicten voorkomen. Wat zou, met andere woorden, het concrete gevolg van die Balkanoorlog zijn? In feite zou dat betekenen dat de Europese Unie de verantwoordelijkheid voor de gehele regio op zich neemt. Wij zien dat nu al in Bosnië. Zonder het naarstige werk van de hoge vertegenwoordiger, zonder de aanwezigheid van de geallieerde troepen, zonder het civiele werk, zonder de verantwoordelijkheidsaanvaarding van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie, zouden wij in Bosnië opnieuw in een situatie van confrontatie of bloedige conflicten zijn geraakt. Dat betekent echter dat wij, Europeanen, antwoorden moeten vinden. Daar moeten wij eens op doordenken, niet per se nu, maar later. Op de Europese Raad van Wenen hebben de ministers van Buitenlandse Zaken tijdens het diner een eerste uitvoerige, open en volgens mij ook belangrijke discussie over die vragen gehouden. Hoe moet de politieke strategie op lange termijn voor de oplossing van die conflicten eruit zien om oorlog, verdrijving, massale terreur en schending van mensenrechten te voorkomen? Die vraag moeten wij snel beantwoorden. Ik ben het er volkomen mee eens dat wij ons in dat verband ook meer met Rusland moeten bezighouden. Ik vind de Russische houding in de VN-Veiligheidsraad op dit ogenblik niet erg constructief. Die houding is nog altijd die van de ene supermacht tegenover de andere, de Verenigde Staten. Rusland krijgt hier de kans om een constructieve rol te spelen, maar maakt daarvan geen gebruik. In een constructieve dialoog met Rusland proberen wij vooruitgang te boeken. Alle ministers van Buitenlandse Zaken vinden dat wij een centrale strategie moeten uitstippelen, maar daarbij niet aan traditionele steun mogen denken. Rusland is immers te groot om de kwestie in termen van hulp te bekijken. Rusland is daarvoor een veel te belangrijke partner voor de veiligheid en stabiliteit in Europa. Voor ons is het echter uiterst belangrijk dat hiervoor een gemeenschappelijke strategie wordt ontwikkeld. Dat is niet in tegenspraak met de problemen in het Middellandse-Zeegebied en ik dank allen die daarop hebben gewezen. Onlangs kreeg ik bezoek van de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Sharon. President Arafat komt later eveneens. De Commissie reist in februari naar het Midden-Oosten. Dat is haar tweede reis en deze betreft niet alleen Noord-Afrika, maar ook het vredesproces in het Midden-Oosten. Hoe dan ook is het Midden-Oosten onze tweede buurregio, hoewel de Europese Unie er de rol van de Verenigde Staten niet kan of zal overnemen. Hoe meer vooruitgang wordt geboekt in het vredesproces, waarvoor volgens mij geen beter alternatief bestaat, des te meer de betrokkenen in het Midden-Oosten zullen inzien dat wij buren zijn. Welke rol de Europese Unie dan zal spelen en hoe het vredesproces kan worden bevorderd, zijn vragen waarop wij met de voortzetting van het Barcelona-proces in Stuttgart een antwoord willen formuleren. Ook hier mogen wij de uitbreiding naar het oosten niet tegenover de problemen in het zuiden stellen. Wij willen Europa tot'stand brengen. Omdat er verschillende belangen zijn, zal Europa er anders uitzien dan bijvoorbeeld Duitsland of Spanje, waarbij ik deze landen slechts noem omdat zij geografisch uit elkaar liggen. Onze Europese belangen zijn gemeenschappelijke belangen en moeten ook als zodanig worden verdedigd. Staat u mij toe nu kort en samenvattend te antwoorden op een aantal mijns inziens zeer interessante vragen. Dat de Duitse politiek op Europa gericht is, staat buiten kijf. Dat geldt ook voor het beleid van de nieuwe bondsregering. Wij zetten het werk van de vorige bondsregeringen voort. Bovendien zou Duitsland de grote verliezer zijn als wij daarin iets zouden veranderen. Voorzover het begrip nationaal belang nog betekenis heeft, kan ik namens de bondsregering zeggen dat de Europese integratie voor ons het hoogste nationale belang is. Dat is voordien zo geweest en dat is ook nu nog zo. Dat in de Duitse Bundestag een andere meerderheid is ontstaan, verandert niets aan ons nationale belang. Duitsland zal zijn Europese verplichtingen ook onder de nieuwe bondsregering nakomen. (Applaus) Nogmaals, wat ik hier heb gezegd, is ook het standpunt van de bondsregering en de bondskanselier. Wie gisteren heeft gehoord wat de bondskanselier in de discussie met de Commissie heeft gezegd, kan dat alleen maar bevestigen. Wij zitten op dezelfde lijn. Als leden van de bondsregering verdedigen wij allen hetzelfde standpunt. Wij mogen de komende hervormingen niet met de mentaliteit van een boekhouder benaderen. Ik zou hier nogmaals het Duitse standpunt willen toelichten. Wij moeten de Unie klaarstomen voor de uitbreiding. Na de invoering van de euro wordt de uitbreiding van de Europese Unie de volgende historische stap. U moet goed beseffen wat het zou betekenen als de Europese Unie, nu de koude oorlog voorbij is, tot West-Europa beperkt zou blijven. Dat zou een historische mislukking zonder weerga zijn en dat zou de ziel van Europa, de integratiegedachte, laten verkommeren. Ook zou dat een historische onre-
Nr. 4-531/52
Handelingen van het Europees Parlement
Fischer chtvaardigheid zonder weerga zijn jegens de kandidaat-landen uit Midden- en Oost-Europa. Daarom moeten wij nu alles in het werk stellen om die volgende historische stap te doen. De tweede grote historische uitdaging is de geleidelijke totstandbrenging van de politieke dimensie van de Europese Unie. Persoonlijk geloof ik niet dat wij een global player — zoals dat in net nieuw-Duits of het nieuw-Europees heet — kunnen zijn, of met andere woorden in de monetaire en financiële eredivisie van de wereld kunnen spelen, als onze politieke structuren zich in een dimensie bewegen die, in vergelijking met hetgeen wij op het gebied van het monetaire beleid hebben gepresteerd, eerder op een provinciale voetbalcompetitie lijkt. (Applaus) Dat is voor Europa en overigens ook voor de stabiliteit van de munt geen goede zaak. Daarom ben ik er vast van overtuigd dat onze tweede historische uitdaging de versterking van de Europese instellingen is. Democratie betekent voor mij nog altijd ook versterking van de democratie. Dat is uiterst belangrijk. U moet bedenken dat wat nu de Duitse strategie wordt genoemd en waarop ik straks terugkom, verband houdt met een legitimatiedeficit in het openbare leven in Duitsland. Dit deficit moet men zeer zorgvuldig onderzoeken, als men belang heeft bij een verdere ontwikkeling van de Europese instellingen en van deze instellingen democratische instellingen wil maken Die twee grote uitdagingen moeten wij nu aangaan. Hoe kunnen wij dat doen? Als wij Europa een politieke dimensie willen geven, moeten wij gaan uitbreiden en versterken, hetgeen betekent dat wij ons huiswerk moeten doen. De Europese Raad van Cardiff heeft besloten in maart een buitengewone bijeenkomst te beleggen omdat drie dingen op stapel staan. Ten eerste zal het Verdrag van Amsterdam weldra in werking treden en dit zal niet alleen onze slagvaardigheid, maar ook de nood aan hervormingen verhogen. Ten tweede vinden in juni Europese verkiezingen plaats en het Europees Parlement moet ook nog in staat worden gesteld zijn bijdrage aan de omzetting van de in Agenda 2000 opgenomen hervormingen te leveren. Ten derde moeten wij tegen het einde van het jaar ook nog een aantal budgettaire knopen doorhakken, onder meer in verband met de herindeling van de steungebieden. Deze datum is dus bewust gekozen. Volgens het perspectief van deze historische uitdagingen — dat wil dus zeggen uitbreiding en gelijktijdige omvorming van de Europese Unie tot een politieke unie — zullen dan de volgende voorzitterschappen een begin moeten maken met de institutionele hervormingen, als wij het tijdsbestek dat wij hebben ook daadwerkelijk willen gebruiken. De nieuwe bondsregering heeft zich in uiterst moeilijke omstandigheden — wij zijn immers pas kort geleden aangetreden, hetgeen ook voor het Europese reilen en zeilen niet onbelangrijk is — bereid verklaard Agenda 2000 tot prioriteit van ons voorzitterschap te maken en daarover op de buitengewone top in maart tot een akkoord te komen. Ik probeer mij voor te stellen wat er gebeurt als wij daarin niet zouden slagen. Op 27 maart zouden de staatshoofden en regeringsleiders dan „s ochtends vroeg voor de publieke opinie verschijnen en zeggen dat ze hebben gefaald. Dat zou dan deze keer onmiddellijk aan de beursnoteringen zijn af te lezen. Ook vroeger mislukten er wel eens toppen, maar deze keer zou dat heel erg zijn. Op 1 januari 1999 heeft de Europese Unie een nieuwe dimensie en daarmee ook een nieuwe verantwoordelijkheid gekregen. Ik neem aan dat iedereen weet wat ik daarmee bedoel. Wij kunnen echter alleen slagen — en ik heb het nu over onze kostbare centen — als alle landen bereid zijn afstand te nemen van hun volkomen legitiem — ook voor Duitsland volkomen legitiem — nationale belang. Door de nationale belangen ontstaat een spanningsveld dat gebroken wordt door compromissen ten behoeve van de integratie en in dat spanningsveld functioneert Europa. Wij kunnen enkel succes boeken als de landen een echte stap vooruit zetten en alle, op evenwichtige wijze, het nationale belang opgeven. Wij willen een evenwichtige oplossing. Zoals ik daarstraks al zei, mag bijvoorbeeld het zuiden niet voor de uitbreiding naar het oosten opdraaien. Dat zou absurd zijn. De uitbreiding naar het zuiden, zoals trouwens ook de toetreding van Ierland, was en is op economisch, sociaal, democratisch en veiligheidsgebied een succesverhaal dat wij met de uitbreiding naar het oosten willen en moeten herhalen. Ik ben oud genoeg om mij nog de militaire staatsgreep in Griekenland te herinneren. Ik herinner mij ook de militaire dictaturen in Spanje en Portugal en de discussies over de vraag ofin de jaren „70 in Italië al dan niet een militaire staatsgreep heeft plaatsgevonden. Dat alles behoort nu tot het verleden. De Europese integratie is een succesverhaal. Wij moeten dat voortzetten. (Applaus) De rol van Duitsland is ook de uitdrukking van onze economische macht. Over onze economische macht mogen wij niet klagen, maar moeten wij ons verheugen. Wij weten dat wij niet alleen materieel, maar in het licht van onze geschiedenis, ook politiek en cultureel veel aan Europa te danken hebben. Ook de nieuwe bondsregering weet dat en zal daarom haar Europese verplichtingen nakomen. Ik mag rustig zeggen dat ik vanuit de oppositie, hoewel ik soms wel kritiek had, het Europese beleid van bondskanselier Kohl op de belangrijkste punten heb ondersteund. Ik vind dat volstrekt niet ongewoon. Als men van een zaak overtuigd is, is dat in een Parlement normaal, vooral als het om historische kwesties gaat. Mijn fractie in de Duitse Bundestag was tijdens de jongste zittingsperiode de eerste die zich voor het Europa van de Elf heeft uitgesproken en die voorstander van deelneming van Italië was op een ogenblik dat anderen, zoals bondskanselier Kohl, nog lang niet zo ver waren. Wij hebben wel degelijk kritiek uitgeoefend op de 3% en op wat daarachter schuilging. Daarom hoef ik hier ook niets in te halen en ik schroom ook niet Helmut Kohl daarvoor te bedanken. Hij is op de Europese Raad van Wenen terecht tot ereburger van Europa uitgeroepen. Na Amsterdam is hij enigszins uit de rol gevallen. In Amsterdam is de Duitse Bondsrepubliek voor het eerst op de rem gaan staan.
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/53
Fischer (Interrupties) Dat mogen wij niet vergeten. De coalitie — ik heb het nu niet over het binnenlands, maar over het Europees beleid — trok naar de verkiezingen met een standpunt dat, zoals u beter weet dan ik, niet langer onomstreden was. Dat standpunt luidde als volgt: de Unie moet zo spoedig mogelijk naar het oosten worden uitgebreid, Duitsland wil minder betalen en de Duitse boeren moeten meer krijgen. Dat strookt in deze wereld niet met de wetten van de logica. Daarom moeten wij het Duitse standpunt hier duidelijk en ondubbelzinnig formuleren. Dat heb ik vandaag namens de bondsregering gedaan. Wij vinden niet dat wij van onze nettobetalerpositie moeten afstappen. Voor ons gaat het niet om een debat tussen de toplanden en de armere landen. Het is echter duidelijk dat het stelsel op een aantal punten onevenwichtig is en daar iets aan gedaan moet worden. Een Duits politicus kan in Duitsland moeilijk uitleggen waarom landen met een hoger bruto nationaal product per hoofd minder betalen dan wij of zelfs niet eens netto bijdragen. In eigen land spelen zulke dingen uiteraard een rol. Ik hoef dat niet tegen de Duitse afgevaardigden te zeggen, maar de anderen wijs ik erop dat het Duitse Europese beleid, op grond van de bijzondere situatie in West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, eigenlijk altijd onomstreden was. Dit was tot Maastricht een kwestie voor enkel en alleen de politici. Met Maastricht werd dat anders. Voortaan zal, evenals uw regering in uw eigen landen, elke Duitse regering het volk achter zich moeten krijgen. Vroeger was dat vanzelfsprekend en hoefde, zoals de Duitse afgevaardigden zeer goed weten, daaraan geen bijzondere aandacht te worden besteed. Sedert Maastricht liggen de kaarten echter anders. Daardoor heeft het debat over de nettobetalers uiteraard ook een binnenlandse dimensie gekregen. Wij mogen dat niet vergeten en ik vind dat ook volkomen normaal. Het grote probleem is echter dat wij onze structuren willen klaarstomen voor de uitbreiding. Ik maak mij niet zozeer zorgen over de huidige situatie, waarin duidelijk verbeteringen moeten worden aangebracht, als wel over het feit dat als wij de huidige structuren niet veranderen, de lastenverdeling als gevolg van de uitbreiding zo onevenwichtig zal zijn dat zij onaanvaardbaar wordt en ook niet meer verkocht kan worden. Omdat ik de uitbreiding wil, is voor mij deze correctie onontbeerlijk. Ik vind dat politiek volkomen verantwoord en vind niet dat die eis tegen Europa gericht of een blijk van nationale zelfzucht is, integendeel! Die correctie is een kernpunt van de onontbeerlijke structurele hervormingen. Om Agenda 2000 rond te krijgen, zullen wij alle aspecten moeten bekijken. Agenda 2000 bestaat uit vijf delen. Voor de kwestie van een constante begroting, in reële termen, zal een compromis nodig zijn. Daarvoor zijn er vijf interpretaties, maar toch denk ik dat een compromis mogelijk is. De Duitse minister van Financiën heeft gisteren gezegd dat de EU-begroting niet sneller mag groeien dan de nationale begrotingen. Dat zal ongetwijfeld een belangrijke indicatie zijn voor het debat. Wij hechten uiteraard ook veel belang aan de structuur van de begroting. Daarstraks is al gezegd dat het platteland 80% van het grondgebied van de Europese Unie uitmaakt. Wij mogen echter niet vergeten dat op het platteland geen 80% van onze bevolking woont. Het tweede belangrijke punt is het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De voorstellen van de Commissie voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid liggen op tafel. Óver de renationalisering van het landbouwbeleid zou ik nogmaals het volgende willen zeggen. Cofinanciering betekent niet dat het landbouwbeleid wordt gerenationaliseerd. Als dat de bedoeling was, zou de Duitse bondsregering daarmee niet kunnen instemmen. Wij willen geen gehele of gedeeltelijke renationalisering van het landbouwbeleid. Cofinanciering betekent dat de lidstaten een nationale bijdrage leveren. De politieke besluiten worden ook in de toekomst in Brussel genomen. Dat is een belangrijke vaststelling. Elke renationalisering is dus uitgesloten. Wij beogen hiermee overigens alleen de rechtstreekse inkomenssteun. Dat is het tweede belangrijke punt. Wij vinden het voor de toekomstige Europese Unie na uitbreiding en voor de toekomst van de landbouwmarkten onontbeerlijk dat ook de lidstaten hier een financiële bijdrage leveren. Laten wij ons afgezien daarvan geen illusies maken: alle politici die zich met de landbouw bezighouden, weten dal de WHO-onderhandelingen in 2002 ons zwaar onder druk zullen zetten en aanpassing van ons landbouwbeleid zullen eisen. Dan zal hetgeen wij nu in het bananenconflict en met het hormonenvlees meemaken, in het niet verzinken bij wat ons dan te wachten staat. Vele van onze huidige landbouwsubsidies passen eenvoudig niet in de WHO. Dat zal ons onder druk zetten om ons beleid te hervormen. De drie modellen die de Commissie in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft voorgesteld, moeten verder worden besproken. De lidstaten hebben verschillende voorkeuren. Daarnaast hebben wij de structuurfondsen en het Cohesiefonds. Ik weet hoe belangrijk die middelen zijn en hoe het met hun productiviteit is gesteld, maar mijns inziens moeten wij ook hier iets ondernemen. Daarbij mogen wij natuurlijk de problemen van Portugal met bijvoorbeeld de structuurfondsen niet uit het oog verliezen. Ook moeten wij de situatie van Spanje zorgvuldig bekijken. Wij streven naar een evenwichtige oplossing. Om tot een evenwichtige oplossing te komen moeten wij beslist ook het probleem van de Britse rebate, de Britse terugbetaling bekijken. Dat is het vijfde belangrijke punt. Niet alleen Duitsland maar, zoals op mijn rondreis is gebleken, ook Nederland en andere nettobetalers vinden dat uiterst belangrijk. Wij willen van dit alles een groot pakket maken, wat zeker niet eenvoudig zal zijn. Op de Europese Raad van Wenen heeft de Portugese premier in de historische Hofburg, waar ooit het Congres van Wenen plaatsvond, herinnerd aan het antwoord van Talleyrand op de vraag hoelang het Congres van Wenen had geduurd: het laatste kwartier. Dat zal ook voor de buitengewone Europese Raad gelden. De afgevaardigde die daarstraks Goethe citeerde, is hier jammer genoeg niet meer aanwezig. Hij citeerde de laatste woorden die Goethe op zijn sterfbed heeft uitgesproken. Ik weet niet of Goethe dat echt zo heeft gezegd. Zijn woorden worden op twee manieren geïnterpreteerd. Volgens sommigen verviel hij aan het einde van zijn leven opnieuw in de tongval van Frankfort. Volgens serieuze interpretaties wilde hij zeggen: „mer licht, so schlecht." Van Goethe kan
Nr. 4-531/54
Handelingen van het Europees Parlement
Fischer men echter werkelijk ook wel iets anders citeren. Goethe was een echte Europeeër en was op Europa gericht. Met nationalisme had hij volstrekt niets te maken. Ik vind dat wij die Goethe moeten citeren. Mijnheer Hänsch, ik dank u van ganser harte voor uw ondersteuning van de oplossing voor het Kosovo-conflict en wijs het Europees Parlement erop dat een nauwe samenwerking ook in ons belang is. Morgen al wordt het debat met minister Verheugen in het kader van de triloog voortgezet. Dan zal ook nader worden ingegaan op een aantal kwesties die hier zijn aangestipt. Wij hebben alle belang bij een intensieve dialoog en dus willen wij niet alleen een versterking van het Europees Parlement, maar ook een actievere rol voor het Parlement bij de uitvoering van de grote opdrachten die ons wachten. Het Europees Parlement moet daarbij een hoofdrol spelen. Mijnheer Brok, staat u mij toe u en alle anderen erop te wijzen dat ik lang genoeg ín de oppositie heb gezeten om te weten hoe moeilijk oppositie voeren wel niet is. Oppositie betekent echter ook dat men intelligente kritiek levert en de regering het vuur zo na aan de schenen legt dat zij niet zonder meer een antwoord klaar heeft. Als wij na twaalf dagen voorzitterschap het verwijt krijgen dat wij alleen met aankondigingen weten te komen, dan geef ik dat grif toe. Als ik na twaalf dagen meer had kunnen doen, zat ik nu niet in de politiek. Dan had ik wonderen kunnen verrichten en dan was ik hier op de verkeerde plaats. Dan had ik een kerk moeten stichten of wat dan ook. (Gelach) Wie kan echter wonderen verrichten? Na twaalf dagen kan ik zeggen wat wij bereid zijn te doen, zodat wij daarop later kunnen worden beoordeeld. Meer kan ik nu niet doen. Ik stel wel vast dat de oppositie veel van ons verwacht en de lat zeer hoog legt. Als de heer Brok, die de heer Kohl nadrukkelijk heeft bedankt — wat ik ook al herhaaldelijk heb gedaan — ons echter verwijt dat wij op de top van Keulen, enkele dagen voor de Europese verkiezingen, de aandacht van het falen van de lidstaten op het gebied van het arbeidsmarktbeleid willen afleiden, levert hij kennelijk onbewust kritiek op de strategie van de vorige regering. Wij hebben die data immers niet afgesproken. Dat is niet het werk van de nieuwe bondsregering. Wij konden dat niet eens en de oppositie heeft de vorige bondsregering ook niet gehypnotiseerd. Daartoe waren wij niet in staat. Dat de Top van Luxemburg dat heeft beslist en dat in Wenen geen vooruitgang is geboekt, kunt u de nieuwe bondsregering niet verwijten. Daarvoor zijn wij nog niet lang genoeg aan de macht. In het belang van een goede samenwerking moeten wij ons van zulke doorzichtige polemieken onthouden. Daar schieten wij bij het oplossen van onze problemen ook niet veel mee op. Het aantal punten waarover wij het met elkaar eens zijn, is veel groter. Tenslotte onderstreep ik nogmaals wat een afgevaardigde hier over de rol van Duitsland heeft gezegd. Wij weten dat wij nettobetaler zullen blijven. Duitsland komt niet op zijn verbintenissen terug. Dat zou volstrekt niet met onze belangen stroken. Het is in ons belang dat Europa een politieke unie wordt. De Duitse mark in de euro laten opgaan was niet vanzelfsprekend. De Duitse mark had immers een grote betekenis als nationale munt, niet alleen voor West-Duitsland, maar sedert de vereniging in 1989/1990 ook voor onze landgenoten in het oosten van Duitsland. Wij hebben die beslissing in de Duitse Bundestag met een ruime meerderheid genomen. Dat besluit bindt ook de nieuwe bondsregering. Wij hebben de taak de Europese Unie onder het Duitse voorzitterschap op de uitbreiding voor te bereiden, de werkloosheid te bestrijden, de institutionele hervormingen op gang te brengen, de democratie in Europa te versterken en de Europese integratie te bevorderen tot de Europese Unie ook een politieke unie is. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik dank u en wens u veel succes. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u hebt weliswaar niet minder dan een half uur gesproken, maar ik denk dat de collega's, die eerder reeds twee uur naar u hebben geluisterd, uw betoog met de grootse aandacht hebben gevolgd. Pack (PPE). — (DE) Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik neem aan dat u daarstraks een en ander niet heeft gehoord omdat u met de heer Cohn-Bendit in gesprek was. Dat is u beiden vergeven. Dat u mijn woorden als emotioneel afdoet, getuigt echter van mannelijke arrogantie. Daarop wil ik graag reageren. Ik houd mij al sedert tien jaar, waarschijnlijk dus langer dan u, met Kosovo bezig. Ik verwijt u dat niet, maar u mag mij ook mijn gevoelens niet verwijten. Ik vind alleen dat u, terwijl ik al jaren tevergeefs preventieve maatregelen voor Kosovo vraag, na tien jaar niet mag zeggen dat wij preventief moeten optreden. In de tweede plaats heb ik niet gezegd dat de OVSE zich uit Kosovo moet terugtrekken en dat daar niemand mag blijven. Wellicht hebt u niet gehoord wat ik wel heb gezegd, namelijk dat de aanwezigheid van de OVSE op dit ogenblik geen zin heeft omdat ze daar niets kan doen. De OVSE kan in Kosovo nog minder doen dan de VN-soldaten in Bosnië hebben gedaan. Ik vind dat wij in Kosovo samen met de Russen een internationale troepenmacht moeten stationeren om de weg voor een vreedzame oplossing te effenen. Nog kort de volgende rechtzetting: de heer Westendorp is niet de vertegenwoordiger van de Europese Unie, maar van de internationale gemeenschap, inclusief de Europese Unie. Ik verzoek u volgende keer goed te luisteren naar wat ik zeg. (Applaus) Cohn-Bendit (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Pack, wij zijn beiden nogal emotioneel. Dat is niet typisch vrouwelijk, maar is in deze aangelegenheid volkomen gerechtvaardigd. In de negen jaar waarin geen preven-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/55
Cohn-Bendit tief beleid werd gevoerd, was echter niet deze maar een andere bondsregering aan de macht, die altijd heeft ontkend dat preventie noodzakelijk was. Dat moet u ook zeggen. Fischer, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Pack, ik geloof niet dat wij reden hebben om elkaar zo in de haren te zitten. Nogmaals, wanneer het om Kosovo of Bosnië gaat, zijn emoties niet typisch mannelijk of vrouwelijk. Ik wil niemand discrimineren. Ook ik ben daar emotioneel bij betrokken. Wie zich met die kwestie bezighoudt, kan volgens mij niet anders. Ik begrijp dat iemand zich door zijn gevoelens laat leiden — in verband met Bosnië waren gevoelens zeker niet de slechtste raadgever — maar dan moet hij of zij wel tot het einde doordenken. Mevrouw Pack, het helpt niet te zeggen dat in Kosovo, tegen de wil van de soevereine regering van het land in, een internationale troepenmacht moet worden gestationeerd. In Bosnië bestond een soevereine regering, die een duidelijke internationale rechtsgrondslag voor de internationale troepenmacht heeft gecreëerd. Daar wringt de schoen en dit is een reusachtig probleem. Als wij, tegen de wil van de regering in, een internationale troepenmacht naar het grondgebied van een door alle EU-lidstaten en door de internationale gemeenschap erkende staat zouden sturen, zouden wij een groot probleem doen rijzen. Een tweede punt is deelneming van Rusland. Op dit ogenblik willen de Russen niet meedoen en u kunt hen daartoe beslist niet overhalen. Een derde punt is wat wij daarmee zouden willen bereiken. Is dat afscheiding? Wat betekent afscheiding echter als een derde van de Macedonische bevolking van Albanese afkomst is? Ik stel die vragen om u duidelijk te maken dat het geen zin heeft onze spieren te laten rollen. Alle leiders stellen zich die vragen honderd keer per dag. Mijn fractie en ook de nieuwe vertegenwoordiger van de bondsregering voor de mensenrechten, het voormalig parlementslid Popper, spannen zich nu al sedert vele jaren in om meer voor Kosovo te doen en oplossingen aan te reiken. Toen het UCK nog niet bestond, hebben wij ons bijvoorbeeld ervoor ingespannen dat Rugova een sterkere positie kreeg. Jammer genoeg is de situatie niet geëvolueerd zoals wij dat wilden. Vandaag is de toestand anders. Wij hebben echter wel degelijk inspanningen gedaan. De Albanese gesprekspartners zijn naar Bonn gekomen en wij onderhouden nauwe contacten met hen. De Albanezen denken echter dat zij het Westen voor hun kar kunnen spannen om strategische doelstellingen te bereiken waarmee het Westen het niet eens is. Ook dat moet u weten. De westerse landen ijveren voor een autonoom statuut. Dat achten wij onontbeerlijk. Ofen in hoeverre daarvan ooit iets in huis zal komen is een vraag die vrij gekozen parlementsleden terecht stellen. Dat daarover wordt gedebatteerd, ook door de publieke opinie, acht ik in het licht van onze ervaringen volkomen normaal. Mevrouw Pack, als ik dit alles nu tot het einde toe doordenk — dat is geen kritiek op uw standpunt, waarvoor ik veel begrip heb — kunnen wij niet anders dan streven naar stabilisering, hoe onvolmaakt die ook mag zijn. Het allerbelangrijkste daarbij is dat wij een politieke overgangsregeling voor Kosovo kunnen uitwerken waarmee zowel de Kosovaren als de Joegoslaven kunnen instemmen. Volgens mij zijn er voor die stabiliseringsstrategie geen geldige alternatieven. Daarom heb ik u gezegd dat wij met alle macht aan een vreedzame oplossing moeten werken, samen met onze partners in de contactgroep, maar ook in de Europese Unie en in andere instellingen. Ik denk daarbij aan Noorwegen, dat de OVSE voorzit, maar ook aan alle andere landen die zich voor een vreedzame oplossing inzetten. De Voorzitter. — Ik dank u, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad. Het debat is gesloten. Ik wilde de heer Görlach van harte beterschap wensen. Ik zie dat hij na zijn ongeval nog juist het staartje van het debat heeft kunnen meekrijgen.
VOORZITTER: DE HEER MARTIN Ondervoorzitter
2. Openheid in de Unie De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0476/98) van mevrouw Lööw, namens de Commissie institutionele zaken, over openheid in de Europese Unie. Lööw (PSE), rapporteur. — (SV) Mijnheer de Voorzitter, de achtergrond van dit verslag is dat openheid en transparantie door het Verdrag een aanzienlijk sterkere positie hebben gekregen. Dit was overigens ook voor en tijdens de voorbereidingen van het nieuwe Verdrag een krachtige eis van het Europees Parlement. Aangezien deze zaak uiterst belangrijk is voor de burgers en te maken heeft met de democratische legitimiteit van de EU, waren wij in de Commissie institutionele zaken van mening dat het Parlement in een eigen initiatiefverslag de beginselen van een dergelijke, nieuwe openheid zou moeten aangeven, voordat de Commissie met haar eerste wetgevingsvoorstel terzake zou komen. Men verwacht namelijk dat de Commissie een dergelijk voorstel zal doen, zodra het Verdrag is geratificeerd. Het Parlement krijgt dan gelegenheid om deze zaak nogmaals te behandelen. Wij zijn in de commissie grondig te werk gegaan met zowel een openbare hoorzitting als een rondetafelconferentie. Bovendien hebben de diensten voor onderzoek van het Parlement een vergelijkende studie gemaakt van de wetge-
Nr. 4-531/56
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Lööw ving die in de lidstaten bestaat voor openbaarheid. De wetgeving in de diverse lidstaten varieert enorm. Hierbij moet misschien worden opgemerkt dat noch met mijn verslag, noch met het Verdrag van Amsterdam wordt getracht veranderingen aan de lidstaten op te leggen. Het doel is veeleer te komen tot een regelgeving, een nieuwe cultuur op het punt van openheid en transparantie binnen de instellingen van de EU. Het Verdrag maakt weliswaar alleen gewag van openheid in de Commissie, de Raad en het Parlement, maar in dit verslag geven wij aan dat volgens het Parlement openheid alle andere instellingen binnen de EU zal moeten betreffen. Natuurlijk moet men zich daarbij realiseren dat openheid niet overal even goed valt te verwezenlijken. Het spreekt voor zich dat bijvoorbeeld Europol niet dezelfde mogelijkheden heeft voor het openbaar maken van documenten als vele andere instellingen. Het Verdrag van Amsterdam behandelt expliciet het recht van de burgers om kennis te nemen van documenten. Daaraan is ook het merendeel van mijn verslag gewijd. Ik deel de opvatting dat juist de toegang van burgers tot documenten het essentiële element is in het openbaarheidsbeginsel. Willen de burgers kunnen beoordelen of een besluit juist is, dan moeten ze kunnen beschikken over de stukken waarop dat besluit is gebaseerd. Bovendien werkt openheid corruptie, machtsmisbruik en gekonkel tegen. In grote trekken houdt dit voorstel in dat zowel alle inkomende als alle uitgaande documenten van enig belang binnen de instellingen van de EU, openbaar moeten zijn. Vanzelfsprekend kunnen er redenen zijn waarom een document vertrouwelijk wordt verklaard, maar de wetgeving dient nauwkeurig te definiëren op welke gronden een document vertrouwelijk verklaard kan worden. Dat mogen geen vage en algemeen geformuleerde redenen zijn. Daar moet een lange, goed gedetailleerde en goed gemotiveerde lijst voor worden opgesteld. Opdat de burgers weten welke documenten opgevraagd kunnen worden, moeten openbare registers worden opgesteld. Ook moeten er natuurlijk methoden komen voor opsporing van documenten binnen een instelling, zodra deze documenten worden opgevraagd. De nieuwe techniek, Internet, moet alle burgers in de EU in staat stellen die registers te raadplegen. De afstand naar Brussel hoeft dus niet langer een belemmering te zijn, als men volledig gebruik wil maken van het burgerrecht op toegang tot documenten. De commissie was zeer eensgezind, alhoewel tijdens de voorbereidingen veel collega's twijfels uitten over de mogelijkheid van brede steun voor de radicale veranderingen die onze voorstellen impliceren. Waarschijnlijk zullen deze voorstellen veel verder gaan dan menig lid van zijn eigen land gewend is. Ik durf dan ook te hopen op een brede steun bij de stemming, wat natuurlijk een sterke druk op de Commissie zou betekenen om met een voorstel te komen dat tegemoet komt aan de eisen van het Parlement. Ook heb ik twijfels moeten horen over de bereidheid van de Commissie om het beginsel van openbaarheid van documenten ook daadwerkelijk ten uitvoer te brengen, daar daarvoor een geheel nieuwe cultuur is vereist. Ik kan bevestigen dat het flink wat inspanning zal vereisen, en dat het niet van een leien dakje zal gaan. Het gaat niet alleen om het opstellen van een nieuwe regelgeving. Er zullen nieuwe administratieve procedures, waarschijnlijk zelfs een nieuwe technische structuur en bovenal middelen voor scholing van personeel moeten komen. Ik kan mij niet aan de gedachte onttrekken dat dit in feite goed past in het kader van de noodzakelijke hervOrmingswerkzaamheden die de voorzitter van de Commissie vorig jaar heeft beloofd. Nu ik het zoveel over de Commissie heb, moet ik er nogmaals op wijzen dat de onderhavige kwestie voor alle instellingen van de EU geldt. Niet in de laatste plaats moet de Raad zelf er zorgvuldig notitie van nemen en nagaan hoe hij nu zijn eigen voorstel in het Verdrag moet naleven. Ook voor het Parlement zal er meer werk aan de winkel zijn. In het verslag behandelen wij ook een groot aantal vragen met betrekking tot andere aspecten van openheid en transparantie. Ik noem als voorbeeld meer mogelijkheden tot het houden van openbare vergaderingen en het gebruik van Internet voor het verspreiden van informatie en. kennis over actuele kwesties. Ik zal hier nu niet dieper op ingaan, omdat men dit in het verslag kan nalezen. Ik wil het laatste gedeelte van mijn spreektijd echter gebruiken om de amendementen nog wat toe te lichten. Deze zijn in onze parlementaire commissie onderzocht en met grote meerderheid verworpen. Aangezien een rapporteur nu eenmaal ook goed moet luisteren naar de mening van de commissie in haar geheel, kan ik deze amendementen niet steunen, al koester ik voor enkele daarvan sympathie. Het gaat hier met name om de twee amendementen betreffende de zogenaamde vrijheid van informatieverschaffing, een uiterst centraal en ook heel apart onderdeel van het Zweedse openbaarheidsbeginsel. Het gaat daarbij om de bescherming van de afzonderlijke ambtenaar bij verstrekking van gegevens aan de media. Dit is een wetgeving die zelfs in het overige Noorden zijns gelijke niet kent en het heeft mijns inziens althans in deze fase geen zin om te proberen deze in de EU te introduceren. Er is ook een amendement waarin wordt gesteld dat de EU-wetgeving de nationale wetgeving niet mag uitschakelen. Het is wellicht passend om af te sluiten met een kort commentaar hierop. Het streven van dit verslag is in de Europese Unie de invoering van codes te bevorderen waarmee alle landen kunnen leven en waarmee men niet in conflict komt met welke nationale wetgeving dan ook, ook al gaat deze nationaal gezien zeer ver. Gebhardt (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, thuis krijgen wij voortdurend het verwijt dat wij ver van de mensen staan. Wij kunnen dat weerleggen door voor meer transparantie en democratische controle te zorgen. De burgers van Europa hebben daar recht op. Transparantie en democratische controle brengen ons dichter bij de mensen. Wij moeten vaker aan de burger denken dan om de vijfjaar, kort voor de verkiezingen. Er moet nog veel gebeuren. Dat blijkt niet alleen uit het verslag van mevrouw Lööw, maar ook uit de twintig conclusies in mijn, door de Commissie juridische zaken en rechten van de burger eenparig goedgekeurde advies. Om meer transparantie te krijgen lijkt de verbetering van de informatiemogelijkheden van de burger mij het belangrijkst. Finland en Zweden hebben in dat opzicht een benijdenswaardige cultuur ontwikkeld. Wij moeten dit goede Scandinavische voorbeeld in heel de Europese Unie volgen. Waarom zouden wij de burger een zo breed mogelijke
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/57
Gebhardt toegang tot dossiers en documenten ontzeggen? Wat belet ons dit recht uit te breiden voor, bijvoorbeeld, rapporteurs van het Parlement? Waarom kan de Raad niet even openlijk werken als het Europees Parlement? Waarom hebben vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie een vaste plaats in onze commissies, maar geldt het omgekeerde niet voor het Parlement of voor tenminste zijn rapporteurs? Dichter bij de mensen staan vergt echter meer dan transparantie. Doorzichtigheid van het politieke leven en van de besluitvorming veronderstelt dat de burgers daarin participeren. De instellingen van de Europese Unie moeten mechanismen ontwikkelen die het voor de burgers mogelijk maken hun eigen ideeën en overwegingen kenbaar te maken. Dat is een basiseis van de democratie. Als wij aan het Europa van de toekomst bouwen, moet iedereen meewerken, niet in de laatste plaats in het belang van onze geloofwaardigheid. Voggenhuber (V), rapporteur voor advies van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, met grote voldoening heb ik tijdens het vorige debat de verklaringen van de nieuwe voorzitter van de Raad over de noodzaak van een Europese constitutie en de opstelling van een handvest van de grondrechten gehoord. Hoe groot mijn voldoening wel is, weten wellicht de leden van de Commissie institutionele zaken, die ik al sedert vier jaar met deze eis lastig val en van wie ik niet zelden het antwoord gekregen heb dat de tijd daar nog niet rijp voor is. Mijnheer Herman, mijnheer Bourlanges, zo snel wordt de tijd rijp! Wellicht was daar echter wel een groene voorzitter van de Raad voor nodig! Ook het in dit verslag behandelde probleem houdt met dit noodzakelijke, grondige democratiseringsproces verband. Wat wij nu behandelen, is een bijzonder verwaarloosd aspect van de democratisering, maar dat is wellicht het gevolg van een misverstand. Wij hebben het hier in het Parlement en in de commissies vaak over transparantie, openbaarheid, public relations en informatiediensten. Daarmee geven wij weliswaar toe dat het met de democratie niet best gesteld is, maar wij doen er niet veel aan. Transparantie betekent doorzichtigheid. De democratische term daarvoor is openbaarheid. Dat is waar de burgers van Europa recht op hebben: niet de transparantie maar de openbaarheid van de wetgeving, een bestuur dat al zijn handelingen openbaar verantwoordt, het recht van het Parlement op controle en informatie, ook in de tweede en derde pijler, de openbaarmaking van de besluiten en de besluitvormingsgrondslagen, ook op het vlak van de binnenlandse veiligheid en het buitenlands beleid, en het recht op informatie van de burger. Het gaat hier niet om informatiediensten, het werk van de pers of de visie van de Europese instellingen op openbaarheid. Het gaat hier niet om transparantie of om begrippen die in de democratie van geen belang zijn en die tot de public relations behoren. Het gaat om het recht van de mensen op openbaarheid als grondslag van democratie. Lenz (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is weliswaar toeval dat wij het deze week over een verslag over de openheid in de Unie hebben, maar dat maakt de tekst van mevrouw Lööw des te actueler. Als er meer transparantie of meer openbaarheid was geweest, hadden de Commissie en het Europees Parlement deze week wellicht niet in discussie hoeven te treden. Er moeten dan echter ook spelregels komen die kunnen zorgen voor de broodnodige, betrouwbare voorlichting aan de burgers. Tijdens verkiezingscampagnes komen de tekortkomingen op dit gebied duidelijk aan het licht. Wij hebben geen veilingmeesters, maar juiste informatie nodig. Het verslag van mevrouw Lööw over openheid in de Unie doet een serieuze poging om de daarvoor in het Verdrag van Amsterdam opgenomen bepalingen in een concrete vorm te gieten. Daartoe moet een interinstitutionele code worden opgesteld. Dat is een moeilijke, maar werkelijk noodzakelijke klus. De opgenomen Verdragsbepalingen kunnen duidelijk voor meer openheid zorgen. Als men echter ook instellingen zoals het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank, de Europese Rekenkamer en de Europese Investeringsbank daarbij wil betrekken, moet over veel voorstellen zeker nog nader worden gesproken. Het is zeker wenselijk — op dat punt zijn wij ingenomen met het verslag van mevrouw Lööw — dat de besluiten van de Raad en het COREPER transparanter worden gemaakt door de toegang tot de documenten te verbeteren. Mevrouw Lööw zegt ook terecht dat de administratie van de EU de burgers sneller en vriendelijker moet voorlichten, wat eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn, en dat veeltaligheid de transparantie bevordert. Het is duidelijk dat gebruik moet worden gemaakt van moderne elektronische middelen. Wij mogen echter niet zover gaan als de meeste amendementen, vooral amendement 4. Mijn fractie stemt echter met de grote lijnen van het verslag in. In het verslag staan veel eisen en het Europees Parlement moet dus goed weten dat het de nodige financiële en personele middelen beschikbaar moet stellen. Wij moeten immers voorkomen dat de Commissie en de andere instellingen ons achteraf weer komen zeggen dat het gebrek aan efficiëntie het gevolg is van een gebrek aan middelen. Zo wordt ook het dilemma van vandaag gerechtvaardigd. Ik hoop dat dit verslag over de openheid in de Europese Unie de basis legt om zoiets voortaan te voorkomen. Thors (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, zoals gezegd is het een interessante samenloop van omstandigheden dat wij na de discussie van gisteren over het beheer, vandaag discussiëren over openheid en over de vraag hoe wij de Unie geloofwaardiger kunnen maken. Gisteren werd een fundamentele waarheid geconstateerd: er is een uniforme beheerspraktijk nodig. Wij kunnen niet verder leven met vijftien verschillende culturen en vijftien verschillende opvattingen. Dat geeft alleen maar aanleiding tot allerlei geruchten over ongeregeldheden. Wat mij gisteren daarentegen verontrustte, was dat de voorzitter van de Commissie met geen woord heeft gerept over een tijdschema voor de openbaarheidsregelgeving die de rapporteur nastreeft. Wanneer krijgen wij dit te zien? Wat zullen daarvan de beginselen zijn? Dit betekent dat de verantwoordelijkheid bij het Parlement ligt. Ik ben bang dat de Commissie niet verder is gekomen dan de uitspraak: il faut faire une profonde réflexion. Dat betekent dat wij allen de beginselen die collega Lööw in haar voortreffelijke verslag heeft gepresenteerd, moeten steunen. Ook in mevrouw Gebhardts advies staan uitste-
Nr. 4-531/58
Handelingen van het Europees Parlement
Thors kende zaken. Er moeten regels komen met duidelijke rechten voor de burgers en plichten voor de instellingen. Dat is de beste manier om het heersende wantrouwen weg te nemen en de geloofwaardigheid van de instellingen van de EU te herstellen. Lataillade (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, mevrouw Lööw heeft een uitstekend verslag ingediend dat getuigt van voorzichtigheid en moed op een gebied waar het belangrijk is evenwicht en maat te bewaren. Dat is ook uit het debat van gisteren wel duidelijk geworden. De rapporteur geeft aan dat transparantie bepalend is voor de toekomst van de Europese Unie. De burgers van de Unie ervaren de unie als een ver van hen verwijderde bureaucratie. Ook wijst mevrouw Lööw erop dat transparantie kan bijdragen aan het voorkomen van corruptie en machtsmisbruik. In dit verslag staan twee aspecten op de voorgrond: de vorm en de inhoud. De vorm is niet alleen een kwestie van tekst, maar ook gedrag. Ik geloof dat onze rapporteur dat uitstekend heeft geformuleerd. Het tweede aspect is de inhoud. Zolang de Europese instellingen — niet alleen wij maar ook de Commissie en daarover hebben we gisteren uitgebreid gedebatteerd — bij de burgers van de Unie niet het noodzakelijke begrip wekken voor hun werk en niet alle noodzakelijke informatie verschaffen, komt Europa geen stap vooruit. Het is onze taak als Europese afgevaardigden de burgers beter te informeren. Pas dan kunnen wij een juist oordeel verwachten over ons handelen en over de ontwikkeling van Europa. Daar dit verslag ons inziens buitengewoon evenwichtig is, zal de UPE-Fractie met groot genoegen voor stemmen. Sjöstedt (GUE/NGL). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, meer openheid in wetgeving en beheer is van doorslaggevend belang voor de democratisering van de EU. Openheid is het beste middel tegen corruptie en wanbeheer. Zonder openheid kan het publiek zijn wetgevers niet controleren en ter verantwoording roepen. Daarom juich ik het verslag van mevrouw Lööw toe. Ik deel de meeste van haar standpunten, hoewel ik vind dat het verslag iets verder had kunnen gaan en op belangrijke punten iets duidelijker had kunnen zijn. Het is zonneklaar dat de Commissie nog steeds niet begrepen heeft wat werkelijke openheid inhoudt. Dit blijkt speciaal uit twee actuele voorbeelden. Allereerst is er de schorsing van de heer Van Buitenen, de ambtenaar die het Parlement de waarheid omtrent de fraudes heeft verteld. Hieruit blijkt hoe autoritair de houding van de Commissie is. Daarom is vrijheid van informatieverschaffing nodig. Deze kan werknemers die hun recht op informatie van het publiek uitoefenen, beschermen tegen eventuele bestraffing. Ik heb dan ook een amendement hiervoor ingediend. Verder is ook de brief van voorzitter Santer aan de Zweedse minister-president Göran Persson een uiterst merkwaardige zaak. Het is volstrekt onaanvaardbaar dat de Commissie als een soort opiniebewaker uitrukt wanneer een van de regeringsleiders binnen de Unie gerechtvaardigde kritiek op haar handelen heeft geuit. Het minst sterke deel van het verslag-Lööw zijn de passages over openbare vergaderingen van de Raad. Het zou een democratische vanzelfsprekendheid moeten zijn dat alle wetgeving in het openbaar geschiedt. Maar dat eist mevrouw Lööw niet. Waarom zou de bevolking van de EU met minder genoegen moeten nemen dan volledige transparantie, wanneer ook in een normale democratie volledige transparantie wordt betracht bij de uitvaardiging van nieuwe wetten? Er zijn nog twee andere gebieden waarvoor de Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links amendementen heeft ingediend ter verbetering van het verslag. Het is van belang dat de EU de nationale regels met betrekking tot openheid niet inperkt. Dat dit laatste mogelijk is als gevolg van de overdreven geheimhouding van de EU, blijkt niet in de laatste plaats uit het verzoekschrift van de Raad aan het Europese Hof van Justitie in de journalistenzaak. In het verzoekschrift van de Raad worden nationale openheidsvoorschriften en nationale rechtsgrondslagen rechtstreeks in twijfel getrokken. Evenals uit vele andere gevallen blijkt ook uit deze zaak weer hoezeer er behoefte is aan snelle en goedkope methoden om in beroep te gaan tegen beslissingen van Europese instellingen om verstrekking van documenten te weigeren. Meer openheid is van wezenlijk belang voor de democratisering van de EU. Het is daarom betreurenswaardig dat in de parlementaire commissie de belangstelling voor dit probleem vooral afkomstig is van leden uit Noordse landen en niet zozeer uit andere landen, hetgeen met name ook wordt weerspiegeld in de amendementen. Een belangrijk en goed verslag als het verslag-Lööw verdient meer aandacht dan het thans krijgt. Amadeo (NI). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, met het Verdrag van Amsterdam wordt het begrip transparantie in de Europese overheden ingevoerd. In het Verdrag komt inderdaad een expliciete verwijzing voor naar openbaarheid van de documenten van de drie instellingen. Volgens ons moet deze transparantie worden uitgebreid tot alle Europese organisaties en met andere middelen verder worden ontwikkeld. Ik denk bijvoorbeeld aan de openbaarheid van vergaderingen, aan een open en welwillende houding van de kant van de overheid, aan duidelijke en eenvoudige wetsteksten, aan een oplossing van het meertaligheidsprobleem. Wij zijn ervan overtuigd dat men deze transparantie niet alleen met de mond moet belijden maar er ook daadwerkelijk achter moet staan. Openheid moet men willen en tot politieke mentaliteit laten worden. Openheid mag zich niet beperken tot uitsluitend bureaucratische handelingen. Deze hebben immers uiteindelijk alleen maar tot doel verwarring te scheppen en aan „opruiming" te ontkomen, met als gevolg dat men steeds verder van de waarheid af raakt. Wij vragen ons af hoe de burger vandaag de dag het gevoel kan hebben dat hij of zij deel uitmaakt van een Europese institutionele realiteit als deze steeds chaotischer en ingewikkelder wordt. Hoe kunnen wij onze burgers nu helpen bij het begrijpen van ons institutioneel reilen en zeilen als wij geen middelen hebben om hen rechtstreeks te betrekken bij ons werk en hen uit te leggen hoe onze besluiten zijn gemotiveerd? Hun betrokkenheid is echter onontbeerlijk, daar de op communautair niveau genomen besluiten steeds belangrijker voor hen worden en steeds meer een
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/59
Amadeo Stempel drukken op hun dagelijkse leven. Is het wel verstandjg steeds weer te wijzen op de grote afstand tussen de burgers en de instellingen, als wij daardoor het risico lopen de burgers van Europa te doen walgen? De burgers laten immers duidelijk zien dat zij niet veel meer van Europa moeten hebben! Is het wel verstandig deze gevoelens van vervreemding te blijven voeden als wij het risico lopen dat de burgers zich definitief gaan afkeren van degenen die voor hen besluiten? De helaas zeer actueel geworden zaak van fraude en malversatie ten koste van de Europese belastingbetalers, die voor het Europees Parlement aanleiding was geen kwijting voor de begroting 1996 te verlenen, werpt donkere schaduwen over heel de Europese Commissie. Desalniettemin moeten wij de publieke opinie daarover informeren. Dat is onze plicht. De burgers hebben ons immers een taak toevertrouwd door ons als hun vertegenwoordigers in het Parlement te kiezen. De keerzijde van de medaille is echter wel dat wij zouden kunnen bijdragen aan een steeds verdere bekoeling van de liefde van de burgers voor Europa. De gegevens over de geringe opkomst van de Europese burgers bij verkiezingen in bijna heel Europa zijn een teken aan de wand. Zij tonen aan dat de burger geen vertrouwen meer heeft en liever een dagje uitgaat dan naar de stembus te gaan. Dit is hoe dan ook een gevaarlijke houding. Zo wordt de burger de speelbal van anderen, in de regel van meer militante en actieve leden van de traditionele politieke partijen, maar hij kan op den duur ook ten prooi vallen aan behendige demagogen en opportunistische populisten. Onze maatschappij is gegrondvest op de rechtstaat. Een van de hoofdkenmerken daarvan is dat de burger betrokken wordt bij de politieke besluitvorming. Deze besluitvorming viel tot voor kort onder de bevoegdheid van de nationale regeringen, maar wordt vandaag de dag steeds meer overgedragen aan de communautaire instellingen. De burger moet dus niet alleen in staat worden gesteld de gevolgen van de politieke beslissingen te begrijpen, maar hij moet ook aan deze beslissingen kunnen deelnemen. Transparantie betekent dat de burger alle faciliteiten heeft voor toegang tot informatie en in staat is te weten te komen wie wat hoe en waar besluit. Democratische controle betekent echter dat naast participatie van de burgers, alle controlemogelijkheden te baat worden genomen die er zijn. Alleen dan kunnen wij de burger dichter bij zijn vertegenwoordigers en zijn gezaghebbers brengen. Maij-Weggen (PPE). — Voorzitter, de verslagen van mevrouw Lööw en de heer Brok over de openbaarheid van de Europese instellingen en over de wijze waarop de voorzitter van de Commissie wordt gekozen, hadden niet op een beter moment voorgelegd kunnen worden. Wat die openbaarheid betreft is maandag eens te meer duidelijk geworden dat het gesloten bolwerk van de Europese bureaucratie opengebroken moet worden. Via het Verdrag van Amsterdam is dat door het Parlement geprobeerd door te vragen om verplichte openbaarheid van alle voorbereidende stukken bij Europese wetgeving en door te vragen om openbaarheid van de vergaderingen van de Raad bij wetgeving. Aan die wensen is maar zeer ten dele tegemoet gekomen. Het harde debat van gisteren maakt eens te meer duidelijk dat een nieuwe stap nodig is. Ik wil op dit punt verder gaan. Naar mijn oordeel is er een wet, een Europese richtlijn, openbaarheid van bestuur op Europees niveau nodig zodat de burgers en dit Parlement niet afhankelijk zijn van toevallige toezeggingen, maar van helder Europees recht. Wat de voorzitter van de Commissie betreft wil ik een kleine opmerking maken. Ik steun ook het verslag-Brok, maar ik vind wel dat eens te meer duidelijk moet worden in de code die de Commissie nu voorstelt dat Europese commissarissen er zitten namens de Europese administratie en namens Europa en niet namens hun nationale lidstaten. Dat is één van de punten die tot verloedering heeft geleid en dat is een zaak die ook zo snel mogelijk in een interne code van de Commissie moet worden vastgelegd. Dat wilde ik nog benadrukken in het verlengde van het verslag-Brok. Dat zijn mijn opmerkingen. Lindqvist (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Lööw bedanken voor haar goede verslag. Maar al is het een goede aanzet, het gaat niet ver genoeg. De voorstellen met betrekking tot vrijheid van informatieverschaffing, openbare vergaderingen van de Raad bij wetgeving en de mogelijkheid op kostenloos beroep op het Europese Hof van Justitie tegen besluiten tot weigering van documenten, zijn goede verbeteringen van dit verslag. Uitgerekend op dit moment zien wij waartoe het gebrek aan openheid en openbaarheid leidt. Misschien zouden wij dit debat over de motie van afkeuring niet hebben gevoerd, als er regels hadden bestaan voor zaken als volledige openheid en vrijheid van informatieverschaffing, waarover in dit debat sprake is. De beste en misschien wel enige manier om dit soort debatten in het vervolg te voorkomen, is openbaarheid in het beheer van documenten. Er moeten gemeenschappelijke registers komen voor alle inkomende stukken en duidelijke regels worden opgesteld voor wat openbaar en wat vertrouwelijk is. Ook moet worden gezorgd voor vrijheid van informatieverschaffing en openbare vergaderingen van de Raad. Bijval voor dit verslag en de vijf amendementen! Kaklamanis (UPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Lööw, van harte gelukwensen met haar verslag en wel om twee redenen. Ten eerste behandelt zij hierin iets dat een regelrechte schande is voor de Europese Unie en ten tweede doet zij concrete voorstellen hiervoor. Ik wil u twee voorbeelden noemen. Ten eerste .zijn er in heel de wereld, op heel deze aardbol, maar twee instanties die achter gesloten deuren vergaderen: de Raad van ministers van de Europese Unie en de Chinese volksvergadering. Daarom vraag ik mij af, collega's, waarom wij resoluties tegen China schrijven en China beschuldigen van een gebrek aan democratie en doorzichtigheid, als wij zelf in de Europese Unie een Raad van ministers hebben die precies hetzelfde doet? Mijn tweede voorbeeld gaat over de maatregelen tegen die ambtenaar van de Commissie. Weet u welke boodschap u met de schorsing van deze ambtenaar de wereld in stuurt? De boodschap is: „Wij betalen jullie, beste ambtenaren, en goed zelfs, opdat jullie werken en jullie ogen en oren gebruiken maar niet jullie mond, ook
Nr. 4-531/60
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Kaklamanis niet in het Europees Parlement. Het komt ons immers absoluut niet van pas dat daar wordt gehoord wat hier in de Commissie gebeurt". Daarom bedank ik de rapporteur. Mijn fractie zal voor haar verslag stemmen. Sierra Gonzalez (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het democratische karakter van een maatschappij wordt bepaald door de mogelijkheid voor de burger om de identiteit en het optreden van de machthebbers te achterhalen en hen, indien nodig, uitgaande van die kennis aansprakelijk te stellen voor hun daden. Zeer belangrijk is ook de mogelijkheid tot controle op de met de politieke activiteiten nagestreefde doelstellingen. Dat is de enige methode om machtsmisbruik te voorkomen. Welnu, in de Europese Unie wordt de burger tot op de dag van vandaag toegang tot fundamentele kwesties inzake justitie en binnenlandse zaken ontzegd. De regelgeving terzake wordt in het geheim opgesteld en er worden beslissingen genomen waarvan de reden ongekend is. Om dit te rechtvaardigen roept men begrippen in als openbare orde en interne veiligheid. Deze begrippen hebben de instellingen tot nu toe de mogelijkheid geboden — en bieden deze nog steeds — om het principe van vertrouwelijkheid naar eigen goeddunken toe te passen. Er wordt gezegd dat men moet streven naar meer doorzichtigheid en openheid, teneinde de instellingen van de Europese Unie dichter bij de burger te brengen. In wezen moet men er echter eigenlijk voor zorgen dat de Europese eenwording en haar instellingen democratische legitimiteit verkrijgen. Daar wringt de schoen. Er zijn met het Verdrag van Amsterdam weliswaar stappen in die richting ondernomen, maar jammer genoeg zijn deze ontoereikend. De autoriteiten bepalen nog steeds welke informatie wordt doorgegeven en welke niet en aan dit arbitraire handelen dient een einde te worden gemaakt. Dit verslag verdient onze steun, omdat hiermee wordt getracht de willekeur van de Europese autoriteiten aan banden te leggen en ons inziens is dat de weg die wij moeten inslaan en de koers die wij moeten volgen. (Applaus) Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik mevrouw Lööw en de Commissie institutionele zaken willen danken voor dit verslag. De Europese Commissie zal hier ongetwijfeld rekening mee houden. Het Verdrag vertrouwt ons de opdracht toe het Parlement en de Raad een wetsvoorstel te doen voor verbetering van de transparantie van ons institutioneel bestel en met name de toegang tot documenten te verbeteren. Op dit moment is over deze kwestie in de instellingen een debat gaande en wij van onze kant zullen ons voorstel indienen op het moment dat het Verdrag van kracht wordt. Openheid ís een aangelegenheid van fundamenteel belang voor de betrekkingen van de Europese instellingen met de burgers en het zijn uiteindelijk de burgers die de hoofdrol moeten spelen in het integratieproces. Het proces van Amsterdam is uitgemond in een verdrag dat in dit opzicht expliciet enkele punten noemt die de burgers, en de mensen in het algemeen, rechtstreeks aangaan en hun rechten, hun belangen en hun meest legitieme ambities betreffen. Het lijdt geen twijfel dat de geheimzinnigdoenerij, de ondoorzichtige werkwijzen en beslissingen van de instellingen, het vermoeden — ook al is het niet meer dan een vermoeden — dat bepaalde zaken worden achtergehouden, geenszins de totstandkoming van goede betrekkingen tussen de burgers van de Unie en de Unie zelf bevorderen. Daarom wordt in het Verdrag van Amsterdam gezinspeeld op het transparantieprobleem. De Commissie zal het onderhavige verslag, dat ons zal helpen bij het opstellen van ons eigen voorstel, grondig bestuderen. Wij zullen eveneens rekening houden met het advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. Ik wil nu kort ingaan op een aantal aspecten van de resolutie. In de eerste plaats geloof ik dat de tekst en met name ook de context waarin de debatten hebben plaatsgevonden, duidelijk aantonen in welke mate de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam de huidige realiteit wijzigen. Voor de toegang tot documenten beschikken wij momenteel zowel over interinstitutionele voorschriften als ook over interne voorschriften voor elke instelling. Deze voorschriften zijn echter gebaseerd op de goede wil van elke instelling. De arresten van het Hof van Justitie zijn daarbij nauwelijks behulpzaam. Welnu, het Verdrag voorziet in een daadwerkelijk recht op transparantie en dit recht dient zijn beslag te vinden in een wettekst en in de interne statuten van de instellingen. Ten tweede mogen wij niet uit het oog verliezen dat het streven naar meer vrijheid bij de toegang tot documenten geen doelstelling op zich mag zijn, maar moet leiden tot meer transparantie in de toegepaste procedures en tot meer duidelijkheid in de evaluatie van de politieke en de institutionele verantwoordelijkheden. Die transparantie zal ons in staat stellen de burger op een meer eenduidige manier vertrouwd te maken met de werkzaamheden van elke instelling en zal een einde maken aan de misvatting dat alle beslissingen in Brussel worden genomen en van nature bureaucratisch en irreëel zijn. Daarom moeten wij ons verheugen over het interinstitutionele akkoord betreffende de kwaliteit van de wetgeving. Dit is een belangrijke stap voorwaarts op de weg naar een voor de burger meer begrijpelijke wetgeving. Mijn derde en laatste opmerking betreft het informatieprobleem waarnaar verschillende sprekers hebben verwezen. Het spreekt voor zich dat informatie het belangrijkste aspect van het transparantieprincipe is. Zonder informatie is het moeilijk een transparant geheel tot stand te brengen. Zonder informatie kan men ook onmogelijk vooruitgang boeken in de door dit Parlement aangegeven koers. De eerste stappen in deze richting zijn reeds gezet. Dankzij de publicatie op Internet kunnen wij een groot aantal teksten, die per definitie een openbaar karakter hebben maar waarvan de raadpleging tot voor kort nog een probleem vormde, voor het publiek toegankelijk maken. In die richting
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/61
Oreja moeten wij voortgaan, zonder uit het oog te verliezen dat de geschreven en gesproken informatie en het rechtstreekse contact met de burger in het middelpunt moeten staan. Om al deze redenen wil ik de rapporteur nog eens van harte feliciteren met dit belangrijke verslag en herhalen dat wij bij het opstellen van ons wetsvoorstel daar zeker rekening mee zullen houden. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. 3. Stemming Verslag (A4-0491/98) van de heer Barton, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de snelheidsmeter van twee-of driewielige motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 92/61/EEG van de Raad (COM (98)0285 — C4-0317/98-98/0163(COD)) Procedure zonder debat (artikel 99) (Het Parlement neemt de wãgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0484/98) van de heer Herman, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het besluit van de Raad inzake wisselkoersaangelegenheden met betrekking tot de CFAfranc en de Comoren-franc (COM(98)0412 - C4-0588/98)) Procedure zonder debat (artikel 99) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *
*
*
Verslag (A4-0476/98) van mevrouw Lööw, namens de Commissie institutionele zaken, over openheid in de Europese Unie (Het Parlement neemt de resolutie aan) Stemverklaringen — Verslag-Herman (A4-0484/98) Berthu (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De aanbeveling voor een beschikking die de Commissie voor de Raad heeft voorbereid over de wisselkoersovereenkomsten tussen Frankrijk en bepaalde Afrikaanse landen met betrekking tot het beheer van de CFA-franc en de Comoren-franc is op het eerste gezicht een technische tekst, maar zegt veel over de Brusselse aanpak. Uit de tekst blijkt dat de CFA-franc ondanks het Verdrag onder de communautaire bevoegdheid komt te vallen, dat de nationale voorrechten geschonden worden en dat het belang van Frankrijk beetje bij beetje wordt aangetast. Ten eerste is de Franse Nationale Bank niet bij deze wisselkoersovereenkomsten betrokken, omdat het gaat om een convertibiliteitsgarantie voor de CFA-franc tegen een vaste koers verleend door de Franse schatkist, dat wil zeggen uit de nationale begroting van ons land. In dit verband is het, hoewel de Franse franc vervangen is door de euro, op basis van het Verdrag denkbaar dat deze overeenkomsten volledig onder de Franse verantwoordelijkheid blijven vallen, omdat het gaat om onzefinanciëlegarantie waarmee de Europese Centrale Bank in beginsel niets te maken heeft. Dat is ook de betekenis die de Fransen ten tijde van Maastricht aan artikel 109, lid 5 van het Verdrag hebben gegeven dat luidt: „Onverminderd de bevoegdheid van de Gemeenschap en de overeenkomsten van de Gemeenschap ten aanzien van de Economische en Monetaire Unie, mogen de lidstaten in internationale organen onderhandelingen voeren en internationale overeenkomsten sluiten". Maar daarbij was geen rekening gehouden met de machtshonger van de Europese instellingen en met name van de Commissie. Want hoewel het beheer van de CFA-franc vanwege de geringe bedragen die erin omgaan nooit op enigerlei wijze de stabiliteit van de euro in gevaar kan brengen, heeft de Commissie tegen elke waarschijnlijkheid en elke juridische logica in besloten om niet artikel 109, lid 5, maar artikel 109, lid 3 toe te passen waarin de goedkeuringsprocedure voor door de Gemeenschap op monetair gebied getekende overeenkomsten staat vermeld. Zo verleent het eerste artikel van de aanbeveling ons met een royaal gebaar het recht om overeenkomsten met betrekking tot de CFA-franc te handhaven, terwijl we dat recht sowieso al hebben. Verder zouden we de Commissie en het Economisch en Financieel Comité moeten informeren over alle plannen tot wijziging van deze overeenkomsten en deze in sommige gevallen zelfs ter goedkeuring aan de Raad moeten voorleggen. Dit alles is een overduidelijke schending van de nationale bevoegdheid van Frankrijk. Bij deze juridische schending komt dan nog de schending van het Franse belang die wordt veroorzaakt doordat in relatie met de CFA-franc de Franse franc door de euro wordt vervangen. De financiële garantie van Frankrijk aan de CFA-franc gaf ons land namelijk een groot handelsvoordeel omdat economische subjecten hun transacties gemakke-
Nr. 4-531/62
Handelingen van het Europees Parlement
Berthu lijker kunnen afwikkelen op basis van vaste wisselkoersen. Frankijk zal de financiële garantie blijven verlenen, maar op het gebied van de handel profiteren voortaan alle landen binnen de eurozone hiervan. De wisselkoersovereenkomsten inzake de CFA-franc vertoonden voorheen een bepaalde samenhang, omdat de garantie van de Franse schatkist kon worden ingezet in verband met fluctuaties in de door de Franse Bank beheerde Franse franc. Voortaan echter kan de Franse garantie worden ingezet in verband metfluctuatiesvan de euro en hierop hebben de Franse autoriteiten nauwelijks of slechts een marginale invloed. De logica van het systeem komt hiermee te vervallen. Als gevolg van het wegvallen van de bevoegdheid van Frankrijk en het verlies van ons handelsvoordeel zal de invloed van Frankrijk in de betrokken Afrikaanse landen zonder twijfel geleidelijk afnemen. Porto (PPE), schriftelijfe. — (PT) De koppeling van de Afrikaanse munten aan de euro verleent de euro een grotere uitstraling en rechtvaardigt derhalve ten volle een extra inspanning om deze optie te promoten. Ik ben met dit thema vertrouwd en ik ben ervan overtuigd dat dit een manier is om de banden met de Portugeessprekende Afrikaanse landen aan te halen. — Verslag-Lööw (A4-0476/98) Schörling (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben nu onze steun gegeven aan het verslag-Lööw, waarmee ik de rapporteur wil gelukwensen. Het is een belangrijk verslag, en men kan wel zeggen dat het net op tijd is gekomen, gezien de discussie die hier en binnen de instellingen van de EU de laatste maanden, weken en vooral de laatste dagen heeft plaatsgevonden. In de Commissie institutionele zaken werkten wij reeds lang vóór het Verdrag van Amsterdam aan openheid en transparantie; toen was het de heer Bonde die de verantwoordelijkheid had voor raadpleging van documenten. Het verslag behandelt de maatregelen die nodig zijn om te komen tot een grotere openheid en transparantie, hetgeen zoals bekend van fundamenteel belang is voor de democratische controle, die vooral een taak is van dit Parlement. Het gaat erom dat het publiek toegang tot stukken heeft, dat deze stukken uiteraard geregistreerd worden, dat zittingen openbaar zijn, dat stukken toegankelijk zijn via Internet, en dat er een nieuwe, uiterst verantwoorde beheersstructuur komt. Bij openheid en transparantie gaat het echter niet alleen over stukken voor het publiek en over de mogelijkheid om daarover te beschikken, maar ook over openheid in de gehele besluitvormingsprocedure en in de beheerswerkzaamheden, en over de besteding van overheidsgelden. Dit alles moet in een geest van openheid en transparantie geschieden, anders krijgen wij nooit een goed functionerende democratische instelling. In het verslag wordt gezegd dat het Verdrag van Amsterdam gezien kan worden als een eerste stap op weg naar een werkelijk openbaarheidsbeginsel. Er blijven echter nog enorm veel stappen over. Dit wil ik even opmerken, opdat we niet denken dat er nu een verslag ligt dat alles totaal omvat en volledig dekt. Eén stap die mijns inziens beslist ontbreekt, is die in de richting van vrijheid van informatieverschaffing. Ik denk dat mevrouw Lööw dat ook met mij eens is. Helaas heeft het Parlement de amendementen, die deels door mijzelf, deels door de heer Sjöstedt zijn ingediend, niet aangenomen. Vrijheid van informatieverschaffing, zoals bekend ook een Noordse vrijheid, behelst het recht om inlichtingen te verstrekken en te publiceren zonder vervolging of bestraffing te riskeren, alsmede het recht om daarbij anoniem te blijven. Het is een recht dat er hoort te zijn. Ik vind dat het een fundamenteel onderdeel is van een werkelijk openbaarheidsbeginsel. Dit Parlement moet ernaar streven en het voor elkaar zien te krijgen dat het Verdrag van Amsterdam of het toekomstige Verdrag in deze zin wordt gewijzigd. Berthu (I-EDN), schriftelijfe. — (FR) Het verslag van mevrouw Lööw over de transparantie in de Europese Unie is een stap in de goede richting, maar verzandt nog te veel in details en geeft geen algemeen beeld. Hoewel het inderdaad klopt dat het Verdrag van Amsterdam de burgers het recht geeft op toegang tot de documenten van de Europese instellingen, een recht dat overigens al heel lang vanzelfsprekend zou moeten zijn, is de ongelijkheid van behandeling tussen de Raad en de Commissie alleszins verontrustend. Een speciaal artikel (207 nieuw) bepaalt de belangrijkste verplichtingen van de Raad met betrekking tot de transparantie, maar vreemd genoeg bestaat iets dergelijks niet voor de Commissie. Het mag niet zo zijn dat de Commissie van deze lacune gebruikt maakt om de duisternis te laten voortduren waarmee het beheer van de door haar behandelde zaken is omgeven en waarvan nu de betreurenswaardige gevolgen in de vorm van herhaalde fraudes en schandalen zichtbaar worden. Erger nog, het verslag-Lööw hoedt er zich angstvallig voor een breder beeld te geven en stelt de volgende fundamentele vraag niet aan de orde: is het in feite niet zo dat het gehele Europese integratiebeleid van de laatste jaren in belangrijke mate berust op niet-transparantie? Want aan de vanmorgen nog zo door het Duitse voorzitterschap geroemde Monnet-methode zitten twee kanten. Het is een integratiebeleid dat technisch gezien telkens een stapje vooruitgaat, maar het is ook een beleid — en dat vergeet men maar al te vaak te zeggen — waarvan het einddoel nooit aan de burgers is duidelijk gemaakt, ook al zijn de beleidsmakers zelf volkomen op de hoogte. De methode zelf is in strijd met de democratie. Misschien had dit nauwelijks enig gevolg toen de Gemeenschap nog in de kinderschoenen stond, maar nu zijn de gevolgen dramatisch. Enerzijds vindt overdracht van wezenlijke soevereiniteit plaats op vrijwel ondoorgrondelijke wijze en anderzijds wordt volkomen voorbijgegaan aan de publieke opinie.
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/63
Berthu In Europa moet de democratie worden hersteld, dat wil zeggen het tegenovergestelde van de Monnet-methode. Natuurlijk betekent dit misschien dat het Europees federalisme wordt afgeremd. Maar wij moeten nu prioriteiten stellen: integratie of democratie. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijk. — (DA) De Deense sociaal-democraten stemmen voor het verslag over openheid. Wij zijn voorstander van een publieke toegang tot documenten van de EU. Wij steunen tevens de amendementen die respect afdwingen voor de nationale regels betreffende openheid en die de mogelijkheid creëren om bij het Hof van Justitie van de. EU klacht in te dienen. Wij zijn het daarentegen niet eens met de eis dat alle bijeenkomsten van de Raad openbaar dienen te zijn. Dit betekent echter niet dat de Raad de besluiten en protocollen over zijn bijeenkomsten geheim kan houden. Voorts vinden wij ook dat ambtenaren bepaalde regels moeten volgen met betrekking tot de uitspraken die zij over interne zaken doen, bijvoorbeeld persoonsgebonden informatie. Ook in Denemarken bestaan dergelijke regels. Darras (PSE), schriftelijk. — (FR) Dit verslag komt op het juist moment, nu het scepticisme over en zelfs de veroordeling van de Europese Unie door bepaalde media en een deel van de publieke opinie opgang lijkt te maken. Het Verdrag van Amsterdam wordt door de tegenstanders van Europa zwart gemaakt, terwijl dit Verdrag nadrukkelijk het begrip transparantie in het Verdrag van de Unie introduceert door het publiek het recht te garanderen op toegang tot de documenten van de Europese Unie en door te bepalen dat communautaire besluiten „in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen". Ik dank daarom de rapporteur voor haar verslag dat de weg effent voor het tijdperk na Amsterdam doordat zij geprobeerd heeft de middelen ter beschikking te stellen die noodzakelijk zijn om het transparantieproces te verbeteren. In haar verslag eist zij dat de nieuwe gedragscode niet alleen van toepassing is op de Commissie, de Raad en het Parlement, maar op alle andere instellingen van de Unie, dat de praktijk van openbare vergaderingen van de Raad in belangrijke mate wordt uitgebreid en dat er een einde komt aan geheime verklaringen. Verder wordt in het verslag gevraagd om wetgevingsvoorstellen, comitologieteksten en andere belangrijke documenten op Internet te plaatsen, zodat de burgers hiervan kennis kunnen nemen. Een heel scala aan maatregelen dat naar mijn mening absoluut noodzakelijk is voor een beter functioneren van de Europese Unie en een beter begrip van de burgers over haar optreden. Ik stem dus voor dit verslag en moedig het Parlement aan dit ook te doen. Delcroix (PSE), schriftelijk. — (FR) Een paar weken geleden stak ik de Wiertzstraat over en werd aangesproken door iemand die me zonder omwegen vroeg: „Hoe kan ik toch bij de bibliotheek van het Europees Parlement binnenkomen?". Een Duitse studente die een scriptie moest schrijven had zonder problemen de documenten van de Commissie kunnen inzien, maar stond bij onze instelling voor een gesloten deur. Ik heb natuurlijk een bewijs van toegang voor haar getekend en zo heeft zij contact gelegd met onze bibliothecarissen die alles in het werk hebben gesteld om haar te helpen bij haar onderzoek naar de Europese ruimte. Wel heb ik mezelf toen enkele vragen gesteld over de transparantie van de Europese instellingen in het algemeen en van de onze in het bijzonder. De toegang die het publiek heeft tot de documenten is hierbij essentieel en wordt genoemd in artikel 191 A, lid 2 van het Verdrag van Amsterdam. De rapporteur zet dus terecht vraagtekens bij ons eigen systeem. Wie bepaalt de regels? De Conferentie van voorzitters neemt op dit gebied besluiten zonder tussenkomst van een commissie. Ik erken dat het besluit van 10 juli 1997 inzake de toegang van het publiek tot de documenten van het Europees Parlement ontegenzeglijk een stap in de goede richting is. Recenter nog, op 17 april 1998, heeft het Bureau een besluit genomen over de kosten verbonden aan de overdracht van documenten. Akkoord.... Maar de toegankelijkheid is zo belangrijk dat die eigenlijk alle afgevaardigden aangaat, want ze is nauw verbonden met het vertrouwen dat de burgers in de Europese Unie hebben en met het beeld dat zij zich ervan vormen. Spannen wij ons wel genoeg in om bekendheid te geven aan onze werkzaamheden? Ik verbaas me over het contrast tussen de massa's documenten die voortkomen uit het vaak uitstekende werk van onze commissies en het effect dat deze in de media en in de publieke opinie sorteren. Hoe kunnen wij hierin verbeteringen aanbrengen? In het verslag-Dury/Maij-Weggen ter voorbereiding van de Intergouvernementele Conferentie werd gevraagd om de toegang tot documenten van de EU in het Verdrag vast te leggen. Op dit punt hebben onze twee collega's hun zin gekregen. Zij hebben ook verzocht om leesbare documenten, om samenvattingen, herstructurering en vereenvoudiging van de Verdragen en openbaarmaking van de speciale opmerkingen en de door de lidstaten geuite voorbehouden in verband met de wetgeving van de Unie. Op deze punten hebben wij nog geen vooruitgang geboekt. We mogen echter niet vergeten dat de transparantie met andere verslagen moet worden aangevuld. Alleen toegang tot de documenten, hoe belangrijk op zichzelf ook, is niet genoeg. Voor de ratificatie van Maastricht hebben sommige landen elk huishouden een exemplaar van het Verdrag toegestuurd. Daarbij is voorbijgegaan aan het feit dat het Europees jargon vereenvoudigd en vertaald moet worden als we willen dat de burgers begrijpen waarom het gaat. Een dergelijke vereenvoudiging is net zo goed nodig bij de besluitvormingsprocedures. Hoe dichter Europa komt bij het democratisch model van de deelnemende landen, hoe beter de burger er zich thuis voelt. Het Verdrag van Amsterdam is in dit verband een stap vooruit, maar de weg naar transparantie en democratie is nog lang • Dat is het probleem van Europa dat eenwording tussen landen en federaties nastreeft. Het blijft desalniettemin een feit dat het beginsel van supranationale lijsten bevorderlijk is voor de ontwikkeling van een Europees geweten.
Nr. 4-531/64
Handelingen van het Europees Parlement
Deprez (PPE), schriftelijfe. — (FR) De Europese eenwording lijdt onder het gebrek aan vertrouwen bij het publiek. Dit wordt momenteel nog verergerd door de afgrijslijke sfeer die het Europese klimaat sinds enkele maanden verziekt. Het verslag dat wij vandaag behandelen komt dus precies op het juiste moment. Transparantie is meer dan ooit noodzakelijk voor een goede voortgang van de Europese eenwording. Het verheugt mij dat onze rapporteur het begrip grotere transparantie niet beperkt tot uitsluitend de toegang die het publiek heeft tot de communautaire documenten, maar dit ook wil toepassen op een grotere openbaarheid van wetgevende vergaderingen van de Raad, een ruimer gebruik van geavanceerde middelen voor snelle of real time communicatie, de vereenvoudiging van teksten, het behoud van meertaligheid binnen de instellingen en betere voorlichtingscampagnes over de Europese Unie. Zelf zou ik graag in het bijzonder willen benadrukken dat de huidige redenen om van transparantie af te zien beter en strikter moeten worden vastgelegd, ook al begrijpt iedereen dat enige vorm van geheimhoudingsplicht en zelfs absolute geheimhoudingsplicht soms niet alleen wenselijk, maar ook uiterst noodzakelijk kan zijn bij moeilijke of cruciale kwesties. Meer in het algemeen behoor ik tot degenen die van mening zijn dat de uitwerking van een nieuwe gedragscode en de toepassing ervan bij alle instellingen van de Unie ongetwijfeld tot gevolg heeft dat er meer duidelijkheid komt en dat de instellingen de noodzakelijke geloofwaardigheid terugkrijgen. Tenslotte ben ik het eens met de wenselijkheid van het verzoek van onze rapporteur voor „verbetering van de kwaliteit van de redactie van communautaire wetgeving, zodat er in de toekomst duidelijkere en eenvoudigere EU-teksten worden geschreven". De onleesbaarheid van teksten op het gebied van wet- en regelgeving is helaas niet alleen voorbehouden aan de Europese instellingen. Veel lidstaten zouden er baat bij hebben als zij hun wetgeving zouden consolideren en codificeren. Reden te meer voor de Unie om het goede voorbeeld te geven! Lindholm (V), schriftelijfe. — (SV) Vooral gezien de klachten van de laatste tijd over bedrog en fraude binnen de Commissie hoop ik dat het Parlement met grote meerderheid het verslag-Lööw over openheid in de EU aanneemt. Ik ben ervan overtuigd dat een werkelijk openbaarheidsbeginsel een effectief instrument zal worden in de strijd tegen bedrog en fraude binnen de instellingen van de EU, en daarmee bijdraagt aan een verandering van de heersende gerechtvaardigde achterdocht en het gebrek aan vertrouwen van de burgers. Wat ontbreekt, is de zogenaamde informantenbescherming, die eigenlijk een voorwaarde is voor het volledig functioneren van de openheid en het openbaarheidsbeginsel. De gebeurtenissen van de laatste tijd, met de schorsing van een ambtenaar die het Parlement over merkwaardige situaties binnen de Commissie heeft geïnformeerd, toont maar al te duidelijk aan hoe noodzakelijk de informantenbescherming is. Ik hoop daarom dat deze bescherming zo spoedig mogelijk in de EU wordt ingevoerd. De Voorzitter. — De stemming is gesloten ('). (De vergadering wordt om 13.10 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER PODESTÀ Ondervoorzitter
4. Goedkeuring door het Europees Parlement van de voordracht van de voorzitter van de Commissie De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0488/98) van de heer Brok, namens de Commissie institutionele zaken, over de institutionele gevolgen van de goedkeuring door het Europees Parlement van de voordracht van de voorzitter van de Commissie en over de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie. Brok (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het Verdrag van Amsterdam biedt het Europees Parlement nieuwe mogelijkheden om de betrekkingen tussen de instellingen beter te regelen. In begrijpelijke taal bepaalt het Verdrag van Amsterdam dat de Europese Raad de voorzitter van de Commissie alleen mag voordragen, en dat het Europees Parlement de voorzitter kiest. Dat geeft aan de interinstitutionele betrekkingen een nieuwe dimensie. Wij moeten het ook eens worden over de procedures die wij deze zomer en herfst zullen moeten volgen. Bovendien moeten ook de politieke partijen van meet af aan van deze nieuwe kans gebruikmaken. Daarom vinden de Commissie institutionele zaken en ikzelf dat het voorstel van de heer Delors op den duur moet worden nagevolgd en dat de grote politieke partijen dus tijdens de verkiezingscampagne hun kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie moeten voorstellen. Ik geloof dat dit buitengewoon belangrijk is omdat de Europese politiek daardoor wordt gepersonaliseerd en de interesse van de bevolking voor de Europese gedachte wordt aangewakkerd. ') Actualiteitendebat (te behandelen onderwerpen): zie notulen.
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/65
Brok Belangrijk is volgens mij evenwel dat de Europese Raad en de regeringen met de uitslag van de Europese verkiezingen rekening houden als ze hun kandidaat voordragen. Wij vinden het dan ook verkeerd dat het voorzitterschap voornemens is de kandidaat van de Raad negen dagen voor de Europese verkiezingen aan te wijzen. De Europese Raad kent de resultaten van de Europese verkiezingen dan immers nog niet. Op die manier zou de Europese Raad een voordracht kunnen doen die niet met de uitslag van deze verkiezingen te verenigen valt. Daaruit volgt dat na de Europese verkiezingen een speciale top moet worden gehouden die op basis van de verkiezingsuitslag een kandidaat aanwijst die het vertrouwen van het Parlement kan krijgen. Wij moeten dus een totaal nieuwe richting uitgaan. Daarom vinden wij het heel belangrijk dat met de door de Europese Raad voorgedragen kandidaat onderhandeld wordt om een goede basis te leggen, rekening houdend met de politieke doelstellingen van de aangewezen voorzitter en de kwaliteit van de interinstitutionele betrekkingen, maar ook in overeenstemming met de criteria die hij samen met de regeringen wil hanteren om de overige Commissieleden te benoemen. Ook hier zijn er voor de voorgedragen en door het Europees Parlement gekozen Commissievoorzitter nieuwe mogelijkheden doordat de regeringen van de lidstaten alleen in overleg met die Commissievoorzitter kandidaten zullen kunnen voordragen. Zo is de Commissievoorzitter ook verantwoordelijk voor de verwerkelijking van een andere eis van het Europees Parlement, namelijk dat in de Commissie een uitgekiend evenwicht tot stand wordt gebracht tussen mannen en vrouwen en tussen de politieke strekkingen in de Europese Unie, zodat ze naar behoren kan werken. Dat is volgens ons een belangrijk punt voor de hoorzittingen met de kandidaten. Na de ervaringen van 1995 moeten op dit punt nog een aantal verbeteringen worden aangebracht. Het is buitengewoon belangrijk dat wij duidelijk maken dat de onafhankelijkheid van de Commissie groter wordt, doordat belangenconflicten worden vermeden door de openbaarmaking van externe belangen en door het verplichte afzien van deelname aan besprekingen en soortgelijke zaken die in het verslag genoemd worden. Ik geloof dat wij aldus veel kunnen vermijden van wat wij vandaag bekritiseren. Bovendien worden aldus nieuwe mogelijkheden geschapen om de politieke verantwoordelijkheid van de leden van de Commissie te vergroten — zoals wij dat bij nationale ministers gewoon zijn — en hen te doen aftreden. De Commissievoorzitter kan Commissieleden die een politieke fout hebben gemaakt, hun bevoegdheid ontnemen, zoals dat in het Verdrag van Amsterdam is bepaald. Als wij over dat instrumentarium kunnen beschikken, kunnen wij de problemen waar we het nu over hebben grotendeels voorkomen, omdat er dan meer mogelijkheden zijn om ze op te lossen. De Commissievoorzitter zou zo mogelijk nog voor het zomerreces, na de Europese verkiezingen, zijn voorstellen moeten voorleggen. Daarover zou dan zo vlug mogelijk moeten worden gestemd om de procedure voor de aanstelling van de commissarissen te kunnen inleiden. Ik geloof dat het door ons voorgestelde tijdsschema het mogelijk maakt ook tussen de Raad en de toekomstige Commissie een goede verstandhouding op te bouwen en aldus de basis te leggen voor een nieuwe band tussen de instellingen, die Europa een nieuwe dimensie geeft. Anastassopoulos (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, de heer Brok neemt in het verslag dat hij vandaag aan de voltallige vergadering van het Europees Parlement voorlegt, de draad op van het ontwerpverslag van onze voormalige collega d'Andrea, die staatssecretaris is geworden in de Italiaanse regering en ons derhalve vroegtijdig heeft moeten verlaten. De principiële punten van dit verslag kunnen mijns inziens zonder enig bezwaar door het Parlement worden aangenomen. De heer Brok is erin geslaagd in zijn verslag rekening te houden met de meeste gevoeligheden in deze zaal. De Commissie juridische zaken hecht hier dan ook haar goedkeuring aan. Dit verslag bewijst dat het Parlement in heel wat gevallen wel degelijk in staat is snel te werken en zelfs vooruit te lopen op het Verdrag en op de toekomstige ontwikkelingen. Het onderwerp van dit verslag is de goedkeuring door het Europees Parlement van de voordracht van de voorzitter van de Commissie. Dit is een van de belangrijke wijzigingen die in het Verdrag van Amsterdam zijn opgenomen. Met onze goedkeuring legitimeren wij tenminste een van de twee machten waaruit de Europese Unie bestaat, ervan uitgaand natuurlijk dat de Europese Unie een unie is van volkeren en landen. De leden van het Europees Parlement legitimeren dus het voorstel dat de landen, dat wil zeggen de staatshoofden en regeringsleiders, doen voor de persoon van de voorzitter van de Commissie. Dit is in institutioneel opzicht een uiterst belangrijke stap en als tegen eind maart ook Frankrijk, naar ik hoop, het Verdrag van Amsterdam zal hebben geratificeerd, zal het Verdrag vanaf mei van kracht kunnen worden. Wij kunnen dan onmiddellijk na de verkiezingen voor het Europees Parlement deze uiterst belangrijke bepaling voor het eerst toepassen. Ik ben het volledig met de heer Brok eens dat de voordracht van de voorzitter van de Commissie tijdens de Europese Raad van Keulen, een week dus voor de Europese verkiezingen, een ongelukkige zaak is. Voor mij is het onvoorstelbaar dat men niet wacht tot na de verkiezingen. De verkiezingsuitslag moet toch invloed kunnen uitoefenen op de voorstellen van de lidstaten voor de voorzitter van de Commissie. Daarom moeten wij aandringen op een verandering hiervan. Het is nu nog januari en wij moeten ons hiervoor inzetten. Ik heb hier verder niet veel aan toe te voegen. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger is van mening dat het Parlement bij de interpretatie van de Verdragen weliswaar altijd politieke fantasie moet betrachten, maar zich overigens zo nauw mogelijk moet houden aan de letter hiervan. Anders veroorzaken wij meer problemen dan wij oplossen. De Verdragen zijn niet waterdicht. De leemtes moeten worden opgevuld, maar nu is in eerste instantie belangrijk dat het Verdrag van Amsterdam in juli correct wordt toegepast. Delcroix (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur gelukwensen met het verslag dat is ingediend en dat in tegenstelling tot de eerder gevoerde debatten betrekking heeft op de toekomst en met name op de betrek-
Nr. 4-531/66
Handelingen van het Europees Parlement
Delcroix kingen tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement met het oog op een meer democratisch karakter van onze instelling. Voor wie is dit verslag bestemd? Ik denk dat het een document is waarover intern moet worden nagedacht en dat zich in de eerste plaats richt tot ons, het Europees Parlement en vervolgens tot de andere instellingen met wie wij in een situatie van evenwicht moeten komen. Ik dank de Commissie institutionele zaken overigens dat zij dit verslag heeft aangepakt. In dit verslag worden drie belangrijke onderwerpen behandeld. Ten eerste de nieuwe zaken in het Verdrag van Amsterdam, ten tweede de wijze waarop de verkiezingscampagne elan kan worden gegeven, te weten de Delors-voorstellen, en ten derde een transparanter, duidelijker en gelijker democratisch model. In het kader van het Verdrag van Amsterdam is voor drie nieuwe zaken op de beste manier gebruik gemaakt van het algemeen kiesrecht. Tot deze vernieuwingen behoort, zoals de heer Brok al heeft gezegd, de „instemming", dat wil zeggen de voor alle partijen verplichte en bindende instemming. In de eerste plaats met betrekking tot de persoon die wordt voorgedragen om voorzitter van de Commissie te worden en vervolgens optreedt als co-formateur om samen met de regeringen de commissarissen te kiezen. De tweede instemming heeft betrekking op het gehele college dat wordt gevormd door de voorzitter en de commissarissen en het feit dat de Commissie haar werkzaamheden vervult volgens het door de voorzitter opgestelde politieke programma. Hieruit blijkt het belang van de rol die het Europees Parlement moet vervullen en de noodzaak om hierin de meerderheid te verkrijgen. Vervolgens worden de contouren zichtbaar van een Europese Unie met een uitvoerend orgaan, de Commissie, die wordt aangesteld door twee wetgevende instellingen, het Europees Parlement, dat de burgers vertegenwoordigt, en de Raad, die de lidstaten vertegenwoordigt. Het is een broze drieledige structuur en er zullen veel concessies moeten worden gedaan om een dergelijke evenwichtige situatie te bereiken. Het wordt echter duidelijk dat met deze in het Verdrag van Amsterdam bedoelde aanstellingsmethode noch de Raad noch het Europees Parlement op eigen houtje hun uitvoerend orgaan kunnen installeren en rekening moeten houden met het standpunt van de ander. Zij worden dus veroordeeld, of in ieder geval uitgenodigd, om naar elkaar te luisteren en te onderhandelen over de samenstelling, het politieke programma en de wijze van functioneren van de Commissie. Het Parlement kan nu dus een veel grotere rol spelen bij de aanstelling van het college van commissieleden. Dat is nieuw, we moeten er nog aan wennen en dat is waarschijnlijk niet eenvoudig. Het tweede onderwerp betreft de verlevendiging van de verkiezingscampagne. Iedereen weet eigenlijk wel dat een verkiezingscampagne alleen kan slagen als het een persoonlijke campagne is en dus hadden wij wel oren naar het voorstel van Delors. Het probleem is echter dat onze structuur nog niet helemaal klaar is voor de ontvangst met name van de politieke partijen. Het is dus waarschijnlijk dat het voor deze verkiezingen nog niet mogelijk is, maar dat wij ons daar bij de volgende verkiezingen in zullen moeten schikken. Ik vind echter dat de procedure voor de benoeming van de kandidaat voor het voorzitterschap hoe dan ook niet kan beginnen voordat de kiezers zich hebben uitgesproken, al was het alleen maar uit eerbied voor de burger die als kiezer optreedt en voor het Europees Parlement. Het Europees Parlement is een kweekvijver waarin de regeringen van de lidstaten hun ministers en staatssecretarissen komen putten als er een regering wordt samengesteld. Het wekt verbazing dat de Europese instellingen niet dezelfde rol kunnen vervullen met name als het gaat om de samenstelling van de Commissie. Tenslotte wil ik nog opmerken dat ik vanmorgen aangenaam verrast was door de verklaring van de vertegenwoordiger van de Raad, die zei: „Het Verdrag van Amsterdam verleent het Europees Parlement belangrijke nieuwe rechten en bevoegdheden" en daaraan vervolgens toevoegde: „Ook bij de benoeming van de Commissie kan het Europees Parlement een grotere rol spelen dan hetgeen in het Verdrag van Amsterdam is opgenomen." Wij zijn tot nu toe waarschijnlijk dus te bescheiden geweest. Frischenschlager (ELDR). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag betreft een belangrijk aspect van het politieke bestel van de Europese Unie. Als dit voorstel werkelijkheid wordt, betekent dat immers een versterking van de rol van het Parlement en dus ook een verdere democratisering van de Europese Unie. Wij moeten beseffen dat het EUbeleid heel lang een puur intergouvernementele aangelegenheid is geweest. Nu wordt de Europese Unie hoe langer hoe meer een parlementaire democratie. Dat is zeer belangrijk en positief. Ik vind het zeer belangrijk dat de verkiezingen voor het Europees Parlement daardoor meer politiek gewicht krijgen. Als de volksvertegenwoordiging in de Europese Unie bij het vervullen van de hoogste ambten in het uitvoerend orgaan van de Europese Unie een toonaangevende rol mag spelen, kan ze op die manier ook het beleid van de Commissie sterker beïnvloeden. Ik vind het zeer belangrijk dat nu ook de volgende stap wordt ondernomen en dat de verantwoordelijkheid van de Commissie en de Commissieleden tegenover het Parlement in het politieke bestel van de Europese Unie wordt verankerd. Wij hebben deze week moeten erkennen dat dit onontbeerlijk is. De basisidee is dat wij een sterke Europese Unie willen, een Unie die zich ook tegenover de nationale belangen laat gelden. Een Europese Unie met zo veel bevoegdheden en macht heeft echter een tweelingbroer of -zuster nodig, namelijk de democratie. Dit verslag toont op een belangrijk terrein aan dat wij Europa democratischer kunnen maken door te doen wat hier wordt voorgesteld. Cardona (UPE). — (FT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de Commissie blijft ons hier in dit Huis vergezellen en vandaag neemt zij deel aan ons debat . . . Dat lijkt mij een goede zaak. Het is zo dat men aan politiek in de meest verheven betekenis van het woord doet. Welnu, ik zou een bescheiden bijdrage aan dit debat willen leveren. Allereerst wil ik u zeggen dat het niet in mijn bedoeling ligt de argumenten te herhalen die ik in de bevoegde commissie heb uiteengezet om mijn meningsverschillen betreffende een aantal in het verslag van onze collega Brok voorgestelde oplossingen te rechtvaardigen.
12.1.99
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/67
Cardona Een van deze aspecten betreft de nadruk die wordt gelegd op de gouvernementele roeping van de Commissie al smede de bekendmaking ter gelegenheid van de Europese verkiezingen van de naam van de kandidaatvoorzitter van de Commissie en de verplichting een aanzienlijk aantal collega's van het Europees Parlement aan te duiden als mogelijke leden van de Commissie. Ik wil echter niet nalaten hieraan toe te voegen dat ik de bepaling waarin aan de voorzitter van de Commissie een ruimere politieke verantwoordelijkheid wordt toegekend toejuich en als bijzonder positief beschouw. Volgens deze regel, die voortvloeit uit het Verdrag van Amsterdam, moeten de regeringen van de lidstaten met onderling goedvin den een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie voordragen. Op deze manier wordt van de lidstaten een grotere bedachtzaamheid geëist bij het naar voren schuiven van de kandidaat. Voor het Parlement is een uiterst belangrijke rol weggelegd bij de evaluatie en de goedkeuring van zowel de voorzitter als de leden van de Commissie. Deze ruimere politieke verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de voorzitter van de Commissie is een gegeven dat moet worden toegejuicht. En wij allen moeten vandaag meer dan ooit overwegen dit punt te onderschrijven. Wie had kunnen denken dat een van mijn voorstellen in de bevoegde commissie zou worden goedgekeurd, namelijk de suggestie om vanaf het moment van de aanwijzing van de voorzitter, de kennisgeving van zijn programma en de respectieve stemming tijd uit te trekken om te onderhandelen, om tot een compromis te komen en een sterke kandi daat te vinden die geloofwaardig is vanuit politiek oogpunt en zijn gezag in de Commissie kan doen gelden. Europa beschikt niet over een dergelijke bepaling. Voggenhuber (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben het grotendeels eens met dit verslag. Ik wil het echter hebben over een belangrijk punt waar ik het niet eens mee ben. Ik heb het over de poging die in dit verslag wordt ondernomen om de voordracht van de Commissievoorzitter te doen samengaan met de verkiezing van het Europees Parlement. De heer Delors stelde dit reeds voor. Ik ben het daar echter niet mee eens, omdat de ge volgen van dit voorstel constitutioneel ondoordacht zijn en ze het dilemma van onze integratiemethode op dramati sche wijze openbaren. De voorzitter van de Raad prees vandaag de methodeMonnet, de pragmatische aanpak van het integratiebeleid. Die methode heeft met discrete projecten heel wat losgeweekt. Ik geloof dat de huidige situatie totaal anders is. Daarom ben ik zeer tevreden dat de voorzitter van de Raad hier voor het eerst op de noodzaak van een grondwet heeft ge wezen. Dat is namelijk precies de methode die wij nodig hebben. Waarom een Commissievoorzitter kiezen die dat toch niet is? Hoe kan een Parlement zijn eigen verkiezing degraderen tot een quasiverkiezing van een uitvoerend orgaan? Leidt deze quasiverkiezing van een Commissievoorzitter ons naar een presidentiële democratie? Leidt ze ons naar een fe deraal model? Of moet de Commissievoorzitter lid zijn van het Parlement en, zo ja, waarom? Op grond van welke constitutionele visie? Ik denk dat de tijd voorbij is om de accumulatie van macht door de Europese Unie met zulke pragmatische, losse ingrepen in een democratie te willen veranderen. Deze Unie kan alleen nog in een democratie worden omgevormd als wij ze een grondwet geven. DelTAlba (ARE). — (Π) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, vanochtend heeft de fungerend voorzitter van de Raad een briljante en uiterst belangrijke toespraak gehouden die zeker veel weerklank heeft gevonden. Maar juist op dinsdagmiddag, de dag die gereserveerd is voor de betrekkingen met de Raad, op het moment dat er een tekst wordt behandeld over de betrekkingen die de Europese Raad met het Parlement moet onderhouden inzake een heel gevoe lige kwestie waarin het Parlement zelf, na Amsterdam, over bevoegdheden beschikt die tot het uitstekende werk van collega Brok hebben geleid, juist op dat moment is de Raad afwezig. Ik zie de Raad nergens en dit lijkt mij, het moet gezegd, een bepaald niet waardige houding voor het begin van het voorzitterschap dat wellicht wat meer aandacht had moeten besteden aan deze belangrijke betrekkingen. Dus rest ons, commissaris Oreja, niets anders dan te doen wat men in Italië zegt: „Met schoonmoeder spreken opdat schoondochter begrijpt" en vervolgens de notulen aan het Duitse voorzitterschap te zenden. Ik ondersteun met kracht het verslag van collega Brok dat, als we het in de huidige vorm, zonder de amendementen die er een Brokligfit van willen maken, in stemming brengen, mijns inziens op uitstekende wijze de weg kan banen voor de komende vijfjaar, met een Commissie die in staat is de uitdagingen aan te gaan die de Europese Unie te wa chten staan. Ik hoop dat dit Huis mijn aan de Europese Raad gerichte amendement zal aannemen. Ik spreek daarin de wens uit dat de Raad zich rekenschap mag geven van het feit dat het vaststellen van de datum van de Europese Raad op 3 en 4 juni betekent dat heel het project van Amsterdam op de helling komt te staan. Ik verzoek het Duitse voorzitterschap dan ook in te zien dat ofwel de datum van de Raad moet worden verzet, ofwel die waarop de voor gedragen voorzitter wordt gekozen. Ik spreek de hoop uit dat dit ook via de notulen kan gebeuren. Berthu (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, in de parlementaire wereld is soms sprake van verschrikkelijke toe valligheden. Dit is vandaag het geval met het verslagBrok. Op het moment dat iedereen erkent dat de Europese Commissie van binnen zo rot is als een mispel door alle malversaties, stelt de Commissie institutionele zaken van het Parlement voor om vooruitlopend op de uitvoering van het Verdrag van Amsterdam er een soort Europese rege ring van te maken. Wederom wordt ons bij deze gelegenheid de oude theorie voorgeschoteld van de onafhankelijkheid van de Commis sie, wat de federalisten lijken te beschouwen als de hoeksteen van hun doctrine en waarin ikzelf eerder de belangrijk ste oorzaak zie van het kwaad dat aan de Europese instellingen vreet. De resolutie waarover u moet stemmen stelt namelijk voor om het begrip onafhankelijkheid van de Commissie uit te breiden, dat wil zeggen en ik citeer „de instandhouding van de rol van de Commissie, nl. beschermster van de
,
Nr. 4-531/68
Handelingen van het Europees Parlement
Berthu communautaire belangen, hoedster van de Verdragen en houdster van het alleenrecht op wetgevingsinitiatief." Dit is bijna een verheerlijking van de pure en deugdzame Commissie die het algemeen belang verdedigt en die met recht mag worden bekleed met de belangrijkste bevoegdheden. Ongetwijfeld had de geachte afgevaardigde die deze regels heeft opgesteld alleen de bedoeling om de onafhankelijkheid van de Commissie ten opzichte van de Raad en de lidstaten te vergroten en niet ten opzichte van het Europees Parlement. Maar helaas is de praktijk anders en het is onthullend dat de zwaarste straf die de Commissie onlangs heeft uitgevaardigd tegen een van haar ambtenaren was gericht tegen de heer Van Buitenen, die de fout beging compromitterende documenten aan nu juist ons Parlement te overhandigen. In feite heeft de doctrine van de onafhankelijkheid de Commissie het gevoel gegeven dat zij superieur is en straffeloos kan handelen, wat het lakse gedrag dusdanig heeft bevorderd dat de situatie waarschijnlijk nog erger is dan wij ons op dit moment kunnen voorstellen. Om dus het kwaad bij de wortel aan te pakken, bestrijden wij deze doctrine en willen wij de Commissie onderwerpen aan de strenge controle door het Parlement en de lidstaten, die in de Raad zitting hebben. In die zin dring ik erop aan, geachte collega's, dat u aanstaande donderdag absoluut de motie van afkeuring dient aan te nemen die mijn fractie heeft ingediend en die nu door alle afgevaardigden van alle fracties in het Parlement wordt onderschreven. Hager (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag was voor de rapporteur een zware erfenis. Hij heeft het echter door middel van handige compromisamendementen in de commissie voor elkaar gekregen. Daarvoor verdient hij felicitaties, ook al is hij hier niet aanwezig. Ik wil het, wat het verslag betreft, na de kritiek van de heer Voggenhuber ook nog hebben over een thema dat in het verslag zelf niet wordt behandeld en daarin wegens de situatie rond het Verdrag ook niet kan worden behandeld. Ik heb er reeds herhaaldelijk op gewezen dat ik de benoeming van de Commissieleden door de lidstaten als een tekortkoming van het institutionele bestel zelf van de Europese Unie beschouw. Dit leidt immers onvermijdelijk tot spanningen tussen wat de burgers van de afvaardigende lidstaat van hun commissaris verwachten en diens plicht om de belangen van de Europese Unie voorop te plaatsen. Ik denk dat dit feit tenminste medeverantwoordelijk is voor de huidige problemen. Ik vind dat met dit probleem ook rekening moet worden gehouden in het debat over de hervorming van de instellingen. Schäfer (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in deze merkwaardige week kiest het Europees Parlement tweemaal stelling tegenover zijn uitvoerend orgaan. Wij stemmen deze week over de motie van afkeuring tegen de Commissie en onderzoeken hoe wij onze instemmingsbevoegdheid bij de aanstelling van de volgende Commissie moeten gebruiken. Het gaat om de versterking van het Parlement, de hoofdboodschap van het Verdrag van Amsterdam. Versterking van het Parlement betekent gelijkgerechtigdheid bij de wetgevende arbeid, volledige begrotingsbevoegdheid en verkiezing van en controle op het uitvoerend orgaan. Daaraan verbinden wij concrete eisen. De nieuwe Commissievoorzitter moet het vertrouwen krijgen van het Europees Parlement. Daarom mag de kandidaat niet vóór de verkiezingen worden aangewezen. Meer nog: ik hoop dat de grote politieke partijen de strijd voor de verkiezing van het Europees Parlement voortaan zullen ingaan met een supranationale kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie. De Commissie moet voor een groot deel uit leden van het Europees Parlement bestaan. Vandaag zijn het er, zoals u weet, al zeven. Het huidige aandeel van de vrouwen, namelijk 25%, moet verder stijgen. Voorts moeten de politieke strekkingen die de consensus omtrent de Europese grondwet vertegenwoordigen, in de Commissie vertegenwoordigd zijn. Lost but not least moeten de Commissieleden op hun eigen bevoegdheidsterrein ook persoonlijk politiek ter verantwoording kunnen worden geroepen. Het Europees Parlement heeft bij de investituur van 1994 zowel bij de individuele hoorzittingen als bij de instemming met de gehele Commissie zijn bevoegdheden gebruikt. Sindsdien is dat te weinig gebeurd. De nieuwe verhouding tussen het Europees Parlement en de Commissie moet steunen op een gedragscode en interinstitutionele overeenkomsten. Uit het verslag van de heer Brok blijkt dat ons zelfbewustzijn is gegroeid en dat wij onze gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de Europese Unie op ons nemen. Corbett (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de talloze vernieuwingen die het Verdrag van Amsterdam met zich meebrengt is het feit dat het Parlement voortaan de voorzitter van de Commissie zal kiezen op basis van een voorstel van de nationale regeringen, zoals ook het college van commissarissen onder het Verdrag van Maastricht onderworpen is aan een vertrouwensvotum van het Europees Parlement. Dit is van groot belang voor de democratisering van de Europese Unie. Hiermee wordt onderstreept dat de commissarissen geen ambtenaren zijn; ze vormen een politiek uitvoerend orgaan dat verantwoording schuldig is aan het rechtstreeks gekozen Parlement. Ik beschouw dit als een belangrijke stap voorwaarts voor met name mijn eigen land, waar de pers er vaak niet in slaagt deze democratische aansprakelijkheid correct weer te geven. De vraag in dit debat is inmiddels of we nog een stap verder moeten gaan. Het Parlement wordt nu geacht de voorzitter van de Commissie te kiezen op basis van een voorstel van de nationale regeringen, maar zou het niet gewoon iedereen moeten kunnen kiezen die het voor die functie geschikt acht? Het onvermijdelijke gevolg daarvan zou zijn dat de verschillende fracties, en de verschillende partijstructuren in Europa in het algemeen, kandidaten zouden moeten voordragen voor de Europese verkiezingen. De verschillende partijfederaties zouden mijnheer X of mevrouw Y voordragen als hun kandidaat, hetgeen een extra dimensie zou toevoegen aan de Europese verkiezingen. Welbeschouwd is het voornaamste verschil tussen Europese en landelijke verkiezingen momenteel dat we bij landelijke verkiezingen voor of tegen een regering stemmen, en niet voor een geïsoleerd parlement. De Europese kiezers
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/69
Corbett worden iedere vijfjaar geacht opeens niet voor een regering te stemmen, niet om een bepaalde regering te behouden of weg te sturen, maar voor een geïsoleerd parlement. De stemming heeft geen zichtbare gevolgen voor het uitvoerend orgaan. Door die ene stap verder te gaan zouden we dus een extra dimensie aan de Europese verkiezingen kunnen toevoegen, die daarmee begrijpelijker gemaakt zouden kunnen worden voor de burger en een duidelijk effect zouden sorteren, in ieder geval op het uitvoerend orgaan. Het voorstel brengt ook een aantal nadelen met zich mee, maar ik heb nu niet de tijd daarop in te gaan. Het dient in ieder geval zorgvuldig bestudeerd te worden. Het gevaar is dat een meerderheid van het Parlement zich genoodzaakt zal zien de Commissie, die ze immers zelfheeft gekozen, te allen tijde te steunen, zoals ook veel nationale parlementen zich gedwongen voelen hun uitvoerend orgaan onvoorwaardelijk te steunen. We moeten een praktisch evenwicht vinden. Het verslag-Brok is in ieder geval een stap in de goede richting. Barros Moura (PSE). — (FT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, om redenen die hier reeds zijn aangegeven, ben ik van mening dat het Verdrag van Amsterdam de noodzaak inhoudt de democratische legitimiteit en de politieke verantwoordelijkheid van de Commissie, en vooral dan van haar voorzitter, te versterken. In verband hiermee wil ik zeggen dat ik het voorstel van Jacques Delors aanhang dat de goedkeuring wegdraagt van vooraanstaande politici en dat tot doel heeft de campagne voor de Europese verkiezingen op zodanige wijze te organiseren dat zij niet louter wordt toegespitst op een politiek programma maar ook op de keuze van de voorzitter van de Commissie, waarbij de verschillende Europese politieke partijen hun kandidaat voor de desbetreffende functie officieel aan hun kiezers voorstellen. Het is in de eerste plaats wenselijk dat de campagne hierdoor persoonlijker wordt en precies daarom een grotere zichtbaarheid van de instellingen tot gevolg heeft alsmede een beter rationeel begrip en een duidelijke emotionele identificatie van de burger met de Europese Unie en haar doelstellingen en beleidslijnen. Ik ben ervan overtuigd dat dit zowel het prestige van de Europese Unie als de betrokkenheid van de burgers en de democratische verantwoordelijkheid ten goede zou komen. Ik ben tevens van mening dat het verslag-Brok de goede richting uitgaat en de voornoemde doelstellingen nastreeft, ook al leggen de vereisten van de real politik, die tot doel heeft de onderhandelingsbevoegdheid van de premiers intact te houden en ook de keuze van de aan het Europees Parlement voor te stellen kandidaat volledig aan hen over te laten, de eenduidigheid van de in het verslag geformuleerde voorstellen aan banden. Het gevolg hiervan is dat voor compromisvormen wordt gekozen die op alle mogelijke manieren kunnen worden geïnterpreteerd. Gelukkig is de geest van het voorstel bewaard gebleven — en het verheugt me dat ik daaraan heb bijgedragen — volgens hetwelk de Europese Raad, rekening houdende met de verkiezingsuitslagen, de persoon moet aanwijzen die het voorzitterschap van de Commissie zal waarnemen. Het is derhalve onaanvaardbaar dat de Duitse regering voornemens is een aanvang te maken met het verkiezingsproces van de voorzitter van de Commissie tijdens de Europese Raad van Keulen die voor 3 juni gepland is en dus vóór de Europese verkiezingen zal plaatsvinden. Ik vrees dat hierdoor zowel het debat dat wij hier momenteel voeren als de vernieuwing die in het Verdrag van Amsterdam vervat zit op niets zullen uitlopen. Waarde collega's, de huidige crisissituatie die is ontstaan rond de Commissie-Santer — wegens de manier waarop zij werd gekozen — en de motie van afkeuring — wegens de manier waarop zij zich heeft gedragen — toont aan dat men in alle duidelijkheid vorderingen moet maken in de richting die in het voorstel-Delors wordt aangegeven en die mijn collega Brok ondanks alles in zijn verslag heeft opgenomen, waarvoor ik hem dan ook wens te feliciteren. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, een van de voornaamste doelstellingen van dit verslag bestaat erin de volkswil uitgedrukt in de Europese verkiezingen te koppelen aan de kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie. Indien wij hierin slagen, zullen wij mijns inziens een aanzienlijke verbetering hebben aangebracht, niet alleen met betrekking tot de instelling zelf en de voorzitter van de Commissie — die op deze manier over een volksmandaat van de Europese burgers zal beschikken —, maar het zal ons tevens mogelijk maken de democratie van Europa uit te diepen en de politieke unie dichterbij te brengen. Dit betekent volgens mij een belangrijke stap voorwaarts en hoe sneller wij hiermee een aanvang maken, hoe beter. Wij moeten ervoor zorgen dat dit voorstel zo snel mogelijk werkelijkheid wordt. Dit verslag levert echter nog andere belangrijke bijdragen. Zo hecht het bijvoorbeeld een uitzonderlijk belang aan de ideologische politieke opties en wordt het Europees model waarvan wij willen dat het definitief tot het verleden behoort en dat op louter bureaucratische principes steunt, naar de achtergrond verdreven. Het verslag dat wij voor ons hebben liggen neemt derhalve in dit opzicht een essentiële plaats in, alsmede in de manier waarop het de Europese verkiezingen belicht. Het kiest duidelijk voor een gemeenschappelijk Europa dat het enggeestige nationalisme overstijgt. Mijnheer Brok, ook de voorgestelde samenwerking, in constant evenwicht, tussen de drie instellingen — de Raad, de Commissie en het Europees Parlement — lijkt mij uiterst positief. Ik hecht tevens bijzonder belang aan het streven naar evenwicht tussen mannen en vrouwen in de samenstelling van de Commissie, aangezien ik vind dat de foto's van de leden van de Europese Raad, die voor 99, 99% mannen weergeven, een regelrechte aanslag op de Europese democratische vertegenwoordiging vormen. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Brok snijdt een fundamentele kwestie aan, namelijk het probleem van de vertrouwensrelatie tussen het Europees Parlement en de Commissie. Deze idee, die op zich logisch lijkt, werd echter pas in 1992 opgenomen in de Verdragen — meer bepaald in het Verdrag van Maastricht — ook al had het Europees Parlement reeds lang voordien de gewoonte aangenomen de in-
Nr. 4-531/70
Handelingen van het Europees Parlement
Oreja vestituur van de Commissie -die trouwens veel belang hechtte aan het standpunt van het Parlement terzake — te bekrachtigen. De ervaring van 1995, dat wil zeggen de goedkeuring van de leden van de Commissie door het Parlement, heeft de mogelijkheid in het leven geroepen tussen de Commissie — haar voorzitter en elk van haar leden — en het Parlement een echt debat tot stand te brengen. Ik heb de gelegenheid gehad deel uit te maken van de vorige Commissie en benoemd te worden overeenkomstig de oude formules en ik kan u verzekeren dat de door het Parlement uitgevoerde wijziging van het Reglement met betrekking tot de goedkeuring van de Commissie een stap in de goede richting was. Ik herinner mij nog levendig de hoorzittingen van januari 1995 tijdens welke gedachten konden worden uitgewisseld en de leden van de parlementaire commissies exact werden ingelicht over de standpunten en het programma van elk van de leden van de Commissie, wier investituur korte tijd daarna zou plaatsvinden. Later heeft het Verdrag van Amsterdam verbeteringen in deze procedure aangebracht. Dat lijdt geen twijfel. Ik geloof dat een van de belangrijke stappen waaraan doorgaans niet genoeg aandacht wordt besteed, maar die zeer goed tot zijn recht komt in het verslag-Brok, precies betrekking heeft op wat wij de legitimiteit van de Commissie zouden kunnen noemen. Het Verslag van Amsterdam bepaalt dat het Parlement een persoonlijke en specifieke goedkeuring ten opzichte van de voorzitter van de Commissie moet uitspreken, eerder dan een beoordeling van louter raadgevende aard voorafgaande aan de benoeming. In dit opzicht, en ik druk nu mijn persoonlijke mening uit aangezien de Commissie zich hierover niet heeft uitgesproken, geloof ik dat de hier genoemde formules — meer bepaald het voorstel dat de heer Brok en ook andere sprekers hebben aangehaald — in de goede richting gaan. Ik denk dan aan deformulevolgens welke de fracties hun respectieve kandidaten voorstellen zonder dat hierdoor wordt belet dat de uiteindelijke beslissing bij de Europese Raad ligt. Ik geloof niet dat wij op dit moment voor een wijziging van het Verdrag staan maar wel voor de toepassing ervan. En aan deze toepassing beantwoorden verschillende formules, waaronder het voorstel dat de fracties hun respectieve kandidaten voordragen en de Europese Raad hiervan in kennis stellen, die vervolgens op zijn beurt, in volledige onafhankelijkheid, de meest aangewezen beslissing neemt. Uitgaande van de letter van het Verdrag lijkt het mij hoe dan ook een goede zaak dat het Parlement zijn voorstel voorlegt aan de Europese Raad — een van de sprekers heeft trouwens mijnheer Fischer geciteerd die hier vanmorgen de mogelijkheid heeft geopperd het Parlement meer bevoegdheden toe te kennen — aangezien elke uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement bij het legitimeren van de Commissie als positief moet worden beschouwd. Bovendien stelt deze formule de voorzitter van de Commissie in de gelegenheid overleg te plegen met de regeringen voor de benoeming van de leden van de Commissie. Ik geloof ten stelligste dat het Verdrag van Amsterdam in dit opzicht een belangrijke stap voorwaarts betekent. Zoals duidelijk blijkt uit het Verdrag van Amsterdam heeft dit alles onder meer tot gevolg dat aan de voorzitter van de Commissie de functie van politiek leider wordt toegekend, hetgeen in vergelijking met de huidige situatie een belangrijke vooruitgang betekent. In een institutioneel systeem waarbinnen het begrip „gouvernementele structuur" steeds vager wordt en de definitie van de daarop gebaseerde bevoegdheden te wensen overlaat, is het hoogst noodzakelijk ten minste de politieke coherentie van de commissarissen te garanderen. Het lijkt mij dan ook essentieel dat wij op dit bijzonder cruciale moment voor de opbouw van de Unie alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat de pijlers van het integratiesysteem, die de belangen van de Unie vertegenwoordigen — ik heb het dan eerder over de gemeenschappelijke belangen dan over de nationale belangen — een betere verdediging van de Europese belangen kunnen garanderen dankzij de voornoemde ontwikkeling van de communautaire procedure. En op die manier zullen wij ook voor een goede verstandhouding kunnen zorgen. Logischerwijze zal de communautaire procedure naar aanleiding van de komende hervormingen moeten worden uitgediept. De geschiedenis heeft aangetoond dat de efficiëntie van deze methode de schaarse resultaten van de intergouvernementele optie ver overtreft. Mijns inziens biedt een Commissie die in staat is een klimaat van goede verstandhouding met het Europees Parlement tot stand te brengen een garantie voor een goede institutionele werking. Ik geloof daarom ook dat het verslag van de heer Brok een belangrijk verslag is en dat wij er rekening mee moeten houden. Ik ben er tevens van overtuigd dat met deze ideeën en initiatieven de basis wordt gelegd voor de toekomstige wijziging van het Verdrag. Anderzijds ben ik ook van mening dat wij nu reeds, zonder dat het Verdrag wordt gewijzigd, een aantal maatregelen ten uitvoer kunnen leggen teneinde de genoemde vertrouwensrelatie tussen de Commissie en het Parlement te verstevigen. Hoewel ik het hier graag bij zou laten, zie ik mij genoodzaakt mij tot de heer Berthu te richten en hem erop te wijzen dat ik het volkomen en absoluut oneens ben met het oordeel dat hij over de Commissie heeft uitgesproken. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 5. „Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 De Voorzitter. — Aan de orde is het voorstel voor een intentieverklaring (A4-0509/98), van de heer Monfils, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt, door
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/71
De Voorzitter de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 (9268/98 — C4-0493/98-97/0290(COD)). Monfils (ELDR), rapporteur. — (FR) Waarom dit voorstel voor een intentieverklaring tot verwerping? Omdat het hier gaat om het behoud van onze parlementaire voorrechten en het evenwicht tussen de instellingen als vermeld in het Verdrag. Ik herinner u eraan dat in het oorspronkelijk door de Commissie ingediende voorstel de procedure voor aanwijzing van culturele hoofdsteden voornamelijk werd gebaseerd op de kwaliteit van de ingediende projecten. Het Parlement heeft dit voorstel geamendeerd en de kwaliteitseis nog uitgebreid door met name een grotere onafhankelijkheid van de jury en striktere selectiecriteria. Daarmee heeft het Parlement blijk gegeven van het belang dat het hecht aan de benoeming van Europese culturele hoofdsteden. De Raad is in zijn tweede lezing echter niet op deze basis voortgegaan, maar heeft in plaats daarvan de oorspronkelijke tekst wezenlijk veranderd en bepaald dat voor de periode 2005-2019 een Europese culturele hoofdstad wordt aangewezen door het land dat bij toerbeurt het voorzitterschap van de Unie vervult. De gehele in de eerste tekst genoemde procedure is vervangen door een strak systeem waarbij de keuze van de steden niet langer is gebaseerd op het criterium kwaliteit van de projecten, maar op een eenvoudige door elke lidstaat bij toerbeurt te nemen politieke beslissing. Dit systeem is des te bespottelijker omdat niemand nu kan zeggen hoe Europa er in 2015 uitziet als België de Europese stad mag aanwijzen ofin 2019 als het de beurt van Italië is. De Raad is zelfs vergeten dat de uitbreiding van Europa — naar verondersteld wordt — vóór 2019 moet plaatsvinden en dat in het systeem waartoe de Raad heeft besloten de nieuwe leden zelfs niet de mogelijkheid krijgen om hun stad aan te wijzen, tenzij de Raad, in het verlengde van deze briljante gedachtegang, opnieuw bijeenkomt om een toerbeurt te organiseren voor de toekomstige elf landen van de Europese Unie tussen 2020 en 2031. Maar hiermee, geachte collega's, wordt de zaak pas echt surrealistisch. Door een wezenlijk andere tekst dan het oorspronkelijke voorstel als gemeenschappelijk standpunt in te nemen, verdraait de Raad de parlementaire procedure, want enerzijds krijgt het Parlement niet de mogelijkheid het voorstel in twee lezingen te behandelen, en anderzijds dwingt hij het Parlement amendementen aan te nemen met een meerderheid van de parlementsleden, dat wil zeggen minimaal 314 stemmen; een meerderheid van de aanwezige parlementsleden is niet voldoende. De Raad heeft uitgelegd dat deze houding volgens hem de enige mogelijkheid was om tot eenparigheid van stemmen te komen. Als dit het geval was, geachte collega's, dan had de Raad zich daarvan eerder bewust moeten worden en het probleem eventueel met de Commissie moeten bespreken. Maar hoe dan ook, de problemen die de Raad heeft om het eens te worden, mogen nooit als excuus dienen voor het verdraaien van een institutionele procedure. Anders zou in de toekomst in andere gevallen de Raad op dezelfde wijze kunnen handelen en een tekst in eerste lezing laten indienen die niet strookt met zijn visie en vervolgens een geheel ander gemeenschappelijk standpunt aannemen. Op deze wijze kan de Raad de tweede lezing van het Parlement omzeilen en het onmogelijk maken om zijn taken als medewetgever op serieuze wijze uit te voeren. De poging daartoe moet uiteraard als onaanvaardbaar worden beschouwd. Dientengevolge dienen wij deze intentieverklaring tot verwerping in om de Raad tot onderhandelen te bewegen in het kader van het bemiddelingscomité overeenkomstig artikel 189 B, lid 2, sub c van het EG-Verdrag. Ik eindig, mijnheer de Voorzitter, met twee belangrijke opmerkingen. Ten eerste de intentieverklaring tot verwerping heeft geen betrekking op de aanwijzing van de Europese culturele hoofdsteden voor de periode 2001 tot 2004, want de keuze van deze steden is gewoon intergouvernementeel overeengekomen. Zij die ons willen doen geloven dat de verklaring de benoeming van de steden in gevaar zou brengen, hebben de tekst van de Raad niet eens gelezen. In het voorgestelde systeem hebben wij als Parlement geen enkele bevoegdheid om over het intergouvernementele besluit te debatteren. De verklaring heeft alleen betrekking op de enige tekst die ons is voorgelegd, namelijk het gemeenschappelijk standpunt waarmee de selectieprocedure voor de periode 2005-2019 wordt vastgelegd. Ten tweede zijn wij van mening dat Europese culturele hoofdsteden een essentieel onderdeel vormen van het cultuurbeleid van de Unie. Daarom moeten de uitverkoren steden volgens ons een grote Europese subsidie krijgen. Wij denken daarbij aan een toewijzing van twee miljoen euro per stad. Tenslotte hoop ik, mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dat het Parlement deze intentieverklaring tot verwerping aanneemt en er daarmee blijk van geeft dat het belang hecht aan de culturele kwaliteit van de projecten en dat het de institutionele bevoegdheden die het krachtens het Verdrag heeft, wil waarborgen. De Coene (PSE). — Voorzitter, commissaris, waarde collega's, eind 1997 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om vanaf 2002 de culturele hoofdsteden aan te duiden op basis van een beoordeling door een onafhankelijke jury waarbij dan het Parlement ook zijn advies zou mogen geven en waarbij uiteindelijk de Raad met gekwalificeerde meerderheid de definitieve aanwijzing zou doen. Binnen het bestek van zes maanden had dit Parlement een advies klaar over het voorstel van de Commissie, een advies dat kan omschreven worden als volgt: meer kwaliteit voor het culturele programma, een transparantere selectie van de kandidaat-steden en tenslotte meer geld voor de steden die uiteindelijk zouden toegewezen worden, waarbij bij dit alles het Parlement meer zijn rol van medebeslisser zou kunnen spelen. Dan, kort nadien, kwamen de ministers met wat genoemd wordt een voorstel voor een gemeenschappelijk standpunt, een voorstel, mijnheer de commissaris, dat zich noch iets aantrok van uw initieel voorstel, noch van de amendering van het Europees Parlement en waarbij steden werden aangeduid in de periode 2001 tot 2004 en dan inderdaad zoals goed beschreven door de rapporteur, de heer Monfils, een soort caramboleske situatie waarbij je steden aanduidt van 2005 tot 2019 op basis van elk op zijn beurt.
Nr. 4-531/72
Handelingen van het Europees Parlement
De Coene Nu, het is normaal dat wij daar vandaag afstand van nemen, al was het maar omdat in dit gemeenschappelijk standpunt zowel de Commissie als het Parlement volledig buiten spel worden gezet in iets wat toch nog altijd een medebeslissingsprocedure is. Maar ten tweede hebben wij ook ten gronde problemen omdat dit voorstel absoluut geen enkele garantie inhoudt voor kwaliteit, ervan uitgaat dat elk land cultureel eikaars gelijke is in Europa en laat ons wel wezen, het ene land herbergt waarschijnlijk meer kandidaat-culturele steden dan het andere. Ook wordt er geen rekening gehouden, zoals gezegd, met de uitbreiding van de Unie of eventueel met een Verdragswijziging binnen de komende 20 jaar waarbij inzake culturele domeinen binnen de Raad niet langer met unanimiteit zal worden beslist. We geven de intentie om te verwerpen, evenwel met dien verstande dat we de selectie van de steden in de periode 2001 tot 2004 selecteren. Ik vermeld Brugge, Salamanca, Porto, Rotterdam, Graz, Genua en Rijsel want deze steden mogen niet de dupe worden van een verlengd debat tussen de instellingen omdat de cultuurministers zo eenzijdig zijn opgetreden. We willen ook het referentiebedrag verhogen tot 2 miljoen euro per aangeduide stad maar vanaf 2005 willen we pleiten voor een ander systeem. Wat het beste systeem is, zal een bemiddeling kunnen uitwijzen. Wat wij willen — en dat is de doelstelling — is meer garantie voor kwaliteit. We willen een werkelijke Europese dimensie, we willen deelname van brede lagen van de bevolking aan de projecten en we willen meer geld voor het meest aansprekende culturele project. Laat ons nu samen werken aan een compromis waar iedereen beter van wordt. Pex (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, zoals reeds gezegd, het onderwerp „Culturele hoofdstad" is een belangrijk onderwerp voor het cultuurbeleid en blijkt ook heel belangrijk gevonden te worden door onze burgers. Daarom moeten wij omzichtig met dit onderwerp omgaan. Rapporteur Monfils heeft ons een uitstekend verslag bezorgd voor de bespreking van het voorstel van de Commissie en ik ben ook blij dat dat door het Parlement is aanvaard. Het spijt mij heel erg te moeten zien op welke wijze de Raad met dit onderwerp is omgesprongen. Zojuist bij het vorige verslag van de heer Brok heeft de commissaris college gegeven over de vrucht van de communautaire weg en de slechtere methode van de intergouvernementele weg. Wij kunnen daarbij aansluiten, de vrucht van het besluiten via gekwalificeerde meerderheid, zoals werd voorgesteld door de Commissie bij dit onderwerp, en de procedure van eenstemmigheid zoals die nu wordt gehanteerd door de Raad. Nadrukkelijk zou ik willen vaststellen dat het hier gaat om een juridische en principiële aangelegenheid, zij het — zoals de heer Monfils zojuist heeft uitgelegd — een zeer belangrijke. Daarom stem ik van harte in met het voorstel dat hij zojuist heeft toegelicht. Maar met nadruk zou ik mij ook willen beperken tot het gemeenschappelijk standpunt voor de periode 2005-2019 en met de vorige sprekers willen benadrukken dat ik instem met de kandidaatstelling voor culturele hoofdsteden 2001-2004, zij het dat natuurlijk de intergouvernementele methode daarbij te betreuren is. Ik juich ook toe dat de commissie cultuur eenparig heeft besloten zich in te zetten voor een verdubbeling van het budget, wat ook een logisch gevolg is van het aanwijzen van twee steden in de genoemde jaren. Van belang is dat wij zo snel mogelijk komen tot een bemiddeling met de Raad, zodat wij die periode kunnen benutten om te proberen de schade nog enigszins te herstellen. Aansluitend bij wat de heer De Coene heeft gezegd, moet het toch mogelijk zijn om de kernpunten van het voorstel van de heer Monfils door de Raad geaccepteerd te krijgen en dan alsnog tot een aanvaardbaar gemeenschappelijk standpunt te komen. Ik hoop dat wij snel tot een dergelijke situatie kunnen komen teneinde verwarring te vermijden bij al degenen, en dat zijn er heel veel, die bij het onderwerp „Culturele hoofdstad" betrokken zijn. Ryynänen (ELDR). — (FÍ) Mijnheer de Voorzitter, rapporteur Monfils heeft hier al zeer duidelijke en sterke argumenten aangevoerd voor het verwerpen van het gemeenschappelijke standpunt, zodat ik hier niet meer op in ga. Ik wil daarentegen enkele punten naar voren brengen van het programma zelf, dat ik in de toekomst veel succes en een welverdiende ruimefinancieringtoewens. De ontwikkeling van het programma „Culturele hoofdstad van Europa" als onderdeel van het nieuwe culturele kaderprogramma van de Europese Unie, is een zeer belangrijk en prominent aspect van de gemeenschappelijke culturele activiteiten, omdat het inspirerend is en de Europese culturele verscheidenheid versterkt. We kunnen veel leren van de ervaringen uit de afgelopen jaren en we kunnen ook profiteren van de vele geslaagde projecten. Het is naar mijn mening het belangrijkste te streven naar duurzame en positieve maatschappelijke effecten, ook na het culturele jaar, en daarom moet men een zo groot mogelijk publiek actief deel laten nemen aan het evenement en impulsen laten krijgen. Een geslaagd cultureel jaar is voor het grootste deel gebaseerd op de eigen ressources en de eigen specifieke kenmerken van de stad, alsmede haar geschiedenis en toekomstige veranderingen. Ik geloof dat een verrijkende internationale wisselwerking het beste op dit eigen culturele fundament kan worden gebouwd. Het ontstaan van dergelijke duurzame projecten in het kader van de culturele samenwerking is dan ook een van de belangrijkste doelstellingen. Hoewel partnerschapsprojecten van verschillende steden het aanbod van het culturele jaar kunnen verrijken, is het zeer belangrijk dat de hoofdverantwoordelijkheid voor het project slechts bij een stad per keer ligt. Het aanwijzen van een culturele hoofdstad is in de afgelopen jaren een bijna onmogelijke taak voor de Raad geweest. Dat was het ergst bij het nemen van een besluit voor het jaar 2000, toen men niet in staat bleek een andere oplossing te bedenken dan alle negen kandidaat-steden tot culturele hoofdstad te benoemen, waardoor geen van deze steden duidelijk de status van culturele hoofdstad heeft. Deze situatie heeft er ook voor gezorgd dat Finland als enige lidstaat geen eigen cultureel jaar heeft gekregen. Volgens het nieuwe voorstel komt elk land voortaan in een bepaalde volgorde aan de beurt. Zo is Finland in het jaar 2011 aan de beurt en is de Raad van deze moeilijke taak verlost. Om een goed cultureel niveau te garanderen moe-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/73
Ryynänen ten de steden zich natuurlijk zelf kandidaat stellen en moeten ze zelf verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de programma's. Daskalaki (UPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie steunt zonder meer het verslag van de heer Monfils en stemt dus in met verwerping van het gemeenschappelijk standpunt betreffende de culturele hoofdstad van Europa. De Raad heeft op provocerende wijze onze in volle gang zijnde besluitvormingsprocedure genegeerd en gewoon zijn gemeenschappelijk standpunt aangenomen. De Raad heeft trouwens niet alleen het standpunt van het Parlement totaal genegeerd, maar bovendien een tekst ingediend die in grote mate afwijkt van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Het toppunt van willekeur en schijnheiligheid — deze uitdrukking komt misschien hard aan maar zo is het nu eenmaal — is wel dat in dit gemeenschappelijk standpunt de volgorde wordt aangegeven van de landen die tot 2019 de culturele hoofdstad zullen organiseren. Dit is een grove ondermijning van de organisatieprocedure en een teken van minachting voor het Europees Parlement. Ik hoef hiervoor geen argumenten aan te dragen. Dit ligt er duimendik bovenop, zoals ook blijkt uit de opmerkingen van de collega's die tot nu toe het woord hebben gevoerd. Met zijn voorstel probeert het Parlement de Raad te dwingen tot bijeenroeping van het bemiddelingscomité en tot herstel van het evenwicht in de organisatie. Wij zijn niet van plan te tornen aan de volgorde tot het jaar 2004, ofschoon zich ook bij deze besluitvorming ongerijmdheden hebben voorgedaan. 2019 is echter wel heel erg ver weg en daarom is de vaststelling van een volgorde tot dan volkomen willekeurig. Het Europees Parlement wil zijn rol absoluut gerespecteerd zien. Het verheugt mijn fractie dat nu met deze procedure de dialoog, die op 28 mei jongstleden op unilaterale wijze door de Raad van de hand werd gewezen, in ere wordt hersteld. Zo krijgen wij de gelegenheid ons standpunt te bepalen en te besluiten of wij het huidig gemeenschappelijk standpunt gewoon verwerpen of wijzigen met onder andere opneming daarin van de door ons gewenste doorzichtigheids- en kwaliteitscriteria. Leperre-Verrier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, er is al veel gezegd en ik zal niet in herhaling treden. Ik vraag me eenvoudigweg af hoe we kunnen accepteren dat de Raad de traditie van de Europese culturele hoofdstad min of meer verkwanselt, juist nu de Europese cultuur een flinke stimulans zou kunnen gebruiken. De Raad doet dit overigens meer uit blindheid dan uit de wens de baas te kunnen spelen. Ik schaar mij dus geheel achter het standpunt van onze rapporteur, die ik wil feliciteren met de kwaliteit van zijn werk en met de strijdlust die hij aan de dag legt ter verdediging van deze traditie, die een symbool is van onze culturele vitaliteit. Ik weet dat dit standpunt niet altijd geheel wordt begrepen door de steden die reeds als culturele hoofdstad zijn aangewezen. Deze steden vrezen dat hun plannen geen doorgang zullen vinden. Ik zou hen op het hart willen drukken dat zij niets te vrezen hebben, en dan denk ik in het bijzonder aan Brugge en Avignon. In onze strijd voor het behoud van een daadwerkelijk interinstitutioneel evenwicht in de medebeslissingsprocedure zetten wij ons tevens in voor al deze steden. Dat is overigens ook het doel dat wij voor ogen hebben binnen de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media en waarnaar we willen blijven streven.
VOORZITTER: DE HEER AVGERINOS Ondervoorzitter Sichrovsky (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, blijkbaar zijn alle deelnemers aan het debat over de culturele hoofdstad van Europa vergeten dat het uiteindelijk over cultuur gaat. Het is toch de bedoeling dat de stad die de eervolle titel „Culturele hoofdstad van Europa" krijgt, ook tegen die taak is opgewassen? De Raad verschuilt zich achter formele argumenten en bepalingen, waardoor er schijnbaar geen andere oplossingen zijn. Het ons voorgelegde verslag steunt op inhoudelijke argumenten die in de verklaringen van de Raad ontbreken. Uit het oogpunt van de procedure heeft de Raad wellicht gelijk, maar dat leidt niet tot de beste oplossingen. Aangezien het uiteindelijk om cultuur, het uithangbord van Europa, gaat, moeten alle betrokkenen het eens worden over een procedure die garandeert dat de juiste stad tot culturele hoofdstad wordt gekozen. Hawlicek (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de afwijzende houding van het Parlement is niet gericht tegen de steden, die voor 2001 tot 2004 al zijn aangewezen, maar tegen de handelwijze van de Raad. Die heeft geen rekening gehouden met de amendementen van het Parlement, noch met het voortreffelijke voorstel van de Commissie voor een communautair initiatief inzake de aanwijzing van de Europese culturele hoofdstad vanaf 2002, met de medewerking van een onafhankelijke jury en na overleg met het Parlement. Wij kunnen niet aanvaarden dat de toetredingskandidaten vaak vergeten worden en het medebeslissingsrecht van het Parlement met voeten wordt getreden. Dat schept een gevaarlijk precedent. De Raad van ministers van Cultuur kon het jammer genoeg niet eens worden over de financiering van het nieuwe cultuurprogramma, maar heeft de culturele hoofdsteden wel in een handomdraai en zonder respect voor de rechten van het Europees Parlement aangewezen.
Nr. 4-531/74
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ga nu kort het standpunt van de Commissie uiteenzetten met betrekking tot de door dit Parlement ingediende intentieverklaring tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad betreffende de culturele hoofdstad van Europa. U weet maar al te goed dat de Commissie duidelijke taal heeft gesproken in verband met het gemeenschappelijk standpunt dat geen rekening houdt met ons oorspronkelijke voorstel en op een toerbeurtsysteem per land is gebaseerd. Gezien het belang van dit initiatief hopen wij echter dat de medebeslissingsprocedure wordt toegepast en dat tussen de instellingen een akkoord kan worden bereikt opdat deze actie zo snel mogelijk op een communautaire basis ten uitvoer kan worden gelegd. De Commissie heeft besloten haar oorspronkelijke voorstel niet in te trekken hoewel de bepalingen van het gemeenschappelijk standpunt geenszins bijdragen tot de versterking van het Europese karakter van de manifestatie. Vanuit juridisch oogpunt waren de bevoegde diensten echter van oordeel dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad niet aan de voorwaarden voldeed om ons voorstel in te trekken. Ons initiatief is erop gericht op cultureel gebied een omvangrijke en opzienbarende Europese actie ten uitvoer te leggen om op deze manier bij te dragen aan de onderlinge kennis van de Europese volkeren, van hun rijkdom en van hun culturele diversiteit. Door te kiezen voor een op het voorzitterschap gebaseerd toerbeurtsysteem heeft men het voorstel van de Commissie ingrijpend veranderd, vooral omdat de jury van onafhankelijke hoogwaardigheidsbekleders, wier taak erin bestond de culturele inhoud van de door de kandidaat-steden ingediende projecten te beoordelen, is geschrapt en de rol die het voorstel van de Commissie voor het Parlement had weggelegd niet wordt erkend. Bijgevolg is de Commissie, gelet op de huidige situatie en met alle respect voor de meningen die hier zijn verwoord, van oordeel dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, gezien de beperkingen die ons door de unanimiteitsregel worden opgelegd — ons doen en laten wordt immers hoe dan ook door deze regel aan banden gelegd —, op de een of andere manier de enige mogelijkheid leek om een akkoord te bereiken en een actie op communautaire basis te kunnen ondernemen waarvan de culturele waarde en het cultureel belang voor alle Europese burgers overduidelijk zijn. Ik geloof dat het op dit moment belangrijk is dat het Parlement en de Raad een open en constructieve dialoog aangaan teneinde een laatste inspanning te doen om toenadering te zoeken en tot een akkoord te komen dat ervoor zorgt dat deze actie in de toekomst blijft voortbestaan. En het is in deze bewoordingen dat ik mij gisteren tot het voorzitterschap van de Raad heb gericht. Tijdens de ontmoeting van gisteren tussen de voltallige Commissie en de Duitse regering heb ik met de minister van Cultuur, de heer Naumann, gesproken en dat is wat ik hem heb gezegd. Er moet mijns inziens hoogdringend een manier worden gezocht, via driezijdig overleg waaraan zowel de Raad als het Parlement en eventueel de Commissie deelnemen, om een formule uit te dokteren die ons in de gelegenheid stelt een uitweg voor de huidige situatie te vinden. Dat is wat ik u wilde zeggen. Tot slot nog dit. Ik begrijp dat u een intentieverklaring tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld in verband met de Europese culturele hoofdstad indient, maar ik zou u er bovenal toe willen aanzetten een formule te zoeken die een compromis mogelijk maakt en ik hoop van harte dat wij een oplossing vinden die voor iedereen aanvaardbaar is. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 6. Europa-Overeenkomsten De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over vier verslagen namens de Commissie externe economische betrekkingen: — A4-0437/98 van de heer Elchlepp, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Litouwen, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 64, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst (4-0216/98 — COM(98)0119 - C4-0592/98-98/0075(CNS)); — A4-0443/98 van de heer Seppänen, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Letland, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 64, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de EuropaOvereenkomst (4-0215/98 — COM(98)0068 - C4-0593/98-98/0076(CNS)); — A4-0472/98 van de heer van Dam, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Estland, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 63, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de EuropaOvereenkomst (4-0214/98 — COM(98)0118 - C4-0594/98-98/0077(CNS)) en
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/75
De Voorzitter — A4-0419/98 van de heer Schwaiger, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende het standpunt dat de Gemeenschap zal innemen in de Associatieraad die is ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, die op 1 februari 1993 in Brussel werd ondertekend, inzake de vaststelling van de voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 64, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst en voor de tenuitvoerlegging van artikel 9, lid 1, sub 1) en 2), van Protocol 2 betreffende EGKS-producten bij de Europa-Overeenkomst (COM(98)0236 C4-0275/98-98/0139(CNS)). Elchlepp (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, onderwerp van mijn verslag is de omzetting van het mededingingsrecht van de Europese Unie door Litouwen in het kader van artikel 64 van de EuropaOvereenkomst van 1995 tussen de Europese Unie en dat land. Ik beveel het Europees Parlement aan het voorgelegde standpunt van de Gemeenschap daarover in de Associatieraad EU-Litouwen goed te keuren. Deze materie is schijnbaar nogal technisch, maar is in het kader van het toetredingsproces met Litouwen politiek heel belangrijk. Tenslotte is het mededingingsbeleid een essentieel instrument voor de vrijwaring van de vrijhandel en voor de omvorming van de Litouwse economie in een goed functionerende sociale markteconomie die in de interne markt kan standhouden. De invoering van het complexe mededingingsrecht is voor alle toetredingskandidaten uiteraard een enorme uitdaging. Ze zijn bij de overgang naar een markteconomie pas met de totstandbrenging van een eigen, nationaal mededingingsrecht begonnen. De Commissie moet daar bij de beoordeling van de mate van aanpassing van die landen meer rekening mee houden. De volgende jaren zal op het gebied van het mededingingsrecht dan ook nog enige flexibiliteit nodig zijn. Te strakke verplichtingen zouden contraproductief kunnen zijn. Vooral moet rekening gehouden worden met de sociale gevolgen van de aanpassing om zeker te zijn dat de democratie en de sociale markteconomie bij de bevolking van de kandidaat-landen op brede steun kunnen rekenen. Dit is van groot belang voor de stabiliteit van heel Europa. Vele sectoren van de Litouwse economie zullen op hun weg naar het communautaire acquis op het gebied van de mededinging op zijn minst nog een tijdje staatssubsidies nodig hebben. Gelet op de agressieve marktstrategieën van de westerse concurrenten moeten afweermechanismen en ondersteuning van bepaalde economische sectoren geval per geval en met de nodige gematigdheid worden beoordeeld. Alles bij elkaar genomen heeft Litouwen inzake de aanpassing van zijn wetgeving aan die van de Europese Unie grote vooruitgang geboekt. Het werkt nu aan goede uitvoeringsstructuren. In 1998 werd het ontwerp van een nieuwe Litouwse mededingingswet door de regering voorgelegd. Het werd al in december door het Litouwse Parlement grotendeels aangenomen. De mededingingsbepalingen voor ondernemingen komen over het algemeen overeen met het Gemeenschapsrecht. In 1997 heeft de Litouwse regering een besluit over de controle op de staatssteun voorgelegd. Litouwen heeft intussen ook inspanningen gedaan om het vrije verkeer van goederen met de Europese Unie gemakkelijker te maken, bijvoorbeeld door de drastische verlaging van douanerechten. Dat moet worden toegejuicht. Ik kom tot de volgende conclusies: om het langdurige transformatieproces niet in gevaar te brengen mag er, wat Litouwen betreft, geen al te streng beleid van aanpassing aan westerse mededingingsregels worden gevoerd. Ten tweede moet Litouwen van de Europese Unie kennelijk nog meer steun krijgen voor de opleiding van zijn ambtenaren van het toezichthoudende orgaan voor de mededinging. Voorts moet in de privé-sector van het land een gericht informatiebeleid worden ondersteund om het nieuwe mededingingsrecht en de economische liberaliserings- en herstructureringsmaatregelen beter te doen aanvaarden. Bij de aanpassing moet ook met sociale en milieu-aspecten rekening worden gehouden. Ik wil tenslotte nog op twee punten nader ingaan: aangezien de Litouwse economie, zoals alle economieën van Midden- en Oost-Europa, over te weinig kapitaal beschikt, moet de Europese Unie zich bezinnen over de vraag hoe bovenop de structurele steun directe kapitaalhulp voor de oprichting en modernisering van bedrijven kan worden verleend, eventueel ook door de Europese Investeringsbank of de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Ten tweede is het beslist jammer dat Litouwen niet in de eerste groep toetredingskandidaten zit. Ik weet dat er allerlei hinderpalen zijn, maar vind toch dat de pas eind 1999 geplande toetredingsonderhandelingen tussen de Europese Unie en Litouwen vroeger moeten kunnen beginnen, zo mogelijk nog onder het Duitse voorzitterschap van de Raad. Alleen zo kan het land zijn optimisme en enthousiasme bewaren. Seppänen (GUE/NGL), rapporteur. — (FI) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie deed in juli 1997 de aanbeveling, dat de toetredingsonderhandelingen met Letland meteen moeten aanvangen zodra het land voldoende vooruitgang heeft geboekt bij het voldoen aan de criteria die door de Europese Raad van Kopenhagen zijn vastgesteld. Volgens de Commissie voldeed geen enkel kandidaat-land toen volledig aan de in Kopenhagen vastgestelde criteria. Ondanks dat werden de landen wat de lidmaatschapsaanvraag betreft in een zodanige volgorde geplaatst, dat bijvoorbeeld Letland langer moest wachten dan Estland. Hiervoor zijn, in ieder geval wat de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels betreft, geen goede argumenten aan te dragen. De Europese Unie streeft naar een hoogwaardige interne markt, waarin concurrentiebeperkingen worden verboden. Het is niet vanzelfsprekend dat de landen die het lidmaatschap hebben aangevraagd, op een dergelijke markt succesvol zullen zijn. De Commissie is van mening dat het huidige Letland moeite zal hebben om het hoofd te bieden aan de concurrentie op de interne markt. Volgens de Commissie zal de integratie in de Europese Unie voor Letland grote economische structuurveranderingen tot gevolg hebben. In Letland is een nieuwe mededingingswet van kracht, die voor het grootste deel overeenkomt met de regelgeving van de Europese Unie. Er zijn nog enkele veranderingen in deze wet vereist, omdat er bepaalde subsidies aan de export zijn verbonden en omdat in de wet enkele privileges en alleenrechten worden geaccepteerd, die niet in overeenstemming met het acquis communautaire zijn.
Nr. 4-531/76
Handelingen van het Europees Parlement
Seppänen Door middel van criteria om de wetgeving te harmoniseren zet de Europese Unie de Letse maatschappij naar haar hand en Letland heeft wat dat betreft geen alternatieven. Door de geringe kwaliteit is de afzet van Letse industrieproducten op de westerse Europese markt problematisch. De concurrentiepositie van „s lands economie steunt uitsluitend op het lage niveau van de lonen. Hierdoor ontstaat een probleem. Om concurrerend te zijn moeten de lonen in Letland laag zijn. Als de lonen in Letland laag zijn, zou het als lid van de Europese Unie een lagelonenland zijn, een soort kostenparadijs in de Europese Unie. Als voor de producten de grenzen tussen de EU-landen en Letland verdwijnen, ontstaat er tegelijkertijd ook een vrije arbeidsmarkt. Vanwege de loon- en welvaartsverschillen is het dan de moeite waard om Letland te verlaten en werk te gaan zoeken in de huidige EU-landen, waar de lonen hoger zijn. Voor Letland betekent dat een emigratie van geschoolde arbeidskrachten, voor de EU-landen betekent het een probleem van goedkope arbeidskrachten. Dit probleem is bij een snelle uitbreiding van algemene aard en heeft niet specifiek betrekking op Letland, maar op alle kandidaat-landen. De landen die eerder dan Letland voor het lidmaatschap in aanmerking komen, veroorzaken voor de Europese Unie precies hetzelfde probleem. In alle kandidaat-landen verschilt de economische structuur volledig van die van de Europese interne markt. Ik wijs nog op het standpunt van de Commissie, volgens hetwelk Letland aan de democratische criteria voldoet waar het gaat om stabiele instellingen, de rechtsstaat, de mensenrechten en de bescherming van minderheden. Er moeten echter maatregelen worden genomen om sneller de nationaliteit te verlenen aan mensen die de Letse nationaliteit nog niet hebben. Deze problemen zijn ernstig en dat zijn ze ook in Estland. Ik zie niet in waarom Letland, wat het EU-lidmaatschap betreft, slechter af moet zijn dan enkele andere kandidaat-landen. Het land is bereid voor zijn EU-lidmaatschap een hoge prijs te betalen door zijn economie bloot te stellen aan het marktmechanisme en de mededinging binnen de Europese Unie. Van Dam (I-EDN), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, Estland neemt binnen de drie Baltische Staten een enigszins bijzondere positie in. Er bestaat namelijk al een rechtstreekse vrijhandelszone tussen de Europese Unie en Estland in tegenstelling tot Letland en Litouwen. Die kennen een asymmetrische en gefaseerde instelling van een vrijhandelszone. Ook in een ander opzicht heeft Estland een bijzondere plaats. Als enig Oostzeeland is het opgenomen in de eerste ronde van toetredingsonderhandelingen. Hiermee is zeker niet gezegd dat Litouwen en Letland minder presteren op economisch en politiek terrein. Juist de laatste tijd lijken deze landen een inhaalrace te zijn begonnen. De uitgangspositie van Letland en Litouwen ten opzichte van de Europese Unie wijkt evenwel af van de positie van Estland. De vrijhandelszone is alleen dan van economisch nut als de juridische voorwaarden op uniforme beginselen rusten. Dit geldt ook voor het mededingingsbeleid. In de Europa-overeenkomst met Estland staat dat de invulling van de mededingingswetgeving uiterlijk eind 1997 moet zijn voltooid. We zijn dat tijdstip inmiddels allang gepasseerd. De Commissie externe economische betrekkingen maakt daarom haast met de goedkeuring van het Commissievoorstel. Het is namelijk in het kader van de toekomstige toetreding van Estland, waarvoor de onderhandelingen al vorig jaar zijn aangevangen, van belang dat de kandidaat-lidstaten opgewassen zijn tegen de in de Unie geldende marktwerking. Het concurrentievermogen van de ondernemingen in Estland moet daarom toenemen. Het onderhavige voorstel beoogt de uitvoeringsregels voor het in de Gemeenschap geldende mededingingsbeleid ten aanzien van Estland in te stellen. Het gaat daarbij om de artikelen 85, 86 en 96 van het EG-Verdrag. Die omvatten achtereenvolgens een kartelverbod, het verbod op gebruik van een machtspositie op de markt en discipline bij staatssteun. Het voornaamste doel van het vaststellen van de uitvoeringsregels van de genoemde artikelen is het verbeteren van de handel tussen de Europese Unie en Estland. Beide partijen behouden echter de mogelijkheid om antidumpingsen beschermingsmaatregelen toe te passen op grond van de associatie-overeenkomst. Dat deze maatregelen nog van kracht zijn, heeft met name te maken met het feit dat de voorschriften voor staatssteun aan beide kanten nog steeds grote verschillen vertonen. Eind 1999 moeten ook deze regels op elkaar afgestemd zijn. In de tussentijd is het natuurlijk niet de bedoeling dat de Commissie onder het mom van antidumpingsregelgeving allerlei Estlandse producten van de Europese markt weert. Dit komt het concurrentievermogen van Estlandse bedrijven niet ten goede en kan daarom een spoedige uitbreiding van de Europese Unie in de weg staan. In een recent rapport over Estlandse staatssteun lezen we dat de Estlandse mededingingswet, die vanaf oktober 1998 van kracht is, betere voorwaarden schept voor het begeleiden van staatssteun en het verzamelen van de gegevens die daarop betrekking hebben. In het kader van de overgang naar een moderne markteconomie is staatssteun onontbeerlijk maar deze moet wel overzichtlijk zijn om zo te kunnen nagaan in hoeverre de Estlandse bedrijven voldoende concurrentievermogen hebben. Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur dank ik de Commissie externe economische betrekkingen voor haar vlotte medewerking en kom ik tot de volgende conclusies. In het voorgaande heb ik duidelijk gemaakt dat een goede tenuitvoerlegging van de mededingingswetgeving in Estland noodzakelijk is, te meer daar Estland zich onder de eerste onderhandelaars mag rekenen. Dat betekent niet dat ik een extra criterium voor toetreding wil creëren. De directe criteria voor toetreding zijn duidelijk weergegeven in de Europa-akkoorden. Er zijn de afgelopen jaren aan Estlandse zijde enorme prestaties geleverd ter voorbereiding op de toetreding tot de Europese Unie. Ik bedoel daarmee niet alleen de realisatie van economische groei en de verplichting die Estland op zich heeft genomen, door het tekenen van het economisch memorandum met het IMF, om te streven naar groei zonder oververhitting. Ook op politiek gebied heeft Estland zich de nodige moeite getroost om aan de toetredingscriteria te voldoen. Hoewel er nog belangrijke drempels te nemen zijn om te kunnen spreken van een echte democratische politieke cultuur, bijvoorbeeld als het gaat om de hervorming van de juridische macht, zijn er een groot aantal positieve ontwikkelingen op politiek gebied. Ter illustratie noem ik de overlegsituatie tussen regering en oppositie en de inspanningen ter bevordering van de integratie van de Russische minderheid in Estland.
12.1.99
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/77
Van Dam Deze inspanningen van de Estlandse regering nodigen ons uit haast te maken met de werkelijke toetreding van dit land tot de Europese Unie. Als we vragen om hervormingen, moeten we ook bereid zijn om op de juiste manier op die hervormingen te antwoorden. Schwaiger (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie externe economische betrekkingen stelt ook met betrekking tot Roemenië met tevredenheid vast dat de noodzakelijke aanpassing van de Roemeense mededingingsvoorschriften aan die van de Europese Unie en de samenwerking tussen de mededingin gsautoriteiten naar wens verlopen. Ze heeft te maken — dat weet u reeds uit andere verslagen — met de toe te pas sen grondbeginselen van het mededingingsbeleid, de bevoegde autoriteiten, de raadplegingsprocedure in grensover schrijdende gevallen en de administratieve samenwerking. Uit het standpunt van de Commissie tegenover het toetredingsverzoek van Roemenië blijkt dat de mededingingsre gels in Roemenië in het algemeen aan de EUnormen voldoen. Namens de Commissie externe economische betrek kingen stel ik dan ook voor het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met betrekking tot Roemenië goed te keuren. Positief is dat de Roemeense autoriteiten met betrekking tot de mededingingsbepalingen, zoals ook op an dere terreinen, nauw met de EU samenwerken en op wetgevend gebied de nodige inspanningen doen. De moderni sering van de overheidsdiensten laat echter nog te wensen over. De inspanningen van de Roemeense autoriteiten worden vergemakkelijkt door het feit dat de Roemeense leidingge venden in het kader van het PHAREprogramma vooraf een intensieve opleiding hebben genoten. Ik wijs tevens op de onontbeerlijke inspanningen van Roemenië om zich ook op economisch gebied aan de Europese Unie aan te pas sen en om het communautaire acquis stapsgewijs over te nemen. De Roemeense regering moet het grootste deel van de economische hervormingen nog uitvoeren. Daarbij moet ze vooral inspanningen doen voor de gedurende lange tijd uitgestelde privatisering van de grote staatsbedrijven en de verbetering van de randvoorwaarden voor de oprichting van kleine en middelgrote bedrijven. Op dit ogenblik is nog maar ongeveer 20% van de ondernemingen geprivatiseerd. Alleen op die voorwaarden kunnen de mededingingsregels, die Roemenië dan met de Europese Unie gemeen zal hebben, concrete vruchten afwerpen. De ontwikkelingen van de laatste dagen bewijzen datde Roemeense regering serieuze inspanningen doet om de verliezen van de staatsondernemingen te verkleinen en de minst renderende on dernemingen in de sector van de banken en de telecommunicatie te sluiten. Daarnaast moet Roemenië door middel van nationalefinanciëlestimuli en met behulp van de programma's van de Europese Unie de oprichting van kleine en middelgrote ondernemingen sterker bevorderen dan ze dat tot nu toe heeft gedaan. Bijzonder positief is ook dat Roemenië en de Europese Unie bij de geplande gezamenlijke exploitatie van de bodem schatten van TransKaukasië, vooral Azerbeidzjan en de CentraalAziatische republieken, voor de Europese markt hechter samenwerken. Roemenië kan zowel op het gebied van het vervoer als op dat van de verwerking van de aar dolie uit de Kaspische Zee een sleutelrol spelen. Ik heb dat begin 1997 in mijn verslag over de economische samen werking tussen de EU en Azerbeidzjan al onderstreept. De installaties in Constanza, de grootste haven aan de Zwarte Zee, en de raffinaderijen van Ploesti aan de BenedenDonau bieden, als ze worden gemoderniseerd, Roe menië de mogelijkheid een nieuwe verbindingsweg tot stand te brengen, allerlei aardolieproducten te verwerken en ■ aldus een belangrijke rol in de bevoorrading van de Europese markt te spelen. Hoe meer Roemenië in de gezamenlijke projecten van de EU en de TransKaukasische republieken, vooral Georgië en Azerbeidzjan, bijvoorbeeld vervoersnetwerken en netwerken voor het vervoer van energie — een actieve rol gaat spelen, des te sneller het zijn troeven op de Europese markt — die over enkele jaren met Hongarije, Polen en Slowakije wordt uitgebreid — kan uitspelen en aldus zijn handels en betalingsbalans kan verbeteren. Via de Donau en het RijnMainDonaukanaal kunnen de Roemeense producten tot in het hart van Europa en verder naar de Bene luxlanden en Frankrijk worden vervoerd. Roemenië moet zijn geografische, industriële en technologische mogelij kheden, met inbegrip van de vervoersinfrastructuur langs de Donau, veel sterker op de Europese markt richten en ten volle gebruik maken van zijn mogelijkheden om over de Donau en per spoor vervoersdiensten te leveren. De geplande snelspoorverbinding TGVICE van Parijs via Straatsburg, Karlsruhe, München en Wenen naar Boeda pest moet over enkele jaren via Timisoara en Arat tot Boekarest worden verlengd. Namens de Commissie externe economische betrekkingen wil ik Roemenië — op dat punt onderschrijf ik de conclusies van de heer BernardRey mond over de toetredingsperspectieven van dat land — ertoe aansporen naar het voorbeeld van andere OostEuro pese landen resoluut voor Europa te kiezen, zijn huidige moeilijkheden te overwinnen en daarvoor zijn gehele on twikkelingspotentieel als groot OostEuropees land te gebruiken. Wij roepen ook het Roemeense volk, zijn parlement en regering ertoe op, ondanks de huidige moeilijkheden, de moed niet te verliezen en alles op een hechtere samenwerking met de EU te zetten. Zij kunnen daarbij op onze steun rekenen. Wolf (V), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij hebben hier de gelegenheid even nader in te gaan op wat hier gebeurt. Wij kunnen inderdaad zeggen — maar dat is slechts de helft van de waarheid — dat wij met het EUmededingingsbeleid in de Europese Unie grote successen hebben geboekt. Het mededingingsbeleid is de motor van de Europese integratie en heeft het mogelijk gemaakt de interne markt te voltooien. Niemand kan dat betwisten en dat is ook goed. In onze betrekkingen met de kandidaatlanden rijst echter ook het probleem van de verschillende economische structuren. Daarom moeten wij ons de vraag stellen of wij nu zonder meer hetzelfde kunnen doen. Het gevaar is ook — wij hebben daarvoor in de drie landen bepaalde aanwijzingen gevonden — dat in die landen, juist omdat ze de politieke wil hebben om de markteconomie in haar zuivere vorm tot stand te brengen, een geheel van mededin
Nr. 4-531/78
Handelingen van het Europees Parlement
Wolf
gingsregels wordt toegepast dat in de Unie in die vorm nauwelijks bruikbaar zou zijn. Dat zou een volgens mij onaanvaardbare ongelijkheid veroorzaken. Voorts worden wij ook al geconfronteerd met het probleem dat de mededingingsregels inzake marktdominantie en staatssteun niet gelijktijdig zijn ingevoerd. Dat is echter niet het enige probleem. Een probleem is ook dat andere voor de versterking of ordening van de markten onontbeerlijke aspecten onvoldoende aan bod komen. Ik denk daarbij aan de openbare infrastructuurvoorzieningen, de versterking van de kapitaalstructuur van de ondernemingen, waarover hier al is gesproken, en — wat voor iedereen van ons zeer belangrijk is — de inaanmerkingneming van andere belangen dan het onmiddellijke winstbejag van de ondernemingen in het economische proces. Economisch handelen is niet alleen winst maken, maar houdt ook het reproduceren van de natuurlijke grondslagen van de samenleving in. In die omstandigheden moeten wij ons telkens opnieuw afvragen of wij het proces wel zo doen verlopen dat wij de gelijke rechten niet alleen abstract formuleren, maar ook in de praktijk garanderen. Zorgen wij ervoor dat de landen aan de Baltische Zee — ik zeg dat als inwoner van Kiel met een bepaalde historische achtergrond — voor het eerst in hun geschiedenis in een niet-koloniale positie tegenover West-Europa komen te staan? Dat is onze opdracht. Ik weet dat dit beslist niet eenvoudig is. In de eerste plaats moeten wij daarom onze pretoetredingsstrategie breder en in een meer politieke zin opvatten. Wij moeten naast de mededinging dus ook andere aspecten in het oog houden. Ik vind het dan ook goed dat enkele afgevaardigden hier over de politieke vorderingen, maar ook over de problemen van de Baltische landen hebben gesproken. Ook daarover moeten wij het in dit debat hebben. Voorts moeten wij ons ook afvragen of wij voor deze landen geen bijzondere inspanningen op het gebied van de solidariteit moeten doen en of die inspanningen niet verder moeten gaan dan deflexibeletoepassing van de mededingingsregels waarover hier is gesproken. Dat is het minimum. De regels strikter toepassen dan bijvoorbeeld in Beieren of Saksen zou werkelijk ongerijmd zijn. Wij moeten ons ook de vraag stellen wat wij nog meer kunnen doen. Zoals hier al is gezegd, moeten wij nagaan over welke instrumenten wij beschikken om de structuren te helpen verbeteren en hoe wij die instrumenten zo doeltreffend mogelijk kunnen aanwenden. Dat houdt ook in dat wij geen nieuwe rangorde tussen de landen mogen instellen. Toen men eenmaal had beslist van het startlijnmodel af te stappen, wat ik verkeerd vind, en met alle landen gelijktijdig onderhandelingen aan te vatten was het volkomen verantwoord Estland in de eerste groep op te nemen. Estland staat op een aantal gebieden immers al verder dan de andere landen. Dat dreigt echter zo te blijven omdat het tot nu toe zo is geweest. Dat mag niet gebeuren. De andere landen moeten een eerlijke kans krijgen om de eerste groep bij te benen. Wij moeten ze daarbij ook helpen. Wij moeten ook voorkomen dat de landen die onze hulp het minst nodig hebben, de meeste hulp krijgen omdat die daar op korte termijn beter rendeert. Ik pleit dan ook voor een zorgvuldige doorlichting van ons beleid. Ik heb bewust niet over de afzonderlijke landen gesproken, hoewel ik daarover nochtans het een en ander zou kunnen zeggen. Als lid van het Europees Parlement komt het mij echter niet toe tegen de Esten, Letten of Litouwers te zeggen wat ze eerst moeten doen. Ik heb alleen maar gezegd wat wijzelf moeten doen. Ik vind dat wij dat probleem in een breder perspectief moeten plaatsen en ons daarover moeten bezinnen. Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, na het horen van collega Wolf heb ik zin gekregen om een anekdote te vertellen over mijn belevenissen in een Estlandse houtfabriek. Het bezoek aan deze fabriek gebeurde in de tijd dat ik voorzitter was van de delegatie voor de betrekkingen met Estland. De directeur van de fabriek zei tegen mij: „Waarom moet ik op al mijn meubelen naar Ikea in Duitsland van die vreemde E-tjes plakken? Waarom moeten mijn kwaliteitsnormen gecontroleerd worden? Jullie kunnen alle mogelijke goederen kwijt op de Estlandse markt, maar ik word gecontroleerd omdat ik mijn goederen aan jullie wil verkopen." Zo is het in de realiteit. Dat is de dialoog die er gevoerd wordt, wanneer wij de kandidaat-lidstaten bezoeken. De overeenkomsten waarover we moeten stemmen, zijn een signaal voor de bevolking in deze landen, dat we hen niet vergeten zijn en dat we de problemen zoals het geval in Tartu, proberen op te lossen. Soms is de afstand tussen politiek en realiteit zeer groot. Zoals de heer Wolf terecht opmerkte, ontstaat handel niet vanzelf. De vraag is of het niet zinvol zou zijn een gemeenschappelijk pakket spelregels op het gebied van concurrentie op te stellen waardoor bepaalde landen zich kunnen voorbereiden om in de toekomst aan de handel te kunnen deelnemen. Ik denk in het bijzonder aan het land waarvoor ik nu verantwoordelijk ben, Litouwen, dat als transitland voor de handel met Rusland en Wit-Rusland een centrale plaats inneemt. Indien het land een degelijk concurrentiebeleid kan voeren en zijn normen en voorschriften op dit gebied geharmoniseerd heeft, zal het klaar zijn om intensiever handel te gaan voeren en de strijd met eventuele concurrenten aan te gaan. Het concurrentiebeleid mag uiteraard niet geïsoleerd bekeken worden. Wij moeten ook het milieu- en sociaal beleid in aanmerking nemen. Voor deze landen is het belangrijk dat de vooruitgang niet alleen gemeten wordt aan de hand van investeringen en economische parameters, zoals de Commissie vaak doet, maar dat er ook nagegaan wordt in hoeverre de landen in staat zijn de aspecten die te maken hebben met arbeidsmilieu en sociaal beleid in hun concurrentiebeleid te integreren. Ilaskivi (PPE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, als in vier verschillende verslagen de goedkeuring door het Parlement wordt aanbevolen van de Europa-overeenkomsten die met de betrokken landen zijn gesloten en als deze goedkeuring er naar het zich laat aanzien ook komt, wordt er een goede basis gecreëerd voor de toekomstige uitbreiding van de Unie. De weg die we moeten gaan is echter nog lang. Zowel de economische als de politieke harmonisatie vergen van deze landen veel werk en tijd.
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/79
Ilaskivi Volgens de evaluaties van de Commissie zijn zowel Litouwen als Letland de laatste tijd de voorsprong van Estland aan het inhalen. De sterke economische groei van Letland en de inspanningen van zowel Letland als Litouwen om hun nationaliteitswetgeving te moderniseren, waarover in het verslag-Seppänen weliswaar tegenstrijdige informatie wordt gegeven, zijn belangrijke stappen in de richting van de lidmaatschapscriteria. Het lijkt zodoende waarschijnlijk dat op middellange termijn alle Baltische landen tegelijkertijd tot de Europese Unie kunnen toetreden. Hoewel alle kandidaat-landen op hun eigen verdiensten moeten worden beoordeeld, is het van belang te onderstrepen dat het tegelijkertijd toetreden van de Baltische landen positieve multiplicatoreffecten zal hebben op bijvoorbeeld het veiligheidsbeleid. Bij de voorbereiding door de kandidaat-lidstaten op het lidmaatschap van de Unie is het van grote betekenis onder andere het belang van de samenwerking op het gebied van politie en douane bij de bestrijding van de internationale misdaad te onderstrepen. Hierbij is het voorschrijven van wetten en het goedkeuren van samenwerkingsovereenkomsten niet toereikend. Het belangrijkste en wellicht moeilijkste voor de kandidaat-landen is de tenuitvoerlegging van deze overeenkomsten. Hiervan hebben we in Finland een betreurenswaardig voorbeeld van vorig jaar, toen een via Estland binnengekomen criminele bende in Helsinki bankautomaten leeghaalde en de Estlandse politie samenwerking met de Finse politie weigerde. Dergelijke op zich kleine maar belangrijke kwesties moeten nog in orde worden gebracht. Plooij-van Gorsel (ELDR). — Voorzitter, collega's, commissaris, allereerst wil ik de verschillende rapporteurs feliciteren met hun verslagen. Voorzitter, bij de aanvang van het mandaat in 1995 noemde de heer Santer de uitbreiding van de Unie als één van de twee hoofddoelstellingen van de nieuw aangetreden Europese Commissie. Hij omschreef die uitbreiding als een historische kans. Daar zou ik mij graag bij willen aansluiten. Ook mijn fractie vindt de uitbreiding een historische kans. Maar laat mij één ding voorop stellen. Het is een historische kans, maar het kan ook uitlopen op een historische blunder wanneer de toetreding onzorgvuldig wordt voorbereid. Cruciaal daarbij is dat de huidige Unie haar zaken intern goed op orde heeft want de uitbreiding waar de Unie nu voor staat — en de verslagen van vandaag zijn toch een stapje op weg daar naartoe — is een totaal andere uitbreiding dan die tot nog toe. De kandidaat-landen, zijn dit nou landen met een nog beperkte markteconomie? Bovendien is hun mededingings- en rechtssysteem nog niet klaar om het acquis communautaire volledig over te nemen. Voorzitter, niet alleen de toetredende landen hebben een goed functionerend overheidsapparaat nodig. Vooral de Unie zelf heeft een evenwichtig en slagvaardig apparaat nodig om de problemen bij de toetreding het hoofd tè kunnen bieden. Het is dan ook schrijnend te moeten vaststellen dat met zulke belangrijke beslissingen voor de deur wij nog jammerlijk ver van dit doel verwijderd zijn. Ik hoop dan ook dat de Raad, zoals de heer Fischer vanmorgen hier heeft aangekondigd, daadwerkelijk werk zal maken van een nieuwe IGC rond het jaar 2000 om orde op zaken te stellen in eigen huis. Ojala (GUE/NGL). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, alle drie de Baltische landen hebben zich ingespannen en spannen zich momenteel nog steeds sterk in om aan de toetredingscriteria te voldoen Dit vergt grote offers en veranderingen in deze samenlevingen. De laatste dagen heb ik bezorgd het nieuws gevolgd waarin wordt verteld dat er tussen de drie Baltische landen, ik citeer de krantenkoppen, een „varkensvleesoorlog" ontstaat. Dit heeft zelfs geleid tot een briefwisseling tussen deze landen. Letland is dit jaar namelijk van plan voor de periode van een jaar de invoer van varkensvlees uit Estland en Litouwen te beperken. Dergelijke beschuldigingen over en weer en zo'n briefwisseling is zeker slecht voor elk van de Baltische landen. Het is te hopen dat dit probleem snel wordt opgelost en dat de ontwikkeling van de Baltische landen met het oog op het EU-lidmaatschap hierdoor niet wordt verzwakt. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de mededingingsregels zijn ongetwijfeld een belangrijk onderdeel van het communautaire acquis, maar tot nu toe hebben de mededingingsbepalingen in de Europa-overeenkomsten de EU niet belet tegen de kandidaat-landen protectionistische en antidumpingmaatregelen te nemen. Het resultaat daarvan is dat het handelstekort van de Centraal- en Oost-Europese landen toeneemt en dat de Europese Unie dus juist het tegenovergestelde doet van wat ze zou moeten doen, namelijk helpen om van de toetreding en de stabilisering van de economie van die landen een succes te maken. Bovendien bestaan nog altijd hoge uitvoersubsidies voor EU-landbouwproducten, waardoor de markten van de kandidaat-landen ernstig worden verstoord. De vraag is dus wie hier wat moet doen. Niet alleen de kandidaat-landen moeten inspanningen doen, maar ook de EU moet haar mededingings- en handelsbeleid tegenover de kandidaat-landen grondig herzien. Antony (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, gezien de korte tijd die me is toebedeeld, zal ik geen commentaar geven op de op zichzelf interessante technische kant van de ingediende verslagen. Het komt misschien door de sneeuw die is gevallen, maar ik wil u alleen vertellen over iets dat ik een aantal jaren geleden heb meegemaakt. Ik verkeerde toen samen met president Landsbergis in een zeer benarde situatie in het hoofdkwartier van Vilnius, waar ik werd bewaakt, als ik dat zo mag noemen, door de Litouwse nationale garde, terwijl het rode leger kort daarvoor de Litouwse vrijheidsstrijders onder de rupsbanden van de tanks had verpletterd. Ik wil hiermee duidelijk maken dat ik van mening ben dat de Baltische landen integraal deel uit maken van onze Europese beschaving en dat de prijs voor hun vrijheid heel hoog is geweest. Alleen in Litouwen al is een kwart van de kinderen in de goelags gestorven. Ik wil daarmee ook zeggen dat wij vóór de uitbreiding van de Europese Gemeenschap met de Baltische landen zouden zijn als de Gemeenschap helaas niet steeds meer een soort mengsel van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten
Nr. 4-531/80
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Antony was geworden en het enige vooruitzicht dat zij biedt niet een nog bureaucratischer keurslijf was. Daarom zeggen wij tegen onze vrienden in de Baltische landen en ook in Polen overigens, dat zij waakzaam moeten blijven en dat hun lidmaatschap van een confederaal Europa weliswaar een goede zaak is, maar dat zij er goed aan doen om nog eens diep na te denken over het lidmaatschap van een Europa dat steeds bureaucratischer wordt en steeds meer verordeningen en regels oplegt. Ik denk niet dat dit voor hen een goede zaak is. Wij willen de deur naar de Gemeenschap niet voor hun neus dichtgooien, maar wij willen een ander Europa en daar strijden wij voor. Dit is de boodschap die ik langs deze weg vandaag aan onze vrienden in de Baltische landen wil overbrengen. Evans (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien anderen inmiddels over de Baltische staten hebben gesproken zal ik me beperken tot het verslag van de heer Schwaiger over Roemenië. De betreffende overeenkomst met Roemenië is inmiddels vier jaar oud. Roemenië heeft in die tijd geweldige vooruitgang geboekt om zichzelf op een niveau te brengen waarop het beter vergelijkbaar is met Westerse landen. Het kan echter geen toeval zijn dat kandidaat-lidstaten die grenzen aan de EU sneller op toetreding afstevenen dan landen die verder weg liggen. Zo ligt Roemenië, dat met geen enkele van de vijftien huidige lidstaten een grens deelt, ver achter op Hongarije. In het verleden was Roemenië, onder Ceaucescu, een land dat met zichzelf in de knoop zat. Het had te kampen met onrealistische idealen en wetgeving. Geen enkele bezoeker aan Roemenië zal echter de vooruitgang ontgaan die het land inmiddels heeft geboekt in de richting van de markteconomie. Er zijn nog meer veranderingen nodig, maar de hervormingen moeten in een realistisch tempo worden doorgevoerd teneinde de burgers en de samenleving de tijd te gunnen zich aan te passen. De heer Schwaiger heeft het over de bevordering van de concurrentie en de hervorming van staatsbedrijven, banken enzovoorts. Daarnaast dienen de Roemeense autoriteiten in te zien dat ze ook zichzelf zullen moeten hervormen. Ik heb het dan over de politie en bijvoorbeeld over artikel 200 van de Grondwet. Ze zullen bepaalde Roemeense politici ertoe moeten bewegen te accepteren dat de politiek van de toekomst fundamenteel verschilt van het beleid dat in het Roemenië van voor de revolutie werd gevoerd. Ik wil er nogmaals op wijzen dat het moderne Roemenië nu al niet meer kan worden vergeleken met het Roemenië van tien jaar terug. Bepaalde dingen veranderen echter niet: de geografische ligging van Roemenië blijft van groot belang, zoals de heer Schwaiger ook heeft benadrukt, ook voor de toekomstige interne ontwikkeling van het land. En met haar cultuur, taal, geschiedenis en volk is en blijft Roemenië uiteraard een Europees land. Ik ben erg ingenomen met dit verslag en zie, ongetwijfeld met vele anderen, uit naar de dag waarop we onze Roemeense collega's hier in het Europees Parlement kunnen verwelkomen. Alavanos (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil onderstrepen dat deze vier verslagen een belangrijke rol kunnen vervullen. Er moeten voor iedereen aanvaardbare, gemeenschappelijke regels komen, ook voor het bedrijfsleven, en deze moeten de grondslag vormen voor de samenwerking en de wederzijdse betrekkingen tussen de Europese Unie en deze vier landen. De bedrijven moeten toch enige zekerheid hebben voor eventuele activiteiten in deze landen en voor eventuele samenwerking. Anderzijds mogen wij niet vergeten dat deze landen zich in een heel moeilijke overgangsfase bevinden. Naast principes en rechtsvoorschriften zijn van de kant van de Europese Unie solidariteit, ondersteuning en begrip voor de bijzondere situatie in deze landen vereist. Ik wil hier met name de samenwerking met Roemenië noemen. Deze is zeer belangrijk. Roemenië is immers een van de grote Balkanlanden en neemt een strategisch belangrijke positie in. Dit land gaat weliswaar van een veel lager niveau van start dan andere Oost-Europese landen, maar heeft toch enorm veel mogelijkheden. Ik denk met name aan deelneming aan de grote netwerken van de Europese Unie en meer in het algemeen de Europese netwerken. De heer Schwaiger heeft hier op voortreffelijke wijze gewag van gemaakt in de toelichting op zijn verslag. Lindholm (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, wat de Baltische staten in korte tijd hebben verricht, is bijna een wonder. In tien jaar tijd is men van dictatuur en Russische planeconomie overgestapt op democratie en markteconomie. Hierbij komt nu de aanpassing aan de EU. Deze ontwikkeling heeft hoge eisen gesteld aan burgers en politici, en ze was niet makkelijk. Het vereist daarom een groteflexibiliteiten economische steun van de EU, wil deze ontwikkeling worden voortgezet en vergemakkelijkt. Bovendien wordt een aanpassing van beide kanten verlangd, dat wil zeggen ook van de zijde vân de EU. De politieke en economische druk op de landen is enorm. Het is verontrustend dat een van de Baltische landen vorige week invoerrechten op varkensvlees heeft ingevoerd, hetgeen neerkomt op een breuk met de ontluikende vrijhandel tussen de landen onderling, maar helaas was deze ontwikkeling wel een beetje te verwachten. De Fractie De Groenen heeft van meet af aan geëist dat de toetredingsonderhandelingen met alle drie de Baltische landen tegelijkertijd zouden plaatsvinden. Dit om bij te dragen aan een harmonisch politieke en economische ontwikkeling in het gebied en de prille samenwerking niet te bemoeilijken. Wij betreuren het ten zeerste dat dit niet is gebeurd. Van Miert, lid van de Commissie. — Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou heel graag willen beginnen met de rapporteurs hartelijk te danken voor hun werk en hen ook te complimenteren voor de kwaliteit van de verslagen die hier werden ingediend. Ik zou ook in het bijzonder de heer Wolf willen danken voor de opmerkingen die hij heeft gemaakt ten gronde.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/81
Van Miert Ik geloof dat dit in een debat zoals wij nu met elkaar hebben ook nodig is. Natuurlijk zult u wel begrijpen, dames en heren, dat ik niet specifiek wil ingaan op de meer globale toetredingsproblematiek. Dat behoort tot de bevoegdheid van andere collega's in de Commissie, maar dit is wel een belangrijk deel van de toetredingsproblematiek. Want eigenlijk is hier de vraag gesteld of de betrokken landen zich voldoende kunnen voorbereiden en het ook effectief doen, opdat zij vanaf het ogenblik dat zij toetreden ook behoorlijk het spel kunnen meespelen. Want als dat niet gebeurt, dan dreigen er ongelukken te gebeuren. U zal zich herinneren, en in het bijzonder de Duitse leden van het Parlement, dat door de snelle manier waarop destijds de zaken hebben plaatsgegrepen hele sectoren en hele bedrijven bijna zijn weggespoeld in het vroegere OostDuitsland, omdat men onvoldoende tijd had om zich aan te passen. Want als men eenmaal toetreedt tot de Europese Gemeenschap is het de logica van de binnenmarkt die speelt. Vandaar dat het zo belangrijk is dat deze landen inderdaad stap voor stap voortgaan. We moeten realistisch zijn. Het was overigens ook binnen de Europese Unie zo. Ook onze landen, de huidige lidstaten hebben er een hele tijd over gedaan vooraleer zij het beleid van concurrentieregels, het respecteren van overheidshulp eigenlijk hebben geassimileerd. Zelfs vandaag, dat weet u allemaal, hebben wij nog heel wat problemen binnen de Europese Unie. Wij moeten aan de ene kant realistisch staan tegenover deze problematiek, maar aan de andere kant ook in alle duidelijkheid aan de betrokken landen zeggen: kijk eens, dat moet gebeuren want anders lopen jullie grote risico's op de dag dat jullie toetreden. Laat ons open en eerlijk zijn met deze landen. Vandaar deze uitvoeringsregels, want daarover praten wij nu. De basisregels zijn reeds overeengekomen in de Europa-Akkoorden, wij praten nu over de uitvoering daarvan. Ik kom nog terug op overheidshulp, want sommigen onder u hebben daarover gesproken. Want hier spreken wij eigenlijk over de kartelregels, artikelen 85 en 86 in het bijzonder, laten wij zeggen de betrekkingen tussen de ondernemingen. Wij hebben het hier niet over de overheidshulp alhoewel ik daar graag straks nog iets over wil zeggen. Voor vijf Centraal-Europese landen en Oost-Europese landen hebben we deze regels. Hier komen er nu een aantal bij. Ik moet zeggen, algemeen gezien, dames en heren, denk ik te kunnen vaststellen dat de evolutie eigenlijk vrij positief is. Al deze landen hebben nu concurrentieregels ingevoerd, niet noodzakelijkerwijs identiek aan de regels die wij hebben in de Europese Unie, maar overigens is dat bij ons in de Unie van vandaag ook niet het geval. Sommige landen passen zich aan, bijvoorbeeld Nederland heeft de laatste jaren een grote inspanning gedaan, en het concurrentiebeleid is nu eigenlijk vergaand geharmoniseerd met datgene wat wij hebben op Europees vlak. In Groot-Brittannië discuteert men daarover. Maar dat is wat men noemt the soft harmonization, die geleidelijk aan tot stand wordt gebracht. Wij leggen niet identieke regels op. Wij vragen aan de betrokken staten om een beleid te voeren dat vergelijkbaar is met dat van de Europese Gemeenschap en van de Europese Commissie in het bijzonder en om dus ook de nodige autoriteiten in het leven te roepen — dat is overigens meestal gebeurd — die ook de mogelijkheden en instrumenten hebben om dat beleid uit te voeren. Daar schort soms wel wat aan. Want vooraleer je die cultuur ontwikkelt, vooraleer je voldoende onafhankelijke autoriteiten hebt, die die regels dan ook kunnen toepassen, die kunnen ingaan tegen allerlei weerstanden — en ik hoef u toch niet te vertellen hoe moeilijk het vaak is in de Europese Unie, ook vandaag nog, om dat beleid door te zetten — is tijd nodig. Welnu, wij moeten enig begrip hebben voor het feit dat deze landen tijd nodig hebben om dat te realiseren. Maar wij moeten natuurlijk wel telkens weer erop aandringen dat dat noodzakelijk is. En als het moet ook wel eens een kritisch woord zeggen. En dat doen wij ook. Een woord van waarschuwing, want als men dat niet tijdig doet, dan krijgt men nadien grote moeilijkheden in de eerste plaats in die landen zelf. Dat was de boodschap. Nogmaals, globaal denk ik dat de zaken zich vrij behoorlijk ontwikkelen wat dat betreft, maar laten wij realistisch blijven, het vraagt nog een aantal jaren tijd vooraleer in de betrokken landen de situatie min of' meer vergelijkbaar zal zijn met de situatie die wij in onze lidstaten van vandaag kennen. Afsluitend wil ik nog het volgende zeggen met betrekking tot de overheidshulp. Daar is de problematiek eigenlijk het moeilijkst, ook binnen de Europese Unie overigens. Want we hebben te doen met overheden die overheidshulp verlenen. Als zij dat doen, dan denken zij altijd dat daarvoor een goede reden bestaat. U weet dat het in de Unie onze opgave is erop toe te zien dat er wordt gereageerd als het niet door de beugel kan. Maar in die landen krijg je een hele speciale situatie. De autoriteit die de hulp geeft zal ook op zichzelf moeten toezien dat zij die overheidshulp verleent overeenkomstig de regels die binnen de Unie bestaan. Dat is een heel merkwaardige toestand. Vandaar dat dit de grootste moeilijkheden oplevert. Ten eerste hebben de meeste landen daarvoor nog geen regels en als zij die wel hebben, dan is de toepassing eigenlijk toch heel problematisch of kan je zeker niet zeggen dat het gebeurt op een voldoende onafhankelijke manier. Dat wordt ook voor de toekomst, ik zeg dat hier gans open, het grootste knelpunt. Daar krijgen we ook hoe langer hoe meer moeilijkheden mee. Ik was zelf een tijdje geleden in Polen, Tsjechië en Hongarije. Ik zal ook trachten naar de andere landen te gaan. Maar nu hebben we vastgesteld dat op dat vlak de situatie helemaal geen voldoening geeft. Neem het voorbeeld van Polen, men heeft daar een hele reeks taksvrije zones geschapen naast of aan de grens met Duitsland, de neue Bundesländer. Vanzelfsprekend komt daartegen reactie. Ik neem het geval van de staalsector. Natuurlijk moet een land als Polen, maar ook een paar andere, zijn staalsector reorganiseren. Wij hebben dat ook moeten doen. Dat vraagt tijd en dat vraagt geld. Laat ons daar realistisch tegenaan kijken en tegen die landen zeggen: doe dat, maar op een sociaal acceptabele manier zoals dat binnen de Europese Unie destijds is gebeurd. Men ziet, er is best nog heel wat te doen, maar ik ben het eens met de visie die door de meeste sprekers tot uiting is gebracht: het moet gebeuren, daarvoor is tijd nodig en we moeten dat doen met Augenmaß zoals men in het Duits zegt. Dat is precies, denk ik, het beleid dat we trachten te voeren, maar de betrokken
Nr. 4-531/82
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Van Miert landen moeten goed weten dat het een werk is dat moet gebeuren. Ook in hun eigen voordeel de dag dat ze toetreden tot de Europese Unie. Ik heb nog één punt en daar sluit ik mee af. Één van de sprekers heeft verwezen naar antidumping-maatregelen. Natuurlijk, zo lang in de betrokken landen geen regels bestaan voor het in de gaten houden van overheidshulp en wij niet op een geloofwaardige manier ervan kunnen uitgaan dat die discipline bestaat, zal het instrument van de antidumping ook nog worden gehanteerd. Dat weten die landen ook. Dat kan je gradueel uitfaséren vanaf het ogenblik dat men in die landen ook een voldoende geloofwaardig beleid heeft met betrekking tot het superviseren van de overheidshulp. Het allerlaatste woord wat dat betreft, dames en heren: het is op dit ogenblik zo dat er ook nog grote behoefte bestaat aan meer transparantie. Ik bedoel daarmee dat men zelf eens kritisch kijkt wat men allemaal aan overheidshulp geeft. Ik herinner mij een gesprek met een minister van Financiën, ik ga u niet precies zeggen van welk land, die blijkbaar dacht dat fiscale hulp mocht. Met andere woorden, die dacht dat als hij aan een bedrijf kwijtschelding gaf van de belasting, dat dat perfect in orde was. Ik zei nee, want dat is ook een vorm van overheidshulp. Je moet daarmee oppassen. Ik geef u dat voorbeeld om u te illustreren dat er ook nog behoefte bestaat om ten eerste een goede inventaris te maken van wat er allemaal aan overheidsregels bestaat en ten tweede een grotere bewustwording te bewerkstelligen van wat wel en wat niet kan. Dit gezegd zijnde, u weet ook, dames en heren, dat al deze landen zogenaamde A-regio's zijn. Daar mag overheidshulp verleend worden. Dat staat buiten kijf. De kwestie is dat het moet gebeuren met handhaving en respect van bepaalde regels en voldoende transparantie. Ik dank nogmaals de rapporteurs en ook al diegenen die hebben deelgenomen aan het heel constructieve debat dat we daarover vandaag met elkaar hebben gehad. Schwaiger (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Van Miert een korte aanvullende vraag willen stellen. Ik heb daarstraks al gezegd dat de Roemeense raffinaderijen in Ploesti weldra worden gemoderniseerd en dat Roemenië door zijn ligging tussen de Europese Unie en de Trans-Kaukasische olieproducerende landen zoals Kazachstan maar vooral Azerbeidzjan een belangrijke rol kan spelen. Is de Commissie bereid de samenwerking op dat gebied te versterken en er Roemenië op te wijzen dat de modernisering op een milieuvriendelijke manier moet gebeuren? Als met betrekking tot de staatssteun uitzonderingen worden toegestaan, moet bij het verlenen van overheidssteun en bij particuliere investeringen veel meer met het milieu rekening worden gehouden, zoals dat trouwens ook in de Republiek Tsjechië zou moeten gebeuren. Kunt u die vraag kort beantwoorden? Van Miert, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit is een uiterst belangrijke kwestie. Zoals u weet, worden problemen in die context bilateraal geregeld. Ook op het gebied van het milieu moeten wij de gebruikelijke diplomatieke paden bewandelen. De Commissie heeft daarmee niet direct iets te maken. Wij moeten met elkaar spreken, ook over steun. Als er klachten zijn, wordt meestal discreet een oplossing gezocht. Als u nog vragen hebt, kunnen wij die samen of met nog andere afgevaardigden bespreken. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 7. Kaderovereenkomst handel en samenwerking EG/Korea De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over het verslag (A4-0445/9 8) van de heer Porto, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Kaderovereenkomst voor Handel en Samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (COM(96)0141 - C4-0073/97-96/0098(CNS)). Porto (PPE), rapporteur. — (PT) Ik geloof dat de stemming van dit Parlement over de kaderovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, een reden tot blijdschap is. Dit land, dat meer dan veertig jaar geleden met de grond gelijk werd gemaakt ten gevolge van een burgeroorlog, heeft sindsdien een indrukwekkende groei gekend en wordt vandaag de dag beschouwd als een van de grootste wereldmachten op economisch gebied. Het is derhalve ook terecht het eerste Aziatische land dat tot de OESO is toegetreden. Voor de Europese Unie is de Republiek Korea een belangrijke partner, aangezien dit land 2% van ons totale handelsvermogen vertegenwoordigt en onze vierde belangrijkste handelspartner buiten het Europese continent is, na de Verenigde Staten, Japan en China (terwijl wijzelf Korea's derde handelspartner zijn, na de Verenigde Staten en Japan en vóór China). Onze handelsbetrekkingen met de Republiek Korea zijn in vijftien jaar tijd verdubbeld. In 1997 bedroegen zij maar liefst 27,5 miljard ecu, waarbij onze balans tot 1997 een overschot vertoonde maar sindsdien ten gevolge van de crisis in Azië met een tekort te kampen heeft (de invoer verminderde van 11,7 miljard ecu in november 1997 tot 7,7 miljard ecu in april 1998). Er bestaat derhalve een scherp contrast tussen deze situatie en de omstandigheden die op Japan en China betrekking hebben. In deze gevallen is het immers niet erg waarschijnlijk dat het deficit in de nabije toekomst kan worden weggewerkt. Wat de directe buitenlandse investeringen betreft, bekleedt de Europese Unie zelfs de eerste plaats nadat zij in 1998 de Verenigde Staten en Japan heeft ingehaald. Het totaal aantal investeringen van Zuid-Korea in de Unie ligt hoger dan de som van onze investeringen aldaar — respectievelijk 2, 3 en 1,5 miljard ecu.
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/83
Porto Ondanks het gewicht van dit land en het belang van onze wederzijdse economische betrekkingen begon dit Parle ment zich via de bevoegde commissies terughoudend op te stellen tegenover de stemming van dit akkoord dat reeds op 29 oktober 1996 werd ondertekend. Het Parlement had zijn twijfels bij het protectionisme (met name bij de be scherming van de nationale belangen in naam van het zogenaamde „soberheidsplan" of bij de problemen van de commerciële circuits), het respect van de intellectuele eigendom, de eerbiediging van de mensenrechten en vooral bij de nietnaleving van de meest elementaire sociale regels. Gevolg gevend aan de suggestie van de Commissie bui tenlandse zaken, veiligheids en defensiebeleid, hebben uw rapporteur en de ten principale bevoegde commissie, de Commissie externe economische betrekkingen, ermee ingestemd de evaluatie van het akkoord op te schorten. In de afgelopen twee jaar heeft zich een duidelijke evolutie voorgedaan. Dat is het resultaat van de interne en externe liberalisering en de herstructurering van de economie ten gevolge waarvan alle sectoren aan rationalisering onder hevig zijn, zodat er bijvoorbeeld in de scheepsbouwsector geen overinvestering meer kan plaatsvinden waardoor de concurrentie met Korea weer mogelijk wordt. Dit alles vindt plaats in het kader van een proces dat van start is ge gaan voor de Aziatische crisis haar hoogtepunt bereikte. Bovendien moeten wij ook de grotere openheid op politiek en sociaal gebied toejuichen die vooral na de verkiezing van de huidige president van de Republiek, Kim DaeJung, tot stand is gekomen. Het belang van de steun die in het kader van dit akkoord zou kunnen worden toegekend, is nog toegenomen nu de Republiek Korea in crisis verkeert en ten gevolge daarvan onder meer te kampen heeft met een gevoelige daling van de productie en een zorgwekkende toename van de werkloosheid, die gestegen is van 2, 6% in november 1997 tot 6, 7% in april 1998. De voornoemde problemen worden echter in een overgangsfase ook mede veroorzaakt door de liberaliserings en herstructureringsmaatregelen die met ons welnemen ten uitvoer worden gelegd. Zelfs met betrek king tot de situatie van de vakbonden, die ons vele hoofdbrekens heeft bezorgd, kunnen wij het op 6 februari 1998 door de Tripartiete Commissie bereikte 'akkoord en de concrete liberaliseringsmaatregelen die ten uitvoer zijn ge legd, zoals de erkenning van de KCTU (Koreaanse Confederatie van Vakbonden), het vakbondspluralisme op het ni veau van de bedrijven of het recht van de arbeiders om na hun ontslag lid van een vakbeweging te blijven, alleen maar toejuichen. De vakbondsvrijheid voor docenten die op 6 januari 1999 — heel recent dus — werd goedgekeurd heeft in dit verband een speciaal symbolisch karakter. Wij mogen echter niet uit het oog verliezen dat een aantal van deze maatregelen, die ongetwijfeld zullen worden nagestreefd, de bedrijfsverantwoordelijken en de politici tijde lijk in moeilijkheden kunnen brengen. Ik ben derhalve van mening, mijnheer de Voorzitter, dat wij een grote verantwoordelijkheid dragen en precies daa rom onze steun moeten verlenen aan een akkoord dat, gelet op de bijzonder delicate binnenlandse en buitenlandse context, kan bijdragen aan de versterking en de heropleving van de ZuidKoreaanse economie en de problemen waaraan de inwoners van dit land het hoofd moeten bieden, kan verlichten. Het kan natuurlijk niet worden ontkend dat alle eerder genoemde punten schaduwzijden blijven vertonen; daar wil ik geen twijfel over laten bestaan. Denken wij bij wijze van voorbeeld alleen al maar aan het feit dat Korea de inter nationale conventies ter bescherming van de intellectuele eigendom nog steeds niet heeft onderschreven, zoals col lega Pompidou in zijn advies onderstreept. Maar het afsluiten van een akkoord dat tot doel heeft de commerciële en politieke samenwerking op te voeren zal ons uiteindelijk een grotere morele en politieke legitimiteit verlenen op momenten waarop wij eisen moeten stellen aan een land dat, wegens de crisis die het momenteel doormaakt, zou blijven kampen met onoverkomelijke problemen op het gebied van de sociale en politieke openheid en de herstruc turering van zijn economie. In laatste instantie zullen wij allen voordeel hebben bij de inzet van een sterk Korea, dat zijn steun reeds heeft toege zegd aan de Millennium Round van de Wereldhandelsorganisatie. Viceconte (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, de kadero vereenkomst voor handel en samenwerking met de Republiek Korea is op 29 oktober 1996 ondertekend, dus voor de ernstigefinanciëlecrisis die enkele landen van OostAzië heeft getroffen en de buitengewone economische groei heeft afgeremd van een land dat voor de economische en commerciële crisis steeds belangrijker aan het worden was op de wereldmarkt. We hoeven bijvoorbeeld maar te denken aan het feit dat het aandeel van de Koreaanse scheep sbouwindustrie 25% van de totale scheepsbouw op wereldniveau bedroeg en dat de automobielindustrie van dit land goed was voor 5% van de wereldproductie. Artikel 7 van de overeenkomst inzake het zeevervoer bepaalt dat er, op commerciële basis en onder correcte con currentievoorwaarden, moet worden gestreefd naar een ongelimiteerde toegang tot de markt en het internationale zeevervoer. Artikel 8 neemt nota van het huidige ernstig verstoorde structurele evenwicht tussen vraag en aanbod van de scheepsbouwindustrie op wereldniveau, en voorziet in een samenwerking in de scheepsbouwsector teneinde een rechtvaardige en concurrerende markt te scheppen. Tevens hamert artikel 8 op de verplichting de beginselen van de OESEovereenkomst inzake de scheepsbouw te eerbiedigen. We kunnen dus weliswaar een positief oordeel uitspreken over het sluiten van genoemde overeenkomst, maar we mogen daarbij de problemen niet vergeten die tot nu toe de betrekkingen met Korea hebben gekenmerkt en die ver band houden met handelspraktijken en belemmeringen in de automobiel en scheepsbouwsector, die als de gevoe lige sector van de overeenkomst worden aangemerkt. Ook al maakt de Europese scheepsbouwindustrie momenteel een periode van groei door, toch wordt de sector gekenmerkt door een veel te groot aanbod, door overproductie. Dit komt vooral doordat de Koreanen de afgelopen vier/vijfjaar hun productievermogen verdubbeld hebben, waar door zij nu in staat zijn in hun eentje meer schepen te bouwen dan alle Europese scheepswerven bij elkaar. Dat het aanbod de vraag verre overstijgt, blijkt onomstotelijk uit het feit dat de prijzen van de nieuwe constructies in alle branches een daling, of op zijn best een stagnatie vertonen.
Nr. 4-531/84
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Viceconte Bij deze zorgwekkende situatie van structurele onevenwichtigheid komt nog de devaluatie van de Koreaanse won, waardoor een situatie is ontstaan die wel eens zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de communautaire scheepswerven en de werkgelegenheid in Europa. Men heeft namelijk berekend dat de Koreanen de prijzen van hun schepen met 30% zouden kunnen verminderen waarbij ze hun marge gelijk kunnen houden. De Koreaanse overheid mag de internationale financiële steun dan ook niet gebruiken voor de scheepsbouwindustrie, terwijl de Europese Unie er nauwlettend op moet toezien dat de in die zin door de Koreaanse overheid op zich genomen verplichtingen ook daadwerkelijk worden nagekomen. Malone (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vakorganisaties, de Commissie en uiteraard ook de ambassadeur danken voor de hulp die zij mij bij mijn onderzoek voor dit verslag hebben geboden. Ik ben tot de conclusie gekomen dat Zuid-Korea zich niet heeft gehouden aan de toezegging die het in 1996, bij de toetreding tot de OESO, heeft gedaan, namelijk om haar arbeidswetgeving in overeenstemming te brengen met internationaal geldende bindende overeenkomsten op dit terrein. Ik ben ook op een aantal mensenrechtenproblemen gestuit. Het functioneren van de nationale veiligheidswetgeving is een duidelijk probleem gebleken, evenals de kwestie van de langdurig politieke gevangenen. Wel is er enige vooruitgang geboekt met betrekking tot de legalisering van de onderwijsvakbond, waar zelfs de vorige week nog aan werd gewerkt. Voorgaande sprekers hebben hier al op gewezen. Ook op andere gebieden zijn er zeer welkome veranderingen in het beleid te bespeuren, met name inzake de beperkingen die werden gesteld aan de pluraliteit binnen de vakbeweging, de complete ontkenning van de vrijheid van vereniging en het recht op CAO-afspraken voor ambtenaren en leerkrachten en de illegale status van een van de twee belangrijkste Koreaanse vakfederaties — de KCTU. Bovendien werd de leiding van de KCTU onwettig verklaard door arbeiders die werden ontslagen het lidmaatschap van de vakbond te ontzeggen. Er hebben zich allerlei soorten problemen voorgedaan. Die worden momenteel in detail behandeld. Ik zou graag zien dat de conclusies in mijn standpunt die tot mijn genoegen door de heer Porto in zijn uitstekende verslag zijn opgenomen, door de Koreaanse regering zorgvuldig worden bestudeerd en aanvaard. Ik zou een aantal van die conclusies onder uw aandacht willen brengen. Eén ervan is dat de Koreaanse regering haar toezegging aan de OESO om internationale bindende normen in haar arbeidswetgeving op te nemen, onmiddellijk gestand dient te doen. Ook zou ik uw aandacht willen vestigen op een clausule met betrekking tot de afschaffing van de doodstraf. Van commissaris Leon Brittan zou ik tijdens zijn speech graag vernemen of hij bereid is om namens ons en namens de Commissie gehoor te geven aan de drie aanbevelingen die de Commissie worden gedaan in de conclusies in mijn standpunt en in het verslag van de heer Porto. Valdivielso de Cué (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, deze kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Korea is vooral belangrijk omdat zij een impuls geeft aan de bescherming van de vrijheden door de legaliteit van het politieke pluralisme en de erkenning van het recht op lidmaatschap van een vakbeweging en op vakbondsactiviteiten te verdedigen, terwijl de uitoefening van deze rechten voordien gevangenisstraf tot gevolg had. Dat neemt niet weg dat het akkoord ook andere fundamentele aspecten zoals de intellectuele eigendom, octrooien, merken, enzovoort ter sprake brengt. In verband hiermee mogen wij niet nalaten te verwijzen naar de voorbije bijeenkomst van ministers van de Europese Unie en Korea die werd voorgezeten door Sir Leon Brittan, hier tegenwoordig, en tijdens welke de eerste economische hervormingsmaatregelen van de Koreaanse regering werden toegejuicht. Hoewel de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, mag men niet uit het oog verliezen dat zij wellicht een eerste stap zijn in de richting die tijdens de komende jaren moet worden gevolgd. Een ander belangrijk punt betreft het feit dat de Koreaanse autoriteiten zich er na overleg op hoog niveau tussen de Europese Unie en Korea toe hebben verbonden de concurrentie met de Europese Unie in gevoelige sectoren — waaronder de scheepsbouw- en de automobielsector — niet te vervalsen. Op de naleving van deze verbintenis moet een strikte controle worden uitgeoefend. Jammer genoeg vertoont Korea vandaag de dag nog steeds grote tekorten op sociaal gebied, hetgeen aan de vooravond van de 21ste eeuw niet enkel een anachronisme is, maar tevens een globale dumping inhoudt ten opzichte van de landen die de normen inzake werkgelegenheid en sociale voorzieningen wel respecteren. Het is van het grootste belang dat dit aspect binnen de Commissie externe economische betrekkingen uitdrukkelijk wordt vermeld. Tot slot geven wij ons rekenschap van de vorderingen die wij hier hebben aangehaald en zetten wij de Koreaanse regering ertoe aan inspanningen te blijven leveren om de sociale verworvenheden te garanderen waar de burgers van vandaag recht op hebben, hierbij uitdrukking gevend aan onze hoop en onze wens dat Korea de mensenrechten erkent. Smith (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur en mevrouw Malone hebben terecht de aandacht gevestigd op het vraagstuk van de arbeidswetgeving en de mensenrechten. We moeten mijns inziens de vooruitgang die op deze punten wordt geboekt op alle mogelijke manieren stimuleren, maar ik wil daarbij aantekenen dat we waakzaam moeten blijven en een doeltreffend en betrouwbaar monitoringsysteem moeten invoeren. Misschien kan de commissaris aangeven op welke manier de Commissie verbeteringen op deze gebieden denkt te gaan beoordelen. Zal ze daarbij uitgaan van rapporten van organisaties als Amnesty International en, mijns inziens nog relevanter, de Internationale Arbeidsorganisatie?
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/85
Smith Ik hoop dat de Commissie zich ervan bewust is dat de parlementaire steun voor deze kaderovereenkomst afhankelijk is van duurzame vooruitgang op het gebied van de arbeidswetgeving en de mensenrechten, en dat dit Huis zijn steun niet kan garanderen als er op die gebieden een verslechtering zou optreden. We zullen niet werkeloos toezien als de Koreaanse autoriteiten onze broeders en zusters in Korea slecht blijven behandelen. Ik hoop dat de Commissie erin slaagt die boodschap in krachtige termen over te brengen aan de Koreaanse regering. Jarzembowski (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik zou het kort nog eens over de scheepsbouw willen hebben. Ik vind het vreemd dat scheepswerven die volgens normale bedrijfseconomische maatstaven al vijf keer failliet zijn, nog altijd voortwerken en tegen onmogelijke dumpingprijzen op de wereldmarkt bestellingen binnenhalen. Die bestellingen hebben niet alleen betrekking op containerschepen, maar Zuid-Koreaanse werven bouwen ook veerboten en passagiersschepen en ontnemen Europa aldus de enige mogelijkheid om in de scheepsbouw nog werkgelegenheid te behouden. Mijnheer de commissaris, hoe kunt u ons garanderen dat ook Zuid-Korea doet wat in artikel 8 staat en, vooruitlopend op de nog niet in werking getreden OESO-overeenkomst, van concurrentievervalsende steun aan de scheepsbouw afziet? Hoe kunnen wij voorkomen dat het belastinggeld van onze burgers, dat via de Europese fondsen en het Internationaal Monetair Fonds als steun naar Korea gaat, uiteindelijk wordt gebruikt om de werkgelegenheid op de Europese scheepswerven te vernietigen? Dat zou niemand begrijpen. Ik hoop dat u ons kunt zeggen hoe u kunt garanderen dat in de scheepsbouw geen oneerlijke subsidies zullen worden toegekend waardoor wij worden benadeeld. Brittan, Sir Leon, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet me genoegen deze belangwekkende overeenkomst aan het Europees Parlement te kunnen aanbevelen. Ik ben het roerend eens met de opmerkingen van de rapporteur, de heer Porto, en zou hem willen complimenteren met zijn evenwichtige en goed beargumenteerde verslag. Hij vestigt terecht de aandacht op het belang van onze betrekkingen met de Republiek Korea en biedt het Huis de belangrijkste economische feiten. Ook zou ik de heer Valdvielso de Cué willen danken voor zijn lof voor mijn eigen inspanningen. Als de Europese Unie zich op het wereldtoneel nadrukkelijker wil profileren is het van essentieel belang dat ze niet alleen met de bestaande wereldmachten betrekkingen onderhoudt, maar evengoed met landen die dat in de toekomst wel eens zouden kunnen gaan worden. Dit is de reden waarom de Commissie op 9 december een mededeling heeft goedgekeurd waarin de betrekkingen tussen de Unie en de Republiek Korea onder de loep worden genomen en gedetailleerde aanbevelingen voor de toekomst worden gedaan. De Republiek Korea is voor ons nu al een belangrijke partner en wordt een steeds belangrijkere politieke factor, zowel vanwege haar eigen verdiensten als vanwege de problematische veiligheidssituatie op het schiereiland, met haar potentieel wereldwijde implicaties. Dit zijn allemaal redenen voor ons om te zorgen voor een bilaterale verbetering van onze betrekkingen met de Republiek Korea. De kaderovereenkomst biedt daartoe gelegenheid door aandacht te schenken aan talloze economische vraagstukken, maar ook aan de politieke dialoog. De overeenkomst bevat gedetailleerde bepalingen omtrent vraagstukken die voor de Europese Unie van doorslaggevende betekenis zijn; economische vraagstukken, zoals intellectuele eigendomsrechten, scheepsbouw, zeevervoer en dergelijke, maar ook vraagstukken op andere gebieden zoals mensenrechten, met inbegrip van de arbeidswetgeving, en samenwerking ter bestrijding van drugsmisbruik en het witwassen van zwart geld. Met deze kaderovereenkomst komt een institutioneel mechanisme tot stand dat de Europese Unie in staat stelt haar belangen met betrekking tot Korea te behartigen. De Commissie is er alleszins voorstander van dat de overeenkomst wordt aangewend ter bevordering van de Europese belangen. Deze kaderovereenkomst is dan ook geen liefdadigheidsmaatregel waarmee onze eigen markten voor Korea worden opengesteld. De overeenkomst bevat geen enkele handelsconcessie. Het is een breed opgezet akkoord waarin de partijen op gelijke voet nieuwe bilaterale kanalen creëren voor dialoog en samenwerking en, zou ik willen benadrukken, dat ons mogelijkheden biedt voor het oplossen van conflicten met deze belangrijke handelspartner. Als er een probleem ontstaat of als ze ons in onze opvatting nog niet dicht genoeg zijn genaderd, biedt deze overeenkomst ons een nieuwe mogelijkheid een en ander gestructureerd aan te pakken. " De stemming vandaag vindt op precies het juiste moment plaats, niet alleen omdat het Europees Parlement op korte termijn een afvaardiging naar Korea zal sturen, maar ook omdat het nu een jaar geleden is dat definanciëlecrisis uitbrak en Korea van regering wisselde. Korea is onder president Kim Dae Jung met een reeks economische hervormingen begonnen die nu een oplossing lijken te bieden voor enkele van onze aloude zorgen. We zijn er nog niet en de Commissie zal dan ook buitengewoon waakzaam moeten blijven, maar Korea verdient in ieder geval onze steun en aanmoediging nu het deze koers is gaan varen. De heer Porto heeft terecht de aandacht gevestigd op de arbeidswetgeving als een van de gebieden die duidelijk voor verbetering in aanmerking komen. De heer Smith heeft ons gevraagd hoe we zicht denken te krijgen op de resultaten van de overeenkomst en hoe we er zeker van kunnen zijn dat de arbeidswetgeving naar behoren wordt aangepast. Als antwoord kan ik hem zeggen dat we al het materiaal dat hij heeft genoemd, inderdaad zullen gebruiken, evenals alle andere gegevens die ons ter beschikking staan. Bovendien hebben we een delegatie ter plekke, in Seoul, die verdere gegevens voor ons zal verzamelen. Ik hecht eraan te vermelden dat er onder president Kim inmiddels verschillende positieve ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Zo heeft hij de vakbonden betrokken in een nationale trilaterale dialoog over het herstructureringsbeleid. Mevrouw Malone heeft al gewezen op de cruciale wetgeving die de vorige week door de Nationale Assemblée is aangenomen en die leerkrachten het recht biedt zich bij een vakbond aan te sluiten. In het licht van de ernstige economische inkrimping waar Korea momenteel mee te kampen heeft, met een negatieve groei van 6,8% en een verdrievoudiging van de werkloosheid in nauwelijks meer dan een jaar, is het des te verwonderlijker en lo-
Nr. 4-531/86
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Brittan, Sir Leon venswaardiger dat bepaalde zaken wel degelijk de goede kant op gaan. De inhoud van de overeenkomst en de noodzaak de economische en politieke positie van Europa in Azië te verstevigen zijn op zichzelf al reden genoeg de overeenkomst aan het Parlement aan te bevelen. Ik zou daar echter aan willen toevoegen dat deze overeenkomst, indien ze wordt gesteund, ons de gelegenheid biedt een politiek signaal te geven aan president Kim en zijn hervormingsgezinde bondgenoten, die er veel aan gelegen is de corruptie uit te bannen en het democratiseringsproces in Korea op te voeren, maar zich geplaatst zien tegenover de grote gevestigde belangen van krachten waar de weerstand tegen die hervormingen groot is. Ik ben het met de heer Valdivielso de Cué eens dat er nog veel moeilijkheden bestaan, met name op het gebied van de scheepsbouw, waar ook de heer Jarzembowski naar heeft verwezen. We kunnen wat de toekomst betreft niets garanderen. Ik geloof echter wel dat de tenuitvoerlegging van de OESO-overeenkomst ons de best denkbare bescherming biedt. De implementatie van die overeenkomst loopt momenteel vertraging op omdat de Verenigde Staten niet bereid zijn haar te bekrachtigen. Er is veel voor te zeggen om dan maar zonder de Verenigde Staten verder te gaan. Per slot van rekening hebben de Verenigde Staten maar een erg klein aandeel in de scheepsbouw wereldwijd. Helaas denkt het Europese bedrijfsleven daar anders over. Ik geloof dat de Europese bedrijven het bij het verkeerde eind hebben, want ze hopen meer overheidssteun van nationale regeringen te zullen krijgen als de overeenkomst niet wordt bekrachtigd. Het is zaak dat ze dat waanbeeld van zich af zetten en zich erbij neerleggen dat er echt geen verhoging van de overheidssteun inzit, want dan zullen ze zich des te eerder realiseren dat het de moeite loont als vierde partij aan deze overeenkomst mee te werken, desnoods zonder de Verenigde Staten, gezien de bescherming die de OESO-overeenkomst ons tegen Korea zou bieden. Om al deze redenen hoop ik dat het Parlement de kaderovereenkomst inzake de handel en samenwerking met Korea zal steunen. Malone (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik uit de woorden van 4e commissaris opmaken dat hij heeft toegezegd het Parlement ieder jaar van een verslag te voorzien, en dat hij ook rekening zal houden met de andere twee punten in mijn conclusies? Brittan, Sir Leon, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) We zullen inderdaad rekening houden met alle punten in de conclusies. Wat het jaarverslag betreft weet u misschien al dat ik persoonlijk geen voorstander ben van formele verslagen, maar er des te meer heil in zie verslag uit te brengen aan het Parlement. Velen van u weten dat ik in dit Parlement met plezier uitvoerig verslag zal doen van de situatie in Korea of verwante aspecten waar het Parlement op een bepaald moment interesse in toont. Ik ben echter minder enthousiast over een geformaliseerde procedure... (Interruptie van mevrouw Malone) Nou ja, alles wat ik verder kan zeggen is dat de lidstaten van de Europese Unie zeker niemand zullen aanstellen die er anders over denkt, tenzij ze helemaal mesjogge zijn. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
VOORZITTER: DE HEER GUTIÉRREZ DÍAZ Ondervoorzitter
8. Vragenuur (Commissie) De Voorzitter. — Aan de orde is het vragenuur voor vragen aan de Commissie (B4-0004/99). Eerste deel De Voorzitter. — Waarde collega's, indien u geen bezwaren heeft, zou ik u willen voorstellen de vragen nrs. 29 en 32 vóór de vragen nrs. 30 en 31 te behandelen zodat de heer Monti op deze twee vragen kan antwoorden en vervolgens de zaal kan verlaten. Ik neem aan dat er geen bezwaren zijn aangezien de behandeling van de andere twee vragen slechts een minieme vertraging zal oplopen. Ik maak van de gelegenheid gebruik om commissaris Monti te verwelkomen en hem mijn beste wensen voor het komende jaar over te maken en nodig hem uit op vraag nr. 29 te antwoorden. Vraag nr. 29 van Jaime Valdivielso de Cué (H-1188/98): Betreft: Elektronische handel De Europese Commissie legt momenteel de laatste hand aan een ontwerprichtlijn ter bevordering van de elektronische handel. Dit soort handel houdt in de uitwisseling van vertrouwelijke gegevens, zoals persoonlijke gegevens van
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/87
De Voorzitter beide partijen, waaronder de identificatienummers van kredietkaarten, het gewoonlijk bij Internettransacties ge bruikte betaalmiddel. Welke maatregelen wil de Commissie nemen om de vertrouwelijkheid van deze gegevens te garanderen en onre chtmatig gebruik te voorkomen? U heeft het woord, mijnheer Monti. Monti, lid van de Commissie. — (Π) Ik wens ook u, mijnheer de Voorzitter, alle goeds voor het nieuwe jaar toe en ik dank u dat u de twee vragen bij elkaar hebt willen riemen. Om maar bij de eerste te beginnen: de vraag van de geachte afgevaardigde betreft de gevoelige kwestie van de bescherming van persoonlijke gegevens bij handelstran sacties die via het net tot stand zijn gekomen. Met name refereert hij aan de identificatienummers van de creditcard, die een van de voornaamste betaalmiddelen via Internet vormen. Om aan de eis tot bescherming van de privacy te voldoen en het gevaar te vermijden dat inherent is aan de verschillende vormen van informaticapiraterij, is crypto grafie het aangewezen middel. Dat geeft de Commissie in haar mededeling betreffende de digitale handtekening en cryptografie ook aan. De Commissie ondersteunt de activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van instrumenten die ertoe dienen een veilige transmissie van gegevens met betrekking tot creditcards te waarborgen en moedigt bovendien de ontwikkeling van technologieën aan die erop zijn gericht het gebruik van persoonlijke gegevens in elektronische transacties te beperken. In deze zin moet er gewezen worden op het feit dat het gemeenschappelijk programma op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling verschillende instrumenten heeft gefinancierd, die dien den ter waarborging van een veilige overdracht van gegevens met betrekking tot creditcards, zoals de SETnorm, een norm voor de veilige overdracht van gegevens via elektronische weg, ontwikkeld door VISA en MASTERCARD, nu CSET, teneinde het gebruik van intelligente cards mogelijk te maken. De Commissie heeft ook onderzoeksprojecten opgestart met betrekking tot problemen van algemene aard op het gebied van telematische veiligheid, bijvoorbeeld in het kader van het programma INFOSEC. Wat met name de elek tronische handel betreft, heeft het programma ESPRJT verschillende, specifieke projecten in deze sector gefinancierd. De Commissie ondersteunt bovendien de ontwikkeling van technische instrumenten voor het elektronisch verkeer en de veiligheid in het kader van het vijfde OTOkaderprogramma, dat speciale aandacht zal besteden aan de on twikkeling van technologieën ter verbetering van de bescherming van de privésfeer. Mijnheer de Voorzitter, ik zou tot slot willen onderstrepen dat de bescherming van de persoonlijke gegevens in de communicatie via Internet valt onder het juridische ad hoc kader waarin regels zijn opgesteld voor de behandeling van persoonlijke gegevens. Dat kader wordt gevormd door de richtlijnen 95/46/EG en 97/66/EG, die op 25 oktober 1998 van kracht zijn geworden. Valdivielso de Cué (PPE). — (ES) Ik zou in het kader van de vorige vraag nog twee aanvullende vragen willen stel len die mijns inziens belangrijk zijn. Is de Commissie voornemens de bestaande juridische instrumenten uit te breiden om de daadwerkelijke verdediging van de consument voor de rechtbank te garanderen door ervoor te zorgen dat de desbetreffende instrumenten snel ler enflexibelerworden? Heeft de Commissie in een mechanisme voorzien dat een doelmatige juridische verdediging garandeert ingeval de consument ondanks deze maatregelen toch enig nadeel ondervindt? Monti. — (IT) Ik kan u verzekeren dat de hier genoemde aspecten zijn voorzien in de twee richtlijnen inzake de re geling van de behandeling van persoonlijke gegeven, die nier door mij zijn genoemd, dat wil zeggen 95/46 en 97/66. De Voorzitter. — Vraag nr. 32 van Karin Riis-Jørgensen, vervangen door de heer Kofoed (H1182/98): Betreft: Wapenrichtlijn In artikel 17 van de wapenrichtlijn (91/477/EEG) (^wordt bepaald dat de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad verslag uitbrengt over de situatie die is ontstaan door de toepassing van deze richtlijn. Is dit verslag al uitgebracht en zo nee, wanneer denkt de Commissie het gereed te hebben? Houdt de Commissie bij de opstelling van het verslag rekening met de consequenties die deze richtlijn voor ca. 10 miljoen Europese jagers en sportschutters met zich mee brengt, zoals extra onkosten en extra werk in verband met het vervoer van schietwapens in de Europese Unie? Mijnheer Monti, ik nodig u uit nu op de vraag van de heer Kofoed te antwoorden. Monti, lid van de Commissie. — (IT) Het is de bedoeling dat de Commissie in de loop van het tweede semester van 1999 aan de Raad en het Europees Parlement een verslag voorlegt over de toepassing van richtlijn 91/477 inzake de controle op aankoop en bezit van wapens. In het kader van genoemd verslag is de Commissie voornemens de fun ctie en het effect van de richtlijn vanuit verschillende aspecten te beschouwen. Met het oog daarop zal de Commissie een enquête uitwerken die naar de belanghebbende instanties wordt gestuurd en die precies gaat over de door de geachte afgevaardigde in zijn vraag genoemde aspecten en dus over de verhouding kosten/baten van de toepassing ') PB L 256 van 13.9.1991, blz. 51.
Nr. 4531/88 H andelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Monti van de richtlijn. Ook de problematiek rond de toepassing van het Europees Handvest van vuurwapens voor de jacht en het sportschieten zal daarin aan de orde komen. Kofoed (ELDR). — (DA) Mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw vriendelijk antwoord en voor uw uitleg over het verslag, maar ik wilde van u ook graag weten hoeveel landen de richtlijn reeds in hun wetgeving hebben omge zet. Voor zover ik weet, moet een Deen die in GrootBrittannië wil gaan jagen, een maand op voorhand een aan vraag daartoe indienen. Dit wijst erop dat GrootBrittannië de richtlijn niet heeft geïmplementeerd. Mijn vraag is dus: hoeveel landen hebben de richtlijn nog niet ten uitvoer gelegd? Monti. — (Π) Ik kan u mededelen dat alle lidstaten de richtlijn in hun wetgeving hebben omgezet. De Voorzitter. — Vraag nr. 30 van Gary Titley (Hl 177/98): Betre/t: De EER en de uitbreiding Artikel 128 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bepaalt dat elke Europese staat die tot de Gemeenschap toetreedt, moet vragen partij te worden bij deze Overeenkomst. Wat zijn de institutionele im plicaties hiervan? Als het EUlidmaatschap automatisch van nieuwe lidstaten verlangt dat zij tot de EER toetreden, hoe worden dan de EVAlanden betrokken bij de besluiten die tot uitbreiding van de EU leiden? Moeten er twee ratificatierondes worden gehouden, één voor de uitbreiding van de EU en één voor de uitbreiding van de EER? Wij heten de heer Van den Broek welkom en nodigen hem uit op de vraag van de heer Titley te antwoorden. Van den Broek, lid van de Commissie. — De vraag van de geachte afgevaardigde heeft betrekking op de relatie die er bestaat tussen het lidmaatschap van de Europese Economische Ruimte enerzijds en de straks toetredende nieuwe le den van de Unie die bij hun toetreding uiteraard het acquis communautaire overnemen overeenkomstig de voorwaar den van de toetredingsovereenkomsten wanneer die zijn uitonderhandeld. Een onderdeel van dat te onderhandelen acquis zal de overeenkomst zijn betreffende de Europese Economische Ruimte en in zoverre houdt het lidmaatschap van de Unie automatisch ook het lidmaatschap van de Europese Economische Ruimte in. Artikel 128 van de EER overeenkomst voorziet in een procedureel mechanisme voor de toetreding van nieuwe leden tot die EER. Dat artikel 128 is drieledig. Het bepaalt in de eerste plaats dat een nieuw lid zijn aanvraag tot de EERraad moet richten. In de tweede plaats, dat de voorwaarden voor deelneming het voorwerp van een overeenkomst is tussen de overeenkom stsluitende partijen bij die EERovereenkomst en anderzijds het kandidaatland. In de derde plaats, dat de overeen komst door alle overeenkomstsluitende partijen moet worden bekrachtigd. Nu is het aan de kandidaatlanden om te besluiten wanneer ze dat EERlidmaatschap aanvragen. Dat moet hoe dan ook vóór de toetreding tot de Unie ge schieden. De Commissie houdt de EVAEERlanden regelmatig op de hoogte van de voortgang die geboekt wordt bij de uit breidingswerkzaamheden en dat doet ze via een gemengd comité aan wie zij briefings verstrekt. De Raad zal moeten bezien in hoeverre er met het commentaar van de EVAEERlanden rekening kan worden gehouden. De uitbreidin gsonderhandelingen vinden immers in het kader van een intergouvernementele conferentie plaats. Aangezien de EERovereenkomst ook deel uitmaakt van het communautair acquis, zal bekrachtiging door de lidstaten van het toe tredingsverdrag tevens bekrachtiging van de EERuitbreiding inhouden. De EVAEERpartners moeten de deelne ming van de kandidaatlanden aan de EER eveneens bekrachtigen. Deze besluiten moeten parallel lopen zodat de kandidaatlanden op de datum van toetreding tot de Unie ook volwaardige partners van de EER zijn. Met excuses dat het een beetje een gecompliceerd verhaal is, maar ik hoop dat het de geachte afgevaardigde duidelijk is wat ik hiermee heb willen zeggen. Titley (PSE). — (FN) Ik zou de commissaris graag willen danken voor zijn uitvoerige antwoord, hoewel hij het laat ste gedeelte van mijn vraag feitelijk niet heeft beantwoord. Ik vroeg hem namelijk ook of er sprake moet zijn van een tweevoudige bekrachtiging, een voor het lidmaatschap van de EU en een voor het lidmaatschap van de EER. Ie der land dat deel uitmaakt van de EER heeft de EERovereenkomst moeten bekrachtigen. Moet dus bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk het Poolse lidmaatschap van de EU en het Poolse lidmaatschap van de EER afzonderlijk bekra chtigen? Ten tweede, kan de commissaris bevestigen dat de kandidaatlidstaten ook een aanvraag moeten indienen om zich bij de EER te kunnen aansluiten, met andere woorden, dat ze hiertoe verplicht zijn? En wat gebeurt er als er binnen de toetredingsonderhandelingen een derogatie wordt overeengekomen waar de EVAEERlanden niet blij mee zijn? Hebben ze bijvoorbeeld iets in te brengen als Polen zou toetreden op basis van een derogatie die, in de opvatting van de EVAlanden, de EERovereenkomst zou ondermijnen? Of zouden ze dat gewoon moeten slikken als een fait accompli? Van den Broek. — (EN) Ik zou graag met de laatste vraag willen beginnen. U vraagt me, als ik het goed begrijp, kort gezegd of er afzonderlijke voorwaarden gelden voor toetreding tot de EU en deelname aan de EER. Gezien het feit dat het EERacquis voor de kandidaatlidstaten identiek zal zijn aan het EGacquis, is het ondenkbaar dat er voor de kandidaatlidstaten van de EER andere overgangsperioden zouden gelden dan die welke zijn overeengekomen in de toetredingsonderhandelingen zelf. Deze perioden dienen duidelijk parallel te lopen.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/89
Van den Broek Wat de bekrachtiging betreft heb ik in mijn eerste antwoord duidelijk proberen te maken dat de EER-overeenkomst deel uitmaakt van het acquis communautaire, en dat met de bekrachtiging van het Toetredingsverdrag door de lidstaten daarom ook de EER-uitbreiding wordt bekrachtigd. Ik hoop dat ik hiermee mijn standpunt heb verhelderd. Met betrekking tot artikel 128 kan ik u zeggen dat er letterlijk in de tekst staat dat ze een aanvraag zullen moeten indienen. De Raad zal de kandidaten eraan herinneren dat deze officiële stap sowieso voorafgaande aan de toetreding genomen zal moeten worden; die toetreding behelst feitelijk ook deelname aan de EER. Deze formaliteit moet worden afgewikkeld. De Voorzitter. — Vraag nr. 31 van Brian Crowley (H-1216/98): Betreft: Het communautaire programma voor schoolmelk In 1993 heeft de Commissie het communautaire programma voor schoolmelk ingrijpend herzien en zij weet ongetwijfeld dat het Verdrag van Amsterdam de Gemeenschap ertoe verplicht maatregelen op het gebied van de volksgezondheid te treffen ter verbetering van de volksgezondheid, ter preventie van ziekten en aandoeningen bij de mens en ter wegneming van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid. Heeft de Commissie plannen om het programma voor schoolmelk volgens een nieuwe aanpak te stimuleren als onderdeel van de uitgebreide taken overeenkomstig artikel 152 van het Verdrag van Amsterdam en, zo ja, op welke wijze? Ik heet de heer Fischler welkom en nodig hem uit op de vraag van de heer Crowley te antwoorden. Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, met de huidige regeling voor schoolmelk streven wij principieel twee doelstellingen na. In de eerste plaats willen wij de doelstellingen van de marktordening voor melk bereiken en de afzet van melk bevorderen, in de tweede plaats willen wij met dit programma voor schoolmelk vooral de jongeren in de Europese Unie ertoe aansporen melk te drinken en willen wij de kinderen een gezond voedingsmiddel ter beschikking stellen. Wij zien geen enkele reden om die doelstellingen te herzien. Daarom zijn wij niet voornemens wat dan ook te veranderen. Wij moeten natuurlijk wel afwachten wat de onderhandelingen over Agenda 2000 opleveren. In het licht daarvan kunnen bepaalde wijzigingen en aanpassingen nodig zijn. Voorts hebben wij opdracht gegeven voor een extern onderzoek, dat weldra zal worden afgerond. Wij wachten op de aanbevelingen van die onafhankelijke experts en zullen ons beleid daarop afstemmen. Crowley (UPE). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord. U weet al het een en ander over de bevindingen van de externe controle met betrekking tot het toekomstig functioneren van het programma. Kunt u ons vanavond aangeven wat volgens u de beste manier is om de voortzetting van het schoolmelkprogramma te garanderen, en hoe het op een later moment kan worden aangepast? Fischler. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, op de aanvullende vraag van de heer Crowley zou ik het volgende willen antwoorden. Ik weet niet wat de resultaten van het extern onderzoek zullen zijn, maar ben uiteraard bereid ze openbaar te maken zodra ze mij zijn voorgelegd. Wat mijn hoogst persoonlijke mening over het programma voor schoolmelk betreft, denk ik dat wij, in het vooruitzicht van de hervorming, zouden kunnen nagaan of wij dit thans erg bureaucratische systeem niet wat minder bureaucratisch kunnen maken. Afgezien daarvan hebben ook de melkproducenten er in principe belang bij alles in het werk te stellen om hun producten bij de toekomstige consumenten te promoten en het niet aan de overheid over te laten de kinderen er met subsidies toe aan te zetten meer melk te drinken. Ik kan mij voorstellen dat de particuliere sector en de Gemeenschap kunnen samenwerken om optimale resultaten te boeken. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Fischler. Waarde collega's, na de heer Fischler voor zijn antwoord te hebben bedankt, zouden wij nu in principe vraag nr. 33 van mevrouw Heidi Hautala moeten behandelen. Aangezien mevrouw Hautala echter niet aanwezig is, vervalt haar vraag. Tweede deel Vragen aan de heer Oreja De Voorzitter. — Vraag nr. 34 van Joan Vallvé (H-1191/98): Betreft: Catalaanse sportploegen In artikel 129 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van hun verscheidenheid. Is de Commissie, gezien het feit dat sportwedstrijden vandaag de dag een van de meest verspreide cultuuruitingen vormen en dat de pluraliteit van de volkeren binnen de Europese Unie aldus tot uitdrukking komt, van mening dat het wetsontwerp van het Catalaanse parlement dat o.m. tot doel heeft naar het voorbeeld van de sportploegen van Schotland en Wales steun te verlenen aan Catalaanse sportploegen, voldoet aan de bestaande criteria voor culturele evenementen?
