ISSN 0378-5025
Bijlage
Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen
Nr. 2-356
uitgave in de Nederlandse taai
H a n d e l i n g e n v a n het E u r o p e s e P a r l e m e n t Zitting 1987-1988 Volledig verslag van de Vergadering van 12 tot en met 16 oktober 1987 Huis van Europa, Straatsburg
Inhoud
Vergadering van maandag 12 oktober 1987.
Hervatting van de zitting, blz. 1 — Verwelkoming, blz. 1 — Verklaring van de Voorzitter, blz. 2 — Agenda, blz. 3 — Stemming, blz. 5 — Maximaal toelaatbare radioactiviteitsniveaus, blz. 6 — Berggebieden, blz. 10 — Regionale problemen van Ierland, blz. 17.
26
Vergadering van dinsdag 13 oktober 1987
Urgentverklaring, blz. 27 — Algemene begroting van de Gemeenschappen voor 1988, blz. 28 — GBL, blz. 46 — Vrouwen in de sport, blz. 51 — Stemming, blz. 54 — Beeld van de vrouw in de massamedia, blz. 62 — Discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften, blz. 68 — Wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces, blz. 75 — Verdrag en regionaal beleid, blz. 81 — Vragenuur, blz. 84 — Uitvoering van de adviezen van het Parlement, blz. 98 — Bijlage, blz. 101.
1°7
Vergadering van woensdag 14 oktober 1987
Goedkeuring van de notulen, blz. 108 — Agenda, blz. 108 — Urgentverklaring, blz. 110 — Europees veiligheidsbeleid, blz. 111 — Stemming, blz. 125 — Plechtige vergadering, blz. 133 — Agenda, blz. 137 — Voor de bouw bestemde produkten, blz. 138 — Interne markt, blz. 144 — Stemming, blz. 154 — Vragenuur (voortzetting), blz. 160 — Bijlage, blz. 170. (Vervolg z. o. z.)
TEN GELEIDE Tegelijkertijd met de uitgave in de Nederlandse taal verschijnen er uitgaven in de acht andere officiële talen der Gemeenschappen : Spaans, Deens, Duits, Grieks, Engels, Frans, Italiaans en Portugees. De uitgave in de Nederlandse taal behelst de oorspronkelijke tekst van de in het Nederlands gehouden redevoeringen en de Nederlandse vertaling van de redevoeringen in een andere taal. In het laatste geval staat achter de naam van de spreker met de volgende letters aangegeven in welke taal deze zich heeft uitgedrukt : (ES) voor Spaans, (DA) voor Deens, (DE) voor Duits, (GR) voor Grieks, (EN) voor Engels, (FR) voor Frans, (IT) voor Italiaans en (PT) voor Portugees. De oorspronkelijke tekst van de vertaalde redevoeringen wordt gepubliceerd in de uitgave in de desbetreffende taal.
Inhoud (vervolg)
Vergadering van donderdag 15 oktober 1987
203
Goedkeuring van de notulen, blz. 204 — Actualiteitendebat, blz. 206 — Interne markt (voortzetting), blz. 230 — Verdrag en regionaal beleid (voortzetting), blz. 232 — Benoeming van de Rekenkamer, blz. 235 — Verzoekschriften, blz. 236 — Europese luchtvaartindustrie, blz. 243 — Betaald educatief verlof, blz. 254 — Mededeling van de Voorzitter, blz. 254 — Stemming, blz. 255 — Betaald educatief verlof (voortzetting), blz. 259 — Integratie van de gehandicapten, blz. 263 — Kosten voor tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak, blz. 272 — Rationeel gebruik van energie in de vervoersector, blz. 275. Vergadering van vrijdag 16 oktober 1987
280
Stemming, blz. 280 — Algemene tariefpreferenties voor 1988, blz. 282 — Natuurgeneesmiddelen, blz. 287 — Onderbreking van de zitting, blz. 289.
De tijdens de vergadering van 12 tot en met 16 oktober 1987 aangenomen resoluties zijn opgenomen in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. C-305 van 16.11.1987.
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/1
VERGADERING VAN MAANDAG 12 OKTOBER 1987
Inhoud
1. Hervatting van de zitting : " . i'
1
2. Verwelkoming de heren Stewart, McCartin
1
7. Berggebieden —Verslag (doc. A2-82/87) van
3. Verklaring van de Voorzitter de heren Fich, Collinot
2
4. Agenda - . i
, de heren Cot, Arndt, mevrouw d'Ancona, mevrouw Llorca Vilaplana, mevrouw Veil, mevrouw d'Ancona, de heren Klepsch, Pranchère, P. Beazley, Seligman, Staes 5. Stemming de heer Balfe
mevrouw Bloch von Blottnitz, de heren Rothley, Alber, Clinton Davis (Commissie); mevrouw Weber, mevrouw Bloch von Blottnitz, de heren Fich, Clinton Davis
3 5
6. Maximaal toelaatbare radioactiviteitsniveaus — Verslag (doc. A2-154/87) van mevrouw Bloch von Blottnitz
VOORZITTER: LORD PLUMB Voorzitter (De vergadering wordt te 17.00 uur geopend) 1. Hervatting van de zitting De Voorzitter.—Ik verklaar de zitting van het Europese Parlement die op 18 september 1987 werd onderbroken, te zijn hervat. 2. Verwelkoming De Voorzitter. — Namens het Europese Parlement heet ik de door de heer Gemma Hussey geleide delegatie van de gemengde Ierse commissie die bevoegd is op het gebied van de communautaire wetgeving, hartelijk welkom.
de heer Musso de heren Musso, Dalsass, Arbeloa Muru, Saridakis, Alvarez de Eultate Peñaranda, Graziani, Mäher, von Nostitz, Pordea, Cervera Cardona, mevrouw Gadioux, mevrouw Brookes, de heren Cabezón Alonso, Schmidhuber (Commissie) ; Musso
10
8. Regionale gebieden van Ierland — Verslag (doc. A2-109/87) van de heer Hume de heren Hume, O'Donnell, P. Beazley, Mäher, Barrett, Telkämper, McCartin, Killilea, mevrouw Banotti, de heren Schmidhuber (Commissie); Hume, Schmidhuber . . . .
17
Staten en van het Europese Parlement te Luxemburg in juni jl. Een dergelijke conferentie bevordert zeker deze samenwerking. Ik dank onze Ierse collega's voor hun bezoek waardoor zij kennis kunnen maken met onze parlementaire commissies en nauwere samenwerking kunnen tot stand brengen tussen het Ierse en het Europese Parlement.
De heer Stewart (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik er uw aandacht op vestigen dat enkele kiezers uit mijn kiesdistrict in de gevangenis van Leuven op hun proces wachten. Ik heb de Belgische autoriteiten verzocht hen te mogen bezoeken. Kunt u uw invloed aanwenden om ervoor te zorgen dat mij toegang tot de gevangenis wordt verleend ?
(Applaus)
De Voorzitter. — Mijnheer Stewart, als u mij meer gedetailleerde informatie verschaft, zal ik zien wat ik kan doen om u toegang tot de gevangenis in Leuven te verlenen.
Het belang van de versterking van de samenwerking tussen het Europese Parlement en de nationale parlementen is onderstreept tijdens de Conferentie van de voorzitters van de nationale parlementen van de Lid-
De heer McCartin (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wou uw aandacht vestigen op een punt van de agenda van woensdag, „Rede van de heer
Nr. 2-356/2
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
McCartin Hillery, president van de Republiek Ierland". Overeenkomstig het Toetredingsverdrag heet dat land Ierland en de heer Hillery is de president van Ierland. Mag ik u verzoeken dit te laten corrigeren ? De Voorzitter. McCartin (>).
Wij nemen daar nota van, mijnheer
3. Verklaring van de Voorzitter De Voorzitter. — Ik wou een en ander zeggen in verband met de verslagen die wij later zullen behandelen. Ten eerste heb ik, ingevolge het advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en van de Commissie institutionele zaken, na raadpleging van het Bureau in uitgebreide samenstelling, er mijn goedkeuring aan gehecht dat er vrijdag 2 oktober een vordering bij het Hof van Justitie is ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de Raad betreffende de „comitologie". Deze verordening is door de Raad aangenomen op grond van het bepaalde in artikel 10 van de Europese Akte tot vaststelling van de bevoegdheden voor de uitvoering van de regels die de Raad stelt. Ten tweede, breng ik met betrekking tot de begroting in herinnering dat de leden een afschrift hebben ontvangen van een door de voorzitter van de Raad op 6 oktober aan hen gericht schrijven, waarbij het Parlement wordt medegedeeld dat de Raad het voor 5 oktober, de in het EEG-Verdrag vastgestelde termijn, niet eens is kunnen worden over een ontwerp-begroting. Ik herinner eveneens aan mijn antwoord van 6 oktober, waarin ik de politieke reactie van het Parlement op dit falen zeer duidelijk onder woorden heb gebracht en waarin ik erop heb gewezen dat de Raad verplicht is het hoofd te bieden aan de echte vraagstukken waarvoor de Gemeenschap zich gesteld ziet en een begroting op te stellen die aan de werkelijke behoeften van de Gemeenschap beantwoordt. Op grond van artikel 175 van het EEG-Verdrag heb ik in mijn brief de Raad eveneens formeel verzocht een ontwerp-begroting op te stellen die aldus het Parlement op 7 december a.s., na afloop van de Europese Raad van Kopenhagen, alle mogelijkheden openlaat. De Begrotingscommissie zal vanavond bijeenkomen en het Parlement zal morgen in de gelegenheid zijn de toestand met betrekking tot de begroting voor 1988 te behandelen. De fungerend voorzitter van de Raad van de voor de begroting verantwoordelijke ministers, de heer Tygesen, zal aanwezig zijn. Ik zal de voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie woensdagmiddag ontmoeten om de huidige stand van zaken te bepalen. Ik zal natuurlijk ook contact opnemen met de voorzitters van de betrokken commissies, in het bijzonder met de heer Cot, voorzitter van de Begrotingscommissie. Het verheugt mij dat de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Ellemann-Jensen, mij heeft verzocht het standpunt van het Parlement (') Goedkeuring van de notulen: zie notulen.
tegenover de leden van de Europese Raad van Kopenhagen te verdedigen. Ik hoop dat ook de andere regeringsleiders daarvan in kennis zijn gesteld. Het is de tweede maal dat ik een dergelijke bijeenkomst zal bijwonen, wat van zeer groot belang is voor de erkenning van het gewicht van het Parlement en het is belangrijk dat het Parlement met het oog hierop zijn standpunt bepaalt inzake essentiële punten zoals de toekomstige financiering, de voorstellen in de landbouwsector en de hervorming van de structuurfondsen, en wel zodanig dat onze standpunten duidelijk aan de Europese Raad worden uiteengezet. Ten slotte heb ik dinsdag jl. een vruchtbaar onderhoud gehad met de delegatie van de Opperste Sovjet. Die brengt een niet-officieel bezoek aan het Parlement op uitnodiging van een aantal fracties. Ik heb duidelijk uitdrukking gegeven aan de wens van het Parlement dat de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de landen van Oost-Europa worden genormaliseerd, maar dat zulks afhankelijk is van het aanknopen van diplomatieke betrekkingen door deze landen met de Gemeenschap. De delegatie van de Opperste Sovjet zet haar niet-officiële bezoek in Straatsburg voort en verklaart ervan overtuigd te zijn naar Moskou te zullen terugkeren met de boodschap dat het Parlement voornemens is formeel zijn delegaties voor de betrekkingen met de landen van Oost-Europa te zullen instellen zodra deze de nodige maatregelen hebben genomen met het oog op de totstandkoming van diplomatieke betrekkingen met de Europese Gemeenschap. (Applaus) De heer Fich (S). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wou iets zeggen in verband met de eerste rechtsvordering waarover u het had, namelijk de invloed die de Raad heeft op de administratie van de rechtsvorderingen van de Gemeenschap. Ik ben het absoluut niet eens met de conclusie die u daaruit trekt, maar ik ben het wel eens met wat de Raad heeft gedaan. Is het normaal dat het Bureau een dergelijke zaak tegen de Raad aanhangig maakt, dus ook in mijn naam ? Zou het niet verstandiger zijn dat de leden zich kunnen uitspreken over dergelijke vorderingen ? Ik ben het niet eens met wat u daarnet hebt gezegd. De Voorzitter. — Er is over deze kwestie uitvoerig overleg gepleegd met de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. Deze commissie was unaniem van oordeel dat ik terzake iets moest ondernemen. Overeenkomstig het Reglement valt het al dan niet nemen van actie onder de bevoegdheid van de Voorzit,ter. Precies daarom heb ik een onderhoud gehad met het bureau van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en haar voorzitter, Lady Elles. Ik heb hun standpunt gehoord en besloten hun aanbeveling te volgen. Mijnheer Fich, ik kan u verzekeren dat dit besluit niet lichtzinnig is genomen. Er is rekening gehouden met de standpunten van de fractievoorzitters, het Bureau in uitgebreide samenstelling, en van die leden van de Juridische Commissie die deze zaak hebben
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/3
Voorzitter bestudeerd. Daarom heb ik deze verantwoordelijkheid genomen en ik geloof niet, gezien de informatie waarover ik beschik, dat ik een verkeerd besluit heb genomen. (Apphus) De heer Collinot (DR). — (FR) De socialisten en de heer Arndt hebben besloten een delegatie van de Opperste Sovjet naar dit Parlement uit te nodigen. De Sovjetdelegatie heeft alle fracties ontmoet, behalve de Europese Rechtse Fractie. (Applaus van links) Indien we wel waren uitgenodigd, zouden we heel wat vragen aan deze delegatie hebben gesteld. Bij voorbeeld : wanneer gaat u Kaboel en Afghanistan bevrijden? Wanneer zal het Sovjetleger zich terugtrekken uit de landen van Europa die het onderdrukt en bezet houdt ? Wanneer zullen achter het IJzeren Gordijn vrije verkiezingen worden georganiseerd waartoe u zich had verbonden in de Overeenkomsten van Yalta ? Wanneer zal de Berlijnse muur worden afgebroken ? Alleen wanneer al deze voorwaarden vervuld zijn, mag een delegatie van de Opperste Sovjet hier in dit Parlement worden ontvangen. De Voorzitter. — Mijnheer Collinot, over die kwestie wordt niet gedebatteerd. Wat ik heb gezegd was alleen bedoeld als informatie over het bezoek van deze delegatie. U zal de Sovjetdelegatie kunnen ontmoeten in het kader van de fractievergaderingen {}). 4. Agenda De Voorzitter. — In de vergadering van de fractievoorzitters vanochtend is mij verzocht u het volgende voor te stellen in verband met de ontwerp-agenda die door het Bureau in uitgebreide samenstelling op 15 september 1987 is vastgesteld. (De Voorzitter leest de wijzigingen voor die zijn aangebracht op de agenda van maandag) (2) Wat de agenda van dinsdag betreft : Vervanging van de indiening door de Raad van de ontwerp-begroting voor 1988 door een verklaring van de heer Tygesen, voorzitter van de Begrotingsraad. De Begrotingscommissie heeft verzocht om een debat naar aanleiding van deze verklaring, overeenkomstig artikel 56, lid 3 van het Reglement. Overeenkomstig dit artikel kan het Parlement besluiten een debat te laten (') Samenstelling van het Parlement — Onderzoek geloofsbrieven — Verzoekschriften — Kredietoverschrijvingen — In het register ingeschreven verklaringen (artikel 65 van het Reglement) — Machtiging tot het opstellen van verslagen — Verwijzing naar commissies — Ingekomen stukken — Van de Raad ontvangen verdragsteksten — interpretatie van het Reglement: zie notulen. 2 ( ) Zie notulen.
volgen op deze verklaring maar, als u het daarmee eens bent, stel ik voor dit debat nu op de agenda te plaatsen. Daar de Begrotingscommissie voornemens is een ontwerp-resolutie in te dienen tot besluit van dit debat, stel ik de volgende indieningstermijnen voor: — dinsdag 17.00 uur : Indiening van de ontwerpresoluties ; — woensdag 13.00 uur: Indiening van amendementen op deze ontwerp-resoluties ; — donderdag 18.00 uur: Stemming. De heer Cot (S), voorzitter van de Begrotingscommissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, als het niet anders kan, dan moet het maar zo, maar namens de Begrotingscommissie betreur ik het dat de stemming pas donderdagavond te 18.00 uur zal plaatsvinden. Enerzijds zullen sommigen van onze collega's, die moeten deelnemen aan een seminarie over het vraagstuk van de toekomstige financiering, niet meer in Straatsburg zijn en anderzijds, rekening houdend met het belang van deze stemming, had ik het beter gevonden als deze stemming eerder had kunnen plaatsvinden. Ik begrijp evenwel dat het Bureau ook verplichtingen heeft. Ik wou alleen maar vragen de zaak nader te onderzoeken. De Voorzitter. — Mijnheer Cot, het Bureau is gebonden aan de regels inzake de tijdsduur tussen het debat, het indienen van amendementen en de stemming. Ook ik had het beter gevonden als de stemming eerder had kunnen plaatsvinden. (Het Parlement neemt het voorstel aan) . Wat dus de agenda van dinsdag betreft is voorgesteld de verslagen over vrouwenrechten gecombineerd te behandelen na de stemming van 's ochtends of van 15.00 tot 17.15 uur. De heer Arndt (S). — Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie vraagt de oorspronkelijke agenda te handhaven en dus de vier verslagen over de vrouwenrechten afzonderlijk te behandelen. Er kunnen natuurlijk heel wat argumenten worden aangevoerd door de fractievoorzitter, maar deze argumenten mogen niet alleen worden toegepast op verslagen over vrouwenrechten, maar moeten dan ook gelden voor alle andere verslagen. Zo hadden wij bij voorbeeld een gecombineerd begrotingsdebat kunnen houden en op donderdag de overige onderwerpen kunnen behandelen. Mijn fractie begrijpt niet waarom steeds, precies bij verslagen over vrouwenrechten, een dergelijke wens wordt geformuleerd. Mevrouw d'Ancona (S), voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw. — Mijnheer de Voorzitter, ik volg in deze de opmerkingen van de heer Arndt, dat zult u begrijpen, omdat wij al maanden geleden deze afzonderlijke behandeling hebben aangekondigd en er natuurlijk niet akkoord mee gaan dat, nu er tijdgebrek
Nr. 2-356/4
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
d'Ancona komt, juist deze al maanden geleden aangekondigde verslagen daarvan de dupe zijn. Mevrouw Llorca Vilaplana (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wou er alleen maar op wijzen dat onze fractie wenst dat dinsdag wordt gehandhaafd, omdat heel vaak debatten over vrouwenzaken op vrijdag hebben plaatsgevonden. Wij zijn er nu in geslaagd dat deze debatten op dinsdag plaats vinden en daarom verzoeken wij u, mijnheer de Voorzitter, de oorspronkelijke ontwerp-agenda aan te houden. Mevrouw Veil (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, beoogt het voorstel van de heer Arndt een afzonderlijke behandeling maar op hetzelfde tijdstip, d.w.z. van 15.00 tot 17.15 uur, of zal het debat, als het niet wordt beëindigd, de volgende dag worden voortgezet ? De Voorzitter. — Als er geen bezwaren zijn, handhaven wij de oorspronkelijke agenda en zullen de vier verslagen afzonderlijk worden behandeld. (Het Parlement besluit niet van de ontwerp-agenda wijken)
afte
(De Voorzitter leest de wijzigingen voor die zijn aangebracht óp de agenda van woensdag) (}) Wat de agenda van donderdag betreft: Het verslag-Ulburghs namens de CTDI, over algemene tariefpreferenties voor 1988 is niet in de commissie goedgekeurd en wordt derhalve van de agenda afgevoerd. Er is voorgesteld het verslag-d'Ancona (doc. A2-123/87) namens de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, over betaald educatief verlog op donderdag te behandelen in de plaats van het verslag-Ulburghs. Mevrouw d'Ancona (S), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, ik wou om persoonlijke dringende redenen aan u en via u aan de collega's vragen of de behandeling van dit verslag over betaald educatief verlof kan worden uitgesteld tot de volgende vergaderperiode van oktober. Er is nog genoeg plaats op de agenda voor de tweede oktoberzitting. Ik heb donderdagmiddag een dringende afspraak. Dat was ik vergeten. Vandaar dit vriendelijk doch dringend verzoek om de behandeling van mijn verslag uit te stellen. De heer Klepsch (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet of de opmerking van mevrouw d'Ancona strookt met de werkelijkheid. Onze agenda voor de twee vergaderperioden van oktober zal goed gevuld zijn. De fractievoorzitters hebben reeds ingestemd met de wens van de Socialistische Fractie, het verslag op de agenda te verplaatsen van vrijdag naar donderdag, dus in de plaats van het verslag-Ulburghs. Wanneer wij het verslag opnieuw gaan verplaatsen, geloof ik niet dat het nog op (!) Zie notulen.
een dergelijk gunstig tijdstip aan de orde zal kunnen komen. Ik wil er ook op wijzen dat het steeds de gewoonte is geweest dat bij afwezigheid van de rapporteur, de commissievoorzitter het verslag toelicht. Dat kunnen wij zomaar niet veranderen, want anders plegen wij inbreuk op een van de gewoontes van dit Parlement. Daarom ben ik er tegen dat dit verslag nog eens met een halve maand wordt verschoven. (Applaus) De Voorzitter. — Morgen behandelen wij in het Bureau in uitgebreide samenstelling de agenda voor de tweede vergaderperiode van oktober en ik zal dus om 15.00 uur kunnen mededelen of de behandeling al dan niet wordt uitgesteld. De beslissing zal dan aan het Parlement worden gelaten. De heer Pranchère en twaalf andere ondertekenaars hebben verzocht om inschrijving van een verklaring van de Commissie over de verdeling van de voedselvoorraden. Als wij deze verklaring op onze agenda inschrijven overeenkomstig artikel 74, lid 1, van het Reglement dan zou die aan de orde kunnen komen op donderdagavond of vrijdagochtend. De heer Pranchère (COM). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wou de aandacht van onze collega's vestigen op het dramatische vraagstuk van de minst begoeden. Vorig jaar heeft de Commissie gehoor gegeven aan onze oproep en die van de caritatieve organisaties en is begonnen met een steuncampagne voor de minst bedeelden. Zelfs al waren de rondgedeelde hoeveelheden niet in verhouding met de omvang van de voorraden, toch hebben zij tienduizenden gezinnen enige steun kunnen bieden. Tijdens de vergaderperiode van september heeft onze collega mevrouw Le Roux, de Commissie verzocht opnieuw met deze operatie te beginnen. De Commissie heeft de balans opgemaakt en nieuwe voorstellen gedaan voor een toekomstige actie. Waar wij om verzoeken is de raadpleging van ons Parlement na een verklaring van de Commissie. Wij hadden gehoopt dat dit tijdens deze vergaderperiode mogelijk zou zijn geweest. Het is een normale en zeker een doeltreffende procedure. Het verwondert ons dat de Commissie die haar ontwerp reeds aan de journalisten heeft voorgelegd, zich niet inschikkelijker heeft getoond. Wij zouden onze instemming hebben gehecht aan sommige aspecten van deze voorstellen, met name wat betreft het permanent maken van deze steun. Wij gaan echter niet akkoord met het beperken van de steun tot 100 miljoen Ecu. Gezien de ernst van de toestand voor vele gezinnen en om verder geen tijd meer te verliezen, nemen wij akte van het voornemen van de Commissie, op verzoek van de Communistische Fractie en geestverwanten, tijdens de vergadering van de fractievoorzitters, haar voorstellen aan de Raad voor te leggen en dus een verklaring af te leggen tijdens de tweede vergaderperiode van oktober. Dat is voor ons de uiterste limiet. Bij de
12.10.87
Nr. 2356/5
Handelingen van het Europese Parlement
Pranchère eerste winterkoude zal het probleem van de honger nog scherper worden. ■
zou ik erop willen aandringen dat het verslag in ieder geval deze week wordt behandeld.
(Applaus)
(Het Parlement keurt het voorstel om naar de commissie goed)
De Voorzitter. — D ank u, mijnheer Pranchère, ik hoef niemand meer het woord te verlenen, u hebt duidelijk verzocht om een verklaring van de Commissie tijdens de volgende vergaderperiode. De heer P. Beazley (ED ). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat iedereen hier akkoord gaat met deze voedselverdeling en dat de commissaris daarover een verklaring zal afleggen. Wij maken ons echter zorgen over de manier van ronddeling. Overleg met het Parlement, dat ter zake reeds enige ervaring heeft, vóór een beslissing wordt genomen over de wijze van ronddeling, lijkt dus aangewezen. De Voorzitter. — Mijnheer Beazley, u hebt gelijk en ik hoop dat de distributie op een doeltreffende manier verloopt want vorig jaar waren er moeilijkheden. Ik verwijs in dit verband naar wat de heer Sutherland heeft gezegd : de commissie zal een verklaring afleggen tijdens de tweede vergaderperiode van oktober, dus niet tijdens deze vergaderperiode. De heer Seligman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie wenst het verslag (doc. A272/87) van de heer Staes over ontbossing, dat op de agenda van donderdag stond, naar de commissie terug te verwijzen. Het verslag is gebaseerd op de resolutieUlburghs over technologieoverdracht naar de D erde Wereld om verdere ontbossing te voorkomen. D eze resolutie werd naar vijf commissies verstuurd, onder meer ook naar de Commissie ontwikkelingssamenwerking, die weigerden een advies uit te brengen. De heer Staes heeft daarna de titel van het verslag gewijzigd in „verslag over houtvoorraden en ontbossing", dus niet meer over technologieoverdracht. Het gaat dus om een veel omvangrijker onderwerp dan de oorspronkelijke reso lutieUlburghs en daarom wensen wij terugverwijzing naar de commissie, met het oog op een duidelijk advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking over ontbossing, wat valt onder de bevoegdheid van deze commissie. Ik denk niet dat er enige reden tot urgentie bestaat. De heer Staes (ARC), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, ik vind het eerlijk gezegd nogal laat om daar nu pas op te reageren, er zijn maanden aan voorafge gaan. Anderzijds heeft de commissie dit verslag behoudens een aantal wijzigingen unaniem goedge keurd. D aar is ook de goedkeuring bij van de persoon die nu om terugverwijzing vraagt. Het verband met zowel energie als technologie in het verslag is over duidelijk, daar kan niemand aan twijfelen. We gaan dan niet discussiëren over een titel. D aarenboven is het zo dat de International Timber Trade Organisation in november bijeenkomt onder meer over dit onderwerp, een belang dat het geachte lid niet zal ontgaan. D aarom
terugverwijzing
(Het Parlement neemt de aldus gewijzigde aan) (>).
5.
agenda
Stemming
VERSLAG (D OC. A280/87) VAN D E HEER BALFE, NAMENS D E COMMISSIE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING, OVER D E POLITIEKE, ECONOMISCHE EN SOCIALE SITUATIE IN EN D E VOORWAARD EN VOOR STEUN VAN D E EUROPESE GEMEENSCHAP AAN BANGLAD ESH Stemverklaring De heer Balfe, rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het Parlement erkentelijk voor zijn behandeling van mijn amendementen, en wil nog even drie punten aanstippen. Mijnheer de Voorzitter, u sprak van een „opmerkelijke combinatie" bij het aan de orde stellen van het compromisvoorstel van de heren Simpson, Mäher en mijzelf. D at is het inderdaad, gelet op de ernst van de huidige toestand in Bangladesh. Ik hoop dat niet alleen dit Parlement, maar de gehele Gemeenschap met de nodige voortvarendheid hun best zullen doen om dit zwaar getroffen land te helpen, dat regelmatig slacht offer van natuurrampen is. Ten tweede besef ik dat de Multivezelovereenkomst het Parlement voortdurend zorgen baart. Ten aanzien van hier geopperde bedenkingen aan mijn adres, geef ik natuurlijk toe dat bij de herzieningsonderhandelingen ook rekening moet worden gehouden met de belangen van vakbonden en industrie in Europa. Maar ik hoop dat het niet op egoïstische wijze zal gebeuren. Ten slotte wil ik mijn erkentelijkheid uitspreken tegenover het personeel van dit Parlement, regering en volk van Bangladesh, alsook Kathryn Smith en Elizabeth Gardiner van mijn eigen dienst, voor hun enorme steun bij de opstelling van dit verslag. Mijn dank ook aan het Parlement voor de vrijwel unanieme aanneming van alle amendementen die ik na overleg heb ingediend. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
t1) Verzoek om toepassing van de urgentieprocedures — Indieningstermijn voor amendementen — Spreektijd: zie notulen.
Nr. 2-356/6
6. Maximaal toelaatbare
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
radioactiviteitsniveaus
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2154/87) van mevrouw Bloch von Blottnitz, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over de rechtsgrondslag van het voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad (COM(87) 281 def. — doc. C2-82/87) voor een verordening (EURATOM) tot vaststelling van maximaal toelaatbare radioactiviteitsniveaus van radioactiviteit of van nucleair ongeval. Mevrouw Bloch von Blottnitz (ARC), rapporteur. — (DE) Dit verslag betreft de voorstellen van de Commissie voor maximaal toelaatbare radioactiviteitsniveaus voor levensmiddelen, diervoeders en drinkwater. Commissie en Raad willen krachtens artikel 31 van het Euratom-Verslag beslissen, en dat komt erop neer dat het Parlement alleen zou worden geraadpleegd. We moeten wel de politieke verantwoordelijkheid dragen, — ik herinner slechts aan de meer dan 20 000 handtekeningen en brieven — maar zouden als Parlement niets te vertellen hebben ! Het is een min of meer verkapte poging ons de echt bescheiden rechten die wij ons moeizaam met de Europese Akte hebben verschaft, langs administratieve weg weer uit handen te nemen, en dat gaat volgens mij niet aan. Ik heb dan ook als rapporteur voorgesteld als eerste stap ten aanzien van deze ontwerp-verordening de rechtsgrondslag te wijzigen, en wel door niet artikel 31 van het Euratom-Verdrag, maar artikel 100 A van het EEG-Verdrag als basis aan te wenden. Met grote voldoening kan ik u zeggen dat zowel de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, als de Commissie juridische zaken en rechten van' de burger zich ondubbelzinnig bij deze opvatting hebben aangesloten. Die rechtsgrondslag is ook geheel ondubbelzinnig, want deze verordening is bedoeld ter voortzetting van verordening nr. 1707/86 en haar verlenging tot 31 oktober 1987. Nu steunen deze verordening en de verlenging daarvan op het EEGVerdrag, en ik moet u dan ook de vraag stellen waarom we nu ineens met Euratom te maken hebben. Euratom geldt immers voor primaire straling, daar gaat het bij levensmiddelen niet om. De Commissie heeft altijd beweerd dat deze verordening nodig is voor ongestoorde handel met derde landen. Ook nu is het volgens haar zaak ongestoorde handel tussen Lid-Staten en derde landen te verzekeren, eenheid van de markt te waarborgen, verlegging van handelsstromen te voorkomen en nationale verbodsbepalingen te verhinderen, met andere woorden, voor de produkten moeten uniforme kwaliteitsnormen gelden. Deze moeten eenvormig worden geformuleerd en toegepast. Bij de vaststelling van kwaliteitsnormen is altijd, en terecht, het EEG-Verdrag gehanteerd, nooit het EuratomVerdrag. Waarom nu ineens wel ? Het gaat alleen om kwaliteitsnormen — ik zeg het nogmaals, om het
werkelijk allen duidelijk te maken — niet om primaire straling uit kerninstallaties. In dat geval was het Euratom-Verdrag natuurlijk wel de aangewezen weg. Daarom moeten we in elk geval overeenkomstig de Europese Akte te werk gaan op basis van artikel 100A van het EEG-Verdrag. Ik moet de Commissie dan ook zeggen : wilt u zich niet houden aan het unanieme besluit van milieu- en juridische Commissie, dan is het doorgestoken kaart ! Of u erkent onze rechten, waar u net als de Raad altijd de mond vol van hebt, of u zegt het onomwonden: met jullie is het veel makkelijker samenwerken als je zo min mogelijk bevoegdheden hebt, want dan schieten we beter op. Enige zinspelingen maakte commissaris Clinton Davis al in de commissie. Hij wil snel opschieten, de Raad moet spoedig beslissen, enzovoort. Als Parlement kunnen we niet toestaan dat ondemocratisch met ons wordt omgesprongen en dat we daarenboven politieke verantwoordelijkheid moeten aanvaarden voor een proces waarbij we slechts worden geraadpleegd. Wij staan op samenwerking, want wij zijn in tegenstelling tot de Commissie, democratisch gekozen: wij bezitten nu de rechten, zij komen ons toe, we zullen er verantwoord mee omgaan omdat het onze plicht is. Daarom doe ik met klem een beroep op de Commissie dat zij eindelijk voldoet aan haar verplichting met het Parlement samen te werken. Zij moet dus ons standpunt in de Raad tot zijn recht laten komen, en is daartoe beslist in staat. Zoals ik u al zei, mijnheer Clinton Davis, wij staan in deze kwesties altijd achter u ! U kunt niet tegen ons werken, dat staan we niet meer toe.
(Applaus)
VOORZITTER: DE HEER CLINTON Ondervoorzitter De heer Rothley (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wat is het doel van de verordening ? Stellig niet dat we voorzorgsmaatregelen treffen voor het geval van een ernstig reactorongeluk in de Gemeenschap. Het spreekwoord zegt, als de hemel valt zijn allen dood. Nee, daar gaat het zeker niet om. Het gaat om het optreden van een kleine, normale storing. Landbouwprodukten worden besmet, en dan zit je met de vraag hoe je ze nog in de Gemeenschap aan de man kunt brengen. Dat probleem dient met de verordening te worden geregeld. We weten allen dat na Tsjernobyl in de Gemeenschap chaos is ontstaan. Zo mochten b.v. broccoli niet uit Italië worden ingevoerd. Het gaat dus om de vraag bij welke radioactieve belasting levensmiddelen in de Gemeenschap mogen worden verkocht. Dat is precies wat de verordening moet regelen, en de gang van zaken sinds Tsjernobyl laat duidelijk zien dat dat de bedoeling
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/7
Rothley Op 30 mei 1986 heeft de Raad een verordening over invoervoorwaarden voor landbouwprodukten uit derde landen vastgesteld op de basis van het EEG-, niet van het Euratom-Verdrag, omdat zij kennelijk doelde op bescherming van de gezondheid in de Gemeenschap.Op 27 februari 1987 heeft de Raad haar tot 31 oktober 1987 verlengd. Op 16 juni 1987 stelt de Commissie nu een regeling voor op basis van het Euratom-Verdrag, ofschoon alle maatregelen totnutoe op het EEGVerdrag steunden. Dus niet het Parlement verandert de rechtsgrondslag, maar de Commissie, en wel op aanbeveling van de Raad ! (Applaus) Ik citeer uit het voorstel van de Commissie: „dat de vaststelling van een verordening tot bepaling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting de eenheid van de gemeenschappelijke markt bewaart, verleggingen van de handel in de Gemeenschap voorkomt en alle nationale verboden of beperkingen in de zin van artikel 36 van het EEG-Verdrag uitsluit." Maar dat is een materie die door artikel 100A van het EEG-Verdrag wordt geregeld, niet door het Euratom-Verdrag. (Applaus) Het Euratom-Verdrag regelt het beheer van kerntechnische installaties. Daarbij kan radioactiviteit ontsnappen, en daartegen moeten veiligheidsmaatregelen worden genomen. Het Verdrag voorziet niet in een regeling voor het geval zich een ongeluk voordoet, dus in hoeverre levensmiddelen dan in omloop kunnen blijven. Ik beveel de Commissie dan ook met klem aan niet gewoon voor de Raad door de knieën te gaan, maar zich van instemming van het Parlement te verzekeren. (Applaus) De heer AJber (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mijn fractie onderschrijft het verslag en met name paragraaf 4 ; ik onderschrijf ook de verklaringen van mevrouw Bloch von Blottnitz en kan het dus kort maken. Tweeërlei overwegingen pleiten voor de door de rapporteur voorgestelde rechtsgrondslag en wel inhoudelijke en constitutionele overwegingen. Het EuratomVerdrag — dat is het inhoudelijke aspect — heeft te maken met kernenergie als zodanig, met kerncentrales, met het personeel daarvan, dus met onmiddellijke effecten, maar niet met indirecte gevolgen. In constitutioneel opzicht zijner wederom twee aspecten, het ene geld de continuïteit, het tweede de legitimiteit. Nu we tot dusverre op het EEG-Verdrag hebben gesteund, moeten we dat blijven doen, tenzij daar iets tegenindruist — maar dat is niet het geval. En wat de legitimiteit aangaat, door de Europese Akte wordt de positie van het Parlement versterkt, juist en vooral op het gebied van milieu en volksgezondheid, en dat moet men nu niet terugdraaien door slechts een raadpleging in te voeren, want wij willen echte samenwerking.
Om al die redenen zijn ook wij voor artikel 100A van het EEG-Verdrag als rechtsbasis. (Applaus) De heer Clinton Davis, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik beginnen met de verklaring dat ik uiteraard heel aandachtig heb geluisterd naar de vandaag aangevoerde argumenten en het verslag heel aandachtig heb gelezen. De zaak draait, hoop ik, niet om vermeende kwalijke bedoelingen van de Commissie, maar om de vraag waar het bij deze, voor de gehele Gemeenschap zo kardinale discussie om gaat en of wij eigenlijk wel de correcte rechtsgrondslag hebben gekozen. Ik zal mijn argumenten aan deze criteria afmeten. Ik zou, als ik mag, meteen willen zeggen dat naar mijn gevoel Parlement en Commissie eenzelfde doel voor ogen staat, en wel voor een gebied van vitale betekenis, namelijk bescherming tegen straling, een regeling vast te stellen die echte, duurzame en verreikende bescherming biedt voor al onze medemensen in de Gemeenschap. Elk aspect van het Commissievoorstel, dat we naar ik hoop in de loop van de week op al zijn politieke en juridische facetten kunnen bespreken, moet worden bezien in het licht van zijn mogelijke bijdrage tot dat doel. Ik heb voor de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming ons voorstel verdedigd en ben bereid dat nu hier te doen en zal dat ook. Maar voordien moge ik een paar punten van meer algemene strekking aanstippen, die niet rechtstreeks betrekking hebben op juridische aspecten en die we van verschillende sprekers te horen kregen. Er is beweerd dat ik met de Raad onder een hoedje speel om het Parlement zijn stem in een zeer belangrijk kapittel te ontnemen. Ik heb sinds ik lid van de Commissie werd, altijd geprobeerd heel duidelijk te maken dat ik geloof dat het Parlement een zeer duidelijk omschreven rol te spelen heeft. Maar die rol moet door de juiste rechtsgrondslag gerechtvaardigd worden. Het Parlement werd evenwel al bij vele aspecten in verband met deze discussie rechtstreeks betrokken. Deze week hadden we een conferentie te Luxemburg over veiligheid in nucleaire aangelegenheden. Het Parlement werd er rechtstreeks bij betrokken, vervulde een specifieke rol, was op dezelfde tribune tegenwoordig als ik. Dat is maar een voobeeld, ik zou er nog vele kunnen noemen. Ik hoef mij in dat opzicht niet te rechtvaardigen, maar het lijkt mij wel goed het Parlement te attenderen op dit aspect van de achtergrond. Ik geloof dan ook niet — en ik moet die aantijging verwerpen — dat ik zus of zo, van de ene dag op de andere ofin luttele weken zou zijn overgezwaaid naar de opvatting dat je aan raadpleging van het Parlement niet zo zwaar hoeft te tillen. Dat accepteer ik niet. Dat is mijn opvatting niet en ik heb altijd geprobeerd voor de bevoegde commissies van het Parlement te verschijnen om te allen tijde mijn standpunt te verduidelijken. Ik ben van plan dat te blijven doen. Maar we moeten de
Nr. 2-356/8
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Clinton Davis juiste rechtsgrondslag kiezen, dat is waar het vandaag om gaat. Wellicht mag ik u vertellen waarom de Commissie artikel 31 van het Euratom-Verdrag heeft gekozen als de juiste rechtsgrondslag en waarom dat logisch was. Zoals ik al zei, dat is wat ik al in de Commissie milieubeheer, volkgezondheid en consumentenbescherming heb moeten uiteenzetten, een paar weken geleden. Dat is wat ik toen heb bepleit. Ik mag de leden eraan herinneren dat in het Euratom-Verdrag de Gemeenschap zich verlangend verklaart „veiligheidsvoorwaarden te scheppen waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend." Dat omvat alles. De Gemeenschap is verantwoordelijk voor de veiligheid van Europese burgers, een verantwoordelijkheid die het Euratom-Verdrag ondubbelzinnig definieert, en dat is wat de maatregelen van de Commissie op dit gebied legitimeert. Artikel 31 bepaalt onder welke voorwaarden de Commissie de basisnormen voor stralingsbescherming kan uitwerken. Daaronder worden bedoeld: „a) de met voldoende veiligheid maximaal toelaatbare doses, b) de maximaal toelaatbare bestraling en besmetting, en c) de grondbeginselen van het medisch toezicht op de werknemers." Daarbij is geen sprake van de beperkte interpretatie waarop mevrouw Bloch von Blottnitz vandaag doelde. Ik verzoek het Parlement te bedenken dat het Commissievoorstel waarop de resolutie betrekking heeft de titel draagt „Voorstel van de Commissie voor een verordening van de Raad tot vaststelling van maximaal toelaatbare radioactiviteitsniveaus voor levensmiddelen, diervoeders en drinkwater in het geval van abnormale niveaus van radioactiviteit of van nucleair ongeval". Met andere woorden, het gaat om vaststelling van een aantal basisnormen. Het is natuurlijk artikel 31 van het Euratom-Verdrag dat de daarvoor nodige rechtsbasis verschaft. We hebben niet te maken met de beperkte interpretatie die mevrouw Bloch von Blottnitz bepleitte. En wie de tekst van het Commissievoorstel leest, moet wel tot de conclusie komen dat artikel 31 meer is dan alleen een rechtsgrondslag. Het hele voorstel steunt op de procedures — vooral in verband met raadpleging van nationale deskundigen — bedoeld in dat artikel en die sindsdien werden toegepast. Beweren, zoals paragraaf 2 doet, dat artikel 2 „niet van toepassing is" — dat is de formulering — komt erop neer in zekere zin de gehele benadering van de hand te wijzen. Ik verzoek u te bedenken waar dat op uitloopt: de benadering afwijzen, de procedure afwijzen, ja het in het voorstel bedoelde beleid afwijzen. Dat is immers de strekking ervan ? En dan moet ik nog iets in herinnering brengen. Aansluitend op het verslag-Bloch von Blottnitz over de opwerkingsinstallatie te Sellafield, in het Verenigd Koninkrijk, dat uiteraard felle discussies in deze kring heeft uitgelokt — de leden zullen zich dat stellig heel duidelijk herinneren — heeft de Commissie een bijeenkomst georganiseerd van de in artikel 31
bedoelde deskindigengroep, om uit maken of het gebeuren te Sellafield gevolgen kon hebben voor ons beleid inzake basisnormen. Zo werd ook direct na Tsjernobyl deze deskundigengroep verzocht om een voorlopig advies over radioactiviteit in levensmiddelen. In dit verband kan ik u verwijzen naar de mededeling van de Commissie aan de Raad van 20 augustus 1986 over maatregelen van de Gemeenschap voor de uitvoering van artikel 3 van het Euratom-Verdrag, hoofdstuk 3, bescherming van de gezondheid. In geen van deze gevallen — dat wil ik krachtig beklemtonen — heeft enige commissie of enig lid van dit Parlement mij of de Commissie benaderd met de bewering dat wat ik de weg van artikel 31 zou willen noemen, niet van toepassing was. Niemand heeft dat gedaan. Integendeel, de Commissie heeft enorm veel steun gekregen bij de door haar genomen maatregelen — ik kan dan ook gewoon niet onderschrijven dat de benadering die gisteren in aller ogen zinvol was, nu om een of andere reden niet zou voldoen. Mijnheer de Voorzitter, ik hoef niet te zeggen dat de Commissie dit voorstel kracht van wet wil geven, en ik moge eraan herinneren dat artikel 31 voorziet in stemming bij gekwalificeerde meerderheid, net als artikel 100A van het EEG-Verdrag. Zien we kans overeenstemming in de Raad te krijgen, dan heeft dit voorstel net zo veel kracht van wet als ieder ander voorstel op basis van welk artikel of welk Verdrag ook. Sommige leden schijnen, hoewel dat vandaag niet in het debat werd gezegd, te menen dat artikel 31 van het Euratom-Verdrag een zwakker rechtsgrondslag zou zijn dan mogelijke andere. Dat is niet zo. Wetgeving op basis van artikel 31 van het Euratom-Verdrag heeft uiteraard dezelfde rechtskracht als elke andere communautaire wetgeving. De Commissie begrijpt terdege — hoe kan het ook anders — dat het Parlement erop gebrand is zijn nieuwe bevoegdheden krachtens de Europese Akte te testen. We weten de waarde die u artikel 100A toemeet, hoe aantrekkelijk het voor de leden is om de voorstellen van de Commissie waar het maar kan bij de volledige samenwerkingsprocedure te betrekken. Maar ik moet beklemtonen dat het u gaat om volksgezondheid. Dat is, veeleer dan de voltooiing van de interne markt, waar het ons hierbij om te doen is. Natuurlijk komen daar zoals zo vaak ook aspecten van de interne markt bij kijken. Maar wat is waar het in dit geval fundamenteel om gaat ? Het kan niet anders zijn en is nooit anders geweest dan bescherming van de gezondheid van onze burgers, niet voltooiing van de interne markt. Als het Parlement het bekijkt vanuit het oogpunt van de interne markt, dan is dat een fundamenteel ander uitgangspunt dan dat van degenen die de vaststelling van stralingsnormen beschouwen als een beleid waarin overwegingen van gezondheid en veiligheid boven alle andere de overhand moeten hebben. Artikel 100A is bedoeld om voltooiing van de interne marktte vergemakkelijken. Artikel 31 van het EuratomVerdrag geeft de middelen aan om stralingsnormen vast te stellen. En ik geef u in overweging, met evenveel vuur
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/9
Clinton Davis als degenen die het tegengestelde standpunt verdedigen, dat om overwegingen van logica, van precedenten, van samenhang, artikel 31 volgens de Commissie de rechtsgrondslag voor dit voorstel moet zijn. Ik verzoek u heel nauwkeurig te overwegen wat ik vandaag heb betoogd, en uiteraard het door mij ingediende voorstel goed te keuren. Mevrouw Weber (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volkgezondheid en consumentenbescherming. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst vind ik het in-treurig dat wij als afgevaardigden geen kans hebben onze argumenten net zo uitvoerig uiteen te zetten als de Commissie dat kan. (Applaus) Maar nu mijn vragen als voorzitter van de bevoegde commissie. We hebben in de commissie langdurig dit onderwerp besproken, en ik heb een drietal vragen, waarop ik ook graag een antwoord van de Raad zou willen horen. Ten eerste, hoe zullen Raad en Commissie de uitvoerproblemen regelen als ze volgens het Euratom-Verdrag werken? Er bestaat thans geen mogelijkheid een gemengde procedure te kiezen, als bedoeld in Euratomplus EEG-Verdrag, omdat de rol van het Parlement daarbij volledig in het duister ligt. Ten tweede : als gezondheid hier zo'n grote rol speelt, waarom moeten dan de ministers van Buitenlandse of Economische zaken daarover onderhandelen, en niet de ministers van Volksgezondheid het uiteindelijke besluit nemen, en wel vanuit de gezichtshoek van de publieke opinie ? Hoe kan dat gebeuren. Derde vraag, als u zegt dat het geen kwestie van interne markt is, waarom staat dan in het voorstel dat de Gemeenschap voorlopige maatregelen heeft genomen om te garanderen dat sommige landbouwprodukten alleen in de Gemeenschap kunnen worden afgezet volgens gemeenschappelijke modaliteiten, die de volksgezondheid beschermen en tevens de eenheid van de markt verzekeren en verlegging van handelsstromen beletten ? Het hele document en alle verklaringen van de Commissie zijn vrijwel uitsluitend op marktoverwegingen gefundeerd. Een laatste vraag, mijnheer Clinton Davis, u sprak van samenwerking tussen Commissie en Parlement: we kennen deze goede samenwerking uit de commissie. Maar u weet net zo goed als wij allemaal in dit Parlement en in de commissie, dat als de procedure volgens het Euratom-Verdrag loopt, onze medewerking ophoudt bij de stemming in deze kring. We kunnen bij een zo vitale kwestie voor onze 320 miljoen medeburgers in de Gemeenschap geen uitsluiting van de openbaarheid toestaan. Willen we vruchtbare samenwerking tussen Commissie, Raad en Parlement, dan moeten we ervoor zorgen dat de openbare mening — en daardoor het Parlement — bij de verdere vaststelling van radioactiviteitswaarden voor levensmiddelen nog mogelijkheden voor medewerking blijft behouden.
Als er één probleem is waarbij de openbare mening recht heeft te weten hoe te werk wordt gegaan en hoe haar afgevaardigden en haar mandatarissen zich gedragen, dan is het zeker dit. Alleen de procedure krachtens het EEG-Verdrag garandeert ons echte mogelijkheden om mee te werken. Daarom verzoeken wij Commissie en Raad in het belang van een deugdelijke en vruchtbare samenwerking van de Europese instellingen met klem ons verzoek in te willigen en onze rechtsopvatting te onderschrijven. Mevrouw Bloch von Blottnitz (ARC), rapporteur. — (DE) Mijnheer Clinton Davis, als bescherming van de gezondheid u ter harte gaat, dan moet u toch juist heel blij zijn met de door ons voorgestelde wijziging van de rechtsgrondslag: u zou als het ware verplicht zijn krachtens artikel 100A, lid 3, uit te gaan van een hoog beschermingsniveau. Als u dat zo graag wilt, dan moet u toch zeggen „dank je wel, Parlement, nu kan ik dat" ! Maar ik moet uw woorden ernstig betwijfelen als dat achteraf hoe dan ook toch weer de mist moet ingaan. Ik begrijp het helemaal niet, misschien kunt u het mij duidelijk maken. Volgens artikel 100A kunnen slechts een paar regeringen uit hoofde van bescherming van de gezondheid geringere waarden vaststellen, volgens Euratom echter niet. Dat zijn immers de essentiële punten, en we hebben daarvan nog meer belangrijke genoteerd. Dat is bij u helemaal verdonkeremaand. Zo dom zijn we nu ook weer niet. Daarom wilde ik graag weten waarom u ons niet dankt voor een rechtsgrondslag die we als het ware als een loper voor u uitrollen, opdat u kunt doen wat u ter harte gaat, namelijk bescherming van de gezondheid op het hoogste niveau brengen. Dat gaat ons ook ter harte, we delen dus dezelfde mening. (Applaus) De heer Fich (S). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik zou een vraag willen stellen die aansluit bij die van mevrouw Bloch von Blottnitz. Is het niet zo, mijnheer Clinton Davis, dat artikel 31 van het Euratom-Verdrag en artikel 100A van het EEG-Verdrag gelijkluidend zijn ten aanzien van de beslissingsprocedure in de Raad, namelijk in beide gevallen met gekwalificeerde meerderheid, en dat het enige verschil is dat krachtens artikel 100A een of meer Lid-Staten verder kunnen gaan en geringer grenswaarden vaststellen én daardoor de bevolking beter beschermen ? Is dat niet het doorslaggevende verschil tussen beide rechtsbases en betekent dat niet dat voor optimale bescherming van de mensen de keuze op artikel 100A moet vallen, en dat als men vrijhandel, totale vrijhandel wenst, artikel 31 van het Euratom-Verdrag de voorkeur verdient ? De heer Clinton Davis, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer, de Voorzitter, ik wil niet de argumenten herhalen die ik zoeven nauwkeurig en behoedzaam heb geformuleerd opdat ze in hun geheel overkomen. Het is niet altijd gemakkelijk ze helemaal over te krijgen als iets bij de vertolking teloorgaat.
Nr. 2-356/10
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Clinton Davis Het is alsof sommige leden laten doorschemeren dat ik deze kwestie niet met de nodige zorg en voortvarendheid heb benaderd! Dat is niet waar. Mijn juridische diensten en ikzelf hebben alle aspecten heel grondig onderzocht.. Ik zal proberen van de vragen die mij werden gesteld alle punten te behandelen die niet met de controverse te maken hebben. Allereerst het tweede punt in de vraag van mevrouw Weber. Ik ben haar dankbaar voor haar woorden over mijn samenwerking met haar commissie bij talrijke gelegenheden en discussies. Ze vroeg waarom niet de ministers van Volksgezondheid, maar die van Buitenlandse Zaken deze kwestie behandelen. Dat is uiteraard een vraag voor de Raad. Ik zou het erg op prijs stellen — dat heb ik ook altijd gezegd — als de Raad voor milieubeheer zich hiermee bezighield. Maar het is een kwestie van enorm politiek gewicht. Kennelijk was de Raad van oordeel dat de zaak tot op dit niveau moest worden opgetrokken. De tribune kan verschillen, maar de Raad is altijd de Raad. In feite maakt het voor het onderwerp niets uit hoe hij zich noemt. Vervolgens beweert mevrouw Weber dat ik eerder zou hebben gezegd dat dit niet te maken heeft met de interne markt. Dat heb ik niet gezegd. Wel zei ik — heel erg omzichtig — dat argumenten in verband met de interne markt moeten wijken voor het hogere belang van het andere argument. Natuurlijk komen door allerlei aspecten ook problemen van de interne markt bij andere voorstellen kijken. Het kardinale punt te dezen is dat we te maken hebben met kwesties van volksgezondheid. Herhaling maakt een argument er niet beter op, en ik heb er al eerder voortdurend op gehamerd. Daarom zeg ik dat het niet uitsluitend op de markt steunt, de markt is er een betrekkelijk ondergeschikt aspect van. Mevrouw Weber verklaarde voorts dat als het Parlement op dit punt aan de Commissie toegaf, hierdoor op een of andere wijze een onwaardig precedent zou worden geschapen. Met alle eerbied, ieder geval moet op zijn eigen merites worden beschouwd. Ik denk niet dat hierdoor een precedent wordt geschapen. Van belang is dat de juiste rechtsgrondslag wordt gekozen. Dat is de manier waarop ik de zaak heb benaderd. Ten aanzien van de inhoud van dit verslag — ik moet erop terugkomen —, hoe kan men in het licht van het argument dat ik vandaag met zorg heb ontvouwd, volhouden dat artikel 31 — ik herhaal de uitdrukking — niet van toepassing is ? Ik geloof dat zelfs dat door de rapporteur niet is geadstrueerd. Vandaag niet. Het staat in het verslag en is volkomen uit de lucht gegrepen. Ik kom nu aan de opmerkingen van mevrouw Bloch von Blottnitz, volgens wie een andere rechtsgrondslag ook andere resultaten ten gevolge heeft. Daarmee wordt het paard achter de wagen gespannen. Natuurlijk moet je eerst de deugdelijkheid van de rechtsgrondslag nagaan en dat is, met alle respect, wat de rapporteur niet echt heeft gedaan. Zij heeft korte metten gemaakt met de argumenten die ik vandaag voor artikel 31 heb aangevoerd en waarvan haar commissie op de hoogte had moeten zijn.
Dit zijn de dingen die ik nog eens onder de ogen wilde brengen. Ik weet hoe sterk de gevoelens in de commissie en het Parlement zijn opgelopen. Ik begrijp dat heel goed. Maar het essentiële punt is de argumenten die ik in verband met artikel 31 heb aangevoerd niet af te doen met een simpele bewering dat ze geen hout snijden, want dat doen ze wel degelijk. Het argument dat het niet van toepassing is, dat is, met alle eerbied, het argument dat werkelijk geen hout snijdt. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 7. Berggebieden De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A282/87) van de heer Musso, namens de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, over berggebieden. . ; De heer Musso (RDE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat u vandaag wordt voorgelegd werd opgesteld op initiatief van uw Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, die de conclusies ervan in mei j.l. eenparig heeft goedgekeurd. Sedert de opstelling van dit verslag werden hervormingen voorgesteld van de structuurfondsen en van de inkomenssteun, waarmede uiteraard geen rekening is gehouden in het verslag, omdat die voorstellen van latere datum zijn. Om te beginnen wil het verslag aantonen dat het begrip „bergstreek" niet in de strikte betekenis van het woord moet worden opgevat, en dat naast de hoogte, ook de breedtegraad in aanmerking moet worden genomen. Sommige lager gelegen gebieden in het noorden, met een strenger klimaat, ondervinden dezelfde moeilijkheden als andere, in het zuiden hoger gelegen gebieden. In zijn conclusies acht het verslag het van belang in deze gebieden mensen aan te houden, de bevolking die er leeft, maar ook anderen proberen aan te trekken. Daarom legt het de nadruk op landbouw, milieu, verbetering van vervoersinfrastructuur en de rol van kleine industrie. Uitvoering van een dergelijk programma verlangt bevordering van geïntegreerde programma's en grootschalige projecten, met het oog op een hele reeks maatregelen die het verslag als het ware stuk voor stuk omschrijft. Dat, mijnheer de Voorzitter, is wat ik bij de indiening van het verslag te zeggen heb, en ik laat dan ook het woord aan de leden die zich terzake wensen te uiten. De heer Dalsass (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw, visserij en voedselvoorziening. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het Parlement is al vaak over berggebieden gesproken en gedebatteerd, bij voorbeeld bij vaststelling van landbouwprijzen, of in het debat over structuurmaatregelen en, zoals u zoeven van
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/11
Dalsass de rapporteur hebt gehoord, ook in verband met de communautaire begroting. Telkens was er sprake van de bergstreken en de noodzaak daarvoor bijzondere maatregelen te treffen. Ik waardeer het dan ook des te meer dat we nu een verslag hebben gekregen dat zich uitsluitend aan de problemen van de berggebieden wijdt, want die zijn zo ingewikkeld dat ze van alle kanten moeten worden belicht. De rapporteur heeft goed werk verricht, ik breng hem daarvoor hulde. Het is immers duidelijk dat de berggebieden om verschillende redenen nooit mogen worden vergeten. Ze zijn economisch zwak en bijzonder ernstig met ontvolking bedreigd. De mensen blijven niet graag in bergstreken, omdat zij er niet zo goed kunnen leven als elders en ook omdat zij er niet hetzelfde inkomen genieten. Daarom moeten we alles in het werk stellen om te-voorkómen dat deze berggebieden hun bevolking kwijtraken. Een zekere bevolkingsdichtheid, zoals overal ten plattelande, is noodzakelijk, en dat geldt vooral voor berggebieden, willen de belangrijkste en fundamenteelste sociale diensten gegarandeerd kunnen worden, zonder welke daar helemaal niemand meer zou willen wonen. Voorts moet, dat wil ik hier beklemtonen, de landbouw in berggebieden verzekerd worden, .en wel uit overwegingen van milieubescherming, plattelandsbehoud, ecologie. Ontvolking van berggebieden kan namelijk ook het ecologisch evenwicht bedreigen. Wat in de bergen gebeurt kan ook voor de mensen in het dal goed of kwaad zijn, kan ze beschermen of bedreigen. Ik hoop dat iedereen inziet dat bescherming van milieu of landschap nooit zonder of tegen de boeren mogelijk is. Alleen de boer, zou ik zeggen, kan het behoud van het land op lange termijn garanderen. Geen andere instantie of organisatie kan dat. Vandaar de bijzondere functie van de landbouw in berggebieden. Zonder boeren, nogmaals, valt aan behoud van bergstreken niet te denken. Daarom heeft de Commissie landbouw, visserij en voedselvoorziening het door mij opgestelde advies gegeven, met een hele reeks maatregelen zoals u in het verslag kunt nalezen. Alleen als die echt genomen worden kan van de boer worden verwacht dat hij in de bergen blijft, kan men van hem verlangen dat hij een zo gewichtige dienst aan het algemeen belang blijft vervullen. Ik heb gezien dat een paar van deze voorstellen door de rapporteur zijn overgenomen, andere niet. Daarom heb ik enige amendementen ingediend, waarvan ik hoop dat ze, omdat zij het verslag vervolmaken, door het Parlement zullen worden aangenomen. (Applaus) De heer Arbeloa Muru (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, had ik meer dan drie minuten spreektijd, dan zou ik uit eerbied voor de rapporteur, de heer Musso, beginnen met de eerste strofe van het beroemde gedicht van Lamartine, L'isolement: „Souvent sur la montagne à l'ombre du vieux chêne..." dat mij
voorkomt als een goede romantische inleiding tot ons onderwerp. Maar we zitten hier niet voor de romantiek en ik heb ook niet meer dan drie minuten. Voor dit gedicht tot stand kwam, er ook lang daarna, hebben velen geschreven en gesproken over behoeften en verlangens van de mensen die in bergstreken leven. Vooral de Raad van Europa, en in dat kader de Permanente conferentie van plaatselijke en regionale autoriteiten, en ook het Europese Parlement, hebben het vaak gehad over die noden en mogelijke oplossingen. Maar bovenal, mijnheer de Voorzitter, uitten zich de mensen uit de bergen van mijn kleine land Navarra dat zich in de vorm van een adelaar uitstrekt tegen de steile wanden van de Pyreneën, en uit de vele Europese berggebieden. En wat zeggen die mensen daar buiten? Veel heel gewone en voor de hand liggende dingen : dat het in de bergen sneeuwt, dat het koud is, dat het regent, dat er slechte verbindingen zijn, dat menselijke communicatie heel moeilijk is, dat ze niet kunnen trouwen, dat de . landbouw moeizaam is — soms onmogelijk — dat de industrie uitblijft, dat de diensten, in de vorm van toerisme, niet tegen de bergen opklimmen omdat er soms geen aantrekkingskrachten zijn, en dat de mensen naar beneden moeten afdalen en wegtrekken en dat de bergstreken vol met ouderen zitten. Naar deze heel concrete en weinige romantische noden verwijst de ontwerp-resolutie, met nog heel wat denkbeelden van in en buiten het< Parlement die in de conclusies worden uiteengezet. De aanbevelingen zijn in onze ogen progessief en gedurfd. We kunnen wellicht vallen over het dubbelzinnige woord „selectieve" in de eerste aanbeveling, bezwaar hebben tegen „rechtstreekse betalingen aan de berglandbewoners afhankelijk van de rendabiliteit". Maar dan kunnen we met amendementen proberen daar wat aan te verbeteren. Juist achten wij ook de suggestie om ten behoeve van de berggebieden een aantal geïntegreerde maatregelen uit te voeren. Ik zou de leden van de Commissie bij voorbeeld willen vragen dat we wat de Alpen en de Pyreneën aangaat, doen wat we kunnen opdat de aangrenzende staten door raadpleging van de regio's — al dan niet met politieke macht — en terdege rekening houdende met gegevens van de Conferentie van alpine en pyreneese landen, alles in het werk stellen om een gezamenlijke studie te verrichten, zodat we niet telkens de afgevaardigden moeten benaderen met verzoeken om een straat, en pad of een haven namens een dorp, een provincie of een regio, wellicht om onze kiezers genoegen te doen, wat uiteraard geen oplossing is. Het lijkt mij volslagen realistisch de Commissie te verzoeken om een· mededeling over de middelen waarmee de Gemeenschap kan bijdragen tot de economische en sociale ontwikkeling van de berggebieden. Het moet niet zo zijn dat we hier hooggespannen verwachtingen koesteren en dat daarna, in de praktijk, de mogelijkheden veel geringer blijken. Hoe dan ook, we zullen vóór die mededeling van de Commissie, nog tijd hebben om op dit onderwerp terug te komen.
Nr. 2-356/12
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Arbeloa Muru „De colline en colline un vent portant ma vie...", gaat Lamartine voort, die het geluk in de bergen niet kan vinden. Doen wij dat, mijnheer de Voorzitter, brengen wij alles tot stand wat we zeggen, dan zal er misschien wat meer geluk zijn voor de mensen die de. hoge bergen van Europa bewonen. De heer Saridakis (PPE). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, met het verslag van de heer Musso wordt opnieuw een belangrijke politieke vraag gesteld. Moeten wij toelaten dat bomen, bergen en hoger gelegen gebieden, in het algemeen de bergachtige streken van de Gemeenschap, ontvolkt raken doordat de berglandbewoners en veefokkers, wier aantal toch al aanzienlijk is gedaald, uit deze gebieden wegtrekken en moeten wij de ernstige sociale, economische en andere gevolgen van een dergelijke ontvolking maar op fatalistische wijze rustig afwachten. Ik ben van mening dat ons antwoord op deze vraag categorisch neen luidt. Dit wordt bovendien nog eens overduidelijk aangegeven in het uitmuntende verslag van de heer Musso en de grondige uiteenzetting van de heer Dalsass, die ik beiden met hun conclusies en voorstellen van harte wil gelukwensen. Maar wanneer wij van onze burgers in Europa, van de landbouwers en veefokkers, verlangen in de bergstreken en hoger gelegen gebieden te blijven, moeten wij hen ook helpen aldaar leefomstandigheden te scheppen die met die in de steden overeenkomen en waardoor zij vooral niet op de vlucht worden gejaagd. De meesten zijn immers al uit deze gebieden weggetrokken. Overeenkomstig het gemeenschappelijk landbouwbeleid — en hierop wil ik de aandacht vestigen — worden typische produkten uit de bergstreken, zoals honing en geneeskundige planten, van iedere prijssteun en afzetsubsidie uitgesloten. In Griekenland, zijn 3 345 gemeenten en leefgemeenschappen in berggebieden gelegen en deze beslaan 60 % van het grondgebied. Met name in mijn vaderland, op Kreta, leeft ongeveer 20 % van de Griekse bergbevolking. Wij hebben een enorme lange kustlijn en de ontwikkeling van het toerisme gaat in stijgende lijn. Aldus zien wij dat deze concurrentie tussen de bergstreken en de steden — zowel wat de leefomstandigheden als het inkomen betreft — steeds meer toeneemt en de gevolgen blijven niet uit. Aangezien ik nog slechts twee minuten spreektijd heb, zou ik de opstelling van geïntegreerde programma's willen voorstellen voor de berglandbouw, bosbouw en veeteelt, waarbij eveneens het ambacht en handwerk worden gesteund, de bossen tegen het willekeurig omhakken van bomen en bosbranden worden beschermd en de subsidies van de Gemeenschap voor de producenten in de bergstreken onafhankelijk van de omvang van hun produktie worden uitgebreid. Aldus zal rekening worden gehouden met de inderdaad benarde levensomstandigheden waardoor het verband tussen de economische factoren arbeid en grond
enerzijds en produktie anderzijds volledig wordt scheefgetrokken.
(Applaus) De heer Alvarez de Eulate Peñaranda (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de berggebieden van de Gemeenschap zitten met een reeks ernstige problemen — zoals anderen al hebben opgemerkt — en die problemen zijn des te ernstiger naarmate de gebieden verder achterblijven. Bij die talrijke problemen behoren de vervoersinfrastructuur met lastige tracés, de sociale infrastructuur — zowel voor onderwijs als voor volksgezondheid — ontoereikende middelen, ongunstige ligging ten opzichte van stedelijke concentraties en economische bedrijvigheid, waarbij de primaire sector — landbouw en veeteelt — overheerst, met ouderwetse arbeidsmethoden, gering technologisch niveau en natuurlijk geringe inkomsten. Maar die gebieden worden ook getroffen door uittocht van de jeugdige bevolking, ernstige vergrijzing, toenemende werkloosheid. Die uittocht van de bevolking heeft in de literatuur het beeld opgeroepen van die stille dorpen die men in verschillende Lid-Staten, ook in Spanje tegenkomt. Een Spaanse schrijver, Miguel Delibes, spreekt van die „dorpen waar het leven werd verlamd, waar huizen ineenstorten, waar stadhuisklokken voorgoed stilstaan, waar klokketorens oprijzen als stomme getuigen van een leven en een economische bedrijvigheid die ten einde lopen." Natuurlijk, mijnheer de Voorzitter, kan alleen samenwerking op regionaal en communautair niveau het vuur zijn dat nieuwe levenskracht schenkt aan die dorpen en gehuchten die zich nestelen in de diepe dalen en de steile hellingen van het gebergte. In die zin vormen de economische toestand die het verslag-Musso beschrijft met de suggesties die hij aangeeft een correcte diagnose van de problemen in berggebieden. De Europese Democratische Fractie acht dit een goed verslag : ik wil, als iemand die in een van die kleinste gehuchtjes in de Spaanse bergen is geboren, hem persoonlijk mijn hulde brengen. Ik moet echter op enige concrete aspecten van het verslag wijzen. Ik wil het belang van geïntegreerde programma's beklemtonen, vooral wanneer zij een transnationaal karakter bezitten, zoals die welke uitgevoerd kunnen worden om de armoedsgebieden tussen Spanje en Portugal te helpen. Anderzijds is verbetering van weg- en spoorverbindingen van essentieel belang, want de gebrekkige infrastructuur remt de potentiële economische en sociale ontwikkeling van de bergstreken. Essentieel voor die ontwikkeling is ook steun aan kleine en middelgrote bedrijven en aan coöperaties, evenals bevordering van industrie— mits niet vervuilend, want behoud van het natuurlijk milieu is in berggebieden buitengewoon belangrijk — alsook van toerisme en bosbouw. Er zijn kleine gehuchten waar geen ander werk mogelijk is dan wat ze doen voor beheer en verbetering van hun bossen, wat bovendien een
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/13
Alvarez de Eulate Peñaranda voortreffelijke bescherming tegen bosbrand vormt. Dat verlangt meer geld, en ook, mijnheer de Voorzitter, meer inbreng van technologie en middelen ter bestrijding van bosbranden die voor die kleine economieën tot chaos kunnen leiden. Ik beklemtoon dat onze fractie ook de voorstellen in de ontwerp-resolutie steunt, zoals stimulansen en fiscale vrijstellingen, verbetering van landbouwstructuur en bevordering van agrarische industrie. Dat is, als wat het verslag-Musso voorstelt echt doorgang vindt, een manier om hoop te schenken aan vele vrouwen en mannen in berggebieden die ervan overtuigd zijn dat de Europese Economische Gemeenschap kan bijdragen tot een betere toekomst voor hun economische en sociale ontwikkeling. (Applaus van de Europese Democratische
Fractie)
De heer Graziani (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, de berggebieden vervullen een heel bijzondere, strategische functie in Europa, en daarom, ik zeg het meteen, zijn wij van oordeel dat het verslag-Musso een goede gelegenheid voor de Gemeenschap kan zijn om zich nu eindelijk te voorzien van een echt bergstrekenbeleid. De betekenis van berggebieden manifesteert zich in tweeërlei opzicht: allereerst door een politiek en cultureel aspect. Sommige grenzen tussen Lid-Staten lopen door bergketens, en wij plegen bergen te zien als scheidslijnen, als veroorzakers van verdeeldheid. Maar dat is een verdraaide opvatting, aan nationalistische ideologie ontleend en die ook niet te rechtvaardigen is met bergen als geografische barrières. Beschouwen we de sociale en culturele aspecten van die streken, dan ontdekken we homogene realiteiten die zich over de nationale grenzen heen ontpoppen als echte verbindingsfactor tussen volkeren die nationalistische doctrines van elkaar hebben willen scheiden. En het is veelbetekenend dat heel vaak juist vanuit deze gebieden, vanuit het cultuurpatroon van de bergbewoners sterke stimulansen uitgaan naar de opbouw van de Europese politieke unie, zij het met versterking van plaatselijke autonomie en derhalve behoefte aan invoering van een echte federalistische ordening. Er is ook een tweede, meer economisch aspect. Bergstreken verlangen wegens hun kwetsbare sociale structuur en de ernst van milieuproblemen een bijzonder complexe steunverlening, die ontwikkeling en bescherming vermag te combineren : billijke en waardige ontwikkeling, vergelijkbaar met die van andere gebieden, strikte bescherming, gelet op de weergaloze betekenis van deze streken terzake van natuur en landschap. Ontwikkeling wordt dan het nodige instrument om het verval tegen te houden, dat maar al te vaak aan verwaarlozing te wijten is. De noodzaak bescherming en ontwikkeling te combineren enerzijds, en de wetenschap dat de bergstreken van Europa ondanks hun verdeeldheid met fundamenteel gelijksoortige problemen zitten anderzijds, verlangen een gemeenschappelijke strategie op basis van een geïntegreerde
benadering, zoals de heer Musso terecht in zijn verslag opmerkt. Bij deze strategie blijft landbouw dus centraal staan bij steun aan andere sectoren. Maar, nogmaals, dan wel een landbouw die de vereisten van milieubescherming moet eerbiedigen. Zo bezien kan een Europees berggebiedenbeleid een historische kans bieden voor de ontwikkeling van nieuwe, schone en milieuvriendelijke landbouwtechnieken, waarnaar het Parlement op 19 februari 1986 de wens heeft geuit in zijn resolutie over landbouw en milieu. Gelet op wat ik zoeven zei, is duidelijk waar de grenzen liggen van het beleid dat de Gemeenschap totnutoe voor de berggebieden heeft gevoerd. Dat beleid is gebonden aan drieërlei grenzen van in wezen conceptuele aard. Allereerst gaat het om een beleid voor benadeelde gebieden, en dat zijn alle bergstreken niet, als men bedenkt dat sommige bergplaatsen bijzonder ontwikkeld zijn. voorts kan niet worden volstaan met maatregelen voor de landbouw alléén, wanneer, zoals gezegd, geïntegreerd beleid is vereist. En tenslotte zijn maatregelen zinloos die uitsluitend als bijstand zijn bedoeld, zoals een compenserende uitkering. Helaas is het zeer verontrustend — zoals het verslagMusso terecht opmerkt — dat ook het vierde actieprogramma voor milieubescherming de behoefte aan een berggebiedenbeleid niet vermeldt. Dit verzuim, hoewel verontrustend, wekt geen verbazing, gelet op het simpele feit dat in de administratieve structuur van de Commissie niet is voorzien in een dienst of afdeling voor organische en gecoördineerde aanpak van deze problemen. Deze lacune ligt ten gronde aan de vraag die ik met een paar collega's van de werkgroep bergstreken de Commissie meende te moeten stellen. Juist in verband met het enorme gewicht van bergproblemen, met hun specificiteit en complexiteit en met de noodzaak een beleid ad hoc uit te stippelen dat, zoals ik zei, steunt op geïntegreerde benadering van de ontwikkeling en strenge bescherming van het milieu, achten wij het nodig dat de Commissie haar diensten zodanig organiseert dat in deze lacune kan worden voorzien. Dat lijkt ons een fundamentele, onontkoombare basis, wil de Gemeenschap zich het geïntegreerde bergbeleid kunnen verschaffen waarvan betekenis en noodzaak door allen is beklemtoond. De heer Maher (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wens de heer Musso geluk met zijn verslag. Ik denk dat in dit Parlement dat niemand beter had kunnen indienen dan de heer Musso, die afkomstig is uit een eiland met vele bergen, en daardoor goed op de hoogte van dit soort problemen. Voorts denk ik dat ons niets anders te doen staat dan te zorgen voor voldoende middelen om de betrokken mensen zekerheid te geven dat allen redelijke kansen krijgen om daar met hun familie te blijven. Daarvoor gelden twee redenen. De ene is dat als we het niet doen, die streken onvermijdelijk ontvolkt zullen raken. In dat geval worden zij door de
Nr. 2356/14
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Mäher natuur heroverd. Dan is het voor stadsmensen niet eens mogelijk meer daar in de zomer met zonnig weer heen te gaan en de schoonheid te genieten, zoals ze zo vaak doen. In het hartje van de winter gaan er maar heel weinigen naartoe, als de toestand werkelijk slecht is. Mag ik suggereren dat het goed zou zijn als sommige leden van de Commissie ergens in dat hoogland ver boven de sneeuwlijn kwamen vast te zitten ? Dat is de enige manier om goed te begrijpen hoe moeilijk de levensomstandigheden daar kunnen zijn. De tweede reden is dat als de mensen wegtrekken, ze elders onderdak moeten krijgen, en middelen nodig zullen zijn om ze alternatieve werkgelegenheid te verschaffen. We weten hoe moeilijk het is in de meeste van onze landen, met veel werkloosheid in onze steden, is nieuwe infrastructuur te vinden om nieuw aankomen den onder te brengen. .
·.
■ - '·
'
¡
.'.■'■
Dat zijn twee goede redenen om erop toe te zien dat de mensen daar blijven, nog afgezien van de kwestie van landbouwontwikkeling. Ik ben het met de heer Musso eens dat we moeten trachten ze een redelijke kans te bieden om tegen een redelijke prijs produkten voort te brengen. De beloning moet in overeenstemmig zijn met de moeilijkheden die zij ondervinden, veeleer dan steunen op de gangbare opvattingen over de landbouw kosten. In feite worden deze mensen gediscrimineerd. Ze hebben te maken met heel moeilijk terrein en zware werkomstandigheden. Ik vind met de heer Musso dat de steun voldoende moet zijn zodat ze hun produktie kunnen voortzetten, en ook dat ze niet moeten worden verplicht zich aan quotastelsels te houden. Hun bijdrage tot de overschotten, is hoe dan ook zo gering, dat zelfs als ze hun produktie verdrievoudigen dat geen gewicht in de schaal zou leggen. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, zijn goede ver bindingen en vervoermogelijkheden beslist onontbeer lijk. Het is prima die plaatsen in de zomer te bewonderen, maar als je midden in de winter ziek wordt, is het van belang een ziekenhuis te kunnen bereiken of ter plaatse geneeskundige behandeling te krijgen. We moeten niet de indruk wekken die mensen een aalmoes te verstrekken. Ze zijn heel intelligente, taaie, onafhankelijke lieden en we mogen ze niet beledigen. Wat we werkelijk willen, is rekening houden met nadelen en discriminatie die ze ondervinden. (Applaus) De heer von Nostitz (ARC). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij te moeten zeggen dat we dit verslag verontwaardigd afwijzen. D e problemen van bergstreken worden weliswaar juist onderkend, wat na de recente rampen ook niet moeilijk valt. We geloven dat de helft van alle plaatsen in de Alpen akuut bedreigd worden, en toch oppert het verslag geen enkel concreet en bruikbaar voorstel — kunt u dat niet, of beletten bestaande belangen het u ? U wilt de produktiviteit van de landbouw opvoeren. Zou u dat, met uw voorstel om toerisme en wegennet te
ontwikkelen, niet liever de doodssteek voor het milieu moeten noemen ? Waar verzoekt u in uw verslag Oostenrijk om het doorgaand verkeer strenger te beteugelen ? Kent u een bergboer die halve dagen in speerpunttechnologie zou willen werken ? Wat hebben degenen die aan de rand van het bestaansminimum leven aan fiscale vrijheid ? Ik zou eveneens met een citaat willen besluiten. Friederich Schiller laat in zijn drame Wilhelm Teil de zoon vragen : „Vader, zijn er landen waar geen bergen bestaan ?" En dat zou ik de rapporteur willen vragen: „Mijnheer Musso, komt u wellicht uit een dergelijk land?" De heer Pordea (DR). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over berggebieden bevat veel voorstellen om ontvolking en desertificatie te verhelpen. Het netelige probleem van hun ontwikkeling veronderstelt, geloof ik, verbetering van de verkeersinfrastructuur en met name het wegennet, vestiging van kleine en middelgrote bedrijven met fiscale vrijstellingen rondom plattelands en halfstedelijke centra, uitbreiding van economische bedrijvigheid om ontvolking en vooral uittocht van jongeren te voorkomen. Ontvolking leidt tot desertifica tie, en gebrek aan onderhoud bevordert bosbrand en bodemerosie. Bovendien, de houtindustrie met haar afgeleide bedrijvigheden is van het grootste belang voor die gebieden, alsook voor verwerkende industrie met veel toegevoegde waarde. Tenslotte moet gespecialiseerde kwaliteitsproduktie worden aangemoedigd. Daartoe moet voor die gebieden een bijzondere regeling gelden, waarbij ze met name worden vrijgesteld van melkquota's en medever antwoordelijkheidsheffing. Andere teelten verlangen bevordering met nationale en communautaire steun. Zo is het volslagen ongerijmd dat Corsica 90 % van zijn levensmiddelen van het vasteland moet invoeren. Het spijt ons dat de Commissie in haar voorstellen niet genoeg aandacht heeft geschonken aan natuurlijke regionale handicaps en dat de hulp van structuurfond sen teveel werd verspreid. Tot besluit is het in het kader van ruimtelijke ordening, milieubescherming en handhaving van een plattelands structuur in de bergen, noodzakelijk met alle belangheb benden een overpeinzing in te leiden die in concrete, meteen uitvoerbare voorstellen zal uitmonden. D at is bepalend voor de toekomst van vele bergstreken. Laten we die mensen niet het wanhopige gevoel geven dat ze in de steek zijn gelaten. De heer Cervera Cardona (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Musso van harte gelukwensen met zijn poging te voorzien in een leemte waar het om rechtvaardigheid in de Gemeenschap gaat. Zijn verslag behoort van nu af aan een kader programma te zijn, een aanknopingspunt voor alle voortaan te voeren institutionele acties terzake. Boven dien ligt het voor de hand dat de recente aankomst in deze kring van een aantal afgevaardigden, waaronder wij, ons heeft verhinderd deel te nemen aan de
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/15
Cervera Cardona belangwekkende vergaderingen die de Commissie regionaal beleid aan dit onderwerp heeft gewijd. Desondanks zou ik enkele aspecten van het onderwerp willen belichten en uitnodigen tot een kleine gezamenlijke overpeinzing. Ten eerste moet de geografische omvang van het communautaire areaal worden bepaald. De uitbreiding naar het Zuiden bijna twee jaar geleden noopt ons rekening te houden met nieuwe vormen van veeteelt in de bergen, zoals geitenteelt, waarvoor een dergelijke studie vóór 1986 bezwaarlijk kon worden overwogen. Zo behoren ook grote bosbranden erbij te worden betrokken, evenals andere barre natuurverschijnselen naast de in het verslag genoemde erosie, overstromingen en lawines. Vermelding verdient ook de nodige aanpassing ten behoeve van ver van nationale en Europese bevolkingsconcentraties gelegen gebieden, evenals een actie om de nieuw toegetreden staten te helpen bij een snelle uitvoering van de communautaire regelingen voor bergstreken. Ten tweede moeten de bergstreken worden ontheven van de door de nieuwe en financieel strengere conceptie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepleite produktiebeperkingen. Die gebieden medeverantwoordelijkheidsheffing voor te schrijven kan alleen hun toenemende marginalisatie bespoedigen en het tempo van ontvolking en milieubederf in de hand werken. Ten derde, mijnheer de Voorzitter, menen wij dat het verzoek van de rapporteur aan de Commissie om een uitvoerig en gekwantificeerde mededeling over de middelen om tot sociale en economische ontwikkeling van deze gebieden bij te dragen, een spoedig en duidelijk antwoord moet krijgen. Wat het Parlement hiervan verwacht is een programma voor concrete maatregelen dat onmiddellijk kan worden uitgevoerd, want anders verzaken wij het beginsel van communautaire samenhang ten aanzien van regionaal beleid. Mevrouw Gadioux (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het verslag van onze collega Musso stelt heel afdoende het vraagstuk van berggebieden aan de orde. Het gaat hierbij om een geografische, economische en sociale eenheid, samengesteld uit het berggebied als zodanig en zijn onmiddellijke omgeving. Die gebieden zijri in vele opzichten uiterst kwetsbaar. Natuurlijke en menselijke gevaren die de berg bedreigen moeten worden voorkomen. Ook moet de Gemeenschap rekening houden met de specificiteit van bergstreken. Een evenwichtige verhouding tussen de noodzaak de berg enerzijds te beschermen en anderzijds te helpen ontplooien is heel moeilijk te krijgen. Dit natuurlijk bezit is zo belangrijk, dat het beslist bescherming behoeft. Landschap en natuurmonumenten, waterlopen, bodem, bossen, biologisch evenwicht, landbouw — zij behoeven alle bescherming. Maar dit bezit moet ook produktief worden gemaakt. Rationeel gebruik van natuurlijke bronnen moet worden verzekerd, verwaarloosde of gebrekkig ontgonnen grond moet worden gesaneerd. Redelijke ontwikke-
ling van toerisme is goed, mits het als mono-industrie wordt vermeden. Kortom, desertificatie moet worden voorkomen, de berg mag niet in verval geraken. Daartoe kan opstelling en uitvoering van ontwikkelingsschema's worden overwogen. Deze documenten voor prognose en oriëntering dienen te steunen op breedvoerig overleg tussen nationale overheid, plaatselijke gekozenen, betrokken sociaal-economische kringen en verenigingen. Ze kunnen, voor zo ver doenlijk, helpen de economische en sociale ontwikkeling van bergstreken voorspellen en regelen. Het zou bovendien een uitstekend voorbeeld van grensoverschrijdende samenwerking zijn, en de Gemeenschap zou bij invoering van dergelijke schema's kunnen helpen. Meer in het algemeen moet zij echter met specifieke behoeften van deze streken rekening houden bij de komende herziening van haar twee fundamentele vormen van beleid, landbouw en regionaal beleid. Het lijdt namelijk geen twijfel dat onderlinge toenadering van Europese en wereldprijzen voor Iandbouwprodukten voor de berglandbouw alleen maar nadelig zou uitwerken. Niet alleen zouden toch al marginale landbouw en veeteelt verdwijnen, maar bovendien moeten de bergboeren zich dan toeleggen op produkten die weinig steun krijgen en blootstaan aan overproduktie of invoer. Hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet dus voorzien in oorspronkelijke vormen van ordening der markten, met een behoorlijke beloning van de landarbeid in berggebieden. Zo dient ook hervorming van de structuurfondsen te voorzien in adequate mechanismen om problemen van bergstreken te benaderen en op te lossen. Zorgvuldig uitgewerkte programma's met gecoördineerde maatregelen van EFRO, ESF en EOGFL dienen te helpen de landbouw in stand te houden, de secundaire en de tertiaire sector te bevorderen en het milieu te beschermen. Ondanks hun verscheidenheid kampen de bergstreken met gemeenschappelijke problemen die de Gemeenschap moet helpen oplossen. Het gaat om de instandhouding van een gemeenschappelijk bezit, over administratieve en nationale grenzen heen. Mevrouw Brookes (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de berggebieden van de Gemeenschap zitten met dezelfde problemen : verkeer, ontvolking, werkloosheid, verbindingen. De eerste taak is echter de mensen daar te houden. Daarom geldt een eerste prioriteit verschaffing van werkgelegenheid waar het ook maar even kan. In sommige streken bestaat toerisme, met name in wintersportgebieden in Spanje, Frankrijk, Schotland, Noord-Italië. Die gebieden hebben het goed. De andere bedrijvigheid in de bergen is landbouw. In mijn kiesdistrict, in Noord-Wales, is schapenteelt de enig mogelijke vorm van landbouw. Dat ligt aan bodemgesteldheid en klimaat. Schapen houden is het enige wat de bergbewoners van Noord-Wales kunnen doen om de kost te verdienen. Ik verzoek om toekenning
Nr. 2-356/16
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Brookes van een variabele premie op het houden van schapen in Wales, om onze bergboeren financieel te steunen en het kleine gezinsbedrijf te beschermen. Deze maatregel kan ook verdere ontvolking helpen bestrijden. Het is tijd dat het Parlement, met de bevoegde commissies, een strategie voor bergstreken uitwerkt. Die verantwoordelijkheid moeten we aanvaarden. De heer Cabezón Alonso (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, berggebieden beslaan een groot deel van het communautaire areaal en omvatten een aanzienlijke bevolking. Ik wil de heer Musso hulde brengen voor zijn verslag, voor zijn begrip voor die gebieden en voor de omvang van de middelen die hij voorstelt. Als afgevaardigde van een bergachtig gebied in Noord-Spanje, ben ik met de verschillende kenmerken van die streken vertrouwd, met hun strenge klimaat, de schaarse bevolking, de moeizame verbindingen, het ernstige gebrek aan fundamentele diensten, de wisselende bevolking, de uittocht van jongeren. Daar ligt de oorzaak voor de toenemende discrepantie tussen de inkomens in bergstreken en in andere landbouwgebieden, en die alleen door ruimtelijke ordening op de grondslag van een adequate berglandbouw in de toekomst kan helpen de huidige inkomensverschillen te verminderen. Nu ziet het ernaar uit dat de verschillen veeleer toe- dan afnemen als er niet spoedig iets aan wordt gedaan. Ik deel de opvatting van de rapporteur over de noodzaak om op communautair niveau een strategie in te leiden om de bergbewoners tot blijven aan te moedigen door ontwikkeling van een adequate landbouw, vestiging van kleine en middelgrote bedrijven die tegemoetkomen aan de behoeften van die streken, met eerbiediging van het milieu en een ruimtelijke ordening die de ontwikkeling in de hand werkt. Alleen hoop ik dat Spanje in het verslag wordt opgenomen door aanneming van het ingediende amendement en dat de Commissie concrete voorstellen zal indienen voor economische en sociale ontwikkeling van die gebieden, alsook voor geïntegreerde programma's die op gang kunnen worden gebracht, want sociale samenhang is niet slechts een min of meer duidelijk geformuleerd theoretisch begrip, maar bittere noodzaak, wil de Gemeenschap in de toekomst levensvatbaar zijn. Vandaar de dringende noodzaak de minder begunstigde delen van de Gemeenschap te integreren, en van een actief, vastbesloten en verbindend beleid voor de bergstreken. Wordt daaraan niet voldaan, dan draagt de Gemeenschap verantwoordelijkheid voor het ten gronde gaan van die gebieden die we nu bespreken, en die het moeilijk hebben met hun overlevingskansen en hun toekomst. De Voorzitter. — Ik deel u mede dat de heer Schmidhuber de nieuwe commissaris voor regionaal beleid en ruimtelijke ordening is. Namens ons allen wens ik hem veel succes in zijn nieuwe functie. (Applaus)
De heer Schmidhuber is afkomstig uit Beieren, en begint dan ook met een zeer toepasselijk onderwerp. Hij is stellig vertrouwd met schoonheid en moeilijkheden van de berggebieden. De heer Schmidhuber, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de Voorzitter voor zijn vriendelijke welkomstwoorden hartelijk danken. Ik wil ook de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening en vooral haar rapporteur, de heer Musso, danken en waardering uitspreken voor het verslag over de berggebieden. Het verslag voert ons de problemen van berggebieden en de daaruit voortvloeiende behoefte aan maatregelen voor ogen. Een bijzonder probleem is de uittocht uit deze gebieden. Om die tegen te houden is allereerst verbetering van economische en sociale omstandigheden vereist. Nog steeds is in de meeste bergstreken landbouw de voornaamste tak van bedrijvigheid. De rapporteur legt in de ontwerp-resolutie terecht het accent op de landbouw. Uit dezelfde overweging verleent de Gemeenschap al enige tijd bijzondere steun voor instandhouding van een levensvatbare landbouw in de bergen, in het kader van hetzij de marktordeningen, hetzij het landbouwstructuurbeleid. Zo krijgen de bergboeren naast bijzondere steun voor sommige landbouwprodukten bij voorbeeld vrijstelling van de medeverantwoordelijkheidsheffing of ruimere steun bij investeringen uit hoofde van EEG-Verordening nr. 797/85 ter verhoging van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur als compensatie voor hogere investeringen in de bergen. Vermelding verdient ook richtlijn nr. 75/268 voor landbouw in berggebieden en sommige benadeelde gebieden, waar Lid-Staten en Gemeenschap samen aan de boeren compenserende bedragen kunnen toekennen om aldus tot instandhouding van de landbouw bij te dragen en ontvolking te voorkomen. Bovendien omvat het landbouwstructuurbeleid van de Gemeenschap een reeks specifiek regionale stimulansen voor landbouw in bijzonder benadeelde gebieden. Vele daarvan zijn ook juist bestemd voor bergstreken in Italië, Frankrijk, Griekenland en Portugal. Voor Spanje, de Lid-Staat met het hoogste percentage berggebieden, heeft de Commissie een dienovereenkomstig verslag in voorbereiding. Het valt niet te ontkennen dat landbouw de voornaamste bron van inkomsten is en het sociaal en cultureel fundament in de meeste berggebieden vormt. Ter bescherming van milieu en landschap is instandhouding en versterking van de landbouw onontbeerlijk. Maar de economische ontwikkeling van die gebieden wordt ook bepaald door behoud en bevordering van niet-agrarische inkomstenbronnen en werkgelegenheid, en bestaan van een dienovereenkomste economische en sociale structuur. Te dezen kan het Regionaal Fonds terdege helpen en tot de economische ontwikkeling van berggebieden bijdragen. Dat heeft het ook in het verleden gedaan, voorzover het om begunstigde gebieden gaat, door deel te nemen aan de financiering van
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/17
Schmidhuber economiebevorderende infrastructuurmaatregelen, wegenbouw bij voorbeeld, maar ook van rechtstreeks produktieve investeringen en ondernemingen voor schepping en behoud van werkgelegenheid. Er zij ook aan herinnerd dat de Gemeenschap krachtens artikel 37 van de Verordening inzake het Regionaal Fonds infrastructuurinvesteringen in het kader van de richtlijn over landbouw in bergstreken voorrang geeft. Voorbeeldig voor wat het Fonds voor berggebieden doet zijn de voor 1986 en 1987 goegekeurde vijf nationale programma's van gemeenschappelijk belang, die voor Franse berggebieden werden ontworpen en waarvan er drie onder geïntegreerde ontwikkelingsmaatregelen vallen en waar alle drie structuurfondsen bij worden betrokken. Met deze maatregelen dient een evenwichtige regionale ontwikkeling op gang te komen, waarbij behoud en verbetering van de landbouwstructuur en bevordering van plaatseHjke ontplooiingsmogelijkheden worden gecombineerd, zoals toerisme, beroepsopleiding en wegenbouw, onder eerbiediging van bijzondere milieuomstandigheden. In de resolutie beklemtoont de rapporteur het aspect milieubescherming, een kwestie die ook al aan de orde is gesteld in de mondelinge vraag van de heer Graziani in juli j.l. Ik kan u verzekeren dat milieubescherming in haar geheel bij alle communautaire acties en juist ook in berggebieden alle aandacht krijgt. Er is gebleken dat dat in het bedreigde bergland nog meer dan elders bescherming van milieu en natuurlijke bronnen een plaats moet krijgen in de regionale economische ordening. In die richting loopt ook het gemeenschappelijke milieubeschermingsprogramma van 1987 tot 1992, met een hele reeks maatregelen voor concrete uitvoering van dit beleid — bij voorbeeld onderzoek van milieuvriendelijkheid of modelprojecten voor werkscheppende milieubescherming. Berggebieden worden in dit programma uitdrukkelijk vermeld, om te verzekeren dat ze bij de communautaire milieubescherming bijzondere aandacht krijgen. De Commissie is zich bewust van de bijzondere moeilijkheden van berggebieden. De Gemeenschap probeert deze bijzondere aspecten te lijf te gaan met een aantal elkaar over en weer aanvullende maatregelen, hetzij bij landbouw- en milieubeleid, hetzij in het kader van regionaal of enig ander communautair beleid. In die zin zal de Commissie haar pogingen ook in de toekomst binnen de perken van haar vermogen in krachtiger mate voortzetten. De heer Musso (RDE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de verschillende sprekers danken, en wel heel in het bijzonder de commissaris die, zoals u hoorde, weer in ons midden is. Ik heb in wezen geen moeilijkheden met wat ik heb gehoord, en op een of twee uitzonderingen na, ook weinig bezwaar tegen de ingediende amendementen. Sommige lijken mij een herhaling. Een of twee amendementen lijken mij niet op
hun plaats, wellicht is er sprake van onduidelijkheid als gevolg van de vertaling. Toch wil ik op twee opmerkingen ingaan. Ten eerste werd van Corsica gewaagd, ik heb dat uit decentie niet willen doen. De heer Pordea heeft eraan herinnerd dat 90 % van de landbouwprodukten daar worden ingevoerd. Ik kan hem zeggen dat niet 90 %, maar 95 % het juiste getal is. Ik durfde het niet te zeggen, hij biedt mij nu de gelegenheid, ik dank hem ervoor. Ten tweede heeft straks iemand gezegd dat hij tegen het verslag is. Dat is zijn volste recht, maar hij vond dat het samenraapsel van dwaasheden was en besloot met de vraag of ik wel weet wat een berg is en of er in mijn land bergen zijn. Laat ik hem zeggen dat Corsica niets anders is dan een berg in de zee. En nadat ik zoeven een medelid — het was geloof ik de heer Arbeloa M u r u — h e b horen vertellen wat er in de bergen gebeurt, moge ik u zeggen dat ik in een streek woon met, het is om te huilen — nog slechts 7 inwoners per vierkante kilometer in sommige miniregio's, waar de huizen uiteenvallen, de wegen wegzakken, de deuren klapperen, de daken instorten. Ik heb zo goed en zo kwaad als het ging geprobeerd, maar niemand is volmaakt, in mijn verslag alles te zetten wat in een aan het Parlement voor te leggen verslag kan worden gezet, maar niet wat er niet in thuishoort, en wat — en dat zeg ik zelf — te maken heeft met louter fantasie, louter utopie of wellicht louter demagogie. U, mijnheer Schmidhuber, wil ik tenslotte danken en zeggen hoe zeer we op de hoogte zijn van alle maatregelen die de Commissie had genomen in een poging om die verwoesting te voorkomen, maar die zoals we zien, helaas niet heeft mogen baten. Daarom wordt wederom in dit verslag uw aandacht gevestigd op dit vraagstuk, want het Europa van de Twaalf dat is allemaal goed en wel, maar wat komt er van Europa terecht als het een flink stuk van zijn ziel kwijtraakt, dat wil zeggen heel zijn binnenste, alle bewoners van zijn bergen ? Dat zou voor ons zelfs ernstige problemen kunnen scheppen waarvan u zich stellig geen voorstelling kunt maken. (Applaus) De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 8. Regionale problemen van Ierland De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2109/87) van de heer Hume, namens de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, over de regionale problemen van Ierland. De heer Hume (S), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een genoegen het onderhavige verslag bij u te kunnen inleiden. Dit verslag werd met algemene stemming door de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening goedgekeurd en ik hoop
Nr. 2-356/18
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Hume uiteraard dat wij vandaag in het Parlement tot hetzelfde resultaat zullen komen. Het onderhavige verslag werd op grond van de door de heer O'Donnell en mevrouw Lemass ingediende ontwerp-resoluties opgesteld. Mijns inziens moet dit verslag worden behandeld in het ruimere kader van het algemene debat over het regionale beleid, dat naar aanleiding van de voorstellen van de Commissie die in de Raad zullen worden besproken, wordt gehouden. Wij mogen hierbij ook niet vergeten dat, hoewel dit verslag op Ierland betrekking heeft, de voornaamste doelstellingen en desbetreffende voorstellen van dit verslag eveneens voor andere armere regio's van de Gemeenschap van belang zijn. Ik ben mij, afkomstig uit het noordelijk deel van Ierland, terdege ervan bewust dat naar aanleiding van de Europese Akte en de tenuitvoerlegging ervan een zeer uitvoerig debat in Ierland zelf werd gehouden. Een van de belangrijkste punten die tijdens dit debat aan de orde werd gesteld, betrof het feit dat de Gemeenschap niet erin is geslaagd de kloof tussen de rijkere en armere regio's van de Gemeenschap te verkleinen en verklaringen van de Commissie tijdens dit debat waarbij erop werd gewezen dat een nieuwe aanpak van het regionale beleid voor de meer benadeelde regio's een gunstiger effect zal sorteren, hadden een belangrijke invloed op dit debat. Deze voorstellen van de Commissie werden inmiddels in haar uitgebreide voorstel voor herziening van de structuurfondsen gepubliceerd en zijn van cruciaal belang voor de toekomst van de armere regio's. In dit licht moet het onderhavige verslag worden gezien. In de Commissievoorstellen worden bepaalde voorwaarden voor een toekomstig regionaal beleid gesteld die mijns inziens van essentiële betekenis zijn voor de minder begunstigde regio's van de Gemeenschap. Het gaat hier natuurlijk ten eerste om een vermindering van het aantal regio's dat in de toekomst regionale steun zal ontvangen en ten tweede om een uitbreiding van de middelen voor de tenuitvoerlegging van het regionale beleid.
frustratie. Tijdens het debat over de Europese Akte werd gezegd dat de voltooiing van de interne markt van kapitaal belang is om de leefomstandigheden in geheel Europa te verbeteren. Het lijdt mijns inziens geen twijfel dat dit ook zal gebeuren. Maar er werd niet gezegd dat verbetering van de leefomstandigheden in geheel Europa niet noodzakelijkerwijs betekent dat de voordelen ook geleidelijk zullen worden verdeeld. Bij opkomende vloed raken alle boten weer vlot, zo wordt gezegd. Natuurlijk kunnen alle boten bij opkomend water worden vlotgetrokken, mits je maar een boot hebt. Op dit punt willen de armere regio's ons wijzen, wanneer wij de gevolgen van de interne markt bespreken, opdat wij ervoor zorg dragen dat de voordelen inderdaad gelijkelijk over geheel Europa en met name over de armere regio's worden verdeeld. Het is, in dat geval, absoluut noodzakelijk over een communautair regionaal beleid te beschikken en dit zal, geloof ik, voor de eerste maal zijn. Tot op heden hadden wij een Regionaal Fonds, maar geen beleid als zodanig. Dit regionaal beleid moet een evenwichter verdeling van de voordelen garanderen en de basisvoorwaarden omvatten die in het uitgebreide voorstel van de Commissie voor de herziening van de structuurfondsen zijn neergelegd. In het verslag zelf dat, gezien de voornaamste hierin vervatte doelstellingen ook voor andere regio's van belang zal zijn, wordt slechts op een beperkt aantal onderwerpen ingegaan. Gewezen wordt op het feit, dat de Ierse economie zal worden bevorderd wanneer een aantal regionale autoriteiten in het leven zal worden geroepen. Deze autoriteiten zouden de economische ontwikkeling in hun regio's kunnen stimuleren en coördineren. Bovendien legt het communautaire regionale beleid — zoals ik zoeven heb gezegd — steeds meer de nadruk op deelneming van lokale en regionale instanties aan de tenuitvoerlegging van communautaire programma's. De ontwikkeling van Ierland kan worden afgeremd als een dergelijke structuur in dit land ontbreekt.
Voor de meeste leden uit de armere regio's van de Gemeenschap spreekt het uiteraard vanzelf dat deze regio's samenvallen met regio's die bijna volledig afhankelijk zijn van de landbouw en toekomstige wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid zullen op deze regio's een zeer nadelige invloed hebben. Daarom is het absoluut noodzakelijk dat ter compensatie meer kredieten naar de structuurfondsen worden overgedragen.
Ten tweede wordt in het verslag opgemerkt, dat de Ierse regering een vollediger gebruik dient te maken van de voorzieningen van de EFRO-verordening, met name ten aanzien van geïntegreerde programma's en maatregelen ter bevordering van het eigen potentieel van de regio's en programma's van communautair belang. De Ierse regering heeft zich in het verleden veeleer in hoofdzaak op de financiering van projecten dan op de financiering van programma's geconcentreerd.
De derde voorwaarde van dit uigebreide pakket maatregelen voor de herziening van de structuurfondsen betreft grotere medezeggenschap van de regio's in het beheer van de communautaire middelen. Tijdens mijn rondreis langs de regio's van Ierland ter voorbereiding van dit verslag heb ik geconstateerd dat de regio's energieke maatregelen wensen te nemen en zelf de hand aan de ploeg willen slaan om de armere gebieden tot ontwikkeling te brengen, maar dit behoort vooralsnog tot de onmogelijkheden, waardoor sprake is van veel
Ten derde wordt in het verslag voorgesteld dat Ierland een hoger percentage uit de communautaire fondsen moet ontvangen ter bestrijding van de overheidsuitgaven voor investeringen, in navolging van het voorbeeld van Portugal dat 70 % werd toegekend. Dit voorstel is naar mijn mening met name van belang omdat niet mag worden vergeten dat, wanneer de toekomstige wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid enzovoorts inderdaad een feit zullen zijn, de armere regio's onder steeds grotere druk komen te staan. De huidige
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/19
Hume bijdrage van 50 % zal dan niet langer toereikend zijn om deze regio's in staat te stellen de economische ontwikkeling te stimuleren en na de invoering van de Europese Akte uit de desbetreffende maatregelen profijt te trekken. Een verder voorstel in het verslag heeft betrekking op Dublin, waar de sociale en economische problemen een hoogtepunt hebben bereikt, veelal veroorzaakt door de gevolgen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de trek van de bevolking van het platteland naar deze stad. De Gemeenschap wordt verzocht bij te dragen tot een geïntegreerde actie voor Dublin. Voorts wordt in het verslag de aandacht gevestigd op de concentratie van technologische hulpbronnen, zoals kennis en hardware, in Dublin. Een dergelijke concentratie komt ook in andere regio's van de Gemeenschap voor. Er is sprake van teveel centralisatie van deze belangrijke technologische hulpbronnen. In het verslag wordt de Commissie met klem verzocht in het kader van het EFRO een programma voor te bereiden, overeenkomstig het STAR-programma dat verleden jaar werd goedgekeurd, ten einde een ruimere en eerlijker verdeling van de voordelen van de nieuwste technologische ontwikkelingen op het gebied van de telecommunicatie over de eilanden en perifere regio's van de Gemeenschap te bevorderen en te waarborgen dat deze eveneens binnen iedere Lid-Staat eerlijk over de verschillende regio's worden verdeeld. Dit zijn de basisvoorstellen en voornaamste onderwerpen van het verslag. Deze voorstellen zijn tot de Ierse regering alsmede de Commissie gericht. Tijdens een persconferentie vandaag te Dublin legde de Ierse minister van Europese Zaken een belangrijke verklaring over het Ierse regionale beleid af, die naar mijn mening in dezelfde richting als dit verslag gaat. Daarom juich ik deze verklaring toe. Hierin wordt met name het voorstel voor een programma voor Dublin aanbevolen en wordt de Commissie verzocht een studie voor te bereiden ten einde na te gaan op welke wijze de ernstige sociale en milieuproblemen van deze stad met steun van de Commissie en de Gemeenschap tot een oplossing kunnen worden gebracht. In de verklaring wordt eveneens opgemerkt dat Ierland ten volle gebruik moet maken van de communautaire financiële mogelijkheden in het licht van de nieuwe aanpak die in de voorstellen waarnaar ik heb verwezen — de uitgebreide voorstellen voor de herziening van de structuurfondsen — wordt uiteengezet. Hierin wordt gezegd dat de Ierse regering besloten heeft veeleer programma's dan projecten te financieren — hetgeen een hoofddoelstelling van dit verslag vormt — in het kader van de steun die de communautaire structuurfondsen beschikbaar stelt. Ik juich deze aanpak vanzelfsprekend toe. Ik wil echter erop wijzen, dat de Raad deze nieuwe aanpak van de Commissie nog volledig moet goedkeuren. De Ierse regering heft toegezegd deze aanpak evenwel binnen de Raad te steunen en ik hoop, als vertegenwoordiger van een van de armste regio's in de Gemeenschap, dat de grotere Lid-Staten eindelijk in overeenstemming met hun verheven gedachten over cohesie en convergentie
zullen handelen en zullen inzien dat het hun plicht is te helpen. Tot slot nog deze opmerking. Dit verslag is gericht tot de Commissie en ik hoop dat zij de paragrafen 16,18 en 19 van dit verslag nader zal bestuderen en hierop positief zal reageren. Uiteraard spreek ik de wens uit dat het Parlement dit verslag met algemene stemmen zal aannemen zoals ook de commissie heeft gedaan. (Applaus) De heer O'Donnell (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik als indiener van de ontwerp-resolutie naar aanleiding waarvan het onderhavige verslag werd opgesteld, de heer Hume willen complimenteren met het bijzonder uitvoerige en bij uitstek constructieve verslag dat hij vandaag bij ons heeft ingeleid. Het stemt mij natuurlijk eveneens tot grote voldoening dat in het verslag-Hume de belangrijkste doelstelling van zijn ontwerp-resolutie volledig wordt gesteund. Ik heb hierin de aandacht willen vestigen op de ernstige sociale en economische toestand in Ierland en de dringende noodzaak voor de Commissie en de Ierse regering overleg te plegen om via de opstelling van geïntegreerde regionale ontwikkelingsprogramma's die uitstekend op de Ierse situatie van toepassing zijn, tot een coherente en gecoördineerde regionale ontwikkelingsstrategie voor Ierland te komen. Ik ben verheugd van de heer Hume te vernemen dat de Ierse regering vanmorgen een belangrijke verklaring heeft afgelegd, waarbij zij heeft aangekondigd voornemens te zijn via geïntegreerde programma's naar een oplossing voor de huidige problemen te zoeken. Ik juich deze verklaring toe. Het lijdt geen twijfel dat bijzondere maatregelen voor Ierland noodzakelijk zijn. Uit vergelijkende statistische gegevens blijkt dat Ierland een van de minst begunstigde regio's van de Gemeenschap is. Bovendien wordt Ierland op het ogenblik vanwege zijn buitengewoon grote afhankelijkheid van de landbouw geconfronteerd met aanvullende, zeer ernstige economische en sociale problemen die voortvloeien uit de wijzigingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is zonneklaar dat bijzondere maatregelen voor Ierland thans noodzakelijk zijn. In het verslag-Hume wordt eveneens rekening gehouden met de ontwerp-resolutie van mevrouw Lemass en een verslag van mevrouw Banotti, ten einde tot een geïntegreerde actie voor Dublin te komen. Met Dublin, waar thans een derde van de bevolking van Ierland is geconcentreerd, moet uiteraard in ieder verslag over de regionale problemen van Ierland rekening worden gehouden. Een geïntegreerde actie voor Dublin is noodzakelijk maar moet worden beschouwd in het kader van een nationaal beleid voor een evenwichtige regionale ontwikkeling met decentralisatie en overdracht van bevoegdheden naar de regio. Anders zal Dublin zich blijven uitbreiden, hetgeen niet alleen ten nadele van zichzelf maar ook ten nadele van de rest van Ierland zal zijn. Ik wil erop wijzen dat in de voorstad
Nr. 2-356/20
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
O'Donnell Tallaght thans meer mensen wonen dan in Limerick City. Sinds de opstelling van het verslag van de heer Hume heeft de Ierse regering evenwel besloten de regionale ontwikkelingsorganisaties op te heffen. Tot op heden werden nog geen alternatieve regionale structurele maatregelen aangekondigd, ook niet in de verklaring van de minister van vandaag. Maar aangenomen wordt dat deze kwestie thans in behandeling is en wordt bestudeerd. In het licht van deze omstandigheden en als voorlopige maatregel ten einde regionale structurele voorzieningen ter bevordering van geïntegreerde programma's buiten Dublin te bespoedigen, heb ik amendementen opgesteld en aanbevolen in bepaalde regio's naar het voorbeel van de SFADCO, regionale ontwikkelingsinstanties in het leven te roepen. Voor de beide regio's die aan de regio Mid-West grenzen, de regio Cork-Kerry, die met name van de achteruitgang van traditioneel stedelijke industrieën, alsmede van de ontvolking van het platteland, vooral in de regio zuidwest Kerry ernstig te lijden hebben gehad, zijn dergelijke maatregelen dringend noodzakelijk. Voor de regio van Connaught tot Donegal, Monaghan en Cavan die in het westen van Ierland is gelegen en vermoedelijk de minstbegunstigde regio van het gehele land is, vormt een dergelijk programma een eerste vereiste. De drie ontwikkelingsinstanties die ik heb voorgesteld, namelijk de SFADCO in de regio Midwest, één voor het zuidwesten en één voor het westen zijn bestemd voor de minstbegunstigde westelijke regio's van Ierland van Donegal tot Cork en Kerry en vormen een ideaal kader voor een gecombineerde actie van de Gemeenschap en de nationale regering. Ik ben ervan overtuigd dat aldus nieuwe belangrijke dynamische maatregelen kunnen worden getroffen om de ontwikkeling van eigen hulpbronnen in de westelijke helft van Ierland te bevorderen en dit zou ook een belangrijke hinderpaal kunnen vormen voor verdere uitbreiding van Dublin en de oostelijke regio. Op deze wijze wordt voor de toekomst een evenwichtige regionale ontwikkeling in Ierland gewaarborgd. De heer C. Beazley (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de tekortkomingen van de structuurfondsen waarop in het verslag-Hume wordt gewezen en met name die van het Regionaal Fonds met betrekking tot Ierland, zijn niet op zichzelf staand of uitsluitend op Ierland van toepassing. Deze dragen een algemeen karakter door de ontoereikendheid van de kredieten om voor de problemen een oplossing te vinden waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd. Wij constateren, dat het Europees sociaal beleid in feite een werkgelegenheidsbeleid is en evenzo is het regionaal beleid van toepassing op de regio's. Het heeft niet noodzakelijkerwijze betrekking op de kern van het probleem waarvoor het aanvankelijk werd opgesteld. Ik wil mij bij de heer Hume aansluiten wanneer hij zegt te hopen dat met de Europese Akte sommige van deze problemen, met name wat Ierland betreft, tot een oplossing worden gebracht.
De grote verdienste van het verslag van de heer Hume is gelegen in het feit dat hierin een aantal doelstellingen wordt vastgesteld, in het bijzonder de regionalisatie van Ierland. Mijns inziens was het veelbetekend dat hij van de maatregelen waarop hij de aandacht vestigde en welke volgens hem de Ierse regering bereid is te aanvaarden, deze maatregel niet noemde. Dit is echter naar mijn mening een zeer belangrijk punt in zijn verslag. Het lijkt een betrekkelijk vanzelfsprekende en logische stap, maar het is natuurlijk een bijzonder radicale ingreep niet alleen voor Ierland maar ook voor andere Lid-Staten van de Gemeenschap. In de commissie bewijzen wij herhaaldelijk lippendienst aan de opvatting dat de regio's de Commissie rechtstreeks zouden moeten benaderen. Maar denken wij nu heus dat Lid-Staten en hun centrale overheden bereid zouden zijn dit te doen? Trouwens, zou de Commissie dit toejuichen? Deze kwestie ligt uiteraard in politiek opzicht uiterst gevoelig, zelfs wanneer de autoriteiten in de regio's dezelfde politieke kleur als de centrale overheid hebben maar nog meer wanneer de politieke opvattingen van de regionale instanties diametraal tegenover die van de nationale autoriteiten staan.Ik zou erop willen wijzen dat het kiesdistrict van het Verenigd Koninkrijk dat ik vertegenwoordig—in ieder geval wat Cornwall betreft — in verband met de problemen ook veel begrip heeft. Ook Cornwall wordt geconfronteerd met de problemen die voortvloeien uit de ongunstige geografische ligging ten opzichte van het centrum, de ernstige bevoegdheid over de wijzigingen in het landbouwbeleid en de onmacht de natuurlijke rijkdommen van deze regio te ontwikkelen. Een van de belangrijkste punten die de heer Hume noemt is het gevaar van migratie, niet alleen in de Ierse context van de plattelandsgebieden naar Dublin, maar emigratie uit het land zelf. Wij juichen het verslag ten zeerste toe. Ik hoop dat het voornaamste probleem door de Raad uitvoerig zal worden behandeld en dat hij een antwoord zal geven op de vraag in hoeverre, na de invoering van de Europese Akte, de regio's rechtstreeks contact met de Commissie zullen kunnen onderhouden. Het zal bijzonder interessant zijn te vernemen wat de Commissie ten aanzien van dit specifieke aspect zal hebben te zeggen. Tot slot wil ik opmerken dat de toekomst van een succesvol regionaal beleid in Ierland en andere armere gebieden van de Gemeenschap niet alleen afhangt van een soort politieke transactie tussen de armere en rijkere Lid-Staten van de Gemeenschap, maar van Europese solidariteit zodat wordt ingezien dat een regionaal beleid alle Lid-Staten ten goede komt. In zoverre geloof ik dat alle Lid-Staten tot het welslagen van dit beleid moeten bijdragen. Van gesjacher tussen de Lid-Staten mag geen sprake zijn, maar gestreefd moet worden naar een algemene regeling voor de verdeling van de voordelen die ons allen toekomen. (Applaus) De heer Maher (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Hume met zijn verslag gelukwensen. Ik
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/21
Maher denk dat het een aanzienlijke bijdrage vormt tot het debat over de algemene kwestie van de werking van de regionale ontwikkelingsfonsen en in het onderhavige geval uiteraard met name tot een van de minstbegunstigde regio's van de Gemeenschap. Ik zou echter de aandacht willen vestigen op een aspect waarnaar de heer Hume nauwelijks of in het geheel niet heeft verwezen, namelijk de voltooiing van de interne markt tegen 1992. Ik geloof dat niemand van ons het effect kan beoordelen dat de voltooiing van de interne markt op de afgelegen regio's zal hebben. Het is onvermijdelijk dat na de voltooiing van de interne markt de concentratie naar het centrum nog groter zal worden. Wij weten niet of de markt in 1992 zal zijn voltooid, maar dit is in ieder geval de streefdatum. Dit is een ernstige zaak want compenserende maatregelen ontbreken. Wij hebben een verplichting op ons genomen of er ligt in ieder geval een voorstel op tafel om de kredieten van het Regionaal Fonds te verdubbelen, maar ik weet niet precies of deze regeling al werd ondertekend. Zelfs wanneer de kredieten van de regionale fondsen worden verdubbeld, hebben wij dit bedrag nog steeds nodig, zelfs zonder de opneming van Spanje en Portugal in de Gemeenschap. Door deze fondsen alleen maar te verdubbelen en rekening te houden met de problemen van de beide nieuwe LidStaten wordt deze toestand in de regio's evenwel niet echt opgelost. Wij zullen ongetwijfeld zien dat de regio's nog verder zullen worden ontvolkt. Ik hoop dat de heerHume hiermee rekening zal houden, omdat een dergelijke situatie voor een land als het onze bijzonder ernstig is. Kijk eens naar wat met de landbouwbevolking in Ierland gebeurt en de landbouw is voor ons een bijzonder belangrijke industrie. In 1985 waren er 119 000 landbouwers. Tegen de eeuwwisseling zal dit cijfer tot 50 000 zijn gedaald. In de vorige eeuw werden door de boerenstand landoorlogen tegen de landeigenaars gevoerd, toen de ontvolking lager lag dan thans het geval is. De landbouwers worden om een aantal redenen, ten dele door het soort landbouwbeleid dat wij voeren, praktisch uit de plattelandsgebieden weggejaagd. Denk eens aan de gevolgen die dit zal hebben voor de kleine steden op het platteland, die hoofdzakelijk afhankelijk zijn van het achterland met het landbouwgebied rondom. Indien er geen mensen meer in de plattelandsgebieden wonen, waar halen deze kleine steden dan hun klanten vandaan ? Ook wij zullen onvermijdelijk het slachtoffer worden. Ik zou hierover natuurlijk nog lang kunnen uitweiden, maar de tijd ontbreekt mij. Wij moeten ook de aandacht vestigen op sommige van onze eigen interne problemen. De moeilijkheid in ons land en andere landen is dat wij in hoge mate overgecentraliseerd zijn en de lokale instanties over geen enkele bevoegdheid beschikken. De plaatselijke overheden, zoals de plaatselijke County Councils, enzovoorts, zijn niet meer dan ledenpoppen. Zij houden eindeloze vergaderingen en keuren besluiten goed, maar betekenen niets omdat zij niet de bevoegd-
heid hebben deze besluiten ten uitvoer te leggen. Het is mijns inziens van essentieel belang dat, wanneer wij over decentralisatie spreken, deze lokale autoriteiten over de noodzakelijke financiële middelen beschikken om zinvolle besluiten te nemen en deze ten uitvoer te leggen. Anders strooien wij zand in de ogen van de mensen die op lokaal niveau werkzaam zijn. De heer Barrett (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Hume met zijn grondig, uitvoerig en vooral duidelijke verslag over de regionale problemen van Ierland complimenteren. Wij in Ierland juichen de mogelijkheden toe, die de interne markt ons zal bieden om onze produkten op de markt te brengen. Er bestaat echter bezorgdheid over de vraag of wij in dezelfde mate als andere Lid-Staten van de geboden mogelijkheden kunnen profiteren. De Ierse economie is naar Euopese maatstaven een kleine open economie. Wij zijn meer dan de meesten van ons van de landbouw afhankelijk. Wij zijn aan de buitengrens van Europa gelegen en hebben in het algemeen een onderontwikkelde infrastructuur. Het is van vitaal belang dat de oprichting van de interne markt vergezeld gaat van een uitbreiding en verhoging van de kredieten van de structuurfondsen, in het bijzonder het Regionaal Fonds. Het is dringend noodzakelijk dat het voorstel voor verdubbeling van de krediten van deze fondsen tegen 1992 ook werkelijk wordt gerealiseerd. Zoniet, dan zullen Ierland en andere perifere gebieden geen maximaal profijt van de interne markt kunnen trekken. Een tweede dringende reden van Ierland om de regionale en andere structuurfondsen te verbeteren en uit te breiden is onze sterk afhankelijke positie van de landbouw. Er zal ongetwijfeld tot aanpassingen binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden besloten. Deze aanpassingen zullen naar alle waarschijnlijkheid een belangrijk effect op de economieën van de plattelandsgebieden van Ierland hebben, in het bijzonder Munster en de westelijke aan de kust gelegen regio's. Deze gebieden zullen hun economieën de komende jaren moeten aanpassen, ten einde aan de gevolgen van de wijzigingen in de landbouw het hoofd te bieden. Een krachtig regionaal beleid met verhoogde kredieten van het EFRO is mijns inziens de beste wijze om deze regio's te helpen zich aan deze communautaire beleidsvormen aan te passen. De heer Hume verwees naar de persconferentie van vandaag te Dublin in verband met de opstelling van een geïntegreerd programma voor de regio Dublin. Dit wordt thans bestudeerd en voorbereid. Tijdens deze persconferentie kondigde onze regering tevens aan dat nog meer programma's voor andere delen van het land onverwijld zullen worden opgesteld. Het ligt in haar bedoeling dit programmabeleid voort te zetten en ook voor andere regio's zoals de regio's West en Zuidwest zo spoedig mogelijk programma's in te dienen. Ik hoop dat men niet denkt dat uitsluitend een programma voor Dublin wordt opgesteld. Ook de rest van Ierland zal voor dergelijke programma's in aanmerking komen.
Nr. 2-356/22
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Telkämper (ARC). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor ons ligt nu eens eindelijk een verslag dat niet door oppervlakkigheid wordt gekenmerkt, maar waarin de nadruk op structurele problemen wordt gelegd. Evenals de rapporteur zijn wij van mening dat in economisch opzicht Ierland als geheel sinds de toetreding tot de Gemeenschap in geen geval de gewenste sprong voorwaarts heeft gedaan. Uit het BNP noch de betalingsbalans, de overheidsschuld noch het aantal werklozen, de werkgelegenheidscijfers noch het inflatiepercentage blijkt dat Ierland een economisch welvarend gebied is. De redenen hiervoor zijn gelegen in de gecentraliseerde structuur van Ierland en in het onvoldoende profijt dat Ierland in financieel opzicht tot nog toe uit de Gemeenschap heeft kunnen trekken. Wij steunen alle maatregelen die de steeds groter wordende trek uit de plattelandsgebieden, met name naar Dublin, tegengaan. Wij wensen echter meer voor een rooskleurige toekomst van Ierland. Wij zouden gaarne zien — en hierbij gaan wij verder dan de voorstellen van de rapporteur — dat Ierland bij de noodzakelijke decentralisatie ook ecologische beginselen in aanmerking neemt. Dit betekent met name dat rekening wordt gehouden met alle sociale gevolgen bij de vestiging van nieuwe bedrijven, geavanceerde technologieën op het gebied van de aanwending van hernieuwbare energiebronnen worden gestimuleerd en een landbouw tot stand wordt gebracht die zowel aan de belangen van de boeren beantwoordt als ook tot het ecologisch evenwicht bijdraagt. Wij zullen voor het verslag stemmen. De heer McCartin (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is naar mijn mening een buitengewoon stimelerend debat en ik had gaarne op de vele punten die aan de orde werden gesteld, uitvoerig willen ingaan. Aangezien de spreektijd echter zo kort is moet is het bij de enkele aantekeningen laten die ik reeds van tevoren had genoteerd. Ik wil de heer Hume danken voor het vele werk dat hij bij de voorbereiding van het onderhavige verslag heeft verzet. Ik kan het niet met al zijn aanbevelingen eens zijn, maar dit wil geenszins zeggen dat dit persoonlijk is bedoeld. Het is slechts kritiek op de werking van het parlementaire systeem, hetgeen vaak leidt tot het afleggen van verklaringen over een groot aantal punten die eigenlijk geen enkel gewicht in de schaal leggen. In het algemeen worden de voornaamste problemen van de Ierse economie in het verslag in een juist daglicht gesteld. Zelfs in Ierland bestaat hierover niet veel verschil van mening. De problemen zijn duidelijk. Op de oorzaken van deze moeilijkheden wordt echter niet ingegaan. Terecht wordt ogpemerkt dat de communautaire beleidslijnen ontoereikend waren om regionale onevenwichtigheden uit de weg te ruimen en zelfs indien het Regionaal Fonds zou worden verdubbeld, zoals de heer Hume voorstelt, zou dit nog steeds maar ongeveer 1 % van het BNP uitmaken. Dit is een druppel op een gloeiende plaat wanneer wij het evenwicht tussen de
12.10.87
rijkere en armere regio's willen herstellen. In het verslag wordt terecht gezegd dat de beleidslijnen tekort zijn geschoten, maar niet wordt ingegaan — hetgeen veel belangrijker is — op het feit dat in Ierland economische en fiscale beleidslijnen werden opgesteld. Wij in het Parlement hebben de taak voor de achtergebleven regio's van de Gemeenschap voorzieningen te treffen en daarom moeten wij ervoor terugschrikken ook openlijk kritische geluiden te laten horen wanneer wij constateren dat nationale beleidsvormen tekort schieten. Willen wij de problemen die de ontwikkeling in de Lid-Staten in de weg staan tot een oplossing brengen, dan moeten wij eerst duidelijk nagaan welke deze problemen zijn. Wij dienen alle beschikbare kredieten aan te wenden, zodat deze niet alleen een aanvulling op de nationale uitgaven vormen, maar eveneens behoedzame nationale beleidslijnen stimuleren en zo nodig een voorwaarde voor betere nationale beleidslijnen in de toekomst vormen. In de verwerkende industrie werden in Ierland bij voorbeeld, hoofdzakelijk door de IDA (Industrial Development Authority) 20 000 nieuwe banen per jaar gecreëerd. Maar ieder jaar gaat een groter aantal banen verloren. Hoe komt dit? Het antwoord is door hoge vervoerskosten, hoge kosten voor elektriciteit, en andere diensten, de buitengewoon hoge rentepercentage en nog kortgeleden een zeer sterke inflatie. Door de belastingsmaatregelen werd de vervanging van arbeid door kapitaalintensieve bedrijven, waarvoor een belangrijke subsidieregeling geldt, bevorderd. De agrarische ontwikkeling is om dezelfde reden achtergebleven en aangezien de subsidieregeling voor kapitaalontwikkeling in de landbouw niet zo gunstig is als die voor de industrie, werden de afgelopen jaren investeringen in de landbouw in Ierland door de hoge rente nagenoeg onmogelijk en ook het onderwijssysteem is ernstig tekort geschoten om jonge mensen in de landbouw op te leiden. De belangrijkste aanbeveling in dit verslag is dat wij over regionale ontwikkelingsinstanties moeten beschikken. Ik denk niet dat de gewone fabrikant, landbouwer of zakenman dit als een belangrijk tekort van Ierland beschouwt en ik moet zeggen dat ik het voorstel niet goed begrijp om de bevoegdheden van lokale autoriteiten en nieuwe regionale instanties uit te breiden als wij niet tezelfdertijd ook duidelijk aangeven waar deze bevoegdheden vandaan komen, over welke financiële middelen kan worden beschikt en of een en ander tot een verhoging van de belastingen aanleiding zal geven. Zullen deze bevoegdheden door de centrale overheid worden overgedragen ? Wij kunnen niet aanbevelen dat deze instantie voor de industriële ontwikkeling verantwoordelijk worden, omdat wij reeds over een buitengewoon succesvolle industriële ontwikkelingsinstantie (IDA) beschikken. Ik kan mij niet voorstellen dat deze bevoegdheid naar regionale instanties zal worden overgedragen. Ik ben het met de belangrijkste voorstellen niet volledig eens en ik geloof dat het Parlement hieraan onvoldoende aandacht heeft besteed. De heer O'Donnell en ik hebben anemdementen ingediend en het hangt af van het desbetreffende standpunt van het Parlement of ik voor of tegen het
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/23
McCartin verslag zal stemmen. De heer Killilea (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik juich het verslag van de heer Hume over de regionale problemen van Ierland van harte toe en ik kan mij hierover alleen maar in positieve bewoordingen uitspre ken. Zijn verslag is in vele opzichten nuttig en constructief, zeker ten aanzien van de specifieke voorstellen in het kader van het planD elors en de duidelijke wijze waarop de nadruk wordt gelegd op de aard van de problemen waarmee Ierland wordt geconfronteerd. Ik ben het in het bijzonder eens met het voorstel van de heer Hume voor uitbreiding van de steunmaatregelen. D e welvaartekloof tussen Ierland en de welvarender gebieden van de Gemeenschap is eerder groter dan kleiner geworden. In zijn verslag heeft de heer Hume een overzicht gegeven van de moeilijkheden die zich in Ierland voordoen en bijzonderheden opgenomen over de Ierse economie, de sociale omstandigheden en andere kwesties, zoals bestuurlijke en meer specifieke problemen in Dublin. Ik wil echter erop wijzen dat het verslag en de ontwerp resolutie reeds enige tijd geleden werden opgesteld. D e huidige regering heeft op bijzonder resolute wijze getracht een oplossing voor de economische problemen te vinden. D e rentevoet is reeds aanzienlijk gedaald en het inflatiepercentage ligt, voorzover ik weet, thans beneden het communautaire gemiddelde. Verwacht wordt dat het groeipercentage in 1987 ook in Ierland 2 % zal bedragen. Het succes kan worden afgemeten aan het feit dat de nieuwe regering, die nog maar kortgeleden werd benoemd, vrijdag jongstleden na langdurige besprekingen met de sociale partners, het programma voor nationaal herstel heeft gepubliceerd. Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie en Ierse collega's zijn met name verheugd over het feit dat het verslag Hume hier in Straatsburg op dezelfde dag wordt behandeld waarop de Ierse regering heeft aangekondigd programma's op te zullen stellen voor steunaanvragen uit de ontwikkelings en structuurfondsen van de Gemeenschap. Mijn collega's in de fractie en ik pleiten hiervoor al jaren. Wil Ierland een maximaal profijt trekken uit de mogelijkheden van de communautaire fondsen in het kader van de voorstellen van de heer Delors, dan is deze verklaring van vandaag een waarachtige stap voorwaarts. Het belang nu en in de toekomst van programma's kan niet worden onder schat. D it is de weg die de Gemeenschap heeft ingeslagen. Het weerspiegelt duidelijk het feit dat de regering zich ten zeerste bewust is van de behoeften van alle delen van het land, klein en groot, plattelands gebieden en kleine gemeenten, eilanden en steden. Ik juich met name het voorstel van vanmorgen van onze regering toe om opdracht te geven voor een voorberei dende studie voor de regio D ublin, met inbegrip van Dun Laoghaire. Voor mevrouw Lemass betekent dit na jarenlang zwoegen zowel in het Parlement als in haar eigen land de kroon op haar werk. Voor kleinere plattelandsgebieden in Ierland zullen de desbetreffende ontwikkelingsprogramma's in het kader
van het OEGFL, afdeling Oriëntatie, die veel meer dan de landbouw alleen omvatten, vermoedelijk gunstiger zijn. In het vrijdag gepubliceerde nationale programma staat dat dergelijke programma's als modelprogram ma's voor een bepaalde regio zullen worden opgesteld. Ik twijfel er niet aan of deze aanpak met het accent op coördinatie zal de economische groei bevorderen en de mogelijkheden tot het verkrijgen van betere banen stimuleren zodat de leefomstandigheden in de ver schillende regio's zullen verbeteren. De heer Hume heeft een aantal aanbevelingen aan de Commissie gedaan, die mijns inziens van cruciaal belang zijn, zoals hogere bijdragen uit de struc tuurfondsen, handhaving van steun uit het Sociaal Fonds voor algemene onderwijsprogramma's en beves tiging van het feit dat de instelling van regionale autoriteiten, zoals aanbevolen, de communautaire behandeling van geheel Ierland als minstbegunstigde regio niet in gevaar brengt. Mijnheer de Voorzitter, de fractie van vernieuwers en verenigde Europese D emocraten heeft... ·!
"ï. ■
■ '·
'Ji. '
!!-, "
· ' ' '- i l :
De Voorzitter. — Mijnheer Killilea, het spijt mij u hier het woord te moeten ontnemen. ·,.■■ r "-ι
·.
.: .·. i r ■ · : · ·■
·
.'.
¡.
Mevrouw Banotti (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzit ter, dit is terecht een belangrijke dag voor de Ieren. Een van de problemen wanneer wij zolang moeten reisen om in het Parlement het woord te kunnen voeren, is dat soms de grondige kritiek die men wilde uiten, in de tijd tussen het vertrek uit Ierland en de aankomst in Straatsburg is achterhaald. D it is in mijn geval zo. Ik was voornemens de nieuwe Ierse regering ernstig te berispen voor het feit dat zij haar verplichtingen niet is nagekomen en alle maatregelen opnieuw wil centralise ren. Maar toen ik hier aankwam, had zich zoiets als de wonderbaarlijke bekering in Damascus voorgedaan. Ik wil mij aansluiten bij al mijn collega's, in het bijzonder de heer Killilea, die het besluit van vandaag van de Ierse Regering toejuichen. Ik zou ook de heer Hume willen complimenteren met zijn verslag dat op grond van de ontwerpresoluties van de heer O'D onnell en van mevrouw Lemass werd opgesteld. D e heer Hume verwijst in zijn verslag naar mijn eigen uitgebreid verslag over de ernstige situatie in de regio Dublin dat ik twee jaar geleden heb opgesteld. Ik juich het toe dat hij een geïntegreerd programma voor D ublin steunt. D at verslag was lang en alarmerend en weerspiegelt in menig opzicht de dilemma's waarvoor vele steden in Europa zich zien gesteld. Ik zou tot de heer Killilea willen zeggen dat het voor de opstelling van een uitvoerbaarheids studie voor D ublin niet nodig is tot 1989 te wachten. Ik heb reeds het meeste werk gedaan. Het verslag is er en ik zou het gaarne aan de regering willen doen toekomen, zodat en geïntegreerd programma voor Dublin nog vóór 1989 ten uitvoer kan worden gelegd.D ublin, eens een fraaie stad, ziet er thans uit als een afgetakelde, doodvermoeide grootmoeder die de zorg van teveel kinderen heeft. In deze stad moet met een te groot aantal uiteenlopende problemen rekening gehouden worden.
Nr. 2-356/24
Handelingen van het Europese Parlement
12.10.87
Banotti Voor Dublin City moeten de noodzakelijke maatregelen definitief worden vastgesteld en daarna moet een gedegen programma voor de toekomst van deze stad worden opgesteld. Ik wil de heer Hume nogmaals met zijn verslag complimenteren en zie het uitgebreide geïntegreerde programma voor Dublin bij voorkeur vóór 1989, met belangstelling tegemoet. (Applaus) De heer Schmidhuber, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in het onderhavige verslag, waarvoor ik de heer Hume, rapporteur, dankzeg, wordt op de specifieke problemen in Ierland met klem de aandacht gevestigd. Ik kan u verzekeren dat deze problemen bij de Commissie bekend zijn en dat zij ook op de hoogte is van het feit dat deze problemen zich de laatste tijd toespitsen. De overheidssteun van Ierland en de daardoor geringe financiële speelruimte van de overheid bemoeilijken de tenuitvoerlegging van de structurele en regionale instrumenten die voor het economisch herstel van Ierland onontbeerlijk zijn. De Gemeenschap heeft in het verleden de Ierse maatregelen voor de ontwikkeling en aanpassing van de economie binnen de haar toegestane mogelijkheden steeds gesteund en bleef ten aanzien van de problemen van het land geenszins onverschillig. Wanneer wij de financiële steun van de Gemeenschap per hoofd van de bevolking bekjken dan zien wij dat Ierland, wat de structuurfondsen betreft, een eerste plaats inneemt en dit land zal ook, overeenkomstig de voorstellen van de Commissie voor de herziening van deze fondsen, onvoorwaardelijk voor dergelijke steunmaatregelen in aanmerking blijven komen. In de ontwerp-resolutie wordt terecht bijzondere aandacht geschonken aan de regionalisering van de besluitvormingsstructuren. Het behoort niet tot de taak van de Commissie bij de Ierse regering desbetreffende voorstellen in te dienen of haar advies te verlenen. Ik kan u echter verzekeren dat de Commissie bijzonder groot belang hecht aan de werkzaamheden van de lokale autoriteiten en instanties bij de opstelling en tenuitvoerlegging van structurele en regionale maatregelen. Dit blijkt ook duidelijk uit de voorstellen van de Commissie voor de herziening van de structuurfondsen. Hierbij ligt het evenwel niet in de bedoeling de procedure voor aanvragen om communautaire steun uit het Regionaal Fonds te wijzigen. Dergelijke wijzigingen zullen ook in de toekomst tot de bevoegdheid van de Lid-Staten behoren. De Commissie heeft in het verleden bij de Ierse autoriteiten steeds erop aangedrongen van de in het kader van het Regionaal Fonds geboden mogelijkheden voor de tenuitvoerlegging van programma's maximaal gebruik te maken en hierbij ook met name de invoering van geïntegreerde programma's te onderzoeken ten einde sommige specifieke ontwikkelingsproblemen van Ierland, zoals die van de regio West en Dublin tot een
oplossing te brengen. De Commissie heeft zich in dit verband bereid verklaard — en op dit punt wil ik nogmaals met klem de aandacht vestigen — dienovereenkomstige voorbereidende studies voor een geïntegreerd programma te financieren. In dit verband juich ik de verklaring van vandaag van de Ierse regering toe. Zij heeft zich voor deze programm's uitgesproken en besloten als eerste stap opdracht te geven een desbetreffende voorbereidende studie voor Dublin uit voeren. De Ierse regering kan bij deze eerste stap en andere soortgelijke initiatieven van de steun van de Commissie zeker zijn. Op het gebied van de landbouw is op het ogenblik een aantal structurele maatregelen van kracht, waarbij de Gemeenschap met 50 % uit het EOGFL, afdeling Oriëntatie, aan de financiering deelneemt en welke met name ook tot de diversifiëring van de landbouwproduktie moeten bijdragen. Opstelling en uitvoering van deze maatregelen vindt in nauwe samenwerking met de Ierse autoriteiten plaats. Wat de verhoging van de communautaire bijdragen ten gunste van Ierland betreft, wil ik erop wijzen dat in het voorstel voor de herziening van de structuurfondsen wordt bepaald de communautaire bijdragen aan de financiering van bepaalde maatregelen, onder meer afhankelijk van de financiële speelruimte van de desbetreffende Lid-Staten, aan te passen. Staat u mij toe nog een opmerking over het STARprogramma te maken. Uit de verdeling van de voor Ierland beschikbaar gestelde middelen blijkt duidelijk, dat het programma hoofdzakelijk aan de buiten de stad Dublin gelegen gebieden ten goede zal komen. Van ongelijkheden, zoals in de ontwerp-resolutie wordt gesuggereerd, is geen sprake en de Commissie ziet zich derhalve niet genoodzaakt een aanvullend programma voor te stellen. Concluderend wil ik erop wijzen dat de Commissie aan de specifieke problemen van Ierland niet voorbijgaat en dit ook in de toekomst niet zal doen. Met de bijzondere belangen van Ierland zal in het kader van het communautaire structuurbeleid ook in de toekomst terdege rekening worden gehouden. De heer Hume (S), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mischten mag ik over één punt om opheldering vragen. Wat zegt het lid van de Commissie aan het einde van zijn redevoering over de bereidheid van de Commissie om de omvang van de communautaire bijdragen voor het Ierse regionaal beleid zo mogelijk aan te passen? Stemt hij in met het voorstel deze te verhogen ? De heer Schmidhuber, lid van de Commissie. — (DE) De Commissie heeft voorgesteld in het kader van de herziening van de structuurfondsen de bijdragen aan te passen. Dit betekent dat verschillende steunpercentages afhankelijk van bepaalde nog nader vast te stellen factoren zullen worden toegepast en hierbij heb ik één
12.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/25
Schmidhuber factor, namelijk de financiële positie van een land
De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden (').
genoemd.
/r)e vergadering
De Voorzitter. — Het debat is gesloten.
(') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
wordt te 20.05 uur
gesloten)
Nr. 2-356/26
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
VERGADERING VAN DINSDAG 13 OKTOBER 1987
Inhoud
1.
Urgentverklaring de heren McGowan, Klepsch, McGowan.
2. Algemene begroting van de voor 1988
.
27
Gemeenschappen
de heren Tygesen (Raad); Christophersen (Commissie) ; mevrouw Barbarella, de heren Colom i Naval, Langes, Price, Baillot, mevrouw Scrivener, de heren Pasty, mevrouw Van Dijk, de heren Van der Waal, Cot, Tomlinson, Christodoulou, Arias Cañete, Alavanos, Amaral, Lalor, Bonde, Calvo Ortega, von der Vring, Mizzau, Poulsen, Di Bartolomei, Geurmeur, Vandemeulebroucke, Papoutsis, O'Malley, Miranda da Silva, Perez Royo, Filinis, Tygesen 3. GLB — Verslag (doc. A2-149/87) vrouw Scrivener
mevrouw Heinrich, mevrouw Vayssade, mevrouw Fontaine, mevrouw Daly, mevrouw Crawley, de heren Marinaro, Collinot, mevrouw Maij-Weggen, mevrouw Heinrich, de heren Newman, Antony, mevrouw Schmidbauer, de heer Marín (Commissie) . . . .
28
46
4. Vrouwen in de sport — Verslag (doc. A2-32I 87) van mevrouw d'Ancona mevrouw d'Ancona, mevrouw Crawley, mevrouw Braun-Moser, mevrouw Squarcialupi, de heer Marin (Commissie) ; mevrouw d'Ancona, de heer Marín 5.
75
9. Verdrag en regionaal beleid — Verslag (doe. A2-114/87) van de heer Hutton de heren Hutton, Schreiber
Sutherland
(Commissie); 82
— Vragen aan de Commissie 51
— Vraag nr. 1 van de heer Martin : Consumentenboycot van goederen uit Zuid-Afrika de heren De Clercq (Commissie) ; Martin, De Clercq, Smith, De Clercq, Habsburg, De Clercq
85
— Vraag nr. 2 van de heer Vetter: Publikatieplicht voor naamloze en commanditaire vennootschappen Lord Cockfield (Commissie) ; de heer Vetter, Lord Cockfield, de heer Cassidy, Lord Cockfield, de heer Schreiber 54
6. Beeld van de vrouw in de massamedia — Verslag (doe. Al-95187) van mevrouw Lenz mevrouw Lenz, mevrouw Pantazi, de heer Estgen, mevrouw Llorca Vilaplana, mevrouw Cinciari Rodano, mevrouw Van Dijk, de heer Pintasilgo, mevrouw Salisch, mevrouw Buchan, de heer Marín (Commissie)
mevrouw Larive, Lady Elles, mevrouw Van den Heuvel, mevrouw Giannakou-Koutsikou, Dame Shelagh Roberts, mevrouw Diez De Rivera Icaza, mevrouw Tongue, mevrouw Maij-Weggen, mevrouw Daly, mevrouw Van Hemeldonck, mevrouw García Arias, de heer Marín (Commissie)
10. Vragenuur (doc. B2-983/87)
Stemming de heren Pasty, Eyraud, Pranchère, mevrouw Bloch von Blottnitz, de heer Fich, mevrouw Hammerich, de heer von Nostitz, mevrouw Ewing, de heren Rothley, Clinton Davis (Commissie); Graziani, Chiabrando, Cot, Dalsass, Eyraud, mevrouw García Arias, de heren Gasòliba i Böhm, Habsburg, Pranchère, mevrouw Lemass, de heren McCartin, Flanagan, Fitzgerald, O'Donnell, mevrouw Scrivener, de heer Andriessen (Commissie). . . .