Nr. 4-531/90
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
De Voorzitter Ik heet de commissaris, de heer Marcelino Oreja, welkom. Ik wens hem persoonlijk het allerbeste voor 1999 en nodig hem uit op de vraag van de heer Joan Vallvé te antwoorden. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) De Commissie is van oordeel dat de culturele doelstellingen die in artikel 128 van het Verdrag worden omschreven niet van toepassing zijn op sportwedstrijden tussen nationale ploegen. Bijgevolg is het niet aan de Commissie zich over deze kwestie uit te spreken. *
De oprichting en de werking van de nationale ploegen is in de eerste plaats onderworpen aan de wetgeving van elk van de lidstaten en de overeenkomstige sportorganisaties. In het geval van Spanje zal rekening moeten worden gehouden met de Spaanse wetgeving terzake en meer bepaald met de Sportwet van 15 oktober 1990 en het koninklijk besluit nr. 2075 van 20 juli 1982 betreffende sportactiviteiten en sportmanifestaties op internationaal niveau. Vallvé (ELDR). — (ES) Hartelijk dank voor uw antwoord, mijnheer de commissaris. Het wetsontwerp blijkt derhalve niet strijdig te zijn met de door de Europese Unie gehanteerde criteria ter bevordering van de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de regionale en nationale diversiteit, overeenkomstig de geest van de Verdragen. Ik heb slechts aandacht willen vragen voor de wens van een aanzienlijk deel van de Catalaanse burgers om over soortgelijke sportploegen te beschikken als die welke momenteel in Schotland en Wales actief zijn en die in de toekomst ook in andere landen, zoals in Vlaanderen bijvoorbeeld, kunnen worden opgericht, opdat de burgers bij deze wedstrijden voelen dat hun identiteit wordt erkend. Ewing (ARE). — (EN) Ik voel geheel mee met de vraagsteller. Ik kom zelf uit Schotland en weet hoeveel het Schotse voetbalelftal voor de burgers betekent. Bovendien heb ik persoonlijk grote bewondering voor Catalonië. Ik kan me herinneren als klein meisje in Glasgow de International Brigade te hebben uitgezwaaid, voor hun vertrek naar Catalonië. Mijn eigen neef maakte deel uit van die Brigade. Het boek Eerbetoon aan Catalonië is door een Schot geschreven. Er bestaat dus een sterk gevoel van solidariteit tussen onze volkeren. Het hoofdstuk sport is pas relatief laat aan het Verdrag toegevoegd. Is de commissaris het ermee eens dat de Commissie er goed aan zou doen de rol van sport in dat Verdrag te vergroten? Per slot van rekening lijkt van alle sporten voetbal de meeste emoties los te maken. Oreja. — (ES) Dat is een vraag die wij ons inderdaad reeds hebben gesteld, in het bijzonder omdat wij over een aantal nieuwe elementen beschikken: met name een in het Verdrag opgenomen verklaring. Bepaalde lidstaten waren van mening dat het thema sport in het Verdrag moest worden geïntegreerd. Het werd echter niet in een artikel of een protocol opgenomen maar wel in de vorm van een verklaring. Ik wil hiermee zeggen — en de geachte afgevaardigde weet dat maar al te goed — dat onderwerpen die oorspronkelijk deel uitmaken van een verklaring later meestal in de tekst van het Verdrag worden ingevoegd. Het is derhalve best mogelijk dat dit een voorteken is en dat dit thema bij een volgende hervorming wordt opgenomen. Ik zou hieraan nog willen toevoegen dat de Europese Raad van Wenen van december jongstleden het thema sport vanuit twee oogpunten heeft bestudeerd. Enerzijds, de erkenning van de sociale functie van de sport en, anderzijds, de noodzaak aangepaste maatregelen in verband met het dopingprobleem te treffen. Wat het dopingprobleem betreft, lijkt een individuele oplossing van elk van de lidstaten niet de geschikte aanpak te zijn, maar dient er eerder te worden gezocht naar een formule die de coördinatie tussen de verschillende lidstaten vooropstelt. In dit verband kan ik u verzekeren dat ik het Oostenrijkse voorzitterschap ertoe heb aangezet een bijeenkomst tussen de ministers van Sport van Duitsland, Groot-Brittannië en Oostenrijk te organiseren die in aanwezigheid van de Commissie door de Oostenrijkse minister zou worden voorgezeten. Ik ben zelf in Salzburg geweest, waar wij gedachten hebben uitgewisseld over wat de af te leggen weg zou kunnen zijn van de sport binnen het communautaire kader. De voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité heeft voor 3 en 4 februari een bijeenkomst in Lausanne gepland om het dopingprobleem te bespreken en ik ben van mening dat de Europese Unie zich op deze vergadering zou moeten voorbereiden. Dat is de reden waarom ik alle ministers van Sport heb gevraagd vóór de door het Olympisch Comité geplande bijeenkomst een vergadering te beleggen om het standpunt van de Europese Unie terzake te bepalen. Ik vrees namelijk dat het niet erg zinvol is aan de desbetreffende bijeenkomst deel te nemen wanneer eenieder voor zich spreekt, zonder dat er gezamenlijk overleg is gepleegd. Om deze reden zullen wij op 19 januari samenkomen om deze bijeenkomst, die op 3 en 4 februari in Lausanne zal plaatsvinden, voor te bereiden. Zoals de geachte afgevaardigde kan vaststellen, wint de sport terrein. Sommigen stellen voor dit thema in artikel 128 van het Verdrag onder te brengen. Dit zou betekenen dat het culturele aspect waarvan in het Verdrag sprake is ook de sport zou omvatten. Al hebben de leden van de Commissie zich nog niet over deze kwestie uitgesproken, zou ik u willen zeggen dat ik persoonlijk voorstander van deze aanpak ben. Ik geloof dat wij de goede richting uitgaan wanneer wij nu reeds de nodige voorbereidingen treffen om ervoor te zorgen dat de sport te gelegener tijd, zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsprincipe, in het Verdrag kan worden opgenomen. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Ik zou nog even uw aandacht voor deze kwestie willen vragen. Hoewel er twee afgevaardigden zijn die het woord hebben gevraagd, mag ik volgens het Reglement maar een vraag toestaan. De heer Titley heeft gedurende ten hoogste een minuut het woord om een aanvullende vraag te formuleren.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/91
Titley (PSE). — (EN) Ik ben blij met de opmerkingen van de commissaris en onderschrijf wat hij zojuist heeft gezegd. Met name de Britse minister voor Sportzaken is erop gebrand dat er binnen de Europese Unie meer aandacht wordt besteed aan sport. Kan de commissaris, in het geval dat Catalaanse nationale elftallen op dezelfde basis als de Schotse en Welshe nationale elftallen zouden deelnemen aan de competitie, bevestigen dat als gevolg daarvan geen enkel lid van een Catalaans elftal ooit in aanmerking kan komen voor deelname aan het Spaanse nationale elftal? Oreja. — (ES) In verband hiermee zou ik willen verwijzen naar het standpunt dat ik heb uiteengezet in mijn antwoord op de vraag van de heer Vallvé, namelijk dat de oprichting en de werking van de nationale ploegen onderworpen zijn aan de wetgeving van elk van de lidstaten. U kunt mij natuurlijk om een verklaring voor de situatie in Wales en Schotland verzoeken, maar in die gevallen dateert de oprichting van de ploegen al van voor het Verdrag. Uitgaande van het Verdrag is het enige geldige criterium op dit moment dat de wetgeving van elke lidstaat de beslissingen terzake neemt. Ik moet mij aan de regels van het Verdrag houden, daar de verantwoordelijkheid van de Commissie er onder meer in bestaat de correcte toepassing van het Verdrag te garanderen. Dat neemt niet weg dat in de toekomst de mogelijkheid kan worden overwogen om het thema van de sport te integreren, maar dat is een andere kwestie. Op dit moment kan ik u geen ander antwoord geven. Het is aan de wetgeving van de lidstaten en de overeenkomstige sportorganisaties om het kader voor de oprichting en de werking van de nationale ploegen vast te stellen. De Voorzitter. — Vraag nr. 35 van Esko Olavi Seppänen (H-1204/98): Betreft: Euronews De instellingen van de Europese Unie en in het bijzonder het Europees Parlement hebben een bijzondere relatie met Euronews: de werkzaamheden van dit satellietkanaal worden betaald uit gelden van de belastingbetalers in de EUlanden. Als hoe belangrijk ervaart de Commissie Euronews voor haar voorlichtingsbeleid en welke financiële steun denkt zij deze zender te geven? Mijnheer de commissaris, ik stel voor dat u op de vraag van de heer Seppänen antwoordt. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Euronews is, zoals u allen weet, een onafhankelijke televisiezender. Deze zender is tot stand gekomen dankzij de samenwerking tussen publieke zenders — waarvan er enkele nog steeds deelnemen aan het kapitaal — hoewel hij momenteel door het privé-kanaal ITN wordt gecontroleerd. Gezien het Europese karakter van zijn programma's, zijn vermogen om in vijf van de communautaire talen uit te zenden en zijn transnationale distributienet werkt de Europese Commissie, die daarvoor de steun van het Europees Parlement heeft gekregen, reeds verschillende jaren met deze zender samen, meer bepaald in de vorm van jaarlijkse financiële bijdragen. Afgelopen jaar werd echter op initiatief van het Europees Parlement naar een nieuwe formule gezocht. De bedoeling daarvan was de transparantie van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de zender te vergroten en de communautaire financiering rechtstreeks te koppelen aan de productie en de verspreiding van concrete programma's. Om deze reden heeft de Commissie, met de instemming van de begrotingsautoriteit, onderhandelingen opgestart die in 1998 in een memorandum van overeenstemming met deze zender zijn uitgemond dat een periode van drie jaar bestrijkt. Dit akkoord beoogt de coproductie, gezamenlijke realisatie en verspreiding van programma's voor het grote publiek over diverse aspecten van de Europese actualiteit. De lijst van de geplande acties en de overeenkomstigefinancieringsvoorwaardenwordt jaarlijks overeengekomen. Met het oog op de opvolging van deze werkzaamheden wordt door de zender en de Commissie elke maand een vergadering belegd waaraan eveneens een vertegenwoordiger van de diensten van het Parlement deelneemt. In haar hoedanigheid van coproducent van de programma's heeft de Unie deel aan de productie- en omroeprechten van de audiovisuele producten. Dit stelt haar tevens in staat het gebruik ervan uit te breiden naar haar eigen netwerken, meer bepaald door gebruik te maken van het omroepsysteem per EBS-satelliet, hetgeen het belang van deze samenwerkingsformule alleen maar doet toenemen. Los van deze coproducties draagt de Europese Commissie geen enkele specifieke verantwoordelijkheid met betrekking tot de zender, noch wat het redactionele beleid, noch wat het beheer betreft. Deze formule garandeert derhalve een grotere transparantie en roept een samenwerkingsvorm in het leven die beperkt blijft tot een aantal in de ogen van het publiek duidelijk geïdentificeerde producten en die de onafhankelijkheid van de zender waarborgt. De in 1998 afgesloten overeenkomst had betrekking op een volume van 3,25 miljard ecu en stelde de productie en verspreiding van 42 vijf minuten durende informatieve programma's met reportages in situ in het vooruitzicht, alsmede 168 twee minuten durende animatieproducten — korte films met een didactisch inslag — en 222 beknopte informatieve thema's met een duur van drie en een halve minuut. Op dit moment zijn de onderhandelingen over de overeenkomst voor het jaar 1999 aan de gang. Of deze samenwerking al dan niet zal blijven voortbestaan in de toekomst hangt af van de resultaten van de evaluatie, die zal plaatsvinden voordat de in het memorandum geplande termijn van drie jaar verstrijkt. Voorlopig is de Commissie tevreden met de samenwerking, aangezien deze de productie van een groot aantal programma's tot gevolg heeft gehad en voor een degelijke verslaggeving van de gebeurtenissen heeft gezorgd. In verband hiermee zou ik willen onderstrepen dat de diensten van het Parlement ons onlangs hebben meegedeeld dat de verwerking van de informatie in de coproducties met Euronews de laatste tijd is geëvolueerd naar een meer
Nr. 4-531/92
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Oreja evenwichtige verslaggeving over de werkzaamheden van de instellingen. Meer kan ik de heer Seppänen op dit moment over Euronews niet zeggen. Seppänen (GUE/NGL). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijn dank voor uw grondige antwoord, maar ik wil een aanvullende opmerking plaatsen en een aanvullende vraag stellen. Ik begrijp uw antwoord, waarin u stelt dat Euronews toch niet meer in net bezit van nationale publieke omroepen is, en hoewel u dit niet heeft beweerd, heb ik begrepen dat het nu privé-bezit is. Ik wil daarom vragen of de Commissie andere satellietomroepen heeft laten concurreren voor de productie van een vergelijkbaar televisieprogramma en, als ze dat niet heeft gedaan, waarom dan niet. Dan verzoek ik de commissaris zo mogelijk mij het memorandum te doen toekomen waarin de spelregels voor Euronews zijn bepaald. Oreja. — (ES) Ik zou de heer Seppänen willen zeggen dat ik persoonlijk een groot voorstander van Euronews ben en dat ik alles in het werk heb gesteld om de zender te consolideren. Oorspronkelijk werd ik geconfronteerd met een situatie waarin de Commissie rechtstreeks deel uitmaakte van Euronews. Zij nam een gedeelte van het beheer van de zender voor haar rekening en was bijgevolg mede verantwoordelijk voor al wat de zender uitbracht. Ik heb in 1997 een bezoek aan Euronews gebracht en wij kwamen tot de conclusie dat deze methode te wensen overliet. Het leek ons beter akkoorden tussen de Gemeenschap en Euronews af te sluiten zonder ons met het beheer van de zender bezig te houden, akkoorden over concrete programma's, met name het kiezen van de programma's die ons zouden kunnen interesseren, geen televisiespots, maar het uitzenden van korte programma's over een lange periode, op zodanige wijze dat zo lang mogelijk een zo ruim mogelijke verslaggeving zou worden gegarandeerd, met zo veel mogelijk herhalingen, over onderwerpen die de instellingen aanbelangen en tot nut strekken. Dat is dus de formule waarvoor wij hebben gekozen en ik heb mij over deze overeenkomst ontfermd in de context van de coördinatie tussen de Commissie en het Parlement die, zoals de heer Seppänen weet, op dit vlak bestaat. Wij komen om de twee maanden of om de twee en een halve maand samen en de bijeenkomst wordt voorgezeten door de heer Anastassopoulos, namens het Parlement, en door mij, namens de Commissie. Er nemen vijf of zes leden van het Parlement en vier of vijf commissarissen aan deel en wij bepreken alle kwesties die op de informatie betrekking hebben, met speciale aandacht voor al wat met Euronews verband houdt. Wij oefenen derhalve wel controle uit op de manier waarop deze relatie in de praktijk wordt gebracht. Wat de door u aangehaalde concrete kwestie betreft, kan ik u zeggen dat een van de redenen waarom wij hebben besloten af te zien van onze vroegere participatie in Euronews de overgang van deze zender van samenwerking tussen publieke televisiezenders naar privé-omroep is. Dat houdt niet in dat de publieke omroepen volledig van het toneel zijn verdwenen — er wordt nog steeds overheidskapitaal geïnvesteerd — maar op dit moment heeft het privé-kanaal ITN de touwtjes in handen. U weet dat Euronews in de loop van zijn bestaan vele eigenaars heeft gekend en ik betreur ten zeerste dat de publieke omroepen niet nauwer bij de zender zijn betrokken. Ik heb met een aantal publieke omroepen contact opgenomen. Zo heb ik mij bijvoorbeeld tot de Spaanse en de Italiaanse publieke zender gericht, en tot een aantal omroepen die voordien al vertegenwoordigd waren, met het verzoek hun participatie in Euronews op te drijven en zich te engageren. Ik ben echter op een grote terughoudendheid gestoten. U weet maar al te best dat de lidstaten vaak enkel interesse tonen voor hun eigen televisie. Euronews is voor hen te ver weg. Ons spreekt de zender wellicht meer aan, maar de lidstaten zijn er doorgaans niet zo vertrouwd mee. Gelet op deze omstandigheden hebben wij voor de voornoemde formule gekozen, die mijns inziens een passende oplossing voor de huidige situatie biedt. Evans (PSE). — (EN) De commissaris sloot af met de opmerking dat mensen alleen maar oog hebben voor hun eigen nationale televisiezenders, maar persoonlijk heb ik mij ook voor Euronews geïnteresseerd. Het heeft me heel wat moeite en geld gekost een kabelaansluiting te laten aanleggen door een kabelbedrijf dat in mijn district het monopolie bezit, in de hoop dat ik „s avonds vele plezierige uren zou kunnen doorbrengen met het luisteren en kijken naar Euronews. Gezien uw interesse in Euronews en de steun die u deze zender heeft betuigd, commissaris, weet ik zeker dat u graag kennis zal willen nemen van het feit dat dit kabelbedrijf me na een halfjaar schreef dat Euronews van de kabel zou worden gehaald en dat ik het op geen enkele manier nog zou kunnen zien. Het is een kleine droevige anekdote, maar een die u ongetwijfeld zal interesseren. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik neem nota van de opmerking van de heer Evans en ik sta erop hem mee te delen dat ik zijn interesse voor Euronews deel. Wanneer ik 's avonds laat thuiskom, tracht ik mijn televisietoestel steeds op Euronews af te stemmen om naar de laatste nieuwsberichten te luisteren. Ik begrijp uw interesse voor de meest recente berichten van Euronews dan ook volkomen, mijnheer Evans. De Voorzitter. — Vraag nr. 36 van Maria Izquierdo Rojo (H-1225/98): Betre/t: Toekomst van de Cultuurstad van Europa
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/93
De Voorzitter Op 30 oktober 1997 diende de Commissie op verzoek van het Europees Parlement en de Raad een voorstel in voor een besluit inzake de Cultuurstad van Europa ('). Het Europees Parlement keurde dit voorstel in eerste lezing goed op 30 april 1998 (2)en de Raad stelde zijn gemeenschappelijk standpunt vast op 24 juli 1998 (3). Zoals bekend wijkt de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt stelselmatig af van de inhoud van het voorstel van de Commissie. Bovendien wijkt de Raad met de vaststelling van de verdeling per land voor de periode 2005-2019 niet alleen nog verder af van de geest van dit voorstel, maar ook van de hoofddoelstelling van dit initiatief, te weten de „communautarisering" van de actie Cultuurstad van Europa. Kan de Commissie meedelen waarom zij na de goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt door de Raad haar voorstel niet heeft ingetrokken? Welk standpunt zal de Commissie innemen met betrekking tot dit gemeenschappelijk standpunt? Acht de Commissie het verder op dit moment niet wat vroeg voor een procedure inzake de goedkeuring van een communautair initiatief dat pas in 2005 van start gaat? Mijnheer de commissaris, u heeft het woord o m op de vraag van mevrouw Izquierdo te antwoorden. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mevrouw Izquierdo Rojo willen bedanken voor het stellen van deze vraag, die hier in dit Parlement vanmiddag trouwens onderwerp van debat is geweest. Mevrouw Izquierdo Rojo weet dat dit een kwestie is die mij na aan het hart ligt en zij weet ook dat ik hoop dat op dit vlak een bevredigende oplossing wordt gevonden. De Commissie heeft haar houding betreffende dit gemeenschappelijk standpunt duidelijk te kennen gegeven. De Commissie heeft destijds een voorstel ingediend. En wij waren van mening dat dit een redelijk voorstel was. Waarom? Omdat het de „communautarisering" van een heel belangrijk gebeuren in de hand werkte, namelijk de actie Cultuurstad van Europa. Ik weet niet of de culturele hoofdstad van Europa van alle culturele manifestaties die worden georganiseerd en een echte Europese dimensie vertonen de belangrijkste is, maar ik geloof in elk geval dat het de meest zichtbare actie betreft. Ik ben ook van oordeel dat de huidige aanpak voor verbetering vatbaar is. Dit geweldige idee werd in het jaar 1985 door mevrouw Mercouri gelanceerd. Het werd voor de eerste maal in de praktijk gebracht in 1985 en het is tot dit jaar, 1999, het jaar waarin Weimar, zoals u allen weet, tot culturele hoofdstad van Europa is uitgeroepen, blijven voorbestaan. Ondanks dit succes waren wij, en vooral ik, ervan overtuigd dat het mogelijk moest zijn de gehanteerde formule te verbeteren. Hoe moesten wij dit aanpakken? Ten eerste door ervoor te zorgen dat het gebeuren niet tot de stad, de streek of het land in kwestie beperkt bleef, maar een waar Europees karakter kreeg. Dat is de reden waarom in het door de Commissie ingediende voorstel aanvankelijk het idee werd geopperd de keuze van de stad of steden die culturele hoofdstad van Europa wilden zijn aan de lidstaten over te laten. Ook werd bepaald dat in deze kandidaatstellingen moest worden aangeven welke specifieke Europese actie tijdens het desbetreffende jaar ten uitvoer zou worden gelegd, dat de Commissie overleg moest plegen met het Parlement en een contactgroep — die werd geacht de te hanteren criteria op te stellen — en dat de Commissie, gelet op deze criteria en aan de hand van het verslag van het Parlement en de voornoemde contactgroep, een keuze zou maken en haar voorstel aan de Raad zou voorleggen, die dan op zijn beurt bij meerderheid de definitieve beslissing zou nemen. Waarin bestond het probleem waaraan wij zolang het hoofd hebben moeten bieden, vooral dan in 1997 en in 1998? In het feit dat de Raad, ten gevolge van de toepassing van de unanimiteitsregel, de grootste moeite had o m een akkoord te bereiken, aangezien een enkel land, dat door een bepaalde stad onder druk werd gezet, elke overeenkomst kon tegenhouden. Wij waren van oordeel dat deze methode van overleg met de verschillende partijen, die uiteindelijk zou uitmonden in een voorstel van de Commissie naar de Raad toe, waaraan de Raad van zijn kant bij meerderheid zijn goedkeuring zou hechten, een goede methode was. De Raad dacht er echter anders over. En bijgevolg heeft deze instelling met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld waarvan ik niet met zekerheid kon zeggen of het al dan niet afbreuk deed aan het voorstel van de Commissie. Aangezien ik mijn twijfels had, heb ik bij de Juridische Dienst informatie ingewonnen. En daar werd mij gezegd dat er strikt genomen geen sprake van unfaire praktijken was en dat de procedure derhalve kon worden voortgezet. Dat is de situatie waarin wij ons momenteel bevinden. Wat zijn de jongste ontwikkelingen? De indiening door het Parlement van een intentieverklaring, die hier vandaag naar aanleiding van het verslag van de heer Monfils is besproken, tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt. Ik heb gisteren in Bonn de vergadering van de Commissie en de Duitse regering bijgewoond en ik heb daar een gesprek gehad met de fungerend voorzitter van de Raad van Cultuur, de Duitse minister van Cultuur, hetgeen, zoals de geachte afgevaardigde weet, een uitzonderlijke gebeurtenis is, omdat Duitsland voordien nooit een minister van Cultuur heeft gehad. De länder hadden weliswaar hun minister, maar deze functie bestond niet op het niveau van de Federale Republiek. Welnu, ik heb het met de heer Naumann vrijwel uitsluitend over deze kwestie gehad en ik heb hem voorgesteld een triloog tussen het Parlement, de Raad en de Commissie op te starten o m een uitweg voor de huidige situatie te vinden. Ik begrijp en deel het ongenoegen van het Parlement. Des te meer daar het voorstel voor een totaal andere aanpak van mij afkomstig was. Maar anderzijds zou ik het ten zeerste betreuren dat het uitblijven van een akkoord niet al!) PB C 362 van 28.11.1997, blz. 12. ) PB C 152 van 18.5.1998, blz. 55. 3 ) PB C 285 van 14.9.1998, blz. 5.
2
Nr. 4-531/94
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Oreja leen tot een verwatering van de „communautarisering" leidt, maar het voorstel in zijn totaliteit van de tafel veegt. De regeringen kunnen zich immers gemakkelijk overgeven aan de verleiding om de tot nog toe gehanteerde zuiver intergouvernementele methode gewoon voort te zetten. Dat is het punt waarop wij momenteel zijn aanbeland. Ik heb de Raad ertoe aangezet en ik zet het Parlement ertoe aan een formule uit te dokteren die het Parlement toelaat in de tweede lezing amendementen in te dienen waarvan ik zal trachten het merendeel over te nemen. Wij moeten alles in het werk stellen om een methode te vinden die ons in de mogelijkheid stelt vooruitgang te boeken. Mevrouw Izquierdo Rojo mag er zeker van zijn dat ik dit voorstel niet zou hebben aanvaard indien het niet met eenparigheid van stemmen was goedgekeurd. Maar, zoals u weet, valt er niet te tornen aan unanieme beslissingen. In dat geval prevaleert het standpunt van de Raad boven dat van de Commissie. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Eigenlijk waren wij reeds op de hoogte van hetgeen de commissaris ons op zulk een didactische wijze in vier en een halve minuut, of beter gezegd bijna vijf minuten, heeft uitgelegd. Ik heb maar een minuut de tijd om hem iets te vragen dat wij nog niet weten. Zal de commissaris in de nabije toekomst zijn handen in onschuld blijven wassen, zal hij het verloop van de gebeurtenissen blijven betreuren of is hij voornemens eindelijk zijn verantwoordelijkheid op zich te nemen? Wat wij op dit moment weten, is dat de minister de kwestie Granada op een rampzalige manier heeft aangepakt en dat de ministers van Cultuur er op een jammerlijke wijze, door zich op een volkomen krankzinnig toerbeurtsysteem te beroepen waarin „ieder aan zijn trekken komt" in zijn geslaagd een belangrijk gebeuren in een groteske situatie te doen uitmonden. Dat alles wisten wij al, mijnheer de commissaris, maar wij verzoeken u een houding aan te nemen die in overeenstemming is met uw functie, met de verantwoordelijkheid die de Commissie draagt in deze uitgesproken Europese culturele manifestatie die onder haar bevoegdheid valt. Oreja. — (ES) Ik betreur het ten zeerste, mevrouw Izquierdo, dat u het niet met mij eens bent, maar ik heb deze vier en een halve minuut gebruikt omdat dit mijns inziens de meest aangewezen manier was om iets uit te leggen dat voor u misschien reeds duidelijk was, maar waar andere leden van dit Parlement mogelijkerwijze geen weet van hadden. Met dit doel voor ogen heb ik in mijn betoog de loop der gebeurtenissen uiteengezet. Ik kan nu eenmaal niet zelf een Verdrag uit de mouw schudden. Ik heb een Verdrag en dat moet ik toepassen. Ik kan niet meer doen dan wat er gedaan is. Wanneer de Raad unaniem een beslissing neemt, kan ik niet meer doen dan wat ik nu doe. Wat ik wel kan doen — en dat is een nieuw gegeven daar het van gisteren dateert — is met de fungerend voorzitter van de Raad spreken en hem zeggen: „Luister, het betreft een bijzonder belangrijke kwestie. Ik stel voor dat u hoe dan ook een vergadering belegt en tracht te bemiddelen. Het is te hopen dat het resultaat van deze bemiddelingsprocedure toelaat vorderingen in een bepaalde richting te maken en een voor iedereen aanvaardbaar standpunt vast te stellen". Wat kan ik nog meer doen, geachte afgevaardigde? Ik beschik over een beperkt aantal bevoegdheden en mag deze niet te buiten gaan. Bovendien komt hier een groot risico bij kijken, en ik ben niet voornemens dit risico te lopen, daar mag u zeker van zijn. Ten eerste ben ik niet van plan bij te dragen aan de verdwijning van de culturele hoofdsteden van Europa en ten tweede zal ik alles in het werk stellen om de culturele hoofdsteden van Europa te „communautariseren". Het enige gevaar is dat de Raad ingeval van onenigheid op een bepaald moment beslist een stap terug te zetten en teruggrijpt naar het systeem van het intergouvernementele akkoord. Dat is wat de Raad van 1985 tot 1999 heeft gedaan. En deze tendens kan zich tussen 2000 en 2019 of tot het einde der dagen voortzetten. De enige mogelijkheid die mij rest is het Parlement en de Raad ervan trachten te overtuigen dat zij een akkoord moeten bereiken. De Voorzitter. — Vraag nr. 37 van Bernd Posselt (H-1230/98): Betrejt: Feestelijkheden ter gelegenheid van het jaar 2000 Hoe is de stand van de voorbereidingen van de feestelijkheden ter gelegenheid van het jaar 2000, en is de commissaris voornemens in het kader van deze programma's een bijzondere plaats in te ruimen voor de dialoog tussen christendom, islam en jodendom? Mijnheer de commissaris, ik nodig u uit op de vraag van de heer Bernd Posselt te antwoorden. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) De Commissie heeft reeds verschillende jaren geleden een aanvang gemaakt met de voorbereidingen voor de feestelijkheden ter gelegenheid van het „Millennium". Ik denk dan aan de Wereldtentoonstelling te Hannover, de culturele hoofdsteden van Europa in het jaar 2000 en de vijftigste verjaardag van de verklaring van Robert Schuman. Wat de „Millennium'-initiatieven betreft die ons worden doorgegeven door de organisatoren van de lidstaten, heb ik mijn diensten opgedragen een specifiek Europeesfinancieringssysteemop te zetten waarvoor manifestaties in aanmerking komen die de geest van de Europese eenwording weerspiegelen. Bovendien zou ik de Commissie, het Parlement en de Raad willen voorstellen om als Europese instellingen gezamenlijk een politieke vredesboodschap naar de burgers uit te dragen. De onontbeerlijke samenwerking met de lidstaten is op 30 juni jongstleden van start gegaan, datum waarop DG X in Brussel de nationale verantwoordelijken voor de feestelijkheden ter gelegenheid van het „Millennium" heeft bijeengeroepen. Het verheugde mij te kunnen vaststellen dat de vijftien lidstaten op de bijeenkomst aanwezig waren en aldus uitdrukking gaven aan hun wens om zowel onderling als met de Europese instellingen samen te werken.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/95
Oreja In verband hiermee wil ik er uitdrukkelijk op wijzen dat alle door de Commissie geplande acties ten uitvoer zullen worden gelegd in strikte overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. Het ligt derhalve niet in de bedoeling van de Commissie in het wilde weg subsidies uit te delen. Zij wil zich daarentegen toespitsen op de manifestaties waarnaar ik zonet heb verwezen, dus de evenementen die een duurzame uitwerking hebben en aansluiten op de verwachtingen van de burgers. Tot slot wil ik nog zeggen dat de Commissie geen specifieke manifestatie met betrekking tot de dialoog tussen islam, jodendom en christendom heeft gepland. Posselt (PPE). — (DF) Mijnheer de Voorzitter, ik zou kort twee aanvullende vragen willen stellen. Welke rol is bij die feestelijkheden voor de muziek weggelegd? Sommige organisaties, zoals „Europa musicale", bereiden die feestelijkheden zeer intensief ook met de kandidaat-landen voor. Ik zou u willen vragen of er alleen feestelijkheden of ook culturele evenementen zijn gepland. In de tweede plaats heb ik uitdrukkelijk een vraag over de dialoog tussen christenen, moslims en joden gesteld. Het jaar 2000 herinnert duidelijk aan de geboorte van Christus, waarmee wij onze tijdrekening beginnen. Ik vind dat wij over dat probleem, dat ook in onze landen steeds belangrijker wordt, met onze buren, moslims en joden, in dialoog moeten treden. Bestaan daarvoor plannen? Oreja. — (ES) Geen van beide aspecten maakt deel uit van het door de Commissie ter gelegenheid van het millennium opgestelde programma en wel om de volgende reden: het aandeel van de Commissie aan de feestelijkheden ter gelegenheid van het millennium op het vlak van het communautaire beleid is tamelijk beperkt. Dat neemt natuurlijk niet weg dat wij programma's hebben opgesteld en dat wij deze ook zullen trachten te verwezenlijken. Zo hebben wij voor de periode 2000-2005 een cultureel kaderprogramma gepland. In dit kader hebben wij momenteel met een ernstig probleem te kampen aangezien een van de lidstaten zijnfinanciëlebijdrage op zodanige wijze heeft teruggeschroefd dat men nog nauwelijks van een haalbaar cultureel programma kan spreken. Het voorstel van de Commissie is door veertien lidstaten goedgekeurd. Een lidstaat heeft echter verzet aangetekend. Gezien het unanimiteitsbeginsel heeft dit veto tot gevolg dat wij het voornoemde kaderprogramma voorlopig niet ten uitvoer kunnen leggen. Maar dit is één zaak; de programma's ter gelegenheid van het millennium zijn iets totaal anders. In deze context zullen er in alle lidstaten gigantische activiteiten op touw worden gezet. Vanuit communautair oogpunt zullen wij ons echter uitsluitend met de drie grote evenementen bezighouden die ik reeds eerder heb aangehaald. Hoewel uw voorstellen mij bijzonder interessant lijken, is de Commissie voornemens zich te beperken tot de drie voornoemde activiteiten. Desondanks zal de Commissie niet nalaten eventuele voorstellen betreffende de andere aspecten te bestuderen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in 2000 vindt ook de wereldtentoonstelling Expo 2000 plaats. Daar zal voor het eerst een experiment met uitsluitend elektronisch betalingsverkeer in een grotere ruimte worden uitgevoerd. Er worden uit de gehele wereld zowat veertig miljoen bezoekers verwacht. Kunt u mij zeggen of wij in het kader van de feestelijkheden ook met dit eenmalige experiment op grote schaal rekening kunnen houden? Oreja. — (ES) Op dit moment bestudeert de Commissie het soort acties dat zij op de wereldtentoonstelling van Hannover ten uitvoer zal leggen en momenteel beloopt het bedrag dat voor de wereldtentoonstelling is uitgetrokken ongeveer 7 miljoen euro — 6, 7 of 7,5 miljoen euro — hoewel ik u voor alle veiligheid zou willen vragen dit cijfer voorlopig met potlood en niet met inkt op te tekenen. In elk geval zal ik in de loop van de eerste drie maanden van dit jaar, vóór eind maart, een mededeling opstellen met alle in het kader van Hannover geplande activiteiten. Ik heb een werkgroep opgericht en ik zou dit onderwerp voor 30 maart willen afronden. Ik zal deze gegevens met alle genoegen aan het Parlement overmaken en ik zal de geachte afgevaardigde met alle plezier exact meedelen welke acties de Commissie in dit kader heeft gepland. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Ik herinner u eraan dat de notulen met inkt en niet met potlood worden opgetekend. Ik betwijfel derhalve of uw wens om het door u genoemde cijfer met potlood te schrijven zal kunnen worden ingewilligd. Misschien kunnen de diensten die zorg dragen voor de notulen met uw verzoek rekening houden. Ik dank u in elk geval voor uw antwoorden en uw aanwezigheid. Vragen aan de heer Kinnock De Voorzitter. — Vraag nr. 38 van Robert Evans (H-1178/98): Betreft: Gedrag van passagiers aan boord van vliegtuigen Kan de Commissie mededelen of zij voornemens is strengere beperkingen in te voeren ten aanzien van de beschikbaarheid van alcohol en het gedrag van passagiers op Europese vluchten in het licht van het recente geweld tegen boordpersoneel? Ik heet commissaris Kinnock welkom en nodig hem uit op de vraag van de heer Evans te antwoorden. Kinnock, Neil, lid van de Commissie. — (EN) Uiteraard is de Commissie zich bewust van de problemen die door onhandelbare passagiers in vliegtuigen worden veroorzaakt, en veroordeelt ze in de krachtigste bewoordingen het ge-
Nr. 4-531/96
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil weld en de beledigingen waarmee dit soort mensen bemanningsleden en medepassagiers belagen. Gezien het feit dat dit soort incidenten de afgelopen tijd niet alleen steeds talrijker maar ook steeds ernstiger worden, zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten, geldt dit vraagstuk nu als prioriteit bij de International Civil Aviation Organisation (ICAO) en de European Civil Aviation Conference (ECAC). Beide organisaties beschouwen het probleem van onhandelbare passagiers als een veiligheidsrisico in de luchtvaart. Ze zijn momenteel bezig met het doorlichten van de huidige juridische mogelijkheden en verzamelen gegevens omtrent de aard en de frequentie van dit soort incidenten aan boord van vliegtuigen. Men is zich bewust van de noodzaak de bestaande wetgeving aan te passen zodat er op de luchthaven van bestemming onmiddellijk, effectief en consequent kan worden opgetreden tegen passagiers de zich tijdens de vlucht hebben misdragen. De werkgroep voor veiligheidsvraagstukken van de ECAC zal tijdens haar volgende vergadering in februari de verschillende aspecten van dit vraagstuk bespreken. Daarnaast houdt deze organisatie in maart een workshop over dit thema. In afwachting van de resultaten van die bijeenkomsten en rekening houdend met de activiteiten van zowel de ECAC en de ICAO zal de Commissie bekijken welke maatregelen er binnen de Gemeenschap, of als onderdeel van bredere internationale initiatieven op dit terrein, genomen zouden kunnen worden. Evans (PSE). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn uitgebreide en zeer bemoedigende antwoord. Hij begrijpt natuurlijk dat de aanwezigheid van Heathrow Airport in mijn kiesdistrict een van de redenen is waarom dit vraagstuk mij zorgen baart. Ik vind zijn opmerkingen en de stappen die de Commissie gaat nemen echter bemoedigend. Desalniettemin verwonder ik me over de ratio van dit soort maatregelen als je bedenkt dat de bemanningsleden er juist alles aan lijken te doen om de passagiers aan drank te helpen, terwijl ze in veel gevallen bovendien zelf het slachtoffer zijn. De bemanning wordt op haar beurt natuurlijk onder druk gezet door de werkgevers — de bedrijven — om zoveel mogelijk alcohol te verkopen. Het is bekend dat wangedrag in 99% van de gevallen aan alcohol kan worden toegeschreven. Als de passagiers straks, door de voorgestelde wijzigingen in het duty-freebeleid, worden aangemoedigd de belastingvrije alcohol die ze aan boord hebben gekocht al tijdens de vlucht te nuttigen, zal het probleem alleen maar ernstiger worden. Ik heb mijn twijfels over de manier waarop de Commissie de wetgeving die ze tot mijn grote genoegen heeft opgesteld, denkt te kunnen gaan afdwingen. De Voorzitter. — Hartelijk dank. Vergeet niet dat u zich niet in het Lagerhuis bevindt. Ik nodig u uit op de aanvullende vraag van de heer Evans te antwoorden en ik heb nog twee aanvullende vragen die op dit onderwerp betrekking hebben. Kinnock, Neil. — (EN) De geachte afgevaardigde stelt terecht dat alcohol aan veel van dit soort incidenten ten grondslag ligt. Met het onderzoek dat momenteel door de International Civil Aviation Organisation wordt uitgevoerd, wordt echter geprobeerd objectieve gegevens te verzamelen omtrent de aanleiding en aard van het type incidenten waar we ons beiden zoveel zorgen om maken, en daarmee natuurlijk ook omtrent de oorzaken en gevolgen daarvan. Een voorlopige, maar daarom niet minder opmerkelijke conclusie die uit de onderzoeken die inmiddels deels zijn afgerond kan worden getrokken, :s dat een rookverbod in vliegtuigen de passagiers ertoe lijkt aan te zetten meer te gaan drinken. We kunnen in dit stadium echter nog niet zeggen hoe betrouwbaar deze conclusie is. Ik denk ook niet dat er iemand heil in zou zien om het rookverbod dan maar weer op te heffen. Zodra we over meer substantiële gegevens beschikken zal ik verslag uitbrengen aan de geachte afgevaardigde. Mogelijk zullen we op basis van die gegevens wetgevingsvoorstellen formuleren. Mcintosh (PPE). — (EN) Ik verheug me over de opmerkingen van de commissaris, en ik zou graag willen weten welke juridische mogelijkheden het Verdrag ons biedt om maatregelen te nemen. Dat er maatregelen moeten worden genomen is duidelijk. Het aantal vliegbewegingen en passagiers op Stansted Airport, die voor het grootste gedeelte zeer welkom zijn in mijn kiesdistrict in Noord-Essex en Zuid-Suffolk, neemt toe en het spreekt voor zich dat de passagiers er vanuit moeten kunnen gaan dat hun veiligheid de hoogste prioriteit heeft. Zou de Commissie de lidstaten eventueel willen aanmoedigen samen te werken teneinde de zwaar benevelde passagiers waar de heer Evans het over had de toegang tot het vliegtuig te ontzeggen? Deze mensen zetten het leven van hun medepassagiers en de bemanningsleden op het spel. Kinnock, Neil. — (EN) Ik zou de geachte afgevaardigde willen zeggen dat we over dit onderwerp zeker verdere besprekingen met de lidstaten zullen gaan voeren. Dit is een voor de hand liggende aanpak die we dan ook met genoegen zullen volgen. Zolang de analyse nog niet is afgerond is het echter moeilijk precies aan te geven welke wetgevingsvoorstellen we zouden willen doen. Ik twijfel er niet aan dat ze begrip heeft voor deze opvatting. Als uit de analyse volgt dat er met het invoeren van communautaire wetgeving goede resultaten zouden kunnen worden bereikt, zou dergelijke wetgeving worden opgesteld op basis van de bepaling in het Verdrag die ons bevoegdheden toebedeelt op het gebied van de veiligheid in de transportsector en het personenvervoer. Het hiaat in de huidige juridische mogelijkheden onder het ICAO-verdrag, dat voorziet in bepalingen omtrent het gedrag van passagiers en de bevoegdheden van gezagvoerders van vliegtuigen wereldwijd, betreft het feit dat de laatsten verplicht zijn de ernst te bepalen van een overtreding die aan boord van een vliegtuig word begaan. De gezagvoerder bevindt zich daarmee in een weinig benijdenswaardige positie. Als hij concludeert dat de overtreding ernstig is, hebben alle landen die bij de ICAO zijn aangesloten de bevoegdheid personen die van onhandelbaar of beledigend gedrag worden beschuldigd, aan te houden en te arresteren. Als de gezagvoerder echter niet kan beve-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/97
Kinnock, Neil stigen dat er sprake is van zeer ernstig wangedrag ligt het heel wat ingewikkelder. In die gevallen kunnen de autoriteiten van het betreffende land besluiten geen gebruik te maken van hun aanhoudingsbevoegdheid. Er wordt nu gewerkt aan een oplossing voor dit vraagstuk, zodat deze definities scherper kunnen worden geformuleerd en het hiaat kan worden gedicht dat problemen kan veroorzaken voor alle betrokkenen, behalve de overtreder zelf. von Habsburg (PPE). — (EN) Ik zou u allereerst een bescheiden advies willen geven. De luchtvaartmaatschappij waarmee ikzelf naar Brussel vlieg heeft al een oplossing voor uw probleem gevonden. Ze schenken zo'n abominabel slechte wijn, van buiten de Unie, dat niemand hem wil drinken. Ik heb echter ook een vraag van praktische aard die ikzelf van enorm belang acht. Kunt u de Commissie of een andere instelling niet vragen te bepalen dat passagiers geen twee stuks bagage mee mogen nemen aan boord? Dit kan onder omstandigheden namelijk levensbedreigende situaties opleveren. Ik ben van mening dat de luchtvaartmaatschappijen zo'n regel zouden moeten afdwingen. Kinnock, Neil. — (EN) Ik twijfel er niet aan dat de geachte afgevaardigde een eminent wijnkenner is. Desalniettemin bevinden er zich in mijn eigen kennissenkring mensen die best bereid zijn slechte wijn te drinken, en met ruime maat, omdat ze na vijf of zes glazen het verschil toch niet meer proeven. Als er slechte wijn wordt geschonken is het probleem van onhandelbaar gedrag dus nog niet uit de wereld. Uw vraag over bagage ligt niet geheel op hetzelfde terrein. Ik ben ervan overtuigd dat we allemaal wel eens de regels hebben overtreden omdat dat ons toevallig goed uitkwam. Zolang dat tweede stuk bagage niet uit meerdere flessen drank bestaat, ga ik er vanuit dat het vliegtuigpersoneel ermee weet om te gaan. In het algemeen is het echter uit het oogpunt van de persoonlijke veiligheid of de veiligheid van het vliegtuig niet verstandig als het passagiers wordt toegestaan meerdere stuks bagage mee te nemen. Veel luchtvaartmaatschappijen hebben dan ook regels daarvoor opgesteld. De Voorzitter. — Vraag nr. 39 van Richard Howitt (H-1203/98): Betreft: Trans-Europese vervoersnetwerken en toegankelijkheid voor gehandicapten Kan de Commissie mededelen welke maatregelen in het kader van de huidige herziening van de trans-Europese netwerken worden voorgesteld om te waarborgen dat de toegankelijkheid voor gehandicapten naar behoren in de richtsnoeren wordt betrokken en vervolgens door de lidstaten ten uitvoer wordt gelegd? Mijnheer de Commissaris, ik nodig u uit op de vraag van de heer Howitt te antwoorden. Kinnock, Neil, lid van de Commissie. — (EN) Zoals mijn geachte collega weet zijn de bestaande richtsnoeren voor de trans-Europese netwerken opgesteld teneinde binnen het gebied zonder binnengrenzen de duurzame mobiliteit van personen en goederen zeker te stellen, en wel onder de best mogelijke sociale en veiligheidsvoorwaarden. Ook de minder mobiele burgers vallen onder het toepassingsbereik van deze richtsnoeren. Alle besluiten inzake de bouw van infrastructurele voorzieningen voor de transportsector, waaronder de selectie van technische normen, blijven uiteraard de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. De Commissie bereidt momenteel een witboek voor dat komende zomer wordt gepubliceerd. Dit witboek behelst de toekomstige ontwikkeling van het TEN-beleid en de voorbereiding voor een herziening van de richtsnoeren. Een van de mogelijkheden waar momenteel over wordt gedacht is het opstellen van een reeks criteria met betrekking tot serviceniveaus. Ook de toegankelijkheid van het netwerk voor de gehandicapte burger zou hierin kunnen worden begrepen. In het kader van de voorbereidingen voor het witboek heeft de Commissie een brede overlegprocedure ingevoerd. We vernemen uiteraard graag hoe dit Huis erover denkt en staan ook open voor de opvattingen van alle andere betrokken partijen, waaronder de gehandicaptenorganisaties, met wie we goede en intensieve contacten onderhouden. Howitt (PSE). — (EN) Ik wil de commissaris met nadruk feliciteren en onderschrijf zijn opmerkingen over de betrekkingen met gehandicaptenorganisaties. Een voorbeeld daarvan is het werk dat door zijn functionarissen wordt verricht inzake de richtlijn voor stads- en streekbussen. De vooruitgang die er op dat punt is geboekt levert een bewijs voor die goede betrekkingen. Ik zou hem willen aanmoedigen de voorstellen inzake de serviceniveaus en toegang voor gehandicapten nader in overweging te nemen. Maar ik vraag hem ook nog een stap verder te gaan en binnen de context van de interoperabiliteit ook de bestaande schakels onder de loep te nemen. Zo heeft een toegankelijke trein weinig nut als de mensen het station niet kunnen bereiken. En wat hebben gehandicapten aan een wegennet als er voor hen geen parkeerplaatsen worden gereserveerd? Mijn verzoek is of hij dit vraagstuk eens wil bekijken, evenals het vraagstuk van de informatievoorziening voor gehandicapten, zodat blinden door middel van braille en doven door middel van tekstfoon en andere visuele aanduidingen, volledige toegang krijgen tot de informatie over de trans-Europese netwerken. De commissaris heeft weliswaar al gezegd dat de tenuitvoerlegging van een en ander onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt, maar zou hij kunnen aangeven of dat witboek ook de mogelijkheid biedt enige druk op de lidstaten uit te oefenen om hen aan te sporen die verantwoordelijkheid ook serieus te nemen? Kinnock, Neil. — (EN) Ik ben de geachte afgevaardigde zeer dankbaar voor zijn vraag en voor de wijze waarop hij haar formuleert.
Nr. 4-531/98
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Kinnock, Neil Wc hebben inmiddels al aantoonbare inspanningen verricht wat betreft de aansluiting tussen en binnen verschillende vormen van vervoer en het ontwerp van voertuigen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de verlaagde vloer, waarbij de onderzoeksdienst van de Commissie en andere diensten, zoals hij zelf al zei, een grote rol hebben gespeeld. We hebben inmiddels ook maatregelen genomen ten behoeve van duidelijke en toegankelijke informatie voor gehandicapte reizigers. Veel lidstaten bleken zelf al heel ver te zijn gevorderd. De respons was in eerste instantie erg matig, maar is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ik zou de heer Howitt ook willen wijzen op onze activiteiten in verband met het Europese netwerk van hoge-snelheidstreinen. We hebben de Europese associatie voor de interoperabiliteit van de spoorwegen opdracht gegeven de criteria te toetsen voor de interoperabiliteit van de aan de spoorwegen gerelateerde infrastructuur, bijvoorbeeld perrons. Hiermee hebben we dus precies de aandacht gevestigd op het vraagstuk dat hij in zijn aanvullende vraag aan de orde heeft gesteld. We hebben deze associatie in het bijzonder gevraagd de wetgeving inzake vervoer en rechten van de gehandicapte burger die recentelijk in het Verenigd Koninkrijk is aangenomen, als voorbeeld te gebruiken voor wetgeving die gehandicapten moet verzekeren van toegang tot het openbaar vervoer. We hopen dat het mogelijk zal blijken op basis van dit model bredere regelgeving in te voeren. Banotti (PPE). — (EN) Teneinde mijn reputatie te beschermen moet ik zeggen dat mijn vraag inmiddels door de heer Howitt is gesteld. Onlangs hebben velen in Ierland hun bezorgdheid geuit over het bijzonder kleine aantal bussen dat voor gehandicapten toegankelijk is. Bent u zich daarvan bewust, mijnheer de commissaris, en kunt u er iets aan doen? Kinnock, Neil. — (EN) Ik ben er altijd van uitgegaan dat de geachte afgevaardigde een volstrekt ongeschonden en vlekkeloze reputatie geniet. Ik kan hier niet de aandacht vestigen op de bevoegdheden waarover de Commissie beschikt om ervoor te zorgen dat er meer toegankelijke bussen worden ingezet. Het is ironisch dat het bedrijf dat fantastische resultaten heeft geboekt in de productie van bussen met een verlaagde vloer, juist in Noord-Ierland gevestigd is. Ik hoop dat de grensoverschrijdende handel zal toenemen nu de busbedrijven in de Ierse Republiek het nut van deze geweldige producten zijn gaan inzien. Het doet me deugd te kunnen zeggen dat deze bussen in toenemende mate worden verkocht en gebruikt in verschillende busdistricten en door verschillende busbedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Ik hoop dat deze trend zal doorzetten. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Kinnock. Met deze vraag hebben wij de tijd uitgetrokken voor de vragen aan commissaris Kinnock opgebruikt. Ik dank de heer Kinnock voor zijn aanwezigheid, bied hem mijn beste wensen voor 1999 aan en zou hem erop willen wijzen dat ik er zeker van ben dat wij met een inspanning van zijn kant en van mijn kant geen synchronisatieproblemen meer zullen hebben. De vragen nrs. 40 tot en met 42 zullen schriftelijk worden beantwoord. C) Vragen aan mevrouw Bonino De Voorzitter. — Vraag nr. 43 van Mary Banotti (H-1180/98): Berrejt: Toeslagen op de reis- en verblijjfeosten voor alleengaanden Kan de Commissie mededelen of de toeslagen die alleengaanden op hun reis- en verblijfkosten moeten betalen in strijd zijn met het Gemeenschapsrecht? Wij heten commissaris Bonino welkom en nodigen haar uit op de vraag van mevrouw Banotti te antwoorden. Bonino, lid van de Commissie. — (LT) De vraag die mevrouw Banotti opwerpt, is ook vorig jaar reeds gesteld door mevrouw Eryl McNally, en de Commissie heeft er toen ook al op geantwoord. De Commissie is op de hoogte van het feit dat een kiezer van mevrouw McNally in Groot-Brittannië een steungroep heeft opgericht om pressie uit te oefenen inzake de toeslag voor alleenreizigers. De Commissie herinnert u er echter aan dat de enige communautaire maatregel die met de door de geachte afgevaardigde opgeworpen vraag van doen kan hebben, de richtlijn is aangaande reizen en vakanties, de all-in circuits. Deze richtlijn, die door de Raad is aangenomen, definieert in artikel 2, lid 4 de consument als „persoon die all-in diensten koopt of zich verplicht te kopen". Zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld weet, definieert de richtlijn ook als „cessionaris" elke persoon voor wie de voornaamste verdragsluitende partij zich verbindt all-in diensten te kopen — zij worden op een lijn gesteld met alle andere begunstigden — of elke willekeurige persoon aan wie de voornaamste verdragsluitende partij of een van de andere begunstigden all-in diensten verkoopt. Zo staan de zaken ervoor, zoals u ongetwijfeld weet, geachte afgevaardigde. De Commissie is van mening dat het bestaan van toeslagen voor alleenreizigers het resultaat is van een commercieel beginsel — hogere prijzen voor alleenreizigers — dat over het algemeen door de marktmechanismen wordt geac') Niet-behandclde vragen: zie bijlage „Vragenuur".
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/99
Bonino cepteerd, aangezien deze reizigers meer moeten betalen voor hotelaccommodatie en dergelijke, hetgeen ongetwij feld zijn weerslag op de prijs heeft. De Commissie ziet dan ook niet in hoe toeslagen voor alleenreizigers in strijd zouden kunnen zijn met het Gemeenschapsrecht. Zonder in te gaan op kwesties zoals subsidiariteit of andere kwe sties, blijft het feit overeind dat de Commissie de mening is toegedaan dat hier marktmechanismen in het spel zijn, en dat een alleenreiziger absoluut hogere kosten heeft, al was het alleen maar voor overnachting, voor het bezet houden van een kamer. Bovendien is een reiziger normaliter op de hoogte van een dergelijke toeslag: men kan zich dus ook niet beroepen op de richtlijn aangaande de misbruikclausules, daar elke soort informatie of reclame over het algemeen de prijs voor één persoon vermeldt en gewag maakt van de toeslag. De Commissie meent tenslotte ook dat deze toeslagen, voorzover wij weten, over het algemeen genomen redelijk zijn. Met name zijn ze bekend en dus kan men zich niet beroepen op de richtlijn aangaande de misbruikclausules Banotti (PPE). — (EN) Ik wil de commissaris ervoor danken dat ze het slechte nieuws zo aardig mogelijk heeft we ten te brengen. Ik zou graag willen weten of er tekenen zijn die erop wijzen dat de markt zelf reageert op het groeiend aantal alleen staanden, die misschien alleen op zoek zijn naar ?de gezegende rust van het eenpersoonsbed", in de woorden van George Bernard Shaw. Het verbaast me dat alleenstaanden op de reismarkt nog altijd toeslagen moeten betalen, ter wijl ze soms juist zo weinig te besteden hebben. Een ander voorbeeld waar ik op ben gestuit en waarover ik ook door inwoners van mijn kiesdistrict ben benaderd betreft situaties waarin met speciale aanbiedingen wordt geadver teerd, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk, die echter niet beschikbaar blijken te zijn voor mensen die bijvoorbe eld uit Ierland komen en vanuit het Verenigd Koninkrijk aan die reis willen gaan deelnemen. Moeten we ook in dit soort situaties de markt maar zijn gang laten gaan, of is dat juridisch misschien niet helemaal te verdedigen? Bonino. — (Π) De geachte afgevaardigde heeft absoluut gelijk: wat de markt of de aanpassing van de markt betreft, is niets zo gevoelig als de industrieën die er profijt van trekken. Wij hebben uiteraard al gemerkt dat de aanbiedin gen die geen toeslagen voor alleenreizenden kennen, steeds talrijker worden, juist omdat de reisbureaus in de gaten hebben gekregen dat het aantal mensen dat alleen reist, hand over hand toeneemt. De aanpassing van de markt is dus ook met betrekking tot de speciale aanbiedingen zeer snel. Wat de tweede tot mij gerichte vraag inzake de speciale aanbiedingen bestemd voor een speciaal type publiek of na tionaliteit betreft, behoud ik me het recht voor de Juridische Dienst te interpelleren om te zien of er hier sprake kan zijn van eventuele discriminatie. Hoe het ook zij, alvorens informatie te geven die met de markt kan interfereren, is het mijns inziens juist een juridisch advies te vragen, hetgeen de Commissie ongetwijfeld zal doen en waarover ik de geachte afgevaardigde schriftelijk zal informeren. De Voorzitter. — Vraag nr. 44 van Daniel Varela Suanzes-Carpegna (H1189/98): Betreft: Resultaten van de bijeenkomsten EU-Canada in verband met het Canadese visserij- wetsvoorstel C-27 Op de recente transatlantische topbijeenkomst EUCanada, die op verzoek van commissaris Sir Leon Brittan in We nen heeft plaatsgevonden, heeft de Canadese minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat een gemengde com missie van experts van de EU en Canada de inhoud van het Canadese visserijwetsvoorstel C27 diepgaand zal on derzoeken, teneinde te bepalen of dit voorstel in overeenstemming is met het internationale recht. Op 7 en 8 december 11. heeft deze commissie in Ottawa haar eerste vergadering gehouden. Kan de Commissie de resultaten van deze vergadering mededelen? Mevrouw Bonino, u heeft het woord om op de vraag van de heer Daniel Varela te antwoorden. Bonino, lid van de Commissie. — (ΓΓ) De vasthoudendheid van de heer Varela, die mij ongeveer elke twee maanden over de kwestie Canada vragen stelt, kan zonder meer wedijveren met de vastberadenheid van de Commissie, die ha rerzijds geen gelegenheid voorbij laat gaan — en ik zal drie hele recente data citeren — om er bij de Canadese tegen partij op te hameren dat de wet C27 absoluut niet acceptabel is voor de Commissie. De kwestie is onlangs nog bij drie gelegenheden onder de aandacht gebracht: op 22 oktober, tijdens de ontmoeting met Sir Leon Brittan en de Canadese minister van Buitenlandse Zaken; op 7 december tijdens een ontmoeting tus sen hoge functionarissen, bevoegd op het gebied van visserij, die in Ottawa heeft plaatsgevonden en tenslotte op 17 december tijdens de TOP EU/Canada. De Commissie moet er zich bij dergelijke gelegenheden helaas telkenmale rekenschap van geven dat Canada niet van plan is het wetsontwerp C27 te wijzigen. Volgens mij is deze verklaring meerdere malen herhaald. Nieuw is het element — de Commissie volgt deze mogelijke oplossing van nabij — dat Canada bereid zou zijn een interpretatieve verklaring in overweging te nemen met de bedoeling te verduidelijken dat de wet C27 alleen betrekking heeft op de toepassing van de VNovereenkomst. Als het tot deze interpretatie of interpretatieve verklaring zou komen, dan zou dat als een interessante zet van de zijde van Canada kunnen worden beschouwd. Ik zou in elk geval nog twee overwegingen naar voren willen brengen. Op de eerste plaats heeft de discussie van de functionarissen van de visserij vanwege een ongelukkig toeval plaatsgevonden onmiddellijk nadat het Internationale Hof van Justitie zich had uitgesproken in de door Spanje tegen Canada aangespannen zaak vanwege de aanhouding van de vissersboot „Styke", in 1995. Hoewel het Hof alleen maar had verklaard niet juridisch bevoegd te zijn in de
Nr. 4531/100 H andelingen van het Europees Parlement Bonino zaak, is de verklaring in Canada ontvangen als ging het om een besluit over fundamentele kwesties van het geschil, als gevolg waarvan eventuele openingen van de zijde van de Canadese regering zijn geblokkeerd. Op de tweede plaats, geachte afgevaardigde, ben ik er absoluut van overtuigd dat, afgezien van unilaterale verklarin gen in de zin van „ja" o „nee" van de zijde van Canada — en dan moeten we nog maar afwachten wat dat inhoude lijk betekent — de enige manier om bepaalde geschillen binnen de perken te houden, bestaat in het versnellen van de ratificatie van de VNOvereenkomst aangaande de stocfe chevauchants. In de Overeenkomst is immers, zoals u weet, een aanzienlijk gedeelte gewijd aan de procedure die verplicht moet worden gevolgd bij de beslechting van ge schillen, hetgeen het Canada uiteraard onmogelijk zou maken zich te onttrekken aan de jurisdictie van het Hof, zo als in 1994/95 is gebeurd. De Commissie is er, hoe dan ook, absoluut van overtuigd dat de versnelde ratificatie van de VNOvereenkomst het meest consistente instrument is dat ons ter beschikking staat. Wel moeten wij uiteraard doorgaan met onderhande len en de kwestie van dag tot dag en van maand tot maand blijven volgen. Varela Suanzes-Carpegna (PPE). — (ES) H artelijk dank voor uw informatie, mevrouw de commissaris. Ik heb evenveel belang bij deze zaak als de Commissie — en dat weet u — aangezien deze kwestie essentieel is voor de on twikkeling van de visserij in internationale wateren en voor het internationale recht. Een land dat de jurisdictie van een internationaal gerechtshof aan zijn laars lapt, dat een interne wetgeving uitvaardigt die strijdig is met het inter nationale recht, dat in naam van deze wetgeving schepen opbrengt en dat bovendien door niemand kan worden be recht, betekent een regelrecht gevaar voor de internationale visserijsector en kan andere landen ertoe aanzetten de zelfde weg in te slaan. Ik ben het echter op een mijns inziens belangrijk punt met u oneens, mevrouw de commissaris, en ik zeg u dit zo onomwonden omdat de situatie er zowel voor de Commissie als voor mij weinig rooskleurig uitziet. Als dit zo door gaat, zullen wij ons ertoe genoodzaakt zien deze kwestie niet om de twee maanden maar om de maand aan de orde te stellen, aangezien Canada alle mogelijke argumenten aanwendt om ons met een kluitje in het riet te sturen. In te genstelling tot u ben ik van oordeel dat de ratificatie van het Verdrag — het Europees Parlement heeft hiervoor trou wens reeds gewaarschuwd '— permanent voor conflicten zal zorgen indien het anders wordt geïnterpreteerd dan het Verdrag van New York. We kunnen dit probleem oplossen met de argumenten van de NAFO en we zouden er best aan doen dit Verdrag niet te ratificeren aangezien de ratificatie enkel in het belang van Canada speelt. Dat is het punt waarop onze meningen uiteenlopen. Ik zou u dan ook willen verzoeken over deze kwestie na te denken. Wij zullen Canada immers moeten duidelijk maken dat dit een waar struikelblok voor de betrekkingen met de Europese Unie is. Wij moeten blijven vechten en ik geloof dat het beter is dat wij dit Verdrag, waar Canada zo op uit is om het achteraf naar eigen goeddunken te kunnen toepassen, niet ratificeren. Bonino. — (Π) Ik ben op de hoogte van het standpunt van het Parlement, maar ik zou er u toch ook aan willen he rinneren dat dit nu precies het doel van een institutionele dialoog is. Juist omdat we ons in een situatie bevinden waarin de verschillende interpretatie die aan de VNOvereenkomst wordt gegeven, ongetwijfeld een bron van ruzie vormt, en nog wel in toenemende mate, interesseert mij — ik kan dat niet genoeg benadrukken, geachte afgevaar digde — de mogelijke ratificatie, met name wat de pijler van de Overeenkomst betreft, die refereert aan een binding dispute settlement mechanism, bindende mechanismen voor de beslechting van geschillen. Wij beschikken over geen enkel ander instrument — en ik verzoek u hier goed nota van te nemen — om de geschillen die zich, niet alleen in Canadese of in NAFOwateren, mochten voordoen, op te lossen. Als de Overeenkomst niet geratificeerd wordt, hebben wij geen instrumenten in handen; denk bijvoorbeeld maar eens aan het geval van een willekeurige kuststaat die een andere interpretatie aan de Overeenkomst zou geven. Zoals u reeds hebt opgemerkt, kan dit voorbeeld door anderen gevolgd worden. In dat geval zouden we zelfs verstoken zijn van elk bindend instrument voor de oplossing van conflicten. Dit is mijns inziens het gedeelte van de Overeen komst dat wij beslist moeten uitbuiten. Zoals u zich immers ongetwijfeld herinnert, mijnheer Varela, heeft Canada in 1995 zijn eigen bevoegdheid van het Hofvan Justitie, dat nu in zijn vonnis stelt niet bevoegd te zijn teruggetrok ken. Ik vrees dat het voorbeeld van Canada door anderen zal worden gevolgd, indien wij niet tot bindende mechani smen voor de beslechting van geschillen kunnen komen. Het gaat hier om een materie die ook de lidstaten zelf moeten aanpakken. Ik hecht er echter aan onder uw aandacht te brengen dat het gebrek aan bindende systemen voor de oplossing van conflicten allesbehalve gunstig voor ons is. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Bonino. Daar de vraagsteller afwezig is, vervalt vraag nr. 45. Omdat de vragen nrs. 46, 47 en 48 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld:
Vraag nr. 46 van lan White (H1222/98): Betreft: Puerto Morazan — Orkaan Mitch Kan de Commissie mededelen hoeveel geld de EU beschikbaar heeft gesteld voor spoedhulp aan Nicaragua en Hon duras en hoeveel EUsteun wordt verleend via NGO's en internationale hulporganisaties?
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/101
De Voorzitter Vraag nr. 47 van Christine Oddy (H-1232/98): Betreft: Puerto Morazan — Orkaan Mitch Kan de Commissie mededelen hoeveel bouwsteun zij in de vorm van personeel en materieel voor het herstel van wegen en bruggen naar Nicaragua en Honduras heeft gestuurd? Vraag nr. 48 van Glenys Kinnock (H-1239/98): Betreft: Reactie op natuurrampen Gedurende dit begrotingsjaar moest dikwijls een beroep worden gedaan op ECHO in verband met talrijke tragische geldverslindende noodsituaties en natuurrampen. Beschikt Echo over voldoende middelen om het hoofd te kunnen bieden aan eventuele nieuwe rampen? Ik stel voor, mevrouw de commissaris, dat u de twee minuten die ons resten voor de klok 19.00 uur slaat, gebruikt om de vragen van de heer White, mevrouw Oddy en mevrouw Kinnock gezamenlijk te beantwoorden. Bonino, lid van de Commissie. — (TT) Op de eerste plaats houdt de Commissie het gehele, onlangs goedgekeurde plan inzake Midden-Amerika ter beschikking van de europarlementariërs. Ik kan dit plan, voorzien van een gedetailleerde specificatie van alle cijfers, reeds nu achterlaten. Ik wil u in het kort in elk geval vast zeggen dat de beslissing over de eerste toewijzing van 6,8 miljoen ecu op 4 november is genomen, dus nog tijdens de orkaan, terwijl er in november onmiddellijk nadat ik was teruggekeerd van mijn bezoek een nieuw pakket van 9,5 miljoen ecu ter beschikking is gesteld. De Commissie heeft voor deze ramp 3 miljoen ecu, die voor andere projecten bestemd waren, vrijgemaakt. Al deze projecten zijn via NGO's gerealiseerd. Ik beschik over een lijst van deze organisaties die ik hier voor u kan achterlaten. De beide plannen zijn door het humanitaire comité, waarvan alle lidstaten deel uitmaken, goedgekeurd. Directoraat generaal I B, waarvan commissaris Marín het hoofd is, heeft 8,2 miljoen ecu vrijgemaakt ter voorbereiding van het grote algemene plan van wederopbouw dat, zoals u weet, aan de donorconferentie te Stockholm moet worden voorgelegd. Wat de andere vraag betreft, vind ik het belangrijk op te merken dat een van de problemen die wij moeten aanpakken, het feit is dat de gewone begroting van het humanitair bureau halverwege het jaar is uitgeput en dat een hele serie van onvoorziene rampen ons tot lange en moeizame procedures dwingt om de reserves aan te kunnen spreken. Maar reeds vanaf dit jaar bespeuren wij een zekere verbetering, in die zin dat we reeds in het begin van het jaar over een wat meer substantiële toewijzing beschikken, waardoor wij tot een meer geordende programmering kunnen komçn, met name voor crisissituaties die zich over meerdere jaren uitstrekken. We hoeven dan de reserves pas aan te spreken in geval van echte, niet te voorziene noodsituaties, waar we dus niet op voorbereid zijn. Dit is een budgettair gegeven; we zijn bezig een en ander met commissaris Liikanen af te stemmen — er is al een zekere vordering gemaakt — zodat we in juli niet meer in de gebruikelijke moeilijke situatie komen te verkeren. Oddy (PSE). — (EN) Ik zou graag willen weten welk deel van de noodhulp daadwerkelijk in Midden-Amerika terecht is gekomen, welke moeilijkheden er zich daarbij hebben voorgedaan, wat momenteel de meest dringende behoeften zijn van de mensen in Midden-Amerika en wat we nu kunnen doen om hen te helpen. Bonino. — (EN) De eerste projecten, waartoe op 4 november werd besloten, waren onmiddellijk operationeel omdat we besloten hadden de NGO's in te schakelen die ter plekke al werkzaam waren en op die manier tijdverlies hebben kunnen voorkomen. De lijst van NGO's is met het recente plan ter waarde van 10 miljoen ecu enigszins uitgebreid. Een van de grootste problemen was aanvankelijk het vervoer: hoe konden we de bevolking bereiken in een gebied waar alle bruggen waren ingestort en waar geen wegen waren? Uiteindelijk bleken helikopters enig soelaas te bieden; het probleem was alleen dat helikopters geen grote hoeveelheden voedsel kunnen vervoeren. Ten tweede was een aantal regeringen er niet erg happig op om via NGO's te werken. Tijdens mijn bezoek heb ik de autoriteiten echter duidelijk gemaakt dat de regels het me niet toestaan om het geld rechtstreeks aan een regering over te dragen, of ze dat nu leuk vonden of niet, en dat we via het Rode Kruis of NGO's moeten werken. Dit hebben ze uiteindelijk ook aanvaard, hoewel er nog altijd sprake is van enige politieke spanning. Momenteel richten we ons met name op Honduras en het noorden van Nicaragua. Een van onze prioriteiten is het verschaffen van drinkwater om epidemieën te voorkomen. Er is geen groot voedseltekort, behalve onder kwetsbare groepen. De grootste zorg, nogmaals, is de levering van drinkwater om het uitbreken van epidemieën te voorkomen. Het nieuwe plan is hoofdzakelijk opgezet rond basisgezondheidszorg, het herstel van waterpompen en de levering van drinkwater. Als u wilt kan ik u een gedetailleerd overzicht bieden van de activiteiten van de afzonderlijke NGO's ter plekke. Kinnock, Glenys (PSE). — (EN) Juist nu er zoveel twijfel wordt geuit over de doelmatigheid van de Commissie, zou ik die Commissie willen prijzen voor de snelle en efficiënte manier waarop ze via ECHO heeft gereageerd op de crisis in Midden-Amerika. Mevrouw de commissaris, in het licht van de informatie die u ons hebt gegeven zou ik graag van u weten welke middelen u beschikbaar heeft kunnen stellen voor de steeds weer terugkerende crisis in Bangladesh, een land waarmee mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, zich innig verbonden voelt. Denk u dat ECHO in staat is geweest en in staat zal blijven prioriteit te geven aan de jaarlijks terugkerende behoeften in Bangladesh?
Nr. 4-531/102
Handelingen van het Europees Parlement
Bonino. — (EN) Ik kan u de precieze cijfers voor Bangladesh zo niet noemen, maar zal ze voor u opvragen. We hebben het afgelopen jaar ondervonden hoe groot de gevolgen zijn van de jaarlijks terugkerende natuurrampen. We willen ons in het actieplan voor 1999 dan ook in algemene zin beter voorbereiden op natuurrampen. We hebben er zelfs over gedacht een soort natuurrampen- of rampen-anticipatiefonds in te stellen. We zijn er nog steeds niet uit of het verstandig, mogelijk en haalbaar is een fonds in te stellen dat flexibel kan, worden aangewend als reactie op, ter voorkoming van of ter voorbereiding op natuurrampen. Voor deze filosofie zou ook het financieel reglement moeten worden aangepast, en ik weet niet of er voldoende politieke steun kan worden gevonden voor een grotere flexibiliteit in de uitgaven. We zijn nog steeds in bespreking over de beste oplossing. Ik zal u wat Bangladesh betreft in ieder geval van de precieze cijfers voorzien. Ik zou u nu wel een indicatie kunnen geven, maar u hebt er meer aan als ik het eerst precies natrek. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw de commissaris. Aangezien de tijd uitgetrokken voor de vragen aan de Commissie is verstreken, zullen de vragen nrs. 49 tot en met 79 schriftelijk worden behandeld. (') Het vragenuur voor vragen aan de Commissie is gesloten. (De vergadering wordt om 19.05 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER IMBENI Ondervoorzitter
9. Handelsstelsel en internationaal erkende arbeidsnormen De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0423/98) van de heer Sainjon, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de mededeling van de Commissie aan de Raad „Verband tussen het handelsstelsel en de internationaal erkende arbeidsnormen" (COM(96)0402 - C4-0488/96). Sainjon (ARE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, nu de vijftigste verjaardag van de VN-Verklaring van de Rechten van de Mens wordt gevierd, moet Europa, 's werelds grootste handelsmacht, zich blijven inzetten voor het idee dat ik de sociale mondialisering zou willen noemen. Mijn overtuiging is dat als de Europese Unie in dit opzicht geloofwaardig wil overkomen, haar eigen gedrag onbesproken moet zijn. Hoe kan zij door de ontwikkelingslanden serieus genomen worden, als er bijvoorbeeld in Groot-Brittannië twee miljoen kinderen werken? 500.000 daarvan zijn zelfs nog geen vijftien jaar oud! Waarom weigeren de Britse autoriteiten om conventie 138 van de IAO met betrekking tot kinderarbeid te ratificeren? Voor mij is het niet voldoende om de Europese richtlijn betreffende de bescherming van jongeren op het werk of het Sociaal Handvest te ratificeren. Men moet ook de principes daarvan toepassen en zich bekommeren om het lot van de duizenden kinderen die onder uiterst zware omstandigheden in overslagbedrijven en in de bouw werkzaam zijn. Ik kan ook Oostenrijk noemen, dat conventie 138 nog steeds niet heeft geratificeerd, en Ierland dat in gebreke blijft bij conventie 111 tegen discriminatie. Ook jegens de landen die eventueel tot de Unie zullen toetreden, moeten we naar mijn mening even streng zijn als voor onszelf. Laten we daarbij niet aarzelen ons te baseren op de verklaring van de grondbeginselen die vorig jaar juni door de IAO is aangenomen. Daarin zijn de conventies betreffende dwangarbeid, kinderarbeid, niet-discriminatie en vrijheid van vereniging verwerkt. De opneming van deze conventies in één tekst vormt een belangrijke stap vooruit, met dien verstande dat zelfs een land dat een van deze conventies niet heeft geratificeerd, onderwerp van kritiek zal worden in de desbetreffende verslagen. De Unie moet er dus voor ijveren dat uiteindelijk alle leden van de WHO deze grondbeginselen van de IAO ratificeren. De pogingen ten aanzien van de ontwikkelingslanden waren echter tot nu toe tot mislukken gedoemd, omdat meestal een verkeerde benadering werd gevolgd. Daarin kwam pas verandering toen er in maart 1998 voor het eerst een stimuleringsclausule in het communautaire stelsel voor algemene preferenties werd opgenomen. Voor het eerst werd het idee geïntroduceerd van een douanepreferentie voor die landen die zich aan deze sociale minimumnormen houden. Dit heeft bijgedragen tot een positievere benadering van de sociale clausule. Deze maatregel zou een model kunnen zijn, een voorloper van de strategie van de Europese Unie in de Wereldhandelsorganisatie. Een andere strategie om wereldwijd vooruitgang te boeken op het gebied van de rechten van de mens op het werk, wordt gevormd door de honderden gedragscodes die multinationals hebben ingevoerd. Het recht op vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen worden daarin echter wel vaak vergeten. Daarom moeten we vandaag een stap verder gaan. Naar mijn mening kan zelfs een code die op deze verklaring van de grondbeginselen berust, slechts een minimumnorm zijn. Concreet vraagt het Parlement aan de Europese Commissie om zich te beraden over de uitwerking van een Europese code. Daarvoor zou een forum bestaande uit het 1) Niet-behandelde vragen: zie bijlage „Vragenuur".
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/103
Sainjon Europees Verbond van Vakverenigingen, de Europese werkgevers en bepaalde NGO's moeten worden gevormd. Europese multinationals kunnen deze dan ratificeren, waarna hun namen bekendgemaakt worden via het Publicatieblad van de Gemeenschappen en de Internet-sites van de Commissie. In deze code zelf zullen geen sancties voorkomen. Wel zal daarin moeten worden voorzien in een speciale eenheid die met behulp van een databank de ondernemingen die zich tot de code verplichten, op dpeltreffende wijze kunnen volgen. Het idee van de gedragscode is echter pas echt op zijn plaats in de Wereldhandelsorganisatie. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik van deze interventie in het Europees Parlement gebruikmaken om een beroep te doen op alle internationale instellingen en op „s werelds meest eminente persoonlijkheden op politiek, filosofisch, religieus en cultureel gebied. Laten wij samen besluiten om gedwongen kinderarbeid in de loop van het eerste decennium van de 21ste eeuw in de hele wereld definitief uit te roeien. De moderne tijd vloeit hier samen met de geschiedenis. Het is ontoelaatbaar dat miljoenen kinderen wegkwijnen in ellende, wreedheid en leed. Iedereen zou een kindertijd vol spel, vreugde, hoop en geluk moeten kunnen hebben. Onze politieke verantwoordelijkheden geven ons de morele plicht om vastberaden op te treden en buitengewone middelen aan te wenden voor het doel dat ons voor ogen staat. Dit doel is een nalatenschap van al diegenen die overal ter wereld, vaak ten koste van hun eigen leven, voor de mensenrechten hebben gestreden. Laten we concreet zijn en nagaan wat doeltreffend is gebleken. Het bevorderen van onderwijs is een goede zaak, maar is niet voldoende. De regeringen van de betrokken landen moeten een compensatiebedrag betalen aan gezinnen waarvan de kinderen niet meer werken, dat wil zeggen enkele dollars per maand. Dat is de enige oplossing. Een en ander moet natuurlijk met zeer streng toezicht gepaard gaan. Unicef heeft zelfde aandacht gevestigd op de gevolgen van bijvoorbeeld de sluiting of het plotselinge vertrek van een multinational. De kinderen gaan dan niet opeens naar school, maar staan op straat en gaan op zoek naar ander werk om geld te blijven verdienen voor hun familie, en als ze dat niet vinden, komen ze meestal in de verschrikkingen van de prostitutie terecht. Ook al zal de strijd voor de sociale clausule lang en moeizaam zijn, er ligt momenteel wel een fantastisch werkterrein voor ons open. De publieke opinie moet zich daarvan bewust worden, maar de politici moeten laten zien dat zij niet slechts toeschouwers zijn bij de mondialisering van de economie. Schiedermeier (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, als lid van een partij die het woord „sociaal" in zijn naam draagt, draag ik de sociale markteconomie een warm hart toe. Daarom ben ik absoluut voor sociale minimumnormen op Europees niveau. Door de mondialisering van de internationale handel, waardoor handel, investeringen en kapitaalstromen worden geliberaliseerd, zijn wij gedwongen de sociale ontwikkeling als een wereldomspannende ontwikkeling te beschouwen. De Wereldbank beklemtoonde in haar verslag „World Development 1995" hoe belangrijk een goede relatie tussen de sociale partners is voor een efficiënte arbeidsmarkt. Voorwaarde hiervoor is echter een democratisch bestel. De werknemers moeten immers op grond van hun rechten in staat zijn de regeringen te weerhouden van het verkrijgen van concurrentievoordelen door discriminatie, uitbuiting en onderdrukking. Daaraan kan ik meteen een tweede conclusie vastknopen. De internationale handel kan alleen bijdragen aan de economische ontwikkeling van een land, als er ruimte bestaat voor de burgers om besluiten te nemen en voorkeuren kenbaar te maken. Met andere woorden, de burgers moeten als werknemers en als consumenten minstens dezelfde rechten hebben. In mijn advies namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken pleit ik daarom nadrukkelijk voor sociale clausules in de internationale handel. Dit betekent ook dat de lidstaten van de EU de fundamentele arbeidsnormen moeten toepassen en deze met name in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie moeten bevorderen. Het werk van de niet-gouvernementele organisaties op dit gebied dient door de EU en de lidstaten absoluut gesteund te worden. Verder moeten de ontwikkelingslanden ertoe worden aangespoord, zowel door middel van nieuwe maatregelen als door versterking van bestaande maatregelen, de sociale grondvoorschriften in acht te nemen. Sancties en verborgen protectionisme zijn dus uit den boze. Dit betekent onder meer dat steun dient te worden verleend aan campagnes voor de invoering van handelsmerken, zoals het rug mark en vele andere merktekens die door consumentenactiegroepen zijn ingevoerd. Ook moet men de ondernemingen ertoe aanmoedigen zichzelf te verplichten tot eerbiediging van de fundamentele mensenrechten. De commissie pleit verder voor de opname van sociale clausules in handels- en samenwerkingsovereenkomsten van de EU-lidstaten. Mijn advies bevat een tekstvoorstel voor zo'n clausule. Collega Sainjon dank ik voor het feit dat hij de conclusies van mijn advies grotendeels in zijn verslag heeft overgenomen, hoewel ik van mening ben dat hij in zijn conclusies wel wat heeft overdreven. Te veel van het goede kan ongezond zijn. Ik begrijp evenwel niet waarom de heer Howitt in amendement 10 namens de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten het goede voorbeeld van de Verenigde Staten uit de tekst wil schrappen. Hier wil ik eigenlijk tegen stemmen. Papakyriazis (PSE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, mij valt vanavond een grote eer te beurt. Niet alleen mag ik het woord voeren namens de grote socialistische fractie, onmiddellijk na de twee rapporteurs, de heren Sainjon en Schiedermeier, maar ik mag ook spreken als lid van de Commissie externe economische betrekkingen en de commissie sociale zaken. Ik heb in beide commissies actief deelgenomen aan de — tijdrovende — uitwerking van deze verslagen. Daarom wil ik eerst en vooral de twee rapporteurs en de commissies van harte gelukwensen met hun werk. Zij zijn erin geslaagd tijdens de langdurige en openhartige beraadslagingen de oorspronkelijke verslagen aanzienlijk te verbeteren. Ik zal niet herhalen of aanvullen wat de rapporteurs reeds zeiden. Ik wil slechts twee opmerkingen maken over hun verslagen en duidelijk maken dat ik deze van harte steun.
Nr. 4-531/104
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Papakyriazis Ten eerste is het mijns inziens uiterst belangrijk dat wij in het Europees Parlement en in de Europese Unie, na de geboorte enkele dagen geleden van de euro, een duidelijk en reëel beeld geven van de wereldsamenleving. Wij spreken immers almaar over mondialisering van de markten, maar vergeten vaak dat deze mondialisering niet alleen een economische dimensie heeft. Naast de wereldmarkt hebben wij ook een wereldsamenleving waarvoor een sociaal beleid, een solidariteitsbeleid noodzakelijk is. Prestigieuze organisaties, zoals de Wereldhandelsorganisatie, hebben aangetoond dat een dergelijke beleid niet hoeft in te druisen tegen economische groei. Integendeel, economische groei is een voorwaarde voor sociale welvaart. Ten tweede moeten wij in de Europese Unie in deze fase ter voorbereiding van de uitbreiding duidelijk maken dat de criteria van Kopenhagen nadere uitwerking behoeven en ook het recht van de mens op arbeid moeten behelzen. Günther (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit is niet de enige keer deze week dat wij spreken over een gedragscode in de internationale handel. Voor morgen staat er immers ook nog een initiatiefverslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking over hetzelfde onderwerp op de agenda. Mijns inziens moeten wij overeenstemming zien te bereiken over een aantal principiële punten uit deze twee verslagen. Ten eerste hebben wij niet het recht extraterritoriale voorschriften in dergelijke verslagen op te nemen en tegelijkertijd kritiek uit te oefenen op de Verenigde Staten vanwege de Helms-Burton-wet. Ten tweede moeten wij ook de ontwikkelingslanden betrekken bij de discussies die hen aangaan. Zij willen evenmin normen opgelegd krijgen die over hun rug tot stand zijn gekomen. Ten derde is kinderarbeid hier een essentieel punt. In dit verslag is sprake van erkende arbeidsnormen en daarom moet men ook de sociale normen en andere vormen van werk beter in het oog houden. Men kan zich hier niet tot één punt beperken en daarmee dit verslag als het ware volpakken. Internationale afspraken moeten duidelijke formuleringen en precieze doelstellingen behelzen om erkend en nageleefd te kunnen worden. Dit geldt zeker voor dit geval waarin het gaat om vrijwillige gedragscodes. Plooij-van Gorsel (ELDR). — Voorzitter, collega's en commissaris, afspraken over internationaal erkende arbeidsnormen passen bij uitstek in de International Labour Organization. De implementatie van internationaal gemaakte afspraken is echter een ander verhaal en zeker als we praten over het uitbannen van kinderarbeid. De rapporteur ziet op dit terrein een duidelijke rol voor de Europese Commissie weggelegd, terwijl deze rol helaas beperkt moet zijn want de Europese Unie als zodanig is geen lid van de International Labour Organization. Desalniettemin kent de rapporteur de Unie nogal wat bevoegdheden toe. Dit brengt mij meteen bij mijn tweede punt. In artikel 19 van de resolutie vraagt de rapporteur om een Europees initiatief voor de strijd tegen kinderarbeid. Dat zou ik graag steunen, maar hij stelt daarbij voor in de eerste plaats een compenserende vergoeding voor gezinnen waarvan de kinderen gedwongen werken en ín de tweede plaats onderwijs voor kinderen in de betreffende landen en begeleidende maatregelen. Voorzitter, collega's, dit zou een uitstekend voorstel zijn als de Unie bevoegdheden had op dit terrein. Daarbij vraag ik mij af of de rapporteur zich wel realiseert wat de financiële consequentie is voor de Unie als wij een inkomensgarantie aan gezinnen gaan verstrekken in zich ontwikkelende landen. Ik schat, collega's, dat de EU-begroting zal verdubbelen. Mijn liberale fractie staat uiteraard pal voor het uitbannen van kinderarbeid. Maar inkomenssteun is daarvoor niet het geëigende middel. Wel cruciaal is onderwijs en dat heeft ook de rapporteur onderkend. Onderwijs, niet alleen aan jongens maar ook en vooral aan meisjes. Ik roep de collega's dan ook op het amendement van de liberale fractie op artikel 19 te steunen. Daarin wordt gevraagd om bestrijding van kinderarbeid door Europese maatregelen ter ondersteuning van het onderwijs voor kinderen. Op dit terrein dient de Europese Unie haar verantwoordelijkheid te nemen, bij voorkeur door samen te werken met internationale organisaties zoals UNICEF en UNESCO. Herzog (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik André Sainjon feliciteren met zijn uitstekende verslag. Eerbiediging van de sociale rechten in de internationale handel is een fundamentele kwestie, die al meer dan een eeuw aan de orde is zonder dat er significante resultaten zijn geboekt. Een van de voornaamste oorzaken daarvan ligt ongetwijfeld in de protectionistische en eenzijdige benadering door de economisch overheersende landen. Het mag dan ook duidelijk zijn dat naleving van de sociale rechten niet alleen geldt voor de arme en opkomende landen, maar ook voor de ontwikkelde landen en met name die van de Unie. Daarvoor is derhalve concrete solidariteit nodig. In de afgelopen jaren heeft het Europees Parlement een regelrechte strategie ten uitvoer gelegd — en de heer Sainjon heeft daar zonder meer een voortreffelijke rol in gespeeld — om de Europese Unie als het ware op haar twee benen te zetten: op het been van de regionale mogendheid die zich in haar externe betrekkingen inzet voor sociaal principes en op het been van de multilateraal georiënteerde mogendheid die zich met name inzet voor de bevordering van het multilateralisme. Op intern vlak willen de commissie en haar rapporteur dat de Europese Unie verder gaat dan het huidige stelsel van algemene preferenties en ook andere dimensies van haar activiteiten ten aanzien van de gedragscode — waar wij* een genuanceerde visie op hebben — ontwikkelt. Dit zal met name moeten geschieden in het kader van de handelsen samenwerkingsovereenkomsten en de overeenkomsten inzake investeringssteun. Ofschoon men later zal moeten nadenken over een eventuele aanvulling van de gedragscodes met bepalingen inzake sancties, gaan deze codes duidelijk in de goede richting. Ook is het legitiem dat wij ten aanzien van kinderarbeid het voorbeeld geven met stimuleringssystemen die de door ons gewenste richting uitgaan.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/105
Herzog Natuurlijk moet er tegelijkertijd ook op multilateraal niveau iets gebeuren. Het tweede been ondersteunt het eerste, en het eerste kan niet lopen zonder het tweede. Daarvoor moet men uitgaan van twee belangrijke ideeën. Ten eerste moet niet alleen worden gestreefd naar erkenning van de sociale grondrechten maar ook, in samenwerking met de IAO en de WHO, daadwerkelijk worden gezorgd voor naleving daarvan. Ten tweede moet een beleid worden gevoerd waardoor concurrentie en sociale vooruitgang op multilateraal niveau kunnen samengaan. Dat veronderstelt forse doelstellingen, zoals een verbod op kinderarbeid, of verplicht onderwijs voor kinderen. Misschien moet men bij het formuleren van dergelijke doelstellingen tegelijkertijd ook andere kwesties aanpakken, zoals het opzetten of verbeteren van stelsels voor sociale zekerheid. Hoe het ook zij, dit is een uitstekend verslag. Kreissl-Dörfler (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het verheugt mij ten zeerste dat wij inmiddels zover gekomen zijn dat wij zeggen dat alle werkneemsters wereldwijd recht hebben op menswaardige arbeidsomstandigheden. In dit opzicht zijn de conventies van de IAO toch bijzonder nuttig. Het punt is alleen: hoe zetten we deze nu eindelijk om? In het debat over de Wereldhandelsorganisatie en over de GATT-overeenkomsten kan men zonder enig probleem tot besluiten komen, zelfs over zware sancties, mits de getroffen besluiten maar bijdragen aan deregulering en liberalisering. Als het echter gaat om aanvaardbare voorwaarden voor de mensen in het arbeidsproces, komen hoogstens niet-bindende overeenkomsten uit de bus. Dan bekijken wij het nog eens en houden angstvallig een oogje in het zeil: men mag immers de last niet al te groot laten worden. Ik kan u één ding zeggen: als het ons niet zal lukken eindelijk bindende normen vast te leggen, zullen we hier langzaam maar zeker in dezelfde situatie terechtkomen als elders. We mogen het niet zo ver laten komen dat de mensen wereldwijd elkaar de loef gaan afsteken in de strijd om zelfs de meest miserabele arbeidsvoorwaarden, de laagste lonen en de slechtste sociale normen. Daartoe zal deze ontwikkeling echter leiden en daarom ben ik heel blij dat de heer Sainjon ons een zo helder verslag heeft voorgelegd. Karamanou (PSE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, na de verklaring van het Duits voorzitterschap van vandaag, waarin de klemtoon werd gelegd op de noodzaak van eerbiediging van de rechten van de mens, komt dit verslag van de heer Sainjon als geroepen. De aanneming hiervan zal een bekrachtiging zijn van niet alleen Europa's waarden, maar ook de strategische rol van de Europese Unie in de wereld. Tussen liberalisatie van de wereldhandel enerzijds en duurzame economische ontwikkeling, met eerbiediging van de mensenrechten en de sociale rechten, anderzijds is een evenwicht nodig. Zonder een dergelijk evenwicht kan onze planeet onmogelijk overleven. Daarom moet men komen tot afspraken over gemeenschappelijk aanvaardbare normen en over de toepassing daarvan. Ook moet er een code komen met sociale grondvoorschriften. De Unie zal onmiddellijk initiatieven in die richting moeten ontplooien. Ten eerste zal zij de initiatieven van de Internationale Arbeidsorganisatie daadwerkelijk moeten steunen en de samenwerking met de Wereldhandelsorganisatie moeten bevorderen. Men moet ervoor zorgen dat alle leden van de WHO tenminste de verklaring betreffende de grondrechten van de IAO ratificeren. Ten tweede moet zij actie ondernemen ter bestrijding van kinderarbeid. Ook zal zij programma's moeten financieren ter verbetering van het onderwijs en de opleiding van kinderen en tegelijkertijd moeten voorzien in compensatie voor inkomensderving door het wegvallen van kinderarbeid. Vooral dit laatste vindt mijn volledige instemming en wij hebben in het programma van de Unie voor Pakistan reeds een goed voorbeeld daarvan. Zoals uit een recent onderzoek van de Internationale Arbeidsorganisatie is gebleken, werken in heel de wereld ongeveer 250 miljoen kinderen van 5 tot 14 jaar, onder uiterst moeilijke omstandigheden en tegen hongerlonen. 120 miljoen kinderen worden gedwongen de school te verlaten om aan het werk te gaan. De laatste tijd zijn ook gevallen van kinderarbeid in Turkije aan het licht gekomen en onthullingen gedaan over het gedrag van bepaalde multinationale ondernemingen. Tot slot moet de Europese Unie gebruik maken van haar steeds sterker wordende uitstraling, prestige en politieke macht en zich inzetten voor de toepassing van arbeidsnormen waarmee de mensenrechten in heel de wereld kunnen worden gerespecteerd. Caudron (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Marín, geachte collega's, in deze discussie over het uitstekende verslag van onze collega Sainjon stellen wij opnieuw vast hoe groot de afstand is tussen de progressieve politici en bepaalde conservatieven, wanneer het gaat om de sociale vraagstukken en de plaats van de werknemers in de wereld en in de ondernemingen. Wij kunnen ons opwinden over de diepte van deze kloof, maar moeten wij ons hierover eigenlijk verbazen? Het verslag van André Sainjon maakt namelijk belangrijke verbeteringen mogelijk op het gebied van de sociale normen. Het introduceert waarden en normen in de economische betrekkingen waarmee collectieve onderhandelingen op de voorgrond worden gesteld. Het probeert de uitbuiting van kinderen te bestrijden. Zelfs het speelgoed voor onze eigen kinderen wordt vaak met kinderhanden vervaardigd. Ik ondersteun dan ook zonder enige aarzeling de oproep en de voorstellen die in dit verslag worden gedaan. Deze geven blijk van zowel pragmatisme als oprechte politieke wil. Daarom ben ik bijzonder verheugd over de invoering van sociale clausules voor ondernemingen die gebruik maken van communautaire regelingen voor investeringen in derde landen. Ik heb echter nog een wens in verband met dit voorstel. Ik zou graag willen dat dit mechanisme in de toekomst werd uitgebreid naar ondernemingen die deelnemen aan aanbestedingen van overheidsopdrachten. Het zou mogelijk moeten zijn dat een gemeenschap basisprincipes en sociale minimumeisen vastleggen in de voorwaarden voor deze aanbestedingen.
Nr. 4-531/106
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Caudron U weet dat bij overheidsopdrachten de laagst biedende vaak ook in sociaal opzicht de laagst biedende is, hetgeen niemand ten goed komt en zeer zeker niet de werknemers. Ik steun tot slot het voorstel om ondernemingen die zich niet aan de vastgestelde sociale minimumregels houden, in het Publicatieblad en op de Internet-sites van de Commissie bekend te maken, alhoewel ik eerlijk gezegd de voorkeur had gegeven aan meer tastbare of zelfs zwaardere sancties. Maar, nogmaals, ik ondersteun het verslag en de voorstellen van André Sainjon volledig. Marín, vicc-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is ingenomen met het uitstekende verslag van de heer Sainjon, waarin de rapporteur wederom blijk geeft van zijn inzicht in deze problematiek. Ons inziens is dit een geschikt moment om de balans op te maken van het beleid van de Europese Unie terzake. Dit zijn zeer gevoelige vraagstukken die voortdurend evolueren en waarvoor het Parlement en de Commissie naar mijn mening altijd actief en vruchtbaar hebben samengewerkt. De Commissie is het algemeen beschouwd eens met de constateringen, vragen en zorgen van de heer Sainjon en het Europees Parlement. Daarmee komen wij echter bij een moeilijk punt. Nadat in 1994 het eerste grote debat over dit onderwerp in het Parlement is gehouden, hebben we een aantal maatregelen genomen. Ten eerste hebben wij — en dit was tijdens onze eerste discussie een belangrijk punt — de weg van dwangmiddelen, sancties en protectionisme verworpen. Deze aanpak is bovendien ook resoluut van de hand gewezen door de ministerconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Singapore in 1996. De Europese Unie heeft daarentegen gekozen voor een beleid ter bevordering van de internationaal erkende sociale normen. Dit beleid kreeg de volledige steun van het Europees Parlement en is gebaseerd op positieve acties, overeenkomstig hetgeen is opgenomen in de clausules van het algemeen preferentiestelsel (SAP). Daartoe zijn wij een dialoog begonnen met onze partners over heel de wereld. Deze dialoog stoelt op samenwerking en overredingskracht, hetgeen naar onze mening goed tot uitdrukking is gekomen in de goedkeuring van het IPEC-programma. De onderhandelingen met de Pakistaanse regering daarover zijn ons inziens de grootste vooruitgang die wij tot nu toe hierbij hebben kunnen boeken. Het IPEC is een ambitieus programma dat de grondslag vormt voor onze samenwerkingsinspanningen met Pakistan. Het akkoord is in ieder geval ondertekend en dit is tevens mijn antwoord op de opmerkingen van onder anderen de heer Kreissl-Dörfler. We moeten weliswaar nog nagaan hoe wij het gaan toepassen, maar dit akkoord is mijns inziens een bewijs dat de Commissie ook weleens iets goeds doet. Gelooft u mij, de onderhandelingen met Pakistan waren niet gemakkelijk, maar we hebben nu een belangrijk project dat uitgevoerd zal worden in een land dat objectief staat ten opzichte van het uiterst gevoelige vraagstuk van kinderarbeid. Mijnheer Sainjon, volgens mij strookt de benadering van de Europese Commissie met het in 1994 door het Europees Parlement aangenomen verslag. In het geval van Birma hebben wij echter een negatieve aanpak gekozen. Toen moesten wij een heel procedurestelsel op poten zetten. Op verzoek van het Europese Verbond van Vakverenigingen en de NGO's hebben wij dit stelsel toen toegepast in het geval van Birma. In de Commissie bestond immers geen jurisprudentie voor de manier waarop wij Birma konden uitsluiten van de voordelen van het SAP. Natuurlijk is er tijd nodig voor het opzetten van goede programma's, maar in principe is de balans positief. We voeren een stimuleringsbeleid met behulp van het SAP dat een uitstekend instrument is hiervoor. Dit stelsel is echter niet toereikend en het Europees Parlement en met name ook de heer Sainjon doen er goed aan hierop aan te dringen. Er moeten nog genoeg hindernissen genomen worden voordat dit beleid naar behoren kan functioneren. De eerste hindernis is het instrument, het algemeen preferentiestelsel zelf. Dit instrument is per definitie beperkt, omdat er al naar gelang het soort producten een extra preferentiële marge is van 15 tot 25%. Dit is beperkt omdat naarmate de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie vorderen, het preferentiële karakter van het algemeen preferentiestelsel logischerwijze steeds verder afneemt en steeds minder aantrekkelijk wordt. Dit feit mogen wij niet uit het oog verliezen, daar ook de tariefmarges langzaam maar zeker aan aantrekkelijkheid zullen inboeten. In het verslag wordt de Commissie gevraagd na te gaan hoe de sociale dimensie en het milieu hun beslag kunnen vinden in de huidige en toekomstige handelsovereenkomsten van de Europese Unie, vooral wanneer er sprake is van vrijhandel of liberalisering van het handelsverkeer. Dit lijkt mij zeer interessant. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan een gebied waar ik zelf mee te maken heb, namelijk aan de landen van het Middellandse Zee-bekken, de ACS-landen — mits dit concept in de nieuwe overeenkomst wordt overgenomen — en aan Latijns Amerika, meer bepaald de Mercosur, Chili en Mexico. Het spreekt vanzelf dat deze strategie de doelstellingen van het gemeenschappelijk handelsbeleid niet in gevaar mag brengen. Er zijn bovendien een aantal interessante precedenten. U weet dat dergelijke clausules reeds zijn opgenomen in het Vrijhandelsverdrag voor Latijns Amerika en in de bilaterale akkoorden met Chili en Canada. Hiermee wil ik alleen duidelijk maken dat deze filosofie zich geleidelijk aan verspreidt. Het verslag-Howitt dat we morgen zullen bespreken, spitst zich toe op de gedragscodes voor de Europese bedrijven. Ook op dit gebied moeten er vorderingen worden gemaakt. Tevens werd het idee geopperd om met een Europees initiatief de financiële voorwaarden vast te stellen voor de uitvoering van een waarachtig begeleidend beleid ter ondersteuning van gezinnen en voor onderwijs aan kinderen. Vanzelfsprekend zal men dit idee moeten onderzoeken. Dit alles mag ons echter niet de realiteit uit het oog doen verliezen. De grootste hinderpaal is niet technisch, maar politiek van aard. Het algemeen preferentiestelsel bestaat al en kan ook als instrument gebruikt worden. In de praktijk wordt het echter niet of niet voldoende gebruikt.
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 /107
Marín Sinds de aanneming van de zogenaamde sociale clausule op 25 mei 1998 heeft slechts een land om de voordelen daarvan gevraagd en dat is Moldavië. Dat is de enige aanvraag die wij hebben ontvangen. Dit is niet veel, maar het is wel een stap in de goede richting. De andere landen zijn te terughoudend om dit initiatief te nemen en we moeten via een politieke dialoog proberen om de derde landen over te halen hun terughoudendheid ten aanzien van de koppeling van sociale normen en handelsnormen te laten varen. Er is op dit moment echter geen internationaal debat gaande in het kader waarvan wij de derde landen die in aanmerking willen komen voor de voordelen van het algemeen preferentiestelsel, zouden kunnen bewegen onze kant op te gaan. Laten wij eerlijk zijn, veel van deze landen beschouwen iets dergelijks nog steeds als inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden. Zij zien dit als een politieke aangelegenheid en wijzen wat dat betreft op de beyoegdheid van de IAO. Volgens hen volstaan de overeenkomsten van de IAO en hoeft de Europese Unie zich niet te bekommeren om bilaterale overeenkomsten die, zoals ik reeds zei, voor hen inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden zijn. Aan de andere kant heeft de sociale clausule van het SAP niet voldoende geografische reikwijdte. Zoals u weet, hebben wij de Raad voorgesteld de sociale clausule uit te breiden. De Raad heeft dit voorstel van de Commissie echter verworpen en voor een keer moeten we zeggen: geef den keizer, wat des keizers en de Raad wat des Raads is. Meestal gebeurt dat namelijk niet in dit soort debatten en daarom is het altijd de taak van de Commissie om dergelijke dingen uit te leggen. Ik begrijp ook nog altijd niet waarom de Raad het voorstel van de Commissie heeft verworpen, maar hij heeft het verworpen en dat is een feit. De IAO is bezig met de totstandbrenging van een aantal mechanismen in haar organisatie. Wij moeten hier steun aan geven. Het probleem van de mechanismen van de IAO is de beperkte draagwijdte hiervan. Alle drie betrokken partijen moeten hiermee immers instemmen. Ik heb met de heer Hansen gesproken en voorgesteld dat wij, als de IAO dit wenst, een grote conferentie zouden kunnen beleggen van lidstaten, vakverenigingen en derde landen. Het doel van deze conferentie moet zijn de elementen toe te lichten die de doorslag zullen geven voor toepassing van dit beleid. Dit voorstel wordt momenteel bestudeerd. Ik vind het een goede zaak dat de WHO, zoals u aangeeft in uw verslag, zelfheeft besloten om artikel 20 te wijzigen en de sociale normen als voorwaarde voor toetreding tot de WHO te stellen. Dit zal niet eenvoudig zijn daar, zoals u weet, de lidstaten zeer verdeeld zijn over deze kwestie. Verder oppert u het idee om de toetreding van kandidaat-landen te onderwerpen aan een specifieke voorwaarde met betrekking tot de overeenkomsten van de WHO. Hier wordt in principe al rekening mee gehouden bij de screening van de kandidaat-landen. Een door de Europese Unie of door de lidstaten gesloten overeenkomst is gewoon een aanvulling op het acquis communautair. Ik geloof dan ook niet dat overneming van het algemene stelsel van de Europese Unie door de kandidaat-landen problemen zal opleveren. Tot slot wil ik nog duidelijk maken dat dit debat nog lang niet ten einde is. Zoals ik al zei, staat de Commissie achter de standpunten in het verslag-Sainjon. Wij kunnen slechts stapsgewijze vooruitgang boeken, maar onze aanpak is juist. Er is geen andere mogelijkheid. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 10. Vervoer — Infrastructuur — Maritieme navigatie De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende verslagen: — A4-0372/98 van de heer Danesin, namens de Commissie vervoer en toerisme, over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het trans-Europese vervoersnet (COM(97)0453 - C 4-0020/98); — A4-0375/98 van de heer Jarzembowski, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het Groenboek „Havens en maritieme infrastructuur" van de Commissie (COM(97)0678 - C4-0022/98) en — A4-0413/98, van mevrouw Langenhagen, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de mededeling van de Commissie „Ontwikkeling van een trans-Europees netwerk voor positiebepaling en navigatie: een Europese strategie voor GNSS (Global Navigation Satellite Systems) (COM(98)0029 - C4-0188/98). Sisó Cruelias (PPE), plaatsvervangend rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, aangezien de rapporteur, de heer Danesin, niet bij dit debat aanwezig kan zijn, mag ik in zijn plaats de inhoud van dit verslag toelichten. Om te beginnen zou ik hem willen feliciteren met het uitstekende werk dat hij heeft verricht. Ik moet mij noodgedwongen beperken tot een korte toelichting op een aantal aspecten van de ontwerpresolutie over de mededeling van de Commissie over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het trans-Europese vervoersnet. De Commissie vervoer en toerisme heeft deze ontwerpresolutie vrijwel unaniem, met slechts een onthouding en geen enkele stem tegen, goedgekeurd. Wanneer men de mededeling over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het transEuropese vervoersnet aandachtig leest en de praktische problemen die aanleiding waren tot deze mededeling, voor ogen houdt, stelt men vast dat de hoofdproblemen worden gevormd door ten eerste een gebrek aan financiering op lange termijn op de Europese markten (en deze markten zijn van cruciaal belang met het oog op de met langlo-
Nr. 4-531/108
Handelingen van het Europees Parlement
Sisó Cruelias pende investeringen verband houdende risico's), ten tweede een gebrek aan duurzame projecten in met name Midden- en Oost-Europa en ten derde een gebrek aan vertrouwen en een gevoel van onzekerheid bij de particuliere sector ten aanzien van de huidige en toekomstige handelingen van de overheid. De openbaar/particuliere partnerschappen zijn aldus geroepen een oplossing te vinden voor talrijke, gecompliceerde problemen die misschien hun pet te boven zullen gaan. Overeenkomstig de ontwerpresolutie moeten deze partnerschappen aan een aantal voorwaarden voldoen. Zij moeten het noodzakelijke evenwicht tussen commerciële overwegingen en sociaal-economische criteria bij de vaststelling van projecten respecteren. Zij moeten zorgen voor een optimale verdeling van de risico's, waarbij de particuliere sector moet garanderen zíjn verplichtingen in het kader van het partnerschap te zullen kunnen nakomen, daar de overheid niet verplicht mag worden met subsidies de projecten af te maken. Ook moet ieder partnerschap afzonderlijk aan een onderzoek worden onderworpen, waarbij men altijd een kosten-batenanalyse moet maken die qua rentabiliteit en sociale consequenties moet worden vergeleken met de mogelijkheid van volledige overheidsfinanciering. Tot slot mogen er absoluut geen gevolgen optreden voor het overheidstekort indien geen effectieve betalingen plaatsvinden tussen overheid en particuliere investeerders. In de onderhavige ontwerpresolutie wordt duidelijk gemaakt dat de toewijzing van overheidsgelden van fundamenteel belang is. De lidstaten worden dan ook verzocht om minstens 1, 5% van de begrotingsmiddelen uit te trekken voor de tenuitvoerlegging van de TEN's. Het Europees Parlement zal op zijn beurt, in het kader van zijn bevoegdheden, alles in het werk te stellen om meer financiële middelen beschikbaar te maken voor de communautaire begrotingslijnen betreffende het vervoersnet. Ook worden de lidstaten en de Commissie verzocht de wetgeving inzake overheidsopdrachten voor infrastructuurprojecten met het oog op deelneming van particulieren te verduidelijken en te versoepelen. Verder wordt er bij de lidstaten en de Commissie op aangedrongen om ook bij openbaar/particulier uitgevoerde projecten voldoende doorzichtigheid en inspraak in het planningsproces te waarborgen. Dit zijn de punten van de ontwerpresolutie waar ik uw aandacht op wilde vestigen. Tot besluit, mijnheer de Voorzitter, zou ik het Parlement willen verzoeken deze ontwerpresolutie aan te nemen. De openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het trans-Europees vervoersnet kunnen namelijk een belangrijke bijdrage leveren aan het verkrijgen van het mijns inziens onontbeerlijke particuliere kapitaal. Zonder particulier kapitaal zullen de huidige projecten voor de bouw van vervoersinfrastructuur moeilijk uitvoerbaar zijn, hetgeen een aanzienlijke daling in de verwachte economische groei, de economische en sociale ontwikkeling en tevens het concurrentievermogen van de Europese economie tot gevolg zal hebben. Jarzembowski (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, om te beginnen wil ik als rapporteur mijn dank uitspreken voor de collegiale samenwerking in de Commissie vervoer en toerisme. Het verslag werd, na intensief overleg tussen de parlementsleden en de fracties, in de commissie met algemene stemmen goedgekeurd. U ziet dus dat er in de parlementaire commissies, ondanks de problemen die vandaag en morgen in dit Parlement aan de orde zijn, altijd nog sprake is van collegialiteit en samenwerking. Hiervoor wil ik mijn collega's hartelijk danken. Wij hebben in ons verslag onze mening gegeven over het Groenboek van december 1997. We zijn betrekkelijk snel geweest en hebben geprobeerd alle informatie van de havenbedrijven en de vakbonden in het verslag op te nemen. We hebben dus niet alleen van achter de groene tafel geprobeerd na te denken over het Groenboek en te werken. Met de Commissie zijn we van mening — en dat was vroeger in havenkringen anders — dat er een effectief, maar met het oog op het subsidiariteitsbeginsel, inhoudelijk beperkt Europees zeehavenbeleid moet komen. Dat was jarenlang omstreden. In onze ogen moet dit Europese zeehavenbeleid twee primaire doelstellingen hebben. In de eerste plaats moeten we eindelijk eerlijke concurrentievoorwaarden voor de Europese zeehavens scheppen. Nog steeds moet worden vastgesteld dat een eerlijke concurrentie tussen de zeehavens wordt vervalst door regionale en nationale subsidies, hetgeen ernstig in strijd is met de principes van de Europese interne markt. In de tweede plaats zijn we absoluut van mening dat de openstelling van de Gemeenschap, met het oog op een, ook op lange termijn aanvaardbare mobiliteit, niet via een klein aantal havens, maar juist decentraal vanuit de periferie moet geschieden. Wij willen immers uit milieuoverwegingen transport over land zoveel mogelijk vermijden. Natuurlijk brengt dit met zich mee dat we sommige kleine of nieuwe havens moeten steunen, maar ook daarbij dient als stelregel te gelden dat niet tegen een eerlijke concurrentie tussen de zeehavens gezondigd mag worden. Wat betekenen deze twee principes nu heel concreet voor onze eisen aan de Commissie? Ten eerste dient de Commissie eindelijk te komen met een transparantiestudie over de concurrentievoorwaarden waarmee de zeehavens ten opzichte van elkaar en ieder afzonderlijk te maken hebben. Ik heb er al op gewezen dat nationale en regionale subsidies de concurrentie vervalsen. Daardoor worden echter ook de havens en ondernemingen benadeeld die hun efficiëntie door hun eigen inzet hebben vergroot en efficiënt willen blijven. Ondermijning van de efficiëntie door ongeoorloofde subsidies moet worden voorkomen, maar daartoe moeten de feiten op tafel liggen. U beschikt over een grote hoeveelheid feiten, maar u heeft die feiten nog niet op een rijtje gezet en aan ons voorgelegd. We vinden het belangrijk dat dit als eerste gebeurt. Ten tweede is de Commissie, afgezien van het maken van een transparantiestudie, verplicht gevallen van concurrentievervalsing nu al op te sporen en te onderzoeken. Dat moet u op grotere schaal doen. U weet heel veel, maar wij zijn van mening dat wij om tot een algehele, eerlijke behandeling van alle havens en havenbedrijven te komen, richtsnoeren nodig hebben voor het verlenen van steun aan zeehavens en het uitoefenen van controle op de concur-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/109
Jarzembowski rentie. Daarmee mogen wij niet wachten tot het jaar 2001, zoals dat volgens een document van uw instelling, mijnheer de commissaris, de bedoeling is. We hadden zulke richtsnoeren eigenlijk al vijf jaar geleden moeten hebben. We hebben duidelijke richtsnoeren nodig, zodat we over bepaalde usances die in een lidstaat zijn ingeburgerd, onomwonden kunnen zeggen: zo kan het niet langer, er moet verandering komen. We hebben behoefte aan eerlijke concurrentie. De havens en ondernemingen moeten zich daarop instellen. In deze richtsnoeren moet men ook bij de financiering van maatregelen ten behoeve van de infrastructuur voor havens en zeevervoer een onderverdeling in drie categorieën maken. De eerste categorie behelst de openbare haveninfrastructuur, waarvoor de maatregelen noch genotificeerd, noch gecontroleerd hoeven te worden, omdat ze geen staatssteun vormen. De tweede categorie bevat bedrijfsgebonden maatregelen voor haveninfrastructuur. Deze maatregelen zijn alleen dan geen staatssteun als ze onderwerp zijn van herfinanciering. In alle andere gevallen zijn zij onderworpen aan de subsidiëringsvoorschriften. De derde categorie bevat tenslotte bedrijfsgebonden maatregelen voor de havensuprastructuur. Deze maatregeien zijn naar onze mening altijd onderworpen aan de subsidiëringsvoorschriften en dus eigenlijk altijd verboden. Op eventuele uitzonderingsgevallen wens ik nu niet in te gaan. Tot slot wil ik de Commissie dringend verzoeken duidelijkheid te scheppen en op te treden tegen overtreders. Maar schept u geen niéuw recht, mijnheer de commissaris. Onze commissie is van mening dat wij, in ieder geval op dit moment, geen behoefte hebben aan een richtlijn inzake infrastructuur, tarieven of terminals voor zeehavens, en evenmin aan een richtlijn over de toegang tot de markt van havendiensten. Ik kan u zeggen dat de Nederlandse slepers Hamburg hebben veroverd en de Hamburgse slepers Antwerpen aan het veroveren zijn. Dat functioneert zonder nieuwe voorschriften, als de Commissie de marktkrachten maar ondersteunt. Daarom verzoeken we de Commissie te blijven werken op grond van de huidige voorschriften. Spaart u zichzelf de moeite van het maken van nieuwe wetgeving. Werkt u liever met de bestaande subsidierings- en concurrentievoorschriften en beschermt u de havens die zich inspannen, waarbij wij gezamenlijk de andere havens moeten steunen. Ons allerhoogste doel moet echter geen concurrentievervalsing zijn! Langenhagen (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, Georg, jouw uitspraak over de kleine zeehavens was muziek in mijn oren. Het GNSS-stelsel stelt ons in staat het hoofd te bieden aan de steeds strengere eisen inzake positie- en tijdsbepaling in ons dagelijks werk en onze vrije tijd. Onze verkeersinfrastructuur zal steeds efficiënter worden en tegelijkertijd zal de veiligheid toenemen en de milieubelasting afnemen. Kortom, met een Europees GNSS-stelsel kunnen wij het Europese verkeerssysteem in zijn geheel efficiënter en milieuvriendelijker maken. Met de satelliettechniek zullen wij, om slechts een enkel voorbeeld te noemen, het werk van luchtverkeersleiders kunnen verlichten en de veiligheid van de passagiers door regeling van het luchtverkeer met behulp van satellieten kunnen vergroten. Bij transport over land kan de lading en de positie van een vrachtwagen op ieder tijdstip precies worden bepaald, waardoor een nauwkeuriger planning van de distributielogistiek mogelijk is. Wellicht het meest bekend is het gebruik van apparatuur voor satellietnavigatie in de scheepvaart en de visserij, waar deze aanvankelijk werd geboycot maar nu als vanzelfsprekend wordt toegepast. In de recreatiesector rusten hoe langer hoe meer hobbyzeilers hun boot uit met apparatuur voor satellietnavigatie. De gebruiksmogelijkheden lijken voor eindeloze uitbreiding vatbaar. Denkt u alleen maar eens aan het beslist niet onmogelijke scenario van amateurbergbeklimmers die in de toekomst niet meer zonder een apparaat voor satellietnavigatie zullen kunnen. We hebben het bij het GNSS-stelsel dus niet alleen over een technische verworvenheid, maar ook over een nieuwe markt voor iedereen. Op het moment komen twee systemen voor satellietnavigatie in aanmerking voor wereldwijde toepassing: het Amerikaanse GPS en het Russische GLONASS. Deze twee systemen hebben echter juist voor ons Europeanen enkele belangrijke nadelen. Beide systemen zijn onderworpen aan staatscontrole en zijn ontwikkeld voor militaire doeleinden. De Amerikanen stellen hun systeem principieel slechts in beperkte mate beschikbaar voor civiel gebruik. Dit brengt voor de Europese gebruiker grote bezwaren met zich mee. Dat komt tot uiting in een gebrek aan nauwkeurigheid bij een te grote technische foutkans en te lange wachttijden bij een eventuele systeemuitval, die inderdaad al is opgetreden. Dat betekent dat er geen garantie bestaat dat het systeem permanent beschikbaar is. Als wij ook het Amerikaanse GPS gebruiken, zijn we in sterke mate afhankelijk van de Amerikanen en van hun bereidheid ons de signalen min of meer volledig door te geven. In de toekomst zullen er wereldnetwerken voor satellietcommunicatie worden ontwikkeld. Hierin ligt een enorm groeipotentieel voor het Europese ruimteonderzoek en het is ook een kans voor Europa om de toekomstige internationale concurrentie het hoofd te bieden en de dominerende aanbieders partij te geven. Wij kunnen hier zelfs een leidende positie gaan innemen. Achter het GNSS-stelsel gaat dus werkelijk een enorm marktpotentieel schuil en Europa kan hier misschien de eerste civiele aanbieder in de wereld worden. Een eerste stap is al gezet met de nauwe samenwerking tussen de drie Europese instellingen: de Commissie, het Europese Ruimteagentschap ESA en de Europese organisatie voor de veiligheid in het luchtverkeer Eurocontrol'. Deze samenwerking heeft onlangs haar beslag gevonden in een overeenkomst. De strategie van de EU gaat uit van twee fasen. In de eerste fase wordt gebruikgemaakt van de genoemde signalen. De nauwkeurigheid en de integriteit daarvan moeten echter worden verbeterd met behulp van een aanvullende, reeds bestaande infrastructuur op aarde en in de ruimte. In de tweede fase zal er vervolgens een onafhankelijk Europees systeem voor civiel gebruik worden ingevoerd of een systeem van internationale samenwerking met hetzelfde doel, hetgeen mijn voorkeur heeft.
Nr. 4531/110 H andelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Langenhagen De Europese industrie kan met de ontwikkeling van deze nieuwe technologie een groot arbeidsterrein veroveren op de zich steeds meer innoverende en expanderende mondiale markt. Daardoor zullen ook nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan op de markten voor onderzoek en ontwikkeling, in de toeleveringsindustrie en de dienstverlening. Door dit uit twee fasen bestaand model wordt het pad voor deze nieuwe markten geëffend. Er is evenwel een probleem: de financiering. De overheid zal niet alle kosten van een dergelijk systeem kunnen dra gen. Daarom moet men hiervoor nieuwe, logische oplossingen verzinnen. Een voorbeeld is het model dat de heer Sisó zojuist heeft beschreven. Hij sprak over openbaar/particuliere partnerschappen die hier zeker toepassing kun nen vinden. Daarom richt ik mij tot alle betrokken, in de politiek, in de industrie en in onderzoeksinstituten. Zij moeten met de uitwerking van een Europees stelsel voor satellietnavigatie Europa gelijke toegang verzekeren tot alle facetten van de innovatieve basistechnologie die niet meer uit onze tijd is weg te denken. Etti (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, namens de commissie economische zaken wil ik mijn voldoening tot uit drukking brengen over het feit dat ons advies en onze suggesties grotendeels in het verslagDanesin zijn overgeno men. Dat is voor ons het belangrijkste. Daarnaast wil ik een algemene opmerking van principiële aard maken over de openbaar/particuliere partnerschap pen. Wij moeten vaststellen dat het aanvankelijke doel van mobilisering van particulier kapitaal voor de financiering van de TEN's in eerste instantie is mislukt. Het is stukgelopen op een gebrek aan aantrekkelijkheid, op administra tieve, juridische maar ook op politieke problemen. Destijds werd als argument aangevoerd dat dergelijke projecten zinvol en noodzakelijk zijn en dat de versnelde uitbreiding van transEuropese vervoersprojecten het absolute sum mum is. Natuurlijk werden deze projecten ook met het oog op de werkgelegenheid toegejuicht. Maar daar is het dan ook bij gebleven. Vandaag wil ik nog een ander aspect noemen. Met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie is een versnelde uitbreiding van de transEuropese netwerken absoluut noodzakelijk. Als wij enigszins rekening willen houden met de groeicijfers van de kandidaatlanden, is het alleen al vanuit het oog punt van het milieubeleid een absolute noodzaak vaart te zetten achter de vervoersprojecten. Anders zullen de mi lieuproblemen zo groot worden dat wij er helemaal geen vat meer op hebben, en dat in het hartje van Europa! Om openbaar/particuliere partnerschappen in een tweede aanloop aantrekkelijker te maken is dus een betere coördina tie nodig tussen de EIB en het EOF en moetenfinancieringsmogelijkhedenop lange termijn worden geboden, met name ook met het oog op risicodragend kapitaal. Bovendien is het noodzakelijk verbetering te brengen in het sa menspel tussen en de afbakening van de particuliere en de openbare sector. Ook moet men sterker rekening houden met de behoeften van de partners. Alleen als aan deze voorwaarden wordt voldaan en meer overheidsgeld ter be schikking wordt gesteld, kunnen wij morgen starten met projecten die eigenlijk vandaag al dringend nodig zijn. Scapagnini (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie onderzoek, technologische ontwifefeeling en energie. — (ΓΓ) Mij nheer de Voorzitter, het Europese concurrentievermogen in de maritieme sector wordt steeds sterker afhankelijk van het vervoersysteem en de havendiensten. De havens nemen immers meer dan 90% van het handelsverkeer van de Europese Unie met derde landen en ongeveer 30% van het intracommunautaire verkeer voor hun rekening. Dus moeten er passende beleidsmaatregelen komen voor met name de versterking van het mededingingsvermogen van de Europese maritieme industrie, die aan ongeveer 2,5 miljoen mensen werk verschaft. Ook moet men maatregelen treffen voor de verbetering van de samenwerking met de kandidaatlanden en de buurlanden in het Middellandse Zeegebied, die eveneens een grote uitdaging voor de nabije toekomst vormen. Het lijdt geen twijfel dat daarvoor een beleid nodig is ter opheffing van het gebrek aan evenwicht tussen zuidelijke en noordelijke havens. Dit aspect komt echter niet goed uit de verf in de door het Groenboek voorgestelde strategie. Volgens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, waar ik voorzitter van ben, moet de oplossing worden gezocht in recuperatie van de kosten voor havendienstverlening en infinancieringvan de infra structuur met inkomsten uit havenactiviteiten. Zelffinanciering is onontbeerlijk voor een transparante boekhouding van de havens, hetgeen een absolute voorwaarde is voor vrije concurrentie. In het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling wordt rekening gehouden met de problematiek van de havens, de maritieme structuren en de zeevaarttechnologie. Daarbij wordt speciale aandacht geschonken aan het onderzoek naar duurzame mobiliteit, intermodale vervoersnetwerken en duurzame maritieme ecosystemen. Tot slot geeft de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie steun aan het ontwerp van de Euro pese Raad inzake de oprichting van een Europees Maritiem Agentschap dat belast moet worden met de bevordering van de samenwerking tussen de Europese expertisenetwerken, de Europese maritieme industrie en de politieke be sluitvormingsinstanties, naar het voorbeeld van de samenwerking in het kader van EUREKA. Maes (ARE), rapporteur voor advies van de Commissie regionaal beleid. — Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commis saris, geachte collega's, namens Jaak Vandemeulebroucke die hier rapporteur was voor de regionale commissie en wiens opvolger ik mag zijn, wil ik een aantal dingen benadrukken die in de commissie zijn gesteld, onder andere de moeilijkheidsgraad waar u voor staat om eenvormige maatregelen door te voeren op een gebied waar zoveel diversi teit is inzake organisatie en eigendomsstructuur. Er is ook het belang dat ik wil aanstippen van de inkadering en een multimodaal transport. Ik ben blij dat de eenzijdige belangstelling voor het wegvervoer stilaan door andere prioritei ten vervangen wordt. Ik wil ook wijzen op het belang van de havens als verbinding voor minder ontwikkelde Euro
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/111
Maes pese gebieden maar tevens wil ik de nadruk leggen op de grote geografische verscheidenheid. Er wordt in het verslag wel gewezen op de moeilijke positie van bepaalde insulaire liggingen, maar ik wil ook wijzen op bijvoorbeeld de landinwaartse ligging van sommige grote zeehavens. Ik woon vlak bij Antwerpen. U begrijpt wat ik bedoel. Men moet daar jaarlijks voor 8 miljard baggerwerken doorvoeren om de haven steeds toegankelijk te houden en het zou dus een ramp betekenen voor de concurrentiepositie van deze zeehaven indien deze baggerkosten moeten doorgerekend worden aan de gebruiker. U zult begrijpen dat wij uitkijken naar de concrete maatregelen die in verband met de uitvoering van uw beleid genomen zullen worden. Onze havens kunnen namelijk geen gebruik maken van EFRO-steun en van het Cohesiefonds. Dit in tegenstelling tot belangrijke Zuid-Europese en Noordse en Britse havens. Ik hoop dat de Commissie met deze geografische positie rekening zal willen houden. Overigens verheug ik mij ten zeerste erover dat u ook een ruimtelijk geïntegreerd beleid wil gaan voeren want onze havens zijn slokops wat ruimte betreft. Ik wil hier van deze plaats mijn solidariteit betuigen met een klein dorp in mijn buurt, Doel, dat veroordeeld is tot verdwijning wegens de expansie van Antwerpen. Pompidou (UPE), rapporteur voor advies van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, ik kom niet terug op het voortreffelijke verslag van mevrouw Langenhagen, waarin een lans wordt gebroken voor een Europese strategie ter bevordering van een wereldwijd navigatiesysteem voor civiel gebruik. Dit is weliswaar een ingewikkeld en zeer technisch onderwerp, maar ook een belangrijk politiek vraagstuk, daar Europa's onafhankelijkheid in het beheer van het luchtverkeer in het geding is. Het GNSS-stelsel geeft overigens aan hoe de Europese Commissie en het Europees Ruimteagentschap, waar ook Eurocontrol bij betrokken is, elkander kunnen aanvullen. Ditzelfde geldt ook voor het EGNOS-programma. Ik wil dan ook in dit verband aandringen op drie, voor de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie belangrijke vraagstukken waarvoor ik als rapporteur voor advies amendementen heb ingediend. Allereerst is het noodzakelijk om met het vijfde kaderprogramma fundamenteel onderzoek en technologische modellen te bevorderen voor de ontwikkeling van hoogwaardige satellieten en deze af te stemmen op de behoeften van de navigatie en het verkeer. Daarnaast moet men echter ook zorgen voor verbetering van de grondinstallaties en vooral van de apparatuur aan boord van vervoermiddelen. De omvang van de wereldmarkt voor het GNSS-stelsel ligt rond de 40 miljard euro, waarvan 10 miljard voor satellieten en 30 miljard voor grondinstallaties en boordmateriaal. Bij een Europees GNSS-stelsel gaat het om de verbetering en met name de veiligheid van het luchtverkeer. Een dergelijk stelsel moet echter ook kunnen worden gebruikt voor verbetering van het beheer van het vervoer over zee en over land (weg- en spoorwegverkeer). Tot slot moet men het GNSS-stelsel ook gebruiken voor andere doelstellingen. De rapporteur, mevrouw Langenhagen, noemde al een paar voorbeelden, met name het reddingswerk op zee. Onontbeerlijk in die context is een juiste plaatsing van de grondinstallaties en met name de totstandkoming van een netwerk tussen luchthavens en communicatieknooppunten voor het regelen van het verkeer op zee en over land. Op die manier zal Europa straks niet alleen beschikken over een wereldwijd satellietsysteem voor navigatie en positiebepaling, maar ook over middelen om dat systeem te gebruiken voor verbetering van het lucht-, land- en zeevervoer, wat toch het uiteindelijke doel van het Europese GNSS-stelsel is. Malerba (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. — (FT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een gedeelte van de mij toegestane vier minuten wijden aan het Groenboek. Ik begin met te zeggen dat het Groenboek over de havens en de maritieme infrastructuur grote verwachtingen heeft gewekt, met name omdat de havens hierin voor het eerst als een vast onderdeel van het trans-Europese vervoerssysteem worden beschouwd. Het Groenboek heeft echter ook een zekere bezorgdheid teweeggebracht onder de havenexploitanten in verband met de financiering van de haveninfrastructuur. Naar het schijnt houdt men hierbij niet voldoende rekening met de uiteenlopende situaties van met name de havens in Noord- en Zuid-Europa. Vooral in de laatste tien jaar is het verkeer in de Middellandse Zee enorme toegenomen, na een lange periode van stilstand. Dit is vooral te danken aan de toename van het internationale verkeer op de route via Suez en het lokale verkeer van onder meer ook personen. Er zijn groeipercentages van boven de tien percent geregistreerd en talrijke havens hebben eindelijk de stap gezet naar privatisering en hun structuren gemoderniseerd en concurrentiekrachtiger gemaakt. Ondanks dit alles is de infrastructuur nog absoluut ontoereikend om de groei het hoofd te kunnen bieden. Bovendien zijn er in heel Europa nog steeds grote verschillen in definanciëlesamenwerking tussen havenbesturen en lokale overheden. Dit geldt zowel voor de administratieve als institutionele aspecten van deze samenwerking. In het uitstekende verslag van de heer Jarzembowski wordt de Commissie gevraagd een studie te maken van de verschillende categorieën havens. Een dergelijke studie is zeer belangrijk. Ik wil hier nog twee opmerkingen over dit onderwerp aan toevoegen. Er zouden geen formele afwijkingen mogen bestaan van de mededineingsvoorschriften voor havens, maar men zou faciliteiten kunnen vaststellen waarvoor alleen degenen in aanmerking komen die reeds zijn overgegaan tot privatisering en niet degenen die aan de staatsstructuur vasthouden. Mijn tweede opmerking betreft het personenvervoer over zee. Dit is mijns inziens van strategisch belang voor de economische, sociale e regionale ontwikkeling in met name de Middellandse-Zeelanden. Met moet derhalve de haveninfrastructuur in de Middellandse-Zeelanden en in derde landen bevorderen. Wat voorts de satellietnavigatie betreft, zou ik als woordvoerder van de Commissie externe economische betrekkingen enkele opmerkingen willen toevoegen aan het uitstekende verslag van mevrouw Langenhagen. Mijns inziens is het duidelijk dat Europa een krachtig strategisch project aan de hand wordt gedaan dat technologisch niet al te ingewikkeld is en tevens in een redelijke verhouding staat tot de Europese middelen en ambities. Met andere woorden,
Nr. 4-531/112
Handelingen van het Europees Parlement
Malerba het kan ons lukken. Dit project kan een symbool zijn van de technologie in dienst van veiligheid en doeltreffendheid en fungeren als blikvanger voor de Europese burgers waaraan zij kunnen zien hoe de Europese samenwerking werkt. We moeten dus snel tot beslissingen komen en zorgen voor de noodzakelijke investeringen in een Europees satellictnavigatiesysteem. In het vijfde kaderprogramma heeft de Commissie voor onderzoek, naar ik meen, haar werk reeds gedaan en het is dus nu aan commissaris Kinnock een methode voor definancieringvan de infrastructuur voor te stellen. Wat de internationale onderhandelingen betreft, lijkt het mij duidelijk dat voor de Verenigde Staten de dubbele — civiele en militaire — waarde van het GPS-systeem nog steeds bestaat. Het klinkt paradoxaal, maar ík zou willen zeggen dat het zowel in het belang van Europa als in dat van de Verenigde Staten is, wanneer Europa zelf het initiatief neemt tot een nieuwe satelliettechniek voor regionale en algemene toepassing. Natuurlijk zijn wij voor interoperabiliteit met het Amerikaanse systeem, dat lijdt geen twijfel. Eveneens moedigen wij de samenwerking aan met Japan en andere opkomende landen in de ruimtesector, zoals China en India. Het zou bovendien ook interessant zijn de samenwerking met Rusland voort te zetten, ook al is de betrouwbaarheid van hun systeem met risico's behept. Tot slot wil ik nog duidelijk maken dat de oprichting van een Europese instantie voor certificering van de protocollen van satellietgegevens terdege in overweging moet worden genomen. Castricum (PSE). — Voorzitter, vorige week hoorde ik op de radio het verhaal van een transportondernemer die op proef een container met de trein vanuit het zuiden van Nederland naar Cadiz had gezonden en na vijf en een halve dag het bericht kreeg dat zijn zending in Spanje was aangekomen. Ik moest daaraan denken toen ik het Groenboek havens en maritieme infrastructuur nog eens doorbladerde en de tweede regel tot me liet doordringen. De concurrentiekracht van Europa in de wereldeconomie is in toenemende mate afhankelijk van een efficiënt en rendabel transportsysteem. De dossiers die in onze commissie voorliggen, dienen meer dan tot nu toe het geval is tegen die achtergrond te worden bezien. Er is tussen havens veel concurrentie. Met het Groenboek wordt, ik zou willen zeggen, geen dag te vroeg een lijn uitgezet voor een zekere ordening die past in de regels die ook voor veel andere sectoren gelden. Dat klemt te meer waar havencomplexen zich meer en meer hebben ontwikkeld tot gebieden waarin veel vormen van vervoer, industrie, handel en dikwijls hoogwaardige andere vormen van dienstverlening samenkomen. Ik heb tot mijn spijt hier en nu niet de gelegenheid opnieuw uitvoerig op de belangrijkste onderdelen van het Groenboek in te gaan. Ik complimenteer de Commissie voor de volledigheid die is nagestreefd en collega Jarzembowski voor het resultaat van zijn noeste arbeid. Ik zou er dit nog over willen zeggen. Het Groenboek dateert van eind 1997. Sindsdien hebben we al weer twee keer van jaar gewisseld, zo kun je het ook bekijken, collega Jarzembowski. U koos een wat andere invalshoek, maar wij hebben inmiddels al weer twee keer van jaar gewisseld. Hoewel ik er niet aan twijfel dat de Commissie het verslag van collega Jarzembowski en straks van dit Parlement zal omarmen, moet ervan worden uitgegaan dat, gegeven het verloop van de tijd, de nodige werkzaamheden door de Commissie zijn voortgezet. Eerste, maar tegelijkertijd ook beslissende stap is het inwinnen van de nodige informatie. Betrouwbare informatie en vergelijkbare informatie. Zou de commissaris vanavond kunnen aangeven welke voortgang op dat punt wellicht al geboekt is, want ik heb begrepen dat er uitvoerige vragenlijsten de deur uit zijn gegaan. Tot slot, Voorzitter, van de kant van verschillende fracties zijn amendementen ingediend. Dat het er niet zoveel zijn, is nog eens een onderstreping van wat we sinds de behandeling in de commissie al wisten, namelijk dat er een breed draagvlak is voor datgene wat door collega Jarzembowski is geproduceerd. Wij hebben er dan ook geen behoefte aan om de nieuw ingediende amendementen te ondersteunen. Wel heb ik nog één vraag aan de commissaris naar aanleiding van amendement 8 van collega Lagendijk. Zou de commissaris nog eens willen bezien welke mogelijkheden er zijn om met inachtneming van de subsidiariteit de daadwerkelijke samenwerking russen havens te bevorderen omdat naar mijn stellige mening ook dat de concurrentiekracht van de economie van Europa in de wereld ten goede zou kunnen komen. Sisó Cruellas (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de andere twee rapporteurs van vandaag, de heer Jarzembowski en mevrouw Langenhagen,- feliciteren. Het is duidelijk dat de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnet van doorslaggevend belang is voor de economische groei, de sociaal-economische samenhang en het concurrentievermogen van de Europese economie. Dit behoeft absoluut geen betoog meer. Het is echter niet minder duidelijk dat er veel investeringen nodig zijn voor dit vervoersnet en dat de lidstaten door de huidige begrotingsbeperkingen niet in staat zijn die te financieren. Daarom is particulier kapitaal onmisbaar. De openbaar/particuliere partnerschappen die de Commissie voorstelt, kunnen dan ook een waardevol instrument zijn voor de noodzakelijke financiering van de bouw en het in bedrijf nemen van het trans-Europese vervoersnetwerk. Dit is zeker mogelijk als voor de investeerders, de bouwbedrijven, de dienstverlenende industrie in het vervoerswezen en de kapitaalgoederenmarkt een stabiel financieel kader wordt uitgewerkt. Die stabiliteit zal natuurlijk ook afhangen van de mate waarin de regeringen van de lidstaten bereid zijn hun verantwoordelijkheid te dragen en een duidelijk politiek en juridisch kader vast te stellen. Dan weten de investeerders of zij politieke en administratieve risico's tegemoet gaan bij de projecten en of de Europese verordeningen inzake mededinging, milieu en overheidsopdrachten worden gerespecteerd. Ondanks de goede wil van alle betrokken partijen, zijn de verschillende instanties er tot nu toe niet in geslaagd om het particulier kapitaal voor de constructie van een vervoersinfrastructuur echt vlot te trekken. Alle Europese, openbare en particuliere, financiële instellingen en alle hierbij betrokken economische en sociale partners zullen grotere inspanningen moeten leveren om de huidige problemen bij het aantrekken van het voor vervoersnetwerk noodza-
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/113
Sisó Cruellas kelijke kapitaal te kunnen overwinnen. Zonder dit netwerk zal de Europese Unie niet in staat zijn haar doelstellingen te bereiken. Onder deze doelstellingen vallen immers ook de verwezenlijking van een voor de succesvolle uitbreiding van de Europese Unie absoluut noodzakelijke trans-Europese vervoersinfrastructuur en de openstelling van het pan-Europese vervoersnetwerk, met inbegrip van de verbindingen tot aan het Middellandse-Zeebekken, tot de OostEuropese landen. Wijsenbeek (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, laten we om te beginnen met elkaar tot de constatering komen dat de drie verslagen die we vanavond met elkaar bespreken weinig met elkaar te maken hebben, maar dat het toch een interessant debat is omdat we hierin kunnen constateren dat we in Europa toch bezig zijn om een ietwat bredere visie te ontwikkelen over de netwerken en hoe die nu eigenlijk werken. Daarin zijn de zeehavens natuurlijk de belangrijkste knooppunten. Niet alleen de belangrijkste knelpunten maar ook per definitie punten waarop het intermodaal vervoer plaatsvindt. Wij delen de opvatting van de Commissie dat de short sea shipping bevorderd moet worden. Ik zou de Commissie met nadruk willen vragen, (EN) Mijnheer de commissaris, zou u alstublieft antwoord willen geven op deze specifieke vraag: als er geen subsi- . dies worden gegeven voor infrastructuurprojecten, omdat ze niet tot het publieke domein behoren, zou er dan geen andere mogelijkheid zijn? De intermodale vervoersinstallaties komen immers wel voor subsidies in aanmerking. U kunt het argument dus altijd omkeren en zeggen: nee, dit is geen infrastructuur voor particulier gebruik, dit is intermodaal. Mijnheer de Voorzitter, ik kom nu weer terug in mijn eigen taal en ik moet er nog eens een keer duidelijk op wijzen dat we de subsidies eigenlijk zouden moeten afschaffen en dat we steeds meer zouden moeten overgaan naar een gewone marktwerking. Derhalve is een idee zoals collega Castricum hier naar voren brengt, namelijk dat havens met elkaar moeten gaan samenwerken, ook grote onzin. Havens zijn nu eenmaal algemene bedrijven en dan kun je niet zeggen: je hebt dat soort vervoer in de ene haven en een ander soort vervoer in een andere haven. Havens als zodanig concurreren met elkaar en we moeten de markt zijn werk laten doen. Misschien dat de samenwerking van socialisten en liberalen die nu al zo lang in mijn land een feit is de heer Castricum ook eens een keer van dat idee kan overtuigen. Donnay (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, wij kunnen blij zijn dat er in de Europese Unie eindelijk een discussie, een denkproces, op gang komt over de situatie van de zeehavens. De betrokkenen in de sector hebben reikhalzend naar het Groenboek van de Commissie uitgezien. Zij hadden terecht hun hoop gevestigd op de ontwikkelingsmogelijkheden die daaruit zouden kunnen voortvloeien. De in het document van de Commissie beschreven aanpak is echter allesbehalve in staat aan de gewekte verwachtingen te voldoen. Het staat als een paal boven water dat dit document niet beantwoordt aan de oorspronkelijke doelstellingen. Wij betreuren met name dat de Commissie slechts gedeeltelijk rekening houdt met het belang van de rol en de plaats van zeehavens. Naar mijn mening hebben havens namelijk niet alleen een commerciële functie, maar zijn zij tevens zeer belangrijk voor de werkgelegenheid en de ruimtelijke ordening. Daarom moeten zij tot op zekere hoogte in aanmerking kunnen blijven komen voor staatssteun. Wij hadden eigenlijk gehoopt dat de rapporteur de zwakke punten en lacunes in de voorstellen van de Commissie zou verhelpen en dat het Groenboek bij de bespreking in de commissie op bepaalde punten verbeterd zou kunnen worden. Daarom hebben wij ook een aantal voorstellen gedaan voor de bevordering van een nieuwe dynamiek voor de Europese havens. Helaas is geen van onze voorstellen overgenomen, noch in de tekst van de Commissie, noch in het verslag van de heer Jarzembowski. Het spijt me dat ik dit moet zeggen. Hopelijk zal collega Jarzembowski het mij vergeven, maar het onderhavige verslag bevalt ons net zomin als de tekst van de Commissie. In beide documenten komt een te beperkte visie op zeehavens tot uiting. Natuurlijk hebben zeehavens een groot commercieel potentieel, maar ze hebben ook, en dat wil ik benadrukken, een zeer belangrijke functie op het gebied van de ruimtelijke ordening en een zeker effect op de werkgelegenheid. Het valt te betreuren dat er niet wordt verwezen naar de nodige verplichtingen van de havenautoriteiten op het gebied van openbare dienstverlening. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het Groenboek over havens en maritieme infrastructuur behandelt belangrijke vraagstukken. 90% van de handel tussen de Europese Unie en derde landen, 30% van de intracommunautaire handel en het vervoer van jaarlijks 200 miljoen passagiers geschiedt immers via onze havens. Deze sector speelt een belangrijke rol voor de werkgelegenheid, de economische ontwikkeling en de ruimtelijke ordening en kan daarom niet uitsluitend vanuit een handelsperspectief worden benaderd. Wij zijn het eens met het verslag van de heer Jarzembowski. Daarin wordt het idee verworpen om richtlijnen inzake infrastructuurkosten en havengelden uit te vaardigen. Ook is men hierin van mening dat een communautaire wetgeving voor de organisatiestructuur en de toegang tot de markt voor havendiensten voorbarig is, gezien de uiteenlopende situaties. Dit standpunt sluit overigens aan bij dat van de Raad. Hoewel wij verheugd zijn over een aantal door de commissie aangebrachte verbeteringen, moeten wij toch vaststellen dat het verslag, evenals overigens de voorstellen van de Commissie, te zeer aan een exclusieve marktlogica vasthoudt. Die logica brengt de Commissie ertoe om, evenals voor andere sectoren, ook voor havens een liberaliseringsproces voor te stellen en definanciëlesteun te beperken. Het belang van de havens voor de openbare dienstverlening wordt ernstig onderschat. Daar moet dan ook meer rekening mee worden gehouden.
Nr. 4531/114 H andelingen van het Europees Parlement Moreau Dat is de strekking van de amendementen van onze fractie. Daarmee willen wij duidelijk maken dat de havenactivi teiten een algemeen belang dienen en wij daarom weigeren in te stemmen met het verbod op steun aan deze activi teiten. Wij willen dat dergelijke dingen de bevoegdheid van de lidstaten blijven. Ik wil hier nog aan toevoegen dat het wel nuttig zou zijn om een communautair kader uit te werken voor beroep sbekwaamheden en veiligheidsvoorschriften, zodat concurrentievervalsing effectief kan worden bestreden en van bovenaf voor meer sociale harmonisatie kan worden gezorgd. Ondanks bepaalde verbeteringen beantwoordt dit verslag, zoals het nu is, volgens ons niet aan de ontwikkelingsbe hoeften van deze sector. Tamino (V). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde kort ingaan op verslag van de heer Jarzembowski. De Fractie de Groenen waardeert ten zeerste dat hierin rekening is gehouden met de milieuproblematiek. Ik denk men name aan de overwegingen J en K, waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van de strategische beoordeling en de veili gheidsvoorschriften voor het milieu. De Fractie de Groenen is verder van mening dat voor een juist gebruik van de zee en rivierwegen een duurzaam vervoerssysteem moet worden toegepast. Juist daarom moeten volgens ons bepa alde vraagstukken niet alleen in de overwegingen worden opgenomen, maar op de een of andere manier in de arti kelen hun beslag vinden. Naar het schijnt was de Commissie het met een aantal van deze vraagstukken eens. Daa rom hebben wij als Groenen een amendement ingediend waarin de uitvoering van een strategisch milieueffectonder zoek een meer bindend karakter krijgt. Bij de verwezenlijking van nieuwe havenstructuren moet volgens ons ook rekening worden gehouden met de capa citeit van de bestaande havenstructuren en met name de klemtoon worden gelegd op de samenwerking tussen ha vens. Ik weet dat ik hiermee de heer Wijsenbeek tegen de haren in strijk. Hij heeft deze theorie reeds als onzin afge daan, maar ik blijf erbij. Van Dam (I-EDN). — Mijnheer de Voorzitter, de Europese zeehavens vormen een voortdurende bron van onenig heid tussen de diverse lidstaten. Is het niet om de vraag wie zich de grootste mag noemen, dan wel om de vraag of definanciëlegang van zaken in de fel concurrerende Europese havens wel volgens het boekje is. De grote verschillen in structuur tussen de havens zijn hier debet aan. Ik wil benadrukken dat havens in een specifieke cultuur zijn ont staan en daardoor ook zijn gestempeld. Daarom moet toetsbare regelgeving recht doen aan deze diversiteit. Het is echter geen goede zaak als binnen Europa de havens een ongelijke behandeling krijgen. Om deze discrepantie recht te zetten, is in eerste instantie een grondig onderzoek naar de financiële structuur van de Europese havens noodza kelijk. Naast dit onderzoek moeten er richtsnoeren komen waarlangs eventuele oneigenlijke steun kan worden ge traceerd. Deze richtlijnen moeten voor alles eenduidig en eenvoudig zijn. Vandaar dat ik op dit punt twee amende menten heb ingediend die het mogelijk moeten maken de afweging over de classificatie van financiële stromen op grond van duidelijke en eenvoudige criteria te maken. Afgezien van de vraag of havens al dan niet op legale wijze staatssteun krijgen, is een heldere afbakening van het spanningsveld tussen staatssteun en een eerlijke concurrentie verhouding noodzakelijk. H et kan toch niet zo zijn dat de positie die havens in vele decennia en met grote investe ringen hebben opgebouwd teniet wordt gedaan door een overmatige subsidiestroom naar concurrerende havens. Daar moeten we ten zeerste tegen waken. Daarentegen is het wenselijk maatregelen te treffen die een stimulans voor de kustvaart betekenen. Reeds vele maler, is door dit Parlement uitgesproken dat meer vervoer op de minst milieu belastende wijze moet plaatsvinden. In dit kader pleit ik voor de mogelijkheid extra in havens te investeren om daar mee een verschuiving van de modal split in die richting te kunnen bevorderen. Schifone (NI). — (LT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik wil een paar opmerkingen maken over het verslag van collega Danesin over het transEuropese vervoersnet. Het lijdt geen twijfel dat de ontwikkeling van het transEu ropese vervoersnet een belangrijk onderdeel is van het Europese eenwordingsproces. De mobiliteit en met name de mobiliteit op de interne markt is mijns inziens zowel in cultureel als economisch opzicht van doorslaggevend be lang voor het handelsverkeer, het concurrentievermogen, de communicatie en de sociale groei in het algemeen. Zo als in het verslag wordt opgemerkt, gaat het hier echter om projecten waarvoor aanzienlijkefinanciëlemiddelen en een grote economische inzet zijn vereist. Helaas hebben echter de lidstaten in deze tijd moeilijkheden om dergelijke projecten met overheidsgeld te ondersteunen. Daarom stelt men in het onderhavige verslag voor openbaar/particuliere partnerschappen in het leven te roepen voor de verwezenlijking van het transEuropese vervoersnetwerk. Wij stemmen met deze aanpak in en delen ook de zorgen van de rapporteur, de heer Danesin. Hij wijst er immers op dat men enerzijds het rendement van de particu liere ondernemingen moet kunnen garanderen, want zonder rendement kunnen we ook geen particuliere investe ringen verwachten en anderzijds het sociale nut van de projecten moet waarborgen. Daarom is het noodzakelijk de ondernemingsrisico's te verdelen. Daarvoor moet men, in het kader van een algemene strategie voor de mobiliteit binnen de Gemeenschap, zowel commerciële als sociale en ecologische criteria toepassen. Wij gaan dus akkoord met de conclusies van het verslag. Tot slot hoop ik dat de Commissie zich niet zal beperken tot voorstellen voor langlopende kredietverlening maar dat zij verder zal gaan en zich zal inzetten voor krachtige maatregelen voor het daadwerkelijk vlot trekken van particulier kapitaal. BaldareUi (PSE). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de verwezenlijking van een netwerk voor positiebepaling en navigatie is een belangrijk onderdeel van de cohesiestrategie van de Europese Unie. In zekere zin zijn wij al te laat met dit werk van start gegaan, maar desalniettemin ligt hier een groot ontwikkelingspotentieel voor niet alleen de navigatie maar ook de veiligheid. Wij zijn er ons terdege van bewust dat deze beleidssector grote mogelijkheden biedt voor het verkeer in de stad en daarbuiten. Daarom moeten wij ons beste beentje voor zetten en zorgen voor interoperabiliteit van dit netwerk. Daarbij kunnen wij gebruik maken van het intelligente vervoerssy
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/115
Baldarelli steem dat zich op communautair niveau steeds verder ontwikkelt en dat al enkele belangrijke resultaten heeft opgeleverd in enkele grote stadsgebieden van de Europese Unie. Ik denk daarbij aan de ervaringen met intelligente vervoerssystemen ín Turijn, Hamburg en Londen. Het navigatienetwerk kan dus oplossingen bieden voor een aantal problemen. Uit de samenwerking tussen het Europees Ruimteagentschap, Euratom, het Internationale Maritiem Bureau en de OIBL blijkt trouwens hoe waardevol deze keuze is. Mijns inziens mogen wij echter niet denken dat dit project enkel de Commissie, dat wil zeggen de communautaire instellingen betreft. Daarvoor zijn wel degelijk ook overheidsmiddelen en particulier kapitaal nodig. De Italiaanse premier heeft een ad hoc groep opgericht voor de problematiek van het satellietnavigatiesysteem, daar hij groot belang hecht aan deze sector. Mijns inziens heeft het systeem voor positiebepaling en navigatie nog veel meer toepassingsmogelijkheden. Men moet niet alleen gaan investeren in stelsels voor positiebepaling maar ook in experimentele projecten waarin het midden- en kleinbedrijf een belangrijke rol kan spelen. Ik denk daarbij ook aan providers en andere geavanceerde systemen voor informatieverspreiding. Tot slot wil ik nog enkele opmerkingen maken over het Groenboek over havens. In deze sector hebben wij concurrentie nodig. Daarom moeten wij in eerste instantie weten hoe de vork precies in de steel zit. Ook moeten wij echter rekening houden met het belang van de noodzaak van investeringen in de strategische sectoren van het milieu en het gemengd vervoer. Investeringen mogen wij natuurlijk niet verwarren met subsidies, zoals collega Van Dam terecht opmerkte, maar de middelen van de structuurfondsen zijn wel van fundamenteel belang voor de Europese economische samenhang. Daarom kunnen de middelen van de structuurfondsen niet als oneerlijke concurrentie worden beschouwd. Mcintosh (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd over alle drie verslagen, alsmede over de ruime steun die deze verslagen in de Commissie vervoer en toerisme van alle fracties hebben gekregen. Ik zou me willen toespitsen op het verslag-Danesin, dat vanavond zo overtuigend door collega Sisó Cruelias is gepresenteerd en op de mededeling van de Commissie over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het trans-Europese vervoersnet. Trans-Europese netwerken spelen een cruciale rol voor de totstandkoming en de werking van de interne markt en voor een versnelde toegang tot die markt van de Europese bedrijven en hun goederen en diensten. Daarom wil ik vanavond de samenwerking tussen openbare en particuliere sectoren op dit gebied onvoorwaardelijk steunen en aanmoedigen. Via u, mijnheer de Voorzitter, zou ik de commissaris willen aanbevelen eens goed naar het Britse model te kijken. De particulierefinancieringsprogramma'sdie het Verenigd Koninkrijk tegenwoordig heeft, kunnen tot voorbeeld strekken. Hij zal ongetwijfeld toegeven dat dit een initiatief van de laatste conservatieve regering was, dat echter inmiddels zoveel succes heeft opgeleverd dat de nieuwe Labourregering het van ganser harte heeft geadopteerd. Mijns inziens zouden wij deze gelegenheid voor het Parlement kunnen gebruiken om voorwaarden vast te stellen voor de ontwikkeling van openbaar-particuliere partnerschappen. We moeten in eerste instantie zorgen voor rechtszekerheid. De overheid moet wel beseffen dat het juridisch kader voor openbaar/particuliere partnerschappen veel baat zal hebben bij particuliere investeringen in projecten voor het trans-Europese vervoersnetwerk. Ook moet zij weten dat deze investeringen gewaarborgd zullen zijn en de overheid of de regeringen niet gedwongen zullen worden financieel in te grijpen ter ondersteuning van de particuliere investeringen of het project. Naar mijn mening kan de Europese Unie profijt trekken van de zojuist door mij genoemde ervaringen in het Verenigd Koninkrijk. Daar is concrete kennis en deskundigheid verkregen bij de bouw van zowel wegen als nieuwe scholen. Verder moeten wij aan de hand van het verslag-Danesin en de mededeling van de Commissie zorgen voor duidelijkheid in de uitvoering van de mededingingsvoorschriften om concurrentievervalsing binnen en tussen de lidstaten te voorkomen. Bovendien moet er meer doorzichtigheid en duidelijkheid komen in de uitvoering van de Europese regelgeving voor aanbestedingen. Ook zouden een betere toegang tot langetermijnfinanciering en beschikbaarheid van risicokapitaal enorm bevorderlijk zijn. Ik ben er vast van overtuigd dat wij met het verslag-Danesin een belangrijke stap in de richting van openbaar/particuliere partnerschappen zullen zetten. Het verheugt mij ten zeerste dat drie belangrijke Britse projecten een prioriteit hebben gekregen. Het gaat hierbij om de wegverbinding Ierland-Verenigd Koninkrijk-Benelux, inclusief de toeÍjang tot de havens aan de oostkust, de spoorverbinding via de Kanaaltunnel en de verbetering van de hoofdspoorijn langs de westkust. Ik wil graag dat ook de plannen voor de Al20 in het noorden van Essex in een zo vroeg mogelijk stadium voor deze regeling in aanmerking komen. Crowley (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteurs graag gelukwensen en mijn aandacht eveneens richten op het verslag-Danesin over de financiering van openbaar/particuliere partnerschappen. Zoals in dit Parlement reeds is opgemerkt, kunnen de nieuwe trans-Europese netwerken zorgen voor verbetering van de mobiliteit en de toegang tot de markt voor mensen, goederen en diensten. De trans-Europese netwerken hebben echter nog een ander effect, namelijk een effect op de werkgelegenheid en wat dat betreft sluiten wij ons aan bij het enige tijd geleden gehouden debat over de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Het gaat hierbij om zulke grote infrastructurele werken dat voor groot aantal mensen werk zal ontstaan. Dat zal voor de economie in talrijke landen een opkikker zijn. Omdat de financiële stelsels in de EU worden hervormd en in het kader van Agenda 2000 zal worden besloten de middelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds voor bepaalde landen te verminderen, moeten wij andere fi-
Nr. 4-531/116
Handelingen van het Europees Parlement
Crowley nancieringsmethoden voor deze uiterst belangrijke projecten zien te vinden. Ik stem dus zonder meer in met de regeling voor openbaar/particuliere partnerschappen. Aldus zullen de middelen en de extra inkomsten van de interne markt weer in de Europese Unie zelf kunnen worden geïnvesteerd. Als de middelen van pensioenfondsen en dergelijke worden geïnvesteerd in landen buiten de Europese Unie, gaat immers de waarde van al dat geld voor de Unie als geheel verloren. Ik heb commissaris Kinnock reeds gefeliciteerd met zijn initiatief terzake. Hij heeft een verslag opgesteld waarin hij de voordelen van deze partnerschappen duidelijk uit de verf doet komen. Dat wil niet zeggen dat we geen waarborgen nodig hebben om misbruik te voorkomen en om de rechtszekerheid te verkrijgen waar collega Mcintosh over sprak. Ook zullen de regeringen, waaronder de Ierse regering, hierdoor worden aangemoedigd om de toekomst op een innovatieve manier tegemoet te zien. De Ierse regering hoeft niet bang te zijn voor een toekomstige vermindering van de Europese steun. Integendeel, zij moet de gelegenheid aangrijpen om het Ierse bedrijfsleven en de Ierse financiële instellingen aan te moedigen tot deelneming. Mag ik tot slot nog zeggen dat voor een succesvolle uitvoering van deze maatregelen een samenwerking nodig is tussen nationale, lokale en Europese instanties. Nu hebben wij de kans om particuliere financiering te verkrijgen en dat is het belangrijkste. Daarvan kan immers een enorme stimulans, de noodzakelijke opkikker voor onze economie uitgaan. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in deze korte spreekbeurt ingaan op het vraagstuk van de trans-Europese vervoernetwerken en de proteststem van de werknemers laten horen. Zes jaar geleden werd het Witboek van de heer Delors uitgevaardigd. Daarin werd de klemtoon gelegd op de transEuropese netwerken en de nieuwe werkgelegenheid die daardoor zou ontstaan. Gebleken is echter dat dit een alibi was voor een totale deregulering van de arbeidsrelaties en de invoering vanflexibelearbeidsvormen. Door gebrek aan financiële middelen komt er immers nauwelijks iets terecht van deze vervoersnetwerken. De Commissie houdt nu zelfs de schijn niet meer hoog. Zij weet donders goed dat door het restrictief begrotingsbeleid met het oog op de EMU er geen schijn van kans is op communautaire of nationale financiering van trans-Europese vervoersnetwerken en daarom heeft zij besloten ook hier het haar zo geliefde beleid te voeren. Met allerlei trucjes speelt zij deze uiterst belangrijke infrastructuur in handen van het particulier, speculatief kapitaal en probeert zij zelfs met verschillende juridische regelingen dit kapitaal en zijn winst garanties te bieden. Dit beleid gaat ten koste van de volkeren en treedt hun belangen met voeten. Er komt steeds meer winst terecht in handen van particulieren en dus trekt ook hier de overheid aan het kortste eind. Men heeft alle hoop opgegeven dat met de trans-Europese netwerken meer werkgelegenheid zal ontstaan. Wanneer zullen wij eindelijk inzien dat de markt geen oplossingen kan bieden, noch voor de sociale problematiek, noch voor de infrastructuur en de overheidsdiensten? Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, de poging om een gemeenschappelijk standpunt te vinden ten aanzien van de havens in Europa is op zich al zeer moedig. Men heeft een moedige commissaris nodig om een groenboek, weliswaar niet voor de leeuwen, maar voor de havenkapiteins en de havenautoriteiten te gooien. Die beginnen onmiddellijk te vergelijken en onderling met elkaar te wedijveren. Maar, beste collega's, de echte uitdaging is niet de haven in het buurland, maar het vervoer over land. Het Parlement moet vanavond duidelijk maken dat de bestaande transportgewoonten doorbroken kunnen worden, als men moderniseert, als men de havens mogelijkheden biedt en het politiek met elkander eens wordt. Gaat u dus naar de havens in uw eigen land en maakt u de mensen duidelijk dat niet de havens in het buurland, maar wel de vervoerswegen over land een concurrentiebedreiging vormen. En dan kunnen we verder praten. Ik weet dat er grote verschillen zijn tussen de havens wat betreft overheidsfinanciering en kostenstructuur, maar laat ons voor ogen houden dat de werking van de markt alleen niet genoeg is om de transportgewoonten te veranderen. Af en toe moeten er ook politieke beslissingen worden genomen. Graag wilde ik het woord richten tot collega Wijsenbeek, voor wie ik veel sympathie heb, maar die een leek is wat havens en schepen betreft, zoals vanavond is gebleken. Beperkt u zich dus tot het vervoer over land, collega Wijsenbeek, en laat de havens aan ons over. Tenslotte wil ik het project betreffende een strategie voor globale navigatiesystemen mijn onvoorwaardelijke steun toezeggen. Het is ongelooflijk belangrijk dat wij op dit gebied aan de bal blijven en de Commissie, de Raad en het Parlement alle hun bijdrage leveren aan de ontwikkeling van een Europees profiel op dit gebied. Camisón Asensio (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij beperken tot het verslag over satellietcommunicatie. De Europese Unie staat momenteel voor een grote uitdaging. Zij moet ervoor zorgen dat de Europese industrie de EGNOS-dienst tot voltooiing brengt. Dan zal men in het jaar 2003 kunnen beschikken over een specifiek Europese component in het wereldnavigatiesysteem per satelliet van de eerste generatie en dat is uiteindelijk ons doel. Dan kan men misschien het wapenfeit evenaren dat de Unie al heeft verricht met de GSM, met de tweede generatie mobiele communicatiemiddelen en nu probeert te herhalen met de derde generatie van deze communicatiemiddelen. Ik weet wel dat dit navigatiesysteem per satelliet van de eerste generatie steunt op de bestaande militaire systemen, op zowel de Amerikaanse GPS als de Russische GLONASS. Maar dit is een eerste stap en als het ware de springplank voor de volgende fase in 2008, wanneer wij een exclusief Europese GNSS2 zullen hebben. Dan zal een einde worden gemaakt aan de afhankelijkheid van de Amerikanen of de Russen. Er zal echter· nog een hoop moeten gebeuren voordat dit doel van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek zal zijn bereikt.
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/117
Camisón Asensio Tot slot wil ik nog de nadruk leggen op twee aanbevelingen. Ten eerste mag het team van deskundigen dat voor dit doel zal worden samengesteld en dat natuurlijk te maken zal krijgen met het Europees Ruimteagentschap, Eurocontrol onder geen beding uitsluiten en ten tweede moeten de structuurfondsen bijdragen aan definancieringvan dit streven, hetgeen in de desbetreffende verordeningen zijn beslag moet vinden. Ik heb helaas geen tijd meer om in te gaan op het geweldige verslag van mevrouw Langenhagen. Mendes Bota (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, de verwezenlijking van de trans-Europese vervoersnetwerken, waarover in het Witboek over groei, mededinging en werkgelegenheid van 1993 sprake was, is een ontspoord project. Dat lijkt mij wel duidelijk. Door het stabiliteits- en werkgelegenheidspact zijn een aantal lidstaten in een dwangbuis gesloten, waardoor zij moesten gaan snoeien in hun begrotingen en in hun investeringsplannen voor grootschalige openbare vervoersprojecten. Deze lidstaten beseffen echter terdege dat dit soort investeringen een multiplicatoreffect hebben op de economische groei en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Daarom hebben zij de plannen voor dergelijke projecten nooit overboord gegooid. Hoe kunnen ze uit deze impasse geraken? Het opzetten van partnerschappen tussen nationale of regionale overheden en particulieren kan weliswaar oplossingen bieden, maar niet voor alle problemen. Het is immers niet altijd mogelijk de overwegingen van het bedrijfsleven ten aanzien van met name rentabiliteit en risicoberekening te rijmen met de macro-economische doelstellingen van de overheid voor met name het milieu en het sociaal beleid. Juist deze doelstellingen moeten immers voor de overheid de belangrijkste rol spelen. Het is waar dat in de genoemde partnerschappen de zaken efficiënter zullen verlopen als reeds bij de ontwikkeling van een project gebruik kan worden gemaakt van de technische, commerciële en financiële knowhow van de particuliere sector en van hun ervaring op het gebied van projectbeheer. Ook kan men de coördinatie verbeteren tussen de communautaire financiële instrumenten: Cohesiefonds, structuurfondsen, EIF, EIB en eventuele nieuwe instrumenten, zoals de zogenaamde Mezzanino-fondsen. Maar oplettendheid is hier geboden! Men mag niet denken dat deze partnerschappen een toverformule zijn. Er zijn namelijk vooral in de perifere en minder dicht bevolkte gebieden van de Unie talrijke projecten die oninteressant zijn voor dergelijke partnerschappen, omdat zij doodeenvoudig niet rendabel zijn. Men moet zich dus niet beperken tot wijziging van het juridisch kader voor de overheidsopdrachten om deze partnerschappen een voorkeurspositie te geven. Dat is niet genoeg. Als de Unie geen blijk geeft van een uitgesproken politieke wil om de veertien in Essen vastgestelde prioritaire projecten ook daadwerkelijk ten uitvoer te leggen, zullen deze projecten een dode letter blijven. Zij werden in 1995 op 99 miljard euro begroot. Sedert 1995 is daarvoor op de communautaire begrotingen 1,8 miljard euro uitgetrokken, dat wil zeggen minder dan 2%, ofwel bijna niets. In Agenda 2000 is hiervoor 5 miljoen euro opgenomen, wat neerkomt op nog eens niets. Niets plus niets is niets en zal niets blijven als er geen politiefee rekensom wordt gemaakt om werkelijk iets te verwezenlijken. Cornelissen (PPE). — Voorzitter, de nadruk in het Groenboek op faire concurrentie tussen havens en op marktwerking spreekt mij aan. Vijf kanttekeningen. Eén, het is een complexe zaak. Elk land kent zo zijn eigen subsidies. Meer transparantie lijkt mij prioriteit nummer één. Twee, niet alleen staatssteun maar ook verschillen in regelgeving en de handhaving daarvan op het gebied van milieu, veiligheid en arbeid kunnen leiden tot concurrentieverstoring. Drie, hoe denkt de Commissie een balans te vinden tussen haar doelstelling van regionale ontwikkeling en haar taak om concurrentieverstoring tegen te gaan? Vier, ik plaats een kritische noot bij passages in het Groenboek overfinanciëletussenkomsten om de efficiëntie in havens te verhogen. Ik wil waarschuwen tegen nieuw interventionisme op Europees vlak. Ik vertrouw erop dat de marktwerking leidt tot efficiënte havens. Vijf, voor de concurrentiekracht van Europa zijn goede achterlandverbindingen belangrijk. Public private partnership lijkt een goed instrument om het noodzakelijke particuliere kapitaal te mobiliseren. Wil de Commissie daarbij vooral ook kijken naar waterwegen en spoorlijnen? Ik dank de commissaris voor zijn positieve opstelling tegenover de verbinding tussen de Schelde en de Seine. Ik wil hem, mede namens collega Tindemans, vragen of hij wil laten nagaan of de Commissie een stimulerende rol kan vervullen bij de renaissance van de IJzeren Rijn. Deze verbinding is opgenomen in de TEN-prioriteitenlijst voor het gecombineerd vervoer. Het is verreweg de kortste spoorverbinding tussen Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied, maar het bijzondere van deze lijn is dat zij door drie landen loopt en dat de vermeende nationale belangen van de drie landen niet gelijk op lopen. Vandaar onze vraag. Voorzitter, anders dan collega Wijsenbeek zou ik het een goede zaak vinden eens te kijken naar de voor- en nadelen van samenwerking tussen havens, gelet op de ontwikkelingen in de wereld. Ik verwijs naar de samenwerking in de luchtvaartsector. Stenmarck (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Jarzembowski gelukwensen met dit meer dan uitstekende verslag over de havens van Europa. Het vervoer over zee is in velerlei opzicht uiterst belangrijk, vooral omdat hiermee grote delen van de wereld op een betrekkelijk eenvoudige manier bereikbaar worden, hetgeen een enorm voordeel is. Daarom ook gaat het goederenvervoer voor een groot deel over de wereldzeeën. In cijfers uitgedrukt loopt 90% van de communautaire handel met derde landen via de havens van de EU en 30% van alle vervoer in de EU gaat via een haven. Langs dezelfde weg worden jaarlijks ook meer dan 200 miljoen passagiers vervoerd.
Nr. 4-531/118
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Stenmarck Het is ook een feit dat het vervoer over zee gemakkelijker aan het milieu kan worden aangepast dan ander vervoer. Tijdens het werk van de parlementaire commissie is benadrukt hoe belangrijk het is dat men in de verschillende onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's voor de infrastructuursector rekening houdt met het langetermijneffect van vervoer op het milieu. Ondanks al deze voordelen komen de vraagstukken in verband met de haveninfrastructuur en het vervoer over zee in het EU-debat vaak op het tweede plan. Dit blijkt onder andere ook duidelijk uit het feit dat de discussie over de trans-Europese netwerken niet is begonnen met het oog op deze vervoerssector. Door de toename echter van de handel en de openstelling van steeds meer landen en markten in met name het voormalige Oostblok, vertoont ook de sector van het vervoer over zee een aanzienlijke groei en een steeds sterkere mate van mondialisering. Dat is allemaal goed en wel, maar deze sector moet ook worden gestimuleerd en de kans krijgen om zich te blijven ontwikkelen. Een voorwaarde daarvoor is een ruime mate van overeenstemming tussen de wetgevingen van de verschillende landen opdat concurrentievervalsing kan worden tegengegaan en de efficiëntie van de havens kan worden vergroot. Op die manier kunnen wij ook de EU als dusdanig sterker maken tegenover de buitenwereld. Als wij daarin slagen, zal de opneming van de havens in de trans-Europese netwerken werkelijke voordelen kunnen opleveren. Met die netwerken krijgen wij immers pas echt greep op de hele vervoerssector. Dan zal men in veel mindere mate dan vandaag geneigd zijn elke soort vervoer apart te beschouwen. Dan zal men heel de vervoerssector als een groot geheel gaan zien en dat is in veel opzichten een groot voordeel. Zoals de parlementaire commissie in haar verslag schrijft, moet de Commissie zo snel mogelijk met aanbevelingen komen voor de manier waarop in de toekomst de haveninfrastructuur met overheidsmiddelen kan worden gefinancierd. In het verslag van de Commissie vervoer en toerisme staat iets dat ik bijzonder belangrijk vind, namelijk dat de vervoersnetten en de voorschriften niet alleen van toepassing dienen te zijn op de huidige lidstaten, maar daarbij zo snel mogelijk ook de landen rond de EU en met name de kandidaat-landen uit het voormalige Oostblok moeten worden betrokken. Rovsing (PPE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil de rapporteur, mevrouw Langenhagen, feliciteren met haar zeer geslaagde verslag. Dit kan van groot belang zijn voor de ontwikkeling van een Europese GNSS-strategie. Het verheugt mij enorm vast te stellen dat de Commissie en de Raad erin geslaagd zijn het eens te worden over een strategie, die aansluit op de visie van het Parlement zoals deze tot uitdrukking kwam in vroegere resoluties over de Europese ruimtevaart. De grondslag daarvoor werd gevormd door verslagen uit de vorige zittingsperiode van onze ex-collega Toksvig en mijzelf. De ontwikkeling van steeds nauwkeurigere systemen met bijbehorende communicatiemogelijkheden zal een intensiever, beter en veiliger gebruik van het Europese luchtruim mogelijk maken. Het wegverkeer zal economischer en veiliger worden en er zal aanzienlijk gespaard kunnen worden dankzij de modernisering van de spoorwegen, onder andere in het kader van de wederopbouw in Oost- en Midden-Europa. Ik ga ervan uit dat het ESA, het Europees Ruimteagentschap, als technologische arm van de EU op dit gebied zal blijven fungeren. Ook indien mocht blijken dat de overheid aanzienlijke financiële steun moet verlenen, lijdt het voor mij geen twijfel dat met de besparingen bij nieuwe infrastructuurprojecten de ontwikkeling van een GNSS-stelsel grotendeel kan worden gefinancierd. Kinnock, Neil, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn dank uitspreken aan het adres van de drie rapporteurs en van verder iedereen die heeft bijgedragen aan het zeer interessante gecombineerde debat van vanavond. Het is zeer betreurenswaardig dat ik door dit gecombineerde debat niet de mogelijkheid heb om in mijn antwoord elk van de verslagen volledig tot zijn recht te doen komen en gedwongen ben mijn reacties korter te houden dan ik eigenlijk had gewild. Ik zal beginnen met het lofwaardige verslag van de heer Danesin over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het trans-Europese vervoersnet. In mijn antwoord op het betoog van de heer Sisó Cruellas, die zo goed was het woord namens de heer Danesin te voeren, wil ik graag verslag uitbrengen over een aantal ontwikkelingen en recente initiatieven van de Commissie. Ten eerste hebben wij, samen met de Europese Investeringsbank, nader onderzoek gedaan naar het opzetten van zogenaamde Mezzanino-fondsen. Deze kunnen als katalysator fungeren bij de ontwikkeling van openbaar/particuliere partnerschappen en de deelname van institutionele beleggers aan definancieringvan de trans-Europese netwerken stimuleren. Het zal het Parlement bekend zijn dat ons voorstel tot wijziging van de financiële regeling voor de TEN's is bedoeld om de financiering met risicokapitaal te bevorderen. Als een dergelijk initiatief de steun van het Parlement en de Raad krijgt, hopen we daarmee vanaf 2000 van start te kunnen gaan. Een hiermee samenhangende en bemoedigende ontwikkeling is dat de Europese Raad van Wenen aan de EIB heeft gevraagd om na te gaan hoe zij de bestaande instrumenten kan aanpassen ten gunste van de TEN's. Het tweede initiatief dat ik wil noemen, en dat het Parlement waarschijnlijk al bekend is, betreft ons voorstel tot verhoging van de begroting voor trans-Europese vervoersnetwerken tot 5 miljard euro in de periode 2000-2006. Ook dan is deze begroting natuurlijk nog maar een fractie van de verwachte totale investeringsbehoefte, maar de grote verdienste hiervan is dat daardoor ook andere middelen vrijkomen, hetgeen voor de ontwikkeling van openbaar/ particuliere partnerschappen uiteraard van groot belang is. Ten derde stemmen wij in met de oproep van de heer Danesin tot een duidelijke enflexibelewetgeving voor overheidsopdrachten. Zoals de geachte leden van dit Parlement misschien weten, heeft de Commissie reeds een algemene mededeling over overheidsopdrachten ingediend. Nog vóór Pasen zal daar een nieuwe mededeling op volgen over meer specifiek de toepassing van die wetgeving op concessies.
12.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/119
Kinnock, Neil Ten vierde kan ik tot mijn genoegen het Parlement op de hoogte brengen van een aantal beleidsveranderingen en ontwikkelingen bij de projecten uit de bijlage van de Commissiemededeling. De Nederlandse overheid zal nu waar schijnlijk zeer binnenkort besluiten nemen over de concessies die zij van plan is een openbaar/particulier partner schap aan te bieden voor het Nederlandse gedeelte van de PBKLhogesnelheidstrein Ik moet het Parlement echter zeggen dat in de bijlage gewoon de projecten zijn opgenomen die toen geschikt waren bevonden voor een openbaar/particulier partnerschap. Niet alle infrastructurele werken zijn daarvoor immers ge schikt. De meeste daarin genoemde projecten bevonden zich nog in een zeer vroeg voorbereidend stadium en de Commissie was en is natuurlijk actief betrokken bij de besprekingen daarover. Ik ben blij met de positieve benadering van de openbaar/particuliere partnerschappen in dit verslag en ook met de manier waarop die mening vanavond in het debat tot uitdrukking is gebracht. Een van de verdiensten van dit verslag is dat hierin wordt onderstreept hoe belangrijk het is dat de particuliere sector stimulansen worden geboden om de beperkte middelen van de overheidssector aan te vullen en te helpen bij een verbetering van de projectontwikkeling en een optimale besteding van het geld. De heer Jarzembowski heeft, zoals wij dat van hem gewend zijn, een uitstekend verslag geschreven over het 13 ma anden geleden uitgekomen Groenboek over havens en maritieme infrastructuur. Ik ben verheugd dat hij in zijn ver slag instemming betuigt met een volledige opneming van de havens in een multimodaal transEuropees netwerk en het Groenboek beschouwt als een waardevolle basis voor het streven naar meer doorzichtigheid in de concurrentie tussen en binnen de havens in de Europese Unie. De rapporteur en de Commissie zijn het ook met elkaar eens dat bij regelingen voor zeehavens altijd het subsidiari teitsbeginsel in acht moet worden genomen. Dienovereenkomstig mag het Europese havenbeleid uiteraard nooit ge centraliseerd zijn. Daarvan mag ook geen overmatig centraliserende werking uitgaan. Het afdwingen of een poging tot het afdwingen van zogenaamde uniformiteit op het gebied van activiteiten, tarieven, operationele methoden en allerlei andere aspecten van de havenactiviteiten zou verkeerd zijn en een averechtse uitwerking hebben. Dat kan ze ker niet het doel van ons havenbeleid zijn. Zoals ook in het verslag wordt erkend, willen we vrije en eerlijke concur rentie. Uiteraard levert die doelstelling bepaalde uitdagingen op voor de financiering en de tarifering, gewoon omdat de bestaande handelwijzen sterk uiteenlopen. Steeds meer havens trachten hun kosten te dekken door middel van haventarieven, terwijl andere nog steeds uitgaan van meer traditionele vormen vanfinanciering.Dit verschil zou de concurrentieverhoudingen ernstig scheef kunnen trekken en is ook in tegenspraak met eerlijke concurrentie. Eerlijke concurrentie veronderstelt immers gelijke behandeling van alle gebruikers en doorzichtigheid in de boekhouding van de havens. In het verslag staat dat de voorgestelde richtlijn voor haventarieven niet het juiste instrument is om deze doelstellingen te verwezenlijken. Ik denk echter dat deze opvatting voortkomt uit een verkeerde interpretatie van onze werkelijke bedoelingen. Daarom ben ik blij dat ik nu de gelegenheid heb om deze kwestie toe te lichten en ronduit te zeggen dat wij niet van plan zijn de haventarieven te harmoniseren. Ons voorstel zal een soepel kader voor haventarieven behelzen en gebaseerd zijn op bepaalde algemene praktische principes. Commerciële zaken, met inbegrip van de tariefvaststel ling, zullen aan de afzonderlijke havenautoriteiten worden overgelaten, want dat is inderdaad het beste. Het verslag verkiest richtsnoeren voor overheidssteun aan havens boven een kader voor haventarieven. H oewel ik erken dat de huidige benadering van door de overheid gesubsidieerde havens absoluut verduidelijking behoeft, kun nen richtsnoeren voor overheidssteun als zodanig volgens mij geen oplossing zijn voor financiering en tariferin gsvraagstukken. Deze kunnen nooit volledig de plaats innemen van een tariefsysteem. In feite zullen richtsnoeren voor overheidssteun en kaders voor haventarieven elkaar moeten aanvullen. Beide zullen in de toekomst nodig zijn. Ik ben blij met het verzoek uit het verslag om een inventaris op te maken van de bestaande vormen van overheidsfi nanciering en tarifering. Het doet me dan ook deugd dat ik het Parlement en de heren Castricum, Jarzembowski en andere afgevaardigden die dit punt naar voren hebben gebracht, kan meedelen dat we onlangs een uitvoerige vra genlijst aan de lidstaten hebben gestuurd. De gegevens die wij hun daarin vragen zullen een nuttige bron van infor matie zijn over definancieringsen tariferingspraktijken en zullen een goede basis vormen voor wetgevingsvoorstel len later dit jaar. Wij hopen dat al die informatie voor het eind van de volgende maand binnen is en dan zullen wij in staat zijn die informatie te verwerken en op te nemen in een voor het Parlement beschikbare vorm, want ik weet dat veel parlementsleden in dit onderwerp zijn geïnteresseerd. ■ Ik heb gezien dat in het verslag van de heer Jarzembowski wetgeving op het gebied van havendiensten niet nodig wordt geacht. Ik tracht altijd onnodige nieuwe wetgeving te voorkomen en ik zou die mening met het grootste ge noegen willen delen. DG VII van de Commissie krijgt steeds meer klachten van havengebruikers, met name over de technische dienstverlening en daaruit blijkt dat er wel degelijk een probleem bestaat. Dat probleem moet dan ook doeltreffend worden aangepakt. Ik wil duidelijk maken dat wij met het oog op een eventueel wetgevingsvoorstel altijd afzonderlijke gevallen zullen bestuderen. Een dergelijk voorstel zal uitsluitend algemene criteria bevatten voor markttoegang en opleidingseisen en rekening houden met de uiterst belangrijke veiligheidsoverwegingen en plaatselijke omstandigheden. Iedereen is het mijns inziens ermee eens is dat toegang tot de markt moet berusten op de beginselen van doorzichti gheid en nondiscriminatie en op hoge veiligheidsnormen Ook zal hierbij de nodige aandacht moeten worden be steed aan de verplichtingen inzake openbare dienstverlening. Ik denk dat de tijd rijp is voor een dergelijk voorstel. Ik verheug me al op een verdere bespreking van deze kwestie met de heer Jarzembowski en zijn collega's, van wie ve len vanavond ongetwijfeld bij dit debat aanwezig zijn.
Nr. 4-531/120
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil Ik ga nu over tot het verslag van mevrouw Langenhagen over navigatie- en positiebepalingssystemen. Nogmaals, ik ben de geachte afgevaardigde erkentelijk voor haar steun, en dit is niet de eerste keer. Ik ben er vast van overtuigd dat de houding van de Unie ten aanzien van de ontwikkeling van het GNSS, het wereldwijde satellietnavigatiesysteem, van vitaal belang is, niet alleen om vervoersredenen, maar ook vanwege de werkgelegenheid, onze concurrentiepositie en het algemene strategische belang. Aangezien onze benadering in het verslag van mevrouw Langenhagen nadrukkelijk wordt ondersteund, concentreer ik me nu op hetgeen de Commissie sinds vorig jaar januari, toen ons actieplan werd gepubliceerd, heeft ondernomen. Ten eerste zijn wij met behulp van het GNSS-deskundigenteam en met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven bezig om aanbevelingen op te stellen voor het beleid dat de Europese Unie vanaf februari zal volgen. Het ontwerpvoorstel zal begin volgende maand klaar zijn. Ten tweede hebben wij vooral met de Verenigde Staten en Rusland contacten gehad, waaruit is gebleken dat de Verenigde Staten niet van plan zijn het eigendom en de leiding over de kern van het wereldwijde positiebepalingssysteem met anderen te delen, in eerste instantie natuurlijk omdat dit systeem nog steeds een militaire functie heeft. Maar dat wil niet zeggen dat er geen oprechte bereidheid bestaat om met ons samen te werken. De Russische Federatie lijkt eveneens heel graag te willen samenwerken en ook onze voorwaarden te accepteren. Zonder onze hulp zou er voorlopig nog lang geen volledig operationeel GLONASS-systeem zijn geweest. Rusland heeft de ambitie om bij te dragen tot een geavanceerd Europees GNSS-systeem dat is gebaseerd op GLONASS. Wij zijn ons terdege ervan bewust dat Rusland beschikt over schaarse frequenties en ruime ervaring heeft met een wereldwijd satellietsysteem. Tegen deze achtergrond zijn uiteraard vooral de financiële aspecten doorslaggevend. Natuurlijk weet ik heel goed dat Europa ook zou kunnen besluiten van een eigen systeem af te zien. Ik heb al vaker gezegd dat zoiets inderdaad op het eerste gezicht het goedkoopste is, maar dan moet men wel erg kortzichtig zijn. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat een dergelijke passieve houding ons uiteindelijk ontzettend duur zal komen te staan, met dien verstande dat wij marktkansen missen en de groei en werkgelegenheid in Europa tegenhouden. Ook zouden we dan, zoals mevrouw Langenhagen terecht opmerkt, voor al onze behoeften op het gebied van satellietnavigatie — die ongetwijfeld zullen toenemen en bovendien rechtstreeks te maken hebben met onze veiligheid — afhankelijk blijven van een systeem waarop Europa geen controle of invloed kan uitoefenen, en dan heb ik het nog niet eens over andere economische en sociale activiteiten. In de Commissie zijn wij daarom begonnen met een kostenanalyse. Daarbij nemen wij alle opties in overweging, met inbegrip van openbaar/particuliere partnerschappen en de mogelijkheid om andere landen bij de ontwikkeling van een Europees GNSS-systeem te betrekken. Duidelijk is uiteraard dat we geen geld kunnen vragen voor diensten die de Verenigde Staten gratis beschikbaar stellen. Daarom zal, als we met het systeem willen doorgaan, geld van de overheid op tafel moeten komen. Ik realiseer me wat dat betekent, maar ik moet benadrukken dat een GNSS-systeem een vitaal onderdeel van ons netwerk voor positiebepaling en navigatie is. Omdat satellietsignalen over alle landgrenzen heengaan, is een dergelijk netwerk per definitie trans-Europees. De huidige discussie over de financiering van de TEN's in het kader van Agenda 2000 zal daarom van cruciaal belang zijn voor de vraag of en in hoeverre de begroting van de Gemeenschap kan bijdragen aan de ontwikkeling van een GNSS-systeem. Hoewel we uiteraard een mechanisme zullen trachten te vinden om de kosten eerlijk over de verschillende gebruikersgroepen te verdelen, zijn de omvang van het totale financiële kader voor de TEN's en ons voorstel om de maximale bijdrage van de communautaire begroting aan een project in uitzonderlijke gevallen te verhogen van 10 naar 20%, essentiële factoren voor de communautaire steun aan het GNSS-stelsel in de toekomst. Om zeker te stellen dat er straks voldoende geld beschikbaar is voor een GNSS-stelsel, wil ik mevrouw Langenhagen en alle andere parlementsleden aanmoedigen om de financiële regeling voor de TEN's op de voet te volgen en aandacht te schenken aan de algemene discussie over Agenda 2000, waarin ook zal worden gesproken over de voor het interne beleid beschikbarefinanciëlemiddelen. Ten derde zou ik iedereen willen vragen erop toe te zien dat met de voorschriften die uiteindelijk uit de bus zullen komen niet al te zeer paal en perk wordt gesteld aan de bijdrage van de TEN-begroting aan definancieringvan dit cruciale trans-Europese project. Als er voor de Gemeenschap ooit reden was om zich in te zetten voor de ontwikkeling van netwerken, dan is het wel dit beleid inzake wereldwijde satellietnavigatiesystemen. Als we daar daadwerkelijk de schouders onder zetten, zal ons dat enorme voordelen opleveren. Als wij die moed echter niet hebben, zullen ook de generaties na ons daarvoor moeten boeten. Ik ben ervan overtuigd dat het Parlement het wat dat betreft met mij eens is. Ik hoop ook dat de leden van de Raad zich daarmee akkoord kunnen verklaren. Ik weet zeker dat u als leden van het Europees Parlement zich overal zult . inzetten waar dat noodzakelijk is om te kunnen zorgen voor een adequate financiële regeling, een geavanceerd beleid voor wereldwijde satellietnavigatie en een spoedige uitvoering van beide. Dat heeft de Gemeenschap nodig. De Voorzitter. — Ik dank commissaris Kinnock voor zijn opmerkingen. Cornelissen (PPE). — Voorzitter, heel kort, alle begrip ervoor dat de commissaris in de te korte tijd niet alles kan beantwoorden. Mag ik aannemen dat hij de vraag over de IJzeren Rijn nog schriftelijk gaat beantwoorden?
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/121
De Voorzitter. — Een schriftelijk antwoord is beter, want het is al laat. Ook een schriftelijk antwoord voor de heer Wijsenbeek, zonder dat hij zijn vraag hoeft te stellen. Wijsenbeek (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor mij geldt hetzelfde. Ik heb de commissaris een specifieke vraag gesteld over een eventuele uitwisseling tussen infrastructuursubsidies en subsidies voor gecombineerd vervoer. Ik neem aan dat ik binnenkort schriftelijk antwoord krijg. De Voorzitter. — Het is beter deze twee collega's een schriftelijk antwoord te geven, anders wordt het te laat voor de twee andere debatten. Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag uitsluitsel willen krijgen wat betreft het schriftelijk antwoord op de vraag in verband met de landinwaarts gelegen havens. Kinnock, Neil, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, met genoegen zal ik de antwoorden verstrekken. Alle parlementsleden die mij kennen, weten dat ik daar heel precies in ben. In deze nogal delicate week moet echter ook eens worden gezegd dat, als parlementsleden willen dat commissarissen antwoord geven op hun legitieme vragen, zij het Reglement van het Parlement op sommige punten moeten wijzigen. Ik zou dat toejuichen. Even als mijn collega's van de Commissie kom ik met het grootste genoegen verantwoording afleggen, maar soms — en ik weet zeker dat de leden van het Parlement dat erkennen — staan de procedures de doorzichtigheid en verantwoording die wij graag zouden geven, in de weg. De Voorzitter. — Commissaris Kinnock, dit is een ander debat. Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 11. Ehktronische handtekeningen De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag van de heer Ulimann (A4-0507/98), namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (COM(98)0297 C4-0376/98-98/0191(COD)). Ullmann (V), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, de communicatietechnologie in de overheidssector en de particuliere sector is inmiddels zo ver voortgeschreden dat de daarbij gebruikte apparatuur ook in staat is de digitale machinetaal te spreken en te lezen. De moderne apparatuur kan dat niet alleen, maar zij doet het ook, zowel op de goederen- en dienstenmarkt als op het gebied van de communicatie in de overheids- en particuliere sector. Welke juridische gevolgen heeft dat en welke juridische vragen moeten beantwoord worden? Het is onze taak de bestaande rechtsnormen op de genoemde gebieden te vertalen naar de nieuwe communicatiedimensies zonder deze te beperken. Het onderhavige voorstel voor een richtlijn kwijt zich van deze taak op een beperkt maar fundamenteel gebied, namelijk dat van handtekeningen en certificaten, van welke aard dan ook, maar — en dat moet steeds weer benadrukt worden — uitsluitend in open systemen. Daarbij hoeven slechts drie dingen geregeld te worden: de voorwaarden voor het waarborgen van een betrouwbare identificatie van degenen die via elektronische media digitaal of niet digitaal communiceren, de integriteit van de overgebrachte informatie en de juridische kwaliteit van elektronische, respectievelijk digitale handtekeningen. Het gaat hierbij dus niet om de verhouding tussen staatsmacht en marktmacht, zoals men wel eens leest, op het gebied van de openbare en particuliere veiligheid, maar om de verhouding tussen openbaarheid en persoonlijke levenssfeer bij digitalisering van documenten en hun rechtsgeldigheid. In de richtlijn is een overtuigende oplossing voor dit probleem gevonden. Enerzijds wordt hierin de gelijkwaardigheid van elektronische en handgeschreven handtekeningen geregeld, maar anderzijds wordt de richtlijn betreffende de technische vereisten voor certificatie beperkt gehouden tot de voor de Europese harmonisatie absoluut noodzakelijke minimumnormen, zoals in de twee bijlagen bij de richtlijn juist wordt geformuleerd. In de Raad is klaarblijkelijk een discussie gaande waarvan het resultaat zal zijn dat men onder verwijzing naar de bestaande wetten hogere openbare veiligheidsnormen gaat eisen. De Bondsregering heeft mij laten weten dat er misschien een compromisoplossing op tafel komt voor dit twistpunt met de toevoeging van een bijlage III inzake de vereisten waaraan technische apparatuur voor certificatie moet voldoen. Commissaris Bangemann, ik zou graag willen weten hoe de Commissie denkt over dit voorstel, dat u ongetwijfeld ook in uw bezit heeft. Mijns inziens zou het Parlement hiermee kunnen leven. Er is volgens mij slechts een klein probleem, maar verder wordt met bijlage III niet getornd aan defilosofievan de richtlijn en deze is: een volledige marktvrijheid voor alle certificatiediensten en gegarandeerde bescherming van de persoonlijke levenssfeer van alle consumenten in het kader van een adequate gegevensbescherming, met inbegrip van de mogelijkheid tot gebruik van pseudoniemen en opname van de belangrijkste aansprakelijkheidsvoorschriften. Ik wil u aanneming van de ingediende amendementen aanbevelen, met uitzondering van de amendementen 2, 4, -8, 9, 21, 22 und 26. Ofwel stroken deze niet met de artikelen van derichtlijn,of zij zijn overbodig of zij beperken de beoogde voorschriften. Afgezien daarvan verzoek ik het Parlement het verslag aan te nemen. Ik wil echter niet nalaten de Directoraten-generaal XIII en XV van de Commissie te bedanken voor hun buitengewoon bereidwillige en
Nr. 4-531/122
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Ulimann geëngageerde samenwerking. Ook ben ik dank verschuldigd aan de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en haar rapporteur, de heer Tappin, en aan alle collega's die met hun amendementen dit verslag hebben verbeterd. Tot slot wil ik al diegenen die dit interessante debat op dit late uur niet hebben bijgewoond, iets voorspellen: U zult verbaasd zijn over de impact van deze richtlijn. In de Bondsrepubliek Duitsland zijn er maar liefst 3800 wetten die hierdoor beïnvloed zullen worden. Dat is dus reden genoeg om benieuwd te zijn naar de verdere ontwikkelingen. Tappin (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag zal een mijlpaal zijn op het pad naar de toekomst. De handel via Internet zal in juli naar schatting verdubbeld zijn. In alle lidstaten komt het dagelijks leven steeds meer in het teken te staan van de technologie. Ik denk bijvoorbeeld aan elektronisch stemmen, elektronische socialezekerheidsstelsels en elektronische banktransacties. Als wij in het elektronische tijdperk goed beslagen ten ijs willen komen, moeten we zorgen voor veilige en controleerbare procedures, zodat de burgers en de verschillende organisaties hun transacties vlot en veilig kunnen uitvoeren. Er is absoluut een duidelijk en gemeenschappelijk kader nodig voor elektronische handtekeningen. Wij moeten immers het vertrouwen in de nieuwe technologieën versterken. Maar wij moeten wel oppassen dat we onze gemoedsrust niet inruilen voor gemak. Een elektronische handtekening dient wettelijk gelijkwaardig te zijn aan een handgeschreven handtekening, zonder onderscheid, zonder nadelen en zonder voordelen. Daarom hebben wij onze aandacht toegespitst op de noodzakelijke eerbiediging door de certificatiediensten van de verkregen elektronische informatie en van het recht van ondertekenaars op privacy. Ondertekenaars moeten kunnen aangeven in hoeverre zij hun persoonlijke gegevens in bestanden opgenomen willen zien. Er moeten pseudoniemen beschikbaar zijn voor legale, maar niet voor illegale transacties. We moeten voorkomen dat de opkomende elektronische handel fraude in de hand werkt. Aangezien in verschillende lidstaten voorstellen hiervoor worden gedaan en reeds talrijke initiatieven operationeel zijn, is het ook belangrijk dat de beginselen van de interne markt worden gerespecteerd. Wij moeten zien te voorkomen dat door de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische handtekeningen technologische belemmeringen ontstaan. Daarom is het noodzakelijk niet alleen in de Europese Unie maar wereldwijd te zorgen voor interoperabiliteit. De Commissie moet dan ook deskundigen betrekken bij de formulering en herziening van dit beleid. Pradier (ARE), rapporteur voor advies van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, ik zie dat er in elk opzicht enthousiasme heerst en velen van ons deze zojuist gezette mijlpaal toejuichen. Zoals het Parlement reeds in zijn resolutie van 17 juli 1998 naar voren heeft gebracht, moet een wetgevingskader worden vastgesteld om de juridische gelijkwaardigheid van elektronische handtekening en handgeschreven handtekening te garanderen, zodat ook een elektronisch ondertekend document als bewijsmiddel kan gelden. Er staat immers veel op het spel en men verwacht dat de elektronische handel via Internet dit jaar, of in ieder geval komend jaar, een waarde zal bereiken v?n 220 miljard dollar, waarvan Europa tenminste 26 miljard voor zijn rekening neemt. Ook indien de handelaars, de bankiers en de computerdeskundigen erin zouden slagen om een niet op economische eisen afgestemd netwerk — vrijheid en kosteloosheid waren aanvankelijk immers de twee voornaamste uitgangspunten van het net — om te vormen tot een ruimte voor handelstransacties, mogen wij niet het feit uit het oog verliezen dat de bescherming van persoonsgegevens en het opzetten van doelgerichte bestanden vaak de stiefkinderen zijn van de uit de ontwikkeling van de elektronisch handel voortvloeiende juridische problemen. Deze ontwerprichtlijn is duidelijk geen uitzondering op deze slechte gewoonte. Desalniettemin wil ik de heer Ullmann ervoor bedanken dat hij mijn voorstellen uit het advies van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken heeft overgenomen. Met deze voorstellen hebben wij de status van certificatiediensten willen preciseren en ongewenste ontwikkelingen willen voorkomen zoals die zich reeds in een aantal lidstaten voordoen. Ik kan met name Frankrijk noemen, waar met twee decreten de activiteiten zijn geregeld van tussenpersonen, van zogenaamde „betrouwbare derden". Deze activiteiten staan onder toezicht van een superdienst, de centrale dienst voor veiligheid van informatiesystemen. Deze superdienst lijkt evenwel in eerste instantie ervoor te willen zorgen dat deze informatiesystemen in plaats van beveiliging geen beveiliging hebben, of tenminste geen waterdichte beveiliging. Ik kan ook Spanje noemen, waar met de begrotingswet van 1998 de minister van Binnenlandse Zaken de volmacht heeft gekregen om als certificatiedienst op te treden. De vraag is of een dergelijke maatregel vertrouwen zal wekken onder de ondertekenaars. Ik zeg dit maar om eraan te herinneren dat ook de elektronische consument rechten heeft en dat het sprookje van geheimhouding, anonimiteit en vertrouwelijkheid weer plaats heeft moeten maken voor de keiharde werkelijkheid. Berger (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb het genoegen de rapporteur namens mijn fractie van ganser harte te feliciteren met zijn verslag. Hij is erin geslaagd dit verslag betrekkelijk snel na indiening van het Commissievoorstel in zijn commissie te laten goedkeuren. Wij zijn hem er dan ook dankbaar voor dat wij dit nu in de voltallige vergadering kunnen behandelen. Wij zijn het geloof ik allen erover eens dat dit een uiterst dringende zaak is en deze richtlijn zo spoedig mogelijk in werking moet treden, als wij willen voorkomen dat de wetgeving betreffende elektronische handtekeningen, die voor het grensoverschrijdende verkeer zeer belangrijk zijn, nog verder versplinterd raakt en aldus de ontwikkeling van de interne markt afremt. De Commissie en de rapporteur hebben met name onze steun nodig voor twee kernpunten. Ten eerste moet er een evenwicht worden gevonden tussen twee uiteenlopende vereisten. Enerzijds moet men voor de nieuwe soorten dien-
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/123
Berger stverlening die met elektronische handtekeningen mogelijk worden, geen al te gedetailleerde en bezwarende voorschriften uitvaardigen — waarvoor het ons overigens aan voorstellen niet ontbrak — en hen dus niet van meet af aan al de das om doen, en anderzijds moet men de vraag naar deze diensten en de acceptatie van elektronische handtekeningen versterken met vertrouwenwekkende maatregelen. Mijns inziens zijn wij erin geslaagd deze beide vereisten in een beter evenwicht te brengen dan in het Commissievoorstel het geval was. Daarvoor hebben wij met name aangedrongen op onafhankelijke certificatiediensten, vrijwillige accreditatiesystemen en mogelijkheden om deze accreditatiesystemen ook door niet-gouvernementele instellingen te laten beheren. Deze regelingen en de door ons niet-geamendeerde aansprakelijkheidsregeling kunnen ook worden beschouwd als een startblok of een vertrouwensvoorschot voor de toekomstige certificatiediensten. Wij gaan er echter ook van uit dat zij hiervan goed gebruik zullen maken. Ten tweede wilden wij het principe, volgens welke al hetgeen off-line in overeenstemming met de wet is, dat ook online is, in al zijn facetten ingang doen vinden. Dat geldt in het bijzonder ook voor de mogelijkheid van de consument om de bij alledaagse, kleine transacties gebruikelijke anonimiteit, dankzij het gebruik van een pseudoniem, ook bij on-line transacties te handhaven. Door de consument het recht te geven om elektronische transacties van kleine omvang onder een pseudoniem af te sluiten, kan men in het bijzonder voorkomen dat er al te gedetailleerde kopersprofielen worden gemaakt. Tot slot wil ik de Commissie dringend vragen de door het Parlement aangenomen amendementen over te nemen. Ook vraag ik de rapporteur nog eens na te denken over zijn standpunt inzake amendement 26 en wil ik met name bij de Raad aandringen op een zo snel mogelijk goedkeuring van een gemeenschappelijk standpunt. Mosiek-Urbahn (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook ik wil allereerst de rapporteur hartelijk danken voor zijn snelle werk en zijn coöperatieve instelling. De Europese consumenten en ondernemingen mogen ook in het elektronische handelsverkeer juridisch geen enkele twijfel hebben over de af• zender van bepaalde aanvragen of gegevens. Om de ontwikkeling van onze economie niet te belemmeren, moeten wij de Europese burgers dus naast de traditionele mogelijkheid van handgeschreven handtekeningen ook de gelegenheid bieden tot elektronische handtekeningen. Bij ons in Duitsland is er vorig jaar al een wet aangenomen die voorziet in digitale handtekeningen. Daarvoor is het veiligheidsniveau vrij hoog. De eerste elektronische pasjes, of chipcards, waarmee men op legale wijze elektronische handtekeningen kan zetten, zijn sinds vorige week op de markt. Het is dus hoog tijd om voor dit vraagstuk een uniform kader op Europees vlak te ontwikkelen. Anders lopen wij het risico dat de regelgeving op den duur versplinterd raakt en vijftien verschillende wetgevingen voor elektronische handtekeningen en dus ook uiteenlopende normen ontstaan. Het gevolg zou uiteindelijk zijn dat het vrije verkeer van goederen en diensten op onze interne markt aanzienlijk wordt belemmerd. Daarom is het bijzonder verheugend dat de Commissie het Parlement nog vorig jaar een voorstel voor een richtlijn over dit onderwerp heeft voorgelegd. Het aanbieden van certificatiediensten geeft de richtlijn vrije toegang tot de markt. Elektronische handtekeningen die aan bepaalde voorwaarden voldoen, worden gelijkgesteld met traditionele handtekeningen, grensoverschrijdend erkend en kunnen ook als bewijsmateriaal worden gebruikt in gerechtelijke procedures. Regels over de aansprakelijkheid van certificatiediensten moeten het vertrouwen van de consumenten en de ondernemingen waarborgen. Het voorstel van de Commissie was dus al zeer toekomstgericht en doordacht, maar kon mijns inziens desalniettemin verbeterd worden met een aantal amendementen van de commissie juridische zaken. Zo bepaalt artikel 8, lid 4 van het Commissievoorstel dat digitale handtekeningen desgewenst ook onder pseudoniem kunnen worden afgegeven. Daartegen bestaat niet alleen geen bezwaar, maar dit wordt zelfs uitdrukkelijk toegejuicht. In haar streven naar gegevensbescherming gaat de Commissie echter iets te ver. Zij zegt in haar voorstel dat alleen in strafprocedures de identiteit van personen die pseudoniemen gebruiken, tegen hun wil bekend mag worden gemaakt. Daarom verheugt het ons dat met een amendement — en dat is momenteel amendement 27 van de rapporteur, dat door de commissie met grote meerderheid van stemmen is goedgekeurd — ook nog in een ander geval het doorgeven van deze gegevens mogelijk wordt gemaakt, namelijk wanneer het gaat om rechtsvorderingen in verband met transacties onder pseudoniem. Ik denk niet dat de gegevensbescherming door deze wijziging wordt verzwakt. Hierin wordt immers duidelijk gesteld dat het recht op gegevensbescherming in acht genomen dient te worden. Ik zou zelfs zeggen dat dit amendement voor evenwicht zorgt tussen de rechten van de gebruiker van een pseudoniem en de belangen van zijn zakenpartner. Bovendien hebben wij met een groot aantal amendementen de tekst kunnen verduidelijken en tegenspraken daarin weg kunnen werken. Als voorbeeld noem ik het begrip „digitale handtekening" dat zich in het spraakgebruik beperkt tot een bepaalde, momenteel wijdverbreide vorm van de elektronische handtekening. Dit begrip hebben wij in de amendementen daarom vervangen door het begrip „elektronische handtekening". Daardoor houden wij de reikwijdte van de richtlijn open voor toekomstige technische ontwikkelingen. Helaas zijn er ook enkele, nogal ongelukkig geformuleerde amendementen, zoals de amendementen 8,15 en 23, die volgens mijn fractie het doel voorbijschieten. De bedoeling is immers de tekst nauwkeuriger te formuleren. Deze amendementen bewerkstelligen echter het tegenovergestelde en daarom moeten zij van de hand worden gewezen. Datzelfde geldt ook voor het amendement over het elektronisch indienen van verzoekschriften, dat naar de mening van mijn fractie niet veel te maken heeft met digitale handtekeningen en hier dan ook niet thuishoort. Enkele andere amendementen, namelijk de amendementen 6 en 7, beogen de opneming van een regeling voor gegevensbescherming in alle multilaterale overeenkomsten van de Unie met derde landen op dit gebied. Daarin eist men dat in dergelijke overeenkomsten niet alleen de tot nu toe geldende voorschriften inzake gegevensbescherming van
Nr. 4-531/124
Handelingen van het Europees Parlement
12.1.99
Mosiek-Urbahn de Unie worden gerespecteerd, maar ook die van de individuele lidstaten. Daardoor wordt de onderhandelingsmarge van de Unie onnodig beperkt. Derhalve willen wij ook niet dat in de overwegingen gewag wordt gemaakt van dergelijke wijzigingen. Ik ga ervan uit dat de plenaire vergadering bij de stemming rekening zal houden met deze overwegingen en dat de richtlijn in een uitgebalanceerde vorm zal worden aangenomen. Thors (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in allerlei bewoordingen is al gezegd hoe belangrijk dit onderwerp is. Wij zijn verheugd dat de rapporteur dit werk zo snel heeft gedaan. Toch moet mijns inziens dit voorstel worden doorgeschoven naar het Finse voorzitterschap. Pas dan kunnen wij een besjissing nemen, maar daar verheug ik mij dan ook op. Ik vind dat wij belangrijke correcties hebben aangebracht, die aansluiten bij het uitgangspunt van de Commissie volgens welke certificatiediensten in beginsel geen vergunning nodig hebben. Wel hebben wij de nadruk gelegd op de organisaties uit de particuliere sector. De Commissie stelt een strikte verantwoordelijkheid voor. Er werd nu echter gezegd dat de Raad van plan is veranderingen aan te brengen in het vraagstuk van de verantwoordelijkheid. Ik wil de commissaris hier vragen welk standpunt hij in de toekomst terzake zal innemen. Het lijkt mij dat het voorstel van de Commissie een redelijk voorstel is. Een ander centraal punt in deze richtlijn betreft uiteraard de rechtsgevolgen. Worden die aan een bepaalde techniek gekoppeld of niet? Het lijkt mij dat wij ook hier samen met de Commissie een goed uitgangspunt hebben gekozen. Er moet in principe sprake zijn van dezelfde rechtsgevolgen als in het geval van handgeschreven handtekeningen. Men zou schertsend kunnen zeggen dat als men volgens de wet van een bepaald land niet per brief kan trouwen, men dat ook niet elektronisch kan. Dat is een juiste redenering. Ik ben het echter niet met de rapporteur eens dat wij moeten instemmen met de zogenaamde bijlage 3 van de Raad. Deze bijlage vertoont volgens mij namelijk niet de technische neutraliteit waarom wij, althans de meerderheid van de parlementaire commissie, hebben gevraagd. Ik heb de commissaris ook gevraagd wat zijn standpunt is inzake de onderhavige discussie in de Raad, omdat het hier volgens mij gaat om een van de cruciale punten van de toekomstige aanpak. Tenslotte verzoek ik de talendienst van het Parlement en de Raad erover na te denken of de Zweedse term toch niet beter „elektroniska underskrifter' (elektronische handtekeningen) zou kunnen zijn in plaats van „elektroniska signaturer' (elektronische signaturen). Oddy (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Ullmann graag willen bedanken voor zijn — zoals altijd — zorgvuldige werk en uitzonderlijk goede verslag. Dit is een belangrijk onderwerp, zoals ook alle andere sprekers hebben benadrukt. Er vinden steeds meer commerciële transacties plaats via de elektronische handel, en het Internet maakt vooral grensoverschrijdende transacties eenvoudiger. Voor de elektronische handel is echter een samenhangend, pragmatisch en veilig herkenningssysteem van handtekeningen nodig. In het voorstel van de Commissie wordt aangedrongen op wettelijke erkenning van elektronische handtekeningen. Deze moeten dezelfde geldigheid krijgen als handgeschreven handtekeningen. Voor certificatiediensten is meer duidelijkheid nodig. Wij leggen de klemtoon op twee specifieke eisen: privacy en veiligheid. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger beveelt onderzoek van en controle op het gebruik van pseudoniemen aan. Dit verslag en deze ontwerprichtlijn zijn volgens mij een belangrijk uitgangspunt voor het openstellen van de interne markt voor elektronische handel en ik vraag derhalve het Parlement deze aan te nemen. Tussen twee haakjes, het is toch opmerkelijk dat er vooral vrouwen voor dit debat zijn gebleven. In zekere zin zouden we de heer Bangemann kunnen vergelijken met een doorn tussen de rozen, hoewel ík zeker weet dat hij het onderwerp zeer serieus zal nemen. Mij intrigeert vooral het idee om op Internet te trouwen. Aangezien ik niet getrouwd ben, is dat misschien iets waar ik de komende tien jaar naar uit kan kijken. Bangemann, lid van de Commissie. — (DF) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Oddy heeft zojuist aan het slot van haar betoog een probleem aangeroerd dat zich inderdaad ook op dit gebied kan voordoen, namelijk in hoeverre elektronische signalen kunnen voldoen aan formeel in het recht van de lidstaten vastgelegde vereisten. Dat doet me . denken aan mijn rechtenstudie. Destijds luidde een beroemde vraag van mijn professor: als iemand met iemand anders wil trouwen — en dat is immers uw probleem, mevrouw Oddy — en in de wet staat dat op de desbetreffende vraag het antwoord „ja, ik wil" moet worden gegeven, volstaat het dan als de betreffende persoon antwoordt: „nou en of'? Ongeveer op dezelfde manier kijken sommige lidstaten aan tegen het probleem van de elektronische handtekening. Ik wil om te beginnen de rapporteur bedanken. Wij hebben veel aan zijn verslag gehad. Wij kunnen ook een groot aantal amendementen overnemen. Van de 35 amendementen kunnen wij er 17 geheel en 8 gedeeltelijk overnemen. Andere amendementen kunnen wij niet overnemen, omdat ze in feite ofwel de tekst niet verbeteren ofwel betrekking hebben op problemen die hier niet thuishoren. Dat is een oude, bekende fout van het Parlement waarover ik het al vaak heb gehad. U wilt in een wetstekst altijd de hele wereld regelen. Dat levert niets op en maakt de zaak niet duidelijker. Terecht is ook opgemerkt dat er zowel door bepaalde lidstaten als door internationale organisaties op dit gebied keihard wordt gewerkt, zodat wij flink moeten opschieten als wij een gemeenschappelijke uniforme regeling willen en deze regeling is uiteraard voor de interne markt noodzakelijk. Het Parlement is er tot nu toe in geslaagd de vaart
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/125
Bangemann erin te houden. Tijdens het laatste debat in de Raad — dat nog niet tot een resultaat heeft kunnen leiden, omdat we nog niet in het bezit waren van het advies van het Parlement — zijn we inderdaad uiteindelijk vastgelopen op de vraag of je certificatiediensten kunt goedkeuren zonder in technische details te treden, waardoor een bepaalde technische oplossing als het ware zou worden opgelegd. De Commissie en het Parlement willen zich immers niet met de technologie bemoeien. We hebben toen geprobeerd een voorstel te maken op grond waarvan men uiteraard niet zo maar lukraak er op los kan certificeren, maar dat desalniettemin geen technologische voorwaarden aan de certificatieprocedure koppelt. We zijn uiteindelijk in deze vergadering van de Raad niet verder gekomen. Het nieuwe voorstel — dat een stap vooruit is, mijnheer Ullmann — moeten we nog eens goed onder de loep nemen. In dit voorstel zoals het nu is, worden weliswaar geen technische oplossingen voorgeschreven, maar ik vrees toch dat er een soort toelating moet plaatsvinden. We moeten er nog eens over nadenken of dat nu werkelijk het toppunt van wijsheid is. De Raad is als het ware verdeeld in twee kampen: aan de ene kant de kleine landen, die op dit punt duidelijk veel moediger zijn, en aan de andere kant de grotere landen, die zeer strikt letten op zulke formele vereisten en op dit punt dus niet zo toegeeflijk zijn. In ieder geval moeten wij afwachten hoe ver wij bij de volgende vergadering van de Raad Telecommunicatie komen. Wij mogen ook niet overdrijven. Ook handgeschreven handtekeningen kunnen bijvoorbeeld worden vervalst. We moeten aan elektronische handtekeningen nu niet meer eisen gaan stellen dan wij normaal gesproken bij handgeschreven handtekeningen doen. Wij hebben aansprakelijkheidsvoorschriften voor certificatiediensten. Ik weet precies wat u bedoelde, want deze aansprakelijkheidsvoorschriften staan in artikel 6. Over de kwestie van de technologie heb ik mijn mening al gegeven. Ik heb al gezegd welke amendementen wij zullen overnemen en welke niet. Ik wil daar nu niet in detail op ingaan, dat kunnen we in tweede lezing doen. Zoals gezegd, is het verslag ook op dit punt buitengewoon constructief. We stemmen hier grotendeels mee in en ik hoop dat wij de volgende keer in de Raad tot een gemeenschappelijk • standpunt kunnen komen dat wij dan nog eens in detail met kritische blik kunnen bekijken. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 12. Kwaliteit van de lucht De Voorzitter. — Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0483/98), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, betreffende het gemeenschappelijk standpunt (EG) 57/98, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (10275/98 — C4-0540/98-97/0266(SYN)) (rapporteur: mevrouw Pollack). Pollack (PSE), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals wij weten zijn het juist de belangrijkste kwesties die midden in de nacht worden behandeld. Dat doen we vooral om de pers niet wakker te schudden. Stel dat de pers de mensen vertelt dat wij ons hier echt bezighouden met belangrijke zaken die het leven van de mensen betreffen! Jaarlijks overlijden er in heel Europa duizenden mensen aan de gevolgen van luchtvervuiling. Een van de hoofdoorzaken van luchtvervuiling is het verkeer. De onderhavige richtlijn gaat uit van de WGO-richtsnoeren van 1997 voor de bescherming van de volksgezondheid en stelt voor het eerst strenge, wettelijk bindende grenswaarden vast voor de uitstoot van de vier belangrijkste verontreinigende stoffen: zwaveldioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood. Aan deze grenswaarden moet uiterlijk in 2005, respectievelijk 2010 worden voldaan. Van de 28 amendementen die het Parlement in eerste lezing had ingediend, heeft de Raad er in zijn gemeenschappelijk standpunt tijdens het Britse voorzitterschap 21 grotendeels overgenomen. Daarbij gaat het onder meer om betere voorlichting aan het publiek en om alarmdrempels voor stikstofoxiden en zwaveldioxide. De Raad heeft echter ook enkele oorspronkelijke voorstellen van de Commissie afgezwakt. Omdat wij in het Parlement daar enigszins bezorgd over zijn, hebben we 11 amendementen op het gemeenschappelijke standpunt ingediend. Sommige hiervan dienen alleen om onnauwkeurigheden of bepaalde ongerijmdheden op te helderen. Dit zijn de amendementen 1, 3 en 8. Met amendement 4 willen wij dat ook actieplannen voor gebieden waarvoor een afwijking geldt, voor het publiek toegankelijk worden. In amendement 5 vragen wij de Commissie na de herziening van 2003, wanneer dus meer onderzoeksresultaten beschikbaar zullen zijn, nogmaals ons voorstel voor een alarmdrempel voor zwevende deeltjes in overweging te nemen, waar de Raad niet mee heeft ingestemd. Amendement 7 is helaas een van de amendementen die de Commissie, naar ik heb vernomen, niet kan ondersteunen. Kennelijk behoren gevoelige ecosystemen tot de problemen die op nationaal vlak moeten worden aangepakt. Het Parlement wil echter benadrukken dat de Wereldgezondheidsorganisatie vier verschillende niveaus van grenswaarden heeft aanbevolen, terwijl wij er in de richtlijn slechts één hebben. Dat vinden wij onbevredigend en daarom hebben we dit amendement opnieuw ingediend. Onze grootste problemen betreffen in eerste instantie de zwaveldioxide. Met amendement 6 komen wij weer terug op het oorspronkelijke voorstel van acht overschrijdingen van de uurgrenswaarden per jaar. De Raad had dit afgezwakt en opgetrokken tot 24. De Commissie erkent dat deze stof rechtstreeks giftig is voor met name astmapatiënten en mensen met hart- en vaatziekten, zelfs bij blootstelling aan korte piekperioden van extreme verontreiniging en daarom is zo'n strenge grenswaarde voorgesteld.
Nr. 4-531/126
Handelingen van het Europees Parlement
Pollack Ik hoop daarom dat de Commissie hier, evenals bij amendement 2, voet bij stuk houdt. De Raad heeft de woorden „indien dit mogelijk is" toegevoegd en daar wringt de schoen. Ik weet bijvoorbeeld dat men met de Franse meetapparatuur dit tienminutenmiddelingscijfer moeilijk kan vaststellen, alhoewel juist deze informatie van essentieel belang is voor de tussentijdse herziening. In elk geval kunnen de lidstaten zelf de locatie van hun meetpunten kiezen en dus moeten zij een manier zien te vinden om dit probleem het hoofd te bieden. Ten tweede is het wat stikstofoxide betreft wel duidelijk dat het gestelde doel voor de lidstaten moeilijk haalbaar is. Juist dit is echter een van de kernpunten van de richtlijn. Het is onaanvaardbaar dat de Raad het aantal overschrijdingen van de uurgrenswaarde verhoogt van de oorspronkelijke acht naar achttien. Daar willen wij met amendement 9 een stokje voor steken. De Commissie moet dit bij de herziening van 2003 op zijn minst nogmaals nauwkeurig onderzoeken in het licht van de laatste onderzoeksresultaten. De amendementen 10 en 11 hebben betrekking op precies hetzelfde soort probleem maar dan voor zwevende deeltjes. We weten dat er meer onderzoek nodig is en dat daaraan wordt gewerkt. In de tekst van het gemeenschappelijk standpunt worden echter per jaar tien extra overschrijdingen van de 24-uurslimiet en van de uurgrenswaarde toegestaan. De herziening wordt daardoor naar een later tijdstip verschoven, hetgeen betekent dat wij tot 2010 zeker niet te veel resultaten mogen verwachten. Hoewel wij niet voldoende weten over zwevende deeltjes, weten wij wel dat zij levensgevaarlijk zijn. De Wereldgezondheidsorganisatie is niet eens in staat een veilige grenswaarde te noemen. Aangezien er voor zwevende deeltjes afwijkingen zijn — in het zuiden voor Saharastof en in het noorden voor het strooien van zand op wegen — is meer politieke wil nodig in de lidstaten om dit probleem aan te pakken. De nalatigheid daar veroorzaakt al genoeg ernstige problemen voor de mensen en daarom zal hier absoluut iets aan moeten gebeuren. Als rapporteur dring ik bij de Commissie aan op een herziening van haar strategie voor met name de laatste twee punten. Ik vraag haar een aantal van deze amendementen over te nemen. Dit gezegd zijnde beveel ik het Parlement goedkeuring van het gemeenschappelijk standpunt aan. Hulthén (PSE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik weet eigenlijk niet wat de drijfveer is die ervoor zorgt dat aangelegenheden van de milieucommissie altijd achteraan op de agenda staan. Bij het vorige agendapunt kwam het huwelijk ter sprake. Laten wij dus maar zeggen dat wij nu niet het hoogtepunt van de huwelijksnacht beleven, alhoewel er nog maar een paar leden aan dit hoogtepunt deelnemen. Overigens is deze richtlijn voor mij een goed voorbeeld van de manier waarop wij met Europese milieuwetgeving kunnen werken. Deze richtlijn heeft directe en concrete gevolgen voor de mensen in Europa. Vooral het deel van de bevolking dat in onze steden woont, krijgt hiermee schonere lucht. De richtlijn laat ook goed zien hoe wij met grensoverschrijdend werk vorderingen kunnen maken bij de Europese samenwerking. Ik wil mevrouw Pollack nadrukkelijk danken voor het werk dat zij met deze richtlijn heeft verricht, vooral omdat dit een moeilijke en zeer technische richtlijn is. Zij pakt het onderwerp op zeer concrete en pragmatische wijze aan en dat zet zoden aan de dijk. Wij weten dat de lucht die wij inademen, onze gezondheid beïnvloedt. Daarmee verklap ik geen geheim. Daarom is het verheugend dat met de voorgestelde voorschriften vooruitgang wordt geboekt in de huidige situatie van de Unie. Desalniettemin moet ik eraan herinneren dat wij vastberaden streven naar verdere verbetering van de menselijke gezondheid. Evenals vele anderen had ook ik eigenlijk nog een stapje verder willen gaan dan in deze richtlijn gebeurt en strengere eisen willen vaststellen voor de lucht die wij feitelijk inademen. Wij mogen die lucht toch beschouwen als onze gemeenschappelijke bestaansgrondslag. Ik weet bovendien dat in vele lidstaten juist op het gebied van de kwaliteit van de lucht hogere eisen zullen worden gesteld. Nu gaat het bij kwaliteit van de hjcht niet alleen om de gezondheid van de mens, hoe belangrijk die ook is, maar ook om het verzuringsvraagst.uk, vooral in het deel van Europa waar ik vandaan kom. Daarom moeten wij de lucht als geheel zien en niet alleen kijken naar de situatie in afzonderlijke gebieden. Wat zwevende deeltjes en het effect daarvan op de menselijke gezondheid betreft, wil ik er met nadruk nog op wijzen dat wij daar onvoldoende van afweten en dat de kennis op dat gebied beperkt is. Ik onderstreep de uitspraak van mevrouw Pollack dat de Raad en de Commissie rekening moeten houden met een aantal belangrijke amendementen, als wij de mensen in Europa en in de Unie tenminste redelijke levensomstandigheden willen bieden. Men kan niet volstaan met de mededeling dat zoiets onmogelijk is. Er is echter wel een stevige politieke wil voor nodig. De Voorzitter. — Voordat mevrouw Flemming het woord krijgt, wil ik collega's Pollack en Hulthén iets zeggen over de redenen waarom wij pas om middernacht de problemen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming behandelen. U weet dat het besluit daartoe wordt genomen door de Conferentie van voorzitters. Er is dus geen sprake van spoken. Het zijn onze eigen voorzitters die dat zo regelen. Flemming (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, zo langzamerhand begin ik ook mijn vertrouwen in het toeval te verliezen. Ook ik geloof dat de Conferentie van voorzitters milieukwesties helaas niet erg belangrijk vindt. De bevolking van Europa zal daar echter op een gegeven moment tegen in het geweer komen. Het Parlement moet besluiten tot strengere EU-grenswaarden voor een betere luchtkwaliteit. Evenals de voorgaande spreeksters betreur ook ik het dat er van de 28 amendementen van het Europees Parlement uit de eerste lezing slechts 21 onveranderd of qua inhoud zijn overgenomen. Het doel van deze richtlijn is dus de vaststelling van emissiegrenswaarden op basis van de richtsnoeren voor de luchtkwaliteit van de Wereldgezondheidsorganisatie. Voor de grenswaarden voor zwevende deeltjes voorziet het verslag zelfs in een zeer duidelijke verscherping die van de meeste lidstaten grote inspanningen zal vereisen. Uniforme methodes en criteria voor heel Europa moeten ertoe
12.1.99
12.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/127
Flemming bijdragen dat schadelijke gevolgen van de luchtvervuiling voor de menselijke gezondheid en het milieu verder worden voorkomen. Hiermee voert de Europese Unie nu ook de strenge grenswaarden in die in Oostenrijk allang van kracht zijn. Op sommige punten zijn die waarden zelfs nog strenger en dat verheugt mij. Toch ben ik over de details van het verslag beslist niet helemaal tevreden. In bijlage I, deel I worden de grenswaarden en alarmdrempels voor zwaveldioxide vastgesteld. De in de richtlijn voorgestelde grenswaarde van 350 sg/m3 met 24 overschrijdingen is naar mijn mening veel te hoog. De in het amendement voorgestelde vermindering van het aantal overschrijdingen van 24 naar 8 voldoet weliswaar niet aan mijn wens van grenswaardeverlaging, maar is zonder meer een stap in de goede richting en zal door ons daarom gesteund worden. Ik zou het toejuichen indien ook in bijlage II deel I, inzake de grenswaarden voor N02, NOx en de alarmdrempel voor stikstofoxide, de overschrijdingsmogelijkheden geheel geschrapt werden. Ook hier is het door mevrouw Pollack ingediende amendement, dat een vermindering van de overschrijdingen van 18 naar 8 beoogt, een stap in de goede richting en dit zal door mijn fractie worden gesteund. Ik weet dat mevrouw Pollack heel veel energie in dit verslag heeft gestoken en hoewel niet alles wat men zich als milieupoliticus wénst, hierin is terug te vinden, wil ik haar toch oprecht feliciteren met dit verslag. Verder gun ik ons allen van harte ook eens een milieudebat in de vroege morgen. Blokland (I-EDN). — Voorzitter, schonere lucht is een eerste levensbehoefte, zeker voor astma- en bronchitispatiënten. Tevens is een goede luchtkwaliteit belangrijk voor de bescherming van milieu, gebouwen en vegetatie. Al sinds de jaren „70 worden in Europa maatregelen genomen om de uitstoot van zwaveldioxide en stikstofoxiden onder controle te krijgen. Dit beleid heeft successen geboekt. Ondanks het gestegen energiegebruik is de uitstoot van verzurende stoffen drastisch gedaald. Reductie van meer dan 50% sinds 1980 is voor de meeste EU-lidstaten gelukkig geen uitzondering. Zelfs de geplande reducties voor S02 en NOx voor 2010 kunnen als gevolg van de nieuwe normen voor de uitlaatgassen van auto's waarschijnlijk gehaald worden. Het fijne stof vormt een bedreiging voor de gezondheid van de mens. Het Europees Milieubureau heeft onderzocht dat het terugbrengen van de gemiddelde PMlO-waarde van 30 microgram per kubieke meter naar 20 microgram per kubieke meter voor 10.000 mensen een vroegtijdige dood door stofvergiftiging in de EU kan voorkomen. Het is daarom teleurstellend dat de Europese milieuministers een PM 10-waarde van 40 microgram per kubieke meter vaststelden. Op de terugdringing van de uitstoot van vervuilende stoffen door het autoverkeer dient een vervolg gemaakt te worden, onder andere door schonere brandstoffen en betere motoren. Bij de industrie zijn er echter ook verdergaande maatregelen nodig: 30% van de NOx-emissies komt van afvalverbrandingsinstallaties, cementovens, elektriciteitscentrales en andere fabrieken. Het is dus zaak dat bij nieuwe richtlijnen serieus rekening gehouden wordt met de terugdringing van de emissies van fijn stof, NOx en SO 2. Ik feliciteer mevrouw Pollack met dit verslag. Bjerregaard, lid van de Commissie. — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het uiteraard eens met de leden die gezegd hebben dat de behandeling van milieuvoorstellen eigenlijk moet plaatsvindt op een ogenblik dat er meer leden in de zaal zijn. Ik ben het echter ook eens met de opmerkingen over het belang van dit voorstel. Op dit late uur zal ik het kort houden en allereerst de milieucommissie alsook de rapporteur, mevrouw Pollack, bedanken voor de snelle en efficiënte behandeling van dit voorstel. De Raad heeft een groot aantal van de amendementen die het Europees Parlement in eerste lezing heeft ingediend letterlijk of qua inhoud in zijn gemeenschappelijk standpunt overgenomen. De Commissie vindt dat vele van de aanvullende amendementen die de milieucommissie nu indient, het voorstel nog duidelijker en nauwkeuriger maken. Dit geldt bijvoorbeeld voor amendement 1 over de definitie van natuurverschijnselen. Seismische activiteit dient onder deze definitie te vallen en geothermische activiteit dient te worden toegevoegd. De rest van het amendement zal de tekst verduidelijken. Wij kunnen ook de amendementen 3 en 4 steunen. Zij verduidelijken de eisen betreffende de voorlichting van het publiek en wij weten allemaal dat dit een zeer belangrijk aspect van het voorstel is. Wij kunnen verder ook ingaan op de eis om het probleem van de alarmdrempels voor zwevende deeltjes in 2003 opnieuw te evalueren en daarom aanvaarden wij amendement 5 en ook amendement 8 dat een fout betreffende de overschrijdingsmarge rechtzet. Mevrouw Pollack sprak ook nog over een aantal andere amendementen. Amendement 2 zou impliceren dat alle lidstaten overtredingen van de tienminutenwaarde voor zwaveldioxide die de WGO als richtsnoer heeft vastgesteld, moeten melden. De Commissie wenst zoveel mogelijk inlichtingen over deze richtwaarde, maar voor een aantal lidstaten zou dit teveel gevraagd zijn. Daarom kunnen wij dit amendement niet steunen. Dan geef ik nu kort commentaar op de amendementen 6, 7, 9,10 en 11. Eigenlijk zou ik blij moeten zijn met deze amendementen, omdat hierin wordt aangedrongen op enkele oorspronkelijk voorgestelde grenswaarden en deze gedeeltelijk zelfs nog aangescherpt worden. Het verheugt mij dan ook dat het Parlement het oorspronkelijke voorstel van de Commissie steunt. Dat ik deze amendementen toch niet kan aanvaarden heeft te maken met het debat in de Raad, waar is gebleken dat het voor vele lidstaten onmogelijk is de grenswaarden voor zwevende deeltjes die in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen, na te leven. Het zou met moeilijke beslissingen gepaard gaan. De Commissie wil uiteraard in de Unie een zo hoog mogelijk beschermingsniveau bereiken. Dit voorstel laat toe dat de lidstaten die verder willen gaan, dit ook kunnen, zoals ook in de kaderrichtlijn voor luchtkwaliteit is bepaald. Ik herhaal echter dat ik deze amendementen gezien de verschillen in de Unie niet durf te aanvaarden, als ik het zo mag zeggen, omdat ik vrees dat het voorstel het anders als geheel niet zal halen.
Nr. 4-531/128
Handelingen van het Europees Parlement
Bjerregaard Dit voorstel is de eerste concrete actie in het kader van het nieuw communautair programma voor de verbetering van de luchtkwaliteit voor de burgers en het milieu. De Commissie is van mening dat het voorstel in zijn huidige vorm nog altijd een hoog beschermingsniveau garandeert en dat is een sterk uitgangspunt voor het programma. Onlangs nebben wij een ander voorstel betreffende koolmonoxide en benzeen goedgekeurd. In 2003 zullen wij ook bekijken of we voor de verontreinigende stoffen die in dit voorstel behandeld worden, verder kunnen gaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het programma na verloop van tijd steeds meer aan belang zal winnen. Verder hoop ik dat wij dankzij dit voorstel allemaal kunnen uitkijken naar schonere lucht, betere gezondheid en een beter milieu. Pollack (PSE), rapporteur. — (EN) Gezien het huidige klimaat in onze betrekkingen met de Commissie durf ik nauwelijks een garantie te vragen dat de Commissie een deel van onze verzoeken voor de herziening in 2003 zal inwilligen. Ik zal dit maar even laten voor wat het is en de moed nog niet opgeven. Ik zou de commissaris graag willen gelukwensen en, gezien haar recente ongeluk en het late uur, haar willen bedanken voor haar komst vanavond. Ook wil ik haar vragen om mijn dank als rapporteur over te brengen aan de medewerkers van DG XI, die uiterst behulpzaam zijn geweest bij de behandeling van deze zeer technische richtlijn. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats ('). (De vergadering wordt om 00.10 uur gesloten)
') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
12.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/129
VERGADERING VAN WOENSDAG 13 JANUARI 1999
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen Puerta
131
2. Mededeling betreffende defewijting1996 Theato
131
3. Agenda 2000 Mulder, Garot, Goepel, Fantuzzi, Graefe zu Baringdorf, Goepel, Matikainen-Kallström, Garriga Polledo, Funke (Raad), Fischler (Commissie), Mulder, Fischler, Graefe zu Baringdorf, Fischler, Rehder, Gillis, Mulder, Rosado Fernandes, ¡ové Peres, Graefe zu Baringdorf, Bañhet-Mayer, Nicholson, Martinez, Colino Salamanca, Funk, Rehder, Anttila, Hylanà, Querbes, Hudghton, des Places, Moretti, Happart, Böge, Kofoed, Poisson, Novo, Raschhofer 132 4. Stemming Monfils, Ullmann, Sainjon, Barros Moura, E. Mann, Sainjon, Schwaiger, Plooij-Van Gorsei, Andersson, Hulthén, Sandberg-Fries, Palm, Theorin, Wibe, Hautala, Rovsing, Lindholm, Posselt, Kreissl-Dörfler, Posselt, Andersson, Hulthén, Lööw, Sandberg-Fries, Barros Moura, Bébéar, Berthu, Blak, Iversen, K. jensen, Sindal, Blofeland, Delcroix, Deprez, Fayot, Lindholm, Lindqvist, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Gahrton, Holm, Schörling, L. jensen, Palm, Theorin, Wibe, Valverde López, Andersson, Hulthén, Lööw, Theorin, Wibe, Blak, Iversen, K. jensen, Sindal, Deprez, Lindholm, Palm, Souchet, Van Dam, Bernardini, Danas, Palm, Theorin, Wibe, Bernardini, Girão Perara, Kestelijn-Sierens, Lindholm, Souchet, Theonas, Rovsing, Souchet 158 5. Agenda 2000 (voortzetting) Maes, Hardstaff, Olsson, Ephremidis, Guinebertière, Lambraki, Cunha, Boogerd-Quaak, Daskalaki, Alavanos, Campos, Redondo Jimenez, Iversen, Filippi, Wilson, Schierhuber, Myller, Sturdy, Haug, Otila, Baldarelli, Fraga Estévez, Berger, Virgin, Thomas, Trafeatellis, Santini, Mayer, Lulling, Varela Suanzes-Carpegna, Klaß, KeppelhoffWiechert, McCartin, Ebner, Funke (Raad), Cunha, Funke, Fischler (Commissie) 174 6. Biologische productiemethode Barthet-Mayer, Funke (Raad), Fischler (Commissie), Rehder, Ebner, Mulder, Graefe zu Baringdorf, Souchet, Pinel, Hardstaff, Keppelhoff-Wiechert, Fischler 191 7. Vragenuur (Raad) — Vraag nr. 1 (McKenna): Ontwerpverdrag inzake wederzijdse juridische bijstand en de legale interceptie van telecommunicatie — Vraag nr. 2 (Schörling): ECHELON Verheugen (Raad), McKenna, Verheugen, Schörling, Verheugen, Sjöstedt, Verheugen
196
— Vraag nr. 3 (Alavanos): Veranderingen in het systeem van eigen middelen van de EU Verheugen (Raad), Alavanos, Verheugen
198
— Vraag nr. 4 (Kjer Hansen): Institutionele problemen bij de uitbreiding Verheugen (Raad), Spaak, Verheugen, Elliott, Verheugen
199
— Vraag nr. 5 (Rübig): Veiligheid in de steden Verheugen (Raad), Rübig, Verheugen
200
— Vraag nr. 6 (Salafranca Sánchez-Neyra): Deelneming van het Europees Parlement aan de Eerste Top Europese Unie — Latijns-Amerika/Caribisch gebied Verheugen (Raad), Salafranca Sánchez-Neyra, Verheugen
201
Nr. 4-531/130
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
— Vraag nr. 7 (Blak): Beëindiging van de belastingvrije verkoop in de EU — Vraag nr. 8 (Morcau): Uitstel inwerkingtreding besluit over afschaffing intracommunautaire belastingvrije verkoop Verheugen (Raad), Blak, Verheugen, Moreau, Verheugen Maes Corbett, Verheugen (Raad), Watts, Mcintosh, Verheugen
202 203 203
— Vraag nr. 9 (Mcintosh): Hygiënische inspectie van uit derde landen afkomstig pluimvee Verheugen (Raad), Mcintosh, Verheugen
204
— Vraag nr. 10 (D. Martin): Democratie en mensenrechten in Birma Verheugen (Raad), D. Martin, Verheugen
204
— Vraag nr. 11 (G. Collins): Uitbreiding van vrijwillige opvang van gehandicapte kinderen op EU-niveau Verheugen (Raad), G. Collins, Verheugen
205
— Vraag nr. 13 (Hyland): Tegengaan van de ontvolking van het platteland Verheugen (Raad), Hyland, Verheugen, D. Martin, Verheugen, Crowley, Verheugen
205
— Vraag nr. 15 (Gallagher): Visserij Verheugen (Raad), Gallagher, Verheugen, Killilea, Verheugen
206
— Vraag nr. 17 (Crowley): Bestrijding van de georganiseerde misdaad Vaheugen (Raad), Crowley, Verheugen
208
— Vraag nr. 18 (izquierdo Rojo): Inhoud van de komende Euro-meditenane top van Stuttgart Verheugen (Raad), Izquierdo Rojo, Verheugen
209
8. Toepassing artikel 93 EG-Verdrag Areitio Toledo, Rapkay, Metten, Sindal, Van Miert (Commissie)
210
9. Regeling recht op aftrek BTW Garosa, Randzio-Plath, Secchi, Gallagher, Hautala, Metten, Thyssen, Lukas, Tones Marques, Peijs, Faet, Rübig, Monti (Commissie) 214 10. Mondialisering en de informatiemaatschappij Malerba, Plooij-Van Gorsel, Siena González, Leperre-Verrier, Paasilinna, Mendes Bota, Boogerd-Quaak, Schörling, Caudron, Rübig, Thors, Lukas, Bangemann (Commissie) 219 11. Commerciële communicatie in de interne markt Larive, Paasilinna, Mather, Lukas, Rübig, Monti (Commissie), Larive, Monti
226
12. Europese postdiensten Moreau, Taubira-Delannon, Bangemann (Commissie), Simpson, Ferber, Wijsenbeefe, Schörling, Schmidbauer, Stenmarcfe, Bangemann 229 Bijlage: Vragenuur
235
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/131
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter
(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter. — De notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? Puerta (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik was gisteren bij de stemming niet aanwezig, en nu sta ik te boek als hebbende gestemd, en wel op heel eigenaardige wijze: mijn stem staat geheel geïsoleerd en ik stem steeds tegen mijn fractie. En dat zou ik nooit gewild hebben. Daarom dient de mededeling als zou ik gestemd hebben, en dan ook nog eens op deze manier, geschrapt te worden. Dat is alles wat ik wilde zeggen. Er staat alleen maar: de heer Puerta van de GUE/NGL-Fractie stemt iedere keer tegen zijn fractie. De Voorzitter. — Prima, mijnheer Puerta. We zullen de door u gewenste rectificatie uiteraard aanbrengen. Geen 'andere bezwaren? Neen. (De notulen worden goedgekeurd) 2. Mededeling betreffende de kwijting 1996 Theato (PPE), voorzitter van de Commissie begrotingscontrole. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, overeenkomstig Bijlage V, artikel 6 van het Reglement van ons Huis dient de Commissie begrotingscontrole na de stemming op 17 december over de kwijting 1996 op de volgende vergadering verslag uit te brengen aan het Parlement. Gisteren hebben wij tijdens onze vergadering het verloop behandeld, en werd een algemeen akkoord bereikt over de volgende tekst, die ik op aanvraag van de commissie zal presenteren. Teneinde misverstanden en vertaalfouten te voorkomen hebben wij besloten de tekst in het Engels voor te dragen, wat ik aldus zal doen. De tekst luidt als volgt: (EN) De Commissie begrotingscontrole houdt rekening met de uitslag van de stemming van het Parlement van 17 december 1998 waarin het voorstel om kwijting voor 1996 te verlenen niet is goedgekeurd, stelt vast dat overeenkomstig bijlage V van zijn Reglement de kwijtingsprocedure nog niet is afgesloten, buigt zich momenteel over defewestievan het afsluiten van de rekeningen voor 1996, en zal uiterlijk 31 maart 1999 een verslag terzake aan het Parlement aanbieden. De Voorzitter.— Mevrouw Theato, ik dank u voor deze informatie. (')
3. AgenL· 2000 De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende verslagen: — (A4-0444/98) van de heer Mulder, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(98)0158 - C4-0298/98-98/0112 (CNS)); — (A4-0494/98) van de heer Garot, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (COM(98)0158 - C4-0294/98-98/0109 (CNS)); — (A4-0446/98) van de heer Goepel, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, I. over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (COM(98)0158 - C4-0295/98-98/0110 (CNS)) II. over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 3950/92 tot instelling van een extra heffing in de sector melk en zuivelproducten (COM(98)0158 - C4-0296/98-98/0111 (CNS)); ') Ingekomen stukken — Actualiteitendebat (bezwaren) — Weigering voor 1996 kwijting te verlenen (bekendmaking van ingediende ontwerpresoluties): zie notulen.