68
8. Wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces — Verslag (doc. A2-127/87) van mevrouw Larive
van me-
mevrouw Scrivener, de heren Colom i Naval, Früh, Price, mevrouw Boserup, de heren Eyraud, Arias Cañete, Stevenson, Andriessen (Commissie)
7. Discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften — Verslag (doc. A2-133/87) van mevrouw Heinrich
— Vraag nr. 5 van de heer McMillan-Scott : Moeilijkheden in verband met onroerendgoedtransacties in bepaalde Lid-Staten de heren Clinton Davis (Commissie) ; McMillan-Scott, Clinton Davis, Hoon, Clinton Davis, Habsburg, Clinton Davis, Rothley. .
62
86
Vraag nr. 6 van de heer Patterson : Invoer van vleesprodukten naar het Verenigd Koninkrijk
86
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
de heren Andriessen (Commissie); Andriessen, Ramirez Heredia
Patterson, 88
Vraag nr. 8 van mevrouw Castle : Harmonisa tie van de BTW Lord Cockfield (Commissie) ; mevrouw Cast le, Lord Cockfield, mevrouw Ewing, Lord Cockfield, de heer Patterson, Lord Cockfield
• Vraag nr. 10 van de heer Marck: granen uit SaoediArabië de heren Andriessen (Commissie); Andriessen, Cryer, Andriessen
88
90
91
■ Vraag nr. 13 van de heer Tzounis: Premature en overdreven activiteiten van de Commissie ten aanzien van Turkije
95
ScottHopkins:
95
— Vraag nr. 18 van de heer Adamou : Waterver ontreiniging de heren Clinton Davis (Commissie) ; Dessil las, Clinton Davis, Elliott, Clinton Davis, Roelants du Vivier, Clinton Davis
96
— Vraag nr. 19 van de heer Ephremidis : Discriminering van de Griekse pers 92
Vraag nr. 14 van de heer Stewart : Veiligheids normen voor de bouw van kleine pleziervaar tuigen, voorschriften inzake het drijfver mogen van glasvezelboten en het gebruik ervan Lord Cockfield (Commissie) ; de heer Stewart, Lord Cockfield
— Vraag nr. 17 van Sir James Toezicht op vuurwapens
Zahorka,
Lord Cockfield (Commissie); Sir James Scott Hopkins, Lord Cockfield, de heer Cryer, Lord Cockfield, de heer Paisley, Lord Cockfield .
Marck,
94
— Vraag nr. 16 van de heer Zahorka: Eventuele bemiddeling van de EGCommissie tussen de partijen bij de Londense processen in verband met de internationale tincrisis de heren Nar jes (Commissie); Narjes
Invoer'van
de heren Marín (Commissie); Anastassopou los, Marin, von Nostitz, Marín, Arbeloa Muru, Marín
— Vraag nr. 15 van de heer Saridakis: Ontbre ken van het Grieks in de informaticasystemen van de Commissie de heren Christophersen (Comn'.ssie); Sari dakis, Christophersen
Vraag nr. 9 van de heer McMahon : Uitbrei ding van de BTW Lord Cockfield (Commissie); de heer McMa hon, Lord Cockfield, de heer Elliott, Lord Cockfield, de heer Marshall, Lord Cockfield
Nr. 2356/27
de heren Ripa di Meana (Commissie); midis, Ripa di Meana
Ephre 98
11. Uitvoering van de adviezen van het Parle ment de heren Beumer, Sutherland (Commissie) ; Marck, Andriessen (Commissie); Cryer, Sutherland, Elliott, Andriessen, Seligman . . 93
VOORZITTER: D E HEER D ANKERT
Bijlage
.r . .
98 101
ALGEMENE PREFERENTIES VAN D E GEMEENSCHAP VOOR 1988
Ondervoorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) (x)
1.
De Voorzitter. — Mijnheer McGowan, wat is het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking inzake het stelsel van algemene preferenties ?
Urgentverklaring
VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD ( C O M (87) 2 2 7 D E F . — D O C . C 2 1 0 5 / 8 7 ) O V E R
De heer McGowan (S), voorzitter van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij zullen ervoor zorgen dat dit advies nog deze week wordt uitgebracht.
VERORDENINGEN BETREFFEND E DE VASTSTELLING VAN HET STELSEL VAN
De heer Klepsch (PPE). — (DE) Ik heb nog een vraag. Is de Commissie ontwikkelingssamenwerking klaar met haar verslag ?
(!) Goedkeuring van de notulen — Actualiteitendebat (be kendmaking van de ingediende ontwerpresoluties) : zie notulen.
De Voorzitter. — Ik ga ervan uit dat dat het geval is. Anders — neem ik aan — had de Voorzitter van die Commissie niet gezegd dat het kon worden behandeld.
Nr. 2-356/28
Handelingen van het Europese Parlement
De heer McGowan (S), voorzitter van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft de eindstemming over deze kwestie tijdens haar vorige vergadering moeten uitstellen omdat de amendementen niet in alle officiële talen beschikbaar waren. Vanochtend te 10.00 uur vindt er echter een bijzondere vergadering plaats van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Wij zullen dus deze week nog over het verslag kunnen stemmen. (De urgentie wordt
ingewilligd)
2. Algemene begroting van de voor 1988
Gemeenschappen
De Voorzitter. — Aan de orde is de verklaring van de fungerend voorzitter van de Raad over de begrotingsvraagstukken. De heer Tygesen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Mijnheer de Voorzitter, vandaag zou ik uit naam van de Raad onze ontwerp-begroting voor 1988 hebben moeten voorleggen. Tot mijn grote spijt moet ik meedelen dat de Raad er voor alsnog niet in is geslaagd een ontwerp-begroting op te stellen en dat hij zich daarmee niet heeft gehouden aan de in het Verdrag vastgelegde termijn, namelijk 5 oktober. Wij hebben er vanaf het begin van het Deense voorzitterschap op gewezen dat wij te maken hadden met een buitengewoon lastige situatie. Toch bestond er bij ons hoop dat het zou lukken de Lid-Staten een compromis te laten aanvaarden voor de begroting 1988. Wanneer dat niet gelukt is, dan komt dat niet omdat wij ons in de Raad niet voldoende tijd zouden hebben gugund om de zaken eens goed door te praten. Het komt ook niet omdat wij niet alle mogelijkheden hebben uitgetest en de zaken tot op de bodem behandeld. Tijdens de drie vergaderingen van de Begrotingsraad en op de informele vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken op 3 en 4 oktober hebben wij de zaken grondig doorgenomen en ik kan zeggen dat alle mogelijkheden zijn uitgeprobeerd. Het fundamentele probleem bij de begroting 1988 is, zoals ieder weet, dat het verwachte uitgavenniveau ver uitstijgt boven wat er volgens het nu geldende financieringskader aan inkomsten mogelijk geacht mag worden. De begrotingsdiscussie van dit jaar heeft dan ook een heel ander karakter gehad dan in vroegere jaren het geval was. Normaal gaat men er bij de begrotingsbesprekingen in de Raad van uit dat men het voorstel van de Commissie aanpast aan de bedragen waarover de Lid-Staten het ten aanzien van de uitgavenzijde eens kunnen worden, terwijl men over de inkomstenzijde eigenlijk niet discussieert. Dit jaar heeft de Raad de uitgavenzijde in het voorstel van de Commissie volledig verworpen omdat daar geen rechtsgrondslag voor bestond. Wat de uitgevenzijde betreft, tekende zich weliswaar een compromis tussen de Lid-Staten af op een niveau dat een paar miljard Ecu lager lag dan het
13.10.87
voorstel van de Commissie maar de eigenlijke discussie in de Raad ging over de volgende zeer fundamentele vraag : hoe hanteert men budgettair een situatie waarbij de uitgaven behoefte 4 tot 6 miljard Ecu boven de inkomstenbasis komt te liggen ? Dit probleem kan op een aantal manieren worden opgelost. Zoals gezegd, was het voorstel van de Commissie niet uitvoerbaar en het voorzitterschap heeft derhalve een reeks oplossingsmogelijkheden en compromisvoorstellen ter discussie gesteld. Ik wil daar vandaag niet gedetailleerd op ingaan, mijnheer de Voorzitter, want dat heb ik gister al in de Begrotingscommissie gedaan. Ik kan er nu dan ook mee volstaan dat geen van mijn compromisvoorstellen de noodzakelijke meerderheid wist te bereiken, ook al kwam het voorstel waar wij ons uiteindelijk op concentreerden zo dicht in de buurt dat er slechts één stem aan ontbrak om een gekwalificeerde meerderheid te bereiken. Voor de eerste maal in de geschiedenis van de Gemeenschap is het dus onmogelijk gebleken voor de Raad een ontwerp-begroting voor te leggen aan het Parlement binnen de door het Verdrag vastgelegde termijn. Niemand spijt dit méér dan het Deense voorzitterschap. Dit is een grote teleurstelling voor ons. Dit kwam niet omdat het onderhandelingsklimaat in de Raad niet voldoende was. De Lid-Staten hebben eigenlijk zelfs wel blijk gegeven van goede wil maar voor een aantal landen bleef toch hun onderhandelingspositie in verband met het Delors-pakket een overheersende rol spelen. Ook al kunnen wij, zoals ik al zei, het voorstel van de Commissie aan de inkomstenzijde niet gebruiken, zou ik er in dit verband toch op willen wijzen dat de samenwerking met de Commissie uitstekend en zeer constructief is geweest. Wanneer ik hier vandaag de dertiende oktober zonder ontwerp-begroting voor u sta, dan is dat zuiver te wijten aan het feit dat het in de huidige situatie niet mogelijk was de Lid-Staten tot eensgezindheid te brengen. Waar wij mee te kampen hebben, zijn reële diepgaande meningsverschillen. De Raad heeft binnen het gegeven kader zijn tijd optimaal gebruikt en wij zijn tot op de bodem gegaan maar een compromis zat er niet in. Het voorzitterschap kan altijd de trog met water vullen en dat hebben wij gedaan door middel van mijn vele compromisvoorstellen en schetsen voor een mogelijke oplossing. Het voorzitterschap kan ook de paarden naar de trog voeren en dat hebben wij gedaan doordat wij drie bijeenkomsten hebben georganiseerd van de Begrotingsraad en doordat wij tijdens de informele vergadering van de ministers van Buitenlandse Zaken onze tijd voornamelijk hebben besteed aan de begroting. Maar wij kunnen de paarden niet tot drinken dwingen. Wij hebben als voorzitterschap moeten aanvaarden dat een aantal van de paarden misschien niet eerder dan in december in Kopenhagen zal drinken. Het voorzitterschap zal zich er voor blijven inzetten om zo snel mogelijk een ontwerp-begroting tot stand te doen brengen, wij zullen onze pogingen daartoe niet staken maar men moet wel beseffen dat in ieder geval een aantal Lid-Staten vindt dat het hun onderhande-
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/29
Tygesen lingspositie voor de Vergadering van de Europese Raad te ' Kopenhagen zal verzwakken als zij zich nu al aansluiten bij het compromisvoorstel dat slechts één stem te kort kwam om de benodigde gekwalificeerde meerderheid op te leveren. De begrotingsbesprekingen eindigden zonder resultaat, schreef de Voorzitter van de Raad Algemene zaken op 6 oktober aan de Voorzitter van het Parlement en hij deelde het trieste resultaat mee. De Voorzitter van het Parlement antwoordde op 7 oktober en nodigde in zijn antwoord onder vermelding naar artikel 175 van het Verdrag de Raad er toe uit zo spoedig mogelijk een begroting op te stellen. De Voorzitter van de Commissie heeft eveneens onder verwijzing naar artikel 175 een zelfde verzoek aan de Raad gericht. Dit zijn natuurlijke stappen voor deze beide instellingen en het zal waarschijnlijk niemand zijn ontgaan dat — of dit nu toeval is of niet — er in beide data een interessante coïncidentie zit. De termijn van twee maanden die de Raad heeft om te reageren op de uitnodiging van het Parlement en de Commissie loopt af op 6 december, exact de dag na de bijeenkomst van de Europese Raad te Kopenhagen. De Lid-Staten zijn de huidige situatie met open ogen tegemoet getreden. Iedereen wist wat hij deed. Het voorzitterschap heeft permanent de begroting gekoppeld aan de bijeenkomst van de Europese Raad te Kopenhagen. De bespreking zonder enig resultaat van de ontwerp-begroting heeft met alle denkbare duidelijkheid aangetond, dat het absoluut noodzakelijk is dat er in Kopenhagen een bevredigend onderhandelingsresultaat wordt bereikt op alle gebieden die vervat liggen in het globale voorstel dat wij gemakshalve het Delors-pakket noemen. Het voorzitterschap heeft de werkzaamheden van de Raad daarop gericht en wij hebben de Voorzitter van het Parlement uitgenodigd de standpunten van het Parlement naar voren te brengen in Kopenhagen in verband met de bijeenkomst van de Europese Raad. Zelfs al geeft artikel 204 van het Verdrag aan hoe wij met een situatie moeten omspringen waarin er bij de aanvang van het nieuwe begrotingsjaar geen begroting is, is het voor het voorzitterschap toch een grote teleurstelling dat wij in deze situatie beland zijn. Wij hebben ons willen houden aan de letter van het Verdrag. Wij hebben het Parlement tijdig een ontwerp-begroting willen voorleggen en wij hebben er sterk de nadruk op gelegd dat een begroting met een realistische uitgavenzijde een goed teken zou zijn dat de Lid-Staten zich er toe opmaakten alle noodzakelijke besluiten te treffen tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad te Kopenhagen. Het voorzitterschap heeft de Voorzitter van het Parlement en de Commissie uitgenodigd voor een trialoog-vergadering die hier morgen, de veertiende oktober, in Straatsburg plaats zal vinden. De situatie waarin de Gemeenschap zich momenteel bevindt en de grote problemen die in de komende tijd opgelost moeten worden, maken het dringend nodig dat de instellingen
geen wederzijds conflict aangaan maar in plaats daarvan samen en in eendracht het doel tegemoetstreven. Het komt ons veelbelovend voor dat zowel de Voorzitter van het Parlement als de Commissie onze uitnodiging voor een trialoog-gesprek heeft aanvaard. Wij hopen dat deze bijeenkomst de weg zal banen voor een spoedige en definitieve goedkeuring van de Gemeenschapsbegroting voor 1988. In Kopenhagen moeten wij alle besluiten nemen die de Europese Akte tot een succes zullen maken. De Voorzitter. — Ik dank de fungerend voorzitter van de Raad. De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissie. — (DA) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie constateert dat de Raad ondanks de grote inspanningen van het voorzitterschap niet in staat is geweest aan zijn verplichtingen te voldoen en een ontwerp-begroting uit te werken. Daardoor kan niet worden begonnen aan de begrotingsprocedure en dat betekent een vertraging die ongetwijfeld, wat er ook moge gebeuren in Kopenhagen, in zal houden dat wij vanaf 1 januari een flinke poos zullen moeten leven met voorlopige twaalfden met alle problemen vandien. De Commissie zal zich niet op ingaan waarom de Raad het niet eens is kunnen worden of wie in de Raad daar schuld aan had. Wij moeten de Commissie tegenover de Raad zien als een instelling', zoals het ook de verantwoordelijkheid van de Raad als instelling is om uit hoofde van artikel 199 van het Verdrag een ontwerpbegroting op te stellen die aan twee eisen dient te voldoen : ten eerste moeten alle verwachte uitgaven er in staan en ten tweede moet er een evenwicht zijn. De voorlopige begrotingsvoorstellen van de Commissie hebben informatie gegeven over alle te voorziene uitgaven en hebben aangeduid hoe de ontwerpbegroting van de Raad in evenwicht zou kunnen worden gebracht. Alle Lid-Staten hebben uit hoofde van artikel 5 van het Verdrag de plicht er positief toe bij te dragen dat de Gemeenschap kan functioneren. Daaraan heeft de Raad niet voldaan. Politieke problemen en het feit dat er onvoldoende inkomsten zijn, vormen geen voldoende argument om geen betrekking tot stand te brengen. De verplichtingen die zijn vastgesteld in artikel 5 en 199 van het Verdrag worden er niet door opgeheven. De Raad had, als hij het had gewild en als men het eens had kunnen worden, een echte begroting tot stand hebben kunnen brengen die tegelijk ook in evenwicht was. Wij moeten constateren dat de Raad deze politieke wil niet bezat. De Commissie heeft daarom gebruik gemaakt van artikel 175, net zoals het Parlement dat heeft gedaan. Deze zorgwekkende ontwikkeling onderstreept de betekenis van de ontmoeting in Kopenhagen. De voorlopige begrotingsvoorstellen van de Commissie blijven dan ook de basis vormen voor haar verdere deelname aan de onderhandelingen.
Nr. 2-356/30
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Barbarella (COM), algemeen rapporteur voor de begroting 1988. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben met grote aandacht naar de heer Tygesen geluiserd en eerlijk gezegd was hetgeen hij zei ons al bekend. Toch geloof ik dat wij hem moeten bedanken, niet alleen omdat hij ons persoonlijk de situatie is komen uitleggen, maar vooral ook omdat wij nu de gelegenheid krijgen hem direct te zeggen hoe ongerust wij ons maken over het onvermogen van de Raad om zijn plicht te vervullen en een ontwerp-begroting in te dienen. Natuurlijk maken wij ons in eerste instantie zorgen over het fysiek, materieel ontbreken van een ontwerpbegroting, want dit zal aanzienlijke moeilijkheden veroorzaken voor het beheer van de communautaire beleidsvormen en voor het functioneren van de instellingen. Dit risico werd overigens zojuist ook al door commissaris Christophersen onderstreept. Maar, mijnheer de Voorzitter, nog grotere zorgen baren ons de redenen die de Raad belet hebben een ontwerpbegroting vast te stellen. Dit is echt geen toevallig ongelukje, maar wel het meest recente symptoom van een politieke en financiële crisis die al jaren voortwoekert en die niet meer gecamoufleerd kan worden. Wat is nu eigenlijk de kern van het probleem waar wij mee te maken hebben? Voor 1988 heeft men de financiële behoeften geschat op 41 miljard. Volgens het huidig stelsel van eigen middelen zal men als totale opbrengst van douanerechten, heffingen en 1,4 % BTW slechts 35 miljard ter beschikking hebben. In feite is het verschil tussen behoeften en beschikbaarheid van middelen echter nog groter dan 41 min 35, of te wel 6 miljard, want men heeft in deze cijfers geen rekening gehouden met de ongeveer 3 miljard die nodig zullen zijn voor de prijsbesluiten 1987-1988. Wanneer wij een algemene berekening maken, komen wij uit op een bedrag dat overeenkomt met min of meer 2 % BTW. Dat betekent 1,4 % van het bruto nationaal produkt, maar volgens het nieuwe, door de Commissie voorgestelde systeem zal dit percentage pas in 1992 of zoals het er nu uitziet misschien zelfs pas in 1993 bereikt worden. In deze omstandigheden, mijnheer de Voorzitter, stond de Raad dan ook voor een onmogelijke keuze. Hij wilde geen beroep doen op nieuwe financiële middelen, alhoewel die broodnodig zijn, en derhalve moest hij kiezen tussen ofwel een begroting waarop niet voldoende ontvangsten zouden zijn voorzien ofwel een begroting waarvan de uitgavenkant vervalst zou zijn. Het is duidelijk dat hij in beide gevallen onwettig gehandeld zou hebben. Eerlijk gezegd doet een Raad die nächtelang discussieert over een mini- of maxibegroting, over evenwichtsfactoren of wat dan ook, echt een beetje onwezenlijk aan, want waar het echt om gaat is dat het hele systeem zo lek is als een zeef. Dat is de kern van het probleem dat schuilt achter niet alleen de begroting 1988, maar ook achrer andere begrotingen. Ik wil de collega's in herinnering brengen dat reeds voor dit jaar, 1987, men de rekeningen slechts rond kon
13.10.87
krijgen dankzij het gegoochel met een wijziging van het financieel reglement, waardoor ongeveer 4 miljard landbouwtekort letterlijk van de begroting werd geveegd. ¡ Op de begroting 1986 was men de toetreding van Spanje en Portugal vergeten. Het financieel evenwicht kon toen alleen bereikt worden door tijdens het begrotingsjaar extra bijdragen van de Lid-Staten te vragen. Ook in 1985 had men weer tijdens het begrotingsjaar een flink landbouwtekort slechts kunnen goedmaken met de niet terug te betalen voorschotten van de Lid-Staten. Mijnheer de Voorzitter, in 1986 werd de beslissing van Fontainebleau van kracht, maar de verhoging van de eigen middelen tot 1,4% BTW was in 1985 al geabsorbeerd. Eigenlijk hadden wij om aan de financiële behoeften te voldoen reeds in 1983 veel hogere BTW percentages moeten hebben dan degene die in de beslissing over de eigen middelen zijn voorzien. Op die manier heeft zich een tekort gevormd dat in 1987 is opgelopen tot 17 miljard. De Gemeenschap kan vandaag de dag dan ook enkel en alleen het hoofd boven water houden dankzij die boekhoudtrucjes waar de Commissie zelf in haar recente documenten hevige kritiek op had. Deze onaanvaardbare situatie is reeds ontelbare keren in dit Parlement tijdens de begrotingsprocedure aan de kaak gesteld. Denkt u maar aan het beroep dat de Raad heeft aangetekend tegen de actie die wij ondernomen hebben om meer kracht te geven aan onze eis dat in de begroting ook de uit de uitbreiding met Spanje en Portugal voortvloeiende uitgaven opgenomen zouden worden. Maar ook voor deze tijd al hebben wij de Raad gelaakt. Ik herinner enkel en alleen aan ons standpunt ten aanzien van de beslissing over de eigen middelen, waarin wij meer vroegen dan de regeringen uiteindelijk wilden goedkeuren. Maar om op het onderwerp van vandaag, het begrotingsjaar 1988, terug te komen, moet ik zeggen dat de Raad zelf toegeeft dat hij zijn in het Verdrag voorziene plicht binnen de termijn tot 5 oktober niet heeft kunnen vervullen en dat hij aldus het Verdrag heeft geschonden. Het Parlement heeft reeds een eerste reactie gegeven op dit plichtsverzuim. Voorzitter Plumb heeft een brief gestuurd waarin de Raad wordt verzocht zijn plichten krachtens het Verdrag na te komen. Mijnheer de Voorzitter, volgens de begrotingscommissie is het wenselijk dat gevolg wordt gegeven aan de brief van de Voorzitter van het Parlement. Wij zouden nu meteen moeten beslissen of wij de Raad voor het Hof van Justitie willen dagen wegens het ingebreke blijven, indien de Raad niet binnen de in het Verdrag voorziene termijn van 3 maanden zijn plicht vervult of indien hij een vaag of ontwijkend antwoord geeft. De Begrotingscommissie is van mening dat een gerechtelijk onderzoek zich echter niet mag beperken tot enkel en alleen de formele aspecten van de procedure, zoals de inachtneming van de datum van 5 oktober. Natuurlijk is ook dit noodzakelijk, maar het is niet voldoende, zeer
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/31
Barbarella zeker niet als wij kijken naar al de problemen die verband houden met de begroting 1988 en naar de redenen van het onvermogen van de Raad om een ontwerp vast te stellen. Het is niet zo dat alles opgelost zal zijn zodra de formele indiening van een begrotingsdocument heeft plaatsgevonden. Het is niet genoeg dat er een begroting bestaat. Deze moet op de eerste plaats gedekt zijn en alle noodzakelijke uitgaven omvatten. Ons beroep bij het Hof zal zich in feite moeten uitstrekken over alle fundamentele problemen die verband houden met de financiering van de begroting. Het juridische instrument van het beroep zal dan ook gezien moeten worden als een middel om vooral met het oog op de komende Top van Kopenhagen duidelijkheid te scheppen over het kernvraagstuk voor de toekomst van de Gemeenschap en voor haar financiële autonomie. Aan het begin van de jaren 70 werd immers besloten een financieel stelsel in het leven te roepen dat stoelde op heel duidelijke, dynamische beginselen van autonomie, die ons in staat zouden stellen rekening te houden met de vorderingen in het integratieproces van de Gemeenschap. Deze beginselen worden nu van verschillende kanten en zelfs door enkele regeringen in twijfel getrokken. Natuurlijk kan men alles in twijfel trekken en opnieuw willen bekijken. Men kan iets willen verbeteren, wijzigen of corrigeren, maar dan moet dat wel in alle duidelijkheid geschieden. Om deze politiek gezien onontbeerlijke duidelijkheid vraagt de Begrotingscommissie nu in haar resolutie die zij ter stemming aan het Parlement voorlegt. Het is noodzakelijk dat de Raad en de regeringen zich losmaken uit deze wirwar van dubbelzinnigheden en schijnheiligheid en op niet mis te verstane wijze kenbaar maken welk lot de Gemeenschap in de komende jaren beschoren zal zijn. Het is niet voldoende te spreken over de interne markt, over economische samenhang en over versteviging van de beleidsvormen ten behoeve van de structuren. Men moet de concrete mogelijkheden bieden om deze te verwezenlijken en dit kan alleen indien er een passend en voldoende ruim financieel stelsel wordt aangenomen. (Applaus) De heer Colom i Naval (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, eerst twee opmerkingen vooraf: ik ben het helemaal eens met wat mevrouw Barbarella als algemeen rapporteur heeft gezegd, en ik wil eraan toevoegen dat de uiteenzetting die ik nu moet geven mij niet bijzonder gelukkig maakt. De kwestie van de wettelijkheid is het centrale thema van de situatie geworden. Misschien is het omdat ik de last meedraag van een langdurige periode van illegaliteit tijdens de Franco-periode, dat ik nu, op grond van deze ervaring, legaliteit als basisbestanddeel van de democratie beschouw. Ik vind daarom absoluut niet dat een nietnaleven van de Verdragen of van de basisreglementen van de Gemeenschap gewoon een kwestie van formaliteiten is; ik vind dit een kwestie met een enorme
politieke draagwijdte en ik ben absoluut niet bereid om daar zomaar aan voorbij te gaan. We moeten hier heel duidelijk over zijn. Wanneer wij ons beklag doen over het feit dat de Verdragen niet nageleefd worden, hebben wij het niet over formaliteiten. Het gaat om een principekwestie, die door de Raad met de grootste omzichtigheid behandeld moet worden. Dat · is de politieke aanklacht die wij hier voor het Europese volk uitspreken. Onze aanklacht in verband met de legaliteit heeft niet slechts betrekking op het feit dat men zich duidelijk niet aan het tijdschema houdt, hoewel dat ook een zeer ernstige zaak blijft. Onze aanklacht — en ik richt me vooral tot de vertegenwoordiger van de Raad—heeft ook betrekking op het feit dat men niet nakomt wat in de Verdragen is vastgelegd. Daarin wordt een volledige begroting geëist, een begroting die toereikend is voor de doelstellingen van de Europese Economische Gemeenschap en wat dat betreft, mijnheer Tygesen, ik vind uw woorden volstrekt onbevredigend. U heeft herhaaldelijk benadrukt dat er één stem ontbrak in de Raad. Neen, mijnheer Tygesen ! Er zijn er teveel ! Daar gaat het om. Er zijn teveel stemmen over. Gezien de doelstellingen die in de Europese Akte zijn vastgelegd, mijnheer de afgevaardigde, zijn er teveel stemmen over. Dat is het werkelijke politieke probleem waar we mee te maken hebben, niet of er nu één of twee stemmen ontbreken. Maar, aangezien er zo vaak gewezen is op die ontbrekende stem, wil ik namens de Socialistische Fractie zeggen dat wij de twee socialistische regeringen die deze begroting en de voorstellen verwerpen, steunen. (Applaus) In april heeft het Parlement in heel duidelijke bewoordingen aangekondigd dat het niet bereid was een onwettige begroting of en onvolledige begroting goed te keuren. Dat is vroeg genoeg gezegd en het heeft geen zin om nu verbazing voor te wenden. U moet een verplichting nakomen, maar de politieke wil ontbreekt. Ik citeer de woorden van de heer Christophersen : „er is kennelijk geen politieke wil bij de Raad aanwezig". In zekere zin ligt daar het teveel aan stemmen. Maar deze toestand is reeds in Brussel ontstaan: bij de Top van Brussel was er evenmin politieke wil aanwezig. Als die er wel was geweest, hadden we nu niet het mythische Kopenhagen hoeven afwachten. U was indertijd niet in staat om tot een akkoord te komen over de financiële middelen en nu moet u wachten tot de bijeenkomst in Kopenhagen. Als u daar geen overeenstemming bereikt, moet u er wel aan denken dat in het Verdrag nog steeds artikel 200 staat; dat is in de Europese Akte niet geschrapt. U heeft te maken met bepaalde verplichte uitgaven, en niet alleen met de wettelijkheid van de inkomsten. En u moet uw verplichtingen op het juiste tijdstip nakomen, en dat was een paar dagen geleden. En als u dat niet gedaan heeft, dan zult u toch zo snel mogelijk aan de doelstellingen van de Gemeenschap moeten gaan werken. Dat betreft niet alleen de interne markt, maar ook de economische en sociale samenhang.
Nr. 2-356/32
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Colom i Naval In die zin, heren van de Raad, is een redelijk en coherent ontwerp van uw kant welkom, zelfs als dat uit Kopenhagen komt. (Applaus van links) De heer Langes (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben vanmorgen de Deense voorzitter van de Raad, de heer Tygesen, het faillissement van de Raad horen uitspreken. Hij moest ons bekennen dat hij, ondanks al zijn inspanningen, niet in staat was geweest de Raad van een ernstige schending van het recht te weerhouden. Ik weet dat de Deense voorzitter van de Raad inderdaad erg zijn best gedaan heeft. Des te erger is het dat wij vandaag voor het eerst hebben moeten meemaken — en dat zeg ik tegen al mijn collega's evenals tegen de burgers in onze landen — dat de Raad bewust het recht schendt. Hij heeft er niet eens een excuus voor want — en op dat gebied heeft collega Barbarella met haar historisch overzicht volledig gelijk — de ontwikkeling was voor ieder die zich met communautaire aangelegenheden bezighoudt sinds jaren duidelijk. Dat de hele zaak dan net als bij een sneeuwbal die van een helling afrolt geleidelijk tot een grote lawine wordt, dat het gat in de begroting geometrisch toeneemt, was alle Raadsvertegenwoordigers duidelijk. Het gaat hierbij niet om iets onverwachts en ook niet om iets wat door nieuwe berekeningen van de kant van de Commissie gister plotseling op tafel kwam. Daarom is het niet zo, mijnheer de Voorzitter van de Raad — op dit punt ben ik het met de heer Colom i Naval eens, het spijt me dat ik u dat moet zeggen terwijl u zich juist zo heeft ingespannen maar u vertegenwoordigt tenslotte de Raad, de twaalf landen als een eenheid zoals het ook in het Verdrag staat en u staat dus voor de twaalf — alsof u slechts één stem tekort bent gekomen want er hebben drie staten niet meegedaan.Men kan ook de omgekeerde conclusie trekken en zich afvragen of deze negen landen misschien niet voldoende tegemoet zijn gekomen aan de terechte overwegingen van de overige staten. Schuldig zijn niet die drie landen, schuldig is de Raad als geheel ! Ik denk dat wij dit als Parlement dienen te constateren. (Applaus) Dan geloof ik ook nog, mijnheer de Voorzitter van de Raad — vandaar deze harde opmerkingen aan uw adres — dat er in de Raad sprake is van een zekere schizofrenie als deze zegt dat hij niet kan beraadslagen over de door de Commissie ingediende begroting omdat de rechtsgrondslagen voor de inkomstenzijde zouden ontbreken. De Raad heeft zulke rechtsgrondslagen in de afgelopen jaren zelf grecreëerd door financiële bijdragen van de staten in te lassen. Wij verwachtten dan ook hier in het Parlement dat de Raad, als hij zo'n uitzichtloze situatie veroorzaakt heeft, uiteraard ook over de rechtsgrondslag beschikt om daar een oplossing voor te vinden. Het is tenslotte niet zo dat de rechtsgrondslagen op de een of andere manier uit de lucht komen vallen maar de Raad creëert deze zelf.
Het is waar wij hier in dit Parlement er terecht over klagen dat wij van de kant van de Raad steeds weer met een zekere mate van oneerlijkheid te maken hebben en wel dat hij de dingen altijd slechts partieel beziet. Dus eerst de inkomsten, dan de begroting, dan het landbouwbeleid en tenslotte voor 1992 de vrije binnenmarkt. Dat dit alles echter facetten van één en hetzelfde beeld zijn en dat men alleen één beeld kan creëren als de facetten in elkaar passen, dat heeft de Raad tot nu toe niet ingezien. Wij christen-democraten zullen daarom onze goedkeuring hechten aan het voorstel van de Begrotingscommissie waarin deze de Raad heel duidelijk veroordeelt en gezegd wordt dat wij een klacht zullen indienen tegen de Raad. Wij christen-democraten zijn echter van mening dat het Parlement in overweging zal moeten nemen nog een stap verder te gaan. Wij kunnen hier niet zitten als konijntjes, gebiologeerd door een slang. Die slang is de Raad, die heeft het recht geschonden en onbewogen afgewacht. Wij staren nu al meer dan twee maanden gebiologeerd naar deze Raad, ons afvragend of deze nu wel of geen begrotingsvoorstel in zal dienen. Moeten wij als Parlement daarbij star afwachten en mogen wij hoogstens klagen ? Ook al moeten wij dat laatste doen, dan kunnen wij ons nog afvragen of dat echt voldoende is. Ik verzoek al mijn collega's er over na te denken of wij binnen de juridische mogelijkheden waarover wij beschikken ook niet de plicht hebben de Raad te zeggen dat, als hij de begroting niet voor december indient, het Parlement zelf zal handelen en een voorstel op tafel zal leggen om samen een nieuwe begroting te maken. Wij hebben tegenover de burgers in Europa de plicht voor een begroting te zorgen omdat deze voor een van vitaliteit getuigende Gemeenschap noodzakelijk is.
(Applaus) De heer Price (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het in stand houden van een verenigd Europa is geen eenvoudige taak. Wij weten dat allen. Bij een hele reeks punten is het moeilijk gebleken tot overeenkomst te komen tussen de twaalf Lid-Staten of zelfs maar een voldoende meerderheid te bereiken. Maar nog nooit eerder is het onmogelijk geweest in de Raad een akkoord te bereiken over een ontwerp-begroting wanneer de termijn daarvoor was aangebroken. Dat is iets nieuws en betekent een achteruitgang in de communautaire besluitprocedures. Dat vormt ook een van de belangrijkste aspecten ervan. Mijn fractie ondersteunt de juridische stappen zoals de Voorzitter van dit Parlement die zelf bekend heeft gemaakt. Wij doen dit niet omdat wij denken dat dit op zichzelf een oplossing zal bieden maar omdat duidelijk moet worden dat een situatie, waarin de Raad nalaat op de daarvoor staande datum een ontwerp-begroting in te dienen, zich nooit meer mag voordoen. Dit kunnen wij het best bereiken door de Raad niet alleen voor de rechters van het Hof van Justitie maar ook voor alle mensen in Europa in de beklaagdenbank te zetten en ik
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/33
Price denk dat dat daarmee bereikt wordt. Doordat de Raad zelf geconfronteerd werd met een aantal onbevredigende opties blijven de meer globale politieke kanten van de situatie buiten beschouwing wanneer men de Raad voor het Hof daagt. Een aantal Lid-Staten hing een bepaalde onbevredigende optie aan, andere Lid-Staten weer een andere maar ik heb niet de indruk dat de Raad ook maar enigszins serieus heeft gesproken over een bevredigende oplossing voor de huidige problemen van de Gemeenschap. Daarmee is er sprake van een collectief falen van de kant van de Raad. De reden waarom de Raad zich in deze situatie bevindt, wordt veroorzaakt door het feit dat hij bij herhaling de jaarbegroting heeft vervormd door steeds meer uitgaven door te schuiven naar het volgende jaar. Nu is het zover gekomen dat de Raad binnen de normale grenzen van een enkele jaarbegroting het probleem niet meer kan oplossen. Hij is er niet in geslaagd het omvangrijkste element van de begroting — de landbouwuitgaven — in de hand te houden en is er vervolgens niet in geslaagd voor dit eerste feilen de nodige financiën op tafel te leggen. Er is dus sprake van een tweevoudig falen van de kant van de Raad ! Hij heeft niet meer gedaan dan het probleem gewoon uitstellen maar uitstel betekent in dit geval nog geen afstel. Het duikt nu opnieuw op in de vorm van een nog groter probleem, namelijk de mislukte beheersing van de landbouwuitgaven van de Gemeenschap. Ik kan meevoelen met wat de heer Langes zei over het treffen van maatregelen maar ik wou dat het Parlement de macht had nu stappen te ondernemen om deze crisis op de spits te drijven en vervolgens zelf op te lossen. Helaas heeft het deze niet. De methode van goedkeuring van de ontwerp-begroting ligt vast in de Verdragen. Als onontbeerlijk element wordt daarbij vereist dat de Raad een ontwerp-begroting goed moet keuren. Als de Raad deze verplichting nalaat, kan het Parlement op geen enkele manier deze rol overnemen van de Raad. Als het Parlement nu beoogt iets te aanvaarden dat door het Parlement een begroting wordt genoemd, dan kan deze uiteindelijk nooit door de Voorzitter van het Parlement worden ondertekend omdat wij weten dat de rol die hij heeft te vervullen losstaat van die van het Parlement en dat hij geen begroting kan ondertekenen die niet in overeenstemming is met de Verdragen.
steken en vervolgens op de maximode over te gaan. Maar het hielp allemaal niets en de zaak bleef muurvast zitten. Het is belangrijk dat wij trachten de fundamentele oorzaken van deze nieuwe Europese begrotingscrisis te bepalen, buiten de juridische geschillen om waar door de vorige sprekers uitvoerig op is ingegaan. Alle gemeenschapsinstanties zijn er ten dele schuld aan. Het viel namelijk te voorzien dat de financiële foefjes en lapmiddelen waar men de laatste jaren mee werkte op een gegeven moment tot een breuk zouden leiden. In plaats van een bijdrage te leveren tot het ontwikkelen van echte gemeenschapsbeleid dat gebaseerd zijn op een verbeterde werkgelegenheid en economische heropleving in Europa, wordt de begroting een aanleiding tot voortdurende conflicten en wordt de achterkant van de verklaringen vol goede bedoelingen erdoor blootgelegd. Economische en sociale cohesie, solidariteit tussen de regio's, een Europese sociale ruimte, het zijn stuk voor stuk beloften en mooie woorden die stuk lopen op de muur van belangen van de machtigsten. De huidige begrotingscrisis vormt hier de aanwijzing voor. De Europese Economische Gemeenschap draait op voor de ongelukkige overeenkomst van Fontainebleau van 1984 en vooral voor de concessies aan GrootBrittannië dat nooit zijn bedoeling onder stoelen of banken heeft gestoken om van de Gemeenschap een uitgebreide vrijhandelszone te maken. De uitbreiding van de Gemeenschap met Spanje en Portugal, het geforceerd streven naar een grote markt in 1992, de achtereenvolgende klappen voor de landbouwers horen, alle in deze opzet thuis. Door in alle sectoren van de landbouwprodukten, zelfs wanneer deze deficitair zijn, met de hakbijl van de zogenaamde begrotingsstabilisatoren te zwaaien, heeft de Commissie het terrein voor de Europese Raad te Kopenhagen bouwrijp willen maken. Zij is daarbij aan de verlangens van Groot-Brittannië tegemoet gekomen dat om steeds méér vraagt. Waarom zou dit de politiek en de methodes op moeten geven die tot nu toe voor hem zo gunstig zijn uitgevallen?
De heer Baillot (COM). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben al eens een begroting gehad voor tien maanden op twallf en vervolgens voor tien landen op twaalf. Nu zitten wij dan helemaal zonder begroting en dat is dan zeker de vernieuwing.
De huidige begrotingscrisis zou alleen heilzaam zijn als men het roer radicaal omgooit. Dat moet gebeuren op de Europese Raad te Kopenhagen. De Europese opbouw moet weer op een hechtere en rechtvaardigere grondslag gevestigd worden. Het lanceren van de nieuwe gemeenschappelijke beleiden moet gepaard gaan met een uitbreiding van de werkgelegenheid en een verruiming van de sociale verworvenheden. Het GLB moet zijn evanwicht terugvinden ten gunste van de gezinsbedrijven en de meest achtergebleven gebieden. De Gemeenschap moet eindelijk eens een echt gemeenschappelijk handelsbeleid tot stand brengen waarbinnen het haar mogelijk is het hoofd te bieden aan de Amerikaanse pressie, met name in het kader van de GATTonderhandelingen.
Toch heeft de Voorzitter van de Raad zijn uiterste best gedaan door eerst de ontwerp-begroting in minikledij te
Als de Europese Raad te Kopenhagen deze richtingen buiten beschouwing laat, dan zullen daar voor de
Ik denk dat de nu te bewandelen weg voor het Europese Parlement dan ook is dat het krachtig deelneemt in het uitwerken van een pakket maatregelen waar in Kopenhagen in december een akkoord over zou kunnen worden bereikt. Dat is de weg die voor ons ligt en die wij moeten inslaan.
Nr. 2-356/34
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Baillot zoveelste maal alleen maar nieuwe regelingen in elkaar worden geflanst die geen oplossing kunnen vormen voor de crisis. Dat is wat wij helaas vrezen. Mevrouw Scrivener (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter van de Raad, wij weten dat u zich veel inspanningen heeft getroost. Hetgeen niet wegneemt dat wij momenteel geconfronteerd worden met een zeer ernstige crisis in de Gemeenschap. Jaar na jaar volgen de crises elkaar op maar dit is voor het eerst dat de Ministerraad er niet in slaagt voor het komende jaar een ontwerp-begroting op te stellen en in te dienen. Voor het jaar 1988 behoort inderdaad de begrotingsprocedure te worden gerespecteerd en de Raad moet in de komende twee maanden een oplossing vinden ten einde de bugettaire behoeften voor 1988 te dekken en een normaal functioneren van de Gemeenschap te garanderen. In de crisissituatie zoals wij die kennen, is het namelijk van wezenlijk belang dat de dagelijkse gang van zaken onder zo bevredigend mogelijke omstandigheden verloopt. Het Parlement dient dan ook overeenkomstig artikel 175 van het EEG-Verdrag van de Raad te eisen dat hij op zijn laatst binnen twee maanden een ontwerpbegroting voorlegt die alle uitgaven voor het begrotingsjaar 1988 omvat. De Voorzitter van het Parlement heeft trouwens de nodige maatregelen getroffen. Bij een dergelijke procedure achten wij het uitgesloten dat het Parlement unilateraal uitspraak kan doen over het voorontwerp van de Commissie want daarbij komt het ons voor dat het Parlement in een situatie verzeild zou kunnen raken die als onwettig bestempeld zou kunnen worden, hetgeen de zaken alleen nog maar ingewikkelder zou maken. Het is namelijk duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van een begroting momenteel bij de Raad ligt en dat deze verantwoordelijkheid in geen enkel geval naar het Parlement verschoven mag worden. Maar naast deze begrotingscrisis die ernstiger is dan in de voorafgaande jaren het geval was, moet ook aan de kaak worden gesteld dat bij de Lid-Staten de reële politieke wil ontbreekt om de Europese opbouw voort te zetten. Fundamenteel gezien is de situatie in wezen nog zorgwekkender want aan de ene kant gaat het om het ontbreken van een begroting en aan de andere kant dreigt Europa als gemeenschap ernstig verstek te laten gaan. Sinds jaren leeft de Gemeenschap niet alleen van lapmiddelen maar tegelijkertijd ook nog boven haar stand zonder dat ooit de fundamentele problemen worden opgelost. Het Parlement kan niet langer aanvaarden dat de Raad tegenover de verplichtingen van het Verdrag verstek laat gaan. Het uur der waarheid schijnt nu toch wel geslagen te hebben en de Liberale en Democratische Fractie zal de tekst van de Begrotingscommissie ondersteunen waarin van de Raad geëist wordt dat hij de noodzakelijke maatregelen treft ten einde in te kunnen staan voor de totale financiering van de verbintenissen van de Gemeenschap. Afsluitend willen wij nog de wens uitspreken dat het kwaad ten
goede zal keren en dat eindelijk een duurzame oplossing zal kunnen worden gevonden voor deze crisis. De heer Pasty (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het uur van de begrotingswaarheid heeft eindelijk geslagen voor de Gemeenschap. In enkele jaren tijd zijn wij van ontoereikende begrotingen die dus niet alle financiële verbintenissen van de Gemeenschap dekten, uitgekomen op het ontbreken van een begroting, een onmogelijke begroting dus waarbij al het kunst- en vliegwerk dat wij tot nu toe hebben meegemaakt niet langer toestaat uitgaven en ontvangsten op elkaar af te stellen. Door steeds op de rand van de afgrond te balanceren, valt men er op een keer in. De ernst van de financiële crisis legt in feite de omvang en de diepte van de politieke crisis bloot. Het ontbreken van een tijdige overeenstemming tussen de Lid-Staten over de begroting geeft in feite een fundamenteel gebrek aan overeenstemming weer over de eigenlijke inhoud van de Gemeenschap. Eén bepaalde Lid-Staat, die op de Europese Raad te Kopenhagen een machtspositie wil innemen om er opnieuw de unilaterale voordelen in de wacht te kunnen slepen die hem in Fontainebleau zijn verleend op het stuk van zijn financiële deelname in de gemeenschappelijke lasten, ziet de Gemeenschap nog altijd als een doodgewone vrijhandelszone. De andere Lid-Staten en met name die die in 1986 tot de Gemeenschap zijn toegetreden, wensen daarentegen juist dat deze niet alleen opgetrokken wordt rond het concept van de grote eenheidsmarkt maar dat er zich tussen haar Lid-Staten reële solidariteiten ontwikkelen. Bij beide zienswijzen behoort een overeenkomstig niveau van ontvangsten en uitgaven. Zolang een aantal dubbelzinnigheden niet uit de weg geruimd is, zal er geen echte begroting kunnen worden uitgestippeld. Ik zou het allereerst over het Gemeenschappelijk landbouwbeleid willen hebben. Is het gestelde doel daarbij dat men komt tot alleen maar een zelfvoorzieningsniveau voor voedingswaren op basis van ingevoerde basisprodukten zoals graansubstituten die steeds meer door de veehouders van de Gemeenschap worden gebruikt of wenst men een actieve aanwezigheid van de Gemeenschap op de grote internationale markten en een echte versterking van haar onafhankelijkheid op voedselgebied. Van de keuze hangt het niveau van de werkgelegenheid in de landbouw evenals het gebruik van de landbouwgronden af. Zo'n probleemstelling moet niet in budgettaire maar in politieke termen opgelost worden. Nog een knoop die moet worden doorgehakt: is de cohesiedoelstelling zoals vastgelegd in de Europese Akte een lege huls of gaat men er van uit, dat wil deze een reële inhoud krijgen, hij uit moet monden op nieuw beleid die de inkomensverschillen binnen de Gemeenschap beogen te verkleinen ? Dat tenslotte nog een fundamenteel punt, namelijk welk deel van hun nationale middelen willen de Lid-Staten overhevelen naar de Gemeenschap en wie meet heel nauwkeurig welke mate van vertrouwen zij willen
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/35
Pasty stellen in de Europese instellingen en het gemeenschappelijke beleid. De prachtigste toespraken over de Europese opbouw zijn totaal zinloos als zo'n vertrouwen niet of in onvoldoende mate bestaat. Ja, het uur van de waarheid heeft inderdaag geslagen voor de Gemeenschap. In Fontainebleau is ons een rad voor ogen gedraaid en heeft men de echte problemen op een ongelofelijke wijze onder de tafel geschoven. In Kopenhagen zullen de staatshoofden en de regeringsleiders de werkelijkheid niet meer kunnen wegmoffelen want vandaag liggen de kaarten volledig duidelijk op tafel.
Intussen moet wel bedacht worden dat van de juridische stappen in deze zaak weinig meer verwacht kan worden dan dat het Hof zal vaststellen dat de Raad in gebreke is gebleven. Er is immers geen sprake van onduidelijkheden in het- EEG-Verdrag. Het probleem is zuiver politiek van aard. Want hoezeer het conflict over de begroting binnen de Raad een zaak van cijfers is, het ontbreken van een begroting is niets anders dan een symptoom van veel dieper liggende oorrzaken. Uiteindelijk liggen hieraan fundamentele politieke meningsverschillen ten grondslag over het binnen Europa te voeren beleid.
(Applaus van rechts)
De uiterst moeizame besprekingen over het zogenaamde drieluik van Delors inzake de landbouwpolitiek, de structuurfondsen en de financiering op middellange termijn, zijn daarvan een sprekend bewijs. Tegen deze achtergrond gezien is het eigenlijk helemaal niet zo verwonderlijk dat er geen begroting tot stand is gekomen. We kunnen ons zelfs de vraag stellen of bij het ontbreken van overeenstemming over de meest wezenlijke beleidskwesties inzake de Europese samenwerking het tot stand komen van een begroting wel van zoveel betekenis is. Zouden we zoveel verder zijn met een begroting die dank zij een evenwichtsfactor of een negatieve reserve of een onrealistisch bedrag voor de landbouwuitgaven, weliswaar de juridische grondslag van de inkomstenkant respecteert, maar de beleidsinvulling van de uitgavenkant aan de komende topbijeenkomst moet overlaten ?
Mevrouw Van Dijk (ARC). — Voorzitter, wat-de Raad ons nu geflikt heeft, en daar zij we het allemaal, denk ik, over eens, dat kan echt niet! Het is een staaltje van arrogantie en onverantwoordelijkheid en het schoffeert dit Parlement. We hebben als Parlement dan ook het volste recht om de Raad voor het Hof te dagen en het wordt de hoogste tijd dat we naar het Hof stappen. Als we dat niet zouden doen, dan zou dat immers betekenen dat we onszelf niet serieus nemen. Helaas moeten we constateren dat al voldoende andere instellingen ons niet serieus nemen en ik stel dan ook voor dat wij zelf ons wél serieus blijven nemen. Waar het natuurlijk om gaat is dat iedere keer opnieuw, en nu ook weer, duidelijk wordt dat sommige landen iedere keer weer proberen er meer uit te halen dan wat ze er zelf in willen stoppen. De Europese eenwording en de solidariteit houden dan ook op waar het geld begint. Het zal duidelijk zijn dat wij dan ook van harte de ontwerp-resolutie, namens de Begrotingscommissie, van mevrouw Barbarella zullen steunen. Van belang in die resolutie is vooral ook de tweede overweging waarin het Parlement de Raad aanklaagt om het in feite al jaren bestaande financiële wanbeleid aan de kaak te stellen. De Raad heeft de problemen immers veel te lang voor zich uitgeschoven om de conflicten tussen de Raad en het Parlement te voorkomen; dat kan eenvoudig niet meer. Het Parlement mag dan officieel wel de bevoegdheid hebben om samen met de Raad de begroting op te stellen, als de Raad zó met onze bevoegdheden om blijft gaan, zo daarmee blijft sollen, is het volgens mijn fractie niet het Parlement maar de Raad die het politieke fatsoen tot een farce maakt. De heer Van der Waal (CTDI). — Mijnheer de Voorzitter, voor het eerst sinds de oprichting van de EEG is de Raad er niet in geslaagd vóór de daartoe gestelde datum, een ontwerp-begroting aan het Parlement aan te bieden, ondanks de enorme inspanningen van het Deense voorzitterschap. In een jubileumjaar mag dat een opmerkelijk verschijnsel worden genoemd. In dit geval bleef Commissie- en Parlementsvoorzitter weinig anders over dan de Raad uit te nodigen alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen, na twee maanden eventueel gevolgd door een beroep bij het Hof van Justitie.
De huidige impasse legt inmiddels een enorme druk op de Top van Kopenhagen en hopelijk dwingt dat de Raad om tot wezenlijke besluiten te komen. Alleen al op de begroting voor 1988 ligt de hypotheek van 400 miljoen Ecu terug te betalen BTW-inningskosten over 1987 en, bij eventuele goedkeuring van het verslag van mevrouw Scrivener, is er de noodzaak van een begroting voor veertien maanden landbouwuitgaven. Mijnheer de Voorzitter, wij wensen het Deense voorzitterschap taaie volharding toe. De heer Cot (S), voorzitter van de Begrotingscommissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, onvermogen, dat is het sleutelwoord waarmee wij de ernst van de situatie kunnen weergeven en het gedrag van de Raad wordt getypeerd,, een vorm van funest lijdzaam toezien waardoor de Gemeenschap dreigt te worden lamgelegd. Onvermogen om zich aan een kalender te houden want de Raad heeft de termijn niet geëerbiedigd, zoals is vastgelegd in artikel 203, lid 4, om zijn ontwerpbegroting in te dienen. Fundamenteel onvermogen, hetgeen veel ernstiger is want de Raad blijkt niet in staat zich aan zijn verbintenissen te houden zoals Voorzitter Delors heeft aangegeven toen hij wees op de schending van het zo essentiële artikel 5 van het Verdrag en zoals vice-voorzitter Christophersen zoeven heeft gememoreerd toen hij met name inging op artikel 199 van het Verdrag. Juridisch onvermogen maar, erger nog, politiek onvermogen. U bent niet in staat de nodige energie te verzamelen om uw taak uit te voeren, mijnheer de Voorzitter. U zegt dat er één stem te kort
Nr. 2-356/36
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Cot was. Dat is een zielig excuus want als u deze stem zou hebben gevonden, dan zou deze alleen maar hebben gediend om de uiteindelijke termijn wat uit te stellen door de bres te dichten met één van die vervelende compromissen waar de Raad in excelleert. U zou er dan in onze ogen niet beter af zijn gekomen. Dit brevet van onvermogen dient gesanctioneerd te worden en zou in een democratisch stelsel een motie van censuur opleveren. Maar u bent in alle opzichten onverantwoordelijk. Zo'n motie van censuur wordt ons door het Verdrag onmogelijk gemaakt. U moet wel beseffen dat de lust daartoe ons niet ontbreekt. U bent hoe dan ook verantwoordelijk, de enige verantwoordelijke in de ogen van de openbare opinie. De huidige situatie heeft in ieder geval het grote voorstel duidelijk te zijn. U heeft het wondzeer weggehaald, u heeft de wonden blootgelegd en u zult dan ook nu in Kopenhagen tot de operatie moeten overgaan. Dit op de spits drijven van de situatie die door uw onhandigheid en uw verlamming is veroorzaakt, heeft in ieder geval het voordeel dat u eindelijk gedwongen wordt te handelen. Maar verwacht van onze kant geen enkele toegeeflijkheid. Wij zouden trouwens u, de Gemeenschap en haar opperste belangen een slechte dienst bewijzen door medeplichtig te lijken aan een halfbakken oplossing. Ik wend mij nu tot de Commissie die ik zeer vastbesloten woorden heb horen uiten. Enkele maanden geleden, mijnheer Christophersen, hebben wij Voorzitter Delors gewaarschuwd dat wij de Commissie enkel zouden steunen wanneer zij vastbesloten blijft en dat, als zij de zaak op zijn beloop zou laten, het Parlement dit meteen ook zou doen. Onze houding is in dit opzicht niet gewijzigd. U kunt momenteel op onze steun rekenen maar dat wil nog niet zeggen dat deze eeuwig is. De Commissie is de weg van de toekomstige financiering al zover ingeslagen dat zij in Kopenhagen niet meer terug kan krabbelen zonder zichzelf daarbij in opspraak te brengen. Dan zou ik ten slotte nog een beroep willen doen op mijn collega's. In de komende weken zal het Parlement een eensgezinde vastbeslotenheid moeten tonen. Laten wij onszelf de mogelijkheid verschaffen tot politieke wil die momenteel juist ontbreekt in de Raad. (Applaus van links)
VOORZITTER: DE HEER ROMEOS Ondervoorzitter De heer Tomlinson (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben wet teleurgesteld maar niet al te verrast dat ik zoveel collega's hun grote ongerustheid naar voren hoor brengen over de mislukking van de zogenaamde Raad. De Raad is een instelling waarvan de beraadslagingen gezien kunnen worden als de kleinste gemeenschappelijke deler van hoofdzakelijk nationale ambtenaren die zich er vooral druk om maken hoe zij marginale
geldmiddelen weer terug kunnen krijgen in de nationale schatkist. Als u niet veel van hun verwacht, dan kunt u niet al te zeer teleurgesteld worden. Ik ben dat dan ook niet. De huidige crisis is in wezen enkel een symptoom van een veel diepere crisis, een crisis waar het Europese Parlement in grote mate collectief voor verantwoordelijk is en collectief mede aan schuldig is. Jaren lang, tot heel recentelijk nog, heeft de meerderheid in dit Parlement gestemd voor meer geldmiddelen voor het EOGFL-afdeling Garantie dan door de Commissie werd voorgesteld. Jaren lang hebben onze stemmen begrotingsgeknoei aangemoedigd en maar al te vaak ging dit geknoei met de begroting gepaard met overdreven beweringen over overwinningen voor Europa. Nu trachten wij ons te bedekken met de mantel van de behoeder van de juridische zuiverheid. Wij citeren artikelen 5,175,199,200,201, kortom wij gebruiken te hooi en te gras artikelen uit het Verdrag alsof wij de enige instelling in de Gemeenschap zouden zijn met een juridisch onbesmet blazoen. Maar laten wij niet vergeten dat wij zulks helemaal niet voor onszelf kunnen opeisen als wij kijken naar onze verrichtingen in de afgelopen jaren. In de achtereenvolgende jaren 1984,1985,1986 en 1987 hebben wij in dit Parlement gestemd voor ontwettigheid. Dat hebben wij gedaan ondanks al mijn inspanningen om u op het pad van de juridische rechtlijnigheid te houden. Al die jaren hebben wij gestemd voor onvolledige begrotingen, voor onevenwichtige begrotingen, voor begrotingen van negen maanden, voor begrotingen die enkel toereikend waren voor tien landen, voor zwarte gaten, voor negatieve reserves. In feite hebben wij als andere arm van de gezamenlijk Begrotingsautoriteit van de begrotingen een soort zwarte magie gemaakt in plaats van te zorgen voor een land met de wettigheid of voor een antwoord op de noden van Europa. Het is dan ook ongepast van ons hoog van de toren te blazen over onwettigheid. Maar uiteraard moet onwettigheid worden veroordeeld. Laten wij echter wat minder noten op onze zang hebben ten aanzien van de wijze waarop wij dat doen want wij hebben ook schuld gehad aan deze onwettigheid. Laten wij deze veroordelen en duidelijk steun geven aan de door mevrouw Barbatella ingediende resolutie. Ik zou het dan nu willen hebben over de Raad en willen kijken wat voor onwetigs hij doet. Er zijn mensen zoals mevrouw Thatcher die zichzelf in Europa opwerpen als de hoeders van orde en gezag en de hoeders van de begrotingsdiscipline terwijl binnen het Verenigd Koninkrijk deze zelfde mevrouw Thatcher voor exact dezelfde nalatigheid waarvoor wij de Raad van ministers op de beklaagdenbank zetten, namelijk het feit geen wettelijke begroting in te dienen binnen de daarvoor staande termijn, 47 gemeenteraadsleden van de stad Liverpool gerechtelijk laat vervolgen en vrijwel failliet heeft laten verklaren, dit alles in de naam van
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/37
Tomlinson orde en gezag. Dit zijn de dubbele normen die steeds weer worden gehanteerd door de Raad. Waar wij in Europa behoefte aan hebben, is een Europees regionaal fiscaal inspecteur. Wanneer de ministers zich niet houden aan de vastgelegde termijn, dan kunnen wij deze inspecteur bij de twaalf leden van de Raad van ministers langs sturen omdat deze hebben nagelaten de begroting vast te stellen. Hij kan dan de personen in kwestie failliet laten verklaren, net zoals de regering dat heeft trachten te doen in het Verenigd Koninkrijk. Met daarbij uiteraard als enige verschil dat de mensen waar het in Liverpool om ging eerlijker bedoelingen hadden dan de Raad. Zij handelen weliswaar net zo onwettig maar zij hadden eerlijke bedoelingen. Orde en gezag kan in deze Gemeenschap niet iets zijn waar men naar believen voor kiest. Eerbiediging van de wet is een fundamentele eis en wij kunnen geen begrotingsvoorstellen aanvaarden die daar niet aan beantwoorden. Afsluitend kan ik het Parlement alleen maar zeggen dat wij er misschien goed aan zouden doen als wij niet te veel verwachtingen koesteren over Kopenhagen, als wij tenminste in januari niet al te zeer teleurgesteld willen zijn. De verschillende problemen op het gebied van de begrotingsdiscipline, de begrotingsstabilisatoren enzovoorts zouden wel eens te veel kunnen blijken te zijn en er zou in Kopenhagen wel eens helemaal geen besluit kunnen worden genomen. De heer Christodoulou (PPE). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, het onvermogen van de Raad om een begroting in te dienen vormt een weerspiegeling van de grote institutionele problemen waar de financiën van de Gemeenschap in verwikkeld zijn geraakt. De wortel van het kwaad is natuurlijk dat onze aanvankelijke uitgavenbegroting, waarvan het doel was de communautaire beleidsvormen toe te passen, geleidelijk aan een ontvangstenbegroting is geworden of tewel een zuiver boekhoudkundige begroting die niet de ontwikkeling van de Gemeenschap bevordert, maar de politieke voorwaarden voor het verenigd Europa steeds verder uitholt en haar langzaam aan degradeert tot een vrijhandelszone. Hoe kunnen wij nu, mijnheer de Voorzitter, de Europese Akte toepassen wanneer wij ons voortdurend in een begrotingscrisis bevinden, meestal vanwege kwesties van tweederangsbelang, die hoe dan ook in het niet vallen bij het algemene probleem. Velen hebben ons zelfs gezegd dat wij als Europees Parlement omwille van het politieke pragmatisme eenvoudige toeschouwers moeten blijven bij deze hele zaak en dat wij maar gewoon de ontwikkelingen moeten afwachten, om te vermijden dat er problemen ontstaan voor de grote bijeenkomst van Kopenhagen. Maar, mijnheer de Voorzitter, dat is geen politiek pragmatisme meer, dat is onverantwoordelijkheid. Wij zijn één van de twee instanties die bevoegd zijn voor de begroting en derhalve hebben wij een regelrechte verantwoordelijkheid! Het is natuurlijk prima dat men zich aan de formele aspecten houdt, maar wie zal dan de politieke verantwoordelijkheid dragen voor de ontwik-
kelingen die zich voordoen met de begroting en voor de gevolgen die hieruit voortvloeien voor het wel en wee van de Gemeenschap. Iemand zal toch de politieke verantwoordelijkheid moeten dragen en dat zijn wij. Ik geloof dat de Raad met zijn gedrag ons in zekere zin aanspoort om verder te gaan dan het kader van de strikte, juridische bepalingen waar wij het allen mee eens zijn. Maar wij zijn het er ook allemaal over eens dat, indien de omstandigheden dit vereisen, dit kader aangepast moet worden. Wij kunnen natuurlijk beroep aantekenen bij het Hof. Maar, mijnheer de Voorzitter, wij hebben al eens eerder gezegd dat wij van het Hof niet de derde begrotingsautoriteit mogen maken. Natuurlijk zullen wij naar het Hof gaan, maar wij mogen hiervan geen oplossingen verwachten. Het Hof zal geen politieke oplossingen bieden en dat betekent dat wij moeten handelen overeenkomstig onze politieke verantwoordelijkheid. Het EVP zal voor de ontwerp-resolutie van mevrouw Barbarella stemmen. Wel hebben wij een amendement ingediend waarin het Europese Parlement de Raad uitnodigt zich te houden aan de in het reglement voorziene termijnen en onder deze termijnen, mijnheer de Voorzitter, vallen ook de termijnen die voortvloeien uit de brief die de Voorzitter van het Europese Parlement enkele dagen geleden heeft gestuurd. De Raad zal een ontwerp-begroting moeten indienen dat aan de voorwaarden van onze reeds eerder uitgebrachte resoluties voldoet. Dat betekent dat dit een begroting moet zijn die in evenwicht is en voldoende uitgaven omvat om de tenuitvoerlegging van de Europese Akte mogelijk te maken. Wanneer de Raad zich hier niet aan houdt, zullen wij als Europees Parlement gedwongen zijn de politieke verantwoordelijkheid die wij als begrotingsautoriteit hebben op ons te nemen en op eigen houtje over te gaan tot de eerste lezing van de begroting 1988 aan de hand van het door de Commissie ingediende voorstel. De heer Arias Cañete (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, toen wij in juli het resultaat van de Raadsvergadering in Brussel bespraken, zei ik hier dat de Raad tijd gewonnen had door verschillende malen de bal „uit" te trappen, maar dat hij zijn historische verantwoordelijkheid voor het veiligstellen van een stabiele toekomst van onze Gemeenschap niet was nagekomen. Nu, nauwelijks drie maanden later, wordt deze bewering in haar volle omvang bevestigd. Voor de eerste maal in de geschiedenis is de Raad er niet in geslaagd om een ontwerp in te dienen binnen de grondwettelijke bepaalde termijn. De kans dat de doelstellingen in de Europese Akte verwezenlijkt worden, wordt daarmee aanzienlijk kleiner, terwijl het Parlement en de Lid-Staten achter die doelstellingen staan en de Commissie een pakket redelijke maatregelen had voorgesteld voor de verwezenlijking ervan. De LidStaten ontbrak het echter aan de noodzakelijke politieke moed om het toenemen van de landbouwuitgaven, die de oorzaak van de problemen vormen, binnen de perken te houden door het nemen van harde maatregelen
Nr. 2-356/38
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Arias Cañete waarmee economische rationaliteit en het beschikbaar stellen van middelen worden opgelegd. De Raad was evenmin in staat om een nieuw systeem van eigen middelen uit te werken, waarmee cohesie bewerkstelligd zou kunnen worden, en dat een middel zou zijn om de interregionale ongelijkheden te verminderen. En dat is een doelstelling die absoluut verwezenlijkt moet worden, want anders lopen we het risico de voltooiing van de interne markt in 1992 volledig te blokkeren. De toekomst van de Gemeenschap staat op het spel omwille van, vergeleken met de nationale rekeningen, belachelijk kleine sommen. De Raad heeft tegenover de burgers van de Gemeenschap — en tegenover het Parlement als volksvertegenwoordiging — de morele verplichting op zich genomen om een bevredigende begroting in te dienen. Een begroting waarop de uitgaven door de structuurfondsen er niet relatief op achteruitgaan ten opzichte van de landbouwuitgaven. Een begroting ook waarop die landbouwuitgaven eerlijk verdeeld worden, zodat de huidige trieste situatie wordt vermeden, waarin 75 % van het totaal naar slechts 25 % van de landbouwers gaat en ten opzichte van de overige 75 % enorme noord-zuid verschillen in de hand werkt, die de ongelijkheden tussen de regio's versterken en het Gemeenschappelijk landbouwbeleid tot een gemakkelijk doelwit van elke denkbare crisis maken. Het moet een begroting zijn waarin de noodzakelijke kredieten worden voorzien om tegemoet te komen aan de reële financiële behoeften en waarin de uitgaven in evenwicht zijn met reële inkomsten en niet met boekhoudkundige kunstgrepen, zoals negatieve reserves of evenwichtsfactoren. Het Parlement kan en moet een beroep doen op het Hof van Justitie, om zo het verzuim van de Raad vast te stellen. De Raad zal tijdens de Top in Kopenhagen een doorslaggevende politieke beslissing moeten nemen. Of zij zet zich in voor het Europa van de toekomst — zoals in de Verdragen wordt vereist — of we keren terug naar het gebrek aan gemeenschapsgevoel uit het verleden. Als de geschiedenis een goede leermeester zou zijn, zou men natuurlijk voor een solidair Europa kiezen, en in dat geval zou de noodzakelijke overeenstemming bereikt moeten worden over het rationaliseren van het landbouwbeleid, het invoeren van een nieuw stelsel van financiële middelen, gebaseerd op de relatieve rijkdom, en het invoeren van een eerlijker verdeling van de communautaire uitgaven. Dan zou de Raad het Parlement onmiddellijk een begroting voorleggen die ruimschoots voorziet in de behoeften van de burgers in de Gemeenschap. Als de Raad echter niet tegen de situatie opgewassen blijkt te zijn, betekent dat er een ernstige bedreiging voor het Europese project van ons uitgaat en dat de burgers van Europa en het Europese Parlement er op moeten staan dat de nodige politieke verantwoordelijkheden aanvaard worden. (Applaus van rechts) De heer Alavanos (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, zoals ook andere sprekers al hebben gezegd zijn wij er aan gewend geraakt dat elk jaar in deze
maand en in de hieropvolgende maanden wij het hoofd moeten bieden aan een met de begroting verband houdende crisis en wij kunnen zelfs zeggen dat deze crisis zich elk jaar weer anders openbaart. Dit jaar hebben wij een hele nieuwe verschijningsvorm, want wij hebben het over een begroting die niet bestaat. Ik ben het met enkele sprekers eens dat het probleem niet alleen van institutionele aard is. Derhalve geloof ik ook niet dat juist is wat de Christen democratische Fractie nu probeert te doen. Zij wil het probleem dat in werkelijkheid een kwestie van middelenverdeling is binnen de Gemeenschap, veranderen in een probleem van meningsverschillen tussen de instellingen. Op die manier wil zij de wedijver en de prestigestrijd tussen de instellingen aanwakkeren en ons aanzetten om met het oog op de directe verkiezingen van het Europese Parlement stappen te ondernemen, die weliswaar grote indruk zullen maken, maar die geen echte zoden aan de dijk zullen zetten en geen enkel juridisch effect zullen sorteren. Zo had de tekening van de begroting door enkel en alleen de Voorzitter van het Parlement enkele tijd geleden ook geen enkel juridisch effet. Mijns inziens gaat het hier in wezen om een politiek probleem. De crisis waarin wij met de begroting verkeren, is niet niet alleen een uitvloeisel van de algemene economische crisis van de Gemeenschap, maar vormt eerst en vooral een weerspiegeling van de politieke wil van de verschillende regeringen, in het bijzonder van de grote Lid-Staten van de Gemeenschap. Op deze manier maken zij duidelijk hoe volgens hen de middelen verdeeld moeten worden, in eerste instantie in de Gemeenschap zelf en daarna in de landen. Niet alleen de strijd tegen de werkloosheid en het oplossen van de sociale problemen en van de problemen voor de kleine landbouwers, maar ook het wegwerken van de in de Gemeenschap bestaande regionale verschillen komen daardoor op het tweede plan terecht. Wij als communistische partij van Griekenland zijn dan ook van mening dat wij realistisch moeten zijn. Het Parlement kan natuurlijk de initiatieven nemen waar mevrouw Barbarella over sprak in haar inleiding, maar wij mogen daarbij niet uit het oog verliezen dat het belangrijkste karwei gedaan moet worden door de regeringen van de Lid-Staten tijdens de Top van Kopenhagen. Daar moeten wij onze blik op gericht blijven houden. Ik geloof niet dat enkel en alleen mevrouw Thatcher nog het voorrecht mag hebben om op energieke wijze bepaalde eisen op de tafel van de Gemeenschap te leggen. Ook andere regeringen moeten met eisen komen. De begrotingscrisis en het gebrek aan middelen voor de uitgaven ten behoeve van de structuren moeten immers gezien worden in verband met bepaalde doelstellingen van de Gemeenschap, zoals de totstandbrenging van de interne markt en de bevordering van het mededingingsbeleid. Dit streven zal weliswaar geen gevolgen hebben voor de begroting, maar het zal wel vruchten afwerpen voor de ontwikkelde landen en de minst ontwikkelde landen benadelen, waardoor de regionale ongelijkheden binnen de
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/39
Alavanos Gemeenschap en een hele reeks sociale problemen alleen maar groter zullen worden. De heer Amaral (LDR). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de verklaring die wij daarnet van de Voorzitter van de EG-begrotingsraad hebben gehoord brengt ons de officiële en definitieve bevestiging dat, zowel naar de vorm als naar de inhoud een nieuwe situatie is ontstaan op het stuk van de begroting. De regels van de EG-begroting zijn op zichzelf al zeer origineel, vooral in vergelijking met de algemeen gangbare praxis in de openbare financiën bij de voorbereiding en de uitvoering van de begroting. Daar bovenop is er de jongste jaren, dank zij de ongebreidelde verbeeldingskracht van de Commissie en de Raad van begrotingsministers, een hele reeks andere originele kenmerken uitgedacht die er alle op gericht zijn de waarheid te verdoezelen. Een waarheid die wij allemaal moeten nastreven en die de mensen die wij hier vertegenwoordigen overigens door en door kennen : het gebrek aan voldoende financiële middelen om al datgene te verwezenlijken wat de Raad van Ministers zich heeft voorgenomen. Het resultaat daarvan is: een voortdurende crisis, waarvan trouwens iedereen én de oplossingen én de implicaties kent. Aangezien het onmogelijk is gebleken fors te gaan snoeien in bepaalde uitgavenposten, is al verschillende jaren na elkaar de behoefte duidelijk geworden aan maatregelen, die onvermijdelijk ook gaan in de richting van een verhoging van de financiële middelen, zonder dewelke de politieke beslissingen zinloos en op zich ongeloofwaardig zijn. Vandaag krijgt de Gemeenschap er een nieuwe en vreemde eigenaardigheid bij. De Raad van ministers verklaart niet in staat te zijn te gelegener tijd zijn onvervangbare rol te vervullen als één van de twee acteurs van de begrotingsautoriteit en het niet eens te raken over de ontwerp-begroting voor 1988. Dit is een uitzonderlijk ernstige situatie, die, zoals eerder gezegd, het prestige van de Europese Gemeenschap een flinke knauw toebrengt en de ernst, die ten allen koste moet gehandhaafd worden in het openbaar bestuur, in vraag stelt. Mijn fractie heeft in dit Parlement ten overvloede bewezen begrip te hebben voor de problemen die de regeringen van de Lid-Staten ondervinden met bepaalde nationale toestanden. Een paar maanden geleden nog hebben mijn fractie en het Parlement alle begrip getoond voor de houding van de Raad naar aanleiding van een aantal gebeurtenissen die de zo broodnodige interinstitutionele consensus zeker niet in de hand werken. Vandaag is het uitgerekend de Raad die zijn onvermogen toegeeft. De Gemeenschap is een politiek en economisch bouwwerk van wier goede werking vandaag de dag meer dan 300 miljoen burgers die hier rechtstreeks vertegenwoordigd zijn in dit Parlement, in ruime mate afhankelijk zijn. Het zou neerkomen op de verloochening van ons mandaat indien wij niet onze diepste bezorgdheid uiten over dit bijzonder ernstige precedent dat nu is ontstaan. De Raad van ministers moet aan deze toestand absoluut zo snel mogelijk een
einde stellen. Het spreekt vanzelf dat de Raad aan het Parlement een ontwerp-begroting moet voorleggen die te verzoenen valt en coherent is met de min of meer plechtige politieke beloften die alle Lid-Staten vrij hebben aangegaan. Ook de Commissie kan, naar onze mening, zichzelf niet impliciet tegenspreken door coherente plannen in te dienen voor financiële hervormingen in de Gemeenschap die in werking moeten treden in 1988, uitgerekend het jaar waarop de begroting slaat die wij vandaag bespreken. Aangezien het nu bijna vaststaat dat wij per 1 januari 1988 geen begroting zullen hebben, zouden wij de Raad en de Commissie nog eens aan hun verantwoordelijkheden willen herinneren. Het belangrijkste is echter dat, aangezien er een voorstel van de Commissie op tafel ligt, de aanstaande Europese Raad in Kopenhagen tot een besluit komt. Dit geeft ons wellicht een sprankeitje hoop dat wij binnenkort toch een echte begroting voor 1988 hebben die de Gemeenschap en haar instellingen waardig is en die genoeg middelen biedt om de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap te realiseren en in 't bijzonder haar economische en sociale samenhang.
De heer Lalor (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het herhaald mislukken van de Begrotingsraad in de afgelopen twee maanden vormt aanleiding tot diepe bezorgdheid. Voor de eerste maal in de begrotingsgeschiedenis zit de Gemeenschap zonder ontwerpbegroting binnen de in artikel 203 van het Verdrag gestelde termijn. Dit wordt nog verergerd door het betreurenswaardige onvermogen van de Raad tot overeenstemming te komen over een ontwerp-begroting en zijn fundamentele verantwoordelijkheden op zich te nemen. Het is duidelijk dat de politieke wil totaal ontbreekt zorg te dragen voor de financiering van de Gemeenschap. Denkt u maar aan de wijze waarop de Raad zijn begrotingsproblemen heeft geregeld zonder de minste lange termijn-planning en gebruik makend van foefjes en lapmiddelen terwijl permanent nagelaten werd de echte wezenlijke vraagstukken te bestuderen. Het kan dan ook geen verrassing zijn dat wij ons dan ook momenteel in zo'n lastig parket bevinden. Het is volledig onaanvaardbaar dat de Raad bij de voorbereidende werkzaamheden voor de begroting 1988 opzettelijk het cruciale probleem buiten beschouwing liet van de essentiële noodzaak tot meer nieuwe eigen middelen te komen en een financieringsmethode te vinden voor de begroting van de Gemeenschap. Dit Parlement moet zijn ernstige zorgen uitspreken over de rampzalige gevolgen voor de toekomst van de Gemeenschap die voortvloeien uit het ontbreken van een begroting. Als er niet snel een akkoord wordt afgesloten, zal er een belangrijke crisis uitbreken. Communautair beleid zoals de landbouw, de toekomst van de structuurfondsen en het nieuwe beleid zouden wel eens onherstelbaar in gevaar kunnen worden gebracht. Het is betreurenswaardig dat de Raad er toch weer de voorkeur aan heeft gegeven zijn verantwoorde-
Nr. 2-356/40
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Lalor lijkheden over te dragen aan de staatshoofden en regeringsleiders. De voltooiing van zowel de Europese Akte als van de binnenmarkt waar een eenparige overeenstemming van de Lid-Staten voor nodig is, staat nu ernstig op het spel, net als trouwens de totale mobilisatie van de nodige financiële middelen. Het dient te worden gezegd dat de toekomst van de Gemeenschap er niet erg rooskleurig uitziet. Hopelijk krijgen wij in Kopenhagen niet nog eens hetzelfde als in Fontainebleau. (Applaus van rechts) De heer Bonde (ARC). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, wij beschikken momenteel over een in het Verdrag vastgelegd vetorecht tegen nieuwe belastingen in de EG. Het BTW-plafond van 1,4 % is met eenparigheid van stemmen goedgekeurd en nieuwe belastingen en heffingen moeten ook door alle twaalf parlementen worden goedgekeurd. Wij beschikken dus niet alleen over een vetorecht overeenkomstig het akkoord van Luxemburg. Het vetorecht wordt ons gegarandeerd door het Verdrag van Rome zelf en door onze grondwetten. De Deense regering is een enthousiast voorstander van het vetorecht maar hier knoeit men maar wat raak met het Verdrag van Rome en vindt een nieuw begrip uit, de zogenaamde „evenwichtsfactor". Men stelt overdisposities voor en wil deze dan vervolgens laten dekken door een nieuwe muntsoort, de evenwichtsfactor. Maar ik ken geen enkele bank die de evenwichtsfactor wil inwisselen tegen kronen. Ik ken al evenmin een bank waar men rood kan staan op een chequerekening en als enige dekking een „evenwichtsfactor" kan aangeven. Als de Deense regering daar aan twijfelt, dan zou zij heel toepasselijk de ministersalarissen kunnen laten uitbetalen in evenwichtsfactoren. Maar de heer Tygesen is erg trots op zijn ei van Columbus dat er op neerkomt dat de zeggenschap over het geld wordt overgeheveld van de inkomstenkant waar ieder een vetorecht heeft, naar de uitgavenkant waar men genoeg heeft aan een stemmeerderheid. Uit deze manoeuvres blijkt dat de heer Tygesen een buitengewoon slecht ambtenaar is die de enthousiaste verdediging van het vetorecht door de Deense regering niet kent, tenzij de Deense regering de heer Tygesen rechtstreeks heeft verzocht alle Deense partijprogramma's in één klap te schenden. Het is een brutaliteit zonder weerga dat Denemarken de meerderheidszweep legt over Groot-Brittannië dat onze opvatting van het vetorecht altijd heeft gesteund en ik zou de heer Tygesen graag willen vragen of dit de goedkeuring kan wegdragen van de regering en van de Commissie voor de Gemeenschappelijke Markt van het Deense Parlement. De heer Calvo Ortega (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals reeds gezegd is, betekent het ontbreken van een ontwerp-begroting van de Raad binnen de vastgestelde termijn dat een ernstige politieke crisis naar buiten gebracht wordt. Het is gelukkig niet meer mogelijk om ontwerp-begrotingen vol tekorten in te dienen. We moeten nu de begrotingssluier oplichten en
de werkelijke problemen onder ogen zien : in hoeverre denkt men vooruitgang te boeken bij de opbouw van Europa, zonder tegelijkertijd nieuwe financiële middelen goed te keuren die deze vooruitgang mogelijk maken; in hoeverre blijven de verklaringen dat de politieke wil aanwezig is puur verbalisme, als ze niet vergezeld gaan van de bijbehorende financiële opofferingen; in hoeverre, tenslotte, zijn plechtige solidariteitsverklaringen zonder grotere financiële bijdragen holle retoriek die vroeg of laat door de burgers als zodanig herkend zal worden. Mijn fractie—de sociaal-democratische—zal vóór een kritische resolutie stemmen, die een veroordeling van de Raad zal betekenen. Niet alleen omj juridische redenen — zoals hier is vermeld —, maar omdat het een belangrijk instrument voor de vorming van de publieke opinie is en een pressiemiddel dat zal bijdragen tot bekendheid van het probleem bij de burgers van de LidStaten. Deze bekendheid is een eerste middel waarmee de politieke machten duidelijk op hun eigen verantwoordelijkheden worden gewezen. De heer von der Vring (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega Langes heeft al het een en ander gezegd over de Raad en vooral over het feit dat deze zijn plicht verzuimd heeft. Onze zaak die misschien nu door het Europese Hof van Justitie behandeld zal moeten worden, ligt heel eenvoudig. Wij hebben slechts één grondslag, namelijk de Verdrag en van Rome. In de lente heeft de Rekenkamer ons er heel duidelijk op gewezen dat men in het verleden van deze grondslag afgestapt is en wij hebben het besluit genomen dat zulks niet meer voor zou mogen komen. Wij zullen het niet meer toelaten dat de constitutie van de Gemeenschap wordt geschonden. Wat is onze rechtsgrondslag op basis van de Verdragen ? Dat kunnen wij in een paar woorden heel simpel zeggen. Het gaat daarbij niet om afzonderlijke artikelen want de Verdragen vormen een bindende eenheid en moeten als geheel beschouwd worden. Artikel 175 regelt niet alleen maar het niet naleven van gestelde termijnen. Wij zouden dit artikel dan helemaal niet nodig hebben want dat doet de Raad toch wel. Het regelt vooral de manier waarop men het binnen de gestelde termijn naleven van de Verdragen kan afdwingen. Daar gaat het om. De Raad betwist immers niet dat het door de Commissie in het voorontwerp aangegeven begrotingsvolume ongeveer overeenkomt met de uitgaven die overeenkomstig de Verdragen nodig zijn voor de betaling van de uitgaven van de Gemeenschap. Wij twisten dus niet met elkaar over bedragen. Dit heeft de Raad ook erkend. Volgens artikel 199 moet de begroting elk jaar zorgen voor een evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap. Zoals ik al zei wordt niet getwist over de hoogte van de noodzakelijke uitgaven. Artikel 199 geeft dus aan hoe hoog te ontvangsten zijn en ook dienen te zijn. Artikel 201 regelt het scheppen van communautaire eigen middelen. Op dit punt bestaan wat misverstanden.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/41
von der Vring Als namelijk de Gemeenschap geen eigen middelen heeft omdat de Raad heeft nagelaten deze zaken te regelen dan geldt artikel 200 dat simpelweg stelt dat de ontvangstenzij de van de begroting de financiële bijdragen van de Lid-Staten omvat, onverlet andere inkomsten. Dan zijn er verder ook nog verplichte berekeningssleutels in geval de Raad het niet eens kan worden. Artikel 200 werd in 1975 niet buiten werking gesteld maar geldt alleen wanneer er niet voldoende eigen middelen zijn en dat is momenteel het geval. Er zijn dus onvoldoende eigen middelen? Dan moeten de LidStaten het tekort door middel van financiële bijdragen aanvullen ! Artikel 5 maakt deze automatisch geldende plicht van de Lid-Staten algemeen. Deze moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen die voortvloeien uit dit Verdrag of uit activiteiten van de organen van de Gemeenschap. Dit is zo duidelijk nagelaten door de Raad dat daar verder geen woord aan vuilgemaakt kan worden. Er was voldoende tijd voor geweest. Wat betreft de noodzakelijke meederheid zijn er ook geen nationale voorbehouden ten aanzien van het wel of niet verlenen van een goedkeuring. Het bedrag dient op de begroting te komen en pas in deze context wordt het duidelijk wat artikel 203, alinea 4 betekent. De Raad moet ten laatste op 5 oktober van het jaar in kwestie een begrotingsontwerp indienen waarbij een gebrek aan eigen middelen geen reden tot verhindering vormt. De Raad heeft dus zijn uit het Verdrag voortvloeiende plichten verzuimd als hij er op wijst dat er niet voldoende eigen middelen zouden zijn want dan zou hij juist financiële bijdragen ter beschikking hebben moeten stellen. Niet meer maar ook niet minder dan dat is ons verzoek. Volgens de Verdragen is deze toestand onwettig. Wij hebben de Raad daarop gewezen. Hij heeft twee maanden tijd want daarna — dat betekent als hij in Kopenhagen niet tot een besluit kan komen — leggen wij twee kwesties voor aan het Hof van Justitie. Ten eerst is het de onmiskenbare plicht van de Raad — en niet van de Lid-Staten — voor de noodzakelijke ontvangsten te zorgen. Ten tweede vragen wij het Hof van Justitie om een vonnis over de financiële bijdragen als de Raad blijft weigeren. Ik wijs daarbij naar het arrest wegens nalaten in verband met het vervoersbeleid. De heer Mizzau (PPE). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, als iemand voor het eerst hier in het Parlement zou komen luisteren naar ons debat zou hij, tenzij hij moet vaststellen dat er geen begroting is, geneigd zijn te geloven dat hier gesproken wordt over een begroting van enorme bedragen, gelijk aan bijvoorbeeld de defensiebegroting van de Verenigde Staten of van de Sovjet-Unie. Wanneer wij echter een vergelijking maken met de nationale begrotingen is onze verrassing groot! Hier wordt duidelijk hoe diep de kloof is tussen de woorden en de daden. Twaalf Europese regeringen die beschikken over enorme, door loodzware belastingen gespekte begrotingen vallen van schrik bijna om en houden hun
mond als zij horen praten over 5 à 6 miljard Ecu, oftewel over een bedrag dat overeenkomt met de begroting van een niet eens zo grote gemeente van onverschillig welk Europees land. Er kleeft echter een positief aspect aan de „nietbegroting" van 1988. De Raad wordt nu openlijk in staat van beschuldiging gesteld ten overstaan van de volkeren van Europa. Hij wordt ervan beschuldigd juridisch in gebreke te zijn gebleven, zoals ook zo veel andere collega's al zeiden. Maar het politiek in gebreke blijven is op zich een nog veel ernstiger zaak. De voorzitter van de Raad heeft gisteren in de Begrotingscommissie en vandaat hier nog een gezegd dat de ontvangsten niet realistisch waren. Maar, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, deze ontvangsten zijn aangegeven door de Commissie die krachtens artikel 199 van het Verdrag gedwongen is een evenwichtige ontwerp-begroting in te dienen. Men maakt zich er trouwens veel te gemakkelijk van af door alsmaar te blijven hameren op de ontvangsten. Dit is juridisch gezien geen houdbaar standpunt. In feite zijn alleen de uitgaven politiek relevant en daar komt de politieke wil van de Raad om de hoek kijken! Waar heeft de Commissie gefaald ? Welke hoofdstukken van de uitgaven kloppen volgens u niet? De landbouwprijzen misschien? De Raad moet de stoute schoenen aantrekken en ons dat zeggen! Zijn het misschien de structuurfondsen ? Zo ja, welke ? Die voor de landbouw, voor sociale zaken, voor regionale ontwikkeling of misschien voor onderzoek ? Raad, u moet kiezen en uw politieke verantwoordelijkheid jegens het Parlement op u nemen. Zegt u ons welke hoofdstukken ingekrompen of misschien zelfs helemaal geschrapt moeten worden! Dan kunnen wij tenminste een politiek debat openen over de prioriteiten van onze activiteiten. Bij het vaststellen hiervan zullen wij als Parlement ons echter moeten laten leiden door een „poolster", namelijk de politieke eenheid van Europa. An politiek doen betekent immers in feite dat.men bepaalde prioriteiten kiest. De heer Poulsen (ED). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, zelden zijn de mogelijkheden van zoveel burgers voor een vrij Europa en is ook zoveel welvaart bedreigd door zo'n beklagenswaardig gebrek aan gezamenlijke wil om te komen tot een gemeenschappelijke oplossing. De Deense conservatieve leden moeten constateren dat het Raadsvoorzitterschap alles heeft gedaan wat mogelijk was om een gemeenschappelijke oplossing te vinden voor onze begrotingsproblemen en deze inspanningen verdienen een hartelijk woord van dank. Tegelijkertijd moeten wij constateren dat de Raad de regels van het Verdrag heeft geschonden en dat wij in een begrotingscrisis zijn beland die zich kan ontwikkelen tot een economische ramp, tenzij het met de inkomstenzijde van de begroting in Kopenhagen allemaal nog in orde komt. Het zesde compromisvoorstel van het Raadsvoorzitterschap kwam slechts één stem te kort maar die stem had waarschijnlijk niet
Nr. 2-356/42
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Poulsen ontbroken als er bij voorbeelde voldoende vertrouwen had bestaan in het doorvoeren van de noodzakelijke hervormingen binnen het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarom moeten wij een gebrek aan politieke wil constateren voor gemeenschappelijke oplossingen in de Raad en vaststellen dat de nationale egoismen hoogtij vieren boven het goed kunnen functioneren van de Gemeenschap. Men heeft het vinden van een oplossing voor de inkomstenproblemen afgeremd en dit gebruikt als wapen in de strijd rond de uitgavenzijde en dat his hoogst kwalijk. Er zijn twee redenen waarom de Deense conservatieve leden gedwongen zijn mevrouw Barbarella te steunen. Ten eerste heeft de Raad het Verdrag geschonden zodat het Parlement geblokkeerd is in de begrotingsprocedure en op dit punt ben ik het eens met de heer Colom i Naval wanneer deze stelt dat er sprake is van meer dan enkel maar een formele schending. De Raad heeft als instelling een gebrek aan respect getoond voor het Verdrag. Ten tweede betekent deze vertraagde procedure dat wij het volgende begrotingsjaar ingaan met een systeem vän twaalfden waardoor de begrotingscrisis zich al snel zal ontwikkelen tot een permanente crisis die nadelige gevolgen zal hebben voor de toekomst van de Gemeenschappen. Mijnheer de Voorzitter, de Raad mag zich niet verstoppen achter pseudo-juridische kunstgrepen. Hij moet ons met open vizier tegemoet treden en ons zeggen wat zijn beleid is, want hij mag niet vergeten dat de begroting daar de toeststeen voor is.
De heer Bartolomei (LDR). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de laatste jaren heeft dit Parlement de Raad herhaaldelijk gewezen op zijn politieke verantwoordelijkheden en hem gevraagd de financiële crisis van de EEG serieus aan te pakken. Tot nu toe heeft de Raad echter niet de nodige politieke wil kunnen opbrengen om de financiën van de Gemeenschap ingrijpend te wijzigen. Blijkbaar vond hij het beter de situatie te laten verzieken met het voortdurend uitstellen, met het toepassen van oplossingen van korte duur en met boekhoudkundige kunstgrepen. Nu is de financiële crisis echter opnieuw in volle omvang tot uitbarsting gekomen. De Raad is weer eens niet in staat geweest ons binnen de vastgestelde termijnen een begroting voor te leggen. Gisteren nog hebben wij in de begrotingscommissie vernomen dat er politieke redenen zijn voor dit onvermogen van de Raad. Enerzijds zou niet de noodzakelijke meerderheid bestaan voor het besnoeien van de landbouwuitgaven, hetgeen niet alleen noodzakelijk maar ook redelijk zou zijn en anderzijds zouden enkele Lid-Staten zich blijven verzetten tegen elke willekeurige verhoging van de eigen middelen. Het ontbreken van een besluit van de Raad over de begroting 1988 is ongetwijfeld een overtreding van het Verdrag en derhalve is het wenselijk dat het Parlement beroep aantekent bij het Hof van Justitie tegen het in gebreke blijven van de Raad.
Het Parlement heeft dus de strijdbijl opgegraven en laten wij hopen dat hij dit keer op de Commissie kan rekenen, niet alleen voor de noodzakelijke juridische steun, hetgeen vanzelfsprekend zou zijn, maar ook voor politieke steun. Voorzitter Delors heeft herhaaldelijk hier in het Parlement gezegd dat de aanvaarding van de Commissievoorstellen over de toekomstige financiering van de EEG een absolute voorwaarde vormt voor de verwezenlijking van de Europese Akte en voor de ontwikkeling van de Gemeenschap. Vandaag moeten wij de Commissie dan ook vragen of zij haar politieke verantwoordelijkheid aanvaardt en of zij overeenkomstig haar eigen principe-verklaringen wil handelen. Indien de staatshoofden en regeringsleiders te Kopenhagen weer eens niet in staat zullen blijken te zijn een afspraak te maken over de financiële hervorming, indien zij nogmaals de taktiek van het op de lange baan schuiven en van de lapmiddelen toepast, wat zal de Commissie dan doen? Zou zij in een dergelijk geval misschien niet het morele recht en de politieke kracht moeten hebben om af te treden, om op die manier duidelijk te maken hoe ernstig de institutionele crisis is die dan ontstaan zal zijn ? Ik geloof dat dit gezien de huidige stand van zaken niet beschouwd kan worden als een opruiend voorstel of als een extreme hypothese. Volgens mij is dit de logische gevolgtrekking uit hetgeen wij de laatste jaren hebben kunnen vaststellen, uit hetgeen niet gebeurd is en als ik eerlijk mag zijn, zou dit ook de logische gevolgtrekking zijn uit al hetgeen voorzitter Delors de laatste drie jaar in dit Parlement is komen vertellen. Dat betekent niet dat het Parlement de voorkeur geeft aan een institutionele crisis boven het geduldig zoeken naar redelijke oplossingen. Wij willen een redelijke en gematigde oplossing voor de crisis van de Gemeenschap, maar deze zal alleen gevonden worden indien de wil daartoe bestaat, indien er politieke vastberadenheid is om voort te gaan. Het Parlement waar miljoenen Europese burgers hun stem voor hebben uitgebracht, mag echter niet werkeloos blijven toezien hoe niet alleen onze hoop op een Europese Unie de grond in wordt geboord, maar ook nog dat weinige te niet wordt gedaan, wat op het gebied van de gemeenschappelijke beleidsvormen werd bewerkstelligd. (Applaus van rechts) De heer Guermeur (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, men zegt dat een begroting de uitdrukking is van een beleid. Nooit is dit méér waar gebleken dan op dit moment waarop de Gemeenschap druk bezig is dit aan te tonen, aangezien het ontbreken van een begroting de uitdrukking vormt van het ontbreken van een beleid. Nooit is, denk ik, de afstand groter geweest tussen fictie en realiteit, tussen woorden over eenheid en nationale egoismen, tussen door de Europese Akte verjongde instellingen en de minachting van de Raad daartegenover, tussen permanent beleden solidariteit en een streven naar ongebreideld economisch liberalisme ten voordele van de rijke landen en de rijke regio's. Gezien de grote uitdaging waar de grootste economische mogendheid in deze wereld mee te maken heeft, zal
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/43
Guermeur er iets zieligs aan het besmuikte pleidooi van de Raad waarin de bekrompenheid van bepaalde Lid-Staten wordt verklaard door het feit dat zij wat troeven achter de hand willen houden voor het leugenachtige pokerspel dat in Kopenhagen in voorbereiding is. De waarheid is hoogste droevig. Onze Gemeenschap is om de tuin geleid. Zij geloofde in een door economische groei ingegeven solidariteit waardoor de armen het peil zouden bereiken van de rijken. Zij moet vaststellen dat een aantal van deze rijken deze solidariteitsovereenkomst hebben ondertekend zonder ook maar enigszins van plan te zijn zich er aan te houden. Die landen hebben de grote eenheidsmarkt verkregen waar zij zo op hoopten. Zij weigeren nu hier de prijs voor te betalen, dat wil zeggen de nodige middelen te verschaffen voor een regionaal beleid, een sociaal beleid, een landbouw 1 beleid, kortom een beleid. De vrijhandelszone heeft het gewonnen van het Europa van de solidariteit. Dat is de feitelijke situatie. Toch moeten wij oppassen. Deze spookbegroting zou het einde wel eens in kunnen luiden van het grote project voor 1992, aangezien daar niets van terecht kan komen zonder de massale adhesie van 300 miljoen mannen vrouwen die al zolang behoren tot het Verenigd Europa van morgen. Als een verraden volk wakker wordt geschud, dient men op zijn tellen te passen. (Applaus van rechts) De heer Vandemeulebroucke (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik heb met aandacht geluisterd naar wat mevrouw Barbarella heeft gezegd. Zij heeft er terecht aan herinnerd dat wij hier niet voor de allereerste keer voor een impasse staan. De Raad probeert steeds maar weer de problemen voor zich uit te schuiven. Er is inderdaad een enorme dispariteit tussen woord en daad. De Raad heeft met veel tamtam de Europese Akte goedgekeurd, maar nauwelijks een jaar later komt dezelfde Raad niet eens tot een begroting voor het volgende werkjaar. Één van de grote beloften van de Raad was onder meer de financiële regeling voor de uitbreiding met Spanje en Portugal. Vandaag staan wij voor de bittere realiteit. Twee jaar geleden beweerde de Raad zelf dat de normale Europese samenwerking, wat de inkomstenzijde betreft, minstens 1,8 % van de BTW-uitgaven vereist om de uitbreiding van de Gemeenschap met de nodige solidariteit mogelijk te maken. Nu wordt echter gemarchandeerd over die 1,4 % met enkele kruimels daarboven op. Wij stellen vandaag vast dat een gemeenschappelijke toekomstvisie ontbreekt. Sommige landen willen van de Europese Gemeenschap alleen maar een verenigde vrijhandelszone maken. Sommige noordelijke landen profiteren van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek terwijl de zuidelijke verhongeren. Er zijn landen die zonder scrupules terugbetalingen eisen van de Gemeenschap zonder zich te realiseren dat deze terugbetalingen een groter deel van de begroting vertegenwoordigen dan de Gemeenschap spendeert aan
ontwikkelingssamenwerking. De traditionele ziekte van de Raad is het verschuiven van alle problemen naar een topbijeenkomst. Het Deense voorzitterschap is alleen maar een verlengstuk van een slecht Belgisch voorzitterschap dat op zijn beurt een doorgeefluik was van een rampzalig Brits voorzitterschap. Zo is de Raad een carrousel geworden van niet-ingeloste Europese beloften. Daar de Raad een permanent bewijs is van het egocentrisme van de Lid-Staten rest het Parlement slechts één logisch en politiek antwoord : de Raad voor het Hof vari Justitie brengen. De heer Papoutsis (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, de Raad heeft door zijn Onvermogen om een accoord te bereiken openlijk toegegeven dat de Gemeenschap in een financiële en politieke impasse verzeild is geraakt en dat helaas de meeste regeringen niet bereid zijn op radicale en doeltreffende wijze de steeds maar aanslepende problemen van de Gemeenschap aan te pakken. De afwikkeling van de begrotingsprocedure voor 1988 wordt niet in de weg gestaan door een kleine minderheid. Helaas is het de meerderheid die de ontwikkeling in de Gemeenschap probeert op te houden en het is geen toeval dat twee van de drie regeringen die in de Raad in de minderheid zijn zich scharen achter de herhaaldelijk tot uitdrukking gebrachte standpunten van het Europese Parlement. Het is onderhand tot een ieders bewustzijn doorgedrongen dat de crisis die de Gemeenschap doormaakt voornamelijk te wijten is aan een gebrek aan eigen middelen. Het probleem van vandaag is dan ook niet nieuw, want het vatte reeds enkele jaren geleden wortel. Ook is het geen probleem van formele of van juridische aard. Natuurlijk betekent dit niet dat wij de voortdurende overtreding van de letter van het Verdrag niet gevaarlijk vinden, maar hier gaat het voornamelijk om een politieke kwestie, die verder gaat dan enkel en alleen de begroting en waarvan de oorzaak in het verleden gezocht moet worden. Deze crisis is het resultaat van een botsing tussen twee politieke logica's. De ene logica zegt dat de communautaire begroting gesaneerd moet worden en dat met ingang van 198 — als eerste jaar van toepassing van de Europese Akte — een begin gemaakt moet worden met de uitvoering van de communautaire beleidslijnen ter bevordering van de ontwikkeling in de Gemeenschap en ter vergemakkelijking van de overgang naar de interne markt in 1992 en de andere logica wil dat de communautaire maatregelen worden uitgevoerd aan de hand van heel nauwkeurige, van te voren vastgestelde, boekhoudkundige maatstaven, die totaal geen rekening houden met de reeds op gang zijnde sociale ontwikkeling en met de hieruit voortvloeiende historische uitdaging. De meerderheid in de Raad heeft zich niet bereid getoond te zorgen voor de inkomsten waarmee de behoeften van 1988 gedekt zouden kunnen worden. Derhalve zou ik willen vragen hoe de Raad de ontwikkeling in de Gemeenschap tot 1992 ziet. Hoe kunnen wij volgens hem een interne markt creëren wanneer er geen geld wordt gegeven voor de financie-
Nr. 2-356/44
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Papoutsis ring van de beleidsvormen ten behoeve van de structuren ? Hoe denkt hij een beleid van economische en sociale samenhang te kunnen voeren wanneer het tekort steeds groter wordt ? Hoe zullen wij met succes in 1988 een begin kunnen maken met de verwezenlijking van de Europese Akte wanneer de begrotingsprocedure tot stilstand is gebracht ? Hoe kan volgens de Raad de Gemeenschap overleven wanneer de procedure voor de verbetering van de werking van haar instellingen wordt getorpedeerd ? Aan welke voorwaarden moet eigenlijk worden voldaan, wil de Top van Kopenhagen welslagen ? De houding die de Raad tot nu toe heeft aangenomen baart ons zorgen, want uit de huidige machtsverhoudingen blijkt duidelijk dat niet de noodzakelijke politieke wil aanwezig is voor de voortzetting van de opbouw van Europa. Het lijdt geen twijfel dat in de situatie zoals deze nu is, de toekomst en de geloofwaardigheid van de Europese Gemeenschap op het spel staat. Zal zij erin slagen zich zo te evolueren dat aan de vereisten van de moderne tijd en aan de wil van haar bevolking wordt beantwoord ? Ik geloof dat uitgaande van de ontwerp-resolutie die mevrouw Barbarella voor de Begrotingscommissie indiende er een parallele overlegprocedure gestart moet worden, waarmee wij druk op de Raad kunnen uitoefenen en hem kunnen aanzetten tot het nakomen van zijn verplichtingen krachtens het Verdrag. De Raad heeft een formele plicht om een ontwerp-begroting in te dienen voor 1988, maar hij heeft tevens een substantiële plicht, want het ontwerp dat de Raad indient, moet in evenwicht zijn, de beleidslijnen voor de structuren omvatten en een financiële dekking voorzien voor al onze maatregelen. De heer O'Malley (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel sprekers hebben er op gewezen dat wij momenteel slechts een gedeelte zien van de veel dieper gaande crisis van de begroting van de Europese Gemeenschap. Aangezien de ontwikkeling en zelfs het voortbestaan van de gehele Gemeenschap er door bedreigd worden, kan het geen kwaad de fundamentele oorzaken ervan nog eens kort te memoreren. De eerste oorzaak die slechts weinigen zich schijnen te herinneren is het feit dat tweederde van de uitgaven van de Gemeenschap daadwerkelijk buiten het begrotingskader valt. Uiteraard verwijs ik hierbij naar et EOGFLafdeling Garantie. De door de ministers van Landbouw genomen besluiten op het gebied van de landbouwprijzen hebben, evenals de schommelingen van de dollars meer gevolgen voor de totale begroting dan onze hele begrotingsprocedure zelf. Als u met zo'n systeem te maken heeft, hoe wil u dan een ordentelijke begroting verwachten ? Eerder in het jaar kregen wij te maken met een voorstel om de structuurfondsen te verdubbelen voor 1992. Voor het komende jaar stelt de Commissie een stijging voor van slechts 7 % voor de vastleggingskredieten voor het structuurfonds en niets wijst er op dat deze situatie
volgend jaar beter zal worden. Gisteravond hebben wij bij voorbeeld gesproken over de voorstellen in het verslag-Hume voor geïntegreerde programma's voor Ierland. Al deze beleiden en voorstellen zijn slechts slagen in de lucht zolang wij op deze weg voortgaan. Het feit dat tweederde buiten het begrotingskader valt, kan niet worden beschouwd als een totaal op zichzelf staand element want er ontstaat een knellende greep op de rest van de begroting door. Het andere grote probleem wordt gevormd door de institutionele procedures. Als u twaalf onafhankelijke regeringen elk jaar weer rond een tafel tracht te krijgen en u ze er toe wil brengen bij dit soort problemen tot een meerderheidsoplossing te komen, dan zit u met een permanente crisis in een uitzichtloze situatie. Het Parlement beschikt over structuren die veel geschikter zijn om te komen tot het vaststellen van een begroting en daarom ondersteun ik het voorstel dat gisteravond werd ingediend door onze fractie, namelijk dat het Parlement verder moet gaan met een gedetailleerde bespreking van het soort begroting dat gewenst wordt en aantoont dat het in staat is tot besluiten te komen, zelfs al is de Raad dat niet. Dan zou ik tenslotte nog even willen terugkomen op het EOGFL. Dit is er vooral op gericht een marktsituatie te trachten te bevriezen vanaf het moment dat de landbouwprijzen omlaag gaan door technische en economische factoren. Als u tracht deze prijzen te bevriezen met dat op de achtergrond, dan heeft u te maken met een beleid dat elk jaar meer kost en minder oplevert. Dit soort pogingen heeft ons minstens twee decennia achterstand opgeleverd. Daarom hebben zelfs de pogingen die wij tot nu toe hebben verricht om de kosten van het EOGFL te beperken, de toename hiervan niet kunnen afremmen. Zolang wij daar niet iets aan doen, zullen wij deze crisis elk jaar weer beleven. De heer Miranda da Silva (COM). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, het onvermogen van de Raad om binnen de door het EG-Verdrag vastgestelde termijn een ontwerpbegroting in te dienen is het klapstuk van een politieke, institutionele en financiële crisis die al geruime tijd aansleept. Meteen ook het bewijs dat de Raad duidelijk niet in staat is er oplossingen voor te vinden. Een en ander brengt eveneens aan het licht dat diverse, fundamenteel tegenstrijdige belangen in het spel zijn. Wij vinden dat wij, ten aanzien van een dergelijke situatie niet mogen en kunnen doen alsof onze neus bloedt, te meer daar die crisis te voorzien was. Wij vinden dan ook dat het Europese Parlement nu, voor ééns en voor altijd, een ondubbelzinnig en objectief politiek standpunt moet innemen. Een standpunt dat echter niet verward mag worden met onze uitdrukkelijke wens dat, binnen de kortst mogelijke termijn, een begroting wordt goedgekeurd. Er is geen enkele haast bij om een slechte begroting of zelfs die van de Commissie er ten allen prijzen door te drukken; de afkeuring van en het protest tegen het niet respecteren van de vastgestelde termijnen — een standpunt dat wij delen — mag geenszins worden geïnterpreteerd als
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/45
Miranda da Silva blinde haast. Wèl dringend is dat de passende parade wórdt gevonden op de plaagstoten die de EG vooral sinds haar uitbreiding en de inwerkingtreding van de Europese Akte steeds vaker te verduren krijgt. Zo bijvoorbeeld kunnen wij niet accepteren dat enerzijds wordt aangedrongen op en spoed wordt gezet achter de verwezenlijking van de interne markt maar dat men anderzijds blijft dralen met maatregelen ter bevordering van de economische en sociale samenhang. Dit zou overigens neerkomen op een reële verslechtering van de al complexe en verziekte situatie in de Gemeenschap. Het zou eveneens onvermijdelijk uitmonden in een jammerlijke aanval op de belangen van de armste LidStaten. De volgende begroting moet bijgevolg een radicale koerswijziging betekenen ten opzichte van de vorige. In plaats van loutere fictie moet de begroting de uiting zijn van een vaste wil om een eind te maken aan de enorme verschillen in economische ontwikkeling tussen de landen van de Gemeenschap. Het standpunt van het Europese Parlement moet dan ook een spoorslag zijn om dit te verwezenlijken. De heer Perez Royo (COM). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, zonder verdere omhaal wil ik meedelen dat mijn Spaanse collega's van de Communistische Fractie en geestverwanten en ik achter het standpunt van de Begrotingscommissie staan en achter de argumenten die de rapporteur, mevrouw Barbarella en andere collega's vanmorgen hebben aangevoerd. Het gaat in de eerste plaats om het respect voor de rechtsgeldigheid van de Verdragen. Zoals reeds gezegd is, bevinden wij ons in een crisissituatie, waarin de dingen duidelijk bij hun naam genoemd moeten worden. In het kader van deze duidelijkheid wil ik het Parlement meedelen dat wij begrip hebben voor de argumenten die de Spaanse en de Griekse regering in de Raad hebben aangevoerd om het voorstel van de meerderheid te blokkeren, en dat wij hen zelfs steunen. In de tweede plaats wil ik de belangrijkste argumenten onderstrepen die de aanklacht wegens het in gebreke blijven van de Raad rechtvaardigen. We hebben vandaag geen ontwerp-begroting en als de meerderheid van de Raad haar criteria had opgedrongen, zouden we nu een begroting hebben die net als de begrotingen van de laatste jaren, om te beginnen tekorten zou vertonen en dezelfde gebreken, en noodzakelijkerwijs vergezeld zou gaan van de minimale „boekhoudkundige trucs". Natuurlijk lijden wij allemaal onder de gevolgen van deze situatie. Maar er moet op gewezen worden dat de gevolgen bijzonder ernstig zijn voor de zwakste sectoren in de Gemeenschap, die er juist daarom belang bij hebben dat er een interventiebeleid wordt uitgevoerd waarmee de Gemeenschap boven de simpele doelstelling van de interne markt wordt uitgetild. Het benadeelt vooral ook die landen, die nog maar net in de Gemeenschap zijn geïntegreerd en al nettobetalers zijn geworden, zoals dat met Spanje gebeurd is in het eerste jaar na zijn toetreding tot de Gemeenschap. Dit verklaart misschien het huidige standpunt van de Spaanse regering. Maar ik wil geen detailargumenten
aanvoeren en zeker geen argumenten uit de nationale politiek. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, stellen wij ons achter de beslissing om de Raad voor het Hof van Justitie te dagen en te eisen dat degenen die deze situatie veroorzaakt hebben, hun juridische en politieke verantwoordelijkheden op zicht te nemen. De heer Filinis (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, de Raad heeft vandaag toegegeven dat hij er niet in het minst in geslaagd is een ontwerp-begroting in te dienen. Dit falen hadden wij allang zien aankomen want het beleid dat gevoerd wordt, is op zijn zachtst gezegd kortzichtig. Zo wordt de kroon gezet op een al jaren lang aanslepende gang van zaken waarin tekorten werden weggemoffeld en problemen met behulp van boekhoudkundig kunst- en vliegwerk alsmaar op de lange baan geschoven. De negatieve reserve waar wij ook vandaag weer over hoorden, is daar een voorbeeld van. Wij moeten echter toegeven dat het Europese Parlement zich erg tolerant had opgesteld ten opzichte van deze kunstgrepen, want reeds tijdens het debat over de aanvullende begroting 1987 hadden wij gewaarschuwd voor deze afloop. Mijnheer de Voorzitter, wij moeten het beestje bij de naam noemen. Waar het om gaat is het volgende : willen wij de Europese Akte verwezenlijken? Willen wij voorkomen dat de Gemeenschap nog meer aan economisch gewicht inboet ? Willen wij vooruitgang boeken met de ontwikkeling in de richting van een verenigd Europa, waar solidariteit en samenhang bestaat ? Zo ja, dan moet er geld komen voor de noodzakelijke programma's en beleidsvormen. Ik zou haast zeggen dat de Raad zich óp dit moment schizofreen gedraagt. Hij weigert de noodzakelijke financiële hervorming van de Gemeenschap door te voeren en probeert weer eens de zaak met allerlei lapmiddelen op te kalefateren, alhoewel de problemen daardoor alleen maar erger worden. Toch had de Raad tijd genoeg voor de bestudering van het pakket-Delors en zo nodig voor de uitwerking van alternatieve financieringsvoorstellen. Mijnheer de Voorzitter, de crisis is nu tot uitbarsting gekomen. Laten wij dan ook nagaan hoe wij deze gelegenheid te baat kunnen nemen om een echte institutionele ontwikkeling, een vernieuwing van de Gemeenschap op gang te brengen. De aanneming van het verslag van collega Barbarella is het minst dat wij op dit moment kunnen doen. Het Europees Parlement moet de verantwoordelijkheid die hij jegens de miljoenen burgers van de Gemeenschap heeft op zich nemen. De heer Tygesen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar mevrouw Barbarella, naar de heer Cot en naar de vele andere interventies. Ik dank voor het feit dat zovelen het woord hebben genomen. De algemene toon van de interventies geeft duidelijk de ernstige
Nr. 2-356/46
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Tygesen situatie weer waarin wij ons bevinden. Ik dank ook voor de aardige woorden die geuit zijn over de inspanningen van het voorzitterschap. Mag ik allereerst vaststellen dat ik de Lid-Staten voortdurend heb gewezen op artikel 5 en 199 van het Verdrag en niet alleen op artikel 203. Maar de heer Langes en de heer Price hebben gelijk wanneer zij zeggen dat de Raad als college gefaald heeft en ik heb dat ook niet onder stoelen of banken gestoken. Ik wil ook niet een bepaalde Lid-Staat zwart maken, elk land heeft zijn legitieme belangen. Het is beklagenswaardig dat de nationale belangen boven die van de Gemeenschap gaan. Ik voel geen enkele sympathie voor al deze speciale belangen maar kan er verstandelijk ook wel weer begrip voor opbrengen. Wij worden geconfronteerd met een diepgaande wijziging van de samenwerking. Het oorspronkelijke oude kader van de Zes kon met wat problemen worden aangepast aan de uitbreiding met Denemarken, Groot-Brittannië en Ierland. Maar na de uitbreiding met de drie laatsttoegetreden landen bleek al gauw dat er wijzigingen moesten worden ingevoerd. Bovendien is ook de uitdaging voor de Gemeenschap van de kant van de Verenigde Staten en Japan nog in omvang toegenomen. Daarom heeft de Commissie aan haar plicht voldaan en de voorstellen op tafel gelegd zoals wij die kennen. Het ontbreken van een begroting is een symptoon en vormt niet het probleem zelf. Ik heb tijdens de begrotingsbesprekingen in de Raad getracht het symptoom te bestrijden, dat geef ik eerlijk toe. Uiteraard kon in de Begrotingsraad alleen het symptoom aangepakt worden want ik heb er nooit een geheim van gemaakt dat het dieper gelegen probleem moet worden opgelost op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders. Ik hoef er in dit gezelschap niet uitgebreid op in te gaan hoe de zaak in elkaar zit voor de Lid-Staten. Wij hebben grofweg vijf hoofdelementen waar in Kopenhagen een standpunt over moet worden ingenomen. Ten eerste het plafond van de inkomsten, waarbij het dus gaat om hoeveel, ten tweede de nieuwe methode voor de inning van de inkomsten, kortom het hoe. Ten derde de begrotingsdiscipline, dat wil zeggen greep op de uitgaven of stabilisatoren in het landbouwbeleid. Ten vierde de economische saamhorigheid ofwel cohesie zoals dit momenteel ook in andere talen heet. Ten vijfde de onevenwichtigheden in de begroting, hetgeen een eufemisme is voor het probleem. Sommige Lid-Staten willen geen nieuwe eigen inkomsten ter beschikking stellen zonder de garantie van een strakker uitgavenbeheer. Andere willen eerst de garantie hebben van een grotere economische saamhorigheid. Weer andere hebben zo hun bedenkingen bij het B9model als zodanig zoals dat door de Commissie is voorgesteld. Zijn de statistieken nauwkeurig genoeg om op basis daarvan rekeningen te kunnen opstellen ? En meer van zulks. Of ons dit nu aanstaat of niet maar voor de regeringen in de Gemeenschap hangen deze dingen met elkaar samen. Het voorzitterschap streeft er dan ook nu met man en macht naar er de voorwaarden voor te creëren dat de
staatshoofden en regeringsleiders in Kopenhagen op al deze gebieden tot besluiten komen. Daarna zullen wij snel een Begrotingsraad bijeenroepen en ik hoop dat het Parlement daarbij behulpzaam zal zijn door snel een echte en levensvatbare begroting op te stellen. Met deze woorden, mevrouw de Voorzitter, heb ik trachten aan te geven waarom wij geen begroting hebben. Ik heb mij er niet mee willen van af maken met de dooddoener dat de Raad zich niet heeft gehouden aan artikel 203 want dat betreur ik net zo erg als het Europese Parlement.
VOORZITTER: MEVROUW PERY Ondervoorzitter De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming over de ontwerp-resoluties die nog moeten worden ingediend zal donderdag te 18.00 uur plaatsvinden. 3. GLB De Voorzitter. — Aan de orde is het tweede verslag (doc. A2-149/87) van mevrouw Scrivener, namens de Begrotingscommissie, over het voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad (COM (87) 365 def. — doc. C2-104/87) betreffende een verordening houdende vaststelling van bijzondere bepalingen betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Mevrouw Scrivener (LDR), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, staat u mij allereerst toe te vermelden dat het voorstel voor een verordening houdende vaststelling van bijzonder bepalingen betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid niet kan worden losgezien van de gewijzigde en aanvullende begroting voor 1987. Tijdens de Top te Brussel in juni van dit jaar hebben de staatshoofden en regeringsleiders de Raad verzocht een ontwerp van begroting voor te bereiden waarin moest worden voorzien dat „de eerbiediging van de beschikbare kredieten voor het EOGFL-afdeling Garantie in 1987 tot stand komt door een inrichting van het voorschottenstelsel op basis van een voorstel van de Commissie". De modaliteiten van deze inrichting zouden voor het eind van dat jaar vastgelegd moeten zijn en er zou heronderzoek plaatsvinden in het kader van het geheel van besluiten die in verband met de toekomstige financiering van de Gemeenschap genomen zouden moeten worden. Het Parlement heeft, zoals u zich zult herinneren, tijdens de zittingsperiode van juli duidelijk uitspraak gedaan over de wijzigingsbegroting en heeft geweigerd zich achter de begrotingsprocedure te scharen omdat het
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/47
Scrivener vond dat er geen enkel echt besluit genomen was voor de dekking van het tekort van 43 000 000 000 Ecu dat slaat op de uitgaven van het EOGFL-afdeling Garantie, element dat uiteraard uiterst belangrijk is voor de gemeenschapsbegroting. Een week later is de Raad het eens geworden over een overgangsstelsel voor de financiering van de landbouwuitgaven op basis van het huidige voorstel van de Commissie. Bij het bestuderen van deze tekst zijn de Begrotingscommissie bepaalde onlogische elementen opgevallen die trouwens nog altijd niet zijn rechtgezet. In artikel 1, lid 2 wordt bijvoorbeeld voorzien dat vanaf januari 1988 de maandelijkse voorschotten zullen worden vastgesteld door uit te gaan van de uitgaven die plaats hebben gevonden in de eerste twee maanden van. dat jaar. Dit kan niet anders betekenen dan dat op de begroting 1988 uitgaven zullen rusten voor veertien maanden. Maar in artikel 2 wil men de modaliteiten zodanig vaststellen dat deze verschuiving geen enkele last met zich meebrengt voor het begrotingsjaar 1988 en de daarop volgende jaren. Dit is uiteraard volledig met elkaar in tegenspraak. Na het terugverwijzen van de tekst naar de commissie en een daarop volgend nieuw uitgebreid debat stelde de Begrotingscommissie drie wijzigingen op de tekst voor, die er stuk voor stuk op gericht zijn het voorlopige overgangskarakter van de verordening duidelijk te maken. Allereerst herinnert men er aan dat de aanvullende en gewijzigde begroting voor 1987 geen oplossing biedt voor de financiering van de uitgaven voor 1987. Vervolgens wordt elke verwijzing naar de na het eind van dit jaar te volgen procedures geschrapt, aangezien een ander — ditmaal inhoudelijk — voorstel door de Commissie is ingediend waar het Parlement zeer binnenkort uitspraak over moet doen. Tenslotte wordt de looptijd van de verordening en daarmee de betaling van de uitgaven beperkt tot 31 december 1987. Bovendien zijn wij het er over eens dat het belang van de controle op de afdeling Garantie van het EOGFL tot uiting moet komen, aspect dat in het amendement van collega Price wordt benadrukt. Afsluitend zou ik willen zeggen dat het Parlement dit overgangsvoorstel van de Commissie aanvaardt omdat het geen beletsel wil vormen voor de afwikkeling van de landbouwuitgaven voor 1987 en niet wil dat de landbouwers het kind van de rekening worden. Maar het Parlement wil overleg met de Raad op gang brengen om tot een consensus te komen over een echte hervorming die in de plaats komt van wat, naar ieder weet slechts een begrotingsfoefje is voor 1987. Het Parlement wenst dan ook dat een doeltreffende en duurzame oplossing tot stand komt en niet dat er een voorlopige oplossing wordt gevonden waar men mee blijft wérken. (Applaus) De heer Colom i Naval (S). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Socialistische Fractie is
het fundamenteel eens met het standpunt dat mevrouw Scrivener namens de Begrotingscommissie in detail heeft uitgewerkt. In feite bespreken we vandaag het resultaat van een begrotingsdossier dat in juli uit de losse hand is gemaakt door de Raad en dat werd vertaald in een aanvullende begroting, die gefinancierd moest worden door middel van een absoluut ongelooflijk systeem. Eén van de instrumenten daarvan was die verandering in het financieringsmechanisme van voorschotten en terugbetalingen voor de landbouwuitgaven, die weer uitmondde in deze ontwerp-regeling, die dan belachelijk genoeg wordt voorgesteld als een regeling die alleen het boekjaar 1987 betreft. Wij hebben besloten het spel van de Raad en van de Commissie mee te spelen. Als het erom gaat een probleem voor 1987 op te lossen, weigeren wij een probleem voor 1988 aan te pakken. Wij vinden het absoluut essentieel dat deze maatregelen voor 1987 gelden, zoals het hele jaar door gezegd is. Er wordt gezegd dat ze geen gevolgen hebben voor 1988, dus dan mogen die er ook niet zijn. In verband hiermee hebben we een reeks amendementen op de voorstellen ingediend, die door de Begrotingscommissie goedgekeurd zijn en vandaag aan het Parlement voorgelegd zullen worden. Ons standpunt in deze is heel duidelijk en het lijkt ons niet nodig meer details te geven. Wat wij willen — en ik geloof dat de Commissaris het met ons een is — is dat we direct het definitieve Reglement krijgen. Dat is het belangrijkste. Wij spreken vandaag over een kwestie die eigenlijk meer thuishoort in het debat van een uur geleden, over de begroting voor 1988 —; of liever het ontrbeken daarvan — dan in een debat over landbouwmaatregelen. In verband met het toezicht op en het goede beheer van de landbouwbetalingen, hebben wij vooral belang bij het definitieve Reglement. Misschien kan daarbij worden uitgegaan van dezelfde principes als bij het huidige, met een faseverschil van twee maanden en opname van het stelsel van terugbetalingen, maar die zijn niet het doel van het Reglement dat we vandaag bespreken. Wij willen zo snel mogelijk het definitieve Reglement kunnen bestuderen en als er verschillen van mening zijn, willen we onmiddellijk een overeenstemmingsprocedure in werking doen treden, waarbij we rekenen op de steun van de Commissie om de concrete problemen op te lossen die zich door deze kwestie in het Parlement kunnen voordoen. De heer Früh (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de voorzitter van de Raad heeft verklaard dat hij verwacht had dat de inspanningen zullen leiden tot een echte en realistische begroting voor 1988. Het Parlement wilde een echte en realistische aanvullende begroting voor 1987, iets wat wij helaas, zoals u allen weet, niet hebben gekregen. Daarom moeten wij vandaag in alle duidelijkheid zeggen dat wij weer geconfronteerd worden met een situatie die gekenmerkt wordt door lapwerk.
Nr. 2-356/48
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Früh Mijn fractie gaat na het nieuwe debat akkoord met het ingediende voorstel. Ik wil daar nog een paar opmerkingen bij maken. Vandaag is weer eens heel duidelijk gebleken dat wij, toen wij noodgedwongen akkoord gingen met de aanvullende begroting — wij wilden die eigenlijk verwerpen maar zijn er niet in geslaagd de noodzakelijke 260 stemmen bijeen te brengen — allen wisten dat de voor het EOGFL gevoteerde kredieten slechts toereikend zouden zijn voor tien maanden. Wij hebben de indruk dat ofschoon wij, zoals ieder weet, deel uitmaken van de Begrotingsautoriteit, de Raad desalniettemin steeds weer probeert ons met behulp van een spoeddebat op het laatste nippertje ja te laten zeggen, ook al zijn wij het er niet mee eens. De eerste urgentverklaring die werd aangevraagd, werd weliswaar door het Parlement ingewilligd maar de Begrotingscommissie heeft het voorstel van de hand gewezen. Eenvoudig was dat niet want de Commissie landbouw, visserij en voedselvoorziening twijfelde en heeft pas na lang overleg haar akkoord er aan gechecht omdat zij vreesde dat de financiering niet gegarandeerd was. Deze frequent toegepaste procedure, namelijk via urgentverklaringen op het laatste nippertje proberen de zaak er toch nog door te krijgen — iets wat naar ik eerlijk toe moet geven niet de schuld is van de Commissie — , wekt de indruk dat men onze rechtens als begrotingsinstantie met voeten treedt. Dat kunnen wij in geen geval zomaar op de koop toenemen en dient voor ons afgekeurd te worden. De beoogde overgang van het stelsel van de voorschotten naar het stelsel van de restituties is naar mening van het Europese Parlement en ook van onze fractie een goede zaak. Wij zouden het ten zeerste toejuichen als deze conversie een permanente oplossing zou worden. Ik ben er van overtuigd dat tal van betalingen van de Lid-Staten zorgvuldiger zouden worden gecontroleerd als er in plaats van voorschotten restituties zouden zijn. Natuurlijk zitten die staten die problemen hebben met het indienen, met het probleem van de rente waar lang over gesproken werd. Toch zouden wij het nieuwe stelsel willen toejuichen. Mag ik er nog het volgende aan toevoegen. Het ziet er naar uit dat de Commissie de door ons voorgestelde amendementen inderdaad ook zal overnemen. In geval zij dat niet doet, zullen wij ons ook ditmaal de overlegprocedure voorbehouden. Ik hoop echter dat hiet niet zo ver zal komen. Mag ik nog iets opmerken waar ik erg mee zit. De begrotingsprocedure is uiterst gecompliceerd en houdt ons permanent bezig, of het nu gaat om het ingediende voorstel of om de saneringswerkzaamheden voor 1987. Het blijft hoe dan ook onbevredigend en als in andere mensen zowel in als buiten de vergaderingen beluister, dan blijken deze altijd weer voor een raadsel te staan en kunnen zij gewoon niet begrijpen wat er nu eigenlijk aan de hand is. Daarom verzoek ik de Raad en vooral de Commissie dringend eindelijk eens te zorgen voor meer duidelijkheid en waarheid in deze begrotingsprocedure
opdat de Europese burger voor wie wij dit tenslotte allemaal doen het allemaal ook een beetje kan vatten. Ik ben er dan ook erg verheugd over dat het Europese Parlement een brochure heeft uitgegeven, getiteld „Wij hebben Europa nodig" waar op bladzijde 26 een grafiek staat met de volgende tekst erboven: „De gemeenschapsbegroting bedraagt nog geen 2 % van het totaal aan publieke uitgaven in de twaalf Lid-staten". Uit deze grafiek blijkt hoe klein het stukje van de taart is in verhouding tot de uitgaven van de Twaalf. Het is voor iedereen volledig onbegrijpelijk dat wij permanent begrotingsdiscussies en -twisten hebben terwijl een begroting ontbreekt. Dat moet nu maar eens ophouden als wij met een zekere kans van slagen de komende verkiezingen willen ingaan en willen bereiken dat de burgers zeggen : „Ja, ik ben ook voor Europa omdat het een goede zaak is". (Applaus) De heer Price (ED). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, tijdens het vorige debat beschouwden wij de gevolgen van de herhaalde mislukkingen van de Raad om de landbouwuitgaven in de hand te houden. Momenteel ligt er een maatregel voor ons die een rechtstreeks gevolg is van deze mislukkingen. Het gaat hierbij om de zoveelste noodmaatregel waarbij de uitgaven worden doorgeschoven van het ene jaar naar het andere. Het gevolg hiervan is dat meer dan 4 miljard Ecu van dit jaar wordt doorgeschoven naar 1988. Als dat alles was, dan zou ik het voorstel zonder meer verwerpen. Mijn fractie en ik zullen het echter om twee redenen goedkeuren. Ten eerste willen wij een betere controle op de communautaire financiën. Het is voorgekomen dat Lid-Staten om veel de hoge voorschotten hebben gevraagd. Het duurt jaren alvorens wij het geld kunnen terugkrijgen. Als de Lid-Staten bewijsstukken zouden moeten voorleggen waaruit blijkt dat zij inderdaad het geld hebben uitgegeven, dan zou dat daadwerkelijk een betere controle betekenen. Deze tekst haalt op dat gebied weinig uit. Hij voert een principiële wijziging in maar het ontbreekt aan inhoud en hij is vol dubbelzinnigheden. Wij ondersteunen dan ook het voorstel van mevrouw Scrivener en de Begrotingscommissie om de duur van deze specifieke tekst, van deze verordening te beperken tot slechts één jaar. Wij doen dat, er van-uitgaande dat mijn amendement nr 4 zal worden goedgekeurd als aanvulling door het Parlement. Dit amendement stelt duidelijk dat de verordening moet worden vervangen door een meer gedetailleerde verordening die de controlebevoegdheden van de Commissie vergroot en er voor zorgt dat de begroting voor 1988 en de daarop volgende jaren niet meer dan twaalf maanden uitgaven omvat. Met andere woorden, mijn fractie wil een permanente wijziging in overeenstemming met de regels. De tweede reden waarom wij dit voorstel aanvaarden is dat volgens mij de Raad zich al veel te ver onrechtmatige wegen heeft begeven opdat het nog zin zou hebben voor het Parlement het voorstel te verwerpen. Het spijt mij
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/49
Price dat het Europese Parlement de aanvullende begroting niet al in juli heeft verworpen. Op dat tijdstip zou het misschien nog mogelijk zijn geweest daadwerkelijk in te grijpen. De waarschuwing die wij toendertijd hebben laten horen, zijn alle uitgekomen. Een illustratie hiervan wordt gevormd door het onvermogen van de Raad om voor 1988 een begroting goed te keuren omdat hij het probleem'zulke vormen heeft laten aannemen dat hij er nu geen raad meer mee weet. Wij kunnen volgens mij nu alleen nog maar afwachten tot de Top te Kopenhagen en hopen dat op dat moment oplossingen gevonden zullen worden voor de fundamentele problemen van de te hoge uitgaven terwijl tegelijkertijd de Gemeenschap een behoorlijke basis zal worden verschaft voor de toekomst. Alleen daar van uitgaande kunnen wij dit voorstel goedkeuren. Mevrouw Boserup (COM). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, ik bevind mij in de ongebruikelijke situatie dat ik het in deze kwestie eens ben met een aantal uitgesproken vertegenwoordigers van de rechter vleugel in dit Parlement. En ik constateer dat met het allergrootste genoegen. Ik vind dat wij hierbij te maken hebben met één van de weinige constructieve zaken die wij hebben meegemaakt, namelijk het voorstel om over te gaan van voorschotten op terugbetalingen. Helaas hapert er nogal het een en ander aan het voorstel van de Commissie. Maar men mag er ook niet van verwachten dat het de eerste keer meteen al lukt. Als wij er echter ditmaal onze steun aan geven, dan kunnen wij in ieder geval hopen dat wij iets bruikbaars krijgen. Ik heb trouwens het woord genomen om steun te geven aan de opmerkingen die vervat liggen in een bij het verslag gevoegd schrijven van de Begrotingscontrolecommissie. Dat biedt mogelijkheid tot het laten uitvoeren van snelle up-to-date-controles op de uitgaven van de Lid-Staten binnen de landbouwsector en als wij deze gelegenheid niet te baat nemen, dan hebben wij ons daarmee zo dwaas opgesteld dat een economische kracht niet meer dan verdiend is want daar heeft men dan zelf om gevraagd. De heer Eyraud (S). — (FR) — Mevrouw de Voorzitter, bij gebrek aan politieke wil van de kant van de Raad zoals wij tijdens het vorige debat hebben geconstateerd, stelt de Commissie een boekhoukundig foefje voor om extra financiële middelen te vinden. Zij wil in 1987 twee maanden uitgaven besparen en die overhevelen naar 1988. Zij reageert dus met een kunstmatige oplossing die weliswaar eenmalig is maar die niet anders dan van blijvende aard kan zijn als men dan niet vroeg of laat met een begrotingsjaar van veertien maanden wil komen te zitten. Deze maatregel· dreigt vervelende consequenties met zich mee te brengen voor het GLB. De Lid-Staten zullen dus van te voren de uitgaven voor het EOGFL via hun nationale begroting gaan betalen. Hoe denkt de Commissie zich ervan te vergewissen dat de uitgaven geschied zijn in volledige overeenstemming met de interventieregels van het GLB en zonder misbruik ? Dit probleem komt mijn ernstig voor want zelfs al zou de Commissie een bepaalde uitgave niet
willen terugbetalen aan de staat, dan zal deze toch in geval van interventie, restitutie enzovoort als nationale steun blijven fungeren. Men kan zich moeilijk voorstellen dat een landbouwer gedwongen zou worden zijn graan of zijn vlees van het interventiebureau of het exportland terug te nemen. De voorschotten van de Commissie waren een weerspiegeling van de financiële solidariteit. Met de restitutieregeling raakt men daar ver van af. Ten eerste zullen niet alle Lid-Staten automatisch in staat zijn de benodigde gelden totaal voor te schieten en op terugbetaling te wachten. Ten tweede zullen de landen die wel over de nodige middelen beschikken, namelijk de rijkste, geneigd zijn te veel uit te geven waardoor de dispariteiten tussen rijke en arme regio's alleen nog maar toe zullen nemen. Dit boekhoudkundig foefje is totaal zinloos. Bovendien blijkt de Gemeenschap door het onvermogen van een van haar instellingen niet bij machte een begroting uit te werken voor 1988. Zullen de Lid-Staten dan maar alle begrotingsuitgaven voor een heel begrotingsjaar moeten voorschieten waarbij de Commissie zegt dat zij het jaar er op zullen worden terugbetaald ? Bij deze aangelegenheid is het jammer dat een van de takken van de Begrotingsautoriteit door zijn gebrek aan daadkracht, bekwaamheid en vooral politieke wil unilateraal de andere tak machteloos maakt. Dit is de belangrijkste schending van het Verdrag, meer nog dan het feit dat er geen begroting is ingediend voor 1988 binnen de gestelde termijn. De Raad door het Parlement voor het Hof laten dagen zou in ieder geval tot juridische duidelijkheid leiden maar is politiek gezien ongetwijfeld een te zwakke oplossing. Op het moment dat men overgaat tot de Europese Akte en hervorming van de fondsen weigert de Raad zich daartoe voldoende financiële middelen te verschaffen en neemt zijn toevlucht tot geknutsel. De Europese burgers zal een dergelijk gebrek aan logica niet ontgaan en zij zullen ongetwijfeld de verantwoordelijken, de ministers van de Raad heel streng beoordelen. De heer Arias Cañete (ED). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, indertijd heeft de Commissie haar ontwerpreglement geïntroduceerd als integrerend deel van de financiële hervorming van de Gemeenschap. Nu deze hervorming geblokkeerd is, werkt men alleen aan de minst wenselijke aspecten ervari, zoals de regelgeving met voorlopig karakter voor een overgangsperiode, waarover we nu spreken. Uiteindelijk is het onvolmaakte systeem dat ons wordt voorgesteld, slechts een reddingsboei voor de begroting, gebaseerd op het verschuiven van de uitgaven voor het EOGFL-Garantie voor 1987 naar 1988. In het verslag van mevrouw Scrivener, dat wij onderschrijven, wordt met goede argumenten aangetoond dat de voorgestelde regeling gewoon een noodmaatregel is na het mislukken van de aanvullende begroting voor 1987. Dientengevolge zou de toepassing ervan beperkt moeten worden tot het boekjaar 1987 om te voorkomen dat een enorm vage overgangsregeling als
Nr. 2-356/50
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Arias Cañete definitief gaat gelden. Tezijnertijd kan het Parlement iedere mogelijke financieringshervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid die op een stevige grondslag is gebaseerd, goedkeuren, maar het moet er op zijn minst tegen protesteren dat een zo dubbelzinnige overgangsregeling als de voorgestelde, zich definitief consolideert. Bij al ons scepticisme over de voorgestelde regeling lijkt het ons alleen prijzenswaardig dat er, tenminste in de toelichting, een zekere gevoeligheid tegenover de Lid-Staten met minder sterke financiële structuren tot uiting kwam, en men gekeken heeft naar de mogelijkheden om hen vergoedingen toe te kennen. Wij hopen dat de besluiten van de Raad in Kopenhagen het voor de komende begrotingsjaren onnodig maken dat er een beroep wordt gedaan op hulpmiddelen als deze.
De heer Stevenson (S). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, als dit verslag als zodanig wordt aanvaard, dan betekent dit weer een daad van zelfbedrog door deze Gemeenschap. Dit bedrog dat in de laatste drie tot vier jaar endemisch is geworden, spruit voort uit het feit dat de Raad en het Parlement een eindeloze hoeveelheid belastingtrucs moeten toepassen. Dit is het gevolg van het feit dat zij hun verantwoordelijkheid ten overstaan van het GLB niet nakomen dat, zoals algemeen bekend, momenteel totaal uit de hand is gelopen. Als Gemeenschap hebben wij te maken gehad met een begroting van tien maanden. Als dit verslag wordt aanvaard en wij akkoord gaan met deze tijdelijke maatregel, dan zullen wij ongetwijfeld volgend jaar te maken krijgen met een begroting van veertien maanden, hetgeen geen slechte staat van dienst is want het gaat hierbij zuiver om een overboeking van uitgaven van het ene jaar naar het volgende. Ik denk dat wij dienen te beseffen dat het volgende jaar reeds in het teken staat van ernstige problemen. Het voorontwerp van begroting dat ingediend is door de Commissie gaat er van uit dat er een stijging zal zijn van de BTW tot 1,6 %. Dat is uiteraard helemaal niet zeker. Het voorontwerp van begroting van de Commissie gaat er van uit dat de belasting op oliën en vetten zal worden goedgekeurd. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat deze volgend jaar niet zal worden goedgekeurd. Nu zijn wij ook nog eens van plan 4 miljard Ecu aan uitgaven extra over te hevelen naar deze toch al zo uitgedunde begroting. De overgang van voorschotten naar restituties is iets dat in beginsel dient te worden ondersteund als een permanente maatregel. Als het echter een tijdelijke maatregel wordt zonder de nodige controle, vooral in de landbouwsector, dan zou dit wel eens rampzalig kunnen worden. Ik denk dat de oorspronkelijke intuïtie van mevrouw Scrivener juist was want in haar ontwerpverslag stelde zij voor dat wij deze manoeuvre dienden af te wijzen. Dat verslag is nu gewijzigd. Als wij werkelijk de Raad onder druk willen zetten, dan dienen wij deze hernieuwde poging tot financieel bedrog waardoor de uiteindelijke dag van afrekening alleen maar wordt uitgesteld, van de hand te wijzen.