Nr. 4-531/132
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter — (A4-0496/98) van de heer Fantuzzi, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, I. over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1766/92 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2731/75 tot vaststelling van de standaardkwaliteit van zachte tarwe, rogge, gerst, maïs en durumtarwe (COM(98)0158 - C4-0292/98-98/0107 (CNS)) II. over het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (COM(98)0158 - C4-0294/98-98/0108 (CNS)); — (A4-0480/98) van de heer Graefe zu Baringdorf, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (COM(98)0158 - C4-0299/98-98/0113 (CNS)). Mulder (ELDR), rapporteur. — Mevrouw de Voorzitter, ik zou willen beginnen met de heer Funke hier welkom te heten. Ik denk dat het een goede traditie is dat bij belangrijke landbouwdebatten de voorzitter van de Raad van ministers steeds de moeite neemt om hier aanwezig te zijn. Wat betreft definancieringvan het landbouwgedeelte van Agenda 2000 denk ik dat het goed is dat de trend van de laatste jaren wordt voortgezet. Als de landbouwpolitiek verandert, dan zal de financiering zich uiteraard ook moeten aanpassen. De landbouwcommissie staat in het algemeen positief ten opzichte van de voorstellen van de Commissie. Het EOGFL moet de voornaamste bron vanfinancieringblijven voor het Europese landbouwbeleid. Net als het geval al was bij de MacSharry-hervormingen van een aantal jaren geleden denken wij dat het goed is om de inhoud daarvan aan te passen. Was het bij de MacSharry-hervormingen voor de eerste keer dat er een kredietlijn bijkwam die weinig met het markt- en prijsbeleid als zodanig te maken had, ook dit keer worden er allerlei nieuwe hoofdstukken bijgevoegd. In de eerste plaats is dat een hoofdstuk plattelandsontwikkeling en de landbouwcommissie vindt dat logisch. Het landbouwbeleid is niet alleen meer een prijs- en marktbeleid maar is een alomvattend beleid inclusief het plattelandsbeleid. Ten tweede, de Commissie stelt voor om ook veterinaire maatregelen en fytosanitaire maatregelen erbij in te sluiten. Het lijkt ons logisch toe. Ten derde: informatiebeleid. Ook een voorstel van de Commissie om dat in te sluiten. Ook dat vindt de landbouwcommissie een goede zaak. Wij denken dat de landbouwpolitiek in het algemeen in Europa een te negatieve klank heeft. Het is nodig de positieve kanten ervan — en die zijn er zeker — duidelijker naar voren te brengen. Wat er niet in staat, en de landbouwcommissie voegt dat toe aan de voorstellen van de Europese Commissie, is dat er niet wordt gesproken over een kwaliteitsbeleid voor landbouwproducten. Als er iets nodig is in Europa na de BSE-crisis, na allerlei oproer over de kwaliteit van voedsel, dan is het dat Europa een kwaliteitspolitiek voor landbouwproducten ontwikkelt. Dat moet een onverbreekbaar onderdeel zijn van de Europese landbouwpolitiek. Voorts is de landbouwcommissie van mening dat de boeren ook in de toekomst zoveel mogelijk hun prijs uit de markt moeten kunnen halen. Men is nie: zo gediend van het invullen van allerlei formuleren. Men wil het liefst een betere prijs hebben. Dat kan door de kwaliteitspolitiek, maar het kan ook door andere markten te ontwikkelen. Dat is de markt van het gebruik van landbouwproducten voor niet-voedseldoeleinden. In verband met het milieu is het zeer nuttig als wij bepaalde landbouwproducten wettelijk gaan voorschrijven op bepaalde gebieden. Dat ontwikkelt nieuwe markten en daardoor zou de prijs kunnen aantrekken. Tenslotte, in verband met de uitbreiding van Europa hebben wij er geen bezwaar tegen dat ook de pre-toetredingssteun tot een bepaalde hoogte in de verordening wordt opgenomen. Wat betreft de macht van het Parlement: alle markt- en prijsbeleid, wij accepteren dat, zullen verplichte uitgaven blijven. Alle andere uitgaven, wetende dat het Parlement daar zeggenschap over moet hebben, moeten niet-verplichte uitgaven zijn omdat het Parlement er de volledige medebeslissing over heeft. Wat komt er tenslotte niet in het Garantiefonds volgens de landbouwcommissie? Dat zijn alle structuurmaatregelen die vallen onder doelstelling 1 en de communautaire initiatieven. Het beheer van de fondsen: uiteraard blijft dat onder de hoede van de Commissie zelf. Waar de uitgaven worden gedaan door de lidstaten via de betaalorganen moeten die ook door de lidstaten worden gecontroleerd. Die controle willen wij, en dat zal gezien de gebeurtenissen van deze week niet verrassen, veel sterker verbeteren. Er moet een sterkere controle komen. En hoe stellen wij die controle voor? Volgens het voorstel van de Commissie wordt drie maanden na het afsluiten van hetfinanciëlejaar gerapporteerd over de financiële rekeningen en volgt twee jaar na afsluiting een verslag om te kijken of het beleid goed is geweest. Op dit punt dient de landbouwcommissie een aantal amendementen in ter verbetering. Wij willen onmiddellijk worden geïnformeerd, dus niet na twee jaar, als er iets geweigerd is of goedgekeurd. Wij willen onmiddellijk de vinger aan de pols houden als er ontwikkelingen zijn op dat gebied. Wij verwachten van de Commissie dat wíj iedere drie maanden daarover een verslag krijgen. Het hoeft geen dik boekwerk te zijn. Wij krijgen al genoeg papier, maar het moet zo snel mogelijk gebeuren. Tenslotte nog een opmerking over een contentieus element in ons voorstel dat gaat over de cofinanciering van bepaalde landbouwuitgaven. Er is een overweging opgenomen waarin de landbouwcommissie zich voorzichtig uitspreekt voor die cofinanciering, maar met betrekking tot een artikel over dat bepaalde punt staakten de stemmen. Achttien leden van de landbouwcommissie waren voor cofinanciering van bepaalde uitgaven, achttien leden ertegen en één lid onthield zich. Dat blijft dus een punt waarover de plenaire vergadering moet besluiten in haar uiteindelijke wijsheid.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/133
Garot (PSE), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, in dit verslag over de rundvleessector waarmee ik belast ben, is getracht rekening te houden met drie essentiële elementen: om te beginnen de nieuwe verwachtingen van de consument — ingevolge het verschijnsel van de gekkekoeienziekte — die betrekking hebben op kwaliteitsproducten uit het oogpunt van gezondheid en smaak; vervolgens de noodzaak om de structurele onevenwichtige situatie op de markt te corrigeren, waar de productie jaarlijks met 2% stijgt terwijl de consumptie met 1% daalt, en tot slot het gegronde, door het Parlement aangenomen verslag-Cunha waarin wordt aangeraden de economische dimensie van de landbouw te combineren met zijn functie op sociaal, milieu- en territoriaal gebied. Geachte collega's, iedereen heeft kunnen constateren dat de Commissie in haar voorstellen eerder een hervorming voorstaat waarin deze drie aandachtspunten niet centraal staan. De Commissie streeft er namelijk in de eerste plaats naar het aandeel van de Europese Unie in de wereldmarkten te vergroten en onze prijzen meer op één lijn te brengen met die van de LMOE. Uit haar logica vloeit vooral — in tegenstelling tot de vorige hervormingen — een marktregulering door middel van de prijzen voort, vandaar de door haar voorgestelde verlaging van de interventieprijs met 30% en aanstaande afschaffing van de openbare interventie. In dit opzicht ben ik van mening dat het van realisme zou getuigen als we ons zouden realiseren dat de toekomst van onze rundvleesproductie vooral gekoppeld is aan onze Europese markt, waarbij de buitenlandse afzetmarkten meer dienst doen als specifieke dumpplaatsen. Deze optie is des te gerechtvaardigder daar de Aziatische en de Russische crises hebben aangetoond dat de Commissie te veel vertrouwen heeft in de internationale markten. Het is dientengevolge niet onomstotelijk vast komen te staan dat de handelsstrategie van de Commissie steekhoudend is voor deze rundvleessector waar Argentinië voor de helft en Nieuw-Zeeland voor eenderde van onze productiekosten produceert. In deze context zouden ?geforceerde marsen" naar de aanpassing aan de wereldprijzen wel eens absoluut schadelijk kunnen zijn voor een groot deel van onze fokkers, hetgeen natuurlijk onaanvaardbaar is. De door mij ter bespreking ingediende voorstellen omvatten derhalve zowel een matige prijsdaling, een voluntaristisch beheer van het productievolume, de noodzakelijke bevordering van een voedselbeleid als de noodzaak om vast te houden aan een billijk inkomensbeleid ten aanzien van de producenten. Wat de prijsdaling betreft, stel ik voor dat deze 15% bedraagt teneinde de consumptie te doen aantrekken en ervoor te zorgen dat er sprake blijft van eerlijke mededinging ten opzichte van wit vlees, waarvoor de daling van de graanprijzen positieve gevolgen zal hebben. Wat de productiebeheersing betreft, stel ik voor de door de Commissie aanbevolen maatregelen aan te vullen met een grotere steun voor extensivering, de invoering van een premie voor slachtkalveren, de aansporing tot het verminderen van het gewicht van karkassen en het invoeren van individuele quota's voor mannelijke runderen. Op het gebied van het voedselbeleid moet er naast de innovatie van de verpakking en presentatie van vleesproducten natuurlijk naar worden gestreefd het vertrouwen van de consument te herstellen. Het is in dit opzicht duidelijk dat dit product zijn plaats zal kunnen heroveren bij 'de consument als we het vereiste van kwaliteit uit het oogpunt van gezondheid en smaak centraal stellen in deze GMO. Wat tot slot de inkomens van de fokkers betreft: de prijsdaling met 15% en de noodzakelijke productievermindering zullen de situatie van deze fokkers nog verslechteren. De vraag of er sprake moet zijn van compensatie dringt zich dus op. Ik heb voorgesteld deze te behandelen binnen de in het kader van Agenda 2000 voor deze GMO vastgestelde begrotingsgrenzen. Dit verslag, waarover de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in december heeft gestemd, is overigens — waarschijnlijk — niet aanvaard om redenen die verder reiken dan de inhoud van dit verslag. Toch was er sprake van een meerderheid van stemmen op bepaalde punten: de daling van de prijzen met 15%, de instandhouding van de overheidsinterventie, het optrekken van de premie voor zoogkoeien en van de steun voor extensivering, de noodzaak van een premie voor slachtkalveren en het behoud van de seizoencorrectiepremie. Ik heb deze elementen dus overgenomen teneinde ze samen met mijn fractie, de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, voor te stellen voor het debat in de plenaire vergadering. Nieuwe amendementen geven vervolgens een antwoord op het Italiaanse, Duitse en Nederlandse probleem van de behandeling van jonge mannelijke runderen. De belangrijkste maatregel die in dit opzicht is voorgesteld, bestaat erin uit hoofde van de aanvullende betalingen een bedrag van 1.800 miljoen ecu te reserveren voor de toekenning van een slachtpremie voor mannelijke runderen, zoogkoeien, melkkoeien, vaarzen en slachtkalveren. De toekenning van zo'n premie zou natuurlijk gestoeld zijn op communautaire criteria van een per land vastgesteld slachtplafond dat zou worden vastgesteld aan de hand van de historisch gegroeide situatie en van een maximumpremie per dier voor elk van de beoogde categorieën teneinde oneerlijke mededinging tussen de lidstaten te voorkomen. Deze compromismaatregel moet ertoe bijdragen dat het evenwicht wordt hersteld — zoals de landen waar mannelijke runderen worden gefokt verwachten — zonder dat er wordt getornd aan de kern van de maatregel die moet leiden tot de noodzakelijke aanpassingen van deze GMO in de rundvleessector. Mevrouw de Voorzitter, om al deze redenen denk ik dat de voorwaarden nu in zoverre zijn vervuld dat ons Parlement dit verslag binnenkort kan aannemen. Goepel (PPE),rapporteur.— (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte Raadsvoorzitter, de voorstellen van de Commissie over de ordening der markten in de sector melk omvatten hoofdzakelijk drie gebieden, met name prijssteun, inkomenscompensatie voor de melkproducenten en de regeling van de garantiehoeveelheden. De prijssteun van de Commissie voorziet een verlaging van de richtprijs voor melk met 17%, een verlaging van de interventieprijs voor boter met 15%, alsmede een verlaging van de interventieprijs voor mageremelkpoeder met eveneens 15%. Deze maatregelen worden gemotiveerd met de bevordering van het verbruik van melk en zuivelproducten in de Gemeenschap en de verbetering van het concurrentievermogen van deze producten op de wereldmarkt. Met het oog op het voorgestelde compensatievolume moet de totale prijsverlaging echter duidelijk minder zijn dan de Commissie wil. Met een geringere prijsdaling en een gelijkblijvend compensatievolume kan volledige compensa-
Nr. 4-531/134
Handelingen van het Europees Parlement
Goepel tie van deze inkomens gemakkelijker worden bereikt. Wij verzoeken derhalve om een vermindering van de richtprijs voor melk met 12% in plaats van 17% en van de interventieprijs voor boter en mageremelkpoeder met 10% in plaats van 15%. Met betrekking tot de inkomenscompensatie stelt de Commissie vier onderdelen voor, namelijk een melkkoeienpremie (artikel 15), extra betalingen (artikel 16), een aanvulling op de melkkoeienpremie (artikel 12) en een aanvullend bedrag in het kader van de totaalbedragen (artikel 13). Deze voorstellen zijn zeer ingewikkeld en doen ernstige problemen bij tenuitvoerlegging en controle vrezen. Let wel, ik sta in principe positief tegenover de melkkoeienpremie en een aanvullend bedrag in het kader van de rundvleesverordening, op voorwaarde dat dit niet is gebaseerd op een 5.800 kg melk per jaar leverende virtuele koe van Europese makelij. Deze koeienpremie dient te worden gekoppeld aan de financiële compensatie op basis van referentiehoeveelheden, waarbij de nationale en regionale diergift een volledige compensatie moeten garanderen. Als tweede regeling in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees kan eveneens worden gedacht aan een algemene slachtpremie voor melkkoeien teneinde de prijsverlaging te compenseren. Op deze manier zouden wij ter compensatie feitelijk twee vormen van één premie hebben. Dan ga ik nu over tot de garantiehoeveelheden. Wij stemmen in met het voorstel van de Commissie, met name de quota tot en met het jaar 2006 te verlengen, alsmede met een zwaar gemoed met de voorgestelde verhoging van de quota met 2%. Bij de toewijzing van 1% aan jonge landbouwers en 1% aan berggebieden, dient met betrekking tot de bergregio's rekening te worden gehouden met benadeelde gebieden aldaar, zulks echter uitsluitend binnen het kader van de toegewezen hoeveelheid. Een hervorming van de ordening der markten in de sector melk betreft noodgedwongen eveneens de superheffing. Ik stel voor dat deze naast de door de verlaging van de richtprijs voor melk verkregen beperking verder dient te dalen enflexibeldient te zijn, min of meer als conjunctuurelement. Actief producerende melkproducenten zouden aldus de mogelijkheid hebben hun bedrijfsquotum hetzij door leasing hetzij door overschrijding aan te passen aan de conjunctuur. Daardoor zou de marktprijs voor quotaleasing ongetwijfeld ten nadele van de zogenaamde „sofamelker" worden beïnvloed en zouden de Europese melkproducenten en melkverwerkers ondanks de quotaregeling meer zuivelproducten zonder uitvoerrestitutie op de wereldmarkt kunnen afzetten. Wat de kwestie van de areaalkoppeling betreft wil ik mij beperken tot de volgende opmerking: een van de oorzaken van het stijgende percentage niet-eigen quota ligt in het feit dat het zowel volgens EG-recht als op grond van nationale voorschriften is toegestaan dat een niet-producent quota bezit. Deze situatie is eveneens een gevolg van het beginsel van areaalkoppeling. Ik ben van mening dat over afschaffing of instandhouding van de areaalkoppeling, dat wil zeggen overdracht van de melkquota alleen met evenredige overdracht van gronden, een besluit moet worden genomen in de lidstaten zelf, en er aldus een facultatieve regeling dient te komen. Artikel 7, lid 2 zou dus moeten voorzien in de facultatieve afschaffing van de areaalkoppeling, door de lidstaten te machtigen regionale grenzen in te voeren voor de overdracht van referentiehoeveelheden waarbij geen gronden worden overgedragen. Twee dagen geleden werd bij de Deutsche Presse-Agentur beweerd dat het voorzitterschap van de Raad en de Commissie het erover eens waren dat alle lidstaten compromissen dienen te sluiten en nationale belangen onbevangen en duidelijk moeten worden vertegenwoordigd. Dat is precies de houding die ik mij hier als rapporteur wou aanmeten — onbevangen, maar duidelijk. Ik ben het er in principe met de Commissie over eens dat het concurrentievermogen van de Europese landbouw op de wereldmarkt dient te worden verbeterd. Commissaris Fischler en mijnheer Funke, u moet echter begrijpen dat ik niet enerzijds op een verstandige manier de concurrentie kan aanzwengelen en tegelijkertijd hele regio's in Oost-Duitsland stapsgewijs van deze concurrentie kan uitsluiten. Met name gemengde bedrijven waar men rundvlees, varkensvlees en vooral melk produceert zijn een goede bron van arbeidsplaatsen in de landbouwsector. Ik verzoek u deze families dezelfde kansen te geven als alle anderen in de Europese Unie. Tot slot wil ik mijn dank betuigen voor het feit dat ik, bijna tien jaar na de Duitse eenmaking, in dit Huis als lid van het Parlement een rol mocht spelen in de totstandkoming van een zo belangrijke marktordening. Ik wil eveneens en vooral diegenen danken die mij hebben geholpen, en mij bij deze moeilijke maar ook interessante taak hebben gesteund. Fantuzzi (PSE), rapporteur. — (LT) Mijnheer de Voorzitter, er zijn binnen de landbouwcommissie verschillende amendementen goedgekeurd die ik niet geheel kan onderschrijven. Volgens een daarvan dienen de interventieprijzen voor granen niet verlaagd te worden, maar moet de steun juist worden verhoogd. Ik geloof niet dat het veel zin heeft de interne steun te verhogen, en daarmee aanvullende uitgaven te doen die honderden miljoenen euro kunnen belopen, voor een sector die slechts 11% van de bruto landbouwproductie van de Gemeenschap vertegenwoordigt maar wel 40% van de GLB-begroting opslokt, ofwel 17 miljard van een totaal van 40 miljard euro. Ik hoop dat we ons tijdens het kerstreces hebben kunnen bezinnen en dat we deze amendementen tijdens de stemming in Brussel op 28 januari zullen herroepen. Ik ben ervan overtuigd dat een verlaging met 20% van de interventieprijzen — zelf zal ik 15% voorstellen — helemaal niet getuigt van een irrationeel pessimisme onder de functionarissen van DG VI. Het verschil tussen de interventieprijs en de prijs op de wereldmarkt is momenteel groter. Strikt genomen zou de vermindering die in Agenda 2000 wordt voorgesteld nog aanzienlijker moeten zijn, zoals de voorzitter van de Rekenkamer hier de afgelopen weken duidelijk heeft gemaakt. Het komt erop neer dat het spook van de overschotten, waar we sinds 1992 van bevrijd leken te zijn, opnieuw op het communautaire toneel is verschenen. Door een toename van de oogst met 2% en een braaklegging van 5% zitten we nu al met graanoverschotten van 20 miljoen ton. Als we zo doorgaan vrees ik dat we de voorspellingen voor 2006 naar boven zullen moeten bijstellen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/135
Fantuzzi Als we deze zaken en onze verantwoordelijkheid serieus willen nemen zal een en ander op korte termijn dus vergaand hervormd moeten worden. Het heeft geen zin te doen alsof er niets aan de hand is: met de zogenaamde hervormingen waarover u hebt gesproken, commissaris Fischler, hervormingen waarmee iedereen te vriend wordt gehouden, zullen de overschotten ons opnieuw boven het hoofd rijzen. Ik geloof dat het dus geen zin heeft dit probleem voor ons uit te schuiven, want dat zou betekenen dat we het hals over kop zouden moeten aanpakken onder veel minder gunstige omstandigheden dan de huidige. Wat de graanproductie betreft kunnen we dit gevaar bezweren als we deze sector benaderen op de wijze die de Commissie voorstaat. Zo denk ik er in ieder geval over. We moeten daarbij in ieder geval minstens drie correcties doorvoeren. Ten eerste dienen alle oliehoudende zaden uit de uniforme premie te worden gehouden. We zitten in de Gemeenschap met een tekort aan proteïnen dat sinds de BSE-crisis alleen maar is gegroeid. Het is absurd een beroep te doen op de beperkingen van Blair House en te zeggen dat we daar met deze verlaging van de basispremie niet langer last van zullen hebben. Dat is een beetje vergelijkbaar met de situatie waarin we onszelf pijn doen om de pijn die anderen ons aandoen niet meer te voelen. Laten we de koe bij de hoorns vatten, mijnheer de commissaris, zonder denkbeeldige en gevaarlijke sluiproutes te volgen: we moeten opnieuw gaan onderhandelen over Blair House. De tweede correctie betreft braaklegging van 10% van het areaal. Het voorstel dit percentage in 2000 tot nul terug te brengen is onhaalbaar en onrealistisch. We zouden nu al een positief braakleggingssaldo moeten hebben, in ieder geval om de problemen op de markt die inmiddels aan de orde zijn gesteld te kunnen aanpakken en de uitvoerbaarheid van het systeem van braaklegging te kunnen garanderen. Met de derde correctie wordt beoogd meer samenhang en duurzame solidariteit te creëren inzake de GMO voor akkerbouwgewassen. Als de Commissie erkent dat de hervorming van het GLB in 1992 weinig heeft opgeleverd voor de meest benadeelde regio's en producenten op het gebied van akkerbouwgewassen, die de grootste uitgavenpost vormen en het grootste deel van de inkomenssteun opslokken, mag ze ook niet te strikt vasthouden aan de logica van 1992. Juist om een nieuw evenwicht in te stellen zou ik willen uitgaan van het voorgestelde gemiddelde rendement, voor respectievelijk een derde en twee derde van de gemiddelde communautaire opbrengst en de historische opbrengst van de betreffende regio. Ik hoop dat deze correcties worden doorgevoerd. Ze zouden ons in staat stellen de steun uit sociaal oogpunt beter te verantwoorden, als we althans nog geïnteresseerd zijn in de toekomst van die steun. Ik ben echter van mening dat deze aspecten ook in andere verslagen over Agenda 2000 herkenbaar moeten zijn, bijvoorbeeld in dat over de horizontale verordening. Ik blijf erbij dat dit ons een uitstekende gelegenheid biedt het GLB aan de consument en de burger uit te leggen. De milieuvoorwaarden, de plafonds en de differentiatie zijn geen kortstondige intellectuele grillen, maar onderdelen die onmisbaar zijn als we de moeder van het communautaire beleid op zijn minst van een minimale toekomst willen verzekeren. Zonder deze ingrepen zullen we dat beleid niet meer kunnen verdedigen. Gezien het feit dat er met deze 40 miljard euro slechts 7,5 miljoen burgers gemoeid zijn, terwijl er meer dan twee maal zo veel mensen zonder werk zitten, zal de economische ratio van dit beleid op lange termijn vervallen als we geen gehoor geven aan de aanhoudende wens van de samenleving ook maatregelen op milieutechnisch, sociaal en territoriaal gebied te treffen. Ik maak me zorgen over de gevolgen van de discussie in deze vergaderzaal. Ik ben bang dat de toch al voorzichtige innovaties die de Commissie heeft voorgesteld door deze strijd voor de belangen van de producent uiteindelijk nog verder worden verwaterd, en dat er van de vernieuwing uiteindelijk niets meer overblijft. We kunnen niet langer volhouden dat de verlaging van de prijzen voor graan, melk en vlees door de crisis in Rusland en Oost-Azië onaanvaardbaar en onbespreekbaar is geworden. Ik heb nooit in het fort Europa geloofd. De Europeanen hebben zich al eerder in hun eigen huis ingesloten, maar zijn daar nooit beter van geworden. Juist in tijden van crisis moet Europa internationaal gezien zijn volle gewicht in de schaal leggen en wat meer durf tonen. Geen blind vertrouwen in de wereldmarkt, maar vertrouwen in onszelf; anders heeft het weinig zin de euro in te voeren en ons tot de wereld te richten om een grotere rol te kunnen gaan spelen. Door ons te verschansen zouden we een erg negatief signaal afgeven aan de landen van Centraal- en Oost-Europa, aan het andere Europa. Het is een paradoxaal gegeven dat Agenda 2000, die in het leven is geroepen teneinde de twee Europa's dichter bij elkaar te brengen, ze nu juist van elkaar lijkt te verwijderen. Het spijt me te moeten zeggen, minister Funke, maar de Raad van ministers van Landbouw heeft de afgelopen maanden bepaald geen blijk gegeven van een vooruitziende blik. Deze Raad zou vandaag een motie van wantrouwen verdienen. Hij heeft met betrekking tot de hervorming van het GLB wekenlang niets tot stand gebracht en steeds maar weer dezelfde argumenten herhaald: het landbouwmodel, de twee pijlers. Ik ben niet onder de indruk. Bovendien heeft hij de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën enorme bewegingsvrijheid geschonken, die met zijn voorstellen voor medefinanciering en bevriezing van de uitgaven de toekomst van de hervorming eerst heeft gecompliceerd en er daarna een zware wissel op heeft getrokken. Ook hier moeten we een demagogische strijd vermijden: als we uit naam van de communautaire solidariteit de medefinanciering zouden afwijzen, zouden we uiteindelijk alleen maar twist zaaien. Er diepgaand over discussiëren is echter een heel andere zaak; daarmee laten we zien dat we alle implicaties serieus nemen. Met de discussie omtrent de nettobetalingspositie en de gevoelens van ergernis van diegenen die erop staan dat de geldstroom naar de arme landen in het zuiden moet worden stopgezet, komt Europa mijns inziens niet veel vooruit. Anderzijds is het ook een belediging voor het gezond verstand de solidariteit met het GLB tot heilige koe te verklaren. We kunnen zeggen wat we willen, maar het is helemaal niet zeker dat het GLB het best denkbare voorbeeld is van communautaire solidariteit. We hoeven maar te kijken naar de steun die aan producenten in de mediterrane landen wordt gegeven om ons daarvan te laten doordringen. Concluderend, mijnheer de minister, hopen we dat u ons kunt uitleggen waarom u opeens zo enthousiast bent over een hervorming zonder extra kosten. Als we de uitgaven in de hand willen houden, als we de structurele problemen van overmatige en onevenwichtige steun en de ontwrichtende gevolgen daarvan willen aanpakken, moeten we
Nr. 4-531/136
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Fantuzzi mijns inziens niet alles bij het oude houden, maar juist nog radicalere hervormingen doorvoeren. Het zou bitter zijn als we straks, na maart, zouden moeten constateren dat de slogan „hervormingen zonder extra kosten' niets meer zou zijn dan een dekmantel voor het zoveelste uitstel van hervormingen. Het laatste waar de landbouwers behoefte aan hebben is een herexamen in oktober. Graefe zu Baringdorf (V), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik had graag eerst op een formeel aspect gewezen: evenals de vorige sprekers spreek ik hier als rapporteur van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Ik verdedig dus niet mijn mening en ook niet die van mijn fractie, maar die van de commissie. Wij hebben in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling met het buitengewone probleem te kampen dat op veel gebieden geen besluiten werden genomen en er aldus niet van een standpunt kan worden gesproken. Ik kan er hooguit op wijzen dat het standpunt van de Commissie werd afgewezen. Ik kan u feliciteren, mijnheer Fischler: de commissie heeft het voorstel van de Commissie inzake de rechtstreekse betalingen en de differentiatie daarvan volledig overgenomen. Dit brengt mij nu als rapporteur in de bevoorrechte positie dat ik uw voorstel hier kan refereren en motiveren. Ik wil eens proberen of ik daar meer van terecht breng dan u. Het onderhavige voorstel is gebaseerd op de premies die in 1992 werden ingevoerd in het kader van de zogenoemde MacSharry-hervorming, toen de prijzen werden verlaagd en er werd gezegd dat er prijscompensatiebetalingen in de vorm van premies waren. Over de Fischler-hervorming is tot nog toe weinig bekend, die moeten wij nog invoeren. Deze compensatiebetalingen waren niet aan kwaliteit gerelateerd, wat logisch gezien juist was daar de hoogte afhankelijk diende te zijn van de mate waarin de prijzen daalden. Wij hebben toen aangevoerd dat dit niet volledig klopte en dat de landbouw in het geheel zo iets werd ontzegd. Deze ontwikkelingen hadden uiteraard dramatische gevolgen. Ik citeer de Europese Rekenkamer die in haar onderzoek schreef: „Het is zo ver gekomen dat 40% van deze premies is toegewezen aan 4% van de bedrijven". Bovendien is het zo ver gekomen dat 80% van de premies werd toegewezen aan 20% van de bedrijven en, aldus de Rekenkamer, dat bijvoorbeeld een topbedrijf premies ter hoogte van 6,61 miljoen DEM per jaar uit Brussel kreeg. Dat bracht met zich mee dat de premies de pacht en de arbeid dekten van sommige bedrijven die daarna nog geld over hadden. Dat bracht bedrijven die minder middelen ontvingen uiteraard ín een bijzonder moeilijke positie daar de gevolgen van prijsverlagingen voor de eerstgenoemde bedrijven minder erg waren dan voor de laatsten. De Commissie heeft er zeer juist op gewezen dat hier paal en perk aan moet worden gesteld. De commissie stemt ermee in dat het belang van arbeid en milieu meer door moet klinken bij de toebedeling van premies en dat daar meer rekening mee dient te worden gehouden. Anders dan de Rekenkamer, die de kraan bij 100.000 ecu volledig wil dichtdraaien en aldus een absoluut plafond in wil voeren, bepleit u net als de commissie terecht een degressie. Er dient een premiekorting te komen van 20% tussen 100.000 en 200.000 ecu en van 25% boven de 200.000 ecu, hetgeen zou overeenkomen met het niveau van Brussel. U stelt bovendien een aan het oordeel van de lidstaten onderworpen extra korting van 20% voor wanneer een landbouwbedrijf een kleiner dan gemiddeld aantal werknemers in dienst heeft, of omgekeerd een veel hoger rationaliseringsniveau heeft dan andere bedrijven. Dat zou een premiekorting van 45% opleveren. Dat voorstel berust op een verstandige basis daar de premie mede afhankelijk wordt gemaakt van de arbeid, zij het niet in de vorm van een vergoeding voor de daadwerkelijke arbeidsprestatie maar op een gestandaardiseerde manier. Desondanks zou dat tot gevolg hebben dat bedrijven met een hoog rationaliseringsniveau lagere premies zouden ontvangen en bedrijven met een groot aantal arbeidskrachten een hogere premie zouden krijgen. Het probleem is echter dat deze maatregel slechts ongeveer 1% van de bedrijven behelst, misschien zelfs minder, waardoor de grote massa van de landbouwbedrijven geen voordeel heeft van degressie, omdat de bovenaan uitgevoerde korting onderaan uiteraard niet noodzakelijk aarde aan de dijk zet. Mijnheer de commissaris, sta mij toe verslag uit te brengen over een voorstel dat wij in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling te berde hebben gebracht, waarover echter niet werd gestemd en waarover in uw Commissie althans onofficieel werd gezegd dat het beter is dan dat van u. Alleen het feit dat de commissie daar anders over heeft besloten weerhoudt mij ervan dit voorstel volledig uit de doeken te doen. Ik wil het echter toch even aanhalen. Het vergt namelijk heel wat administratieve ingrepen om aan te tonen dat bedrijven te weinig werken. De vrees voor rechtstwisten en moeilijkheden is niet ongegrond. Wij hebben derhalve voorgesteld dat de bedrijven een vrijwillige optie wordt toegekend, te weten dat wij 45% rechtstreeks aftrekken en dat bedrijven met een grote arbeidsbezetting vrijwillig hun arbeidskosten in rekening kunnen brengen, waarvan 50% in aanmerking wordt genomen. De berekeningen hebben uitgewezen dat 97% van de bedrijven buiten onze overwegingen vielen. Wij creëren dus een regeling voor bedrijven met een hoge arbeidsbezetting die biologisch werken. Deze beide aspecten zijn meestal met elkaar verbonden. Dergelijke bedrijven krijgen dan meer middelen dan bedrijven die gerationaliseerd zijn. Dat lijkt mij zeer verstandig. De andere bedrijven zijn door hun hoge rationaliseringsniveau toch al concurrerend. Dank u wel, mevrouw de Voorzitter! De rest zal ik dan zeggen, als ik in naam van mijn fractie en van mijzelf spreek. Goepel (PPE), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mag ik vragen dat eerlijk wordt gehandeld. Ook ik had gaarne nog twee minuten aan het melkbeleid gewijd. Ik verzoek u erop te wijzen dat de leden zich aan de voorgeschreven tijd dienen te houden. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer Goepel, het is absoluut niet gemakkelijk om een collega te onderbreken, met name een rapporteur, en u weet heel goed dat als u uw tijd zou hebben overschreden, ik u evenmin zou hebben onderbroken.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/137
De Voorzitter De rapporteurs verrichten belangrijk werk. In mijn hoedanigheid van voorzitter van de vergadering kan ik een rapporteur niet plotseling het woord ontnemen. U weet heel goed dat ik dit niet zal doen. Onterecht misschien, maar ik doe het niet! Matikainen-Kallström (PPE), adviseur voor advies van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. — (FI) Mevrouw de Voorzitter, de graanhervorming in Agenda 2000 omvat ook het op grote schaal verplicht braak laten liggen van grond. Tegelijkertijd wordt in het document onvoldoende rekening gehouden met andere manieren om landbouwgrond te gebruiken. Als alternatief gebruik van land zou het verstandig zijn te investeren in een toename van de verbouw van energiegewassen. Op het platteland natuurlijk en in economisch opzicht belangrijk is de winning van bio-energie. De voordelen van bio-energie zijn de hernieuwbaarheid, de zuiverheid en het plaatselijke en werkverschaffende karakter. Tot nu toe waren de stimulansen meer de indirecte economische voordelen voor de regio, het land en het milieu dan de indirecte bedrijfseconomische voordelen. Het in gebruik nemen van hoogwaardige technologie heeft nieuwe mogelijkheden met zich mee gebracht voor het benutten van bio-energie en het creëert in de toekomst de mogelijkheid tot een hogere mate van zelfvoorziening in de Europese energieproductie. Meer investeringen in de productieontwikkeling van bio-energie brengt ook het nodige economische voordeel in vergelijking met andere energiebronnen met zich mee. Als onderdeel van de tenuitvoerlegging van het Verdrag betreffende klimaatverandering van Kyoto heeft de Commissie een verdubbeling van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in de Unie tot het jaar 2010 tot doel gesteld. Het ook in Agenda 2000 in acht nemen van de non-food—productie zal aantonen dat de Commissie deze serieus neemt. Om van bio-energie een goedkope energiebron te maken is er, naast andere alternatieven, voor de toekomst steun nodig om de voor bio-energie bedoelde positie in het Europese energiebeleid te verkrijgen. Tot slot mijn dank aan de rapporteur voor het zware en tijdrovende werk. Garriga Polledo (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. — (ES)Mevrouw de Voorzitter, in haar mededeling „Agenda 2000" doet de Europese Commissie onder andere een aantal voorstellen ter verbetering en consolidatie van de economische en sociale cohesie, en zulks door een hervorming van het structuurbeleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling. Binnen het kader van de landbouwhervorming wordt absolute prioriteit gegeven aan de belofte van de Unie om te zorgen voor het behoud van leefbare plattelandsgemeenschappen en het behoud van het Europees plattelandserfgoed. Daarom moet de landbouwsector zeer sterk zijn en overal ter wereld kunnen concurreren, en dat alles volgens het concept van duurzame ontwikkeling. In die context legt de Commissie ons een aantal voorstellen voor aangaande rechtstreekse inkomenssteun uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Die voorstellen gelden voor al die gemeenschappelijke marktordeningen in het kader waarvan directe steun wordt uitbetaald. Met het oog op de onderhavige ontwerpverordening richt de Commissie begrotingscontrole aan de landbouwcommissie het verzoek om drie amendementen op te nemen die alle drie dezelfde doelstelling nastreven: betere informatie naar het Parlement toe. Het voorstel van de Commissie komt voort uit het subsidiariteitsbeginsel. Ik zal daar niet verder op ingaan, maar alleen aangeven dat het van belang is dat de maatregelen die worden genomen om de steun voor de daarvoor in aanmerking komende landbouwers te garanderen vergezeld gaan van een zekere mate van coördinatie op communautair niveau. Het systeem van sancties zoals dat van toepassing is op landbouwers die zich niet aan de milieunormen of arbeidsregelingen houden moet in elke lidstaat op dezelfde gronden worden toegepast. De motieven voor het opleggen van sancties moeten dus binnen het gehele grondgebied van de Gemeenschap uniform zijn. Tot slot richt ik de aandacht op het feit dat de Commissie de uitvoering van deze ontwerpverordening wil overlaten aan beheerscomités waarin Raad en Commissie wel participeren, maar het Parlement niet. In dit opzicht wil ik eraan herinneren dat dit Parlement in september van het vorige jaar een resolutie heeft aangenomen waarin het om garanties verzoekt voor een daadwerkelijke controle op de uitvoeringsmaatregelen dóór het Parlement. Daarom staat de Commissie begrotingscontrole erop dat het Parlement door de Commissie wordt ingelicht aangaande de maatregelen die de lidstaten treffen voor de toepassing van deze verordening, en dat het Europees Parlement het recht heeft om gedurende een vooraf bepaalde termijn te interveniëren met betrekking tot de voorstellen van de Commissie inzake uitvoeringsmaatregelen, en zulks vóór definitieve besluiten worden genomen. Funke, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik u hartelijk danken voor het vriendelijke onthaal en voor het feit dat ik er in het Europees Parlement voor het eerst officieel als fungerend voorzitter van de Raad van ministers van Landbouw en Visserij bij mag zijn en het woord tot u mag richten. Het is mijn bedoeling de kernpunten van het Duitse voorzitterschap op het gebied van landbouw en visserij nader te bepalen. Ik hoop dat het Parlement ons bij deze taak op een positieve manier zal begeleiden en ons bij de toch grote voornemens eveneens actief zal steunen. U weet dat de tijd ons parten speelt, onder meer daar er nieuwe verkiezingen voor dit Huis ophanden zijn. Ik verwacht zeer veel van deze samenwerking, dames en heren! U zult vandaag debatteren over het landbouwgedeelte van Agenda 2000. Ik heb de debatten die tot nog toe zijn gevoerd in de commissies en tijdens de plenaire vergadering aandachtig gevolgd. In dat opzicht ben ik ook dankbaar voor het feit dat ik de verslaggeving vandaag kon bijwonen. Het zal u niet verwonderen dat ik daarbij tot het besluit
Nr. 4-531/138
Handelingen van het Europees Parlement
Funke ben gekomen dat er nog heel wat onenigheid bestaat omtrent de belangrijkste kwesties. Dat betekent dat het Duitse voorzitterschap nog een zware taak voor de boeg heeft, teneinde een passend compromis te bereiken. De centrale politieke thema's van het Duitse voorzitterschap zullen allicht Agenda 2000 en de financieringskwestie zijn. De regering van de Bondsrepubliek heeft zich ten doel gesteld Agenda 2000 nog in de lente volledig aan te nemen. Een waarlijk ambitieuze taak, waarin wij slechts zullen slagen mits het Parlement, de Commissie en het voorzitterschap op een constructieve manier en vol vertrouwen samenwerken en ook daadwerkelijk streven naar het politieke succes. De voorstellen van de Commissie voor de sector landbouw en plattelandsontwikkeling maken deel uit van een pakket. Het Europees Parlement ziet dat gelukkig ook zo. Ik zou derhalve zeer verheugd zijn als u bijtijds het overleg hieromtrent in het Parlement zou kunnen beëindigen, zodat wij ons ook met het oog hierop aan het tijdschema kunnen houden. Wij hebben er naar mijn mening allemaal baat van de Agenda een succes te maken en de Europese burger aldus te tonen dat de Europese instellingen niet alleen kunnen handelen, maar ook succesvol en toekomstgericht kunnen handelen. Op 1 januari heeft Duitsland het voorzitterschap voor de elfde keer sinds de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap overgenomen. De Duitse regering is zich terdege bewust van de grote verantwoordelijkheid die daarmee gepaard gaat. Het gaat immers om opgaven die van wezenlijk historisch belang zijn, te weten het pad te effenen voor de uitbreiding naar het Oosten, alsmede de voorbereiding van de onderhandelingen van de WHO die eind dit jaar van start gaan. Het afronden van de onderhandelingen omtrent Agenda 2000 is voor ons derhalve van prioritair belang. Wij kunnen een beroep doen op de goede voorbereiding van het Oostenrijkse, Britse en Luxemburgse voorzitterschap, waarvoor ik zeer dankbaar ben. Ik wil er echter aan toevoegen dat wij bijzonder geconcentreerd te werk zullen moeten gaan om de deels nog ernstige meningsverschillen te overbruggen en een draagkrachtig compromis te bereiken. Ondanks de onzekerheid omtrent de financiering, waarover nog intensief zal worden gedebatteerd, zal ik als voorzitter van de Landbouwraad, zoals van meet af aan gepland, de onderhandelingen over het landbouwgedeelte van de Agenda op basis van de voorstellen van de Commissie voeren. Wij hebben ondertussen een zogenoemde high level group ingesteld, die deze week is begonnen met het overleg, meer bepaald eerst over rundvlees en melk. Deze groep is belast met de voorbereiding van de onderhandelingen in de Raad van ministers van Landbouw en moet op mogelijke compromissen wijzen en dus in wezen verstrekkende ontwerpbesluiten voorbereiden. Op de bijeenkomst tussen de Bondsregering en de Commissie deze week maandag in Bonn ben ik het er' met commissaris Fischler over eens geworden dat de Commissie, wanneer overtuigende alternatieven worden geboden, ertoe bereid is haar voorstellen te overdenken en indien nodig nieuwe voorstellen voor te leggen. Ik ben de commissaris en diens medewerkers uitermate dankbaar hiervoor en het heeft mij zeer verheugd. In het huidige stadium van de onderhandelingen is het namelijk ongetwijfeld nog te vroeg om al over compromissen te speculeren. Dat is zinloos naar mijn mening. Ik ben het echter volledig eens met de heer Goepel dat wij er allemaal toe bereid dienen te zijn compromissen te sluiten, ongeacht onze eigen nationale belangen. Zo niet zullen wij uiteindelijk niks bereiken. Ik acht het echter absoluut noodzakelijk dat de belangen van de Europese landbouw worden verdedigd, dat het Europese landbouwmodel een concrete inhoud krijgt, alsook dat de plattelandsgebieden overeenkomstig worden ondersteund in hun duurzame ontwikkeling. De Europese landbouw dient concurrerend te zijn in de toekomst, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie. In het licht daarvan blijkt de noodzaak om de Europese marktordeningen aan te passen en beter af te stemmen op de eisen van de markt. Daarbij is en blijft het onze taak de hoge normen op het gebied van milieu- en consumentenbescherming te garanderen en te verbeteren. Ook dienen wij deze normen in internationale handelsovereenkomsten te beschermen met het oog op eerlijke concurrentie. Het ligt als voorzitter van de Landbouwraad in mijn bedoeling om er samen met de Commissie naar te streven dat milieubescherming een belangrijkere positie inneemt in het landbouwbeleid, dat de lidstaten en regio's meer zeggenschap krijgen in de vormgeving van het landbouwbeleid en het beleid inzake plattelandsgebieden, alsook dat de dierenbescherming en preventieve consumentenbescherming integrale bestanddelen worden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik stel tot mijn groot genoegen vast dat het Europees Parlement reeds belangrijke initiatieven heeft genomen op dat gebied en ik bepleit ook in het landbouwbeleid met klem een sterkere medewerking met het Parlement. Ik onderstreep nogmaals het prioritaire belang van de drieklank in het Europees beleid, als ik dat zo kan noemen, met name van de Raad, de Commissie en het Parlement. De volgorde waarin ik de leden van deze drieklank opnoem doet niet terzake. Ik zou evengoed kunnen zeggen: Commissie, Raad en Parlement, of Parlement, Raad en Commissie. Het doet er niet toe, de volgorde is geen uiting van waardering. Naast Agenda 2000, die het centrale element zal zijn van het Duitse voorzitterschap, zijn er echter op het gebied van landbouw en visserij nog andere belangrijke taken, die indien mogelijk ook moeten worden voltooid. Zoals altijd staan tijdens de eerste helft van het jaar de onderhandelingen over de landbouwprijzen op het programma, waarvan het belang zoals wij allen weten echter is afgenomen. Ik zou dankbaar zijn als het Parlement nog tijdens deze zittingsperiode de debatten over de nog niet behandelde voorstellen van de Commissie zou beëindigen. Om te voldoen aan de verwachtingen van de consument dient de communautaire wetgeving verder te worden ontwikkeld op basis van het groenboek van de Commissie. De volledige productieketen van levensmiddelen dient op een efficiënte en coherente manier te worden geregeld. Ook op het gebied van de biologische landbouw willen wij verbeteringen invoeren, zowel met het oog op de productie als op de marketing. Wij hechten eveneens groot belang
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/139
Funke aan de dierenbescherming en de bestrijding van dierziekten. Met betrekking tot de dierenbescherming willen wij vooral aandacht besteden aan de behandeling van legkippen in batterijkooien, het preciseren van de eisen waaraan schepen voor het transport van dieren dienen te voldoen, het bijwerken van de minimumeisen inzake slachting, alsmede het omzetten in het Gemeenschapsrecht van de aanbeveling van de Raad van Europa betreffende het houden van gebruiksvee in de landbouw. In het licht van de toenemende handel in levende dieren en het economische verlies dat epidemieën veroorzaken wordt steeds meer belang gehecht aan de bestrijding van dierziekten. Met het oog daarop zal worden gestreefd naar wijzigingen van de richtlijn betreffende varkenspest, mond- en klauwzeer, alsmede zoönose. Daarmee sluit ik het landbouwgedeelte af. Ik had graag ook kort op een aantal aspecten van de visserij gewezen. Ook op dat gebied staat ons nog een omvangrijk werkprogramma te wachten. De onderhandelingen over Agenda 2000 betreffen namelijk tevens de visserijsector. Zo dient een besluit te worden genomen over de belangrijke kwestie van de toekomstige financiering van de steun aan de visserijsector. Ook dienen er parallelle onderhandelingen te worden gevoerd over de verordening betreffende het structuurbeleid inzake visserij, opdat dit voorstel uiterlijk in juni 1999 wordt aangenomen. Ik streef ernaar dat reeds tijdens de Raad van ministers van Visserij in maart een besluit wordt genomen inzake de belangrijkste politieke elementen van dit voorstel. Daarenboven dient het gemeenschappelijke visserijbeleid verder te worden ontwikkeld, teneinde tot een duurzame evenwichtige exploitatie van de visvoorraden te komen. Verder zal veel aandacht worden besteed aan de onderhandelingen over het vervolg of de vernieuwing van de visserijovereenkomst met derde landen en de door de Raad ingeleide herziening van deze overeenkomsten. Voorts zal de Raad zich wijden aan de herstructurering van de gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten. Tot zover een kort overzicht van de activiteiten op het gebied van landbouw en visserij, alsmede de belangrijkste thema's van het Duitse voorzitterschap. In de tien minuten die ik ter beschikking had kon ik uiteraard slechts vluchtig op een aantal kwesties wijzen. Vergeef mij dat ik de spreektijd wat heb overschreden, het is tenslotte mijn eerste rede hier in dit Hoge Huis. Ik garandeer u dat ik als fungerend voorzitter van de Raad van ministers van Landbouw en Visserij ook verder in het kader van de zogenoemde informele triloog zal streven naar een gestadige uitwisseling van gedachten met het Europees Parlement. Ik acht dit noodzakelijk en het beantwoordt aan mijn overtuiging(Applaus) De Voorzitter. — Dit was inderdaad uw eerste interventie in onze Vergadering en ik heet u — naar ik aanneem namens deze hele Vergadering — hartelijk welkom. Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, geachte Raadsvoorzitter, beste dames en heren, ik wil u er meteen op attent maken dat ik iets langer dan tien minuten aan het woord zal blijven, teneinde in te kunnen gaan op alle verslagen die vandaag op de agenda staan. Ik zal echter proberen deze tijd op het einde van het debat afte trekken. Allereerst wil ik mijn dank betuigen aan alle rapporteurs voor het werk dat zij ter voorbereiding van het huidige debat hebben gedaan. De verschillende marktordeningen werden behandeld in de verslagen van de heren Fantuzzi, Garot en Goepel. De heer Graefe zu Baringdorf heeft de horizontale verordening behandeld en de heer Mulder de EOGFL-verordening. Het verslag over de hervorming van de wijnmarkt is in februari aan de orde en de verslagen over de plattelandsontwikkeling en de pretoetredingssteun werden reeds in november behandeld. Ik hoef vandaag derhalve niet verder in te gaan op deze verslagen. Ik wil echter ook de rapporteurs van deze verslagen, de heren Görlach en Sonneveld, uitdrukkelijk danken. Dankzij uw inspanningen, beste rapporteurs, konden wij ons voor de behandeling van de voorstellen van Agenda 2000 tot nog toe aan het tijdschema houden. In de Raad zijn wij ondertussen begonnen aan de besluitvormingsfase van de onderhandelingen. De technische kwesties zijn opgelost en de pas ingestelde high-level groep heeft zijn werkzaamheden deze week aangevat. Zodra er een politieke consensus is bereikt zal de Commissie in ieder geval het pad effenen zodat de wetteksten nog voor de verkiezingen van het Europees Parlement definitief kunnen worden aangenomen. Ook het gros van de landbouwers en boerenbonden is het er inmiddels over eens dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid onherroepelijk aan een hervorming toe is. Het debat over de toekomstige oriëntatie van het marktbeleid zal worden beheerst door het gevaar van nieuwe overschotten ondanks de stijgende vraag op de internationale landbouwmarkten, de ophanden zijnde ronde van de WHO en het groeiende productiepotentieel, dat mede door de uitbreiding naar het oosten nog aanmerkelijk zal stijgen. Voorts is er een belangrijk intern debat gaande over de sociale eisen die aan de landbouw worden gesteld. In het kader daarvan wordt onder andere gedebatteerd over de effecten van de landbouwproductie op het milieu, alsmede de vraag naar sociale criteria voor het landbouwbeleid en de vraag naar een betere levenskwaliteit, hetzij via hogere veiligheids- en kwaliteitsnormen voor onze levensmiddelen, hetzij via een duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden en hun functies voor onze maatschappij. Zoals u weet hebben wij deze opzet samengevat onder het begrip „Europees landbouwmodel". Teneinde te voorkomen dat dit model als verouderd geldt, dienen wij ons beter te oriënteren op de consument en de markten en is er nood aan een sterker beleid voor de plattelandsontwikkeling. Ik verzet mij derhalve tegen de pogingen om alleen een zogenoemde „light" hervorming door te voeren of belangrijke gebieden buiten beschouwing te laten. Het lijkt
Nr. 4-531/140
Handelingen van het Europees Parlement
Fischler mij zinloos de toekomst van landbouwers en de productiesector te bederven door halve en aldus ineffectieve maatregelen te nemen en het risico te lopen dat wij binnen de kortste keren in een nieuw hervormingsdebat zijn verwikkeld. De vraag luidt nu hoe de definitieve hervorming eruit moet zien die de Europese landbouw kan voorbereiden op de komende uitdagingen. Het Europees Parlement heeft zich actief ingespannen om een antwoord op deze vraag te vinden en heeft een reeks amendementen terzake voorbereid. Ik zal hierna derhalve dieper ingaan op de belangrijkste wijzigingsvoorstellen en mijn standpunt terzake toelichten, te beginnen met de financiering. De overgang van prijssteun op rechtstreekse inkomenssteun zal niet onmiddellijk leiden tot besparingen in het landbouwbudget. De landbouwuitgaven zullen aanvankelijk integendeel zelfs licht stijgen. Belangrijk zijn echter de positieve gevolgen die deze maatregel voor de nationale economie zal hebben. Onafhankelijke wetenschappelijke onderzoeksinstellingen ramen de extra begrotingsuitgaven op 3 tot 4 miljard euro, de besparingen bij de consument echter op 10 tot 17 miljard euro. Dat betekent een verlaging van de consumentenprijsindex met 0, 3 tot 0, 45%, wat in belangrijke mate zou bijdragen tot meer stabiliteit in Europa. Met ons voorstel voor de nieuwe EOGFL-verordening beogen wij in de eerste plaats dat de maatregelen ter ontwikkeling van de landelijke regio's buiten de gebieden van doelstelling 1 worden gefinancierd uit de afdeling Garantie. Op deze manier kunnen wij rekening houden met de multifunctionaliteit en wordt het gemeenschappelijk landbouwbeleid beter verdedigbaar op internationaal niveau. Uit de afdeling Garantie dienen eveneens een aantal begeleidende structurele maatregelen in de visserijsector te worden gefinancierd, alsmede bijzondere veterinaire, fytosanitaire en voorlichtingsmaatregelen. Bovendien moeten de huidige rechtsvoorschriften in hun geheel worden geconsolideerd en vereenvoudigd. Ik verheug mij over het feit dat u, mijnheer Mulder, de voorgestelde uitbreiding van de financiering uit het EOGFL-Garantie steunt. Dan zou ik nu over willen gaan tot de verschillende wijzigingsvoorstellen. De verordening berust op artikel 43 van het Verdrag. Enkele amendementen hebben ten doel deze eveneens te laten berusten op artikel 209. Mevrouw de Voorzitter, dit voorstel heeft echter uitsluitend betrekking op de specifieke financiële bepalingen van het EOGFL, waardoor deze eis overbodig wordt. Een reeks amendementen heeft betrekking op de medefinanciering van maatregelen die momenteel uitsluitend worden gefinancierd uit hoofde van de communautaire begroting. Dit is een principiële kwestie die buiten de landbouwverordeningen moet worden geregeld. Dat geldt tevens voor het al dan niet verplichte karakter van landbouwuitgaven. Deze kwesties dienen te worden behandeld in het kader van interinstitutionele overeenkomsten. Ook wij zien in het amendement waarmee een wijziging van het begrotingsjaar wordt beoogd een aanzienlijke vereenvoudiging. Het zou echter eveneens tot gevolg hebben dat het begrotingsjaar waarin de wissel plaatsvindt twaalfeneenhalve maand zou duren en eenmalig extra begrotingskosten van circa 800 miljoen euro zouden ontstaan. De Commissie kan derhalve slechts instemmen met dit voorstel mits wordt opgehelderd hoe de daardoor ontstane kosten worden gefinancierd. Met betrekking tot de amendementen inzake de kwaliteit van landbouwproducten lijdt het ook naar mijn mening geen twijfel dat maatregelen ter verbetering van de kwaliteit steeds belangrijker worden. Deze kunnen echter reeds nu uit de afdeling Garantie worden gefinancierd, wat bovendien gedeeltelijk al het geval is. Dat geldt eveneens voor de bevordering en het gebruik van hernieuwbare grondstoffen. Als wij vanaf nu elke maatregel waaraan wij belang hechten uitdrukkelijk gaan vermelden, dan zouden wij een lange lijst moeten citeren, wat wederom zinloos is. Met het oog op het verzoek te voorkomen dat de financiering door de afdeling Garantie geen belemmering vormt voor het beheer en de tenuitvoerlegging van de voorheen niet door de afdeling Garantie gefinancierde maatregelen, wens ik erop te wijzen dat de begeleidende maatregelen uit de hervorming van 1992 zonder grote problemen worden gefinancierd uit de afdeling Garantie. Het financieel reglement van de afdeling Garantie met betaalorganen en goedkeuring van de rekeningen voorziet dit weliswaar niet, maar ik ben van mening dat het over het geheel veel voordelen zal brengen en combineerbaar is met de structuurfinanciering. Daarenboven dient er een speciale regeling te komen voor het stelsel van vooruitbetaling voor de programma's inzake plattelandsontwikkeling. In een ander amendement wordt beoogd dat de middelen uit de afdeling Garantie die aan het eind van het begrotingsjaar niet zijn uitgegeven, worden overgeschreven naar een speciale reserve voor de komende jaren. Dat is een interessant idee, maar het druist in tegen de bepalingen van het Financieel Reglement van de communautaire begroting, met name tegen het jaarlijkse karakter van de begroting. Met betrekking tot het verslag van de heer Mulder wil ik er tot slot op wijzen dat ik rekening zal houden met de eis naar regelmatigere informatieverstrekking over de besluiten inzake de goedkeuring van de rekeningen. Ik zal eveneens acties ter evaluatie in de financiering door de afdeling Garantie opnemen. Dan ga ik nu over tot het verslag van de heer Garot over de rundvleessector. Ik verheug mij over het feit dat het Huis eensgezind achter een hervorming van deze marktordening staat. Het is algemeen bekend dat het rundvlees zonder een prijscorrectie op de interne markt niet de minste kans maakt. Het is eveneens algemeen bekend dat de uitvoer van rundvlees van de Gemeenschap die voor restituties in aanmerking komt op grond van de voorschriften van de WHO al vanaf medio 2000 zal worden beperkt tot slechts 820.000 ton per jaar. Onze analyse wijst uit dat een verlaging van de interventieprijs met 30% absoluut noodzakelijk is om het huidige productieniveau van de rundvleessector ook maar bij benadering aan te kunnen houden. Ik heb het alternatieve voorstel, met name het evenwicht op de markt uitsluitend te herstellen door middel van productieverlagingen grondig onderzocht. Ik kan dit voorstel niet onderschrijven, daar het de toekomst van de Europese rundvleessector niet kan waarborgen. Dientengevolge kan ik ook geen amendementen goedkeuren die tegen het voorstel van de Commissie in kleinere prijsverlagin-
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/141
Fischler gen ten doel hebben. Wij moeten de mogelijkheid openlaten om afzienbare positieve ontwikkelingen op de markt te benutten. Als wij dat niet doen zal de concurrentie het ongetwijfeld doen. Bij de hoogte van de rechtstreekse betalingen dient naast de rundvleespremie ook rekening te worden gehouden met de overige wijzigingen die zijn voorzien in het geplande gemeenschappelijk landbouwbeleid, en last but not least met de te verwachten markteffecten. Ik kan derhalve evenmin instemmen met amendementen ter verhoging van de rundpremies. Voorts dient er een eerlijke oplossing te worden gevonden voor de vorm van de rechtstreekse betalingen. De Europese Unie kent nu eenmaal twee soorten rundveehouderij, met name één basistype dat voornamelijk is gebaseerd op graan of silomaïs, en één soort die voornamelijk is gebaseerd op vetweiden. Alleen als wij voldoende rekening houden met beide vormen zullen wij een oplossing vinden. Bovendien heeft de Landbouwraad zich er reeds in november 1996 toe verbonden passende oplossingen te zoeken voor de specifieke situatie van gebieden die afhankelijk zijn van intensieve veeteelt. Anderzijds bepleit ik eveneens dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid milieuvriendelijker dient te worden. Milieuvriendelijkheid is een van de sleutelelementen van het toekomstige succes van het Europese landbouwmodel. In het licht van deze grondregels en met het oog op de gediversifieerde en complexe natuur van de productiesystemen van de Europese rundvlees-economie bepleit de Commissie een oplossing waarbij door middel van de national envelopes het subsidiariteitsbeginsel tot zijn recht zou komen. Dit voorstel lijkt echter zowel in dit Parlement als daarbuiten op sterk verzet te stuiten, waardoor ik mij genoodzaakt zie verder na te gaan hoe ik rekening kan houden met deze situatie. Ondanks het feit dat ik om bovengenoemde redenen vandaag niet kan instemmen met de amendementen, verzeker ik u dat de Commissie niet zal tegenwerken wanneer vooruitgang wordt geboekt bij de debatten over de vorm van de compensatie, vooral wanneer dat tot een vereenvoudiging leidt. Verschillende andere amendementen hebben scherpere criteria voor de toewijzing van premies ter bevordering van extensivering ten doel. In dit stadium van het debat kan ik nog niet formeel instemmen met de betrokken amendementen. Ik wil er evenwel op wijzen dat ook deze kwestie verder moet worden behandeld en dat ik opensta voor verbeteringen. Dan ga ik nu over tot de hervorming van de melksector. Ik ben er mij van bewust dat het bijzonder moeilijk zal zijn om een consensus te bereiken op dit gebied, daar de meningen nog steeds erg verdeeld zijn. Ik wil het eerst hebben over de verordening betreffende de melkquota. Ik verheug mij over het feit dat het Parlement de voorgestelde verlenging van de regeling met zes jaar steunt. Ook ben ik het ermee eens dat wij nu reeds rekening dienen te houden met de tijd na 2006, ingevolge waarvan ik instem met amendement 45. U stelt echter in bepaalde gevallen eveneens verdere verhogingen van de referentiehoeveelheden voor. U dient er zich van bewust te zijn dat elke verhoging van de referentiehoeveelheden met 1% een noodzakelijke prijsverlaging van 8% en aldus een extra belasting van het budget met 1 miljard euro met zich meebrengt. Anderzijds gaat de voortzetting van de quotaregeling noodgedwongen gepaard met een zekere verhoging van de referentiehoeveelheden. Vanuit politiek standpunt betekent dit dat al wie de voortzetting van de quotaregeling wenst, eveneens een hervorming van de markt moet accepteren. Met betrekking tot de toewijzing van extra quota hebben wij ons in onze voorstellen aan de prioriteiten gehouden die herhaaldelijk door het Parlement zijn onderstreept. Dientengevolge kan ik niet instemmen met de amendementen die het broze evenwicht verstoren dat wij met de extra quota willen bereiken. Het voorstel om de sancties die worden opgelegd wanneer de referentiehoeveelheden worden overschreden in te voeren als instrument voor het beheer van de markt lijkt op het eerste gezicht zeer verlokkelijk. In de praktijk zal het naar mijn mening echter voor enorme moeilijkheden zorgen. Wij dienen een oplossing te vinden voor de problemen die met name in Duitsland bestaan met betrekking tot de zogenoemde „sofamelkers", zulks zonder het fundamentele principe van de quotaregeling radicaal te verloochenen. Ook dienen wij rekening te houden met mogelijke rechtsgevolgen, alsmede eventuele schadevergoedingsclaims naar aanleiding van enkele wijzigingsvoorstellen. Ik kan derhalve niet instemmen met dergelijke amendementen. Met betrekking tot de overdracht van quota beogen wij met ons voorstel dat de juridische mogelijkheden waarover de lidstaten beschikken worden uitgebreid en verbeterd, zonder hun bewegingsvrijheid terzake te beperken. De tekst heeft derhalve ten doel een harmonisch evenwicht te waarborgen tussen subsidiariteit en het behoud van de fundamentele principes van de quotaregeling. Ik ben van menig dat de meeste amendementen dit evenwicht eerder verstoren. De tekst wordt momenteel echter op een aantal punten herzien, zodat het doel van amendement 12 in ieder geval kan worden bereikt. Ik wil nogmaals onderstrepen dat ik in de actuele ontwikkelingen op de melkmarkten en in ons quotabeleid een bevestiging zie van de noodzaak deze sector verder te hervormen. Uit de debatten in de verschillende commissies leid ik af dat onze voorstellen een evenwichtig en verstandig antwoord bieden op de uitdagingen waarmee de melksector wordt geconfronteerd. Dientengevolge kan ik niet instemmen met de amendementen die de hervorming min of meer willen baseren op prijsverlagingen voor melk. De debatten over de rechtstreekse betalingen ter compensatie van de prijsverlagingen zijn hoofdzakelijk gewijd aan drie kwesties. Als eerste kwestie is er de omvang van de compensatiebetalingen. Ook hier geldt dat u deze niet geïsoleerd mag behandelen. In het pakket Agenda 2000 zijn namelijk meerdere bepalingen opgenomen die van nut zullen zijn voor de melkproducenten, daar zij tot een prijsverlaging zullen leiden of een verhoging van de output tot gevolg zullen hebben. Het is bovendien zeer onwaarschijnlijk dat de verlaging van de institutionele prijzen in de melksector de productieprijzen volledig zal beïnvloeden. Ik kan derhalve niet instemmen met de amendementen die een verhoging van de compensatiebetalingen bepleiten.
Nr. 4-531/142
Handelingen van het Europees Parlement
Fischler De tweede kwestie betreft het systeem van compensatiebetalingen. Door deze te koppelen aan de melkquota hebben wij geprobeerd een eenvoudige en eerlijke regeling te creëren. De verschillende alternatieven die in dit verslag werden behandeld vervullen deze criteria echter jammer genoeg niet. Dientengevolge kan ik er niet op ingaan. Ten derde is er de kwestie van het systeem van de national envelopes. Met ons voorstel proberen wij de lidstaten speelruimte te geven bij de differentiatie van de steunverlening waardoor zij rekening kunnen houden met de specifieke situatie van de producenten. De lidstaten zijn er daarbij echter toe verplicht kennis te geven aan de Commissie van de nationale voorschriften voor de kwijtschelding, zulks als garantie tegen concurrentievervalsing. Derhalve deel ik de vrees terzake niet. Het staat echter vast dat wij, zodra duidelijkheid bestaat omtrent het uiteindelijke rundproductiemodel, de compensatiebetalingen in de melksector dienovereenkomstig op dit model af zullen moeten stemmen. Met betrekking tot de basisverordening wil ik er alleen nog op wijzen dat ik het niet zinvol acht bepalingen daarin op te nemen die niet rechtstreeks betrekking hebben op de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten. Ik stel daarom voor dat de voorschriften inzake dierenbescherming en kwesties met betrekking tot het structuurbeleid, alsmede tot het milieu en de kwaliteit van de melkproductie daar worden ondergebracht waar zij elk thuishoren. Dan ga ik nu over tot de kwestie van de akkerbouwgewassen. De ontwikkeling tot nog toe heeft aangetoond dat de hervorming van „92 weliswaar een stap in de goede richting, maar niet ingrijpend genoeg was. De huidige regeling zou tot nieuwe overschotten leiden, alsmede braaklegging veroorzaken van meer dan de 17, 5%. In het licht van de daardoor dringend noodzakelijke hervorming juich ik alle wijzigingen toe die een verbetering van het Commissievoorstel betekenen, maar ben ik gekant tegen die wijzigingen die het verwateren. Ten eerste wordt met meerdere amendementen beoogd de voorgestelde prijsverlagingen af te zwakken of er zelfs van af te zien. Ik vrees dat een prijsverlaging van minder dan 20% ons niet dichter bij ons doel zou brengen. Bij een beperkte prijsverlaging zal er meer gebruik worden gemaakt van uitvoerrestituties, waardoor onze uitvoer van graan, varkensvlees en gevogelte beperkt zou worden tot de maximale hoeveelheid als bepaald door de WHO, terwijl de wereldhandel integendeel groeit. Wat de braaklegging betreft wil ik niet uitsluiten dat bepaalde velden van tijd tot tijd een jaar uit de productie dienen te worden genomen daar de marktvoorwaarden ongunstig zijn. Dit moet echter een uitzondering zijn. De markt moet in de eerste plaats worden ontlast door middel van uitvoer, en niet door verplichte braaklegging. Wanneer toevlucht moet worden genomen tot braaklegging zal de Commissie aan de Raad en het Parlement voorstellen om van het basispercentage 0% af te wijken. Dit maakt alle wijzigingsvoorstellen terzake overbodig. De rechtstreekse oppervlaktegebonden steun is een andere steen des aanstoots. Het enige effect dat de voorgestelde wijzigingen zouden hebben is dat de overcompensatie in stand wordt gehouden, die vooral door de Europese Rekenkamer zwaar is gekritiseerd. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat de marktprijzen in de toekomst weliswaar sterker zullen fluctueren, maar dat zij over het algemeen boven de gegarandeerde prijs zullen liggen. Bepaalde wijzigingsvoorstellen voorzien in extra betalingen in het kader van vrijwillige braaklegging ter bevordering van duurzame grondstoffen. Ik onderschrijf de ambitie nieuwe afzetmarkten te vinden voor landbouwproducten in de industrie absoluut. Ik betwijfel echter dat gedifferentieerde braakleggingsbetalingen de juiste oplossing bieden voor dit probleem. Het is eveneens mijn plicht erop te wijzen dat elke nieuwe subsidiëring van nieuwe gewassen buiten de zogenoemde vredesclausule valt en door andere leden van de WHO gemakkelijk kan worden aangevochten. Wij mogen derhalve niet instemmen met dergelijke wijzigingen. Dat geldt niet voor de talrijke wijzigingsvoorstellen die het voortzetten van de huidige regeling voor oliezaden of maïs beogen. Het betreft in dit geval niet de bevordering van nieuwe gewassen maar het voortzetten of de verdere ontwikkeling van de huidige regeling. Ik wil echter met betrekking tot maïs twee aspecten onderstrepen. Eerst en vooral dient te worden bewezen dat de specifieke behandeling van maïs vanuit economisch standpunt nog verantwoord is, aangezien de Commissie toch al voorstelt een onderscheid tussen geïrrigeerde en niet-géïrrigeerde gewassen te maken. Bovendien maakt de specifieke behandeling van maïs het systeem van steunverlening veel ingewikkelder en leidt deze tot een nog sterkere bevoorrechting van silomaïs. Wanneer de specifieke premie wordt aangehouden betekent dit voor oliezaden dat de Blair House-beperkingen verder gelden. Deze beperkingen brengen het niveau van de werkelijk betaalde premies door de massieve sancties in enkele gevallen echter nu al terug tot onder het streefdoel. Om de hierboven beschreven redenen kan ik niet instemmen met wijzigingen die de basisstructuur van het voorstel aantasten. Ik kan hier slechts ingaan op de belangrijkste aspecten van de wijzigingen. Niettemin moet ik er nog op wijzen dat de Commissie niet kan instemmen met wijzigingen waarmee een radicale herverdeling van de subsidies wordt beoogd. Dat geldt eveneens voor wijzigingen die ten doel hebben communautaire instrumenten zoals de berekening van de opbrengst voor het interventiesysteem af te stemmen op specifieke nationale omstandigheden in bepaalde lidstaten, zulks ten laste van andere lidstaten. Over de kwaliteit van het graan wil ik het volgende zeggen. Onze productie moet worden aangepast aan de vraag op de markt en met name aan de behoeften van de importerende staten. Wij moeten met andere woorden graan produceren van uitstekende kwaliteit. Dit aspect wordt gedeeltelijk behandeld in amendement 4. Ik kan niet instemmen met de gekozen formulering, maar ik deel wel de bezorgdheid van het Parlement terzake. De Commissie zal derhalve nadenken over middelen en manieren om de kwaliteit te verbeteren in het kader van de omzetting van Agenda 2000.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/143
Fischler Dat brengt mij bij het laatste verslag, met name het verslag over de horizontale regelingen voor de rechtstreekse betalingen. De hervorming van de marktordeningen zal ertoe leiden dat het grootste deel van de landbouwuitgaven in de toekomst zal gebeuren in de vorm van rechtstreekse betalingen. Het ligt derhalve voor de hand dat deze uitgaven worden afgestemd op de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zowel met betrekking tot de sociale criteria als tot de onschadelijkheid voor het milieu. Het voorgestelde plafond voor de rechtstreekse betalingen dient bij te dragen tot het sociale evenwicht. Lidstaten die verder willen gaan, kunnen een differentiatie invoeren die de arbeidsbezetting in aanmerking neemt. Een verplichte toepassing van deze regel in de hele Gemeenschap zou echter op ernstige problemen stuiten, met name in het licht van het toezicht en de definitie van arbeidseenheden die van lidstaat tot lidstaat verschilt. Ik sta afwijzend tegenover een verhoging van het plafond of de differentiatie boven de rechtstreekse betalingen van de marktordeningen, daar met betalingen binnen het kader van bijvoorbeeld de plattelandsontwikkeling concrete doelen worden nagestreefd. Zij dienen met name te worden gezien als een compensatie voor inspanningen voor het milieu, en niet louter als inkomensgarantie. Met het oog op de grote verscheidenheid van omstandigheden op het gebied van milieu en landbouwstructuur in de Gemeenschap is het nauwelijks mogelijk om communautaire milieunormen vast te stellen voor het behoud van rechtstreekse betalingen. De lidstaten dient echter de mogelijkheid te worden geboden rechtstreekse betalingen afhankelijk te maken van het in acht nemen van milieu-eisen. Met betrekking tot de ingevolge het plafond bespaarde middelen werd voorgesteld deze aan de lidstaten te doen toekomen. Dat zou uiteraard duidelijk gevolgen hebben voor de begroting. Er dient te worden nagegaan of er naast de milieumaatregelen geen andere concurrentieneutrale bestedingen bestaan in de landbouw voor de middelen die zijn bespaard bij de differentiatie en de cross compliance. Zo kan erover worden nagedacht deze middelen te besteden aan de andere begeleidende maatregelen of in het kader van compensatietoelagen of het bosbouwbeleid. Deze middelen mogen niet louter worden besteed aan inkomenssteun of aan structurele maatregelen. Bij wijze van samenvatting wil ik er nog eens op wijzen dat de Commissie Agenda 2000 niet wil doorzetten ter wille van de Agenda zelf. De discussie tussen het Europees Parlement, de Commissie en de Raad draait hoofdzakelijk rond het feit dat voor de Commissie het landbouwgedeelte van Agenda 2000 de onderhandelingspositie dient te zijn voor de onderhandelingen van de WHO die eind dit jaar weer van start gaan en die zullen leiden tot een verdere liberalisering van de landbouwmarkten. In het licht van het feit dat iedereen het daarover eens is lijkt het de Commissie onaanvaardbaar de boeren kort na elkaar meerdere hervormingen op te dringen. Dat is zeker de makkelijkere oplossing en zal allicht meer bijval krijgen op sommige vergaderingen, maar de Europese landbouwsector heeft net als de andere economische sectoren behoefte aan stabiele randvoorwaarden. De Agenda biedt deze randvoorwaarden en geeft de Europese landbouw bovendien de kans deel te hebben aan de groei van de markt. Dat zou niet mogelijk zijn op basis van een „light" hervorming. Alleen al daarom is een dergelijke hervorming zinloos. Ik geef toe dat daarmee gepaard gaat dat wij met name in het licht van de demografische situatie — zoals bekend is de helft van de Europese boeren ouder dan 55 jaar — niet proberen de onoverkomelijke structuurveranderingen te voorkomen. Wij moeten deze integendeel accepteren en op een verstandige manier tot stand brengen. Derhalve ben ik uitermate dankbaar voor alle steun die wij van het Huis hebben ondervonden voor onze voorstellen over de ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Ik kan u verzekeren dat ik open sta voor alle concrete alternatieven die onze doelstellingen delen, zoals ik eveneens te verstaan heb gegeven met betrekking tot de rundsector en de degressie. (Applaus) Mulder (ELDR), rapporteur. — Mevrouw de Voorzitter, ik zou aan de commissaris willen vragen of het mogelijk is dat de Commissie aan dit Parlement een lijst overhandigt waarin zij haar mening uitspreekt over alle amendementen die zijn ingediend op de voorstellen van Agenda 2000. Dit omdat wij pas op 28 januari zullen gaan stemmen. Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben van mening dat het nuttig is om over een dergelijke lijst te beschikken. Wij zullen ervoor zorgen dat u voor de stemming op 28 januari zo'n lijst heeft. Graefe zu Baringdorf (V), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, een vraag aan commissaris Fischler: wij hebben nu amendementen behandeld waarover nog niet is gestemd. U bent een beetje vooruitgelopen op de zaak. De situatie is nogal moeilijk, dat heeft u ook al duidelijk gemaakt. Deze situatie kan er echter toe leiden dat wij na de stemming nogmaals moeten vragen of u de amendementen goedkeurt. Als u ze niet goedkeurt, is het mogelijk dat wij ze terugverwijzen naar de commissie, zoals wij ook bij de structurele maatregelen van de tweede pijler hebben gedaan. Bent u dan aanwezig om uw standpunt uiteen te zetten zodat wij kunnen besluiten of wij deze procedure op gang brengen? Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Ja, geachte afgevaardigde, zo God wil, zal ik aanwezig zijn! (Gelach) Rehder (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, in aansluiting op hetgeen de commissaris heeft gezegd wens ik u ook een lang politiek leven, onafhankelijk van de discussies die morgen hopelijk nogmaals een hoogtepunt zullen bereiken! Beste collega's, ik begin graag met een positief geluid. In deze parlementaire trialoog zijn wij het er allen over eens dat de hervorming van het GLB onvermijdelijk en noodzakelijk is. Deze hervorming is niet alleen een punt van discussie omdat wij voor de uitbreiding naar het oosten staan. Dit laatste argument brengt ons in verschillende lidstaten, ook in mijn eigen land, steeds weer op een dwaalspoor.
Nr. 4-531/144
Handelingen van het Europees Parlement
Rehder Andere redenen voor de hervorming zijn de overproductie en het feit dat er in het huidige landbouwbeleid niet genoeg aandacht besteed wordt aan het milieu. In het verleden zijn deze problemen inderdaad vaak met succes aangepakt en zijn er zichtbare resultaten geboekt op dat vlak. De sociaal-democraten erkennen dit ook uitdrukkelijk, mijnheer de commissaris, maar het is onze plicht het GLB te hervormen, zeker als men de vele langdurige en steeds ernstigere tekortkomingen vaststelt. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid functioneert wel, maar de sociale kant laat te wensen over. Het risico is reëel dat de belastingbetaler en de publieke opinie in het algemeen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de daarmee gepaard gaande kosten steeds meer van de hand zullen wijzen. Het feit dat de publieke opinie steeds minder geneigd is het huidige GLB te accepteren kan niet worden opgelost door academische en eindeloze discussies. In deze scheefgetrokken situatie in de landbouwsector staan steeds meer banen op de helling en in het belang van de betrokkenen is een onopgesmukte en eerlijke analyse van de tekortkomingen dan ook noodzakelijk. Op dit vlak hebben wij gezamenlijk al veel vooruitgang geboekt. Geachte commissaris, een aantal van uw voorstellen gaat in de goede richting, maar ons inziens zijn ze op deze punten niet consequent genoeg en hebben ze eigenlijk alleen maar symbolische waarde. In de voorstellen durft men niet echt naar voren te treden en de tanden eens te laten zien zodat het de zwakkeren in Europa wat beter zou gaan. Uit de discussie van onze rapporteurs hier uit de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten blijkt duidelijk dat wij van mening zijn dat sommige punten verbeterd moeten worden. Er zijn bijvoorbeeld voorstellen gedaan in de melksector waardoor vooral de zwakkeren en kleineren er bekaaider van afkomen en — dit moet ik ook zeggen — waardoor allerlei bureaucratische uitwassen ontstaan. Vierendelen was een van de strengste straffen in de Middeleeuwen. Voert u toch bij de melkkoeienpremie alstublieft niet het vierendelen van de premie in. Eigenlijk staan wij nu toch al veel verder, en terloops gezegd, probeer dat maar eens aan de gewone man, aan een doodnormale Europeaan duidelijk te maken. Dat begrijpt geen mens, en dat is nog vriendelijk uitgedrukt! Detailkritiek mag in dit Parlement niet leiden tot het weigeren van de hervorming die door de uitbreiding naar het oosten zo noodzakelijk blijkt. Dat zullen wij niet aanvaarden. De sociaal-democraten roepen alle leden van dit Parlement dan ook nadrukkelijk op actief mee te werken aan deze analyse, om op sociaal en milieuvlak verantwoorde alternatieven op tafel te leggen en zich niet onder druk te laten zetten door lobby's die iedere hervorming weigeren. Helaas hebben wij slechte ervaringen in de diverse staten gehad. Ik wil hier ook heel duidelijk zeggen dat wie zo handelt en argumenteert, ook met behulp van de media, de zwakkeren en meestal ook de verliezers van dit landbouwbeleid van ieder sprankje hoop op een betere toekomst berooft. Onze fractie vindt het onaanvaardbaar dat slechts een derde van de GLB-middelen terechtkomt bij de actieve landbouwers. De situatie wordt helemaal grotesk omdat 80% van deze steungelden maar bij 20% van de landbouwers, en dan nota bene bij de meest welvarende landbouwers, terechtkomt. Terecht heeft de voorzitter van de Europese Rekenkamer onlangs nogmaals beoordeeld dat dit — diplomatiek uitgedrukt — schandalig is. Bovendien weigeren de sociaal-democraten in de toekomst een beleid te steunen waarbij de landbouwer-miljonair, die door grootschalige rationalisering van zijn gunstig gelegen bedrijf praktisch een eenmansbedrijf heeft gemaakt, dezelfde aanspraken kan maken op steun als een landbouwer in een benadeeld gebied die zich veelal maar net kan bedruipen. Laat mij duidelijk stellen dat wij niet jaloers zijn op het economisch succes van deze agro-industriële global player. Maar ons inziens moet het beleid sociaal gericht zijn en moet ook duidelijk zijn dat de zwakkere spelers in veel Europese sectoren deze global player—functie gewoonweg niet kunnen vervullen. Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik ben van mening dat het Europese steunbeleid voor het platteland eindelijk een sociaal beleid moet worden. Ik vind dit een van de belangrijkste punten van de laatste discussies, ook nu met het nieuwe voorzitterschap van de Raad. Dat moeten wij heel duidelijk tegen de belangengroepen zeggen. Wij moeten streven naar een geïntegreerd beleid voor alle Europese en plattelandsgebieden. Wij moeten niet alleen de bestaande arbeidsplaatsen veiligstellen, maar ook nieuwe arbeidsplaatsen scheppen op het platteland en onder andere door een beter infrastructuurbeleid ervoor zorgen dat niet-agrarische arbeidsplaatsen op het platteland ook dagelijks bereikbaar zijn, zodat het platteland levensvatbaar blijft. Als wij deze betere aanpak, die ook in de voorstellen van de Commissie inzake Agenda 2000 naar voren komt, omzetten in actieve politiek, maak ik mij ook geen zorgen meer over de aanvaarding door de publieke opinie. Een van de thema's die de Europese sociaal-democraten na aan het hart liggen, is dat wij de omvang van de steunbedragen in de landbouwsector afhankelijk willen stellen van het aantal duurzame arbeidsplaatsen — met verplichte sociale zekerheid — dat in het bedrijf behouden en gecreëerd wordt. Vanzelfsprekend horen de medewerkers en de familieleden daar ook bij. Een van de grote thema's van het voorzitterschap van de Raad is de strijd tegen de werkloosheid en dit heeft vanzelfsprekend ook betrekking op het platteland en de landbouw. Wij willen gezamenlijk strijden tegen deze ernstige crisis op het gebied van de werkgelegenheid. Dit beleid wordt door de sociaal-democraten in het Europees Parlement het beleid voor het platteland genoemd. Het gaat hierbij om een geïntegreerd beleid. In onze fractie nebben wij hier uitgebreid over gediscussieerd. Wij hebben compromissen moeten sluiten en het verheugt ons dat wij dergelijke compromissen ook tijdens rechtstreekse onderhandelingen met de Raad en de Commissie kunnen sluiten. Ik mag u echter een publiek geheim verklappen, namelijk het geheim van de democratische leden van dit Parlement: wij willen dat deze onderhandelingen in de toekomst niet alleen maar tot medewerking leiden, maar als gekozen vertegenwoordigers van het Europese volk willen wij dat ze in deze laatste fase van de Europese begroting ook tot medebeslissing leiden, want daarvoor zijn wij gekozen en wij vragen dan ook uw steun!
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/145
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter Gillis (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste zou ik de heer Garot willen danken voor zijn verslag over de rundvleessector. Hij heeft als rapporteur geprobeerd de gevolgen van de voorstellen voor deze sector te verzachten. , De rundvleesregeling is de meest complexe van allemaal, vooral vanwege de lange productietijd in deze sector. De rundvleesproducenten lijden nog steeds onder de gevolgen van de BSE-crisis in het Verenigd Koninkrijk. Door die crisis is de gehele rundvleessector in een vrije val terechtgekomen en hebben de consumptiecijfers een gevoelige tik opgelopen. De jaarlijkse consumptie van varkens- en pluimveevlees ligt nu op 23 miljoen ton; dat is ruim drie keer zo veel als de 7,1 miljoen ton rundvlees. Dit heeft slechts ten dele met het prijsverschil te maken. Als we het rundvlees dat in de EU wordt ingevoerd optellen bij de communautaire productie, komen we uit op een totaal dat bijna 1 miljoen ton hoger ligt dan de consumptie op de interne markt. De beperkingen die onder het Blair House-akkoord worden gesteld aan uitvoervolumes en te betalen uitvoerrestituties vormen een groot obstakel, evenals de instorting van de Russische economie en de strategische neerwaartse prijsdruk die wordt uitgeoefend door andere derde landen die van de problemen in Rusland proberen te profiteren. Enerzijds kampen we met nieuwe druk vanuit het westen, voornamelijk de Verenigde Staten en de Cairns-groep, bij de voorbereiding op de volgende ronde van de WHO-onderhandelingen, en anderzijds worden we onder druk gezet om de kosten van de uitbreiding naar het oosten te beperken. Het is essentieel dat we zo veel mogelijk rekening houden met de rundvleesproducenten. De 10-maands- en 20-maandspremie voor jonge ossen dient gehandhaafd te worden, evenals de seizoencorrectiepremie. De voorgestelde en controversiële slachtpremie is geen goed alternatief. Ze is misschien eenvoudig toe te passen, maar staat niet rechtstreeks in verband met het areaal en is niet in overeenstemming te brengen met de prijzenswaardige doelstelling van de Commissie om de milieuvriendelijke productiesystemen op graslandbasis te bevorderen, iets waar de commissaris zojuist ook naar verwees. Het is ook van essentieel belang dat de markt wordt gestabiliseerd; we moeten daartoe de mogelijkheid behouden in te grijpen waar dat nodig is totdat het marktevenwicht is hersteld. Ook dienen zowel de invoer als de productie te worden teruggeschroefd. Tenslotte zou ik de Commissie willen zeggen dat ik weliswaar begrip heb voor haar doelstellingen, maar dat de landbouwers ten onder zullen gaan als de ernstige gevolgen van de huidige voorstellen niet worden verzacht. Het is de taak van de Commissie uit te zoeken hoe het mogelijk is dat de voedingsmiddelen voor de consument steeds duurder worden terwijl de prijzen van landbouwproducten juist drastisch aan het dalen zijn. Daar tussenin moet iemand zitten die de winst opstrijkt. Aan deze situatie moet een einde komen, zodat de consumenten kunnen profiteren van de prijsverlagingen voor landbouwproducten. Ik weet dat de commissaris zich van dit probleem bewust is. Mulder (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik willen opmerken dat ondanks alle interessante bijdragen aan dit debat de hele discussie over Agenda 2000 wat irreëel is. Want commissaris Fischler heeft het zojuist al gezegd, de beleidswijzigingen houden in dat het beleid duurder wordt. Dat hoor ik overal, er is minder geld beschikbaar. Heeft het veel zin om te praten over verandering van de landbouwpolitiek zonder dat wij precies weten wat de financiële vooruitzichten zijn. Het wordt hoog tijd dat dit Parlement geïnformeerd wordt. Wat zijn de financiën die aanwezig zijn voor landbouw? Ik zou graag willen weten hoe commissaris Fischler daarop zal inspelen met zijn voorstellen? Het standpunt van de liberale fractie in het algemeen is dat vooral in verband met de toetreding van de Oost-Europese landen een verandering van het beleid nodig is. Wij ondersteunen een prijsverlaging voor de belangrijkste producten. Echter, ook vooral omdat de internationale situatie zich aanzienlijk veranderd heeft in vergelijking met twee jaar geleden is de algemene lijn een mindere prijsdaling dan voorzien is door de Commissie en daarentegen ook een volledige compensatie van die prijsdaling. Wij zijn voor een gelijkwaardige behandeling van de belangrijkste producten en dat betekent dus in concreto gelijke behandeling van de prijs van graanzetmeel en van zetmeel uit aardappelen. Wij vinden dat het instrument van quotering gehandhaafd moet blijven, dus handhaving van de melkquota maar ook vooral een variabele braaklegging. Tenslotte nog iets over de cofinanciering. Ik zeg het vooral ook tegen de Duitse minister die hier aanwezig is. De liberale fractie is voor cofinanciering van inkomenstoeslagen niet om de nettobetalingspositie voor bepaalde landen te verbeteren alleen maar, maar vooral omdat het onvermijdelijk is in verband met de toetreding van de Oost-Europese landen. Als wij daar ook de inkomenstoeslagen zouden moeten betalen dan gaat de landbouwpolitiek failliet en dat willen wij niet. Cofinanciering okay onder voorwaarde dat het kan variëren per regio dat de betaling door de lidstaten verplicht is en als de lidstaten dat niet doen dan krijgen ze een boete vanuit Brussel. De politiek moet echter in Brussel bepaald blijven, gelijke concurrentievoorwaarden overal in de Europese Unie, geen distorsie van het beleid door nationale maatregelen. Dat in het algemeen, mevrouw de Voorzitter, is het standpunt van de liberale fractie en daar komen nog vele sprekers na mij van die fractie. Rosado Fernandes (UPE). — (PT) Mijnheer de commissaris, nu ik weet welke bezuinigingen u voorstelt, vraag ik mij af of het beroemde Europese landbouwmodel eigenlijk wel te handhaven is. Al was het alleen maar omdat er niet één landbouwmodel is — er bestaan er twee: het groene model en het Europese landbouwmodel voor de armen.
Nr. 4-531/146
Handelingen van het Europees Parlement
Rosado Fernandes Bovendien zal de zo gevierde multifunctionaliteit, waar iedereen het over heeft, nu werkelijkheid worden. Veel landbouwers zullen nu proberen hun levensonderhoud in andere sectoren te verdienen. Een interessant gegeven is dat de vijf verslagen zijn opgesteld door afgevaardigden uit de rijke gebieden van Europa, en dat ze zoals te verwachten een opmerkelijke mate van onpartijdigheid hebben getoond. Daarvoor dank ik ze hartelijk. Ik kom zelf uit een arme streek, en spreek vanuit die achtergrond. Ik wil collega Rehder bedanken voor het feit dat hij in deze vergadering een „links" betoog heeft willen houden. Dat is iets wat ik van sociaal-democraten niet gewend ben: in de commissie overheerst in het algemeen een sterk kapitalistische betoogtrant, en er wordt doorgaans alleen in termen van markt gesproken. Er lijkt dus sprake van een soort verandering te zijn, en ik hoop maar dat het een verandering ten goede is. Wat de medefinanciering betreft, daarover moet ik opmerken dat die voor de arme landen een probleem vertegenwoordigt. Als de verplichte uitgaven niet langer door de Europese begroting gedragen worden zullen de arme landen moeite ondervinden bij het op peil houden van de cohesie, en bij het handhaven van hun plaats binnen die cohesie. Wat de melk betreft, het is overduidelijk dat de toewijzing van een rechtvaardiger quotum, meer aandacht voor de probleemgebieden, en meer aandacht voor jonge landbouwers voor ons zaken van groot belang zijn: dat is wat er met het Europese landbouwmodel bedoeld wordt. Wat de granen betreft — natuurlijk zijn we het hiermee eens. We zijn het alleen niet eens met het bedrag waarmee de prijs voor deze producten wordt verminderd. Maar we zijn het ermee eens — om een voorbeeld te noemen — dat er meer niet voor de voeding bestemde producten worden verbouwd, zodat we landbouwers kunnen blijven. We zijn het er ook mee eens dat het systeem van verplichte braaklegging gehandhaafd wordt, en daarin volg ik het standpunt van collega Mulder, wat het percentage van tussen de 0 en 17% betreft. Wat het rundvlees aangaat, de heer Garot is een specialist op dit gebied. We zijn het bijna helemaal eens met wat hij voorstelt, en ook wij geloven dat differentiatie van groot belang is. Die differentiatie is iets dat in het verslag van de heer Graefe zu Baringdorf heel zorgvuldig moet worden bekeken. Slechts één zaak is hier van belang: wie gaat er over die differentiatie oordelen? Wie beslist er over de vragen betreffende het aantal arbeidseenheden dat elk bedrijf vertegenwoordigt? Jové Peres (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zal mij beperken tot een aantal algemene opmerkingen over Agenda 2000. Ik ben de verschillende rapporteurs van het Parlement erkentelijk voor hun werk, en zij weten dat mijn fractie altijd tot medewerking bereid is, tot het laatste moment toe. Een aantal van deze verslagen heeft in mijn fractie grote waardering ondervonden. Mijnheer de commissaris, het is van belang dat we in dit debat steeds twee fundamentele zaken voor ogen houden: ten eerste, het resultaat van de stemming in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en, ten tweede, het debat over het verslag-Cunha. Ook al is de landbouwcommissie er nog niet in geslaagd duidelijke verslagen uit te werken aangaande de hervorming van de verschillende soorten gemeenschappelijke marktordening, we moeten wel bedenken dat de voorstellen van de Commissie met een ruime meerderheid verworpen zijn. De redenen daarvoor komen duidelijk naar voren uit het verslag-Cunha, en hebben te maken met de geringe bevoegdheden van dít Parlement op het gebied van de landbouw. Als deze Vergadering op dat gebied over ruimere bevoegdheden zou beschikken — wat wenselijke ware — dan zou de Commissie deze voorstellen volgens mij nooit hebben kunnen voorleggen, niet nu het verslag-Cunha door dit Parlement aangenomen is. De voorstellen van de Commissie behelzen niets anders dan een uitbreiding van de hervorming van het GLB van 1992. En mijnheer de commissaris, wij zijn er tot onze schade en schande achter gekomen welke gevolgen die hervorming heeft teweeggebracht: een groot aantal bedrijven is verdwenen, in de agrarische sector zijn banen verloren gegaan, de bestaande ongelijkheden zijn toegenomen en zo ook de verschillen tussen de steun zoals die door bedrijven uit hoofde van hun omvang zijn ontvangen. Bovendien zijn de ongelijkheden in productie tussen de continentale en mediterrane gebieden toegenomen. De genoemde voorstellen zouden de sociale problemen van het platteland dus alleen maar verergeren. De voorstellen van de Commissie betreffende de beperking en differentiatie van de directe steun — die de kern van de zaak raken — zijn te bescheiden geformuleerd en gaan niet ver genoeg. Bovendien leveren ze geen bijdrage aan het wegnemen van de ongelijkheden tussen de verschillende bedrijven, en doen dus niets om een halt toe te roepen aan het verdwijnen van landbouwbedrijven. Met alle respect, mijnheer de commissaris, we kunnen bezwaarlijk volhouden dat uw voorstel voor differentiatie een garantie biedt voor sociaal evenwicht. We moeten inzien dat de Commissie zich bewust had horen te zijn van de moeilijkheden die zij zou ondervinden bij het indienen van de voorstellen van Agenda 2000, nu zij een heel pakket voorstellen voor plattelandsontwikkeling heeft opgesteld, en probeert de indruk te wekken dat daarmee de negatieve gevolgen van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordeningen gecompenseerd kunnen worden. De waarheid is, mijnheer de commissaris — het Parlement heeft dat al aangegeven — dat de voorstellen voor plattelandsontwikkeling onvoldoende zijn. Sommige van die voorstellen maken meer kapot dan ze tot stand brengen, en wat vernieuwend en fundamenteel is, de steun voor de milieuvriendelijke landbouw, maatregelen waar mijn fractie achter staat, wordt voor een deel weer teniet gedaan door systemen en voorstellen waarachter een bepaalde mate van renationalisatie van het gemeenschappelijk beleid schuilgaat. Dat wat de inhoud betreft, mijnheer de commissaris, en dan wil ik ook nog in het kort iets zeggen over de omstandigheden die hebben geleid tot de totstandkoming van Agenda 2000. Hoewel er met veel ophef aangegeven wordt dat het erom ging voorbereidingen te treffen voor de uitbreiding van de Europese Unie met landen uit Midden- en Oost-
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/147
Jové Peres Europa, blijkt zulks uitsluitend uit het feit dat de mechanismen voor marktregulering sterk aan kracht hebben ingeboet. Daar komt bij dat er nergens aangegeven wordt hoe het GLB op de nieuwe lidstaten toegepast zou moeten worden, en al evenmin hoe dit beleid na 2006 gefinancierd gaat worden. Dan mag men zich dus de volgende vraag stellen, mijnheer de commissaris: wat gaat er na 2006 gebeuren? Zal de ontmanteling van de marktregulering worden voortgezet? Wordt het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor eens en voor altijd gerenationaliseerd? Raadsel, raadsel, raadsel. De in Agenda 2000 opgenomen voorstellen hebben dan ook niet zozeer te maken met de uitbreiding van de Europese Unie, als wel met de onderhandelingen die met de Wereldhandelsorganisatie gevoerd worden. En daarom, mijnheer de commissaris, zouden wij het nuttig vinden dat er rekening werd gehouden met de meest recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten op het gebied van landbouwwetgeving, en dat men de mechanismen die nu voorgesteld worden — mechanismen die de Europese landbouw geheel onbeschermd laten — niet verder ontwikkelt. Tot slot in het kort iets over de financiële aspecten van Agenda 2000. Aanvankelijk bevatten de voorstellen een aantal tekorten, die het gevolg waren van het spel dat de Commissie speelde met de lopende en de constante euro. De gevolgen van de crisis zijn trouwens niet voldoende bestudeerd en het bedrag in het richtsnoer voor de landbouw, nodig voor de financiering van de plattelandsontwikkeling, zal zeker worden verlaagd. Het gebrek aan visie van de Commissie op dit gebied blijkt uit de suggestie — in het verslag over de eigen middelen — om de directe steun onder een regime van medefinanciering te brengen. Dit is een misbruik van bevoegdheden van de zijde van de Commissie, het is een inbreuk op artikel 2 van het Verdrag en het principe vanfinanciëlesolidariteit, en kan de een eerste stap zijn op weg naar een renationalisering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Mijnheer de commissaris, u heeft zelf erkend dat het debat over medefinanciering niet in het kader van het debat over de landbouwverordeningen plaats had moeten vinden, maar tijdens andere discussies. Die bewering heeft het debat dat we in de landbouwcommissie gevoerd hebben terdege beïnvloed. Ik geloof dat de Commissie naar buiten toe duidelijke signalen heeft laten uitgaan. Tenslotte wil ik, nog één maal, bij het sluiten van mijn betoog, mijn erkentelijkheid voor het werk van de verschillende rapporteurs tot uitdrukking brengen. Van deze werkstukken wordt een aantal door mijn fractie hogelijk gewaardeerd. Graefe zu Baringdorf (V), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, onze fractie vindt de voorstellen voor een hervorming een stap in de goede richting. Wij zijn echter van mening dat de aanpak op veel vlakken te halfslachtig is. Het is belangrijk het interventiesysteem af te schaffen en het niet alleen maar te hervormen. Een prijsverlaging binnen het interventiesysteem is verkeerd, maar wij moeten vaststellen binnen welke termijn deze interventie afgeschaft moet worden. Ook is het verkeerd het systeem van exportvergoedingen te handhaven en wij moeten duidelijk aangeven wanneer wij daarmee willen ophouden. Het prijsverlagingsbeleid en met name ook het beleid in de rundvleessector is mijns inziens een stap in de richting van de afschaffing van het interventiesysteem. In 2006, als wij dan nog met elkaar te maken hebben, zullen wij het daarover hebben, maar er moet wel een duidelijke termijn worden vastgelegd. Hetzelfde geldt voor de zuivelsector. Wij moeten duidelijk aangeven wat er in 2006 gebeurt. Worden de quota's dan afgeschaft? De bedrijven moeten zich daarop kunnen voorbereiden. Ook de kwestie van de quotahandel, van de waarde van de quota's, heeft daarmee te maken. Dit geldt in het bijzonder voor Duitsland. Er moet duidelijkheid komen. Dat is natuurlijk ook een oproep aan het voorzitterschap, mijnheer Funke. Er moet meer zekerheid komen voor de bedrijven. Een ander punt van kritiek, mijnheer Fischler, is voor u niet nieuw. Wij zijn er niet voor dat men zich op de oude manier op de wereldmarkt richt. Wij willen geen closed shop. Wij willen handel en verkeer, maar dan natuurlijk ook concurrentie waarbij de kwaliteit gewaarborgd is. Wie voor de wereldmarkt wil produceren, mag dat doen en moet dan maar zien dat hij zijn handel op de andere handelspartners afstemt. De staat moet zich hier niet mee bemoeien en hier mogen geen overheidsgelden aan te pas komen. Verder hebben wij kritiek op het feit dat u zich nog te weinig op de interne markt concentreert. Na de uitbreiding met de Midden- en Oost-Europese landen vormt de EU, na China, de grootste interne markt ter wereld. De productie moet hierop worden gericht en er moet concurrentie zijn waarbij de kwaliteit gewaarborgd is. Wij willen deze markt en wij willen de producenten, de landbouwers, de mogelijkheid geven zich op deze markt te richten. Ik moet u mijn complimenten maken — en onze fractie staat hier ook volledig achter — voor het voorstel voor een aparte structuurlijn, waarin gelden uit het EOGFL-Garantie worden overgeheveld, zij het ook enigszins aarzelend. Op dit vlak zou meer moeten gebeuren! Maar tegen deze nieuwe koers heerst nog heel veel verzet. Misschien heeft u de moed ook enigszins opgegeven. Wij kunnen echter steeds weer een beroep doen op uw moed. Laten wij hopen dat bij de volgende hervorming in 2006 de huidige begeleidende maatregelen de kern van het landbouwbeleid vormen. Ik wil nog een opmerking maken over de houding hier in het Parlement. Tot de verkiezingen in Duitsland ondervond u tegenstand van de Duitse regering. Wij ondervinden nu tegenstand van de Fractie van de Europese Volkspartij. Wij waren het op landbouwgebied eens geworden met de coördinatoren van alle fracties. Wij wilden een compromis vinden. Ditmaal wilden wij inspraak hebben bij de hervorming, wij wilden de stemming over deze procedure uitstellen, invloed uitoefenen en wij wilden u ook aanmoedigen ten opzichte van de Raad. Dat heeft alleen maar tot chaos geleid. Ik hoop dat bij de stemming in de plenaire vergadering rede en verstand zullen zegevieren, zodat wij een meerderheid behalen en toch nog deze invloed kunnen uitoefenen.
Nr. 4-531/148
Handelingen van het Europees Parlement
Graefe zu Baringdorf Tegen u als voorzitter van de Raad en als minister van Landbouw in Duitsland, mijnheer Funke, wil ik het volgende zeggen: als Borchert nog van de partij was, zou de Fractie van de Europese Volkspartij meegedaan hebben, zodat er vanuit Brussel steun gegeven en eisen gesteld zouden zijn. Borchert had dan kunnen beweren dat Brussel eisen had gesteld. Nu wordt de tegengestelde richting ingeslagen, zodat men kan zeggen dat de nieuwe minister van Landbouw de landbouw verkoopt en de prijzen verlaagt. Ook daar moet u bij stilstaan. Het gaat hier nu eenmaal om de oppositie en de huidige oppositie moet nog leren hoe zij zich constructief moet opstellen. Ik hoop dat in de onderhandelingen met de Raad een kader wordt vastgesteld waarin arbeid en milieu de zwaartepunten van het landbouwbeleid vormen en dat wij dit landbouwbeleid in 2006 eindelijk rond hebben. Barthet-Mayer (ARE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, waarde collega's, het Parlement heeft vorig jaar het verslag van de heer Cunha over de hervorming van het GLB in het kader van Agenda 2000 goedgekeurd. Met haar keuze voor een federale en solidaire Europese Unie heeft de Fractie Europese Radicale Alliantie hieraan een grote bijdrage geleverd en de politieke inhoud van het voorgestelde Europees landbouwmodel volledig ondersteund. In het kader van het debat van vandaag moeten we ons opstellen in de geest van het verslag-Cunha en de door het Parlement goedgekeurde maatregelen, met name ten aanzien van de toekomstige financiering van het GLB. De kosten van de uitbreiding met de LMOE vereisen een meer ambitieuze hervorming en een billijke herziening van de begroting. Voor het tweede opeenvolgende jaar zijn in de Unie de gemiddelde inkomens van de landbouwers per bedrijf gedaald. De Commissie heeft de politieke vragen van het Europees Parlement al langer dan een jaar onbeantwoord gelaten. Ik herinner eraan dat de hervorming van 1992 weliswaar een tijdelijke verbetering van de markten heeft opgeleverd, maar de belangrijkste tekortkomingen van het GLB niet heeft geremedieerd. Het GLB moet fundamenteel worden hervormd teneinde de Europese Unie een levensvatbaar systeem te bieden voor de komende tien jaar, gezien de uitdagingen van de uitbreiding en de heropening van de onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. De beslissingen in verband met deze ontwikkeling moeten gezamenlijk worden genomen en zij moet onder toezicht staan van het Parlement. Het voorstellen van een unilaterale verlaging van de interventieprijzen van de landbouwproducten is op zich geen beleid. Het voorstel om de landbouwers als gedeeltelijke compensatie van de voorziene prijsverlagingen rechtstreekse nationale steun te verlenen — die snel op losse schroeven kan worden gezet — houdt in dat de landbouw, de werkgelegenheid en het milieu worden ondergraven en de overheidssteun nog verder toeneemt. Waarde collega's, er heerst wel consensus over het feit dat het GLB moet worden hervormd. In dit opzicht mogen we een vraagteken plaatsen bij de motivatie van de Commissie om hier echt toe over te gaan. Veranderen, ja, maar met welke doelstelling? Terwijl de Commissie verklaart de beginselen van het GLB in stand te houden, spitst zij de hervorming in de praktijk toe op de afschaffing van de communautaire preferentie waarbij ze voorrang geeft aan aanpassingen voorafgaand aan een nieuwe openstelling voor invoer vanuit derde landen, ten koste van een fundamentele hervorming voor communautair gebruik, hetgeen onder andere een sterkere daling van het aantal landbouwbedrijven tot gevolg heeft. Welke nieuwe standpunten kunnen we in deze context innemen ten aanzien van deze vijf verslagen waarvan er geen een in zijn geheel is aangenomen in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling omdat de lidstaten de nationale kaart weer hebben getrokken en dit ondanks de inspanningen van mijn rapporterende collega's, wier werk en volharding een compliment verdienen? Ik ben van mening dat het verslag van de heer Mulder de tekst van de Commissie verbetert, met name wat betreft de milieumaatregelen op landbouwgebied en de technische beheersmaatregelen. Het probleem van de cofinanciering blijft echter bestaan. Wat het verslag van de heer Graefe zu Baringdorf betreft — het voorstel van de Europese Commissie is ongewijzigd aangenomen — stel ik voor in de geest van het verslag steun te verlenen aan de amendementen ter verbetering van de bepalingen ten aanzien van de maximale steunbedragen, met name op basis van maatregelen met betrekking tot de werkgelegenheid en het milieu. Wat het door mij volledig gesteunde verslag van de heer Garot betreft, zou het vorm krijgende compromis van een maximale slachtpremie per diercategorie in de commissie een meerderheid van stemmen moeten krijgen en ik ben het met de rapporteur eens dat de geringe inkomens van de fokkers van slachtrunderen opnieuw in evenwicht moeten worden gebracht met de inkomens van andere, veel beter ondersteunde categorieën landbouwers. Wat de melksector betreft — de enige GMO die in 1992 niet is hervormd — is er met de quota's een wankel evenwicht tot stand gebracht. Dit moet worden bewaard door niet toe te geven aan de inflatoire neigingen tot productievermeerdering. Net als de rapporteur ben ik voorstander van een evenwichtige ontwikkeling in alle regio's, met gelijke inkomens. De aanvullende quota's die het evenwicht op de markt niet verstoren, moeten in de eerste plaats ten goede komen aan jonge landbouwers en de minder begunstigde zones zoals de berggebieden, waarbij de steun voor verwerking tot kwaliteitszuivelproducten wordt verbeterd. Tenslotte moet het standpunt van de heer Fantuzzi met betrekking tot een selectievere interventie op kwalitatief vlak en ten aanzien van de invoering van minimumnormen voor de invoer worden gesteund. We kunnen niet instemmen met één enkele verordening betreffende granen en eiwitrijke oliehoudende gewassen terwijl er in de Europese Unie nog steeds zo'n groot tekort is aan proteïnen voor dierlijke voeding. De weigering van de Europese Commissie om een specifieke verordening betreffende eiwitrijke oliehoudende gewassen voor te stellen, zou niet veel goeds voorspellen voor de toekomstige onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie. Wat de braaklegging betreft, moet het basispercentage gering blijven en ervoor blijven zorgen dat de productie kan worden be-
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/149
Barthet-Mayer heerst. In dezelfde geest moet de vrijwillige braaklegging om milieuredenen of voor andere dan voedingsdoeleinden worden herzien. Tot slot verzoek ik — namens de Fractie Europese Radicale Alliantie — de Commissie eens te meer om deze noodzakelijke en dringende hervorming van het GLB door te voeren door de steun een nieuwe invalshoek te geven die beslist gunstig is voor de plattelandseconomie, het milieu en de kwaliteit van de producten — in het belang van de landbouwers, de consumenten en de Europese belastingplichtigen. Om een groot aantal u allen bekende redenen is het GLB in zijn huidige vorm noch duurzaam, noch eeuwigdurend. De Commissie moet de hervorming van het GLB ombuigen ten gunste van de communautaire preferentie waarbij zij haar bilaterale overeenkomsten baseert op billijke handelsregels die bevorderlijk zijn voor de instandhouding van de werkgelegenheid in de landbouw en van een passend aantal bedrijven voor het grondgebied in de zin van de door ons Parlement goedgekeurde plattelandsontwikkeling. Door af te wijken van het traditionele beleid van gesubsidieerde landbouwprijzen richt het GLB zich niet op een duurzame landbouw waarbij de mens centraal staat. Het toekomstige GLB moet het recht van de Europeanen respecteren om hun landbouw en voedsel zelf in de hand te houden. Dit is tevens de prijs die de Europese Unie zal moeten betalen wil zij het spel van de mondialisering kunnen meespelen. Ik zou tot slot nogmaals zeggen: niet meer steun, ook niet minder, maar betere! Nicholson (I-EDN). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste zou ik de rapporteurs willen danken voor hun inspanningen bij het opstellen van deze verslagen. Toen ze hun verslagen aan de commissie voorlegden heeft die hun helaas niet de beloning gegeven die ze verdienden. We staan nu op het punt in het kader van Agenda 2000 verdere hervormingen door te voeren in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er is geen twijfel mogelijk dat het GLB, als dit allemaal achter de rug is, nog meer zal kosten en nog moeilijker te verdedigen zal zijn. We moeten proberen een evenwicht te vinden tussen de producent enerzijds en de consument anderzijds, aangezien de belastingbetaler er steeds minder voor voelt de plattelandsgemeenschap te subsidiëren. De landbouwsector heeft het momenteel in de gehele Europese Unie financieel erg moeilijk. Het rendement voor de landbouwers loopt ieder jaar verder terug, ondanks de gigantische bedragen die in deze sector worden gepompt. Die steun zelf staat niet ter discussie; we moeten voorkomen dat deze sector ten onder gaat, aangezien het agrarische familiebedrijf de ruggengraat vormt van de Europese Unie. We moeten jonge landbouwers aantrekken en ervoor zorgen dat de sector hun een aantrekkelijke status kan bieden. De melkproductie is een belangrijk onderdeel van de landbouwsector. Veel Europese landbouwers zijn ervan afhankelijk. Het is daarom zaak dat we op dit gebied een evenwichtig en goed doordacht beleid uitstippelen. In principe kan het systeem van de melkquota's gehandhaafd blijven, maar het moet wel in overeenstemming worden gebracht met de geldende quota's voor zoogkoeien en schapen. In mijn eigen kiesdistrict kunnen landbouwers die „s morgens niet uit bed hoeven om koeien te melken, hun quota's leasen en zo meer winst maken dan landbouwers die wel vroeg op moeten en ook nog eens geld moeten betalen om die quota's te kunnen overnemen. Met een stelsel dat zoiets toestaat is iets niet in de haak; het moet hervormd worden en in overeenstemming worden gebracht met andere quotastelsels. In mijn kiesdistrict is de rundvleessector volkomen ingestort. Er moet iets worden gedaan om de sector er weer bovenop te helpen. Ik denk dat particuliere opslag geen afdoende oplossing biedt; we moeten overwegen om alle interventiemogelijkheden te handhaven. Ik ben tegen het betalen van premies op vaarzen en stieren en vind dat de Commissie daar eens naar moet kijken. Het biedt mijns inziens geen soelaas, omdat er geen extra geld beschikbaar voor is. Ik ben het niet eens met de opmerkingen van de commissaris over de „national envelopes". Hiermee wordt het gemeenschappelijk landbouwbeleid fundamenteel veranderd. Deze nationale kredieten leiden tot ongelijkheid tussen de lidstaten onderling, en tot bevoordeling van landbouwers in specifieke gebieden ten opzichte van andere. Dat is niet de weg die we moeten gaan. Ik zou de commissaris verder willen vragen zich over nog een ander punt te buigen. Het zou onjuist zijn onze eigen voedselproducenten strikte productievoorschriften te gaan opleggen als we tegelijkertijd vanuit landen buiten de EU voedsel invoeren dat niet volgens dezelfde hoge maatstaven is geproduceerd. We moeten de landbouwers meer bewegingsvrijheid bieden, en meer mogelijkheden eerlijk en op gelijke voet met de rest van de wereld te concurreren. De normen die we voor onze eigen voedselproductie hanteren moeten dus ook gelden voor het voedsel dat in de EU worden ingevoerd. Martinez (NI). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, bij de discussie over deze landbouwagenda 2000 en haar acht verordeningen is, zo lijkt het, sprake van een mooie legislatieve constructie met een hele reeks verleidelijke nieuwigheden. Er worden geheimzinnige termen gebruikt zoals nationale kredieten, duurzame of algemene ontwikkeling, cofinanciering, multifunctionaliteit, milieuvoorwaarden, subsidiariteit, goede kwaliteit en aan te nemen uitdagingen. In werkelijkheid kan dit alles in één woord worden samengevat, namelijk continuïteit. Het betreft hier een nieuwe hervorming van het GLB, een herhaling van de hervorming van 1992. Er is niets veranderd: de verlaging van de prijzen — met 15, 20, 30% —, het malthusianisme van de braaklegging, beperkingen en soberheid. Het is zelfs erger dan in 1992 aangezien er niet eens sprake is van volledige compensaties. Uw nieuwe tactiek heeft tenminste wel haar vruchten afgeworpen: de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is verdeeld aangezien de vijf verslagen zijn verworpen. Noord-Europa, het Britse en Duitse Europa, het ultraliberale Europa, het Europa van de boekhouders heeft druk uitgeoefend, hetgeen achtereenvolgens heeft geresulteerd in overgave, plundering en illusies. Druk, overgave, plundering, illusies: de Europese landbouwers zitten klem in dit tragische kwadraat.
Nr. 4-531/150
Handelingen van het Europees Parlement
Martinez Laten we beginnen met de druk. Deze is drievoudig, ten eerste budgettaire druk doordat: Duitsland zijn bijdrage teruggebracht wil zien — een begrijpelijke druk, de Fransen zouden deze lijn kunnen volgen; de van het Cohesiefonds profiterende landen — Spanje, Portugal en Ierland — hun structuurfondsen willen behouden; de openstelling voor het oosten extra structuurfondsen vereist. Er is inderdaad sprake van druk als gevolg van de openstelling voor het oosten in het kader waarvan men een zodanige verlaging van de landbouwprijzen wil doorvoeren dat de uitgaven van het EOGFL en de garantieprijzen niet stijgen wanneer de Tien uit het oosten eenmaal toetreden. Tot slot is er de druk als gevolg van de onderhandelingen met het oog op het jaar 2000 in het kader van de Wereldhandelsorganisatie aangezien Agenda 2000 de wettige dochter is van de Wereldhandelsorganisatie in het jaar 2000. De areaalsteun en de steun voor de uitvoer moeten worden verminderd; we geven ons dus eens te meer over aan de Verenigde Staten. We geven ons zelfs over aan twee partijen: om te beginnen aan Duitsland. De Duitse druk heeft geresulteerd in het streven naar cofinanciering om zo een daling van de Europese landbouwkredieten en uiteraard een stijging van de structuurfondsen te bewerkstelligen voor de voor Duitsland van strategisch belang zijnde landen uit het oosten. Vervolgens is er de overgave aan de Verenigde Staten — net als in 1992 — die in het geval van de Europese Commissie zowat erfelijk is. Nog voordat de onderhandelingen beginnen, schikt zij zich in plaats van van de Verenigde Staten te eisen dat er sprake is van billijke handel waarbij rekening wordt gehouden met het dierlijk welzijn, de milieubescherming, de sociale bescherming van de landbouwers en de kwaliteit van het voedsel. Nee, ze schikt zich! Ze schikt zich hoewel de Verenigde Staten zelf zonder aarzelen — bij wijze van uitzondering — 6 miljard dollar voor steun aan hun landbouwers deblokkeren en ons tegelijkertijd voorstellen het verlenen van steun te verbieden. Het gevolg hiervan is dat we ons overgeven in plaats van in de aanval te gaan. Het symbolische dossier van de bananen is hiervan het perfecte voorbeeld. Sectie 301 wordt toegepast of we worden met toepassing ervan bedreigd terwijl wij vermijden om naar dezelfde wetgevende middelen te grijpen. Het spijt me het te moeten zeggen: we geven ons over in het open veld, ja ik zou zelfs zeggen middenin het kaalgeschoren open veld! Vandaar de beroving van de landbouwers — mijn derde punt. Een voorbeeld: uit de begrotingslijnen van het EOGFL, afdeling Garantie wordt 500 miljoen ecu weggepompt, weggesluisd teneinde het pretoetredingsfonds te financieren, hetgeen betekent dat de landbouwers uit het westen worden opgeofferd om de komst van de landbouwers uit het oosten te kunnen financieren. De laatstgekomenen zullen als eersten financiering ontvangen. Toegegeven, dit is een bijzonder christelijke gedachte: de arbeider van het 25ste uur verdient meer dan die van de voorafgaande uren. Bovendien dienen de kredieten van de afdeling Garantie van het EOGFL bovendien om de herstructurering van de vissersvloot te financieren die tot nu toe werd gefinancierd met de structuurfondsen van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV): dit houdt in dat door de slachtoffers van het visserijbeleid te helpen, de situatie van de slachtoffers van het landbouwbeleid wordt verergerd. Ziedaar de tragische illusie van de hervorming. Geachte commissaris, er wordt ons verteld dat de doelstelling van de hervorming het hier door Arlindo Cunha ontwikkelde Europees landbouwmodel is. Wij zijn allemaal voorstander van familiebedrijven, veilig voedsel, milieubescherming en duurzame ontwikkeling. In werkelijkheid verkrijgt u echter volstrekt het tegenovergestelde: de verlaging van de landbouwprijzen wordt niet volledig gecompenseerd, waardoor de inkomens van de landbouwers dus dalen en deze landbouwers om hier bovenop te komen dus andere compensaties zoeken en wel door middel van productievermeerdering. Dit komt er concreet op neer dat de bedrijven van deze landbouwers steeds groter zullen worden, hetgeen ten koste gaat van de jonge landbouwers, de familiebedrijven, de bevolkingsdichtheid op het platteland en het voortbestaan van het Europees model. De eerstgenoemde landbouwers zullen hun kosten terugdringen door het gebruik van groeibevorderaars, goedkope input — bijvoorbeeld stedelijke afvalstoffen — en antibiotica, hetgeen schadelijk is voor de kwaliteit en veiligheid van het voedsel en voor het milieu. De ontvolking, woestijnvorming en onveiligheid van het voedsel zullen uiteindelijk zijn toegenomen en de kwaliteit en onafhankelijkheid op voedselgebied afgenomen. Ik geef toe dat u in dat geval wel een hele prestatie heeft geleverd door de jaren „60 te doen herleven, toen wij niet meetelden op de wereldmarkt. In het kader van zo'n Europees agrarisch Disneyland is er geen rol voor u als Mickey weggelegd, die wordt al gespeeld door de heer Kantor. U speelt evenmin de rol van oom Dagobert, want die is al voor Duitsland. U bent ook niet de regisseur — Walt Disney is een Amerikaan. Voor u blijft slechts de rol van Pluto over, de hond die over de Amerikaanse belangen waakt. Pluto is natuurlijk een minstens even sympathiek personage als Sissi, waardoor Oostenrijk zijn hachje zal kunnen redden. Toch jammer dat u de grote landbouwopera's laat voor wat ze zijn en ze inruilt voor kleine operettes. Colino Salamanca (PSE). — (FS) Mevrouw de Voorzitter, we voeren vandaag een debat over voorstellen tot hervorming van de verschillende sectoren van de landbouw, en dat zonder goed te weten wat definanciëlegevolgen daarvan zullen zijn, en — erger nog — zonder zelfs maar te weten of die hervorming past binnen het bestek van de nog komendefinanciëlevooruitzichten. Over de kernvraag, hoe we deze voorstellen gaan financieren, kan dus geen realistisch debat gevoerd worden. Zeker is dat de Commissie uitgaat van optimistische veronderstellingen, volgens welke er zich geen problemen zouden voordoen. Zoals de Rekenkamer echter al heeft vastgesteld, zou de werkelijkheid wel eens heel anders kunnen zijn. De Rekenkamer vraagt zich daarbij vooral af of we wel in staat zullen zijn een landbouwbeleid te voeren waarin de landen die vanaf 2003 lidstaat worden geen directe steun ontvangen. Is zo'n beleid op den duur zonder spanningen vol te houden?
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/151
Colino Salamanca De tweede overweging van algemene aard luidt dat, ook al is het zo dat de Commissie het concurrentievermogen van de Europese landbouw beoogt te versterken, zij dit in principe alleen doet door de prijzen — of liever: door de verlaging van de gegarandeerde prijzen. Maar die aanpak is incompleet, zo lang de Commissie geen programma's ontwikkelt voor het stimuleren van de Europese productie waardoor een hoge kwaliteit verzekerd wordt. Dit gezegd zijnde, wil ik aangeven dat de door de Commissie gehanteerde aanpak correct lijkt, gelet op de internationale vooruitzichten betreffende de groei, een toename van het concurrentievermogen van de Europese landbouw, het openstellen van de Unie voor nieuwe leden en de komende onderhandelingen met de Wereldhandelsorganisatie. Maar dit is voor de Commissie ook een gelegenheid via haar voorstellen een aantal uit het verleden overgenomen anomalieën te corrigeren. Zo lijkt het overdreven optimistisch om in de graansector voor het verplicht uit de productie nemen van bouwland een nulpercentage vast te stellen. Sommige vooruitzichten lijken erop te wijzen dat we in de toekomst over zullen moeten gaan op restituties bij de uitvoer, en als dat gebeurt zullen we terugkeren tot het verplicht uit de productie nemen van bouwland. Bovendien moet voor een aantal staten de mogelijkheid worden geschapen om de referentietermijn met betrekking tot de regionaliseringsplannen aan te passen, en daaronder valt dan ook de toepassing van de afwijkende opbrengsten van maïs in vergelijking met andere granen. Tot slot lijkt de gelijktrekking van de steun per oppervlakte-eenheid voor oliehoudende zaden en andere granen niet nodig. Wat de melkproducten betreft, ben ik het wel eens met de prijsstellingen, maar de steun zoals die wordt voorgesteld voor het zogenaamde „virtueel rundvlees" lijkt ongerechtvaardigd. De prijzen gaan voor alle veehouders op dezelfde wijze omlaag, en dan heeft het geen zin om de steun zo te definiëren dat nu juist de meest concurrerende veehouders ervan profiteren, terwijl, omgekeerd, degenen die zich grote inspanningen getroosten om hun bedrijven concurrerend te maken gekort worden. De situatie in de vleessector is vergelijkbaar. De hervorming mag niet leiden tot het consolideren van kortingen voor die lidstaten die minder premies ontvangen, of het nu om zoogkoeien of stieren gaat. Die kortingen gaan bovendien vergezeld van leeftijdsgrenzen voor het ontvangen van premies voor schapen. De formule die de lidstaten opdraagt een goed deel van de steun volgens nationale richtlijnen toe te wijzen lijkt ons er één die meer problemen veroorzaakt dan oplost. Bovendien heeft de Rekenkamer al opgemerkt dat de noodzaak om een minimaal communautair kader aan te houden, zoals dat in de voorstellen heet, een nogal onduidelijke norm is. De voorgestelde decentralisatie kan moeilijkheden veroorzaken op het moment dat exact moet worden vastgesteld voor welke uitgaven een beroep kan worden gedaan op Gemeenschapsfondsen. Tot slot kan ik met betrekking tot de horizontale verordening melden dat ik de intentie om een aantal ongelijkheden in het algemeen landbouwbeleid recht te trekken toejuich, maar ik betreur wel dat die verordening het risico loopt onwerkzaam te zijn. De definitie van verplicht na te komen milieunormen moet door de communautaire autoriteiten blijven geschieden, en datzelfde geldt voor het vastleggen van algemeen geldende grenzen voor het ontvangen van steun daar waar men rekening kan en moet houden met de daadwerkelijke inzet van arbeidskrachten. Wij steunen de Commissie, ondanks het bescheiden karakter van de voorstellen, niet zozeer vanwege de besparingen die met dit voorstel bereikt kunnen worden, maar eerder omdat het ons niet gerechtvaardigd lijkt zonder enig onderscheid steun toe te wijzen. De gegevens van de Commissie wijzen er trouwens ook op dat slechts 0, 2% van de landbouwers steun ontvangt van meer dan 100.000 ecu. We vinden dat de geringe inspanning die dit voorstel van de Commissie al bij al vertegenwoordigt, niet zoveel kritiek van rechts zou behoren te krijgen. Funk (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad Funke — wij hebben praktisch dezelfde naam — ik wil het kort hebben over het verslag-Fantuzzi dat enorm veel aandacht heeft gekregen. Er zijn maar liefst 9 3 amendementen ingediend door de fracties en al deze amendementen zijn min of meer gerechtvaardigd. Collega Fantuzzi heeft goed werk geleverd, dat moet ik hem nageven — hij draagt ook altijd de mooiste dassen in het Parlement omdat die in Italië worden gemaakt. Hij heeft zich echter uitgesproken voor een prijsverlaging van 20% en daar ben ik tegen omdat 20% veel te veel is, de landbouwers kunnen dat nooit verwerken. Een prijsverlaging van 10% zouden wij nog net met veel pijn en moeite aankunnen, vooral omdat er slechts 50% compensatie wordt gegeven. In mijn regio Baden-Württemberg zijn er niet van die bedrijven die miljoenen ontvangen, zoals de heer Rehder steeds beweert. Ik zou het fijn vinden als hij mij deze bedrijven eens zou aanwijzen. In mijn regio zijn ze zeker niet, integendeel, de landbouwers hebben het daar echt moeilijk en het zou een belediging zijn als men ze constant zou voorhouden dat zij tot de rijke landbouwers behoren. Als wij in staat willen zijn om te concurreren op de wereldmarkt, mijnheer Funke, dan moeten wij ook weten of de boeren dat aankunnen. Ik vraag mij echter wel af met wie de concurrentiepositie moet worden opgebouwd. Met landen waar het loon slechts 10% van ons loonniveau bedraagt? Landen waar het milieu wordt aangetast? Dergelijke concurrentievoorwaarden wijs ik echt van de hand. Om die reden moeten wij ook prijsverlagingen van 20% van de hand wijzen. Prijsverlaging alleen is geen geschikt middel om de landbouw op langere termijn te helpen. Als wij willen dat de landbouwers kunnen voortbestaan, moeten wij betere oplossingen zoeken. Praktisch gesproken hebben wij ook behoefte aan een steunregeling voor olie- en eiwithoudende gewassen, op dat punt ben ik het volledig eens met de heer Fantuzzi, wij hebben behoefte aan maatregelen ter bevordering van energie- en industriegewassen. Wij hebben tekorten op onze markten en er moet een betere steunregeling komen zodat de industrie en de nu opgerichte verwerkende bedrijven ook producten krijgen die toekomst hebben. Deze gewassen zijn een verrijking van het milieu en het bevorderen van dit soort gewassen brengt ook met zich mee dat wij niet alleen graangewassen verbouwen, want voor graan hebben wij toch geen afzetmarkt.
Nr. 4-531/152
Handelingen van het Europees Parlement
Funk Het mag niet zo worden dat er door constante prijsverlagingen moet worden geleurd met de landbouwproducten. Dat is deprimerend voor de landbouwers. Er zit toch voor 1, 5 Pfennig tarwe in een broodje en het broodje kost 70 Pfennig. Na de hervorming kost het waarschijnlijk 80 Pfennig, hoewel de commissaris de tarweprijs met 20% verlaagt. Dat kan ik niemand duidelijk maken, mijnheer Fischler. Kunt u dat? Legt u mij dit alstublieft uit, dan zal ik de mensen vertellen dat het zo klopt. Twee derde van de regeringen in de EU is sociaal-democratisch en deze regeringen zijn niet in staat de voorstellen van de heer Rehder over te nemen. Mijnheer Funke, waarom zeggen zij niet dat de heer Rehder gelijk heeft en dat zij dit landbouwbeleid wíllen voeren? Ik zou profiteren van zijn bewering dat 20% van de landbouwers 80% van de steun ontvangt, maar ik weet niet of hij wel goed weet waarover hij praat. In de toekomst zou ik dat graag nader gespecificeerd willen zien, want deze kreet doet nu de ronde en hierdoor komt de landbouw in een verkeerd daglicht te staan... (Interruptie) ... wellicht ook in veel andere regio's: ook in Andalusië, collega Colino, heb ik dergelijke bedrijven al gezien. Wij winden ons er niet over op als dat concreet wordt gesteld, maar het moet concreet worden gezegd en niet als een kreet, anders moet er ook in Niedersachsen worden onderzocht of daar alles goed is — dat is duidelijk. Mijnheer Funke, wij zijn net als u gekant tegen kreten, maar de zaken moeten duidelijk worden gesteld. Helpt u ons uit de misère te komen, dan zal ik u achteraf nogmaals de hand schudden, want in het Duits staat de naam Funke toch wel voor iets, nietwaar? De Voorzitter. — De heer Rehder voelt zich aangesproken. Ik hoop dat u alleen een vraag wilt stellen, want wij voeren hier geen onderlinge discussies. Rehder (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil er alleen op wijzen dat het hier niet om een verzinsel van mijn wellicht onderschatte persoontje gaat. Gaat u alstublieft naar de voorzitter van de Europese Rekenkamer, die kan u de cijfers voorleggen. Het gaat erom dat men een punt niet zomaar onder tafel kan schuiven als het niet in zijn kraam te pas komt. Op die manier ondervindt de kleine landbouwer alleen nog maar meer nadelen. De heer Friedmann zal u dat in alle rust uitleggen, ook als u de onderschatte heer Rehder hier nu niet gelooft. Anttila (ELDR). — (Fl) Mevrouw de Voorzitter, voorzitter van de Raad, commissaris, op de Top van Luxemburg is de eis gesteld dat de landbouwproductie in alle regio's van de Unie voortgezet moet kunnen worden, ook daar waar zich specifieke problemen voordoen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze politieke wil ligt bij de Raad, waaraan het Parlement zijn advies geeft. Binnen de Unie zijn de voorwaarden voor het bedrijven van landbouw zeer verschillend. In het zuiden is te veel warmte en te weinig vocht, terwijl in het noorden het tegenovergestelde het geval is: te weinig warmte, wat direct tot gevolg heeft dat de omvang van de oogst in de akkerbouw kleiner wordt en zowel de bouw- als verwarmingskosten hoger worden. Bij de besluitvorming moet zeker rekening worden gehouden met de permanent ongunstige natuurlijke omstandigheden in zowel de noordelijke als de zuidelijke regio's van de Unie. Maïs groeit niet in alle lidstaten. Er moet daarom overeenkomstig de steun voor maïsvoer ook steun voor hooi verleend worden aan de melk- en rundvleesproducenten in de landen waar vanwege de natuurlijke omstandigheden geen maïs verbouwd kan worden. Anders wordt door de steun voor maïs de concurrentie in de interne markt vervalst. Volgens het verslag van collega Cunha heeft het Parlement de steun voor hooi al een keer goedgekeurd. Vanwege de ongunstige omstandigheden heeft ook de akkerbouw in de noordelijke regio's meer steun nodig. Graan moet ook worden gedroogd. De slechte ervaringen uit de oorlog hebben de Europese volken geleerd hoe vitaal het belang van een eigen voedselproductie is. In Finland, het meest noordelijke land van de Unie, is voedselproductie mogelijk dankzij de warme Golfstroom. De verlaging van de producentenprijzen van Agenda 2000 is te groot voor de producenten in de meest problematische gebieden van de Europese Unie, want met de prijzen die men op de markt zal krijgen kan men niet eens meer de productiekosten dekken. Dit zal leiden tot onrendabele landbouw. Door de mondiale economische crises in Azië, Rusland en Zuid-Anierika zijn de wereldmarktprijzen van levensmiddelen gedaald. Ook de Verenigde Staten moesten hun producenten een steun van 8 miljard Amerikaanse dollar toewijzen, zodat de boeren niet failliet zouden gaan. Daarom moet de in het kader van Agenda 2000 voorgestelde daling van de producentenprijzen gehalveerd worden en moet de verlaging van de producentenprijzen volledig aan de boeren worden vergoed, zodat we de Europese producenten niet te veel in de verdrukking brengen. De veranderingen in de mondiale economie moeten serieus worden genomen en we mogen het de boeren door ons toedoen niet moeilijker maken de grote problemen het hoofd te bieden. Een vraag aan de voorzitter van de Raad: hoe denkt u ervoor te kunnen zorgen dat de grote dalingen van de producentenprijzen in Agenda 2000 niet leiden tot een faillissementsgolf in Europa? Tot slot wil ik eraan herinneren dat voedsel veel meer is dan een prijsproduct. Het is Europese cultuur op haar best en een hoge kwaliteit van voedsel heeft altijd een prijs. Hyland (UPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het gemeenschappelijk landbouwbeleid zou centraal blijven staan in de planning voor de Europese landbouwsector op de middellange en lange termijn. Ondanks zijn beperkingen heeft het GLB de tand des tijds doorstaan. We moeten desalniettemin altijd rekening blijven houden met onvoorziene omstandigheden.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/153
Hyland De landbouwers hebben momenteel met ernstige moeilijkheden te kampen, niet als gevolg van de hervormingen in 1992 maar vanwege de onvoorziene omstandigheden die zich sindsdien hebben voorgedaan, waaronder de BSE-crisis, de ineenstorting van de Russische economie en, in bepaalde gevallen, de renationalisatie van de markt voor voedingsmiddelen. In vind dat we ook nu geen oplossing bieden voor deze korte-termijnmoeilijkheden. De kans bestaat dat veel landbouwers ten onder zullen gaan voordat ze kunnen profiteren van de langetermijnmaatregelen in het kader van de voorgestelde hervormingen, waar Agenda 2000 en dit debat overgaan. Ik dring er bij de Commissie op aan deze acute problemen snel en serieus te bestuderen. Wat de kosten ook mogen zijn, de Europese Unie zal er in ieder geval onder lijden als de familiebedrijven, die de basis vormen van het Europese landbouwmodel, de een na de ander worden gemarginaliseerd. Het is onze plicht de situatie van deze mensen de verlichten. Ik geloof namelijk niet dat ze loos alarm hebben geslagen. Misschien komen hun moeilijkheden wel heel goed uit voor andere partijen met een verborgen agenda die niet de moed hebben openlijk te verkondigen dat er voor agrarische familiebedrijven in het Europa van het nieuwe millennium geen toekomst is weggelegd. Ik stel hierbij voor dat we binnen de landbouwbegroting een zekerefinanciëlereserve aanleggen waarmee we in dit soort onvoorziene noodsituaties hulp kunnen bieden. Ik maak me zorgen om het voortbestaan van de agrarische familiebedrijven nu de situatie op de arbeidsmarkt buiten de landbouwsector verbetert. Ik heb het idee dat maar weinig jongeren een toekomst als landbouwer ambiëren. We moeten deze ontwikkeling onder ogen zien en geen struisvogelpolitiek bedrijven. Vroeg of laat staat dit Parlement voor het ernstige probleem dat er niet meer voldoende mensen beschikbaar zijn om de toekomst van de landbouwsector veilig te stellen. Querbes (GUE/NGL). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte commissaris, waarde collega's, iedereen taxeert de uitzonderlijke omstandigheden waardoor ons debat zich vandaag in een impasse lijkt te bevinden. Ook al heeft onze Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling de voorstellen van de Commissie duidelijk verworpen, toch heeft zij inderdaad geen samenhangende alternatieve voorstellen kunnen uitwerken ondanks de kwaliteit van de ingediende verslagen. Deze situatie heeft op zijn minst drie oorzaken. In de eerste plaats zijn de ramingen van de Commissie onnauwkeurig en wankel. Momenteel blijkt duidelijk dat deze ramingen op hun kop worden gezet door de gevolgen van de financiële crisis, het feit dat de werkelijke kosten van de hervorming zijn onderschat en de Amerikaanse eisen bij de hervatting van de onderhandelingen over de overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie van te voren zijn aanvaard. De tweede oorzaak van deze impasse is het financiële juk dat is opgelegd door het met de invoering van de euro gepaard gaande stabiliteitspact. De derde, meest fundamentele reden bestaat in de keus om deze hervorming te stoelen op de behoeften aan rentabiliteit van het kapitaal, die een verlaging van de landbouwprijzen met zich meebrengen, in plaats van op de behoeften van de producenten, de consumenten en de samenleving. De Commissie kan in de eerste plaats worden verweten dat zij zich heeft opgesloten in de drieledige uniforme logica van verlaging van de prijzen, ontmanteling van de instrumenten voor het beheer van de markt en beperking van de financiële steun van Europa. Bovendien kan haar kwalijk worden genomen dat zij iedereen haar impopulaire ideeën wil opdringen. Zo heeft voorzitter Santer na de Top van Wenen de standpunten van de staatshoofden en regeringsleiders als zijnde „louter tactisch" bestempeld en verklaard dat de voorstellen van de Commissie de eindovereenkomst haar structuur zullen geven. Een dergelijke gedachte houdt in dat de ogen worden gesloten voor de kloof tussen het verlangen van de landbouwers en de volkeren van de Unie naar meer banen, betere inkomens en grotere levenskwaliteit en de ultraliberale opvattingen van de Commissie. Als de volkeren die te lijden hebben onder de afname van de beroepsbevolking in de landbouwsector, de groeiende onbalans tussen producenten, productie, grondgebieden en de onzekerheden in verband met de veiligheid van het voedsel de mogelijkheid zouden hebben — net als wij morgen — deze politiek te bekritiseren, dan zouden ze dit doen. Wat het Parlement en de Raad in deze omstandigheden rest, is het uitwerken van een alternatief beleid. We hebben de middelen hiervoor. Om te beginnen hebben we ons in het Parlement bij twee gelegenheden uitgesproken voor een andere opzet van het GLB, gebaseerd op werkgelegenheid, een evenwichtige ruimtelijke ordening en communautaire preferentie, waarbij wordt afgezien van cofinanciering. Ik denk bovendien dat zich via de stemmingen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over de amendementen op de verschillende verslagen een overheersende wil heeft afgetekend om het afstemmen van de prijzen op die van de wereldmarkt te verwerpen, de inkomens van de landbouwers te behouden, om alle sociale functies van de landbouw — op het gebied van de werkgelegenheid, de ruimtelijke ordening en het milieu — te belonen, de overheidssteun aan een maximum te binden en enigszins te veranderen door deze eerlijker te verdelen en om de producentenverenigingen en de instrumenten voor het beheer van de markt te behouden en tegelijkertijd te verbeteren. Deze constructieve, alternatieve wens kan opnieuw worden geuit door de stemming van ons Parlement van 28 januari voor te bereiden of door de verslagen terug te verwijzen naar de commissie, hetgeen een duidelijk signaal zou Zijn dat er van de Commissie andere voorstellen worden geëist. Wat de Raad betreft, heeft zijn voorzitterschap zowel gisteren als vandaag opnieuw bevestigd goede bedoelingen te hebben, namelijk dat er een concurrerender en meer ecologische landbouw wordt ontwikkeld, de belangen van de landbouwers worden behartigd en er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van een doeltreffender werkgelegenheidsbeleid. Zal de Raad de huidige tegenstrijdigheden van de Europese constructie echter kunnen wegnemen wanneer hij al deze voorstellen het juk van bezuinigingen op de begroting en beperking van de landbouwuitgaven
Nr. 4-531/154
Handelingen van het Europees Parlement
Querbes oplegt? Lopen wc niet het risico de economische en sociale regressie die de volkeren bedreigt te verergeren terwijl de oplossing er duidelijk in bestaat de financiële middelen van de Unie uit te breiden door middel van nieuwe, uit de opbrengsten van definanciëleactiviteiten afkomstige middelen? Dit is des te noodzakelijker daar de landbouw- en voedselproductie geconfronteerd wordt met de menselijke en mondiale belangen die de komende millennia op het spel staan. Ons Parlement had zijn verslag toegespitst op de noodzaak om de uitdagingen voor de mensheid op het gebied van de voeding, de energie, het milieu, de watervoorziening en de duurzame ontwikkeling aan te nemen. Bij de beslissingen die onze Vergadering op 28 januari zal nemen, moeten deze ambities centraal blijven staan. Hudghton (ARE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben er me terdege van bewust dat het pakket hervormingen van Agenda 2000 een grote uitdaging vormt voor de besluitvormers van Europa. Het is zaak dat er tijdig overeenstemming over dat pakket wordt bereikt, maar we moeten er tegelijkertijd voor zorgen dat daardoor de eerlijkheid en redelijkheid van de aan te nemen voorstellen niet wordt gecompromitteerd. Het is duidelijk dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden onderzocht en aangepast teneinde een evenwicht te bereiken tussen de noodzakelijke steun aan de voedselproducenten enerzijds en het belang van de verantwoorde uitgave van openbare middelen anderzijds. Uiteraard moeten we over toereikende en doorzichtige systemen kunnen beschikken om er zeker van te zijn dat de financiële controle aan onze legitieme hoge verwachtingen voldoet. De verscheidenheid aan omstandigheden waar de Europese landbouwsector door wordt gekenmerkt dient haar weerslag te vinden in het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat zorgvuldig op zijn eigen doelstellingen moet worden toegesneden. Het gebied waar ikzelf vandaan kom, het noordoosten van Schotland, wordt wel de provisiekast van Europa genoemd en kan bogen op enkele van de beste voorbeelden van hoogwaardige productie, niet alleen in de landbouw maar ook in de visserij, die Europa te bieden heeft. Aberdeen Angus-rundvlees, graan, oliehoudende zaden, schapen, pluimvee, zachte vruchten en aardappels zijn maar een paar voorbeelden van producten die tezamen een industrie vormen die van essentieel belang is voor Schotland, een opbrengst van 2 miljard pond genereert en een op de tien banen in Schotland voor haar rekening neemt, direct of indirect. Al onze landbouwers weten en erkennen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden hervormd, maar in de definitieve voorstellen dient wel rekening te worden gehouden met de behoeften van deze sector in Schotland, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de omvang van de landbouwbedrijven. Schotland bevindt zich momenteel politiek gezien in een nadelige positie, aangezien onze nationale belangen vanuit Londen worden behartigd. Ik hoop dan ook dat de Britse regering zich bij de voltooiing van het pakket hervormingsmaatregelen deze keer wel naar behoren zal inzetten voor de belangen van de Schotse landbouwsector, en dat de commissaris zich terdege rekenschap zal geven van eventuele rechtstreekse vertegenwoordigingen vanuit Schotland. Onze landbouwers, en niet alleen zij maar ook de consumenten en belastingbetalers, mogen verwachten dat de hervormingen tot een daadwerkelijke verbetering zullen leiden in het nieuwe overeen te komen pakket en dat de overeengekomen wijzigingen gefaseerd zullen worden ingevoerd, zodat onze landbouwers zich naar behoren aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen. De landbouwers díe ik ken zijn hardwerkende mensen. Velen van hen hebben een klein familiebedrijf. Ze zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden tegenover de consument, het milieu en de plattelandseconomie en willen die ook geenszins ontlopen. Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, laten we samen werken aan een gemeenschappelijk landbouwbeleid waarmee we deze mensen niet langer ontmoedigen maar juist steunen in hun overlevingsstrijd. des Places (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, toen ik in september 1997 de adviezen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over de mededeling Agenda 2000 heb opgesteld en tegelijkertijd die betreffende de hervorming van de structuurfondsen, in het bijzonder binnen doelstelling 2, heb ik de aandacht gevestigd op de financiële problemen van het GLB en de dramatische gevolgen van de eerste voorstellen van de Commissie met betrekking tot de inkomens in de Europese landbouw. Deze problemen zijn meer dan een jaar lang min of meer verdoezeld, niet alleen door de Commissie, maar overigens ook door een groot aantal beroepsorganisaties in de landbouwsector die in die tijd niet doordrongen waren van de werkelijkheid. Op dit moment stapelen de moeilijkheden zich op: gedeeltelijke verdwijning van de ?groene" ecu, daling van de inkomens van de landbouwers, afname van het aantal landbouwers — wat overigens haaks staat op de doelstellingen op het gebied van de ruimtelijke ordening — enzovoorts. Om dit financiële probleem op te lossen, wordt er alleen nog maar gesproken over prijsverlagingen van de landbouwproducten waarbij natuurlijk wel volledige of gedeeltelijke compensaties worden beloofd door middel van steun die onvermijdelijk opnieuw ter discussie zal worden gesteld in het kader van de toekomstige onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie. Daar dit niet toereikend is met het oog op het begrotingsevenwicht, de aan de uitbreiding gekoppelde behoeften en de oplossing van een groot aantal andere problemen, zijn sommigen voorstander van de cofinanciering van het GLB, dat wil zeggen een kunstmatige verhoging van de Europese begroting die volledig in strijd is met het compromis van Edinburgh en de voorschriften van de Verdragen. Zoals onze collega Fantuzzi zojuist heeft gezegd, zou tegen dit alles een motie van afkeuring moeten worden ingediend terwijl een goed, duidelijk en nauwkeurig financieringsplan waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de uitgaven, met en zonder rekening te houden met de evolutie van de muntwaarde, onze debatten had kunnen verhelderen en had kunnen voorkomen dat alle voorstellen van de rapporteurs helaas zijn bekritiseerd. Ik sta erop in herinnering te brengen dat het GLB het enige echt gemeenschappelijk beleid is en enigszins tot mijn ver-
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/155
des Places bazing constateer ik vandaag dat de voorstanders van een federaal Europa bereid zijn dit beleid op te offeren aan andere belangen. Geachte commissaris, iedereen is het erover eens dat het huidige GLB moet worden hervormd, waaruit overigens kan worden afgeleid dat de eerste versie niet goed was of toch in ieder geval slecht afgestemd op de ontwikkeling van de landbouw en de behoeften van de samenleving. We hebben al het BSE-probleem moeten verwerken en binnenkort krijgen we dat van de GMO's dat bij de consument zal leiden tot een begrijpelijk verlangen naar veilig voedsel. Als er een hervorming zou moeten plaatsvinden, dan uiteraard in dit opzicht, maar de voorstellen van de Commissie — uw voorstellen, waarde commissaris — voor prijsverlagingen verplichten de landbouwers ertoe deze regelmatige daling van hun inkomen te compenseren door een steeds grotere productiviteit die gepaard gaat met een uitbreiding van de structuur van hun bedrijven, het streven de kosten van de input omlaag te brengen en de voor het milieu schadelijke intensivering van de productie. Zo zullen sommigen overgaan tot een bemesting met stedelijke afvalstoffen met alle daaruit voortvloeiende risico's. Anderen zullen groeibevorderaars gaan gebruiken, alsmede de minst kostbare dierlijke voeding. Mevrouw de Voorzitter, wanneer deze voorstellen voor een hervorming van het GLB worden gekoppeld aan de andere voorstellen met betrekking tot het dierlijk welzijn en de verantwoordelijkheden van de levensmiddelenproducenten in de landbouwsector, constateren wij tot slot dat de Europese landbouwers in een houdgreep zitten waardoor ons plalteland onvermijdelijk nog sneller in een woestijn zal veranderen. Is dat wat u wilt, wat wij willen? Vast niet. Maar we doen er helaas wel alles aan om zover te komen. Moretti (NI). — (TT) Mevrouw de Voorzitter, zoals bekend gaat het gemeenschappelijk landbouwbeleid uit van drie beginselen: de eenheid van de markt, de communautaire preferentie en de financiële solidariteit. Helaas worden deze beginselen echter steeds vaker in twijfel getrokken. Zo is met name het uitgangspunt van de communautaire preferentie onder vuur komen te liggen van de grote multinationals in de voedingsmiddelenindustrie, die het beschouwen als een hindernis bij hun streven naar de vernietiging van de kleine en middelgrote landbouwbedrijven van Europa. Wat de financiële solidariteit betreft lijken de lidstaten meer oog te hebben voor de kosten en baten die voor henzelf voortvloeien uit de implementatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. We zijn ons ervan bewust dat de communautaire begroting vereist dat de middelen ter financiering van maatregelen ten bate van werkgelegenheid en infrastructuur worden nagetrokken. Als de landbouw echter op het offerblok wordt gelegd lijkt het ons dat we in Europa met dergelijke maatregelen een stap terug zetten in een sector die van strategisch belang is voor onze concurrentiepositie op de wereldmarkt. Ik zou daarom graag willen weten hoe men de toekomst van de landbouwers in Padanië, en in Europa in het algemeen, denkt te kunnen garanderen, zodanig dat hun inkomen en hun technische en menselijke hulpbronnen kunnen worden gewaarborgd. Happart (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, het werk van onze rapporteurs is prijzenswaardig. Geachte commissaris, de vraag is wat u ermee gaat doen nu de Commissie er behoorlijk van langs heeft gekregen. Ik denk dat het beste bewijs van onze wil, ons vermogen om te functioneren met het oog op een groter welzijn van de menselijke samenleving — op Europees en op internationaal vlak — erin zou bestaan uit politiek oogpunt beslissingen te nemen in verband met onze toekomst, de samenleving bij onze keuzes centraal te stellen. We moeten onszelf echter wel de middelen hiervoor geven. We moeten onszelf voorzien van de noodzakelijke financiële middelen in plaats van alles onder te verdelen in budgettaire hokjes waarbinnen op een noodzakelijkerwijs onbevredigende manier politiek wordt bedreven. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is vanaf het begin de drijvende kracht geweest achter achtereenvolgens de totstandkoming van de interne markt, de Europese Gemeenschap en de Europese Unie, met als volgende stap de totstandkoming van een Europese staat. We bevinden ons in een politiek vacuüm. De Europese besluitvormers dansen te vaak naar de pijpen van de Verenigde Staten. De Verenigde Staten hebben ons hun opvattingen, werkwijzen en productiemethoden opgelegd, waarbij met name onze landbouwers worden veronachtzaamd — sinds 1960 zijn er in de landbouw 40 miljoen banen verloren gegaan — alsmede de culturele dimensie van onze Europese landbouw. Nadat de Verenigde Staten ons via de GATT hun asociale regels hebben opgelegd, willen zij ons nu hun hormoonvlees opdringen, waarna hun ongebreidelde genetisch gemanipuleerde levensmiddelen zullen volgen. Deze praktijken — die de producenten van genetisch gemanipuleerde levensmiddelen een paar dollar extra opleveren, doch de inkomens van de landbouwers zelden doen stijgen — ondermijnen het vertrouwen van de consument in de hem aangeboden voedingsproducten. Er is een groot verschil tussen de discussie over de kwaliteit en de maatregelen die genomen zijn om deze kwaliteit te bewerkstelligen. De fobie voor de begroting gekoppeld aan de slechte aanpak van de zogenaamde gekkekoeiencrisis heeft mijn vertrouwen in de Commissie danig ondermijnd, in haar vermogen om uit politiek oogpunt prognoses te doen voor de toekomst — niet alleen voor die van de landbouwers — en in haar algemene houding ten opzichte van hetgeen in het algemeen wordt aangeduid als „het platteland", alsmede de rol en toekomst ervan, waarbij de bij het Verdrag van Rome vastgestelde communautaire preferentie niet mag worden vergeten. Geachte commfssaris, via Agenda 2000 worden zowel u als wij verzocht de Europese landbouw te reorganiseren waarin 60% van de landbouwers ouder is dan 50 jaar; landbouwers waarvoor zoals u zojuist heeft gezegd al het mogelijke zal worden gedaan zonder dat de wil aanwezig is om maatregelen te nemen waardoor het beroep van landbouwer, van beheerder van het platteland en het milieu aantrekkelijk wordt gemaakt voor jongeren. Er zijn dus
Nr. 4-531/156
Handelingen van het Europees Parlement
Happart geen concrete plannen — er is zelfs geen vage schets waarin een twintigjarige zou kunnen geloven — van wat er gedaan zal worden voor de landbouwers die hun werkzaamheden binnenkort zullen beëindigen of voor de jongeren die aan de slag zouden kunnen. Geachte commissaris, ik stel voor dat u in uw administratie — als u hiervoor de tijd krijgt — het volgende nagaat: welke omstandigheden de ambtenaren ertoe zouden kunnen bewegen uit de administratie te stappen en ergens in Europa, in het zuiden of het noorden, een landbouwbedrijf over te nemen of op te richten. Ik weet zeker dat er sprake zou zijn van een grote toestroming van jongeren die zich als landbouwer willen vestigen als deze omstandigheden zouden zijn gecreëerd. In het kader van Agenda 2000 worden wij tevens verzocht voorbereidingen te treffen voor de uitbreiding naar het oosten. Hierbij deel ik u dadelijk mee dat ik voor een dergelijke uitbreiding ben. Wanneer er echter wordt verklaard dat de begroting niet zal groeien, dat het budget voor de landbouw en de structuurfondsen hetzelfde zal blijven, dan betekent dit dat de uitbreiding naar het oosten zal worden betaald door het zuidelijke deel van Europa. Dat houdt in dat de armen uit het zuiden zullen gaan betalen voor de armen 'uit het oosten. Geachte commissaris, dat is onaanvaardbaar. Ter afsluiting herinner ik eraan dat de Raad onze gemeenschappelijke tegenstander is, althans uit politiek oogpunt. Waarde commissaris, in uw standpunt ten aanzien van de door het Parlement aangenomen resoluties moet u hiermee rekening houden. Böge (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, voor ons is Agenda 2000 een pakket. Vooraf wil ik heel duidelijk stellen dat uiteindelijk de resultaten tellen en niet alleen of wij ons precies aan het tijdschema hebben gehouden, ik ben van mening dat de voorstellen van de Commissie op landbouwgebied te ver gaan. Ik denk dat de stemmingen in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling duidelijk hebben gemaakt dat in dit Parlement geen meerderheid behaald kan worden voor de voorstellen van de Commissie in de huidige vorm. Als wij naar Amerika kijken, dan stellen wij vast dat twee jaar na de inwerkingtreding van de farm bill deze opnieuw ter discussie staat. Laten wij toch de strategische fout niet maken om delen van ons onderhandelingspakket die wij voor de volgende WHO-ronde nodig hebben, nu al bij wijze van spreken van tafel te laten vegen. Mijnheer Fischler, laat mij heel duidelijk stellen dat degene die zo handelt geen ervaring heeft in de veehandel. Mijnheer de voorzitter van de Raad, wellicht kunnen wij samen een boodschap uitdragen aan het Duitse en het Europese publiek. Namelijk dat wij het absoluut geen probleem vinden — op voorwaarde dat er aan beide kanten de noodzakelijke aanpassingen gebeuren — om tegen 2004 de landbouw van de toetredingslanden volledig te integreren, als tegelijkertijd ook de vrijheden van de interne markt — vrij verkeer van personen, diensten, kapitaal en goederen — verwezenlijkt zijn. Op die manier kan er in dit Parlement eindelijk eens een eerlijk debat worden gevoerd over andere moeilijkheden en struikelblokken dan altijd alleen maar over het landbouwbeleid. Wat de financiering betreft wil ik opmerken dat in het kader van de Agenda natuurlijk ook de kwestie van de bijdragen ter discussie staat en van een begroting die qua inkomsten en uitgaven in evenwicht is. De kwestie van de cofinanciering is ook een van de onderhandelingspunten. In februari spreekt het Parlement zich daar definitief over uit. Ik moet natuurlijk wel toegeven, mijnheer de voorzitter van de Raad, dat de cofinancieringskwestie bij de Duitse boeren erg controvers en omstreden is, omdat zij met het oog op de begeleidende maatregelen en de aarzelende cofinanciering van enkele deelstaten grote problemen kunnen verwachten als men deze aanpak zou volgen. U weet dat ook Niedersachsen nu niet bepaald op de eerste plaats stond bij de uitvoering van de begeleidende maatregelen in Duitsland. Iedereen heeft nu eenmaal zijn eigen adviseurs. Mijnheer Fischler, ik wil graag duidelijk zeggen dat de adviseurs waarop de Commissie onlangs een beroep heeft gedaan en die u uitdrukkelijk benoemd heeft als getuigen voor de voorstellen van de Commissie, rapporten hebben opgesteld die van zeer gewaagde grondslagen uitgaan. Want als er wordt gezegd dat de consumenten profiteren van de prijsverlaging, dat de sociale partners rekening houden met deze prijsverlaging, en er een overeenkomstig effect op de prijzen is, dan hadden de prijzen van varkensvlees in de afgelopen maanden duidelijk lager moeten zijn. Als wij tijdens dit voorzitterschap van de Raad twisten en discussiëren over het werkgelegenheidsbeleid, mogen wij evenmin uit het oog verliezen dat deze adviseurs erop rekenen dat het aantal tewerkgestelden in de landbouw aanzienlijk daalt als deze voorstellen worden aanvaard. Ook om die reden moeten ze radicaal worden gewijzigd. Kofoed (ELDR). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, iedereen in het Parlement erkent de noodzaak van een landbouwhervorming. De vraag is of we het eens kunnen worden over een hervorming die het juiste evenwicht vindt. Het mag namelijk niet zo zijn dat de landbouwsector de grootste last moet dragen. De lasten van de hervorming die wegens de uitbreiding van de Unie en wegens de WHO-onderhandelingen plaats dient te vinden, moeten gelijk verdeeld worden. Ik wil een paar opmerkingen maken. Ten eerste een opmerking over het verslag-Fantuzzi betreffende de granensector. Ik vind de verlaging van de graanprijs, die de Commissie voorstelt, te groot, omdat er te weinig compensatie wordt gegeven. Ik maak er de voorzitter van de Raad en de commissaris attent op dat graan het belangrijkste element is in het beheer van de landbouwproductie. Een lage graanprijs leidt tot overproductie van dierlijke producten zoals rundvlees, varkensvlees, eieren en pluimvee, omdat de landbouwers compensatie zoeken en iedereen munt zal slaan uit de lage graanprijs. Ik ben dus van mening dat de graanprijs te laag ligt en dat de Commissie meer aandacht zou moeten besteden aan braakleggingsmaatregelen. De braakleggingsregeling is het beste instrument om de graan-
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/157
Kofoed productie te regelen. Dit is in de Verenigde Staten reeds jaren bewezen. Indien de graanproductie te hoog is, laat men een gedeelte van de grond onbebouwd liggen. Dat is goedkoper dan graan op te slaan. Tenslotte, mijnheer de commissaris, nog een opmerking over het rekensommetje dat een besparing van 3 à 4 miljard euro op de begroting en een besparing van 10 à 15 miljard voor de consumenten als uitkomst heeft. Dit betekent dat de landbouw 15 miljard euro aan de consumenten afstaat, dat de landbouw er met de hervorming op ' achteruit gaat, omdat er via de markt geen compensatie mogelijk is. Groene producten bieden evenmin een oplossing. Ik denk dat er nog heel wat water naar de zee moet stromen vooraleer we het over een landbouwhervorming eens kunnen worden, maar ik hoop dat het zal lukken. Ik vind ook dat het vóór de maand maart geregeld moet zijn. Wij zullen ons best doen. Poisson (UPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, waarde minister, 1999 zal een doorslaggevend jaar zijn voor de toekomst van de Europese landbouw. Tijdens de Raad van Wenen afgelopen december was er sprake van talrijke meningsverschillen; een aantal lidstaten wil hun bijdrage aan de begroting van de Unie teruggebracht zien, waardoor definanciëlesolidariteit tussen de lidstaten en de eenheid van Europa op losse schroeven zouden worden gezet. Er moet op gehamerd worden dat de landbouw de enige sector is die over een gemeenschappelijk beleid beschikt waarop Europa gedurende vier decennia is gegrondvest. In Agenda 2000 heeft de Commissie ons onder andere een verlaging van de interventieprijzen voorgesteld, alsmede een verhoging van de rechtstreekse steun aan de producenten en een cofinanciering door de lidstaten, maar heeft zij daarnaast op een hopeloze wijze in alle toonaarden gezwegen over de valorisatie voor andere dan voedingsdoeleinden van de landbouwproducten, iets wat ik ten zeerste betreur. Ik blijf er innerlijk van overtuigd dat de Europese Unie een strategie moet volgen van de ontwikkeling van niet voor de voeding bestemde landbouwproducten en dat de Commissie bij de hervorming van het GLB een specifieke plaats moet inruimen voor deze producten. De niet voor de voeding bestemde landbouwproducten kunnen namelijk voldoen aan een groot aantal behoeften op het gebied van de landbouw en plattelandsontwikkeling: de beheersing van de voedselproductie en diversificatie; werkgelegenheid; het behoud van de plattelandsfactor op het gebied van de industrie, met de productie van nieuwe, duurzame materialen, ofwel in het algemeen belang voor de bescherming van de biosfeer. Deze producten zullen een bijzonder grote bijdrage leveren aan de vaststelling van een specifiek model van onze landbouw. Namens de Fractie Unie voor Europa heb ik derhalve in het kader van het verslag-Graefe zu Baringdorf drie amendementen van deze strekking ingediend. Novo (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de voorstellen tot hervorming van het GLB die de Commissie voorlegt, vertegenwoordigen njets anders dan een poging om voortgang te verlenen aan de hervorming van 1992. De discriminatie tussen landbouwers, regio's en producten waartoe deze hervorming heeft geleid is maar al te bekend. De gevolgen ervan — terugloop van het aantal bedrijven, afname van werkgelegenheid, leegloop en verwoestijning van het platteland en de verarming van de in familieverband beoefende landbouw — zijn vooral de laatste jaren overduidelijk geworden, in het bijzonder in mijn land. Daarom moeten die voorstellen gewijzigd worden en moet er een radicaal andere koers worden ingeslagen. De steun voor grote bedrijven dient drastisch beperkt te worden, terwijl de steun aan kleine en middelgrote landbouwers en door families gerunde bedrijven aanzienlijk moet stijgen, en wel op basis van een daadwerkelijke, reële modulatie. Bovendien moeten er voldoende middelen opzij worden gezet om een beleid te voeren dat oprecht gemeenschappelijk is, en bereid is de nieuwe landen te laten integreren, door in hel kader van de volgende onderhandelingsronde binnen de Wereldhandelsorganisatie krachtig verzet te leveren tegen de eisen van de Amerikanen en tegen de afbraak van prijzen. Tot slot moet hier en nu duidelijk worden aangegeven dat het huidige voorstel voor medefinanciering — het voorstel dus, tot een renationalisatie van de kosten, ik herhaal, alleen de kosten van het GLB — vanuit het oogpunt van solidariteit, alsook op basis van de Verdragen, onaanvaardbaar is. Het feit dat deze voorstellen onlangs in de landbouwcommissie van het Europees Parlement verworpen zijn vertegenwoordigt een signaal. En dat signaal dient door de Commissie en vooral, zou ik willen zeggen, door de Raad, voor de volle honderd procent gerespecteerd te worden. Raschhofer (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de hervorming van het GLB heeft onder andere ten doel de steunprijzen te verlagen tot op het niveau van de, wereldmarkt en wel overeenkomstig de internationale overeenkomsten. De compensatiebetalingen aan de landbouwers compenseren de daardoor ontstane inkomensverliezen echter niet en brengen zo de boerenstand in gevaar. De voorstellen van de Commissie zijn gericht op de wereldmarkt. De Europese landbouwstructuur is echter veelsoortig en kleiner gestructureerd dan bijvoorbeeld in de VS. Een rechtstreekse vergelijking is dan ook bijna niet mogelijk. Zelfs VS-experts waarschuwden ervoor dat de wereldwijde landbouwmarkten bij een volledige liberalisering hetzelfde lot ondergaan als de landbouwers in de VS, namelijk een inkomensverlies van 16%, en zij pleitten voor maatregelen ter stabilisering van de markt. Maatregelen ter beïnvloeding van de kwantiteit moeten ook in de toekomst mogelijk zijn binnen de marktordeningen. Wij hebben behoefte aan landbouwers die het milieuevenwicht handhaven en zorg dragen voor het landschap. Aan milieueisen gekoppelde compensatiebetalingen zijn goed en belangrijk, maar om billijk te zijn moet dit wel op basis van een uniforme Europese milieunorm geschieden. Het hervormingspakket dat nu op tafel ligt zou een groot aantal boeren de das omdoen. In de huidige vorm is het dan ook niet aanvaardbaar.
'
Nr. 4-531/158
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Raschhofer. Het debat wordt onderbroken en vanmiddag om 15.00 uur voortgezet. VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter
4. Stemming Voorstel voor een verordening van de Raad, namens de Commissie visserij, tot wijziging van verordening (EG) nr. 850/98 van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (COM(98)0570 C4-0624/98-98/0291(CNS)) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlementfeeurthet voorstel van de Commissie goed)
Voorstel voor een verordening van de Raad, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2262/84 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie (COM(98)0631 - C4-0681/98-98/0308(CNS)) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
Voorstel voor een besluit van de Raad, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, inzake de toepassing van area frame sampling en teledetectie voor landbouwstatistieken in de periode 1999-2003 (COM(98)0601 - C4-0708/98-98/0296(CNS)) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlementfeeurthet voorstel van de Commissie goed)
Voorstel voor een intentieverklaring (A4-05Ö9/98) van de heer Monfils, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 47/98, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement ?Culturele hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 (9268/98 — C4-0493/98-97/0290(COD)) (Het Parlementfeeurthet voorstel goed) Monfils (ELDR), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de tekst van het Verdrag is bijzonder duidelijk. Wij hebben blijk gegeven van ons voornemen om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad te verwerpen. Deze moet nu het bemiddelingscomité bijeenroepen om na te gaan in hoeverre wijzigingen tot het rijk der mogelijkheden behoren. Als dit niet het geval is, als de Raad weigert, dan zal de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media na de gedachtewisselingen waarschijnlijk een motie van verwerping van het gemeenschappelijk standpunt indienen. We hopen echter nog steeds eindelijk contact te krijgen met de Raad zodat we samen amendementen kunnen uitwerken waardoor de Raad en het Parlement het eens kunnen worden over een oplossing die enerzijds de prerogatieven van het Parlement respecteert en anderzijds de culturele kwaliteit van de gekozen steden garandeert, zowel in 2005 als daarna. De Voorzitter. — Ik dank u, mijnheer Monfils, voor deze toelichting. Wij zullen nu de reactie van de Raad afwachten en dienovereenkomstig ons standpunt bepalen. * Aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0483/98), namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, betreffende het gemeenschappelijk standpunt (EG) 57/98, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van de Raad betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht (10275/98 — C4-0540/98-97/0266(SYN)) (Rapporteur: mevrouw Pollack) (De Voorzitter verklaart dat het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd)
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/159
Verslag (A4-O507/98) van de heer Ullmann, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (COM(98)0297 - C4-0376/98-98/0191(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) Ullmann (V), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, u heeft de stemming in adembenemend tempo laten verlopen en dat vind ik zeer positief. Ik had echter niet de kans om mij te melden. Ik wil het Parlement erop attent maken dat in amendement 18, artikel 5, in de Duitse vertaling een incongruentie staat die gecorrigeerd moet worden. In het eerste gedeelte wordt gezegd dat de lidstaten er zorg voor dragen, in het tweede deel staat er dat zij het garanderen. Juridisch gezien is er een groot verschil. Hier wordt garanderen bedoeld. De Voorzitter. — Mijnheer Ullmann, geen enkel probleem, dat zullen wij nagaan. Taalkundige zaken kunnen wij corrigeren. De collega's hebben uw verslag met grote meerderheid aangenomen en daarmee wens ik u van harte geluk.
Verslag (A4-0437/98) van de heer Elchlepp, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Litouwen, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 64, fid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst (4-0216/98 — COM(98)0119 - C4-0592/98-98/0075(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0443/98) van de heer Seppänen, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Letland, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 64, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst (4-0215/98 — COM(98)0068 - C4-0593/98-98/0076(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0472/98) van de heer Van Dam, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie inzake het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die werd ingesteld bij de Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Estland, anderzijds, ten aanzien van de vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor artikel 63, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst (4-0214/98 — COM(98)0118 - C4-0594/98-98/0077(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0419/98) van de heer Schwaiger, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad en de Commissie betreffende het door de Gemeenschap in te nemen standpunt in de Associatieraad die is ingesteld bij de op 1 februari 1993 te Brussel ondertekende Europa-Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Roemenië, anderzijds, inzake de vaststelling van de voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 64, lid 1, sub i) en ii), en lid 2, van de Europa-Overeenkomst en voor de tenuitvoerlegging van artikel 9, lid 1, onder 1 en 2, en lid 2, van Protocol 2 betreffende EGKS-producten bij de Europa-Overeenkomst (COM(98)0236 C4-0275/98-98/0139(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Nr. 4-531/160
Handelingen van het Europees Parlement
Verslag (A4-0445/98) van de heer Porto, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van de Kaderovereenkomst voor Handel en Samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds (COM(96)0141 -C4-0073/97-96/0098(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0488/98) van de heer Brok, namens de Commissie institutionele zaken, over de institutionele gevolgen van de goedkeuring door het Europees Parlement van de voordracht van de voorzitter van de Commissie en over de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0423/98) van heer Sainjon, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de mededeling van de Commissie aan de Raad ?Verband tussen het handelsstelsel en de internationaal erkende arbeidsnormen" (COM(96)0402 - C4-0488/96) Sainjon (ARE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wat dit verslag betreft, zou ik twee kanttekeningen willen maken. Ten eerste moet er in paragraaf 2 van de resolutie rekening worden gehouden met het feit dat Portugal — tot mijn vreugde — conventie 138 van de IAO heeft geratificeerd. De verwijzing naar Portugal in paragraaf 2 moet dus worden geschrapt. Ten tweede kan ik mij vinden in amendement 9 van de heer Kittelmann ter vervanging van paragraaf 19. De Voorzitter. — Mijnheer Sainjon, ik dank u voor deze toelichting. Uw eerste vraagstuk is voor geen discussie vatbaar. Dat is enkel een technische correctie, een aanpassing aan de werkelijke stand van zaken. Daarom hoef ik het Parlement niet om instemming te vragen. Van uw tweede opmerking heb ik nota genomen. Barros Moura (PSE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil hier mijn tevredenheid uiten met betrekking tot de verklaring die de heer Sainjon heeft afgelegd aangaande de noodzaak een incorrecte verwijzing naar Portugal in de tweede paragraaf van deze resolutie te schrappen. Wat is echter — en dat is de vraag die ik aan het Bureau voorleg — de technisch correcte vorm die wc voor het schrappen van die verwijzing behoren te gebruiken? Brengt de rapporteur zelf de correctie aan, of moeten we overgaan tot stemming teneinde de verwijzing naar Portugal uit de tweede paragraaf te verwijderen? De Voorzitter. — Mijnheer Barros Moura, ik zei zojuist al dat ik daarover niet hoefde te laten stemmen. Dít is een aanpassing aan de werkelijke stand van zaken. Bijgevolg zal op verzoek van de rapporteur de verwijzing naar Portugal zonder meer worden geschrapt. — Betreffende amendement 9 Mann, Erika (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag van de heer Sainjon willen weten wat hij van plan is met paragraaf 21, als hij amendement 9 van de Fractie van de Europese Volkspartij steunt. Sainjon (ARE). — (FR) Waarde collega Mann, zoals ik heb gepreciseerd, aanvaard ik inderdaad het amendement 9 van de heer Kittelmann ter vervanging van paragraaf 19, vooropgesteld dat de rest van de resolutie — dat wil zeggen de paragrafen 20, 21 en 22 — niet wordt gewijzigd. Schwaiger (PPE). — (DF) Mijnheer de Voorzitter, ik kan bevestigen dat de goedkeuring van het amendement van de heer Kittelmann voor ons de goedkeuring van de paragrafen 20, 21 en 22 betekent. Ik wil eraan toevoegen dat de vrijwilligheid inzake de gedragscode voor ons een doorslaggevend punt is. Dat zou ook nog in onze tekst moeten staan, dan pas kunnen wij volledig met deze tekst instemmen. Plooij-van Gorsel (ELDR). — Voorzitter, bij paragraaf 19 wil ik graag het amendement van de liberale fractie intrekken ten gunste van amendement 9 van de EVP vermits er twee woorden worden toegevoegd, namelijk na beroepsmogelijkheden „voor jongens en meisjes". Dat heb ik overlegd met de EVP. Dus ik vraag daarvoor uw toestemming. Wij trekken amendement 4 in ten gunste van amendement 9 met toevoeging aan amendement 9 „voor jongens en meisjes". (Het Parlement neemt de resolutie aan)
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/161
Verslag (A4-0372/98) van de heer Danesin, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's, over openbaar/particuliere partnerschappen bij projecten op het gebied van het transEuropese vervoersnet (COM(97)0453 - C4-0020/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0375/98) van heer Jarzembowski, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het Groenboek „Havens en maritieme infrastructuur" van de Commissie (COM(97)0678 - C4-0022/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0413/98) van mevrouw Langenhagen, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: „Ontwikkeling van een trans-Europees netwerk voor positiebepaling en navigatie: een Europese strategie voor GNSS (Global Navigation Satellite Systems)" (COM(98)0029 - C4-0188/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Stemverklaringen — Voorstel-Monfils (A4-0509/98) Andersson, Hulthén en Sandberg-Fries (PSE), schriftelijk. — (SV) Wij vinden dat er duidelijke redenen zijn voor een nauwkeurige standpuntbepaling tegenover het voorstel van de parlementaire commissie om het gemeenschappelijk standpunt van de Raad af te wijzen. Wij vinden het project rond de culturele hoofdstad een belangrijk project binnen de Gemeenschap. Voor de toekomst van de culturele hoofdstad van Europa is het van wezenlijk belang dat er goed functionerende en rechtvaardige regels zijn voor de keuze van de hoofdsteden en voor de verdeling over de jaren. Het door de Raad gepresenteerde compromisvoorstel voor een automatisch rotatiesysteem met minder invloed van de jury vertoont volgens ons een aantal wezenlijke gebreken. Ten eerste betekent het voorstel dat de nadruk komt te liggen op.naties en niet op het eigenlijke onderwerp van het project, namelijk steden, en ten tweede is de handelwijze van de Raad jegens het Parlement onbevredigend. In dit opzicht is kritiek van de parlementaire commissie, in het verlengde van eerdere besluiten, op zijn plaats. Wij willen er aan de andere kant echter met nadruk op wijzen dat er een oplossing moet komen die voor alle lidstaten aanvaardbaar is. Daarmee voorkomen we toekomstige conflicten over de aanwijzing van de steden en over de verdeling. Verder heeft het voorstel van de Raad het voordeel dat de uitkomst voorspelbaar is, hetgeen kan bijdragen tot een gemakkelijker planning enfollow-upvoor de gekozen steden. Ons standpunt over deze kwestie wordt mede bepaald door onze beoordeling van de vraag of een eventuele toekomstige bemiddeling op dit gebied kan bijdragen tot een betere behandeling van kandidaturen voor het project rond de culturele hoofdstad en of het met een bemiddeling mogelijk is een aanvaardbare oplossing in dezen te bieden, waarmee toekomstige conflicten worden voorkomen. Palm, Theorin en Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Wij hebben ervoor gekozen dit verslag te steunen. Het project rond de culturele hoofdstad is een van de meest succesvolle van de communautaire projecten. Wil men dat de lidstaten in de toekomst hetzelfde gewicht aan dit project blijven toekennen, dan is het van belang dat men alle mogelijke oorzaken van onenigheid in verband met de keuze van de steden elimineert. Het is van belang dat de verdeling op rechtvaardige wijze geschiedt. Het compromisvoorstel van de Raad, een automatisch rotatiesysteem waarbij de toerbeurt samenvalt met die van het voorzitterschap en waarbij nog een stad per jaar wordt uitgekozen in derde landen, is misschien niet de beste oplossing, maar het is een voorstel waar alle lidstaten zich na vele mitsen en maren achter hebben geschaard. De negatieve kritiek die op het project rond de culturele hoofdstad is geuit, gold vooral de langetermijnplanning en het gebrek aan langetermijnresultaten. Door het toepassen van een automatisch rotatiesysteem biedt men de landen en steden goede kansen voor de voorbereiding van het project als zodanig en voor de voortzetting van projecten die eruit voortvloeien.
Nr. 4-531/162
Handelingen van het Europees Parlement
— Aanbeveling-PoUack (A4-0483/98) Hautala (V). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het belang onderstrepen van het verslag van mevrouw Pollack. Het maakt deel uit van het streven de luchtkwaliteit overal in de Europese Unie te verbeteren. Ik vind het zeer belangrijk dat het Parlement bindende grenswaarden eist voor bijvoorbeeld deeltjesemissies. Nu de nieuwste onderzoeksinformatie bevestigt hoe gevaarlijk deeltjesemissies zijn, is deze kwestie des te ernstiger en van belang voor de gezondheid van alle burgers. Ik hoop dat de Raad ook het standpunt van het Parlement serieus neemt. — Verslag-Ullmann (A4-0507/98) Rovsing (PPE), schriftelijk. — (DA) Het Parlement onderstreepte het belang van een EU-wetgeving terzake in zijn resolutie van 17 juni 1998, waarin de noodzaak van een Europees wettelijk kader geschetst werd teneinde wederzijds vertrouwen in digitale handtekeningen te waarborgen en de ontwikkeling van een aantal certificatiesystemen te bevorderen, die voor verschillende toepassingen kunnen dienen, met name elektronische handel en elektronische communicatie tussen overheid en burgers. Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen is een positief initiatief en een grote stap in de goede richting. Ik hoop echter dat de vele essentiële amendementen die de commissie heeft ingediend om de tekst van de richtlijn duidelijker te maken, tijdens de verdere behandeling in aanmerking zullen worden genomen. — Verslag-Elchlepp (A4-0437/98) Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) Het is verheugend dat men vorderingen maakt met de onderhandelingen met de kandidaat-landen en dat er op het ene gebied na het andere overeenkomsten worden gesloten. Op het punt van het mededingingsbeleid worden grote, hopelijk niet te grote, eisen aan deze landen gesteld. De kandidaat-landen worden geacht in circa 10 jaar het proces van dictatuur en sovjet-planeconomie naar democratie en markteconomie doorlopen te hebben. Daar komt de aanpassing aan de EU en de EU-regelgeving dan nog bij. Ondanks deze ogenschijnlijk bijna onmogelijke opgave heeft het merendeel van de staten, speciaal de Baltische staten, boven verwachting deze opgave binnen korte tijd geklaard. Er wordt echter een enorme politieke en economische pressie op de landen uitgeoefend. Voor een succesvol resultaat js dan ook een grote flexibiliteit en een groot aanpassingsvermogen van de kant van de Unie nodig, in combinatie met aanzienlijke economische steun. Wat de Baltische staten betreft, hebben wij, de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, van het begin af aan geëist dat de toetredingsonderhandelingen met alle drie de landen tegelijk zouden plaatsvinden. Dit om te voorkomen dat een harmonische en economische ontwikkeling van dit gebied op het spel zou worden gezet. Wij betreuren het diep dat de Commissie voor een andere strategie heeft gekozen, die het bereiken van het doel bemoeilijkt. — Verslag-Seppänen (A4-0443/98) Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk ben ik voor de overeenkomst met Letland en voor een zo spoedig mogelijke toetreding van Letland tot de Europese Unie. Ondanks de goedkeuring van het verslag-Seppänen heb ik toch grote moeite met zijn toelichting, want zijn toelichting is een letterlijke weergave van de mening van Russische nationalisten over deze kwestie. Hij stelt dat een Lets lidmaatschap van de NAVO gevaarlijk zou zijn en wijst op de Russische minderhedenproblematiek. Hij vermeldt echter niet dat deze minderhedenkwestie het gevolg is van een decennialange, tegen het volkenrecht indruisende bezetting van Letland met een systematisch kolonisatiebeleid, dat hier het volkenrecht echt is geschonden en het land bij wijze van spreken onder bezetting gekoloniseerd is. Nu probeert men van dit probleem, dat natuurlijk met inzicht moet worden opgelost — dat betwijfelen wij absoluut niet — een instrument te maken om eventueel de zelfstandigheid van Letland in twijfel te trekken. Derhalve ben ik van mening dat een Lets lidmaatschap van de NAVO dit probleem niet vergroot, maar juist verkleint. Want als Letland weet dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid niet meer in gevaar zijn, zal het ook veel minder krampachtig omgaan met de minderhedenkwestie. — Verslag-Porto (A4-0445/98) Kreissl-Dörfler (V), schriftelijfe. — (DE) De huidige overeenkomst ligt nu al meer dan twee jaar op onze bureaus. In april 1997 heeft de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid terecht besloten hieraan in eerste instantie geen goedkeuring te verlenen. — Korea was weliswaar sinds 1996 lid van de OESO, maar op het vlak van de arbeidswetgeving heeft het land niet voldaan aan de voorwaarden. De voornaamste vakbonden zijn nog steeds niet toegestaan, hire and fire is gebruikelijk en de arbeidsomstandigheden zijn onaanvaardbaar.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/163
Kreissl-Dörfler — Ernstige uitwassen van dictatoriale regimes zoals de National Security Law en dientengevolge een groot aantal politieke gevangenen staan in schril contrast met onze opvatting van een rechtsstaat. Democratische grondrechten worden nog steeds met voeten getreden. Omdat artikel 1 van de overeenkomst een clausule betreffende democratie en mensenrechten is, zou deze overeenkomst meteen na inwerkingtreding alweer moeten worden opgeschort. — De doodstraf bestaat nog steeds en ga zo maar door. Er werd veel hoop gevestigd op de nieuwe regering. Definanciëlecrisis in Azië heeft het panorama ook gewijzigd. Maar ondertussen is er niets of praktisch niets veranderd voor degenen die hun leven lang al worden uitgebuit. Toch willen de industrie, zakenmensen en bepaalde kringen in de Commissie nu groen licht voor de bilaterale handel. Zij wijzen op de gewijzigde handelsbalans, op grote afzetmogelijkheden, op liberaliseringen en het hele pakket aan maatregelen dat het IMF als voorwaarde gesteld heeft voor financiële steun. De voorstanders reppen echter met geen woord meer over de mensenrechten en het arbeidsrecht. De ervaring heeft ons geleerd dat men echt niet hoeft te rekenen op een tricfele-downeffect als het om mensenrechten gaat. Er zijn al veel te veel dictaturen geweest die uitstekende economische resultaten behaalden, terwijl de mensen honger en gebrek leden en verdwenen. In het Parlement zouden wij een belangrijk pressiemiddel weggeven als wij deze overeenkomst nu goedkeuren. Dan zouden wij namelijk geen mogelijkheden meer hebben om in te grijpen. Bij de clausule inzake democratie en mensenrechten heeft het Parlement absoluut geen inspraak. Het debat van gisteravond heeft ons gesterkt in onze opvatting om geen goedkeuring te verlenen aan de overeenkomst. Sir Leon Brittan heeft ons verzekerd alle mogelijke diplomatieke kanalen te gebruiken voor een verbetering van de toestand in Korea. Helaas weten wij dat hij meer affiniteit heeft met de euro dan met het sociale welzijn van de mensen. Het feit dat hij weigert het Europees Parlement een jaarlijks verslag voor te leggen over de toestand in Korea betekent niets anders dan dat wij nooit beschikken over een standpunt van de Commissie. Zijn aanbod om het Parlement mondelinge informatie te geven, klinkt wellicht veelbelovend, maar daarmee onttrekt hij zich aan iedere vorm van verplichting. Goede betrekkingen met Korea en het welzijn van de Koreanen liggen ons na aan het hart en dat is ook de reden waarom het nu nog te vroeg is voor deze overeenkomst. — Verslag-Brok (A4-0488/98) Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, bij het verslag-Brok heb ik mij onthouden van stemming, niet omdat ik het niet eens zou zijn met de meeste voorstellen, juist integendeel! Vooral deze week pleit ik meer dan ooit voor een sterkere controle van ons Parlement op de Commissie. Wij moeten ervoor zorgen dat het Parlement zich niet langer in de Babylonische gevangenschap van de Commissie bevindt, maar dat een sterk Parlement juist controle uitoefent op de Commissie, die weliswaar ook sterk moet zijn, maar met steun van het Parlement. Wij zijn deze week toch getuige van de ramp die ontstaan is omdat dat tot nu toe niet het geval was. Ik ben voorstander van de meest draconische maatregelen in de huidige crisis, als het niet anders kan zelfs voor een stemming over een motie van afkeuring. Ik wil echter wel zeggen dat ik op één punt een andere mening aanhang: namelijk het voorstel om met een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie de verkiezingsstrijd in te gaan. Misschien had ik dit nog wel aanvaard in de afgezwakte formulering van de sociaal-democraten, maar niet in de nu aangenomen formulering, omdat ik van mening ben dat een dergelijke verkiezingscampagne niet in de lijn ligt van de multinationale structuur van de EU. Zulke problemen geven ook weer aanleiding tot nationale of nationaliteitenproblemen. Ik ben van mening dat de Commissie uit het Parlement moet voortkomen, evenals de voorzitter van de Commissie, maar ik geloof niet in een op EU-niveau gevoerde verkiezingsstrijd voor het voorzitterschap. Andersson, Hulthén, Lööw en Sandberg-Fries (PSE), schriftelijk. — (SV) Dit verslag is over het geheel genomen relevant voor de wijzigingen in het Verdrag van Amsterdam betreffende de goedkeuring van de voorzitter van de Commissie. Wij zijn het echter niet geheel eens met de passages in de paragrafen 1.2, 1.3 en 1.4, omdat wij vinden dat de eisen in deze paragrafen te ver gaan en te nauw gepreciseerd zijn. Wij steunen daarentegen de amendementen van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten op de genoemde paragrafen, die volgens ons aan de regeringen van de lidstaten de noodzakelijke grotere speelruimte geven voor eigen politieke afwegingen, omdat ze zich beperken tot de uitspraak dat het in de toekomst een interessante stap zou zijn als de politieke bewegingen personen voordragen voor het voorzitterschap van de Commissie. Amendement 2 beperkt zich eveneens, en wel tot de opmerking dat het verstandig zou zijn als de regeringen rekening zouden houden met de resultaten van de verkiezingen voor het Europees Parlement, wanneer ze kandidaten voordragen voor het voorzitterschap van de Commissie. Verder wordt in de amendementen opgemerkt dat men in het Europees Parlement zo snel mogelijk moet stemmen over de kandidaat van de lidstaten. Wij zijn het ook niet eens met de inhoud van paragraaf II.l, aangezien wij die beschouwen als een te verregaande precisering van het aantal Commissieleden dat moet worden gekozen uit in functie zijnde leden van het Parlement. Wij steunen daarentegen het amendement van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten waarin wordt gesteld dat men verder moet gaan met het zinvol gebleken gebruik om enige van de Commissieleden uit het Europees Parlement te kiezen.
Nr. 4-531/164
Handelingen van het Europees Parlement
Andersson, Hulthén, Lööw en Sandberg-Fries Verder zijn wij het niet geheel eens met de formulering in punt IV.3, omdat wij vinden dat het tijdstip van de intentieverklaring van de voorgedragen kandidaat te precies is geformuleerd. Wij steunen daarentegen het amendement van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten op deze paragraaf, inhoudende dat de voorgedragen kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie als het maar enigszins kan de door een discussie gevolgde intentieverklaring moet afleggen in de vergaderperiode van juli 1999. Barros Moura (PSE), schriftelijfe. — (PT) Dit is een noodzakelijk debat omdat het Verdrag van Amsterdam de macht van het Europees Parlement bij de investituur van de voorzitter heeft vergroot (de stem van het Parlement is nu bindend geworden). Dat Verdrag heeft bovendien de macht van de aangestelde voorzitter bij de keuze van de commissarissen uitgebreid (dat geschiedt nu door middel van een akkoord tussen de voorzitter en de nationale regeringen). Zijn invloed op de vaststelling van het programma van de Commissie is toegenomen. Ook na benoeming van de Commissie heeft de voorzitter meer zeggenschap bij de coördinatie en de richting van het beleid van het college van commissarissen. Daarom moet ook de democratische rechtvaardiging en de politieke verantwoordelijkheid van de Commissie — en dus ook van haar voorzitter — versterkt worden. Dat is het belangrijkste aspect van het door Jacques Delors voorgestelde en door — onder andere — Mário Soares en Filipe González onderschreven idee: het organiseren van een campagne voor Europese verkiezingen niet alleen rond een politiek program, maar ook rond de keuze van de voorzitter van de Commissie. Het is dan aan de Europese politieke partijen om aan de kiezers duidelijk te maken welke kandidaat zij voor deze functie willen voordragen. Wat er dan eerst zou moeten gebeuren is een verpersoonlijfeing van de verkiezingscampagne. Voor dat doel zullen de instellingen beter zichtbaar moeten worden voor de burgers. Daaruit volgen dan weer een beter begrip en een verhoogde emotionele betrokkenheid bij de Europese Unie, haar doelstellingen en haar beleid. De EU zou op die wijze aan prestige winnen, nader tot de burgers komen en een hogere mate van democratische verantwoordelijkheid krijgenHet verslag van de heer Brok komt aan deze doelstellingen tegemoet. Natuurlijk zijn er de eisen van de Realpolitife: premiers wensen bij het voorstellen van een kandidaat aan het Parlement hun onderhandelingsbevoegdheid en hun keuzevrijheid te behouden. En daardoor heeft het voorstel aan duidelijkheid ingeboet en ruimte moeten bieden aan compromisformules zoals die bij parlementen de gewoonte zijn, en die ruimte bieden aan om het even welke interpretatie . . . Het voorstel om de Europese Raad om op grond van de verkiezingsresultaten iemand als voorzitter van de Commissie voor te laten stellen is gehandhaafd gebleven, en ik kan mezelf gelukwensen met het feit dat ík dat wijzigingsvoorstel zelf heb ingediend. Volgens dat denkstramien is het onaanvaardbaar dat de Duitse regering de procedure voor de samenstelling van de volgende Commissie van start wil laten gaan op de op 3 juni 1999 te houden Europese Raad van Keulen, dat wil zeggen, vóór de Europese verkiezingen. De hier voorgestelde methode verhindert niet dat andere belangrijke pro-Europese politieke krachten bij de samenstelling van de Commissie hun rol zullen spelen, via de benoeming van de commissarissen met belangrijke portefeuilles. En diezelfde methode is ook verenigbaar met de hoogst originele mengeling van intergouvernementele en supranationale aspecten, die tezamen het karakter van de EU en haar instellingen zullen blijven bepalen. Het is de enige methode die in de toekomst bij de aanwijzing en benoeming van de Commissie een werkelijk akkoord (zoals voorzien in het Verdrag van Amsterdam) vertegenwoordigt tussen de door de regeringen gevormde Raad en het door de burgers gekozen Parlement. Het Parlement zou er zonder twijfel bij winnen, zowel op het gebied van legitimiteit (de opkomst bij de verkiezingen zou hoger zijn), als op het gebied van verantwoordelijkheid. De Voorzitter van de Commissie zou extra gezag krijgen tegenover de commissarissen en de regeringen. En dat moet ook zo zijn, teneinde te garanderen dat de Commissie een onafhankelijk orgaan blijft, dat de drijvende politieke kracht achter de Europese Unie is, en daarbij de Gemeenschapsbelangen vaststelt, het orgaan, dus, dat zij uit hoofde van de Verdragen behoort te zijn. En dus niet een administratief secretariaat van de Raad, die immers gemakkelijk wordt overheerst door de grotere lidstaten. Het is duidelijk dat dit systeem zowel voor de Commissie als voor haar individuele leden een grotere politieke verantwoordelijkheid jegens het Parlement met zich mee zou brengen. De wijze waarop de Commissie-Santer benoemd is, de wijze waarop deze Commissie haar werk heeft gedaan, alsook de omstandigheden die hebben geleid tot deze motie van afkeuring tonen aan dat Realpolitife in dit geval niet tot bevredigende oplossingen leidt: niet voor de Europese Unie, niet voor haar prestige, niet voor de lidstaten of de burgers, en al evenmin voor het Parlement, bij het uitoefenen van de unieke functie die het bij de opbouw van een democratisch Europa te vervullen heeft. Bébéar (PPE), schriftelijfe. — (FR) Vanaf het begin van mijn mandaat van Europees afgevaardigde heb ik veel Europese burgers ontmoet die de afwezigheid van een democratische dialoog binnen de communautaire instellingen en met name binnen de Europese Commissie betreurden. Het meest gehoorde verwijt is dat de Europese Commissie geen rechtstreekse democratische basis heeft, omdat zij als het ware het resultaat is van min of meer geheime onderhandelingen, waarbij het erom gaat evenwicht te scheppen tussen bestaande verhoudingen, iets wat aan de meerderheid van onze kiezers ontgaat. Terwijl het proces van de invoering van de eenheidsmunt een eerste test ondergaat, de uitbreiding op schema ligt en het Europees Parlement over zes maanden een andere samenstelling krijgt, zou het voor de Europese democratie heilzaam zijn als zij zonder aarzelen een omvangrijker proces van hervorming van de Commissie in gang zou zetten. Om de circa 370 miljoen Europeanen tevreden te stellen, wordt het tijd dat er serieus wordt overwogen de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese Commissie met ingang van de verkiezingen in juni van dit jaar voor te dragen, deze kandidaten in staat te stellen een echt politiek programma te presenteren en de gekozen persoon te omringen met uit de kring van afgevaardigden van het Europees Parlement gekozen commissarissen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/165
Bébéar Artikel 214 van het Verdrag van Amsterdam geeft het Europees Parlement nieuwe prerogatieven en brengt de duur van het mandaat van de Commissie vrijwel op één lijn met dat van het Europees Parlement. Deze mogelijkheid zoü nu dus gemakkelijk kunnen worden aangegrepen ter gelegenheid van de gebeurtenissen in juni 1999. Dit zou twee voordelen hebben: met een nieuwe inzet — het Europees beleid van de komende vijfjaar — zou de verkiezingscampagne een grotere dynamiek krijgen en de Europese Commissie zou onafhankelijker worden en het Gemeenschapsrecht beter toepassen, en wel overeenkomstig het bestaande politieke evenwicht. Dankzij het verslag-Brok was een tastbaarder, dichter bij de burgers staand Europa nog nooit zo realistisch en haalbaar. Ik steun derhalve de bepalingen van dit verslag en hoop — zo in het begin van het jaar — dat we in zo groot mogelijke getale deze door een meerderheid van de Europeanen voorgestane weg zullen inslaan. Berthu (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De omvangrijke federalistische manoeuvres om de Europese Commissie definitief om te vormen tot Europese regering hebben opnieuw een hoogtepunt bereikt. In oktober jongstleden begroette de Voorzitter van het Europees Parlement in deze Vergadering reeds de nieuwe rol die bij de Verdragen van Maastricht en Amsterdam aan de Commissie is toebedeeld en als gevolg waarvan zij volgens hem een politieke, legislatieve en budgettaire koers moest uitzetten. De Commissie institutionele zaken van onze Vergadering neemt vandaag door middel van het verslag-Brok het roer over door te stellen dat de nieuwe bepalingen in het Verdrag van Amsterdam als „katalysator kunnen fungeren voor fundamentele wijzigingen in de interinstitutionele communautaire betrekkingen." Deze nieuwe bepalingen in het Verdrag van Amsterdam zijn volgens goed federalistisch gebruik met opzet vrij onduidelijk. Zoals uit de momenteel in Frankrijk aan de gang zijnde discussie blijkt, zijn ze in ieder geval nooit duidelijk uitgelegd aan de burgers. De Commissie institutionele zaken beroept zich met name op de wijzigingen van de artikelen 158, lid 2 (benoeming van de voorzitter en leden van de Commissie) en 163 (interne organisatie van de Commissie) om de federalistische interpretatie van het Verdrag tot het uiterste te kunnen doorvoeren, namelijk de geleidelijke omvorming van de Commissie tot een soort regering die door het Europees Parlement is aangesteld op basis van een met de uitslag van de laatste Europese verkiezingen corresponderend programma van ?politieke richtsnoeren". De rechtsgrond wordt verkwanseld voor het belang van de zaak. Zo hebben de in artikel 163 van het Verdrag genoemde „politieke richtsnoeren" in het bijzonder ten doel — in de context van dit artikel — een intern disciplinair instrument van de Commissie te vormen en geen „programma voor de investituur". In artikel 158 — waarin de benoeming van de Commissie wordt behandeld — is overigens geenszins sprake van een dergelijk programma. Ruimer genomen lijkt het ons dat de in het verslag-Brok voorgestane geleidelijke overgang naar een gouvernementeel statuut van de Commissie de aard van de Unie miskent, alsmede de bewoordingen van het Verdrag van Amsterdam te buiten gaat. Uit hoofde van dit Verdrag behoudt de Raad namelijk — ondanks de in dit Verdrag voorkomende dubbelzinnigheden — de rol van initiatiefnemer bij de keuze van de kandidaat-commissarissen en de bevoegdheid om het nieuwe college definitief te benoemen (artikel 158). Deze bepalingen moeten overigens opnieuw in het algemene perspectief van het Verdrag worden geplaatst waarin aan de lidstaten de hoofdrol wordt toegekend — hetzij door middel van artikel D waarin staat dat de Europese Raad de Unie de noodzakelijke impulsen en politieke richtsnoeren moet geven, hetzij door middel van artikel 145 uit hoofde waarvan de Raad van Ministers beslissingsbevoegdheid heeft —, namelijk de rol van het coördineren van het economisch beleid en het verlenen van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie. Zo is het voor ons duidelijk dat de Raad zijn spilpósitie moet behouden, in overeenstemming met het algemene kader van het Verdrag en de voor de Unie kenmerkende associatie van staten, ondanks de — niet onverwachts gekomen — gretigheid van de federalisten om de nieuwe bepalingen in het Verdrag van Amsterdam in hun voordeel uit te leggen. Wij zouden deze positie overigens eerder willen verstevigen door de Commissie ook rekenschap te doen afleggen aan de Raad. Het idee van „onafhankelijkheid van de Commissie" waarop in het verslag de nadruk wordt gelegd, lijkt ons tot slot bijzonder dubbelzinnig. Ook al moet deze onafhankelijkheid ten aanzien van pressiegroepen inderdaad worden vergroot (wij hebben overigens amendementen van deze strekking ingediend), toch denken wij niet dat de betrekkingen met de in de Raad verenigde democratische regeringen hierbij ook maar enigszins gebaat zouden zijn. Zoals ik gisteren in het algemene debat heb benadrukt, heeft de theorie van onafhankelijkheid van de Commissie een superioriteitsgevoel teweeggebracht dat grotendeels de oorzaak is van het lakse gedrag waarvan we momenteel getuige zijn. Zo is fraude het natuurlijke resultaat van een slechte Europese institutionele constructie. De onafhankelijkheid van de Commissie moet niet worden vergroot, maar beperkt en dit laatste geldt met name voor de exorbitante voorrechten van deze instelling: monopolie van initiatief, zelfcontrole, beslissingsbevoegdheden, enzovoorts. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijfe. — (DA) Wij onthouden ons van stemming voor het verslag-Brok, dat de invloed en de verantwoordelijkheid van het Europees Parlement met betrekking tot de goedkeuring van de Commissie onderstreept. Wij kunnen instemmen met de voorgestelde controle van de Commissieleden vóór de installatie van de Commissie, maar wij vinden niet dat ervaring als lid van het Europees Parlement een voorwaarde moet zijn om zich voor een functie bij de Commissie kandidaat te stellen. Er zijn vele andere mogelijkheden om parlementaire ervaring op te doen met het oog op een dergelijke functie. Zo zijn wij evenmin voorstander van het voorstel dat elke fractie in het Europees Parlement tijdens de campagne voor de Europese verkiezingen een kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie naar voren moet schuiven. De Commissie moet onafhankelijk blijven en het Parlement moet zijn onafhankelijkheid als controleorgaan behouden.
Nr. 4-531/166
Handelingen van het Europees Parlement
Blokland (I-EDN), schriftelijk. — Hoewel het verslag-Brok oorspronkelijk in een andere plenaire vergadering zou worden behandeld, is het door het vertrek van de heer d'Andrea nu op een zeer actueel moment op de agenda geplaatst. Deze week staat immers in het teken van de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie ten overstaan van het Parlement. Ik heb tegen het verslag gestemd omdat de voorstellen van de rapporteur veel te ver gaan. Het is onder andere geen goede zaak als de verkiezing van de voorzitter van de EC tijdens de Europese verkiezingen leidt tot een soort „minister Europa'. De Europese Commissie is immers een uitvoerende macht en draagt daarmee dus in principe geen politieke verantwoordelijkheid. Het Verdrag van Amsterdam geeft het EP meer bevoegdheden bij de benoeming van de voorzitter van de EC. Logisch gevolg hiervan is dat dit ook zal moeten leiden tot meer invloed bij disfunctioneren van de EC. Ik denk echter wel dat het EP vooral door zijn bevoegdheden op begrotingsgebied zijn macht kan tonen. Dat laat onverlet de taak van de Raad, die immers de leden van de Commissie benoemt en derhalve de eerste verantwoordelijkheid heeft om actie te ondernemen. Dat deze taak van de Raad in het hele verslag niet wordt genoemd, komt mij vreemd voor. De voorzitter van de EC hoeft niet gekozen te worden op grond van een politiek program, aangezien de EC, zoals gezegd, het uitvoerend orgaan van Raad en Parlement is. Delcroix (PSE), schriftelijk. — (FR) Ook al behoort de stemming over de kwijting voor de begroting van 1996 tot het verleden en is de stemming inzake de motie van afkeuring van de Commissie in deze parlementaire zittingsperiode aan de orde, de ontwerpresolutie die we op dit moment bestuderen, is ongetwijfeld een zaak van de toekomst. Dat geeft aan hoe belangrijk zij is, daar ze niet alleen gevolgen heeft voor de toekomst van de betrekkingen tussen ons Parlement en de Europese Commissie, maar ook voor die van de democratisering van onze instellingen. In dit opzicht is deze verklaring natuurlijk bestemd voor alle Europese instellingen, maar ik ben van mening dat zij zich bovenal rechtvaardigt als een interne discussienota van ons Parlement aangezien erin wordt getracht een zo democratisch mogelijke koers uit te zetten voor onze parlementaire vaart in het jaar 1999. Toen de publieke opinie kennis heeft genomen van het Verdrag van Amsterdam, was zij van mening dat de belangrijke Intergouvernementele Conferentie een mager resultaat had gehad. Het Verdrag is inderdaad ingewikkeld en heeft niet kunnen voldoen aan de verwachting dat het institutionele vooruitgang zou brengen waardoor de uitbreiding van de Europese constructie onbelemmerd zou kunnen plaatsvinden. Toch heeft het een aantal nieuwe elementen gebracht waarvan gebruik moet worden gemaakt, willen we ons mandaat van bij het algemeen kiesrecht gekozen afgevaardigden niet verloochenen. Onze opmerkingen hebben betrekking op drie innovaties in het Verdrag van Amsterdam. Ten eerste stemt het Parlement in met de keuze van de door de regeringen voorgedragen voorzitter van de Commissie waarna het zal optreden als formateur, een met name in België gangbare uitdrukking. Ten tweede worden de leden van de Commissie en de aangewezen voorzitter als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Ten derde zal de Commissie bij het uitvoeren van haar taak de door haar voorzitter vastgestelde politieke richtsnoeren naleven. Zo tekent zich een Europese Unie af waarin een uitvoerende macht — de Commissie — wordt geïnstalleerd door twee wetgevende machten waarvan de ene, te weten het Parlement, de burgers vertegenwoordigt en de andere, dat wil zeggen de Raad, de lidstaten. Het betreft hier een tripolaire structuur met een op het eerste gezicht wellicht delicaat, ja zelfs wankel evenwicht. Dat is waar, maar we weten dat de democratie kwetsbaar is en de best uitgewerkte constructies ter naleving van eenieders rechten en plichten ook de meest wankele zijn. Zij functioneren hierdoor echter niet minder goed, ook al moeten de verschillende partners in een dergelijke constructie bijzonder goed naar elkaar luisteren en compromissen kunnen sluiten. Met de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam is duidelijk aangetoond dat noch de Raad, noch het Parlement de uitvoerende macht kunnen installeren zonder rekening te houden met de standpunten van de ander. Zij zijn er in werkelijkheid toe veroordeeld het eens te worden en te onderhandelen over de samenstelling, de politieke richtsnoeren en de werkwijzen van de Commissie. Het Parlement kan tegenwoordig dus een aanzienlijk grotere rol spelen bij de installatie van het college van de leden van de Commissie. Een tweede reeks overpeinzingen houdt verband met de mogelijkheden die al deze overwegingen bieden voor de Europese verkiezingen en de impuls die deze hierdoor kunnen krijgen binnen een proces dat tot een grotere Europese integratie kan leiden. Kortom, de grote lijnen en uitgangspunten van het voorstel van Jacques Delors lijken mij steekhoudend. Er is een frappante tegenstelling tussen de duidelijke tekortkomingen van de Europese constructie en de bezorgdheid van de publieke opinie die merkt dat het Europese beleid gevolgen begint te hebben voor het dagelijks leven, maar de in de diverse lidstaten gebruikelijke democratische praktijken niet terugvindt in dit Europa. De Europese discussie moet nieuw leven worden ingeblazen door van de keuze van de toekomstige voorzitter van de Commissie een van de inzetten van de komende Europese campagne te maken, door te voorkomen dat deze campagne zich opnieuw beperkt tot louter nationale problemen en door eindelijk een echt Europees en tegelijkertijd bijzonder geïndividualiseerd politiek leven te scheppen. Een derde serie overwegingen beoogt een betere politieke samenhang tussen het Parlement en de Commissie tot stand te brengen en tegelijkertijd het democratisch tekort van de Unie aan te vullen. De publieke opinie constateert tot haar verbazing dat het Europees Parlement — een bron waaruit de lidstaten putten wanneer ze hun regeringen samenstellen — in zo'n geringe mate in beeld is wanneer de commissarissen en in hun midden de voorzitter van de Commissie worden gekozen. Dit is in strijd met de democratische gewoonten van onze respectieve landen en de geloofwaardigheid van ons Parlement zal toenemen wanneer, zoals in onze verklaring wordt verzocht, een relevant
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/167
Delcroix aantal Commissieleden gekozen wordt uit in functie zijnde leden van het Europees Parlement. In mijn ogen betekent dit ook dat het evenwicht tussen mannen en vrouwen — hier net zo goed als elders — moet worden bewaard. Deprez (PPE), schriftelijfe. — (FR) Enerzijds zijn velen van ons er al lange tijd innerlijk van overtuigd dat ondanks de vooruitgang die in de loop van de hervormingen van de Verdragen is geboekt onze Vergadering slechts een volwaardig parlement zal zijn als zij onder andere de aan haar rekenschap afleggende Europese Commissie in haar geheel zal kunnen benoemen. Anderzijds is het volstrekt noodzakelijk dat de Europese instellingen worden hervormd in het vooruitzicht van de toekomstige uitbreiding met de landen van Midden- en Oost-Europa. In dit toekomstige, tot 20 of 25 lidstaten uitgebreide Europa zou een Europese Commissie met minstens één commissaris per lidstaat volstrekt ondoeltreffend zijn. De noodzakelijke hervorming van de structuur en samenstelling van de Commissie moet haar dus een andere legitimiteit verlenen dan deze die ze momenteel aan de huidige nationale benoeming van haar leden ontleent. In iedere democratische staat is de regering het resultaat van de machtsverhoudingen binnen de vertegenwoordigende lichamen die een min of meer getrouwe afspiegeling zijn van de kloven in de samenleving die hen heeft gekozen. In een steeds vaster omlijnde Europese Unie berust de echte democratische legitimiteit duidelijk op onze door middel van het rechtstreeks algemeen kiesrecht gekozen Vergadering. De Europese Commissie moet haar nieuwe legitimiteit dus ontlenen aan het Europees Parlement. Vanuit dit gezichtspunt is de tenuitvoerlegging van de in het verslag gedane voorstellen een nieuwe stap in de richting van de emancipatie van het Parlement en de democratische eenwording van het Europese continent. Ik wijs eens te meer op de noodzaak van een ten opzichte van de lidstaten onafhankelijke Commissie en het logische gevolg hiervan, namelijk de versterking van het parlementaire toezicht op deze instelling die zowel de zetel van het communautaire belang als de hoedster van de Verdragen moet blijven. Ook moet zij weer de drijvende kracht achter de Europese constructie worden. Fayot (PSE), schriftelijk. — (FR) Dit verslag had onder meer tot doel steun te verlenen aan het voorstel van „Notre Europe", de vereniging van Jacques Delors, om van de keuze van de toekomstige voorzitter van de Commissie een inzet van de Europese verkiezingen te maken. Ik steun dit voorstel en heb het daarom ondertekend. Ons voorstel om de Europese verkiezingen meer op personen te richten, om ze door de kiezers bij de benoeming van de toekomstige voorzitter van de Commissie te betrekken meer politieke betekenis te geven is in het verslagBrok zo verwaterd dat het belachelijk overkomt. Dit is te wijten aan de compromissen tussen de fracties. Waarom is dit zo? Wel, omdat de staatshoofden en regeringsleiders er doodeenvoudig niets van willen weten. Of ze nu socialist of conservatief zijn, ze willen hun zaken zonder democratisch overleg blijven beredderen, ze verkiezen een conclaaf in Vaticaanse stijl boven een democratische gedachtewisseling. Kortom, zij willen over de benoeming van de voorzitter van de Commissie blijven beslissen zonder dat buitenstaanders als de kiezers of de politieke partijen er zich mee bemoeien. Op die manier lopen wij gevaar dat de benoeming van de toekomstige voorzitter van de Commissie volgens volgend schema zal verlopen: — het Duitse voorzitterschap is van plan om tijdens de top van Keulen van 3 en 4 juni 1999 een Commissievoorzitter te doen aanwijzen en zo het proces van vernieuwing van de Commissie op gang te brengen; — op 13 juni 1999 hebben de Europese verkiezingen plaats. Defeiezersrest niets meer dan akte te nemen van het resultaat van wat de staats- en regeringsleiders binnenskamers hebben bedisseld. U zal toegeven dat dit de omgekeerde wereld is. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) Met een zover mogelijk doorgedreven interpretatie van het nog niet geratificeerde Verdrag van Amsterdam willen de rapporteur en het Parlement bereiken dat de Commissie een soort regering wordt. Dat wordt ook bevestigd in de toelichting. Ik vind dat dit volledig strijdig is met de artikelen in de Verdragen waarin staat dat de EU een interstatelijke samenwerking tussen zelfstandige naties moet zijn. Hier wordt gepoogd zonder debat en besluiten in de lidstaten de EU in federale richting te hervormen, hetgeen voor mij onaanvaardbaar is. Lindqvist (ELDR), Seppänen, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), Gahrton, Holm en Schörling (V), Lis Jensen (I-EDN), schriftelijk. — (SV) Het verslag-Brok over de goedkeuring van de voorzitter van de Commissie en over de „onafhankelijkheid" van de Commissie zijn een duidelijke weerspiegeling van de heersende ideologie binnen de Commissie institutionele zaken en haar geloof in de totstandbrenging van een federale staat. Wij willen erop wijzen
Nr. 4-531/168
Handelingen van het Europees Parlement
Lindqvist (ELDR), Seppänen, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), Gahrton, Holm en Schörling (V), Lis Jensen (I-EDN) dat de Commissie nooit als een onafhankelijke instelling mag worden beschouwd, maar dat zij samenwerkt met het Parlement en vooral met de Raad. In de conclusie van de toelichting wordt erover gesproken dat „de intergouvernementele methode vervangen moet worden door de communautaire" en heeft men het over versterking van „de integratie op weg naar het verenigd Europa op federale grondslag". Dit is een duidelijke poging om een weg te banen voor de Commissie, zodat deze een soort regering kan worden die direct door het Europees Parlement wordt aangewezen en niet door de lidstaten. Wij vinden het verslag veel te ver gaan in zijn interpretatie van wat er feitelijk in het Verdrag van Amsterdam staat. De parlementaire commissie heeft zich ook te veel laten beïnvloeden door de uitlatingen van Commissievoorzitter Jacques Delors dat de EU-verkiezingen zouden moeten gaan over het toekomstige voorzitterschap van de Commissie en niet over de samenstelling van het Europees Parlement. Het verslag bevat ook tegenstrijdigheden. Aan de ene kant wil het de onafhankelijkheid van de Commissie verdedigen, aan de andere kant wil het dat het Parlement zal kunnen onderhandelen over de samenstelling van de Commissie, waarbij „een relevant aantal Commissieleden gekozen zou moeten worden uit in functie zijnde leden van het Europees Parlement". Aangezien wij ertegen zijn dat de EU zich ontwikkelt tot een federale grootmacht en wij juist een interstatelijke grondslag bepleiten, hebben wij besloten tegen te stemmen. Palm (PSE), schriftelijfe. — (SV) Het verslag behandelt verschillende institutionele problemen binnen de Unie, vooral vanuit democratisch perspectief. Het Parlement wordt door dit verslag in de gelegenheid gesteld afzonderlijke commissarissen ter verantwoording te roepen en afte zetten. Juist deze week hebben wij gezien hoe belangrijk het is om als Parlement over dit instrument te beschikken. Deze mogelijkheid wordt geboden in paragraaf III.1 van het verslag. Helaas wordt in dezelfde paragraafgeschreven dat het belangrijk is te waken over de Commissie als „houdster van het alleenrecht op wetgevingsinitiatief', iets waar ik sterk tegen ben. Dat is een groot manco in de samenwerking zoals die er op dit moment uitziet. Ik vind niet dat het recht van initiatief uitsluitend voorbehouden moet blijven aan de Commissie. Voor mij is het instrument voor het ambtshalve ontslaan van afzonderlijke commissarissen zo belangrijk dat ik voor paragraaf III.1 zal stemmen, maar ik wil hierbij verklaren dat ik het er niet mee eens ben dat de Commissie als enige het recht van initiatief moet hebben. Dit verslag bevat naast goede aanzetten een stel zwakke punten. Verschillende daarvan worden verbeterd door amendementen van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, waar ik voor stem. Theorin en Wibe (PSE), schriftelijfe. — (SV) Het verslag volgt in grote lijnen de wijzigingen uit het Verdrag van Amsterdam betreffende het goedkeuren van de voorzitter van de Commissie. Wij zijn het er echter niet in alle opzichten mee eens. De regeringen van de lidstaten moeten de nodige grotere speelruimte krijgen voor eigen politieke overwegingen, zoals ook naar voren wordt gebracht in de amendementen van de Fractie van de Europese Sociaal-Democraten. Verder vinden wij dat het verslag te ver gaat met de eis dat een groot deel van de Commissieleden wordt gekozen uit de in functie zijnde leden van het Parlement. Wij zijn het niet eens met het standpunt dat de Commissie als enige het recht van initiatief moet hebben. Dat geeft in de praktijk de meeste macht aan de Commissie, die niet ter verantwoording kan worden geroepen, omdat ze niet gekozen is door het volk. Wij vinden het bij de interstatelijke samenwerking bijvoorbeeld van belang dat de nationale parlementen een grotere invloed krijgen dan ze vandaag de dag hebben. Valverde López (PPE), schriftelijk. — (ES) Het verslag-Brok valt onder die categorie voorstellen die pogen afbreuk te doen aan het unieke karakter van de Europese instellingen. Die stroming is de laatste jaren steeds sterker geworden. Juist daarom moeten we haar met kracht bestrijden, want al deze aanvallen zullen uiteindelijk leiden tot de volledige afbraak van het institutionele systeem. Het gaat hier om een systeem dat in het kader van de constitutionele geschiedenis revolutionair genoemd mag worden. De evolutie en de vervolmaking van de instellingen van de EU zijn voortvloeisels van de originaliteit van het in de geldende Verdragen voorgestelde model, en elke volgende ontwikkeling bouwt daar weer op voort. Iedere poging om de instellingen van de Unie te ontwikkelen volgens het model van de — failliete — nationale constitutionele systemen kan niet anders dan op een mislukking uitlopen. Het communautair systeem overstijgt de natie-staat — het houdt zich immers met andere verhoudingen en realiteiten bezig. Commissie, Parlement en Raad zijn instellingen die alleen begrepen kunnen worden in de context van hun interinstitutionele wisselwerking en het tussen hen bestaande evenwicht. Het zijn de regeringen van de lidstaten die de voorzitter en de leden van de Europese Commissie benoemen, maar de Verdragen stellen daar een Parlement tegenover met de bevoegdheid tot het indienen van een motie van afkeuring. Als het Parlement en de fracties de leden en de voorzitter van de Commissie zouden voordragen, zou dit fundamentele evenwicht verstoord geraken; het college van commissarissen zou verpolitiekt worden, en dat terwijl de Commissie volgens de Verdragen onafhankelijk moet zijn — niet alleen van de regeringen, maar van welke politieke grootheid dan ook. Als dus elke fractie een kandidaat zou voordragen voor het voorzitterschap van de Commissie zou er een de facto afhankelijkheidsrelatie geschapen worden tussen die kandidaat en een politieke stroming. Daarmee zou die kandidaat zijn onafhankelijkheid verliezen, terwijl het ongebonden zijn nu juist essentieel is. Bovendien zou deze toestand binnen het Parlement een weerspiegeling hebben in de vorming van fracties die de voorzitter steunen en fracties die oppositie voeren, waarmee het politieke spel in het Parlement zijn vrije karakter zou verliezen. Want nu is het zo dat alle parlementariërs automatisch in de oppositie zitten, aangezien ze geen verplichting hebben de voorzitter — of welke individuele commissaris dan ook — te steunen. Afhankelijk van
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/169
Valverde López het onderwerp waarover gedebatteerd wordt, komen er iedere keer opnieuw andere meerderheden tot stand: dat geeft een veel grotere mate van vrijheid en is veel democratischer. Het verslag-Brok vervalt in ernstige tegenstrijdigheden. Het beweert een lans te breken voor de collegiale verantwoordelijkheid, maar verdedigt op hetzelfde moment de idee dat individuele leden van de Commissie afgezet moeten kunnen worden. Onverenigbaar met een daadwerkelijke collegiale verantwoordelijkheid is ook het plan om de leidinggevende bevoegdheden van de voorzitter uit te breiden. Men vergeet daarbij dat de essentie van de communautaire instellingen berust in het principe dat alle macht aan de instellingen zelf toekomt, en niet aan de voorzitters van die instellingen. Het gaat hier niet om persoonlijke, maar om institutionele verantwoordelijkheden. Daarom roteert het voorzitterschap van de Raad, en is dat -voorzitterschap uitsluitend coördinerend en beperkt tot zes maanden. De Voorzitter van het Parlement heeft al evenmin werkelijke macht. Zo is het ook, om de eenheid in verscheidenheid van het college van commissarissen te handhaven, niet wenselijk dat de voorzitter ervan over bijzondere bevoegdheden zou beschikken. De voorzitters van de instellingen hebben dus de auctoritas die van hun persoonlijkheid uitgaat, zonder over potestos te beschikken. En zo moet het ook zijn. De onafhankelijkheid van de Commissie wordt bereikt door steeds maar weer aan te dringen op het onafhankelijkheidsprincipe, en door weerstand te bieden aan de druk van de zijde van de regeringen om de ambtenaren verder te politiseren, door het instellen van quota op basis van nationaliteit en politieke kleur. Het Parlement dient er zich van bewust te zijn dat het de bevoegdheid heeft controle uit te oefenen op de Commissie. Het moet de structuur van zijn personeel en zijn werkwijzen daarop afstemmen, in plaats van zich te verliezen in een te grote verscheidenheid aan activiteiten en het leveren van commentaar op persberichten een maand nadat de feiten zich hebben voorgedaan. — Verslag-Sainjon (A4-0423/98) Andersson, Hulthén, Lööw, Theorin en Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) De globalisering brengt zowel nieuwe mogelijkheden als nieuwe bedreigingen met zich mee. Gedragscodes spelen een wezenlijke rol in de handhaving van mensenrechten door multinationale ondernemingen. Op basis van de IAO-verklaring over de grondbeginselen en andere internationale minimumnormen dienen er minimumgedragscodes te worden opgesteld, die de Europese multinationale ondernemingen vrijwillig moeten ratificeren. Het is van wezenlijk belang dat de Commissie bij de opstelling en de verwezenlijking van desbetreffende voorstellen nauw samenwerkt met vertegenwoordigers van ondernemingen, vakverenigingen en niet-gouvernementele organisaties. Wij willen benadrukken dat het belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten van de EU zich er binnen de besluitvormende comités van de WHO voor inspannen dat bij de beoordeling van lidmaatschapsaanvragen van kandidaatlanden wordt geëist dat kandidaat-landen zich aan de sociale minimumregels houden voordat ze lid kunnen worden van de WHO. Wil het multilaterale handelsstelsel zich positief ontwikkelen en wil de wereldwijde handel kunnen worden hervormd, dan moeten verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit de richtsnoeren voor alle activiteiten zijn. De winsten van de wereldhandel moeten worden gebruikt om te zorgen voor welvaart in alle delen van de wereld en voor een rechtvaardige verdeling, waarmee de groeiende kloof tussen rijk en arm kan worden geëlimineerd. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijk. — (DA) De Deense sociaal-democraten stemmen voor het verslag dat een verband legt tussen het respect voor de mensenrechten en de internationale handel. De EU moet er om te beginnen voor zorgen dat alle lidstaten de IAO-conventies bekrachtigen en naleven. Bovendien moet de EU erop toezien dat in de overeenkomsten met derde landen een sociale clausule wordt opgenomen, die gebaseerd is op de grondbeginselen van de IAO. Wij stemmen voor een bindende gedragscode voor Europese multinationals gebaseerd op de IAO-grondbeginselen. De ervaring heeft aangetoond dat een vrijwillige gedragscode niet opgevolgd wordt. Het is efficiënter een Europees kader vast te stellen, waaraan eventueel sancties gekoppeld kunnen worden. Deprez (PPE), schriftelijfe. — (FR) De eis om bij de liberalisering van het internationale handelsverkeer met de sociale dimensie rekening te houden is in het verleden soms aangevoerd door wie er in feite naar streefde het protectionisme van de geïndustrialiseerde wereld ten overstaan van de ontwikkelingslanden te versterken. Het valt dus niet te ontkennen dat er met recht en reden wordt aangedrongen op een veralgemeende naleving van enkele eenvoudige principes en regels die in de internationale conventies van de IAO zijn opgenomen en betrekking hebben op de beperking van kinderarbeid, het verbod van dwangarbeid, de vrijheid van vereniging en het recht van collectieve onderhandeling. Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk in die zin positie genomen en de wens uitgesproken dat die minimumregels als sociale clausule in het unilaterale en multilaterale handelssysteem worden opgenomen. Het heeft zich eveneens bereid verklaard om in de schoot van de WHO op een diepgaande multilaterale bespreking van dit onderwerp aan te dringen. Dan is het echter nodig dat wij in de talrijke discussie- en onderhandelingsfora waaraan de Europese Unie en de lidstaten deelnemen geloofwaardig op onze gesprekspartners overkomen! Hoe denken wij dit te bereiken zolang sommige lidstaten van de Unie niet alle IAO-conventies over juist die fundamentele rechten hebben geratificeerd? Ik ben het met de zorgen en wensen van onze rapporteur ruimschoots eens, maar ik wil in het bijzonder onderstrepen dat wij in de eerste plaats voor onze eigen deur moeten vegen. Daarom leg ik er vooral de nadruk op dat de lidstaten die de bovengenoemde conventies nog niet hebben geratificeerd daar zo snel mogelijk werk van moeten ma-
Nr. 4-531/170
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Deprez ken. Dus dring ik er bij de collega's van die landen op aan al hun overredingskracht te gebruiken om hun regeringen daartoe te bewegen. Lindholm (V), schriftelijfe. — (SV) In de resolutie en in de tekst van de Commissie wordt bepleit dat er een sociale clausule over internationale handel wordt ingevoerd en dat de IAO-verklaring over grondbeginselen en grondrechten krachtiger wordt gesteund, vooral om op die manier problemen als kinderarbeid aan te pakken, en dat zowel binnen de Unie als daarbuiten. Daarom steun ik dit verslag, ook al plaats ik er enige vraagtekens bij, onder andere op het punt van de financiering. Palm (PSE), schriftelijfe. — (SV) Dit jaar is het Jaar van het kind. Het VN-Verdrag voor de rechten van het kind, dat is geratificeerd door de regeringen van alle lidstaten, bestaat dit jaar tien jaar. Het is pijnlijk te zien welke manco's de naleving van de meest elementaire artikelen van dit verdrag in de EU vertoont. Een van de artikelen die volgens mij zeer slecht worden nageleefd, is dat betreffende het recht van een kind op een jeugd, het recht om te spelen, te leren — en niet te hoeven werken. Met dit verslag wordt ernaar gestreefd dat de lidstaten iets doen aan de grote manco's inzake de bescherming van het kind in de samenleving en in zijn verhouding tot de arbeidsmarkt. Er zijn echter een aantal amendementen die de ambities van het verslag sterk aantasten. Amendement 10 is volgens mij het enige dat het verslag verder helpt, en daar stem ik dan ook voor. Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Hoewel het verslag-Sainjon er zich op basis van onvoldoende nagetrokken informatie toe heeft laten verleiden om onder andere wat betreft kinderarbeid in Groot-Brittannië een aantal valse vergelijkingen te maken (we kunnen schoolgaande kinderen of studenten die de ochtendkrant rondbrengen toch niet op één lijn stellen met kinderen die 12 uur per dag in een tapijtenfabriek werken), heeft de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten geoordeeld het toch te moeten goedkeuren. Zozeer is het vandaag voor iedereen duidelijk dat er een einde moet worden gemaakt aan de sociale dumping die afbreuk doet aan het wereldhandelssysteem zoals dat momenteel volgens de in het Akkoord van Marrakech vastgelegde lijn functioneert. Nochtans hebben slechts weinigen er in 1994 op gewezen dat de onderhandelingen van de Uruguay-Ronde eerder thuishoorden in de jaren „60 toen de wereldhandel zich hoofdzakelijk afspeelde tussen een klein aantal landen die een gelijkwaardig of vergelijkbaar niveau hadden bereikt en niet, zoals het sinds het einde van de koude oorlog en de mondialisering van vervoer en communicatie het geval is, tussen landen die vanuit in maatschappelijk opzicht totaal verschillende werelden rechtstreeks met elkaar concurreren. Regels die in een bepaald verband goede resultaten opleveren, kunnen in een ander verband evenwel de omgekeerde uitwerking blijken te hebben. Slechts enkele jaren na de inwerkingtreding van het Akkoord van Marrakech moeten wij tot die vaststelling komen. Het verslag-Sainjon zoekt naar middelen waarop de Europese Unie in haar strijd tegen die sociale dumping nog een beroep kan doen, maar de rapporteur heeft moeten constateren dat er niet veel zijn en hij heeft enkel niet-bindende en als aansporing bedoelde maatregelen kunnen voorstellen. Wij gaan uiteraard akkoord met zijn aanbevelingen om aan de verkoop van door gevangenen vervaardigde producten zeer strenge beperkingen op te leggen. Wij sluiten ons natuurlijk aan bij de wens tot bestrijding van gedwongen kinderarbeid. Het is eveneens toe te juichen dat de Commissie wordt verzocht er in de besluitvormende organen van de WHO voor te pleiten dat aan landen die lid wensen te worden de naleving van de sociale minimumnormen als toetredingsvoorwaarde wordt opgelegd. Wij moeten van de Commissie eisen dat zij die wens met klem verdedigt. Het is immers duidelijk dat ook op dit gebied de beslissingen niet op Europees maar op wereldniveau moeten worden genomen. Met eenzijdig Europese maatregelen lopen wij zelfs gevaar onze eigen ondernemingen nadeel te berokkenen, tenminste wanneer zij moeten concurreren met ondernemingen van andere landen die er niet aan onderworpen zijn. De Europese Unie en de lidstaten moeten zich dus op het internationale forum uitspreken voor dwingende maatregelen om de instandhouding van onaanvaardbare arbeidsvoorwaarden te voorkomen en een einde te maken aan de concurrentievervalsing waarvan onze ondernemingen en werknemers ten gevolge van sociale dumping de rechtstreekse slachtoffers zijn. Van Dam (I-EDN), schriftelijfe. — De toenemende liberalisatie van de wereldhandel heeft aangetoond dat ook dit terrein van menselijke activiteiten niet waardevrij is. Het is nodig ons bezig te houden met normen binnen de handel. Doen we dat niet, dan bestaat er kans op uitbuiting van bepaalde groepen mensen. Het internationaal erkennen van arbeidsrtormen is een nuttig instrument om deze uitbuiting te voorkomen. Wij zijn daarom verheugd dat de Commissie stelt dat het verband tussen liberalisatie van de wereldhandel en het erkennen van arbeidsnormen niet zonder meer positief te noemen is. Als Europese Unie moeten we ons zoveel mogelijk aansluiten bij internationale initiatieven op dit terrein. Om dit op een geloofwaardige wijze te kunnen doen, moeten de lidstaten van de Unie allereerst de hand in eigen boezem steken. Wij ondersteunen de rapporteur in zijn oproep aan diverse lidstaten van de Europese Unie arbeidsnormen te erkennen en na te leven. Het ontplooien van allerlei zelfstandige Europese initiatieven gaat onze fractie echter te ver, bijvoorbeeld als het gaat om het bevorderen van onderwijskansen voor jongeren in andere landen. Het lijkt ons beter dat we arbeidsnormen integreren in andere beleidsterreinen, zoals bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking. De door de rapporteur geformuleerde paragraaf 19 hebben we dan ook niet gesteund. We konden ons wel vinden in amendement 4. Wij zijn voorstanders van een vrijwillige Europese gedragscode. Onze visie daarop vind ik in dit kader het best verwoord in amendement 10 van de heer Howitt. Later deze week zullen we daar in deze zaal nog uitgebreider over spreken. Een aantal andere amendementen achten wij van weinig betekenis en hebben we dan ook niet ondersteund.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/171
Van Dam Onze fractie deelt de mening van de rapporteur dat de balans van de afgelopen vier jaar schamel is als het gaat om het erkennen van internationale normen. Het aannemen van deze resolutie is een goede stap op weg naar ethisch verantwoorde handel. We hebben daarom van harte ingestemd met het verslag van de rapporteur. Juist omdat het met name beoogt al bestaande internationale initiatieven te ondersteunen. — Verslag-Danesin (A4-0372/98) Bernardini en Darras (PSE), schriftelijk. — (FR) Al van bij de behandeling in 1996 van het actieprogramma 1995-2000 in de sector van het gemeenschappelijk vervoersbeleid is ons Parlement van oordeel dat het aangewezen is om voor de financiering van de TEN's een beroep te doen op particulier kapitaal. Nu wij met die financiering achterstand hebben, dreigt een belangrijk plan voor stimulering van de werkgelegenheid op Europees niveau te mislukken. Iedereen weet dat die achterstand onder meer te wijten is aan een daling van de infrastructuurinvesteringen in de lidstaten, die hun overheidsschuld wensen te verminderen. Omdat de overheidssector niet in staat is diefinancieringalleen te dragen, moet de particuliere sector erbij betrokken worden. Zoals wij in het verslag van onze collega kunnen lezen, is de Commissie in haar mededeling van oordeel dat die samenwerking tot stand kan worden gebracht door partnerschappen tussen overheidsorganisaties en investeerders/ondernemingen van de particuliere sector. Het spreekt echter vanzelf dat zo'n samenwerking slechts goed zal verlopen wanneer zij, zoals het met iedere goede samenwerking het geval is, duidelijk wordt afgebakend. Een openbaar/particulier partnerschap (OPP) kan enkel worden aangegaan voor het ontwerp, de planning, definancieringen de bouw van een overheidsproject. En er moet op worden gelet dat iedere betrokkene volgens eigen kunnen verantwoordelijkheid draagt voor de risico's die aan de uitvoering verbonden zijn. Mocht een van de partijen de aangegane verplichtingen niet meer nakomen, dan moet de voltooiing van het project immers gewaarborgd zijn. Tenslotte zal het, zoals onze rapporteur voorstelt, voor het welslagen van de OPP's noodzakelijk zijn de richtlijnen „overheidsopdrachten" aan te passen, maar gezien het mogelijke risico dat wij hierdoor het liberalisme in de kaart zouden spelen, is het wenselijk als tegenwicht rekening te houden met het begrip diensten van algemeen nut. Hoewel het openbaar/particulier partnerschap in de eerste plaats voor de grote prioritaire projecten is uitgedacht, zijn wij ervan overtuigd dat het ook voor kleinschaligere infrastructuurprojecten die „van enorm groot belang kunnen zijn op plaatselijk of regionaal niveau" (paragraaf 17 van de resolutie) zeer dienstig kan zijn. Palm, Theorin en Wibe (PSE), schriftelijfe. — (SV) De rapporteur is van mening dat mobilisering van privé-kapitaal een voorwaarde is voor de verwezenlijking van het vervoersbeleid van de Gemeenschap, speciaal voor de transEuropese netwerken (TEN). Wij willen er met deze stemverklaring op wijzen dat wij het uitermate belangrijk vinden dat de grondinfrastructuur bij het scheppen van openbare-particuliere partnerschappen in handen van de overheid blijft. Zolang de openbare/ particuliere partnerschappen het karakter hebben van tijdelijke projectondernemingen in het kader van openbare aanbestedingen, is toevoer van privé-kapitaal alleen maar uitstekend, maar de samenwerking mag onder geen enkele voorwaarde leiden tot gedeeld eigendom. — Verslag-Jarzembowski (A4-0375/98) Bernardini (PSE), schriftelijfe. — (FR) De havensector verwerkt meer dan 90% van het handelsverkeer tussen de Unie en derde landen en ongeveer 30% van het intracommunautaire goederenvervoer. Bovendien maken jaarlijks 200 miljoen passagiers van zijn diensten gebruik. Deze vaststelling bewijst dat Europa dringend nood heeft aan een zeehaveninfrastructuur die het in staat stelt te voorzien in de belangrijke diensten die door de havensector moeten worden aangeboden. Laten we ook niet vergeten dat havens een sleutelrol in de regionale economie vervullen, in het bijzonder in de perifere en ultraperifere kustgebieden van de Unie. Dankzij het Groenboek van de Europese Commissie wordt er met alle betrokken partijen (havenautoriteiten, zeevervoer, expediteurs, lidstaten enzovoort) een discussie op gang gebracht over de mogelijkheden om de infrastructuur van de Europese havens te verbeteren en hun economische doelmatigheid te vergroten. Ik ben verheugd dat ons Parlement aan de gedachtewisseling kan deelnemen en als afgevaardigde die uit een belangrijke Zuid-Franse havenplaats afkomstig is wens ik twee opmerkingen te maken. In het Commissiedocument is er geen sprake van een benadering volgens het begrip diensten van algemeen nut, zoals dit in artikel 90, lid 2 van het Verdrag is omschreven. Nochtans kan een groot aantal van de installaties, diensten en activiteiten in de zeehavens als zodanig worden erkend. Dit verzuim moet dus worden hersteld. Om de Europese havens beter op de internationale omstandigheden af te stemmen stelt het Groenboek zich hoofdzakelijk tot doel de voorschriften die in de verschillende lidstaten van kracht zijn grondig te onderzoeken. Het gaat hierbij vooral om de situatie inzakefinancieringen concurrentie. Wij gaan ermee akkoord dat de Commissie het raadzaam acht om, alvorens voorstellen voor een richtlijn in te dienen, een overzicht te hebben van de financiering van de grote Europese havens. Zij mag er niet enkel van uitgaan dat overheidssteun aan deze sector principieel niet is toegestaan, maar zij moet ernaar streven de groeiverschillen tussen de Zuid- en Noord-Europese havens weg te werken. Zij moet ervoor zorgen dat havenplaatsen hun zeer belangrijke rol in de werkverschaffing op plaatselijk vlak kunnen blijven vervullen.
Nr. 4-531/172
Handelingen van het Europees Parlement
Girão Pereira (UPE), schriftelijfe. — (PT) Er bestaat al geruime tijd een behoefte aan de vaststelling en uitvoering van een Europees beleid op het gebied van havens en maritieme infrastructuur. Wij zijn van mening dat havens een fundamentele schakel in de Europese en trans-Europese vervoersnetwerken vormen, niet alleen vanuit het perspectief van het Europees concurrentievermogen ten opzichte van de rest van de wereld, maar ook met het oog op het intracommunautaire verkeer en de geïntegreerde ontwikkeling van het gehele Europese grondgebied. Het korte-afstandsvervoer over zee zal zich, zeker binnen een uitgebreid Europa, ontwikkelen tot het alternatief voor het wegvervoer, dat verantwoordelijk is voor de toenemende congestie van de Europese wegen. De staking van Franse vrachtwagenchauffeurs — om een voorbeeld te noemen — legt een groot deel van de economie van een aantal gebieden plat. Dat is een signaal dat Europa behoefte heeft aan alternatieve vormen van vervoer, en dan vooral zee-en spoorvervoer. Bovendien is het boven elke twijfel verheven dat het zeevervoer voordelen met zich meebrengt voor het milieu. Daar komt nog eens bij dat een efficiënt netwerk van havens kan bijdragen tot lokale en regionale ontwikkeling, en dan vooral in de perifere regio's en op de eilanden. Zo'n netwerk brengt niet alleen die regio's dichter bij het centrum, het kan ook een zeer belangrijke factor zijn bij de totstandbrenging van sociale en economische cohesie. Daarom juichen wij dit initiatief van de Commissie toe, in de overtuiging dat er meer stappen zullen volgen op weg naar een volwaardig havenbeleid. Kestelijn-Sierens (ELDR), schriftelijfe. — Het verslag van de heer Jarzembowski is een evenwichtig verslag. Indien ik het toets aan de situatie van de Vlaamse havens en de prioriteiten die mijn partij terzake vooropstelt, ben ik blij vast te stellen dat de rapporteur de juiste accenten legt. Dit zijn onze aandachtspunten inzake een beleid voor havens en maritieme infrastructuur: — een ruime bereikbaarheid van de havens en een verbetering van de verbindingen met het achterland. Een betere ontsluiting van de havens onder meer door betere spoorverbindingen met het binnenland komt de ontlasting van het wegennet ten goede en leidt tot duurzame mobiliteit. In dit verband wil ik verwijzen naar het belang van de modernisering van de bestaande IJzeren Rijn-spoorwegverbinding die Antwerpen verbindt met het Ruhrgebied. Ook de haven van Zeebrugge moet beter met het achterland worden verbonden; — meer duidelijkheid inzake definancieringvan de infrastructuur waarbij het duidelijk moet zijn dat havensuprastructuur niet door de overheid gefinancierd hoeft te worden; — gelijke werkingsvoorwaarden voor alle havens zijn essentieel. Zo moeten alle concurrentievervalsende structuren verdwijnen. Het is niet langer aanvaardbaar dat het Vlaams Gewest als aandeelhouder van de haven van Zeebrugge tegelijk als rechter en partij optreedt; — verder wil ik de nadruk leggen op het belang van de lokale verankering van elke haven. Elke haven moet ook haar autonomie behouden; — tenslotte is het succes van een haven mede afhankelijk van het economisch en fiscaal beleid dat in het land gevoerd wordt. We moeten ervoor zorgen dat economische maar vooral fiscale maatregelen níet afremmend werken en vermijden dat hoge loonlasten enfiscaliteitde concurrentie met andere havens bemoeilijken. Ik steun het verslag van de heer Jarzembowski en hoop dat we ook in Vlaanderen dit voorbeeld volgen en spoedig overgaan tot de goedkeuring van het zeehavendecreet. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) De betekenis van de zeevaart en daarmee van de havens is zeer groot, zowel voor personen als voor het goederenvervoer. De betekenis van de waterwegen als vervoersweg moet toenemen, wil men het doel van „een duurzaam vervoersbeleid" bereiken. Daar zijn wij het allemaal wel over eens. Tegelijkertijd zijn de omstandigheden op het gebied van kustgebieden, klimaat, bevolkingsdichtheid en visserijtradities van lidstaat tot lidstaat zeer verschillend. Dat de havens onder de bevoegdheid van de EU vallen, staat buiten kijf, evenals het feit dat ze als een deel van de trans-Europese netwerken moeten worden beschouwd. Een groot aantal installaties, diensten en activiteiten in de havens is echter van algemeen belang en kan daarom niet worden vergeleken met andere. Dat geldt speciaal in verband met het concurrentievraagstuk en de overheidsfinanciering. Überhaupt zou deze vraag veel uitgebreider bediscussieerd moeten worden, vooral in de lidstaten en met de betrokkenen. Souchet (I-EDN), schriftelijfe. — (FR) De zeehavens in de landen van de Europese Unie danken hun economische betekenis aan het feit dat er voor meer dan 90% van het handelsverkeer tussen de lidstaten en derde landen en bijna 30% van het intracommunautair handelsverkeer op hun diensten een beroep wordt gedaan.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/173
Souchet Terwijl havens naar de opvatting van de regeringen traditioneel fungeerden als groeipolen en ontwikkelingscentra van de nationale en regionale economie, en ook als instrumenten voor de regionale planning, zijn de havens van de lidstaten van de Europese Unie en de grote havens in het bijzonder vandaag uitgegroeid tot knooppunten tussen transoceanisch vervoer, kustvaart (cabotagevervoer) en vervoer over land. Voorts hebben zij zich ontwikkeld tot centra voor vrachtverwerking, dienstverlening, distributie en logistiek. Deze evolutie heeft met zich meegebracht dat het zwaartepunt van de problemen te vinden is op het vlak van de financiering en de doorberekening van de kosten van haven- en zeevervoerinfrastructuren. Wij moeten er echter de aandacht op vestigen dat de havens van de verschillende lidstaten inzake eigendoms-, organisatie- en beheersstructuur verschillen. Deze ingewikkelde toestand inzake structuren maakt het zeer moeilijk om een onderzoek naar verschillen in steunverlening te doen en zo na te gaan in hoeverre de concurrentiemogelijkheden gelijk zijn. Onze fractie gaat met de resolutie van de Commissie vervoer volledig akkoord. Toch wenst zij erop te wijzen dat er een ander soort havens bestaat. Sommige havens of sommige van hun installaties, diensten en activiteiten dienen van nature het algemeen nut en moeten dus, in tegenstelling tot wat de rapporteur voorstelt, bijzondere exploitatiesteun kunnen ontvangen. Er zijn bijvoorbeeld enkele middelgrote of kleine havens die voorzien in de verbinding tussen het vasteland en eerder afgelegen eilanden. Die havens verlenen zonder twijfel een dienst van algemeen nut, want zij zorgen ervoor dat de eilandbewoners zich kunnen bevoorraden. Mocht de ontwerpresolutie ongewijzigd worden aangenomen, dan zal dit soort havens volledig worden verwaarloosd en zullen onzalige sociale en economische gevolgen niet uitblijven. Daarom heeft onze fractie bij de stemming haar steun gegeven aan de amendementen 1 en 3 die het voor dit soort havens mogelijk maken steun van regionale en nationale overheden te ontvangen. Het zou verkeerd zijn in naam van de eerlijke concurrentie de uitoefening van de taak van openbare dienstverlening door sommige havens of haveninfrastructuren onmogelijk te maken. Theonas (GUE/NGL), schriftelijk. — (EL) Wij veroordelen elk beleid waarmee verandering van het huidig eigendomstatuut van de havens wordt beoogd. Met een dergelijk beleid wíl men tornen aan de sociale rol van de havens en de maritieme infrastructuur en nieuwe winstmogelijkheden bieden aan de monopolistische bedrijven .van de Gemeenschap. Men wil daarmee op directe of indirecte wijze de havenfaciliteiten geheel of gedeeltelijk privatiseren en de markt van havendiensten liberaliseren. De Commissie pakt de havens aan alsof het handelsbedrijven zijn. Zij probeert het begrip „openbaar goed" op restrictieve wijze toe te passen om te kunnen ontkomen aan het onvervreembare en niet-commerciële karakter van deze bedrijven. Met het onderhavige Groenboek worden wetgevingsvoorstellen aangekondigd. Ik noem als voorbeeld het voorstel voor een richtlijn betreffende het havengeld, de wetgeving voor de liberalisatie van de havendiensten, de deelneming van particulieren aan havenactiviteiten en de vaststelling van gemeenschappelijke beginselen voor tarifering. Het doel van deze maatregelen is, zegt men, het „mededingingsvermogen" van de havens te versterken. Men schermt met allerlei argumenten, zoals de ontwikkelingsmogelijkheden van de internationale handel, de verhoging van de Europese export en de verscherping van het mededingingsvermogen ten opzichte van de grote niet-Europese havens, om uiteindelijk kostenvermindering en winstverhoging te kunnen bewerkstelligen voor het particulier kapitaal, met alle ongunstige gevolgen van dien voor de samenleving. Met de openbaar/particuliere partnerschappen wil de Commissie ook in deze sector het kapitaal het neusje van de zalm geven. Zij wil de meest winstgevende activiteiten in de handen leggen van de reders en de overheid laten opdraaien voor de peperdure infrastructuur. Zij wil zelfs het particulier kapitaal een vinger in de pap geven bij de programmering van de investeringen door voor lange tijd het recht op exploitatie daarvan af te staan. De Commissie heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de wijze waarop de havens kunnen worden gefinancierd. Hieruit blijkt dat zij de staatsbedrijven probeert te ondermijnen. Zij kondigt immers nu al aan dat zij van plan is de communautaire regelgeving voor staatssubsidies strikt toe te passen. De Commissie schijnt te vergeten dat havens niet alleen commerciële centra voor goederendoorvoer zijn. De havens en de havenautoriteiten verlenen ook zeer belangrijke diensten zoals de controle, met inspecties en onderzoeken, op de toepassing van de veiligheidsvoorschriften en de uitoefening van administratieve bevoegdheden in bijvoorbeeld het kader van het principe van de havenstaatcontrole. Ook verlenen zij belangrijke sociale diensten in de kustgebieden en op de eilanden. De Commissie kondigt maatregelen aan voor de tarifering. Dat zal leiden tot sterke prijsstijging. Maar „de gebruiker betaalt". Voor de kosten hoeven de reders natuurlijk niet op te draaien. Integendeel, de reders oefenen zelfs druk uit want de kosten zullen toch worden doorberekend in de eindtarieven en uiteindelijk voor rekening komen van de passagiers en de consumenten. Men zwijgt over het feit dat voor landen zoals Griekenland met zijn talrijke eilanden het vervoer over zee uiterst belangrijk is voor de plaatselijke ontwikkeling, de verbindingen en het toerisme. De verhoging van de vervoerskosten zal de ontwikkelingsmogelijkheden van deze gebieden bijgevolg aantasten. De plannen van de Commissie voor het havengeld zullen leiden tot een aanzienlijke inkomstenderving voor de kleine havens met een geringe omzet. Daardoor zal hun werking en voortbestaan in gevaar worden gebracht. Er dreigen ook grote gevaren voor de rechten van de werknemers. Verlies van arbeidsplaatsen zal aan de orde van de dag zijn. De Commissie wil ook voor de havensflexibelearbeidsvormen en betwist de legaliteit van de werknemersregisters. Door het gebruik van niet geregistreerd personeel toe te staan, effent zij het terrein voor de particuliere bedrijven. Aldus speelt zij zwartwerk in de hand, maakt zij aanwerving van havenarbeiders tegen lage lonen mogelijk en tast zij de sedert lang verworven rechten van de werknemers in deze sector aan. Wat tenslotte de opneming van de havens in de trans-Europese vervoersnetwerken betreft, willen wij erop wijzen dat men hiermee niet de ontwikkeling van deze netwerken via communautaire financiering beoogt, maar de inmen-
Nr. 4-531/174
Handelingen van het Europees Parlement
Theonas ging van het grote kapitaal. Ons inziens moeten de eventuele communautaire steunmaatregelen rekening houden met de behoeften en de bijzonderheden van de verschillende gebieden. Deze mogen niet zijn afgestemd op de voorkeur van het grote multinationale kapitaal. De werknemers in mijn land zijn, evenals hun collega's in andere landen, uiterst verontrust over deze voorstellen. Bepaalde regeringen zijn reeds begonnen met deze in praktijk te brengen door wijziging van hun nationale wetgevingen. De havens van Piraeus en Thessaloniki zijn winstgevend, maar desalniettemin maken ook zij deel uit van de voor privatisering in aanmerking komende organisaties. Met het oog op de toetreding van Griekenland tot de euro werkt men momenteel aan de verandering van deze havens in naamloze vennootschappen. Wij zullen hoe dan ook de werknemers in hun strijd ter zijde staan. Zij willen niet dat deze voorstellen erdoor komen, wel wetend dat zij hier niets goeds van te verwachten hebben. — Verslag-Langenhagen (A4-0413/98) Rovsing (PPE), schriftelijfe. — (DA) Het voorstel van de Commissie voor een EU-strategie voor wereldwijde navigatiesatellietsystemen (GNSS) verdient de steun van het Parlement. In deze zeer belangrijke sector heeft de EU nu reeds aanzienlijke strategische, politieke, economische en industriële belangen, maar ook belangen op het gebied van werkgelegenheid, veiligheid en defensie te verdedigen. Met een wereldmarkt van naar schatting ongeveer 50 miljard euro in 2005, is het aangewezen dat de EU zo snel mogelijk een Europese strategie ontwikkelt. Het door de Commissie voorgestelde actieplan is een concrete stap in de ontwikkeling van een civiel wereldwijd systeem, dat volledig geïntegreerd is in het trans-Europese vervoers- en telecommunicatienet. Ik neem aan dat het Europees Ruimteagentschap op dit gebied als de technologische arm van de EU zal fungeren. Tot mijn tevredenheid heb ik vastgesteld dat de commissie een aantal aanbevelingen en amendementen in haar verslag heeft opgenomen, waarmee ik het grotendeels eens ben. Souchet (I-EDN), schriftelijfe. — (FR) Gedurende de laatste dertig jaar heeft er zich op het gebied van de bouw van satellieten een ware revolutie voorgedaan. Die ruimtevaarttechnologie wordt vooral gebruikt voor telefoonnetwerken en televisiekanalen, maar ook in andere sectoren, zoals vervoer, landbouw, visserij en opsporing van natuurlijke rijkdommen, worden talrijke satellietdiensten ontwikkeld. Op het gebied van bijvoorbeeld vervoer kan satellietnavigatie bijdragen tot een doelmatiger gebruik van de bestaande infrastructuur, verhoging van de veiligheid en vermindering van de milieuvervuiling. In de visserijsector zal navigatie op basis van satellietsystemen het mogelijk maken de controles die door het gemeenschappelijk visserijbeleid worden opgelegd overal op onbetwistbare wijze uit te voeren, maar ook en vooral de veiligheid van de scheepsbemanning te verbeteren. In de landbouw kunnen satellietsystemen dienstig zijn voor het toezicht op de teelt van winterharde gewassen (boomkwekerij, wijnbouw), het onderzoek van het grondwater, de controle van de irrigatie enzovoort. In de loop van de volgende jaren zullen nieuwe toepassingen worden ontwikkeld: wereldwijd zullen communicatienetwerken op basis van satellieten worden geïnstalleerd en er zijn plannen om nieuwe onderzoeksstations in de ruimte te bouwen. Alles moet dus in het werk worden gesteld opdat de Europese staten een vooraanstaande positie veroveren op de uiterst concurrerende satellietmarkt, die momenteel door de Verenigde Staten wordt gedomineerd. Nadat de Europese landen erin geslaagd zijn om op het gebied van lucht- en ruimtevaart en dankzij de samenwerking tussen de Europese bedrijven van deze sectoren activiteiten te ontwikkelen waaraan zij elk naar eigen kunnen deelnemen en waarmee zij de grenzen van de Europese Gemeenschap ruim overschrijden, moeten zij vandaag in de sector van de satellieten op dezelfde manier te werk gaan. Het succes van ondernemingen zoals Ariane en Airbus, die tot stand zijn gekomen zonder rechtstreekse inmenging van de Europese instellingen, bewijst dat het voor de opbouw van een hoogtechnologisch Europa absoluut niet nodig is een beroep te doen op een logge technocratische beheersstructuur. De Ariane- en Airbus-projecten, waarin zeer weinig Gemeenschapsgelden werden geïnvesteerd en de Commissie slechts een minieme rol heeft gespeeld, moeten als model dienen voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese satellietindustrie. (De vergadering wordt om 13.10 onderbroken en om 15.00 hervat)
VOORZITTER: DE HEER AVGERINOS Ondervoorzitter
5. AgenL· 2000 (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het gecombineerd debat over vijf verslagen namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over Agenda 2000. Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, ik wilde u bij wijze van motie van orde een verzoek doen. Wij zijn allen druk bezig met de voorbereiding van belangrijke stemmingen. In de Commissie werd de belofte gedaan dat de lijst
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 /17 5
Maes van de 157 UCLAF-onderzoeken ons zou worden voorgelegd. Daarvan hebben 27 betrekking op het werk van de Commissie zelf. Ik denk dat het voor ons van het grootste belang is om over die lijst te beschikken teneinde ons een goed oordeel te kunnen vormen over het werk van de Commissie en de wijze waarop zij optreedt in financiële zaken. Zou ik u mogen vragen als Voorzitter van dit Parlement het nodige te doen om ons deze stukken te bezorgen vooraleer de belangrijke stemmingen plaatshebben in verband met de Commissie? De Voorzitter. — Mevrouw Maes, wij hebben nu nog geen lijst. Ik zal uw verzoek echter doorgeven en zodra er een lijst is, hoort u van ons. Hardstaff (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen ik hier eind vorig jaar het woord voerde over het verslag-Görlach zei ik dat dit Parlement eerlijk zou moeten aangeven of het de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid nu wel of niet serieus neemt. Tot mijn spijt laten veel van de amendementen op de verslagen die we hier vandaag bespreken echter zien dat het er bepaalde fracties in dit Huis, in de aanloop naar de Europese verkiezingen, meer om te doen is een politiek slaatje te slaan uit dit beleid, dan realistische hervormingen te bewerkstelligen waarmee we een landbouwbeleid kunnen creëren dat geschikt is voor een Europa van 20 of 25 landen in de volgende eeuw, een Europa dat optreedt in een wereldwijde economie en zich zal moeten schikken naar de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Bepaalde fracties getuigen met hun stapels amendementen op al deze verslagen van weinig realiteitszin. Ze vragen steeds weer om verhoging van de subsidies terwijl de Commissie juist voorstelt die subsidies gaandeweg te verminderen, teneinde de landbouwuitgaven terug te brengen en uitbreiding van de EU mogelijk te maken. Ik ben zelfs bang dat de kandidaat-lidstaten zich door de gebeurtenissen van de afgelopen week en de afgelopen maand zijn gaan afvragen waar ze met hun aanvraag voor het lidmaatschap van de EU eigenlijk aan zijn begonnen. Maken we nu ernst met het opbouwen van een echt verenigd Europa? Blijven we bij onze doelstelling al die landen die 40 jaar geleden, door een historisch ongeval dat zich nooit meer mag voordoen, van West-Europa werden gescheiden weer in onze gelederen op te nemen, en zijn we bereid de stappen te nemen die daarvoor nodig zijn? Of blijven we in dit Parlement in meerderheid amendementen steunen terwijl we weten dat ze toch niet haalbaar zijn, waarmee we, op dit historische moment, verraad plegen jegens de toekomst? Natuurlijk moeten we onze landbouwers op korte termijn beschermen tegen al te snelle veranderingen, zodat ze zich tijdens deze overgangsperiode staande kunnen houden. Natuurlijk moeten we de ontwikkeling van gewassen voor niet-voedseldoeleinden bevorderen, met uitzondering van tabak en met name op land dat op vrijwillige basis is braakgelegd. Natuurlijk moeten we de extensieve veehouderij bevorderen door de premieregeling te herzien. Natuurlijk moeten we steun bieden aan bedrijven in de voor de landbouw minst gunstige locaties, en moeten we oudere landbouwers in staat stellen met pensioen te gaan. We moeten ervoor zorgen dat de subsidies terechtkomen waar ze het meest nodig zijn. Bovendien moeten individuele uitkeringen aan een maximum worden onderworpen, tenzij kan worden aangetoond dat een hoger bedrag ten goede zou komen aan het milieu of aan de plattelandseconomie in bredere zin. Deze hervormingen zijn noodzakelijk, ook los gezien van het meer algemene kader van Agenda 2000. Europa heeft 'behoefte aan een goed concurrerende maar tegelijkertijd duurzame en milieuvriendelijke landbouwsector, die voorziet in de behoefte van onze burgers aan gezond en hoogwaardig voedsel zonder gigantische overschotten te produceren, het platteland te vervuilen en dieren onnodig te laten lijden. We moeten door middel van speciale milieupremies de mensen steunen die de landelijke omgeving en onze prachtige landschappen beschermen. Daarnaast moeten er in landelijke gebieden ook nieuwe en niet direct van de landouw afhankelijke banen worden geschapen, teneinde massale werkloosheid op het platteland voor te zijn en te voorkomen dat dorpen worden ontvolkt en degraderen tot slaapwijken voor kleine en grote steden, met alle vervoers- en milieuproblemen van dien. Ik daag de fracties uit zich bij het opstellen van hun stemlijst niet te laten verleiden door korte-termijnwinst op electoraal gebied, en zodanig te stemmen dat de hervormingsvoorstellen van de Commissie niet onderuit worden gehaald, maar juist worden gesteund en verbeterd. Olsson (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, als men over het landbouwbeleid spreekt, kan men dat natuurlijk op verschillende manieren doen: men kan de principiële kant en de lange termijn bekijken, en men kan het erover hebben wat wij op dit moment kunnen bereiken. In beginsel zou ik een veel verdergaande hervorming van het GLB wensen dan de Commissie hier heeft voorgesteld. Ons landbouwbeleid is een erfenis van de jaren „50. Het is eigenlijk niet aangepast aan onze wens: een beter functionerende wereldmarkt, waar zoals bekend ook met de WHO-overeenkomsten naar wordt gestreefd, een wereldmarkt met een grotere vraag en zowel een interne als een externe markt waar kwaliteit en milieuvriendelijkheid hoger worden gewaardeerd. Er is echter een en ander gebeurd sinds Agenda 2000 door de Commissie is opgesteld. Ten eerste zijn wij getroffen door een crisis in de economie, vooral in Zuidoost-Azië en Rusland, en de exportmarkten hebben hun kracht verloren. Ten tweede is het interessant om vast te stellen dat de Verenigde Staten een aanzienlijke steun aan hun landbouw hebben heringevoerd. Nu is het de vraag hoe wij in deze situatie moeten handelen. In de jaren 1996-1997 hebben we immers gezien dat de markt de prijzen verhoogde. Vandaag is er een situatie waarin de markt de prijzen verlaagt. Ik geloof dat het in die situatie absurd is om de prijzen meer te verlagen dan men met directe betaling kan compenseren.
Nr. 4-531/176
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Olsson Wat betreft het vraagstuk van de herinvoering van nationale steun, zou ik de commissaris een vraag willen stellen. Kan de commissaris beloven dat men nationale deelbetalingen en national envelopes zodanig kan organiseren dat boeren in landen met regeringen die negatief staan tegenover de landbouw, niet worden getroffen door concurrentievervalsing? Ephremidis (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe voorstellen van de Commissie staan bol van maatregelen waarmee men de boeren wil dwingen de buikriem nog strakker aan te halen. Weer eens wordt diep het mes gezet in het inkomen van de boeren. Met prijsdaling, vermindering of zelfs afschaffing van steun, afschaffing van interventie en soortgelijke maatregelen probeert men het geld bijeen te brengen dat noodzakelijk is voor de promotiecampagne van het monopolistisch kapitaal dat loert op de landbouw van de Midden-Europese landen. Men wil de boer en zijn kinderen beroven van hun onvervreemdbaar recht op het verbouwen van hun grond en op de ontwikkeling van hun productie. Zij krijgen willekeurige quota op hun schouders gelegd en worden zwaar gestraft als zij de vastgestelde opbrengst overtreden. Ook daar krijgt dus het monopolistisch kapitaal de kans zijn tentakels uit te breiden en de boerenbedrijven op te slokken, de boer zijn werk af te nemen of hem hoogstens op zijn land te dulden als een nieuw soort pachter. Tot slot wil men met deze maatregelen de economische en commerciële voorwaarden vaststellen waaronder het monopolistisch kapitaal tijdens de onderhandelingen in de Wereldhandelsorganisatie concessies kan doen en tegenprestaties kan verlangen van het Amerikaanse kapitaal, in zijn eigen voordeel natuurlijk en ten nadele van de boeren. De commissaris heeft in zijn langer dan een half uur durende toespraak geprobeerd recht te praten wat krom is. Hij kan er echter van op aan dat de woedende boeren met hun manifestaties een stokje zullen steken voor zijn plannen. Hij moet niet denken dat zoiets nooit zal gebeuren. Wie zegt dat er geen nieuwe boerenopstand mogelijk is? Samen met de werknemers zullen de boeren zich met hand en tand tegen deze maatregelen verzetten en ervoor zorgen dat zij worden weggevaagd. (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) Guinebertière (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de hervorming van het GLB is zonder twijfel een mijlpaal in het communautaire leven, want zij moet de landbouw in het derde millennium binnenleiden. Zowel de economische toekomst als de samenhang van Europa evenals de leefbaarheid van onze plattelandsgebieden staan op het spel. Ik geef grif toe dat het GLB moet worden aangepast, maar laten we niet vergeten dat het veel goeds tot stand heeft gebracht. Het heeft ervoor gezorgd dat de moderne landbouw en de uitvoer van zijn producten groeien en dat er op onze markten betrouwbare kwaliteitsproducten worden aangeboden. Welke zijn die hervormingsvoorstellen van de Commissie? Een op de wereldmarkt afgestemde algemene prijsverlaging, compensatie door rechtstreekse steunverlening die evenwel aan de inachtneming van bepaalde criteria wordt gekoppeld en inspraak van de lidstaten bij de toekenning van kredieten voor aanvullende steun. Tegelijkertijd verlangt de Commissie dat wij ons op de wereldmarkt, waar de grenzen zijn weggevallen, opwerpen als verdedigers van het dierenwelzijn. Dit kunnen wij niet zonder meer aanvaarden. Het feit dat er zowel in de Raad als in het Parlement hard wordt onderhandeld is daarvan een voldoende bewijs. Ik maak mij zorgen over de GMO voor de rundvleesproductie in het bijzonder en alle extensieve systemen van landbouwproductie in het algemeen. Ik wil zeker niet verhullen dat deze sectoren een grote invloed hebben op het bodemgebruik en de milieubescherming, maar ik wens dat deze hervorming in de eerste plaats aan de landbouwers en de verbruikers ten goede komt. Om die reden steunen wij rapporteur Garot, wanneer hij erom verzoekt overheidssteun te behouden en een beperkte prijsdaling te koppelen aan een uitbreiding van de productiebeheersing en het streven naar kwaliteitsproductie die aan de eisen van smaak en gezondheid voldoet. De hervorming in de melksector en de algemene maatregelen maken de uitvoering van deze ingewikkelde hervorming trouwens moeilijker. Over het geheel genomen moeten wij er met de hervorming van het GLB naar streven de Europese landbouw op de toenadering tot de LMOE en hun landbouwproductie voor te bereiden en ook onszelf op de komende onderhandelingsronde van de WHO voor te bereiden. Om daarin te slagen is het niet nodig onze prijzen nu al te drukken door ze meteen op de wereldprijzen af te stemmen, maar moeten we vasthouden aan ons Europees model dat het leven van mens en aarde eerbiedigt. Lambraki (PSE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag zetten wij de laatste sprint in voor de goedkeuring van het landbouwgedeelte van Agenda 2000. Mijns inziens is het gemeenschappelijk landbouwbeleid het belangrijkste onderdeel van Agenda 2000. In de landbouwsector zijn wij immers geconfronteerd met zeer uiteenlopende belangen en wordt, zoals wij weten, een groot gedeelte van de communautaire begroting opgeslorpt door het landbouwrichtsnoer. De ontwerpverordeningen voor de financiering van de markten voor rundvlees, granen zuivel en de rechtstreekse steunstelsels vormen tezamen een belangrijk pakket maatregelen waarmee de regels en de procedures voor de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden vastgelegd. Hierin staan ook voorstellen voor de gemeenschappelijke marktordeningen van deze drie sectoren, die het leeuwendeel van het landbouwrichtsnoer voor hun rekening nemen. Het gaat hierbij om de belangrijkste sectoren van de Noord-Europese landbouw en daaruit blijkt al hoe groot de verschillen zijn en hoezeer de noordelijke producten worden bevoordeeld ten opzichte van de zuidelijke producten. Met de huidige herziening van het GLB probeert men deze verschillen enigszins te verkleinen. De financieringsvoorstellen van de Commissie wijken echter nauwelijks af van het huidige kader en vertonen een grote leemte.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/177
Lambraki
Er zijn nieuwe acties toegevoegd aan het interventiegebied van de Garantieafdeling van het EOGFL. Het gaat hier met name om maatregelen voor de plattelandsontwikkeling en de pretoetredingssteun aan de kandidaat-landen. Wij moeten hier echter vraagtekens bij zetten. Wij betwijfelen ten zeerste of de voorgestelde maatregelen in de toekomst welfinancierbaarzijn, gezien de voor de gemeenschappelijke marktverordeningen noodzakelijke uitgaven en de daarvoor ter beschikking staande financiële middelen. Met het voorstel tot cofinanciering van de rechtstreekse inkomenssteun door de lidstaten werpt men een tweede belangrijk probleem op. Als men uiteindelijk tot cofinanciering besluit, mijnheer de commissaris — en de lidstaten die zichzelf als netto-bijdragers tot de communautaire begroting zien, oefenen druk in die richting uit — zal een eerste stap in de richting van renationalisatie van het GLB zijn gezet en u weet dat als eenmaal het hek van de dam is, de verschillen steeds groter zullen worden. Dan kan men het doel van de economische en sociale samenhang in de Unie wel definitief vergeten. Renationalisatie van het GLB betekent in feite betwisting van het beginsel van financiële solidariteit. Dit beginsel was echter de hoeksteen van het enige, echt gemeenschappelijke beleid van de Europese Unie tot nu toe. De Commissievoorstellen voor de GMO's voor rundvlees, granen en zuivel vormen een goede grondslag voor het aanpakken van de bestaande problemen. Wij weten dat het uiterst moeilijk is een gemeenschappelijk beleid vast te stellen waarmee dermate uiteenlopende belangen onder een noemer kunnen worden gebracht. Dit is de eerste keer dat ik zoiets zeg aan het adres van de Commissie. Desalniettemin zijn ook deze voorstellen voor verbetering vatbaar en daar wil ik twee opmerkingen over maken: een algemene en een specifieke opmerking. Algemeen ben ik van mening dat de steun aan de kleine producenten en de producenten in de benadeelde gebieden en berggebieden dient te worden opgetrokken. Mijn specifieke opmerking betreft de situatie op de melkmarkt in Griekenland. Door de afstand tot de andere communautaire markten en het bestaan van talrijke eilanden is de situatie op de Griekse melkmarkt uiterst moeilijk. Door deze situatie en door de grote vraag naar verse melk zijn wij geconfronteerd met een grote afwijking van de huidige referentiehoeveelheid. Daarom moet de Commissie mijns inziens het verzoek van Griekenland tot verhoging van de referentiehoeveelheid met 150.000 ton op realistische wijze bestuderen. Dit is geen nieuw probleem. Dit dateert reeds uit het jaar 1992 toen de hoeveelheden werden verdeeld. Alhoewel volgens het zeggen van de Commissie pogingen zijn gedaan om het gebrek aan evenwicht tussen de verschillende producten, landen en regio's te verhelpen, komt er helaas in de uiterst onaangename situatie op de melkmarkt in Griekenland geen enkele verandering. Cunha (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ondanks de inspanningen van de rapporteurs is het niet mogelijk gebleken binnen de landbouwcommissie een compromis te vinden. Dat is betreurenswaardig en schaadt het imago van dit Parlement, dat aldus in zijn functie tekort geschoten lijkt te hebben. Ik wil met betrekking tot de hervorming van het GLB vier prioriteiten behandelen, en daarmee volg ik het verslag dat in juni jongstleden aangenomen is. Eerste prioriteit: het is van fundamenteel belang dat we heel voorzichtig zijn met het verlagen van de prijzen. De voorstellen van 15% voor rundvlees en 10% voor melkproducten, zoals die door dit Parlement zijn gedaan, lijken ons heel wat aanvaardbaarder dan de 30 en 15% die door de Commissie zijn voorgesteld. Het door dit Parlement aangenomen nulpercentage voor granen komt ons niet realistisch voor. Tweede prioriteit: het is van wezensbelang dat er grote inspanning wordt gedaan om een intern evenwicht binnen het GLB te bereiken, en zulks door extra aandacht te besteden aan de tweede pijler, waarbij vooral gedacht moet worden aan het structuurbeleid, de maatregelen op het gebied van een milieuvriendelijke land- en bosbouw, de bijzondere steun voor probleemgebieden, de steun voor kwaliteitsproducten, en, in het algemeen, de economische diversificatie en ontwikkeling van het platteland. Zonder deze zaken kan er geen sprake zijn van een Europees landbouwmodel, en kan het GLB geen recht doen aan het gegeven dat er binnen Europa — zoals bekend — verschillende en zeer heterogene typen landbouw bestaan. Derde prioriteit: er moet een einde gemaakt worden aan het soort besluitvorming waarbij blindelings criteria worden vastgesteld voor de verschillende typen quota, rechten op premies of referentieoppervlakten. Er bestaan bijzondere gevallen, zoals mijn eigen land, Portugal, met een grote structurele achterstand en een aanzienlijke afhankelijkheid van het buitenland op het gebied van de voedselvoorziening. Zulke gevallen moeten op een selectieve wijze worden benaderd. Vierde prioriteit: het is absoluut noodzakelijk dat iets wordt gedaan aan het enorme tekort aan oliehoudende en eiwithoudende zaden in Europa. Daarom moet het verschil tussen de steun voor granen en die voor de overige olieof eiwithoudende zaden gehandhaafd worden, terwijl voor maïs een specifieke basisoppervlakte aangehouden dient te worden. Tenslotte wil ik erop wijzen dat de optie om 25% van definancieringvan het GLB te renationaliseren een punt is waarover niet in het kader van deze hervorming moet worden gediscussieerd. Niet omdat het uit de aard der zaak een verboden onderwerp of een taboe is — want dat is het niet — maar eenvoudigweg omdat het een discussie is die in een andere context gevoerd behoort te worden, en wel binnen die van definancieringen de eigen middelen. Tot slot wil ik een woord richten tot de voorzitter van de Raad. Ik wil de voorzitter van de Raad hier hartelijk begroeten, en hem eraan herinneren dat zijn collega van Buitenlandse Zaken gisteren gezegd heeft dat het terugbrengen van de uitgaven van de Europese Unie één van de belangrijkste beweegredenen voor de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vertegenwoordigde. Welnu, Duitsland heeft, telkens wanneer het voorzitter was,
Nr. 4-531/178
Handelingen van het Europees Parlement
Cunha de landbouw verdedigd. Het lijkt erop alsof de nieuwe Duitse regering van strategie veranderd is. Ik zou het erg op prijs stellen als u ons hierover duidelijkheid verschafte. Boogerd-Quaak (ELDR). — Voorzitter, mijnheer de commissaris, het Parlement verdient geen schoonheidsprijs omdat het op een aantal dossiers niet tot een compromis is kunnen komen. Persoonlijk vind ik dat wij realistisch moeten zijn. Het landbouwbeleid mag geen groter beslag leggen op de Europese middelen. Ik vond het dan ook buitengewoon interessant dat commissaris Santer vanmorgen in zijn eerste interventie zei dat hij het erg jammer vond dat een gedeeltelijke renationalisering van de inkomenssteun of nationale budgetten door dit Parlement niet was omarmd. Het is een interessante optie. Het zou een middel kunnen zijn in het kader van de fraudebestrijding en het is ook door middel van dit systeem makkelijker om milieu-eisen per lidstaat in te voeren. Ik ben dan ook van mening dat dit deel van het debat feitelijk veel breder gevoerd zou moeten worden, want ik heb de indruk dat in de financiële commissie van dit Huis daarvoor wel een meerderheid is. Verder, Voorzitter, ben ik het met de heer Olsson eens dat wij eigenlijk nog veel verder zouden moeten gaan als het gaat om vernieuwing en innovatie in het landbouwbeleid. Tachtig procent van de mensen woont in steden. Ik woon daar niet, ik woon op het platteland, maar ik ben mij toch wel zeer bewust dat dat zo is. Daar wordt gevraagd om dierenwelzijnseisen, milieueisen en kwaliteitsbeleid. Daarom is het buitengewoon belangrijk dat hier de accenten komen. Verder ben ik van mening dat daar waar wij incentives geven, dat dat in de richting zou moeten zijn van plattelandsbeleid, van het gebruik van non-food producten zoals grondstoffen voor de bouw en voor energie. Ik wil hier tenslotte ook nog wijzen op de grote kansen die informatietechnologieën geven voor nieuwe impulsen met betrekking tot de landbouwsector. Te veel hebben wij landbouw gezien als het produceren van voedsel op een manier die we al jaren gewend zijn. Op dit moment is innovatie het allerbelangrijkste wat wij kunnen invoeren. Daskalaki (UPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, in dit debat over de financiering van het GLB in het kader van Agenda 2000 mogen wij niet vergeten dat in Wenen een „lange baan"-top is gehouden. Zowel het besluit over de eigen middelen als dat over de verdeling van de uitbreidingskosten werd uitgesteld. Men verwacht nu dat in maart te Brussel enkele belangrijke knopen zullen worden doorgehakt, maar tot nu toe heeft de Raad in geen enkel standpunt duidelijk gemaakt wat de bijdrage van de Europese burger aan de uitbreidingskosten zal zijn. De eerste boodschap van het Duits voorzitterschap was dat de Duitse bijdrage tot de communautaire begroting aanzienlijk diende te worden verminderd. Het kan misschien geen kwaad eens terug te denken aan het besluit van Edinburgh waarmee de eigen middelen van de communautaire begroting werden vastgesteld op 1, 27% van het BNP. Daar werd de voorwaarde aan verbonden dat dit percentage in de periode 2002-2006 moest worden verhoogd tot 2, 5%, tegen een gemiddelde communautaire inflatie van 2, 2%. Dat betekent dus dat als een van de bovengenoemde voorwaarden niet wordt vervuld of de landbouwuitgaven niet-verplichte uitgaven zullen worden, zoals in Agenda 2000 wordt voorgesteld, deze uitgaven gestadig zullen worden beperkt. Wij mogen echter niet vergeten dat in de laatste twee communautaire begrotingen de eigen middelen de grens van 1,15% niet hebben overschreden en eveneens aan de structuurfondsen een limiet van 0, 4% van het BNP is opgelegd. Cofinanciering van de landbouw betekent in feite gedeeltelijke renationalisatie. Volgens de derde oplossing uit het verslag van de Commissie zal deze cofinanciering zelfs 24 a 25% moeten bedragen. Wij hebben zijdelings reeds een aantal maatregelen in de richting van cofinanciering toegestaan. Ik noem bijvoorbeeld de herziening in 1996 van de GMO voor groenten en fruit, de recente afschaffing van de interventie bij olijfolie en de mogelijkheid tot opkoping van ongebruikte individuele tabakquota. Het cofinancieringspercentage moet echter rekening houden -met de economische situatie van de lidstaten. Eveneens moet men in geval van renationalisatie speciale maatregelen treffen voor de déficitaire landbouwproducten van de Europese Unie. Wij stemmen in met de „billijke voorwaarden" die de rapporteur wil verbinden aan eventuele cofinanciering, maar wij gaan niet akkoord met de keuze van artikel 43 van het Verdrag voor de besluitvorming. Ons inziens moet artikel 209 worden toegepast. Het gaat hier immers om wijzigingen vanfinanciëleaard en daarvoor is unanimiteit in de Raad vereist. Wij zijn tegen gedeeltelijke renationalisatie en de invoering van een algemeen structuurmechanisme. Verder vragen wij bij de herziening van het GLB gelijke behandeling voor de mediterrane producten en volledige compensatie voor inkomensderving in de landbouwsector via rechtstreekse steun aan met name kleine producenten en producenten in de benadeelde gebieden. Er is reeds gesproken over het steeds groter wordende gebrek aan evenwicht tussen het noorden en het zuiden. Afsluitend wil ik dan ook opmerken dat het Cohesiefonds werd opgezet met de bedoeling compensatie te bieden voor de verwezenlijking van de interne markt, waar met name de noordelijke industrielanden profijt van zouden trekken. Alavanos (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is mijns inziens niet zozeer het resultaat van de ontwikkelingsdynamiek van de landbouw zelf en van de nieuwe uitdagingen, maar veeleer van het aandringen van bepaalde sterke lidstaten op vermindering van de communautaire begroting en op met name vermindering van hun nationale bijdragen. Daarom zal volgens mij de uitoefening van een echt landbouwbeleid steeds moeilijker worden. Men kan echter de landbouwproductie en het platteland niet in handen leggen van de vrije markt en zijn wetten. Men moet wel degelijk ook rekening houden met de demografische en ecologische aspecten van de landbouw. Het risico op woestijnvorming is in veel landbouwgebieden enorm groot. Ik ben vierkant tegen elke poging om via de financiering renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bewerkstelligen. Dat zal voor landen met zwakke begrotingen en geringe financiële middelen een ondraaglijke
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/179
Alavanos last zijn. Ook betreur ik het bestaan van een gebrek aan evenwicht tussen ten eerste de noordelijke en zuidelijke producten en ten tweede de grote en kleine producenten. Campos (PSE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik luister altijd met groot genoegen naar commissaris Fischler. Hij is nu al een aantal keer hier in het Parlement verschenen, en hij maakt zich grote zorgen over de hervorming van het landbouwbeleid, en of die wel ver genoeg gaat. Hij zegt dat dit een hervorming voor de toekomst moet zijn. Ik zelf begrijp niet hoe de Commissie kan beweren een hervorming voor de toekomst door te willen voeren, terwijl de helft van de Gemeenschapsbegroting terecht komt bij een sector waarin de 1% die tot de rijksten van Europa behoren 40% van de Gemeenschapsbegroting opstrijken... Dat is een schande, mijnheer Fischler. Het is een schande dat een aantal afgevaardigden en de Commissie zelf hier beweren in naam van de landbouwers te spreken. U praat over een geprivilegieerde minderheid die zich via het systeem van het gemeenschappelijk landbouwbeleid openbare middelen toe-eigent. Dat zijn middelen die wij met zorg zouden moeten beheren. Maar dat doen we niet, want we geven ze aan mensen die er geen behoefte aan hebben. Uw betoog over bescherming van het milieu, bescherming van de werkgelegenheid, zekerheid en kwaliteit is — zoals de zaken er nu voor staan — onverenigbaar met een systeem van betalingen op basis van de productie. De productie is vandaag de dag het probleem niet meer, mijnheer Fischler. De ontwikkeling van de technologie — de biotechnologie — staat garant voor een voortdurend toenemende productie. De mensen, dat is waar de problemen zich doen gevoelen. Het type landbouwbeleid waarover we het nu hebben heeft vanaf de jaren vijftig tot op heden al geleid tot een terugloop van de plattelandsbevolking met 700%. Met dit beleid zal 2, 5% van de bevolking met het platteland verbonden blijven. Wat u nu zou moeten voorstellen, mijnheer de commissaris, is het stopzetten van alle steun voor productie. Die steun zou aan de bedrijven moeten worden gegeven, aan de kleine landbouwbedrijven, aan de familiebedrijven. Steun moet gegeven worden om banen te behouden, om de kwaliteit van de productie te behouden. Daar is de steun voor bedoeld, en niet voor deze enorme verspilling, waarbij de helft van de Gemeenschapsbegroting wordt weggegooid, geld dat waarschijnlijk betaald wordt door degenen die dat geld het meest nodig hebben, en dat dan toegewezen wordt aan degenen die het niet nodig hebben. Ik zal u recht doen, mijnheer Fischler. U bent minder gevoelig voor lobby's dan de leden van de landbouwcommissie, want de drie door deze commissie voorgelegde dossiers zijn slechter dan het voorstel van de Commissie zelf, in die zin dat in die dossiers meer geld wordt gevraagd. Niet voor differentiatie, niet ter wille van de rechtvaardigheid, en al evenmin voor de bescherming van de landbouwers, maar wel om meer overschotten te produceren, zodat we later voor de opslag daarvan kunnen betalen. Daarna kunnen we betalen om niet te produceren, en dan weer om wel te produceren, en dan betalen we . weer voor de opslag en de uitvoer. Dat is toch te gek, mijnheer Fischler? Stop toch met dit beleid! Redondo Jiménez (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, we zijn in dit debat op een punt aangekomen, waar we alle wetgevende projecten uit Agenda 2000 wel zo'n beetje onder de loep hebben gelegd. Toch hoop ik dat u, dames en heren, en ook u, mijnheer de commissaris, mij toestaat een paar woorden te zeggen over enige aspecten die door mijn collega's nog niet zijn belicht, hoezeer de woorden van de heren Goepel, Funk, Cunha en Colino mij ook uit het hart gegrepen zijn. ·· Ik zal drie kanttekeningen plaatsen van wat groter, en drie van wat kleiner gewicht, en het daarbij heel beknopt houden. In het kader van de opmerkingen van groter gewicht wil ik graag iets zeggen over de vernieuwende aspecten van uw Agenda 2000 voor de plattelandsontwikkeling. Ook al gaat het vandaag niet over dit specifieke onderwerp, u heeft wel aangegeven dat 50% van de bevolking ouder is dan 55. En u zegt, mijnheer de commissaris, dat de belangrijkste doelstelling van het landbouwbeleid gelegen is in het handhaven van de plattelandsbevolking. Dan zit u met twee grote problemen: het probleem van de jongeren en het probleem van de vrouwen — hoe te verhinderen dat zij wegtrekken. Want zonder vrouwen, laten we realistisch zijn, is er geen oplossing. De mannen volgen de vrouwen, en het platteland geraakt ontvolkt; het enige wat we dan nog over hebben is een landbouwbeleid. Een andere wat gewichtigere zaak is de medefinanciering. Handhaaf alstublieft het principe van de solidariteit. Ik geloof dat medefinanciering van de directe steun — met verplichte nakoming door de lidstaten — kan leiden tot ernstige discriminatie. Ik geloof ook dat we de eisen die we aan producten uit derde landen stellen, alsook het toezicht daarop, moeten handhaven. Die producten moeten voldoen aan dezelfde eisen die we ons met betrekking tot onze eigen producten opleggen. Wat de opmerkingen van minder gewicht betreft, kan ik niet nalaten een aantal slepende problemen te vermelden. Ik wijs daarbij op de historische opbrengsten, de verhoging van het quotum voor stieren, vastgesteld op meer dan 70.000, een quotum dat nóg een keer van toepassing zal moeten zijn. Ik dank u ook voor de verhoging van de melkquota, ook al blijven we erop wijzen dat die verhoging niet volstaat. Mijnheer de commissaris, we hebben een Europees landbouwmodel vastgesteld: maak u dat eigen en vecht ervoor, samen met alle andere Europese instellingen, ter wille van de landbouwers, wier belangen u hier verdedigt. Iversen (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk landbouwbeleid waartoe in de jaren vijftig door de zes lidstaten besloten werd, is aan een hervorming toe. Zo goed als iedereen erkent dat dit beleid niet meer zal kunnen dienen na de uitbreiding, wanneer de Unie meer dan twintig landen zal tellen. Of we het nu willen of niet, we zijn verplicht een aantal wijzigingen door te voeren. Over deze wijzigingen willen wij graag meebeslissen. Wij vinden dat de Commissie met Agenda 2000 een goed en moedig voorstel heeft gedaan. Wij kennen de hoofdlijnen: de algemene steunregelingen worden afgeschaft en de Europese landbouwers moeten de concurrentie op de wereldmarkt aangaan. Dit is iets wat wij als gevolg van de WHO-onderhandelingen moeten aanvaarden en ik denk zelfs dat een liberalisering gezond is voor de landbouw, omdat het verschil tussen onze prijzen en de wereldmar-
Nr. 4531/180 H andelingen van het Europees Parlement Iversen ktprijzen zal verkleinen. Ik denk ook dat de afschaffing van ons melkquotasysteem op lange termijn noodzakelijk zal zijn. Sommigen zullen het betreuren, maar ik niet. Ik vind dat het op lange termijn een goede zaak zal zijn. We moeten mijns inziens beseffen dat het met Agenda 2000 op gang gebrachte proces een steeds groter wordende libe ralisering binnen de landbouwsector tot gevolg zal hebben. De Deense sociaaldemocraten zijn zeer tevreden met het voorstel van de Commissie en wij zijn van oordeel dat het een noodzakelijke verandering is, zowel door de WHOovereenkomsten als door de nakende uitbreiding en de huidige financiering van het beleid. Wij hebben enkele voorstellen van het Parlement geamendeerd en wij hebben ook nog andere amendementen inge diend. Wij vinden het voorstel van de Commissie in vele opzichten realistischer dan het voorstel waarover het Parle ment een consensus heeft bereikt. Ik hoop dat het Parlement inziet dat we moeten kiezen voor de koers die de Com missie heeft uitgezet. Het is immers zo dat een aantal van de door het Parlement ingediende amendementen — wa artegen wij gestemd hebben, maar die helaas nog altijd op tafel liggen — de begrotingsmiddelen doen toenemen in plaats van dalen, zoals de Commissie voorstelt. Wij moeten dan ook een haalbare oplossing vinden en tevens het tijdschema respecteren. Daarom is het van groot belang dat wij ons standpunt bij de stemming tijdens de vergade ring in Brussel eind januari bepalen en dat de onderhandelingen op tijd worden afgerond. Ik wens de voorzitter van de Raad en de landbouwcommissaris veel succes en hoop dat alles in de maand maart geregeld is. Filippi (PPE). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, ik ben net als een aantal collega's bezorgd dat het interessante debat dat zich momenteel inzake Agenda 2000 ontwikkelt, uiteindelijk tot een conclusie zal leiden die in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landouwbeleid weinig te betekenen heeft. We weten inmiddels allemaal wat de moeilijkheden zijn: die kwamen duidelijk naar voren tijdens de discussie binnen de landbouwcommissie, waarbij we niet in staat zijn gebleken een gezamenlijk standpunt in te nemen over de hervorming van de belangrijkste sec toren. Vanmorgen zijn die moeilijkheden opnieuw aan het licht gekomen tijdens de toespraak van de voorzitter van de Raad van ministers van Landbouw. Toen werd gezegd dat we moeten streven naar een compromis binnen de Mi nisterraad, maar we weten allemaal hoeveel hindernissen we inmiddels zijn tegengekomen in onze zoektocht naar een dergelijk compromis. We zouden ons echter vergissen als we zouden instemmen met de interpretatie die in de loop van dit debat naar vo ren is gebracht en die stelt dat er enerzijds sprake is van een vernieuwende en hervormingsgezinde Commissie, en anderzijds van een Parlement dat niet in staat is de koers te volgen die de Commissie heeft uitgestippeld. Helaas is de werkelijkheid anders. We hebben het van meet af aan al gezegd: de Commissie heeft weliswaar interessante en belangrijke voorstellen geformuleerd, maar de herschikking van de middelen is kwalitatief en kwantitatief ontoerei kend om dit voorstel te kunnen waarmaken. Aan de ene zijde vinden we de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën — gisterenmorgen heeft de Duitse minister van Buitenlandse Zaken nog eens aangehaald wat zijn Britse ambtgenoot bij de opening van zijn halfjaarperiode heeft gezegd, namelijk dat we de landbouwsector moeten aanpassen teneinde de uitgaven terug te brengen — en aan de andere zijde de landbouwers zelf, die vrezen dat hun inkomens door een prijsverlaging onder druk komen te staan. We moeten ons echter niet door dit beeld gevangen laten houden en de blik voorwaarts richten. Ik zou aan het einde van mijn interventie dan ook een beroep willen doen op de werkgroep die, zoals vanmorgen door de commis saris is aangekondigd, op hoog niveau zal worden ingesteld en die een dezer dagen aan haar werkzaamheden zal be ginnen. Ik vraag deze werkgroep zich daadwerkelijk in te spannen voor de belangen van de producenten in de lan dbouwsector, en op de een of andere wijze een standpunt te formuleren dat in overeenstemming is met de overigens zeer ambitieuze hervormingsdoelstellingen. Wilson (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij in algemene zin over dit onderwerp uitlaten, en niet met betrekking tot een specifiek verslag. Welk beleid we voor de Europese landbouwsector vanaf 2000 ook gaan volgen, het moet in ieder geval begrijpelijk zijn en zonder problemen kunnen worden uitgevoerd en gecontroleerd. Bij de hervormingen dient het gemeenschappelijk beleid als sociaal instrument centraal te blijven staan. We hebben tijdens de GATTbesprekingen aangevoerd dat we met ons beleid niet zozeer de productie verhogen dan wel de economie van achtergestelde regio's stimuleren. Dat was destijds ons argument: daarom kunnen we nu niet beweren dat het onjuist is efficiëntie te bestraffen. We moeten een maximum instellen voor de steun aan grotere graanproducenten. Differentiatie ís onvermijdelijk, maar dan wel op een eerlijke en verstandige manier. We moeten ervoor zorgen dat de plaatselijke economie geen onnodige schade oploopt. We moeten doelmatige en effectieve complementaire nationale beleidslijnen uitstippelen, maar er tegelijk zorg voor dragen dat het beleid blijft gelden voor ons allen en dat de gemeenschappelijke financie ring wordt gehandhaafd. We moeten weerstand bieden aan de pogingen de financiering en beleidsvorming te rena tionaliseren. Als we instemmen met een deels nationalefinanciering,dienen de uitgaven die daarvoor nodig zijn verplicht te wor den gesteld. Er zit wel wat in het voorstel voor oppervlaktegebonden steun. Dit principe maakt deel uit van onze so ciale verantwoordelijkheid. We moeten echter steun reserveren voor landbouwers in bergachtige en andere voor landbouw minder geschikte gebieden, en ervoor zorgen dat de steun terechtkomt waar hij nodig is — en dus niet bij de grote, rijke of machtige bedrijven. De billijkheid van de maatregelen moet door middel van herverdeling wor den gegarandeerd. We kunnen de voorstellen voor bevordering van de extensieve landbouw alleen maar toejuichen, maar het systeem moet wel eenvoudige en doelmatige controle toelaten. We moeten voorkomen dat we een groot bureaucratisch apparaat in het leven roepen dat uiteindelijk door de kleine landbouwers wordt bekostigd. Ook is het zaak ervoor te waken dat de kosten voor gezondheid, veiligheid, consumentenbescherming en abattoirtoezicht niet de pan uitrijzen. In mijn eigen land, Wales, lijken er inmiddels meer controleurs rond te lopen dan schapen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/181
Wilson Ook moeten we ervoor zorgen dat de doelstellingen van regionaal beleid, waar dat van toepassing is, niet strijdig zijn met die van het landbouwbeleid, maar dat ze elkaar juist versterken. Overal in Europa worden de plattelandsgebieden armer en minder vitaal, terwijl de stedelijke gebieden juist rijker worden. Plattelandsgebieden hebben economische hulp nodig; niet alleen huizen voor vakantiegangers en relatief welgestelde gepensioneerden. Agenda 2000 dient via het GLB te worden geïntegreerd in de steun die we aan de plattelandseconomieën moeten geven. Schierhuber (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, geachte dames en heren, de verdere ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ligt ons allen na aan het hart. Desondanks wil ik heel duidelijk stellen dat de door de Commissie voorgestelde verlaging van de interventieprijzen voor mij persoonlijk niet aanvaardbaar is. Het verslag-Graefe zu Baringdorf bevat twee punten waarover ik mijn mening nog wil geven. Allereerst iets over het begrip goede vakkundige praktijk. Dat betekent dus dat bedrijven die volgens het principe van de goede landbouwpraktijk worden gerund, in de toekomst een maximum aan steunbedragen ontvangen. Dit geldt natuurlijk alleen maar als zij voldoen aan de overige voorwaarden die in deze verordening staan. Als de boeren maatregelen treffen ter bescherming van het milieu die verder gaan dan de goede vakkundige praktijk, moeten ze hiervoor afzonderlijk worden beloond, bijvoorbeeld in het kader van verordening 20/78. Op basis van objectieve criteria zouden de lidstaten over sanctiemogelijkheden moeten kunnen beschikken als de milieu-eisen niet worden nageleefd en ook deze criteria moeten worden vastgesteld aan de hand van de goede vakkundige praktijk. Deze werkwijze moet in heel Europa worden erkend en als basis worden aanvaard. Mijns inziens zouden de lidstaten richtsnoeren moeten vaststellen die zij dan ook dienovereenkomstig kunnen toepassen. Het tweede punt waarover ik het wilde hebben, is de werkgelegenheidssituatie op het platteland. Wij weten allen dat onze boerenfamilies in de toekomst nieuwe mogelijkheden moeten krijgen om hun inkomen veilig te stellen. De politiek dient het kader hiervoor te creëren zodat onze goed opgeleide en innovatieve agrarische ondernemers, want zo zie ik de boeren van de toekomst, ervoor kunnen zorgen dat het platteland zijn aantrekkingskracht behoudt. Het ecologische en sociale landbouwbeleid moet afgestemd zijn op de multifunctionele wereld van de landbouw en het platteland. Tijdens de Raad van Luxemburg werd er een besluit genomen over het Europese landbouwmodel. Dit moet het belangrijkste criterium zijn voor de volgende WHO-onderhandelingen, want de Europese landbouw is natuurlijk wezenlijk anders dan de landbouw in de landen van de andere WHO-partners. Myller (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, afgevaardigden van de Raad en de Commissie, een van de belangrijkste zaken van het komende gemeenschappelijk landbouwbeleid moet het streven naar een actief plattelandsbeleid en een duidelijker werkverdeling tussen het landbouw- en het plattelandsbeleid zijn. Het platteland moet als een geheel worden gezien. Het spectrum van beroepen op het platteland moet veelzijdig zijn en het platteland moet ook met inachtneming van natuur en recreatie worden ontwikkeld. De toegang tot recreatiegebieden moet worden gewaarborgd. Er moet een vrije toegang zijn tot bossen, weiden, de zeekust en de oevers van meren. Het recht om zich in de natuur te bewegen mag in geen geval gekoppeld zijn aan het eigendomsrecht, het „allemansrecht" moet gegarandeerd worden. Het landbouwbeleid vereist vernieuwing. Landbouw die dicht bij de natuur staat moet de norm zijn, geen uitzondering. Men moet constateren dat de standpunten van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming wat dit betreft tamelijk dicht bij elkaar liggen. Het betalen van rechtstreekse steun aan de landbouw moet gekoppeld worden aan het in acht nemen van de milieunormen. De besluiten die zowel in het kader van het Verdrag van Amsterdam als later op de Top in Cardiff zijn genomen over het opnemen van milieu in alle beleidssectoren van de Europese Unie moet ook bij het landbouwbeleid serieus worden genomen. Het is niet in overeenkomst met dit principe dat het koppelen van milieunormen aan het verlenen van steun aan de lidstaten wordt overgelaten. Zo bereikt men niet de doelstelling van een met het oog op het milieu duurzamer landbouwbeleid en een landbouw waarvan de producten vertrouwd kunnen worden op grond van hun gezondheid en veiligheid. Om de milieuaspecten volledig in acht te kunnen nemen, moeten de lidstaten samen met de Commissie gedragsregels ontwikkelen voor een wat het milieu betreft duurzame landbouw. Steun moet slechts gegeven worden aan de boeren die de overeengekomen regels in acht nemen. Specifieke milieusubsidies in de landbouw mogen slechts worden verleend aan projecten waarmee ofwel de natuurlijke omgeving wordt beschermd ofwel de situatie van het huidige landbouwmilieu wordt verbeterd. Er moet speciale aandacht worden besteed aan de bescherming van water. Het gebruik van goede gedragsregels in de landbouw moet doeltreffender worden gemaakt met behulp van de mogelijkheid geld terug te krijgen. Het is zeer belangrijk dat men rekening houdt met de diversiteit in Europa, men moet van noord tot zuid landbouw kunnen bedrijven. Bijvoorbeeld in Finland is een biologisch-dynamische vleesproductie niet mogelijk als men de dieren het gehele jaar door buiten houdt. In deze tijd van het jaar kan er een meter sneeuw liggen bij dertig graden vorst. Sturdy (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik zou de fungerend voorzitter van de Raad graag welkom willen heten. Ik zal niet gaan herhalen wat mijn voorgangers vandaag allemaal al gezegd hebben, maar zou de fungerend voorzitter wel even een van zijn eigen opmerkingen in herinnering willen brengen inzake de WHO. Ik heb er in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling keer op keer op gewezen dat Agenda 2000 en de WHO bij elkaar moeten aansluiten. De Amerikanen zijn bij de WHO-onderhandelingen bepaald geen heiligen, en we moeten oppas-
Nr. 4-531/182
Handelingen van het Europees Parlement
Sturdy sen dat we in die onderhandelingen niet het onderspit delven. Ik ben ervan overtuigd dat de fungerend voorzitter van deze situatie op de hoogte is en er alles aan zal doen om onze onderhandelingspositie te verstevigen. Het deed me deugd van de commissaris te mogen vernemen dat 50% van alle landbouwers ouder is dan 55. Ik weet niet of dat ook geldt voor de landbouwcommissie. Zelf ben ik nog net geen 55. Dit is een pijnlijk onderdeel van het hele vraagstuk. We moeten de sector wel voorbereiden op de jongere generatie; we hebben geen keus. Als we werkloos toezien hoe deze jonge mensen ten onder gaan zullen de wortels afsterven, en met de wortels de gehele sector. Ik zou nog even willen terugkomen op een paar opmerkingen die al eerder zijn gemaakt. Ik ben het met de heer Wilson eens dat er behoefte is aan duidelijke besluiten, aan uniform beleid en aan continuïteit. Continuïteit is voor de landbouw onmisbaar. In de Britse landbouw hebben we met drie belangrijke problemen te kampen. Hoewel het inkomen van de Britse landbouwers het afgelopen jaar met 40% is gedaald, nebben we het gewoon over nationale budgetten en renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In het Verenigd Koninkrijk houden we ons hart vast, omdat regeringen op deze manier zeggenschap krijgen over de landbouwuitgaven. Een van mijn collega's had het over differentiatie. Een van de problemen met differentiatie is dat het niet van alle betrokkenen een gelijk offer zal vragen. Differentiatie is prima zolang het maar om grotere bedrijven dan je eigen landbouwbedrijf gaat. Wij zijn het volstrekt oneens met deze zienswijze. Tenslotte zou ik willen herhalen dat de medefinanciering niet als renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid mag worden gebruikt. Haug (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, beste collega's, wij weten allen dat het succes van de onderhandelingen over Agenda 2000 nauw in verband staat met het succes dat bereikt wordt op de andere onderdelen van de Agenda, dat wil dus zeggen met een compromis waar iedereen achter staat. De hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vormen een centrale pijler van het gehele pakket, die alleen maar samen met de andere hervormingspijlers de fundering vormen voor de Agenda. Dat betekent dat al bij de afspraken over het gemeenschappelijk landbouwbeleid de richting moet worden bepaald voor een succesvollefinanciëlehervorming. Het ligt voor de hand dat er alleen maar zinvolle financiële regelingen gevonden kunnen worden als er ook dienovereenkomstige veranderingen op landbouwgebied plaatsvinden; bijna 50% van de Europese begroting gaat hier naartoe en u begrijpt natuurlijk wel dat dat mij alsfinancieel-economischadviseur enorm ergert. Voorzitter Santer heeft er terecht op gewezen dat de onderhandelingen over de toekomstigefinancieringvan de begroting een van de essentiële elementen van de onderhandelingen over Agenda 2000 zijn. Tegelijkertijd met de financiële hervorming moeten echter ook de noodzakelijke hervormingen inzake het landbouwbeleid worden gesteund. Ik ben het niet eens met de visie van commissaris Fischler die hij hier vanochtend uit de doeken heeft gedaan. De in sommige amendementen voorgestelde cofinanciering van maatregelen inzake het landbouwbeleid moet niet buiten de landbouwhervorming om worden geregeld. Ons inziens is de cofinanciering veeleer een van de elementen die het succes bepalen van de voor de landbouwsector voorgestelde hervorming. En bovendien ligt dit in de lijn van de door de Commissie vooigestelde heroriëntering, geen prijsgaranties meer, maar wel inkomenssteun. Als wij met deze heroriëntering het platteland inderdaad doeltreffender kunnen stimuleren, dan had de Commissie niet halverwege moeten afremmen, ze had niet alleen over de hervorming moeten nadenken, maar deze ook daadwerkelijk op papier moeten zetten. Dat betekent dat wij ook voor structurele maatregelen in het landbouwbeleid het beproefde mechanisme van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Unie en de lidstaten zouden moeten toepassen.
'
Als ik u was, commissaris Fischler, had ik toch echt gebruik gemaakt van de dynamiek van cofinanciering. Ongetwijfeld zorgt cofinanciering voor een grotere bereidwilligheid om een intensieve discussie te voeren over de omvang en de structuur van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In de lidstaten wordt men zich veel meer bewust dat de door de Commissie voorgestelde hervormingen noodzakelijk zijn als de ministers van Landbouw een deel van de financiering moeten loskrijgen van hun ministers van Financiën. De voorgestelde cofinanciering is inderdaad geen maatregel om de problemen van de nettobetalers op te lossen, maar een centrale bijdrage om het evenwicht te herstellen tussen markt- en inkomensbeleid enerzijds en structuurbeleid op het platteland anderzijds. Cofinanciering is geen vorm van renationalisering, zoals hier gevreesd werd. Evenals mevrouw Boogerd-Quaak hoop ik dat de Begrotingscommissie een meerderheid vindt voor de cofinanciering, want bijna 50% van de begroting moet effectief en met positief resultaat worden gebruikt, zodat wij voor de burgers aannemelijk kunnen maken wat er met hun belastinggeld gebeurt. Otila (PPE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, met het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt van Sicilië tot Utsjoki de landbouw bestuurd en gestuurd in landen met onderling volledig verschillende natuurlijke omstandigheden. Dat is een zeer moeilijke taak en de angst dat de specifieke omstandigheden in perifere gebieden in het uiteindelijke besluit niet in acht genomen worden is dan ook zeer gegrond. Een van de vele problemen met betrekking tot de landbouwhervorming van Agenda 2000 is dat het geplande graanbeleid volledig op z'n kop wordt gezet. De door de Commissie voorgestelde daling van de administratieve interventieprijs van graan is problematisch. Tegelijkertijd stelt de Commissie voor dat de daling van deze prijzen slechts voor de helft wordt gecompenseerd. De rentabiliteit van de graanproductie in het tot de perifere gebieden van de Europese Unie behorende Finland is nu al slecht, zodat een verlaging van de prijzen de productievoorwaarden alleen maar slechter maakt. Specifieke regionale omstandigheden, de relatief kleine omvang van de oogst en het hoge kostenniveau moeten bij de hervorming in ogenschouw worden genomen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/183
Otila
Het Europese platteland heeft ook in de toekomst een goed functionerende landbouw nodig om zijn levensvatbaarheid en verscheidenheid te handhaven. De ontwikkeling van de landbouw is nog steeds van invloed op het welzijn van het hele continent. Het verkommeren van de landbouw zou leiden tot het verzwakken van de levensmiddelenindustrie, de industrie van landbouwbenodigdheden en de gerelateerde handel alsmede tot een vermindering van de keuzemogelijkheden voor de consument. De landbouw moet met de vrijer wordende wereldhandel mee veranderen, maar wij moeten de richting en snelheid van de verandering kunnen beïnvloeden. De richting mag niet de achteruitgang van de landbouw zijn. Het handhaven van familiebedrijven in de landbouw hangt af van de politieke wil van de Europese Unie. Als we durven geloven in de toekomst van de Europese landbouwproductie en in goed overleg besluiten nemen, houden we in Europa ook in het volgende millennium een levende, veelzijdige landbouw en levensmiddelenindustrie. Baldarelli (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, het voorstel voor hervorming van het GLB dat is opgenomen in het pakket maatregelen van Agenda 2000 en dat door middel van de structuurfondsen en de voorstellen voor verordeningen die we hier vandaag bespreken ten uitvoer moet worden gebracht, is te zien als een poging, hoe voorzichtig ook, die de moeite van het aanmoedigen waard is. Het streven naar onderling evenwicht en het ontbreken van werkelijke vernieuwing hebben echter ook gevolgen voor dit voorzichtige initiatief. De fungerend voorzitter, de heer Funke, heeft er ons vanmorgen nadrukkelijk en herhaaldelijk op gewezen dat we met het standpunt of het compromis in ieder geval moeten afrekenen met een oude cultuur die ver af staat van de werkelijke belangen van consumenten en producenten. De afstand tussen economie en politiek wordt op heldere en praktische wijze geïllustreerd door de groepen van hooggeplaatste functionarissen, de bemiddeling op diplomatiek niveau, de informele contacten, de eisen omtrent de onaantastbaarheid van de begroting enerzijds en de wil tot renationalisatie anderzijds. Het inkomen van de landbouwers is uitgehold. De prijsverlaging heeft in de Europese productie tot een mate van concurrentie geleid die in veel gevallen niet alleen ten koste is gegaan van de kwaliteit en van de sociale garanties, maar ook een terugval heeft veroorzaakt met betrekking tot de normen omtrent de hygiëne in deze sector. We mogen de BSE-crisis nooit vergeten, en vooral niet wat die crisis teweeg heeft gebracht in de vertrouwensrelatie met de burger. Maar een nog grotere aberratie is het feit dat er nog altijd geen paal en perk is gesteld aan de productiecultuur die aan de BSE-crisis ten grondslag heeft gelegen. Het produceren omwille van het produceren, enkel om premies te incasseren, het onheuse gebruik van wetenschappelijk onderzoek, de moeilijk afdwingbare regels voor controle en certificering van het gebruik van transgene producten op de consumentenmarkt, het gebruik van antibiotica en van groeistimulerende technieken voor planten en dieren — al deze praktijken gaan gewoon door. Er is inmiddels een niveau van specialisatie en verfijning bereikt waarvan de werkelijke implicaties moeilijk op waarde zijn te schatten. Dit verschijnsel heeft zich ondanks de BSE-crisis alleen maar verder uitgebreid. Hoe moeten we reageren op deze vragen, op deze externe kosten? Fraga Estévez (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, als Spaans afgevaardigde voel ik mij verplicht aan te geven dat ik teleurgesteld ben over het voorstel van de Commissie over de gemeenschappelijke marktordening voor de sector melkproducten. Men heeft hier volgens mij een gelegenheid voorbij laten gaan om een werkelijke hervorming door te voeren, en één die had kunnen leiden tot een herstel van het evenwicht binnen deze sector van de Europese Unie. Mijnheer de commissaris, u weet heel goed dat mijn land gevraagd heeft om een verhoging van de melkquota met 1 miljoen ton. In uw voorstel geeft u ons rond de 220.000 ton, terwijl wij veel meer nodig hebben. Het is onverklaarbaar dat een land als Spanje maar 4, 67% van de communautaire melkquota toegewezen krijgt, terwijl in dat land 12% van de melkveebedrij ven gevestigd zijn, 11% van de bevolking woont en 6% van de consumptie plaatsvindt. Andere landen krijgen aanzienlijke verhogingen van hun melkquota toegewezen, terwijl ze die niet nodig hebben of zonder er zelfs maar om gevraagd te hebben. En zo vind ik het ook onaanvaardbaar dat de probleemgebieden bij de toewijzing van de nieuwe quota geheel vergeten zijn, terwijl ze toch ook in het systeem opgenomen hadden moeten worden, samen met de berggebieden. Bovendien vind ik het onaanvaardbaar dat de voor de berekening van de premies gebruikte methode volgens het systeem van de ?virtuele koe" ertoe leidt dat een aantal landen dat ontoereikende quota heeft en een inkomen on'der het communautair gemiddelde, nu opnieuw benadeeld wordt. Tot slot, mijnheer de commissaris, geloof ik dat het onaanvaardbaar is dat de onrechtvaardige en ontoereikende vetindexering waar veel melkveehouders mee te maken krijgen gehandhaafd wordt. Ik begrijp niet waarom een Spaanse veehouder alleen melk mag produceren met een gemiddeld vetgehalte van ten hoogste 3, 63%, terwijl een Deense veehouder melk mag produceren met een vetgehalte van tot 4, 31%. Zoals u allen weet, vloeien daar ernstige gevolgen uit voort, niet alleen wat inkomsten betreft, maar ook met betrekking tot de kwaliteit en de levensvatbaarheid van bedrijven. Misschien is er iets te zeggen, mijnheer de commissaris, voor een tussenoplossing, waarbij er een vrijstelling wordt vastgelegd — waarover dan geen superheffing verschuldigd is — voor alle melk met een 'gemiddeld vetgehalte van minder dan 4%. Berger (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ongeacht de uitslag van onze stemmingen over het landbouwpakket van Agenda 2000 en wat de Raad uiteindelijk ook zal besluiten, is. het duidelijk dat wij van de Europese boeren grote aanpassingen vergen en ook wel moeten vergen. Ik heb echter de indruk dat wij op nationaal en op Europees vlak de landbouwers te weinig hulp bieden bij deze veranderingen.
Nr. 4-531/184
Handelingen van het Europees Parlement
Berger Helaas zijn het ook vaak de traditionele boerenbonden zelf die, doordat zij iedere hervorming zo categorisch weigeren, vergeten hun leden op tijd attent te maken op nieuwe mogelijkheden. Ook al lijken de maatregelen van de Commissie voor de hervorming van de landbouw heel hard, toch bieden zij ook nieuwe kansen. Voor de meeste boeren in Europa — en dat zijn kleinere boeren — gaat de hervorming in de goede richting, ook al zijn de maatregelen op sociaal en milieuvlak veelal niet streng en bindend genoeg. Overigens waren de kleinere boeren tot nu toe veel eerder bereid veranderingen te aanvaarden en er actief op in te gaan. Wij laten ze echter vaak in de steek. Ter vergelijking wijs ik maar op de belangrijke en terechte maatregelen die de Commissie en de lidstaten hebben gestart om de bedrijven en banken voor te bereiden op de euro. Bedrijven en banken zijn nu niet bepaald onbeholpen organisaties, maar toch hebben wij ze geholpen. En wíj hebben zelfs een euro-sleutelhanger cadeau gekregen van de Commissie. Het zou veel belangrijker zijn een campagne te starten waarmee wij de boeren niet alleen in praktische kwesties zoals de omschakeling en de aanpassing steunen, maar waarmee wij ook morele steun verlenen. Ik kan mij best voorstellen dat de boeren zich soms uitgesloten voelen door het Europese beleid en altijd de indruk hebben dat zij de vragende buitenstaander zijn. Wij moeten het imago van de boeren oppoetsen en niet alleen maar kijken naar wat er geproduceerd wordt en wij moeten ervoor zorgen dat de omschakeling van prijssteun naar rechtstreekse steun acceptabeler gemaakt wordt. Virgin (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, Agenda 2000 is zoals bekend een verregaand voorstel van de Commissie voor de hervorming van het landbouwbeleid. Er zijn prijsdalingen tot het niveau van de wereldmarkt voor melk, rundvlees en graan. Deze prijsdaling wordt gedeeltelijk gecompenseerd door hoge vergoedingen in de vorm van bijdragen per areaal en per dier. Het is volgens mij belangrijk te werken volgens het beginsel van de Commissie, inhoudende dat deze compensatie rechtvaardig zal worden gekoppeld aan de productie, bijvoorbeeld van melk. In een aantal gevallen stelt het Parlement lagere prijsdalingen en daarmee ook lagere vaste vergoedingen voor. Ik moet zeggen dat ik de voorstellen van de Commissie beter en meer doordacht vind, en dat ze daarom naar mijn mening onze steun verdienen. De begroting zal weliswaar extra belast worden wanneer de vaste vergoedingen worden verhoogd, maar de Europese consumenten en belastingbetalers worden ruim gecompenseerd door lagere prijzen voor belangrijke levensmiddelen. De druk op de begroting zal naar alle waarschijnlijkheid in de loop van de tijd afnemen. Volgens de meeste prognoses zullen de wereldmarktprijzen voor de onderhavige producten stijgen, en dan zullen de vaste vergoedingen geleidelijk aan worden afgeschaft. Het gevaar van een deel van de voorstellen van het Parlement is dat men niet ver genoeg gaat en het voor de Europese landbouw moeilijker maakt om te opereren op de wereldmarkt en het concurrentievermogen te ontwikkelen dat absoluut nodig is als wij op de lange termijn willen overleven. Er zitten ook enige schoonheidsfoutjes in de voorstellen van de Commissie. Voor de landen die geen silomaïs kunnen telen, had men een rechtvaardige compensatie moeten scheppen. In het debat is gezegd dat 20 procent van de landbouwers 80 procent van de steun krijgen, maar de meeste landbouwers zitten immers feitelijk in deze 20-procentgroep; het zijn de eigenaars van familieboerderijen die in die groep zitten. De weinigen die rijk zijn en over heel grote arealen beschikken, vormen in dit geval een uiterst kleine groep. Thomas (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste stelt het me teleur dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling er niet in is geslaagd een standpunt in te nemen over deze .verslagen. Ik vind het ook betreurenswaardig dat geen van mijn voorgangers hierop heeft gewezen. Ik moet helaas constateren dat de visie van veel van mijn collega's in de landbouwcommissie eerder bepaald lijkt te worden door nationale belangen dan door het wereldwijde perspectief waar de Commissie zo voor pleit. Dat wereldwijde perspectief moet echter zegevieren als we vooruit willen komen in deze belangrijke sector. De verlaging van de steunprijzen die de Commissie voor ogen heeft zijn niet alleen wenselijk, maar essentieel in het licht van de uitbreiding en onze verplichtingen jegens de WHO, om het maar niet te hebben over de terechte bezorgdheid van hen die vraagtekens plaatsen bij de omvang van de steun voor deze sector. Ik betwijfel echter of we met deze voorstellen de prijs van landbouwproducten op de consumentenmarkt kunnen terugbrengen, zoals we ons ten doel hebben gesteld. Desondanks hoop ik dat de voorspellingen van de Commissie juist zijn. Het is natuurlijk prima dat er maatregelen worden getroffen ter bescherming van de landelijke omgeving en bevordering van extensieve landbouwmethoden, maar ik zou de aandacht willen vestigen op de mate waarin de lidstaten daarbij hun eigen prioriteiten kunnen stellen, de zogenaamde nationale budgetten voor de rundvlees- en melksector, de toepassing van wederzijdse nalevingsvereisten en de criteria inzake de arbeidskrachten. Flexibiliteit in dezen moet uiteraard worden bevorderd, maar we moeten wel op onze hoede zijn voor aantasting van de onderlinge concurrentiepositie, waardoor de Europese landbouwers verdeeld zouden raken. Concluderend zou ik willen zeggen dat de hervormingen noodzakelijk zijn. De meeste aanwezigen in deze vergaderzaal zullen dat ook erkennen. Ik hoop dan ook dat mijn collega's op 28 januari realistisch zullen stemmen, zodat in ieder geval de voorstellen van de Commissie zullen worden goedgekeurd. Trakatellis (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft terecht voorgesteld de rol van het Europese Landbouwfonds te vergroten en met dit fonds in het vervolg ook acties op het gebied van de plattelandsontwikkeling te financieren. Bij de herziening van hetfinancieringssysteemmoet men rekening houden met de noodzaak
13.1.99
13.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/185
Trakatellis van kwaliteitsverbetering van de landbouwproducten. Op die manier kunnen wij onze producenten concurrentie krachtiger maken op de wereldmarkt en ook de burger als consument van landbouwproducten tegemoetkomen. Met de afdeling Oriëntatie van het EOGFL moeten mijns inziens alle maatregelen voor de plattelandsontwikkeling worden gefinancierd. Daaronder moeten structuur, milieu en bosbouwmaatregelen en compenserende maatrege len voor de benadeelde gebieden vallen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een hoeksteen voor de integratie van de Europese Unie en voor de on twikkeling van de landbouw. Een eventuele cofinanciering zal leiden tot renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid of van een deel daarvan en een zware klap betekenen voor met name de landen beneden het econo mische communautaire gemiddelde, zoals Griekenland en andere zuidelijke landen. Tevens zal een eventuele cofi nanciering de ontwikkeling van de communautaire landbouw belemmeren. Daarom ben ik absoluut tegen de voor stellen en de amendementen die een fundamentele koerswijziging van het landbouwbeleid beogen en korte metten willen maken met de beginselen inzake economische en sociale samenhang en solidariteit. De Unie mag niet heel het landbouwbeleid op het procrustesbed leggen omdat bepaalde lidstaten hun bijdragen aan de communautaire be groting willen verminderen. Daarom doet men er goed aan niet alleen te kijken naar de bijdragen die deze landen betalen aan de communautaire begroting, maar ook naar de voordelen die zij opstrijken van de gemeenschappelijke markt met zijn miljoenen kopers in de Europese Unie. Mijns inziens dwingen de beginselen inzake samenhang en solidariteit ons het gemeenschappelijk karakter van het landbouwbeleid boven alles te vrijwaren. Men moet wel be seffen dat met de pogingen tot renationalisatie het gemeenschappelijk landbouwbeleid geleidelijk aan op de helling zal komen te staan en de sociale samenhang in de Europese Unie ernstig zal worden aangetast. Tot slot ben ik tegen het voorstel tot pretoetredingsfinanciering, via de afdeling Garantie van het EOGFL, van maa tregelen ten behoeve van de landbouw in de kandidaatlanden. In plaats daarvan moet men mijns inziens voor pre toetredingssteun, een aparte post op de begroting opnemen, buiten het landbouwrichtsnoer om. Santini (PPE). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, we hebben zeven jaar op deze hervorming van de hervorming gewacht. Nu ze dan eindelijk wordt gepresenteerd blijkt het allemaal heel wat minder voor te stellen dan was aangekondigd. We moeten er nogmaals op wijzen dat de voorstellen van de Commissie leiden tot een sterke marginalisatie van de landen ten zuiden van de Alpen, ofwel de zuidelijke rand van Europa. Als het ons werkelijk ernst is met de voorstel len voor de toekomst, is het zaak dat we de werkelijke vraagstukken onder de loep nemen. Een tweede teleurstelling heeft te maken met het werk dat wij parlementariërs hebben verricht, of misschien moet ik zeggen, niet hebben verricht, en is gelegen in het feit dat van de vijf verslagen die vandaag ter tafel liggen er slechts één door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is goedgekeurd. Ik durf er niet aan te denken wat er de volgende week gaat gebeuren, als we de besprekingen openen over de hervorming van de gemeenschappe lijke ordening van de wijnmarkt. Alles bij elkaar genomen kunnen we echter stellen dat we dankzij deze reeks voorstellen een zucht van verlichting kunnen slaken, niet alleen vanwege de territoriale maar vooral ook vanwege de tijdelijke aspecten. We hebben het over een doelstelling voor 2006, maar het effect van deze poging tot hervorming zal waarschijnlijk ook daarna nog merkbaar zijn. We hebben het over de openstelling van Europa naar het oosten toe, en vooral over de grote aan dacht waarmee de gebeurtenissen in het westen worden gevolgd, met name de aanpassing aan de WHOregels. Maar, mijnheer de commissaris, misschien zou er wat meer aandacht besteed kunnen worden aan de mens, aan de landbouwer zelf, die wellicht wat meer tijd nodig heeft om zich aan al deze ontwikkelingen te kunnen aanpassen. De uitdaging die we mondialisering noemen betreft in eerste instantie de landbouwer zelf, maar misschien wordt er niet voldoende rekening gehouden met het beperkte concurrentievermogen waar de Europese landbouwer nog al tijd onder lijdt. We hebben een moeilijke weg te gaan, en voor deze ene keer zouden we kunnen zeggen dat de bure aucratie met succes heeft ingespeeld op het ritme van de groei en aanpassing van de Europese burger. Ik zou nogmaals mijn tevredenheid willen uitdrukken over de speciale aandacht die er bij deze hervorming aan de perifere gebieden wordt geschonken, bijvoorbeeld aan bergachtige streken, met de toekenning van de extra 1% voor de melkquota's en met de speciale aandacht voor jonge ondernemers. Per slot van rekening gaat het hier om een be dreigde soort, mijnheer de commissaris, gezien het feit dat het aantal ondernemers in de landbouw ieder jaar mèt 3% afneemt. Mayer (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de schaduw van grote gebeurtenissen werd er al veel over de landbouw gezegd, maar nog niet iedereen heeft zijn zegje gedaan. Derhalve een korte opmerking over het verslagGraefe zu Baringdorf, over rechtstreekse steun en degressie. Ik ben het ermee eens dat de Europese landbouw op langere termijn een stabiel kader nodig he eft, maar het concurrentievermogen moet ook worden verhoogd. Er dienen niet alleen levensmiddelen te worden geproduceerd volgens het Europese landbouwmodel, er moet ook aandacht worden besteed aan de bijkomende grote taken voor de hele maatschappij, bijvoorbeeld het behoud van het cultuurlandschap of de zorg voor het mi lieu. De voorstellen van de Commissie zijn consequent. Als men aan één kant trekt, wankelt ook de andere kant. Maar ze zijn wel heel kras en daar bedoel ik mee dat er te weinig aandacht is besteed aan de situatie van de afzonderlijke be drijven. De compensatiebetalingen die sinds de hervorming van 1992 zijn ingevoerd, zijn eigenlijk toch altijd maar een gedeeltelijke compensatie voor verliezen die de landbouwers lijden en hebben geleden door de prijsverlagingen. Zij zijn noodzakelijk om grote landbouwarealen te handhaven. Een goede vakkundige praktijk is daar een voorwa arde voor. Bedrijven met grote arealen en een grote veestapel ontvangen echter veel steun en hier wordt veelal kri tiek op geuit.
Nr. 4-531/186
Handelingen van het Europees Parlement
Mayer Ik ben van mening dat degressie derhalve noodzakelijk is. In zeer grote bedrijven is kostendegressie eenvoudiger te realiseren dan in kleinere familiebedrijven. Om enige rechtvaardigheid te betrachten in de situatie van de familiebedrijven is degressie noodzakelijk. Het gaat om de manier waarop van de degressie. Lulling (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, geachte minister, in dit belangrijke debat over het belang van de huidige hervormingsvoorstellen voor de Europese landbouw heb ik maar twee minuten spreektijd om heel duidelijk te zeggen dat deze voorstellen te ver gaande gevolgen kunnen hebben voor de landbouw en voor de Europese economie en maatschappij. Deze voorstellen zijn dan ook onaanvaardbaar zonder de aanpassingen die mijn fractie voorstelt. Overigens zijn ze ook onverenigbaar met de besluiten van de Top van Luxemburg van 1997. Ik wil er maar op wijzen dat de EU-Landbouwraad op 19 november 1997 in Luxemburg, na het kerndebat van de ministers van Landbouw over het Europese landbouwmodel, unaniem eiste dat de landbouwhervorming gericht zou zijn op het behoud van het Europese landbouwmodel. Op de Top van Luxemburg in december 1997 werd deze eis overgenomen. De staatshoofden en regeringsleiders hebben zich op die manier niet alleen tegen de eenzijdige vermindering van de Europese landbouw uitgesproken, maar ook voor de verdere ontwikkeling van het bestaande Europese landbouwmodel met zijn multifunctionele rol in alle regio's. Derhalve dient de hervorming waarover wij vandaag discussiëren dan ook gericht te zijn op economisch verstandige en sociaal verantwoorde oplossingen, zodat het inkomen van de boeren op een aanvaardbaar niveau komt. Waarom heeft de Commissie zich bij haar voorstellen zo weinig bekommerd om deze op het hoogste politieke niveau genomen maatregelen? Dat is eigenlijk toch ongelooflijk! In mijn kleine landje zouden de huidige voorstellen drastische inkomensverliezen van 650 miljoen frank met zich meebrengen en natuurlijk zou de landbouw hierdoor veel te afhankelijk worden van overheidsgelden. Dat gaat toch niet! Nog een opmerking over de melkproductie, die zo belangrijk is voor de Luxemburgse landbouw. De melkquota moeten worden gehandhaafd, daar zijn wij het tenminste over eens. Met onze voorstellen, die rapporteur Goepel hier heeft uiteengezet, willen wij voorkomen dat de melkproductie in veel Europese regio's verdwijnt. Deze voorstellen raken toch echt aan de pijngrens. Commissaris Fischler, ik vrees dat wij bedrogen uitkomen als u ons wilt laten geloven dat de consumenten door de voorgestelde drastische prijsverlagingen ten nadele van de boeren zouden kunnen profiteren van prijsverlagingen met een omvang van 10 tot 17 miljard euro. De enorme prijsdaling in de runden varkensvleessector heeft ons toch getoond dat het zo niet werkt, en u heeft nu eenmaal ook niet het monopolie van de politieke wijsheid in pacht. Luistert u eens naar ons en naar de boeren, dan kunnen wij wellicht een evenwichtige regeling vinden! Varela Suanzes-Carpegna (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, een vergissing uit het verleden bedreigt de ontwikkeling van de veehouderij ín die Spaanse regio's die met een economische achterstand te maken hebben. En dat is het geval in Galicië. In de context van het Europees regionaal beleid is dit een regio van het type doelstelling 1. Het is een gebied waar vanouds veehouderij wordt bedreven. Ik wil het hier dus hebben over de ontoereikende melkquota zoals die bij de toetreding tot wat destijds nog de EEG was toegewezen zijn. Spanje, en vooral Galicië, heeft sindsdien onafgebroken aangedrongen op een verhoging van die quota. In onze amendementen vragen wij bijzondere aandacht voor de toewijzing van extra quota voor bepaalde regio's die zonder enige rechtvaardiging worden benadeeld. De bedoeling is die toestand te corrigeren, en zulks in het kader van de economische en sociale cohesie binnen Europa. Om de sprong voorwaarts te maken en concurrerend te worden hebben de probleemgebieden behoefte aan een speciaal herstructureringsprogramma, medegefinancierd door de Europese Unie. De structurele achterstand van deze sector in genoemde regio's brengt ons ertoe te vragen dat premies niet toegewezen worden op basis van de gemiddelde melkopbrengst in de Unie, zoals de Commissie voorstelt, maar op basis van het nationale of regionale gemiddelde, dat aanzienlijk verschilt van de virtuele communautaire opbrengst. De toestand zou ietwat verzacht kunnen worden via regelingen voor het rundvlees, maar voor rundvlees is geen plaats in het systeem van Europese premies — die zijn niet van toepassing op kalveren. Wij vragen om regulatie van deze zaken en opname van kalveren in het systeem, waarbij de leeftijdsgrens voor een slachtpremie wordt teruggebracht tot acht maanden. Op die wijze kunnen de moeilijke en onrechtvaardige omstandigheden waaronder de — in principe veelbelovende — Galicische veehouderij moet werken verzacht worden. We doen een beroep op de solidariteit en het rechtvaardigheidsgevoel van onze Europese collega's en vragen bij deze hun steun voor onze amendementen. Klaß (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren, volgens het spreekwoord dat de gestage drop de steen uitholt, hopen wij dat de discussie van vandaag iets oplevert. De boerenfamilies in Europa hebben behoefte aan een betrouwbaar politiek kader. Met de hervorming van 1992 werd op basis van een prijsverlaging rechtstreekse steun voor de boeren ingevoerd. De Commissie laat zich nu niet erg duidelijk uit over de criteria voor de rechtstreekse steunverlening, mijnheer de commissaris, en een beslissing hierover wordt zelfs aan de afzonderlijke lidstaten overgelaten. Juist op dit vlak is het echter nodig om alle landbouwbedrijven in Europa gelijk te behandelen. De omvang van de rechtstreekse steun aan de boeren en het stellen van bijkomende voorwaarden mag niet aan de afzonderlijke landen worden overgelaten. Alleen zo kunnen markt- en concurrentiedistorsies uiteindelijk worden vermeden. Voor de boeren moet er een vaste grootheid zijn waar zij rekening mee kunnen houden, zodat zij een succesvoile economische planning kunnen maken. De Commissie is van mening dat een aanpassing aan de wereldmarkt noodzakelijk is. Op die manier wordt de Europese landbouw blootgesteld aan de wereldwijde concurrentie, maar tegelijkertijd ontstaan er extra kosten door de strenge Europese milieu- en sociale normen. Hoe kan men echter concurrerend zijn als de voorwaarden wereldwijd
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/187
Klaß zo verschillen? Bij rechtstreekse steun aan de landbouw moet voor mij ook het aspect van moeilijke natuurlijke productievoorwaarden worden betrokken. Wij mogen niet vergeten dat de boerenfamilies voor het onderhoud en het behoud van het cultuurlandschap zorgen. Ik roep de Commissie op al haar besluiten inzake bijkomende overwegingen en voorschriften voor de landbouwproductie te baseren op de genoemde criteria. In de toekomst moet er worden uitgegaan van het principe van de goede vakkundige praktijk — collega Schierhuber heeft het al genoemd en ook collega Mayer heeft het er al kort over gehad. Wij moeten een kader vinden voor de Europese landbouw zodat de Europese boeren zich in de toekomst ook op de wereldmarkt kunnen handhaven. Keppelhoff-Wiechert (PPE). — (DF) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, beste collega's, in het Duits hebben wij een spreekwoord dat als volgt luidt: alles is al gezegd, maar nog niet door iedereen. Zelden zijn de verwachtingen voor een voorzitterschap van de EU zo hooggespannen geweest als ditmaal bij het Duitse voorzitterschap tijdens het eerste halfjaar van 1999. Agenda 2000 tot een succesvol einde brengen komt praktisch neer op de kwadratuur van de cirkel. De afwijzende houding ten opzichte van de voorstellen kunt u, mijnheer Funke, eventueel nog tijdig melden aan de Raad. De inhoud van het nieuwe landbouwbeleid moet binnenkort, dus voor einde februari, rond zijn en mijn vraag luidt: bepalen de ministers van Landbouw nu eigenlijk nog het beleid of leggen de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de top in maart het financiële kader vast? De tijd van de vragenlijsten is allang voorbij. Nu is het tijd voor concrete opties en onze boeren willen eindelijk weten waar zij aan toe zijn. De Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer heeft hier gisteren in de plenaire vergadering een verlaging van de landbouwuitgaven geëist. Tegelijkertijd heeft hij echter wel steun toegezegd aan de Europese landbouwers. Minister Funke, u kunt deze spagaat vast wel goed uitleggen aan onze boeren. U spreekt duidelijke taal, hetgeen ik ten zeerste waardeer; u heeft het technocraten-Duits niet overgenomen en ik hoop dat dit zo blijft. Maar het lijkt mij toch uitzonderlijk moeilijk om met weinig geld en zelfs nog minder geld hetzelfde resultaat te behalen. Definanciëlespeelruimte wordt bij het zoeken naar oplossingen heel klein en de ruimte om te manoeuvreren is ook niet uitzonderlijk groot. Misschien gaat het bij deze hervorming ook wel om de laatste loodjes. Na de uitbreiding naar het oosten zãl liberalisering de leuze zijn en onze landbouwers zijn zich daarvan bewust. De punten van Agenda 2000 waar wij nu over onderhandelen zullen mijns inziens maar een tussenfase beslaan. In 2005, dus na de toetreding van de eerste Midden- en Oost-Europese kandidaten, zal het landbouwbeleid opnieuw worden getest. Als boerin kan ik mij absoluut niet vinden in de discussie over de prijsverlaging. In de twintig jaar dat ik in de landbouw meewerk, heb ik in het landbouwbeleid nog nooit gezien dat de prijzen voor de consument gunstiger worden als de landbouwprijzen dalen. De heer Funk heeft het hier vanmorgen al over gehad. Een Duitse zegswijze luidt als volgt: hoewel het graan goedkoper wordt, wordt het brood duurder. Ik zou net zo goed kunnen zeggen: al wordt de melk goedkoper, de yoghurt wordt duurder, daar kunt u zeker van zijn. Als schaduwrapporteur heb ik mij beziggehouden met de vastlegging van de communautaire regels voor de rechtstreekse steunverlening. In dat verband heb ik nog een vraag: welke betalingsverplichtingen, mijnheer de commissaris, moeten de regio's aangaan ten opzichte van de landbouwers, als zij overeenkomstig uw voorstel aan strengere milieueisen kunnen voldoen? Ik weet waarover ik spreek, ik kom uit de deelstaat Nordrhein-Westfalen. De landbouwers bij ons kunnen wellicht met strengere milieuvoorschriften omgaan, de vraag blijft alleen: wie betaalt dat? De tweede en laatste vraag gaat over de differentiatie van de rechtstreekse steunverlening aan de bedrijven op grond van het aantal arbeidskrachten, zoals Graefe zu Baringdorf voorstelt. Ik wil graag van u weten of u nu akkoord gaat met amendement 27 of niet? Dan zijn wij het namelijk al eens. McCartin (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen de heer Andriessen vele jaren geleden commissaris werd was ik zelf al lid van het Parlement. Ik zei hem destijds dat hem een grote uitdaging te wachten stond, namelijk het vergroten van het concurrentievermogen van de Europese landbouwsector. Sindsdien heb ik nooit meer iemand horen spreken over het belang van een betere concurrentiepositie voor de Europese landbouw, en ik wil de heer Fischler danken dat hij dit thema nu weer heeft opgepikt. Hij heeft het in ieder geval aangedurfd een toekomst te ambiëren waarin de Europese landbouw zijn aanspraak op een deel van de wereldmarkt kan waarmaken. Gezien het feit dat de wereldbevolking met tachtig miljoen mensen per jaar toeneemt is er geen reden de toekomst al te somber in te zien. Wel is het zaak dat we gaan nadenken over een strategie op basis waarvan we ons aandeel op deze markt kunnen veroveren. Vanmorgen las ik tot mijn verbazing dat Argentinië momenteel rundvlees invoert, terwijl landen in dat deel van de wereld juist bekend stonden als geduchte concurrenten. Als gevolg van klimatologische omstandigheden is Australië nu in staat ze van rundvlees te voorzien. Hiermee is aangetoond dat de dingen niet onveranderlijk zijn. Ten tijde van de hervormingen van MacSharry stelden we voor de productie terug te brengen en meer voedsel te gaan invoeren. Nu is het voorstel een groter aandeel op de wereldmarkt te verwerven. Dit is een welkome ontwikkeling. Desalniettemin was ik enigszins teleurgesteld dat de fungerend voorzitter van de Raad zich meer zorgen lijkt te maken om het welzijn van dieren, milieuaspecten en bescherming van de consument dan om het levensonderhoud van de landbouwers zelf. Weliswaar ben ik het ook op al die punten met hem eens, maar we mogen die aspecten niet los zien van de noodzaak de landbouwers van een fatsoenlijk inkomen te voorzien. De landbouwers kunnen dan wel klagen over het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar als het niet zou bestaan zou de Europese landbouw er slechter aan toe zijn. Ik zou dus mijn ernstige bedenkingen hebben over iedere poging de kosten of de beleidsvorming omtrent het gemeenschappelijk landouwbeleid weer aan de afzonderlijke lidstaten over te dragen. Dit mag onder geen beding gebeuren. Er zijn te veel nationale en klimatologische verschillen binnen de EU. Het gemeenschap-
Nr. 4-531/188
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
McCartin pclijk landbouwbeleid heeft ons juist behoed voorde spanningen die de afgelopen jaren zouden zijn ontstaan als gevolg van de drastische afname van de werkgelegenheid in deze sector. Het beleid werkt wel degelijk. Het is momenteel weliswaar niet erg vriendelijk voor de landbouwers zelf, maar zal uiteindelijk vrucht afwerpen als we de onvermijdelijke aanpassingen doorvoeren en het beleid ook daadwerkelijk gemeenschappelijk houden, dat wil zeggen voor alle Europeanen en met behoud van alle drie de basisbeginselen, en met name de financiële solidariteit.
VOORZITTER: DE HEER MARINHO Ondervoorzitter Ebner (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte vertegenwoordigers van de Commissie en de Raad, beste collega's, ik wil het hoofdzakelijk over twee thema's hebben, namelijk over melk en over rundvlees. Wat de sector melk en zuivelproducten en het verslag van collega Goepel betreft, waar ik overigens volledig achter sta, vind ik het jammer dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling een aantal amendementen niet heeft goedgekeurd. Ik doel hier vooral op de belangrijke alternatieve voorstellen inzake de prijssteun en de inkomenscompensatie voor de melkproducent, en dit vooral in de minderbegunstigde berggebieden. Hier moet veel meer aandacht aan worden besteed en concurrentievervalsing moet worden vermeden of gecompenseerd. Er moeten ook maatregelen genomen worden om de consumptie van melk en zuivelproducten te bevorderen en er moet geld worden vrijgemaakt voor marketing. Ik pleit ervoor de referentiehoeveelheid voor melk per bedrijf te delen door de gemiddelde melkproductie per regio. Dat zou rechtvaardiger zijn voor de berggebieden. Tenslotte ben ik van mening dat er objectieve criteria moeten gelden voor de steunverlening aan de lidstaten, waarbij rekening wordt gehouden met de afzonderlijke productiestructuren, vooral in de berggebieden, zodat deze niet zo afhankelijk zijn van marktschommelingen. Ten vierde blijf ik erbij dat de overheidssteun voor transport absoluut noodzakelijk is. Ook in de rundvleessector dient bij de steunverlening in aanmerking te worden genomen of het bedrijf al dan niet in een benadeeld gebied ligt. Jonge landbouwers dienen dan ook extrafinanciëlesteun te krijgen. Ik denk dat er op dit vlak nog veel moet worden gedaan, zoals ook commissaris Fischler vandaag al in zijn betoog naar voren bracht. Ik hoop ten zeerste dat de Commissie, de competente en verdienstelijke commissaris Fischler, die zelf uit een berggebied komt en de situatie dan ook zeer goed kent, en ook de Raad, terdege rekening zullen houden met mijn bezwaren. Funke, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren, het was voor mij heel interessant dit debat te volgen, de diverse betogen vanmorgen en vanmiddag te horen en te verwerken zodat ik er tijdens de Landbouwraad op terug kan komen. In mijn inleidende betoog heb ík er al op gewezen dat ik het op prijs stel uw mening te horen en met u te discussiëren. Verder ben ik van mening dat hetgeen u zegt en denkt, naar voren moet komen bij de discussies in de Raad. Ik dank u dan ook hartelijk voor uw bijdragen. Ik wil echter nog kort op een paar punten ingaan, ook omdat ik op een aantal punten werd aangesproken. Allereerst de volgende opmerking: als ik de diverse betogen met elkaar vergelijk, dan — om mevrouw Keppelhoff-Wiechert te citeren — krijg ik ook de indruk van de kwadratuur van de cirkel. Deze indruk ontstaat eigenlijk elders ook heel vaak als er over de landbouw wordt gediscussieerd. Van de landbouwers wordt verwacht dat ze kwaliteit produceren en tegelijkertijd rekening houden met het milieu; ondertussen moeten zij ook zorg dragen voor het cultuurlandschap en dan hun producten nog zo goedkoop mogelijk op de markt brengen, het liefst tegen zogenaamde wereldmarktprijzen. Dat is op zich toch echt een onmogelijke opgave. Waarschijnlijk moet men echter wel zo discussiëren in pluralistische samenlevingen. Als er over compensatiebetalingen moet worden nagedacht en dat was mijns inziens vanmorgen en vanmiddag het geval, dan wordt enerzijds gezegd dat deze rechtvaardig zijn en dat hierbij rekening moet worden gehouden met de individuele structuren. Dat begrijp en accepteer ik ook. Tegelijkertijd wordt echter ook geëist — soms in hetzelfde betoog, en anders wel in een van de volgende betogen — dat alles heel eenvoudig en zo onbureaucratisch mogelijk gebeurt. Volgens mij hebben wij het hier echter weer over een onmogelijke opgave. Ik wil even ingaan op iets wat in een van de laatste betogen werd gezegd. Ik geloof dat het de heer McCartin was, die zei dat ik wel veel over dierenbescherming en milieukwesties had gesproken, maar eigenlijk niet over het concurrentievermogen van de landbouw. Geachte afgevaardigde, vanmorgen bevond ik mij in een speciale situatie omdat mij gevraagd was niet van mijn tekst af te wijken die de tolken voor zich hadden liggen en derhalve heb ik mij daaraan gehouden. Dat is niet mijn gewoonte, dat geef ik grif toe! Ik wil er echter vriendelijk en bescheiden op wijzen dat ik ook een duidelijke eis heb gesteld in mijn betoog. Ik citeer: in de toekomst moet de Europese landbouw concurrerend zijn om de internationale concurrentie aan te kunnen. Ik geef toe dat een dergelijke zin iemand natuurlijk kan ontgaan. Maar omdat dit punt van centraal belang is, heb ik hem nogmaals geciteerd om erop te wijzen dat ik deze visie op de landbouw heus niet uit het oog had verloren. Het zou erg zijn geweest als dit wel zo was. Ik wil hier nog het volgende aan toevoegen. Mijns inziens moeten wij — en de eis om de landbouwers de waarheid te zeggen is al vaker gehoord — een ding duidelijk stellen: welke definitie wij er ook aan geven, een Europese landbouw die nog maar uitsluitend grondstoffen produceert voor de Europese markt, zal geen overlevingskansen hebben. Wij hebben een koopkrachtige interne markt, alleen al in Duitsland zijn er 80 miljoen inwoners. Als wij daarbij
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/189
Funke nog eens de inwoners van de toetredingslanden tellen, komen wij in Europa tot een groot aantal consumenten met een enorme potentiële koopkracht. Als er op deze koopkracht in de Europese interne markt wordt gewezen, en zeker als er andere landen bijkomen, wil ik er anderzijds ook altijd op wijzen dat er in Europa een zeker verzadigingspunt is bereikt en er in bepaalde sectoren van de landbouwproductie ook nog overschotten zijn. Hoe kunnen wij een toekomstbeeld van de Europese landbouw ontwikkelen als wij er niet op wijzen dat wij ook markten buiten Europa moeten veroveren? Ik wil hier nu niet dieper op ingaan, maar voor mij is dat een absoluut noodzakelijk onderdeel van een toekomstvisie van de Europese landbouw! Anders gaat het helemaal niet, laat mij dat heel duidelijk stellen. Nu zou echter het scenario ontstaan dat de Europese landbouw onder zeer bepaalde voorwaarden produceert — en het maakt geen verschil of we het hier nu over de akkerbouw of de veeteelt hebben — omdat de maatschappij dit zo oplegt, en dat dit niet gebeurt in andere delen van de wereld die met ons concurreren, omdat de maatschappij anders op bepaalde productieverhoudingen reageert. In dat geval moeten er wel compensatiebetalingen en een minimale bescherming naar buiten toe worden gegarandeerd. Men zou kunnen zeggen dat dit onderdeel is van faire handelsomstandigheden. En dat is nu het cruciale punt. Ja, mijnheer Sturdy, ook het thema WHO speelt hierbij een rol, u heeft het er al over gehad. Natuurlijk moet daarop worden ingegaan, ook in de debatten daarover. Ik ben het in ieder geval eens met uw opmerking, mijnheer Sturdy. Er werd op gewezen, of liever gezegd, mij werd expliciet de vraag gesteld — ik geloof door mevrouw Anttila — hoe ik als voorzitter van de Raad met het oog op de voorstellen van de Commissie zou kunnen voorkomen dat bedrijven failliet gaan door de prijsverlagingen. Ik denk dat ik op dat vlak iets over politiek in het algemeen moet zeggen. De opvatting dat politiek — door welke instrumenten ook, door welke handelwijzen of voorwaarden ook — faillissementen kan voorkomen, is een verkeerde opvatting en ik wil u daar ook tegen waarschuwen! Ongeacht de omstandigheden is politiek daar nooit toe in staat. Wij kunnen ons hoogstens afvragen of de concurrentievoorwaarden met het oog op de voorgestelde oplossingen nog fair zijn of niet, daarover moet men discussiëren, of het zinvol is voor een toekomstbeeld van de landbouw. Het ontslaat echter geen enkele landbouwer van economische beslissingen, het ontslaat mij als bedrijfsleider niet van de verantwoordelijkheid om zodanige beslissingen te nemen in mijn bedrijf dat de bestaanszekerheid van het bedrijf onder de heersende omstandigheden wordt gewaarborgd. Wij mogen niet te veel eisen van de politiek. Volgens mij hebben wij in het verleden te vaak de indruk gewekt dat de politiek daar wel toe in staat was. Wellicht moeten wij ervoor zorgen dat wij deze indruk in de toekomst niet meer wekken. Ik deel ook zeker de mening dat wij behoefte hebben aan vastomlijnde algemene voorwaarden, aan concurrentievermogen. Ook deel ik de mening dat wij zuinig met het geld moeten omspringen. Bij de kwadratuur van de cirkel hoort ook dat wij aan een kant terecht zoveel mogelijk bestaansmogelijkheden in de landbouw moeten stimuleren, maar anderzijds ook steeds weer moeten uitleggen aan de niet-landbouwbevolking en aan de landbouwers zelf dat het echt geen gering bedrag is dat voor de landbouw wordt uitgegeven. Tel de Europese begroting, de nationale begrotingen en een gedeelte van de begrotingen van de deelstaten in bondsstaten maar eens bij elkaar op. Niettemin is er een groot aantal bedrijven dat het opgeeft en ook hebben wij nog geen tevredenheid onder de landbouwbevolking bereikt. Dat is een punt van discussie waar wij wellicht eens dieper op moeten ingaan. Mijns inziens is dat namelijk een zeer belangrijk punt. Wellicht geven wij inderdaad veel geld uit, maar komt het niet altijd ten goede aan degenen die op het landbouwbedrijf zelf werken. Ik geef maar een vereenvoudigde voorstelling van zaken. Het is de moeite om hierover na te denken. Enkele betogen waren hier ook op gericht, maar met het oog op de tijd wil ik hier nu niet verder op ingaan. Het is echter wel belangrijk. De eis tot meer extensivering, tot meer milieubescherming — en deze eis werd soms gesteld, ook al was het maar indirect, tenzij ik het verkeerd heb begrepen —, dus het laten varen van een puur economische beschouwing, bij tegelijkertijd lagere uitgaven, betekent ook weer de kwadratuur van de cirkel. Ook dat is niet mogelijk en daar moet men zich van bewust zijn. Natuurlijk kan men over meer extensivering, meer milieubescherming praten. Men moet echter wel weten dat dat geld kost, ofwel omdat er overeenkomstig plaatselijke voorschriften compensatiebetalingen moeten worden gedaan, ofwel in het kader van andere bepalingen, dat maakt op zich niet uit. Voor beide mogelijkheden zijn er voorstanders, maar waar het om gaat is dat er overheidsgeld mee gemoeid is. En ook dit moet men in aanmerking nemen. Ik denk dat ik de belangrijkste punten heb behandeld waarop ik mij aangesproken voelde. Wellicht ben ik op sommige punten te uitvoerig geweest, maar omdat ik een nieuwkomer op dit gebied ben, was dit ook bedoeld om u mijn standpunten duidelijk te maken. Wat het nationaliseren van de financiering van het landbouwbeleid betreft, dat wil zeggen dat Europa alleen maar met geld over de brug komt als er eerst nationale middelen zijn ingezet, of als men verplicht zou zijn dit achteraf te doen, ben ik van mening dat dit het einde zou betekenen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Derhalve betwijfel ik ten zeerste of dat een juiste keuze zou zijn. (Applaus) Cunha (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de voorzitter van de Raad willen vragen of hij uitleg kan verschaffen over een opmerking van zijn collega, de minister van Buitenlandse Zaken, die ons hier gisteren heeft verzekerd dat we een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid dienden door te voeren, teneinde de uitgaven van de Europese Unie terug te brengen. De minister heeft me geen informatie over dit onderwerp verschaft, en mij geen antwoord gegeven; maar ik heb hem wel degelijk gevraagd of het Duitse voorzitterschap zijn traditionele
Nr. 4531/190 H andelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Cunha standpunt heeft gewijzigd. Het is politiek gezien een zeer belangrijke vraag en daarom dring ik erop aan dat hij mij hierop antwoord geeft. Funke, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, geachte afgevaardigde Cunha, niet alleen aan Duitse zijde heeft men zich met de financiële kwesties beziggehouden, vooral met die van het landbouwbeleid, want ook tijdens de vergaderingen van de Landbouwraad die ik tot nu toe heb bijgewoond en tijdens de aansluitende discussies met collega's van de desbetreffende lidstaten komen deze kwesties telkens aan de orde. In mijn antwoord heb ik echter uitdrukkelijk gezegd dat ik het vanzelfsprekend van belang vind — want dat ís voor mij een van de redenen waarom het landbouwbeleid hervormd moet worden — om te vragen of het geld dat wij in het totaal voor de landbouw uitgeven — en daarbij heb ik het zowel over de Europese begroting, de nationale begrotingen en die van de deelstaten gehad — wel zo wordt uitgegeven dat het ook echt ten goede komt aan dege nen die op de landbouwbedrijven werken. Mijns inziens is dat niet zozeer een kwestie van de omvang van de middelen, maar eerder van de verdeling ervan. Ik wil dit uitdrukkelijk stellen. Als wij moeten uitleggen dat 45% van de Europese begroting — en sommigen hebben het over 50%, maar daar wil ik niet over twisten — aan de landbouw wordt besteed, en als wij tegelijkertijd zien dat de inkomens in deelsectoren van de landbouwproductie niet stijgen maar dalen, dan rijst toch de vraag wat wij ei genlijk aan het doen zijn! Wij kunnen er niet klakkeloos van uitgaan dat hoe meer geld wij hebben, des te gelukkiger iedereen zal zijn. Ik ben van mening dat wij allen goed onderlegd zijn — de landbouwers in ieder geval — om deze discussie aan te gaan. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet weet wat de minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd, maar als hij van mening is dat de uitgaven moeten worden verlaagd — dat is tenminste wat ik begrepen heb — zonder dat hij zegt hoe en in welk verband, dan heb ik de neiging om te zeggen dat men als minister van Buitenlandse Zaken toch zou moeten overleggen met de minister van Landbouw als men over landbouwzaken spreekt. Ik zou toch ook eerst overleggen met de minister van Buitenlandse Zaken als ik mijn mening zou geven over kwesties inzake het buiten lands beleid. Maar goed, ik weet dus niet precies wat hij heeft gezegd en daarom kan ik er verder ook geen commen taar op geven. Ik wil het hier graag met hem over hebben. Tot slot nog een opmerking die wellicht ook tot nadenken stemt. Ik kan dit niet voor de andere lidstaten van de Eu ropese Unie zeggen want die ervaring heb ik niet. Ik kan het echter wel voor Duitsland en voor alle deelstaten zeg gen: het maakt bijna niet uit — en ik zeg bewust bijna — welke instrumenten wij gebruikt hebben in het landbouw beleid, want in de afgelopen vijftig jaar na de oorlog heeft gemiddeld 3% van de landbouwbedrijven zijn activiteiten gestaakt. Toch opvallend, in de afgelopen vijftig jaar! Dit percentage stemt exact overeen met de ontwikkeling van de productiviteit in de landbouw. De wetenschap heeft dit al onderzocht en geeft hier tamelijk duidelijke verklarin gen voor. Ik wil hier niet zulke stellige verklaringen voor geven, maar ik vraag mij wel af of wij er geen rekening mee moeten houden dat de productiviteitsstijging gepaard gaat met een structurele verandering waardoor lan dbouwbedrijven hun activiteiten staken, zolang het landbouwbeleid gebaseerd is op de economie, dat voeg ik eraan toe. Voor mij zou het ondenkbaar zijn als de economie niet meer de basis van het landbouwbeleid zou vormen. Dit zou een enorme verspilling van hulpbronnen tot gevolg hebben. Mijns inziens zou het goed zijn om daar in de toe komst eens wat vaker openlijk over te discussiëren. Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, dames en heren, ik wil beginnen met iedereen hartelijk te danken die hier aan het debat heeft bijgedragen. Ik geloof dat wij vandaag een heel opbouwende en zelfs voorbeeldige discussie hebben gevoerd en ik hoop dat de openbare mening dit zal opmerken. ■ Met betrekking tot de vele vragen over bepaalde amendementen, wil ik verwijzen naar hetgeen ik reeds vanmorgen te berde heb gebracht, namelijk dat ik bereid ben een lijst te overhandigen waaruit valt op te maken welke voorstel len voor de Commissie aanvaardbaar zijn. Verder ben ik mij ervan bewust dat ik beloofd heb om het in mijn slotin terventie kort te maken, en daar wil ik mij aan houden. Vorige spreker heeft wederom duidelijk gemaakt waar het op aankomt wanneer wij het over het concurrentiever mogen van de Europese landbouw hebben. De Europese landbouw moet in tweeërlei zin kunnen concurreren. Ten eerste moeten onze producten concurrerend zijn en dat lukt alleen indien wij aan de kwaliteit grotere aandacht schenken dan voorheen. Wij moeten rekening houden met de jongste opvattingen van de consument inzake kwali teit, en deze omzetten in praktijk. Wij moeten vooral op passende wijze rekening houden met het sterke punt van de Europese landbouw en dat is zoals bekend de verwerking van primaire landbouwproducten tot hoogwaardige eindproducten. Concurrentievermogen van de Europese landbouw betekent echter ook dat aan prestaties die de gebruikelijke pro ductie van landbouwproducten te boven gaan, een economische marktwaarde moet worden toegekend en dat zij in ons marktstelsel moeten worden geïntegreerd. Er is veel over gesproken in hoeverre landbouwbeleid ook sociaal beleid dient te zijn. Maar hier moeten wij reali stisch zijn. Landbouwbeleid moet weliswaar een sociale dimensie hebben, maar mag geen zuiver socialistisch beleid zijn. Dat zou werkelijk verkeerd zijn. Het gaat hier om de vraag hoe wij in de toekomst een verstandige verdeling be reiken, zodat wij niet weer voor scheve verhoudingen komen te staan zoals de destijds beruchte 80: 20. Wat het milieubeleid betreft, wil ik nogmaals herinneren aan de grondbeginselen waarvan de Commissie is uitge gaan. H et gaat niet om de vraag van de betekenis van het milieu in het kader van het algemene landbouwbeleid, maar om het feit dat wij er in de toekomst waarde aan willen hechten dat als een beroep wordt gedaan op zogena amde compensatiebetalingen — zoals zij tot nu toe worden genoemd — dat zij ook te maken moeten hebben met
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/191
Fischler het milieu. Wij achten het belangrijk dat iedere boer die een beroep doet op de overheidsmiddelen uit de Gemeenschapsbegroting, zich op zijn minst houdt aan juiste landbouwmethodes. Over de definitie van dit begrip, al naar gelang het productiesysteem, het klimaat enzovoort, moeten wij natuurlijk nog verder praten. Maar wij willen ook dat prestaties die hierboven uitreiken, apart worden berekend en tevens wat de prestatie-eisen betreft vrijwillig blijven. Wij willen niet dat via de achterdeur weer een geleide economie Europa binnensluipt. Aldus kom ik tot het punt van de financiering. De Commissie heeft geen voorstel gedaan, zoals soms wordt beweerd, inzake de cofinanciering; de Commissie heeft alleen maar in het kader van haar eigen middelen mogelijkheden genoteerd om een beter evenwicht te bereiken tussen de bijdragen van de onderscheidene lidstaten. Naar onze mening ligt de bal nu in de eerste plaats bij de lidstaten zelf; zij moeten nu zelf te kennen geven aan welke van deze financieringsmodellen zij de voorkeur willen geven. Daarom vind ik dat eerst maar eens beginselverklaringen moeten komen, voor en aleer deze politieke overeenkomst een dienovereenkomstige weerslag kan vinden in de diverse wetgevingsteksten. Maar zoals u weet zijn er ondertussen ook andere overwegingen in het geding, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde stabilisatiemodellen, die het beslist verdienen bestudeerd te worden. Wij zijn bereid deze studies ter hand te nemen. Maar een ding moet duidelijk blijven: om het even welk model wij uiteindelijk kiezen, zonder een passende compensatieregeling voor de wijzigingen in het prijsbeleid zullen wij niet in staat blijken een overeenkomst tussen de lidstaten tot stand te brengen. Zoals men in Wenen zegt: „Ohne Geld ka' Musi", oftewel: „Geen geld, geen liefde". Men kan er echt niet onderuit om de noodzakelijke en ook als noodzakelijk erkende middelen ter beschikking te stellen, want alleen dan kunnen zinnige hervormingen worden gerealiseerd. Ter afsluiting wil ik nog op het volgende wijzen: een ding mag u niet vergeten! Overal waar het om vergoedingen gaat van prestaties die in de toekomst in het kader van plattelandsontwikkeling worden opgezet, is cofinanciering reeds een voldongen feit en ligt ze ook verder in de planning. Dat wil zeggen hoe meer plattelandsontwikkeling wij doorzetten, hoe meer wij de richting inslaan om aan de vergoeding van milieuprestaties de juiste betekenis toe te kennen, des te meer bestaat er automatisch cofinanciering, maar wel in een vorm waarin de cohesie niet in de wielen wordt gereden. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Fischler. Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt op 28 januari eerstkomend om 9.00 uur plaats. 6. Biologische productiemethode De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over de volgende mondelinge vragen: — B4-0719/98 van mevrouw Barthet-Mayer, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Raad, over een regeling betreffende de biologische productiemethode (dierlijke producten); — B4-0720/98 van mevrouw Barthet-Mayer, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Commissie, over de verordening betreffende de biologische productiemethode (dierlijke producten). Barthet-Mayer (ARE). — (FR) Mijnheer de commissaris, mijnheer de Voorzitter, als rapporteur die in naam van de commissie landbouw verslag heeft uitgebracht over de uitbreiding van verordening 2092/91 tot de biologische veehouderij wijs ik u erop dat ons Parlement over die tekst een ruime overeenstemming heeft bereikt. Nadien heeft de Commissie tot grote tevredenheid van de afgevaardigden een groot aantal amendementen goedgekeurd en ze in haar gewijzigd voorstel ingevoegd. De beraadslagingen die de Raad aan opeenvolgende versies van de tekst heeft gewijd hebben in 1998 een tekst opgeleverd die in belangrijke mate van de oorspronkelijke afwijkt. Daarom wil ik vandaag namens de Commissie landbouw zowel de Commissie als de Raad er met mijn tweeledige mondelinge vraag toe aanzetten op hun hoede te zijn. En ik dank mijn collega's van de commissie landbouw voor hun vertrouwen in en hun steun aan mijn oproep waarin ik ook hun bezorgdheid onder woorden breng. Die afwijking is drieërlei. In de eerste plaats worden de overgangsperiodes voor omschakeling bovenmatig verlengd. Er zijn geen 15 jaar nodig om het aantal kippen in een legbatterij te verminderen. Dan is er ten tweede de overdreven toename van afwijkende regelingen die het voorstel dreigen te verminken. In dit verband denk ik bijvoorbeeld aan het hete hangijzer van de voeding en wijs ik erop dat het Commissievoorstel op zich reeds meer dan genoeg afwijkt van het principe dat dit soort productie gebruik moet maken van volledig biologische voeding, want het gaat ervan uit dat een samenstelling die voor 90 procent biologisch is voldoende is. Tenslotte moeten we constateren dat er steeds meer normen en drempels worden ingevoerd waarmee steeds verder van het Commissievoorstel wordt afgeweken. Op die manier zal de verordening ontaarden in een willekeurig zootje dat toestaat dat er volgens een intensieve methode aan biologische landbouw wordt gedaan, en dat is in dit verband ware onzin. Omdat ik weet dat deze productiesector door zijn recente succes bij de verbruikers van de Europese Unie en ook door te verwachten exportmogelijkheden economisch aantrekkelijk is, beschouw ik het als mijn plicht onze wetgevers te waarschuwen voor de binnenlandse problemen die kunnen voortvloeien uit een verordening die doelmati-
Nr. 4-531/192
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Barthet-Mayer gheid en samenhang mist en die ingevolge verschillende nationale of regionale interpretaties en verschillende níet op elkaar afgestemde controlemethodes concurrentievervalsing kan veroorzaken. Ik wil er ook voor waarschuwen dat wij, als we de toepassing van een volwaardige verordening blijven uitstellen, gevaar lopen dat de Europese Unie, die op dit gebied als baanbreker fungeert, verplicht wordt zich uitsluitend te richten naar de algemene normen van de Codex Alimentarius, waarvan de tekst momenteel besproken wordt. En dat zal ook gevolgen hebben voor de kwaliteit van de producten die door derde landen worden ingevoerd. Om voortaan een zwakke positie in de WHO te voorkomen zal de Europese Unie voor deze sector, net als voor de andere landbouwsectoren, een sterk gemeenschappelijk voorstel op tafel moeten leggen. Wij weten immers dat de Verenigde Staten er het hoge woord zullen voeren en zullen proberen om aan de biologische landbouw GGO's, het gebruik van stedelijk rioolslib, de bestraling van levensmiddelen en zelfs natuurlijke hormonen op te dringen. Dit rijmt niet met wat wij Europeanen erover denken. Om in de noden en wensen van producenten en verbruikers te voorzien moet de biologische landbouw aan de meest veeleisende en strengst gecontroleerde kwaliteitsnormen blijven beantwoorden. Het is een vrijwillige beslissing en het staat ieder vrij die te nemen of de voorkeur te geven aan een ander soort kwaliteitsproducten. Dus verzoek ik de Commissie haar voorstel te blijven verdedigen en het zelfs in te trekken wanneer het door de Raad te zeer wordt verminkt. Ik hoop evenwel dat zo'n drastisch optreden niet nodig zal zijn, want ik meen erop te mogen rekenen dat de Raad bereid zal zijn zijn tekst grondig te herzien en ik verzeker hem dat wij akkoord gaan met het voorstel waarin hij in december laatstleden de normen voor de biologische veehouderij heeft vastgelegd. Toch herhalen wij met klem dat wij van de Raad verwachten dat hij zijn tekst grondig herziet en wij rekenen erop dat, zoals wij vanmorgen uit de uiteenzetting van de heer Funke hebben mogen afleiden, het fungerend voorzitterschap bereid zal zijn om aan het gezamenlijk verzoek van Parlement en Commissie gevolg te geven. Alstublieft, mijnheer de commissaris, alstublieft, mijnheer de Voorzitter, heb geen vrede met een tweederangs biologische landbouw. Funke, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw de afgevaardigde, tijdens de zitting van 14 en 15 december van de Landbouwraad hebben wij ons zoals u weet met deze zaak beziggehouden en wij zijn toen richtsnoeren overeen gekomen. Geheel in uw geest hebben wij er tevens op aangedrongen dat er dit voorjaar ook zo snel mogelijk een besluit komt, want de Raad is zich volkomen bewust van de noodzaak van een spoedige beslissing. Wij kunnen natuurlijk niet al bij voorbaat zeggen welke wetgevingstekst, welke verordeningstekst uiteindelijk wordt voorgelegd. Dat moeten wij nog afwachten, maar de Raad was de mening toegedaan dat wij een duidelijke afscheiding nodig hebben, waarop u nu ook aandringt, tussen biologische en gebruikelijke productiemethodes. Hier ben ik het volkomen met u eens. Aan de andere kant dienen wij toch ook de nodigeflexibiliteitte behouden en de zaken tegen elkaar af te wegen op het tijdstip dat wij de regels uitstippelen. Flexibiliteit is tevens van node om voor degenen die ecologisch verantwoorde veeteelt willen bedrijven, die om willen schakelen, deze omschakeling ook mogelijk te maken. Daarom hebben wij onder meer beraadslaagd over dienovereenkomstige aanpassingstermijnen. Van bepaalde zijde werd vijftien jaar gevraagd. Als ik mij goed herinner, zijn wij het eens geworden over twaalf jaar. Ik weet dat er over die twaalf jaar lang en uitvoerig is gedebatteerd en dat men — u schudt bedenkelijk het hoofd — natuurlijk ook voor een kortere periode kan kiezen. Maar wij weten natuurlijk eveneens dat juist vanuit de praktijk de wens werd geuit om te voorzien in langere overgangstermijnen. Ik doe u de toezegging dat wij overeenkomstig uw wens tot een spoedige omzetting komen en dat wij nogmaals heel precies de strikte begrenzingen zullen nagaan. Fischler, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals de heer Funke reeds te kennen heeft gegeven, zijn er in de Raad diverse problemen geweest met het voorstel dat de Commissie na de behandeling in het Parlement heeft voorgelegd. Wat was nu eigenlijk het voornaamste probleem? Tijdens het debat over het voorstel rees vooral het probleem dat bepaalde onderdelen van ons voorstel niet zonder meer op het grondgebied van alle lidstaten kunnen worden toegepast. Daarom ontstond een debat over tijdelijke uitzonderingsmaatregelen, om de thans in de meeste lidstaten geldende nationale voorschriften dienovereenkomstig aan te passen aan het toekomstige Gemeenschapsrecht. Een paar wijzigingen hebben vooral betrekking op de oorsprong van de dieren, want zowel dieren als voeder kunnen uit traditionele bestanden komen. Wij mogen niet vergeten dat in een hele reeks lidstaten tot nu toe vrijwel geen biologische landbouw werd bedreven. Deze landen moeten toch ook een kans krijgen met biologische landbouw te beginnen wanneer zij dat willen. Dat is eigenlijk de reden waarom men hier een overgangsbepaling wilde. Voorts wil ik er nog op wijzen dat wij alleen maar stapsgewijs kunnen harmoniseren, vooral wanneer de desbetreffende veehouderij tot nu toe hoofdzakelijk volgens nationale of.regionale voorschriften werd bedreven. Ter oplossing van dit probleem werden eveneens bepaalde wijzigingen voorgesteld. Zij hebben vooral betrekking op het vastbinden van dieren en de eisen die worden gesteld aan de lig- of uitloopoppervlakte per dier. Vergeet u niet dat vooral in kleine bedrijven het vastleggen eeuwenlang een volkomen normale praktijk was. Wanneer een boer zijn bedrijfje midden in een dorp heeft, is het niet altijd eenvoudig om over de dienovereenkomstige uitloopoppervlaktes te beschikken. Ook mag u niet vergeten dat kleinere bedrijven die nu reeds als biobedrijf zijn erkend, die erkend zijn als biologische veehouderij, dit predikaat weer moeten verliezen als zij geen loopstal hebben. Wij moeten hier dus bereid zijn een compromis te vinden. Tot slot wil ik nog opmerken dat uitzonderingsbepalingen altijd worden opgesteld voor een overgangsfase en dat dat niets nieuws is. Dergelijke bepalingen bestaan precies zo voor zaai- en plantgoed of bij de traditionele toevoegin-
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/193
Fischler gen aan organische levensmiddelen. Wat de verdere procedure betreft, wil ik nog verduidelijken dat de Commissie natuurlijk bereid is om uw voorstel te verdedigen en indien nodig ook argumenten aan te voeren waarom tijdelijk bepaalde uitzonderingen noodzakelijk zijn. Rehder (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, om kort te zijn, de sociaal-democraten van het Europees Parlement zijn zeer verheugd over uw toelichtingen. Wij zijn blij dat het gezonde mensenverstand nu heeft gezegevierd. Natuurlijk valt in het mooie Tirol, in het bijna net zo mooie Allgäu evenals in het mooie Neder-Saksen sneeuw, en dan moeten de koeien nu eenmaal op stal. Dit alles — u weet dat ik op de voornaamste punten de Commissie alsmede de Raad verdedig — is in mijn land tijdens de verkiezingsstrijd de prooi geworden van propagandistische rovers. Er werd beweerd dat het halster uit de koeienstal wordt verbannen. Het gevolg was dat er alweer werd gescholden op die boosaardige eurocraten. Ik ben blij dat dit nu van tafel is en dat het normale gezonde verstand in Europa heeft gezegevierd. Hiervoor mijn warme dank, want nu kunnen wij eindelijk beginnen met het voorthelpen van een zinnige productie. Ebner (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de voorzitter van de Raad, de biologische boerenbedrijven worden vaak als buitenbeentjes voorgesteld, en als het zo doorgaat zullen zij het denk ik wel blijven ook. Daarom moeten, afgezien van alle ideologie, randvoorwaarden worden geschapen zodat zij geen buitenbeentjes blijven. Deflexibiliteitwaar u het over heeft gehad, mijnheer de minister, is juist, noodzakelijk, nuttig, maar moet wel de juiste richting uitgaan en mag geen beschermingsmaatregel worden voor het industriële grootbedrijf dat ook in de toekomst producties wil die weliswaar zuinig zijn en tot betrekkelijke lage detailprijzen leiden, maar uiteindelijk schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Ik neem aan dat u dat bedoelde metflexibiliteit;zo vat ik dit althans op. De aanpassingstermijnen zijn naar mijn oordeel te lang. Zinloze producties die de biologische landbouw vaak in de weg zitten, moeten worden afgeschaft dan wel niet eens worden begonnen. Wat ik het allernoodzakelijkst acht, zijn echter maatregelen voor de marketing en de afzet van producten. Marketing moet de consumptiegewoontes ombuigen en initiatieven voor de afzet van producten zijn nodig om al die kleine bedrijfjes — het gaat grotendeels om kleinschalige productie — aan afzetmogelijkheden te helpen. Vier weken geleden heeft de Kamer van Koophandel van Bozen, Zuid-Tirol ons een studie voorgelegd, een vergelijkende studie van 1500 coöperaties in het Alpengebied van Frankrijk tot Slovenië. Daaruit bleek dat bedrijven die in een coöperatie zijn georganiseerd, wat hun inkomsten betreft veel beter af waren in vergelijking met andere bedrijven. Omdat het voornamelijk om kleine bedrijfjes gaat, is het noodzakelijk dat op dit gebied de coöperatievorming in grotere mate wordt ondersteund. Mocht u die studie nog niet in handen hebben, dan stel ik u die gaarne ter beschikking. In Oostenrijk hebben wij vastgesteld dat bijna 20% van onze huidige productie uit biologische productiegebieden voortkomt. Dat is dacht ik de juiste weg. Het brengt voordeel voor onze consumenten, voor de volksgezondheid, voor een betere extensivering van de landbouwgronden, en ik geloof ook zinvolle toekomstperspectieven voor jonge boeren, want de doorsneeleeftijd van de helft van degenen die in de landbouw bedrijvig zijn ligt nu boven de 5 5 jaar. Mulder (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het onderwerp van vanmiddag zijn wij het er allemaal over eens dat onder de consumenten een steeds toenemende vraag is naar organische producten. Wat betreft plantaardige producten is er reeds een regeling in Europa en is er een definitie waarvan ongeveer iedereen weet wat die is. Wat dierlijke productie betreft is dat nog lang niet zo ver. Ik denk dat het zeer belangrijk is dat wij zo weinig mogelijk uitzonderingen maken op de regel. Als die uitzonderingen er wel zouden zijn, dan denk ik dat de consumenten alle vertrouwen zouden kunnen verliezen en het geeft ook geen eerlijke concurrentieverhoudingen. Ik denk dat het aanbod van de heer Funke, wat hij zojuist gezegd heeft, dat er in het voorjaar nog eens het een en ander bekeken moet worden, zeer welkom is. Het zal zeker zo zijn dat niet alle landen op hetzelfde moment kunnen beginnen. Maar daar gaat het ook niet om. Het gaat er alleen maar om of wij iets aan de klanten kunnen verkopen dat beantwoordt aan de verwachtingen en dat aan bepaalde normen voor organische productie moet voldoen. Dan kunnen die andere landen er later bij komen. Maar het is belangrijk dat de consumenten de zekerheid hebben dat er een bepaalde definitie is die aan de verwachtingen beantwoordt en dat de producenten weten waarvoor zij kunnen produceren. Dat is het eigenlijk. Iedereen die er niet aan kan beantwoorden, die koopt die producten niet en die produceert die producten ook niet. Nogmaals, wij kijken met belangstelling uit naar het voorjaar. Graefe zu Baringdorf (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de geschiedenis van de verordening voor de biologische landbouw is begonnen in 1992: Inleidende beraadslagingen mondden uit in een verordening op plantaardig gebied. Vervolgens is het Parlement overeengekomen en was er een overeenkomstige verplichting van de Commissie om een jaar later met maatregelen te komen voor de pluimvee- en veeteelt. Wij bevinden ons nu in het jaar 1999, en het is juist wat de voorzitter van de Raad zojuist heeft gezegd: de tijd is gekomen om nu een besluit te nemen. Maar alstublieft, mijnheer Funke, haastige spoed mag nu niet ineens voorrang hebben op de kwaliteit, nu wij er al zo lang aan werken! Hoe is nu de stand van zaken? De wetgevingsprocedure is zo ver, dat het Parlement zijn standpunt heeft bepaald. De Commissie heeft enige wijzigingsvoorstellen van het Parlement overgenomen. Deze tekst met de wijzigingsvoorstellen van het Parlement aan de Raad, kan de Raad alleen met eenparigheid van stemmen afwijzen, indien de Commissie bij haar voorstel blijft.
Nr. 4-531/194
Handelingen van het Europees Parlement
Graefe zu Baringdorf Ik wil hier op twee punten ingaan, het vastleggen en de gentechniek. In het voorstel van de Commissie wordt het vastbinden helemaal niet vermeld. Dat wil zeggen dat dit punt naderhand moet worden ingelast, en de Commissie zou zich zeer compromisbereid moeten betonen om deze aangelegenheid mee te laten spelen, want voor runderen ontbreekt het volkomen aan regels. Ik pleit ervoor zich hier niet te laten voorstaan op overdreven dierenbescherming, die in feite niets te maken heeft met de juiste houding van het dier. Er zijn heus wel juiste manieren van vastbinden, die echter wel precies moeten worden vastgelegd. Maar wij moeten niet het kind met het badwater weggooien. Wat genetisch gemanipuleerde organismen betreft, ligt de zaak echter anders, want hier had de Commissie ons voorstel overgenomen dat wij in deze verordening over biologische productiemethodes geen gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen wilden zien. Een verbod dus! Een verbod van het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen, en dat moet ook zo blijven! Maar nu komt het probleem: wat gebeurt er met de mogelijkerwijze gecontamineerde organismen? En hier begint de afwijking. Wat het vastbinden betreft neem ik een tamelijk gematigd standpunt in, maar hier wil ik zeer strikt zijn, want als wij die contaminatie toelaten en vervolgens in de nieuwe voedselverordening waarop deze betrekking heeft een bepaald percentage toelaten dat niet behoeft te worden vermeld, dan komt het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen via de achterdeur toch weer binnen. Wanneer bij een controle wordt vastgesteld dat een product toch dergelijke organismen bevat, dan zijn wij onze markt kwijt. Ik verzoek u dringend hier uiterst behoedzaam tewerk te gaan. Het punt van de contaminatie is trouwens ook afhankelijk van de vraag hoe bij experimentele introductie ervoor wordt gezorgd dat andere oppervlaktes niet besmet worden. Ik verzoek u hier een werkelijk strenge houding in te nemen, mijnheer de commissaris! U hebt het in de hand. Wanneer u geen compromis met de Raad wilt sluiten, dan kan de Raad niets doen. Misschien moet de zaak wederom worden uitgesteld, want men mag nu niet kiezen voor haastige spoed, maar dient de voorkeur te geven aan kwaliteit. Souchet (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft de gezamenlijke ontwerpresolutie over de biologische veehouderij medeondertekend, want het Commissievoorstel is veel te toegeeflijk. Het staat te veel afwijkingen toe en het strookt niet met de strenge eisenpakketten die door een aantal lidstaten, waaronder Frankrijk, werden opgesteld. Ook al krijgen de lidstaten volgens de recentste versie toestemming om vast te houden aan nationale bepalingen die strenger zijn dan degene die op Europees niveau zouden worden vastgesteld, toch blijven wij vrezen voor een gelijkschakeling naar beneden. Onze fractie beseft dat de biologische productie van dierlijke producten de landbouw in de lidstaten kan bevorderen. De verbruiker is er zich door de problemen rond BSE en GGO's van bewust geworden dat hij nood heeft aan een gezondere voeding waarvoor hij op biologische producten een beroep kan doen. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft haar medeondertekening van de gezamenlijke resolutie evenwel van de toevoeging van enkele naar haar oordeel noodzakelijke uitgangspunten afhankelijk gemaakt. Afwijkingen mogen uitsluitend worden toegestaan wanneer de productie onder uitzonderlijk strenge weersomstandigheden te lijden heeft. De duur van de overgangsperiodes moet worden beperkt zodat producenten die werken volgens productdossiers waarvan de normen minder streng zijn dan de Europese ertoe aangezet worden hun productiesysteem vlugger aan te passen. Nu de voorschriften die de Codex Alimentarius voor de productie, de etikettering en het in de handel brengen van biologische producten oplegt vanaf einde juni 1999 van toepassing zullen zijn, moet de Unie zich klaar en duidelijk voor strenge normen uitspreken. Tenslotte heeft onze Fractie er zich inzake de etikettering van biologische producten tegen verzet dat er, zoals sommigen verlangen, een Europees eenheidslogo wordt ingevoerd. Wegens de verschillen tussen de nationale eisenpakketten zou zo'n logo voor de verbruiker een bron van verwarring zijn en aanleiding geven tot een vermindering van de hygiënische kwaliteit van biologische dierlijke producten. In de Verenigde Staten zijn er op nationaal niveau pogingen ondernomen om het gebruik door de biologische dierlijke productie van veevoer waarin GGO's gemengd zijn wettelijk toe te staan. Onze Fractie is blij dat de Amerikaanse verbruikers er zich met succes tegen verzet hebben. Biologische landbouw biedt sommige producenten mogelijkheid tot groei, juist omdat hij inzake productiemethode en herkenbaarheid van de producten aan de strengste eisen moet voldoen. Hij is een middel om het evenwicht tussen landbouw en grond te herstellen en maakt het mogelijk landbouwprijzen vast te leggen die hoger zijn dan de prijzen die normaal op de wereldmarkt van toepassing zijn. Mijnheer de Voorzitter, die dubbele mogelijkheid mogen we niet prijsgeven aan de loutere koopmansmentaliteit waarvan sommige lidstaten ten opzichte van biologische producten blijk geven. Pinel (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, er bestaan vandaag twee soorten landbouw. Er is degene die zich op de eisen van de overwegend Amerikaanse multinationals afstemt, bodem en levensmiddelen vergiftigt, zich voor de eerste keer in de geschiedenis het recht toe-eigent om het leven te patenteren en het genetisch materiaal te wijzigen, zich aanmatigt steriele zaden op de markt te brengen, sinds 50 jaar het aantal kankergevallen doet stijgen en er met behulp van pesticiden, herbiciden en fungiciden in geslaagd is de mannelijke vruchtbaarheid met 50 procent te doen dalen. Daarnaast is er de landbouw, genaamd „biologisch", die trouw is aan het traditionele landleven en eerbied heeft voor de werkgelegenheid, het milieu en de gezondheid, maar die door het optreden van lobby's opzettelijk in „t verdomhoekje wordt geduwd en daarom door het grote publiek als een verdacht en duister fenomeen wordt ervaren. Het Front national, van zijn kant, gebruikt liever de woorden traditionele en natuurlijke landbouw en kiest voor de landbouw die in de loop der eeuwen de groei van onze beschaving mee heeft bepaald. De landbouwers zijn de belangrijkste slachtoffers van scheikundige methodes. De socialisten zijn als eersten aan het systeem medeplichtig. U moet bijvoorbeeld weten dat zij in Frankrijk voor de omschakeling op biologische landbouw slechts 100 Franse frank per jaar en per bedrijf beschikbaar stellen. Voor het belangrijkste Europese landbouwland, dat gebruik zou
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 /19 5
Pinel moeten maken van de kansen die hem door een markt in volle uitbreiding worden geboden, is dit belachelijk. De verbruikers hebben genoeg van gekke koeien, hormonen en GGO's en wij moeten alles in het werk stellen om die substanties te verbieden. Hoewel er zich met milieuvervuiling, stedelijke overbevolking en vernietiging van de landelijke wereld ernstige problemen voordoen, heeft Agenda 2000 slechts minieme aandacht voor de biologische landbouw en dat is onaanvaardbaar. Wat staat er ons nu te doen? We moeten in de eerste plaats meer geldmiddelen voor omschakeling beschikbaar stellen. Ten tweede moeten we ons verzetten tegen iedere gelijkschakeling naar beneden en tegen iedere afwijkende maatregel die afbreuk zal doen aan de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de agrobiologische distributiekanalen, welke die ook mogen zijn. Laten we dus vasthouden aan de in dit opzicht voortreffelijke Franse normen. Geen tweederangs biologische landbouw! Het is ten derde schandalig dat er in 1999 op producten die de werkgelegenheid, de milieubescherming en de openbare gezondheid ten goede komen dezelfde heffingen worden toegepast als op producten die vervalst zijn, hormonen bevatten, het resultaat zijn van scheikundige en transgene productiemethodes en zowel voor de verbruikers als voor de natuur uiterst nadelig zijn. De biologische landbouw moet dus kunnen genieten van een belastingheffing en een BTW volgens nultarief. Hardstaff (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat biologische productiemethoden betreft ligt het Verenigd Koninkrijk momenteel achter op de meeste andere EU-landen. Momenteel wordt slechts 1% van de Britse landbouwproductie als biologisch aangemerkt, terwijl de vraag voor dit type producten de afgelopen paar jaar juist enorm is toegenomen. Die toename is niet alleen toe te schrijven aan de BSE-crisis. Onze supermarkten hebben de grootste moeite voldoende biologische producten aan te slepen om aan die steeds verder groeiende vraag te kunnen voldoen, zelfs als ze hun producten ook in andere lidstaten inkopen. Er is dus sprake van een grote vraag, en bovendien zijn de consumenten bereid diep in de buidel te tasten voor wat in hun ogen gezondere en hoogwaardigere producten zijn. Toch ondervinden landbouwers die op biologische productiemethoden overschakelen grote moeilijkheden tijdens de overgangsperiode. Ze moeten gedurende enkele jaren extra kosten maken voordat ze als volwaardig biologisch landbouwer worden erkend en de daarbij behorende hogere prijzen kunnen vragen. Van de andere kant moeten de consumenten er zeker van kunnen zijn dat ze voor dat extra geld een eerlijk biologisch product in huis halen. Ik sluit me aan bij mijn collega's die er bij de Commissie en de Raad op aandringen spoedig maatregelen te treffen ter bevordering van de biologische productiemethoden, zoals aanbevolen door de landbouwcommissie en zo welsprekend verdedigd door haar woordvoerster op dit terrein, mevrouw Barthet-Mayer. Keppelhoff-Wiechert (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ik wil helpen om wat tijd te besparen. Ik geloof dat wij vast mogen stellen dat de Landbouwraad op wezenlijke punten erin is geslaagd, de nieuwe communautaire milieuverordening recht te doen. Wij vinden dat de Bondsregering vooral nationaal gezien aanvaardbare compromissen heeft gevonden op hoofdpunten zoals veehouderij, voedermiddelen en diergeneeskunde. Ik zie deze tussenstap als een eerste begin. Er wordt een aanvaardbare basis gelegd voor duurzame randvoorwaarden op milieugebied voor de veredeling van dierlijke producten. Diverse sprekers vonden het de hoogste tijd. Het is nu mogelijk geworden om de vernieuwing van de milieuverordening nog onder Duits voorzitterschap tijdens het eerste halfjaar 1999 af te ronden. Nog een vraag inzake het keurmerk. Wellicht ben ik niet goed genoeg geïnformeerd, maar moeten wij nu weer nationaal onze diverse keurmerken hebben en dan bovendien nog een keurmerk dat in de gehele EU gelezen kan worden, zoals de heer Mulder al eens in zijn verslag heeft verlangd? Ik acht het nuttig als wij hierop nog een antwoord van u krijgen. Maar misschien staat het al in de tekst? Dus krijgen wij een naar nationaliteiten verschillend keurmerk of een eenheidskeurmerk voor de gehele EU? Fischler, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal in het kort antwoorden op twee vragen. Op de vraag van mevrouw Keppelhoff-Wiechert kan ik- antwoorden dat de Commissie ermee bezig is een keurmerk voor heel Europa uit te werken, zoals dat ook in het besluit wordt geëist. Ten tweede, wat de genetisch gemanipuleerde organismen betreft, dit vormt voor ons in het geheel geen probleem. Wij blijven erbij dat het gebruik van genetisch gemanipuleerde organismen niet is toegestaan. Maar zoals de heer Graefe zu Baringdorf terecht heeft opgemerkt, is er een probleem met de contaminatie. Wij willen ook hier zo streng mogelijk zijn en daarom spreken wij niet eenvoudigweg over contaminatie, maar over onvermijdbare contaminatie. Dat moet echter nog worden uitgewerkt, zodat hier geen uitwijkingsmogelijkheden kunnen worden gevonden. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Fischler. Ik heb acht ontwerpresoluties overeenkomstig artikel 40, lid 5 van het Reglement ontvangen. (') Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. ) Zie notulen.
Nr. 4-531/196
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DIAZ Ondervoorzitter
7. Vragenuur (Raad) De Voorzitter. — Aan de orde is het vragenuur voor vragen aan de Raad (B-0004/99). Dames en heren, we heten de heer Verheugen welkom. Wij hopen dat we deze paar dagen tot een goede samenwerking kunnen komen. De Voorzitter. — Omdat de vragen nrs. 1 en 2 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld: Vraag nr. 1 van Patricia McKenna (H-1172/98): Betreft: Ontwerpverdrag inzake wederzijdse juridische bijstand en de legale interceptie van telecommunicatie Kan de Raad mededelingen doen over de resultaten van de bijeenkomst van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 3 en 4 december 1998, met name wat betreft eventuele beraadslagingen over het ontwerpverdrag inzake wederzijdse juridische bijstand en het daaraan gehechte protocol, een eventueel debat of over conclusies die bereikt zijn inzake de legale interceptie van telecommunicatie (ENFOPOL 98, 10951/98 en 10951/1/98 rev. 1 houdende wijziging van resolutie van de Raad van 17 januari 1995 ( )— ENFOPOL 87), en over eventueel lopende beraadslagingen in het K4-comité en zijn werkgroepen? Hoe kan de Raad de geheimhouding rechtvaardigen alsmede het gebrek aan raadpleging dat deze initiatieven omgeeft, aangezien de documenten toch beschikbaar zullen komen, met als enig resultaat het uitblijven van een democratisch debat, hetzij in het Europees Parlement dan wel in de nationale parlementen? Waarom debatteren de lidstaten niet openlijk tevoren over deze kwestie voordat zij tot een akkoord komen in de „groep van twintig" landen, aangezien het hier gaat om cruciale en verstrekkende maatregelen, met een enorme potentiële invloed in de sfeer van de privacy? Welke exacte mogelijkheden tot redres heeft de burger die hetzij deze bepalingen, als zijnde in strijd met de in de Verdragen neergelegde rechten, dan wel de besluiten die op grond van deze bepalingen genomen zijn, zou willen aanvechten? Vraag nr. 2 van Inger Schörling (H-1236/98): Betreft: ECHELON Op 14 september heeft het Europees Parlement onder meer gedebatteerd over het controlesysteem ECHELON. Toen zei de Commissie dat zij hierover geen gegevens bezat. Het zou derhalve nuttig zijn te weten wat er tijdens de zitting van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 december 1998 is besproken, met name over het afluisteren en controleren van telecommunicaties en over de vraag in welke verhouding dit staat tot ENFOPOL 98,10951/98 en 10951/1/98 rev. 1, houdende wijziging van resolutie 96/C329/1 van de Raad van 17 januari 1995 (2). Waarom acht de Raad het niet nodig deze problemen open met het Europees Parlement te bespreken, met name omdat hiermee het recht van de burger op privacy gemoeid is en omdat de overeenkomsten in kwestie rechtstreeks strijdig kunnen zijn met de nationale wetgevingen van de lidstaten? Mijnheer Verheugen, ik stel voor dat u de vragen van mevrouw McKenna en mevrouw Schörling tezamen beantwoord. Ik heet u nogmaals welkom en geef u nu het woord. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter ik kan deze vraag als volgt beantwoorden: in antwoord op vragen hierover heeft de Raad al meermaals benadrukt — en ik kan het alleen maar herhalen — dat de Raad zich nooit heeft beziggehouden met vragen over het onderwerp dat mevrouw de afgevaardigde in haar nieuwe vraag aanroert. Ik vraag derhalve mevrouw de afgevaardigde om begrip ervoor dat de Raad niet in staat is hierop te antwoorden. Overigens wijs ik erop dat de legale interceptie van telecommunicatie in het kader van het voorstel voor een overeenkomst over rechtshulp bij strafzaken, ten doel heeft internationale samenwerking te bevorderen en aldus de internationale misdaad de baas te worden. Dit soort interceptie heeft geen ander doel dan de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Ik moge er nog aan toevoegen dat de vragen van mevrouw de afgevaardigde samenhangen met de interceptie van telecommunicatie ten einde misdaden op te helderen. De bevoegde organen van de Raad zijn nu bezig met een ontwerpbesluit van de Raad inzake nieuwe technologieën, dat moet worden gezien als een verbindingsstuk tussen de resolutie van de Raad van 17 januari 1995 inzake de legale interceptie van telecommunicatie enerzijds, en de be') PB C 329 van 04.11.1996, blz. 1. ) PB C 329 van 04.11.1996, blz. 1.
2
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/197
Verheugen sprekingen over de interceptie van telecommunicaties in het kader van de ontwerpovereenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie over rechtshulp bij strafzaken anderzijds. In de resolutie van 1995 werden uitvoerig de behoeftes vastgelegd van de bevoegde autoriteiten in verband met de technische uitvoering van legale interceptie van moderne telecommunicatiesystemen. Het verdient hier vermelding dat men zich in dit besluit niet bezig houdt met de rechtsgrond voor het toestaan van interceptie, maar uitsluitend met de technische vereisten van de bewakende organen voor de interceptie van telecommunicatie op grond van een geldige vergunning. In principe geldt de resolutie van 1995 zowel voor bestaande als voor toekomstige telecommunicatiesystemen. Gezien de gestadige vooruitgang van de telecommunicatietechnologie rees evenwel de vraag of dit besluit niet nader moest worden gepreciseerd op een reeks van punten, vooral wat satelliet- en Internet telecommunicatie betreft. Het is precies het doel van het onderhavige ontwerpbesluit om de nodige nadere verduidelijkingen aan te brengen. Met betrekking tot de ontwerpovereenkomst inzake rechtshulp bij strafzaken, is het eventueel hierin opnemen van voorschriften voor de interceptie van telecommunicatie ter opheldering van misdaden, zowel door deskundigen als in de Raad zelf zorgvuldig bestudeerd. Traditionele telecommunicatiesystemen functioneren binnen het grondgebied van een enkel land, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de interceptie van telecommunicatie ten behoeve van een bepaald land, alleen in dat land kan gebeuren. Voor de nieuwe satellietsystemen gaan deze technische beperkingen evenwel niet op. Daarom zijn nieuwe vormen van samenwerking nodig. Tijdens de lopende besprekingen komen een reeks politiek zeer gevoelige zaken aan bod. Bovendien gaat het nog om technisch heel ingewikkelde samenhangen. Vanzelfsprekend moet in dit kader passende aandacht worden besteed aan het aspect van de mensenrechten, inzonderheid aan de desbetreffende bepalingen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tijdens zijn zitting van 3 en 4 december 1998 heeft de Raad zich over de moeilijkste politieke vraagstukken gebogen. Het gaat hier om zaken zoals interceptie ter opheldering van misdaden, waar het voor een land technisch mogelijk kan zijn ook een doelwit in een ander landaf te luisteren, zonder dat dat andere land technische steun geeft. Een ruime meerderheid van de lidstaten was de mening toegedaan dat het land waarin dat doelwit zich bevindt, in dit geval op de hoogte wordt gebracht en in staat moet zijn te eisen dat de interceptie niet doorgaat of wordt afgebroken. Eén lidstaat heeft zich onder verwijzing naar de nationale veiligheid ter zake voorstander van eventuele uitzonderingen verklaard. Ook andere vraagstukken zijn besproken, inzonderheid de vraag in hoeverre de lidstaat waar het doelwit zich bevindt, in staat moet zijn te eisen dat reeds verzameld materiaal vernietigd wordt. Maar hier moet eerst worden opgehelderd of een eenvoudige kennisgeving aan de staat waar de doelpersoon verblijft volstaat, of dat dit land de desbetreffende interceptie zelf moet gelasten in het kader van de rechtshulp en aan de hand van zijn rechtsbepalingen. Dit punt is vooral daarom van belang, omdat een eenvoudige kennisgevingsplicht ertoe leidt dat de techniek dusdanig kan worden toegepast dat personen in hun eigen land door andere landen kunnen worden afgeluisterd en gecontroleerd. McKenna (V). — (EN) Waar het hier om gaat is dat het Internet gedwongen zou worden voorzieningen te bieden die het de politie toestaan door de achterdeur naar binnen te komen. Als deze plannen zouden worden uitgevoerd zou ENFOPOL bijna alle vormen van communicatie kunnen controleren. Op die manier zouden het recht van de burger op privacy en andere fundamentele openbare vrijheden ernstig worden geschonden. Als voorbeeld zou ik een intern document van de Raad willen noemen dat voor bespreking ter tafel lag. Dit document is in het Duits op het Internet geplaatst. Ten behoeve van de transparantie zou dit document echter in alle talen opvraagbaar moeten zijn, zodat de mensen zich een idee kunnen vormen wat er zich tijdens deze ^-vergaderingen afspeelt. U hebt het wel over de rechtvaardiging van zo'n maatregel, maar zegt niets over de consequenties van zo'n voorziening voor de Internetproviders of over de kosten ze daarvoor moeten maken. Zij zullen moeten gaan betalen en de politie kan vervolgens, zonder enige machtiging of rechtvaardiging buiten deze nietszeggende verklaring van uzelf, zeggen dat het allemaal bedoeld is om de misdaad te bestrijden. We willen openheid, we willen weten wat er precies aan de hand is. Het Parlement dient naar behoren te worden geïnformeerd. De lidstaten moeten deze discussie in het openbaar voeren, zodat de burgers weten wat er speelt voordat het allemaal te laat is. Verheugen. — (DE) Geachte collega, ik wil er nogmaals op wijzen dat de interceptie van telecommunicatie in het kader van de ontwerpovereenkomst voor rechtshulp bij strafzaken, ten doel heeft de internationale samenwerking te bevorderen en aldus de internationale criminaliteit de baas te worden. Dit soort bewaking heeft geen ander doel dan de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Schörling (V). — (SV) Ik zou willen vragen of de vertegenwoordiger van de Raad commentaar heeft op het feit dat uit aantekeningen of notulen van het K4-comité blijkt dat het werk aan de overkoepelende structuur voor een wereldwijd afluistersysteem volgens het tussen de EU en de FBI overeengekomen plan buiten de derde pijler om zal geschieden. Dat is wel zeer interessante informatie. Het kan immers zijn dat de discussies niet in de Raad zelf plaatsvinden, maar daarbuiten, bijvoorbeeld in het K4-comité, in andere comités of in werkgroepen. De vraag blijft echter: waarom acht de Raad het niet nodig deze problemen open met het Europees Parlement te bespreken, met name gezien het feit dat ze het recht van de burgers op privacy aantasten en dat te sluiten overeen-
Nr. 4- 5 31 /19 8
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Schörling komsten in dezen rechtstreeks strijdig kunnen zijn met de nationale wetgevingen van de lidstaten? Op die vraag willen wij graag antwoord hebben. Verheugen. — (DE) Ik heb het grootste begrip voor de bezorgdheid van mevrouw de afgevaardigde, en ik kan hierop zeggen dat ook de Raad deze zorgen ernstig neemt. Maar de besprekingen waarnaar u verwijst, zijn nog niet afgesloten. Daarom hebben wij ook nog niet de uitkomsten die u vermeldde. Ingeval de Raad tot resultaten komt, zal vanzelfsprekend al het nodige worden gedaan niet alleen om de rechten van het Parlement te eerbiedigen, maar ook om de lidstaten de mogelijkheid te bieden — die zij al eerder tijdens de behandelingsprocedure hebben — om hun rechtsopvattingen uiteen te zetten en erop toe te zien dat principiële facetten van de rechtscultuur in de Europese Unie niet worden aangetast. Sjöstedt (GUE/NGL). — (SV) Ik heb twee aanvullende vragen. De eerste vraag hangt samen met de resolutie uit 1995 over het legaal afluisteren van telecommunicaties. Mijn vraag luidt: welke samenwerking met de VS en andere niet tot de EU behorende landen heeft op dit gebied plaatsgevonden? Een overeenkomstige wetgeving bestaat immers al in de VS. Mijn andere vraag gaat over het illegaal afluisteren van telefoongesprekken, nader bepaald over het ECHELON-systeem, dat een wereldwijd militair afluistersysteem zonder wettelijke grondslag is. Is er ooit over het ECHELON-systeem gediscussieerd in de Raad en is er een koppeling tussen ECHELON en het legale afluistersysteem zoals dat binnen het kader van de EU bestaat? Verheugen. — (DE) Ik zou gaarne de vraag van de geachte collega beantwoorden, maar ik kan dat niet; want de vraag ligt zover buiten het bereik van de oorspronkelijke vraag, dat ik mij niet heb kunnen voorbereiden. Ik vraag u derhalve om begrip dat ik op deze twee vragen schriftelijk zal antwoorden. De Voorzitter. — Vraag nr. 3 van Alexandres Alavanos (H-1174/98) Betreft: Veranderingen in het systeem van eigen middelen van de EU Het rapport van de Commissie inzake de werking van het systeem van eigen middelen van de EU bevat een voorstel dat inhoudt dat de lidstaten doorgaan met het betalen van directe steun in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op grond van de communautaire wetgeving, net zoals nu, maar dat zij in plaats van een restitutie van 100% slechts 75% uit de communautaire begroting terugkrijgen. Uit cijfers van de Commissie blijkt dat een dergelijke verandering in het systeem van eigen middelen niet alleen een klap zal betekenen voor de cohesielanden en met name Griekenland, maar ook tot gevolg heeft dat de basisbeginselen en regels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden omvergegooid. Kan de Raad in het licht hiervan verzekeren dat hij geen voorstellen zal goedkeuren die de cohesielanden ongeveer 1,2 miljard ecu per jaar zullen kosten, terwijl de onaanvaardbare restitutieregeling waardoor Groot-Brittannië sedert 1984 bijna 1,3 miljard ecu per jaar krijgt, gehandhaafd blijft? Mijnheer Verheugen, ik verzoek u antwoord te geven op de vraag van de heer Alavanos. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan deze vraag als volgt beantwoorden: de onderhandelingen over de Agenda 2000 hebben het eindstadium bereikt en overeenkomstig de verplichting die tijdens de zitting van de Europese Raad in Wenen is aangegaan, moeten zij tijdens de zitting van de Europese Raad van 24 en 25 mei 1999 worden afgerond. Mijnheer de afgevaardigde zal begrijpen dat zolang de onderhandelingen nog voortduren en geen algemene overeenkomst is bereikt, de Raad zich niet kan uitlaten over de onderscheidene punten die tijdens de debatten op tafel komen. Toch kan de Raad er nu al op wijzen, dat hij tijdens de zitting van de Europese Raad in Wenen uitdrukkelijk heeft verlangd dat alle tijdens de besprekingen opgeworpen onderwerpen en standpunten zorgvuldig moeten worden bestudeerd, zodat volledige overeenkomst wordt bereikt. Overigens heeft de Europese Raad alle lidstaten verzocht in volle omvang ertoe bij te dragen dat een billijk, evenwichtig en voor iedereen aanvaardbaar resultaat wordt bereikt op basis van solidariteit en zuinig beleid. Alavanos (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor zijn antwoord. Hij kan natuurlijk, nu de onderhandelingen nog gaande zijn, geen definitief antwoord geven. Ik wilde meer specifiek vragen of het voorstel tot renationalisatie van een gedeelte van het gemeenschappelijk landbouwbeleid nog op de onderhandelingstafel ligt. U weet dat in onderhandelingen, zoals altijd, voorstellen komen en gaan. Wordt in de onderhandelingen nog steeds gesproken over het voorstel tot renationalisatie van een gedeelte van het gemeenschappelijk landbouwbeleid? Verheugen. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de afgevaardigde, de situatie ligt zo dat alle voorstellen die tot nu toe zowel door de Commissie als door de lidstaten zijn voorgelegd, in bespreking blijven. Voor het Duitse voorzitterschap was het een wezenlijke voorwaarde duidelijk te stellen dat nu, in de slotfase van de onderhandelingen, voorlopig alle voorstellen op tafel blijven. Dat betekent niet dat in het pakket dat uiteindelijk als compromis te voorschijn komt, alles terug te vinden is wat op dit ogenblik op tafel ligt. Alle voorstellen die de Commissie heeft ingediend en die in de loop der tijd van de lidstaten zijn gekomen, vormen echter onderdeel van de onderhandelingen die het voorzitterschap thans voert. Overigens kan ik u verzekeren dat juist voor het Duitse voorzitterschap de solidariteitsgedachte een centrale plaats inneemt bij definancieringvan de Europese Unie en de beslissingen over de begroting van de Europese Unie.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/199
De Voorzitter. — Vraag nr. 4 van Eva Kjer Hansen, vervangen door mevrouw Spaak (H-1176/98): Betreft: institutionele problemen bij de uitbreiding Kan de Raad zich uitspreken over de vraag of de onopgeloste institutionele problemen binnen de EU er in feite niet toe leiden dat er geen uitbreiding van de EU zal plaatsvinden voor het jaar 2005, aangezien er nog geen plan bestaat voor de wijze waarop de uitbreiding zal worden uitgevoerd, enerzijds met betrekking tot het protocol betreffende de instellingen met het oog op een uitbreiding van de Europese Unie, waarmee het aantal commissarissen wordt beperkt tot één per lidstaat, mits de stemverhouding in de Raad tegelijkertijd wordt gewijzigd, en waarbij met name rekening moet worden gehouden met het feit dat er in januari 2000 twintig nieuwe commissarissen benoemd moeten worden voor een mandaatsperiode van 5 jaar, en anderzijds met betrekking tot de uitwerking van artikel 137 van het Verdrag van Amsterdam, waarin wordt bepaald dat het aantal leden van het Europees Parlement niet groter mag zijn dan 700, waarbij echter rekening moet worden gehouden met het feit dat er bij de komende verkiezingen 626 leden van het Europees Parlement worden gekozen voor een mandaatsperiode van 5 jaar? Mijnheer Verheugen, ik verzoek u antwoord te geven op de vraag die nu op naam van mevrouw Spaak komt te staan. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, met betrekking tot de uitbreiding van de Europese Unie maakt de Raad mevrouw de afgevaardigde erop opmerkzaam dat het protocol inzake de instellingen, dat de grondslag moet vormen voor een plan tot aanpassing van die instellingen, nog niet in werking is getreden; want het Verdrag van Amsterdam waar dit Protocol een bijlage van is, is nog niet door alle lidstaten bekrachtigd. Zodra alle bekrachtigingsoorkonden in Rome zijn gedeponeerd, treden het Verdrag alsmede de Protocollen in de bijlage van het Verdrag, die een vast onderdeel van het Verdrag vormen, in werking op de eerste dag van de tweede maand na indiening van de laatste bekrachtigingsoorkonde. Mevrouw de afgevaardigde, deze zin is zelfs in het Duits zo onbegrijpelijk, dat ik het maar vertaal. Het wil dus zeggen dat wanneer voor eind maart iedereen heeft bekrachtigd, het Verdrag per 1 mei in werking treedt, en wanneer iedereen voor eind april heeft bekrachtigd, het Verdrag per 1 juni in werking treedt. Ik vond het zelf ook moeilijk bovenstaande zin te begrijpen. Tijdens zijn zitting van 11 en 12 december in Wenen, was de Europese Raad het erover eens dat de bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam nog steeds de hoogste prioriteit vormt. Tijdens zijn zitting in Keulen zal de Raad beslissen hoe en wanneer de vraagstukken moeten worden aangepakt die in het Verdrag niet zijn geregeld en die toch vóór de uitbreiding geregeld moeten worden. De door u, mevrouw de afgevaardigde, opgeworpen belangrijke aangelegenheid moet in deze samenhang worden gezien. Overigens herinnert de Raad eraan dat tot nu toe geen formele toezegging is gedaan inzake de termijn voor de afwikkeling van de lopende onderhandelingen met de kandidaat-lidstaten. De door mevrouw de afgevaardigde te berde gebrachte eventualiteit staat derhalve niet op de agenda. Wat betreft de vraag over artikel 189, voorheen artikel 137 van de geconsolideerde Verdragen, dient erop te worden gewezen dat het aantal van 700 afgevaardigden vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, geldt voor het aantal lidstaten dat de Unie thans telt. Over de verdeling van het aantal afgevaardigden over de diverse lidstaten na de uitbreiding, zal te zijner tijd worden onderhandeld. Spaak (ELDR). — (FR) Mijnheer de vertegenwoordiger van de Raad, ik wil er u enkel op wijzen dat het Verdrag van Amsterdam geen oplossing biedt voor de institutionele problemen waarop mevrouw Kjer Hansen in haar vraag de aandacht vestigt. Ik ben van oordeel dat wij door de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam af te wachten de problemen op de lange baan schuiven en dat vooral de landen die wensen toe te treden daar niet bij gebaat zijn. Ik wens volgende aanvullende vraag te stellen: heeft de Raad reeds nagedacht over de problemen waarop mevrouw Kjer Hansen in haar vraag de aandacht vestigt? Verheugen. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik acht die vraag volledig gegrond en ik deel de bezorgdheid waaraan de vraag ontspruit. De Raad heeft zich nog niet concreet beziggehouden met de voorstellen waarnaar u verwees; de Raad heeft alleen nog maar besproken hoe de regeling van de hangende institutionele problemen moet worden aangepakt. Het Duitse voorzitterschap heeft een opdracht ontvangen, maar dat was zoals u weet maar een paar weken geleden. De opdracht luidt om voor de top in Keulen een procedurevoorstel uit te werken. Wij zijn nu bezig met de daartoe noodzakelijke beraadslagingen. Tegenover een van de organen van het Parlement heb ik zojuist de toezegging gedaan dat daarbij speciale aandacht zal worden geschonken aan het debat met en het standpunt van het Parlement, want juist bij de ontwikkeling van het institutionele karakter van de Unie heeft het Parlement een belangrijke rol te spelen. Gedurende het Duitse voorzitterschap zullen wij geen beslissing kunnen en ook niet willen bewerkstelligen over de essentie van de institutionele hervormingen zelf, want op dit ogenblik hebben wij alleen de opdracht een procedurevoorstel voor te leggen. Ik wil hierbij nog wel opmerken dat in onze Unie, zoals u zelf natuurlijk ook weet, een overeenstemming over een bepaalde procedure vaak al de helft van de totale overeenstemming is. In verband met de uitbreiding wil ik nog graag zeggen dat naar de opvatting van het voorzitterschap de institutionele vraagstukken op zijn laatst moeten zijn opgelost wanneer de eerste toetredingen plaatsvinden. De ook door het voorzitterschap gewenste bespoediging van een beslissing over institutionele vraagstukken, betekent tevens een positief signaal naar de kandidaat-lidstaten; het is geloof ik in ons aller belang dat dit positieve signaal inderdaad ook wordt gegeven.
Nr. 4-531/200
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Elliott (PSE). — (EN) Wat de fungerend voorzitter in zijn reactie heeft gezegd is weliswaar erg zinvol en bemoedigend, maar hij geeft geen volledig antwoord op de vraag. Ik ben zelf lid van de gemengde parlementaire commissie met Polen. De Poolse regering heeft inmiddels aangegeven dat ze verwacht in januari 2003 klaar te zijn voor toetreding. Misschien is dat geen realistische streefdatum. Maar gaan we de komende vijf jaar daadwerkelijk iedere vorm van uitbreiding tegenhouden? Als de commissarissen aan het einde van dit jaar volgens de huidige procedure worden benoemd, kunnen we mijns inziens ernstige problemen verwachten. Dit geldt tot op zekere hoogte trouwens ook voor het Parlement. Ik vraag me af of er over deze vraagstukken eigenlijk wel wordt nagedacht. Als we daar pas het volgend jaar of nog later mee beginnen, voorspel ik u dat er moeilijkheden zullen ontstaan. Verheugen. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Elliott, ik ben u zeer dankbaar voor deze vraag, want die geeft ons de gelegenheid iets duidelijk te maken. Met betrekking tot een toetredingstermijn zijn geen toezeggingen gedaan. Er zijn geen toezeggingen gedaan voor een later tijdstip van toetreding en er zijn evenmin toezeggingen gedaan voor een vroeger tijdstip van toetreding. De termijn hangt uitsluitend en alleen af van de vorderingen van de onderhandelingen over zoals u weet 31 onderhandelingspakketten. U weet hoe de zaken hier liggen. Van de 31 onderhandelingspakketten zijn er drie voorlopig afgerond, en vier andere bevinden zich betrekkelijk kort voor afsluiting. Tijdens het Duitse voorzitterschap willen wij nog zes tot acht pakketten in de onderhandelingsprocedure opnemen, zodat midden 1999 zowat de helft van alle onderhandelingspakketten ter hand zijn genomen. Dan staan wij wellicht al betrekkelijk dicht bij het punt waar beoordeeld kan worden hoeveel tijd er in de praktijk nog nodig is en dan kan men beslissen of al dan niet een toetredingstermijn moet worden bepaald. Ik zie geen gevaar — dat u kennelijk wel ziet — dat een vertraging van de institutionele hervorming gevolgen zal hebben voor de toetreding. Wij hebben bij de lidstaten een consensus vastgesteld dat in het jaar 2001 — maar dat zie ik als uiterste termijn — de institutionele vraagstukken moeten zijn opgelost. Het is een hoogst onwaarschijnlijke veronderstelling dat al in 2001 met een kandidaat-lidstaat de afsluiting van de toetreding bij verdrag kan worden overeengekomen. Ik geloof niet dat wij in een situatie zullen belanden, om het maar eens heel precies te zeggen, dat toetredingsonderhandelingen zijn afgesloten, maar dat de Europese Unie niet kan uitbreiden omdat ze de institutionele vraagstukken nog niet heeft opgelost. Het Duitse voorzitterschap acht de aangelegenheid van het allergrootste belang, en ik ben dankbaar vast te kunnen stellen dat de zaak ook voor het Parlement van de grootste betekenis is. De geloofwaardigheid van de uitbreidingsprocedure als geheel hangt naar mijn stellige overtuiging ook daarvan af hoeveel ernst wij maken met de voltooiing van de institutionele hervormingen. De Voorzitter. — Vraag nr. 5 van Paul Rübig (H-1183/98) Betreft: Veiligheid in de steden In de vergaderperiode van mei van het Europees Parlement in Straatsburg heeft de heer Douglas Henderson als vertegenwoordiger van het Britse voorzitterschap van de Raad toegezegd dat onverwijld een werkgroep van deskundigen zou worden ingesteld die zich met het thema van de toenemende criminaliteit in de Europese steden zou gaan bezighouden. Kan de Raad mededelen wat de samenstelling is van deze werkgroep van de Raad en welke activiteiten zij tot dusver heeft ontplooid, en kan hij een blik vooruit werpen op de verdere prioriteiten van het Duitse voorzitterschap op dit gebied? Mijnheer Verheugen, ik verzoek u antwoord te geven op de vraag van de heer Rübig. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik beantwoord de vraag als volgt: de veiligheid in de steden is stellig een terrein waarop alleen een instanties- en beroepsoverschrijdende, gecoördineerde opzet tot resultaat kan leiden. In de Raadswerkgroep „Politionele samenwerking" buigen deskundigen zich over de criminaliteit in de Europese steden. In het verleden hebben de werkzaamheden zich geconcentreerd op geweld in de steden, politionele samenwerking en gewelddadige stadsbendes. Voor een betere uitwisseling van informatie over beproefde methodes en ervaringen, alsmede voor een uitbouw van de praktische samenwerking, is de werkgroep een uitwisselingsprogramma overeengekomen voor ambtenaren die werkzaam zijn op het terrein van geweld in de steden. Een eerste uitwisselingsmaatregel van politieambtenaren die betrokken zijn bij de bestrijding van geweld in de steden, heeft in oktober 1998 in Frankrijk zijn beslag gekregen. Vergelijkbare uitwisselingsmaatregelen zullen ook in de toekomst worden getroffen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, een paar dagen geleden is de persvertegenwoordiger van de heer von Wogau om 19.00 uur ?s avonds op het Schumanplein overvallen, hij belandde met oppervlakkige verwondingen in het ziekenhuis. Dit geval staat niet alleen. Vorig jaar zijn de parlementsleden Voggenhuber, McCarthy, Schiedermeier, Doris Pack en vele anderen in Brussel het slachtoffer geworden van roofovervallen. Mijn bureau heeft in het Europees Parlement een rondvraag gedaan en daarbij meer dan 300 andere bureaus ondervraagd. Een derde hiervan deelde mede dat in de loop van het afgelopen jaar een criminele overval is gepleegd in Brussel. Ik geloof dat het noodzakelijk is de Europese instellingen beter te beveiligen. Het Belgische Parlement wordt bewaakt door militie en rijkswacht. Voor zover ik weet, worden dè Europese instellingen helemaal niet bewaakt. Alleen al in het Europese Parlement worden per maand gemiddeld meer dan tien diefstallen gemeld. Welke plannen heeft het voorzitterschap van de Raad om in deze situatie verbetering te brengen?
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/201
Verheugen. — (DE) Mijnheer de afgevaardigde, u zult begrijpen dat ik om te beginnen erop moet wijzen dat de handhaving van de openbare orde en de veiligheid op het grondgebied van de lidstaten in de eerste plaats een aangelegenheid is van de politie van het desbetreffende land. Dit zo zijnde, verklaar ik dat men de feiten die u hebt vermeld hoogst ernstig moet nemen en dat ik de gelegenheid te baat zal nemen om het thema op de juiste plaats aan de orde te stellen. De Voorzitter. — Vraag nr. 6 van José Salafranca Sánchez-Neyra (H-1185/98) Betreft: Deelneming van het Europees Parlement aan de eerste top Europese Unie — Latijns- Amerika¡Caribisch gebied Op welke wijze verzekert de Raad de deelneming van het Europees Parlement aan deze uiterst belangrijke eerste topontmoeting van staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie en Latijns-Amerika/Caribisch gebied, die juni aanstaande zal plaatsvinden in Brazilië, mede gezien het feit dat het Europees Parlement al eerder heeft deelgenomen aan de ministerconferenties van San José en de Groep van Rio, zowel aan de plechtige opening daarvan als aan de verschillende werkbijeenkomsten? Mijnheer Verheugen, ik geef u nu de gelegenheid antwoord te geven op de vraag van de heer Salafranca. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Geachte collega, ik zal maar meteen zeggen dat u over mijn antwoord teleurgesteld zal zijn, maar ik moet hier om begrip vragen: tijdens het Duitse voorzitterschap heeft nog helemaal geen Raadszitting plaatsgevonden. Wij zijn pas twaalf dagen in functie en daarom kon het punt van de mogelijke deelname van het Europees Parlement aan de door u bedoelde ontmoeting, door de Raad nog niet besproken worden. Dit punt is dan ook niet in de Raad besproken. Salafranca Sánchez-Neyra (PPE). — (FS) Ik zou de vertegenwoordiger van de Raad willen vertellen dat een teleurstellend antwoord nog niet wil betekenen dat het optreden van de Raad ook noodzakelijkerwijs een teleurstelling hoeft op te leveren. Ik zou hem ook duidelijk willen maken dat de behandeling van de delegatie van het Europees Parlement op de laatste ministerconferentie in San José van februari vorig jaar, tijdens het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk, uitermate incorrect was — slechter nog dan de behandeling die afvaardigingen uit derde landen ten deel viel. Ik wil de fungerend voorzitter verzoeken duidelijk te maken dat de delegatie van het Europees Parlement tijdens deze belangrijke topontmoeting een behandeling dient te krijgen die overeenstemt met de institutionele rol die het Parlement speelt. Bovendien moet die behandeling een weerspiegeling te zijn van de verdiensten van dit Parlement bij het intensiveren van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika. Tijdens voornoemde gelegenheid heeft zich — bij aanvang van de conferentie — een ernstig incident voorgedaan, en ik zou het op prijs stellen als de Duitse voorzitter de garantie zou willen geven dat het Europees Parlement overeenkomstig mijn verzoek de institutionele rol kan spelen die dit Parlement rechtens toekomt. Verheugen. — (DE) Ik dank de afgevaardigde voor het uiten van zijn bezorgdheid. Het geeft ons aanleiding ons moeite te getroosten ervoor te zorgen dat dit soort aanmerkingen tijdens ons voorzitterschap niet meer nodig zijn. De Voorzitter. — Omdat de vragen nrs. 7 en 8 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld. Vraag nr. 7 van Freddy Blak (H-1192/98) Betreft: Beëindiging van de belastingvrije verkoop in de EU Als ondervoorzitter van de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement nam ik met grote verbazing het antwoord van de Raad in ontvangst op mijn vraag van 1 oktober over de beëindiging van de belastingvrije verkoop en ook lezing van dit antwoord vervulde mij met grote verbazing. Van mij als rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiger verwachten mijn kiezers dat vragen die gesteld worden serieus behandeld worden, en ook ik denk daar zo over. Het antwoord dat mij op 19 november 1998 werd gegeven, is niet serieus. Daarom wil ik mijn oorspronkelijke vraag opnieuw stellen en ik verwacht dat thans een antwoord wordt gegeven op hetgeen gevraagd wordt. Op 30 juni 1999 wordt de belastingvrije verkoop in de Europese Unie beëindigd. In richtlijn van de Raad 92/12/EEG (')is bepaald dat vóór de afschaffing „enige tijd moet worden besteed aan het treffen van de nodige maatregelen om zowel de sociale consequenties in de betrokken sectoren als de regionale problemen (...) te ondervangen" (92/12/EEG, 24ste overweging). In een antwoord aan de ombudsman blijkt de Commissie niet van oordeel te zijn dat zij ertoe verplicht is de consequenties ter belichting van deze problemen te beoordelen. !) PB L 76 van 23.03.1992, blz. 1.
Nr. 4-531/202
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
De Voorzitter De Commissie schrijft dat het nooit de bedoeling van de Raad is geweest de Commissie een dergelijke verplichting op te leggen. Dit werd volgens de Commissie bevestigd toen de ministers van Economische Zaken en Financiën, in de Raad bijeen, de kwestie in november 1996 behandelden. Aangezien het toen, volgens de Commissie, om een informele beraadslaging ging, staan de conclusies niet in de officiële samenvatting van de zitting, maar werd deze kwestie nogmaals, met hetzelfde resultaat, behandeld in de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën van 19 mei 1998. (Opmerkingen van de Commissie naar aanleiding van een verzoek van de Europese ombudsman om aanvullende informatie. — Klacht ingediend door Freddy Blak, ref. 0879/97). Kan de Raad de interpretatie van de Commissie van de conclusies van de Raad bevestigen en daarna verklaren hoe deze houding met bovenstaande richtlijn is te rijmen? Vraag nr. 8 van Gisèle Moreau (H-1227/98) Betre/t: Uitstel inwerkingtreding besluit over afschaffing intracommunautaire belastingvrije verkoop Op 19 mei 1998 bevestigde de Raad zijn besluit van 1991 dat de intracommunautaire belastingvrije verkoop wel degelijk op 1 juli 1999 zou worden afgeschaft. Uit alle studies blijkt dat de afschaffing van de „taxfree" op luchthavens en op veerboten talrijke banen zal kosten. In Frankrijk zouden meer dan 12.000 arbeidsplaatsen verloren gaan, in regio's die al zwaar gebukt gaan onder de werkloosheid. Zou het niet aangewezen zijn dat de Raad lering haalt uit deze impactstudies en de uitvoering van haar besluit tot afschaffing van de belastingvrije verkoop binnen de Unie uitstelt? Mijnheer Verheugen, ik krijgt het woord om deze twee vragen tezamen te beantwoorden. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk antwoord op de beide vragen luidt als volgt: zoals mijn voorganger reeds tijdens het vragenuur van december vorig jaar heeft gedaan in een schriftelijk antwoord op de vragen van de heren Cushnahan, Watts en Wibe, wil ook ik verwijzen naar de conclusies van de Europese Raad ten aanzien van dit punt, en die luiden: met betrekking tot het besluit van 1991 inzake de belastingvrije verkoop aan reizigers binnen de Gemeenschap, verzoekt de Europese Raad de Commissie en de Raad van Economische Zaken en Financiën om voor maart 1999 na te gaan welke problemen zouden kunnen ontstaan voor de werkgelegenheid en hoe aan de hand van Commissievoorstellen deze problemen opgelost kunnen worden, met inbegrip van een eventuele beperkte verlenging van de overgangsregeling. Op dit ogenblik kan vanuit het oogpunt van de Raad niet meer over deze zaak worden gezegd. Blak (PSE). — (DA) Ik heet de nieuwe voorzitter van de Raad welkom en wil hem danken voor zijn antwoord, waarin hij zei dat uitstel in dit verband zinvol zou zijn. Ik ben vooral blij met de opdracht die de Raad aan de Commissie heeft gegeven om een onderzoek te doen en tegen maart 1999 verslag uit te brengen. Ik heb van de Commissie een antwoord gekregen, waarin ze elke verantwoordelijkheid afwijst en zegt dat dit niet tot haar taken behoort. Mijnheer de voorzitter van de Raad, mag ik u daarom verzoeken de Commissie aan te porren om dit onderzoek, dat tegen maart 1999 klaar moet zijn, aan te vatten? Ik ben ongelooflijk ingenomen met uw antwoord, dat wij eigenlijk van het Oostenrijks voorzitterschap hadden verwacht in plaats van het domme antwoord dat wij vorige maand kregen. Ik vind dat u echt een goede start maakt en ik dank u daar hartelijk voor. Verheugen. -— (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de afgevaardigde dankbaar voor zijn vriendelijke waardering. Ik moet hier echter aan toevoegen dat de lof onverdiend is. De eer komt toe aan het Oostenrijkse voorzitterschap, want het door mij geciteerde besluit stamt uit een perscommuniqué van de Top van Wenen. Dat werd in Wenen besloten. De Europese Raad heeft de Commissie verzocht voor maart 1999 een dienovereenkomstig verslag in te dienen. Dat is dus al heel spoedig, en het zal vanzelfsprekend de taak van het voorzitterschap zijn om ervoor te zorgen dat de hand wordt gehouden aan de door de Raad gestelde termijn. Ik kan u beloven dat wij niet tot het eind van het jaar zullen wachten eer wij navraag doen of en wanneer dat verslag komt. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats benadrukken dat de Commissie een onpartijdig onderzoek moet doen, want de afschaffing van de taxfree kan ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Ik heb hier trouwens een in de pers verschenen interview waarin de heer Schroder, fungerend voorzitter van de Raad, die ernstige gevolgen voor de werkgelegenheid onderstreept en dat doet hij op het moment waarop de Raad juist aan het werkgelegenheidsprobleem bijzondere aandacht wil besteden. Ik wens dus volgende vraag te stellen: zou de Raad er niet goed aan doen zich te richten naar het precedent dat geschapen is, toen ten eerste de heer Monti in 1996 om economische redenen heeft toegestaan dat voor de Scandinavische landen de vrijstelling van accijnzen werd verlengd en ten tweede het Economisch en Sociaal Comité in september laatstleden positief advies over de verlenging van dit systeem heeft uitgebracht? Verheugen. — (DE) Mevrouw de afgevaardigde, de opvatting van de voorzitter van de Raad, bondskanselier Schroder, is mij genoegzaam bekend, zoals u zich wel kunt voorstellen. Wat u geciteerd hebt, is ook juist. Ik kan u echter nu nog geen eindconclusies voorleggen, want die kan de Raad natuurlijk pas trekken wanneer de door de Raad verlangde verslagen ook werkelijk voorhanden zijn. Ik verzoek u derhalve om begrip, en verwijs nogmaals nadrukkelijk naar de laatste zinsnede van het door mij geciteerde Raadsbesluit, waarin sprake is van het bestuderen van een beperkte verlenging van de overgangsregeling.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/203
Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, bij het begin van de namiddagzitting had ik gevraagd om de lijst van de 27 gevallen die overgemaakt werden aan UCLAF opdat het Parlement zich morgen zou kunnen uitspreken met kennis van zaken. Ik kreeg het antwoord schriftelijk op een in het Duits geschreven briefje toegelicht door iemand die Frans sprak — dus het was een hele Europese conversatie — en men heeft mij dus verzekerd dat deze lijst overgemaakt is aan de Commissie begrotingscontrole. Heel de tijd dat wij hier vergaderen, zijn mijn medewerkers bezig geweest met het opsporen van deze zogenaamd overgemaakte lijst. Zij is niet gevonden. Mevrouw Theato, die ik zeer respecteer, verwijst naar het secretariaat van de Commissie begrotingscontrole. Maar precies met deze commissie en met de heer Darras, het hoofd van de dienst, hebben wij al heel de namiddag gepraat. Deze lijst is onvindbaar. Ik zou willen vragen dat u als Voorzitter het nodige doet opdat het Parlement deze informatie zou kunnen bekomen vooraleer wij tot de stemming overgaan. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Maes. U heeft gelijk: die lijst moet gezocht worden en hierheen gebracht. De diensten van het Bureau zullen daar nu meteen zorg voor dragen. Ik deel uw bezorgdheid. De diensten van het Bureau zullen die lijst nu halen zodat we daar nog voor de stemming over kunnen beschikken.
Corbett (PSE). — (FN) Ik zou graag de woorden van de fungerend voorzitter in herinnering willen brengen. Hij heeft benadrukt dat er tijdens de Raad van Wenen alleen gesproken is over een mogelijke uitbreiding van de duty-freeregeling voor bepaalde tijd. Ik verzoek de Raad zich terdege rekenschap te geven van deze twee voorwaarden. Is de fungerend voorzitter van de Raad zich ervan bewust dat uitbreiding van de duty-freeregeling volgens veel leden van dit Huis helemaal niet zo'n goed idee is? Het is vooral de alcohol- en tabaksindustrie die van dezefiscalevrijstelling profiteert. Als de ministers van Financiën van onze lidstaten wel wat geld kunnen missen, kan ik me voorstellen dat er betere manieren zijn om dat geld te besteden dan het cadeau te doen aan de alcohol- en tabaksindustrie door middel van handhaving van een vrijstelling waar overigens alleen internationale reizigers gebruik van kunnen maken. Verheugen. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan deze vraag bevestigend beantwoorden. Het is de Raad bekend dat over deze zaak zeer uiteenlopende opvattingen bestaan, zowel in de lidstaten als in het Parlement. De Raad is zich ook bewust van het feit dat het besluit dat in Wenen werd genomen voor het ogenblik alleen een studieopdracht behelst en meer niet. Watts (PSE). — (EN) Is de Raad het eens met de opvatting van mijn eigen premier, Tony Blair, dat duizenden gewone mensen overal in de Europese Unie hun baan dreigen te verliezen als het belastingvrije winkelen wordt afgeschaft? Is de fungerend voorzitter van de Raad het ermee eens dat er binnen het kader van dit onderzoek overleg moet plaatsvinden met het bedrijfsleven, de vakbonden en uiteraard ook met de betrokken regio's, zodat er rekening kan worden gehouden met de belangen van de plaatselijke bevolking? Deelt hij mijn mening dat een periode van vijf of zes jaar een passende beperkte verlenging zou zijn? Dit is namelijk de periode waar de heren Blair en Schröder tijdens de Top van Wenen van uit zijn gegaan. Mcintosh (PPE). — (EN) Spijtig genoeg is er tijdens de interventie van de heer Watts niet getolkt omdat hij zijn microfoon niet had aangezet. De Voorzitter. — Er was wel degelijk vertolking. Misschien heeft u die niet gehoord, maar er was vertolking. De Voorzitter en ook — volgens mij — de heer Verheugen hebben de heer Watts kunnen horen. Mijnheer Verheugen, ik verzoek u antwoord te geven op de vraag van de heer Watts. Verheugen. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega, ik heb de vraag in beide talen begrepen. Ik ga ervan uit dat de Commissie en de Raad Economische Zaken en Financiën bij de uitvoering van de opdracht die zij hebben gekregen, zich vanzelfsprekend zullen baseren op alle relevante bronnen. De punten die u hebt opgesomd zijn in mijn ogen relevante bronnen waar dus rekening mee moet worden gehouden bij het verzamelen van de gegevens en evaluaties die hier van belang zijn. U zult begrijpen dat ik in de hoedanigheid waarin ik mij nu hier bevind, geen commentaar kan en mag leveren op de politieke opvatting van een regeringshoofd van een lidstaat. Natuurlijk kan ik u wel zeggen dat de slotconclusies uit de verslagen waartoe opdracht is gegeven, eerst getrokken zullen worden wanneer die verslagen voorhanden zijn en dat op het ogenblik geen enkele slotconclusies is uitgesloten, ook niet de conclusie die u hier geciteerd hebt. De Voorzitter. — Vraag nr. 9 van Anne Mcintosh (H-1193/98) Betreft: Hygiënische inspectie van uit derde landen afkomstig pluimvee Welke inspectiemaatregelen neemt het fungerend voorzitterschap om te zorgen dat uit derde landen ingevoerd pluimvee voldoet aan de hygiënische normen van de EU? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit antwoord te geven op de vraag van mevrouw Mcintosh.
Nr. 4-531/204
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik beantwoord de vraag als volgt: op 15 oktober 1990 heeft de Raad richtlijn 90/539 (EEG) goedgekeurd tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren. De richtlijn is per 1 mei 1992 in werking getreden en bevat in hoofdstuk 3, artikelen 20 tot en met 28, de voorschriften voor de invoer uit derde landen. Zoals u weet, mevrouw de afgevaardigde, is het de taak van de Commissie ervoor te zorgen, dat de daar gestelde normen worden geëerbiedigd. Indien hier naar uw mening redenen tot kritiek bestaan, zou het voorzitterschap het zeer waarderen dienovereenkomstig te worden ingelicht. Maar overigens geloof ik dat uw vraag beter aan de Commissie kan worden gericht. Mcintosh (PPE). — (EN) Ik heb deze vraag al verschillende keren aan de Commissie voorgelegd, zelfs gisteren nog. Zijn de Ministerraad en de Commissie werkelijk van plan de nering van onze eigen pluimveeproducenten te ondermijnen ten gunste van de invoer uit derde landen? Mijn vraag heeft in het bijzonder betrekking op de tenuitvoerlegging van de uit de jaren zestig daterende richtlijn inzake vers vlees. Volgens die richtlijn is de controle op pluimveevlees alleen mogelijk op basis van de verwerkte doorvoer. Dit is gunstig voor de producent. We hebben het nu echter over controles van een uur. Naar schatting zijn hiermee alleen al in het Verenigd Koninkrijk extra kosten gemoeid van 40 tot 50 pond per inspectie per fabriek. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat dit werkelijk de bedoeling is geweest van de Ministerraad en de Commissie. Ook de uit 1972 daterende richtlijn inzake pluimveevlees is nadelig voor de concurrentiepositie van onze producenten, zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de rest van de EU. Ik zou de Ministerraad en de Commissie enkel willen verzoeken ons te verzekeren dat het niet hun bedoeling is onze eigen pluimveeproducenten over de kop te jagen. Verheugen. — (DE) Ik begrijp volkomen de bezorgdheid van mevrouw de afgevaardigde en ik geloof dat het noodzakelijk zal zijn dat de Commissie een voorstel doet hoe dit probleem, waar u terecht op hebt gewezen, kan worden opgelost. De Voorzitter. — Vraag nr. 10 van David Martin (H-l 195/98) Betreft: Democratie en mensenrechten in Birma Kan de Raad gezien de aanhoudende stroom van berichten over schending van de mensenrechten en de opsluiting van democratisch gekozen parlementsleden in Birma, de Birmese regering opheldering vragen over de kwestie van de 182 gekozen parlementsleden en 701 leden van de National League for Democracy (NLD) die nog steeds vastzitten in Birma? Mijnheer Verheugen, ik verzoek u antwoord te geven op de vraag van de heer Martin. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het antwoord luidt als volgt: het standpunt van de Raad in deze is duidelijk. De Raad heeft herhaaldelijk de onmiddellijke vrijlating geëist van alle politieke gevangenen in Birma. Juist omdat de Birmaanse regering deze eis, alsmede de oproep van de Unie aan de SPDC om democratie en nationale verzoening na te streven, niet is nagekomen, heeft de Raad op 26 december 1998 zijn gemeenschappelijk standpunt inzake Birma scherper geformuleerd en gepreciseerd. Voorts heeft de Raad geprobeerd de problemen op te nemen met de Raad voor vrede en ontwikkeling. Ter gelegenheid van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 1998, heeft de voorzitter Birma het voorstel gedaan van een bezoek van de trojka op ministerniveau, maar dit voorstel werd door de Birmaanse minister van Buitenlandse Zaken verworpen. Martin, David (PSE). — (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord. Hij stelt terecht dat de Raad altijd consequent is geweest in zijn kritiek op het Birmese regime. Ik verzoek hem te overwegen dit vraagstuk tijdens het Duitse voorzitterschap op de agenda te plaatsen van de informele bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken, of op de agenda van de vergadering van staatshoofden. Op deze manier zouden er eventueel aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden om deze kritiek kracht bij te zetten. Ik ben het ermee eens dat een en ander niet eenvoudig zal zijn. Het SLORC-bewind in Birma biedt geen enkele medewerking. De Europese Unie moet de druk op dat regime echter handhaven, en de Raad dient de situatie te blijven volgen en te onderzoeken op welke andere manieren we ons protest kracht kunnen bijzetten. Verheugen. — (DE) De afgevaardigde heeft met de suggestie in zijn vraag de bedoelingen van het voorzitterschap in de roos getroffen. Wij achten de zaak zeer belangrijk. De bezorgdheid over de voortdurende schendingen van de mensenrechten in Birma is zo groot, dat ik hier nog aan toe kan voegen dat op het niveau van ministers van Buitenlandse Zaken de situatie wederom zal worden besproken. Gedurende ons voorzitterschap zullen wij nog andere gelegenheden hebben de zaak te bespreken, ook met de andere landen in die regio. Het is een absolute prioriteit van ons voorzitterschap om op het vlak van de internationale betrekkingen een duidelijk en ondubbelzinnig standpunt van de Europese Unie inzake mensenrechten en mensenrechtenproblemen uit te dragen en waar mogelijk niet alleen onze bezorgdheid inzake mensenrechtenaangelegenheden te verwoorden, maar ook voor hulp te zorgen. De Voorzitter. — Vraag nr. 11 van Gerard Collins (H-1199/98): Betreft: Uitbreiding van vrijwillige opvang van gehandicaptefeinderenop FU-niveau
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/205
De Voorzitter In West-Ierland bestaat al sinds 1987 een vrijwillige regeling („Even ertussen uit") die gehandicapte kinderen de mogelijkheid biedt een vakantie door te brengen in het huis van een ander gezin, terwijl hun eigen gezin kan bijkomen van de voortdurende zorgtaak. Is de fungerend voorzitter van mening dat er ook in andere EU-landen een dergelijke regeling moet komen en, zo ja, hoe kunnen deze regelingen dan volgens de Raad op EU-niveau worden bevorderd en ontwikkeld? Mijnheer Verheugen, ik zou u willen vragen antwoord te geven op de vraag van de heer Collins. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de afgevaardigde, het spijt mij u te moeten zeggen dat bij de Raad geen voorstel van de Commissie ligt ter bevordering van een programma waarmee gehandicapte kinderen in een gezin kunnen worden opgenomen en dat te vergelijken valt met het programma dat u, mijnheer de afgevaardigde, heeft beschreven. Ik kan daarom alleen maar zeggen dat u de gewenste inlichtingen, zoal voorhanden, van de Commissie kunt krijgen. Collins, Gerard (UPE). — (EN) Met betrekking tot het antwoord van de fungerend voorzitter het volgende: zou hij de Commissie eventueel willen verzoeken een voorstel te formuleren omtrent dit belangrijke vraagstuk? Verheugen. — (DE) Mijnheer de afgevaardigde, ik vind dat een heel waardevolle suggestie, maar u kent de procedures. Dat moet eerst in de Raad worden besproken, en dan pas kan een dergelijk besluit worden genomen. De Voorzitter. — Vraag nr. 13 van Liam Hyland (H-1207/98): Betreft: Tegengaan van de ontvolking van het platteland Is de fungerend voorzitter van de Raad van mening dat de omvang van de ontvolking van het platteland een reden tot ernstige zorg op het niveau van de Europese Unie is en dat een globaal beleid ter bescherming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en ter bevordering van nieuwe ontwikkelingsmaatregelen voor plattelandsgebieden moet worden beschouwd als een essentieel instrument om deze trend tegen te gaan? Mijnheer Verheugen, ik zou u willen vragen antwoord te geven op de vraag van de heer Hyland. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het antwoord luidt als volgt: de Raad heeft altijd bijzonder belangstelling aan de dag gelegd voor vraagstukken in verband met het behoud van een levensvatbare bevolkingsstructuur op het platteland. In dit verband wil ik geachte afgevaardigde er meer in het bijzonder op wijzen dat het werkgelegenheidsprobleem in de plattelandsgebieden van de Europese Unie onderwerp uitmaken van een schrijven dat de voorzitter van de Landbouwraad in november 1997, in het kader van een bijzondere Top voor werkgelegenheidsvraagstukken, heeft gericht aan de voorzitter van de Europese Raad. In dit schrijven viel het zwaartepunt vooral op de mogelijkheden die benut zouden kunnen worden voor het behoud van een levensvatbare structuur op het platteland voor het gehele gebied van de Europese Unie. In het kader van de werkzaamheden tot nu toe van de Raad met betrekking tot de voorstellen in het kader van Agenda 2000, kon een Europese landbouwmodel worden geschetst, dat in de toekomst verder moet worden ontwikkeld, namelijk het model van een multifunctionele, op langere termijn levensvatbare, concurrerende, over de gehele Gemeenschap verdeelde landbouw, en dat ook in streken met speciale problemen. Een programma dus dat vooral in staat dient te zijn een wezenlijke bijdrage te leveren aan de levensvatbaarheid van het platteland. Hyland (UPE). — (EN) Ik zou de fungerend voorzitter willen vragen of hij het ermee eens is dat de agrarische familiebedrijven de ruggengraat vormen van de plattelandseconomie. Onderschrijft hij verder de opvatting dat de maatschappelijk bijdrage die door landbouwers wordt geleverd niet altijd in puur economische termen kan worden uitgedrukt, en dat ze door hun rol als beheerder van het milieu en behoeder van de veiligheid en kwaliteit van ons voedsel buiten de directe economische context vallen waarin andere beroepsgroepen worden geplaatst? Is hij het er tenslotte mee eens dat het beleid voor plattelandsontwikkeling nooit optimaal zal kunnen functioneren als het los wordt gezien van een geïntegreerd regionaal beleid? Is het de bedoeling dat de nationale regeringen verplicht worden gesteld zo'n regionaal beleid in te voeren en op die manier banen te creëren in de regio's, zodat de toekomst van de plattelandsgemeenschappen kan worden verzekerd en alternatieve werkgelegenheid kan worden geschapen voor landbouwers die geen rendabel bedrijf meer hebben en voor andere bewoners van het platteland? Verheugen. — (DE) Ik kan de afgevaardigde verzekeren dat ik zijn vraag volledig begrijp, want ik kom als parlementariër zelf uit een dergelijke streek en maak deze problemen dagelijks mee. Ik kan u dus in principe verzekeren dat de Raad de instandhouding van een levensvatbaar platteland als een taak van hoge prioriteit ziet. Wij moeten er echt voor zorgen dat de bevolking van het platteland een toekomstkans heeft. Deze toekomstkans behoeft niet noodzakelijkerwijs in de gebruikelijke landbouwstructuren gevonden te worden. Met een hervorming van de structuren kunnen wij, zoals u heel goed weet, natuurlijk ook toekomstkansen scheppen. Ik ben er vast van overtuigd dat wij erin zullen slagen de middelen van de Europese Unie voor regionaal en structuurbeleid nog efficiënter in te zetten voor dit doel, niet in de laatste plaats via de hervormingen die met Agenda 2000 op het programma staan. Het gaat hier om een essentiële doelstelling van het regionaal en structuurbeleid van de Unie, althans volgens de opvatting van het voorzitterschap. Het gaat niet alleen om een aanpassing van de levensomstandigheden, maar ook daarom dat belangrijke Europese cultuurlandschappen van het platteland de mensen ook in de toekomst kansen bieden er te wonen en te werken.
Nr. 4-531/206
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Martin, David (PSE). — (EN) Ik ben blij met de vraag van de heer Hyland en het antwoord van de Raad betreffende de ontvolking van het platteland. Onderschrijft de Raad de opvatting dat het landbouwbeleid slechts een van de manieren is waarop we plattelandsgebieden kunnen steunen? Om preciezer te zijn, zou hij er met betrekking tot de hervorming van de structuurfondsen rekening mee willen houden dat we de gebieden die in aanmerking komen voor doelstelling 1 niet alleen moeten selecteren op basis van het inkomen per hoofd of het werkloosheidspercentage, maar dat we ook moeten kijken naar aspecten zoals bevolkingsdichtheid en ontvolking? Ik denk hierbij, wellicht wat provinciaal, met name naar de Hooglanden en eilanden van mijn eigen regio. Op basis van het inkomen per hoofd zou Schotland niet in aanmerking komen, maar gezien de andere problemen waar we mee kampen, met name de ontvolking, ben ik van mening dat we onder doelstelling 1 moeten blijven vallen. Verheugen. — (DE) Ik ben het volledig met de afgevaardigde eens. Het probleem dat wij nu bespreken kan zich natuurlijk in alle steungebieden van de Unie voordoen, met uitzondering natuurlijk van dichtbevolkte stadsgebieden. Het kan zich voordoen in gebieden van doelstelling 1, in gebieden van doelstelling 2, in gebieden die tot nu toe onder doelstelling 5b vielen. Wij hebben een samenhangend beleid nodig waarmee al onze middelen dusdanig worden gecoördineerd en gebruikt dat aan het onderhavige verschijnsel een halt kan worden toegeroepen. Ik ben er stellig van overtuigd dat de ter discussie staande hervormingsvoorstellen in het kader van Agenda 2000, ook de levenskansen van de mensen op het platteland duidelijk zullen verbeteren. Daarom is het afwerken van Agenda 2000 voor het Duitse voorzitterschap een hoge prioriteit. Ook in verband met het beoogde Europese werkgelegenheidspact is het heel belangrijk dat niet alleen klassieke takken van industrie of de technologische ontwikkeling in het oog worden gehouden, maar ook wordt gelet op de specifieke problemen van het platteland. Ik kan hieraan toevoegen dat het Duitse voorzitterschap hier zeker grote aandacht aan zal besteden. Crowley (UPE). — (EN) Inhakend op de twee antwoorden van de fungerend voorzitter op de vragen van mijn collega's, de heren Hyland en David Martin, zou ik van hem willen weten of hij voorstellen heeft geformuleerd ten behoeve van gerichte coördinatie tussen de middelen voor het regionaal beleid en die voor de plattelandsontwikkeling. Op die manier zouden we mensen in plattelandsgebieden die hun inkomen achteruit zien gaan, alternatieve bronnen van inkomsten kunnen bieden door middel van het scheppen van banen en dergelijke. Zou er onder het huidige voorzitterschap voor gezorgd kunnen worden dat deze coördinatie ook daadwerkelijk tot stand komt? Denkt de fungerend voorzitter dat hij dit Parlement in een later stadium een voorstel kan voorleggen voor een model van het type integratie dat hem voor ogen staat? Dat model zou zodanig moeten worden opgesteld dat de verplichtingen ten aanzien van de plattelandsontwikkeling gehandhaafd blijven, en zou tegelijkertijd de garantie moeten bieden dat de middelen voor stimulering van de werkgelegenheid, wat voor ons allen in Europa zo'n hoge prioriteit heeft, niet alleen in de stedelijke gebieden terechtkomen. Verheugen. — (DE) Ik ben het met u eens, mijnheer de afgevaardigde, dat dit een heel belangrijk punt is en kan u daarom zeggen dat het voorzitterschap ervan overtuigd is dat het op basis van de aanstaande hervorming van het landbouwbeleid en dankzij de nieuwe impulsen die van het beleid voor plattelandsontwikkeling zullen uitgaan, mogelijk zal worden een tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te ontwikkelen, en dat deze tweede pijler de grondslag zal vormen voor een omvattend en samenhangend beleid ten behoeve van de bevolking van het platteland van de Europese Unie. Om dat te bereiken, zal het inderdaad noodzakelijk zijn meer coördinatie te brengen tussen de diverse beleidsterreinen en ook duidelijke prioriteiten te stellen. Ik verzoek u echter om begrip dat meer bijzonderheden pas kunnen worden gegeven wanneer Agenda 2000 is afgewerkt en een aanvang is gemaakt met de implementatie van de doelstellingen. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Aangezien de vraagsteller afwezig is, vervalt vraag nr. 14. De Voorzitter. — Vraag nr. 15 van Pat Gallagher (H-1211/98): Betre/t: Visserij Kan de Raad onder het Duitse voorzitterschap verklaren welk belang hij hecht aan ontwikkeling van de visserijmogelijkheden van de probleemgebieden zoals Ierland, die niet alleen te maken hebben met concurrentie binnen de EU maar ook van buiten de EU, en hoe hij de toekomstige onderhandelingen met de toetredingslanden over het visserijbeleid wil voeren? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit antwoord te geven op de vraag van de heer Gallagher. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik beantwoord deze vraag als volgt en begin met het punt van het communautair structuurbeleid. De Raad wil eraan herinneren dat zijn beraadslagingen over de voorstellen van de Commissie met betrekking tot de hervorming van de structuurfondsen, met inbegrip van de toekomst van het structuurbeleid voor de visserij, nog niet zijn afgerond. De afgevaardigde zal zich bewust zijn dat gezien de algemene context van deze besprekingen, dat wil zeggen Agenda 2000, besluiten over deze aangelegenheden genomen zullen worden op een algemene grondslag. Deze besluiten zullen ook betrekking hebben op de toekomstige status van Gemeenschapsgebieden en hun indeling aan de hand van diverse doelstellingen met de dienovereenkomstige ondersteuning van de Gemeenschap op het gebied van structuurmaatregelen.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/207
Verheugen De Raad maakt er tevens op opmerkzaam dat onafhankelijk van de resultaten van deze besprekingen, Ierland in het kader van een uitloopregeling tot het einde van de volgende programmaperiode de desbetreffende Gemeenschapssteun blijft genieten. Wat de toekomstige uitbreiding betreft, wil ik wat de onderhandelingen op visserijgebied betreft herinneren aan het algemene standpunt dat de Europese Unie heeft ingenomen bij de opening van de toetredingsconferentie op 31 maart 1998. Dit standpunt luidt dat er voor de toetredende landen geen enkele uitzondering wordt gemaakt voor de aanvaarding en omzetting van de communautaire verworvenheden. Indien overgangsregelingen overeen worden gekomen, moeten die een uitzondering blijven, naar tijd en reikwijdte beperkt. Zij moeten gepaard gaan met een plan waarmee duidelijk de diverse stadia worden vastgelegd voor de toepassing van de communautaire verworvenheden. Het ligt dus voor de hand dat de toetredingsonderhandelingen niet gaan over het uitwisselen van wederzijdse concessies, maar veelmeer over het veilig stellen dat de toetredingskandidaten de communautaire verworvenheden in hun totaal overnemen en ook in staat zijn deze doelmatig om te zetten. Om de toetredingslanden volledige duidelijkheid te verschaffen over de verplichtingen die een lidmaatschap van de Unie met zich meebrengt, worden de toetredingsonderhandelingen voorafgegaan door een analytische studie van de communautaire verworvenheden, de zogenaamde screening die door de Commissie wordt uitgevoerd. De toetredingslanden bepalen thans hun onderhandelingspositie voor de visserij. Er is gepland dat de Unie deze standpunten bestudeert en in de eerste helft van 1999 haar reactie voorbereidt. Zoals gebruikelijk zal de Commissie de Raad een voorstel voorleggen voor een gemeenschappelijk standpunt en de Raad bepaalt vervolgens het gemeenschappelijk standpunt van de Unie voor de onderhandelingen. Op de inhoud van dit gemeenschappelijk standpunt kan nu natuurlijk nog niet worden vooruitgelopen. Gallagher (UPE). — (EN) Ten eerste zou ik de fungerend voorzitter voor zijn antwoord willen danken. Ik ga ervan uit dat we, kort gezegd, kunnen stellen dat iedere kandidaat tijdens de onderhandelingen moet kunnen aantonen aan de bestaande criteria te voldoen, en dat eventuele transnationale regelingen beperkt moeten blijven. Dat zijn helaas de feiten. Ik zou de fungerend voorzitter echter het volgende in overweging willen geven: Hij is er zonder twijfel van op de hoogte dat er in de regio die ik zelf vertegenwoordig — het westen en noordwesten van Ierland — en langs de gehele Ierse kust altijd vis in overvloed is geweest totdat onze visgronden werden leeggeroofd, niet door Ierse vissers maar door onze partners in de rest van Europa. We hebben ons lesje geleerd, maar hebben daarvoor een hoge prijs moeten betalen. Het is een les die, naar ik hoop, de eventuele nieuwe lidstaten van de Unie bespaard zal blijven. De regio's en kustgebieden van ons land, een eilandstaat, bieden geen enkele andere bron van werkgelegenheid. Tijdens toekomstige onderhandelingen over dit onderwerp dient men zich hier goed van bewust te zijn. We zullen de Ierse problematiek ter sprake brengen tijdens de evaluatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid, maar andere kleine landen kunnen lering trekken uit de ernstige situatie waarin Ierland verzeild is geraakt als gevolg van het feit dat de visserij niet op hetzelfde niveau wordt behandeld als de landbouw of het bedrijfsleven. We moeten lering trekken uit het verleden en andere kleine landen behoeden voor soortgelijke droevige ervaringen. Er is al verwezen naar de structuurfondsen. Denkt de fungerend voorzitter dat Ierland in aanmerking zal komen voor de transnationale regeling? Het zal hem niet zijn ontgaan dat we de doelstelling 1-status hebben aangevraagd voor de Ierse westkust, die grotendeels samenvalt met de regio waar ik het zojuist over had. Zou hij me echter ook kunnen laten weten hoe hij denkt over de invoering van een doelstelling 5 of 6, of een soortgelijke status, voor regio's die in grote mate afhankelijk zijn van de visserij, ongeacht of het betreffende land doelstelling 1-status is verleend? Verheugen. — (DE) Mijnheer de afgevaardigde, ik ben u dankbaar voor uw inlichtingen en opmerkingen, die wij natuurlijk tijdens de lopende toetredingsonderhandelingen in aanmerking zullen nemen. Overigens is het natuurlijk zo, dat uw land — Ierland — lid is van de toetredingsconferentie en alle mogelijkheden heeft om de door u uiteengezette nationale of supranationale standpunten tijdens de onderhandelingen naar voren te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat dat gebeurt ook. Vandaag ben ik echter niet in staat iets te zeggen over de implementering van de nieuwe grenzen van de steungebieden en over de criteria voor steungebieden, zolang er nog geen principebesluit is genomen. Er zijn natuurlijk standpunten van de diverse lidstaten, maar met betrekking tot Agenda 2000 is er nog geen gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Ik zou dus aangewezen zijn op vermoedens en daar hebben wij hier niets aan. U zult toch wat geduld moeten oefenen tot de Agenda is afgerond. Maar het is wellicht voor u van belang te horen dat het voorzitterschap tijdens de lopende besluitvormingsprocedure heeft afgesproken dat het Parlement van nabij, regelmatig en volledig wordt geïnformeerd en dat met het Parlement nauw wordt samengewerkt. Killilea (UPE). — (EN) Ik dank de heer Gallagher voor zijn vraag en de fungerend voorzitter voor zijn constructieve antwoord. Aangezien u pas kort geleden bent aangetreden is het misschien zinvol als ik u erop wijs dat er met betrekking tot het vraagstuk van behoud van de visstanden ergens in een lade van de Commissie of de Raad een belangwekkend wetenschappelijk verslag ligt over zeehonden en de visstand in de Noordzee. Ik zou u willen vragen dat verslag nog tijdens uw voorzitterschap op tafel te leggen, het te laten beoordelen, gevolg te geven aan de aanbevelingen die erin worden gedaan en een levendige en heldere discussie over dit uiterst belangrijke onderwerp op gang te brengen. Het staat vast dat de hoeveelheid magere vis die in de maag van de zeehonden in de Noordzee verdwijnt groter is dan het totale quotum voor de gehele Europese Gemeenschap. Dit is een ernstige zaak, een zaak waar we ons onmiddellijk over dienen te buigen in een open en eerlijke discussie, voordat de zeehonden de hele Noordzee hebben leeggegeten.
Nr. 4-531/208
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Verheugen. — (DE) Mijnheer de afgevaardigde, ik vat uw vraag op als een poging om het voorzitterschap bij de vervulling van zijn taak te helpen. Ik ben u daarvoor dankbaar en ik kan u verzekeren dat wij tijdens de lopende onderhandelingen rekening zullen houden met de inlichtingen die u mij zojuist heeft gegeven en de politieke problemen die u ter sprake heeft gebracht. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Aangezien de vraagsteller afwezig is, vervalt vraag nr. 16. De Voorzitter. — Vraag nr. 17 van Brian Crowley (H-1215/98) Betreft: Bestrijding van de georganiseerde misdaad Kan de fungerend voorzitter van de Raad een kort overzicht geven van de beleidskwesties die de Raad voorstelt in verband met de bestrijding van de georganiseerde misdaad en verklaren wat zijn standpunt is ten aanzien van het drugsgebruik en hoe hij de toekomstige rol van Europol ziet? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit antwoord te geven op de vraag van de heer Crowley. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het antwoord luidt als volgt: wat de georganiseerde criminaliteit aangaat, heeft het voorzitterschap het voornemen om het actieplan dat door de Europese Raad tijdens zijn junizitting in Amsterdam werd goedgekeurd, actief ter hand te nemen en in de geest van het desbetreffende verzoek van de Europese Raad van Wenen een begin te maken met de besprekingen inzake versterkte maatregelen ter bestrijding van de georganiseerde misdaad met gelijktijdig onverminderde bescherming van de rechten van de burger. In dit verband zal de Raad maatregelen bestuderen ter versterking van de strijd tegen fraude en vervalsingen. Aan de hand van een mededeling van de Commissie over een kaderregeling voor de bestrijding van fraude en vervalsingen op het gebied van betalingen anders dan met contant geld, zijn de besprekingen over een strafrechtelijk rechtsmiddel op dit gebied reeds begonnen. De onder Oostenrijks voorzitterschap begonnen werkzaamheden in verband met de strafrechtelijke bescherming van de euro worden met vergrootte kracht voortgezet. Bovendien zal het Duitse voorzitterschap een strafrechtelijk initiatief nemen tegen frauduleuze handelingen bij het uitbesteden van opdrachten in de interne markt. Bijzondere aandacht wordt besteed aan het vormen van een Europese juridische ruimte, hetgeen trouwens in overeenstemming is met het Verdrag van Amsterdam. Deze Europese juridische ruimte zal voorzien zijn of worden van de instrumenten die voor een doelmatiger justitiële of politionele samenwerking noodzakelijk zijn. Het voorzitterschap zal initiatieven op gang brengen om het de Raad mogelijk te maken nauwkeurig na te gaan in welke mate en op welke prioritaire gebieden een eventuele gehele of gedeeltelijke aanpassing van de rechtsvoorschriften van de lidstaten bij kan dragen tot de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Bovendien zal het voorzitterschap actief verder werken aan de beraadslagingen over de rechtshulpovereenkomst — een belangrijk instrument voor de ambtenaren die in de praktijk werkzaam zijn in de bestrijding van de georganiseerde misdaad. Ook de doelmatige actie van het Europese justitienet en van het door de Raad opgezette mechanisme voor wederzijdse evaluatie zullen voor het Duitse voorzitterschap prioriteiten vormen. Aangezien de overeenkomst per 1 oktober 1998 in werking is getreden, worden nu alle inspanningen gedaan om de laatste wettelijke hinderpalen uit de weg te ruimen, zodat Europol actief kan worden. Hier moet bij voorrang belang worden gehecht aan het oplossen van de laatste nog hangende kwesties in verband met het aanvaarden van regels voor het gemeenschappelijk bureau voor gegevensbescherming. Europol zal aan het werk gaan op grond van een mandaat dat onlangs werd uitgebreid tot terrorisme en bepaalde aspecten van mensenhandel. Uitbreiding van het mandaat tot het gebied van valsemunterij en vervalsing van betalingsmiddelen wordt op korte termijn verwacht. Bovendien is het Duitse voorzitterschap voornemens de besprekingen op gang te brengen over de verdere uitbouw van Europol in de geest van het Verdrag van Amsterdam. Hier moet worden bestudeerd welke plaats en taak de justitiële autoriteiten toekomt in hun betrekkingen met Europol, in het kader van de uitbreiding van de bevoegdheden van Europol. Wat het drugsprobleem betreft, zal het Duitse voorzitterschap actief doorgaan met de lopende initiatieven, inzonderheid met betrekking tot Latijns-Amerika en Centraal-Azië. Voorts wordt grote betekenis gehecht aan de verdere ontwikkeling van een strategie voor de tijd na 1999; in het kader van deze strategie zullen maatregelen voor het terugdringen van de vraag een grote rol spelen. Deze aanpak werd bevestigd op de jongste bijeenkomst van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en tijdens de daarop volgende conferentie in december 1998 in Wenen. Bij deze strijd voor het terugdringen van de vraag, zal het Europese Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving een zeer belangrijke rol spelen. Crowley (UPE). — (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord. Het doet me veel deugd te horen dat hij Europol een centrale rol toekent in de ontwikkeling van een plan ter bestrijding van de georganiseerde misdaad op pan-Europees niveau. Ik hoop dat het voorzitterschap de gelegenheid zal hebben de resterende moeilijkheden spoedig uit de weg te ruimen. Hiervoor is het nodig dat Europol in staat wordt gesteld haar rol en de operationele mogelijkheden die ze biedt volledig te benutten. Het heeft me echter enigszins teleurgesteld dat u niet hebt gereageerd op het vraagstuk van het toenemende drugsgebruik. Dit is een van de punten waarover men zich in alle lidstaten zorgen maakt. U kunt niet volstaan met nietszeggende verklaringen zoals ?een van de belangrijke aspecten is het terugdringen van de vraag". Wat we vandaag
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/209
Crowley van de fungerend voorzitter willen horen is welke specifieke maatregelen er worden genomen ten behoeve van een gemeenschappelijke Europese strategie waarmee we kunnen voorkomen dat de toekomstige generatie ten onder gaat aan de gevolgen van drugsmisbruik. Verheugen. — (DE) Dat is een heel moeilijke vraag. Het is de afgevaardigde natuurlijk bekend dat in de tweede helft van dit jaar, onder Fins voorzitterschap, een bijzondere top van staats- en regeringshoofden op het programma staat met als onderwerp de georganiseerde misdaad. Bij de voorbereiding van deze bijzondere top zullen ook de door u opgeworpen vragen van de drugsbestrijding een hoofdrol spelen. In overleg met het Finse voorzitterschap zullen wij het onze ertoe bijdragen om de voorbereidingen op gang te brengen zodat tijdens genoemde topbijeenkomst de besluiten die genomen kunnen worden, dan ook genomen zullen worden. Ik moet hierbij wel uitdrukkelijk aantekenen dat wij natuurlijk alleen besluiten kunnen nemen die overeenstemmen met onze mogelijkheden, met onze middelen, met onze instrumenten en met onze instellingen. Het voorzitterschap deelt volledig de politieke betekenis van uw vraag. Wij achten de strijd tegen drugsmisbruik een hoofdtaak van het binnenlands beleid van de westelijke landen en van alle landen. Het is natuurlijk ook een gemeenschappelijke taak, die wij in het kader van de Unie zo goed mogelijk moeten aanpakken. De Voorzitter. — Vraag nr. 18 van Maria Izquierdo Rojo (H-1217/98) Betreft: inhoud van de komende Euro-mediterrane top van Stuttgart Welke nieuwe maatregelen of voorstellen kunnen worden verwacht om inhoud te geven aan de in punt 116 van de Europese Raad van Wenen aangekondigde „nieuwe impuls" voor de Euro-mediterrane associatie, met name met het oog op de derde Euro-mediterrane ministerconferentie, die in april 1999 in Stuttgart plaatsvindt? Mijnheer Verheugen, u heeft nu de gelegenheid om antwoord te geven op de vraag van mevrouw Izquierdo. Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag om begrip dat hier wederom een betrekkelijk lang antwoord komt, want het gaat om een zeer ingewikkelde zaak. Geachte collega, de regelmatig plaatsvindende bijeenkomsten van de ministers van Buitenlandse Zaken, hebben over het algemeen ten doel de toepassing van de verklaring van Barcelona te bespreken en maatregelen uit te stippelen die het mogelijk maken de partnerschapsdoelstellingen te realiseren die in de verklaring van Barcelona zijn vastgelegd. „ De werkzaamheden van de conferentie van Stuttgart zullen daarom alle drie hoofdstukken van het partnerschap beslaan. Evenals tijdens de voorgaande Euro-mediterrane ministervergaderingen, dienen de deelnemers wederom te bevestigen dat zij onbeperkt vast blijven houden aan het partnerschap, de reeds behaalde resultaten nagaan en met het uitstippelen van nieuwe richtsnoeren nieuwe impulsen geven. Voorts dient de betekenis te worden onderstreept van een evenwichtige uitbouw van het partnerschap in alle drie hoofdstukken van de verklaring van Barcelona en van het bijbehorende werkprogramma. Zoals ook tijdens de tweede ministersbijeenkomst het geval was, verwacht de Raad ook nu weer een mededeling van de Commissie, die begin maart moet zijn ingediend en aan de hand waarvan het standpunt van de EU zal worden bepaald voor de conferentie van Stuttgart. Wij hebben ook een nauwe samenwerking met onze mediterrane partners nodig voor een succesvolle afloop van de conferentie. Met betrekking tot het economische en financiële partnerschap moet bijzonder belang worden gehecht aan de werkzaamheden van de regeringsdeskundigen op het gebied van de economische omschakeling, met inbegrip van een overzicht van vrijhandelsaangelegenheden en de gevolgen in het gebied van de economische omschakeling, in de zin van de conclusies van La Valetta. Deze zullen de grondslag vormen voor de besprekingen van onze toekomstige strategie. Voorts hoopt de Raad dat de onderhandelingen over een associatieovereenkomst met Egypte en Libanon vóór de ministerbijeenkomst in Stuttgart kunnen worden afgerond en dat met de onderhandelingen over een overeenkomst met Algerije en Libanon met rasse schreden vooruitgang wordt geboekt, om het doel te bereiken een zone te vormen van met elkaar gedeelde welvaart. Bovendien zal de Euro-mediterrane conferentie inzake regionale samenwerking, die op 28 en 29 januari in Valencia wordt gehouden, de ministervergadering in Stuttgart voorbereiden op het gebied van diverse aspecten van de regionale samenwerking. Het standpunt van de EU tijdens deze beraadslagingen zal voornamelijk uitgaan van de conclusies van de Raad over de mededeling van de Commissie inzake het Euro-mediterrane partnerschap en de interne markt. Ook verwacht de Raad nog voorstellen voor de hernieuwing van de MEDA-verordening, MEDA 2 voor de periode 2000-2004, met inbegrip van voorstellen voor de vereenvoudiging van de MEDA-procedures, voorstellen die de Commissie nog voor de conferentie in Stuttgart dient voor te leggen. De Raad hecht grote betekenis aan het politieke doel dat een Euro-mediterrane ruimte van vrede en stabiliteit wordt geschapen. Tijdens de ad-hoc ministersvergadering van 3 en 4 juni in Palermo, is een geïntegreerde aanpak voor de regionale stabiliteit uitgestippeld en duidelijk gemaakt dat men samen op papier moet zetten welke de factoren zijn waarmee naar algemene opvatting rekening moet worden gehouden om bij te dragen tot dit doel van regionale stabiliteit. Deze factoren zijn onder andere: terrorisme, georganiseerde misdaad, wapenbezit, opvang van illegale immigranten, sociaal-economische uitdagingen, vooroordelen, vreemdelingenhaat en racisme. Voorts zullen de Euro-mediterrane partners zich concentreren op de opstelling van een handvest dat ook bovengenoemde thema's behelst en bij zal dragen tot de schepping van een stabiel politiek en institutioneel kader voor de gehele regio. De vorming van een zone van met elkaar gedeelde welvaart, zal het de Raad mogelijk maken uitdrukkelijk op te komen voor gemeenschappelijke waarden die door alle mediterrane partners moeten worden erkend en nageleefd. In deze geest zal de Raad er naartoe werken dat mensenrechten en fundamentele vrijheden in versterkte mate worden
Nr. 4-531/210
Handelingen van het Europees Parlement
Verheugen beschouwd als beslissende factoren voor de veiligheid in de regio. Zonder politiek kader zullen de vorderingen op economisch, sociaal en cultureel gebied in de Euro-mediterrane regio geen draagvlak hebben. Daarom zal de Raad energiek toewerken naar de aanvaarding van bovengenoemd handvest. De conferentie in Stuttgart kan een blijvende impuls leveren om dit doel een stuk naderbij te brengen. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Het leek wel of de fungerend voorzitter van de Raad zijn mond bewoog en iets zei, maar hij heeft in het geheel niets gezegd, behalve dan een aantal banale gemeenplaatsen die we allemaal wel zo'n beetje kennen. Het is werkelijk teleurstellend, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, om in dit Parlement op een vraag zo'n nietszeggend, bureaucratisch antwoord te krijgen. Alstublieft, mijnheer, u heeft zojuist in iets meer dan vier minuten helemaal niets gezegd. Ik heb maar één minuut voor mijn vraag; vertelt u mij nu eens concreet wat er in het mediterraan gebied werkelijk belangrijk is. Wat een land als Algerije betreft, vertelt u mij eens wat de Duitse voorzitter denkt te ondernemen tegen de fraude, de corruptie en het machtsmisbruik, en vooral, wat de voorzitter denkt te doen voor de verdediging van de mensenrechten van de Algerijnen. Wat denkt u te doen om het recht op leven van de Algerijnse plattelandsbevolking te garanderen? De mensen sterven daar — vandaag twintig, gisteren twintig, eergisteren veertig — en de Raad van de Europese Unie doet of zijn neus bloedt en wil niet zeggen of hij van plan is iets te ondernemen. Verheugen. — (DE) Het spijt mij dat mevrouw de afgevaardigde zo ontevreden is over het antwoord. Ik verzoek haar om begrip dat ik hier standpunten uiteenzet waarmee 15 landen het gemeenschappelijk eens zijn. Stellig bent u zich net zoals ik ervan bewust dat een van de problemen van onze Unie wordt gevormd door het feit dat wij geen gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek hebben in de engere zin van het woord. Het gevolg van deze situatie zijn antwoorden zoals u die zojuist van mij hebt gekregen. Dit antwoord weerspiegelt geen bekwaamheden of bedoelingen van het voorzitterschap, maar de situatie van de Europese Unie op het gebied van de buitenlandse en veiligheidspolitiek. Ik neem aan dat u dat precies zo ziet als ik. Het voorzitterschap is natuurlijk niet in staat, de binnenlandse verhoudingen in Algerije te veranderen. Het voorzitterschap kan alleen met de voortzetting van een reeds begonnen intensieve politieke dialoog met Algerije, een invloed ten goede uitoefenen ter verbetering van de verhoudingen op het stuk van democratie, mensenrechten, rechtsstaat en rechtvaardige sociale ontwikkeling. Ik kan u verzekeren dat het Duitse voorzitterschap in deze geest de dialoog zal voeren. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, we hebben de tijd voor vragen aan de Raad opgebruikt en zelfs overschreden. Ik dank de heer Verheugen voor zijn aanwezigheid en zijn medewerking en ik wens hem voor het komende jaar al het beste, in het bijzonder voor het halfjaar dat we samen zullen delen. Het vragenuur is nu gesloten. De vragen nrs. 12 en 19 t/m 29 zullen schriftelijk beantwoord worden. (])
VOORZITTER: DE HEER GERARD COLLINS Ondervoorzitter
8. Toepassing artikel 93 EG-Verdrag De Voorzitter. — Aan de orde is nu het verslag (A4-0418/98) van de heer Areitio Toledo, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (COM(98)0073 C4-0160/98-98/0060(CNS)). Areitio Toledo (PPE), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, vanavond bespreken wij met de commissaris in de beslotenheid van deze vergaderzaal een onderwerp dat, ondanks de lage opkomst, van groot belang is. De verlening van staatssteun en de noodzaak daarop controle uit te oefenen, is een thema waaraan de Commissie en de gehele Europese Unie voortdurend aandacht besteden. Deze steun verstoort immers de mededinging en de vrije handel, vertraagt industriële herstructurering en belemmert de uitvoering van het stabiliteitspact. Ik wil erop wijzen dat de totale omvang van de steun die wordt verleend door de lidstaten bepaald niet gering is. We hebben het hier over bedragen ter hoogte van 1, 5% van het BBP van de Gemeenschap. We praten over 2, 6% van de overheidsuitgaven op de nationale begrotingen, die omvangrijker zijn dan de communautaire begroting. Ik vind dat ontoelaatbaar binnen een monetaire unie. ') Zie bijlage "Vragenuur".