De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. — Mevrouw de Voorzitter, als ik zo het naar voren gebrachte beluister, denk ik dat ik moet constateren dat niemand erg gelukkig is met het voorstel dat thans ter discussie staat. Dat geldt ook voor de Commissie zelf. De Commissie zou er uiteraard de voorkeur aan hebben gegeven als hier vandaag zou kunnen zijn gediscussieerd over een definitieve blijvende regeling, die betere controle-elementen zou bevatten, een duidelijkere beheersing van de begroting mogelijk zou maken en de problematiek, waarvoor we elk jaar opnieuw staan, definitief zou hebben beëindigd. Helaas is de politieke situatie niet zo en moeten we ons redden met een interimoplossing teneinde noodzakelijke uitgaven in de landbouw te kunnen doen. Het gaat dus om een overgangsregeling. De bedoeling is, zoals terecht door zeer velen is opgemerkt, de financiering voor de laatste twee maanden van 1987 voor de landbouw veilig te stellen. Dat is hard nodig want de bodem van het EOGFL, afdeling Garantie is in zicht. Dat is het eerste doel. Het tweede doel is te voorkomen dat op de begroting van 1988 de uitgavan van veertien maanden zullen drukken. Daarom heeft de Commissie deze constructie gekozen. Ik begrijp dat ook het Parlement wil voorkomen dat 1988 met veertien maanden wordt belast, zonder dat er een definitieve regeling is. We zijn het dus wat de doelstellingen betreft, denk ik, met elkaar eens. Maar ik geloof dat we van mening verschillen over de middelen om dat doel te bereiken. Als ik kijk naar de amendementen die door de rapporteur zijn ingediend, dan zouden die amendementen, gecombineerd, ertoe leiden dat weliswaar de financiering voor 1987 zou zijn veilig gesteld maar er op geen enkele wijze zou zijn gegarandeerd dat een belasting van de begroting 1988 wordt voorkomen. Dat is een gevolg van het feit dat volgens het ene amendement de werking tot twee maanden wordt beperkt en vervolgens dat de bepaling wordt geschrapt waarbij dat in 1988 kan worden gecontinueerd zolang er geen definitieve regeling is. Namens de Commissie moet ik deze twee amendementen afwijzen. Er zijn ook twee amendementen op de considerans. De eerste is van de geachte rapporteur en is in feite declaratoir. Ze zegt dat wat hier op tafel ligt eigenlijk onbevredigend is en geen bijdrage levert aan de oplossing van het probleem. Dat is juist voor zover het het probleem in zijn definitieve vorm betreft. Het is niet juist voor zover het de actuele problematiek van 1987/1988 aangaat. Ik vind het moeilijk een overweging, zoals die thans luidt, in een dergelijke considerans op te nemen. Het andere voorstel dat door de heer Price is gedaan, vraagt dat er een definitieve regeling komt en dat die bovendien betere controleelementen bevat, twee zaken waarover de Commissie het volledig eens is met het Parlement. De vraag is: hoort een dergelijke politieke verklaring thuis in de considerans van een tijdelijke regeling of zou dat niet veeleer een element moeten zijn dat in de resolutie zou moeten worden opgenomen als een politieke oriëntatie
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/51
Andriessen van het Europese Parlement, die overigens, naar mijn smaak, in de tekst van de considerans ook heel duidelijk is weergegeven ? Niet voor wat betreft het punt van de controle, wel voor wat betreft het niet op de begroting van 1988 laten drukken van de twee maanden die we voor 1987 tekort komen en het op deze wijze trachten te financieren daarvan. Samenvattend, ik ben erkentelijk voor de positieve opstelling die het Parlement kiest om een moeilijk probleem tot een oplossing te brengen. Ik onderschrijf de doelstelling zoals die door de woordvoerders naar voren is gebracht. Helaas moet ik van mening zijn dat de middelen die daartoe door het Parlement worden voorgesteld, in onze ogen niet de meest geëigende zijn. Er is in deze discussie gesproken over de wenselijkheid en zelfs de noodzaak van een overleg. Ik kan mij die wens en noodzaak zeer wel voorstellen en de Commissie zal dan ook zeker, voor wat haar betreft, aan deze overlegprocedure graag medewerking en steun geven. De Voorzitter. — Het debat is gelsoten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 4. Vrouwen in de sport De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A232/87 corr.) van mevrouw d'Ancona, namens de Commissie rechten van de vrouw, over de vrouwen in de sport. Mevrouw d'Ancona (S), rapporteur. — Mevrouw de Voorzitter, als rapporteur, maar ook als voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw, verheugt het mij dat wij vandaag beginnen aan de behandeling van vier verslagen die een manifestatie zijn van de zeer uiteenlopende terreinen waar de vrouwencommissie in dit Parlement zich mee bezig houdt. De verslagen betreffen de positie van de vrouw in de sport, herintreding van de vrouw in het arbeidsproces, voor vrouwen discriminerende bepalingen in de immigratievoorschriften en de positie van vrouwen in de media. Maar hoe uiteenlopend die terreinen ook mogen zijn, in alle gevallen geldt nog steeds dat de deelname van vrouwen is achtergebleven. Ten eerste zijn er de sociale, culturele en historisch gegroeide oorzaken. Dit zijn vormen van latente, indirecte, onbedoelde discriminatie. Maar ten tweede is er de feitelijke discriminatie, door regulering of wetgeving wordt de toegang tot volledige participatie van vrouwen op allerlei terreinen van de samenleving versperd. Aan deze feitelijke discriminatie, zeker als het in relatie stond tot de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, heeft de Europese Gemeenschap in het recente verleden het nodige gedaan en daar waren wij trots op. Wij waren als vertegenwoordigsters van vrouwen in dit Parlement, en dat is dan nog altijd maar 16 % maar dat is dan meer dan in de meeste LidStaten, heel trots dat er richtlijnen waren, dat er een actieprogramma was om onze ideeën over gelijkheid uit
te dragen. Helaas is op dit moment dat optimisme en die trots een beetje geluwd. De evaluatie van het eerste actieprogramma laat namelijk zien dat onder invloed van de recessie, werkloosheid, overheidsbezuinigingen, het omgekeerde is gebeurd van datgene wat wij bedoelden en dat de positie van de vrouwen vaak ongunstiger en moeilijker is geworden. Juist daarom is er actie nodig, meer dan ooit, tijdelijke positieve voorkeursbehandelingen van vrouwen, zoals ook in een aanbeveling van dit Parlement is neergelegd en overgenomen door de Commissie en de Raad. Wij hopen dat die positieve acties in de praktijk gestalte krijgen maar dat een aanbeveling daarvoor genoeg is, daar hebben wij onze twijfels over. Als er dan al eens een positieve actie is, zoals in mijn land, in de gemeente Amsterdam, waar een wethoudster de moed heeft gehad om te zetten: op deze open posten waar vrouwen zo ondervertegenwoordigd zijn mogen alleen maar vrouwen solliciteren die aan de gestelde vereisten voldoen, dan is iedereen verontwaardigd en boos over deze tijdelijke voorkeursbehandeling van vrouwen. In verband met het onderwerp dat ik mag behandelen omdat mijn collega, mevrouw Brookes, die het nodige voorbereidend werk aan dit verslag heeft verricht en na amendering niet langer bereid en in staat bleek om de verantwoordelijkheid voor dit verslag te dragen, zou ik zo'n tijdelijke positieve actie ook willen vragen voor vrouwen in de sport, op alle terreinen, op het laagste niveau, waar het gaat om onderwijs, of waar het gaat om deelname van vrouwen aan sportmanifestaties die met Gemeenschapsgelden door veel meer mannen dan door vrouwen worden bezocht. Dat geldt ook voor bestuursfuncties in de sport en het geldt ook voor datgene wat de Commissie doet. De Commissie is buitengewoon actief in het propageren van het Europa voor de burger en dat doet zij onder andere door middel van sportmanifestaties. Ik heb eens gevraagd welke van die sportmanifestaties nu specifiek voor vrouwen zijn en dat is best een aardig lijstje. Mijn vraag aan de Commissie is echter : hoeveel is dat nu in vergelijking tot alles wat u voor mannen doet, in geld uitgedrukt, ik zou dat wel eens willen weten. Ik denk dat de Commissie gehoor moet geven aan een wens die in dit verslag is neergelegd, namelijk om volgend jaar in het kader van het Jaar van de Film en de Televisie, de week van 7 tot 13 maart te reserveren voor een sportweek die speciaal over de positie van vrouwen in de sport gaat. Ik hoop dat deze twee vragen door de Commissie kunnen worden beantwoord.
(Applaus) Mevrouw Crawley (S). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben heel blij dat ik de aftrap mag doen voor de Socialistische Fractie in dit heel bijzondere parlementaire debat over vrouwen in de sport. Reeds al te lang is de vrouwensport naar de laagste divisie verwezen, alswe kijken naar verslaggeving op televisie, geld van
Nr. 2-356/52
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Crawley sponsors, onderwijs en ouderwetse opvattingen in clubs, clubbestuurscomité's en bij sponsors.
eeuw in alle culturen van scholen en universiteiten werden uitgesloten, er niet op is vooruitgegaan.
In mijn kiesdistrict, Birmingham, zijn mannen en vrouwen dol op sport en we hebben uitstekende, door de overheid gefinancierde faciliteiten voor sportbeoefening, ontspanning en training. Nog maar kort geleden ben ik met mijn kinderen naar een splinternieuw sporten ontspanningscentrum geweest, het Coxmoor Woods Leisure Centre, dat gebouwd is door de gemeenteraad van Birmingham. Het was een genot om te zien hoezeer de gemeenteraad rekening had gehouden met zaken als het aanbregen van faciliteiten waarmee vrouwen en meisjes, en ook jongens en mannen aangespoord worden om gebruik te maken van alle sportfaciliteiten in het centrum : goede verkleedruimtes voor babies en gezinnen, vrouwelijke instructeurs, faciliteiten voor gehandicapten, moeder- en peutergroepen.
De deelname van vrouwen aan wedstrijd- en recretatiesport in het kader van sportverenigingen als zich spontaan vormende groepen, maar ook hun activiteit als scheidsrechter of coach tonen zeer duidelijk aan hoe hardnekkig het vooroordeel kan zijn als zou zoiets niet passen voor een vrouuw, te meer dang jonge meisjes al in de schoolsport op weinig aanmoedigingen kunnen rekenen.
Vooruitstrevende gemeenteraden als die van Birmingham zijn uiterst zeldzaam en het komt in heel Europa maar al te vaak voor dat vrouwen, met name oudere vrouwen en gehandicapte vrouwen en meisjes, niet dezelfde mogelijkheden hebben om volledig een sport te beoefenen als hun mannelijke tegenhangers. Dichter bij huis, in Wolverhampton werd eerder dit jaar een uitstekende getalenteerde jonge speelster, spits par excellence, Natalie Masters, naar de zijlijn van haar schoolvoetbalteam verwezen. Waarom? Alleen maar omdat de schoolvoetbalbond haar geen bekerwedstrijden liet spelen. Zij was een meisje en ze mocht niet deelnemen aan dat sportevenement. En dat is geen op zichzelf staand geval. In de hele EEG worden de grote vaardigheden en sporttalenten van jonge meisjes verspield, omdat bepaalde door mannen overheerste sportorganisaties nog niet in de twintigste eeuw beland zijn en nog steeds vinden dat het blinkend eremetaal in de sport alleen aan mannen moet worden voorbehouden. En ze kunnen die opvatting nog steeds ongestraft in de praktijk brengen. Met dit uitstekende verslag zouden we, als we werkelijk goed opletten, ernaar moeten streven dat elk individu het recht krijgt om naar zijn of haar eigen inzichten de sport van zijn of haar keuze te beoefenen op het niveau dat overeenkomt met zijn of haar capaciteiten en dat alle hindernissen op weg daarnaar toe de rode kaart krijgen. De 52 % van de Europese bevolking die van het vrouwelijke geslacht is en vaak aan sport doet, wil niet op de reservebank toekijken hoe de jongens spelen. Zij vinden dat ze alle reden hebben om zelf te spelen en daar hebben ze gelijk in ! Mevrouw Braun-Moser (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij zou ik dit verslag, waaraan ieder van ons in de commissie heeft meegewerkt, uitdrukkelijk willen ondersteunen. De vooroordelen tegenover vrouwen in de sport waarop in dit verslag wordt ingegaan zijn er een sprekend bewijs van dat de bewustwording van het volk voor het sociaal-culturele feit dat die vrouwen eeuwenlang van de wedstrijdsport en de lichaamsoefening verwijders zijn gehouden, net zoals zij tot eind vorige
Helaas wordt sport voor meisjes vandaag de dag nog niet zo ernstig genomen als sport voor jongens. Als een meisje van zins is de sport op te geven, worden alle excuses zo maar aanvaard. Is een jongen zoiets van plan, dan wordt het al meteen „een probleem" dat zelfs in de gezinsraad wordt uitgepraat. De situatie verschilt natuurlijk van Lid-Staat tot LidStaat. Een onsportieve jonge vrouw strookt in vele gevallen met het vrouwbeeld van vele mensen die niets liever zien dan een elegant poppetje. Voor een onsportieve jonge man daarentegen trekt men de neus op. Sport is echter ook goed om gezond te blijven en om de grenzen van zijn prestaties te leren kennen en te overtreffen. Wij kennen allemaal de sociale en persoonlijke vaardigheden die door de sport kunnen worden verkregen, wanneer men op jonge leeftijd zijn lichaam oefent, verzorgt en gezond houdt, wanneer men lid is van sportverenigingen en deel uitmaakt van ploegen, teamgeest ontwikkelt, als faire tegenstander ook eens kan verliezen. Maar opdat meisjes en vrouwen deze vormingskansen zouden krijgen moeten niet alleen de officiële barrières uit de weg worden geruimd, die, zoals gezegd, in de diverse Lid-Staten uiterst verschillende vormen kunnen aannemen : zo vaardigen enkele sportclubs zelfs regels uit die meisjes van lidmaatschap uitsluiten ; in sommige gevallen wordt schoolsport voor meisjes slechts tot op een bepaalde leeftijd aangeboden. Wij moeten veeleer de diep gewortelde vooroordelen bij onze mensen aanpakken. Het volstaat gewoonweg niet dat sportclubs melden of dat bijvoorbeeld de sportverantwoordelijke van de stad Hamburg me schrijft dat vrouwen voortaan kunnen deelnemen aan verschillende aan mannen aangeboden sportdisciplines als voetbal, cricket, golf, want ik moet vaststellen dat de vrouwen amper op dat aanbod ingaan. Net als op alle andere gebieden hebben de vrouwen zich ook hier de tegen hen gerichte mening van de maatschappij als zouden zij niet voor de sport gemaakt zijn, eigen gemaakt. Wij hebben hier te maken met het vaak bestudeerde verschijnsel dat vrouwen, d.w.z. de meerderheid van de bevolking, zich gedragen als een minderheid en negatieve meningen over hen overnemen. Wat de belangrijke vaardigheden betreft die vrouwen dank zij de sport en ook in het belang van anderen kunnen verwerven, om zonder angst voor de concurrentie collegiaal met anderen samen te werken of een beroep te doen op haar eigen lichaamskracht en te zorgen voor
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/53
BraunMoser haar gezondheid, moet het er ons allemaal om te doen zijn dat vrouwen meer aan sport kunnen doen, en meer bepaald in die disciplines die zowel mannen als vrouwen kunnen beoefenen en die vandaag de dag meer en meer de voorkeur genieten. De media — waar vrouwen minder dan 10 % van de sportverslaggevers uitmaken — kunnen daarbij een handje helpen, op voorwaarde evenwel dat de manne lijke journalisten hun vooroordelen over de vrouw in de sport kunnen opgeven. Wij weten dat dit soort verslagen in de pers en op de televisie vooral voor jongeren een voorbeeldfunctie heeft. D e jongere generaties zouden zonder enig onderscheid deelachtig moeten worden gemaakt aan de via de sport verworven vaardigheden, precies omdat de sport als levenservaring bijdraagt tot de algemene levensvervulling. Mevrouw Squarcialupi (COM). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, de discriminatie tussen mannen en vrouwen is ook in de sport bijzonder hevig. Ook hier laat men zich nog steeds leiden door de modellen van de mannen. De jongens en de meisjes zouden echter op voet van gelijkheid met de sport kunnen beginnen. In Italië bijvoorbeeld zijn de programma's van de school voor een ieder gelijk. Het onderscheid wordt daarna gemaakt, om te beginnen bij het onderwijzend perso neel. D e vrouwen moeten de meisjes les geven en de mannen de jongens, ondanks het feit dat er tot de leeftijd waarop de puberteit begint de jongens en de meisjes een gelijke ontwikkeling van botten en spieren hebben en er dus geen enkel verschil bestaat tussen hun prestaties. Tijdens de puberteit ontstaat er dan geleidelijk een differentiatie in de lichamelijke ontwikkeling, waar de negatieve en veel zwaarder wegende invloed van culturele factoren, van de mentaliteit en van het traditionele rollenpatroon nog boven op komt. Derhalve is het belangrijk dat alle soorten van sport meer opengesteld worden voor de vrouwen, opdat zij niet alleen meer aan wedstrijden kunnen gaan deelne men, maar ook opdat zij onder volledige acceptering van hun eigen limieten de sport gaan zien als een middel om zichzelf te ontplooien, om zichzelf en hun lichaam beter te leren kennen en om meer te kunnen genieten van beweging, spel en wedstrijd. Toch wordt er nog steeds gediscrimineerd. Een uit twee uitstekend voetballende meisjes bestaande tweeling kon alleen maar spelen door zich als jongens te verkleden en door hun vrouw zijn te verbergen. Er; is nog een ander geval dat in de documenten helaas niet wordt genoemd: de hoogste gerechtelijke instantie in Italië heeft een vrouw verboden om te fluiten in divisie A, B en C wedstrijden van het mannelijke beroepsvoetbal. Laten wij ook het „schandaal", zoals dat in de massamedia werd genoemd, niet vergeten: een meisje van 14 jaar ging tijdens een wielerwedstrijd met 50 deelnemers, waarvan 49 mannen, als eerste over de streep. Ik denk dat voor die 49 de nederlaag een extra bittere pil is geweest omdat zij verslagen waren door een vrouw. Onze fractie steunt natuurlijk de ontwerpresolutie die voortvloeit uit een voorstel voor een Handvest van de
rechtenvan de vrouw in' de sport. D it voorstel werd gedaan door de Italiaanse Unie van populaire sport takken, waarvan enkele afgevaardigden vandaag op de tribune zitten. q>>¡,, r.iDÍ η . (Applaus van links) De heer Marín, vicevoorzitter van de Commissie^. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, het verslag dat mevrouw d'Ancona vandaag ter goedkeuring aan het Parlement voorlegt, heeft betrekking op een complex van proble men die in de Gemeenschap heel reëel zijn, en in sommige gevallen zelfs zorgwekkend. Inderdaad, in algemene termen wordt de vrouwensport in de Gemeen schap ondergewaardeerd in vergelijking met de man nensport ; en er bestaan inderdaad bepaalde vormen van discriminatie tegenover vrouwen, zoals sommige vrou welijke leden opmerkten. Het is waar — dat vindt de Commissie ook — dat deze problemen voortvloeien uit een reeks culturele stereotypen die nog steeds bestaan, in verband met de rol die mannen en vrouwen in de maatschappij spelen. Hoewel het verslag dat u heeft voorgelegd juist is en nuttig, in zoverre het voornamelijk, gericht. is op de nationale overheden en de sportfederaties in alle Lid Staten, moet ik erop wijzen dat er zich een probleem voordoet bij de concrete verzoeken die u aan de Commissie richt. En om misverstanden te vermijden, zou ik dit punt meer in detail willen bespreken. Allereerst weet u dat de Europese Economische Gemeenschap in dit soort kwesties slechts een vrij kleine rol kan spelen, daar het gaat om kwesties waarvoor de Commissie niet voldoende communautaire bevoegd heden heeft. Om duidelijk te maken wat onze mening over dit verslag is, zou ik de volgende opmerkingen willen maken: u verzoekt ons om in 1988 een speciale sportweek voor vrouwen te organiseren. D at is op zichzelf een positief idee ; maar de Commissie kan op dit moment moeilijk een definitief antwoord geven, aangezien de geringe hoeveelheid beschikbare middelen dit plan moeilijk uitvoerbaar zouden maken. Toch zou dit verzoek eventueel ingewilligd kunnen worden, voor zover de LidStaten en nationale federaties dat willen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de Commissie in deze iets kan ondernemen, omdat we in de eerste plaats — zoals u wel weet — niet voldoende bevoegdheden op sportgebied hebben, en in de tweede plaats moeilijk aan financiële middelen zouden kunnen komen, wanneer dat probleem met de LidStaten in verband met de bevoegdheden uit de weg geruimd zou zijn. Desondanks wil ik u enkele maatregelen noemen die de Commissie in het kader van onze werkzaamheden reeds heeft goedgekeurd: inzake lichamelijke opvoeding, waarover u in uw ontwerpresolutie spreekt, bestaat er bijvoorbeeld een overtredingsprocedure tegen een Lid Staat, omdat de Commissie van mening is dat het tegen het principe van gelijke behandeling ingaat dat verschillende methodes voor de selectie en aanstelling van mannen en vrouwen als leraar lichamelijke opvoeding worden toegepast.
Nr. 2356/54
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Marín
Tevens kan ik u een gedetailleerde opsomming geven van concrete initiatieven van de Commissie die aantonen dat wij bereid zijn om ervoor te zorgen dat in de sport het basisprincipe van de gelijke behandeling wordt nageleefd. De Commissie heeft een aantal sportmanifestaties gesteund waaraan ook vrouwen deelnamen. Zo steunde de Commissie het schip „Women for Europe" van Louise Chambaz tijdens de laatste Europese Zeilrace. In 1986 heeft de Commissie de „Europa"trui en cup toegekend aan Janie Longo, ter gelegenheid van de derde Ronde van Frankrijk voor vrouwen, waar openlijk vraagtekens werden gezet bij deelname van vrouwen aan het professionele wielrijden. We zijn ook beschermvrouw geweest van de expédie naar de K2 van de Himalaya, gevormd door een team van vrouwen en geleid door een vrouw, die zich ten doel gesteld hadden de Europese vlag op de top van de Himalaya K2 te planten. Tenslotte heeft de Commissie de kosten gedragen van de zwemkampioenschappen van de Europese Economische Gemeenschap, die in Leeds gehouden zijn, en onlangs hebben we in Nederland het beschermheerschap aanvaard voor een hockeytoernooi voor dames. Dit betekent dat de Commissie in de mate van het mogelijke probeert een reeks actieprogramma's te ontwikkelen die ingaan op het in dit verslag voorgelegde probleem. Met deze acties wil de Commis sie inspelen op de bezorgdheid die in het Europese Parlement leeft. Maar ik herhaal dat onze middelen steeds beperkt zijn en dat we op dit gebied van de communautaire beleid geen bevoegdheden hebben. Mevrouw d'Ancona (S), rapporteur. — Mevrouw de Voorzitter, ik zou van de gelegenheid gebruik willen maken, voordat dit debat nu echt gesloten wordt, om toch nog iets tegen de commissaris te zeggen. Ik heb een lijstje met een paar sportmanifestaties die met steun van de Commissie tot stand komen en speciaal ten goede komen aan vrouwen. D at heb ik ook gezegd. Dat lijstje is kennelijk vollediger dan het lijstje van de commissa ris. D áár gaat het mij niet om maar ik heb de commissaris gevraagd : hoeveel is dat in verhouding tot al het geld dat naar mannelijke manifestaties gaat. D aar heb ik geen antwoord op gekregen. U zult ook weten dat, als u dat gaat uitrekenen, het een gigantisch verschil is. Wij weten natuurlijk dat er nu geen geld is en dat u, zelfs als u wél tijd zou hebben, nu niet meer in maart een sportweek kunnen organiseren. Zodra het geld er wél is, zodra we wél een begroting hebben, zouden wij het bijzonder op prijs stellen als de Commissie eindelijk eens het goede voorbeeld stelt. Het is immers erg moeilijk voor ons om hier verslagen en resoluties op te stellen en een grote mond op te zetten, terwijl de Commissie zelf juist op dit gebied mannen voortrekt. Daar komt het op neer. (Applaus) De heer Marín, vicevoorzitter van de Commissie. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw d'Ancona, in
dergelijke debatten kan de Commissie zich moeilijk verdedigen. Als u inderdaad van mening bent dat de Commissie over geld beschikt om te organiseren wat u voorstelt, dan zou ik u willen verzoeken om een financieringsvoorstel bij uw verslag te doen. Maar u zult me moeten helpen bij het vinden van dat geld. Ik zeg u dat we het niet hebben, u zegt dat het er is. Als u kunt aantonen dat het er is, dan garandeer ik u dat we het zullen bestemmen voor elke sportmanifestatie die u wilt. Dat beloof ik u. (Applaus) De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden.
VOORZITTER: D E HEER ALBER Ondervoorzitter 5.
Stemming
ONTWERPRESOLUTIE (D OC. B2841/87) VAN DE HEER D EVÈZE NAMENS D E EUROPESE RECHTSE FRACTIE OVER SCHAPEVLEES: verworpen
ONTWERPRESOLUTIE (D OC. B2850/87) VAN DE HEER NAVARRO VELASCO E. Α., NAMENS DE EUROPESE D EMOCRATISCHE FRACTIE, OVER D E COMMUNAUTAIRE VERORD ENING VOOR SCHAPEVLEES Stemverklaringen De heer Pasty (RD E). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, onze fractie zal voor de resolutie in de geamendeerde vorm stemmen, omdat wij het wenselijk achten dat alle producenten der Gemeenschap onder gelijke concurrentievoorwaarden werken. Het huidige systeem waarbij het ene land boven het andere wordt begunstigd, is onaanvaardbaar, zodat wij zeer ernstige bezwaren hebben tegen de zojuist door de Commissie gedane voorstellen, omdat daarbij de concurrentievoor waarden binnen de Gemeenschap eerst over vier jaar met elkaar in overeenstemming zouden worden ge bracht, hetgeen onder de huidige omstandigheden ontoelaatbaar is. Bovendien wijzen wij nadrukkelijk op het feit dat schapenteelt de enige bron van inkomsten in bepaalde gebieden van de Gemeenschap is waardoor een levensvatbare landbouw kan worden gehandhaafd, en dat niet alleen in Schotland maar ook in een aantal
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/55
Pasty andere gebieden, met name in droge bergstreken in Frankrijk en in een aantal gebieden aan de Middellandse Zee. (Applaus) De heer Eyraud (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij weten dus vandaag iets meer over de voorstellen van de Commissie inzake de herziening van de schapevleesverordening. Men stelt een stabiliserende regeling voor, welke in werking zou treden als de produktie in de Gemeenschap over de gehele lijn boven die van de veestapel van 1987 zou stijgen. Hierbij ziet men over het hoofd dat potentiële marktoverschotten veel meer door invoer dan door de produktie van de Gemeenschap ontstaan. Maar die invoer wordt geenszins door de stabiliserende maatregelen gestraft. Bovendien gaat men voort op de weg van een maximum premie per schaap, welke in de gedachtengang van de Commissie de enige premie wordt. Dit heeft de Commissie reeds voor het prijzenjaar 1987/1988 voorgesteld. Het is een billijk principe dat op zichzelf reeds voor elke fokker een stabiliserende rol zou spelen. Om nu twee stabiliserende elementen in te voeren, lijkt mij niet dienstig. Voor mijn part geloof ik dat er slechts één moet worden gekozen. Ik geef de voorkeur aan de maximum premie, welke rechtvaardiger is, omdat die rechtstreeks voor elke fokker geldt. Aangezien mijn amendementen op de resolutie van de heer Navarro, waarin deze gedachten zijn neergelegd, zijn aangenomen, zullen wij gaarne voor deze resolutie stemmen, met dien verstande dat onze Vergadering zich nader moet bezinnen over de voorstellen van de Commissie. De heer Pranchère (COM). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat ik voor de geamendeerde resolutie stem neemt niet weg dat ik tegen de recente voorstellen van de Commissie verzet moet aantekenen. Het is goed dat vandaag na het debat waarom ik tijdens de laatste zitting had gevraagd en dat ook heeft plaatsgevonden, een nieuw debat plaatsvindt. De Commissie heeft in haar voorstellen zowel met de feiten rekening gehouden als voorstellen gedaan. Maar die voorstellen vind ik helemaal niet bevredigend. Erkend dient te worden dat de markt voor schapevlees zich in een anti-communautaire richting heeft ontwikkeld, waardoor de Franse schapenteelt, als die ontwikkeling zo doorgaat, in gevaar komt. Wij bevinden ons in een situatie waarin zelfvoorziening onmogelijk is, en toch slaat de Commissie een weg in welke onbevredigend is. Ons debat in september was gerechtvaardigd wegens de aard van de door de Commissie gedane voorstellen ; het was geenszins voorbarig en demagogisch, zoals de heer Eyraud heeft gezegd, omdat de werkelijke problemen daarbij aan de orde zijn gesteld. De Commissie wil bij de herziening van de schapevleesverordening een eenheidsmarkt en een gelijke behandeling van de fokkers herstellen. Dat is een goed ding. Zij stelt zelfs voor om
de steun aan een maximum te binden ten einde de grote fokkers niet aan te moedigen. Maar de Commissie blijft dezelfde gedachten gang volgen, aangezien zij in haar voorstel voor een verordening de herziening van deze schapevleesverordening tot 1992 wil uitstellen. Ofschoon ik voor de ontwerp-resolutie zal stemmen, zijn wij het dus niet eens met het door de Commissie gevolgde beleid. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-154/87) VAN MEVROUW BLOCH VON BLOTTNITZ, NAMENS DE COMMISSIE MILIEUBEHEER, VOLKSGEZONDHEID EN CONSUMENTENBESCHERMING, OVER DE RECHTSGRONDSLAG VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(87) 281 DEF. — DOC. C2-82/87) VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD (EURATOM) T O T VASTSTELLING VAN MAXIMAAL TOELAATBARE RADIOACTIVITEITSNIVEAUS VOOR LEVENSMIDDELEN, DIERVOEDERS EN DRINKWATER IN HET GEVAL VAN ABNORMALE NIVEAUS VAN RADIOACTIVITEIT OF VAN EEN NUCLEAIR ONGEVAL Stemverklaringen Mevrouw Bloch von Blottnitz (ARC), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, onderhand moet iedereen toch wel duidelijk weten hoe hij hier moet stemmen, gelet op het feit dat de Commissie gisteren op geen enkele van onze vragen een klaar, ondubbelzinnig en afdoend antwoord heeft kunnen geven. Aardige antwoorden, dat wel, maar allesbehalve bevredigend. Overigens, het is politiek totaal stijlloos dat de heer Clinton Davis aan enkele leden van dit Huis, die eigenlijk met ons willen meestemmen, een verklaring heeft laten bezorgen, waarvan ik als rapporteur echter geen kopie heb gekregen, zodat ik er ook geen standpunt tegenover kan innemen. Zoiets vind ik een politieke miskleun. Wie naar zo'n middel grijpt heeft ergens iets te verbergen — gelukkig is iemand toevallig op de brief gestuit waarin, naar ik daarnet verneem, staat dat artikel 31 van het Euratom-Verdrag de strengste volksgezondheidsnormen zou opleggen. Dit is larie, waarde collega's ! Gelooft u alstublieft dit soort onzin niet. U kunt er van op aan dat de Commissie juridische zaken en rechten van de burger alsook de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming u het beste hebben voorgesteld. Het dokument dat hier is verspreid is gelogen. Het getuigt volgens mij van een nog bedenkelijker politieke stijl dat de assistent van de heer Clinton Davis
Nr. 2-356/56
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Bloch von Blottnitz hier rondjes aan het draaien is om te proberen deze of gene alsnog te beïnvloeden. Waar gaat het naartoe !
deze garantie te verdedigen en steunen dus ook de resolutie-Bloch von Blottnitz.
(Applaus van links) Daarom vraag ik u een klare en duidelijke stem uit te brengen : het gaat immers om een principe en om de bescherming van de volksgezondheid. Wij mogen niet aan onze rechten verzaken. Stem alstublieft voor het verslag. (Applaus van links) De heer Fich (S). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik steun onvoorwaardelijk het verslag van mevrouw Bloch von Blottnitz want daarin staat dat wij artikel 100A moeten gebruiken als rechtsgrondslag wanneer wij discussiëren over straling in levensmiddelen na een ongeval met een kerncentrale. Wat staat er in artikel 100A. Daarin staat dat elk land het recht heeft in zijn bescherming van de volksgezondheid verder te gaan dan waar de Lid-Staten het in meerderheid over eens zijn geworden. Artikel 31 van het Euratom-Verdrag waar de Commissie de voorkeur aan geeft, biedt een individuele Lid-Staat zo'n recht daarentegen niet. Dit betekent dat de individuele bevolkingen in de individuele landen kunnen worden opgezadeld met bepaalde radioactiviteitsniveaus. Het baart mij veel zorg dat de EGCommissie vindt dat de vrije handel zwaarder weegt dan het leven en de gezondheid en derhalve artikel 31 van het Euratom-Verdrag kiest. Ik had graag gezien dat men de voorkeur had gegeven aan artikel 100A, aangezien Denemarken duidelijk werd beloofd dat zij daar juist in zulke aangelegenheden gebruik van zouden kunnen maken. Wij zien nu dat deze toezegging ondermijnd is door het optreden van de Commissie en ik maak mij er tevens zorgen over dat ook de Raad op deze lijn zit. Het verheugt mij dat het Parlement ervoor is dat wij bij deze aangelegenheid artikel 100A toepassen en dat het Parlement daarbij het leven en de gezondheid hoger stelt dan kortzichtige economische plannen. Mevrouw Hammerich (ARC). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ook wij steunen het voorstel dat artikel 100A van het EEG-verdrag moet gelden voor de vaststelling van de radio-activiteitsniveaus voor levensmiddelen in plaats van artikel 31 van het Euratomverdrag. Beide artikelen werken met een gekwalificeerde meerderheid en daar staan wij zeer kritisch tegenover. Maar het nieuwe artikel 100A heeft als grote verschil dat er in paragraaf 4 een milieugarantie is ingebouwd. Dat betekent dat de individuele Lid-Staten het recht moeten hebben strengere milieuregels uit te werken dan in de EG-richtlijn of-verordening het geval is. Daardoor wordt een individueel land in staat gesteld het milieu te beschermen op basis van zijn eigen hoge normen. Deze milieugarantie betekent dat de regels voor de gezondheid en het milieu in beginsel onderworpen zijn aan een nationale en democratische controle. Zo is deze milieugarantie in ieder geval aan de Denen uiteengezet alvorens die voor de Europese Akte stemden en wij zullen alles er toe in het werk stellen om
De heer von Nostitz (ARC). — (DE) Ik vind de poging van de Commissie om bijna tijdens de stemming zelf hier in deze zaal haar invloed nog te laten gelden een politiek schandaal. Niet ten onrechte worden de betrekkingen tussen de instellingen, met name tussen de Commissie en het Parlement, geregeld door bepaalde formele voorschriften. Deze worden hier grof met voeten getreden. Er werd informatie rondgedeeld waarover de rapporteur geen advies meer kon uitbrengen. Ik geloof dat deze houding een uiting is van grove minachting van de waardigheid van dit Parlement. Ik wil er heftig tegen protesteren ! (Applaus) Mevrouw Ewing (RDE). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. In verband met de bewering dat een medewerker van de Commissie een document heeft laten rondgaan, zou ik om opheldering willen vragen. Hij heeft het in elk geval niet bij mij bezorgd. Betekent dat dat bij de leden heeft uitgezocht en geselecteerd die het document van hem kregen ? Dat roept vragen bij mij op, die nu door de Commissie beantwoord zouden moeten worden. (Applaus) De heer Rothley (S). — (DE) Dit is het huis van het Parlement. Commissie en Raad zijn hier te gast. Ik vind het een grof schandaal dat medewerkers van de Commissie proberen hier in de zaal afgevaardigden te beïnvloeden. Dat kunnen zij overal doen behalve hier ! Ik stel daarom voor dat zulke dingen in de toekomst achterwege blijven en dat geen medewerkers van Commissie of Raad ooit nog proberen in deze zaal parlementariërs te beïnvloeden. (Applaus) De heer Clinton Davis, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik haast mij nu het woord te nemen, want ik geloof dat hier van een mug een olifant wordt gemaakt. Wat hier is rondgedeeld, als voortvloeisel uit bepaalde informele gesprekken die gisteravond plaatsvonden, is een kopie van de toespraak die ik heb gehouden. Het is absoluut niets nieuws. Er was enige belangstelling voor wat ik gezegd had en het leek me daarom gepast dat de mensen die belangstelling getoond hadden, konden beschikken over het betoog, een moeilijk en ingewikkeld juridisch betoog, dat ik gisteravond heb gehouden. Daar lijkt me niets verkeerds aan. Als de geachte leden allemaal de moeite hebben genomen om deze toespraak te lezen, ben ik daar meer dan gelukkig mee. Het is een uiterst ingewikkeld betoog, maar er is niets nieuws in opgenomen en aan geen van de geachte leden is iets nieuws onthuld. Er is geen document van de Commissie. Dat zijn de feiten.
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
De Voorzitter. — Daarmee is deze kwestie opgelost. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-82/87) VAN DE HEER MUSSO, NAMENS DE COMMISSIE REGIONAAL BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING, OVER BERGGEBIEDEN Stemverklaringen De heer Graziani (COM). — (IT) Mijnheer d e ' Voorzitter, wij zullen voor de resolutie stemmen. Zij heeft de verdienst dat zij de behoefte onderstreept aan een communautaire strategie voor de berggebieden, met als hoofdkenmerken: het waarborgen van waardige levensomstandigheden aan de bergbewoners, de bescherming van het milieu, de fundamentele rol van de landbouw en een geïntegreerde aanpak van het ontwikkelingsprobleem. Het verslag brengt de beperktheid van het tot nog toe gevoerde beleid aan het licht, dat viel of stond met die louter op overleven gerichte maatregel, nl. de compensatievergoeding voor de boeren. Ik moet in dat verband ons ongenoegen uitspreken over het antwoord dat de Commissaris gisteren heeft gegeven op een vraag van enkele collega's van de intergroep „berggebieden" aan de Commissie. Daarin werd de Commissie gevraagd of ze van zins was haar diensten zo te organiseren dat zij dit naar wij vonden belangrijke punt terdege kan onderzoeken. De heer Chiabrando (PPE), schriftelijk. — (IT) Het verheugt me dat ik namens mijn fractie, de EVP, akkoord kan gaan met deze resolutie en met die van collega Musso. Beide zijn, vind ik, bijzonder belangrijk, ook omdat ik als vertegenwoordiger van een grotendeels als berggebied geclassificeerde streek erg gevoelig ben voor deze problematiek. Deze uitspraak van het Europese Parlement over de problemen van de berggebieden valt op een bijzonder gunstig tijdstip, nl. aan het eind van een historische periode waarin de industrie en de tertiaire sector een felle groei hebben gekend. Deze twee sectoren hebben als het ware arbeidskrachten weggezogen vooral uit de benadeelde, perifere en bergachtige gebieden, die daardoor verpauperden en nu zelfs een ware verwoestijning riskeren. Enkele levensbelangrijke en urgente problemen (werk, huisvesting, diensten) van heel wat mensen zijn weliswaar opgelost, maar de berggebieden, het land en het milieu hebben hun eige echte beschermingsfactor verloren : de mens. En aangezien de bescherming van het landschap en van het milieu de zaak is van iedereen, moeten wij dringend de gunstige voorwaarden in het leven roepen om de bevolking ter plaatse te houden en die al zo erg achterstaande probleemgebieden.
Nr. 2-356/57
Volgens ons kan in allereerste instantie een levensnoodzakelijk en vast inkomen worden gegarandeerd uit de primaire land- en bosbouwactiviteiten, met prijzen en hoeveelheden die niet worden benadeeld door de communautaire bepalingen inzake overschotproduktie. Mocht onder de gestelde voorwaarden het inkomen nog niet voldoende zijn, moet de overheid voorzien in een compenserende vergoeding voor de dienst die de landbouw levert, namelijk het in stand houden van het land. Onontbeerlijk is ook een passende sociale bescherming met name van de bejaarden, zonder lasten voor de betrokkenen. Voorts moet alle aandacht uitgaan naar het plan ter verbetering van de infrastructuren (wegen, elektriciteit, waterleiding), dat door verordening 1760/78 goed op gang was gebracht en nu voortgezet wordt in het kader van verordening 1401/86, waarvoor echter te weinig middelen zijn uitgetrokken. De herverkaveling van de gronden, samen met het recupereren en het verzorgen van verwaarloosde percelen zijn absolute voorwaarden wil men de nieuwe landbouwbedrijven een aan de huidige omstandigheden aangepaste, economisch levensvatbare omvang geven. De herbebossing van marginale gronden en de verbetering van het bestaande bosbestand zijn een ander doel dat wij met vaste overtuiging moeten nastreven, ook in het licht van het deficit dat op dit gebied bestaat. Tot slot hopen wij dat deze resolutie een zeer ruime steun zal genieten en dat de Commissie en de Raad het met de nodige wettelijke maatregelen en financiële middelen zullen onderstutten. De heer Cot (S), schriftelijk. — (FR) Het verheugt mij dat eindelijk over de resolutie betreffende de berggebieden wordt gestemd. Ik onderstreep hierbij het belang van paragraaf 7, derde streepje: „vrijstelling van beperkingen op de produktie, zoals de rhedeverantwoordelijkheidshcffing en de quota". De toepassing van melkquota in berggebieden voor de kleine producenten is thans oorzaak van versnelde ontvolking hoewel de berggebieden een beperkt aandeel hebben in de melkproduktie van de Gemeenschap. De manier waarop sommige regeringen de communautaire richtlijnen uitvoeren, met name in Frankrijk, bestraft de berglandbouw zwaar en is in tegenspraak met de doelstellingen in de resolutie. De heer Dalsass (PPE), schriftelijk. — (DE) Vandaag kan ik zeker voor dit verslag stemmen. Al mijn amendementen werden door het Parlement met grote meerderheid aangenomen, ook al heeft de rapporteur zich tegen een aantal van die amendementen uitgesproken. Op die manier werd de landbouw in het middelpunt van de belangstelling geplaatst: het landbouwbeleid krijgt de belangrijke rol ervoor te zorgen dat de berggebieden in stand worden gehouden. Zonder de boeren kan in de berggebieden de noodzakelijke woondichtheid niet worden gehandhaafd. Zonder hen zijn er geen waarbor-
Nr. 2-356/58
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Dalsass gen meer voor het milieu en wordt het ecologische evenwicht verstoord. Nog een wens wou ik uitspreken aan het adres van de Commissie en de Raad. Voor de berggebieden zou men meer middelen moeten ter beschikking stellen voor structuurverbeteringen en bij het verlenen van inkomenssteun moet men vooral ook rekening houden met de boeren in berggebieden en de boeren in de nabij gelegen gebieden. De heer Eyraud (S), schriftelijk. — (FR) Het beleid inzake berggebieden moet een sociaal beleid zijn. Het moet de gebieden de mogelijkheid bieden voor een oorspronkelijke en krachtige ontwikkeling, het mag niet alleen maar een steunbeleid zijn. Het handhaven van voldoende bedrijvigheid in berggebieden draagt bij tot de ruimtelijke ordening, voorkomt ontvolking en beperkt de kosten van de openbare dienstverlening. Een beleid van geïntegreerde ontwikkeling en ruimtelijke ordening in berggebieden is niet enkel mogelijk, zoals in het verslag-Musso wordt vermeld, maar onontbeerlijk. Het landbouwbeleid speelt in deze context een zeer belangrijke rol. Het gaat hier niet alleen om de produktie van levensmiddelen : de landbouw draagt bij tot behoud van het landschap en de bescherming van het milieu. In deze optiek is de directe hulp voor de verbetering van de openbare dienstverlening dus aanvaardbaar. Het amendement-Dalsass op paragraaf 7, zesde alinea van het verslag is in die zin erg relevant. De paragraaf over de fiscale vrijstelling lijkt mij een beetje onvoorzichtig en vaag. Wij zullen ondanks alles voor het verslag stemmen dat als een eerste etappe moet worden beschouwd. Bij een verdere uitdieping ervan, met name in de werkgroep berggebieden, zal het aan kracht winnen. Mevrouw Garcia Arias (S), schriftelijk. — (ES) Ik geef deze stemverklaring wegens het belang van deze resolutie voor een bergachtig gebied in Spanje, waar ik vandaan kom, Asturie namelijk. Er moeten geïntegreerde ontwikkelingsprojecten voor de berggebieden worden opgezet, die gericht zijn op het verbeteren van de communicatiemiddelen, op het toerisme, het ontwikkelen van de landbouwproduktiviteit voor lokale consumptie en de houtproduktie, het bestuderen van alternatieve energiebronnen en het ontwikkelen van het midden- en kleinbedrijf. Deze conclusie komt in grote lijnen overeen met de aanpak van de regionale regering van Asturie bij het ontwikkelen van het Eo-Oscos-plan voor het westelijke gebied. Enkele belangrijke elementen in het verslag-Musso zijn goedgekeurd. Bijvoorbeeld de overweging dat de landbouw in deze gebieden niet alleen voedingsmiddelen levert, maar ook een ecologische functie heeft voor het behouden en beschermen van het milieu. En verder het voorstel van de Gemeenschap een oriënterende functie te geven bij het opzetten van kleine en middelgrote bedrijven op het gebied van de geavanceer-
de technologie die voor hun werking een rustig en schoon milieu nodig hebben, zoals dat in die gebieden bestaat. Het verslag is in elk geval verrijkt door het amendement van de Spaanse socialisten waarin gesproken wordt over de situatie van achterstelling waarin de gebieden zich bevinden — de rapporteur vermeldde dat niet — en door de amendementen waarmee een basisprincipe wordt geïntroduceerd dat bepaalt dat er een communautaire strategie moet komen, gebaseerd op een geïntegreerde benadering van de problemen bij het ontwikkelen van berggebieden, op een strikte bescherming van het milieu en op de fundamentele eis van een waardig leven voor de bewoners van deze gebieden; principes waar de werkgroep voor berggebieden van het Parlement achter staat. In de door de landbouwcommissie van het Parlement ingediende amendementen wordt een principe voorgesteld om bepaalde maatregelen te nemen, zoals belastingvrijstelling voor de landbouwondernemingen ; het verbeteren van de structuren van de landbouwbedrijven die getroffen zijn door emigratie moet begunstigd worden; vrijstelling van de medeverantwoordelijkheidsheffing en van produktiequota ; kredieten met gunstige interesten en op lange termijn ; het toekennen van hogere compenserende schadeloosstellingsbedragen ; het creëren van mogelijkheden voor de kleine landbouwbedrijven om aanvullende inkomsten te verwerven ; steunmaatregelen voor het bevorderen van het toerisme, de kunstambachten en de voedingsmiddelenindustrie. Wat de aard van de schadeloosstellingen betreft, verheugt het mij dat het standpunt van de landbouwcommissie de overhand heeft gehad boven dat van de rapporteur. Daarin wordt voorgesteld ze in de vorm van directe betalingen aan de bedrijven toe te kennen als compensatie voor de leningen aan de bond van berglandbouwers en tevens om de noodzakelijke gelijkheid van interest te krijgen en om een stimulans te vormen voor het behouden van de bedrijven. De rapporteur meende dat ze afhankelijk gesteld moesten worden van de rentabiliteit van de bedrijven en dat zou kunnen betekenen dat de tendens dat vele kleine landbouwers verdwijnen en dat deze gebieden ontvolkt raken, zich doorzet. Verder is het verbeterd door het opnemen van herbebossingsprogramma's in de gebieden die door bosbranden werden getroffen. Ik geloof, en daar prijs ik me gelukkig mee, dat het Europese Parlement er met deze resolutie in geslaagd is het regionale beleid uit te stippelen dat voor deze berggebieden zo dringend noodzakelijk is. De heer Gasòliba i Böhm (LDR), schriftelijk. — (ES) De Liberale en Democratische Fractie heeft duidelijk haar steun betuigd aan het verslag-Musso, dat aantoont dat het noodzakelijk is dat de communautaire instellingen bijzondere aandacht schenken aan de hooggebergtegebieden om de levensomstandigheden daar te verbeteren.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/59
Gasòliba i Böhm Dit verslag is volgens mij slechts een basis waarop in volgorde verslagen van het Parlement verdergewerkt moet worden, opdat we de richting kunnen aangeven die overeenkomt met de acties die de Commissie moet voeren op de verschillende terreinen van haar bevoegdheid, waarbij deze op logische wijze in verband worden gebracht met de prioriteiten die in het verslag worden gesteld. In de komende verslagen moet de specifieke toestand in de hooggebergtegebieden in de nieuwe Lid-Staten, Spanje en Portugal bestudeerd worden en er moet een specifiek plan voor de Pyreneeën worden uitgewerkt, die in de nabije toekomst een speciale behandeling moeten krijgen, om ze even bereikbaar en toegankelijk te maken als de Alpen nu zijn. Laten wij hopen dat dit verslag een stevige basis vormt waarop een grootse communautaire actie kan rusten die leidt tot het oplossen van de omvangrijke problemen in de hooggebergtegebieden in de Europese Gemeenschap. De heer Habsburg (PPE), schriftelijk. — (DE) In het debat over de moeilijkheden waarmee de Gemeenschap tegelijkertijd op het vlak van de economie, het milieu en het sociaal beleid heeft af te rekenen staat de kwestie van de toekomst van onze berggebieden centraal. De „boom" van de techniek en het toerisme als gevolg van de toenemende vrije tijd heeft wel een gunstige weerslag gehad op enkele plaatsen in onze berggebieden, maar door de band de achterstand op de andere, klimatologisch gunstiger streken nog in die mate doen toenemen dat heel wat bewoners de bergen ontvluchten. Sociologisch is zoiets voor Europa meer dan bedenkelijk; de geschiedenis leert ons immers dat precies de bergbevolking, dank zij haar prestatievermogen en haar moed, een voelbare impuls heeft gegeven aan onze vooruitgang. De bergbewoners „verliezen" zou de teloorgang betekenen van een essentieel element in Europa. Deze overweging alleen al toont aan dat de Europese berggebieden op vele vlakken als een entiteit kunnen worden gezien. Er wordt wel altijd gewezen op het klimatologisch voordeel van Zuid-Europa maar anderzijds heeft die streek het nadeel dat zij meestal niet het winterseizoen heeft dat in de Alpen een aanzienlijke economische sector heeft zien ontstaan. Toerisme is een tweesnijdend zwaard : een economische zegen voor velen, maar ook een ernstig gevaar voor de sociale en natuurlijke omgeving. Daarom is enige waakzaamheid geboden om te voorkomen dat onze berggebieden vervallen in een toeristische monocultuur. Ook hier is meervoudige diversifiëring aangewezen. In dat opzicht formuleert het verslag-Musso enkele waardevolle suggesties : een strategie voor de bescherming van de kleine grondbezitter; regels voor de ruimtelijke ordening waarbij woonmogelijkheden worden geschapen die de plaatselijke bevolking een inkomen opleveren; maatregelen ter bescherming van een aan de plaatselijke omstandigheden aangepaste, hooggespecialiseerde landbouw; een cultuur- en een vervoerbeleid die ook de bergbewoners de meest
essentiële voordelen van onze geestelijke en materiële levensstandaard waarborgen. Iets wat extra in de verf behoort te worden gezet is de referentie aan het Zwitserse beleid van het aantrekken van bepaalde vormen van spitstechnologie in het gezonde milieu van onze bergen. Wat wij daarvoor nodig hebben is een geïntegreerd EGbeleid voor de berggebieden. Dat heeft tot nog toe altijd ontbroken. Het verslag-Musso is daartoe een eerste, betekenisvolle aanzet, waaraan vooral collega Dalsass, zelf berglandbouwer, door zijn inzet in de Commissie landbouw, visserij en voedselvoorziening en door zijn amendementen een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd. Daar mag het echter niet bij blijven. De heer Pranchère (COM), schriftelijk. — (FR) De economische en sociale problemen in de berggebieden nemen toe. Er zijn dus bijzondere maatregelen nodig, zoals in het verslag van de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, waarmee ik het eens ben, wordt onderstreept. De eerste doelstelling is het compenseren van de natuurlijke handicaps als gevolg van de hoogte en het klimaat. Deze maatregelen mogen echter niet als dallesdekker dienen voor de schade die, hoofdzakelijk in de landbouwsector, wordt veroorzaakt door het nationale en communautair beleid. Niet de sneeuw of de wind zijn de oorzaak van het vertrek van de bevolking en het uitsterven van de dorpen, maar wel het beleid dat op communautair en nationaal vlak wordt gevoerd. De crisis in de schapensector die verband houdt met een uiterst onrechtvaardige verordening, de verslechterde situatie van de rundveehouders en de zeer strenge toepassing van de melkquota hebben vooral de achtergebleven regio's getroffen, in het bijzonder de berggebieden waar reconversie erg moeilijk is. Wij moeten in de eerste plaats het geheel van de sectorgewijzc beleidslijnen veranderen en verbeteren voor het welzijn van de producenten, ook in de berggebieden. Jammer genoeg gaat de Commissie met „haar stabilisatoren" op begrotingsvlak niet in deze richting. Er moet ook meer rekening worden gehouden met de eigenheid van de berggebieden bij de tenuitvoerlegging van een beleid. De melkproducenten, bij voorbeeld, moeten worden vrijgesteld van de quota en van de medeverantwoordelijkheidsheffing. Dit is des te meer noodzakelijk omdat hun kwaliteitsprodukten geen afzetmoeilijkheden hebben. Integendeel zelfs, in mijn streek hebben de melkerijen melk tekort voor de kaasproduktie en ten gevolge van de quota zijn zij verplicht zich elders te bevoorraden. Jongeren moeten worden aangemoedigd om zich vooral door het bevorderen van organisaties en coöperatieve verenigingen. Tegelijk met het verhogen van de landbouwsteun moet de ontwikkeling van de ambachtelijke en industriële bedrijvigheid worden aangemoedigd ten einde te voorkomen dat de berggebieden ontvolkt geraken en
Nr. 2-356/60
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Pranchère opnieuw braak liggen. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan opdat de berggebieden zo mooi zouden blijven zoals onze vriend Jean Ferrat ze bezingt. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-109/87) VAN DE HEER HUME, NAMENS DE COMMISSIE REGIONAAL BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING, OVER DE REGIONALE PROBLEMEN VAN IERLAND
keling tot het gemiddelde in de Gemeenschap op te trekken. Ik denk dat de voordelen die een geïntegreerd ontwikkelingsprogramma voor de regio Dublin zullen meebrengen over enkele jaren arbeidsplaatsen voor duizenden mensen zullen creëren. Het zal de industrie, het vervoer, de infrastructuur, het toerisme en het milieu bevorderen. Het zal ertoe bijdragen Dublin in zijn vroegere schoonheid te herstellen en mogelijk maken dat Dublin zijn plaats onder de Europese hoofdsteden behoudt. Ik ben trots op Dublin, de inwoners, de geschiedenis en de cultuur ervan en ik zal blijven vechten voor de toekomst van deze stad. Mijn collega's en ik zullen met veel enthousiasme voor het verslag-Hume stemmen.
Stemverklaringen Mevrouw Lemass (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het harde werk en de toewijding die de heer Hume in dit verslag heeft gestoken, worden ten zeerste op prijs gesteld door mijzelf en mijn collega's. Het verslag heeft onze algehele steun. Ik wil ook graag het Parlement bedanken voor het aannemen van onze amendementen. Het verslag vestigt de aandacht op de specifieke problemen van Dublin : het hoge werkloosheidscijfer dat moet worden aangepakt door lokale, nationale en communautaire acties en op het samengaan van sociale, economische en milieuproblemen waarmee de stad te kampen heeft. Dit verslag spoort de Commissie ook aan tot een uitgebreide studie over de manieren waarop de Gemeenschap kan bijdragen tot een verbetering van de situatie in de binnenstad van Dublin. Ik denk dat u het met mij eens bent dat dit verslag duidelijk onderstreept dat het Europese Parlement een beslissende rol kan spelen in de toekomstige ontwikkeling van mijn hoofdstad. Ik wil het Parlement ook graag bedanken voor zijn steun. Gisteren heeft mijn regering aangekondigd dat wij, ten einde ervoor te zorgen dat Ierland ten volle gebruik zou maken van de mogelijkheden van de communautaire fondsen, de weg van geïntegreerde ontwikkelingsprogramma's zullen inslaan. De regio Dublin die ik vertegenwoordig zal de eerste regio zijn voor een dergelijk programma. Ik hoop dat de Commissie en de Raad hun steentje zullen bijdragen om ervoor te zorgen dat de door de Commissie bepaalde doelstellingen in haar uitgebreide voorstellen voor de hervorming van de structuurfondsen en van het communautair beleid inzake algemene steunverlening aan de minder begunstigde gebieden, waartoe Ierland behoort, zullen worden bereikt. Het verslag-Hume pleit er in paragraaf 16 voor dat Ierland een hogere bijdrage uit de communautaire fondsen zou krijgen omwille van onze speciale positie. Onze economie is tijdens de afgelopen maanden enorm verbeterd: de rentevoeten zijn gedaald, de inflatie is gering en de uitvoer stijgt, maar ons werkloosheidscijfer is onaanvaardbaar hoog. In deze beslissende fase van ons herstel hebben wij de welwillendheid en de steun van de Lid-Staten nodig om onze economische ontwik-
De heer McCartin (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, jammer genoeg kan ik niet voor dit verslag stemmen. Ik ben niet tegen de grote lijnen van dit verslag maar ik kan de belangrijkste aanbeveling in dit verslag niet aanvaarden. Dit verslag pleit tegelijk voor een versterking van de bestaande lokale autoriteiten en het invoeren van rechtstreeks verkozen nieuwe regionale autoriteiten. Het geeft geen details over wat deze autoriteiten zouden moeten doen. Ierland is een klein land en ik geloof niet dat wij onze problemen zullen oplossen door nog een extra regeerniveau in te voeren tussen de lokale en de nationale autoriteiten zonder aan te geven hoe dit gaat functioneren of welke verantwoordelijkheid die wij eraan willen geven, zonder vermelding van de aantal tewerkgestelde personen en alles wat hieruit voortvloeit. Ik zou graag teruggaan naar mijn eigen land en mijn eigen volk en hen de beslissingen uitleggen die ik in dit Parlement heb gesteund. Met alle respect voor de rapporteur en de Commissie, ik kan de aanbevelingen in dit verslag niet ondersteunen omdat wij zij niet hebben begrensd of gedetailleerd. Ik betreur het dat ik mij moet onthouden. De heer Flanagan (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is een erg goed verslag en ik zal er voor stemmen. Eindelijk lijkt het of de Commissie en de betrokken nationale autoriteiten het eens zijn over de manier om vooruitgang te boeken via geïntegreerde programma's. Ik vind het jammer dat de heer McCartin het nodig vindt zich te onthouden. De Commissie en de nationale regering vormen twee van de betrokken elementen. Wij zullen thuis zeer zorgvuldig de inspanningen van de regering nagaan om het gisteren aangekondigde programma uit te voeren. Ik kom nu tot het derde en belangrijkste punt, dit is de Raad zelf. Sedert de Europese Akte is men bij wet verplicht te doen wat overigens in het Verdrag werd verondersteld, namelijk zich serieus inspannen om het levenspeil van de armere regio's in de Gemeenschap te verhogen tot het peil van de rijkere gebieden. Dat is niet gebeurd. Tot nu toe lijkt het er niet op dat de Raad daartoe bereid zou zijn. Toch moet de Raad nu optreden want daartoe is hij statutair verplicht. Sommige leden van de Raad hebben een verachtelijke rol gespeeld in heel deze zaak. Het is hoog tijd dat zij zich positiever
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/61
Flanagan opstellen en aantonen dat zij serieus hebben geprobeerd om de arme regio's op zijn minst tot een hoger levenspeil te brengen dan nu het geval is.
vestigen, en door betere verbindingen wordt de uitbreiding van de bestaande industrie en handel bevorderd.
(Applaus)
De aanbeveling van het verslag aan de Commissie aangaande speciale programma's voor de landbouw produktie, de ontwikkeling van het toefisme en het zorgen voor gunstige voorwaarden voor de vestiging van nieuwe industrie zou als zij wordt aangenomen de economie van de landelijke regio's in Ierland kunnen omvormen.
De heer Fitzgerald (RDE), schriftelijk. — (EN) Ik steun dit verslag van harte en ik wil daarbij graag de nadruk leggen op enkele punten die naar mijn gevoel erg belangrijk zijn. Het is betreurenswaardig dat ondanks het feit dat de preambule van het Verdrag oproept tot een ver mindering van de dispariteiten tussen de verschillende regio's in de Gemeenschap, de verschillen tussen Ierland en de meer welvarende regio's in de Gemeenschap veeleer vergroot dan verkleind zijn. Als wij het ernstig menen met de voltooiing van de interne markt tegen 1992 moeten de problemen van de verschillende regio's, met inbegrip van Ierland, grondig worden aangepakt en moet voor de ontoereikendheid van de financiering en de uitvoering van de struc tuurfondsen een geschikte oplossing worden gevonden. De rapporteur wijst er terecht op dat de struc tuurfondsen gedurende de 14 jaar sinds de toetreding van Ierland tot de EEG allesbehalve adequaat zijn geweest voor Ierland. Aangaande interne regionale onevenwichtigheden, heb ik enige tijd gemeend dat er binnen Ierland zelf aanzienlijke regionale verschillen bestaan. Ik stel het daarom op prijs dat de Ierse regering nu onderzoekt hoe de regio's meer kunnen worden betrokken in de structuurfondsen. D e aanpak met geïntegreerde pro gramma's is de beste methode en ik verwelkom daarom de beslissing van de regering om het probleem Dublin te bestuderen. Ik wil er sterk op aandringen dat een soortgelijke aanpak wordt aangenomen voor de ZuidWest regio. In de regio Greater Cork zijn meer fabrieksjobs verloren gegaan dan in eender welk ander deel van Ierland. Het hele zuidelijke gebied, in het bijzonder van Waterford over Cork naar Kerry, heeft geleden onder een aanzienlijke stijging van de werkloosheid en de noodzaak van een geïntegreerde aanpak bestaat reeds lang. Er is alle reden toe dat in die regio's een door de Gemeenschap gefinancierde studie zou worden georga niseerd die parallel loopt met de studie over Dublin. D it zou ontegensprekelijk bewijzen dat deze verbintenis van de Ierse regering tot decentralisatie gemeend is. Er is ongetwijfeld echt behoefte aan het D ublinplan, maar wij moeten ook de eveneens dringende noodzaak die in andere regio's, zoals de Greater Cork regio, bestaat in overweging te nemen. Een dergelijke actie zou wijzen op een stap in de richting van decentralisatie en zou bijdragen tot het herstel van de economische welvaart van de Ierse regio's. Een adequaat gebruik van de regionale fondsen voor de vervoersinfrastructuur zou deze problemen aanzienlijk kunnen beperken doordat het een extra argument zou zijn voor nieuwe bedrijven om zich in deze regio's te
:·!·'·;''..
^ '■ '
> !·', . f*
'>:¡'.'.ü' r
Tenslotte, wat betreft de door de Ierse regering genomen maatregelen met het oog op economische groei in Ierland, en in het bijzonder de noodzaak om de openbare uitgaven te beperken ten einde de nationale schuld te stabiliseren, vind ik dat de Commissie de aanbeveling moet volgen, namelijk in het verslag dat Ierland over een hogere bijdrage uit de communautaire structuurfondsen zou moeten beschikken. Indien de interne markt zoals gepland over vijf jaar moet zijn verwezenlijkt, moeten vlug maatregelen in deze richting worden genomen. De heer O'Donnell (PPE), schriftelijk. — (EN) Als indiener van de resolutie die ertoe heeft geleid dat de Commissie regionaal beleid John Hume heeft belast met dit speciaal verslag over Ierland, zal ik van ganser harte voor dit verslag stemmen en mijn fractie, de christen democraten, aansporen hetzelfde te doen. Ik ben natuurlijk opgetogen dat het verslagHume geheel overeenstemt met de hoofddoelstelling van mijn resolutie, dit is de aandacht vestigen op de ernstige socioeconomische situatie in Ierland, en de dringende noodzaak voor de Commissie en de Ierse regering om samen te komen en een coherent en gecoördineerd regionaal ontwikkelingsbeleid voor Ierland op te stellen waarbij gebruik wordt gemaakt van de geïntegreerde regionale ontwikkelingsprogramma's, een methode die uitstekend geschikt is voor de Ierse situatie. Ik stel in het bijzonder de reactie van de Commissie en van de Ierse autoriteiten op mijn resolutie en op het verslagHume op prijs en ik ben ervan overtuigd dat de goedkeuring van de geïntegreerde programma's ervoor zal zorgen dat Ierland ten volle kan genieten van de communautaire instrumenten, met name van de structuurfondsen. Ik steun de voorgestelde acties voor D ublin dat met enorme economische en sociale problemen kampt, maar ik wil de regering en de Commissie waarschuwen dat acties voor D ublin plaats moeten vinden in het kader van een nationaal beleid van evenwichtige regionale ontwikkeling, waarvan decentralisatie en machtsover dracht aan de regio's deel uitmaken. Tenslotte wil ik een beroep doen op de regering en de Commissie om zich speciaal in te spannen voor de Gaeltacht, dit is de bron en fontein van de Ierse taal en cultuur die in de minst begunstigde delen van Ierland ligt. Geïntegreerde actie voor de Gaeltacht is zowel dringend als noodzakelijk.
Nr. 2-356/62
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
O'Donnell Het Parlement neemt de resolutie aan)
TWEEDE VERSLAG (DOC. A2-149/87) VAN MEVROUW SCRIVENER, NAMENS DE BEGROTINGSCOMMISSIE, OVER HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(87) 365 DEF. — DOC. C2-104/87) VOOR EEN VERORDENING HOUDENDE VASTSTELLING VAN BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE DE FINANCIERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID Mevrouw Scrivener (LDR), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, overeenkomstig artikel 40, lid 2, van het Reglement wou ik erop wijzen dat ik heb begrepen dat de commissaris niet voornemens is de door het Parlement zojuist aangenomen amendementen over te nemen. Ik heb ook begrepen dat u de overlegprocedure met de Raad wenst te handhaven ; dat hadden wij ook gevraagd. Ik verzoek dus het Parlement zich, overeenkomstig artikel 40, van het Reglement, uit te spreken en te stemmen over de ontwerp-wetgevings-resolutie. (Applaus) De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. — Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, mevrouw Scrivener, heeft volstrekt juist weergegeven wat ik heb gezegd. De Commissie kan niet de verordening in de thans door het Parlement voorgestelde vorm tot de hare maken maar ondersteunt een eventueel besluit van het Parlement voor een overlegprocedure. De Voorzitter. — Mevrouw Scrivener, bent u het eens met die verklaring ? Mevrouw Scrivener (LDR), rapporteur. — (FR) Ik dank de commissaris, ik ben het volledig met hem eens. (Het Parlement neemt de resolutie aan) 6. Beeld van de vrouw in de massamedia De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A295/87) van mevrouw Lenz, namens de Commissie rechten van de vrouw, over het beeld en de positie van de vrouw in de massamedia. Mevrouw Lenz (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, toen wij in de Commissie voor de rechten van de vrouw met dit verslag begonnen, hadden wij de bedoeling niet alleen de aandacht van de leeuw „Media" te vragen maar ook te krijgen. Wellicht zouden wij in dit Parlement beter spreken van de heilige stier „Medium", want zo zien velen het medium, als een alwetende en almachtige goed van onze tijd, die wordt bijgestaan
door een schare nevengodheden. Zoals bekend ontvoerde Zeus onder de gedaante van een stier de koningsdochter Europa ; het wekte toen al enig opzien of lokte alvast enige reactie uit ; en ook toen ging het om een vrouw. Wat de reacties betreft die al zijn losgekomen moet duidelijk worden gezegd dat het verslag tot stand is gekomen niet zonder maar met de medewerking van de vrouwen in de media: het steunt immers op de bevindingen van een tweedaagse hoorzitting van februari 1986 waarop alle grote radio- en televisiestations, de geschreven pers en de reklamewereld waren uitgenodigd. Een deel van hen is niet op de invitatie ingegaan. Het verslag stoelt dus op de beschikbare gegevens, waarop dan later de positieve acties zijn gevolgd die de omroepen inmiddels hadden opgestart. Daar zal ik in mijn gesprek met de pers iets nader op ingaan. Eén van deze acties was bijvoorbeeld een verslag over de positie van de vrouw in de Franse media, met name bij radio en televisie; de BBC bezorgde ons een verslag, getiteld „Women in BBC-management", waaruit helaas blijkt dat er in tien jaar praktisch niets is veranderd. Wat wil het verslag, dat tussen haakjes gezegd niet geïsoleerd staat ? Studies van de Raad van Europa, de UNO, de UNESCO en tal van andere organisaties staan bol van aanbevelingen om het beeld en ook de rol van de vrouw in de media te verbeteren. Zij werpen een licht op de wisselwerking tussen enerzijds het beeld en anderzijds de rol van de vrouw in de media en maken op dat vlak een duidelijk onderscheid tussen televisie, radio, geschreven pers, vrouwenpers en reclame. Uit de meeste van de bestaande studies en rapporten komen dezelfde tendensen naar voren. Over 't algemeen komt het beeld noch de rol noch de positie van de vrouw in de mediawereld overeen met de realiteit. Bij alle pogingen om tot gelijkgerechtigdheid te komen is men zich bewust geworden van de rol die de media spelen in de verwezenlijking van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en in het voorhouden van voorbeelden. Daarbij zijn heel wat vragen gerezen. In hoeverre zijn de constitutionele en wettelijke bepalingen inzake gelijkgerechtigdheid, persvrijheid en voorlichtingstaak van de massamedia met elkaar in overeenstemming te brengen ? Hoe kunnen clichévoorstellingen die meer beantwoorden aan het beeld dat de commerciële reclame van de vrouw geeft dan aan de realiteit worden vermeden ? Hoe kan het beeld van de rol van de vrouw in het maatschappelijke leven worden gecorrigeerd? Tot nog toe was het vertrokken beeld vaak te wijten aan het feit dat de vrouwen in het openbare leven en met name in de politiek ondervertegenwoordigd zijn. Hoe komt het dat vrouwen in de mediawereld vaak maar in geringe mate een eigen identiteit bezitten? Waar blijft hun eigen kennen en kunnen, hun eigen niet afgeleide verantwoordelijkheid in het gezin en het beroep ? En wat met hun moeilijkheden om te beroep en gezin met elkaar in overeenstemming proberen te brengen ?
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/63
Lenz Het klopt dat het beeld van de vrouw de jongste jaren veranderd is. Al naargelang hun ¡mogelijkheden zoeken inmiddels de televisie maar vooral de radio, de dagbladpers, de reclamemensen en heel wat vrouwen tijdschriften naar nieuwe antwoorden. Een generatie vrouwen, die een degelijke opleiding heeft genoten en bewust van haar rechten en mogelijkheden haar plaats in de maatschappij inneemt, eist dat van de vrouw een beeld wordt opgehangen dat reëler en natuurlijker is dan tot nog toe meestal het geval was. De reclameindustrie onderstreept in haar standpunt natuurlijk dat reclame niet discriminatoir is. Het voorbeeld dat daarbij wordt aangehaald van vrouwen als blikvanger voor herenstoffen of van mannen voor auto's in een vrouwentijdschrift, is niet relevant omdat niets gezegd wordt over de manier waarop. En dat is maar één voorbeeld uit de vele. Een belangrijk gedeelte van het verslag behandelt de positie van de vrouw in de media. Het geringe aantal keren dat in de media vrouwen in openbare functies worden afgebeeld valt zeker terug te voeren op hun geringe aantal. Dat geldt ook voor de aanwezigheid van vrouwen in de bestuurlijke en uitvoerende organen van de media. Op een enkele uitzondering na vormen zij in de overkoepelende structuren van de media in topfunc ties, in de organen waar de beslissingen vallen, in leidende functies en in de sectoren waar met de meest geavanceerde technieken wordt gewerkt nog steeds een minderheid. Dat wordt door de cijfers uit alle Europese landen bewezen. Daarentegen zijn zij in groten getale in middelhoge en lagere posities te vinden, in het bijzonder in de administratie. Tijdens de vorige vergaderperiode hebben wij gesproken over de positie van de vrouw in de EGinstellingen. Ook op dat vlak bemerken wij heel wat paralellen met het verslag dat wij vandaag behandelen. Het mag dan ook niemand verbazen indien het zowel op het punt van de rang alsook van het aantal van de optredende vrouwen evenals van het aantal op redacties werkzame vrouwen tot ontsporingen komt, zoals op 4 januari 1986 is gebleken in het ZD F amusementspro gramma met Frank Elstner „Menschen 85", waarop slechts 40 % van de kijkers afstemde. In het programma trad maar één enkele vrouw op. Het publiek bedacht de populaire TVster dan ook met de titel „Pascha 86". Hier wordt een vicieuze cirkel zichtbaar. Vooral in een samenleving als de onze, die meer kijkt dan leest. Het hoge kijkcijfer van deels antivrouwelijke d.w.z. van meer of minder subtiel inhoudelijk vröuwendiscrimine rende programma's komt echter op grond van een hoog aantal vrouwelijke kijkers tot stand. En de programma makers richten zich dan weer naar deze kijkcijfers. Zij zouden slechts dan hun programma's een meer op vrouwen gericht aanzien geven, indien daardoor de kijkcijfers zouden stijgen of met andere woorden indien vrouwendiscriminerende programma's door vrouwen zouden worden geboycot. D at gaat natuurlijk zeer ver. Hier moeten nieuwe wegen worden ingeslagen door vrouwen meer opleidings en beroepskansen te bieden.
De resolutie die wij aan het Europese Parlement voorleggen formuleert een reeks eisen die niet alleen aan de media zelf maar ook aan de EGcommissie en aan de vrouwen zelf zijn gericht. In nagenoeg alle LidStaten en mediasectoren zijn duidelijke aanwijzigingen merkbaar dat met of zonder initiatieven ter bevordering van de positie van de vrouw toch een proces op gang is gekomen. Dit verslag moet ertoe bijdragen om dat proces met en voor de vrouwen àan te zwengelen, opdat die grote spiegel die de media zijn de helft van de bevolking niet als een droombeeld maar waarheidsgetrouw weerspie gelt en daardoor iedereen gelijke rechten en gelijke kansen biedt. *>·{';
'
■ ■<(■■·» · ' ' \ l > · . ! ) : ■
in,
:iii0
:'
(Applaus) Mevrouw Pantazi (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, het thema dat vandaag besproken wordt is van doorslaggevend belang voor de strijd om gelijkheid. D e massamedia dragen immers in belangrijke mate bij tot het ontstaan van bepaalde tendensen en van een bepaalde mentaliteit. Op directe of indirecte wijze krijgt men gedragscodes en opvattingen voorgeschoteld. D e massamedia oefenen een soort van macht uit en zij maken hier misbruik van ten nadele van de gelijkheid tussen de geslachten. Zij zijn nog steeds behept met syndromen die geen reden van bestaan meer hebben en zij blijven reeds lang achterhaalde modellen volgen, waarin een beeld van de vrouw wordt gegeven zoals zij in het verleden was. Er worden weliswaar nieuwe modellen uitgedragen maar daarin worden de werkelijke waarde, de gaven, de capaciteiten en de activiteiten van de vrouwen helemaal niet of slechts in geringe mate weergegeven. De presentie van de vrouw in de massamedia is zowel quantitatief als qualitatief onvoldoende. D e rollen zijn hier opzettelijk oneerlijk verdeeld, ondanks het feit dat de vrouw recht heeft op gelijkheid en op een waardige behandeling bij het weergeven van haar beeld en haar activiteiten. Bovendien zou een gelijke behandeling als een soort veiligheidsklep kunnen werken voor het heden en de toekomst van de mensheid, voor de opvoeding van de nieuwe generatie, voor het bereiken en het handha ven van de vrede en van de sociale rechtvaardigheid, thema's waar de vrouwenbeweging zich altijd voor zal blijven inzetten. Wanneer deze trieste gang van zaken niet ongedaan gemaakt wordt, zal elke actie en elke maatregel ten behoeve van de gelijkheid tot mislukken gedoemd zijn en slechts een steentje bijdragen tot het bouwen van een luchtkasteel. D e eenzijdige informatie over alle thema's aangaande de gelijkheid zal immers knagen aan de wortels van al het verworvene. Wanneer de vrouwen geen standvastige bondgenoten krijgen in de massamedia lopen zij het risico dat hun rechten helemaal ten onder gaan, omdat zij in het conflict met de heersende traditionele mentaliteit het onderspit moeten delven en juist omdat dan alleen deze mentaliteit voortdurend uitgedragen zal worden, zal deze een eeuwig bestaan beschoren zijn.
Nr. 2-356/64
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Pantazi De communautaire instellingen zullen derhalve zo spoedig mogelijk voorstellen moeten doen voor een kaderwetgeving waardoor deze trieste gang van zaken ongedaan gemaakt kan worden. De Lid-Staten zullen deze dan moeten invullen en toepassen. De particuliere reclamebureau's zouden eens na moeten denken over de verantwoordelijkheid die zij jegens de helft van de bevolking hebben en over het effect dat de door hen uitgedragen boodschappen sorteert. Tot slot zullen zowel de mannelijke als de vrouwelijke journalisten, ondanks het feit dat ook zij, zoals bekend, werknemers zijn, er voor moeten zorgen dat wat hen wordt ingegeven door hun goede trouw, principes en geweten ook werkelijk wordt toegepast, in de mate natuurlijk waarin dit noodzakelijk en billijk is.
(Applaus) De heer Estgen (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, zoals wij allemaal weten worden onze maatschappij, ons individueel en collectief gedrag, ons denken en zelfs onze gevoelens in toenemende mate door de media bepaald. Veel meer dan onze ouders, de school of de kerk drukken de media hun stempel op ons, tot zelfs in ons ethisch, cultureel, sociaal en politiek denken toe. De televisie slaagt daar uitstekend in. Het is dan ook bijzonder belangrijk welk beeld de media van de vrouw geven en hoe de positie van de vrouw in de samenleving overgebracht wordt. Vooreerst wil ik mijn collega, Marlene Lenz, gelukwensen met haar uitvoerig, nauwkeurig, kortom waardevol verslag, dat het resultaat is van diepgaand onderzoek. Helaas hebben enkele door de commissie aangebrachte toevoegingen en wijzigingen krassen gemaakt op dat zo gave schilderij. Ik hoop evenwel dat het plenum er alsnog in slaagt het te restaureren. Wat ik als iemand die zich altijd met gezinspolitiek heeft beziggehouden bijzonder apprecieer zijn de pogingen van mevrouw Lenz om de media ertoe te bewegen bij de arbeidsvoorwaarden voor de vrouwen rekening te houden met het gezin. De media spelen een tweeërlei rol: een informatierol, d.w.z. het verslaan van de werkelijkheid — en helaas is hier veel van wat de media over de vrouw zeggen juist — en een opvoedende, richtinggevende rol. Aan die taak zijn de media, wat de vrouwen betreft, tot dusverre vaak schromelijk tekort geschoten. Tot besluit twee korte opmerkingen. Ik ben op alle gebieden, dus ook hier, tegen een voorkeursbehandeling voor vrouwen door middel van quota's. Ik wil niet dat door ideologische, postemancipatiekrampen in de vorm van zorgvuldig uitgedokterde quota's de toekomst van bekwame en adequaat opgeleide vrouwen in gevaar wordt gebracht. Ik ben voorstander van een ontspannen, natuurlijke houding ten opzichte van vrouwen, in wie ik het volste vertrouwen heb. Er zijn veel bekwame vrouwen, ook bij ons in dit Parlement, nietwaar dames ! Ook vrouwen die qua beslagenheid met kop en schouders boven de mannen uitsteken. Die moeten hun kans krijgen.
Er is iets in het verslag dat ik niet goed begrijp, namelijk de vraag naar een richtlijn tegen discriminatie op grond van het geslacht. Ik weet niet precies welke bedoeling daar achter schuilt. De vrouw mag niet tot sex- en lustobject gedegradeerd worden; alles wat indruist tegen de waardigheid van de vrouw moet achterwege blijven. Maar — en ik richt mij tot mijn vrouwelijke collega's — doet u het ons mannen alstublieft toch niet aan dat alleen nog in de reclame, het journaal en amusementsprogramma's nog hatelijke, afgrijselijke vrouwspersonen worden getoond! (Uitroepen van links) Die paradijselijk-erotische aantrekkingskracht van de vrouw mag niet geofferd worden aan de waangedachte van de gelijkheid. De moderne vrouw wil als vrouw liefhebben, als moeder kinderen opvoeden, zich als gelijkgerechtigde doen gelden in het beroep, de samenleving en de politiek. De media moeten dat helpen verwezenlijken. Mijn fractie kan echter niet instemmen met het voorstel om een richtlijn tegen discriminatie op grond van geslacht uit te werken. (Boe-geroep van links) De Voorzitter. — Dat was alvast meer boe-geroep dan applaus, maar dat komt toch niet in de notulen. Mevrouw Llorca Vilaplana (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, heel vaak moeten wij vrouwen in dit Parlement ons onze taak als vrouw en die van de vrouwen die een beroep hebben in herinnering brengen. En daarbij zouden wij — zoals de heer Estgen net gezegd heeft — willen rekenen op het gezelschap en de medewerking van de mannelijke parlementsleden. De Commissie rechten van de vrouw bestaat niet omwille van een gril of van het toeval. Zij heeft bestaansrecht om één enkele reden: in onze maatschappij bestaan nog steeds verschillen in behandeling tussen man en vrouw in het beroepsleven en op sociaal vlak. Hoewel in artikel 119 van het Verdrag van Rome over gelijke bezoldiging voor arbeid wordt gesproken, bleek dat al snel niet voldoende te zijn. Derhalve is met de resolutie van 11 februari 1981 het werkingskader uitgebreid om een structuur op te zetten waarmee gehoor gegeven kan worden aan de talloze verzoekschriften die in de resolutie van 1981 zijn opgenomen. De vier verslagen die vandaag zijn ingediend, worden gezien in het kader van genoemde besluiten. Mannen en vrouwen werken samen in dit Parlement voor een nobele, gemeenschappelijke zaak : het opbouwen van een nieuw en verenigd Europa, dat versterkt wordt door een nauwe samenwerking tussen de volkeren, gesterkt ook door het talloze aantal malen dat mannen en vrouwen het eens waren. Dit doel zal nooit bewaarheid worden en deze inspanningen zullen nooit beloond worden, als er geen gelijkheid tussen man en vrouw bestaat, als weerstanden niet overwonnen worden, als er geen vrijheid is of een eerlijke behandeling van mannen tegenover vrouwen en van vrouwen tegenover mannen. We weten dat onze wetten gelijkheid
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/65
Llorca Vilaplana bepalen, maar ze worden van hun kracht ontdaan, doordat ze niet nageleefd worden. Vandaag treden in de plenaire vergadering onder werpen voor het voetlicht die de vrouw betreffen. Wij zijn erin geslaagd vier verslagen in te dienen met een heel verschillende inhoud, zoals mevrouw d'Ancona van morgen reeds zei, maar allemaal in dezelfde lijn: de verschillen, de marginalisering van de vrouw in belangrijke hoedanigheden. We hebben het verslag van mevrouw d'Ancona, waarin in feite niet veel gevraagd wordt en dat weinige is heel terecht, en dat beoogt de aanwezigheid van de vrouw bij sportmanifestaties te bevorderen. Met het verslag van mevrouw Larive zullen mijn collega's, mevrouw Daly en mevrouw Roberts zich bezighouden, evenals met het verslagHeinrich. Het uitstekende verslag van mevrouw Lenz is van doorslaggevende betekenis met het oog op het uitroepen van 1988 als jaar van de Film en Televisie, ter gelegenheid waarvan de door vrouwen op dit gebied geleverde prestaties getoond zullen worden, en ook de moeilijkheden waarmee ze momenteel te maken hebben. Natuurlijk zal het op rechtvaardige en eerlijke wijze uitvoeren van de door mevrouw Lenz voorgestel de maatregelen zorgen voor het rechtzetten van ongelijkheden en verschillen in behandeling in het beroep op het gebied van de communautaire media. Onze fractie heeft verschillende amendementen inge diend met de bedoeling het verslag dat door de verschillende rapporteurs is ingeleid te verbeteren—dat vinden wij tenminste. Wij willen de hier voorgelegde verslagen aannemen, maar we zijn van mening dat bepaalde amendementen aanvaard moeten worden. Ik zou om uw goedkeuring willen vragen op basis van uw enthousiasme, niet omdat u er genoeg van heeft of er onverschillig tegenover staat. Er mag niet gezegd worden dat dit onderwerpen zijn van vrouwen voor vrouwen, uitgewerkt door vrouwen, want op basis van deze en vele andere, reeds behaalde overwinningen en aanvaardbare ambities wordt een nieuwe maatschappij gevormd die ons allen, mannen en vrouwen evenveel te bieden heeft. (De vergadering wordt te 13.00 uur onderbroken en te 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: D E HEER PERINAT ELIO Ondervoorzitter
(λ)
Mevrouw Cinciari Rodano (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, enkele Italiaanse kranten schrijven vandaag dat de geachte afgevaardigde Ilona Staller, beter bekend onder haar koosnaampje „la Cicciolina", naar Israël gaat voor een aantal optredens. Geen enkele krant, voor zover ik weet, meldt haar lezers en lezeressen dat het (') Kennisgeving van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad — Actualiteitendebat (lijst met op te nemen onderwerpen): zie notulen.
Europese Parlement vandaag vier verslagen behandelt over onderwerpen die van groot belang zijn voor de vrouwen. Dit is lukraak één van de vele voorbeelden die aantonen dat de onderhavige resolutie volkomen terecht een aantal misstanden aan de kaak stelt. Iedereen, heel Europa heeft gehoord dat Cicciolina verkozen is voor het Italiaanse parlement ; weinigen zullen weten dat bij de verkiezingen van juni jongstleden, na 40 jaar, het aantal verkozen vrouwen van 7 naar 10 percent is gestegen of dat de Communistische partij momenteel 65 vrouwen telt, een derde van haar fractieleden. De informatiesector, het gebied van de massamedia is er inderdaad het klinkende bewijs van hoe vandaag de dag in onze samenleving de vrouw onder de plak zit, met andere woorden hoe sterk de maatschappij nog man gerie!« is. En als de vrouwen al niet genegeerd worden, wordt het beleid dat men ervan brengt nog vertrokken en haalt het rolpatroon naar gelang van het geslacht, op grond van oude stereoptypen, opnieuw de bovenhand. Vooral in de reclame „woedt" dan het beeld van de vrouw als sexobject. Ik kan begrijpen dat de heer Estgen liever tegen een foto van Cicciolina aankijkt dan van Rita Levi Montalcini. Maar ik vraag mij toch af of onze collega, of liever onze collega's de Nobelprijs sociaal minder belangrijk vinden dan een optreden in een Äanispektakel. Het hoeft dan ook niemand te verwonderen dat vrouwen die zich actief met informatie bezighouden het zo moeilijk hebben om door te breken, om een loopbaan op te bouwen bij de media, om tot op de leidinggevende posten op te klimmen. De monopolistische concentratie van de topposten en van de televisienetworks gaan de situatie die nog verergeren: zelfs de onafhankelijke initiatieven van vrouwen en van hun verenigingen in het journalistieke werk worden gekortwiekt. D it staat haaks op de doelstellingen van de Gemeenschap om gelijke kansen te scheppen voor de beide geslachten en in 't bijzonder de vaste belofte, die overigens in het actieprogramma opgenomen is, om te ijveren voor een mentaliteitsverandering. Om al die redenen is de hier voorliggende resolutie bijzonder opportuun, omdat zij concrete aanwijzingen geeft over de middelen om die toestand tegen te gaan en om de positie en het beeld van de vrouw te verbeteren. Het voorstel om een richtlijn uit te werken tegen de discriminatie op grond van geslacht in de reclame juichen wij van harte toe. (Applaus van links) Mevrouw Van D ijk (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, ik mag veronderstellen dat vrouwen in de media niet bepaald afgeschilderd worden als strijdvaardige, zake lijke of leidinggevende types. Je zou kunnen zeggen dat het tegendeel het geval is. Over het algemeen worden de media nog steeds door mannen gemaakt en wordt ook door mannen inhoud gegeven aan hoe vrouwen in de media weergegeven worden.
Nr. 2-356/66
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Van Dijk Binnen de vrouwenbeweging bestaat er een term voor de manier waarop dat gebeurt en die term is „sexisme". Dat is dus wel heel duidelijk. Het probleem met het verslag van mevrouw Lenz, die ik op dit moment niet in de zaal zie — en dat spijt me zeer —, is niet dat ze haar uiterste best gedaan heeft om het probleem inderdaad op tafel te krijgen, maar dat ze dat gedaan heeft in termen die in de politiek door mannen geïntroduceerd zijn. Dat resulteert in een wollig taalgebruik, zoals bij voorbeeld „dat het beeld van de vrouw in de massamedia geen recht doet wedervaren aan de concrete levensrol van de vrouw". Wat een zin ! En wat te denken van het instellen van een prijs voor de reclame-uiting waarin het gunstigste beeld van de vrouw wordt opgeroepen. Is dat niet in de ogen van reclamemakers en misschien ook wel in de ogen van de andere mannen juist die die mooie slanke, net niet helemaal naakte vrouw? Het is mannentaal die straks door mannen geïnterpreteerd wordt. Vrouwen worden misschien iets anders weergegeven, maar zullen object blijven. Voorzitter, in de media gaat het er ook om wie de dienst uitmaakt en zolang die macht niet gedeeld wordt met vrouwen, zal er aan het beeld van de vrouw weinig veranderen. Quotering is daarvoor de enige oplossing. Sexisme kun je alleen maar aanpakken als je het bij de naam noemt en daar kennen we wel wat staaltjes van. De prijzen uitreiken voor het gunstigste beeld van vrouwen, dat gebeurt jaarlijks al meer dan genoeg door de miss-verkiezingen. Toch is het verslag van mevrouw Lenz beter dan niets en het is op zijn minst een poging om enige verbering aan te brengen in de positie van vrouwen in de media. Ik hoop dat de amendementen het nog wat aanscherpen. Mevrouw Pintasilgo (S). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, volgens mij gaat het in deze resolutie niet om de bescherming van de positie van de vrouw of om haar rechten. Waar het wel om te doen is, is de democratie in Europa iets meer diepgang te geven door de rechten van de vrouwen ten aanzien van de massamedia opnieuw te bepalen. De eerste vraag die daarbij rijst is die van de vrijheid van mening als premisse en grondslag van de vrijheid van meningsuiting. Indien de massamedia echte mentale programma's gaan uitstippelen en indien van meer dan de helft van de bevolking een scheefgetrokken beeld wordt opgehangen, kan er gerust sprake zijn van een echte beïnvloeding van de manier van denken van de bevolking. Daardoor wordt de vrijheid van meningsuiting aan de basis gefnuikt. Willen wij een steentje bijdragen tot de vervulling van het recht op mening en meningsuiting, dan moeten wij ervoor zorgen dat het beeld van de vrouw sociologisch met de realiteit overeenstemt. De tweede kwestie is die van de schending op grote schaal van de mensenrechten door de vrouw af te beelden als een voorwerp, een ding. Een persoon die verlaagd wordt tot een ding wordt een nummer en kan als dusdanig gemakkelijk door een ander nummer worden vervangen. Deze „verzakelijking" van de
menselijke persoon leidt onwillekeurig tot het marginaliseren van al wie anders is — omwille van het werk, manier van leven, afkomst. De resolutie wijst op de noodzaak om de menselijke waardigheid opnieuw in te bouwen als hoeksteen van de democratie. Het gaat er dus om te bepalen welke de plaats is van de massamedia in ons democratisch bestaan. De vrouwen in de media zijn ver verwijderd van de plaats vanwaar de boodschappen worden uitgezonden, zij werken in het donker, zij blijven onzichtbaar, hetgeen volkomen in tegenstelling staat tot de dagelijkse realiteit. De basisregel voor de goede werking van de democratie, namelijk dat iedereen, zowel mannen als vrouwen, kan deelnemen aan het maatschappelijke leven veronderstelt echter dat de democratie op zoek gaat naar nieuwe instrumenten. De relatie tussen de media, als macht, en de samenleving moet, in het belang van de democratie van het eind van de twintigste eeuw, dringend opgeklaard worden. En tot slot, mijnheer de Voorzitter, veronderstelt de verdieping van de democratie een „her-denken" van het politieke leven. De talrijke aanwezigheid van vrouwen in de media zal er een waarborg voor zijn dat alle facetten van het leven en alle soorten van activiteit in de mediaboodschappen aan bod zullen komen. In het dagelijkse leven spelen de vrouwen, vaak bijna onopvallend, zelfs de hoofdrol. Zij kunnen dus gerust zeggen dat de politiek de zaak is van iedereen en van alle dagen. Democratie in de media kan meer inhouden dan machtstrijd en machtverhoudingen. Door de onmetelijke variëteit van taken waarvoor vrouwen instaan te vertolken, kan de democratie in Europa een nieuwe adem en een nieuw elan krijgen. Laten wij hopen dat de Commissie de in het verslag gedane voorstellen in dit kader interpreteert. Mevrouw Salisch (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, ik vraag mij af wat dit debat over het beeld en de positie van de vrouw in de media uiteindelijk zal bewerkstelligen. Het is op het gebied van de media toch niet anders dan op andere gebieden. De media zijn een mannenwereld, een mannenclub en als we eens nagaan hoever de vrouwen op hun weg naar gelijke kansen gevorderd zijn, stellen we vast dat in de afgelopen jaren het bewustzijn wel veranderd is, maar dat de machtsverhoudingen dezelfde gebleven zijn. Zo is het ook bij de media. Er zijn beroepsdomeinen voor vrouwen — in de administratie, secretariaatswerk, en meer toegespitst op de televisie denk ik vooral aan het werk van cutter ; en er zijn de echte mannenkringen — het terrein van de techniek en het redactiewerk. Hier zijn nauwelijks doorbraken van vrouwen te vermelden. Het verwondert mij daarom dat hier gedaan wordt alsof wij onze plicht als Parlement goed vervullen, wanneer we de feiten op een nieuwe manier beschrijven, wanneer we weer niet voldoen aan de vereisten zoals bijvoorbeeld een richtlijn tegen discriminatie wegens sexe of de eis van een quotaregeling. Wanneer we het werkelijk bij oproepen willen laten, zullen de vrouwen nog een halve
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/67
Salisch eeuw moeten wachten, voordat ze op de ingeslagen weg werkelijk successen zullen behalen. Daarom eisen wij een quotaregeling voor vrouwen, een voorkeursbehandeling op die gebieden waarop ze tot nu toe ondervertegenwoordigd zijn. Waar vrouwen als bijvoorbeeld kunnen dienen, trekken ze ook andere vrouwen aan en bemoedigen die. Ik zou willen voorstellen dat de Commissie er eens over nadenkt of het niet zinvol zou zijn Europese zendtijd uit te loven voor diegenen die op een bijzondere manier een nieuw beeld van de vrouw presenteren. Misschien zouden we de media voorts kunnen aanbeve len ook mannenrollen eens op een andere manier uit te beelden, want ik geloof dat ook voor de mannen een paar goede voorbeelden niet verkeerd zouden zijn. (Applaus van links) Mevrouw Buchan (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik wilde alleen even de aandacht van het Parlement vestigen op het feit dat er voor de Conservatieve Partij met haar conservatieve vrouwelij ke leider, geen enkel Parlementslid aanwezig is, man of vrouw, om naar dit debat te luisteren. (Applaus van links) De Voorzitter. — Mevrouw Buchan, we zullen nota nemen van uw opmerking, maar het is motie van orde. De heer Marín, vicevoorzitter van de Commissie. — (ES) D ames en heren, in het verslag dat voor ons ligt komen elementen voor die grotendeels reeds in verschillende studies van de Commissie voorkomen. Het is inderdaad zo dat de media soms een beeld van de vrouw in de maatschappij uitdragen dat, door de invloed ervan bepaalde gevolgen heeft op de houding en de mentaliteit van de mensen. Om die reden houdt de Commissie zich naast haar gewone werk al jaren bezig met het dubbele probleem van de positie en het beeld van de vrouw in de media. In het vorige actieprogramma over de vrouw dat, zoals u nog zult weten, tussen 1982 en 1985 werd uitgevoerd, heeft de voor deze zaken verantwoordelijke commissie van het Parlement drie studies verricht over dit onderwerp: één over de positie van de vrouw bij de televisieomroepen, een tweede over de positie en de rol van de vrouw in bepaalde televisieuitzendingen — voornamelijk series, reclame en nieuwsuitzendingen — en een derde over het beeld van de vrouw op de televisie. Deze drie studies vormden de basis voor een belangrijk seminar, dat in mei 1985 werd gehouden, met deelname van programmamakers, televisiejournalisten en perso neelsdirecteuren van televisieomroepen. Daar werd een gezamelijke analyse gegeven van de positie van de vrouw bij.de televisieomroepen in samenhang met het beeld van de vrouw dat deze uitzonden. Eén van de conclusies van het seminar was dat, tenminste in de Europese Economische Gemeenschap, zowel bij parti culiere als bij staatsomroepen het beeld van de vrouw op de televisie direkt samenhangt met de aanwezigheid van
vrouwen bij deze televisieomroepen. D e omroepen, particuliere en openbare, die vrouwen in hun bestuur opnemen, hebben in het algemeen een heel andere uitgangshouding — volgens onze studies — dan de andere waar de „mannelijke factor" in de directie overheerst. .< ¡Λ Dit vormde voor ons aanleiding tot het creëren van een stuurcommissie voor televisie, zoals die nu nog bestaat, belast met het bevorderen van acties die gericht zijn op het verbeteren van de positie van de vrouw bij de televisieomroepen. Voor haar actieprogramma voor 19861990 heeft de Commissie de media uitgekozen als één van de belangrijkste kanalen waarlangs de samenle ving gevoelig gemaakt kan worden voor dit probleem en er is een stuurcommissie opgericht. D eze Commissie is al twee jaar bezig en wordt voor het grootste deel gevormd door directeuren van personeelszaken of sociale zaken van de televisieomroepen in de LidStaten en enkele progammadirecteuren. Talrijke omroepen hebben op instigatie van deze stuurcommissie op communautair niveau een reeks positieve acties opgezet om te trachten het beeld dat met name op televisie van de vrouw wordt gegeven, te wijzigen. D e Commissie heeft een aantal van deze acties financieel en anderszins gesteund. Momenteel werkt de Commissie aan uitbrei ding van het voorbeeld van de televisie naar de radio. Daarvoor wordt een verslag gemaakt om te zien welk aandeel vrouwen in de EEG bij de particuliere en bij de staatsradio hebben, omdat, zoals gezegd, de studies aantonen dat er een direct verband bestaat tussen de aanwezigheid van vrouwen in de directies van de omroepen en de manier waarop deze problematiek behandeld pleegt te worden. Wanneer die studie over de radio afgerond is, zal er eveneens een analyse van de positie van de vrouw bij de geschreven pers in de Gemeenschap worden gemaakt, en met name bij de kranten die de grootste invloed hebben op de opinievorming. Tenslotte weet u dat de Commissie met haar bescheiden middelen steun verleent aan een reeks video en filmprodukties, waarmee we de reikwijdte willen aangeven van wat de essentie van het communautaire programma voor gelijke kansen voor man en vrouw is. Over de reclame slechts een paar woorden, omdat een aantal vrouwelijke leden hierover vragen hebben gesteld. Met name mevrouw Lenz verzocht de Commis sie „zo strikt mogelijke maatregelen te nemen bij multinationale reclamecampagnes". Wat dit punt betreft, wil ik u er slechts aan herinneren dat in de ontwerprichtlijn over het uitoefenen van activiteiten op het gebied van uitzendingen, die de Commissie vorig jaar heeft ingediend, en die nu wacht op goedkeuring van de Raad, in artikel acht juist bepaald wordt dat in de Gemeenschap iedere discriminatie op basis van sexe in de reclame op radio en televisie afgeschaft moet worden. Laten we hopen dat de Ministerraad eindelijk deze argumenten in overweging neemt en deze richtlijn goedkeurt. .■■>·,
Nr. 2-356/68
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Marín Tenslotte vroegen zowel mevrouw Lenz als mevrouw Salisch ons te denken over de mogelijkheid om een Europese prijs in te stellen als beloning voor die uitzending waarin de vrouw het meest overeenkomstig de realiteit wordt afgebeeld. Dat lijkt ons een goed idee en we beloven u dus dat we het noodzakelijke onderzoek zullen verrichten naar de haalbaarheid van het instellen van een jaarlijkse Europese prijs voor het beste radio- of televisieprogramma of persartikel over gelijke kansen voor de vrouw en haar aanwezigheid in de media. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 7. Discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2133/87) van mevrouw Heinrich, namens de Commissie rechten van de vrouw, over discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften. Mevrouw Heinrich (ARC), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor u ligt een verslag van de Commissie rechten van de vrouw, waarvan de conclusies op een essentieel punt — vooral bij afgevaardigden uit Lid-Staten met een hoog percentage buitenlandse bevolking — niet aller instemming hebben : de eis van een onafhankelijk verblijfsrecht voor buitenlandse vrouwen, d.w.z. voor vrouwen die uit een andere Lid-Staat om andere redenen dan tewerkstelling immigreren, voor vrouwen van EEG-burgers uit derde landen en voor vrouwen van uit derde landen geïmmigreerde werknemers. Daarbij wordt hoofdzakelijk uitgegaan van conjuncturele en werkgelegenheidsoverwegingen, alsmede van de opvatting dat problemen van buitenlandse vrouwen een marginaal karakter hebben. In de Verdragen van Rome is niet alleen de vrije beweging van personen binnen de Gemeenschap, maar ook de gelijke behandeling van mannen en vrouwen vastgelegd. De grondwetten van de meeste Lid-Staten bevatten bepalingen over de onschendbaarheid van de persoon en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsmede waarborgen voor de vrije keuze van de echtgenoot en voor de bescherming van huwelijk en gezinsleven, terwijl elke vorm van discriminatie op grond van het geslacht verboden is. Het laten overkomen van de echtgenoot door geïmmigreerde vrouwelijke werknemers is geregeld in verordening 1612 van de Raad van 15 oktober 1968. Deze regeling geldt ook voor onderdanen uit niet-Lid-Staten. Deze regels voor de waardigheid van de in de Gemeenschap wonende en werkende mensen zijn onontbeerlijk; wij mogen geen afstand hiervan doen. Voorts wijs ik op de richtlijn van de Gemeenschap en op de actieprogramma's voor gelijke kansen, in het bijzonder op het programma voor 1986-1990. Hierin
worden geïmmigreerde vrouwen, dus behalve vrouwen die voor de uitoefening van een beroep in de Gemeenschap komen, ook vrouwen die voor gezinshereniging zijn geïmmigreerd, ondergebracht in de categorie waarvoor in de eerste plaats communautaire acties worden verlangd. Uit een recent rapport van deskundigen over geïmmigreerde vrouwen en tewerkstelling dat door de Commissie is gepubliceerd, blijkt dat de belangrijkste bepalingen van enkele Lid-Staten voor buitenlanders in strijd zijn met de internationale en nationale voorschriften inzake gelijke kansen voor vrouwen, waardoor die bepalingen slechts een zuiver formeel karakter krijgen. De tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake gelijke kansen voor vrouwen, maar ook de verwezenlijking van de sociale zekerheid worden door het immigratiebeleid belemmerd. Dit beleid werd aanvankelijk uitgestippeld voor de zogenaamde gastarbeiders, maar daarna omgewerkt tot een beleid voor gezinshereniging, waarbij de vrouwen enkel als begeleidsters en als afhankelijk van hun echtgenoot werden ingedeeld. Deze beleidsvormen zijn daarom zo ernstig, omdat in de wettelijke voorschriften slechts secundaire rechten voor vrouwen van migrerende en geïmmigreerde werknemers zijn voorzien, deze rechten zijn in de eerste plaats begrensd en kunnen in de tweede plaats worden aangevochten. De belemmeringen voor het verstrekken van verblijfs- en arbeidsvergunningen zijn talrijk, ook wanneer zij niet formeel in de wet zijn omschreven. En dat komt neer op een feitelijke discriminatie van geïmmigreerde vrouwen. Uit talrijke studies is gebleken dat de wijze waarop gezinshereniging plaatsvindt, funeste gevolgen voor geïmmigreerde vrouwen heeft. De beperkingen bij de normale binnenkomst in het land of voor de toegang tot de arbeidsmarkt, werken in de praktijk niet remmend op de immigratie en ook niet op de tewerkstelling op de arbeidsmarkt. Maar die beperkingen hebben veeleer tot gevolg dat talrijke buitenlandse vrouwen illegaal in een land verblijven en tewerkgesteld zijn. Het percentage buitenlandse vrouwen, zowel gehuwd als ongehuwd, dat ¡Illegaal is tewerkgesteld, is groot. Het feit dat de immigratie-voorschriften in strijd zijn met de bestaande internationale regelingen, en de nauwelijks voorstelbare hopeloze toestand doordat het verblijfsrecht afhankelijk is van de echtgenoot en de lange termijn voor een zelfstandige verblijfsvergunning zijn gevolgen heeft voor het verkrijgen van een arbeidsvergunning, liggen ten grondslag aan de conclusies welke in het onderhavige verslag zijn vervat. Waarde collega's, indien u werkelijk een einde aan de discriminatie van vrouwen wilt maken, moet u thans beginnen bij die vrouwen welke in de Lid-Staten de geringste rechten hebben. En dan moeten wij de beperkingen opheffen welke een rechteloze situatie van onze buitenlandse vrouwelijke medeburgers ten gevolge hebben, en hun een zelfstandig verblijfsrecht toekennen. (Applaus van links)
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Vayssade (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de huidige crisis en de economische ontwikkeling brengen moeilijkheden voor iedereen met zich mede, maar vooral voor de zwaksten en minder gewapenden van onze samenleving. Wij kennen de gevolgen daarvan voor onze vrouwen, evenals de inspanningen welke noodzakelijk zijn om niet in een marginale positie te geraken. Een ander belangrijk gevolg is een zeer beperkt immigratiebeleid geweest. Wij verlangen niet dat de grenzen weer worden opengesteld, maar wij hebben geconstateerd dat het gevolgde beleid aspecten van ongelijkheid vertoont waarbij de vrouwen er slechter afkomen dan de mannen. Het verslag van mevrouw Heinrich heeft tot doel een einde te maken aan de maatregelen met directe of indirecte discriminerende gevolgen, en aan migrerende vrouwen dezelfde rechten op een zekere waardigheid en zelfstandigheid toe te kennen: het recht om in gezinsverband te leven, volgens eigen keuze, gehuwd of ongehuwd. Dus maatregelen ter bevordering van gezinshereniging en stopzetting van een soort inquisitie over de gezinssituatie ; recht op zelfstandigheid van de vrouw door toegang tot de arbeidsmarkt, op opleiding en voorlichting in het belang van een betere integratie ; het recht om „niet van iemand anders afhankelijk te moeten zijn" voor zijn sociale situatie, om behoorlijk in het land van immigratie te kunnen leven en van een aantal diensten gebruik te kunnen maken. Wij gaan in elk opzicht akkoord met de in het verslag van mevrouw Heinrich vervatte voorstellen alsmede met de amendementen in de richting van een betere behandeling van migrerende vrouwen, maar wij verzetten ons tegen alle meer beperkende of al te beperkte voorzieningen. In de Commissie rechten van de vrouw heeft een lange en ernstige, soms wat scherpe gedachtenwisseling plaatsgehad, waarschijnlijk omdat wij hierbij aan een in al onze landen gevoelig onderwerp raken. Maar onze idee van Europa vraagt om een eerbiediging van elk individu en om een afwijzing van ieder racisme en van iedere vreemdelingenhaat. Indien wij het begrip communautaire preferentie willen toepassen op de gelijkheid en waardigheid van de menselijke persoon, handelen wij in strijd met de aard van het Europa waarnaar wij streven. Mevrouw Fontaine (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het verslag van mevrouw Heinrich over discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften kan geen enkele afgevaardigde in onze Vergadering onverschillig laten, omdat de strijd tegen discriminaties, van welke aard ook, voortdurend de aandacht van de Gemeenschap heeft omdat vrouwen in alle tijden en in alle landen ter wereld het meest tenachtergesteld en het meest kwetsbaar zijn geweest, zoals mevrouw Vayssade zojuist heeft gezegd, en omdat onze Gemeenschap sinds enkele jaren heeft gestreefd naar een concrete opheffing van de op het geslacht gebaseerde discriminaties,; en ten slotte, omdat het
Nr. 2-356/69
asielrecht een van de belangrijke grondbeginselen van iedere zich democratisch noemende staat is. Op al deze gebieden is onze fractie het eens met de door onze rapporteur geuite overwegingen en kan zij zich verenigen met de meeste van haar voorstellen, met name die welke betrekking hebben op een gelijkheid van sociale positie waardoor een harmonische integratie van de betrokkenen in het land van immigratie mogelijk wordt gemaakt. ,··;, De onderhavige bewoordingen van de resolutie stuiten echter, wat ons betreft, op twee bezwaren en de beoordeling hiervan zal het uiteindelijke standpunt van onze fractie bepalen. Enerzijds zijn bepaalde paragrafen van de ontwerp-resolutie zo algemeen gesteld dat zij de weg voor allerlei vrijheden kunnen openen, zelfs als in bepaalde beperkte gevallen „dergelijke bepalingen" wel op hun plaats zouden zijn. Zo zijn de woorden „ongedaan maken van de overheidsbemoeienis met de persoonlijke relatie tussen echtelieden" wel ingegeven door een lofwaardige en gezonde bedoeling en zijn wij het daarmee in alle opzichten eens, maar zij mogen niet leiden tot een afschaffing van een minimum controle waardoor elke staat zich tegen eventuele misbruiken kan beschermen. Iedereen weet bij voorbeeld hoe vaak blanke huwelijken worden gesloten om te kunnen immigreren. Nog een ander voorbeeld: de bepaling inzake de bescherming van vrouwen die uit hoofde van hun geslacht worden vervolgd. Wie zou het niet daarmee eens zijn? Maar betekent dat dat wij nu volgens de huidige tekst systematisch asiel moeten verlenen aan alle vrouwelijke onderdanen uit een land met een integristisch islamietische regering, op gevaar dat wij hen niet allemaal behoorlijk ontvangen ? Men ziet hoe moeilijk het is om idealisme met de werkelijkheid en het beginsel met een gezonde toepassing in overeenstemming te brengen. Aan de andere kant wordt in de ontwerp-resolutie, afgezien van alle goede bedoelingen, soms niet voldoende rekening gehouden met de grenzen van het Gemeenschapsrecht. Het is eenvoudig niet mogelijk dat het Europese Parlement door de enkele aanvaarding van een onderdeel van de tekst een aanzienlijke wijziging in het recht van de Lid-Staten brengt, zonder daarover rechtstreeks van gedachten te hebben gewisseld. Het moeilijkste geval in dit opzicht is ongetwijfeld de bepaling waarin getracht wordt het ongehuwde met het gehuwde paar gelijk te stellen. Deze kwestie reikt, zoals wij heel goed beseffen, veel verder dan het uitsluitend juridische aspect. Het is niet het moment en ook niet de plaats om dit beginsel vandaag uitvoerig te bespreken, maar het is theoretisch heel duidelijk dat wij op dit gebied geen wijzigingen in de rechtsvoorschriften van een Lid-Staat kunnen brengen en ook niet kunnen bewerken dat voor ongehuwde paren van niet-communautaire onderdanen in een bepaalde Lid-Staat een gunstiger regeling zou gelden dan voor ongehuwde communautaire paren.
Nr. 2-356/70
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Fontaine Waarde collega's, het wil mij voorkomen dat ons Parlement aan geloofwaardigheid zou winnen als het ook op deze gebieden volgens zeer strenge regels tewerk zou gaan. Nogmaals, dat is moeilijk omdat wij ook een Parlement met een ruim hart willen zijn en de dingen sneller in beweging zouden willen brengen, maar als het Europese Parlement krachtens de Europese Akte zijn nieuwe prerogatieven wil waarmaken, moeten wij ons meer dan ooit en zonder de ingevingen van ons hart te remmen aan strenge regels houden, zoals dat elk verantwoordelijk parlement betaamt. Mevrouw Daly (ED). — (EN) Het verslag van mevrouw Heinrich gaat veel verder dan een enkele bestudering van discriminatie volgens het geslacht in de immigartievoorschriften van de Lid-Staten. De in dit verslag gestelde eisen inzake verblijfsrecht en vrijheid van beweging in de Europese Gemeenschap voor iedereen zonder voorafgaande voorwaarden of zonder een beroep op gezinshereniging, betekenen zo veel als een ontkenning van de noodzaak van enig verantwoordelijk immigratiebeleid en een vrijbrief om verder te gaan dan de in het Verdrag van Rome vervatte bepalingen inzake vrijheid van beweging. Het Europese Hof van Justitie heeft de instellingen van de Europese Gemeenschap reeds gewaarschuwd voor de grenzen van haar desbetreffende bevoegdheid. Maar mijn collega's ter linkerzijde van deze Vergadering zeggen dat zij iedereen tot onze landen willen toelaten, zonder enige behoorlijke controle of procedures. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk beleid waanzinnig en geenszins in overeenstemming met het openbare belang zou zijn; het verbergt de reële problemen van de werkgelegenheid welke zich in alle Europese landen voordoen, de tussen de diverse rassen bestaande spanningen, de overbevolking van de binnensteden en de uitholling van de reeds flink aangesproken en schaarse hulpbronnen. Als mevrouw Heinrich het niet nodig vindt om immigratie aan enige controle te onderwerpen, ontkent zij de noodzaak om illegale immigratie tegen te gaan en harde maar billijke immigratievoorschriften toe te passen. Haar voorstellen zouden in de praktijk erop neerkomen dat de illegale immigranten aan uitbuiting en misbruik zowel in hun levensomstandigheden als op het werk zouden worden blootgesteld, iets wat zij juist niet wil. (Geroep van „Onzin"!) Mevrouw Crawley kan wel „onzin" zeggen, maar dat moet zij dan maar in haar eigen kiesdistrict zeggen. En bedenkt U ook dat in alle landen bepaalde immigratievoorschriften en -procedures moeten worden nageleefd. Talrijke ethnische groepen van mensen waarover dit onderwerp juist gaat en die in onze Lid-Staten zijn gevestigd, hebben reeds de vrees geuit dat een slappe immigratiecontrole waardoor iedereen het land mag binnen komen en er zich mag vestigen, hun eigen gemeenschap onder een ondraaglijke druk zou zetten. Het Europese Hof voor de rechten van de mens heeft bepaald dat aan de gelijkstelling van de geslachten in
immigratievoorschriften niet mag worden getornd, aangezien mannen en vrouwen een gelijk recht op een permanent verblijf op grond van hun huwelijk hebben. Mijn land heeft zowel naar de geest als volgens de juridische betekenis van dit oordeel gehandeld. (Interrupties) Het is duidelijk dat de andere kant van de Vergadering dit nooit heeft aanvaard, en dit ook niet in de Commissie heeft gedaan, ofschoon de bewijzen voor hen lagen. Het Hof van Justitie heeft nooit het doel van immigratievoorschriften in twijfel getrokken, wat nu juist in het verslag van mevrouw Heinrich wordt geprobeerd. Mevrouw Heinrich trekt nu ook de bestaande bepalingen voor vluchtelingen en voor asielzoekenden in twijfel. Het Parlement heeft het onderwerp van asielzoekenden reeds behandeld in het verslag-Vetter en wij moeten, mijnheer de Voorzitter, werkelijk vasthouden aan dingen waarvoor dit Parlement iets kan uitrichten. Een vastberaden maar billijk immigratiebeleid is geen kwestie van statistiek of rasgevoelens, maar van een bepaalde eerbied voor mensen, van hun algemeen welzijn en van de snel veranderende samenleving waarin zij proberen binnen te komen. Immigratiebeleid heeft een emotief aspect zowel op nationaal als op Europees niveau. Laten wij realistisch en niet alleen liberaal denkend zijn. (Gemengde
reacties)
Mevrouw Crawley (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Mevrouw Daley was zo vriendelijk in haar redevoering mijn naam te noemen, ofschoon ik vanmiddag nog niet mijn mond heb opengedaan. Maar aangezien zij mijn naam heeft genoemd, zou ik haar willen vragen of zij het naar het geslacht discriminerende en racistische beleid van haar regering veroordeelt. De Voorzitter. — Deze opmerking is geen motie van orde. Mevrouw Marinaro (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, zoals wij bij andere gelegenheden al hebben gezegd maken de immigranten al een belangrijk deel uit van de bevolking van de EG-Lid-Staten. Velen onder hen zijn bij ons werk en menselijke solidariteit komen zoeken en hebben zich blijvend gevestigd in het gastland. En toch blijven zij leven in de onzekerheid, de onbestendigheid en worden ze nog steeds beschouwd als gastarbeiders, ook al zijn zij in het gastland geboren en getogen. Voor de geïmmigreerde vrouw zijn de levens- en werkomstandigheden nog lastiger: de vrouwen — zowat 50 % van de immigrantenbevolking — hebben dubbel te lijden onder hun situatie van én vrouw én immigrante. Opvallend is — zoals al eerder werd aangestipt — dat in bijna alle wetgevingen van de LidStaten inzake immigratie de vrouw wordt vergeten. Het immigratiebeleid dat zowat overal eerst werd uitgedacht in het licht van de komst van mannelijke
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/71
Marinaro geïmmigreerde werknemers is pas achteraf afgesteld op het concept van gezinshereniging ; maar ook in dit kader werd de vrouw slechts de rol toebedeeld van begeleidster, van iemand die afhankelijk is van de man. Deze afhankelijkheid bezorgt de geïmmigreerde vrouw, vandaag nog meer dan vroeger, ernstige moeilijkheden zowel wat de gezinshereniging aangaat als wat het recht op een verblijfsvergunning, toegang tot het werk, de school, de beroepsopleiding, de sociale zekerheid en de medische verzorging betreft. Voorts moet worden onderstreept dat, in de huidige economische en sociale context, de in de meeste LidStaten vigerende wettelijke, reglementaire en institutionele barrières de discriminatie ten aanzien van de buitenlandse vrouw nog op de spits drijven. In dat opzicht zijn nieuwe wetten en acties van de EG nodig om de rechten van de geïmmigreerde vrouw te beschermen en uit te breiden en om haar bijgevolg concreet op weg te zetten naar de gelijkgerechtigdheid tussen man en vrouw. Ik geloof echt niet dat dit dingen zijn waar wij vrouwen alleen van kunnen dromen ; het zijn stuk voor stuk reële problemen die ons allemaal, en in 't bijzonder dit Parlement na aan het hart moeten liggen. De heer Collinot (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mijn collega mevrouw Lehideux had thans het woord willen voeren, maar aangezien zij haar voet heeft gebroken, zal ik dat nu voor haar doen. Het verslag van mevrouw Heinrich vertoont een vreemde gelijkenis met het verslag van mevrouw Marinaro van april 1985, en wel omdat zij thans heel eenvoudig voorstelt om Europa maar te bevolken met onderdanen uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn. Onder het mom van gezinshereniging wordt aan de Lid-Staten met zoveel woorden verzocht om aan onderdanen uit derde landen dezelfde rechten als aan de burgers van de Gemeenschap toe te kennen, maar daarbij wordt natuurlijk nergens voorgesteld dat zij dezelfde verplichtingen en plichten als de Europese burgers in acht moeten nemen. De gezinshereniging is een uitnodiging tot vestiging op grote schaal van bevolkingen uit de Derde Wereld op Europese bodem. Om deze reden moet dit verslag worden verworpen. Voor ons is het zo dat geïmmigreerde werknemers slechts in onze landen mogen vertoeven gedurende de geldigheidsduur van hun arbeidscontract en vervolgens naar hun land moeten terugkeren om hun gezin te onderhouden. Maar in het verslag wordt juist het tegendeel voorgesteld. Onder voorwendsel van gezinshereniging laat men in de Gemeenschap de echtgenoot, de kinderen, min of meer verwijderde bloedverwanten en zelfs, op verzoek van mevrouw Heinrich, de ongehuwde partners overkomen. Maar als het gezin dan eenmaal in Europa is gevestigd, is er geen sprake meer van gezinshereniging in omgekeerde richting. Integendeel, als de vader van het gezin zijn werk verliest, naar zijn land van herkomst moet terugkeren, uitgewezen wordt, sterft of van zijn vrouw scheidt, wil de
rapporteur dat zijn gezin in Europa moet kunnen blijven. De Europese Rechtse Fractie laat zich niet bij de neus nemen. Wij weten — en U weet — dat alle zowel in het verslag van mevrouw Marinaro als in het huidig verslag van mevrouw Heinrich voorgestelde maatregelen slechts ten doel hebben om de immigranten en antiEuropese lobby te versterken, welke lobby alleen maar Europa wil vernietigen aan een invasie van volkeren uit de Derde Wereld wil overleveren. Dat was niet het Europa dat de ondertekenaars van het Verdrag van Rome hebben gewild. In tegenstelling tot hetgeen U thans van dit Parlement probeert te verkrijgen, waarbij U rekent op zijn onverantwoordelijkheid, willen wij een vrij Europa binnen heel reële grenzen welke tegen elke agressie, zowel militaire als demografische, moeten worden verdedigd. Onze fractie heeft steeds gevraagd om een Europese preferentie, welke rechtstreeks in strijd is met het migratiebeleid van de Europese Gemeenschap, en wij zullen blijven aandringen op raadpleging van de Europeanen door middel van een referendum, waardoor alle burgers van Europa het recht hebben om vrij over hun eigen lot te beslissen. Onze fractie is in de eerste plaats de verdediger van de Europese culturele identiteit, terwijl de rapporteur de valse waarden van een decadentie verheerlijkt, welke even gevaarlijk voor de volkeren van Europa als voor die van de Derde Wereld zijn. Immers, terwijl men in onze westerse samenlevingen heeft vergeten dat het gezin bij uitstek de plaats is waar man, vrouw en kinderen zich kunnen ontplooien, en terwijl men hier het eigen karakter van de vrouw miskent en streeft naar een gelijkheid naar beneden welke de vrouw niet ten goede komt, waren sommige volkeren van de Derde Wereld erin geslaagd om hieraan weerstand te bieden en hun eigen cultuur en traditionele waarden te behouden. Immigratie in onze landen betekent zo veel als het einde van hun eigen identiteit. De gezinnen vallen uiteen, de tradities en hun cultuur raken in vergetelheid, de vrouwen komen alleen te staan, terwijl de mannen en kinderen worden ontworteld. In het verslag van mevrouw Heinrich over discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften worden de problemen omgedraaid. Niet alleen dat de door de Commissie rechten van de vrouw gewenste bepalingen helemaal geen dienst bewijzen aan de uit de Derde Wereld immigrerende vrouwen, maar zij kunnen ook tot een algehele ontbinding van de nog bestaande traditionele gezinnen leiden. De enige menselijke oplossing van het immigratieprobleem is een terugkeer van de meeste thans in Europa verblijvende immigranten naar hun land van herkomst. Maar dat is slechts mogelijk zonder schade voor henzelf, voor hun vrouw, kinderen en gezin, als zij hun taal, hun godsdienst, gebruiken en cultuur kunnen behouden. Kortom, in het verslag van mevrouw Heinrich worden, evenals in vele verslagen van de Commissie rechten van de vrouw — ik denk hierbij heel in het bijzonder aan het
Nr. 2-356/72
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Collinot verslag over vrouwen in de sport — de waarden omgekeerd en wordt hardnekkig ervan uitgegaan dat de vrouw gelijkt op de man en wordt het recht op een verschil ontkend. (Gemengde reacties) Mevrouw Maij-Weggen (PPE). — Voorzitter, een motie van orde. Ik weet niet of ik de afgevaardigde van de Europese Rechtse Fractie goed heb verstaan. Ik heb werkelijk verschrikkelijke dingen gehoord. Heeft hij de immigratie in verband gebracht met — wat hij zelf noemde — demografische agressie ? Ik zou graag willen dat hij dat woord nog eens herhaalde, zodat we heel goed weten waar democratisch rechts staat en waar ze haar formuleringen vandaan haalt. Ik ben heel erg geschrokken van wat er zojuist is gezegd en ik wil graag een nadere verklaring over deze opmerking van deze collega. De Voorzitter. — Mevrouw Maij-Weggen, dit is geen motie van orde. Mevrouw Heinrich (ARC), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik wil mij tegen enkele uitlatingen van de vorige spreker verdedigen. Enerzijds zegt hij dat ik voor de waarden van de decadentie zou pleiten, terwijl hij aan de andere kant zegt dat ik de in Europa van oudsher bestaande waarden en tradities zou verraden. Die waarden en tradities en dat gepraat over decadentie, die woorden kennen wij uit de tijd dat ik nog klein was: die waarden waarover mijnheer het heeft, hebben het fascisme in mijn land eerst mogelijk gemaakt. Verder heeft hij het erover dat mannen en vrouwen niet gelijk zijn en dat het verschil in acht moet worden genomen. Mijnheer, u kent waarschijnlijk de Verdragen van Rome niet en u kent de grondwettelijke bepalingen van uw eigen land niet eens ! Ik verzoek u die nog eens over te lezen. (Langdurig applaus) De Voorzitter. — Mevrouw Heinrich, dat is meer een persoonlijke opmerking dan een motie van orde. De heer Newman (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de spreker namens de Europese Rechtse Fractie die het democratische forum dat tot zijn beschikking staat, misbruikt, zou er wel eens aan mogen denken dat de fascisten die in 1987 in Frankrijk en Eurorijk bestaan, eens als een historisch feit van ondergeschikt belang zullen worden beschouwd. Om op het eigenlijke onderwerp terug te komen, dit verslag werd ingegeven door een resolutie welke ik zelf had ingediend en waarbij ik de aandacht had gevestigd op de in het Verenigd Koninkrijk bestaande immigratieen nationaliteitsvoorschriften en praktrijken, welke ten aanzien van het geslacht zowel racistisch als discriminerend zijn. In de praktijk bestaat er één reeks van voorschriften voor blanken en één voor zwarten. Bovendien zijn zij discriminerend, omdat aan vrouwen bijzondere moeilijkheden in de weg worden gelegd.
Zowel aan vrouwen die in Groot-Britannië willen immigreren of blijven, als, wat vaker het geval is, aan vrouwen die in Groot-Britannië wonen en het recht willen hebben om in gezinsverband met hun echtgenoot of verloofde samen te leven. Het onderhavige debat heeft betrekking op werkelijke mensen en op hun moeilijkheden en ellende als gevolg van discriminerende en willekeurige immigratie- en nationaliteitsvoorschriften en praktijken met al hun vooroordelen. Ik denk hierbij aan mijn kiezer, mevrouw Roxana Ali, wier echtgenoot vorige week uit het land is gewezen na negen jaar in Groot-Brittannië te hebben gewoond, zodat het gezin uit elkaar is gevallen. Ik denk aan mijn kiezer Kim Ruku, wier echtgenoot, George Ruku, tot een paar maanden geleden met deportatie werd bedreigd, totdat een grootscheepse actie van de plaatselijke bevolking en vakvereniging erin slaagde om druk op de regering uit te oefenen om hem te laten blijven. Ik denk ook aan een kiezer—wiens naam ik om professionele redenen niet zal noemen — die vakbekwaanheid bezit en die het recht heeft om in GrootBrittannië te wonen, maar die, omdat haar een arbeidsvergunning is geweigerd, gedwongen is om clandestien voor slechts £50 per week te werken en door een gewetenloze werkgever wordt uigebuit. En dan denk ik aan mijn kiezer — wier naam ik uit eerbeid voor haar waardigheid niet wil noemen —, een vrouw in de vijftiger jaren die, om een onbeperkt vestigingsrecht in Groot-Brittannië te krijgen, een lange en netelige procedure heeft moeten volgen, met allerlei onzekerheiden, om te bewijzen dat haar moeder in feite de metgezellin van een Brits zakenman in een Britse kolonie en die man in feite haar vader is. Tot besluit wil ik het nog hebben over mijn kiezer, Biraj Mendes, die gedurende bijna een jaar in een kerk te Manchester is gevlucht en die, na 14 jaren van zijn leven als volwassene in Groot-Brittannië te hebben gewoond, door de autoriteiten is bedreigd en uit zijn schuilplaats gesleurd om op een vliegtuig naar Sri Lanka te worden gezet, waar hij als een getekende met de dood wordt bedreigd. Dit zijn voorbeelden uit de huidige praktijk van de immigratievoorschriften in Groot-Brittannië. De heer Antony (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan het relaas van de vorige spreker niet zo maar voorbij laten gaan. Er wordt weer eens een heksenproces tegen ons aangebonden. Ik wil eraan herinneren dat ik twee weken geleden, op uitnodiging van Poolse vrienden, te Auschwitz ben geweest, waar ik heb verklaard dat wij ten aanzien van het verleden geen enkel onderscheid maken en dat wij in het gebed geen enkel racisme verkondigen. Ik verzoek hen die ons de les willen lezen, nog eens goed te bedenken bij wie de verantwoordelijkheid in het verleden heeft gelegen. Wij buigen eerbiedig voor de graven van doden in de nazikampen afschuwelijk zijn vervolgd, maar wij hebben eveneens de gruwelen van de Armeense genocide regiem aan de kaak gesteld.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. — Mijnheer Antony, ik verzoek u uw betoog te beëindigen, want het gaat hier niet om een motie van orde. De heer Antony (DR). — (FR) Het gaat om een aanklacht welke wij niet aanvaarden, mijnheer de Voorzitter, en... Mevrouw Schmidbauer (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats feliciteer ik mevrouw Heinrich mt haar verslag, dat zij zo zorgvuldig en met inachtneming en medewerking van de betrokken vrouwen heeft opgesteld. Het Parlement acht het steeds zijn taak de rechten van de mens te beschermen en daarover te waken. Het lag dus in de aard der dingen dat wij aan het begin van het jaar het verslag van de heer Vetter over· asielrecht hebben aangenomen, terwijl het verslag van mevrouw Heinrich een noodzakelijke en logische aanvulling van dat verslag is. Het heeft geen pas dat „de mensenrechten zodanig" in vele van onze Lid-Staten worden verwaarloosd dat aan vrouwen hun zelfbeschikkingsrecht wordt ontzegd. Ik wil dit aan een tweetal voorbeelden duidelijk maken : vrouwen en dochters van geïmmigreerde werknemers hebben geen zelfstandig verblijf recht, omdat zij slechts als aanhang van hun echtgenoten resp. vaders worden behandeld. Dit brengt met zich mede dat de vrouw in geval van scheiding van haar man met uitwijzing wordt bedreigd. Hierbij dient men te bedenken dat de scheiding meestal wordt veroorzaakt door het feit dat de levensomstandigheden in onze landen niet meer met de traditionele rolverdeling in deze gezinnen in overeenstemming zijn en dat de levensomstandigheden van die vrouwen in hun eigen land van herkomst bij ons ontbreken. Zij hebben hun oorspronkelijke levensvoorwaarden opgegeven en vallen bij ons in een soort leegte. Dit betekent dat een geïmmigreerde vrouw in haar gezin niet tegen mishandelingen en geweld wordt beschermd ; want als zij aan geweld wil ontkomen en buiten de woning van het gezin haar toevlucht zoekt, wordt zij bedreigd met uitwijzing, meestal naar een land waarin zij vergeldingsmaatregelen te duchten heeft, omdat zij tegen de aldaar heersende regels heeft gehandeld en haar man heeft verlaten. Het tweede voorbeeld : als een kind of kinderen van de tweede generatie die in onze landen zijn opgegroeid, een beroepsopleiding willen krijgen, gebeurt het maar al te vaak dat de vaders aan hun dochters verbieden om een dergelijke opleiding te beginnen. Die vaders vinden het ongepast dat hun dochters zelfstandig worden. Als die meisjes het huis verlaten en een opleiding willen beginnen, dreigt ook hen een uitwijzing naar een land dat zij slechts van vakantieverblijven kennen, maar dat haar thuisland zou moeten zijn. Ik verzoek u het verslag van mevrouw Heinrich te steunen en de voorstellen van de Europese Rechtse Fractie te verwerpen.
Nr. 2-356/73
De heer Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik namens de Commissie mijn tevredenheid uitspreken over de inhoud van deze ontwerp-resolutie die zich van andere onderscheidt door haar concrete karakter, zowel wat betreft de toestanden die worden aangeklaagd, als door het realisme waarmee de problemen in verband met de rechten waarop de geïmmigreerde, vrouwen aanspraak maken, behandeld worden. Deze vrouwen vormen inderdaad een bijzonder belangrijk deel van de immigrantenbevolking. Zonder afbreuk te doen aan dit positieve oordeel over uw werk, mevrouw Heinrich, zie ik mij genoodzaakt om namens de Commissie een misschien al te uitvoerige uiteenzetting te geven, om te trachten u ons standpunt over deze kwestie, die een sterk politiek karakter heeft, duidelijk te maken, en de grenzen tussen wat communautair en wat nationaal is af te bakenen. Te dien einde wil ik een aantal nuttige preciseringen aanbrengen om een juiste definitie te krijgen van de rol van elk van de communautaire instellingen en van de verantwoordelijkheden van de regeringen, de LidStaten, de Commissie en het Parlement. Hoewel het recht op vrij verkeer van personen, zoals vastgelegd in artikel 48 van het Verdrag van Rome, alleen geldt voor werknemers en werkneemsters met de nationaliteit van een Lid-Staat van de EEG, heeft de afgeleide communautaire wetgeving ook betrekking op burgers uit derde landen, aan wie het recht op vestiging en op werk in de Gemeenschap wordt toegekend krachtens hun hoedanigheid van familielid van een werknemer of werkneemster binnen de Gemeenschap. Welnu, ik moet een belangrijke verduidelijking geven, namelijk dat in het huidige stadium van de Europese integratie de Gemeenschap niet kan overwegen maatregelen goed te keuren die erop gericht zijn werknemers en werkneemsters van buiten de Gemeenschap rechten toe te kennen die de nationale overheden van de LidStaten niet kunnen of gewoon niet willen toekennen. Na deze principeverklaring zal ik trachten het standpunt van de Commissie uiteen te zetten. Wij menen dat u zichzelf van dit probleem bewust bent, aangezien de meeste — om niet te zeggen alle — in de ontwerp-resolutie opgenomen punten onder de bevoegdheid van de Lid-Staten vallen. Een bewijs hiervoor is dat geen van de 45 punten in de resolutie begint met: „verzoekt de Commissie...". Hier hebben we dus weer eens te maken met de kwestie van de beperking van de bevoegdheden en dopr het Parlement op gang gebrachte procedures, waarop het moeilijk een positieve reactie van de Commissie kan krijgen, omdat de Commissie, zoals ik dadelijk zal uitleggen, sinds de recente uitspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg, op dit concrete punt niet over voldoende bevoegdheden beschikt. Ik zou u derhalve willen verzoeken om nogmaals na te denken over de gevolgen van het op gang brengen van bepaalde parlementaire initiatieven, ten gevolge waarvan het Parlement tegenover de Commissie komt te staan onder voor iedereen onaangename omstandig-
Nr. 2-356/74
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Marín heden en de Commissie zich genoodzaakt ziet om ondubbelzinnig te verklaren dat ze niet over voldoende bevoegdheden beschikt om een oplossing te bieden voor hetgeen er van haar gevraagd wordt. Ik zal trachten u de redenen uiteen te zetten en daarvoor ben ik genoodzaakt, Mijnheer de Voorzitter, een uiteenzetting te geven die misschien al te nauwgezet is, maar wel noodzakelijk, vanwege het sterk politieke karakter van deze resolutie. Zoals u weet, was de Commissie zich bewust van de ongunstige situatie van de geïmmigreerde vrouwen, met name van de vrouwen uit derde landen. De Commissie gaf in 1985 blijk van haar bezorgdheid over de situatie van geïmmigreerde werknemers en werkneemsters door haar mededeling aan de Raad over de richtsnoeren voor een communautair emigratiebeleid, waarmee inzake actieprogramma's voldoende werd vastgelegd waar de grenzen van de uitvoerende macht van de Gemeenschap lagen. Een belangrijke datum voor de ontwikkeling van deze richtsnoeren was 8 juli 1985, toen de Commissie een besluit goedkeurde waarin een procedure van voorafgaande kennisgeving werd vastgelegd en waarin tevens werd bepaald dat de Lid-Staten hun immigratiebeleid tegenover derde landen op elkaar zouden afstemmen. De Commissie was van oordeel dat het goedkeuren van dat besluit de beste manier was om haar prerogatieven te ontwikkelen, dat wil zeggen eigen bevoegdheden op sociaal vlak inzake migratiekwesties, die vooral gericht moesten zijn op het verlenen van een communautaire samenhang aan de nationale beleidslijnen voor migratie. Door het besluit van 1985 werd iedere Lid-Staat verplicht de Commissie en de overige Lid-Staten op de hoogte te brengen van nationale juridische ontwerpmaatregelen of internationale overeenkomsten die gevolgen zouden kunnen hebben voor de uit derde landen afkomstige werknemers en hun gezinsleden, op de volgende gebieden : ten eerste inzake toegang, verblijf en werk, ook als die illegaal zijn; ten tweede, gelijke behandeling op het vlak van levens- en arbeidsomstandigheden, loon en economische rechten; ten derde, inzake het bevorderen van de professionele, sociale en culturele integratie; ten vierde, inzake vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst. In het besluit van de Commissie was de mogelijkheid opgenomen om op initiatief van een Lid-Staat of van de Commissie zelf op basis van bovengenoemde bekendmaking een procedure voor overeenstemming tussen de Lid-Staten en de Commissie op gang te zetten. Met deze procedure werden derhalve de volgende doelstellingen nagestreefd : dat de Lid-Staten en de Commissie elkaar wederzijds informatie geven, de voor alle Lid-Staten gemeenschappelijke problemen opgespoord worden en daar een gemeenschappelijke oplossing voor alle LidStaten voor gezocht wordt door middel van communautaire maatregelen en richtsnoeren voor de nationale wetgevingen. En tenslotte dat een gemeenschappelijk standpunt inzake internationale acties wordt bereikt.
Dat was de stand van zaken op het moment dat ui mevrouw Heinrich, begon met het uitwerken van uw verslag. Zo was het gemeenschappelijk standpunt van Parlement en Commissie. We streefden dezelfde doelstellingen na en waren het er allemaal over eens dat het besluit dat op dat moment van kracht was het best mogelijke systeem was om op dit gebied toe te passen. De Gemeenschap is echter een rechtsstaat, waarin sprake is van een institutioneel spel tussen het Europese Parlement, de Commissie en de Ministerraad. En u weet net zo goed als ik dat een groep landen (Duitsland, Frankrijk, Nederland, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk) vonden dat de Commissie met haar besluit en werkzaamheden op dit vlak de grenzen van haar bevoegdheden overschreed. Er is in verband hiermee door bovengenoemde vijf landen beroep ingesteld tegen de werkzaamheden van de Commissie en van mijzelf op dit gebied. Het Hofvan Justitie heeft op 9 juli j.l., zoals u weet, een uitspraak gedaan, die ongetwijfeld belangrijke gevolgen zal hebben voor het communautaire sociale beleid op dit gebied, onafhankelijk van het politieke karakter dat dit soort omstreden kwesties kan hebben. De Commissie moet zich neerleggen bij de uitspraak van het Hof, dat, zoals u weet, twee punten van het besluit van 1985 inhoudelijk ongeldig heeft verklaard, terwijl de Commissie juist op basis daarvan kon optreden. Het Hof heeft in de eerste plaats gezegd : „De Commissie mag de kwesties die verband houden met de culturele integratie van werknemers en werkneemsters van buiten de Gemeenschap niet aan de overeenstemmingsprocedure onderwerpen. In de tweede plaats heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat de Commissie de overeenstemmingsprocedure niet mag gebruiken om overeenstemming tussen de projecten op basis van nationale maatregelen en internationale overeenkomsten en het communautaire beleid en communautaire maatregelen te bewerkstelligen. Wij leven in een rechtsstaat, mijnheer de Voorzitter, en het Europese Parlement en de Commissie moeten de uitspraak van het Hof van Justitie van de Gemeenschappen respecteren. Dientengevolge moeten wij ons allen houden aan het besluit van het Hof van Justitie en ik zeg dit met alle respect voor deze instelling. U kunt niet van ons vragen een beleid uit te voeren dat we niet kunnen voortzetten, omdat het Hofvan Justitie ons veroordeeld heeft. Desalniettemin heeft het Hof wel iets zeer belangrijks toegestaan dat voor toekomstige acties van de Commissie van fundamenteel belang is. Het heeft namelijk besloten dat de Commissie bevoegdheden heeft op het vlak van het migratiebeleid met betrekking tot derde landen, die in hun totaliteit in artikel 118 opgenomen zijn. Dat houdt in dat de Commissie de Lid-Staten kan verplichten onontbeerlijke informatie door te spelen en deel te nemen aan een raadplegingsprocedure. Anders gezegd, u moet een procedure op gang zetten, wanneer er klachten zijn of concrete maatregelen van een LidStaat naar aanleiding waarvan de Commissie, op basis van de uitspraak van het Hof, kan optreden, dat wil
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/75
Marín zeggen de Lid-Staat in kwestie kan verplichten met haar te onderhandelen in het kader van de raadplegingsprocedure. Dit, dames en heren, is de situatie waar we nu mee te maken hebben. Ik wist dat dit debat wel omstreden moest worden. Ik weet dat de meningen in het Parlement verdeeld zijn. Ik heb getracht een zeer zakelijke uiteenzetting te geven. Ik zie in dat het misschien een te technisch antwoord is op een zeer politiek probleem. Ik geloof echter dat het vanwege de bijzondere situatie in de emigratie wenselijk is dat we niet tegen het besluit van het Hof ingaan, omdat zowel het Parlement als de Commissie dan de mogelijkheid zouden verliezen om uitgebreid gebruik te maken van de bevoegdheid die aan de Commissie is toegekend, namelijk om de Lid-Staten te verplichten haar te raadplegen en met haar te onderhandelen over een redelijke oplossing voor een bepaald probleem. En dit, mijnheer de Voorzitter, was mijn uiteenzetting, die wel lang moest zijn om dit debat, dat onvermijdelijk tot confrontaties tussen de verschillende Lid-Staten zal leiden, in de juiste context te plaatsen en af te ronden.
VOORZITTER: DE HEER MUSSO Ondervoorzitter De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 8. Wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2127/87) van mevrouw Larive, namens de Commissie rechten van de vrouw, over de wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces. Mevrouw Larive (LDR), rapporteur. — Voorzitter, dames en heren, uit het onderzoek dat ik namens de Commissie rechten van de vrouw in de twaalf LidStaten heb verricht over de wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces, ik noem dat herintreding, springen de volgende gegevens in het oog. Ten eerste, in landen waar traditioneel veel vrouwen buitenshuis betaald werken, bestaat redelijk tot goed ondersteund beleid: kinderopvang, goed zwangerschapsverlof, behoorlijk ouderschapsverlof zijn daar normaal. Denemarken is daar een prachtvoorbeeld van. Daar waar relatief weinig vrouwen een betaalde baan hebben, blijken eveneens de maatregelen voor combinatie van ouderschap en betaald werk gebrekkig tot slecht te zijn. Tweede conclusie: in die landen waar relatief weinig vrouwen betaalde arbeid verrichten en waar het ondersteunend beleid te wensen overlaat, is het aantal
herintreedsters en hun problemen het grootst. Voorbeelden daarvan zijn Nederland en Ierland. De vrouw geeft daar over het algemeen haar baan op bij de geboorte van het eerste kind en stelt zich pas na zeer langdurige onderbreking weer op de arbeidsmarkt beschikbaar met een verouderde opleiding, met gebrekkige beroepsopleiding en alle negatieve gevolgen vandien. In mijn eigen land blijven zeven op de tien vrouwen tussen de 25 en 35 jaar thuis tegen 3 op de 10 in België. In België kennen we 68 000 kinderopvangplaatsen op een bevolking van zo'n tien miljoen, in Nederland 10 000 kinderopvangplaatsen, meer dan zes keer zo weinig op een anderhalf keer zo grote bevolking. Ten derde, de ook in dit Parlement vaak vreugdevol en feestelijk verkondigde mening dat de grote meerderheid van de vrouwen zich bewust en vrijwillig van de arbeidsmarkt terugtrekt om het gezin te verzorgen, komt met deze gegevens op losse schroeven te staan. Tevens blijkt uit een aantal onderzoeken, ook van het Europese Parlement, dat één op de twee fulltimehuisvrouwen die ondervraagd werden, zeiden liever gezin en beroep te willen combineren ware dit mogelijk geweest. Daarom, Voorzitter, is het uitgangspunt en de leidraad van het voorgestelde Europese actieprogramma voorkoming van onvrijwillige uittreding uit het arbeidsproces. Voorkomen is beter dan gezen. De katholiserende rol van de Europese Gemeenschap heeft zich in het verleden al heel duidelijk bewezen. De Europese emancipatiewetgeving heeft de Lid-Staten ertoe verplicht de gelijke behandeling ten aanzien van beloning, werk en beroepsopleiging, sociale zekerheid in hun nationale wetgevingen op te nemen. Iets wat overigens vaak schoorvoetend en tegenstribbelend is gedaan, met name in mijn eigen land. Deze rol van de Europese Gemeenschap dient krachtig te worden voortgezet. In concreto betekent dit : ten eerste, snelle goedkeuring van de ontwerp-richtlijnen, deeltijd, tijdelijk werk en ouderschapsverlof; ten tweede, stimulering door de Europese Gemeenschap van voldoende en goede kinderopvang, van job-sharing, flexibele werktijden, aangepaste schooltijden, etc. Deze punten moeten ook in het Europees sociaal overleg in Hertoginnedal ingebracht en tevens stellen wij een subsidiebeleid van het Europees Sociaal Fonds voor, waar voor beroepsopleidingsprojecten de eis van bij voorbeeld voldoende kinderopvang een conditio sine qua non is ; ten derde, Europese wetgeving tot verdergaande individualisering van belasting- en sociale zekerheidsstelsels. Dit is erg belangrijk want de inkomensafhankelijke regelingen door een aantal van onze landen, ontmoedigen vrouwen betaalde arbeid te verrichten. Pas als in alle Lid-Staten voldoende maatregelen worden genomen om ouderschap en werk te combineren kan het probleem van de herintreding in de toekomst worden teruggedrongen. Toch blijven voorlopig specifieke maatregelen nodig. Daarom wordt de Europese Commissie verzocht binnen een jaar een actieprogramma gericht op de herintreedster, bij het Europese Parlement en de Raad in te dienen.