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/211
Areitio Toledo Jammer genoeg heeft de Commissie op grond van het Verdrag slechts de bevoegdheid om van geval tot geval te bekijken of de verlening van staatssteun verenigbaar is met het Verdrag. Het is overduidelijk dat de Commissie over onvoldoende middelen beschikt om ieder geval van steunverlening en iedere steunregeling apart te kunnen controleren. Ik heb er bij eerdere gelegenheden al op gewezen — en het Parlement heeft dat in verscheidene resoluties onderschreven — dat er op den duur een limiet zal moeten worden gesteld aan de totale hoeveelheid steun die iedere lidstaat mag verlenen. Als dat niet gebeurt, zullen er binnen de monetaire unie spanningen ontstaan. Als in een tuin wat onkruid groeit, kun je dat met de hand uittrekken, maar als het te veel wordt, kun je beter een onkruidverdelger gebruiken. De Commissie was zich al eerder bewust van het probleem, en introduceerde eind 1996 een reorganisatie van het controlesysteem voor staatssteun, die erop gericht was het aantal te controleren gevallen te verminderen en de doeltreffendheid, doorzichtigheid en coherentie van het systeem te verbeteren. Met dezelfde bedoeling stelde de Raad in november 1997 een verordening vast die de Commissie de bevoegdheid gaf om lidstaten uit te zonderen van de kennisgeving van bepaalde soorten steun aan het midden- en kleinbedrijf, voor onderzoek en ontwikkeling, regionale steun, werkgelegenheid, opleidingen, enzovoort. De verordening die wij vandaag — op voorstel van de Commissie — bespreken, is de tweede poot van de nieuwe aanpak die de Commissie hanteert. Deze verordening is bedoeld om een duidelijke procedure vast te leggen, die tot nog toe ontbrak, voor het toezicht dat de Commissie uitoefent op de verlening van staatssteun. Kort gezegd gaat het erom zowel de doorzichtigheid van het controleproces als de rechtszekerheid van de betrokkenen te vergroten. Ik moet zeggen dat de Commissie een pluim verdient voor dit initiatief, dat het controlemechanisme ongetwijfeld eenvoudiger maakt, zowel voor de controleurs als voor degenen die gecontroleerd worden. Met hetzelfde doel voor ogen heb ik als rapporteur dertien amendementen op de tekst ingediend, die door de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid zijn overgenomen. Deze amendementen zijn alleen bedoeld om de doorzichtigheid en rechtszekerheid beter te garanderen, en betreffen de verwijdering van enkele elementen uit het voorstel die naar onze mening discretionair van aard zijn. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving en het beginsel van de opschortende werking, dat is vastgelegd in artikel 93, lid 3, blijven echter de spil van het controlesysteem. Ik zal de amendementen niet in detail uiteenzetten. Ik geloof dat de Commissie ze al kent, en dat ze bovendien ook in de Raad zijn besproken. Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik hoop dat wij met dit verslag een bijdrage hebben geleverd aan de beoogde verbetering van het controlesysteem en de aanscherping van het toezicht op staatssteun. Maar ik wil er nogmaals op wijzen dat als een tuin wordt overwoekerd door onkruid, het niet volstaat die tuin stukje bij beetje te wieden; vroeg of laat zal ook de kwestie van steunverlening vanuit een macro-economisch gezichtspunt moeten worden behandeld in het kader van het stabiliteitspact. De Voorzitter. — Ik dank u zeer. Ziedaar een goed collegiaal voorbeeld. Misschien eindigen we nu niet na middernacht. Rapkay (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, als ik rondkijk, stel ik vast dat ik iedereen hier haast persoonlijk zou kunnen begroeten, zonder daarvoor al te veel tijd van mijn comfortabele drie minuten in beslag te moeten nemen. Ik beloof u echter dat ik mijn comfortabele drie minuten niet zal gebruiken om u op dit exquisiete tijdstip lastig te vallen met inhoudelijke vraagstukken en aan de hand van twee opmerkingen zal ik uitleggen waarom. Ten eerste zijn er tussen de grote fracties van het Parlement geen grote inhoudelijke meningsverschillen over het mededingingsbeleid. Dat hebben wij ook reeds in andere debatten kunnen vaststellen. Wanneer het om de mededinging gaat, zijn wij het roerend met elkander eens. Overeenstemming bestaat ook over een concreet vraagstuk betreffende de procedures en de besluitvorming. Op enkele detailpunten na is er ten aanzien daarvan in de commissie, na geen al te lange discussie, een voor iedereen aanvaardbaar resultaat uit de stembus gekomen. Wij vonden allen dat de procedures moesten worden gepreciseerd, de besluitvorming transparant moest worden gemaakt en de Commissie, als mededingingsautoriteit en toezichthoudster op subsidies, moest worden versterkt. Ik deel wat dat betreft volkomen de mening van de rapporteur. Ik heb echter nog een vraag. Ik zie weliswaar niemand van de Raad hier, hetgeen op dit tijdstip van de dag ook niet te verwonderen valt, maar ik zie wel de hooggeachte commissaris voor mededinging en misschien kan hij mij een handje helpen. Ik vraag mij namelijk af waarover wij vanavond eigenlijk spreken. Ik weet wel waar het inhoudelijk over gaat, maar over welke tekst spreken wij? Mijns inziens zijn de onderhavige tekst en de daarop ingediende amendementen die morgen in stemming worden gebracht, allang achterhaald. De Raad heeft immers reeds twee maanden geleden een besluit genomen. Hoe kunnen wij dan nog als Europees Parlement invloed uitoefenen op de besluitvorming van de Raad? Afijn, dit is eigenlijk ook geen vraag, want men zou kunnen antwoorden dat de Raad reeds bij voorbaat met alles rekening heeft gehouden. Er zijn echter punten die niet in het Raadsbesluit voorkomen. In artikel 14 van de Raadstekst is sprake van uitstel van terugvorderingen. Dit vraagstuk werd in onze commissie duidelijk verworpen. Ik weet dat nog heel precies, want ik had juist daarover een amendement ingediend. Als schaduwrapporteur voor mijn fractie heb ik al mijn amendementen erdoor kunnen krijgen, maar tegen dit punt heeft de commissie duidelijk nee gezegd. Nu komt dit punt echter wel voor in het Raadsbesluit en dus moeten wij ons afvragen, mijnheer de commissaris, wat wij daarmee aanvangen. Zijn wij nu eigenlijk niet bezig met pure hersengymnastiek? Dat is mijn groot probleem. Eigenlijk zouden wij eens over onze eigen procedures moeten nadenken. Welke zin heeft het namelijk hier in dit exclusieve clubje te spreken over iets dat allang in kannen en kruiken is?
Nr. 4-531/212
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Metten (PSE). — Voorzitter, de tijd dat staatssteun voor mijn fractie heilig was, is al lang voorbij. Wij ondersteunen de huidige opvatting van de Commissie dat staatssteun uitsluitend en in bijzondere gevallen is toegestaan, zoals voor regionale hulp of research. Maar zelfs hier is waakzaamheid geboden, want regionale hulp mag er niet toe leiden dat bijvoorbeeld werkgelegenheid van het ene deel van de Unie wordt weggelokt naar een ander deel. Anderzijds mag researchsteun niet verworden tot staatssteun voor bedrijven in een nieuw jasje. Wij moeten echter constateren dat staatssteun nog op ruime schaal verleend wordt, ook aan ondernemingen die geen publiek belang vertegenwoordigen. Voor een deel gaat het dan om traditionele steun die de Commissie tot nu toe getolereerd of zelfs goedgekeurd heeft en voor een ander deel om illegaal toegekende steun. Ik moet constateren dat er de nodige hypocrisie is bij de lidstaten die het algemene restrictieve staatssteunbeleid onderschrijven, maar vervolgens extreem moeilijk doen over het terugvorderen van illegaal toegekende steun. Het lijkt mij toch een zaak van geloofwaardigheid en effectiviteit als misbruik wordt bestraft. Dat geldt wat mij betreft trouwens ook voor staatssteun in de vorm van fiscale concessies. Terugvorderen betekent in dit kader natuurlijk dat de staat geld terugkrijgt van individuele ondernemingen. Dat de regeringen zich daar zorgen over maken, is toch niet helemaal van ironie ontbloot. Wat defiscalesteun betreft die de Commissie tot nu toe getolereerd heeft, wil ik wel ernstige kritiek leveren op de Commissiebeslissing gepubliceerd in het Publicatieblad van 18 december van afgelopen jaar, dat de extreem lage Ierse corporation tax alleen voor buitenlandse ondernemingen enerzijds wel als exploitatiesteun en concurrentievervalsing wordt aangemerkt, maar anderzijds nog verlengd wordt tot 2003 of zelfs 2010. Hier is de Commissie duidelijk te coulant en inconsistent geweest. Wat mij betreft moet dit muisje nog een staartje krijgen. Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, mijnheer de commissaris, ik zal het kort houden. Zoals eerder werd opgemerkt, heeft ook de Raad deze kwestie behandeld en zoals de heer Metten reeds heeft gezegd, kunnen er verzachtende omstandigheden zijn om overheidssteun te verlenen, met name de werkgelegenheid. Ik vind dat steun tijdens het omschakelingsproces mogelijk moet zijn, maar dat een steunregeling altijd slechts tijdelijk mag zijn. Bovendien is gebleken dat de ontwikkeling van ondernemingen meer banen creëert dan overheidssteun. Een deel van onze concurrentiemiddelen kan dus evengoed aangewend worden voor ontwikkeling in plaats van voor steun. Ik hoop dat de Commissie bij de vereenvoudiging van de toepassing van artikel 93, die ze nu aan het doorvoeren is, deze problemen niet uit het oog zal verliezen. Ik besef dat de heer Van Miert niet zoveel personeel ter beschikking heeft. Ik hoop echter dat de vereenvoudiging goed en efficiënt zal zijn. Ik ben vooral ingenomen met het voorstel betreffende controle ter plaatse. Ik denk dat dit meer efficiëntie en transparantie, alsook een grotere rechtszekerheid kan bewerkstelligen. Bovendien is het mijns inziens een goed middel tegen nationale democratie en een slecht geweten. Het is zeer moeilijk voor een lidstaat om toe te geven dat hij fout was. Ik weet dit van Denemarken en van Duitsland. Op het gebied van steun aan werven weten wij waarover we spreken. Als politici moeten wij echter aan de toekomst denken. Ik denk dat het onderhavige voorstel, ook al is het door de Raad behandeld, een stap in de goede richting is. Ik denk ook dat men elk jaar moet bekijken wat er voor verbetering vatbaar is. Hetgeen de Raad nu beslist heeft, kan volgend jaar misschien al verbeterd worden, omdat wij de tenuitvoerlegging van dergelijke regels steeds beter beheersen. Ik wens de commissari«: en de Commissie succes in de toekomst en herinner hen eraan dat de Commissie op dit vlak de steun van het Parlement heeft. Van Miert, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals de rapporteur daarnet al zei, bespreken wij dit — toch zo belangrijke — dossier praktisch in de intimiteit. In de eerste plaats wil ik onze rapporteur, de heer Areitio Toledo, en de overige aanwezigen oprecht danken. Eigenlijk bespreken wij dit dossier onder ons, onder de mensen die het dossier kennen en die de toestand proberen te verbeteren; en die pogingen dateren beslist niet van vandaag. We proberen al jaren samen te werken om tot meer discipline te komen bij de controle op staatssteun, om de procedures te verbeteren en ze transparanter en evenwichtiger te maken. Weliswaar komt het voor dat wij over het een of andere punt van mening verschillen: ik kom dadelijk terug op de opmerking van de heer Metten. Onze meningen over de behandeling van dit of dat dossier komen niet noodzakelijkerwijs overeen. Maar wel geloof ik in het algemeen te kunnen zeggen dat er, ondanks de grote gevoeligheid van de staatssteundossiers, zo niet een consensus dan toch tenminste het gevoel is dat de zaken over het geheel genomen de goede kant opgaan. Het betreft hier ons tweede initiatief op basis van artikel 94 en u zult zich herinneren dat wij vroeger al een poging hebben gedaan, die echter op niets is uitgelopen. Deze keer zijn we erin geslaagd om twee voorstellen tot een goed einde te brengen en onder ons gezegd — want we zijn, zoals de rapporteur al zei, hier vanavond in de intimiteit — ging dit veel sneller dan ik had gedacht. En dat, mijnheer Rapkay, illustreert een beetje ons probleem. Een voorstel dat al een paar maanden geleden was gedaan, is er tenslotte bij de Raad heel snel doorgekomen. Ik was hier erg verbaasd over, omdat er in het begin meningsverschillen waren. Ik was zelf aanwezig bij de vergadering van de Raad waarop deze zich voor het eerst over dit dossier boog en ik heb daar gedreigd ons voorstel weer in te trekken, zo gering was de steun ervoor. En nu heeft de Raad enkele maanden later tot mijn grote verbazing ons voorstel in vijf minuten inhoudelijk aanvaard. Daar valt lering uit te trekken, in de eerste plaats voor het Parlement, want dat zou in zo'n geval misschien een beetje sneller kunnen werken, en vervolgens voor de Raad, die soms tot sneller werken kan worden aangezet. Dit gezegd zijnde, denk ik dat wat de Raad inhoudelijk in beginsel heeft aanvaard, in vrij grote trekken — en ik herhaal het, mijnheer Rapkay, in vrij grote trekken — overeenkomt met wat het Parlement steeds heeft gezegd. We hebben nu namelijk voor de eerste keer een echt transparante procedure. Het is dus in zekere zin een baanbrekend be-
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/213
Van Miert sluit, een besluit dat nodig was. Hierdoor zullen wij in een duidelijkere en meer transparante context kunnen werken en kunnen de andere partijen beter bekend raken met de procedures: dat lijkt me in het belang van iedereen. Nu wil ik graag antwoorden op enkele specifieke opmerkingen. Mijnheer Rapkay, er is een probleem dat ons speciaal erg bezighoudt. Zodra de Commissie een afwijzend besluit heeft genomen, hetgeen zoals u weet steeds vaker voorkomt, is de staat of de instantie die de staatssteun heeft toegekend, verplicht deze steun terug te vorderen. In de meeste lidstaten doet men daartoe het nodige, maar in sommige landen is dit erg gecompliceerd. Zo kan bijvoorbeeld in Duitsland de zaak voor het nationale gerecht worden gebracht en zodoende jaren aanslepen. Daardoor is er een zekere discriminatie tussen de lidstaten. We hebben geprobeerd een en ander recht te zetten, omdat het er hier om gaat dat de besluiten van de Commissie consequent ten uitvoer worden gelegd over het gehele grondgebied van de Europese Unie. Daarom hebben wij op dit punt de strijd aangebonden. Een andere kwestie is het ter plaatse controleren dat de voorwaarden die soms aan het besluit tot toekenning van staatssteun worden verbonden, daadwerkelijk worden vervuld. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij scheepswerven. Maar het is soms ook in andere sectoren nodig te kunnen controleren of de verbintenissen daadwerkelijk worden nageleefd. Deze paar voorbeelden wijzen al op een zekere verbetering. Afgezien daarvan weet ik dat met name in Duitsland de vraag wordt gesteld of de Commissie wel bevoegd is iets te doen wat niet strookt met het nationale recht. Dat is iets wat toch wel moet worden besproken, want nogmaals, wanneer de besluiten van de Commissie in de meeste lidstaten wel ten uitvoer worden gelegd maar in sommige andere niet, dan zitten we met een probleem. De landen die de besluiten wel ten uitvoer leggen zullen dan immers zeggen: „Kijk eens wat er in de andere lidstaten gebeurt, het ten onrechte betaalde geld wordt niet teruggevorderd". Ik krijg steeds meer met dit probleem te maken. Eerlijk gezegd krijg ik steeds meer te horen: „Als de buurlanden het niet doen, waarom moeten wij het dan wel?" Dit probleem wilde ik even onder uw aandacht brengen. Uit tijdnood, mijnheer de Voorzitter, moet ik nu mijn interventie besluiten en daarom wend ik mij speciaal nog even tot de heer Rapkay. Ik geloof dat de meeste amendementen uiteindelijk zijn overgenomen en dat we dus tevreden kunnen zijn, ook al is het een beetje achteraf. Op een of twee punten deel ik uw bezorgdheid niet, want daarover verschillen we nu eenmaal van mening, maar over het algemeen genomen denk ik toch te kunnen zeggen dat deze verordening aan de wensen van het Europees Parlement beantwoordt. Om te antwoorden op de laatste opmerking van onze vriend Metten: het is inderdaad zo dat er een bijzondere situatie bestond, omdat de Commissie deze regeling vroeger terecht of onterecht had geaccepteerd. Dat dateert van de Ierse toetreding. Het ging dus om een situatie die, ik herhaal het, op een bepaald ogenblik door de Commissie was geaccepteerd. Daar konden we niet omheen, er zijn nu eenmaal verworven rechten. Wat we geprobeerd hebben te doen, is via een overgangsperiode een eind te maken aan deze regeling. En dat is nu overeengekomen. Een geheel andere vraag ís wat het belastingtarief voor de ondernemingen uiteindelijk moet worden. Dat is een meer algemeen debat dat thuishoort in het kader van de belastingharmonisatie, want, zodra het om een algemene maatregel gaat, kunnen we ons niet langer op het gebied van de staatssteun wanen. We hebben de Ierse instanties dan ook effectief gezegd dat de in het verleden toegepaste regeling niet langer acceptabel is. Zoals er overigens op het stuk vanfiscalesteun een hele reeks andere dossiers zal worden aangepakt. Sommige daarvan waren in het verleden eveneens geaccepteerd, maar er moeten ook oplossingen worden gevonden voor andere dossiers waarvan nooit kennis is gegeven en die nooit door de Commissie zijn aanvaard. We moeten harder en strenger optreden, dat is duidelijk. Maar we zullen zeker nog in de gelegenheid zijn om dit te bespreken. Dan nog een laatste punt, en de rapporteur heeft er al op gewezen, u ziet hier deze charmante dame aan mijn zijde, zij maakt deel uit van het ambtenarenteam dat zich met deze dossiers bezighoudt. Maar zoals u weet, is er een ernstig gebrek aan personeel om al dit werk te doen. Er zijn nog een dertigtal dossiers op het gebied van „fiscale steun" hangende en ik beschik niet over het nodige personeel. We moeten belastingdeskundigen aantrekken om die dossiers te behandelen. Daarom veroorloof ik mij nogmaals een dringend verzoek te formuleren, al weet ik dat u mijn bezorgdheid op dit punt deelt: want wie nieuw land moet ontginnen maar daarvoor niet de nodige werktuigen heeft, kan geen wonderen verrichten. We worden geconfronteerd met een enorme stapel dossiers met daartegenover belachelijk weinig personeel. Ik vraag u dan ook ronduit het mij niet kwalijk te nemen wanneer wij al deze dossiers niet in een paar maanden kunnen afhandelen. Maar ik weet dat ik u daarvan niet meer behoef te overtuigen. Ik kan alleen het probleem nog maar eens aankaarten in de hoop dat u misschien in andere regionen een goed woordje voor ons zult kunnen doen, opdat wij het minimum aan personeel krijgen dat nodig is om onze dossiers te beheren. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 9. Regeling recht op aftrek BTW De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0490/98) van de heer Garosci, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over I. het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(98)0377 C4-0474/98-98/0209(CNS));
Nr. 4-531/214
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter II. het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende controlemaatregelen en maatregelen inzake het restitutiestelsel en de administratieve samenwerking noodzakelijk voor de toepassing van richtlijn 98/xxx/EG (COM(98)0377 - C4-0475/98-98/0210(CNS)). Garosci (PPE), rapporteur. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij dat commissaris Van Miert ook voor de fiscale en economische problemen aandringt op een menselijke en sociale interpretatie. En de hulp die hij ons vraagt zal van de zijde van deze instelling zeker niet uitblijven. Afgezien daarvan, is het onderwerp dat vanavond ter discussie staat, de belasting over de toegevoegde waarde, alleszins even belangrijk voor de harmonisatie die ons juist op dit moment waarop de eenheidsmunt van start gaat, voor ogen staat. Het document van de Commissie behelst eigenlijk twee nauw met elkaar verwante voorstellen die de verbetering van het gemeenschappelijk BTW-stelsel ten doel nebben. Het feit dat dit stelsel momenteel niet uniform is, heeft als direct gevolg dat, wat de eenheidsmarkt of liever gezegd de interne markt moet zijn, de facto gecompartimenteerd is. Aangezien het onmogelijk is om alle in de andere lidstaten geldende BTW-bepalingen te kennen, opereren de belastingplichtigen vaak in een situatie van rechtsonzekerheid, waarbij degenen die deze situatie weten uit te buiten, een voordelige concurrentiepositie kunnen verwerven, hetgeen effectief tot concurrentievervalsing leidt. Er dient op te worden gewezen dat deze voorstellen een overgangskarakter hebben, in afwachting van de inwerkingtreding van de definitieve regelgeving inzake het gemeenschappelijk BTW-stelsel, dat — zoals we allemaal weten — gebaseerd is op het beginsel van één enkele plaats van heffing en aftrek. De Commissie is van mening dat de beste methode voor de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk BTW-stelsel er momenteel in bestaat om de belastingplichtige toe te staan de in een andere lidstaat betaalde BTW af te trekken in zijn periodieke BTW-aangifte, die in de staat van vestiging wordt ingediend. Dit voorstel vereist een wijziging van artikel 17 van de zesde BTW-richtlijn; er moet namelijk een regeling worden ingevoerd voor de betrekkingen tussen de lidstaten ten aanzien van de compensatie en restitutie van de BTW, terwijl de specifieke procedure voor de teruggave van de BTW, zoals bedoeld in de achtste BTW-richtlijn, moet worden ingetrokken. In dit geval heeft het voorstel voor de in de Gemeenschap gevestigde subjecten tot gevolg dat de BTW-aftrek, indien de belastingplichtige in één enkele lidstaat voor BTW-doeleinden is geïdentificeerd, daar plaatsvindt, ongeacht in welke lidstaat de met BTW belaste uitgaven zijn gedaan. In de eventualiteit dat de belastingplichtige in verschillende lidstaten voor BTW-doeleinden geïdentificeerd is, vindt, als de belastingplichtige geïdentificeerd is in de lidstaat waar hij de met BTW belaste uitgaven heeft gedaan, de aftrek van de BTW in die lidstaat plaats. Indien de belastingplichtige niet voor de BTW geïdentificeerd is in de lidstaat waar hij de met BTW belaste uitgaven heeft gedaan, geschiedt de aftrek van de BTW in de lidstaat waar hij de goederen levert of de diensten verricht ten behoeve waarvan de uitgaven worden gedaan. Het bedrag van de BTW dat recht geeft op aftrek, zal dus voortaan worden bepaald volgens de regels van de lidstaat van vestiging, en niet langer volgens de regels van de lidstaat die de belasting heeft geïnd. In afwijking van de achtste BTW-richtlijn behelst het onderhavige voorstel de bepaling, dat de lidstaat van aankoop zorg draagt voor de controle op de betaling van de BTW, terwijl de controle op de aftrek van deze belasting bij de lidstaat van aftrek berust. Het tweede deel van het voorstel van de Commissie betreft uitgaven waarvoor geen recht op volledige aftrek van de BTW bestaat. Dit zijn uitgaven die, zelfs wanneer zij gemaakt worden in het kader van de gewone uitoefening van een bedrijf of activiteit, eveneens bedoeld zijn om in persoonlijke behoeften te voorzien, omdat zij het karakter van eindverbruik hebben. Momenteel is het recht op aftrek in de meeste lidstaten uitgesloten of beperkt ter vereenvoudiging van de administratieve procedures en ter beperking van mogelijke fraude. Slechts drie landen — Duitsland, Luxemburg en Nederland — geven recht op volledige aftrek, uiteraard met uitsluiting van alleen die uitgaven die geen zakelijk karakter hebben. De Commissie stelt harmonisatie van de diverse nationale regelingen voor, waarbij de lidstaten echter een zekere mate van vrijheid wordt gelaten. Wat bijvoorbeeld de uitgaven voor personenauto's betreft, gelden in het algemeen de normale aftrekregels. De enige uitzondering wordt gemaakt voor gevallen waarin moeilijk is na te gaan of de auto werkelijk voor niet-zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Dan heeft de lidstaat de mogelijkheid de aftrek te beperken tot maximaal 50% van de totale toegepaste BTW ter controle van het werkelijk zakelijk gebruik. Wanneer het zakelijk gebruik onder het maximumpercentage van de aftrekbaarheid van de BTW ligt, vindt de aftrek plaats volgens de gewone regels. Tenslotte beslaat de categorie van het zogenaamde zakentoerisme — congressen, studiebijeenkomsten, zakenreizen enzovoorts — momenteel ruim 20% van de totale omzet in de sector toerisme in de Gemeenschap en neemt zij in het geheel een steeds grotere plaats in. Het zakentoerisme is zowel van economisch als van sociaal belang, omdat daardoor bepaalde toeristische activiteiten en plaatsen, bijvoorbeeld aan zee of in de bergen, niet meer afhankelijk zijn van het seizoen. Met andere woorden, indien voor het houden van een zakencongres een dergelijke plaats wordt gekozen, dan krijgt deze de kans om ook buiten het hoogseizoen de plaatselijke economie draaiende te houden. Slechts in acht van de vijftien lidstaten van de EU kan op grond van de nationale wetgeving gebruik worden gemaakt van de optie in de zesde richtlijn nr. 388 van 1997. Logischerwijs zou dus de BTW-aftrek voor de uitgaven in verband met logies en maaltijden tussen alle lidstaten gelijk moeten worden getrokken. De uitgaven voor luxe-artikelen, ontspanning en representatie moeten volgens de Commissie volledig worden uitgesloten van het recht op aftrek.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/215
Garosci Ik ben van mening dat deze logica ten grondslag moet liggen aan onze besluiten, en ook aan die van de Commissie, op het moment waarop de eenheidsmunt het voor het zeggen moet krijgen, geflankeerd door één enkelfiscaalof bancair systeem. Dat is pas echte harmonisatie. Randzio-Plath (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het verheugt ons ten zeerste dat de Commissie met haar voorstel voor een richtlijn het recht op BTW-aftrek sterk heeft vereenvoudigd en aldus een nieuwe bijdrage heeft geleverd aan de harmonisatie van de BTW-stelsels in de Gemeenschap. In de toekomst krijgen belastingplichtigen die enkel voor BTW-doeleinden in een bepaalde lidstaat zijn geregistreerd, terecht de mogelijkheid om de BTW-aftrek rechtstreeks te verbinden met hun persoonlijke en periodieke belastingaangifte in het vestigingsland. Beslissend is niet meer de plaats waar de verrichting plaatsvond en waar de uitgaven werden gebezigd. De omvang van de BTW-aftrek wordt bepaald in de wetgeving van het vestigingsland. Als een bedrijf voor BTW-doeleinden in verschillende lidstaten actief is en uitgaven bezigt in een van deze lidstaten, kan het de BTW ook aftrekken in de lidstaat van deze uitgaven. Als het bedrijf in de lidstaat van de uitgaven geen BTW-nummer heeft, is doorslaggevend de plaats waar de verrichting plaatsvond waarvoor de voor BTW-aftrek in aanmerking komende uitgaven werden gebezigd. Aldus hoeft men de BTW niet per se af te trekken in de lidstaat waar ook de omzet wordt belast. Dit is inderdaad een verandering die zowel de bedrijven als de belastingdiensten ten goede zal komen. Het huidige terugbetalingssysteem, dat met de omzetting van de achtste BTW-richtlijn werd ingevoerd, zit vol formaliteiten en is te gecompliceerd. Het gevolg daarvan is dat de bedrijven aangewezen zijn op plaatselijke belastingdeskundigen en lang op terugbetaling moeten wachten. De belastingdiensten moeten namelijk in actie komen voor elk terug te betalen bedrag dat buiten de periodieke belastingaangifte valt, hetgeen veel tijd en administratie vergt. Wat dat betreft is de bilaterale terugbetalings- en vereffeningsprocedure efficiënter. De ene lidstaat deelt de andere lidstaat mee voor welk bedrag in de laatste zes maanden daadwerkelijk BTW werd afgetrokken. De betaling van de wederzijds verschuldigde bedragen wordt dan door de lidstaten onderling geregeld. Dan is er geen moeilijke en tijdrovende clearing—procedure meer nodig. De controle vindt dan in verschillende etappes plaats. Het voordeel daarvan is dat de administratie niet onmiddellijk een definitief besluit hoeft te nemen over de aftrekbaarheid van BTW. De eerste controle vindt aldus plaats in het kader van de belastingaanslag in de lidstaat waar de BTW wordt afgetrokken. Overeenkomstig het Commissievoorstel moet deze lidstaat met de computer de lidstaat waar de uitgaven zijn gebezigd, mededelen voor welke omzet uit hoofde van artikel 17, lid 3a, BTW werd afgetrokken. Als deze lidstaat onregelmatigheden vaststelt moet hij, zoals terecht in het voorstel staat, de andere lidstaat binnen drie maanden na ontvangst van de inlichtingen daarvan op de hoogte stellen. Het is dan de plicht van de lidstaat waar de BTW-aftrek heeft plaatsgevonden, na te gaan of terecht often onrechte BTW werd afgetrokken. Deze harmonisatie van de regelingen voor BTW-aftrek is bijzonder belangrijk voor uitgaven die weliswaar in het kader van bedrijfsactiviteiten worden gebezigd, maar tegelijkertijd voor privé-doeleinden bestemd kunnen zijn, zoals de uitgaven voor personenauto's en zakenreizen. Hier doen zich bij de afbakening veel grensgevallen voor. Dat kennen wij echter ook al uit het nationaal belastingrecht en de nationale belastingadministratie. Voor variaties is echter op de interne markt geen plaats. Die leiden vaak ook tot belastingderving. Voor uitgaven in verband met personenauto's moeten in de toekomst de algemene voorschriften gelden. Dat is een goede zaak. Anderzijds lijkt het mij ook gerechtvaardigd dat de lidstaten voor BTW-aftrek een maximumpercentage van 50% van de betaalde BTW kunnen vaststellen. Wanneer de vaststelling van het niet-zakelijk gebruik op problemen stuit, dient men uit te gaan van de raming van het maximale zakelijke gebruik. In het voorstel staan ook voor andere problemen goede oplossingen. Met name in het geval van zakenreizen hadden wij grote behoefte aan voorschriften voor de forfaitaire aftrek van 50% van de verblijfskosten. Tot slot worden met de ontwerprichtlijn enkele gebreken van de overgangsregelingen verholpen. Dat is een goede zaak. Het gevolg hiervan mag echter niet zijn dat een definitieve regeling nu in het vergeetboekje komt te staan. Wij hebben inderdaad uniforme structuren, definities, procedures en controle nodig. Wij moeten absoluut als grondslag voor het belasten van alle omzet het oorsprongslandprincipe nemen en een clearing-procedure invoeren. Dat is belangrijk met het oog op de uiteenlopende belangen van de lidstaten in de EU. In het tijdperk van de Economische en Monetaire Unie hoeven wij weliswaar niet alle belastingen te harmoniseren, maar wel de belasting op de toegevoegde waarde. Nu al verliest de Europese Unie aanzienlijke sommen geld door onbelaste goederen. Deze vertegenwoordigen een waarde van 700 miljard euro en dat leidt dus tot enorme belastingderving. Secchi (PPE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats mijn steun betuigen aan het voorstel dat voor ons ligt en de rapporteur, met wiens betoog ik volmondig instem, feliciteren. Ik wil graag kort ingaan op drie punten. In de eerste plaats heeft het voorliggende voorstel volgens mij — en dit is ook al eerder gezegd — de grote verdienste dat het een stap is in de richting van een vereenvoudiging van het BTWstelsel via een regeling die in de beoogde gevallen aftrek mogelijk maakt in het land van vestiging en afgezien daarvan nog het voordeel heeft, dat zij in zekere zin ook als een soort overbrugging naar het definitieve stelsel kan fungeren. In de tweede plaats wil ik inhaken op de argumentatie van de rapporteur met betrekking tot de aftrekbaarheid en de noodzaak om de uiteenlopende regelingen die in de diverse lidstaten gelden, te harmoniseren en dit vooral voor bepaalde categorieën uitgaven. Ook ik wil daarbij de nadruk leggen op het zakentoerisme dat bijvoorbeeld in Italië — zij het daar niet alleen — vanuit dit oogpunt wordt benadeeld. Het zakentoerisme wordt dus benadeeld en heeft duidelijk te lijden van de huidige situatie, waarin de vigerende regelgeving niet alleen niet te rijmen valt met de ontwik-
Nr. 4-531/216
Handelingen van het Europees Parlement
Secchi kcling van een sterk geharmoniseerd, definitief Europees BTW-stelsel, maar evenmin in staat is om de ernstige concurrentievervalsing te corrigeren die momenteel zo zwaar drukt op een sector die een flinke injectie aan de werkgelegenheid kan geven ten gunste van plaatselijke economieën, die nadeel ondervinden van seizoengebonden factoren. Met het derde punt wil ik aansluiten op wat er zojuist is gezegd, namelijk dat we ons ervoor moeten blijven inspannen om het BTW-stelsel meer in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van werkgelegenheidsgroei en economische ontwikkeling. Door tijdgebrek kan ik er hier alleen uw aandacht nog op vestigen dat het voorstel om bij wijze van experiment een regeling voor verlaagde BTW in te voeren voor activiteiten zonder commercieel karakter die dus niet tot concurrentievervalsing maar wel tot werkgelegenheid leiden, op een laag pitje staat en ík moet eerlijk zeggen dat ik hoe langer hoe minder begrijp waarom er op dit gebied niets wordt gedaan. Gallagher (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen feliciteer ik de heer Garosci met het door hem uitgebrachte verslag en ook met de manier waarop hij het heeft gepresenteerd. We maken deel uit van een interne markt die binnen de Unie functioneert, met vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal over het grondgebied van de 15 lidstaten die samen een bevolking hebben van bijna 250 miljoen mensen. Binnen de Unie is er momenteel geen gemeenschappelijk BTW-stelsel en het huidige gebrek aan eenheid heeft ertoe geleid dat de eenheidsmarkt door de 15 verschillendefiscalegebieden heen op een versnipperde manier werkt. Doordat het onmogelijk is om alles te weten over de BTW-bepalingen die in andere lidstaten van de Unie van kracht zijn, moeten de belastingplichtigen opereren in een situatie van rechtsonzekerheid en ook met verschillende bureaucratische structuren omgaan. De BTW is een van de gebieden waarop de tweede fase van het SLIM-initiatief betrekking heeft en waarvoor de Commissie veel belangstelling heeft getoond. SLIM heeft met name de noodzaak aan het licht gebracht om eenvoudigere procedures in te voeren voor de teruggave van de BTW, hetgeen de bedrijven in de gehele Unie zou helpen bij de restituties voor de verkoop van goederen en het verlenen van diensten. Dit moet worden toegejuicht. Als onderdeel van de lopende werkzaamheden om het gemeenschappelijk BTW-stelsel te verbeteren, heeft de Europese Commissie voorstellen ingediend met betrekking tot het percentage van aftrek van de betaalde BTW, met het oogmerk het huidige stelsel te veranderen, waarbij ondernemers verwikkeld raken in uiterst gecompliceerde en dure procedures om teruggave te vragen van de belastinginstanties in lidstaten waar de BTW is betaald. In plaats hiervan komt er een simpeler systeem waarbij de bedrijven hun normale BTW-aangiften kunnen gebruiken voor de aftrek van in een andere lidstaat betaalde BTW. Ik sta geheel achter maatregelen die ertoe kunnen bijdragen dat de bedrijven binnen het grondgebied van de Unie tot bloei kunnen komen en doeltreffender kunnen werken. De Europese Unie moet billijkere en exacte regels invoeren voor een gemeenschappelijk BTW-stelsel dat is gebaseerd op het beginsel van één enkele plaats van heffing en aftrek. Voorstellen ter vereenvoudiging van de belastingprocedures zijn niet per se synoniem met belastingharmonisatie. Vereenvoudiging van de belastingprocedures moet zeker worden toegejuicht. Hautala (V). — (FI) Mevrouw de Voorzitter, ook mijn fractie steunt de voorstellen van de Commissie, die erop gericht zijn om de methodes voor het berekenen van BTW tussen deze vijftien landen te vereenvoudigen. Maar wat de aftrek van BTW betreft, vinden we eigenlijk het voorstel van de Commissie verstandiger dan dat van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. Naar onze mening moet er onderscheid worden gemaakt tussen zakenreizen en privé-reizen en moet erkend worden dat reizen heel vaak een dubbele natuur hebben. Als zodanig steunen we het voorstel van de Commissie om een grens te stellen aan de aftrek, bijvoorbeeld vijftig procent. Het hotel- en restaurantwezen heeft zich vast en zeker tot de fracties van het Parlement gericht en benadrukt dat de uitgaven voor hotels en restaurants geheel zouden moeten kunnen worden afgetrokken, maar naar onze mening is dat, als gevolg van deze dubbele natuur, niet verstandig. Het hotel- en restaurantwezen op zich is daarentegen van groot belang voor de werkgelegenheid, en de lidstaten hebben nu de mogelijkheid om experimenten te organiseren waarbij ze, door de BT W-basis te verlagen, de werkgelegenheidsgenererende invloed van deze branche zouden kunnen stimuleren. Naar onze mening zouden de lidstaten absoluut deze kansen moeten aangrijpen. Het is duidelijk dat er in de toekomst met name arbeidsplaatsen zullen ontstaan in de dienstensector, en juist het hotel- en restaurantwezen is hiervan een belangrijk voorbeeld, maar het zou desondanks verkeerd zijn als de kosten die gemaakt worden in verband met zakenreizen geheel vrijgesteld zouden kunnen worden van BTW. Metten (PSE). — Voorzitter, mijn fractie ondersteunt in dit dossier de Europese Commissie en niet de amendementen van de rapporteur. Wij erkennen het belang van de BTW-heffing als mogelijk instrument om werkgelegenheid te bevorderen. Wij zijn echter niet voor een beleid waarin ad hoc willekeurig bepaalde sectoren worden bevoordeeld. Wij zijn wel voor objectieve en transparante experimenten om het BTW-instrument voor werkgelegenheid te gebruiken. De commissaris voelt al waar ik naartoe wil. Nadat wij als Parlement dat talloze malen gedaan hebben, heeft nu eindelijk de Europese Raad van Wenen aan de Commissie gevraagd een voorstel te doen om een experiment met verlaagde BTW op arbeidsintensieve dienstverlening te kunnen uitvoeren. Ik vraag de Commissie wanneer dit Parlement dat Commissievoorstel kan verwachten. U weet dat het Parlement zeer veel belang hecht aan dit onderwerp en ik vraag u dan ook dat u het mogelijk maakt dat dit Parlement, nog voordat wij ontbonden worden, een voorstel van de Commissie voor een experiment met gereduceerde BTW voor arbeidsintensieve diensten kan aannemen. Dat betekent dus dat u deze maand of volgende maand met een concreet voorbeeld moet komen en dat kan ook eenvoudig omdat wij al uitgebreide onderhandelingen daarover hebben gevoerd, omdat wij denk ik het al grotendeels erover eens zijn dat het beperkt moet worden tot een experiment dat
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/217
Metten uitsluitend is toegespitst op een aantal zeer arbeidsintensieve sectoren. Wij zijn het eigenlijk over de opzet al eens. Ik denk ook wel dat het voorstel er eigenlijk al ligt. Ik verzoek u dus ook met heel veel nadruk om ervoor te zorgen dat dat voorstel ons in de komende weken tegemoet komt. Thyssen (PPE). — Voorzitter, in een interne markt waarin alle grenzen weggevallen zijn en waar wij nu ook al gedurende dertien dagen met dezelfde munt kunnen betalen is het niet logisch dat handelaars zich voor de terugvordering van hun BTW telkens moeten wenden tot elke individuele lidstaat waar zij uitgaven hebben gedaan. Het resultaat is overigens, dat is bekend, dat vele ondernemers omwille van de administratieve rompslomp die daarmee gepaard gaat uiteindelijk afzien van hun recht op aftrek van BTW en dat kan niet de bedoeling zijn. De harmonisatie van de regels inzake de aftrek in een andere lidstaat is een zaak waarop de ondernemers sinds lang zitten te wachten en het is een goede zaak. Wij kunnen dus wat dit betreft instemmen met de voorstellen van de Commissie. Het is effectief een vooruitgang. Ook het principe van de harmonisatie van de regels voor de uitgaven waarvoor geen volledige aftrek geldt, is een stap in de goede richting maar hier steunen wij het amendement dat ingediend is door de rapporteur, collega Garosci. Het voorstel om de BTW op logies- en restaurantkosten volledig aftrekbaar te maken, komt niet alleen tegemoet aan de vraag van het bedrijfsleven maar ook aan logische fiscale uitgangspunten. Zeker voor kleine ondernemingen is het ontvangen van een handelspartner dikwijls het enige middel om publiciteit te maken voor producten en diensten. Het is dan ook logisch dat de reële kosten die zij daartoe maken, ook al is dat dan in een hotel of in een restaurant, als beroepskosten kunnen beschouwd worden en dat de BTW volledig aftrekbaar is. Wat mij betreft mag de Commissie met meer van deze concrete voorstellen komen, want dan kunnen wij het bedrijfsleven laten zien dat de Europese instellingen niet alleen met problemen van multinationals bezig zijn, maar ook met de problemen van kleine bedrijven en met nog meer. En daarom sluit ik mij dan ook aan bij de vraag van collega Metten: waar blijven wij met de kans op experimenten met een verlaagd tarief voor arbeidsintensieve diensten? Een oude vraag, maar een waar wij mee blijven zitten, commissaris. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik geef mijn volledige steun aan het verslag van de heer Garosci. De ongelijke behandeling van de toeristische ondernemingen in de verschillende lidstaten leidt tot ernstige concurrentieverstoring. Het congres- en conferentietoerisme en ook individuele zakenreizen leiden hier ernstig onder. Deze sector levert, zoals de heer Garosci duidelijk maakt, 20% van de totale omzet in het toeristisch bedrijf en hier zijn de uitgaven per hoofd van de gasten verreweg het hoogst, niet in laatste instantie omdat congressen in Europa zeer veel deelnemers van overzee, met name uit Noord-Amerika en Japan, aantrekken. Keihard is tevens de concurrentieslag tussen de congres- en conferentiebestemmingen. Omdat het zakentoerisme een belangrijke bijdrage kan zijn aan de bevordering van de werkgelegenheid, is mijns inziens amendement 7 onontbeerlijk. Hierin wordt voorgesteld voor logies- en restaurantkosten en representatiekosten volledige BTW-aftrek te garanderen. Torres Marques (PSE). —· (PT) Mijnheer de Voorzitter, hoofddoel van beide voorliggende initiatieven is de vereenvoudiging van de complexe en heel sterk verschillende procedure in Europa voor de in de achtste richtlijn vastgelegde BTW-teruggave. Gezien mijn beperkte spreektijd zal ik mij concentreren op de amendementen die gevolgen hebben voor het toerisme en waarmee ik het volledig eens kan zijn. Deze amendementen hebben betrekking op het zogenaamde' zakentoerisme, studiebijeenkomsten, congressen en zakenreizen, die al bijna 20% van het toerisme uitmaken, die hoogstwaarschijnlijk nog aanzienlijk zullen toenemen op middellange termijn en bovendien het seizoengebonden karakter van het toerisme, een van de grootste problemen waar de sector mee kampt, zullen compenseren. Deze vorm van toerisme kan de werkgelegenheid in de toeristische sector het hele jaar door op cen stabieler peil helpen houden. Dit zakentoerisme vindt inderdaad vooral buiten het hoogseizoen plaats en draagt aldus bij aan een evenwichtiger en rendabeler exploitatie van de toeristische ondernemingen gedurende het gehele jaar. Acht landen van de Europese Unie — België, Duitsland, Spanje, Finland, Luxemburg, Nederland, Zweden en GrootBrittannië — zijn zich hier terdege van bewust en laten al de aftrek van BTW op uitgaven voor logies en maaltijden in het kader van zakenreizen toe. De autoriteiten van deze landen geven aldus een echte stimulans aan de ontwikkeling van het zakentoerisme van de eigen inwoners en slagen er tevens in congressen voor hun respectieve markten aan te trekken. Wij moeten voor ogen houden dat de concurrentie in deze sector vrij groot is, ook al beschikt Europa over een uitzonderlijk aanbod in deze sector. De zeven landen die dit principe niet aannamen — Oostenrijk, Italië, Frankrijk, Griekenland, Portugal, Ierland en Denemarken — ondervinden ernstige concurrentie van de acht bovengenoemde lidstaten van de Europese Unie, alsook van niet-Europese bestemmingen, die toeristisch gezien almaar belangrijker worden en niet eens BTW kennen. Ik ben van mijn kant dan ook voorstander van de voorstellen in de amendementen die collega Garosci, die ik feliciteer, heeft ingediend, omdat ze mijns inziens een heel belangrijke bijdrage aan de toekomst van het toerisme in Europa leveren. Peijs (PPE). — Voorzitter, dit voorstel past niet helemaal in deze turbulente week. Het voorstel staat namelijk helemaal in het teken van vertrouwen, vertrouwen tussen landen en tussen instellingen. De belastingdiensten van de lidstaten zullen met elkaar moeten samenwerken om dit voorstel tot een succes te maken. Het moet een succes worden, want de huidige gang van zaken is iedere dag een terugkerende bron van ergernis voor het bedrijfsleven. De wetgeving waar wij vandaag ons advies over geven heeft grote potentie. Het Europese bedrijfsleven heeft veel last van administratieve procedures die doorlopen moeten worden om in het buitenland betaalde BTW terug te krijgen. Als de BTW al terugbetaald wordt, duurt het vaak maanden zo niet jaren voordat het op de rekening van het
Nr. 4-531/218
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Peijs bedrijfin kwestie staat. Ik denk dat het erg fijn is dat wij een Italiaanse commissaris hebben en een Italiaanse rapporteur, want de langste termijn waarvan ik ooit gehoord heb, mijnheer de commissaris, was twaalf jaar voordat er een BTW-bcdrag uit Italië terug was gekeerd naar het bedrijf dat daar recht op had. Aan de ene kant lost het voorstel een aantal bestaande problemen op, maar wij zijn er met deze wijziging van de BTW-richtlijn nog niet. Het uiteindelijke doel blijft toch het definitieve BTW-systeem met het oorsprongsbeginsel als uitgangspunt. Dit voorstel van de Europese Commissie ís wel een belangrijk tussenstation. Het kan het vertrouwen doen groeien tussen de verschillende lidstaten en hun administratieve systemen. Vertrouwen dat noodzakelijk is om ooit te komen tot het definitieve BTW-systeem en in dat systeem is immers een restitutiestelsel voorzien, een soort clearinghouse, dat vergelijkbaar is met het restitutiestelsel dat nu op tafel ligt. In het definitieve BTW-systeem gaat het om oneindig veel grotere bedragen dan nu het geval is. De uit het buitenland terug te vorderen BTW, en daar hebben wij het nu over, is immers maar een heel klein deel van de totale BTW-betalingen in Europa. Ik ondersteun het voorstel van commissaris Monti van harte. Ik wens de rapporteur geluk met zijn verslag. Deze eerste stap kan het definitieve BTW-systeem dichterbij brengen en dat zou voor het niet-exporterende midden- en kleinbedrijf, en dat is helaas nog het grootste gedeelte, een wereld van administratief verschil maken. Ik wil mij aansluiten bij de heer Metten. Ik denk dat wij van nu af aan ieder verslag over belastingen moeten besluiten met ceterum censeo de lagere BTW voor arbeidsintensieve diensten moet. Féret (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het Belgisch Front National, een nationale en Europese beweging, heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de door ons gewenste invoering van de Europese eenheidsmunt niet kon plaatsvinden zonder sociale enfiscaleharmonisatie binnen de Unie. Het voorstel van de Raad tot vereenvoudiging van het systeem voor de aftrek van BTW die is betaald in een lidstaat waar de belastingplichtige niet is gevestigd en dat dankzij de amendementen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid van ons Parlement aanzienlijk is verbeterd, is een kleine, heel kleine stap in de goede richting, omdat deze vereenvoudiging een spaak in het wiel zal steken van de fraudeurs. Het is wel jammer dat de Raad niet een even doeltreffende toverformule heeft om paal en perk te stellen aan de corruptie waaraan die paar Europese commissarissen die maar geheel ongestraft knoeien, frauderen en konkelen, zich geregeld schuldig maken. Dit was even tussen haakjes, ik heb verder niets te zeggen, mijnheer de Voorzitter. Rübig (PPE). — (DE) Commissaris Bangemann, dames en heren, ik stem in principe in met het verdwijnen van de BTW-terugbetalingsprocedures. Die procedures zijn in de lidstaten vaak loodzwaar. Zij duren te lang, kosten te veel en zijn soms uiterst nadelig voor de economie. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid gaat dan ook uitdrukkelijk akkoord met de desbetreffende voorstellen. Bij bepaalde vraagstukken gaan wij zelfs nog een stapje verder. Het recht op belastingaftrek van logies- en restaurantkosten voor zakendoeleinden moet volledig worden gehandhaafd. Het is onbegrijpelijk waarom kosten voor overnachtingen en zakendiners, als deze enkel en alleen zakendoeleinden dienen, anders moeten worden behandeld dan andere bedrijfskosten. Zakendiners zijn vooral voor kleine bedrijven een belangrijk instrument bij de presentatie van hun producten, het leggen van contacten en het wekken van vertrouwen bij hun klanten. In mijn land hebben wij kunnen vaststellen dat een verminderde belastingaftrek van zakendiners kan leiden tot grote verliezen in de gastronomiebedrijven. Het amendement van het Parlement is derhalve een goed uitgangspunt voor een juiste oplossing. Tot slot wordt ook een voorstel gedaan voor vertaalkosten. De belastingdiensten hebben het recht om een vertaling van de rekening te vragen. Wij weten echter uit de praktijk dat dergelijke vertalingen de middenstand soms voor enorme problemen plaatsen, daar het MKB vaak niet over voldoende mogelijkheden op taalkundig gebied beschikt. In sommige landen vraagt men ook om vertalingen van een beëdigd vertaler. Daarom zou het goed zijn indien de kosten voor externe vertalingen werden gedragen door de belastingdiensten zelf. Zij vragen immers om die informatie. Het verheugt mij tenslotte dat de pogingen van de Commissie om de wetgeving voor de interne markt te stroomlijnen, nu ook de BTW-sector bestrijken. Monti, lid van de Commissie. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het doet mij veel genoegen om hier met u een eerste wetgevingsinitiatief op het gebied van de BTW te kunnen bespreken dat rechtstreeks voortvloeit uit de operatie SLIM en dit bovendien te kunnen doen aan de hand van zo'n uitstekend verslag, als dat van de heer Garosci. De werkzaamheden in de SLIM-werkgroep hebben geresulteerd in een reeks belangrijke aanbevelingen, waarvan de follow-up door ons als een grote prioriteit wordt beschouwd binnen het werkprogramma van de Commissie om het BTW-stelsel beter te kunnen laten functioneren. Ik ben dan ook verheugd over wat er hier gezegd is in de zin dat, zoals de heer Secchi zegt, dit een stap is naar het definitieve stelsel, dat definitieve BTW-stelsel waarop ook mevrouw Randzio-Plath hier zo heeft aangedrongen. Het voorliggende voorstel heeft twee aspecten: in de eerste plaats is er de procedure voor de teruggave van BTW aan belastingplichtigen uit een ander land; in de tweede plaats de gelijktrekking van de aftrekregels. Wat het eerste aspect betreft, is de procedure die een belastingplichtige in staat moet stellen om de in een lidstaat waar hij niet gevestigd is betaalde BTW terug te krijgen, duidelijk werkelijk dringend aan vereenvoudiging toe. De in de achtste richtlijn bedoelde procedure is in de praktijk bijzonder onbevredigend gebleken, en dit zowel voor de nationale overheidsdiensten als voor de subjecten. Deze laatsten klagen in het bijzonder over de omslachtige administratieve formaliteiten en de lange teruggaaftermijnen.
13.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/219
Monti De Commissie is tot de conclusie gekomen dat er maar één wijziging is die daadwerkelijk tot een vereenvoudiging kan leiden, namelijk dat de restitutieprocedure volledig wordt vervangen door een regeling waarbij het een belastin gplichtige wordt toegestaan om de in een lidstaat waar hij niet gevestigd is betaalde BTW af te trekken op zijn perio dieke aangifte. Zo'n regeling vereist de invoering van een bilateraal systeem voor restitutie en compensatie van de door de lidstaten aan elkaar verschuldigde bedragen, alsmede een duidelijke verdeling tussen de lidstaten van de be voegdheden op het stuk van de controle, en veronderstelt derhalve een klimaat van wederzijds vertrouwen. De Commissie constateert met voldoening dat het voorstel van de Commissie wat betreft dit eerste aspect in het ver slagGarosci wordt gesteund. Het tweede aspect is de beoogde gelijktrekking van de regels inzake de aftrek van de BTW op uitgaven voor gecom bineerd zakelijk en persoonlijk gebruik. H et voorstel betreft vooral de aftrek van de BTW op uitgaven in verband met personenauto's. Wij willen een eind maken aan de volledige uitsluiting van het recht op aftrek, die momenteel in verschillende lidstaten geldt. Anderzijds stelt de Commissie een forfaitaire aftrek voor van 50% van de BTW op uitgaven in verband met logies, maaltijden en dranken, alsmede een volledige uitsluiting voor de uitgaven voor luxeartikelen, ontspanning en repre sentatie. Ik constateer dat het verslag van de heer Garosci de door de Commissie voorgestelde benadering in de ho ofdzaken volgt. De ingediende amendementen hebben voornamelijk betrekking op de bepaling inzake de forfaitaire aftrek van 50% van de uitgaven voor logies, maaltijden en dranken. Dit zijn uitgaven, die ook al zijn ze gedaan in het kader van de beroepsactiviteiten van een subject, uit de aard der zaak ook voorzien in persoonlijke behoeften. Voor de toepassing van de normale regels moeten de persoonlijke en de zakelijke component van de uitgaven apart worden beoordeeld; deze beoordeling geeft vaak aanleiding tot moeizame discussies tussen de belastingdiensten en de subjecten. De Commissie stelt dan ook een forfaitaire aftrek van 50% voor ter vereenvoudiging — en dit is het sleutelwoord — van de controle, speciaal die op onrechtmatige aftrek, een risico dat duidelijk aanwezig is. Zo'n for faitaire aftrek maakt het bovendien voor de subjecten gemakkelijker om het zakelijk karakter van de uitgaven aan te tonen. Om deze redenen kunnen wij niet akkoord gaan met de voorgestelde amendementen. Ik geef u evenwel de verzeke ring dat de Commissie rekening zal houden met uw opmerkingen bij de verdere onderhandelingen over dit voorstel in de Raad. Mocht de Raad namelijk geen unanimiteit bereiken over de forfaitaire aftrek, omdat hij de mening toege daan is dat de toepassing van de normale regels geen onoverkomelijke problemen opwerpt bij de controle, dan zou de Commissie bereid zijn een praktische oplossing voor te stellen, namelijk dat een lidstaat hetzij aftrek volgens de normale regels hetzij de forfaitaire aftrek van 50% mag toepassen. Gaarne wil ik mijn interventie besluiten met u niet alleen te danken voor uw steun, die ik bijzonder belangrijk acht in het proces van de goedkeuring van het voorstel door de Raad, maar ook — en dit juist in het klimaat van vertrou wen tussen de instellingen dat ik bijzonder heb geapprecieerd en dat ook door mevrouw Peijs is genoemd — met te reageren op de mij gestelde vraag over de mogelijkheid van een gereduceerd BTWtarief op arbeidsintensieve dien sten, een onderwerp dat hier ook door de heren Secchi en Metten en door mevrouw Thyssen is aangeroerd. Welnu, zoals al is gezegd, de Commissie heeft een mededeling ingediend bij de buitengewone Europese Raad van Luxemburg van november 1997 waarin zij deze verzocht om gunstig op dit voorstel te reageren. Zoals bekend, zijn er vervolgens enkele discussies geweest in de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën waarbij echter geen consensus werd bereikt. De Europese Raad van Wenen heeft de Commissie verzocht de lidstaten toe te staan de gereduceerde BTW toe te passen op arbeidsintensieve diensten zonder grensoverschrijdend karakter. In het huidige rechtskader kan de Commissie de lidstaten die toestemming natuurlijk niet geven; hiervoor is een wijziging van de zesde BTWrichtlijn noodzakelijk. Omdat ik weet hoezeer dit onderwerp het Parlement ter harte gaat, neem ik deze gelegenheid hier in het Parlement gaarne te baat om aan te kondigen dat ik de Commissie in februari het desbetreffende wijzigingsvoorstel hoop voor te leggen dat de lidstaten desgewenst in staat moet stellen om bij wijze van experiment een gereduceerd BTWtarief toe te passen op arbeidsintensieve diensten. Volgens mij kan de fiscaliteit de werkgelegenheid geen betere dienst bewijzen dan tot een gecoördineerde belastin gheffing te komen; dit was het grote doel van de afgelopen jaren, waarvoor dit Parlement zich steeds heeft ingezet. Een specifieke bijdrage die wij beslist moeten proberen te leveren is die waarover wij hier hebben gesproken, name lijk de mogelijkheid van een verlaagd BTWtarief op arbeidsintensieve dienstverlening. De Voorzitter. — Het debat is gesloten De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 10. Mondialisering en de informatiemaatschappij De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A40366/98) van de heer Malerba, namens de Commissie economi sche en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie over ?Mondialisering en de infor matiemaatschappij: De behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie" (COM(98)0050 C40153/98). Malerba (PPE), rapporteur. — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, de twee mede delingen van de Commissie waarover mijn verslag gaat — de ene met betrekking tot de noodzaak de internationale coördinatie in de informatiemaatschappij te versterken en de andere, die ermee samenhangt, over de internationale
Nr. 4-531/220
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Malerba beleidskwesties in verband met het beheer van het Internet — geven behalve concrete aandachtspunten ook een methode aan om de uitdagingen die de revolutie van het open netwerk Internet met zich heeft gebracht en die vooral van juridische aard zijn, tegemoet te treden. Wat heeft Internet nu voor nieuws dat niet te beheren valt met een simpele uitbreiding van de regels die al gelden voor de overige communicatiemiddelen? Dit is een vraag die we ons moeten stellen. Mijn antwoord hierop is dat Internet werkelijk een nieuw en revolutionair product van de technologie is waarvan de opkomst kan worden vergeleken met de uitvinding van de boekdrukkunst. Televisie, radio en pers zenden zonder onderscheid berichten uit naar een publiek dat geen mogelijkheden tot interactie heeft; Internet daarentegen verandert de manier waarop we informatie verspreiden in twee belangrijke opzichten: elk bericht kan leiden tot een hoge mate van participatie, terwijl de distributiekosten op wereldbasis bijna nihil zijn. Terwijl de traditionele omroepmedia gewoonlijk streng gereguleerd zijn, kan op het Internet wie dan ook iets publiceren en met gelijkgestemden communiceren. Er zijn geen doorgangspunten noch centrale controlepunten; om deel uit te maken van de wereld van het Internet zijn geen bijzondere vergunningen vereist. Internet staat nog in de kinderschoenen, maar uit de statistieken blijkt dat de deelneming aan die wereld een exponentiële groei vertoont. Waar een paar jaar geleden geschat werd dat er in 1998 in Europa drie miljoen gebruikers zouden zijn, hebben we dat jaar geconstateerd dat het er al 18 miljoen waren en het aantal groeit nog steeds. Naarmate deze manier van elektronische informatie-uitwisseling ingang vindt, ontstaan er ook nieuwe modellen van bedrijfsorganisatie, die een voorproef zijn van de economie van de toekomst. De hiërarchische verhoudingen verdwijnen, evenals de concentraties van de productiemiddelen en uit de fysieke processen, die typerend zijn voor de industriële maatschappij, komt een nieuwe samenleving voort die is gebaseerd op kennis, een zowel geografisch als cultureel gezien meer mobiele samenleving. Men zou kunnen stellen dat uiterst gecompliceerde organisatievormen, zoals die van de informatiemaatschappij, van de interactieve informaticanetwerken, niet moeten worden gecontroleerd vanuit het centrum maar vanuit de periferie, zoals dit in de biologische wereld het geval is. In elke cel van het organisme zijn eenvoudige wetten ingebouwd zonder dat er één enkele commandopost is. De orde komt tot stand door interactie van een zeer groot aantal individuele eenheden, die onderling zijn verbonden door een dicht netwerk van koppelingen en terugkoppelingen. Ten aanzien van het verschijnsel Internet lijkt een pragmatische en flexibele aanpak dan ook de aangewezen weg. Volgens mij moeten wij erkenning hebben voor de vooruitziende blik en de volharding waarmee commissaris Bangemann zijn politiek van liberalisering van de telecommunicatiediensten in Europa heeft doorgevoerd. Daarom staan wij nu niet machteloos tegenover deze nieuwe uitdaging. Op het Amerikaanse voorstel van juli 1997 om de elektronische handel op wereldschaal te bevorderen, heeft Europa op de Conferentie van Bonn op dezelfde toon kunnen antwoorden, en heeft het een aantal beginselen opnieuw kunnen bevestigen: bescherming van de gebruiker, vrije toegang voor alle burgers, het recht op bescherming van persoonsgegevens en op een veilige communicatie, fiscale non-discriminatie van de nieuwe technologie voor de elektronische handel ten opzichte van de traditionele technologie en het recht op bescherming van de intellectuele eigendom. Dat er behoefte bestaat aan internationale coördinatie is overduidelijk, en dit gaat van het beheer van de Internet-domeinnamen tot het risico van een monopoliepositie van de Verenigde Staten en tot initiatieven van de rechterlijke macht in Duitsland ten aanzien van de werkelijke of vermeende verantwoordelijkheden van de providers, om nog niet te spreken van het gevaar dat er een ware jungle ontstaat van ongelijksoortige wetgevingen in de verschillende landen, die geleidelijk ervaring opdoen met de opkomst van de elektronische handel. Ik benadruk dat het hier niet bij uitstek gaat om het maken van een waslijst van alle delicten die Internet potentieel binnen bereik brengt — ook al richten de media hun aandacht meer op deze aspecten dan op andere — maar eerder om de uitwerking van een soort verkeersreglement waarmee het gebruik van dit nieuwe medium veiliger wordt en betere garanties biedt. Op deze grondslagen kan een dialoog worden aangegaan op meerdere niveaus, waarbij de bedrijfstak en de leveranciers van inhoud worden betrokken en kan worden gestreefd naar multilaterale akkoorden, niet alleen met de Verenigde Staten maar ook met Japan, India en alle andere landen die aan de elektronische handel gaan deelnemen. Zo'n multilaterale dialoog op meer niveaus moet ertoe leiden dat de bevoegdheden van de internationale organisaties voor de verschillende materies worden erkend en dat de particuliere sector, de bedrijfstakverenigingen en de gebruikersorganisaties intensief bij het omschrijven van de nieuwe regels worden betrokken. Wat kan het Parlement hier doen? Ik geloof dat het Parlement niet alleen het internationale initiatief van de Commissie moet stimuleren en ondersteunen, maar ook dit onderwerp op de agenda van zijn interparlementaire delegaties moet opnemen, speciaal die met het Congres van de Verenigde Staten, en aan de bewustmaking van de publieke opinie moet blijven werken. De Commissie moet er zich daarentegen voor blijven inzetten dat er nog in de loop van 1999, voor het einde van de legislatuur, een verstandig pakket regels voor de elektronische handel wordt uitgewerkt en goedgekeurd. Wij hebben de initiatieven van de commissaris met het bedrijfsleven in Brussel, op de OESO-Conferentie in Ottawa, en op de vergadering van het Aspen-Instituut in Lyon gevolgd. Graag zou ik nu van hem horen hoe het met de werkzaamheden is gesteld. Plooij-van Gorsel (ELDR), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrefefeingen. — Voorzitter, collega's, mijnheer de commissaris, de Commissie externe economische betrekkingen verwelkomt het voorstel van de Europese Commissie om te komen tot internationale coördinatie, want dit is in het belang van overheid en particuliere sector. De REX heeft reeds in eerdere adviezen gesteld dat het de taak van de overheden is overeenstemming te bereiken over een internationaal regelgevingskader dat transparant, helder, technologie-neutraal, concurrentiesti-
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/221
Plooij-van Gorsei mulerend en niet discriminerend van aard is. Daarbij is participatie van het bedrijfsleven zoals tijdens de Rondetafelconferentie op 29 juli jongstleden te Brussel van belang. Het recent door commissaris Bangemann opgerichte business steering committee getuigt gelukkig van erkenning van dit principe. Hierin zijn bedrijven uit de gehele wereld vertegenwoordigd. Want er is enorm veel werk aan de winkel als wij denken aan de bescherming van intellectuele eigendom, de problemen rond encryptie, databescherming, aansprakelijkheid, enzovoort. Bij de totstandkoming van regelgeving, bindend of niet, dient het Parlement echter zeer nauw betrokken te worden, vooral ook bij in de toekomst te organiseren conferenties over dit onderwerp. De informatiemaatschappij brengt enorme gevolgen met zich voor burgers en bedrijven in termen van welzijn, werkgelegenheid en welvaart. Democratische controle is daarom absoluut noodzakelijk. Hierbij kom ik op mijn laatste punt. Het voorstel voor de nieuwe richtlijn van de Europese Commissie dat vooral het klimaat voor elektronische handel op Internet in Europa moet verbeteren, komt voor de Europese Unie geen moment te vroeg. Misschien komt het zelfs wel iets te laat. Wie de prestaties van de Europese Unie op het gebied van elektronische handel vergelijkt met die van Amerika, moet constateren dat de Europese Unie nu al tegen een achterstand aankijkt. Alleen al in de decembermaand groeide in de Verenigde Staten de on line-besteding op Internet met 230%. Een percentage waarvan vele bedrijven in Europa nu nog alleen maar kunnen dromen. Ik bedank de heer Malerba voor zijn uitstekend verslag. Sierra Gonzalez (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, een van de fundamentele problemen die zich voordoen sinds de nieuwe technologie van de informatiemaatschappij wordt toegepast in de handel, is de behoefte aan een systeem van juridische garanties die algemeen toepasbaar zijn op grensoverschrijdende transacties die tot stand komen via open netwerken. De internationalisering van handelstransacties heeft geleid tot geschillen inzake de jurisdictie over kwesties zoals de clausules en voorwaarden die van toepassing zouden moeten zijn op grensoverschrijdende overeenkomsten, de aansprakelijkheid tegenover derden, het arbeidsrecht dat van toepassing is op telewerkers, en zelfs in geval van grensoverschrijdende rechtsvorderingen, auteursrechten, en nog veel meer. Kwesties die van invloed zijn op de betrouwbaarheid van zulke transacties. Om deze problemen op te lossen, is het absoluut noodzakelijk om te zorgen voor een veilig speelveld voor bedrijven en consumenten. Maar het moet mogelijk zijn dat doel te bereiken terwijl enerzijds het open karakter van Internet, en anderzijds het pluralisme en het gevarieerde karakter van het netwerk behouden blijven. Het zou net zo gevaarlijk zijn om de rechtspraak van een enkel land als de Verenigde Staten tot norm te verheffen als de toegang tot het net te onderwerpen aan controles en barrières of vergunningen. Mijn opvatting is dat veiligheid verenigbaar moet zijn met vrijheid, en dat de grens pas daar moet worden getrokken waar de bescherming van het algemeen belang aan de orde is, met alles wat dat met zich meebrengt. Het internationale handvest dat is voorgesteld zou een goede zaak zijn, maar het Parlement zou wel aan de discussie daarover moeten deelnemen. Leperre-Verrier (ARE), plaatsvervangend rapporteur voor advies van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, mag ik in de eerste plaats mijn collega Winnie Ewing, verontschuldigen die vanavond niet aanwezig kan zijn om het advies in te leiden dat zij namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media heeft opgesteld? Onze commissie heeft het advies van mevrouw Ewing met eenparigheid van stemmen goedgekeurd en heeft zich daarmee over dit plan voor de invoering van een Internet-handvest minder enthousiast getoond dan de Europese Commissie en de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid van het Parlement. Waar onze commissie het eens is met de constatering van de Europese Commissie met betrekking tot het universele karakter van de informatienetwerken die het bestek van de regionale, nationale en Europese grenzen overstijgen en een antwoord op internationaal niveau vereisen, is zij het daarentegen niet eens met haar analyse van de juridische en technische aard van de problematiek die door de mondialisering van de informatiemaatschappij aan de orde wordt gesteld. De culturele commissie is namelijk van mening dat er momenteel een misverstand bestaat over de manier waarop de ontwikkeling van deze nieuwe digitale technieken moet worden aangepakt. Volgens ons komt de huidige aanpak, waarbij de reglementering van de elektronische handel in de ontwikkeling van de informatiemaatschappij als een prioriteit wordt gezien, erop neer dat er voor een restrictieve oplossing wordt gekozen, waarbij uitsluitend de concurrentiekracht centraal staat, maar wordt voorbijgegaan aan de draagwijdte van de sociale en culturele veranderingen. Hoe kan men immers denken dat de nieuwe informatietechnologieën ten goede zullen komen aan de grote massa en iets zullen kunnen doen aan de bestaande situatie van ongelijke kansen, als er geen rekening wordt gehouden met de risico's die eruit voortvloeien? Ik denk speciaal aan de risico's die wij binnen het Parlement al hebben genoemd in een aantal van onze resoluties: het gevaar dat de culturele en taalkundige verscheidenheid in de verdrukking raakt en dat er een steeds toenemende kloof tussen de stedelijke en de plattelands- en randgebieden ontstaat. Wat het nauwelijks verheimelijkte project voor de creatie van een mondiale economische ruimte in de sector elektronische handel betreft, lijkt het mij toe dat de Europese Commissie en onze economische commissie de technologische opmars en de dominerende handelspositie van de Verenigde Staten in de informaticasector en op het Internet onderschatten: hun aandeel beloopt ruim 80% van de wereldmarkt in de sectoren computers, software en on-line verwerking van creditkaarttransacties. Dat dit ontwerpakkoord u wordt gepresenteerd als juridisch niet-bindend, of
Nr. 4-531/222
Handelingen van het Europees Parlement
Leperre-Verrier dit nu zo is of niet, verandert niets aan de gegeven situatie. Het zal alleen de multinationals in de kaart spelen, vandaag Microsoft, morgen Netscape of Sun Microsystems. Tot slot is de culturele commissie van mening — mijnheer Bangemann u kunt uw hoofd wel schudden, maar dat is het standpunt van onze commissie — dat de Europese Unie zich als prioriteit moet stellen haar technologische achterstand in te halen en niet — zoals bepaalde lidstaten zouden willen — het zoveelste protectionistische beleid te ontwerpen, maar daarentegen een gecoördineerde en dynamische Europese politiek op het gebied van multimedia, waarbij wordt gestimuleerd tot de vorming van een markt rondom de Europese producten en diensten, de verspreiding ervan over het gehele grondgebied van de Unie wordt vergemakkelijkt, het meest innovatieve MKB erbij wordt betrokken, kortom waarbij de Europese troeven op dit gebied zo goed mogelijk worden uitgespeeld. En dan moeten na deze eerste etappe die nieuwe technologieën nog dienstbaar worden gemaakt aan de burger, aan de culturele en taalkundige verscheidenheid, en moet de ontwikkeling van netwerken van algemeen belang worden vergemakkelijkt. Alleen dan kan de mythe van het Europese model van de informatiemaatschappij een realiteit worden. De twaalf amendementen die de Fractie Europese Radicale Alliantie heeft ingediend naar aanleiding van het verslag van de heer Malerba geven de voornaamste punten van zorg weer die door de culturele commissie naar voren zijn gebracht en willen meer in het algemeen concrete voorstellen formuleren, opdat de Europese Unie geen achterhoedegevecht blijft leveren. Paasilinna (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, collegás, we leven nog niet in een informatiemaatschappij, maar zijn daar alleen nog maar naar op weg. Het gaat om informatie, waaruit kennis wordt verkregen, vervolgens inzicht en uiteindelijk beschaving; informatie is slechts de grondstof. Van wezenlijk belang is echter de inhoud. Ons probleem wordt niet langer gevormd door transport- of sloopinstallaties, machines en ijzer. De inhoud is datgene waarin de Europese Unie het verste achterligt op de concurrenten. De inhoud is eveneens zeer arbeidsintensief en zeer winstgevend. Men zou kunnen zeggen dat er aan het gebruik van de inhoud geen bovengrens zit, zoals bijvoorbeeld aan het gebruik van eten, zoals vlees. In de praktijk kan de mens oneindig genieten van de inhoud. Ik steun het initiatief van de Commissie met betrekking tot de internationale maatregelen betreffende Internet en elektronisch winkelen, en het Handvest. Internet mag niet boven wetten en normen staan. Een misdaad is ook een misdaad wanneer ze op Internet wordt gepleegd en dat behoren we toch te weten. Bovendien is het in het voordeel van de elektronische handel als de plaats waar de handel plaatsheeft veilig is. Regels mogen desondanks de ontwikkeling niet tegengaan, maar dienen een leidraad te vormen en flexibel te zijn, te veranderen. Natuurlijk moeten we samenwerken. Ik geloof dat de Verenigde Staten groot belang hebben bij een overeenkomst met ons, zowel economisch als politiek gezien. Naast de voordelen die het biedt voor bedrijven en consumenten is het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot dit systeem. Dat is een burgerrecht in de moderne Europese Unie en daar houden wij aan vast. Maar het mag desondanks niet buiten het belastingstelsel vallen. Mendes Bota (PPE). — (FT) Mijnheer de Voorzitter, er is een nieuwe informatica-orde die zal blijven. De mythe van een menselijke samenleving die rond informatie draait, is werkelijkheid geworden. De informatiemaatschappij is er. Wij veranderen stilaan allemaal in „geliste" consumenten van geklasseerde producten. Wij wentelen ons in een virtuele wereld en zijn gefascineerd door de collectieve dood van de vrijheid op wereldvlak. Er is een narco-infocratie met haar derivaten ontstaan. Wij denken binair. Ik koop, ja of neen. ík verkoop dit of dat. Ik denk links of rechts. De informaticanarcose doordringt ons dagelijkse leven en we smeken nu zelfs om een informaticapolitie. De Internetrevolutie biedt niet alleen enorme mogelijkheden, maar is ook een reusachtige markt, waar geen tekort is aan alle mogelijke vormen van bedrog, fraude en misbruiken. De consument wordt geschaad en het toepasselijke recht is tegenstrijdig, onsamenhangend of onbestaand. Het is van fundamenteel belang dat in een informatiesamenleving, waar de elektronische handel stilaan een ongelooflijke omvang aanneemt, de belangrijkste economische blokken van de wereld en de respectieve captains of industry dringend rond de tafel gaan zitten en een grote, wereldwijde consensus bereiken. Doel is een stevig en samenhangend kader te creëren dat de activiteit van de informatienetwerken regelt. De Amerikaanse suprematie op het gebied van de elektronische handel inroepen om Europa uit te sluiten van deze eerste golf van grondleggers van deze nieuwe economische ruimte, zoals in het advies van de cultuurcommissie bepleit wordt, is onrealistisch, want op die manier zouden we ons hoofd in het zand steken en de belangrijke veranderingen in de wereld van vandaag negeren of niet begrijpen. Het gevaar van culturele of taalkundige uitsluiting of van de uitsluiting van perifere en plattelandsgebieden is reëel. Maar is ondanks de economische groei ook de ongelijkheid tussen Noord en Zuid de jongste decennia niet toegenomen? Niets kan de omschakeling van een wereld van eenduidige boodschappen naar de wereld van meerduidige communicatie van het Internet, waar eender welke burger tegelijk informatie kan geven en verspreiden, tegenhouden. Wanneer men deze beweging negeert, is het net alsof men een tornado met een windvaan wil tegenhouden. Boogerd-Quaak (ELDR). — Voorzitter, het is eigenlijk een interessant onderwerp dat vanavond aan de orde is. Naar mijn opvatting is de kern van het probleem dat wij willen zoeken naar een evenwicht tussen het recht op vrijheid van informatie en knelpunten die er zijn en die samenhangen met het recht op vrijheid van informatie, het recht op vrijheid van elektronische handel, enzovoort. Die knelpunten zijn er. Dat moeten wij met elkaar erkennen. Die zijn er op het gebied van de belastingen, op het gebied van aansprakelijkheid, beveiliging van informatie en informatie van schadelijke of illegale aard. Het voorstel dat nu voorligt is om te komen tot een niet-bindend internationaal handvest. Het feit dat dit handvest niet bindend is, geeft feitelijk al de kern van het probleem aan. Wij willen een aantal zaken reguleren, maar juist als
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/223
Boogerd-Quaak het gaat om het zoeken naar het recht op vrijheid van handel, zoals ik al eerder heb gezegd, en vrijheid van informatie is het aan banden leggen van een aantal zaken die wij niet willen, buitengewoon moeilijk. Ik denk dat wij het met elkaar moeten toejuichen dat dit voorstel er ligt en dat wij het ook met elkaar moeten toejuichen dat wij tot een aantal afspraken komen, maar afspraken mogen nooit zo scherp gedefinieerd zijn dat het individuele recht van de individuele mens wordt aangetast. Want voor een deel is naar mijn opvatting de informatiemaatschappij ook een middel om te komen tot verantwoordelijk kiezen. Verantwoordelijk kiezen door burgers en door staten, enzovoort. Wat wij wel met elkaar zullen moeten erkennen is dat een aantal staten die tot dit moment gewend waren, een aantal zaken binnen hun grenzen te regelen dat niet meer zullen kunnen vanwege Internet. Ik wens de commissaris dan ook veel succes met dit handvest. Het is een moedige poging, maar de afweging tussen wat wenselijk is en wat wij niet willen zal buitengewoon moeilijk zijn.
VOORZITTER: DE HEER GUTIÉRREZ DÍAZ Ondervoorzitter Schörling (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik en mijn fractie zijn het volkomen eens met de Commissie, wanneer deze zegt dat er geen behoefte is aan een wereldwijde regelgeving of een internationaal bureau voor het reguleren van Internet. Vooral hebben wij geen informatiepolitie nodig. Nu hebben wij werkelijk de kans om hier iets goeds van te maken, en volgens mij heeft de heer Malerba dat ook gedaan in zijn verslag, waarin hij wijst op de noodzaak van coördinatie. Daar is behoefte aan; niet aan regulering. De overeenkomst die we nu in de verschillende landen met elkaar kunnen sluiten, moet niet juridisch bindend zijn, maar een soort gedragscode of, zoals de rapporteur zei, een soort verkeersregels voor Internet. Dat vind ik een zeer sympathieke gedachte, omdat wij deze gedragscode nodig hebben voor het beschermen van de privacy, het auteursrecht en de veiligheid. Wij hebben ook een aantal amendementen ingediend, waarin wordt aangekaart en erkend dat er ook internationale oplossingen moeten worden gezocht, niet alleen via internationale organisaties, maar ook . doordat men er bedrijven, consumentenverenigingen en dergelijke bij betrekt, om ook met al hun belangen rekening te houden en om het algemeen belang te beschermen. Verder heeft de Fractie van de Europese Radicale Alliantie ook een aantal voorstellen ingediend, waar wij ons absoluut niet achter kunnen scharen, omdat wij ze veel te protectionistisch vinden; zij heeft echter ook amendementen ingediend die wij wel kunnen steunen, bijvoorbeeld inzake het algemeen belang. Wij moeten echter in ons achterhoofd houden dat dit niet alleen een kwestie is voor Europa of de VS, maar dat wij ervoor moeten zorgen dat het werkelijk een wereldwijde, democratische snelweg wordt die wij allen kunnen gebruiken. Caudron (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, het verslag van onze collega Malerba, wiens werk ik hogelijk waardeer, maakt het mogelijk om beter te situeren waar het bij het Internet en de informatiemaatschappij om gaat. Het stelt dus de gekozen vertegenwoordigers en de Europese burgers in staat zich in een debat te mengen dat, zoals bekend, enorme gevolgen heeft voor de maatschappij en ik weet dat commissaris Bangemann hiervan persoonlijk sterk is doordrongen. Voor mij is de voorgestelde tekst dan ook een eerste uitgangspunt voor onze gemeenschappelijke overdenkingen, maar we weten allemaal dat deze tekst geen doel op zich kan zijn. Het idee van een mondiaal handvest is interessant en ik sta erachter, ook al geeft zo'n handvest niet het antwoord op alle uitdagingen en vragen die verband houden met de ontwikkeling van de nieuwe communicatiemiddelen. Ons aller prioriteit is de Europese samenwerking zo snel mogelijk flink te ontwikkelen, zodat wij in staat zijn de dialoog met onze'grote partner, de Verenigde Staten, in een betere krachtsverhouding aan te gaan. Anderzijds deel ik het standpunt van de rapporteur ten aanzien van de elektronische handelstransacties en zijn wil om te zorgen voor bescherming van de consument of gebruiker door middel van beveiligde betalingssystemen en eerbiediging van de openbare vrijheden. Daarnaast ben ik van mening dat onze Europese discussie verder moet reiken. De stroomversnelling waarin de economische processen zijn geraakt en de nieuwe vormen van arbeid brengen namelijk een ingewikkelde problematiek mee. Hierdoor komen de in Europa bestaande systemen van sociale betrekkingen in het geding. Via de informatierevolutie worden de geijkte reguleringspatronen van de maatschappij afgebroken, terwijl daarnaast de communicatie en de intensiteit van de informatie alle gevestigde structuren verdringen, ook binnen de onderneming. Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de rapporteur, mijnheer de commissaris, waarde collega's, zo er dan al internationaal overleg moet komen, dan ben ik van mening dat er veel dieper moet worden ingegaan op de vraag hoe deze materie verenigbaar kan worden gemaakt met de sociale en bedrijfswetgeving. Laten wij, mijnheer de Voorzitter, nooit uit het oog verliezen dat de nieuwe technologieën en Internet slechts werktuigen zijn. Dan dringt nog steeds de vraag zich op wat ermee wordt gedaan en wat we ermee willen bereiken. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de interne markt is bijna klaar. Enkele dagen geleden hebben wij de euro ingevoerd. De grenzen verdwijnen. Dat is mijns inziens een goed teken. Vandaag kan men met een in Europa gemaakte GSM ook vanuit Moskou of Maleisië opbellen en zelfs direct toegang krijgen tot Internet. Als men dat beseft, merkt men hoe snel de wereld samengroeit, veel sneller misschien dan menigeen in de gaten heeft.
Nr. 4-531/224
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Rübig In de wereld bestaan de meest uiteenlopende regelingen en daarom is het noodzakelijk na te denken over hoe wij ook hier orde op zaken kunnen stellen. Wij moeten spelregels opstellen voor deze markten. Ik geloof dat de uitwerking van spelregels in eerste instantie een politieke aangelegenheid is. Men moet echter ook de gebruikers, degenen die de regels moeten toepassen, raadplegen. Dat is van doorslaggevend belang. Belangrijk is dat wij een inventaris opmaken van de huidige stand van zaken en nadenken over de doelstellingen die wij willen bereiken. De heer Malerba heeft in zijn verslag duidelijk naar voren gebracht dat de landen weliswaar beschikken over verschillende mogelijkheden bij de vormgeving, maar door het steeds sterker samengroeien van allerlei sectoren voor steeds nieuwe uitdagingen komen te staan. Wij moeten ook nadenken over de mogelijkheid van virtuele bibliotheken, gelijk de traditionele bibliotheken waar iedereen naar toe kan gaan. Iedereen moet zich kunnen inleven in deze wereldomspannende bibliotheken en de kennis van deze bibliotheken moet dan ook voor iedereen ter beschikking staan. Dat levert mijns inziens niet alleen nut, maar ook een aanzienlijke ervaringsverrijking op. Voor het bedrijfsleven zouden extra inspanningen op dit gebied bovendien een enorme stimulans kunnen zijn. Thors (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik vind dat er veel is verbeterd in de nauwelijks een jaar durende periode sinds de Commissie haar initiatief presenteerde. Ik denk daarbij onder andere aan de oplossing inzake de Internet-domeinnamen, waaraan de Commissie op uitstekende wijze heeft bijgedragen. Ik denk ook dat onze visie op deze hele kwestie veranderd is sinds het initiatief is genomen. Wij spreken niet zomaar over een snelweg. Er zijn allerlei aspecten die moeten worden gereguleerd, soms via wetgeving, soms via regelgeving en soms via standaarden. Ook in het debat over de informatiemaatschappij zijn wij naar mijn mening een stuk verder gekomen. Ik had verwacht dat wij vanavond niet hadden hoeven horen hoeveel Europa op de Verenigde Staten achterloopt. Ik denk feitelijk dat wij ook hier in Europa vorderingen hebben gemaakt. Twee kwesties die recentelijk zijn opgelost en bediscussieerd, geven aanleiding tot zorg. Waarom is Europa akkoord gegaan met de wijziging van de zogenaamde Overeenkomst van Wassenaar, waardoor onze export van encryptietechnologie wordt bemoeilijkt? Wat was het aandeel van de Commissie hierin? De andere kwestie is uiteraard het feit dat er nog geen oplossing is gevonden voor de UMTS-standaard. Op dat punt moeten wij de vinger aan de pols houden en goede argumenten blijven aandragen. Wij kunnen niet aanvaarden dat men beweert dat wij onze belangen beschermen. Wij moeten een oplossing vinden die wereldwijd van nut is. Wij hebben ook gemerkt dat de transatlantische dialoog van belang is. Die is tot een soort convergentie geworden. Velen zien in dat een combinatie van Europese en Amerikaanse visies van belang is. Wij zien ook dat de Verenigde Staten niet altijd aan zelfregulering doen, maar dat er in de afzonderlijke staten misschien wel meer overheidsregels zijn, die een grotere belemmering vormen dan wij beseffen. Tenslotte wil ik opmerken dat commissaris Bangemann naar mijn mening zeer veel goed werk heeft verricht op dit gebied, speciaal om deze dialoog te bevorderen. Ik van mijn kant hoop samen met anderen dat hij zijn werk op dit gebied kan voortzetten. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, een handvest voor Internet is een goed instrument in de omgang met dit uiterst actuele vraagstuk dat steeds dieper op ons leven inwerkt. Belangrijk is echter wel dat het mededingingsrecht niet wordt aangetast of veranderd. Bij de mondialisering van de informatiemaatschappij zijn wij natuurlijk niet alleen geconfronteerd met economische of culturele aspecten, maar met name ook met mensenrechten. Derhalve is het voor mij betreurenswaardig dat slechts terloops gewag wordt gemaakt van de noodzaak misdaad via Internet te bestrijden. Het gebruik van Internet voor kinderpornografie, kindermisbruik en zelfs voor kinderhandel is een gigantisch probleem aan het worden voor onze samenleving. De Europese Unie moet zich derhalve ook diepgaand bezighouden met deze uiterst betreurenswaardige aspecten van de mondialisering. Zij moet zich inzetten voor een betere samenwerking tussen de verschillende autoriteiten en de daarvoor noodzakelijkefinanciëlemiddelen ter beschikking stellen. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Lukas. De heer Torres Couto zou nu aan de beurt zijn om het woord te voeren, maar hij is jammer genoeg afwezig. Daarmee is deze vragenronde beëindigd, en nodig ik commissaris Bangemann uit om het woord te nemen. Bangemann, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral dank ik u voor dit debat. Daaruit is weer eens gebleken dat er over dit vraagstuk geen grote meningsverschillen zijn tussen het Parlement en de Commissie. Integendeel, zou ik zeggen! Ik wil met name ook de rapporteur bedanken. Hij heeft begrip getoond voor onze wensen en aanpak en in zijn verslag een uitstekende analyse daarvan gegeven. Misschien moet ik van meet af aan duidelijk maken dat ons onderwerp van vanavond verband houdt met de informatiemaatschappij. Wij spreken nu weliswaar over electronic commerce en internet, maar dat betekent natuurlijk niet dat er geen andere belangrijke aspecten zijn die aan bod moeten komen. Ik betreur het steeds weer dat leden van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media hier eerst breedvoerig hun cultuurpessimistische vooroordelen tentoon spreiden en dan opstappen! Zo geven zij iemand zelfs niet de gelegenheid om hen voor te lichten. Cultuur betekent onder andere dat men open kan spreken. Men heeft het niet voor niets over een discussiecultuur. Inmiddels heeft men in de commissie economische en monetaire zaken, in de commissie onderzoek en in de commissie buitenlandse zaken meer begrip voor dit nieuw, cultureel verschijnsel dan in de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media. De cultuurcommissie blinkt uit in acultureel denken. Zij heeft totaal niet begrepen waar het om gaat. Steeds weer worden daar dezelfde vooroordelen herhaald. Men heeft het alsmaar over de risico's voor de
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/225
Bangemann minderheidstalen en het midden- en kleinbedrijf. Als er echter ooit een goede technische ontwikkeling is geweest voor de kleintjes, dat wil zeggen voor de kleine talen en met name ook de kleine en middelgrote ondernemingen, dan is het wel Internet. Hiermee krijgen zij immers voor het eerst een echte kans de wereld in te gaan en in de hele wereld te werken, omdat dit nu nog maar een fractie kost van wat het vroeger kostte. Dat ziet de commissie cultuur echter niet in en ik begrijp niet waarom zij dat niet inziet. Ik ben zelf al twee of drie keer in de cultuurcommissie geweest en telkens weer ben ik tegen een muur van onbegrip gestuit voor dit modern, cultureel verschijnsel en dat is uiterst betreurenswaardig. Hetzelfde geldt voor de opmerking dat de VS op dit gebied de scepter zwaaien. Deze opmerking komt steeds weer terug en mevrouw Thors heeft terecht gezegd dat dit niet waar is. Dat klopt gewoon niet! Wij zijn erin geslaagd voor deze sector een internationaal handvest te verkrijgen en bij de meningsvorming hebben wij zelfs het voortouw. Ook zijn wij, zoals mevrouw Thors al zei, erin geslaagd onze standpunten betreffende de domain names aanvaard te krijgen. Als wij echter telkens weer herhalen dat de VS ons met de rug tegen de muur zetten en wij helemaal geen mogelijkheden hebben, dan gaan de mensen het vroeg of Iaat nog geloven ook. Dat is echter niet waar en uiteindelijk zullen wij onszelf schade berokkenen als wij het geloven. Daarom ben ik u dankbaar dat u in het debat gewezen hebt op de vooruitgang die is geboekt. Ik wil graag ingaan op de vraag van de heer Malerba. Hij vroeg hoever wij nu zijn en wat wij hierna gaan doen. Het spreekt vanzelf dat wij, bij wat wij ook gaan doen, het Parlement zullen betrekken. Een ieder die belangstelling heeft wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de conferenties. De heer Malerba en ook andere leden van het Parlement hebben reeds deelgenomen aan dergelijke conferenties en wij hechten er natuurlijk grote waarde aan dat men ook in de toekomst blijft deelnemen. De moeilijkheid, waar ook mevrouw Boogerd-Quaak nog eens op wees, is dat enerzijds de techniek zich pijlsnel ontwikkelt en anderzijds Internet een wereldomspannend netwerk is. Door de snelheid waarmee de technische ontwikkeling verloopt, is het uiterst moeilijk goede wetten te maken. Dat zien wij ook aan onze eigen wetgeving. Deze wordt momenteel herzien. De technische ontwikkelingen zijn ternauwernood bij te houden en daarom moeten wij een ander soort wetgeving invoeren. De tweede moeilijkheid houdt verband met de eerste. Het gaat hierbij om een wereldomspannend netwerk. Dat betekent dat wij, zelfs met een Europese richtlijn, alleen de zaken in de Europese Unie kunnen regelen en niet in de landen buiten de Unie. Daarom moeten wij met anderen komen tot politieke afspraken over wat wij op gelijksoortige wijze, eenieder op zijn eigen rechtsgebied, kunnen regelen. Dat is de gedachte die ten grondslag ligt aan het handvest. ín Brussel is de global business dialogue opgericht, waaraan ook wij een belangrijke bijdrage hebben geleverd. Deze heeft reeds een bestuur gekozen dat, als ik mij niet vergis, vandaag en morgen in New York bijeenkomt. In september van dit jaar zal een conferentie plaatsvinden tijdens welke enkele belangrijke knopen zullen moeten worden doorgehakt. Het kan zijn dat de deelnemers dan zeggen dat zij de zaken zelf wel kunnen regelen en zich daartoe ook verplichten, maar misschien worden ook slechts aanknopingspunten gegeven voor een mogelijke oplossing. Er is een lijst met 12 tot 15 problemen. Veel daarvan kunnen alleen met politieke besluiten worden opgelost en die hebben wij dan ook in Ottawa op de bijeenkomst van de OESO ter sprake gebracht. Belastingheffing kan men natuurlijk niet aan de betrokkenen overlaten, dat ligt voor de hand. Ook vraagstukken zoals encryptie mag men níet aan de betrokkenen overlaten. Ik kan u trouwens mededelen dat wij geen enkel besluit hebben genomen over welke encryptie-systemen wel en welke niet toelaatbaar zijn. Hierover is een conferentie gehouden van ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. Er zijn echter geen wettelijke voorschriften. Wij kunnen vanzelfsprekend in de Europese Unie enkel met de Raad en het Parlement, op voorstel van de Commissie, een regelgeving uitvaardigen en een dergelijk Commissievoorstel is er niet. Er zijn dus ook problemen die met juridische besluiten moeten worden opgelost en daaronder vallen ook de rechten inzake intellectuele eigendom en copyright. Deze conferentie moet die echter voorbereiden en op grond daarvan zullen wij dan besluiten nemen. Ik hoop dat wij — afgezien van de Japanners die reeds overtuigd zijn — ook de Amerikanen zover kunnen krijgen dat zij instemmen met niet alleen een proces voor het bewerkstelligen van overeenstemming tussen de particuliere deelnemers, maar ook een politiek proces. Wij moeten onderhand antwoorden geven op de vragen die uit de conferentie van particuliere deelnemers naar voren zijn gekomen. Dat is de huidige stand van zaken en wij zijn daar eigenlijk best tevreden mee. Ik dank nogmaals voor de waardering die uit de verschillende spreekbeurten sprak. Ik dank met name ook degenen die mij veel succes hebben gewenst met mijn werk van de komende maanden. Ik maak daaruit op dat er toch nog enige hoop bestaat op een goede afloop morgen! (Gelach, applaus) De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Bangemann. Dat hopen wij ook. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. II. Commerciële communicatie in de interne markt De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0503/98) van mevrouw Larive, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité over de follow-up van het Groenboek inzake commerciële communicatie in de interne markt (COM(98)0121 - C4-0252/98).
Nr. 4-531/226
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
De Voorzitter Het woord is aan de rapporteur, mevrouw Larive. Larive (ELDR), rapporteur. — Voorzitter, ook in dit verslag over grensoverschrijdende commerciële communicatie namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid zijn wij van mening dat de Commissie haar plicht verzaakt. Als hoedster van de Verdragen lapt zij immers geregeld artikel 169, de zogenaamde inbreukprocedure, aan haar laars. Dit is een groot democratisch gat en niet te tolereren in een democratische rechtsstaat. Burgers, bedrijven en organisaties zijn vaak terecht woedend. Hun klachten worden soms jaren getraineerd, zoals over de Franse loi Evin en het Griekse verbod over speelgoedreclame op televisie. Ik ben ook niet echt verheugd dat ik twee minuten geleden het antwoord van commissaris Monti op mijn tafel kreeg op de brief die de heer Cox en ik gestuurd hebben aangaande deze procedure. Ik heb het niet kunnen lezen. Alleen de laatste zin waarin staat: I am nevertheless interested in the suggestions made by Mrs. Larive in her draft report on commercial communications and will take them into consideration when they will be adopted by Parliament. De rest van de brief heb ik nog niet kunnen lezen en ik hou hem aan deze toezegging. Voorzitter Santer heeft maandag jongstleden in zijn achtpuntenplan het Europees Parlement grotere transparantie en informatie toegezegd. Om geloofwaardig te blijven of geloofwaardig te worden, dienen dus de eisen uit onze resoluties te worden gehonoreerd. Dit betekent nauwgezette en transparante toepassing van de artikel-16 9-procedure met tijdslimieten voor besluitvorming en verplichte toetsing van alle lopende en nieuwe klachten aan de zogenaamde evenredigheidstoets. Ook dient de klager in beroep te kunnen gaan tegen een negatieve beslissing. Ook eist het Europees Parlement een openbaar klachtenregister op Internet, uiteraard op voorwaarde dat de klager ermee instemt, waarin alle relevante informatie over de voortgang of stilstand van de dossiers is opgenomen. Het Europees Parlement dient zeer regelmatig geïnformeerd te worden via bijvoorbeeld zijn juridische commissie en mijn voorstel is om binnen de juridische commissie daartoe een werkgroep op te richten die de inbreukprocedures, en niet alleen met betrekking tot commerciële communicatie uiteraard, nauwlettend volgt. Het kan niet langer zo zijn dat de Commissie zonder enige verantwoording af te leggen achter gesloten deuren oncontroleerbare politieke overwegingen kan doen prevaleren boven juridische argumenten. Het gaat bij commerciële communicatie om een delicaat terrein. Enerzijds dient ook voor de commerciële communicatie de Europese vrije markt ten volle te kunnen worden benut. En in deze door de nieuwe technologie snel groeiende sector waar nu al meer dan één miljoen mensen direct werkzaam zijn, is dat uitermate belangrijk. Anderzijds hebben wij uiteraard groot respect voor de nationale waarden en culturen. Daarom, commissaris Monti, zijn wij heel blij met uw voorstellen die u heeft voorbereid ter vrijmaking van de Europese markt, ook voor commerciële communicatie, eerst in het Groenboek en nu in de follow-up mededeling. De zogenaamde evenredigheidstoets die u voorstelt, steunen wij. Via objectieve criteria kan dan telkenmale worden vastgesteld of een nationale beperkende maatregel gerechtvaardigd is in verband met het algemeen belang of dat daarentegen het nagestreefde doel volksgezondheid, consumentenbeleid, enzovoort met minder vergaande maatregelen kan worden gewaarborgd. In tegenstelling tot de Commissie wensen wij echter dat alle lopende en nieuwe inbreukzaken verplicht aan deze toetsing worden onderworpen met duidelijke tijdslimieten en niet alleen desgewenst. Want dan zitten wij weer in de situatie die ik zo-even schetste. Ook de Commissievoorstellen over een centraal contactpunt, een website en een databank steunen wij, net als het expertencomité. Ook in dit comité dienen de sleutelwoorden transparantie en toegankelijkheid te zijn, dat wil zeggen openbaarheid van de agenda, de notulen en ook van de minderheidsstandpunten. Van zeer groot belang achten wij het, en dat weet u commissaris, dat naast de nationale ambtenaren ook andere betrokkenen in het comité worden opgenomen. Commissaris, ik weet het, u heeft moed maar overtuigt u uw collega's en voer voor de eerste keer, wat ik dan noem, het zogenaamde „Europese poldermodel" in. Daarmee bedoel ik deelname op gelijke voet, één vertegenwoordiger per land van ambtenaren, industrie en consumentenorganisaties. De alleenheerschappij van de ambtenaren mag best wel eens worden doorbroken. Tenslotte dient ook bij commerciële communicatie het principe van de wederzijdse erkenning en het land van oorsprong het uitgangspunt te zijn. Pas als door die toets is vastgesteld dat de nationale belemmerende maatregel gerechtvaardigd is, kan dit principe worden doorbroken. De industrie dient dan de kans te krijgen via zelfregulering en een Europese gedragscode de problemen op te lossen. Wat mij betreft mogen zij nu wel aan het werk. Pas in laatste instantie kan dan een toevlucht worden genomen tot harmonisatiewetgeving ter aanvulling van het tiental richtlijnen dat nu al op deze sector van toepassing is. Paasilinna (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, collegás, we kunnen rustig stellen dat de commerciële communicatie zich nog steeds uitbreidt. Ze is arbeidsintensief en onderhevig aan sterke veranderingen. De reclame heeft zich ook inhoudelijk ontwikkeld, maar niet per se in positieve zin. De commerciële communicatie is steeds vaker image-marketing. Ze manipuleert steeds vaker en neemt stelling met betrekking tot normen en waarden. Dit is het uitgangspunt dat ik hierbij hanteer. Met behulp van reclame wordt vandaag de dag de publieke opinie gevormd. De consument is niet altijd in staat weerstand te bieden aan het vaak zeer irreële wereldbeeld dat door reclame wordt geschetst. Een goed voorbeeld hiervan is een bruine koolzuurhoudende frisdrank. Daarin wordt niet langer, vooral op tv, het drankje zelf aangeprezen, maar een levensstijl: jeugd, zee en strand, vrijheid en schoonheid. Dit betekent dat productreclame heeft plaatsgema-
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/227
Paasilinna akt voor image-marketing, en voor heel maatschappelijke vraagstukken. Sommige zaken zijn begerenswaardiger dan andere. Problemen ontstaan er door reclame die op kinderen is gericht, en op anderen die geen beschermde positie hebben. Wij moeten de zwakkeren in bescherming nemen. De sterke uitbreiding van de sponsoring, zoals die bijvoorbeeld op scholen wordt gevoerd, is een goed voorbeeld van wat ik bedoel. Tegelijkertijd is het, van sportsponsoring en de daaruit voortvloeiende negatieve verschijnselen tot de Olympische beweging, duidelijk wat er gebeurt wanneer er weinig controle plaatsvindt en er tendensen bestaan richting criminaliteit. De centrale doelstelling van de Unie is de interne markt vlekkeloos te laten functioneren. Door de marketing van goederen en diensten makkelijker te maken, werken we aan onze eigen doelen en tegelijkertijd aan groeimogelijkheden en natuurlijk werkgelegenheid. Een goede en flexibele reclame is dus een goede doelstelling. De commerciële grensoverschrijdende communicatie dient gefundeerd te zijn op erkenning van het wederkerige karakter. De rapporteur stelt voor om, indien dit niet mogelijk is, over te gaan tot zelfregulering. Maar naar mijn mening is dat toch niet voldoende. Mather (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik mevrouw Larive willen gelukwensen met haar verslag en dit namens de Europese Volkspartij willen verwelkomen. Bij de meningsvorming in het Parlement op dit gebied heeft mevrouw Larive al enige tijd de toon gezet met liberale economische beginselen en dat er geen amendementen zijn op haar verslag is symptomatisch voor het harde werk dat zij heeft verricht en voor de steun die zij heeft ontvangen. Ik zou graag vier punten uit haar verslag willen lichten. In de eerste plaats noem ik de noodzaak van wederzijdse erkenning op dit gebied die in het verslag wordt geaccentueerd. Ten tweede is er de benadering die ervan uitgaat dat er in de eerste instantie zelfregulering moet zijn en dat er, zoals mevrouw Larive heeft gezegd, pas als laatste redmiddel verdere richtlijnen worden vastgesteld. Een derde punt dat in dit verslag centraal lijkt te staan is het belang van een verplicht systeem voor de evenredigheidsbeoordeling van verdere wetgevingsinitiatieven. Dit is een beperking voor de wetgevers, maar deze lijkt mij terecht. We moeten de regels rondom onszelf aanscherpen. En als ik mij mag aansluiten bij de ruimere strekking van het betoog van mevrouw Larive, dan is het een feit dat de Gemeenschap tot grotere bloei zal komen, naarmate het een Gemeenschap is met rechtszekerheid en een grote mate van voorspelbaarheid. Dit leidt mij tot het vierde punt dat ik hier wil noemen en dat betreft de klachten. De Commissie heeft op een constructieve manier voortgebouwd op haar Groenboek, maar als er één terrein uitspringt waarop zij nog flink wat voortgang kan boeken, dan is het wel dat van de afhandeling van klachten. Hier zouden we duidelijk gediend zijn met strikte tijdslimieten. Het denkbeeld van een via het Internet toegankelijk klachtenregister vormt een goed scharnier tussen het laatste debat en het onderhavige en kan een ruggensteun zijn voor degenen die op dit gebied moeilijkheden ondervinden, omdat zoiets immers de communautaire systemen toegankelijk voor hen maakt. Ik denk dat wij hier allemaal achter kunnen staan. Mevrouw Larive legt de nadruk op het belang van de deskundigengroep en op de noodzaak om hierbij in een vroeg stadium werkelijk externe deskundigen te betrekken. In de Europese Volkspartij zouden wij daar ook voor zijn. Tot besluit wil ik commissaris Monti aanmoedigen om zijn werk op dit gebied voort te zetten. Zijn taak is nogal rommelig en verward. Niet alle richtlijnen die momenteel bestaan zijn bevorderend voor de doelstellingen die wij tezamen in dit Parlement zouden willen steunen. Misschien kan de heer Monti zijn vaardigheden aanwenden om orde en overzicht te brengen in een aantal onderwerpen op dit specifieke terrein. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook grensoverschrijdende commerciële communicatie behoort tot de interne markt. Door de reusachtige hoeveelheden geld die in de reclamesector omgaan, heeft deze een enorme weerslag op het gedrag en de behoeften van de mensen. Daar reclame en marketing, via sponsoring, product placement en imagetransfer, allang in alle communicatie- en dialoogsectoren de scepter zwaaien en zelfs bijvoorbeeld in speelfilms of scholen worden ingezet, is de invloed van de groten en machtigen op de kleinen enorm groot. Dat geldt zowel voor landen als voor ondernemingen. Derhalve had men mijns inziens in dit overigens uitstekende verslag sterker de klemtoon moeten leggen op de noodzaak van bescherming van de tradities en zeden die in het historisch bewustzijn verankerd liggen en deel uitmaken van het cultureel erfgoed. Ook de bescherming van de waardigheid van de mens, die niet overal in Europa op dezelfde wijze wordt ervaren, en de bescherming van minderjarigen zijn criteria van doorslaggevend belang en hadden in het verslag beter uit de verf moeten komen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Monti, dames en heren, het begrip commerciële communicatie doet op het eerste gezicht misschien wat abstract aan. Dankzij de groenboeken van de Commissie en ook het werk van de rapporteur weten wij echter hoe groot de draagwijdte van dit begrip is. Als wij beseffen dat daaronder verschillende vormen van communicatie vallen, die allen tot doel hebben de afzet van producten of het beeld dat de afnemer van de aanbieder heeft, te verbeteren, wordt ons duidelijk hoe ver dit begrip reikt. Commerciële communicatie behelst aldus reclame, rechtstreekse marketing, sponsoring maar ook verkoopbevordering en public relations. Deze sector zorgt voor niet minder dan 1 miljoen arbeidsplaatsen en is nog in de groei. Dit is een markt met toekomst en hij zal dus ook in andere sectoren nieuwe werkgelegenheid kunnen doen ontstaan. Daarom is dit een uiterst belangrijk vraagstuk voor de interne markt. Wij moeten proberen de vrijheden van de interne markt ook in deze sector zo snel mogelijk te verwezenlijken. In dit verslag gaat het derhalve mijns inziens ook over een ander belangrijk punt, namelijk wederzijdse erkenning. Grensoverschrijdende communicatie moet moge-
Nr. 4531/228 H andelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Rübig lijk zijn zodra in een van de lidstaten toelating is verstrekt. Dat is immers het sleutelprincipe van de gemeenschappe lijke markt. Ik wil u ook nog aan een ander thema herinneren dat misschien op het eerste gezicht niet geheel in dit verband lijkt te passen, namelijk de busrichtlijn, ofwel het beroemde versIagMurphy. Ook daarin hebben wij prioriteit gegeven aan het principe van wederzijdse erkenning en wij hopen dat de Commissie en de Raad hiermee bij de verdere wet geving rekening zal houden. Monti, lid van de Commissie. — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik zou in de eerste plaats me vrouw Larive willen danken voor haar goed onderbouwde en gedetailleerde ontwerpresolutie over de mededeling van de Commissie, evenals .voor de door haar getoonde interesse in ons beleid met betrekking tot de commerciële communicatie in de interne markt. Dankzij uw inzet, mevrouw Larive, heeft het Europees Parlement zijn steun ge geven aan de voorstellen die de Commissie in het Groenboek inzake commerciële communicatie heeft ontvouwd, hetgeen haar in staat heeft gesteld dit beleid ten uitvoer te leggen via de mededeling die hier vanavond op tafel ligt. Ik verheug mij erover dat de rapporteur zich positief blijft opstellen tegenover ons beleid op dit gebied en ik ben blij met haar constructieve kritiek in verband met de punten die nog verder kunnen worden geperfectioneerd. Behalve de suggesties voor het desbetreffende beleid, worden in de resolutie van mevrouw Larive ook verschillende voorstel len geformuleerd om de inbreukprocedures op grond van artikel 169 in het algemeen te verbeteren. Aangezien ik voor beide terreinen bevoegd ben, zou ik graag een korte, eerste reactie willen geven op de voornaamste suggesties die zijn geformuleerd. Laten we beginnen met ons interne beleid op het stuk van de commerciële communicatie. Er wordt vooral gesugge reerd dat de methodologie voor de beoordeling van de evenredigheid moet worden versterkt, door enerzijds te ga randeren dat geen van de evenredigheidscriteria als uitvlucht wordt gebruikt om protectionistische belemmeringen in stand te houden en anderzijds door deze methodologie voor de evenredigheidstoetsing verplicht van toepassing te doen zijn op iedere inbreukprocedure op dit gebied. Ik moet zeggen dat ik akkoord ga met beide voorstellen en ik zal proberen te garanderen dat dit instrument op doel treffende wijze wordt toegepast. Wat de suggesties voor een grotere transparantie van de werkzaamheden van de de skundigengroep betreft, zijn we al bezig ervoor te zorgen dat de adviezen van die groep en de agenda's van haar ver gaderingen openbaar worden gemaakt. Het verheugt mij mevrouw Larive te kunnen mededelen dat het eerste advies van de groep met betrekking tot de reglementering van kortingen in de lidstaten vermoedelijk in februari zal wor den aangenomen en gepubliceerd. Verder zijn ook de, namen van de nationale vertegenwoordigers openbaar gema akt en hebben verschillende lidstaten werkgroepen opgericht met de betrokken nationale organisaties om hen te in formeren over de discussies die in de groep hebben plaatsgevonden. Ik hoop dat alle lidstaten mettertijd op die manier te werk zullen gaan, zodat de betrokken organisaties volledig wor den geïnformeerd en tot het debat kunnen bijdragen. De leden van de deskundigengroep achten het ook nuttig dat de betrokken' organisaties de gelegenheid krijgen om hun opmerkingen aan de groep kenbaar te maken, maar zijn van mening dat hun permanente aanwezigheid daarin de openhartige en constructieve besprekingen zou kunnen bemoeilijken die het de groep mogelijk maken om de voor haar adviezen vastgestelde termijn van zes maanden te respecteren. Omdat we tenslotte gemiddeld twee adviezen per jaar verwachten, hopen wij deze met een goede frequentie aan het Parlement te kunnen voorleggen, tezamen met het gevolg dat de Commissie aan deze adviezen denkt te geven in de vorm van initiatieven. Ik denk dan ook, mevrouw Larive, dat wij aan de meeste specifieke suggesties die u ten aanzien van ons beleid inzake commerciële communicatieformuleert,gevolg zullen kunnen geven. Wat betreft de innovatieve voorstellen die in de resolutie zijn neergelegd en die in het algemeen de inbreukprocedu res van artikel 169 betreffen, voor die voorstellen en bijdragen ben ik speciaal dankbaar, want ik kan niet genoeg be nadrukken hoeveel belang ik hecht aan het probleem van de inbreukprocedures. We hebben namelijk geprobeerd — en te oordelen naar de beleefde toespelingen van de heer Mather misschien niet in de mate die hij meende te mo gen verwachten — de bij de inbreukprocedures gevolgde werkwijze overzichtelijker, ordelijker en sneller te maken. Met de rapporteur sta ik op het standpunt dat dit een aspect van fundamenteel belang is, omdat wij door het aan de kaak stellen van overtredingen de gebieden kunnen identificeren waarop er voor de interne markt nog problemen blijven bestaan. Ik geef toe dat de actoren op de markt geneigd kunnen zijn om van het indienen van een klacht af te zien, wanneer zij op de hoogte zijn van de ingewikkeldheid en de traagheid van de inbreukprocedures en derhalve van de hieraan verbonden kosten. Dit betekent dat de inbreukprocedures hun zo belangrijke signaalfunctie, namelijk het identificeren van belemmeringen, niet ten volle kunnen vervullen waardoor het vervolgens moeilijker wordt het door ons en u nagestreefde doel van een feilloos functionerende eenheidsmarkt te verwezenlijken. Wat meer speciaal de frequentie en de termijnen van de besluiten betreft, heb ik alle mij ten dienste staande mogelij kheden benut om de termijnen te respecteren, in lijn met de suggesties van de rapporteur. De twee voorstellen betreffende een openbaar klachtenregister en de mogelijkheid voor de klagers om inzage te krij gen in de analyse van de Commissie voordat er een besluit wordt genomen, moeten diepgaander worden bestude erd. In het register zouden alleen die gevallen kunnen worden opgenomen, waarvoor de klagers zouden hebben af gezien van het recht op vertrouwelijkheid van de procedure. Wat het tweede voorstel betreft, zou er onvermijdelijk verdere vertraging ontstaan indien de klagers om hun mening over onze analyse zouden worden gevraagd voordat het college van commissarissen een besluit heeft genomen. Wel
13.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/229
Monti ben ik het ermee eens dat de suggestie om een klager te informeren over de redenen waarom zijn klacht bijvoorbe eld is geklasseerd, positieve, ja zelfs zeer positieve aspecten heeft. Ik hoop dat mijn interventie u er althans enigszins van heeft verzekerd dat de Commissie grote betekenis zal he chten aan deze resolutie en ik zou tot slot nog snel een opmerking willen maken over de transparantie. Ik hecht veel waarde aan de transparantie en wat betreft de naleving van het Gemeenschapsrecht in de eenheidsmarkt, is een essentieel instrument voor de transparantie het zeer nuttig gebleken zogenaamde scoreboard, dat de lidstaten onder druk zet om de regels inzake de eenheidsmarkt stipter na te volgen. Speciaal wat betreft de transparantie in de in breukprocedures, veroorloof ik mij u er aan te herinneren dat wij in 1996 het besluit hebben genomen — en wij houden ons hieraan — de pers systematisch op de hoogte te stellen van ieder besluit met betrekking tot een met re denen omkleed advies of de verwijzing van een zaak naar het Hofvan Justitie. Daardoor ontstaat er, dat moet ik zeggen, veel meer collegiale druk of peer pressure en worden de lidstaten er meer en sneller toe aangezet om de inbreuken die aan de basis van de procedures liggen, uit de wereld te helpen. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Monti. Mevrouw Larive heeft, als rapporteur, om het woord gevraagd. U heeft één minuut, mevrouw Larive. Larive (ELDR), rapporteur. — Commissaris Monti, ik dank u voor uw antwoord. Op een aantal punten heeft u in derdaad geruststellende antwoorden gegeven. Op een aantal punten teleurstellend, met name wat betreft de samen stelling van het comité van experts. Ik heb twee vragen waarop u nog geen antwoord hebt gegeven. Bent u bereid de klager beroepsmogelijkheden te geven indien een negatief advies wordt uitgebracht? Bent u bereid de in de reso lutie genoemde termijnen toe te passen wat betreft de inbreukprocedure? Monti, lid van de Commissie. — (ΓΓ) Mevrouw Larive, zoals ik in het algemeen en ook in het bijzonder naar aanlei ding van uw twee laatste punten heb gezegd, behoud ik mij voor om deze aan een grondiger onderzoek te onder werpen. Wat het eerste aspect betreft, namelijk dat van het beroep, denk ik dat er in dit verband een wijziging van het Verdrag nodig zou zijn. Ik moet erop wijzen dat zowel ikzelf als ook de Commissie op de Intergouvernementele Conferentie die tot het Verdrag van Amsterdam heeft geleid, het voorstel van een lidstaat hebben gesteund de bevo egdheden te versterken om de procedures op dit gebied te kunnen stroomlijnen. Wat de naleving van de termijnen betreft, meen ik al te hebben gezegd dat wij alles in het werk stellen om deze na te leven, iets wat ik hierbij opnieuw beklemtoon. U zult in enkele gevallen zeker hebben bespeurd, dat mijn aarze ling om onmiddellijk positief te reageren op enkele van de door u geformuleerde voorstellen, juist te wijten is aan het feit dat die voorstellen op zich goed lijken, maar tot een zekere vertraging van de desbetreffende procedure kun nen leiden. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Monti. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 12. Europese postdiensten De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende mondelinge vragen: — B40718/98 van de UPEFractie, aan de Commissie, over Europese postdiensten; — B40006/99 van de GUE/NGLFractie, aan de Commissie, over postdiensten; — B40007/99 van de AREFractie, aan de Commissie, over liberalisering van de Europese postdiensten. Mevrouw Moreau krijgt voor drie minuten het woord. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, met 1,5 miljoen beambten en 100.000 postkantoren om in de behoeften van het publiek te voorzien, vervullen de postdiensten een vooraanstaande rol op het gebied van de wer kgelegenheid en de instandhouding van de sociale samenhang. Het Europees Parlement heeft zijn werk al acht jaar lang toegespitst op de belangen van de sociale actoren en daardoor sterk bijgedragen tot de afremming van het door de Europese Commissie in haar aanvankelijke voorstellen voorgestane liberaliseringsproces. Hoe kunnen wij ons nu dan niet ernstig ongerust maken over de voornemens die de Commissie te kennen heeft gegeven om de liberalise ring van de postdiensten intensiever ter hand te nemen en dat nog zelfs voordat richtlijn 97/67 in het nationale recht is omgezet? Bij zaken van zo'n verregaand belang is het absoluut noodzakelijk dat de keuze van de toekom stige ontwikkelingen strikt in de hand wordt gehouden en dat deze wordt gebaseerd op nauwkeurige informatie. Daarom roept onze fractie het Parlement op iedere nieuwe liberaliseringsmaatregel af te wijzen en dringt zij erop aan dat enige herziening van het in de richtlijn neergelegde regelgevingskader pas wordt ondernomen, nadat alle ge volgen van de toepassing ervan zijn bestudeerd. Is het tenslotte niet noodzakelijk dat de Commissie — zowel in deze sector als in andere — nu eens ophoudt zich OostIndisch doof te houden en dogmatisch vast te houden aan beginselen die slechts op een axioma berusten: het
,
Nr. 4-531/230
Handelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Moreau gelijk van een tot het uiterste doorgedreven liberalisering? Tegenover dergelijke dogma's staan mannen en vrouwen die kwaliteitsdienstverlening willen en weer andere mannen en vrouwen die daaraan werken. Hoe kunnen wij de ogen sluiten voor bepaalde tendensen die de reeds doorgevoerde liberaliseringen gemeen hebben? Zo zien we speciaal in de vervoersector dat er duizenden banen zijn geschrapt en de lonen en arbeidsovereenkomsten van het personeel onder druk staan. Iedereen weet dat er moet kunnen wordt beschikt over de noodzakelijke gegevens, alvorens er nieuwe besluiten kunnen worden genomen. Daarom moeten er dringend serieuze en diepgaande studies worden gemaakt van de gevolgen van iedere liberalisering, met name vanuit het oogpunt van de werkgelegenheid, de ruimtelijke ordening, het economisch en financieel evenwicht van de exploitanten en de kwaliteit van de dienstverlening. In dit verband is er op de recente studies van de Commissie hevige kritiek gekomen van de zijde van de Europese Paritaire Commissie van de postdiensten. Om de nodige transparantie mogelijk te maken en de conclusies van deze studies zo geloofwaardig mogelijk te doen zijn, moeten deze worden gemaakt in samenwerking met alle actoren, exploitanten, vakverenigingen en gebruikersorganisaties van de sector posterijen in de lidstaten. Te oordelen naar het commercieel en financieel offensief dat momenteel door de multinationale particuliere bedrijven op de posterijenmarkt wordt gevoerd, lijken zij de taak van openbare dienstverlening beslist niet hoog in het vaandel te hebben. Tegenover een dergelijke situatie stellen wij met klem dat iedereen gelijke toegang moet hebben tot de postdiensten, onder billijke en gelijke voorwaarden, ongeacht waar, en dat er daartoe moet worden gewerkt aan de ontwikkeling van samenwerking en overleg en niet aan het aanwakkeren van een oorlog tussen de nationale en Europese exploitanten. Door opnieuw de betekenis van deze diensten te benadrukken, wil ik u ervan doordringen dat hun dienstverlening aan de gebruikers niet mag worden gereduceerd tot een simpele handelswaar die onderworpen is aan de marktwetten, want zij maakt deel uit van een fundamenteel recht van de mens, het recht op communicatie. Taubira-Delannon (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, bij het Europa van de post is de inzet niet te verwaarlozen: een omzet van 360 miljard Franse frank, een bedrijfsvolume van 108 miljard zendingen, een netwerk met ruim 106.000 contactpunten, maar vooral 1,4 miljoen werknemers en ruim 370 miljoen potentiële gebruikers. De hamvraag is dus of zulke ongelijke situaties te lijf kunnen worden gegaan met één enkele formule of dat er zelfs maar een harmonieuze formule bestaat. Daar is in de eerste plaats de demografische ongelijkheid, omdat de oppervlakten en bevolkingsdichtheden van de verschillende landen niet vergelijkbaar zijn en 60% van de bevolking is geconcentreerd in vier landen. Vervolgens is er de economische ongelijkheid, want het BBP per inwoner varieert van nog geen 90.000 Franse frank tot meer dan 150.000 Franse frank waarbij 75% van de omzet voor rekening van vier landen komt. Dan is er nog de financiële ongelijkheid, met een basistarief dat van 1, 70 Fransefranktot 3, 20 Franse frank gaat. En tenslotte is er de juridische ongelijkheid, bij zeer uiteenlopende geografische omstandigheden en productenpakketten. Anders gezegd, er moeten enkele beginselen worden gerespecteerd: het beginsel van de rechtvaardigheid en billijkheid van de universele dienstverlening, het beginsel van kosteneffectiviteit en het beginsel van samenhang en van instandhouding van de openbare dienstverlening. Anders gezegd, er mag geen heilige koe worden gemaakt van de concurrentie onder het voorwendsel van transparantie, hetgeen de minst bedeelde en de meest verafgelegen gebruikers zou benadelen. Anders gezegd, er moet op worden toegezien dat de werkgelegenheid en het openbaar belang worden gewaarborgd. Bangemann, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, als men luistert naar de twee spreekbeurten van zojuist, ter rechtvaardiging van de mondelinge vragen, krijgt men de indruk opnieuw beland te zijn in de eerste discussies over de liberalisering van de communicatiediensten. Toen kreeg men dezelfde vrees te horen. Die vrees is echter totaal niet gerechtvaardigd gebleken te zijn. Ook voor de telecommunicatiesector hebben wij de lidstaten het gebruik vanfinancieringsinstrumententoegestaan, maar de universele dienstverlening kan zich daar voor een groot deel zonder deze instrumenten redden. Met andere woorden de universele dienstverlening beantwoordt aan de economische wetten die de communicatiesystemen eigen zijn. Deze wetten zijn echter, naar het schijnt, voor bepaalde leden en politieke tendensen in dit Parlement zo vreemd dat zij telkens weer angst inboezemen. Ik wil dat hier onomwonden zeggen, mevrouw Moreau. Als de markt volgens de regels verloopt — en die regels kan en moet men natuurlijk op politiek niveau vaststellen — hoeft deze niet per se een asociale weerslag te hebben, integendeel! Ik ben een logisch denkend mens en daarom heb ik ook gezegd: als deze volgens de door ons zelf vastgestelde regels verloopt, hoeft deze geen asociale weerslag te hebben. Een voorbeeld daarvoor zijn de telefoonprijzen in de telecommunicatiesector. Gelukkig zijn het tegenwoordig prijzen en geen tarieven meer. Tegen het einde van dit jaar zullen wij waarschijnlijk dankzij de concurrentie, dat wil zeggen dankzij de markt, prijzen hebben die in geen enkel opzicht zullen onderdoen voor die van de Verenigde Staten. Dat betekent dus dat communicatie, Internet en nieuwe informatiemogelijkheden goedkoper zullen worden. Dat is het beste sociale beleid. In plaats van aan de hand van allerlei criteria vast te stellen wie behoeftig is en enorme, dure bureaucratieën in het leven te roepen voor het beheer van het armengeld — en daar krijgt men dan geheid ook te maken met fraude — hebben wij een heel eenvoudig systeem. Wij hebben, mevrouw Moreau, tegenwoordig zelfs mogelijkheden om voor niks te bellen. U hoeft niets te betalen. U kunt mij ten alle tijden opbellen en niet alleen „s nachts. Dit is trouwens al de tweede keer, mijnheer de Voorzitter, dat ik „s avonds nog zo Iaat hier aan het werk ben. Noteert u alstublieft dat ik binnenkort een vakbond van commissarissen ga oprichten. Zo kan dat niet langer doorgaan. Wij worden gedwongen onder onmenselijke omstandigheden, beneden onze menselijke waardigheid te werken en te leven, mevrouw Moreau.
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/231
Bangemann Ik kan helaas geen antwoord geven op deze mondelinge vragen. Het spijt mij erg! Ik zal u echter zeggen waarom. Ik begrijp wel dat u die mondelinge vragen nu stelt. U vindt dat eindelijk eens iets gezegd moet worden. Ik heb mijn eigen standpunt eerlijk gezegd nog niet helemaal vastgesteld. Dat u die studies niet bevallen, mevrouw Moreau, omdat daar niet in staat wat u zou willen, tja, daar kan ik helaas niet veel aan doen. Wij wilden hierin trouwens gegevens verwerken van alle posterijen in de Unie, maar helaas hebben niet alle posterijen de noodzakelijke informatie verschaft. Ook dat moet eens gezegd worden. (Interrupties: het is niet aangekomen) Kan best zijn. Ik heb hoe dan ook mijn eigen standpunt, dat over twee weken, geloof ik, aan de Commissie wordt voorgelegd, nog niet vastgesteld. Over twee weken vindt een oriëntatiedebat plaats. Ik zal dan dus proberen vast te stellen wat de collega's van deze verschillende vraagstukken denken en pas dan kan ik u een indicatie geven van hoe mijn standpunt eruit zal zien. Ik heb vandaag geen standpunt van de Commissie voor u. Persoonlijk kan ik u zeggen dat de universele dienst op dezelfde wijze dient te worden behandeld als de telecommunicatie. Dat betekent dat wij een soort opvangpositie zullen creëren, als de collega's het daarmee eens zijn. Wij zullen dit echter niet verplicht stellen, maar aan de lidstaten die denken dat zij dat kunnen gebruiken, ter beschikking stellen. Ik geloof weliswaar niet dat iets dergelijks nodig zal zijn, maar vooruit! Wij reageren nu eenmaal op ongerechtvaardigde angsten en alleen daarom zullen wij, of ik in ieder geval, dat voorstellen. U kunt dus met een gerust gemoed gaan slapen. Ik hoop echter wel dat de posterijen spoedig wakker zullen worden. Simpson (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de mondelinge vraag over de postdiensten en de ontwerpresoluties die tot besluit van het debat daarop zijn gevolgd, geven dit Parlement de gelegenheid opnieuw zijn al vaak geuite standpunt te bevestigen over de toekomst van de postdiensten in de Europese Unie. Het is ook een groot toeval dat de bespreking van dit punt op dezelfde agenda staat als de bespreking van de motie van afkeuring, die het Parlement overweegt in te dienen tegen de Commissie. Een van de redenen voor de verslechterende betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie is ongetwijfeld de arrogante houding geweest die soms door zekere commissarissen aan de dag is gelegd. Zelf hebben we dat ondervonden in 1997 — en ik denk dat dit in 1999 weer te gebeuren staat — toen het Parlement overweldigende steun gaf aan het door mij ingediende verslag maar dit toen door commissaris Bangemann werd afgedaan met de mededeling dat hij weer terug zou komen met zijn plannen voor een verregaande liberalisering — plannen die door het Parlement waren verworpen. Laat ik commissaris Bangemann het standpunt van het Parlement in herinnering brengen. In de nieuwe stemming van eerbied en respect voor het Parlement die zich deze week van de Commissie meester lijkt te hebben gemaakt, zal hij misschien nota van mijn opmerkingen nemen en ervoor zorgen dat er terdege rekening wordt gehouden met het standpunt van het Parlement, wanneer hij er eindelijk toe komt ons — al is het wel wat laat — de nieuwe richtlijn voor de postdiensten voor te leggen, waaraan momenteel wordt gewerkt. Wij willen een structuur zien waarbij een voldoende groot deel van de activiteiten aan de postdiensten wordt voorbehouden om een levensvatbare universele dienstverlening in stand te houden. Dit betekent dat de direct mail en de grensoverschrijdende briefpost voor de postdiensten gereserveerd blijven. Daarvoor blijven de nationale postdiensten dus verantwoordelijk. Dat gereserveerde werkterrein moet worden gebaseerd op een realistisch maximumgewicht van de zendingen, en niet op de 20 of eventueel 50 gram waarvan de Commissie naar verluidt voorstander zou zijn. Wij nemen geen genoegen met minder dan een gedetailleerde omschrijving van wat een universele dienstverlening inhoudt en we willen weten wat de sociale gevolgen van de liberalisering zullen zijn voor de werkgelegenheid — voor de banen dus — en voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de inwoners van de Europese Unie. Ik moge de commissaris eraan herinneren dat het hier om duizenden banen gaat en ook dat het Parlement, zoals mevrouw Moreau heeft gezegd, ernstige twijfels heeft over de authenticiteit van zogenaamde eerdere studies op dit en andere terreinen. Eerlijk gezegd geloven wij dat ermee is gesjoemeld. Floris, je bent zo meteen aan de beurt, dus houd daar achteraan alsjeblieft op met dat gezeur en gezanik. We zijn nog in afwachting van dit voorstel van de Commissie in lijn met richtlijn 97/67/EEG, hetgeen betekent dat de artikelen over de liberalisering in de vorige richtlijn wellicht niet langer van toepassing zullen zijn. Wanneer zal de Commissie eindelijk eens inzien dat telecommunicatie en post niet op een eerlijke manier met elkaar kunnen worden vergeleken? Want, zoals we al vaak hebben gezegd, het gaat bij de telecommunicatie om machines en bij de post om mensen. Maar dat kunnen we de commissaris nog steeds maar moeilijk aan zijn verstand brengen. Het Parlement weet dat ik een redelijk mens ben. Maar tegen de commissaris en tegen de Commissie in het algemeen — of die Commissie nu nog een dag of nog een jaar in functie is — zeg ik vanavond dit: ?Als u het waagt bij het Parlement aan te komen met een richtlijn over de postdiensten waarbij is getornd aan het concept van een openbare verantwoording verschuldigde, universele dienstverlening van hoge kwaliteit voor alle burgers; als u het Parlement laat zien dat u het eerder door het Parlement geformuleerde standpunt naast u neerlegt — zoals u dit in het verleden hebt gedaan — dan wel gewoonweg negeert — zoals u dit in het verleden ook hebt gedaan —, een standpunt, dat nota bene door de Raad wordt ondersteund; en als u erin blijft volharden een dogmatische, volledig geliberaliseerde aanpak door te drijven ten koste van de postdiensten, dan staat u voor een monumentaal gevecht: het gevecht der gevechten. Commissaris, ik waarschuw u, het standpunt van het Parlement blijft onveranderd. Het Parlement, met uitzondering van de excentrieke vleugel — de lunatic fringe — van de Nederlandse liberalen, is nog steeds dezelfde opvatting toegedaan. Wat u moet doen is luisteren naar wat het Parlement u te zeggen heeft, luisteren naar
Nr. 4-531/232
Handelingen van het Europees Parlement
Simpson wat de mensen in de Europese Unie willen en u moet ophouden met die krankzinnige poging om de postdiensten te liberaliseren, uitsluitend en alleen omdat u een bepaalde leer aanhangt. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Simpson. Ik heb tot besluit van het debat zeven ontwerpresoluties, overeenkomstig artikel 40, lid 5 van het Reglement, ontvangen. (') Mijnheer Ferber heeft het woord namens de Fractie van de Europese Volkspartij. Ferber (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, mag ik de heer Simpson erop wijzen dat hij namens de socialistische fractie heeft gesproken en niet namens het Parlement! Op dit late uur moeten wij vaststellen dat de Commissie weer eens problemen heeft bij het tijdig indienen van richtlijnen voor de postdiensten. Het is niet de eerste keer dat wij de Commissie achter de vodden moeten zitten en haar moeten vragen of zij al is opgeschoten met haar werk. De Commissie had voor eind 1998 een nieuw voorstel moeten doen voor een richtlijn. Deze termijn hebt u, mijnheer de commissaris, gewoon laten verstrijken. Ik heb herhaaldelijk gezegd dat wrijvingen bij de wetgeving alleen kunnen worden voorkomen als u de gestelde termijnen in acht neemt. U hebt de kans gemist om eindelijk voorstellen te doen voor een kwalitatief hoogstaande postdienst in Europa, voor een dankzij de concurrentie goedkopere postdienst die ook alternatieven als fax en e-mail kan trotseren. Als u dat niet hebt gedaan uit angst voor de linkse meerderheid in de Raad, moet ik zeggen dat ik daar weinig begrip voor kan opbrengen. Als u dat niet hebt gedaan omdat de omzetting van de richtlijn in de lidstaten te wensen overlaat, bent u uw plicht als hoedster van de Verdragen niet nagekomen. In dit verband is het trouwens heel interessant vast te stellen uit welke landen de auteurs van de drie mondelinge vragen komen. Daar doen zich blijkbaar specifieke problemen bij de omzetting van de reeds aangenomen richtlijnen voor. Ik verzoek u, mijnheer de commissaris, dit Parlement zo spoedig mogelijk een goed voorstel voor een richtlijn voor te leggen, opdat wij tijdig kunnen zorgen voor een verstandige ontwikkeling van de postdiensten, zoals ook bij de oude richtlijn was afgesproken. Wijsenbeek (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, zoals wij al gehoord hebben vanavond in het debat kent ieder ons standpunt. En dat kan dan door sommigen de „lunatic fringe" genoemd worden, wij komen in ieder geval op voor de consument, want die heeft recht op een betere dienstverlening. De postdienst mag geen sociale verzorging zijn en mag niet worden gebruikt door staten om diensten af te schuiven die ergens anders thuis horen. Dat betekent gewoon het paard achter de wagen spannen. Wij weten allemaal dat op het moment dat je die postdiensten vast gaat houden aan monopolies ze gewoon ingehaald worden, zoals al terecht gezegd werd, door faxen, door e-mails en andere moderne middelen. Het blijkt overigens, ook in de praktijk, zoals bijvoorbeeld in Zweden, zoals bijvoorbeeld in Nederland — en Zweden is echt niet een klein land dat dichtbevolkt is, zoals Nederland, het is een enorm land met grote afstanden — dat een geprivatiseerde dienst of in ieder geval een dienst waar concurrentie mogelijk is even goed kan zijn als die slechtwerkende monopolies die tegelijkertijd sociale dienstverleningen zijn. Dat betekent dat wij de Commissie oproepen om zo spoedig mogelijk, inderdaad niet alleen die achterlijke en achterhaalde oude richtlijn uit te voeren, maar meteen met nieuwe liberaliserende voorstellen te komen. Want daartoe heeft de Commissie zich verplicht. Het nietdoorgaan van Reims II, het niet duidelijk nakomen, omdat er inmiddels allerlei integrators werkzaam zijn, geeft gewoon aan dat wij met nieuwe moderne dienstverlenende voorstellen moeten komen. Ik hoop dat de Commissie daar niet weer tien jaar over gaat doen en dat het niet zoals de vorige keer een olifant is die een muis baart. Elke vergelijking met de hier aanwezige personen is natuurlijk volstrekt uit de lucht gegrepen. Schörling (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega's, ik vraag mij af of commissaris Bangemann commentaar wilde geven op zijn nieuwe taken, toen hij zei dat er misschien wel een vakbond voor commissarissen zou moeten komen. Dat was een interessante mededeling. Ik moet zeggen dat de manier waarop de Commissie hier optreedt mij een beetje verbaast. Ik ben niet tegen privatiseringen als zodanig en mijn fractie is dat evenmin. Maar wat is er voor reden om zo te haasten als de Commissie nu wil? Het Parlement heeft de Commissie juist gevraagd eens goed te kijken naar de economische en sociale consequenties en naar de situatie in de postsector, en dat per land en per postdienst. Dat is niet gebeurd. Wij hebben ook gezegd dat de evaluaties van de liberalisering van de postdiensten niet alleen mogen worden gebaseerd op de studies van de Commissie inzake de uitvoering, maar dat men ook rekening moet houden met het overleg in de Raad, vakbeweging, consumentenverenigingen enzovoort. Als men dat zou doen, zou commissaris Bangemann niet zeggen dat de ongerustheid ongegrond is. Een collega heeft al gezegd dat wij in Zweden een zekere liberalisering van de postdienst hebben doorgevoerd. Uit de daarnaar verrichte studies blijkt dat de afgelegen regio's er slechter aan toe zijn, dat men „de krenten uit de pap haalt" en dat de dienstverlening in de kleinere plaatsen is verslechterd. De sector moet namelijk een bepaalde omvang hebben, wil men de verlening van deze algemeen-maatschappelijke diensten kunnen garanderen. ) Zie notulen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/233
Schörling Ik zou het zeer ongepast vinden nieuwe wetsvoorstellen in te dienen zolang de gevolgen in de ruimste zin onbekend zijn en men geen algemeen overzicht heeft. Haastige spoed is zelden goed! Schmidbauer (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, het is, zoals de heer Bangemann ook al zei, niet de eerste keer dat wij hier op een nachtelijk uur zitten te discussiëren over de Europese posterijen. Het zal waarschijnlijk ook niet de laatste keer zijn — alhoewel ik wel hoop dat het de volgende keer op een beter uur zal zijn — want blijkbaar kunnen wij als Parlement ons standpunt over de liberalisering van de postdiensten niet vaak genoeg herhalen. Niemand hier in het Parlement zal bestrijden dat wij een goed werkende interne markt voor postdiensten nodig hebben en wij daarom ook binnen een redelijk tijdsbestek moeten kunnen voortborduren op bestaande richtlijnen voor de liberalisering van de postmarkten. Over het wanneer en de mate van deze liberalisering lopen onze meningen en die van de Commissie nog steeds uiteen. Dat is tenminste gebleken uit het meerderheidsbesluit dat toen voor de bestaande richtlijn werd genomen. Laten wij eens een blik werpen op het tijdschema voor de nieuwe redactie van de richtlijn. Deze richtlijn werd in 1997 aangenomen en had voor eind 1998 in alle lidstaten moeten zijn omgezet. In veel landen is dit echter nog niet het geval. Bovendien staat in de richtlijn dat de Commissie voor eind 1998 nieuwe voorstellen moet doen voor de verdere liberalisering. Hoe kan men echter een richtlijn herzien waarvan men niet eens weet welke weerslag deze heeft? Ik weet dat het Parlement eind 1997 heeft ingestemd met deze richtlijn. Maar waarom moet men een richtlijn wijzigen die nog niet eens in alle lidstaten is omgezet? De Commissie moet eerst een verslag voorleggen over de precieze stand van zaken bij de omzetting en vooral een vergelijking maken tussen de omzettingsmaatregelen in de verschillende lidstaten. Dan zal zij vaststellen dat er her en der grote verschillen bestaan. Daarvan uitgaand kan men dan verder werken. Als de richtlijn wordt gewijzigd, moet men twee dingen garanderen: een efficiënte universele dienstverlening met een zekerefinancieringsgrondslagen behoud van arbeidsplaatsen in de postsector. De vergelijking met de telecommunicatie gaat absoluut niet op, mijnheer Bangemann. Zoals de heer Simpson reeds zei, loopt daar bijna alles via de techniek, terwijl bij de post veel meer personeel nodig is en veel meer via de mens loopt. Wij hebben de universele dienst nodig omdat wij alleen met universele dienstverlening ervoor kunnen zorgen dat alle Europese burgers, ook de burgers in de randgebieden, toegang hebben tot postdiensten. Postdiensten zijn niet alleen een sociale aangelegenheid. Het gaat er niet alleen om alle Europese burgers een gemakkelijk te hanteren communicatiemiddel te geven. Daarom is het niet voldoende I-terminals neer te zetten op de Griekse eilanden of in verafgelegen dorpen in Beieren. Die regio's hebben wel degelijk ook behoefte aan brievenbussen die elke dag worden gelicht. Voor een dergelijke universele dienst is een solidefinancieringsgrondslagnodig. Die krijgt men echter niet als men de gereserveerde sector opdoekt en commerciële aanbieders de krenten uit het brood laat pikken. Wij hebben posterijen nodig die verschillende diensten, ook niet-rendabele diensten aanbieden en die aldus een universele dienst met gereserveerde sectoren kunnen financieren. Bovendien moeten wij voor ogen houden dat in Europa 1,5 miljoen mensen bij de post werkzaam zijn. Wij hebben ook jegens deze werknemers een sociale verantwoordelijkheid. Wij weten dat de huidige liberalisering voor de werknemers in de posterijen pijnlijk is geweest. Er waren ontslagen en een deel van de arbeidsplaatsen is veranderd in niet-gegarandeerde banen. Ik denk dat alle fracties het met elkander eens zijn dat het Parlement niet zal toekijken hoe steeds meer arbeidsplaatsen bij de postdienstaanbieders gaan lijken op gymnastiekschoenbanen. Snelle winst ten koste van de werknemers en ten koste van de kwaliteit van de postdiensten accepteren wij niet. Wij willen dat een omvangrijke en kwalitatief hoogstaande universele postdienst met zekere arbeidsplaatsen wordt gegarandeerd. Stenmarck (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, oude monopolies voldoen niet aan de eisen die worden gesteld aan een goede service, eisen die wij als klant terecht mogen stellen. Op het ene gebied na het andere dringt men dan ook aan op deregulering en liberalisering. Helaas vormen de werkzaamheden van de postdienst een zeer grote uitzondering. Er is een aantal landen in Europa waar men er al heel lang op aandringt dat er ook in de postsector vrije concurrentie komt. Wat Zweden betreft, is dit bovendien een ontwikkeling waartoe men met zeer grote politieke eenstemmigheid heeft besloten. Het is van belang dat deze ontwikkeling verder kan gaan en de nodige stimulans krijgt. Op grond van deze korte schets wil ik een vraag stellen aan commissaris Bangemann. Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om een verdere liberalisering van postdienstactiviteiten te bevorderen? De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Stenmarck. Dames en heren, met de interventie van de heer Stenmarck zijn wij aan het einde gekomen van onze vragenronde. De heer Bangemann heeft om het woord gevraagd voor een korte interventie. Gaat uw gang. Bangemann, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal een poging doen op de gestelde vragen te antwoorden. Uit de vraag van de heer Stenmarck blijkt waarmee dit debat behept is. Wij hebben nog geen standpunt in de Commissie. Niet, mijnheer Ferber, omdat wij bang zijn voor links of voor iemand anders! Ik ben zelfs niet bang voor de heer Stroiber, zoals bepaalde CSU-leden die op de lijst willen. Ik hoef niet op de CSU-lijst komen te staan en daarom hoef ik ook geen alarmerende redevoeringen te houden. Ik ben voor niemand bang, ook niet voor u, mijnheer Ferber.
Nr. 4-531/234
Handelingen van het Europees Parlement
Bangemann De heer Simpson heeft mijns inziens een heel simplistische kijk op de relatie tussen het Parlement, de Commissie en de Raad. Als de heer Simpson denkt dat de Commissie altijd moet voorstellen wat het Parlement wil, dan is dat in eerste instantie chronologisch de omgekeerde wereld. Eerst doet namelijk de Commissie een voorstel. Dan geven het Parlement en de Raad hun standpunten en de Commissie accepteert dan natuurlijk de democratische besluitvorming. Ons eigen recht op voorstel zou echter, mijnheer Simpson, volledig worden gedenatureerd als ik of een collega altijd alleen dat zou voorstellen wat het Parlement wil. U hebt toch zelf ook gehoord dat het standpunt van het Parlement evenmin vastligt. Hoe kunt u ook een vast standpunt hebben? Er is immers geen Commissievoorstel. Laat ons daarom eerst eens afwachten wat het Parlement over ons voorstel zal zeggen. Een ding moet echter duidelijk zijn: persoonlijk — en meer kan ik vandaag niet zeggen — ben ik van mening dat, als mijn collega's mij volgen, u zich over de garantie van de universele dienstverlening geen zorgen hoeft te maken. Ik kan echter geen voorstel doen waarmee het liberaliseringsproces voor de postdiensten ofwel volledig wordt uitgesloten ofwel zo wordt vertraagd dat uiteindelijk de post door andere ontwikkelingen onder de voet wordt gelopen. Dat heb ik in eerdere discussies ook al zo vaak gezegd. Daarom is hetgeen ik voorstel geen aanslag op de werknemers bij de post. Men ziet nu al dat binnen de postdiensten zelf concurrentie ontstaat tussen degenen die in een geliberaliseerde nationale omgeving leven, zoals de Duitse Post-AG, en anderen die niet liberaliseren. Degenen die in een geliberaliseerde omgeving werken, hebben het natuurlijke voordeel dat zij concurrentiekrachtig zijn op de markt. Ook juridisch staan zij steviger in hun schoenen. Zij kunnen andere bedrijven opkopen of fusioneren, wat monopolies niet kunnen. Wie dat niet begrijpt, bewijst de werknemers in de postdiensten en de consumenten, waar de heer Wijsenbeek naar verwees, absoluut geen goede dienst. Daarom gaat het hier niet om de ideologie. Goed, ik ben een liberaal. Dat ben ik mijn leven lang geweest. Men heeft er soms twijfels over of de liberale collega's wel net zo verstandig zijn als men zelf is. Ik ben in ieder geval mijn liberale overtuigingen nooit afgevallen. Niet om ideologische redenen — mijns inziens zijn ideologische standpunten helemaal niet liberaal — maar omdat ik probeer mij van mijn taak te kwijten. Als u, mijnheer Simpson, daar geen vrede mee hebt, hebt u alle mogelijke kansen om mij en mijn collega's op straat te zetten. Dat accepteren wij. Dat is het normale democratische rollenspel. U kunt ons morgen op straat zetten. Dat is uw besluit en als u het doet, ben ik niet beledigd. Dat is de taak van het Parlement en zo hoort het ook. Als u het niet doet, omdat u van mening bent dat de Commissie ondanks alles goed heeft gewerkt, wil ik u bij voorbaat bedanken. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Bangemann. Het debat is gesloten. (') De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 23.50 uur gesloten)
Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/235
BIJLAGE
1. Vragen aan de Raad Vraag nr. 12 van Richard Howitt (H-1200/98) Betreft: Vooruitgang bij de nieuwe structuurfondsverordeningen Sinds de publicatie van de ontwerpverordeningen voor de hervorming van de structuurfondsen op 18 maart 1998 is er veel vooruitgang geboekt in de onderhandelingen tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad, niet in de laatste plaats met de afronding van de eerste lezing in het Parlement. Voor alle betrokkenen zal het moeilijk zijn om zich zonder officieel basisdocument op de belangrijke terreinen te concentreren. Is de Raad om die reden voornemens om tijdig voor de tweede lezing een officiële bijgewerkte versie van de ontwerpverordeningen uit te brengen waarin de wijzigingen zijn verwerkt die sinds het begin van de onderhandelingen zijn opgetreden? Antwoord De kwestie van de deelname van het Europees Parlement aan de wetgevingsprocedure betreffende Agenda 2000 en de structuurfondsen was al het onderwerp van een wisseling van brieven tussen de Raad en het Europees Parlement. Ik herinner aan de verbintenissen die de opeenvolgende Raadsvoorzitters tegenover de Voorzitter van het Europees Parlement met betrekking tot de wetgevingsprocedure voor Agenda 2000 zijn aangegaan. De Raadsvoorzitters hebben altijd het belang van een doeltreffende coördinatie en een regelmatige uitwisseling van informatie over de in beide organen gevoerde besprekingen beklemtoond. Tegen die achtergrond en met inachtneming van de door de Verdragen voorgeschreven procedures heeft het voorzitterschap met het Europees Parlement een informele dialoog geopend in het kader waarvan het Europees Parlement over de stand van de werkzaamheden van de Raad wordt ingelicht. Die informele dialoog wordt onder het Duitse voorzitterschap voortgezet. *
*
Vraag nr. 19 van James Nicholson (H-1218/98) Berrejt: Conclusies Top van Wenen inzake Noord-Ierland Denkt de Raad dat de Commissie naar behoren rekening heeft gehouden met de in de conclusies van de Top van Wenen in december 1998 andermaal bevestigde conclusies van de Top van Cardiff in juni 1998, waarin de Raad nota nam van het verzoek van het Parlement aan de Raad en de Commissie om zich dringend te beraden over de vraag hoe het akkoord van Belfast praktisch kan worden gesteund en de Commissie werd verzocht dienovereenkomstig voorstellen te doen? Antwoord Zoals de Raad in zijn schriftelijk antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde voor het vragenuur van december al opmerkte, stelt hij met voldoening vast dat de Europese Gemeenschap het akkoord van Belfast allang concreet ondersteunde voordat het werd gesloten. Het akkoord is immers grotendeels het resultaat van de inspanningen van iedereen die in Ierland in de lpop van de jaren tot 10 april 1998 bij het vredesproces betrokken was. Zoals de Ierse bevolking en de autoriteiten aan beide zijden van de grens erkennen, heeft de Europese Gemeenschap naast vele anderen een belangrijke bijdrage aan het vredesproces geleverd, zowel door middel van het communautaire initiatief PEACE als door haar bijdrage aan het Internationaal Fonds voor Ierland. Kort na de ondertekening van het akkoord van Belfast heeft de Commissie in het voorontwerp van begroting voor 1999 voorgesteld het oorspronkelijk voor PEACE uitgetrokken krediet met 100 miljoen ecu te verhogen. De Raad heeft daarmee in zijn beide lezingen van de ontwerpbegroting ingestemd. De Europese Raad van Wenen van december 1998 heeft het belang erkend van het behoud van het elan dat de historische overeenkomst van 10 april in Belfast op gang heeft gebracht en gezegd dat de door de overeenkomst geboden mogelijkheden moeten worden benut. De Raad heeft nogmaals gesteld, en dat wordt door het Parlement en de Commissie volledig onderschreven, dat de Unie een actieve rol moet blijven spelen in het streven naar een duurzame vrede en welvaart in Noord-Ierland en bevestigt in dat verband de conclusies van de Europese Raad van Cardiff.
Nr. 4531/236 H andelingen van het Europees Parlement
13.1.99
Vraag nr. 20 van Maj Theorin (H l220/98) Betre/t: Kinderen in oorlogen Kinderen hebben in bijzondere mate te lijden onder oorlogen. Een bijlage bij de Conventie van Genève voorziet in bijzondere bescherming van kinderen. Tijdens oorlogen en gewapende conflicten moeten kinderen met bijzondere terughoudendheid worden behandeld en beschermd tegen alle vormen van geweld en andere gevaren. Veelal vallen de meeste slachtoffers van oorlog onder de burgerbevolking. De lidstaten van de EU leveren in diverse conflicten soldaten aan vredestroepen. De soldaten komen in contact met de burgerbevolking en hebben o.a. tot taak deze te beschermen. De militairen moeten op de hoogte zijn van de officiële rechten van de burgerbevolking en van de gevolgen die hun acties voor de bevolking met zich meebrengen. Een positieve ontmoeting met een volwassene kan voor een kind in moeilijke omstandigheden een keerpunt betekenen. Naarmate de burgerbevolking in toenemende mate het slachtoffer wordt van conflicten moet de militaire opleiding grotendeels gericht zijn op de behoeften van de burgerbevolking. Hoe kunnen wij volgens de Raad burgers en met name kinderen die het slachtoffer zijn van oorlog, het best helpen? Antwoord De Raad hecht het hoogste belang aan de bevordering van de rechten van het kind. In zijn toespraak op de 53ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het Oostenrijkse voorzitterschap het belang daarvan onderstreept en opgeroepen tot een wereldwijd verbond tegen de uitbuiting van kinderen en vóór de rechten van het kind. De EU gaat uit van het fundamentele principe dat kinderen in vrede, vrijheid, voorspoed en veiligheid en zonder misbruik, geweld en exploitatie moeten kunnen leven. De EU is diep bezorgd over de situatie van de burgerbevolking, vooral van de kinderen, in de door oorlog en gewapende conflicten geteisterde gebieden. De EU heeft daarom actieve steun verleend voor de werkzaamheden van de heer Otunnu, de speciale VNvertegenwoordiger voor kinderen in gewapende conflicten. De EU heeft zijn voorgangster, mevrouw Machel, ook altijd ondersteund. Het voorzitterschap en de lidstaten spannen zich vooral in opdat vooruitgang wordt geboekt met het ontwerp van facultatief protocol inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten. Zodra over een tekst overeenstemming is bereikt, zal de EU alle landen ertoe aanzetten het facultatief protocol goed te keuren. De EU vindt het ook goed dat in artikel 8 van de statuten van het Internationaal Strafgerechtshof de rekrutering van kinderen van onder de vijftien jaar in de strijdkrachten en de inzet van kinderen in internationale of binnenlandse gewapende conflicten als een oorlogsmisdaad worden beschouwd die onder de bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof valt. Dat zal helpen om kinderen voor deelname aan gewapende conflicten te behoeden en aldus het risico te beperken dat zij het slachtoffer van geweld worden. De EU brengt de kwestie van de ι echten van het kind regelmatig ter sprake tijdens haar politieke besprekingen met derde landen. Zo nodig roept zij de direct of indirect bij conflicten betrokken partijen ertoe op de internationale normen in acht te nemen en alle denkbare inspanningen te leveren om kinderen tegen geweld te beschermen. De Raad heeft zich niet beziggehouden met de kwestie van de opleiding van personen die in de strijdkrachten dienen en aan vredeshandhavingsoperaties deelnemen. H et komt nog altijd de lidstaten toe ervoor te zorgen dat hun bij die troepen dienende onderdanen in het kader van de vredeshandhaving voor de verwezenlijking van de hierboven vermelde doelstellingen ijveren. * Vraag nr. 21 van Ioannis Theonas (H1223/98) Betreft: Barbaarse bombardementen gericht tegen het lraakse volk en flagrante schending van het internationaal recht De uitgebreide militaire actie van 16 december van de VS en GrootBrittannië met bombardementen op Irak, waarbij voorbij werd gegaan aan de desbetreffende procedures in het kader van de VN, druist in tegen elk idee van wettigheid en vormt een flagrante provocatie van de democratie, omdat deze actie de internationale organen vervangt door wapengeweld, en internationale terreur wordt uitgeoefend. Dit barbaarse optreden treft vooral het reeds zo vernederde lraakse volk, waardoor Saddam Hoessein en zijn bewind eens te meer een alibi wordt verschaft. Kan de Raad meedelen of hij op de hoogte was van dit militaire optreden van de VS en GrootBrittannië, of de deelname van GrootBrittannië, met name in het geval dat vooraf geen informatie is verstrekt, geen schending inhoudt van de communautaire verdragen, het communautair recht en het H andvest van de mensenrechten, dat aan de vooravond van de bombardementen juist zijn vijftigste verjaardag had gevierd, of hij van plan is de VS en Engeland te veroordelen wegens deze barbaarse aanval op het lraakse volk en de kwestie aan de orde te stellen in de internationale organisaties, en daarbij alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de militaire interventie in Irak onmiddellijk te beëindigen en een herhaling van dergelijke acties te voorkomen die bepaalde lieden in staat stellen de rol van wereldpolitieman te spelen, waarbij voorbijgegaan wordt aan de procedures voor een vreedzame oplos sing van internationale geschillen?
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/237
Antwoord De Europese Unie heeft de lraakse autoriteiten al herhaaldelijk gevraagd om, zoals in de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad wordt geëist, volledig met de vertegenwoordigers van de UNSCOM en het IAEA mee te werken. Het laatste verzoek in die zin werd door de staatshoofden en regeringsleiders op de Europese Raad van Wenen in december 1998 aan Irak gericht. Wat de vraag van de geachte afgevaardigde over de aanvallen op doelwitten op Iraaks grondgebied betreft, is de Raad nooit om een gemeenschappelijk optreden verzocht. De Raad kan de vraag van de geachte afgevaardigde dus niet beantwoorden. De Raad onderstreept evenwel dat de aanvallen tegen doelwitten op Iraaks grondgebied werden verantwoord door te wijzen op de aanhoudende weigering van de lraakse regering om haar verplichtingen na te komen op basis van het memorandum van overeenstemming tussen de secretaris-generaal van de VN en de lraakse regering van 23.02.1998, de overeenkomst van 14.11.1998 en de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad. De Raad herhaalt nogmaals dat hij vasthoudt aan de naleving van de VN-resoluties, internationale verdragen en universele beginselen waarop het Handvest van de Verenigde Naties berust.
Vraag nr. 22 van Nikitas Kaklamanis (H-1224/98) Betreft: Gebrek aan transparantie in de gedachtewisselingen en besluiten van de Raad De vergaderingen van de Raad van ministers van de EU vinden achter gesloten deuren plaats,, en van deze gedachtewisselingen worden geen officiële notulen gemaakt. Deze regeling is niet-transparant en maakt van de Raad de enige wetgevende instantie ter wereld (samen met de Volksvergadering van de Volksrepubliek China) die in het geheim wetgeving uitvaardigt. Kan de Raad meedelen wat de redenen zijn van dit gebrek aan transparantie, alsmede welke stappen hij zal nemen om de toegang van de Europese burger tot de besluitvormingsprocedure van deze instelling van cruciaal belang te garanderen? Antwoord De Raad is het niet met de geachte afgevaardigde eens dat de besprekingen in de Raad onvoldoende transparant zijn. Ten bewijze daarvan verwijs ik naar de publicatie van het tweede verslag over de toepassing van besluit 93/731/ÉG van de Raad over de toegang van het publiek tot documenten van de Raad, met inbegrip van de notulen van de zittingen van de Raad, waarin toelichting wordt gegeven bij alle op de zittingen van de Raad behandelde punten en aangenomen teksten. Uit dat verslag blijkt dat het aandeel van de openbaargemaakte documenten van 58, 7% in de periode 1994-1995 tot 78, 3% in de periode 1996-1997 is gestegen, hoewel het aantal behandelde documenten in die tijd is vertwaalfvoudigd. Ik wijs de geachte afgevaardigde er bij deze gelegenheid ook op dat gedachtewisselingen in de Raad over algemene politieke themas vaak openbaar zijn en door iedereen kunnen worden gevolgd. Wat de transparantie van de procedures en besluiten van de Gemeenschap betreft, mogen wij ook de steeds belangrijker rol van het Europees Parlement niet onderschatten. Bij de verschillende herzieningen van de Verdragen, voor het laatst in Amsterdam, is de wetgevende bevoegdheid van het Parlement aanzienlijk uitgebreid, meer bepaald in het kader van de samenwerkings-, instemmings- en medebeslissingsprocedures. Als medewetgever heeft het Europees Parlement naast de Raad steeds meer de taak de debatten, maar vooral de door de organen genomen besluiten voor de publieke opinie begrijpelijker te maken. De Raad vertrouwt op het mechanisme dat hij heeft ingesteld. Dat mechanisme wordt verder ontwikkeld om de besluitvorming in de Raad voldoende transparant te maken. De huidige ontwikkeling weerspiegelt de ervaringen die de Raad en het secretariaat-generaal bij de praktische uitvoering van dit nieuwe, op openheid gerichte beleid hebben opgedaan. Het bewijst, zoals de Raad ook in zijn conclusies van 29 juni 1998 heeft vastgesteld, dat besluit 93/731/EG de Unie inderdaad transparanter maakt en dichter bij de burger brengt. De Raad moet nog meer inspanningen doen om het bestaande instrumentarium te perfectioneren. In zijn conclusies van 29 juli 1998 heeft de Raad dan ook gezegd dat hij de documenten over de door de Raad als wetgever genomen rechtsbesluiten zoveel mogelijk toegankelijk wil maken en de toepassing van artikel 4, lid 2 van besluit 93/731/EG zoveel mogelijk wil beperken. * Vraag nr. 23 van Bernd Posselt (H-l229/98) Betreft: Immigratie naar de EU
*
Nr. 4-531/238
Handelingen van het Europees Parlement
Welke mogelijkheden ziet het Duitse voorzitterschap van de Raad om de immigratie naar de Europese Unie in te perken en tegelijkertijd tot een lastenverdeling met vaste quotas te komen ten aanzien van asielzoekers en mensen op de vlucht voor burgeroorlogen? Antwoord De bestrijding van de illegale immigratie is voor de Raad van groot belang. Wij moeten echter een onderscheid tussen illegale en legale immigratie maken. Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft medio 1998 een strategisch document over het migratie-en asielbeleid voorgelegd. Tijdens de eerste gedachtewisselingen in de Raad werd de noodzaak van een coherent concept voor de bestrijding van de illegale immigratie en vooral van de mensenhandel onderstreept en werden de positieve gevolgen van een ordentelijke en legale immigratie uitdrukkelijk in het licht gesteld. Wat de bestrijding van de illegale immigratie betreft, meent het voorzitterschap dat, hoewel de laatste jaren al inspanningen zijn gedaan, nog meer maatregelen moeten worden genomen. In het kader van de nieuwe werkgroep op hoog niveau „Asiel en migratie zal de Raad zijn werkzaamheden voortzetten om ten aanzien van de nog aan te wijzen herkomst- en transitlanden van asielzoekers en immigranten een gemeenschappelijk, geïntegreerd en pijleroverstijgend concept uit te werken om de immigratiestromen uit die landen in te dammen. Voorts wil het voorzitterschap het onder het Oostenrijkse voorzitterschap aangevatte debat over informatiecampagnes in de herkomst- en transitlanden over de wettelijke voorwaarden voor de immigratie van onderdanen van derde landen in de lidstaten voortzetten. Het voorzitterschap wil tegen juli overeenstemming over de inhoud en de vorm van die campagnes bereiken. Snelle en goed gecoördineerde maatregelen tegen illegale immigratie kunnen alleen worden genomen als bij de eerste tekenen van illegale migratiebewegingen of de uitbreiding daarvan tijdig informatie wordt verstrekt. Een groot deel van de migratiestromen bereikt het grondgebied van de EU via Zuid-Oost- en Oost-Europa. Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft een systeem van vroege waarschuwing over illegale immigratie voorgesteld om sneller op de gebeurtenissen te kunnen reageren en onmiddellijk maatregelen te kunnen nemen. Het Duitse voorzitterschap meent dat de Centraal- en Oost-Europese landen bij dat systeem moeten worden betrokken. Het voorzitterschap zal ook de door het Oostenrijkse voorzitterschap in het kader van CIREH aangevatte werkzaamheden ter bespoediging van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten voortzetten en daarbij ook de kandidaat-landen betrekken. Wij streven ernaar dat die werkzaamheden binnen twee jaar worden afgerond. Wat de repatriëring betreft, zal het voorzitterschap de onder het Oostenrijkse voorzitterschap aangevatte opstelling van een ontwerpmodel van gemeenschappelijke terugnameovereenkomst met derde landen voortzetten. In dat kader zal ook de opname van terugnamebepalingen in overeenkomsten van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten en het gebruik van het EU-standaardreisdocument verder worden besproken. Voorts is het voorzitterschap voornemens een aantal problemen in verband met de doorvoer bij repatriëring te behandelen. Zo kan worden gestreefd naar een gemeenschappelijke maatregel waardoor de met de repatriëring belaste ambtenaren van een lidstaat door de bevoegde autoriteiten van het transitland worden geholpen. De kwestie van de lastenverdeling, waarop het tweede deel van de vraag betrekking heeft, wordt in het kader van de Commissievoorstellen inzake de tijdelijke bescherming en de solidariteit bij de opvang en tijdens het verblijf van burgeroorlogsvluchtelingen besproken. Het voorzitterschap hecht aan die kwestie zeer veel belang. De vraag is evenwel of vaste quotas voor de lastenverdeling verenigbaar zijn met de eis van het Parlement dat elke verdeling de instemming van de betrokkene moet krijgen. Het voorzitterschap streeft naar een oplossing die de Europese solidariteit tot uiting brengt. Daarbij zullen de criteria voor de verdeling grondig moeten worden besproken. * Vraag nr. 24 van Christine Oddy (H-1231/98) Betreft: Puerto Morazan — Orkaan Mitch Kan de Raad mededelen hoeveel bouwsteun hij in de vorm van personeel en materieel voor het herstel van wegen en bruggen naar Nicaragua en Honduras heeft gestuurd? Antwoord De Raad heeft de gevolgen van orkaan Mitch en de mogelijkheden om bij de wederopbouw hulp te verlenen twee keer onderzocht. De lidstaten hebben elkaar ingelicht over de spoedhulp die ze zelf leveren. De Commissie heeft aan de coördinatie van de spoedhulp in het gebied meegewerkt. Het herstel van bruggen en wegen is echter niet apart gecoördineerd. Tijdens de bijeenkomst van de adviesgroep voor de wederopbouw van Centraal-Amerika in Washington op 10 en 11 december 1998 heeft de Commissie wel gezegd dat ze haar steun op onderwijs, gezondheid en eventueel milieu wil toespitsen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/239
De Raad wacht op de mededeling van de Commissie over de organisatie van de steun voor de wederopbouw na orkaan Mitch. Die mededeling zal een evaluatie van de behoeften, een programma voor de wederopbouw en een financieringsprogramma moeten omvatten.
Vraag nr. 25 van Sören Wibe (H-1238/98) Betreft: Economische sancties tegen Israël Het feit dat de Israëlische regering het vredesproces in het Midden-Oosten saboteert is verontrustend. Welke concessies de Palestijnse leiding ook doet, de regering Netanyahu beweert steevast dat zij niet ver genoeg gaan. Gemaakte afspraken worden openlijk geschonden ten behoeve van een beleid dat de wereldvrede in gevaar brengt. Het is duidelijk dat de Israëlische regering geen acht slaat op verzoeken van de wereldopinie. Alle resoluties die de Unie in dezen heeft aangenomen zijn genegeerd. Helaas luistert de Israëlische regering kennelijk uitsluitend naar gespierde taal. Is de Raad niet van mening dat er in dit licht, om het onderdrukte Palestijnse volk te steunen en om Israël te dwingen zich in het vredesproces redelijker op te stellen, aanleiding is tot economische sancties tegen Israël? Antwoord De Raad heeft beide partijen opnieuw dringend verzocht de toepassing van het in oktober 1998 ondertekende memorandum van Wye River voorfte zetten. De Europese Raad heeft op zijn zitting in Wenen herhaald dat de EU vastbesloten is een politieke en economische bijdrage te leveren om het vredesproces tot een goed einde te brengen. De Raad meent echter niet dat maatregelen zoals die welke de geachte afgevaardigde voorstelt, dat doel dienen. In de huidige gespannen binnenlandse situatie en in het vooruitzicht van de vervroegde verkiezingen staat het vredesproces in Israël in het middelpunt van de belangstelling. De Raad hoopt dat de verkiezingen de weg zullen effenen voor de volledige uitvoering van het memorandum van Wye River en de succesvolle afwikkeling van het vredesproces. * *
*
Vraag nr. 26 van Vassilis Ephremidis (H-1243/98) Betreft: Duitse herstelbetalingen voor door Griekenland geleden oorlogsschade Het probleem van de verschuldigde herstelbetalingen voor oorlogsschade ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog en de aflossing van de bezettingsleningen door Duitsland aan Griekenland is nog steeds onopgelost na de recente bilaterale ontmoeting tussen Simitis en Schroeder, waarbij de Duitse kanselier weigerde de kwestie te bespreken, waardoor hij inging tegen de verkiezingsbeloften van partijen in de huidige Duitse regeringscoalitie. Acht jaar na de ondertekening van de Overeenkomst van Moskou over de Duitse hereniging, die ook een oplossing gaf voor alle gerechtelijke, juridische vraagstukken, is nog steeds de kwestie niet opgelost van de terugbetaling van de verplichte lening die de bezettingsmacht heeft opgenomen bij de Bank van Griekenland, het herstel van alle soorten materiële schade, de genoegdoening van de eisen van de slachtoffers van de bezettingsmacht, alsmede de overige verschuldigde herstelbetalingen naar aanleiding van de Eerste Wereldoorlog en de concretisering van de besluiten van de gemengde Grieks-Duitse arbitragerechtbank voor schade, veroorzaakt gedurende de Eerste Wereldoorlog. Welke stappen denkt de Raad, en met name het Duitse voorzitterschap te nemen met het oog op een oplossing van dit probleem en de toepassing van het internationale recht, zodat dit belangrijke probleem in de verhoudingen tussen beide landen wordt opgelost? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde heeft uitsluitend betrekking op de bilaterale betrekkingen tussen Griekenland en Duitsland. De geachte afgevaardigde zal dus ongetwijfeld begrijpen dat ik, als fungerend voorzitter van de Raad, niet kan antwoorden op een vraag over herstelbetalingen voor oorlogsschade die duidelijk buiten het toepassingsgebied van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap valt. *
*
Vraag nr. 27 van John Cushnahan (H-l246/98) Betreft: EU/VS Top Welke vooruitgang boekte de Top wat betreft maatregelen tegen terrorisme, drugs, kinderporno en georganiseerde misdaad? Antwoord
Nr. 4-531/240
Handelingen van het Europees Parlement
Op de EU/VS-top werd een inventaris van een aantal belangrijke problemen in verband met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit gemaakt en werd overeengekomen dat de Unie en de Verenigde Staten op dit voor beide uiterst belangrijke terrein zullen blijven samenwerken. Op de top werd ook bevestigd dat men erop zal toezien dat alle landen de elf internationale overeenkomsten tegen terrorisme ondertekenen en goedkeuren en werd afgesproken dat een internationale overeenkomst over de beteugeling van financiering van terrorisme zou worden opgesteld. Voorts werd op de top de samenwerking in de strijd tegen kinderpornografie op Internet op gang gebracht en werd overeengekomen daarover volgend jaar in Wenen een conferentie van experts te organiseren. Op de top werd ook gewezen op de praktische samenwerking in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en de voortzetting van de uitvoering van de overeenkomst tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over chemische precursoren. *
*
*
Vraag nr. 28 van Olivier Dupuis (H-l248/98) Betreft: Kosovo Het feit dat de Albaniërs in Kosovo niet rechtstreeks zijn betrokken bij de zogenaamde Holbrooke-Milosevic-onderhandelingen en daarenboven het gegeven dat de Joegoslavische en Servische autoriteiten zich de afgelopen dagen steeds vaker schuldig maken aan criminele handelingen jegens zowel Servische als Albanese bevolkingsgroepen in Kosovo en aan het bedreigen van waarnemers van de OVSE doen voor de komende weken en maanden in Kosovo het ergste vermoeden. Is de Raad in een dergelijke context niet van mening dat het onontbeerlijk en urgent is om de kwestie van de dagvaarding van Slobodan Milosevic voor de Internationale Rechtbank voor misdaden in het voormalige Joegoslavië op de agenda van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te plaatsen via de lidstaten die hierin zijn vertegenwoordigd, alsmede om de samenwerking tussen de lidstaten en de Rechtbank inzake het vergaren van bewijzen over de machinaties van de Servische en Joegoslavische autoriteiten in Kosovo te intensiveren, onverwijld over te gaan tot de officiële erkenning van het Bevrijdingsleger van Kosovo en een radiostation van de Unie op te zetten dat 24 uur op 24 uur zowel in het Servisch als Albanees uitzendingen verzorgt op het gehele grondgebied van de Federatieve Republiek Joegoslavië? Antwoord De Raad deelt de teleurstelling van de geachte afgevaardigde over de verslechtering van de situatie in Kosovo. De Raad veroordeelt degenen die voor de recente incidenten verantwoordelijk zijn met klem. Hij heeft de regering in Belgrado dringend verzocht die incidenten onmiddellijk te onderzoeken en heeft alle betrokkenen ertoe opgeroepen bij het onderzoek van schendingen van het recht op de terreinen waarvoor het Internationaal Tribunaal voor ex-Joegoslavië bevoegd is, ten volle met dat tribunaal samen te werken. De oorzaak van de crisis in Kosovo ligt in de eerste plaats bij Belgrado. Het is echter mede de schuld van de etnische Albanezen in Kosovo en in het bijzonder het UCK dat nog altijd geen substantiële onderhandelingen konden worden geopend om tot een vreedzame oplossing te komen zoals de internationale gemeenschap die nastreeft, met andere woorden niet op basis van onafhankelijkheid maar van een verregaande autonomie voor Kosovo in het kader van de Federale Republiek Joegoslavië. De door de geachte afgevaardigde voorgestelde aanpak (dagvaarding van Milosevic, erkenning van het UCK, dat wel een bestand heeft aangekondigd maar niet afziet van zijn doelstelling, namelijk met geweld onafhankelijkheid afdwingen) is niet geschikt om de beide partijen bij elkaar te brengen om een vreedzame oplossing te zoeken. Die aanpak zou integendeel het extremisme aanwakkeren, het gewapende conflict doen escaleren en de gehele regio destabiliseren. De etnische Albanezen in Kosovo moeten het huidige, wankele bestand aangrijpen óra een interim-akkoord te sluiten om aldus hun eigen zaken veel meer zelf te kunnen regelen. Samen met de Verenigde Staten en andere landen spant de EU zich in voor de samenstelling van een enkel Kosovaars-Albanees onderhandelingsteam waarin alle strekkingen vertegenwoordigd zijn. Zo willen wij garanderen dat alle strekkingen in Kosovo daadwerkelijk aan het onderhandelingsproces kunnen deelnemen. Dat is de bedoeling van de huidige informele contacten met de politieke vleugel van het UCK en de contacten met de heer Rugova, de enige gekozen leider van de Albanezen in Kosovo. Om te weten of men aan Joegoslavische zijde werkelijk bereid is Kosovo autonomie toe te kennen, moeten wij alle strekkingen aan de onderhandelingen kunnen doen deelnemen. Voorts is de Raad het volkomen eens met de door de geachte afgevaardigde in zijn vraag impliciet verdedigde opvatting dat een onafhankelijke en objectieve informatie ter plaatse van het grootste belang is om de totstandbrenging van het interim-akkoord over Kosovo te vergemakkelijken en om het voor de politieke leiders gemakkelijker te maken dat akkoord te aanvaarden en te steunen. De speciale vertegenwoordiger van de EU zet op dit ogenblik zijn inspanningen voor een informatiestrategie voort. De lidstaten werd verzocht hun media voor te stellen meer in de richting van Servië uit te zenden en hun contacten met vertegenwoordigers van de onafhankelijke Servische media te intensiveren. De Raad herinnert eraan dat voor de ondersteuning van de onafhankelijke media in ex-Joegoslavië in 1998 10 miljoen ecu beschikbaar werd gesteld, waarvan 6 miljoen ecu voor de Federale Republiek Joegoslavië. In
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/241
het kader van de toekomstige informatiestrategie van de EU zal in elk geval de oprichting van een radiozender door de OVSE en van een speciaal perscentrum van de verificatiemissie voor Kosovo moeten worden overwogen.
2. Vragen aan de Commissie Vraag nr. 40 van Gerard Collins (H-l206/98) Betreft: Onderzoek naar openbaarvervoervoorzieningen op niet-rendabele routes Grote delen van het Ierse platteland hebben te kampen met ernstige demografische en infrastructurele problemen. Een analyse van de cijfers van de meest recente volkstelling in West-Limerick en Noord-Cork leert dat grote aantallen bejaarden alleen wonen en geen vervoer hebben. Kan de Commissie meedelen welk onderzoek zij heeft verricht of wil verrichten naar de mogelijkheden om het openbaar vervoer op niet-rendabele routes te verbeteren? Antwoord De geachte afgevaardigde weet beslist dat het openbaar vervoer voor een groot deel sociaal wel wenselijk maar financieel onrendabel is. Het openbaar vervoer staat dan ook voor drie uitdagingen: hoe kan het overheidsgeld het best worden gebruikt, hoe kan de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer worden verhoogd en hoe kan de dienstverlening op vernieuwende wijze worden georganiseerd zodat ze goedkoper wordt en ook kan worden gegarandeerd in gebieden waar de vraag om structurele redenen gering is? De Commissie voert een onderzoek — of steunt onderzoek — over die drie vragen. In het kader van het ISOTOPE-project, dat in 1997 werd afgerond, werd de doeltreffendheid en doelmatigheid van verschillende organisatiestructuren in het stedelijk openbaar vervoer onderzocht. De conclusie was dat het best wordt gezorgd voor een „gecontroleerde mededinging, maar met behoud van de integratie van de diensten waartoe een volledig vrije markt zou leiden. De Commissie onderzoekt nu hoe ze die aanbevelingen het best kan gebruiken. Inmiddels is in het kader van het QUATTRO-project onderzocht hoe de kwaliteit van het beheer en de contracten in het openbaar vervoer kan worden verbeterd. In het kader van het MOTIF-project wordt dan weer onderzocht hoe de markt en de brede waaier van mogelijke oplossingen voor het openbaar vervoer met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht. Als alternatief voor een strak geregelde maar onderbenutte dienstverlening is vervoer op aanvraag een manier om in dunbevolkte gebieden diensten tegen geringere kosten aan te bieden. De projecten SAMPO en SAMPLUS, die uit het telematicaprogramma werden gecofinancierd, hadden daarom betrekking op de mogelijkheden van de telematica op het gebied van informatie, reservering, planning en beheer van soepele vervoerdiensten om het openbaar vervoer op het platteland zo „toegankelijk (in de ruimste zin van het woord) mogelijk te maken. Bovendien kan op het platteland meer gebruik gemaakt worden van carpooling en overheidsvoertuigen, zoals postbussen en openbare taxis. In het kader van het VIRGIL-project worden de vele vormen van plattelandsvervoer in Europa daarom uitvoerig geïnventariseerd en geanalyseerd. In het kader van dat project zullen ook aanbevelingen worden geformuleerd voor verder onderzoek in overleg met de deelnemers aan het openbaar vervoer en met experts. De inspanningen zullen worden voortgezet in het kader van de kernactiviteit „duurzame mobiliteit en intermodaliteit in het vijfde kaderprogramma inzake onderzoek en ontwikkeling.
Vraag nr. 41 van Robert Sturdy (H-l226/98) Betreft: Trans-Europees wegennet Er is een aantal mensen om het leven gekomen als gevolg van filevorming op de A14 bij het Engelse Cambridge, een weg die deel uitmaakt van het trans-Europese netwerk. Het is al 20 jaar geleden dat de weg is verbreed. Wat kan de Commissie ondernemen om druk op de Britse regering uit te oefenen met het oog op de versnelde uitvoering van de dringend noodzakelijke verbeteringen aan deze weg? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde beslist weet, worden in de richtsnoeren betreffende de algemene doelstellingen, prioriteiten en krachtlijnen van de maatregelen voor de totstandbrenging van het trans-Europese wegennet een aantal projecten van gemeenschappelijk belang vermeld die voor steun in aanmerking komen. De richtsnoeren staan de Gemeenschap toefinanciëlesteun te verlenen voor projecten om de veiligheid en betrouwbaarheid van het vervoer te verhogen. De A14 is opgenomen in de richtsnoeren voor het netwerk, maar de geachte afgevaardigde weet beslist dat de Gemeenschap volgens het Financieel Reglement voor de TENs haalbaarheidsstudies of investeringen in infrastructuur alleen maar kan cofinancieren als de betrokken lidstaat dat uitdrukkelijk vraagt.
Nr. 4-531/242
Handelingen van het Europees Parlement
De Commissie kan dus pas iets ondernemen als de Britse autoriteiten daarom verzoeken. De Commissie wijst de geachte afgevaardigde erop dat Groot-Brittannië in de lijst van projecten waarvoor het in 1999 TEN-steun vraagt, een multimodale studie van de A14 tussen Cambridge en Huntingdom heeft opgenomen. De Commissie onderzoekt nu die lijst en zal na afwikkeling van de gebruikelijke procedures een aanbeveling doen. De Commissie heeft ondertussen vernomen dat de Britse verkeersdienst de veiligheid op de A14 tussen Huntingdom en Cambridge op een aantal punten wil verbeteren en dat de werkzaamheden in 1999 zullen worden aangevat.
Vraag nr. 42 van Reinhard Rack (H-1234/98) Betreft: Stand van de planning van de trans-Europese netwerken (TEN) Hoe zien volgens de huidige stand van de planning in het oosten van de Unie aan de buitengrenzen met de Middenen Oost-Europese landen de centrale verkeersverbindingen van het noorden naar het zuiden eruit en meer in het bijzonder tussen Berlijn en Warschau en tussen Milaan en Zuid-Europa? Aan de uitbreiding van welke verbindingen, vooral voor wat betreft de weg en het spoor, wordt in deze gebieden voorrang gegeven? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde beslist weet, worden in de richtsnoeren betreffende de trans-Europese netwerken de belangrijke verbindingen in de Gemeenschap en met de Centraal- en Oost-Europese landen vermeld en worden in een bijlage de veertien door de Europese Raad van Essen goedgekeurde projecten opgesomd. De tien pan-Europese multimodale vervoerscorridors, de zogenaamde corridors van Kreta, vormen de grote internationale verbindingen tussen de Centraal- en Oost-Europese landen onderling en met de Gemeenschap. Ondertussen wordt in het kader van de beoordeling van de vervoerinfrastructuursbehoeften (TINA) sedert 1996 een plan opgemaakt van de toekomstige trans-Europese netwerken in de kandidaat-landen. De verbinding van de regio Berlijn/Warschau met Milaan en zuidelijk Centraal-Europa is opgenomen in het TEN-project voor een snelle verbinding trein/gecombineerd vervoer tussen noord en zuid. In combinatie met de Kreta-corridors V en VI zal Berlijn daardoor met Verona worden verbonden. De betrokken landen verlenen aan die corridors op dit ogenblik prioriteit in hun planning. * Vraag nr. 49 van Patricia McKenna (H-1173/98) Betreft: Samenwerking EU/WEU Kan de Commissie een volledig verslag uitbrengen over de stand van de samenwerking tussen de EU en de WEU, zoals b.v. blijkt uit het tijdens de jongste zitting van de Energieraad genomen besluit over gezamenlijk toezicht in Kosovo? Antwoord Met het oog op een snelle en doeltreffende uitvoering van de besluiten en maatregelen waar de EU de WEU om verzoekt, hebben beide samen een schema opgesteld van de interacties tussen hun besluitvormingsprocessen wanneer de EU, overeenkomstig artikel J.4, lid 2, van het VEU, een verzoek tot de WEU richt. In 1998 zijn grote inspanningen gedaan om de institutionele en praktische samenwerking tussen de EU en de WEU te versterken en om voor de uitvoering van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Amsterdam een zo goed mogelijke basis te leggen. Wat deze aangelegenheid betreft, heeft de Raad van de Europese Unie in 1998 op basis van artikel J.4, lid 2, van het VEU, een aantal verzoeken tot de WEU gericht: — op 22.09.1998 nam de Raad een besluit waarin hij de WEU verzocht zo snel mogelijk haar haalbaarheidsstudie af te ronden betreffende eventuele opties voor internationale politieoperaties in Albanië om de Albanese autoriteiten bij het herstel van recht en orde in het land te helpen; — op 09.11.1998 nam de Raad een besluit waarin de EU de WEU verzocht uitvoering te geven aan een besluit van de EU betreffende een specifieke actie van de Unie inzake hulp bij de opruiming van mijnen in Kroatië; — op 13.11.1998 nam de Raad een besluit waarin de EU de WEU verzocht haar van het WEU-satellietcentrum verkregen informatie te bezorgen over de stand van de uitvoering van de overeenkomsten die op 16.10.1998 tussen de Federale Republiek Joegoslavië en de OVSE en op 15.10.1998 tussen de Federale Republiek Joegoslavië en de NAVO in Belgrado werden gesloten en over de situatie — ook inzake infrastructuur — van de vluchtelingen en ontheemden.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531 /243
De EU en de WEU trekken uit die eerste ervaringen hun conclusies om hun samenwerking te verbeteren.
Vraag nr. 50 van Alexandras Alavanos (H-1175/98) Betreft: Anest van een Grieks gerechtshof en communautaire richtlijnen inzake de erkenning van diplomas Volgens een arrest van het Griekse Hooggerechtshof erkent Griekenland niet de diplomas van studenten die eerst in Griekenland in de zogenaamde „Centra voor vrije studies" een studiecyclus van twee jaar volgen en vervolgens hun studies voortzetten in de samenwerkende universiteiten van een communautaire lidstaat, die hun dan een universitair diploma uitreikt. Kan de Commissie verduidelijken of hoger genoemd arrest van het Griekse Gerechtshof in overeenkomst is met de communautaire richtlijnen inzake de erkenning van diplomas, indien de diplomas in kwestie door de bevoegde overheid van de lidstaat die het universitair diploma heeft uitgereikt wel worden erkend voor toegang tot een wettelijk vastgelegde beroepsactiviteit? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde houdt verband met het probleem van de vrije of transnationale opleidingen. Het gaat om opleidingen die op het grondgebied van een lidstaat, in dit geval Griekenland, door een instelling, universiteit of privé-school van een andere lidstaat worden verstrekt. Het diploma dat na de opleiding wordt uitgereikt is geen Grieks diploma maar een diploma van de lidstaat van oorsprong van de instelling die de opleiding verstrekt. Het fenomeen van de transnationale opleidingen is vrij recent en ontwikkelt zich zeer snel. Wij moeten de beginselen van het vrije verkeer, de vrije dienstverlening en de aanmoediging van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen in de verschillende lidstaten verzoenen met de noodzaak om in het hoger onderwijs een hoog kwaliteitsniveau te handhaven. In het licht van de communautaire richtlijnen kan worden gezegd dat, als het na een vrije opleiding uitgereikte diploma, vooral wat het opleidingsniveau betreft, aan de omschrijving van het diploma in de richtlijn beantwoordt, de houder van het diploma de bepalingen van die richdijnen kan inroepen om de erkenning van zijn diploma af te dwingen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong moeten de na een vrije opleiding uitgereikte diplomas zorgvuldig onderzoeken om te voorkomen dat het beginsel van het onderlinge vertrouwen, waarop de onderlinge erkenning van diplomas in de Gemeenschap berust, in het gedrang komt. De Commissie wijst de geachte afgevaardigde erop dat Griekenland richtlijn 89/48/EEG betreffende een algemeen stelsel voor de erkenning van diplomas nog niet heeft omgezet. De erkenning van diplomas ligt, trouwens niet alleen wat de vrije opleidingen betreft, in Griekenland nog altijd moeilijk. De Commissie heeft zich in dat verband overigens op basis van artikel 171 van het EG-Verdrag tot het Europees Hofvan Justitie gewend. Over het arrest van het Griekse Hooggerechtshof kan de Commissie niets zeggen zolang ze het niet zorgvuldig heeft onderzocht.
Vraag nr. 51 van Graham Watson (H-1179/98) Betreft: Communautaire aanbevelingen op het gebied van brandveiligheid Is de Commissie tevreden over de conclusies van de studie die Ceten-Apave in opdracht van de Commissie heeft uitgevoerd naar de naleving en niet-naleving van de communautaire aanbevelingen uit 1986 op het gebied van brandveiligheid en is de Commissie voornemens voorstellen te doen voor een richtlijn van de EG inzake brandveiligheid? Antwoord De Commissie heeft een aantal initiatieven op dit terrein aangezwengeld. Daartoe behoren de aanbeveling van de Raad van 22 december 1986 betreffende brandbeveiliging in bestaande hotels (aanbeveling 86/666/EEG) (:), de richtlijn van de Raad betreffende voor de bouw bestemde producten (richtlijn 86/106/EEG (2) en de bepalingen inzake branddetectie en brandbestrijding van de richdijn van de Raad betreffende minimumveiligheids- en gezondheidsvoorschriften op het werk (richtlijn 89/654/EEG) (3). Toen de Commissie werd verzocht op basis van de aanbeveling van 1986 een richtlijn over de veiligheid van hotels voor te stellen, heeft ze in een studie meer bepaald doen nagaan of elke lidstaat de aanbeveling (waarin de minimale materiële voorwaarden worden omschreven opdat personen in elk gastenverblijf in voor de gehele Gemeenschap aanvaardbare veiligheidsvoorwaarden kunnen worden ondergebracht) correct heeft geïnterpreteerd en in zijn nationale wetgeving heeft omgezet. ') PB L 384 van 31.12.1986 ) PB L 40 van 11.02.1989 3 ) PB L 393 van 30.12.1989
2
Nr. 4-531/244
Handelingen van het Europees Parlement
Uit de studie blijkt dat de aanbeveling vrijwel overal volledig in de nationale wetgeving is omgezet. Die minimumcriteria zijn dus vervuld en meestal gelden zelfs nog strengere eisen. Waar geen volledige regelgeving bestond, heeft de aanbeveling een positieve invloed uitgeoefend doordat ze in de meeste gevallen vrijwel volledig in de nationale wetgeving is omgezet. Aangezien uit de studie is gebleken dat de al genomen maatregelen goede resultaten hebben opgeleverd, denkt de Commissie er op dit ogenblik niet aan nieuwe voorstellen op basis van de aanbevelingen te formuleren.
* Vraag nr. 52 van John McCartin (H-1181/98) Betre/t: Belastingvrije voordelen Is de Commissie op de hoogte van de recente negatieve publiciteit in de Britse en Ierse media met betrekking tot de toegang voor leden van de Commissie tot belastingvrije winkels, en welke stappen onderneemt de Commissie om het negatieve beeld dat hierdoor is opgeroepen te corrigeren? Antwoord België behandelt de twintig leden van de Commissie als diplomaten, waardoor zij de financiële voordelen genieten die aan alle in dat land gestationeerde diplomaten en gelijkgestelde personen worden toegekend. Een van die voordelen is dat zij goederen voor persoonlijk gebruik zonder BTW kunnen kopen op voorwaarde dat de totale factuur ten minste 10.000 Belgische frank zonder BTW bedraagt. De aankoopvoorwaarden worden elk jaar door de Belgische overheid vastgesteld. De maximumhoeveelheden (cijfers voor 1998) werden in het antwoord op vraag H-1080/98 van mevrouw Banotti vermeld. De voordelen voor in een ander land gestationeerde personen met een diplomatieke status worden door alle landen algemeen erkend. Hun oorsprong ligt in de gebruiken die in de internationale betrekkingen gelden. Op het niveau van de Gemeenschap vallen ze onder specifieke bepalingen van de richtlijnen betreffende de BTW en de accijnsrechten (EEG 77/388 (l) en 92/12 (2)) van de verordening betreffende de douanerechten (EEG 918/83) (3). De Commissie vraagt zich af of die voordelen voor onderdanen van lidstaten met een diplomatieke status in andere lidstaten van de Unie, ook voor de leden van de Commissie, verenigbaar zijn met de interne markt. Ze onderzoekt op dit ogenblik welke wetgevende initiatieven kunnen worden genomen.
*
*
*
Vraag nr. 53 van Nuala A h e r n (H-1184/98) Betreft: Lozing van vast radioactief afval in de Ierse zee door de Britse overheid en proeven in de atmosfeer boven West-Wales in de jaren 1950 en het begin van de jaren 1960 Heeft de Commissie reeds onderzoek uitgevoerd in de Ierse Zee o m te bepalen of de lozing van vast radioactief afval in de Ierse zee door de Britse overheid en de proeven met bacteriologische wapens in de atmosfeer boven West-Wales in de jaren 1950 en het begin van de jaren 1960 schadelijke gevolgen hebben gehad voor het milieu en de volksgezondheid in Ierland, of is zij voornemens dergelijk onderzoek uit te voeren? Antwoord De bevoegde Ierse en Britse autoriteiten controleren al sedert vele jaren de radioactiviteit in de Ierse Zee en brengen regelmatig verslag uit over de radioactieve besmetting en de doses waaraan de bevolking wordt blootgesteld. Er is geen enkele reden o m te denken dat die radioactiviteit enig gevolg voor de gezondheid of het milieu heeft gehad. De Commissie is niet op de hoogte van proeven met bacteriologische wapens in Wales. * Vraag nr. 54 van Gerardo Galeote Q u e c e d o (H-1186/98) Betreft: Mededeling over de Eerste Top Europese Unie — Latijns Amerika/Caribisch gebied De Eerste Topontmoeting van staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie en Latijns Amerika/Caribisch gebied, die juni aanstaande zal plaatsvinden in Brazilië, is van zeer groot belang en zal een mijlpaal worden in de economische, politieke en handelsbetrekkingen tussen beide gebieden. De Europese Unie hecht dan ook steeds meer belang aan dit deel van de wereld. Kan de Commissie aangeven wanneer zij het Europees Parlement een mededeling over de Top Europese Unie — Latijns Amerika/Caribisch gebied zal voorleggen, zodat het Parlement hierover plenair kan beraadslagen? !) PB L 145 van 13.6.1977 ) PB L 105 van 23.3.1992 3 ) PB L 105 van 23.4.1983 2
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 24 5
Antwoord De Commissie legt op dit ogenblik de laatste hand aan de tekst van een mededeling aan het Parlement en de Raad over de toekomstige betrekkingen tussen de EU, Latijns Amerika en het Caribisch gebied in het vooruitzicht van de aanstaande top van Rio de Janeiro. Dat document zal tijdig aan het Europees Parlement worden voorgelegd opdat daarover een debat in de plenaire vergadering kan plaatsvinden.
Vraag nr. 55 van Phillip Whitehead (H-1187/98) Betreft: Fondsen voor natuurbehoud Overeenkomstig artikel 8 van de Habitat-Richtlijn 92/43/EEG (') doen de lidstaten de Commissie hun ramingen toekomen betreffende de communautaire cofinanciering die zij nodig achten voor het behoud van deze specifiek aangewezen gebieden van communautair belang. De Commissie dient deze financiering dan te beoordelen. Tot dusverre is dit niet geschied, ondanks het feit dat het natuurbehoud een belangrijke rol speelt bij de plattelandsontwikkeling en directe werkgelegenheid oplevert voor een groeiend aantal mensen. Dit kan niet gedaan worden zonder de integratie van milieumaatregelen en definancieringervan. Wat onderneemt de Commissie om te waarborgen dat er fondsen voor natuurbehoud beschikbaar zijn en hoe denkt zij te werk te gaan om middelen via de structuurfondsen en de begroting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bestemmen voor de doeleinden van het natuurbehoud? Kan de Commissie meedelen hoeveel geld er voor deze doeleinden beschikbaar zal zijn? Wat is het standpunt van de Commissie inzake de LIFE IH-verordening en welke middelen zullen uit dit programma worden toegewezen aan LIFE-natuur? Antwoord Om de uitvoering van de Habitat-richtlijn te kunnen cofinancieren, moet de Commissie eerst over de volledige lijsten van de door de lidstaten voorgestelde gebieden en hun ramingen van de nodige bedragen beschikken. Op dit ogenblik heeft nog geen enkele lidstaat een raming overgelegd. De ervaring van verschillende lidstaten met de huidige structuurfondsen en maatregelen op het gebied van landbouw en milieu heeft aangetoond dat financiering mogelijk is als het geld voor natuurbehoud wordt gebruikt. De Commissie zal de lidstaten er in de toekomst toe aanzetten de door Agenda 2000 geboden mogelijkheden zo goed mogelijk te benutten. In de nieuwe, algemene structuurfondsenverordening, die de Commissie op 18 maart 1998 heeft voorgesteld, wordt de bescherming en verbetering van het milieu voor het eerst als doelstelling van de fondsen vermeld. Natuurbescherming komt evenwel alleen voor steun in aanmerking als de te ondersteunen maatregelen de economische ontwikkeling of het scheppen van werkgelegenheid bevorderen. De mate waarin natuurbescherming door de structuurfondsen wordt gefinancierd, hangt af van de programmas en prioriteiten van de nationale of regionale autoriteiten. Het bedrag dat aan natuurbescherming wordt besteed, verschilt dan ook aanzienlijk naargelang het programma. Voorts heeft de Commissie onlangs een LIFE IH-verordening voorgesteld, waarvoor van 2000 tot 2004 613 miljoen euro wordt uitgetrokken. Het demonstratieve belang van LIFE-natuur wordt daarin bevestigd. Van de beschikbare begroting gaat 47% naar dat onderdeel van LIFE.
Vraag nr. 56 van Richard Corbett (H-1190/98) Betreft: Gebruife van huurautos uit derde landen Kan de Commissie, gelet op het antwoord dat de heer Monti gegeven heeft op mijn schriftelijke vraag nr. E-2758/98, meedelen of dit betekent dat een EU-burger die naar het vliegveld van Genève vliegt en daar een auto huurt om naar de nabijgelegen Franse Alpen te reizen om daar zijn vakantie door te brengen, een boete en vervolging riskeert? Zo ja, vindt de Commissie dan ook niet dat de wetgeving gewijzigd zou moeten worden? Antwoord 1. De Commissie bevestigt haar antwoord op de schriftelijke vraag nr. 2758/98. Een EU-burger die op het grondgebied van een lidstaat buiten de door artikel 719 van verordening (EEG) nr. 2454/93 toegestane tijdelijke uitzonderingen een in een derde land (zoals Zwitserland) geregistreerde huurauto gebruikt, riskeert inderdaad rechtsvervolging en een boete.
1) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.
Nr. 4-531/246
Handelingen van het Europees Parlement
2. De Commissie is het er met de geachte afgevaardigde over eens dat de communautaire wetgeving moet worden gewijzigd, zodat een EU-burger binnen bepaalde perken gebruik kan maken van een huurauto die hij in een aangrenzend derde land heeft gehuurd. Met de betrokken kringen hebben daarom volgens de gebruikelijke procedures gesprekken plaatsgevonden met het oog op de formulering van een voorstel om de wetgeving in die zin te wijzigen. De Commissie probeert in de eerste helft van dit jaar een oplossing voor de kwestie te vinden. * Vraag nr. 57 van Anne Mcintosh (H-1194/98) Betreft: Hygiënische inspectie van uit derde landen afkomstig pluimvee Welke inspectiemaatregelen neemt de Commissie om te zorgen dat uit derde landen ingevoerd pluimvee voldoet aan de hygiënische normen van de EU? Antwoord Afgezien van de van de derde landen in de vorm van een veterinair attest gevraagde garanties, is vlees van pluimvee en pluimvee uit derde landen ook onderworpen aan een veterinaire controle in de erkende inspectiecentra aan de grenzen. De frequentie van de uit te voeren controles is vastgelegd in de communautaire regelgeving en houdt onder meer rekening met de met sommige derde landen gesloten veterinaire akkoorden. *
*
*
Vraag nr. 58 van Ulla Sandbæk (H-1196/98) Betreft: Genetisch gemanipuleerd voedsel en onderzoekskredieten Tal van consumenten in Europa maken zich steeds meer zorgen over het gebruik van genetisch gemanipuleerd voedsel. Helaas bestaat er momenteel slechts beperkt inzicht in wat er met de natuur en onze gezondheid kan gebeuren indien genetisch gemanipuleerde planten natuurlijke gewassen vervangen. Kan de Commissie mededelen welke kredieten de afgelopen twee jaar bestemd zijn voorde ontwikkeling van genen biotechnologie en voor het onderzoek naar de gevaren van genetische manipulatie? Antwoord Sedert het midden van de jaren „80 heeft de Commissie al een aantal onderzoeksprojecten gefinancierd betreffende de eventuele gevolgen van de voor menselijke consumptie bestemde genetisch gemodificeerde gewassen voor het milieu en de menselijke gezondheid. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat genetische manipulatie geen enkel risico inhoudt en dat eventuele risicos alleen te maken hebben met de specifieke kenmerken die aan het gewas worden toegevoegd. Wat de afgelopen twee jaar betreft heeft de Commissie in 1997 en 1998 respectievelijk 134, 97 en 160,67 miljoen euro aan biotechnologisch onderzoek en 1.669.998 euro en 7.521.159 euro aan onderzoek naar de bioveiligheid besteed.
Vraag nr. 59 van Raúl Rosado Fernandes (H-1197/98) Betreft: Toekomstig tomatenquotum voor Portugal De tomatenverbouw is voor de Portugese landbouwindustrie van oudsher de competitiefste sector. Door de rampzalige gevolgen van de enorme regenval van april en mei 1997 kon het Portugese quotum op 15% na niet worden gehaald. In 1996 en 1998 werden de toegewezen quota overschreden. In 1999 zal het quotum worden berekend op basis van de productie van 1997 en 1998, hetgeen betekent dat dit quotum zal worden verlaagd. Hoe wil de Commissie voorkomen dat het Portugese quotum wordt verlaagd? Kan zij bijvoorbeeld net zulke maatregelen treffen als zij reeds eerder bij andere GMOs voor andere landbouwproducten die onder slechte weersomstandigheden te lijden hadden, heeft gedaan om op deze wijze te voorkomen dat een exportsector waarin de Portugese landbouw en industrie zoveel in hebben geïnvesteerd onherroepelijke schade wordt toegebracht — een sector bovendien waarin geen enkele vorm van fraude is geconstateerd, in tegenstelling tot andere gevallen? Antwoord De Commissie zal bij de verdeling van de quota tussen de lidstaten voor het oogstjaar 1999-2000 uitgaan van het gemiddelde van de geproduceerde hoeveelheden waarvoor in de oogstjaren 1997/98 en 1998/99 de minimumprijs in acht werd genomen, zoals in artikel 6, lid 3 van verordening (EG) nr. 2202/69 van de Raad is bepaald.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/247
Wat het door de geachte afgevaardigde aangestipte probleem van de fraude betreft, weet de Commissie alleen dat in een bepaalde lidstaat gerechtelijke onderzoeken lopen. Als de geachte afgevaardigde over concrete en betrouwbare informatie over fraude beschikt, verzoekt de Commissie hem die haar te bezorgen.
Vraag nr. 60 van Marjo Matikainen-Kallström (H-1198/98) Betreft: Door tabak veroorzaakte schade aan de gezondheid in Azië Volgens een door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) gepubliceerd onderzoek zal de snelle toename yan het roken in Azië tot gevolg hebben dat er in het jaar 2050 in Azië meer mensen zullen sterven aan tabak dan aan bijvoorbeeld aids en tuberculose samen. Alleen al voor China, waar 70% van de mannen rookt, wordt geschat dat in 2050 zon drie miljoen mensen per jaar aan de gevolgen van roken zullen sterven. Aangezien de tabaksreclame in Azië niet is beperkt en de gezondheidswetgeving gebrekkig is, is voor het beperken van het tabaksgebruik internationale samenwerking en druk nodig. De immorele activiteiten van internationale tabaksfirmas in onderontwikkelde Aziatische landen leidt tot een regelrechte catastrofe. Hoe denkt de Commissie Aziatische landen te helpen bij de voorlichting tegen het tabaksgebruik en de actualisering van de wetgeving op dit gebied? Hoe denkt de Commissie internationale tabaksondernemingen onder druk te zetten om de snelle toename van het tabaksgebruik in Azië tot staan te brengen? Antwoord De Commissie weet dat roken in Azië een groot probleem is en een groot gevaar voor de volksgezondheid. De strategie van de Commissie inzake de samenwerking op het gebied van de gezondheid in Azië voorziet ook in de bevordering van een gezond milieu. Bij de algemene ondersteuning van preventieve beleidsmaatregelen wordt ook aandacht aan de tabaksconsumptie besteed. In de meeste landen waar de Commissie de ontwikkeling van gezondheidssystemen ondersteunt, zijn educatie en informatie over de gevaren van roken een onderdeel van de campagnes voor gezondheidspreventie en een gezonde levenswijze, hoewel daarvoor geen specifieke kredieten worden uitgetrokken. De Commissie beschikt niet over een specifiekfinancieelinstrument voor ontwikkelingslanden om de handelsactiviteiten van tabaksfirmas aan banden te leggen of wetgeving voor tabaksreclame uit te vaardigen. De Commissie is het er met het Europees Parlement over eens dat het aan banden leggen van de tabaksreclame en de terugdringing van het tabaksverbruik prioritair moeten zijn bij acties in ontwikkelingslanden ter bevordering van de gezondheid, vooral van de jongeren.
Vraag nr. 61 van Josu Imaz San Miguel (H-1201/98) Betreft: Equatoriaal-Guinea Het Europees Parlement heeft op 18.6.1998 (') een resolutie goedgekeurd waarin het ontbreken van democratische garanties bij het proces tegen 117 personen van de Bubi-stam in Equatoriaal-Guinea wordt veroordeeld en de Commissie wordt verzocht haar samenwerkingsbetrekkingen met Equatoriaal-Guinea te herzien zolang de democratische vrijheden, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van de minderheden niet zijn hersteld. Kan de Commissie, gezien deze resolutie, meedelen hoe het staat met de samenwerkingsbetrekkingen tussen de Europese Unie en Equatoriaal-Guinea en welke maatregelen zij heeft genomen of denkt te nemen opdat de democratische vrijheden, de eerbiediging van de mensenrechten en de rechten van de minderheden in Equatoriaal-Guinea worden hersteld? Antwoord De Europese Commissie volgt de mensenrechtensituatie in Equatoriaal-Guinea op de voet. De Commissie heeft via de geschikte kanalen al meermaals acties ondernomen voor de personen die na de incidenten op het eiland Bioko in januari 1998, waarnaar in de resolutie van het Europees Parlement van 18 juni wordt verwezen, werden aangehouden en veroordeeld. President Obiang heeft de vijftien doodstraffen op 9 september 1998 uiteindelijk in levenslange opsluiting omgezet. De Commissie heeft de samenwerking met Equatoriaal-Guinea in 1997 geleidelijk hervat, maar uitsluitend uit hoofde van het nationale indicatieve programma (NIP) in het kader van het zevende EOF. De geleidelijke hervatting van de samenwerking is afhankelijk van de vooruitgang die wordt geboekt op het gebied van de mensenrechten, de democratische beginselen en de rechtsstaat overeenkomstig artikel 5 van de Vierde Overeenkomst van Lomé. ') PB C 210 van 18.6.1998, blz. 208.
Nr. 4-531/248
Handelingen van het Europees Parlement
Voorlopig wil de Commissie zich dus tot de kredieten van het zevende EOF beperken en zich op de bevrediging van de basisbehoeften van de minst begunstigde bevolkingsgroepen toespitsen. De kredieten van het achtste EOF zullen worden toegekend naarmate de regering haar verbintenissen inzake democratisering en mensenrechten nakomt. De Commissie heeft zeer onlangs een steunprogramma laten opstellen. Ze is bereid dat programma in samenspraak met de regering en andere Equatoriaal-Guinese partners en in combinatie met de door andere donoren gefinancierde acties ten uitvoer te leggen.
Vraag nr. 62 van Veronica Hardstaff (H-l 202/98) Betre/t: Milieulabel voor verf— verontrusting over de eerste herziening De eerste herziening van het milieulabel voor verf had plaats op 8 oktober 1998. De commissie herzag de titaniumdioxideniveaus zonder de Ti02-producenten te raadplegen, hetgeen grote verontrusting onder de producenten tot gevolg had. De productie van titaniumdioxide is een uiterst kapitaalintensieve tak van bedrijvigheid en voor de goedkeuring van belangrijke veranderingen is veel tijd en planning nodig. Waarom heeft de Commissie geen bedrijven geraadpleegd die beschikken over deskundigheid op het gebied van titaniumdioxide, en is zij bereid de gedachtewisseling over toekomstige normen te heropenen zodat deskundigen in staat worden gesteld hun mening te geven? Antwoord Op 8 oktober 1998 heeft het regelgevend comité voor de milieukeur, opgericht op basis van artikel 7 van verordening nr. 880/92 van de Raad inzake een communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren C), het voorstel goedgekeurd voor een herziene beschikking van de Commissie tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor verf en vernis. Voor de productengroep „verf en vernis, die bij de vorige beschikking van de Commissie nr. 96/13/EG (2) werd ingesteld, hebben 23 verfproducenten uit 10 lidstaten voor 55 van hun producten met succes een milieukeur gevraagd. De belangengroepen werden in 1998 uitgenodigd op verschillende bijeenkomsten van de werkgroep ad hoc, het overlegforum milieukeur en de voor de milieukeur bevoegde organen om de herziening van de criteria voor verf en vernis voor te bereiden. De in het regelgevend comité vertegenwoordigde lidstaten stemden onder meer voor een wijziging van het criterium betreffende de witte pigmenten, meer bepaald betreffende de emissie en het lozen van afval bij de productie van titaniumdioxide. Volgens het vorige criterium was 4 0 0 milligram per m 2 SOx en 30 gram per m 2 sulfaatafval toegestaan. Vastgesteld was dat een verffabrikant die titaniumdioxide koopt van een producent die voldoet aan de artikelen 6 en 9 van richtlijn nr. 92/112/EEG van de Raad tot vaststelling van de procedure voor de harmonisatie van de programmas tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaniumdioxide-industrie (3), automatisch aan het criterium voldeed, zelfs als hij van het maximum van 4 0 gram per m 2 titaniumdioxide gebruik maakte. Het criterium was dus eigenlijk niet selectief. Bedoeling van het milieukeurbeleid is dat de criteria regelmatig aan de technische vooruitgang worden aangepast en zodanig worden vastgesteld dat 5 à 30% van de producten op de markt voor de milieukeur in aanmerking komen. O p de bijeenkomst van het regelgevend comité van 8 december werd dan ook besloten dat criterium een zekere mate van selectiviteit toe te kennen. Volgens het nieuwe criterium voor witte pigmenten is daarom 300 milligram per m 2 SOx-emissie en 20 gram per m 2 sulfaatafval toegestaan. Uit de bij de toekenning van de milieukeur aan 23 producenten verzamelde informatie blijkt dat 90% van de verf die nu de communautaire milieukeur draagt, ook aan de nieuwe waarden beantwoordt. De Commissie had op 18 december een ontmoeting met vertegenwoordigers van de vereniging van titaniumdioxidefabrikanten om de kwestie te bespreken en de wijzigingen en eventuele gevolgen daarvan toe te lichten. De nieuwe beschikking van de Commissie treedt op 1 januari 1999 in werking en geldt voor drie jaar. In die periode zullen de belangengroepen lang van tevoren over een eventuele nieuwe wijziging van de criteria worden geraadpleegd.
Vraag nr. 63 van Liam Hyland (H-l208/98) Betreft: Rechtstreekse betalingen in het kader van EU-programmas ') PB L 99 van 11.04.1992, blz. 1. ) PB L 4 van 06.01.1996, blz. 8. 3 ) PB L 48 van 26.02.1993, blz. 68.
2
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/249
Kan de Commissie informatie verstrekken over de stand van de rechtstreekse betalingen door de afzonderlijke lidstaten in het kader van EU-regelingen, zoals premies voor de akkerbouw, de zoogkoe, alsmede speciale runder- en schapenpremies? Kan de Commissie voorts gegevens verstrekken over het aandeel van de steun die elke lidstaat in het kader van de diverse regelingen voor 1998 heeft betaald binnen een maand, twee maanden en drie maanden na de inwerkingtreding ervan? Antwoord Wat het eerste deel van de vraag over de rechtstreekse betalingen door de lidstaten in het kader van de vermelde regelingen betreft, neemt de Commissie betalingen in aanmerking die de lidstaten in het begrotingsjaar 1998 hebben verricht. Het tweede deel van de vraag over de door de lidstaten in de eerste drie maanden na de inwerkingtreding van de steunregelingen verrichte betalingen is nogal technisch en boekhoudkundig van aard. De Commissie zal de geachte afgevaardigde de tabellen met de in de twee vragen gevraagde gegevens separaat toezenden.
Vraag nr. 64 van Niall Andrews (H-1210/98) Betreft: Daklozen Kan de Commissie gedetailleerde gegevens verstrekken over eventuele initiatieven die zij in de loop van 1998 op EU-niveau heeft genomen om een beter beeld te krijgen van het daklozenvraagstuk en om de problemen dienaangaande te verminderen? Is de Commissie in staat een raming te geven van de omvang van het daklozenprobleem in de EU, de concentratie ervan in de steden en van degenen die het meest getroffen zijn? Antwoord De statistieken over het aantal daklozen en slecht gehuisveste personen laten in de meeste lidstaten te wensen over. Het is dan ook moeilijk daarover op communautair niveau betrouwbare statistieken op te stellen. Europese organisaties zoals FEANTSA schatten dat zowat 15 miljoen personen in de Gemeenschap in slechte omstandigheden ofte klein behuisd zijn en dat ongeveer 3 miljoen mensen geen vaste woonplaats hebben. Uit onderzoek en ervaring weten wij ook dat de samenstelling van de groep daklozen verandert. De meeste daldozen zijn nog altijd volwassen mannen, maar er zijn aanwijzingen dat het aantal dakloze vrouwen, kinderen en jongeren stijgt. Volgens het huidige Verdrag is de Gemeenschap niet bevoegd om initiatieven ten behoeve van de daklozen te nemen. Na de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht zal de Gemeenschap echter meer ruimte krijgen om de lidstaten te helpen in hun strijd tegen elke vorm van sociale uitsluiting en derhalve ook dakloosheid. In dat verband dient te worden onderstreept dat de ministers van Huisvesting van de Gemeenschap in hun slotcommuniqué naar aanleiding van hun tiende informele bijeenkomst van 22 en 23 oktober 1998 in Graz hebben herhaald dat de Gemeenschap maatregelen op het gebied van de huisvesting zou moeten kunnen nemen om de sociale uitsluiting te bestrijden. Om voorstellen en maatregelen op dat gebied te helpen voorbereiden, heeft de Commissie in 1998 de volgende initiatieven genomen. Zich bewust van het belang van betrouwbare indicatoren en statistische gegevens voor een beter begrip en een betere aanpak van de uitsluiting heeft de Commissie, in nauwe samenwerking met de nationale bureaus voor de statistiek van de lidstaten, in 1998 het initiatief genomen voor de oprichting van een speciale task force voor de statistieken over sociale uitsluiting en armoede (TFSEP), waarvan experts van de lidstaten en de Commissie deel uitmaken. De werkzaamheden van de TFSEP hebben eind 1998 geleid tot de goedkeuring, door het gemeenschappelijk comité voor de statistische programmering, van een reeks aanbevelingen om de indicatoren en statistieken over sociale uitsluiting en armoede in de Gemeenschap in de komende jaren te verbeteren. Een van de aanbevelingen van de TFSEP betreft de verbetering van de statistische informatie over personen en groepen die groot gevaar lopen niet in de statistieken te worden opgenomen, onder meer de daklozen. Naar aanleiding van die aanbeveling heeft de Commissie al een eerste werkbijeenkomst met FEANTSA georganiseerd om na te gaan hoe de indicatoren betreffende daklozen en slecht gehuisveste personen kunnen worden verbeterd. Eveneens in 1998 heeft de Commissie uit de begrotingslijnen B3-4101, B3-4102 en B3-4116 financiële steun verleend aan NGOs en andere burgerorganisaties die voor een beter begrip van de sociale uitsluiting (ook van daklozen) en voor de uitwisseling van de beste praktijken terzake ijveren. Die steun werd verleend ter voorbereiding van toekomstige communautaire initiatieven zodra het Verdrag van Amsterdam in werking is getreden. * Vraag nr. 65 van Pat Gallagher (H-1212/98) Betreft: Nieuwe initiatieven voor de textiel- en kledingindustrie Op 14 juli 1998 heeft het Europees Parlement een resolutie (A4-0224/98) aangenomen over het actieplan van de Commissie voor het concurrentievermogen van de Europese textiel- en kledingindustrie.
Nr. 4-531/250
Handelingen van het Europees Parlement
Kan de Commissie mededelen welke maatregelen zij heeft genomen of bezig is te nemen om gevolg te geven aan de voorstellen van het Europees Parlement, met name met betrekking tot de ontplooiing van nieuwe initiatieven ter bevordering van de werkgelegenheid in de bedrijfstak, vooral ten behoeve van het MKB, met inbegrip van dat in de achtergebleven regios, mede in het licht van het grote aantal vrouwen in deze bedrijfstak en de noodzaak de vaardigheden te verbeteren en voor bijscholing te zorgen? Antwoord 1. Naar aanleiding van het actieplan heeft de Commissie een schema opgesteld waarin ze alle themas in verband met het concurrentievermogen van de sector heeft opgenomen, met inbegrip van die waarover de geachte afgevaardigde zich zorgen maakt. Het schema omvat de verschillende te nemen maatregelen, de bestaande en uit te voeren programmas, projecten en acties en de stappen en tijdschemas die daarbij in acht moeten worden genomen. Het gaat om concrete maatregelen die met ingang van dit jaar moeten worden uitgevoerd. Wat meer bepaald de werkgelegenheid en de opleiding betreft, hebben de maatregelen in het bijzonder betrekking op: — de overdracht van kleine en middelgrote bedrijven (door erflating of anderszins); — zwart werk; — de sociale dialoog; — de verlaging van de sociale lasten (onderzoek van het effect op de internationale concurrentiepositie van de ondernemingen van de sector); — formules van polyvalentie en goede praktijken; — een permanente inventarisering van de beroepsopleiding; — opleidingsprogrammas betreffende de buitenlandse handel ten behoeve van het MKB. In het schema zijn ook de instrumenten opgenomen om die initiatieven te financieren. Zo omvat het LEONARDO H-programma een actie inzake de permanente inventarisering van de beroepsopleidingen. De betrokkenen moeten evenwel zelf projecten voorstellen. Die worden dan onderzocht en op hun waarde beoordeeld. De bevordering van de innovatie, het gebruik van nieuwe technologieën, de versterking van de band tussen de textiel- en kledingsector en de beroepsopleiding behoren tot de terreinen waarop in het kader van het actieplan bij voorrang initiatieven moeten worden genomen. De sector zal dat in samenwerking met de overheid zeker doen. 2. Het economische belang en de sociale gevolgen van de daling van de werkgelegenheid in de sector vergen onze bijzondere aandacht in het kader van het werkgelegenheidsbeleid van de Gemeenschap. De voorgestelde maatregelen en richtsnoeren voor de ondersteuning van innoverende ondernemingen in aansluiting op de Raden van Amsterdam, Luxemburg en Wenen, alsmede elk overleg met de lidstaten over de bevordering van de werkgelegenheid moeten met de specificiteit van de sector rekening houden. 3. De Commissie heeft bijzondere aandacht voor het probleem van de werkgelegenheid voor vrouwen in de textielen kledingsector. De kledingsector is zeer arbeidsintensief en telt meer dan 70% vrouwelijke werknemers. De werkgelegenheid is soms geconcentreerd in gebieden waar geen andere industriële mogelijkheden voorhanden zijn, vergt slechts een geringe beroepskwalificatie en staat rechtstreeks bloot aan de concurrentie van de lagelonenlanden. Bijgevolg worden vrouwen het sterkst door de concurrentie van derde landen getroffen. De Commissie heeft in 1994 een studie over de behoeften en kwalificaties in de kledingsector uitgevoerd. Eenzelfde studie wordt voor de textielsector overwogen. Volgens de conclusies van die studie moet de kledingsector in Europa, om tegenover de lagelonenlanden concurrerend te blijven, een strategie ontwikkelen die gericht is op de verbetering van de toegevoegde waarde, meer flexibiliteit en een doeltreffend en snel antwoord op de behoeften van een steeds globaler wordende markt. Bovendien moeten in de sector ook steeds meer nieuwe technologieën worden gebruikt. Nieuwe kwalificaties met betrekking tot het gebruik van computers, een betere kennis van de markten en een grotere polyvalentie kunnen de situatie van de vrouwen in de sector verbeteren. De Commissie is ervan overtuigd dat ze dringend elke maatregel inzake beroepsopleiding ten behoeve van de vrouwen in het MKB en minder begunstigde regios moet ondersteunen om de technologische vooruitgang te begeleiden of zelfs vóór te komen.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/251
Dat de Commissie voorrang verleent aan de werkgelegenheid voor vrouwen blijkt ook uit het structuurfondsenbeleid. De Commissie zal daaraan in alle toekomstige communautaire programmas prioriteit verlenen. * Vraag nr. 66 van James Fitzsimons (H-1214/98) Betreft: Vergemakkelijking van de toegang van het MKB tot markten, kredieten en grensoverschrijdende investeringen Zoals de Commissie wel weet, kunnen Europese Economische Samenwerkingsverbanden het MKB helpen om op de interne markt alle mogelijkheden te benutten, om toegang te verkrijgen tot de markten voor overheidsaankopen en om de transnationale samenwerking te intensiveren. Het MKB maakt echter weinig gebruik van deze Europese Economische Samenwerkingsverbanden. Wat onderneemt de Commissie om het MKB in staat te stellen de mogelijkheden op de markt volledig te benutten, met inbegrip van de toegang tot de markten voor overheidsaankopen, alsmede de toegang tot kredieten en instrumenten ter bevordering van grensoverschrijdende investeringen? Antwoord De Commissie is het er met de geachte afgevaardigde over eens dat de Europese Economische Samenwerkingsverbanden het MKB, dat nog niet alle mogelijkheden van de interne markt gebruikt, kunnen helpen om in een ruimer Europees verband te gaan werken. Hoewel het MKB goed is voor 60 à 70% van de totale werkgelegenheid en omzet, worden de handel met en de directe buitenlandse investeringen in de lidstaten en derde landen grotendeels door de grote ondernemingen gedomineerd. De Europese Economische Samenwerkingsverbanden zijn een uiterst nuttig instrument om de toegang van het MKB tot de markten van andere lidstaten en in het bijzonder tot de overheidsopdrachten te vergemakkelijken. De Europese Economische Samenwerkingsverbanden stellen de kleine en middelgrote ondernemingen in staat: — hun kennis over buitenlandse markten te bundelen, waarbij een bepaald bedrijf vaak al veel ervaring met die markten en de overheid in die landen heeft; — hun beperktefinanciëlemogelijkheden te bundelen; — de kosten van het penetreren van nieuwe markten te beperken; — gebruik te maken van de taalkennis van een partnerbedrijf, wat de communicatie met klanten uit de particuliere en openbare sector vergemakkelijkt. De Commissie betreurt dat de Europese Economische Samenwerkingsverbanden nog niet het succes hebben dat ze verdienen en dat er tot nu toe veel minder van die verbanden zijn opgericht dan verwacht. Om de Europese Economische Samenwerkingsverbanden te promoten zal de Commissie, om de ondernemers de voordelen van de samenwerkingsverbanden duidelijk te maken, weldra in alle werktalen van de EU een handboek over die samenwerkingsverbanden publiceren en daarin een modelcontract opnemen. Om het MKB te helpen de mogelijkheden van de interne markt beter te benutten en om de oprichting van transnationale gezamenlijke ondernemingen door het MKB in de Gemeenschap te vergemakkelijken, heeft de Europese Commissie in november 1997 het programma inzake gemeenschappelijke Europese ondernemingen 0EV-programma) gelanceerd. Dat programma werd vervolgens een van de drie faciliteiten van het Europees initiatief voor groei en werkgelegenheid, dat op verzoek van het Europees Parlement werd voorbereid en door de Raad werd goedgekeurd (besluit 98/347/98 betreffende maatregelen voorfinanciëlebijstand aan innoverende en werkgelegenheidscheppende kleine en middelgrote ondernemingen). In het kader van dat driejarige programma is 80 à 100 miljoen euro voor het JEV-programma bestemd. Dat programma wordt uitgevoerd door een netwerk van 80 financieel tussenpersonen en is daardoor ook toegankelijk voor kleine en middelgrote ondernemingen in de regios. Het netwerk staat voor iedereen open en de Commissie hoopt dan ook dat nog anderefinancieeltussenpersonen tot het netwerk zullen toetreden. In het kader van het JEV-programma cofinanciert de Commissie haalbaarheidsstudies en verleent ze investeringssteun ten belope van 10%, met een maximum van 100.000 euro per project. Naast het netwerk van Euro-Infocentra en instrumenten voor het zoeken van partners zoals het BC-Net, BRE, INTERPRISE-workshops, EUROPARTENARIAT en IBEX beschikt de Gemeenschap nu over een werkinstrument om grensoverschrijdende MKB-investeringen te ondersteunen. Als de voorwaarden van het hierboven genoemde besluit van de Raad vervuld zijn, kunnen kleine en middelgrote bedrijven die een Europees Economische Samenwerkingsverband voor ten minste vijfjaar willen oprichten, bij een van de leden van het netwerk vanfinancieeltussenpersonen om steun verzoeken. Kleine of middelgrote bedrijven die een transnationale joint venture willen aangaan, ondervinden bijzondere moeilijkheden om kredieten los te krijgen omdat de banken over de kwaliteit van de buitenlandse partners onvoldo-
Nr. 4-531/252
Handelingen van het Europees Parlement
ende informatie hebben en vinden dat een joint venture grotere risicos inhoudt. Daarom helpen de financieel tussenpersonen van het JEV-netwerk de kleine en middelgrote bedrijven om gemakkelijker kredieten los te krijgen. Als ze in het kader van het JEV-programma worden geholpen, kunnen ze immers een beter bedrijfsplan opstellen. Wat de overheidsopdrachten in andere lidstaten betreft, weet iedereen dat kleine en middelgrote bedrijven het op die markt zeer moeilijk hebben en dat alleen de beste ervan, die al met de particuliere markten in die lidstaten vertrouwd zijn, een reële kans maken om een contract in de wacht te slepen. Hier dient te worden onderstreept dat de Commissie in haar mededeling over de overheidsopdrachten in de Europese Unie (COM(98)143 van 11 maart 1998) een reeks maatregelen heeft voorgesteld om voor de bedrijven, in het bijzonder het MKB, een gunstig klimaat te scheppen. Wat de toegang tot de kredietverlening betreft, zal de invoering van de euro het voor het MKB gemakkelijker maken om bij een in een andere lidstaat gevestigde bank geld te lenen. Wegens de verschillende tradities en gebruiken in de banksector past elke bank bij de beoordeling van risicos echter uiteenlopende methodes toe. De beoordeling van de kredietwaardigheid van kleine en middelgrote ondernemingen door onafhankelijke ratingbureaus is bovendien nog altijd te duur. In het kader van de derde ronde tafel van de bankiers en het MKB in oktober 1998 heeft de Commissie de betrokkenen ertoe aangezet op het gebied van de toegang tot kredietverlening voor starters, vrouwelijke ondernemers en jongeren beste praktijken uit te wisselen. De aandacht zal niet alleen gaan naar financiering in de vorm van leningen, maar ook naar de toegang tot individuele investeringen, start- en risicokapitaal. De resultaten zullen in november 1999 beschikbaar zijn. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat de Raad in het kader van het al vermelde initiatief voor groei en werkgelegenheid 320 miljoen euro heeft gereserveerd voor een faciliteit voor starters en een faciliteit voor het verlenen van garanties aan het MKB. *
*
Vraag nr. 67 van James Nicholson (H-l219/98) Betrejt: Kapitaalsubsidieregeling SPARD Is het de Commissie bekend dat de Britse regering heeft besloten geen aanvragen meer toe te laten in het kader van de kapitaalsubsidieregeling SPARD? Het gevolg daarvan is dat het Ministerie van Landbouw voor Noord-Ierland £7,5 miljoen aan Europese subsidies misloopt. Hoe denkt de Commissie over de implicaties van dit besluit? Antwoord De Commissie weet dat de Britse regering heeft besloten in het kader van de kapitaalsubsidieregeling SPARD geen aanvragen meer toe te laten. De kwestie is besproken in de bevoegde werkgroep en het toezichtcomité van het enig programmeringsdocument 1994-1999 voor Noord-Ierland. De Commissie heeft daar uitdrukking gegeven aan haar teleurstelling over het feit dat de in het enig programmeringsdocument aangegane verbintenis niet kan worden nagekomen. * Vraag nr. 68 van Charlotte Cederschiöld (H-1221/98) Betreft: Mensenrechten In het ontwerp-Verdrag van Amsterdam wordt het denkbeeld ontwikkeld een zone van veiligheid, vrijheid en gerechtigheid in te stellen als een van de volgende doelen van de ontwikkeling van de EU. Burgers die vinden dat hun mensenrechten met voeten worden getreden, moeten ergens terecht kunnen. Beroepsprocedures via nationale rechtsinstanties en het Europese Hof van Justitie vergen veel tijd en de ombudsman kan deze niet vervangen. Er is voorgesteld een Europese instantie in te stellen die niet belast is met een algemene controletaak, maar die de burgers vooraf kan mededelen of het waarschijnlijk is dat de lidstaten door een bepaald soort actie de fundamentele mensenrechten schenden. Naar aanleiding van 15.000 klachten tegen Zweden is onlangs de juridische stand van zaken onderzocht. Er bleek een juridische leemte te bestaan en Commissaris Wulf-Mathies wees er in de plenaire vergadering op dat de Gemeenschap op dit gebied onvoldoende bevoegdheden bezit. Is de Commissie van mening dat de burgers meer mogelijkheden moeten hebben om hun fundamentele mensenrechten te toetsen en, zo ja, op welke manier? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde houdt verband met de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Amsterdam, waarvan het ratificatieproces aan de gang is. Inmiddels onderzoekt de Commissie hoe het Verdrag van Amsterdam
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/253
te gelegener tijd ten uitvoer kan worden gelegd. De Commissie zal tijdig laten weten op welke manier ze dat wil doen. * Vraag nr. 69 van Jean Querbes (H-l228/98) Betreft: Uitstel inwerkingtreding besluit over afschaffing intracommunautaire belastingvrije verkoop Op 19 mei 1998 bevestigde de Raad zijn besluit van 1991 dat de intracommunautaire belastingvrije verkoop wel degelijk op 1 juli 1999 zou worden afgeschaft. Uit alle studies blijkt dat de afschaffing van de „tax-free" op luchthavens en op veerboten talrijke banen zal kosten. In Frankrijk zouden meer dan 12000 arbeidsplaatsen verloren gaan, in regios die al zwaar gebukt gaan onder de werkloosheid. Zou het niet aangewezen zijn dat de Commissie lering haalt uit deze impactstudies en de Raad voorstelt de uitvoering van zijn besluit tot afschaffing van de belastingvrije verkoop binnen de Unie uit te stellen? Antwoord De Commissie heeft heel wat studies over de gevolgen van de afschaffing van de belastingvrije verkoop voor de werkgelegenheid ontvangen. Naargelang die studies door de betrokken belangengroep dan wel door neutralere instanties zijn uitgevoerd, komen ze tot zeer verschillende conclusies. De Europese Raad heeft de Commissie en de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën onlangs verzocht tegen maart te onderzoeken welke problemen de afschaffing van de intracommunautaire belastingvrije verkoop voor de werkgelegenheid kan doen rijzen. De Commissie is voornemens op dat verzoek in te gaan en zal, na onderzoek, haar conclusies aan de Raad van ministers van economische Zaken en Financiën voorleggen. Aangezien het onderzoek nog niet is afgerond, is het nog te vroeg om over de resultaten ervan iets te zeggen. *
*
Vraag nr. 70 van Antoinette Spaak (H-1233/98) Betreft: Plaatsing van een afvalyerbrandingsoven Is de Commissie op de hoogte van het voornemen van het Vlaams gewest, dat volgens de Belgische wet bevoegd is voor milieuzaken, om een afvalverbrandingsoven te plaatsen aan de rand van het gewest Brussel? Is het volgens de Europese richdijn mogelijk om een dergelijke installatie in de onmiddellijke nabijheid van het dichtst bevolkte gebied van het land te vestigen? Heeft de Commissie al een aanvraag van de regering van het Brussels gewest ontvangen, en zo ja, heeft ze al antwoord gegeven? Antwoord De Commissie heeft verschillende klachten ontvangen over de verbrandingsoven waarop de vraag betrekking heeft en weet welk besluit de bevoegde Belgische autoriteiten daarover hebben genomen. Na onderzoek van de klachten zal de Commissie het dossier in januari 1999 behandelen en beslissen of tegen België al dan niet een inbreukprocedure uit hoofde van artikel 169 van het EG-Verdrag moet worden geopend. Zoals elke natuurlijke of rechtspersoon kan ook het Brussels gewest bij de Commissie een klacht indienen als het vindt dat het de Commissie op een eventuele inbreuk op het Gemeenschapsrecht dient te wijzen. In dat geval heeft het, zoals elke klager, recht op een vertrouwelijke behandeling van zijn klacht door de Commissie. * *
*
Vraag nr. 71 van Jens-Peter Bonde (H-1235/98) Betreft: Pensioenen in Denemarken Kan de Commissie mededelen of de nieuwe pensioenregeling in Denemarken strookt met haar opvattingen over het EG-recht? Moet het mogelijk zijn dat loontrekkers, die hun hoeveelheid premies aan de nieuwe regeling hebben betaald, dit contingent aan afdrachten „meenemen" naar de pensioenverzekeringsregeling van een ander land? Moet het eventueel ook mogelijk zijn de overheidsbijdrage aan de pensioenverzekering pro rata uitbetaald te krijgen als men in totaal 25 pensioenjaren bij een werkloosheidskas en/of pensioenregeling in een ander EU-land heeft opgebouwd? Kan men met 25 pensioenjaren in Denemarken zijn pensioen uitbetaald krijgen in een ander EU-land, waarbij in het gegeven geval dit pensioen valt onder de belastingheffing in een nieuw land van vestiging?
Nr. 4-531/254
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord De geachte afgevaardigde vraagt of de nieuwe Deense pensioenregeling (efterløn) met het Gemeenschapsrecht strookt. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, heeft in Denemarken iedereen recht op vervroegde uittreding met 60 jaar, op voorwaarde dat hij in Denemarken verblijft en in de loop van de laatste 25 jaar gedurende ten minste 20 jaar (of 10 jaar in de loop van de laatste 15 jaar als hij voor 1 maart 1992 geboren is en van 31 maart 1992 tot de leeftijd waarop hij pensioengerechtigd wordt, bij een Deense werkloosheidsregeling is aangesloten) premies voor een Deense werkloosheidsregeling heeft betaald. De Commissie heeft een aantal klachten ontvangen van burgers van andere lidstaten die in Denemarken hebben gewerkt en aan wie de Deense regering het pensioen heeft geweigerd omdat zij niet meer in Denemarken verblijven of niet voldoen aan de voorwaarden betreffende de minimumperiode waarin zij in Denemarken verzekerd moesten zijn. Hoewel het pensioen niet onder het materiële toepassingsgebied van verordening 1408/71 valt, onderzoekt de Commissie op dit ogenblik of het feit dat het pensioen niet kan worden „meegenomen en dat het totalisatiebeginsel voor de toekenning van het pensioen niet wordt toegepast, met het Gemeenschapsrecht strookt. De Commissie heeft de Deense regering schriftelijk om meer informatie en om haar opmerkingen over de kwestie verzocht. De Commissie onderzoekt nu het antwoord van de Deense regering en zal de geachte afgevaardigde op de hoogte houden van het gevolg dat ze daaraan geeft. * Vraag nr. 72 van Inger Schörling (H-1237/98) Betreft: ECHELON Op 14 september heeft het Europees Parlement o.a. gedebatteerd over het controlesysteem ECHELON. Toen zei de Commissie dat zij hierover geen gegevens bezat. Het zou derhalve nuttig zijn te weten wat er tijdens de zitting van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van 3 en 4 december 1998 is besproken, met name over het afluisteren en controleren van telecommunicaties en over de vraag in welke verhouding dit staat tot ENFOPOL 98, 10951/98 en 10951/1/98 REV. 1, houdende wijziging van resolutie 96/C329/01 van de Raad van 17 januari 1995. Waarom acht de Commissie het niet nodig deze problemen open met het Europees Parlement te bespreken, met name omdat hiermee het recht van de burger op privacy gemoeid is en omdat de overeenkomsten in kwestie rechtstreeks strijdig kunnen zijn met de nationale wetgevingen van de lidstaten? Antwoord De Commissie verwijst de geachte afgevaardigde naar de antwoorden op de schriftelijke vragen E-1039/98 en E-1040/98 van mevrouw Van Dijk, E-1306/98 van mevrouw Muscardini en anderen, E-1429/98 van mevrouw Raschhofer, E-1776/98 van de heer Manisco, E-1987/98 van de heer Kaklamanis en de mondelinge vraag H-1067/98 van mevrouw McKenna.
Vraag nr. 73 van Maj Theorin (H-l240/98) Betreft: Afghanistan Ten eerste wil ik mijn waardering uitspreken voor de manier waarop het lid van de Commissie zich inzet voor de vrouwen in Afghanistan. De toestand is vreselijk en onhoudbaar en de EU moet duidelijk tonen dat wij niet aanvaarden wat er in het land gebeurt. Eerder dit jaar heb ik reeds gevraagd welke maatregelen de Commissie overwoog om de Afghaanse vrouwen te steunen. De Commissie antwoordde dat de Gemeenschap haar ontwikkelingssteun ernstig zou heroverwegen, indien de situatie niet snel zou verbeteren. Deze verbeteringen zijn niet opgetreden en ik verzoek de Commissie dan ook mede te delen op welke wijze de ontwikkelingshulp van de Gemeenschap thans veranderd is en of zij deze maatregelen afdoende acht? Antwoord Sedert de geachte afgevaardigde in juli 1998 vraag H-0660/98 heeft gesteld, waarnaar ze nu verwijst, zijn de algemene situatie in Afghanistan en het beleid van de Taliban tegenover de vrouwen, zoals ze in haar vraag zelf zegt, niet merkbaar verbeterd. Zoals de Commissie in haar antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde aankondigde, heeft ze derhalve de communautaire steunprogrammas voor Afghanistan opnieuw bekeken. Ze heeft dat gedaan in het kader van een soortgelijke herziening van het beleid tegenover Afghanistan door de internationale gemeenschap van donoren in
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/255
de groep voor steun voor Afghanistan. Van die groep maken lidstaten, andere bilaterale donoren, de EG en de betrokken VN-organisaties deel uit. Zij wilden in de huidige omstandigheden tot een coherent en overlegd steunbeleid komen. Wegens de verslechtering van de werkomstandigheden in Kabul heeft de Commissie besloten al haar programmas voor de stad te schorsen tot de autoriteiten de NGOs toestaan naar behoren hun werk te doen en mensen zonder discriminatie te helpen. Op het platteland wordt de hulpverlening voortgezet. Dat gebeurt tijdelijk echter door plaatselijke Afghaanse partners. De Commissie zet, met de medewerking van een aantal buitenlanders, de uitvoering voort van enkele programmas inzake medische en winterhulp in Hazarajat en het noorden. De Commissie volgt de situatie in Afghanistan op de voet via de EG-delegatie in Islamabad en het EG-coördinatiebureau in Peshawar, beide in Pakistan.
Vraag nr. 74 van Sören Wibe (H-1241/98) Betreft: Handelsoorlog tussen EU en VS Een aantal kleine en middelgrote ondernemingen in Zweden zullen getroffen worden door de handelsoorlog tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Wat in dit verband bijzonder navrant is, is dat Zweden part noch deel aan dit conflict heeft, aangezien onze handelspolitiek ten aanzien van bananen vóór de Zweedse toetreding geen enkel probleem met de WHO opleverde. Er moet snel een oplossing voor dit probleem worden gevonden. De handelsoorlog leidt tot stijging van de werkloosheid in Zweden. Bestaan er plannen voor schadevergoeding aan bedrijven, o.a. in Zweden, die de Amerikaanse strafheffing van 100% zullen moeten betalen? Bestaat er een mogelijkheid dat Zweden buiten de EU-quotaregeling voor bananen blijft om de Amerikaanse handelsrepresailles te ontlopen? Antwoord De Commissie stelt alles in het werk om te voorkomen dat de VS sancties oplegt. De Commissie meent dat de Gemeenschap de nodige maatregelen heeft genomen om de EG-bananenregeling met de WHO-regels in overeenstemming te brengen en aldus de aanbevelingen van het WHO-geschillencomité in het bananenconflict stipt heeft uitgevoerd. Of die uitvoeringsmaatregelen met de WHO-regels stroken, kan, zoals alle handelsmaatregelen, door een WHO-panel worden onderzocht. Daar de maatregelen niet door een WHO-panel zijn veroordeeld, menen wij dat elk Amerikaans verzoek tot het WHO-geschillencomité om vergunningen ten nadele van de EG te mogen schorsen, onaanvaardbaar is. De door de VS voorgestelde maatregelen zijn dan ook unilaterale maatregelen die buiten de WHO-regels vallen. Er bestaan, althans op het niveau van de Europese Commissie, geen plannen voor schadevergoeding voor Europese bedrijven die het slachtoffer worden van een mogelijke schorsing van vergunningen voor uitvoer uit de EG. De Commissie weet niet of op het niveau van de lidstaten wel zulke plannen bestaan. Zweden beschikt over geen enkele wettelijke mogelijkheid om uit de EG-regeling voor de invoer van bananen te stappen.
Vraag nr. 75 van Ioannis Theonas (H-l242/98) Betre/t: Plan voor de bouw en de inbedrijfstelling van een kerncentrale in Akkuyu, Turkije De volkeren van het oostelijk Middellandse-Zeegebied zijn ten zeerste verontrust over het plan voor de aanleg en de inbedrijfstelling van een kerncentrale in het Turkse Akkuyu. De gevaren voor de veiligheid liggen vooral in de grote aardbevingsgevoeligheid, maar ook in de verwerking van het afval en het gebruik van het geproduceerde uranium. De verontrusting wordt nog versterkt door de vraagtekens ten aanzien van de zin van deze investering, aangezien volgens de officiële Turkse gegevens de kosten/batenverhouding bijzonder ongunstig is, aangezien de centrale naar verwachting slechts twee tot drie procent van de toekomstige energiebehoefte van het land zal dekken. Deze investering druist bovendien volledig in tegen hetgeen op internationaal niveau besproken wordt ten aanzien van kerncentrales en het uitstel van de inwerkingstelling van veel van deze centrales, zoals bijvoorbeeld acht centrales in Canada met dezelfde technologie als in Turkije wordt gepland, en een aantal in Duitsland. Welke stappen denkt de Commissie te nemen om het plan voor de bouw en de inbedrijfstelling van de kerncentrale in Akkuyu tegen te houden, die de veiligheid in de ruime omgeving ondergraaft en indruist tegen de internationale verplichtingen over de bescherming van het milieu en de gezondheid van de bevolking tegen kernenergie? Antwoord Het plan voor de bouw van een kerncentrale in Akkuyu moet over enkele jaren de stijgende vraag naar energie voor huishoudelijk gebruik in Turkije opvangen. De centrale moet in 2006 energie leveren. In haar eerste periodiek verslag over de door Turkije op de weg naar zijn toetreding gemaakte vorderingen, dat op 4 november 1998 werd aangenomen, wijst de Commissie erop dat de bouw van kerncentrales in Turkije een einde
Nr. 4-531/256
Handelingen van het Europees Parlement
moet maken aan de energievoorzieningsproblemen en de diversificatie van de energievoorziening moet bevorderen. In dat verslag staat ook dat het besluit betreffende de bouw van de centrale in Akkuyu een beoordeling vergt van de mogelijke gevolgen van het feit dat het gebied dicht in de buurt van de gekozen vestigingsplaats aardbevingsgevoelig is. Uit de door de Commissie verzamelde informatie blijkt dat de Turkse regering na een grondig seismisch, geologisch en milieuonderzoek door de gespecialiseerde departementen van verschillende Turkse universiteiten voor Akkuyu heeft gekozen. In het kader van de akkoorden tussen de Gemeenschap en Turkije kan de Commissie op het gebied van kernenergie niet met Turkije samenwerken. Bovendien beschikt de Commissie over geen enkele bevoegdheid om zich met de keuze van de vestigingsplaats van kerncentrales te bemoeien. De Turkse regering en in het bijzonder de Turkish Atomic Energy Authority (TAEA) zijn, met inachtneming van de gedragsregels van het internationaal agentschap voor atoomenergie (IAEA), voor die keuze bevoegd. Het plan betreft overigens installaties buiten het grondgebied van de Gemeenschap, waar de communautaire richtlijnen uiteraard niet van toepassing zijn. In het kader van haar mededeling over een Europese strategie voor Turkije, die op 4 maart 1998 werd aangenomen, heeft de Commissie onder meer samenwerking op milieugebied voorgesteld om in Turkije tot een duurzame ontwikkeling te komen en er het milieubeleid in het economisch beleid te integreren. Voor die samenwerking zal geld uit de communautaire begroting nodig zijn. De Commissie heeft op 21 oktober van vorig jaar twee voorstellen voor verordeningen betreffende definanciëleondersteuning van de Europese strategie aangenomen. De Commissie hoopt dat de begrotingsautoriteit die voorstellen zo spoedig mogelijk zal goedkeuren. *
*
*
Vraag nr. 76 van Vassilis Ephremidis (H-1244/98) Betreft: Bescherming van het historische woud van Sounion Het historische woud van Sounion, dat 750 ha groot is, wordt bedreigd door een verkaveling, die het bos zal omvormen tot een toeristisch gebied waar in het wilde weg wordt gebouwd. Dit woud is niet alleen een belangrijke groene kern in een gebied waar het milieu zeer sterk verloederd is (Attica), maar is ook een historisch gebied waarin antieke resten liggen en met name de alom bekende tempel van Poseidon op de kaap van Sounion. Heeft de Commissie programmas gefinancierd voor de verbetering en het behoud van het woud van Sounion? Is zij voornemens alle nodige maatregelen te treffen voor de bescherming van dit woud en wat denkt zij te doen om te voorkomen dat het gebied wordt volgebouwd? Antwoord Het nationaal park van Sounion vormt het grootste deel van een gebied van communautair belang, dat de Griekse autoriteiten overeenkomstig richtlijn 92/43/EEG (') voor integratie in het Europese milieunetwerk Natura 2000 hebben voorgesteld. Het gebied omvat een aantal prioritaire habitats en soorten en daarom moet, met het oog op de toekomstige integratie in het netwerk Natura 2000, elke activiteit worden vermeden die het gebied ernstig kan aantasten. De Commissie heeft nog geen programmas voor het behoud en de bescherming van de natuur in het nationaal park van Sounion gefinancierd. De bescherming van het gebied, bijvoorbeeld tegen schadelijke bouwactiviteiten, valt onder de bevoegdheid van de Griekse autoriteiten. Die moeten voor het behoud van het gebied zorgen. De Commissie kan wel optreden als het Gemeenschapsrecht duidelijk wordt geschonden. * Vraag nr. 77 van Mihail Papayannakis (H-l245/98) Betreft: Grieks Operationeel Programma „Gezondheid en welzijn" Kan de Commissie, gezien de gebrekkige uitrusting van de ziekenhuizen en de ontoereikende infrastructuur voor de ontwikkeling van opleidingsprogrammas voor medisch personeel in het kader van het gezondheidssysteem, zeggen wat tot nu het bestedingspercentage is van elk van de vijf maatregelen van het subprogramma Gezondheid? Antwoord De besteding van de communautaire kredieten in het kader van het operationeel programma „Gezondheid en welzijn bedraagt voor de vastleggingen en betalingen respectievelijk 62% en 40% van het totale krediet uit de structuurfondsen (225 miljoen ecu) voor 1994-1999. ) PB L 206 van 22.07.1992, blz. 7.
13.1.99
13.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/257
Aan de Commissie werd meegedeeld dat de overheidsuitgaven op het terrein op 25 september 1998 voor het gehele operationeel programma 63, 824 miljoen euro bedroegen. Met betrekking tot de vijf maatregelen van het subprogramma „Gezondheid werden aan de Commissie de volgende bedragen meegedeeld: — maatregel 1, basisinfrastructuur en uitrusting 43, 390 miljoen euro — maatregel 2, onderzoeksinfrastructuur 1, 714 miljoen euro — maatregel 3, dringende medische hulp 8, 427 miljoen euro — maatregel 4, computersysteem 1, 088 miljoen euro — maatregel 5, bloedinzameling 0, 228 miljoen euro * Vraag nr. 78 van John Cushnahan (H-l 247/98) Betreft: Normen voor ruitercaps Is Werkgroep 5 voor de normalisatie bijeengekomen om de veiligheidsaspecten van ruitercaps te bepreken, met speciale aandacht voor document N 326, zoals was verzocht door de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement? Antwoord Ruitercaps maken deel uit van de persoonlijke beschermingsmiddelen waarop richdijn 89/686/EEG betrekking heeft. Op basis daarvan heeft de Commissie het CEN opdracht gegeven een geharmoniseerde norm op te stellen in overeenstemming met de basiseisen inzake gezondheid en veiligheid van de richtlijn. De norm EN 1348 „ruitercaps werd in september 1996 vastgesteld en op 14 juni 1997 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. De Commissie wijst erop dat alle ruitercaps aan de bepalingen van de richtlijn, die een bindende tekst is, moeten beantwoorden, maar dat de fabrikanten niet verplicht zijn de normen te respecteren omdat de toepassing daarvan op vrijwillige basis gebeurt. De heer Downes heeft een verzoekschrift ingediend om de veiligheid van ruitercaps te verbeteren en meer bepaald de door norm EN 1384 geboden veiligheid, die hij ontoereikend acht, te verhogen. De Commissie steunt dat initiatief ten volle. De normen worden vastgesteld door de Europese normalisatie-instituten. Dat zijn particuliere instituten waaraan de Commissie geen opdrachten kan geven, maar toch heeft de Commissie het CEN/TC 158, dat voor die norm bevoegd is, uitdrukkelijk verzocht de vereisten voor ruitercaps zo snel mogelijk te herzien. Het technisch comité CEN/TC 158 en de werkgroep daarvan hebben positief gereageerd op het verzoek om de norm voor ruitercaps te verbeteren en hebben daartoe meteen stappen ondernomen. De gespecialiseerde werkgroep CEN/TC 158 WG 5 is op 14 oktober 1998 bijeengekomen om de norm op basis van het door de geachte afgevaardigde in zijn vraag vermelde document CEN/TC 158N326te onderzoeken. De indiener van het verzoekschrift en de heer Costello, die document N 326 heeft opgesteld, hebben aan de vergadering deelgenomen. Een volgende vergadering is op 3 maart 1999 gepland. De Commissie volgt de normalisatiewerkzaamheden op de voet. Ze wil tot een voor iedereen aanvaardbare oplossing komen en de veiligheid van de ruiters door het dragen van een degelijke ruitercap verhogen. *
*
*
Vraag nr. 79 van Konstantinos Hatzidakis (H-1249/98) Betreft: Niet-aanpassing van de Griekse wetgeving aan de communautairerichtlijnenover de liberalisatie van de telecommunicatie De Griekse regering is nog niet overgegaan tot de omzetting van de richtlijnen 95/62/EG (:), 97/13/EG (2), 97/33/EG (3) en 95/51/EG (4) over de liberalisatie van de telecommunicatie in nationaal recht, terwijl zij de richt!) ) 3 ) 4 ) 2
PB L 108 van 1.5.1996, blz. 62. PB L 117 van 7.5.1997, blz. 15. PB L 199 van 26.7.1997, blz. 32. PB L 256 van 26.10.1995, blz. 49.
Nr. 4-531/258
Handelingen van het Europees Parlement
lijnen 97/51/EG ('), 90/388/EG (2), 96/2/EG (3) en 96/19/EG (4) slechts gedeeltelijk heeft omgezet. Ten gevolge van deze vertraging heeft de Europese Commissie de financiering door de Gemeenschap van het ondernemersprogramma „Telecommunicatie" stopgezet. Kan de Commissie mij meedelen welke de gevolgen zijn voor de Griekse consument van de niet-naleving door Griekenland van de genoemde richtlijnen en welke aanvullende maatregelen de ter zake bevoegde communautaire instanties denken te nemen indien Griekenland zich niet tijdig aan de communautaire richtlijnen houdt? Antwoord De liberaliserings- en harmoniseringsrichtlijnen dienen om de markten voor concurrentie open te stellen en om de voorwaarden voor de totstandbrenging van een Europese interne telecommunicatiemarkt te scheppen. Zoals in het vierde, op 25 november 1998 (5) aangenomen Commissieverslag over de uitvoering van de regels voor de telecommunicatie staat, moet dat de groei en de werkgelegenheid bevorderen en de gebruikers en consumenten een grotere keuze aan dienstverleners, een betere dienstverlening, het voordeel van de ontwikkeling van nieuwe technologieën en lagere tarieven bieden. Doordat Griekenland de richtlijnen betreffende de interconnectie, vergunningen, spraaktelefonie en huurlijnen en ten dele ook de richtlijnen betreffende de liberalisering van de telecommunicatiemarkten nog niet heeft omgezet, meent de Commissie dat de consumenten in Griekenland de hierboven vermelde voordelen worden onthouden. De Commissie heeft, ook in het vierde verslag, altijd onderstreept dat ze zal optreden als lidstaten niet de nodige maatregelen nemen om de telecommunicatierichtlijnen toe te passen. Het Europees Hof van Justitie heeft Griekenland al eens veroordeeld omdat het de richdijnen níet toepast. Op dit ogenblik lopen tegen dat land vijf zaken in verband met de harmonisatierichtlijnen en drie in verband met de liberaliseringsrichtlijnen.
') ) 3 ) 4 ) 5 ) 2
PB L 295 van 29.10.1997, blz. 23. PB L 192 van 24.7.1990, blz. 10. PB L 20 van 26.1.1996, blz. 59. PB L 74 van 22.3.1996, blz. 13. COM(1998) 594
13.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 2 5 9
VERGADERING VAN DONDERDAG 14 JANUARI 1999
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen Wijsenbeek
260
2. Artikel K.6 van het EU-Verdrag, Schengensamenwerking Nassauer, Van Lancker, Schily (Raad), Däubler-Gmelin (Raad), Gradin (Commissie), Elliott, dAncona, Chanterie, Goerens, Schaffner, Mohamed Ali, Ceyhun, Pradier, Buffetaut, Lindeperg, Däubler-Gmelin
260
3. Stemming Telkämper, Green, Santa (Commissie), Green, Fabre-Aubrespy, Martens, Cox, Pasty, Puerta, Aelvoet, Lalumière, Bonde, Muscardini, Gutierrez Díaz, Posselt, Berthu, Banos Moura, Campos, Candal, Coneia, Damião, Lage, Marinho, Moniz, Tones Couto, Tones Marques, Blak, Iversen, K. Jensen, Sindal, Spiers, Bloch von Blottnitz, Berthu, Nordmann, Brinkhorst, Berès, Ripa di Meana, Spaak, Schulz, von Habsburg, Robles Piquer, Lulling, Bourlanges, Gíansily, Wolf Konrad, Breyer, Cardona, Blot, Girão Pereira, Fayot, Alavanos, Fe'ret, Anttila, Ryynänen, Virranfeoski, Grosch, Bonde, Krarup, Sandbæk, Lannoye, Cars, Ford, Graenitz, Ilaskivi, Matikainen-Kallström, Otila, Lambrias, Lindqvist, Ohson, T. Mann, D. Martin, Martinez, McCarthy, Moreau, Ojala, Pailler, Palm, Theorin, Pinei, Reding, Schlechter, Sjöstedt, Svensson, Souchet, Spiers, Thors, Thyssen, Valverde López, Happart, Ford 4. Artikel K.6 van het EU-Verdrag, Schengensamenwerking (voortzetting) Posselt, Sjöstedt, Lindholm, Krarup, Hager, Palaáo Vallelersundi, Elliott, Reding, Pirker, Matikainen-Kallström, Schily (Raad), Mendes Bota 298 5. Actualiteitendebat — Irafe Swoboda, Bertens, von Habsburg, Daskalaki, Ken, Neyts-Uyttebroeck, Marín (Commissie)
303
— Angola Mendes Bota, Nordmann, Newens, Telkämper, Hory, Girão Perara, Novo, Habsburg-Lothringen, Bertens, Amadeo, Telkämper, Marín (Commissie)
305
—· Mensenrechten Bertens, Damião, Coelho, Maes, Girão Pereira, Ribeiro, Hautala, Fassa, McGowan, Telkämper, Fabra Vallés, Ainardi, Garda Arias, Habsburg-Lothringen, González Alvarez, Caccavale, Carnero González, Bertens, Van Putten, Kreissl-Dörfler, Lepene-Venier, González Alvarez, Salafranca Sánchez-Neyra, Amadeo, Bertens, Miranda de Lage, Kreissl-Dörfler, Lenz, González Alvarez, Howitt, Escola Hernando, Telkämper, Hory, Vecchi, Robles Piquer, Fassa, Marín (Commissie), Van Putten, García Arias, Marín, Telkämper 310 — Filipijnen Smith, Fassa, Lenz, Telfea'mper, Cushnahan, Marín (Commissie)
323
— Verplaatsing van de Xerox-onderneming Ford, Ahern, Oomen-Ruijten, McCartin, Fitzsimons, Dupuis, Vanhecke, Banotti, Marín (Commissie)
324
6. Stemming (voortzetting) Gallagher, Murphy, Hyland, Rovsing, Titley, Blofeland, Rovsing, Crowley, Fayot, Lindholm, Pasty, Cederschiöld, Lindeperg, Berthu, Lindqvist, Holm, Lindholm 329 7. Bescherming van het gezin Hermange, Kestelijn-Sierens, Weiler, Glase, Lindqvist, Ribeiro, Ken, Maes, Seiliier, Pinel, Cushnahan, Lukas, Marin (Commissie) 333
276
Nr. 4-531/260
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
8. Gedragscode voor Europese bedrijven in ontwikkelingslanden Howitt, Kittelmann, Vecchi, Günther, Fassa, Girão Pereira, Telkämper, Maes, Blokland, Van Putten, Maij-Weggen, Burenstam Linder, Cushnahan, Baldi, Mendes Bota, Marín (Commissie) 340
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter. — De notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? Wijsenbeek (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, ik wou u erop wijzen dat wat betreft de notulen van gisteren voor de zoveelste maal door de fractie van de UPE een mondelinge vraag met het debat is ingediend en de aansluitende resolutie over de postdiensten door de heer Pasty waarvoor de heer Donnay als woordvoerder stond opgegeven. Gisteravond om kwart voor 12, mevrouw de Voorzitter, heeft de UPE-fractie niet eens de moeite genomen om hier — er was niemand van hen, maar dan ook helemaal niemand — aanwezig te zijn. Ik zou u erop willen wijzen dat we dus voortaan verschoond zouden willen blijven van dit soort onnodige aanvragen want, mevrouw de Voorzitter, er waren geen nieuwe feiten, er zijn geen nieuwe standpunten naar voren gekomen en de Commissie had ons ook als gebruikelijk helemaal niets te vertellen want die had nog niets gedaan. De Voorzitter. — We nemen hier nota van. (De notulen worden goedgekeurd) 2. Artikel K.6 van het EU-Verdrag, Schengensamenwerking De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over: — de mondelinge vraag (B4-0716/98) van de heer Nassauer, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het jaarlijks debat artikel K.6 VEU — december 1998; — de mondelinge vraag (B4-0717/98) van de heer Nassauer, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het jaarlijks debat artikel K.6 VEU — december 1998; — de ontwerpaanbeveling (A4-0006/99) van mevrouw Van Lancker, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over het werkprogramma van de Schengensamenwerking tot juni 1999. Nassauer (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit is waarschijnlijk de laatste keer dat we dit debat voeren op grond van artikel K.6. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zal dit debat niet alleen in het kader van een nieuw artikel gehouden worden, maar het zal ook aanzienlijk worden ingekort, omdat het hier dan alleen nog zal gaan over politiële en justitiële samenwerking. Mijnheer en mevrouw de voorzitter van de Raad, ik zou om te beginnen enkele opmerkingen willen maken over de procedure en zal dan pas ingaan op het eigenlijke onderwerp. Gewoonlijk vindt dit debat plaats aan het einde van het Raadsvoorzitterschap, dat had dus in december moeten zijn. Dit had duidelijk het voordeel dat ten minste een van de verantwoordelijke voorzitters van de Raad antwoord kon geven op de vragen van het Parlement. We verzoeken u nadrukkelijk ervoor te zorgen dat in de toekomst hetzelfde tijdschema gehandhaafd blijft. Ik geef toe dat dit niet zozeer afhangt van het voorzitterschap van de Raad als wel van het Parlement zelf, maar we moeten hierover de nodige afspraken maken.
14.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/261
Nassauer Mijn tweede opmerking is volledig gericht aan de Raad. Overeenkomstig de procedure geven wij het startsein voor dit debat met een mondelinge vraag en een ontwerpresolutie. Sinds geruime tijd eisen we dat de Raad ons een schriftelijk verslag kan voorleggen dat als basis kan dienen voor dit debat. Dit zou ook heel voordelig zijn voor de Raad, want dan kan hij duidelijk maken wat zijn prioriteiten zijn en op welke punten het beleid volgens hem succe svol is geweest. Een schriftelijk verslag ter voorbereiding van dit debat zou de samenwerking met het Parlement al leen maar ten goede komen. Deze ontwerpresolutie bevat een reeks voorstellen die we in het verleden al eens hebben ingediend. Ze betreffen de samenwerking van het Parlement met de Raad. In de periode van het Verdrag van Maastricht heeft deze geenszins jeleid tot een ordentelijke werkwijze. Het is opvallend dat in het Verdrag van Amsterdam de nogal gebrekkige bepa ing over de belangrijkste aspecten van de werkzaamheden waarover het Parlement door de Raad moet gehoord worden is vervallen, terwijl in alle details wordt aangegeven wanneer het Parlement moet worden gehoord en geïn formeerd.
Í
Maar ook in de huidige bepaling is een aantal hoorzittingen achterwege gebleven, en hier zal ik zo dadelijk op terug komen. Wij verzoeken u ons in het vervolg over de belangrijkste ontwikkelingen op de hoogte te stellen, zoals is va stgesteld in het nieuwe artikel 39, lid 2, en in het bijzonder, mijnheer en mevrouw de voorzitter van de Raad, over bijeenkomsten van de Raad, ook al zijn het informele bijeenkomsten. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat het Parlement informatie over wat zich afspeelt in de Raad moet bijeen sprokkelen uit persberichten. Het mag toch geen probleem zijn om voor een bijeenkomst van de Raad het Parlement mee te delen wat het onderwerp van de besprekingen zal zijn, en daarna, wat men besproken heeft. Ik heb het hier over een zakelijk punt. In het Verdrag van Amsterdam, en ik moet me jammer genoeg beperken tot de grote lijnen, wordt de wetgevende bevoegdheid op het gebied van een aantal essentiële beleidsterreinen gecommunautariseerd, weliswaar onder voorbehoud van een met eenparigheid van stemmen genomen besluit voor een periode van vijf jaar, maar toch, de communautarisering van deze beleidsterreinen is een feit. Dit betekent dat ze worden onttrokken aan de wetgevende bevoegdheid van de nationale parlementen. Maar tegelijkertijd vallen ze ook buiten de bevoeg dheid van dit Parlement, omdat we alleen het recht hebben om gehoord te worden, zolang het medebeslissingsrecht niet is ingevoerd. Dit betekent, en er zitten hier twee briljante juristen voor me, dat beleidsterreinen die in ieder ge val behoren tot deze nieuwe wetgevende bevoegdheid, zoals asielrecht en immigratie, in het Europese wetgevin gsproces onttrokken worden aan de onmiddellijke controle van een democratisch verkozen parlement, en dat is onaanvaardbaar. Ik zie als enige mogelijkheid dat de Raad in de tussenfase, vijfjaar plus χ zoveel, het Parlement bij zonder nauwgezet hoort en niet heenstapt over wat het Parlement in het kader van de hoorzittingen te zeggen he eft. Daar wil ik even op wijzen. Ik zou tot slot nog een ander gezichtspunt naar voren willen brengen, ook alleen maar bij wijze van voorbeeld. Tot mijn grote genoegen heeft de fungerend voorzitter van de Raad afgelopen maandag of dinsdag gepleit voor een uit breiding van de operationele handelingsbekwaamheid van Europol. Ik heb hier met genoegen kennis van genomen, omdat zijn grasgroene excollega Roth tierend de zaal zou hebben verlaten bij het horen van een dergelijke uit spraak. Waar ik de aandacht op zou willen vestigen, is het volgende: de verdere ontwikkeling van Europol zit in de huidige interstatelijke samenwerkingsstructuur op een dood spoor. In het kader van de communautarisering moeten vorderingen op dit gebied onderworpen worden aan parlementaire en justitiële controle. Wie hier dus vooruitgang wil, moet zich ook inspannen voor een vooruitgang op het vlak van de communautarisering, en daartoe roept dit Parlement u op. Van Lancker (PSE), rapporteur. — Voorzitter, collega's, voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, ik denk dat het debat van vandaag over Schengen op een uitgelezen moment komt, namelijk op het moment van het aantre den van het Duits voorzitterschap van de Unie, dat overigens samenvalt met het voorzitterschap van Schengen. Dat is van cruciaal belang, want het komt op een moment dat ter uitvoering van het SchengenProtocol het Schengen acquis moet overgeheveld worden naar het Verdrag van Amsterdam. Bovendien beschikt het Parlement trouwens ook over het tweede werkingsverslag van het uitvoerend comité en van de gemeenschappelijke controleautoriteit. Ik wil dan ook het Duits voorzitterschap zeer expliciet danken voor deze eerste gelegenheid om dit thema met hen te behandelen en de collega's zeer hartelijk danken voor de bereidwillige samenwerking in de spoedbehandeling van dit verslag. Het Parlement heeft altijd gemengde gevoelens gehad ten opzichte van Schengen. Enerzijds verheugt het ons natuur lijk dat een aantal lidstaten het voortouw genomen heeft in het verwezenlijken van het vrij personenverkeer en van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht maar anderzijds hebben wij altijd betreurd dat dit gebeurt buiten de Euro pese structuren. Schengen is trouwens ook op juridisch vlak niet moeders mooiste. Het acquis is een melting pot van handboeken, maatregelen, besluiten waarin weinigen nog een weg, laat staan een recht vinden. Met de integratie van Schengen in het Verdrag van de Europese Unie kunnen wij nu definitieve stappen zetten voor meer duidelijkheid, voor meer de mocratisering. De opname van een deel van het acquis in de eerste pijler zet de weg open naar een communautari sering van dit beleid en maakt het mogelijk om ook opkuismaatregelen te nemen ten opzichte van die hele stapel van la nébuleuse Schengen zoals mijn voorganger placht te zeggen. Maar die goede intentie, collega's, dreigt nu op de helling te komen door de aanslepende discussie die nu al anderhalf jaar aan de gang is over de integratie van het Schengenacquis in het Verdrag. Eerst en vooral slaagt men er nog niet in om het Schengenacquis te definiëren. Men slaagt er ook nog niet in om de overtollige clausules van Schengen weg te werken. Ten derde is er nog een heel grote discussie aan de gang over het inbrengen van Schengen ofwel in de eerste pijler ofwel in de derde pijler. Ik moet eerlijk zeggen dat deze situatie waarbij een aantal lidstaten zich halsstarrig blijft verzetten tegen het overheve
Nr. 4-531/262
Handelingen van het Europees Parlement
Van Lancker len van een stuk van het Schengen-acquis naar de communautaire pijler, naar de eerste pijler, de bescheiden vooruitgang die Amsterdam ons gebracht heeft toch wel dreigt te hypothekeren. Op de Europese Top van Wenen afgelopen maand hebben de Europese staatshoofden aangedrongen op een snel besluit. Dat is een belangrijk politiek signaal, mijnheer de Raadsvoorzitter. Ik zou willen vernemen van het Duits voorzitterschap, maar ook van mevrouw de commissaris als hoedster van het Verdrag, welk politiek initiatief ze zullen nemen om uit deze impasse te geraken. Ik zou trouwens van hen ook willen vernemen op welke manier ze het Europees Parlement bij dit omzettingsproces willen betrekken. Want de integratie van het Schengen-acquis in het Verdrag, en vooral dan de opdeling tussen de eerste en de derde pijler, zal belangrijke gevolgen hebben voor de toekomstige betrokkenheid van het Parlement en voor de toekomstige ontwikkeling van heel de Europese regelgeving met betrekking tot veiligheid en vrijheid. Ook al voorziet het Schengen-Protocol niet expliciet in de raadpleging van het Parlement, toch — denk ik — moeten de rechten van het Parlement gerespecteerd worden omdat wij enorm zouden geschaad worden in onze belangen als wij niet geraadpleegd worden. Ik zou trouwens willen zeggen dat dít Parlement zich ernstig moet bezinnen om naar het Hofte stappen wanneer zijn democratische rechten met voeten getreden worden. In elk geval dringen wij erop aan dat bij de integratie van Schengen in het Verdrag de doelstellingen van dit Verdrag gerespecteerd worden, dat het evenwicht tussen efficiëntie van politie-optreden en respect voor fundamentele rechten en de rechtsstaat hersteld wordt. Reeds in mijn eerste Schengen-verslag hebben we aangedrongen op meer transparantie, meer parlementaire en gerechtelijke controle en respect voor de mensenrechten. Ik denk dat dit nu moet waargemaakt worden en dat bij de vaststelling van het Schengen-acquis van de gelegenheid moet gebruik gemaakt worden om het hele acquis te publiceren, het Europees Parlement en de nationale parlementen beter erbij te betrekken en de burgers beter te informeren over hun rechten. Ik wil trouwens ook zeggen dat volgens ons de toekomst van het Schengen-informatiesysteem van cruciaal belang is. Zelf pleit onze aanbeveling voor de volgende werkwijze. De ontwikkeling van het SIS als een trans-Europees netwerk, beheerd door een agentschap onder toezicht van zowel de Commissie enerzijds als de Raad anderzijds, met een strikte scheiding voor de eindgebruikers tussen de gegevens van de respectievelijke delen en gecontroleerd door de controleautoriteit die voorzien is in het Verdrag. Ook daar zou ik zeer expliciet willen vragen naar de mening van de voorzitter van de Raad. Het voorzitterschap heeft uiteraard ook andere prioriteiten bepaald. Wij steunen die grotendeels. Bijvoorbeeld de versterking van de internationale samenwerking in het vervolgingsbeleid. Dat is nodig. Het Duits voorzitterschap pleit ook voor een verregaande harmonisering van het visabeleid. Dat ook is een goede zaak, want de huidige situatie is regelrecht een ramp. Voor wat betreft de toetreding van nieuwe kandidaat-lidstaten, mijnheer de voorzitter van de Raad, zou ik toch willen zeggen dat men de fouten van het verleden dreigt te herhalen. De beoordeling van kandidaat-lidstaten mag niet herleid worden tot de eis om waterdichte grenscontroles te installeren. Wij verwachten van u ook een evaluatie van het functioneren van justitie, de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van de rechtsstaat. Sta mij tot slot toe om nog even stil te staan bij een aantal puntjes uit het jaarverslag van Schengen. Ten eerste is er de handhaving van de grenscontroles door Frankrijk aan de grens met België en Luxemburg ondanks de inspanningen. Kan het Raadsvoorzitterschap mij zeggen wanneer deze ellendige situatie eindelijk opgelost zal worden? Ten tweede wil ik stilstaan bij de evaluatie van het Schengen-informatiesysteem. Ik moet u eerlijk zeggen dat de evaluatie van het aantal opgeslagen gegevens voor ons niet kan aangezien worden als een maatstaf van succes en we zouden er echt sterk op willen aandringen dat er ook eens een kwalitatieve evaluatie komt van de efficiëntie van Schengen'. Ten derde is er het verslag van de gemeenschappelijke controleautoriteit die toeziet op het naleven van de gegevensbescherming. Ik moet eerlijk zeggen dat de lectuur van dit verslag toch wel ernstige vragen doet rijzen bij sommige ontsporingen van Schengen. Ik kan hier hallucinante voorbeelden geven maar daar heb ik de tijd helaas niet voor. Ik zou alleen maar willen zeggen: de controleautoriteit heeft zeer belangrijke problemen blootgelegd met betrekking tot doelbinding, met betrekking tot verwijdering van gegevens, met betrekking tot weigering van toegang tot het Schengen-gebied. Wij verwachten dat het Raadsvoorzitterschap de aanbevelingen van deze controleautoriteit strikt zal respecteren. Na vier jaar Schengenwerking komt dit eerste debat niets te vroeg. Er valt nog heel wat bij te sturen, er moet nog enorm veel gebeuren om die Europese ruimte van veiligheid en vrijheid te realiseren. Het Europees Parlement rekent erop dat het vanaf nu bij dit werk zal betrokken worden. De Voorzitter. — Dank u, mevrouw Van Lancker. Omdat we vandaag een bijzonder moeilijke kwestie behandelen, wordt het voorzitterschap van de Raad vertegenwoordigd door twee ministers, namelijk de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken. Ik zou u daarvoor willen bedanken en geef om te beginnen het woord aan de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Schily. Schily, jùngerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, mevrouw Van Lancker en mijnheer Nassauer, u heeft er terecht op gewezen dat normaal gezien op het einde van het Raadsvoorzitterschap verslag zou moeten worden uitgebracht, maar u weet om welke reden dit verschoven is. In dit geval treft de Raad dus geen enkele blaam, maar het heeft ook een bepaald voordeel dat wij nu verslag uitbrengen, ofschoon ik nog niet in functie was tijdens de vorige twee voorzitterschappen. Daardoor hebben we immers ook een bepaalde afstand kunnen bewaren en hebben we misschien ook een betere kijk op de resultaten van deze voorzitterschappen. Ik zal proberen, op basis van wat wij van de voorbije voorzitterschappen hebben vernomen, mijn taak met de grootst mogelijke objectiviteit te vervullen. Er zijn natuurlijk twee manieren om de balans op te maken: ten eerste, een kwantitatieve benadering, waarbij we een optelsom zouden kunnen maken van alles wat er gebeurd is. Dan kunnen we gerust stellen dat er een heleboel bereikt'is: een dozijn gemeenschappelijke maatregelen in het kader van twee overeenkomsten, politieke overeenstemming over nog twee overeenkomsten. Maar het is misschien nuttiger en bevorderlijker om een kwalitatieve be-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/263
Schily oordeling toe te passen en daarbij vooral aandacht te schenken aan de werkzaamheden van de Raad in het kader van de betrokkenheid van het Parlement, waarbij ik meteen dit zou willen zeggen: uw suggestie, dat wij schriftelijk verslag zouden uitbrengen, neem ik graag in aanmerking, en we zullen ook proberen er gevolg aan te geven. Ik vind dit een goed voorstel, omdat men dan een document in handen heeft en bijgevolg niet is aangewezen op het mondelinge verslag. Net als het Luxemburgse voorzitterschap hebben ook de fungerende voorzitterschappen van het voorbije jaar geanticipeerd op het Verdrag van Amsterdam en het Parlement betrokken overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag. Wij zullen ernaar streven om hetzelfde te doen. Mijn collega, mevrouw Däubler-Gmelin, zal u hierover meer details geven. We zullen vandaag de gelegenheid te baat nemen om naast de evaluatie van het vorige voorzitterschap ook een vooruitblik te geven op ons voorzitterschap. Vandaag staat deze vooruitblik natuurlijk vooral in het teken van justitie en binnenlandse zaken, niet in het minst met het oog op het actieplan betreffende de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Ook op dit punt zal mevrouw Däubler-Gmelin meer in bijzonderheden treden. Ik zou nu enkele punten thematisch willen behandelen: ten eerste, asiel en immigratie. Op dit punt is het aangewezen, meer nog dan op andere gebieden, om onze werkzaamheden afte stemmen op de ontwikkelingen en in te spelen op internationale gebeurtenissen. Zoals u weet, is Kosovo een van de crisishaarden die ons zullen bezighouden, misschien zelfs op heel korte termijn, op de komende informele bijeenkomst van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie van de EU. Daarnaast moeten met het oog op de toekomst strategieën worden uitgestippeld en algemeen geldende regels worden vastgesteld. 1998 werd gekenmerkt door twee migratiestromen: ten eerste, de toevloed van Koerdische vluchtelingen uit Irak en de naburige regio's, en vervolgens de problemen die ontstonden door de reeds vermelde conflictsituatie in Kosovo en die in heel Europa gezorgd hebben voor een stroom van vluchtelingen. Sommige landen zijn hier bijzonder door getroffen. Naar aanleiding van de migrantenstroom uit Irak en de naburige regio's heeft de Raad in januari 1998 een nieuw, overkoepelend actieplan aangenomen. Voorts heeft de toevloed van deze immigranten geleid tot de vaststelling dat de kortelings in werking getreden Overeenkomst van Dublin slechts gedeeltelijk kon voldoen aan de daarin omschreven taken, met name door de zienderogen toenemende betrokkenheid van criminele organisaties in het binnensmokkelen van illegale vluchtelingen. Dit wordt een steeds groter probleem. In mindere mate heeft zich een gelijkaardige situatie voorgedaan ten gevolge van de Kosovo-crisis. Om het hoofd te bieden aan deze ontwikkelingen heeft de Raad in december 1998 op aandringen van Nederland besloten om een groep op hoog niveau in te zetten die gemeenschappelijke maatregelen moet voorstellen aan een aantal lidstaten waar het grootste gevaar bestaat op een massale toevloed van illegale vluchtelingen. Daarbij moeten de drijfveren die deze vluchtelingenstroom veroorzaken worden geanalyseerd en een strategie ontwikkeld om deze drijfveren zoveel mogelijk weg te nemen. Het afgelopen jaar heeft een eerste debat plaatsgevonden over de door de Commissie voorgestelde overeenkomst over de regeling van de toelating van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de lidstaten. Het gaat om een heel belangrijk plan dat onder de nieuwe EG-bevoegdheden valt van het Verdrag van Amsterdam. Uit de besprekingen die tot dusver hebben plaatsgevonden is gebleken dat bij de lidstaten een enorme behoefte bestaat om hierover van gedachten te wisselen en zo tot overeenstemming te komen. De in oktober 1997 in werking getreden Overeenkomst van Dublin heb ik reeds vermeld. Hoewel het ongetwijfeld voorbarig is om te oordelen over de werking van deze overeenkomst in de praktijk wordt al sinds enige tijd het nut onderstreept van de invoering van een juridisch instrument dat de toepassing van de overeenkomst bevordert doordat het de registratie vaststelt van vingerafdrukken van asielzoekers en de mogelijkheid deze afdrukken te laten vergelijken door een centrale eenheid. Hiermee is het ontwerp voor het Eurodac-Verdrag aan de orde gesteld, en het verheugt mij te kunnen bevestigen dat de Raad in december hierover tot politieke overeenstemming is gekomen. Nadat door de massale toevloed van Koerdische vluchtelingen de problemen bij de toepassing van de Overeenkomst van Dublin aan het licht zijn gekomen, heeft de Raad in maart besloten het Eurodac-project uit te breiden tot de registratie van vingerafdrukken van illegale immigranten. Over het protocol, waarmee de noodzakelijke rechtsgrondslag wordt gecreëerd, wordt nog onderhandeld. De bij de zitting van de Raad van december vastgestelde vorderingen laten hopen dat de werkzaamheden weldra kunnen besloten worden, wat mijns inziens ook dringend noodzakelijk is. Wat asiel betreft, gingen de beraadslagingen in de eerste plaats over de toepassing van de Overeenkomst van Dublin zelf. In dit verband heeft de op grond van artikel 18 van deze overeenkomst opgerichte commissie een werkprogramma alsook een verklaring goedgekeurd met het oog op de verbetering van enkele aspecten van de praktische toepassing van de overeenkomst. Anderzijds werd beraadslaagd over de door de Commissie in juli voorgelegde voorstellen, waarover het Europees Parlement in december stelling heeft genomen, inzake maatregelen voor de tijdelijke opvang en de lastenverdeling tussen de lidstaten inzake de opvang van vluchtelingen, met name van burgeroorlogsvluchtelingen. De beraadslagingen over deze voorstellen zullen onder het Duitse voorzitterschap met alle spoed worden voortgezet. Ik zou het volgende willen opmerken: voor het Duitse voorzitterschap bestaat er geen twijfel over dat tijdelijke opvang en lastenverdeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat is voor ons een conditio sine qua non. Op het vlak van de reis-, identiteits- en verblijfsdocumenten heeft de Raad in juni 1998 een aanbeveling aangenomen betreffende de infrastructuur voor de opsporing van vervalsingen bij de grensposten van de Europese Unie. Om de desbetreffende controles te vergemakkelijken, heeft de Raad in december een gemeenschappelijke maatregel
Nr. 4-531/264
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Schily vastgesteld betreffende de oprichting van het Phado-systeem voor de elektronische gegevensopslag van beeldmateriaal met het oog op de snelle uitwisseling van gegevens, zowel over echte als valse documenten. Inzake visabeleid heeft de Raad de contacten met de kandidaat-landen voortgezet, en in het kader van de visagroep zijn er twee bijeenkomsten geweest met de kandidaat-landen, namelijk in mei en november 1998. In aansluiting op de laatste bijeenkomst werden deskundigengroepen ingezet om de betrouwbaarheid van de documenten van de kandidaat-landen te toetsen en hun gegevensverwerkingssystemen aan te passen aan de vereisten van de Schengensamenwerking met betrekking tot het onderzoek van visumaanvragen en de administratie en organisatie van de instanties die visumaanvragen behandelen. Voorts is een partnerschap op touw gezet voor de vaststelling van de behoeften van kandidaat-landen inzake opleiding en materieel. Wat betreft de uniforme regelgeving inzake verblijfsvergunningen, heeft de Raad in 1998 drie instrumenten ingevoerd: ten eerste, een besluit van de Raad over de lastenverdeling van de drukkosten inzake uniforme verblijfsdocumenten. Ten tweede, een mededeling over de publicatie van de voordruk van deze documenten. Ten derde, een besluit van de Raad over gemeenschappelijke normen voor de opschriften van deze verblijfsdocumenten. En dan kom ik nu op de politieke samenwerking, met name inzake Europol en drugsbestrijding — Europol is hier reeds aan de orde gesteld. Op 1 oktober 1998 is de Europol-Overeenkomst in werking getreden — ik zou willen benadrukken dat dit een heel verheugende tussenstap is — maar Europol is jammer genoeg nog steeds niet operationeel, omdat de werkzaamheden in verband met enkele uitvoeringsbepalingen die nodig zijn om Europol te lanceren nog steeds niet konden worden afgesloten. Tot nog toe zijn over de volgende thema's wetteksten aangenomen of besluiten genomen: vastlegging van de rechten en plichten van de verbindingsambtenaren tegenover Europol, uitvoeringsbepalingen over gegevensverwerking, personeelsstatuut, regelgeving inzake gegevensbescherming, overeenkomst over de vestigingsplaats van Europol; binnenkort komt er een besluit over hetfinancieelreglement. Het verheugt mij dat we erin geslaagd zijn een compromis te bereiken over het management van Europol. De wetteksten in verband met het Europol-immigratieprotocol, de Europol-organen en de Europol-ambtenaren zijn nog niet van kracht geworden of de behandeling ervan moet nog worden afgesloten — zoals u weet, hebben vier lidstaten de ratificatieprocedure nog niet afgesloten. Dit geldt ook voor de bilaterale overeenkomsten over voorrechten en immuniteiten van de naar Europol afgevaardigde ambtenaren en hun families. De lidstaten zijn het met Nederland eens geworden over een tekst; de uitwisseling van de bijbehorende mondelinge nota's zal binnen afzienbare tijd geschieden. Voorts heeft de Raad teksten met bepalingen over de externe betrekkingen van Europol met derde landen en derde instanties en de ontvangst van informatie door Europol van derde landen en derde instanties aangenomen. Het gemeenschappelijke controleorgaan heeft ook overeenstemming bereikt over zijn reglement, dat thans is onderworpen aan de goedkeuring van de Raad. De belangrijkste onopgeloste kwestie heeft betrekking op de procesrechtelijke aspecten van de klachtenprocedure. Daarbij gaat het zowel om de gegevensbescherming bij openbaarmaking uit veiligheidsoogpunt als om de inachtneming van de vereiste procedurele waarborgen. Hieromtrent zijn er een aantal gesprekken gevoerd. Ik hoop dat we in dit voorzitterschap deze kwesties kunnen oplossen. En dan kom ik nu op de organen van Europol. Ten gevolge van de inwerkingtreding van de Europol-Overeenkomst hebben de beheersraad en het gemeenschappelijke controleorgaan hun activiteiten in 1998 aangevat. De gemeenschappelijke controleautoriteit werd ingezet en heeft een verklaring afgelegd over het financieel reglement. Op de zitting van de Raad van 3 en 4 december 1998 is overeenstemming bereikt over de toekomstige samenstelling van de beheersraad. Met inachtneming van dit advies moet het financieel reglement, indien noodzakelijk, op korte termijn herzien worden. Wat betreft het computersysteem: de Raad heeft op de zitting van september 1998 kennis genomen van het verslag over de stand van zaken bij de invoering van het Europol-computersysteem TECS. In het verslag wordt erop gewezen dat met het oog op de vertraging bij het opzetten van TECS, waarbij nu pas langzamerhand wordt overgegaan op de aankoop van apparatuur, een ander systeem voor analyse en catalogisering tijdelijk ter beschikking zal staan op het tijdstip dat Europol operationeel wordt. Wat de taken van Europol aangaat, heeft de Raad op de zitting van 3 en 4 december besloten dat Europol belast moet worden met de vervolging van strafbare feiten in het kader van terroristische daden die tegen het leven, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid alsook tegen goederen begaan werden of zouden kunnen worden, en dat Europol de uitbreiding van zijn bevoegdheden, die ook de vervolging inzake valsmunterij en vervalste betaalmiddelen zullen omvatten, moet voorbereiden, vooral met het oog op de invoering van de euro — een kwestie die mijns inziens heel belangrijk is. Tenslotte moet ook de definitie van mensensmokkel als criminele praktijk in de in artikel 2 van de Europol-Overeenkomst genoemde bijlage worden aangevuld. Wat het drugsbeleid betreft: net als onder de voorafgaande voorzitterschappen was drugsbestrijding ook voor het Britse en Oostenrijkse voorzitterschap een prioriteit. Op dit punt waren de belangrijkste werkzaamheden de uitwerking van een strategie voor drugsbestrijding voor de periode na 1999, de buitengewone vergadering van de VN over drugs en de ontwikkeling van regionale initiatieven in Latijns Amerika en Midden-Azië, belangrijke centra van de drugshandel. Het uitgangspunt van de Europese Unie was gebaseerd op het principe dat het rampzalige drugsprobleem op een globale, geïntegreerde en evenwichtige manier bestreden moet worden. Bij meerdere initiatieven, met name de initiatieven van de VN en de maatregelen met betrekking tot Latijns Amerika, · werd bijzondere aandacht besteed aan manieren om de vraag te verminderen. De werkzaamheden van de Europese waarnemingspost voor drugs en drugsverslaving hebben op dit punt een belangrijke bijdrage geleverd. De tenuitvoerlegging van het actieprogramma van de Gemeenschap ter preventie van drugsverslaving werd voortgezet. In no-
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/265
Schily vember is er op Europees, nationaal en regionaal niveau een Europese week voor preventie van verslaving gehouden. Zoals u weet, hechten we ook op nationaal niveau bijzonder veel belang aan preventie. Uit de verslagen van de lidstaten over de stand van zaken bij de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke maatregel betreffende de harmonisatie van de regelgeving en de procedure is gebleken dat vele lidstaten op nationaal en Europees niveau alsook in het kader van Schengen de maatregelen die gericht zijn op een nauwe samenwerking van de politiële, justitiële en douaneautoriteiten verder versterkt hebben. De tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke maatregel betreffende nieuwe synthetische drugs werd voortgezet en op de Europese Raad in Wenen werd een omstandig verslag over deze werkzaamheden voorgelegd. En dan kom ik nu op de betrekkingen met derde landen en de kwesties die in verband staan met de uitbreiding, waarvoor ook mevrouw Van Lancker haar bijzondere belangstelling getoond heeft. In verband met de uitbreiding zou ik willen wijzen op twee bijzonder belangrijke maatregelen: de Raad heeft op 28 mei 1998 — hier staat een woord dat ik bijna verkeerd gelezen had, want er staat Vorbeitrittsvereinbarung, en in het Duits moet men dit op de juiste manier beklemtonen — de bureaucratie vindt telkens weer nieuwe interessante woorden uit — dus de pretoetredingsovereenkomst over de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit tussen de lidstaten van de Europese Unie en de kandidaat-landen van Midden- en Oost-Europa en Cyprus goedgekeurd. Aangezien de misdrijven in het kader van de georganiseerde criminaliteit jammer genoeg toenemen in de kandidaat-landen en uitwaaieren naar de lidstaten van de Unie, is het nuttig om reeds in dit stadium de vertegenwoordigers van de kandidaat-landen te betrekken in een gemeenschappelijke inspanning ter bestrijding van wijdvertakte criminele activiteiten als drugscriminaliteit, mensenhandel, prostitutie en witwaspraktijken. De gevaren die deze criminele activiteiten met zich meebrengen zijn echt niet te onderschatten. Een deskundigengroep met vertegenwoordigers uit de 15 lidstaten en de 11 kandidaat-landen, de deskundigengroep „pretoetredingsovereenkomst", komt regelmatig bijeen om politiële knowhow uit te wisselen en samen met Europol een gemeenschappelijke strategie vast te stellen, zodat de belangrijkste gevaren kunnen worden opgespoord en efficiënte tegenmaatregelen kunnen worden ontwikkeld. Een verdere maatregel is de gemeenschappelijke maatregel van 29 juni 1998 ter invoering van een mechanisme voor de gemeenschappelijke evaluatie van de overname, toepassing en efficiënte omzetting van het acquis van de Europese Unie inzake justitie en binnenlandse zaken door de kandidaat-landen. Uitgaande van de vaststelling dat het niet volstaat om wetten uit te vaardigen en overeenkomsten te ratificeren, maar dat de nieuwe voorschriften ook door ambtenaren moeten worden toegepast die voldoende in aantal zijn en behoorlijk zijn uitgerust en opgeleid, heeft de Raad een speciale werkgroep aangesteld. Het is immers een bekend probleem: het gaat niet alleen om de voorschriften zelf, maar ook om de toepassing van de wet. Het is de taak van de werkgroep voor gemeenschappelijke evaluatie om op basis van alle beschikbare informatie en in nauwe samenwerking met de K4-commissie een gemeenschappelijke evaluatie van de situatie in de kandidaat-landen met betrekking tot de overname, toepassing en efficiënte omzetting van het acquis van de Unie inzake justitie en binnenlandse zaken uit te werken en te actualiseren. Er worden ook regelmatig verslagen voorgelegd aan de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Op die manier wordt gewaarborgd dat bij bijzonder zwaarwegende kwesties als de controle van de buitengrenzen of de bestrijding van de georganiseerde misdaad door deskundigen onderzocht wordt of de normen die voortvloeien uit het acquis van de Unie of van Schengen bereikt zijn en waar er eventueel nog verbeteringen nodig zijn. De betrekkingen met derde landen komen in het kader van de werkzaamheden inzake justitie en binnenlandse zaken centraal te staan. In de loop van het jaar is de samenwerking, die gedeeltelijk reeds bestond ten tijde van het TREVI-kader, systematisch uitgebreid en strekt zich nu uit tot de Verenigde Staten en Canada, de landen van de Middellandse Zee die samenwerken in het kader van EUROMED, landen als Zwitserland, Noorwegen, IJsland, Turkije, Marokko, Rusland en Oekraïne alsook op specifieke terreinen als drugsbestrijding tot de landen van Latijns Amerika en Midden-Azië. En dan kom ik nu op het tweede deel van mijn verslag, dat betrekking heeft op de Schengensamenwerking. Om te beginnen zou ik alvast enkele fundamentele opmerkingen willen maken. De Schengensamenwerking omvat een uitgebalanceerd systeem van maatregelen dat enerzijds het vrije verkeer organiseert binnen de Schengenruimte en anderzijds de veiligheidsrisico's reduceert die voortvloeien uit het wegvallen van controles aan de binnengrenzen. Dit systeem heeft in de bijna vier jaar dat het in de praktijk wordt gebracht in de grond zijn deugdelijkheid bewezen. Aan het basisprincipe van de bevordering van vrij verkeer en veiligheid moet daarom in de toekomst worden vastgehouden. We staan voor een belangrijk keerpunt in de ontwikkeling van de Schengensamenwerking, zoals ook mevrouw Van Lancker reeds gezegd heeft. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam wordt Schengen geïntegreerd in de Europese Unie. De voorbereidende werkzaamheden op juridisch en institutioneel gebied zijn reeds begonnen. We moeten hier nu vaart achter zetten en met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de voorbereidingen zo tijdig mogelijk tot een einde brengen. Duitsland, dat de verwezenlijking van dit doel tot nu toe voortdurend ondersteund heeft, zal daartoe de vereiste inspanningen blijven leveren in het kader van zijn EU-Raadsvoorzitterschap in het eerste halfjaar van 1999. Het zal het integratieproces ten goede komen dat in de eerste helft van volgend jaar — we zijn het daarover eens geworden — Duitsland het Schengen-voorzitterschap blijft bekleden. Enkele opmerkingen over de vastlegging van het Schengen-acquis. Om ervoor te zorgen dat de integratie van het Schengen-acquis succesvol verloopt, moet nog een aantal taken in het kader van de EU volbracht worden. Daartoe behoort allereerst de definitie van wat eigenlijk deel uitmaakt van het actuele Schengen-acquis. Mevrouw Van Lan-
Nr. 4-531/266
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Schily eker had het over wazige structuren. We willen beslist bijdragen tot meer transparantie. Met het oog op rechtszekerheid en een doorzichtige regelgeving is het noodzakelijk dat de landen die het acquis toepassen, maar ook landen die het door hun toetreding tot de EU moeten overnemen en niet in het laatst de burgers zelf, precies weten welke bepalingen van de Schengensamenwerking nog van toepassing zijn en welke niet. Tot de taken die nog volbracht moeten worden behoort ook de integratie van het Schengen-acquis in de rechtsgrondslagen van de Verdragen betreffende de Europese Gemeenschap en de Europese Unie. Wat de stand van de meningen en de strategie voor de toekomst betreft, kan het volgende worden vastgesteld: op beide terreinen konden wegens fundamentele meningsverschillen tussen de lidstaten nog geen definitieve oplossingen gevonden worden op deskundigenniveau, dat zeg ik in alle eerlijkheid. Hier moet desnoods op politiek niveau worden ingegrepen. Voor het geval dat ook daar geen overeenstemming wordt bereikt, moet worden teruggegrepen op het Schengen-Protocol, waarin de noodoplossing van een integratie in de derde pijler is opgenomen. Mevrouw Van Lancker, ik weet dat u hier niet achter staat, en we zullen ook eerst alles proberen om tot overeenstemming te komen, maar dat zijn de consequenties. De gelukkig reeds ver gevorderde onderhandelingen met Noorwegen en IJsland over een associatieakkoord moeten worden afgesloten. Toen deze landen zich aansloten bij de Schengensamenwerking is Duitsland reeds opgekomen voor een regeling waarbij deze landen op een zo efficiënt mogelijke manier betrokken worden. Dit is nog altijd goed. De beoogde samenwerkingsstructuur is een goede manier om recht te doen aan de legitieme belangen van deze noordelijke landen bij de samenwerking. Nu zou ik nog iets willen zeggen over de uitbreiding van de EU. De toetreding van Midden- en Oost-Europese landen is een verdere belangrijke uitdaging voor Schengen. De Schengen-landen moeten zich erop voorbereiden dat de toetredingslanden in de toekomst automatisch lid zullen worden van de Schengensamenwerking in het kader van de EU. Het omzettingsprotocol verplicht ze tot volledige overname van het Schengen-acquis. Bij de toetredingsonderhandelingen mag aan dit principe — dit zou ik willen benadrukken — niet getornd worden. Het uitgebalanceerde systeem van de Schengen-Unie voor vrij verkeer en veiligheid kan ook in de toekomst enkel functioneren als alle lidstaten in dezelfde mate aan de eisen voldoen. Voorts moet worden gewaarborgd dat ook in de toekomst een land pas praktisch kan deel uitmaken van deze unie wanneer aangetoond is dat het daadwerkelijk volledig voldoet aan de gestelde voorwaarden. Te dien einde moet het instrument van de zogenoemde toepassing van het Schengen-reglement voor een bepaald land onvoorwaardelijk van toepassing blijven. In een zuiders land hebben we immers ook nog een bijzonder probleem. De nieuwe lidstaten van de EU moeten bij de voorbereiding op de overname van het Schengen-acquis actief ondersteund worden. Tot slot zou ik in een notendop nog de belangrijkste werkzaamheden van het Duitse Schengen-voorzitterschap voor het eerste halfjaar van 1999 willen noemen. Het Duitse Schengen-voorzitterschap heeft zich tot doel gesteld de samenwerking van de Schengen-landen door een aantal impulsen verder te versterken. De Duitse bondsregering knoopt daarbij aan bij het Duitse Schengen-werkprogramma voor het tweede halfjaar van 1998. De zwaartepunten zullen zijn: de verbetering van de politiële rechtshulp door de uitvaardiging van een voor alle Schengen-landen geldende lijst van opsporingsactiviteiten die de politiediensten zonder tussenkomst van de gerechtelijke autoriteiten kunnen instellen en afhandelen, gewoon om de gerechtelijke procedure te bespoedigen, zonder dat dit in strijd is met de beginselen van de rechtsstaat; de uitwisseling van verbindingsambtenaren met het oog op advies en ondersteuning bij de taken van de grenspolitie aan de buitengrenzen van Schengen; de totstandbrenging van de interoperabiliteit van verschillende digitale communicatiesystemen van de politiediensten aan de binnengrenzen. Het toezicht op de toepassing van de Overeenkomst ter uitvoering van Schengen door Duitsland — we nemen dus als eerste de controlefunctie op ons, en dat vind ik ook goed — de verbetering van de uitwisseling van visumgegevens en de invoering van een uitreisvergunning. Däubler-Gmelin, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, waarde collega's, ik zou u om te beginnen willen bedanken voor de gelegenheid hier vandaag met u te kunnen praten en debatteren over dit interessante onderwerp dat de burgers van onze lidstaten van de Europese Unie bijzonder interesseert. Het is een goede zaak dat we niet alleen vandaag over deze kwestie van gedachten wisselen. We bevinden ons — en op dit punt zou ik willen aanknopen bij de uiteenzettingen van mijn collega, de heer Schily — inderdaad in een interessante overgangsfase. Zoals u, mijnheer Nassauer, reeds benadrukt heeft, moeten we vandaag bij wijze van uitzondering niet alleen verslag uitbrengen over de gebeurtenissen en vorderingen van het voorbije jaar, dus over wat het voorzitterschap van het Verenigd Koninkrijk en het Oostenrijkse voorzitterschap hebben verwezenlijkt, maar ook een korte vooruitblik geven op de plannen van het Duitse voorzitterschap voor de komende zes maanden. Het is goed dat we dit niet alleen vandaag kunnen doen. Ik verheug me over het feit dat we het debat over onze plannen en over de problemen die we willen aanpakken in de komende week in de bevoegde commissies van dit Parlement kunnen voortzetten. Ik zou mijn uiteenzetting — u zult hier begrip voor opbrengen — daarom willen toespitsen op enkele belangrijke punten. Mijnheer Nassauer, ik zou willen beginnen met enkele opmerkingen over de betrekkingen tussen de Raad en het Parlement. Ik vind uw voorstellen heel redelijk. Laat ik u zeggen dat uw overwegingen betreffende de controle en de democratische verankering van beleidsterreinen die volgens onze traditionele opvatting — en dat is ook de juiste opvatting — zijn voorbehouden aan de wetgevende macht nadrukkelijk ter harte moeten worden genomen. ík heb de passages van de ontwerpresolutie die wij vandaag behandelen met veel belangstelling gelezen. U kunt ervan opaan dat we doen wat we kunnen en wat in het kader van het Verdrag mogelijk is om de betrekkingen tussen het Parlement en het voorzitterschap in de toekomst goed te laten verlopen.
14.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/267
Däubler-Gmelin Terugblikkend op de resultaten van het afgelopen jaar — althans in de beleidsterreinen waarover ik verslag uitbreng — kan gerust gesteld worden dat de betrekkingen tussen Raad en Europees Parlement alles bij elkaar genomen vru chtbaar en positief waren. Ik zou willen opmerken dat zowel het Britse als het Oostenrijkse voorzitterschap de gele genheid had zijn halfjaarlijkse werkprogramma in het Parlement te presenteren en er met u over te debatteren. Deze werkprogramma's zijn uitvoerig toegelicht en behandeld in de bevoegde commissies, te weten de Commissie open bare vrijheden en binnenlandse zaken en de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. Bovendien heeft er een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen het voorzitterschap en de leden van het Parlement over de aspecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Ik meen te mogen vaststellen dat op deze manier de in de Raad behandelde kwesties in het Parlement konden wor den besproken en onderzocht in aansluiting op de zittingen of informele bijeenkomsten van de Raad, mijnheer Nas sauer. We hebben er daardoor ook voor kunnen zorgen dat de meningen en overwegingen van het Europees Parle ment een rol hebben gespeeld in de bijeenkomsten van de Raad. Overigens was het een goede oefening om de fungerende voorzitters van de Raad op het einde van ieder halfjaar de commissies van het Europees Parlement volledig te laten informeren over de verrichtingen van hun voorzitterschap. We zullen deze lijn doortrekken. Het voorzitterschap heeft overigens de door het Luxemburgse voorzitterschap in het tweede halfjaar van 1997 ingevoerde praktijk om op grond, van het Verdrag van Amsterdam het Europees Parle ment te raadplegen voortgezet. Als ik zo vrij mag zijn, zou ik willen stellen dat ook op deze manier is gepoogd — en met succes, naar ik meen — de opvattingen van het Europees Parlement in aanmerking te nemen H et voorzitterschap heeft ook stelselmatig de stellingname van het Parlement overgebracht aan de bevoegde instantie van de Raad. Laat ik hier nog aan toevoegen dat het voorzitterschap in december 1998 naar aanleiding van de raadpleging van het Europees Parlement een plan heeft opgesteld dat voor ons van centraal belang is, namelijk het actieplan betref fende de totstandbrenging van een ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waarop ook wordt ingegaan in de aanbeveling, zij het op specifieke wijze. Dit actieplan moet richtinggevende perspectieven bieden voor de toe komstige werkzaamheden in de vijfjaar — mijnheer Nassauer, u sprak van vijfjaar plus χ zoveel — na de inwerkin gtreding van het Verdrag van Amsterdam. Ik zou nog eens willen herhalen dat u erop kunt rekenen dat ook het Duitse voorzitterschap er veel belang aan hecht dat de betrekkingen tussen Raad en Europees Parlement nog verbeterd worden. Ik zou bij deze gelegenheid willen zeggen dat het goed was en dat we het heel positief vinden dat het Europees Parlement het hele jaar door een enorme belangstelling heeft getoond voor de werkzaamheden op dit gebied. Er zijn in dezen meer dan 100 vragen gesteld aan de Raad. Dat zegt genoeg, denk ik. Tenslotte zou ik nog willen ingaan op de conclusies van de Raad van 19 maart 1998. Deze conclusies hadden be trekking op de openbaarheid en transparantie in verband met de werkzaamheden in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de uitbreiding van de informatie over de activiteiten van de Raad en de versterking van de com municatie met het publiek. Dit heeft gedeeltelijk betrekking op wat we reeds besproken hebben en houdt ten dele ook verband met uw suggesties: publicatie van het vergaderrooster, publicatie van de besluiten van de Raad op In ternet, invoering van openbare beraadslagingen in de Raad. En dan kom ik nu op mijn tweede onderwerp. Wat is er het afgelopen jaar onder het voorzitterschap van het Vere nigd Koninkrijk en Oostenrijk gebeurd op het vlak van justitiële samenwerking? Ik denk dat op de eerste plaats de justitiële samenwerking inzake burgerlijke zaken moet worden vermeld. Gewoon omdat we heel goed weten dat dit de Europese burgers bijzonder interesseert. Op het vlak van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken kunnen de goedkeuring door de Raad van de zogenoemde Brussel IIOvereenkomst over de rechtskracht, erkenning en te nuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en de ondertekening van deze overeenkomst door de lidstaten als de meest in het oog springende gebeurtenissen beschouwd worden. Zoals bekend, gaat het om een overeenkomst die voor de Europese burgers van groot belang is. Deze overeenkomst bepaalt in welke lidstaat een echtscheiding, scheiding of ongeldigverklaring van een huwelijk kan worden aangevra agd en bepaalt voorts welke lidstaat bevoegd is voor de regeling van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor geme enschappelijke kinderen wanneer een echtscheiding, scheiding of ongeldigverklaring van het huwelijk wordt aange vraagd. Als ik deze kwestie aan de orde stel, dan weet u dat bij scheidingen, met name bij gemengde huwelijken, een hele boel problemen optreden. Op basis van deze overeenkomst kan gestreefd worden naar een gedegen wettelijke en ge rechtelijke procedure en naar passende oplossingen voor de praktijk. Maar het is natuurlijk bijna onmogelijk om het menselijke aspect van deze problematiek afdoende te regelen. Op dit punt moet volgens mij gezocht worden naar extra oplossingen. Mijns inziens is het ook de taak van de leden van dit Parlement om mee te helpen aan oplossin gen voor dit aspect van de regelgeving en de praktijk. Maar ik zou willen terugkomen op de Overeenkomst van Brussel. Zodra de rechtbanken van een lidstaat een oor deel hebben geveld, kan deze overeenkomst in de andere lidstaten via een snelle, eenvoudige en goedkope procedure worden erkend en ten uitvoer gelegd. Belangrijk is ook dat de Raad naar aanleiding van deze overeenkomst een wet tekst heeft aangenomen die tezelfdertijd door de lidstaten werd ondertekend en die betrekking heeft op de uitlegging van de overeenkomst door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Deze wettekst is niet alleen be langrijk omdat hierdoor voortgang wordt gemaakt met deze zaak, maar ook omdat de beduidende rol van het Hof van Justitie erin wordt onderstreept. Mijns inziens is het belangrijk dat de rol van het Hof van Justitie wordt bena drukt opdat in de Europese Unie het principe van de rechterlijke controle en bijgevolg ook van de rechtsstaat, zoals dit in alle lidstaten reeds bestaat, bevorderd wordt.
Nr. 4-531/268
Handelingen van het Europees Parlement
Däubler-Gmelin Met het oog op de herziening van de Brussel I- en Lugano-Overeenkomsten is een begin gemaakt met belangrijke werkzaamheden inzake de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. Ook dat is heel positief. De Overeenkomst van Brussel van 27 september bevat uniforme voorschriften voor de EU-landen inzake internationale bevoegdheid, aanhangige rechtszaken en de bekrachtiging en tenuitvoerlegging van rechtsgeldige beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De Lugano-Overeenkomst van 16 september 1998 heeft een gelijkaardige structuur, maar wijkt zoals bekend af in de details. Naast de landen van de EU nebben ook de landen van de EFTA, te weten Zwitserland, Noorwegen en IJsland, deze overeenkomst ondertekend. We hebben ons voor de komende zes maanden van het Duitse voorzitterschap voorgenomen deze overeenkomst bij te schaven. Het doel van deze beraadslagingen is de beide overeenkomsten nog meer met elkaar te laten overeenstemmen, verbeteringen op basis van de in de rechtspraktijk opgedane ervaringen aan te brengen en met name de wederzijdse bekrachtiging en tenuitvoerlegging van gerechtelijke beslissingen verder te vereenvoudigen. We willen vooral het doel van de vereenvoudiging voor ogen houden. Met de onderhandelingen willen we dus een belangrijke stap zetten in de richting van de Europese ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid die de lidstaten gemeenschappelijk willen verwezenlijken. We hopen dat dit nog tijdens het Duitse voorzitterschap kan worden afgerond. In juli 1998 is een werkgroep van de Raad samengekomen die de voorwaarden heeft onderzocht voor de invoering van een wettekst over het toepasselijke recht bij niet-contractuele schuldverplichtingen. Het gaat om het Rome H-project, dat voortbouwt op de tussen de lidstaten van de EU geldende overeenkomst van 19 juni 1980 over het toepasselijke recht bij contractuele schuldverplichtingen. Ik citeer uit Rome I: de werkgroep is tot een positief tussentijds resultaat gekomen en zal in de toekomst op basis van een werkdocument dat door het voorbije Oostenrijkse voorzitterschap werd opgesteld een ontwerp uitwerken. En dan kom ik nu op een ander thema, de justitiële samenwerking in strafzaken: mevrouw Van Lancker heeft deze kwestie reeds aan de orde gesteld. Op dit punt zou ik ten eerste willen wijzen op de praktische betekenis van een beaaide overeenkomst, namelijk de overeenkomst over de intrekking van het rijbewijs, eveneens een kwestie die de urgers in de lidstaten van de Europese Unie direct aangaat. Ik kan u zeggen dat dit ook in Duitsland telkens weer vragen oproept en voor verontrusting zorgt, maar dat deze overeenkomst ook buitengewoon veel lof oogst.
E
Deze overeenkomst, díe door de Raad werd aangenomen op 16 juni 1998, bepaalt dat rechtsgeldige beslissingen onder bepaalde voorwaarden in een andere lidstaat dan die waar men woont ten uitvoer kunnen worden gelegd. Hiermee wordt een waardevolle bijdrage geleverd aan de verkeersveiligheid en tegelijkertijd wordt in een heel praktische beleidskwestie bijgedragen tot een uniforme rechtsruimte waar de burgers rechtstreeks bij betrokken zijn. Op een ander vlak zijn de vorderingen minder spectaculair. Ik refereer aan de verbetering van de rechtshulp in strafzaken. Op dit punt is er, ondanks de — dit zou ik willen onderstrepen — buitengewoon verdienstelijke en aanhoudende inspanningen van met name het Oostenrijkse voorzitterschap, veel minder vooruitgang geboekt. Dit is te wijten aan de verschillen tussen de desbetreffende systemen in onze lidstaten. Het is ook te wijten aan de uiteenlopende verwachtingen ten aanzien van de Europese Unie op dit gebied, en ik denk dat het de taak is van alle Europese instellingen, in het bijzonder van het Europees Parlement, om op dit punt niet alleen voor een grotere verstandhouding te zorgen, maar ook voor actieve ondersteuning, zodat echt grensoverschrijdend kan worden opgetreden. Daartoe moeten de bestaande instrumenten op het vlak van de internationale rechtshulp in strafzaken worden verbeterd en aangepast aan de vereisten inzake moderne grensoverschrijdende strafvervolging. Dit geldt, wellicht ten overvloede, met name voor moderne grensoverschrijdende communicatietechnologieën, bijvoorbeeld voor de satellietcommunicatie. Het Duitse voorzitterschap heeft zich voorgenomen om zo snel mogelijk tot een bekrachtiging van de overeenkomst over de rechtshulp in strafzaken te komen, indien mogelijk binnen de zes maanden van ons voorzitterschap. We kunnen daarbij steunen op de aanzienlijke voorbereidende werkzaamheden die reeds verricht zijn. Er bestaat met name al een consensus over vereenvoudigde procedures voor de behandeling van verzoeken tot rechtshulp, alsook over regelingen voor moderne grensoverschrijdende opsporingsmethoden — met name gecontroleerde leveringen en undercoveragenten — en voor de ondervraging van personen via teleconferentie. Dat er dan nog een heleboel onopgeloste problemen overblijven, hoef ik u niet te vertellen. Misschien kunnen we daar de komende week in de bevoegde commissies verder over van gedachten wisselen. Op het stuk van de fraude- en corruptiebestrijding is het gelukt om met de invoering van de gemeenschappelijke maatregel betreffende omkooppraktijken in de particuliere sector in december 1998 een nieuwe grondslag te leggen voor een betere strafrechtelijke bestrijding van omkooppraktijken in het handelsverkeer in de gemeenschappelijke markt. Ook dat is zonder twijfel een belangrijke vooruitgang, waaraan voldoende ruchtbaarheid moet worden gegeven in de publieke opinie. Op het gebied van de bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft de Europese Raad aan de vooravond van het Verdrag van Amsterdam een groep op hoog niveau voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit belast met het uitwerken van een actieplan, teneinde een grondige basis te leggen voor de criminaliteitsbestrijding. Daardoor worden de verschillende actoren, namelijk politie, justitie en douaneautoriteiten, in staat gesteld samen te werken en niet meer, zoals tot nu toe — door bevoegdheden van elkaar afgeschermd — afzonderlijk te werk te gaan, zodat de plaag van de georganiseerde criminaliteit in ieder geval voor een bepaalde tijd in multidisciplinair verband kan bestreden worden. Ik zou hier ook nogmaals duidelijk willen stellen dat de Raad er beslist nota van heeft genomen en ook dankbaar is dat het Europees Parlement een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de beraadslagingen van de multidisciplinaire groep voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Bijzondere vermelding verdient het verslag van mevrouw Cederschiöld over het actieplan, dat een belangrijke basis was voor de werkzaamheden van de groep en nog altijd is. Dit komt bijvoorbeeld heel duidelijk tot uiting in de door de Raad op 21 december 1998 aangenomen reso-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/269
Däubler-Gmelin lutie over de preventie van georganiseerde criminaliteit, die de vrucht is van een door de adviezen van het Parlement geïnspireerd initiatief. Bij de uitvoering van het actieplan zijn aanmerkelijke vorderingen gemaakt, die in het verslag aan de Europese Raad in Wenen uitvoerig behandeld zijn. ík zou hier ook de oprichting van het Europese justitiële netwerk op de voorgrond willen plaatsen, alsook de aanneming van de gemeenschappelijke maatregel betreffende witwaspraktijken, opsporing, inbeslagneming, bevriezing en verbeurdverklaring van misdaadinstrumenten en opbrengsten uit misdrijven. Voorts de aanneming van een gemeenschappelijke maatregel op grond waarvan in de regelgevingen van alle lidstaten de invoering wordt vastgesteld van een strafregister inzake de betrokkenheid bij misdaadorganisaties van alle desbetreffende personen die zich op hun grondgebied bevinden, ongeacht de plaats waar de organisatie gelokaliseerd is of de criminele activiteiten worden uitgeoefend. De in het actieprogramma vastgestelde termijnen voor de tenuitvoerlegging van de aanbeveling lopen, zoals u weet, formeel tot einde 1999. De Raad zal kort daarna een beslissing moeten nemen over de follow-up van deze werkzaamheden en over de integratie ervan in het nieuwe actieplan betreffende de totstandbrenging van een ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Dat deze beslissing geen sinecure zal zijn, is duidelijk. Ik zou nu willen ingaan op dit actieplan betreffende de totstandbrenging van een ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. De uitwerking van dit nieuwe actieplan stond centraal in de werkzaamheden van de Raad in het tweede halfjaar van 1998, dus van het Oostenrijkse voorzitterschap. Zoals u weet, heeft de Europese Raad in Cardiff Raad en Commissie opgeroepen voorstellen voor te leggen aan de Europese Raad in Wenen over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam over een ruimte voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het beste ten uitvoer kunnen worden gelegd. Op de Top van Wenen werd een document voorgelegd waarin getracht werd de verschillen en constructieve vernieuwingen, met andere woorden de meerwaarde, van het Verdrag van Amsterdam uit te kristalliseren en een werkprogramma voor de komende twee tot vijfjaar op te stellen. De Europese Raad van Wenen heeft dit actieplan goedgekeurd en vastgesteld dat het een nieuwe dimensie zal geven aan het justitie en binnenlands beleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en dat daardoor een concreet kader wordt gecreëerd voor de ontwikkeling van de werkzaamheden op dit gebied. Ik vind het belangrijk om hierop te wijzen. Tegelijk heeft de Europese Raad besloten dat op de bijzondere top van Tampere over justitiële beleidskwesties in oktober 1999 de geboekte vooruitgang moet worden onderworpen aan een evaluatie en dat er in Tampere ook verdere richtsnoeren voor maatregelen van de Unie inzake justitie en binnenlandse zaken moeten worden vastgelegd. Dit is een belangrijke taak, en de stellingname van het Parlement, waar het Oostenrijkse voorzitterschap midden december om verzocht heeft, zal in deze context volledig tot zijn recht komen. Ik kan u in ieder geval verzekeren dat we onder het Duitse voorzitterschap — we zullen belast zijn met de eerste voorbereidingen voor Tampere — buitengewoon veel belang zullen hechten aan de stellingname van het Europees Parlement. Ik ben ervan overtuigd dat de bijzondere top van Tampere ons de gelegenheid zal bieden in de beraadslagingen over dit beleidsterrein aanzienlijke vooruitgang te boeken, en ik hoop dat het Duitse voorzitterschap zal kunnen blijven rekenen op de steun van het Europees Parlement, zodat we ons doel kunnen bereiken. Laat ik nog eens benadrukken dat we op het kruispunt staan tussen twee interessante fases. De verkiezingen voor het Europees Parlement staan voor de deur, en het zal belangrijk zijn om met de burgers te spreken over de geboekte vooruitgang en ook over de mogelijkheden van een uniforme rechtsruimte en een gemeenschappelijke ruimte van veiligheid. We bevinden ons bovendien in een tijd van ingrijpende omwentelingen die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en die met name op het vlak van justitie en binnenlandse zaken belangrijke gevolgen zullen hebben. We moeten er ons allemaal van bewust zijn dat de grote belangstelling die de Europese burgers tonen voor de gemeenschappelijke rechtsruimte, die hun immers meer rechten en gelijke rechten zal geven, en voor de gemeenschappelijke ruimte van Europese veiligheid, een belangrijke factor is om Europa in zijn geheel vooruit te brengen. Dat is een uitdaging voor ons allemaal om gemeenschappelijk te handelen en naar eer en geweten wegen te vinden om volgens de beginselen van de sociale en democratische rechtsstaat Europa in zijn geheel vooruit te brengen. Ik denk dat dit is waar u naar streeft, en het is ook waar het Duitse voorzitterschap naar streeft. (Applaus)
VOORZITTER: DE HEER HAARDER Ondervoorzitter Gradin, ltd van de Commissie. — (SV) Mijnheer de Voorzitter, geachte ministers, geachte leden van het Parlement, de EU-samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse samenwerking gaat nu haar zevende jaar in. Dit gebied is gaandeweg van steeds groter belang geworden, zoals ook de heer Nassauer in zijn verslag aangeeft. Tegelijkertijd is de behoefte aan vernieuwing steeds duidelijker geworden. Met het Verdrag van Amsterdam hebben wij een ambitieuzer geformuleerde opdracht gekregen, namelijk om een gebied te verwezenlijken waarbinnen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid heersen.
Nr. 4-531/270
Handelingen van het Europees Parlement
Gradin Een van mijn belangrijkste doelen van vorig jaar was deze visie een concrete en begrijpelijke inhoud te geven in de vorm van een mededeling aan de Raad en het Europees Parlement. Eerdere ervaringen hebben geleerd hoe belangrijk dat is. Het is nu vier jaar geleden dat ik als commissaris begon te werken aan vraagstukken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, en ik zie een duidelijk patroon. De genomen initiatieven zijn gebaseerd op gemeenschappelijke uitdagingen en de oprechte wens om tot Europese oplossingen te komen die ook werkelijk functioneren. Bijna altijd constateer ik krachtige steun van de burgers voor de ideeën achter de voorstellen, maar bij het omzetten van woorden in daden blijken ideeën en werkelijkheid te botsen. De heer Nassauer geeft hiervan een goede illustratie door de vele kwesties op te sommen die de Raad het afgelopen jaar niet heeft weten op te lossen. Enerzijds zijn dat voorstellen die al lang wachten op een besluit, anderzijds besluiten die om verschillende redenen niet zijn uitgevoerd. Van alle overeenkomsten die men de laatste jaren tijdens onderhandelingen heeft gesloten, is er slechts één in werking getreden, namelijk de Europol-Overeenkomst. Niet alleen in de Raad verloopt het werk echter traag, maar ook in dit Parlement is het soms moeilijk gebleken het over een gemeenschappelijke strategie eens te worden. Ook hier in het Parlement is er dus behoefte aan een overkoepelende discussie. Er zijn dan ook nieuwe impulsen nodig om vaart te brengen in de samenwerking. Ik hoop dat wij dit voorjaar een brede openbare discussie op gang kunnen brengen over de toekomstige opzet van de samenwerking binnen de Unie op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Naar mijn mening zijn er nog vele fundamentele vragen die moeten worden bestudeerd. De antwoorden op die vragen moeten worden gezocht in de dagelijkse werkelijkheid waarin de mensen in Europa leven. Daarom steun ik van ganser harte het idee van het Parlement om dit voorjaar een interparlementaire conferentie bijeen te roepen. Een dergelijke bijeenkomst biedt alle gelegenheid tot het op gang brengen van een breed en openbaar debat over de specifieke toekomstige prioriteiten van de Unie. In zijn verslag constateert de heer Nassauer dat in het jaar 1998 voor het migratiebeleid geen enkel wetgevend instrument is aangenomen. Ook ik had gehoopt dat wij verder zouden komen. Dat geldt speciaal voor het voorstel inzake tijdelijke bescherming in geval van massale vlucht. Het is meer dan twee jaar geleden dat wij deze kwestie voor het eerst in de Raad hebben behandeld. Bij twee verschillende gelegenheden heb ik ontwerpen voor concrete voorstellen gepresenteerd. Ik heb onder andere ook een model ontworpen voor solidaire verdeling van verantwoordelijkheid van de asiellast. Onder deze omstandigheden had het werk op dit gebied verder moeten komen, en ik zeg hier nog eens dat ik opensta voor verschillende soorten oplossingen. Tegelijkertijd verwacht ik natuurlijk dat ook de lidstaten meehelpen om constructieve oplossingen te vinden. Vorig jaar hebben wij een belangrijke vooruitgang geboekt, namelijk met de Europol-Overeenkomst. Daardoor zijn er nieuwe mogelijkheden geopend in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Dit jaar moeten wij ook ons werk afronden aan het actieplan voor de strijd tegen de internationale georganiseerde misdaad. De Commissie zal ook in de toekomst een actieve rol op dit gebied blijven spelen. Wij zijn overigens druk bezig het actieplan van de Unie voor drugsbestrijding aan te passen aan de jongste ontwikkelingen. Het huidige programma eindigt zoals bekend dit jaar. Reeds dit voorjaar zal de Commissie daarom een ontwerp voor een nieuw vijfjarenplan presenteren. Het werk op dit gebied heeft een belangrijke impuls gekregen door de speciale zitting van de Verenigde Naties over drugs, die vorig jaar in New York werd gehouden. Ik was ter plaatse aanwezig, samen met leden van dit Parlement, en ik kon vaststellen dat continuïteit en consistentie ook in de toekomst kenmerkend zullen zijn voor het werk van de Verenigde Naties op dit gebied. Ik ben dan ook zeer verheugd over de resolutie die het Parlement in oktober van het vorig jaar heeft aangenomen en waarin duidelijk steun wordt verleend aan de VN-Verdragen over de aanpak van drugs. Dat geeft ons de garantie dat het drugsbeleid ook in de toekomst gebaseerd zal zijn op kennis en op nauwkeurig geëvalueerde ervaringen. Een andere hoofdprioriteit van vorig jaar was het werk aan de uitbreiding. Alle kandidaat-landen zijn bij dat proces betrokken. Er is een intensieve dialoog met alle landen gaande, vooral op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Het is de taak van de Commissie hierbij zoveel mogelijk steun te verlenen, vooral in de vorm van technische bijstand. Hiervoor vormen de PHARE-programma's een belangrijk instrument, evenals de opleidings- en uitwisselingsprogramma's. Namens mijn collega commissaris Monti wil ik ook graag iets zeggen over Schengen. De Commissie is het in grote lijnen eens met de analyse en de aanbevelingen van rapporteur Van Lancker inzake de integratie van het Schengenacquis. Ten'eerste moet Schengen worden geïntegreerd in het communautaire werk en niet andersom. Ten tweede is het belangrijk dat de integratie werkelijk leidt tot de beoogde grotere openheid en juridische controle. Ten derde mag de integratie van Schengen niet betekenen dat de vorderingen die zijn gemaakt met het Verdrag van Amsterdam teniet worden gedaan. Het Schengen-Protocol benadrukt overduidelijk dat er een opsplitsing moet komen tussen de eerste en derde pijler. Als wij het niet eens worden, blijft Schengen in zijn geheel in de derde pijler, in plaats van grotendeels te worden geïntegreerd in de communautaire samenwerking. Naar mijn mening zou dit strijdig zijn met de hele geest van het nieuwe Verdrag en dus onaanvaardbaar zijn. De Commissie zal zich tot het uiterste inspannen opdat de inspanningen voor de opsplitsing kan worden afgesloten voordat het nieuwe Verdrag in werking treedt. Het Parlement zal uiteraard zo veel mogelijk worden betrokken bij de voorbereidende werkzaamheden. De Commissie zal de komende weken dit standpunt krachtig verdedigen tijdens onze contacten met het Duitse voorzitterschap. Wij streven ernaar om samen met het voorzitterschap een vorm te vinden om onze samenwerking met het Parlement zo doelmatig mogelijk te organiseren. Ik kan het Parlement verder de verheugende mededeling doen dat de onderhandelingen met Noorwegen en IJsland zijn afgerond. Het Verdrag van Amsterdam houdt in dat de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken op een hoger niveau wordt getild. Het nieuwe Verdrag opent voor de Commissie de deur naar een aantal nieuwe gebie-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/271
Gradin den. Ik zie grote uitdagingen, vooral op justitieel gebied. Het recht van de mensen op gelijke toegang tot rechtvaardigheid kent geen grenzen. Een geïntegreerd Europa, waarin mensen zich vrij bewegen, vooronderstelt een gemeenschappelijk rechtsbesef. Dat besef moeten wij toejuichen en bewaken. Terrorisme, omkoping, corruptie, fraude, seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen zijn slechts enkele voorbeelden van misdaden die overal in de Unie afschuw wekken. Dit biedt mogelijkheden voor nieuwe interessante initiatieven, onder andere op strafrechtelijk gebied. Een andere kwestie die wij in 1998 zijn gaan onderzoeken, is de vraag hoe wij in de Unie moeten omgaan met slachtoffers van misdrijven. Wat kunnen wij doen ter bescherming van de mensen die worden blootgesteld aan geweld en andere misdrijven, terwijl zij zich in een andere lidstaat bevinden? Ik ben van plan dit jaar een mededeling te presenteren over de vraag hoe wij via de EU-samenwerking ook in dezen een stuk verder kunnen komen. Wat de vrouwenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen betreft, zijn wij er binnen enkele jaren in geslaagd deze vraagstukken op het juiste niveau te tillen. Wij hebben de kaders voor een gemeenschappelijke strategie opgesteld en concrete voorstellen en maatregelen gepresenteerd. Via het STOP-programma zijn wij er tevens in geslaagd financiële steun voor deze activiteiten te krijgen. In de mededeling over vrouwenhandel die ik vorige maand heb gepresenteerd, wijs ik bovendien op verschillende gebieden waar nog verdere maatregelen nodig zijn. Het gaat daarbij om tijdelijke verblijfsvergunningen voor vrouwen die willen blijven om te getuigen tegen handelaars en souteneurs. Wij hebben vorig jaar ook een voorstel kunnen presenteren voor een meerjarenprogramma, DAPHNE, ter ondersteuning van de bestrijding van geweld tegen vrouwen, tieners en kinderen. Daar ben ik bijzonder blij mee. Dit programma richt zich zoals bekend op vrijwilligersorganisaties en heeft als doel de in deze organisaties aanwezige deskundigheid te stimuleren. Een belangrijk deel van ons werk is een beter inzicht te krijgen in de vraag hoe Europa op het gebied van justitie en binnenlandse zaken in de praktijk functioneert. Op die manier kunnen wij eerbied en begrip kweken voor de bestaande verschillen. Tegelijkertijd groeit daardoor de belangstelling om oplossingen voor de bestaande problemen te zoeken. Voor mij is dit een van de beste vormen van vertrouwenwekkende maatregelen. In 1998 hebben wij daarom veel tijd gestoken in al de door ons ingestelde meerjarenprogramma's. Wij hebben daarmee gedurende de laatste twee jaren steun kunnen verlenen aan honderden kennisvermeerderende en vertrouwenwekkende projecten in de Unie en verspreid over Europa. Ik zal binnenkort een voorstel indienen, inhoudende dat deze programma's ook zullen gelden voor de nieuwe democratieën in Midden- en Oost-Europa. Deze nemen al deel aan vele projecten, maar het gaat erom dat ze nu ook voor hun eigen projecten steun kunnen aanvragen. De samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken heeft vandaag de dag een vanzelfsprekende plaats op de agenda van de EU. Dat blijkt uit het besluit over de speciale top van Tampere later dit jaar. Tegelijkertijd moet deze samenwerking een stevig verankerd draagvlak hebben. Een belangrijke voorwaarde voor het verwezenlijken van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is dat ons werk de krachtige steun van de burgers heeft. Onze betrokkenheid moet daarom gebaseerd zijn op een actieve en permanente dialoog tussen de EU en haar burgers. (EN) Ife heb een speciaal antwoord voor de heer Nassauer. In 1998 zijn in de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken 21 voorstellen voor overeenkomsten, gemeenschappelijke optredens en andere middelen besproken, waarvan er 10 gebaseerd waren op initiatieven van de Commissie en 11 werden ingediend door de lidstaten. De Commissie heeft op het moment dat ze haar initiatieven naar de Raad stuurde ook altijd automatisch een kopie aan het Parlement doen toekomen. Ook heeft de Commissie er altijd bij het voorzitterschap op aangedrongen het Parlement te raadplegen in overeenstemming met artikel K.6 van het EU-Verdrag, dat zowel betrekking heeft op initiatieven van de Commissie als op voorstellen die door de lidstaten worden ingediend. De behandeling van 5 initiatieven van de Commissie moet nog worden afgerond. Het gaat over initiatieven inzake het gemeenschappelijk optreden betreffende tijdelijk bescherming, het gemeenschappelijk optreden betreffende de lastenverdeling, de overeenkomst inzake de toetreding, het gemeenschappelijk optreden betreffende de steun voor opvang en repatriëring van vluchtelingen en asielzoekers en, tenslotte, het initiatief inzake de herziening van het Verdrag van Brussel. Het gemeenschappelijk optreden inzake niet-contante betalingsmiddelen werd pas laat vorig jaar gepresenteerd, dus het is begrijpelijk dat de behandeling niet voor eind 1998 kon worden afgerond. In veel gevallen is de oorzaak van de gebrekkige voortgang echter gelegen in de diepgaande meningsverschillen tussen de lidstaten. Een goed voorbeeld daarvan wordt geleverd door de optredens betreffende tijdelijke bescherming en lastenverdeling. Met betrekking tot het laatste zal de Commissie samen met het Duitse voorzitterschap proberen compromisoplossingen te vinden voor de problemen die er spelen. Op basis van de inhoud die daarbij wordt overeengekomen zal de Commissie vervolgens post-Amsterdamvoorstellen indienen in de vorm van een communautair instrument. Ik kan daar nog aan toevoegen dat we een gedetailleerd overzicht hebben opgesteld van initiatieven die op het terrein van justitie en binnenlandse zaken in 1998 zijn ontwikkeld. Ik heb dit overzicht aan mevrouw d'Ancona, de voorzitter van de commissie, gepresenteerd, en aan de heer Nassauer voordat hij deze zaal verliet. Ik zou ook andere geïnteresseerden willen uitnodigen dit overzicht te bekijken. Het geeft een goed beeld van de activiteiten en door wie ze zijn uitgevoerd. Elliott (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een beroep op het Reglement. U gaf te kennen dat de tijdsdruk groot is. Dit wordt deels veroorzaakt door het feit dat de verklaringen van de twee Duitse ministers zo'n 50 minuten hebben geduurd. U hoort me niet klagen, want ze hebben ons tijdens hun spreektijd van boeiende, belangwekkende en waardevolle informatie voorzien. Ik vraag me af of het mogelijk zou zijn om, bij wijze van uitzondering, hun verklaringen onmiddellijk in de officiële talen te laten vertalen. Ik weet dat die vertalingen er sowieso komen, maar nor-
Nr. 4-531/272
Handelingen van het Europees Parlement
Elliott maal gesproken kan dat een jaar duren. De informatie die ze ons hebben gegeven is echter zo belangrijk dat snelle levering van die vertalingen bijzonder zinvol zou zijn. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Elliott. Ik denk dat de commissie dit op de een of andere manier moet kunnen regelen. Ik zie dat beide ministers knikken, dus moet het mogelijk zijn. dAncona (PSE). — Voorzitter, ik heb inderdaad maar een hele korte tijd. Ik moet wel zeggen dat de tijd van het Parlement in vergelijking met de tijd van de Raad en de Commissie wel heel erg beperkt is. Ik zal mij daarom beperken tot een paar opmerkingen die speciaal betrekking hebben op datgene wat mevrouw de minister Däubler zei, namelijk de relatie tussen de Raad en ons. In de eerste plaats is het natuurlijk een belangrijke stap voorwaarts dat wij sinds het Verdrag van Amsterdam geconsulteerd moeten worden over relevante kwesties. Het gebeurt, jammer genoeg, nog niet altijd. Maar veel voorstellen werden aan ons voorgelegd. Vaak krijgen wij echter maar een heel beperkte tijd om tot onze stellingname te komen. Een zelfde haast kenmerkt het werk van de Raad, zodat er vaak nauwelijks tijd is om de stellingname van het Parlement grondig te bekijken. Vandaar mijn eerste vraag. Zou het niet wenselijk zijn om kort voor de Raad een bijeenkomst te organiseren waarop de desbetreffende rapporteur van ons de ministers informeert. Dat is gewoon nuttig om het werk dat wij gedaan hebben ook optimaal te kunnen gebruiken. Bijvoorbeeld, ons werk met betrekking tot het actieplan is midden april gereed. Het zou dus logisch zijn als wij de tijd kregen om dat toe te lichten. Een tweede punt, en het ligt eigenlijk in het verlengde daarvan, wij horen eigenlijk nooit wat er met onze stellingname gebeurt. Hier ter plekke heb ik nu net gehoord dat ons advies met betrekking tot het actieplan inzake georganiseerde misdaad nuttig is geweest. Dat horen wij hier pas. Het zou dus heel interessant zijn, niet alleen als er een vertegenwoordiger van ons bij de Raadsvergaderingen aanwezig mocht zijn, zodat wij het zouden kunnen horen, maar het zou ook heel goed zijn als wij een schriftelijk verslag kregen van de Raad over wat men wil en wat men niet van ons heeft overgenomen. Dan een derde punt. Sneller kan het niet en korter ook niet, maar ook heel belangrijk. Het K.6-debat dat wij hier voeren, is het belangrijkste debat voor onze commissie. Wij hebben al vijf keer gevraagd om een jaarlijkse rapportage over de voortgang in de derde pijler. Wij waren dus ontzettend verheugd om te lezen dat de Raad op 19 maart jongstleden besloten had om niet eenmaal, maar zelfs twee keer per jaar een dergelijke voortgangsrapportage naar ons Parlement toe te sturen. Het is alleen nog nooit gebeurd. Nooit hebben wij iets te zien gekregen. Ik hoop dus dat men zich aan zijn eigen toezeggingen houdt en dat dat in de toekomst en onder dit nieuwe Raadsvoorzitterschap, dat ik natuurlijk alle succes van de wereld wens, wel zal gaan gebeuren. Mijnheer de Voorzitter, nogmaals, ik hoop dat wij een antwoord krijgen op deze drie vragen. Chanterie (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst ten opzichte van het voorzitterschap van de Raad mijn verontschuldigingen overbrengen voor het feit dat mijn fractie hier niet aanwezig is, of slechts in zeer kleine getale hier aanwezig is, omwille van een belangrijke stemming die momenteel in de fractie plaatsvindt over een punt dat straks aan de orde komt. Maar ik probeer in de eerste plaats toch het standpunt van mijn fractie ten aanzien van het verslag-Van Lancker duidelijk te maken. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor de rapporteur, mevrouw Van Lancker, voor de samenwerking die wij hebben gehad bij het behandelen van dit verslag dat inderdaad in moeilijke omstandigheden tot stand moest komen gezien de zeer beperkte tijd waarbinnen het in de commissie aan de orde is geweest. Belangrijk is dat wij deze ochtend inderdaad een goed overzicht hebben kunnen krijgen van het voorzitterschap en ik wil de ministers daarvoor danken. Het voorzitterschap heeft duidelijk gemaakt welke de werkzaamheden zijn die moeten leiden tot de overgang van het Schengen-verdrag in het Europees Unie-Verdrag. In het document van het Duitse voorzitterschap lees ik een belangrijk uitgangspunt — en ik wil dat toch nog even onderstreept hebben — namelijk waar men zegt dat het Schengen-systeem steunt op twee pijlers: vrij personenverkeer en veiligheid. De afschaffing van de personencontroles aan de binnengrenzen van de Schengen-staten veronderstelt dat de voorziene compenserende maatregelen daadwerkelijk effect sorteren. Ik geloof dat dit een belangrijk uitgangspunt is dat wij met onze fractie volledig wensen te ondersteunen, want een aantal lidstaten heeft zich met Schengen ingespannen om het vrije verkeer van personen tot stand te brengen. Daarbij moeten wij ook voor ogen houden dat de veiligheid niet mag worden opgegeven. Ik geloof dat dit voor onze bevolking een zeer belangrijk thema is, de interne veiligheid, en dat men vrijheid en veiligheid, deze beide grondwaarden tegelijkertijd wil gegarandeerd zien. Het komt er dus nu op aan om die tamelijk ingewikkelde overgang van tussenstatelijke samenwerking naar grensoverschrijdende beleidsmaatregelen vlot en soepel te laten verlopen. De inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zou ervoor moeten zorgen, en dat is ook in de Europese Raad in Wenen gezegd, dat we een spoedige integratie kunnen krijgen van Schengen in de Europese Unie. De minister heeft verwezen naar de problemen die zich nog voordoen, alhoewel die niet echt geïdentificeerd zijn, u hebt gewezen op de problemen, mijnheer de minister. Bij de keuze van de rechtsgrondslagen voor het Schengen-acquis misschien. Ik weet ook wel dat dat een tamelijk uitgebreide materie is. Misschien kunnen we daar ook nog, zij het schriftelijk, nader informatie over krijgen en ook over de werking van het Schengen-informatiesysteem. Over de werking van het Schengen-informatiesysteem zegt de EVP-fractie dat het geen big brother moet worden, maar anderzijds moeten we ook zeggen dat het geen little system mag zijn. Met andere woorden, dat de gegevens precies en nauwkeurig in het Schengen-informatiesysteem worden ingebracht en ook dat alleen bevoegde autoriteiten daarin inzage mogen hebben. In elk geval moet voorkomen worden dat de privacy geschonden wordt, maar ook dat de internationale georganiseerde criminaliteit zich de toegang zou kunnen verschaffen tot informatie die mensensmokkel bevordert of handel in vreemdelingen aanmoedigt. Dat
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/273
Chanterie zijn twee van de grote fenomenen waar we mee geconfronteerd worden en waar de internationale gemeenschap, zowel in het kader van de Unie als in het kader van de Schengen-akkoorden, werkelijk geen oplossing voor heeft en ik geloof, mijnheer de minister, dat wij alle ondersteuning moeten geven om in die richting verder te werken. De tijd ontbreekt mij om nog op andere punten in te gaan. Goerens (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals u zult begrijpen zijn we momenteel elders met onze gedachten. Dat is heel jammer, want dit debat verdient al onze aandacht. Ik zal hier in het kort iets zeggen ter ondersteuning van de handelwijze die mevrouw Van Lancker ons heeft voorgesteld. In het algemeen steunt de liberale fractie haar voorstellen en staat ze er positief tegenover. Ik zou nogmaals willen benadrukken dat wij, net als zij, betreuren dat het de lidstaten zoveel moeite kost overeenstemming te bereiken over wat er onder de acquis van Schengen verstaan moet worden. Het zou betreurenswaardig zijn als we niet in staat zouden zijn een oplossing te vinden voor de problemen op het zeer gevoelige gebied van het personenverkeer. Het spreekt voor zich dat het Europees Parlement moet worden geïnformeerd over de inhoud van Schengen. Ook moet het Parlement worden geraadpleegd over het voorstel voor een beschikking die ertoe moet leiden dat dit acquis in het Verdrag wordt opgenomen. Het doet mij deugd dat de Duitse ministers die de taak van fungerend voorzitter van de Raad op zich nemen, vandaag in ons midden zijn. Ik zou het voorzitterschap willen zeggen dat het altijd op de steun van de liberale fractie mag rekenen als het recht op verweer in het geding is. Wij hechten zeer veel waarde aan dit aspect en ik wil de initiatieven die u op dit gebied hebt aangekondigd verwelkomen. Het is een goede zaak dat de Schengen-ruimte wordt uitgebreid. Het is evenwel van belang dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland zo snel mogelijk de andere lidstaten zullen volgen door de normen die gelden voor de mobiliteit van producten toe te passen op personen. Het pietluttig gedrag dat het vrije verkeer van personen zo heeft belemmerd, moet wijken voor een bredere visie waarin vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een belangrijke plaats innemen. Dit zijn immers aspecten waarnaar wij in grote meerderheid streven. Tot slot zou ik willen zeggen dat mevrouw Van Lancker met haar scherpzinnige voorstellen een belangrijke bijdrage levert aan de verwezenlijking van dit belangrijke project. We zullen dan ook zeker voor deze voorstellen stemmen, zoals ik zojuist al heb aangegeven. Schaffner (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, Duitsland zal in de dubbele rol die het de komende zes maanden speelt als voorzitter van de Europese Unie en van de Schengen-ruimte alle steun verlenen aan de aanbeveling die mevrouw Van Lancker namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken aan de Raad doet. Het doel van de Schengensamenwerking is het waarborgen van het vrij verkeer van personen en het afschaffen van de controles aan de binnengrenzen. Dit heeft echter alleen zin als tegelijkertijd de benodigde begeleidende maatregelen worden getroffen. Ik bespeur een zeker ongenoegen in het verslag van mevrouw Van Lancker over het feit dat de nadruk is gelegd op de versterking van de controles aan de buitengrenzen, het toelatingsbeleid en de politionele en juridische samenwerking. Het is waar dat deze maatregelen niet de belangrijkste doelstelling van het Schengen-akkoord vormen, maar ze zijn noodzakelijk als we de burgers van de Unie de grootst mogelijke zekerheid willen bieden en als we onder de burgers een draagvlak willen creëren voor dit systeem. Wat betreft de opname van Schengen in het Verdrag en de verdeling van het acquis tussen de eerste en de derde pijler, kan mijn fractie het standpunt van de rapporteur niet overnemen betreffende de institutionele ramp die uit de toepassing van de vrijwaringsclausule voort zou kunnen vloeien en op grond waarvan Schengen in zijn geheel zou worden beschouwd als onderdeel van de derde pijler. Bovendien staat in de aanbeveling het verzoek aan de Raad het Europees Parlement te informeren en te betrekken bij het definiëren van de strategieën en het vaststellen van de wetgeving met betrekking tot de derde pijler. Als de Raad dit verzoek zou inwilligen en de regels voor transparantie jegens het Parlement, de nationale parlementen en de burgers zou naleven, bestaat er voor ons geen enkele reden het standpunt van de rapporteur met betrekking tot dit punt over te nemen. Mijn fractie is verheugd over het voorstel het Schengen-informatiesysteem (SIS) om te zetten in het Europees informatiesysteem (EIS), dat in nauwer verband staat met de computersystemen van Europol. Hierdoor kunnen, althans op dit punt, het Verenigd Koninkrijk en Ierland bij Schengen betrokken worden. Beide landen hebben immers de Europol-Overeenkomst ondertekend, maar bevinden zich — om voor de hand liggende geografische redenen — buiten de Schengen-ruimte. Namens mijn fractie ben ik tevreden over de doelstelling van het Duitse voorzitterschap om de internationale samenwerking op het gebied van de criminaliteitsbestrijding te verbeteren. Ook doet het me genoegen dat de lidstaten besloten hebben hun visumbeleid te harmoniseren en op zo kort mogelijke termijn computermodellen voor verblijfsvergunningen voor vreemdelingen te introduceren. Wat betreft de evaluatie van de werking van Schengen zijn wij verder verheugd over de vooruitgang die is geboekt, met name wat betreft de toetreding van Italië en Oostenrijk. Wij delen de mening dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland gestimuleerd moeten worden toe te treden tot de gebieden die onder titel IV van het Verdrag vallen. Uiteraard deel ik echter niet de spijt van de rapporteur dat Frankrijk gebruik blijft maken van de in artikel 2, lid 2 van de overeenkomst opgenomen uitzonderingsbepaling met betrekking tot de grenszones met België en Luxemburg. Ik zou daarentegen willen benadrukken dat deze landen zich in moeten blijven zetten voor de drugsbestrijding en heb daartoe een amendement ingediend.
Nr. 4-531/274
Handelingen van het Europees Parlement
Schaffher De rapporteur benadrukt overigens een incident dat zich heeft voorgedaan in de Belgische afdeling van het SIRENEnetwerk, waar persoonsgegevens zijn gestolen. Mijn collega denkt dat de databanken niet voldoende worden beveiligd en ik vraag me af of dit niet eerder aan de Belgische beveiliging ligt dan aan het SIRENE-netwerk zelf. Met uitzondering van deze punten kunnen wij deze twee verslagen globaal genomen wel steunen. Mohamed Ali (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil tijdens dit jaarlijkse debat over de vooruitgang die geboekt is met de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken en meer in het bijzonder in het kader van de Schengen-ruimte een aantal aspecten beklemtonen die bewijzen dat we nog een lange weg te gaan hebben vóór we echt kunnen spreken van een democratische ruimte voor justitie die onderworpen is aan de controle van het Europees Parlement en de rechterlijke instanties. Zoals mevrouw d'Ancona ook al zei, wil ik inderdaad nogmaals benadrukken dat de Raad eindelijk de bepalingen van het Verdrag dient te respecteren en het Parlement regelmatig op de hoogte moet houden van de voorbereiding en de resultaten van zijn vergaderingen, alsook van zijn officieuze vergaderingen. Zonder soortgelijke informatie is behoorlijke democratische controle onmogelijk. Het is veelbetekenend dat in deze periode geen wetgeving op het gebied van asielbeleid, vluchtelingen en immigratie aangenomen werd. Hieruit blijkt het gebrek aan politieke wil van de regeringen en de Europese instellingen om deze kwesties krachtig, ernstig en vooral consequent aan te pakken. In deze Schengen-ruimte die gecreëerd wordt, zou er een clausule moeten zijn die het mogelijk maakt een gemeenschappelijk beleid te voeren voor de sociaal-culturele integratie van immigranten, waarbij discriminatie van individuen of groepen op grond van ras, huidskleur, godsdienst of nationale, sociale of etnische elementen vermeden wordt. De Schengen-bevoegdheden moeten, zoals overigens in het Verdrag van Amsterdam bepaald is, in het beleid van de Unie worden opgenomen, maar moeten onderworpen zijn aan de controle van de communautaire instellingen om te vermijden dat deze bevoegdheden tot een instrument tegen immigratie verworden. Het Schengen-acquis moet worden opgenomen, maar we moeten eveneens klaar en duidelijk verzekeren dat de fundamentele rechten van de burgers van de Europese Unie en van onderdanen van derde landen gerespecteerd worden. Ook doorzichtigheid en democratische controle op het besluitvormingsproces moeten worden gewaarborgd. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, wil ik het over een concreet probleem hebben, dat evenwel even belangrijk is voor de creatie van deze ruimte van vrijheid en rechtvaardigheid in het kader van Schengen: de bescherming van persoonsgegevens, een onmiskenbare garantie in elke democratische samenleving. Uit de diefstal van persoonsgegevens in het Belgisch kantoor van SIRENE blijkt dat de bescherming van databanken ontoereikend is en dat strenge maatregelen nodig zijn om de bescherming van deze gegevens daadwerkelijk te waarborgen. Ceyhun (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie De Groenen in het Europees Parlement kan de ontwerpresolutie van de heer Nassauer niet ondersteunen. De formuleringen in verband met Europol en het asiel- en migratiebeleid zijn voor ons onaanvaardbaar. We zijn niet tegen Europol, integendeel, we zijn voor Europol en burgerrechten. Waar het hier om gaat is de wettelijkheid van de werkzaamheden van onze ambtenaren in de Unie die instaan voor de veiligheid van de burgers. We beslissen over de samenwerking van de politie, werken aan de structuur van Europol, maar geven ze niet de vereiste rechtsgrondslagen voor hun activiteiten, namelijk de in de lidstaten vastgestelde democratische rechtsgrondslagen. Dat kunnen we niet accepteren. De politie heeft algemeen geldende wetten nodig om in actie te kunnen komen. Maar hier worden geen besluiten over genomen, wel over de immuniteit van de Europol-ambtenaren. Wie nemen we in bescherming tegen wie? We beschermen onze ambtenaren tegen onze eigen democratische wetten en rechtbanken, en verder niemand. Tegen de heer Nassauer, die jammer genoeg niet hier is, zou ik dit willen zeggen. Hij juicht het mislukte initiatief toe van het Oostenrijkse voorzitterschap tegen illegale immigratie. In de deelstaat Hessen, waar ik vandaan kom, ondersteunt hij ook de campagne tegen de dubbele nationaliteit. Goed, dat is zijn probleem. Maar mijn vraag aan hem is: zijn we het eigenlijk wel eens over de definitie van illegale immigratie? Wie verblijft illegaal in de Unie? Vallen daaronder ook degenen die in een lidstaat als vluchteling worden erkend en in een andere worden afgewezen omdat de asielwetgeving daar anders is? Er is inderdaad illegale immigratie, bijvoorbeeld uit Oost-Europa. We zijn geen voorstanders van open grenzen, we staan open voor goed doordachte regelingen, voor harmonisatie. Maar dit mag niet ten koste gaan van de mensenrechten. Ik ben dankbaar voor de suggestie van het huidige voorzitterschap om een nieuwe regeringstop te houden, zoals de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer heeft voorgesteld, en ik hoop dat het Duitse voorzitterschap erin zal slagen een en ander te veranderen op dit gebied. Pradier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Schily, mevrouw Däubler-Gmelin en mevrouw de commissaris van harte danken voor hun betoog. Ik denk echt dat hier sprake is van een bundeling van de krachten waardoor we sneller vooruitgang kunnen boeken dan in het verleden het geval was, en dit lijkt me veelbelovend voor de toekomst. Het doel van deze onderneming is evenwel deze ruimte van vrijheid, veiligheid en rechten van de burger te creëren. Ik zou hier nogmaals willen zeggen dat we vandaag de dag enerzijds steeds meer de neiging vertonen de buitengrenzen met prikkeldaad af te grendelen en ons in Europa te verschansen, terwijl we anderzijds de burgers laten zien hoe we een Europa zonder binnengrenzen kunnen creëren en wat hiervan de voordelen zijn. Dit Europa gedraagt zich meer als een club van rijke landen die van plan zijn zich verder te verrijken. Ik weet niet of u er wel eens over hebt gedacht de trein te nemen van Brussel naar Straatsburg of vice versa. Welnu, tussen Brussel en Straatsburg worden de burgers onderworpen aan een controle en wordt hen gevraagd naar hun nationaliteit, hun beroep en het doel van hun reis. Deze controle vindt wellicht niet precies op de grens plaats, maar
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/275
Pradier wel in de grenszone. De burgers worden weliswaar beleefd gecontroleerd, maar deze controle getuigt van een gebrek aan respect voor de reiziger. We hebben twee amendementen ingediend om de houding van de Franse regering aan de kaak te stellen en aan naar controlepraktijken een einde te maken. Die regering blijft immers aanspraak maken op uitzonderingsbepalingen. De controle die momenteel aan de Europese binnengrenzen wordt uitgevoerd, moet verdwijnen. Hierop wilde ik uw aandacht vestigen. Het verslag dat de heer Nassauer heeft ingediend zal uiteraard op grote steun kunnen rekenen. We verheugen ons natuurlijk over de vorderingen die in 1998 werden bereikt, hoewel we er ons goed van bewust zijn dat het tempo van die vooruitgang eerder dat van een slak dan van een renpaard benaderde. Commissaris Gradin heeft er de aandacht op gevestigd dat we een en ander misschien iets voortvarender hadden kunnen aanpakken. Ik denk dat we er verstandig aan doen ons tempo aanzienlijk op te voeren. De heer Nassauer heeft de Raad verzocht om serieuze aandacht voor dit Parlement en om beschikkingen of standpunten van dit Huis in overweging te nemen, en dit verzoek verdient onze steun. Natuurlijk is het goed dat er initiatieven genomen worden, maar het is al voldoende als de bepalingen van het Verdrag worden toegepast en op doelmatige wijze worden uitgevoerd. Dit zou al een belangrijke stap voorwaarts zijn. Er zijn nog twee minder belanΡrijke punten waarmee ik het in eerste instantie niet eens ben of waarover ik tenminste meer duidelijkheid zou wilen hebben en die verband houden met de aanneming van dit verslag. Het betreft enerzijds het digitaal bestand van vingerafdrukken en anderzijds het statuut van de functionarissen van Interpol en de controle die op deze functionarissen wordt uitgeoefend. Buffetaut (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, indertijd zorgde het Verdrag van Schengen voor enige beroering in Frankrijk. Er was immers in het grootste geheim over dit Verdrag onderhandeld alvorens het achteloos aan onze medeburgers werd gepresenteerd. Met deze gang van zaken werd maar weer eens aangetoond dat meer Europa en transparantie slecht samengaan. Een van de meest fundamentele aspecten van dit Verdrag is natuurlijk de stapsgewijze afschaffing van de controles aan de grenzen van de landen die het Verdrag ondertekend hebben. De ervaring heeft geleerd dat uitvoering van het Verdrag van Schengen een gevoelige en moeilijke zaak is. Om die reden heeft Frankrijk een aantal uitzonderingsbepalingen moeten toepassen. De uitvoering van Schengen bleek al een moeilijke zaak, maar de opname van het verdrag in het corpus juris van de Europese Unie is zeker zo gecompliceerd. De lidstaten slagen er niet in overeenstemming te bereiken over wat in eurocratisch jargon onder het acquis van Schengen moet worden verstaan. Ze kunnen evenmin overeenstemming bereiken over de verdeling van dit acquis over de eerste en de derde pijler. De meest voor de hand liggende oplossing is overigens om alles onder de derde pijler te laten vallen. Bovendien verdwijnt in de overgangsperiode de nationale parlementaire controle zonder dat daar een doelmatige controle door dit Parlement tegenover staat. De heer Nassauer heeft dit overigens al benadrukt. Wij scharen ons achter zijn verzoek om informatie. Maar informatie is nog geen controle. Deze problemen laten zien hoe het er in werkelijkheid aan toe gaat: Schengen heeft de feiten genegeerd en nu worden Schengen en de EU door deze feiten ingehaald. Lindeperg (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het debat omtrent artikel K.6 van het Verdrag van Maastricht is echt het laatste dat er over deze zaak wordt gevoerd alvorens het Verdrag van Amsterdam in werking treedt. We hebben geen tijd ons nogmaals te beklagen over het langzame tempo, de ondoelmatigheid en het gebrek aan transparantie en democratie wat betreft het functioneren van de derde pijler. De afgelopen jaren hebben we hierover herhaaldelijk ons ongenoegen geuit, en wat er toen gezegd is, is nog altijd van kracht. De Voorzitter van ons Parlement vatte de situatie kernachtig samen tijdens een bijeenkomst in Avignon van 16 oktober jongstleden, waar hij zei: „De balans van initiatieven en voorstellen van de afgelopen jaren lijkt teveel op de hel van Dante. Goede bedoelingen zijn er te over. Veel van de overeenkomsten die indertijd zijn getekend, zijn nog niet geratificeerd en het is natuurlijk twijfelachtig of deze overeenkomsten ooit in werking zullen treden". De Voorzitter illustreerde zo kort en bondig, maar op zeer duidelijke wijze, de grote bezorgdheid die onze commissie in paragraaf 23 van de resolutie-Nassauer uitdrukte. Deze paragraaf geeft een overzicht van de belangrijkste documenten die nog geratificeerd moeten worden. Wat gaat er met deze Verdragen en protocollen gebeuren? Hoe geraken we uit de huidige rechtsonzekerheid? De leden van de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken nodigen de Commissie uit te zijner tijd met voorstellen te komen die nodig zijn om deze documenten in communautaire maatregelen om te vormen, zodra het nieuwe Verdrag in werking treedt. Ook deel ik de ongerustheid van de heer Pradier en de Fractie De Groenen in het Europees Parlement. De tijd ontbreekt me helaas om hier uitgebreid op in te gaan. Bovendien wil ik graag terugkomen op een punt dat verschillende collega's — waaronder de heer Nassauer en mevrouw d'Ancona — reeds aan de orde hebben gesteld, en waarover wij ons veel zorgen maken. Ik doel hier op de kwaliteit van de democratische controle. Deze kwaliteit is onontbeerlijk voor de burgers als we willen dat ze de door ons voorgestelde verdeling van de soevereiniteit accepteren. Ze zijn bereid — dat geloof ik althans en de uitslag van de enquêtes geeft dit ook aan — de overdracht van soevereiniteit te accepteren in verband met de communautarisering van een gedeelte van de derde pijler. Ze begrijpen dat er steeds meer mogelijkheden komen om gezamenlijk ten strijde te trekken tegen de zware criminaliteit, de internationale, georganiseerde fraude en alle mogelijke vormen van illegale handel. Ze willen dat de binnengrenzen niet langer een obstakel voor justitie vormen en dat gescheiden partners van verschillende afkomst en hun kinderen niet langer het slachtoffer zijn van tegenstrijdige uitspraken. Kortom, de burgers beschouwen de Europese justitiële ruimte, die nog in de kinderschoenen staat, als een duidelijke noodzaak en ze begrijpen dat een gedeelde Europese soevereiniteit wenselijker is dan een afbrokkelende nationale soevereiniteit waardoor de lidstaten ieder afzonderlijk hun grip op de gebeurtenissen verliezen. Van een dergelijke gedeelde Europese soevereiniteit kan echter alleen sprake zijn als er
Nr. 4-531/276
Handelingen van het Europees Parlement
Lindeperg een doelmatige parlementaire controle kan worden uitgeoefend. Deze controle is immers het enige middel om het democratisch gehalte van de gedeelde soevereiniteit te kunnen waarborgen. De Raad moet daarom de adviezen van het Parlement in overweging nemen en zijn houding op dit punt wijzigen. Hoe is het mogelijk, mijnheer de voorzitter van de Raad, dat er nooit gehoor is gegeven aan de verzoeken die wij in de loop der jaren herhaaldelijk in resoluties zoals die van vandaag hebben geuit? De resolutie van de heer Nassauer brengt ons de resolutie in herinnering van 12 december 1996, waarvan ik dé rapporteur was. Deze resolutie gaf een gedetailleerd overzicht van alle verzoeken die we aan de Raad hebben gericht om meer zinvolle en meer complete informatie, een stelselmatige raadpleging en het daadwerkelijk in overweging nemen van onze standpunten. We kunnen deze verzoeken vandaag woordelijk herhalen want er is niets veranderd. Het is bijvoorbeeld niet acceptabel dat we niet geraadpleegd zijn over het strategische document van het Oostenrijks voorzitterschap, op basis waarvan het Europese asiel- en immigratiebeleid voor de lange termijn is vastgesteld. Na de officiële beschikking van 19 maart 1998 heeft de Raad verder toegezegd na afloop van ieder voorzitterschap, dus om de zes maanden, een interim-verslag te publiceren. U bent hiermee akkoord gegaan. Het is derhalve onacceptabel dat de Raad, ondanks onze herhaaldelijke verzoeken, dit interim-verslag niet openbaar heeft gemaakt. Mijnheer de minister, het vervelende is dat de Raad altijd wel toezeggingen doet, maar niet tot daden overgaat. Als een verslag op tijd zou worden uitgebracht, dan zouden we daar in de plenaire vergadering een echt debat over kunnen voeren. De Voorzitter. — Ik heb zes ontwerpresoluties (l) overeenkomstig artikel 40, lid 5 van het Reglement, ontvangen. Däubler-Gmelin. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan vanmiddag niet aanwezig zijn, waarvoor ik om begrip vraag, maar het debat zal in ieder geval in de komende week in de bevoegde commissies kunnen worden voortgezet. Daarom zou ik slechts twee punten willen bespreken, die volgens mij heel belangrijk zijn in deze kwestie en die de moeite waard zijn om verder op in te gaan. Dat is ten eerste de informatieverstrekking en de betrekkingen tussen de Raad, het voorzitterschap van de Raad en het Europees Parlement. Uit de uitlatingen van de leden van de verschillende fracties van het Europees Parlement heb ik kunnen opmaken dat er inderdaad nog problemen zijn. Ik kan u verzekeren dat we er alles aan zullen doen om deze problemen samen met u op te lossen in een geest van samenwerking en met inachtneming van de Europese Verdragen. Ten tweede zou ik willen ingaan op de overgang van het Verdrag van Maastricht op dat van Amsterdam. Ik denk dat in de gesprekken — overigens met inachtneming van het werk van de Commissie — nieuwe overwegingen hieromtrent uitvoerig aan bod zullen komen, zodat onze plannen met betrekking tot de interne veiligheid en de uniforme Europese rechtsruimte spoedig en vooral op een productieve manier zullen worden verwezenlijkt. De Voorzitter. — Dank u, mevrouw de minister. Wij onderbreken nu het debat en hervatten het om 15.00 uur. (In afwachting van de stemming v.vrdt de vergadering om 10.55 uur onderbroken en om 11.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER GIL-ROBLES GIL-DELGADO Voorzitter
3. Stemming De Voorzitter. — De Conferentie van voorzitters werd het gisteren over de volgende stemprocedure eens: allereerst zal worden gestemd over de ontwerpresoluties, vervolgens wordt de Commissie verzocht haar standpunt uiteen te zetten, daarna volgt een korte onderbreking teneinde de fracties in de gelegenheid te stellen nogmaals overleg te plegen en tenslotte wordt over de moties van afkeuring gestemd. De Fractie De Groenen heeft evenwel een verzoek ingediend om allereerst de moties van afkeuring in stemming te brengen en pas daarna de ontwerpresoluties over de weigering kwijting te verlenen voor 1996. Wij moeten dus eerst besluiten of wij de door de Conferentie van voorzitters voorgestelde procedure bevestigen of wijzigen. De heer Telkämper heeft het woord om het verzoek van de Fractie De Groenen te motiveren. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben deze motie ingediend op grond van artikel 119 omdat wij ervan uitgaan dat de motie van afkeuring de meest ingrijpende motie is. We hebben inmiddels te maken met een institutioneel conflict tussen het Europees Parlement en de Commissie en ik denk dat we onze kiezers echt niet kunnen duidelijk maken waarom we eerst kibbelen over de verschillende standpunten en waarom we ons als Parlement laten opsplitsen in de diverse standpunten van de fracties. We moeten daarentegen een duidelijk standpunt innemen tegen fraude, corruptie en nepotisme in de Commissie. Dat is het doel van deze motie van afkeuring, daar is Zie notulen.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/277
Telkämper het Parlement het wel over eens, en daarom hebben we gekozen voor de meest ingrijpende motie. Daarover moeten we stemmen. We hebben verzocht om een hoofdelijke stemming, want als tenslotte blijkt dat het Parlement in dit institutionele conflict geen vuist heeft gemaakt, dan is dit voor het Parlement een slechte start of een valse start in de verkiezingen. Daarom verzoek ik om deze stemming. Green (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou dat voorstel op twee gronden willen afwijzen. Ten eerste bestaat er een precedent voor deze gang van zaken. Tijdens het onderzoek van uw diensten naar eventuele precedenten bleek dat we een dergelijke procedure ook bij de BSE-crisis hebben toegepast: eerst de resoluties en daarna de motie van afkeuring. Ten tweede is dit boven alles een politiek debat. We weten allemaal dat de behandeling van de resoluties van invloed kan zijn op de stemming over de motie van afkeuring: dat is een gegeven waar we niet onderuit kunnen. De Voorzitter. — Ik breng het verzoek van de Fractie De Groenen in stemming. (Het Parlement verwerpt het verzoek) Gezamenlijke ontwerpresolutie (l) over de gevolgen van de weigering kwijting te verlenen (Het Parlement verwerpt de gezamenlijke ontwerpresolutie)
Gezamenlijke ontwerpresolutie (2) over verbetering van het financieel beheer van de Commissie (Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie aan) *
*
*
De Voorzitter. — Ik verleen het woord aan de heer Santer, voorzitter van de Commissie. Santer, voorzitter van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, uw Parlement heeft zojuist stelling genomen via een resolutie waarin een duidelijke en krachtige boodschap aan de Commissie wordt gericht. Dit Parlement gaat nu geheel soeverein zijn standpunt innemen over het vertrouwensvraagstuk. Dit is een belangrijk moment in het bestaan van onze instellingen. Ik zal eerst iets zeggen over de resolutie. Zoals ik heb gezegd is de boodschap aan het adres van de Commissie duidelijk en ik ben mij goed bewust van de inhoud van de boodschap. Ik neem de kritiek ter harte en beloof het ambitieuze programma dat ik ter tafel heb gebracht volgens een strakke planning tot uitvoering te brengen. Verder zal ik gehoor geven aan de verzoeken van het Parlement. Ik beschouw de huidige beproeving als een middel waarmee de benodigde hervormingen van een extra elan kunnen worden voorzien. Het Europees Parlement heeft vandaag opnieuw zeer duidelijk gemaakt over welke macht het beschikt en dat het zijn controlerende functie daadwerkelijk uitoefent. Als democraten mogen wij daar allen verheugd over zijn. Ik zou kort iets willen zeggen over het idee van een commissie van wijze mannen. Ik accepteer dit idee omdat het ons in staat stelt onze werkwijze door te lichten, ons beheer te verbeteren en de fraudebestrijding op kritische wijze te beoordelen. Het is duidelijk dat deze commissie ook een aantal individuele gevallen kan onderzoeken. Voor alle duidelijkheid: de aanbevelingen van de commissie van wijze mannen zullen niet terzijde worden geschoven. Het is overigens vanzelfsprekend dat de Commissie de controle-instanties van dit Parlement verantwoording schuldig blijft. Ik heb u afgelopen maandag al gezegd dat ik ieder geval van fraude betreur. Iedere keer is Europa de grote verliezer. Er is sprake geweest van een aantal stommiteiten, dat geef ik toe. Men heeft ons daar dan ook kritisch op gewezen. Maar onze goede wil is nooit in het geding geweest. Geachte afgevaardigden, mijnheer de Voorzitter, ik ben nu al dertig jaar in de politiek actief. Ik heb dit altijd als een groot voorrecht beschouwd, maar ben me ook bewust van de verplichting tot absolute integriteit die dit met zich meebrengt. Ik respecteer het geld van de belastingbetaler en ik ben meer dan ooit vastbesloten de fraudebestrijding met behulp van het Parlement voort te zetten. Het is nu aan u, geachte afgevaardigden, om naar eer en geweten te beoordelen of u ons uw vertrouwen wilt geven. Dit politieke vertrouwen is nodig om onze politieke werkzaamheden in het belang van de Europese burgers voort te kunnen zetten en af te ronden. We hebben het vertrouwen ook nodig om Europa te laten zegevieren. Dit vertrouwen is in het kort datgene wat ik u vandaag in alle bescheidenheid vraag te schenken. (Applaus) (De vergadering wordt om 11.25 uur onderbroken en om 11.40 uur hervat) !) Ingediend door de leden Martens namens de PPE-Fractie, Cox namens de ELDR-Fractie en Aelvoet namens de V-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0021/99, B4-0067/99 en B4-0107/99. 2 ) Ingediend door de leden Green namens de PSE-Fractie, Puerta namens de GUE/NGL-Fractie en Lalumière namens de ARE-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0065/99, B4-0109/99 en B4-0110/99.
Nr. 4-531/278
Handelingen van het Europees Parlement
*
*
Moties van afkeuring jegens de Commissie (B4-1165/98 en B4-0053/99) ingediend door mevrouw Green en anderen, en door de heer Fabre-Aubrespy en anderen, overeenkomstig artikel 34 van het Reglement De Voorzitter. — Overeenkomstig de agenda verleen ik allereerst het woord aan de eerste ondertekenaars van deze twee moties van afkeuring — mevrouw Green en de heer Fabre-Aubrespy — en vervolgens aan de fractievoorzitters voor één minuut. Green (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allen die onze resolutie vanmorgen hebben gesteund willen danken. Tijdens zijn commentaar gaf de heer Santer aan dat de autoriteit van het Parlement dankzij deze stemming en dankzij deze hele procedure is versterkt. Ik beschouw het dan ook als een groot succes voor dit Parlement... (Protest) Het is altijd pijnlijk te zien hoe slecht sommigen tegen hun verlies kunnen. Met deze resolutie hebben we de meest ingrijpende hervorming bewerkstelligd waar de interne procedures van de Europese Commissie ooit aan onderworpen zijn geweest. (Tekenen van onrust) Als we de motie van afkeuring niet hadden ingediend zou dat niet zijn gebeurd. (Tekenen van onrust) De heer Santer heeft ten overstaan van ons allen de toezegging gedaan dat aan de verzoeken in de ontwerpresolutie gehoor zal worden gegeven. De heer Santer weet dat deze fractie en diegenen die haar hebben gesteund hun stem uitbrachten voor een sterkere Europese Commissie en een sterker Europa. We zullen hem aan zijn beloften houden. Mijnheer de Voorzitter, nu we een in onze ogen aanzienlijk succes hebben bereikt omtrent de hervorming van de procedures van de Europese Commissie, geef ik u te kennen dat ik de motie van afkeuring namens de socialistische fractie hierbij intrek. (Tekenen van onrust) De Voorzitter. — Aangezien de motie van afkeuring waarvan mevrouw Green de eerste ondertekenaar was, is ingetrokken, verleen ik het woord aan de heer Fabre-Aubrespy, de eerste ondertekenaar van de andere motie van afkeuring. Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik breng u in herinnering dat de 70 ondertekenaars van de motie van afkeuring afkomstig zijn uit alle fracties van dit Parlement en dat ze zo ongeveer alle volkeren van de Europese Unie vertegenwoordigen. Deze ondertekenaars blijven volharden in hun motie van afkeuring die gericht is tegen de Commissie in haar geheel. (Applaus) Zij vragen u zichzelf naar eer en geweten de volgende, zeer eenvoudige vraag te stellen: „heb ik vertrouwen in de Commissie of niet"? Heeft deze Commissie de benodigde maatregelen getroffen naar aanleiding van verschillende affaires die zich omtrent het beheer van de communautaire gelden hebben afgespeeld? Heeft ze op correcte wijze en in voldoende mate het Parlement geïnformeerd? Als uw antwoord op deze vraag"nee" is, dient u voor de motie van afkeuring te stemmen. Waarde collega's, uw stem heeft ongetwijfeld nog nooit in de geschiedenis van ons Parlement zo'n belangrijke rol gespeeld! Neemt u nu niet het risico dat uw kiezers u over een aantal dagen of weken, als er opnieuw een fraudezaak aan het licht komt, zullen vragen waarom u opnieuw uw vertrouwen in de Commissie heeft gesteld. Door voor de motie van afkeuring te stemmen, (Applaus) vergroot u de geloofwaardigheid van ons Parlement, en geeft u de Europeanen opnieuw vertrouwen in hun instellingen. (Levendig applaus) Martens (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik voel me helemaal geen slechte verliezer. Wat wij gevraagd hebben sinds de maand december, dankzij het ernstige werk van de Commissie begrotingscontrole onder leiding van mevrouw Theato en met als rapporteur de heer Elles, is nu in het achtpuntenprogramma van de Europese Commissie aanvaard en binnen een zeer strikte termijn. Waarom zouden wij daarover ongelukkig zijn? Integendeel. Wij hebben niet meegedaan aan een politiek manoeuvre. Wij hebben daar alle redenen voor vermits wij de voorrang gaven aan de inhoud. Er is een tweede zaak. Het is nu onbetwistbaar geworden, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat de periode van de bureaucratie en van de technocratie voorbij is. Voortaan zult u moeten werken met een Parlement. (Applaus)
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/279
Martens Dit is een onbetwistbaar en uitermate belangrijk resultaat en ik hoop dat dit in de komende onderhandelingen voor de herziening van het Verdrag ook zijn weerklank zal vinden. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, wij hebben u in juli 1994 hier in dit Huis, in dit Parlement, met grote passie verdedigd. Ik ben nog altijd gelukkig over mijn engagement en mijn vertrouwen in uw persoon. Ik betreur dat ook niet vandaag, integendeel. Ik zou u dus willen zeggen, ook als de leden van mijn fractie in eer en geweten zullen stemmen, ook als er een meerderheid zou zijn, maar iedereen zal in eer en geweten stemmen, dat ik u als persoon, als integere politicus en als voorzitter van de Commissie zeer hoog acht. (Applaus) Cox (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij heeft deze week mensen zowel binnen als buiten dit Huis gewezen op de overduidelijke gebreken in de regels voor de democratische controle van de Europese Commissie door het Parlement. Die gebreken kunnen we niet langer tolereren! Door namen te noemen hebben we ons noodgedwongen van een niet erg subtiel middel bediend. Er bestaat vooralsnog geen enkel fatsoenlijk en op het Verdrag gebaseerd alternatief waarmee individuele commissarissen door dit Parlement ter verantwoording kunnen worden geroepen over het politiek beheer van Europese aangelegenheden en waarmee ze gestraft kunnen worden als ze hun taak niet naar behoren vervullen. De geloofwaardigheid van het college van commissarissen wordt nu al maandenlang steeds verder uitgehold, wat het overigens aan zichzelf te danken heeft. De Commissie heeft, om onverklaarbare redenen en in een heimelijk complot met de socialistische fractie, deze crisis afgelopen december over zichzelf uitgeroepen. (Applaus) Volgens ons is de Commissie politiek gezien nu op sterven na dood. (Applaus) Toen we eisten dat de commissarissen individueel ter verantwoording geroepen zouden worden, begon men te schermen met het argument van collegialiteit. We hebben nu besloten, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ook het zwaard op te nemen, namelijk dat van de parlementaire aansprakelijkheid. Ik kan u in alle vertrouwen en met een rein geweten zeggen dat de Commissie naar de mening van de ELDR-fractie moet opstappen. Mijn fractie zal de motie van afkeuring steunen. (Applaus) Pasty (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie Unie voor Europa wil unaniem de ernstige beheersfouten van de huidige en de vorige Commissie aan de kaak stellen. Deze fouten zijn dankzij de controle van de Rekenkamer en de interne onderzoeken en de onderzoeken ter plaatse van de Begrotingscommissie aan het licht gekomen. De beheersfouten zijn al lange tijd symptomatisch voor het gebrek aan bereidheid tot samenwerking en transparantie in de houding van de Commissie ten opzichte van het Parlement en de Rekenkamer. De Fractie Unie voor Europa heeft zich rekenschap gegeven van de belofte van voorzitter Santer om de meest schrijnende gevallen van disfunctioneren te verhelpen. De fractie betreurt het evenwel dat het hiervoor nodig was een voorstel voor een motie van afkeuring aan te nemen, te weigeren kwijting te verlenen en te dreigen met een echte motie van afkeuring. Een aantal leden van deze fractie heeft besloten te stemmen voor een motie van afkeuring... (Applaus) om zo de Commissie in herinnering te brengen dat ze de controlebevoegdheden van het Parlement moet respecteren. Deze bevoegdheden zijn het enige middel om de burgers, de Europese belastingbetalers, te verdedigen. Met name de Franse leden van de Fractie Unie voor Europa zullen voor een motie van afkeuring stemmen na te hebben geconstateerd dat een aantal beloften, die tijdens de stemming over de motie van afkeuring met betrekking tot de BSE-crisis werd gedaan, niet geheel zijn nagekomen. Hetzelfde geldt voor de beloften die naar aanleiding van de besluiten van de enquêtecommissie inzake het communautair vervoer zijn gedaan. Andere leden van deze fractie, waaronder met name onze Ierse, Italiaanse en Portugese collega's, hebben echter besloten rekening te houden met verzachtende omstandigheden en de Commissie niet naar huis te sturen. Ze wilden geen institutionele crisis veroorzaken nu Europa het hoofd moet bieden aan zulke enorme uitdagingen. De Commissie moet deze toegevendheid evenwel niet opvatten als een teken van blind vertrouwen. (Applaus) Puerta (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil namens mijn fractie zeggen dat wij hopen dat de Europese burgers, de Europese democratie en de absoluut noodzakelijke transparantie de enige overwinnaars van deze stemmingen en besluiten van het Europees Parlement zijn, of wij ons nu vóór of na de verkiezingen bevinden. Wij wensen dat het Europees Parlement, nadat het deze besluiten heeft aangenomen, meer geloofwaardigheid geniet en een nauwere band met het reële leven van de burger heeft, dat er meer politieke controle op de Commissie komt en dat de Commissie begrotingscontrole onder passende voorwaarden kan werken. Ik wil er na deze gezamenlijke
Nr. 4531/280 H andelingen van het Europees Parlement Puerta verklaring van mijn fractie nog aan toevoegen dat er ook in onze fractie, net als in andere fracties, verschillende op vattingen en meningsverschillen waren. Een meerderheid van onze fractie is van oordeel dat het beheer van de Commissie een motie van afkeuring wettigt. Zij zullen dan ook voor de motie van afkeuring stemmen. Een aantal leden zal tegenstemmen en nog heel wat an dere leden, waaronder ikzelf — die weliswaar geen meerderheid vormen — zijn van oordeel dat de moties van af keuring ons politieke leven en onze instelling alte zeer beheersten en zullen zich onthouden bij de stemming. Dat is wat wij willen zeggen en wat wij in de notulen van deze vergadering genoteerd wensen te zien. Aelvoet (V). — Voorzitter, collega's, als dit Parlement nu vertrouwen geeft aan de Commissie, dan neemt het de po litieke verantwoordelijkheid op zich voor het verleden van die Commissie. De Commissie heeft dat niet willen doen, die beperkt zich tot voorstellen voor de toekomst. Wat de goedgekeurde resolutie betreft, twee opmerkingen. Niet alleen worden bepaalde zaken van het acquis van december naar de prullenmand verwezen, dus we stemmen nu an ders dan toen, maar het ergste van al, collega's, is dat wij onze eigen bevoegdheid en onze eigen macht uit handen geven door een comité van wijzen het oordeel te laten geven over wat hier mis loopt. (Applaus) Dat is ronduit een schande, een parlement niet waardig. Wij doen niet minder dan onszelf censureren. Dat noemt men dan de autoriteit van het Parlement versterken, in godsnaam! Mijn fractie heeft het altijd duidelijk gemaakt dat onze grondlijn was dat deze Commissie moest terugtreden, dat zij ons vertrouwen niet kan genieten. Niet alleen omwille van definanciëleschandalen maar ook omwille van haar politiek beleid op vele terreinen: BSE, de genetisch gewijzigde voeding die op de markt gebracht wordt en zoveel meer. Wij zeggen dus: deze Commissie krijgt ons vertrouwen niet en wij zullen dus en bloc de motie van afkeuring steu nen. (Applaus) Lalumière (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de resolutie die zojuist in stemming is gebracht is goed geformu leerd. Ze is krachtig, veeleisend, ja zelfs streng. Er staan ook veel verzoeken en voorstellen in verwoord. Wij geven ons rekenschap van de woorden van voorzitter Santer. Hij heeft de fouten die zijn begaan erkend en hervormingen beloofd. Zeker, het politieke klimaat is nog lang niet gezuiverd. Onze teleurstelling en kritiek zijn niet minder groot. Er is tijd nodig om het vertrouwen te herstellen. Moeten we voor de motie van afkeuring stemmen? Onze fractie heeft dat in het verleden wel gedaan. Gezien de si tuatie is het echter geen goede zaak vandaag deze motie te steunen. Dat zou de stabiliteit van de instellingen in ge vaar brengen. We moeten ook rekening houden met de kalender. We weten dat het mandaat van de huidige Com missie uiterlijk aan het einde van dit jaar zal aflopen. Om al deze redenen zal de meerderheid van onze fractie niet voor de motie van afkeuring stemmen. (Applaus) Bonde (I-EDN). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, er is een verschil tussen schuld en verantwoordelijkheid. Iemand kan verantwoordelijk zijn zonder schuld te dragen. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Natio nale Staten spreekt zich niet uit over wie schuldig is. Wij laten dit aan de dienst ambtenarenzaken en aan het Hof van Justitie over. Wij stemmen voor de motie van afkeuring, omdat de Commissie als college verantwoordelijk is en de verantwoordelijkheid moet opnemen omdat er zoveel is misgelopen en zal blijven mislopen. Indien de politieke leiding zijn verantwoordelijkheid niet opneemt, is er geen verantwoordelijkheid. Dan is de begroting een zelfbedie ningsbuffet. H et grootste probleem is dat de heer Santer en zijn collega's geen leidende rol spelen, maar zich laten leiden op de verkeerde weg van verspilling, verlies, oplichterij en corruptie. Santer is gevangen in zijn eigen fort. De commissaris voor personeelszaken is gevangen en de directeur voor personeelszaken eveneens. Alleen een motie van afkeuring kan de gevangenen vrijlaten en de cultuur van geslotenheid, arrogantie en bureaucratie door een nieuwe cultuur van openheid, subsidiariteit en democratie vervangen. Santer reageerde resoluut toen het niet nodig was en trad niet resoluut op toen het wel nodig was. Hij ontsloeg een ambtenaar, omdat die een document aan een verkozen parlementslid gaf. H ij zou beter de ambtenaren ontslaan die de verkozen parlementsleden niet geven wat ze vragen. Daarom wensen de onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten de CommissieSanter van daag de laan uit te sturen. (Applaus) Muscardini (NI). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben ons tegen verlening van kwijting uitgesproken en door middel van mondelinge vragen de legaliteit van een aantal activiteiten aan de orde gesteld. Wij rechtvaardigen dus geenszins de fouten en nalatigheden die bij het beheer van de middelen zijn begaan. Wij vragen daarentegen dat alle betrokkenen de noodzakelijke politieke consequenties daaruit trekken. Alleanza Nazionale zal echter als een man te gen de motie van afkeuring stemmen. Wij zijn dus niet van plan mee te zingen in het koor van degenen die, onder het mom van grote schoonmaak, ofwel tegen de instellingen als dusdanig tekeergaan ofwel een machtsstrijd willen ontketenen om de Commissie aan het wankelen te brengen. Met de huidige onrust op de Braziliaanse markten zou een „nee" tegen de Commissie de euro onherstelbare schade berokkenen, de voltooiing van onze Unie in gevaar brengen en nog meer armoede veroorzaken onder onze mede burgers.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/281
Muscardini Ons inziens moeten de Commissie en het Parlement steeds transparanter worden en, in het belang van de Europese burgers, steeds nauwer gaan samenwerken. Deze twee instellingen moeten immers niet alleen de euro, maar ook de politieke unie waarmaken. Zonder een politieke unie heeft de economie geen perspectieven en kan de werkloosheid niet bestreden worden. Wij hopen nu dat een ieder de politieke verantwoordelijkheid op zich neemt en zijn plicht zal doen. De Voorzitter. — Wij gaan over tot de stemming over de motie van afkeuring jegens de Commissie B4-0053/99. (Het Parlement verwerpt de motie van afkeuring jegens de Commissie) * * *
VOORZITTER: DE HEER COT Ondervoorzitter Gutierrez Díaz (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, aangezien het hier om één enkel feit gaat, betreur ik het dat de Voorzitter van het Parlement mij het woord niet verleend heeft, ook al had ik hier lang genoeg op voorhand om verzocht. Mijnheer de Voorzitter, ik wil overeenkomstig het Reglement zeggen dat ik aanwezig was, maar niet aan de stemming heb deelgenomen. Ik wens dan ook dat in de notulen genoteerd wordt dat ik aanwezig was, maar niet aan de stemming heb deelgenomen, omdat ik het, mijnheer de Voorzitter, oneens ben met de gehele procedure die inzake deze motie van afkeuring gevolgd werd. Ik wil met deze bijdrage dus ook stellen dat ik deze procedure volledig verwerp. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, en ik verzoek u Voorzitter Gil-Robles te zeggen hoe ontevreden ik ben omdat hij mij op het passende moment het woord niet verleend heeft.
Stemverklaringen — het niet-verlenen van kwijting Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, er is hier vandaag weer een toneelstukje opgevoerd dat weliswaar beantwoord aan de normale en reglementaire gang van zaken in het Parlement, maar vanuit het oogpunt van de belangen van de kiezer heel bedroevend was, want de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten heeft de rangen gesloten om haar in opspraak gebrachte commissarissen te dekken, en dit is het schandaal dat ons de komende maanden zal bezighouden. Daar doen enkele afwijkende stemmen bij de motie van afkeuring niets aan af. We zullen heel nadrukkelijk blijven opkomen voor transparantie, integriteit, democratie en de versterking van de rechten van het Parlement, of dit sommige socialisten nu goed uitkomt of niet. Berthu (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Sinds een meerderheid van de afgevaardigden van de Unie in december jongstleden geweigerd heeft de Commissie kwijting te verlenen voor de begroting van 1996 vanwege de vele beheersfouten, gevallen van fraude en een algeheel gebrek aan transparantie, zijn we getuige geweest van heel wat afleidingsmanoeuvres en uitvluchten waarmee dit Parlement het logische gevolg van deze daad — de aanneming van een motie van afkeuring — probeert te omzeilen. Allereerst werd er een resolutie ingediend tegen een aantal commissarissen. Men hoopte zo het gevaar van een motie van afkeuring tegen de Commissie in haar geheel te omzeilen. Deze eerste manoeuvre is gedwarsboomd. Tegelijkertijd heeft de socialistische fractie een valse motie van afkeuring ingediend in de hoop de tegenstanders onschadelijk te maken. Op het laatste moment trok de fractie deze motie van afkeuring in. Maar gelukkig, ook deze tweede manoeuvre werd gedwarsboomd, want de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten had inmiddels een ander motie van afkeuring ingediend, en ditmaal een echte. Tenslotte werd er een ontwerpresolutie ingediend zodat het debat plaats kon maken voor de instelling van een ?commissie van deskundigen". Deze derde manoeuvre is ogenschijnlijk geslaagd, want de resolutie is zojuist aangenomen. In werkelijkheid echter ondermijnt ze de geloofwaardigheid van het Parlement. In feite is er zelfs geen parlementaire enquêtecommissie in het leven geroepen, maar slechts een commissie van wijze mannen die, zoals in de resolutie staat vermeld, „onder auspiciën van het Parlement en de Commissie" zal worden geplaatst. Anders gezegd, deze commissie is ten minste voor een deel afhankelijk van de instelling waarvan ze het beheer moet onderzoeken. Het feit dat de parlementaire bevoegdheden op dergelijke wijze genegeerd worden maakt voor iedereen duidelijk hoe gecompliceerd de relatie tussen het Parlement en de Commissie is en dat de doelstelling van een federalistisch Europa op de eerste plaats komt. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van Nationale Staten is van mening dat de fouten die de Commissie heeft begaan niet alleen ernstig genoeg en zonneklaar zijn, maar ook zo frequent zijn geweest dat ze een motie van afkeuring rechtvaardigen. Door middel van deze motie willen wij het complexe, federale systeem zelf aan de kaak stellen. Dit systeem is er immers verantwoordelijk voor dat de situatie momenteel uit de hand loopt. Het doet ons
Nr. 4-531/282
Handelingen van het Europees Parlement
Berthu genoegen dat onze motie op de steun van 232 Europese afgevaardigden mocht rekenen (tegen 293). Gezien de gebruikelijke discrepantie tussen de publieke opinie en de opvattingen van dit Parlement betekent dit dat een overweldigende meerderheid van de burgers ons wel moet steunen. Barros Moura, Campos, Candal, Correia, Damião, Lage, Marinho, Moniz, Torres Couto, Torres Marques (PSE), schriftelijfe. — (PT) De vandaag in het Europees Parlement gehouden stemmingen maken een einde aan een institutionele crisis die de vitaliteit en de doeltreffendheid van de Commissie bedreigde en die ontstaan was omdat het Parlement weigerde kwijting te verlenen voor 1996. Met de aanneming van de compromisresolutie van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, de Fractie Europese Radicale Alliantie en de Fractie Europees Unitair Links met 319 stemmen voor, en 157 tegen bij 54 onthoudingen gaf het Europees Parlement volgens Commissievoorzitter Santer blijk van „zijn gezag en controlevermogen". De compromisresolutie van de socialistische fractie geeft de Commissie evenwel geen blanco cheque. Integendeel, wij eisen dat de Commissie haar administratieve en financiële praktijken diepgaand hervormt en dat een grondig onderzoek wordt ingesteld naar alle aanklachten van onregelmatigheden van de afgelopen weken om na te gaan of er al dan niet strafbare feiten gepleegd werden. De verslagen met de resultaten van dit onderzoek moeten heel snel, vóór 15 maart, worden voorgelegd. De socialistische fractie bevestigde aldus volledig de strategie die zij tijdens de plenaire vergadering van december 1998 schetste, en die in overeenstemming is met de beoogde doelstellingen: de institutionele stabiliteit bewaren op een beslissend moment voor de toekomst van Europa en de partijdige manoeuvres en insinuaties aan het adres van individuele commissarissen van de Fractie van de Europese Volkspartij dwarsbomen, want die vormen een indirecte aanval op de socialistische regeringen, die in de Europese Unie in de meerderheid zijn. De Portugese socialisten waren ervan overtuigd dat wij het vertrouwen in deze Commissie dienden te bewaren zodat de hervormingen in het kader van Agenda 2000 op een gunstiger manier voor de landen van Zuid-Europa konden worden uitgevoerd dan door een aantal van de Noord-Europese lidstaten werd voorgesteld. Zij besloten in de plenaire vergadering van december jongstleden dan ook voor het verlenen van kwijting te stemmen, zoals zij ook nu besloten hebben de intrekking van de door de socialistische fractie ingediende motie van afkeuring te steunen, aangezien de beoogde doelstellingen verwezenlijkt werden. De Portugese socialisten hebben evenwel felle kritiek op alle afgevaardigden, Portugees of niet, en fracties die verkozen verder te gaan op de destructieve weg van de instabiliteit in plaats van de constructieve weg te volgen en serieuze kritiek te leveren, die tot de absoluut noodzakelijke hervormingen kon leiden. Belangrijk was ook dat de door de rechtse Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten ingediende motie van afkeuring het niet haalde, nadat de socialistische fractie haar motie had ingetrokken. De uitslag van de stemming over deze motie van afkeuring (232 stemmen voor, en 293 tegen bij 27 onthoudingen) bewijst dat sommige politieke krachten de Commissie wensen te verzwakken tijdens de eindfase van haar mandaat. Ook al waren er onvoldoende stemmen om de Commissie tot aftreden te dwingen, we moeten toegeven dat dit een aantal ernstige gevolgen heeft. De Portugese socialisten hebben tijdens deze crisis altijd getracht de Portugese belangen en de belangen van Europa in het algemeen te verdedigen, omdat Europa er helemaal niet bij gebaat geweest zou zijn als de Commissie enkele maanden voor de Europese verkiezingen van juni eerstkomend had moeten aftreden. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijk. — (DA) De Deense sociaal-democraten zijn tevreden dat de Commissie zich vandaag heeft verplicht tot de uitvoering van een plan om de bedrijfscultuur in de Commissie te veranderen en de moraal te verbeteren. Wij zijn van mening dat elk vermoeden inzake onregelmatigheden, bedrog en fraude onderzocht dient te worden, hetzij door het nieuwe, onafhankelijke bureau voor de bestrijding van interne fraude, hetzij door de nationale politiediensten. Eventueel dient de Raad verzocht te worden artikel 160 van het Verdrag te gebruiken, waardoor een lid van de Commissie dat op ernstige wijze is tekortgeschoten, op verzoek van de Raad of de Commissie door het Hof van Justitie van zijn ambt ontheven kan worden verklaard. De Raad en de Commissie zelf beschikken expliciet over deze mogelijkheid, niet het Parlement, hoewel men deze mogelijkheid bij een volgende verdragswijziging in overweging zou kunnen nemen. Op die manier kan men de zaken grondig laten onderzoeken zonder met de rug tegen de muur te staan bij de pers. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, dient de heer Santer uiteraard zijn verantwoordelijkheid als voorzitter van de Commissie op zich te nemen. Wij zullen op de voet volgen of de Commissie zich aan het vandaag goedgekeurde actieplan houdt. De Commissie dient ook een herschikking van alle topambtenaren te overwegen om een frisse wind door haar diensten te laten waaien. Wij steunen het initiatief van Erkki Liikanen betreffende een personeelshervorming, omdat dit een zeer belangrijk element in deze schoonmaakactie is. Spiers (PSE), schriftelijfe. — (EN) Ik heb gestemd voor de gezamenlijke resolutie van de socialisten, de UPE en de ARE en tegen de gezamenlijk resolutie van de PPE, de ELDR en de groenen. Er stak een duidelijk politiek motief achter het noemen van twee socialistische commissarissen. Verschillende commissarissen van andere politieke signatuur kunnen net zo goed van ernstig wanbeheer worden beschuldigd. Al die gevallen dienen snel en grondig te worden onderzocht. Commissarissen die schuldig bevonden worden aan ernstig wanbeheer of andere onoorbare praktijken zullen moeten opstappen. In hun gezamenlijke resolutie stellen de socialisten dat artikel 160 van het EG-Verdrag moet worden aangewend om slecht functionerende commissarissen de laan uit te sturen. Daar ben ik het mee eens. De Commissie is een politiek orgaan: de Europese versie van een nationale regering. In iedere democratisch gekozen nationale regering zouden ministers die geen verweer hebben tegen ernstige aantijgingen van het type waar enkele commissarissen mee te ma-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/283
Spiers ken hebben gekregen, of zelf ontslag moeten nemen, of weggestuurd worden. Ik hoop dat we vanaf heden deze cultuur van democratische aansprakelijkheid in de EU kunnen overnemen. Ik ben blij met het besluit een comité van onafhankelijke deskundigen in te stellen om onderzoek te doen naar het beheer, of wanbeheer, door de Commissie van haarfinanciënen personeel. Ik verbaas me er echter over dat het Parlement het nodig vindt zo'n breed onderzoek in te stellen. Geen enkel politiek systeem kan functioneren als het er niet in beginsel vanuit kan gaan dat het uitvoerend orgaan uit eerlijke en capabele mensen bestaat. Het is nu zaak dat de Commissie passende beheermethoden invoert. Banen en contracten dienen op basis van verdienste te worden toegekend, niet op basis van nationaliteit of persoonlijke vriendschappen. — Motie van afkeuring Bloch von Blottnitz (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het ging vandaag eigenlijk niet om het feit — en dat bewijst dat de Fractie De Groenen in het Europees Parlement het bij het rechte eind had door te stemmen voor de motie van afkeuring — dat de Commissie zegt dat zij verkeerd gehandeld heeft of het slachtoffer is geworden van haar eigen transparantie. Dit bewijst eens te meer dat de Commissie niet bij machte is noch was om de politieke dimensie te begrijpen. De Commissie is teruggevallen in een predemocratische denkwereld. In deze hele rampzalige ontwikkeling is zij niet in staat gebleken om met overleg op te treden. Het was ons niet alleen te doen om nepotisme en corruptie. Waar het ons om ging was dat de Commissie een politieke taak heeft en had, en die kon zij de laatste tijd geenszins vervullen. We zagen heel duidelijk in dat we door deze situatie dreigen terug te vallen in een renationalisering van het Europees beleid. Omdat wij een sterk Europa willen en omdat we een sterke Commissie nodig hebben, moesten we wel onze afkeuring uitspreken over deze Commissie. We hopen dat u hier op zijn minst iets uit geleerd heeft, dat de Commissie leert dat we in een democratie leven en dat er eindelijk een einde moet komen aan deze predemocratische denk- en handelwijze. De Commissie moet eindelijk in staat zijn de verantwoordelijkheid te dragen voor een sterk Europa, dat niet door vriendjespolitiek, corruptie en affaires kan worden verwezenlijkt. Dit is de reden waarom we vandaag voor de motie van afkeuring hebben gestemd. Ik vind het bedroevend dat de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten hier eerst een politiek spel van heeft gemaakt, maar op het beslissende moment is teruggedeinsd. Dit is niet alleen schadelijk voor de Europese gedachte, maar ook voor de slagkracht die we met het oog op Agenda 2000 nodig hebben. Ik hoop alleen dat de Commissie na deze stemming tenminste het fatsoen heeft om de juiste conclusies te trekken en dat de in opspraak gebrachte commissarissen zullen aftreden. Berthu (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van de malversaties die in het functioneren van de Europese Commissie zijn ontdekt, heeft de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten bij monde van Hervé Fabre-Aubrespy het initiatief voor een motie van afkeuring genomen. De reden hiervoor is dat wij denken dat deze fouten niet incidenteel zijn en evenmin aan individuen zijn toe te schrijven. Ze komen in feite voort uit het institutioneel systeem zelf. De Commissie voert ter verdediging aan dat ze teveel taken kreeg toebedeeld die ze met te weinig middelen moest uitvoeren. We verwerpen dit excuus, want het tempo waarmee de lidstaten hun bevoegdheden wordt ontnomen is onderdeel van het systeem zelf. Er is hier sprake van een zekere overrompelingstactiek. Van alle instellingen heeft de Commissie zich altijd de meest ijverige voorstander van dit verfoeilijke beleid getoond. We hoeven voor voorbeelden niet al te ver terug in de tijd te gaan. Neem bijvoorbeeld het arrest van het Hofvan Justitie van 12 mei 1998 waarmee een hele reeks begrotingslijnen, die door de Commissie zonder rechtgrondslag in het leven werd geroepen, werd verworpen. Een aantal van deze begrotingslijnen, zoals de armoedeprogramma's, werd zelfs al in werking gezet terwijl de Raad zich er formeel tegen uitsprak. Dergelijke gedragingen, waarbij de rechtsregels met voeten worden getreden, vloeien direct voort uit het gevoel van superioriteit dat de Commissie koestert jegens de landen die binnen de Raad verenigd zijn. Deze gedragingen leiden onvermijdelijk tot fraude. Daarom hebben we een motie van afkeuring ingediend. Binnen het Europese institutionele systeem is de Commissie al geruime tijd hoedster van het gemeenschappelijk belang, dat verder reikt dan het belang van de afzonderlijke lidstaten. Er werd geen controle op de Commissie uitgeoefend en transparantie was bepaald geen prioriteit binnen het integratieproces. Verder konden de centrale functionarissen beslissingen nemen waarmee enorme geldbedragen gemoeid waren. Zo kon er in Brussel een ruimte gecreëerd worden waarin fraude, corruptie, verspilling en nepotisme welig konden tieren. En het onvermijdelijke is dan ook gebeurd. Er heeft zich rondom de Commissie een schimmig, klein wereldje gevormd waarin flink gelobbyd wordt over zaken die mijlenver van de burgers afstaan. Het baart ons zorgen dat de mensen in dit wereldje over uitgebreide bevoegdheden beschikken met betrekking tot initiatieven op het gebied van de regelgeving en het beheer van Europa. We willen een einde maken aan dit systeem en de controle herstellen die de landen op de Europese instellingen kunnen uitoefenen. Nordmann (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, vanuit rechtskundig oogpunt heeft de motie van afkeuring het niet gehaald, maar politiek gezien is er van vertrouwen geen sprake. Ik heb voor de motie van afkeuring gestemd, hoewel het me moeite kostte en het tegen mijn gevoel inging. Ik heb niet mee willen doen aan een heksenjacht en betreur het dan ook dat mevrouw Cresson te snel als zondebok is aangewezen. Ik heb om politieke redenen voor de motie gestemd. Met de uitbreiding voor de deur is het immers noodzakelijk dat de instellingen worden versterkt. Het scenario dat de heer Santer en mevrouw Green ons hebben geschetst, heeft ons evenwel tegen deze vorm van versterking ingenomen.
Nr. 4531/284 H andelingen van het Europees Parlement Nordmann De Commissie geeft de voorkeur aan een onderzoek door een commissie van wijze mannen boven een echte parle mentaire controle en het Parlement ziet tijdelijk af van zijn controlebevoegdheden. Dit is echter niet de eerste keer dat dit gebeurt, het is telkens hetzelfde liedje. Ik betreur het, mijnheer de Voorzitter, dat de Commissie en een aantal fracties zich voor dit spelletje lenen. Ik heb voor deze motie van afkeuring gestemd omdat ik voorstander ben van sterke Europese instellingen en een sterk Europa. Brinkhorst (ELDR). — D66 is voor een sterke Commissie en een sterk Europa. Zoals de heer Nordmann net heeft aangegeven, heeft het ons moeite gekost om voor de motie van afkeuring te stemmen. Deze Commissie heeft van haar onafhankelijkheid afstand gedaan door haar toekomst in handen te stellen van een onafhankelijke commissie van experts. Wij wensen niet geassocieerd te worden met al diegenen van de collega's die tegen een sterk Europa zijn. Daarom was het ons moeilijk om voor deze motie te stemmen. Maar niettemin, het gaat nu om de vraag: onder welke omstandigheden kan Europa sterker worden? Met een afgezwakte Commissie die voor de komende jaren in feite niet de gelegenheid heeft een werkelijke impuls te geven of met een nieuwe Commissie met een nieuw elan? Het is daarom dat D66 uiteindelijk voor de motie van afkeuring heeft gestemd, maar laat niemand enige twijfel over ons hebben, het gaat ons om meer democratie, meer gezag, meer kracht in Europa en niet om een verzwakking van de Europese instellingen. Berès (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, de Franse socialisten weigeren de Commissie van Jacques Santer een blanco volmacht te geven. Gedurende deze gehele vertrouwenscrisis tussen het Europees Parlement en de Commissie hoopten ze op een colle giale opstelling van de Commissie en zijn ze van de onschuld uitgegaan. Het schieten op kleiduiven is niet de juiste methode om parlementaire controle uit te oefenen. De socialisten hebben ook hun eenheid willen uiten en de basis willen leggen voor een zo breed mogelijk akkoord binnen de socialistische fractie. Ze betreuren het dat de voorzitter van de Commissie zo lang heeft gewacht met zich solidair opstellen en dat hij het Parlement pas zo laat voorstellen heeft voorgelegd over de wijze waarop het beheer van de Commissie kan worden verbeterd. Ze betreuren het dat de verwarring eerst moest escaleren alvorens de voorzitter van de Commissie be sloot maatregelen te nemen om het slechte functioneren van de instelling waarvoor hij verantwoordelijk is te verhel pen. Welke lessen kunnen er uit deze crisis getrokken worden? De strijd tegen fraude, corruptie en onregelmatigheden moet standvastig worden gevoerd en er moeten krachtigere wapens in deze strijd worden gebruikt. De Commissie moet zich permanent collegiaal opstellen. Ze speelt een doorslaggevende rol bij de communautaire integratie en is de smeltkroes voor een gemeenschappelijke bestuurscultuur. H et moet niet zo zijn dat een tijdelijke meerderheid, die door een verkiezingsuitslag is ontstaan, zo maar elke willekeurige commissaris aan de schandpaal kan nagelen. De Commissie heeft een krachtige politieke leider nodig. De politieke unie lijdt onder het onvermogen van de Raad die, onder druk van de Britse conservatieven, de benoeming van een zwakke voorzitter heeft geaccepteerd. Ik zal nu afsluiten, mijnheer de Voorzitter. Het is absurd dat de socialisten het gebruik van het machtigste middel dat ze ter beschikking hadden zo hebben moeten versnipperen. We hebben er goeddeels aan bijgedragen dat de schade beperkt is gebleven. Er is nog een lange weg te gaan. De resolutie waarover we zojuist gestemd hebben opent de weg, maar de socialisten willen met hun actie duidelijk maken dat de instellingen hoognodig hervormd moeten worden alvorens er van uitbreiding sprake kan zijn. Ripa di Meana (GUE/NGL). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, alhoewel ik evenals andere collega's van Unitair Links — Noords Groen Links veel kritiek heb op het functioneren van de Commissie, heb ik niet deelgenomen aan de stemming over de resoluties inzake de kwijting voor de uitvoering van de begroting 1996 en de motie van afkeu ring, omdat ik met geen enkele ingediende tekst akkoord kan gaan. Spaak (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, door mijn stellige Europese overtuiging heb ik me uitgesproken voor de motie van afkeuring tegen de Commissie. Ik ben van mening dat door de crisis die de Commissie en de so cialistische fractie hebben veroorzaakt, het voor het behoud van de Commissie als instelling noodzakelijk is dat de Commissie naar huis wordt gestuurd. Deze stellingname wordt gerechtvaardigd door het feit dat de Commissie zich niet of te laat gerealiseerd heeft dat dankzij het Verdrag van Maastricht en de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam het Europees Parlement een daadwerkelijke politieke instelling is geworden die de plicht heeft zijn politieke verantwoordelijkheden op zich te nemen. De voorstellen die voorzitter Santer heeft gedaan ter verbetering van de transparantie en het functioneren van de Commissie zijn te laat gepresenteerd. Bovendien was de crisis op dat moment al zo ernstig dat een heldere evaluatie niet meer mogelijk was. Het comité van toezicht dat naar aanleiding van paragraaf 1 van de socialistische resolutie is opgesteld staat onder toezicht van de Commissie en het Parlement. Dat is onacceptabel. Wat moeten er nu in de eerste plaats voor zorgen dat de autoriteit van de Commissie in het kader van het institutio neel evenwicht wordt hersteld. Deze instelling is immers, als ze samenwerkt met het Europees Parlement, de motor achter de vooruitgang van de Europese Unie. Deze Commissie moet sterk, solidair en onafhankelijk zijn en door de Raad, het Parlement en de Europese burgers worden gerespecteerd.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/285
Spaak Een ieder van ons moet zich nu in het kader van dit debat de volgende vraag stellen: heb ik met mijn opstelling nu daadwerkelijk bijgedragen aan de vooruitgang van de Unie? Met mijn stem heb ik een duidelijk antwoord op deze vraag gegeven. (Applaus) Schulz (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er zijn de laatste dagen en ook vandaag weer enorm veel tactische spelletjes gespeeld in dit Parlement. Het optreden van de politieke leiders in dit Parlement werd beheerst door tactische overwegingen. Dit heeft ons enigszins afgeleid van het feit dat het bij een motie van afkeuring gaat om een heel eenvoudige vraag. Heeft de verkozen volksvergadering nog voldoende vertrouwen in de bestuursen leiderscapaciteiten van de centrale uitvoeringsinstantie van deze Unie? Deze vraag kan men met ja of neen beantwoorden. En wie de heer Santer maandag gehoord heeft, wie hem de voorbije week gehoord heeft en wie ook vandaag weer zijn optreden heeft gezien, kan naar mijn mening alleen maar tot de conclusie komen dat met het oog op de grote taken die in het verschiet liggen het vertrouwen in de bestuurscapaciteit van deze Commissie en in deze voorzitter niet meer aanwezig is. Daarover moet het Parlement beslissen, en niet over tactische foefjes. Dat is ook de overheersende mening van mijn sociaal-democratische collega's uit de Duitse Bondsrepubliek. Daarom konden we niet anders dan onze parlementaire plicht vervullen door de centrale bestuursinstantie in de Europese Unie te zeggen dat niet degenen die hun afkeuring uitspreken een institutionele crisis veroorzaken, maar zij die hun voorname en belangrijke taak onvoldoende en onbehoorlijk vervullen. De voorzitter van mijn fractie heeft gezegd dat ze de motie van afkeuring van de sociaal-democratische fractie heeft ingetrokken. Dat klopt niet! Er was een motie van enkele leden van de sociaal-democratische fractie. Ik verzoek u dit te vermelden in de notulen. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met tegenzin voor de motie van afkeuring tegen de Commissie gestemd. In de bestaande rechtsorde blijft er voor mij geen andere mogelijkheid, omdat er personen in de Commissie zijn, zoals mevrouw Cresson of de heer Marin, die door hun optreden en hun persoonlijkheid niet geschikt voor hun taak lijken te zijn. Ik zou willen onderstrepen dat mijn stem niet gericht was tegen de verdienstelijke voorzitter van de Commissie, de heer Santer. Wat vandaag is gebleken, is het gebrek aan democratie. De Europese instellingen zijn helaas nog niet democratisch. Ze moeten hervormd worden, als we echt een politieke vooruitgang van Europa willen. Met het voormalige Tindemans-plan beschikken we over een voorstel dat nog steeds actueel is. We hoeven dus niet ver te zoeken of alibi-comités van wijzen op te richten om in korte tijd een duurzame hervorming te realiseren. In het licht van de huidige gebeurtenissen is dat de taak waarvoor het Parlement staat, zodat het verenigde en uitgebreide Europa in de hopelijk niet al te verre toekomst zijn taak voor onze volkeren, maar ook voor de wereldvrede, naar behoren kan vervullen. Robles Piquer (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, mijn fractie is verdeeld, zoals alle fracties min of meer verdeeld zijn. Ik kan dan ook niet namens mijn fractie spreken, maar ik kan — mijns inziens — wel namens zowat de helft van mijn fractie spreken, die tegen de eigen resolutie van onze fractie gestemd heeft, de socialistische resolutie gesteund heeft en tegen de motie van afkeuring gestemd heeft. Ik wil het Parlement allereerst vragen enige bescheidenheid aan de dag te leggen. Gisteravond werd hier om 9 uur een debat gehouden over een initiatiefverslag dat door mijn vriend en landgenoot, de heer Areitio, verdedigd werd. Commissaris Van Miert was aanwezig om zijn vragen te beantwoorden. Weet u, dames en heren, hoeveel leden er gisteravond om 9 uur tezamen met de heer Areitio in dit halfrond aanwezig waren? Geen een. Mag dit Parlement in die omstandigheden de eerste steen werpen? Mag het een steen werpen naar individuele commissarissen, wanneer we heel goed weten dat het college van commissarissen inderdaad een college, een eenheid is, en dat dit — of wij dit nu leuk vinden of niet — de bepalingen zijn die van kracht zijn en die wij in acht moeten nemen? Natuurlijk moet er heel wat veranderen, mijnheer de Voorzitter. Ik reken erop dat de Commissie, die door een man van eer, de heer Santer, wordt voorgezeten, de gedane beloften zal nakomen en de noodzakelijke verbeteringen zal aanbrengen in haar doen en laten, dat, zoals we weten, niet perfect is. Ooit wilden een aantal Israëlieten — niet de Israëli's, maar die uit de bijbel — de tempel slopen en slaagden zij hier ook in. Welnu, zij deden dit in ruil voor de dood van de Filistijnen en Samson. Zoals ik ook al in mijn fractie gezegd heb, kunnen de Filistijnen in mijn fractie of in andere fracties mij helemaal niets schelen. Het is mij eigenlijk ook niet te doen om Samson. Ik wil echter wel de tempel beschermen die wij met zoveel moeite gebouwd hebben. Lulling (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen de motie van afkeuring gestemd en had daarbij de woorden van Talleyrand in gedachten die zei dat alles wat overdreven is tevens onbelangrijk is. Na de stemming over de krachtige resolutie over de grootscheepse hervorming van het beheer — ik hoop dat deze hervorming zich niet alleen tot de Commissie zal beperken, maar ook voor bijvoorbeeld het Parlement zal opgaan — en na de even krachtige belofte van de heer Santer om alle gevallen van fraude, slecht beheer en nepotisme aan te zullen pakken, zodat de schuldigen hun verdiende straf zullen krijgen, denk ik dat er geen reden meer bestond om voor de motie van afkeuring te stemmen.
Nr. 4-531/286
Handelingen van het Europees Parlement
Lulling Het doet me genoegen dat de redelijkheid en het gevoel voor verantwoordelijkheid gezegevierd hebben. Hiermee is ook Europa als winnaar uit de bus gekomen. De Commissie van Santer heeft op politiek gebied haar verantwoordelijkheden goed op zich genomen. Ze heeft de introductie van de euro op juiste wijze laten verlopen en ik hoop dat na de schokken die de euro de laatste dagen al heeft moeten ondergaan en waarvoor de bekrompen politiek van een aantal leerling-tovenaars in dit Parlement verantwoordelijk zijn, hoop ik dat de euro — na deze stemming — weer snel een sterke munteenheid zal zijn die ten dienste staat van de burgers van de Unie. De Commissie heeft Agenda 2000 gepresenteerd. Het is nu aan dit Parlement om zich met de belangrijke voorstellen die hierin staan verwoord bezig te houden. Het welzijn van honderden miljoenen Europeanen hangt hier vanaf en dat zou ons toch meer moeten bezighouden dan het nepotisme dat mevrouw Cresson en anderen verweten wordt. De Commissie is sterker uit deze beproeving naar buiten gekomen en ik wil haar daarmee feliciteren. Deze Commissie krijgt opnieuw mijn vertrouwen en ik ben van mening dat Europa vandaag als winnaar uit de strijd gekomen is. Bourlanges (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, wat hadden we moeten doen en wat hebben we gedaan? Het was niet de bedoeling de motie van afkeuring aan te nemen, want de motie die was ingediend en die tot al dit tumult heeft geleid had een heel duidelijk doel: de Commissie ons vertrouwen geven. Wat hebben we gedaan? We hebben drie dingen gedaan. In de eerste plaats hebben we de motie van afkeuring niet aangenomen, maar we hebben de Commissie ook niet ons vertrouwen geschonken. In dit Parlement bestond geen absolute meerderheid van leden die hun vertrouwen in de Commissie van Santer hebben gesteld. De Commissie heeft een duivels proces in werking gesteld met als eindresultaat dat ze het zonder het vertrouwen van het Parlement moest stellen. We hebben overigens uit lafheid besloten de Commissie nog langer te folteren in plaats van haar te executeren. Dat is geen moedige daad. Het komt niet overeen met de autoriteit die de instellingen behoren uit te stralen. En als klap op de vuurpijl hebben we besloten deze foltering niet zelf maar door anderen te laten uitvoeren. Dat getuigt echt niet van moed. We hebben dus de Commissie verzwakt en tegelijkertijd onze eigen verplichtingen niet op ons genomen. Het is vandaag daarom een zwarte dag voor de instellingen van de Europese Unie. Giansily (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, in tegenstelling tot de overgrote meerderheid van de Franse delegatie van mijn fractie heb ik niet voor deze motie van afkeuring gestemd. Naar mijn mening wilde mevrouw Green met deze motie de impasse met betrekking tot de weigering kwijting te verlenen, doorbreken. Mevrouw Green heeft met vuur gespeeld en de politieke coup die ze had beraamd is op behendige wijze door Hervé Fabre-Aubrespy voorkomen. Ik ben te oud voor dit soort spelletjes en ik vind ze overigens ook niet meer amusant. Daarom heb ik me niet met deze manoeuvre à la Villiers willen inlaten, die overigens meer werd ingegeven door een anti-Europese houding dan door andere motieven. Twee weken na de invoering van de euro had ons Parlement en ons Europa wel wat beters verdiend. Dat wil evenwel niet zeggen dat de Commissie geen verplichtingen meer jegens ons heeft. Voortzetting van de kwijtingsprocedure is nu een van haar prioriteiten geworden. Om die reden wil ik graag instemmen met een bijeenkomst met de Commissie in maart en hoop dat ze ditmaal de vragen die we haar hebben gesteld kan beantwoorden. Wolf (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik ben geen slechte verliezer, maar ik constateer dat het Parlement in eigen doel heeft geschoten. Alle problemen en schandalen die bij de kwijting voor 1996 aan het licht zijn gekomen, zouden door een motie van vertrouwen onder tafel moeten worden geveegd. Dit vertrouwensvotum is er niet gekomen. Ik ben ook van mening dat het comité' des sages een lapmiddel is. We moeten nu de tijd benutten om daadwerkelijk deze Commissie — in de wandelgangen werd de Commissie al een dead man walking genoemd — zover te brengen dat zij op zijn minst het nodige doet om wat de heer Martens hier met luide stem beloofd heeft, het einde van bureaucratie en technocratie, mogelijk te maken. Indien het Parlement niet met dit grote stemmenaantal zijn afkeuring had uitgesproken, dan zou de Commissie achterover leunen en zeggen: ach, een storm in een glas water. Daarom ben ik tevreden — en ik heb hier lang over nagedacht — dat ik heb meegewerkt aan dit initiatief en dat de afkeuring van de Commissie duidelijk is gebleken uit de stemming. Ik zou nogmaals willen benadrukken — en mijnheer Berthu kan dit interpreteren zoals hij wil — dat we met dit initiatief streven naar een sterke Commissie en een echt Europees parlementarisme, alsook naar een Europese bestuurlijke cultuur waarin niet langer gebreken worden verdoezeld die voortvloeien uit technocratische en bureaucratische handelwijzen. Want het gebrek aan transparantie is de hoofdzonde, al mogen we natuurlijk ook niet onverschillig staan tegenover nepotisme, wanbeheer en fraude. Konrad (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, hoe staan de zaken? 232 collega's hebben voor de motie van afkeuring gestemd, 27 hebben zich onthouden. In principe hebben 260 leden van het Parlement hun vertrouwen verloren in de Commissie. Dat is wat we op dit ogenblik voor ogen moeten houden. Dat is de boodschap! Ik begrijp helemaal niet waarom het debat in het kader van de beraadslagingen door de uitlatingen van de heer Santer is verlegd naar de hervorming van de bestuursstructuur, de verkleining van de kabinetten en de reorganisatie. Het gaat hier in de eerste plaats om de persoonlijke onbekwaamheid van twee commissarissen: mevrouw Cresson en mijnheer Marín. Het gaat om vriendjespolitiek en het dragen van verantwoordelijkheid. Dat is de ware reden waarom ik en vele anderen de Commissie geen vertrouwen konden schenken.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/287
Konrad Ik vraag me af hoe het nu verder moet. De Commissie moet rekening houden met deze stemming. Ik kan me niet voorstellen dat men nu gewoon voortdoet alsof er niets gebeurd is. Het verheugt mij dat de voltallige CDU/CSUfractie in het Europees Parlement deze motie van afkeuring gesteund heeft. De sociaal-democratische fractie dekt het beleid van de Commissie. Ik wil dit nogmaals uitdrukkelijk benadrukken en veroordelen, en ik zal dit ook blijven doen. Eén ding heeft deze stemming toch opgeleverd, namelijk dat de verhouding tussen de instellingen niet meer dezelfde is. Als men dit, ondanks alle teleurstelling over het feit dat er geen meerderheid voor de motie van afkeuring was, nogmaals voor ogen houdt, dan hebben de CDU/CSU-leden in dit Parlement de juiste beslissing genomen. Breyer (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik heb de motie van afkeuring mede ondertekend, dus het spreekt vanzelf dat ik voor de motie gestemd heb, en ik denk dat het grote aantal stemmen voor de motie van afkeuring — ongeveer 40% — inderdaad duidelijk maakt dat er geen ruime meerderheid meer voor de Commissie is. De Commissie komt gehavend uit dit debat, zij is politiek gezien dood. Dit grote aantal stemmen voor de motie van afkeuring weegt des te zwaarder als we voor ogen houden dat er de facto een grote coalitie was van de meerderheidspartijen. En als men bedenkt dat in vergelijking met de BSE-motie van afkeuring het aantal stemmen voor deze motie bijna verdubbeld is, dan ligt het voor de hand dat het vertrouwen in de Europese Commissie aan het afbrokkelen is. Het was een moeizame stap voor het Europees Parlement; we zijn als een tijger begonnen en als een muis geëindigd, want het is te betreuren dat het Europees Parlement zijn controlebevoegdheden inderdaad heeft afgegeven aan een zogenaamd comité van wijzen en zichzelf daardoor onmondig heeft gemaakt. Ik hoop dat dit niet leidt tot een verlies aan geloofwaardigheid van het Europees Parlement en ik betreur vooral het tactisch gemanoeuvreer van de grote meerderheidsfracties. De motie van afkeuring heeft inderdaad veel stemmen gekregen, en wat we voor ogen moeten houden, is niet dat we nu uitgebreid kunnen onderzoeken wat er met het comité ván wijzen moet gebeuren, maar dat er vandaag politieke conclusies hadden moeten worden getrokken. Vanuit dit oogpunt ben ik als medeondertekenaar tevreden met het resultaat van de motie van afkeuring, want het was een krachtige terechtwijzing van de Commissie. Cardona (UPE), schri/teííjfe. — (PT) 1. Mijn stem mag niet beschouwd worden als een stem van vertrouwen in de Commissie, want dat is niet de bedoeling. De voorliggende motie is immers geeri motie van vertrouwen, ook al omdat dit normaal gezien niet kan. 2. Heel dit proces was vanaf het begin, in de vorige vergaderperiode, tot op heden onduidelijk. Mijns inziens is het niet meer dan eerlijk de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten en haar Voorzitter verantwoordelijk te stellen voor de situatie waarin we nu verzeild geraakt zijn en die zeker niet pleit voor de Europese Unie en haar instellingen. 3. Elementen die ook in het kader van de Europese Unie als staatsraison en louter nationale belangen kunnen worden ingeroepen, zijn — klaar en duidelijk — eveneens een reden waarom ik zo gestemd heb. Ik heb de indruk dat achter dit waarlijk danteske proces van onduidelijke bedoelingen eigenlijk onwelvoeglijke manoeuvres schuilgaan waarvan de doelstellingen niet worden toegegeven. Wij moeten voor ogen houden dat op dit moment belangrijke kwesties besproken worden, namelijk Agenda 2000, de structuurfondsen en het Cohesiefonds, die de armste landen, waaronder Portugal, aanbelangen. Mijns inziens kan ik het echter alleen maar eens zijn met de idee dat deze Commissie zich niet van de haar toevertrouwde taken gekweten heeft. Er is met name een gebrek aan transparantie en zij heeft het beginsel van goed financieel beheer volledig verwaarloosd, om nog te zwijgen van bijvoorbeeld de steeds weerkerende vermoedens van fraude en van de jammer genoeg beruchte BSE-kwestie. Dit zijn dus in het algemeen de redenen waarom ik tegen deze motie van afkeuring stem. Ik herhaal echter nogmaals dat deze stem niet als een stem van vertrouwen in de Commissie beschouwd mag worden. Blot (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het Parlement heeft de Commissie bestuurlijke onregelmatigheden verweten. Aangezien ze de opmerkingen van het Parlement hierover in de wind heeft geslagen, stemmen wij als Front national voor de motie van afkeuring die tegen de Commissie is ingediend. Ik wil hier echter wel aan toevoegen dat ik net als de heer Mégret en de heer Le Gallou op expliciet verzoek van de heer Fabre-Aubrespy deze motie heb ondertekend en dat deze laatste vervolgens naar eigen goeddunken onze handtekeningen ongedaan heeft gemaakt, zonder dat wij hierover geraadpleegd zijn. Ik wil niet onder stoelen of banken steken dat ik dit betreur. Ik constateer overigens dat de christen-democraten van de PPE-fractie samen met hun bondgenoten de socialisten een daadwerkelijk blok vormen dat de Commissie ondanks alles blijft steunen. Deze shockerende alliantie van hen die pretenderen rechts te zijn en hen die zichzelf „links' noemen zorgt ervoor dat de Commissie, zoals iedereen goed beseft, in principe altijd een meerderheid heeft. Ik ben van mening dat de democratie op dit punt faalt. Europa laat zien wat het in feite is: een technocratische en oligarchische organisatie. Binnen dit Europa tellen de belangen van de burgers, en dus die van de belastingbetalers, in feite niet mee. Nu de meerderheid van dit Parlement besloten heeft de Commissie niet de mond te snoeren, ben ik van mening dat deze
Nr. 4-531/288
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Blot meerderheid er definitief voor gekozen heeft de belangen van de Europese volkeren, en met name die van het Franse volk, te verzaken. Dat is uiteraard is wat ik betreur. Girão Pereira (UPE), schriftelijk. — (PT) De voorliggende motie van afkeuring is het directe en onmiddellijke gevolg van de weigering van het Parlement om kwijting voor 1996 te verlenen. Aangezien het Parlement besloten heeft de gehele kwestie terug te verwijzen naar de bevoegde commissie, lijkt het mij voorbarig een motie van afkeuring in te dienen. Bovendien heeft de Commissie zonet een plan en een duidelijk tijdschema voorgelegd om het fraudeprobleem met de medewerking van het Parlement zelf aan te pakken. Overigens kan ik de ontwerpresoluties in die zin naar eer en geweten niet steunen omdat ik het er niet mee eens ben dat individuele-commissarissen beschuldigd worden zonder dat een grondig onderzoek naar hun schuld is ingesteld. Tenslotte bevindt Europa zich in een uiterst belangrijke fase. Na de invoering van de euro wachten ons de uitdaging van Agenda 2000, de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de uitbreiding en de hervorming van de structuurfondsen, die vooral voor de cohesielanden van enorm belang zijn. Teneinde de sereniteit en de stabiliteit niet in het gedrang te brengen en een institutionele crisis te vermijden heb ik tegen de motie van afkeuring gestemd. Fayot (PSE), schriftelijfe. — (FR) De Luxemburgse socialistische afgevaardigden in het Europees Parlement hebben de Commissie gesteund, maar hebben tevens hun kritiek en diepe bezorgdheid geuit over het beheer van een aantal financiële en bestuurlijke vraagstukken. Om die reden hebben ze het achtdelige plan dat voorzitter Santer afgelopen maandag in dit Parlement uiteen heeft gezet, verwelkomd. De maatregelen voor financiële en bestuurlijke sanering die in de socialistische resolutie worden aanbevolen, komen overeen met het plan van de voorzitter van de Commissie. Om die reden hebben de socialisten de motie van afkeuring tegen de Commissie heel duidelijk verworpen en het mandaat van de Commissie bevestigd. Als we willen dat de Commissie haar beheer verbetert, dan moeten we haar de tijd geven. In tegenstelling tot sommige afgevaardigden, die de stemming over de kwijting ten onrechte hebben aangegrepen om de Commissie te verzwakken, hebben de socialisten altijd benadrukt dat de Commissie tot het einde van haar mandaat sterk en operationeel moet blijven. De socialistische motie van afkeuring was een motie die de rol van de Commissie diende te bevestigen. Voorzitter Santer had hier zelf vlak voor de stemming in december over de kwijting zelf om gevraagd om meer duidelijkheid te creëren over de relatie tussen het Parlement en de Commissie. Zonder dit politieke initiatief van de socialisten zouden de maatregelen die Jacques Santer heeft aangekondigd nooit het daglicht hebben gezien. De debatten over deze motie hebben overigens duidelijk gemaakt dat er binnen het Europees Parlement een coalitie bestaat die niets voelt voor een sterke Commissie. Deze zeer gevarieerde coalitie omvat zowel de CDU en de Beierse CSU (waarvan de ondervoorzitter de rechtse, tegen Maastricht gekante motie van afkeuring heeft getekend) als de Groenen, de rechts-extremisten en de liberalen. Zes maanden voor de verkiezingen wil deze coalitie tot elke prijs profiteren van de heksenjacht zonder weerga die, gezien de meest idiote geruchten die rondgaan, zelfs voorzitter Santer niet ontziet. Door de Commissie onophoudelijk op te jagen heeft deze onverantwoordelijke coalitie niet alleen het prestige van deze Commissie geschaad, maar ook dat van de Europese Unie zelf. Men moet niet vergeten dat de Commissie met de invoering van de euro politiek succesvol is geweest. Alavanos (GUE/NGL), schriftelijfe. — (EL) Ik heb voor de motie van afkeuring tegen de Commissie gestemd. Mijn stem is een politiek protest tegen het gebrek aan transparantie, tegen het wanbeheer en de bureaucratische mentaliteit, tegen de arrogantie jegens de burgers van de Europese Unie en tegen het web van bedrijven en consultants die parasiteren op de communautaire begroting en dus op het geld van de Europese belastingbetaler. Mijn stem is een politiek pleidooi voor een sterk Parlement van de Europese Unie, voor een Parlement dat een beslissende bijdrage kan en wil leveren aan het Europese wordingsproces. Mijn stem is geen uiting van wantrouwen tegen de commissarissen, noch in hun geheel, noch individueel. Ik wil daarentegen van deze gelegenheid gebruik maken om mijn vertrouwen te bevestigen in de heer Papoutsis, de Griekse commissaris, die de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen voor sectoren waarin zich in het verleden grote schandalen en gevallen van wanbeheer hebben voorgedaan, zoals het toerisme en de kernenergie. Féret (NI), schriftelijk. — (FR) Ik heb de motie van afkeuring tegen de Commissie gesteund. Als ik tegen deze motie had gestemd, dan zou dat naar mijn mening betekenen dat ik de Commissie mijn vertrouwen zou hebben geschonken. Gezien de vele onregelmatigheden en het enorme aantal fraudezaken en voorbeelden van slecht functioneren die aan het daglicht zijn gekomen bij de verschillende vormen van communautair beleid van de Commissie, is dat voor mij ondenkbaar. Ik trap niet in de valkuil waarin de socialisten me met hun tekst willen lokken. Ze willen de Commissie haar ernstige fouten vergeven en haar niet naar huis sturen. Ik ben daarentegen van mening dat we de Commissie haar politieke verantwoordelijkheid onder de neus moeten wrijven. Deze verantwoordelijkheid heeft ze immers tot op heden altijd behendig weten te ontlopen.
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/289
Féret Door voor de motie van afkeuring te stemmen houden we het imago van de parlementaire instelling hoog. De Commissie heeft zich immers minachtend jegens deze instelling opgesteld, aangezien ze liever de pers informatie verschaft dan de commissies van het Europees Parlement. Door voor de motie van afkeuring te stemmen verdedigen we met name de belangen van de Europese burgers en kiezers, wier geld is verduisterd en verbrast door een technocratische instelling die zich hult in stilte en geheimzinnigheid en die tot op heden niet in staat is gebleken haar plichten te vervullen. Er staat hier heel wat op het spel, namelijk opheldering överhet debat. Anttila, Ryynänen en Virrankoski (ELDR), schriftelijk. — (FI) Wij, ondergetekenden, hebben tegen de motie van afkeuring gestemd die tegen de Commissie was ingediend, omdat niet is gebleken dat de Commissie zich in de uitoefening van haar ambt schuldig heeft gemaakt aan handelingen die een aftreden noodzakelijk zouden maken, hoewel er wel aanmerkingen te maken zijn op de wijze van bestuur. Het is in het belang van Finland dat een goed functionerende Commissie de macht van de grote lidstaten ten opzichte van de kleine landen in evenwicht brengt in de Agenda 2000-onderhandelingen, die zich in de laatste fase bevinden en waarin ons land over zwaarwegende nationale belangen dient te waken. Het is ons inziens desondanks onvermijdelijk dat de Commissie maatregelen gaat nemen met de eisen van het Parlement als richtsnoer, teneinde het economisch bestuur te saneren en duidelijkheid te scheppen in de verdeling van de verantwoordelijkheden van individuele commissarissen. Onduidelijkheden en fraude dienen opgehelderd te worden en de betrokkenen moeten worden bestraft. Grosch (PPE), schriftelijk. — (FR) Gezien de informatie die het Parlement, en met name de Commissie begrotingscontrole, de afgelopen weken in handen heeft gekregen, kan ik niet langer mijn vertrouwen in het politieke beheer van een aantal commissarissen stellen. Het Parlement is verzwakt uit de strijd gekomen nu het zijn taak de Commissie te controleren aan een comité van wijze mannen en vrouwen heeft toevertrouwd. Ik heb mijn stem niet uitgebracht in het vertrouwensvotum jegens de voltallige Commissie, aangezien ik niet een hele instelling kan veroordelen vanwege de intriges van een aantal van haar leden. Bovendien wil ik mij niet lenen voor het politieke spel dat door een aantal fracties wordt gespeeld. Dit spel wordt meer gedicteerd door de electorale belangen in hun regio dan door een objectieve beoordeling van de situatie. Aangezien iedere crisis kan leiden tot positieve veranderingen, kunnen we met onze houding de Commissie verplichten een einde te maken aan een aantal malversaties en de overdaad aan bureaucratie. Bonde, Krarup en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (DA) De Deense anti-EU-gezinde Junibeweging en de Volksbeweging hebben alleen gestemd voor het voorstel om de commissarissen met hun naam te noemen, omdat de grootste fractie van het Parlement had meegedeeld dat zij alleen voor hun eigen motie van afkeuring zou stemmen indien er een meerderheid werd gevonden om een Commissielid met naam te noemen en te bekritiseren. Er is een verschil tussen schuld en verantwoordelijkheid. Iemand kan verantwoordelijk zijn zonder schuld te dragen. De Junibeweging en de Volksbeweging spreken zich niet uit over wie schuldig is. Wij laten dit aan de dienst ambtenarenzaken en aan het Hof van Justitie over. Wij stemmen voor de motie van afkeuring, omdat de Commissie als college verantwoordelijk is en de verantwoordelijkheid moet opnemen omdat er zoveel is misgelopen en zal blijven mislopen. Indien de politieke leiding zijn verantwoordelijkheid niet opneemt, is er geen verantwoordelijkheid. Dan is de ÊU-begroting een zelfbedieningsbuffet. Het grootste probleem is dat de heer Santer en zijn collega's geen leidende rol spelen, maar zich laten leiden op de verkeerde weg van verspilling, verlies, oplichterij en corruptie. Santer is gevangen in zijn eigen fort. De commissaris voor personeelszaken is gevangen en de directeur voor personeelszaken eveneens. Alleen een motie van afkeuring kan de gevangenen vrijlaten en de cultuur van geslotenheid, arrogantie en bureaucratie door een nieuwe cultuur van openheid, subsidiariteit en democratie vervangen. Santer reageerde resoluut toen het niet nodig was en trad niet resoluut op toen het wel nodig was. Hij ontsloeg een ambtenaar, omdat hij een document aan een verkozen parlementslid gaf. Hij zou beter de ambtenaren ontslaan die de verkozen parlementsleden niet geven wat ze vragen. Daarom wensen de Junibeweging en de Volksbeweging de Commissie-Santer vandaag de laan uit te sturen. Lannoye (V), schriftelijk. — (FR) De gebeurtenissen van de afgelopen maanden, die ertoe hebben geleid dat het Europees Parlement geen kwijting heeft verleend voor de begroting van 1996, hebben goeddeels aangetoond dat er een algeheel gebrek aan nauwkeurigheid bestaat in het beheer en opvolging van een groot aantal initiatieven en communautaire programma's. Dit gebrek aan nauwkeurigheid, dat leidt tot verspillingen, de belangen van de Europese Unie schaadt en haar imago bezoedelt, is op zich voldoende reden zich wantrouwend jegens de Commissie op te stellen. Maar daarbij komt nog dat de wijze waarop de Commissie is omgesprongen met het conflict met het Europees Parlement politiek gezien niet acceptabel is. De Commissie weigerde documenten te overhandigen, scandeerde stereotype politieke leuzen, en stelde zich bovendien ook nog arrogant op. Het zijn allemaal tekenen van een cultuur van „mij kan niets gebeuren" die men overal in de Commissie tegenkomt. De herhaalde betogen die de Commissie heeft gehouden over de transparantie en de wens tot een „openhartige samenwerking' met het Parlement verbloemen een waarheid waar men niet omheen kan. Transparantie geldt meestal alleen voor feiten die al lang en breed bekend zijn en voor vraagstukken waarvoor de EP-leden de informatie hebben moeten lospeuteren. De samenwerking bestaat alleen uit woorden: het aantal resoluties dat met geruime meerder-
Nr. 4-531/290
Handelingen van het Europees Parlement
Lannoye heid door het Parlement is aangenomen, maar waar niets mee werd gedaan zijn niet meer te tellen. Bovendien wordt het Parlement regelmatig aan de kant gezet bij dringende vraagstukken zoals de transatlantische relatie en commerciële overeenkomsten. Sommigen verwijzen naar de zogenaamde doelmatigheid waarmee de Commissie te werk gaat in haar rol van motor van de Europese Unie en hoedster van de Verdragen. De huidige Commissie stelt zich het ene moment wat meer, het andere moment wat minder onbuigzaam op: al naar gelang de grillen van de heer Van Miert is ze pietluttig over de overheidssteun en de verdenkingen van concurrentievervalsing. Maar ze is heel wat gereserveerder, als ze al iets loslaat, wanneer het beleid van sommige lidstaten ter discussie wordt gesteld. Zo is de houding van de Britse regering in de operatie „Desert Fox" een schending van artikel J van het Verdrag. Wat betreft het vraagstuk van de salarisverhoging weigert de Commissie eenvoudigweg te antwoorden. De huidige gebreken in het beheer, de transparantie, de samenhang en het politieke initiatief zijn structureel van aard. Het gaat hierbij niet om commissarissen afzonderlijk, maar om de Commissie als geheel. Diegenen die zeggen dat er een politieke leegte zal ontstaan als de motie van afkeuring wordt aangenomen vergissen zich. Natuurlijk, er is sprake van een politieke crisis, maar deze crisis is nuttig. Het is een illusie te denken dat de Commissie in haar huidige bezetting nog een belangrijke rol kan spelen bij de vele uitdagingen waarmee de Unie zich geconfronteerd ziet. De Commissie van Santer, die vanaf het begin al een politiek zwakke Commissie was, heeft haar geloofwaardigheid en gezag verloren! De beste dienst die ze de Unie nog kan bewijzen is op te stappen. Het Europees Parlement heeft de mogelijkheid een sterk signaal aan de Europese burgers af te geven door de Commissie een halt toe te roepen. Het moment is gekomen om de Europese instellingen doelmatiger en vooral democratischer te maken. Dit geldt met name voor de Commissie, waarvan de hybride status moet worden herzien. Een motie van afkeuring jegens de Commissie alleen voldoet niet als antwoord, maar is wel een noodzakelijke voorwaarde voor verandering. Cars (ELDR), schriftelijfe. — (SV) Ik heb voor de motie van afkeuring gestemd omdat Commissievoorzitter Santer door zijn optreden het vertrouwen in de Commissie dermate heeft ondergraven dat deze zich — nog helemaal afgezien van het besluit van het Parlement van vandaag — politiek onmogelijk heeft gemaakt. De Commissie is niet in staat om op te treden met de kracht die nodig is voor de belangrijke kwesties die op dit moment op de Europese agenda staan. Als liberaal en toegewijde vriend van Europa wilde ik met mijn stem bijdragen tot het herstel van het vertrouwen van de burgers van Europa in de instellingen van de EU en in de Europese gedachte. Mijn standpunt betekent geen miskenning van het feit dat de Commissie in veel opzichten goed werk heeft verricht en dat de grote meerderheid van de Commissie bestaat uit vakbekwame en respectabele personen. Het is dan ook mijn hoop dat de meeste commissarissen hun werk kunnen voltooien doordat zij in hun ambt worden hersteld. Ik hoop dus dat Commissievoorzitter Santer zo snel mogelijk kan worden vervangen door een persoon die kan zorgen voor herstel van vertrouwen in de Commissie, in de Unie en in de communautaire samenwerking. Ford (PSE), schriftelijfe. — (EN) Ik kan u namens de Labourafgevaardigden in het Europees Parlement en hun leider, Alan Donnelly, zeggen dat we de door de heer Fabre-Aubrespy ingediende motie van afkeuring jegens de Europese Commissie zonder aarzeling verwerpen. De heer Santer heeft, weliswaar erg laat, erkend dat de interne procedures van de Commissie drastisch moeten worden herzien om een einde te kunnen maken aan het systeem dat een voedingsbodem heeft gevormd voor fraude, nepotisme en corruptie binnen de instellingen van de Gemeenschap. We hebben van de voorzitter van de Commissie ook de toezegging gekregen dat de beschuldigingen aan het adres van aannemers, functionarissen en commissarissen tot op de bodem zullen worden uitgezocht, en dat de betrokkenen eventueel zullen worden vervolgd. Het zou volstrekt verkeerd zijn geweest als het Parlement het zich vandaag had aangematigd als rechter, jury en uitvoerende macht op te treden. We moeten eerst dat onderzoek afwachten. Dit is echter het begin, niet het einde, van het proces. We geven hierbij te kennen dat we onze huidige kritische steun in de toekomst altijd weer kunnen intrekken, mochten de beloofde hervormingen van de Commissie geen realiteit worden en de aanbevelingen van de commissie van wijze mannen niet letter voor letter worden opgevolgd. Deze stemming moet niet worden gezien als een vertrouwensvotum, maar als een laatste waarschuwing. Graenitz (PSE), schriftelijk. — (DE) Ik heb tegen de motie van afkeuring gestemd, omdat ik van mening ben dat het doel van een efficiënt Europees bestuur en de daaraan verbonden zuinige besteding van begrotingsmiddelen enkel te bereiken is als alle Europese instellingen gemeenschappelijk werken aan een nieuwe Europese bestuurlijke structuur. Ilaskivi, Matikainen-Kallström en Otila (PPE), schriftelijfe. — (FI) Ondergetekenden, Europarlementariërs van de coalitie, zijn van mening dat een motie van afkeuring tegen de Commissie door het Parlement een verlammende uitwerking zou hebben gehad op Finlands functioneren tijdens het op handen zijnde voorzitterschap. Het wantrouwen zou er toe geleid hebben dat er voor de rest van de ambtstermijn, oftewel tot het einde van dit jaar, met een tijdelijk aangestelde Commissie zou moeten worden gewerkt, en dat zou ook directe negatieve gevolgen hebben voor het Finse voorzitterschap, dat deze zomer begint. Er is desondanks reden om te benadrukken dat de verdenkingen van bedrog, fraude en bestuurlijke misstanden die in kringen van de Commissie zijn komen bovendrijven, aanleiding geven tot gerechtvaardigde en stevige kritiek.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/291
Ilaskivi, Matikainen-Kallström en Otila Ondanks de vele gevallen van nalatigheid heeft de Commissie zich op zeer onhandige wijze daarmee bemoeid en fouten verzwegen. In het licht van de naar voren gekomen feiten konden we dan ook niet ons volledige vertrouwen uitspreken in de wijze waarop de Commissie met haar belangrijke werk en haar grote verantwoordelijkheid omgaat. Op basis van het voorgaande leek het ons het beste om blanco te stemmen tijdens de stemming over de motie zelf. Tegelijkertijd hopen we dat Commissieleden Cresson en Marín hun conclusies trekken uit de ontstane situatie en vrijwillig aftreden. We benadrukken nog dat het Verdrag van de Unie het Parlement niet de mogelijkheid biedt om te stemmen over het vertrouwen in individuele leden van de Commissie. Lambrias (PPE), schriftelijk. — (EL) Met volledig besef van haar verantwoordelijkheid heeft de Griekse delegatie in de fractie van de Europese Volkspartij besloten tegen de motie van afkeuring te stemmen die na intrekking van de motie van de socialistische fractie als enige was overgebleven. De motie van de socialisten was bij voorbaat tot mislukken gedoemd en had slecht een doel: indruk maken op de publieke opinie. Nu de euro een hoopgevende start heeft gemaakt, nu vaart wordt gezet achter het historisch noodzakelijke uitbreidingproces en nieuw elan wordt gegeven aan het GBVB, kan de Unie zich een kunstmatige, institutionele crisis en een afzwakking van de Commissie absoluut niet veroorloven. Hoe kan men jubelen over een aantasting van het prestige van een van de drie instellingen, als men weet dat de burgers geen enkel onderscheid maken tussen de instellingen van de Unie? Beseft men soms niet dat heel Europa zwart wordt gemaakt als de goede naam van een van zijn leden op onbezonnen wijze en zonder enig bewijs te grabbel wordt gegooid en het leven van de instellingen overschaduwd wordt door schandalen? Wij zijn ervan overtuigd dat de lucht spoedig zal opklaren, mede dankzij de beloofde inspanningen van de voorzitter van de Commissie en daarom is ons besluit om tegen de motie van afkeuring te stemmen een uiting van verantwoordelijkheid en van een opbouwende houding. Dat is de enige manier om de echte controlebevoegdheden van het Europees Parlement te garanderen. Lindqvist en Olsson (ELDR), schriftelijfe. — (SV) Wij hebben onze steun gegeven aan het voorstel van de Fractie van de Europese Liberale en Democratische partij inzake een individuele verantwoordelijkheid van commissarissen, waarin tevens het aftreden van de commissarissen Marin en Cresson werd verlangd. De afzonderlijke commissarissen hebben zich echter achter de totale Commissie verscholen, zodat zij niet ter verantwoording konden worden geroepen. Commissievoorzitter Santer heeft geen begrip getoond voor de geuite kritiek. De Commissie heeft daarmee als geheel de verantwoordelijkheid overgenomen voor alle kritiek die op de Commissie is gericht door de Rekenkamer, de Begrotingscommissie van het Parlement en een groot aantal Parlementsleden. Wij hebben de tegen de Commissie gerichte motie van afkeuring dan ook gesteund. Het verhelpen van de thans ontdekte feilen en wantoestanden is in ieders belang. Mann, Thomas (PPE), schriftelijfe. — (DE) Ik heb zo-even gestemd voor de motie van afkeuring tegen de Commissie wegens de gebrekkige, onbekwame en door schandalen gecompromitteerde ambtsvervulling van twee commissarissen. Toen het Parlement in december 1998 met meerderheid van stemmen besloot geen kwijting te verlenen voor de begroting 1996 heeft de Commissie dit zelf ten onrechte opgeblazen tot een „vertrouwenscrisis". De voorzitter van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, mevrouw Green, heeft tijdens de desbetreffende stemming een motie van afkeuring aangekondigd in de hoop dat wegens een onvoldoende aantal stemmen een vermomde motie van vertrouwen uit de bus zou komen. Haar ongeloofwaardige tactische spelletjes, waarvan de theatrale manier waarop zij vandaag deze motie intrekt het zoveelste voorbeeld is, zal het debat in de komende Europese verkiezingen mede bepalen. De beide in opspraak gekomen socialistische commissarissen, mevrouw Cresson en mijnheer Marín, hebben geen gevolg gegeven aan de door de Fractie van de Europese Volkspartij met grote meerderheid en door de Duitse christen-democratische fractie met eenparigheid van stemmen aangenomen resolutie waarin geëist wordt dat ze ontslag nemen. Daardoor is het vertrouwen in de huidige Commissie voor lange tijd verstoord, zoals duidelijk blijkt uit het resultaat van de stemming: 232 tegen 293. Mevrouw Cresson is verantwoordelijk voor een erbarmelijk management bij LEONARDO, de ondoelmatige besteding van gelden, vriendjespolitiek en ernstige ongeregeldheden bij de inschakeling van externe adviseurs. De heer Marín heeft evenmin blijk gegeven van een zuinig beheer, doeltreffende besteding of ordentelijke controle van gelden. Beiden waren tot hiertoe niet bereid hun volledige verantwoordelijkheid op zich te nemen. Mevrouw Cresson heeft daarenboven haar minachting voor het Europees Parlement opnieuw meermaals laten blijken. Haar poging om beschuldigingen van fraude te bagatelliseren en zich als „slachtoffer" voor te doen van „complotten" die van Duitsland zouden zijn uitgegaan, is lachwekkend. De Commissie had voldoende tijd om de problemen grondig aan te pakken, want het Europees Parlement besloot in maart 1998 de kwijting uit te stellen. De aanzienlijke managementfouten in het beheer van externe programma's als ECHO, MED, PHARE en TACIS alsook de verdenking van fraude bij ambtenaren hebben tot nu toe niet geleid tot tastbare maatregelen. We wachten nog steeds op uitgebreide en overtuigende informatie over alle interne onderzoeken die met het oog op de doeltreffende bestrijding van fraude werden uitgevoerd; de democratische controle door het Europees Parlement werd belemmerd doordat documenten niet beschikbaar gesteld, gecensureerd of vervalst werden.
Nr. 4-531/292
Handelingen van het Europees Parlement
Mann, Thomas Bij deze stemming heb ik ook tegen een comité van wijzen gestemd, die de voorzitter van de Commissie in zijn achtpuntenprogramma heeft voorgesteld. We hebben geen extra onderzoeksinstantie nodig bestaande uit externe krachten, die dit werk sowieso niet in enkele weken kunnen klaarspelen. Ik betreur deze meerderheidsbeslissing, want hierdoor muilkorft het Europees Parlement zichzelf. Naast de Europese Rekenkamer is er nog een ander, goed functionerend controleorgaan, de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement. Dit is de aangewezen instantie voorfinanciëleonderzoeksprocedures. •Ik ben voor een sterke Europese Commissie. Maar om productief en slagvaardig te zijn, moet zij eerst ?zuiver" zijn. Het is in haar eigen belang om misstanden uit de weg te ruimen, corrupte ambtenaren te ontslaan en die medewerkers te beschermen die bekwaam, integer en betrouwbaar zijn. Ze moet zich van binnen uit hervormen met een gedragscode voor de benoeming van topambtenaren en met een ambtenarenstatuut. De tijd van de vriendjespolitiek en het zich verschansen achter een collectief is voorbij. Ieder lid van de Commissie moet persoonlijk voor zijn beleidsterrein instaan. De burgers hebben recht op een transparant, rechtmatig en eerlijk Europees beleid, dat zorgzaam omspringt met hun belastinggeld. En ze hebben recht op afgevaardigden die hun controletaken waarnemen zonder zich door partijbelangen te laten leiden. Martin, David (PSE), schriftelijfe. — (EN) Ik geloof dat we de belangen van de Europese belastingbetalers het best kunnen behartigen niet door de Commissie naar huis te sturen, maar door vergaande en zinvolle hervormingen door te voeren in de wijze waarop de Commissie haarfinanciënen personeel beheert. De beschuldigingen zijn ernstig, en betreffen onregelmatigheden in hetfinancieelbeheer, nepotisme, vriendjespolitiek en zelfs fraude binnen de gelederen van de Commissie. Onder deze omstandigheden is het zaak dat het Parlement de waarheid aan het licht brengt, ervoor zorgt dat er mechanismen worden ingevoerd die de situatie weer kunnen herstellen en voet bij stuk houdt in zijn overtuiging dat eenieder die zich aan criminele activiteiten schuldig heeft gemaakt, wordt vervolgd. Als we de Commissie collectief naar huis sturen is dat misschien een indrukwekkend gebaar, maar op die manier zullen we die doelstellingen niet bereiken. Het voorstel van de socialistische fractie om een commissie van onafhankelijke deskundigen in te stellen die de wijze waarop de Commissie fraude, wanbeheer en nepotisme opspoort en bestrijdt moet onderzoeken, is een aanzet tot uitbanning van deze misstanden. De voorzitter van de Commissie heeft de ernst en de omvang van het financieel wanbeheer in zijn diensten weliswaar pas laat erkend, maar die erkenning is daarom niet minder welkom. Als het Parlement en de Commissie samenwerken kan er daadwerkelijke vooruitgang worden geboekt bij het „opkuisen' van de Commissie. Als dat niet gebeurt kan het college van commissarissen niet langer op mijn steun rekenen. Martinez (NI), schriftelijfe. — (FR) Wie voor de grootste wandaden niet wordt afgestraft, zal zijn straf voor de kleinste vergrijpen niet ontlopen. Van 1989 tot 1992 heeft de Commissie vrolijk toegestaan dat Groot-Brittannië miljoenen runderen vergiftigde. Er zijn 146.000 Britse runderen afgeslacht, maar van de Commissie horen we niets. Nog altijd is er besmet meel in omloop en de Commissie zwijgt nog altijd in alle talen. Er zijn tientallen gevallen van Creutzfeldt-jacob geconstateerd. Veel jonge Europeanen zijn door deze ziekte geveld, want de gekkekoeienziekte is misschien op de mens overgegaan. In ieder geval heeft men willens en wetens het risico genomen dat miljoenen mensen besmet konden raken. Dat is wat de Commissie heeft gedaan. Ze heeft de volksgezondheid in gevaar gebracht. Laten we de dingen bij hun naam noemen: de Europese Commissie is op dit punt nalatig geweest en heeft zich een onverantwoordelijke en criminele houding aangemeten. Het Europees Parlement heeft deze houding echter niet afgestraft. De motie van afkeuring van 20 februari 1997 over de gekkekoeienziekte heeft het niet gehaald. Een ander voorbeeld: in 1992 is de Europese Commissie buiten haar boekje gegaan toen ze zonder schromen in het geheim met de Verenigde Staten het Blair House-Akkoord tekende. Met dit akkoord werden de belangen van Europa en zijn boeren op het gebied van de landbouw te grabbel gegooid. Ook dit gedrag bleef ongestraft. Derde voorbeeld: in het vraagstuk van de Centraal-Amerikaanse bananen heeft de Commissie uit Brussel op eigen initiatief de drie Amerikaanse multinationals Chiquita, Dole en Del Monte 12 miljard aan jaarlijkse douanerechten cadeau gedaan. Er is toen geen enkele motie van afkeuring ingediend. Zelfs de verontwaardiging bleef uit. Maar nu het gaat om 3,9 miljoen frank humanitaire hulp voor de Balkan en nu Edith Cresson twee vriendjes een baan heeft bezorgd, wordt het optreden van de Commissie eindelijk afgekeurd. In Europa staat men onverschillig jegens de vergiftiging van runderen of een cadeautje van 12 miljard frank, maar als een traditionele socialist stiekempjes fraude pleegt — en dan heb ik het alleen maar over de goede kleptomane trekjes van het socialisme van de jaren „80 — dan staat de wereld, in dit geval althans, op zijn kop. Dit is een bewijs voor het principe dat wie voor de grootste wandaden niet wordt afgestraft, zijn straf voor de kleinste vergrijpen niet zal ontlopen. Maar deze afstraffing kan beter laat komen dan helemaal niet.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/293
Martinez Al Capone is immers ook alleen maar voorfiscalefraude veroordeeld, terwijl hij zijn straf voor moord, overvallen en gewelddadigheden heeft ontlopen. McCarthy (PSE), schriftelijk. — (EN) Deze dag vormt een waterscheiding in de hervorming van de Europese Commissie. Het was noodzakelijk de Commissie met ontslag te dreigen om ervoor te zorgen dat er aan de eisen van dit Parlement voor beter toezicht op begrotingsprocedures enfinancieelbeheer tegemoet zou worden gekomen, en om de Commissie te dwingen haar beheer van het geld van de belastingbetaler grondig te herzien. Fraude, corruptie of financiële onregelmatigheden binnen de Commissie zijn onaanvaardbaar. Voorzitter Santer heeft de hervormingen geaccepteerd die door de leider van de Labourafgevaardigden in het Europees Parlement, Alan Donnelly, zijn voorgesteld. Met name dankzij het voorgestelde panel van deskundigen zal er straks sprake zijn van voortgaand toezicht op hetfinancieelbeheer in plaats van controle achteraf, zodat iedere onregelmatigheid snel kan worden bespeurd en bestreden. Dit is dan een eerste aanzet tot het herstel van het vertrouwen van de burger. Wij, en uiteraard ook de Commissie, moeten echter onder ogen zien dat we hier te maken hebben met een echte vertrouwenscrisis en dat er zware inspanningen nodig zullen zijn om dat vertrouwen te herwinnen. Als woordvoerder van Labour voor regionaal beleid zal ik de Commissie regionaal beleid verzoeken de tenuitvoerlegging van en controle op de begroting in te voeren als vast agendapunt. Ik zie uit naar nauwe samenwerking met de Commissie ten behoeve van het toezicht op de financiering in het kader van de Europese regionale steun, teneinde de transparantie van de procedures en de aansprakelijkheid van de betrokkenen te garanderen. Als we op dit cruciale moment, juist nu de Commissie al haar krachten nodig heeft om belangrijke beslissingen te nemen inzake Agenda 2000 en de hervorming van de regionale steun, de motie van afkeuring van de heer FabreAubrespy zouden steunen en daarmee de Commissie de laan uit zouden sturen, zou het hele besluitvormingsproces stil komen te liggen. Daarmee zou de hele planning in gevaar komen en zouden toekomstige Europese programma's vertraging kunnen oplopen. Het zou onverantwoord zijn de behoeftige regio's in Groot-Brittannië in onzekerheid te laten over toekomstige subsidies. Onze eisen zijn ingewilligd; we hebben nu de plicht erop toe te zien dat de toezeggingen en fraaie woorden van de Commissie in daden worden omgezet. We staan pas aan het begin van een proces dat zal leiden tot meer stringente en rigoureuzefinanciëlecontrole en aansprakelijkheid. Moreau (GUE/NGL), schriftelijk. — (FR) Met de stemming van vandaag is de Commissie meer dan ooit een halt toegeroepen, ook al heeft de motie van afkeuring geen meerderheid behaald, hoewel dit overigens maar enkele tientallen stemmen scheelde. Het is de eerste keer dat een motie van afkeuring zo'n hoge score behaald. Ondanks de manoeuvres van de twee belangrijkste fracties in het Europees Parlement — die tegen ieder motie van afkeuring zijn — hebben alle communistische afgevaardigden en Franse aanverwanten en het merendeel van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links voor de motie van afkeuring gestemd. Dit is een bewijs van de grote ontevredenheid die zich binnen de Unie ontwikkelt met betrekking tot de ultraliberale keuzes, de buitensporige rol en de arrogante praktijken van de Commissie. De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links heeft tevens de manoeuvres van rechts aan de kaak willen stellen. Deze stroming heeft de Commissie van haar verantwoordelijkheden willen ontslaan door alleen maar twee socialistische commissarissen in de beklaagdenbank te zetten. Steunend op deze nieuwe realiteit zullen we van onze kant alles in het werk stellen om de Europese eenwording een progressieve koers te laten inslaan en ons inzetten voor transparantie en de democratisering van de instellingen. Ojala (GUE/NGL), schriftelijk. — (Fl) Ik heb in de stemming die vandaag is gehouden over de motie van afkeuring tegen de Europese Commissie mijn vertrouwen in de Commissie uitgesproken. Ik ben tot dit besluit gekomen met het oog op het algemene belang van de Europese Unie. De ontstane situatie van wantrouwen zal niet verbeteren wanneer de Commissie aftreedt. Door het aftreden van de Commissie zou het functioneren van de EU in het geding komen, wat we ons, met het oog op de oplossing van enkele grote politieke vraagstukken die in de nabije toekomst onze aandacht vragen, niet kunnen veroorloven. De Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement moet in staat worden gesteld opheldering te verschaffen over de kwijting van het jaar 1996 met betrekking tot de verdenkingen van fraude jegens de Commissie. Het is van belang dat dit gebeurt vóór half maart van dit jaar, nog tijdens de ambtstermijn van de huidige Commissie en dit Parlement. Bovendien dient er tussen de instellingen van de EU — de Raad, de Commissie en het Parlement — een vertrouwensovereenkomst te worden opgebouwd, zoals bondskanselier Gerhard Schröder van het huidige voorzittende land Duitsland heeft gesuggereerd. Deze vertrouwensovereenkomst moet zo snel mogelijk tot stand komen, opdat de fouten die tijdens dit onzorgvuldig behandelde proces gemaakt zijn, kunnen worden gecorrigeerd. Omdat er duidelijk bewijs en duidelijke grond bestaat om de Commissie te verdenken van onzorgvuldig bestuur, is het bovendien nodig een onafhankelijke onderzoeksorgaan in het leven te roepen dat alle verdenkingen jegens de Commissie onder de loep neemt. Indien uit de onderzoeken blijkt dat er sprake is van ernstige fraude of misdrijven, dienen de schuldigen naar behoren te worden bestraft.
Nr. 4-531/294
Handelingen van het Europees Parlement
Ojala Deze vertrouwenscrisis laat sowieso de ernstige frictie zien die er tussen de verschillende instellingen, van de EU bestaat, en weerspiegelt de dieperliggende problemen die te maken hebben met het machtsevenwicht tussen de instellingen. In de toekomst dient er meer openheid te bestaan over het handelen van de EU en haar verschillende instellingen, opdat herhaling van dit soort betreurenswaardige processen voorkomen wordt. Pailler (GUE/NGL), schriftelijfe. — (FR) Net als ten tijde van de BSE-crisis, stem ik voor de motie van afkeuring. Met mijn stem geef ik uitdrukking aan mijn politieke standpunt waarbij ik geen afzonderlijke leden in diskrediet wil brengen. Dat valt immers niet onder onze verantwoordelijkheid. Gezien de verbetenheid waarmee men sommige personen in het beklaagdenbankje wil zetten, zou ik me het liefst uit dit debat hebben teruggetrokken, maar ik moet mijn politieke verantwoordelijkheid op mij nemen en een duidelijk standpunt innemen. De Commissie heeft tot driemaal toe laten zien dat ze niet in staat is op transparante wijze en in het belang van de Europese burgers blijk te geven van goed beheer. Ik doel hiermee op een aantal zeer belangrijke en onderling zeer verschillende vraagstukken zoals de BSE-crisis (volksgezondheid), de internationale betrekkingen (overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de GATT, NTM, AMI, PET, enzovoort) of de begroting (tot meerdere malen toe). Mijns inziens is het niet logisch, en zelfs gevaarlijk voor de toekomst van de Europese eenwording, het vertrouwen te blijven stellen in een Commissie die zich in haar dagelijks optreden keer op keer een arrogante houding aanmeet, en die om vergeving vraagt en verandering belooft als de vlam in de pan is geslagen. En zelfs dan komt ze haar beloftes niet na! Ik wil mijn politieke vertrouwen niet aan een instelling schenken die maar al te vaak een uitsluitend ultraliberaal beleid voert dat ten koste gaat van de ambities en de behoeften van de Europese burgers. Palm en Theorin (PSE), schriftelijfe. — (SV) Het Parlement heeft de belangrijke taak het werk van de Commissie te controleren. Als het Parlement geen kwijting voor het jaar 1996 verleent, komt logischerwijs de vraag op of er een motie van afkeuring tegen de Commissie moet worden ingediend. Die motie is er dan ook gekomen. De arrogantie waarmee de voorzitter van de Commissie heeft gereageerd op de kritiek van het Parlement is onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Het door schorsing straffen van een ambtenaar die het Parlement informatie heeft verschaft over de onwil van de Commissie om geknoei en fraude aan te pakken, getuigt niet van de openheid die nodig is om het vertrouwen van de burgers van Europa te winnen. Berichten over nepotisme zijn volstrekt niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de Commissie. Een onafhankelijk onderzoek naar berichten over fraude, geknoei en nepotisme zijn een absolute noodzaak, en het werk van de Commissie moet flink verbeteren. Wij hebben eerlijk gezegd geen vertrouwen in de voorzitter van de Commissie. Ongeacht de uitslag van de stemming over de motie van afkeuring is de Commissie door haar eigen optreden politiek sterk verzwakt. Pinel (NI), schriftelijfe. — (FR) Met het verwerpen van de motie van afkeuring die door 70 afgevaardigden uit alle politiek richtingen ís ingediend, ziet het Europees Parlement de ernstige fraudezaken en onregelmatigheden van de Europese Commissie door de vingers. Het Parlement heeft hierdoor iedere geloofwaardigheid in de ogen van de burgers verloren. De socialistische fractie heeft de twee socialistische commissarissen — de Française Edith Cresson en de Spanjaard Manuel Marin — in bescherming willen nemen en heeft zich zo, zoals gebruikelijk, mede schuldig gemaakt aan oneerlijke praktijken, ja zelfs aan mafiagedrag. Hierdoor komen de bureaucraten met hun manipulaties nog verder van de belangen van de naties en de volkeren af te staan. Naar aanleiding hiervan heeft het Front national nogmaals unaniem laten blijken wat zijn roeping is: het beschermen van de belangen van de lidstaten en de vrijheid van de volkeren van Europa, en die van het Franse volk in het bijzonder. Reding (PPE), schriftelijfe. — (FR) Ik heb tegen de resolutie van de Fractie van de Europese Volkspartij gestemd en voor de resolutie van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten. De reden hiervoor is dat de resolutie van mijn fractie de Commissie uit evenwicht zou hebben gebracht op een moment dat Europa behoefte heeft aan kracht en moed om een aantal vraagstukken het hoofd te kunnen bieden. Het heeft dus zeker geen behoefte aan nog meer moeilijkheden. Ik heb voor de socialistische resolutie gestemd omdat er een verzoek tot het instellen van een enquêtecommissie verwoord staat. Deze commissie moet op korte termijn alle fraudezaken en onkiesheden die binnen de Commissie zijn begaan aan het licht brengen. In deze resolutie staan overigens de argumenten verwoord die voor het Parlement de aanleiding vormden kwijting van de begroting te weigeren. Voorzitter Santer en de meerderheid van zijn Commissie hebben mijn volle vertrouwen. Ik twijfel er niet aan dat de waarschuwing is overgekomen en dat de berispingen van het Parlement en de Rekenkamer zullen leiden tot daden. Jacques Santer heeft toegezegd huis te houden in zijn Commissie. Daarom heb ik de motie van afkeuring verworen. Ik wil de Commissie de mogelijkheid bieden haar fouten te herstellen, de desbetreffende medewerkers voor un fouten verantwoordelijk te stellen en versterkt uit deze crisis te voorschijn te komen.
E
Met mijn stem bevestig ik mijn vertrouwen in voorzitter Jacques Santer en in een sterk, transparant en democratisch Europa, dat wil zeggen een Europa dat in de toekomst fraude en malversaties weet te vermijden.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/295
Schlechter (PSE), schriftelijk. — (DE) Indirect gaat deze stemming ook over de kwijting van de Commissie-Santer voor het jaar 1996. Ik zal voor de kwijting, dus voor het vertrouwen in de door Jacques Santer geleide Commissie stemmen. Ook voor mij was het een moeilijke beslissing, want het verslag van de Europese Rekenkamer heeft terecht gewezen op de slordige wijze waarop bepaalde commissarissen en een aantal van hun ondergeschikte ambtenaren hun werk hebben gedaan. Dat is echter niet de schuld van Jacques Santer, die zich met de beste wil van de wereld niet kan bezighouden met alle afzonderlijke beleidsterreinen van zijn commissarissen. Maar het moet ook gezegd worden dat het Europees Parlement keer op keer geëist heeft dat niet alleen de Europese instellingen, maar ook de nationale instanties zorgzamer met de hun toevertrouwde gelden zouden omspringen. Helaas stelt de president van de Rekenkamer nogmaals vast dat het afgelopen jaar opnieuw miljardenbedragen voor de Gemeenschap verloren zijn gegaan doordat de afzonderlijke administraties niet naar behoren konden samenwerken. Hiervoor moet men echter niet de Commissie verantwoordelijk stellen, maar wel de lidstaten, die hun administraties niet zodanig uitrusten dat er kan worden gezorgd voor een betere Europese samenwerking. Ook al hebben de Rekenkamer en het Europees Parlement steeds aangedrongen op snellere controles, het is duidelijk dat bij de lidstaten de wil ontbreekt om hier iets aan te doen. Er moet dus iets gebeuren. Maar de afzetting van de Commissie-Santer is geen oplossing. In het algemeen belang zou het zeker het beste zijn geweest indien een paar commissarissen hun politieke verantwoordelijkheid op zich hadden genomen, maar aangezien ze dat niet doen, moeten we in het vervolg middelen en procedures vinden om het dilemma, dat bij een motie van afkeuring de hele Commissie moet worden vervangen, uit de weg te ruimen. Het Parlement moet als hoogste controle-instantie het recht behouden om bepaalde commissarissen, maar ook ambtenaren die hun plichten tegenover het algemeen belang niet nakomen, te ontslaan, zelfs wanneer dit niet in de kraam van bepaalde regeringen te pas komt. Als dit in de toekomst niet mogelijk is, dan vind ik dit jammer voor iedere voorzitter van de Commissie, want dan zal er niets veranderen aan het huidige, slechte systeem. En dat aan de vooravond van een uitbreiding van de Europese Unie, die de zaken er niet gemakkelijker op zal maken. En het Europees Parlement zal zich niet nogmaals kunnen onttrekken aan zijn absolute controlefunctie. In de hoop dat dit in de toekomst niet meer nodig zal zijn, zal ik zoals gezegd voor de kwijting van de Commissie onder Jacques Santer stemmen. Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Wij hebben de tegen de Commissie gerichte motie van afkeuring gesteund. Wij hebben dat gedaan vanuit onze verantwoordelijkheid als vertegenwoordigers van de burgers van Zweden en van de rest van de Unie. Wij hebben geprobeerd af te zien van niet terzake doende partijpolitieke overwegingen. Met onze stem hebben wij willen bijdragen tot de ingrijpende hervormingen die kunnen leiden tot een geloofwaardig en rechtschapen beheer van de Unie. De geloofwaardigheid van de zittende Commissie is ernstig aangetast. De wantoestanden in het economisch beheer heersen al veel te lang. De door de voorzitter van de Commissie onder zware politieke druk gedane beloften inzake verbeteringen komen op ons niet geloofwaardig over. Het onvermogen — en in belangrijke mate ook de onwil — om de wantoestanden aan te pakken is al veel te lang duidelijk. De omvang van de wantoestanden is zeer uitgebreid met documenten gestaafd, vooral door het onderzoek van de Rekenkamer en recentelijk in het verslag van de Begrotingscommissie van het Parlement (het verslag-Bösch). Er is dan ook een fundamentele hervorming nodig. Ons standpunt is gebaseerd op de gedachte dat de Commissie een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid heeft. Onze stem mag geen schaduw werpen op de vele scrupuleuze en eerlijke ambtenaren van de Commissie. Wij betuigen hierbij onze solidariteit met Paul van Buitenen, wiens optreden het bewijs vormt van een dergelijke instelling. Wij zijn er echter van overtuigd dat alleen een nieuwe Commissie het vertrouwen in deze instelling kan herstellen, en kan zorgen voor de structurele hervormingen, de nieuwe regelstelsels en de openheid die de huidige situatie vereist. Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Voor de eerste keer in de geschiedenis van ons Parlement heeft bijna de helft van de afgevaardigden uit vrijwel alle fracties en lidstaten die binnen dit Parlement vertegenwoordigd zijn, de motie van afkeuring jegens de Commissie gesteund. Deze enige echte motie van afkeuring is ingediend op initiatief van de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten en heeft 232 stemmen gekregen. Gezien dit grote aantal stemmen kan gesteld worden dat onze volkeren de wijze waarop de Europese eenwording zich momenteel voltrekt, verwerpen. De schandalen die de Commissie herhaaldelijk teisteren en op al haar terreinen zichtbaar zijn, zijn geen toeval: ze vloeien voort uit een systeem dat zich dankzij de lidstaten kon ontwikkelen en waarvan corruptie een structureel onderdeel uitmaakt. Dit systeem staat haaks op het beginsel van democratie. De bevoegdheden die de burgers de regeringen via verkiezingen in handen geven, komen — door toedoen van de Commissie — in handen van onderaannemers waar niemand grip op heeft: adviseurs, bedrijven die ad hoc diensten leveren, enzovoort.
Nr. 4-531/296
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Souchet Ja, de Europese instellingen moeten ingrijpend worden herzien: dat is wat wij bedoelen als we spreken over de noodzaak van een „andere Europese eenwording". We willen dat het eenwordingsproces onmiddellijk wordt gestaakt. De lidstaten moeten de bevoegdheden weer van de Commissie overnemen. Deze Commissie aast op bevoegdheden die haar boven de pet gaan. De oplossing ligt niet in het onbeheersbare systeem van onderaannemers, dat leidt tot verspillingen en fraudezaken waarvan de Europese belastingbetaler het slachtoffer is. Ook een federalistische superbureaucratie is niet het juiste antwoord. De fraudezaken die we ontdekken en vandaag aan de kaak stellen, zijn een gevolg van de onaantastbare federalistische gedachte dat de Commissie onafhankelijk moet zijn ten opzichte van de lidstaten. Onder het mom van „onafhankelijkheid" is er bij de Commissie sprake van een ongecontroleerde uitoefening van de macht, een gebrek aan transparantie, nepotisme, arrogantie, zelfingenomenheid, minachting van het rechtstelsel, een gesloten wereldje waar volkeren en hun vertegenwoordigers geen zicht op hebben en waarin men denkt dat alles geoorloofd is: kortom, alles wat indruist tegen het beginsel van de democratie. We moeten dus radicaal het roer omgooien en de Europese eenwording geheel herzien als we aan een dergelijke ontsporing van instellingen van de Unie een einde willen maken. Deze ontsporing brengt immers de Europese gedachte zelf in diskrediet. De lidstaten die binnen de Raad vertegenwoordigd zijn, moeten de Commissie opnieuw grondig controleren. Ze hebben hun verantwoordelijkheden ontlopen en toegegeven aan het ongelimiteerde machtsstreven van de Commissie, die aan iedere controle kon ontsnappen. Door deze lakse houding hebben de Europese lidstaten de eenwording in gevaar gebracht. We kunnen de Augiasstal alleen reinigen als we een democratisch en transparant Europa opbouwen. Het is gebleken dat we met het huidige systeem niet de hervormingen kunnen doorvoeren die we als Europees Parlement op het oog hebben. De conclusies van onze twee eerste enquêtecommissies spreken wat dit betreft boekdelen. De Commissie kan alleen nog maar de energie opbrengen om in haar midden de voorstanders van transparantie zoals Bernard Connolly en Paul van Buitenen te veroordelen. De problemen rondom de impasse waarin de Europese eenwording zich momenteel bevindt, kunnen uiteraard niet worden opgelost door de regeling die de voorzitter van de Commissie en de socialistische fractie hebben uitgebroed. Deze regeling bestaat immers uit de oprichting van een commissie van wijze mannen, waarbij de Commissie een veto kan uitspreken over de benoeming van de leden. Maar in plaats van een dergelijke commissie van wijze mannen hebben we natuurlijk een door het Europees Parlement ingestelde enquêtecommissie nodig. Spiers (PSE), schriftelijfe. — (EN) Ik heb niet voor de motie van afkeuring gestemd, maar ben bereid een dergelijke motie in de toekomst wel degelijk te steunen zodra de commissie van onafhankelijke deskundigen ernstige overtredingen of wanbeheer aan het licht brengt en als de verantwoordelijke commissarissen daar geen consequenties uit trekken. Om een van de weinige politieke clichés te gebruiken die ik de afgelopen week nog niet heb gehoord: we bieden de Commissie nog een laatste kans voordat het doek definitief valt. Thors (ELDR), schriftelijk. — (SV) Ik heb vandaag gestemd voor vertrouwen in de Commissie, omdat het aftreden van de Commissie de Unie naar mijn mening op dit moment meer zou schaden dan zou baten. Bij mijn beslissing heb ik mij laten leiden door de opvatting dat de beslissende onderhandelingen over de begroting, het structuurbeleid en het landbouwbeleid zo snel mogelijk moeten worden afgerond. Dat is in hét belang van Finland, speciaal waar het gaat om het landbouwbeleid. Het gaat er op dit moment om dat men zijn verantwoordelijkheid beseft en niet dat men zijn macht toont, zoals velen in het Europees Parlement ten onrechte zijn gaan denken. Als wij willen dat de strijd tegen fraude in de EU wordt voortgezet, dat er een goede beheersstructuur komt en dat men de schuld niet op anderen blijft schuiven, dan moeten de commissarissen een persoonlijk verantwoordelijkheid krijgen. De strijd voor een beter en opener beheer staat centraal. Ook daarom heb ik mij geschaard achter de. gedachtegang in de resolutie van de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij. Dit standpunt is mede ingegeven door het feit dat de hervormingen van het beheer al een heel eind gevorderd zijn. Verder vind ik dat ook de Commissie al behoorlijk schoon schip heeft gemaakt op het punt van het beheer. Dat er fouten zijn ontdekt, is voor een groot deel het gevolg van grotere inspanningen om tot een gezond en goed beheer te komen. Wat er is ontdekt, is vooral een kwestie van slecht beheer, en gelukkig maar in enkele gevallen een kwestie van fraude. Thyssen (PPE), schriftelijfe. — Ik heb me bij de stemming over de motie van afkeuring onthouden. Ik heb zo gestemd om mijn protest te uiten tegen de gang van zaken die door de socialistische fractie op gang gebracht is bij de behandeling van de kwijting over de uitvoering van de begroting 1996. De auteur van het verslag formuleerde een uitstekend voorstel, intussen gekend als de paragrafen 26 en 27 van het verslag-Elles. Hij suggereerde een werkprogramma dat de Commissie moest uitvoeren tegen welbepaalde data. Op die manier kon het Parlement het debat open houden en eisen dat de Commissie orde op zaken stelt. De socialistische fractie wou het debat sluiten en diende een motie van afkeuring in die ze zelf niet zou goedkeuren. De motie heeft geleid tot een overpolitisering van het hele dossier en erger nog tot een resultaat dat zwakker is dan het verslag-Elles. Het expertencomité is een capitulatie van het Europees Parlement. Zo ver had het niet mogen komen Valverde López (PPE), schriftelijk. — (ES) De motie van afkeuring tegen de Commissie was onvoldoende gefundeerd. Het debat heeft geen nieuwe bewijzen, aanwijzingen of stevige argumenten opgeleverd. In die omstandigheden kon ik dan ook niet voor de motie van afkeuring stemmen.