Nr. 2-356/76
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Larive Deze ontwerp-beschikking dient tevens budgettair goed onderbouwd te worden. Uit dat Europees programma noem ik u in vogelvlucht een aantal punten. Bundeling in een Europese databank van studies van bestaande en voorgestelde maatregelen ten aanzien van de herintredende vrouw en verspreiding en evaluatie van deze gegevens. Ook op dit terrein is het hoog tijd op te houden ieder voor zich het wiel uit te vinden en kunnen we van eikaars ervaringen leren. Vervolgens, gerichte beroepskeuzetesten door speciaal daartoe opgeleide raadgevers en raadgeefsters, die uitgaan van de bestaande kennis en vaardigheden van de vrouw en van de mogelijkheden in de regio. Een gericht herintredingsbeleid kan eveneens knelpunten en tekorten die we nu al op de arbeidsmarkt in veel van onze landen aantreffen helpen verminderen. Tekorten bij voorbeeld in de verpleging, metaal- en bouwsector, informatica en de zakelijke dienstverlening. Verder stellen we financiële en technische steun voor voor het oprichten van een eigen bedrijf en, heel belangrijk, het stimuleren van het contact tussen werkgever en tijdelijke uittreedster. Dit voorbeeld is door de Britse banken met veel succes toegepast. Vrouwen kregen bedrijfsbrochures toegestuurd, konden deelnemen aan interne opleidingen en aldus bijblijven in hun oude beroep. Bij ziekte en verlof kunnen zij reguliere werknemers vervangen en zij krijgen voorrang bij interne vacatures. Vervolgens aanstelling van een ombudsvrouw in alle Lid-Staten naar het Nederlandse en Zweedse voorbeeld en verder een groter deel van de subsidies van het Europees Sociaal Fonds voor bij-, om- en herscholing van herintreedsters. Prioriteit daarbij hebben het up to date brengen over nieuwe technologische ontwikkelingen in het oude beroep, het helpen bij het opzetten van een eigen bedrijf en korte sollicitatie- en assertiviteitstrainingen. Met dit laatste item hebben in Frankrijk, zoals is gebleken, jaarlijks drieduizend vrouwen met korte cursussen weer een baan gevonden. Ook modelprojecten „vrouw en techniek" en „vrouw en management" moeten in het programma worden opgenomen. Tenslotte, via communautaire richtsnoeren wensen wij afschaffing van de leeftijdsgrenzen voor toegang tot het beroep en instelling van een quota voor de beroepsopleiding, met name in de niet-traditionele vrouwelijke beroepen. Ik hoop dan ook, collega's, dat u de amendementen van de Christen-democratische Fractie zult afwijzen, die het quota-stelsel uit de resolutie wil schrappen. Na deze toelichting, waar ik als rapporteur van de Commissie rechten van de vrouw sprak, zou ik namens de Liberale en Democratische Fractie nog een paar korte opmerkingen willen maken. Ten eerste. De voorgestelde maatregelen zijn er niet op gericht om vrouwen die bewust en vrijwillig kiezen voor het gezin tot betaalde arbeid over te halen. Ze zijn bestemd voor hen die de wens te kennen geven weer aan het arbeidsproces te willen deelnemen. Persoonlijk voeg ik daaraan toe dat bij voorbeeld de alleenstaande
moeder die met kinderen van een krappe uitkering moet zien rond te komen en die tien jaar geleden rozig en gelukkig bij de prins achter op het witte paard sprong en nu er misschien anders over denkt, net als de mannen die levenslange alimentatie moeten betalen. De tweede opmerking. Speciaal als liberaal wil ik erop wijzen dat juist de werkgever en de overheid op iets langere termijn gebaat zijn met maatregelen ter voorkoming van herintreding. Juist mevrouw Thatcher die in haar eentje de ontwerp-richtlijnen deeltijd, tijdelijk werk en ouderschapsverlof blokkeert, zou dat moeten beseffen. Herintredingsbeleid is immers duur, de herintreedster is moeilijk te plaatsen, kostwinnerstoelagen en uitkeringen zijn kostbaar, de gemeenschap verliest investering in opleiding, de werkgever verliest opgebouwde kennis en ervaring, nieuwe sollicitatieprocedures zijn erg duur, gemiddeld zo'n 5 000 Ecu per geval, en de nieuwe werknemer moet weer worden ingewerkt en vaak bijgeschoold. Daarom wekt het grote verbazing dat bedrijven vaak meer uitgeven aan sportaccomodaties dan aan bij voorbeeld kinderopvang. Laatse opmerking. Er zijn er, ook in ons midden, die zich ernstig zorgen maken over de teruglopende Europese bevolking. De heer Le Pen c.s., geeft niet alleen vandaag blijk er vreemde ideeën op na te houden, dit blijkt ook uit een aantal resoluties en teksten die een collega uit zijn fractie, mevrouw Lehideux, bij voorbeeld heeft geproduceerd. De teruglopende bevolking is de schuld van de emancipatie en de vrouw moet terug naar Kinder, Kirche, Küche. Ik zou hem erop willen wijzen dat de tijd voorbij is dat meisjes en vrouwen zich als klapstoeltjes laten inklappen en weer naar huis sturen. Het emancipatieproces is onomkeerbaar, meisjes en vrouwen willen ook mee beslissen over ons toekomstig maatschappijbeeld, wel of geen kernwapens, wel of niet reageerbuisbaby's en de politiek dient zich aan deze gegevens aan te passen. Ik wijs u erop, degenen die althans nog aanwezig zijn van de Europese Rechtse Fractie, dat de geboortes zullen blijven teruglopen zolang als de combinatie tussen ouderschap en werk voor beide ouders te moeizaam is. Grondstoffen hebben we niet, wel mensen, we zullen met zijn allen aan de uitdagingen van de twintigste eeuw het hoofd moeten bieden en dan niet alleen het hoofd van het gezin. (Applaus)
Lady Elles (ED). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij zeer gepast dat het Parlement in een debat over het werk van vrouwen Dr. Pauline Cutting en Dr. Swee hartelijk welkom heet. Zij hebben vijf jaar lang uit volle overtuiging en met volledige toewijding gewerkt voor de mensen die honger lijden en een slechte behandeling moeten ondergaan in de kampen Sabra en Chatila. Zij zijn in ons midden, op de publieke tribune, en ik zou het Parlement willen vragen
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/77
Elles hen hartelijk welkom te heten, vooral omdat er zoveel vrouwelijke leden aanwezig zijn op het moment.
(Applaus) De Voorzitter. — Dank u, Lady Elles. Wij hebben nota genomen van uw opmerking. Mevrouw Van den Heuvel (S). — Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur heeft het al gezegd. Het probleem dat we hier bespreken zou aanmerkelijk geringer van omvang zijn als de regeringen van onze Lid-Staten de mooie woorden die ze bij herhaling wijden aan het belang van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, zouden vertalen in beleid dat erop gericht is vrouwen werkelijk de mogelijkheid te bieden beroepsarbeid uit te oefenen. Maar het tegendeel is het geval. Er is geen goede betaalbare kinderopvang. Het fiscale stelsel belast samenwonenden die beiden beroepsarbeid verrichten in vele gevallen zwaarden dan alleenverdieners. Sociale uitkeringen op minimumniveau worden gebaseerd op de behoefte van het gezin, waardoor de inkomsten van de ene partner in mindering gebracht worden op de uitkering van de ander. Terecht stelt ook het advies van de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid dat veel vrouwen onvrijwillig de arbeidsmarkt verlaten. Het is echter volstrekt begrijpelijk dat in de huidige situatie de rapporteur in de resolutie een aantal overgangsmaatregelen voorstelt ten behoeve van die vrouwen die met het probleem worstelen, die met grote moeite hun weg terug zoeken naar de arbeidsmarkt. Naar mijn mening komt mevrouw Larive dan ook veel dank toe voor de uitstekende ideeën die zij aan ons heeft voorgelegd. Maar er rijzen een paar vragen. Het komt mij namelijk voor dat er nog al wat discrepantie bestaat tussen de hier door mevrouw Larive voorgestelde maatregelen en het beleid dat mede door haar eigen partij in de Lid-Staat die wij beiden zo goed kennen wordt gevoerd. Daar zetelt de regering die weigert kinderopvang tot fiscale aftrekpost te maken, die belastingmaatregelen neemt waardoor vrouwen eerder ontmoedigd worden om een onderbroken beroepsleven weer op te pakken, waarin een naar Europese maatstaven zeer kort zwangerschapsverlof bestaat en geen ouderschapsverlof en waar de plannen ten aanzien van dat ouderschapsverlof uitsluitend betrekking hebben op de invoering van een verlof zonder doorbetaling van loon — uitsluitend dus een ouderschapsverlof voor hen die het al beter hebben ; waar ook zeker niet de regel bestaat dat vrouwen die zich als werkzoekenden melden, worden opgenomen in het stelsel van sociale voorzieningen, zoals in de resolutie wordt voorgesteld. Het zou erg goed zijn als mevrouw Larive — en eigenlijk geldt deze vraag in precies gelijke mate de rapporteur voor advies van de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, mevrouw Maij-Weggen — het zou goed zijn als zij beiden ons zouden willen laten weten welke politieke waarde wij aan dit verslag mogen
hechten. Waar het gaat om het nationale niveau, kunnen wij ook daar binnenkort voorstellen in deze richting verwachten ? Het is niet mijn bedoeling om hier nationale politieke meningsverschillen uit te vechten. Ik spreek hier in het belang van het Europese Parlement. Onze resoluties zouden immers aan een sterke inflatie onderhevig zijn als wij de politieke discussies die wij hier voeren, niet vertalen in concreet beleid op het niveau waar dat beleid in hoofdzaak vorm moet krijgen. Want de Commissie kan zeker wat voor ons doen, en we spreken daar commissaris Marín op aan. U begrijpt dat, na wat ik hier gevraagd heb, ik met spanning de antwoorden van mijn collega's afwacht. Mevrouw Giannakou-Koutsikou (PPE). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het debat van vandaag over de wederopneming van de vrouwen in het arbeidsproces vindt volgens mij op het meest geschikte moment plaats. Nu probeert men immers een concrete vorm te geven aan de toepassing van de Europese Akte. Niet alleen voor de interne markt en voor de sociale ruimte, maar ook voor het Europa van de burgers zijn er inspanningen en maatregelen vereist die de burgers in staat stellen hun individuele capaciteiten tot ontplooiing te brengen. Ook aan de vrouwen, die meer dan de helft van de bevolking uitmaken, zal de noodzakelijke steun geboden moeten worden, opdat ook zij in staat worden gesteld op meer efficiënte wijze bij te dragen tot de directe ontwikkeling en tot de geleidelijke eenmaking van Europa. Dat betekent dat wij positieve maatregelen zullen moeten treffen ten behoeve van de wederopneming in het maatschappelijk leven van vooral die vrouwen die voor een bepaalde tijd hun beroep en hun ambities hebben opgegeven om als ouder en dus als opvoedster een bijdrage te leveren tot de maatschappelijke ontwikkeling. De rol die de vrouw vervult in de ontwikkeling en in de handhaving van het gezin mag door een democratische instelling als het Europese Parlement zeer zeker niet onderschat worden. Daarom zal onze maatschappij niet alleen om morele redenen, maar ook omwille van het sociale evenwicht en van de economische ontwikkeling de inspanningen moeten steunen van die vrouwen die, na een tijdje uit het beroepsleven te zijn gestapt weer een directe bijdrage wensen te leveren tot het produktieproces. Het lijdt geen twijfel dat een vrouw in haar poging om weer in de wereld van het beroep opgenomen te worden, niet alleen zal stuiten op de bekende problemen van de huidige arbeidsmarkt, maar ook extra moeilijkheden zal ondervinden door haar hoedanigheid als vrouw. De discriminatie van vrouwen is immers de wereld nog niet uit. Voor een gemakkelijke toegang tot een bepaald beroep is het niet voldoende dat de vrouwen worden vrijgesteld van de gezinsverplichtingen, dat zij om financiële redenen worden gedwongen om te gaan werken of dat zij eenvoudigweg de wens koesteren in hun beroep carrière te maken. Daarvoor zijn concrete maatregelen nodig.
Nr. 2-356/78
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Giannakou-Koutsikou Het verslag van mevrouw Larive geeft hier een overzicht van. Bovendien staat hier in dat de reeds getroffen maatregelen verstevigd moeten worden, opdat voor iedereen duidelijk wordt dat de kinderopvang verbeterd moet worden, dat de herintreedster op de arbeidsmarkt een gelijke behandeling moet krijgen met de langdurig werkloze, dat zij deel moet kunnen nemen aan herscholings- en bijscholingsprogramma's, dat het fiscale stelsel en het stelsel van sociale zekerheid moet worden aangepast, dat er juiste voorlichting moet worden gegeven over de arbeidsmarkt en dat tot slot in de nieuwe technologiën plaats gemaakt moet worden voor vrouwelijke arbeidskrachten.
een open vergelijkend examen voor het aanwerven van typisten voor het Europese Parlement. Een van de belangrijkste selectiecriteria is dat de sollicitant tussen 18 en 35 jaar oud moet zijn. Vindt u ook niet, mijnheer de Voorzitter, dat als een vrouw in het arbeidsproces wil terugkeren en een carrière als secretaresse wil hervatten, een baan als typiste een ideale manier is om daarmee te beginnen ? Ik vind het nogal belachelijk dat je niet naar de functie van typiste kunt solliciteren als je ouder dan 35 bent. Op 45- of 55-jarige leeftijd kun je net zo'n goede typiste zijn en ik hoop dat mevrouw Larive hierover met het Parlement zal spreken, als haar verslag goedgekeurd is.
Het is een absolute vereiste dat zowel de Lid-Staten als de Commissie in het kader van de communautaire instellingen actie hiertoe ondernemen, niet alleen ten behoeve van het intracommunautaire evenwicht in de werkgelegenheid van de vrouwen, maar ook omdat alleen op die manier aan het probleem een realistische dimensie kan worden gegeven.
(Applaus)
Als vertegenwoordigster van het EVP wil ik onze instemming betuigen met de geest van het verslag van mevrouw Larive. Wel hebben wij met onze amendementen nog eens de klemtoon willen leggen op enkele feiten. Het lijdt geen twijfel dat in de Lid-Staten maatregelen worden getroffen om de wederopneming van de vrouwen in het arbeidsproces te vergemakkelijken, maar het lijdt ook geen twijfel dat deze maatregelen niet toereikend zijn. Het is dan ook van het allergrootste belang dat duidelijk gezegd wordt dat de tot nu toe geboden mogelijkheden nog lang niet voldoende zijn doorgedrongen tot het bewustzijn van de vrouwen zelf en dat daardoor de deelneming van de vrouwen aan de opleidings- en herscholingsprogramma's niet tevredenstellend is. Dat betekent dus dat de vrouwen extra gestimuleerd moeten worden en dat er een toereikend aantal plaatsen voor hen ingeruimd moet worden in de cursussen voor beroepsopleiding. Over het algemeen kunnen wij zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat het alsmaar herhalen van de eisen die ik zojuist noemde, waar geen enkel verstandig mens het oneens mee kan zijn, ons helaas maar al te vaak tot de conclusie brengt dat wij, zolang het geen geld kost, allemaal voorstanders zijn van gelijkheid. Ik zou dan ook willen afsluiten met de opmerking dat niemand aan de kosten zal Ontkomen, die onvermijdelijk zullen ontstaan wanneer men niets doet op dit gebied en naarmate de tijd verstrijkt zullen deze kosten steeds groter worden, zowel op sociaal als op economisch vlak. Dame Shelagh Roberts (ED). — (EN) Ik zou in de verleiding komen om uit protest dit verslag af te keuren, maar ik wil in geen geval mijn goede vriendin, mevrouw Larive van streek maken. Ik vind het nogal tegenstrijdig dat het Parlement een verslag over de wederopneming van vrouwen in het arbeidsproces bespreekt, terwijl het Parlement als werkgever daar zelf net zo weinig aan doet als alle andere werkgevers. Ik heb hier een advertentie die vorige maand in The Times in het Verenigd Koninkrijk is verschenen. Het is een advertentie voor
Mevrouw Diez de Rivera Icaza (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het is de eerste keer dat ik in het Parlement het woord voer en ik ben daarom extra tevreden dat ik dat doe om het verslag dat mevrouw Larive namens de Commissie rechten van de vrouw heeft uitgewerkt, te steunen. Dit onderwerp krijgt, evenals de andere drie hier besproken onderwerpen, met name het verslag van mevrouw Heinrich, onze volledige steun, niet alleen in het Parlement, maar ook in mijn eigen land, Spanje, waar wij met u zullen samenwerken en van de bevoegde instanties zullen eisen dat ze de hier gesuggereerde initiatieven bevorderen en overnemen. Ik weet zeker dat alle parlementsleden die met aandacht het sobere en precieze verslag van de rapporteur gelezen hebben — en ik hoop dat dat er meer zijn dan de vandaag hier aanwezige leden —, delen in onze bezorgdheid over de ernstige discriminatie van vrouwen en over de hindernissen waarmee ze te maken krijgen wanneer ze hun beroepsleven hervatten, na een periode waarin zij onbetaald werk verrichtten, omdat zij zich op edelmoedige wijze uitsluitend met gezinstaken bezighielden. Dit probleem treft evenzeer de weduwen en het toenemende aantal gescheiden vrouwen. Moeilijkheden door de leeftijd, het gebrek aan informatie, de heraanpassing aan het beroepsleven, gebrek aan stimulansen en zelfs door een geringe sociale aanvaarding. Allemaal moeilijkheden die ertoe leiden dat veel vrouwen niet alleen ernstig gefrustreerd raken, maar ook dat ze duistere banen aanvaarden die op pure uitbuiting van personen gericht zijn. Wij stellen ons volledig achter de maatregelen die aan de Lid-Staten, de Commissie, het Parlement en de Raad worden voorgesteld en leggen bijzondere nadruk op de herziening van het reglement inzake het Sociaal Fonds op de wijze die de rapporteur voorstelt. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, wil ik erop wijzen dat we nauwelijks van een Europa van de burgers kunnen spreken, wanneer er nog zulke ernstige vormen van discriminatie bestaan. (Applaus) Mevrouw Tongue (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik onze collega, mevrouw Larive willen
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/79
Tongue feliciteren met dit uitstekende verslag, waar wij het volledig mee eens zijn. Met'dit zeer belangrijke verslag wordt nog eens onderstreept dat de Gemeenschap en de nationale regeringen er niet in geslaagd zijn de toepassing van de richtlijnen voor gelijke behandeling te garanderen, met name niet van de richtlijn voor gelijke toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor vrouwen. Er zijn nog steeds miljoenen vrouwen in de Gemeenschap met jonge kinderen, en vaak met van hen afhankelijke familieleden, die relatief weinig beroepsopleiding hebben genoten en praktisch geen sociale infrastructuur hebben om op terug te vallen en die niet in staat zijn om betaald werk met hun verplichtingen tegenover hun gezinnen te combineren. Beloften die de Gemeenschaps instellingen, met name de Raad van Ministers in het verleden gedaan hebben, hebben voor deze vrouwen een zeer Onoprechte bijklank. Ik wil de aandacht vestigen op een gebied dat bijzonder strijdig is met de wederopneming van vrouwen in het arbeidsproces, namelijk de bijzonder slechte situatie op het vlak van rechten voor zwangeren in het Verenigd Koninkrijk, die erop neerkomt dat meer dan 50 % van de zwangere vrouwen niet in aanmerking komt voor een statutair recht pp behoud van de arbeidsplaats. D at is een regelrecht schandaal. Ik doe daarom een direct beroep op de Commissie, ten eerste om de voorstellen van de Britse regering voor een herziening van de bescherming van de arbeidsplaats van deeltijdwerk nemers en zwangere vrouwen te onderzoeken, omdat ik ze discriminerend vind, en ten tweede om zo snel mogelijk een ontwerprichtlijn over zwangerschaps rechten en uitkeringen in te dienen waarmee passend moederschaps en ouderschapsverlof en recht op het behoud van de arbeidsplaats geregeld worden. Over de opleiding van vrouwen. Als vrouwen op de arbeidsmarkt willen terugkeren, moeten zij bijscholing krijgen. Ik zou in deze de aandacht van de Commissie met name op de paragrafen 16 en 17 van de resolutie willen ^vestigen. Er is nogmaals sprake van een schandalige situatie in mijn land—en ik verzoek de heer Marin om zeer aandachtig naar mij te luisteren — omdat in 1986 van de £435 miljoen die het Verenigd Koninkrijk van het Europees Sociaal Fonds kreeg, £264 miljoen naar de Manpower Services Commission is gegaan. Ik hoop dat de heer Marín luistert naar wat ik zeg. Wat heeft de Manpower Services Commission met dat geld gedaan ? Hoeveel is werkelijk gebruikt voor het heropleiden van vrouwen in vaardigheden waaraan veel behoefte bestaat ? In Londen, waar mijn kiesdistrict bij hoort, is van £27 miljoen uit het Europees Sociaal Fonds ruim £13 miljoen naar de Manpower Services Commis sion gegaan en ruim £5 miljoen naar de CITB. Slechts £2 miljoen ging naar projecten voor vrouwen die in het arbeidsproces wensen terug te keren. We hebben veel opleidingsprojecten voor vrouwen bekeken... (De voorzitter Verzoekt de spreker af te ronden) Ik doe een beroep op de Commissie om goed in het oog te houden wat er met het geld voor opleidingen uit het Europees Sociaal Fonds gebeurt. Ik kan bijna met
zekerheid zeggen dat het niet gebruikt wordt voor het omscholen van vrouwen om hen de terugkeer op de arbeidsmarkt mogelijk te maken. !iv,< .·;. . ■ (Applaus) !.·!.·ίΙ'*-■*«.
Mevrouw Maij-Weggen (PPE); rapporteur voor advies van de Commissie sociale zakenen werkgelegenheid. — Voorzitter, als rapporteur voor advies van de Commis sie sociale zaken en werkgelegenheid zou ik nog eens willen benadrukken dat het probleem van herintre dende vrouwen in belangrijke mate kan worden verminderd door te voorkomen dat vrouwen zich tegen hun zin van de arbeidsmarkt terugtrekken zodra ze meer dan normale gezinsverplichtingen krijgen. Het is heel erg belangrijk dat de EGLidStaten een beleid voeren dat het voor vrouwen, en trouwens ook voor mannen, mogelijk maakt om gezins en beroepsarbeid met elkaar te verbinden...si. Daarvoor zijn een aantal maatregelen nodig zoals een ruim en flexibel zwangerschapsverlof, een ruim ouder schapsverlof, goede regelingen voor kinderopvang — ik ben het volstrekt met mevrouw Larive eens dat er in ons land nog heel wat moet gebeuren op dat gebied —, een goede afstemming van school en werktijden, goede regelingen voor sociale zekerheid en fiscaliteit en flexibele arbeidsrelaties. Het tweede actieprogramma „Gelijke kansen voor de vrouwen" van de Europese Gemeenschap heeft al een aantalpunten op dit gebied in haar aanbevelingen staan. Het zou een goede zaak zijn — ik hoop dat commissaris Marín luistert — wanneer er een onderzoek zou worden gedaan in hoeverre de Lid Staten dit soort aanbevelingen nakomen. Ik heb de indruk dat er nogal wat op dat terrein blijft liggen, zeker bij die LidStaten die ook nadrukkelijk door mevrouw Larive zijn genoemd. Een tweede opmerking wil ik maken namens mijn fractie. Wij vinden dat vrouwen vrij moeten zijn om te kiezen voor beroepsarbeid, gezinsarbeid of voor een combinatie van beide. D at betekent wel dat wanneer vrouwen kiezen voor gezinsarbeid — en dat moet een echte vrije keus zijn — deze vrouwen actief moeten worden gesteund als ze terug willen komen op de arbeidsmarkt. LidStaten kennen heel wat programma's op dit punt, waarbij het merkwaardig is dat landen die veel vrouwen hebben die blijven werken en waar weinig herintreedster zijn, veel actiever zijn op dit gebied dan landen die weinig vrouwen hebben die blijven werken en waar veel herintreedsters zijn. D at doet vermoeden dat de weerstanden tegen werkende vrouwen in de laatste groep van landen — en dat zijn vooral Nederland en Ierland — nog steeds erg groot zijn. Ik denk dat die landen eens een duwtje in de rug moeten krijgen. Tenslotte wil ik nog het volgende opmerken. In paragraaf 8, sub b), van de resolutie van mevrouw Larive staat dat het zelfvertrouwen en de zelfkennis van herintreedsters via cursussen moeten worden vergroot. Ik denk dat wij dit beter kunnen omdraaien. We kunnen misschien beter cursussen organiseren voor werkgevers.
Nr. 2-356/80
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Daly (ED). — (EN) Ik verwelkom het uitstekende verslag van mevrouw Larive ten zeerste. Ik vind het zelfs het belangrijkste van de vier verslagen die we vanmiddag besproken hebben. Ik zeg dit, omdat de wederopneming van vrouwen op de arbeidsmarkt een gebied is waarop de Gemeenschap initiatieven ontplooit en waarop het Parlement werkelijk iets kan doen om vrouwen in de hele Europese Gemeenschap te helpen. De arbeidspatronen zijn de laatste tien jaar snel veranderd en meer getrouwde vrouwen dan ooit hebben een baan. De bijdrage van de Vrouw is vaak van essentieel belang voor het gezinsinkomen, en vaak is de vrouw de enige kostwinner. De vrouwen die voordat zij aan een gezin begonnen, een lange opleiding hebben gevolgd, willen hun verantwoordelijkheden in het gezin combineren met een carrière. In deze ben ik het eens met degenen die pleiten voor betere voorzieningen op het vlak van de kinderopvang. Veel andere vrouwen vinden dat zij door middel van een part-time baan een leemte kunnen vullen op een manier die het hen mogelijk maakt voor hun kinderen te zorgen en later terug te keren naar een full-time baan. Er moet echter nog veel gedaan worden op het vlak van opleidingsvoorzieningen die een breder scala aan beroepsmogelijkheden in de niettraditionele gebieden openstellen. Het Sociaal Fonds probeert hierbij te helpen, maar er is meer nodig! Het fabeltje waarin managers geloven, dat vrouwen geen carrière willen maken en dat het niet de moeite waard is om in hun opleiding te investeren, moet de wereld uitgeholpen worden. Ook het fabeltje dat vrouwen die weer willen werken geen verantwoordelijkheid wensen en geen ambitie hebben moet de wereld uit. Veel bedrijven beginnen deze feiten in te zien en organiseren hun opleidings- en omscholingsprogramma's zodanig dat er rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van vrouwen. Deze initiatieven moeten verder ontwikkeld worden en in het verslag-Larive worden veel gebieden vermeld waarop dit kan gebeuren. In paragraaf 8 van de resolutie wordt de nadruk gelegd op de noodzaak van het stimuleren van zelfvertrouwen, zelfkennis, motivatie, beroepsopleiding en bijscholing in aansluiting op bestaande kennis en vaardigheden en het aanleren van nieuwe technologie. Persoonlijk steun ik paragraaf 21. Het verzoek voor een richtlijn voor ouderschapsverlof is tenslotte afkomstig van de Britse Conservatieve vrouwelijke leden van het Parlement. Ik hoop dat alle punten in het verslag-Larive goedgekeurd worden ten gunste van de vrouwen, bedrijven en gezinnen in de hele Gemeenschap. Tenslotte zijn veel van de vrouwen die aan dit uitstekende debat van vandaag hebben deelgenomen heel goede voorbeelden van vrouwen die geherintegreerd zijn in de arbeidsmarkt. Mevrouw Van Hemeldonck (S). — Mijnheer de Voorzitter, sedert twee minuten zit er warempel iemand op de zetels van de Raad, na vier uur debat ongeveer ; ik denk dat we dat even kunnen onderstrepen. Ik wens ook te wijzen op de merkwaardige leegheid van de zetels aan
13.10.87
de rechterzijde van dit Parlement en de afwezigheid uiteraard van vrouwen op de zetels van de Raad en van de Commissie, maar dat weet iedereen. De vrouwen hebben de meerderheid in het kiezerskorps en bij de Europese burgers, maar hebben daarom nog niet in het beleid bepaalde posities. Ik wil de rapporteur twee anekdotes vertellen. Een Antwerps scheepsbedrijf krijgt onverhoopt een bestelling en heeft niet voldoende gespecialiseerde arbeidskrachten. Er wordt met grote uitzondering een speciaal intensieve opleiding gegeven aan vrouwen. Vrouwen krijgen toegang tot het mannelijke beroep van lasser, zij worden met magna cum laude aanvaard in alle proeven. En wat gebeurt er dan ? Hun mannelijke collega's bouwen een muur tussen de ruimte waar de mannen en de vrouwen werken om de afscheiding duidelijk te markeren. De mannen voelen zich bedreigd in hun stoere imago en zij ervaren de vrouwen als monsters. De Belgische regering, tweede anekdote, wil positieve acties invoeren en uittesten en zij leidt vrouwen extra op in een niet-traditioneel beroep, namelijk installateur van telefoon. Vrouwen komen als eerste uit de proef, ze worden ingeschakeld en dan ontdekt men — eerste probleem — dat zij geen auto kunnen rijden, want in de lage inkomensklasse, als men een auto heeft, dan rijdt de man met de auto. Het tweede probleem: de vrouwen hebben moeite met het lezen van kaarten en van stadsplattegronden. Want waar leer je dat? In de jeugdbeweging, in het leger, enz. in al die mannelijke clubs. Conclusie: alle verslagen die vandaag zijn voorgelegd over de vrouwen, over de vrouwen in de media, over de rol van de vrouw in de sport enz. zijn eigenlijk allemaal verbonden met het emancipatiebeleid. Ten tweede, de emancipatiebeweging is ergens halverwege blijven steken en alle negatieve gevolgen vinden wij nu op de arbeidsmarkt. Ik wens hulde te brengen aan de Commissie omdat zij het uitstekende rapport van mevrouw Chalude heeft opgevolgd, aan de rapporteur die uitstekende aanbevelingen heeft gemaakt en ik hoop alleen maar dat dit Parlement ze vlug zal opvolgen en dat ook de Commissie daar een actie, met inbegrip van de begrotingsgevolgen, op zal laten volgen. Mevrouw García Arias (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de patriarchale samenlevingen is altijd de rol van de vrouw die thuis haar kinderen opvoedt en voedt en zorgt voor haar gezin verheerlijkt. Maar wanneer deze vrouwen, nadat ze bij hun kinderen zijn geweest gedurende de jaren die essentieel schijnen te zijn voor hun vorming, met een gerust geweten trachten een baan buitenshuis te vinden, krijgen zij te maken met allerlei moeilijkheden die het hen onmogelijk maken tot de arbeidsmarkt toe te treden. De grootste moeilijkheid ligt ongetwijfeld in de houding van de maatschappij, diezelfde maatschappij die de vrouwen als moeder en huisvrouw warm onthaalde, maar die nu, in een tijd van crisis en werkloosheid, hen verwijt dat zij willen terugkeren en andere werklozen, mannen en jongeren hun kansen ontnemen. Regeringen vinden het soms
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/81
García Arias vervelend dat vrouwen zich bij de arbeidsbureau's melden en de werkloosheidscijfers in de statistieken vergroten. Bij de schuldgevoelens over het feit dat zij zogenaamd hun gezin in de steek laten, komen ook nog de persoonlijke onzekerheid en schuldgevoelens over het feit dat zij naar een baan solliciteren die anderen ook willen ; alsof het recht op werk niet voor vrouwen geldt. Daarbij komt dat het bijna onmogelijk is dat die vrouwen na zo lange tijd een baan vinden, omdat hun opleiding niet met de huidige eisen overeenstemt, omdat ze geen sociale contacten meer hebben die het vinden van werk vergemakkelijken en niet weten op welke beroepsactiviteiten zij zich moeten richten. Hun leeftijd vormt, zoals gezegd, een bijkomende reden voor discriminatie. Ik wil daarom mevrouw Larive gelukwensen mef het uitstekende verslag dat zij heeft opgesteld en haar voorstellen steunen. Ik wil nadruk leggen op de voorstellen over de behoefte aan een preventief beleid en de noodzaak dat de Raad daarvoor de ontwerprichtlijnen over deeltijdarbeid op vrijwillige basis, persoonlijk werk en ouderschapsverlof goedkeurt. Het is ook noodzakelijk dat de Lid-Staten zich verplichten een bewustmakingsbeleid te voeren, opdat er in de gezinnen een gelijke verdeling van de gezinsverantwoordelijkheden tot stand komt en er sociale infrastructuren komen die voor alle vrouwen toegankelijk zijn. Ook een aantal Spaanse werkgeversvertegenwoordigers zouden voor deze problematiek gevoelig gemaakt moeten worden. Zoals die man die onlangs zei dat van vrouwen die naar een baan solliciteren een vruchtbaarheidscertificaat gevraagd moet worden. Begrip van de kant van alle sociale partners is nog ver te zoeken. De heer Marín, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik erop wijzen dat het verslag van mevrouw Larive grotendeels overeenkomt met de bezorgdheid van de Commissie over de wederopneming van de vrouw, en het zal in zekere zin een stimulans voor ons betekenen, aangezien een groot deel van haar voorstellen maatregelen betreffen die reeds van kracht zijn, of ons interessante aanwijzingen geven voor de toekomst. Ik zal tegenover mevrouw Larive en alle vrouwelijke leden die het woord hebben gevoerd niet ontkennen dat met de huidige probleemstelling inderdaad beoogd wordt het gezinsleven en het beroepsleven beter op elkaar af te stemmen. Wanneer een vader of moeder — in de praktijk is het bijna altijd de moeder— besluit om haar beroepsactiviteit gedurende bepaalde tijd te onderbreken om zich te wijden aan de geboorte en de opvoeding van de kinderen, krijgt zij inderdaad met enorme moeilijkheden te kampen, wanneer zij later tracht in het arbeidscircuit terug te keren, en we moeten inzien dat haar carrièremogelijkheden bijna altijd sterk geschaad zijn. Namens de Commissie kan ik zeggen dat ik vind dat u gelijk heeft. Een eerste instrument dat wij kunnen gebruiken om dit verschijnsel te bestrijden is het
Europees Sociaal Fonds. U kent net zo goed als ik de budgettaire beperkingen daarvan. De hervorming van het Europees Sociaal Fonds en het vaststellen van de twee belangrijkste doelstellingen voor de toekomst — de strijd tegen de langdurige werkloosheid en opneming van jongeren in het beroepsleven — zullen ons in staat stellen om door te gaan met het beleid dat de Commissie voor deze kwesties al heel lang voert, nadat we binnen deze twee algemene doelstellingen bepaalde prioriteiten en een voorkeursbehandeling voor de vrouw hebben vastgesteld. Ik wil erop wijzen dat dit debat op een goed moment plaatsvindt, daar de Commissie vorige week net een aanbeveling van de Commissie aan de Raad heeft goedgekeurd over beroepsopleidingen voor vrouwen met het oog op een betere waarborg voor de gelijke kansen. Wij menen dat deze aanbeveling een afdoende antwoord is op de door de rapporteur naar voren gebrachte problemen. Er zijn andere problemen waarover ik weer hetzelfde moet zeggen als reeds zo vaak tevoren. U verzoekt de Commissie een programma te ontwikkelen. Maar een zo ambitieus programma als u voorstelt is moeilijk te realiseren, tenzij aan het Europees Sociaal Fonds financiële middelen worden toegekend, waarover het nu niet beschikt. Nu iets over het door mevrouw Tongue voorgelegde probleem. Momenteel beschikt het Europees Sociaal Fonds voor de programma's voor de vrouw over precies 75 532 024 Ecu. Deze 75,5 miljoen Ecu moeten over alle Lid-Staten verdeeld worden en ik begrijp dat dit een belachelijke som is om een werkelijk beleid van promotie van vrouwen mee te ontwikkelen en te zorgen voor haar wederopneming in het beroepsleven. Ik zou de Commissie rechten voor de vrouw nogmaals willen vragen — zoals ik de hele middag al gedaan heb — om mij niet alleen op de politieke doelstellingen te wijzen, maar ook aan te geven hoe wij aan de financiële middelen moeten komen om deze te verwezenlijken, want anders komen we niet verder. Gedeeltelijk zullen wij dus op uw verzoeken ingaan, maar voor een ander deel beschikken we slechts over een begroting van 75 miljoen Ecu die beter gebruikt kunnen worden, hoewel het een beperkte som is. In elk geval vind ik dat u het gelijk aan uw kant heeft, zonder dat dit nu wordt opgevat als een vorm van compensatie van politieke aard van de kant van de Commissie. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden.
9. Verdrag en regionaal beleid De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2114/87) van de heer Hutton, namens de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, over de uitwerking van de artikelen 92 en 93 van het EEGVerdrag op het regionaal beleid.
Nr. 2356/82
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Hutton (ED ), rapporteur. —'■ (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor de meesten lijkt het regionale beleid in de Gemeenschap een vrij ongecompliceerde zaak die wordt geregeld door een aantal verordeningen waarin de voorschriften voor de toekenning van regionale steun zijn vastgelegd. Heel weinig mensen houden rekening met de permanente voorschriften die van bij het begin van kracht zijn geweest voor het regionale beleid in de Gemeenschap en die vervat zijn in de artikelen van het Verdrag die betrekking hebben op de mededinging, met name de artikelen 92 en 93, alsook in de respectieve interpretaties van die artikelen door de Commissie. Nochtans hebben die voorschriften in de praktijk een veel grotere uitwerking op het regionaal beleid van de LidStaten, zodat het misschien verwonderlijk is dat het Parlement nog niet eerder heeft geprobeerd het vraagstuk van die artikelen van het Verdrag en de manier waarop ze door de Commissie worden gehan teerd te bestuderen. In dit verslag gaat onze Commissie voor het eerst na hoe die artikelen worden gehanteerd en tracht ze een beeld te geven van de wijze waarop het regionaal beleid rechtstreeks door het mededingings beleid wordt geregeld. Ik ben het volledig eens met commissaris Sutherland, wanneer hij zegt dat dit onderwerp in veel opzichten belangrijker is dan een aantal vraagstukken waaraan we enorm veel tijd hebben besteed, zoals dat van de structuurfondsen, die, hoe belangrijk ze ook mogen zijn, uiteindelijk niet de oplossing voor de fundamentele problemen van een redelijke en billijke industriële ontwikkeling in de Gemeenschap zullen bieden. Hét is bekend dat de bedragen die de LidStaten aan regionale steun besteden, nog afgezien van de sectoriële aspecten van die overheidssteun, veel groter zijn dán alles wat de Gemeenschap via het Regionaal Fonds uitgeeft. D e gevolgen van die nationale steun zijn aanzienlijk, niet alleen wat het aantrekken van industrie en het scheppen van werkgelegenheid betreft, maar ook in verband met de mededingingsvervalsende uitwerking die die steun op de handelsstromen in een of ander gebied kan hebben. Het·is heel normaal dat de Lid Staten bij het aantrekken van internationale investerin gen een harde concurrentiestrijd willen voeren. Onlangs nog hebben een aantal LidStaten al het mogelijke gedaan om de nieuwe Fordfabriek voor de ver vaardiging van elektronische motoronderdelen aan te trekken. Ik stel met grote tevredenheid vast dat die fabriek zal worden gebouwd in D undee, in het kiesdistrict van collega Provan, voor wie dat natuurlijk een meevaller is. Het is echter overduidelijk dat het ontbreken van een bepaalde vorm van controle de rijke LidStaten zal toelaten de arme altijd te overtroeven, zodat elke ernstige poging om regionale ongelijkheden via een regionaal beleid weg te werken, totaal vruchte loos zal zijn. Het is dan ook van belang dat de Gemeenschap dat verlangen om te concurreren aan banden legt maar de LidStaten toch voldoende vrijheid laat om hun eigen regionaal beleid te bevorderen, zonder echter de handel en de industriële ontwikkeling te verstoren.
13.10.87
In de Gemeenschap bestaan al jarenlang maatregelen voor de invoering van steunplafonds, maar het pro bleem waarmee de Commissie nu wordt geconfronteerd en waarop het Parlement duidelijk dé aandacht moet vestigen bestaat erin dat ze dient te achterhalen welke stappen nog moeten worden ondernomen om de overheidssteun te controleren. D e beslissing van de Commissie om een volledig overzicht van de overheid steun op te stellen, wat een gigantische maar essentiële taak is, moet dan ook door het Parlement worden toegejuicht. Een tekortkoming van het Verdrag is dat het niet voorziet in bepalingen voor het regelen van fiscale steun. Volgens de economische theorie worden fiscale voorde len uiteindelijk door veranderingen in de wisselkoersen gecompenseerd. D it is niet alleen een gebied dat directe regionale gevolgen kan hebben. Het zou ook kunnen dat de voorspellingen van de economische theorie binnen het Europees Monetair Stelsel niet uitkomen. Het valt te betreuren dat daardoor een belangrijk middel blijft bestaan om het regionaal beleid teniet te doen. We raden de Commissie dan ook áan zich op de hoogte te houden van de fiscale regelingen van de LidStaten en te trachten de eventuele mededingingsvervalsende uitwerking daarvan voor het regionaal beleid te onderkennen. D e Commissie regionaal beleid betreurt dat er verschillen blijven bestaan in dé criteria die door verschillende departementen van de Commissie worden gehanteerd om op identieke beleidsgebieden tot een beoordeling te komen. Ik weet dat er op dat vlak naar een grotere coördinatie wordt gestreefd, wat het Parlement natuur lijk graag aanmoedigt. Als de Gemeenschap ernstig wil optreden tegen regionale distorsies, dan kan het uiteindelijk erg aangewezen en doeltreffend zijn om in politiek opzicht meer aandacht te besteden aan de regionale aspecten van alje beleidsvormen waarvoor nationale steun wordt toegekend. Het zal nooit volstaan alleen maar geld uit te geven en verder te hopen dat we daarmee de mensen tevredenstellen. Een regionaal beleid moet een reëel doel beogen en mag dus niet tot een oefening in public relations beperkt blijven. D e manier waarop de artikelen van het Verdrag, die betrekking hebben op de mededinging, door de Gemeenschap worden gehan teerd, kan een veel grotere uitwerking hebben dan de toekenning van steun zonder meer. Terecht besteedt het Europese Parlement veel meer aandacht aan dat vraagstuk, wat uit dit verslag blijkt. Ik hoop dat het Parlement alvast de in het verslag verwoorde stand punten van de Commissie regionaal beleid zal steunen, maar het daarbij niet zal laten. Ik hoop dat het op dit aspect van het bijzonder belangrijke werk van D G 4 nauwlettend zal blijven toezien en dat het er in de toekomst regelmatig aandacht aan zal besteden. De heer Sutherland, lid van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Hutton voor zijn uitstekend verslag en juich toe dat het van een grotere belangstelling voor dit vraagstuk getuigt. Zoals uit het verslag zelf en uit de toelichting door de heer
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/83
Sutherland Hutton blijkt, is het voor de totstandkoming van de samenhang in de Gemeenschap van cruciaal belang dat het Europese Parlement aan dit specifieke aspect van het mededingingsbeleid voortdurend aandacht besteedt. Sta me toe hier te herhalen wat ik reeds in de commissievergadering heb gezegd, namelijk dat het ons verheugt de kans te krijgen om op dit specifieke gebied tot een ruimere en meer diepgaande dialoog tussen de Commissie en het Parlement te komen. Ik hoef er niet op te wijzen dat er in artikel 2 van het Verdrag op wordt aangedrongen te streven naar de harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit in de Gemeenschap en dat artikel 130A van de Europese Akte een uitbreiding daarvan is. In het licht van die bepalingen heeft de Commissie gevraagd de middelen uit de structuurfondsen te verdubbelen. Ik ben het er met de heer Hutton echter over eens dat het probleem van de structuurfondsen, hoe belangrijk het ook is, zeker niet belangrijker is dan het vraagstuk van de regionale overheidssteun in de Gemeenschap, die tot het aantrekken van industrie uit arme naar rijke gebieden kan leiden, terwijl een regionaal beleid eerder het omgekeerde beoogt. Bijgevolg is dit aspect voor de ontwikkeling van een doeltreffend regionaal beleid in de Gemeenschap van het grootste belang. De huidige toestand laat natuurlijk veel te wensen over. In bepaalde communautaire regio's heeft de regionale steunverlening tot zeer ernstige distorsies geleid. Ons beleid vereist de beperking van het steunbedrag en van de mate waarin regionale steun aan een aantal meer ontwikkelde communautaire regio's wordt toegekend. We moeten echter ook begrip hebben voor het natuurlijke verlangen van alle Lid-Staten om interne onevenwichtigheden zoveel mogelijk weg te werken. Bijgevolg is het niet altijd zo gemakkelijk om ons beleid in praktijk te brengen en het te doen aanvaarden. We moeten de Lid-Staten immers een zekere vrijheid laten om ongelijkheden binnen de LidStaten zelf weg te werken, maar tegelijkertijd moeten we een beleid uitwerken, waarbij met verschillen tussen de diverse regio's in verschillende Lid-Staten rekening wordt gehouden. We hebben er altijd naar gestreefd een objectief, coherent, doeltreffend en doorzichtig beleid te voeren. De eerste coördinatiebeginselen voor regionale steunregelingen dateren van juni 1971. Sindsdien is er op dat vlak een en ander veranderd. De huidige coördinatiebeginselen zijn in fabruari 1979 in het Publikatieblad gepubliceerd. Het is natuurlijk ook mogelijk op grond van de artikelen 92 en 93 individuele besluiten inzake regionale steunverlening op nationaal vlak te nemen. Het is de taak van de Commissie een regeling in te voeren om concurrentievervalsing binnen de Gemeenschap te voorkomen. Bovendien verbiedt artikel 92, lid 1, alle vormen van overheidssteun. Toch worden twee duidelijke mogelijkheden voor de toekenning van regionale steun voorzien, met name in artikel 92, lid 3. Artikel 92, lid 3, a) heeft vooral betrekking op de perifere, minder ontwikkelde gebieden, die in de
Gemeenschap de minst begunstigde regio's zijn. Artikel 92, lid 3, c) handelt over de meer ontwikkelde, centrale regio's in de Gemeenschap. Vroeger werd bijna altijd van artikel 92, lid 3, c) gebruik gemaakt om steun toe te kennen en in 1983 hebben we een methode uitgewerkt om de regionale steun op nationaal vlak op grond van dat artikel te beoordelen. Nog niet zo lang geleden hebben we — vooral in het licht van de stimulansen in de Europese Akte — een methode voor de toepassing van artikel 92, lid 3, a) uitgewerkt. Het verheugt me dat ik u vandaag kan zeggen dat de Commissie een mededeling heeft voorbereid, waarin die twee methodes worden toegelicht. Die mededeling zal binnenkort in het Publikatieblad verschijnen en ik hoop dat ze verder overleg met het Parlement mogelijk zal maken. De Commissie hoopt dat deze mededeling tot een nog grotere doorzichtigheid van haar individuele besluiten inzake regionale steunregelingen zal bijdragen. In de ontwerp-resolutie wordt erop gewezen dat er in het kader van de structuurfondsen en de kredietinstrumenten van de Gemeenschap telkens andere sociaaleconomische indicatoren worden gehanteerd. Die verschillen moeten worden toegeschreven aan het feit dat de fondsen een andere oriëntatie en uiteenlopende doelstellingen hebben. Er dient echter op te worden gewezen dat er een grote overeenkomst bestaat tussen het resultaat van de door de Commissie gehanteerde methode om de in artikel 92, lid 3, a) bedoelde regio's te definiëren en de aanmerking van de minst begunstigde regio's, zoals die in het globale Commissievoorstel voor de herziening van de structuurfondsen worden gedefinieerd. Tenslotte wil ik nog even nader ingaan op enkele punten van de ontwerp-resolutie. Ten eerste is de Commissie erg tevreden over en wordt ze aangemoedigd door de duidelijke vraag in het verslag naar een grotere steunbundeling in de zwakste communautaire regio's, gekoppeld aan een beperking van de steun aan een aantal meer ontwikkelde regio's. Dat is in overeenstemming met het beleid dat wij trachten te voeren. Bij haar beoordeling van regionale steunverlening door de Lid-Staten moet de Commissie zowel met de communautaire als met de nationale aspecten van die steunverlening rekening houden. De Commissie heeft natuurlijk altijd erkend dat de meer ontwikkelde LidStaten hun eigen doelstellingen inzake regionaal beleid mogen nastreven. In het kader van het mededingingsbeleid moet de Commissie er echter op toezien dat die natioale steun tot de werkelijk noodlijdende gebieden beperkt blijft en de mededinging in de Gemeenschap niet vervalst. Ik wil er ook nog op wijzen dat bij de grootschalige verspreiding van overheidssteun in een of andere Lid-Staat het zogenaamde gietereffect ontstaat, wat ertoe leidt dat de voordelen die die steun zou moeten opleveren teniet worden gedaan. Wat de accumulatie van steun voor verschillende doeleinden betreft, heeft de Commissie reeds een mededeling in het Publikatieblad laten verschijnen,
Nr. 2356/84
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Sutherland waarin de aangifte van belangrijke gevallen van accumulatie van steun wordt vereist. Tenslotte wil ik de heer Hutton en zijn collega's voor hun verslag danken. Ik ben erg verheugd over de belangstelling van het Parlement voor dit vraagstuk, dat voor de totstandbrenging van een grotere samenhang in de Gemeenschap en voor het welslagen van het mededingingsbeleid erg belangrijk is. Het is volgens mij van het grootste belang dat er op dit gebied, waar de Commissie en de communutaire instellingen in hun totaliteit over aanzienlijke bevoegdheden beschikken, een onafgebroken dialoog met het Parlement wordt gevoerd. Ik ben ervan overtuigd dat deze specifieke beleidsvorm de komende jaren als steeds belangrijker zal worden ervaren. ,
:
■:·< I
■ .
De heer Schreiber (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, om te beginnen wil ik namens mijn fractie collega Hutton voor zijn verslag danken. Ik vind het een uitstekend verslag, dat, zoals de commissaris reeds heeft gezegd, een goede basis vormt voor verder overleg gedurende de komende maanden en jaren. Namens mijn fractie kan ik u zeggen dat we dit verslag onderschrijven, afgezien van een kleine wijziging, die we in een amendement hebben voorgesteld. Ik wil enkel nog een persoonlijke opmerking over een ander aspect maken. De laatste maanden heeft de naam Rastatt in D uitsland wat meer licht geworpen op het communautaire beleid inzake regionale steun. Een bijzonder invloedrijke Westduitse autofabrikant in een economisch kerngezonde deelstaat hat namelijk om steun verzocht en de betrokken deelstaat was bereid een bepaald steunbedrag toe te kennen. Na vele onder handelingen heeft men die situatie — mede dank zij de tussenkomst van de Commissie — enigszins kunnen rechttrekken, om het wat gemeenzaam uit te drukken. Uit dat voorbeeld blijkt heel duidelijk dat er ook in Duitsland welvarende en minder welvarende deelstaten zijn. Ook in een rijk land zoals Duitsland bestaan er dus wat kansen en mogelijkheden betreft enorme ver schillen. Ik vind dan ook dat wer er rekening mee moeten houden dat ook een rijk land zijn arme regio's, die in de meeste gevallen randgebieden zijn, wil blijven steunen. Niet alleen in de Gemeenschap moeten we krachtens artikel 2 van het EEGVerdrag naar de harmonisatie van de levensomstandigheden streven. Ook in de Duitse grondwet staat onder meer dat we een zo gelijk mogelijke levensstandaard voor onze inwoners moeten nastreven. Het is evident dat dat in de Bondsrepubliek op grond van haar financiële draagkracht veel gemakkelijker kan worden verwezenlijkt dan in andere LidStaten. We begrijpen dan ook dat de Gemeenschap daar rekening mee moet houden en dat onze aanspraken bijgevolg redelijk moeten blijven en ik wil erop wijzen dat wij als het enige land dat in hoge mate federalistisch gestruc tureerd is onze plaatselijke politici, die strikt beperkte bevoegdheden hebben, de mogelijkheid moeten bieden zich in hun eigen regio waar te maken. Mijn fractie is het
ermee eens dat we de steun in de werkelijk armste en meest noodlijdende gebieden moeten bundelen, wat impliceert dat controle onontbeerlijk is. Ik wil bij deze gelegenheid ook de commissaris danken voor zijn opmerking dat doorzichtigheid noodzakelijk is. Ook collega Hutton heeft dat reeds met klem onderstreept, en we hopen dat de diverse afdelingen van de Commissie bij de uitwerking van de programma's, de aanwending van de fondsen en de controle op het regionale economische beleid in de Gemeenschap dezelfde redenering volgen. D at zou onze taak zeker vergemakkelijken. De Socialistische Fractie heeft een amendement op paragraaf 14 ingediend. Een arts kan een ziekte bij verschillende patiënten niet op dezelfde manier behan delen. Bijgevolg moeten wij bij de behandeling van verschillende regio's en verschillende vormen van dispariteit ook verschillende methodes gebruiken en telkens op een andere manier redeneren. D aarom vinden we dat lid 1 van paragraaf 14 moet worden geschrapt. D an pas hebben we een document uit één stuk. Sta me toe nog twee persoonlijke opmerkingen te maken. Ik vind het jammer dat de meerderheid van de commissieleden heeft besloten de paragrafen 16 en 17 in de resolutie op te nemen. D aar zou ik bij willen opmerken dat de Verdragen door die twee paragrafen in verband met de landbouw niet buiten werking kunnen worden gesteld. Ze blijven van kracht! De Voorzitter. — Wij onderbreken thans het debat, zodat wij kunnen beginnen met het Vragenuur. Het zal morgen worden voortgezet.
VOORZITTER: D E HEER BARÓN CRESPO Ondervoorzitter
10. Vragenuur De Voorzitter. — Overeenkomstig artikel 60 van het Reglement is het de voorzitter die bepaalt in welke volgorde de vragen tijdens het Vragenuur worden behandeld. Overeenkomstig de door het Bureau in uitgebreide samenstelling geuite wens zijn pogingen ondernomen om het actuele karakter van het Vragenuur te versterken. D aarom is voorrang verleend aan de vragen die na de afsluiting van het Vragenuur van de vorige' vergaderperiode zijn ingediend, terwijl de hiervoor ingediende vragen normalerwijze een schrifte lijk antwoord moeten hebben ontvangen. Aan de orde is thans het eerste deel van het Vragenuur (doc. B2983/87). Wij beginnen met de vragen van de Commissie. Vraag nr. 1 van de heer Martin (H414/87) :
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/85
Voorzitter Betreft: Consumentenboycot van goederen uit ZuidAfrika Het Hof van Justitie oordeelde in de zaak 207/83 Commissie versus Verenigd Koninkrijk dat het de Lid-Staten niet geoorloofd is te eisen dat de oorsprong van produkten wordt vermeld op het produkt of op het punt van verkoop. Vele consumenten, die uiting willen geven aan hun oppositie tegen het Zuidafrikaans regime, weigeren goederen uit dat land te kopen. Nu bestaat de vrees dat naarmate de consumentenboycot tegen ZuidAfrika sterker wordt, de fabrikanten en producenten uit dat land gebruik zullen maken van de uitspraak van het Hof om de oorsprong van hun produkten te camoufleren. Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om het recht van de burgers uit alle Lid-Staten om geen Zuidafrikaanse goederen te kopen, te handhaven? De heer De Clercq, lid van de Commissie. — Het Europese Hof van Justitie heeft de wettelijke verplichting om de oorsprong van produkten uit andere Lid-Staten aan te geven inderdaad onverenigbaar verklaard met het communautaire recht. Dit sluit uiteraard niet uit dat een producent vrijwillig de oorsprong van zijn produkten aangeeft en het sluit evenmin uit dat een consument de verkoper inlichtingen vraagt over zijn goederen en met name de oorsprong daarvan. Het antwoord van de verkoper moet juist zijn, omdat het Hof er in zijn uitspraak op heeft gewezen dat de Lid-Staten valse oorsprongsaanduidingen kunnen blijven bestraffen. De toepassing van het communautaire recht is dus volledig verenigbaar met het recht van de Europese burgers om bij voorgenomen aankopen politieke, morele of andere overwegingen te doen gelden. De heer Martin (S). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord dat tot op zekere hoogte nuttig was. Als ik me niet vergis, heeft het Hof van Justitie in zijn uitspraak gezegd dat de fabrikanten het land van oorsprong moeten aangeven, als ze erom worden verzocht. In verband met Zuid-Afrika is er echter een specifiek probleem. In de hele Gemeenschap zijn er burgers die produkten uit dat land willen boycotten. Er zijn mensen die zich gekrenkt voelen, wanneer ze te weten komen dat ze onbewust produkten uit ZuidAfrika hebben gekocht, en die dat in de toekomst willen voorkomen. Ik dacht dat de Commissie in het licht van de speciale situatie in Zuid-Afrika voorstellen zou kunnen formuleren, waarin wordt geëist dat de produkten uit dat land behoorlijk en duidelijk worden geëtiketteerd. Natuurlijk zou ik nog liever hebben dat de regeringen maatregelen tegen Zuid-Afrika nemen, maar tot op heden is er op Europees vlak nog geen overeenstemming over verplichte economische sancties bereikt. Ik hoop dat de Gemeenschap al het nodige zal doen om het recht van de individuele burger om produkten uit Zuid-Afrika te boycotten te vrijwaren.
De heer De Clercq. — Ik dacht dat ik erop gewezen had dat het recht van elke burger een produkt te boycotten om redenen aangehaald door de achtbare heer Martin, bij voorbeeld omdat hij geen produkten wenst te kopen van een bepaald land, in de praktijk volledig gewaarborgd is. Indien wij de suggestie zouden volgen die hier gedaan wordt, dan zou dit in feite neerkomen op een supplementaire sanctie die specifiek opgelegd wordt voor een bepaald land, te weten Zuid-Afrika. Dus een specifieke sanctie ten opzichte van Zuid-Afrika, wat een aangelegenheid is die behoort tot de politieke samenwerking en rechtstreeks onder de bevoegdheid van de Lid-Staten valt. Een dergelijke vraag kan dus beter gericht worden aan de Raad dan aan de Commissie. De heer Smith (S). — (EN) Mijnheer de commissaris, in hoeverre denkt u dat de negatieve houding van de Britse regering ten opzichte van boycotacties te maken heeft met het feit dat meer dan de helft van de giften van ondernemingen aan de Britse conservatieve partij afkomstig zijn van bedrijven met belangen in ZuidAfrika ? Is de Commissie bereid het aanvaarden van zulke giften te veroordelen en zich op die manier meer van het apartheidsregime in Zuid-Afrika te distanciëren? De heer De Clercq. — Met alle respect verschuldigd aan het Europese Parlement en in het bijzonder aan de vraagsteller, zie ik niet in welk standpunt de Commissie in deze aangelegenheid zou kunnen innemen. Ik zie niet in dat de Commissie hierover een standpunt moet innemen. De heer Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de commissaris, bent u het niet met ons eens dat zulke maatregelen, waardoor de bevolking en meer bepaald de zwarte bevolking van Zuid-Afrika erg wordt getroffen, ook voor onze economie rampzalige gevolgen zouden hebben ? De heer De Clercq. — (FR) Er is geen sprake van boycotacties. Ik heb al gezegd dat een boycot in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie in de praktijk mogelijk is. We moeten ons naar die uitspraak schikken en. ik geloof dat ik in mijn antwoord heb onderstreept dat het feit dat we ons daarnaar dienen te schikken in geen enkel opzicht onverenigbaar is met het recht van elke burger om de door hem gewenste produkten te kopen of ze niet te kopen, als hij vindt dat hij daar een gegronde reden voor heeft. De Voorzitter. — Vraag nr. 2 van de heer Vetter (H-415/87) : Betreft : Publikatieplicht voor naamloze en commanditaire vennootschappen Volgens de Frankfurter Allgemeine Zeitung en de Süddeutsche Zeitung van 8 augustus 1987 zou de publikatieplicht niet gelden voor naamloze en commanditaire vennootschappen omdat het voor-
Nr. 2-356/86
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Voorzitter stel van de Commissie door de Raad met gekwalificeerde meerderheid is verworpen. Kan de Commissie dit bevestigen ? Heeft zij getracht deze situatie recht te trekken en is zij het eens met de door de regering van de Bondsrepubliek bij deze gelegenheid geventileerde opvatting dat het voorstel van de EG-Commissie — dat door een overweldigende meerderheid van het Europese Parlement werd gesteund — zich tegen de middenstand keerde ? Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) De informatie in de artikels die in de Duitse kranten zijn verschenen is onjuist. De Raad is nog bezig met de behandeling van de Commissievoorstellen over de mate waarin de richtlijnen inzake de publikatieplicht moeten worden toegepast, zodat er nog geen definitieve beslissinsen zijn genomen. Ik ga er niet mee akkoord dat de kleine ondernemingen het daardoor extra moeilijk zullen krijgen. In de vierde en de zevende richtlijn zijn belangrijke afwijkingen ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen opgenomen. Diezelfde afwijkingen gelden ook voor de ondernemingen waarop het voorstel betrekking heeft. De heer Vetter (S). — (DE) Overweegt de Commissie binnen afzienbare tijd — en natuurlijk met de nodige inspraak van het Parlement — nog andere afwijkingen dan die voor de kleine en middelgrote ondernemingen toe te staan en bijgevolg de desbetreffende voorstellen in te dienen ? Lord Cockfield. — (EN) Afgezien van dit specifieke voorstel houdt de Commissie zich bezig met de vraag of er nog meer maatregelen ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen dienen te worden genomen. Als we menen dat er op dat gebied nog meer kan worden gedaan, dan zullen we een voorstel indienden, dat vervolgens door het parlement en het Economisch en Sociaal Comité zal worden besproken. De heer Cassidy (ED). — (EN) Is de commissaris het eens met het standpunt van de meerderheid van de leden van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid dat dit voorstel noodzakelijk is om de gelijke behandeling van ondernemingen te garanderen, dat een aantal ondernemingen onder de benaming GmbH und KoKG allesbehalve klein zijn — sommige zijn zelfs erg groot — en dat het bestaan van een GmbH und KoKG er in vele gevallen op wijst dat bepaalde mensen aan het betalen van belastingen proberen te ontkomen ? Lord Cockfield. — (EN) Afgezien van de laatste bemerking van het geachte lid, waarover ik geen informatie heb, klopt zijn redenering volledig. (Uitroepen „Bravo !")
De Voorzitter. — Daar de stellers van de vragen nrs. 3 en 4 niet aanwezig zijn, zullen deze vragen schriftelijk worden beantwoord (J). De heer Schreiber (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wou nog een aanvullende vraag bij de vraag van de heer Vetter stellen. Ik heb ook het woord gevraagd, maar dat hebt u blijkbaar niet gemerkt. De Voorzitter. — Het spijt mij, maar er zijn reeds twee sprekers aan het woord geweest die tot dezelfde fractie en tot dezelfde nationaliteit behoren als de steller van de vraag. Vraag nr. 5 van de heer McMillan-Scott (H-412/87) : Betreft: Moeilijkheden in verband met onroerendgoedtransacties in bepaalde Lid-Staten Steeds meer burgers van de Gemeenschap maken gebruik van hun recht van het vrije verkeer van personen om in een andere Lid-Staat dan de hunne onroerend goed te kopen en zich aldaar tijdelijk of permanente te vestigen. Deze trend zal zich in nog sterkere mate manifesteren naarmate de vertooiing van de interne markt in 1992 dichterbij komt. In sommige Lid-Staten echter zijn onroerendgoedtransacties een mijnenveld, waarin fraude, verborgen hypotheken, onvolledige eigendomsakten, foute constructies, obstructie van de kant van plaatselijke autoriteiten en incompetente adviseurs, schering en inslag zijn. Is de Commissie bereid bij haar Directoraat-generaal consumentenbescherming (DG 11) een uit de nodige medewerkers bestaande task-force in het leven te roepen die zich met dit soort problemen gaat bezighouden ? De heer Clinton Davis, lid van de Commissie. — (EN) Het geachte lid heeft heel wat prijzenswaardig werk verricht op het enorm belangrijke gebied van de fraude in de sector onroerend goed, een verschijnsel waardoor een groot aantal mensen in ernstige moeilijkheden zijn geraakt. Wat de eventuele samenstelling van een task-force van DG 11 met het oog op de behandeling van dergelijke problemen betreft, moet ik zeggen dat ik me ervan bewust ben dat dit verzoek te maken heeft met zijn bezorgdheid in verband met het leed dat een groot aantal mensen ongetwijfeld is aangedaan, maar dat de Commissie die mogelijkheid toch weinig waarschijnlijk acht. Er zijn bij de Commissie eigenlijk slechts een vijftiental ambtenaren die zich met de consumentenbescherming bezighouden. Ze worden geconfronteerd met een groot aantal problemen, waarbij veel burgers zijn betrokken. Ik vind dat hun collectieve inspanningen in zekere zin verkeerd zouden zijn gedoseerd, als ze ongewoon veel tijd en energie aan dit vraagstuk zouden (') Zie Bijlage „Vragenuur".
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/87
Clinton D avis moeten besteden, hoewel het natuurlijk om een belangrijke kwestie gaat. Ik hoop dat het geachte lid ermee instemt dat de Commissie naar aanleiding van zijn opmerkingen een aantal concrete stappen heeft ondernomen. We hebben minstens 200 klachten aan de Spaanse autoriteiten doen toekomen, met het verzoek een behoorlijk onderzoek in te stellen. In januari heeft een hooggeplaatst ambtenaaf van de Commissie een week in Spanje verbleven, waar hij met een aantal aanklagers heeft gepraat en een bezoek heeft gebracht aan enkele van de eigendommen waarover klachten zijn ingediend. Eigenlijk is DG 11 de dienst waar de meeste klachten worden gecentraliseerd en tevens de belangrijkste schakel met de Spaanse autoriteiten, waarmee we erg goed kunnen samenwer ken. Bovendien heeft de Commissie een aantal bijeen komsten met regeringsdeskundigen uit alle LidStaten georganiseerd, teneinde dit verschijnsel, dat niet tot Spanje beperkt blijft, maar zich in de hele Gemeenschap voordoet, nader te bestuderen. In het kader daarvan is heel wat nuttige informatie uitgewisseld, met name over de structuur van de timesharemarkt en de aankoop van onroerend goed, maar ook over de pogingen van nationale instanties om misbruiken tegen te gaan. Op een bijeenkomst tussen D G 11 en vooraanstaande timeshareprojectontwikkelaars, die in mei te Brussel heeft plaatsgevonden, hebben de vertegenwoordigers van die sector informeel overeenstemming bereikt over vijf voorwaarden waaraan elk timeshareproject dient te voldoen. D e Commissie gaat momenteel na of men zich daadwerkelijk aan die afspraken houdt. Tenslotte kan de Commissie potentiële kopers van onroerend goed, vooral wanneer het in het buitenland is gelegen, slechts met de grootste nadruk aanraden — wat ze overigens al herhaaldelijk heeft gedaan — onafhan kelijk juridisch advies in te winnen, vooraleer ze hun koop afsluiten. De heer McMillanScott (ED ). — (EN) Ik dank de Commissaris voor zijn antwoord. Ik voel me echter wel wat ongemakkelijk, want ik had verwacht, mijnheer de Voorzitter, en u misschien ook, dat de Commissie dit heel bescheiden verzoek zou inwilligen. In het licht van de negatieve reactie op mijn verzoek aan de Commissie een taskforce samen te stellen om de talrijke gevallen van fraude op dit gebied te onderzoeken wil ik de commissaris vragen of hij weet hoeveel gevallen er bestaan van burgers in de Gemeenschap die door toedoen van frauduleuze projectontwikkelaars al hun spaargeld kwijtraken, natuurlijk niet alleen in Spanje, maar ook in andere LidStaten. Weet hij bijvoorbeeld ook dat vandaag te Brussel klachten worden gehoord tegen een Belgische project ontwikkelaar, die ervan wordt beschuldigd 500 burgers van de Europese Gemeenschap te hebben opgelicht ? Is hij zich ervan bewust dat er nog veel meer gevallen aan het licht komen ? De commissaris heeft over nuttige informatie gespro ken. Ik zou hem willen vragen of hij zijn diensten meer
aandacht wil doen besteden aan het soort brieven die ik de laatste jaren regelmatig heb gekregen en of hij in het licht daarvan het bijzonder redelijke verzoek om een taskforce samen te stellen wil inwilligen. Ik vind dat het Parlement geen genoegen mag nemen met het antwoord dat hij zopas heeft gegeven. De heer Clinton Davis. — (EN) Ik begrijp dat de geachte afgevaardigde verontwaardigd is over het leed en het onrecht dat een groot aantal mensen in de Gemeenschap wordt aangedaan, uiui:; We hebben op dit gebied inderdaad zowat 350 klachten gekregen. Het valt natuurlijk te betreuren dat fraude niet tot dit specifieke gebied beperkt· blijft. Het is een verschijnsel dat zich jammer genoeg op enorme schaal en in erg uiteenlopende vormen in de hele Gemeenschap voordoet, en in sommige gevallen gaat het inderdaad om al het geld dat de mensen bij elkaar hebben gepaard. Het probleem is echter dat we, zoals ik reeds heb gezegd, een heel beperkt aantal medewerkers hebben,, die zich met een waaier van prioriteiten bezighouden, waaraan volgens mij niet mag worden geraakt. Ik denk dat ik hier mag herhalen en dat het geachte lid het ermee eens is dat D G 11 uitstekend met hem heeft samengewerkt en zelfs een aantal concrete stappen in Spanje en in andere LidStaten heeft ondernomen, waarnaar ik reeds expliciet heb verwezen. Ik geloof dat het er in eerste instantie op aankomt ervoor te zorgen — en dat is niet alleen de taak van de Commissie, maai ook van de regeringen van de LidStaten — dat potentiële kopers zo goed mogelijk worden voorgelicht, zoals ik reeds heb uiteengezet, dat zoveel mogelijk potentiële kopers attent worden gemaakt op de risico's die ze kunnen lopen — het geachte lid heeft daarbij een erg belangrijke rol gespeeld — en dat we samenwerken, om ertoe te komen dat de LidStaten bijkomende bevoegd heden aanvaarden om dit aspect van fraude aan te pakken, als dat absoluut noodzakelijk blijkt. Het spreekt vanzelf dat we zorgvuldig zullen nagaan in welke mate een communautaire wetgeving kan worden ingevoerd, maar ik ben erniet van overtuigd dat een beperkte taskforce een wezenlijke bijdrage tot de oplossing van een zeer reëel probleem kan leveren. Er is volgens mij meer nodig dan een gebaar van goede wil tegenover de mensen die met deze problemen worden geconfronteerd. . :·.· ; : -V ■■::'■■'·■ ■ .\ ;:';"Π .; Λ:-1 :
' ,t'-.tJ - n'Wí.'í''.
.:,· .λ
De heer Hoon (S). — (EN) Is de commissaris bereid voorstellen in te dienen om met name de timeshare industrie te reglementeren, aangezien 70 % van alle timeshareovereenkomsten door burgers van het Ver enigd Koninkrijk zijn afgesloten ? Er zijn momenteel ongeveer 300 000 van die overeenkomsten afgesloten, waarbij heel wat mensen zijn betrokken die er nu spijt van hebben dat ze ooit die beslissing hebben genomen. Ik wil de commissaris vragen bij de uitwerking van de wetgeving ter zake vooral aan de twee volgende elementen aandacht te besteden. Ten eerste zou de gebrekkige code die nu is voorgesteld door een
'!'
Nr. 2-356 /ί
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Hoon verplichte code voor de reglementering van de industrie moeten worden vervangen. Ten tweede zou een verplichte afkoelingsperiode moeten worden ingevoerd, zodat vakantiegangers naar huis kunnen terugkeren, vooraleer ze aan hun contract zijn gebonden. Momen teel wordt op grond van de niet afdwingbare code slechts een periode van vijf dagen gehanteerd. De heer Clinton Davis. — (EN) Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn voorstel. De code waarover hij sprak is natuurlijk nog niet definitief ingevoerd. Er wordt nog over beraadslaagd. Persoonlijk vind ik dat een aantal materiële details van de code beter moeten worden uitgewerkt. Aangezien het echter om een code op vrijwillige basis gaat, is dat momenteel een aangelegenheid voor degenen die met timeshareprogramma's te maken hebben en heel goed weten dat degenen die bij frauduleuze praktijken zijn betrokken hun reputatie schaden. Het probleem omvat echter veel meer dan het timeshare-aspect. Er zijn misbruiken in verband met onroerend-goedtransacties op veel grotere schaal, die een langere periode omvatten dan timeshare-programma's. Ik zeg echter niet dat we dit bijzonder belangrijke verschijnsel mogen verwaarlozen. De invoering van een verplichte code moet hoe dan ook worden overwogen, als op heel korte termijn blijkt dat de code op vrijwillige basis tekortkomingen vertoont of dat ze niet wordt nageleefd. Toch vind ik dat we ze eerste moeten uitproberen. Ik zal het voorstel van de geachte afgevaardigde alleszins aan mijn collega, commissaris Varfis, doen toekomen. De heer Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de commissaris, u hebt in uw antwoord op de vraag van collega McMillan-Scott enkel over fraude gesproken. Moeten de problemen niet gedeeltelijk worden toegeschreven aan het feit dat er met name op het gebied van de wetgeving inzake het kadaster enorme verschillen bestaan, bij voorbeeld tussen Duitsland en Spanje ? Zou het niet beter zijn dat de Commissie zich misschien wat minder op controlemaatregelen concentreert en eerder naar de harmonisatie van de wetgeving op dit essentiële gebied streeft? De heer Clinton Davis. — (EN) Dat is natuurlijk een ander probleem. De heer McMillan-Scott sprak in zijn vraag immers over een mijnenveld, waarin fraude, verborgen hypotheken, onvolledige eigendomsakten en dergelijke schering en inslag zijn. Ik begrijp wat de geachte afgevaardigde bedoelt. Er bestaat heel wat verwarring omtrent de verschillende wetten die in de diverse Lid-Staten van toepassing zijn bij timeshare. Het probleem wordt telkens op een verschillende manier aangepakt, zodat een erg zorgvuldig onderzoek duidelijk vereist is. Het vraagstuk is echter zo ingewikkeld, dat het enige tijd zal vergen om tot een oplossing te komen. We zouden onszelf voor de
gek houden, als we zouden denken dat op dit vlak gemakkelijke oplossingen haalbaar zijn. De heer Rothley (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, u hebt zich daarnet op het Reglement beroepen om een aanvullende vraag van collega Schreiber te weigeren. Ik heb er het Reglement op nagelezen en ben ervan overtuigd dat u ongelijk hebt. In het Reglement staat dat de Voorzitter in principe één aanvullende vraag van de vraagsteller — in dit geval collega Vetter — en één of maximum twee aanvullende vragen van andere leden kan toelaten. Een tweede aanvullende vraag werd door collega Cassidy gesteld. Bijgevolg had u de aanvullende vraag van collega Schreiber nog kunnen toelaten, wat u echter niet hebt gedaan. Het staat u natuurlijk vrij daarover te beslissen. Ik had dan ook graag willen vernemen waarom u de tweede aanvullende vraag, die op grond van het Reglement nog mocht worden gesteld, hebt geweigerd. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Rothley, voor uw verwijzing naar het Reglement. Ik verzoek u echter het artikel waarvan u slechts een gedeelte hebt geciteerd volledig te lezen. Daarin staat dat het gaat om een verschillende fractie en een verschillende Lid-Staat. Het antwoord vindt u in dit artikel. Vraag nr. 6 van de heer Patterson (H-418/87) : Betreft: Invoer van vleesprodukten naar het Verenigd Koninkrijk Volgens de UK Custom notice 15 (HMSO 1985) (Douanemededelingen van het VK nr. 15) zijn „vlees en gevogelte en de meeste daarvan afgeleide produkten (al dan niet gekookt) met inbegrip van ham, spek, worst, paté, eieren en melk" „VERBODEN EN ONTOELAATBARE PRODUKTEN". Een ieder die het Verenigd Koninkrijk binnenkomt is gehouden deze goederen aan te geven. Kan de Commissie mededelen : — in hoeverre de veelgehoorde opvatting klopt dat voedsel voor persoonlijk gebruik tijdens de reis vrijgesteld is ; en dat tten hoogste een kilo vlees of vleesprodukten mag worden ingevoerd zonder dit bij de douane aan te geven; — of terzake communautaire regels gelden en — wanneer alle beperkingen op de invoer van vlees en vleesprodukten uit andere Lid-Staten van de Gemeenschap naar het Verenigd Koninkrijk zullen worden opgeheven ? De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. — De algemene regel bij het intracommunautaire handelsverkeer in vlees en vleesprodukten is dat de zendingen vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat. Dat gezondheidscertificaat moet worden afgegeven overeenkomstig de richtlijnen van de EEG en door een bevoegde dierenarts. Maar er zijn enkele uitzonderingen. In enkele gevallen blijven nationale voorschriften van kracht, met name waar het gaat over vlees dat
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/89
Andriessen deel uitmaakt van de persoonlijke bagage van een reiziger of dat is bestemd voor persoonlijk gebruik. Het is in het kader van deze uitzondering dat het Verenigd Koninkrijk een bepaling mag maken dat bij voorbeeld 1 kilogram vlees of vleeswaren het maximum is dat onder die bepalingen mag worden ingevoerd. Voor de normale zendingen buiten deze uitzonderingen zijn in de EEGrichtlijnen geen uitzonderingen bepaald. De communautaire voorschriften die betrekking hebben op de hoeveelheid vlees die krachtens nationale bevoegdheden mag worden ingevoerd, geven geen enkele aanduiding over hoeveelheden of gewicht. Ze zeggen slechts, wat ik al zei, dat het vlees deel moet uitmaken van de persoonlijke bagage van een reiziger. Voor vlees dat uit derde landen komt, is evenwel, een maximum van 1 kilogram dat deel uitmaakt van de persoonlijke bagage van de reiziger vrijgesteld of kan worden vrijgesteld. D at vlees moet dan wel afkomstig zijn uit een land dat staat op de lijst van landen waaruit invoer is toegestaan. Wat het derde punt betreft, de bestaande richtlijnen zullen in werking blijven tot de voltooiing van de interne markt in 1992. Ik moet daar nog één ding aan toevoegen. Voor varkensvlees en bepaalde produkten van varkensvlees gelden nog speciale maatregelen ten einde te voorkomen dat LidStaten die vrij zijn van de klassieke of de Afrikaanse varkenspest, risico van besmetting door dat vlees zouden lopen.
De heer Patterson (ED). — (EN) D e kiezers namens wie ik deze vraag stel zullen tot hun opluchting horen dat ze een broodje met spek en ei niet hoeven aan te geven, wanneer ze het Verenigd Koninkrijk binnenkomen. Ze zullen echter moeilijk kunnen begrijpen op grond van welke medische bewijzen kan worden beweerd dat 999 milligram vlees geen gevaar voor een epidemie kan inhouden, terwijl één kilo en één milligram dat wel kan. Het zijn zulke absurde toestanden waardoor de geloofwaardigheid van de hele interne markt wordt aangetast. Ik was dan ook teleurgesteld, toen de commissaris zei dat die controles tot 1992 worden gehandhaafd. Het is de bedoeling dat een aantal voorstellen inzake de verwezenlijking van de interne markt op dit gebied nog dit jaar worden aangenomen en dat nog een andere reeks voorstellen in 1989 worden goedgekeurd. Wordt het dan niet stilaan tijd dat de afdeling landbouw van de Commissie en vooral de Raad van ministers van Landbouw dit hele vraagstuk van de afschaffing van de controles op het vervoer van levensmiddelen wat ernstiger gaan aanpakken ?
De heer Andriessen. — Het enige wat ik kan zeggen, en ik zeg dat graag, is dat ik deze boodschap aan mijn diensten en aan de Raad zal overbrengen.
De Voorzitter. — D aar de steller van vraag nr. 7 niet aanwezig is, zal deze vraag schriftelijk worden beant woord ('). De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet of het feit dat de persoon die de vraag gesteld heeft, afwezig is, de Commissie ontslaat van de plicht antwoord te geven, aangezien onder tekende belangstelling heeft voor dat antwoord. )'<,. De Voorzitter. — Het is niet zo dat de Commissie geen antwoord geeft, mijnheer Ramirez Heredia, maar zij zal dat schriftelijk doen. Als deze vraag u interesseert, kunt u haar zelf stellen in de volgende zitting. ; '.-'-·ν··|ΐ· ' i i . . .
De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mag ik dan een aanvullende vraag stellen aan de commissaris ? De Voorzitter. — Het spijt mij zeer, maar dat in niet mogelijk. Vraag nr. 8 van mevrouw Castle (H-421/87) : ■
■
■
*:!
Betreft: Harmonisatie van de BTW Is de Commissie er door de Britse regering op gewezen dat het voor het Britse volk belangrijk is dat het huidige BTWnultarief op essentiële zaken als voeding, kinderkleding, gas, stroom, boeken en kranten van kracht blijft en zo ja, wat was hierop haar antwoord ? . ·-
:
r
,;..
-<■ ■ r. ;;.:■':!
.: n o
Lord Cockfield, vicevoorzitter van de Commissie. — (EN) Geen enkele regering van de LidStaten heeft bij de Commissie geprotesteerd tegen een of ander specifiek onderdeel van haar pakket fiscale voorstellen, die op de opheffing van de fiscale grenzen zijn gericht. Niettemin heeft de Commissie zich reeds bereid verklaard met de LidStaten te praten over de problemen die haar voorstellen voor hen zouden kunnen inhouden. Mevrouw Castle (S). — (EN) Realiseert de commissaris zich dat ik dat een hoogst eigenaardig antwoord vind, aangezien mevrouw Thatcher "in het Lagerhuis meer maals heeft verklaard dat ze tegen de afschaffing van het nultarief voor essentiële zaken is gekant ? Het is toch juist dat de Commissie voorstelt BTW in te voeren voor voeding, gas, elektriciteit, bus en treintarieven, boeken, kranten, tijdschriften, bouwactiviteiten, kinderkleding en schoeisel, zaken waarvoor in het Verenigd Konink rijk momenteel het nultarief van kracht is ? Kan hij ons in het licht daarvan toezeggen dat hij mevrouw Thatcher — indien en wanneer zij beslist daartegen te protesteren — zal verzekeren dat ze het recht heeft om haar veto uit te spreken over de invoering van BTW voor zulke essentiële zaken, die voor de gewone burgers in ons land erg belangrijk zijn ? Kan hij ons tenslotte uitleggen wat hij bedoelde in een recent artikel in de Financial Times, waarin hij zei dat elke afwijking die t1) Zie Bijlage „Vragenuur".
Nr. 2-356/90
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Castle eventueel wordt toegestaan een offer vraagt? Wat bedoelde hij daarmee?
Lord Cockfield. — (EN) Het geachte lid kan in de algemene mededeling specifieke informatie over boeken en andere vormen van culturele bedrijvigheid vinden.
Lord Cockfield. — (EN) In verband met de eerste aanvullende vraag van de geachte afgevaardigde wil ik erop wijzen dat verklaringen die in nationale parlementen zijn afgelegd alleen die nationale parlementen aanbelangen. Wat de Commissie en de Gemeenschap betreft, moeten verklaringen aan de desbetreffende instelling worden gericht. De huidige toestand is precies zoals ik in mijn antwoord heb uiteengezet.
De heer Patterson (ED). — (EN) In de algemene mededeling staat dat zes Lid-Staten, dus niet alleen het Verenigd Koninkrijk, voor bepaalde binnenlandse verrichtingen het nultarief toepassen. Is de commissaris dan niet van mening dat het in sommige gevallen aangewezen is geen afwijkingen toe te staan, maar in plaats daarvan in de hele Gemeenschap een nultarief in te voeren ? Ik denk daarbij vooral aan boeken, kranten en tijdschriften.
Geen enkele regering heeft protest aangetekend, noch rechtstreeks bij de Commissie, noch via de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën, die de voorstellen nog niet hebben behandeld, maar hopen dat in de loop van de maand november te kunnen doen. In verband met de tweede aanvullende vraag van de geachte afgevaardigde kan ik zeggen dat het hele vraagstuk van het nultarief in het Verenigd Koninkrijk uitvoerig in de algemene mededeling wordt behandeld. Ik was me er namelijk van bewust dat er voor dit vraagstuk heel wat belangstelling bestond. Er moet echter op worden gewezen dat de Commissievoorstellen er in de eerste plaats op zijn gericht de bestaande stelsels in de Lid-Staten op elkaar af te stemmen of te harmoniseren. Als tien van de twaalf Lid-Staten de goederen of diensten in kwestie belasten, dan is het logisch dat dat het uitgangspunt voor harmonisatie of onderlinge aanpassing moet zijn. We hebben in de algemene mededeling en in andere verklaringen echter heel duidelijk gesteld dat afwijkingen niet uitgesloten zijn. De Lid-Staten moeten de Commissievoorstellen echter eerst bestuderen en dan hun eventuele bemerkingen daarbij formuleren. De Commissie heeft al gezegd dat ze in verband met dit vraagstuk een constructieve dialoog wil voeren. Wat de derde aanvullende vraag betreft, dacht ik dat het heel duidelijk was wat ik bedoelde. Als een Lid-Staat namelijk weigert maatregelen te nemen die voor de voltooiing van de interne markt noodzakelijk zijn, dan heeft dat in zekere zin tot gevolg dat bepaalde controles en belemmeringen voor de handel en het vrije verkeer van personen blijven bestaan.
Mevrouw Ewing (RDE). — (EN) Ik wil me tot de BTW op boeken en kranten beperken en de commissaris vragen wat volgens hem het gevolg van de afschaffing van het nultarief voor boeken in het Verenigd Koninkrijk zal zijn. Denkt hij dat de prijzen zullen stijgen ? Zal dat een weerslag op het alfabetisme en de cultuur hebben ? Zal het voortbestaan van landelijke kranten worden bedreigd? In mijn kiesdistrict alleen zijn er bijvoorbeeld 36. Zal die afschaffing niet het einde van heel wat marginale publikaties betekenen ? Als dat zijn standpunt is, kan dat dan gewoon worden goedgepraat met het argument dat harmonisatie noodzakelijk is, zelfs als dat in cultureel opzicht een stap achteruit is ?
Lord Cockfield. — (EN) Dat is ongetwijfeld een van de argumenten die tijdens de besprekingen over dit ingewikkelde vraagstuk zullen worden aangevoerd. De Voorzitter.'— Vraag nr. 9 van de heer McMahon H-473/87) (!) : Betreft : Uitbreiding van de BTW Kan de Commissie mededelen wanneer er voorstellen ter verbreding van de basis van de BTW ter discussie zullen worden gesteld ? Welke gebieden zal de uitbreiding omvatten en welke compenserende maatregelen zullen worden genomen om de burgers van de Gemeenschap die deze nieuwe belastingen zullen moeten betalen, te beschermen. Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) De Commissie heeft onlangs een pakket voorstellen in verband met de onderlinge aanpassing van indirecte belastingtarieven en de harmonisatie van de indirecte-belastingstructuur ingediend. Die voorstellen vormen een onderdeel van een programma voor de voltooiing van de interne markt. In de algemene mededeling die bij de voorstellen is gevoegd worden de maatregelen die met het oog op de totstandbrenging van een gemeenschappelijke BTW-grondslag reeds zijn genomen of worden voorgesteld uitvoerig uiteengezet. De heer McMahon (S). — (EN) In zijn Witboek zegt de commissaris dat afwijkingen een tijdelijk karakter zullen hebben en na de voltooiing van de interne markt zullen wegvallen. Kan hij het Parlement verzekeren dat de toegestane afwijkingen in 1992 niet zullen komen te vervallen en dat een afwijking die aan een Lid-Staat is toegestaan voor de essentiële zaken waarover we daarnet hebben gepraat, zoals boeken, kranten, kinderkleding en voeding, ook na 1992 zal worden gehandhaafd ? Kan hij ons tenslotte zeggen hoe de plaatselijke overheden hiertegen hebben geprotesteerd en welk gevolg daaraan is gegeven ? (') Vroegere mondelinge vraag zonder debat (0-47/87) die nu als vraag voor het Vragenuur wordt gesteld.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Lord Cockfield. — (EN) Wat de laatste vraag van de geachte afgevaardigde betreft, kan ik zeggen dat een groot aantal instanties protest hebben aangetekend en dat al hun klachten zorgvuldig worden bestudeerd. In verband met het eerste deel van zijn aanvullende vraag wil ik erop wijzen dat afwijkingen in de vorm van een nultarief volgens de vigerende communautaire wetge ving en meer bepaald op grond van artikel 28 van de zesde BTWrichtlijn slechts voor een beperkte periode gelden en na de voltooiing van de interne markt niet meer mogen worden toegestaan. Het probleem dat het geachte lid ter sprake heeft gebracht zal de komende maanden ongetwijfeld uitvoerig besproken en bestu deerd worden. De heer Elliott (S). — (EN) Het voorstel van. de commissaris om lagere BTWtarieven tussen 4 en 9 % in te voeren voorziet een vrij grote speelruimte van 5 %. Waarom zou hij zich dan verzetten tegen BTWtarieven die tussen 0 en 5 of 6 % schommelen en die de Lid Staten zouden toelaten het nultarief te handhaven voor de goederen die ze als belangrijk en noodzakelijk beschouwen ? Ik vind dat onbegrijpelijk en ik zou op die vraag een antwoord willen krijgen. j '
. . - : ' ;
■ '■ " ■ : .
Nr. 2356/91
Er bestaat wel degelijk een duidelijk verschil tussen de twee visies. Sta me toe dat even toe te lichten. D e invoering van het unanimiteitsprincipe had niet tot doel een LidStaat de mogelijkheid te bieden zijn veto uit te spreken over hetgeen de overige 11 willen beslissen, maar wel ervoor te zorgen dat alle LidStaten samen streven naar vooruitgang bij de verwezenlijking van hun gemeenschappelijke doelstellingen. D ie twee zienswij zen verschillen fundamenteel van elkaar. In verband met het andere deel van zijn vraag kan ik slechts herhalen wat ik reeds heb gezegd. We hebben er in de algemene mededeling en daarvoor in het Witboek heel duidelijk op gewezen dat afwijkingen noodzakelijk zouden zijn om aan specifieke moeilijkheden het hoofd te bieden. Waarin die afwijkingen precies zullen bestaan, kunnen we nu nog niet zeggen. D e LidStaten moeten de Commissievoorstellen eerst zorgvuldig bestuderen en hun reactie erop bekendmaken, waarna de Commissie de dialoog op constructieve wijze zal voortzetten. De Voorzitter. — Vraag nr. 10 van de heer Marck (H423/87) :
'
Lord Cockfield. — (EN) Ik wil met veel plezier de zaken voor de geachte afgevaardigde begrijpelijk voorstellen. Het antwoord op zijn vraag is erg eenvoudig. D e doelstelling en de opdracht van de Commissie bestond erin de huidige stelsels van de LidStaten te harmonise ren of onderling aan te passen. D ie stelsels vallen in grote trekken binnen de minima en maxima die we in de algemene mededeling en de begeleidende documenten hebben voorgesteld. D e alternatieve maatregelen waar over hij spreekt zouden in feite op een wijziging van de bestaande toestand neerkomen en de harmonisatie niet in de hand werken. De heer Marshall (ED ). — (EN) D e vicevoorzitter van de Commissie is om nog een andere reden bekend. Hij was namelijk een van de adviseurs van de Britse regering, toen die de BTW invoerde. Bovendien heeft hij geholpen bij de invoering van het nultarief in 197273. Kan hij bevestigen dat de Britse premier gelijk heeft, wanneer ze zegt dat ze over de invoering van een BTW tarief voor voedingsmiddelen haar veto kan en zal uitspreken? Gaat hij ermee akkoord dat het gevaar bestaat dat de evolutie naar de interne markt door gekibbel over fiscale aangelegenheden zal worden afgeremd, tenzij de afwijkingen ook na 1992 nog een hele tijd worden gehandhaafd ? Lord Cockfield. — (EN) Wat het eerste deel van de vraag van de geachte afgevaardigde betreft, blijkt uit persberichten dat de Britse premier die verklaring inmiddels heeft gecorrigeerd en erop heeft gewezen dat er van een veto geen sprake kan zijn, aangezien de voorstellen unanimiteit vereisen. (Gelach van links — Interruptie door de heer Cryer: O ja? Dan heeft ze het Parlement voorgelogen!)
Betreft : Invoer van granen uit SaoediArabië De EG zou dit jaar nog 100 000 ton tarwe uit Saoedi Arabië invoeren. D eze invoer kan slechts gebeuren met 800 dollar/ton subsidie. Is dit bericht juist? Zo ja, acht de Commissie de invoer van deze granen in overeenstemming met het EGlandbouwbeleid en ■ meer in het bijzonder met de overschotsituatie ? De heer Andriessen, vicevoorzitter van de Commissie. — De Internationale Tarweraad in Londen heeft in zijn meest recente publikatie, namelijk van 23 september 1987, een prognose gemaakt over de uitvoer van tarwe uit SaoediArabië in de periode 1987/1988. Die raming komt op een cijfer van ongeveer 1,6 miljoen ton. D at is ongeveer hetzelfde cijfer als de export in 1986/1987. Hoeveel van die hoeveelheid naar de Gemeenschap zal komen kan ik niet zeggen, ik weet het niet. Wat ik wel kan zeggen is dat, indien en voor zover SaoediArabië tarwe wenst in te voeren in de Gemeenschap, dit uiteraard geschiedt onder toepassing van alle bestaande mechanismen. D at wil zeggen dat wij een invoerheffing hebben, die voor tarwe van SaoediArabië op exact dezelfde wijze functioneert als dat het geval is voor andere importerende landen. Het is zeker waar dat SaoediArabië forse subsidies geeft voor de produktie van tarwe maar ik denk niet dat het op mijn weg ligt om daarover op dit ogenblik nu heel concrete gegevens te verstrekken, indien en voor zover ik daar al over beschik. Het is wel zo dat, als wij op de import vanuit SaoediArabië het systeem toepassen zoals we dat kennen en handelen overeenkomstig de regelingen die we hebben, dan is er uiteraard niets tegen in te brengen en ook niets tegen te ondernemen. Het is de toepassing van het systeem en daarmee zullen we ons tevreden moeten stellen.
Nr. 2-356/92
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Andriessen Of ik daar gelukkig mee ben, gezien de overschotsituatie, is een andere vraag. Ik zie echter geen kans met de toepassing van de bestaande richtlijnen en reglementen dergelijke importen te verhinderen. De heer Marck (PPE). — Ik ben ervan overtuigd dat de Commissie de regels toepast. Ik zou graag willen vernemen welke de houding is van de Verenigde Staten ten aanzien van dergelijke gesubsidieerde uitvoer. Hebben de Verenigde Staten dit reeds aangeklaagd zoals zij de subsidiëring van de Europese tarwe hebben aangeklaagd of doen zij daar het zwijgen toe. De heer Andriessen. — Het is mij niet bekend of de Amerikanen terzake actie hebben genomen. Het is mij wel bekend dat de Amerikanen zeer in het bijzonder actie voeren tegen de Gemeenschap. De heer Cryer (S). — (EN) De commissaris heeft gezegd dat hij niet gelukkig is met deze belachelijke gang van zaken, waarbij de Gemeenschap met een overschotproduktie van zowat 14 miljoen ton graan zit opgescheept en desondanks nog meer graan invoert uit een land dat we niet bepaald arm kunnen noemen. Als hij met die situatie verveeld zit, is het dan niet zijn plicht voorstellen in te dienen om ervoor te zorgen dat niet nog meer graan wordt ingevoerd, waardoor onze enorme overschotten nog aangroeien ? Compenseert de invoerheffing bijvoorbeeld de bijkomende opslagkosten ? De kosten voor de opslag van voedsel in de Gemeenschap bedragen immers meer dan 2 miljard pond, en ik dacht dat een van zijn belangrijkste prioriteiten erin bestond tenminste iets te ondernemen om de enorme overschotten te verminderen. Hij zou bijvoorbeeld kunnen beginnen met de invoer te beperken. De heer Andriessen. — Er zijn natuurlijk vele mogelijkheden om overschotprodukties af te remmen en te beperken. Ik denk dat de weg die de geachte afgevaardigde aangeeft, één van de minst begaanbare wegen is, al was het maar omdat wij de bescherming van onze markten tegen importen van granen en de wijze waarop ze dat doen in het GATT geconsolideerd hebben en ik me zelfs van hem niet kan voorstellen dat hij op dit ogenblik zou wensen dat wij deze G A1 " 1 -consolodaties, met de GATT-onderhandelingen voor ogen, in gevaar zouden willen brengen. De Voorzitter. — Daar de stellers van de vragen nrs. 11 en 12 niet aanwezig zijn, zullen deze vragen schriftelijk worden beantwoord ( J ). Vraag nr. 13 van de heer Tzounis (H-429/87), die wordt vervangen door de heer Anastassopoulos : Betreft: Premature en overdreven activiteiten van de Commissie ten aanzien van Turkije Kan de Commissie mededelen of haar keuze voor de vereenvoudigde procedure van de interdepartemen(!) Zie Bijlage „Vragenuur".
tale groep met het oog op de bestudering van het verzoek van Turkije om toetreding wel de meeste geschikte methode is voor de aanpak van een, zoals bekend, uitzonderlijk ingewikkeld en lastig probleem en kan zij voorts mededelen of bepaalde andere stappen harerzijds, zoals de indienstneming van ervaren Turkse vertalers en tolken, wel zo opportuun mogen worden geacht ? De heer Marin, vice-voorzitter van de Commissie. — (ES) De Raad heeft de Commissie in overeenstemming met de in artikel 237 van het Verdrag van Rome vermelde principes gevraagd verslag uit te brengen over het verzoek van Turkije om toetreding tot de Europese Gemeenschappen. De Commissie is zich bewust van het belang van de haar toevertrouwde taak en heeft besloten een werkstructuur aan te nemen die efficiënt en flexibel moet zijn, gelet op de omvang van de werkzaamheden die verricht moeten worden. In de ogen van de Commissie kan deze doelstelling, gelet op voorgaande ervaringen het beste bereikt worden door een werkgroep voor interdiensten te creëren — zoals reeds is besloten. Deze werkgroep interdiensten zal worden voorgezeten door het Directoraat generaal Buitenlandse Betrekkingen, die belast is met de coördinatie van de werkzaamheden. Wat betreft de vraag of de Commissie Turkse vertalers of tolken heeft aangesteld, moet ik namens de Commissie op het volgende wijzen: De Europese Commissie heeft geen Turkse tolken of vertalers aangesteld. Het gaat hier over het organiseren van vormingscursussen van korte duur in de tolken- en vertalersdiensten van de Commissie voor een bepaald aantal mensen van Turkse nationaliteit, hetgeen tegemoetkomt aan een behoefte in dat land. Ik wil erop wijzen dat ook andere landen profiteren van deze vormingsactiviteit, die de diensten van de Commissie organiseren op het vlak van vertalingen. De meest opvallende voorbeelden hiervan zijn momenteel cursussen voor Joegoslavië en China. Het gaat dus in het geheel niet om een uitzonderingsbehandeling. De heer Anastassopoulos (PPE). — (GR) Ik zou de commissaris willen vragen of hij mij kan uitleggen waarom in de onderhandelingen met Spanje en Portugal de voorkeur werd gegeven aan een procedure met een werkgroep, een interdepartementale groep, een groep van directeur-generaals en een groep van de belanghebbende commissarissen, terwijl voor Turkije een, zoals u zelf zei, vereenvoudigde procedure werd gekozen. Waarom wordt dit verschil gemaakt? Waarom wekt men indrukken die gebruikt zouden kunnen worden om bepaalde doelstellingen te bereiken ? Is het onderzoek van de toetredingsaanvraag van Turkije soms zo eenvoudig dat men aan een sterk vereenvoudigde procedure genoeg heeft ? De heer Marín. — (ES) De redenen zijn als volgt : er zijn inderdaad ten tijde van de onderhandelingen over de
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/93
Marín toetreding van Griekenland en van Spanje en Portugal, een reeks diensten in het leven geroepen binnen de Europese Commissie en, meer concreet is er een task force systeem ingesteld, dat de verantwoordelijkheid over de toetredingsonderhandelingen droeg. Ik heb natuurlijk zekere persoonlijke moeilijkheden met het spreken over dit onderwerp, omdat ik, zoals u weet, aan de andere kant van de onderhandelingstafel zat. Maar naar het schijnt hebben zich bepaalde moeilijkheden voorgedaan bij het functioneren van dit task force systeem en het leek aangewezen om correcties aan te brengen. Dientengevolge past de Commissie voor Turkije — en ik hoop dat u heel goed doorheeft wat ik wil zeggen — deze werkwijze toe, omdat men voorziet dat dit een langdurig proces gaat worden. De heer von Nostitz (ARC). — (DE) Staat u mij twee aanvullende vragen toe: valt er bij benadering te voorspellen hoe lang de Commissie aan dit verslag zal werken ? Er zijn er met het oog op de nieuwe regeling in de Europese Akte reeds plannen over de mate waarin het Parlement bij deze procedure wordt betrokken ? De heer Marín. — (ES) In de eerste plaats is het duidelijk dat artikel 237 van het Verdrag van Rome de Commissie verplicht het Parlement te raadplegen. Wat betreft uw vraag over de duur van het onderhandelingsproces met Turkije, acht de Commissie zich op dit moment werkelijk nog niet in staat u een antwoord te geven. Het enige dat wij voorzien is, zoals ik net gezegd heb, dat het een langdurige procedure zal zijn. De heer Arbeloa Muru (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik twijfelde erover of ik een vraag zou stellen waarvan ik niet wist of ze ter zake deed. Maar nu hoor ik de commissaris artikel 237 van het Verdrag van de Europese Economische Gemeenschap vermelden en daarom stel ik nu vast mijn vraag nr. 47 : „Wat verstaat de Commissie onder een Europese staat volgens de inhoud van genoemd artikel ?" en „welke geografische en historische grenzen behelst die uitdrukking ?" De heer Marín. — (ES) Die vraag is zoals we in oudSpaans zeggen „para nota", voor een hoger cijfer, en aangezien ik er geen enkel belang bij heb om een tien te halen, geef ik er liever geen antwoord op. De Voorzitter. — Vraag nr. 14 van de heer Stewart (H-433/87) : Betreft: Veiligheidsnormen voor de bouw van kleine pleziervaartuigen, voorschriften inzake het drijfvermogen van glasvezelboten en het gebruik ervan Gezien het onbevredigende antwoord op mijn vraag over het bovengenoemde onderwerp, nr. H-286/87 van 8 juli 1987, zou ik de Commissie erop willen wijzen dat er hierbij mensenlevens op het spel staan, en dat er sedert de indiening van mijn vorige vraag in mijn kiesdistrict opnieuw twee doden te betreuren zijn.
Door het toenemende gebruik van glasvezelboten voor de vissport en de pleziervaart in de gehele Gemeenschap zijn op tragische wijze mensen om het leven gekomen die deze boten gebruikten. Er bestaan geen afdwingbare veiligheidsnormen voor glasvezelboten. Is de Commissie bereid om naar deze situatie een onderzoek te laten instellen met het oog op de invoering van communautaire voorschriften inzake registratie en eigendom van dergelijke vaartuigen, voorschriften voor producenten inzake het drijfvermogen van glasvezelboten en de invoering van de verplichting om veiligheidsapparatuur aan boord te hebben, zoals reddingsgordels, lichtsignaalapparatuur en een radio voor het uitzenden van noodsignalen ? Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) De Commissie hecht aan dit vraagstuk heel veel belang. Ze heeft er in haar schriftelijk antwoord op de vorige vraag van de geachte afgevaardigde reeds op gewezen dat de invoering van een communautaire wetgeving op dit gebied op de felle tegenstand van een aantal Lid-Staten stuitte. Dat is nog steeds het voornaamste struikelblok, niet de zogenaamde inactiviteit van de Commissie. In 1976 heeft de Commissie aan de Raad een aantal ontwerpvoorstellen voorgelegd voor wetgeving met het oog op de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de LidStaten inzake de veiligheidsnormen voor de bouw van pleziervaartuigen en boten. Het specifieke aspect van de regelementering en de normen voor de produktie van rompen van glasvezel en plastic voor zulke boten werd in samenwerking met de fabrikanten zorgvuldig bestudeerd. Het was de bedoeling in 1981 een prioritair ontwerp-voorstel voor een richtlijn van de Raad ter zake in te dienen, maar door het verzet van bepaalde LidStaten was de Commissie genoodzaakt haar voorstellen in te trekken. De Lid-Staten in kwestie blijven nog steeds bij hun standpunt. Mede daarom hebben we dit vraagstuk niet in het Witboek over de voltooiing van de interne markt tegen 1992 opgenomen. Bijgevolg kan de Commissie op dit ogenblik geen prioriteit verlenen aan de invoering van communautaire wetgeving inzake voorschriften voor het drijfvermogen en veiligheidsnormen voor zulke vaartuigen. De Commissie is echter, zoals ze in haar vorig antwoord reeds heeft gezegd, met vertegenwoordigers van de boot- en pleziervaartuigenindustrie overeengekomen dat zij ontwerp-veiligheidsnormen op vrijwillige bases zullen uitwerken en aanbevelingen zullen formuleren, die dan aan de twee internationale organisaties voor normalisatie, met name de ISO en CEN, zullen worden voorgelegd. De Commissie is voornemens initiatieven van CEN te stimuleren, zodat de op dit gebied vereiste normen uiteindelijk kunnen worden goedgekeurd. De heer Stewart (S). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord, maar ik vind het nogal verontrustend dat de Commissie moet zwichten voor bepaalde
Nr. 2-356/94
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Stewart Lid-Staten die er niet mee inzitten dat ze het leven van hun eigen burgers op het spel zetten. Lord Cockfield heeft al gezegd dat dit een erg belangrijk vraagstuk is. Onlangs zijn er in mijn kiesdistrict nog 3 mensen tijdens een boottocht om het leven gekomen. Nergens in de Gemeenschap mag een voertuig zonder vergunning de weg op. Om het even wie kan echter met een boot uitvaren en iet alleen zijn eigen leven, maar ook dat van anderen in gevaar brengen. Kan de commissaris echt niet op een wetgeving ter zake aandringen ? Lord Cockfield. — (EN) Ik ben het volledig met de geachte afgevaardigde eens, maar de Commissie kan niet eeuwig met het hoofd tegen de muur lopen. Het is nu eenmaal overduidelijk dat de betrokken Lid-Staten geen verplichte normen willen aanvaarden. Daarom volgt de Commissie de alternatieve weg die zij de meest aangewezen acht. Ze probeert namelijk in samenwerking met de ISO, dat is de internationale organisatie voor normalisatie, en CEN, de organisatie die de Europese normalisatie-instellingen groepeert, een akkoord over vrijwillig na te leven normen te bewerkstelligen, om zo uiteindelijk tot de goedkeuring van de op dit gebied vereiste normen te komen. De Voorzitter. — Vraag nr. 15 van de heer Saridakis (H-434/87) : Betreft : Ontbreken van het Grieks in de informaticasystemen van de Commissie Waarom is de Griekse taal niet opgenomen in de nieuwe kantoorinformaticasystemen die zijn gekozen voor algemeen gebruik ten behoeve van vertaalwerkzaamheden, en wel andere, niet-communautaire talen, zoals Tsjechisch, Pools en Turks ? De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissie. — (DA) De heer Saridakis stelt twee vragen. Bij de eerste gaat het er om waarom Grieks geen onderdeel uitmaakt van de nieuwe informatiesystemen waar bij de vertaalwerkzaamheden steeds meer gebruik van wordt gemaakt. De tweede vraag die hij stelt is waarom Tsjechisch, Pools en Turks er wel in zitten. Ik kan de heer Saridakis op beide vragen geen geruststellend antwoord geven waaruit zal blijken dat de situatie er veel beter uitziet dan hij dacht. Wij werken met drie vertaalsystemen waaronder allereerst Eurodicautom dat een geïnformatiseerd woordenboek is met technische termen en begrippen waaronder ook Grieks. Circa 35 000 Griekse termen zijn al opgenomen in dit systeem. Het volgende systeem dat ik zou willen vermelden is Sistran. Hier zit momenteel nog geen Grieks in maar wij verbeteren samen met het Griekse Ministerie van Onderwijs de integratie van het Grieks in het Systransysteem. Het derde systeem dat nog niet functioneert maar waaraan men werkt, heer Eurotra en dat zal de talen van alle Lid-Staten omvatten. Daarentegen werkt geen van deze systemen met Tsjechisch, Pools of Turks. Ik wil er bovendien nog op wijzen dat de tekstverwerkingsapparatuur van de Commissie daarmee toegankelijk zal worden voor alle officiële talen waaronder dus
ook Grieks en dit in overeenstemming met de internationale normen. De heer Saridakis (PPE). — (GR) Ik denk dat er inderdaad ergens een fout is gemaakt, want u antwoordde mij dat het Griekse alfabet in de toekomst in de Systran- en Eurotra-systemen opgenomen zal worden. Mijn vraag ging echter over de bestaande systemen, bij voorbeeld over het computerprogramma voor de terminologie. Hierin wordt het Grieks heel slecht behandeld. De 35 000 technische termen in het Grieks die u noemde, mijnheer de commissaris, vormen slechts 5,5 % van het totaal aantal termen. Voor het Deens is dit 51 % en voor het Nederlands 49 %. De tijd die nodig is om een vraag in het Grieks te beantwoorden is vijf keer zo lang als die voor de andere talen. Kloppen deze cijfers ? Ik ben hoe dan ook van mening dat de afschaffing van het Griekse alfabet, zij het dan op verhulde wijze, een soort culturele en geestelijke volkerenmoord zou zijn en een klap voor de taairijkdom van de Gemeenschap. Ik zou dan ook de Commissie willen vragen aan iets dergelijks niet mee te doen. De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissie. — (DA) Ik moet elke beschuldiging van de hand wijzen als zou de Commissie trachten de Griekse taal buiten de vertaalsystemen te houden. Wij hebben in de afgelopen drie jaar geleidelijk een zeer groot aantal Griekse technische termen geïntegreerd in het eerste systeem waarvan ik sprak. Deze arbeid zal natuurlijk voortgang blijven vinden maar het is niet eenvoudig en kost gewoon tijd. Net zoals dat het geval is geweest voor de talen van de overige Lid-Staten. Ik herhaal daarenboven dat voor wat betreft het tweede systeem, Systran, wij in samenwerking met het Griekse Ministerie van Onderwijs momenteel bezig zijn er voor te zorgen dat de Griekse taal ook kan worden toegepast. Tenslotte wil ik er nog op attenderen dat het systeem dat momenteel nog nergens wordt toegepast maar dat wij technisch aan het voorbereiden zijn, namelijk het systeem dat Eurotra heet, zowel voor Grieks als voor de overige acht gemeenschapstalen zal worden toegepast. Ik moet dan ook elke suggestie van de hand wijzen dat wij er op uit zouden zijn te discrimineren. Wij hebben te kampen met een aantal concrete technische problemen en wij doen ons uiterste best deze op te lossen in samenwerking met de Griekse autoriteiten. De Voorzitter. — Vraag nr. 16 van de heer Zahorka (H-435/87) : Betreft: Eventuele bemiddeling van de EG-Commissie tussen de partijen bij de Londense processen in verband met de internationale tincrisis Op 10 juli 1987 keurde het Europese Parlement het verslag-Grau inzake de internationale tincrisis, met inbegrip van het voorstel aan de Commissie om aan de partijen haar goede diensten voor het bereiken van een buitengerechtelijke oplossing aan te bieden, goed. De vertegenwoordiger van de Commissie merkte in het debat van 10 juli 1987 op dat door de
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/95
Voorzitter Commissie het voorstel van het Europese Parlement 'om haar goede diensten aan te bieden met de nodige aandacht bestudeerd zou worden. Heeft de Commissie intussen deze kwestie behandeld, welk resultaat c.q. welke maatregel, is daaruit geresulteerd en hoe beoordeelt zij inmiddels de te Londen inzake deze conflicten gedane uitspraken c.q. onderdelen daar-
De heer Narjes, vice-voorzitter van de Commissie. —r (DE) Toen in het najaar van 1985 de tincrisis uitbrak, stelde de Commissie met het oog op de instandhouding van de wereldmarkten voor grondstoffen alles in het werk om een voor alle partijen aanvaardbare oplossing te vinden. Een plaatsvervangend directeur-generaal werd speciaal belast met de opdracht om letterlijk dag en nacht in Londen met de makelaars en de bankiers te onderhandelen. Na ongeveer twee en een halve maand was er kans om tot een redelijke oplossing te komen. Twee tinproducenten, met name Indonesië en Thailand, gingen echter niet akkoord. Inmiddels zijn er heel wat processen aanhangig gemaakt en is de schade ten gevolge van de ineenstorting van de prijzen zowat verdriedubbeld. In het licht van het feit dat de gevolgen van verdere bemiddelingsinitiatieven voor de hangende processen, die overigens ook tegen de Gemeenschap en de Commissie zijn aangespannen, niet meer precies kunnen worden overzien, is het nu uitermate moeilijk geworden nog nieuwe bemiddelingspogingen te ondernemen. Bovendien moeten we ervan uitgaan dat Indonesië en Thailand zich tegen om het even welke oplossing zullen blijven verzetten. De Commissie volgt echter aandachtig de evolutie van de toestand te Londen en blijft oog hebben voor de bereidheid van de Lid-Staten om over de diverse mogelijke oplossingen te praten. In verband met de tot nu toe inzake de conflicten te Londen gedane uitspraken of onderdelen daarvan kan ik zeggen dat alle uitspraken tot nu toe in het voordeel van de Overeenkomst zijn uitgevallen. De heer Zahorka (PPE). — (DE) Na deze gedeeltelijke uitspraken staan de aangeklaagde staten en de Europese Gemeenschap in zekere zin niet meer in de vuurlijn en blijft de verantwoordelijkheid beperkt tot de Tinraad, die een internationale instelling is. Iedereen weet dat dat op grond van de eventuele onderkapitalisatie van die instelling een bijzonder ongelukkige situatie is. Ziet de Commissie een concrete mogelijkheid om een initiatief te nemen of te proberen tot op zekere hoogte haar goede diensten aan te bieden, zodat een nieuwe poging kan worden ondernomen om een compromis te sluiten? In het licht van de gedeeltelijke uitspraken maakt zo'n compromis meer kans, want de Tinraad kan in dit proces een veel minder positieve rol spelen dan de afzonderlijke landen, die nu niet meer als gedaagde partij kunnen worden beschouwd.
De heer Narjes. — (DEJ Ik wil erop wijzen dat er naast het proces te Londen ook bij het Hof van Justitie een proces tegen de Gemeenschap en de Commissie is aangespannen, met name het arrest nr. 241/87. We moeten dus nog steeds een zekere terughoudendheid aan de dag leggen. Het is immers niet duidelijk hoe eventuele bemiddelingspogingen in het kader van het proces zouden worden geïnterpreteerd. Kortom, ik acht een nieuwe en aktievere tussenkomst van 'de Gemeenschap en de Commissie slechts mogelijk, als we met goedvinden van de Lid-Staten kunnen optreden en als alle betrokken partijen van tevoren om onze tussenkomst hebben verzocht. De Voorzitter. — Vraag nr. 17 van Sir James ScottHopkins (H-436/87) : Betreft: Toezicht op vuurwapens Welke voorstellen is de Commissie voornemens in te dienen om te komen tot eennauwgezetter toezicht en controle op het vervoer van automatische en semiautomatische vuurwapens binnen de Gemeenschap ? Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) In haar Witboek over de voltooiing van de interne markt heeft de Commissie erop gewezen dat de opheffing van de binnengrenzen gevolgen zou hebben voor het vervoer van vuurwapens binnen de Gemeenschap. Bijgevolg heeft ze op 6 augustus 1987 aan de Raad een voorstel voorgelegd voor een richtlijn betreffende de controle op de aanschaf en het bezit van wapens en het grensoverschrijdend vervoer ervan. Over dat voorstel moet het Parlement nü advies uitbrengen. Aangezien het steunt op artikel 100A van het Verdrag, zoals het in de Europese Akte is geamendeerd, zal het in een latere fase van het wetgevingsproces ook in het kader van de samenwerkingsprocedure worden behandeld. Op die manier zal het voorstel zeer uitvoerig kunnen worden besproken. Ons voorstel is er vooral op gericht het vervoer van wapens, met inbegrip van de automatische en semiautomatische vuurwapens waarover de geachte afgevaardigde heeft gesproken, ván de ene Lid-Staat naar de andere in principe te verbieden, tenzij dat vervoer met de toestemming van het land van oorsprong en het land van bestemming gebeurt. Dat zou gelden voor wapens die slechts één keer worden vervoerd en voor wapens die door reizigers worden meegenomen. Ten behoeve van jagers en sportlieden wordt echter een vereenvoudigde procedure voorzien. Dit voorstel moet worden gezien in de context van de door de Gemeenschap geformuleerde en in de Europese Akte verankerde doelstelling om de controles aan de binnengrenzen overbodig te maken. Het was de bedoeling van de Commissie ervoor te zorgen dat de waarborgen die de mogelijkheid om grenscontroles te verrichten momenteel biedt worden vervangen door waarborgen die voortvloeien uit de procedures en de verplichtingen tussen de Lid-Staten onderling, die ik reeds kort heb toegelicht. Kortom, de controle op het
Nr. 2-356/96
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Cockfield vervoer van wapens zal niet aan de grenzen, maar op de plaats van vertrek en de plaats van bestemming worden uitgeoefend. Sir James Scott-Hopkins (ED). — (EN) Ik dank mijn achtbare vriend voor zijn antwoord. Gaat hij er echter niet mee akkoord dat zijn voorstel zal leiden tot een enorm mijnenveld van problemen in grensgebieden tussen de Lid-Staten, en niet noodzakelijk alleen tussen het Verenigd Koninkrijk en andere staten ? Is het niet mogelijk het verbod op het vervoer van semi-automatische en automatische wapens uit te breiden tot het bezit van munitie op de plaatsen waar die munitie wordt bewaard ? Kan hij ook nagaan of communautaire voorschriften inzake het bezit van vuurwapens en met name van gladloopsgeweren in de eigen woning noodzakelijk zijn, naar het voorbeeld van de voorschriften die naar ik meen momenteel in het Verenigd Koninkrijk worden uitgewerkt ? Lord Cockfield. — (EN) De voorstellen van de geachte afgevaardigde vallen grotendeels buiten de door het Verdrag verleende bevoegdheden. Interne controles op vuurwapens en op het bezit van munitie ressorteren onder de bevoegdheid van de betrokken Lid-Staten. De taak van de Gemeenschap bestaat erin het grensoverschrijdend vervoer zodanig te regelen, dat de grenscontroles kunnen worden afgeschaft. De voorstellen die we hebben ingediend verzekeren in elk geval een veel betere controle dan nu het geval is, aangezien het vervoer van vuurwapens telkens volledig en naar behoren gedocumenteerd zal moeten zijn. De heer Cryer (S). — (EN) Kan de commissaris genoegen nemen met een regeling die erg gemakkelijk tot misbruiken kan leiden ? Zal het na de afschaffing van alle grenscontroles niet mogelijk zijn dat terroristen of wapensmokkelaars er gewoon voor zorgen dat ze in een of ander land van oorsprong een enkel document betreffende een kleine verzending van wapens kunnen bemachtigen en vervolgens een grote hoeveelheid wapens naar een andere staat overbrengen ? Aangezien de verzending pas op de plaats van bestemming in die andere staat wordt geïnspecteerd, kunnen de wapens inmiddels toch al verspreid zijn ? De afschaffing van de grenscontroles zal ongetwijfeld het einde betekenen van een essentiële en belangrijke vorm van controle op soortgelijke zendingen, die bepaalde gevaren kunnen inhouden. Lord Cockfield. — (EN) Ik ben het met de geachte afgevaardigde niet eens. De huidige grenscontroles laten in feite veel te wensen over. De Commissievoorstellen zullen tot een veel striktere controle leiden dan nu het geval is. Er zullen natuurlijk altijd mensen zijn die elke vorm van controle trachten te omzeilen. Dat heeft echter met het afdwingen van de wet en niet met de eigenlijke inhoud ervan te maken. De huidige evolutie houdt in dat de doeltreffende maatregelen die we dienen te nemen
samenwerking tussen de diverse politiekorpsen vereisen, zodat zendingen zoals die waarover de geachte afgevaardigde heeft gesproken of efficiënte wijze kunnen worden opgespoord. Die samenwerking tussen de instanties voor de ordehandhaving in het algemeen, dus niet alleen tussen de politiekorpsen, verloopt steeds beter. De heer Paisley (NI). — (EN) De opmerkingen van de commissaris zullen de bevolking van Noord-Ierland erg verontrusten. Ik begrijp niet dat een lid van de Commissie kan beweren dat open grenzen een oplossing bieden voor het probleem van terrorisme waardoor het grensgebied tussen de Ierse Republiek en Noord-Ierland momenteel wordt getroffen. Ik begrijp niet dat een lid van de Commissie van mening is dat open grenzen op dit ogenblik nut kunnen hebben. Als het bestaan van grenzen en de huidige grenscontroles door de politie aan weerskanten van de grens niet kunnen voorkomen dat er in Noord-Ierland wapens voor terroristische acties worden binnengesmokkeld en mensen worden vermoord, hoe kunnen we dan open grenzen hebben en toch nog een aantal waarborgen behouden ? Lord Cockfield. — (EN) Ik begrijp dat de geachte afgevaardigde in het licht van die bijzonder moeilijke situatie bezorgd is. Hij heeft zijn eigen argumenten echter grotendeels ontzenuwd door te zeggen dat de huidige grenscontroles niet doeltreffend zijn. Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat we een doeltreffender oplossing moet vinden, precies omdat de bestaande controles niet efficiënt zijn. Het Commissievoorstel is doeltreffender dan de bestaande vormen van controle. Zijn redenering bevestigt natuurlijk ook mijn tweede bemerking, namelijk dat dit in de eerste plaats een aangelegenheid voor de ordestrijdkrachten en de politiekorpsen is. De Voorzitter. — Vraag nr. 18 van de heer Adamou (H-437/87), die wordt vervangen door de heer Desyllas : Betreft : Waterverontreiniging Zoals in de pers werd gepubliceerd, is de Europese Commissie voornemens Griekenland voor het Hof van Justitie te dagen wegens niet voldoen aan de communautaire voorschriften inzake bescherming van de wateren te land tegen verontreiniging. Welke zijn in concreto de redenen voor het geding tegen Griekenland, en welke maatregelen stelt de Commissie voor ? De heer Clinton Davis, lid van de Commissie. — (EN) Op 29 juli 1987 heeft de Commissie besloten Griekenland voor het Hof van Justitie te dagen wegens het niet ten uitvoer leggen van richtlijn 80/68/EEG betreffende de bescherming van het grondwater, richtlijn 82/176/ EEG betreffende de drempelwaarden en de kwaliteitsdoelstellingen voor kwiklozingen en richtlijn 83/513/ EEG betreffende de drempelwaarden en de kwaliteitsdoelstellingen voor cadmiumlozingen. Griekenland had de nodige maatregelen moeten nemen om richtlijn 80/
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/97
Clinton Davis 68/EEG tegen juli 1984, richtlijn 82/176/EEG tegen juli 1983 en richtlijn 83/513/EEG tegen februari 1985 ten uitvoer te leggen. Aangezien Griekenland die maatregelen niet binnen de voorgeschreven termijn had genomen, moest de Commissie — die voor de naleving van de Verdragen waakt — haar plicht doen en de in artikel 169 van het Verdrag bedoelde procedure wegens het niet nakomen van een verplichting inleiden. Op dit ogenblik zitten we in de eindfase van die procedure, met name de verwijzing van de zaak naar het Hof van Justitie. De Commissie vraagt het Hof Griekenland te veroordelen wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen in het kader van het EEG-Verdrag, aangezien dat land binnen de voorgeschreven termijn niet de nodige maatregelen heeft genomen om de bovenvermelde richtlijnen ten uitvoer te leggen. ' Ik ben blij dat ik in het Parlement nog eens kan onderstrepen dat de Commissie alles zal doen om de volledige en correcte tenuitvoerlegging van de richtlijnen op milieugebied te verzekeren. Tijdens het Europees Jaar van het Milieu kunnen we overigens moeilijk een ander standpunt innemen. De heer Dessyllas (COM). — (GR) Wij zouden de commissaris het volgende willen vragen. Wat is volgens u de houding van de Griekse autoriteiten na het beroep dat de Commissie heeft aangetekend bij het Hof van Justitie. Zoudt u ons de tekst kunnen geven van het beroep ? De heer Clinton Davis. — (EN) Ik hoop dat de Griekse regering haar wettelijke verplichtingen zal nakomen, maar alleen de tijd zal dat uitwijzen. De desbetreffende documenten zijn natuurlijk aan het Hof van Justitie voorgelegd. Voor zover ik weet, is de motivering voor het Parlement beschikbaar. Als de geachte afgevaardigde in verband hiermee een of ander probleem heeft, dan wil ik hem daar heel graag bij helpen. De heer Elliott (S). — (EN) Ik vond het positief de commissaris te horen spreken over het voornemen van de Commissie streng op te treden tegen de regeringen van Lid-Staten die de richtlijn in kwestie niet ten uitvoer leggen, want onze burgers hebben recht op zuiver en gezond water. Mag ik de commissaris ook vragen wat hij vindt van het verzoek van de Britse regering om de termijn voor de naleving van de richtlijn nog eens te verlengen en van haar weigerachtige houding ten aanzien van richtlijnen die al zeven of acht jaar van kracht zijn ? De heer Clinton Davis. — (EN) Het valt te betreuren dat we in verband met de tenuitvoerlegging van richtlijnen betreffende de kwaliteit van het water tegen de Britse regering en andere regeringen een procedure hebben moeten inleiden. In het geval van de Britse regering gaat het om het niet ten uitvoer leggen van de richtlijnen betreffende drinkwater en badwater. Het is duidelijk dat de Commissie in geen enkel opzicht discriminerend
te werk gaat. We treden tegen die twee en nog andere regeringen op, omdat ze de verplichtingen die zij zelf unaniem op zich hebben genomen niet nakomen. Ze houden zich niet aan hun eigen afspraken, en het is onze plicht hen ertoe te dwingen dat wel te doen. De heer Roelants du Vivier (ARC). — (FR) Mijnheer de commissaris, als burger van het land dat nog voor Griekenland bovenaan de lijst staat van de landen die hun internationale verplichtingen op milieugebied niet nakomen, met name België, wil ik de volgende aanvullende vraag stellen. Ze heeft te maken met de toepassing van het gemeenschapsrecht inzake het milieu, met name wat de waterverontreiniging betreft. Als een bedrijf de wateren van een land verontreinigt en zodoende het gemeenschapsrecht schendt en als de betrokken Lid-Staat daar niets tegen onderneemt, in welke mate en vanaf wanneer zal de Commissie dan optreden en meer bepaald een procedure bij het Hofvan Justitie inleiden ? De heer Clinton Davis. — (EN) Ik dacht dat het duidelijk was wanneer de Commissie tot handelen overgaat. Ik zal in het kort uiteenzetten hoe de Commissie te werk gaat. Om te beginnen moeten we er ons van vergewissen dat een bepaalde Lid-Staat een richtlijn binnen de in die richtlijn vastgestelde termijn in nationale wetgeving heeft omgezet. Als dat niet het geval is, dan gaan we over tot actie, waarbij we het hele gamma van de in het Verdrag voorgeschreven procedures volgen. De volgende mogelijkheid is dat niet aan de doelstelling van de richtlijn wordt beantwoord. Als een bedrijf in gebreke blijft en wij daarvan op de hoogte worden gebracht, dan is het onze plicht contact op te nemen met de Lid-Staat waar het bedrijf is gevestigd. Als de betrokken Lid-Staat ons niet kan verzekeren dat de wet zal worden nageleefd, dan leiden we tegen die Lid-Staat een procedure in. We hebben hier te maken met een zeer democratisch proces, waarbij gewone burgers een klacht kunnen indienen, in de wetenschap dat die klacht naar behoren zal worden onderzocht, wat inderdaad het geval is, en zonder dat ze het risico lopen zelf iets te moeten betalen. Er zijn zowat 180 verschillende zaken aanhangig gemaakt om de milieuwetgeving door de Lid-Staten te doen naleven. Het komt er voor ons niet op aan er een proces van te maken. Het is daarentegen wel onze bedoeling de richtlijnen te doen respecteren, indien mogelijk op vrijwillige basis, hoewel we niet zullen aarzelen om onze zaak desnoods tot het bittere einde te verdedigen. De Voorzitter. — Vraag nr. 19 van de heer Ephremidis (H-440/87) : Betreft: Discriminering van de Griekse pers Bij het persoverzicht dat door de diensten van de Commissie wordt uitgegeven, wordt de Griekse pers uitgesloten, met als gevolg dat de journalisten in de
Nr. 2-356/98
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Voorzitter Gemeenschap, en alle andere belangstellenden, geen enkele informatie krijgen over de ontwikkeling in Griekenland en de standpunten van de Griekse pers. Zal de Commissie onmiddellijk een einde maken aan deze discriminatie? De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — (IT) Het dagelijks persoverzicht of „Revue de presse" evenals de dienst van Telexpress, die op ruim schaal door de dienst van de woordvoerder van de Commissie worden verspreid, omvatten eigenlijk een korte samenvatting van artikelen die dezelfde ochtend in de Griekse pers zijn verschenen en handelen over de betrekkingen van Griekenland met de Gemeenschap en over de politieke actualiteit van dat land. Die samenvatting wordt opgesteld door de dienst pers en voorlichting van de Commisie in Athene. Zij biedt de leden en de diensten van de Commissie een algemeen kader van artikelen in het Grieks die rechtstreeks betrekking hebben op communautaire aangelegenheden. Al een tijdje neemt de dienst van de woordvoerder in het wekelijks persoverzicht bij de gepubliceerde artikelen niet meer in extenso de artikelen over die in het beknopt overzicht van de ochtend worden vermeld. De Commissie is zich van deze lacune bewust en is van zins een en ander recht te zetten van zodra zij over voldoende Grieks personeel beschikt. Dit neemt niet weg dat dank zij het dagelijks persoverzicht de diensten van de Commissie en de geaccrediteerde journalisten in Brussel kunnen beschikken over de korte samenvattingen, waarvan de geachte afgevaardigde terecht het nut onderstreept. De heer Ephremidis (COM). — (GR) Wij hebben kunnen vaststellen dat de commissaris de discriminatie van de Griekse pers toegeeft. Hier herhaalt zich dus hetgeen reeds is gebeurd met de informaticasystemen waar de heer Saridakis een vraag over stelde. Wij hebben ook kunnen vaststellen dat hij ons heeft beloofd te zorgen voor verbetering van de situatie. Ik zou slechts in de vorm van een vraag een twijfel naar voren willen brengen. Is er na zes jaar lidmaatschap van Griekenland nog steeds niet voldoende personeel, zodat dit een reden is tot discriminatie van de Griekse pers ? Wanneer zal dit gebrek dan goed gemaakt worden ? De heer Ripa di Meana. — (IT) Mijnheer Ephremidis, ik heb gesproken over een lacune die zich de laatste maanden laat gevoelen als gevolg van een gebrek aan personeel voor het selecteren van artikelen uit de Griekse pers. Ik heb eraan toegevoegd dat de Commissie zich bewust is van deze lacune en dat zij vast van plan is dit mankement zo spoedig mogelijk te herstellen. Ik kan u voorts beloven dat ik uw bezorgdheid en uw vragen zal doorspelen aan de Voorzitter van de Commissie, Jacques Delors, die verantwoordelijk is voor de diensten van de woordvoerder. Ik hoop ook dat ik u in de loop van deze week hier in Straatsburg al iets meer kan
vertellen over het tijdschema van de volledige publikatie van het Griekse persoverzicht, zo kunt u er zich van vergewissen dat die dienst, die al functioneert, zij het op een verre van volmaakte manier, vast van zins is dit keer op volle snelheid en naar behoren te gaan werken. De Voorzitter. — Het eerste deel van het Vragenuur is gesloten f1). 11. Uitvoering van de adviezen van het Parlement De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het debat over de mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen over het door haar gegeven gevolg aan de adviezen van het Europese Parlement (2). Het document is rondgedeeld. De heer Beumer (PPE). — Ik dank de Commissie voor haar uitvoerige mededeling over het rapport betreffende publieke opdrachten en leveringen. Ik heb wel nog een paar korte vragen. In de eerste plaats, kan de Commissie ook zeggen, en dat is nuttig voor het Parlement om zelf zijn standpunt te bepalen, wanneer we officieel het laatste voorstel van de Commissie krijgen betreffende de publieke leveringen ? De twee vraag; volgens Artikel 7 van de Europese Akte bestaat de nadere reactie van de Commissie uit twee elementen. De Commissie spreekt wel over haar eigen standpunt naar aanleiding van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Ik wil graag ten aanzien van dat element weten wanneer we dat kunnen verwachten. De Commissie spreekt niet over de informatie in verband met de redenen van de Raad ten aanzien van het voorstel. Daar wil ik graag iets naders over horen van de Commissie. De heer Sutherland, lid van de Commissie. — (EN) Als ik me niet vergis, zal het gemeenschappelijk standpunt tegen de tweede vergaderperiode van oktober voor het Parlement beschikbaar zijn. Bij die gelegenheid zal de Commissie het Parlement ook meedelen hoe zij de resultaten van de vergadering van de Raad beoordeelt. Ik wil erop wijzen dat, zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld weet, het gemeenschappelijk standpunt van de Raad geen duidelijke uitspraken in verband met een aantal punten uit het advies van het Europese Parlement bevat en dat de Commissie haar standpunt ter zake zeer duidelijk heeft uiteengezet. Dit specifieke aspect komt natuurlijk ter sprake in het verslag dat de Commissie samen met andere documenten aan het Parlement zal doen toekomen. Het is wellicht niet aangewezen dat ik nu nader op die kwestie inga. Ik hoop echter dat dit als antwoord volstaat. De documenten zullen naar ik aanneem tegen de tweede vergaderperiode van oktober beschikbaar zijn. t12) Zie Bijlage „Vragenuur". ( ) Zie Bijlage.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/99 ίκοιν.,ν./·
De heer Marck (PPE). — Mijn vraag betreft het voorstel tot wijziging van de verordening voor de gemeenschap pelijke ordening der markten in de sector melk- en zuivelprodukten. Het Parlement heeft daaromtrent een amendement aangenomen. Dat amendement is door de Commissie overgenomen en de Raad heeft dit amende ment verworpen. Maar men zegt mij dat de Raad dit amendement zelfs niet in overweging heeft willen nemen omdat reeds met unanimiteit een besluit was genomen tijdens de prijzenronde. Dan stel ik mij de vraag of het überhaupt wel nodig was dat het Parlement werd geconsulteerd vermits er toch reeds unanimiteit bij de Raad was over deze aangelegenheid en de Raad daarover niet meer wilde praten. Moeten wij dan steeds nutteloos werk doen of heeft misschien ook de uitvoering van de Europese Akte helemaal geen zin
De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. — Ik herinner mij zeer wel dat ik hier in het Parlement akkoord ben gegaan met een bepaalde clausule ten aanzien van de leasing van melkquota. Ik heb vervolgens aan de Raad meegedeeld dat de Commissie het voorstel terzake wijzigde en ik heb dus uiteindelijk in de Raad ter discussie doen stellen het punt zoals het hier door het Europese Parlement met de instemming van de Commissie was veranderd. Het probleem is dat de Raad geen zin had om dat voorstel van de Commissie verder in deze vorm te behandelen en dat is natuurlijk onbevredigend voor het Parlement. Maar ik denk dat de procedure op zichzelf correct is gespeeld en dat de kritiek die wordt geuit eigenlijk moet worden geuit aan het adres van de Raad en niet zozeer aan het adres van de Commissie, die correct, nadat hier was gesproken en akkoord was gegaan, deze zaak opnieuw in de Raad ter discussie heeft gesteld, hoewel de Raad het als een A-punt wilde behandelen. De heer Cryer (S). — (EN) Op pagina 8 staat een lijst met bedragen van spoedhulp binnen de Gemeenschap en voor derde landen. Ik zou de commissaris willen vragen of de 63 000 ton granen voor Ethiopië en Malawi uit de communautaire voorraden afkomstig zijn, dan wel of ze op de vrije markt zijn aangekocht. Heeft de Commissie ooit overwogen in landen met potentiële droogteproblemen strategische voorraden aan te leggen, of vormen de enorme sommen die voor de opslag van voedingsmiddelen in de Gemeenschap aan multinationale organisaties worden betaald een hinderpaal voor het voeren van zo'n beleid, omdat er in financieel opzicht enorme gevestigde belangen op het spel staan ? De heer Sutherland. — (EN) Op de vraag of de granen in kwestie zijn aangekocht of uit interventievoorraden afkomstig zijn moet ik helaas het antwoord schuldig blijven. Ik denk dat ze uit de voorraden afkomstig zijn, maar ik zal dat nog eens verifiëren. In verband met het laatste onderdeel van de vraag kan ik zeggen dat de Commissie nooit een verband heeft willen leggen tussen voorraden, interventie en steun, hoewel dat in de vraag blijkbaar wordt gesuggereerd. Integendeel, het komt er
voor ons in de eerste plaats op aan duidelijk te onderstrepen dat we de spoedhulp niet als een verlengstuk van het landbouwbeleid beschouwen, maar als een · onafhankelijk mechanisme, dat in bepaalde gevallen kan worden ingeschakeld om de nood van mensen die met specifieke problemen te kampen hebben op humanitaire wijze te lenigen. De heer Elliott (S). — (EN) Vorige week is namens de Commissie een verklaring afgelegd in verband met de herinvoering van een programma om voedingsmiddelen uit de overschotproduktie ter beschikking te stellen van de bejaarden en de behoeftigen in de Gemeenschap. Kan de Commissie in het licht van de uitvoerige beraadslagingen en debatten daarover, die een aantal maanden geleden in het Parlement hebben plaatsgevonden, die verklaring van vorige week toelichten en ons meer bepaald ook zeggen hoe het zit met het verslag over de details van het programma voor vorige winter, dat ze ons heeft beloofd ? De heer Andriessen. — Het is correct dat over een dergelijk programma van voedselhulp voor mensen die dat echt nodig hebben binnen de Gemeenschap, in het Parlement bij herhaling van gedachten is gewisseld en dat ik zelf bij eerdere gelegenheden heb toegezegd een rapport over de resultaten van de actie die we in de koude-golf de vorige winter hebben ondernomen, aan het Parlement zou doen toekomen. Het verheugt me te kunnen zeggen dat de Commissie dat rapport vorige week heeft opgesteld en het zal zeer binnenkort beschikbaar zijn, uiteraard ook voor het Europese Parlement. In dat rapport komt de Commissie tot de conclusie dat er aanleiding is om meer structureel een dergelijk programma in de Commissie toe te passen. Het is een programma dat derhalve niet gekoppeld is aan specifieke noodsituaties, bijvoorbeeld in verband met het weer, maar dat is gelieerd aan de behoeften van een aantal groepen in de Gemeenschap. De hoofdlijnen van het beleid dat de Commissie ter zake wenst te voeren, zijn in dat rapport uiteengezet en de Commissie zal op zeer korte termijn de formele voorstellen indienen die nodig zijn om een dergelijk plan nog begin 1988 in werking te doen treden. Daarbij zullen wij uiteraard proberen lering te trekken uit de ervaringen die wij met het vorige programma hebben opgedaan. Met name zal aan de Lid-Staten gevraagd worden om via charitatieve instellingen programma's in te dienen bij de Commissie die dan zullen worden beoordeeld en waarover kredieten zullen worden toegewezen. Voor de actie in 1988 zou de Commissie 100 miljoen Ecu beschikbaar willen stellen. Dat bedrag zal gevonden moeten worden binnen de begrotingsruimte die de landbouwbegroting biedt. Wij menen dat daarvoor de mogelijkheid aanwezig is. Op die wijze hopen wij in staat te zijn de actie die, natuurlijk gebreken heeft vertoond maar in het algemeen gesproken door de Commissie als een succesvolle actie wordt beschouwd, op een structurele wijze ten gunste van behoeftigen in de
Nr. 2-356/100
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
Andriessen Gemeenschap in de toekomst voort te zetten. Ik maak graag van deze gelegenheid gebruik om de hoop uit te spreken dat de Raad en het Parlement hierover snel zullen besluiten, zodat nog dit komende seizoen met deze actie kan worden begonnen. De heer Seligman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik had mijn naam opgegeven voor een vraag over het door de Commissie gegeven gevolg.
De Voorzitter. — Het spijt mij, mijnheer Seligman (!).
(De vergadering wordt te 19.00 uur gesloten) (') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/101
BIJLAGE
GEVOLG DAT DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN IS GEGEVEN AAN DE ADVIEZEN DIE HET EUROPESE PARLEMENT OVER HAAR VOORSTELLEN HEEFT UIGEBRACHT IN DE ZITTINGEN VAN JULI EN SEPTEMBER 1987 Deze mededeling brengt het Parlement op de hoogte van het gevolg dat de Commissie heeft gegeven aan de amendementen die het Parlement over haar voorstellen heeft aangenomen in zijn plenaire zittingen van juli en september 1987, alsmede over de bij rampen verleende spoedhulp, zoals overeengekomen met het Bureau van het Parlement. De verslagen die door het Europese Parlement in de zitting van juli zijn aangenomen en waarover in het overzicht van 9- september 1987 (SP(87) 1677) opmerkingen zijn geformuleerd, werden in het onderhavige document slechts opgenomen indien zich intussen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
I. VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE WAARVOOR HET EUROPESE PARLEM E N T AMENDEMENTEN HEEFT VOORGESTELD DIE DOOR DE COMMISSIE GEHEEL OF GEDEELTELIJK ZIJN AANGENOMEN a) Verslagen over voorstellen die onder de samenwerkingsprocedure
vallen
1. De Commissie heeft haar oorspronkelijke voorstellen gewijzigd als gevolg van het advies dat het Europese Parlement in de volgende verslagen heeft uitgebracht: — Verslag van de heer Beumer, aangenomen op 9 juli 1987 (PE A2-100/87), over het voorstel tot wijziging van richtlijn 77/62/EEG betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, alsmede tot intrekking van sommige bepalingen van richtlijn 80/767/EEG (COM(86) 297 def.) (COM(87) 233 def.). De Commissie heeft begin oktober een gewijzigde versie opgesteld, waarin beide bovengenoemde voorstellen zijn verwerkt, alsmede de amendementen die zij tijdens de bespreking in plenaire vergadering heeft aanvaard en die in hoofdzaak betrekking hebben op de gedeeltelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn tot andere sectoren (vervoer, energie, watervoorziening, telecommunicatie), de verwijzing naar artikel 223 van het Verdrag, de regionale preferenties, de technische specificaties, de mogelijkheid een gegadigde die niet voldoet aan de nationale voorschriften inzake sociale bescherming en gelijke kansen te weigeren en de statistische aspecten. In zijn zitting van 5 oktober heeft de Raad „Interne Markt" op basis van het in de Raad bereikte compromis van 22 december 1986 en van de nieuwe tekst zijn gemeenschappelijk standpunt ten aanzien van dit voorstel bepaald. Hierin worden enerzijds de amendementen van het Parlement die in de lijn van het compromis van december liggen overgenomen en wordt anderzijds melding gemaakt van de wil van de Raad om bepaald amendementen van het Europese Parlement die hij tot dusver niet heeft kunnen aanvaarden nader te bestuderen. De Commissie is thans bezig met het uitwerken van een uitvoerig standpunt betreffende het gemeenschappelijke standpunt van de Raad en zal dit zo spoedig mogelijk aan het Parlement voorleggen. — Verslag van de heer Turner, aangenomen op 17 september 1987 (PE A2-119/87), over een verordening inzake een actie van de Gemeenschap op het gebied van telecommunicatietechnologieën (RACE) (COM(86) 547 def.). — Verslag van de heer Schinzel, aangenomen op 17 september 1987 (PE A2-118/87), over een verordening betreffende een coördinatieprogramma inzake onderzoek en ontwikkeling op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid (1987-
Nr. 2-356/102
Handelingen van het Europese Parlement
13.10.87
1989) (COM(86) 549 def./2). — Verslag van mevrouw Pantazi, aangenomen op 17 september 1987 (PE A2-44/87), over een verordening inzake het programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van wetenschap en techniek ten dienste van de ontwikkeling (1987-1990) (COM(86) 550 def. — deel II). De Commissie heeft de Voorzitter van de Raad „Onderzoek" op 23 september schriftelijk in kennis gesteld van de amendementen van het Parlement die zij tijdens de bespreking in plenaire vergadering had aangenomen, ten einde de Raad in staat te stellen zijn besprekingen voort te zetten die dan zouden moeten leiden tot een gemeenschappelijk standpunt over de drie genoemde onderzoekprogramma's. Op 28 september heeft de Raad „Onderzoek" een gemeenschappelijk standpunt over deze drie programma's bepaald en op 12 oktober is dit standpunt, vergezeld van het standpunt van de Commissie, aan het Parlement voorgelegd. Standpunt van de Commissie tijdens het debat : Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 242-243, 259-260 en 262-263. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 17 september 1987, Tweede deel, blz. 40-45. Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 2-13. Gewijzigd voorstel van de Commissie: (COM(87) 460 def. van 28 september 1987). 2. De Commissie bereidt een wijziging van haar oorspronkelijk voorstel voor, waarin de amendementen zijn verwerkt die zij tijdens het debat in plenaire zitting over de volgende verslagen heeft aangenomen: — Verslag van de heer Schreiber, aangenomen op 18 september 1987 (PE A2-128/87), over het voorstel voor een richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende bepaalde onderdelen en kenmerken van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (COM(87) 194 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 267. ',
Door het Europese Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 20-21.
— Verslag van mevrouw Schleicher, aangenomen op 18 september 1987 (PE A2-97/87), over het voorstel voor een richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen risico's van blootstelling aan benzeen op het werk (vijfde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van richtlijn 80/1107/EEG) (COM(85) 699 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 271-272. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 22-38. b) Verslagen over voorstellen die onder de raadplegingsprocedure
vallen
1. De Commissie heeft op de hierna beschreven wijze gevolg gegeven aan het advies dat het Europese Parlement over het volgende voorstel heeft uitgebracht: — Voorstel tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (COM(87) 350 def.) (advies zonder verslag). In de vergadering van de Raad van 22 september heeft de Commissie verzocht dit voorstel van de lijst van A-punten afte voeren, zodat overeenkomstig de wens van het Parlement een amendement kan worden ingediend dat inhoudt dat de Lid-Staten die gebruik willen maken van de mogelijkheid om quota over te dragen vooraf criteria
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/103
moeten vaststellen om deze overdracht tot bepaalde categorieën producenten te beperken. Op 28 september heeft de Raad na onderzoek van de diverse standpunten unaniem besloten dit amendement af te wijzen en de bovengenoemde verordening vastgesteld. Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 234-236. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 17 september 1987, Tweede deel, blz. 37. De Commissie bereidt een wijziging van haar oorspronkelijk voorstel voor, waarin de amendementen zijn verwerkt die zij tijdens het debat in plenaire zitting over de volgende verslagen heeft aangenomen : — Verslag van de heer Sapena Granell, aangenomen op 16 september 1987 (PE A2-132/87), over het voorstel voor een verordening betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg tussen de Lid-Staten (COM(86)595 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat : Volledig Verslag van 15 september 1987, blz. 59-61. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 16 september 1987, Tweede deel, blz. 7-20. — Verslag van de heer Schreiber, aangenomen op 16 september 1987 (PE A2-131/87), over het voorstel voor een besluit betreffende de financiering van grote infrastructuren van Europees belang (COM(87)722 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat : Volledig Verslag van 15 september 1987, blz. 87-90. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 16 september 1987, Tweede deel, blz. 30-33. — Tweede Verslag van mevrouw Banotti, aangenomen op 18 september 1987 (PE A2-108/87), over het voorstel voor een richtlijn houdende vaststelling van de gezondheidsvoorschriften voor vers vlees en van het niveau van de overeenkomstig Richtlijn 85/73/EEG met betrekking tot dit vlees te heffen retributies (COM(87)576 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 18 september 1987, blz. 300-301. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 56-58. — Verslag van de heer V. Pereira, aangenomen op 18 september 1987 (PE A2-124/87), over de voorstellen van de Commissie voor: 1. een verordening betreffende de uitvoer uit en de invoer in de Gemeenschap van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen, 2. een aanbeveling voor een besluit waarbij de Commissie wordt gemachtigd in het kader van de kennisgevings- en overlegprocedures van de OESO en het UNEP betreffende de handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen namens de Gemeenschap te onderhandelen (COM(86)362 def.). Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 287-289. Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 47-53.
II. VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE WAARVOOR HET EUROPESE PARLEM E N T GEEN FORMELE WIJZIGINGEN HEEFT GEVRAAGD
Nr. 2-356/104
Handelingen van het Europese Parlement
Verslagen over voorstellen die onder de instemmingsprocedure
vallen
Verslagen van de heer Patterson, aangenomen op 16 september 1987, —
PE A2-136/87 over het protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Democratische Volkrepubliek Algerije naar aanleiding van de toetreding tot de Gemeenschap van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit protocol (COM(87) 172 def.).
—
PE A2-137/87 over het aanvullend protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Democratische Volksrepubliek Algerije, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van dit aanvullend protocol (COM(87) 123 def.).
—
PE A2-138/87 over het protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Arabische Republiek Egypte naar aanleiding van de toetreding tot de Gemeenschap van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit protocol (COM(87) 99 def.).
—
PE A2-139/87) over het aanvullend protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Arabische Republiek Egypte, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van dit aanvullend protocol (COM(87) 7 def.).
—
PE A2-140/87 over het protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië naar aanleiding van de toetreding tot de Gemeenschap van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit protocol (COM(87) 99 def.).
—
PE A2-141/87 over het aanvullend protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit aanvullend protocol (COM(87) 123 def.).
—
PE A2-142/87 over het protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Libanese Republiek naar aanleiding van de toetreding tot de Gemeenschap van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit protocol (COM(87) 99 def.).
—
PE A2-143/87 over het aanvullend protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Libanese Republiek, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit aanvullend protocol (COM(87) 7 def.).
—
PE A2-104/87/rev. over het protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Republiek Tunesië naar aanleiding van de toetreding tot de Gemeenschap van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van
13.10.87
13.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2τ356/105
H.i.'i.Vde Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad tot sluiting van dit protocol ν ;>..'!■! . (COM(87) 99 def.). >:, u —
ΡΕ A2144/87 over het aanvullend protocol bij de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Republiek Tunesië, alsmede over de aanbeveling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad voor een besluit van de Raad houdende sluiting van dit aanvullend protocol (COM(87) 7 def.).
Overeenkomstig het bepaalde artikel 238, lid 2, van het EEGVerdrag, zoals gewijzigd bij de Europese Akte, heeft het Parlement zijn instemming betuigd met de voorstellen inzake de protocollen bij de samenwerkingsovereenkomsten met Algerije, Tunesië, Egypte, Jordanië en Libanon. Standpunt van de Commissie tijdens het debat : Volledig Verslag van 16 september 1987, blz. 122123 Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 16 september 1987, Tweede deel, blz. 3442 '■■>'..'
.y-.·-.
■'
·. ■ .nt .'i
ι: . ■· ■!·.· iH'.'0'í '■ »
··/,,·:· (vi
III. VOORSTELLEN VAN D E COMMISSIE WAARVOOR HET EUROPESE PARLE M E N T AMEND EMENTEN HEEFT VOORGESTELD D IE D E COMMISSIE NIET HEEFT KUNNEN AANNEMEN a) Verslagen over voorstellen die onder de samenwerkingsprocedure i.T>-
vallen ,;< ^
■■'.'
. . - > . . .
— Verslagen van de heer Schreiber, aangenomen op 18 september 1987 PE A2129/87 over het voorstel tot wijziging van richtlijn 84/538/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der LidStaten inzake het toelaatbare mogensniveau van gazonmaaimachines (COM(87) 133 def.). PE A2130/87 over het voorstel tot wijziging van richtlijn 84/538/EEG betreffende de aanpassing van de wetgevingen der LidStaten inzake het toelaatbare mogensniveau van gazonmachines (COM(86) 682 def.).
onderlinge geluidsver
onderlinge geluidsver
Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 17 september 1987, blz. 265266 Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 1419 b) Verslagen over voorstellen die onder de raadplegingsprocedure
vallen
— Voorstel voor een verordening tot vaststelling van het bedrag van de steun aan de telers voor de oogst 1986 en van bijzondere maatregelen voor bepaalde produktiegebieden in de sector hop (COM(87)354 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat : Volledig Verslag van 18 september 1987, blz. 299 Door het Europese Parlement aangenomen resolutie : Notulen van 18 september 1987, Tweede deel, blz. 5455
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/106
13.10.87
IV. INFORMATIE OVER SPOEDHULP DIE DOOR DE COMMISSIE IN SEPTEMBER EN BEGIN OKTOBER 1987 IS VERSTREKT a) Spoedhulp binnen de Gemeenschap Nihil b) Spoedhulp voor derde landen Voedselhulp
DATUM BESLUIT
BESTEMD VOOR
HOEVEELHEID
REDEN
VERDEELD DOOR
Laos
10 000 t rijst
Droogte
WVP TROCAIRE/IRL
1.10.1987
Ethiopië
50 000 t granen
Droogte
25 000 Regering 25 000 CRD O
2.10.1987
Malawi
13 000 t granen
Droogte insekten
Regering
2.10.1987
' ·. . : ·' ' . " . Financiële
hulp
■■/■■/..[>'>;<
BESTEMD VOOR
BEDRAG (in Ecu)
REDEN
VERDEELD DOOR
DATUM BESLUIT
Vietnam (')
200 000
Wervelstorm
TROCAIRE/IRL
10.9.1987
Laos (!)
25 000
Knokkelkoorts epidemie
Rode Kruis/F
30.9.1987
Colombia 1})
25 000
Aard verschuiving
Regering
30.9.1987
India (])
5 miljoen
Droogte
Regering/NGO
1.10.1987
1
Artikel 950 van de begroting.
14.10.87
Nr. 2356/107
Handelingen van het Europese Parlement
VERGADERING VAN WOENSDAG 14 OKTOBER 1987
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen de heren Schmidbauer, McMahon
108
mevrouw Veil, de heren Bombard, F ord, mevrouw Ewing, mevrouw Buchan, de heer von der Vring, mevrouw d'Ancona . . . .
110 10.
4. Europees veiligheidsbeleid — Verslag (doe. A2110/87) van de heer Galluzzi de heren Galluzzi, Medina Ortega, Poettering, Lord Bethell, de heren Chambeiron, Condes so, Tourrain, Van der Lek, Le Pen, Cicciomes sere, Newens, Devèze, Pflimiin, Toskvig, Perez Royo, mevrouw Hammerich, de heren Punset i Casals, Hänsch, Penders, Robles Piquer, Ephremidis, Ulburghs, Plaskovitis, Medeiros F erreira, Bueno Vicente 5.
de heer Beumer, Lord Cockfield (Commissie) ; de heren Elles, EllemannJensen (Raad); Rogalla, von Wogau, Prout, Patterson, Sutra de Germa, mevrouw Tove Nielsen, de heren Fitzgerald, Pintasilgo, Raftery
108
Urgentverklaring mevrouw Weber, mevrouw Bloch von Blott nitz, de heer Seligman
Ill
. . .
8. Voorde bouw bestemde produkten — Verslag (doc. A2153/87) van de heer Bueno Vicente de heren Bueno Vicente, Papoutsis, Herman, Devèze, de F erranti, Bueno Vicente, Amaral, Telkämper, Delorozoy, Roelants du Vivier, Lord Cockfield (Commissie); de heren de
154
(voortzetting)
— Vraag nr. 59 van de heer McMahon : Staalpo litiek van de Europese Gemeenschap de heren EllemannJensen (Raad); McMa hon, EllemannJensen, Griffiths, Ellemann Jensen, McMillanSçott, EllemannJensen . ■ 160 — Vraag nr. 60 van de heer Barón Crespo: Artikel 20 van de Europese Akte en de Groep van Tien bij het IMF — Aansluiting van Spanje 125
de heren EllemannJensen Crespo, EllemannJensen
(Raad);
Baron 161
— Vraag nr. 61 van de heer Adamou: Griekse vertolking bij de persconferenties van de Raad 133
7. Agenda mevrouw Crawley, de heer Seligman
de heren Patterson, von Wogau, Delorozoy, Cervetti, Christensen, Christiansen, von der Vring, mevrouw Pantazi, de heren Ramirez Heredia, Estgen, mevrouw Lenz, de heren Van der Lek, Wijsenbeek, Van der Lek, mevrouw Van den Heuvel, de heer Cervetti, Sir Peter Vanneck, de heren Antony, Alava nos, Hänsch, Aboim Inglês, Boesmans, me vrouw Le Roux, de heer Vandemeulebroucke
— Vragen aan de Raad
6. Plechtige vergadering Lord Plumb, de heer Hillery, President van Ierland; Lord Plumb, mevrouw Crawley . .
144
Stemming
11. Vragenuur (doc. B2983/87)
Stemming mevrouw Van den Heuvel, mevrouw Seibel Emmerling, mevrouw Buchan, mevrouw d'Ancona, de heren Elliott, Ramirez Heredia, Bombard, mevrouw Dury, mevrouw Cassan magnago Cerretti, de heren Roelants du Vivier, Devèze, Ramirez Heredia, Romeos, Griffiths, von der Vring, Guermeur, Elliott, mevrouw Daly, de heer Ramirez Heredia, mevrouw Tongue, de heer Pearce, mevrouw BraunMoser, de heer Antony, mevrouw Bjornvig, de heren Coimbra Martins, Estgen, mevrouw F ontaine, mevrouw Le Roux, de heren Ulburghs, Cervetti
138
9. Interne markt—Mondelinge vragen (doc. B2 92/87 en 920/87) van de heer Beumer aan de Commissie
2. Agenda
3.
Ferranti, von Wogau, Delorozoy, Lord Cock field .
137
de heren EllemannJensen EllemannJensen
(Raad);
— Vraag nr. 62 van de heer Alavanos: ring van GMP's de heren EllemannJensen (Raad); EllemannJensen
Dessilas, 162 Uitvoe Alavanos,
— Vraag nr. 63 van de heer Stevenson : Sancties tegen ZuidAfrika en vraag nr. 64 van de heer Andrews: Apartheid in ZuidAfrika
162
Nr. 2356/108
Handelingen van het Europese Parlement
de heren EllemannJensen (Raad) ; Stevenson, EllemannJensen, Ephremidis, Ramirez Here dia, EllemannJensen, Sir James ScottHop kins, de heren EllemannJensen, Eyraud, EllemannJensen, Cryer, EllemannJensen .
— Vragen aan de ministers van Zaken
163
de heren EllemannJensen (Raad); Iversen, EllemannJensen, Bonde, EllemannJensen, Wijsenbeek, EllemannJensen.
165
—' Vraag nr. 66 van mevrouw Dury : Toepassing van de verklaring tegen racisme en vreemde lingenhaat ■ ,·. ,,, de heer EllemannJensen (Raad); mevrouw Dury, de heren EllemannJensen, Ramirez Heredia; EllemannJensen, Eyraud, > Elle mannJensen. . ,.' (¿m.i". ·,..<. ■ · · ,. · 166
'M
. . ' . Í . v ; , i·,."
.
Buitenlandse
— Vraag nr. 75 van de heer Arbeloa Defensie van Europa
Muru:
de heer EllemannJensen (minister van Bui tenlandse Zaken); Arbeloa Muru, Ellemann Jensen, Alavanos, EllemannJensen, me vrouw Hammerich, de heer EllemannJensen
— Vraag nr. 65 van de heer Iversen : Etikettering van kankerverwekkende produkten
, , ' Γ . , ν ι ι . , ν I .·■ , ^ Ο ' ί
14.10.87
167
— Vraag nr. 76 van de heer McMahon : Vredes plan voor Nicaragua en vraag nr. 77 van de heer Adamou: Vredesproces in Midden Amerika de heer EllemannJensen (minister van Bui tenlandse Zaken); McMahon, Sir Peter Van neck, EllemannJensen, Dessylas, Ellemann Jensen, Cryer Bijlage
168 170
I
VOORZITTER : DE HEER AMARAL ■
Ondervoorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter. — D e notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren ? Mevrouw Schmidbauer (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de notulen van de vergadering van gisteren draagt punt 16 de titel „D iscriminatie van vrouwen in de massamedia". Het ging hierbij om het verslag van mevrouw Heinrich over discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften. Voorts is bij degenen die het woord voeren de heer Newens genoemd, maar het was de heer Newman, die daar het woord heeft gevoerd. De Voorzitter. — Mevrouw Schmidbauer, ik zal ervoor zorgen dat deze correcties worden aangebracht. De heer McMahon (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwijs naar pagina 25 van de notulen, betreffende het Vragenuur en antwoorden op de vragen nrs. 8 en 9 over de harmonisatie van de BTW, toen Lord Cockfield vragen beantwoordde van mevrouw Castle en van mij, en de aanvullende vragen van de heer Elliott, de heer Marshall, mevrouw Ewing en de heer Patterson. Gezien de verwarring bij Lord Cockfield over de verklaring van de Britse Eerste Minister over het nultarief, en gezien het feit dat de edele heer, een voortvluchtige uit het Britse Hogerhuis, later op de dag een verklaring zal afleggen
over de interne markt, zouden wij de verzekering kunnen krijgen dat Lord Cockfield dit Parlement zonder enige dubbelzinnigheid zal vertellen hoe nu precies de situatie is met betrekking tot afwijkende bepalingen en het nultarief, van de BTW? Zijn antwoorden gisteren hebben veel verwarring gesticht. Ik mag hopen dal hij later vandaag de gelegenheid zal aangrijpen om veel van die verwarring op te heffen die ontstaan is naar aanleiding van zijn opmerkingen. De Voorzitter. — Mijnheer McMahon, wij hebben het over de goedkeuring van de notulen. Uw commentaar doet dus hier niets ter zake. (Het Parlement goed)?) ■·
keurt de aldus gewijzigde
notulen
2. Agenda Mevrouw Veil (LDR). — (FRJ Mijnheer de Voorzitter, gisteren hebben wij een vergadering van het Bureau gehad waarin besloten is dat de stemmingen om 11.00 uur zouden beginnen, opdat men vanmorgen zou kunnen stemmen over het verslag van mevrouw Heinrich (doc. A2133/87) en tevens over het verslag Galluzzi (doc. A2110/87). Want wij hebben gemeend dat, aangezien de vergadering om 12.30 uur geschorst moet worden, het te laat was om de stemmingen te 11.30 uur te beginnen. Welnu, ik constateer nu dat op de agenda aangegeven is dat de stemmingen te 11.30 uur beginnen. Ik verzoek hierbij deze fout te herstellen.
(') Ingekomen stukken : zie notulen.
14.10.87
Nr. 2-356/109
Handelingen van het Europese Parlement
.·'. '."'.'ίκΛ'
De Voorzitter. — Dank u, mevrouw Veil. Ik zal laten stemmen over het verzoek de stemming te 11.00 uur in plaats van te 11.30 uur te laten plaatsvinden. (Het Parlement stemt in met dit verzoek) De heer Bombard (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, een kleine opmerking. Hoe stellen wij onze collega's ervan op de hoogte dat de stemming om 11.00 uur zal plaatsvinden ? De Voorzitter. —Wij zullen dat onmiddellijk aankondi gen op de televisiemonitoren die zich overal in het gebouw bevinden. Dat is de gewone gang van zaken. De heer Ford (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde krachtens artikel 101 van het Reglement volgens welk het mij geoorloofd is drie minuten het woord te voeren. Laat ik bij wijze van inleiding op mijn opmerkingen zeggen dat ik het werk van de parlemen taire delegaties van dit Parlement ten volle ondersteun. Evenzeer moet ik zeggen dat ik het in uiterst zeldzame gevallen met de heer Le Pen eens ben. Ik maak mij zorgen over het absenteïsme in het Parlement. Ik moet vragen of het Bureau de beweringen wil onderzoeken dat een lid van de Amerikaanse delegatie onlangs minder dan 20 minuten besteed heeft aan die delegatie in de hele periode van het bezoek — dat was bij een ontbijtvergadering — en het presteerde om een rekening van $445 aan extra's in het hotel achter te laten voor rekening van het Parlement. ZiJ n aanwezigheid bij die vergadering heeft het Parlement ongeveer 5 000 pond sterling per uur gekost. Ik hoop dat u dit met spoed zult uitzoeken, mijnheer de Voorzitter, en de persoon in kwestie is de heer Chevallier van de Europese Rechtse Fractie. De Voorzitter. — Wij nemen nota van uw opmerking, die zal worden doorgegeven aan het Bureau in uitgebreide samenstelling. Mevrouw Ewing (RD E). — (EN) Mijnheer de Voorzit ter, over een motie van orde die ik gisteren aan de voorzitter gemeld heb. Ik vraag de verzekering dat er maatregelen zijn getroffen om te garanderen dat het bezoek van Dr. Hillery, het staatshoofd van Ierland, niet verstoord zal worden door onterechte interrupties vanuit de Vergadering en dat ieder lid dat onze gast beledigt streng gestraft zal worden. (Uitroepen van „bravo !") (Applaus) De Voorzitter. — Het spreekt vanzelf dat mijn collega die de vergadering zal voorzitten het Reglement zal toepassen met het oog op het goede verloop van de vergadering. Mevrouw Buchan (S). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Het spijt mij terug te moeten komen op de kwestie van het stemmen. Het is
schandelijk dat er een verandering wordt aangebracht zonder dat de leden daarover ingelicht worden. Geen enkele gemeenteraad zou zijn zaken zo regelen, geen enkele! Het zou in de hele pers belachelijk gemaakt worden. < . . . . . Het is belangrijk dat we de president ván Ierland hier op bezoek hebben. IK heet hem net als ieder ander welkom, maar er zijn andere gasten in dit Parlement waar we rekening mee moeten houden. Het is echt een schande dat het tijdstip van stemmen over belangrijke zakéh zonder meer verschoven wordt. . , ; " · ; ' n.« >:·..ίΊ :■ ~ ;
't, ?! " i l ü . .—..·
■ .. - ti-. ¡,-J5;¿ - ü l j r v . q q . ' . i
': ï ' i r - i v '-1 ■ il'·:\::..ι■:-·. ■ ·■> -¡/π .... Í •bilr.fl-j'1
De Voorzitter. — Mevrouw Buchan, ik begrijp uw opmerking, maar het gaat hier om een wens die de meerderheid van dit Parlement heeft uitgesproken. _, >, ■ '>], :■■:·: j
si
i
. . · nabli;-.'
De heer von der Vring (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou hierover iets willen zeggen. Ik zou het Bureau willen verzoeken er vooral op toe te zien dat allé leden op de hoogte worden gesteld. Ik moet constateren dat het Bureau helemaal geen moeite doet om de leden in te lichten over de wijzigingen in het verloop v'ari de werkzaamheden. Het is weliswaar een fantastisch idee om dergelijke wijzigingen op beeldscherm aan te kondigen, maar het helpt ons niet veel verder. Ik zou u daarom willen verzoeken om minstens vijf minuten lang door het hele Parlement te laten bellen, zodat het ook werkelijk tot iedereen doordringt. Op de tweede plaats zou il u willen verzoeken erop toe te zien dat de voorzitters niet nog een keer een dergelijk besluit nemen ; dit geldt ook voor hen die op de eerste bank zitten omdat zij onze manier van werken in de war sturen. Op de derde plaats verzoek ik u erop toe te zien dat het Bureau nagaat hoe wij van uur tot uur op. de hoogte kunnen worden gehouden van de situatie hier in het Parlement. Wij weten helemaal niets, wij worden zeer slecht ingelicht u bepaalt maar steeds andere tijdstippen en verbaast er zich dan over dat de opkomst bij stemmingen in dit Parlement zo mager is. De Voorzitter. — Mijnheer von der Vring, we gaan de discussie over dit punt sluiten. Ik neem er nota van dat er opmerkingen zijn betreffende het functioneren van. de informatieverschaffing aan leden. D it punt zal worden besproken tijdens een van de volgende vergaderingen van het Bureau er er zullen dienaangaande maatregelen worden genomen. In ieder geval sluit ik nu onmiddellijk dit debat. Er is een voorstel gedaan door een van de leden, er heeft een stemming plaatsgevonden en de meerderheid heeft zich uitgesproken voor het houden van de stemming te 11.00 uur. In zijn vergadering van vanochtend heeft het Bureau in uitgebreide samenstelling mij verzocht het voorstel van de fractievoorzitters van maandag te bevestigen, om aldus na het verslagVan Hemeldonck (doc. A2125/87) over de Europese luchtvaartindustrie, het verslag d'Ancona (doc. A2123/87) over betaald educatief
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/110
14.10.87
Voorzitter verlof, dat eigenlijk vrijdag zou worden behandeld in te schrijven op de agenda van donderdag. Mevrouw d'Ancona (S), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, soms zijn ook veranderingen op de agenda heel hinderlijk voor de mensen die er nogal wat mee te maken hebben, in dit geval voor mij. Ik heb de vorige keer gevraagd of dat verslag bij wijze van uitzondering verplaatst kan worden naar de tweede vergaderperiode in oktober. Ik zou dat verzoek nogmaals willen doen. Ik weet natuurlijk heel goed dat de aanwezigheid van een rapporteur geen strikte voorwaarde is om een verslag te behandelen, maar aangezien dit verslag diverse malen is uitgesteld en het om een zaak gaat die behoorlijk verdeeld ligt in de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, zou ik het buitengewoon prettig vinden om daarbij aanwezig te zijn. IK vraag daarom aan u en aan mijn collega's om zo vriendelijk te willen zijn alsnog dit verslag naar de volgende vergaderperiode in oktober te verplaatsen.
rechtsgrond van punt twee. Tot nu toe weten wij nog niet hoe de Raad zich in deze kwestie zal opstellen. Het is dus nog onbekend of het Parlement in deze kwestie zal worden geraadpleegd ofwel bij de samenwerkingsprocedure zal zijn betrokken. Om echter te vermijden dat er na 31 oktober, de datum waarop de bestaande regeling afloopt, een rechtsvrije toestand ontstaat, is het wellicht zinvol dat de Raad de bestaande regeling volgens artikel 113 met drie maanden verlengt, zodat wordt voorkomen dat een regeling ontbreekt wanneer er een kernongeval plaatsvindt, waarvan wij natuurlijk hopen dat het niet zal gebeuren. Dat zal niet op problemen stuiten omdat het Parlement bij de verordening nr. 1707 tot nu toe ook nog niet is geraadpleegd. De kwestie van de uitwisseling van informatie hangt direct samen met deze andere zaak, zodat ik zou willen voorstellen vandaag de urgentie niet in te willigen. (Bij opeenvolgende stemmingen verwerpt het Parlement de twee verzoeken om urgentverklaring) (')
De Voorzitter. — Mevrouw d'Ancona, het gaat om een voorstel van de fracties. Wanneer u daar bezwaar tegen hebt, dan zullen wij erover stemmen. (Het Parlement stemt fractievoorzitters) 3.
in met het voorstel
van de
Urgentverklaring
VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(87) 135 DEF. — DOC. C2-49/87) VOOR EEN BESCHIKKING INZAKE EEN COMMUNAUTAIR SYSTEEM VOOR SNELLE UITWISSELING VAN INFORMATIE INGEVAL VAN ABNORMALE RADIOACTIVITEIT OF EEN KERNONGEVAL
VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(87) 281 DEF. — DOC C2-82/87) VOOR EEN VERORDENING (EURATOM) T O T VASTSTELLING VAN MAXIMAAL TOELAATBARE RADIOACTIVITEITSNIVEAUS VOOR LEVENSMIDDELEN, DIERVOEDERS EN DRINKWATER IN HET GEVAL VAN ABNORMALE NIVEAUS VAN RADIOACTIVITEIT OF VAN EEN NUCLEAIR ONGEVAL Mevrouw Weber (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij hebben gisterenmorgen met overweldigende meerderheid besloten over te gaan tot wijziging van de
Mevrouw Bloch von Blottnitz (ARC). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag zien dat wordt vastgesteld en dat het Parlement duidelijk wordt gemaakt waarom het de laatste tijd gebruikelijk is hier in het Parlement kleine verkoop- respectievelijk reclamestands van slechts één bedrijfstak te organiseren, zoals nu bij voorbeeld een propagandatentoonstelling over de nucleaire industrie ! Hoe is zoiets mogelijk ? Als wij over vormen van energie praten, en dat is immers een zeer omstreden onderwerp in dit Parlement, moeten wij toch op z'n minst de garantie hebben dat alle vormen van energie worden tentoongesteld. Waarom dan juist alleen maar de nucleaire industrie ? Dat zou ik graag vastgesteld zien en tegelijkertijd zou ik willen verzoeken om ter wille van het liberale denken en de gelijkheid hier aansluitend met dezelfde middelen een tentoonstelling te organiseren over een andere vorm van energie. Ik zou dus graag willen weten waarom uitgerekend over deze tak van industrie juist tijdens deze vergadering op een dergelijk uitgebreide wijze een tentoonstelling kan worden gehouden en wie dat geregeld heeft. De Voorzitter. — Uw vraag zal worden voorgelegd aan het College van Quaestoren dat bevoegd is om dergelijke kwesties te behandelen. De heer Seligman (ED). — (EN) Mevrouw Bloch von Blottnitz heeft ons volkomen verkeerde informatie gegeven. Dit is een tentoonstelling over het effect op het milieu van de elektriciteitsindustrie, niet van de kernindustrie, en het gaat over hydro-elektrische en alle andere vormen van energie. De vraag van mevrouw Bloch von Blottnitz is volkomen misleidend. (!) Actualiteitendebat (bezwaren) : zie notulen.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
4. Europees
veiligheidsbeleid
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2110/87) van de heer Galluzzi, namens de Politieke Commissie, over de politieke dimensie van een Europees veiligheidsbeleid. De heer Galluzzi (COM), rapporteur. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, met dit verslag dat ik namens de Politieke Commissie heb opgesteld, heb ik getracht in een behoefte te voldoen die naar ik meen algemeen is en waarop het volgens mij, ook met het oog op het debat dat wij over deze kwesties hebben gevoerd, dringend geboden was een antwoord te geven: ons Parlement namelijk in staat te stellen om over een dergelijk belangrijke en netelige kwestie als het uitstippelen van een Europees veiligheidsbeleid, politieke opvattingen uit te spreken die zoveel mogelijk gemeenschappelijk zijn, en gemeenschappelijke oriënteringspunten te bepalen. Ik heb mijn ogen niet gesloten voor de realiteit van de verschillende en soms zelfs tegenstrijdige opvattingen die, wat betreft de essentie en de methode, bestaan tussen de fracties in dit Parlement: verschillen die er overigens — zoals u weet, geachte collega's — debet aan zijn dat tot op heden onze Vergadering geen stelling heeft genomen in deze kwesties. Ik vertrouwde echter op ons vermogen van Europarlementariërs om deze verschillen te overbruggen en elkaar te vinden in enkele algemene politieke richtsnoeren, zodat wij de impasse zouden kunnnen overwinnen en als geheel een standpunt zouden kunnen bepalen. Natuurlijk bracht en brengt dit — naar mijn mening — met zich dat wij ons op een of andere manier buiten de problemen van de politieke actualiteit moeten houden, niet alleen maar omdat het niet onze taak was en is om, vandaag tenminste, concrete militair-politieke strategieën uit te werken — dit behoort nog steeds tot de bevoegdheden van de Lid-Staten in hun volledige soevereiniteit en onafhankelijkheid, terwijl wij juist algemene criteria en gedragsregels formuleren. Maar ook moeten wij ons buiten de problemen van de politieke actualiteit houden omdat het gesprek over de actuele kwesties, die overigens een eigen plaats innemen in de debatten in dit Parlement, het zoeken naar een gemeenschappelijke benadering moeilijker, zo niet onmogelijk heeft gemaakt, gezien de verschillen die tussen de fracties in dit Parlement bestaan. Daarom heb ik vanaf het begin van het debat in de Politieke Commissie getracht het belang aan te tonen van de uitwerking van een aantal algemene opvattingen, ten aanzien van het principe en de methode, om zo de voorwaarden te scheppen voor een reeks van parallel lopende oordelen en voorstellen die de kern van een gemeenschappelijk standpunt zouden kunnen vormen. Ik moet zeggen, dat een aanzienlijk deel van onze Vergadering — en ik bedank de collega's en fracties die zich hiervoor hebben ingespannen — een serieuze poging heeft gedaan om hun eigen overtuigingen en
Nr. 2-356/111
eigen behoeften van hun land en partij niet zozeer op de voorgrond te laten treden als wel in te passen in een gemeenschappelijke opvatting, ook al is er nog steeds angst, voorbehoud en afkerigheid, waardoor de betekenis van deze communautaire inspanning dreigt af te zwakken en te verminderen. Ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat dit voorbehoud en deze angst in de stemming zullen worden overwonnen. Onze geloofwaardigheid van Europeanen gaat er aan, want het zou nutteloos en zelfs paradoxaal worden uit te varen tegen nationalistische weerstanden en burocratische traagheid of te treuren om gemiste kansen, als wij niet in staat zouden zijn onze afzonderlijke ideeën, gerechtvaardigd als ze zijn, in een Europees kader onder te brengen. Dat is een kader van algemeen belang waaronder uiteindelijk ook de afzonderlijke belangen zullen gaan vallen ! Ons probleem is niet vast te stellen welke concrete vormen dit Europees veiligheidsbeleid zal moeten aannemen : of het zal moeten leiden tot de vorming van een derde peiler, tot het opeisen van een groter aandeel in de NAVO of dat het andere wegen zal moeten volgen. Het gaat er vandaag om basiscriteria te formuleren waarover wij het al wezenlijk eens zijn en die het verslag zo duidelijk mogelijk wil maken. Europa moet kortom een zelfstandig veiligheidsbeleid ontwikkelen dat uitgaat van de realiteit in ons continent en waarbij de wil aanwezig moet zijn om de opdeling van dit continent geleidelijk te overwinnen zonder te vervallen in een onmogelijke vlucht in de toekomst ; een beleid dat niet alleen maar gebaseerd is op militaire garanties maar ook op inhoudelijke elementen en politieke initiatieven en op het binonium defensieontspanning ; een beleid dat in de ontwapening, in het machtsevenwicht opgevat in algemene zin, en in de verwerping van nieuwe wapens zijn essentiële garanties vindt ; een beleid dat in de economische samenwerking met Oost-Europa en in de inspanningen voor het herstel van de vrede in het Middellandse-Zeegebied een bijdrage ziet aan de eigen veiligheid en aan die van anderen. Natuurlijk is de concrete manier waarop ieder van ons deze beginselen denkt toe te passen en het aandeel dat deze manier zal hebben in het beleid van de afzonderlijke Lid-Staten zoals dat zal worden toegepast, een nog onopgelost probleem, waarop het verslag niet de pretentie heeft en ook niet kan hebben een definitief antwoord te geven. Belangrijk is echter dat deze beginselen worden aangehaald en erkend voor wat ze zijn, de basiscriteria voor de uitwerking van de politieke inhoud die een Europees veiligheidsbeleid moet hebben. Daarom hoop ik, mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dat ieder van ons vandaag tegenover deze eerste poging om enkele belangrijke elementen voor een standpunt van onze Vergadering uit te werken, zijn deel voortvarend zal volbrengen en zich er niet alleen maar druk over zal maken, of niet alleen maar bij zichzelf zal afvragen in hoeverre de in het verslag gestelde zaken overeenstemmen met de standpunten die hij vertegen-
Nr. 2-356/112
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Galluzzi woordigt. Ik hoop juist dat ieder van ons in staat zal om meer te kijken naar wat ons verbindt dan naar ons verdeelt, en om zo een gemeenschappelijk punt eenheid en evenwicht te vinden dat in het belang is Europa, haar vrede, veiligheid en zelfstandigheid.
zijn wat van van
(Applaus) De heer Medina Ortega (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, il wil beginnen met de heer Galluzzi te feliciteren met het belangrijke werk dat hij verricht heeft in de Politieke Commissie — ongetwijfeld het resultaat van de ervaring die hij gedurende lange tijd in dit Parlement heeft opgedaan. De Socialistische Fractie van het Europese Parlement steunt in grote lijnen het verslag-Galluzzi, zij heeft medegewerkt aan de opstelling ervan en heeft een aantal amendementen ingediend die niet door de commissie goedgekeurd zijn. Thans houdt de Socialistische Fractie vast aan enkele van deze amendementen, die erop gericht zijn de aard van de tekst kracht bij te zetten, hem te versterken en, indien mogelijk, te bewerkstellingen dat er, vanuit haar politieke visie bezien, werkelijk een Europese strategie komt op het gebied van de veiligheid. In de eerste plaats lijkt het ons dat dit verslag een enkele verwijzing naar recente gebeurtenissen zou moeten bevatten. Het is zeker zo dat men al lang geleden met het opstellen van dit verslag begonnen is, maar op dit ogenblik gebeuren er belangrijke dingen, zoals bij voorbeeld de principe-overeenkomsten op het gebied van de kernwapens voor de middellange afstand, de ontspanning in de relaties tussen Oost en West, die het raadzaam maken dat men binnen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap nu overgaat tot studie en coördinatie om gemeenschappelijk de kwesties van veiligheid en verdediging aan te pakken. Het is een feit dat wij de laatste tijd dramatische acties gezien hebben van de kant van enkele Europese staten, zoals bij voorbeeld de recente interventie van enkele landen in de Perzische golf. Maar wat wij op dit· moment missen is een gecoördineerde Europese actie. Europese acties zijn één ding maar een ander is het gemeenschappelijk Europees beleid op het gebied van de veiligheid. In deze geest zijn derhalve de belangrijkste amendementen die de Socialistische Fractie nu indient. Zoals reeds gezegd bedoelen deze rekening te houden met nieuwe situaties en er op aan te dringen dat er werkelijk een krachtiger opstelling van de Europese Gemeenschap tot stand komt ten aanzien van beleids- en veiligheidskwesties. Maar aan de andere kant moeten wij er rekening mee houden dat onze wensen op dit ogenblik misschien in vele gevallen boven de bestaande realiteit uitgaan. Derhalve moet dit verslag op vele punten realistisch zijn en moet men er zich rekenschap van geven dat men met de Europese Akte het verst in deze materie gevorderd is. Het is een feit dat de Europese Akte ten aanzien van vele verwachtingen te kort geschoten is, maar het zou van onze kant onbezonnen zijn te proberen nog verder te gaan wanneer de regeringen van de Lid-Staten van de
Europese Gemeenschap nog niet eens toe zijn aan die minimale honorering van wat wij verlangd hadden. In dit verband lijkt het ons wat gevaarlijk dat men bij voorbeeld in paragraaf 6 van de ontwerp-resolutie spreekt over het raadplegen van de Europese Gemeenschap betreffende de ontwapening, wanneer de Gemeenschap als zodanig op dit ogenblik geen bevoegdheden heeft, maar dat de bevoegdheid op dit gebied bij de ministers ligt bijeen in het kader van de Politieke Samenwerking. Ik herinner eraan dat in paragraaf van de ontwerp-resolutie er nu juist gerefereerd wordt aan de deelname van de Lid-Staten van de Gemeenschap in veiligheids- en ontwapeningskwesties. Enkele initiatieven van socialistische afgevaardigden — die naar ik meen de steun hebben van de meerderheid van mijn fractie — zijn er eveneens op gericht om dit verslag een realistischer inhoud te geven en om aan de andere kant een werkelijk Europese keuze te verdedigen. Ik doel hierbij bij voorbeeld op het amendement op het punt van overweging G — de betrekkingen met het Atlantisch Bondgenootschap —, ingediend door de afgevaardigden Ford en Newens. Het lijkt ons dat de huidige tekst van overweging die luidt dat „een Europees veiligheidsbeleid buiten het Atlantisch Bondgenootschap ondenkbaar is", te pessimistich is en dat wij wel rekening zouden moeten houden met het bestaan van het Atlantisch Bondgenootschap maar dat wij onze veiligheid er niet geheel afhankelijk van moeten maken. Hetzelfde is het geval met enkele andere passages die ons pessimistisch lijken en die de Europese Gemeenschap weinig mogelijkheden tot handelen geven op het gebied van de veiligheid. Ik doel hierbij bij voorbeeld op paragraaf 13 waarin gesproken wordt over betrekkingen tussen de Westeuropese Unie en de Europese Politieke Samenwerking. Het gaat hier om twee verschillende organisaties. Men moet er rekening mee houden dat veel van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap geen lid zijn van de Westeuropese Unie ; dat de controle van het optreden van de ministers van Buitenlandse Zaken bijeen in het kader van de Europese Politieke Samenwerking bij dit Parlement berust en dat het, onafhankelijk van het bestaan van de Westeuropese Unie — waaraan in de Europese Aktie inderdaad gerefereerd wordt —, uiteindelijk de Europese Gemeenschap en het Europese Parlement zijn die in deze de bevoegdheden bezitten. Daarom, zonder afbreuk te doen aan het belang van de Westeuropese Unie en zonder de mogelijkheid uit te sluiten dat die Westeuropese Unie in de toekomst uitgebreid zou kunnen worden, herhaal ik eens te meer dat op dit ogenblik de taken ten aanzien van de veiligheid en de politieke samenwerking tot het gebied van de Europese Gemeenschap behoren, tot het gebied van de Lid-Staten van die Gemeenschap en derhalve tot de handelingsbevoegdheid van dit Parlement en niet van enig andere parlementaire vergadering. Daarom, Mijnheer de Voorzitter, wil ik besluiten met de heer Galluzzi nogmaals geluk te wensen, waarbij ik
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/113
Medina Ortega meedeel dat onze fractie van plan is de ontwerpresolutie van het verslag van de heer Galluzzi te steunen, echter in de hoop dat de meerderheid van het Parlement onze redelijke en goed gegronde amendementen aanneemt. De heer Poettering (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ook ik wil namens de Fractie van de Europese Volkspartij collega Galluzzi hartelijk feliciteren met het werk dat hij voor het Europese Parlement en dus voor ons allemaal heeft verricht. Wij hopen ten zeerste dat zich vandaag een brede meerderheid achter dit verslag zal scharen, zodat Europa zich ook in veiligheidskwesties laat horen. Wanneer wij hier een omvangrijk debat houden over. kwesties van het veiligheidsbeleid, zal duidelijk worden welke lange weg wij de laatste jaren hebben afgelegd. Het verslag van collega Galluzzi houdt een pleidooi voor de inspanningen van de Europeanen voor een Europees veiligheidsconcept in het kader van het westelijk Verbond, wat door mijn Fractie nadrukkelijk wordt ondersteund. Met het oog op de ophanden zijnde vérstrekkende ontwapeningsovereenkomsten tussen de supermachten, die vooral Europa aangaan, moeten de Europeanen een gemeenschappelijk concept voor het veiligheidsbeleid in het kader van het westelijk Verbond opstellen en verwezenlijken. Daarbij zijn de volgende elementen van belang. Ten eerste: het vastleggen van de Europese veiligheidsbelangen in een Europees veiligheidshandvest, zoals de Franse minister-president Jacques Chirac heeft voorgesteld. In het veiligheidshandvest moet onder andere de rol worden omschreven die Frankrijk speelt in de veiligheid van Europa. Een Europees veiligheidsbeleid in het kader van het westelijk Verbond is pas mogelijk, wanneer vooral Frankrijk zijn veiligheidsbeleid een Europese dimensie geeft. In dit handvest zou vooral de rol van atomaire en conventionele wapens voor de veiligheid van Europa moeten worden omschreven. Maar het handvest moet vooral om politiek-psychologische redenen duidelijk maken dat elk land dat deelneemt aan de opstelling van een dergelijk handvest het buurland, het andere Europese land wat betreft het veiligheidsbeleid net zo moet behandelen als het zichzelf behandelt. Ten tweede : de Europeanen moeten een gemeenschappelijk concept voor bewapeningscontrole en ontwapening ontwikkelen. Dit concept zou moeten behelsen : een stabiel militair evenwicht tussen Oost en West op een laag niveau, vermindering van de kernwapens, vermindering van de Russische overmacht bij conventionele wapens alsmede met name een wereldomvattend verbod op en vernietiging van chemische en bacteriologische wapens. Wij verwachten hierbij van de Sovjetunie dat het nu eindelijk tot een gecontroleerde overeenkomst zal komen over de uitschakeling van deze verschrikkelijke wapens. Als wij van een Europees veiligheidsbeleid spreken, moeten wij heel duidelijk bereid zijn het standpunt van
Frankrijk over te nemen, dat namelijk in een dergelijk veiligheidsconcept de betekenis van de kernwapens als middel om afte schrikken, behouden moet blijven. In de toekomst moeten de kernwapens weliswaar verminderd worden, maar tegelijkertijd moet meer zekerheid op vrede worden geboden en moet de vrijheid behouden blijven. Ten derde: Naast de bewapeningscontrole en de ontwapening moet het beleid inzake de mensenrechten de tweede pijler gaan vormen in de Oost-Westdialoog. De ontmoeting tusse mensen zowel als de uitwisseling van informatie en meningen dragen veel bij aan het opbouwen van het vertrouwen. De veiligheid in Europa neemt in dezelfde mate toe als waarmee de mensenrechten overal in Europa worden verwezenlijkt. De vrede is het meest gediend met de verzoening tussen de volkeren van Europa en als Duitser kan ik zeggen dat wij een verzoening met het Poolse volk net zo graag wensen als wij haar met het Franse volk en met de andere Europese volkeren hebben bereikt. Ten vierde : De Europeanen zouden geen tegenstelling moeten zien tussen de Westeuropese Unie, de Europese Politieke Samenwerking, de Eurofractie en andere organisaties, maar deze juist gebruiken om een concept van het Europese veiligheidsbeleid op te stellen en om zo onze eigen belangen te omschrijven en te bevorderen. Wij kunnen van niemand, ook niet van een supermacht als de Verenigde Staten van Amerika, die onze vrienden zijn en met wie wij vanzelfsprekend verbonden willen blijven, verwachten dat zij onze belangen beter behartigen dan wijzelf dat doen. Daarom hebben wij een veiligheidsconcept van de Europeanen nodig dat binnen het westelijke verbond valt. (Applaus van het centrum) Lord Bethell (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik zou de heer Galluzzi willen gelukwensen met zijn zeer belangrijke verslag over de veiligheid dat de overgrote steun van deze vergadering lijkt te krijgen. Het getuigt inderdaad van een constructieve benadering door de leden van het Europese Parlement dat een communistisch lid met een tekst kan komen die te oordelen naar de verschillende toespraken, een belangrijke meerderheid achter zich zal krijgen. De heer Galluzzi heeft de belangrijkste punten van de Europese veiligheid besproken en terecht onderstreept dat Europa een actievere rol moet spelen bij het streven naar het afschaffen van kernwapens. Hij zou misschien iets meer in detail hebben kunnen ingaan op de kwestie van het voorgestelde INF-akkoord dat de middellange afstandsraketten uit centraal Europa zal verwijderen, en zou hebben kunnen proberen iets van onze bezorgdheid uit te leggen over het feit dat Europa om de één of andere reden uitgekozen is als eerste plaats voor deze wapenvermindering. Sommigen van ons denken dat het beter geweest ware om de kwestie van de intercontinentale wapens als eerste stap in de kernwapenreductie aan te pakken. Niettemin, de supermachten hebben anders beslist en West-Europa zou er verkeerd aan doen al te
Nr. 2356/114
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Bethell sterke bezwaren te maken. Er is hier echter wel degelijk een reden tot bezorgdheid,· · *■> HÌ^JÌA^ De nadruk op het afschaffen van chemische en biologische wapens is een ander belangrijk onderdeel van dit verslag. Sommige van ons zagen op de televisie een opmerkelijk stuk film dat een aantal mensen uit het Westen liet zien die rondgeleid werden in een Sovjet opslagplaats van chemische wapens. We hebben met grote voldoening kennis genomen van de verzekeringen van de heer Gorbatsjov dat hij bereid is alle chemische wapens te vernietigen. Laten wij bidden dat dit mogelijk is; dat alle machten die chemische wapens bezitten dit zullen doen ; dat het zichtbaar gedaan zal worden en dat het ook écht gebeurt met een behoorlijk inspectiepro gramma dat garandeert dat al deze verschrikkelijke wapens — chemische en bacteriologische — voor altijd uitgebannen worden. Ik zou erop willen wijzen dat daar in deze wereld geen plaats meer voor is. Het was mij enigszins een raadsel dat de rapporteur het MiddenOosten voor speciale vermelding in paragraaf 11 van zijn resolutie heeft uitgekozen. Het regionale conflict daar is erg belangrijk en heeft invloed op Europa, speciaal op het MiddellandseZeegebied. Het is te verdedigen dat een regionaal conflict niet noodzake lijkerwijs in een verslag verwerkt hoeft te worden dat specifiek over de Europese veiligheid gaaf. Indien het wel opgenomen wordt zou ik in dit verband graag de kwestie van de gegijzelden naar voren willen brengen — burgers uit de Europese Gemeenschap die in het MiddenOosten vastgehouden worden —, hun gevan genhouding is van invloed op de Europese veiligheid. Dit is iets dat een zorgvuldiger analyse behoeft in een ander verslag; door er zo kort op in te gaan blijven veel vragen onbeantwoord. Het is duidelijk, zoals de heer Poettering onder de aandacht gebracht heeft, dat er een Europees veiligheidsconcept aan het ontstaan is en dit kan uitgewerkt worden zonder WestEuropa van de Verenigde Staten los te koppelen. Het is belangrijk dat dit gebeurt met eenstemmigheid onder de volken van Europa en ik vertrouw dat het Europese Parlement overweldigende steun zal geven aan de Europese veiligheidsbelangen. De heer Chambeiron (COM). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, we leven in een tijdperk waarin de internationale ontwikkelingen zich in een zeer hoog tempo voltrekken en de aanhangers van de theorie over de versnelling van de geschiedenis zullen zich hier zeker over verheugen. De internationale situatie zal ongetwij feld nog nooit in een zo kort tijdsbestek een zo sterke ontwikkeling hebben doorgemaakt. Deze ontwikkeling, met alle veranderingen vandien, doet zich voor rond de problemen van de ontwapening en roept weer andere problemen op zoals het aanknopen van betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Raad voor Wederzijdse Economische Bijstand (COMECON) alsmede tussen de Europese Gemeenschap en elk van de Europese socialistische staten. De aanwezigheid van een hoge vertegenwoordiging van de Opperste Sovjet in Brussel, evenals in Straatsburg, geeft blijk van deze
ontwikkeling. Het is onder deze omstandigheden onmogelijk om bij al onze activiteiten, daarbij inbegre pen de definiëring van een Europese veiligheidsstrategie, geen rekening te houden met deze nieuwe situatie: De politiek van argwaan en wantrouwen dienen we te vervangen door een beleid dat gebaseerd is op wederzijds vertrouwen, ten einde door middel van verstandige compromissen na te gaan hoe we vast besloten voort moeten gaan op de weg van de ontwapening, hoe we gewelddadige oplossingen moe ten 'vervangen door politieke oplossingen in alle conflicten die op deze aarde uitbarsten of dreigen uit te barsten: Bestaan vandaag de dag de omstandigheden waaronder wij ons kunnen toeleggen op deze nieuwe manier om de Europese politiek te benaderen en ten uitvoer te leggen ? Ons antwoord is ja. Bij de ontvangst in het Kremlin van 370 vertegenwoordigers van alle gezindheden van de Franse publieke opinie heeft de heer Gorbatsjov opnieuw de wil van de Sovjetburgers bevestigd om onverschrokken verder te gaan op de weg van de ontwapening, de ontspanning en, ten slotte, van de samenwerking op velerlei gebied die voor alle partijen gunstig is. Indien het Europese Parlement een nuttige rol wil spelen op het internationale toneel, indien het wil beantwoor den aan de verwachting van de landen waar herhaalde opiniepeilingen aantonen dat de respectieve volkeren iedere stap in de richting van de nucleaire ontwapening steunen, en niet alleen de nucleaire ontwapening maar ook de conventionele en chemische ontwapening, en indien zij ook iedere ontwikkeling steunen die zich richt tegen de militarisering van de ruimte, dan moeten er geen obstakels opgeworpen worden, hoe onbeduidend ook. En juist hierom kan het dreigend schermen met de organisatie van een Europese defensie, in welke vorm dan ook, onder het voorwensel van de aanstaande sluiting van een AmerikaansRussisch akkoord over het verbod van de Europese kruisvluchtwapens, alleen maar wantrouwen en achterdocht wekken ten aanzien van de ontspanning. Wij weten natuurlijk dat er binnen de Europese Gemeenschap krachten bestaan die zich keren tegen de vestiging van een klimaat van vertrouwen in Europa, en die weigeren te accepteren dat de ontwape ning geleidelijk aan een realiteit wordt en dat de Oost Westbetrekkingen verbeteren, hetgeen trouwens de volledige tenuitvoerlegging van de Slotakte van Helsinki mogelijk zou maken. Het gaat er niet om deze krachten te onderschatten, maar de krachten die in een positieve richting gaan zijn verreweg de belangrijkste, en op deze moeten wij steunen om voorwaarts te gaan, want zij vertegenwoordigen op alle gebied de toekomst. De heer Condesso (LD R). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de Europese Akte is in werking getreden en daarmee ziet de Gemeenschap zich verrijkt met de haar toegedeelde bevoegdheid om zich bezig te houden met de veiligheid van Europa. D e waarheid is dat de behandeling van de politiek economische en de militairtechnische aspecten van de veiligheid op een kunstmatige manier verdeeld blijft
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/115
Condesso over de verschillende Instellingen, aangezien niet eens een begin is gemaakt mee de onderlinge aanpassing van de Verdragen van Rome en van Brussel. Europa heeft nog steeds verschillende Raden van ministers om de defensieaangelegenheden te behandelen en de Algemene Vergadering van de WEU wordt nog niet gevormd door echte, op Europees niveau door de volkeren van de verschillende LidStaten gekozen vertegenwoordigers. Ook bezit de Commissie nog geen enkele mogelijkheid zich met de WEU te bemoeien met begeleidende activiteit en initiatief op het niveau van de WEU ; dit kan worden vergeleken met de Raad van deze organisatie, die immers ook geen enkele beslissingsbevoegdheid bezit. Daaruit kunnen wij concluderen dat de WEU ondoel ■ treffend is, een orgaan dat de mogelijkheid mist om, al was het maar bij wijze van tussenoplossing, gebreken van de Gemeenschap als zodanig op te heffen door er iets anders voor in de plaats te stellen. Zolang de instellingen van de Gemeenschap zich niet globaal met alle aspecten van de Europese defensie kunnen bezig houden, lijkt me dat het verdrag van Brussel onmiddel lijk wijzigingen in zijn werking en een uitbreiding van zijn leden zou moeten ondergaan. D it zou het mogelijk maken de WEU het minimum aan representativiteit en aan beslissingsbevoegdheid in de militairtechnische sfeer te geven. Het een en ander zou Europa toestaan met één stem te spreken en één gecoördineerd beleid te voeren bij de grote kwesties die betrekking hebben op de veiligheid ; hierbij kan het risico vermeden worden dat de rol die de Gemeenschap door middel van de Europese Politieke Samenwerking zeker nu reeds kan en moet vervullen wordt ondergewaardeerd. In dezen moet de door de Raad teweeggebrachte blokkering van het voorstel van de Commissie voor een Europese defensie topontmoeting geen precedent vormen. Europa moet een zodanige positie bezitten en met een zodanige stem spreken, dat het zijn specifieke belangen kan verdedigen tegenover het tegengestelde statenblok en tevens binnen het eigen blok waarvan het deel uitmaakt, het Atlantisch Bondgenootschap, dat aldus zal worden versterkt op een wijze die voor alle leden voordeel oplevert. Men kan zich de Europese defensie niet voorstellen zonder de Verenigde Staten, maar Europa dient zich binnen deze interatlantische alliantie te vormen tot een dynamische eenheid, in de geest van het verslagHarmei. de Europese landen kunnen en moeten behulpzaam zijn bij de totstandkoming van een klimaat van wederzijds vertrouwen tussen Oost en West; hierbij kan Europa de motor vormen van de samenwerking met de oostblokstaten door een intensi vering van de politieke, economische en culturele betrekkingen, en wel zodanig dat overheersing door de USSR, die de andere Oosteuropese staten in een randpositie plaatst, bij dit proces vermeden wordt. En hoe ver ook de onderhandelingen over kernwapens tussen de leiders van het atlantische blok en het WarschauPact gaan, Europa moet een beleid van afschrikking voeren, bereid zijn de nucleaire optie niet af te zweren, en verlangen dat iedere ontwikkeling in de
OostWestbetrekkingen terzake van de wapenver mindering steeds in het licht gezien wordt van het hiermee samengaande streven naar evenwicht in de conventionele wapensystemen. Vervolgens moeten we de conflictsituaties in Noord Afrika en het oostelijk MiddellandseZeegebied van nabij volgen, en de landen in deze regio's helpen hun economische en sociale problemen te boven te komen, en wel door een beleid van mediterrane samenwerking die wederzijds vruchtbaar is, en door vredesinitiatieven te stimuleren op die plaatsen waar dat nodig is. D e Europese strategische belangen omwille van de geogra fische nabijheid en de grondstoffenvoorziening, als mede de historische betrekkingen met deze regio's, verplichten Europa ertoe actieve steunverlening en stimulering van vredelievende initiatieven die het, meer dan wie ook, in het algemeen belang kan en moet vervullen, niet in handen van andere mogendheden te laten. D eze resolutie is een compromis in het zoeken naar een gemeenschappelijk standpunt en een uitdaging om ook de andere communautaire instellingen tot nadenken te stemmen. Wij zien dat als onze plicht en we wachten op het standpunt van deze instellingen om te zien of Europa het niet alleen maar bij woorden houdt maar ook werkelijk vooruitgang wil boeken. De heer Tourrain (RDE). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het verslag van onze collega Galluzzi is erg evenwichtig en op enkele détails na krijgt het mijn goedkeuring. Ik wil er nog de volgende opmerkingen bij plaatsen. Al veertig jaar drukt er vanwege de Sovjetoverheersing een dreiging op de Oosteuropese staten, die zich nog versterkt heeft door de opbouw van een aanzienlijk militair potentieel dat dat van alle landen van het Atlantische Bondgenoot schap te boven gaat. De verandering van gezicht van de Sovjetleiders zal zeker niet de aard van het bewind diepgaand veranderen. Voor Europa bestaat de dreiging nog altijd. Als Europa al veertig jaar vrede, of liever niet oorlog kent, dan heeft het dit op de eerste plaats te danken aan de Amerikaanse nucleaire macht. Europa kan niet genoeg de Verenigde Staten en de Amerikanen dankbaar zijn voor de bewezen diensten en het waarborgen van zijn vrijheid. Vandaag de dag veranderen de dingen. D e Sovjets aanvaarden of stellen zelf de voorwaarden voor een akkoord dat zij gisteren nog zouden hebben verworpen. De landen van het Bondgenootschap zijn natuurlijk verplicht thans te accepteren wat zij gisteren hebben voorgesteld: het tweede luik van het Navodubbelbe sluit. D e Amerikaanse paraplu sluit zich weer, en dat past ook in de logica van de ontspanning inzake de nucleaire· bewapening. D e Europeanen kennen de realiteit van de dreiging en zij ontdekken de noodzaak om de tweede pijler van de verdediging van de vrije wereld op te richten, de Europese pijler. Trouwens, waarom zouden de Amerikanen nog lang doorgaan met het bekostigen van de verdediging van Europa — die hun 70 miljard dollar kost, dat wil zeggen de helft van het tekort op hun handelsbalans —, als de Europese
Nr. 2-356/116
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Tourrain landen zelf geen inspanning leveren voor hun verdediging ? Alle Europeanen wensen een machtsevenwicht maar dan door een zo groot mogelijke beperking in de bewapening. De ontwapening moet echter gelijktijdig zijn, op evenwichtige manier plaatsvinden en gecontroleerd worden; het moet geen ontwapening zijn die slechts uitgaat van de wil en de waakzaamheid van de Europeanen. Artikel 30 van de Europese Akte verstrekt, in paragraaf zes, aan de Gemeenschap de politieke en juridische middelen om verder te gaan met de opbouw van de verdediging van Europa. Frankrijk en GrootBrittannië kunnen met hun nucleaire uitrusting een grote rol spelen bij deze opbouw. Natuurlijk blijft de as Bonn-Parijs geheel en al bepalend. We verheugen ons dan ook over de initiatieven van de laatste weken. Zij moeten nog verder bestudeerd worden en alle LidStaten van de Gemeenschap dienen erbij te worden betrokken. Om deze reden is het urgent dat de WEU en de regeringsleiders het voorstel bestuderen dat Jacques Chirac gedaan heeft (en dat de heer Poettering zojust nog ter sprake gebracht heeft) met betrekking tot een handvest voor de verdediging van Europa. Jacques Chirac heeft trouwens over Frankrijk gezegd : de veiligheid van Frankrijk begint bij de Rijn, maar haar overleving begint bij de Elbe. Op het moment dat de Gemeenschap ruziet over de onderlinge economische en financiële steunacties die als marginaal beschouwd kunnen worden, moeten we beantwoorden aan de verwachting van de Europeanen die verlangen dat de uiterste saamhorigheid bevestigd wordt, die welke hun leven, hun vrijheid en hun waarden veiligstelt. De heer Van der Lek (ARC). — Voorzitter, wat moet ik in drie minuten zeggen over het verschrikkelijke misverstand waar dit debat op berust en waar ook deze resolutie die aan de orde is weer van is doortrokken. De resolutie-Galluzzi bevat echt wel sympathieke elementen, over ontspanning, ontwapening en een klimaat van wederzijds vertrouwen. Maar wat het met de ene hand geeft neemt het met de andere weer terug. Ontwapening en ontspanning moeten bereikt worden door bewapening. Het moet vooral allemaal paritair, wat betekent dat niemand ooit iets toegeeft. Eenzijdige stappen zijn altijd uit den boze, kortom het oude en werkelijk achterhaalde adagium : wie de vrede wil, moet zich op de oorlog voorbereiden ! Talloze denkers hebben het ons reeds voorgehouden, in het nucleaire tijdperk is dit geen bruikbare basis meer voor internationale politiek. Het is ook niet de basis die door de volkeren wordt verlangd. De miljoenen die in de afgelopen jaren de straat op gegaan zijn en actie hebben gevoerd tegen de middellange afstandsraketten, hebben dat heus niet gedaan om daarvoor betere korte afstandskernwapens of meer tanks, of nieuwe op zee en in de lucht opererende kruisraketten of ander tuig terug te krijgen. Die miljoenen willen veiligheid, echte veiligheid, die in dit nucleaire tijdperk niet meer door
bewapening kan worden gegarandeerd, maar alleen door politieke oplossingen. De politieke oplossingen waar deze resolutie ook haar naam aan ontleent. Moedige politieke oplossingen die gebruik maken van wat eens de fysicus von Weizsäcker heeft genoemd die Gnadenfrist, het uitstel van executie, de bedenktijd die de wereld nog gegeven is. Wij zijn realistisch genoeg om in te zien dat het akkoord over de middellange afstandsraketten, als het al getekend wordt, niet meer is dan een eerste kleine stap. Het is ons ook volstrekt helder, dat de beide supermachten dit sluiten omdat ze dit om binnenlandse politieke redenen nodig hebben. Niettemin is het een historisch moment en het is beschamend om te zien hoe onze EGregeringen zich in de gekste bochten wringen om toch vooral maar niet op die weg verder te hoeven gaan. We zagen dat tijdens de laatste NAVO-raad, we zien dat aan de plannen die de Westeuropese Unie aan het smeden is en aan het eind van deze maand in Den Haag zal presenteren, en uitgerekend die organisaties zouden volgens de hier voorgelegde resolutie een belangrijke rol moeten spelen bij het tot stand brengen van vrede, ontspanning en ontwapening. Onze opvatting over Europese veiligheid is een andere. Dit Europese Parlement kan over de internationale politiek niet meer dan een morele uitspraak doen, maar zo'n morele uitspraak moet dan ook gedaan worden. Een uitspraak die een weg wijst, een weg naar de afbraak van koude oorlogsstructuren, naar vreedzame samenwerking tussen alle Europese landen, naar een verbod op de export van wapens waar ook heen, naar het omzetten van oorlogsproduktie in produktie voor de vrede, naar een politiek die niet langer op militaire macht gebaseerd is maar op overreding en overtuiging. Wij hebben amendementen ingediend om de resolutie in die zin om te bouwen, alleen in die zin zouden wij de resolutie kunnen ondersteunen. De heer Le Pen (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in Byzantium bleven de rivaliserende fracties van het Concilie met elkaar botsen, de intrigues speelden zich af rond Basileios terwijl tegelijkertijd de Turkse legers zich verzamelden bij de vestingmuren en de Islam een duizendjarig rijk overweldigde. Heden ten dage lijkt West-Europa op de Griekse keizerstad die dubbel bedreigd werd: binnen haar grenzen door de migratiestromen uit het zuiden en van buiten door het meest angstaanjagende leger uit de geschiedenis, dat van de Sovjetunie. En wat doet Europa? Net als Byzantium zit het te zeuren over kleinigheden. De Europese staten weten niet hoe ze zich moeten verenigen en zij blijven blind voor het gevaar dat hen bedreigt. Wat er over is van de Europese elites lijkt zich meer te interesseren voor de discussie over wat er meer dan veertig jaar geleden is gebeurd dan over de toekomst van ons continent. Welnu, er zal geen toekomst zijn voor Europa en voor haar volkeren, er zal geen hoop zijn voor al die jongeren die naar ons luisteren en die vooruit willen kijken en niet achter zich,
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/117
Le Pen er zal ten slotte geen toekomst zijn voor onze culturen en onze meer dan duizend jaar oude beschaving als Europa niet ontwaakt uit haar lethargie, zich niet weet te verenigen met de wil om tot resultaten te komen, en ten slotte zich niet weet te verzamelen om zich te verdedigen. Europa zal zichzelf niet tot stand brengen door de moeizame invoering op gemeenschappelijk niveau van economische en sociale stelsels, welks invoering verzwakt en aangetast is door de kanker van het socialisme, neen, Europa zal tot stand komen door haar vijand aan te wijzen en door zich tegen hem te verenigen. De veiligheid van de Europese volkeren gaat samen met de weigering om zich met alle andere volkeren van deze aarde te vermengen, en er zal geen Europa zijn zonder ' een buitengrens en het gevoel van een gemeenschappelijke identiteit. De veiligheid van Europa vereist de mobilisatie van alle middelen om de hegemonistische bedoelingen van Sovjet-Rusland tegen te gaan. Wij worden immers door haar bedreigd met nucleaire vernietiging, we worden door haar bedreigd met een gewapende inval, zij bedreigt ons met finlandisering. Jawel, vandaag de dag, tegen het einde van het jaar 1987, verkeert Europa meer dan ooit in gevaar. De verdwijning van een hele categorie kernwapens in Europa, ten gevolge van de toekomstige akkoorden tussen Reagan en Gorbatsjov, en de isolationistische verleiding die zich momenteel openbaart in de Verenigde Staten, zullen Europa aan de genade van de Sovjetunie overleveren. Maar het is nog niet te laat om zich hier rekenschap van te geven en tot handelen over te gaan. Het is onze eer en onze roeping, die eerst en vooral toekomt aan ons, politici die verantwoordelijk zijn voor alle landen van het vrije Europa, het Europese volk te waarschuwen, hun de vijand aan te wijzen, hen moed in te spreken om zich te verzetten, en allereerst moet de grote taak van het einde van deze eeuw worden vervuld : de Europese defensie. Het volgende zeg ik zeer uitdrukkelijk: ofwel hebben wij een Europese defensie vóór het jaar 2000 en zal Europa kunnen bestaan en zich kunnen ontwikkelen, ofwel zullen de verblinding en het gebrek aan wilskracht zegevieren. Er zal dan geen gemeenschappelijke bestemming meer zijn voor de landen van een Europa dat nog slechts achteruit kan gaan. De verschillende Europese landen zullen hoogstens nog de markt vormen of de leveranciers zijn van de twee supermachten, en in het ergste geval zullen zij nog slechts hun slaven zijn. Er moet dus een Europese defensie tot stand worden gebracht en daartoe bestaat er slechts één weg : die van de moed. Laten we het onnozele optimisme wantrouwen van Roodkapje tegenover de wolf. Laten we niet proberen het probleem op te lossen door commissies in het leven te roepen, door conferenties of op verzoening gerichte bijeenkomsten te organiseren of door allerlei vernuftige oplossingen voor te stellen. Geen van de bestaande kaders voldoet om het probleem aan te pakken laten we dus met durf nieuwe wegen inslaan.
Ik meen dat de twee grote militaire mogendheden op ons continent, Frankrijk en Duitsland, vastberaden moeten beginnen met de totstandbrenging van een Europesedefensiekern waaromheen zich de landen kunnen scharen die dat willen. Europa heeft een nucleaire verdediging nodig die in staat is de Sovjetunie afdoende af te schrikken. Europa heeft een conventioneel leger nodig van hoog niveau, dat in staat is zich teweer te stellen tegen een Russische aanval. De Frans-Duitse as levert hiervoor de basiselementen. De politieke en militaire autoriteiten van deze twee landen moeten bijeen komen ten einde in hoog tempo de manier te bestuderen om deze as tot stand te brengen, en dat zonder apriori, maar met verbeeldingskracht en de wil om te slagen. Onder de onderwerpen die hierbij aan de orde moeten komen noem ik de verwezenlijking van een groot FransDuits conventioneel leger, de tactische kernwapens en hun plaatsing, de produktie en het gebruik van het neutronenwapen en ten slotte de verdediging aan de Elbe, evenals de instelling in heel Europa van een systeem van civiele verdediging zoals dat in Zwitserland bestaat. Wanneer deze eerste stap gezet is, zou men moeten nagaan hoe het Verenigd Koninkrijk, Italië en Spanje, en vervolgens andere Europese landen, zich zouden kunnen integreren in dit nieuwe defensiesysteem, het doel lijkt mij dus duidelijk gedefinieerd : vóór de eeuwwisseling een geïntegreerd Europees defensiesysteem van hoog niveau tot stand brengen, dat in staat is om, te zamen met onze bondgenoten aan gene zijde van de Atlantische Oceaan, ieder Russisch dreigement te doen mislukken. Zo doende zouden wij, aangezien onze Amerikaanse vrienden geleidelijk aan hun (nucleaire en conventionele) wapens en hun manschappen van de vooruitgeschoven fronten in Europa willen terugtrekken, ten einde hen in te zetten voor andere operaties ter verdediging van de vrije wereld, geleidelijk aan dit materieel en deze troepen kunnen vervangen op deze Europese fronten, terwijl wij daarmee toch in het kader van een Atlantisch Bondgenootschap zouden blijven welks bepalingen ongetwijfeld voor nieuwe onderhandeling vatbaar zijn. Ik blijf ervan overtuigd dat, indien Europa de moed heeft om in haar eentje haar eigen verdediging op zich te nemen binnen het kader van haar bondgenootschapsverplichtingen, en wel door een extra budgettaire inspanning, zij één van de drie grote mogendheden zal zijn van de 21ste eeuw en haar eenheid zal weten te realiseren. Daartoe zou voorts nog nodig zijn dat elk der Europese landen zijn eigen herleving ter hand neme, zich ontdoet van zijn naar het socialisme neigende structuren en ideologien en zijn toekomst toevertrouwt aan mensen voor wie het belang van hun natie en van Europa op de eerste plaats komt. (Applaus Fractie)
op de banken
van de Europese
Rechtse
Nr. 2-356/118
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Cicciomessere (CTDI). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Galluzzi, wij willen met onze amendementen de poging van de rapporteur om de basiscriteria voor een Europees veiligheidsbeleid aan te geven, absoluut niet boycotten. Het probleem ligt anders: het gaat erom eenstemmigheid op het laagste niveau te bereiken, ofwel op het beslissingsniveau dat in onze Vergadering aan de orde is. De heer Galluzzi heeft in zijn betoog een aantal uitspraken gedaan, als „zelfstandig Europees veiligheidsbeleid, ontspanning, ontwapening, machtsevenwicht" die hij heeft aangeduid als spil van zijn voorstel — met het verzoek in deze Vergadering een eensgezinde stem uit te brengen — maar die helaas geen enkele inhoud hebben, ze betekenen niets, dat wil zeggen voor ieder van ons hebben ze een andere betekenis. Er dient te worden vastgesteld of wij een overeenkomst willen over wezenlijke elementen of over uitspraken, woorden of begrippen die voor ons allemaal daarentegen een duidelijke betekenis hebben. Zelfstandig Europees veiligheidsbeleid: in welk institutioneel kader ? Dit is geen detail, maar een fundamenteel gegeven. Wij zeggen, in het institutionele kader van het Gemeenschapsverdrag. Het probleem van de ontspanning : wij allemaal willen de ontspanning, maar wat betekent het ? Ik geloof dat de ontspanning alleen maar kan worden bereikt op basis van wederzijds vertrouwen, dat wil zeggen op basis van het bestaan van democratische beslissingsmechanismen die, als enige, een aanvaardbaar stelsel van garanties kunnen vormen. Ontwapening, welke ontwapening ? Alleen nucleaire of ook conventionele? Machtsevenwicht: wat wil dat zeggen, machtsevenwicht? Twee tegen een, drie tegen een ? Wij weten heel goed dat dat een zeer vaag en ruim begrip is. Het gaat er veel meer om een gelijkvormigheid in beslissingsprocedures te bewerkstelligen, want dat is het enige dat vertrouwen en veiligheid kan garanderen. De heer Newens (S). —-(EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Le Pen sprak over de dreiging van buitenaf en zei dat Europa zich moet verdedigen en zich moet verenigen tegen zijn vijand bij uitstek. Sta mij toe te zeggen dat de dreiging die hij van binnenuit vormt voor de waarden waar velen van ons voor staan even groot is als enig denkbare dreiging uit welke hoek dan ook. Er is een oorlog gevoerd en er zijn miljoenen gestorven om het fascisme te verslaan. En desondanks heeft de heer Le Pen onlangs de dood van miljoenen Joden in de gaskamers afgedaan als een detail uit de Tweede Wereldoorlog. Velen van ons beschouwen het als onze belangrijkste taak om zowel hier als in de politiek in het algemeen, Europa te verdedigen tegen het barbarisme dat de heer Le Pen en zijn aanhangers steunen. Ik kan zeker niet deelnemen aan een gesprek over een gemeenschappelijke verdediging samen met mensen van die bepaalde signatuur. Voor zover dit verslag erkent dat veiligheid niet bereikt kan worden op basis van militaire kracht alleen, en dat ontspanning, ontwapening, en op lange termijn de opheffing van de militaire blokken waarin Europa
14.10.87
verdeeld is tot de doelstellingen dienen te behoren van hen die de vrede en veiligheid in dit continent trachten te handhaven, verdient het aanbeveling. Het is echter ongelukkig dat het document een aantal beweringen bevat die niet in overeenstemming zijn met de algemene teneur en die het geheel bederven. Het verslag verwerpt de eenzijdige actie, hoewel het duidelijk is dat als geen van beide zijden ooit een initiatief zou nemen er nooit een reactie zou kunnen komen die leidt tot een multilateraal akkoord. Het lijkt te suggereren dat de Europese Gemeenschap meer betrokken zou moeten raken in kwesties van militaire verdediging, waaronder zulke onderwerpen vallen als de aanschaf van wapens en beleid ten aanzien van wapenstandaardisatie, wat op de lange duur zou kunnen leiden tot de status van supermacht voor Europa en zou kunnen bijdragen tot een grotere veiligheid maar ook tot grotere instabiliteit van zaken op wereldniveau. Het verslag werpt de vraag op van de rol en de verantwoordelijkheden van de Westeuropese Unie in bewoordingen die een aantal van ons bezorgd maken. In overweging H stelt het verslag dat er een dreiging bestaat voor West-Europa die echter niet nader uiteengezet wordt. Ik geloof in verdediging en ik ben geen pacifist. Maar ik ben zeer verontrust door de wijze waarop sommige groeperingen in het verleden voortdurend gesproken hebben over niet nader aangeduide bedreigingen teneinde herbewapening te rechtvaardigen. Ik zal de laatste zijn om de Sovjetunie vrij te pleiten van haar verantwoordelijkheid voor de koude oorlog, maar ik denk niet dat we realistisch zijn als we zeggen dat de schuld alleen daar ligt. Veel amendementen die door de Socialistische Fractie in de commissie zijn voorgesteld, zijn niet aangenomen. In zijn huidige vorm kunnen sommigen van ons het verslag dan ook onmogelijk steunen. We hebben derhalve een aantal amendementen ter tafel gebracht die erop gericht zijn om delen van het verslag die wij onaanvaardbaar vinden, te schrappen. Als deze amendementen aangenomen worden zal het verslag aanzienlijk verbeterd worden. Echter, elders zijn een aantal amendementen ingediend die het verslag nog slechter zouden maken. Zolang er niet werkelijk gestemd is over de amendementen zal het onmogelijk zijn het uiteindelijke karakter van het verslag te beoordelen. Velen, onder wie ikzelf, verwerpen geheel het idee van de nucleaire afschrikking als verdedigingsmiddel, maar we willen toch ook voortgaan. Ik hoop dat men naar aanleiding van de amendementen op dit verslag zal inzien dat er zeer zorgvuldig aandacht geschonken moet worden aan de positie die velen van ons innemen wil men tot enige overeenstemming van alle geledingen van deze vergadering komen. De heer Devèze (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. De heer Newens heeft zojuist de voorzitter van mijn fractie in ontoelaatbare termen ter sprake gebracht. Woorden die volstrekt onduldbaar en onjuist zijn ! De voorzitter van mijn fractie heeft slechts gezegd dat er in de laatste wereldoorlog miljoenen
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Nr: 2356/119
Devèze
:.¡,
slachtoffers zijn gevallen, die wij alle betreuren, maar dat men niet slechts van één categorie kan spreken. Men moet over alle slachtoffers spreken. Ik kan· de heer Newens zeggen dat onze voorzitter zijn staat van dienst kan vergelijken met.de zijne en de mijne. Men zou het verschil zien in verdienste wat betreft de strijd tegen het fascisme en tegen het nazisme. ,· . ..3fiiü
De heer Pflimlin (PPE). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het verslag van de heer Galluzzi dát wij· zojuist toegejuicht hebben heeft de verdienste reeds bij het begin een elementaire waarheid in herinnering te roepen: het belangrijkste fundament van ieder veilig heidsbeleid blijft hét' evenwicht in de krachtsver houdingen. In de considerans preciseert 1 het deze. stelling: dit evenwichtkan'niet plotseling gewijzigd wórden zohder dat er gevaarlijke leemten ontstaan. '■ ;,·. " ''■ -
r:
. f ■
.
i. ■
'
f' „■; r ι (
Een gevaarlijke leemte openbaart zich heden ten dage. Onze veiligheid berustte tot nu toe op een evenwicht waarin de nucleaire afschrikking eên belangrijke factor vormde. De volledige of gedeeltelijke terugtrekking vari in Europa geplaatste Amerikaanse kernwapens, die, begrijpelijkerwijze, een groot deel van onze publieke opinie wenselijk acht,'werpt een volkomen niéuw licht op het probleem. Ten einde in de toekomst onze veiligheid te waarborgen, is het onvermijdelijk.— dat is al gezegd — dat er een eind wordt gemaakt aan het enorme gebrek aan evenwicht dát bestaat op het gebied van .de conventionele wapens en dat de chemische en bacteriologische wapens, waarvan Lord Bethell zojuist nog het onaanvaardbare karakter aän de kaak heeft gesteld, volledig opgeruimd worden; ¡ Waarde collega's, in de gesprekken die de grote mogendheden zijn aangegaan is Europa dramatisch afwezig. Europa is afwezig omdat, het politiek niet bestaat. D e politieke samenwerking, die zelfs geïnsti tutionaliseerd is door de Europese Akte, is een bescheiden en volstrekt onvoldoende begin. D e Raad van Europa heeft geweigerd zich met het probleem bezig te houden. Sommigen stellen· voor de Westeuropese Unie nieuw leven in te blazen, die trouwens zeer gebaat zou zijn merde uitbreiding mét Spanje, indien dit land dat wenst, maar deze organisatie die reeds 20 jaar een slapend bestaan leidt, is' nóg niet helemaal wakker geworden, ondanks de inspanningen van de man die gisteren nog de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Unie was; 'de' heef JeanMarie Caro. D e Vergadering heeft hét voorstel van de Franse Eerste Minister, de heer Jacques Chirac, Om te komen tot een Europees Veiligheidshandvest, niet overgenomen. Welnu, het is onontbeerlijk en dringend — en ik. geloof dat veel leden van dit Parlement deze overtuiging delen — een defensiebeleid te ontwerpen. D it beleid zoü zich natuurlijk binnen het kader van het Atlantisch Bondge nootschap moeten bevinden. Het verslagGalluzzi legt er zelf de nadruk op dat een dergelijk beleid buiten het Bondgenootschap om „ondenkbaar" is; zoals in het verslag staat. De eerste doelstelling van dit beleid zou de standaardisatie van de wapensystemen moeten zijn.
■ ■'■<>
Geachte collega's, zeven regeringen houden er momen teel zés nieuwe, verschillende tactische communicatie·: systemen pp. na. D at is ongerijmd. Lord Carrington heeft onlangs verklaard : „D e bondgenoten hebben maar één ding gemeenschappelijk : de lucht in de banden van hun voertuigen". Er moet in overeenstemming met de Verenigde Staten een strategisch ontwerp,opgesteld worden dát rekening houdt met het nieuwe, gegeven van de nucleaire ontwapening^ ^ . j Men zal me ongetwijfeld vopr.de vpeten gooien dat een gemeenschappelijk defensiebeleid een politieke eenheid veronderstelt.. D aarom moeten wijons meer dan ooit toeleggen op;de verwezenlijking van de grote dpelstel ling van he^EurppeseParlement: het,scheppen van een pplitieke eenheid. Maar dat zal tijd. vergen,. , We cpnstateren dat er een versnelling >van de geschiedenis plaatsvindt:— en jk gebruik deze uitdrukking wellichl; in een iets andere betekenis dan mijn collega Chambeiron — en deze versnelling van de geschiedenis kan t o t iets goeds of,tot iets slechts leiden. We moeten derhalve onverwijld in een bestaand kader of in een nieuw kader een politiek orgaan oprichten dat in staat is een Europese defensie te ontwerpen en pp voet ; , van, gelijkheid de discussie aan te gaan met pnze Bondgeno ten, ,", De j oprichting, onlangs voorgesteld door de president van de Franse Republiek in overleg en in overeenstemming met Bondskanselier Kphl, van een Frans J Düitse Oefensieráád, zou een.eerste stap kunnen zijn in deze richting, evenals de samenwerking óp het gebied vàri defensie die momenteel in gang gezet is tussen Frankrijk én GróötBrittannië. Èr is, waarde collega's, geen tijd trieerte'vèfliezen ajs wij in vrede en in vrijheid ons lót iri eigen hand willen blijven houdéri. ! (Applaus) ■''iän aí.·
:W¡Í ■ · . ; . '.■,]< '■■ ■■
■'!'■··::· .:; :
" ■. v '■·'.<
,··,.;
;
. ..·. ¡¡ ■ o c ·
'
De heer Toksvig (ED ). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, als u mij toestaat eeri persoonlijke opmerking te maken, wil ik graag zeggen dat het voor mij een groot genoegen is in de Politieke Commissie te zetelen en hier in de zaal naar mijn collega en vriend, de heer Pflimlin te luisteren. Dank u wel vóór rie toespraak. :
ι>ι··'·.·ΐί ■ ■·.; .-f'. Ί* . " j f b ; ¿ϊΜΡ,ί. ί.".>Ί;'; ·;ϋίιϋ ïii'ji-jtj-.'iiün.'jiii-jv
Als Deen en als burger van een klein land, waarvan de taal onophoudelijk' in het Eurppesç Parlement wordt aangevallen en dat zelfs niet één keer vertegenwoordigd wordt, in het. Bureau van het'Parlement, leest men met zorg een verslag .oy^r het veiligheidsbeleid. Wij, de Deense conservatieven, zullen voor het verslag-Galluzzi stemmen. Het is een compromis en legt voornamelijk het accent op het feit dat wij de samenwerking op het vlak ván 'het buitenlands beleid ook moéten tóepassen, zodra deze samenwerking gecodificeerd wordt. In he bijzonder hecht ik .belang aan paragraaf 3 van de resolutie, waarin gesproken wordt óver een actievere bijdrage tot de onderhandelingen in Genève met betrekking tot wapenbeheersing en ontwapening. Het is erg absurd dat onze trouwe bondgenoten, de Verenigde Staten en de Sovjetunie hierover besprekingen voeren zonder ons te raadplegen, waarbij onze bijdrage zich naar buiten toe in elk geval beperkt tot korte en keurige
Nr. 2-356/120
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Toksvig verklaringen van onze ministers van Buitenlandse Zaken. Onverdeeld blij zijn wij met de passage over de internationale vredesconferentie in het Midden-Oosten, die opnieuw verder gaat dan de openbare verklaringen. Volgens ons verwijst die passage terecht in paragraaf 11 rechtstreeks naar resolutie nr. 242 van 1967 van de VNVeiligheidsraad, waarin het principe van het bestaansrecht van Israël vastgelegd werd. Waar wij onze twijfels over kunnen hebben, zijn de passages over de exclusieve verantwoordelijkheid van de Westeuropese Unie voor, zoals het genoemd wordt : „de militair-technische aspecten" van de veiligheid. Deze bekommernis kunnen wij ook terugvinden in het feit dat de heer Galluzzi een nieuwe samenwerking wil creëren tussen de Parlementaire Vergadering van de WEU en dit Parlement, dat echter door het volk is verkozen. Maar wij zijn ons natuurlijk bewust van de sterke krachten die achter de heropleving van de WEU staan en wij zijn het er ook — met wat schaamtegevoel — over eens dat het Deense zogenaamde „voetnootbeleid" in de NAVO, ons krediet op het vlak van het defensie- en veiligheidsbeleid niet echt versterkt heeft. Ik wil mijn collega's op het hart drukken dat het voetnootbeleid noch het idee, noch de wens is van de regering die door conservatieven geleid wordt. Als fractie zijn wij bereid om vóór de resolutie te stemmen. De zaak heeft van ons in de Politieke Commissie een grote inspanning gevergd en het resultaat is een wezenlijke stap vooruit. In het bijzonder wil ik paragraaf 15 benadrukken, pver de taak om pp het thuisfront het beleid te verduidelijken, een taak die wij allen zouden moeten naleven. De heer Perez Royo (COM). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wou ik opmerken dat het nuttig is, veiligheidsvraagstukken in ons Parlement aan te snijden. Indien wij naar een Europa streven met een authentieke politieke dimensie is het behandelen van de vermelde veiligheidsvraagstukken onontbeerlijk. Welnu, volgens ons is het onvermijdelijk dat het veiligheidsbeleid militaire aspecten bevat maar principieel moet men zich op politieke stellingen baseren. Er kan slechts van een authentieke en duurzame veiligheid voor Europa gesproken worden vanaf het ogenblik dat de militarisering van de betrekkingen tussen Oost en West ophoudt te overwegen, of tenminste wanneer het overwicht ervan doorbroken wordt. Anderzijds moet het duidelijk zijn, of zo is het tenminste voor ons, dat een overweging of een autonoom Europees standpunt over veiligheidsvraagstukken slechts reëel is in het kader van een détente. Dat dit in de toekomst mogelijk zal zijn blijkt uit de bereikte princiepsovereenkomst tussen de twee supermogendheden over de middellange-afstandsraketten. Wij vinden het noodzakelijk dat dit thema in om het even welke overweging of resolutie van het Europese Parlement over veiligheidsvraagstukken wordt opgenomen. Het is noodzakelijk dubbelzinnigheden over dit
punt op te helderen. Wij zijn van oordeel dat de overeenkomst of de principesovereenkomst over de dubbel nul-optie als een eerste stap naar de totale denuclearisatie moet verstaan worden, waar zelfs een opening geboden wordt voor latere ontspanningsmogelijkheden, met inbegrip van de aspecten met betrekking tot de beperking van conventionele bewapening. Volgens ons moeten de Europese inspanningen op veiligheidsgebied fundamenteel gericht zijn op ontspanningsmogelijkheden, met het oog op het scheppen van een samenwerkings- en vertrouwensklimaat tussen Oost en West. Het is niet mogelijk zich een idee te vormen van de autonomie van een Europa, waarin zeker erg verschillende realiteiten bestaan, zowel in de eigen Gemeenschap als tussen de Westeuropese landen, met inbegrip van de landen buiten de Gemeenschap. Het is niet mogelijk aan dit thema te denken in de context van de bewapeningswedloop. Met betrekking tot de reële militaire aspecten die vandaag aan bod komen, willen wij zeer duidelijk onze bezorgdheid uitspreken over de zogenaamde „FransDuitse as". Daarachter schuilt de bedoeling om aan de Franse kernmacht een Europese dimensie te geven wat zeker indruist tegen het concept van gemeenschappelijke veiligheid. Het zou net zijn alsof er met een nieuwe dynamiek van nucleaire herbewapening op de dubbele nul-optie zou gereageerd worden. Dat is zeker niet het gebied waarin de persoonlijkheid en het collectief initiatief van Europa met betrekking tot veiligheid tot uiting kan komen. Tot besluit, mijnheer de Voorzitter, enkele korte opmerkingen over een concreet punt van het voorstel. Hierover werden reeds opmerkingen gemaakt door o.a. de woordvoerder van de Socialistische Fractie i.v.m. het Atlantisch Bondgenootschap of met de WEU. Afgezien hiervan wil ik de aandacht vestigen op het ongeschikt verklaren van de unilaterale acties. Het is een feit dat een politiek proces op lange termijn, met evenwichtige overeenkomsten, de essentiële inhoud van een ontwapeningsbeleid vormt. Maar zoals de unilaterale bewapeningsinitiatieven reële factoren zijn die de bewapeningswedloop stimuleren, zijn de unilaterale initiatieven met betrekking tot een gedeeltelijke ontwapening niet negatief. Ze leiden integendeel tot het herstel van het evenwicht op een lager niveau. Er bestaan hierover controversiële voorbeelden die we niet zullen aanhalen. Maar niemand kan eraan twijfelen dat het initiatief van Gorbatsjov over het unilaterale moratorium op het gebied van kernproeven, op dat moment zelf een ronduit positieve stap was in deze richting. Mijnheer de Voorzitter, ik heb getracht ons oordeel over dit onderwerp samen te vatten. (Applaus van links) Mevrouw Hammerich (ARC). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag van de heer Galluzzi zijn er redelijk mooie details te vinden, maar het is voor ons
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/121
Hammerich volledig onaanvaardbaar, omdat het er in essentie op aanstuurt van Europa een defensieblok, een militair blok te maken. Het defensiebeleid wordt in de EG geïntroduceerd, en dit, deels door de scheiding op te heffen tussen enerzijds de militaire en anderzijds de economisch-politieke aspecten van de veiligheid — dit druist in tegen de Deense politiek —, en deels door de scheiding op the heffen tussen de vreselijk koudeoorlogachtige WEU en de EG. Dit is onaanvaardbaar. Mijn land is geen lid van de WEU en Ierland en Griekenland zijn dit ook niet. Dit zijn drie landen die er altijd fel tegen gekant geweest zijn om het defensiebeleid in de EG te introduceren. Tegen de heer Toksvig wil ik wel zeggen dat ik mij niet schaam over de voetnoten van het Deense Parlement i.v.m. de nucleaire ontwapening. Ik ben er trots op en meen dat het een produkt ig van onze democratie, waarvan de heer Toksvig deel uitmaakt, of hij dit nu goed vindt of niet. Om een voorbeeld te geven van het gevaar van blokvorming van de EG, wil ik het nieuwste vredesinitiatief van de heer Gorbatsjov aanhalen dat betrekking heeft op Scandinavië, de Scandinavische zeeën, ontwapening, détente, milieusamenwerking en een kernwapenvrije zone. Alle Scandinavische regeringen hebben dat initiatief dankbaar en met een waar genoegen onthaald, behalve Denemarken, omdat wij op het ogenblik het voorzitterschap bekleden van de EPS. Daarom moet onze minister van Buitenlandse Zaken het vredesvoorstel van Gorbatsjov kategoriek afwijzen. Ik vind dat voorzichtigheid geboden is wanneer men zijn zelfstandigheid op het gebied van buitenlandse politiek en bloc uitdrukt. Tot slot wil ik nog mijn verbazing uiten over het feit dat de conservatieven eraan denken om vóór deze resolutie te stemmen. Zij druist immers in tegen de officiële Deense politiek. Ik geloof dat het belangrijk, misschien iets te belangrijk is, maar ik wil allen die achter zelfstandigheid en détente staan, oproepen om tegen te stemmen, ondanks de interessante en goede details die erin vervat liggen. De heer Punset i Casals (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in het voorstel worden twee schijnbaar contradictorische basisobjectieven vastgelegd. Enerzijds willen wij een veiligheidsbeleid creëren dat gedifferentieerd is t.o.v. de Verenigde Staten, opdat Europa in de wereld de rol kan vervullen die voor haar weggelegd is. Anderzijds willen wij onze banden met het Atlantisch Bondgenootschap verstevigen omdat, zoals in de resolutie vermeld wordt, een Europees veiligheidsbeleid buiten het Bondgenootschap ondenkbaar is. Velen zullen denken dat het is alsof men aan een Siamese tweeling vraagt, dat de ene piano speelt terwijl de andere in het zwembad ligt. Maar het is in ieder geval ontoelaatbaar dat de Gemeenschap op het gebied van veiligheid haar eigen specifieke voorkeur niet zou kunnen uitspreken. Hiervoor zijn er mechanismen en concrete instellingen nodig die de richting aangeven, en ik geloof niet—helemaal niet zelfs — dat de eenvoudige samenwerking met de parlementaire vergadering van de
Westeuropese Unie zou volstaan. We hebben de Europese Akte. Waarom niet onze toevlucht tot de Europese Akte nemen ? Het is een feit dat de bepalingen van de Europese Akte op het gebied van veiligheid niet meer zijn dan een weerspiegeling van een politieke wil : de internatipnalisering van reeds gevestigde praktijken die geen nieuwe juridische verplichtingen doen ontstaan. Maar het is de eerste maal dat de Lid-Staten een veiligheidsverdrag ondertekend hebben dat dppr het internationaal Recht werd vpprzien. Het stelt weinig vppr, het is een arm instrument, maar het is het enige waarpver wij beschikken en vandaar de zin van onze amendementen en van pnze stem vóór het verslag van de heer Galluzzi. De heer Hänsch (S). — (DE) Mijnheer de Vpprzitter, dames en heren, ik zpu mijn steun aan het verslag van collega Galluzzi met drie nadere pverwegingen willen mptiveren. Ik steun met name de algemene criteria in het verslag van de heer Galluzzi. Aan het eind van pnze eeuw kan de veiligheid in Eurppa weliswaar npg steeds niet zpnder wapens wprden bereikt, maar evenmin met wapens alleen. De veiligheid en pnze militaire macht mpeten wprden aangevuld dppr een beleid waarmee de spanningen wprden verminderd, dppr een beleid van samenwerking en vertrouwen waarmee de tegenstellingen worden afgezwakt. Ik herhaal nog eens wat ik hier in dit Parlement al vaker heb gezegd : dat was toch de reden voor onze aaneensluiting in West-Europa na de Tweede Wereldoorlog, namelijk een organisatie op te richten voor de duurzame georganiseerde samenwerking tussen de volkeren en oorlog eens voor altijd onmogelijk te maken; ons beleid ten aanzien van het andere deel, het oostelijke deel van ons continent moet niet door dezelfde vorm, maar door hetzelfde basisprincipe worden bepaald om de vrede in Europa te kunnen waarborgen. Veiligheid in Europa betekent ontwapening ; ontwapening is een voorwaarde voor een veiligheidsbeleid. Zij vermindert niet de veiligheid in Europa, maar vergroot deze juist. Zij is noodzakelijk om militaire redenen, om economische redenen, en om redenen van solidariteit met de volkeren van de Derde Wereld. Zoals altijd bij zulke debatten hebben wij het er vandaag vaak over gehad dat Europa met één stem moet spreken; ik heb het daar ook altijd over. Maar zo langzamerhand lijkt het wel een gebedsmolen, die wij hier draaiende houden. Ik zou blij zijn als wij nu eindelijk eens zouden ophouden met steeds maar die leugens rond te strooien en die uitspraken te doen dat de aspecten van het veiligheidsbeleid en de economische aspecten van de veiligheid in het kader van de EPS zouden moeten worden geplaatst en de militairtechnische aspecten van de veiligheid in het kader van de Westeuropese Unie. Ik zou blij zijn als wij duidelijk zouden maken dat dit onderscheid helemaal niet bestaat en dat wij een gemeenschappelijk Europees veiligheidsbeleid nodig hebben waarin het militaire gedeelte vervat is. Europa en de VS blijven verbonden met elkaar maar zij bevinden zich niet in dezelfde situatie, en dat betekent :
Nr. 2-356/122
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Hänsch onze belangen overlappen elkaar in belangrijke gebieden maar ze zijn niet gelijk aan elkaar en daarom heeft Europa ook militaire samenwerking nodig. Het bilaterale Frans-Duitse initiatief dat nu vastere vorm begint te krijgen kan een begin zijn, maar het is geen vervanging voor meer multilaterale samenwerking. Voorwaarde voor Europese verdediging, die deze naam verdient, is dat de Franse verdediging eindelijk eens de illusie laat varen dat zij de volledige nationale onafhankelijkheid en soevereiniteit van Frankrijk in stand kan houden en tegelijkertijd spreekbuis en voorhoede kan zijn van de Europese verdediging. Dat kan niet. Tenslotte: Europa heeft ook belangen die buiten Europa liggen. Wij en onze toekomst worden daardoor beïnvloed, of wij nu iets doen of niet. Ik zou het toejuichen als de verschillende volkeren nu eindelijk niet meer één voor één bij de situatie in de Golf betrokken zouden raken. Daarvoor hebben wij een gemeenschappelijk beslissingscentrum nodig, want ook als wij er één voor één bij betrokken raken, zullen wij ontdekken dat wij uiteindelijk allemaal in hetzelfde schuitje zitten, of wij nu schepen naar de Golf sturen of niet. Een laatste overweging: de verandering van de strategische doctrine van het Atlantische Bondgenootschap zit in de INF-akkoorden opgesloten als de kiem in het ei. Hoe sneller Europa zich erop instelt dat er hier, ook onder Amerikaanse druk, wat gaat veranderen, hoe meer wij voor onze veiligheid doen en hoe meer wij voor onze veiligheid doen, hoe meer wij ook zullen ondernemen om het evenwicht en de vrede in Europa zeker te stellen. (Applaus)
VOORZITTER: DE HEER DIDÒ Ondervoorzitter De heer Penders (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, ik vind het te waarderen dat het Europese Parlement vandaag de veiligheid van onze Gemeenschap plaatst in een politiek kader. Veiligheid is de situatie die uiteindelijk afhangt van of bepaald wordt door stabiele politieke verhoudingen. Zoals de wereld er thans uit ziet, zullen dat verhoudingen tussen staten zijn. Veiligheid betekent dan dat staten vreedzaam met elkaar omgaan en dat eventuele conflicten, die er altijd wel zullen zijn, langs politieke weg worden behandeld en tot een oplossing gebracht. Voor wat betreft de veiligheid in Europa zijn we echter van deze ideale toestand nog ver verwijderd. Het verslag-Galluzzi erkent dat ook. Europa is in grote trekken opgedeeld tussen twee blokken en voor de landen van de Europese Gemeenschap is de veiligheid— dat geldt ook voor Ierland — het best gewaarborgd als er een evenwicht tussen beide blokken bestaat. Voor het in stand houden van dat evenwicht is het Atlantisch Bondgenootschap onmisbaar. Vanuit die te bereiken situatie van evenwicht moet vervolgens geprobeerd
worden te komen tot contacten, afspraken en overeenkomsten tussen Oost en West. Zo kunnen op den duur hechte en duurzame stabiliteit in Europa wortelen. Dit kader wordt door het verslag-Galluzzi geschetst en daar schaar ik mij gaarne achter. Willen wij echter realistisch en ook concreet te werk gaan, dan zullen we ons toch als Europees Parlement in de toekomst uitvoerig en diepgaand moeten bezinnen op de veiligheid in engere zin. Het aangeven van een kader is nu eenmaal niet voldoende. Onvermijdelijk zullen we ons ook moeten begeven op militair terrein. Vraagstukken van bewapening en wapenbeheersing dringen zich dan aan ons op. Er zijn de laatste tijd positieve zaken tot ontwikkeling gekomen. Ik denk dan aan het komende INF-akkoord. Maar we zullen er als Europeanen nauwlettend op moeten toezien dat de nawerking van het INF-akkoord voor Europa een succes wordt en dat de voornaamste functie van de westerse strategie blijft bestaan, te weten oorlogsvoorkoming, niet alleen maar van kernoorlogen maar van alle oorlogen. Daarvoor is een zeer nauwkeurige studie nodig over de vraag hoeveel en welke kernwapens in often dienste van Europa nodig zijn. Dat vergt ook veel aandacht voor de conventionele onevenwichtigheden in Europa. Wapenbeheersing kan hier een bijdrage leveren, maar vooral is van belang dat we weten wat we zelf willen, dat we zelf een strategie uitstippelen en ons niet door de gebeurtenissen laten overrompelen. Wij moeten zelf onze eigen agenda bepalen. Natuurlijk komt dan ook de organisatie van de Europese pijler binnen het Bondgenootschap aan de orde en met pijn in het hart moet ik constateren dat de EPS in deze faalt en dat we ons waarschijnlijk toch mede tot de Westeuropese Unie zullen moeten wenden. Een Europa van twee snelheden derhalve op veiligheidsterrein. Het verslag-Galluzzi maakt daarover reeds een aantal op zich zeer nuttige opmerkingen, vooral ook in de toelichting, en ik denk dat we ons in de komende tijd nog veel met deze materie zullen moeten bezighouden. De heer Robles Piquer (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de nationale vrede rust zonder twijfel op de grondvesten van de veiligheid, en op het ogenblik beleeft het Europa van de Gemeenschap een tijd van vertrouwen én van onzekerheid. De twee grote mogendheden nemen nu besluiten die ons onmiddellijk aangaan en de meerderheid van de Europese politici heeft geaccepteerd wat zonder twijfel een reden tot hoop is, maar wat ook een duidelijk bewijs van onze zwakheid en zelfs van onze onmacht is. Hetgeen in de Golf gebeurt is betekenisvol. Sommige Europese regeringen verdedigen hun recht op doorvaart en het recht zich te voorzien van energie. Andere, die egoistischer zijn, hebben zich van enige actie onthouden. Maar het is waar dat er niet de minste interEuropese coördinatie bestaat en dat vind ik een beschamende situatie. Met oprechte bewondering steun ik het moeilijke werk van de heer Galluzzi wiens verslag
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/123
Robles Piquer de ster van dit Parlement zou moeten zijn. Ik heb reeds met veel genoegen voor dit verslag gestemd in Politieke Commissie en ik koester de hoop dat de rapporteur wellicht mijn amendementen wil aannemen waarmee ik heb willen bijdragen aan het versterken van zijn eigen idee dat Europa meer en meer de verantwoordelijkheid voor zijn eigen veiligheid op zich moet nemen zodat ook het Atlantisch Bondgenootschap steeds beter in staat zal zijn zijn leden te verdedigen tegen iedere mogelijke aanval op het eigen gebied. Zoals de heer Pflimlin zojuist gezegd heeft, is de Westeuropese Unie slechts half ontwaakt. Ik sta achter het idee om haar helemaal wakker te maken, vooropgesteld dat degenen die zich bij deze Unie willen aansluiten, zoals de huidige Spaanse regering, weten en accepteren dat de wederzijdse verdediging bij de Westeuropese Unie meer vanzelfsprekend en verplicht is dan de verdediging zoals die in de analoge bepalingen van het Atlantisch Bondgenootschap naar voren komt. De Europese Akte vormt de basis van onze Gemeenschap, mijnheer de Voorzitter, maar wij weten dat er een grote politieke bereidheid nodig is om haar te maken tot datgene waarom met reden verzocht is : een civiele unie, een integratie, die logischerwijs ook een militaire integratie inhoudt en het ons mogelijk maakt te denken aan een Europese unie op alle gebieden waar de Europese Unie een realiteit moet worden. (Applaus) De heer Ephremidis (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, wij volgen dit debat met enige verbijstering. Hier wordt herhaald wat in de minstens zes jaar dat wij in het Parlement zitten, altijd al over de kwestie van de Europese veiligheid wordt gezegd. Herleving en versterking van de rol van de Westeuropese Unie, nauwe verbintenis met het Atlantische Bondgenootschap, opstelling en uitvoering van bewapeningsprogramma's. En tenslotte omzetting van deze Gemeenschap van economisch naar nieuw militairpolitiek blok. En waarvoor? voor de veiligheid van Europa. En hoewel dit er allemaal al was in de jaren na de oorlog, mijnheer de Voorzitter, moeten wij toch erkennen dat er geen Europese veiligheid bestaat. Het leven bewijst dat dit alles geen resultaat oplevert en dat niet alleen, het heeft er ook toe geleid dat Europa hard op weg is om het toneel en het slachtoffer te worden van een nucleaire totale vernietiging. Het heeft Europa afhankelijk van de Verenigde Staten gemaakt en het heeft ervoor gezorgd dat Europa technologisch gezien ook ten opzichte van Japan een achterstand heeft opgelopen. Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een andere opvatting over de Europese veiligheid, en ik geloof dat de overgrote meerderheid van de werknemers in de Europese landen deze opvatting deelt. Wij geloven namelijk dat Europa historisch, cultureel, economische en geografisch gezien een geheel vormt dat los staat van de verschillen die bestaan in de sociaal-politieke systemen. De kwestie van de veiligheid is derhalve ook
een gemeenschappelijke kwestie en heeft direct te maken met de beginselen van de vreedzame coëxistentie, de vreedzame samenwerking en de gelijkwaardige veiligheid. Dat houdt in verwijdering van de kernwapens uit Europe en afschaffing van de chemische wapens. Het houdt tevens in een concreet debat, vermindering van de conventionele wapens tot het laagst mogelijke niveau en alleen maar voor defensieve doeleinden, en daarnaast ook wederzijdse doeltreffende controle dat dit alles zal bijdragen aan de gelijkwaardige veiligheid en samenwerking. Wij vonden, mijnheer de Voorzitter, dat ook de resolutie die wij nu behandelen in een dergelijk kader zou moeten worden geplaatst, om te kunnen beantwoorden aan de internationale ontwikkelingen en aan de overeenkomsten die voor de eerste keer in de naoorlogse geschiedenis zullen worden gesloten. Deze overeenkomsten zullen niet alleen maar enkele perspectieven voor de bewapening met zich brengen maar ook een concrete vermindering van bijvoorbeeld de middellange afstandsraketten, en zij zullen worden gevolgd door een reeks van andere overeenkomsten die de internationale vrede zeker zullen stellen. (Applaus van links) De heer Ulburghs (CTDI). — Mijnheer de Voorzitter, ik hoor zoveel hier in deze Vergadering vertellen over nog meer kernwapens die geproduceerd moeten worden, over het evenwicht op militair vlak, maar er is een evenwicht meer te vinden in een wereld die kapot is, waar alleen maar werkloosheid en honger en onrecht heersen. Dus dat kan niet meer ! Het grote gevaar is de kernwapens, de bewapening, de kernenergie. In die zin heeft Europa een belangrijke rol te spelen op drie gebieden. Ten eerste, een historische rol die nooit meer terugkomt. Tussen Oost en West dient er een macht georganiseerd te worden, die geen militaire macht is. Zelfs als Frankrijk en Duitsland de kern zouden worden van een militaire macht : dan nog zeg ik alstublieft niet ! Maar Europa kan wel de kampioen zijn van de morele weerbaarheid. Waar meer ter wereld dan in Europa hebben wij sociale, christelijke waarden die aan de grondslag van onze samenleving liggen? Daarom moeten wij dit uitbouwen in de drie beginselen van de Franse Revolutie, maar dan aangepast aan de dag van vandaag. Solidariteit met de armsten, vrijheid vooral voor de kleinste mens en gelijke kansen, gelijkwaardigheid voor iedereen. Een dergelijk Europa kan me niet meer veroveren. De Verenigde Staten hebben ervaring met Vietnam, de Sovjetunie met Afghanistan. Een hoog moreel bewapend Europa kan niet meer verslagen worden ! Ten tweede, het belang van de pragmatische aanpak. Europa kan zich economisch ontwikkelen vooral ten voordele van de werklozen, ten voordele van de huisvesting. Alle noden moeten gelenigd worden. Europa kan aldus tussen Oost en West een belangrijke rol spelen. Een delegatie van de Sovjetunie is hier
Nr. 2356/124
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Ulburghs geweest. D e Sovjetunie heeft Europa nodig op econo misch vlak. Ook daar zijn mensen die honger lijden. In de Verenigde Staten zijn er 30 miljoen mensen die beneden de armoedegrens leven. Ten derde, een Europa met een eigen politiek gezicht is belangrijk ppdat wij optreden op ons eigen vlak en ijveren voor de sociale rechtvaardigheid in het Midden Oosten, MiddenAmerika, ZuidAfrika. Een dergelijk Europa dat streeft naar vrede door rechtvaardigheid, is een Europa dat onoverwinnelijk is. Ik sta achter de vredesbewegingen die historische bewegingen zijn op dit moment en die vooral ook in Europa zich ontwikkelen, zowel in het Oosten als in het Westen. De heer Plaskovitis (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, vanaf het moment van opstelling van het verslag Galluzzi tot goedkeuring van de bijbehorende ontwerp resolutie door de meerderheid van de Politieke Commis sie is een periode verstreken waarin belangrijke veranderingen in de internationale situatie hebben plaatsgevonden. Het akkoord tussen de twee super machten over de verwijdering van de middellange afstandsraketten, de bereikte akkoorden over de kernwapens met korte afstand, de ontmoetingen die de leiders van de Franse en D uitse regering hebben gehad over de kwestie van de Europese verdediging, de zichtbaar goede voornemens van de twee supermachten om ook de conventionele wapens te verminderen en de chemische wapens volledig te vernietigen, en tenslotte de belangrijke resultaten die zijn voortgevloeid uit het bezoek dat de vertegenwoordiging van de Opperste Sovjet de afgelopen dagen aan de fracties van het Europese Parlement heeft gebracht; al deze dingen zijn nieuwe ontwikkelingen waar het verslagGalluzzi geen rekening mee heeft gehouden en waar het ook geen rekening mee kan houden. Dit is de reden, mijnheer de Voorzitter, waarom wij, zoals wij ook al zeiden naar aanleiding van de ontwerp resolutieBethell over de betrekkingen tussen de EEG en de VS, vinden dat het geen zin heeft te stemmen over stukken waarin een algehele strategie wordt beschreven die het Europese Parlement en de Gemeenschap moeten volgen in hun buitenlandse aangelegenheden, wanneer de ontwikkelingen in de internationale situatie zo onbestendig zijn. D it is ook ons grote bezwaar tegen de ontwerpresolutie die nu wordt behandeld. Wij geloven er namelijk niet in dat de resolutie een realistische richtlijn kan zijn voor de toekomst. Maar het gaat in ieder geval wel om een stuk dat bij ons tenminste geen belangrijke meningsverschillen of problemen oplevert. Als Griekse socialisten hebben wij ons er altijd voor ingezet dat de kernwapens in Europa en in het algemeen in de wereld niet verder zouden worden uitgebreid om uiteindelijk volledig afgeschaft te worden, dat de conventionele wapens tot het laagst mogelijke niveau zouden worden teruggebracht, dat een internationale conferentie over het MiddenOosten zou worden georganiseerd en dat de vrede in het Middellandse Zeegebied zou worden hersteld. Hier hebben wij ons altijd voor ingezet en wij doen dat in de praktijk nog
steeds door middel van het beleid van onze regering. Als laatste achten wij het noodzakelijk dat Europa enige zelfstandigheid verwerft op het politieke en econo mische terrein van haar veiligheid — daar is het nu toch wel tijd voor — en dit is nu juist het meer positieve punt dat, zij het nog aarzelend, in het verslag wordt verwoord. Met het oog hierop en afhankelijk van het feit of verbeterende amendementen op het verslag zullen worden aangenomen, zullen wij onze stem aan het onderhavige verslag niet weigeren, behalve als uiteinde lijk toch nog de positieve punten ervan worden gewijzigd.
De heer Medeiros Ferreira (S). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dit verslag komt precies op tijd. D e laatste gebeurtenissen met betrekking tot de onderhandelingen over de korte en middellange afstandswapens hebben de Europese landen voor nieuwe feiten ■ gesteld. Maar de werkelijk nieuwe aspecten van de situatie zijn niet militair van karakter : de nieuwe aspecten zijn in hoge mate politiek. Vanuit militair oogpunt is er alleen de verandering ten aanzien van de op het land opgestelde raketten. Voor het overige is vrijwel alles hetzelfde gebleven. D e Verenigde Staten van Amerika, onze bondgenoten, handhaven hun 300 000 manschappen op het Europese continent. Om en nabij 4 000 kernkoppen blijven gereed voor gebruik in de lucht en onder water. Het is de Amerikaanse onderhandelaar Paul Nitze zelf die zegt dat de F 111 vliegtuigen in staat zijn om de functies van de Pershing Ilraketten te vervangen. Ook de Franse en Engelse kernwapens blijven onverminderd gehandhaafd. Van de kant van de Sovjetunie bewaart men de geweldige overmacht op het Europese continent in termen van conventioneel wapentuig, en kwesties die verband houden met de controle op de vernietiging van kernwapens zijn nog open. Toch hebben wij Europeanen heel duidelijk het gevoel dat er iets veranderd is op het gebied van veiligheid. Welnu, wat er veranderd is zijn juist de politieke dimensies van de veiligheid. D e Europeanen, de landen van de Gemeenschap hebben op de eerste plaats met zichzelf rekening te houden. D it is de belangrijke les in onze dagen. Laten we hopen dat bepaalde Europese landen de verleiding weerstaan om nieuwe situaties van ongelijkheid te creëren tussen de landen van de Gemeenschap onderling, ditmaal in termen van veilig heid. D aarom heb ik enig voorbehoud tegen de verwijzingen naar de Westeuropese Unie: niet alle landen van de EEG maken bij voorbeeld deel uit van deze organisatie. Portugal is zelfs al meer dan twee jaar kandidaat, zonder dat het een positief antwoord heeft gekregen. D e politieke veiligheidsvoorwaarden begin nen bij de zekerheid dat er saamhorigheid bestaat tussen de LidStaten van de Gemeenschap. Ongelijke onwikke lingen op het terrein van de veiligheid en de defensie zouden heel wat erger zijn dan de „status quo" die al voor 40 jaar vrede heeft gezorgd. Ons probleem is dit: hoe moeten we in de Europese Gemeenschap besluiten
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Nr. 2-356/125
Medeiros Ferreira nemen op het gebied van de veiligheid ? Wie moet ze nemen ? En wanneer ? De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden.
De heer Bueno Vicente (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, misschien zou het beter zijn het debat over mijn verslag uit te stellen tot na de stemmingen of in ieder geval tot na de lunch, aangezien hier geen enkel lid van de Commissie aanwezig is, ik slechts zes minuten de tijd heb en ik evenmin mijn collega's van de economische commissie zie. Het zou interessanter zijn als het debat en bloc plaats zou vinden. . De Voorzitter. — Ik denk dat ik kan instemmen met uw verzoek. Als u van oordeel bent dat uw verslag beter niet op dit ogenblik wordt behandeld, kunnen wij het misschien vanmiddag bij de hervatting van de vergadering aan de orde stellen. (De vergadering wordt te 10.55 uur geschorst en te 11.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER BARÓN CRESPO Ondervoorzitter 5.
Stemming
Mevrouw Van den Heuvel (S). — Voorzitter, een motie van orde. U herinnert zich waarschijnlijk dat wij vanmorgen hier een discussie hebben gehad over de vraag of alle leden wel zouden weten dat om 11.00 uur de stemming begon. Mag ik u erop wijzen dat er geen enkel signaal via het „beep"-systeem is uitgegaan dat deze stemming plaatsvindt. Daarvoor heeft het Parlement deze apparaten toch aangekocht, neem ik aan !
VERSLAG (DOC. A2-32/87/CORR.) VAN MEVROUW D'ANCONA, NAMENS DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW, OVER VROUWEN IN DE SPORT Stemverklaring Mevrouw Seibel-Emmerling (S), schriftelijk. — (DE) Ik stem graag voor het door mijn fractiecollega mevrouw d'Ancona opgestelde verslag „Vrouwen in de sport". Ook in de sport moet er heel wat veranderen, wil de tot nu toe alleen met de mond beleden doelstelling „gelijke kansen voor man en vrouw in de Europese Gemeenschap" een concrete inhoud kunnen krijgen. Mijn ervaring is dat bijna alle vormen van het bevorderen van sport, of ze nu van openbare of particuliere aard zijn, of nu kapitaal ter beschikking wordt gesteld of de
capaciteiten van trainers, in al onze Lid-Staten op onverantwoordelijke wijze de vrouwelijke sportbeoefenaars benadelen. Vaak worden zij zelfs helemaal buitengesloten. . , , Daarom zijn positieve acties op korte termijn ten gunste van de vrouwen niet alleen gerechtvaardigd maar ook absoluut noodzakelijk. De paragrafen 14 en 15 van de resolutie bieden — voor zover de Gemeenschap daartoe op eigen verantwoording in staat is— goede aanknopingspunten en initiatieven. Een vrouwensportweek — vooropgesteld dat deze door de media wordt begeleid en op de juiste waarde wordt geschat — zou veel vrouwen kunnen aanmoedigen om een sport te gaan beoefenen en andere vrouwen ook in ongebruikelijke takken van sport te accepteren. Een goede actie dus, maar wij kunnen niet alleen daarvan verwachten dat de vrouwen de zo nodige grotere persoonlijke inzet gaan tonen, en bereid zijn aan zichzelf, hun eigen prestatie en gezondheid te gaan werken. Want hoe nodig zulke evenementen ook zijn, ze kunnen de consequenties van de onrechtvaardige verdeling van openbare middelen, de eenzijdige (en daarmee tegen de vrouwen gerichte!) taakstelling in onderzoek en onderwijs en de ontbrekende medezeggenschapsmogelijkheden in alle beslissende sportbonden niet teniet doen. De aanmoediging van veel vrouwen wordt bepaald door wat er dagelijks in onze stadions gebeurt en vooral door wat daar niet gebeurt. De toelating tot wedstrijden bepaalt de trainingsmogelijkheden — wie dus niet mee mag doen, verliest ook het recht er op ondersteund te worden. Bijna niemand weet echter van hoeveel takken vrouwen zijn uitgesloten — tot aan deelgebieden van het wielrennen en zwemmen toe. En dan de bonden die de beslissingen nemen: wat zouden sportlieden, wat zou de publieke opinie zeggen, als bij voorbeeld de regels voor voetballers alleen door zwemmers zouden worden opgesteld? Een opstand van alle betrokkenen en belanghebbenden zou zeker niet uitblijven. In het voorzitterschap van de internationale atletiekfederatie bij voorbeeld zitten 98 % mannen. Zij bepalen de regels, de tijdstippen, de deelname of de uitsluiting van de vrouwen. Of neem het voorzitterschap van de Duitse sportbond, daarin hebben 89 % mannen zitting — geen kans dus op de zo nodige verandering, als niet voor heel Europa geldende maatstaven worden aangelegd en nieuwe impulsen aan de democratisering worden gegeven. Want anders blijft ook de weg in de toekomst van de sport mannelijk, en zullen ook de op de toekomst gerichte geldbedragen verkeerd worden benut. In mijn land, de Bondsrepubliek Duitsland bij voorbeeld, is het onderzoek op het gebied van de sportgeneeskunde en op het gebied van de pedagogiek, de psychologie en de sociologie van de sport, en ook het onderwijs op het gebied van training en beweging altijd weer op de man gericht. Vrouwen krijgen dan de consequenties van dit eenzijdige onderzoek in de vorm van trainingsconcepten
Nr. 2-356/126
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Seibel-Emmerling opgedrongen. Er is zo veel dat veranderd, verbeterd en opnieuw overwogen moet worden. Ik stem voor het verslag „Vrouwen in de sport" opdat de ontwikkeling zich voortzet en opdat de verrichtingen van zovele sportbeoefenaarsters, trainsters, vrouwen die het onderwijs verzorgen, en van zovele meisjes en vrouwen die sport beoefenen, opgemerkt en gewaardeerd wordt. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-95/87) VAN MEVROUW LENZ, NAMENS DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW, OVER HET BEELD EN DE POSITIE VAN DE VROUW IN DE MASSAMEDIA Stemverklaringen Mevrouw Buchan (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord voor de Socialistische Fractie over het verslag van mevrouw Lenz. Ik spreek mijn waardering uit voor haar inspanningen, want ik weet op grond van de belangstelling die ik al bijna 20 jaar voor dit onderwerp heb hoe moeilijk het voor haar geweest moet zijn om te trachten dit op een beknopte wijze te presenteren. Ik wil slechts twee opmerkingen maken. Ten eerste, in het Verenigd Koninkrijk hebben we een vrouw als eerste minister. De voorzitter van haar partij, een man, heeft dit vod dat doorgaat voor een krant, een grap genoemd waar de man in het café van kan genieten. Het is voor ieder van ons een reden tot bezorgdheid dat er geen enkele berisping over de lippen van Margaret Thatcher is gekomen, een vrouwelijke eerste minister. Samen met enkele collega's van deze kant van de Vergadering hebben wij een brief aan de Britse pers gericht. Het was al erg genoeg dat de voorzitter van de conservatieve partij dit zei. Maar een vroegere minister, Lord Boyson, en eveneens een voormalig schoolhoofd spreken op dezelfde conferentie over de verlaging van de leerplichtleeftijd voor degenen die kunnen lezen, schrijven en rekenen. Ik kan slechts aannemen dat je in Margaret Thatchers regering in Tory Brittannië en het daarmee corresponderende deel van het Huis van Afgevaardigden, kunt lezen, schrijven en rekenen als je die rommel kunt lezen. Wat een heerlijke nieuwe wereld! Ik ben blij dat mensen als Barbara Castle, Christine Crawley, Joyce Quin en Carole Tongue deze brief samen met mij ondertekend hebben. Maar er moet meer gebeuren. Vanuit de kapitalistische wereld zelf hebben de Teseo winkels hun reclame in deze krant gestopt. Hulde voor de mensen die druk uitgeoefend hebben, en hulde voor Teseo dat zij gevolg hebben gegeven aan die druk. Je kunt zoiets winnen. En ik zou tegen de verdedigers van de Zuid-Afrikaanse zaak aan de andere kant willen zeggen dat dit laat zien dat sancties werken. Laten de EEG en het Parlement dus nu eens één keer — één keer —, hun geld verstandig besteden, en laten wij een tentoonstelling organiseren over succesrijke pogingen door de jaren heen van over
de hele wereld en speciaal van Australië en Amerika. Je kunt winnen, de kracht van een economische boycot kan en moet gebruikt worden tegen de verspreiders van rotzooi, en daarom zeggen wij dat wij deze grenzen terug zullen dringen. Nogmaals hulde voor mevrouw Lenz en haar verslag. (Applaus van links) Mevrouw d'Ancona (S). — Mijnheer de Voorzitter, ik ben buitengewoon blij dat wij zo'n mooi verslag hebben aangenomen en het is eigenlijk ook de bedoeling dat de fraaie woorden uit zo'n verslag in de eerste plaats in ons eigen Parlement in daden worden omgezet en daarom wil ik uw aandacht vragen voor het volgende. Dit keer zijn er door de Informatiedienst een groot aantal vrouwelijke journalisten uitgenodigd en daardoor juist is het mij opgevallen dat het er gewoonlijk zo weinig zijn. Ik zou dus in de geest van dit goede verslag van mevrouw Lenz willen vragen of de Informatiedienst er in het vervolg eens op zou willen letten om ook vrouwelijke journalisten uit te nodigen wanneer er geen typische vrouwenonderwerpen op de agenda van dit Parlement staan. (Applaus van links) De heer Elliott (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun dit verslag met kracht. Er zijn drie' hoofdthema's die ik alle drie volledig onderschrijf. Ten eerste het initiatief om meer invloedrijke en hoge posities voor vrouwen in de media trachten te bereiken. Vrouwen vormen een groot deel van de arbeidskracht in de media maar tot op zeer grote hoogte zijn zij beperkt tot de lagere posities. We hebben meer vrouwen in leidinggevende functies in de media nodig, evenals in zoveel andere arbeidstakken. Ten tweede is daar de kwestie hoe vrouwen in de media worden afgebeeld. Ik geloof dat er de laatste jaren wat vooruitgang is geboekt ten aanzien van het vrouwbeeld in de advertenties. De wijze waarop ze vroeger werden afgebeeld, als echtgenotes en moeders en niets anders, is enigermate veranderd. Nu wordt erkend dat vrouwen andere rollen spelen in het werk en in de maatschappij. Maar ik vrees dat het afbeelden van vrouwen als sexobjecten nog op grote schaal doorgaat. In de editie van gisteren van de Britse krant The Independent, die duidelijk een kwaliteitskrant is, stond deze advertentie (De heer Elliott houdt de advertentie
omhoog).
Het is geen reclame voor kousen of panties — dat zou er nog mee doorkunnen —, het is een prestige advertentie voor de vezelafdeling van Imperial Chemical Industries. Ik weet niet waarom het nodig was dit soort afbeelding te gebruiken. Maar het is wel het soort van dingen waar we nog tegen moeten vechten en ik steun dit verslag in zijn pogingen om dat te doen. (Applaus van links) De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Mijnheer de Voorziter, inzake dit verslag wil ik slechts de aandacht
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/127
Ramirez Heredia vestigen op het beeld van vrouwen levend aan de rand vari de samenleving en van vrouwen uit de Derde Wereld dat soms in de media voor massacommunicatie naar voren komt. Degenen die iets van deze zaken afweten zeggen dat culturen verschillend zijn, er bestaan geen culturen die beter zijn dan andere; elk van hen beweegt zich volgens verschillende parameters die niet vergeleken kunnen en mogen worden. En soms zien wij hoe in de maatschappelijke communicatiemiddelen, en in het bijzonder bij de audiovisuele — de televisie of de film — een beeld van de vrouw verschijnt geanalyseerd vanuit de optiek van onze westerse beschaving, waarbij dan bijvoorbeeld kritiek uitgeoefend wordt op het gedrag van vrouwen in het Verre Oosten, van zigeunervrouwen of van nomadische groepen vanuit een westerse culturele opvatting. Daarom geloof ik dat dit verslag positief zou kunnen zijn als het er werkelijk toe bijdraagt het beeld van de vrouw te veranderen, en niet alleen in de communicatiemedia, zodanig dat ook een vrouw daar de leiding kan krijgen, maat in de hele beroepsmatige opvatting met respect vóór de waardigheid van de kansarme vrouw en van de vrouw in de Derde Wereld. (Applaus van links) De heer Bombard (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik neem het woord om de tijd vol te praten tot 11.30 uur ; dit zal onze collega's die niet weten dat de vergadering om 11.00 uur is begonnen toestaan om nog te komen. Ik heb gisteren de discussie bijgewoond over het opmerkelijke verslag van mevrouw Lenz, en ik zal vóór dit verslag stemmen, te meer daar ik ten tijde van de discussie getroffen werd door het feit dat, in dit Parlement dat voor 20 % uit vrouwen bestaat, ongeveer 80 % vrouwen de debatten bijwoonden en slechts 15 à 20 % mannen. En ik merk op dat vandaag veel meer vrouwen dan mannen het woord nemen. Er is te snel over deze resoluties over de plaats van de vrouw in de samenleving gestemd en dat vind ik jammer. Mevrouw Dury (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de voorzitter van een organisatie in België die vakbondsvrouwen, politieke vrouwen en vrouwen uit de feministische beweging verenigt, en wij hebben reeds bij de administrateur-generaal van de Belgische radio en televisie stappen ondernomen om een aantal maatregelen doorgevoerd te krijgen die voorgesteld zijn door mevrouw Lenz. Deze maatregelen bestaan met name in, bij voorbeeld, het benoemen van een functionaris bij de televisie om het beeld van de vrouw meer aanzien te geven, om te proberen een personeelsbeleid te voeren dat vrouwen in staat stelt om binnen deze organisatie promotie te maken, maar dat ook voor haar een loopbaan mogelijk maakt in functies die niet noodzakelijkerwijs, of in ieder geval niet a priori bestemd zijn voor mannen. Wij hebben ook gevraagd dat veel meer vrouwen uitgenodigd worden voor televisiedebatten en, zoals mevrouw d'Ancona zegt, niet alleen over „vrou-
wen-problemen, maar ook over alle andere vraagstukken. Wij hebben ook gevraagd dat het standpunt van vrouwen veel vaker tot uitdrukking gebracht wordt in het geheel van problemen. Zie daar enkele voorbeelden van wat wij geëist hebben. Ik moet zeggen dat wij sedertdien — en het is enkele maanden geleden dat wij deze stap gezet hebben—niets meer gehoord hebben. Ik vraag mij af of inertie inderdaad een mannelijke eigenschap is, want ik hoef u natuurlijk niet te vertellen dat het om een mannelijke administrateur-generaal gaat en dat de meerderheid van functionarissen in die dienst uit mannen bestaat. Maar ik geloof dat deze inertie altijd weer tot leven geschud moet worden. Ik moet zeggen dat met het verslag van mevrouw Lenz onze actie, de actie van het samenwerkingscomité van vrouwen in België, op deze manier versterkt kan worden en een nieuw elan kan krijgen. (Applaus) Mevrouw Cassanmagnago Cerreto (PPE), schriftelijk. — (IT) Het verslag van mevrouw Lenz laat heel duidelijk de twee kanten zien aan het vraagstuk van de positie van de vrouw in de wereld van de massamedia. Aan de ene kant wordt aangedrongen op uitvoering van maatregelen voor de gelijkheid van kansen bij de toegang tot dit speciale werkterrein en bij de beloning en carrièremogelijkheden. Aan de andere kant wordt er terecht op gewezen dat het beeld van de vrouw zoals de massamedia dat verspreiden, niet strookt met de werkelijkheid. Hierbij stel ik met verontrusting vast dat het beeld van de vrouw zoals dat in de reclame, in de verschillende, ook bedekte vormen wordt weergegeven, ethisch niet verantwoord is. het lijkt mij vooral onaanvaardbaar dat de waardigheid van de vrouw wordt afgebroken door een verwrongen gebruik, een misbruik dus, van de logica van het voordeel. Ik schaar me daarom achter het voorstel van de rapporteur om een richtlijn op te stellen tegen de seksuele discriminatie in de reclame. Sterker nog, er zou een „wetboek van gedrag" moeten worden opgesteld. Ik stem daarom als een eerste stap volledig in met de oproep van de rapporteur aan de reclame-ondernemingen om gedragscodes op te stellen, een soort zelfcontrole, die discriminatie van de vrouw in de reclame tegengaan en voorzien in het uitvoeren van controles. Ik deel bovendien de opvatting dat het inhoudelijke aspect positief kan worden bepaald door een grotere vertegenwoordiging van de vrouw in de beslissingscentra in het algemeen en in het bijzonder in de sleutelposities in de wereld van de massamedia. Ik stem van harte in met de door de rapporteur voorgestelde positieve maatregelen om discriminatie bij aanstelling, opleiding en carrièremogelijkheden tegen te gaan door middel van plannen voor de bevordering van vrouwen, zoals de oprichting van een comité voor gelijke kansen, de ontwikkeling van een aanstellingsprocedure enzovoort. Deze positieve acties moeten bovendien gepaard gaan met geconcentreerde, krachtige acties voor de strategie
Nr. 2-356/128
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Cassanmagnago Cerretti op het gebied van de opleiding, de voorlichting en de blijvende ontwikkeling waar de vrouwen veel mee te maken hebben.
machine het deze keer niet. Het is onnodig te zeggen dat ik tegengestemd had.
De positieve actie moet kortom niet als een voorrecht worden beschouwd, zij moet een vaste plaats gaan innemen door de werkelijke bereidheid van de vrouwen om zich te ontwikkelen, door hun wil om te leren en om dat wat de vooruitgang hun ter beschikking stelt, te gebruiken.
Mijnheer de Voorzitter, het zou de uitkomst van de stemming veranderd hebben.
De positieve acties zullen, omdat zij de hindernissen en vooroordelen willen beslechten die nog in de gewoonten en het dagelijkse leven geworteld zijn, niets anders doen dan een betere samenleving voor iedereen te bewerkstelligen. Het door de massamedia verspreide beeld van de vrouw zal zich moeten weten te bevrijden van de oude stereotypen en zal zijn beste vermogens, zijn bijzondere waarden moeten weten over te dragen en te verspreiden. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-133/87) VAN MEVROUW HEINRICH, NAMENS DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW, OVER DISCRIMINATIE VAN VROUWEN IN DE IMMIGRATIEVOORSCHRIFTEN Paragraaf 7 — Amendement
nr. 68
De heer Roelants du Vivier (ARC). — (FR) Ik ben bang dat wij bezig zijn onze tijd te verdoen, want er lijkt me een probleem van chronisch absenteïsme te bestaan in de fractie van de heer Le Pen. Mevrouw Lehideux is er niet. Dit is reeds het vierde amendement dat zij indient en zij is nog altijd niet in onze Vergadering verschenen. U had haar eventueel kunnen vragen haar amendementen in te trekken, maar zij is niet aanwezig. Het is een probleem, dat absenteïsme in de fractie van de heer Le Pen. (Levendig applaus)
De Voorzitter. — Het spijt me zeer, maar ik heb reeds het resultaat van de stemming medegedeeld en ik kan daar niet op terugkomen. De heer Romeos (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen gestemd, ik stak mijn hand omhoog voordat u het resultaat van de stemming bekend maakte. De Voorzitter. — Mijnheer Romeos, het spijt me zeer, maar wij hebben daar geen rekening mee gehouden. De heer Griffiths (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het een hoofdelijke stemming was en daarom kunnen we haar controleren. Als deze twee leden niet gestemd hebben kunnen wij noteren dat zij tegen gestemd hebben en dat zou het resultaat veranderen. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Griffiths, er is niet door het voorzitterschap verzocht om hoofdelijke stemming, maar door de Fractie van de Europese Volkspartij en u hebt dus gelijk. Als ik doe wat u voorstelt, dan zal een wijziging worden aangebracht op het ogenblik dat wij de notulen goedkeuren. U hebt het recht daarom te verzoeken. De heer von der Vring (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat u bij uw beslissing moet blijven. Het kan dan wel vooral voor een hoofdelijke stemming erg interessant zijn wanneer sommige collega's alsnog de mogelijkheid hebben, hun stem te geven. Maar om een stemresultaat te wijzigen omdat er nu nog mensen komen opdagen, dat kunnen we toch niet maken. En u kunt geen precedent scheppen ! (Applaus) Stemverklaringen
De heer Devèze (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou er slechts op willen wijzen dat mevrouw Lehideux, die zowel in de commissies als in deze vergaderzaal altijd bijzonder actief is, gisteren haar voet gebroken heeft en dat zij daarom natuurlijk hier niet aanwezig kan zijn. En ik dank u voor uw hoffelijkheid, waarde collega's, maar veeg eerst uw eigen stoep schoon. (Paragraaf 27 — Na aanneming van amendement 17)
(Gemompel)
nr.
De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Ik betreur het, mijnheer de Voorzitter, want ik probeer u al een hele tijd een teken te geven, dat het resultaat van de stemming openbaar gemaakt is en ik betreur dat omdat de uitslag van één enkele stem afhing. Ongelukkigerwijs deed mijn
De heer Guermeur (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dit onderwerp had alle aandacht van het Parlement verdiend, aangezien de immigratie een bron van moeilijkheden is voor veel gezinnen. De immigranten kennen immers behalve het verdriet van hun land gescheiden te zijn ook de pijn gescheiden te zijn van hun naasten. Dit verslag had dus in een kader moeten blijven dat het mogelijk gemaakt zou hebben het met algemene stemmen aan te nemen. Dat is niet het geval geweest, en aangezien alles wat overbodig en nutteloos is, gaan wij ons nu te buiten aan excessen die het onmogelijk maken voor deze tekst te stemmen. Ik had mij evenwel van stemming onthouden indien er geen verzwarende omstandigheid ware geweest. Deze tekst is van het begin tot het eind besproken onder invloed van een bedrieglijke toelichting, ondanks de
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/129
Guermeur uitleg die gegeven is door de Franse afgevaardigden van mijn fractie. Dit betekent dat het hele verslag in de commissie besproken is in het licht van informatie die opzettelijk vervalst was, en pas op het allerlaatste moment is de tekst van de toelichting gewijzigd. Bijgevolg zal ik in plaats van mij van stemming te onthouden tegen een tekst stemmen die besproken is in het licht van informatie die opzettelijk foutief is en gericht tegen de regering van mijn land. (Applaus van rechts) De heer Elliott (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik steun dit verslag met grote kracht, het komt precies op tijd en het is hard nodig. Ik ben blij dat de meeste positieve voorstellen daarin vervat, aangenomen zijn. Ik zou vooral het belang van de paragrafen 2,4,11 en 17 willen benadrukken die in mijn eigen land heel erg van toepassing zijn. Ik hoop dat we niet op onze lauweren gaan rusten nu dit verslag is aangenomen, maar dat we proberen druk uit te oefenen op de regeringen van die Lid-Staten die een slechte reputatie hebben wat betreft rechtszekerheid en rechtvaardigheid ten opzichte van de minderheids- en immigrantengroeperingen binnen hun landsgrenzen, opdat zij hun reputatie op dit gebied verbeteren. Ik wil benadrukken dat in de toelichting van het verslag het deel over het Verenigd Koninkrijk, volgens mijn ervaring in mijn eigen kiesdistrict; volkomen terecht kritische opmerkingen maakt en ik geloof evenzeer in de geldigheid van de kritiek op de Bondsrepubliek. Paragraaf 17 roept op tot een onmiddellijke beëindiging van de praktijk van het uitwijzen van vrouwen van immigranten als hun man sterft of als er iets anders ongelukkigs gebeurt. Ik heb zo'n tragisch geval in mijn district, waarover ik binnenkort een verklaring zal indienen. Ik hoop dat de leden er hun steun aan zullen geven. Ik kan nu niet op de details ingaan, maar er zijn talloze soortgelijke gevallen en we zouden meer rechtvaardigheidsgevoel tegenover deze mensen moeten hebben. Mevrouw Daly (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie zal zich als geheel onthouden van stemming over de resolutie. De enige reden hiervoor is dat wij de gevoelens die gisteren door de Europese Rechtse Fractie tot uitdrukking gebracht zijn verafschuwen. Ik moet zeggen dat wij de utopische en ronduit onverantwoorde tekst van dit verslag niet kunnen laten passeren. Centrum-rechts heeft alle moeite gedaan om een compromis te bereiken, maar dat bleek onmogelijk. Naar onze mening zijn de paragrafen 14 en 16 van de tekst de kern van mevrouw Heinrichs geen vragen, geen controle benadering van immigratie. Ze gaan voorbij aan de problemen van werkloosheid, raciale spanningen en overbevolking in de stadscentra; ze houden geen rekening met de gevoelens van vele etnische gemeenschappen die vrezen dat slappe controles en inreis- en vestigingsvergunningen hen onder ondragelijke druk
zouden plaatsen en, wat heel belangrijk is, ze gaan ver buiten de bevoegdheid van het Verdrag van Rome. Ik wil heel duidelijk stellen dat mijn land voldaan heeft aan de voórschiften van het Europese hof voor de rechten van de mens over de sexuele gelijkheid —- en als het dat niet gedaan had zou ik de eerste in de rij zijn om daarover te klagen. Mijn land heeft alle moeite gedaan om consistentie in alle aspecten van de wet te verkrijgeri. Ik benadruk dat de bepalingen van het Europese hof op geen enkele manier ooit de bedoelingen en doelstellingen van immigratieregels in twijfel heeft getrokken. Ik vind het een triest feit dat mijn collega's op de socialistische banken politieke munt proberen te slaan uit dit gevoelige onderwerp door onbesuisde beloften te doen waarvan ze weten dat ze deze niet waar kunnen maken. In werkelijkheid moet hun regering de regels veranderen die zij trachtten te versoepelen omdat zij de situatie niet konden volhouden. Wat wij willen zien is een hecht en eerlijk immigratiebeleid gebaseerd op realisme en niet alleen op liberalisme. Daarom zullen wij ons van stemming onthouden. De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil snel gebruik maken van de anderhalve minuut die ik heb om mijn hoop uit te spreken dat de utopie, waaraan enkele sprekers gerefereerd hebben tijdens het debat dat dit verslag afsluit, op zekere dag werkelijkheid kan worden. Omdat, mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, sommige van ons nog geloven in die utopie, de utopie dat men op een goede dag werkelijk recht zal doen wedervaren in Europa, dat men alle mannen en vrouwen beschouwt als burgers met rechten en plichten en dat sommigen niet meer gelijk zijn dan anderen, dat sommigen niet meer voordelen hebben dan anderen. In dit geval, mijnheer de Voorzitter, is het menselijk wezen dat het meest te lijden heeft de immigrantenvrouw, de vrouw die behoort tot een etnische of culturele minderheid, de vrouw die uit een land komt dat niet tot de Gemeenschap behoort en die aan de landen van diezelfde Gemeenschap haar leven, haar werk, haar inspanningen, en in de overgrote meerderheid van de gevallen, het belangrijkste bezit van een echtpaar, nl. hun kinderen, gegeven heeft. Daarom moet ik hier mijn bezwaar kenbaar maken tegen enkele uitspraken die hier gedaan zijn, speciaal van de andere kant van de zaal tegen minderheidsgroeperingen, kortom tegen vrouwen die uit andere landen komen. (Applaus van links) Mevrouw Tongue (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de amendementen zal ik dit verslag steunen. Ik beschouw het als een belangrijke stap in het proces van het aan het licht brengen van gebieden van buitensporige discriminatie en ongelijkheid die nog steeds binnen de Gemeenschap bestaan. Meestal wordt aangenomen dat immigratiewetten neutraal zijn, maar zoals wij weten discrimineren vele wetten tegen de vrouw. Een van de fundamentele rechten die veilig gesteld worden door de Europese conventie voor mensenrechten — het
Nr. 2-356/130
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Tongue recht van gezinshereniging — wordt met voeten getreden door vele Lid-Staten, in het bijzonder door mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, een land dat in dit opzicht bijzonder schuldig is wegens zijn discriminerende immigratiewetten. Het verbaast mij niet dat de conservatieve fractie zich van stemming zal onthouden over dit verslag. Die wetten in het Verenigd Koninkrijk werden door het Europese hof voor de mensenrechten in 1985 veroordeeld. De daaropvolgende wijzigingen in de wetgeving passen nu beperkingen toe op beide sexen in plaats van alleen op vrouwen. Dus hebben ze naar beneden toe een gelijkstelling tot stand gebracht, en dit gaat recht in tegen het standpunt van de EEG met betrekking tot gelijkheid. Het geval van mevrouw Ickbar in mijn eigen kiesdistrict onderstreept deze discriminatie. Zij is een Brits staatsburger die ervoor vecht om haar man Engeland binnen te krijgen. Ze moest drie keer naar Pakistan en moest er iedere keer drie maanden blijven en ze kan haar man nog steeds niet als wettig Brits staatsburger Engeland binnen krijgen. Er moet een eind komen aan deze sexistische immigratiewetten. Vrouwen en mannen moeten dezelfde vrijheid hebben om te trouwen met wie ze maar willen zonder door de staat verdacht te worden dat hun huwelijk alleen maar een truc is om een andere nationaliteit te krijgen. De heer Pearce (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, persoonlijk zal ik tegen dit verslag stemmen omdat het geen aandacht besteedt aan het belangrijkste op het gebied van immigratie, en dat is de wens van grote aantallen van onze burgers dat er geen immigratie meer moet plaatsvinden. Wij willen niet dat er nog meer immigranten de landen van de Europese Gemeenschap binnenkomen. (Interrupties) Wij hebben mensen van over de hele wereld verwelkomd, we hebben ze in onze cultuur opgenomen. Velen van hen zijn Brits, Frans, Duits of wat het maar zijn mag geworden. Maar we kunnen niet doorgaan met het opnemen van immigranten. We zullen merken dat delen van onze Lid-Staten bijna vreemde landen worden waar onze maatschappij buitenlandse culturen opgelegd krijgt die niet alleen maar bijdragen aan de verscheidenheid van culturen in onze Gemeenschap maar die er in werkelijkheid voor in de plaats komen, en die delen van vreemde systemen in ons eigen land brengen, en dat willen we niet. (Interrupties) Voor de meesten van ons is het onmogelijk om in de landen waar de immigranten vandaan komen te gaan wonen. Het lijkt mij dat een wet die goed is voor één land ook voor een ander land goed moet zijn. Ik weet dat ik spreek voor de gewone mensen — een heleboel van de gewone mensen die de lieden aan de andere kant van de zaal beweren te vertegenwoordigen. Ik spreek voor de kleine man die persoonlijk geraakt wordt door de problemen van immigratie, niet voor een hoop linkse theoretici. De boodschap is : niet meer — geen vrouwen
meer, geen grootouders meer, geen kinderen meer. In twee woorden : niet meer ! (Tekenen van onrust)
Mevrouw Braun-Moser (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, hoewel de inhoud van dit verslag, dat wil zeggen de algemene rechten van buitenlandse vrouwen in onze landen, aanzienlijk afwijkt van het gestelde onderwerp, dat wil zeggen discriminatie van vrouwen in de immigratievoorschriften, en hoewel er in sommige landen helemaal geen sprake is van immigratie in deze zin — zodat deze problematiek dus maar in enkele landen aan de orde is — had ik toch graag voor dit verslag gestemd. Helaas zit er echter een doorslaggevende fout in. In het verslag wordt niet alleen maar aanspraak gemaakt op bepaalde rechten voor alle EGonderdanen, zoals dit Parlement al heel vaak heeft gedaan, maar ook voor alle niet-EG-onderdanen, en nog wel precies dezelfde rechten ook. Mensen van buiten de EG moeten dus wat betreft het verblijfsrecht en andere mogelijkheden gelijkgesteld worden aan de EG-onderdanen, wat niet de bedoeling van de Europese integratie kan zijn en wat evenmin in de bedoeling van dit Parlement ligt.