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/297
Valverde López Er heerste grote politieke en institutionele verwarring. Men heeft de publieke opinie een negatief beeld van de Europese instellingen gegeven. De traditionele tegenstanders van Europa hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om de stabiliteit van de Europese eenmaking te ondermijnen. Men heeft geen rekening gehouden met een essentieel feit van de constitutionele en bestuursrechterlijke leer: er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de verantwoordelijkheid van de regering en die van de administratie. Men heeft ook de geest en de letter van het Verdrag betreffende de Europese Unie uit het oog verloren. Het Europees Parlement is volledig bevoegd om voortdurend alle activiteiten van de Commissie te controleren. Dat is een van de taken van het Parlement en wij kwijten ons hiervan via mondelinge en schriftelijke vragen en in de periodieke verslagen over het beheer van de activiteiten van de Europese Unie. Het Europees Parlement beschikt tevens over de belangrijke mogelijkheid om een motie van afkeuring aan te nemen en de Commissie aldus van haar taken te ontheffen. Deze belangrijke beslissing mag evenwel slechts genomen worden wanneer de Commissie ernstig tekortgeschoten is bij de uitoefening van haar essentiële institutionele bevoegdheden, dus hoofdzakelijk in haar wetgevend initiatiefrecht en haar verantwoordelijkheid als hoedster van de Verdragen. De hele internationale publieke opinie weet dat de Europese Unie de jongste jaren een schitterend ontwikkelingspeil bereikt heeft en een aantal revolutionaire doelstellingen verwezenlijkt heeft. De invoering van de eenheidsmunt is een beslissend succes. De onderhandelingen voor de uitbreiding van de Europese Unie naar de landen van Middenen Oost-Europa die van start gegaan zijn, zullen leiden naar het grote, verenigde Europa, dat een revolutionair institutioneel model en een factor van internationale vrede en welvaart zal zijn. Momenteel wordt ook Agenda 2000 besproken, die Europa in staat zal stellen de toekomst de volgende zeven jaar met succes tegemoet te zien. Na al deze successen zou het vrij onverantwoord zijn de Commissie, de onbetwistbare motor van de communautaire instellingen, tot aftreden te dwingen. Dit belet evenwel niet dat wij ons in het Europees Parlement van onze taak moeten kwijten, nauwgezet op alle activiteiten van de Commissie moeten toezien en ook eisen dat zij haar werkstructuur verbetert. Zelf heb ik de afgelopen twaalf jaar voortdurend om wijzigingen in de werkwijze van de Commissie verzocht. Zo werd onder andere de aanneming van een „Reglement voor bestuursrechtelijke procedures en bestuursrechtelijke justitie" geëist. Het Gemeenschapsrecht vertoont terzake een grote leemte. Zo'n reglement zal de burger juridische zekerheid, doeltreffendheid en doorzichtigheid bieden. Het zal tevens een essentieel instrument zijn om iets te doen aan disfuncties in de economisch-administratieve werking van de Commissie en het mogelijk maken om met juridische zekerheid een onderscheid te maken tussen de economisch-administratieve verantwoordelijkheden en de hoge politieke en institutionele verantwoordelijkheden, die uiteindelijk in een motie van afkeuring behandeld moeten worden. (De vergadering wordt om 12.40 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER COT Ondervoorzitter
Happart (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ter verduidelijking van de procedure zoals we die in de toekomst moeten hanteren, wil ik u verzoeken de Commissie Reglement, onderzoek, geloofsbrieven en immuniteiten te vragen op basis van welk artikel de vergadering van zojuist heeft plaatsgevonden, waardoor de motie van afkeuring die door de socialistische fractie is ingediend en dus door minimaal 63 leden is ondertekend, werd ingetrokken. Ik ben van mening dat als deze motie van afkeuring niet zou zijn ingetrokken, ze meer stemmen had vergaard dan de motie waarover daadwerkelijk gestemd is. Ik zou dus willen weten volgens welk artikel van ons Reglement deze motie van afkeuring, die door 63 leden van de socialistische fractie is ondertekend, kon worden ingetrokken. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Happart. Ik neem nota van uw interventie. Ik zal aan uw wens tegemoet komen en de boodschap overbrengen. Ford (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag wat duidelijkheid willen hebben over de agenda. Ik begrijp dat we nu verder gaan met het debat over het voorstel van mevrouw Van Lancker en daarna overgaan tot het actualiteitendebat. Ik ben een van de ondertekenaars van punt 5 van dat actualiteitendebat, en zou het op prijs stellen als u zou kunnen bevestigen dat we die agenda inderdaad kunnen afwerken. Ik hoop dus dat de stemming alleen een paar minuten later zal plaatsvinden en dat we dit onderdeel van het actualiteitendebat niet zullen schrappen, als het ware, zoals, en dat zult u zich vast wel herinneren, ook de vorige maand al om soortgelijke redenen is gebeurd.
Nr. 4-531/298
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Ford Er zijn mensen op de publieke tribune die speciaal uit het Verenigd Koninkrijk hierheen zijn gereisd om dit debat te volgen.. Het zou enigszins absurd zijn als ze voor de tweede keer te horen zouden krijgen dat ze de volgende maand maar weer terug moeten komen. De Voorzitter. — Mijnheer Ford, ik onderken volledig het belang van de noodzaak waarnaar u verwijst en ik kan u bevestigen dat het de bedoeling is dat alle urgente vraagstukken in de vergadering in behandeling worden genomen en vervolgens in stemming worden gebracht. Dat betekent dat de stemming zo nodig op een later moment moet plaatsvinden als nog niet alle punten behandeld zijn. (') 4. Artikel K.6 van het EU-Verdrag, Schengensamenwerking (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is het vervolg op het gecombineerd debat over de twee mondelinge vragen aan de Raad en aan de Commissie, en over de ontwerpaanbeveling van mevrouw Van Lancker, betreffende het jaarlijks debat waarin artikel K.6 van het Verdrag voorziet. De Commissie is hier net als de Raad vertegenwoordigd. Ik dank u hier vanmiddag te zijn teruggekeerd zodat u uw plicht jegens het Europees Parlement kunt vervullen. Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik betreur dat dit interessante debat en uw interessante uiteenzettingen overschaduwd worden door andere gebeurtenissen die hier vandaag aan de orde zijn. Maar ik dank u dat u bij ons gebleven bent. Dat is bemoedigend en het is een teken dat het Raadsvoorzitterschap en de Raad het Parlement gunstig gezind zijn. Ik zou drie punten willen behandelen. Ten eerste, ik zou u willen bedanken dat u uitvoerig bent ingegaan op de uitbreiding naar Oost-Europa. Als rapporteur van het Parlement voor de uitbreiding naar Oost-Europa en interne veiligheid geloof ik dat het hier inderdaad gaat om centrale thema's, niet alleen wat betreft de pretoetredingsstrategie en het acquis communautaire, maar ook wat een aantal maatregelen betreft, gaande van de gemeenschappelijke criminaliteitsbestrijding tot de uitbreiding van Europol naar het oosten, die men reeds kan vervroegen door overeenkomsten met de politie van de kandidaat-landen. Voorts strekken deze maatregelen zich ook uit tot de fundamentele kwestie van vorming en onderwijs, waarvoor we de PHARE-programma's moeten herzien, maar op dit punt kunnen we nu reeds een heleboel regelen. Er zijn echter ook twee langetermijndoelen, die ik in mijn verslag heb vermeld en waarop ik u nu zou willen wijzen. Het ene heeft betrekking op de bescherming van de toekomstige Europese buitengrenzen. Naar mijn mening moeten er ter voorbereiding van de gemeenschappelijke Europese grensbewaking begeleidende maatregelen genomen worden, omdat ik van mening ben dat we deze grensbewaking lange tijd nodig zullen hebben. Anderzijds zou ik willen wijzen op ons voorstel voor een Europese universiteit voor interne veiligheid. Het Oostenrijkse voorzitterschap leek niet weigerachtig te staan tegenover dit voorstel en ik zou u willen verzoeken dit project, dat zou worden opgezet in het grensgebied tussen de EU en de kandidaat-landen, serieus te onderzoeken. Ten tweede zou ik willen ingaan op de kwestie van de lastenverdeling. We hebben behoefte aan een lastenverdeling op basis van quota's voor burgeroorlogsvluchtelingen en asielzoekers in de Europese Unie. Ook op dit punt hebben het Oostenrijkse voorzitterschap en het Parlement belangrijk voorbereidend werk verricht. We zullen dit voorzitterschap beoordelen naar wat er op dit gebied gedaan wordt. Ten derde, ik verzoek u, zonder hier in ieder debat over binnenlandse zaken op in te gaan, de netelige kwesties in verband met het staatsburgerschapsrecht en het daarmee gepaard gaande EU-burgerschapsrecht in de afzonderlijke lidstaten uit te stellen... (Sprefeer wordt door de Voorzitter onderbroken) Sjöstedt (GUE/NGL). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, in de ontwerpresolutie en in het verslag waarover wij nu discussiëren mis ik een vluchteling-perspectief; ik bedoel daarmee het perspectief van de vluchteling. Het wordt steeds duidelijker dat de Overeenkomst van Dublin en het Akkoord van Schengen in negatieve zin bijdragen tot een wreed en restrictief vluchtelingenbeleid in West-Europa. Wij zien reeds de absurde gevolgen van de Overeenkomst van Dublin bij de toepassing van het beginsel van het eerste asielland op landen met uiteenlopende voorwaarden voor het verlenen van asiel. Mensen worden heen en weer gestuurd tussen landen, en hun aanvragen worden op een onjuiste manier behandeld. Een van de werkelijke motieven achter het Akkoord van Schengen lijkt duidelijk te zijn dat men met methoden als verantwoordelijkheid van de vervoerder, een keihard visumbeleid en overdreven grenscontroles wil verhinderen dat asielzoekers naar de EU komen om überhaupt asiel aan te vragen. Helaas kunnen wij ook zien hoe deze ontwerpresolutie het volstrekt absurde stuk van het Oostenrijkse voorzitterschap verdedigt, dat één lange aanval is op alles wat een humaan en verantwoordelijk vluchtelingenbeleid vertegenwoordigt. Het gaat om het „Fort Europa" — het gaat niet langer om verantwoordelijkheid voor de asielzoekers. Lindholm (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil slechts enkele punten aanstippen van de vele die zouden moeten worden bediscussieerd. Het doel van Schengen is het verwezenlijken van het vrije verkeer van personen in de EU. De Schengen-regelgeving is echter geheel en al geconcentreerd op de grenscontroles, veiligheidscontroles en ') Mededeling van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen.
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/299
Lindholm compenserende maatregelen. Welke signalen geeft dit af aan de burgers? Slechts enkele artikelen gaan over de positieve kant, het vrije verkeer van personen. Dat is onaanvaardbaar. Het beangstigt en verontrust ons ook zeer dat Schengen kan leiden tot een minder genereus en humaan vluchtelingen- en asielbeleid. Er is van alles wat daarop duidt. Daarom eisen wij dat de vluchtelingenverdragen van de VN in alle situaties van kracht zijn, ook binnen de EU. Schengen moet ook compatibel zijn met de interstatelijke Noordse Pasunie, zodat het vrije verkeer in het Noorden kan blijven bestaan en zich verder kan ontwikkelen zoals het de afgelopen veertig jaar heeft gedaan. Het is verheugend dat de parlementaire commissie het hier unaniem mee eens is. Wat betreft de integratie van Schengen in het Verdrag, moeten de onderhandelingen in alle openheid geschieden en moeten zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen erbij betrokken worden. De toegang tot informatie en stukken moet worden vergemakkelijkt opdat zowel politici als burgers er kennis van kunnen nemen. De Fractie De Groenen is van mening dat het Akkoord van Schengen moet worden herzien en gewijzigd op het punt van het subsidiariteitsbeginsel, bepaalde belangrijke grondrechten en de juridische garanties voor bescherming van de persoonlijke veiligheid en integriteit van de burgers. Wij zijn verontrust over de enorme eisen die worden gesteld aan de kandidaat-landen en hun mogelijkheden om te voldoen aan de gestelde eisen op het punt van grenscontroles, wetgeving en dergelijke. Wij eisen daarom van de Unie een flexibele houding, verantwoordelijkheidsbesef en begrip voor de grote problemen waarmee deze landen kampen. Krarup (I-EDN). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het zeer kort houden. Ik ben het op alle belangrijke punten eens met mijn Zweedse collega's, de heer Sjöstedt en mevrouw Lindholm. Er zijn twee tendensen in de onderhavige voorstellen, die onze fractie, ikzelf en de Deense beweging die ik vertegenwoordig, belangrijk vinden. De ene tendens streeft naar meer macht voor het Parlement op dit gebied, wat ten koste gaat van de bevoegdheid van de nationale parlementen en de andere tendens is de gevorderde integratie en de bijna imperialistische drang om de wereld om ons heen te domineren, in de eerste plaats Noorwegen en IJsland. Wij zullen ons blijven verzetten tegen de integratie van de strafrechtelijke samenwerking en andere vormen van juridische samenwerking, zoals de politiële, met andere woorden tegen de overbrenging van de derde naar de eerste pijler. Het is gewoon ondenkbaar en onbezonnen. Het is een bedenkelijke ontwikkeling die strijdig is met de nationale rechtsgewoonten, eerst en vooral de Deense, die ik verdedig. Hager (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen sluit ik mij aan bij de door de rapporteur geuite kritiek over het tijdstip van het debat. Dit vindt vandaag plaats in het bijzijn van een Raadsvoorzitterschap dat pas sinds enkele dagen in functie is. Vandaag is het onze taak om de balans op te maken van de werkzaamheden van het Britse en het Oostenrijkse voorzitterschap. Beide hadden aanvankelijk een realistisch programma voorgelegd en de verbetering van de samenwerking met het Parlement aangekondigd. De feiten hebben dit echter weerlegd. Zowel inhoudelijk als formeel werden beloften niet nagekomen. Veel van de in het vooruitzicht gestelde besluiten werden uitgesteld, op sommige terreinen werden ontoereikende compromissen gesloten. Dat de Unie op het gebied van veiligheidskwesties moeizaam functioneert, blijkt wel het beste uit de langzame start van Europol, dat slechts op halve kracht draait. Ik zou tenslotte dit nog willen zeggen: als in punt 1, lid 2 van het verslag-Van Lancker, althans in de versie die ik heb gekregen, staat dat het Verdrag van Amsterdam al sinds een jaar van kracht ís, dan gaat het waarschijnlijk om een van die voorbijgeschoten doelen die de fungerend voorzitter van de Raad vanmorgen op het spoor is gekomen. Palacio Vallelersundi (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is niet eenvoudig om in twee minuten alles wat over deze twee belangrijke verslagen te zeggen valt, te behandelen. Bovendien wil ik een deel van mijn spreektijd gebruiken om erop te wijzen dat de fungerend voorzitter van de Raad hier aanwezig is, want dat lijkt mij belangrijk. Wij weten allen dat dit niet vaak gebeurt, ook al zou dat de gewoonte moeten zijn, en ik hoop dat de Raad ook in de toekomst onze debatten zal blijven bijwonen. Inzake het verslag-Nassauer wil ik enkel zeggen dat het mij een uitstekend verslag lijkt te zijn en dat ik het met de inhoud eens ben. In verband met het verslag over de Schengensamenwerking wil ik de rapporteur danken voor haar werk, aangezien dit een heel moeilijk verslag is. Ik wil haar in het bijzonder danken voor de wijze waarop de stemming in de commissie gehouden werd. Inzake de principes van dit verslag zij erop gewezen dat noch in het Schengen-akkoord, noch in het Schengen-Protocol een hiërarchie van vrijheid en veiligheid gegeven wordt, en dat beide waarden evenzeer in acht genomen moeten worden als Schengen de beoogde doelstellingen wil verwezenlijken. Er werd gezegd dat het Schengen-acquis onduidelijk is. Dit acquis is niet vaag, maar het verandert omdat het nog in volle ontwikkeling is, zoals het moet zijn en moet blijven. Het Schengen-acquis zal blijven evolueren tot het allerlaatste ogenblik, wanneer het uiteindelijk in het kader van de Europese Unie wordt geïntegreerd, en zijn uitvoerend comité zal zich van zijn taak blijven kwijten. Wij mogen dan ook niet afkeuren dat een aantal zaken nog niet duidelijk is vastgelegd in deze ontwikkeling. Ten tweede is Schengen een geheel en moet het als een geheel in het communautaire acquis opgenomen worden. Het mag niet opgesplitst worden als we dit schitterende instrument niet willen kwijtraken, dat al gegarandeerd heeft dat wij ons vrij kunnen bewegen in een gemeenschappelijke ruimte, waarvoor het overigens bedacht is. Ik zal een
Nr. 4-531/300
Handelingen van het Europees Parlement
Palacio Vallelersundi voorbeeld geven: er is al gezegd dat noch in het SIS, noch in het Schengen-akkoord een hiërarchie is vastgelegd tussen de waarden van vrijheid en veiligheid, en met name inzake SIS kan geen hiërarchie worden vastgelegd tussen het belang van artikel 96 of dat van artikel 95. We kunnen niet zeggen dat de opstelling van de lijst van vreemdelingen belangrijker is dan die van de lijst betreffende de toelating van terroristen. Dit alles maakt deel uit van een geheel en moet als dusdanig worden opgenomen. Elliott (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik was met betrekking tot het verslag van de heer Nassauer over politiesamenwerking en de ontwikkeling van Europol erg blij met de woorden van het Duitse voorzitterschap over die ontwikkeling in het kader van de recentelijk bekrachtigde overeenkomst. Ik ben het geheel met de voorgaande sprekers eens: de operationele activiteiten van Europol kunnen alleen wezenlijk uitgebreid worden als er een mechanisme wordt ingevoerd waarmee de democratische aansprakelijkheid van deze instelling kan worden gegarandeerd en waarbij een grotere rol is weggelegd voor dit Parlement. Onderdeel van dat mechanisme is verder een onafhankelijke klachtenprocedure met betrekking tot de activiteiten van deze instelling. Deze voorwaarden zijn essentieel, net zoals ze dat voor iedere willekeurige nationale politiemacht zouden zijn. Boven alles is er op het vlak van justitie en binnenlandse zaken een enorme behoefte ontstaan aan brede en snelle harmonisatie. Door de minimale vooruitgang die tot op heden op dit punt is geboekt, zeker in vergelijking met de grote sprongen voorwaarts die we op financieel en economisch gebied en op vele andere communautaire terreinen hebben gemaakt, zijn er ernstige problemen ontstaan. We moeten ons tot het uiterste inspannen om de achterstand in te halen die is ontstaan omtrent zaken als uitwijzing, grensoverschrijdende misdaad, samenwerking tussen justitiële apparaten en rechtbanken, met inbegrip van burgerzaken, zoals de Duitse minister heeft aangegeven. Ook op het gebied van de wetgeving inzake nationaliteit en burgerschap hebben we vertraging opgelopen. Ik zal u een voorbeeld geven. Ik behandel het geval van een gezin waarvan de moeder Iers is en de vader Brits, terwijl de dochter in Nederland is geboren. Bovendien woont dit gezin al 8 jaar in Spanje. Een zeer Europees geval dus. De dochter, die inmiddels 13 is, heeft echter geen nationaliteit en beschikt slechts over een tijdelijk reisdocument dat de Ierse autoriteiten haar in hun goedheid hebben verstrekt. We moeten een duidelijk beleid ontwikkelen met betrekking tot dit soort situaties en voorkomen dat kinderen opgroeien als min of meer staatloze burgers. Dit probleem moet echt worden aangepakt. Het verslag van mevrouw Van Lancker krijgt mijn volledige steun. Het bevat talloze buitengewoon zinvolle voorstellen. Ik ben ook blij dat dankzij de door de commissie goedgekeurde amendementen een deel van de milde kritiek is weggenomen jegens het Britse en Ierse standpunt met betrekking tot de voorlopige niet-deelname aan Schengen. Dit standpunt was destijds in Amsterdam overeengekomen. Ik ben ervan overtuigd dat een en ander in de loop van de tijd zal veranderen. Als de deelname van IJsland en Noorwegen straks een feit is omvat het Schengengebied twee landen die geen lid zijn van de EU. Het is belangrijk dat we de gevolgen daarvan voor de hele onderneming goed tot ons laten doordringen. Tegelijkertijd zijn er dus 2 of 3 landen die wel lid zijn van de EU, maar weer niet van Schengen, wat de zaak er niet eenvoudiger op maakt. Ik was tenslotte blij met de opmerkingen van de minister over het vraagstuk van de kandidaat-lidstaten. De commissie openbare vrijheden heeft een zinvolle ontmoeting gehad met parlementsleden uit deze landen. Tijdens die bijeenkomst is het hele vraagstuk van justitie en binnenlandse zaken aan de orde geweest. De huidige stroom asielzoekers uit enkele van die Oost-Europese landen werpt vragen op over de situatie in die landen en toont aan hoe belangrijk het is dat ze op korte termijn effectieve wetgeving invoeren om hun etnische minderheden te beschermen. Ik hoop van harte dat de Raad en de Commissie er tijdens de voortgaande onderhandelingen voor kunnen zorgen aan dat de mensenrechten en de bescherming van minderheden de hoge prioriteit wordt gegeven die deze vraagstukken verdienen. Reding (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, waarde collega's, dankzij het Verdrag van Amsterdam kan het Europees beleid op het gebied van justitie en binnenlandse zaken beter functioneren. Gedurende ten minste vijfjaar onttrok dit beleid zich evenwel aan iedere parlementaire controle. De nationale parlementen hebben geen stem meer in het kapittel en het recht van het Europees Parlement beperkt zich tot raadgeving. Dat is onvoldoende. Het is onaanvaardbaar dat het zeer belangrijke Europese veiligheidsbeleid zich onttrekt aan parlementaire controle en besluitvorming en dat er op dit gebied niet sprake is van democratische transparantie. Er is een tweede punt dat ik onder de aandacht zou willen brengen. Op het niveau van de Raad worden belangrijke verslagen goedgekeurd en vervolgens gebeurt er niets. Deze teksten die onmisbaar voor het goede functioneren van de Unie en de veiligheid van haar burgers zijn, worden niet geratificeerd en kunnen dus niet van kracht worden. In zijn verslag citeert de heer Nassauer 13 van dergelijke gevallen, en zeker niet de onbelangrijkste. De politieke doelmatigheid wordt hiermee ontkend. Het is een schrijnend voorbeeld van starheid. Anders gezegd, op het gebied van de criminaliteitsbestrijding en het asiel- en immigratiebeleid kenmerkt het beleid zich door veel mooie woorden en weinig daden. Ik wil de goede wil van onze leiders niet ter discussie stellen, maar constateer eenvoudigweg wat de politieke realiteit is, en die is niet al te rooskleurig. Ik verzoek de Raad met klem lering te trekken uit deze ongezonde situatie en ervoor te zorgen dat bij de volgende herziening van de Verdragen, de structuren worden gewijzigd. Door de huidige institutionele gebreken kunnen we immers niet goed functioneren. Onze burgers willen dat we actie ondernemen. Vaak is dat ook onze wens, maar we worden hiertoe niet in staat gesteld. Pirker (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het veiligheidssysteem van Schengen — daar zijn we het allemaal over eens — is de absolute voorwaarde voor de verwezenlijking van het vrije verkeer. We
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/301
Pirker mogen nooit vergeten dat we enkel de vruchten kunnen plukken van het vrije verkeer als de veiligheid voor alle burgers gewaarborgd blijft en zo mogelijk zelfs verhoogd wordt. De realiteit en de feiten laten zien hoe belangrijk dit veiligheidssysteem van Schengen in feite is. Ik beschik over gegevens die bevestigen dat jaarlijks circa 30.000 succesvolle rechercheonderzoeken werden geregistreerd — tot eind 1998 circa 120.000 rechercheonderzoeken. Dit houdt in dat tonnen drugs in beslag zijn genomen, dat duizenden gestolen personenauto's aan de grenzen zijn teruggevonden, dat gestolen wapens en kunstvoorwerpen in beslag werden genomen en dat duizenden smokkelaars aan de grenzen werden gepakt. Schengen zorgt dus voor meer veiligheid. Dit bewijst ook dat het veiligheidssysteem van Schengen, zoals het thans in tien landen wordt toegepast, goed functioneert. Ik zou zelfs durven zeggen dat dit systeem uniek is in de wereld; het zorgt voor de registratie van 6 miljoen persoonlijke en zakelijke gegevens in verband met strafzaken en de controle van meer dan 1.500 grensovergangen. Maar wat zijn de volgende stappen! Ik vind dat drie prioriteiten moeten worden gesteld, die ik nu zou willen bespreken. Ten eerste moeten we, nu we gezien hebben hoe goed Schengen kan functioneren en hoe belangrijk het is voor de verwezenlijking van het vrij verkeer, de Schengen-Overeenkomst uitbreiden tot al onze lidstaten en daardoor zorgen voor meer zekerheid voor de Europese burgers. Ten tweede moeten we de lidstaten die voor grotere uitdagingen staan, met name in verband met immigratieproblemen, sterker ondersteunen bij de grensbewaking, alsook op het gebied van de lastenverdeling. Ten derde moeten we de kandidaat-landen steun bieden in het kader van de pretoetredingsovereenkomst, want een toetreding tot de Europese Unie is enkel mogelijk als voldaan wordt aan de veiligheidsnormen. Matikainen-Kallström (PPE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, het is begrijpelijk dat verscheidene landen die tot het Schengengebied zijn toegetreden, geaarzeld hebben om de regelgeving met betrekking tot de paspoortvrijë regio in zijn geheel goed te keuren. Onder andere het eenvoudige vervoer van drugs in de interne markt en de lekken in de buitengrenzen van de Unie zijn een bron van zorg, zoals we op vervelende wijze hebben ervaren, met name daar waar het gaat om de georganiseerde misdaad in de oostelijke regiós. Het is een feit dat Schengen als systeem nog niet helemaal functioneert als zou moeten. Het Verdrag van Amsterdam brengt, wanneer het van kracht wordt, belangrijke veranderingen met zich mee voor de juridische betekenis van de regelgeving rond Schengen, wanneer de normen zich voor een groot deel verplaatsen naar de communautaire pijler. Om deze reden is van de landen die dit jaar de EU voorzitten, Duitsland en Finland, een actieve bijdrage vereist als het gaat om het oplossen van de problemen rond Schengen en het wegnemen van de achterdocht bij de burgers. De veiligheid van degenen die zich binnen het Schengengebied bewegen kan het beste gegarandeerd worden door middel van samenwerking op een groot aantal niveaus, met als centrale elementen een snelle uitwisseling van informatie tussen de nationale autoriteiten, de activiteiten van Europol en geavanceerde douane-informatiesystemen. Aangezien er geen controles plaatsvinden aan de binnengrenzen, dient de zogeheten onzichtbare controle voldoende effectief te zijn, opdat de grootste voordelen die het vrije verkeer voor ons heeft, niet met name worden benut door criminele organisaties en belastingontduikers. Er moet tussen de vrijheden van de burgers en de algemene veiligheid een blijvend evenwicht worden gevonden, dat het mogelijk maakt om de voordelen van het vrije verkeer maximaal te benutten. Uit de opiniepeilingen die de laatste tijd zijn gehouden, blijkt dat de Finse bevolking de bestrijding van de internationale misdaad als belangrijkste opdracht ziet voor het Finse voorzitterschap. Dit moeten we in gedachten houden wanneer op de topconferentie van Tampere over dit onderwerp wordt gediscussieerd. Schily, fungerend voorzitter van de Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik zou uitdrukkelijk de leden willen bedanken die in hun redevoeringen onderstreept hebben dat Schengen een systeem is dat twee elementen omvat. Enerzijds bieden wij onze burgers het grote voordeel van het vrije verkeer, wat hun levenskwaliteit aanmerkelijk verhoogt, maar dat mag niet leiden tot een verlies aan veiligheid, en daarom moet ook het tweede element heel nadrukkelijk onderstreept worden. Ik ben het volstrekt eens met de heer Pirker, in het bijzonder met wat hij gezegd heeft over de noodzakelijke voorwaarden voor de daadwerkelijke uitvoering van Schengen. In mijn speech heb ik er reeds op gewezen dat wij als eerste land de controlefunctie in het kader van de Overeenkomst ter uitvoering van Schengen zullen uitoefenen. Ik ben het er ook mee eens dat we met name die landen moeten helpen die bijzondere problemen hebben, ook wat de lastenverdeling en de steun aan de kandidaat-landen betreft. We doen dit overigens niet enkel in het kader van ons EU-voorzitterschap, maar proberen het ook op bilateraal niveau toe te passen. Als minister van Binnenlandse Zaken van de Duitse Bondsrepubliek, als ik dit terloops mag opmerken, heb ik natuurlijk ook regelmatig contacten met mijn collega's uit de kandidaat-landen om vaart te zetten achter dit soort zaken. Ik zal nu natuurlijk ook ingaan op een deel van de redevoeringen die vanmorgen zijn gehouden, al weet ik niet precies of de leden die nu aanwezig zijn er vanmorgen reeds waren. We beleven vandaag dan ook een nogal zeldzame situatie in het Parlement. Verscheidene leden zijn ingegaan op de vraag of het Parlement wel altijd voldoende geïnformeerd en betrokken is geweest. Ik meen te mogen zeggen dat er in ieder geval naar gestreefd is de noodzakelijke verplichtingen na te komen, en het Duitse voorzitterschap zal er zeker alles aan doen om aan uw wensen tegemoet te komen. Wat Schengen betreft, zou ik erop willen wijzen dat we deze informatie eigenlijk geven naar goede gewoonte, als ik het zo mag uitdrukken, maar natuurlijk zullen we deze gewoonte ook voortzetten. We trachten dit te doen in de meest uiteenlopende verbanden. In november vorig jaar was mijn staatssecretaris in de Commissie openbare vrijhe-
Nr. 4-531/302
Handelingen van het Europees Parlement
Schily den en binnenlandse zaken en heeft daar uitvoerig verslag uitgebracht over de toestand op het vlak van Schengen, zowel over de integratiemaatregelen als over het op handen zijnde werkprogramma, en ik zal volgende week ook zelf als minister vast en zeker naar deze commissie komen om dan in Brussel verder verslag uit te brengen. Wat betreft de vraag of de rapportage nog kan worden verbeterd, heb ik vanmorgen toegezegd dat we het voorstel om op het einde van het voorzitterschap een schriftelijk verslag voor te leggen graag in overweging nemen. Men moet alleen goed beseffen dat we dit verslag niet zogezegd synchroon met de laatste zitting van de Raad kunnen voorleggen, maar dit moet in het voorzitterschap worden uitgewerkt — zo is het ook vastgesteld. Als voorzitterschap zullen we deze verplichting nakomen en dit schriftelijke verslag voorleggen. Ik kan mij voorstellen dat dit ook uw werk in het Parlement een stuk lichter maakt. Een rapportage over de zittingen zal weliswaar niet mogelijk zijn, maar ik ben zeker bereid mondeling verslag uit te brengen na de officiële zittingen van de Raad. In zoverre denk ik dat we elkaar zullen vinden. Wat overigens de vermelde termijnen betreft, hebben we een termijn van drie maanden als leidraad genomen, en aan dit besluit kunnen we nu als Raadsvoorzitterschap niets veranderen. Vervolgens werd de vraag gesteld: kan worden vastgesteld of de adviezen van het Parlement ook voldoende in aanmerking zijn genomen in beslissingen? Dit soort bekommeringen zijn af te keuren, want de overwegingen die als uitgangspunt dienen voor dergelijke beslissingen zijn van algemene aard. Het is immers altijd hetzelfde: men kan eigenlijk pas aan het resultaat of de inhoud van een beslissing zien of daarin al dan niet rekening is gehouden met zijn suggesties, ideeën of voorstellen. Het is denk ik onmogelijk om een auteursregister bij te houden van wie als eerste een idee heeft gehad of daar het hardnekkigst voor gestreden heeft. Sommige problemen ontstaan doordat men zich bevindt in een overgangssituatie. Wat de hier aan de orde gestelde institutionele gebreken betreft, ik kan niet ontkennen dat deze er zijn, maar ik geloof dat we ons moeten instellen op de situatie zoals die zich voordoet. Ik zou er overigens op willen wijzen dat er in maart een interparlementaire conferentie wordt gehouden en dat deze interparlementaire conferentie moet dienen om de bijzondere top van Tampere uitvoerig te behandelen. Als er kritiek werd geuit — en hier kan ik begrip voor opbrengen — op het feit dat informatie over het actieprogramma klaarblijkelijk niet altijd volgens de termijnen of op passende wijze werd verschaft, dan is dit een goede gelegenheid om hier nogmaals nota te nemen van de overwegingen die in het Parlement naar voren zijn gebracht. Voorts zou ik erop willen wijzen dat er op de bijzondere top klaarheid moet komen over de vraag of er in Tampere een controle van het actieprogramma moet plaatsvinden, en hierover zullen wij ons moeten buigen op de conferentie in maart. Mag ik er nogmaals op wijzen dat het Parlement in 1998 op het gebied van justitie en binnenlands beleid vijftien keer geraadpleegd en zeven keer geïnformeerd is. Dit zou toch een reden moeten zijn om de hier geuite kritiek ietwat te temperen. In verband met bepaalde detailkwesties werd gesteld dat er nogal weinig informatie is gegeven over het veiligheidssysteem van Schengen. Een lid van het Parlement heeft mij verzocht dit alsnog te doen in schriftelijke vorm. Mijnheer Chanterie, ook dat wil ik graag doen. Ik moet mij nu natuurlijk houden aan de tijdregeling van het Parlement en daarom vraag ik begrip voor het feit dat ik niet kon ingaan op alle details in verband met het veiligheidssysteem van Schengen. Men kan van alles zeggen, ook op deze globale manier, maar men mag niet vergeten dat er soms uiteenlopende aspecten zijn die ook op dit gebied een rol kunnen spelen. Wanneer men deze verschillende aspecten tegen elkaar afweegt, dan komt men tot de conclusie dat er ook bepaalde beleidsterreinen zijn waarin de nationale soevereiniteit nog een sterkere rol speelt dan ergens anders. Ik vind dat men de toestand ook in zijn geheel moet bekijken. We doen zeker ons best om de zaken zo te regelen dat ook de democratische controle voldoende tot haar recht komt, maar of het zal lukken om nog binnen dit halfjaar de institutionele hervorming te bewerkstelligen, daar plaats ik toch enkele vraagtekens bij. Wat het Duitse voorzitterschap betreft, kan ik in ieder geval zeggen dat we onze informatieplicht heel welwillend zullen vervullen, en in zoverre hoop ik op een goede samenwerking! (Applaus)
,
De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de voorzitter van de Raad. Ik geef het woord nu aan de heer Mendes Bota. Mendes Bota (PPE). — (FR) Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer de Voorzitter, maar ik wil even protest aantekenen. De toespraak van de voorzitter van de Raad was in alle talen te horen, met uitzondering van het Portugees. Ik vind dit echt onacceptabel. De Voorzitter. — Mijnheer Méndez Bota, dat is toch werkelijk te gek en in strijd met onze regels. We beschikken over uitstekende tolken. We gaan dit onmiddellijk natrekken en ervoor zorgen dat het niet meer voorkomt. In de tussentijd wil ik de voorzitter van de Raad hartelijk danken. Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt vanavond om 17.30 uur plaats.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/303
5. Actualiteitendebat De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties. Irafe De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: — B4-0044/99 van de heer Bertens, namens de ELDR-Fractie, over Irak; — B4-0059/99 van de heer Swoboda e.a., namens de PSE-Fractie, over de ontwikkeling van de situatie in Irak; — B4-0079/99 van de heer Oostlander e.a., namens de PPE-Fractie, over Irak; — B4-0097/99 van de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, over de situatie in Irak; — B4-0098/99 van de heer Manisco e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over Irak; — B4-0104/99 van mevrouw Aelvoet e.a., namens de V-Fractie, over Irak; — B4-0105/99 van mevrouw Aelvoet e.a., namens de V-Fractie, over de Irakese Koerden. Swoboda (PSE). — (DF) Mijnheer de Voorzitter, in de laatste vergadering hebben we ons uitvoerig en intensief beziggehouden met de bombardementen van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Waar het om gaat, is niet het debat te hervatten, maar het volgende duidelijk te maken: in dit Parlement, in de bevolking, in de hele wereld is er begrijpelijke kritiek op de actie van de Amerikanen en de Britten wat het bombardement betreft. Dat betekent echter niet dat er begrip is of tolerantie voor wat Saddam Hoessein en zijn regime doen in Irak, ook tegen de eigen bevolking. Ik zou hier klaar en duidelijk willen zeggen dat de verdediging van de zogenoemde no fly—zones, met name ter bescherming van de Koerden en de Sjiieten, absoluut noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Hoezeer men ook van mening kan verschillen over wat in het kader van het bombardement gebeurd is, daar staan we volledig achter! Ten tweede, de Koerdische organisaties hebben in Washington een overeenkomst gesloten. We willen in dit Parlement de Koerdische organisaties oproepen zich aan deze overeenkomst te houden en de strijd, die niemand interesseert — behalve misschien enkele politieke gezagsdragers van de Koerden, maar zeker niet de Koerdische bevolking en zeker niet het Westen — op de achtergrond te plaatsen, samen te werken en heel duidelijk op te komen voor de Koerdische belangen. Ten derde willen we de aandacht vestigen op humanitaire kwesties, te weten de humanitaire hulp aan Irak, met name voor deze gebieden. We moeten daarenboven al het mogelijke doen opdat de gezamenlijke bevolking zo min mogelijk lijdt onder Saddam Hoessein, onder militaire acties of ook onder de sancties. Dat is wat wij wensen. We willen de bevolking helpen, niet het regime. Dat willen we vandaag nog eens duidelijk naar voren brengen. Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, het is de eerste maal dat wij in dit Huis nu iets moeten uitspreken over Irak sinds de bombardementen van de vorige maand. Mijn fractie betreurt dat deze bombardementen nodig waren, maar spreekt onder de omstandigheden haar steun uit voor de Amerikaans/Britse acties. Het was immers Saddam Hoessein zelf die de VN-resoluties aan zijn laars lapt. Het is Saddam die UNSCOM niet zijn werk laat doen, die zijn eigen volk onderdrukt en buurlanden bedreigt met zijn wapens. Het was Saddam die de overeenkomst met Kofi Annan heeft genegeerd. De bombardementen waren terecht en ook in de toekomst zouden dit soort acties gerechtvaardigd kunnen zijn, indien de lraakse leider voortgaat op dezelfde weg. Wij moeten vasthouden aan de resoluties van de VN. Wij moeten vasthouden aan UNSCOM, dat zijn werk moet kunnen voortzetten. Campagnes om het juiste consequente beleid ten aanzien van Saddam te ondermijnen, moeten worden gestopt. Als wij toegeven aan deze dictator ondermijnen wij niet alleen de internationale rechtsorde, maar tolereren wij ook onderdrukking en bedreiging. De Unie moet als blok een harde lijn innemen. Ook de nofly—zonesmoeten worden gehandhaafd. De burgers van Irak moeten worden geholpen, natuurlijk. Saddams politiek van uithongering van de eigen bevolking voor eigen politiek gewin moet worden ontmaskerd. Het is een onmenselijk beleid. Maar de Unie moet wel bereid zijn voedselhulp te geven, wanneer Saddam zal toestaan dat zijn bevolking geholpen wordt. Maar die hulp zouden wij alleen maar via niet-gebónden organisaties moeten leiden. Saddam mag zich deze acties niet zelf toe-eigenen. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, naar mijn mening wordt er in deze resolutie iets te veel ingegaan op de voorbije gebeurtenissen en wordt er geen rekening gehouden met het feit dat er binnenkort een nieuw gevaar dreigt. Het is volkomen duidelijk dat de provocaties opnieuw beginnen, dat de acties van lraakse zijde, liever gezegd van Saddam Hoesseins zijde, voortgaan, waardoor het gevaar van een oorlog zich duidelijk aftekent. Saddam
Nr. 4-531/304
Handelingen van het Europees Parlement
von Habsburg Hoessein doet wat hij wil, omdat hij een totale minachting heeft voor iedereen. Alleen al het feit dat hij het food for petroleum—programma verworpen heeft, is op zich een duidelijk bewijs dat hij met zijn bevolking doet wat hij wil. Het is eenvoudig zo dat hij afkomstig is uit de stad Dekrit, hij is alleen geïnteresseerd in de Dekrit-stam; alle anderen zijn alleen maar slaven die worden opgeofferd. Saddam Hoessein is toch eigenlijk een Arabische versie van wat Hitler bij ons is geweest. Het is precies dezelfde persoonlijkheidsstructuur, precies dezelfde politiek, en daarom zullen we geen vrede kennen zolang deze man niet vervangen is, zolang er geen andere regering aan de macht is. Acties die erop wijzen dat men hem wil vervangen zijn daarom volkomen terecht. Vandaar mijn kritiek op bombardementen — dat is een zinloze actie. Men heeft bommen gegooid, men heeft de-bevolking angst aangejaagd, maar men heeft Saddam Hoessein daardoor geen schade berokkend, men heeft hem integendeel de mogelijkheid gegeven nog sterker te worden en in de hele wereld de verdenking doen ontstaan dat deze hele zaak alleen bedoeld was om de aandacht af te leiden van bepaalde pijnlijke gebeurtenissen in de Verenigde Staten. Ik heb zelfs in een van onze kranten al gezien dat men de bommen „Monica" noemde. Dit moeten we in de resolutie of op zijn minst in het debat over de resolutie misschien duidelijker tot uitdrukking brengen. Daarom zouden we, als de resolutie, die op zich goed is, wordt aangenomen, de drie amendementen, die eigenlijk alleen maar tot doel hebben deze resolutie te ondergraven en te verzwakken, moeten verwerpen. Dat is belangrijk als we een duidelijke verklaring willen afleggen. Daskalaki (UPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij weten allen wat in Irak gaande is en volkomen terecht stellen wij dat hier aan de kaak. Tegelijkertijd moeten wij echter erkennen dat de ene absurditeit de andere overtreft. Het klopt inderdaad dat de Europese Raad geen standpunt van de Unie over de crisis heeft vastgesteld, maar wij kunnen onze ogen niet sluiten voor de minachting jegens de Veiligheidsraad van de kant van degenen die tot deze bombardementen hebben besloten. Ook moeten wij ten zeerste betreuren dat niet-militaire doelen zijn gebombardeerd en talrijke slachtoffers vielen onder de burgerbevolking, waaronder vele kinderen, kinderen die bovendien omkomen van honger. En wat heeft men bereikt? Men heeft een wrede dictator allesbehalve in een moeilijke positie gebracht. Integendeel, hij zit steviger in het zadel dan ooit tevoren. Het feit dat Saddam Hoessein zijn macht baseert op de hem door het Westen geleverde wapens, maakt overduidelijk hoe het met ons geweten gesteld zou moeten zijn. Als wij verder ook nog kijken naar de, op zijn zachtst gezegd, vreemde timing van de bombardementen, gezien de persoonlijke problemen van de Amerikaanse president, komen steeds grotere vraagtekens bij ons op. Weer eens moeten wij derhalve tot de conclusie komen dat een fatsoenlijk, consequent gemeenschappelijk buitenlands beleid onontbeerlijk is. Een dergelijk beleid kan in veel gevallen samenvallen met het Amerikaanse beleid, maar nooit en te nimmer het staartje daarvan zijn. Kerr (V). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt als ik een voor het Europees Parlement nogal ongebruikelijk daad verricht en reageer op de 4 sprekers die me zijn voorgegaan. Alle vier hebben ze op verschillende manieren kritiek geleverd op de Amerikaanse en Britse bombardementen op Bagdad van de afgelopen maand. Wat ik hen zou willen vragen is het volgende: als u er zo over denkt, waarom staat dat dan niet in uw gezamenlijke resolutie? Ook wij dienen die bombardementen te veroordelen, zoals de meeste Europese burgers de afgelopen maand hebben gedaan. Zoals een van de sprekers al zei, werden ze voornamelijk ingegeven door Amerikaanse binnenlandse aangelegenheden. De Fractie De Groenen in het Europees Parlement betreurt deze aanval. Zoals de voorgaande sprekers terecht hebben opgemerkt, hebben de bombardementen de positie van Saddam Hoessein alleen maar versterkt. Zijn regime kan alleen worden aangetast als we steun bieden aan de democratische krachten in Irak zelf, de sancties opheffen en de bevolking helpen bij het herstel van de democratie. Dat is de meest effectieve manier om van Saddam af te komen. Enkelen van ons zijn al lange tijd bij dit vraagstuk betrokken en hebben Saddam van meet af aan bestreden, ook toen christen-democratische regeringen overal ter wereld hem nog wapens verkochten en hem steviger in het zadel hielpen. Ik stel voor dat we ons met het oog op het verleden eens wat consequenter opstellen. Ik weet zeker dat de heer von Habsburg daartoe in staat is. Ik stel voor dat we vasthouden aan onze steun voor de democratie. Ik ben met name droevig gestemd over de rol die de Britse regering in deze operatie heeft gespeeld. De heer Blair heeft ondanks zijn mooie woorden nogmaals laten zien hoe weinig Europa hem eigenlijk kan schelen. Hij verkondigt bij iedere gelegenheid dat we behoefte hebben aan een gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid, maar nog voordat de Amerikanen de bombardementen goed en wel hadden aangekondigd had hij hen al van zijn steun verzekerd. Als hij werkelijk meent wat hij zegt over een gemeenschappelijk Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid, dient hij de daad bij het woord te voegen. Wat de rol van de Britse minister van Buitenlandse Zaken betreft vind ik het een schande dat hij, als voormalig kopstuk van de campagne voor kernontwapening in Groot-Brittannië, zijn persoonlijke steun aan deze operatie heeft verleend. Ik nodig dit Parlement dus uit de amendementen van de groenen te steunen. Ook de rol van UNSCOM wil ik niet onvermeld laten, nu deze instelling blijkt te hebben opgetreden als verlengstuk van de CIA. Ik stel voor dat deze aantijging wordt onderzocht, omdat UNSCOM anders nooit met enige geloofwaardigheid naar Irak zal kunnen terugkeren. Neyts-Uyttebroeck (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, het essentiële is al gezegd door de heer Bertens als ondertekenaar van deze resolutie. Ik geloof dat hoezeer wij allemaal ook kunnen betreuren dat het nodig is geweest dat er opnieuw een militaire actie werd ondernomen jegens Irak, dat het toch heel duidelijk moet zijn dat de hoofdverantwoordelijke daarvoor Saddam Hoessein is, die zoals vorige sprekers het hebben gezegd, zijn bevolking op een meedogenloze manier blijft gijzelen, hetgeen ook zeer duidelijk blijkt uit de manier waarop hij het petroleum for food
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/305
Neyts-Uyttebroeck program heeft geblokkeerd, met als gevolg nog grotere ellende voor de lraakse bevolking. Dit gezegd zijnde wil ik graag, ook namens onze fractie, de oproep die gedaan wordt tot de Raad om te proberen tot een gemeenschappelijke positie en houding in deze aangelegenheid te komen, ondersteunen. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie maakt zich grote zorgen over de gebeurtenissen na de luchtaanvallen van 16 tot 19 december 1998. Natuurlijk steunt de Commissie — net als de lidstaten — volledig het mechanisme „olie voor voedsel", dat onder beheer van de Verenigde Naties ten uitvoer gelegd wordt en dat Irak toestaat over een periode van 6 maanden olie te verkopen ten bedrage van 5 miljard dollar en met dit geld levensmiddelen, wisselstukken en materiaal voor de olie-installaties te kopen. De Commissie verheugt zich erover dat de VN-Veiligheidsraad dit mechanisme „olie voor voedsel" op 24 november 1998 andermaal voor een periode van 6 maanden verlengd heeft. Uiteraard baart de trage manier waarop de voedselhulp verleend wordt en de wisselstukken geleverd worden ons zorgen, en hopen wij dat de lraakse regering de uitvoering van dit programma voluit steunt en gunstige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging ervan creëert. Sinds de Golfoorlog in 1991 is de Europese Unie met meer dan 200 miljoen ecu de belangrijkste donor van humanitaire hulp aan Irak. In het kader van ECHO werd 10 miljoen ecu uitgetrokken voor de eerste 8 maanden van 1998 en nog eens 4 miljoen ecu voor de periode van oktober 1998 tot 1999. De Europese Unie heeft zich ertoe verbonden de nood van het lraakse volk te lenigen en deze verbintenis zal de leidraad blijven voor de acties van de Commissie, waarbij wij natuurlijk het mandaat en de besluiten van de Raad in acht zullen nemen. Toch zij erop gewezen dat de lraakse regering ons het werken erg moeilijk maakt omdat zij beperkingen oplegt aan de NGO's. Deze houding kan de uitvoering van de door de Europese Unie gefinancierde programma's voor humanitaire hulp in het gedrang brengen. In verband met het Koerdische conflict dienen wij ons te verheugen over de toenadering tussen de twee rivaliserende Koerdische bewegingen in Noord-Irak, die in 1998 een overeenkomst over een systeem voor de verdeling van de macht sloten, terwijl de verkiezingen voor een Koerdische regionale vergadering voorbereid worden. De Commissie zal tezamen met de lidstaten onderzoeken hoe de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bevorderd kan worden. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Angola De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: — B4-0054/99 van de leden Cunha en Coelho, namens de PPE-Fractie, over de situatie in Angola; — B4-0057/99 van de heer Nordmann, namens de ELDR-Fractiei over het hervatten van de oorlog in Angola; — B4-0060/99 van de heer Newens, namens de PSE-Fractie, over de crisis in het vredesproces in Angola; — B4-0075/99 van de heer Telkämper e.a., namens de V-Fractie, over de crisis in Angola; — B4-0088/99 van de heer Hory e.a., namens de ARE-Fractie, over de situatie in Angola; — B4-0094/99 van de heer Pasty e.a., namens de UPE-Fractie, over de situatie in Angola; — B4-0099/99 van de heer Miranda e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over de situatie in Angola. Mendes Bota (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, olie en diamanten, ziehier de brandstof waarmee de burgeroorlog in Angola al een kwarteeuw lang gevoed wordt en waar alles om draait. Olie en diamanten, de armoede en miserie van het Angolese volk maken derijkdomvan wapenhandelaars en corrupte politici, „s Nachts worden dubbel zoveel mijnen gelegd als er overdag geruimd worden. De humanitaire hulp en ook de voedselhulp lijken een druppel op een hete plaat voor de noodlijdende bevolking. Het neerschieten van twee door MONUA gecharterde vrachtvliegtuigen, waarbij 23 doden vielen, was het begin van een nieuwe escalatie, waarbij alle internationale overeenkomsten en instellingen genegeerd werden. De oorlog laaide opnieuw op uit de as van het Protocol van Lusaka en hieruit bleek duidelijk dat de VN-delegatie die op de concrete uitvoering ervan moest toezien, gefaald had. Ons geduld is op om het Angolese probleem op een evenwichtige en eerlijke manier en met respect voor alle betrokken partijen te beschouwen. Aan regeringszijde heersen, zoals we allen weten, corruptie en incompetentie. De belangrijkste schuldige voor dit bloedbad heeft echter een naam: UNITA. De organisatie van Jonas Savimbi heeft onlangs voor 4 miljard dollar diamanten op de internationale markt verkocht, zij heeft haar militaire posities ver-
Nr. 4-531/306
Handelingen van het Europees Parlement
Mendes Bota sterkt en betere uitrusting gekocht, zij heeft niet ontwapend en heeft de uitbreiding van het overheidsapparaat niet gesteund, zij heeft alle overeenkomsten en alle eerdere resoluties van de VN-Veiligheidsraad genegeerd. De Veiligheidsraad heeft onlangs nog maar een resolutie aangenomen om de telecommunicatie in het door UNITA gecontroleerde gebied te beperken en de diamanthandel te verhinderen. Het geduld van de internationale gemeenschap raakt stilaan op. Een aantal machtige economische en geostrategische belangen voedt deze oorlogsmachine. Het moment is gekomen om die een halt toe te roepen! De verantwoordelijken voor dit conflict moeten worden aangeklaagd voor misdaden tegen de mensheid. De rijkdom waarmee Angola door het lot gezegend werd, verspillen en zich verrijken en zodoende miljoenen mensen laten omkomen in de oorlog en door honger is een misdaad tegen de mensheid. Nordmann (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Angola is buitengewoon ernstig en het opnieuw oplaaien van de burgeroorlog verontrust mij in het bijzonder. Het vredesproces is gedesintegreerd. We mogen ons afvragen in hoeverre de Angolese regering legitiem te noemen is, aangezien de presidentsverkiezingen onderbroken zijn. Deze regering heeft haar veronderstelde partners geprobeerd politiek en fysiek te vernietigen en UNITA in de verdediging gedwongen. Zo staat de situatie er momenteel voor. Deze situatie is dramatisch want het Angolese volk leeft intussen in de meest erbarmelijke omstandigheden, terwijl verschillende zogenaamde elitetroepen er ieder met hun deel van de buitgemaakte olievoorraden vandoor gaan. Mijnheer de Voorzitter, we moeten onze afkeur van deze gang van zaken heel duidelijk laten blijken en blijven vasthouden aan onze oproep tot vrede. Vrede kan alleen tussen strijdende partijen gesloten worden. Het mag niet zo zijn dat de ene partij de andere probeert te vernietigen. Beide partijen moeten nu maar eens eindelijk... De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Nordmann. In zijn hoedanigheid van opsteller van de ontwerpresolutie krijgt de heer Newens nu twee minuten het woord. Mijnheer Newens, u kunt van wal steken. Ik wil de sprekers nogmaals duidelijk maken dat de spreektijd niet overschreden mag worden. Newens (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, honderdduizenden inwoners van Centraal-Angola worden momenteel bedreigd door ellende, hongersnood en de dood als gevolg van het feit dat Jonas Savimbi en UNITA de burgeroorlog opnieuw hebben doen oplaaien. Dit ondanks alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere betrokkenen om vrede en verlichting te brengen in dit land, dat al tientallen jaren gebukt gaat onder een vernietigende en genadeloze strijd. De broodnodige humanitaire hulp is gestaakt na het schandelijke neerschieten van twee vliegtuigen van de Verenigde Naties, waarvan de inzittenden nog altijd niet zijn gevonden. De zoon van de piloot van het eerste toestel bevond zich aan boord van het tweede: dit geeft een idee van de tragedie die de strijd ook voor hulpverleners met zich meebrengt. Deze oorlog dient met alle mogelijke middelen te worden gestopt en de sancties moeten worden verscherpt. Het is met name van belang dat UNITA niet de kans krijgt een markt te vinden voor de diamanten waarmee ze eerder wapens en voorraden hebben gekocht. Daarom dienen De Beers en alle andere ondernemingen verplicht te worden gesteld aan te tonen hoe ze bevoorraad worden, en verlangen we van hen de toezegging dat ze nooit zullen bijdragen aan definancieringvan deze oorlog. Deze gewapende conflicten zullen nooit tot vrede leiden; het Protocol van Lusaka moet weer gerespecteerd worden. We eisen dat beide strijdende partijen onmiddellijfe overgaan tot samenwerking met de Verenigde Naties teneinde het lot van de inzittenden van de twee neergehaalde VN-vliegtuigen te kunnen achterhalen. Het is in het belang van de al zo lang geteisterde Angolese bevolking een absolute noodzaak dat de VN in Angola aanwezig blijven, uiteraard zolang haar personeel geen onaanvaardbare risico's loopt. We doen een beroep op de Commissie een bijdrage te leveren aan de humanitaire hulp en, zodra dat weer mogelijk is, aan het ruimen van de mijnen. Deze oorlog is een ramp van de eerste orde. We moeten al het mogelijke doen om de vrede in dit land eindelijk weer te herstellen. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, we hoopten op vrede in Angola. Dat hebben we al vaker gehoopt. Jaren geleden werd Savimbi uitgenodigd in het Parlement en heeft hij beloofd voor vrede te zorgen. Maar vervolgens heeft hij naar de wapens gegrepen en was er weer oorlog. Vier jaar geleden was er het protocol van Lusaka, een vredesakkoord waarvan wij dachten dat het de basis was voor een duurzame vrede. We waren daar met verscheidene delegaties van het Parlement en hebben bijvoorbeeld in Huambo gezien dat er wapens worden afgegeven. Maar als leden van het Parlement hebben we kritiek geuit op het feit dat de wapens die worden afgegeven wapens uit de tweede wereldoorlog zijn en niet de wapens waarmee gevochten wordt. De UNITA heeft ons met andere woorden jarenlang om de tuin geleid. De UNITA heeft de burgeroorlog door een wapenstilstand tot op zekere hoogte wel in toom gehouden, maar steeds deze burgeroorlog voor ogen gehad en willen bevorderen. Volgens mij moeten wij de resolutie van de VN-Veiligheidsraad, waarin gepleit wordt voor sancties tegen de UNITA, au sérieux nemen. We moeten deze resolutie dubbel au sérieux nemen. In de eerste plaats moet ervoor gezorgd worden dat de UNITA niet kan doorgaan met diamanten te ontginnen om er moderne wapens mee te kopen. Anderzijds mogen deze diamanten niet in de Europese Unie en op de Europese markt komen. Ze mogen niet als basis dienen voor deze wapenaankopen. In zoverre moeten de lidstaten worden opgeroepen deze diamanten uit Angola hier niet op de markt te laten en iets tegen de verkoop ervan in de Europese Unie te ondernemen. Aan de andere kant is er — zoals altijd bij oorlogssituaties — de lijdende bevolking, in de regel een bevolking die deze oorlog helemaal niet wil, maar erin wordt gestort. We hebben de plicht, mijnheer Marin, om verdere humani-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/307
Telkämper taire hulp te geven, daar waar het mogelijk is en op de plaatsen waar degenen die deze hulp willen verlenen ook geen gevaar lopen. Om deze hulp te kunnen verlenen is het, denk ik, ook noodzakelijk om de activiteiten voort te zetten die we in het kader van de mijnopruiming zijn begonnen en verdere steun te geven aan de verwijdering van deze wapens, de meest wreedaardige wapens die er eigenlijk zijn. We moeten ook de revalidatie van slachtoffers steunen. We hebben de revalidatiecentra bezocht en die functioneren goed. Ik denk dat deze concrete maatregelen en de humanitaire hulp in zijn geheel erg belangrijk zijn voor de lijdende bevolking en een goede en wezenlijke bijdrage zijn van de Europese Unie, de Commissie, het Parlement en de Raad, de begrotingsinstellingen en zij die deze maatregelen ten uitvoer leggen.
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter Hory (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie staat zeker niet positiever dan de heer Nordmann tegenover het Angolees regime, zijn op sovjetleest geschoeide binnenlands beleid en het cynisme dat het regime met betrekking tot de regionale aangelegenheden tentoonspreidt. We mogen evenwel de waarheid niet uit het oog verliezen en we moeten de regering en de rebellen van Jonas Savimbi niet over een kam scheren door ze er beiden voor verantwoordelijk te houden dat de burgeroorlog opnieuw oplaait. De verantwoordelijkheid hiervoor is vrijwel geheel toe te schrijven aan UNITA, met name daar ze gebieden en plaatsen die in theorie opnieuw aan de regeringsautoriteiten zijn overgedragen, weer heeft bezet. Ook zijn wij van mening dat een Europese boycot van Angolese olie en diamanten, zoals in de eerste liberale tekst werd voorgesteld, niet gerechtvaardigd is. We zouden er beter aan doen na te gaan of het inderdaad de Angolese staat is die deze producten exporteert, en niet UNITA, die deze export zou gebruiken om haar eigen land te ruïneren en de vredesakkoorden die ze heeft ondertekend, te torpederen. Wat deze akkoorden betreft — die tegen wil en dank zijn gesloten en nooit echt zijn uitgevoerd — denk ik dat het redelijk is te verlangen dat het Protocol van Lusaka weer van kracht wordt. We denken dat we opnieuw met het vredesproces moeten aanvangen, waarbij we UNITA van te voren een zeer serieuze waarschuwing geven. Voor de vredesbesprekingen moet er een nieuwe conferentie worden belegd. Het is te hopen dat de diplomatie van de Europese Unie bij die gelegenheid eindelijk haar vruchten kan afwerpen. Girão Pereira (UPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, collega Van Bladel, die niet aanwezig kan zijn om familiale redenen, heeft mij gevraagd een verklaring af te leggen en namens haar te zeggen dat zij al na de vergaderperiode van december 1997 met aandrang om maatregelen verzocht heeft om een oorlog in Angola te vermijden, zowel tijdens het actualiteitendebat als in vragen aan de Raad. Zij zegt dat zij tot driemaal toe een resolutie heeft ingediend, die echter telkens door het Europees Parlement verworpen werd, en dat zij dan ook van oordeel is dat het Parlement medeverantwoordelijk is voor de huidige situatie in Angola. Zij wilde ook nog zeggen dat volgens haar het diepe wantrouwen tussen de regering en UNITA, dat historische gronden heeft, nog is toegenomen als gevolg van de slachtpartijen van 1992, en dat dit de hoofdoorzaak van het conflict in Angola is. Zelf ben ik van oordeel dat het probleem in Angola vooral een kwestie van vertrouwen is en dat niet alleen UNITA, maar beide partijen schuld hebben aan dit klimaat van wantrouwen. Er zij op gewezen dat ook de MPLA-regering heel wat clausules van de Overeenkomst van Lusaka niet heeft nageleefd. Zo werden bijvoorbeeld geen 700.000 wapens opgehaald onder de burgerbevolking, ook al hebben die al zoveel doden geëist sinds 1992. De tweede ronde van de verkiezingen is nooit gehouden. De strijdkrachten werden niet gekantonneerd, tenzij de troepen van UNITA. De plaats van de politie is niet herzien. De VN-frequentie werd niet opengesteld zoals beloofd. De nationale symbolen (de vlag en het volkslied) werden niet gewijzigd en zijn nog altijd die van het MPLA. De huurlingen werden niet naar eigen land teruggestuurd en in strijd met de afspraken blijft de regering wapens kopen, met name in Rusland, dat lid is van de Trojka en van de VN-Veiligheidsraad. De naleving van deze clausules zou tot wederzijds vertrouwen geleid hebben. Erger is echter dat, wanneer de administratie wordt uitgebreid, die niet bestaat uit administratief personeel en ambtenaren, maar is samengesteld uit politiemensen en militairen, die alle zetels van UNITA vernielen en de kaderleden van de organisatie doden of gevangennemen. Intussen wordt in Luanda eenfictieveUNITA gecreëerd, mocht de VNvertegenwoordiger de echte en historische UNITA niet spreken en nam het wantrouwen toe. Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik vertegenwoordig hier geen enkele partij en volg enkel mijn geweten en mijn overtuiging. Ik wilde desalniettemin deze feiten geven omdat de manicheïstische houding waarbij één van de partijen altijd de schuld krijgt, mij niet eerlijk lijkt. Op die manier worden de problemen van de oorlog niet opgelost. Sancties zullen geen vrede brengen in Angola. Er kan alleen maar vrede heersen in een klimaat van vertrouwen, dat dit Parlement kan helpen creëren. Novo (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, UNITA heeft zich niet neergelegd bij de verkiezingsuitsiag, heeft de ontwapening van zijn troepen en de uitbreiding van het overheidsapparaat tot het volledige grondgebied tegengehouden en heeft de Akkoorden van Lusaka en de aanbevelingen van de VN-Veiligheidsraad niet nageleefd. UNITA is dan ook zonder de minste twijfel verantwoordelijk voor de hervatting van de oorlog in Angola en moet hiervoor als zodanig verantwoordelijk gesteld worden. We stellen vast dat de beweging zich opnieuw bewapent, hetgeen alleen maar kan omdat het internationale embargo duidelijk is afgezwakt. De sancties van de Europese Unie en de volledige internationale gemeenschap moeten
Nr. 4-531/308
Handelingen van het Europees Parlement
Novo worden toegepast en versterkt. Wij juichen dan ook het voorstel toe dat de Commissie vandaag doet om een onderzoek in te stellen naar de diamantsmokkel waarmee UNITA zijn oorlogsinspanningen financiert. In het licht van het ongelooflijke en betreurenswaardige feit dat twee MONUA-vliegtuigen boven door UNITA bezet en gecontroleerd gebied werden neergeschoten, en van de honderden slachtoffers en duizenden ontheemden die de hervatting van de oorlog al gemaakt heeft, eisen wij dat de wapens zwijgen, dat het vredesproces opnieuw op gang gebracht wordt, dat UNITA zich ertoe verbindt de Akkoorden van Lusaka en de besluiten van de Verenigde Naties na te leven en dat de Verenigde Naties besluiten het mandaat van MONUA te verlengen, zodat de voorwaarden gecreëerd worden om de vluchtelingen te helpen en voedsel- en noodhulp te verlenen. Tenslotte wil ik ook nog zeggen dat de internationale gemeenschap krachtiger zal moeten optreden tegen de herhaalde schendingen van de besluiten van de Verenigde Naties door UNITA. Zo niet kan zij ervan beschuldigd worden met twee maten en twee gewichten te meten, al naargelang de plaats van het conflict en al naargelang het bepaalde landen uitkomt. Wij moeten ijveren voor vrede en hulp aan een volk dat het slachtoffer is van een aanslepende oorlog van een organisatie — UNITA — die zich almaar meer op een onverantwoorde manier, almaar meer als een terroristische organisatie gedraagt. Habsburg-Lothringen (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik moet u eerlijk zeggen dat ik het ten zeerste betreur dat de mening die hier door velen is vertolkt die als spreker of als vertegenwoordiger van de actoren zijn opgetreden niet weerspiegeld wordt in deze resolutie. De resolutie is jammer genoeg, hoewel ik de inhoud ervan ondersteun, heel eenzijdig. Er wordt in gesuggereerd dat alleen UNITA de schuld draagt. Daarbij vergeet men dat er in Luanda wel degelijk een meedogenloos dictatoriaal regime aan de macht is en dat men eigenlijk beide partijen gelijk zou moeten behandelen, zoals dit ook tot op zekere hoogte door de Verenigde Naties gedaan wordt. Het volstaat niet om alleen de diamanthandel te veroordelen, mijnheer Telkämper, maar u zou evengoed de oliehandel moeten veroordelen, bijvoorbeeld uit de provincie Kabinda, die toch bezet is door de regering, die er niet voor terugdeinst om troepen van buitenaf te mobiliseren om daar de macht uit te oefenen. Deze oliehandel moet even hard bestreden worden als dit thans geëist wordt op het gebied van de diamanthandel. Ik vind het belangrijk dat men beide partijen gelijk behandelt. Alleen zo kunnen we in deze kwestie geloofwaardig blijven. Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, ondanks alle inspanningen van de Verenigde Naties zijn wij in Angola weer bij af. De strijdende partijen verkwanselen weer als vroeger de rijkdom van het land en brengen de burgers tot de bedelstaf. Het is overigens niet juist om één partij daarvan de schuld te geven. De regering en het leger treffen ook blaam. Zij hebben geen stabiliteit geleverd. Zij opereren met twee gezichten. Wij moeten ons niet laten meesleuren door politieke spelletjes. Ik observeer een gebrek aan bereidwilligheid aan beide kanten om een serieuze inspanning te leveren ten einde een duurzame vrede te bereiken. Wat moeten wij doen om de spiraal van geweld te keren. Ik hoop dat de Verenigde Naties het niet zullen opgeven en dat MONUA ook na 26 februari zal blijven. De internationale gemeenschap moet hulp blijven leveren, maar het zal niet gemakkelijk zijn het momentum voor Angola bij de donoren te behouden. Wij moeten het toch maar proberen. Mijnheer de Voorzitter, een punt van orde. Er staat een pijnlijke misdruk in de gezamenlijke ontwerpresolutie. Daar staat dat de resolutie van de ELDR-fractie is ingediend door de heren Bertens, Fassa en Cunha. Maar de laatste hebben wij al lang getransfereerd naar de PPE-fractie. Amadeo (NI). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, wij veroordelen zonder meer de hervatting van de vijandigheden in Angola. Dit is een ernstige terugslag voor het vredesproces en daarom moet men, zoals ook in de onderhavige resolutie staat, onverwijld terugkeren naar de toepassing van het Protocol van Lusaka en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Wij dringen derhalve bij de UNITA aan op eerbiediging van de mensenrechten en samenwerking met de speciale VN-afgezant. Alleen via onderhandelingen kan een oplossing worden gevonden voor het huidige conflict. Dezelfde oproep doen wij echter ook aan president dos Santos van Angola. Ook hem treft schuld daar hij de rechten van de leden van de parlementaire oppositie niet heeft gerespecteerd. Deze parlementsleden zijn gewoon weggestuurd en mogen hun werk als rechtstreeks gekozen afgevaardigden van het volk niet meer uitoefenen. Tot slot nodigen wij de Europese Unie uit alles in het werk te stellen om humanitaire hulp te verlenen. Zij moet de betrokken partijen duidelijk maken dat er geen militaire oplossing voor het conflict kan zijn en er maar een uitweg is om het Angolese volk weer vrede te geven: terug naar de onderhandelingen. De Voorzitter. — De heer Telkämper wil een beroep doen op het Reglement. We hebben echter ontzettend weinig tijd. Het is niet de bedoeling dat we hier een debat binnen een debat gaan voeren, maar als u namens uzelf wilt reageren op een eerdere opmerking kunt u uw gang gaan. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan het kort houden. Mijnheer Habsburg-Lothringen heeft quasi gesuggereerd dat we niet geloofwaardig zijn. Wat ik gezegd heb, is het resultaat van het verslag over de delegatiereis van het Europees Parlement naar Angola, naar Huambo. We hebben keer op keer vastgesteld dat UNITA de vrede verbreekt en de wapens weer opvat. Mijns inziens moet het protocol van Lusaka als basis dienen voor het vredesproces en als Parlement moeten we daaraan vasthouden. Dat is de basis voor een toekomstige vrede en daar moeten we naar streven. Dat is geloofwaardig! Dit is waar we voor opkomen en we willen dat het wordt toegepast.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/309
Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is het ermee eens dat de hervatting van de gevechten in Angola ongetwijfeld een droevige gebeurtenis is en dat elke aanval op vliegtuigen die niet aan militaire operaties deelnemen, onaanvaardbaar is. Zij is het er ook mee eens dat UNITA de hoofdverantwoordelijke is voor de nieuwe gevechten en dat de organisatie aanfinanciëlemiddelen komt via illegale diamanthandel. De Commissie beschikt evenwel niet over de nodige middelen om een onderzoek in te stellen naar deze illegale diamanthandel. Wij zullen de Raad evenwel de bekommering van het Europees Parlement over deze illegale handel overmaken. De Commissie is van mening dat de Europese Unie enkel bijkomende sancties kan treffen in het kader van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Teneinde de nood van de Angolese bevolking te helpen lenigen hebben de diensten van de Commissie de situatie zo grondig mogelijk onderzocht. In dit verband zal in het kader van de controle op de ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie onder andere bestudeerd worden of de hulp die de Unie momenteel verleent eventueel geheroriënteerd kan worden. De hulp van de Unie hangt natuurlijk af van de concrete mogelijkheden ter plaatse. Zoals de heer Telkämper uitstekend opmerkte, ruimen wij ook mijnen in Angola, en ook al ligt de operatie niet volledig stil, zij ondervindt toch hinder van de militaire acties en van de grotere onveiligheid die deze meebrengen voor de ontmijningsploegen die in Angola actief zijn. De Commissie heeft humanitaire hulp uitgetrokken en gefinancierd, die natuurlijk naar de kwetsbaarste lagen van de bevolking in verschillende delen van Angola gaat. Ook de tenuitvoerlegging van deze programma's wordt gedeeltelijk gehinderd door de verslechtering van de politieke en militaire situatie na de hervatting van de gewapende strijd. Omdat de Verenigde Naties de logistieke steun vanuit de lucht opgeschort hebben na de ernstige incidenten die zich hebben voorgedaan — het neerschieten van vliegtuigen — is de humanitaire hulpverlening in de provincies die het ergst door de gevechten getroffen worden bijna volledig verlamd. Ik bevestig dan ook dat de toestand heel kritiek is. De Commissie zal niet alleen via de diensten van onze delegatie, maar ook met de hulp van de internationale instellingen en de NGO's die met ons samenwerken, al het mogelijke doen om de humanitaire hulp opnieuw op gang te brengen zodra de veiligheidsvoorwaarden dat toelaten. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Mensenrechten De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: Oost-Timor en Indonesië — B4-0056/99 van de heer Bertens, namens de ELDR-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Indonesië; — B4-0064/99 van de heren Marinho en Barros Moura, namens de PSE-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Indonesië en Oost-Timor; — B4-0066/99 van de heer Cunha e.a., namens de PPE-Fractie, over de mensenrechtensituatie in Indonesië en Oost-Timor; — B4-0092/99 van de heer Dupuis, namens de ARE-Fractie, over de situatie in Oost-Timor; — B4-0095/99 van de heren Janssen van Raay en Pasty, namens de UPE-Fractie, over het zelfbeschikkingsrecht voor de bevolking van Oost-Timor; — B4-0101/99 van de heer Ribeiro e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over de situatie in Oost-Timor en Indonesië; — B4-0108/99 van de heer Telkämper e.a., namens de V-Fractie, over Indonesië. Westelijke Sahara — B4-0045/99 van de heer Watson e.a., namens de ELDR-Fractie, over de Westelijke Sahara; — B4-0061/99 van de heer Swoboda e.a., namens de PSE-Fractie, over de Westelijke Sahara; — B4-0073/99 van de leden Telkämper en Aelvoet, namens de V-Fractie, over de Westelijke Sahara;
Nr. 4-531/310
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter — B4-0080/99 van de heren Oostlander en Hernandez Mollar, namens de PPE-Fractie, over de Westelijke Sahara; — B4-0100/99 van mevrouw Ainardi e.a., namens de GUE/NLG-Fractie, over de situatie in de Westelijke Sahara. "Handel' infeinderenin Guatemala — B4-0058/99 van de heer Bertens e.a., namens de ELDR-Fractie, over de „handel' in baby's uit Guatemala; — B4-0062/99 van mevrouw Van Putten e.a., namens de PSE-Fractie, over de „handel' in baby's uit Guatemala; — B4-0076/99 van de heer Kreissl-Dörfler e.a., namens de V-Fractie, over de „handel' in baby's uit Guatemala; — B4-0089/99 van mevrouw Leperre-Verrier, namens de ARE-Fractie, over de „handel' in baby's uit Guatemala; — B4-0096/99 van de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, over de „handel' in baby's uit Guatemala; — B4-0103/99 van de leden González Alvarez en Novo, namens de GUE/NLG-Fractie, over de „handel' in bab/s uit Guatemala. Het vredesproces in Colombia — B4-0055/99 van de heren Gasóliba i Böhm en Bertens, namens de ELDR-Fractie, over het vredesproces in Colombia; — B4-0063/99 van de leden Miranda de Lage e.a., namens de PSE-Fractie, en Escola Hernando, namens de AREFractie, over de vredesbesprekingen in Colombia; — B4-0074/99 van de heer Kreissl-Dörfler e.a., namens de V-Fractie, over de vredesbesprekingen in Colombia; — B4-0085/99 van mevrouw De Esteban Martín, namens de PPE-Fractie, over de vredesbesprekingen in Colombia; — B4-0102/99 van de heer Puerta e.a., namens de GUE/NLG-Fractie, over de vredesbesprekingen in Colombia. Sierra Leone — B4-0072/99 van de heer Telkämper e.a., namens de V-Fractie, over de situatie in Sierra Leone; — B4-0087/99 van de heer Hory e.a., namens de ARE-Fractie, over de situatie in Sierra Leone. Oost-Timor en Indonesië Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe president van Indonesië, Habibie, blijft in zijn reformatiemaatregelen steken in selectieve maatregelen, terwijl Indonesië andere maatregelen nodig heeft die democratie en respect voor mensenrechten en economische vernieuwing opleveren. De bevolking van Indonesië heeft daar recht op. De regering moet begrijpen dat democratie en mensenrechten een onmisbare component zijn die de economische wederopleving weer nieuw elan zal geven. De Unie wil Indonesië helpen, maar dan moet ze zelf maatregelen nemen. De Unie moet de Indonesische regering onder druk zetten zodat zij verder gaat met hervormingen. Wanneer zullen alle politieke gevangenen vrijgelaten worden, inclusief Gusmão? Wanneer zal er een einde komen aan repressieve maatregelen in gebieden als Oost-Timor, Atjeh en Irian Jaya? Mijn hoop is dat de nieuwe regering op een werkelijk democratische wijze gaat beginnen en een nieuw legitiem gezag instelt dat inderdaad maatregelen kan nemen. De weg is nog lang voor Indonesië, maar ook lang voor Oost-Timor. Damião (PSE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, de voorliggende resolutie kan niet meer gelegen komen. Gezien de veranderingen in Indonesië konden wij denken dat de voorwaarden vervuld waren om vreedzame oplossingen te zoeken. Deze veranderingen zijn echter slechts schijn. Ook al heeft president Habibie het speciale statuut van OostTimor op grond van de grote culturele en godsdienstige verschillen erkend, ook al werden pre-akkoorden gesloten waaruit de goede wil van de partijen blijkt en ook al werden onderhandelingen begonnen, de houding van Indonesië ten aanzien van het Oost-Timorese volk is helemaal niet veranderd. De overdreven en agressieve militaire aanwezigheid büjft en het is nog altijd het leger dat voor de ordehandhaving en gerechtelijke onderzoeken instaat in plaats van een politiemacht en een onafhankelijk rechtssysteem. De militairen zijn verantwoordelijk voor nieuwe gewelddaden, nieuwe verdwijningen en nieuwe politieke gevangenen. De laatste hoop van de Timorezen verdween toen onlangs in Alas een nog onbekend aantal burgers omgebracht werd.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/311
Damião Zoals wij al zeiden, is de voorliggende resolutie uiterst dringend en passend. Wij leggen de nadruk op het verzoek om onmiddellijk een onderzoek in te stellen onder auspiciën van de Verenigde Naties zodat degenen die dergelijke misdaden begaan direct verantwoordelijk gesteld kunnen worden, alsmede op de oproep tot onderhandelingen die een snelle oplossing mogelijk maken, waarvoor ook democratisering in Indonesië nodig is. Tijdens de eerste tien jaar van de bezetting verdwenen 200.000 Timorezen. Journalisten moesten eerst getuige zijn van een slachtpartij vooraleer de internationale gemeenschap wakker werd. Hopelijk moeten niet opnieuw slachtpartijen aangericht worden opdat de VN-resoluties worden nageleefd. Wij moeten eisen dat Indonesië de mensenrechten eerbiedigt, er moet een einde komen aan het lijden van het Oost-Timorese volk en dictator Soeharto en de verantwoordelijke militairen moeten voor een internationale rechtbank terechtstaan. Wij mogen niet met twee maten meten en, zoals sommigen wensen, eisen dat Pinochet veroordeeld wordt en Soeharto vrijuit gaat. Coelho (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement besteedt opnieuw aandacht aart Oost-Timor op een moment dat zich drie belangrijke gebeurtenissen voordoen. Om te beginnen raakt Indonesië nog meer geïsoleerd nu de Australische regering haar officiële standpunt inzake Oost-Timor gewijzigd heeft en het nieuwe standpunt door bijna alle politieke krachten in Australië wordt toegejuicht en enkel door de Indonesische regering bekritiseerd wordt. Indonesië staat almaar meer alleen met zijn voornemen om Oost-Timor militair bezet te houden en met geweld bij. Indonesië aan te hechten. Ten tweede worden de mensenrechten almaar meer geschonden; nadat in november jongstleden een aantal burgers gedood werd in Alas, is het nieuws dat ons uit Oost-Timor bereikt, zelfs gefilterd door de censuur van de militaire autoriteiten, opnieuw zorgwekkend. Uit de jongste berichten blijkt dat de mensenrechten herhaaldelijk geschonden worden en dat volksmilities opgericht worden die door de militairen bewapend worden en die met geweld terreur trachten te zaaien onder degenen die zich tegen de aanhechting bij Indonesië verzetten. Bisschop Ximenes Belo bevestigde onlangs dat duizenden Timorezen hun toevlucht hadden gezocht in de hoofdstad van Oost-Timor nadat zij op de vlucht geslagen waren voor geweld en terreur. Ten derde wordt dit Parlement nog altijd een bezoek aan Oost-Timor geweigerd. De interparlementaire werkgroep voor Oost-Timor bestudeerde tijdens haar vergadering van gisteren een brief van de Indonesische ambassadeur waarin de EP-leden een visum voor Oost-Timor geweigerd wordt. Deze weigering is veelbetekenend: zij hebben schrik voor dit Parlement, dat vrijheid, democratie en respect vòor de mensenrechten hoog in het vaandel voert. Mijnheer de Voorzitter, wij blijven bij ons voornemen en wij zijn van oordeel dat het Europees Parlement moet blijven samenwerken overeenkomstig onze eerder aangenomen resoluties en overeenkomstig de resolutie die vandaag ter goedkeuring aan het Parlement wordt voorgelegd en die wij tezamen met leden van een aantal andere fracties ingediend hebben. Wij zijn ervan overtuigd dat met volharding, doorzettingsvermogen en moed respect voor de rechten van het individu en de vrijheid kan worden afgedwongen en tirannie, geweld en misprijzen voor de meest elementaire mensenrechten bestreden kunnen worden. Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, hier werd door verscheidene sprekers al gewezen op de langdurige conflictsituatie waarbij Indonesië ten onrechte Oost-Timor bezet houdt. De VN-resoluties zijn steeds door het Europees Parlement onderschreven en eigenlijk is er nu ook een gunstige omstandigheid om hierop door te gaan en deze zaak op de internationale agenda opnieuw aan te kaarten. Er werd terecht gewezen op het feit dat Australië, het enige land dat de aanhechting van Oost-Timor had erkend, zijn standpunt heeft gewijzigd. Dat onderstreept meteen dat de nieuwe gedachten die in Indonesië hand over hand in alle bevolkingslagen toenemen, ook nieuwe hoop mogen wekken voor Oost-Timor. Het is immers zo dat de Indonesische regering onder toenemende druk-staat om te democratiseren en om ook de eigenheid, de zelfbeschikking van Oost-Timor te erkennen en van de andere gebieden waarvan de traditionele eigenheid door de Indonesische politiek worden bedreigd, zoals Irian Jaya. Girão Pereira (UPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil zeggen dat de kwestie Oost-Timor, die jarenlang door de internationale gemeenschap vergeten werd, de jongste tijd gelukkig bijna voortdurend aan de orde is en een belangrijk onderwerp van gesprek is in de internationale instellingen, de Verenigde Naties, het Amerikaanse Congres enzovoort. Ik verheug mij er tevens over dat ook de Raad zich al over deze kwestie heeft uitgesproken. Ik denk dat de Commissie dat ook al gedaan heeft. Dit Parlement heeft eveneens een belangrijke rol gespeeld in de behandeling van deze kwestie omdat het voortdurend de aandacht vestigde op de kwestie Oost-Timor en de schendingen van de mensenrechten. Wij zijn het natuurlijk volledig met deze resolutie eens, maar ik betreur dat het voorstel van collega Janssen van Raay om tezamen met de verkiezingen in Indonesië een referendum over het recht op zelfbeschikking in Oost-Timor te houden, niet is overgenomen. Ik ben van oordeel dat het recht op zelfbeschikking inderdaad ons doel moet zijn en dat het Parlement hiervoor moet blijven ijveren. Ribeiro (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, Indonesië en Oost-Timor zijn opnieuw aan de orde in het actualiteitendebat van dit Parlement, zoals geregeld gebeurt dankzij de onontbeerlijke volharding en aandrang opdat de heroïsche strijd die dit volk al meer dan twintig jaar voor zijn recht op zelfbeschikking voert, zeker nooit vergeten wordt. Wij moeten hier niet alleen de aandacht op vestigen; Indonesië biedt ons met zijn militaire bezetting en repressie altijd nieuwe argumenten om hier met recht en reden voortdurend op te hameren. Deze keer moeten we de recente gebeurtenissen in Alas en de omvang en de gevolgen van de gewelddadige militaire repressie door Indonesië onderzoeken. Wij herhalen dan ook onze eis dat een onderzoek ingesteld wordt en dat wij een bezoek kunnen brengen aan Oost-Timor, ook al weigert Indonesië dit Parlement sinds november 1991 toegang tot Oost-Timor. Wij klagen ook het manoeuvre aan dat het resultaat is van de ongelooflijke zwakheid die men wil verbergen: men zegt dat men
Nr. 4-531/312
Handelingen van het Europees Parlement
·
Ribeiro het beginsel van zelfbeschikking aanvaardt, maar men gaat uit van de veronderstelling dat Oost-Timor een Indonesische provincie is, aangezien men tegelijk met de Indonesische verkiezingen van juni eerstkomend een schijnreferendum wil houden. Hautala (V). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, aan de macht van Soeharto in Indonesië is vorig voorjaar al een eind gekomen, maar na zes maanden kon Amnesty International constateren dat de beloften die de nieuwe president heeft gedaan met betrekking tot de mensenrechten, niet zijn nagekomen. Ik maak me grote zorgen over het feit dat daarginds machtsmiddelen tegen vreedzame demonstranten zijn ingezet en dat er geen progressie zit in de vrijlating van politieke gevangenen. Ik wil het met name hebben over Oost-Timor. Ook daar is de repressie zorgwekkend toegenomen. We moeten geloof hechten aan berichtgeving waaruit blijkt dat ook de militaire macht groter is geworden dan officiële mededelingen doen geloven. Gelukkig is de Europese Unie de laatste tijd enigszins strijdbaarder geworden in haar houding ten opzichte van Oost-Timor en hebben we tevreden kennis kunnen nemen van de conclusies over Oost-Timor die op de Topconferentie van Wenen zijn getrokken. Uit berichten die ons zeer recentelijk hebben bereikt, blijkt dat ook de opstelling van Australië met betrekking tot de toekomst van Oost-Timor zich ten positieve heeft gewijzigd. De doelstelling moet nu zijn om zorgvuldig te beginnen met de voorbereidingen voor een referendum over de toekomst van Oost-Timor. Ik zou commissaris Marín willen vragen of het beleid van de Europese Unie ten aanzien van Oost-Timor ook in concreto actiever wordt. Is het bijvoorbeeld een overweging om op Oost-Timor een bureau van de Europese Unie te openen? Net zoals de Amerikanen bijvoorbeeld in Kosovo een bureau hebben? Dat zou dan geen volledige diplomatieke vertegenwoordiging hoeven te zijn, als de zaak te gevoelig ligt. Ten tweede zou ik willen benadrukken dat de naderende parlementsverkiezingen die op 7 juni worden gehouden in Indonesië het noodzakelijk maken dat de lidstaten van de Europese Unie en de Unie zelf actief verkiezingswaarnemers daarheen sturen, niet alleen van het Parlement maar ook van niet-gouvernementele organisaties. Tenslotte wil ik mededelen dat ik namens de solidariteitsgroep Oost-Timor momenteel besprekingen voer met de Indonesische regering, waaruit moet voortvloeien dat de leden van het Parlement een niet-officiële delegatie naar Oost-Timor mogen sturen. De Westelijfee Sahara Fassa (ELDR). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, in de Westelijke Sahara voltrekt zich een langzaam vorderend vredesproces. Waarschijnlijk is het nog te vroeg om te zeggen dat wij optimistisch kunnen zijn over de uitkomst daarvan, maar het is wel een goed teken dat een begin is gemaakt met de organisatie van een referendum. Dit kan uiteindelijk leiden tot zelfbeschikking voor de bevolking in dit gebied. Daarom is het uiterst belangrijk dat de Europese Unie bij de Marokkaanse regering en het Polisario aandringt op volledige samenwerking met de Organisatie van de Verenigde Naties en op het onmiddellijk houden van een vrij, billijk en onpartijdig referendum voor de zelfbeschikking van dit in het verleden zo omstreden en gekwelde gebied. McGowan (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, of de Europese Unie staat voor democratie, mensenrechten en zelfbeschikkingsrecht, of ze staat helemaal nergens voor. Er is een reële mogelijkheid dat de Verenigde Naties besluiten zich aan het einde van deze maand terug te trekken uit de onrechtmatig bezette Westelijke Sahara. Kofi Annan bereidt momenteel een verslag voor dat hij tegen 22 januari aan de Veiligheidsraad zal overleggen. De laatste keer dat ik de eer had hem te ontmoeten was afgelopen november in Algerije. De Europese Unie heeft altijd gepleit voor het zelfbeschikkingsrecht van dit volk en voor beëindiging van het conflict. Ik zou in het bijzonder de heer Marín voor zijn inspanningen willen danken. Ook ben ik dankbaar voor de humanitaire en toegezegde logistieke steun in de aanloop naar een referendum. We staan aan de vooravond van een oplossing van een conflict dat 20 jaar lang onnoemelijk leed heeft veroorzaakt. Het probleem waar we nu mee kampen is echter dat Marokko, ook volgens de Verenigde Naties, opnieuw roet in het eten gooit en een overeenkomst probeert te vertragen en blokkeren. De Marokkaanse autoriteiten — die uiteraard weer op de publieke tribune vertegenwoordigd zijn — zijn te beroerd bepaalde leden van het Europees Parlement te ontmoeten maar wel bijzonder bedreven in het lobbyen en het ompraten van personen, en ze deinzen zelfs niet terug voor inbraak in dit gebouw. De schuld voor het uitblijven van een vreedzame oplossing ligt bij Marokko. Hier in het Europees Parlement hebben we nog niet alles gedaan wat we kunnen. Zelfs van u, mijnheer Marín, verwacht ik meer. U weet zo veel over dit vraagstuk en u hebt zowel met de Marokkaanse autoriteiten als met Polisario gesprekken gevoerd. Laat de mensen van de Westelijke Sahara nu niet in de steek. Laten we ons eensgezind opstellen achter de Verenigde Naties, en Kofi Annan en James Baker volmondig steunen bij hun inspanningen, in de hoop dat dit conflict tot een oplossing gebracht kan worden. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het verschil tussen Angola en de Westelijke Sahara bestaat erin dat er in de Westelijke Sahara een wapenstilstand is. Maar een wapenstilstand betekent nog geen vrede. Een van de laatste koloniale conflicten speelt zich daar af. Nadat de Spanjaarden zijn weggegaan en de Marokkanen dit land bezet hebben, is er een soort europeanisering van het oude koloniale beleid aan de gang, en daarom heeft de Europese Unie volgens mij een verplichting en een verantwoordelijkheid ten opzichte van dit deel van de vroegere Spaanse koloniale geschiedenis. De ballingen leven daar al decennialang in vluchtelingenkampen. Marokko verhindert al sinds jaren — daarom worden ook al jarenlang dezelfde discussies hierover gevoerd — dat er een referendum wordt gehouden. Nu wil de VN
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/313
Telkämper er blijkbaar op toezien dat het referendum in december 1999 plaatsvindt. We hebben dit al vaker gehoopt en we verwachten dat het dit jaar ook daadwerkelijk gebeurt. Kofi Annan lijkt vastberaden te zijn, dat is gebleken bij zijn laatste bezoek aan deze regio. Dit houdt in dat ook de Europese Unie haar steentje moet bijdragen en dit proces politiek en logistiek moet ondersteunen. We roepen Marokko op niet verder te verhinderen dat de kiesgerechtigde personen worden geregistreerd en zich niet meer te bezondigen aan slinkse streken. Het zou zelfs opportuun zijn om directe onderhandelingen tussen het Saharische volk en Marokko op gang te brengen. We roepen de Raad op — en het Oostenrijkse voorzitterschap heeft op dit punt een heleboel positieve signalen gegeven — erop toe te zien dat het referendum plaatsvindt en dat in afwachting van het referendum de humanitaire hulp wordt voortgezet. Volgens mij moeten er ook waarnemers komen in de periode voor de verkiezingen en niet alleen wanneer het referendum plaatsheeft. We verzoeken de Commissie de nodige middelen beschikbaar te stellen voor het referendum en voor de humanitaire hulp. Bij de ophanden zijnde visserijovereenkomst met Marokko zou ernaar gestreefd kunnen worden om deze te verbinden aan het referendum. Hoe het ook afloopt, de Commissie, de Raad en de trojka moeten ervoor zorgen dat naast de VN ook de Europese Unie erop toeziet dat het referendum plaatsvindt. Dat is mijn verzoek aan het Duitse voorzitterschap. Fabra Vallés (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij worden andermaal geconfronteerd met de gevoeligheid van dit Parlement voor de onderhavige kwestie, enerzijds, en de realiteit en de actieve rol van de Verenigde Naties, anderzijds. Wij mogen evenmin de belangrijke humanitaire hulp die verleend wordt en voortgezet moet worden uit het oog verliezen. We moeten deze realiteit erkennen, maar zien tussen de duinen van de woestijn een soort fata morgana opdoemen: de fata morgana van een referendum, dat er schijnbaar nooit komt. We moeten desalniettemin ongeduld vermijden: ongeduld van de Verenigde Naties, van de internationale gemeenschap, van het Polisario-front of van de Marokkaanse regering. Wij moeten geduld oefenen, zodat geen verdoken problemen blijven bestaan, die toekomstige oorlogen of een permanente guerrilla-oorlog kunnen veroorzaken. Mijnheer de Voorzitter, wij wensen dan ook en kunnen het ermee eens zijn dat spoedig een referendum gehouden wordt, waarvan de uitslag door iedereen erkend wordt. Ainardi (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, we mogen er ons over verheugen dat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties persoonlijk het vraagstuk van de Westelijke Sahara in handen heeft genomen. In de maanden november en december is hij naar dit gebied afgereisd en heeft hij, naar aanleiding van zijn ontmoetingen met de partijen in het conflict, een aantal aanbevelingen gedaan om het vredesproces uit het slop te halen en de akkoorden van Houston van kracht te laten worden. Polisario heeft met al deze voorstellen, die een onlosmakelijk geheel vormen, ingestemd. Maar de Marokkaanse regering blijft bij haar weigering. Ze blokkeert het vredesproces en is er derhalve verantwoordelijk voor dat dit proces is onderbroken. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft dit overigens ook erkend. In zijn resolutie van 17 december, spreekt de Veiligheidsraad zijn genoegen uit over de overeenkomst met Polisario en vermaant hij de Marokkaanse regering het verordeningsplan van de Verenigde Naties ten uitvoer te brengen. De voorbereidingen voor het referendum bevinden zich momenteel in de laatste fase. Als we deze voorbereidingen willen afronden — dat wil zeggen tot aan het referendum inzake het zelfbeschikkingsrecht dat voor 1999 staat gepland — moeten we de pogingen van de Marokkaanse regering om dit te verijdelen, verhinderen. De Raad en de regeringen van de lidstaten kunnen hieraan een bijdrage leveren door zich actiever in te zetten voor het slagen van het vredesproces. Hierbij moeten ze met name gebruik maken van de middelen die hun ter beschikking staan om de Marokkaanse regering ertoe te bewegen gehoor te geven aan het geheel van voorstellen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Kan ook de Raad niet een gemeenschappelijk standpunt innemen, zoals het Europees Parlement hem op 10 maart 1998 heeft verzocht? Of kan de Raad niet tenminste een verklaring afgeven waarin hij zich achter het standpunt van de Verenigde Naties schaart? We moeten de compromisresolutie steunen om een signaal aan de Raad en de regeringen van de lidstaten af te geven. Verder kan deze compromisresolutie dienen als ondersteuning van de pogingen die de secretaris-generaal van de Verenigde Naties onderneemt om de voorbereidingen op het referendum af te ronden. Dit referendum inzake het zelfbeschikkingsrecht voor de Sahari vormt de beste manier op democratische wijze een rechtvaardige en duurzame oplossing te vinden voor het dekolonisatievraagstuk van de Westelijke Sahara. García Arias (PSE). -— (FS) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zou willen dat ook de fungerend voorzitter van de Raad aanwezig was en dit debat bijwoonde. Ik zal niet herhalen wat de Commissie al weet en zal niet wijzen op het belang van de vergadering van de Veiligheidsraad en de jongste resolutie die, mijnheer Fabra, al wijst op het ongeduld van de internationale gemeenschap. Wij kunnen natuurlijk geduld oefenen en het volk van de Westelijke Sahara, dat al eindeloos op dit referendum wacht, geeft blijk van geduld. De situatie ligt inderdaad heel gevoelig: omdat het volk van de Westelijke Sahara lijdt en omdat er — zoals een andere spreker ook al zei — een einde kan komen aan dit staakt-het-vuren. Wij vragen de Commissie en de Raad dan ook dat wij, in het licht van de resolutie die de Verenigde Naties unaniem aangenomen hebben, hetzelfde doen; wij vragen dat de Commissie, het Parlement en de Raad in een document — in een resolutie — duidelijk hun steun uitspreken voor de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en deze inspanningen. Mijnheer de Voorzitter, ik wil tevens in herinnering brengen wat de Veiligheidsraad zegt en wat wij allen weten, namelijk dat het Polisario het door de secretaris-generaal voorgestelde geheel van maatregelen al aanvaard heeft en in-
Nr. 4531/314 H andelingen van het Europees Parlement García Arias gestemd heeft met de Akkoorden van H ouston en het voorstel van de secretarisgeneraal. Wij weten ook dat Ma rokko de zaak op de lange baan blijft schuiven en er schijnbaar op rekent dat de bevolking het zal opgeven en dat ook het geduld van de internationale gemeenschap op zal raken. Mijnheer de commissaris, wij die zo dicht bij Marokko liggen en die het Marokkaanse volk en de Marokkaanse rege ring respecteren en waarderen, moeten de Marokkaanse regering — vriendelijk maar vastberaden — zeggen dat zij het vredesplan moet aanvaarden en dat het zo niet verder kan. En wel omdat het hier gaat om een naburige regio die dicht bij de Europese Unie ligt en omdat zij al deze inspanningen op de ontwikkeling van het Marokkaanse volk en van het Saharese volk zou moeten richten. Habsburg-Lothringen (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat we allemaal vrede in de Westelijke Sa hara willen, en daarom ondersteunen we waarschijnlijk ook allemaal het doel van deze resolutie. Toch zou ik willen zeggen dat ik het persoonlijk beter had gevonden indien deze resolutie er na het besluit van de Veiligheidsraad was gekomen. Ik zou op één ding willen wijzen: het is zeker niet voldoende dat iedereen Marokko met de vinger wijst en zegt dat dit land alles op de lange baan schuift. Bepaalde redeneringen die hier naar voren zijn gebracht, moeten worden ge corrigeerd. Wanneer men het heeft over de personen die aan het referendum mogen deelnemen, kan men zich niet simpelweg beperken tot de personen die reeds langer dan tien jaar in het huidige gebied van de Westelijke Sahara wonen en daar een recht op leven hebben verworven. Er wordt tegenwoordig in de Europese Unie en in de verschil lende lidstaten vaak op gewezen dat de personen die een bepaalde tijd bij ons geleefd hebben ook bepaalde rechten hebben verworven. Men kan deze personen niet zomaar uitsluiten van het referendum; evengoed moet men de per sonen die leven in de vluchtelingenkampen in Algerije erbij betrekken. Met uw welnemen zou ik toch nog heel kort de aandacht willen vestigen op een historisch aspect, omdat er hier zo veel gezegd is over kolonisatie, rekolonisatie en wat dies meer zij: het gebied van de Westelijke Sahara heeft eeuwen lang toebehoord aan Marokko voordat het overging in Spaanse handen. Dat zou ik toch even willen opmerken. González Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij hielden hier al een debat over tijdens de jongste vergaderperiode, nadat tien leden een mondelinge vraag hadden ingediend. Mijns inziens dienen wij een aantal za ken te herhalen waar wij de Raad toen ook al op wezen. Om te beginnen is de zichtbaarheid van de Europese instel lingen bij de oplossing van dit conflict onvoldoende. De Europese Unie verleent humanitaire hulp en is inderdaad aanwezig, maar haar aanwezigheid is ontoereikend. Wij stellen vast dat de Verenigde Staten duidelijker aanwezig zijn, ook al gaat het conflict in de Westelijke Sahara de Europese Unie en een aantal lidstaten van de Unie meer aan dan de Verenigde Staten. Ten tweede en in weerwil van wat de heer von Habsburg zegt — hetgeen ik respecteer — is het Marokko dat — het moet eens en voor altijd gezegd worden — almaar bezwaren maakt tegen een referendum. Ik wil gewoon in herin nering brengen dat de Westelijke Sahara aanvankelijk slechts de Spaanse volkstelling, verhoogd met 10%, aanvaar dde en dat het volk van de Westelijke Sahara in het jongste voorstel van de heer Baker met nog eens 65.000 moge lijke kiezers heeft ingestemd. Desalniettemin blijft Marokko bezwaren maken. Het ziet ernaar uit dat het referendum andermaal met een jaar zai worden uitgesteld, maar dit jaar is van cruciaal belang. Het is van cruciaal belang opdat niet nog meer belemmeringen worden opgeworpen op de weg naar een eerlijk referendum, dat een heel dapper volk vooruit zal helpen, dat heel moedig is en dat in afschuwelijke omstandigheden voor onderwijs en gezondheid szorg voor zijn mensen zorgt. De Europese Unie moet dan ook het voorbeeld geven en dit conflict trachten op te lossen; zij moet dit conflict hel pen oplossen en mag deze kwestie niet volledig aan de heer Baker en de Verenigde Naties overlaten. Zij moet tevens de Verenigde Naties steunen opdat Marokko de oplossing van het conflict niet langer tegenwerkt. Caccavale (UPE). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, ik wil namens mijn fractie volledige steun betuigen aan niet alleen de compromisresolutie, maar met name ook het referendum dat momenteel in de Westelijke Sahara wordt georgani seerd en aan de door Marokko en het Polisario jegens de Verenigde Naties aangegane verplichtingen. Wij ondersteu nen vooral Marokko, dat samen met het Polisario de hoofdrolspeler is in dit conflict. Ik vraag de collega's en het Par lement nu niet onmiddellijk met de vinger naar de schuldigen en de slachtoffers te wijzen. Alles is nog in volle gang. De situatie is moeilijk en er doen zich voortdurend nieuwe ontwikkelingen voor. Daarom moet de wereld de situatie op de voet volgen. Ónze acties hoeven niet meer te behelzen dan hetgeen vereist is voor een oplossing van de besta ande problemen. Namens mijn fractie geef ik nogmaals steun hieraan. Carnero González (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wij stellen een duidelijk onevenwicht vast tussen de volgehouden inzet van dit Parlement inzake de Westelijke Sahara en de stilte van de Raad. Wij hebben in dit Parlement maanden geleden al een ontwerpaanbeveling aangenomen. Wij hebben in december jongstleden een debat gehouden met meer dan tien vragen. Vandaag behandelen wij een ontwerpresolutie die onget wijfeld door zowat alle fracties van dit Parlement ondertekend zal worden. Desalniettemin blijft de Raad bij zijn — belangrijk, maar gemakkelijk — principieel standpunt dat hij het zelfbe schikkingsrecht van de Westelijke Sahara en de VNresolutie steunt. H ij durft evenwel niet de noodzakelijke vol gende stap zetten: hij moet de secretarisgeneraal steunen zodat die er kan voor zorgen dat deze resoluties van de
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 315
Carnero González Verenigde Naties nageleefd worden en dat met name binnen de vastgestelde termijn een vrij referendum over zelfbeschikking georganiseerd en gehouden wordt. Hoe kunnen wij de secretaris-generaal helpen? Wij kunnen hem helpen door te zeggen welke partij de naleving van de internationale besluiten belemmert en tegenwerkt. Dat is vandaag duidelijk het Koninkrijk Marokko. Mijns inziens moet de Raad dan ook inzien dat hij politieke druk moet uitoefenen — en uiteraard ook verder moet samenwerken — om duidelijk aanwezig te zijn in dit conflict en een einde te helpen maken aan deze situatie. "Handel' in kinderen in Guatemala Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, internationale bendes in Guatemala verdienen grof geld aan de illegale handel in baby's. Het is volstrekt ontoelaatbaar natuurlijk en deze onmenselijke misbruiken van armoede moeten actief bestreden worden. Ik vind het jammer overigens dat een recent UNICEF-rapport, een „fida digna"-rapport, niet wordt genoemd in de resolutie. De regering van Guatemala moet snel de relevante internationale conventies ratificeren en de Unie moet druk uitoefenen op Guatemala om dat te bereiken. Wat heeft de bevolking aan een regering die toestaat dat haar burgers worden verkocht? De Unie moet ervoor zorgen dat aan de ontvangende kant waakzaamheid en controle bestaat voor baby's uit Guatemala. Bovendien moet de Unie steun geven aan de ondersteuningsprojecten voor wettelijke adoptieprogramma's in Guatemala zelf. In het jaar van de tiende verjaardag van het VN-Verdrag van de rechten van het kind verdienen maatregelen voor de bescherming van datzelfde kind onze eerste en grootste publiciteit en prioriteit. Van Putten (PSE). — Voorzitter, de vorige spreker heeft de ernst van de situatie al duidelijk geschetst. Ik wilde er het volgende aan toevoegen. Ik denk dat als we nu niet daar waar mogelijk ingrijpen in Guatemala het probleem zich verder zal verplaatsen naar andere landen. Dat gevaar ligt overigens op de loer. We zullen ook elders zeer op onze hoede moeten zijn, zeker en des te meer op dit moment in Oost-Europa. Maar ik ben op zich blij met de compromistekst. Ik ben blij omdat dit een concrete zaak is die overzichtelijk is, hoe groot het probleem ook is, en de commissaris en zijn mensen een mogelijkheid geeft om in contacten met de Guatemalteekse overheid hier iets aan te doen. Het is duidelijk dat de organisatie die wij noemen, Casa Alianza, en zijn leider de zaak op tafel hebben gelegd en nu zelf worden bedreigd. Deze organisatie en haar mensen, en in dit geval zeker ook Bruce Harris, verdienen steun vanuit Europa. Ook ik vind het jammer dat het UNICEF-rapport niet wordt genoemd. Ik wil daaraan toevoegen, Voorzitter, dat ik het ook jammer vind — en ik vrees dat de liberalen daaraan hebben meegewerkt — dat niet is opgenomen wat in mijn oorspronkelijke tekst stond, namelijk dat er een noodzaak is voor een DNA-test. Engeland eist al dat als ouders adopteren ze kunnen aantonen dat het de wettelijke ouders zijn geweest die het kind hebben afgestaan. Want op dit moment worden valse moeders en andere arme vrouwen ingehuurd om naar een ambassade te gaan en te zeggen: ik geef mijn kind af. Ze worden ervoor betaald. Maar andere moeders zijn hun kind kwijt. Een DNA-test zoals Engeland eist, maakt duidelijk dat het de echte ouders zijn die het kind afstaan. Dus ik pleit wel voor een DNA-test in Europees verband. Kreissl-Dörfler (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, kinderhandel is in Guatemala een lucratieve business. Een regelrechte maffia ontvoert er kinderen, overtuigt vrouwen hun kinderen af te geven, vervalst geboortebewijzen en verkoopt de kinderen in het buitenland. Om een adoptie te bekrachtigen, volstaat een notaris. Prijzen van 15.000 tot 20.000 dollar voor een kind zijn geen zeldzaamheid. Volgens het Guatemalteekse strafrecht is kinderhandel geen misdrijf en er staan geen straffen op. Alle landen van de regio hebben in de afgelopen jaren hun wetten veranderd om een einde te stellen aan dit mensonterende misbruik, alleen Guatemala nog niet. Daarvoor is het de hoogste tijd. Ook moet Guatemala onverwijld het Verdrag van Den Haag over adoptie ratificeren en door het in werking laten treden van de „Juvenile and Adolescent Code" zijn verplichtingen nakomen in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind. Adopties zijn soms het laatste redmiddel. Daarbij moet er zoveel mogelijk naar gestreefd worden dat het kind in de nabijheid van zijn culturele en geografische oorsprong kan blijven. Onder geen beding kunnen adopties een onderdeel van ontwikkelingshulp zijn. Ontwikkelingshulp betekent namelijk dat de voorwaarden worden gecreëerd om kinderen in hun eigen land te laten opgroeien. Dit mag niet uit het oog worden verloren. Leperre-Verrier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, nogmaals zien we ons genoodzaakt ons uit te spreken over het lot van de kinderen in de wereld. Het gaat nu om de adoptie van Guatemalaanse kinderen. Het is geenszins mijn bedoeling de adoptie op internationaal niveau te veroordelen, maar wil wel enige vraagtekens plaatsen bij de omstandigheden waarin de adoptie plaatsvindt. Wat dit betreft is in Guatemala de handel in baby's enorm toegenomen. Volgens de schattingen zijn er in 1997 meer dan 2.000 kinderen verkocht voor een bedrag dat varieert tussen de 15.000 en 20.000 dollar. Deze handel is zo lucratief dat het bijna voor de hand ligt dat handelaars zich aan dit soort praktijken gaan bezondigen. Deze handelaars deinzen nergens voor terug om hun dubieuze nering te beschermen. Zo intimideren en bedreigen ze de tegenstanders van deze vorm van adoptie die deze praktijken openlijk aan de kaak proberen te stellen. Het is dus noodzakelijk dat de lidstaten erop toezien dat de wetgeving inzake de internationale adoptie goed wordt toegepast, met name als het gaat om kinderen uit Guatemala. Maar de Guatemalaanse regering moet ook worden aangespoord zorgvuldiger met dit vraagstuk om te gaan, temeer daar het aantal te adopteren kinderen door de cycloon Mitch is toegenomen, wat voor ons aanleiding is extra waakzaam te zijn.
Nr. 4-531/316
Handelingen van het Europees Parlement
González Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijns inziens is het duidelijk dat sommigen zich verrijken met de meest verderfelijke en weerzinwekkende handel die er is: de handel in baby's. Ik ben dan ook van oordeel dat de Europese Unie haar invloed bij de Guatemalteekse regering moet aanwenden om deze handel een halt toe te roepen, en dat één mogelijkheid erin bestaat de procureur-generaal van Guatemala te helpen, die schijnbaar op het wettig karakter van deze adopties toeziet. Wij zijn helemaal niet tegen legale adoptie. Wij zijn van mening dat die vele kinderen van een onzekere en verschrikkelijke toekomst in een aantal landen redt, maar ik ben het eens met de collega die zei dat kinderen het beste in eigen land blijven als de levensomstandigheden daar beter zijn. Wij moeten de afschuwelijke handel in baby's, de meest verderfelijke handel die er bestaat, hoe dan ook verhinderen. Salafranca Sánchez-Neyra (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dit probleem van illegale handel in baby's in Guatemala of in baby's die uit Guatemala afkomstig zijn, past in een veel ruimer kader, dat vele andere ontwikkelingslanden kan treffen. Het staat evenwel vast dat de oorzaak van het probleem gezocht moet worden in de ontwikkelde wereld, waar een aantal goed gestructureerde en ervaren netwerken zich bezighouden met de handel in baby's en vrouwen en de handel in menselijke organen. Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens moeten de resoluties van dit Parlement altijd objectief en accuraat zijn, vooral wanneer ze bevriende landen als Guatemala betreffen. Dit Parlement heeft erkend dat de regering van president Arzú al heel wat vooruitgang geboekt heeft op het gebied van de bevordering van het vredesproces, de democratisering van Guatemala en de versterking van de rechtsstaat. Er zijn weliswaar gevallen van handel in baby's vastgesteld in Guatemala, maar deze praktijken kwamen vroeger ook al voor, omdat jammer genoeg decennia lang een burgeroorlog in dit land gewoed heeft die vele weeskinderen gemaakt heeft. Bovendien is de situatie nog verergerd als gevolg van de zware orkaan Mitch. De VN-delegatie in Guatemala heeft een uitdrukkelijk mandaat gekregen om toe te zien op de mensenrechten in dit land, en mijns inziens dient ook onderstreept te worden dat Guatemala deel uitmaakt van de Commissie voor de mensenrechten van de Verenigde Naties. Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens dienen wij terecht te erkennen dat de Commissie — en ik verheug mij erover dat de bevoegde commissaris, de heer Marín, hier vanmiddag aanwezig is — snel en doeltreffend gereageerd heeft op de verwoestende gevolgen van deze orkaan. Wij hopen tevens dat de Commissie snel een plan voor de wederopbouw van de regio voorlegt, zoals de commissaris verklaard heeft. Daarom wil ik nogmaals herhalen dat de samenwerking met Guatemala en met heel Midden-Amerika opgevoerd moet worden en dat, mijnheer de Voorzitter, vooral de acties versterkt moeten worden die tot doel hebben de nood van de bevolking en heel in het bijzonder van de kinderen te lenigen. Amadeo (NI). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, het aantal internationale adopties in Guatemala is in 1997 verdubbeld: meer dan 2000, met kosten die gemiddeld 15 tot 20.000 dollar beliepen. Het meest indrukwekkend is echter dat volgens het Guatemalaans strafrecht kinderhandel geen misdrijf is en kinderroof slechts wordt bestraft met een ongeveer een jaar hechtenis, met zelfs eventueel uitstel van straf. Daarom is ons inziens bestraffing van internationale adopties onmogelijk. Als dergelijke adopties volgens de regels verlopen, met de nodige garanties, kan de kinderen bijna altijd een beter leven worden geboden. Ook mogen wij tegelijkertijd niet vergeten dat internationale adoptie een belangrijke vorm van internationale samenwerking is. Uiterst zorgwekkend is echter wel een ander bericht uit Guatemala, waaruit blijkt dat degenen die de illegale kinderhandel bestrijden, het slachtoffer zijn van dreigementen en intimidatie. Daarom verzoeken wij de Commissie en de lidstaten bij de Guatemalaanse regering aan te dringen op waakzaamheid. Zij moet ervoor zorgen dat de adopties volgens de nationale en internationale voorschriften en garanties verlopen en de gerechtelijke instanties die de illegale handel bestrijden, bescherming genieten. Het vredesproces in Colombia Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, de laatste dertig jaren Colombia betekent zwartgallige geschiedenis. Tienduizenden doden, gigantische werkloosheid en een veel te bescheiden economische groei voor de mogelijkheden die dat land biedt. De „narcotraficantes" verdienen goud geld. 80% van de drugs die worden verkocht in de VS komen uit Colombia. President Pastrana heeft ons nieuwe hoop gegeven en een nieuwe impuls gegeven aan de vredesbesprekingen. Jammer dat de afwezigheid van de leider van de FARC op het laatste moment teleurstellend mag worden genoemd. De Unie moet natuurlijk dat vredesproces stimuleren en haar bijdrage leveren. Stabiliteit en vrede, iedereen weet dat, zijn essentieel om de economie een nieuwe impuls te geven. Ik help het iedereen hopen en ik hoop veel kaarsen op te kunnen steken voor welke Maria dan ook. Ik heb deze commissaris een vraag te stellen in het kader van het vredesproces. In de Comunidades de Paz, een organisatie van dorpen die een jaar geleden in het noorden van Colombia bij Apartado en Río Sucio zijn gebouwd, zijn een aantal ECHO-projecten. Ik ben daar een maand geleden geweest. Daar stond een bord in het veld: ECHO bouwt hier een ziekenhuis. De mensen daar zeiden mij dat hun dat acht maanden geleden was beloofd, maar het geld is kennelijk
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/317
Bertens blijven liggen in Bogota. Bogota is muy, muy, muy, lejos de aquí. Ik weet dat u geen direct antwoord kunt geven, maar misschien kunt u deze vraag meenemen en op een ander moment zal ik dan met u persoonlijk hierover in contact treden. Miranda de Lage (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik president Pastrana heel oprecht feliciteren met de inspanningen die hij voor vrede in zijn land levert. De dialoog van San Vicente opent immers echt perspectieven en is een uiting van het mandaat voor vrede dat 10 miljoen kiezers hem in de verkiezingen gegeven hebben. We moeten evenwel ook erkennen dat het leger begrepen heeft dat dit een historisch moment is en de uitdaging aanvaard heeft om mee te werken aan de opbouw van deze nieuwe ruimte via dialoog. Wij moeten dit beklemtonen en erkennen, zoals we ook moeten erkennen dat de plannen van president Pastrana overeenkomsten vertonen met de voorstellen van de guerrilla. Na de ontmoeting van gisteren tekent de weg naar vrede zich stilaan duidelijker af. De vrede heeft echter heel machtige vijanden. Wij moeten hier ook de paramilitaire groepen aanklagen en de misdaden veroordelen. Enkel en alleen om de vrede te dwarsbomen zijn al meer dan 100 mensen vermoord. Dat is een frontale aanval op de hele samenleving. De wil om deze paramilitaire groepen te bestrijden is van essentieel belang om vooruitgang te boeken, net als het uitroeien van de drughandel en corruptie — allemaal zaken die op de agenda staan. Tevens moet ook en vooral iets gedaan worden aan de straffeloosheid, teneinde te verzekeren dat de mensenen burgerrechten voor de gehele bevolking gelden. De weg naar vrede is die welke wordt aangegeven in het mandaat van de burgers en men mag de stem van het volk dan ook niet negeren of de weg met slachtoffers bezaaien. De regering heeft de verantwoordelijkheid om de rechtsstaat uit te breiden en te versterken en moet degenen die zich inzetten voor waardigheid en democratische beginselen beschermen. We kunnen echter ook een aantal zaken vragen en ik wil er drie vragen. In de eerste plaats wil ik de guerrilla vragen alle burgerlijke gijzelaars vrij te laten. Ik wil de guerrilla ook danken omdat zij de Europese ontwikkelingshelpster Camino Villanueva vrijgelaten heeft. Tenslotte wil ik de Commissie vragen op welke manier de Europese Unie volgens haar aan de opbouw van deze ruimtes van vrede kan bijdragen. Wij zijn hoopvol gestemd in Europa en mijns inziens kunnen wij ook een antwoord geven. Kreissl-Dörfler (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, er is geen vrede zonder mensenrechten. Dat hebben we op onze delegatiereis naar Colombia keer op keer ondervonden. En dat hebben de meer dan honderd moorden van de paramilitaire groeperingen nogmaals op gruwelijke wijze aangetoond. De paramilitaire organisaties zijn geen onderhandelingspartijen in de vredesgesprekken. De paramilitaire groeperingen zijn criminele organisaties die onmiddellijk moeten worden ontbonden. Zowel hun leden als hunfinanciersmoeten voor het gerecht worden gebracht en al hun medeplichtigen die werken voor de staat of het veiligheidsapparaat moeten onmiddellijk worden ontslagen. Pas wanneer het recht op leven in Colombia gewaarborgd is, bestaat er hoop op een echte vrede. Dit houdt in dat de oorlogspartijen de mensenrechten onverwijld in acht moeten nemen. Het houdt in dat de staat de slachtoffers moet beschermen, waaronder de meer dan 1 miljoen ballingen, waarvan velen zwart zijn of behoren tot de inheemse bevolking. Het moet gedaan zijn met de straffeloosheid, er moet een justitiële hervorming komen, in het bijzonder van de militaire rechtspraak! Er moet een begin worden gemaakt met de landbouwhervorming en er moet gestreefd worden naar economische en sociale rechtvaardigheid. Hier ligt ook een taak voor de Europese Unie. Er moet hulp worden verleend, in plaats van zich te profileren in een exportwedloop. We moeten billijke prijzen betalen en zorgen voor een regionale ontwikkeling. Want vrede komt er pas aan het einde van het proces, niet in het begin! Lenz (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan me alleen maar bij de woorden van de vorige sprekers aansluiten. We moeten ons toch afvragen wanneer deze spiraal van geweld, moord, ontvoeringen en gijzelingen in dit land eindelijk ophoudt, wanneer de politieke krachten en verantwoordelijke democraten sterk genoeg zullen zijn om de wapens te doen zwijgen en corruptie en drugshandel te overwinnen. Met de kracht van een nieuwe regering is de regering-Pastrana — en we feliciteren haar daarvoor — de onderhandelingen begonnen met de sterkste conflictpartij, met alle moeilijkheden die daarmee gepaard gaan. We kunnen alleen maar hopen dat er ook onderhandelingen komen met de andere groeperingen, dat er een einde komt aan de ontvoeringen, de gijzelingen, de moorden door paramilitaire commando's, maar ook door de guerrilla, en dat eindelijk ook het leger inziet dat het niet alleen moet optreden als verdediger van de staatsmacht in militaire zin, maar ook als verdediger van democratische en menselijke waarden. Op dit gebied heeft zowel het leger als — zoals reeds gezegd werd — de Colombiaanse rechtsstaat, tenminste als Colombia een rechtsstaat wil worden, werkelijk nog een heleboel te leren, en we moeten het daarbij helpen. Het is schandelijk voor een land om in zoveel negatieve aspecten op de voorgrond te treden. Maar het is des te erger en gruwelijker voor de bevolking. We roepen de regering op de mensenrechtenactivisten te beschermen en we steunen haar daarin, zoals we ook haar inspanningen steunen voor vrede en gerechtigheid. Bij onze reis naar Bogota in december hebben we ook met de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de VN in Bogota gesproken, die zich met veel moed voor de mensenrechten heeft ingezet. Het was de vraag of dit ambt gehandhaafd kon worden. We hopen dit van harte, en dat is ook mijn verzoek aan de Commissie, dat zij er alles aan doet opdat dit ambt, dat in Colombia zeer gewaardeerd wordt, behouden blijft. González Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik denk dat wij ons allemaal over de vredesvoorstellen verheugen. Zoals een aantal collega's ook al zei, kan er echter onmogelijk vrede heer-
Nr. 4531/318 H andelingen van het Europees Parlement González Alvarez sen als, zoals de afgelopen dagen gebeurd is, zonder onderscheid meer dan 100 boeren, vrouwen en kinderen ver moord worden. Ik heb hier een artikel van een Colombiaan die voor Justicia ν Paz werkt, dat duidelijker aangeeft dan wij dat kunnen welke voorwaarden vervuld moeten zijn voor vrede in Colombia. Het volstaat niet dat de partijen rond de tafel gaan zitten en besprekingen voeren. H ij zegt dat de landbouwwetgeving hervormd moet worden zodat de boeren het land terugkrijgen dat hun afgenomen werd, dat er een wet inzake natuurlijke hulpbronnen moet komen en dat aan vier basisbehoeften voldaan moet worden: huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs en werk. Er moeten met andere woorden aan aantal levensbelangrijke minimumvoorwaarden vervuld zijn opdat er níet alleen een einde komt aan de moorden, maar ook aan een sluipende oorlog, die ook mensen doodt. Howitt (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds donderdag 7 januari zijn er tussen de 100 en 150 mensen ver moord in een reeks slachtpartijen die voornamelijk door de paramilitaire troepen van de AUC zijn uitgevoerd. Het ging daarbij niet om mensen die in het wilde weg werden vermoord: de paramilitairen hadden lijsten met de namen — vooral plaatselijke activisten en leiders — van de mensen die ze gingen vermoorden. Veel van de slachtoffers die de afgelopen dagen zijn gevallen werden zwaar gemarteld voordat ze werden gedood. De paramilitaire troepen heb ben vooral huisgehouden in het noorden van het land. Hoewel het verheugend is dat op die dag, donderdag 7 januari, de vredesbesprekingen tussen president Pastrana en de guerrilla's van de FARC zijn begonnen, kunnen we het feit dat de paramilitairen deze besprekingen proberen te saboteren alleen maar veroordelen. De Colombiaanse president heeft zich met zijn regering verplicht tot het nemen van ferme maatregelen tegen deze illegale paramilitaire strijdkrachten. Op maandag 11 januari heeft de heer Pastrana in het voorstel voor een tien puntenplan dat hij aan de FARC heeft voorgelegd, opnieuw bevestigd dat de ontwapening van de paramilitairen de exclusieve verantwoordelijkheid is van de staat. Toch is dit nog steeds niet gebeurd. Integendeel, er bestaat goed ge documenteerd en geverifieerd bewijs voor een actieve en voortgaande samenzwering tussen het Colombiaanse leger en deze paramilitaire organisaties. Ik zou de commissaris bij de afsluiting van dit debat willen vragen duidelijk aan de Colombiaanse autoriteiten ken baar te maken dat er onmiddellijk en doortastend moet worden opgetreden tegen deze paramilitaire organisaties, te neinde het zo breekbare vredesproces te beschermen en het verlies van nog meer mensenlevens te voorkomen, met name tijdens de vredesbesprekingen van de komende weken. Escola Hernando (ARE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, Colombia bevindt zich in een heel moeilijke situatie: al meer dan 40 jaar woedt een sluimerende burgeroorlog, twee belangrijke guerrillabewegingen controleren een derde van het grondgebied en botsen dagelijks met het leger, tal van paramilitaire groeperingen willen met moordpartijen terreur zaaien onder de bevolking, momenteel zijn 1.500 mensen gekidnapt, de jongste jaren zijn twee vredespro cessen mislukt en er zijn al tienduizenden doden gevallen. Ondanks deze ernstige situatie is er nu een nieuwe kans op vrede dankzij het voorstel van de nieuwe president Pa strana, dat mijns inziens het algemene gevoel van de Colombianen vertolkt. Onlangs konden wij met een groep EP leden de situatie in Colombia van nabij bestuderen en hadden wij gesprekken met bijna alle ministers van president Pastrana, met de sociale organisaties en met de belangrijkste vakbonden. Mijn persoonlijke conclusie is dat men echt vrede wil, ook al ben ik ervan overtuigd dat dit een lang en moeilijk proces zal zijn en vooral dat het land op politiek en economisch gebied op internationale steun moet kunnen rekenen. Wij zijn in onze fractie van oordeel dat het Europees Parlement en de Europese Unie een belangrijke rol kunnen spe len in het vredesproces in Colombia door voor internationale steun voor het vredesproces te zorgen en door zich ter beschikking te stellen van de partijen op een wijze die ze van nut kan zijn. Siena Leone Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, we zijn teleurgesteld en verontrust over het feit dat in Sierra Leone de burgeroorlog weer is uitgebroken. We hadden genoopt dat het tussen de regering en het Revolutionary United Front tot een duurzame vrede zou komen, nadat de president en de burgerregering in maart 1998 opnieuw het be wind in handen hadden genomen. We moeten alles doen om de vrede te herstellen, en we roepen de beide conflictpartijen op onmiddellijk een wapen stilstand te sluiten, onderhandelingen aan te knopen — en volgens mij moeten we deze onderhandelingen onder steunen — de mensenrechten volledig te eerbiedigen en de internationale verdragen inzake de eerbiediging van de mensenrechten te respecteren. Aan de noodlijdende bevolking, die altijd het slachtoffer is van deze conflicten, moe ten we humanitaire hulp verlenen. We willen niet dat er in dit land een hongersnood ontstaat, we vinden dat de vlu chtelingen in de buurlanden moeten verzorgd worden, en dus is het dringend noodzakelijk dat er in de eerste plaats een wapenstilstand komt. Hory (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, alles is al gezegd over de dubieuze legitimiteit van president Kabbah en de onwettigheid van het RUF en de militaire rebellie. Ik zal dus niet opnieuw bij deze vraagstukken stilstaan maar mijn betoog wat algemener houden en richten op het drievoudige bankroet dat we, pratend over instabiele landen, kunnen constateren: dat van de Verenigde Naties, de OAE en — niet te vergeten — de diplomatie van de Unie. Ik zal hierbij het voorbeeld van Sierra Leone als uitgangspunt nemen. Wat betreft de Verenigde Naties geldt het volgende: zodra een vraagstuk in de ogen van de Amerikanen niet ernstig genoeg is om — op basis van een zelfbedachte norm van het internationaal recht — militair in te grijpen, krijgen
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/319
Hory de VN overal nul op het rekest en moeten ze heel wat vernederingen ondergaan. Vanaf de interventie van de blauwhelmen in het voormalig Belgisch Congo tot aan de bemiddelingsmissie in Sierra Leone zijn er heel wat VN-acties mislukt. De lijst met dergelijke mislukkingen zal overigens alleen maar verder toenemen zolang de VN niet permanent de beschikking krijgen over militaire middelen waarmee ze de handhaving van de internationale rechtsorde die ze willen creëren, kunnen afdwingen. Wat betreft de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid denk ik dat die beter kan worden omgedoopt in Organisatie van de onder één hoedje spelende Afrikaanse Staatshoofden. Deze organisatie heeft besloten haar bevoegdheden te delegeren aan regionale autoriteiten. Maar houdt ze zich intussen bezig met het bevorderen van de democratie, waardoor de spanningen zouden kunnen afnemen? Zeker niet. Sinds haar oprichting heeft ze zich vrijwel uitsluitend zorgen gemaakt om de handhaving van de voormalige koloniale grenzen, wat erop neerkomt dat ze tracht te garanderen dat het machtssysteem van haar leden zich tot in eeuwigheid van dagen kan voortzetten. Wat betreft de Europese Unie tenslotte, moeten we goed beseffen dat ze in Sierra Leone en elders geheel afwezig is. Ze heeft haar economische steun immers niet gekoppeld aan een daadwerkelijke diplomatieke invloed. De postkoloniale diplomatie van haar lidstaten heeft hierdoor vrij spel en het verleden heeft al meer dan eens uitgewezen dat door deze diplomatie de crises vaak alleen maar worden verergerd, maar nooit opgelost. Vecchi (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben ons de laatste tijd herhaaldelijk moeten bezighouden met Sierra Leone. De situatie in dit land is de laatste jaren van kwaad tot erger geworden, zowel in politiek opzicht als ook wat de levensomstandigheden van de bevolking betreft. De rebellen hebben de afgelopen weken herhaaldelijk pogingen gedaan om het land te veroveren. Er hebben zich bloedige conflicten voorgedaan tijdens welke duizenden slachtoffers vielen. De situatie van de burgerbevolking is daardoor nog dramatischer geworden. Wij hebben zojuist vernomen dat de aartsbisschop van Freetown, monseigneur Ganda, is ontvoerd. Hij heeft zich ingezet voor de gegijzelde Italiaanse missionarissen waarvan er nog steeds één, pater Guerra, in handen van de rebellen is. Daarom moeten wij eerst en vooral aandringen op een onmiddellijk staakt-het-vuren en vrijlating van alle gegijzelden. Ook moeten wij voorzien in de belangrijkste behoeften van de bevolking. Er moet onmiddellijk een einde worden gemaakt aan het lijden van de burgerbevolking en de hulpverleners moeten in staat worden gesteld hun werk te doen. Natuurlijk moeten de legale regeringstroepen de controle over het land terugkrijgen, maar dit herstel van de controle moet wel gelijke tred houden met de bevordering van internationale bemiddeling en een nationaal verzoeningsproces. Pas dan kan men het land een stabiel, politiek en institutioneel bestel geven en toekomstige tragedies voorkomen. De Unie moet ook in dit geval humanitaire steun verlenen. Zij moet voorzien in de meest urgente behoeften van de bevolking en de duizenden vluchtelingen in de buurlanden. Tevens zal zij zich echter moeten inzetten voor dialoog, verzoening en eerbiediging van de rechten van de mens en, indien nodig, een eigen initiatief moeten ontplooien. Robles Piquer (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, en ook in absentia het Duitse voorzitterschap van de Raad, wij zijn allen geschokt. Dat zijn precies de woorden die de UNHCR-waarnemer gebruikte voor wat zich in Sierra Leone afspeelt. Nog niet zolang geleden waren er op televisie verschrikkelijke beelden te zien van wat de rebellen van Foday Sankoh met afschuwelijke zwarte humor als „korte en lange mouwen" omschrijven, al naargelang zij de armen van burgers, kinderen en vrouwen net onder de schouders of ter hoogte van de polsen afhakken. Mijnheer de Voorzitter, het is ongetwijfeld waar dat de internationale gemeenschap verantwoordelijkheid draagt. Het is echter evenzeer waar dat de inwoners van Sierra Leone en vooral de politieke en militaire krachten zelf een oplossing voor het probleem moeten vinden. Momenteel worden inspanningen in die zin geleverd. Wij hebben met verbazing gezien hoe de bovengenoemde rebellenleider door Nigeriaanse troepen voor onderhandelingen werd overgevlogen van Freetown, de stad waar hij gevangen zit, naar Conakry en zelf vooraf eiste dat hij werd vrijgelaten. Als zijn vrijlating ertoe bijdraagt dat zijn troepen niet zo brutaal en wreed optreden en dat de regering — die wij als beschaafd beschouwen, maar die leden van de militaire junta zonder recht op beroep terechtstelt — niet met gelijke munt betaalt, zou toch enige vooruitgang geboekt worden. Mijnheer de Voorzitter, Javier Reverte en Alfonso Armada, twee uitstekende Spaanse journalisten — zoals die er ongetwijfeld ook in andere landen zijn — hebben onlangs uitstekende boeken over Afrika bezuiden de Sahara geschreven en ons allen om begrip gevraagd. Mijns inziens moeten wij inderdaad blijk geven van begrip, maar moeten wij ook eisen dat de gewapende burgers van Sierra Leone zich gewoon als mensen gedragen. Fassa (ELDR). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het is uiterst belangrijk dat dit thema in het Parlement ter sprake wordt gebracht. De onderhavige resolutie biedt ons de mogelijkheid een, zij het dan geringe, bijdrage te leveren aan het herstel van iets dat nu in Sierra Leone volledig ontbreekt en dat inmiddels in heel veel landen ten zuiden van de Sahara ontbreekt: een minimale overheidspresentie. In Sierra Leone is niets meer over dat nog maar enigszins op het bestaan van een staat duidt. Bendes, clanleiders, wapenhandelaars en met name handelaars in grondstoffen, waar het land zo rijk aan is, delen de lakens uit en treden elke elementair mensenrecht met voeten.
Nr. 4-531/320
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Fassa Daarom moet de Europese Unie in haar actie de aandacht vestigen op het belang van het staatsbewustzijn. Voordat men kan spreken over een rechtsstaat, over een democratische staat, moet men een staat hebben. Pas als men een staat heeft, kan men gaan denken aan de verwezenlijking van minimumvoorwaarden voor een burgersamenleving. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal de bijdragen behandelen in de volgorde waarin ze geleverd werden. Inzake Oost-Timor en Indonesië heeft de Commissie altijd het democratiseringsproces in Indonesië gesteund en zal zij natuurlijk bijstand verlenen tijdens de komende verkiezingen. Zij zal dit doen in de vorm van een algemeen pakket, waarvan de details nog moeten worden uitgewerkt, ook al wordt deze kwestie — zoals de heer Bertens wel weet — momenteel in de Raad besproken. De ambassadeurs van de trojka van de Europese Unie hebben op 8 december 1998 een onderhoud gehad met president Habibie in Jakarta om informatie uit de eerste hand te krijgen over zijn plannen en acties om de door de raadgevende Volksvergadering genomen besluiten inzake politieke en economische hervormingen en in het bijzonder inzake democratische, open, vrije en eerlijke verkiezingen ten uitvoer te leggen. President Habibie bevestigde de datums: de verkiezingen zullen op 7 juni 1999 gehouden worden en op 29 augustus 1999 zullen de nieuwe parlementsleden de eed afleggen. Hij kon ook zonder problemen instemmen met bijstand en de aanwezigheid van internationale waarnemers bij de verkiezingen. In verband met Oost-Timor staat de Europese Unie volledig achter het initiatief van de Verenigde Naties om een permanente VN-vertegenwoordiging op Oost-Timor op te richten. De Europese Unie heeft ontelbare malen haar bekommering uitgesproken bij de Indonesische autoriteiten over de gewelddadige incidenten in delen van Oost-Timor, waarbij — naar verluidt — heel wat burgers omkwamen. Voor begin februari is een bezoek van de VN-werkgroep voor willekeurige aanhoudingen aan Oost-Timor gepland. De Europese Unie verheugt zich er tevens over dat in januari 1999 interessegroepen worden opgericht, zodat gezorgd kan worden voor een Portugese aanwezigheid in Jakarta die vrije toegang tot Oost-Timor heeft. De Europese Unie rekent erop dat een slotakkoord kan worden gesloten over de VN-voorstellen voor een autonoom statuut. Inzake de overige vragen over Oost-Timor hebben wij het Parlement herhaaldelijk meegedeeld dat er een specifiek programma voor samenwerking met Oost-Timor is, dat voornamelijk via niet-gouvernementele organisaties en de in het gebied aanwezige kerken wordt uitgevoerd. In verband met de Westelijke Sahara, Colombia, de handel in baby's en Sierra Leone wil ik u — aangezien wij vanaf de vergadering van vanmorgen de werkwijze van de Commissie, het Europees Parlement en de Raad volledig willen herzien — vriendelijk zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat ik u zal teleurstellen, omdat u 90% van de vragen die u mij stelt normaliter aan de Raad had moeten stellen en omdat ik uiteindelijk enkel de gemeenschappelijke standpunten kan herhalen die zijn vastgesteld en die u al kent. Ik vraag u dan ook mij te verontschuldigen als ik u geen afdoend antwoord kan geven op de problemen die verband houden met de Westelijke Sahara, Colombia, Sierra Leone en de handel in baby's. In verband met de Westelijke Sahara moet ik u inderdaad zeggen dat de verklaring van het voorzitterschap van de Raad van 29 december 1998 het huidige standpunt van de Europese Unie vormt. Ik zal de door dit Parlement uitgesproken bezorgdheid dan ook overmaken aan de Raad. In de Commissie zullen wij onze humanitaire hulpverlening voortzetten om de bevolking van de Westelijke Sahara te helpen via NGO's, zoals we nu doen. Het systeem van voedsel- en medische hulp voor de vluchtelingen blijft behouden. Zoals u weet, werd in oktober 1998 een besluit in die zin genomen en bedraagt de hulp die aan de bevolking van de Westelijke Sahara verleend wordt in totaal zo'n 10 miljoen euro. Inzake de handel in baby's deelt de Commissie de bezorgdheid van het Parlement over de ernstige problemen waarmee Guatemala op het gebied van de handel in baby's en illegale adopties kampt. Ik bevestig dat deze handel ronduit verachtelijk is. Wij volgen deze situatie op de voet — niet alleen in Guatemala, maar ook in andere landen — en in Guatemala is een reeks specifieke programma's op gang gebracht die een oplossing of een gedeeltelijke oplossing voor dit deel van de bevolking beogen. In Guatemala loopt met name een programma ten bedrage van ongeveer 2,5 miljoen euro dat op drie niveaus werkzaam is. Uiteraard beoogt het allereerst een betere toepassing van het Verdrag betreffende de rechten van het kind, dat Guatemala in 1989 ratificeerde, en wel in afwachting van de toepassing van de Code voor het kind. Het probleem is met andere woorden niet zozeer het Verdrag en de Code voor het kind, die wij in overleg met de Guatemalteekse autoriteiten opstellen, maar — zoals in de meeste van deze landen — de doelmatige toepassing en het vermogen om deze uit te voeren. De nieuwe Code voor het kind wordt verspreid via acties voor de opleiding van personeel en de voorbereiding van de betrokken instellingen — rechters, het secretariaat voor sociaal welzijn, de procureur, de instellingen die zich bezighouden met kinderen en jongeren — en natuurlijk met ruime medewerking van UNICEF voor de Code voor het kind. Daarnaast wordt er ook voor geijverd dat de Nationale Vergadering een wet inzake nationale en internationale adoptie aanneemt, want dat is een van de grote tekortkomingen in Guatemala. Legale adoptie is op zich zeker niet wenselijk voor arme gezinnen, maar uiteindelijk is een goed geregelde en legale adoptie nog altijd beter dan illegale adoptie. Ik wil in dit verband — niet alleen voor Guatemala, maar in het algemeen — ook wijzen op alles wat verband houdt met de handel in baby's, kinderprostitutie, pedofilie en andere problemen in de derde wereld, zoals de handel in organen enzovoort. Op basis van het medeverantwoordelijkheidsbeginsel moeten wij al deze kwestie behandelen zodat we een alomvattend beeld krijgen. Ik bedoel hiermee dat wij in de rijke landen kinderen illegaal
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/321
Marín adopteren, drugs gebruiken, organen kopen enzovoort, en dat wij in het Noorden het Zuiden niet alleen maar mogen berispen. Wij moeten beseffen dat het de ontwikkelde landen zijn die, gezien hun economisch en financieel niveau, deze handel bevorderen. Wij moeten dit dan ook iets evenwichtiger bekijken. Inzake Colombia kan ik zeggen dat wij de Raad de politieke argumenten die u gegeven hebt, zullen overmaken, alsook wat de Commissie kan doen. Wat het standpunt van de Europese Unie betreft, werd op 8 januari 1999 nog een verklaring goedgekeurd, die het standpunt van de Raad vormt. Ik beklemtoon andermaal dat soortgelijke debatten heel moeilijk liggen voor de Commissie omdat ik u alleen maar kan zeggen wat u al weet: dat de Raad een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld heeft, waarop u mij zeker zult antwoorden dat dit niets uithaalt. Mijns inziens zou het dan ook heel positief zijn als de Raad deze debatten in de toekomst bijwoont, zodat wij tezamen met u een echt politiek debat kunnen voeren. In verband met de vraag die mevrouw Lenz mij gesteld heeft — deze kwestie valt wel degelijk onder de bevoegdheid van de Commissie — kan ik u zeggen dat mevrouw Mazarrasa ons heeft meegedeeld dat zij wenst te vertrekken omdat zij daar al twee jaar werkt. Zoals u zich wel kunt inbeelden, is het werk ten behoeve van de mensenrechten in Colombia heel zwaar en daarom heeft zij te kennen gegeven dat zij wil vertrekken. Mevrouw Robinson heeft ons gecontacteerd omdat de Europese Unie had toegezegd dat zij het Bureau in Bogota slechts gedurende één jaar zou financieren. Aangezien de situatie van de mensenrechten in Colombia heel zorgwekkend was, hebben wij besloten het Bureau nog een jaar langer tefinancieren.Wij moeten ons nu de vraag stellen of wij dit al dan niet zullen blijven financieren. Mijns inziens moeten wij hiervoor bíijven betalen omdat de situatie van de Verenigde Naties en van het Bureau van mevrouw Robinson in het bijzonder erfinancieelgezien niet erg schitterend uitziet. Ik ben dan ook van oordeel dat we de financiering moeten voortzetten. Ik zeg dit hoe dan ook heel voorzichtig, omdat het voor de Commissie na het debat van vanmorgen niet gemakkelijk is onafhankelijke besluiten te nemen. Wij zullen vervolgens nagaan hoe wij het Europees Parlement op de hoogte kunnen brengen. Als het Europees Parlement akkoord gaat — het zal hier ongetwijfeld mee akkoord gaan — kunnen wij aan definancieringbeginnen. Wij zullen uw besluiten heel nauwkeurig uitvoeren. Wij moeten echter eindelijk eens consequent zijn. Wij nemen resoluties aan die uitgaven meebrengen. Wij kunnen niet „s morgens daartoe besluiten en vervolgens „s namiddags om besluiten over de uitgaven verzoeken. Ik heb u al gezegd dat ik het eens ben met het voorstel en dat wij dit moeten blijven financieren, maar wij moeten dit voortaan doen op de manier waartoe u vanmorgen besloten heeft. Ik ben voorstander van verdere financiering en ik zal dan ook voorstellen verder te blijven betalen. We moeten ons tevens de vraag stellen welke begeleidende maatregelen wij kunnen nemen om de vrede te bevorderen. De Europese Unie is als zodanig geen internationale partij in dit proces, ook al is de afgevaardigde van de Commissie inderdaad uitgenodigd op de openingsceremonie voor de vrede. Het voorstel dat wij de vorige regering deden, en dat wij ook president Pastrana — die, dacht ik, binnenkort een bezoek brengt aan de Europese Gemeenschap — gedaan hebben, houdt in dat wij een begeleidend beleid voeren dat vooral betrekking heeft op interne hervormingen of de hele kwestie van ontheemden en vluchtelingen, waar wij al enige expertise opgedaan hebben in eerdere conflicten in El Salvador, Nicaragua en Guatemala. Wat Sierra Leone betreft, mijnheer Robles Piquer, de Commissie volgt de gebeurtenissen op de voet en in het bijzonder de recente gevechten tussen de rebellen, waaronder het Revolutionair Eenheidsfront, en de soldaten van het voormalige regeringsleger van Sierra Leone en van de regionale interventiemacht ECOMOG. De Europese Unie heeft tezamen met een aantal andere partners een verklaring aangenomen waarin zij de recente poging van de rebellen om de wettelijk verkozen regering van president Kabbah voor de tweede maal in twee jaar omver te werpen, veroordeelt. De Europese Unie heeft besloten politieke steun te verlenen aan de regering van president Kabbah en aan alle inspanningen die geleverd worden om deze crisis via onderhandelingen op te lossen, ook al verandert de toestand elke dag, zoals u zelf ook al zei. Zodra de toestand duidelijker wordt, zal de Commissie nagaan welke praktische steun zij kan verlenen om de vredesonderhandelingen te bevorderen. Met betrekking tot een kwestie die wel onder de bevoegdheid van de Commissie valt, de humanitaire situatie, wil ik u niet verhullen dat wij ons in het licht van de toestand genoodzaakt zagen de buitenlanders te evacueren en dat wij wegens het extreme geweld dat vooral in en rond Freetown heerst, onmogelijk humanitaire hulp kunnen verlenen. Ik bevestig u dan ook dat de toestand in het land ons het werken onmogelijk maakt. De situatie op het gebied van humanitaire hulpverlening is echter veel beter in de buurlanden Nigeria en Guinee-Conakry. Ik kan u zeggen dat wij de toestand daar misschien niet volledig onder controle hebben, maar alvast heel gemakkelijk kunnen werken. Van Putten (PSE). — Voorzitter, ik heb één punt van de commissaris niet helemaal begrepen. Ik heb groot respect voor zijn uitspraak dat hij zich geheel zal committeren aan het Parlement en het werk. Dat kunnen we alleen maar zeer appreciëren na vandaag. Maar ik snap niet helemaal dat als hij vervolgens het rijtje landen noemt waarin wij willen dat er actie wordt ondernomen, dat hij dan spreekt over budgetten. Ik denk bijvoorbeeld dat in het geval van Guatemala de Commissie alle mogelijkheden heeft. Het geval van Bruce Harris, de Casa Alianza die al gefinancierd wordt door de Commissie en bovendien een actief lid is van het European Network on Streetchildren Worldwide, dat ook door de Commissie werd gefinancierd in het verleden zou, op dit moment eigenlijk geen probleem moeten zijn. De commissaris zou morgen de delegatie aldaar kunnen bellen en zeggen: onderneem eens actie bij de regering van Guatemala. García Arias (PSE). — (FS) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met de opmerking van de heer Marin dat veel van wat in het actualiteitendebat wordt aangenomen, eigenlijk de Raad aangaat. Ik zou dan ook willen dat u mij als vertegenwoordiger van het voorzitterschap van dit Parlement verduidelijkt hoe wij parlementsleden of het Parle-
Nr. 4-531/322
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
García Arias ment zelf ervoor kunnen zorgen dat de Raad deze — belangrijke — debatten bijwoont, als wij het in het actualiteitendebat inderdaad hebben over kwesties in het kader van het buitenlands beleid die onder de bevoegdheid van de Raad vallen. Ik weet niet of dit een leemte in ons Reglement is. Zo ja, verzoek ik u dit voor onderzoek aan het voorzitterschap van het Parlement voor te leggen en een voorstel betreffende het Reglement te doen om dit probleem op te lossen. De commissaris zal het er wel mee eens zijn dat ik hem gelijk geef. Tijdens de bespreking van de verschillende procedurekwesties heb ik evenwel... (Spreefester wordt door de Voorzitter onderbroken) De Voorzitter. — Ik ben al zeer toegeeflijk geweest en moet u nu echt het woord ontnemen. Ik wil echter wel reageren op uw opmerking over de aanwezigheid van de Raad. De Raad heeft het recht al onze debatten bij te wonen en daarin ook het woord te voeren als hij daar prijs op stelt. Er is hier momenteel ook iemand van de Raad aanwezig om aantekeningen te maken. Niemand hier is bevoegd om namens de Raad te spreken. Desalniettemin zal onze discussie de Raad niet ontgaan. Het is vooralsnog niet gebruikelijk dat in deze vergaderzaal het woord wordt gevoerd door een vertegenwoordiger van de voorzitter van de Raad. Het Parlement kan de Raad te allen tijde verzoeken aanwezig te zijn. Als we dat nu zouden doen ben ik bang dat we de planning van het actualiteitendebat zouden moeten aanpassen, omdat geen enkele lidstaat op dit tijdstip donderdags een minister zou kunnen sturen. Mijnheer Marin, u kunt reageren als u dat wilt. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, toen ik zei dat vele van de vragen die u stelde, voor een politiek debat met de Raad bestemd waren, wilde ik geen dialectische contradictie creëren of onderstrepen dat de Raad niet aanwezig was. Dit wordt op een vrij eigenaardige manier geïnterpreteerd. Dat was helemaal mijn bedoeling niet. Ik wilde gewoon zeggen dat ik u weinig meer kan vertellen dan de gemeenschappelijke standpunten en de door de Raad goedgekeurde verklaringen. Ik verwittigde u daarom dat u heel wat politieke aspecten invoerde waarop ik niet kon antwoorden. Dat was wat ik bedoelde. Aangezien ik ter zake niet bevoegd ben, geef ik liever geen antwoord, ook al omdat ik of het Parlement zelf deze opmerkingen hoe dan ook aan de Raad kunnen overmaken. De uiteindelijke beslissing ligt evenwel bij de Raad. In verband met Guatemala, mevrouw Van Putten, beschikken wij over het bovengenoemde programma, waarin aandacht besteed wordt aan de kinderen in Guatemala. Guatemala is niet het enige land en ik kan u uit het hoofd nog een aantal landen in Latijns-Amerika geven. Als ik mij goed herinner, is er hetzelfde probleem in Brazilië, waar wij over een ander programma beschikken; er loopt ook een programma in Colombia en in nog vier of vijf andere landen van Latijns-Amerika. In het kader van de financiële mogelijkheden waarover wij beschikken, trachten wij allereerst een basiswetgeving — die in Guatemala vrij goed ontwikkeld is — toe te passen. Ik benadruk echter nogmaals dat het er in deze landen niet alleen op aankomt over een wetgeving te beschikken, maar dat zij ook in staat moeten zijn die toe te passen. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats.
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter De Voorzitter. — Mijnheer Telkämper, het schijnt dat u een motie van orde heeft, klopt dat? Telkämper (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou willen ingaan op de opmerking van de Voorzitter, de heer Martin. Het gaat niet om een tegenspraak tussen Commissie en Raad of tussen Raad en Parlement. Ik vind dat de Raad aanwezig moet zijn, omdat wij als leden van het Parlement de Raad meermaals hebben geïnterpelleerd, en hij behoort te weten wat wij hier zeggen. Als ik het voorbeeld van de Westelijke Sahara neem, dan heeft de Raad inzake humanitaire hulp volgens mij een andere functie dan de Commissie, en dat behoort hij te weten. Er is dus een politieke noodzaak. Vandaar mijn verzoek, mevrouw de Voorzitter, deze wens als een wens van de leden van het Parlement naar voren te brengen in het Bureau, zodat we hier een gemeenschappelijke vergadering houden waarin de Commissie zich uitspreekt, maar de Raad weet wat er hier besproken wordt. De Voorzitter. — Zeker, mijnheer Telkämper, dat zal ik doen en ik vind inderdaad dat de Raad aanwezig behoort te zijn. Fiiipijnen De Voorzitter. — Aan de orde is de het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: — B4-1096/98 van de heer Newens, namens de PSE-Fractie, over het vredesproces op de Fiiipijnen;
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/323
De Voorzitter — B4-1106/98, van de heer Bertens, namens de ELDR-Fractie, over de Fiiipijnen; — B4-1147/98 van de leden Lenz en Oomen-Ruijten, namens de PPE-Fractie, over de Fiiipijnen; — B4-1158 van de heer Puerta e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over het vredesproces op de Fiiipijnen; — B4-1160/98 van de leden Telkämper en McKenna, namens de V-Fractie, over de Fiiipijnen. Smith (PSE), plaatsvervanger van de heer Newens. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het Europees Parlement pleit al geruime tijd voor een vredesproces op de Fiiipijnen en heeft dat ook op verschillende manieren tot stand willen brengen. Nu er sprake is van een akkoord tussen de regering en het National Democratie Front dat ook door beide partijen is bekrachtigd, is het van belang dat de voorstellen in dat akkoord volledig ten uitvoer worden gelegd en dat ook alle daaruit voortvloeiende stappen onverwijld worden genomen. Het ziet ernaar uit dat er bij beide partijen goodwill bestaat. Desalniettemin zijn er enkele splintergroeperingen die de leiding van het NDF niet erkennen en die nog altijd niet bereid zijn de strijdbijl te begraven. We hebben dus nog en moeizame weg te gaan voordat er een duurzame en voor alle betrokkenen aanvaardbare vredesregeling kan worden getroffen. Voor een optimaal succes van het akkoord is het noodzakelijk dat er op korte termijn oplossingen worden gevonden voor dringende vraagstukken betreffende de mensenrechten, humanitaire hulp, landhervorming en plattelandsontwikkeling. We doen een beroep op de Commissie en, opnieuw, de Raad om hun volledige steun aan dit proces te verlenen. Daarnaast doe ik ook een beroep op het Parlement deze resolutie volmondig en unaniem te steunen. Fassa (ELDR). — (TT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, het komt niet vaak voor dat wij hier in deze zaal, op een donderdagmiddag iets prijzen en niet misprijzen. Op 7 augustus 1998 werd een akkoord gesloten tussen de Filipijnse regering en de rebellen. Daarmee besloten de betrokken partijen de mensenrechten en het internationaal humanitair recht te eerbiedigen. Dit akkoord wordt gerespecteerd. Er worden sociaal-economische programma's en ontwikkelingsprojecten ten uitvoer gelegd en pogingen ondernomen om de democratie en de mensenrechten volledig te herstellen, naar het schijnt met succes. Daarom moeten wij niet alleen steun geven aan deze resolutie, maar wij moeten tevens het Filipijnse geval aan een nauwkeurig onderzoek onderwerpen om na te gaan of dit een voorbeeld kan zijn voor anderen en of dit model voor export in aanmerking komt. Ik geloof niet dat wij daar meer aan kunnen toevoegen. Wel moeten wij waakzaam blijven. De steun, en niet alleen de morele steun, van de Europese Unie is noodzakelijk om voortzetting en consolidatie van het democratiseringsproces te garanderen. Lenz (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de Fiiipijnen zijn een land dat in menig opzicht met Europa verbonden is, maar dit heeft vanuit Europees standpunt jammer genoeg ook kwade gevolgen. Daartoe behoort in de eerste plaats het sekstoerisme, waarvan de oorzaken nochtans vooral in Europa liggen. Het gaat hier om een resolutie over het vredesproces in de Fiiipijnen, over het vredesproces tussen de regering en het nationaal-democratisch front. Dit vredesproces moet de bevolking en het land ten goede komen. Niet de conflictueuze twisten, maar de inspanningen voor vrede, voor sociale en economische hervormingen en ook voor de landhervorming moeten het politieke landschap bepalen. De mensenrechten kunnen daar enkel baat bij hebben. Ze zijn een onderdeel van dit proces. In elk geval kent men op de Fiiipijnen heel goed de waarde van de democratie. Men kent ook de waarde van het internationale recht inzake mensenrechten. Er zijn vele organisaties op de Fiiipijnen. NGO's, die van sociale, kerkelijke aard zijn en zich inspannen voor de vrede, ik hoop van ganser harte dat de hulp die door de Europese Unie verleend wordt ook bij deze organisaties zal terechtkomen, want we hebben alle krachten nodig om dit proces, in een land dat toch al democratisch is, in al zijn complexiteit te ondersteunen, om de vrede en de democratie opnieuw op te bouwen. We roepen de regering en de partijen op hun vredesinspanningen op te voeren, en we roepen de Europese Unie op ze daarbij te ondersteunen. Mijnheer de commissaris, ik zou deze gelegenheid willen aangrijpen om te zeggen dat ik niet weet of het een verheugend feit is dat u zich plotseling zo bekommert om de Raad. Dat zijn we hier niet gewend. Het gaat er bij de vraag die ik u zoeven gesteld heb, zoals bij vele andere kwesties, namelijk ook om dat er klaarheid moet komen over wie bij de besteding van middelen van de Europese Unie een vinger in de pap heeft. Dat was het punt dat ik zoeven heb aangesneden. Telkämper (V). — (DF) Mevrouw de Voorzitter, het vredesproces in de Fiiipijnen is ongetwijfeld een proces van lange adem. De Europese Unie en het Parlement hebben in ieder geval reeds belangrijke bijdragen geleverd tot de vrede. Ik kan me tenminste verscheidene delegaties herinneren in het kader van de ASEAN, bijvoorbeeld in het begin van de regeringsperiode van mevrouw Aquino; toentertijd hebben we dit proces sterk ondersteund. Goede wil is er bij beide partijen, bij het NDFP en de regering, zo is ons gezegd. Dit moet door ons ondersteund worden. Twee dingen lijken mij bijzonder belangrijk te zijn. Ten eerste het toezicht op de eerbiediging van de mensenrechten en ten tweede de noodzakelijke landhervorming. Hiermee komen we weer terug op het institutionele conflict tussen Commissie en Raad. Mijns inziens heeft de Commissie — en dat zou ik vandaag uitdrukkelijk willen zeggen, mijnheer Marín — op het vlak van de Fiiipijnen goed en belangrijk werk verricht. Het is natuurlijk belangrijk dat er projecten totstandkomen en alleen projecten waarbij de mensenrechten geëerbiedigd worden. Maar dat is een politieke kwestie.
Nr. 4-531/324
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Telkämper De eis van de landhervorming is aan de Raad gericht. Daarom zou ik tot slot van mijn uiteenzetting nogmaals willen verzoeken dat u als Bureau — zoals de heer Martin zoeven heeft voorgesteld — de Raad oproept aanwezig te zijn, deze suggesties van het Parlement in aanmerking te nemen en dit ook gemeenschappelijk te organiseren. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Telkämper. Uw boodschap is overgekomen. Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het is een verheugend feit dat de regering van de Republiek der Fiiipijnen en het National Democratie Front dit vredesproces gezamenlijk tot stand hebben gebracht. Het is met name verheugend dat beide partijen elkaar daarbij het vertrouwen hebben geschonken en dat er tijdens de besprekingen aandacht is geweest voor de mensenrechten en voor politieke, sociale en economische vraagstukken. Het is echter betreurenswaardig dat het vredesproces de afgelopen tijd vertraging heeft opgelopen; iets wat met recht een zorgwekkende ontwikkeling genoemd kan worden. Het is van essentieel belang dat er aan deze trend een einde komt en dat het tempo van de vredesonderhandelingen juist wordt opgevoerd. Zoals de heer Smith al aangaf bij de presentatie van de resolutie, is er in dit opzicht voor zowel de Commissie als de Raad een belangrijke rol weggelegd. In dit verband wil ik ook met name verwijzen naar het voorstel in paragraaf 4 van de compromistekst, dat er bij deze twee instellingen op aandringt alle hulp en steun te bieden die nodig is om de vredesonderhandelingen te versoepelen. Ik doe dan ook een beroep op de leden van dit Huis deze specifieke compromisresolutie te steunen. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, tijdens de eerste vergadering van hoge ambtenaren van de Europese Gemeenschap en de Filipijnse regering, die in december 1997 in Manilla gehouden werd, werd overeengekomen dat wederopbouw en landbouwhervormingen, die vooral de inheemse moslimbevolking van Mindanao aanbelangen, als prioritaire doeleinden van de communautaire bijstand zouden worden vastgesteld. Bijgevolg worden momenteel drie projecten ten bedrage van 21 miljoen euro uitgevoerd die tot doel hebben het vredesproces tussen de Filipijnse regering en het NDF te bevorderen en te steunen. Bovendien bereidt de Commissie een project ten bedrage van 14 miljoen euro voor om de landbouwhervorming in de vier provincies van het centrum van Mindanao te versterken, dat bij voorkeur op de moslim- en inheemse bevolking van de provincies van dit gebied gericht zal zijn. Overeenkomstig de bedoelingen van de Filipijnse regering zal het project gericht zijn op de moslimgemeenschappen, en in het bijzonder op de rebellen die de strijd gestaakt hebben en die nu de begunstigden van de landbouwhervorming in zo'n 37 gemeenschappen zijn. Het project heeft tot doel bijstand te verlenen om het grondbezit te bevorderen, de landbouworganisaties te organiseren en te versterken, voor sociale basisinfrastructuur zoals watervoorziening, onderwijs en gezondheidszorg te zorgen, de productiviteit te bevorderen en kleinere infrastructuurwerken te ondernemen. Dat is de samenvatting die ik u kan geven van de bijdrage die de Europese Unie aan het proces van wederopbouw en landbouwhervormingen op Mindanao levert, want dat is een van de cruciale elementen in het vredesproces dat enkele jaren geleden met het Moors Bevrijdingsfront overeengekomen werd. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt straks plaats. Verplaatsing van de Xerox-onderneming De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: — B4-1094/98 van de heer Ford e.a., namens de PSE-Fractie, over de verplaatsing van de Xerox-onderneming; — B4-0077/99 van de heer Langendijk e.a., namens de V-Fractie, over de verplaatsing van de Xerox-onderneming; — B4-0081/99 van de leden Oomen-Ruijten en Pronk, namens de PPE-Fractie, over de verplaatsing van de Xeroxonderneming. Ford (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik voer namens de socialistische fractie het woord over de overplaatsing van banen door de Xerox-onderneming. Allereerst zou ik me willen verontschuldigen voor de afwezigheid van de medeondertekenaar van deze ontwerpresolutie, de heer Metten, die vanwege de vertraging die dit debat heeft opgelopen inmiddels naar Nederland is moeten terugkeren. Ik kan over deze resolutie duidelijk zijn. Ze betreft de overplaatsing van 250 banen vanuit het Nederlandse Venray en meer dan 500 banen vanuit het Britse Mitcheldean, naar Ierland. Deze resolutie is desalniettemin niet bedoeld als aanval op Ierland of de Ieren, en evenmin als aanval op het vredesproces. We zullen onze steun verlenen aan amendement 6, dat door mevrouw Ahern en mevrouw McKenna is ingediend en waarin wordt gesteld dat we door het scheppen van banen in Dundalk en omgeving een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de totstandkoming van vrede en verzoening in het grensgebied, en dat dit baneninitiatief voor deze regio dus in principe een goede zaak is. De gezamenlijke resolutie van de socialistische fractie, de christen-democratische fractie en de GUE/NGL-Fractie betreft twee belangrijke afzonderlijke vraagstukken. Ten eerste het feit dat Xerox Corporation, een Amerikaanse multi-
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/325
Ford national, heeft verzuimd naar behoren in overleg te treden met de betrokkenen, vooral de mensen in Mitcheldean maar ook de plaatselijke overheid in beide vestigingsplaatsen. De onderneming beweert weliswaar geheel volgens de letter van de wet te hebben gehandeld, maar volgens werknemers in Mitcheldean, van wie er vandaag overigens twee op de publieke tribune aanwezig zijn, is de geest van de wet nogal wat geweld aangedaan. Xerox Corporation beweert dat het fait accompli stapje voor stapje aan de werknemers is gepresenteerd. Ze lieten me eerder deze week weten dat het overleg op 7 april 1998 is begonnen en dat de knopen pas in september werden doorgehakt. Er is mij nadien echter een kopie in handen gekomen van een foto en een persbericht; op de foto staan de Ierse vice-premier, mevrouw Mary Harney, en de vice-president van Xerox, de heer Bill Good, tijdens de aankondiging van de nieuwe fabriek op 2 juni jongstleden. De période waarin daadwerkelijk overleg werd gepleegd was dermate kort dat de hele procedure eigenlijk een farce was. Ik hoop dat Xerox Corporation, als deze resolutie eenmaal is aangenomen, een nieuwe, betere en meer integere poging zal wagen dit soort overleg te laten plaatsvinden. Het tweede vraagstuk betreft meer in het algemeen de zorg over het mogelijke gebruik van Europese steun voor de overplaatsing van banen in Europa. Het aantal werklozen in Europa heeft de 20 miljoen inmiddels bereikt en neemt nog altijd toe. Wij zijn daarom een groot voorstander van het scheppen van banen, maar Xerox biedt een voorbeeld — overigens bepaald niet het enige of het ernstigste, en helaas ook zeker niet het laatste voorbeeld — van zo'n constructie waarbij de op het eerste gezicht aantrekkelijke nieuwe banen een luchtspiegeling blijken te zijn. Het zijn banen die van anderen zijn weggekaapt en vervolgens voor een losgeld aan de hoogste bieder, waar dan ook in Europa, worden aangeboden. Deze banenroof leidt tot desintegratie van gezinnen en gemeenschappen. In Forest of Dean, een gebied met hoge werkloosheidscijfers, is Xerox Corporation de grootste werkgever. Ik geloof dat de communautaire middelen zo niet op de juiste wijze worden aangewend, en de Europese en nationale steun evenmin. Laat hier duidelijkheid over bestaan. Ierland heeft niets minder te lijden gehad dan andere lidstaten. Zo is het nog niet lang geleden dat Fruit of the Loom besloot zijn heil elders te gaan zoeken. We zouden lering moeten trekken uit onze wederzijdse ervaringen en beseffen dat we op basis van veiling bij afslag geen fatsoenlijk werkgelegenheidsbeleid kunnen creëren. Ik heb deze week nog met Xerox gesproken. Ze tonen zich nu wat inschikkelijker en hebben in ieder geval toegezegd te overwegen om werknemers met de juiste kwalificaties de gelegenheid te bieden mee te verhuizen. Daarom kunnen we amendement 5 van de heer Dupuis, namens de ARE-Fractie, waarin staat dat Xerox aanvragen terzake al in overweging heeft genomen, niet goedkeuren. Die bewering is twijfelachtig, gezien het feit dat er over dit uitgangspunt pas 2 dagen geleden overeenstemming werd bereikt. Xerox is slechts een voorbeeld van een maar al te bekend probleem. Weliswaar hebben we alle reden te protesteren tegen de gang van zaken in dit speciale geval, maar daarnaast hebben we de verantwoordelijkheid onze macht als Parlement aan te wenden voor wijziging van de regels, zodat ook de potentiële slachtoffers van morgen beschermd kunnen worden. Ahern (V). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, als mensen hun baan verliezen vervult ons dat altijd met grote zorg. Het ís dan ook volstrekt natuurlijk dat men zich afvraagt ín hoeverre er sprake is geweest van overleg en overeenstemming met de EU-regels terzake. Het is echter onaanvaardbaar als men daarbij de aanval opent op een positief werkgelegenheidsbeleid voor anderen, vooral als het een regio als Dundalk betreft, waar economische stabiliteit een voorwaarde is voor consolidatie van het vredes- en verzoeningsproces. Ik ben daarom buitengewoon ingenomen met de opmerkingen van de heer Ford. Het feit dat hij instemt met mijn amendement — inzake de noodzaak van het scheppen van banen in die regio — is belangrijk. We hebben het over de verplaatsing van industriële faciliteiten van de ene lidstaat naar de andere. Het verschijnsel is relevant voor de EU in die zin dat deze verplaatsingsactiviteiten door overheidssteun en structuurfondsen bevorderd en aangewakkerd lijken te worden. De verplaatsing van een fabriek is echter een bedrijfseconomische beslissing waar een veelheid van factoren aan ten grondslag kan liggen. Leden van de Ierse regering, met name premiers en vice-premiers, maken zich steeds weer schuldig aan het aankondigen van beslissingen voordat ze goed en wel bekrachtigd zijn. Ik zou in dit verband mevrouw Harney met name willen noemen, als de bewering juist is dat ze de vérplaatsing al tijdens de overlegfase heeft aangekondigd. We hebben in Ierland echter geen zin het boetekleed aan te trekken vanwege een of twee overplaatsingen de afgelopen jaren die toevallig veel publiciteit hebben getrokken. Ook wij hebben bij belangrijke projecten, waar talloze banen mee gemoeid waren, aan het kortste eind getrokken. De structuurfondsen spelen in deze constructies geen rol, en de Ierse Industrial Development Authority heeft altijd het principe toegepast dat de overheidssteun die aan bedrijven is verstrekt na verplaatsing van die bedrijven naar elders wordt teruggevorderd. Dat is gewoon een kwestie van de beste werkwijze in het industriebeleid, en van verantwoord beheer van openbare middelen. Oomen-Ruijten (PPE). — Mevrouw de Voorzitter, de reden dat wij deze resolutie indienen, is niet dat wij kritiek hebben op de wijze waarop het bedrijf Xerox omgegaan is met de ondernemingsraden. Die kritiek hebben we niet. We hebben ook geen kritiek, mevrouw de Voorzitter, op de wijze waarop de Ierse overheden geprobeerd hebben om deze vestiging van Xerox binnen te krijgen om hun probleem van de werkloosheid op te lossen. Voorzitter, waar wij kritiek op hebben, is het volgende: dat het mogelijk wordt gemaakt om met Europese middelen de elektronica-afdeling van bijvoorbeeld de vestiging Venray over te plaatsen naar een nieuwe vestiging in Ierland. Voorzitter, dan komt Xerox en zegt: het is geen delokalisatie. Er wordt wel personeel overgeplaatst, er wordt wel een onderdeel van het bedrijf overgeplaatst. Voorzitter, wat wij willen weten, is hoe het overleg met de Europese Commissie geweest is. Wat wij willen weten, is waarom de Europese Commissie toegestaan heeft dat ofwel in de
Nr. 4-531/326
Handelingen van het Europees Parlement
Oomen-Ruijten vorm van bouwterreinen ofwel in de vorm van subsidies het deze multinational, die zoals we weten wereldwijd wil gaan inkrimpen, mogelijk is gemaakt dat een gedeelte van het personeel werd overgeplaatst naar de vestiging in Ierland. Hoe kan het zijn dat een dergelijke concurrentieverstoring plaatsvindt met middelen van onze eigen Europese Unie, dus ook van de Europese belastingbetaler? McCartin (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit vraagstuk laat zich niet goed tijdens een actualiteitendebat behandelen. Ten eerste betreft het grootste deel van de investeringen in Ierland geheel nieuwe projecten waarbij van overplaatsing van banen in het geheel geen sprake is. De aanmoediging die Xerox vanuit Ierland heeft ontvangen is geheel in overeenstemming met het mededingingsbeleid van de EU. Er is voor dit project absoluut geen Europees geld gebruikt. Er is hier dus sprake van een ernstig misverstand. Van alle buitenlandse investeringen in de Europese Unie komt 40% terecht in het Verenigd Koninkrijk. Gaat de Commissie ook hier een onderzoek naar instellen, enkel op basis van aantijgingen dat er gezien dat percentage wel iets mis moet zijn? Onlangs meldden Nederlandse en Ierse kranten dat er vliegtuigen werden gecharterd om arbeiders uit het westen van Ierland naar Nederland te vervoeren voor banen waar geen Nederlandse werknemers voor kunnen worden gevonden. Maar onze eigen arbeidsintensieve industrieën hebben net zo goed moeite met het vinden van werkkrachten. Moet de Commissie dat soms ook gaan onderzoeken? Ik verzoek u vriendelijk Ierland de economische groei van de afgelopen paar jaar niet te misgunnen. Ierland vertegenwoordigt 1% van de Europese Unie, 1% van de Europese economie. De 8.000 nieuwe banen die er het afgelopen jaar in Ierland bij zijn gekomen, een record, hebben met de problemen in Nederland of het Verenigd Koninkrijk niets te maken. Ik verzoek de leden van dit Parlement dan ook hun kiezers niet te gaan vertellen dat de economische opleving in Ierland ten koste gaat van de werkgelegenheid in hun eigen regio, want dat is een complete verdraaiing van de feiten. Op deze manier wordt er misbruik gemaakt van de urgentieprocedure. Fitzsimons (UPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij met de meer gematigde toon waarin de compromisresolutie is opgesteld, maar ze kan nog altijd mijn goedkeuring niet wegdragen vanwege de suggestie dat íerland iets te verwijten zou zijn. Als de compromisresolutie niet wordt aangenomen, word ik nog gesterkt in mijn verzet tegen de teneur van de resoluties van de socialisten en de groenen. De resolutie van de PPE kan ik evenmin steunen. Bij dit type constructies spelen de structuurfondsen helemaal geen rol. De steun die het bedrijfsleven van ons krijgt is redelijk en oorbaar en goedgekeurd door de Commissie. Bovendien neemt die steun af naarmate de Ierse economie zich verder ontwikkelt, de openbare uitgaven worden teruggebracht en nieuwe Europese regels van kracht worden. Het vraagstuk van de verplaatsingen is in de Industrieraad besproken. Commissaris Van Miert is van mening dat het misbruik van overheidssteun op basis van de bestaande regels al afdoende kan worden bestreden en dat de Commissie geen verdere maatregelen kan eisen. Ik ben trots op het recordbedrag aan investeringen dat we hebben aangetrokken. Het besluit om een fabriek te verplaatsen is afhankelijk van vele factoren. Ierland biedt vandaag de dag een getalenteerde en goed opgeleide beroepsbevolking waarin alle vaardigheden vertegenwoordigd zijn. De beschikbare mensen in Dundalk vallen precies binnen het vereiste profiel. We voldoen aan alle eisen inzake taalvaardigheid, flexibiliteit, productiviteit en arbeidskosten. Dankzij de vooruitziende blik waarmee we in telecommunicatievoorzieningen hebben geïnvesteerd, biedt Ierland nu een van de meest geavanceerde netwerken van Europa. Ik zou de Britse voorstanders van de oorspronkelijke urgente resolutie erop willen wijzen dat hun eigen Labourregering moord en brand schreeuwde toen de Duitse regering onlangs de discussie opende over de invoering van een geharmoniseerd EU-belastingstelsel. Hoe kunt u pleiten voor convergentie van de belastingstelsels in de verschillende lidstaten als die ontwikkeling door uw eigen regering wordt tegengehouden? De Ierse regels inzake de vennootschapsbelasting zijn in overleg met de Europese Commissie tot stand gekomen. Uiteraard ben ik blij met het besluit van Xerox zich in Ierland te gaan vestigen. Ik zou er echter bij de onderneming op aan willen dringen alles te doen om gedwongen ontslagen te vermijden. Dupuis (ARE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik geloof dat de wijze waarop de zaken zich ontwikkelen ons niet hoeft te verbazen. Een aantal collega's binnen dit Parlement hebben het terrein van het actualiteitendebat continu uitgebreid. Wij hebben het al over doping gehad, en vandaag krijgen we te maken met een nog veel ernstigere kwestie het specifieke geval van een bepaalde onderneming. Stelt u zich eens voor hoeveel van dergelijke gevallen aan dit Parlement zouden kunnen worden voorgelegd, waardoor het Parlement, zoals nu, zou veranderen in een vergadering van vakbonden en werkgevers waar niemand de dossiers heeft, waar niemand met kennis van zaken kan oordelen. In dit geval is er sprake van een aantal onjuistheden, een aantal complete onwaarheden. Men heeft het trouwens over verplaatsing. De collega's zouden echter toch moeten weten dat er in een interne markt geen sprake meer is van verplaatsing maar dat het hier de keuze betreft van ondernemingen die alle recht van de wereld hebben om naar eigen goeddunken te beslissen zich te vestigen waar zij de productievoorwaarden het gunstigst achten. Ik zou de collega's dus op het hart willen drukken om, daar de schade alleen nog maar beperkt kan worden, de amendementen aan te nemen die de Fractie Europese Radicale Alliantie heeft ingediend om de zaken weer wat in evenwicht te brengen en niet een Amerikaans bedrijf te straffen dat een aantal herstructureringen heeft uitgevoerd in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk en dat bovendien 1000 banen heeft gecreëerd in een ander land van de Europese Unie.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/327
Dupuis Wij zouden hen juist moeten feliciteren. Daarom nodig ik de collega's uit de amendementen van de ARE-Fractie goed te keuren en ik ben blij dat er nog Amerikanen zijn die vertrouwen hebben, die in onze landen komen investeren en die overgaan tot herstructureringen wanneer dat nodig is. Vanhecke (NI). — Voorzitter, de voorliggende resolutie over de verplaatsing van een groot bedrijf van de ene lidstaat naar een andere lidstaat van de Europese Unie confronteert ons toch met een bekend maar fundamenteel probleem. Het komt erop neer in dit geval dat de reusachtige middelen van bijvoorbeeld structuur- en cohesiefondsen, direct of indirect kunnen aangewend worden, niet echt om nieuwe werkgelegenheid te creëren, maar wel om bedrijven en dus werkgelegenheid weg te lokken uit andere lidstaten van Europa. Brutaal maar juist gezegd: een soort georganiseerde diefstal van werkgelegenheid. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik niet met kennis van zaken mag oordelen over het dossier dat vandaag voorligt. Ik ben zelfs van mening dat in het bijzonder Ierland in de afgelopen jaren een zeer grote inspanning deed om de Europese fondsen intelligent en efficiënt aan te wenden, wat spijtig genoeg niet van alle andere lidstaten of regio's kan gezegd worden. Maar in het algemeen blijven de problemen van de aanwending van de Europese fondsen reuzegroot. Er zijn de problemen met verspilling en fraude — en ik neem aan dat de Commissie mij vandaag niet zal tegenspreken —, er zijn de problemen met een onoordeelkundig toewijzen van deze fondsen en er zijn de problemen met het verplaatsen van werkgelegenheid in plaats van het creëren van werkgelegenheid. Ook in mijn eigen provincie, West-Vlaanderen, worden wij met een gelijkaardig iets geconfronteerd, namelijk met het feit dat de aangrenzende Waalse provincie systematisch bedrijven weglokt dankzij de 30 miljard frank structuurfondsen waarover deze provincie kan beschikken. De Europese Commissie kent en erkent dit probleem maar doet er feitelijk tot op heden niets aan. Indien deze problematiek niet fundamenteel wordt aangepakt, vrees ik dat binnen afzienbare tijd de Europese volkeren niet meer tot solidariteit zullen bereid zijn. Dat zou een spijtige zaak zijn. Indien wij dat willen vermijden, wordt het hoog tijd er nu iets aan te doen. Banotti (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, zo ongeveer alles wat er over dit vraagstuk gezegd kan worden is inmiddels al gezegd. Toch wil ik nog even terugkomen op het feit dat veel collega's in de waan verkeren dat Europese middelen op onethische wijze zijn aangewend om Xerox Corporation te bewegen zich in Ierland te vestigen. Ik denk dat de komst van Xerox en veel andere hightechbedrijven naar Ierland te maken heeft met het feit dat opeenvolgende Ierse regeringen de opleiding van jonge mensen tot hoofddoelstelling hebben gemaakt van hun beleid. Zodoende zijn veel mensen in Ierland goed voorbereid op een baan in de hightechsector en is Ierland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor dit soort bedrijven geworden. Daar wil ik echter aan toevoegen dat ik alle begrip heb voor de ontsteltenis van met name de Britse werknemers, die deze verplaatsing beschouwen als een aantasting van hun eigen werkgelegenheid. Ze zijn inderdaad niet serieus geraadpleegd, en het weinige overleg dat wel is gevoerd was oppervlakkig en feitelijk in strijd met de arbeidsrichtlijn die door dit Parlement is aangenomen. Desalniettemin ben ik blij met de extra werkgelegenheid die nu in Dundalk wordt gecreëerd. Dundalk is een triest probleemgebied met een enorme behoefte aan economische ontwikkeling en nieuwe banen. Ik hoop dat we een oplossing kunnen vinden die voor alle betrokkenen aanvaardbaar is. Het is in ieder geval duidelijk dat we niet erg verdeeld zijn over dit vraagstuk. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik namens de Commissie zeggen dat ik alle begrip heb voor de problemen van regio's die arbeidsplaatsen verliezen aan andere delen van de Gemeenschap. Gelukkig gebeurt dit nog vrij zelden in de Europese Unie, maar dit is natuurlijk een voorbeeld van wat u zopas zei. De nieuwe arbeidsplaatsen die gecreëerd worden in de regio's waar geïnvesteerd wordt, zijn welkom aangezien aldus het aantal banen stijgt. Deze positieve elementen mogen ons echter de pijnlijke gevolgen voor de regio's waar arbeidsplaatsen verloren gaan, niet uit het oog doen verliezen. Dit is dan ook een heel moeilijke evenwichtsoefening. De sociale gevolgen van bedrijfsverplaatsingen kunnen verergeren als de werknemers of hun vertegenwoordigers voorafgaandelijk niet afdoende geraadpleegd worden. Precies om de negatieve sociale gevolgen die bedrijfsherstructureringen vaak hebben, te vermijden heeft de Europese Unie tal van juridische instrumenten gecreëerd die er moeten voor zorgen dat dergelijke operaties in een aanvaardbaar sociaal klimaat verlopen en dat terdege rekening gehouden wordt met de belangen van de eventuele getroffenen. Ik wil u in dit verband zeggen dat de diensten van de Commissie momenteel onderzoeken of Xerox de communautaire en nationale wetgeving ter zake nageleefd heeft. Wanneer we gevallen van bedrijfsverplaatsingen onderzoeken, mogen we de invloed van steun op de besluitvorming van ondernemingen niet overdrijven. Steun kan een rol spelen bij de keuze van een nieuwe vestigingsplaats, maar niet noodzakelijkerwijs bij het besluit om een bestaande vestiging te sluiten of in te krimpen. Deze kwestie werd besproken in de jongste twee vergaderingen van de Raad Industrie en de Commissie heeft in beide gevallen de maatregelen uiteengezet die genomen worden om de stimulansen die lidstaten ondernemingen kunnen bieden om een fabriek van de ene naar de andere lidstaat te verplaatsen, te beperken. Ik vat ze kort samen: Om te beginnen heeft de Commissie in de nieuwe richtlijnen van december 1997 de niveaus van regionale steun die de lidstaten kunnen toekennen, beperkt. Deze richtlijnen worden eind 1999 van kracht. Ten tweede kan dankzij de recente multisectorale richtlijnen betreffende regionale steun voor belangrijke investeringsprogramma's de steun aan grote projecten nog verder beperkt worden.
Nr. 4-531/328
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Marín Ten derde bevatten de richtlijnen inzake regionale steun en de wetgeving betreffende de structuurfondsen een duurzaamheidsclausule, waarin bepaald is dat investeringen die steun ontvangen hebben, vijf jaar behouden moeten worden. Ten vierde heeft de Commissie tevens een nieuwe mededeling inzakefiscalesteun aangenomen waarin uiteengezet wordt hoe de bepalingen betreffende overheidssteun opfiscalestimuli worden toegepast. Een vijfde en hier bijzonder belangrijk aspect is dat de Commissie maatregelen genomen heeft om bestaande elementen van overheidssteun in de Ierse vennootschapsbelasting af te schaffen. Wat meer bepaald de communautaire financiering betreft, is het nuttig om weten dat sinds 1 januari 1998 geen steun meer verleend wordt aan het stelsel van lokale investeringen in Ierland uit hoofde van het EFRO. Het EFRO komt dus niet meer tussen in Ierland sinds 1998. Hiertoe werd niet alleen besloten om de communautaire steun aan de Ierse productiesector te rationaliseren, maar ook omdat wij van oordeel waren dat dit programma, met name gezien de vergevorderde ontwikkeling van de Ierse economie, geen communautaire steun meer mocht krijgen. Alle nieuwe steun voor de nieuwe Xerox-fabriek in Dundalk is bijgevolg niet medegefinancierd uit hoofde van het EFRO en heeft evenmin steun gekregen in het kader van het Europees Sociaal Fonds. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt zo dadelijk plaats. *
*
Het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (') 6. Stemming (voortzetting) Verslag (A4-0418/98) van de heer Areitio Toledo, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (COM(98)0073 C4-0160/98-98/0060(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0490/98) van de heer Garosci, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over I. het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde (COM(98)0377 C4-0474/98-98/0209(CNS)) II. het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende controlemaatregelen en maatregelen inzake het restitutiestelsel en de administratieve samenwerking noodzakelijk voor de toepassing van richtlijn 98/xxx/EG (COM(98)0377 - C4-0475/98-98/0210(CNS)) (Het Parlement neemt bij opeenvolgende stemmingen beide wetgevingsresoluties aan) * * * Gezamenlijke ontwerpresolutie (2) over de biologische productiemethode in de veehouderij (Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie aan) *
*
*
Verslag (A4-0366/98) van de heer Malerba, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie over „Mondialisering en de informatiemaatschappij: De behoefte aan een versterking van de internationale coördinatie" (COM(98)0050 - C4-0153/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) ·) Uitslag van de stemming: zie notulen. ) Ingediend door de leden Rehder, namens de PSE-Fractie, Goepel, namens de PPE-Fractie, Pasty e.a., namens de UPE-Fractie, Mulder, namens de ELDR-Fractie, Querbes en Jové Peres, namens de GUE/NGL-Fractie, Graefe zu Baringdorf, namens de V-Fractie, Barthet-Mayer, namens de ARE-Fractie, en des Places, namens de I-EDN/Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0022/99, B4-0023/99, B4-0026/99, B4-0027/99, B4-0028/99, B4-0031/99, B4-0037/99, B4-0041/99.
2
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/329
Verslag (A4-0503/98) van mevrouw Larive, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement en aan het Economisch en Sociaal Comité over de follow-up van het Groenboek inzake commerciële communicatie in de interne markt (COM(98)0121 - C4-0252/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *
*
*
Gezamenlijke ontwerpresolutie (^over Europese postdiensten (Het Parlement neemt de resolutie aan ) * Ontwerpresolutie (B4-0111/99) van de heer Nassauer, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, over artikel K.6 VEU, Schengen-samenwerking (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Aanbeveling (A4-0006/99) van mevrouw Van Lancker, namens de Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken, aan de Raad betreffende het werkprogramma van de Schengen-samenwerking tot aan juni 1999 (Het Parlement neemt de aanbeveling aan) Stemverklaringen — Verslag-Garosci (A4-0490/98) Gallagher (UPE), schriftelijk. — (EN) We leven binnen de Europese Unie in een interne markt die wordt gekenmerkt door het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal op het grondgebied van 15 lidstaten met een totale bevolking van bijna 340 miljoen. Desondanks bestaat er in de Europese Unie momenteel geen daadwerkelijk functionerend gemeenschappelijk BTW-stelsel. Het gebrek aan uniformiteit op dit gebied heeft geleid tot fragmentatie van de interne markt die binnen 15 verschillende fiscale stelsels moet opereren. Vanwege het feit dat de belastingbetalers onmogelijk tot in de details bekend kunnen zijn met de BTW-bepalingen in de andere lidstaten van de EU moeten ze de juridische onzekerheid maar voor lief nemen en ook nog eens zien om te gaan met de verschillende bureaucratische systemen die in de verschillende lidstaten worden gehanteerd. De BTW-wetgeving is een van de gebieden in de tweede fase van het SLIM-initiatief (inzake eenvoudiger regelgeving voor de interne markt) waar de Europese Commissie grote interesse voor heeft getoond. Het SLIM-initiatief heeft met name de aandacht gevestigd op de behoefte onder bedrijven in de gehele Europese Unie aan vereenvoudigde BTW-restitutieprocedures met betrekking tot de verkoop van goederen of de levering van diensten. Als onderdeel van de voortgaande inspanningen voor verbetering van het gemeenschappelijke BTW-stelsel heeft de Europese Commissie voorstellen gepresenteerd inzake de aftrekbaarheid van gemaakte BTW-kosten. Hiermee probeert de Commissie veranderingen aan te brengen in het huidige stelsel, waarin handelaars gigantisch ingewikkelde en kostbare procedures moeten doorlopen om in aanmerking te komen voor teruggaaf van BTW door de belastingdienst van de lidstaat waarin de BTW werd geheven. Het is de bedoeling een eenvoudiger stelsel in te voeren, dat bedrijven in staat stelt hun gewone BTW-aangifte te gebruiken voor aftrek van de BTW die in een andere lidstaat wordt geheven. Met het voorstel beoogt de Commissie eveneens een aantal gemeenschappelijke regels in te voeren omtrent de aftrekbaarheid van BTW voor bepaalde categorieën uitgaven die deels voor privé-doeleinden worden gedaan, zoals voedingsmiddelen, drank, hotelaccommodatie en personenauto's. Ik ben voorstander van maatregelen die het bedrijfsleven stimuleren en het zakendoen binnen de verschillende lidstaten van de EU gemakkelijker maken. De Europese Unie moet daarom eerlijke en definitieve regels opstellen voor het gemeenschappelijk BTW-stelsel, op basis van het principe van één enkele standplaats van belastingheffing en -aftrek. !) Ingediend door de leden Simpson, namens de PSE-Fractie, Ferber, namens de PPE-Fractie, en Dary, namens de ARE-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0025/99, B4-0039/99 en B4-0040/99.
Nr. 4-531/330
Handelingen van het Europees Parlement
Murphy (PSE), schriftelijfe. — (EN) De Labourfractie in het Europees Parlement heeft zich van stemming onthouden bij de eindstemming over het verslag van de heer Riccardo Garosci over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG en richtlijn 98/xxx/EG met betrekking tot de regeling voor het recht op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde. De aftrekbaarheid van het zakelijk gebruik van auto's, hotelaccommodatie, voedingsmiddelen, drank en ontspanning wordt op basis van zowel de aanbevelingen van de rapporteur als het voorstel van de Commissie ingrijpend gewijzigd. Deze voorstellen zullen veel administratieve rompslomp met zich meebrengen voor met name veel kleine en middelgrote bedrijven. Bovendien zijn deze voorstellen niet voldoende flexibel om recht te kunnen doen aan de regels voor de aftrekbaarheid van BTW in de afzonderlijke lidstaten. — Verslag-Malerba (A4-0366/98) Hyland (UPE), schriftelijk. — (EN) Ik onderschrijf het standpunt van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid van het Europees Parlement. De commissie toont zich overtuigd voorstander van een voorstel van de Europese Commissie voor versterking van de internationale coördinatie teneinde de uitdagingen aan te kunnen gaan die ons door de internationalisering en de informatiemaatschappij worden gesteld. De Europese Commissie heeft de problemen onderzocht die ontstaan bij de interactie tussen de conventionele regelgeving en de vereisten van de geïnformatiseerde economie, en ze probeert aan te geven welke gebieden baat zouden hebben bij versterking van de internationale coördinatie. De Commissie doet geen voorstel omtrent een gedetailleerde oplossing voor deze vraagstukken zelf en suggereert evenmin dat er met betrekking tot het Internet wereldwijde regelgeving zou moeten worden ingevoerd, of dat er nieuwe internationale organen zouden moeten worden opgericht. Toch denk ik dat het een heel goed idee zou zijn een Internet-handvest op te stellen, een juridisch niet-bindend document waarin internationaal overeengekomen doelstellingen en uitgangspunten worden geformuleerd omtrent zaken als belastingheffing, aansprakelijkheid, rechtspraak en gegevensbescherming. Vanuit Europees gezichtspunt stellen we ons met dit handvest in eerste instantie ten doel Europese bedrijven en organisaties de gelegenheid te bieden ten volle te profiteren van de kansen die door Internet en de elektronische handel worden geboden. Op die manier zou voorbarige en tegenstrijdige regelgeving kunnen worden voorkomen en zouden de belangen van de consument te allen tijde veilig kunnen worden gesteld. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid van het Parlement heeft terecht haar steun betuigd aan het voorstel van de Europese Commissie voor een internationaal initiatief met betrekking tot het Internet en de elektronische handel. Op basis van zo'n initiatief zou, in nauwe samenwerking met andere landen, en dan vooral de Verenigde Staten, een reeks internationaal overeengekomen doelstellingen kunnen worden opgesteld. Dit initiatief zou ook bijdragen tot vereenvoudiging van de huidige Internet-regels. De informatietechnologie heeft de zich afgelopen jaren razendsnel ontwikkeld. Dankzij het Internet hebben sinds enige tijd ook huishoudens en bedrijven van de voordelen van de informatietechnologie kunnen profiteren. Ik geloof dat het erg zinvol zou zijn een Internet-handvest op te stellen, vooral omdat zo'n handvest uiteindelijk de consument ten goede zou komen. De rechten van de consument dienen te allen tijde de hoogste prioriteit te genieten, zowel binnen de Europese Commissie als in het Europees Parlement. Vanuit Iers gezichtspunt ben ik blij met het initiatief dat de Ierse regering onlangs heeft genomen in het kader van haar doelstelling Ierland al in de zeer nabije toekomst te ontwikkelen tot centrum van de elektronische handel in Europa. Rovsing (PPE), schriftelijk. — (DA) De wereldwijde elektronische markt vereist een technische, juridische en zakelijke regulering met een zekere soepelheid om de verdere ontwikkeling van de elektronische markt niet in de weg te staan. Ik ben het daarom met de Commissie eens dat een brede dialoog met de overheid, het bedrijfsleven, de consumenten en internationale organisaties onontbeerlijk is. Om dezelfde reden ben ik voorstander van een internationaal Internet-handvest en bijgevolg bijzonder ingenomen met dit voorstel van de Commissie. Ik steun echter ook de door de commissie voorgestelde uitbreidingen van het Internet-handvest, zodat onder andere de consumentenbelangen worden behartigd en tegenstrijdige wetgeving binnen en buiten de EU vermeden wordt. Titley (PSE), schriftelijfe. — (EN) Ik zal mijn stem uitbrengen voor dit verslag. Door de internationale coördinatie te versterken kunnen we de strijd tegen de pornografie op het Internet kracht bijzetten en consumenten die gebruik maken van de voordelen van de elektronische handel beschermen tegen fraude met credit cards. In een samenleving waarin kennis een steeds grotere rol gaat spelen is het Internet een belangrijk instrument waarmee de burgers in het noordwesten van Engeland, maar ook in Groot-Brittannië en Europa in het algemeen, hun positie kunnen verbeteren, zowel op de commerciële markt als op de arbeidsmarkt. De Labourpartij heeft de ontwikkeling van de informatietechnologie altijd actief gesteund. Het was dan ook Tony Blair die indertijd een grensverleggende overeenkomst heeft gesloten met British Telecom op basis waarvan iedere school in Groot-Brittannië op het Internet werd aangesloten. Volgens een recent onderzoek heeft 29% van de volwassenen in Groot-Brittannië inmiddels een aansluiting op het Internet. Ik hoop dat dit percentage verder zal groeien, en dat een zo breed mogelijke doorsnede van de samenleving toegang tot het Internet krijgt. Voor een succesvolle economie is een goed geschoolde beroepsbevolking essentieel, en die kan alleen worden gecreëerd als kennis voor iedereen beschikbaar wordt gesteld.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/331
Titley — Verslag-Larive (A4-0503/98) Blokland (I-EDN), schriftelijk. — Hoewel er een aantal goede punten staat in het verslag van mevrouw Larive, hebben wij uiteindelijk toch tegen de resolutie gestemd. In het kort wil ik de belangrijkste overwegingen noemen die geleid hebben tot onze standpuntbepaling. Het mag op voorhand duidelijk zijn dat de toepassing van de beginselen van de interne markt op de commerciële communicatie, met gelijktijdige honorering van doelstellingen van openbaar belang, niet op een gemakkelijke wijze is te realiseren. Elke lidstaat kent eigen normen voor wat betreft de toelaatbaarheid van commerciële communicatie. De diversiteit van wetten, regels en toepassingspraktijken corresponderen met de verscheidenheid aan religieuze, culturele en sociale waarden die door de burgers in de lidstaten worden aangehangen. Het gaat dus niet om een louter juridisch probleem. Het bevorderen van de doelmatigheid is op zich een goede zaak, maar wanneer het streven naar efficiëntie de boventoon gaat voeren en daardoor met name aspecten van ethisch en cultureel belang in de marge worden gedrukt — bijvoorbeeld door ze buiten het begrip „algemeen welzijn" te verklaren — heb je als wetgever geen middelen meer om het noodzakelijke respect voor fundamentele waarden te garanderen en te voorkomen dat mensen gekwetst of gekrenkt worden door uitingen van commerciële communicatie. De erkenning van de religieuze, culturele en sociale verschillen in de lidstaten dient daarom een ruime plaats te krijgen in de regelgeving ten aanzien van grensoverschrijdende commerciële communicatie. De overwegingen D en H, alsmede paragrafen 2 en 5 van de resolutie bepleiten juist het tegendeel. Tenslotte moet het als een omissie worden beschouwd dat in het geheel geen aandacht wordt besteed aan de indirecte schadelijke werking op het leefmilieu, wanneer door vele uitingen van commerciële communicatie slechts de consumptiedrift van consumenten wordt aangewakkerd. Rovsing (PPE), schriftelijk. — (DA) Commerciële communicatie speelt een centrale rol in de EU. Ze stelt 1 miljoen Europeanen te werk en kent een constante groei dankzij de ontwikkeling van nieuwe informatietechnologieën en de steeds toenemende vraag. De Commissie heeft nu besloten een aantal maatregelen goed te keuren die het aanbieden van commerciële communicatiediensten over de grenzen heen moeten vergemakkelijken, maar dit mag niet ten koste van het algemeen belang gebeuren. Het initiatief van de Commissie is noodzakelijke en positief, maar ik ben het met de Commissie eens dat de voorgestelde acties op een aantal punten aangepast en verduidelijkt moeten worden. Het is zeer belangrijk dat bij de behandeling van de voorgestelde concrete maatregelen rekening wordt gehouden met de aanbevelingen van de commissie. — Europese postdiensten Crowley (UPE), schriftelijk. — (EN) We moeten voorkomen dat de voordelen die op economisch, sociaal en werkgelegenheidsgebied aan de posterijen zijn verbonden teniet worden gedaan door de overhaaste liberalisatie van deze markt. Er zijn namelijk geen garanties dat het huidige kostenniveau en de universaliteit van deze essentiële dienstverlening voor de consument in deze ontwikkeling gehandhaafd blijven. In Ierland hebben de plaatselijke postkantoren een belangrijke sociale functie, met name voor ouderen. Bovendien heeft de PTT, in verhouding tot andere openbare voorzieningen, relatief veel werknemers in dienst die werken in de streek waar ze ook wonen en daarmee bijdragen aan de plaatselijke economie en de ontwikkeling van de gemeenschap. Het is daarom van cruciaal belang dat een eventuele aanzet tot liberalisatie wordt voorafgegaan door een uitvoerige evaluatie per lidstaat van de gevolgen daarvan voor de economie, de werkgelegenheid, de sociale structuur en de plaatselijke gemeenschappen. Fayot (PSE), schriftelijk. — (FR) Sinds de goedkeuring van richtlijn 97/67/EG vindt er een geleidelijke en gecontroleerde liberalisering van de postdiensten plaats. De Luxemburgse socialisten hebben altijd gewezen op het sociaal en economisch belang van de postdiensten en de behoefte aan kwaliteitsdienstverlening. Zij dringen ook aan op een universele dienstverlening, die niet minimaal mag zijn maar optimale dekking biedt van het hele nationale grondgebied. De Commissie had aangekondigd dat zij een nieuw voorstel zou indienen betreffende geleidelijke en gecontroleerde liberalisering van de postdiensten voor het einde van 1998. Daar is niets van terechtgekomen. Wij steunen bijgevolg de wens van het Europees Parlement om vóór het nemen van verdere stappen over te gaan tot een evaluatie van de gevolgen van de liberalisering. Deze evaluatie dient plaatst te vinden op basis van uitvoerbaarheidsonderzoek door de Commissie maar ook op dë eigen analyse van het Parlement in samenwerking met de postdiensten van de lidstaten. Een dergelijke evaluatie mag zeker niet alleen rekening houden met het winstgevend karakter op de korte termijn maar vooral met de consequenties inzake werkgelegenheid, sociaal nut voor alle consumenten en doeltreffendheid voor de economie. Iedere nieuwe liberaliseringsbevlieging van de Commissie zal door de Luxemburgse socialisten vanuit die invalshoek bekeken worden. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) Ik juich de resolutie inzake de liberalisering van de postdiensten toe. Ze wijst pijnlijk duidelijk op de gevaren en risico's die een liberalisering met zich mee kan brengen. Alle burgers van de EU hebben recht op goed functionerende postdiensten, en deze mogen niet worden onderworpen aan de willekeur van de
Nr. 4-531/332
Handelingen van het Europees Parlement
Lindholm markt. Ik zie met belangstelling uit naar de verschillende uitvoerbaarheidsstudies die door de Commissie zijn verricht. Pasty (UPE), schriftelijk. — (FR) Slechts een jaar geleden, op 15 december 1997, hebben wij een kaderrichtlijn betreffende postdiensten goedgekeurd. Bepaalde bronnen maken nu melding van een nieuw regelgevend voorstel dat in de maak zou zijn bij de diensten van de Commissie. Dat voorstel zou de onlangs vastgestelde regeling die met name in de richting van een grotere liberalisering gaat op de helling zetten. Wij hadden evenwel besloten dat er vóór het nemen van herzieningsmaatregelen een evaluatie moest plaatsvinden van de gevolgen van de nieuwe regelgeving. Hoewel wij moeten toegeven dat in beginsel iedere regeling qua doeltreffendheid voor verbetering vatbaar is, vragen wij ons af of het juist is de zeer recente regelgeving voor de Europese postdiensten reeds voor het opmaken van een eerste balans op losse schroeven te zetten. Wie te veel en te snel wetten wil uitvaardigen doet dat niet goed. Daarom geloven wij dat, voor er sprake kan zijn van wijzigingen, de gevolgen van de huidige regelgeving gekend moeten zijn. Om die reden vragen wij de Commissie de uitwerking te bestuderen van de veranderingen die voortvloeien uit de richtlijn van 1997. Een dergelijke evaluatie zou de effecten moeten onderzoeken van de toegenomen liberalisering van de postdiensten met inbegrip van de sociale, economische enfinanciëleaspecten. De resultaten van een dergelijk onderzoek geven de Europese wetgever per land heel nauwkeurige informatie op basis waarvan beoordeeld kan worden of en in welke mate het echt nodig is nieuwe maatregelen te treffen. Zolang de resultaten per land van dit onderzoek naar de gevolgen van de richtlijn 97/67/EG niet bekend zijn vinden wij het onjuist enige wijziging in de regelgeving aan te brengen. — Jaarlijks debat overeenkomstig artikel K.6 Cederschiöld (PPE), schriftelijk. — (SV) Er is alle reden om mevrouw Van Lancker geluk te wensen met de voorbeeldige samenwerking op dit gevoelige gebied. Schengen schept de voorwaarden voor het vrije verkeer waarnaar wij streven. Het is in ons aller belang dat het Akkoord van Schengen doelmatig functioneert zonder de integriteit aan te tasten. Ook in dat opzicht is dit verslag zeer waardevol. Mijn invalshoek is de Noordse Pasunie. In het Noorden kennen wij een goed functionerend vrij verkeer. Het is belangrijk dat dat behouden blijft als Schengen in het Verdrag wordt opgenomen. Daarvoor is en betere aanpassing aan de EU-wetgeving nodig. Een voorbeeld hiervan is de uitleveringswetgeving in Noorwegen. Er zijn echter nog andere voorbeelden van situaties waarin Noordse overeenstemming nodig is. De Noordse Raad zou de wetgevingsterreinen die verband hebben met Schengen moeten doornemen om deze op elkaar af te stemmen en zo te komen tot een gezamenlijke Noordse coördinatie. De Noordse politie- en douanesamenwerking, de Noordse Pasunie en de gemeenschappelijke reiszone tussen GrootBrittannië en Ierland zijn allemaal voorbeelden van goed functionerende elementen van vrij verkeer, zonder dat er daarom meer politiecontrole in andere landen nodig is. De Noordse landen hebben geen gemeenschappelijke wetgeving, maar er is onmiskenbaar sprake van toenadering. Daaruit blijkt dat juist zo'n toenadering ook op Europees niveau mogelijk is, naarmate de dagelijkse contacten tussen de burgers van de Unie toenemen en de gemeenschappelijke identiteit en cultuur worden versterkt. Als landen hun rechtsstelsels aan elkaar aanpassen, moet dat altijd behoedzaam gebeuren. Het is echter duidelijk dat deze aanpassingen binnen de Unie nodig zijn. De coëxistentie in de Unie zou erdoor worden bevorderd. Een zeker verschil tussen noord en zuid in de visie op recht en onrecht was deze week te bespeuren toen we het hadden over de onregelmatigheden bij de Commissie. Het zou wenselijk zijn dat onze landen op het punt van rechtsbewustzijn naar elkaar toegroeien, net zoals in het Noorden is gebeurd. Tenslotte wil ik het voorzitterschap bedanken voor de vriendelijke woorden over mijn verslagen inzake de georganiseerde misdaad. Ik hoop dat vooral het laatste verslag, over preventieve maatregelen, impulsen zal kunnen geven tot het ontstaan van een gemeenschappelijke visie op justitiële vraagstukken. Lindeperg (PSE), schriftelijfe. — (FR) De socialistische fractie heeft voor de resolutie-Nassauer over artikel K.6 gestemd omdat deze resolutie, zoals gewijzigd in de commissie en in de plenaire vergadering, de verschillende punten onderstreept die volgens ons essentieel zijn: het trage verloop van de werkzaamheden die moeten leiden tot het tot stand brengen van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en tot de integratie van het Schengen-acquis in het Verdrag; de vertraging geconstateerd bij de bekrachtiging van cruciale stukken; de onvoldoende wijze waarop de Raad rekening houdt met de verzoeken van het EP betreffende informatieverstrekking, raadpleging en het in aanmerking nemen van de adviezen van het EP. Indien paragraaf 16 er in gebleven zou zijn dan hadden wij niet voor de definitieve tekst kunnen stemmen omdat deze vooruitliep op de raadpleging waarom het EP gevraagd heeft betreffende het strategisch document van het Oostenrijkse voorzitterschap en zich verheugde over de repressieve aspecten ervan. Daar deze paragraaf verdwenen is ten bate van amendement 4 dat neutraler is, hebben wij uiteindelijk voor de definitieve tekst kunnen stemmen ondanks de opname van punt 19, dat wij ook liever hadden zien verdwijnen.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/333
Lindeperg Goedkeuring van dit verslag leek ons noodzakelijk om de Raad ertoe te verplichten de gedenonceerde vertragingen weg te werken en rekening te houden met de verzoeken van het EP inzake de betrekkingen tussen Raad en Parlement. — Verslag-Van Lancker (A4-0006/99) Berthu (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, de aanbeveling die het Europees Parlement zojuist heeft aangenomen zegt koudweg dat „de compenserende maatregelen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in geen geval — en, ik onderstreep, in geen geval — voorrang mogen hebben boven de consolidatie van de ruimte van vrijheid en veiligheid en de handhaving van het vrije verkeer van personen". Anders gezegd het vrije verkeer van personen gaat voor en de compenserende maatregelen op het gebied van de veiligheid dienen altijd op de tweede plaats komen. Deze verbluffende stelling stelt de artikelen 61 en volgende in een heel gevaarlijk daglicht en zou op zich al een geldige reden vormen voor het stopzetten van de bekrachtiging van dit Verdrag in Frankrijk tot we hier meer van weten. Wij zouden het met name onaanvaardbaar vinden mocht de werkgroep van de Raad die zich momenteel buigt over de verdeling van het Schengen-acquis over de eerste en de derde pijler op een dood spoor raken inzake de vrijwaringsclausule van Schengen. Deze clausule dient ongewijzigd en zonder enige beperking overgenomen te worden in de eerste pijler, ondanks de overwegingen van het Schengen-Protocol die de, absurde, indruk wekken het tegenovergestelde te beweren. Indien nodig zal de Franse regering een krachtmeting aan moeten gaan over deze aangelegenheid, die van dusdanig belang is voor de veiligheid van onze medeburgers. Ik zou tenslotte nog wat verder willen gaan. Wij horen de Commissie in het kader van het fraudedebat al een week lang zeggen dat als er dingen fout gaan dit komt doordat zij overbelast wordt met taken waarvoor zij de middelen niet heeft. Welnu de aanbeveling over Schengen die wij zopas aangenomen hebben op grond van het Verdrag van Amsterdam verlangt juist het overdragen aan de Commissie van een ongelooflijk aantal nieuwe taken, gaande van de internationale misdaadnetwerken in Napels tot het opsporen van illegalen in Franse voorsteden. Gaan de zaken misschien nog niet slecht genoeg? Lindqvist (ELDR), Holm en Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) Vraagstukken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken zijn in de eerste plaats een zaak van de nationale parlementen. Wij zijn het niet eens met de Schengenregelgeving en de integratie daarvan in de Unie, waarbij de lidstaten worden beroofd van hun directe besluitvormingsbevoegdheid inzake verschillende vraagstukken op het gebied van binnenlandse zaken en justitie, asiel- en visumvraagstukken enzovoort. Samenwerking bij de misdaadbestrijding is noodzakelijk. Deze samenwerking dient in de eerste plaats te geschieden via de nationale politieapparaten en Interpol, en niet door de oprichting van een concurrerende Europese politieorganisatie, Europol. Dat de samenwerking inzake vraagstukken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken niet sneller verloopt, komt vermoedelijk doordat deze vraagstukken van nationale aard zijn en dat daarover dus op nationaal niveau moet worden beslist. Een samenwerking met het oog op de verdeling van vluchtelingenstromen in geval van crises is echter wenselijk. Bij Schengen zou het moeten gaan om het vrije verkeer van personen. Er zijn echter slechts een paar artikelen die gaan over het vrije verkeer, terwijl het grootste deel van de Schengen-regelgeving gaat over grens- en veiligheidscontroles. De personenregisters die in verband met Schengen worden opgericht zijn onaanvaardbaar en maken inbreuk op de persoonlijke integriteit. Schengen kan leiden tot een minder genereus vluchtelingen- en asielbeleid. Het hele Schengen-systeem moet worden herzien. Schengen kan ook negatieve invloed hebben op de Noordse Pasunie. Wij hebben daarom tegen het verslag gestemd.
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter
7. Bescherming van het gezin en het kind De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0004/9 9) van mevrouw Hermange, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de bescherming van het gezin en het kind. Hermange (UPE), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, de beroemde kinderarts Robert Debré heeft vaak gezegd dat wij voortbestaan in onze kinderen. Welnu, in het opbouwproces van Europa zijn het juist de kinderen en het gezin die volledig vergeten worden in de samenwerkings- en solidariteitsstelsels die in het leven worden geroepen. Dat is ontoelaatbaar, want onze kinderen hebben te maken met specifieke risico's zoals verkeersongevallen, druggebruik, seksueel misbruik, stress op school, analfabetisme, instabiliteit en pedofilienetwerken. Het is ook onaanvaardbaar te moeten vaststellen dat meer dan 250 miljoen kinderen in de wereld kinderarbeid verrichten en dat wij in onze ontwikkelde landen voor minder geld een aantal producten kopen,. die door deze kinde-
Nr. 4-531/334
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Hermange ren gemaakt zijn. Onaanvaardbaar is ook de constatering dat er meer dan een miljoen kinderen het slachtoffer zijn van prostitutie en van de perverse lusten van Westerse toeristen. Ook de verwarring waar een aantal gezinnen ten prooi aan zijn is onduldbaar. En terwijl wij hier de afgelopen dagen een politiek debat gevoerd hebben dat zeker van belang was, hebben wij, als kleine groep parlementsleden ons moeten buigen over een bijzonder moeilijke kwestie namelijk de zaak Lancelin-Tiemann over kinderen die door hun vader gekidnapt werden omdat de procedures tussen twee landen niet geharmoniseerd zijn. Daarom leg ik u vandaag uit naam van de commissie een initiatiefverslag voor dat slechts één doel kent, de politieke wil naar voren te brengen te komen tot een alomvattende aanpak van het gezinsbeleid waarin het kind voorrang krijgt en die berust op vier beginselen: het rekening houden met de diversiteit van de gezinsmodellen, het verlenen van een centrale plaats aan het kind in het Europese debat, de noodzaak tot overschrijding van de louter sociaal-economische benadering die bestaat uit het betalen van uitkeringen en het respecteren van de kansengelijkheid voor mannen en vrouwen. Als eerste maatregel van dit verslag betekent een dergelijke aanpak in de eerste plaats het met het oog op het welzijn van het kind opstellen van bijlagen met betrekking tot de gezinsimpact bij alle communautaire wetsvoorstellen. Verder dient er op institutioneel vlak zo snel mogelijk een hele serie maatregelen genomen te worden met name het bijeenroepen van een buitengewone Europese Raad om te discussiëren over het effect van hét in de verschillende lidstaten gevoerde bevolkings-, gezins- en kinderbeschermingsbeleid alsmede het invoeren van een periodiek debat bij de Raad van ministers over kinder-en gezinskwesties en het herstructureren van de eenheid binnen de Europese Commissie belast met het gezinsbeleid. In dat kader zou ik fel willen pleiten voor reactivering van de horizontale werkgroep van Commissiediensten inzake kinderbeleid, daar vooral de begrotingslijnen betreffende kinderen te kampen hebben met het probleem van de rechtsgrondslag. Ik zou verder willen zeggen dat om te komen tot een dergelijke Europese strategie ik voorstander ben van het goedkeuren van richtsnoeren voor het kinderbeleid, die opgesteld moeten worden door de regeringspartners na overleg met ons Parlement en in nauwe samenwerking met gezinsverenigingen en solidariteitsverenigingen die direct of indirect betrokken zijn bij een betere integratie van het kind in de Europese samenleving. In het kader van deze politiek tot bescherming van het kind zijn een aantal voorstellen het waard verder uit de doeken gedaan te worden. Op het vlak van het verzorgingsbeleid willen wij dat er een Europees epidemiologisch netwerk voor perinatale zorg opgericht wordt bestaande uit regionale eenheden voor perinatale zorg binnen elk land en een gemeenschappelijke databank op Europees vlak, dergelijk beleid is dringend met het oog op het terugdringen van kindersterfte en kraamvrouwensterfte. Wat betreft ouderschap en onderwijs, dat vandaag de dag een groot probleem vormt, moeten er strategieën uitgewerkt worden inzake de relatie tussen moeder en kind vanaf de eerste levensdagen, en dient het oprichten van scholen voor ouders en schoolverenigingen gestimuleerd te worden die een betere integratie van het kind mogelijk maken binnen de Europese samenleving. In het kader van het beleid inzake preventie en bescherming van bedreigde kinderen zou ik de lidstaten ertoe willen aansporen ombudsmannen voor kinderen aan te stellen met als taak het schikken van conflicten waarbij kinderen beneden de 18 jaar betrokken zijn. Tenslotte stel ik voor teneinde mishandeling en geweld te voorkomen een Europees centrum voor de bescherming van bedreigde kinderen in het leven te roepen dat tot taak heeft de uitwisseling van kennis te bevorderen alsmede een Europees register van verdwenen kinderen en van gepakte daders in samenwerking met de nationale politie, de gerechtelijke autoriteiten en Europol. Tenslotte bewijzen actuele feiten, die zich helaas al te vaak voordoen, dat er uitgaande van de huidige discussie over de Europese rechtsruimte een gecoördineerde regeling voor onze landen vastgesteld moet worden met betrekking tot het gezinsrecht gericht op het welzijn van onze kinderen. Dat waren, mevrouw de Voorzitter, de belangrijkste maatregelen, die ik aan het Parlement wilde voorleggen. Kestelijn-Sierens (ELDR), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw. — Op 24 november laatstleden schaarde de Commissie rechten van de vrouw zich unaniem achter mijn advies. Volgens deze commissie is het voeren van een gezinsbeleid op Europees niveau onmogelijk en niet wenselijk omwille van de volgende redenen. Ten eerste, het gezinsbeleid is typisch één van de gebieden waarop het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is. De lidstaten hebben de Gemeenschap niet nodig om een efficiënter gezinsbeleid te voeren. Een tweede argument tegen een Europees gezinsbeleid is dat de definitie van wat nu een Europees gezin is, niet bestaat en niet hoeft te bestaan. De verschillen in cultuur en traditie laten niet toe een gemeenschappelijke basis te vinden op grond waarvan bepaalde beleidsvoorstellen geformuleerd kunnen worden. De Commissie rechten van de vrouw is daarom tegen de voorstellen van de rapporteur die oproepen tot een Europese Raad van ministers voor gezinsbeleid en tegen alle andere voorstellen van de rapporteur die een specifiek gezinsbeleid op Europees niveau beogen. De taak van Europa kan er hoogstens in bestaan erop toe te zien dat er bij het formuleren van nieuwe beleidsmaatregelen rekening wordt gehouden met de effecten hiervan op de situatie van gezinnen in de lidstaten. Met meer inmenging van Europa in het gezin zou het gezin wel eens echt het kind van de rekening kunnen worden. De Commissie rechten van de vrouw gaat wel akkoord met de voorstellen van de rapporteur met het oog op de bescherming van het kind en zijn rechten voor zover dit aansluit bij het reeds bestaande internationale wetgevend kader en het om grensoverschrijdende zaken gaat.
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/335
Kestelijn-Sierens De liberale fractie is eveneens gekant tegen de inmenging van Europa in gezinszaken en zal daarom enkel die paragrafen steunen die een betere bescherming van het kind nastreven. Weiier (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik zou om te beginnen de rapporteur willen bedanken voor haar compromisbereidheid, want alleen door haar compromisbereidheid is er nu een verslag voorgelegd aan de plenaire vergadering dat wij als sociaal-democraten kunnen ondersteunen. We hadden aanvankelijk inderdaad problemen, omdat er natuurlijk reeds veel hier in het Parlement op gelijkaardige wijze is besloten. We hadden echter ook problemen omdat in de eerste versie van mevrouw Hermange vele sociaal-politieke verklaringen stonden die voor ons volkomen onaanvaardbaar waren, bijvoorbeeld de uitdrukking „Europa zonder Europeanen" of de passage „Europa begaat zelfmoord door de daling van het geboortecijfer". Deze en andere dubbelzinnige passages hebben ons aanvankelijk toch zeer aan het twijfelen gebracht. Daar komt natuurlijk nog bij dat we ook in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken een bijzonder intens debat hebben gehad over de definitie van het traditionele gezinsmodel. Ik kom hier zo dadelijk nog op terug. Opeens kregen we dan ook nog van andere commissieleden een hele reeks amendementen, die het verslag volledig verdraaid zouden hebben; ik moet hier bovendien aan toevoegen dat de medeadviserende commissies ons werk niet bepaald verlicht hebben. De Commissie openbare vrijheden en binnenlandse zaken heeft daarenboven de rapporteur vervangen, maar deze heeft geprobeerd op grond van de subsidiariteit de hele zaak terug te verwijzen. Dit strookte niet met het standpunt van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. Wij zijn van mening dat het beslist ook een Europese taak is om het gezinsbeleid op Europees niveau te voeren. Daarenboven zijn wij als Europees Parlement juist beter geschikt voor dit debat, want in de lidstaten zijn er overal ideologische twisten over de definitie van het gezin, rond de vraag: wat is een gezin en wat niet? In het Europees Parlement kunnen wij vanuit de verdraagzaamheid en het respect waarmee wij met elkaar omgaan hét eens worden over moderne gezinsmodellen en daardoor een voorbeeld geven voor het debat in de lidstaten. Tot slot enkele aspecten in verband met de subsidiariteit: ik deel niet de mening van de vorige spreekster dat deze kwestie niet onder onze bevoegdheden valt. Natuurlijk zou ik het ook niet te extensief willen interpreteren, want gezinsbeleid moet uiteraard in de eerste plaats op nationaal niveau en bij voorkeur op gemeentelijk niveau worden georganiseerd. Maar zoals we weten is gezinsbeleid onlosmakelijk verbonden met het gelijkekansenbeleid voor vrouwen en bijgevolg natuurlijk ook een Europese beleidstaak. Denk aan de richtsnoeren voor 1999 — daarin werd een nieuwe specifieke pijler voor gelijke kansen ingebouwd — en aan de vereiste modernisering van het arbeidsbestel. Wat houdt dit anders in dan het beroepsleven en de samenleving in te richten op de verenigbaarheid van gezin en beroep voor vrouwen en mannen, voor vaders en moeders? Dit standpunt vertegenwoordigt overigens ook het Hofvan Justitie. Het heeft enkele overeenkomstige uitspraken gedaan in verband met deeltijdwerk of gelijke beloning. Ook dat pleit hiervoor. We hebben gemeenschappelijk het ouderschapsverlof op Europees niveau aangenomen, en ook dat is een bijdrage tot een modern, goed doordacht gezinsbeleid. Dat het ouderschapsverlof in Europa zo ongelijk wordt toegepast, is naar mijn mening een belangrijke reden om hier in de lidstaten een debat over te houden. Ik wil maar een getal noemen: in Zweden wordt het ouderschapsverlofvoor 30% door vaders genomen, in Duitsland voor 3% en in Griekenland nemen zegge en schrijve 3 mannen ouderschapsverlof. Dat bewijst ook dat we in Europa van elkaar kunnen leren. Tot besluit zou ik nogmaals willen ingaan op een kwestie die mij erg ter harte gaat en waar we werk van moeten maken. We hebben het vrij verkeer van werknemers in de Europese Unie vastgelegd, en dit houdt natuurlijk bok het vrije verkeer van hun gezinnen in. Om deze reden en ook wegens de interne markt zijn we verplicht — uiteraard niet alleen wij — het gezinsbeleid op Europees niveau te voeren. Glase (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik kan echt niet begrijpen waarom sommige collega's tegen dit verslag willen stemmen omdat het zou ingaan tegen het subsidiariteitsbeginsel. Dat kan ik er echt niet in lezen. Wat kan voor ons nu belangrijker zijn dan onze kinderen? Daarom is dit verslag ook noodzakelijk. Het thema is zo veelomvattend en omvat zoveel aspecten dat er eigenlijk meer verslagen over zouden gemaakt moeten worden. Het gezin is geen nationaal of Europees begrip, maar een wereldwijd begrip, waaronder velen een heleboel verschillende dingen verstaan. Voor mij staat enkel vast dat men slechts van een gezin kan spreken als er kinderen worden geboren en opgevoed. Het thema kan echter als Europees beschouwd worden, omdat in Europa de gezinnen in een gelijksoortige situatie verkeren en gelijkaardige problemen hebben. Er zijn twee belangrijke redenen waarom Europa op dit punt voor oplossingen moet zorgen: Europa wordt oud en grijs. Dit heeft niet enkel ernstige gevolgen voor de sociale zekerheid. Europa wordt eenzaam. Er zijn steeds meer eenpersoonshuishoudens en alleenstaande bejaarden. Onze samenleving wordt gekenmerkt door een steeds grotere individualisering. De kwetsbaarste groep in onze samenleving, onze kinderen, zijn blootgesteld aan steeds meer gevaren. Via media zonder grenzen als televisie en Internet komen de smerigste beelden en gegevens de huiskamer binnen. De georganiseerde criminaliteit heeft het kind allang ontdekt. Het verslag heeft betrekking op de bescherming van gezin en kind. Beide hebben nood aan bescherming en ondersteuning. Tenslotte nog een positieve, maar ook ingrijpende ontwikkeling. Steeds meer vrouwen in Europa gaan werken en moeten in staat zijn gezin en beroep te combineren. Deze ontwikkelingen hebben ingrijpende gevolgen, die weerspiegeld moeten worden in het beleid. Hier moet Europa voor oplossingen zorgen, omdat het gezin veel belangrijker is dan men gewoonlijk vermoedt. We hebben het zo vaak over sociale uitsluiting. Het gezin is de beste remedie hiertegen. Waar brengt een mens de belangrijkste jaren door met het oog op zijn sociale ontwikkeling? In het gezin! Welke omgeving is het beste geschikt voor de verzorging van bejaarden en gehandicapten? Het gezin!
Nr. 4-531/336
Handelingen van het Europees Parlement
Glase In één zin: sociaal beleid begint bij gezinsbeleid. In het tijdperk van de euro en de interne markt mag welvaart niet alleen worden begrepen als de stijging van het bruto nationaal product. Het gezin is een wezenlijk element van kwalitatieve welvaart. Het is van onschatbare waarde voor ons, en hierbij zou ik de rapporteur nogmaals willen bedanken voor haar goede samenwerking en voor het uitstekende verslag. Ik hoop dat deze ideeën dan ook voortgang zullen vinden en geen dode letter zullen blijven. Lindqvist (ELDR). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, veel van wat hier wordt gezegd, is zeer verstandig. Fundamenteel voor het opgroeien in een veilige omgeving is dat een kind wordt grootgebracht in een gezin waarin het zich geborgen weet. Een gezin kan echter heel verschillende vormen hebben. Er kan sprake zijn van twee ouders of van een alleenstaande ouder, en dat laatste is in heel Europa vaak het geval. Het is uiteraard van belang dat wij in al onze eigen nationale staten ervoor zorgen dat men werk en gedeelde verantwoordelijkheid thuis kan verenigen. Waar het gaat om de mogelijkheden van kinderen om op te groeien in veilige omstandigheden, zijn er zeer veel scheidslijnen en verschillen. Er zijn niet allen verschillen tussen gezinnen onderling, maar ook grote verschillen tussen grote steden en dunbevolkte gebieden. De geïsoleerde ligging van dorpen is vaak van zeer grote invloed op de veiligheid van kinderen, een situatie die natuurlijk moet worden doorbroken door het verlenen van verschillende soorten steun, zodat er veiliger omstandigheden ontstaan om in op te groeien. Armoede, sociale uitsluiting, het hogere werktempo in onze moderne wereld en vooral de werkloosheid zijn van zeer grote invloed op de kinderen. Een werkloosheid van 18-20 miljoen mensen in Europa laat natuurlijk haar sporen na bij onze kinderen. Wij moeten er in dat verband voor zorgen dat wij ze geborgenheid kunnen geven, zodat sociale problemen in de toekomst voorkomen worden; dit is al door verschillende sprekers genoemd. Als Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij vinden wij het echter te ver gaan om voor te stellen dat de ministers van gezinszaken regelmatig bijeenkomen, dat er een speciale eenheid bij de Commissie komt voor gezinsbeleid, en dat er misschien een richtlijn inzake kinderverzorging moet komen. Dat zijn namelijk vraagstukken die de meest persoonlijke sfeer van allemaal betreffen: de nauwe relatie tussen ouders en kinderen. Dit is een zaak van het gezin zelf en van de gemeentes, dat wil zeggen een zaak die op nabijgelegen niveau moet worden geregeld. Het gaat dus om gemeentelijke, sociale, regionale en nationale vraagstukken. In Zweden kennen wij een kinderombudsman, een instantie die uitstekend functioneert. Men kan zich uiteraard voorstellen dat andere landen deze ook invoeren. De taak van de kinderombudsman is het bewaken van de rechten en belangen van het kind. Dat is amper te regelen via een Europees gezinsbeleid. Er moeten uiteraard grote inspanningen worden geleverd in de bestrijding van het geweld tegen vrouwen en kinderen, dat juist toeneemt doordat vele mensen vandaag de dag in moeilijke sociale omstandigheden leven. Dergelijke problemen hangen samen met zware arbeidsomstandigheden en een hoge werkloosheid. Er zijn crisiscentra nodig, zoals wij deze reeds kennen in Zweden en Noorwegen en ook elders. Over seksuele uitbuiting van kinderen hebben wij reeds gesproken. Uiteraard dient deze te worden bestreden, maar dan wel met de juiste methoden en op het juiste niveau. Er is één ding dat wíj híer gezamenlijk kunnen doen, namelijk ervoor zorgen dat wij in de onderhandelingen met nieuwe lidstaten op alle mogelijke manieren de strijd aanbinden met de mishandeling van kinderen en met de kinderhandel die op dit moment plaatsvindt, met uitvoer van kinderen uit Oost-Europa en landen buiten Europa. Van liberale zijde willen wij naar voren brengen dat dit ongelooflijk belangrijk is en zeer goed in de gaten moet worden gehouden. Dat moet echter wel op de juiste manier en op de juiste plaats gebeuren. Gezinsbeleid, kinderverzorging en kinderopvoeding zijn in de eerste plaats nationale vraagstukken die op nationaal niveau moeten worden geregeld. Wij moeten in het gezinsbeleid en de zorg voor het kind een grens trekken tussen de rechten van het kind en privé-aangelegenheden. Als volksvertegenwoordigers hebben wij de plicht de kinderen te beschermen, onder andere via de Overeenkomst inzake de rechten van het kind. Dit is in wezen een goed verslag, maar wij kunnen de voorstellen inzake de invoering van een Europees gezinsbeleid niet steunen. Ribeiro (GUE/NGL). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, gelukkig kunnen wij in dit Parlement verslagen bespreken als het verslag-Hermange of het verslag-Sainjon, dat wij gisteren aannamen. Gelukkig hebben wij in dit Parlement nog de tijd om deze kwesties te bespreken en resoluties aan te nemen als die welke het resultaat van verslagen als deze zijn. Overigens wil ik de rapporteurs met het geleverde werk feliciteren. Gelukkig vinden wij, wanneer we deze verslagen bespreken en deze resoluties aannemen, enkele van de redenen terug die ons in dit Parlement brachten nadat wij de stem en de vertegenwoordiging van degenen die ons verkozen hebben, verdiend hadden — als we die al verdienen... Hoewel wij het hier in het algemeen mee eens zijn, wil dit niet zeggen dat wij geen opmerkingen of bezwaren hebben of dat wij het volledig eens zijn met de ontwerpresolutie die collega Hermange namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediend heeft. Wij houden echter net debatten om deze opmerkingen en bezwaren te uiten en om wat al toereikend is nog verder te verbeteren met de bijdragen van allen. Wij zijn het niet volledig met het voorstel eens, niet alleen wegens de precieze bewoordingen waarvoor gekozen is, maar ook omdat ons inziens een aantal zaken is weggelaten of onvoldoende benadrukt wordt. Wij zijn inderdaad van oordeel dat een nauwer verband gelegd moet worden tussen de bescherming van het gezin en het kind en de sociale gevolgen van een bepaalde economische strategie en de belangen die ze dient. De rapporteur stelt in een van de overwegingen wel dat ?de verzoening tussen de eisen van het beroepsleven en die van het gezinsleven voor moeders en vaders een factor is die een centrale plaats inneemt in elk modern gezinsbeleid" en ook
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531 /337
Ribeiro in paragraaf 14 vinden we dezelfde bekommering terug, maar ons inziens wordt dit verband onvoldoende beklemtoond en zijn de formuleringen niet helemaal bevredigend. Daarom hebben wij twee amendementen ingediend die tot doel hebben dit aspect uitdrukkelijk te versterken, hetgeen ons heel noodzakelijk lijkt, en waarmee wij de resolutie alvast willen helpen verbeteren, zonder evenwel onevenwichten te veroorzaken. Wij wijzen op een paragraaf van de ontwerpresolutie over kinderarbeid, die wij als eersten mochten ondertekenen en die in bijlage aan dit verslag gehecht is, om het verband te leggen tussen de deregulering van de arbeidsverhoudingen, het gebruik van clandestiene arbeidskrachten, de gevolgen voor de bescherming van het gezin en het kind en het feit dat kinderarbeid in de hand gewerkt en geduld wordt en niet aan het licht komt. Ook het andere amendement is ons inziens terecht omdat het aan wat slechts een objectieve verwijzing mag zijn een waardeoordeel ontneemt. Wij achten het aanvaardbaar dat gezegd wordt dat de richtlijn betreffende deeltijdarbeid op basis van vrijwilligheid en zonder aanleiding te geven tot discriminatie, voorwaarden zoekt te scheppen die het mogelijk maken de eisen van gezins- en beroepsleven beter met elkaar te verzoenen, maar we vinden het overdreven dat in de Portugese versie van het verslag gezegd wordt dat deze richtlijn de voorwaarden „schept" om gezins- en beroepsleven beter met elkaar te verzoenen. Tenslotte, en om te eindigen zoals ik begon, mevrouw de Voorzitter, beschikken wij gelukkig over deze gelegenheden om deze kwesties in dit Parlement te bespreken, maar er is veel meer nodig: de verzoeken, aanbevelingen en eisen die in onze resoluties geformuleerd worden, mogen vervolgens niet geminacht worden of ondergeschikt gemaakt worden aan doelstellingen die belangrijker geacht worden omdat alle politieke en sociale maatregelen van de reacties van de zogenaamde markten afhangen. Kerr (V). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het probleem waar we in dit debat mee kampen is dat het niet duidelijk is wat we precies met de term gezin bedoelen. Tijdens mijn jeugd in Schotland organiseerde mijn familie ieder jaar iets wat we de Kerr Jaunt noemden, een uitstapje met de hele familie: dat wil zeggen, twee bussen vol. We gingen dan met een man of 150 een dagje naar zee. Dat is wat je noemt een breed familieverband. Ik vermoed dat mevrouw Hermange het echter heeft over het kerngezin met twee ouders, waarvan de vader buitenshuis werkt en de moeder thuis één kind verzorgt, of liever gezegd bijna één kind, gezien het huidige geboortecijfer in Europa. In werkelijkheid is dit beeld van het gezin echter achterhaald. Je komt binnen de Unie gezinnen tegen in alle soorten en maten; ik denk daarom dat we een vergissing zouden begaan als we proberen een gemeenschappelijk sociaal, juridisch en economisch beleid op te stellen dat op al die gezinnen van toepassing moet zijn. Wat we wel kunnen doen is kijken met welke methode en welk beleid we het meest effectief kunnen inspelen op vraagstukken betreffende de manier waarop mensen hun leven willen inrichten, willen samenwonen en kinderen willen grootbrengen — zaken die van lidstaat tot lidstaat aanzienlijk kunnen verschillen. We hebben daarom een degelijk beleid nodig omtrent de sociale zekerheid. Hieronder valt bijvoorbeeld het begrip „ontvoeging", dat wil zeggen het uitgangspunt dat vrouwen onafhankelijk van mannen dienen te worden behandeld, als onafhankelijke burgers die hun rechten kunnen claimen en een beroep kunnen doen op sociale voorzieningen. Maar we hebben het ook over de rechten van kinderen, uitkeringen voor kinderen en kinderbijslag, met andere woorden beleid dat betrekking heeft op kinderen en de kosten van kinderen, over het vraagstuk van kinderopvang en kinderbescherming en over de manier waarop deze rechten moeten worden vastgelegd. Het Zweedse model waar mevrouw Lindqvist ons over heeft verteld, met de ombudsman voor kinderen, is een lichtend voorbeeld. Hoewel al deze zaken in zekere zin niet onder een gezinsbeleid zouden vallen, kunnen ze tezamen wel iets opleveren wat daar veel op lijkt. Het is de vraag of we echt behoefte hebben aan het soort beleid op Europees niveau dat mevrouw Hermange voor ogen heeft. Hoewel ik een federalist ben geloof ik dat het subsidiariteitsbeginsel hier in bepaalde opzichten meer soelaas biedt. Ik denk dat veel andere leden dit onderschrijven. We zouden via een andere route dezelfde doelstellingen kunnen bereiken. Misschien is dat de aanpak die we moeten volgen. Ik bespeur een licht moralistische ondertoon in het verslag waar het suggereert dat eenoudergezinnen op de een of andere manier onvolwaardig zijn. Het sociale onderzoek dat ik in de loop van de jaren heb verricht laat echter duidelijk zien dat eenoudergezinnen even succesvol zijn als kerngezinnen, als ze maar adequaat ondersteund worden op het gebied van de sociale zekerheid, rechtspositie en kinderopvang. We moeten deze diversiteit in Europa onderkennen en bevorderen. Maes (ARE). — Mevrouw de Voorzitter, wanneer we dit verslag lezen, wordt duidelijk dat er nogal veel vaags in wordt gezegd. Het besef van de vergrijzing van onze samenleving begint stilaan tot de beleidsmensen door te dringen en men had kunnen denken dat dit verslag daar dan ook naartoe ging afwijken. Maar het zou naïef zijn te kiezen voor een pure nataliteitspolitiek, zeker op Europees niveau. Waar het op aankomt, is dat zich een samenleving kan ontwikkelen waarin ouders hun kinderwens kunnen realiseren en waarin kinderen zich volwaardig kunnen ontplooien. Dat is naar onze mening vooral de taak van de lidstaten, de regio's, de gemeenten, zoals hier al door anderen is gezegd. Ik had er ook de voorkeur aan gegeven dat het wat minder in dit verslag zou vermeld worden maar ik wil graag het belang van die taak onderstrepen. Hier in dit verslag krijgt het een beetje een moraliserend toontje van: pas op, jullie moeten dit en dat doen. Als wij naar onze verschillende initiatieven kijken, zien wij dat er vaak veel meer gebeurt dan hier ooit in dit verslag zou kunnen worden opgesomd. Maar de bescherming van kinderen blijft nog altijd een grote zorg en ik zou erop willen wijzen dat verschillende staten daar ook grote problemen mee hebben en dat er zelfs Europese en internationale maatregelen noodzakelijk zijn. Ik noem maar de internationale netwerken voor seksuele uitbuiting van jongeren, het sekstoerisme, de kinderpornografie enzovoort.