De heer Antony (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zullen tegen dit verslag stemmen niet omdat wij ongevoelig zouden zijn voor de jammerlijke kwesties die de immigratie met zich mee heeft gebracht. Speciaal in mijn eigen land wil ik dat de kleine Viëtnameesjes die ik zelf opvoed geïntegreerd worden want zij maken deel uit van een minderheid die voor Frankrijk gekozen heeft. De harki-kinderen die zich al 25 jaar rondom mij bevinden, die wil ik ook graag in de samenleving opgenomen zien. Maar wat rhen ons vandaag voorstelt, is in onze Europese landen minderheidsgroepen op te nemen die, in plaats van gedreven te zijn door de wanhoop of door de honger, hier komen om groepen te vormen die ons Europa zullen „libaniseren". Deze tekst van mevrouw Heinrich, die een tekst van liefde wil zijn, een tekst van liefdadige utopie, wordt in werkelijkheid alleen maar gedreven door haat. Want wat is het doel, dames en heren ? Het is het scheppen van het „Lumpen-Proletariat" dat als voetvolk dient voor de Revolutie die heden ten dage in het proletariaat niet meer de speelruimte vindt die zij nodig heeft. Ziedaar in feite het probleem. De grote Russische wijsgeer Chafarevitch waarschuwt ons ervoor. De winnaar van de Nobelprijs voor de Wiskunde, zegt, kort samengevat, „Er bestaat een geweldig instinct voor zelfmoord bij jullie Westerse landen. Jullie hebben niet meer de moed jullie respectieve identiteiten bewust te accepteren, jullie ontbreekt de moed je betrokken te voelen bij het verleden. Jullie zetten dan ook je toekomst op het spel". Het is derhalve een kreet van liefde die wij hier slaken en die luidt: Zeker, wij accepteren de vreemdeling die bij ons wil komen werken, maar deze
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/131
Antony tekst, die slechts haat in zich bergt en die men ons nu voorstelt, wijzen wij af ! >i (Tekenen van onrust) Mevrouw Bjornvig (ARC), schriftelijk. — (DA) Ik wil blijk geven van mijn bewondering voor het uitgebreide en grondige werk dat nodig was voor dit verslag over de verschillende behandeling van geïmmigreerde vrouwen in de wetten en rechtshandelingen van de Gemeenschap. Ik vind het een schokkerend verhaal, vanuit het oogpunt van zowel gelijke behandeling, ethiek als mensenrechten. Uit de manier waarop geïmmigreerde vrouwen worden behandeld vergeleken met mannen in eenzelfde situatie, blijkt duidelijk hoe ver de wetgevende autoriteiten in de' meeste EG-landen in hun ideeën en houding nog afzitten van de eis tot gelijkstelling en gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Ondanks alle positieve initiatieven onthouden we ons echter van stemming omdat we ons principieel verzetten tegen een gemeenschappelijk immigratiebeleid in de EG. Hoewel de Deense wetgeving op dit gebied zeker voor verbetering vatbaar is, blijkt uit lezing van het verslag dat er nog heel wat tijd overheen zal gaan voor de overige EG-landen de Deense norm zullen halen. Het immigratiebeleid is een nationale aangelegenheid. Evenals bij andere kwesties die buiten het Verdrag van Rome vallen, verkiest mijn fractie dat Denemarken in zijn eigen tempo verder kan gaan. De heer Coimbra Martins (S), schriftelijk. — (PT) Wij zullen enthousiast vóór het verslag-Heinrich stemmen. Niet omdat wij geloven dat dit het laatste woord is over dit onderwerp, maar omdat het op alle punten die het behandelt de kwestie vooruit helpt. In de toelichting wordt bij voorbeeld geen gewag gemaakt van het vreemdelingenrecht in Spanje en Portugal, dat toepasbaar is op onderdanen van landen die geen deel uitmaken van de Gemeenschap. Het verslag gaat niet nader in op een kwestie die van zeer groot belang is : de communautaire bepalingen over het vrije personenverkeer zijn vooralsnog niet van toepassing op onderdanen van Portugal en Spanje. Het is van fundamenteel belang dat deze uitzonderingen opgeheven worden, en zeker niet later dan de termijn waarin de toetredingsverdragen voorzien voor het opnieuw bespreken en oplossen van dit vraagstuk. Het verslag analyseert heel goed de verschillende aspecten van de discriminatie ten nadele van vrouwen in de wettelijke bepalingen over immigratie. Wij zijn bijzonder gevoelig voor de beperkingen en moeilijkheden ten aanzien van de gezinshereniging, of het nu om onderdanen van de Gemeenschap gaat of om burgers van andere landen. Rechts noemt zichzelf in deze kwestie realistisch, en extreem-rechts gebruikt de kwestie op de manier die haar dierbaar is, namelijk om een zondebok aan te wijzen en gevoelens van afwijzing wakker te maken. De waarheid is echter dat, indien de immigratie beperkt of zelfs stopgezet moet worden , dit met de gezinshereniging niet kan gebeuren. Waar is ook dat tussen de landen van de Gemeenschap onderling het
begrip immigratie moet ophouden te bestaan. De burgers van de Gemeenschap kunnen, omdat zij de vrijheid van verkeer en vestiging moeten genieten, niet langer beschouwd worden als immigranten. Naar onze mening zou dit verslag — of een ander dat men zou maken over het onderwerp van de immigratie. — onderscheid moeten maken tussen toestroom en vertrek. De werkgelegenheidssituatie kan een beperking en zelfs een opschorting van de toestroom rechtvaardigen, tenminste in de gewone gevallen (dus, als het niet om politieke vluchtelingen gaat). Maar de situatie op de arbeidsmarkt kan nooit het directe of indirect dwingende vertrek van immigranten wettigen. Met andere woorden : de vreemdelingen die een land op een goede dag heeft binnengelaten als werknemers, die kan het niet verbannen wanneer de werkgelegenheidssituatie hier schijnbaar bij gebaat is. Er zijn gevallen geweest waarin de landen van herkomst vroegen om een akkoord over de beperking van de toestroom en dat ook kregen, en de ontvangstlanden feitelijk gewoon verder gingen alsof de akkoorden niet bestonden, en wel omdat de werknemers interessant waren voor het bedrijfsleven. En wanneer zij niet meer interessant waren begonnen de dwangmaatregelen tot terugkeer te verschijnen, ten minste indirect. En jawel, de vrouwen zijn dubbel zo zwaar het slachtoffer van de ongemakken van de immigratie en van de grove onbillijkheden in de wetgeving en in de respectieve reglementeringen. Slachtoffer ook in dubbel opzicht — of liever, slachtoffers van de slachtoffers — door hun ondergeschikte positie ten opzichte van de verschoppeling die de immigrant altijd blijft. De enorme verdienste van het verslag-Heinrich is gelegen in de analyse die het maakt van het verstoorde evenwicht als gevolg van de reglementeringen en de wetgevingen, en in de voorstellen die het doet om dit gebrek aan evenwicht te corrigeren. Hierbij moet nog opgemerkt worden dat, ten gevolge van de ijver van hen die de wet toepassen, de praktijk altijd erger is dan de rechtsvoorschriften, hoe slecht deze ook zijn. Voorlopig is het nodig om werknemers die in de Gemeenschap werken in landen waaruit zij niet afkomstig zijn, stemrecht toe te kennen in de gemeenteraadsverkiezingen. Het is waar dat dit een andere kwestie is dan die waarop het verslag zich richt. Maar deze kwestie komt altijd weer om de hoek kijken wanneer men het heeft over de immigratie. Het racisme en de min of meer duidelijk verklaarde oproep tot racisme, zijn weer een middel geworden om in de politiek op te klimmen. En de stem van de vreemdelingen is het middel om dit misdadige rascistische gepraat een weerwoord te laten hebben in de gemeenten waar, omdat de slechte tijden dit in de hand gewerkt hebben, dit gepraat politieke winst heeft kunnen opleveren. De heer Estgen (PPE), schriftelijk. — (FR) Hoewel ik met plezier de passages in de resolutie steun die het recht op eerbiediging van het gezinsleven verdedigen en een eind willen maken aan de inmenging van de overheid in de relatie tussen de echtelieden ; en hoewel ik meen dat
Nr. 2-356/132
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Estgen het recht op gezinshereniging bij de immigranten tot de meest elementaire rechten van de mens behoort, onafhankelijk van het geslacht van de persoon die zijn gezinsleden wil doen overkomen naar een land van de Gemeenschap ; hoewel ik voorts van mening ben dat de geïmmigreerde vrouwen dezelfde bescherming moeten kunnen genieten tegen slechte behandeling en geweldpleging binnen het gezin als de vrouwen die ingezetenen zijn van de Gemeenschap; en, ten slotte, ondanks de inspanning (die ik volkomen steun) om een berg discriminatoire maatregelen tegen de vrouwelijke immigranten te doen verdwijnen, kan ik tóch niet voor het verslag als geheel stemmen, en wel om de volgende redenen: Ten eerste, omdat mevrouw Heinrich geen enkel onderscheid, geen enkel verschil wil aanbrengen tussen onderdanen van de Gemeenschap en die van derde landen. Er moet toch een communautair recht zijn dat voorbehouden is aan de „burgers" van deze Gemeenschap. Ten tweede, omdat mevrouw Heinrich geen enkel onderscheid wenst te maken tussen getrouwde en ongetrouwde paren. Het moet evenwel zo zijn dat het huwelijk — en ik spreek natuurlijk van het burgerlijk huwelijk — nog een betekenis heeft, een eigen burgerrecht in onze samenleving; Ten derde, omdat mevrouw Heinrich te ver gaat in haar vrijgevigheid : zij eist voor de geïmmigreerde vrouwen rechten en voorrechten die geen enkele Lid-Staat in staat is om in hun geheel te waarborgen voor zijn eigen burgers (bij voorbeeld financiële bijstand om zich te laten scheiden, kosteloze cursussen onder werktijd, deelname in alle besluiten die hen betreffen enz.) of die leiden tot een ontoelaatbare laksheid. Mevrouw Fontaine (PPE), schriftelijk. — (FR) Zoals ik gisteren reeds gezegd heb onderschrijft mijn fractie een belangrijk aantal voorstellen van het verslag van mevrouw Heinrich. We hadden niettemin twee reeksen bezwaren en daarom hebben wij amendementen ingediend die vooral meer aandacht vroegen voor het communautaire recht. Weliswaar zijn enkele van onze bezwaren weggenomen doordat de amendementen aangenomen zijn, maar wij moeten vaststellen dat er nog punten zijn waar wij aarzelend tegenover staan of die wij zelfs bestrijden. Dat is speciaal het geval met paragraaf 14. Om deze reden lijkt het ons niet mogelijk onze steun te geven aan het verslag als geheel. We betreuren dat, aangezien het, ik wijs er nogmaals op, om een onderwerp van groot belang gaat. Onze fractie zal zich derhalve van stemming onthouden. Mevrouw Le Roux (COM), schriftelijk. — (FR) In talrijke landen van Europa, en speciaal in het mijne, gaat
men zich herhaaldelijk te buiten aan aanvallen tegen de immigranten. Men zou hen de schuld van de crisis in de schoenen willen schuiven. De vrouwelijke immigranten worden daarbij niet gespaard. Integendeel, het feit dat zij vrouw zijn verergert nog de moeilijkheden. De positie van de geïmmigreerde vrouw wordt dikwijls alleen maar bekeken in het kader van het gezinsherenigingsbeleid. Zij wordt niet beschouwd als een volwaardig persoon op zich zelf, maar als de begeleidster van haar man, van wie zij afhankelijk is. De arbeid die door de geïmmigreerde vrouwen wordt verricht is een realiteit : „één op de vier geïmmigreerde werknemers is een vrouw" en dat betekent in het algemeen een onderbetaalde werkkracht, langere werktijden en een onzekere betrekking. Alles moet in het werk gesteld worden ten einde de kosteloze alfabetisering en de beroepsopleiding van de immigranten te verzekeren, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt bij de toegang tot het onderwijs en zonder enige discriminatie op de arbeidsmarkt; er moet ook voorzien worden in een betere sociale bescherming van deze vrouwen en hun kinderen, en dat alles in de geest van een waarachtige gelijkheid in rechten van de migranten, mannen en vrouwen. Dit verslag heeft de verdienste dat het al deze kwesties duidelijk aan de orde stelt en dat het tastbare voorstellen doet. Daarom zullen wij vóór stemmen. . De heer Ulburghs (CTDI), schriftelijk. — Allereerst wil ik mevrouw Heinrich en de Commissie rechten van de vrouw feliciteren met dit verslag, dat ik in zijn geheel steun. Dit verslag analyseert grondig de immigratievoorschriften in het algemeen en het beschrijft de positie van de vrouw in de context van deze voorschriften. Het is een weerspiegeling van de daadwerkelijke situatie van de migrantenvrouw in het gastland. Deze migrantenvrouw ondergaat het lot van de vrouw, die in de dagelijkse praktijk in heel wat dimensies stuit op discriminatie. Voorts is ze nogmaals benadeeld als migrante : ze wordt in de immigratievoorschriften niet als een autonoom, volwaardig, zelfstandig wezen beschouwd, maar integendeel wordt ze beschouwd als een verlengstuk van de gastarbeider. In 1987 is het hoog tijd dat er in deze middeleeuwse situatie verandering komt. De geëmigreerde vrouw heeft er recht op als volwaardig en zelfstandig mens te worden behandeld, ze dient al de rechten te genieten waarvoor de verordeningen inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen reeds jaren ijveren. Na een grondige analyse van geldende wetten en voorschriften in de EEG blijkt dat Engeland zeker niet het enige land is dat de migrantenvrouw benadeelt. Spijtig genoeg geldt dit voor alle klassieke immigratielanden, Duitsland, België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland. In mijn eigen land ziet de situatie er helemaal niet rooskleurig uit. Zelfs de tweede generatie jongeren genieten helemaal niet een bevoorrecht statuut. In hun huwelijkskeuze hebben ze helemaal niet de vrije hand.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/133
Ulburghs Trouwen ze met een persoon uit het thuisland, dan kunnen ze pas na jaren (een jaar effectieve wachttijd en jaren administratieve problemen) samenwonen. In zes Brusselse gemeenten en andere Belgische gemeenten bestaat er een verbod van inschrijving van buiten landers; zelfs familieleden moeten eerst 1.001 formali teiten vervullen. Heel wat voorschriften zijn ontstaan vanuit de bezorgdheid de arbeidsmarkt te beschermen. Bestaat er niet het gevaar dat we onder economisch voorwendsel de fundamentele mensenrechten volledig met de voeten treden ? Europa moet eindelijk beginnen een Europa van de burgers te zijn, ook van de migrant, hetzij man of vrouw, en niet langer een economisch clubje! ¿
(Het Parlement neemt de res olutie aan)
'
De heer Cervetti (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzit ter, aangezien wij op dit moment onze normale werkzaamheden moeten onderbreken om onze plicht als gastheer van de president van Ierland te vervullen, verzoek ik de stemming over de verslagenGalluzzi en Larive direct na de stemming over de Europese Akte te laten plaatsvinden, aangezien dit toch maar weinig tijd in beslag zal nemen. Ik verzoek u derhalve de volgorde van onze werkzaamheden te wijzigen.
Ierse commissaris na de toetreding van Ierland tot de Gemeenschap—een historische gebeurtenis die u zelf in belangrijke en beslissende mate in de hand had gewerkt. Er is sindsdien zoveel gebeurd: de eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europese Parlement in 1979, de toetreding van drie nieuwe LidStaten en natuurlijk de grotere verantwoordelijkheid die deze instelling nog maar enkele maanden geleden door de Europese Akte is verleend. Terwijl onze Gemeenschap zich bleef ontwik kelen en doorging nieuwe uitdagingen tegemoet te treden, lieten de staatslieden en de bevolking van Ierland niet af hun eigen speciale verbondenheid met onze gemeenschappelijke zaak en gezamenlijke idealen te betuigen. De wisselwerking tussen Ierland en de rest van Europa vindt haar oorsprong vele eeuwen terug bij de heiligen en geleerden van vlak na de Romeinse tijd. D ie toewijding is in ons eigen tijdperk politiek tot uitdruk king gebracht in het lidmaatschap van Ierland van de Gemeenschap. Het eerder dit jaar gehouden referendum over de Europese Akte bood de Ierse bevolking een onverwachte, maar niettemin zinvolle gelegenheid om haar vertrouwen in onze Gemeenschap opnieuw te bevestigen. Wij waren allen zeer ingenomen met de uitslag. (Applaus)
De Voorzitter. — Er is een probleem in verband met het tijdstip van het Vragenuur. Ik zal het Parlement bij de hervatting van de vergadering om 15.00 uur daarover raadplegen. Wij hebben daarvoor nu geen tijd meer.
Mijnheer de President, met gevoelens van diep respect en grote genegenheid voor u en uw vrouw, die u vergezelt, en voor uw land en haar bevolking, heb ik de eer u te begroeten met een van uw eigen traditionele groeten : honderdduizend maal welkom ! Ik nodig u uit dit Parlement toe te spreken.
(De vergadering wordt te 12.15 uur
(Luid en langdurig applaus)
onderbroken)
VOORZITTER: LORD PLUMB - . · ' . ' "
,
:i.·'.
Voorzitter ■ ■■'■ >"■
ί I
·..■-!
.
, , . . ' .
i
6. Plechtige vergadering (De plechtige vergadering wordt te 12.30 uur geopend) Lord Plumb, Voorzitter van het Europese Parlement. — (EN) Mijnheer de President, het zij mij vergund u namens alle leden van dit Parlement zeer hartelijk welkom te heten. Het is een bijzondere eer voor dit Parlement dat u ons vandaag wilt toespreken. (Onderbreking van de heer Paisley) Mijnheer Paisley, dit is een officiële plechtigheid. Ik verzoek u rustig te blijven. In uw Parlement zou ik mij ook stil houden. (Luid en langdurig applaus) Mijnheer de President, u zult zich ongetwijfeld een eerdere gelegenheid herinneren waarbij het Parlement werd toegesproken door de President van Ierland. D ie gedenkwaardige gebeurtenis vond reeds in juni 1975 plaats, in de tijd dat u zelf in functie was als de eerste
De heer Hillary, President van Ierland. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van het Parle ment. Ik dank u, mijnheer de Voorzitter, dat u mij in de gelegenheid stelt dit eminente, democratische en Europese forum toe te spreken. Wij erkennen zonder aarzelen het belang van dit Parlement. Wij stellen er een zeer groot vertrouwen in, wij achten het zeer hoog en wij hebben goede hoop dat het overeenkomstig zijn mogelijkheden resultaten zal boeken. Wij wensen het werk van het Parlement in de jaren die voor ons liggen alle succes toe. (Na deze in het Iers uitgesproken inleiding vervolgt de heer Hillary zijn rede in het Engels) Bijna dertig jaar geleden, in maart 1958, kwam dit Parlement voor het eerst als het Europees Parlement bijeen. Bij die gelegenheid sprak de voorzitter van de EEGCommissie, de heer Hallstein, de volgende woorden over de ontwikkeling van de Europese Gemeenschap: „La force qui nous ferait marcher jusqu'au bout, ce ne serait pas la violence, ce serait la seule force devant laquelle des hommes libres s'incli nent: la force de la conviction".
Nr. 2-356/134
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Hillary De heer Hallstein sprak verder over de belangrijke rol die dit Parlement kan spelen bij het kweken van die overtuiging. Nu, dertig jaar later is het meer dan ooit nodig die overtuiging opnieuw te bevestigen en speelt dit — thans rechtstreeks gekozen — Parlement meer dan ooit een centrale rol bij het versterken van de verwachtingen die wij allen koesteren voor de toekomst van de Europese integratie. De opbouw van Europa verlangt een geslaagde combinatie van realisme en verbeeldingskracht. Verbeeldingskracht op zich of een overmaat aan realisme zou de hele onderneming van het begin af aan tot mislukken gedoemd hebben. Deze Gemeenschap in aanbouw, die onze gemeenschappelijke toekomst vertegenwoordigt, heeft soms misschien meer weg van de schijnbare chaos van een bouwterrein dan van een architectonisch meesterwerk, maar de fundering is solide en het materiaal — te weten, de inzet en het streven van onze mensen — is heel goed bestand tegen de elementen. In het bouwwerk van Europa dat geleidelijk tot stand komt, vormt het Europese Parlement de zuil van de verbeeldingskracht, verbeeldingskracht die vanzelfsprekend getemperd moet worden met realisme, net zo goed als verbeeldingskracht een matigende invloed moet hebben op de soms wat al te grote realiteitszin van de Lid-Staten. Maar het is dit Parlement dat er, samen met de Europese Commissie, voor instaat dat het zicht op vollediger Europese integratie nooit geheel en al verloren gaat onder het mengelmoes van details en de strijdige belangen die het gewone dagelijkse werk in de Gemeenschap kenmerken. Het is dit Parlement dat er temidden van de drukte en de bedrijvigheid van het communautaire bouwterrein op aandringt dat de plannen van de architect voor het geheel nooit lang uit het oog worden verloren. Een groot deel van de verwachtingen voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese Gemeenschap is afhankelijk van uw verbeeldingskracht, en het is mij daarom een bijzonder genoegen dat ik ben uitgenodigd om u vandaag toe te spreken. Het streven van Ierland naar nauwere banden met het vasteland van Europa bestond al vele eeuwen voordat wij het lidmaatschap van de Europese Gemeenschap aanvroegen. In het verre verleden waren de banden tussen ons en het vasteland van Europa lonend en waardevol. In recenter tijden spanden de gebeurtenissen samen om de cultivering van deze natuurlijke verwantschap te verhinderen. Toe wij in 1973 tot de Gemeenschap toetraden, deden wij dat met een enthousiasme dat ten dele voortkwam uit in het verleden gevestigde verwachtingen en vriendschappen. Na onze toetreding zijn wij snel in de Gemeenschap geïntegreerd — niet alleen door onze betrokkenheid bij de dagelijkse praktische werking van de Gemeenschap, maar ook doordat wij ons assimileerden met haar historische perspectieven en haar aspiraties voor de toekomst.
Als de toenmalige Ierse minister van Buitenlandse Zaken was ik verantwoordelijk voor de onderhandelingen die leidden tot het lidmaatschap van Ierland van de Gemeenschap. Ik had tevens de eer een van de ondertekenaars van het Verdrag te zijn dat Ierland in de Gemeenschap opnam. Na de toetreding van Ierland had ik het voorrecht het eerste Ierse lid van de Europese Commissie, alsmede vice-voorzitter van die instelling te zijn. Ik kan naar waarheid zeggen dat ik, hoewel de inhoud van mijn werk natuurlijk veranderde toen ik lid werd van de Commissie, de overgang gemakkelijk en vanzelfsprekend heb gevonden. Het uiteindelijke doel van mijn werk bleef in wezen hetzelfde. Als de Ierse minister van Buitenlandse Zaken streefde ik er natuurlijk niet alleen naar de belangen van Ierland tijdens de onderhandelingen te verdedigen en te bevorderen, maar zag ik ook in dat het proces waaraan ik de eer had deel te nemen — de eerste uitbreiding van de Europese Gemeenschappen — een belangrijke verdere stap vooruit betekende in het economische en politieke integratieproces van Europa. Als vice-voorzitter van de Commissie meende ik dat ik in mijn streven het communautaire belang te dienen, tevens trachtte het belang van elke Lid-Staat afzonderlijk te dienen, waaronder ook de belangen van mijn eigen land die uiteindelijk in een sterk en verenigd Europa liggen. Ik spreek u vandaag als 1er en als Europeaan in dezelfde geest toe. (Applaus) De Gemeenschap heeft in sommige opzichten meer bereikt dan haar oprichters zich hadden kunnen voorstellen. In andere opzichten is zij haar belofte niet nagekomen. Het is echter niet mijn bedoeling lang uit te weiden over de successen of de teleurstellingen van het verleden. Ik wil liever, op dit kruispunt in de ontwikkeling van de Gemeenschap, vooruitkijken — en ik weet dat dat gebruikelijk is in dit Parlement — naar de weg die voor ons ligt dan terugkeren op de weg die wij reeds samen hebben afgelegd. Het huidige debat over de hoofdaspecten van de toekomst van de Gemeenschap is door de voorzitter van de Commissie, de heer Jacques Delors, heel juist omschreven als het „rendez-vous" van de Gemeenschap „avec elle-même". Dat is een verhelderende uitspraak. Die uitspraak onderstreept dat het punt waar het om gaat niet is of de Gemeenschap iets heel anders zal worden dan haar oprichters beoogden. Het gaat er niet zozeer om of de Gemeenschap een nieuwe bestemming voor zichzelf zal zoeken, maar veeleer of de Gemeenschap bij dit rendez-vous eerlijk en positief onder ogen kan zien wat zij werkelijk is — wat zij bereikt heeft, waarin zij gefaald heeft en wat haar fundamentele doelstellingen zijn — en of zij zichzelf van het nodige kan voorzien om haar mogelijkheden in praktische resultaten om te zetten die al haar mensen ten goede komen. Het zaad van het succes werd 30 jaar geleden gezaaid door degenen die de Gemeenschap oprichtten.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/135
Hillary Het is nu en nog jarenlang een uitdaging voor ons om dat zaad volledig vrucht te doen dragen. In de laatste jaren zijn herhaaldelijk pogingen onder nomen om een weg vooruit voor de Gemeenschap uit te stippelen die het haar mogelijk moet maken effectiever te functioneren, vorderingen te maken met de ver wezenlijking van haar fundamentele doelstellingen en met succes de uitdagingen waarmee zij wordt gecon fronteerd het hoofd te bieden. Enkele van de fantasie rijkste en opbouwendste bijdragen tot dit debat, waaronder met name het ontwerpverdrag voor de Europese Unie, werden door dit Parlement geleverd. De Europese Akte die op 1 juli van kracht werd betekende het hoogtepunt van diep nadenken en langdurig beraad. Ook al gaat deze Akte niet zo ver als sommigen wel zouden hebben gewild, zij heeft niette min een lijst van werkzaamheden voor de Gemeenschap vastgesteld voor de betrekkelijk korte periode tot 1992, een lijst van werkzaamheden die zowel van verbeel dingskracht als van realiteitsbesef getuigt. D eze lijst is geen doel op zich, maar vormt een grondslag voor verdere vooruitgang. D e Gemeenschap moet nu vol doen aan de in de Europese Akte vervatte ver plichtingen. D at zal de vastbeslotenheid en de politieke wil van alle LidStaten en van alle communautaire instellingen vergen. Zoals u weet, was het voor ons in Ierland om constitutionele redenen noodzakelijk om alvorens de Europese Akte te ratificeren een, als ik de heer D elors nogmaals mag citeren, rendezvous avec nousmêmes te hebben. D e uitkomst van dat rendezvous, te weten de goedkeuring door middel van een referendum van de ratificatie door Ierland van de Europese Akte, beteken de een hernieuwe betuiging van de betrokkenheid van het Ierse volk bij de Europese Gemeenschap en haar verdere ontwikkeling. De Commissie heeft een reeks voorstellen ingediend die een vroege en besl issende proef op de som inhouden wat betreft de bereidheid van de LidStaten om hun verantwoordelijkheden onder ogen te zien en de uit de Europese Akte voortvloeiende kansen aan te grijpen. Deze voorstellen zijn bekend geworden als het D elors pakket, uit erkentelijkheid jegens de creatieve bron die in zo grote mate heeft bijgedragen tot het ontstaan ervan. Waar het in dit pakket, evenals in de daarmee corresponderende en in verband staande voorstellen die de totstandbrenging van de interne markt beogen, om gaat is niet of de Gemeenschap haar roeping moet veranderen, maar veeleer of het haar toegestaan moet worden haar roeping te vervullen. D e vraag die de Gemeenschap zich nu moet stellen is niet of zij haar koers wenst te wijzigen, maar of zij vooruitgang wil boeken via de reeds gekozen en in het Verdrag vastgelegde weg. Tijdens de in 1985 in Milaan gehouden topconferentie gaf Ierland haar ondubbelzinnige antwoord op deze vraag door zich te verklaren vóór het houden van de intergouvernementele conferentie die tot de Europese Akte zou leiden. . ,■■■■
De toekomst van de landbouw in de Gemeenschap is een van de hoofdpunten van discussie. Wederom is de vraag die rijst niet of de Gemeenschap het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet opgeven of afzwakken, want de Verdragen zouden haar dat niet toestaan. Waar het eerder om gaat is hoe wij tezamen de grondslagen van dit beleid zodanig kunnen versterken, dat het eigentijdse druk en belasting kan opvangen, onze boeren een behoorlijk bestaan garandeert, de rol van de landbouw op de lange termijn en, niet minder belangrijk, van het familiebedrijf in de sociale structuur van de Gemeen schap veiligstelt. Het hoofdstuk van de Europese Akte over de econo mische en sociale samenhang betekent een hernieuwde en versterkte verplichting de regionale ongelijkheden in de Gemeenschap te verminderen. Waar het in het huidige debat om gaat is niet de verplichting die nu formeel en nauwkeurig omschreven is in het Verdrag, maar veeleer de aanneming van de beleidsbesluiten en de verstrekking van de middelen die nodig zijn, wil het antwoord van de Gemeenschap in overeenstemming zijn met haar zeer fundamentele sociale waarden en met de feitelijke eisen van grotere economische integratie. Evenzo is van het begin af aan de verwijdering van de overgebleven handelsbelemmeringen een zo fundamen tele raison d'être van de Gemeenschap geweest dat de term „gemeenschappelijke markt" nu praktisch syno niem geworden is met de Gemeenschap. Het is niet de doelstelling die ter discussie staat, maar of wij nu de politieke wil hebben om dat doel volledig te bereiken. De vraag is niet langer of de bepalingen van het Verdrag flexibel genoeg zijn om het ons mogelijk te maken besluiten te nemen, maar of wij wel flexibel genoeg zijn om die besluiten te nemen. Ierland is bereid een constructieve rol te spelen, zoals wij altijd hebben trachten te doen, bij de pogingen om tot overeenstemming te komen over de belangrijkste punten van discussie. Net als al onze partners in de Gemeenschap zijn er bepaalde zaken die ons met zorg vervullen, met name met betrekking tot de landbouw en de economische en sociale samenhang, en wij zouden graag zien dat daarmee rekening gehouden wordt. Dat zijn geen willekeurige zorgen, die wij naar verkiezing kunnen benadrukken of negeren. Zij zijn gebaseerd op de objectieve werkelijkheid waarmee een LidStaat, waar de landbouw nog steeds een belangrijke rol speelt in de economie, wordt geconfronteerd ; voor welke LidStaat het communautaire beleid ter bevorde ring van de samenhang, dat wij krachtig steunen, een essentiel onderdeel van de totale communautaire agenda tot 1992 vormt. Juist daarom, omdat wij vastbesloten zijn in de komende jaren onze rol in de vooruitgang van de Gemeenschap volledig mee te spelen, zullen wij trachten te bereiken dat de Gemeen schap begrip opbrengt voor deze nationale zorgen en de antwoorden die zij vereisen. Wij doen dat met des te meer vertrouwen, gezien de vastberadenheid waarmee wij op nationaal niveau onze economische ver
Nr. 2-356/136
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Hillary antwoordelijkheden aanpakken, zoals zo duidelijk blijkt uit het begrotingsbeleid van de Ierse regering. De zorgen van Ierland met betrekking tot deze kwesties zijn niet strijdig met de belangen van de Gemeenschap. Ons belangrijkste doel is ervoor te zorgen dat de Gemeenschap de moed opbrengt om de besluiten te nemen die haar in staat zullen stellen de grens van haar mogelijkheden te bereiken, waardoor de bestaande beleidstakken versterkt en nieuwe beleidslijnen ontwikkeld zullen worden, teneinde haar meest fundamentele doelstellingen te verwezenlijken, en waardoor de Gemeenschap, zowel financieel als institutioneel, wordt toegerust om voor onze volkeren aspiraties in werkelijkheid om te zetten. Ik weet dat dit doel geen grotere weerklank zal vinden dan de weerklank die in dit Parlement gevonden wordt, dat rechtstreeks en op democratische wijze de aspiraties vertegenwoordigt die ik heb beschreven, en dat meer dan wie ook popelt om de lonkende mogelijkheden om te zetten in voordelen voor onze industriëlen en onze boeren, in kansen voor onze jeugd en hoop voor de werklozen en andere minder bevoordeelde groepen in de Europese samenleving. Aan het eind van de onderhandelingen in Brussel kan, buiten het communautaire jargon en de onbegrijpelijke letterwoorden om, de zwaar bevochten hoek de weg vrijmaken voor het moeizaam bereikte compromis. De Gemeenschap is er uiteindelijk voor de mensen van Europa, voor deze generatie en de volgende generaties. Daarom is de toekomst van Europa onverbrekelijk verbonden met dit democratische forum : het belang van dit Parlement in twijfel trekken zou gelijk staan met de eigenlijke aard van de Gemeenschap in twijfel trekken. Betwisting van de uitbreiding van de rol van het Parlement in het besluitvormingsproces van de Gemeenschap komt neer op afremming van het Europese integratieproces zelf. (Applaus) De Gemeenschap is naar mijn mening niet altijd haar eigen beste publiciteitsagent. Begrotingsgeschillen en de problemen van alle dag om tot een oplossing ervan te komen, overheersen soms in het beeld dat onze mensen van Europa hebben en maken ons blind voor de stroom van vooruitgang die in het korte tijdsbestek van 30 jaar tot stand is gebracht. Zelfgenoegzaamheid is misplaatst en destructief, maar wij zouden er evenzeer verkeerd aan doen de toekomst met veel te weinig zelfvertrouwen of te onzeker tegemoet te zien. Het verschijnsel „Europessimisme" dat zich voordoet, is overdreven. Misschien is het de onvermijdelijke keerzijde van onze betrokkenheid bij Europa en van het enthousiasme waarmee wij haar opbouw in de kortst mogelijke tijd zo ver mogelijk willen doorvoeren. Omdat wij onszelf hoge idealen stellen — en het is juist en noodzakelijk dat wij dat doen, want de Gemeenschap kan niet stilstaan, zinkt de moed ons soms in de schoenen en verliezen wij de hoop ze te verwezenlijken. Wij moeten iedere neiging tot verlies van vertrouwen de kop indrukken. De oprichters van de Gemeenschap waren zo wijs dat zij inzagen dat zij stap voor stap opgebouwd moet worden. Ik ben zelf de mening toegedaan dat u in het Parlement en uw
collega's van de andere instellingen en de Lid-Staten, wat betreft de huidige verantwoordelijkheid voor dit proces, zich in vele opzichten bijzonder gelukkig mag prijzen dat u over een nauwkeurig omschreven, in de Europese Akte vastgelegde, agenda voor de eerstvolgende jaren beschikt. Dit is geen tijd voor zelfbeschouwing, dit is een tijd voor ontwikkeling, het is duidelijk welke besluiten er op grond van deze agenda genomen moeten worden. Het is uw taak en u bent in de gelegenheid om ze uit te voeren. Achter de onmiddellijke uitdaging ligt het Europa van de eeuwwisseling. Nieuwe technologieën, sommige misschien nog onvoorstelbaar, die van invloed zullen zijn op de communicatiemiddelen, het vervoer, de materialen, zullen een diepgaande verandering betekenen voor onze wereld en de wijze waarop wij daarop moeten reageren. Het vooruitzicht is ontmoedigend, maar niet in het minst voor mijn eigen land met de jongste bevolking van Europa. Het is ook een opwindend vooruitzicht en vraagt dringend om een communautaire reactie. De Gemeenschap richt haar aandacht reeds op en bestemt haar middelen al voor dit verre verschiet. Haar bereidheid om deze nieuwe wereld tegemoet te treden, zal in sterke mate afhangen van het succes dat geboekt wordt met de aanpak van de agenda tot 1992. Van dat succes hangt af of de Gemeenschap in staat zal zijn effectief en constructief te concurreren met onze partners in de geïndustrialiseerde wereld, de voortdurende associatie met de ontwikkelingslanden tot samenwerking en steun te versterken, de essentiële openheid in onze internationale betrekkingen te bevorderen, die een drijvende kracht vormt in de rol die de Gemeenschap speelt bij het bereiken van vrede en rechtvaardigheid in de wereld, en tenslotte, maar wel van doorslaggevende betekenis, of zij in staat zal zijn onze burgers nu nieuwe en tastbare bewijzen te leveren van de voordelen waarmee de Gemeenschap hun belangen kan dienen. Waarom zouden wij, gesteund door de rijkdom van het erfgoed van Europa, de overvloed en grote verscheidenheid aan middelen waarover wij beschikken, de kracht van onze vastbeslotenheid, de taak die ons wacht niet vol vertrouwen uitvoeren ? Mijnheer de Voorzitter, in het begin van mijn toespraak had ik het over de opbouw van het bouwwerk van de Europese Gemeenschap, over het bouwterrein waarop wij allen slechts nederige handwerkslieden zijn. Wij lijken op de ambachtslieden uit het verleden die hun leven wijdden aan de bouw van cathedralen waarvan zij wisten dat zij ze nooit af zouden zien. Terwijl wij in ons eigen kleine hoekje van de steigers voortploeteren, moeten wij zo reëel zijn om onze bijzondere vaardigheden te gebruiken voor het werk dat binnen handbereik ligt. Wij moeten soms echter ook de verbeeldingskracht en de vastbeslotenheid hebben — zoals u, leden van het Europese Parlement, meer dan wie ook hebt — om naar de top van de oprijzende torenspits te klimmen om na te denken over de omvang, het belang en het historisch perspectief van onze taak. Er is geen duidelijker symbool, of voorbeeld, van de integratie van
Nr. 2356/137
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87 Hillary
Europa dan dit Parlement en deze zaal waarin u, de rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van alle mensen van de Europese Gemeenschap, in ons aller belang beraadslaagt. Mijnheer de Voorzitter, leden van het Parlement van Europa, ik prijs u om uw verbeeldingskracht en uw vastberadenheid. Ik twijfel er niet aan of uw inspan ningen ten behoeve van ons allen zullen, ondanks de onvermijdelijke teleurstellingen en tegenslagen, ruim schoots de moeite waard blijken. (Luid en langdurig applaus) Lord Plumb, Voorzitter van het Europese Parlement. — (EN) Mijnheer de President, het zij mij vergund om namens dit Parlement onze zeer oprechte dank en' waardering uit te spreken voor de sterk inspirerende woorden die u vandaag tot ons gericht hebt. U kunt erop vertrouwen dat wij in dit Parlement geen moeite zullen sparen om de principes en de idealen die u, mijnheer de President, opnieuw hebt bevestigd, te blijven verdedigen. Dank u voor uw aanwezigheid. (De plechtige vergadering wordt te 13.00 uur gesloten. — De vergadering wordt om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: D E HEER CLINTON Ondervoorzitter De Voorzitter. — Alvorens verder te gaan met de agenda van vandaag, moet ik een mededeling doen betreffende een incident dat zich in de zaal voordeed, vlak nadat de plechtige vergadering was beëindigd. Zoals sommigen van u wellicht zullen weten, viel een van de televisielampen van het plafond en kwam tussen de zitplaatsen van de leden terecht. D e bevoegde autoriteiten werden onmiddellijk op de hoogte gesteld en hebben inmiddels de betrokken apparatuur grondig onderzocht. Hun eerste indruk is dat het ongeluk door niets anders dan een mechanische fout werd ver pprzaakt. In afwachting van een vplledig rappprt van de autpriteiten zijn alle lampen van hetzelfde type uit de zaal verwijderd om te voorkomen dat de leden van het Parlement ook maar enig gevaar lopen. Mevrouw Crawley (S). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Zoudt u zo goed willen zijn mij een ogenblik aan te horen. In de vergadering van vanmorgen legde de heer Pearce, tijdens de stemver klaringen betreffende het verslagHeinrich, een stem verklaring af die volgens mij en verscheidene collega's in dit Parlement de grenzen van de betamelijkheid overschreed en meningen bevatte die strijdig waren met de meningen die Lord Plumb en dit Parlement naar voren gebracht hebben inzake racisme en vreemdelin genhaat. Ik zou willen vragen of de inhoud van de stemverklaring van de heer Pearce over het verslag
Heinrich aan de Commissie Reglement kan worden voorgelegd. ■ -
·.
. , : -'
¡..ι.··; . ι
ί
:.,:'
.· ·· υ . ..
De Voorzitter. — Ja, dat levert geen problemen op. Dat zal gebeuren, mevrouw Crawley. 7. Agenda De Voorzitter. — Ik moet het Parlement het voorstel voorleggen dat de heer Cervetti aan het eind van de vergadering van vanmorgen deed betreffende de agenda van vandaag. De heer Cervetti stelde voor dat wij tijdens de vanmiddag om vijf uur te houden stemming niet alleen stemmen over het verslag-Bueno Vicente, dat onder de Europese Akte valt, maar ook over het verslag-Larive en het verslag-Galluzzi, omdat het niet mogelijk was daarover vanmorgen te stemmen. Ik moet er op wijzen dat de stemming over deze verslagen waarschijnlijk anderhalf uur in beslag zal nemen, terwijl er op dit moment slechts een half uur stemtijd is gepland. Dat betekent derhalve dat het Vragenuur een uur wordt verschoven en om 18.30 uur in plaats van 17.30 uur zal beginnen. Het Vragenuur zou dan ook tot dertig minuten verkort worden, aangezien de vertegen woordiger van de Raad niet langer dan tot 19.00 uur aanwezig kan zijn, de op de agenda voor vandaag vastgestelde tijd waarop de vergadering wordt beëindigd. ·:
f.
..·.·;'.
·"
. .:..?
:,
!
, ;'.
.
',i·.:
-'
Mevrouw Crawley (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb er begrip voor dat wij soms flexibel moeten zijn wat ons tijdschema betreft, maar ik wil alleen laten notuleren dat het Vragenuur een bijzonder belangrijk onderdeel van de agenda van dit Parlement is : het is een van de weinige keren dat de leden van het Parlement rechtstreeks contact hebben met de Commissie, de Raad en de vertegenwoordigers van de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen. Het is werkelijk van zeer groot belang. Hoewel het voor de hand ligt dat wij zo flexibel mogelijk zullen zijn, geloof ik toch dat ik mij hierin door velen gesteund mag weten. De Voorzitter. — Mevrouw Crawley, wij denken er allen net zo over als u. De heer Seligman (ED). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Wij zouden ons nooit in deze situatie bevonden hebben, als wij niet over de 45 paragrafen van de resolutie-Heinrich en een groot aantal amendementen moesten stemmen. Kunnen wij geen beperking van het aantal paragrafen en bladzijden van resoluties afdwingen ? De Voorzitter. — Wij moeten het voorstel onmiddellijk in stemming brengen. Vergeet u niet dat wij, zoals de zaken er nu voorstaan, slechts dertig minuten voor het Vragenuur hebben.
Nr. 2-356/138
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Voorzitter Als het verzoek wordt ingewilligd, zullen wij dus te 17.00 uur over het verslag-Bueno Vicente, het verslagLarive en het verslag-Galluzzi stemmen en zal het Vragenuur tot dertig minuten verkort worden en de vergadering te 19.00 uur beëindigd worden. Als het verzoek wordt verworpen, zal de agenda voor vandaag gelijk blijven en zullen het verslag-Larive en het verslag-Galluzzi morgen in stemming worden gebracht. (Het Parlement neemt het voorstel aan) (]) 8. Voor de bouw bestemde
produkten
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doe. A2153/87) van de heer Bueno Vicente, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad (COM(86) 756 def. — doc. C2-202/86) voor een richtlijn van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der LidStaten inzake voor de bouw bestemde produkten De heer Bueno Vicente (S), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat ik namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid indien, gaat akkoord met de richtlijn betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde produkten. Naar onze mening vormt deze richtlijn een belangrijke schakel bij het opheffen van technische barrières die een vrij verkeer en het op de markt brengen van goederen en produkten en derhalve de totstandkoming van de grote interne Europese markt belemmeren. Deze communautaire norm tracht te bewerkstelligen dat de voor de bouw bestemde produkten die in de Lid-Staten vervaardigd worden, vanaf 1989 in de gehele Gemeenschap op de markt gebracht kunnen worden, beantwoorden aan kwaliteitsgaranties en onder het merk EG actief kunnen concurreren buiten de Europese grenzen. Om deze redenen stijgt het belang van deze richtlijn ver uit boven een louter technisch niveau om hoogten van werkelijk economisch belang te bereiken. Ongetwijfeld zal de gehele Europese bouwsector voordeel behalen aan het van kracht worden van deze richtlijn. Een sector die nu weinig verenigd, zeer complex en kwetsbaar is, maar die ruwweg meer dan een miljoen bedrijven omvat, ongeveer 7,5 miljoen mensen werk verschaft en in 1986 een investeringsbedrag in de orde van 315 000 miljoen Ecu vertegenwoordigde. Het is de bedoeling dat in de toekomst geen enkele LidStaat zich verzet tegen het op de markt brengen van produkten die beantwoorden aan bepaalde fundamentele eisen die het kernpunt van de richtlijn vormen. Deze Í1) Samenstelling van de commissies — Begrotingsvraagstukken: zie notulen.
essentiële eisen hebben betrekking op de mechanische weerstand, de brandveiligheid, de hygiëne, de gezondheid en het milieu, de gebruiksveiligheid, de duurzaamheid van de materialen, de geluidsbescherming en energiebesparing. Elke eis zal in de toekomst leiden tot het opstellen van één of meerdere Eurocodes die de nodige technische specificaties zullen bevatten alsmede de onmisbare reken- en controlemethoden om vast te stellen of het produkt voldoet aan de fundamentele eisen. Het algemeen en particulier nakomen van deze eisen zal afhangen van het tot stand komen van de volgende methodologische reglementeringen: de Europese normen, de Europese technische goedkeuring of de nationale technische specificaties. De Europese normen, mijnheer de Voorzitter — waarvan er nu slechts enkele bestaan —, zullen geleidelijk aan vastgesteld worden in het kader van het Europees Normalisatiecentrum en van het Europees Nprmalisatiecentrum vpor Elektriciteit, uiteraard in relatie tot de omvang van de industriële produktie en wel uitsluitend voor welbekende produkten. Voor nieuwe produkten — waarvan er steeds meer komen —, dat wil zeggen, voor de innovatie, zal er een Europese technische goedkeuring in het leven geroepen worden die, in ieder afzonderlijk geval, een nationale instantie zal aanwijzen die valt onder de Europese Unie voor de technische goedkeuring, aan de hand van enkele richtlijnen, opgesteld in opdracht van de Europese Commissie. Deze goedkeuringsinstantie zal sneller kunnen optreden en zal bijdragen tot een sneller op de markt brengen van de produkten. Wij hopen dat deze procedure niet gehinderd zal worden door verboden op grond van normen die slechts in één of enkele Lid-Staten bestaan. Wij staan geheel achter deze procedure. En tenslotte, wanneer er geen Europese normen of Europese technische goedkeuringen bestaan, zal de conformiteit met de fundamentele eisen vastgesteld worden aan de hand van nationale normen die uiteraard opgesteld zullen moeten worden overeenkomstig de fundamentele eisen. Het mechanisme is daardoor flexibel en biedt de consument een hoge mate van bescherming aangezien iedere Lid-Staat die vaststelt dat een produkt — ofschoon in overeenstemming met de bepalingen in deze richtlijn —, een gevaar oplevert voor de veiligheid of voor de gezondheid, dit produkt voorlopig zal kunnen verbieden of het gebruik en het op de markt brengen ervan aan speciale voorwaarden zal kunnen onderwerpen. Naar onze mening is een zeer belangrijk punt van de richtlijn het oprichten van een permanent comité voor de bouw, bestaande uit twee vertegenwoordigers van elke Lid-Staat en onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie. Dit comité, waarvan het wenselijk is dat de Europese consumentenorganisaties hier naar behoren in vertegenwoordigd zijn, zal taken vervullen met betrekking tot een sector
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/139
Bueno Vicente die van groot belang is voor de Gemeenschap, namelijk de bouw. Houdt u er rekening mee, dames en heren afgevaardigden, dat dit comité zich zal moeten uitspreken — en vandaar het belang ervan — over kwesties betreffende de uitvoering en praktische toepassing van de richtlijn. Om deze reden zou het wenselijk zijn dat de nationale bestuurlijke instanties zich niet bemoeien met het functioneren van dit comité. Tenslotte wil ik met grote tevredenheid wijzen op het instellen van het EG-merk dat op ieder Europees produkt aangebracht moet zijn, wegens het, misschien symbolische, belang dat dit detail natuurlijk heeft ten aanzien van de concurrentie met produkten die in andere landen vervaardigd zijn, zoals bijvoorbeeld' Noord-Amerika en Japan. Niettemin baart het mij zorgen dat de richtlijn geen sancties overweegt voor gevallen van misbruik van dit merk. Tot besluit, mijnheer de Voorzitter, moet ik erop wijzen dat de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer en de Commissie energie, onderzoek en technologie unaniem een positief oordeel over het verslag gegeven hebben. Daarom hoop ik dat wij, overeenkomstig de procedure van samenwerking waaraan dit verslag onderworpen is, tussen alle communautaire instellingen een voortreffelijke wet tot stand brengen die eraan meewerkt dat er in de toekomst een werkelijke Europese bouwsector komt die naar buiten toe actief en concurrerend is en die de consument zekerheid en kwaliteit biedt. (Applaus) De heer Papoutsis (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, ondanks dat maar weinige maanden zijn verstreken sinds de Europese Akte inwerking is getreden, nemen de vragen die voortvloeien uit de manier waarop de Interne Markt tot stand moet worden gebracht, alleen maar toe. Deze vragen hebben betrekking op de verstorende effecten wat betreft de ontwikkeling die een middelmatige en gelijkgetrokken manier om de interne markt tot stand te brengen kan hebben op de Lid-Staten. Het is duidelijk dat een dergelijke manier om een van de hoogste doelstellingen van de Europese Akte te bereiken negatieve effecten kan sorteren, zowel op de interne eenheid en samenhang als op het politieke evenwicht dat met de ondertekening van de Europese Akte tussen de Lid-Staten is bereikt. De ontwerp-richtlijn van de Commissie, die wij zo dadelijk zullen goedkeuren, houdt daarmee verband, zoals ook zo veel andere richtlijnen verband houden met het bovenstaande. Daarom moet er bijzondere aandacht worden geschonken aan de manier waarop de richtlijn wordt toegepast, en de overige instellingen van de Gemeenschap moeten zich bijzonder ontvankelijk en flexibel opstellen tegenover economische vraagstukken die in de Lid-Staten bestaan op het gebied van de bouw. De doelstellingen van de richtlijn zijn wettelijk en het is werkelijk noodzakelijk dat zij worden bereikt omdat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuurs-
rechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde produkten absoluut noodzakelijk is. De opheffing van de technische belemmeringen voor het vrije verkeer van dit soort produkten vormt een hoofdbestanddeel van de totstandbrenging van de interne markt. Deze constatering krijgt des te meer gewicht als wij drie aspecten van de bouwsector in de Gemeenschap voor ogen houden. Ten eerste omvat deze sector meer dan 1 miljoen ondernemingen en 7,5 miljoen werknemers. Ten tweede is het een bedrijfstak die in alle Lid-Staten in een kritieke situatie verkeert, vooral in de Lid-Staten met een laag ontwikkelingspeil. En ten derde worden in deze sector bouwprodukten gebruikt die resulteren uit vele verbindingen, van produkten en functies; de markt van deze produkten wordt gekenmerkt door een grote omvang, een ingewikkeld karakter en de voortdurende technische ontdekkingen en innovaties waaraan de bestanddelen onderhevig zijn. Alleen al uit deze gegevens blijkt hoe nodig het is zeer snelle en soepele procedures vast te stellen voor normalisatie en technische goedkeuring op Europees en nationaal niveau. De noodzaak om de doelstellingen van de richtlijn te bereiken vloeit eveneens voort uit het feit dat de Europese markt van produkten voor de bouw gekenmerkt wordt door een overvloed aan nationale normen en een beperkt aantal Europese normen. Daarom krijgt ook het goederenverkeer van deze produkten aan de nationale grenzen met veel moeilijkheden te maken. Het doel van de richtlijn is derhalve volledig gerechtvaardigd, namelijk dat zodra een produkt conform is met de fundamentele eisen geen enkele Lid-Staat zich in principe kan verzetten tegen het in de handel brengen ervan. Tegelijkertijd zullen op deze manier sommige LidStaten niet langer meer onaanvaardbare methoden kunnen hanteren in de handel binnen de Gemeenschap van produkten voor de bouw en evenmin trouwens in de algemene handel. Op grond van deze methoden wordt, wanneer sommige concurrerende produkten niet voldoen aan zogenaamde fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen enz., ofwel de invoer van deze produkten uit een andere Lid-Staat verboden ofwel de voorkeur gegeven aan produkten uit derde landen. Wij moeten tevens niet vergeten dat de eenmaking van de markt van de produkten voor de bouw door middel van de eenmaking van de technische normen, met dien verstande dat de interne markt niet kapot zal worden gemaakt door ongewenste en onrechtvaardige uitsluitingen van basisprodukten van de Lid-Staten, de concurrentiepositie van de Europese bouwindustrie aanzienlijk zal verbeteren, ook wat betreft de buitenlandse handel. Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het verslag van de heer Bueno Vicente geloof ik dat mijn collega veel in het werk heeft gesteld om ons een verslag te laten goedkeuren dat dezelfde positieve strekking heeft als de ontwerp-richtlijn.
Nr. 2356/140
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Papoutsis Met de ingediende amendementen wordt geen enkele wezenlijke wijziging aangebracht in het karakter en de doelstellingen van de onderhavige richtlijn, behalve dan wanneer er wordt gewezen op de noodzaak de eenheid van de interne markt zeker te stellen en te handhaven. Het gevaar is aanwezig, mijnheer de Voorzitter, dat het evenwicht en de eenheid van de interne markt worden verstoord, en het is mogelijk dat dit ook daadwerkelijk gebeurt als de richtlijn in werking gaat treden zonder dat er rekening wordt gehouden met nationale bijzon dere kenmerken en cruciale behoeften. Het gevaar bestaat dat de Europese of ook de nationale comité's voor normalisatie en technische goedkeuring niet de nodige aandacht zullen besteden aan bijzondere kenmerken wat betreft de ontwikkeling, of dat ze zich afzijdig zullen houden bij de toekenning van een noodzakelijke goedkeuring voor een produkt of een land. Daarom kan het gevaar van een misplaatst beroep op de vrijwaringsclausule van artikel 21 van de richtlijn en de onterechte algemene formulering van de „eisen van algemeen belang" van twee kanten komen. Het kan namelijk voortvloeien uit beschermende bepalingen van de LidStaten, maar ook door falende handelswijzen en beslissingen van de Europese comité's van normalisatie en technische goedkeuring. Om al deze redenen, mijnheer de Voorzitter, ben ik van mening dat mijn inleidende opmerkingen volledig gerechtvaardigd zijn, evenals het aantal vragen dat begint toe te nemen, zowel wat betreft de succesvolle totstandbrenging van de interne markt, als wat betreft de instandhouding van het positieve samenspel van de politieke krachten dat de rechtsgrond is geweest voor de Europese Akte en dat daarvan tot nu tpe de ver wezenlijking is. De Spcialistische Fractie, mijnheer de Vpprzitter, zal vppr de pntwerprichtlijn en het verslag van de heer Bueno Vicente stemmen. De heer Herman (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, een markt waar 350 miljard Ecu in omgaat en waar 7 500 000 banen mee gemoeid zijn, verdient onze aandacht. Het is wellicht vreemd dat de Gemeenschap pas in 1987 deze bedrijfstak wil gaan harmoniseren en er nieuwe mogelijkheden scheppen voor openheid en concurrentie. Hoog tijd dus dat we daar werk van maken, ι We zijn dan ook uitermate gelukkig dat we vandaag dit document behandelen. Tot mijn genoegen kan ik zeggen dat mijn fractie er vierkant achter staat en dat dat ook geldt voor de meeste fracties, wellicht zelfs voor alle. Bij een paar punten heb ik toch nog vragen. Ik was niet weinig verbaasd toen ik zag dat de Commissie ons een document voorlegt waarin ze als rechtsgrondslag voor de interventie artikel 100 kiest en niet artikel 101. D e Europese Akte is toch al geruime tijd geratificeerd en het is toch vreemd dat de Commissie dat gegeven nog niet in haar tekst heeft opgenomen. Ik neem aan dat ze zich niet zal verzetten tegen het amendement dat het Parlement hopelijk aanneemt. Het zou me verbazen als het
Parlement dat niet zou doen want zo krijgen we een duidelijker stem in het kapittel. Sommige amendemen ten verwonderen me ook. Het amendement waarin een vertegenwoordiging van de consumenten wordt voorge steld is natuurlijk een delicate zaak. Ik stem er dan ook niet voor: het voorgestelde compromisamendement lijkt me een vrome wens nu het zo moeilijk blijkt in de huidige structuur van de „comitologie" deze wens van de consumenten te realiseren. In amendement nr. 2 wordt de keuzevrijheid van de landen beperkt — en dat vraagt zorgvuldig beraad. D e beide door de heer Bueno Vincente voorgestelde woorden dienen dan ook te worden toegevoegd. Ik zeg dat omdat in de commissie de meningen verdeeld waren en de bedoeling van dit amendement niet helemaal begrepen was. Sommigen meenden namelijk dat door dit amendement de willekeur van de nationale over heden nog versterkt zou worden. Hier gaat het erom die te beperken. Ik meen dat iedereen inziet dat wille we de markt openstellen voor concurren tie, de LidStaten geen vrijwaringsclausules moeten kunnen inroepen. Mijn uiterst korte commentaar wil ik afronden met de mededeling dat we de overige amendementen steunen en hopen dat we, aangezien hier de overleg en samenwerkingsprocedure geldt tussen het Parlement, de Commissie en de Raad, er spoed achter zetten om deze procedure geloofwaardig te maken. Ik hoop dat de Commissie er tijdens de komende debatten bij de Raad op aandringt dat deze tekst, waar alle fracties achter staan, als voorbeeld kan dienen van de doelmatigheid en snelheid van deze procedure. De heer D evèze (D R). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, neemt u me deze wat olijke motie voor de procedure niet kwalijk maar ik had al vóór de heer Herman het woord gevraagd. Ik zou onze socialistische collega die voor hem heeft gesproken en die ons vanochtend heeft aangevallen over het absenteïsme erop willen wijzen dat mevrouw Lehideux gisteravond haar voet heeft gebro ken. Ik wil dat nu een officiële foto van de banken ter linkerzijde wordt genomen en dat die bij de notulen wordt gevoegd. Ik stel in ieder geval vast dat als links geen gebrek aan agressiviteit vertoont, evenmin eetlust vertoont. De Voorzitter. — Mijnheer D evèze, er zal nota worden genomen van uw opmerking. De heer de Ferranti (ED ). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik mijn benen niet heb bezeerd en ik ben zeer verheugd dat ik aan dit debat kan deelnemen en de rapporteur kan complimenteren met en dank zeggen voor zijn verslag. Het zij mij vergund hem slechts te zeggen dat onze fractie eigenlijk niet erg ingenomen is met de beperking die in artikel 21 wordt opgelegd door de woorden „in de zin van artikel 2, lid 2" in te voegen. Het is beslist geen punt waarvoor wij 260 stemmen zouden willen werven
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/141
de Ferranti om bij de tweede lezing tegen te stemmen, maar wij vinden het wel een onnodige beperking en mijn fractie zou liever zien dat de Commissie dat bepaalde amendement verwerpt. Zou ik de commissaris mogen zeggen dat dit een van de 300 stappen is die hij moet nemen om zijn grote doel te bereiken en dat ik er niet aan twijfel of deze stap zal door dit Parlement goedgekeurd worden en een belangrijke stap zijn? Zou ik via u, mijnheer de Voorzitter, de commissaris mogen gelukwensen met de indiening van dit voorstel, temeer daar dit volgens de nieuwe procedure is gebeurd, en daaraan een enkel woord voor allen die op de publieke tribune zitten mogen toevoe gen? Zij vragen zich waarschijnlijk af wat er in vredesnaam aan de hand is, waarom wij in 's hemelsnaam een debat moeten wijden aan zo'n technisch onderwerp. Enigszins in tegenspraak met hetgeen de heer Herman heeft gezegd, zou ik hen en misschien via hen hun gezinnen en de miljoenen mensen in de gehele Gemeenschap die een huis bewonen, willen zeggen dat dit geen richtlijn is ten voordele van het bouwbedrijf. Het is ook geen richtlijn ten gunste van de werknemers in de bouwsector of degenen die daarin investeren. Het is een richtlijn ten nutte van de mensen die huizen kopen of bewonen, d.w.z. ons allen. Als wij deze richtlijn goedkeuren, is het veel waarschijnlijker dat er meer geïnvesteerd zal worden in nieuwe produkten, meer geïnvesteerd in het op de markt brengen van deze produkten verspreid over de gehele Gemeenschap. Omdat er een communautaire markt is, is de kans groter dat er hogere bedragen geïnvesteerd zullen worden en dat de investeringen betere resultaten zullen opleveren. D at betekent dat wij allen met het verstrijken der jaren in betere huizen zullen wonen, gebouwd van betere materialen, met betere ramen, betere deurknoppen, betere douches, en beter wat betreft alle andere voorzieningen die nodig zijn in een huis. D it is een richtlijn die de consument ten goede komt. De gedachte die aan het Witboek van Lord Cockfield ten grondslag ligt en de verwezenlijking van de interne markt in 1992 moet ons, consumenten, allen ten voordeel strekken. D aar is deze richtlijn voor, om ons betere produkten te bezorgen. Een ieder die de Verenigde Staten bezoekt weet drommels goed dat op die enorme markt de materialen en componenten die voor een huis gebruikt worden, veel beter zijn dan in Europa, omdat de Verenigde Staten een reusachtige interne markt hebben. Het verheugt mij werkelijk zeer dat ik enkele woorden mag zeggen ter ondersteuning van het voorstel van de Commissie en ik hoop dat de Raad het zal aannemen. Ik moet hier echter tot besluit aan toevoegen dat er jarenlang bezwaar is gemaakt tegen deze specifieke richtlijn. Ik herinner mij dat meer dan 15 jaar geleden een van die bezwaren het feit betrof dat de Britse markt gebruik maakte van steigerbuizen die een iets dikkere wand hadden dan de buizen die de Steigerfabrikanten van het vasteland van Europa produceerden. Als wij deze richtlijn hadden ingevoerd, had dat de afdanking
.f!:/·
van miljoenen steigerbuizen in het Verenigd Koninklijk tot gevolg gehad. Wat een flauwekul was dat allemaal ! En typerend voor het soort bezwaren dat tegen dit soort richtlijn wordt ingebracht ! Ik hoop van ganser harte dat allen die in het verleden dat bezwaar maakten deze les indachtig zullen zijn en dat zij deze werkelijke vooruitgang, hoe klein ook, voor degenen die een huis bewonen, geestdriftig zullen steunen, ι De heer Bueno Vicente (S), rapporteur. — (ES) Ik bied mijn verontschuldigingen aan dat ik nu, op een ongelegen moment, het woord neem en over een ander onderwerp dan mijn verslag, maar ik geloof dat ik uit de mond van de ultrarechtse afgevaardigde die hier tegenover zit gehoord heb, dat ik vanmorgen het woord genomen heb om één van zijn collega's aan te vallen die een voet gebroken heeft of zoiets. Mijnheer de Voorzitter, ik wil hier duidelijk stellen dat ik vanmorgen over geen enkele zaak het woord heb gevoerd. • .'■■■! .¡.' ' '.
υ··· \'
. - ,i
i
,ι·
.:.
■.·';. '■. ■ ..·;! Λ ■/'-:■■
De heer Amaral (LD R). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het voorstel voor een richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen inzake voor de bouw bestemde produkten dat de Commissie ons voorlegt, vormt naar onze mening een belangrijke stap in de richting van de totstandko ming van de interne markt, die nog steeds voor 1992 aangekondigd wordt, zoals voorzien in de Europese Akte. Het gaat in dit geval om het aanbrengen van normen die steeds meer een communautair karakter krijgen en zeker steeds veeleisender worden. D eze normen dienen zodanig opgesteld te worden dat zij de burgers een grotere mate van bescherming verschaffen ter zake van de gezondheid, het instandhouden van een goede hygiëne en voorts de waarborg tegen geluidsoverlast. Met al deze doelstellingen zijn wij het geheel en al eens. Sterker nog, wij juichen toe wat deze richtlijn kan betekenen voor het waarborgen van de kwaliteit en de duurzaamheid van onze particuliere en openbare bouw in de civiele sfeer en van de openbare werken. Wij hebben, ieder van ons in zijn eigen land, het idée dat de gebruikers van dit soort goederen, en dat zijn wij allen, niet altijd de beste gebruiksvoorwaarden tegen ' de laagste kosten genieten, ten gevolge van de vaak voorkomende snelle aftakeling van onze openbare en particuliere gebouwen en andere constructiewerken. Wij zijn het derhalve in essentie eens met de strekking van deze richtlijn, waarbij het echter wel belangrijk is te benadrukken dat het onontbeerlijk is dat deze richtlijn geen achterdeurtjes mag bevatten die het mogelijk maken dat de doelstellingen van de richtlijn uiteindelijk toch weer gedwarsboomd worden. De enige opmerking die we tegenover de Commissie zouden willen maken, is dat het met het oog op de zinvolheid van deze richtlijn onontbeerlijk is dat in elk land de technische controle mechanismen geschapen worden die nodig zijn voor de juiste en volledige toepassing van de bepalingen van deze richtlijn. Het gaat, zeker in de minder rijke landen,
Nr. 2-356/142
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Amaral om een grote maar belangrijke investering, deshalve het ons vanzelfsprekend lijkt dat de Commissie en de Raad opmerkzaam gemaakt worden op de noodzaak te zorgen voor de nodige materiële ondersteuning. De heer Telkämper (ARC). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wat een vervelend onderwerp is dit! Dat was mijn eerste reactie. Of was uw indruk van dit verslag, waarin het om gelijktrekking van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake bouwprodukten gaat, soms anders ? De strekking ervan is echter zeer beladen. Hier botsen twee belangen. Aan de ene kant het streven technische belemmeringen voor het goederenverkeer weg te nemen, aan de andere kant een toegenomen bewustzijn bij de bevolking ten aanzien van de bedreiging voor gezondheid en milieu. Hierbij zij herinnerd aan formaldehyde, de dampen van houtbeschermingsmiddelen en asbestvezels. De Commissie heeft zich in haar ontwerp-richtlijn aan de kant van de interne markt geschaard, evenals de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. In plaats van meer normen ter bescherming van de gezondheid te eisen wordt in het belang van de grensoverschrijdende handel getracht zo weinig mogelijk normen vast te leggen ; zo heet het bij voorbeeld in de toelichting van de commissie: „het aantal en de kosten van de bestaande procedures dienen te worden beperkt" en „geen enkele sanctie voor de schade die door oneerlijke praktijken wordt berokkend". Resultaat van zo'n richtlijn en zo'n verslag: de gezondheid schiet er bij in! De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij kunnen onze goedkeuring hechten aan het Commissievoorstel omdat het aansluit bij de nieuwe aanpak waardoor de interne markt binnen de objectief vastgestelde termijn echt kan worden bereikt. We moeten de reglementering beperken waarbij we ons houden aan de fundamentele eisen en op die manier de eenwording vergemakkelijken van de markt van voor de bouw bestemde produkten zodat de concurrentie in die bedrijfstak kan toenemen. Ik meen dat dit dossier als voorbeeld kan dienen en dat deze richtlijn prioriteit moet krijgen bij de goedkeuring en tenuitvoerlegging. Voor de bouw bestemde produkten behoren door hun diversiteit — wat de vorige sprekers al gezegd hebben — en door de omvang van hun markt waarbij — in uiteenlopende hoedanigheden — meer dan een miljoen ondernemingen in de Gemeenschap betrokken zijn immers tot een bedrijfstak die uitermate belangrijk is voor de economie en de werkgelegenheid. De cijfers worden trouwens in het verslag vermeld. Deze richtlijn moet uitmonden in een werkelijk internationale laissez-passer voor de voor de bouw bestemde produkten, zodat we veel beter dan tot op heden alles uit de weg kunnen ruimen wat het vrije verkeer in de weg staat. Daarbij hanteren we wel strenge regels voor de bescherming tegen geluidsoverlast, voor
de veiligheid en, bijvoorbeeld, de eis om geen materiaal te gebruiken dat gevaar kan opleveren zoals het stuk dat om 13.05 uur in de zaal naar beneden kwam en dat een dramatisch ongeluk had kunnen veroorzaken. Natuurlijk dient ook rekening te worden gehouden met eisen op het gebied van hygiëne, gezondheid en milieu. Met uw goedkeuring, mijnheer de Voorzitter, wil ik even stilstaan bij een procedureel probleem. Ik zie dat amendement nr. 6 op 13 oktober is ingediend, dus na het verstrijken van de indieningstermijn. Naar het schijnt is dat het compromisamendement waar de heer Herman het net over had. Het is toch niet normaal dat fracties na afloop van de commissie-activiteiten en daarbij anderen uitsluitend buiten de termijn om kunnen vergaderen om vervolgens amendementen in te dienen waar de meester parlementsleden geen weet van hebben. (Applaus) De heer Roelants du Vivier (ARC). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel van de Commissie voor de harmonisatie van produkten voor de bouw biedt interessante perspectieven, meer in het bijzonder als het gaat om het begrip fundamentele eisen voor met name de veiligheid, hygiëne, gezondheid en het milieu. Die fundamentele eisen waaraan de voor de bouw bestemde produkten zullen moeten voldoen worden echter vastgelegd in eurocodes die nog niet bekend zijn en daar wringt de schoen. Wij moeten ons onthouden bij stemming over deze tekst omdat dit essentiële onderdeel van de betrokken wetgeving ontbreekt. Het is tijd dat we eens serieus stilstaan bij het zogenaamde zieke-gebouwensyndroom, dat met name aandacht kreeg in een rapport van de Wereld Gezondheidsorganisatie uit 1985. Blootstelling aan vervuilende stoffen in de lucht in gesloten ruimtes vormt namelijk een ernstig gevaar voor de gezondheid. Een aantal van die vervuilende stoffen komt voor op de lijst van bestanddelen van bouwmaterialen: asbest, andere minerale vezels, formaldehyde, gips. Sommige door het materiaal veroorzaakte symptomen zijn betrekkelijk onschuldig, andere daarentegen hebben zeer ernstige, en met name kankerverwekkende, schadelijke effecten : radon bijvoorbeeld dat in mijn land, België, binnendringt in huizen die gebouwd zijn op vuilstortplaatsen waar gips in de grond zit en waar industrieën geconcentreerd zijn die radio-actief afval produceren. We moeten het zieke-gebouwensyndroom serieus nemen zoals ook de Verenigde Staten en de Scandinavische landen doen. Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit voorstel is een belangrijk deel van het programma van het Witboek voor de voltooiing van de interne markt. Het volgt de modelrichtlijn, die als bijlage gevoegd is bij de Resolutie van de Raad van mei 1985, op de voet. Zoals de heer Delorozoy zoeven zei, is het dus een voorbeeld van de nieuwe aanpak in werking. Dat wil zeggen, het voorstel doet een beroep op de Lid-Staten om akkoord te gaan
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/143
Cockfield met een reeks fundamentele eisen voor gebouwen en noemt normen voor de bij de bouw ervan te gebruiken produkten. D e LidStaten zullen moeten toestaan dat produkten die aan de fundamentele normen voldoen op hun grondgebied worden gebruikt, ongeacht het land van herkomst. De richtlijn stelt een zevental fundamentele eisen voor betreffende de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en bepaalde andere factoren. D eze eisen hebben betrekking op de volgende punten : 1) mechani sche weerstand, d.w.z. stabiliteit, 2) brandveiligheid, 3) hygiëne, gezondheid en milieu, 4) gebruiksveiligheid, 5) duurzaamheid, 6) geluidsbescherming en 7) energie besparing. D eze eisen zijn volledig en worden in functionele termen geformuleerd, maar omvatten geen . technische details of beperkende numerieke waarden, daar dat — volkomen terecht — zaken zijn voor de technisch bevoegde normalisatieinstanties. Het opstel len van Europese normen zal in opdracht van de Commissie aan de CEN worden toevertrouwd, een orgaan waarin de technische vakkennis van alle normalisatieinstanties van de LidStaten is verenigd. Een bijzonder kenmerk van de bouwsector is dat er, hoewel daarin een groot aantal traditionele materialen gebruikt wordt, zoals b.v. metselwerk, beton, staal en hout, tevens een belangrijke tendens is tot het gebruik van nieuwe, nietgestandaardiseerde produkten en benodigdheden. Al meer dan 25 jaar wordt in de bouw een stelsel van technische goedkeuring of agrément toegepast om te bevorderen dat nieuwe produkten gunstig op de markt worden ontvangen. D it systeem geldt voor de tussentijd dat er normen worden ontwikkeld. Het stimuleert derhalve op waardevolle wijze tot vernieuwing en is een nuttige aanvulling op de normalisatie in de traditionele zin. D e richtlijn is bedoeld om dit stelsel van technische goedkeuring een communautaire grondslag te geven, zodat Europese technische goedkeuring die in een LidStaat is verkregen ook in iedere andere LidStaat zal gelden. Het voorstel voorziet in het verlenen van certificaten voor en het op de markt brengen van produkten. Het zal leiden tot de instelling van een adviescomité bestaande uit deskundi gen uit de LidStaten om de Commissie te adviseren over elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze richtlijn. Het voorziet ook in een vrijwaringsclausule om het de LidStaten mogelijk te maken onmiddellijk op te treden tegen produkten waarvan men meent dat zij schadelijk zijn, op voorwaarde dat de Commissie de procedure herziet. Mijnheer de Voorzitter, ik zou gaarne de dank van de Commissie willen overbrengen aan de parlementaire commissies die dit voorstel bestudeerd en gesteund hebben. De Begrotingscommissie, de Commissie milieu beheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, de Commissie energie, onderzoek en technologie en in het bijzonder de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, alsmede de rapporteur, de heer Bueno Vicente. Mag ik tevens van de gelegenheid gebruik maken om hem te complimenteren met de zeer bekwame inleiding van zijn verslag over deze voorstel
len. D e commissie kan de amendementen die worden voorgesteld in het verslag dat nu door het Parlement wordt behandeld, accepteren. Het zijn er in feite twee. Het eerste — de heer Herman vestigde daarop reeds de aandacht — verandert de rechtsgrondslag van artikel 100 in artikel 100A. Ik neem aan dat dat de juiste rechtsgrondslag is. Het tweede last in artikel 21 enkele woorden in, teneinde absoluut duidelijk te maken dat het de LidStaten niet vrij staat om hieraan willekeurig zaken van algemeen belang toe te voegen, en beperkt daardoor deze bevoegdheid om veranderingen aan te brengen tot de in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985, Bijlage II, genoemde zaken. D it is, zoals de heer Herman al duidelijk maakte, een nuttige vrijwaring en ik hoop dat de heer de Ferranti deze verzekering zal aanvaarden. '' ·■ '
■ :,'<■ ' . ï - : w / '
·.·:·;.·..
De Commissie kan de amendementen nrs. 3, 4 en 5 echter niet accepteren. Wat amendement nr. 3 betreft, zou het niet juist zijn het gebied van Bijlage II met normen uit te breiden. Wij werken nauw samen met de CEN om te waarborgen dat haar procedures voor de goedkeuring van normen zo flexibel en efficiënt mogelijk zijn en er is reeds een programmeercommissie in het leven geroepen om dit te bewerkstelligen. D e amendementen nr. 4 en nr. 5 werden door de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid verworpen en de Commissie deelt de mening van die commissie. Het zou niet juist zijn inzonderheid te bepalen dat de consument vertegenwoordigd moet zijn of dat het verbieden van twijfelachtige produkten de automatische en enige oplossing is, wanneer zich problemen voordoen. Tot besluit zou ik met nadruk willen zeggen dat de Commissie, door dit voorstel in samenwerking met het Parlement en de Commissie economische en monetaire zaken te doen, hoopt dat het Parlement zijn volledige steun zal verlenen. Het debat van vanmiddag heeft onderstreept dat deze voorstellen algemeen gesteund worden. D it is de eerste richtlijn die een zeer grote verscheidenheid van produkten bestrijkt, die — enkele sprekers hebben daarop reeds de aandacht gevestigd — een communautaire markt van ongeveer 100 miljard Ecu vertegenwoordigen en die derhalve een zeer grote en belangrijke sector van de communautaire economie vormen. D e voorstellen zullen de keus van de consu ment vergroten, mogelijkheden scheppen om de effi ciëntie in de fabricage van bouwprodukten te vergroten en de concurrentiepositie van de bouwsector in zijn geheel versterken, zowel binnen de Gemeenschap als op de wereldmarkt. Ik ben u erkentelijk voor de zeer gunstige ontvangst van de voorstellen.
De heer de Ferranti (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, omdat het standpunt dat het Parlement ten aanzien van elk amendement inneemt van het grootste belang is, zou ik de commissaris willen verzekeren dat wij zijn uitleg aanvaarden en ik vertrouw er op dat mijn fractie dienovereenkomstig zal stemmen.
Nr. 2-356/144
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
De heer von Wogau (PPE). — (DE) Ik wil nog een opmerking maken over amendement nr. 4, dat erover gaat dat twee vertegenwoordigers van consumentenorganisaties zitting moeten hebben in dit raadgevende comité. Hierover is, en deze kwestie geldt de procedure, door mijn fractie en ook namens mij een compromisamendement ingediend, waarin die eenzijdigheid enigszins wordt opgeheven en waarin wordt gezegd dat men ervoor zou moeten zorgen dat in dit comité vertegenwoordigers van ten eerste de producent, ten tweede de industriële gebruiker en ten derde de consument zitting hebben.
ment, de bedoelde wijziging houdt invoeging van het woord „moet" in plaats van „kan" in, met andere woorden, deze wijziging maakt een verbod verplicht. Bij dit soort zaken is er echter altijd een element van gezond verstand in het spel en wij zijn van mening dat het mogelijk moet zijn om je gezond verstand te gebruiken bij de beoordeling van een geval en daarom steunen wij de commissie die dit amendement heeft verworpen, waardoor de mogelijkheid opengelaten wordt enigszins flexibel te zijn in de gebruikmaking van een bevoegdheid die eigenlijk zeer ingrijpende gevolgen kan hebben.
Ik vind dit erg belangrijk, ook omdat ik van mening ben dat het in de tweede lezing over deze kwestie van het raadgevende of beslissingsbevoegde comité zeker tot een woordenwisseling zal komen, die in de eerste lezing nog geen rol speelde omdat hier het Parlement en onze commissies het standpunt van de Commissie hebben ingenomen.
De Voorzitter. — Het debat is gesloten.
Mijn tweede opmerking betreft de toelichting voor de afwijzing van amendement nr. 5 ; Lord Cockfield heeft gezegd dat ook amendement nr. 5 niet door de Commissie kan worden aangenomen. Ik begrijp dat bij het standpunt van de Commissie bepaalde wetstechnische beschouwingen meespelen. Aan de andere kant is de bescherming van de consument en de werknemer aanleiding ertoe dat wij het amendement van de heer Wagner volgen en ik zou daarbij de vraag willen stellen hoe de Commissie precies haar afwijzing van amendement nr. 5 motiveert. De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb het zojuist in mijn korte interventie gehad over het probleem van amendement nr. 6. In zijn uitspraken heeft Lord Cockfield er trouwens geen rekening mee gehouden omdat de Vergadering niet op de hoogte was van het amendement. Het heeft geen enkele juridische waarde omdat het na de termijn is ingediend; het betreft hier een uiterst betwistbare procedure die de voorzitter van de Vergadering niet door de vingers zou mogen zien. Ik wilde daarover een standpunt innemen voor morgen over dit niet ontvankelijke amendement wordt gestemd. Het is jammer dat het zo moet gaan want in wezen ben ik voor het amendement. Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft amendement nr. 6 nooit gezien. Ik weet niet of het zo vertrouwelijk geacht wordt of dat het slechts onontvankelijk is, maar ik kan moeilijk commentaar leveren op iets dat ik niet gezien heb of eventueel niet had mogen zien. Wat amendement nr. 4 betreft, de Lid-Staten beslissen zelf over de samenstelling van hun delegaties. Het aan de Commissie uit te brengen advies zal hoofdzakelijk van technische aard zijn. De consumentenorganisaties en andere belangengroepen zullen hun inspraak blijven houden via de Commissie economische en monetaire zaken. Wat amendement nr. 5 betreft — dat is het door de heer Wagner voorgestelde amende-
De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 9. Interne markt De Voorzitter. — Aan de orde zijn de twee mondelinge vragen van de heer Beumer, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, aan de Commissie (doc. B2-921/87) en aan de Raad (doe. B2-921/87) over het Witboek over de voltooiing van de interne markt. De heer Beumer (PPE), voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — Mijnheer de Voorzitter, de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid meent dat het tweede rapport van de Commissie over de interne markt een reactie van het Parlement noodzakelijk maakt. Het hoofddoel van het bijbehorend tijdschema is volgens de Commissie vierledig: discipline opleggen, vooruitgang meten, tekortkomingen signaleren en oplossingen naar voren brengen, uitgaande van een vertrouwen in een duidelijke en onaantastbare vastberadenheid bij de LidStaten om de interne markt inderdaad op 31 december 1992 te voltooien. Voor de indiener van het rapport, de Europese Commissie en speciaal de betreffende commissaris Lord Cockfield, spreken wij waardering uit. De Commissie volgt goed het tijdschema ook als het gaat om zulk een moeilijk terrein als een fiscale harmonisatie. Daar het tweede verslag van 15 juni is, zou ik het oordeel van de Commissie willen horen over de huidige stand van zaken en over de grootste bottle-necks, zoals zij die thans ziet. Ik zou haar ook willen vragen of er verbetering is opgetreden wat betreft de voorbereiding van de landbouwvoorstellen. De Commissie spreekt hierover in paragraaf 14. In het rapport noemt de Commissie de beperkte delegatie als één van de twee extra vertragende factoren. De Commissie zegt in paragraaf 9 : in de Europese Akte worden duidelijk ruimere uitvoerende bevoegdheden voor de Commissie met het oog op de toepassing van de door de Raad vastgestelde regels beoogd. Dat is ook juist. In paragraaf 10 zegt de Commissie: wij zijn van mening dat de vergroting van de eigen uitvoerende bevoegdheden van essentieel belang is voor de voortgang. Mag ik de commissaris vragen nog eens nader in te
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/145
Beumer gaan op de vertraging die ontstaat door een te beperkte delegatie. Mag ik de Raad vragen of hij bereid is om op dat punt meer in de geest van de Europese Akte te handelen en dus op dat punt een ruimer beleid te voeren. Een paar punten nog over de fiscale harmonisatie. Ziet de Commissie, zoals sommige commentatoren, het gebruik van bij voorbeeld datacommunicatietechnieken, al of niet in combinatie met een doorgevoerd clearingmechanisme, als een alternatief voor bij voorbeeld een deel van de voorstellen ? Acht de Commissie een verschillend gefaseerde invoering mogelijk, afgezien van ontheffingen en afwijkingen van de voorstellen. Is dat wenselijk ? Derde opmerking en vraag: het BTW-nultarief is in twee landen van de Gemeenschap mede een uitdrukking van een bepaald sociaal beleid, zij het ook zeer algemeen toegepast. Andere landen gebruiken voor hun sociaal beleid andere middelen. Overweegt de Commissie bij voorbeeld om met die nultarieflanden andere sociaal gerichte alternatieven uit te werken? De Commissie spreekt immers ook over oplossingen in haar Witboek en ook in het voortgangsrapport. De Commissie constateert terecht dat de Raad aanzienlijk meer interne marktbesluiten nam dan voor de indiening van het Witboek. Niettemin is er een zorgwekkende achterstand ontstaan. Is de indruk juist dat die eerder groeit dan afneemt ? Met de Commissie constateren wij dat er een groot verschil bestaat per Raad. De score van de interne markt-Raad is aanmerkelijk beter dan die van bij voorbeeld de Landbouwraad en de Financiële Raad. Wat onderneemt het Raadsvoorzitterschap om hierin verbetering te brengen ? De Commissie zegt in paragraaf 12 van het voorgangsrapport dat het mogelijk moet zijn om het tempo op te voeren als alle instrumenten gebruikt worden. Wat vindt de Raad daarvan ? Ik verwijs ook naar artikel 8 b) van de Europese Akte, waarin staat dat een evenwichtige voortgang in het geheel van de betrokken sectoren gegarandeerd moet worden. Uit de vraag aan de Commissie kan de Raad reeds afleiden dat wij wat twijfels hebben over de vastberadenheid waarmee de Raad voortgang wil maken voor wat betreft de fiscale convergentie. Mag ik de Raad nog eens herinneren aan de opdracht van juni 1985 van de regeringsleiders, waarin staat: „Wat de onderlinge aanpassing van de BTW en accijnzen betreft (dat houdt dus al fiscale convergentie in, zoals ook in het nieuwe artikel 99 is neergelegd) heeft de Europese Raad opgedragen na te gaan welke maatregelen nodig kunnen zijn om het nagestreefde doel, namelijk de eenheid van de markt, te bereiken". „Eenheid van de markt" staat hier, terwijl bij voorbeeld nog in deze zesde richtlijn gesproken werd over het goede werken van de markt. Dit is dus nog een verscherping van de formulering. Ik zou ook graag van de Raad willen weten of, als de Commissie spreekt over minimaal noodzakelijke veranderingen, de Raad het in beginsel ook met die
uitspraak eens is. Het lijkt mij zeer belangrijk om dat te horen. Ik zou erop willen wijzen dat de werkgroep van deskundigen destijds stelde dat — dit sloeg op het voorstel van de Commissie — een dergelijk voorstel inderdaad zou leiden tot opheffen van formaliteiten en fiscale controles aan de grenzen in het intracommunautaire handelsverkeer en dat de door hen overwogen alternatieven niet zouden uitmonden in de opheffing van belastinggrenzen en derhalve niet konden worden aanbevolen. Nog twee korte opmerkingen. In de eerste plaats zou ik aan de Raad willen vragen om beter te letten op de motiveringen bij het bepalen van de gemeenschappelijke standpunten. Daar kan een nieuwe vertragingsfactor inkomen te zitten als men wat dat betreft niet beter het gemeenschappelijk standpunt motiveert. Mijn tweede opmerking : de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid zal zeker uiterste prioriteit blijven geven aan het afhandelen van interne marktvoorstellen en wij doen dat omdat wij nog steeds de doelstelling onderschrijven dat voor een betere toekomst van Europa de interne markt betere economische en ook sociale mogelijkheden biedt. Lord Cockfield, vice-voorzitter van de Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is de heer Beumer erkentelijk dat hij de aandacht heeft gevestigd op de essentiële kwestie van de voltooiing van de interne markt. Hij heeft een aantal belangrijke punten naar voren gebracht. Ik begin met zijn verzoek om nadere informatie over de vorderingen. Wij hebben werkelijk enige verdere vooruitgang geboekt sinds de publicatie van het tweede voortgangsrapport van de Commissie in mei. De Commissie zelf heeft de Raad nog tien stukken voorgelegd. Deze omvatten het fiscale pakket van acht voorstellen betreffende de harmonisatie van de BTW en de accijnzen en een clearingmechanisme, een voorstel dat verbetering van de richtlijnen inzake overheidsaankopen beoogt, een voorstel betreffende de controle op de aanschaf en het bezit van wapens en een voorstel inzake het openstellen van de markt voor informatiediensten. Drie voorstellen op het gebied van de BTW en accijnzen zijn inmiddels ingetrokken, omdat zij door de gebeurtenissen zijn achterhaald. Ik richt mij nu op de voortgang in de Raad : sinds het verslag is gepubliceerd zijn 12 voorstellen aangenomen. Dat zijn o.a. de eerste van de richtlijnen volgens de nieuwe aanpak, te weten de richtlijn inzake hogedrukvaten, en besluiten op het gebied van het verzekeringswezen, nieuwe technologieën en de gezondheid van planten en dieren. Er zijn niettemin tegenvallers, met name dat het de Raad niet gelukt is om tot overeenstemming te komen over het maatregelenpakket voor het luchtvervoer. Over het algemeen acht de Commissie de vooruitgang die de Raad geboekt heeft niet bevredigend, maar ik laat het aan de Raad zelf over om uitvoeriger op die kwestie in te gaan. De Commissie is verheugd dat het Parlement 20 adviezen over interne
Nr. 2-356/146
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Cockfield marktzaken heeft kunnen uitbrengen sinds de publicatie van het verslag over de vooruitgang. Ik zie heel goed in dat dat veel moeite heeft gekost en ik wil graag de waardering van de Commissie daarvoor uitspreken. Van het totale programma van 300 voorstellen in het Witboek heeft de Commissie er nu 184 ingediend en de Raad heeft er 64 van aangenomen. In aanmerking genomen dat sommige voorstellen zijn ingetrokken en andere aan het programma toegevoegd, liggen er nu 126 voorstellen bij de Raad ter tafel, gereed om aangenomen te worden. Het is wel duidelijk dat er nog veel moet gebeuren, willen de interne markten op zijn laatst in 1992 met succes voltooid zijn. In dit verband deelt de Commissie de bezorgdheid van het Parlement over de verloren kans in de belangrijke sector voedingsmiddelen en zou zij elke druk, die het Parlement op dit gebied op de Raad kan uitoefenen, toejuichen. Een van de aan te pakken hoofdgebieden, en de heer Beumer heeft daarop in zijn mondelinge vraag de nadruk gelegd, is dat van de fiscale harmonisatie. Ik heb reeds de gelegenheid gehad om op zeer constructieve wijze te discussiëren met uw Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over onze laatste voorstellen voor fiscale harmonisatie en het verheugt mij dat ik ze nu aan het gehele Parlement kan voorleggen. De belastingvoorstellen van de Commissie moeten niet op zichzelf beschouwd worden. Zij houden geen poging in om het ideale belastingstelsel te creëren. Zij vormen de praktische maatregelen die nodig zijn, willen wij de fiscale belemmeringen, die de voltooiing van de interne markt tegenhouden, uit de weg ruimen. Het doel is duidelijk en eenvoudig — te bereiken dat de fiscale grenzen worden afgeschaft en de interne markt daardoor efficiënt gaat functioneren. Dat betekent noodzakelijkerwijs dat de huidige grote verschillen in indirecte belastingen tussen de ene Lid-Staat en de andere — een van de belangrijkste redenen voor grenscontroles — verkleind moeten worden. Fiscale harmonisatie is derhalve een geïntegreerd en essentieel onderdeel van het hele programma. Dat wordt erkend in de nieuwe tekst van artikel 99 die in de Europese Akte is opgenomen, waarin duidelijk staat : De Raad stelt de bepalingen vast die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgeving inzake de indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te waarborgen. Vorig jaar juni gaf de Raad van ministers van Financiën en Economische Zaken de Commissie opdracht om uitvoerige voorstellen te formuleren betreffende de tarieven en de tarievenstructuur voor de indirecte belastingen en betreffende een clearingmechanisme voor de BTW. De Commissie heeft die opdracht nu vervuld door een uitvoerig en breed pakket voorstellen voor fiscale harmonisatie in te dienen. Deze voorstellen zijn allen samengevat in de algemene mededeling van de Commissie en het is daarom niet mijn bedoeling ze hier tot in bijzonderheden met u door te nemen, maar ik wil
u graag een idee geven van de kern en het algemene doel van deze voorstellen. Om te beginnen zou ik drie punten willen benadrukken. Ten eerste, de Commissie is in haar aanpak uitgegaan van de huidige gebruiken in de Lid-Staten, niet van wat men zou kunnen beschouwen als theoretische overwegingen van belastingbeleid. Ten tweede, de Commissie heeft zich strikt gehouden aan de bepalingen van Artikel 99 van het Verdrag, zoals zij gewijzigd zijn opgenomen in de Europese Akte. Dat wil zeggen, de voorstellen zijn nodig op fiscaal gebied om de instelling en de werking van de interne markt in 1992 te waarborgen, maar zij zijn ook niet meer dan dat. Dit heeft ons ertoe gebracht het idee van onderlinge aanpassing uit te werken in plaats van strenge en volledige harmonisatie. Ten derde, wij maken ons geen enkele illusie over de omvang van de taak die ons wacht. De Lid-Staten zullen elk de kosten en de baten van de voorstellen van de Commissie moeten afwegen in het licht van hun eigen bijzondere omstandigheden. De onderhavige voorstellen vormen de basis daarvoor. De Gemeenschap in haar geheel — de Lid-Staten, de Commissie en het Parlement zullen in samenwerking manieren moeten vinden om het pad te effenen voor degenen voor wie de voorstellen grote politieke, sociale en budgettaire problemen kunnen opleveren. Wij realiseren ons dat deze problemen bestaan. Wij willen er alleen een oplossing voor vinden door middel van de dialoog die op zeer duidelijke en doelbewuste wijze op gang is gebracht door de specifieke voorstellen die de Commissie heeft ingediend. Het zij mij vergund nu over te gaan tot het pakket zelf. Wat de BTW betreft zijn er drie hoofdelementen. Ten eerste, het voorstel voor de aanpassing van de BTWtarieven binnen twee tariefgroepen : die van het standaardtarief van 14 % tot 20 % voor de meeste goederen en diensten en die van het verlaagde tarief van 4 % tot 9 % dat, in het algemeen genomen, zou gelden voor de eerste levensbehoeften. Een BTW-stelsel met slechts één tariefgroep zou natuurlijk eenvoudiger geweest zijn, maar het was voor ons een duidelijke zaak dat dat voor de meeste Lid-Staten marktverstorende gevolgen zou hebben. Aangezien wij systematisch getracht hebben oplossingen te vinden die in zoveel mogelijk Lid-Staten zo weinig mogelijk verstoringen zouden veroorzaken, hebben wij een twee-tarievenstructuur voorgesteld. Het tweede element is het voorstel dat de zesde BTWrichtlijn wijzigt; wijzigingen die nodig zijn om te waarborgen dat er voor de intracommunautaire handel in de uitvoerende Lid-Staat BTW wordt geheven, die aftrekbaar is in de invoerende Lid-Staat. Deze veranderingen werden in het Witboek in grote trekken uiteengezet en zijn beslist noodzakelijk, willen wij grenscontroles vermijden en de verkoop van goederen overal in de Gemeenschap op dezelfde wijze behandelen, of deze nu plaats vindt over de grenzen heen of binnen een bepaalde Lid-Staat. Dat maakt het dan weer noodzakelijk een mechanisme te creëren dat bewerk-
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/147
Cockfield stelligt dat de in het exporterende land geheven BTW terecht komt in het land waar de goederen uiteindelijk gebruikt worden. Het derde element van het BTWpakket is daarom een ontwerp-voorstel voor een clearingmechanisme, dat in de aan u uitgedeelde documenten iets uitvoeriger is uiteengezet. Ik kom nu op de accijnzen, die de andere hoofdtak van de indirecte belastingen vormen. Het pakket van de Commissie beslaat de belangrijkste communautaire accijnzen, namelijk de accijnzen geheven op tabaksprodukten, minerale olieën en alcoholische dranken. Het belangrijkste punt dat u, wat dit betreft, in gedachten moet houden, is dat al deze goederen ook onder de BTW vallen. Als wij dus geen prijsverschillen van meer dan 5 % willen veroorzaken, een percentage dat wij toelaatbaar achten en dat geen al te grote handelsverstoringen teweegbrengt, moeten wij vermijden dat wij flexibiliteit ten opzichte van de accijnzen combineren met flexibiliteit ten opzichte van de BTW. Omdat de belastingopbrengst van de BTW in feite de grootste is, hebben wij de flexibiliteit geconcentreerd op de BTW. Het voornaamste probleem op het gebied van de accijnzen is dat de belastingheffing in de Gemeenschap sterk uiteenloopt, nog steeds veel sterker dan het geval is met de Bi W-heffing. Bij voorbeeld, ondanks het feit dat de Commissie al in 1972 voorstellen heeft ingediend voor de harmonisatie van de accijnzen, heffen sommige Lid-Staten helemaal geen belasting op wijn, terwijl andere er juist een zeer zware belasting op heffen. Bij het vaststellen van de accijnstarieven in onze voorstellen hebben wij getracht een algemene maatregel in te voeren, die tegelijkertijd rechtvaardig is tegenover alle Lid-Staten en zo weinig mogelijk verstoring in elk van de betrokken sectoren teweegbrengt. Voor elke groep produkten hebben wij daarom een communautair gemiddelde voorgesteld. Dat is over het algemeen óf een rekenkundig gemiddelde óf een gewogen gemiddelde op grond van het verbruik ; de keus werd bepaald door het gemiddelde dat de minst verstorende gevolgen opleverde. Dit is de eenvoudigste en eerlijkste manier om dit probleem aan te pakken. Het laatste element van het pakket, maar ook het element waarover de Raad zich binnenkort moet uitspreken, is een ontwerp-richtlijn inzake convergentie — een verplichting van de Lid-Staten om de voorgestelde tariefgroepen voor de accijnzen en de BTW te doen convergeren in de periode van nu tot eind 1992. De Commissie beschouwt dit als de vuurproef voor de bereidwilligheid van de Lid-Staten om hun verplichting ten aanzien van dit deel van het programma voor de interne markt na te komen. Wij hebben met opzet niet geprobeerd de Lid-Staten te binden aan een gedetailleerd, stap voor stap uit te voeren programma, alhoewel wij de vorderingen regelmatig en nauwlettend zullen controleren. Wij hebben de Lid-Staten in feite de grootst mogelijke mate van flexibiliteit gelaten, zodat zij op de manier die hen het best uitkomt het eindpunt kunnen bereiken. Ik ga nu in op de opmerking van de heer Beumer betreffende de vooruitzichten en de kans dat de
voorstellen worden aangenomen. De voorstellen van de Commissie zijn praktisch en bescheiden en ontegenzeglijk haalbaar, als de politieke wil aanwezig is. De voordelen die zullen voortvloeien uit de voltooiing van de interne markt en de afschaffing van de grenzen die Europa op het ogenblik verdelen, wegen veel zwaarder dan de daarmee gepaard gaande kosten of moeite. Dat is in achtereenvolgende verklaringen steeds weer bevestigd door de regeringsleiders tijdens bijeenkomsten van de Europese Raad. Die stelling benadrukt ook de gedachte achter het Witboek en zij is nu wettelijk vastgelegd in de Europese Akte. Wij zien in dat deze voorstellen voor sommige Lid-Staten zeer ernstige moeilijkheden zullen opleveren, maar wij verzoeken hen de zeer grote voordelen die voortvloeien uit de voltooiing van de interne markt steeds voor ogen te houden, voordelen niet alleen voor henzelf als individuele Lid-Staat maar ook voor de Gemeenschap in haar geheel. Sterker nog, de toekomstige welvaart en de werkgelegenheidsvooruitzichten van de Gemeenschap zijn in zeer belangrijke mate afhankelijk van de voltooiing van het programma voor de interne markt en de voorstellen inzake fiscale aanpassing vormen een geïntegreerd en onmisbaar onderdeel van dat programma. Ik reken daarom op de unanieme steun van het Parlement voor dit programma. (Applaus) De heer Elles (ED). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Ik zou de aandacht van het Parlement willen vestigen op het feit dat er hier vanmiddag niemand van de Britse Labourpartij aanwezig is om te horen wat Lord Cockfield te zeggen heeft over het belang van de interne markt. Hieruit blijkt overduidelijk hoe weinig zij in werkelijkheid geïnteresseerd zijn in de aanpassing van de BTW of de handhaving van het nultarief. De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Mijnheer de Voorzitter, zou ik mogen beginnen met een praktische opmerking over uw werkwijze voor deze vergadering? Het hooggeachte Parlement heeft immers vanochtend besloten om de agenda van vandaag te wijzigen. Ik heb mijn eigen plannen navenant aangepast ook al viel dat niet mee. Over precies een kwartier heb ik een trialoogvergadering met de voorzitter van het Parlement, Lord Plumb, en met de Commissievoorzitter waarbij we het over de begrotingsproblematiek zullen hebben. Dat lijkt me belangrijk voorzitter en ik wilde het maar vast zeggen. Daarnaast wil ik zeggen dat het onderwerp dat we nu op verzoek van de heer Beumer bespreken door het voorzitterschap als een van de belangrijkste thema's voor Europa wordt beschouwd. Het is de sleutel tot de toekomst van Europa. Ik ben de heer Beumer dan ook uitermate erkentelijk voor zijn vraag en dank ook die paar leden van het Europese Parlement die tijd gevonden hebben om bij dit debat aanwezig te zijn. Het voorzitterschap heeft veel tijd gestoken in de voorberei-
Nr. 2-356/148
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Ellemann-Jensen ding; zelf heb ik praktische problemen gehad — het is voor een voorzitter altijd moeilijk een hele dag in het Parlement door te brengen. Mijn kritiek — mocht iemand het als kritiek willen zien — is niet tegen de aanwezigen gericht; toch moet ik mijn stille verbazing uiten, zeker omdat ik me in mijn eigen land politiek erg heb ingezet om respect af te dwingen voor het werk van het Europese Parlement. Mag ik dan ook suggereren dat het Europese Parlement het zo nu en dan iets makkelijker zou maken voor degenen die proberen respect te kweken voor het Europese Parlement? Gebeurtenissen als die van vandaag maken het er noch in ons eigen land, noch daar waar de standpunten afgedwongen moeten worden, voor ons makkelijker om respect te kweken voor het Europese Parlement. Maar nogmaals: hartelijk dank aan de aanwezigen. Vervolgens wil ik antwoord geven op de vraag van de heer Beumer : de Raad wacht met grote belangstelling op het advies met betrekking op het onlangs door de Commissie ingediende voorstel tot opheffing van fiscale belemmeringen. Zodra de Raad dat advies ontvangen heeft zal hij het bij een komende vergadering voor de eerste maal bespreken. Wat de kwesties uit het Witboek betreft en die vallen onder de Raad — de interne markt — dwz. haast alle kwesties behalve die in verband met belastingen, consumenten, landbouw en vervoer en waarover de Commissie al voorstellen heeft ingediend, moet ik wellicht wat beschaamd vaststellen dat er bij onze toepassing van het programma enige vertraging is opgetreden in het tijdschema. Later zal ik terugkomen op een aantal puur praktische problemen die gerezen zijn en waar we in alle billijkheid rekening mee moeten houden. Vanzelfsprekend zal het voorzitterschap de inspanningen van vorige voorzitters voortzetten opdat de vooruitgang geschiedt conform het deelprogramma van de Raad voor de periode van 1 juli dit jaar tot 1 juli volgend jaar. Wat de voltooiing van de interne markt betreft biedt de sector van het vervoer bepaalde fiscale aspecten. In dat verband heeft de Raad bij zijn vergadering in juni o.a. een resolutie aangenomen tot opheffing van concurrentieverstoringen bij het vervoer van bagage, met name verstoringen als gevolg van fiscale verschillen. De Raad verwacht dat de Commissie tijdens het huidige Deense voorzitterschap passende voorstellen zal indienen. De betrokken belastingen betreffen zowel de vervoers- als de financiële sector ; bij zijn besluitvorming zal de Raad met beide aspecten rekening houden. Dan wil ik nu terugkomen op de praktische en andere problemen. Ik heb iemand horen zeggen dat het Deense voorzitterschap voor de interne markt onvoldoende resultaten boekt en dat vind ik niet zo aardig gezegd. Bovendien vind ik het niet redelijk. Omwille van allerlei praktische omstandigheden kunnen we dit najaar maar in beperkte mate concrete resultaten boeken. Ten eerste wil ik erop wijzen dat er tot nu toe onder ons voorzitterschap sowieso maar weinig dossiers rijp
genoeg waren voor goedkeuring door de Raad. In zekere mate komt dat doordat de Europese Akte precies bij het begin van ons voorzitterschap van kracht is geworden, waardoor we voor veel gevallen een rechtsgrondslag volgens de nieuwe regels moesten vinden voor ze naar de Raad konden. Bij een aantal andere kwesties moesten we eerst weten of de Commissie in het licht van de adviezen die het Europese Parlement gezien de nieuwe procedure had uitgebracht, van plan was haar voorstellen te wijzigen. En dan is er nog een tweede belangrijk gegeven waar volgens mij te weinig mensen zich rekenschap van geven : met name voor de interne markt betekenen de nieuwe regels dat zowel in de Raad als in het Parlement nu plotseling twee behandelingen nodig zijn. Als de Raad klaar is met zijn eerste behandeling stelt hij niet het eigenlijke besluit vast maar enkel een zogenaamd gemeenschappelijk standpunt dat vervolgens naar het Parlement toe gaat. Het Parlement krijgt dan drie maanden de tijd om eventuele wijzigingsvoorstellen op dat gemeenschappelijk standpunt in te dienen. Daarna gaat het verder naar de Commissie die één maand de tijd krijgt om te bekijken in hoeverre ze haar voorstel wil wijzigen in het licht van de tweede behandeling in het Parlement en dan pas rolt de tekst weer verder. In totaal betekent dat dus vier maanden. En dan heb je ook nog mensen die in augustus op vakantie gaan: ik heb de indruk dat dat in alle landen van Europa het geval is behalve juist in Denemarken — en dat brengt ons op vijf maanden. En dat is nagenoeg een hele voorzitterschapsperiode. Ik wijs erop dat door de puur praktische problemen de uiteindelijke resultaten niet onder ons voorzitterschap gescoord kunnen worden maar hopelijk wel onder het volgende voorzitterschap. De suksessen van de inspanningen van dit najaar moeten dan ook gemeten worden o.a. aan de gemeenschappelijke standpunten die gevonden worden, niet aan de formele besluiten. Je kunt volgens mij redelijkerwijs stellen dat de hele eerste fase van de Europese Akte onvermijdelijk vertragend zal werken op de besluitvormingsprocedure. Het lijdt derhalve geen twijfel dat in de volgende fases een aantal besluiten volgens de nieuwe regels veel sneller kan worden genomen dan wij hadden kunnen doen als de oude regels nog steeds van kracht waren geweest. Laat me een derde en ook belangrijk gegeven noemen, namelijk dat de kwesties met betrekking tot de interne markt geleidelijk aan en langzamerhand steeds controversiëler worden. Het is voor de Raad gewoon makkelijker een akkoord te bereiken over de opheffing van technische handelsbelemmeringen dan om bepaalde andere hindernissen te nemen. Ik noem maar wat : de kwestie van het recht op vestiging — om nog maar te zwijgen van de fiscale hinderpalen. Het controversiële karakter van de fiscale hinderpalen wordt o.a. benadrukt doordat hier nog steeds eenparigheid vereist is. Als dat geen duidelijk teken is dat we met een politiek controversieel punt te maken hebben !
14.10.87
Nr. 2356/149
Handelingen van het Europese Parlement
EllemannJensen Maar goed, laat ik herhalen wat ik al gezegd heb: we lopen achter op het oorspronkelijke tijdschema. Het is niet ondenkbaar dat onze achterstand en vertraging nog een tijdlang nog groter zal worden, maar daar mogen we ons niet door laten afschrikken. We moeten niet het bijltje erbij neergooien en denken dat het proces van de interne markt gefaald heeft. Het lukt namelijk wel, maar het is wel belangrijk dat we ons niet blindstaren op data maar dat we de aard van dat proces begrijpen. Het is een proces dat nooit zal zijn voltooid. We kunnen nog zulke mooie data vaststellen, er zullen altijd nieuwe uitdagingen opduiken, er zullen altijd nieuwe barrières geschapen worden — wat dat betreft zijn LidStaten erg creatief. We moeten dan ook inzien dat dit een continue proces is. We kunnen niet op een bepaald moment zeggen : nu is het werk gedaan, nu zit het erop, meer valt er niet te doen. Neen, het is een gebed zonder end. Ik ben ervan overtuigd dat de politieke wil aanwezig is om dit proces voort te zetten en dat er in de LidStaten, in het bedrijfsleven, in werknemerskringen en in de politiek het geloof bestaat dat dit proces belangrijk is en dát het ook functioneert. D at geloof stellen wij echter niet alleen in de Gemeenschap vast. We zien het ook bij onze contacten met derde landen en met EVAlanden. We zien dat ze belangstelling hebben voor wat er momenteel gaande is in onze Gemeenschap; die belangstelling is gestoeld op de erkenning dat we hier bezig zijn met iets dat echt belangrijk is voor onze Gemeenschap en wij beschouwen die belangstelling als interesse in steeds nauwere contacten met onze Gemeenschap. Laten we ruiterlijk erkennen dat er vertraging is opgetreden, maar laten we de moed niet opgeven. Nogmaals, dank aan de vragensteller en aan de belangstellenden voor dit debat van vandaag. (Applaus) De heer Rogalla (S). — (DE) Zei u daarnet slagbomen, mijnheer de Voorzitter ? Nee, weg met deze slagbomen ! Ik heb u toch zojuist als teken van mijn vriendschap en als teken van onze dankbaarheid de tweede grenspost overhandigd, die hier bij deze slagboom hoort, en ik hoop dat u het als een waarschuwing zult opvatten. Onze dank aan u, mijnheer de Voorzitter, onze dank aan de vicevoorzitter van de Commissie bestaat uit een voortdurende waakzaamheid, dat deze interne markt ook werkelijk tot stand wordt gebracht. De Socialistische Fractie staat volledig achter de ontwerpresolutie van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, en achter een sociaal georiënteerde en grensvrije ruimte met nieuwe kansen voor de economie en voor de ontwikkeling van de burgers. Wij willen vier opmerkingen plaatsen. Ten eerste : van ons insiders hier in het Parlement en de Commissie moet veel meer uitgaan. Het Witboek moet net zoals de EG verdragen met inbegrip van het eerste Europese verdiepende programma, namelijk de zogenaamde Europese Akte, en van enkele gegevens over de stadia die voeren tot verwezenlijking ervan, in het bezit zijn
van elke Europese familie! Iedereen moet het kunnen lezen ! Ten tweede : ook de Duitse economie, de economie dus van het land dat ik het best ken, zal zich nu aansluiten bij deze gedachte, dat wil zeggen een overeenkomst tussen industriëlen, en zal in het belang van de gemeenschappe lijke interne markt gaan handelen, zoals de Fransen dat al langer doen. Gedachte betekent vooral: openbare aandacht wekken, het betekent een afweging van voordelen en belangen die ook bijdraagt aan het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen. D it is overigens het resultaat van de gezegende werkzaamheden van een interfractionele werkgroep, die onder de naam kangoe roe bekend werd. Ten derde, en dat is het belangrijkste van wat ik te vertellen heb : fiscale harmonisatie ! Namens de Socialis tische Fractie mag ik hier met het lef van een waaghals als bevoegde spreker verklaren dat wij de opvatting van de Commissie: nultarieven zijn geen belastingtarieven heftig tegenspreken. Wij gaan daarbij van een Europees politiek en sociaal feit uit. Aan dat wat miljoenen burgers in de Gemeenschap het bestaan en het levensonderhoud garandeert, mogen de Commissie en de wetenschap niet voorbij gaan. In duidelijke taal betekend dat : de Socialistische Fractie zal zich inzetten voor een uitbreiding van het BTW nultarief op levensmiddelen, kinderkleding, waterver bruik alsmede boeken, kranten en tijdschriften en de fractie verzoekt de Commissie hier voortaan rekening mee te houden bij haar politieke berekeningen. Wij beschouwen deze politieke oriëntering als een eenmalige kans om de tot nu toe beproefde Britse oplossing in alle LidStaten te verankeren en de burgers, vooral de sociaal zwakkeren, een positief teken te geven. Dan zou er eindelijk eens een keer een positief geluid uit Brussel of Straatsburg komen ! En ten vierde: de oude Cato in de Romeinse senaat : „Ceterum censeo...", dat wil zeggen : „overigens ben ik van mening...", vandaag de dag zou men zeggen: „als laatste zij opgemerkt...", de interne grenzen, de persoonscontroles moeten vóór 1992 komen te ver vallen. De burger moet ook hier Europa kunnen voelen, en wel onmiddellijk! Non controllibus sed comunitas, zouden de oude Latijners zeggen: wij willen geen grenscontroles meer, wij willen een Gemeenschap ! Dat is het op de burgers gerichte programma van de Socialistische Fractie.
VOORZITTER: D E HEER D ANKERT Ondervoorzitter . ' . , - ■ ' :
.
'
'J'.
.,':
De heer von Wogau (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, na dit Latijnse citaat van Dieter Rogalla zou ik op de vraag terug willen komen : wat betekent het debat over de openstelling van de grenzen en over de interne markt voor ons als parlementariërs ? En : hebben wij in de jaren dat wij er
Nr. 2-356/150
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
von Wogau ons ervoor inzetten vooruitgang geboekt? Naar mijn mening staan voor de burger veel zaken waar wij vandaag over discussiëren niet op de voorgrond van zijn interesses. Hij beleeft Europa wanneer hij naar andere landen reist en bij voorbeeld aan de grens een controle meemaakt en in een rij wachtenden staat.
BTW heeft wezenlijk ertoe bijgedragen dat in Frankrijk in de grammofoonplatensector iets veranderd is — laat het dan de charme van Madonna geweest zijn die de Franse minister-president tot zijn handelen heeft aangezet.
Ik stel vast dat er tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap iets veranderd is. Ik herinner me de parlementaire debatten, waarin wij op de lange files wezen die op de Europabrug tussen Kehl en Straatsburg ontstonden. Vandaag de dag zijn er niet meer van die verkeersopstoppingen omdat de grenscontroles minder zijn geworden. De burger kan de grenzen tussen de landen van de Gemeenschap gemakkelijker overschrijden dan vroeger en in 1992 moeten zij helemaal verdwenen zijn.
In werkelijkheid echter heeft de aankondiging van de Commissie, waarin een streefdatum wordt genoemd, ertoe geleid dat Frankrijk ook bij de belastingheffing op auto's als eerste land van de Europese Gemeenschap een stap naar voren heeft gedaan. Ik vind dat wij hiervoor de Franse regering en al degenen die aan deze beslissing hebben bijgedragen, zeer erkentelijk moeten zijn, want dat was nu werkelijk een belangrijke stap in de richting van het doel van 1992.
Als wij in de zomer naar de nieuwsberichten op de radio hadden geluisterd, hadden wij kunnen vaststellen dat er nog steeds verkeersopstoppingen in Europa zijn, maar dan in de eerste plaats aan de grenzen tussen de Gemeenschap en derde landen. Voorbeelden daarvan zijn de grens met Zwitserland aan de Rijn of Kiefersfelden en de Brenner, de grens met Oostenrijk. Hier zie ik ook in het kader van het Europa van de burgers een zeker gevaar, dat wij daadwerkelijk een Europa van de twee snelheden zullen krijgen. Daarom acht ik het belangrijk dat wij onze onderhandelingen met de landen van de EFTA intensiveren, om een synchroon verloop te bereiken. De procedures moeten verschillend zijn. De Gemeenschap heeft haar eigen procedures. We moeten als gelijkwaardige partners met de EFTA-landen onderhandelen, maar wij moeten er tevens voor ijveren dat een gemeenschappelijke open ruimte, ook binnen het Europa van de burgers, ontstaat. Een tweede punt: ik zou willen waarschuwen voor illusies, die op het ogenblik in zwang zijn. Ze zijn zeker niet te wijten aan Lord Cockfield, want hij heeft in zijn verklaringen vandaag zeer duidelijk gezegd wat er allemaal moet gebeuren en welke moeilijkheden er overwonnen moeten worden als wij dit doel in 1992 willen bereiken. Maar in verschillende Lid-Staten heerst de opvatting dat de interne markt ook zonder een belastinghervorming, zonder een onderlinge aanpassing van de belastingtarieven, zoals dat door de Commissie wordt voorgesteld, zou kunnen worden verwezenlijkt, en dat met elektronische middelen de grenzen nog wel zouden kunnen worden geopend. Hier moet ik heel duidelijk zeggen: zolang men in Denemarken bij de aankoop van een auto 200 % moet betalen en in Luxemburg 12 %, zal geen Lid-Staat met zo hoge belastingen het voor elkaar kunnen krijgen dat zijn grenzen naar de buurlanden worden geopend. De belastinghervorming is een eerste voorwaarde voor de opening van de grenzen en ik ben Lord Cockfield dankbaar dat hij dat vandaag nog eens heeft benadrukt. Vastgesteld moet worden dat alleen al de aankondiging van de Commissie iets in beweging heeft gezet, want de aankondiging van deze marge van 14 tot 20 % voor de
Ik zou nog op de procedure in willen gaan. De voorzitter van de Raad heeft zich er over uitgesproken, en hij is ook op het feit ingegaan, dat wij midden in een heel moeilijk leerproces zitten — hoe kunnen wij de Europese Akte zo toepassen dat zij de ontwikkeling bevordert en niet afremt : daarover kunnen twee dingen worden gezegd : ten eerste heeft de Europese Akte mijns inziens vandaag al bewezen dat zij de dingen in beweging zet, en wel bij de Raad. Ik herinner mij de dringende richtlijnen die twee jaar en langer in de koelkast hebben gestaan en waarover de Deense voorzitter van de Raad in juli nog, kort na de inwerkingtreding van de Europese Akte, heeft laten stemmen. Dat bewijst toch wel, dat er beweging komt in één van de vertragende mechanismen in de Gemeenschap, en dat is een heel belangrijke vooruitgang. Aan de andere kant kleeft aan de Europese Akte ook zeker het nadeel dat zij op veel gebieden vaag is, niet duidelijk geschikt voor interpretatie, en dat is voor juristen gevaarlijk terrein. Dat kan in de communicatie tussen de instellingen, tussen Raad en Parlement, wanneer er iets moet worden overgebracht, tot problemen leiden. Er zijn problemen wat betreft de interpretatie bij de vraag welke richtlijnen onder de nieuwe artikelen vallen en welke volgens de bestaande procedure moeten worden behandeld. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: ofwel men gaat naar het Hof van Justitie ofwel men wordt het eens. Ik vind dat de weg naar het Hof van Justitie geen gewoonte moet worden. Het beleid van de Europese Gemeenschap mag niet op de eerste plaats door het Europese Hof van Justitie in Luxemburg worden bepaald, zijn plaats is hier bij ons, in het Parlement, in de Raad en bij de Commissie. Tot slot een voorstel. Voorzitter Ellemann-Jensen heeft zojuist gezegd dat er vandaag een trialoog wordt gehouden tussen de voorzitters van het Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingskwesties, die nu op de voorgrond staan. Naar mijn mening zou de volgende trialoog over kwesties inzake de procedure onder de Europese Akte moeten gaan, zodat meningsverschillen op grond van verschillende juridische interpretaties zoveel mogelijk worden vermeden en zodat kan worden gegarandeerd dat wij hier niet onnodig tijd verliezen
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/151
von Wogau maar ons juist zo snel en intensief mogelijk kunnen buigen over de beslissende problemen. (Applaus)
De Voorzitter. — De voorzitter van de Raad heeft ons reeds mededeling gedaan van de trioloogprocedure die in het kader van de begrotingsproblematiek nu op gang moet komen. Hij excuseert zich dat hij weg moet om met Parlementsvoorzitter en Commissievoorzitter overleg te plegen. Dat betekent dat wij in moeilijkheden waren met betrekking tot de behandeling van de mondelinge vraag met debat van de leden Prout en Klepsch (doc. B2-922/87) die niet vóór 17.00 uur, dus voor de stemming, behandeld kon worden. Die vraag is dus van de agenda van vandaag afgevoerd en zal later, in aanwezigheid van de Raad neem ik aan, behandeld moeten worden. De heer Prout (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp volkomen waarom de fungerend voorzitter van de Raad weg moet en ik wens hem het beste met zijn overleg. Ik zou alleen willen vragen, mijnheer de Voorzitter, of u uw beste pogingen zou kunnen aanwenden om deze mondelinge vraag weer op de agenda te laten plaatsen, hopelijk over twee weken, maar in ieder geval op een tijd die de voorzitter van de Raad het beste uitkomt; Ik denk dat hij het met mij eens zal zijn dat dit een belangrijke en urgente zaak is en ik wil bijzonder graag horen wat hij hierover te zeggen heeft. De Voorzitter. — Ik zal uw boodschap overbrengen aan het Bureau in uitgebreide samenstelling, waarvan u trouwens ook lid bent. Ik neem aan dat er een debat kan plaatsvinden over dit agendapunt. De heer Patterson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik was van plan mijn betoog te beginnen met de aandacht van de commissaris te vestigen op de gesloten gelederen van de leden van de Britse Labourpartij aan de overkant, die altijd de mond vol hebben over fiscale aanpassing, maar niet komen opdagen voor het debat. Ik zie echter dat dit voor de gehele Socialistische Fractie geldt en ik heb te doen met de heer Rogalla, die daar fraai uitgedost in zijn gele t-shirt zit, zonder dat er collega's aanwezig zijn om hem te steunen. Dit maakt wel duidelijk, vrees ik, dat wij, willen wij in de wereld buiten dit Parlement enthousiasme kweken voor de voltooiing van de interne markt in 1992, ook in ons eigen Parlement aan het werk moeten en ervoor dienen te zorgen dat onze mensen komen opdagen. Wij voeren per slot van rekening een debat over een verslag dat in mei jongstleden verscheen en wij hebben nu enkele zeer recente statistische gegevens gekregen. Uit die gegevens blijkt dat wij steeds verder achterop raken. Een jaar geleden waren er 80 richtlijnen bij de Raad in behandeling. In mei dit jaar waren er volgens mijn berekening 112 in behandeling en wij hebben net
gehoord dat het er nu 126 zijn. Daarom raken wij natuurlijk steeds verder achterop, in plaats van in te halen. Ik ben van mening dat het Parlement de Raad en de Commissie moet vragen, wat wij moeten doen om de schade in te halen, zodat de belemmeringen in 1992 werkelijk, zoals gepland, uit de weg geruimd zullen zijn. Wij weten, en wij zien dit telkens weer, dat de Landbouwraad de grootste boosdoener is. Maar ik begin de indruk te krijgen dat „de kleine visjes in de zee" in werkelijkheid het probleem vormen. U herinnert zich dat de kleine visjes in de zee in het boek van Lewis Carroll antwoordden „Wij kunnen het niet doen, mijnheer, omdat". Ergens diep in al onze nationale regeringen zijn er van die kleine visjes. Het Nederlandse voorzitterschap vatte de hele kwestie meer dan een jaar geleden uitstekend samen, toen zij zei „Wij moeten ervoor zorgen dat de technische tegenstand tegen de harmonisatie van de wetgeving de vooruitgang niet belemmert". Nu weet Lord Cockfield, en weten al onze ministers, waar die kleine visjes zich bevinden en wat voor technische bezwaren er zijn. Wat gaan wij doen om op tijd klaar te zijn voor de uiterste termijn van 1992 ? Ik kom nu op de belastingkwesties die het nieuwe onderwerp van dit debat vormen. Ik vraag de aandacht van het Parlement voor een interessante brief van het Directoraat-Generaal van de Raad aan onze Voorzitter, Lord Plumb, waarin het Parlement verzocht wordt om dit jaar oktober, d.w.z. deze maand, zijn advies uit te brengen over al deze belastingkwesties. Als een van de betrokken rapporteurs, kan ik de Raad de belofte doen dat wij ons advies over al deze belastingrichtlijnen aan het eind van deze maand zullen uitbrengen, als de Raad evenzo belooft dat hij ze allemaal tegen Kerstmis zal aannemen. Als wij die afspraak hebben, kunnen wij volgens mij enige vooruitgang boeken. Ik richt mij nu op de principes die hieraan ten grondslag liggen. Ik geloof dat Lord Cockfield gelijk heeft, als hij zegt dat het onmogelijk is om de grenzen tussen onze Lid-Staten af te schaffen, als er niet enige fiscale harmonisatie is bereikt. Het alternatief is natuurlijk de zogenaamde Ierse oplossing, waarbij wij niets doen, maar de belemmeringen toch op 31 december 1992 wegnemen en afwachten wat er gaat gebeuren. Het is jammer dat het Deense voorzitterschap hier niet aanwezig is, omdat ik vermoed dat alle Denen onmiddellijk over de grens zullen trekken om al hun boodschappen in Duitsland te doen. In ieder geval zullen wij op de een of andere manier fiscale aanpassing tot stand gebracht hebben, ten koste van heel wat verstoring. Men moet alleen de vraag stellen: is vrije handel tussen Groot-Brittannië en Frankrijk mogelijk zonder de accijns op wijn aan te passen, zodat ik per trein door de Kanaaltunnel mag reizen en zoveel wijn kopen in een Franse supermarkt als ik maar wil, zonder dat ik op de terugweg accijns hoef te betalen en zonder dat alle drankzaken in Kent failliet gaan? Het is
Nr. 2-356/152
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Patterson zonneklaar dat er fiscale aanpassing moet komen. Het principe is derhalve duidelijk. Tot besluit zou ik Lord Cockfield enkele vragen willen stellen. Misschien raken zij dit hoofdprincipe. Ten eerste ben ik van mening dat wij niet met deze richtlijnen verder kunnen gaan, als wij niet eerst de achterstand in de andere belastingrichtlijnen hebben weggewerkt, met name de zevende richtlijn betreffende tweedehands goederen, de twaalfde inzake invoerbelastingregelingen, de achttiende, de negentiende, enz. Handelt de Raad die nu eerst af, om klaar te zijn voor de zeven andere voorstellen die wij nu voor ons hebben liggen ? Ik zou de Commissie willen vragen, hoe staat het met de belasting op auto's ? Ik heb de algemene mededeling en andere documenten grondig doorgenomen, maar niets over de belasting op auto's gevonden. Zal die apart behandeld worden? Als kanttekening, wat gebeurt er met de accijns op lucifers en aanstekers, mijns inziens een van de absurdste belastingen geheven in mijn eigen Lid-Staat ? Mijn volgende opmerking betreft afwijkingen. Ik weet dat de Commissie in laatste instantie best bereid is afwijkingen toe te staan aan de Lid-Staten die daaraan behoefte hebben. Ik zou dat betreuren. Afwijkingen zijn hèt recept voor een Europa met twee versnellingen. Indien voor het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en de andere landen met hoge belastingen, of landen met problemen, zoals Griekenland, afwijkingen van de communautaire wetgeving worden vastgesteld, krijgen wij uiteindelijk een Europa met twee versnellingen, het soort verdeling dat wij juist willen vermijden. Daarom kom ik, wat het nultarief betreft, tot de conclusie dat niet afwijking, maar een communautair nultarief het juiste antwoord is. Tot mijn genoegen zie ik dat de enige aanwezige socialist het met mij eens is. Ten slotte, dit zijn allemaal details. Het is volkomen duidelijk dat dit allemaal moet gebeuren, willen wij in 1992 een echte gemeenschappelijke markt hebben die kan concurreren in de wereld. De macro-economische gevolgen van een gemeenschappelijke markt zijn honderdmaal belangrijker dan alle kleine problemen en detailkwesties die zelfs deze belastingvoorstellen opleveren. Daarom moet dit Parlement vierkant achter het Witboek staan, het hele Witboek en niets anders dan het Witboek. (Applaus) De heer Sutra de Germa (S). — (FR) Een motie van orde mijnheer de Voorzitter. Ik kan het niet over me heen laten gaan dat de heer Patterson zegt dat er maar een socialist in de zaal zit, er zijn er evenveel als leden van zijn fractie. Ik wil hem eraan herinneren dat we hier niet als nationale delegaties zetelen maar als multinationale fracties waarin we de twaalf landen van Europa vertegenwoordigen... De Voorzitter. — Mijnheer Sutra de Germa, dat was geen motie van orde. Inderdaad kan de heer Patterson
niet tellen maar dat lijkt me nog geen reden om een motie van orde voor te stellen. Mevrouw Nielsen (LDR). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik een paar feiten vaststellen. Ten eerste zal iedereen wel begrijpen dat wij als wij in de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid ons in volle ernst nauwgezet wijden aan de ontwerp-richtlijnen die we over de voltooiing van de interne markt krijgen, nauwelijks kan worden vermeden dat we af en toe tekenen van ongeduld vertonen. Ook daarom vragen we zowel de Commissie als de Ministerraad hoe ver we staan. Ik denk dat die reactie menselijk en begrijpelijk is. Ten twee blijkt uit de opgedane ervaringen dat je uiterst voorzichtig moet zijn bij het op voorhand bepalen van een datum. Ik denk dat er wel iets zal afraken. Ik denk dat menige regering — ik weet in elk geval dat dat geldt voor sommige nationale regeringen — maar wat graag zouden hebben dat ze met terugwerkende kracht bepaalde data konden inslikken en niet hadden toegezegd dat iets op een bepaald ogenblik gebeurd zou zijn. We weten immers dat in de politiek zich steeds weer nieuwe uitdagingen aandienen, waardoor alles in een daglicht komt te staan dan men misschien eerst gedacht had. De fungerend voorzitter van de Raad zei ook dat we het proces moeten voortzetten en ons niet koste wat kost aan een bepaalde datum moeten willen houden. Ik wil echter duidelijk stellen dat we ons nooit mogen neerleggen bij onze achterstand. We mogen niet het hoofd in de schoot leggen en maar zien ervan te maken wat ervan te maken valt. Steeds weer moeten we proberen zo snel mogelijk de vele voorstellen af te werken die op de toepassing liggen te wachten of die nog door de Commissie moeten worden gedaan. Het is jammer dat de fungerend voorzitter van de Raad niet aanwezig is, want hij had het over een boeiend punt waar ik graag dieper op in was gegaan. De fungerend voorzitter van de Raad noemde de problemen waarmee zoals iedereen weet elk voorzitterschap te kampen zou hebben dat tegelijk aantreedt met de van krachtwording van de Europese Akte. Maar hij zei er nog bij dat het voor de Raad stukken eenvoudiger is om het eens te worden over de opheffing van technische handelsbelemmeringen dan van andere barrières. Daar zou ik graag nader op in zijn gegaan want het is natuurlijk belangrijk dat we vroeg of laat de accijnzen en BTW-tarieven gaan harmoniseren. We weten dat daar een probleem ligt. We weten ook dat het de grenshandel die we zo betreuren, zou elimineren. Als we heel eerlijk zijn weten we ook dat het veel tijd zal vergen, daarom juist moeten we bijtijds van start gaan om zo dichter bij de finish te komen. Ik vind het echter ook essentieel dat men de vele technische handelsbelemmeringen te lijf gaat, want dat gaat de Raad blijkbaar makkelijker af. We mogen niet vergeten dat juist door de opheffing van die technische handelsbelemmeringen, met andere woorden door niet langer
14.10.87
Nr, 2-356/153
Handelingen van het Europese Parlement
Nielsen veel verschillende eisen en normen voor éénzelfde produkt te laten bestaan, de prijs van dat produkt kan zakken. Het gevolg is dat kwalitatief goede produkten goedkoper en makkelijker geproduceerd kunnen worden en we beter gewapend zijn tegen de concurrenten, wat nodig is voor het economisch herstel in Europa. Zo blijven de bestaande arbeidsplaatsen behouden en wordt nieuwe werkgelegenheid gecreëerd voor de vele werklozen die we helaas hebben. We moeten het bijltje er dus niet bij neergooien en evenmin berusten in onze achterstand. We moeten er samen onze schouders onderzetten. Ook al zijn we ongeduldig, het zal ons lukken. De heer Fitzgerald (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het tweede verslag van de Commissie betreffende de tenuitvoerlegging van het Witboek inzake de voltooiing van de interne markt ontwijkt de vraag die op aller lippen ligt. Is de doelstelling van 1992 al te optimistisch, gezien de hindernissen die nog overwonnen moeten worden voor de voltooiing van de markt? Al lijkt iedereen het eens te zijn over de voordelen die voor de Gemeenschap zullen voortvloeien uit de voltooiing van de interne markt, toch bestaat er een duidelijke tegenzin om de niet geringe problemen resoluut aan te pakken en te investeren in de veiligstelling van die vpprdelen. In een tijd dat wij in vplle gang zpuden mpeten vprderen, leiden de problemen met de communautaire begroting tot vertraging van de noodzakelijke vooruitgang. Teneinde de interne markt te voltooien, moet er prioriteit verleend worden aan de aanpak van de grote ongelijkheid in welvaart tussen de centraal gelegen regio's en de randgebieden van de Gemeenschap. Het Witboek erkent dat de interne markt weliswaar een belangrijke grondslag zal bieden voor verbetering van de welvaart van de Gemeenschap in haar geheel, maar dat het risico dat de situatie van de minder begunstigde regio's verslechtert, vereist dat er „volledig en met veel verbeeldingskracht gebruik gemaakt wordt van verhoogde middelen van de structuurfondsen". Het lijdt voor mij geen twijfel dat de communautaire investering in financiering van de regio's aanzienlijk zal moeten zijn om de Gemeenschap te kunnen laten profiteren van de wegneming van de overgebleven economische belemmeringen. De economische mogelijkheden van de minder begunstigde gebieden, zoals mijn eigen land, moeten eerst ontwikkeld worden. In Ierland zijn de economische mogelijkheden aanwezig, maar de faciliteiten om die te ontwikkelen ontbreken. Het is vooral noodzakelijk de vervoerinfrastructuur te verbeteren, de handel te vergemakkelijken en te stimuleren dat er nieuwe industrieën gevestigd worden in de regio's die in de laatste jaren een alarmerend verlies van arbeidsplaatsen in fabrieken geleden hebben. Programma's voor de ontwikkeling in de infrastructuur, bedoeld om de aantrekkelijkheid van gebieden als Ierland als toeristisch centrum te vergroten, zullen van
groot nut zijn voor plattelandsgebieden. De mogelijkheden om de werkgelegenheid in deze sector te doen toenemen zijn vastgesteld en worden door onze regering uitgewerkt. ;
..
.·
f.
Er worden ook pogingen ondernomen om het concurrentievermogen te vergroten en de toegangskosten te beperken. Het zou ook lucratief kunnen zijn om middelen uit het Regionaal Fonds in te zetten voor de ontwikkeling van de mogelijkheden op het gebied van de zeecultuur, de tuinbouw en de voedselverwerkende industrie. Men beseft nog niet volledig welke mogelijkheden de geavanceerd technische industrie in Ierland heeft, omdat de multinationale ondernemingen die de industrie aldaar beheersen niet voldoende betrokken zijn bij onderzoek en ontwikkeling. Hoewel er aanzienlijk is geïnvesteerd in de opleiding van afgestudeerden in de technologie volgens de hoogste normen, gaat een groot deel van dat voordeel voor Ierland door emigratie verloren. Voordat wij onderlinge fiscale aanpassing tussen de LidStaten tot stand kunnen brengen, moeten wij trachten de onderlinge aanpassing van de omstandigheden voor economische groei in de regio's van de Gemeenschap te stimuleren. Daarvoor zijn hogere interventiepercentages nodig in de structuurfondsen voor de zwakkere regio's. De uitdaging om de kloof tussen de regio's van de Gemeenschap te verkleinen geldt als toetssteen voor de oprechtheid van ons geloof in Europa en de verwezenlijking van de interne markt. Wij hebben de keus — óf stagnatie en mislukking óf anders vooruitgang door middel van een concurrerender en efficiënter Europa, dat betere vooruitzichten op werkgelegenheid en welvaart biedt. 1992 mag dan een optimistische limiet zijn voor de verwezenlijking van de interne markt, maar wij moeten wel onmiddellijk de nodige maatregelen in werking brengen en er vastberaden naar streven de markt op tijd of zo spoedig mogelijk daarna te voltooien. Mevrouw Pintasilgo (S). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik neem woord in deze vergadering met haar overbelaste agenda omdat ook ik, net als de fungerende voorzitter van de Raad, meen dat het onderwerp waarover wij momenteel debatteren van cruciaal belang is voor de toekomst van de Gemeenschap. We kunnen de interne markt niet op zichzelf beschouwen. Deze maakt immers deel uit van een geheel dat een plechtig compromis tussen de Lid-Staten vormt. Aangezien hij een deel uitmaakt van een samenhangend geheel, kan de interne markt niet louter een boekhouding betekenen en nog minder de institutionalisering van een economische tweespalt binnen de Gemeenschap. De interne markt heeft een duidelijk en onmiskenbaar doel: de verbetering van de levens- en werkomstandigheden van de volkeren van Europa, zoals het Verdrag van Rome het uitdrukt. Het vrije personenverkeer komt aldus, in de rangorde van waarden, vóór de vestiging van de interne markt voor goederen en produkten. We hebben gebaren met een sterke symbolische waarde nodig, zoals de afschaffing
Nr. 2-356/154
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Pintasilgo van de grenscontroles. Er moeten ferme stappen gezet worden op weg naar de wederzijdse erkenning van professionele bekwaamheden, zowel wat diploma's als wat ervaring betreft. Met andere woorden, de interne markt kan alleen dienstig zijn aan deze doelstellingen indien hij evenredig is met de economische en sociale eenwording. En ik gebruik deze woorden niet zonder grond. In tegenstelling tot wat sommigen willen doen geloven, is deze eenwording geen formule die op een magische wijze plotseling tot werking zal komen. Het is niet iets wat men met onopvallende stappen tot stand kan brengen. De eenwording moet een ontwikkelingsproces zijn. Wij doen daarom een beroep op de politieke wil van de Raad en op de werkkracht van de Commissie, opdat de eenwprding tpt stand kpmt als een ontwikkelingsproces. Ik zou graag onze bezorgdheid op een wat tastbaarder wijze tot uitdrukking willen brengen. Ik ben bang dat het feit dat mijn land en Spanje de laatste tijd een aanzienlijke groei van hun bruto nationaal produkt hebben gekend tot de slotsom leidt dat de interne markt gunstig voor hun zal zijn in de huidige omstandigheden. Dat is niet zo. De ontwikkeling van de economisch zwakkere landen kan niet onmiddellijk plaatsvinden, volgens de modellen die opgeld doen in de hooggeïndustrialiseerde landen. We dienen gezamenlijk nieuwe wegen te ontdekken die het Europa mogelijk kunnen maken de blijvende groei van de Europese economie en het welzijn van alle Europese burgers te waarborgen. De economische en sociale verbondenheid ziet zich bij deze taak voor haar meest vergaande uitdaging gesteld. Deze taak bestaat niet alleen uit de versterking van de structuurfondsen, maar vooral in de grotere beschikbaarheid daarvan, de betere verdeling van de fondsen en de grotere flexibiliteit in hun aanwending. Er kunnen geen substantiële verbeteringen optreden zonder economisch en sociaal vooruitzicht voor de landbouw, waarin meer dan 20 % van de Portugese en Spaanse bevolking werkzaam is. Het is onontbeerlijk dat de Commissie en de Raad zich er terdege van bewust zijn dat het niet volstaat de landbouw te moderniseren ; het is noodzakelijk om met een innoverend beleid de sociale hervormingen tot stand te brengen die van levensbelang zijn voor dit deel van de bevolking. Het is eveneens belangrijk voor het welslagen van de interne markt dat er maatregelen genomen worden die de ontwikkeling van de meest achtergebleven regio's beogen. Ten slotte is de aanpassing van het Europees Sociaal Fonds aan de eigenlijke behoeften van de staten die de grootste weerslag zullen hebben van de interne markt hoognodig. Ten slotte doe ik een beroep op de Europese culturele identiteit. Het handelsverkeer tussen personen is, in onze gemeenschappelijke geschiedenis, voorafgegaan aan de notie van het handelsverkeer tussen staten. Laten we hopen dat de Raad en de Commissie trouw blijven aan deze maatregelen die ertoe bijdragen een Europa-van-de-burgers te creëren. (Applaus)
De heer Raftery (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou om te beginnen de commissaris dank willen zeggen voor het antwoord dat hij hier vandaag aan de heer Beumer heeft gegeven en hem een compliment willen maken wegens de moeite die hij doet voor de voltooiing van de interne markt. Mijn land, Ierland, is sterker afhankelijk van de export dan de meeste landen van de Gemeenschap. Bijgevolg hebben wij zeer veel belang bij de vrijheid van verkeer van goederen, die zal voortvloeien uit de voltooiing van de interne markt. Bovendien hebben wij, met een zeer grote jonge bevolking, die lijdt onder het hoogste werkloosheidspercentage onder jongeren in de Gemeenschap, dringend behoefte aan toename van de economische groei, zowel in de Gemeenschap als in geheel Ierland, willen wij hoop houden op werkgelegenheid voor deze mensen. En wij kunnen alleen maar werkgelegenheid krijgen, als de economische activiteit toeneemt. Naar schatting zouden wij in de Gemeenschap een jaarlijkse groei van 5 % van het bruto binnenlands produkt oftewel 117 miljard pond per jaar kunnen krijgen als gevolg van de voltooiing van de markt. De voltooiing van de interne markt kan echter niet verwezenlijkt worden zonder althans enige convergentie van de belastingen en dat zal gelukkig een belastingverlaging betekenen voor de Ierse bevolking, die zich gedurende een opeenvolging van Ierse regeringen arm betaald heeft aan belastingen. De Commissie vraagt niet zozeer om belastingharmonisatie als wel om de belastingtarieven zo dicht bij elkaar te brengen dat verstoring van de handel vermeden wordt. De tarieven die de commissaris hier vandaag heeft voorgesteld waren een standaardtarief van 1420 % en een verlaagd tarief van 4-9 %. Dat zal lagere prijzen betekenen voor de Ierse consument. Het geraamde inkomstenverlies voor de Ierse regering zal echter in de orde van grootte van 500 miljoen pond per jaar zijn. In dit bedrag zijn de inkomstenstijging ten gevolge van de groei van de economische activiteit en de verlaging van het totaal aan werkloosheiduitkeringen niet verwerkt. Evenmin is daarin ons groeiende zwarte circuit verwerkt, dat een gevolg is van de exorbitant hoge belastingen, die nette hardwerkende mensen naar het zwarte circuit drijven om het hoofd boven water te kunnen houden. Een lager belastingtarief waardoor het hen mogelijk zou worden om op legale wijze zaken te doen, zou het zwarte circuit beperken en derhalve de overheidsinkomsten doen toenemen. Het zwarte circuit in ons land maakt nu naar schatting minstens 5 % van het BNP uit, oftewel min of meer 1 miljard pond per jaar. Het terugbrengen van het zwarte circuit naar het legale circuit zou de overheidsinkomsten aanzienlijk doen toenemen. Amerikaanse regeringen hebben in het verleden bevonden dat belastingverlaging tot inkomstenvermeerdering leidde, doordat de economische activiteit toenam. Ik geloof dat dit ook in Ierland zal gebeuren. Onze economische gezondheid is, mijns
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/155
Raftery inziens, sterk afhankelijk van de voltooiing van de markt in de Gemeenschap en van belastingverlaging in eigen land.
stemmen over de eventuele toelaatbaarheid om erover te stemmen.