Nr. 4-531/338
Handelingen van het Europees Parlement
Maes Ik verwijs naar de internationale verklaring voor de rechten van het kind die vereist dat er ook op diverse niveaus, ook op het Europese niveau, verslag wordt uitgebracht over de wijze waarop dit verslag wordt uitgewerkt. Daarom ben ik heel erg blij met één van de concrete initiatieven in het verslag van mevrouw Hermange die pleit voor een identificeerbare eenheid die gericht is op de kinderbescherming. Ik wil wijzen naar het voorbeeld dat hier al gegeven werd in Zweden. We hebben in Vlaanderen ook een kinderrechtencommissaris. Ik wil daarvoor binnenkort een voorstel indienen in dit Parlement, maar het is nog altijd in vertaling. Mevrouw de Voorzitter, de terminologie inzake wetgeving op het gebied van kinderbescherming is ook íets wat wij op elkaar zouden kunnen afstemmen. De bestrijding van kinderarbeid keurden wij goed in het verslag-Sainjon. We moeten daar dan niet in andere verslagen telkens weer op terug komen. In het bijzonder zou ik toch een warm pleidooi willen houden voor het opsporen van verdwenen kinderen en voor de strijd tegen kinderontvoering. Dat zijn van die internationale afspraken waarin Europa zich niet langer kan verstoppen. Seillier (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou onze collega mevrouw Hermange willen feliciteren voor haar werk en met name voor de zeer uitgebreide toelichting die het gezin in al zijn aspecten behandelt en ons laat zien in welke mate het de kern vormt van het leven in Europa en ook de kern zou moeten vormen van alle sectorale beleidslijnen. Het gezinsbeleid is dus niet zozeer een op zichzelf staand beleid als wel een onderwerp dat al diegenen sterk zou moeten bezighouden die in de verschillende landen van Europa zich beraden over alle aspecten van het economisch leven, de samenleving of het cultureel gebeuren. In mijn stemverklaring op 28 januari zal ik ingaan op een gecommunautariseerd gemeenschappelijk gezinsbeleid en vandaag wil ik alleen een aantal punten benadrukken die in het eindverslag dat ons wordt voorgelegd getemperd zijn als gevolg van compromisamendementen. Ik geloof dat u er inderdaad goed aan hebt gedaan te hameren op de voor gezinnen noodzakelijke economische rechtvaardigheid. Gezinnen zijn geen mensen die ondersteund worden dankzij de liefdadigheid van regeringen en hun politiek. Integendeel, zij staan aan de wieg van de nationale welvaart. Ik geloof dat het hier gaat om een mentaliteitsverandering waaraan uw verslag zeker een bijdrage kan leveren maar men moet nog verder gaan. Wanneer we kijken naar de kosten van het levensonderhoud dienen we rekening te houden met hen die de verantwoordelijkheid voor een gezin dragen en mogen we in onze berekeningen niet uitgaan van een te individueel, of eigenlijk te individualistisch perspectief. Ik zou willen besluiten met een punt dat ik heel belangrijk vind. Wij durven, waarde collega's het te hebben over een politiek model. Wij bedoelen dan de democratie zoais wij die in Europa kennen. Bij sociale aangelegenheden durven wij ook het woord model in de mond te nemen. Men heeft het over het Europees sociaal model dat verantwoordelijkheid koppelt aan persoonlijk initiatief en solidariteit. Waarom stellen wij ons dan zo terughoudend op als het gaat om het bestaan van een Europees gezinsmodel waarin een man en een vrouw met gelijke verantwoordelijkheden, die samen een liefhebbend paar vormen, in staat zijn zich in te zetten ten overstaan van de samenleving en ten opzichte van de kinderen die uit hun huwelijk geboren zullen worden en deze verantwoordelijkheid te dragen? Pinel (NI). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, het verheugt mij te kunnen vaststellen dat het Europees Parlement belangstelling heeft voor de toekomst van het gezin als basiscomponent van de samenleving. Maar zijn wij het wel eens over wat wij verstaan onder het begrip gezin? Het gezinsconcept zelf wordt in zijn waarde aangetast door de huidige tendensen binnen de ontwikkeling van de moraal. Ik zal niet al te veel uitweiden over dit onderwerp, daar anderen dat reeds gedaan hebben. Ik zou gewoon willen voorstellen bijvoorbeeld eens naar Brazilië te kijken om te zien wat er wordt van kinderen uit gebroken of eenoudergezinnen. De bescherming van kind en gezin is een veelomvattend onderwerp. Ik zou, mevrouw de Voorzitter, hier slechts op een van de vele aspecten ervan willen ingaan, het is echter wel een aspect dat bijna alle kinderen betreft en dat diepe sporen bij hen nalaat. Het gaat om het geweld op de televisie en het verbaast mij dat dit ernstige probleem niet aan bod komt in dit verslag. Een paar cijfers. In een willekeurige week heeft het Franse weekblad „Le Point" 670 moorden geteld, 15 verkrachtingen, 848 vechtpartijen, 419 schietpartijen, 14 ontvoeringen, 32 gijzelingen en 27 martelscènes. Welnu de wetenschap legt een verband en soms zelfs een oorzakelijk verband tussen de beelden die de kinderen zien en hoe agressief zij zijn in het dagelijks leven. De televisie maakt zich wel degelijk schuldig aan aanzetting tot geweld. Op iedere leeftijd leidt blootstelling aan televisiegeweld tot een toename van agressiviteit bij kinderen. Er is nu ook steeds meer geweld op televisie. In een periode van 40 jaar is het aantal moorden verduizendvoudigd. Tenslotte behoort men te weten dat in de dagen na het vertonen een zelfmoordscène het aantal echte zelfmoorden bij adolescenten met 13, 5% stijgt bij meisjes en met 5, 2% bij jongens. U begrijpt dus wel, mevrouw de Voorzitter, dat ik zeer verbaasd ben over het feit dat de kwestie van televisiegeweld genegeerd wordt in dit verslag. Maar misschien zou men dan raken aan commerciële belangen die ons te boven gaan. Dat zou helaas niet de eerste keer zijn. Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zou in dit verband mijn bezorgdheid willen uiten over de volstrekt ontoereikende samenwerking en coördinatie binnen de Europese Unie in de strijd tegen de toenemende activiteiten van internationale pedofielenorganisaties. Uit het onlangs gepubliceerde rapport met de titel „Child Abuse on the Internet" blijkt op welke schaal de informatietechnologie door pedofielen wordt misbruikt. Recentelijk is aangetoond dat internationale pedofielenorganisaties gebruik maken van kindvriendelijke Internetsites om potentiële sla-
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/339
Cushnahan chtoffers te kunnen selecteren. Volgens een schatting zijn er in Europa zo'n 20.000 pedofielen die het Internet dagelijks gebruiken. Hoewel ik me ervan bewust ben dat er aan dit vraagstuk heel wat technische haken en ogen zitten, denk ik dat er meer kan worden gedaan om deze vorm van misbruik uit de wereld te helpen. Ik ben ook bezorgd over het feit dat er in mijn land de laatste tijd sprake is van een toename van pogingen tot kinderroof, met name de laatste paar maanden. Men gaat ervan uit dat hier Britse pedofielen achter zitten die hun eigen land zijn ontvlucht. Dit toont aan hoe belangrijk het is dat de samenwerking tussen de justitiële organisaties in de verschillende lidstaten wordt verbeterd. De lidstaten van de EU moeten eens bekijken hoe we onze wetgeving zouden kunnen harmoniseren teneinde bestanden te kunnen aanleggen en uitwisselen van plegers van ernstige zedendelicten. Persoonlijk zou ik een voorstel voor een EU-brede lijst van dergelijke mensen van harte steunen. Daarnaast dienen we de bewegingsvrijheid in te perken van mensen die een straf hebben uitgezeten. Er zijn veel manieren waarop we dit probleem kunnen aanpakken, veel ideeën zijn al geopperd. Het zou me deugd doen als er een poging werd ondernomen de inspanningen op EU-niveau te coördineren. Lukas (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de grondtoon van dit verslag is buitengewoon toe te juichen, omdat het kind erin centraal staat. Maar het treft ook de juiste toon in heel veel details en het behandelt de feiten in alle openheid. Voor mijn part doet de kwestie van de subsidiariteit of de bevoegdheid hier niet ter zake. Gezinsbeleid en kinderbescherming zijn natuurlijk de zaak van gemeenten, steden en vakbonden. Maar het gaat daarbij ook om een wereldwijd en Europees fenomeen. Waarom zou ook het Europees beleid zich daarom niet bekommeren om het gezin en waarom zou het niet in de eerste plaats ook een Europees streven zijn om de kinderbescherming ter harte te nemen? Het stilzwijgen moet nodig doorbroken worden, want er zijn veel te veel gevallen van kindermishandeling in het kader van verstoorde gezinssituaties. Onder de vele voorstellen in dit verslag zijn ook degene die met name betrekking hebben op de kindermishandeling heel belangrijk. Waar begint seksueel kindermisbruik? Waarschijnlijk in het gezin. Het heeft echter allang een heel globale dimensie aangenomen, en wat zich op Internet afspeelt en wat er in het massatoerisme gebeurt kan men misschien de globalisering van de perversiteit noemen. Ik zou op twee punten willen ingaan die ik heel interessant en constructief vind, namelijk het voorstel om een buitengewone Europese Raad bijeen te roepen in het kader van het kinderbeschermingsbeleid en het voorstel om een Europees centrum voor de bescherming van kinderen op te richten, dat ook de belangrijke taak zou hebben om in samenwerking met de nationale autoriteiten en Europol een databank van vermiste kinderen alsook van veroordeelde ontvoerders op te zetten en te beheren. Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Hermange feliciteren met haar initiatief om een verslag over de bescherming van het gezin en het kind in de Europese Unie op te stellen. Dit is een uiterst belangrijke kwestie, aangezien de veranderingen die onze samenleving momenteel doormaakt, of die nu van demografische, sociologische, etnologische of wetenschappelijke aard zijn, een grote invloed op het gezin hebben. De Commissie heeft oog voor de verzoeken in de resolutie, maar erkent tevens dat de kwesties in verband met het gezin nog altijd onder de nationale bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten vallen. Wij stellen vast dat het geboortecijfer in bijna alle landen van de Europese Unie daalt, dat het aantal huwelijken daalt, dat meer paren samenwonen zonder getrouwd te zijn, dat meer kinderen buiten een huwelijk geboren worden en dat ook het aantal echtscheidingen toeneemt. Dit geheel van tendensen heeft momenteel een invloed op het gezin en uiteindelijk ook op de samenleving in haar geheel. Er wordt voortdurend aandacht besteed aan de situatie van de gezinnen en de gevolgen voor het sociaal en het werkgelegenheidsbeleid. Het wordt almaar duidelijker dat meer internationale samenwerking inzake gezinskwesties nodig is als onderdeel van de wereldwijde inspanningen om sociale vooruitgang en ontwikkeling te bevorderen. Hoewel de Commissie directe bevoegdheden op het gebied van het gezinsbeleid ontbeert, besteedt zij almaar meer aandacht aan onderzoek naar en inzicht in de sociale en economische gevolgen van de nieuwe tendensen en de sociale veranderingen voor het gezin. Er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten op het gebied van het gezinsbeleid. Die zijn te wijten aan de verschillende opvattingen over de rol van de overheid in het economisch en sociaal leven, de plaats van het gezin in de samenleving, zijn rechten en plichten, de taken die binnen het gezin aan de man en de vrouw worden toevertrouwd en het beginsel van de rechten van het kind. Toch werd en wordt in alle lidstaten van de Europese Unie bijzonder belang gehecht aan het gezin. De Commissie steunt een aantal maatregelen en beleidslijnen die tot doel hebben werk en gezinsleven te combineren, aangezien de uitdaging om beide aspecten met elkaar te verzoenen van essentieel belang is voor een heel reeks arbeids- en sociale kwesties. De wijzigingen in de samenstelling van de arbeidskrachten, de nieuwe vormen voor de organisatie van het werk, de herstructurering van de sociale zekerheid en de gewijzigde verdeling van de zorg voor afhankelijke personen tussen mannen en vrouwen zijn allemaal kwesties die een directe invloed op het gezin hebben. De richtlijnen betreffende zwangere werkneemsters, ouderschapsverlof en deeltijdarbeid zijn uitstekende voorbeelden van de inspanningen die de Europese Unie levert om mannen en vrouwen bij hun gezinstaken te helpen. In de
Nr. 4-531/340
Handelingen van het Europees Parlement
Marín aanbeveling inzake de verzorging van de kinderen wordt voorgesteld dat initiatieven worden genomen om ouders die werken of hun opleiding voortzetten diensten voor de opvang van de kinderen aan te bieden, dat op de werkplek meer aandacht aan de noden van werknemers met kinderen geschonken wordt en dat de rol van de man in de zorg voor de kinderen wordt bevorderd. De werkgelegenheidsrichtsnoeren geven eveneens een belangrijke impuls aan de doelstelling om werk en gezinsleven te combineren. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999 wordt zo nodig nog meer de klemtoon gelegd op de combinatie van de verantwoordelijkheden thuis en op het werk als integrerend deel van de Europese werkgelegenheidsstrategie. Tenslotte wil ik nog stellen dat de Europese Unie voluit moet meewerken om de gelijkenissen en verschillen in de wijze waarop de lidstaten op bovengenoemde veranderingen reageren, vast te stellen en om' de uitwisseling van informatie en het verzamelen van ervaringen inzake het gezin op communautair vlak te bevorderen. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Marín. Het debat is gesloten. De stemming vindt plaats op donderdag 28 januari 1999, tijdens de vergaderperiode te Brussel. 8. Gedragscode voor Europese bedrijven in ontwikkelingslanden De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0508/98) van de heer Howitt, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over EU-normen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven: naar een Europese gedragscode. Howitt (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, enkele voorbeelden. In een Thaise speelgoedfabriek die producten levert voor Europese bedrijven zijn 500 arbeiders overleden na inademing van giftige verf- en lijmdampen, toe te schrijven aan de gebrekkige ventilatie in die fabriek. Een Europese mijnbouwonderneming stort iedere dag 110.000 ton.afval in een rivier in Irian Jaya en vernietigt daarmee het oude land van de inheemse bevolking, wier protest door het Indonesische leger werd beantwoord met marteling en moord. Europese oliemaatschappijen in Birma, Nigeria en Colombia worden verweten repressieve regimes in het zadel te houden en zich in een complot met de autoriteiten schuldig te maken aan schending van de mensenrechten. Een Europees farmaceutisch bedrijf heeft in de Fiiipijnen een verdelgingsmiddel op de markt gebracht dat al in drie EU-lidstaten is verboden en waarvan is aangetoond dat het de interne organen aantast en verlamming en genetische schade kan veroorzaken. De directe Europese investeringen kunnen en moeten een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de derde wereld. Maar hier in het Europees Parlement geven we uiting aan onze diepe bezorgdheid omtrent dit soort gevallen van misbruik door bedrijven in landen waar geen toereikende plaatselijke regelgeving bestaat of waar men het met de mensenrechten niet zo nauw neemt. Ik heb in Noord-India jonge kinderen ontmoet, sommigen waren pas zes jaar oud, die uit de ketens van de kinderarbeid 'waren bevrijd dankzij initiatieven als het tapijtkeurmerk, initiatieven die deze kinderen de kans bieden te ontsnappen aan deze twintigste-eeuwse vorm van slavernij, zodat ze weer naar school kunnen gaan. De gedragscode begint nu vruchten af te werpen, niet alleen omdat de deelnemende bedrijven een officiële beginselverklaring ondertekenen, maar ook omdat ze vergezeld gaat van een praktisch systeem van toezicht en controle op basis waarvan kan worden gegarandeerd dat men zich ook daadwerkelijk aan die uitgangspunten houdt. Dat is kort gezegd waar we het hier vanavond over hebben: betere normen waar Europese bedrijven zich wereldwijd aan moeten houden, en praktische mechanismen die de garantie bieden dat die normen worden gehandhaafd. Ik verzoek u deze voorstellen te steunen, omdat we er zo voor kunnen zorgen dat de bestaande internationaal overeengekomen normen op het gebied van werkgelegenheid, milieubescherming en sociale en mensenrechten beter worden nageleefd. We zijn er niet op uit een nieuwe of andere reeks eisen op te stellen of bestaande nationale of internationale regelgeving te vervangen. Ik verzoek u deze voorstellen te steunen omdat ze voortkomen uit intensief overleg met meer dan 100 bedrijven, vakbonden, NGO's en academici, die ik hierbij overigens allemaal wil bedanken. Tijdens dit overleg is me duidelijk geworden dat er zowel bij de bedrijven als bij de betrokken partijen steeds meer behoefte ontstaat aan een systematische dialoog en overeenkomsten terzake. Ik vraag uw steun voor dit verslag omdat de voorstellen ook zijn voortgekomen uit besprekingen met overheden en maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden, van Ecuador en Nigeria tot op de Fiiipijnen. We hebben inmiddels ook overleg gepleegd met de ACS-landen, en daaruit kwam overtuigend naar voren dat er behoefte is aan een op ontwikkeling gerichte aanpak. Het is niet de bedoeling de bureaucratie nog verder uit te breiden, waarbij de bedrijven uiteindelijk altijd in het voordeel zijn; we kiezen juist voor een benadering waarin een stem wordt gegeven aan de plaatselijke gemeenschappen in de ontwikkelingslanden zelf, die op die manier actief in het beleid worden betrokken. Ik zal nu een aantal van de aandachtspunten bespreken die mijn collega's hier in het Parlement de grootste zorgen baren. Verschillende collega's hebben hun bezorgdheid geuit omtrent het vraagstuk van de extraterritorialiteit. Waarom zou Europa niet meer verantwoordelijkheid dragen voor zijn eigen bedrijven? We hebben inmiddels verschillende internationale overeenkomsten ondertekend tegen het gebruik van steekpenningen, tegen corruptie en tegen sekstoerisme waarbij kinderen betrokken zijn. Het belang daarvan zal iemand ontkennen. Ook hebben de lidstaten in
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/341
Howitt 1968 aJ een wettelijke overeenkomst getekend waaronder bedrijven kunnen worden aangeklaagd voor extreme gevallen van nalatigheid met betrekking tot hun activiteiten in derde landen. We moeten deze bestaande bevoegdheden effectiever gaan aanwenden. Ik wil u ook wijzen op onze betrokkenheid bij multilaterale overeenkomsten met de autoriteiten van de ontwikkelingslanden zelf. Anderen is er veel aan gelegen dat de voorstellen beperkt blijven tot het aanbevelen van op vrijwillige basis te nemen maatregelen. Uit onze resolutie blijkt echter duidelijk dat maatregelen op vrijwillige basis en bindende voorschriften elkaar niet hoeven uit te sluiten. Verderfelijke praktijken zullen altijd blijven bestaan, en we kunnen bedrijven niet toestaan te profiteren van concurrentievoordeel dat voortkomt uit de minachting van de fundamentele rechten van werknemers, sociale wetgeving en milieuregels. Met bindende voorschriften kunnen we ervoor zorgen dat de fundamentele uitgangspunten in ieder geval gerespecteerd worden. Met een gedragscode die op basis van vrijwilligheid wordt ingevoerd kunnen we extra aanbevelingen doen. Deze twee benaderingen vullen elkaar dus goed aan. Ook heb ik gemerkt dat sommige collega's vrezen dat we met een Europees controlemechanisme de positie van onze bedrijven zouden verzwakken ten opzichte van bedrijven in Amerika en elders in de wereld. Hen wil ik erop wijzen dat 42 van de 100 grootste multinationals van de wereld in Europa zijn gevestigd en slechts 35 in de Verenigde Staten. De NAFTA hanteert trouwens zelf ook al een systeem voor de behandeling van klachten inzake de rechtspositie van werknemers en milieuzaken. Toen de Europese Unie besloot haar markt verder open te stellen voor landen die de fundamentele arbeidsnormen respecteren, toen we besloten een gedragscode in te voeren ter bestrijding van de verkoop van wapens aan regimes die zich schuldig maken aan marteling en agressie, deden we dat omdat we vonden dat de Europese Unie de rest van de wereld daarmee een voorbeeld zou kunnen stellen. Ook op het gebied van een gedragscode voor multinationals kunnen we een dergelijk signaal afgeven. Kittelmann (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, het zal de rapporteur niet ontgaan zijn dat ik vele twijfels heb over de rechtmatigheid van de door hem geëiste maatregelen, waarvan ik er binnen dit tijdsbestek slechts enkele pars pro toto kan vermelden. De door hem beschreven gevallen zijn dramatisch en afschuwelijk. We zullen alles moeten doen om in het internationale recht openingen en mogelijkheden te vinden voor een gedragscode die als grondslag kan fungeren voor de morele veroordeling van die Europese bedrijven die deze mensonterende praktijken toepassen. Maar aan de andere kant moeten wij allemaal — en dat valt me hier telkens weer op — in het oog houden dat we in onze verslagen ook de verantwoordelijkheid dragen om het recht te eerbiedigen dat we onszelf hebben opgelegd. Ik ondersteun van ganser harte het voorstel dat de niet-gouvernementele organisaties moeten betrokken worden in de reeds bestaande richtsnoeren voor een internationale gedragscode, zoals de OESO deze toepast. We moeten echter ook inzien dat het utopisch is en zelfs in strijd met het recht om een Europees kader te eisen waardoor de bedrijven van de Europese Unie die wereldwijd actief zijn in een welomlijnde rechtsorde worden ingebed. Dit is vanwege het extraterritoriale karakter ervan juridisch gezien onmogelijk. We kunnen dit niet enerzijds veroordelen in het kader van Helms-Burton of D'Amato en anderzijds denken dat we het op dit gebied kunnen invoeren. Recht is recht! Daarom betreur ik enigszins dat er nog zo'n vier, vijf of zes gevallen zijn die morgen aan bod komen in de stemming en die afwijken van de wettelijke bepalingen. Daarom zou het mij verheugen, mijnheer de rapporteur, indien u zich morgen bij de stemming flexibel zou opstellen, want de wijze waarop u de dingen wil regelen is voor velen onaanvaardbaar, althans voor de Fractie van de Europese Volkspartij, hoewel het doel dat u voor ogen heeft ongetwijfeld gerechtvaardigd is. Vecchi (PSE). — (TT) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik namens de PSE-Fractie en namens mijzelfde heer Howitt van harte bedanken voor dit initiatiefverslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Hij heeft zich hiervoor met alle kracht ingezet en zijn werk getuigt van moed, ijver en correctheid. In zijn verslag geeft hij een analyse van de internationale situatie. Daarvoor heeft hij zijn oor te luisteren gelegd bij talrijke gesprekspartners uit de burgermaatschappij en uiteindelijk doet hij ook een aantal creatieve voorstellen. Het thema van dit verslag is niet gemakkelijk en het waarom ligt voor de hand. De rapporteur onderzoekt de activiteiten van de Europese bedrijven die in de ontwikkelingslanden werkzaam zijn en gaat na hoe het is gesteld met de eerbiediging van de beginselen en regels inzake de erkenning van de sociale rechten en de fundamentele mensenrechten. Laten wij eerst eens zeggen waar het in dit verslag niet om gaat. Het gaat niet om het kunstmatig opleggen van regels die de concurrentiekracht van de Europese bedrijven zouden kunnen aantasten. Het is niet de bedoeling de Europese bedrijven de wind uit de zeilen te nemen. Het gaat evenmin om de invoering van nieuwe regels. Dergelijke regels worden dan ook niet voorgesteld. Het gaat eenvoudigweg — hoewel de zaak zelf niet zo eenvoudig is — om eerbiediging door de Europese bedrijven van de reeds bestaande Europese en internationale regels. Deze regels worden vaak ofwel niet toegepast of zelfs ronduit overtreden. Het gaat om een stevige Europese, politieke en juridische grondslag uitgaande waarvan de Unie en haar lidstaten hun pogingen om dergelijke voorschriften ook op internationaal vlak geëerbiedigd te krijgen, kunnen versterken en geloofwaardiger kunnen maken. Zij kunnen zich dan niet meer verschuilen achter het alibi — dat maar al te gemakkelijk wordt ingeroepen — dat andere instanties bevoegd zijn en de noodzakelijke beslissingen moeten nemen.
Nr. 4-531/342
Handelingen van het Europees Parlement
14.1.99
Vecchi Ons inziens heeft de Europese Unie een stem in het kapittel. Ons inziens moet de Europese Unie iets ondernemen, om te beginnen in eigen huis. De PSE-Fractie heeft gestreefd naar een zo breed mogelijke consensus met de andere fracties van het Parlement, ondanks het feit dat de standpunten vaak sterk uiteenliepen. U kunt derhalve, mijnheer Kittelmann, gerust zijn. Ik hoop dat onze inspanningen zoden aan de dijk hebben gezet en het verslag van de heer Howitt morgen tijdens de stemming met grote meerderheid kan worden aangenomen. Wat zijn de hoofdthema's bij de behandeling van dit vraagstuk? Ten eerste zijn wij ervan overtuigd dat in deze tijd van mondialisering andere instrumenten nodig zijn voor de eerbiediging van de mensenrechten en de sociale en economische rechten en voor de bevordering van milieubescherming en duurzame ontwikkeling. Ten tweede zijn wij ervan overtuigd dat de regionale en internationale organisaties, de nationale en lokale overheden, de georganiseerde burgermaatschappij en de bedrijven, ondanks hun vaak sterk uiteenlopende activiteiten en doelstellingen, allen hetzelfde gewicht in de schaal leggen, wanneer het gaat om het effect van hun activiteiten op de concrete situatie van de mensen, de lokale gemeenschappen en de volkeren. Men moet de activiteiten van de overheids- en particuliere instanties in de verschillende sectoren en landen zien te optimaliseren. Dit is onontbeerlijk voor de ontwikkeling van een rechtvaardige wereld van de toekomst. Ten derde is het zeer belangrijk dat steun wordt gegeven aan de bedrijven die van plan zijn vrijwillige gedragscodes toe te passen op hun activiteiten in derde landen. Deze gedragscodes kunnen echter niet in de plaats treden van juridische voorschriften en principes. De rechtsvoorschriften moeten hoe dan ook worden nageleefd. Gedragscodes kunnen een aanvulling zijn op hetgeen de overheid doet voor de eerbiediging van de collectieve en individuele rechten. Er is dan ook geen tegenspraak tussen vrijwillige gedragscodes en juridisch vastgestelde codes. Deze moeten, nogmaals, elkander aanvullen. Als men realistische en efficiënte gedragscodes, voorschriften, principes en controle-instrumenten wil, moet men alle belanghebbenden hierbij betrekken: overheid, bedrijven, vakbonden, NGO's, enzovoort. Tot slot moet men ervoor zorgen dat ontwikkeling en economische samenwerking in het teken staan van weliswaar verschillende, maar desalniettemin samenhangende principes en doelstellingen. In het verslag komen talrijke voorstellen voor. Een daarvan is mijns inziens zeer belangrijk, namelijk het voorstel waarin het Parlement de Commissie en de Raad uitnodigt om voorstellen te doen voor een rechtsgrondslag met het oog op de verwezenlijking van een Europese multilaterale structuur voor de reglementering van bedrijfsactiviteiten in heel de wereld. Daarover moet intensief overleg worden gepleegd met alle instanties van de samenleving die belang hebben bij een dergelijke code. Als wij daarin zouden slagen, zouden wij als Europees Parlement een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de bevordering van onze wereldvisie. Onze visie inzake de internationale betrekkingen moet immers voldoen aan de verwachtingen van onze burgers en van de burgers in de ontwikkelingslanden, die Europa terecht zien als een uiterst belangrijke factor voor gerechtigheid en ontwikkeling. Günther (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de voorbeelden die de rapporteur in het begin van zijn uiteenzetting heeft aangehaald zijn zeker niet uit de lucht gegrepen, maar er zijn evengoed voorbeelden van internationale ondernemingen die op een verantwoordelijke manier investeren in derde landen. Als we niet alleen oog hebben voor de dramatische ontwikkelingen die nu mogelijk zijn geworden, maar ook voor de vele positieve dingen, dan kunnen we toch hopen dat we uiteindelijk tot een oplossing zullen komen en tot een vermindering van de gevallen die we hier vandaag zo nadrukkelijk veroordelen.
'
Ik vind dat we deze hele problematiek in verband moeten brengen met onze hogere doelstelling, de ondersteuning van bestaande vormen van ontwikkelingssamenwerking die beantwoordt aan de normen van good governance. Mijns inziens houdt dit ook in dat derdewereldlanden moeten worden aangemoedigd om te zorgen voor passende normen en regels in hun eigen wetgeving, in hun rechtspraak en in de naleving van hun rechtspraak, zodat de kwestie van de extraterritorialiteit, die de heer Kittelmann zoeven heeft vermeld, min of meer irrelevant wordt. Men kan terecht stellen dat dit verslag past in een hele reeks van overeenkomsten, normen en verdragen. Volgens mij moeten wij er echt naar streven dat hetgeen reeds besloten werd daadwerkelijk wordt toegepast en dat gecontroleerd wordt in welke mate de beloften worden nagekomen. De talrijke verklaringen die hierover reeds bestaan waren deels de reden waarom de Fractie van de Europese Volkspartij aan dit initiatiefverslag geen absolute prioriteit wilde geven en zij was er daarom ook niet voor om dit thema op dit tijdstip te behandelen. Aan de andere kant zijn deze gedragscodes voor ons volkomen aanvaardbaar, voor zover ze op vrijwillige basis worden toegepast en we de mogelijkheid hebben om de betrokken bedrijven in de openbaarheid te brengen, zowel in positieve als negatieve zin, zodat we ook via de publieke opinie druk kunnen uitoefenen, wat altijd heel effectief is. Ik heb er reeds op gewezen dat we tegen een extraterritoriale rechtspraak zijn. Ik vind ook dat de voorbeelden die de rapporteur hier heeft gegeven niet helemaal toepasselijk zijn, want wapenexport is een kwestie die de lidstaten aangaat, die dit soort dingen regelen in hun exportreglement. Het kan echter niet zo zijn dat als er wapens in een of ander land opduiken men als het ware terug zou kunnen gaan tot de landen van oorsprong en deze gerechtelijk vervolgen.
14.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/343
Günther We moeten er ook voor oppassen dat we inbreuken op sociale en milieunormen niet zomaar op één lijn stellen met kindermisbruik, want hierbij gaat het om een belangrijk rechtsgoed, dat zonder meer beschermd kan worden door extraterritoriale rechtspraak, wat ik in het andere geval niet zo direct zie. De derde cruciale kwestie in dit verslag was het zogenaamde monitoring—platform. Daarin zouden heel uiteenlo pende instanties moeten samenwerken, en ze zouden onder toezicht van het Europees Parlement moeten bijeenge bracht worden. H iervoor is er volgens ons geen rechtsgrondslag. We hebben in de onderhandelingen een aantal compromissen bereikt en ik hoop dat het onderhavige verslag acceptabel is en dat we ons allen voldoende flexibel zullen opstellen om in de eindstemming tot een positief resultaat te komen. Fassa (ELDR). — (ΓΤ) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ook ik wil de heer Howitt van harte bedanken voor zijn grondige en goed gestructureerde verslag en voor zijn moedige en gedreven werk. Men mag het verslag van de heer Howitt niet zien als een bedrijfsvijandig document. Dat zou een ernstige fout zijn. Wij zijn als liberalen allesbehalve tegen activiteiten van bedrijven in ontwikkelingslanden. Integendeel, ons inziens zijn dergelijke activiteiten onontbeerlijk voor de economische ontwikkeling en de economische ontwikkeling is een absolute voorwaarde voor humane ontwikkeling. Er doen zich helaas bij de activiteiten van bedrijven in ontwikkelingslanden ook treurige gevallen voor. Men moet echter voorkomen dat deze het klimaat dusdanig verzieken dat bedrijfsactiviteiten als een ongeschikt instrument worden beschouwd. Daarvoor is het verslag Howitt ongetwijfeld zeer nuttig. Wij zijn voor vrijwillige gedragscodes van ondernemingen en voor een op de bestaande internationale voorschriften gebaseerde Europese gedragscode. Ook zijn wij voor duidelijke en nauwkeurige afspraken over procedures voor het vaststellen van eventuele overtre dingen. Wij zijn echter absoluut tegen de overgangsoplossing die in het verslag Howitt wordt voorgesteld. Deze zou onder het beschermheerschap van het Europees Parlement moeten staan. Dat zou volgens ons liberalen het risico met zich meebrengen dat het Europees Parlement wordt veranderd in een soort volkstribunaal. Het Parlement kan echter nooit een tribunaal zijn en íets dergelijks zou dan ook een averechtse uitwerking hebben. Wij hopen dat de heer Howitt oor zal hebben voor de amendementen die wij te dien einde op zijn verslag hebben ingediend. Girão Pereira (UPE). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, het standpunt van onze fractie inzake ge dragscodes voor in ontwikkelingslanden werkende multinationals ziet er kort samengevat als volgt uit: wij zijn voor het principe van vrijwillige en nietdwingende gedragscodes; wij zijn voor een multilaterale aanpak ter bevordering van de opstelling van dergelijke gedragscodes in het kader van passende instanties zoals de OESO en de WHO, die voor alle Europese en nietEuropese multinationals gelden; wij stellen tevens dat de onpartijdigheid van de instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de aldus opgestelde gedragscodes, gegarandeerd moet zijn. Dat is de reden waarom onze fractie tal van amendementen heeft ingediend die, ons inziens, voor meer evenwicht moeten zorgen en in de lijn liggen van wat het Parlement al in januari 1998 aannam inzake ?bedrijfsverplaatsingen en re chtstreekse investeringen in het buitenland". Wij kunnen het niet eens zijn met een aantal voorstellen in het verslag. De rapporteur stelt voor de mensenrechten, de rechten van werknemers en de regelgeving inzake milieu en de strijd tegen corruptie extraterritoriaal toe te pas sen. Welnu, de Europese Unie en het Parlement verzetten zich tegen de extraterritoriale wetten die de Verenigde Sta ten pogen op te leggen, zoals de wetHelmsBurton. Wij gedragen ons dan ook niet consequent als wij hetzelfde proberen te doen. In verband met het Europees waarnemingsplatform moeten wij ons nogmaals grondig bezinnen over de voorstellen betreffende de samenstelling en de taken van deze instelling, als die er ooit komt. Onze fractie diende daarom een amendement in dat tot doel heeft doorzichtige procedures voor de werking vast te stellen, en in het bijzonder voor de aanstelling van professionele deskundigen wier bekwaamheid en gezag erkend wordt. Wij pleiten tevens voor procedures voor de identificatie van klachten, voor waarborgen dat alle partijen op de hoogte gebracht worden van klachten en de hiermee samenhangende bewijzen en voor waarborgen dat beroep kan worden aangetekend. Inzake de rol van het Europees Parlement zijn wij geen voorstander van een tijdelijk Europees waarnemingsplatform onder auspiciën van het Parlement of van de benoeming van speciale rapporteurs in het Parlement, omdat deze acti viteiten naar onze mening buiten de bevoegdheid van een parlement vallen. Telkämper (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij begroeten het verslag van de heer H owitt over EUnormen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven. De invoering van een Europese gedragscode is heel be langrijk en we moeten hier heel intensief aan werken. Het is een goed initiatief om hiervoor een rechtsgrondslag te creëren, mijnheer Howitt. Het opstellen van een gedragscode is absoluut nodig. Het is belangrijk dat een Europees monitoring—platform wordt ingesteld, maar wij vinden de wijze waarop toezicht wordt gehouden en wordt gecontroleerd ook heel belangrijk. Zonder toezicht en controle heeft zo'n gedragscode niets te betekenen. H et principe van vrijwilligheid is voor ons essentieel en moet ook de basis zijn van een dergelijke rechtsgrondslag. Het is aan bedrijven om zelf op vrijwillige basis te beslissen wat ze willen doen. Er moeten evenwel enkele verplichte minimumnormen zijn. Dat zijn de mo rele principes die gelden in de samenleving en die ook naar buiten toe worden toegepast. Dus bindende normen als minimale basis en vrijwilligheid daarbovenop. De samenwerking die u voorstelt in het kader van het totaalakkoord met de ACSlanden is belangrijk en het is een aanvulling die wij ook ondersteunen. Voorts ondersteunen we dat deze initiatieven worden doorgezet op Europees niveau. Ik heb geen begrip voor wat de heer Kittelmann gezegd heeft. H ij zei iets over moraal en dat we ooit wel
Nr. 4-531/344
Handelingen van het Europees Parlement
Telkämper eens openingen en mogelijkheden zouden vinden om deze moraal te ontplooien. Ik weet niet hoe hij dat wil klaarspelen. Hij heeft zich vermoedelijk versproken. Hij sprak immers namens de Commissie externe economische betrekkingen, maar op het einde zei hij dat de christen-democratische fractie het verslag niet kon aannemen. Mevrouw Günther zei dan weer wat anders. Persoonlijk denk ik vrij naar Brecht: eerst komt het eten en dan de moraal, en we weten dat het kapitaal een grote haai is, en als deze haai zijn tanden zet in de internationale handel dan blijft er niet veel meer over. Ik ben ook van mening dat men deze gedragscode niet kan vergelijken met de Helms-Burton-wet. Helms-Burton is een internationale strafmaatregel. Hier gaat het om de invoering van een eigen gedragscode voor Europese bedrijven. We hebben al zo'n gedragscode in andere vormen: het Verdrag van Basel, het Rijnverdrag in verband met binnenlandse zaken en de regeling betreffende toxisch afval dat vanuit de EU getransporteerd wordt, bijvoorbeeld naar Zuid-Afrika, zoals in het geval van Engeland. We hebben ons deze gedragscodes zelfopgelegd en hebben er ons ook aan onderworpen. In zoverre is het belangrijk en terecht dat dit initiatief genomen wordt. We ondersteunen het en hopen dat het een ruime meerderheid krijgt in het Parlement. Maes (ARE). — Mevrouw de Voorzitter, daarstraks hadden wij het over de bescherming van gezinnen en kinderen en nu spreken wij over een duurzame sociale en economische ontwikkeling die daar eigenlijk de basis voor moet vormen, niet alleen in het Westen maar ook in de ontwikkelingslanden. De wilde globalisering en mondialisering kan dit niet verzekeren, kan hoogstens een kans bieden daartoe. Maar het streven naar winstmaximalisatie kan een duurzame ontwikkeling ook ontwrichten. Wij bespraken deze week reeds het verslag-Sainjon dat in dezelfde lijn ligt. Arme landen kunnen dit goed gedrag op zichzelf niet afdwingen en rijke landen eigenlijk ook niet. Sommige multinationale bedrijven hebben een budget dat vele malen dat van vele ontwikkelingslanden overtreft. Het is moeilijk, zelfs voor internationale organisaties, om greep te krijgen op deze ontwikkelingen. Toch blijft het de grootste uitdaging waar wij als politieke gemeenschap voor staan. Om een internationale rechtsorde te creëren gebaseerd op internationaal aanvaarde normen, bijvoorbeeld het tot stand brengen van de wereldhandelsorganisatie, was voor mij in vele opzichten dan ook een gemiste kans, want toen had men veel kunnen doen. Wij zullen het dus moeten stellen met de mogelijkheden die wij hebben. Het zal moeten gebeuren met zin voor maat en realisme, maar controle zal absoluut noodzakelijk zijn want vanzelf zal het niet gaan. Wij juichen natuurlijk vrijwillige gedragscodes toe. Maar dat is niet voldoende. Wij denken dat wij kunnen rekenen op het toenemend bewustzijn van onze Europese verbruikers die niet medeplichtig willen zijn aan uitbuiting. Vandaar een pleidooi voor bindende afspraken en een waarschuwing ook voor schijnheiligheid. Daarmee wil ik besluiten, want het zou niet de eerste keer zijn dat de Europese landen in naam van de grote mooie principes zich in feite zelf beschermen tegen ontwikkelingen in ontwikkelingslanden. Blokland (I-EDN). — Mevrouw de Voorzitter, allereerst mijn hartelijke gelukwensen aan de rapporteur voor zijn verslag. Handelsnormen verdienen onze blijvende aandacht, zeker als het gaat om de handel met ontwikkelingslanden. Er moet een einde komen aan situaties van uitbuiting in deze landen. Europese ondernemingen moeten verantwoordelijk gehouden worden voor bijvoorbeeld het vestigen van gevaarlijke industrieën in landen waar arbeidsinspectie ontbreekt. De laatste jaren is er binnen Europese bedrijven steeds meer aandacht gekomen voor gedragscodes. Zo zijn er een groot aantal multinationale ondernemingen die zich — weliswaar onder druk van internationale pressiegroepen en de publieke opinie — vrijwillig verplicht hebben de mensenrechten na te leven in hun handel en een sociaal jaarverslag publiceren. Bij deze ontwikkeling in het bedrijfsleven moeten we als Europese Unie aansluiten. Ik ben daarom een voorstander van een vrijwillige Europese gedragscode. Op die manier maken we het bedrijven gemakkelijk ethisch verantwoord te handelen en blijft de verantwoordelijkheid waar zij hoort: bij de ondernemingen. Een tweede manier om naleving van internationale gedragscodes te bevorderen is onze inzet in internationale organisaties. Het lijkt mij niet zinnig allerlei Europese regelgeving en instanties in het leven te roepen. Het zou slechts de Europese bureaucratie vermeerderen en daar hebben we, zeker na de debatten eerder deze week, geen behoefte aan. Tenslotte wil ik opmerken dat ik het eens ben met mijn collega Maij-Weggen dat ontwikkelingslanden zoveel mogelijk bij het ontwikkelen van gedragscodes moeten worden betrokken. Uitstel van de stemming echter over dit verslag ' lijkt mij daarvoor niet noodzakelijk. Van Putten (PSE). — Voorzitter, ik denk dat de complimenten aan de rapporteur door mij in grote mate ondersteund kunnen worden, maar ik ga graag in op de verdere uitwerking van het verslag voor de toekomst want ik zie dit verslag als een belangrijk begin van een discussie over dit onderwerp. Ik zou u graag zes punten voorleggen op verzoek van de heer Howitt. Het eerste: wat zouden de ontwikkelingen die nu worden voorgesteld, betekenen voor het midden- en kleinbedrijf? Zouden er voor middelgrote en kleine bedrijven, waarvan er vele uiteindelijk ook opereren in ontwikkelingslanden, niet vergelijkbare maatregelen of dezelfde maatregelen moeten worden getroffen? Het tweede: zou het niet ook aardig zijn om te kijken naar wat we al aan het ontwikkelen zijn op milieugebied, namelijk de convenanten? Wat betekent het model van convenanten in dit geval voor de bedrijven? Is op dat terrein niet wat te ontwikkelen? Hetzelfde geldt voor keurmerken. Het derde: ik ben wel gevoelig voor het argument van het bedrijfsleven dat als alleen Europese bedrijven worden aangepakt uiteindelijk in de concurrentiesfeer problemen zouden kunnen ontstaan. Neemt u het voorbeeld van
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/345
Van Putten Shell in Nigeria. Eén: het was goed dat we Shell onder druk zetten, maar toch hebben we ook gezien dat Canadezen of niet-Europese oliemaatschappijen daar uiteindelijk voordeel uit gehaald hebben. Dat moeten we ons realiseren. Punt vier. Wat doen we met de informele sector? Ik vind dat die nog te weinig in het verslag aan de orde komt, want ook de informele sector levert aan voor het bedrijfsleven en juist daar moet steun geboden worden. Vijf. Dat heb ik eigenlijk al behandeld. Dat was dat alleen naar Europese bedrijven wordt gekeken. Zesde punt is het betrekken van de bedrijven zelf bij het debat. Dat heb ik eigenlijk ook nog wat gemist en voor de toekomst lijkt het mij belangrijk dat we de bedrijven, klein en groot, ook betrekken bij het debat. Voorzitter, hiermee sluit ik af. Ik denk dat we uiteindelijk toe moeten naar een veel bredere discussie over dit onderwerp. Maij-Weggen (PPE). — Voorzitter, allereerst mijn sympathie voor het werk van collega Howitt. Ook al zijn we het niet met al zijn punten in zijn verslag eens, de hoofdlijnen steunen we wel en we staan ook achter het principe van de noodzaak om tot een gedragscode voor multinationale ondernemingen te komen. Ik ben het eens met de vorige spreekster dat dat niet betekent dat het MKB buiten schot zou moeten blijven. Dat er een noodzaak is, is wel gebleken uit het grote aantal incidenten, zelfs rampen die in de afgelopen jaren mede door een groot aantal bedrijven in de derde wereld zijn veroorzaakt. Ik denk aan de milieuvervuiling in Ogoniland in Nigeria. Ik denk aan de problemen van slavenarbeid bij de aanleg van oliepijpleidingen in Birma, iets wat overigens door de Europese Unie is afgestraft met het opheffen van het preferentieel stelsel. Ik denk ook aan bijvoorbeeld kinderarbeid in de textielindustrie in India, Pakistan en de Fiiipijnen. Allemaal problemen die in West-Europa nauwelijks kunnen voorkomen omdat wij wetgeving hebben en die ook redelijk goed controleren, maar in de ontwikkelingslanden hebben ze die wetgeving juist niet. Dat betekent eigenlijk vrij spel, niet alleen voor goede bedrijven, want die zijn er natuurlijk ook, maar ook voor slechte bedrijven die dan wetgeving op sociaal en milieugebied die ze in hun eigen landen zouden moeten respecteren daar niet respecteren. Juist ontwikkelingslanden, zo is gebleken, hebben het heel hard nodig om hulp te krijgen van onze kant. Ik moet hier overigens zeggen dat het ook een goed punt is voor juist die fatsoenlijke bedrijven. Als ik kijk hoe Shell nu functioneert, met een goede gedragscode, dan meldt Shell ons ook dat in Nigeria de Canadese en Amerikaanse bedrijven zich daar niet aan houden waardoor men een concurrentieverschil krijgt. Dus in die zin moet je ook oppassen dat goodwill in de bedrijven niet weer tot slechte praktijken leidt omdat gedragscodes niet algemeen worden geaccepteerd. Voorzitter, dat maakt een Europese gedragscode nuttig en nodig. Daarom steun ik het ook. Wat we niet nuttig vinden, is een instituut zoals een platform dat leidt tot veel te veel bureaucratie. Wat natuurlijk ook niet goed is, is dat er extra-territoriale bevoegdheden worden gegeven. Dat kan ook niet. Dat zou de WTO trouwens toch weer afstraffen. Voorzitter, we hadden liever gezien dat het onderwerp eerst nog eens zou worden voorgelegd aàn de ACS-Assemblee. Ik heb begrepen dat de rapporteur dat liever niet heeft. Maar misschien kunnen we het verslag morgen goedkeuren en het dan alsnog daar voorleggen. Dat zou een goede zaak zijn. Voorzitter, ik wil het voorstel graag steunen. Natuurlijk wachten we de stemming morgen af, maar ik hoop dat de stemming zodanig verloopt dat er brede steun komt voor het goede verslag van de heer Howitt, waarvoor ik de rapporteur nogmaals wil danken. Burenstam Linder (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, arme landen kunnen onmogelijk dezelfde arbeidsnormen en — omstandigheden invoeren als rijke landen. Als het zo gemakkelijk zou zijn om met overeenkomsten, verklaringen, internationale conferenties en door derde landen opgelegde sancties snel de welvaart van ontwikkelingslanden te verhogen, dan zouden er echt geen arme landen zijn, noch omstandigheden voor werknemers die vanuit ons oogpunt beneden de maat zijn. Veel landen zijn geïnteresseerd in het aantrekken van buitenlandse investeringen om zo meer kapitaal, ondernemingen en technologie binnen te krijgen en daarmee de werkgelegenheid en de groei te bevorderen. Groei biedt immers de echte gelegenheid om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, de lonen te verhogen en de sociale zekerheid te verhogen. Uiteraard heersen er allerlei specifieke wantoestanden, maar er bestaan ook nu al regels om die aan te pakken. Als wij nu kijken naar het fundamentele probleem, dan kunnen wij vaststellen dat de landen die vertrouwd hebben op internationale investeringen, veel meer successen hebben geboekt dan landen die zich hebben ingesloten achter allerlei socialistische regelingen. Daarom is de economische ontwikkeling in Thailand veel sneller gegaan dan in Tanzania. Er heerst armoede op Cuba, maar niet op Taiwan. In Noord-Korea worden de mensen uitgezogen, maar in Zuid-Korea niet. Buitenlandse ondernemers hebben ertoe bijgedragen dat lonen en sociale omstandigheden zijn verbeterd. Ik vind dat deze vaststelling het uitgangspunt moet zijn als wij beoordelen welke inspanningen er verder nog moeten worden geleverd. Ik vind echter dat men in het verslag onvoldoende begrip toont voor dit proces en dat men internationale investeringen meer ziet als een uitzuigmechanisme dat moet worden gereguleerd. Als de gastlanden op die manier niet begrijpen wat goed voor ze is, dan zullen wij als EU overgaan tot extraterritoriale ingrepen, waar wij in ander verband tegen zijn, om onze wil door te drukken. Alle verslagen hebben hun verdiensten, zeker ook dit verslag. Het levert volgens mij echter geen bijdrage die constructief genoeg is, en dat komt doordat het gebaseerd is op het genoemde verkeerde uitgangspunt. Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zou ten eerste de rapporteur willen gelukwensen met zijn verslag. Ironisch genoeg heeft de Europese Unie reden trots te zijn op de verbetering van de volksgezondheid, veiligheid en arbeidsomstandigheden die ze dankzij de tenuitvoerlegging van de sociale regelgeving heeft bereikt.
Nr. 4-531/346
Handelingen van het Europees Parlement
Cushnahan We zijn ook overtuigd voorstander van de bescherming van de mensenrechten en werken onophoudelijk aan verbetering van de milieuwetgeving. Het is onaanvaardbaar dat bepaalde bedrijven uit de EU in ontwikkelingslanden de gezondheids- en veiligheidsregels schenden, zich aan uitbuiting schuldig maken of ernstige en blijvende milieuschade berokkenen terwijl we er alles aan doen de kwaliteit van het leven binnen de Europese Unie zelf verder te verbeteren. Het is volkomen immoreel dat we de welvaart van de Europese Unie bevorderen ten koste van de mensen in ontwikkelingslanden. Ik ben voor de invoering van een gedragscode en de oprichting van een Europees waarnemingsplatform. We moeten er zeker van kunnen zijn dat EU-bedrijven die elders actief zijn hun werknemers fatsoenlijk behandelen, dat wil zeggen dat ze hen fatsoenlijk belonen en dat ze fatsoenlijke gezondheids- en veiligheidsnormen hanteren. Daarnaast moeten we maatregelen treffen ter ontmoediging van bouwprojecten of productieprocessen die ter plekke ernstige milieuschade kunnen opleveren. Ik onderschrijf de visie waar de rapporteur ons tijdens de presentatie van zijn verslag deelgenoot van maakte, namelijk dat een gedragscode op basis van vrijwilligheid en bindende voorschriften elkaar niet noodzakelijkerwijs uitsluiten. Sterker nog, ze vullen elkaar aan en dienen de basis te vormen van onze strategie op dit gebied. Baldi (PPE). —· (TT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, wij weten allen dat de Europese Unie de grootste donor is voor ontwikkelingshulp. Daarom· moet men gecoördineerd optreden om de regeringen van de ontwikkelingslanden te overtuigen van de noodzaak de internationale regels in hun eigen wetgeving op te nemen. Wij moeten hier vooral de Europese bedrijven steunen. De rechtstreekse investeringen in de ontwikkelingslanden zijn met name van bedrijven afkomstig en deze bedrijven vervullen dan ook een zeer belangrijke rol in de economische en sociale ontwikkeling van deze landen. De bedrijven dragen rechtstreeks bij aan de economische ontwikkeling van de armste gebieden en daarom hebben zij een enorme sociale verantwoordelijkheid voor met name de eerbiediging van de rechten van de mens. Het voorstel tot uitwerking van een Europese gedragscode lijkt mij dan ook zeer interessant. Een dergelijke code kan aan de hand van internationale voorschriften bijdragen aan de harmonisatie van de vrijwillige, nationale gedragscodes. Met een dergelijke code moet men vooral zorgen voor de toepassing van de minimumvoorschriften inzake het milieu, de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op de plek van het werk, de afschaffing van minderjarigenwerk, de bescherming van de rechten van de vrouw en natuurlijk ook de eerbiediging van de grondrechten. De regels van een dergelijke gedragscode moeten geleidelijk aan van toepassing kunnen worden. Daarbij moet men de mogelijkheid onderzoeken om positieve maatregelen te treffen voor de bedrijven die besluiten de nieuwe regels toe te passen. Ik stem echter niet in met de instelling van een Europees waarnemingsplatform. Bepaalde vakbonden hebben daar reeds een voorstel toe gedaan. De controle van deze instantie zou berusten op empirisch vastgestelde feiten. Iets dergelijks kan echter geen enkel beeld opleveren van de reële arbeidsomstandigheden en de lonen in de ontwikkelingslanden en zal zeer zeker ook geen bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden zelf. Bovendien is er geen enkele rechtsgrondslag voor een Europese toezichtsinstantie. Wij moeten echter wel toegeven dat de mondialisering zowel goede als slechte gevolgen heeft voor de internationale gemeenschap. Er groeit geleidelijk aan een sociaal bewustzijn. De rechten van de mens vinden steeds meer internationale erkenning. Er is vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten. Dat zijn enkele gunstige gevolgen van de mondialisering. De rechten worden soms echter helaas aangetast door het milieu en het grote verschil tussen rijk en arm. Mendes Bota (PPE). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, er is geen gebrek aan verdragen, handvesten of verklaringen die bepalingen inzake het respect voor het arbeidsrecht, de mensenrechten, de rechten van minderheden en inheemse volkeren, het milieu of de strijd tegen fraude en corruptie bevatten. De WHO, de VN, de OESO, de FAO, de WGO en de Wereldbank bieden voldoende ethisch en juridisch materiaal voor de opstelling van een Europese gedragscode voor in ontwikkelingslanden werkende Europese ondernemingen. Jammer genoeg hebben vele Europese en Amerikaanse multinationals boter op het hoofd omdat zij samenwerken met autoritaire regimes, waar werknemers onderdrukt, misbruikt en uitgebuit worden en alle basisregels voor eerlijke concurrentie geschonden worden. Dergelijke praktijken tasten de rechten van mensen in een zwakke sociale positie aan en vooral vrouwen en kinderen zijn het slachtoffer van echte dwangarbeid. Wij moeten de regeringen van de ontwikkelingslanden ervan overtuigen dat zij de normen die de fundamentele arbeidsbeginselen en -rechten in acht nemen, moeten toepassen. Het probleem is evenwel dat moeilijk effectieve sancties kunnen worden opgelegd om wie zijn plicht verzuimt te straffen. Positieve discriminatie, waarbij landen die blijk geven van goed bestuur met speciale steun en aanmoedigingsmaatregelen beloond worden, kan een van de concrete mogelijkheden zijn. Wij moeten concrete initiatieven nemen. Wij zijn het eens met de oprichting van het Europees waarnemingsplatform, waar werkgeversorganisaties, vakbonden, NGO's en overheidsinstanties worden samengebracht. Het Europees Parlement kan de aanvankelijke impuls geven en als katalysator fungeren, maar niet meer dan dat, omdat de rest buiten zijn bevoegdheden valt. Hoewel wij het eens zijn met een aantal opmerkingen van collega Günther, feliciteren wij de rapporteur, de heer Howitt, met zijn verslag, dat de idee vertolkt dat eerlijke en solidaire handel vóór alles een anderefilosofieis, waarbij de welvaart over de hele wereld verdeeld wordt.
14.1.99
14.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/347
Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik de heer Howitt en het Parlement danken voor hun initiatief en actie ten voordele van een betere bescherming van de rechten van werknemers over de hele wereld, en in het bijzonder ten gunste van de werknemers in de ontwikkelingslanden, die, direct of indirect, voor Europese ondernemingen werken. De jongste jaren lagen deze kwesties heel gevoelig bij de publieke opinie en is heel wat vooruitgang geboekt, nu en dan dankzij de actie van het Europees Parlement. Ik denk hierbij met name aan de initiatieven — die vervolgens door de Commissie werden uitgevoerd — om altijd een aanmoedigingssysteem op te nemen, bijvoorbeeld de zogenaamde sociale en milieuclausules in het kader van het algemeen preferentiesysteem. Op dit gebied is de jongste jaren ongetwijfeld heel wat vooruitgang geboekt in de Europese Unie en in haar handelsinstrumenten en ontwikkeling. Dan zullen we het nu even hebben over het meest concrete aspect van de gedragscodes en de sociale labels. Nadat in het Europees Parlement hoorzittingen van technische aard gehouden werden waarbij deskundigen werden uitgenodigd om deze kwesties te bespreken, hecht de Commissie groot belang aan het vrijwillig karakter van dit instrument en daarnaast ook aan de zoektocht naar instrumenten die aanzetten tot samenwerking, zodat wij Europese ondernemingen er via sociale druk en aanmoedigingen geleidelijk kunnen van overtuigen dat zij in het buitenland rekening moeten houden met een aantal elementaire bepalingen van het arbeidsrecht en een aantal sociale bepalingen. Ik wil in dit verband en in het kader van deze algemene positievefilosofieenkele meer specifieke opmerkingen maken. De Commissie steunt al jaren de vrijwillige initiatieven van ondernemingen, sectoren, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties om gedragscodes te bevorderen en moedigt met het oog hierop vooral de dialoog tussen de verschillende gesprekspartners aan. Zo hielden wij in februari 1998 tezamen met het Amerikaans ministerie van Arbeid een conferentie in Brussel, waar wij ondernemingen, vakbonden en NGO's bijeenbrachten om met name de mogelijkheden en de beperkingen van gedragscodes en sociale normen te onderzoeken en na te gaan welke rol de overheid in dit proces kan spelen. Na deze conferentie werd in november 1998 een studiedag gehouden over monitoring van de gedragscodes en sociale labels, en werd in december 1998 een bezoek aan de Verenigde Staten gebracht. We mogen evenwel niet uit het oog verliezen dat de gedragscodes — dat is een verduidelijking die ik namens de Commissie wil aanbrengen — in geen geval de nationale en internationale arbeidswetgeving kunnen vervangen, want die biedt uiteindelijk als enige waarborgen dat de fundamentele rechten van de werknemers wereldwijd gerespecteerd zullen worden. Wat wil ik hiermee zeggen? Ik bedoel hiermee dat wij over een interessante en positieve gedragscode kunnen beschikken en dat heel wat sociale druk kan worden uitgeoefend, maar dat het ook heel belangrijk is dat het land dat ontwikkelingshulp krijgt, de internationale conventies inzake arbeidsbescherming in zijn nationale wetgeving overneemt. Beide moeten met andere woorden gecombineerd worden, omdat niet alle landen die steun krijgen van de Europese Unie, een aantal basisbepalingen inzake bescherming in hun nationale wetgeving hebben overgenomen. Inzake de rechtsgrond voor een Europees kader dat de operaties van ondernemingen wereldwijd regelt, verkiest de Commissie stimulerende maatregelen en deelneming boven een repressieve aanpak. Wij zijn het met andere woorden nooit eens geweest met certificatie. Wij hadden altijd positieve discriminatie en aanmoedigingen in plaats van sancties in gedachten. Bovendien kent de Commissie — en de Europese Unie in haar geheel — prioriteit toe aan multilaterale overeenkomsten in plaats van aan unilaterale regelingen van internationale aard. Ik hoef niet uit te leggen waar het conflict over de wet-Helms-Burton om draait. De Europese Unie is geen voorstander van soortgelijke maatregelen met extraterritoriale reikwijdte. Wij moeten dan ook consequent zijn en de Europese Unie kan, nadat wij ons tegen de extraterritoriale wetgeving van het Amerikaanse Congres verzet hebben, moeilijk zelf extraterritoriale wetten toepassen, ook al worden daarmee nobele doelen als sociale en milieubescherming, die ik als dusdanig erken, nagestreefd. Wij moeten evenwel consequent zijn en moeten soortgelijke maatregelen bijgevolg via dialoog en aanmoedigingen op binnenlands vlak invoeren. Wat de oprichting van een Europees waarnemingsplatform betreft, de Commissie had deze mogelijkheid natuurlijk niet voorzien in haar conclusies van de studiedag in november 1998. Wij zijn desalniettemin bereid de betrokken gesprekspartners te helpen om rond de tafel te gaan zitten en de verschillende initiatieven te bundelen. Wij zijn tevens bereid de uitwisseling, de promotie en de verspreiding van ervaringen te bevorderen, alsmede de zichtbaarheid van ondernemingen die deze gedragscodes toepassen. De Commissie kan met andere woorden een rol spelen om alle ervaringen, alle gedragscodes en alles wat niet alleen de Europese, maar ook de Amerikaanse ondernemingen doen, te bundelen. Sommige Amerikaanse bedrijven volgen immers al ethische gedragsregels wanneer zij in het buitenland actief zijn. Wij staan in dit verband open voor wat het Parlement beslist. Tenslotte is de Commissie ook bereid om, als de gesprekspartners dat wensen, een netwerk op te richten, zodat gewerkt kan worden aan de inhoud van de gedragscodes, gezorgd kan worden voor elementen die overal gelden, en aandacht kan worden besteed aan de gevoelig liggende kwestie van onafhankelijke monitoring. Deze kwestie ligt heel gevoelig omdat, als wij een monitoring—systeem invoeren, deze monitoring heel objectief, heel neutraal en smetteloos moet zijn, uiteraard om te vermijden dat situaties beoordeeld worden op grond van economische belangen, belangen van ondernemingen of louter politieke belangen.
Nr. 4531/348 H andelingen van het Europees Parlement Marín
Zoals wij al zeiden, hebben de vakbonden in de Europese Vakbondsfederaties voor textiel, kleding en leder hoe dan ook om steun verzocht. In principe zal de Commissie met de vakbonden en federaties voor textiel, kleding en leder samenwerken om hunfinanciëlemechanismen voor de oprichting van eigen netwerken te bieden. In antwoord op uw vragen over de financiële middelen, kan ik u zeggen dat wij over begrotingslijn Β 76000 be schikken, zodat wij tal van NGO's kunnen medefinancieren en soortgelijke bewustmakingscampagnes kunnen be vorderen. Wij ondernemen hoe dan ook al acties in die zin en ik hoop dat wij die kunnen voortzetten. Vorig jaar hebben wij vooral financiële steun verleend aan NGO's die actie voerden rond de slogan „eerlijke handel", die u on getwijfeld kent. In bijna alle grote warenhuizen in Europa werd campagne voor „eerlijke handel" gevoerd met pro ducten van deze handel, waarvoor klanten iets meer moesten betalen aan de kassa. Soortgelijke bewustmakingscam pagnes kunnen worden voortgezet. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Marín. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 9.00 uur plaats. (:) De dag is iets rustiger afgelopen dan hij begonnen is! (De vergadering wordt om 20.50 uur gesloten)
') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
14.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/349
VERGADERING VAN VRIJDAG 15 JANUARI 1999
Inhoud
1. Stemming Howitt, Wolf, Howitt, Delaoix, Deprez, Souchet
349
2. Democratisering, rechtsstaat en mensenrechten in het partnerschap EU ¡ACS Pome's Ruiz, Maij-Weggen, Virrankoski, Vecchi, Corne, Fassa, Girão Pereira, Telfeämper, Blokland, Lukas, Habsburg-Lothringen, Bertens, Cushnahan, Oreja (Commissie), Deprez
351
3. Export technologieën hernieuwbare energie Elchlepp, Myller, Schwaiger, Ryynänen, Seppänen, Kreissl-Dörfler, Escola Hernando, Van Dam, Karamanou, von Habsburg, Vinankoski, Telkämper, Oreja (Commissie), Deprez, Lindqvist 358 4. Gevolgen van de internationalefinanciëlecrisis voor de Europese industrie Miranda de Lage, Kittelmann, Ribeiro, Huàghton, Oreja (Commissie), Katiforis, Herman, Seppänen, Wolf, Rübig, González Alvarez, Oreja, González Alvarez, Berthu 365 5. Toepassing gemeenschappelijk visserijbeleid Novo, McMahon, Cushnahan, Hudghton, Berthu, Oreja (Commissie)
371
6. Teruggooivanvis Hardstaff, Cushnahan, Oreja (Commissie), Rübig 7. Onderbreking van de zitting
375 377
VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DIAZ Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) (J) 1. Stemming Verslag (A4-0508/98) van de heer Howitt, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over EUnormen voor in ontwikkelingslanden werkende Europese bedrijven: naar een Europese gedragscode — Betreffende de paragrafen 13 en 14 Howitt (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, omwille van de gelijkheid ten aanzien van de overeenkomst waaraan wij zojuist in deze groep paragrafen onze stem hebben gegeven, nemen wij de bewoording „stuurmechanisme" in artikel 13 en 14 aan, in plaats van de Engelse formulering, die, in vertaling, „Europese waarnemingspost" luidt. Ik zou, met goedkeuring van de Vergadering, een mondeling amendement aan amendement 6 van de Fractie van de !) Goedkeuring van de notulen — Overdracht van beslissingsbevoegdheid aan commissies — Samenstelling commissies — Ingekomen stukken: zie notulen.
Nr. 4-531/350
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Howitt Europese Volkspartij willen toevoegen. Wij aanvaarden dit amendement in zijn geheel, maar, zoals overeengekomen met de PPE-fractie, met schrapping van het woord „internationale". — Betreffende paragraaf 24 Howitt (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op het luide protest uit de Vergadering wil ik opmerken dat het niet mijn wens was om een mondeling amendement in te dienen. Maar wij hebben een compromis aanvaard; en dat lijkt te houden wat betreft de stemming van vanmorgen. Paragraaf 24 heeft tot veel discussie tussen de fracties geleid. We zijn erin geslaagd om een compromis over slechts een zeer kort gedeelte van deze paragraaf te bereiken. Ik zal de licht geamendeerde bewoording van de eerste regel duidelijk voorlezen. Deze is buitengewoon kort, en luidt als volgt: „verlangt dat de Europese Raad verduidelijkt wat het terrein is dat de Conventie van Brussel van 1968 bestrijkt". De Voorzitter. — De heer Wolf krijgt het woord om zijn bezwaren tegen het mondeling amendement uiteen te zetten. Wolf (V). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ík ben hier tegen, omdat het de strekking van de paragraaf verandert. En ik vind dat we zoiets niet mondeling moeten doen. De Voorzitter. — Mijnheer Wolf, u heeft het volste recht om uw afkeuring uit te spreken, maar als u daar praktische gevolgen aan wilt verbinden, heeft u de steun van 12 parlementsleden nodig. Met andere woorden: als er 12 leden zíjn die u steunen, dan wordt het mondeling amendement verworpen, anders niet. (Aangezien meer dan 12 leden het voorstel van de heer Wolf steunen, wordt het mondeling amendement verworpen) — Betreffende amendement 23 Howitt (PSE), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het amendement van de Fractie Unie voor Europa bevat twee elementen. Het eerste houdt in dat vijf woorden geschrapt moeten worden, en als rapporteur ben ik tegen zulk een schrapping. Het tweede amendement houdt in dat de volgende woorden later toegevoegd worden: „het OESOComité voor internationale investeringen en multinationale ondernemingen". Ik raad de Vergadering aan voor dit tweede gedeelte te stemmen. Ik ben dus niet tegen de eerste paragraaf in zijn geheel, maar slechts tegen het schrappen van de betreffende vijf woorden. De Voorzitter. — Ik begrijp dat die vijf woorden in het Engels overeenkomen met de 11 woorden in de Spaanse tekst — maar dat is een zuiver taalkundig probleem. (Gelach) In dit geval, dames en heren, winnen de Spanjaarden met 11-5. (Het Parlement neemt de resolutie aan) De Voorzitter. — Ik wil graag de heer Howitt gelukwensen en u allen nog eens bedanken voor uw medewerking bij deze moeilijke stemming. Stemverfelaringen Delcroix (PSE), schriftelijfe. — (FR) Wie weet het? Armoede is de regel in de ontwikkelingslanden. Het vermogen van de vijftien rijkste mensen van onze planeet overtreft het totale bruto binnenlands product (BBP) van zwart Afrika. De kans is groot dat die onderontwikkeling van de derdewereldlanden voortduurt en zelfs verergert. De economie van de ontwikkelingslanden steunt grotendeels op de verkoop van grondstoffen. Welnu, de prijs ervan stagneert of daalt voortdurend. De hoop op een stijging is nihil omdat er steeds meer synthetische producten op de markt komen die deze grondstoffen kunnen vervangen. Diezelfde landen geraken ook steeds verder achterop wat onderwijs en toegang tot de nieuwe technologieën betreft. Tegenover deze trieste realiteit staat dat de grote multinationals steeds meer gaan fuseren. Sommige ervan hebben een budget dat groter is dan dat van landen als Oostenrijk of Denemarken. Samen controleren ze 70% van de wereldhandel. De tegenmachten, namelijk partijen, vakbonden en onafhankelijke media, laten het meer en meer afweten, waardoor de publieke opinie de indruk krijgt dat ze machteloos zijn. Gelet op de toestand van de wereld en de concentratie van de economie zijn sommigen geneigd de strijd te staken omdat ze geen haalbaar alternatief kunnen voorstellen. Maar de wereld staat nooit stil en het ergste wat wij kunnen doen is de moed opgeven en de handen in de schoot leggen. Potentieel heeft de mensheid een ontwikkelingsstadium bereikt waarbij — voor de eerste keer in de geschiedenis — elkeen kan worden gevoed, gehuisvest, verzorgd, onderwezen, ... Het is voldoende hieraan enkele procenten van de wereldbegroting te besteden. Het schandaal van de armoede is dus geen onvermijdelijke noodzaak en het verheugt mij dat ook te lezen in verslagen als dat van Richard Howitt, die de marktwetten willen reguleren. In de eerste overweging van de ontwerpresolutie wordt onderstreept dat ?de EU... en de Europese ondernemingen... een beslissende rol kunnen spelen bij een duurzame sociale en economische ontwikkeling in de wereld".
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/351
Delcroix Laten wij de les van de „Europese ondernemingsraden" niet vergeten: die werden ingevoerd zonder dat in enige sanctie was voorzien bij overtreding van de regels, waardoor sommige Europese multinationals die raden niet serieus hebben genomen. Ik sta achter de drie voorgestelde actiepunten: ten eerste, het instellen van een Europees kader dat van toepassing is op de wereldwijde activiteiten van bedrijven en het opstellen van een gedragscode met minimaal toepasbare internationale normen, waardoor de eerbiediging van de mensenrechten, de minderheden, de inheemse volkeren, de arbeidsvoorwaarden, het milieu alsook de strijd tegen de corruptie worden gegarandeerd. Ten tweede, het instellen van een onafhankelijk Europees Waarnemingsplatform dat moet toezien op de toepassing van die gedragscode en moet nagaan of de activiteiten in de gastlanden in sociaal en milieuopzicht duurzaam zijn. Ten derde, de mogelijkheid om op te treden tegen bedrijven die hun verplichtingen niet nakomen. Dit actieplan is volgens mij perfect verantwoord. De Unie moet nu echter alles in het werk stellen om een dergelijke gedragscode in te voeren. Ook moeten via overeenkomsten binnen de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), efficiëntie controlesystemen worden opgezet en moeten sancties worden genomen in geval van overtreding. De politieke wereld en de publieke opinie moeten die strijd winnen, voornamelijk met de steun van de NGO's. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) De Europese Unie is de belangrijkste donor op het vlak van ontwikkelingshulp. De Europese bedrijven zijn de grootste directe investeerders in de ontwikkelingslanden. Zoals onze rapporteur zegt, kan de Europese houding bepalend zijn voor een economisch en sociaal duurzame ontwikkeling in de wereld. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat een echt sociaal beleid enkel mogelijk is wanneer het steunt op de voortbrenging van rijkdommen, en daar kan alleen een gestage economische groei voor zorgen. Voor mij is het evenwel ook duidelijk dat economische ontwikkeling die steunt op sociale onrechtvaardigheid niet kan blijven duren. Daarom moet het Europees Parlement zijn steun geven aan vrijwillige initiatieven die, naast de internationale regelgeving en de verplichtingen van de nationale autoriteiten, bedoeld zijn om gedragscodes te promoten. De voorwaarde is echter dat die gedragscodes door alle betrokken partijen samen worden opgesteld en dat ze op een efficiënte en onafhankelijke manier worden gecontroleerd. Het opstellen van een modelgedragscode op basis van de bestaande internationale minimumnormen en het instellen van een Europees Waarnemingsplatform dat moet toezien op de naleving ervan zijn doelstellingen die onze steun verdienen. Dat Waarnemingsplatform moet echter nauw samenwerken met alle partners. Het mag naderhand geen protectionistisch middel worden tegen de invoer van goederen en diensten uit opkomende en ontwikkelingslanden. Tenslotte werden twee interessante ideeën geopperd: ten eerste, de mogelijkheid om bedrijven te vervolgen in de lidstaat waar ze hun maatschappelijke zetel hebben, in geval van ernstige overtreding van de arbeidsnormen in een opkomend land of in een ontwikkelingsland; ten tweede, het opstellen van een wetgeving die het mogelijk maakt multinationals op grond van deze aanklacht voor een Europese rechtbank te dagen. Hierover moet evenwel grondig worden nagedacht. Immers, wanneer men niet oplet, kunnen ook die ideeën om protectionistische redenen van hun oorspronkelijke doel afdrijven. Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Ik heb tegen het verslag-Howitt gestemd. De bedoelingen ervan zijn nochtans uitstekend, namelijk elementaire arbeidsnormen opstellen voor de handel met de ontwikkelingslanden. De aangewende methode is echter onlogisch en gevaarlijk. Men wil een probleem dat in feite een mondiale dimensie heeft, op louter Europese niveau aanpakken. Over die gedragscodes moet in een mondiaal kader worden onderhandeld, wil men tot een bindende regelgeving komen die op een billijke manier van toepassing is op alle ondernemingen, zowel op die van derde landen als op die van de EU-lidstaten. Zo niet, komt men niet verder dan partiële en facultatieve maatregelen. Het is onze taak er enerzijds nauwgezet op toe te zien dat de geldende internationale regels, met name die van de IAO, door iedereen worden toegepast en anderzijds de WHO-regelgeving zo aan te passen dat ze rekening houdt met fenomenen als sociale dumping en milieudumping. Dat behoort tot de directe verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Commissie. Het Europees Parlement voegt helemaal niets toe aan het debat. Integendeel, door zijn argeloze houding bestaat het gevaar dat uitsluitend de Europese ondernemingen ervoor zullen moeten opdraaien. 2. Democratisering, rechtsstaat en mensenrechten in het partnerschap EU¡ACS De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0411/98) van de heer Fernández Martín, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Democratisering, rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en een behoorlijk bestuur: de inzet van het nieuwe partnerschap tussen de Europese Unie en de ACS" (COM(98)0146 - C4-0390/98). Het woord is aan de plaatsvervangend rapporteur, de heer Pomés Ruiz. Pomés Ruiz (PPE), plaatsvervangend rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben er trots op dat ik dit uitstekende verslag van Fernando Fernández Martín aan u mag presenteren, dat een nieuwe impuls wil geven aan de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Zuidzee.
Nr. 4-531/352
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Pomés Ruiz De inhoud van dit verslag komt zonder meer neer op een politieke heroriëntering van onze toekomstige relatie met de ACS-landen, zoals dat terecht wordt aangegeven in de titel van de mededeling die de Europese Commissie ons ter behandeling en goedkeuring heeft toegezonden. In de vierde Overeenkomst van Lomé was al sprake van een zeker vernieuwing doordat het eerbiedigen en bevorderen van de mensenrechten in de hoofdtekst van de Overeenkomst werd genoemd. Bij de herziening van Lomé IV, in 1995, werd een expliciete verwijzing naar de erkenning en toepassing van democratische beginselen opgenomen in artikel 5, een verwijzing naar het versterken van de rechtsstaat en behoorlijk bestuur in artikel 366 bis, en in artikel 224 werd hetzelfde thema verder uitgediept. Nu gaat het erom dat we een stapje verder gaan dan het voeren van een theoretisch debat over concepten die bol staan van goede bedoelingen, en vooruitgang boeken met de definitie van concrete maatregelen die de overgang van theorie naar praktijk mogelijk maken. Wij moeten onze ACS-vrienden ervan doordringen dat deze richtsnoeren zeker niet moeten worden opgevat als een poging tot inmenging in aangelegenheden die vallen onder hun bevoegdheid, hun verantwoordelijkheid of hun soevereiniteit. Het is zelfs zo dat een flink deel van de richtsnoeren en maatregelen waar wij in dit verslag voor pleiten, in het geheel niet doeltreffend zouden zijn en geen enkel effect zouden hebben als ze niet als iets eigens zouden worden ervaren door de verschillende ACS-landen, en met name door de burgermaatschappij van die landen, die in laatste instantie de vruchten plukt van deze maatregelen. Ik moet daar meteen aan toevoegen dat bij sommige problemen waar wij mee te maken hebben, zoals de corruptie bijvoorbeeld, de Unie toezicht moet houden en, bij wijze van voorbeeld, sancties moet opleggen wanneer het gaat om inbreuken waarbij Europese bedrijven, rechtspersonen of natuurlijke personen zijn betrokken. Zoals een van de meest briljante Europese denkers van dit fin de siècle heeft gezegd: „Corruptie is een kanker die knaagt aan de democratie." Corruptie, in welke vorm dan ook, leidt op den duur onvermijdelijk tot een economisch systeem waarin direct gewin, willekeur en persoonlijke belangen de toon aangeven, en waarin iedere gedachte aan doorzichtigheid, billijkheid, en een rechtsstaat wordt bestreden. Sinds de verslagen van de heren Martens en Rocard heeft het Europees Parlement zich sterk gemaakt voor een nieuwe politieke dimensie van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS, gebaseerd op het bevorderen van democratische waarden en eerbiediging van de mensenrechten. Daarbij geldt dat het onderwijs de sleutel is tot het welslagen van politieke actie die gericht is op het bevorderen van een sterke en gezonde civil society. Het moet een vereiste zijn dat deze acties bijzondere aandacht besteden aan de specifieke rol van vrouwen en de bescherming van de rechten van minderjarigen, die soms het slachtoffer worden van nieuwe vormen van inheemse slavernij die een belediging zijn van de menselijke waardigheid. Versterking van de rechtsstaat en van de democratie houdt ook in dat moet worden gekeken hoe het functioneren van rechtbanken, de politie en het leger kan worden verbeterd, dat de media worden geholpen om informatie te verspreiden die waarheidsgetrouw en onafhankelijk van de overheid is, en dat het maatschappelijk weefsel wordt versterkt door mensen aan te moedigen zich te verenigen, onder andere in werkgeversverenigingen en vakbonden. Wij zijn ons ervan bewust dat deze doelstellingen — die misschien ambitieus zijn, maar daarom niet minder dringend of utopisch — niet kunnen worden bereikt zonder een serieuze dialoog tussen de Europese Unie en de ACSlanden, en ook tussen de ACS-landen onderling. Deze dialoog moet zo breed en diepgaand mogelijk zijn, en ingaan op alle relevante onderwerpen. Bovendien moeten niet alleen vertegenwoordigers van iedere regering betrokken worden bij die dialoog, maar vooral ook leden van oppositiebewegingen, vertegenwoordigers van de wetgevende en de rechterlijke macht, en vertegenwoordigers van diverse sociale groeperingen en niet-gouvernementele organisaties. In dit verband zijn wij ervoor om de rol van de Paritaire Vergadering ACS-EU te versterken omdat die het aangewezen forum is voor zo'n dialoog. Maij-Weggen (PPE), rapponeur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid. — Voorzitter, de voorliggende mededeling van de Commissie over de steun van de Europese Unie bij het bevorderen van democratisering, opbouw en handhaven van de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten en behoorlijk bestuur, en dat in de ACS-staten, is een goed stuk. Het is een goed initiatief van de Commissie. Dat is de mening van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid waarvoor ik een advies heb mogen uitbrengen aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Wel heeft de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid enkele kanttekeningen geplaatst die ook verwerkt zijn in amendementen. Zo valt het op dat in de mededeling onvoldoende rekening wordt gehouden met de bestaande en ook unieke EU-ACS-structuur, die via de EU-ACS-Raad en via de EU-ACS-Assemblee natuurlijk volop kan worden gebruikt om elkaar aan te spreken op mensenrechten, democratie en goed bestuur. In plaats van te veel nieuwe structuren te scheppen, lijkt het ons goed om toch ook vooral die bestaande structuren zo goed mogelijk te gebruiken. Tweede opmerking. Als er in een bepaald ACS-land sprake is van schending van mensenrechten of een schadelijk gebrek aan goed bestuur en democratie, dan heeft de EU-ACS-Assemblee de mogelijkheid om delegaties te sturen, rapporten op te stellen en die rapporten ook in de Assemblee te bespreken en maatregelen te treffen. In plaats van de instelling van te veel ambtelijke rapportages lijkt het ons beter om die weg via de Assemblee altijd eerst te gebruiken en dan ook te intensiveren. Dat voorkomt dubbel werk en het legt de nadruk meteen op de politieke benadering in plaats van op de ambtelijke. Dat is over het algemeen effectiever. Derde opmerking. De meeste ACS-landen zijn ondertekenaars van internationale verdragen op het gebied van mensenrechten en democratie. Dat betekent dat die landen zelf ook de verplichting hebben om regelmatig te rapporteren en de rapporten in hun parlementen te evalueren. Wanneer de Europese Unie actie wil ondernemen, dan vinden we dat er wel rekening gehouden moet worden met deze eigen verantwoordelijkheid.
15.1.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4531/353
Maij-Weggen ι
Voorzitter, wij hebben die punten nog eens vastgelegd in amendementen. Die zijn overgenomen door de heer Fer nandez Martín. Dus wij zijn zeer tevreden met zijn verslag en we hopen ook dat de Europese Commissie een goed antwoord geeft op dat verslag en op onze amendementen. Virrankoski (ELDR), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. — (FI) Mijnheer de Voorzitter, het is een van de grootste uitdagingen van onze tijd om algemene democratische en rechtsstaatprincipes post te doen vatten in on twikkelingslanden. Materiële en geestelijke, ontwikkeling is alleen mogelijk in omstandigheden waarin algemene re chtsveiligheid en gelijke maatschappelijke rechten bestaan. Om economische bedrijvigheid te kunnen garanderen is een duidelijke wetgeving een vereiste. De grote taak van de EU bestaat erin om democratisering, het eerbiedigen van de mensenrechten en de inburgering van de principes van de rechtsstaat te bevorderen. Ze heeft dit eerder al gedaan en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Om een democratie post te doen vatten, moet bij het begin worden begonnen. De oprichting en ontwikkeling van politieke partijen dient te worden aangemoedigd. Openbaarheid van bestuur, oprechtheid en wettelijkheid moeten worden gestimuleerd. Vaak staan plaatselijke tradities en gewoonten ontwikkeling in de weg. Corruptie en nepoti sme zijn aan de orde van de dag en, wat nog erger is, kunnen zelfs over de hele linie op acceptatie en begrip reke nen. In deze omstandigheden is het moeilijk om gelden van de Europese Unie in te zetten, omdat ook daarbij ge makkelijk gefraudeerd kan worden. Het verwezenlijken van democratische programmas is daarom niet eenvoudig en vereist een groot verantwoordelijkheidsgevoel van de betrokken autoriteiten. Al toen de begroting van vorig jaar werd opgesteld, besloot het Parlement dat er voor het gebruik van gelden die be stemd zijn voor het bevorderen van de democratie, het eerbiedigen van de mensenrechten en het ontwikkelen van de rechtsstaat, alsmede de controle daarop, uit de verschillende instellingen een eigen werkgroep zou moeten wor den samengesteld waarin ook een vertegenwoordiger van het Europees Parlement zitting heeft. Deze groep zou dan als doel hebben te helpen bij de verwezenlijking van deze programmas. Vecchi (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Fernández Martín van harte gelukwensen met zijn evenwichtige en verstandige verslag en hem bedanken voor zijn werk. Waar gaat de mededeling van de Commissie en het onderhavige verslag voornamelijk over? Het hoofthema in beide documenten is de vaststelling dat democratie, verwezenlijking van de rechtsstaat, eerbiedi ging van de rechten van de mens, corruptiebestrijding en good governance niet alleen algemeen geldende principes en doelstellingen zijn die overal in de wereld moeten worden nagestreefd, maar de voorwaarden zijn voor een gezond, evenwichtig en reëel beleid. Wij zijn dus niet van plan modellen uit te voeren naar onze partners in de derde wereld en met name naar de ACS landen. Wij zijn niet van plan principes en praktijken op te leggen die kenmerkend zijn voor de ontwikkelde landen van de wereld. Wij willen alleen dat iets wordt aanvaard dat objectief kan worden vastgesteld, dat namelijk democra tie en mensenrechten de grondslag vormen voor een moderne samenleving en niet het resultaat daarvan kunnen zijn. Wij weten natuurlijk dat er een nauwe band bestaat tussen democratie en ontwikkeling. Dit mag echter nooit een alibi zijn om ondemocratische regimes, schendingen van de meest elementaire mensenrechten, algemene corruptie en uitsluiting van het besluitvormingsproces te rechtvaardigen. In de afgelopen jaren hebben wij in veel ACSlanden een samenleving in onrust gezien. De burgers in die landen ei sen — zij het dan op een vaak tegenstrijdige manier — inspraak, garanties, regels, een andere machtsorganisatie en een overheid die zich inzet voor het algemeen belang en het welzijn van de burgers. Dat heeft ook op het Afrikaans continent aanleiding gegeven tot ongekende democratiseringsprocessen. In de afgelopen jaren is de aanpak van de Unie aan talrijke veranderingen onderhevig geweest. Sedert het begin van de jaren „90 bevindt de democratisering zich terecht in het middelpunt van de met de ontwikkelingssamenwerking beoogde doelstellingen. Met doet er natuurlijk goed aan de instrumenten daarvoor te ijken op de twee belangrijkste soorten van maatregelen. De eerste soort maatregelen behelst de zogenaamde negatieve discriminatie. Dergelijke maatregelen stellen ons in staat de landen te straffen die zich schuldig maken aan schendingen van mensenrechten. Dat geeft onze maatregelen een actief karakter. Met andere woorden, negatief gedrag wordt „duur", „is niet voorde lig". Helaas krijgt men bij deze aanpak niet altijd de medewerking van al degenen die betrokken zijn bij de samen werking met een bepaald land, waardoor de genomen maatregelen ineffectief worden. Het tweede soort maatregelen behelst de zogenaamde positieve acties. Gelukkig wordt daar steeds meer de klem toon op gelegd. Dat zijn maatregelen die tot doel hebben via rechtstreekse samenwerking de voorwaarden te creëren voor de daadwerkelijke eerbiediging van de in artikel 5 van de Overeenkomst van Lomé genoemde verplichtingen. Ik ga volledig akkoord met hetgeen in de mededeling van de Commissie en in het verslag van de heer Fernández Martín staat en daarom zal ik niet ingaan op de inhoud van de voorgestelde initiatieven. Ik wil slechts iets noemen dat helaas stelselmatig wordt vergeten. Wij moeten ons namelijk afvragen of de voorschriften en de procedures in de huidige Overeenkomst van Lomé betreffende overheidsopdrachten, toewijzing en beheer vanfinanciëlemiddelen en eerbiediging van de commerciële oorsprongsregels, soms aanleiding geven tot misbruik en zelfs corruptie in be paalde ACSlanden.
Nr. 4-531/354
Handelingen van het Europees Parlement
Vecchi Ik zal dit nader toelichten. De instrumenten van de Overeenkomst zijn helaas niet transparant. Evenmin zijn zij bekend. Daardoor krijgt een enkele nationale instantie in de ACS-landen een enorme macht, hetgeen aanleiding kan zijn tot oneigenlijk gebruik van middelen, wanbeheer en zelfs corruptie. Dit aspect moet mijns inziens in de onderhandelingen die gaande zijn voor de nieuwe overeenkomst, serieus in ogenschouw worden genomen. Corrie (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de rapporteur feliciteren met zijn voortreffelijke verslag, en met de moed die hij heeft opgebracht om zaken als corruptie en het gebrek aan pluralisme in bepaalde landen onder de aandacht te brengen. Wij zijn er ons allen van bewust dat veel ontwikkelingslanden in een ernstige financiële situatie verkeren omdat corruptie tot het schuldprobleem bijdraagt. Helaas gaat democratie — of het gebrek daaraan — op vele wijzen met corruptie samen. Er zijn mensen die, nadat zij op democratische wijze macht verworven hebben, niet bereid zijn die macht op democratische wijze af te staan. Daarom hebben wij in de strijd tegen corruptie niet alleen behoorlijk bestuur maar ook een democratisch bestel nodig. De ganse inhoud van de Overeenkomst van Lomé die wij gesloten hebben is gebaseerd op de idee van democratie, mensenrechten en behoorlijk bestuur. Ik zou de commissaris eraan willen herinneren dat mooie woorden niet genoeg zijn. Wij kunnen landen niet dwingen om zich aan zulke grondbeginselen te houden, maar we kunnen wel stimulansen in die richting geven. Na de eeuwwisseling zal de stuwkracht achter elke overeenkomst een veel meer uitgesproken politiek karakter hebben, en zullen wij moeten aandringen op politiek pluralisme in landen die hulpprogramma's aanvaarden. De ontwikkelingen tot zo'n pluralisme kunnen alleen door die landen zelf in beweging gezet worden. Zoals de rapporteur terecht opmerkt moeten er regelingen getroffen worden om de ACS-landen bij te kunnen staan in hun strijd om een democratisch bestel. Hierin zal regionale samenwerking een belangrijke rol kunnen spelen. Ik sta volkomen achter dit alles, maar wij moeten wel de juiste balans vinden. Er is een groeiend aantal kandidaatlanden die hun grondwet willen wijzigen op een manier die politiek pluralisme onmogelijk maakt en oppositiepartijen nooit de kans zal geven om aan de macht te komen. Dit mogen wij niet tolereren. Wat voor stimulans zouden landen van goede wil nog hebben in hun strijd om zich aan de regels van de democratie te houden, als andere landen diezelfde regels met voeten treden, en desondanks steun blijven krijgen? Fassa (ELDR). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, namens mijn fractie wil ik mij scharen achter de loftuitingen aan het adres van de rapporteur, de heer Fernández Martín. Hij heeft pijlsnel gewerkt en werkelijk in een mum van tijd een verslag voorgelegd aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking. De rapporteur geeft een interessant kader van de betrekkingen tussen de ACS-landen en de landen van de Europese Unie. Terecht wijst hij op de noodzaak over te stappen van een zuiver economische aanpak naar een samenwerkingsconcept waarin de klemtoon wordt gelegd op vraagstukken zoals rechten van de mens en democratisering. Ook onderstreept hij de noodzaak van steun van de EU-landen aan een daadwerkelijke, en niet alleen formele totstandkoming van een rechtsstaat in de ontwikkelingslanden. Wij weten allen dat regels en principes zoals die van de moderne westerse samenlevingen niet volstaan om automatisch een democratie te doen rijzen. Evenmin volstaat democratie om automatisch een reële ontwikkeling te verkrijgen. Daarom legt de rapporteur terecht de klemtoon op de noodzaak de lokale kenmerken te eerbiedigen. Onze institutionele modellen hebben geen universeel karakter. Zij zijn niet boven elke vorm van kritiek verheven. Wij kunnen deze dan ook niet zonder enig onderscheid opleggen aan andere landen, aan landen met een heel andere geschiedenis dan de onze. Een ding staat echter wel als een paal boven water: wij moeten, waar dan ook, in Europa en in de ontwikkelingslanden, onverbiddelijk zijn in onze strijd tegen corruptie, malversatie en wanbeheer. Girão Pereira (UPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ook ik wil namens mijn fractie zowel het initiatief van de Commissie als het verslag van collega Fernández Martín toejuichen. Ik verwijs ook naar het initiatief van de Commissie omdat ik dit uiterst opportuun acht. Nu de hernieuwing van de Overeenkomst nadert, is mijns inziens het moment gekomen om te verduidelijken hoe de Europese Unie de inhoud van deze Overeenkomst over de mensenrechten, democratie, de rechtsstaat en behoorlijk bestuur interpreteert. Commissaris Pinheiro zei enkele maanden geleden in dit Parlement zelf dat wij ons dienden te bezinnen over de wijze waarop de Europese Unie samenwerkt met de ACS-landen, met de ontwikkelingslanden, in het bijzonder met landen waar gewelddadige regimes aan de macht zijn en waar de fundamentele rechten niet gerespecteerd worden, met landen waar corruptie deel uitmaakt van het dagelijkse maatschappelijk leven en met name met landen waar conflicten woeden die ertoe kunnen leiden dat de middelen voor samenwerking gebruikt worden om oorlog te voeren. Het is evenwel hoopgevend vast te stellen dat vele ACS-landen de afgelopen jaren aanzienlijke institutionele hervormingen hebben uitgevoerd, soms onder heel moeilijke sociaal-economische en politieke omstandigheden, en dat de fundamentele waarden van de rechtsstaat, deelneming van de burgers, behoorlijk bestuur en respect voor de mensenrechten structurele doelstellingen van de regeringen zijn. Wie aan de ACS-vergaderingen deelneemt, kan zelf de bekommering van deze landen vaststellen. Het nieuwe partnerschap ACS/EU moet dus een sterke politieke dimensie bevatten, die gebaseerd is op de bevordering van de democratische waarden, aangezien enkel een democratisch bestel er borg voor staat dat de mensenrechten volledig geëerbiedigd worden. De Overeenkomst moet tevens gedetailleerde en heel duidelijke bepalingen inzake de strijd tegen corruptie bevatten, alsmede heel concrete sancties, die tegen de ACS-landen, de lidstaten van de Europese Unie of het bedrijfsleven getroffen kunnen worden.
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/355
Girão Pereira Tenslotte zijn wij ervan overtuigd dat een aangepaste Paritaire Vergadering ACS/EU met nieuwe structuren het meest geschikte kader is om zowel het debat over de nieuwe opvattingen van de Overeenkomst te houden als dit beleid voort te zetten. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook onze fractie zal het verslag van de heer Fernández Martín steunen. Het is een goed verslag. Wij hebben jarenlang discussies gevoerd over democratie, het principe van de rechtsstaat, mensenrechten en op vertrouwen gebaseerd regeren in de ontwikkelingslanden, in de ACS-landen. Het sluiten van de vierde Overeenkomst van Lomé vormde een belangrijke bijdrage en dit verslag is de volgende etappe. Het is belangrijk dat men de infrastructuur voor de scheiding der machten schept. Veel landen moeten daar echter in ondersteund worden, hetgeen wij in het kader van het ontwikkelingsbeleid en de samenwerking met de ACS zouden moeten doen. Het is uitermate belangrijk dat de Paritaire Vergadering zelf pluralistisch is, dat daarin de vertegenwoordigers van de verschillende partijen zitten en niet per se de afgevaardigden van de autoritaire regimes. Daar moeten wij allen op letten. Hetzelfde geldt voor het verstrekken vanfinanciëlesteun. Als wij de corruptie binnen de Europese Unie willen bestrijden — hetgeen gisteren het onderwerp' van debat was —, dan geldt dit natuurlijk ook voor de samenwerking met de ACS-landen. Wij moeten echter ook zien, waar de rechten van de mens door infrastructuurmaatregelen als gevolg van de huidige economische situatie in de wereld geschonden worden — of zoals de heer Fernández Martín in paragraaf 7 zegt —, met name door het probleem van de schuldenlast, door structurele aanpassingsmaatregelen of doordat Europese concerns de inheemse bevolking dwingen zich aan de structurele aanpassingsmaatregelen te onderwerpen, wat dan vaak maatregelen voor het vormen van een rechtsstaat en een scheiding van de machten verhindert. Blokland (I-EDN). — Voorzitter, in het Commissiedocument over de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen trof ik een prachtige beschrijving aan van behoorlijk bestuur: „Behoorlijk bestuur is een doorzichtig en vertrouwelijk beheer van de gezamenlijke middelen van een land." Ik ben geneigd het woord land te vervangen door Europese Unie. En dan wordt duidelijk dat ons geenszins een paternalistische houding past ten opzichte van ACS-landen. Ik krijg het idee dat we de term politieke dialoog gebruiken om te verhullen dat we de ACS-landen eigenlijk een Westers politiek systeem op willen leggen. De magere resultaten van de Overeenkomst van Lomé, die in het 1997 verschenen Groenboek van de Commissie aan het licht kwamen, hebben geleid tot een brede discussie over het al dan niet voortzetten van de Overeenkomst. Als er in 2000 een nieuwe overeenkomst zou komen, zou die een heel andere invulling moeten krijgen. En die andere invulling lijken we nu gevonden te hebben, namelijk een politieke. De mislukkingen van het verleden worden geheel toegeschreven aan het niet functionerende overheidsapparaat, aan corruptie en andere praktijken. Men zoekt politieke oplossingen voor economische problemen. Ik vraag me serieus af of deze inzet werkt. Daarnaast vind ik de Europese Unie niet de juiste plaats voor dit soort politieke dialogen. We doen er beter aan ons in te zetten voor de daadwerkelijke participatie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie, ook als dat wel eens in zou kunnen gaan tegen onze eigen economische belangen. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur gelukwensen met het goede werk dat hij geleverd heeft en ook van mijn kant benadrukken hoe belangrijk het is dat de bevordering van de mensenrechten voortaan een prioritair aspect in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie vormt. Ik vind het belangrijk de bestrijding van de corruptie, die in veel ACS-landen een alom aanwezig kwaad is, veel nadruk te verlenen. Zonder hier echter te willen polemiseren, zou ik willen zeggen dat het voor de Etiropese Unie heel belangrijk zal worden in dit opzicht voortaan het goede voorbeeld te tonen. Je kan niet water preken en zelf whisky drinken. Het is van cruciaal belang de situatie van de kinderen en de naleving van de rechten van het kind in het kader van de dialoog tussen de ACS en de Europese Unie de nodige aandacht te schenken. De enige doeltreffende manier om het lot van sociaal of seksueel misbruikte kinderen in sommige van de betroffen landen duurzaam te verbeteren, bestaat daarin, in het kader van het ontwikkelingsbeleid ondubbelzinnig duidelijke taal te spreken en ook voorwaarden te stellen. Als de dimensie „democratie en rechten van de mens" echt een wezenlijk bestanddeel van het buitenlandse en ontwikkelingsbeleid van de Gemeenschap moet zijn, dan moet het kind daarbij in het middelpunt staan. Wij mogen de toenemende arbeid door kinderen en het op grote schaal seksueel misbruiken van kinderen in geen enkel partnerland toestaan. Ook al spelen de negatieve ontwikkelingen in de milieusector zich niet per se voor onze eigen huisdeur af, toch moeten wij ook de ecologische aspecten in onze betrekkingen met de ACS-landen behandelen, met het oog op hun globale samenhang. Habsburg-Lothringen (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mij natuurlijk aansluiten bij de gelukwensen voor de heer Fernández Martín. Ik acht dit verslag en natuurlijk ook het verslag van de Commissie van groot belang, omdat de steeds weer rijzende conflicten tussen de Verenigde Staten en Europa niet op de laatste plaats een gevolg zijn van het feit dat wij met 70 landen van de wereld bijzonder nauwe economische betrekkingen hebben en er een grote wederzijdse ondersteuning bestaat. Ik geloof dat het daarom volkomen vanzelfsprekend is dat wij Europeanen in deze 70 landen, waar wij mee samenwerken, bepaalde principes, die volgens ons juist zijn, proberen te verwezenlijken en te ondersteunen en dat wij dit min of meer als een principiële voorwaarde zien. Toch wil ik een klein beetje kritiek uiten op dit verslag en het gaat mij om iets zeer wezenlijks. Deze kritiek hangt samen met het feit dat wij natuurlijk, als de rechten van de staten en ook de interne staatsrechten vastliggen, zeer veel
Nr. 4-531/356
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Habsburg-Lothringen waarde aan de rechten van de mens hechten en daarmee bedoelen wij uiteraard die van het individu. Dat er natuurlijk bepaalde groepen bestaan, die ook rechten hebben, blijft helaas buiten beschouwing. Ik denk hierbij vooral aan minderheden en aan de verschillende etnische groeperingen die in deze landen leven en die hier in dit verslag helaas niet genoemd worden. Maar al te vaak stellen wij vast dat uitgerekend de minderheden in deze landen vreselijk slecht worden behandeld en dat zij helemaal geen rechten hebben. Ik denk daarbij aan sommige Afrikaanse landen, bijvoorbeeld in het gebied van de Grote Meren. Als men bekijkt wat er in Rwanda en Burundi gebeurt, dan geloof ik dat het enorm belangrijk is dat wij in het Europees Parlement, dat steeds voor de rechten van de mens en ook voor die van de etnische groeperingen opkomt, ons ook ervoor inzetten dat, anders dan tot nu toe, bepaalde rechten van ook deze groeperingen internationaal gewaarborgd worden. Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, ik heb veel waardering voor de stapsgewijze uitbouw van het mensenrechtenbeleid van de Unie. Voor het meeste effect moet het mensenrechtenbeleid éénduidig, transparant, eerlijk, dus consequent zijn. In dit voorliggend voorstel worden terzake goede maar ook minder goede voorstellen gedaan. Wat dat betreft, sluit ik mij voor een deel aan bij de woorden van mijn voorganger, de heer Habsburg-Lothringen. In de mededeling stelt de Commissie overigens terecht voor de dialoog met de ACS-landen uit te bouwen. Het is immers de bedoeling democratie en mensenrechten in die landen te bevorderen. Verder wordt terecht een combinatie van positieve en negatieve instrumenten ingezet om dat te bevorderen. Die balans is mijns inziens essentieel voor succes. De rapporteur Fernández Martín herinnert er daarom ook terecht aan dat dit Parlement zeggenschap moet hebben bij een eventueel besluit tot opschorting van de ACS-samenwerking. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, nodig ik de Commissie uit een vergelijkbare mededeling over de uitwerking van democratie en mensenrechtenbeleid voor andere regio's te maken. Overal ter wereld behoort dat beleid van de Unie gefundeerd te zijn op duidelijke criteria. U kent die criteria, die heb ik genoemd. Eerlijk, éénduidig, transparant, consequent en er rekening mee houden dat niet alle mensen in de wereld het al zo ver geschopt hebben als wij. Alhoewel, in dit geval ben ik het volledig eens met mijn collega, vriend en landgenoot Blokland, dat wij af en toe wel eens in ons eigen tuintje mogen gaan wieden. Cushnahan (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, in september 1998 zijn er onderhandelingen begonnen tussen de Europese Unie en de ACS-landen om tot een overeenkomst te komen die als opvolger moet dienen voor de Overeenkomst van Lomé. Ik juich het feit toe dat een van de fundamentele grondslagen voor deze onderhandelingen versterking en verdieping van de politieke dialoog is. Dit is in eerdere besprekingen vrijwel volkomen genegeerd. Een van de belangrijkste groep onderdelen van die politieke dialoog is het onderwerp van het onderhavige verslag, met name democratisering, bescherming van de mensenrechten en werking van de rechtsstaat. Het verslag wijdt veel aandacht aan deze punten en ik steun de aanbevelingen in het verslag om krachtigere voorzieningen op het gebied van de mensenrechten in een nieuwe overeenkomst op te nemen, en om de corruptie te bestrijden. Van speciaal belang zijn de aanbevelingen in het verslag voor het toepassen van sancties. Ook hiervoor spreek ik mijn steun uit, almede voor de strategie die in het verslag in hoofdtrekken is geschetst. Ik feliciteer de rapporteur en hoop dat de Vergadering het voorliggende verslag met overweldigende meerderheid aanneemt. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in de eerste plaats wil ik het Parlement bedanken voor zijn ontwerpresolutie over de mededeling van de Commissie, „Democratisering, rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en een behoorlijk bestuur: de inzet van het nieuwe partnerschap tussen de Europese Unie en de ACS". En in het bijzonder wil ik ook de auteur van dit verslag, de heer Fernández Martín, en degene die vandaag in zijn naam is opgetreden, de heer Pomés, bedanken voor de kwaliteit van hun werk. Tevens wil ik alle sprekers die het woord gevoerd hebben in het debat bedanken voor hun medewerking. De laatste tien jaar is een steeds groter gewicht toegekend aan de mensenrechten, de rechtsstaat en aan democratische beginselen in het beleid van de Europese Unie in het algemeen, en in het buitenlands beleid van de Unie in het bijzonder. Dit is in wezen een uitvloeisel van de overtuiging dat er geen sprake kan zijn van duurzame menselijke ontwikkeling buiten een institutioneel en politiek kader dat deze beginselen respecteert. Het staat echter ieder land vrij om het politieke en economische model te kiezen dat men wil gebruiken om het maatschappelijk leven te organiseren, met inachtneming van de algemene beginselen op het gebied van de mensenrechten en de internationale en regionale verdragen en andere juridische instrumenten die op dit gebied bestaan. Deze mededeling sluit aan bij voorgaande mededelingen van de Commissie over deze materie, vooral bij die van mei 1995 over de eerbiediging van democratische beginselen en het opnemen daarvan in de akkoorden tussen de Gemeenschap en derde landen, die van november 1995 over de Europese Unie en de externe aspecten van het mensenrechtenbeleid, „Van Rome tot Maastricht en daarna", en ook die van maart 1996 over de Europese Unie en de conflicten in Afrika, „Herstel van de vrede: crisis- en conflictpreventie". Deze mededeling vervult een drieledig doel: de ACS-landen duidelijk maken hoe de Europese Commissie deze beginselen interpreteert, een bijdrage leveren aan de intensivering van het debat in de ACS-landen, en het voorbereiden en vergemakkelijken van het debat over de toekomstige betrekkingen tussen de ACS-landen en de Europese Unie. De Commissie vindt daarom dat er behoefte bestaat aan een specifieke mededeling over de ACS-landen, om de concepten toe te lichten die worden genoemd in artikel 5 van de gewijzigde Overeenkomst van Lomé IV en een actieplan voor een systematische dialoog met de ACS-landen op te stellen, om het debat over deze zaken te intensiveren in die landen, en om aan te dringen op een reeks concrete en prioritaire maatregelen.
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/357
Oreja Het verheugt de Commissie dat het Parlement de door ons genoemde beginselen en doelstellingen aanvaardt; zij vindt dat die overeenkomen met de richtsnoeren die in de verslagen van de heren Rocard en Martens worden gegeven. De Commissie bevestigt hier nogmaals het principe dat bevordering van de mensenrechten, de rechtsstaat en democratische beginselen een vast bestanddeel zijn van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie en een essentieel onderdeel vormen van de Overeenkomst van Lomé, en geeft gehoor aan het verzoek van het Parlement om daaraan het beginsel van behoorlijk bestuur toe te voegen, met een expliciete verwijzing naar corruptiebestrijding, zoals dat is bepaald in het mandaat voor de onderhandelingen tussen de ACS-landen en de Europese Unie. Voor wat het actieplan betreft, is de Commissie blij te horen dat het Parlement akkoord gaat met een positieve aanpak op dit gebied, met de suggestie aan de ACS-landen om zelf met criteria te komen voor de bevordering van de mensenrechten, en met de erkenning dat ieder ACS-land zijn eigen sociale, economische, politieke en culturele karakter heeft en dat de doelstellingen en prioritaire maatregelen, het ontwikkelingstempo en de beoordeling van de geboekte vooruitgang daarop moeten worden afgestemd. Het is onze stellige overtuiging dat de politieke en institutionele dimensie van de samenwerking alleen kan worden ontwikkeld via een dialoog tussen de Gemeenschap en de ACS-landen over deze zaken. Tegelijkertijd moeten echter de soevereiniteit en de individuele kenmerken van de betrokken landen worden gerespecteerd. Dat is voor ons reden om ons aan te sluiten bij de voorstellen die in deze resolutie worden gedaan om de kans te benutten op dit vlak vooruitgang te boeken in het kader van de onderhandelingen over de Overeenkomst tussen de ACS en de Europese Unie. Wij zijn het ook met het Parlement eens dat dit proces en de randvoorwaarden van deze dialoog — overeenkomstig het onderhandelingsmandaat — moeten worden omschreven en geïnstitutionaliseerd in de volgende ACSEU-Overeenkomst; dat het belangrijk is deze dialoog verder uit te bouwen door er verschillende groeperingen uit de burgermaatschappij bij te betrekken; dat het verder ontwikkelen van deze dialoog ook van belang is voor de onderhandelingen over indicatieve, nationale en regionale programma's, en dat de bestaande paritaire instellingen, waaronder de Paritaire Vergadering, moeten worden benut en versterkt om deze dialoog te bevorderen en te ontwikkelen. Waar het gaat om de te nemen concrete en prioritaire maatregelen, zijn wij het natuurlijk volledig eens met de voorstellen die in de resolutie worden gedaan om vooral steun te geven aan acties die ten goede komen aan kwetsbare groepen, en met name aan acties voor de rechten van het kind en ten gunste van militair en politiepersoneel. Dat is de afgelopen jaren al gebeurd in de vorm vanfinancieringvan dit soort projecten uit de begrotingslijnen van hoofdstuk B-7, „Democratiseringsinitiatieven". Tenslotte wil ik nog eens wijzen op iets wat ook in het verslag van de heer Fernández wordt erkend, namelijk dat er de laatste jaren in talrijke ACS-landen lovenswaardige inspanningen zijn geleverd en stappen vooruit zijn gezet, ondanks de moeilijk economische omstandigheden waarin zij verkeren. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt de resolutie aan) Stemverklaring Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Het Europese ontwikkelingsbeleid kent een prioritaire plaats toe aan de bevordering van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratische beginselen. Dit dient eens te meer te worden toegejuicht. Men kan niet genoeg onderstrepen dat de inspanningen van de ontwikkelingslanden op dit gebied niet enkel moeten worden toegejuicht, maar ook moeten worden aangemoedigd en gesteund, temeer daar ze vaak onder moeizame sociaal-economische omstandigheden worden geleverd. Aan de volgende ACS/EU-overeenkomst moet nog een prioritair punt worden toegevoegd: de bevordering van een behoorlijk bestuur bij overheidstaken en de strijd tegen corruptie, waarbij in concrete instrumenten en maatregelen moet worden voorzien om dit waar te kunnen maken. Een sociaal evenwichtig economisch ontwikkelingsbeleid is immers niet mogelijk zolang de rijkdom van een land voornamelijk een paar enkelingen ten goede komt. Er is nog een andere noodzakelijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling: in de nieuwe overeenkomst moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan de tenuitvoerlegging en de naleving bij onze partners van de internationale minimumnormen van de IAO. Die overeenkomst moet de economische en sociale partners in de ACS-landen een grotere rol geven en ervoor zorgen dat tussen hen een permanente en opbouwende dialoog tot stand komt. Meer algemeen gezien moet de rol van de burgermaatschappij in de uitwerking en de tenuitvoerlegging van de ontwikkelings- en democratiseringsprogramma's bij onze partners worden aangemoedigd en versterkt. Tot besluit wijs ik opnieuw op de essentiële rol van de vrouwen in elk degelijk ontwikkelingsproces. Net zoals onze rapporteur vind ik dat men er permanent op toe moet zien dat hun juridische en sociale rechten beter worden geëerbiedigd en dat ze actiever deelnemen aan het politieke leven.
Nr. 4-531/358
Handelingen van het Europees Parlement
3. Export technologieën hernieuwbare energie De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0477/98) van de heer Elchlepp, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de nieuwe mogelijkheden van de Europese Unie bij de uitvoer van technologie en dienstverlening voor het gebruik van hernieuwbare energie. Het woord is aan de rapporteur, de heer Elchlepp. Elchlepp (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, dit verslag wil de aandacht vestigen op een nieuwe, zeer veelbelovende, maar helaas te weinig benutte export- en samenwerkingsmogelijkheid voor Europa met derde landen op het vlak van de hernieuwbare energiebronnen, en een concreet voorstel doen om op dit gebied actief te worden. Het geluk wil dat Europa zijn export- en arbeidsmarktbelangen uitgerekend op dit gebied uitstekend kan verbinden met die van derde landen, die streven naar een voordelige en voor hen geschikte energievoorziening. Dat hernieuwbare energie een wezenlijke bijdrage levert aan een verantwoord energie- en milieubeleid, zodat de doelstellingen van Kyoto ter bescherming van het klimaat toch nog bereikt kunnen worden, kan hopelijk als bekend verondersteld worden. Maar windkracht, zonne-energie, een nuttig gebruik van biomassa en dergelijke zijn hernieuwbare energievormen, die het — zoals de prognoses aantonen — verdienen om alleen al uit economische en andere overwegingen in het industrie- en werkgelegenheidsbeleid van de Europese Unie sterker ondersteund te worden. Ik hoop derhalve dat het Duitse EU-voorzitterschap hier nieuwe accenten plaatst. Reeds in het Witboek Energie uit 1995 werd een duidelijk standpunt ingenomen over hernieuwbare energiebronnen en daarbij werd niet uitsluitend gekeken naar de economische aspecten. Ook in het Witboek „Hernieuwbare energie" uit 1997 wordt het programma genoemd van de 1 miljoen daken met fotovoltaïsche zonnecellen, dat de energievoorziening in derde landen voor de helft moet dekken en daardoor een groot exportpotentieel voor onze eigen industrie in Europa zou kunnen betekenen. Toch vraag ik mij af: waar blijven de daden? Ik vraag de Commissie: waar blijven de voorstellen om dit te verwezenlijken? Ik vraag de Raad: waar zijn de nodigefinanciëlemiddelen, die immers voor het grootste gedeelte uit de lidstaten moeten komen? Afgezien daarvan zijn er twee dingen die gedaan moeten worden. Op de eerste plaats hebben wij voor de hernieuwbare energie een langlopende Europese strategie nodig ter ondersteuning van de export, die alle schakels van de productie in alle sectoren omvat en vooral onze kleine en middelgrote bedrijven helpt om vaste voet te krijgen op de wereldmarkt. Meestal beschikken zij niet over betrouwbare gegevens over de markten in het buitenland, wat ik bijvoorbeeld gisterenavond zelf heb kunnen vaststellen, toen ik in mijn eigen gebied een bedrijf heb bezocht dat zonnesystemen voor boten naar derde landen exporteert. Uit een rapport is gebleken dat van de zeventien potentieel geschikte EU-steunprogramma's geen enkel programma speciaal gericht is op ondersteuning van de export van hernieuwbare energie. Veel van deze programma's zijn voor kleine en middelgrote bedrijven ongeschikt, omdat zij alleen grote projecten vanaf 1 miljoen euro ondersteunen. Verder heb ik zelf kunnen vaststellen dat een gebrek aan informatie over de markt en problemen bij het zoeken naar handelspartners andere belangrijke hindernissen vormen. Om de Europese handelsactiviteiten met derde landen op dit vlak te bundelen en te intensiveren, dring ik aan op een Europese Exportraad voor hernieuwbare energie, om vooral de kleine en middelgrote bedrijven gericht te adviseren en hun de toegang tot de grote veelbelovende markten van de wereld gemakkelijker te maken. Deze Exportraad zou gemeenschappelijk door de Europese Unie en de vertegenwoordigers van deze branche gefinancierd kunnen worden. Hij kan in eerste instantie fungeren als coördinatie-instantie, de oprichting van exportcoöperaties stimuleren, deze met sterke partners in de doellanden in verbinding brengen en premarketingactiviteiten ondersteunen. Haast is geboden. De concurrentie in de Verenigde Staten en Japan zit niet stil. In de VS bestaat al de US Export Council for Renewable Energies met nationale vestigingen in de toekomstige afzetlanden en omvangrijke financiële middelen. Hoe belangrijk deze hele branche is, kan kort aan de hand van enkele cijfers worden toegelicht. De totale wereldmarkt voor hernieuwbare energie wordt voor de jaren 1990 tot 2010 op bijna 1800 miljard euro geschat. De investeringen in installaties bedragen per jaar rond de 86 miljard euro. Fotovoltaïsche cellen, die niet eens het grootste deel vormen, bereiken nu al een jaarlijkse marktgroei van 15%. Voor het gebied van de windenergie wordt in de drempel- en ontwikkelingslanden voor de periode van 1998 tot 2002 zelfs een gemiddelde groei op de markt van 26% voorspeld. Ook het werkgelegenheidspotentieel is aanzienlijk. De Commissie heeft zelf over 500.000 tot 900.000 nieuwe arbeidsplaatsen tot 2010 gesproken en door de export op dit gebied zou dit cijfer nog verdubbeld kunnen worden. Geen enkele andere industriële sector, met uitzondering van de telecommunicatie, toont zoveel groei in werkgelegenheid als bijvoorbeeld de windenergie in Denemarken. Het voorgestelde initiatief ter bevordering van de export kan slechts dan vruchten afwerpen, wanneer wij in Europa zelf de hernieuwbare energie eindelijk tot doorbraak brengen, want vertrouwen in Europese technologie bij onze partners in de wereld bereiken wij vooral dan, wanneer wij haar zelf gebruiken en een solide thuismarkt scheppen. Dat betekent dat wij haar doelgericht en beduidend beter dan tot nu toe moeten ondersteunen. Myller (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, dit is een zeer belangrijke kwestie, waarbij speciaal moet worden gekeken naar hoe er vraag naar hernieuwbare energiebronnen gecreëerd kan worden. We leven in een markteconomie, en maar zelden worden commerciële toepassingen ontwikkeld als daar geen vraag naar is. In Europa bevinden we ons desondanks in een situatie waarin we een vraag naar natuurlijke producten hebben. Er is vraag naar natuurlijke producten in de lidstaten van de Europese Unie, maar nog veel meer in de kandidaat-landen. De Europese Unie zal
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/359
Myller zich immers uitbreiden, en in de landen die momenteel een aanvraag voor het lidmaatschap hebben lopen, bestaan zeer grote problemen in de energiesector. Ze hebben verouderde productie-installaties, die grote milieurisicós met zich meebrengen, en verouderde kerncentrales die eveneens een veiligheids- en gezondheidsrisico vormen. Het niveau van de nucleaire veiligheid in deze landen dient te worden aangepast zodat het voldoet aan internationale bepalingen, en kerncentrales die in slechte staat verkeren moeten uit gebruik worden genomen. Dit is toch al vele malen gezegd. Maar wat moet er voor in de plaats komen? Naar mijn mening hernieuwbare energiebronnen en centrales die gebruik maken van de meest geavanceerde technologie. Dit geeft de kandidaat-landen een voordeel op de interne markt van de Europese Unie. Op deze manier kunnen ze ook in deze zeer moeilijke situatie een direct concurrentievoordeel behalen ten opzichte van de huidige lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent voor de nieuwe lidstaten dat we de exporteurs van knowhow kunnen zijn. Maar de problemen op zich dienen natuurlijk in ieder land apart te worden opgelost. Het verdrag van Kyoto op zich verplicht ons om oplossingen te vinden. Wanneer bijvoorbeeld de internationale financiële instellingen van de Europese Unie de energieprogrammás in de kandidaat-landen steunen, zou speciale aandacht moeten worden geschonken aan de inzet van de meest geavanceerde techniek en hernieuwbare energiebronnen. Op deze wijze zijn we ervan verzekerd dat we in staat zijn te handelen volgens de internationale klimaatverdragen. De rapporteur bracht zeer nadrukkelijk de werkgelegenheid onder de aandacht: dat is behalve in de Europese Unie ook in de kandidaat-landen een belangrijke aangelegenheid. Wanneer we de kwestie vanuit het standpunt van de kandidaat-landen bekijken, kunnen we, door de nadruk te leggen op gedecentraliseerde productie en hernieuwbare energiebronnen, ook de conflicten verminderen die er bestaan tussen de eisen die het milieu en de werkgelegenheid elk stellen. Wanneer er meer arbeidsplaatsen in de energieproductie worden geschapen, kan dit probleem gereduceerd worden. Schwaiger (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, het verslag-Elchlepp is een bijzonder concreet verslag, vol met eisen, dat ons in staat stelt onmiddellijk maatregelen te nemen op de gebieden waarvoor de Europese Gemeenschap bevoegd is en zodoende dit verslag in de praktijk te brengen. Ik geloof — en de heer Elchlepp heeft dat reeds gezegd — dat dit derde landen veel kan helpen om aan de milieunormen te voldoen die in Kyoto gezamenlijk werden vastgelegd. Voor ons daarentegen is het een buitengewone kans om bij de concrete economische samenwerking binnen de verschillende ontwikkelingsscenario's en overeenkomsten vooruitgang te boeken. Door als partners samen te werken kunnen we niet alleen nieuwe technologieën exporteren, maar deze ook in het kader van joint ventures samen met onze partners in de ontwikkelingslanden ontwikkelen. Deze nieuwe technologieën kunnen vooral de Afrikaanse landen helpen om het toch zeer kostbare verbruik van fossiele brandstoffen te beperken. Vooral op het platteland kunnen ze gebruikt worden om energie voor elektriciteit, verlichting en warm water op te wekken, en zelfs om in de energiebehoefte van kleine en middelgrote bedrijven en nijverheid te voorzien. Het is dus in alle opzichten een uitstekend verslag, dat ons tot handelen aanspoort. Verder wil ik er nog op wijzen dat de Europese Unie net als de Amerikanen steunmaatregelen moet nemen. Wij zijn echter geen voorstander van steunmaatregelen die zoals bijvoorbeeld in de landbouw uitvoersubsidies verstrekken, maar voor steunmaatregelen die — de heer Elchlepp heeft het gedeeltelijk ook al gezegd — een heel breed spectrum beslaan. Op de eerste plaats gaat het daarbij om voorlichting. De kleine en middelgrote bedrijven die op dit gebied een leidende plaats innemen, moeten informatie krijgen over de ondernemingsmogelijkheden in de derde wereld. Tegelijkertijd moeten echter ook de derde landen, en dan vooral de ACS-landen, worden geïnformeerd over de mogelijkheden die er zijn. Daarbij moet vooral de nadruk worden gelegd op de mogelijkheden op het platteland, waar bijvoorbeeld coöperaties of producentengroepen deze betrekkelijk eenvoudige technologieën kunnen toepassen. Op de tweede plaats gaat het om vorming en scholing, ook hier weer gericht op de nieuwe markten die hierdoor voor onze ondernemingen ontsloten kunnen worden. De voorschriften, en zelfs de vereiste begrotingsmiddelen, die ons hiertoe in staat moeten stellen, zijn er al. Zij zijn echter veel te beperkt en elk jaar zetten wij ons in de Commissie externe economische betrekkingen ervoor in dat de Begrotingscommissie eindelijk de draagwijdte van deze mogelijkheden ziet en overeenkomstig handelt door hiervoor een paar miljoen extra uit te trekken. In vergelijking met de grote begrotingsposten is dat vrijwel niets. Tot slot het volgende: proefprojecten, die de kleine en middelgrote bedrijven laten zien wat er op het platteland in de derde wereld mogelijk is. Tot slot wil ik nog iets over de concrete tenuitvoerlegging zeggen. Ik spreek nu als ondervoorzitter van de ACS-Vergadering over de concrete tenuitvoerlegging in deze landen. In Afrika is er meer dan voldoende zon. Daar moeten wij gebruik van maken en onze Afrikaanse vrienden de kans bieden deze energie op een goede manier te gebruiken. Ten tweede: wij moeten ook op organisatorisch vlak de nodige beslissingen nemen. Ik ben blij dat de rapporteur voor de toekomst van de Overeenkomst van Lomé, Wilfried Martens, tevens onze voorzitter van de Fractie van de Europese Volkspartij, nog hier aanwezig is en wellicht hoort hij mijn bijdrage. Om te beginnen zouden wij in de nieuwe overeenkomst een hoofdstuk over energie kunnen opnemen en dan in dit hoofdstuk de hernieuwbare energie een prioritaire plaats verlenen.
Nr. 4-531/360
Handelingen van het Europees Parlement
Schwaiger Ten derde: wij moeten ook het centrum voor industriële ontwikkeling, dat in de Overeenkomst van Lomé is voorzien, van dit verslag op de hoogte stellen en dit centrum tijdens onze volgende bijeenkomst met de ACS-landen erop wijzen dat hier nieuwe mogelijkheden bestaan om activiteiten te ontplooien en dat zij snel ten uitvoer kunnen worden gebracht. Ten vierde wil ik erop wijzen dat wij de komende maanden in de ACS-Vergadering een intensieve en doelgerichte discussie moeten voeren, teneinde concrete resultaten te kunnen boeken. Ryynänen (ELDR). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, rapporteur Elchlepp heeft over deze belangrijke kwestie een zeer interessant en goed verslag opgesteld. De ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, de technologie die erop gericht is daarvan gebruik te maken en de markt daarvoor zijn mondiale vraagstukken die van de EU inzet van middelen vereisen. Met behulp van nieuwe mogelijkheden, zoals die in dit verslag naar voren worden gebracht, kunnen voor een deel de problemen die worden veroorzaakt door onbeheersbare migratie worden opgelost, zowel in de ontwikkelingslanden, op het platteland als elders. Als een van de grote mogelijkheden ín de ontwikkelingsstrategieën van dit soort regiós zie ik de ontwikkeling van hernieuwbare bio- en houtenergietechnieken en logistieke knowhow voor deze hele sector. Ik zou ook een kwestie willen benadrukken die van belang is voor de Scandinavische landen en die niet altijd voldoende erkenning krijgt in de zuidelijker gelegen delen van Europa: voor ons is de belangrijkste bron van hernieuwbare energie namelijk vooral de biomassa die uit de natuurlijke bossen komt: takken, kruinen en qua doorsnede kleine bomen uit de snoeibossen. Er zou ook elders ter wereld vraag kunnen bestaan naar de export van knowhow en logistiek aangaande het verzamelen hiervan, met name ook in partnerlanden, kandidaat-landen, van de Europese Unie. Nu al is het ons gelukt om een van de beste ter wereld te worden op het gebied van de technologie voor warmtekrachtcentrales. Deze technieken zijn op zeer grote schaal in gebruik genomen, want volgens de nieuwste statistieken vormen biologische brandstoffen de grootste energiebron in Finland. Hernieuwbare energie is dus te gebruiken voor warmtekrachtkoppeling. Ook in Midden-Europa zou het gebruik van traditionele energiebronnen als kleine open haarden en verwarmingsketels gereduceerd kunnen worden en vervangen door hernieuwbare energiebronnen. De knowhow en de efficiënte verwarmingsketels bestaan nu echt. Het gemeenschappelijk beleid van de Europese Unie vereist dat we ons concentreren op de prioriteiten wanneer we slechts beperkte middelen tot onze beschikking hebben. Ik zou in dit verband de betekenis willen benadrukken die bedrijven kunnen hebben in de ontwikkeling en export van hernieuwbare technologie. Om die reden dienen de activiteiten van de Europese Unie in de eerste plaats gericht te zijn op het steunen van de export door bedrijven, onder andere door middel van marketing, en door middel van investeringen in de achtergebleven regiós van de Europese Unie. Ook in de partnerlanden, onder andere in het kader van TACIS- en PHARE-programmás, zouden meer mogelijkheden moeten zijn voor bedrijven. Aangezien de techniek haar vorm nog moet vinden, heeft een gedecentraliseerde vooruitgang de voorkeur boven een te planmatige aanpak als uitgangspunt voor de activiteiten. Zo kunnen alle alternatieven bekeken worden en kunnen deze hernieuwbare energievormen qua prijs concurrerend gemaakt worden in verhouding tot andere energiebronnen. In de beginfase zijn er desondanks nog economische impulsen nodig. Seppänen (GUE/NGL). — (FJ) Mijnheer de Voorzitter, men voorspelt dat de wereldenergieproductie jaarlijks met 1, 6% zal toenemen. Dat betekent dat ze in het jaar 2020 met 50% zal zijn gegroeid. De ontwikkelingslanden hebben daarin een wezenlijk aandeel; zij nemen misschien wel drie vierde van de toename van hét olieverbruik voor hun rekening. Maar als we in dit tempo doorgaan, kan de aarde een dergelijke democratisering van het energieverbruik niet aan. Democratisch energieverbruik vereist van ons een nieuwe denkwijze en nieuwe technologie. Het vereist dat we in onze ontwikkelde kapitalistische landen ook ruimte maken voor het energieverbruik van andere landen. Het marktmechanisme op zijn beurt verhindert die democratisering. De prijs van traditionele energievormen is op dit moment te laag in vergelijking met die van de nieuwe technologie en daarom moeten er nieuwe stimulansen worden gecreëerd voor het in gebruik nemen van nieuwe technologieën. We hebben op aarde gemeenschappelijke middelen tot onze beschikking en rapporteur Elchlepp benadrukt terecht dat de partner- en ontwikkelingslanden een belangrijke positie innemen met het oog op het energieverbruik van de toekomst en de ontwikkeling van de technologie daarvoor. Ook van belang is de betekenis van zonne- en biomassaenergie. De doelstelling om het gebruik van hernieuwbare energievormen in 2020 te verdubbelen, alsook het verdrag van Kyoto zullen niet verwezenlijkt worden als er geen plaats wordt gemaakt voor nieuwe technologie in de energieproductie. Kreissl-Dörfler (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik ben heel blij met dit zeer volledige en duidelijke verslag van collega Elchlepp. Ik vind het heel goed dat het langzaam maar zeker in dit Parlement doordringt dat hernieuwbare energie een doorslaggevende factor voor de toekomst zal zijn. Wij hebben deze sector veel te lang genegeerd, ons veel te lang gericht op energiebronnen die ongelooflijk veel geld kosten en die een afvalprobleem opleveren. Als voorbeeld daarvoor wil ik de kernenergie noemen. Hier ligt nu een kans samen met de landen in het zuiden en met de nieuwe staten in het oosten in de toekomst de nadruk op andere energiebronnen te leggen. Dit is ook een bijzondere uitdaging voor het Duitse voorzitterschap van de Raad, dat door Joschka Fischer bekleed wordt. Wij zullen wel geld hiervoor nodig hebben, dat wij bij andere energievormen weg moeten halen om een omwenteling te bewerkstelligen. Ook al worden er steeds weer nieuwe aardoliereserves ontdekt, toch moet langzaam overal bekend zijn dat deze grondstof niet onuitputtelijk is. Daarom moeten wij onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de toekomstige generaties op ons nemen en deze nieuwe weg inslaan.
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/361
Escola Hernando (ARE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, Europa bevindt zich in termen van onderzoek en ontwikkeling op dit moment in een voorsprongpositie op het gebied van hernieuwbare energie, ondanks de geringe steun die het Europese bedrijfsleven in deze sector krijgt in vergelijking met zijn voornaamste concurrenten, de Verenigde Staten en Japan. Om deze positie te kunnen handhaven moeten wij als Europese instellingen politieke en financiële steun verlenen aan deze belangrijke bedrijfstak, die erin slaagt het scheppen van werkgelegenheid te combineren met milieubescherming. Een werkelijk communautair beleid ten gunste van hernieuwbare energie en het MKB in deze sector, gepaard aan een verhoging van de begroting voor deze vormen van energie en hogere exportkredieten, zou in hoge mate bijdragen aan het scheppen van werkgelegenheid, wat bij uitstek het punt is waarop de Europese Unie tot dusverre tekort is geschoten. Er is berekend dat er tot het jaar 2010 ongeveer een miljoen directe en indirecte arbeidsplaatsen kunnen worden gecreëerd bij een verdubbeling van het aandeel van hernieuwbare energie. Die banengroei gaat bovendien hand in hand met milieubescherming, omdat het gebruik van deze vormen van energie in de plaats komt van het gebruik van fossiele brandstoffen, waardoor de C02—uitstoot in de atmosfeer wordt teruggedrongen. Dat is een punt dat extra interessant is als we bedenken dat we met die vermindering van de luchtverontreiniging tegelijkertijd aan de verplichtingen voldoen die we destijds op de Klimaatconferentie van Kyoto op ons hebben genomen. En laten we er daarnaast ook even bij stilstaan dat een derde van de wereldbevolking het zonder stroom moet stellen, vooral in derdewereldlanden, en dat het gebruik van duurzame energiebronnen een snelle en efficiënte manier zou zijn om dit probleem te verminderen zonder nadelige gevolgen voor het milieu. Om al deze redenen, waarde collega's, zijn wij een groot voorstander van het idee om een Europese Exportraad voor hernieuwbare energie in het leven te roepen zodat de Unie beschikt over een orgaan dat een volwaardige Europese strategie voor de hele exportketen kan coördineren, en op die manier bijdraagt aan het scheppen van arbeidsplaatsen, de bescherming van het milieu en de ontwikkeling in derdewereldlanden.
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter Van Dam (I-EDN). — (NL) Mevrouw de Voorzitter, de export van hernieuwbare energie is in het belang van een duurzame economie; er is dan ook alle aanleiding die te bevorderen. Ik waardeer de creatieve manier waarop mijn collega Elchlepp heeft gezocht naar wegen om dit mogelijk te maken. Er zijn nogal wat hobbels te nemen om die export goed op gang te laten komen. Volgens de rapporteur is de exportkans van hernieuwbare energie op de lange termijn goed. Vandaag is daar nog geen zicht op. Europese bedrijven zijn tot nu toe weinig happig op export van technologie. Het is evenwel noodzakelijk dat het aandeel van de hernieuwbare energie drastisch toeneemt. Europese bedrijven moeten hun voorsprong op dit gebied gebruiken om de export te bevorderen. Hernieuwbare energie dringt de vervuiling terug en voorkomt uitputting van de natuurlijke rijkdommen. Genoeg reden dus om ons in te zetten voor bevordering van deze vorm van energie. Het huidige, éénzijdige economische systeem met te lage prijzen voor fossiele energie is daar echter niet op gericht. Er moet dus geld komen om deze export op gang te brengen. Daarvoor draagt de rapporteur verschillende ideeën aan. Zo pleit hij voor extra middelen voor een actieve Europese Exportraad voor dit product. Ook pleit hij voor integratie van projecten voor hernieuwbare energie in het ontwikkelingsbeleid. Deze alternatieve besteding van ontwikkelingsgelden vind ik een uitstekend idee. Daarbij teken ik wel aan dat deze gelden in de eerste plaats ten goede moeten komen aan de ontwikkelingslanden. Dat houdt realisatie in van de voorstellen voor „debt for solar swaps". Ontwikkelingslanden worden zo beloond met schuldenverlichting als zij gebruik maken van duurzame energie. Karamanou (PSE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, alhoewel ik geen deskundige ben op dit gebied, wil ik kort ingaan op een aantal punten uit het uitstekende verslag van de heer Elchlepp. Ook wil ik mijn stem laten horen in het koor van de miljoenen mensen die zich ongerust maken over de toekomst van onze planeet. Onze planeet is door de snelle achteruitgang van het milieu, de ongebreidelde uitbuiting van de natuurlijke hulpbronnen en de steeds dieper wordende kloof tussen rijk en arm, in groot gevaar gebracht. De wereldleiders zijn niet bepaald voortvarend bij het nemen van maatregelen. Dit geld met name voor de grootste vervuiler, de Verenigde Staten. De VS neemt een kwart van de vervuilende uitstoot in heel de wereld voor zijn rekening. De Unie is dan ook „s werelds enige mogelijkheid, de enige hoop op doeltreffende maatregelen. Het Witboek en het verslag van het Europees Parlement vormen een goede grondslag voor de versterking van de technologische ontwikkeling. De energievraag in de wereld is enorm en men moet proberen daaraan te voldoen met hernieuwbare energiebronnen. Daarvoor is steun aan het midden- en kleinbedrijf en overdracht van knowhow nodig. Is het niet onvoorstelbaar dat nog steeds twee miljard mensen op onze planeet van elektriciteit zijn verstoken? De hernieuwbare energie is ongetwijfeld een zeer belangrijke markt voor de toekomst. Haar mogelijkheden zijn qua hoeveelheden bijna onbeperkt in vergelijking met de voorraad energie die in de aardkorst ligt opgeslagen. De Europese Unie moet derhalve voor de bevordering van de hernieuwbare energiebronnen aansturen op een nauwe samenwerking met de ontwikkelingslanden, niet alleen in het kader van de Overeenkomst van Lomé, maar ook via
Nr. 4-531/362
Handelingen van het Europees Parlement
Karamanou een oplossing voor het probleem van de schuldenlast, waartoe ook in het verslag een voorstel wordt gedaan. Als tegenprestatie moeten deze landen zich dan ertoe verplichten in hun energiebehoeften te voorzien met hernieuwbare energiebronnen. Wij moeten allen beseffen dat de traditionele energieproductie achterhaald is. De zon en de wind kunnen brandschone energie leveren, continu en onbeperkt. In Griekenland zijn beide energiebronnen overvloedig voorhanden. De grote mogendheden hebben ons in Buenos Aires verzekerd dat zij de volgende eeuw maatregelen zullen treffen voor de invulling van de besluiten van Kyoto. Er resten ons echter nog maar enkele maanden tot het einde van dit millennium. De ecosystemen wachten echter helaas niet totdat onderhandelingen plaatsvinden. Zij worden steeds verder kapotgemaakt. Daarom moet de Unie onmiddellijk maatregelen treffen en de bevordering van de hernieuwbare energiebronnen opnemen in haar handelsbeleid, haar externe economische betrekkingen en het uitbreidingproces. Als het gaat om duurzame ontwikkeling, milieubescherming, werkgelegenheid en mededingingsvermogen van de Unie, zijn de hernieuwbare energiebronnen het belangrijkste instrument in onze strijd. von Habsburg (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Elchlepp in de eerste plaats feliciteren. Ik ben twintig jaar lid van het Parlement en er zijn niet zo veel verslagen geweest die zo goed waren als het verslag dat hij heeft geschreven. Daar wil ik hem heel hartelijk voor danken. (Applaus) Ik wil dit thema echter een beetje uitbreiden tot een gebied dat mij bijzonder na aan het hart ligt. Wij hebben per slot van rekening vlak voor onze deur een geweldig grote markt voor hernieuwbare energie, namelijk in de landen van Midden- en Oost-Europa. Ik kan als voorbeeld de landen noemen waar ik vaak zelf ben: Hongarije, Kroatië, de Tsjechische Republiek en Litouwen. In al deze gebieden moet nog enorm veel worden gedaan. Hier, mijnheer Elchlepp, wil ik graag een punt toevoegen aan uw uitstekende verslag. De mensen in de genoemde landen weten niet genoeg over hernieuwbare energie. Zij moeten informatie daarover krijgen en dat geldt ook voor de regeringen, want er spelen in deze landen grote economische belangen die geen baat hebben bij het gebruik van hernieuwbare energie en daarom alles doen om dat in de kiem te smoren. Ik wil u vragen ervoor te zorgen dat deze landen beter geïnformeerd worden, met inbegrip van de regeringen, die er ook te weinig vanafweten. Dat geldt bijvoorbeeld voor twee punten. Men mag niet vergeten dat reeds tijdens het Russische regime op alle gebieden zeer grote milieuzonden werden begaan, maar dat op dit moment in deze landen het milieu ernstig wordt aangetast door bruinkool. Het grote gebruik van bruinkool — dat zie ik bijvoorbeeld heel goed in het gebied van Obosar in Hongarije — moet worden vervangen door energiebronnen die de natuur niet zoveel schade berokkenen. Dat is een taak die voor ons is weggelegd, want wij kunnen op dit vlak veel bereiken. Wij hebben deze landen heel veel te bieden en wij moeten het hun bieden, want daar kan men bij nul beginnen en de goede weg inslaan. (Applaus) Virrankoski (ELDR). — (FJ) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Elchlepp is zeer goed, mijn hartelijke dank daarvoor. Als hernieuwbare energiebron wordt in Finland met name hout in diverse vormen aangewend, alsmede turf, dat een belangrijk aandeel heeft. In moerassen groeit in één jaar ongeveer evenveel turf aan als er houtmassa ontstaat in de bossen. Hout en turf gaan tijdens hun vorming een verbinding aan met kooldioxide, waardoor het gebruik daarvan het kooldioxide-evenwicht op aarde niet verstoort, wat het gebruik van fossiele brandstoffen wel doet. Het verzamelen van houtmassa en turf en de verwerking ervan zijn arbeidsintensief. Daardoor bevordert het gebruik daarvan tegelijkertijd de werkgelegenheid. Stimulering van het gebruik van hout en turf is eveneens verstandig omdat in de huishoudens op uiterst eenvoudige wijze energie kan worden geproduceerd. Voor massaproductie daarentegen is geavanceerde technologie vereist. De grootschalige exploitatie van hernieuwbare energievormen binnen de EU en ook in ons land behoort tot de wereldtop en dit opent ook voor de export grote mogelijkheden. Telkämper (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, onze fractie ondersteunt volledig het concrete en uitgebreide verslag van de heer Elchlepp, dat niet alleen maar belangrijk is, omdat er in de toekomst een grote exportmarkt voor hernieuwbare energie zal bestaan en het nodig zal zijn een groot deel van de ontwikkelingslanden minder afhankelijk van de invoer op dit gebied te maken. Ook de verbetering van de sociale en ecologische levensomstandigheden, met name in de derde wereld en in OostEuropa, de beperkte reserves fossiele grondstoffen en de lessen die wij leren uit de gevaren van kernenergie eisen dringend maatregelen ter ondersteuning en ter bevordering van de samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie. Wij hebben gezorgd voor vijf begrotingsposten voor de derde wereld. Dat zou een aanknopingspunt kunnen zijn voor het gevolg dat aan dit verslag wordt gegeven. De opbouw van capaciteiten in derdewereldlanden moet ondersteund worden, bijvoorbeeld door het Europees Ontwikkelingsfonds. Scholing en nascholing, steun voor kleine en middelgrote ondernemingen, het 1-miljoen-daken-programma, debt for solar swaps, dat is belangrijk, en ook wat de heer Habsburg zei. Ik denk dat het PHARE-programma een goede basis vormt om in het oosten in plaats van kerncentrales het gebruik van hernieuwbare energie aan te moedigen. Afgezien van een hoofdstuk over energie in de nieuwe Overeenkomst van Lomé, hebben wij, zoals de heer Schwaiger zei, bij de tenuitvoerlegging van de vereiste maatregelen ook een krachtig optreden van de Commissie nodig. Ik vind dat de Commissie een aparte afdeling hiervoor moet oprichten, die bij ons de marketing en samenwerking, in de derde wereld de NGO-projecten en in Oost-Europa en ook rond de Middellandse Zee via PHARE, TACIS of MEDA projecten moet ondersteunen. Aangezien wij echter geen begrotingsbevoegdheden voor het Europees Ontwikkelingsfonds hebben, is dit opnieuw een taak die weggelegd is voor de
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/363
Telkämper regeringen en moet de Commissie daartoe de aanzet geven. Ons gemeenschappelijk potentieel moet met deze landen gedeeld worden, zodat de mensen geholpen worden en de basis voor ons leven en ons bestaan behouden blijft. Anders zullen wij niet kunnen overleven, omdat wij dan geen energiebronnen meer hebben. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik ben bijzonder verguld met de mogelijkheid om in het Parlement in te kunnen gaan op het onderwerp van dit verslag, dat precies op het juiste moment komt, en op de ontwerpresolutie. Het geeft me de kans om weer even op de stoel te gaan zitten die ik twee jaar geleden bezette als commissaris verantwoordelijk voor de energiesector. Dit verslag en de bijbehorende toelichting zijn een waardevolle bijdrage aan de huidige inspanningen om het gebruik van hernieuwbare energie te bevorderen en meer bekendheid te geven aan de kansen die dat oplevert. In het verslag wordt ook op een heel duidelijke en volledige manier aangegeven wat er gedaan zou kunnen worden om onze ambitieuze doelstellingen te bereiken. Ik zou mijn interventie daarom willen beginnen met de heer Elchlepp van ganser harte te bedanken voor dit verslag. De strategie voor de Unie, die uit de doeken werd gedaan in het Witboek over hernieuwbare energie van november 1997, wordt al gesteund door het Parlement en de Raad, en richt zich in de eerste plaats op het bevorderen van hernieuwbare energie binnen de Unie, wat het interne draagvlak oplevert dat nodig is om de export naar de rest van de wereld op te kunnen voeren. Bij de voorbereiding van het Witboek, dat eind 1997 werd aangenomen, heeft de Commissie haar best gedaan om rekening te houden met de bijdragen die het Parlement had geleverd in de vorm van resoluties over het Witboek, over de toegang van hernieuwbare energie tot de elektriciteitsmarkt en over het programma ALTENER II, dat in 1998 werd aangenomen. Het Witboek weerspiegelt dan ook enerzijds het standpunt dat het Parlement in 1997 innam ten aanzien van de voornaamste aspecten van het gebruik van hernieuwbare energie, die van belang zijn voor het uitwerken van een communautair beleid op dit gebied, en anderzijds de brede stroom reacties en verzoeken afkomstig uit het bedrijfsleven of van experts, belangengroepen en geïnteresseerde burgers uit de hele Unie. De exportmarkt voor hernieuwbare energie is vanzelfsprekend een essentieel onderdeel van onze gemeenschappelijke prioriteiten. Ik zal het Parlement nu eerst kort op de hoogte stellen van de voortgang die is geboekt in het eerste jaar nadat het Witboek werd aangenomen. De noodzakelijke voorafgaande studie van lopende programma's en activiteiten die de lidstaten en de Gemeenschap uitvoeren op het gebied van hernieuwbare energie, is bijna klaar. De Commissie is tevreden met de bereikte vooruitgang en met de diverse actieplannen en nationale programma's voor de ontwikkeling van hernieuwbare energie die na de aanneming van het Witboek zijn opgesteld. Kennelijk is een flink deel van wat wij de lidstaten gevraagd hebben te doen in de komende tien jaar al gepland, of is er al een begin mee gemaakt. Er moet uiteraard nog heel wat gebeuren, en er is dan ook geen reden tot zelfgenoegzaamheid — vooral niet als we rekening houden met de verplichtingen die we in Kyoto zijn aangegaan, zoals in het verslag zeer terecht wordt benadrukt. Maar toch ben ik tevreden dat de meeste lidstaten al een beleid of nationale plannen hebben aangekondigd die qua ambities en reikwijdte vergelijkbaar zijn met de strategie en het actieplan die door de Gemeenschap zijn voorgesteld, die daardoor gemakkelijker zullen kunnen worden uitgevoerd. Het openbare debat dat in de Energieraad van november 1998 werd gevoerd bevestigde deze zienswijze, en de Commissie zal nu zo spoedig mogelijk een gedetailleerde studie uitvoeren die als uitgangspunt moet dienen voor de verdere planning en coördinatie. De voornaamste initiatieven moeten op de Unie zelf zijn gericht, maar de waarde van de ervaring die men momenteel opdoet met exportbevordering is onmiskenbaar, en de geloofwaardigheid ervan groeit door de succesvolle uitvoer naar derde landen. Het is ook onmiskenbaar dat dit alles de nodige planning en presentatie vergt, en de Commissie is het daarom volledig eens met het Parlement dat er sprake moet zijn van een nauwe samenwerking tussen het bedrijfsleven en de openbare sector, zowel op het niveau van de Unie als in de lidstaten. Overeenkomstig de wensen van het Parlement, wordt hernieuwbare energie meer en meer bevorderd via Europese steunprogramma's als PHARE, TACIS, MEDA, het Europees Ontwikkelingsfonds en andere instrumenten uit de Overeenkomst van Lomé. Bovendien zullen alle relevante samenwerkingsovereenkomsten en andere akkoorden met derde landen, ontwikkelingslanden zowel als industrielanden, hierop worden nagekeken, en zullen wij er bij onze partners op aandringen dat zij deze lijn volgen, zonder daarbij de specifieke prioriteiten en beperkingen van ieder land uit het oog te verliezen. Zoals in de ontwerpresolutie wordt voorgesteld, zullen wij ons op export- en samenwerkingsgebied actief inzetten voor hernieuwbare energie, met name via de energieprogramma's van de Europese Unie, zoals SYNERGY, en de onderdelen voor wetenschappelijke en technologische samenwerking van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek. Binnen het THERMIE-programma is al veel gebeurd. Gedurende de vijf jaar dat het programma nu duurt, zijn er meer dan 190 projecten opgestart door het Europese bedrijfsleven en mede gefinancierd door de Gemeenschap voor meer dan 20 miljoen euro, ter begeleiding van maatregelen gericht op landen buiten de Europese Unie. Daar zijn projecten bij die gericht zijn op het vinden en beoordelen van afzetmarkten voor de export van technologie uit de Europese Unie, en op het ontwikkelen en toepassen van de beste strategieën om te bereiken dat die technologie door de geselecteerde markten wordt opgenomen. De ondersteuning van de exporteurs van hernieuwbare energie in de Europese Unie wordt als een blijvende prioriteit gezien, en zal vooral gestalte krijgen in de vorm van kredietgaranties, verzekeringen, het regelen van de nodige contracten, het verspreiden van kennis en het aanleggen van netwerken.
Nr. 4-531/364
Handelingen van het Europees Parlement
Oreja Een andere prioriteit is de samenwerking, vooral met opkomende industrielanden, op het gebied van energieplanning en geïntegreerde middelenplanning, omwille van de energiepolitieke redenen die ook in de resolutie worden genoemd. Een ander aspect waar de Commissie veel belang aan hecht, is de toegang tot vernieuwende financieringsinstrumenten die speciaal zijn toegesneden op de behoeften van de markt voor hernieuwbare energie; de samenwerking met financiële instellingen als de Wereldbank, de Europese Investeringsbank en het Wereldfonds voor het Milieu zal worden voortgezet. Ik zou heel wat voorbeelden op kunnen noemen van samenwerking, die vandaag de dag ook gebieden buiten de Europese Unie bestrijkt, zoals het mondiaal zonne-energieprogramma 1996-2005, dat gericht is op het uitvoeren van regionale en nationale projecten op plaatsen in de wereld waar de nood het hoogst is, in het bijzonder in ontwikkelingslanden. Ik wijs er in dit verband op dat het Witboek benadrukt dat de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Zuidzee bijzondere aandacht behoeven. Er zijn initiatieven genomen om het gebruik van zonne-energie te bevorderen en diversificatie ten gunste van duurzame energiebronnen aan te moedigen. Met betrekking tot de geassocieerde landen is het een van onze prioriteiten ervoor te zorgen dat zij hun wetgeving aanpassen aan de Europese wetgeving op het gebied van hernieuwbare energie, en dat deze landen worden betrokken bij programma's van de Europese Unie zoals ALTENER en deel kunnen nemen aan de activiteiten van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek. Verscheidene sprekers vroegen zich vanmorgen af of er op Europees niveau een organisatie bestaat die ongeveer dezelfde bevoegdheden heeft als de Amerikaanse Exportraad voor hernieuwbare energie, die financiering ontvangt van de nationale overheid. Ik kan daarop antwoorden dat commissaris Papoutsis al in 1996 in Brussel de Europese Exportraad voor hernieuwbare energie heeft geïnstalleerd in het bijzijn van verschillende hoge ambtenaren van de Commissie en andere organisaties, en dat momenteel vijf Europese associaties voor hernieuwbare energie lid zijn van die raad. Mevrouw de Voorzitter, ik heb geprobeerd om in het kort uiteen te zetten waar wij mee bezig zijn, en welke activiteiten er voor de toekomst zijn voorzien in de lijn van het verslag en de resolutie waar wij het nu over hebben. Het Europees Parlement heeft weer eens laten zien dat het op constructieve wijze probeert om het gebruik van duurzame energiebronnen te bevorderen. Ik kan daaraan toevoegen dat ook voor de Europese Commissie de export van duurzame energiebronnen een kwestie van groot en onmiddellijk belang is. Ik wil mijn interventie besluiten door nogmaals de rapporteur, de heer Elchlepp, te bedanken, en alle parlementsleden die aan dit debat hebben deelgenomen. De Voorzitter. — Hartelijk dank, commissaris Oreja. Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt de resoli'tie aan) Stemverklaringen Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Technologieën op basis van hernieuwbare en milieuvriendelijke energie kunnen ontegensprekelijk zorgen voor een gedecentraliseerde en goedkope energievoorziening. Voor de ontwikkelingslanden zijn ze dan ook een buitenkans, temeer daar een intensieve benutting ervan die landen in staat stelt hun bevolking, met name die van het platteland, meer energie tegen een lagere kostprijs ter beschikking te stellen. Een intensiever gebruik van die schone en goedkope technologieën biedt ook de geïndustrialiseerde landen een voordeel. Het kan immers zorgen voor meer werkgelegenheid in sectoren met een grote toegevoegde waarde en bovendien toegang geven tot de immense nieuwe markten in het zuidelijk deel van onze planeet. Net zoals onze rapporteur wijs ik er tussen haakjes op dat een intensiever gebruik van die technologieën binnen de Unie de verwezenlijking van de doelstellingen inzake klimaatbescherming ten goede komt, ons minder afhankelijk maakt op het vlak van energievoorziening en een gunstige invloed heeft op onze energiebalans. Algemeen gezien steun ik het voorstel tot oprichting van een Europese Exportraad voor hernieuwbare energie, die onder meer tot taak heeft de activiteiten van de KMO's op dat gebied aan te moedigen en te structureren. Ik ben het met onze rapporteur eens dat Europa het probleem op een transversale manier moet aanpakken. Ook moeten wij, in het kader van onze internationale samenwerking en van de partnerschapsovereenkomsten die wij sluiten, onze gesprekspartners ertoe aanzetten hernieuwbare energie een prioritaire plaats te geven bij de planning van hun energie-, milieu- en ontwikkelingsbeleid. Onze belangen zijn gelijklopend: zij willen een zo goedkoop mogelijke ontwikkeling en wij zijn op zoek naar externe markten. Lindqvist (ELDR), schriftelijfe. — (SV) Dit uitstekende verslag over nieuwe mogelijkheden bij de uitvoer van technologie voor het gebruik van hernieuwbare energie, waar ik voor heb gestemd, zou aan geloofwaardigheid winnen als het eigen energiebeleid van de EU dezelfde doelstelling had. De steun voor kernenergie moet in dat verband ophouden en de kernenergie moet geleidelijk worden afgeschaft. Wij moeten ons minder afhankelijk maken van olie en gas en meer gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen.
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/365
4. Gevolgen van de internationale financiële crisis voor de Europese industrie De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de mondelinge vragen B4-1162/98, B4-1163/98, B4-1164/98, B4-0005/99, B4-0008/99 en B4-0010/99 over de gevolgen van de internationalefinanciëlecrisis voor de Europese industrie. Miranda de Lage (PSE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, dit debat is zo actueel en relevant als het maar zijn kan. Een maand geleden vroegen wij ons af wat de gevolgen zouden zijn van de economische onrust die was ontstaan door de crisis op de markten van Azië en Latijns Amerika. En terwijl we de gevolgen van de crisis die in augustus uitbrak nog niet bij benadering kennen, maken we deze week alweer een nieuwe episode mee in de vorm van de devaluatie van de Braziliaanse real, die misschien andere munten van de Mercosur met zich mee zal slepen of zal leiden tot een gedwongen herwaardering van die munten. Deze toestand kan de Braziliaanse economie misschien tijdelijk ten goede komen, maar heeft tegelijkertijd een werkelijk spectaculaire kapitaalvlucht teweeggebracht. En aan deze nieuwe crisis bieden wij het hoofd met onze nieuwe munt — de euro — die zonder meer juichend is ontvangen op de Japanse markt. We weten echter niet hoe de economie zich zal gedragen of hoe die op middellange termijn de klap zal verwerken van een mogelijke verergering van de crisis, van de toegenomen import of de oneerlijke handelspraktijken waar onze industrie en onze export onder te lijden hebben. Want het is bekend dat deze oneerlijke praktijken en de toegenomen invoer nu al schade berokkenen aan twee bijzonder gevoelige industrietakken: de metaalindustrie en de scheepsbouw. Beide hebben de laatste twee decennia al menige aderlating ondergaan, en het aantal mensen dat in die sectoren werkt is dramatisch afgenomen. Als die inkrimping doorgaat, zal dat ertoe leiden dat deze industrietakken verdwijnen, waarmee, in een tijdsbestek van veertig jaar, twee sectoren die van strategisch belang werden geacht zouden eindigen als industriële ruïnes. Wij vragen ons af waar het met de werkgelegenheid naar toe gaat: dat is de grote onbekende. De praktijken van Korea en Japan die erop zijn gericht markten naar zich toe te trekken, de staatssteun die ze verlenen, en — kort en goed — hun oneerlijkheid en minachting voor de afspraken waarmee wordt geprobeerd de sector internationaal te regelen, moeten ons aan het denken zetten. Als men zich zo blijft gedragen, zullen de regulerende functie en het prestige van de OESO en zelfs van de Wereldhandelsorganisatie ernstig worden aangetast. De scheepsbouw, bijvoorbeeld, kan geen verdere offers brengen. Als de staatssteun voor het jaar 2000 verdwijnt, en met de huidige praktijken — dat wil zeggen, de Aziatische dumping — zullen de scheepswerven voor het grootste deel moeten sluiten en zullen alle inspanningen die zijn gedaan om ze te moderniseren en aan te passen, inspanningen die betaald zijn met het geld van Europese burgers, vruchteloos zijn geweest. Als de invoer van gesubsidieerd staal doorgaat, vraag ik me af hoe onze bedrijven nog zullen kunnen overleven als ze op zo'n onaanvaardbaar nadeel worden gezet. Ik wil de Commissie er daarom aan herinneren dat het voorstel voor een verordening voor de scheepsbouw een amendement bevatte waarin de Commissie werd opgeroepen een studie uit te voeren naar de problemen die ik heb beschreven. Kan de Commissie mij vertellen wat de resultaten van die studie en de bijbehorende voorstellen zijn, en wat zij vindt van uitbreiding van de staatssteun tot het jaar 2000? En wat staal en de staalindustrie betreft, welke voorstellen denkt de Commissie te doen om de getroffen sectoren te helpen, en op welke termijn denkt zij die voorstellen te kunnen presenteren? Welke maatregelen kunnen er binnen het handelsbeleid worden getroffen om de wildgroei van oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan? Kittelmann (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, pas nu worden wij geconfronteerd met de gevolgen van definanciëlecrisis die in de afgelopen maanden veel onrust heeft veroorzaakt. De crisis in Zuid-OostAzië heeft, zoals wij voorspeld hadden, gevolgen voor de gehele wereld. Het ineenstorten van de economie in het Verre Oosten heeft daar geleid tot een daling van de vraag op de markt. De vraag die hier vandaag gesteld wordt, is slechts het begin van een — ook in het Parlement — zeer principieel debat over dit probleem. De Europese economie heeft, voor zover zij nadelen van de crisis ondervindt, recht op ondersteuning bij hiervoor in aanmerking komende problemen. Vandaar onze vraag. De Europese Unie heeft tot dusver de door de crisis gewijzigde handelsstromen gedeeltelijk opgevangen en ook de financiële lasten gedragen. Geen enkele andere markt, ook niet de Amerikaanse, heeft het hoofd moeten bieden aan een zo sterke stijging van de invoer, absoluut noch relatief gezien. De Europese markt wordt nu overspoeld met materiaal dat normaal gesproken naar de markten in het Verre Oosten zou zijn geëxporteerd. Naar alle waarschijnlijkheid zal deze ontwikkeling zich niet slechts voortzetten, maar zelfs nog versnellen. De schade voor bijvoorbeeld de Europese staalmarkt wordt door oneerlijke handelspraktijken van bepaalde landen nog verder vergroot. Het voornemen van de Amerikaanse staalindustrie om het probleem door talrijke handelspolitieke en protectionistische maatregelen op te lossen, vormt gezien de situatie een ernstige bedreiging voor de markt in de Europese Unie. Ik roep de Commissie op ervoor te zorgen dat de Amerikaanse regering duidelijk wordt gemaakt dat zij, indien zij oneerlijke maatregelen neemt in plaats van in een dergelijke situatie solidariteit te tonen, op harde tegenmaatregelen van de Europese Unie moet rekenen. Als de Europese Unie namelijk geen heldere en duidelijke positie inneemt, zullen de VS blijven proberen een eigen wereldhandelsbeleid te voeren.
Nr. 4-531/366
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Kittelmann Gezien het feit dat de Europese industrie werkelijk geen schuld heeft aan de huidige kritieke situatie op de markt in de VS, waar zij reeds lang heel goed functioneert, moet men op het allerhoogste politieke niveau van de Verenigde Staten eisen dat zij voor een eerlijke handel zorgen. De VS en Europa spelen een leidende rol in de Wereldhandelsorganisatie. Als wij onze voorbeeldrol niet vervullen, berokkent dit beide partijen nadelen. Ribeiro (GUE/NGL). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, in deze eerste plenaire vergadering van 1999, zijn de resoluties van 17 september en 3 december 1998 over de internationalefinanciëlecrises niet overbodig geworden en zijn de onderhavige mondelinge vragen en ontwerpresoluties niet louter herhalingen. De kwestie is immers nog altijd even actueel, en bovendien is de conjunctuur niet van dien aard dat ze ons geruststelt. Wij willen niet alleen naar deze recente resoluties verwijzen, maar ook naar de resolutie over asymmetrische schokken, die eveneens in december jongstleden werd aangenomen en die precies op het juiste moment kwam gezien de financiële crisis en de gevolgen ervan voor de reële nationale economieën. Wij raken er almaar meer van overtuigd dat wij deze kwestie moeten bespreken en een tegengif moeten ontwikkelen om de economische en sociale gevolgen van de internationalefinanciëlesituatie en evolutie voor de Europese industrie te voorkomen. De toestand verandert en evolueert soms in een duizelingwekkend tempo, en de signalen zijn niet geruststellend. Ook al werd Brazilië als de gevoelige plek van de crisis in oktober beschouwd en werden heel wat inspanningen geleverd en financiële middelen ingezet om de gevreesde ramp te vermijden, de berichten van de jongste dagen zijn zorgwekkend. Precies daarom steunen wij de gezamenlijke ontwerpresolutie, ook al wordt ons inziens onvoldoende de hoofdoorzaak beklemtoond, namelijk het primaat van financiële en nominale aspecten op de reële economie, en ook al zijn wij van oordeel dat wij ons terecht almaar meer zorgen maken en dat de oproepen almaar dringender worden. Het is heel zinvol dat in amendement 2 naar de scheepsbouw en de staalsector verwezen wordt, maar dan dient eveneens verwezen te worden naar andere sectoren, en met name naar de textielsector. De textielsector werd vermeld in onze ontwerpresolutie, maar deze verwijzing werd opgeofferd en verdween in de gezamenlijke ontwerpresolutie. Wij zijn dan ook van oordeel dat ook naar de textielsector verwezen moet worden als dit amendement wordt aangenomen. Wij hadden het zonet over monetaire problemen, het ineenstorten van de beurzen en financiële crises. Dat waren de onderwerpen die in onze mondelinge vragen en ontwerpresoluties aan bod kwamen. De kern van de zaak is evenwel dat het stilaan duidelijk wordt dat het meer gaat om de monetaire, beurs- enfinanciëleaspecten van een latente economische crisis die dreigt uit te barsten — opgelet voor Brazilië! — omdat definancieel-speculatieveinstrumenten en mechanismen niet aangepast zijn aan de fase waarin de reële economie verkeert en aan de werking ervan. Hudghton (ARE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, binnen enkele jaren hebben zich drie belangrijke economische aardverschuivingen voorgedaan in Azië, Rusland, en nu in Zuid-Amerika. Misschien kunnen wij enige lering uit deze ervaring trekken, om fouten in de toekomst te kunnen vermijden. Er lijkt een opmerkelijke overeenkomst te bestaan tussen de ontwikkeling van de crisis in Azië en die in Brazilië. In beide gevallen zien we dat er op massale wijze krediet is verleend op basis van overdreven optimistische verwachtingen over groei en industrialisering. Investeerders kunnen natuurlijk net zo snel met hun geld verdwijnen als ze komen. En als de bodem van een economie inzakt kunnen er zich enorme kettingreacties voordoen. Zoals elders hebben we in Schodand nog steeds te kampen met de naweeën van de crisis in Azië. Toegezegde investeringen worden niet verwezenlijkt, terwijl verlaging van de rentevoet op zich laat wachten en onze industrie en export nog steeds zwaar door de hoge wisselkoers van het pond sterling getroffen worden. De crisis in Brazilië mag dan misschien iets minder ernstig zijn, maar kwalijke gevolgen kan deze nog steeds met zich meebrengen. Toenemende economische stabiliteit in de Europese Unie moet ons vermogen kunnen vergroten om het welzijn te behoeden van die burgers die de nadelige gevolgen van de crisis aan den lijve ondervinden. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, aangezien er verschillende vragen gesteld zijn over het effect van definanciëlecrisis op de industriële sector van de Unie, zal ik, als u het goedvindt, een gecombineerd antwoord geven. Ik zal beginnen met de vragen over de algemene gevolgen van de crisis, en daarna ingaan op wat specifiek voor de staalindustrie geldt. De verslechtering van het economische klimaat in de wereld vorig jaar heeft ongetwijfeld negatieve gevolgen gehad voor de Europese Unie. De gunstige omstandigheden binnen de Unie zorgden er echter voor dat in 1998 de nadelige externe invloeden ruimschoots werden gecompenseerd. De economische groei van de vijftien lidstaten viel in 1998 0, 1% hoger uit dan was voorspeld in maart 1998. In 1999 zal de economische crisis wel verliezen met zich meebrengen voor de economie van de Europese Unie, maar de effecten daarvan zouden, in principe, beperkt moeten blijven dankzij de invoering van de euro — waar mevrouw Miranda zo-even op wees — en het handhaven van gezonde economische omstandigheden. De Commissie vertrouwt erop dat de economie van de Europese Unie zich in het jaar 2000 weer zal herstellen, en verwacht dat de economische groei in dat jaar 2, 8% zal bedragen. Binnen deze algemene context ondervinden enkele industrietakken in de Europese Unie felle concurrentie van geïmporteerde producten. De invoer uit Zuid-Oost-Azië en andere regio's is toegenomen, terwijl ook de uitvoer in alle sectoren is blijven groeien ondanks de daling van de export naar Zuid-Oost-Azië. Het afgelopen jaar had de Europese Unie, tot september 1998, een handelsoverschot van 22 miljard ecu op het gebied van industrieproducten, wat 16 miljard ecu minder was dan het overschot over dezelfde periode in 1997. De sterke devaluering van enkele ZuidOost-Aziatische valuta's heeft de prijzen van de Europese Unie op korte termijn minder concurrerend gemaakt. Dit wordt echter gedeeltelijk gecompenseerd door de hoge inflatie in die landen. Het is moeilijk te voorspellen wat het
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/367
Oreja uiteindelijke effect van de crisis in Zuid-Oost-Azië zal zijn op de concurrentiepositie van de Europese Unie, vooral wanneer we bedenken dat schommelingen van de wisselkoersen in de landen van Zuid-Oost-Azië gevolgen kunnen hebben voor hun handelsprestaties en hun concurrentievermogen, zodat het op dit moment moeilijk is om voorspellingen te doen. De Commissie is natuurlijk bezorgd over de gevolgen van de toegenomen concurrentiedruk op de Europese industrie. Die sterke druk zal in 1999 waarschijnlijk nog steeds voelbaar zijn, zij het misschien minder hevig dan in 1998. De handelsbalans van de Europese Unie zou, voor wat industrieproducten betreft, positiever moeten uitvallen dan in 1998. Hoewel we nog niet beschikken over de cijfers over heel 1998, schat de Commissie dat het directe effect op de totale industriële productie van het afgelopen jaar marginaal is geweest, maar in 1999 wat zwaarder zou kunnen wegen. In haar najaarsprognose gaf de Commissie aan te verwachten dat de werkgelegenheid in 1998 met 1, 2% zou stijgen, wat een hoger groeipercentage is dan de 0, 8% die in het voorjaar werd geregistreerd. De vertraagde groei van het bruto binnenlands product in 1999 zal echter gepaard gaan met een langzamere groei van de werkgelegenheid, die komend jaar rond de 0, 9% zal uitkomen. Wij verwachten echter wel dat de werkloosheid zal blijven dalen, en na het maximum van 11, 2% dat in 1994 werd bereikt, zal afnemen tot 10% in 1998 en 9, 5% in 1999. Dat de concurrentiedruk op de industrie van de Europese Unie is toegenomen, betekent niet per se dat de handelspartners van de Unie zich bedienen van oneerlijke handelspraktijken. De Commissie is bereid om de handelspolitieke instrumenten te gebruiken die de Unie ten dienste staan wanneer de noodzakelijke voorwaarden daarvoor zijn vervuld, in overeenstemming met de relevante WHO-overeenkomsten. Om een voorbeeld van zo'n extreem geval te geven: de Commissie is net vorige week twee procedures begonnen naar aanleiding van klachten van de staalindustrie in de Europese Unie; men vroeg ons maatregelen te nemen tegen de dumping van warm gewalst bandstaai uit Bulgarije, Iran, Joegoslavië, India, Taiwan en Zuid-Afrika, en tegen de subsidies waarmee India, Taiwan én ZuidAfrika hetzelfde product ondersteunen. Onder de landen tegen wie deze klachten zijn ingediend bevindt zich geen enkel van de Zuid-Oost-Aziatische landen die momenteel stabilisatieprogramma's van het IMF uitvoeren. De Commissie is niet op de hoogte van oneerlijke handelspraktijken die van invloed zouden zijn op de invoer van staalproducten in de Gemeenschap, afgezien van de gevallen waar de Commissie zich al mee bezig houdt. In 1998 werd er, tot september, 18,5 miljoen ton staalproducten ingevoerd, verdeeld over eindproducten en halffabrikaten, wat 6, 6 ton meer was dan in dezelfde periode in 1997. Tegelijkertijd nam de export met 2,7 miljoen ton af tot 18,3 miljoen ton. De Europese Unie kwam daardoor uit op een handelstekort van 0,2 miljoen ton, tegenover een overschot van 9,2 miljoen ton het jaar daarvoor. De ongewone toename van de invoer van staalproducten in de Europese Unie leidde tot het instorten van de prijzen in de tweede helft van 1998. Naar verwachting zal de vraag naar staal vanuit de staalverwerkende industrie in de eerste helft van 1999 afnemen, maar later weer aantrekken, waardoor de resultaten over het hele jaar toch vergelijkbaar zouden zijn met die van voorgaande jaren. Wij verwachten dat de invoer in 1999 hoog zal blijven. Het is voor de Commissie moeilijk in te schatten hoeveel de staalindustrie van Zuid-Oost-Azië precies bijdraagt aan het economisch herstel van de regio, omdat dit per land verschillend is. Het is echter duidelijk dat verschillende landen daar aanzienlijk hogere winsten hebben gemaakt op hun staalproducten in 1998. Dat gaat onder meer op voor Zuid-Korea, Taiwan, Japan, China en Indonesië. , Op de topconferentie tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten die op 18 december 1998 in Washington werd gehouden, is over verscheidene kwesties gesproken, onder andere over de invoer van staalproducten. De Commissie beklemtoonde de noodzaak om de markten open te houden en te voorkomen dat er vertraging zou optreden in het herstel van landen die waren getroffen door de crisis en bezig waren stabilisatieprogramma's van het Internationaal Monetair Fonds uit te voeren. Het is van fundamenteel belang dat alle betrokken partijen zich verantwoordelijk gedragen en zich aan internationale regels houden om de voordelen van een geliberaliseerde handel te behouden en escalatie van handelsconflicten te vermijden. De Amerikaanse regering is zich ervan bewust dat het opwerpen van handelsbelemmeringen schadelijk zou zijn voor landen die ernstig getroffen zijn door economische moeilijkheden, maar staat ook onder sterke binnenlandse druk om te reageren op de recente schommelingen in de staalimport. Mogelijkerwijs treffen de Verenigde Staten de komende maanden handelsmaatregelen in verband met de staalimport. De Commissie zal de ontwikkelingen op de voet volgen om erop toe te zien dat het optreden van de VS in overeenkomst is met internationale handelsafspraken. Ik wil nu kort ingaan op twee dingen die aan de orde zijn gesteld. Ik zal beginnen met wat mevrouw Miranda de Lage heeft gezegd over de gevolgen van de Aziatische crisis voor de scheepsbouw. Na de devaluatie van verschillende Zuid-Oost-Aziatische munten, hebben met name de Koreanen geprofiteerd van het commerciële voordeel dat zij daardoor in deze sector verkregen. De industrie van de Gemeenschap is er echter in geslaagd om in 1998 een sterke positie op de wereldmarkt te behouden: van januari tot september 1998 sleepte onze industrie 29% van alle nieuwe orders in de wacht, en Korea 22%. De Commissie let er scherp op dat landen die een crisis doormaken, zoals ik al zei, de voorwaarden respecteren die zijn bepaald door het Internationaal Monetair Fonds, en dat geldt ook voor de structurele hervormingen en de relaties tussen overheid en industrie in Korea. Dan nog enkele woorden over het effect van de laatste ontwikkelingen in Brazilië op de Europese industrie. Ik denk dat het op dit moment nog moeilijk en veel te vroeg is om een correcte diagnose te stellen. Veel zal afhangen van de manier waarop definanciëlemarkten reageren op de gebeurtenissen in Brazilië. Wij hebben hier — net als u, waarschijnlijk — het nieuws van vandaag voor ons liggen over de recente gebeurtenissen. Het Braziliaanse
Nr. 4-531/368
Handelingen van het Europees Parlement
Oreja congres heeft een pakket noodmaatregelen aangenomen dat deel uitmaakt van de bezuinigingen die het Internationaal Monetair Fonds heeft geëist in ruil voor 42 miljard dollar steun; president Fernando Cardoso voert een bezuinigingsplan door waar deze maatregelen bij horen. De directeur van net IMF, Michel Camdessus, heeft gisteren nog zijn tevredenheid uitgesproken over de Braziliaanse toezegging om het programma uit te voeren waarover het land het eens is geworden met het IMF om de begroting op orde te stellen. Tegelijkertijd heeft de Braziliaanse president voortdurend positieve geluiden laten horen om het vertrouwen van investeerders te versterken. Hoe dan ook bestaan er sterke handelsbanden tussen de Europese Unie en Brazilië, en hebben Europese bedrijven fors geïnvesteerd in industriële ontwikkeling in Brazilië, bijvoorbeeld in de auto-industrie. De Europese Unie importeert grote hoeveelheden grondstoffen uit Brazilië, en door de devaluatie van de real kunnen de prijzen van die producten natuurlijk gaan dalen, wat gedeeltelijk gunstige gevolgen heeft voor de Europese industrie. Anderzijds is het ook waar dat door die devaluatie de concurrentiepositie van Braziliaanse bedrijven die naar de Europese Unie exporteren erop vooruit kan gaan, terwijl die van Europese bedrijven die naar Brazilië exporteren erop achteruit gaat. Dit zijn zo een paar kanttekeningen die ik wilde plaatsen bij de situatie die we nu meemaken, maar ik doe dat met gepaste voorzichtigheid zolang we nog niet weten hoe de financiële markten zich in de komende dagen en weken zullen gedragen. Katiforis (PSE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, de succesvolle invoering van de gemeenschappelijke munt rechtvaardigt het verhoogde zelfvertrouwen van de Europese Unie en niemand wil op een dergelijk moment spelbreker zijn door pessimisme ten toon te spreiden. Mijns inziens weten wij echter allen maar al te goed dat het succes van de Europese economie niet zozeer zal afhangen van onze monetaire prestaties, maar van de prestaties van onze reële economie. En daar is de situatie niet bepaald rooskleurig. De werkloosheid is, naar men zegt, probleem nummer een. Ik vrees echter dat men voor de bestrijding daarvan nul inspanningen onderneemt. De werkloosheid heeft zich in weerwil van alle prognoses — en wat u zei, mijnheer de commissaris, zijn enkel prognoses — rond de 10, 5% gestabiliseerd. Ook indien de werkloosheid met 0, 5% zou afnemen, zou dat nog geen resultaat zijn om over naar huis te schrijven. Wij zijn de optimistische woorden die de heer Delors aan het begin van ons mandaat in deze zaal uitsprak, allang vergeten. Hij sprak toen over 15 miljoen nieuwe arbeidsplaatsen en een vermindering van de werkloosheid tot 6-7%. In 1999 zal de Europese economie waarschijnlijk met slechts 1, 4% groeien. De crisis op de kapitaalmarkten in de derde wereld is een crisis van de reële economie geworden. Het resultaat daarvan is een enorm verlies aan arbeidsplaatsen en inkomen, met alle gevolgen van dien voor onze export. De groei die plaatsvindt, komt uit de dienstensector bij ons en in de Verenigde Staten. In de industrie doet zich daarentegen reeds een duidelijk overschot aan productiecapaciteit voor. Daarom hoeft het ook niemand te verwonderen dat men in een dergelijke situatie begint te roepen om protectionistische maatregelen. Wat u zei, mijnheer de commissaris, over de staalindustrie is een protectionistische leer in een notendop. Dit is niet uw leer, maar wel een leer die steeds luider wordt in de grote parlementen, in het Congres van de VS en in andere besluitvormingsinstanties in de wereld. Dit is een uiterst gevaarlijke ontwikkeling. Niets is immers gevaarlijker dan een heropleving van de internationale handelsrestricties! Dat zal ten koste gaan van de economische zwakken. Ik wil niet simplistisch zijn, mevrouw de Voorzitter, maar het gezonde mensenverstand zegt dat men een reeds moeilijke situatie niet nog moeilijker moeten maken en dat doen wij als wij de vraag in onze eigen economie aan banden leggen met dat 3%-criterium van het Stabiliteitspact voor de tekorten. Uit de prognoses blijkt trouwens dat in de huidige economische situatie ook landen zoals Duitsland, Italië en Frankrijk, dat wil zeggen de grote Europese landen, deze grens in 1999 waarschijnlijk niet zullen kunnen respecteren. Moeten wij dan komen tot een werkloosheid van 25% voordat wij ons restrictieve beleid gaan herzien? Wij hebben weliswaar de inflatie bijna geheel de kop ingedrukt, maar lopen nu het risico bij de werkgelegenheid nul op het rekest te krijgen. Herman (PPE). — (FR) Mijnheer de commissaris, op de gestelde vraag worden vrij algemene antwoorden gegeven. Wij kunnen ze alle, alsook uw commentaar erop, in onze kranten terugvinden. Ik wil een eerste opmerking maken. Het was heel onverstandig afstand te doen van de instrumenten die het EGKSVerdrag ons gaf. Ik vroeg destijds voorzichtiger te werk te gaan; wij wisten dat staalcrises zich regelmatig opnieuw voordoen. Vandaag staan we met lege handen. U zegt ons dat de Commissie zal nagaan of de Verenigde Staten niet handelen tegen de internationale overeenkomsten of de internationale verbintenissen van de WHO. Dat komt een beetje laat. Zoals de heer Katiforis zojuist zei, hebben de Verenigde Staten reeds bepaalde maatregelen genomen en die lijken, in ieder geval op het eerste gezicht, niet te stroken met de WHO-verbintenissen. De Commissie geeft ook een ontredderde indruk als ze ons zegt dat voorzichtigheid geboden is, dat de situatie moeilijk is en verder niets. Wij moeten de WHO ervan kunnen overtuigen dat wijzigingen van de wisselkoersen in bepaalde opzichten gelijkstaan met heffingen of douanerechten. Welk verschil is er tussen het opleggen van een douanerecht op de invoer van goederen en een muntdevaluatie om de concurrentiekracht te verbeteren? Er klopt iets niet. Anders moet men sterker de nadruk leggen op stabiele wisselkoersen en resoluut dezelfde weg inslaan als Japan en sommige lidstaten. Men moet ofwel de wisselkoersen stabieler maken, ofwel ervoor zorgen dat wij nog de middelen hebben om ons, net zoals de andere landen, te verdedigen.
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/369
Seppänen (GUE/NGL). — (Fl) Mevrouw de Voorzitter, er zijn al drie grote vulkanen uitgebarsten: een in Azië, een in Rusland en een in Latijns Amerika. De volgende vulkaan geeft al tekenen van een op handen zijnde eruptie: in China. Het probleem is dat het kapitalisme via de kapitaalmarkten voor instabiliteit en onevenwichtigheid in de wereld zorgt. De kapitaalmarkten lijden aan inflatie. Op de kapitaalmarkten heerst dezer dagen hyperinflatie. Het begrip inflatie krijgt een verkeerde lading wanneer we geen rekening houden met het feit dat het op kapitaalmarkten de onbegrensde waardestijging van kapitaalgoederen betekent. Internationale instellingen geven in deze situatie geen goede raad. Ze geven aan alle landen, die toch onderling verschillend zijn, dezelfde adviezen en meestal luiden die: óf deflatie, óf het ondermijnen van de sociale zekerheid in de ontwikkelde landen. Deze instellingen, het IMF voorop, verhinderen niet dat er bosbranden ontstaan; ze proberen tegenvuren te ontsteken maar dat is niet voldoende. Wij zouden het ontvlammen geheel moeten zien te voorkomen, in dit geval ook de uitbarstingen van de vulkaan. In deze situatie heeft links de gelegenheid. Het realkapitalisme brengt ons in moeilijkheden; laten we een gemeenschappelijke inschatting van de situatie maken en op basis daarvan actie ondernemen. De derde weg is de inhaalstrook. Wij, links en de groenen, moeten nu samen de tweede weg vinden. Wolf (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega's, het gaat erom dat men niet steeds weer moet verzekeren dat het allemaal niet zo erg is, wat dan telkens tot crisismanagement op korte termijn leidt, maar juist strategieën moet ontwikkelen die het welbegrepen eigenbelang en niet moralistische adviezen in het centrum plaatsen. Het concrete gevaar van een niet meer te controleren deflatoir proces komt werkelijk steeds dichter bij. De geruststellingen dat dat allemaal geen probleem is, klinken steeds holler. Wij moeten inzien dat er geen duurzame stabilisatie van de financiële situatie in de wereld kan bestaan zonder een stabilisatie van de economie op wereldschaal en dat die er niet zal komen zonder een stabilisatie van de wereldgemeenschap. De vraag luidt dus niet, kort gezegd: hoe verwezenlijken wij een ander economisch en maatschappelijk bestel in de wereld, want dat is een illusie; het zijn de oude vragen van Keynes — niet zijn antwoorden — die weer actueel zijn. Hoe krijgen wij een betalingssysteem in de wereld dat functioneert en dat bestand is tegen kortstondige irritaties en voorbijgaandefluctuaties?Hoe krijgen wij een mondiaal monetair beleid? Hoe krijgen wij een internationale handelsorganisatie die in staat is de goederenprijzen te stabiliseren? En ten vierde, hoe krijgen wij steunprogramma's met leningen tegen een lage rente en subsidies ter ondersteuning van de ontwikkelingslanden, waar men heden ten dage bij moet zeggen dat het vanwege de globalisering niet meer uitsluitend gaat om landen die zich ontwikkelen, maar ook om sectoren, projecten en branches. Er wordt tegenwoordig ook hier veel te beperkt gesproken over antidumping en antisubsidiëring, hetgeen betekent dat men in feite bepaalde landen de voor hen mogelijke ontwikkelingskansen wil onthouden. Men moet de vraag anders stellen, namelijk: hoe kan men de reële vraag, die vandaag de dag inderdaad niet gedekt is, infinancieelopzicht oplossen? Neem het voorbeeld van de wereldscheepvaart. Wij beschikken in de wereld over een scheepvaartvloot, die volslagen verouderd, niet ecologisch en onveilig is, terwijl haar vernieuwing werkelijk blijvende werkgelegenheid zou opleveren en een efficiënter gebruik van grondstoffen zou betekenen. Wij moeten dus niet steeds weer de verkeerde vraag stellen over de locomotief van de wereldconjunctuur, maar over een gemeenschappelijke wereldwijde investeringstrein, en daar kunnen wij Europeanen een bijdrage aan leveren, daar dragen wij een zekere verantwoordelijkheid die wij thans niet nakomen. Rübig (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte dames en heren, op dit moment is een delegatie van het congres van de VS in het Parlement aanwezig. U ziet dat onze discussie zeer actueel is en het is dringend nodig problemen die zich op wereldschaal voordoen, ook op wereldniveau aan te pakken. Het Europees Parlement mag dan wel bekritiseerd worden, omdat wij bij bepaalde kwesties misschien te voorzichtig en te bedachtzaam te werk gaan, toch geloof ik dat het wezenlijke criterium voor het Europees Parlement daarin bestaat dat wij de zaak de goede kant op sturen en resultaten bereiken. Wij hebben ons in dit Parlement reeds vaker met de onrust op de internationale financiële markt bezig gehouden. Sinds luttele dagen hebben wij de euro in Europa, die ons tenminste in het gebied van de elf eurolanden en zodoende ook binnen de Europese Unie meer stabiliteit biedt. Dankzij de interne markt konden wij veel doen aan de problemen met de douanerechten en ook bij de subsidies bevinden wij ons op de juiste weg. Daarom ben ik u, geachte collega's, dankbaar dat wij ons vandaag opnieuw met dit onderwerp, en dan vooral met de consequenties voor Europa, bezig houden. Hele industrietakken worden inmiddels geconfronteerd met nieuwe uitdagingen. Dat geldt zowel voor de farmaceutische industrie als voor de scheepsbouw en vooral ook voor de staalsector. Uitgerekend hier zijn onze uitvoermogelijkheden aanzienlijk geslonken. In Azië bijvoorbeeld met 56%. Anderzijds heeft de interne markt te kampen gekregen met een sterk gestegen invoer uit deze regio. Men heeft het over een stijging van wel 700%. Voor de eerste keer in de geschiedenis is de Europese Unie netto-importeur van staal geworden. Deze tendensen moeten wij in het belang van de betrokken industrie en haar werknemers tegengaan. Gezien deze ontwikkelingen ben ik blij dat wij vandaag ook een delegatie van het congres van de Verenigde Staten in Straatsburg mogen begroeten. De VS heeft te maken met vergelijkbare, zij het niet zo omvangrijke uitdagingen. Wij kunnen deze ontwikkelingen enkel en alleen door samenwerking, gemeenschappelijke strategieën en gezamenlijke oplossingsvoorstellen de baas worden. Elke partij moet daarbij haar eigen aandeel voor haar rekening nemen, steeds echter in relatie met de daadwerkelijke lasten en mogelijkheden. Daarbij speelt per slot van rekening ook de open toegang tot de markten een doorslaggevende rol. Handelspolitieke instrumenten omvatten ongetwijfeld ook antidumpingmaatregelen en procedures bij de Wereldhandelsorganisatie,
Nr. 4-531/370
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Rübig telkens wanneer staatsinterventies de prijzen van exportgoederen drukken. Maar dit soort stappen mogen slechts het laatste redmiddel zijn. Op lange termijn hebben wij veeleer een constructieve transatlantische dialoog nodig, want slechts wanneer wij de vrije handel in goederen behouden en de regels van een eerlijke mededinging zowel hier als daar naleven, kunnen wij in de wereld stabiliteit bereiken. González Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de commissaris bedanken voor zijn antwoord, dat misschien wat optimistisch was, maar toch ook blijk gaf van dezelfde ongerustheid die wij in onze vragen hebben uitgesproken. Degenen onder ons die in een regio als Asturie wonen, maken zich zorgen omdat er al meer dan 6.000 directe arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan in de staalindustrie, naast de indirecte arbeidsplaatsen die daar nog eens bij opgeteld kunnen worden. Voor ons is het heel belangrijk te voorkomen dat er nog meer werkgelegenheid verloren gaat. En dat is op het moment toch de voornaamste zorg van de Europese Unie: niet alleen nieuwe banen scheppen, maar er ook voor zorgen dat bestaande arbeidsplaatsen niet verloren gaan. Als dat niet gebeurt, zouden de banenplannen die in alle lidstaten bedacht zijn niet veel zin hebben. In de resolutie die wij hebben ingediend, wordt voorgesteld om het opnieuw te hebben — en ik weet dat het geen populair thema is — over een heffing op het kapitaal waarmee in die landen wordt geschoven. We weten niet wat er gaat gebeuren in Brazilië — u heeft het zelf gezegd. We hebben het nieuws ontvangen, maar we weten nog niet wat het effect zal zijn op de economie van de Unie. En we weten ook nog niet of de Europese Unie erin zal slagen om, ondanks de paraplu van de euro, het hoofd te bieden aan de problemen waarmee uiterst belangrijke industrietakken zoals de staalindustrie, de scheepsbouw of de textielindustrie te maken zullen krijgen. De textielindustrie wordt niet genoemd in het amendement van de heer Kittelmann, maar wij zullen voorstellen om dat alsnog te doen, want dat is ook een zeer belangrijke sector. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, een minuutje om mijn dank uit te spreken voor de interventies van vanmorgen. Tegen mijnheer Katiforis — die ik op dit moment niet kan ontdekken — zou ik heel kort willen zeggen dat de Europese Unie volgens mij echt een ernstige fout zou begaan door op dit moment, waarop de wereldeconomie erg kwetsbaar is, protectionistische barrières op te werpen die van alle kanten net zulke reacties uit kunnen lokken en ons zo in een wereldwijde recessie doen belanden die erg lang zou kunnen duren. Tegen de heer Herman — die ik hier ook niet zie — wilde ik zeggen dat de Commissie denkt dat het plan van de Amerikaanse staalindustrie niet bepalend zal zijn voor de politiek die de Verenigde Staten gaan voeren in verband met de spanningen op de staalmarkt, maar dat het eerder het beginpunt is van het onderhandelingsproces met het Congres en de staalindustrie dat binnen een paar maanden tot concrete maatregelen zou kunnen leiden. Ik zou de heer Herman ook willen zeggen dat het EGKS-Verdrag nog steeds van kracht is. Onze staalindustrie gedraagt zich goed, en de maatregelen die de Verenigde Staten momenteel treffen zijn dezelfde die de Europese Gemeenschap ook aan het treffen is, dat wil zeggen, maatregelen die inhouden dat er handelspolitieke instrumenten worden toegepast. Om antwoord te geven op enkele interventies, met name die van de heer Wolf, wil ik ook zeggen dat we het op dit moment vooral van belang vinden dat die landen die een crisis beleven daar zo snel mogelijk uitraken, want dat is niet alleen gunstig voor de betrokken landen, het zorgt er ook voor dat ze Europese producten kunnen importeren. Ik denk dus dat we enerzijds moeten zien hoe we ons in deze situatie redden, en anderzijds moeten bijdragen aan het herstel van die landen omdat dat eraan bijdraagt dat wij kunnen exporteren naar die landen. De Wereldhandelsorganisatie staat, zoals bekend, niet toe dat er maatregelen worden genomen tegen devaluaties, en tot dusverre hebben de Verenigde Staten en de Europese Unie ook geen enkele maatregel van dien aard genomen. Tenslotte wil ik tegen de heer Rübig zeggen dat wij ons tegen oneerlijke import moeten verweren met handelspolitieke instrumenten, dat wil zeggen, de instrumenten waar ik het daarstraks over had: antidumpingmaatregelen en maatregelen tegen subsidies. In het algemeen wil ik u nog zeggen dat ik vanmorgen aandachtig heb geluisterd naar alle interventies, en dat ik uw opmerkingen zal doorgeven aan mijn collega's in de Commissie. De Voorzitter. — Hartelijk dank, commissaris Oreja. Het debat is gesloten. Ik heb overeenkomstig artikel 40, lid 5 van het Reglement zes ontwerpresoluties (') ontvangen. Wij gaan nu over tot de stemming. Gezamenlijke ontwerpresolutie (2) over de economische en sociale gevolgen van de internationale financiële crisis voor de Europese industrie. — Vóór de stemming over amendement 2 ') Zie notulen. ) Ingediend door de leden Hendrick en García Arias namens de PSE-Fractie, Rübig en Kittelmann namens de PPE-Fractie, Pasty namens de UPE-Fractie, Gasòliba i Böhm namens de ELDR-Fractie, Kreissl-Dörfler e.a. namens de V-Fractie en Castagnède namens de ARE-Fractie ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0024/99, B4-0029/99, B4-0030/99, B4-0033/99, B4-0034/99 en B4-0036/99.
2
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 3 71
Gonzalez Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de oorspronkelijke resoluties werden de drie meest bedreigde bedrijfstakken genoemd: de staalindustrie, de scheepsbouw en de textielindustrie. In de gezamenlijke resolutie worden deze sectoren niet genoemd — door een fout bij het overschrijven, denk ik — maar er is een amendement van de heer Kittelmann waarin de staalindustrie en scheepsbouw wel worden genoemd. Nu hebben wij met hem en met andere collega's afgesproken om ook de textielsector toe te voegen, die belangrijk is voor ons land en voor andere landen. Als er geen bezwaren zijn, zouden wij het amendement van de heer Kittelmann met toevoeging van de textielsector zo aan kunnen nemen. Ik geloof dat iedereen het met dat voorstel eens is. (Het Parlement neemt de resolutie aan) (]) Stemverklaring Berthu (I-EDN), schriftelijfe. — (FR) De Commissie heeft ons zojuist een redelijk optimistisch beeld geschetst van de economische en sociale gevolgen voor Europa van de wereldwijdefinanciëlecrisis. Ik durf geen uitspraken te doen voor geheel Europa, maar wat Frankrijk betreft zou ik me toch wat voorzichtiger willen opstellen. Zelfs een beperkte terugval van de groei kan zeer negatieve gevolgen hebben voor een land dat geen enkele economische rek meer heeft. Welnu, Frankrijk is zo'n land. De verplichte inhoudingen hebben hier al een recordhoogte bereikt en na de invoering van de euro heeft het land geen beslissingsbevoegdheid meer op monetair gebied. Frankrijk kan zich in ieder geval niet de luxe veroorloven zijn begrotingstekort, dat al 1% van het BNP bedraagt, verder op te laten lopen. Dit percentage is immers al het hoogste van de Europese Unie en staat bovendien al onder druk door de extra kosten die het socialistisch beleid met zich meebrengt. Hierbij moeten we onder meer denken aan de kosten van de 3 5-urige werkweek en die van het beleid inzake het omvangrijke vraagstuk van de illegalen. Maar ook de invoering van de euro en de oprichting van de Europese overheidsinstellingen die een doelmatig functioneren van de euro mogelijk moeten maken, verhogen de druk op de Franse begroting. Ik zal niet terugkomen op het vraagstuk van de eenheidsmunt, aangezien mijn standpunt hierover al bekend is. Ik wil hier echter wel benadrukken dat de Europese Unie ons van nut kan zijn bij het bezweren van de crisis als ze een krachtig gemeenschappelijk handelsbeleid voert ter bestrijding van de dumppraktijken in bijvoorbeeld de staalindustrie of de scheepsbouw, of als ze zich inzet voor de naleving van het beginsel van de communautaire preferentie in bijvoorbeeld de landbouwsector. Ze moet ons ook helpen bij het voeren van de internationale onderhandelingen die moeten leiden tot stabilisering van de onderlinge wisselkoersen. Een dergelijk optreden ligt overigens geheel in het verlengde van een gemeenschappelijk handelsbeleid. Maar we moeten ons geen illusies maken. Europa kan ons alleen een zetje in de rug geven. De oplossing moet toch grotendeels van de Fransen zelf komen. Ze hebben de keuze uit twee opties: of ze leggen zich neer' bij de huidige situatie en staan toe dat Frankrijk, bij voortzetting van de huidige situatie, een vazalstaat van Europa wordt, of ze nemen het heft in eigen hand en zorgen ervoor dat de eigen soevereiniteit behouden blijft. 5. Toepassing gemeenschappelijk visserijbeleid De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0462/98) van de heer Novo, namens de Commissie visserij, over het werkdocument van de Commissie „Naar een betere toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) — Actieplan"(SEC(98)0949 — C4-0378/98). Novo (GUE/NGL), rapporteur. — (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, ik wilde in dit verslag niet allen de concrete voorstellen van het actieplan van de Commissie, maar ook een aantal politieke kwesties in verband met het gemeenschappelijk visserijbeleid behandelen. Ik ben inderdaad van oordeel dat controle niet als een op zichzelf staande politieke prioriteit beschouwd kan of mag worden, maar veeleer een deel moet zijn van een geheel van ruimere krachtlijnen die de economische en sociale levensvatbaarheid van de sector en van de bevolkingsgroepen die van de visserij afhankelijk zijn, verzekeren. Controle is ongetwijfeld van beslissend belang voor het welslagen van het visserijbeleid nu de voorraden van almaar meer soorten afnemen. Opdat de controle aanvaard wordt en doeltreffend is, moet zij evenwel correct, universeel, doorzichtig en eerlijk zijn. Bijgevolg dienen de regels vereenvoudigd te worden en moeten alle sociale partners, op het niveau van de lidstaten en op communautair niveau, daadwerkelijk en nauwer bij de opstelling van deze regels betrokken worden. Bovendien moet de aanpassing van de visserijinspanning gebaseerd zijn op wetenschappelijk onderzoek — dat multilateraal en systematisch gebeurt en over voldoendefinanciëleen menselijke middelen beschikt — dat een reëel beeld van de bestanden geeft en tevens op onafhankelijke en betrouwbare wijze de gevolgen van de verschillende bronnen van vervuiling voor de oceanen in kaart brengt. Wij moeten de sector stabiliteit bieden, yooral inzake de toegang tot de bestanden. Het is dan ook van fundamenteel belang dat de nationale soevereiniteit over de twaalfmijlszones gewaarborgd wordt — waarbij zelfs de noodzaak van de uitbreiding van deze zones overwogen moet worden — en dat de voortzetting van de internationale visserijovereenkomsten verzekerd is. ') Teruggave van het Parthenonfries (Artikel 48 van het Reglement): zie notulen.
Nr. 4-531/372
Handelingen van het Europees Parlement
Novo Met het oog op de sociale ontwikkeling van de sector dient tevens een beleid gevoerd te worden dat gelijke algemene niveaus van arbeidsvoorzieningen en sociale zekerheid voor alle communautaire vissers vastlegt en dat de grondslagen legt voor een rechtspositie met een hoger levenspeil. De algemene invoering van technologische innovaties is zeker positief, niet alleen om de betrouwbaarheid en de transparantie van de controle te verbeteren, maar ook om een algehele modernisering van de infrastructuur mogelijk te maken, met betere hygiënische en veiligheidsniveaus en een betere kwaliteit van de visserijproducten. Wij moeten echter ook de gevolgen van deze innovaties voor de productiviteit evalueren en we moeten overbevissing vermijden. Tevens moeten we voorkomen dat voorwaarden gecreëerd worden die tot concentraties van bedrijven en tot monopolies leiden, die helemaal niet aangepast zijn aan de economische realiteit van de sector. Opdat deze krachtlijnen op algehele en geïntegreerde wijze kunnen worden uitgevoerd en de controle succesvol kan zijn, moeten zowel op het niveau van de lidstaten als op het niveau van de Unie voldoendefinanciëlemiddelen voor het visserijbeleid uitgetrokken worden en mag de sector niet langer het „arme broertje" zijn in de respectieve begrotingen. In dit verband voorspelt de wijze waarop de sector in Agenda 2000 behandeld wordt weinig goeds en moet de situatie volledig veranderen. Inzake de voorstellen van het actieplan dient onderstreept te worden dat de bevoegdheden op het gebied van controle hoofdzakelijk bij de lidstaten liggen en blijven liggen. Dit betekent evenwel niet dat wij geen inspanningen moeten leveren voor echte samenwerking en uitwisseling van informatie — zonder dat de bepalingen inzake vertrouwelijkheid geschonden worden — voor de effectieve gelijkschakeling en betrouwbaarheid van de evaluatieprocedures, die almaar meer met computers gebeuren, en voor de vaststelling bij consensus van essentiële regels en inbreuken, alsmede van gelijkwaardige sancties. Daarnaast moeten wij een consensus bereiken over de inspectieprocedures — waarbij voorgesteld wordt een gedragscode op te stellen — en moeten wij de samenwerking tussen de instanties bevorderen. Wij moeten echter ook een gelijkwaardige beroepsopleiding bevorderen en op alle niveaus meer personeel voor de controle inzetten. Tevens moeten vast en zeker de procedures afgerond worden die een echte vergelijking van de vloten en hun respectieve productiviteit mogelijk maken, zodat een aantal landen de in het kader van de operationele plannen gedane toezeggingen ook nakomen. Daarnaast moet worden aanvaard dat de vrijwillige vermindering van de visserijinspanningen niet uitsluitend via de inkrimping van de vloten, maar ook via vrijwillige werktijdverkorting verloopt. Deze maatregelen moeten hoe dan ook altijd gepaard gaan met algemene en passende compensaties, programma's voor beroepsopleiding en steun voor omscholing. In het verslag worden strengere controles op schepen van derde landen en schepen die onder zogenaamde goedkope vlaggen varen verdedigd, zowel op de toegang tot de visbestanden als op de ontscheping. Wij pleiten voor het verplicht volgen van deze schepen in communautaire wateren via satelliet en voor gelijkwaardige controles in commu- , nautaire en internationale wateren. Tenslotte wordt ook meer certificering van de in de Europese Unie ontscheepte en verkochte producten van beslissend belang geacht. Hiertoe moet de herkomst van deze producten gecontroleerd worden — met inachtneming van de sociale en milieuvoorwaarden voor de productie, de minimumafmetingen voor de soorten en de communautaire voorschriften voor volksgezondheid en hygiëne — en moet ook de controle op het vervoer van de ontscheepte producten tot het laatste verkooppunt versterkt worden, zodat wij over betrouwbare gegevens inzake de herkomst en het legaal karakter van de verkochte producten beschikken. De rapporteur en het Parlement rekenen er nu op dat de Commissie en de Raad terdege rekening houden met alle politieke krachtlijnen die wij vandaag aannemen en dat deze, als ze gevolgd worden, op positieve wijze aan een betere toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen bijdragen. Tenslotte wil ik alle collega's danken voor hun bijdrage aan dit verslag en dank ik in het bijzonder alle diensten van het secretariaat van de Commissie visserij voor de inzet die zij bij de opstelling van dit verslag betoond hebben. McMahon (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, de heer Novo heeft een zeer interessant verslag ingediend. In een week waarin we het financieel beheer en de activiteiten van de Europese Unie besproken hebben komt het bijzonder goed uit dat we het hier als sluitstuk van de vergadering gaan hebben over de regulering van een van de weinige vormen van gemeenschappelijk beleid die we kennen, namelijk het visserijbeleid. De Commissie heeft een vijfjarenplan opgesteld voor de komende vijfjaar van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Toen mijn partij verleden jaar de leiding van de Raad onder voorzitterschap van de heren Cunningham en Elliot op zich nam, werd er een hoge prioriteit toegekend aan controle en de toezicht op controle. Dit is van groot belang want, zoals we deze week gezien hebben, niets doet meer afbreuk aan de reputatie van de Unie dan onderlinge ruzie en beschuldigingen van omkoperij en bedrog. De visserij is een van de gebieden waar dit op grote schaal gebeurt. Zo werd bijvoorbeeld in Greenock, mijn eigen kiesdistrict, verleden jaar een Spaanse trawler aangehouden en in beslag genomen vanwege illegale visvangst buiten de Ierse kust. Ongetwijfeld zullen er Schotse en Ierse vissersvaartuigen elders in beslag genomen zijn. Alle vissers, ongeacht hun nationaliteit, zijn er zeer bedreven in om regels in hun eigen voordeel uit te leggen en de schuld aan buitenlanders te geven, of dat nu Ieren, Denen of Spanjaarden zijn. Dit gebeurt in de hele Europese Unie, en het is daarom van belang dat de Commissie en de lidstaten bij elkaar komen om een aantal gemeenschappelijke regels en verantwoordelijkheden vast te leggen. Lidstaten moeten hun verantwoordelijkheid onder ogen durven zien en wij, als leden van het Parlement, moeten daartoe een bijdrage leveren door voldoende middelen voor inspectie en waarneming vrij te maken.
15.1.99
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 31 / 3 7 3
McMahon Het treft ook bijzonder dat de heer Novo als rapporteur optreedt. Portugal heeft immers een niet te evenaren satellietwaarnemingssysteem waaraan onze Commissie visserij verleden jaar nog een bezoek heeft gebracht. Ik was zeer onder de indruk toen ik zag hoe de satellietwaarneming werd uitgevoerd en .hoe er vervolgens vliegtuigen op verkenning werden gestuurd. Deze kunnen foto's van vaartuigen nemen, en als deze zich op de verkeerde visgrond bevinden kan de bemanning onderhanden genomen worden en door de rechter beboet worden. Het is een zeer succesrijke methode. Míjn eigen regering heeft een systeem van aangewezen havens in het leven geroepen, dat het aan land brengen van illegale vangsten moet verhinderen. Dit is een ernstig probleem geworden in het Verenigd Koninkrijk. De Vereniging van vishandelaren in Aberdeen heeft hierover bij mij gelobbyd vanwege haar bezorgdheid over de gevolgen van de illegale visvangst voor de visprijzen in het noorden van Schotland. Dit zijn sommige van de gebieden die in het verslag vermeld worden. Dit is een zeer goed verslag. De Commissie heeft een aanvaardbaar werkdocument opgesteld, en hopelijk kan een juiste controle op het gemeenschappelijk visserijbeleid ingesteld worden door gezamenlijke inspanning van de Commissie visserij van het Parlement, de Commissie zelf en de Raad, die beide hun verantwoordelijkheid ten dezen onder ogen dienen te zien. Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het succes van het gemeenschappelijk visserijbeleid hangt af van een doeltreffende controle en een strenge handhaving. Dit geldt zowel voor niet-communautaire vaartuigen als de vissersvloten van lidstaten. Sommige visvoorraden zijn door overbevissing zeer sterk uitgedund. Daardoor worden vissers en vissersgemeenschappen, die vaak deel uitmaken van de armste perifere gebieden van de Europese Unie, in hun huidige levensonderhoud bedreigd. Maar net zo belangrijk is dat hun toekomst op lange termijn wordt bedreigd. Ik ben tevreden over dit verslag en ben van mening dat de rapporteur terecht kritiek heeft op bepaalde lidstaten vanwege het feit dat zij verzuimd hebben om adequate gegevens te leveren. Het is volstrekt onaanvaardbaar dat vaartuigen in het Middellandse-Zeegebied vrijgesteld zijn van de verplichting om logboeken en vangstaangiften bij te houden, in tegenstelling tot de voorwaarden waaraan vaartuigen elders in de wateren van de Europese Unie zijn blootgesteld. Wij hebben immers te maken met een gemeenschappelijk visserijbeleid; en dat kan alleen betekenen dat de gemeenschappelijke regels en verplichtingen die daaruit voortvloeien op iedereen in gelijke mate van toepassing zijn. Wij moeten de controlemethoden verbeteren en strengere straffen voor overtredingen opleggen. Er is meer samenwerking nodig tussen de Commissie en de lidstaten, teneinde een doeltreffende tenuitvoerlegging van de controle op het gemeenschappelijk visserijbeleid te bewerkstelligen, zelfs al zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk voor die controle. Die samenwerking zal nooit volledig zijn zolang de voornaamste betrokkenen bij dat beleid, namelijk de vissers, de producentenorganisatie en de reders door ons buitengesloten worden. Aangezien controlemaatregelen nadelige gevolgen voor de betreffende bedrijfstak kunnen opleveren, moeten wij tevens steun geven aan de dringende oproep van de rapporteur voor het uitvaardigen van nieuwe maatregelen inzake herscholing en economische omschakeling. Verder is het van levensbelang dat lidstaten hun wateren openstellen voor communautaire inspecteurs, teneinde een volledige en meer doeltreffende samenwerking tussen de nationale en de communautaire overheden mogelijk te maken. Bovendien zal een doeltreffende controle op het gemeenschappelijk visserijbeleid ook onvolledig zijn als er geen maatregelen op het gebied van de afzet van visproducten genomen worden. Verder is controle op de grootte ook een onmisbare factor in de ontwerpplannen voor een doelmatig controle. Tot slot wil ik iets zeggen dat mijn eigen land betreft. De Ierse marine is verantwoordelijk voor het controleren van zo'n 20% van de communautaire territoriale wateren. Ondanks de schrale financiële middelen die ter beschikking staan, kwijt de marine zich op buitengewoon voortreffelijke wijze van haar taak. Hoewel de Europese Unie behulpzaam is geweest met het verstrekken van extrafinanciëlemiddelen, is er altijd méér nodig. De reden waarom ik dit punt onderstreep ligt in het feit dat de functie die de Ierse marine in deze controle vervult als zodanig niet Iers is; het is een communautaire taak die de Ierse marine op zich heeft genomen. De Commissie zou veel meer middelen beschikbaar moeten stellen, aangezien de taak die hier wordt uitgevoerd zonder de minste twijfel een gunstige invloed zal hebben op het leven van de vissers in de gehele Europese Unie. Hudghton (ARE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het actieplan van de Commissie voor controle, als het verwezenlijkt wordt, moet als een positieve stap gezien worden in de verbetering van het uitvoeren van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Naar ik vrees is de controle op dit beleid, ondanks herhaalde pogingen, nog steeds ineffectief. Ik neem aan dat wij daar allemaal wel voorbeelden van kunnen geven. Daarom is het belangrijk de noodzaak te onderstrepen van het feit dat toezicht op naleving een communautaire taak is en niet een zaak die alleen bepaalde lidstaten aangaat. Gelijkheid van toepassing met betrekking tot toezichtsmethoden en uitvoeringsnormen geldt onveranderlijk voor de hele Europese Gemeenschap, en er moet een einde gemaakt worden aan de ongelijkheden die er bestaan. In dit kader begroet ik de verordening die onlangs is aanvaard met betrekking tot de instelling van een controlesysteem, dat van toepassing is op het gemeenschappelijk visserijbeleid waarbij de inzet van niet alleen nationale, maar ook communautaire inspecteurs benadrukt wordt. De toepassing van nieuwe technologieën in de verbetering van de tenuitvoerlegging is een stap in de goede richting, maar het is duidelijk dat zulke methoden op de juiste wijze, en op gelijke basis, voor alle lidstaten gefinancierd moeten worden. Het valt nauwelijks te verwonderen bijvoorbeeld dat Schotse vissers hun ergernis uitspreken over het feit dat zij geen toegang hebben tot de steun die wel voor de vis-
Nr. 4-531/374
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Hudghton sers van andere lidstaten beschikbaar is. Dergelijke ongelijkheden ondermijnen mijns inziens de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Ik ben het roerend eens met de stelling in het verslag dat het principe van gelijke strafnormen voor gelijke overtredingen voor de hele Europese Unie op zou moeten gaan. Een rechtvaardige en consequente toepassing van de regels is belangrijk, maar, en hier spreek ik wederom mijn instemming met het verslag uit, het controlesysteem moet een integrerend bestanddeel vormen van het geheel aan maatregelen waarmee het gemeenschappelijke visserijbeleid ten uitvoer gelegd wordt. Er moet een bredere aanpak van de visserij komen, die onder andere doorzichtigheid, samenwerking en harmonisatie van gegevens en bestuursdocumenten met zich meebrengt. Als een van de eerste vereisten voor een geslaagde tenuitvoerlegging geldt dat de visindustrie meer betrokken moet zijn bij het hele proces, van besluitvorming tot tenuitvoerlegging. Wij moeten ernaar streven om dat te bereiken. Het systeem van aangewezen havens in het Verenigd Koninkrijk mag weliswaar met de beste bedoelingen zijn ingevoerd, maar het heeft nauwelijks soelaas geboden aan havens die niet aangewezen zijn, maar wel een visverwerkingsindustrie hebben die belangrijk is voor de betrokken gemeenschappen. Berthu (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik spreek namens de heer Souchet, ondervoorzitter van de Commissie visserij, en op basis van zijn aanwijzingen. Het pleidooi van onze collega Novo en de Commissie visserij over de noodzaak om het gemeenschappelijk visserijbeleid beter toe te passen steunt op vier krachtlijnen waar wij volledig achter staan. Ten eerste, het probleem van de controles. Ze moeten billijk zijn en daarom moet men een beroep doen op de nieuwe technologieën. Dat probleem moet echter in een ruimer kader worden aangepakt en in nauw overleg met de sector. Ten tweede, de noodzaak van een krachtdadige internationale actie opdat de maatregelen voor een verantwoorde beoefening van de visserij van toepassing zijn zowel op de vissers van derde landen als op die van de Europese Unie, zodat onze vissers er niet het slachtoffer van worden. Ten derde, de prioritaire rol van het wetenschappelijk onderzoek, en dit om te voorkomen dat beslissingen worden genomen die worden betwist omdat ze niet wetenschappelijk onderbouwd zijn, zoals onlangs die omtrent de drijfnetten. Ten vierde, een krachtige politieke bereidheid om de visserijsector in de communautaire begroting niet langer als het zwakke broertje te behandelen, maar om hem als een specifieke troef van de EU-landen te erkennen. Die krachtlijnen lijken ons uitstekend en wij zullen dan ook voor het verslag stemmen. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in de eerste plaats wil ik u, namens de Commissie, bedanken voor het opstellen van dit verslag, dat laat zien dat de Commissie en het Parlement grotendeels op één lijn zitten. Ik zal me beperken tot twee concrete dingen die in het verslag worden genoemd. De Commissie deelt de opvatting dat er binnen het gemeenschappelijk visserijbeleid sprake moet zijn van een globale samenhang, en vindt dat controles zich moeten uitstrekken tot alle activiteiten in de visserijsector en op een billijke manier moeten worden uitgevoerd. Ook kan de Commissie zich vinden in het belang dat u hecht aan transparantie en samenwerking, zowel tussen lidstaten onderling als met de Commissie. Dit laatste is trouwens zowel in het plan zelf, als in ons voorstel tot wijziging van de controleverordening terug te vinden. Andere punten uit het verslag zijn al verwerkt in de gewijzigde controleverordening die in december is vastgesteld door de Raad. Wij hebben de gelegenheid gehad daarover van gedachten te wisselen naar aanleiding van het verslag van de heer Teverson, dat door u is aangenomen. Het gaat om punten als het verscherpen van de controles na ontscheping, de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie, de controle op schepen uit derde landen, en zelfs het gebruik van nieuwe controletechnieken zoals controle per satelliet; en tenslotte de kwestie — die op dit moment nog toekomstmuziek is — van harmonisatie van sancties en overtredingen, die bij dezelfde gelegenheid ook is besproken. Sommige zaken die in het verslag aan de orde worden gesteld staan in een zodanige relatie tot de controle op de visserij, dat beslissingen daarover in een andere context thuishoren. Ik heb het dan over zaken zoals steun uit het sociaal fonds voor scholing in de visserijsector of de controles in internationale wateren, die in principe worden besproken in de bevoegde regionale visserijorganisaties. Hetzelfde gaat op voor definanciëlebijdrage van de Gemeenschap aan de controlekosten die zijn goedgekeurd door de lidstaten, wat is geregeld door beschikking 95/527. Uw verslag zegt ook dat er, voorafgaand aan de controle op de visserij, wetenschappelijk onderzoek zou moeten worden gedaan naar de toestand van de visbestanden. De Commissie deelt die mening, ook al zal zij deze kwestie anders aanpakken. Voor het overige, waarde collega's, hebben wij een groot gewicht toegekend aan de deelname van de visserijsector in deze initiatieven, om meer medewerking en betere informatie te krijgen. We hebben de basis gelegd voor het aannemen van gemeenschappelijke criteria om het potentieel en de omvang van de communautaire vissersvloten te meten, en wij hebben in oriënterende gesprekken met de lidstaten beloofd dat we zullen kijken naar de mogelijkheden om te komen tot een gemeenschappelijke omschrijving van wat de inspecties inhouden. De Commissie heeft kennis genomen van de opmerkingen van het Parlement over de samenstelling van de lijst met proefprojecten, die het Parlement onevenwichtig vindt omdat deze teveel gericht is op bepaalde gebieden, en zal aandachtig en onbevooroordeeld de mogelijkheid onderzoeken om de plaats die is toegekend aan de Middellandse Zee te verbeteren. De Voorzitter. — Hartelijk dank, commissaris Oreja. Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming.
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/375
(Het Parlement neemt de resolutie aan) 6. Teruggooi van vis De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0403/98) van mevrouw Hardstaff, namens de Commissie visserij over het probleem van de teruggooi van vis. Hardstaff (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, voor ik begin zou ik willen verzoeken of de stemming aan het begin van de volgende vergadering in Brussel gehouden zou kunnen worden. Er zijn op het ogenblik niet meer dan 38 leden aanwezig, en ik ben er zeker van dat sommigen van die aanwezigen binnen een halfuur, terwijl het debat nog aan de gang is, de vergadering zullen moeten verlaten. Ik zou het prettig vinden om te weten dat een redelijk aantal leden in de gelegenheid zijn geweest om te stemmen. De Voorzitter. — Mevrouw Hardstaff verzoekt de stemming tot de volgende vergadering in Brussel uit te stellen. (Het Parlement willigt het verzoek in) Hardstaff (PSE), rapporteur. — (EN) Ik dank u zeer, mevrouw de Voorzitter. Vis is het enige belangrijke voedingsmiddel op het Europese menu dat nog steeds gejaagd en niet of nauwelijks gekweekt wordt. In deze eeuw hebben zich belangrijke technologische ontwikkelingen voorgedaan op het gebied van de vangstmethoden. Deze hebben geleid tot een massale verhoging van de vangsten, met als resultaat een overeenkomstige, ernstige vermindering van de wereldwijde visvoorraden. Er zijn wereldwijd veel maatregelen ingevoerd, met name door het gemeenschappelijk visserijbeleid, om te trachten de afname van de visbestanden tegen te houden en terug te draaien. Helaas hebben de vangstquota en de totaal toegestane vangsten die ingevoerd zijn om dit probleem het hoofd te bieden een ander probleem in het leven geroepen, namelijk het teruggooien van zowel boven de geldende vangstquota gevangen vis als van quotavrije vis. Op zichzelf levert dit enorme aantallen dode vis op. Veel vissen worden teruggegooid omdat ze van de verkeerde soort zijn, of omdat ze ondermaats of nog niet volwassen genoeg zijn, en dus vóór het paaien sterven. Naar schatting wordt tussen de 20 en 40% van alle vangsten teruggegooid. Niet alle teruggooi betekent schade voor het ecosysteem: soms gebeurt het met soorten die niet onder druk staan, of die als voedsel voor andere soorten dienen. Desalniettemin bestaat er geen twijfel over dat het teruggooien, met name van onvolwassen vis en van soorten die al onder druk staan, een belangrijke oorzaak is voor de uitdunning van de visbestanden. De vissers zelf zijn zeer verbolgen over het feit dat ze delen van hun vangst terug moeten gooien, aangezien die verkocht zouden kunnen worden als de verordeningen niet bestonden. Wij kunnen niet ontkomen aan de noodzaak om de totale visserij-inspanning op korte termijn te verlagen. Met technische maatregelen kunnen wij veel bereiken, maar dergelijke maatregelen moeten binnen het kader van een streng gecontroleerde totale inspanning genomen worden. Grotere maaswijdten en een bredere invoering van zakvormige netuiteinden met vierkante mazen spelen hierbij duidelijk een hoofdrol, alsmede ander geselecteerd vistuig dat ondermaatse vis en niet-doelsoort vis laat ontsnappen. Ook noodzakelijk is echter een zorgvuldige bewaking van paaiplaatsen, die op korte termijn moet resulteren in de sluiting van bepaalde visgebieden. Als een vangst meer dan 15% vis bevat die nog niet volwassen genoeg is, dan zouden vaartuigen wettig verplicht moeten zijn om dat gebied te verlaten. Er moet nader communautair onderzoek komen naar technieken om de soorten vis te identificeren die als gevolg van het teruggooien het meest in onze wateren bedreigd worden; verder moet er onderzoek gedaan worden naar het gedrag van vissen, met het oog op ontwikkeling van selectieve vistuigen die het meest geschikt en doeltreffend zijn. Het door mij opgestelde verslag vraagt in het bijzonder om een proefproject en daarmee gepaard gaand onderzoek teneinde uit te zoeken of het Noorse systeem, dat alle teruggooi verbiedt, van nut kan zijn in het behoud van één of meer speciaal bedreigde visbestanden. Een dergelijk proefproject moet door een zekereflexibiliteitgekarakteriseerd worden, teneinde het mogelijk te maken dat ten hoogste 10% van de boven de geldende quota gevangen vis op de markt wordt verkocht, en in mindering gebracht wordt op het quotum van het daaropvolgend jaar. Hoewel er hierbij natuurlijk geen sprake moet zijn van overbevissing, zou een dergelijke maatregel de vissers stimuleren om zich aan het teruggooiverbod te houden. Doelsoortvis moet, onder de juiste inspectievoorwaarden, alleen in aangewezen havens aan land gebracht kunnen worden. Hierdoor wordt de hoeveelheid boven de quota gevangen illegale vis die als smokkelwaar op de markt gebracht wordt ingeperkt. Aan land gebrachte vis die niet geschikt is voor menselijke consumptie moet, waar het economisch verantwoord is, gebruikt worden voor verwerking tot vismeel of visolie, om minder afhankelijk van de industriële visserij te kunnen zijn. De lidstaten moeten ook hun bijdrage leveren door volledig met de Commissie samen te werken, met het doel om de visgronden binnen hun rechtsgebied die bedreigd worden zo nodig te sluiten, en erop toe te zien dat de controles en de inspectie waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn grondig en doelmatig ten uitvoer gelegd worden. Vissers tonen zich buitengewoon verontwaardigd als zij vinden dat zijzelf onderworpen worden aan zeer strenge controles, terwijl anderen die niet tot hun lidstaat behoren verordeningen ongestraft kunnen schenden.
Nr. 4-531/376
Handelingen van het Europees Parlement
15.1.99
Hardstaff De aquacultuur is voorgesteld als middel om in de behoefte aan meer vis te voorzien, met name voor de visverwerking, om hierdoor de druk op de meest gewilde en bedreigde soorten te verlagen. Dit zou ook de werkgelegenheid bevorderen in gebieden die door lagere vangsten in de traditionele visserij getroffen zijn. Er bestaat geen unieke of eenvoudige oplossing voor het probleem van de teruggooi. Een veelheid aan onderling verbonden maatregelen is vereist om daadwerkelijk effect te sorteren. Maar vóór alles moeten de vissers zelf volledig bij het besluitvormingsproces betrokken worden, aangezien zij het zijn die eventueel overeengekomen strategieën waar moeten maken. Het is van groot belang dat wij de opleidingsmogelijkheden verbeteren, zodat de organisatie van beroepsopleidingen in de visserijsector van hetzelfde kaliber is als in de landbouw en het onderwijs. Als al diegenen die bij de visvangst zijn betrokken de redenen voor de vele maatregelen die ingevoerd worden om de vis in stand te houden net zo goed begrijpen als de technische details die het vangen van die vis met zich meebrengt, dan zullen zij bereid zijn om in het uiteindelijke belang van hun bedrijfstak samen te werken. Tot slot, als de globale visserij-inspanning verlaagd moet worden, dan zullen minder dagen op zee doorgebracht worden en zullen minder mensen aan de visvangst deelnemen. De Europese Unie moet erop toezien dat er financiële middelen beschikbaar gesteld worden om de gebieden die bijna geheel afhankelijk van de visserij zijn te helpen om zich aan te passen en om alternatieve werkgelegenheid te scheppen. Ik ben van mening dat een combinatie van dergelijke strategieën in belangrijke mate de verspillende teruggooi van goede kwaliteit consumptievis zal kunnen verlagen. Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Fractie van de Europese Volkspartij juicht dit initiatief vooral toe omdat het het eerste initiatief van de Europese Unie is dat de teruggooi van vis betreft. Het laat zien dat de Europese Unie op dit ogenblik met andere internationale organisaties daadwerkelijk bezig is om iets aan het teruggooiprobleem te doen. Hierbij moet echter opgemerkt worden dat het probleem van de teruggooi niet alleen met de vangst van jonge exemplaren te maken heeft, maar ook met de schade die aan de visbestanden wordt toegebracht. Het verslag richt zich uitsluitend op het probleem van de jonge exemplaren, maar het teruggooien heeft veel meer consequenties. In de praktijk heeft het negatieve gevolgen voor visbestanden, voor de afzet van soorten die niet voor menselijke consumptie geschikt zijn, voor technische maatregelen, enz. Daarom is het belangrijk, zelfs al steunen wij het verslag, dat wij waakzaam blijven met betrekking tot alle door de Commissie genomen initiatieven om het probleem effectief en in een breder kader aan te pakken. De belangrijkste actoren in het oplossen van de teruggooiproblemen zijn de lidstaten. Zij zijn het immers die de Commissaris moeten steunen als deze besluit om visgronden binnen de territoriale wateren of het rechtsgebied van de betrokken lidstaten te sluiten wanneer het duidelijke doel hiervan instandhouding van visbestanden is. Het verslag legt de nadruk op de noodzaak voor verder onderzoek naar de teruggooi van vis en de biologische, mariene en economische gevolgen daarvan. Dit moet echter slechts gezien worden als een eerste stap op weg naar de aanpak van het probleem, zowel op Europees als op internationaal niveau. Er worden nog andere maatregelen in het verslag vermeld, zoals de tenuitvoerlegging van nieuwe technische maatregelen, de verplichting om vangsten in specifieke vishavens aan land te brengen, en een vaste referentieprijs voor soorten die niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. De Fractie van de Europese Volkspartij zal met aandacht blijven uitkijken naar verdere voorstellen van de Commissie en, hoewel wij onze twijfels hebben over de beperkte aanpak die door de rapporteur wordt gevolgd, zijn wij bereid om haar onze steun in deze belangrijke zaak te geven. Oreja, lid van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie verwelkomt de mogelijkheid om haar mening te kunnen geven over dit initiatiefverslag van de Commissie visserij, en ik wil om te beginnen de Commissie visserij, en mevrouw Hardstaff in het bijzonder, bedanken voor het opstellen van dit verslag. De Commissie onderschrijft, in grote trekken, het merendeel van de conclusies en aanbevelingen die in de ontwerpresolutie staan, en wij constateren met tevredenheid dat het verslag benadrukt dat het van vitaal belang is de selectiviteit van vistuigen te vergroten. Het verslag bevat ook een verwijzing naar het invoeren van een verbod op het teruggooien van vis. Zoals de leden van de Commissie visserij al weten, is de Commissie het, om een aantal redenen, niet helemaal eens met het idee om de teruggooi van vis zonder meer te verbieden, maar de nieuwe verordening inzake technische instandhoudingsmaatregelen — die op 1 januari 2000 in werking zal treden — bevat een flink aantal bepalingen die zouden moeten leiden tot een verhoogde selectiviteit van de vistuigen, en daarmee tot een vermindering van de verplichte teruggooi. De Commissie zal aandacht besteden aan de suggestie in het verslag om te onderzoeken of het nut kan hebben om, bij wijze van proef, het teruggooien van één of twee vissoorten te verbieden. Tenslotte, mevrouw de Voorzitter, wil de Commissie nogmaals haar dank uitspreken voor dit verslag. Rübig (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, tot slot wil ik alleen maar zeggen dat wij een zeer inspannende week hebben gehad en dat er één werkelijk belangrijk punt was: de vertegenwoordiger van de Raad heeft ons toegezegd dat de Raad zich nu ook met de veiligheid in Brussel zal bezighouden.
15.1.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-531/377
De Voorzitter. — Dat is belangrijke informatie. Hartelijk dank, mijnheer Rübig. Het debat is gesloten. De stemming over het verslag van mevrouw Hardstaff vindt op 28 januari 1999 in Brussel plaats. (l) 7. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. — Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 12.20 uur gesloten)
1) In het register ingeschreven verklaringen — Verzending van de tijdens de huidige vergadering aangenomen resoluties — Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen.
Venta · Salg · Verkauf · Πωλήσεις · Sales · Vente · Vendita · Verkoop · Venda · Myynti · Försäljning BELGIQUE/BELGIÉ
ÖSTERREICH
Jean D« Lannoy Avenue du Roi 202/Koningslaan 202 B-1190 Bruxelles/Brussel Tél. (322) 538 43 08 Fax (32-2) 538 08 41 E-mail:
[email protected] URL: http://www.jean-de-lannoy.be
Manz'sche Verlags- und Universitätsbuchhandlung Gmb H Kohlmarkt 16 A-1014Wien Tel. (43-1)53 16 11 00 Fax (43-1)53 16 11 67 E-Mail:
[email protected] URL: http://www.manz.at
La librairie européenne/ De Europeae Boekhandel Rue de la Loi 244/Wetstraat 244 B-1040 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 295 26 39 Fax ¡32-2¡ 735 08 60 E-mail: mail @ libeurop.be URL: http://www.libeurop.be Moniteur belge/Belglach Staatab lad Rue de Louvain 40-42/Leuvenseweg 40-42 B-1000 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 552 22 11 Fax (32-2) 511 01 84 DANMARK J. H. Schultz Information A/S Herstedvang 12 DK-2620 Albertslund TU. (45) 43 63 23 00 Fax (45) 43 63 19 69 E-mail:
[email protected] URL: http://www.schultz.dk DEUTSCHLAND Bundeaanzelger Verlag Gmb H Vertriebsabteilung Amsterdamer Straße 192 D-50735 Köln Tel. (49-221)97 66 80 Fax ¡49-221) 97 66 82 78 E-Maii: vertrieb©bundesanzeiger.de URL: http://www.bundesanzeiger.de ΕΛΛΑΔΑ /GREECE G. C. Eleflheroudakla SA International Bookstore Panepistimiou 17 GR-10564 Athina Tel. (30-1) 331 41 80/1/2/3/4/5 Fax (30-1)323 98 21 E-mail:
[email protected] ESPAÑA Boletín Oficial del Estado Trafalgar. 27 E-28071 Madrid Tel. (34)915 38 21 11 (Libros), 913 84 17 15(Suscrip.) Fax (34) 915 3B 21 21 (Libros), 913 B4 17 14(Suscrip.) E-mail:
[email protected] URL: http://www.boe.es Mundi Prensa Lib ros, SA Castella, 37 E-28001 Madrid Tel. (34)914 36 37 00 Fax (34) 915 75 39 98 E-maii:
[email protected] URL: http://www.mundiprensa.com FRANCE Journal officiel Service des publications des CE 26, rue Desaix F-75727 Paris Cedex 15 Tél. (33) 140 58 77 31 Fax (33) 140 58 77 00 E-mail:
[email protected] URL: h(1p://www.joumal-officiel.gouv.fr IRELAND Government Supplies Agency Publications Section 4-5 Harcourt Road Dublin 2 Tel. (353-1)661 31 11 Fax (353-1) 475 27 60 E-mail:
[email protected] ITALIA Llcoaa SpA Via Duca di Calabria, 1/1 Casella postale 552 1-50125 Firenze Tel. (39) 055 64 83 1 Fax (39) 055 64 12 57 E-mail:
[email protected] URL: http://www.licosa.com LUXEMBOURG Messageries du livre SARL 5, rue Raiffeisen L-2411 Luxembourg Tél. (352)40 10 20 Fax (352) 49 06 61 E-mail:
[email protected] URL: http://www.mdl.lu NEDERLAND SDU Servicecentrum Uitgevers Christoffel Planlijnstraat 2 Postbus 20014 2500 EA Den Haag Tel. (31-70)378 98 80 Fax (31-70) 378 97 83 E-mail:
[email protected] URL: http://www.sdu.nl
PORTUGAL
___
Distribuidora de Livros Bertrand Ld.' Grupo Bertrand. SA Rua das Terras dos Vales, 4-A Apartado 60037 P-2700 Amadora Tel. (351)214 95 87 87 Fax (351) 214 96 02 55 E-mail:
[email protected] Imprensa Naclonal-Caaa da Moeda, SA Rua da Escola Politécnica n° 135 P-1250 -100 Lisboa Codex Tel. (351)213 94 57 00 Fax (351) 213 94 57 50 E-mail:
[email protected] URL: http://www.incm.pt SUOMI/FINLAND Akateeminen Kirjakauppa/ Akademiska Bokhandeln Keskuskatu 1/Centralgatan 1 PL/PB 128 FIN-00101 Helsinki/Helsingfors Ρ ./tfn (358-9) 121 44 18 FVfax (358-9) 121 44 35 Sähköposti:
[email protected] URL: http://www.akateeminen.com SVERIGE BTJAB Traktorvägen 11 S-221 82 Lund Tlf. (46-46) 18 00 00 Fax (46-46) 30 79 47 E-post:
[email protected] URL: http://www.blj.se UNITED K INGDOM The Stationery Office Ltd Orders Department PO Box 276 London SW8 5DT Tel. (44-171)870 60 05-522 Fax (44-171) 870 60 05-533 E-mail:
[email protected] URL: http://www.tsonline.co.uk ISLAND Bokabud Larusar Blondel Skólavördustig, 2 IS-101 Reykjavik Tel. (354) 552 55 40 Fax (354) 552 55 60 E-mail
[email protected] NORGE Swets Norge AS Østenjoveien 18 Boks 6512 Etterstad Ν-0606 Oslo Tel. (47-22) 97 45 00 Fax ¡47-22) 97 45 45 E-mail:
[email protected] SCHWEIZ/SUISSE/SVIZZERA Euro Info Center Schweiz c/o OSEC Stampfenbachstraße 85 PF 492 CH-8035 Zürich Tel. (41-1)365 53 15 Fax ¡41-1) 365 54 11 E-mail:
[email protected] URL: http://www.osec.ch/eics BÄLGARUA Europress Euromedia Ltd 59, blvd Vitosha BG-1000 Solia Tel. (359-2) 9B0 37 66 Fax (359-2) 980 42 30 E-mail:
[email protected] ÔESKÁ REPUBLIK A USIS NIS-prodejna Havelkova 22 CZ-130 00Praha3 Tel. (420-2) 24 23 14 86 Fax (420-2) 24 23 11 14 E-mail:
[email protected] URL: http://usiscr.cz CYPRUS Cyprus Chamber of Commerce and Industry PO Box 1455 CY-1509 Nicosia Tel. (357-2) 66 95 00 Fax (357-2) 66 10 44 E-mail:
[email protected]
EEST] Eesti Kaub andua-Tõõatuakoda (Estonian Chamber of Commerce and Industry) Toom-Kooli 17 EE-0001 Tallinn Tel. (372) 646 02 44 Fax ¡372) 646 02 45 E-mail:
[email protected] URL: http://www.koda.ee HRVATSKA Mediatrade Ltd Pavia Hatza 1 HR-10000 Zagreb Tel. (385-1)481 94 11 Fax ¡385-1)481 94 11 MAGYARORSZAG Euro Info Service Hungexpo Europa Haz PO Box 44 H-1441 Budapest Tel. (36-1)264 82 70 Fax (36-1)264 82 75 E-mail:
[email protected] URL: http://www.euroinfo.hu MALTA Miller Distributors Ltd Malta International Airport PO Box 25 Luqa LQA 05 Tel. (356) 66 44 88 Fax (356) 67 67 99 E-mail:
[email protected] POLSKA Ars Polona Krakowskie Przedmiescie 7 Skr. pocztowa 1001 PL-00-950 Warszawa Tel. (48-22) 826 12 01 Fax ¡48-22) 826 62 40 E-mail: booksl
[email protected] ROMANIA Euromedia Strada Franceza Nr 44 sector 3 RO-70749 Bucuresti Tel. (40-1)315 44 03 Fax ¡40-1)315 44 03 E-mail:
[email protected] ROSSIYA CCEC 60-letiya Oktyabrya Av. 9 117312 Moscow Tel. (7-095) 135 52 27 Fax (7-095) 135 52 27 SLOVAKIA Centrum VT1 SR Nám. Slobody, 19 SK-81223 Bratislava Tel. (421-7)54 41 83 64 Fax (421-7) 54 41 83 64 E-mail:
[email protected] URL: http://www.sltk.stuba.sk SLOVENIJA Gospodarakl Vestnik Dunajska cesta 5 SLO-1000 Ljubljana Tel. (3B6) 613 09 16 40 Fax ¡386) 613 09 16 45 E-mail:
[email protected] URL: http://www.gvestnik.si TURKIYE Dünya Infotel AS 100, Yil Mahallessi 34440 TR-80050 Bagcilar-Istanbul Tel. (9'3-212)629 46 89 Fax ¡90-212) 629 46 27 E-mail:
[email protected] AUSTRALIA Hunter Pub lications PO Box 404 3067 Abbotsford, Victoria Tel. (61-3)94 17 53 61 Fax (61-3) 94 19 71 54 E-mail:
[email protected] CANADA Les éditions La Liberté Inc. 3020, chemin Sainte-Foy G1X 3V6 Sainte-Foy, Québec Tel. (1-418)658 37 63 Fax ¡1-800) 567 54 49 E-mail:
[email protected] Renouf Pub lishing Co. Ltd 5369 Chemin Canotek Road Unit 1 K U 9J3 Ottawa, Ontario Tel. (1-613)745 26 65 Fax (1-613) 745 76 60 E-mail:
[email protected] URL: http://www.renoufbooks.com EGYPT The Middle East Ob server 41 Sherif Street Cairo Tel. (20-2)392 69 19 Fax (20-2) 393 97 32 E-mail:
[email protected] URL: http://www.meobserver.com.eg
INDIA EBIC India 3rd Floor, Y. B. Chavan Centre Gen. J. Bhosale Marg. 400 021 Mumbai Tel. (91-22)282 60 64 Fax ¡91-22) 285 45 64 E-mail:
[email protected] URL: http://www.ebicindia.com JAPAN PSI-Japan Asahi Sanbancho Plaza #206 7-1 Sanbancho. Chiyoda-ku Tokyo 102 Tel. (81-3)32 34 69 21 Fax ¡81-3) 32 34 69 15 E-mail:
[email protected] URL: http://www.psi-japan.co.jp MALAYSIA EBIC Malaysia Level 7, Wisma Hong Leong 18 Jalan Perak 50450 Kuala Lumpur Tel. (60-3)21 62 62 98 Fax (60-3) 21 62 61 98 E-mail:
[email protected] MEXICO Mundi Prensa Mexico, SA de CV Rio Panuco No 141 Colonia Cuauhtemoc MX-06500 Mexico, DF Tel. (525) 533 56 58 Fax ¡52-5) 514 67 99 E-mail:
[email protected] PHILIPPINES EBIC Philippines 19th Floor, PS Bank Tower Sen. Gil J. Puyat Ave. cor. Tindalo St. Makati City Metro Manilla Tel. (63-2) 759 66 80 Fax ¡63-2) 759 66 90 E-mail: eccpcom® globe.com.ph URL: http://www.eccp.com SOUTH AFRICA Eurochamber of Commerce In South Africa PO Box 781738 2146 Sandton Tel. (27-11)884 39 52 Fax ¡27-11) 883 55 73 E-mail:
[email protected] SOUTH K OREA The European Union Chamb er of Commerce In Korea 5th Fl, The Snilla Hotel 202, Jangchung-dong 2 Ga, Chung-ku 100-392 Seoul Tel. (822) 22 535631/4 Fax ¡82-2) 22 53-5635/6 E-mail:
[email protected] URL: http://www.eucck.org SRI LANKA EBIC Sri Lanka Trans Asia Hotel 115 Sirchittampalam A. Gardiner Mawatha Colombo 2 Tel. (94-1)074 71 50 78 Fax ¡94-1) 44 87 79 E-mail:
[email protected] THAILAND EBIC Thailand 29 Vanissa Building, Blh Floor Soi Chidlom Ploenchit 10330 Bangkok Tel. (66-2) 655 06 27 Fax (66-2) 655 06 28 E-mail:
[email protected] URL: http://www.ebicbkk.org UNITED STATES OF AMERICA Bernan Associates 4611 -F Assembly Drive Lanham MD20706 Tel. (1-800) 274 44 47 (toll free telephone) Fax (1-800) 865 34 50 (toll free fax) E-mail:
[email protected] URL: http://www.beman.com ANDERE LANDER/OTHER COUNTRIES/ AUTRES PAYS Bitte wenden Sie sich an ein Büro Ihrer Wahl/ Please contact the sales office of your choice/ Veuillez voua adresser au bureau de vente de votre choix Office for Officiai Pub lications of the European Communities 2, rue Mercier L-2985 Luxembourg Tel. (352) 29 29-42455 Fax (352) 29 29-42758 E-mail:
[email protected] URL: http://eur-op.eu.int
De als bijlage bij het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen verschijnende „Handelingen van het Europees Parlement" omvatten: - de volledige verslagen der vergaderingen, - het jaarlijkse zaakregister.
In overeenstemming met het zittingsjaar van het Parlement lopen de abonnementen van begin maart tot eind februari van het daaropvolgende jaar.
Verkoop
Deze uitgaven zijn verkrijgbaar bij het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Betalingen kunnen slechts worden verricht bij het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): jaarabonnement 1999: EUR 285. Apart nummer: prijs vastgesteld per nummer en opgedrukt. Deze prijzen gelden voor de genummerde bladzijden, exclusief speciale verzendingskosten.
EUR 69,50
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLICATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN L-2985 Luxembourg
AX-AA-99-001-NL-C