De Voorzitter. — Het debat wordt hier onderbroken voor het Vragenuur. Het zal morgen worden voortgezet.
(Het Parlement neemt amendement nr. 6 aan)
10.
Stemming
VERSLAG (DOC. A2-153/87) VAN DE HEER BUENO VICENTE, NAMENS DE COMMISSIE ECONOMISCHE EN MONETAIRE ZAKEN EN INDUSTRIEBELEID, OVER HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(86) 756 DEF. 3 — DOC. C2-202/86) VOOR EEN RICHTLIJN VAN DE RAAD BETREFFENDE DE ONDERLINGE AANPASSING VAN DE WETTELIJKE EN BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN DER LID-STATEN INZAKE VOOR DE BOUW BESTEMDE PRODUKTEN. Voorstel van de Commissie Paragraaf 2 ment nr. 6.
Amende-
De heer Patterson (ED). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Zoudt u ons kunnen zeggen, wanneer dit amendement is ingediend? Is het op tijd ingediend? Als het een compromisamendement is, tussen wie is het dan een compromis ? De Voorzitter. — Mijnheer Patterson, er ligt hier een probleem. Het amendement werd op tijd aangekondigd, maar het was niet op tijd bij de post. Het is bedoeld als compromisamendement, maar het viel niet als zodanig uit. Het Parlement moet, als u dat wenst, beslissen of wij over een „compromisamendement", dat eigenlijk geen compromisamendement is, gaan stemmen. De heer von Wogau (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou daarover alleen willen zeggen dat het hier in zoverre om een compromis-amendement gaat dat het door de heer Metten ingediende amendement voor de meerderheid van het Parlement onaanvaardbaar was. Daarom heb ik met wat vertraging een idee, dat de heer Delorozoy al in de commissie had geopperd, opgepikt en op deze manier een compromisamendement opgesteld waarvan aannemelijk is dat het kan rekenen op een meerderheid in dit Parlement. De Voorzitter. — Ik wou eenvoudig een opmerking maken over de procedure omdat er een moeilijkheid is : een compromis tussen een aantal fracties is geen compromis zoals in het Reglement is bepaald. Als de leden er willen over stemmen, dan moeten wij eerst
(Het Parlement beslist te stemmen over het amendement)
De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik deel uw standpunt en vind ook dat de Vergadering niet teveel tijd moet verliezen met procedures. Toch is het belangrijk dat in de nieuwe procedure die wordt gebruikt bij de stemming over dit rapport compromisamendementen toegestaan worden. Toen u de Vergadering om haar mening vroeg heeft u daarmee de gebruikelijke spelregels geschonden. Ik vraag enkel dat dat in het verslag genoteerd wordt. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer Delorozoy, de situatie is vrij eenvoudig : een compromisamendement is een amendement dat door alle fracties wordt gesteund. De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Wij zijn niet gehoord over dit compromisamendement. De Voorzitter. — Mijnheer Delorozoy, zoals de heer Patterson terecht zei was dat niet het geval met dit amendement. De Vergadering is echter vrij haar eigen besluiten vast te stellen en als de meerderheid besluit dit amendement in stemming te brengen kan dat. Dat is vandaag gebeurd. De procedure zoals ik die toegepast heb is rechtsgeldig. De heer Cervetti (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, bij de stemming aangekomen wil ik er op wijzen hoe afwijkend deze handelswijze die wij nu hanteren is: volgens het Reglement worden amendementen toegestaan of niet. Er is geen andere mogelijkheid. Ik zou niet willen dat deze afwijkende praktijk precedentwerking voor de toekomst krijgt. (Applaus) De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Cervetti. Daar het gaat om een tegenstrijdigheid lijkt het mij best dit probleem voor te leggen aan de Commissie Reglement, onderzoek van de geloofsbrieven en van immuniteiten. De heer Christensen (ARC), schriftelijk. — (DA) Dit is de eerste stemming in het Parlement volgens de nieuwe samenwerkingsprocedure. Naar aanleiding daarvan willen we eerst vaststellen dat de Volksbeweging zal stemmen overeenkomstig onze plicht op te komen voor de Deens belangen qua milieu, werkmilieu, gezondheid, veiligheid en consumentenbescherming. Daarom kunnen we geen steun verlenen aan het Commissievoorstel ; wel stemmen we voor wijzigingsvoorstellen die enerzijds een consumentenvertegenwoordiging garanderen in het Permanent Comité voor de Bouwnijverheid en die anderzijds met betrekking tot de milieugarantie het de
Nr. 2-356/156
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Christensen Lid-Staten mogelijk maakt zelf verdergaande maatregelen te treffen. Wij blijven van mening dat internationale samenwerking over de opheffing van technische handelsbelemmeringen dient te geschieden in daartoe aangewezen samenwerkingsorganen zoals de OESO en niet via diktaten van de EG. De heer Christiansen (S), schriftelijk. — (DA) Wij Deense sociaal-democraten stemmen in met strengere technische eisen aan voor de bouw bestemde produkten o.a. met betrekking tot de brandveiligheid, gezondheid en milieu, hygiëne en houdbaarheid. We zijn er ook voor dat de EG in dit verband het voortouw neemt om zowel te zorgen voor strengere technische eisen als om te verhinderen dat bepaalde landen de technische eisen juist aangrijpen als handelsbelemmeringen en daardoor als hindernissen voor de vrije mededinging en tot bescherming van hun eigen thuismarkt. Dat we de onderhavige richtlijn en daarmee natuurlijk ook het verslag niet kunnen steunen, komt doordat de richtlijn uitgewerkt is als een maximumrichtlijn wat betekent dat produkten die ooit en in één land door de technische keuringsinstituten van de EG goedgekeurd zijn automatisch in alle andere landen van de EG op de markt kunnen worden gebracht. Dat wil dus zeggen dat een Lid-Staat de import niet kan tegenhouden van produkten die hij gevaarlijk acht, waardoor het risico gaat ontstaan dat het niveau voor technische eisen aan voor de bouw bestemde produkten in zijn algemeenheid zal zakken in landen die op voorhand al strenge beperkingen hadden. Ofschoon de richtlijn valt onder artikel 100A en de Lid-Staat dus in beginsel strengere regels kan hanteren voor de bescherming van het werkmilieu en het milieu in het algemeen, valt te vrezen dat de LidStaat in de praktijk geen kans ziet bijzondere wetgeving uit te vaardigen voor een hele reeks van deze zeer technische gebieden om aldus een hogere norm te kunnen blijven aanhouden. De sociaal-democraten twijfelen dan ook niet — we zijn voor de gedachte uit de richtlijn maar vinden dat de tekst zou moeten worden veranderd in een minimumrichtlijn waardoor de Lid-Staten desgewenst strengere regels kunnen uitvaardigen. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
De heer von der Vring (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek om opheldering over de procedure. Wij hebben in de agenda voor woensdag staan: 17.00 uur, stemming over de toepassing van de Europese Akte. Ik heb er niets op tegen, dat zo te werk wordt gegaan dat ook de andere voltooide verslagen worden behandeld. Mij is tot nu toe echter gezegd dat dit tijdstip uitsluitend bedoeld is voor procedures die met de Akte samenhangen en ik betwijfel of wij nu zo te werk kunnen gaan. Als wij zo te werk gaan, zou dat duidelijk gezegd moeten worden en op toekomstige agenda's
voor de woensdag duidelijk moeten worden betiteld als „Akte en overige". De Voorzitter. — Mijnheer von der Vring, ik heb het zojuist al gezegd, en ik wist het zelf ook niet eerder, dat het Parlement om 15.00 uur besloten heeft de stemming zo te doen houden als u nu net zei, namelijk dat de drie verslagen, respectievelijk van de leden Bueno Vicente, Larive en Galluzzi, in stemming worden gebracht. Ik heb me bij dat besluit van het Parlement neer te leggen. Ik stel dus voor die stemming nu voort te zetten. Het is niet de praktijk die wij elke dag moeten toepassen.
VERSLAG (DOC. A2-127/87) VAN MEVROUW LARIVE, NAMENS DE COMMISSIE RECHTEN VAN DE VROUW, OVER DE WEDEROPNEMING VAN DE VROUW IN HET ARBEIDSPROCES ,;i
Stemverklaringen
Mevrouw Pantazi (S). — (GR} Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Larive feliciteren met haar zo belangrijke en grondige verslag, waar ik zonder enig voorbehoud voor zal stemmen, te meer ook daar verscheidene van mijn amendementen in het verslag zijn verwerkt tijdens behandeling ervan in de bevoegde commissie. De kwestie van de wederopneming van de vrouw in het arbeidsproces vormt inderdaad de kern van de sociale en economische dimensie van de gelijkheid. Ook al gaat het om een sectpr waar al ppsitieve maatregelen vppr zijn getrpffen, is het toch nog noodzakelijk dat verschillende moeilijkheden worden overwonnen en dat bij de Commissie wordt aangedrongen op nieuwe maatregelen. Van belang is dat het verslag wordt aangevuld door een breed pakket van concrete voorstellen, zoals het opheffen van de beperkingen op grond van leeftijd, het opstellen van modelprogramma's door de Commissie, begeleiding van en steun aan vrouwen die opnieuw beginnen te werken, een statistische studie naar de beroepsactiviteiten van vrouwen, enz. Deze reeks van voorgestelde maatregelen, gepaard met nog veel meer speciale maatregelen en voorstellen, verlenen het verslag de nodige dimensie om drijfveer te kunnen zijn voor de werkzaamheden van de Commissie en de Lid-Staten die erop gericht zijn de wederopneming van de vrouwen in het arbeidsproces zeker te stellen. Daarom moet ik het wel als een bijzonder positief verslag beschouwen dat de instemming van het hele Parlement verdient. De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil even kort duidelijk maken dat de integratie van de vrouw in het moderne arbeidsproces speciale kenmerken met zich draagt — en ik zou zelfs durven zeggen dramatische — wanneer het gaat om de allerarmste vrouwen, de kansarme vrouwen in Europa. Mijnheer de Voorzitter, het beeld van vrouwen met
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/157
Ramirez Heredia kinderen op de arm bedelend om een aalmoes in de straten van de grote steden in Europa ; van kleine haast in de steek gelaten kinderen of kinderen aan de hand van hun kleine zusjes die op deze manier de kleine moedertjes van hun broertjes en zusjes worden, is het gevolg van het ontbreken van een opneming zonder restricties in het arbeidsproces, van het ontbreken van een positief beleid van de kant van de openbare macht, van het feit dat de maatschappij in het algemeen zich er niet van bewust is dat zij juist die vrouwen de hand moet reiken die het meest een opneming behoeven in het arbeidsproces in de moderne wereld waarin wij leven. Overigens ben ik ervan overtuigd, dat er voor veel van de zuiver ambachtelijke beroepen waarop de vrouwen van de nomadische volken zich hoofdzakelijk toegelegd hebben, binnen de Gemeenschap mogelijkheden totintegratie in het arbeidsproces gevonden zouden kunnen worden indien er een beleid in de praktijk gebracht zou worden gericht op het bevorderen van deze ambachtelijke werkzaamheden, hetgeen het aantal behoeftige vrouwen, het aantal vrouwen dat op straat bedelt en het aantal kinderen dat voor hun broertjes en zusjes moet zorgen, geleidelijk zou doen afnemen. (Applaus) De heer Estgen (PPE), schriftelijk. — (FR) Uit sociologisch onderzoek dat de wens van de vrouw om zich in haar werk te ontplooien gelijke tred houdt met haar verlangen om liefde te geven en te ontvangen, om te slagen als echtgenote en opvoedster van haar kinderen. We moeten dan ook een beleid aahangen dat de vrouwen helpt bij het verzoenen van wat vaak onverzoenbaar lijkt. We moeten er dus steeds meer rekening mee houden dat vrouwen weer in het arbeidsproces worden opgenomen na een onderbreking die meestal te maken heeft met de geboorte en opvoeding van hun kinderen. Aangezien het vanzelf spreekt dat de problemen bij de wederopneming van vrouwen in het arbeidsproces vooral te maken hebben met hun basisopleiding en het niveau van hun opleiding, moet allereerst: 1) de vrouwen een zo uitgebreid mogelijke basisberoepsopleiding worden gegeven. 2) de mogelijkheid om part-time te werken worden uitgebreid, omdat op die manier vrouwen hun beroeps- en privéleven makkelijker kunnen combineren en ze zo voortdurend op de hoogte blijven van hun vak en bij voorbeeld de technologische evolutie in hun vakgebied. 3) de permanente beroepsopleiding ontwikkeld worden, zowel per correspondentie als via de televisie, om de eerder opgedane kennis en vaardigheden op te frissen. 4) gezocht worden naar mogelijkheden tot thuiswerk om de volledige herintreding op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken.
5) ook wetgeving worden aangenomen over een aantal maatregelen zoals ouderschapsverlof, flexibele werktijden enz. In die zin steun ik het verslag van mevrouw Larive. Mevrouw Lenz (PPE), schriftelijk. — (DE) Toen ik in 1984 met de ontwerp-resolutie over de maatregelen van de Gemeenschap voor vrouwen bij wederopneming in het arbeidsproces de grondsteen legde voor de vandaag aangenomen resolutie, koesterden wij de hoop dat de Ministerraad de toentertijd aangevangen maatregelen van het sociale fonds eerder zou uitbouwen dan afbouwen. Intussen echter heeft de nagenoeg eenzijdige oriëntering van het fonds eerder tot een afbraak van deze maatregelen geleid. Het blijft een feit dat ook in de toekomst de vrouwen dankzij een eindelijk enigszins bevredigende beroepsopleiding steeds sterker op de arbeidsmarkt zullen komen en daar ook gekwalificeerde plaatsen willen innemen. Hier moet evenveel rekening mee worden gehouden als met hun wens gezin en baan met elkaar te verenigen en daarbij op de hulp van hun partner te kunnen rekenen. In de resolutie werden toendertijd duidelijk omschreven wensen aan de Commissie gericht die gedeeltelijk nog steeds niet vervuld zijn. Ik had liever gezien dat het verslag zich meer op deze eisen had gericht dan op de wederom te lange, lijst die door de commissie van de rechten van de vrouw is opgesteld. De kwestie van de wederopneming van de vrouwen zal echter wel een van de eisen aan de samenleving blijven als het de wens van de samenleving is dat al haar leden gelijke rechten krijgen. Daarom zal ik voor dit verslag stemmen en ik hoop dat Commissie en Raad het in hun toekomstige programma's serieus zullen nemen. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-110/87) VAN DE HEER GALLUZI, NAMENS DE POLITIEKE COMMISSIE, OVER DE POLITIEKE DIMENSIE VAN EEN EUROPEES VEILIGHEIDSBELEID De heer Van der Lek (ARC). — Voorzitter, de amendementen die ik op dit verslag heb ingediend, te beginnen met nummer 42, zijn vermeld als amendementen uit naam van de Regenboogfractie. Ik moet mededelen dat dat een vergissing is. Onze fractie bestaat uit een aantal groepen. De amendementen die ik heb ingediend, zijn ingediend namens de Federatie van Groen Alternatieve Europese Alliantie, een van de groepen van de Regenboogfractie. Ik stel er prijs op deze correctie hier aan te brengen, omdat dat juist is tegenover mijn collega's in de Regenboogfractie. De heer Wijsenbeek (LDR). — Mijnheer de Voorzitter, kunt u gezien de moeilijke toestand in de Regenboogfractie nagaan of die amendementen wel voldoende
Nr. 2-356/158
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Wijsenbeek stemmen in de commissie hadden om alsnog in de plenaire vergadering ingediend te worden ? De Voorzitter. — Mijnheer Wijsenbeek, het zou eigenlijk moeten maar ik denk dat wij daarmee meer tijd verliezen dan wanneer we erover stemmen. Dus dat doen wij in deze omstandigheden maar. Stemverklaringen De heer Van der Lek (ARC). — Voorzitter, de resolutie is door deze stemming nog meer geworden tot een document van onmacht in plaats van inzicht. Het misverstand waar ik al over sprak is nog versterkt daarin gekomen, namelijk dat ontwapening en ontspanning kunnen worden bereikt door verder te bewapenen en dat verdediging hetzelfde zou zijn als raketten tellen, aantallen tanks vergelijken en de Westeuropese wapenindustrie integreren. In het nucleaire tijdperk is dit meer dan ooit een achterhaald en gevaarlijk denkbeeld. Wij kunnen zo'n resolutie helaas niet steunen. Mevrouw Van den Heuvel (S). — Voorzitter, de rapporteur heeft vanmorgen gezegd dat dit verslag niet meer wil doen dan de basiscriteria formuleren voor een Europees veiligheidsbeleid. Wat zijn die criteria dan wel? Een absolute samenhang tussen enerzijds een bewapeningsbeleid, anderzijds ontspanning en de noodzaak om een evenwicht tussen de supermachten absoluut veilig te stellen. Waar heb ik dat meer gehoord? Ik kan hier met de beste wil van de wereld niets in horen dat iets inspirerends bevat voor een Europees veiligheidsbeleid. Het lijkt er soms wel eens op dat er met dat veiligheidsbeleid een soort jongensspelletje gespeeld wordt, maar dan wel een heel luguber jongensspelletje. Er wordt een imaginaire oorlog gevoerd tussen de supermachten en Europa doet daar braaf aan mee, evenals dit Parlement overigens. De wapens waar men het over heeft, zouden eigenlijk ook van hout kunnen zijn, de spelers zouden er niet met minder hartstocht mee spelen. Het probleem is alleen dat het op een kwaad moment inderdaad zou blijken dat die wapens niet van hout zijn. U begrijpt dat ik aan deze resolutie mijn stem niet kan geven. De heer Cervetti (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag weerspiegelt natuurlijk niet al onze standpunten, noch de ideale, volledige en complete lijn die wij volgen in de veiligheidskwestie. Het is het resultaat van een compromis: een compromis waarin enkele formuleringen eigenlijk nog nauwkeuriger zouden moeten worden omschreven. Er zijn echter wel enkele punten — het zijn zelfs de meest essentiële in dit verslag — die belangrijke principes nog eens benadrukken, zoals de eerbiediging van de verdragen, waaronder het omstreden ABM, het afzien van nieuwe wapens, en een andere verhouding tussen ontspanning en verdediging. Over het geheel genomen is dit verslag dus de formulering van een veiligheidsbeleid of van basisprincipes van een veiligheidsbeleid : het is ongetwijfeld
een stap vooruit. Om de inspanning geleverd door de rapporteur en door vele anderen in dit Parlement, te onderstrepen zullen wij Italiaanse communisten voor dit verslag stemmen. Sir Peter Vanneck (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas zal ik tegen dit uitstekende verslag van mijn collega de heer Galluzzi stemmen en wel om één reden, namelijk de uitsluiting van paragraaf 13 waarin verwezen wordt naar samenwerking tussen het Parlement en de WEU. Ik vind die samenwerking van vitaal belang om de positie van de ministers in de EPS te versterken als het gaat om de veiligheidsproblematiek van de Gemeenschap. Een duidelijk voorbeeld is wel de noodzaak om onze standpunten inzake de Perzische Golf te coördineren. We hebben — net als de Verenigde Staten en Japan — alle belang bij het beginsel van vrije doorvaart voor de koopvaardij in internationale wateren, in dit geval olietanks door de straat van Hormoez en verder noordwaarts tot hun havens van bestemming. Deze wateren vallen echter niet onder de paraplu van de NAVO en daarom zijn mijnenvegers van de Westeuropese marine daar aan het werk en daarom moeten ze samenwerken wat het beste kan gebeuren door de WEU in te schakelen. Natuurlijk is het lidmaatschap van de Unie minder representatief voor alle landen waarvan de olieleverantie in gevaar dreigt te komen dan we zouden willen. Daarom is deze resolutie zonder paragraaf 13 zo teleurstellend. We moeten de invloed van onze 12 LidStaten van de Gemeenschap op de WEU laten doorwegen. Ik kan maar niet bevatten waarom mijn fractie gestemd heeft voor schrapping van deze uitermate belangrijke paragraaf. De heer Antony (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het wezenlijke probleem van dit Parlement en van de Europese Instellingen is, dat voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid een eenheid van 350 miljoen burgers niet in staat is het hoofd te bieden aan het gevaar. Voor het eerst doet een entiteit die zo rijk is als Europa een beroep op een andere mogendheid om haar eigen verdediging te waarborgen. Dat is het fundamentele probleem dat het verslag, waar wij niet vóór zullen stemmen, niet aansnijdt. De geschiedenis leert ons echter dat, als er één samenbundelend gevoel bestaat bij de mensen, het dat is van het gemeenschappelijk gevoeld gevaar dat gemeenschappelijk het hoofd geboden moet worden. Wat is nu onze situatie? Er zijn bedreigingen van binnenuit waarover de voorzitter van mijn fractie vanochtend heeft gesproken. Maar er zijn vooral de lokvogels die ons de voornaamste vijand voorhoudt. We moeten ons eens herinneren wat Dimitri Manuelski, de stichter van de politiek-militaire school van Moskou, zei : „Er zal een dag komen dat wij onze deuren zullen openen voor de gezantschappen, dat wij het Westen met het grootste vredesoffensief zullen bestoken dat er ooit geweest is, en als dan zullen we met sterke hand de bankschroef verder aandraaien". Wat is de realiteit, waarde vrienden ? Op
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/159
Antony hetzelfde moment dat de heer Gorbatsjov als goed bolsjewiek met zijn woorden van vrede komt, verhult hij voor ons de ontscheping van wapens op de Filippijnen, waar men een nieuw subversiefront gaat openen. De realiteit is dat de Sovjet-Cubaanse troepen nog steeds Angola bezetten, dat land waarvan men trouwens nog onlangs, smadelijk genoeg, het staatshoofd in Frankrijk heeft ontvangen, terwijl deze niet zijn volk vertegenwoordigt; dat is immers Jonas Savimbi. De Voorzitter. — Mijnheer Antony, ik moet u hier onderbreken, omdat uw spreektijd verstreken is. De heer Alavanos (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, zonder twijfel dient zich bij de mensheid een historische kans aan om de stelsels van collectieve veiligheid te bevorderen door middel van procedures die in gang zijn gezet door een reeks van constructieve voorstellen die nog in de lucht hangen en die voornamelijk van de Sovjetunie afkomstig zijn. Gelet hierop zouden wij, wij willen namelijk niet het onderste uit de kan, bereid zijn zelfs kleine stappen van de kant van de Europese Gemeenschap te steunen, vooropgesteld dat deze procedures zouden worden ondersteund. Helaas hebben wij echter, en wij geloven dat dat niet de bedoeling is van de rapporteur, een ontwerp-resolutie voor ons liggen die in haar streven een derde peiler op het internationale toneel te creëren, elementen bevat die bijzonder negatief zijn voor het aandeel van Europa in de veiligheidsprocedures. Of het nu gaat om invoering van dit veiligheidsstelsel in het Atlantisch Bondgenootschap of om de betrekkingen met de Westeuropese Unie, of om de militaire gebeurtenissen in het MiddellandseZeegebied en de inmenging van Europa daarin, of om iets bijzonder negatiefs als het verzet tegen unilaterale stappen, zoals in overweging D van de resolutie wordt gezegd, dat wil zeggen iets dat haaks op de vredesbewegingen in Griekenland, Spanje, Groot-Brittannië en elders staat. Daarom zullen de leden van de Communistische Partij van Griekenland tegen de ontwerp-resolutie van de Politieke Commissie stemmen. De heer Hänsch (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter ! Natuurlijk beantwoordt de ontwerp-resolutie niet op alle punten aan de wensen en eisen die de Socialistische Fractie aan een verslag over de veiligheid in Europa stelt. Natuurlijk zouden wij, de meerderheid hier in het Parlement, een ander verslag hebben opgesteld. Desondanks moet ik zeggen dat, nu de voor ons belangrijke amendementen zijn aangenomen, het verslag aan de jongste ontwikkelingen is aangepast, vooral in de tekst over het INF-akkoord en over de Duits-Franse initiatieven. Doordat onze voorstellen zijn aangenomen zijn enkele punten uit het verslag verwijderd en is het ons nu mogelijk als Socialistische Fractie voor deze laatste versie van het verslag te stemmen. Ik ben blij dat het Europese Parlement — als ik het goed heb — voor de
eerste keer over een verslag over het veiligheidsbeleid in Europa stemt en het vooral ook zal aannemen. De heer Aboim Inglês (COM), schriftelijk. — (PT) Wij vinden dat het verslag dat opgesteld is namens de Politieke Commissie over de politieke dimensie van een Europees veiligheidsbeleid, en waarover momenteel gestemd wordt enkele opmerkingen en verklaringen bevat die onze steun zouden kunnen wegdragen. Bij voorbeeld de noodzaak het gebruik van kernwapens af te zweren en over te gaan tot de geleidelijke afschaffing daarvan, enz. (paragraaf 4) ; de noodzaak een klimaat van wederzijds vertrouwen tussen Oost en West tot stand te brengen, enz. (paragraaf 5) ; de zorg die er bestaat ten aanzien van het scheppen van een situatie van hechtere vrede in het Middellandse-Zeegebied (paragraaf 9) ; de noodzaak een internationale conferentie bijeen te roepen over de vrede in het Midden- en Nabije Oosten (paragraaf 10) ; de gelijktijdige erkenning van het bestaansrecht van de staat Israël en het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk (paragraaf 11). Ons lijkt vooral relevant en waard er onze steun aan te geven paragraaf 8, over de noodzaak de politieke, economische en culturele samenwerking tussen de verschillende delen van Europa te intensiveren door de volledige tenuitvoerlegging van de benoemingen van de Slotakte van Helsinki. In feite is de EEG niet Europa, zoals de WEU dat ook niet is. Juist omdat wij menen dat de EEG het aangewezen kader is voor de behandeling van de Europese veiligheidskwesties, kunnen wij andere paragrafen van dit verslag volstrekt niet onderschrijven, in het bijzonder de paragrafen 1, 2, 12, 13 en 14. Immers, deze paragrafen hebben de strekking structuren te versterken die geworteld zijn in de geest van de Koude Oorlog en niet in die van de ontspanning; deze strekking is goeddeels achterhaald door de meest recente ontwikkelingen op het gebied van de ontwapening. Bovendien zou de richting waarin deze punten van het verslag gaan nog sterker het onvervreemdbare recht op soevereiniteit van iedere staat, met name op het gebied van buitenlandse politiek en veiligheid, aantasten. Daarom stemmen wij tegen het verslag als geheel. De heer Boesmans (S), schriftelijk. — Ik stem voor dit verslag omdat we door aanneming van mijn amendementen op de paragrafen 13 en 14 in de logica gebleven zijn van datgene wat we hier in juni beslist hebben, namelijk dat de EPS het forum moet zijn waar we onze veiligheid coördineren. Dat is logisch omdat veiligheid een onderdeel is van het algemene buitenlandse beleid en niet in hoofdzaak te maken heeft met de zogenaamde militair technische aspecten. Het is dan ook voor de hand liggend dat de EPS de volledige bevoegdheid voor zich opeist en niet de WEU, een fossiel uit de koude oorlog dat sommigen zonodig opnieuw willen opdelven. Dat is formeel belangrijk
Nr. 2-356/160
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Boesmans omdat hierdoor de wil wordt uitgedrukt de Europese eenwording op alle gebieden voort te zetten. Maar ook inhoudelijk is het belangrijk omdat zo de politieke benadering van het begrip veiligheid voorrang krijgt boven de militaire aanpak. Door vandaag dit nogmaals te benadrukken hebben we meteen ook herhaald dat echte veiligheid niet kan berusten op militaire afschrikking maar dat het een situatie van coëxistentie is die gebaseerd dient te worden op dialoog en samenwerking. Mevrouw Le Roux (COM), schriftelijk. — (FR) Het Parlement bevindt zich weer eens in een tegenstrijdige situatie. Nog nooit sedert het begin van het nucleaire tijdperk zijn er zo veel mogelijkheden tot ontwapening geweest voor alle typen wapens, nucleaire, conventionele en chemische. Onze vergadering had dit uitzonderlijke moment kunnen aangrijpen opdat zich de stem van Europa verheffe ten gunste van de vrede. Jammer genoeg hebben de talrijke aangenomen amendementen het verslag verminkt en omgevormd tot een oproep tot herbewapening: de Gemeenschap zou, volgens deze tekst, het sturen van haar vlooteskaders naar de Golf moeten coördineren, of ook wel de ministers van de Twaalf ertoe moeten brengen om, in weerwil van de Verdragen, zich bezig te houden met defensie en bewapening. Het is niet een gezamenlijk veiligheidsbeleid gebaseerd op ontwapening wat deze tekst voorstelt, het is de uitwerking van een Europees defensiebeleid. Zal het Europa van de Twaalf de belangrijkste rem vormen op de onderhandelingen die de twee grote mogendheden momenteel voeren in de besprekingen die van Geneve tot Wenen plaatsvinden? Dit is de reden waarom wij tegen deze aldus gewijzigde tekst zullen stemmen. De heer Vandemeulebroucke (ARC), schriftelijk. — Veiligheid overstijgt het enge kader van het militaire denken. Geweld kan immers vele vormen aannemen: een agressieve buurman, economische sancties, afsluiten van grondstoffentoevoer, een hoge werkloosheid, een verloederd leefmilieu of de blijvende uitbuiting van de Derde Wereld. Een goed vredesbeleid dient bijgevolg alle vormen van geweld op te lossen en moet erop gericht zijn de basisvoorwaarden voor vreedzame betrekkingen tussen naties en volkeren tot stand te brengen. Een goed vredesbeleid moet dus zowel militair als niet-militaire problemen in de zoektocht naar de totstandkoming van een betere wereld betrekken. In dat kader is het Noord-Zuidprobleem oneindig veel belangrijker dan de confrontatie tussen Oost en West. Het principe-akkoord tussen Shultz en Sjevardnaze inzake de verwijdering van kernrakketten uit Europa maakt een nieuwe dynamiek mogelijk inzake veiligheid, hoewel slechts drie procent van alle kernwapens in de discussie betrokken worden. Het bereikte akkoord opent de weg voor een vernieuwd Europees denken. Europa heeft nu de kans, om
weliswaar binnen het kader van het Atlantisch Bondgenootschap, een eigen strategisch concept te ontwikkelen, dat strikt defensief is in zijn militaire aspecten en vrede-opbouwend tussen Oost en West. Dat impliceert meteen dat Europa een actief bemiddelaar wordt tussen Oost en West. Dat is de uitdaging waarvoor we staan. Bouwen aan een Europese eigenheid, ook op vredesvlak. Deze Europese eigenheid bestaat dus niet in het opbouwen van een derde machtsblok. Europese eigenheid stopt niet bij de Europese samenwerking, noch bij een heractivering van de Westeuropese Unie. Europese eigenheid bestaat erin om binnen de Europese Gemeenschap het defensieprobleem te verruimen tot het brede spectrum van de vredesproblematiek in de Oost-Westdialoog terug op gang te brengen. Europese eigenheid bestaat er ook in dat West-Europa op geen enkele wijze een agressieve politiek voert op het militaire vlak. Vandaar ons verzet tegen alle offensieve wapensystemen, al dan niet nucleair. Europa moet pleiten voor een defensief defensiebeleid en voor de dialoog tussen Oost en West. (Het Parlement neemt de resolutie aan.)
VOORZITTER: DE HEER FANTI Ondervoorzitter 11.
Vragenuur
De Voorzitter. — Aan de orde is het tweede deel van het Vragenuur (doc. B2-983/87). Wij behandelen vandaag vragen aan de Raad en aan de ministers van Buitenlandse Zaken. Wij beginnen met de vragen aan de Raad. Vraag nr. 59 van de heer McMahon (H-502/87) : Betreft: Staalpolitiek van de Europese Gemeenschap Kan de Raad het Parlement informeren over het resultaat van de op 21 september 1987 in de Raad van ministers van Industrie gevoerde besprekingen over de voorstellen van de Commissie betreffende de vervanging van het huidige systeem van staalquota in de Gemeenschap door een nieuwe regeling ? Hoe denkt de Raad over de voorstellen van de Commissie om individuele staalondernemingen een heffing te laten betalen ter financiering van de herstructurering in gebieden waar staalfabrieken worden gesloten ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) De heer McMahon vraagt naar de resultaten van de besprekingen in de Raad van ministers van Industrie van 21 september. Ik kan u zeggen dat de Raad allereerst bevestigde dat hij nog steeds instemde met de regels van de huidige steuncodex. Vervolgens stelde de Raad vast dat er in verband met het Commissievoorstel vanaf 1 januari 1988 een nieuw quotasysteem in werking zal treden dat drie jaar zal
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/161
Ellemann-Jensen gelden. De invoering en verdere toepassing van dat systeem hangt af van de vraag of de ijzer- en staalindustrieën toezeggen mee te werken aan een voldoende structurele aanpassing. Verder was de Raad het er ook over eens dat passende garanties voor de toepassing van de structurele aanpassing die nodig is voor het voortbestaan van de ijzer- en staalindustrie in de Gemeenschap een absolute voorwaarde zijn wil een produktiequotaregeling na 1987 kunnen worden voortgezet. Vervolgens nam de Raad akte van de standpunten van de delegaties met betrekking tot een passende financiering van de financiële stimuli, waaronder eventueel nationale steun om aan te zetten tot bedrijfssluitingen waardoor een structurele aanpassing kan worden bereikt. Overigens stelde de Raad in dat verband vast dat een regeling met aan- en verkoop van quota aanzienlijke bedragen in het laatje kan brengen, dat het Commissievoorstel om een heffing in te voeren conform artikel 58, lid 2, van het Verdrag inkomsten voor structurele aanpassingen op zal leveren, dat de middelen van de EGKS optimaal moeten worden gebruikt en tenslotte dat eventueel overdrachten van de EG-begroting naar sociale en regionale doeleinden kunnen worden overwogen. De Raad besloot ook de Commissie te belasten met het aanduiden van een groepje van drie zogenaamde wijzen waarvan we er gelukkig onderhand al heel wat hebben in de Gemeenschap. Dat moet de Raad en de Commissie adviseren over de wijze waarop de nodige toezeggingen kunnen worden verkregen over de beperking van de produktiecapaciteit, ervan uitgaande dat het quotasysteem in een beperkte periode wordt voortgezet en er passende financiële prikkels worden gecreëerd. De Raad vroeg vervolgens dat de drie wijzen voor medio november verslag zouden uitbrengen en tenslotte sprak de Raad af om bij de volgende vergadering te pogen een akkoord te bereiken over de ijzer- en staalregeling die moet gelden na 1 januari 1988. De volgende vergadering vindt plaats op 8 december. Daar kan ik tenslotte aan toevoegen dat de Commissie een paar dagen geleden, namelijk op 9 oktober, de drie wijzen heeft benoemd. Het zijn de heren Umberto Colombo, Hans Friedrichs en Jacques Mayoux. De heer McMahon (S). — (EN) Tegen de achtergrond van de benoeming van de „Drie Wijzen" wil ik weten of de Raad kan verzekeren dat er bij de uiteindelijke besluitvorming genoeg rekening zal worden gehouden met het regionaal beleid van de Gemeenschap zodat de belangen van regio's zoals Strathclyde en andere gebieden in de Gemeenschap met een staalindustrie gevrijwaard worden. Zal de Raad er ook rekening mee houden dat de regio's die het meest te lijden hebben gehad bij eerdere saneringen en de plaatsen waar massaal banen verloren zijn gegaan ontzien worden bij toekomstige ingrepen ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik zou best een uitgebreid nietszeggend antwoord kunnen geven, maar laten we open kaart spelen. Ik denk echt niet dat we dat
kunnen garanderen. Ik geloof niet dat we in de staalindustrie oplossingen kunnen vinden zonder dat die extra hard aankomen in bepaalde plaatsen die eerder al zwaar waren getroffen. We zitten volgens mij in een lastig parket en dat moeten we durven toegeven. Laten we echter afwachten wat de drie wijzen te zeggen hebben. Vóór die tijd kunnen we niet goed voorzien hoe zwaar de lasten zullen uitvallen en hoe ze moeten worden verdeeld. De heer Griffiths (S). — (EN) Kan de fungerend voorzitter van de Raad ons zeggen of er tijdens die vergadering ooit een minister gezegd heeft dat nieuwe besnoeiingen in de staalindustrie in zijn land onaanvaardbaar zouden zijn gezien eerdere saneringen in de jaren tachtig? Kan hij meer in het bijzonder zeggen of dat standpunt bij de Raadsvergadering werd ingenomen door de Britse minister? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik weet niet wat er op die vergadering gebeurd is en ook al wist ik het, dan zou ik nog niet gaan verklappen hoe de standpunten van de regeringen lagen. Dat zou in strijd zijn met alle regels. De heer McMillan-Scott (ED). — (EN) Uit het antwoord van de fungerend voorzitter blijkt duidelijk dat de staalindustrie formeel weliswaar een Gemeenschapssector is, maar in feite vooral valt onder de verantwoordelijkheid van de nationale Ministers en de Commissie. Dat is niet bepaald een democratische procedure en wij in dit Parlement willen daar in de toekomst graag verandering in brengen. Kan de fungerend voorzitter rekening houden met de opmerkingen van mijn collega's aan de andere kant van het Parlement, met name die over het Verenigd Koninkrijk ? Bij deze belangrijke bedrijfstak kijken we natuurlijk in de eerste plaats naar onze eigen kiesdistricten. Ik zou de fungerend voorzitter enkel willen vragen niet te vergeten dat in mijn eigen kiesdistrict bij het bedrijf Scunthorpe in 5 jaar tijd de werkgelegenheid van 21 000 banen is teruggevallen op 7 000 en dat met dat gegeven rekening moet worden gehouden bij discussies over de situatie in het hele Verenigd Koninkrijk. De heer Ellemann-Jensen. — De regering van de betrokken Lid-Staat zal zelf op moeten komen voor zijn eigen belangen. Ik denk echter dat we allemaal sterk meeleven met die regio's- en zeker ook met de mensen die het zo hard te verduren hebben. We hebben erg met hen te doen. Ook al daarom is het zo belangrijk dat we de pijnlijke structurele ombuigingen doorvoeren waardoor de volgende generaties de hoop kunnen koesteren dat zij niet geconfronteerd zullen worden met dezelfde moeilijke sociale, economische en menselijke omstandigheden die nu heersen in zovele regio's van Europa. Dat is dan ook de som van onze moeilijke beslissingen, de som van de problemen die sommigen vandaag kennen, dat is de prijs om soortgelijke situaties in de toekomst te vermijden.
Nr. 2-356/162
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. — Vraag nr. 60 van de heer Barón Crespo (H-490/87) : Betreft : Artikel 20 van de Europese Akte en de Groep van Tien bij het IMF — Aansluiting van Spanje Is de Raad van mening dat de samenwerking op het gebied van het economisch en monetair beleid zoals omschreven in artikel 20 van de Europese Akte dient te worden gecoöordineerd met de samenwerking in de Groep van Tien bij het Internationaal Monetair Fonds, waarvan zes landen van de Gemeenschap lid zijn? Zo ja, kan de Raad de reden aangeven waarom Nederland zich tegen de aansluiting van Spanje bij de Groep van Tien verzet ? , ; De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Het gaat hier om de eventuele opname van Spanje in de groep van Tien. De Raad kan zich echter niet over deze kwestie uitspreken zolang de Gemeenschap als dusdanig geen lid is van de betrokken groepering. De heer Barón Crespo (S). — (ES) De vraag ging niet over het toetreden van Spanje tot de Groep van Tien. Dat was de tweede vraag. De eerste vraag ging over het samengaan en de samenhang van het economische en monetaire beleid van de Gemeenschap in gevolge van het toepassen van de Europese Akte. Ik moet zeggen dat ik het antwoord van de voorzitter van de Raad absoluut niet bevredigend vind omdat in de Europese Akte de noodzaak van die coördinatie aangegeven wordt. Gisteren heeft de Commissie in antwoord op een soortgelijke vraag van mij bevestigd dat deze coördinatie tussen alle landen in de Raad bestaat en vandaag ontdek ik tot mijn verbazing dat de Raad zegt dat een dergelijke coördinatie niet bestaat. Het probleem is niet zozeer dat Nederland en Spanje tegenover elkaar staan met betrekking tot de toetreding tot de Groep van Tien, maar dat in de Groep van Zeven, Italië en de rest van de landen het sinds enige maanden oneens met elkaar zijn. Het lijkt logisch dat de Raad op dit gebied de Europese Akte probeert toe te passen. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik heb zeker niet gezegd dat er geen verband zou bestaan, natuurlijk moet er met de betrokken internationale fora worden samengewerkt. Ik zei dat de Raad zich er niet over uit hoort te spreken of het ene of het andere lid van de Gemeenschap ergens lid van moet zijn, hoewel we het erg belangrijk achten dat dergelijke groeperingen zo goed mogelijk functioneren. De Voorzitter. — Vraag nr. 61 van de heer Adamou, plaatsvervanger de heer Desyllas (H-438/87) : Betreft : Griekse vertolking bij de persconferenties van de Raad Bij de persconferenties van het Voorzitterschap van de Raad is de Griekse vertolking afgeschaft, terwijl er wel vertolking is in de andere talen van de
14.10.87
Europese Gemeenschap. Het is duidelijk dat dit een ernstige discriminatie van de Griekse journalisten betekent, alsmede van mijn land als geheel. Is de Raad voornemens deze misstand onmiddellijk te corrigeren door ervoor te zorgen dat er voortaan weer Griekse vertolking is ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) De indiener van de vraag moet niet denken dat er altijd in alle gemeenschapstalen behalve het Grieks wordt getolkt. Het is nu eenmaal zo dat er in de zaal voor persconferenties maar een beperkt aantal tolkencabines staan, zodat er iedere keer een taal moet worden geschrapt. Van geval tot geval wordt bekeken wat de meest praktische oplossing is. Mijn eigen taal, Deens — zoals u weet de mooiste taal van Europa — heeft ook al eens het onderspit moeten delven en Grieks, de op een na mooste taal, heeft ook al een paar keer het loodje moeten leggen. Ik zal me er hard voor inzetten dat ook Engels en Frans eens aan de beurt komen. Het is dus een praktisch probleem. De heer Dessyllas (COM). — (GR) Wij zijn helemaal niet tevreden met het antwoord van de voorzitter van de Raad. Deze gebeurtenis staat niet op zich. Er wordt dppr alle instellingen van de Gemeenschap een schandelijk pnderscheid gemaakt in het nadeel van Griekenland. Iets dergelijks hebben wij gisteren al aangevperd in de vraag van collega Ephremidis over de 'uitsluiting van Griekse kranten bij de persbulletins van de Commissie, iets dergelijks is eveneens gisteren aangevoerd in de vraag van de heer Saridakis over de informatievoorziening en nu herhaalt het kwaad zich voor de derde maal en doen wij een stap achteruit met de afschaffing van de Griekse vertolking bij persconferenties van het Voorzitterschap. Ik zou de voorzitter willen vragen : maar bent u dan zo allergisch voor de historische Griekse taal ? En concreet gezegd, wanneer zullen deze ontoelaatbare verschillen worden rechtgezet? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Daar wil ik graag aan toevoegen dat het voorzitterschap alles zal doen om in alle gevallen een vertolking naar alle talen te krijgen. Dat is een heel redelijke eis, maar er kunnen zich soms praktische problemen voordoen zoals het geval dat ik in mijn eerste antwoord noemde. We zullen echter doen wat we kunnen opdat dergelijke problemen zich niet te vaak zouden voordoen. De Voorzitter. — Vraag nr. 62 van de heer Alavanos (H-444-75) : Betreft: Uitvoering GMP's Volgens de GMP-verordening van juni 1985 zou Griekenland in 7 jaar 2 miljard Ecu aan subsidies ontvangen. Tot het einde van de zomer van 1987 heeft Griekenland slechts een subsidie van 1 miljard drachmen ontvangen als voorschot voor het GMP voor Kreta, terwijl de meeste Griekse GMP's zelfs nog niet zijn goedgekeurd.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/163
Voorzitter Wat is de Raad nu er een politiek probleem dreigt te ontstaan ten aanzien van de GMP's zelf en de uitvoering ervan van plan te doen om deze situatie het hoofd te bieden ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Ik kan enkel heel kort zeggen dat overeenkomstig de bepalingen van Raadsverordening nr. 2088/85 over de Geïntegreerde MiddellandseZeeprogramma's de uitvoering van die programma's bij de Commissie berust. De heer Alavanos (COM). — (GR) De voorzitter heeft ons niets nieuws verteld. Het was ons al bekend dat het onder de bevoegdheid van de Commissie valt, maar als hij het tweede deel van de vraag goed had gelezen, zou hij hebben gezien dat zich daadwerkelijk een probleem voordoet. Baart het de Raad geen zorgen dat twee jaar na de goedkeuring van het Reglement slechts één van de zeven programma's in Griekenland wordt uitgevoerd en nog wel met zo weinig subsidie ? En dat wij tegelijkertijd te maken hebben met feiten als de verbreding van de kloof tussen bijvoorbeeld Griekenland en de andere landen van de Gemeenschap, terwijl het bruto nationaal produkt van Griekenland van ongeveer 58 % van het Gemeenschapsgemiddelde in 1981 gedaald is naar 56 % in 1986 ? Met het oog hierop vraag ik de Raad opnieuw : volhardt hij in het feit dat het onder de bevoegdheid van de Commissie valt ? Vindt hij niet dat hij zich met deze kwestie zou moeten bezighouden, in het kader van de interne markt en de samenhang ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik kan alleen maar herhalen dat dit onder de verantwoordelijkheid van de commissaris valt. Als er iemand ontevreden over is, kan dat hier of in de Raad worden besproken. Daar wilde ik de indiener van de vraag aan herinneren. De Voorzitter. — Daar zij hetzelfde onderwerp behandelen, zullen de volgende vragen samen worden behandeld : Vraag nr. 63 van de heer Stevenson (H-453/87) : Betreft : Sancties tegen Zuid-Afrika Is de Raad van Ministers bereid om zijn standpunt opnieuw te bezien met het oog op een verscherping van de EEG-sancties tegen Zuid-Afrika, daarbij gelet op het feit dat de Zuidafrikaanse werkgevers ermee instemmen dat hun zwarte werknemers die thans een industrieel conflict met hun werkgevers uitvechten, ontberingen lijden, en dat de huidige sancties zodanig geformuleerd zijn dat deze bijna geen effect hebben. en vraag nr. 64 van de heer Andrews (H-363/87) : Betreft: Apartheid in Zuid-Afrika Is het de Raad bekend dat in de periode tussen 1980 en 1985 808 555 ton appels uit Zuid-Afrika in de Europese Gemeenschap werden ingevoerd en acht de Raad de voortzetting van deze invoer verenigbaar
met de algemene doelstelling spoedig een einde te maken aan het apartheidsregime ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) Zowel de Gemeenschap als de Lid-Staten hebben steeds blijk gegeven van hun afschuw ten aanzien van apartheid. Het is zonneklaar dat de Twaalf willen dat de apartheid volledig wordt afgeschaft en er een volkomen representatief niet-racistisch regeringssysteem komt in Zuid-Afrika. Om meer druk uit te oefenen op de Zuid-Afrikaanse regering en om onze grote zorg ten aanzien van apartheid te benadrukken zijn in september 1985 en in oktober 1986 restrictieve maatregelen tegen Zuid-Afrika genomen. Deze restrictieve maatregelen hebben geen betrekking op een beperking van de import in de Gemeenschap van appels, waarover de ene vraag concreet ging. Naast het schriftelijke antwoord aan de heer Stevenson dat onderweg is naar het Parlement, kan ik zeggen dat de Lid-Staten de situatie in Zuid-Afrika blijven volgen in het kader van de Europese Politieke Samenwerking. Onlangs nog hebben de Lid-Staten bevestigd dat als er geen aanzienlijke vooruitgang geboekt wordt bij de afschaffing van apartheid, de Twaalf hun houding tegenover Zuid-Afrika zullen herzien. De heer Stevenson (S). — (EN) Weet de fungerend voorzitter van de Raad dat meer dan een jaar nadat de beperkte sancties waren overeengekomen toch produkten die onder die sancties vallen, zoals ijzer- en staalprodukten, de Gemeenschap binnenstromen ? Van maand tot maand vergeleken is die import in het Verenigd Koninkrijk zelfs gestegen. Is de fungerend voorzitter voornemens gezien deze onbetamelijke situatie urgente maatregelen te treffen om de huidige, zij het beperkte, sancties daadwerkelijk te doen toepassen ? Zal hij in het licht van de voortdurende repressie en wantoestand in Zuid-Afrika, zoals we die met name tijdens het recente mijnconflict hebben gezien, voorstellen doen die die sancties tegen Zuid-Afrika aanzienlijk zullen versterken ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik kan enkel zeggen dat het voorzitterschap voorstander is van scherpere sancties. We moeten echter erkennen dat die sancties er momenteel politiek gezien niet inzitten. In plaats daarvan zijn we nu volop bezig met een poging de doeltreffendheid van de bestaande sancties te analyseDe Voorzitter. — Voor de twee vragen waarop de fungerend voorzitter zojuist heeft geantwoord zijn er vier aanvullende vragen van onder meer de leden Ramirez Heredia, Scott-Hopkins, Eyraud en Cryer. Het spijt mij voor de anderen die geen vragen kunnen stellen. Het zijn twee aanvullende vragen per oorspronkelijke vraag, mijnheer Ephremidis. De heer Ephremidis (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik verzocht het woord te mogen voeren op het moment dat het voorzitterschap antwoordde. En ik
Nr. 2-356/164
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Ephremidis dacht dat u mij had gezien. Het is geen probleem, het geeft niets, maar u keek op dat moment naar mij, op het moment dat het voorzitterschap antwoordde. En nu vertelt u mij dat ik niet eens bij de vier sprekers hoor. De Voorzitter. — Mijnheer Ephremidis, u weet dat het niet de voorzitter is die de sprekerslijst opstelt. Ik geef het woord op grond van de lijst die mij ter beschikking wordt gesteld door de bevoegde diensten. De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Ongetwijfeld roepen onderwerpen die te maken hebben met het racisme, met de mensenrechten, in ons allen speciale gevoelens op, vandaar dat vele van de hier schaars aanwezige parlementsleden over dit onderwerp willen interveniëren. Ik had graag willen tussenkomen in verband met deze vraag en de vorige. Voor mij heeft de fungerend voorzitter van de Raad tot op zeker punt een bevredigend antwoord verstrekt. Maar ik zou er iets aan willen toevoegen : Mijnheer de voorzitter van de Raad, men moet niet enkel goede wil tonen op het ogenblik waarop de dwangmaatregelen tegen de regering van Zuid-Afrika in praktijk gebracht worden. Ik geloof dat ik u de volgende concrete vraag moet stellen : waarom bestaat er geen duidelijk omschreven relatie tussen de Zuidafrikaanse bedrijven en de Zuidafrikaanse werkgevers die een fundamenteel gewelddadig beleid voeren tegen de kleurlingen van dat land, en in de tweede plaats, in verband met de tweede vraag die op dit ogenblik aan de orde is zou ik willen vragen waarom er geen duidelijk omschreven relatie bestaat met de bedrijven die de appels produceren die wij aankopen, om juist die bedrijven op een concrete wijze te straffen ? Ten slotte, mijnheer de voorzitter, vraag ik waarom er niet gedialogeerd wordt met de rechtstreeks betrokkenen, met degenen die onder de repressie lijden ? Waarom dialogeert men niet met de kleurlingenvertegenwoordigers van die bedrijven die in dienst staan van racistische en uitbuitende werkgevers, opdat zij zich zouden uitdrukken en opdat de Raad op deze wijze een efficiënter beleid tegen het racisme en de apartheid zou kunnen voeren ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Het moet de vragensteller bekend zijn dat de voorzitter van de Raad minister van Buitenlandse Zaken is in een land dat langer dan enig ander land restricties maakt tegen ZuidAfrika en daarom geloof ik eigenlijk niet dat ik moet redetwisten over de gezichtspunten die hier naar voren gebracht worden. Sir James Scott-Hopkins (ED). — (EN) Is de fungerend voorzitter het er mee eens dat de hele geschiedenis i.v.m. sancties door de jaren heen, niet enkel sancties tegen Zuid-Afrika maar ook tegen andere landen, aantoont dat ze niet tot het beoogde doel geleid hebben ? Heeft hij niet het gevoel dat deze sancties evenmin succesvol zullen zijn ? Is hij van oordeel dat indien sancties strikter en strenger worden opgelegd, de mensen die eronder zullen lijden, de mensen zijn die we willen helpen, namelijk de zwarte bevolking? Ik ben vele malen in
Zuid-Afrika geweest en ik ben er van overtuigd dat het geacht lid dat aan het roepen is, ook daar geweest is, evenals de fungerend voorzitter. Hij weet erg goed dat de mensen die zullen lijden indien de sancties veel erger worden gemaakt, de mensen in de werkplaatsen, de fabrieken en de mijnen zijn. Ik ben er zeker van dat hij het er met mijn eerste minister over eens is dat wat op dit moment gedaan wordt, voldoende is. (Protest van links) De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Daar ben ik het met alle respect niet mee eens. Ik geloof i.v.m. het eerste punt dat, wanneer er sancties worden opgelegd, die ook doeltreffend moeten worden uitgevoerd. Het is in deze tijd een groot probleem dat door velen mondeling maar niet daadwerkelijk sancties worden opgelegd. Daarnaast geloof ik dat het ongetwijfeld juist is, zoals de geachte vragensteller het zegt, dat de mensen die in Zuid-Afrika leven — de mensen die men wil helpen — het meeste hieronder zullen lijden. Dat is juist. Maar wij moeten er ook de aandacht op vestigen dat van de vertegenwoordigers van die mensen de vraag naar sancties uitging. Indien dit niet zou gebeurd zijn, zag de zaak er natuurlijk anders uit. De heer Eyraud (S). — (FR) Mijnheer de voorzitter van de Raad, u hebt gezegd dat u voorstander bent van doeltreffende sancties en dat is zeer goed. Ik keur wat u net gezegd hebt volledig goed. Maar indien wij in de Gemeenschap op vijf jaar 800 000 ton appelen invoeren, als gevolg van het arrest 207/83 van het Hof van Justitie hebben de verbruikers niet kunnen weten dat die appelen uit Zuid-Afrika geïmporteerd waren. Zij die er op uit zijn om hun verzet tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika duidelijk te tonen, zouden moeten kunnen controleren dat die appelen uit Zuid-Afrika afkomstig zijn. Ik stel u derhalve de volgende vraag: denkt u eraan maatregelen te nemen opdat de verbruikers zouden kunnen weten waar de produkten die ze kopen vandaan komen ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik kan slechts herhalen wat ik ter inleiding gezegd heb. De import van appelen ligt niet in de sancties van de Gemeenschap vervat maar wel in sancties van verschillende landen. In mijn land bij voorbeeld, is het verboden Zuidafrikaanse appelen in te voeren. Op andere plaatsen is het dan weer afhankelijk van b.v. verbruikersorganisaties en anderen om dergelijke maatregelen waarover de vragensteller spreekt, te treffen. De heer Cryer (S). — (EN) Voor mensen over hun reizen naar Zuid-Afrika beginnen op te scheppen, zouden zij openlijk hun financieel belang moeten verklaren en zeggen wie hen heeft omgekocht om daarheen te gaan. Ik zou de fungerend voorzitter willen vragen of hij verder zal gaan dan enkel mooie woorden. Hij heeft een heleboel mooie woorden uitgesproken maar er werd helemaal geen actie ondernomen. De import van steenkool en staal vanuit Zuid-Afrika naar de Gemeen-
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/165
Cryer chap zijn reëel gedurende die stortvloed van mooie woorden gestegen tijdens de laatste 12 maanden. Zou hij de lijst van Lid-Staten willen publiceren die tegen verdere actie gekant zijn ? Aan deze kant twijfelen wij er niet aan dat bovenaan de lijst het Verenigd Koninkrijk onder mevrouw Thatcher zal staan. Wil hij er dan tenminste voor zorgen dat sancties tegen Zuid-Afrika op de agenda staan bij elke ministervergadering over politieke samenwerking zolang zijn land het voorzitterschap bekleedt? Dat zou een strikt minimum zijn om er voor te zorgen dat de zaak tenminste besproken wordt. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik heb reeds vroeger uitdrukking gegeven — tussen haakjes, samen met collega's van andere landen— aan ons verlangen om dit als een vast punt op de agenda te zetten. Ik*geloof ook dat in naam van de gerechtigheid moet gezegd worden dat het niet slechts om één Lid-Staat gaat die tegenstander is van verscherpte sancties, maar er zijn er meer die ertegen zijn. Ons probleem is vanzelfsprekend hoe verder te komen dan mooie woorden, telkens wanneer wij het er over eens moeten zijn om verder te gaan. Ik geloof dat er iets positief zit in de inspanningen die op dit ogenblik geleverd worden om een dialoog tot stand te brengen tussen de verschillende fracties die tegenstanders van de apartheid zijn. Het mag niet als een teken beschouwd worden, dat wij nalaten de druk op Zuid-Afrika nog verder op te drijven. Het moet echter gezien worden als een uitdrukking van het feit dat wij ervoor moeten waken niet te verzuimen om een inspanning te leveren op andere gebieden, wanneer wij schijnbaar op dit ogenblik niet verder geraken. Hier vormt de dialoog als basis voor een vreedzame verandering van het systeem, één van de wegen, die men werkelijk zou moeten trachten in te slaan. De Voorzitter. — Vraag nr. 65 van de heer Iversen (H-465/87) : Betreft: Etikettering van kankerverwekkende produkten Kan de Raad, nu geen overeenstemming bestaat over de vraag of in Denemarken produkten mogen worden voorzien van de mededeling „kan kanker verwekken", mededelen waarom hij weigert de consument op de hoogte te laten stellen van de twijfels omtrent de kankerverwekkende eigenschappen van een bepaald produkt. Kan de Deense voorzitter voorts mededelen welke initiatieven worden overwogen om onmiddellijk te voldoen aan de verzoeken van onder andere de Deense Kankerbestrijding, alle produkten die door het IARC als kankerverwekkend zijn bestempeld te voorzien van de mededeling „kan kanker verwekken" ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) De Raad moet het geachte communistische parlementslid erop wijzen dat de vraag over de indeling en etikettering van kankerverwekkende stoffen valt onder de bepalingen van richtlijn 67/548 over de harmonisatie van wetgeving betreffende de indeling,
verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen. Conform deze zojuist genoemde bepalingen behandelt de Commissie het voorstel over de aanpassing van deze richtlijn aan de technische ontwikkeling na raadpleging van het Comité voor de Aanpassing aan de Ontwikkeling van de Techniek en zoals bekend is dat een comité waarin de Lid-Staten behoorlijk vertegenwoordigd zijn. De Lid-Staten kunnen dan ook in dat kader hun voorstellen indienen. De Raad zal slechts optreden als artikel 21, lid 3 van de richtlijn wordt toegepast. Daarom wil de Raad eraan herinneren dat hij overeenkomstig de procedure in dat artikel op 3 augustus 1987 een richtlijn heeft aangenomen over de achtste aanpassing aan de technische ontwikkeling van richtlijn 67/548, die betrekking heeft op de toevoeging van 29 kankerverwekkende stoffen op de lijst in de bijlage bij deze richtlijn en die gaat over de indeling en etikettering van deze stoffen.
De heer Iversen (COM). — (DA) Ik zal de minister van Buitenlandse Zaken niet de les lezen over het Deense politieke systeem en de politieke partij waar ik bij hoor. Dat was de Minister al bekend, dacht ik. Daarnaast wil ik de fungerend voorzitter van de Raad vragen of hij begrijpt dat als er de komende maanden geen grote vooruitgang geboekt wordt op het gebied van de kankeretikettering in de Gemeenschap, een meerderheid in het Deense parlement zelf een kankeretikettering kan meegeven aan stoffen die volgens de W H O kankerverwekkend kunnen zijn. Dat kan in Denemarken gebeuren als er de komende 2 à 3 maanden niets gebeurt. Heeft de minister van Buitenlandse Zaken er begrip voor dat een meerderheid van het Deense Parlement dat eventueel doet ? U hoeft niet uitvoerig te antwoorden, fungerend voorzitter, ja of neen volstaat al.
De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik bied de heer Iversen mijn verontschuldigingen aan. De vergissing komt vast doordat op mijn papier staat : de heer Iversen, communist, Deen. Ik dacht dat de heer Iversen lid was van de Communistische Fractie van het Parlement. Ik betreur deze vergissing. Verder meen ik in principe dat we tot het uiterste moeten proberen het eens te worden zodat de Lid-Staten niet op eigen houtje regels hoeven uit te vaardigen. Als die convensus niet kan worden bereikt weet de heer Iversen net zo goed als ik welke mogelijkheden dan nog resten.
De heer Bonde (ARC). — (DA) Ik kan de minister van Buitenlandse Zaken zeggen dat je best communist kan zijn zonder lid te zijn van de Communistische Fractie en
Nr. 2-356/166
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Bonde geestverwanten en dat je geen communist hoeft te zijn om lid te zijn van die fractie. Maar de minister moet ook zoveel leren in dat halve jaar dat hij fungerend voorzitter van de Raad is. Ik zou de fungerend voorzitter willen vragen of hij kan uitleggen waarom bij voorbeeld formaldehyde geen kanker kan verwekken of een van de talrijke andere stoffen waarop we vandaag niet „kan kanker veroorzaken" mogen zetten. Kan de fungerend voorzitter bij benadering aangeven wanneer men klaar zal zijn met de behandeling van het verschil tussen de 208 stoffen die volgens het Internationale Kankeronderzoeksinstituut kankerverwekkend zijn en de 32 stoffen die we tot nu toe „kan kanker veroorzaken" mogen noemen ? Wanneer zal volgens de fungerend voorzitter de behandeling in de EG afgerond zijn zodat de kankeretikettering ook elders dan in ons eigen land kan plaatsvinden ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik weet donders goed dat de regenboogman, de heer Bonde, communist is dus dat brengt me echt niet in verwarring. Wat de eerste vraag betreft moet ik zeggen dat ik net zoveel naar de deskundigen luister als de anderen moeten doen, dus de heer Bonde en ik weten er waarschijnlijk evenveel vanaf. Wat de tweede vraag betreft moet ik zeggen dat het om een lopend proces gaat zodat je moeilijk specifieke data kunt noemen waarop dat werk ver genoeg zou zijn gevorderd. De heer Wijsenbeek (LDR). — Misschien weet de minister dat Venstre links betekent maar ik toch liberaal ben. Is de minister daarom niet ook van mening dat wanneer Denemarken verder gaat in het etiketteren van bepaalde stoffen, dat geen reden kan zijn om stoffen uit andere landen van de Gemeenschap tegen te houden ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Ik kan enkel zeggen dat we werken aan zo realistisch mogelijke oplossingen op dit gebied ; de Deense standpunten zoals verwoord in de Raad zullen welbekend zijn. De Voorzitter. — Vraag nr. 66 van mevrouw Dury (H-469/87) : Betreft : Toepassing van de verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat Tijdens een RTL-uitzending heeft Jean-Marie Le Pen, voorzitter van het Front National en kandidaat voor de Franse presidentsverkiezingen, ten aanzien van de gaskamers en de vraag hoe zes miljoen joden door de nazi's zijn omgebracht, met name verklaard dat het hier een detailkwestie van de geschiedenis betreft. Hoe denkt de Raad, die immers één van de drie ondertekenaars is van de Verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat welke ten doel heeft de opkomst van het antisemitisme te beteugelen, op deze uitspraak te reageren ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de Raad. — (DA) De vraag van mevrouw Dury houdt
rechtstreeks verband met bepaalde uitspraken van de heer Le Pen. De Raad pleegt niet op dergelijke uitspraken te reageren. Je zou kunnen zeggen dat je nu eenmaal een zo ruim mogelijke vrijheid van meningsuiting moet aanhouden. Het is een onderdeel van onze democratie dat men uitspraken mag doen die de meeste mensen nooit in de mond zouden willen nemen, die aanstootgevend en onbetamelijk gevonden worden en die misschien tekenend zijn voor de betrokkene. In dit concrete geval kan ik zeggen dat de Raad nota genomen heeft van de reactie van het Europese Parlement op de betrokken uitspraken. We hebben met name akte genomen van de verklaring van de Voorzitter van het Europese Parlement waarin hij de betrokken uitspraken veroordeelde en van het feit dat het Europese Parlement na de verklaring van de Voorzitter een minuut stilte in acht heeft genomen. Mevrouw Dury (S). — (FRj Ik moet bekennen dat het antwoord van de fungerend voorzitter van de Raad me wat verbaast. Normaliter geven de voorzitters geen antwoord of draaien ze rond de pot als ik het zo mag zeggen. Deze keer echter heeft u gezegd dat de verklaringen van de heer Le Pen u in feite koud lieten. Dan wil ik u vragen wat voor u de zin is van de verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat die de Raad met het Parlement en de Commissie ondertekend heeft en hoe u dat soort verklaringen denkt toe te doen passen. Blijft het voor u bij woorden, enkel woorden ? Ik stel verder vast dat er hier tijdens het Vragenuur natuurlijk niemand van de Fractie van extreem-rechts aanwezig is. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Eigenlijk heb ik weinig toe te voegen aan mijn eerdere interventie. Het lijdt namelijk geen twijfel dat we deze verklaring bijzonder ernstig nemen en ik meen ook dat mijn houding ten opzichte van de betrokken uitspraken door mijn opmerkingen heen duidelijk bleek. Ik kan dus enkel herhalen dat we in een democratie een zo ruim mogelijke vrijheid van meningsuiting nodig hebben, ook al betekent dat dat er af en toe standpunten worden geuit die voor veruit de meeste mensen verwerpelijk zijn. De heer Ramirez Heredia (S). — (ES) Ik betreur het, mijnheer de voorzitter van de Raad, dat ik bij deze zo ontzettend duidelijk moet zijn om u te zeggen dat men vanuit de Raad heel duidelijk en vastbesloten moet zijn om zich ronduit te verzetten tegen de woorden van Le Pen en tegen die enorme hoeveelheid uitspraken die, vanuit die kant van de zaal steeds maar weer herhaald worden, een duidelijke provocatie voor al de Europese democraten en voor ons geachte burgers die in deze vergadering bijeen zijn. Ik geloof dat de Raad zich duidelijk moet profileren en zich moet uitspreken tegen die verklaringen en eveneens, waarom niet, tegen enkele verklaringen die hier naar voren gebracht zijn. Ik ben het gloeiend eens met de beroemde uitspraak van Voltaire die luidt : „ik zal uw ideeën bestrijden tot aan de dood maar, met hetzelfde vuur, zal ik uw recht
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/167
Ramirez Heredia verdedigen om deze naar voren te brengen." Op basis van dit recht moet ons hoogste lichaam, de Raad, zich op gelijke wijze uitspreken tegen deze verklaringen. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Daar ben ik het helemaal mee eens en daarom zei ik ook uitdrukkelijk dat we nota genomen hadden van de prompte reactie van het Parlement op de betrokken uitspraken. Ik ben het ook roerend eens met de verwijzing naar Voltaire. We kunnen niet vermijden dat voortdurende oplettendheid de prijs is die we voor democratische vrijheid moeten betalen en de democratie verdedig je nu eenmaal het beste door de strijd aan te gaan en de slag om het hart en de geest van de mensen te winnen. Zoiets gebeurt in een debat. Het slagveld is met andere woorden de openbare mening en het is precies de bedoeling om vrijheid van meningsuiting binnen de grenzen van de wet te verzekeren, vrijheid van meningsuiting waarvan alle regeringen toegezegd hebben ze te beschermen en vrijheid van meningsuiting die er dus ook toe kan leiden dat er extreme en voor de meeste mensen afschuwelijke uitspraken worden gedaan. De heer Eyraud (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het spijt me u te moeten zeggen dat u rond de pot draait, want zoals u kunt zien schitteren onze collega's van extreem-rechts door afwezigheid terwijl ze afgelopen zaterdag in het Franse parlement geprobeerd hebben de nationale instituten te ontwrichten met het argument absenteïsme. U ziet hoe consequent ze zijn en wat de bedoeling van hun-optreden was! Mijn vraag luidt als volgt: wilt u als fungerend voorzitter bij de volgende vergadering van de Ministerraad als eerste punt voorstellen een minuut stilte in acht te nemen ter nagedachtenis van de slachtoffers van de nazikampen en als tweede'punt een plechtige verklaring voorstellen waarin de Ministerraad met verontwaardiging afstand neemt van de uitspraak van de heer Le Pen ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Daar kan ik een duidelijk antwoord op geven. Ik pieker er niet over aan de diverse verklaringen van de heer Le Pen zoveel waarde te hechten dat ik er ook maar één minuut van de tijd van de Raad aan zou verspillen. De Voorzitter. — Aan de orde zijn thans de vragen aan de ministers van Buitenlandse Zaken. Vraag nr. 75 van de heer Arbeloa Muru (H-104/87) : Betreft : Defensie van Europa Achten de ministers een komende Europese Raad nuttig om te beraadslagen over de defensieproblemen van Europa, waarbij ook het recente initiatief van Michail Gorbatsjov op de agenda wordt geplaatst ? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken. — (DA) Ik wil de indiener van de vraag zeggen dat kwesties in verband met defensie duidelijk buiten de Europese Politieke
Samenwerking vallen. Wat wij in de Gemeenschap „de politieke en economische aspecten van veiligheid" noemen is echter wel geregeld onderwerp van diepgaand overleg tussen de Twaalf. De heer Arbeloa Muru (S). — (ES) Ik heb deze vraag naar de Raad gestuurd en niet naar de ministers. Maar de interne dienst heeft haar van de Raad doorgestuurd naar de Politieke Samenwerking. Daar ben ik niet verantwoordelijk voor. In ieder geval, indien u mij een antwoord wil geven, gelooft u dat om de zogenaamde pijler van de Europese verdediging zeker te stellen de Westeuropese Unie voldoende is of de NATO ? De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Het valt me moeilijk daarop te antwoorden vanuit de hoedanigheid die ik momenteel bekleed want ik vertegenwoordig een Gemeenschap waarin sommigen menen dat de defensie van Europa het best gediend is door ons lidmaatschap van de NAVO. Eén Lid-Staat heeft ervoor geopteerd neutraal te blijven, zodat ik daar als Raadsvoorzitter geen eenduidig antwoord op kan geven. De heer Alavanos (COM). — (GR) Ik zou de strekking van de vraag graag nader willen toelichten en willen vragen waarom de Politieke Samenwerking deze afwijzende houding heeft aangenomen ten aanzien van het initiatief van Gorbatsjov inzake de Scandinavische zeeën, te meer ook daar de andere Scandinavische landen, behalve Denemarken, een positief standpunt hebben ingenomen. Wij zijn hier zwaar door getroffen en wij verzoeken de Voorzitter kenbaar te maken waarom dit standpunt werd ingenomen, door een Scandinavisch voorzitterschap nota bene — het Deense namelijk — wiens standpunt, zoals overigens ook het algemene standpunt van de EEG, allesbehalve bijdraagt aan de kwestie van de ontwapening, de ontspanning en de veiligheidsmaatregelen die in Europa worden getroffen. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Laat ik proberen een antwoord te geven, ook al heeft het niets te maken met de gestelde vraag. Ik begrijp dat de indiener van de vraag wil dat bepaalde opmerkingen worden uitgediept die zijn gevallen na de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken van vorige week en die verband hielden met de zogenaamde Moermanskspeech van de heer Gorbatsjov. Ik wil graag preciseren dat de negatieve geluiden die hier en daar te horen waren alleen sloegen op het gevaar dat je door het regionaliseren van de discussie over de veiligheid van Europa een stap terugzet vergeleken met de pogingen om de veiligheid van héél Europa te bespreken zoals niet het minst in het CVSE-proces. Als er nu ineens een regio uitgelicht wordt die dan een aparte behandeling krijgt toebedeeld, verzwakt men de inspanningen om te onderhandelen over de veiligheid van heel Europa, wat volgens ons een aanzienlijke stap
Nr. 2-356/168
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
Ellemann-Jensen terug zou betekenen vergeleken met wat er met name is bereikt in het CVSE-proces waar de Twaalf zich zo sterk voor hebben gemaakt en dat we juist vanuit het Europese totaalbeeld ondersteunen. Mevrouw Hammerich (ARC). — (DA) Mijnheer de voorzitter, om te beginnen heeft dat wel degelijk veel met de vraag te maken want die ging over het laatste initiatief van Gorbatsjov. Dat laatste initiatief kwam neer op een ontspanningsvoorstel voor het Noorden met betrekking tot ontwapening, ontspanning, samenwerking op het gebied van het milieu, het Noorden als kernwapenvrije zone enz. Wellicht heeft u na de EPSvergadering in Nyborg enkel wat terloopse opmerkingen gemaakt maar bij het publiek kwamen ze over als een totale afwijzing en hetzelfde geldt voor de opmerkingen van Sir Geoffrey Howe. Ik zou u willen vragen of u het geen goed idee zou vinden om dergelijke kwesties met uw Scandinavische collega's te bespreken voor ze categorisch namens Centraal-Europa van de hand worden gewezen. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Nu wordt het me wat onduidelijk, want die vraag is al in mei gesteld. Ik neem er mijn petje voor af dat iemand al in mei wist wat de heer Gorbatsjov in september-oktober in Moermansk zou gaan zeggen. Ik zal daar geen te ver gaande conclusies aan verbinden, maar het zet me wel aan het denken... Aan het adres van mevrouw Hammerich moet ik zeggen dat dat verhaal over een categorische afwijzing bij mij het vermoeden doet rijzen dat mevrouw Hammerich haar informatie haalt uit het meest primitieve deel van de pers. Dat is toch beneden haar peil ! Er is geen sprake geweest van een categorische afwijzing, wel is met bezorgdheid melding gemaakt — en dat heb ik net al gezegd — van het gevaar voor een regionalisering van de discussie over de veiligheid van Europa. Overigens vind ik ook — net als mevrouw Hammerich — dat alle voorstellen van de heer Gorbatsjov serieus moeten worden genomen en liefst via rechtstreekse onderhandelingen bestudeerd worden, in hoeverre dat nu realiteit is of enkel mooie woorden. Ze mogen in geen geval op voorhand worden afgewezen en dat is in dit geval ook niet gebeurd. De Voorzitter. — Daar zij hetzelfde onderwerp behandelen, zullen de volgende vragen samen worden behandeld. Vraag nr. 76 van de heer McMahon (H-501/87) : Betreft: Vredesplan voor Nicaragua Heeft de Raad in het kader van de politieke samenwerking bijeen de huidige vredesplannen voor Midden-Amerika en met name voor Nicaragua besproken? Wanneer zal de Raad actieve maatregelen nemen om de Verenigde Staten ertoe te brengen hun steun aan de contra's stop te zetten, zodat er een einde komt aan de oorlog en de communautaire investeringen, zoals bijstand van de Gemeenschap voor projecten op het gebied van de
medische hulpverlening in dat land, worden gewaarborgd ? en vraag nr. 77 van de heer Adamou, plaatsvervanger de heer Dessyllas (H-439/87) : Betreft: Vredesproces in Midden-Amerika Welke stappen hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen bij de regering van de VS ondernomen, of zullen zij ondernemen, om haar te bewegen de militaire, financiële en politieke steun aan de contra's in Nicaragua stop te zetten, welke het vredesplan van de 5 presidenten voor MiddenAmerika ondermijnt? De heer Ellemann-Jensen, fungerend voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken. — (DA) Bij meerdere gelegenheden hebben de Twaalf blijk gegeven van hun houding ten aanzien van het vredesproces in MiddenAmerika en de principes waarop een rechtvaardige oplossing voor de onderhandelingen moet berusten. Die houding komt het duidelijkst tot uiting in de gemeenschappelijke politieke verklaring die op 10 februari 1987 in Guatemala is aangenomen. Met name vinden we die terug in lid 20 en 22 van die verklaring en in de verklaring van de Twaalf van 13 augustus dit jaar waarin de Twaalf een beroep doen op de vijf Middenamerikaanse landen alsook op alle landen die banden hebben met en belangen in dat gebied constructief samen te werken om de afgesloten overeenkomst om te zetten in blijvende vrede en echte democratie in MiddenAmerika. Tijdens de jongste vergaderingen die in New York zijn gehouden tussen de Twaalf en landen in MiddenAmerika evenals de landen van de Contadora-groep en de zogenaamde steungroep, hebben de Twaalf hun steun bevestigd aan de overeenkomst die op 7 augustus dit jaar in Guatemala ondertekend werd door de vijf Middenamerikaanse presidenten, zoals ook blijkt uit de verklaring van de Twaalf van 13 augustus. De heer McMahon (S). — (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord, maar meent hij ook niet dat er sindsdien veel gebeurd is? Gisteren nog heeft President Arias de Nobelprijs gekregen voor zijn inspanningen voor dit gebied. Is de Raad bereid hem een telegram te sturen om hem met zijn inspanningen te feliciteren en is de Raad bereid actievere maatregelen te nemen om de Verenigde Staten te bewegen het vredesproces niet langer tegen te houden ? De regering van Nicaragua heeft een overlegraad opgericht, de persvrijheid hersteld, de weg naar democratie voor dat land weer geopend terwijl de Verenigde Staten de Contras maar blijven steunen. Wanneer zal de Gemeenschap president Reagan en sommige van zijn advizeurs eens wat harder aanpakken ? De Voorzitter. — Sir Peter Vanneck die hier op mijn lijst staat voor een aanvullende vraag, blijkt het woord te willen voeren voor een motie van orde.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Sir Peter Vanneck (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde in verband met uw aanpak van het Vragenuur. Ik weet niet precies wat uw politieke kleur is, maar ik zou willen dat u af en toe ook eens naar de rechterkant van het Parlement zou kijken en niet constant naar links. Of anders dat u aandacht zou schenken aan de twee leden van het personeel aan uw rechterkant die duidelijk zagen hoe ik bij de laatste vraag probeerde een aanvullende vraag te stellen. Zo kon ik noch uw aandacht trekken, noch mijn aanvullende vraag stellen en evenmin waren denk ik hun ellebogen scherp genoeg om u in uw vel te porren als teken dat ook aan de rechterkant iemand een vraag wilde stellen en niet alleen het uitgelezen gezelschap aan uw linkerkant. (Protest van links) De Voorzitter. — Sir Peter Vanneck, ik heb de gewoonte in de richting te kijken van degene die aan het spreken is, om het even of hij rechts of links of in het midden zit. U bent ingeschreven, zoals ik heb gezegd, voor een aanvullende vraag over de oorspronkelijke vraag van de heer McMahon. In de plaats daarvan hebt u het woord gevraagd voor een motie van orde. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Eerst dit : dat ik met mijn rug naar de linkervleugel sta, komt doordat ik zo ben neergezet. Politiek klopt het wel, maar u mag het niet als gebrek aan respect zien. Aan de indiener van de aanvullende vraag wil ik zeggen dat ik meteen toen bekend werd dat President Arias de Nobelprijs voor de vrede had ontvangen, hem publiekelijk veel lof heb toegezwaaid en hem gefeliciteerd heb met de grote eer die hem ten deel was gevallen. Via het zogenaamde COREU-net heb ik een voorstel rondgestuurd voor een gemeenschappelijk felicitatieschrijven dat door de Twaalf zou kunnen worden verzonden en ik hoop van harte dat dat zal gebeuren. Ik heb in mijn verklaring ook benadrukt dat men door precies President Arias te kiezen duidelijk heeft gemaakt wat hij heeft moeten doen om een rechtvaardige oplossing te vinden voor de conflicten die in die regio allereerst het gevolg zijn van eeuwenoude sociale en economische onrechtvaardigheid. Tegen die achtergrond die de basis vormt voor de conflicten in die regio zou ik het uitermate bedenkelijk vinden als de Twaalf de situatie zo eenzijdig zouden beoordelen als de spreker wil en dat juist in een situatie waar de mogelijkheid aanwezig lijkt voor een werkelijk vredesproces. De heer Dessylas (COM). — (GR) Ook wij juichen de belangrijke inspanningen toe van de volkeren, bewegingen en regeringen van de vijf landen van MiddenAmerika voor het herstel van de vrede in deze delicate regio, inspanningen die op internationaal vlak steeds meer erkenning, weerklank en ondersteuning vinden. Een voorbeeld daarvan is, zoals al werd gezegd, de recente toekenning van de Nobelprijs aan de president van Costa Rica.
Nr. 2-356/169
Van de andere kant echter heeft het voorzitterschap van de Raad van de Politieke Samenwerking geen antwoord gegeven op onze vraag wanneer en welke concrete maatregelen hij zal treffen ten aanzien van de regering Reagan wat betreft de ontoelaatbare activiteiten van de regering van de Verenigde Staten om deze inspanningen te ondermijnen door de contras in Nicaragua hulp te bieden. Dat wil zeggen wat zal hij concreet ondernemen ten aanzien van de Amerikaanse regering. De heer Ellemann-Jensen. — (DA) Tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken begin deze maand in Denemarken hebben we de situatie in Midden-Amerika opnieuw besproken. Als gevolg van die discussie hebben we via de diplomatieke kanalen een boodschap gericht tot alle vijf de Middenamerikaanse landen waarin we de steun van de Twaalf aan de uitvoering van dat vredesakkoord benadrukten. Het spreekt vanzelf dat de Twaalf de situatie op de voet blijven volgen en dat we voortdurend blijven nagaan of we concrete steun kunnen verlenen aan de uitvoering van de overeenkomst van Guatemala. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer de fungerend voorzitter, voor uw antwoorden. Ook al beschikken we niet over zoveel tijd, toch zijn er een voldoende aantal vragen beantwoord geworden. Het vragenuur is gesloten ('). De heer Cryer heeft het woord gevraagd. Ik wou hem erop wijzen dat wij reeds over tijd zijn. A
De heer Cryer (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb in het verleden geregeld van de Voorzitter de toezegging gekregen dat het Vragenuur niet zou worden ingekort. Toch kiest men er vandaag, net als bij eerdere gelegenheden, voor een zoals iedereen weet volkomen nutteloze stemming te houden terwijl de meeste mensen hier geen flauw benul hebben waar ze voor stemmen en terwijl voor vragen aan mensen met een machtspositie, vragen aan de Commissie, hoe langer hoe minder tijd overblijft. Dat gaat toch zo niet, mijnheer de Voorzitter. Ik wil dat u dat doorgeeft aan Lord Plumb opdat de beloftes die hij ons doet worden nagekomen. Ik heb begrip voor uw problemen en dit is ook geen kritiek op u persoonlijk, maar ik heb dit al vaak tegen Lord Plumb gezegd en zijn eerder gedane toezeggingen zijn vandaag eens te meer terzijde gelegd. De Voorzitter. — Mijnheer Cryer, wij houden ons aan wat bij stemming is vastgesteld door het Parlement. Het is mogelijk dat u tegen deze beslissing hebt gestemd, maar de meerderheid van het Parlement heeft besloten de stemming te beëindigen alvorens over te gaan tot het Vragenuur. Uw opmerkingen zullen worden overgemaakt aan het Bureau. (De vergadering wordt te 19.05 uur gesloten) (2) f1) Zie bijlage „Vragenuur". (2) Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
Nr. 2356/170
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
BIJLAGE
I. VRAGEN AAN D E COMMISSIE Vraag nr. 3 van de heer De Vries
(H416/87)
Betreft: Stabilisatieregelingen landbouw In haar moedige balans van de maatregelen voor de beheersing van de landbouwmarkten (COM(87) 410, blz. 12) wijst de Commissie erop, dat stabilisatieregelingen tot nu toe vaak geen onmiddellijk effect hebben „als gevolg van de aard van de besluitvorming (Raad) en het tijdsverloop tot de feitelijke toepassing van de stabilisatieregeling". Daarom moeten de beheersbevoegdheden van de Commissie worden vergroot. Wil de Commissie, aan de hand van voorbeelden, uiteenzetten wat zij bedoelt met de geciteerde uitspraak ? Antwoord Bij de indiening van haar voorstellen over de invoering van budgettaire stabilisatieregelingen in het kader van het GLB en over de versterking van de bestaande mechanismen, heeft de Commissie onderstreept hoezeer het van belang is bij het beheer te beschikken over voldoende souplesse, ten einde de instellingen in staat te stellen de begrotingsdiscipline te eerbiedigen en tegelijkertijd de snelheid van de besluitvorming en ten slotte de grootst mogelijke doelmatigheid van de genomen maatregelen te waarborgen. Dit noopt, in bepaalde gevallen en binnen zeer strikte grenzen, die vooraf moeten worden vastgesteld, tot een versterking van de beheersbevoegdheden van de Commissie. De terreinen waarop deze aanpassingen zouden moeten plaatsvinden en het kader waarin deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend, worden nader omschreven in de concrete voorstellen over de toepassing van de stabilisatieregelingen in de landbouw die de Commissie eind september bij de Raad en het Parlement heeft ingediend (COM(87) 452). Bij wijze van voorbeeld stelt de Commissie in de sector granen voor een gegarandeerde maximumhoeveelheid voor elk verkoopseizoen in te voeren. Overschrijding daarvan zou kunnen leiden tot toepassing van een negatieve correctie van de interventieprijs, de inning van een aanvullende medeverantwoordelijkheidsheffing en de herziening van de begindatum van de interventieperiode. D e Raad zou, na raadpleging van het Europese Parlement, de algemene regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van de beheersbevoegdheden van de Commissie, alsmede de beleidsruimte waarover zij de beschikking moet krijgen (b.v. : plafond van de medeverantwoordelijkheidsheffing). In het kader van deze regels en gezien deze bepalingen neemt de Commissie, overeenkomstig de procedure van de beheerscomités, de maatregelen die met het oog op de marktsituatie het meest gepast zijn.
Vraag nr. 4 van de heer Barón Crespo
(H489/87) ■
'il
' ', :' :
■
Betreft : Coördinatie tussen de LidStaten van de Gemeenschap die deel uitmaken van de Groep van Tien bij het IMF Is de Commissie van mening dat de samenwerking op het gebied van het economisch en monetair beleid, zoals omschreven in artikel 20 van de Europese Akte, met het oog op de samenwerkingsstrategie voor groei, dient te worden gecoördineerd met de samenwerking in de Groep van Tien bij het Internationaal Monetair Fonds waarvan zes staten van de Gemeenschap lid zijn ? Welke maatstaf legt de Commissie aan t.a.v. de coördinatie van de LidStaten van de Gemeenschap in deze groep ? Antwoord De samenwerking op het gebied van het economisch en monetair beleid, zoals omschreven in artikel 20 van de Europese Akte, vindt momenteel plaats overeenkomstig de beschikking over de convergentie van 18 februari 1974. In deze beschikking wordt bepaald dat de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën (Ecofin) een besluit neemt over deze
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/171
kwestie. Bovendien werd bij artikel 105 van het Verdrag van Rome het Monetair Comité ingesteld, dat als een van de belangrijke taken heeft om de monetaire en financiële situaties van de Lid-Staten op elkaar af te stemmen. Zes Lid-Staten en de Commissie in de hoedanigheid van waarnemer wonen de vergaderingen bij van de Groep van Tien die de vergaderingen voorbereidt van het Interimcomité van het IMF. De agenda van het Interimcomité wordt eerst in het Monetair Comité besproken en daarna bij de Ecofin. Bij deze gelegenheid wordt de verklaring van de fungerend voorzitter van de Raad aangenomen. De Commissie is van mening dat de coördinatie van het economisch en monetair beleid, zowel binnen de Gemeenschap, als met landen erbuiten op de juiste wijze door de bevoegde communautaire instellingen wordt gewaarborgd.
Vraag nr. 7 van mevrouw Anglade
(H-419/87)
Betreft: Tentoonstelling kunstambachten Kan de Commissie de nodige maatregelen nemen om ieder jaar in elke Lid-Staat van de Gemeenschap een tentoonstelling over het Europese kunstambacht te organiseren ? Antwoord De Commissie is zich evenals de geachte afgevaardigde bewust van het belang van de aan alle Europese kunstambachten gewijde tentoonstellingen. In de huidige omstandigheden lijkt het haar niet mogelijk om zelf dergelijke exposities te organiseren; zij is echter bereid om dergelijke initiatieven aan te moedigen als deze in de Lid-Staten worden genomen. De Commissie is eveneens bereid overleg over dit onderwep tussen de betrokken organisaties te ondersteunen. In dit kader zou zij de mogelijkheid van deelname, zowel in immateriële als in materiële zin, kunnen overwegen.
Vraag nr. 11 van de heer Papoutsis
(H-425/87)
Betreft: COME'l'i-programma Kan de Commissie, gelet op het belang van een programma in het kader waarvan universiteiten en ondernemingen op Europees niveau samenwerken, studenten worden uitgewisseld en meer in het algemeen de Europese instellingen voor Hoger Onderwijs samenwerken, nadere informatie verstrekken over het COMETT-programma (communautair programma inzake opleiding op het gebied van de technologie) en met name welke activiteiten het afgelopen jaar op dit gebied zijn ontplooid en wat de vooruitzichten op korte termijn zijn ? Antwoord Zoals de Commissie reeds mondeling op 24 september jongstleden aan het Parlement heeft medegedeeld in het kader van de Commissie jeugd, cultuur, onderwijs, voorlichting en sport, is het COMETT-programma, dat sedert 1.1.1987 operationeel is, nu al een groot succes. Eind 1986 is namelijk een oproep tot het indienen van projecten geplaatst. Voor 1987 staan twee reeksen aanvragen op het programma. In de eerste ronde van COMETT (afgesloten op 31 maart 1987) zijn 485 aanvragen binnengekomen voor in totaal meer dan 1 500 samenwerkingsprojecten tussen universiteiten en ondernemingen. Het betrof hier bijna 1 000 universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs, meer dan 1 500 ondernemingen en bijna 300 openbare en particuliere beroepsorganisaties. De aanvragen waren afkomstig uit alle Lid-Staten, zij het dat ze hierover niet in gelijke mate verdeeld waren. De Commissie heeft in het kader van de in artikel 5 van het besluit van de Raad vastgestelde procedure de volgende projecten geselecteerd : — oprichting van een Europees netwerk van 79 samenwerkingsverbanden op opleidingsgebied tussen universiteit en industrie en deze SOUT's zullen de infrastructuur vormen ter ondersteuning van de activiteiten op andere onderdelen ;
Nr. 2356/172
Handelingen van het Europese Parlement
— 217 transnationale stages van studenten in ondernemingen ; — 15 transnationale beurzen voor de opleiding van het industrieel en universitair kader; — 45 gemeenschappelijke transnationale projecten voor permanente educatie ; — 23 multilaterale initiatieven voor de ontwikkeling van multimediale opleidingssystemen. De financiële steun van de Gemeenschap beloopt voor deze eerste ronde ± 5,7 miljoen Ecu. Voor de tweede ronde van het COMETTprogramma (afgesloten op 1.7.1987), waarvan de resultaten omstreeks medio november 1987 bekend zullen zijn, zijn meer dan 560 aanvragen tot de Commissie gericht, die samen bijna 1 400 projecten bestrijken voor opleidingen op verschillende terreinen. Er moet opgemerkt worden dat evenals voor de eerste ronde, de totale aan de Gemeenschap gevraagde financiële steun veel hoger is dan de door de Begrotingsautoriteit voor dit programma toegewezen financiële middelen (150 miljoen Ecu voor de twee rondes tegen de 16 miljoen Ecu die beschikbaar zijn voor post Β 631, inclusief de extra toewijzing van 3 miljoen Ecu). De Commissie zal in 1988 de uitvoering van dit programma voortzetten en zij zal overeenkpmstig het besluit van de Raad vpprstellen bij de Raad indienen vppr de tweede fase van het COMETTprogramma tpt 1989.
Vraag nr. 12 van de heer F ord
(H427/87)
Betreft: Concurrentievervalsingen onder boekhandelaren Hoe staat de Commissie tegenover de concurrentievervalsingen als gevolg van het feit dat afzonderlijke LidStaten de verkoop in hun land tegenhouden van publikaties die elders gewoon verkrijgbaar zijn ? Ontkracht dit niet de pogingen van Lord Cockfield om de BTW op boeken en andere artikelen in de Gemeenschap te harmoniseren ? Is de Commissie niet van mening dat, zolang geen einde is gemaakt aan deze politieke concurrentievervalsingen, moet worden afgezien van verdere stappen in de richting van de totstandbrenging van de interne markt ? Antwoord Beperking van het vrije verkeer van goederen in de Gemeenschap, inclusief boeken, is alleen maar mogelijk op grond van de in het EEGVerdrag, en met name in artikel 36, genoemde redenen. D eze omvatten de bescherming van de openbare zeden en de openbare veiligheid. De Commissie zal altijd iedere vermeende schending van het Verdrag onderzoeken maar, zoals de geachte afgevaardigde zal erkennen, is er nauwelijks enig duidelijk verband tussen onderwerpen inzake de openbare veiligheid en de vraag of er BTW moet worden geheven. Ik wil hieraan alleen toevoegen dat, als er aangetoond zou kunnen worden dat er beperkingen van het vrije verkeer bestaan en dat deze niet door het Verdrag worden gerechtvaardigd, dit de noodzaak zou benadrukken om alle noodzakelijke maatregelen te treffen inclusief fiscale maatregelen om de interne markt te voltooien, waarmee echter gezegd wil zijn dat dergelijke maatregelen niet nodig zijn. D e Commissie blijft zich van haar kant inzetten voor haar programma ter voltooiing van de interne markt. En ik hoop dat wij hiervoor de steun hebben van de geachte afgevaardigde en van het Parlement in het algemeen.
Vraag nr. 20 van de heer Alavanos
(H443/87)
Betreft: Vreemdetaleninstituten in Griekenland Het vooruitzicht van een „inval" van buitenlandse instellingen voor het onderwijs in vreemde talen in Griekenland kan problemen opleveren voor het voortbestaan van de Griekse vreemdetaleninstituten en massale werkloosheid veroorzaken onder de Griekse leraren vreemde talen. Hoe pakt de Commissie dit probleem aan en welke maatregelen is zij van plan te nemen om een dergelijke eventualiteit te voorkomen ?
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/173
Antwoord Zoals de Commissie al in haar antwoord op de vraag van de heer Adamou heeft benadrukt, wordt de oprichting in Griekenland van vreemdetaleninstituten door nietGriekse onderdanen van de Gemeenschap geregeld bij artikel 52 van het Verdrag. De staatsburgers van andere LidStaten kunnen derhalve dergelijke scholen in Griekenland oprichten onder dezelfde voorwaarden als de Griekse staatsburgers. Onder voorbehoud van de voorschriften inzake het vrije verkeer van werknemers, die in Griekenland pas vanaf 1 januari 1988 in hun geheel van toepassing zullen zijn, kunnen op de particuliere vreemdetaleninstituten, in alle LidStaten, alle communautaire onderdanen met de vereiste kwalificaties tewerk gesteld worden. Bovendien zou de vestiging van dergelijke scholen in Griekenland volgens de Commissie tot op zekere hoogte beschouwd kunnen worden als een bron van werkgelegenheid.
Vraag nr. 21 van de heer Avgerinos
(H449/87)
Betreft : Instrument voor het volgen en registreren van het proces van bevordering van de economische en sociale samenhang Hoe zal de Commissie reageren op het voorstel van de Griekse regering om een instrument tot stand te brengen voor het volgen en registreren van de vooruitgang die wordt geboekt bij het proces van bevordering van de economische en sociale samenhang, en, inzonderheid, hoe denkt zij de bepalingen uit te voeren van artikel 130 Β van de Europese Akte, volgens welke „bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk beleid en het verwezenlijken van de interne markt de doelstellingen van artikel 130 A en artikel 130 Β in aanmerking worden genomen en een bijdrage wordt geleverd tot de verwezenlijking daarvan". Antwoord 1. D e Commissie hecht groot belang aan de voortgang en de evaluatie van acties die door de Gemeenschap in het kader van de hervorming van de structuurfondsen zullen worden gefinancierd. Om er zeker van te zijn dat de beschikbare gelden met de grootst mogelijke doelmatigheid worden gebruikt en een wezenlijke bijdrage leveren tot het samenwer kingsproces is zij van plan om doelmatigheidsanalyses uit te voeren. Artikel 6 van de kaderverordening voorziet dan ook in een followup van de communautaire actie, waardoor noodzakelijk gebleken heroriënteringen en beoordelin gen vooral en achteraf mogelijk worden gemaakt en de doelmatigheid, de economische gevolgen en de weerslag op specifieke problemen van de structurele interventie kunnen worden beoordeeld. De Commissie is op de hoogte van de door de Griekse Regering in haar memorandum aan haar zelf en de Raad gedane voorstellen. Zij acht het echter nog te vroeg om zich over dit onderwerp uit te spreken, aangezien de details van de followup en de evaluatie pas later in het kader van de uitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 3, lid 4 en 5, van de kaderverordening, zullen worden vastgesteld. 2. D e Commissie verwacht trouwens dat de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap niet alleen afhangt van haar structurele actie maar ook van de coördinatie van het economisch beleid van de staten. De Commissie formuleert voor deze coördinatie regelmatig voorstellen. Bovendien moet het gemeenschappelijke beleid in overeenstemming zijn met de Europese Verdragen en vooral met de economische en sociale samenhang zoals die in het onlangs bij de Europese Akte gewijzigde EEGVerdrag wordt voorgestaan. D e Commissie heeft bij voorbeeld in de overwegingen en de voorstellen met betrekking tot de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid evenals de toekomstige financiering van de Gemeenschap ten volle rekening gehouden met de noodzaak van economische en sociale samenhang.
Nr. 2-356/174
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 22 van de heer Cano Pinto
(H-451/87)
Betreft: Tekortkomingen bij de verdeling van voedselhulp Volgens een recente mededeling van de Europese Rekenkamer is er sprake van „ernstige tekortkomingen" bij de verdeling van voedselhulp van de EG in de armste landen. Kan de Commissie aangeven waaruit deze ernstige tekortkomingen bestaan ? Antwoord De communautaire voedselhulp maakt al jaren een uiterst belangrijk ontwikkelingsproces door, enerzijds om in de praktijk vastgestelde beheersproblemen te corrigeren, anderzijds vooral om er een instrument voor de ontwikkeling en de voedselvoorziening van te maken. Wat dit laatste betreft, wil ik met name de aandacht vestigen op de uitbreiding van de trilaterale acties, waarbij meerdere ontwikkelingslanden zijn betrokken. Het Europese Parlement heeft in deze ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld. Het dagelijks beheer van de voedselhulp is in de loop der jaren inderdaad verbeterd, hetgeen ook wordt erkend. Uiteindelijk is in december 1986 een nieuwe kadcrvcrordening goedgekeurd, die met name moet bijdragen tot de versoepeling en de verbetering van de hulpacties. De meer technische aspecten, zoals de kwaliteit van de geleverde produkten, de waarborg- en verzekeringskwesties, worden uitvoerig behandeld in de nieuwe verordening inzake de communautaire voedselhulp die in juli 1987 door de Commissie is goedgekeurd en waarin rekening is gehouden met de verschillende kritische uitlatingen van de Rekenkamer. De nieuwe voorschriften voor de beschikbaarstelling van produkten en het vervoer waarmee de zwakke punten in de oude voorschriften uit de weg zouden moeten geruimd, zijn in september in werking getreden. De Commissie kan de betrouwbaarheid van het nieuwe stelsel dus nog niet beoordelen. Daarom heeft het de Commissie hogelijk verbaasd dat in een nieuw verslag, waaraan veel ruchtbaarheid is gegeven, nogmaals wordt teruggekomen op voor een groot deel oude tekortkomingen die in ieder geval slechts betrekking hebben op een erg klein percentage (1 % ) van de in het kader van de voedselhulp uitgevoerde acties. Het verslag heeft bovendien geen oog voor de buitengewone resultaten die dikwijls in zeer moeilijke omstandigheden zijn gehaald, zoals tijdens de grote hongersnopd van 1984/1985. De heer Natali heeft een en ander dan ook in krachtige bewoordingen rechtgezet.
Vraag nr. 23 van mevrouw Jepsen
(H-455/87)
Betreft: Mogelijkheid tot aankoop van graan uit EEG-landbouwoverschotten Volgens veel Deense boeren is thans door de geringe Deense gerstoogst de paradoxale situatie ontstaan dat er sprake is van een tekort aan voedergranen. Daardoor moeten de benodigde voedergranen in andere EG-landen, o.a. in Frankrijk en Groot-Brittannië, worden aangekocht tegen hogere kosten dan bij aankoop van voedergranen uit graanoverschotten het geval zou zijn, terwijl deze voorraden zich bovendien in Denemarken bevinden. Als oorzaak hiervoor wordt aangegeven de lange en omslachtige procedure voor de aankoop uit overschotten. De aankoop van graan over grote geografische afstanden brengt bovendien onnodige vervoerskosten met zich mee. Welke oplossingen voor deze onbevredigende situatie staan de Commissie voor ogen en is zij bereid om het initiatief te nemen om goedkeuring te verlenen voor de aankoop van granen uit EEG-overschotten ? Antwoord De doorverkoop van interventievoorraden op de interne markt mag de gemeenschappelijke markt in principe niet verstoren. In Denemarken was er in augustus een tekort aan voedergranen, maar in andere EG-landen, met name in Frankrijk, waren voldoende voorraden beschikbaar. In dergelijke gevallen is het in de Europese Gemeenschap normaal dat de voorraden van de déficitaire Deense markt aan het begin van het seizoen 1987/1988 in eerste instantie worden aangevuld met de op de markt van andere Lid-Staten beschikbare voorraden.
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/175
De moeizame en trage procedure van verkoop uit interventievoorraden kan niet als verontschuldiging worden aangevoerd. In dit verband herinneren wij eraan dat er is besloten om met ingang van augustus, met name in Denemarken, te starten met de doorverkoop uit interventievoorraden van broodgraan en met name broodrogge, waaraan in de Gemeenschap door de moeilijke klimatologische omstandigheden tijdens de oogst van 1987 een groot tekort bestaat (Verordening (EEG) nr. 2373/87 van 5.8.1987 met betrekking tot de openstelling van een permanente openbare inschrijving voor verkoop op de interne markt van 10 000 ton broodrogge in het bezit van het Deense interventiebureau).
Vraag nr. 24 van de heer Lomas
(H-458/87)
Betreft: Recht op gratis geneeskundige verzorging voor grensarbeiders in Gibraltar Heeft een gepensioneerde grensarbeider die EG-burger is, in Spanje woont en uit Gibraltar een pensioenuitkering Ontvangt, op dezelfde basis als een gepensioneerde ingezetene in Gibraltar recht op gratis geneeskundige verzorging en geneesmiddelen in het kader van de Gibraltar Health Service? Geven de door grensarbeiders betaalde bijdragen, waarmee zij het recht op gratis geneeskundige verzorging in Gibraltar verwerven, ook hun gezinsleden recht op gratis geneeskundige verzorging en geneesmiddelen zoals dat het geval is bij ingezeten werknemers ? Antwoord Gezien de formulering van de vraag van de geachte afgevaardigde en de onnauwkeurigheden in de tekst, kan de Commissie op deze vraag géén antwoord geven. In het algemeen is Verordening 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen van toepassing op de door de geachte afgevaardigde bedoelde problemen.
Vraag nr. 25 van de heer Barros Moura
(N-463/87)
Betreft : Sluiting door de Franse autoriteiten van Portugese radio's in Parijs De met de toekenning van radiofrequenties belaste Franse autoriteiten hebben drie zenders, waaronder Radio Eglantine en Radio Clube Portugués de Paris, de vergunning ontnomen om FM-uitzendingen in het Portugees voor de vele honderdduizenden in de regio Parijs wonende Portugezen te verzorgen. Dezelfde autoriteiten hebben voorts bepaald dat nog maximum 30 % van de zendtijd in de moedertaal van de emigranten mag worden verzorgd. Kan de Commissie mededelen: — hoe zij dit gedrag beoordeelt in het licht van de bepalingen in de Verdragen betreffende het vrije verkeer van personen, de non-discriminatie op grond van de nationaliteit, de rechten van emigranten alsmede de voorschriften inzake de bescherming van de moedertaal ; — welke stappen zij bij de Franse autoriteiten zal nemen ten einde deze discriminatie op te heffen ? Antwoord Krachtens het EEG-Verdrag omvat het recht van vestiging, dat van toepassing is in de omstandigheden waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, het recht van toegang tot en uitoefening van activiteiten anders dan in loondienst, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld, dat wil zeggen zonder enige discriminatie. De beperking van de zendtijd in het Portugees tot 30 % is geen vorm van discriminatie op grond van nationaliteit, omdat dit zonder uitzondering voor alle lokale zenders in Frankrijk geldt.
Nr. 2-356/176
Handelingen van het Europese Parlement
Uit meer gedetailleerde gegevens blijkt dan ook dat de handelwijze van de Franse autoriteiten niet in strijd is met de verdragsbepalingen inzake vrijheid van vestiging. De Commissie heeft bij de Raad een voorstel ingediend voor een richtlijn inzake omroepactiviteiten (l) die gericht is op de bevordering van het vrije vekeer van programma's die door legaal in een Lid-Staat gevestigde zenders worden doorgegeven. Dit voorstel heeft echter geen betrekking op vestiging. In dit vervand is de Commissie zich ervan bewust dat radio- en televisie-uitzendingen, gezien de ontwikkeling van satellieten en kabelteleviesienetwerken en de grote aantallen mensen die een vreemde taal beheersen, steeds meer bijdragen tot een beter begrip van nationale culturen en dus tot nauwere betrekkingen tussen de Europese volken. Hiemee rekening houdende, benadrukt de Commissie dat het erg belangrijk is dat buitenlandse werknemers radio- en televiesie-uitzendingen in hun moedertaal kunnen ontvangen: dit is namelijk een stap in de richting van het Europa van de burgers. De Commissie zal alle bruikbare middelen aanwenden om dit doel te bereiken.
Vraag nr. 26 van mevrouw Crawley
(H-464/87)
Betreft : Verstrekking van voedsel uit de interventie Kan de Commissie mededelen welke plannen zijn, na de gratis voedselverstrekking van dit jaar, heeft voor een soortgelijke actie in de toekomst en welke maatregelen zij heeft genomen om gemaakte fouten voortaan te vermijden ; is zij bereid geloof te hechten aan verslagen van niet-gouvernementele organisaties en te handelen in overeenstemming met verslagen van deze organisaties en de regeringen van de Lid-Staten ; is zij bereid ervoor te zorgen dat de NGO's niet hoeven op te draaien voor de kosten van de verstrekking en dat de NGO's die tot dusverre niet-vergoede kosten hebben gemaakt, deze terugbetaald krijgen ? Welke Lid-Staten hebben nog geen verslag uitgebracht over het functioneren van hun distributieprogramma's ? Antwoord Op 7 oktober heeft de Commissie tijdens een bijeenkomst het verslag goedgekeurd over de gratis verstrekking van voedselhulp eerder dit jaar. In dit verslag, waarvoor gebruik is gemaakt van gegevens uit alle Lid-Staten en van een aantal liefdadigheidsinstellingen, bespreekt de Commissie de belangrijkste moeilijkheden die tijdens de eerder dit jaar uitgevoerde actie naar voren zijn gekomen. De moeilijkheden omvatten niet alleen de duur van de actie en de omschrijving van potentiële begunstigden, maar ook bepaalde boekhoudkundige problemen. Dergelijke moeilijkheden moeten echter worden gerelativeerd. De Commissie is namelijk van mening dat de actie nuttig is geweest. Zij denkt bovendien dat het programma voor de gratis voedselverstrekking in de komende jaren met de noodzakelijke aanpassingen door de Gemeenschap moet worden voortgezet. Daarom is de Commissie, overeenkomstig dit verslag dat ter beschikking wordt gesteld van het Parlement, reeds bezig met de opstelling van een actieprogamma voor 1988. De Commissie verwacht dat het Parlement en de Raad positief zullen reageren op het verslag en op de voorstellen die de Commissie binnenkort zal doen voor de tenuitvoerlegging van follow-up-acties en van een programma voor 1988. Wat de uitgaven van niet-gouvernementele organisaties betreft, waarvan mevrouw Crawley in haar vraag melding maakt, de Commissie gelooft niet dat het nodig is om deze organisaties bepaalde kosten die zij tijdens de uitvoering van het vorige programma hebben gemaakt, te vergoeden. Dit onderwerp is besproken vóór de invoering van het vorige programma en bij die gelegenheid is overeengekomen dat de Commissie de kosten zou dragen van het voedsel, de verpakking en het vervoer naar de distributiecentra. Op deze basis is het programma ingevoerd en toegepast. De Commissie vindt dat de genoemde organisaties bij de uitvoering (') Voorstel voor een Richtlijn COMI86) 46 def. van 30 april 1986. PB C 179, 17.7.1986, blz. 4.
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/177
van de komende programma's de begunstigden om een kleine vergoeding mogen vragen, als zij dat willen, om aldus hun administratiekosten van de voedselverstrekking te dekken.
*
*
*
Vraag nr. 27 van mevrouw Dury
(H-468/87)
Betreft : Toepassing van de Verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat Tijdens een RTL-uitzending heeft Jean-Marie Le Pen, voorzitter van het Front National en kandidaat voor de Franse presidentsverkiezingen, ten aanzien van de gaskamers en de vraag hoe zes miljoen joden door de nazi's zijn omgebracht, met name verklaard dat het hier een detailkwestie van de geschiedenis betreft. Hoe denkt de Commissie, die immers één van de drie ondertekenaars is van de Verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat welke ten doel heeft de opkomst van het antisemitisme te beteugelen, op deze uitspraak te reageren ? Antwoord Hoewel de Commissie de bezorgdheid van de geachte afgevaardigde aangaande het weer opkomen van vreemdelingenhaat, racisme of antisemitisme deelt, is zij niet bevoegd om zich uit te spreken over de uitlatingen van politici binnen hun landsgrenzen, hoe kwalijk die ook mogen zijn.
Vraag nr. 28 van de heer Mizzau
(H-470/87)
Betreft : Voordelen voor Oostenrijk en Joegoslavië voor de invoer van slachtvee in Italië De Republiek Oostenrijk kent haar eigen vee-exporteurs hoge premies toe die de prijs van een contingent levende runderen, bestemd voor de slacht in de regio Friuli-Venezia Giulia, doen dalen. Dit leidt tot een prijsdaling van bijna duizend lire per kilo vlees, waardoor de Friulaanse veehouders worden benadeeld. Ook de aan Joegoslavië toegekende voordelen berokkenen de Friulaanse veehouders schade, en wel zodanig dat de consumptie van in de regio Friuli-Venezia Giulia geproduceerd vlees in de provincie Trieste nul is. Welke maatregelen denkt de Commissie te treffen ten behoeve van de veehouders van de regio Friuli-Venezia Giulia, die zeer grote schade ondervinden van de oneerlijke concurrentie van Oostenrijk en Joegoslavië ? Antwoord Bij de invoer in de Gemeenschap wordt op levend vee afkomstig uit Joegoslavië en Oostenrijk dat bestemd is voor de slacht, een belasting geheven waaraan een douaneheffing van 16 % wordt toegevoegd. Deze heffing wordt echter anders berekend dan de normaal op derde landen toegepaste heffing, als gevolg van bijzondere bepalingen die met deze landen zijn overeengekomen, met name de geregelde overdracht van informatie aangaande de marktprijzen. Wat betreft Oostenrijk wordt bij die berekening de eventuele door dit land toegekende steun bij export in aanmerking genomen. Tot nog toe functioneert dit systeem naar tevredenheid en de Commissie is niet ter ore gekomen dat de toepassing ervan leidt tot concurrentieverstoringen op de Italiaanse markt. De Commissie is voornemens, aan de hand van de door de geachte afgevaardigde verstrekte gegevens, de eventuele consequenties hiervan voor de berekening van de heffing in kwestie te bestuderen.
Vraag nr. 29 van de heer Miranda da Silva Betreft: Deelname van de EEG in de kosten van de bouw van de stuwdam van Alqueva (Alentejo, Portugal) Kan de Commissie, gezien de berichten in de Portugese pers volgens welke de Portugese regering om een sterking van de voor Portugal bestemde financiering uit het EFRO zou hebben gevraagd om bovengenoemd project weer op gang te brengen,
Nr. 2-356/178
Handelingen van het Europese Parlement
gelet op het groot economisch en sociaal belang van dit project zowel voor Alentejo als voor het gehele land, gelet op de noodzaak een dergelijke onderneming concreet gestalte te geven met name ter verbetering van de landbouw, de watervoorziening van een aanzienlijk aantal mensen en voor de opwekking van stroom, . . . mede gezien ten slotte de hoge kosten van het project mededelen of zij voornemens is volledig tegemoet te komen aan dit verzoek om verhoging van de steun en zo ja, door middel van welke financiële instrumenten ? Antwoord Tot op heden heeft de Commissie nog geen verzoek van de Portugese Overheid ontvangen om steunverlening aan het door de geachte afgevaardigde genoemde project. Mocht een dergelijk verzoek bij de Commissie worden ingediend, dan zal zij hieraan natuurlijk de nodige aandacht besteden, rekening houdende met de vraag of het project voor steun uit een der structuurfondsen in aanmerking komt.
Vraag nr. 30 van mevrouw Tongue
(H-479/87)
Betreft : Bevoegdheid van de voorgestelde National River Authority tot het uitvoeren van de EG-richtlijnen inzake de kwaliteit van het water In de plannen van de regering van het Verenigd Koninkrijk om de huidige autoriteiten bevoegd voor de watervoorziening te privatiseren, wordt de oprichting van een National River Authority voorgesteld. Is de Commissie van mening dat deze instantie in staat zou zijn op te treden als de bevoegde autoriteit (zoals bedoeld in alle EG-richtlijnen inzake de kwaliteit van het water) om deze richtlijnen ten uitvoer te leggen? Antwoord De Commissie is niet op de hoogte van de bijzonderheden van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk op het gebied van de privatisering van de watervoorzieningen. De Commissie kan dus voorlopig geen oordeel uitspreken over de vraag of een nationale instantie, die kennelijk wordt overwogen, gemachtigd zou zijn om op te treden als de bevoegde instantie in de zin van de richtlijnen van de EEG betreffende de kwaliteit van het water. Het spreekt van zelf dat de Commissie deze aangelegenheid nauwkeurig zal blijven volgen.
Vraag nr. 31 van mevrouw Llorca Villaplana
(H-482/87)
Betreft : Eloisatron-project In een onlangs te Erice (Sicilië) gehouden bijeenkomst gaf professor Zichichi voor een groep wetenschapsmensen een uiteenzetting over het project-Eloisatron, dat erin bestaat een grote ontploffing en knal (Oerknal) teweeg te brengen en daarvoor een tunnel van 250 km te bouwen, ten einde een proef te nemen met betrekking tot het ontstaan van de wereld. Heeft de Commissie belangstelling voor dit project, en zo ja, heeft zij enig besluit getroffen om medewerking te verlenen en dit experiment te steunen, opdat dit — naar het schijnt — zo belangrijke project wordt uitgevoerd ? Antwoord De Commissie is volledig op de hoogte van het feit dat hoge-energie fysici overwegen een tunnel van 250 km te bouwen ten einde onderzoek te doen naar het ontstaan van het heelal. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, gaat het bij dit projekt voorlopig slechts om een idee dat in het kader van proefonderzoeken door diverse onderzoekinstellingen van een aantal Lid-Staten wordt bestudeerd. Aangezien de hoge-energiefysica geen deel uitmaakt van een specifiek onderzoekprogramma van de Commissie, is zij niet voornemens aan de proefonderzoeken deel te nemen. Mochten
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/179
echter verzoeken hierom tot de Commissie worden gericht, dan zou een beperkte deelneming in het kader van de communautaire stimuleringsactie, die in principe alle natuurwetenschap pen omvat, denkbaar zijn. Zelfs wanneer de proefonderzoeken zouden bevestigen dat de verwezenlijking van dit idee van wetenschappelijk belang zou zijn, dan zou die verwezenlijking alleen al wegens de hoge kosten grote problemen veroorzaken. Bij voorzichtige schattingen wordt uitgegaan van te verwachten investeringen van ten minste 200 miljard Ecu. D at zou zelfs de kosten van de door CERN geproduceerde opslagring ver te boven gaan. In het beperkte financiële kader waarover de Gemeenschap voor het kaderprogramma beschikt zouden in ieder geval voor een dergelijk project geen middelen ter beschikking staan. Allereerst dienen de resultaten van de lopende proefonderzoeken te worden afgewacht.
Vraag nr. 32 van de heer Bird (H483/87) Betreft : Schadeloosstelling voor slachtoffers van verkeersongevallen in de Gemeenschap Welke maatregelen neemt de Commissie om te zorgen voor uniformiteit in de schadeloosstelling voor slachtoffers van verkeersongevallen in de Gemeenschap ? Antwoord De Tweede Richtlijn van de Raad (84/5/EEG) van 30 december 1983 ζ1) zal de verschillen tussen de niveaus en de omvang van de verplichte verzekeringen tegen de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen in de LidStaten aanzienlijk verkleinen. Door deze richtlijn, die eind 1988 van kracht wordt, wordt met name de aansprakelijkheid in geval van materiële schade verplicht gesteld, worden minima vastgesteld voor verplichte dekking van lichamelijk letsel en materiële schade, wordt bepaald dat geen beroep mag worden gedaan op bepaalde uitsluitingsclausules betreffende de aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval, wordt dekking van de gezinsleden van de bestuurder of de verzekerde door de verzekering voor derden verplicht gesteld en wordt naar een verbetering van de situatie voor de slachtoffers van nietverzekerde of nietgeïdentificeerde voertuigen gestreefd. Met het oog op de zeer lage niveaus van verplichte aansprakelijkheid in sommige LidStaten moesten lange overgangsperioden (tot eind 1995) worden toegestaan. De Bijlage van het Witboek betreffende de voltooiing van de Interne Markt vermeldt het voornemen van de Commissie om nog een voorstel voor een derde richtlijn betreffende de verzekering van gemotoriseerde voertuigen in het verkeer in te dienen. Hierin zal worden gestreefd naar de oplossing van bepaalde problemen die in de eerste twee richtlijnen niet aan de orde zijn gekomen, zoals de regeling van een volledigere verzekering van passagiers in het gehele grondgebied van de Gemeenschap.
Vraag nr. 33 van mevrouw Ewing
(H486/87)
Betreft: Zalmprijzen Kan de Commissie mededelen welke maatregelen zij denkt te nemen ter regulering van de markt voor gekweekte zalm in verband met de moeilijkheden die de laatste tijd zijn gerezen als gevolg van de gestegen invoer uit derde landen, en met name Noorwegen ? Antwoord 1. D eze vraag betreft de situatie op de markt voor gekweekte zalm en met name de problemen die zouden zijn voortgekomen uit een toename van de export uit Noorwegen naar de Gemeenschap. 2. Uit een nauwlettend onderzoek van de situatie op deze markt gedurende de afgelopen drie jaar, kan men schematisch het volgende concluderen: (1) PB L 8 van 11.1.1984.
Nr. 2356/180
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
a) dat de produktie, zowel in de Gemeenschap als in derde landen, aanzienlijk is toegenomen, b) dat deze produktieverhoging tot uiting is gekomen in een groter aanbod, gepaard gaande met een daling van de prijzen, vooral in 1986, c) dat de import uit derde landen, met name Noorwegen, alsmede de handel tussen de LidStaten van de Gemeenschap zich hebben uitgebreid. De in 1986 geregistreerde problemen op de communautaire markt voor zalm zijn echter voor een deel terug te voeren op conjunctuurfactoren die zich in het eerste semester van 1987 niet hebben voorgedaan. Het is integendeel zo dat er in de laatste maanden een prijsstabilisatie is geregistreerd en zelfs een lichte prijsstijging in de handel tussen de LidStaten, zulks ondanks een algemene stijging van de produktie. Gezien de huidige situatie op de communautaire zalmmarkt zou het treffen van eventuele maatregelen derhalve niet gerechtvaardigd zijn. Voor wat de toekomst betreft staat het buiten kijf dat de wereldproduktie van gekweekte zalm aanzienlijk zal stijgen. D it grotere aanbod van zalm op de markt zal zeer waarschijnlijk wijzigingen met zich mee brengen, zowel op het stuk van de produktiemethoden en de handelscondities als op dat van het consumptiepatroon en de prijzen van deze soort. Er is geen reden om aan te nemen dat de communautaire producenten, die zich volkomen bewust zijn van deze te voorziene ontwikkeling, niet in staat zouden zijn om zich aan deze nieuwe situatie aan te passen, met name door campagnes ter verhoging van de consumptie en door diversificatie van het aanbod.
*
:■
Vraag nr. 34 van mevrouw Lizin
(H491/87)
Betreft: Militair EUREKAproject
"
Is de Commissie op de hoogte van het feit dat enige LidStaten een militair EUREKA project voorbereiden ? Kan de Commissie mededelen of zij reeds contact heeft opgenomen met de meest direct betrokken LidStaat? Antwoord Voor zover de Commissie bekend is, gaat het bij het door de geachte afgevaardigde genoemde project voor een „militair EUREKA" vooreerst om een journalistieke speculatie. De Commissie beschikt tot nu toe niet over informaties die het artikel in het dagblad Le Monde van 21 september 1987, getiteld „La France pourrait proposer un EUREKA militaire", bevestigen. Overigens is de Commissie zeker een voorstandster van een nauwere samenwerking in West Europa op het gebied van door het defensiebeleid geïnspireerde research en ontwikkeling en zij ondersteunt in zoverre ook de aanbevelingen in het verslagVredeling. De Commissie is van mening dat, gezien het toenemende „dual use" karakter van moderne technologieën — d.w.z. een toepasbaarheid op militair en civiel gebied beide — de overlapping van civiele en militaire onderzoek en ontwikkelingsprogramma's steeds waarschijnlijker wordt en pnpntkppmbaar mpet leiden tpt kpstbaar en onnodig dubbel werk dat ten laste kpmt van de belastingbetaler. De Cpmmissie zal, zich tevens baserende pp art. 30, lid 6 van de Europese Akte, de pverwegingen en discussies aangaande een grensoverschrijdende militaire onderzoek en ontwikkelingssamenwerking nauwlettend blijven observeren.
Vraag nr. 35 van mevrouw Caroline Jackson
(H494/87)
Betreft : Verbod van de Ierse regering op het gebruik van metalen bierverpakkingen Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van de onlangs gedane aankondiging van de Ierse regering dat ondanks de geconstateerde verhoging van de verkoop van
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/181
verpakt bier voor de consumptie thuis die nu ongeveer 13 miljoen blikjes per jaar bedraagt, zij voornemens is een verbod uit te vaardigen op het gebruik van metalen verpakkingen voor bier ter uitvoering van richtlijn 85/339/EEG (l), betreffende verpakkingen voor vloeibare levensmiddelen ? Antwoord De Commissie heeft met de Ierse Regering contact opgenomen over haar beleid inzake het gebruik van blikjes voor de verpakking van bier en frisdrank. De Commissie zal op basis van de door deze contacten verkregen informatie ter zake een standpunt innemen.
Vraag nr. 36 van de heer Newton Dunn
(H-495/87)
Betreft: Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale verzekeringen Kan de Commissie mededelen of de regeringen van alle Lid-Staten hun wetgeving in overeenstemming hebben gebracht met de artikelen 8 en 9 van richtlijn 79/7/EEG (2), krachtens welke zij de Commissie in kennis dienen te stellen van de redenen van het behoud van bestaande bepalingen, zoals het bepalen van de pensioengerechtigde leeftijd, alsmede van de mogelijkheid van een latere herziening daarvan en zij de Commissie in staat momoeten stellen een verslag op te stellen en nieuwe maatregelen voor te stellen ? Antwoord De Commissie heeft haar verslag over de toepassing van Richtlijn 79/7/EEG door de LidStaten voltooid; dit verslag zal weldra aan de Raad worden voorgelegd. Overigens kan van de Commissie in de komende dagen een nieuw voorstel voor een richtlijn tegemoet worden gezien met.het oog op de volledige toepassing van het principe van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het vlak van de sociale zekerheid, waarin onder andere ook het probleem van de pensioengerechtigde leeftijd zal worden geregeld.
Vraag nr. 37 van mevrouw Simone Martin
(H-497/87)
Betreft : Handhaving van de zuiverheidswetten in de Duitse Bondsrepubliek voor worst en melk De Duitse Federatie van landbouwers is voornemens een perscampagne te starten om de in de BRD geldende zuiverheidswetgeving voor worst en melk te handhaven. Is de Commissie, wanneer door een dergelijke campagne geïmporteerde produkten, in diskrediet gebracht en twijfels bij dé consument veroorzaakt zouden worden over de kwaliteit van de betrokken produkten niet van mening dat een dergelijke gezamenlijke actie niet verenigbaar is met artikel 30 van het EEG-Verdrag, dat kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke strekking verbiedt ? Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen wanneer een dergelijke actie inderdaad in een Lid-Staat zou worden ondernomen ? Antwoord Reclamecampagnes die bedoeld zijn om het kopen van produkten uit andere Lid-Staten te ontmoedigen of deze produkten bij de consumenten in diskrediet te brengen, moeten, indien zij worden opgezet of toegelaten door de overheid van een Lid-Staat, als onverenigbaar met artikel 30 van het EEG-Verdrag worden beschouwd. Indien een dergelijke campagne op (!) PB L 176 van 6.7.1985, blz. 18. (2) PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24.
Nr. 2-356/182
Handelingen van het Europese Parlement
14.10.87
touw wordt gezet door een handelsorganisatie zonder directe of indirecte betrokkenheid van de overheid, kan zij niet op basis van artikel 30 van het EEG-Verdrag worden aangepakt.
Vraag nr. 38 van de heer Roelants du Vivier
(H-504/87)
Betreft: Belasting op buitenlands afval
·,
Kan de Commissie mededelen of een Lid-Staat een specifieke belasting instellen op het lossen van uit andere Lid-Staten afkomstig afval ? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde is te algemeen om er een specifiek antwoord op te kunnen geven. Het is in het door de geachte afgevaardigde beschouwde geval niet duidelijk of het gaat om een binnenlandse heffing of gewoon om de prijs die wordt verlangd voor een bewezen dienst, namelijk de uitoefening van het recht om op een bepaalde plaats afval op te slaan. Het is ook niet duidelijk of de geachte afgevaardigde doelt op een reëel geval dan wel een hypothetische vraag stelt. Indien de geachte afgevaardigde mij alle omstandigheden onthult die tot deze vraag hebben geleid, zal ik de kwestie onderzoeken om na te gaan of een meer afdoend antwoord kan worden gegeven.
Vraag nr. 39 van de heer Rogalla
(H-254/86)
Betreft: Europese vlag Wat is de stand van zaken met betrekking tot de op 29 mei 1986 te Brussel onder zo grote belangstelling gehesen Europese vlag, kan deze als embleem verder worden ontwikkeld, en zo ja hoe, en wat is het juridisch kader voor een eventueel commercieel gebruik ervan ?
Antwoord Om te beginnen wil ik de geachte afgevaardigde eraan herinneren dat de vier instellingen van de Gemeenschap in het voorjaar van 1986 tot de invoering van de vlag en van het communautaire embleem hebben besloten. De vlag werd in Brussel op 29 mei 1986 plechtig gehesen tijdens een ceremonie die werd bijgewoond door de Voorzitter van het Parlement, de voorzitter van de Commissie en de vertegenwoordiger van de voorzitter van de Raad. Bij internationale bijeenkomsten wappert de Europese vlag voor de Gemeenschap sedert de economische top van maart 1986 in Tokio. Hetzelfde symbool, een cirkel met twaalf gouden sterren op een blauwe achtergrond, is tevens het embleem van de Gemeenschap. Het wordt sedert zijn invoering door de instellingen gebruikt. Het Parlement heeft daarom, zoals u weet, zijn embleem gewijzigd. In vele gevallen vervangt de Commissie haar embleem door het communautaire embleem. Het staat de burgers vrij de vlag te gebruiken. Het embleem mag evenwel alleen door de instellingen worden gebruikt. Voor ieder gebruik door een derde dient vooraf toestemming te worden gevraagd. Toestemming wordt niet verleend indien het gebruik van het embleem tot verwarring aanleiding geeft met acties van de instellingen of de indruk van een communautaire verantwoordelijkheid wekt in gevallen waarin hiervan geen sprake is. Met name het gebruik voor commerciële doeleinden is verboden.
*
*
*
Vraag nr. 40 van de heer Kolokotronis
(H-27/87)
Betreft : Subsidies voor kinderrijke gezinnen Uit het Twintigste Algemeen Verslag van de Commissie blijkt (blz. 207) dat het Europa van de Twaalf in verhouding tot de rest van de wereld het kleinste percentage jongeren en het hoogste percentage ouderen heeft. Is de Commissie, afgezien van de maatregelen ten
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/183
behoeve van de jongeren onder de 25 jaar die in genoemd Verslag vermeld zijn, van plan om nog andere stappen te nemen om dit probleem het hoofd te bieden ? Zijn de kinderen uit kinderrijke gezinnen en deze gezinnen zelf in probleem- en andere gebieden opgenomen in programma's voor gewone of buitengewone subsidies ? Antwoord In haar mededeling van 24 juli 1986 (') over vraagstukken van sociale zekerheid — onderwerpen van gemeenschappelijk belang — heeft de Commissie een eerste analyse gemaakt van de vermoedelijke economische en sociale gevolgen van de demografische ontwikkeling in de Gemeenschap. Tot de voorstellen van dit document, dat over het geheel genomen door de Ministers van Sociale Zaken op 26 mei 1987 vrij gunstig werd ontvangen, behoort het instellen van overleg tussen hoge nationale ambtenaren die voor de gezinspolitiek verantwoordelijk zijn. Met het oog hierop tracht de Commissie momenteel op basis van het nauw bij gezinsvraagstukken aansluitende communautaire beleid richtsnoeren voor een communautaire actie op dit gebied uit te werken. Voorlopig ziet de Commissie evenwel geen mogelijkheid voor een wetenschappelijke actie ten bate van de kinderrijke gezinnen in het kader van de regionale programma's.
Vraag nr. 41 van de heer Mattina
(H-107/87)
Betreft : Verspreiding van het particuliere gebruik van de Ecu in de Italiaanse Mezzogiorno Is de Commissie niet ook van mening dat de ontwikkeling van de Italiaanse Mezzogiorno zou kunnen worden bevorderd indien de Ecu op grotere schaal door de bedrijven zou worden gebruikt, aangezien de kosten van leningen in Ecu aanmerkelijk lager liggen dan die van leningen in Lire. Is zij voorts niet ook van mening dat het wenselijk is dat de Italiaanse valutabepalingen worden afgeschaft omdat zij protectionistisch zijn en het gebruik van de Ecu in Italië beperken, en dat het wenselijk is dat in Italië de Ecu een voorkeursbehandeling ten opzichte van de andere deviezen krijgt, zoals reeds in Frankrijk het geval is ? Antwoord Als mandvaluta vertoont de Ecu kenmerken die eigen zijn aan een gemiddelde waarde en voor geldnemers in een land met hoge rentevoeten ongetwijfeld voordelig zijn. Hoewel stabieler dan die van andere deviezen, varieert de wisselkoers van de Ecu ten opzichte van de munten waaruit hij is samengesteld en de gebruikers moeten dus met een zeker koersrisico rekening houden. Italië was het eerste land dat de Ecu in 1981 als valuta erkende en maatregelen nam om het gebruik ervan te vergemakkelijken. Ál hadden de deviezenbepalingen hoofdzakelijk betrekking op kapitaalexporten, toch stond de Italiaanse wetgeving de ondernemingen een bepaalde schuldenlast in valuta's toe. Sedert 1982 worden via Italiaanse kredietinstellingen leningen in Ecu verstrekt. In 1986 bedroegen deze leningen 4 miljard Ecu. Vele bankinstellingen of ondernemingen in de Mezzogiorno, waaronder de vroegere Cassa per il Mezzogiorno, zijn schulden in Ecu aangegaan. Sedert 1 maart 1987, datum waarop de richtlijn inzake de liberalisering van het kapitaalverkeer van kracht werd, hebben Frankrijk en Italië de preferente behandeling van de Ecu tot alle valuta's uitgebreid. Anderzijds kunnen in Italië, door toepassing van deze richtlijn, op alle buitenlandse markten obligaties in alle valuta's, waaronder de Ecu worden uitgegeven. De Gemeenschap maakt bij haar leningen in ruime mate van de Ecu gebruik. In 1986 vertegenwoordigde de Ecu 22 % van de middelen die op deze wijze in communautaire valuta's werden vergaard. De EIB heeft in de vorm van leningen sedert 1981 meer dan 1,7 (') Doe. COM(86) 410 def., eveneens geciteerd in het Twintigste Algemeen Verslag over de werkzaamheden van de Europese Gemeenschappen in 1986, blz. 205.
Nr. 2-356/184
Handelingen van het Europese Parlement
miljard in Ecu uitbetaald en in de vorm van middelen uit het NIC sedert 1983 meer dan 370 miljoen in Ecu aan Italië uitbetaald.
Vraag nr. 42 van de heer Romeos
(H-265/87)
Betreft: Centraal clearing stelsel van de Ecu Sedert aanvang 1987 is een centraal clearing stelsel voor particuliere transacties in Ecu's bij de BIB in Bazel in werking. Waarom werd de BIB, een niet-communautaire instelling belast met deze taak en niet een van de organen van de Gemeenschap, zoals b.v. de EIB ? Welke ontwikkeling mag in de toekomst op dit gebied worden verwacht ? Antwoord Ofschoon de werkgroep van handelsbanken die de invoering van een clearingstelsel voor de Ecu heeft onderzocht, op initiatief van de Commissie is opgezet, was het uit de aard der zaak uitsluitend aan de privésector om ter zake beslissingen te nemen. Gegroepeerd tot een vereniging, de Association Bancaire pour l'Ecu (ABE — Bankvereniging voor de Ecu), hebben de privébanken die op de Ecu-markt actief zijn, op 21 maart 1986 inderdaad een overeenkomst gesloten met de BIB voor de invoering van een clearingstelsel voor de Ecu. Voor de keuze van de Bank voor Internationale Betalingen (BIB) als agent en tevens als clearingbank voor particuliere transacties in Ecu, bestonden diverse concrete redenen. Geen enkele communautaire instelling was in staat om deze functie te vervullen, noch statutair, noch operationeel. De EIB, waarvan de taak in het Verdrag van Rome is vastgelegd (artikel 129 en 130), is met het oog op de ontwikkeling van de Gemeenschap gespecialiseerd in langlopende leningen. Vandaar dat haar verrichtingen, functies en bevoegdheden verschillen van die van een handelsbank. Aangezien zij evenwel vele leningen in Ecu verstrekt of aangaat, die een overdracht van middelen vereisen, is de EIB lid van de ABE en neemt zij aan de clearing in Ecu deel. De BIB harerzijds is een internationale monetaire instelling die zowel uit statutair als uit technisch oogpunt over de nodige capaciteiten beschikt om de rol van agent en tevens van clearingbank voor de Ecu waar te nemen. Bovendien is de BIB de agent van het EFMS en voert de officiële verrichtingen in Ecu tussen de centrale banken van de Gemeenschap uit. Voor de toekomst moet worden opgemerkt dat het clearingstelsel van de Ecu momenteel wordt uitgebreid : oorspronkelijk waren er 7 leden, op het ogenblik zijn dat er 19 ; eind 1987 worden er 26 verwacht. Deze uitbreiding, die naar verwachting in 1988 zal worden voortgezet, beperkt zich niet uitsluitend tot de communautaire banken, maar is ook bedoeld voor instellingen uit derde landen. De deelname van deze laatste loopt evenwel via een filiaal dat in een land van de Gemeenschap is gevestigd. Deze bepaling is bedoeld om de latere overname van het clearingstelsel van de Ecu door het Europees Monetair Fonds, te vergemakkelijken, zodra het proces van de Europese monetaire integratie voldoende zal zijn gevorderd om de oprichting van een dergelijke instelling met aangepaste monetaire bevoegdheden mogelijk te maken.
Vraag nr. 43 van de heer Cabezón Alonso
(H-216/87)
Betreft: Overvallen op Spaanse vrachtwagens In de laatste weken van april en de eerste dagen van mei zijn Spaanse vrachtwagens die aardbeien vervoerden naar andere landen van de Gemeenschap, in Frankrijk overvallen en werd de lading ervan vernietigd. Hoe denkt de Commissie over deze strafbare feiten ? Welke maatregelen heeft zij in dit verband tot dusverre genomen of voorgesteld ?
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/185
Antwoord De Commissie betreurt het door de geachte afgevaardigde beschreven soort acties van de demonstrerende boeren. Afgezien van de belemmering van het vrije verkeer van de betrokken goederen moet het voeren van dergelijke directe acties worden beschouwd als een ernstige inbreuk op de belangen van de gehele Gemeenschap. In het geval van de invoer in Frankrijk van aardbeien uit Spanje moeten de illegale acties van de demonstranten in het bijzonder worden veroordeeld, daar de in de Toetredingsakte opgenomen overgangsregelingen voor groenten en fruit een vrijwaringsclausule inhielden voor gevallen waarin de markt van een importerende LidStaat ernstig werd verstoord of dreigde te worden verstoord als gevolg van importen uit een nieuwe LidStaat. Deze clausule werd op dringend verzoek van de Franse Regering door de Commissie voor een korte periode (1116 mei 1987) opgenomen. De Commissie heeft altijd tussen de betrokken LidStaten bemiddeld als haar gebleken is dat een situatie zoals door de heer Cabezpn Alpnsp genoemd, is ontstaan. Bij haar bemiddeling heeft zij zich er in het bijzonder altijd van verzekerd dat de overheid van de LidStaat op wiens grondgebied de illegale acties plaats hebben gevonden, alles hebben gedaan wat redelijkerwijze van hen kon worden verwacht, om te zorgen voor een snel herstel van het onbelemmerde vrije verkeer van goederen afkomstig uit ander LidStaten. · , 0 \ De Commissie verzoekt voorts, als zij met dergelijke gebeurtenissen te maken krijgt, de betrokken LidStaten om bevestiging dat het nodige is ondernomen om vergoeding te verstrekken aan degenen die materiële schade hebben geleden. Als de Commissie na het onderzoek van een bepaald incident van oordeel is dat een LidStaat niet doortastend genoeg is opgetreden, zal zij niet aarzelen een inbreukprocedure overeenkomstig artikel 169 van het EEGVerdrag aan te spannen.
Vraag nr. 44 van de heer Robles Piquer
(H273/87)
Betreft: Aanstelling van Spaanse en Portugese ambtenaren Kan de Commissie inlichtingen geven over de situatie per eind juni 1987, d.w.z. anderhalf jaar na de opneming van Portugal en Spanje in de Gemeenschap, wat betreft de opneming en de instelling van Spaanse en Portugese ambtenaren, aangegeven per categorie, en kan zij eveneens vergelijkende gegevens verstrekken betreffende de twee vorige toetredingen, over een overeenkomstig tijdsverloop, die het mogelijk maken te evalueren in welk tempo de opneming van de ambtenaren respectievelijk heeft plaatsgevonden ? Antwoord 1. Eind juni 1987 bedroeg het aantal uit Spanje en Portugal afkomstige bij de Commissie aangestelde ambtenaren : Categorie A Β C D LA
Spanje 162 85 115 12 112
Portugal 66 25 63 5 87
In totaal :
486
246
Vergeleken met de streefcijfers die de Commissie voor eind 1987 heeft vastgesteld, komt dit neer op de volgende percentages : Categorie A Β C D LA
Spanje 56,25 55,92 62,16 100,00 83,58
Portugal 79,51 64,10 286,36 166,66 87,87
Nr. 2356/186
Handelingen van het Europese Parlement
2. Het is moeilijk dit resultaat te vergelijken met de beide voorafgaande uitbreidingen, want de duur van de aanwervingsperiode, vastgesteld in de door de Raad goedgekeurde afwijkende verordening, was niet dezelfde (1 jaar voor de uitbreiding van 1973, 2 jaar voor de uitbreiding van 1981). Te uwer informatie geven wij u de percentages op 30 juni 1981 (voor Griekenland) en op 1 november 1973 (voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en D enemarken) :
'ategorie A Β Ç LA
Griekenland 67,34 33,33 33,33 169,44
VK, IRL, DK 1973 64,79 56,00 58,00 107,53
Vraag nr. 45 van de heer Seligman
(H282/87)
Betreft : Humanitaire hulpverlening van de Gemeenschap aan organisaties in de Republiek ZuidAfrika Kan de Commissie in aansluiting op de bijeenkomst van 24 april 1987 tussen de Europese Commissie en vertegenwoordigers van de Zuidafrikaanse Raad van Kerken, de Zuidafrikaanse conferentie van roomskatholieke bisschoppen en van de Kagiso Trust, bevestigen dat de begunstigde organisaties van communautaire hulp de opbrengst uitsluitend voor humanitaire doeleinden mogen bestemmen ? Antwoord Over de doelstellingen van het speciale programma van de Commissie betreffende Zuid Afrika heeft nooit twijfel bestaan, namelijk door de apartheidswetten van ZuidAfrika benadeelde personen bij te staan met behulp van projecten op humanitair en sociaal gebied, onderwijs en opleiding. D ergelijke projecten worden ten uitvoer gelegd via niet gewelddadige organisaties in ZuidAfrika, namelijk de kerken, zowel · katholieke als protestante, de Kagiso Trust en de vakbonden.
Vraag nr. 46 van de heer Pearce (H283/87) Betreft: D rugs Wat doet de Commissie om te waarborgen dat in alle LidStaten op amylnitriet gebaseerde stimulerende middelen (algemeen bekend als „poppers") verboden zijn, aangezien deze drugs, die als seksuele stimulansen worden verkocht, een zodanige invloed op het gedrag van de gebruikers hiervan hebben dat deze zowel voor zichzelf als anderen een groot gevaar vormen ? Antwoord Het is de Commissie bekend dat het gebruik van amyinitriet — op het ogenblik zeer weinig gebruikt voor therapeutische doeleinden — als sexuele stimulans medische problemen kan veroorzaken. Niettemin wordt deze stof in het algemeen niet als verboden drug beschouwd en er dient op gewezen te worden dat het gebruik van amyinitriet minder schadelijk is dan het gebruik van verboden drugs. In dit verband heeft de Commissie in haar mededeling aan de Raad en het Europese Parlement betreffende communautaire acties op het gebied van de drugbestrijding (COM(86) 601 def.) geen speciale acties overwogen op het gebied van de bestrijding van het amyinitrietmisbruik en zij is van oordeel dat acties doelend op de beperking van de betrokken stof niet van prioritaire aard zijn.
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 47 van de heer Arbeloa Muru
Nr. 2-356/187
(H-289/87)
Betreft: Betekenis van de term „Europese Staat" Wat verstaat de Commissie onder „Europese Staat" in de zin van artikel 237 van het Verdrag tot oprichting van de huidige Economische Gemeenschap? Wat is de geografische en historische beperking van deze term ? Antwoord Naar de mening van de Commissie kan een staat in de zin van artikel 237 van het EEGVerdrag (overigens ook volgens het EGA-Verdrag) als „Europees" worden aangemerkt als deze, afgezien van het bestaan van een geografisch veband, ook deel uitmaakt van een gemeenschappelijk fundament van historische en culturele waarden dat kenmerkend is voor het Europa dat door de zes oorspronkelijke Lid-Staten van de Gemeenschap is geconcipieerd. In dit verband dient te worden gewezen op de preambule van het Verdrag van Rome, waarin de zes Lid-Staten die de Gemeenschap hebben opgericht, zeggen vastberaden te zijn om „de grondslag te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren", de voornaamste doelstelling van de Europese integratie die in de Europese Akte wordt bevestigd. Bij de toetreding van een staat tot de huidige Gemeenschap mag aan deze doelstelling niet worden getornd. Afgezien van deze algemene overweging is de Commissie van mening dat de term „Europese Staat" zich niet leent voor een algemene en abstracte interpretatie.
Vraag nr. 48 van de heer Musso
(H-299/87)
Betreft: Liberalisatie van het luchtvervoer Heeft de Commissie in het kader van de liberalisatie van het luchtvervoer waarmee de Raad van Ministers zich momenteel bezighoudt specifieke maatregelen overwogen ter bevordering van het luchtvervoer tussen eilanden als Corsica en Ierland, die door hun afstand ten opzichte van de meer welvarende gebieden van de Gemeenschap zijn benadeeld ? Antwoord De Commissie heeft in juli 1986 de Raad inderdaad voorgesteld luchtverbindingen naar, van en tussen randgebieden te bevorderen. De Commissie heeft voorgesteld de richtlijn inzake de interregionale diensten zodanig te wijzigen dat een aantal van de huidige beperkingen kan worden geschrapt. Het opheffen van mogelijkheden om nieuwe routes te weigeren als er naburige of indirecte diensten bestaan, kan vooral van belang zijn voor aan de rand van de Gemeenschap liggende eilanden. De mogelijkheden om randgebieden rechtstreeks met grote luchthavens in andere Lid-Staten te verbinden is eveneens van belang. Voorts dient erop te worden gewezen dat de financiering van luchthavens uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling nog steeds een zeer positief element vormt bij de ontwikkeling van randgebieden.
Vraag nr. 49 van de heer Hoon
(H-325/87)
Betreft: Detergentia De laatste twee of drie jaren blijken steeds sterkere en meer corrosieve afwasmiddelen op de markt te zijn gekomen. Deze sterk alkalische reinigingsmiddelen kunnen ertoe leiden dat: —
de glazuurlaag van tafelgereedschap wordt aangetast,
—
als gevolg van de aantasting van het glazuur giftige zware metalen, zoals lood en aluminium, van de deklaag van beschilderd aardewerk worden afgescheiden,
—
afvalstoffen met een hoge alkalische concentratie in het milieu terechtkomen.
Nr. 2-356/188
Handelingen van het Europese Parlement
Uit de Verenigde Staten afkomstig tafelgereedschap dat identiek is aan dat uit het Verenigd Koninkrijk, heeft geen aanleiding gegeven tot klachten van de gebruikers over aantasting van het glazuur. Is het de Commissie bekend dat in de Verenigde Staten strengere normen gelden voor detergentia dan in de EEG en is zij bereid met voorstellen te komen ter verbetering van de communautaire richtlijnen inzake detergentia, ten einde de genoemde schade aan het milieu te beperken ? Zo ja, wanneer en op welke wijze denkt zij dit te doen ? Zo neen, wat is de reden van haar weigering ? Antwoord De Commissie is niet op de hoogte van Amerikaanse voorschriften inzake detergentia en de corrosieve eigenschappen ervan. De hierop betrekking hebbende richtlijnen van de Gemeenschap bieden een hoge graad van bescherming voor mens en milieu. Er wordt dan ook uitdrukkelijk in geëist dat de bestanddelen van detergentia voor minstens 80 % biologisch afbreekbaar moeten zijn en dat zij bij normaal gebruik geen schade aan de gezondheid van mens en dier mogen veroorzaken. Bovendien wordt in de Richtlijn van de Raad 84/500/EEG inzake keramische voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen bepaald, dat de door keramische voorwerpen afgegeven hoeveelheden lood en cadmium de in de richtlijn vastgestelde grenzen niet mogen overschrijden. Voorts dienen, nadat de richtlijn inzake gevaarlijke preparaten is aangenomen de bestanddelen van detergentia, voortaan op het etiket te worden vermeld.
Vraag nr. 50 van de heer Elles (H-329/87) Betreft : Bevordering van een gemeenschappelijk wapenaankoopbeleid Kan de Commissie, gezien het streven in het kader van de communautaire verantwoordelijkheden uit hoofde van de Europese Akte rekening te houden met de politieke en economische aspecten van de veiligheid, meedelen hoe zij denkt over de bevordering van een gemeenschappelijk wapenaankoopbeleid als onderdeel van haar beleid inzake overheidsaankopen ? Wanneer kan een dergelijk beleid worden vastgesteld en in hoeverre kan er in het kader van de EG concreet gevolg worden gegeven aan het recente rapport van de onafhankelijke Europese Programmeringsgroep (IEPG) dat aan dit onderwerp is gewijd en waarin het denkbeeld van een Europese defensiemarkt wordt bepleit ? Antwoord In het Witboek (blz. 84) verklaart de Commissie dat zij bereid is de Lid-Staten en hun instanties die belast zijn met de aankoop, gesprekken te voeren over een aantal sectoren, met inbegrip van defensie, over de toepassing van de communautaire wetgeving inzake overheidsaankopen. Een dergelijke handelwijze zou zijn gebaseerd op artikel 30, lid 6, van de Europese Akte, dat voorziet in de mogelijkheid van communautaire samenwerking op het gebied van de economische aspecten van de defensie. Hierbij zou een nuttig gebruik kunnen worden gemaakt van het door de geachte afgevaardigde genoemde rapport van de IEPG, waarin het uit de weg ruimen van handelsbelemmeringen tussen de Lid-Staten wordt verlangd, alsmede een intensievere industriële samenwerking door de openstelling van overheidsaankopen. Ik wil er echter nadrukkelijk op wijzen dat de aankoop van defensiegoederen een gecompliceerd, technologisch en politiek onderwerp vormt. Er kunnen alleen na diepgaand onderzoek initiatieven worden genomen. Hoewel de Commissie een onderzoek instelt naar mogelijkheden om de bewapeningsindustrie te versterken, is zij nog niet in staat haar standpunt inzake deze gevoelige en gecompliceerde materie te bepalen.
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 51 van de heer Killilea
Nr. 2-356/189
(H-338/87)
Betreft : Landbouwinkomens Zijn de Commissie de conclusies bekend van het door de Duitse regering gepubliceerde „Groene Rapport" over de ontwikkeling van de landbouwinkomens, waaruit blijkt dat de inkomens van de Ierse boeren het laagst zijn, en is zij bereid ter zake een verklaring afte leggen ? Antwoord De Commissie volgt de ontwikkeling van de landbouwinkomens in de Gemeenschap op de voet en houdt hiermee bij het indienen van haar voorstellen rekening. Bovendien zij eraan herinnerd dat de Commissie regelmatig rapporten en analyses over de situatie van de landbouwinkomens in de Gemeenschap publiceert. In het kader van deze rapporten onderzoekt zij niet alleen de landbouwopbrengsten in de verschillende Lid-Staten, maar eveneens de voornaamste factoren die hierop van invloed zijn. Zij acht het derhalve niet noodzakelijk hier een aanvullende verklaring over de situatie van de landbouwinkomens in Ierland af te leggen.
* * * Vraag nr. 52 van de heer Fitzgerald
(H-344/87)
Betreft: Kowloon Bridge Kan de Commissie meedelen welke stappen zij heeft ondernomen ingevolge de door het Europese Parlement aangenomen resolutie namens de RDE-Fractie, over het zinken van de Kowloon Bridge (}) en met name ingevolge het verzoek om a) alle daaruit voortvloeiende kosten te verhalen op de eigenaars en verzekeraars van het schip, b) een diepgaand onderzoek in te stellen naar de geschiedenis van het schip en c) de laatste inspectie van de Kowloon Bridge voordat het schip zonk, aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen ? Antwoord De Commissie beschikt niet over de bevoegdheden om aan te dringen op de betaling door de eigenaars en verzekeraars van alle kosten die aan het zinken van de „Kowloon Bridge" zijn verbonden. In een verslag over het zinken van de „Kowloon Bridge", dat in juli 1987 door het Britse Ministerie van Verkeer werd gepubliceerd, is men tot de conclusie gekomen dat de stuurinrichting defect was. het zinken van het schip is echter ook aan de orde gekomen tijdens het officiële onderzoek naar de verdwijning van zijn zusterschip „Derbyshire" in 1980. Dit onderzoek begon op 5 oktober 1987 en zal naar verwachting enkele weken duren. Volgens het Britse Ministerie van Verkeer geschiedde de laatste roerinspectie van de „Kowloon Bridge" in een droogdok in juli 1985 en de laatste inspecties van de stuurinrichting vonden plaats in mei 1982 en augustus 1983, respectievelijk voor de bakboord- en stuurboordinstallaties. De laatste inspectie van de stuurinrichting door de betrokken classificatiemaatschappij, in dit geval Lloyd's, geschiedde in mei 1986 toen het schip in de haven lag. De Commissie blijft alle kwesties in verband met het zinken van de „Kowloon Bridge" en de „Derbyshire" nauwlettend volgen en zal het Parlement op de hoogte houden van eventuele besluiten en/of aanbevelingen die uit het onderzoek voortvloeien.
(!) PB C 7/123, 11.12.1986.
Nr. 2-356/190
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 53 van de heer Lalor
(H-347/87)
Betreft: Europese vereniging voor risicodragend kapitaal Kan de Commissie een beoordeling geven van de rol en van de huidige mate van betrokkenheid in elk der Lid-Staten van de door de Commissie opgerichte Europese vereniging voor risicodragend kapitaal ? Antwoord De Commissie heeft de oprichting van de Europese vereniging van risicodragend kapitaal (EVCA) gesteund, ten einde het gebruik van moderne financieringstechnieken die zijn aangepast aan de behoeften van het midden- en kleinbedrijf, te stimuleren, alsmede de investeringen in geavanceerde technologie en de internationale samenwerking tussen bedrijven in de Gemeenschap te bevorderen. De EVCA is in 1983 voortgekomen uit het verbindingsbureau van ondernemingen met risicodragend kapitaal, dat drie jaar tevoren was opgericht met het oog op de coördinatie van een proefprogramma inzake transacties met risicodragend kapitaal in de Gemeenschap en door de Commissie werd gefinancierd. Van de vier ondernemingen met risicodragend kapitaal die aanvankelijk aan het communautaire initiatief deelnamen, steeg het aantal ondernemingen die gewoon of buitengewoon lid van de EVCA zijn, in 1983 tot 43 en in 1986 tot meer dan 150; hiertoe behoren de belangrijkste ondernemingen met risicodragend kapitaal binnen de Gemeenschap. Het merendeel van de 91 gewone leden per 1.12.1986 is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk (22), gevolgd door Frankrijk (19), Nederland (17), België (9) en Italië (8). In Duitsland zijn er 5 geregistreerde leden, in Denemarken 4, in Ierland en Spanje 3 en in Luxemburg 1 lid. Er zijn buitengewone leden uit alle landen van de Gemeenschap. Het betreft hier personen of organisaties met een speciale interesse in de ontwikkeling van het risicodragend kapitaal in Europa, die echter zelf geen essentiële rol vervullen bij het beheer van risicodragende kapitaalfondsen, zoals banken, accountantskantoren, effectenmakelaars, adviseurs, enzovoort. De EVCA organiseert seminars ter verspreiding van het gebruik van risicodragend kapitaal in Europa door middel van het bevorderen van grensoverschrijdende contacten en de verbreiding van kennis van zowel technische als handelsaspecten van de bijbehorende transacties. Dit is met name van belang wanneer men bedenkt dat enkel landen tot op heden weinig vooruitgang hebben geboekt bij het gebruik van risicodragend kapitaal. Uit het succes van de financiering met risicodragend kapitaal in de Gemeenschap (de uit risiepdragend kapitaal verkregen middelen zijn van december 1984 tpt december 1985 waarschijnlijk met 38 % gestegen, met een totaal aan risicodragend kapitaal dat in december 1985 waarschijnlijk de 8 miljoen Ecu heeft overschreden) blijkt dat de financiering met risicodragend kapitaal tevens uitstekend inspeelt op de behoeften van deze landen.
Vraag nr. 54 van de heer Fitzsimmons
(H-355/87)
Betreft: Registratie van radioactieve stoffen in het mariene milieu Kan de Commissie meedelen of zij er bij de Internationale Maritieme Organisatie op heeft aangedrongen het denkbeeld te bespreken van registratie van alle radioactieve stoffen die in het mariene milieu van de Ierse Zee doordringen ? Antwoord De kwestie van de registratie van alle radioactieve stoffen die in het mariene milieu doordringen, wordt momenteel door een aantal internationale organisaties zowel op mundiaal als regionaal niveau besproken met steun van de nationale overheden, die in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het toelaten en melden van lozingen. De internationale Maritieme Organisatie werd in haar hoedanigheid van secretariaat voor de London Dumping Convention door de verdragsluitende partijen bij die overeenkomst in 1985 verzocht „de grote internationale organisaties te benaderen om een registratie van radioactieve afvalstoffen die in het mariene milieu doordringen op te zetten en in stand te houden". De IAEA bood aan om na te gaan of zij eventueel de reikwijdte van haar lopende
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/191
activiteiten kan uitbreiden om de registratie waarop de verdragsluitende partijen hebben aangedrongen, op te zetten. De kwestie van de Ierse Zee valt echter binnen het kader van het Verdrag van Parijs ter voorkoming van de verontreiniging van de zee vanaf het land, dat van toepassing is op het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan, met inbegrip van de Ierse Zee. Een eerste jaarverslag over de lozingen van nucleaire installaties in 1985 werd reeds in 1987 ingediend. In het verleden heeft de Commissie met regelmatige tussenpozen gegevens gepubliceerd over de lozingen van nucleaire installaties, maar dit werd wegens de drukke werkzaamheden onderbroken. De Commissie hoopt dergelijke publikaties te kunnen hervatten.
De Commissie verricht tevens een onderzoek, Marin genaamd, met steun van de afgevaardigden van de meeste betrokken Lid-Staten, dat tot doel heeft een model te maken van de verspreiding van radioactieve lozingen in het noordoosten van de Atlantische Oceaan, de niveaus van radioactiviteit in het water en de mariene produkten te berekenen en de blootstelling van de betrokken bevolking aan radioactiviteit te meten. Tot slot is de Commissie van oordeel dat aan de kwestie van radioactieve lozingen in zee reeds genoeg aandacht wordt besteed door de nationale overheid en de betrokken internationale organisaties en dat doeltreffende inspanningen worden gedaan met het oog op een inventarisatie van deze lozingen en hun radiologische gevolgen voor de bevolking.
Vraag nr. 55 van de heer Andrews
(H-360/87)
Betreft: Rabies en de interne markt Kan de Commissie meedelen welke stappen zij denkt te nemen om ervoor te zorgen dat de maatregelen ter voltooiing van de interne markt niet bijdragen tot de verspreiding van rabies in die gebieden van de Gemeenschap waarin deze ziekte momenteel niet voorkomt ? Antwoord De Commissie heeft nota genomen van de toenemende belangstelling voor rabies gedurende de afgelopen jaren, niet alleen binnen het Parlement, maar ook daarbuiten. De Commissie is voornemens in de nabije toekomst een verslag uit te brengen over de rabiessituatie binnen de Gemeenschap. Dit verslag zal vergezeld gaan van voorstellen voor het opzetten van proefprojecten, met name in grensgebieden, om van vossen afkomstige rabies uit te roeien door middel van nieuwe orale vaccins. Dit zal leiden tot de uitroeiing van rabies, de uiteindelijke opheffing van door deze ziekte veroorzaakte belemmeringen en de voltooiing van de interne markt in deze gebieden.
Vraag nr. 56 van de heer McCartin
(H-375/87)
Betreft: Subsidies voor magere melk bestemd voor vervoedering aan varkens Kan de Commissie, gezien de daling van de verkopen van magere melk voor interventiedoeleinden, mededelen of de subsidie voor magere melk bestemd voor vervoedering aan varkens zal worden gecontinueerd ? Zo neen, denkt de Commissie dan aan alternatieve steun voor de Ierse varkensfokkers, gezien het feit dat zij op deze steun zijn aangewezen ? Antwoord Naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van een stelsel voor de produktiebeheersing in de zuivelsector en in het licht van een herstel van de in deze sector geconstateerde onevenwichtige situatie, werd bij Verordening (EEG) nr. 583/85 van de Commissie van 6 maart 1985 de verplichting van voorafgaande kennisgeving van twee jaar, zoals bepaald in het kader van Verordening (EEG) nr. 2793/77, afgeschaft. De steunregeling voor ondermelk,
Nr. 2-356/192
Handelingen van het Europese Parlement
bestemd voor de vervoedering aan varkens, kwam bijgevolg voor het marktprijsjaar 1986/87 te vervallen. De besluiten van de Raad van 16 maart 1987 (vermindering van de melkquota en aanpassing van de interventieregelingen) hebben geleid tot een stabilisering van de markt in zuivelprodukten, hetgeen tot uiting kwam in zeer beperkte interventieaankopen van mageremelkpoeder en een aanzienlijke verhoging van de noteringen voor dit produkt. Daarom is het noodzakelijk gebleken het niveau van de betreffende steun aan te passen, opdat meer ondermelk voor andere prioritaire doeleinden ter beschikking kwam. De verhoging met 2 Ecu per 100 kg ondermelk, waartoe de Commissie na overleg met het Beheerscomité voor melk en zuivelprodukten heeft besloten, is sedert 15 september 1987 van toepassing. Aangezien melkeiwitten voor de vervoedering aan varkens gemakkelijk door andere eiwitten kunnen worden vervangen, is de Commissie van oordeel dat deze aanpassing van het steunpeil geen vervangende maatregelen noodzakelijk maakt.
Vraag nr. 57 van de heer Christiansen
(H-385/87)
Betreft : Sociale gevolgen van de interne markt Is de Commissie voornemens gunstig te reageren op het verzoek van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) om een verslag op te stellen over de sociale gevolgen van de interne markt, bezien vanuit een nationaal, regionaal en beroepsmatig oogpunt, en welke beleidsdoelstellingen denkt de Commissie voor te stellen voor de totstandkoming van de Europese sociale ruimte opdat de sociale dimensie een integraal deel van de totstandkoming van de interne markt wordt ? Antwoord De Commissie heeft een interdepartementale werkgroep, die onder toezicht staat van de heer D. Manuel Marin, vice-voorzitter van de Commissie en commissaris voor sociale zaken, werkgelegenheid en onderwijs, verzocht een verslag op te stellen over de sociale dimensie en gevolgen van de interne markt. De Commissie dient te beslissen op. welke wijze het beste aan de conclusies van deze groep gevolg kan worden gegeven. Tevens zij herinnerd aan de door de Commissie genomen of nog te nemen initiatieven op dit gebied. In de eerste plaats heeft de Commissie op 27 juli 1987 een mededeling aangenomen over een programma inzake de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk. De geplande maatregelen vormen een belangrijk onderdeel van de totstandkoming van de grote Europese markt en de Europese sociale ruimte. Dit pakket maatregelen zal ter informatie aan het Europese ' Parlement worden voorgelegd en hiervan zal · in het Publikatieblad een samenvatting worden gepubliceerd. Daarenboven heeft de Commissie krachtens het haar door artikel 130 D van het Verdrag verleende mandaat, bij de Raad een algemeen voorstel ingediend ten einde in de opzet en werking van de structuurfondsen de noodzakelijke aanpassingen door te voeren opdat de taken ervan duidelijk worden afgebakend en gerationaliseerd, zodat de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap wordt versterkt en met name de verschillen tussen de regio's en de achterstand van de achtergebleven gebieden worden verminderd. Anderzijds zijn de Commissie en de werkgevers- en werknemersorganisatie voornemens geleidelijk aan de basiselementen af te bakenen van een Europese sociale ruimte die slechts tot stand kan worden gebracht, indien in de eerste plaats de dialoog tussen de sociale partners op communautaire niveau wordt voortgezet en ontwikkeld. In dit verband verloopt de sociale dialoog momenteel op basis van de volgende prioriteiten: de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de samenwerkingsstrategie inzake de groei en de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt, de arbeidsorganisatie en -verdeling, alsmede de invoering van nieuwe technologieën.
De sociale dialoog heeft reeds zijn vruchten afgeworpen. Op 6 maart jongstleden hebben de UNICE, het CEEP en het EVV gemeenschappelijke adviezen uitgebracht : het ene betreffende de opleiding en motivatie van het bedrijfspersoneel, het andere over de voorlichting en de
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/193
raadpleging van de werknemers. Hieruit blijkt duidelijk het gemeenschappelijke verlangen door middel van een consensus aan de technologische en sociale veranderingen het hoofd te bieden. Bovendien hebben bovengenoemde organisaties met het oog op de formulering van gemeenschappelijke richtsnoeren een eerste gedachtenwisseling gehouden, die binnenkort wordt hervat, over de vraagstukken van de aanpasbaarheid en flexibiliteit van het werk. In dit verband hebben zij besloten in de eerste plaats de problemen in verband met de organisatie en de inhoud van de arbeid en de werkdag in het bedrijfsleven aan te snijden.
Vraag nr. 58 van de heer Smith
(H-407/87)
Betreft: Kernenergie
¡
Wat is volgens de laatste schattingen de huidige omvang en het aantal curie van het radioactief afval in de Gemeenschap ? Antwoord In het kader van het communautaire actieplan voor radioactief afval 1980-1992 worden de gegevens van de deskundigen uit de Lid-Staten over de situatie inzake de opslag van radioactief afval doorgegeven. De meest recente informatie hierover is te vinden in de Mededeling van de Commissie van 29 juli 1987 (COM(87) 312 def.). De geachte afgevaardigde vindt daarin alle gegevens die aan de Commissie ter beschikking staan, alsmede een uitvoerig antwoord op zijn vragen. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat momenteel jaarlijks circa 70 000 m 3 licht radioactief afval en enkele dozijnen m3 zwaar radioactief afval vrijkomen. Een raming van de totale radioactiviteit van het radioactief afval van de Gemeenschap is vrij ingewikkeld, zeer arbeidsintensief en geeft bovendien slechts een beperkt inzicht. De radioactiviteit van de afvalstoffen hangt af van de zich daarin bevindende radio-isotopen, die zeer talrijk zijn, per afvalcategorie verschillen en een zeer uiteenlopende levensduur hebben. Voor een dergelijke raming moeten voor elk apart geval en elke Lid-Staat van de Gemeenschap de uiteenlopende afvalcategorieën worden onderzocht. Het resultaat zou echter slechts een momentopname zijn, aangezien de cijfers ten gevolge van het radioactief verval voortdurend veranderen.
II. VRAGEN AAN DE RAAD Vraag nr. 67 van de heer Bonde
(H-477/87)
Betreft: Vetorecht Kan de Raad zich ermee verenigen dat „elke Lid-Staat ten aanzien van alle kwesties het recht van veto heeft" ? Antwoord Uit hoofde van de bepalingen der Verdragen kunnen Raadsbesluiten, al naargelang het geval, genomen worden m e t eenparigheid van stemmen, met gekwalificeerde meerderheid of met gewone meerderheid van stemmen.
Vraag nr. 68 van de heer Newton Dunn
(H-478/87)
Betreft : Het democratisch manco van de EG In het vragenuur van 16 september luidde het antwoord van de Raad op een der vragen dat indien het publiek niets van een bepaald stuk communautaire wetgeving wilde weten,
Nr. 2-356/194
Handelingen van het Europese Parlement
dit veelal tot gevolg had dat de nationale ministers of zelfs de nationale regeringen hiervoor werden „gestraft", of zelfs ten val gebracht. De minister zei echter niet dat, ondanks de val van ministers of regeringen, de ongewenste communautaire wet blijft bestaan, zonder dat het publiek de gelegenheid heeft gehad haar te amenderen of te verwerpen. Het is dan ook een onweerlegbaar feit dat de huidige communautaire wetgeving niet echt democratisch is. Het is toch stellig noodzakelijk dat de definitieve versie van elke afzonderlijke communautaire wet democratische goedkeuring krijgt, zoals ook elke nationale wet in elke Lid-Staat afzonderlijk wordt goedgekeurd. Antwoord Om de redenen die ikzelf en mijn geachte voorgangers in antwoord op soortgelijke vragen uitvoerig hebben uiteengezet, kunnen wij de opvatting van de geachte Afgevaardigde dat de wetgeving in de Europese Gemeenschappen niet echt democratisch tot stand komt, niet delen. Voorts zou ik willen opmerken dat er bij de verdere vragen na mijn uiteenzetting over de volledige werking van het democratische proces in de Gemeenschap, in deze Instelling begrip leek te bestaan voor, enerzijds, de aard van de besprekingen in de Raad en, anderzijds, de aard van de democratische verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigers van de LidStaten die de Raad bijwonen.
Vraag nr. 69 van de heer Flanagan
(H-351/87)
Betreft: Oprichting van een Europees Secretariaat voor sportbeoefening door gehandicapten Hoe denkt de Raad over de oprichting van een Europees Secretariaat voor sportbeoefening door gehandicapten, dat nauwe contacten zou kunnen onderhouden tussen het Internationaal comité voor coördinatie van sportbeoefening in wereldverband door gehandicapten (ICC) en het Internationaal sportfonds voor gehandicapten (IFSD) ? Antwoord De Raad heeft blijk gegeven van zijn belangstelling voor sportbeoefening door gehandicapten door zijn goedkeuring te hechten aan post 673 op de communautaire begroting voor 1987, waarbij 100 000 Ecu wordt uitgetrokken voor de bevordering van sportbeoefening, met inbegrip van steun voor sportevenementen voor gehandicapten. Onlangs is door de betrokken nationale organisaties een Europees Secretariaat voor sportbeoefening door gehandicapten opgericht.
Vraag nr. 70 van mevrouw Lizin
(H-367/87)
Betreft: Raad (Onderzoek) van 28 september 1987 Kan de Voorzitter van de Raad meedelen welke specifieke punten tijdens bovengenoemde Raadszitting zijn besproken en welke praktische maatregelen ingevolge de Topconferentie van Brussel in juni jongstleden zijn genomen? Antwoord Irigevolge de besprekingen die tijdens de bijeenkomst van de Staatshoofden en Regeringsleiders op 29/30 juni 1987 te Brussel hebben plaatsgevonden, heeft de Raad in zijn zitting van 23 juli zijn gemeenschappelijke beleidslijn kunnen bepalen ten aanzien van het kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling (1987-1991). Deze gemeenschappelijke beleidslijn is vervolgens aan het Europese Parlement toegezonden. Na een delegatie van het Europese Parlement te hebben aangehoord, die onder meer bestond uit de Voorzitter van de Commissie Energie en Onderzoek, de heer Poniatowski, heeft de Raad het kaderprogramma formeel aangenomen. Vervolgens heeft hij zijn goedkeuring gehecht aan de gemeenschappelijke standpunten inzake een aantal specifieke programma's
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/195
(RACE, Onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid, Wetenschap en techniek ten dienste van de ontwikkeling). Deze standpunten zijn in het kader van de samenwerkingsprocedure aan het Parlement toegezonden. Uitgaande van een mondelinge inleiding van Commissielid Narjes is tijdens de Raadszitting van 28 september voor een eerste maal van gedachten gewisseld over het nieuwe meerjarenprogramma van het Gemeenschappelijke Centrum voor Onderzoek en over de tweede fase van het ESPRIT-programma.
Vraag nr. 71 van de heer Hutton
(H-381/87)
Betreft: Consequenties van besluiten van de Europese Raad voor de Raad In hoeverre acht de Raad, gezien het feit dat de vertegenwoordiger van een Lid-Staat tijdens een bijeenkomst van de COREPER op 22 juni 1987 heeft verklaard dat geen enkele Lid-Staat verplicht is uitvoering te geven aan in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad vervatte besluiten en mede gelet op de opneming van de Europese Raad in de Gemeenschap krachtens artikel 2 van de Europese Akte, zich aan dergelijke conclusies gebonden ? Antwoord 1. Wanneer de Europese Raad beraadslaagt over aangelegenheden die onder de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen ressorteren, kan hij, met inachtneming van genoemde Verdragen, besluiten nemen in de hoedanigheid van Raad in de zin van artikel 2 van het Fusieverdrag. 2. Overigens worden er aan het slot van iedere Europese Raad doorgaans conclusies opgesteld. Deze conclusies zijn van politieke aard. 3. Het is de taak van de Raad in andere samenstellingen om de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de conclusies van de Europese Raad. 4. Het is evenwel niet de gewoonte van de Raad om commentaar te leveren op de standpunten die door afzonderlijke Lid-Staten in de Raad of zijn commissies worden ingenomen.
Vraag nr. 72 van de heer Pearce (H-404/87) Betreft: EEG-contacten met Australië en Nieuw-Zeeland In hoeverre houden de Raad van Ministers en de Regeringen van Australië en NieuwZeeland onderling contact over politieke zaken in het algemeen en over coördinatie van ontwikkelingshulp aan de ACS-landen in het Pacifisch gebied in het bijzonder ? Antwoord 1. In het kader van de betrekkingen van de Gemeenschap met Australië en Nieuw-Zeeland vindt regelmatig bilateraal overleg op hoog niveau plaats tussen de Commissie en de twee genoemde landen ; de Raad wordt daarvan nauwgezet op de hoogte gehouden. Tijdens dit overleg kunnen niet alleen de problemen in verband met de bilaterale betrekkingen worden bestudeerd, maar kunnen tevens de vraagstukken van gemeenschappelijk belang op het gebied van de internationale economische betrekkingen aan de orde komen. Deze gedachtenwisselingen hebben ook betrekking op de Noord-Zuidproblematiek, met name de ontwikkelingssamenwerking in de Stille Oceaan. 2. Meer in het bijzonder wat de tenuitvoerlegging van de financiële en technische samenwerking met de ACS-Staten betreft, ziet de Raad het belang in van een passende coördinatie van de actie van de Gemeenschap enerzijds en die van de Lid-Staten, andere Staten of internationale organisaties anderzijds. Dit is overigens kort geleden nog bevestigd in de conclusies inzake de programmering die de Raad van Ministers van Ontwikkelingssamenwerking heeft aangenomen in november 1986. 3. De tenuitvoerlegging van de communautaire hulp aan de ACS-landen valt uiteraard binnen de bevoegdheid van de Commissie, die het EOF beheert. Wat de hulp aan de ACS-
Nr. 2-356/196
Handelingen van het Europese Parlement
landen in de Stille Oceaan betreft, heeft de Commissie een akkoord gesloten met de „South Pacific Economie Commission" (SPEC) ter vaststelling van de sectoriële prioriteiten voor het gebruik van de regionale middelen die uit hoofde van het tiende EOF voor de 8 ACS-landen in het betrokken gebied worden verleend. Behalve de acht ACSStaten in de Stille Oceaan zijn ook Australië en Nieuw-Zeeland lid van deze regionale organisatie.
Vraag nr. 73 van de heer Vandemeulebroucke
(H-413/87)
Betreft: Voorstel Europese Commissie waarin verplichte consultatie over wijziging in belastingtarieven en structuur Naar aanleiding tol op te leggen reeds een hele gediskrimineerd
van het plan van de Belgische Regering om aan de grensposten een soort aan buitenlandse gebruikers van de Belgische autostrades konden we reeks protesten aanhoren van andere EG-landen die zich terecht voelen.
Bij mijn weten kon hierbij heel wat ergernis vermeden worden indien het Commissievoorstel (goedgekeurd door het Europese Parlement) reeds van toepassing zou geweest zijn waarbij verplichte consultatie ingevoerd wordt in verband met wijzigingen op het gebied van belastingtarieven en -structuur. Dan had een serene diskussie hierover kunnen ontstaan. Graag zou ik dan ook van de Raad willen vernemen waarom dit voorstel tot op heden niet goedgekeurd werd en voor wanneer deze goedkeuring te verwachten valt ? Antwoord Tijdens de vergaderperiode in september jl. heb ik reeds een antwoord verstrekt op een vraag van de heer Von Wogau over de invoering van een autowegenvignet in België. Voorts is deze zaak uitvoerig besproken bij het debat over het verslag dat de heer Lalor ook tijdens die vergaderperiode heeft ingediend. Met betrekking tot de specifieke vraag van de geachte Afgevaardigde wil ik erop wijzen dat de werkzaamheden van de Raad omtrent het voorstel van de Commissie ter zake nu reeds lang zijn geblokkeerd omdat de meeste delegaties zeer terughoudend tegenover dit voorstel staan. Tegen dit voorstel zijn onder meer de volgende argumenten aangevoerd: — de in dit voorstel beoogde „informatie" maakt al deel uit van het informele kader dat tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand is gebracht; — de bevoegdheden van de Lid-Staten op fiscaal gebied kunnen hierdoor worden aangetast en het kan het kader van de belastingharmonisatie zoals dat in het Verdrag is omschreven, te buiten gaan.
Vraag nr. 74 van mevrouw Tongue
(H-417/87)
Betreft : WGO-gedragscode voor moedermelk vervangende produkten De ontwerp-richtlijn van de Commissie betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake melkvoeding voor zuigelingen en opvolgmelkvoeding moet overeenstemmen met de beginselen en doelstellingen in de Internationale Gedragscode die is goedgekeurd door de Wereldgezondheidsassemblée. De WGO heeft voorts alle mogelijke steun toegezegd bij het verwerken van deze gedragscode in de wetgeving. Heeft de Raad de WGO om deze steun verzocht, met name door deel te nemen aan zijn deskundige commissie of werkgroep die zich met deze aangelegenheid bezighoudt ? Zo niet, is de Raad hiertoe bereid ?
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/197
Antwoord Voor de stand van zaken met betrekking tot het gewijzigde voorstel van de Commissie voor de richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake zuigelingenvoeding en opvolgmelk moge ik U verwijzen naar mijn antwoord aan de heer Van der Lek tijdens de vergaderperiode van september van dit Parlement (doc. H-307/87). Het is noch regel, noch gebruik dat de Raad andere delegaties dan die van de Lid-Staten en de Commissie verzoekt deel te nemen aan de werkzaamheden van Groepen van de Raad. De Commissie heeft harerzijds wel maatregelen getroffen voor samenwerking tussen haar diensten en die van de WGO over dit onderwerp.
Vraag nr. 78 van mevrouw Lizin
(H-460/87)
Betreft: Diplomatieke betrekkingen EG-Roemenië en EG-Hongarije Zijn er in het kader van de Politieke Samenwerking nieuwe stappen gezet en nieuwe contacten gelegd om deze kwestie vooruit te helpen ? Antwoord De vraag of tussen de EG enerzijds en respectievelijk Roemenië en Hongarije anderzijds officiële betrekkingen moeten worden aangeknoopt, wordt in het communautaire kader besproken, maar valt niet onder de Europese Politieke Samenwerking.
Vraag nr. 79 van de heer Piquet
(H-496/87)
Betreft : Bescherming van de Palestijnse vluchtelingenkampen Zijn de ministers bereid om initiatieven te nemen — overeenkomstig de wens die het Europese Parlement heeft geuit in zijn resolutie van 17 september 1987 — ten einde op internationaal niveau de veiligheid van de Palestijnse vluchtelingen en van de ZuidLibanese bevolking te garanderen en met name een herhaling te voorkomen van de recente bloedige aanvallen door Israelische jachtvliegtuigen waarbij 36 burgers werden gedood en 40 personen werden gewond. Antwoord De Twaalf hebben herhaaldelijk en voor het laatst in hun verklaring van 16 februari 1987 uiting gegeven aan hun bezorgdheid over de situatie in de Palestijnse vluchtelingenkampen in Libanon. Zij hebben er in deze verklaring bij alle betrokken partijen op aangedrongen om zich zo terughoudend mogelijk op te stellen en om vreedzame onderhandelingen aan te vatten die tot een rechtvaardige, alomvattende en blijvende regeling van hun geschillen kunnen leiden. De Twaalf zijn nog steeds de opvatting toegedaan dat de soeveriniteit, eenheid, onafhankelijkheid en territoriale integriteit van Libanon moeten worden gerespecteerd.
Vraag nr. 80 van de heer Tzounis
(H-430/87)
Betreft : Verklaringen van de Turkse premier, de heer Ozal Hebben de ministers van Buitenlandse Zaken zich beziggehouden met de verklaringen van de Turkse premier Ozal van 17 augustus te Bursa en zijn zij voornemens van deze gelegenheid gebruik te maken om er nogmaals op te wijzen dat zij categorisch tegen het gebruik van geweld in internationale betrekkingen zijn alsmede tegen de bezetting van vreemd grondgebied in het algemeen, waarbij met name mag worden gewezen op de Turkse invasie van Cyprus in 1974 en de bezetting van ongeveer 40 % van dit eiland ? Antwoord De vraag van de heer Tzounis heeft op hetzelfde onderwerp betrekking als de vraag van mevrouw Crawley (vraag nr. H-411/87) en ik zal bijgevolg beide vragen samen beantwoorden.
Nr. 2-356/198
Handelingen van het Europese Parlement
Heel onlangs werd ik in de gelegenheid gesteld om op een internationale bijeenkomst nogmaals het standpunt van de Twaalf ten aanzien van de kwestie Cyprus te bevestigen. In de toespraak die ik op 22 september 1987 namens de Twaalf in de 42e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heb gehouden, heb ik erop gewezen dat de Twaalf de tragische deling van het eiland betreuren en dat zij het zeer belangrijk achten dat er een rechtvaardige en duurzame oplossing voor dit probleem wordt gevonden. Namens de Twaalf heb ik de volgende verklaring afgelegd : Wij bevestigen nogmaals dat wij ten volle de soeveriniteit, territoriale integriteit en eenheid van de Republiek Cyprus in overeenstemming met de desbetreffende VN-resoluties ondersteunen. Wij staan in elk opzicht achter onze vroegere verklaringen ter zake en distantiëren ons van elke handeling die de vestiging van een onafhankelijke staat op Cyprus ten doel heeft. Wij steunen eveneens de bemiddelingspogingen van de secretaris-generaal en doen een beroep op de betrokken partijen om een oplossing te zoeken voor dit vraagstuk dat tot internationale bezorgdheid aanleiding geeft. Wij dringen er tevens bij de betrokken partijen op aan om af te zien van uitspraken en handelingen die de mogelijkheden om langs vreedzame weg een oplossing te bereiken, zouden kunnen beperken.
Vraag nr. 81 van de heer Ephremidis
(H-441/87)
Betreft: Betrekkingen EEG-Syrië Zijn de ministers, gezien de meest recente ontwikkelingen in de betrekkingen tussen de EEG en Syrië en het bezoek van de heer Cheysson aan Damascus, voornemens alle in het verleden ingestelde verboden in te trekken, een nieuw financieel protocol af te sluiten over programma's voor zelfvoorziening op het gebied van levensmiddelen, watervoorziening, levering van elektriciteit en voor industriële vernieuwing, en bij te dragen tot het herstel van diplomatieke betrekkingen tussen alle Lid-Staten en Syrië ? Antwoord Op hun bijeenkomst van 13 juli 1987 in Kopenhagen verklaarden de ministers van Buitenlandse Zaken van de Twaalf dat zij zowel via het Voorzitterschap als individueel op elk niveau hun contacten met alle betrokken partijen in het gebied zullen voortzetten ten einde bij te dragen tot de totstandkoming van een rechtvaardige, alomvattende en duurzame oplossing van het Israelisch-Arabische conflict en bijgevolg ook van het Palestijnse probleem, overeenkomstig de Verklaring van Venetië van 1980. De kwestie van een vernieuwing van de financiële protocollen met derde landen wordt in het communautaire kader besproken. Over het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met derde landen moeten de afzonderlijke Lid-Staten beslissen.
Vraag nr. 82 van de heer Alavanos
(H-445/87)
Betreft: Martelingen in Turkije Vplgens het maandelijkse bulletin van Amnesty Internatipnal (pp 2.9.1987 verschenen) heeft deze prganisatie geen enkele verandering waargenpmen in de wijd verspreide praktijk van martelingen, en wed begin 1987 het aantal mensen dat gearresteerd is dppr de Bpnd vppr de Mensenrechten in Turkije op minstens 240 000 geschat. Kan de Politieke Samenwerking, overwegende dat het hier om een land gaat dat een verzoek heeft gedaan om toetreding tot de Europese Gemeenschap, onverschillig blijven tegenover deze situatie ? Antwoord De Twaalf volgen aandachtig de ontwikkeling van de toestand in Turkije in verband met de naleving van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Wij betreuren ten zeerste dat deze situatie nog steeds tot grote bezorgdheid aanleiding geeft. De Twaalf hebben er herhaaldelijk op gewezen dat de naleving van de mensenrechten een belangrijke rol speelt bij
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/199
hun betrekkingen met derde landen. De Turkse overheid is zich ervan bewust dat deze kwestie de Twaalf zeer ter harte gaat. De eventuele toetreding van Turkije tot de Europese Gemeenschappen wordt in het kader van de Politieke Samenwerking niet besproken.
Vraag nr. 83 van de heer Cano Pinto (H-452/87) Betreft : Vrijlating van Zuidvietnamese gevangenen Ondanks de vrijlating op 2 september jl. van 2 500 gevangenen uit heropvoedingskampen van de Republiek Vietnam, bevinden zich daarin nog steeds ongeveer 5 000 leden van het oude Zuid-Vietnamese overheidsapparaat, die voor het merendeel veroordeeld zijn op grond van het feit dat zij actieve leden waren van het oude regime. Zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, rekening houdend met het feit dat voor het definitieve herstel van de vrede in dit land een waarachtige nationale verzoening noodzakelijk is, die de EEG zou moeten bevorderen en steunen, voornemens om in het kader van de politieke samenwerking stappen te ondernemen met het oog op de vrijlating van de 5 000 gevangenen uit de Vietnamese heropvoedingskampen, hetgeen tot de definitieve nationale verzoening zou bijdragen ? Antwoord De Twaalf zijn het er met de geachte afgevaardigde over eens dat er in Vietnam behoefte is aan een echte nationale verzoening. Zij zijn tevens van mening dat niemand zijn burgerrechten of politieke rechten mogen worden ontnomen op grond van zijn overtuiging of ideologie, wat zij overigens herhaaldelijk tot uitdrukking hebben gebracht, voor het laatst in hun Verklaring over de mensenrechten van 21 juli 1986. De toestand op het gebied van de mensenrechten in Vietnam wordt in het kader van de Europese Politieke Samenwerking regelmatig besproken en in een aantal individuele gevallen, zoals in het door de geachte afgevaardigde genoemde geval, hebben wij uit humanitaire overwegingen onze bezorgdheid kenbaar gemaakt.
Vraag nr. 84 van de heer P. Beazly (H-454/87) Betreft: Mondelinge vragen aan de ministers van Buitenlandse Zaken Kan de fungerend voorzitter van de Raad, gelet op vraag nr. 86 van de heer Ephremidis van 16 september 1987 (}), mijn vraag van 16 september 1987 beantwoorden en meedelen of de informatie waarop de heer Ephremidis zijn vraag over „Kinderen in gevangenschap in Zuid-Afrika" baseerde, verouderd en onjuist was en kan hij tevens bevestigen dat de „officiële" informatie die ik van de Zuidafrikaanse regering over deze aangelegenheid heb verkregen en aan het Parlement heb doorgegeven, juist en bijgewerkt was ? Antwoord De Twaalf zijn niet bij machte absoluut betrouwbare cijfers te verstrekken over het aantal kinderen en jongeren dat in Zuid-Afrika gevangen wordt gehouden. Volgens de cijfers van de Zuidafrikaanse regering, die door het steuncomité van ouders van gevangenen werden bevestigd, werden op 8 augustus 1987 232 personen zonder vorm van proces gevangen gehouden op grond van de wet op de nationale veiligheid. Uit deze cijfers blijkt niet hoeveel kinderen of jongeren zich onder deze gevangenen bevonden. Volgens officiële Zuidafrikaanse statistieken werden sinds 12 juni 1986 onder de uitzonderingstoestand 16 282 personen gedurende 30 dagen of langer gevangen gehouden ; daaronder bevonden zich 3 vijftienjarigen, 18 zestienjarigen en 84 zeventienjarigen. Volgens het steuncomité van ouders van gevangenen bedroeg het juiste aantal gevangenen in het kader van de uitzonderingstoestand (inclusief personen die minder dan 30 dagen gevangen werden gehouden) op 22 september 1987 circa 3 500, waaronder 112 kinderen of jongeren ; 1 (!) Mondelinge vraag H-397/87.
Nr. 2-356/200
Handelingen van het Europese Parlement
daarvan was 12 jaar, 4 waren 14 jaar, 13 waren 15 jaar, 25 waren 16 jaar, 37 waren 17 jaar en 32 waren 18 jaar. Ten slotte wil ik erop wijzen dat de Twaalf elk geval van gevangenschap zonder daaropvolgende aanklacht streng veroordelen, in het bijzonder wanneer het kinderen of jongeren betreft. Dat is voor ons een fundamenteel beginsel en wij hebben ons gezamenlijk tot de Zuidafrikaanse overheid gewend om aan onze ernstige bezorgdheid uiting te geven.
Vraag nr. 85 van de heer Cabezón Alonso
(H-456/87)
Betreft: Vrijheid van meningsuiting in Chili Op maandag 24 augustus 1987 werden Marcelo Contreras en Sergio Marras, resp. directeur en onderdirecteur van het Chileense tijdschrift „APSI", op last van de Chileense militaire rechter gearresteerd. De politie nam 30 000 exemplaren van een extra nummer van dit tijdschrift in beslag. Verder wordt in Chili de journalist Pablo Cardenas, directeur van het blad „ANALISIS", gevangen gehouden, terwijl een zestal andere Chileense journalisten een proces te wachten staat in verband met artikelen die zij hebben gepubliceerd. Welke maatregelen hebben de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen, genomen in verband met deze gebeurtenissen en met de stelselmatige schending van het recht op persvrijheid, informatie en vrijheid van meningsuiting in Chili ? Antwoord De concrete gebeurtenissen waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, werden in het kader van de Europese Politieke Samenwerking niet besproken. Il wil er wel aan toevoegen dat de Twaalf de toestand in Chili op de voet volgen. Wij hebben vaak een beroep gedaan op de Chileense regering om de democratie in Chili weer in te voeren. Daarbij hebben wij er met klem op aangedrongen om gevangen journalisten onmiddellijk vrij te laten en de beperkingen voor de media in Chili op te heffen. In hun recentste verklaring van 9 oktober 1987 leggen de Twaalf er onder meer de nadruk op dat het Chileense volk volledige vrijheid van informatie en van meningsuiting moet kunnen genieten.
Vraag nr. 86 van mevrouw Dury
(H-462/87)
Betreft : Lot van de Chileense politieke vluchtelingen Welke stappen hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen en de Lid-Staten ondernomen om de uitwijzingen van de 15 ter dood veroordeelde politieke vluchtelingen te begunstigen en hun komst naar Europa mogelijk te maken, ten einde hen van een zekere dood te redden ? Antwoord De Twaalf volgen aandachtig de zaak van de vijftien gevangenen die ter dood veroordeeld zouden kunnen worden. Zoals werd geantwoord op vraag nr. H-304/87 hebben de Twaalf zich in maart 1985 tot de Chileense overheid gericht in verband met het lot van drie van de gevangenen. Het lag in de bedoeling om de rechtszaken van een bijzondere krijgsraad — met het daarmee gepaard gaande gevaar van een korte procesgang met daaropvolgende terechtstelling — naar een „gewone" militaire rechtbank te doen overhevelen. Dit is later inderdaad ook gebeurd. De Twaalf zullen de rechtszaken zeer aandachtig blijven volgen en bespreken wat gedaan kan worden om het leven van deze mensen te sparen. Zij zullen onder meer overwegen om voor de gearresteerden tussen beide te komen, indien dit in verband met het appel nuttig wordt geacht.
14.10.87
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/201
De Twaalf zullen de Chileense overheid ook in de toekomst hun diepe bezorgdheid over de schending van de mensenrechten in Chili kenbaar blijven maken.
Vraag nr. 87 van mevrouw Boot
(H-485/87)
Betreft : Verbetering van de situatie van de Baltische Staten Kan de fungerend voorzitter van het EPS-overleg meedelen welke standpunten zijdens de EG zijn ingebracht op de CVSE-conferentie te Wenen met het oog op een verbetering van de situatie van de Baltische Staten (Zie ook : de unaniem aanvaarde resolutie van de Raad van Europa d.d. 28 januari 1987, doe. 5667). Antwoord De Twaalf grijpen iedere gelegenheid aan, zowel individueel als in communautair verband, om de Sovjetunie te herinneren aan* de verplichtingen die dit land uit eigen wil is nagegaan toen het de Slotakte van Helsinki en andere CVSE-documenten ondertekende. De eerbiediging van de mensenrechten de fundamentele vrijheden, waaronder vrijheid van gedachte, geweten, religie en overtuiging, ongeacht ras, geslacht, taal of geloof, is vastgelegd in de Slotakte van Helsinki. Tijdens de thans aan de gang zijnde CVSE-vervolgconferentie in Wenen hebben de Twaalf derhalve herhaalde malen dit vraagstuk aan de orde gesteld en een beroep gedaan op de Sovjetunie om concrete verbeteringen tot stand te brengen wat betreft de mensenrechten en de intermenselijke contacten. Om dezelfde reden hebben de Twaalf een aantal voorstellen ingediend, of mede ingediend, die beogen de betekenis van de CVSE voor alle volkeren en burgers in Europa te vergroten, door betere mogelijkheden te scheppen voor contacten tussen Oost en West, door waarborgen te geven waardoor de individuele vrijheden worden versterkt en door de vrijheid van informatie, ideeën en personen te verzekeren. Ik denk in het bijzonder, maar niet alleen, aan ons voorstel betreffende de menselijke dimensie. Dit voorstel, dat mede door de overige westerse CVSE-landen is ingediend, houdt een veelomvattend actieplan in, dat beoogt de verschillende verplichtingen van de CVSE met betrekking tot de menselijke dimensie beter met elkaar in overeenstemming te brengen.
Vraag nr. 88 van de heer Boesmans Betreft : De moord op Serge Berten Op 19 januari 1982 werd de Vlaamse ontwikkelingswerker Serge Berten in Guatemala ontvoerd. Herhaaldelijk hebben we zowel bij de Belgische regering als bij de ministers van Buitenlandse Zaken in politieke samenwerking bijeen aangedrongen klaarheid te scheppen in deze tragische zaak. Zopas heeft het „vriendencomité voor ontwikkelingssamenwerking" van Menen bekendgemaakt dat Serge Berten erg gefolterd is geworden na zijn verdwijning vooraleer geëxecuteerd te worden. Gaan de ministers van Buitenlandse Zaken nu eindelijk de nodige stappen ondernemen bij Guatemalteekse autoriteiten om niet alleen volle klaarheid te brengen in deze zaak maar ook om de schuldigen ervan voor de rechtbank te brengen ? Antwoord De geachte afgevaardigde wordt verwezen naar het antwoord op vraag nr. H-l 18/87 van de heer Ulburghs (beantwoord op 13 mei 1987).
Vraag nr. 89 van de heer Pearce (H-280/87) Betreft: Drug- en wapenhandel in Centraal-Amerika Zijn de ministers op de hoogte van de verslagen in de media (CBS tv-uitzending rond 7.4.87) volgens welke het Central Intelligence Agency betrokken is geweest bij transacties om de contras in Nicaragua van wapens te voorzien, waarbij onder meer gunsten aan
Nr. 2-356/202
Handelingen van het Europese Parlement
Amerikaanse drugsmokkelaars werden verleend ? Zo ja, welke stappen hebben zij in het kader van het communautaire beleid ter bestrijding van de drughandel bij de Amerikaanse autoriteiten ondernomen? Antwoord Daar de bevoegde instanties in de Lid-Staten nooit bevestiging hebben gekregen van de hier ter sprake gebrachte onwettige drughandel, hebben de Twaalf deze kwestie niet besproken. Zoals de geachte afgevaardigde weet, zijn de Twaalf ernstig bezorgd over de onwettige drugproduktie en drughandel waar ook ter wereld. Wij beseffen allen dat het een in de hoogste mate internationaal probleem betreft dat geen grenzen kent en indien wij deze kwaal willen uitroeien, moeten wij zowel op nationaal als op internationaal vlak inspanningen leveren. Wij hebben onder meer aangedrongen op meer uitwisseling onder de leden van in drugzaken gespecialiseerde politie-eenheden, waar en wanneer dat doeltreffend wordt geacht om de bestaande samenwerking tussen de politieapparaten te versterken en om waardevolle inlichtingen over drugsmokkel te verzamelen.
Vraag nr. 90 van mevrouw Crawley (HAH 187) Betreft : Onwettige Turkse bezetting van het noordelijke deel van Cyprus Kunnen de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen, mededelen welke initiatieven zij nemen in verband met de VNonderhandelingen over de onwettige Turkse bezetting van het noordelijk deel van Cyprus ? Antwoord Daar vraag nr. H-430/87 van de heer Tzounis op hetzelfde onderwerp betrekking heeft, wordt naar het antwoord op deze vraag verwezen.
14.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Nr. 2356/203
VERGADERING VAN D OND ERD AG 15 OKTOBER 1987
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen de heren F ord; Cryer; Patterson; Lady Elles; de heren Wijsenbeek; Delorozoy ; Le Cheval lier; Antony 2.
204
Actualiteitendebat Tibet — Ontwerpresoluties (doc. B21008/ 87) van de heer Nielsen en mevrouw Veil; (doc. B21009/87) van de heren Le Chevallier en Antony; (doc. B21013/87) van de heren Hutton en Robles Piquer; (doc. B21027/87) van de heer Boesmans e.a. ; (doc. B21053/87) van de heren Raftery en Habsburg; (doc. B2 1070/87) van mevrouw Anglade e.a.; (doc. B21073/87) van de heer Cervetti e.a. de heren Beyer de Ry ke; Antony; Hutton; Boesmans; Raftery; mevrouw Castellina; Lady Elles; de heer Diaz del Rio Jaudenes .
de heren Compasso; Cheysson (Commissie); Cano Pinto; Cheysson; Romera i Alcazar; Sanz F ernandez; Maher; mevrouw F errer i Casals; de heer Cervera Cardona; mevrouw Dupuy; de heren Marques Mendes; Cheysson
Natuurrampen — Ontwerpresoluties (doc. B2 1003/87) van de heer Compasso e.a.; (doc. B2 1004/87) van mevrouw Veil; (doc. B21018/87) van de heer Cano Pinto; (doc. B21069I87) van de heren de la Malène en Guermeur; (doc. B2
221
Hongersnood in Ethiopië — Ontwerpresoluties (doc. B21033/87) van de heer Moravia e.a.; (doc. B21063/87) van de heer de la Malène 206
Mensenrechten — Ontwerpresoluties (doc. B2 1019/87) van de heer Boesmans; (doc. B21032I 87) van de heer Cervetti e.a.; (doc. B21016I87) van de heer Seeler ; (doc. B21031/87) van de heer Piquet e.a.; (doc. B21056/87) van de heer Såby e.a.; (doc. B21064/87) van de heer Boutos e.a.; (doc. B21065/87) van de heer CosteF loret e.a.; (doc. B21023/87) van de heer Arbeloa Muru; (doc. B210071871 rev.) van mevrouw Boot e.a.; (doc. B21014/87) van de heer Christiansen; (doc. B21052/87) van mevrouw Boot e.a.; (doc. B21039/87/corr.) van de heer Münch e.a. ; (doc. B21017/87) van mevrouw Van Hemeldonck de heer Boesmans ; mevrouw Trupia; me vrouw De March ; de heren F lanagan; Seeler; mevrouw Boot; de heren Christiansen; Münch; mevrouw Van Hemeldonck; de heren Arbeloa Muru; Welsh; Hänsch; me vrouw Lenz; de heren Robles Piquer; Trivelli; Β. Nielsen; Guermeur; Arbeloa Muru; Staes; Pordea; Ulburghs; Croux; Lord Bethell; de heren Tomlinson; Ephremidis; Beyer de Ryke; Habsburg; Guttiérrez Díaz; Welsh; Croux; mevrouw Cinciari Rodano; de heren De Vries; Langes; Hänsch; Staes; Münch; Hänsch; Trivelli
1012/87) van de heer Romera i Alcazar; (doc. B2 1030/87) van de heer Sanz F ernandez e.a.; (doc. B21034/87) van de heer Muns Albuixech e.a.; (doc. B21054/87) van mevrouw F errer i Casals en de heer Klepsch; (doc. B21058/87) van de heer Cervera Cardona; (doc. B21059/87) van de heer MaffreBaugé; (doc. B21066/87) van mevrouw Dupuy e.a.; (doc. B21043/87) van de heer Miranda da Silva e.a.
de heren Moravia; Guermeur; Garcia Arias; de heren Vergeer; Kuijpers; Cheysson (Commissie)
mevrouw Seligman; 225
Fidji — Ontwerpresoluties (doc. B21005/87) van mevrouw Veil en de heer Nordmann; (doc. B21026/87) van de heren Stevenson en Arndt de heren Guermeur; Pearce; Cot; De Vries; Habsburg; mevrouw Van Hemeldonck; de heren Pearce; Cot; Sir James ScottHopkins
228
3. Interne markt—Mondelinge vragen (doc. B2 920/87 en B2921/87) van de heer Beumer (voortzetting) de heren P. Beazley; Seal; De Vries . . . .
230
4. Verdrag en regionaal beleid — Verslag (doc. A2114/87) van de heer Hutton (voortzetting) mevrouw Boot; de heren Alvarez de Eulate Peñaranda; Trivelli; Avgerinos; Gomes; Hutton
232
5. Benoeming van de Rekenkamer — Verslag (doc. A2147/87) van de heer Aigner de heer Aigner.
235
6. Verzoekschriften— Verslag (doc. A2152/87) van de heer Chanterie 209
de heer Chanterie; mevrouw Dury; mevrouw Ρeus; mevrouw Oppenheim; mevrouw Squarcialupi; mevrouw Heinrich; de heer Estgen; mevrouw Jackson; mevrouw Banot ti; de heren Chanterie; Ripa di Meana (Commissie)
236
Nr. 2356/204
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
7. Europese luchtvaartindustrie — Verslag (doc. A2125/87) van mevrouw Van Hemeldonck
Ripa di Meana (Commissie); mevrouw Maij Weggen; de heer Ripa di Meana
mevrouw Van Hemeldonck; de heren Tur ner; Besse; Blumenfeld; Toksvig; Delorozoy; Gauthier; Devèze; Bueno Vicente; Partrat; Moorhouse; Narjes (Commissie)
12. Integratie van gehandicapten — Verslag (doc. A2156/87) van de heer Chanterie 243
8. Betaald educatief verlof— Verslag (doc. A2 123/87) van mevrouw d'Ancona de heer Vernimmen
254
9. Mededeling van de Voorzitter de heren Pearce; Seal 10.
254
Stemming
de heer Chanterie; mevrouw Dury; de heer Tuckman; mevrouw Squarcialupi; mevrouw Larive; de heren F itzgerald; Kuijpers; Ulburghs; Papakyriasis; Calvo Ortega; Alva rez de Paz; Ripa di Meana (Commissie); Chanterie
259
263
13. Kosten voor tolken bij de arbeidsrechtspraak — Verslag (doc. A2146/87) van de heer Cabrera Bazán .1 ' ' i t
de heren Klepsch; von der Vring; Hughes; Seal; Calvo Ortega; Pinto; Aigner; mevrouw Dury; de heren Tomlinson; Baillot; F itzge rald; mevrouw Pery; de heer Zahorka . . .
de heren Cabrera Bazán; Hoon; Brok; Tuckman; mevrouw Larive; de heer Ripa di Meana (Commissie) 255
11. Betaald educatief verlof— Verslag (doc. A2 123/87) van mevrouw d'Ancona (voortzet ting)
de heren Cabezón Alonso; Cornelissen; Maher; Roelants du Vivier; Cheysson (Com missie); Cornelissen; Cheysson; Patterson; Maher; Cheysson; Cornelissen
de heer Christiansen; mevrouw MaijWeg gen; de heer Tuckman; mevrouw Larive; de heer F itzgerald; mevrouw Van Dijk; de heer
VOORZITTER: D E HEER MEGAHY Ondervoorzitter i
'1
(De vergadering wordt te 10.00 uur geopend) •
.
ι
1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter. — D e notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? De heer Ford (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een opmerking over bladzijde 7 van de notulen waar staat dat ik het woord heb gevoerd over het absenteïsme van parlementsleden. Ik vroeg in feite dat de dienst doende voorzitter deze zaak aan het Bureau zou voorleggen. Nu de heer Le Chevallier heeft bevestigd dat hij afwezig was tijdens het grootste deel van het bezoek van de VSdelegatie, is de zaak zelfs nog dringender geworden dan gisteren. Ik vind dat het Bureau zich moet bezighouden met de kwestie van leden die niet bereid zijn om parlementaire delegaties serieus te nemen. Ik hoop dat daarin verandering komt.
272
14. Rationeel gebruik van energie in de ver voersector— Verslag (doc. A2126/87) van de heer Cabezón Alonso
275
Parlement het voorstel van de voorzitter goedkeurt, dat wil zeggen het Vragenuur te bekorten. In de notulen wordt echter niet gezegd hoeveel leden voor en hoeveel tegen dit voorstel waren, zodat ik niet weet hoe de stemming is verlopen omdat ik niet aanwezig was. Ik weet niet of het vporstel met een kleine of een grote meerderheid werd aangenomen. Ik had deze informatie graag in de notulen willen lezen. Mag ik voorstellen dat u Lord Plumb meedeelt dat hij niet moet toegeven aan pressie om het Vragenuur te veranderen? Ik weet dat het Parlement dit heeft goedgekeurd, maar het lijkt mij dat wij dienen te aanvaarden dat het Vragenuur zeer waardevol is voor de leden die dan hun vragen komen stellen. Het spijt me dat ik moet zeggen dat het nogal gemakkelijk is om een resolutie van leden aangenomen te krijgen.
De Voorzitter. — Wij nemen nota van uw opmerkingen, mijnheer Ford. v„'
Daarom wil ik erop wijzen dat er op bladzijde 23 van de notulen niets wordt vermeld over de meerderheid waarmee dit voorstel werd goedgekeurd en dat de voorzitter niet mag toegeven aan de pressie om het Vragenuur te wijzigen want hij heeft dit Parlement al vaak de verzekering gegeven dat het Vragenuur belangrijk is en dat hij zijn uiterste best zal doen om ervoor te zorgen dat het Vragenuur de volledige anderhalf uur zal duren. D at heeft hij gisteren niet gedaan.
De heer Cryer (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, op bladzijden 22 en 23 van de notulen staat dat het
De Voorzitter. mijnheer Cryer.
Uw opmerkingen zijn genoteerd,
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/205
Voorzitter Er is in de notulen niet vermeld hoe de stemming is verlopen, omdat er geen hoofdelijke stemming heeft plaatsgehad. De heer Patterson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hebben over bladzijde 26 van de notulen, punt 16, de stemming over het verslag-Bueno Vicente over voor de bouw bestemde produkten. Om te beginnen wil er eraan herinneren dat dit een stemming was uit hoofde van de Europese Akte en dat het daarom uiterst belangrijk is dat de procedures die . wij in dit Parlement hanteren, absoluut witter dan wit zijn om achteraf onenigheid bij de tweede lezing te voorkomen. Zoals u ziet, werd amendement nr. 6 in stemming gebracht nadat de dienstdoende voorzitter had gezegd dat het niet tijdig was ingediend. De Voorzitter stelde het Parlement vervolgens echter voor dat dit amendement niettemin in aanmerking kon worden genomen. Het Parlement stemde hiermee in en het amendement werd naar behoren aangenomen. Ik vestig uw aandacht op artikel 92 van ons Reglement dat bepaalt dat deze procedure slechts in twee omstandigheden kan worden toegepast. Ten eerste, indien er technische problemen zijn en ten tweede, indien het desbetreffende amendement een compromisamendement is. Mijn eerste opmerking is dat in de notulen moet worden aangegeven dat amendement nr. 6 een compromisamendement was, indien het dat tenminste was. Dat moet zo worden genotuleerd wil deze bepaling correct worden geïnterpreteerd. Mijn tweede opmerking is echter deze: was dit amendement eigenlijk wel een compromisamendement? Er wordt gezegd dat het werd ingediend door twee leden, de heren Metten en von Wogau, van wie de een, toegegeven, een amendement had ingediend maar de ander niet. Wij hebben in ons Reglement een aantal definities van wat in het algemeen als een compromisamendement kan worden beschouwd. Het valt te betwijfelen of dit amendement aan een van die criteria beantwoordt. !! .-.·!ΐ··· .
.
··'
niet als een compromisamendement werd behandeld maar als een normaal amendement. Volgens het Reglement heeft de Voorzitter het recht te beslissen of amendementen toelaatbaar zijn. De dienstdoende voorzitter legde deze kwestie aan het Parlement voor, dat hiermee akkoord ging. Op deze basis is er gisteren alsdus besloten. Aangezien de zaak wordt voorgelegd aan de Commissie Reglement, hoeven wij er nu niet meer over te discussiëren. Lady Elles (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de laatste zin van bladzijde 23 van de Engelse versie van de notulen luidt : „Lady Elles spoke on attendance in the Chamber". Het was echter mijn zoon die hierover het woord gevoerd heeft. Ik verklaar hierbij niet verantwoordelijk te zijn voor zijn doen en laten. (Gelach) Kan dit veranderd worden in: „Mr Elles spoke attendance in the Chamber" ?
on
De Voorzitter. — Ik weet niet of uw zoon het tegendeel zal beweren, maar dat zou in ieder geval een lachwekkende motie van orde zijn. De heer Wijsenbeek (LDR). — Mijnheer de Voorzitter, mijn opmerking betreft bladzijde 29, onderaan, van de notulen van gisteren. De bijzonder korte en ik mag wel zeggen weinig constructieve wdjze waarop uw collega in de voorzitterszetel gisteren inging op mijn referentie aan artikel 36, lid 6, mag naar ik aanneem geen precedent zijn voor toekomstige behandeling en toepassing van dat artikel. Ik zou gaarne gezien hebben dat dat vandaag als zodanig werd genotuleerd, dat de beslissing gisteren betreffende het veranderen van indieners van een amendement geen precedent is voor de toekomst. De Voorzitter. — Ik neem nota van uw opmerkingen, mijnheer Wijsenbeek.
'·.."·.
Met het amendement als zodanig heb ik geen moeite, mijn fractie heeft er trouwens voorgestemd. Ik vind echter dat deze zaak moet worden opgehelderd zodat wij vaste grond onder de voeten hebben wanneer wij overgaan tot de tweede lezing. Daarom wil ik vragen dat in de notulen wordt opgenomen dat deze kwestie wordt verwezen naar de Commissie Reglement en onderzoek van de geloofsbrieven, zoals gisteren ook werd ge vraagd. Dat waren mijn twee opmerkingen. De Voorzitter. — Wat uw laatste opmerking betreft, mijnheer Patterson, kan ik u meedelen dat deze zaak al verwezen is naar de desbetreffende commissie en indien dit niet in de notulen is opgenomen, zal dit alsnog gebeuren. Wat uw andere opmerking betreft, moet ik u zeggen dat ik zelf niet in de voorzitterszetel zat toen dit gisteren plaatsvond, maar ik heb begrepen dat het amendement
De heer Wijsenbeek (LDR). — (EN) Voorzitter, ik stel voor dat wij de zaak verwijzen naar de Commissie Reglement, onderzoek van de geloofsbrieven en parlementaire immuniteit. De Voorzitter. — Ja, dat kunnen we doen indien daar onenigheid over bestaat. De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar zeggen dat onze fractie zich volledig schaart achter de verklaring van de heer Patterson. Ik had mij voor hem gemeld om het woord te voeren, maar.hij was mij voor en ik heb daar niets meer aan toe te voegen. Hij heeft de kwestie voortreffelijk uiteengezet. Ik moet u echter helaas zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat u zelf in uw antwoord aan de heer Patterson opnieuw een verkeerde interpretatie gaf van het Reglement, want de Voorzitter kan het Parlement niet
Nr. 2356/206
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Delorozoy voorstellen te stemmen over het al dan niet in aanmerking nemen van een amendement dat na de gestelde termijn is ingediend, indien het niet gaat om een compromisamendement. Het Reglement is hieromtrent zeer duidelijk. Ik vind het erg jammer dat de leden van het Bureau steeds een andere interpretatie geven aan een Reglement dat nochtans volkomen duidelijk is.
De Voorzitter. — Ik denk dat dit Reglement vrij ingewikkeld is maar u ziet dat hierin heel vaak de woorden „in het algemeen" worden gebruikt. Uiteraard zijn er algemene en bijzondere gevallen. Hoe het ook zij, de kwestie is verwezen naar de Commissie Reglement, onderzoek van de geloofsbrieven en parlementaire immuniteit en ik ben er dan ook van overtuigd dat deze Commissie een gezagvolle uitspraak hierover zal doen. (Het Parlement keurt de notulen goed)
De heer Le Chevallier (DR). — (FRJ Mijnheer de Voorzitter, ik wil antwoorden op de belachelijke aanval die de socialistische afgevaardigde, de heer Ford, tegen mij heeft gelanceerd. Ik wil hem eraan herinneren dat het al eens eerder is voorgekomen dat een Europarle mentariër op dienstreis om dwingende redenen zijn delegatie moest verlaten en eerder dan voorzien naar zijn land moest terugkeren. Ik kan hem zelfs voorspellen dat dit in de toekomst ook andere parlementsleden zal overkomen, misschien de heer Ford zelf. Ik vind uw opmerkingen onverstandig en lichtzinnig. Het is namelijk niet erg serieus om de afwezigheid van een parlementslid tijdens allerlei ontmoetingen, recep ties en cocktailparties die door het Europese Parlement in den vreemde worden georganiseerd, te vergelijken met de afwezigheid van meer dan vijfhonderd Franse afgevaardigden, van wie honderdzesennegentig socia listen, bij de stemming over een zeer belangrijke wet inzake de strijd tegen drugshandelaren en dat in strijd met de Franse Grondwet en de Franse wetten. Op die manier, mijnheer Ford, gooit u de zaken door elkaar. U hebt de neiging een kopje thee te verwarren met een dosis heroïne. Ik wens u een lang leven toe, mijnheer Ford, maar wees voorzichtig, hoed u voor een overdosis !
De heer Antony (DR). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Onze Vergadering is, zoals zij herhaaldelijk heeft bewezen, zeer gehecht aan het democratisch functioneren van onze instellingen en daarom wil ik niet zwijgen over wat er gisteren is gebeurd in mijn land, hetgeen een ernstige aantasting is van deze democratie. Ik vraag deze Vergadering zich plechtig uit te spreken tegen de gedragingen van een hier vertegenwoordigde partij die niet aarzelt aanvallen te lanceren...
De Voorzitter. — Mijnheer Antony, dat was geen motie van orde (*). 2.
Actualiteitendebat
.
ι
'ni
Tibet De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende ontwerpresoluties : — (doc. B21008/87) van de heer Nielsen en mevrouw Veil, namens de Liberale en D emocratische Fractie, over de situatie in Tibet; — (doc. B21009/87) van de leden Le Chevallier en Antony, namens de Europese Rechtse fractie, over de situatie in Lhasa; — (doc. B21013/87) van de leden Hutton en Robles Piquer, namens de Europese D emocratische Fractie, over de schending van de mensenrechten in Tibet; — (doc. B21027/87) van de heer Boesmans e.a., namens de Socialistische Fractie, over de geweld dadige rellen in Lhasa ; — (doc. B21053/87) van de leden Raftery en Habs burg, namens de fractie van de Europese Volkspartij, over de recente gebeurtenissen in Tibet ; — (doc. B21070/87) van mevrouw Anglade e.a., namens de fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten, over de situatie in Tibet; — (doc. B21073/87) van de heer Cervetti e.a. over de recente gebeurtenissen in Tibet. De heer Beyer de Ryke (LD R). — (F R) Mijnheer de Voorzitter, ik zal de heer Nielsen vervangen en derhalve namens de Liberale en D emocratische Fractie spreken. Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de saffraan revolte, naar de saffraankleurige kleren van de boeddhi stische monniken, bewijst dat de alluviën van de geschiedenis de verzuchtingen van een volk nooit geheel en al bedekken, nooit volledig doen verdwijnen, nooit voorgoed het zwijgen opleggen. Ik herinner mij mijn doorreis, vele jaren geleden, in de Tibetaanse vluchte lingenkampen in de schaduw van de Himalaya, die met zijn ijzige pracht niet in staat was de vlammende wanhoop te bekoelen van de bannelingen die door de Chinese invasie van het D ak van de Wereld waren verdreven. De tijd heeft ondertussen vergetelheid gebracht. D e Chinese keizer is dood. Mao is niet meer en China lijkt een politiek van grotere openheid te willen volgen. Een openheid waarvan ik de realiteit tijdens een bezoek aan Kanton heb kunnen toetsen. Een openheid die mij na de gebeurtenissen te Lhasa doet denken aan wat een Chinese vriend onlangs tegen mij zei: „Als het volk protesteert omdat het opgesloten zit, geeft men het wat meer ruimte. Maar het blijft opgesloten". (') Ingekomen stukken : zie notulen.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/207
Beyer de Ryke De resolutie die wij indienen, is in de grond niet antiChinees. Zij erkent dat er sinds het maoïsme verandering is gekomen in het beleid van Peking, maar Tibet heeft recht op zijn vrijheid, de ontplooiing van zijn cultuur en zijn filosofie. China moet dat begrijpen, moet het oor lenen aan de verzoenende taal van de Dalai Lama en dienovereenkomstig handelen. Alain Peyrefitte had het over: „Als China zal ontwaken". Welnu, het ontwaakt. Laten wij hopen dat het niet in repressie verstart, verkrampt, wanneer ook Tibet aan zijn zijde ontwaakt... Dat is de betekenis van onze resolutie. De heer Antony (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zullen niet voor de compromisresolutie stemmen, omdat wij — hoeven wij het nog te herhalen ? — als wij buiten resoluties worden gehouden, er de voorkeur aan geven ons van stemming te onthouden, zelfs als de tekst van sommige resoluties ons van pas zou komen. Wij aanvaarden niet dat er wordt geprobeerd ons uit te sluiten. Door de recente, ernstige gebeurtenissen in Tibet worden weer een aantal namen toegevoegd aan de reeds zo lange martelaarslijst van dit land, dat al meer dan een miljoen van de zijnen, radeloos op vlucht voor de overweldiger, onderweg heeft zien afslachten en meer dan 80 000 anderen achteraf wegens verzetsdaden voor het executiepeloton heeft zien sterven. Overigens neemt het verzet van de beroemde Khampa's, die nu hun recht op een nationale identiteit volledig hebben verloren, alsmaar toe. Deze martelaarslijst van Tibet sluit aan — behoeft dat nog betoog ? — aan de lange lijst van 60 miljoen doden, zoals Hwa Gwofeng zelf heeft erkend, toen hij het had over de donkere jaren onder president Mao Tse Toeng, die een Frans staatshoofd enkele jaren geleden nog een van de eminente denkers van de wereld meende te moeten noemen. Deze 60 miljoen doden zijn te zamen met de 40 miljoen doden van het Stalinistische tijdperk, zoals Kroetsjev op het 22ste congres van de communistische partij van de USSR toegaf, in het kader van een van de meest massale uitroeiingsacties aller tijden gevallen. Wij vinden ook dat China wakker moet worden, maar dan om tot het besef te komen dat het de rechten van de nationaliteiten die het onrechtmatig in zijn macht heeft, moet eerbiedigen. Er blijft nog een enorm wereldrijk te dekoloniseren : het wereldrijk van het communisme. Tibet is een onafhankelijke natie. Dit volk heeft tijdens verschillende millenia van onafhankelijkheid de wil getoond te blijven zoals het is — nooit agressief in de loop van de geschiedenis — en zijn godsdienst te bewaren, die wordt gedragen door het ritme van de gebeden van zijn monniken, wier kloosters sindsdien zijn gesloten. De Europese Rechtse Fractie verzoekt het Europese Parlement derhalve heel zijn gewicht in de schaal te werpen om te bereiken dat Tibet de onafhankelijkheid terugkrijgt die het verdient.
De heer Hutton (ED). — (EN) Velen denken aan Tibet als het legendarische Shangri-La, maar toen de menigte op die late septembernamiddag drie weken geleden in Lhasa losbarstte, na de openbare executie van twee van verschillende misdrijven, inclusief spreken pver de pnafhankelijkheid van Tibet, beschuldigde Tibetanen, werd de wereld ppeens met een schok herinnerd aan de Chinese pverheersing in dit verafgelegen land. Tpen de rppk was ppgetrpkken, bleek dat de Chinese politie negentien Tibetanen, met inbegrip van een zeven jaar oud kind, had doodgeschoten. Velen waren gewond en nog een veel groter aantal werd gearresteerd. Een paar dagen vóór deze onlusten had de Dalai Lama in Washington zijn programma van vijf punten uiteengezet ter vermindering van de spanningen die in het land ingevolge de aanhoudende Chinese overheersing bestaan. Eén van deze punten is het verzoek een einde te maken aan de gedwongen vestiging van Chinezen in Tibet — volgens ramingen zouden er al 6 tpt 7,5 miljpen meer Chinezen dan Tibetanen in het land wpnen —, een ander punt is het vporstel tot het op gang brengen van ernstige onderhandelingen tussen Tibetanen en Chinezen over hun toekomstige betrekkingen. De Dalai Lama wees daarbij op andere voorbeelden van gedwongen vestiging in Mantsjoerije, Oost-Turkestan en Binnen-Mongolië, waar de Chinezen talrijker zijn geworden dan de plaatselijke bevolking en deze laatste overheersen. Het Europese Parlement moet dit betreuren en eisen dat er een eind aan komt. Het Parlement moet zijn vollçdige steun geven aan het voorstel tot ernstige onderhandelingen om tot overeenstemming te komen over de toekomst van beide landen. Het zijn twee verschillende volkeren en deze verschillen moeten worden erkend in plaats van weggewerkt. Het Chinese voorstel dat alle staatsambtenaren in Tibet vanaf juli a.s. Tibetaans moeten kunnen spreken, biedt een sprankje hoop. De openstelling van het land voor toeristen — wat eigenlijk betekent dat de wereld voortaan zal kunnen zien wat er in het land gebeurt — zou de spanningen die ontegenzeggelijk in Tibet bestaan, moeten helpen wegnemen. Deze Gemeenschap moet haar enthousiaste steun geven aan elke serieuze ontwikkeling die een einde kan maken aan de spanningen in dit gebied en een oud volk zijn trots op zijn verleden en zijn waardigheid in de toekomst terug kan geven. De heer Boesmans (S). — Voorzitter, ik geloof dat ik mij niet vergis wanneer ik zeg dat Tibet eigenlijk tot voor enkele dagen voor de meesten van ons niet onmiddellijk tot de belangrijkste wereldbekommernissen behoorde. Immers, de scherpste kanten van de Chinese bezetting van dit nog ten dele een stuk in de Middeleeuwen levend land, waren na de culturele revolutie wat afgesleten. De afgelopen jaren werd een wat meer tolerant beleid gevoerd ten aanzien van het Tibetaanse boeddhisme. Er werd een aantal van de zesduizend eerder door de Chinezen vernielde kloosters weer opgebouwd en de Tibetanen werden in toenemende mate betrokken bij het bestuur van de autonome regio.
Nr. 2-356/208
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Boesmans Vandaag echter tonen de gewelddaden van de Chinese autoriteiten dramatisch aan dat men nog ver verwijderd is van een normalisering van de toestand. De situatie van de Tibetanen is immers, vergeleken met die van de andere Chinezen, na dertig jaar nog niet zoveel beter geworden. Zeventig procent is ongeletterd, heeft een veel lager inkomen en leeft daarenboven twintig jaar minder lang dan de Chinese etnische groep. De Socialistische Fractie is zeker niet blind voor de inspanningen die de laatste jaren in China werden geleverd om dit enorme land met zijn vele etnische groepen tot ontwikkeling te brengen en ook te liberaliseren. Maar dat mag ons zeker niet minder kritisch maken ten opzichte van de situatie van de mensenrechten en het recht op zelfbeschikking van alle volken. Laat deze resolutie dan ook geen inmenging zijn in de binnenlandse aangelegenheden van China, maar een signaal naar het dertiende congres van de Chinese Communistische Partij dat Europa, wanneer het gaat om de bescherming van die fundamentele principes, niet met twee maten meet. Onlangs nog heeft het mij verbaasd dat een amendement van mij op het verslag over mensenrechten in China door dit Parlement werd verworpen. Ik denk dat dit een vergissing was. We zouden dit beginsel van de mensenrechten vopr elk land, waarmee we betrekkingen pnderhpuden, telkens weer mpeten herhalen. De heer Raftery (PPE). — (EN) Mijnheer de Vpprzitter, dppr de recente pnlusten in Tibet, die vele doden hebben geëist, is de meedogenloze onderdrukking van het Tibetaanse volk door de Chinese autoriteiten opnieuw in het nieuws gekomen. Tibet is al meer dan tien eeuwen boeddhistisch. Het werd ruim 600 jaar door de Lama's, en sinds de 17de eeuw de Dalai Lama's, geregeerd. De Chinese communisten vielen het land 37 jaar geleden binnen en hebben sindsdien maar weinig steun van het Tibetaanse volk weten te verkrijgen. De gewelddadige opstand in 1959 leidde tot de verbanning van de Dalai Lama. Volgens schattingen werden er 87 000 Tibetanen vermoord. In de donkerste dagen van de culturele revolutie, toen de vrijheid van godsdienst werd verboden, werden er 6 000 kloosters verwoest. De gedwongen collectivisatie leidde tot algemeen verspreide hongersnood en de hongerdood van meer dan een miljoen Tibetanen. Tibet heeft nog altijd het laagste inkomen per hoofd van de bevolking van heel Groot-China. Met 70 % analfabeten heeft het bovendien het hoogste percentage analfabetisme en met een gemiddelde levensverwachting van 45 jaar — tegen 70 jaar in de rest van China — de laagste levensverwachting van heel China. Na 37 jaar overheersing door de Chinese communisten, kunnen zelfs de Tibetanen die in Lhasa wonen nauwelijks een mondjevol Chinees spreken. De rassenonlusten in het land verergeren nog door de apartheid die in het stadsleven is ingevoerd. In ziekenhuizen zijn er bij voorbeeld aparte afdelingen voor Chinezen en Tibetanen. De verplaatsing, door de Chinese regering,
van talrijke etnische Chinezen naar Tibet, bewijst volgens de Tibetanen nogmaals dat de regering in Peking welbewust van plan is van hen een minderheid in eigen land te maken. De verknochtheid aan de Dalai Lama en het boeddhistische geloof is al die tijd onaangetast gebleven. In mijn resolutie, namens de EVP-Fractie, betreuren wij het recente geweld in Tibet en dringen wij er bij de Chinese regering op aan onderhandelingen met de Dalai Lama te beginnen over de status van Tibet. Op 7 oktober jl. zei de Dalai Lama dat hij tegen gewelddadig protest is en stelde hij zijn programma van vijf punten voor, waarin wordt aangedrongen op verbetering van de mensenrechten en vrijheid van godsdienst in Tibet als een manier om de problemen van dit land op te lossen. De Chinese regering kan wel beweren dat het beter gaat in Tibet, omdat het boeddhisme er nu toegelaten is en enkele kloosters heropend zijn, maar voor het godsdienstonderricht en de studie van de boeddhistische filosofie gelden nog altijd strikte beperkingen. De ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen zouden hun invloed moeten aanwenden om de Chinese regering ervan te overtuigen onderhandelingen te openen over de toekomst van Tibet en er tevens voor te zorgen dat de vrijheid van godsdienst in de nabije toekomst wordt hersteld. Mevrouw Castellina (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, ook wij zijn bezorgd over de recente gebeurtenissen in Tibet waar zich ernstige incidenten hebben voorgedaan, niet in de laatste plaats omdat de Chinese autoriteiten het moeilijke probleem van de Tibetaanse kwestie, dat religieuze en etnische aspecten omvat, niet hebben kunnen of willen aanpakken langs de weg van de dialoog en rekening houdend met de eeuwenoude traditie en de eigen aard van een volk. De Chinese autoriteiten hebben in dit gebied, dat nog op een middeleeuws niveau stond, ontegenzeggelijk een economische vooruitgang tot stand gebracht. Maar het was een grote vergissing van hen, of zij dat nu prettig vinden of niet, te geloven dat zij daarmee tradities en volksaard gewoon konden uitwissen. Wij moeten anderzijds wel voorzichtig zijn met wat wij zeggen. In Tibet leeft een volksgroep die verschilt van de andere, talrijke Chinese volksgroepen, maar er heeft — in tegenstelling tot wat vele leden hier in hun onwetendheid hebben beweerd — nooit een Tibetaanse natie of staat bestaan, aangezien Tibet altijd deel heeft uitgemaakt van het centrale keizerrijk en daar alleen maar van gescheiden is geweest ten tijde dat China, ingevolge Europese koloniale inmenging, door het verlenen van concessies uiteengevallen was. Het lijkt ons derhalve juist dat de regering te Peking wordt verzocht de kwestie van de autonomie van de Tibetaanse regio op democratische wijze aan te pakken. Maar het zou verkeerd zijn een eis tot onafhankelijkheid te steunen, omdat wij daardoor ten eerste olie op het
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/209
Castellina vuur zouden gooien in een situatie waarin volgens ons juist grote voorzichtigheid is geboden en ten tweede ongetwijfeld ook koloniale ervaringen in de herinnering zouden terugroepen, die niets te maken hebben met de geschiedenis van China. Daarom hebben wij als Italiaanse communisten een eigen resolutie ingediend en zullen wij niet voor de compromisresolutie stemmen. Lady Elles (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, alleen maar om te weerleggen wat mevrouw Castellina heeft gezegd, zou ik willen vragen hoe je een invasie door een leger in een gebied noemt, als dat gebied vóór die invasie niet autonoom en onafhankelijk was, en hoe je de 7,5 miljoen uit China geïnfiltreerde kolonisten noemt, als deze zich niet in een voorheen onafhankelijke staat hebben gevestigd. Maar daarom heb ik niet het woord gevraagd. Het is om te zeggen dat wij bij andere instellingen aandringen op onderhandelingen met de Chinezen die de Dalai Lama in staat moeten stellen de weg te effenen voor de bescherming van de veiligheid, de onafhankelijkheid en de godsdienst van zijn volk. Ik zou het Parlement ervan in kennis willen stellen dat ik het initiatief heb genomen Zijne Heiligheid de Dalai Lama uit te nodigen voor een bezoek aan dit Parlement als een van de belangrijkste open instellingen van de Europese Gemeenschap. Ik hoop dat u hem van harte welkom zult heten als hij ingaat op deze uitnodiging om hier aan alle partijen en alle nationaliteiten te komen uitleggen in welke benarde situatie zijn volk zich bevindt en hoe wij kunnen helpen om voor hem en zijn volk een veilige terugkeer naar Tibet te bekomen. (Applaus van rechts) De heer Diaz del Rio Jaudenes (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat in Tibet gebeurd is, typeert een regering — in dit geval de Chinese regering — die het wél gelukt is een land te veroveren maar die er niet in geslaagd is haar wil op te leggen aan de inwoners van dat land. Dat de monniken met een godsdienst, zoals het boeddhisme, die gebaseerd is op systematische pacifisme, op gewelddadige wijze geconfronteerd worden met de politie, met dodelijke gevolgen aan beide zijden, kan alleen maar worden opgevat als het trieste resultaat van een proces van gewelddadige assimilatie dat na 37 jaar mislukt is. Volgens alle berichten die we uit een zo geïsoleerd gebied als Tibet ontvangen hebben, zijn door barbaarse praktijken niet minder dan 2 000 tempels en kloosters verwoest en dit onder het mom van de „culturele revolutie". Dat dit alles niet heeft geleid tot de uitroeiing van het geloof van een heel volk, lijdt geen enkele twijfel. Zo ook zal de communistische regering van China geen andere keuze hebben dat de realiteit van het religieuze en nationale gevoel te erkennen. Naar wij hopen zal dat ook bijdragen tot het respecteren van de mensenrechten van de Tibetaanse volken.
Mijnheer de Voorzitter, als de identiteit van een volk aanwezig is in het hart van de mensen, is het zeer moeilijk die identiteit te vernietigen. De Voorzitter. — De gecombineerde beraadslaging is gesloten. (Het Parlement neemt een gemeenschappelijke resolutie aan (') waardoor de ontwerp-resoluties doc. B21008/87, B2-1013/87, B2-1027/87, B2-1053/87 en B21070/87 worden vervangen door een nieuwe tekst) Mensenrechten De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende ontwerp-resoluties : — (doc. B2-1019/87) van de heer Boesmans, namens de Socialistische Fractie, over de situatie in Colombia ; — (doc. B2-1032/87) van de heer Cervetti e.a., namens de Communistische Fractie en geestverwanten, en de heer Ulburghs over de situatie in Colombia ; — (doc. B2-1016/87) van de heer Seeler, namens de Socialistische Fractie, over de gijzeling van een Duitse technicus en een Duitse monteur door openbare diensten van het Koninkrijk SaoediArabië; — (doc. B2-1031/87) van de heer Piquet e.a., namens de Communistische Fractie en geestverwanten, over de gevangenzetting van een jonge Fransman in Turkije ; — (doc. B2-1056/87) van de heer Saby e.a., namens de Socialistische Fractie, over de vrijlating van de 30jarige Michel Caraminot die sedert 17 juni 1987 in Turkije gevangen zit; — (doc. B2-1064/87) van de heer Boutos e.a., namens de Fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten, over de gevangenhouding van een jonge Fransman in Turkije; — (doc. B2-1065/87) van de heer Coste-Floret e.a., namens de Fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten, over de ontvoering van een jonge Franse vrouw in Ethiopië ; — (doc. B2-1023/87) van de heer Arbeloa Muru, namens de Socialistische Fractie, over de verdwijning v a n Marta Galicia en Salvador Ubau in El Salvador; — (doc. B2-1007/87/rev.) van mevrouw Boot e.a., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, de leden Gredal en Sapena Granell, namens de Socialistische Fractie, de heer Gawronski, namens de Liberale en Democratische Fractie, en mevrouw Ewing, namens de Fractie van vernieuwers en (J) Resolutie van de leden Veil en J.B. Nielsen, namens de Liberale en Democratische Fractie, Habsburg en Raftery, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, Boesmans en Hänsch, namens de Socialistische Fractie, Welsh, namens de Europese Democratische Fractie, en de la Malène, namens de Fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten.
Nr. 2-356/210
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Voorzitter verenigde Europese democraten, over vrije emigratie van Joden uit de USSR en het begrip „staatsgeheim" ; — (doc. B2-1014/87) van de heer Christiansen, namens de Socialistische Fractie, over hereniging van het gezin van Vladimir Ivanovitsj Pimonov ; — (doc. B2-1052/87) van mevrouw Boot e.a., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over een beroep op de regering van de Sovjet-Unie om de situatie van de Baltische staten te verbeteren en alle politieke en religieuze gevangenen vrij te laten ; — (doc. B2-1039/87/corr.) van de heer Münch e.a., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, en de heer Robles Piquer over de situatie van de politieke gevangenen op Cuba ; — (doc. B2-1017/87) van mevrouw Van Hemeldonck, namens de Socialistische Fractie, over het in hechtenis houden van Hélène Passtoors in ZuidAfrika. De heer Boesmans (S). — Mijnheer de Voorzitter, elk van ons verheugt er zich terecht telkens weer over wanneer ergens in Latijns-Amerika een militair regime wordt vervangen door een burgerlijke regering. De instelling echter van een formele parlementaire democratie mag nog geen vrijbrief zijn voor verdere schending van mensenrechten door doodseskaders en andere militaire en paramilitaire organisaties. Formeel is Colombia inderdaad een parlementaire democratie. Het is nochtans een van de landen met het relatief hoogste aantal gewelddaden van het hele Latijnsamerikaanse continent. Er is natuurlijk het probleem van de drugmafia, maar het zou verkeerd zijn te geloven dat het Colombiaanse probleem te herleiden is tot gemeenrechtelijke criminaliteit. Vorige week nog kregen sommigen van ons de Colombiaanse anthropoloog professor Vagardo op bezoek. Hij is lid van de door de regering van Virgilio Barco zelf ingestelde onderzoekscommissie naar de misdaden begaan door doodseskaders en militaire en paramilitaire groepen. De frustratie van professor Vagardo en de overige leden van de onderzoekscommissie is nochtans groot. Ondanks de aangevoerde bewijzen dat de Colombiaanse militairen in 1986 alleen verantwoordelijk waren voor de dood van minstens 500 leraren, studenten, vakbondsleiders en andere mensen uit Colombia, weigerde de regering de conclusies van de Commissie te aanvaarden en te publiceren. Vandaag slaat het institutionele geweld harder toe dan ooit in Colombia. In augustus van dit jaar waren reeds 1000 mensen verdwenen, van wie 500 vermoord werden teruggevonden, volgens de meeste bronnen slachtoffers van militairen of militairen in ruste die worden ingehuurd als zogenaamde bewakingsdiensten van grootgrondbezitters. Het geweld in Colombia staat echter niet zomaar op zichzelf, het past in een breder politiek project : enerzijds de militarisering van het leven met als alibi de spanning rond het grensconflict tussen Colombia en Venezuela en anderzijds de bestendiging van de macht van de huidige bezittende klasse, die door
fysieke liquidatie en intimidatie wil beletten dat volgend jaar, bij de gemeenteraadsverkiezingen, aan hun macht zal worden getornd. Honderden mensen staan vandaag op de zwarte lijst. Sommigen van hen zijn reeds het slachtoffer, zoals Dr. Hector Abad Gomez, voorzitter van de permanente mensenrechtenorganisatie, of, Jaime Pardo Leal, de vroegere guerilla-leider en presidentskandidaat, die blijkbaar de onvoorzichtigheid heeft begaan enkele jaren geleden te beginnen geloven in het democratiseringsproces in zijn land en uit het maquis te komen. Laten we vandaag met onze uitspraak de Colombiaanse militairen en de regering die de verantwoordelijkheid voor hen draagt, duidelijk maken dat dit niet zomaar onopgemerkt voorbij kan gaan. Mevrouw Trupia (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij zullen voor de compromistekst stemmen, omdat wij het een positieve tekst vinden. Het is van bijzonder groot belang dat het Europese Parlement de tragische gebeurtenissen van deze maand in Colombia duidelijk veroordeelt, daar het, zoals de heer Boesmans reeds heeft gezegd, niet om ernstige feiten van gemeenrechtelijke criminaliteit gaat, maar wel om een doelbewuste actie om het belangrijke — zij het nog maar nauwelijks begonnen — democratiseringsproces van het Latijnsamerikaanse continent tot staan te brengen en om te buigen. De moord op Jaime Pardo Leal is daar het droevige bewijs en symbool van. Deze had als presidentskandidaat een half miljoen stemmen gekregen, terwijl hij in feite een vreedzame oproep tot de democratische ontwikkeling van Colombia lanceerde en als eerste brak met de — steriele en slechte — traditie volgens welke liberalen en conservatieven elkaar in dit land al jarenlang onveranderlijk aan de macht aflossen. Hij had het misbruik van de staat van beleg aan de kaak gesteld — waardoor hij zich de haat van de militairen op de hals haalde — en had vooral de grote ondernemingen en de kleine groep families beschuldigd die in Colombia alles en iederen — van de drughandel tot de presidenten — in hun macht hebben. De moord op Jaime Pardo Leal is derhalve het symbool van een breder opgezet plan om progressieven, linkse leiders en verdedigers van de mensenrechten te liquideren. Vorige week zijn er in de hoofdstad elf personen, onder wie een kind van tien jaar, vermoord. Deze resolutie is belangrijk. Zij moet, na Lissabon, tot een versterking van de betrekkingen tussen het Europese Parlement en de Latijnsamerikaanse parlementen leiden, .zodat er ook van binnen uit voldoende pressie kan worden uitgeoefend om een einde te maken aan de moordpartijen en de Colombiaanse regering regering ertoe over te halen in Colombia een echt democratiseringsproces op gang te brengen. Mevrouw De March (COM). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hebben over de volslagen onaanvaardbare situatie waarin een jonge Fransman
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/211
De March terechtkwan, toen hij in Turkije werd gearresteerd, nadat hij door zijn Turkse medegids ervan was beschuldigd pro-Armeense propaganda te hebben gemaakt. Vier maanden gevangenis zonder een gerechtelijk vonnis, dat is volslagen onaanvaardbaar. Deze jonge man, Michel Caraminot, was als reisgids in dienst bij de reisorganisatie „Les amis de l'histoire". De voorzitter van deze organisatie heeft verklaard dat de jongeman niets meer heeft gezegd dan wat er in de guide bleu staat, die in Ankara en Istanboel overal te koop is. Het proces werd uitgesteld van eind juli tot 5 oktober, de datum waarop het eindelijk heeft plaatsgevonden. De jonge reisgids werd in de pers afgeschilderd als een separatist van Armeense oorsprong. Dat is een ander ernstig feit. Het Parlement heeft op 18 juni 1987 inderdaad een resolutie over de Armeense"volkenmoord aangenomen en sommige Turkse functionarissen hebben laten verstaan dat er tussen beide problemen een verband bestaat. De officier van justitie, Diyar-Bakir, heeft om de invrijheidstelling van Michel Caraminot verzocht, welk verzoek door de rechters werd afgewezen. Het proces werd afgesloten met de verwijzing naar een volgende zitting, op 3 november, voor aanvulling van de bewijzen. Het dossier was leeg, mijnheer de Voorzitter, Michel Caraminot werd derhalve vrijgelaten, maar kreeg een verblijfplaats toegewezen, zolang het vonnis niet is gewezen. Het Europese Parlement zou het zich tot een eer moeten rekenen zijn steun te geven aan de door ons ingediende resolutie tegen de behandeling van deze jonge Fransman, die alleen maar zijn werk als reisgids deed. Het Europese Parlement zou het zich eveneens tot een eer moeten rekenen door een duidelijke stemming te eisen dat de rechten van de mens in Turkije worden geëerbiedigd en deze jongeman toestemming krijgt om Turkijke te verlaten en naar zijn land terug te keren.
(Applaus) De heer Flanagan (RDE). — (EN) Mevrouw De March heeft bijna alles over deze zaak gezegd. Het is zeker vreemd dat de officier van justitie om de invrijheidstelling van een beklaagde verzoekt. In een normale rechtbank leidt dit onmiddellijk tot het ontslag van rechtsvervolging van de beklaagde en het is vreemd dat de rechtbank na drie en een halve maand nog altijd weigert op dat verzoek in te gaan en deze jongeman tot 3 november a.s. vasthoudt. Ik hoef niet te herhalen wat mevrouw De March heeft gezegd. Ik kan er alleen maar aan toevoegen dat wat zij zegt volledig klopt, dat mijn fractie deze resolutie derhalve steunt en er bij de autoriteiten op aandringt deze man vrij te laten en wel nu meteen, dus vóór 3 november, de op de vorige zitting vastgestelde datum. De heer Seeler (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb namens mijn fractie een ontwerp-resolutie ingediend die over een schandalig voorval in Saoedi-Arabië handelt. Een Europese firma die daar een grote opdracht probeert te krijgen, heeft, zoals in dat land gebruikelijk is, een bemiddelaar
ingeschakeld. Men kan het evenwel niet eens worden over diens honorarium, of beter gezegd over het te betalen smeergeld. Daarom verhindert deze — blijkbaar zeer invloedrijke — bemiddelaar het vertrek van twee medewerkers van de Europese firma door hun paspoorten in te houden. Als deze personen het land zonder paspoort proberen te verlaten, worden zijn aangehouden. Zo staan zij sinds twee jaar onder een soort huisarrest. Het is niet mijn bedoeling mij met de juridische kant van deze zaak in te laten, maar ik kan mij niet voorstellen dat de wetten van een islamitische staat met het beschavinspeil en de traditie van Saoedi-Arabië in 1987 nog toelaten dat twee mensen willekeurig als gijzelaars worden vastgehouden. De Europese Gemeenschap wenst vriendschappelijke betrekkingen met Saoedi-Arabië en zijn burgers en wij willen niet dat dit land gezichtsverlies lijdt. Maar wij kunnen niet aanvaarden dat twee Europese burgers onrecht wordt aangedaan, alleen maar omdat hun firma en een Saoedi-Arabisch bemiddelaar het niet over de bemiddelingskosten eens kunnen worden. Er wordt momenteel over een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Golfstaten, waartoe ook Saoedi-Arabië behoort, onderhandeld. Deze gijzeling vormt een slechte basis vppr gpede wederzijdse economische betrekkingen. Daarom zou ik, namens het Europese Parlement en de volkeren van Europa, een beroep willen doen op de machthebbers in Saoedi-Arabië en degenen die daar verantwoordelijkheid dragen, om aan deze schending van het recht een einde te maken. Mevrouw Boot (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, ik heb vandaag de eer om twee resoluties in te leiden in ons democratisch gekozen Europees Parlement. De eerste resolutie betreft een appel voor de vrije emigratie van de joden uit de Sovjetunie en de betekenis van het begrip „staatsgeheim". In wezen doen meer dan honderdduizend joden een beroep op het fundamentele mensenrecht omschreven in internationale verdragen en in de Slotakte van Helsinki, dat hij die zijn land wenst te verlaten daartoe het recht bezit. Tot nu toe is dit recht nog niet erkend in de interne wetgeving van de Sovjetunie. Integendeel, de emigratie is wettelijk uitdrukkelijk beperkt tot het beschikken over een uitnodiging van familie in de eerste graad en zo kan men bij voorbeeld geen uitreisvisum verkrijgen als men naar Israël wil emigreren omwille van nationale of religieuze aspiraties. Bovendien wordt de emigratie beperkt door de interpretatie van het begrip „staatsgeheim". Daardoor wachten meer dan driehonderd refusniks nu langer dan vijf, tien en sommigen zelfs meer dan zeventien jaar op een uitreisvisum. Zeer bekend is het geval van Vladimir Slepak, één van degenen die meer dan 17 jaar wachten. Om welk staatsgeheim gaat het nu eigenlijk ? Als men de lijst van die driehonderd mensen bekijkt — een lijst die wij deze week hebben aangeboden aan de voorzitter van
Nr. 2-356/212
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Bpot de delegatie uit de Sovjet-Unie — ziet men daar beroepen op voorkomen zoals: kapper, kleermaker, schoenmaker, sleutelmaker, verpleegster, musicus. Wij kunnen niet inzien hoe deze mensen over een „staatsgeheim" zouden kunnen beschikken. Misschien dat de musicus een zeer geheime muzieknoot kent ! Wij doen dan ook als Europees Parlement een dringend beroep op onze ministers van Buitenlandse Zaken om in de contacten met de Sovjetautoriteiten alle aangelegenheden aan te grijpen te spreken over de betekenis en inhoud van het begrip „staatsgeheim" opdat voortgang gemaakt kan worden met het verlenen van uitreisvisa. Laat de Sovjetunie beginnen om ten aanzien van elke persoon aan wie een uitreisvisum geweigerd is om reden van „kennisdragen van een staatsgeheim", de termijn aangeven hoelang een staatsgeheim geldt. Dat zou pas glasnost zijn. De fungerend voorzitter van de Raad, de heer Ellemann-Jensen, zei gisteren: wij nemen alle voorstellen van de heer Gorbatsjov serieus. Welnu, willen wij met enig vertrouwen zijn voorstellen serieus nemen, dan zou men van de zijde van de Sovjetunie moeten beginnen met duidelijkheid te scheppen over het recht om de Sovjetunie te verlaten. Een recht waar zeer willekeurig mee wordt omgesprongen. Ten tweede mag ik bij u inleiden de resolutie over de Baltische staten. De volken van de Baltische staten hebben na een zeer lange en bewogen Europese geschiedenis slechts vrijheid gekend in het interbellum van deze eeuw. Het is dan ook te begrijpen dat velen en in het bijzonder jongeren op de verjaardag van het Hitler-Stalin Pact, 23-augustus van dit jaar, weer eens de gelegenheid hebben aangegrepen om te demonstreren voor de eigen vrijheid en het recht op zelfbeschikking én te demonstreren tégen de schending van de mensenrechten in de Baltische staten. Daar is geen vrijheid van meningsuiting, geen vrijheid van godsdienst, geen vrijheid van godsdienstonderricht. Er zijn zeer vele gewetensgevangenen, zowel uit Estland, Letland, als uit Litouwen. Misschien mag ik een paar namen noemen ten behoeve waarvan wij een heel dringend appel doen op de Sovjetunie. Het gaat om: Markt Niklus uit Estland sinds jaren in Siberië gevangen en hij is in zeer zwakke gezondheid. Het gaat om Enn Tarto eveneens uit Estland ; en uit Letland noem ik de voorzitter van de sociaal-democratische partij, de heer Jurius Burmeisters, 69 jaar, eveneens sinds jaren gevangen. Vervolgens zou ik nog de namen willen noemen van twee priesters uit Litouwen : Alfonsas Svarinskas en Sigitas Tamkevicius. Het wordt wat eentonig, maar ook zij zitten al jaren in een Siberisch gevangenkamp. Mijnheer de Voorzitter, wij doen ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de Russische Revolutie een beroep op de Sovjetautoriteiten om de zojuist door ons genoemde alsook alle andere gewetensgevangenen vrij te laten. De heer Christiansen (S). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, namens de Socialistische Fractie wil ik het Parlement aanbevelen voor de twee gezamelijke resolu-
ties te stemmen, die zojuist door mevrouw Boot zijn ingeleid, ter vervanging van de drie ontwerp-resoluties over de situatie in de Sovjetunie. Ik wil met name ten aanzien van de eerste resolutie over emigratie uit de Sovjetunie en het begrip „staatsgeheim" een aantal opmerkingen maken, die in het verlengde liggen van de door mij ingediende ontwerp-resolutie, die mede onderdeel uitmaakt van de gezamenlijke ontwerpresolutie. Evenals anderen juich ik de grotere bereidheid van de Sovjetunie toe om de bepalingen van de Slotakte van Helsinki om de menselijke contacten tussen Oost en West te vergemakkelijken, na te komen. Ik erken ook dat een groot aantal gezinsherenigingskwesties tot een goed einde zijn gebracht. Helaas echter nog veel te weinig. Elke gelegenheid moet dan ook worden aangegrepen om bij de Sovjetautoriteiten te blijven aandringen en kwesties van uitreisvisa ter sprake te brengen en de Sovjetunie eraan te herinneren dat zij het internationaal verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten heeft geratificeerd en het recht van de Sovjetburgers heeft erkend om hun land te kunnen verlaten, indien zij dit wensen. Wij verlangen ook door de Sovjetautoriteiten te worden ingelicht welke betekenis en inhoud zij geven aan het begrip staatsgeheim. Daarom breng ik vandaag hier in het Parlement het geval van de familie Pimonov ter sprake, wat ik overigens ook rechtstreeks heb gedaan bij de delegatie van de Opperste Sovjet, die het Parlement op initiatief van de Socialistische Fractie deze en vorige week heeft bezocht. Ik heb een beroep gedaan en doe dat opnieuw, pm de schaakjpurnalist Vladimir Ivanovitsj Pimonov toe te staan de Sovjetunie te verlaten en herenigd te worden met zijn Deense echtgenote en hun anderhalf jaar oude kind. Deze 32jarige Sovjetburger vormt naar mijn overtuiging geen enkel veiligheidsrisico voor zijn land. De weigering om Pimonov met zijn gezin te herenigen is naar mijn mening je reinste bureaucratie en formalisme en de hele zaak past bijzonder slecht bij de zich positief ontwikkelende betrekkingen tussen de Sovjetunie en Europa. Het is voor mij belangrijk, dat het Europese Parlement deze boodschap tot de zijne maakt, door de gemeenschappelijke ontwerp-resolutie over vrije emigratie uit de Sovjetunie en het begrip staatsgeheim aan te nemen. De heer Münch (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou met betrekking tot de schending van de mensenrechten, met name in Cuba, vier opmerkingen willen 'maken. Ten eerste, het is goed dat het Europese Parlement zich als verdediger van de mensenrechten opwerpt en volgens mij bewijst de grote verscheidenheid van de hier vandaag gevoerde discussie — die van Turkije via de Sovjetunie tot Columbia en Cuba reikt — duidelijk dat wij ons inspannen om geen uitzonderingen op dit principiële standpunt te maken.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/213
Münch Ten tweede, wat de situatie in Cuba betreft, ben ik onaangenaam getroffen door een redenering die ik hier gisteren en vandaag heb gehoord, namelijk dat wij wegens de aanwezigheid van een Cubaanse delegatie hier in de zaal niet over Cuba zouden mogen spreken. Ik ben politiek een heel andere mening toegedaan. Ik denk dat wij, juist omdat wij het geluk hebben dezer dagen Cubanen bij ons te hebben, verplicht zijn op dit onderwerp in te gaan, want ik denk dat het goed is als de Cubanen horen hoe wij als Europees Parlement de schendingen van de mensenrechten in de hele wereld beoordelen en veroordelen. Ten derde, wij weten dat in Cuba in het bijzonder de plantados getroffen zijn. Er zijn ons meer dan honderd gevallen met name bekend. Ik kan thans niet op individuele gevallen ingaan. Mocht het'inderdaad zo zijn—wat tot op heden niet bewezen is — dat de in mijn ontwerp-resolutie genoemde 69-jarige Juan Alberto Valdes Teran ondertussen vrij is, wat hij enkele weken geleden nog niet was, dan is daarmee het algemene probleem nog niet opgelost. Alberto Valdes Teran werd in 1963 tot 30 jaar gevangenisstraf veroordeeld en zit als zwaar ziek man al vele jaren in eenzame opsluiting. Des te beter als hij er nu in is geslaagd vrij te komen. Er zijn andere, soortgelijke gevallen bekend die even erg zijn. Ten vierde:... (Interruptie van links) ...U kunt amendementen op de tekst van de resolutie indienen, waarde collega. Wat u niet kunt doen, is het hele probleem ter zijde schuiven, omdat u uit bepaalde bron — een andere bron dat de mijne — hebt vernomen dat deze ene man vrij is. Het probleem van de schending van de mensenrechten in Cuba blijft bestaan. Ik blijf bij het door mij ingenomen standpunt. Mevrouw Van Hemeldonck (S). — Mijnheer de Voorzitter, ik heb al meerdere malen de aandacht van dit Parlement gevraagd voor de zaak van mevrouw Hélène Passtoors. Hélène Passtoors is een Belgische linguiste die wetenschappelijk onderzoek deed in ZuidAfrika naar de invloed van de koloniserende talen op het Afrikaans en op de Afrikaanse talen. Zij is gevangen genomen en beschuldigd van hoogverraad; zij heeft maanden lang in volledige isolatie gezeten, is ondertussen veroordeeld tot tien jaren gevangenis. Zij zit in een Zuidafrikaanse gevangenis in de meest afschuwelijke omstandigheden. Enkele maanden geleden heeft er een uitwisseling van gevangenen plaatsgehad waarbij een Frans onderdaan, de heer Albertini alsmede een Nederlands onderdaan, de ex-echtgenoot van mevrouw Passtoors, de heer Klaas de Jonge, zijn vrijgelaten en naar Europa konden terugkeren. Wij wensen nu ten zeerste dat mevrouw Passtoors zo vroeg mogelijk en eigenlijk onmiddellijk vrijgelaten wordt en terug bij haar gezin kan zijn en haar wetenschappelijke arbeid kan voortzetten. Wat men haar verweten heeft, is helemaal niet bewezen en in elk geval is de straf verschrikkelijk hoog. Bovendien is het ondenkbaar dat men hoogverraad kan verwijten aan
iemand die.niet eens de Zuidafrikaanse nationaliteit had. De heer Arbeloa Mura (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter; een Argentijns dichter — Juan Gelman — heeft eens twee volmaakte verzen geschreven: „De mensen van El Salvador praten met de eeuwigheid, ze gaan naar de hemel en schrijven: weg met de rampspoed !" De vreugde die wij allen voelden bij het bericht dat de Nobelprijs voor de vrede is uitgereikt aan de president van Costa Rica, Oscar Arias Sanchez, doet ons niet vergeten dat er in die landen van Midden-Amerika nog altijd heerschappen zijn die het pacificatieproces onmogelijk willen maken en verdriet, dood en oorlog zaaien. We hadden het zojuist over Colombia en Cuba; enige dagen geleden spraken we over Haïti en binnenkort zullen we het wel weer over een ander land hebben. Naar het voorbeeld van de nieuwe Nobelprijs, van alle democraten, inclusief — waarom niet ? — de regering van El Salvador, die de vrede tracht te bewerkstelligen en een einde te maken aan de kwelling van haar volk, zeggen ook wij vandaag — zij het dan misschien wat te formeel, in de vorm van ontwerp-resoluties — en roepen wij, schrijven wij : „weg met de ramspoed, laat de door de gewapende strijdkrachten gearresteerde Marta Esperanza Galicia Traeta, een vrouw uit het volk, en Salvador Ubau, lid van de vakbond CCTU, vrij. Ontvoerd : weer een paar mensen méér verdwenen. We schreeuwen: „weg met de rampspoed, leve het leven, leve de vrijheid!". De heer Welsh (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de laatste spreker heeft aangedrongen op de vrijlating van een vrouw in El Salvador. Mag ik hem ervan op de hoogte brengen dat zij op 28 augustus werd vrijgelaten ? De heer Hänsch (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Socialistische fractie wil zoals alle fracties van het Parlement dat wij schendingen van de mensenrechten in alle landen van de wereld, vanwaar ter wereld zij ons ook worden gemeld, onderzoeken. Er zijn geen reservaten. Ook Cuba is geen reservaat. Wij willen en moeten alle beschuldigingen en klachten die ons in verband met Cuba bereiken, onderzoeken en op passende wijze veroordelen. Alleen zal dat wat wij over de schending van de mensenrechten te zeggen hebben des te doeltreffender zijn, naarmate de inlichtingen waarop onze resoluties steunen, correcter zijn. Wij kunnen hier geen resolutie aannemen, als wij over informatie beschikken volgens welke de persoon om wie het gaat, is vrijgelaten. Met de opmerking dat er dan nog andere schendingen van de mensenrechten zijn, kunnen wij hier onmogelijk een resolutie aannemen waarvan de inhoud volgens de laatste inlichtingen niet meer klopt. (Interrupties van het centrum) Ik dacht eerst deze zaak te kunnen regelen door u uw ontwerp-resolutie voor vandaag te laten intrekken,
Nr. 2-356/214
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Hänsch vervolgens rustig inlichtingen in te winnen en dan tijdens de volgende vergaderperiode, als zou blijken dat wat wij weten niet juist is, een besluit te nemen. Daar u het daar aan de andere zijde van het Parlement niet over eens kunt worden, daar u bij uw ontwerpresolutie blijft en ze niet vier weken wil uitstellen, moet ik namens de Socialistische fractie zeggen dat wij tegen de ontwerp-resolutie van de heer Münch zullen stemmen. (Applaus van links) Mevrouw Lenz (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, drie jaar geleden zijn wij met een delegatie onder leiding van de toenmalige voorzitter van het Parlement, Dankert, in Colombia geweest. Wij hebben Colombia toen als een democratisch land begroet en bezocht en ook een lang gesprek met president Betancour gevoerd. Wij weten dat deze president heeft geprobeerd een minnelijke schikking te treffen om eindelijk een einde te maken aan het terrorisme in het land. Wij weten echter opk dat de dingen in dit land sedertdien weer een heel andere wending hebben genpmen. Wij kunnen keer pp keer lezen pver nieuwe terroristische aanslagen en aanvallen van de guerilla, die al tpt de dood van vele burgers hebben geleid. Wat hier zoeven in verband met Cuba is gezegd, namelijk dat de bewijzen altijd maar van één zijde komen, geldt ook voor vele dingen die worden gezegd in deze ontwerp-resolutie, die een compromisamendement wordt genoemd, maar in werkelijkheid identiek is met de ontwerp-resolutie van de heer Boesmans. Wij zijn hier onvoorwaardelijk van mening dat mensenrechten ondeelbaar zijn. Aanvallen of overtredingen van militairen tegen burgers zijn ontoelaatbaar, maar die van guerilla's tegen burgers en anderen evenzeer. Er mogen geen aanslagen worden gepleegd. Maar wij vrezen dat in de democratie Colombia de vicieuze cirkel van Latijns-Amerika — aanslagen, militairen, generaals, gebrek aan democratie — helaas weer op gang gaat komen. Ik geloof niet dat wij met een resolutie die deze democratie veroordeelt het land Colombia een dienst bewijzen. Daarom zou ik mij volledig achter de amendementen van de heer Robles Piquer willen scharen, die dezelfde problemen op veel passender wijze en veel genuanceerder uiteenzet. Ik geloof dat wij juist ook met het oog op de conferentie over LatijnsAmerika, waarop voor het eerst een rapport van Latijnsamerikaanse zijde over de situatie van de mensenrechten in hun landen werd voorgelegd, veel meer helpen door de zaken voorzichtig te formuleren en niet meteen een hele regering te veroordelen, die misschien te zwak is in een vrijwel hopeloze situatie, in de strijd tegen de drughandelaren. En dat de drughandelaren niet van één zijde komen, maar dat allen in de drughandel zijn verwikkeld, weten wij uit het hier in het Parlement besproken verslag over drugs. Het is voor een regering derhalve zeer moeilijk om daar iets aan te doen en ik denk dat wij voorzichtig moeten helpen door te
veroordelen wat veroordeeld moet worden, maar tegelijkertijd de democratische strevingen van de regeringen te verstreken. Dat doet, naar mijn oordeel, de heer Robles Piquer met zijn amendementen. De heer Robles Piquer (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, bijna 40 jaar geleden, in 1948, beleefde Colombia misschien wel de meest tragische momenten uit zijn geschiedenis: de woede-uitbarsting die men „el Bogotazo" noemde, nadat een liberaal leider op barbaarse wijze vermoord was. Sindsdien wordt het Colombiaanse volk door politiek geweld geteisterd ; een volk dat qua cultuur een hoog niveau bereikt heeft, zich beter dan anderen door de economische crisis heenslaat en de druk van de buitenlandse schuld beter weerstaat. De moord nu op Jaime Pardo Leal die kandidaat was van de Patriottische Unie voor het presidentschap van de republiek, herinnert helaas velen aan de tragedie van 40 jaar geleden en aan het feit dat die tragedie leidde tot het plotseling einde van de democratische samenleving. Maar wel moeten we erkennen dat die militaire dictatuur toen door een meerderheid met opluchting werd ontvangen; wij politici mogen immers niet vergeten dat geen enkele maatschappij eindeloos lang een chaotische situatie kan verdragen. Daarom, mijnheer de Voorzitter, moeten we ons niet alleen met veel zorg maar ook met grote ernst verdiepen in de Colombiaanse realiteit. En met de wens om de democratisch autoriteiten te helpen tegen de gewapende troepen, zowel tegen degene die op wrede wijze linkse politici vermoorden als tegen degene die in naam van linkse doctrines op al even wrede wijze de regering vermoorden die door het volk gekozen is. Beide partijen schenden op bloedige wijze de mensenrechten van een groot deel van het goede Colombiaanse volk, net zpals de drughandelaars dat dpen. We mpeten ze helpen om een nationaal pact te sluiten waardoor een burgeroorlog of een militaire staatsgreep alsnog kan worden voorkomen. Dat is er de reden van dat wij niet voor de gezamenlijke resolutie van de Socialistische en de Communistische Fractie kunnen stemmen, tenzij de amendementen die ik namens mijn fractie heb ingediend worden aangenomen. Niet alleen wegens ernstige redenen van reglementaire aard, maar ook omdat wij van mening zijn dat de resolutie in een aantal fundamentele aspecten onvolledig is. Mijnheer de Voorzitter, ook de mensenrechten van het goede volk van Cuba worden met vpeten getreden en wel dppr een andere dictatuur, die de pudste van Amerika is en veel heeft ppgestpken van haar leermeester en belangrijkste financier: de Spvjetdictatuur. Wij allen zijn de heer Münch dank verschuldigd vppr het feit dat dit Parlement voor de eerste keer besloten heeft om een sluier van stilzwijgen omtrent de Cubaanse realiteit op te lichten. We horen dan misschien wel dat er nu een bijna zeventigjarige gevangene, die een kwart eeuw in de gevangenis heeft gezeten wegens overtreding van het verbod op de vrije meningsuiting, in vrijheid is gesteld. Maar ook al is dat zo, dan wijst dat alleen maar op het feit dat er in Cuba sprake is van onderdrukking, van een
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/215
Robles Piquer politiestaat, waar de mensenrechten geschonden worden. De honderdduizenden mensen die in ballingschap leven zijn daar het bewijs van. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, hadden we graag voor de resolutie van mijn collega van de Socialistische Fractie, de heer Arbeloa Muru, ten gunste van een concreet geval in El Salvador willen stemmen. Wij kunnen dat niet doen omdat de resolutie werd ingediend op 9 oktober en omdat volgens sommige bronnen sinds 21 augustus, en volgens andere sinds 29 augustus, één van de twee personen op wie de resolutie betrekking heeft, in vrijheid is gesteld. De heer Trivelli (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, ons standpunt ten aanzien van problemen op het gebied van de mensenrechten is duidelijk. Wij proberen de effectieve vrijlating van politieke gevangenen te bekomen en tegelijkertijd de democratische waarden en beginselen te bevestigen. Wij hebben niet de indruk dat de resolutie van de EVP tot de verwezenlijking van deze doeleinden bijdraagt. Ten eerste wegens een feit waarnaar de heer Hänsch reeds heeft verwezen: volgens betrouwbare berichten zal Alberto Valdes Teran vrij worden gelaten. Voor die vrijlating lijkt alleen nog een inreisvisum voor de Verenigde Staten van president Reagan te ontbreken. Maar wij zijn ook om andere redenen tegen dit soort resoluties. Afgezien van de vraag of deze resolutie, rekening houdend met de betrekkingen tussen de EG en Cuba en de aanwezigheid van een Cubaanse delegatie hier, gelegen komt terzijde gelaten, zijn wij tegen dit stuk, omdat er dingen in staan die niets te maken hebben met de mensenrechten. Er wordt namelijk een algemeen oordeel, waarop ik nu niet wens in te gaan, over het Cubaanse regime in uitgesproken. De toon van de resolutie wordt bovendien onaanvaardbaar waar er wordt gesproken over „maximale druk" en er iets wordt gevraagd wat geen enkele soevereine staat aanvaardt, namelijk een Commissie van onderzoek op zijn eigen grondgebied. Dit alles heeft niets te maken met de mensenrechten. Het zou derhalve goed zijn dat de resolutie werd ingetrokken, aangezien zij niet geschikt is om het voorgenomen doel te bereiken. De heer Nielsen (LDR). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, met alle respect voor de vele gevallen waarin wij hier in het Parlement individuele problemen oppakken, wil ik benadrukken dat de ontwerp-resolutie van mevrouw Boot en anderen, inclusief mijzelf, over de situatie in de Baltische Staten, verlangt om hele landen en volkeren hun vrijheid te verlenen en hun bijzondere positie te erkennen. Het gaat daar om hele landen en volkeren met een eigen geschiedenis, die niet zelfstandig die idealen kunnen nastreven, die wij in deze vergadering wel hebben. Men kan er zich over verbazen dat wij zelf voorstellen dat de Sovjetunie het jubileum van de Russische revolutie viert door amnestie in de Baltische landen te
verlenen. De bijzondere reden daarvoor is dat juist nu de Sovjetunie beweert terug te willen naar de Leninistische idealen. En een van lenin's idealen was dat het Russische volk vrij moest zijn. Voor zover wij weten, probeert men in de Sovjetunie naar dit idee terug te gaan. De onderdrukking van de Baltische volkeren gaat terug naar het Stalin-Hitler-Pact, dat weerzinwekkende akkoord tussen twee dictators. Ik wil een beroep op de Sovjetunie doen om terug te gaan naar de oorspronkelijke idealen. De bevolking van deze staten is in beweging, en de heer Gorbatsjov heeft kortgeleden een speech gehouden over de situatie in de Baltische staten — helaas heeft hij echter vergeten het essentiële punt van de vrijheid van deze volkeren te noemen. Indien het Sovjetregime werkelijk aan de mensen in het Oostzeegebied zou vertellen dat men de vrijheid en de zelfstandigheid, de mensenrechten en de vrijheidsidealen serieus neemt, dan zou het een goed begin zijn als de Sovjetunie het volk van Estland, Letland en Litauen zijn vrijheid en zelfstandigheid zou teruggeven. Dat is een eerste en duidelijke stap, die de Sovjetunie kan zetten om te tonen dat al dat gepraat dat wij van die kant horen, toch iets betekent. De heer Guermeur (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het wordt alsmaar duidelijker dat de terroristische gewelddaden, de repressie, de misdrijven en de gespannen toestand in Zuid-Afrika zijn verergerd ingevolge de tegen dit land getroffen economische sancties. Ik betreur dat de verdedigers van deze sancties, die vooral de bevolking van Zuid-Afrika treffen, hun mislukking weigeren toe te geven. Ik stel voor dat er onmiddellijk een nieuw beleid wordt gevolgd om een einde te maken aan de apartheid in zuidelijk Afrika. Dit beleid moet berusten op niet-aflatende inspanningen om de gewapende conflicten te doen afnemen door de terugtrekking van alle vreemde strijdkrachten uit de landen in dit gebied, door het op gang brengen van onderhandelingen tussen staten en tussen de tegenover elkaar staande partijen in die staten, door de ontwikkelingshulp ten gunste van de zwarte bevolking van ZuidAfrika en de buurlanden op te trekken, door voor de toekenning van die hulp bepaalde afspraken te maken, met name door het op gang brengen van een politiek, economisch en sociaal normalisatieproces als voorwaarde te stellen voor de financiering van hulpverleningsprojecten voor de zwarte bevolking van ZuidAfrika. Ik zou willen dat de apartheid eindelijk echt doeltreffend wordt bestreden en doe daarom een beroep op de Europese staten om af te zien van stereotiepe redevoeringen, die alleen maar dienen om hun geweten te sussen, een positieve ontwikkelingshulpactie op touw te zetten om een einde te maken aan de armoede van de door de economische sancties getroffen zwarte bevolking en tenslotte een dialoog en samenwerking te bevorderen in plaats van, zoals vandaag, openlijk het geweld aan te moedigen. . De heer Arbeloa Muru (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag iets willen ophelderen. Ik heb
Nr. 2-356/216
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Arbeloa Muru zojuist een bericht ontvangen dat afkomstig is van Amnesty International waarin staat dat, zoals collega Welsh aankondigde, Marta Esperanza Galicia Iraeta op 28 augustus inderdaad in vrijheid is gesteld. Ik ben daarvoor heel dankbaar. Dit is een Parlement dat open moet staan voor alle mogelijke inlichtingen, opmerkingen en verbeteringen. Ik beloof een beetje meer ijver aan de dag te leggen bij het verzamelen van mijn informatie. Toen ik mijn resolutie opstelde, zat zij nog gevangen en was er niets over haar bekend. Maar in datzelfde bericht van Amnesty International wordt erkend dat haar aanhouding illegaal en onaangekondigd was — hetgeen wettelijk verplicht is — en dat zij niet binnen 72 uur aan de politie werd overgeleverd. Aangezien ik in de ontwerp-resolutie vraag dat de ministers de nodige stappen ondernemen opdat de regering van El Salvador opheldering geeft over het lot van Marta Esperanza Galicia Iraeta en Salvador Ubau, die nog niet in vrijheid is gesteld, meen ik de ontwerp-resolutie te kunnen handhaven, waarbij ik de heer Welsh hartelijk dank voor de informatie die hij mijn zojuist heeft verstrekt. De heer Staes (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat in de ontwerp-resolutie over El Salvador eigenlijk ook ingegaan zou moeten worden op de zaak van de broer van Vladimir Sinteno, die precies dezelfde „behandeling" heeft ondergaan als Vladimir zelf. Ik wil er nog op wijzen dat onlangs in de cel van Vladimir Sinteno een granaat is gegooid, die een zware explosie tot gevolg had waarbij deze man zeer ernstig werd gewond. De vraag is of hij momenteel over de mogelijkheid beschikt om elementaire medische verzorging te krijgen. Tijdens het bezoek van de delegatie van dit Parlement voor Midden-Amerika in november van vorig jaar, heb ik Vladimir Sinteno in de gevangenis bezocht en zijn relaas aangehoord. Het is het traditionele verhaal dat wij stilaan allemaal uit het hoofd kennen : choquerende mededelingen over weenlange folteringen, afgedwongen verklaringen voor de pers, onmenselijke psychologische druk via dreigementen ten aanzien van zijn familieleden, met namen zijn broertjes en zusjes. Dat allemaal om uiteindelijk druk te kunnen uitoefenen op zijn vader die vakbondsleider in de telecommunicatiesector is en tevens verantwoordelijk is voor de internationale betrekkingen. Verder wik ik ook iets zeggen over een zaak die momenteel in El Salvador aan de gang is. Enige dagen geleden zijn een aantal vluchtelingen uit de kant van Missa Grande de grens overgestoken om terug te keren naar hun thuisland in El Salvador. Ik wil erop wijzen dat die vluchtelingen die gekozen hebben voor repatriëring, met grote vrees zien welke situatie zij zullen pntmpeten in hun thuisstreek. Een aantal anderen hebben niet willen vertrekken pmdat hun vrees te grppt was. Wij mpeten pns dat realiseren en ik zou in dit verband willen voorstellen ook aan de vertegenwoordigers van de Commissie dat het Europese Parlement op meer concrete wijze meehelpt aan deze repatriëring, met dien verstande dat die op basis van vrijwilligheid plaatsvindt
en dat de niet-gouvernementele organisaties daarbij zeker moeten worden betrokken. De heer Pordea (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de in een weinig benijdenswaardige positie verkerende landen in Oost-Europa, vallen uiteen in vier groepen : ten eerste het „gefinlandiseerde" Finland, ten tweede de twee dissidenten die zich van de big brother hebben afgkeerd, Joegoslavië en Albanië, vervolgens de eigenlijke satellietstaten, die het zwaartepunt van het gesovjettiseerde blok vormen, en tenslotte de drie bij de USSR ingelijfde Baltische landen. Ik voeg hieraan toe dat andere Europese landen, met name Polen, Tsjechoslowakije en Roemenië, ook door het Rode Rijk zijn ingepalmd. Wij zullen maar zwijgen over de zware verantwoordelijkheid die sommige landen van de vrije wereld sinds veertig jaar in en voor deze schandalige toestand dragen. De Baltische landen, daar gaat het vandaag alleen over, hebben de sovjetinvasie, de daaropvolgende annexatie en de etnodemografische ingrepen van de bezetter nooit aanvaard. In alle met geweld gesovjettiseerde gebieden is de russificatie uiterst intensief. Zoals iedereen weet, werden en worden de mensenrechten er overeenkomstig het sovjetsysteem voortdurend met voeten getreden. Zowel in het politieke, economische en sociale als culturele leven vinden zonder de minste terughoudendheid schendingen plaats. De Baltische republieken zijn slechts vrij geweest tijdens de enige periode van gerechtigheid die Oost-Europa heeft gekend : de periode tussen beide wereldoorlogen, na de Verdragen van Parijs, toen de wil van de volkeren van dit gebied en de grondbeginselen van de rechten van de mens eindelijk werden geëerbiedigd. Vandaag worden de Baltische nationale culturen onderdrukt. Ideologisch ondergaan deze Europese volkeren de ongehoorde indoctrinatie van het communisme. Dat zij daartegen protesteren is normaal. Zij doen een beroep op de steun van de vrije wereld en in het bijzonder op onze steun. Zij vormen het bewijs dat hun geschiedenis en die van andere veroverde volkeren niet wordt en niet zal worden vergeten. Terugkomend op de actualiteit, de recente initiatieven... De Voorzitter. — Mijnheer Pordea, uw spreektijk is om. De heer Ulburghs (CTDI). — Mijnheer de Voorzitter, ik lees vandaag in een van de gezaghebbendste kranten van Vlaanderen, De Standaard : Sinds de moord zondag op de linkse politieke leider Jaime Pardo Leal is het onrustig in Colombia. Terwijl de regering van president Virgilio Barco bijna een dag wachtte met haar reactie op de belangrijke politieke moord van de laatste jaren, leidt het bekend worden van de dood van Pardo tot protesten, waarbij ten minste vijf doden vielen. De moord op Jaime Pardo is slechts het voorlopig eindpunt in een lange reeks politieke moorden die vooral gericht zijn tegen boerenleiders, vakbondsmensen, academici en journalisten. Daarom dit relaas uit deze krant.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/217
Ulburghs Het proces van democratisering dat in de jaren tachtig in heel Latijns-Amerika aan het rollen is gebracht, kan iedereen tot vreugde stemmen. De internationale druk en isolering van militaire regimes heeft hier zeker toe bijgedragen. Daarom mogen wij onze inspanningen niet opgeven en dienen we te blijven wijzen op het gevaar, de militarisering, dat wil zeggen de blijvende politieke aanwezigheid van het leger in vele Latijnsamerikaanse landen. De Colombiaanse strijdkrachten, althans sommige kringen, dromen ervan de macht te kunnen grijpen. De democratische rechten worden beetje bij beetje uitgehold. De democratische groeperingen worden steeds onderdrukt, ook door de eigen burgerlijke regering die niet durft op te treden tegen de militairen. Daarom wil ik vragen dat de Europese Gemeenschap die landen duidelijk steunt die de democratisering concreet willen waarmaken. Laat ons ook Oscar Arias, de president van Costa Rica, feliciteren met zijn inspanningen voor de vrede, die bekroond werden door de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede hetgeen in dat Midden-Amerika en ook in Zuid-Amerika een teken kan zijn voor blijvende vrede en democratisering. (Applaus) De heer Croux (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, het lot van de mensenrechten blijft een toetssteen voor de verhoudingen tussen Oost en West op het Europese Continent. Ik wil graag een woord zeggen over het standpunt van onze fractie inzake de mensenrechten in die hernieuwde dialoog tussen Oost en West in Europa. Van Sovjetzijde wordt de laatste tijd graag gewezen op het gemeenschappelijke Europa, van de Atlantische Oceaan tot de Oeral. Maar de belemmeringen van vrijheid, verkeer en emigratie blijven muren tussen Oost en West. Wij delen de mening van Andrej Sacharov, wanneer hij zegt dat het nieuwe denken in Moskou ernstig moet worden genomen, en onze fractie doet dat ook. Het is echter een broos en soms contradictorisch proces en precies de arbitraire emigratiewet is daarvan een voorbeeld. Op 10 februari hebben de westerse landen een voorstel gedaan aan de Sovjetunie betreffende mensenrechten en emigratie. Wij hebben in Moskou in maart jl., zowel als vorige week in Brussel, aan de delegatie van de Opperste Sovjet gevraagd welke de reactie van de Sovjetunie is. Het is belangrijk dat zij spoedig en positief reageert. Onze Sovjet-gesprekspartners lieten verstaan dat verbetering aan gang is en dat ook nieuwe wetgeving mogelijk is. Wij dringen daar zeer sterk op aan. Het argument van het zogenaamde staatsgeheim als beletsel voor emigratie kan niet stand houden. Perestrojka is trouwens niet mogelijk, kan niet slagen zonder verbetering ter zake. Joined ventures met westerse ondernemingen, deelname van de Sovjetunie aan westerse technologische project e n — zij vragen zelfs deel te kunnen nemen aan EUREKA —, dat alles vereist mobiliteit en vrijheid. In de snelle evolutie van wetenschap en technologie is het
zinloos de uitreis van een refusenik te weigeren, die meer dan tien jaar uit zijn onderzoekcentrum is gezet, omdat hij naar Israël wilde. Tijdens een gesprek met Braibovski in Moskou heb ik dat zeer duidelijk begrepen. Maar op de eerste plaats zijn het humanitaire en morele redenen die ons bewegen. Op ons Europees continent, van de Atlantische Oceaan tot de Oeral, verwachten wij dat de mensenrechten, de vrijheid — ook de vrijheid van emigratie — snel vooruitgang zullen boeken. Lord Bethell (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de heer Croux heeft heel goed uiteengezet welk het hoofdbezwaar van het Europese Parlement is tegen de Sovjetpraktijk die erin bestaat burgers in de Sovjetunie te houden, zogezegd omdat zij staatsgeheimen kennen die zij aan vreemde mogendheden zouden kunnen onthullen. De Sovjetregering gebruikt deze bepaling al jarenlang, niet alleen om joodse burgers vast te houden en hun emigratie te beletten, maar ook om andere, nietjoodse burgers, zoals Sacharov, te beletten naar het buitenland te reizen. Uit het feit dat de heer Sacharov in 1967 vopr het laatst tpegang had tpt pfficiële infprmatie kan wprden afgeleid hoe absurd dit vpprschrift kan zijn. Welke geheimen kunnen er in 's hemelsnaam bestaan die na zpveel jaren npg enig belang hebben ? In mijn eigen kiesdistrict wpont een uit de Sovjetunie afkomstige familie, waarvan de moeder, die als weduwe alleen in Leningrad woont, al tien jaar probeert te emigreren. Wat was haar beroep? Zij werkte in een telefooncentrale. (Interrupties van links) Ik zou willen dat de geachte leden aan de overkant van de zaal deze zaak behandelen met de ernst die zij verdient. Het gedrag van hun vrienden in Moskou berokkent sommige mensen veel leed. Willen zij alstublieft stil zijn, terwijl deze belangrijke zaak wordt besproken ? De heer Seal heeft niets gedaan om mensen in de Sovjetunie te helpen. De heer Zamyatin, de sovjetambassadeur, antwoordt zelfs niet op desbetreffende brieven en de geachte leden van de Britse Labourfractie zouden er beter aan doen op hun woorden te letten als zij het hierover hebben. (Applaus van rechts) De heer Tomlinson (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik hoop dat u de leden aan de overkant zult vragen de integriteit van de leden van dit Parlement te eerbiedigen in plaats van 32 leden zo maar en bloc te veroordelen. U kunt Lord Bethell misschien vragen uit te leggen welk verschil er bestaat tussen de situatie van Sacharov en die van Peter Wright, wiens boek Spycatcher verboden werd. Wright had omstreeks dezelfde tijd als Sacharov voor het laatst toegang tot staatsgeheimen. (Protest van rechts) De Voorzitter. — Ik geloof niet dat dit een motie van orde was, mijnheer Tomlinson. Het was eerder een punt van discussie.
Nr. 2-356/218
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Ephremidis (COM). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik weet niet welke geheimen van de Sovjetunie de heer Zacharov kent of niet kent, maar ik wil Lord Bethell vragen met het gezag dat hij bezit ervoor te zorgen dat aan de noodzakelijke voorwaarden wordt voldaan opdat de heer Zacharov ons Parlement kan bezoeken om de prijs in ontvangst te nemen die hem is toegekend. Maar tot nu toe stelt u de discussie hierover steeds weer uit, omdat u met alles wat erna is gebeurd vindt dat zijn komst hier u uit propagandistisch oogpunt niets oplevert. Ik wil het echter nu hebben over de ontwerp-resolutie over de situatie van de politieke gevangenen op Cuba. Ik had gedacht dat de Fractie van de Europese Volkspartij deze resolutie zou intrekken, nadat hier de berichten over Juan Alberto Valdes Teran zijn tegengesproken en men heeft vernomen dat deze reeds is vrijgelaten. Niettemin verzoekt men ons met spoed stappen te ondernemen om iemand vrij te krijgen die al vrij is! Vervolgens worden verschillende andere gevallen zonder enig bewijs aangehaald en wordt ons gezegd dat het gaat om mensen die gevangen zitten wegens hun overtuiging, zonder dat een en ander wordt onderbouwd. Het kan best gaan om mensen die terecht gevangen zitten en die door iedere rechtbank van een Lid-Staat van de Gemeenschap eveneens zouden zijn veroordeeld. Dit alles blijft dus erg vraag en wij kunnen dan ook niet voor zo'n resplutie stemmen. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, vind ik het vreemd dat men het Parlement een dergelijke resolutie in het actualiteitendebat voorlegt terwijl men, toen de Cubaanse delegatie hier was, deze zaak heeft besproken en heeft kunnen vaststellen of deze feiten waar zijn of niet. Maar men wilde een provocatie wegens de komst van de Cubaanse delegatie in dit Parlement om moeilijkheden te veroorzaken. Bovendien wenst men dat wij de VN vragen... De Voorzitter. — Het spijt mij, mijnheer Ephremidis, dat ik u in volle vaart moet stoppen, maar uw spreektijd is om. De heer Beyer de Ryke (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal niet zo'n stortvloed van woorden nodig hebben om mijn standpunt te bepalen. Een paar woorden zullen volstaan om de formulering van de door mevrouw Van Hemeldonck ingediende resolutie en het licht dat hierdoor op de affaire Hélène Passtoors wordt geworpen, te betreuren. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken is momenteel in onderhandeling met de Zuidafrikaanse autoriteiten. De heer Tindemans heeft zijn collega Botha zopas in Parijs ontmoet. Daarom lijkt het mij toe dat discretie een oplossing meer zal bevorderen dan een resolutie. Maar dat is niet alles. De resolutie klinkt volgens mij te vergoelijkend. Amnesty International heeft altijd geweigerd Hélène Passtoors in bescherming te nemen, omdat haar daden nooit werden gelijkgesteld met
15.10.87
misdrijven van meningsuiting. Dit neemt niet weg dat haar ex-levensgezel, Klaas De Jonge, die in de Nederlandse ambassade zijn toevlucht had gezocht, meer gelijk heeft gehad en naar zijn land is kunnen terugkeren in het kader van een breed opgezette gevangenenruil waarbij verschillende landen, waaronder Ciskei, betrokken waren. De Nederlandse pers, die dacht dat het om een volledig door de Zuidafrikaanse diensten in elkaar gezette zaak ging, heeft met verbazing gehoord hoe De Jonge er zich van bij zijn aankomst op beroemde zich daadwerkelijk met wapentransport te hebben beziggehouden. Hélène Passtoors heeft het voorbeeld van haar ex-vriend gevolgd. Een leerling kan niet zwaarder worden gestraft dan zijn leraar. Ik pleit derhalve voor vrijlating, maar zal mij onthouden van stemming over een resolutie die zodanig is geformuleerd dat zij naar mijn zin de werkelijkheid te zeer vervormt. De heer Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement heeft zich reeds in 1983 met de Baltische staten beziggehouden en het voor hen opgenomen. Terecht, want de toekomst, respectievelijk het zelfbeschikkingsrecht van de Balten is een kwestie die van groot belang is voor de geloofwaardigheid van Europa en de democratische beginselen. Wij kunnen geen democratie eisen voor overzeese landen die duizenden kilometer hier vandaan liggen, zonder ons te bekommeren om het kolonialisme voor onze huisdeur. De Balten hebben dit jaar nogmaals getoond dat zij echte Europeanen en patriotische aanhangers van hun republieken zijn. Vele burgers werden gevangengezet, omdat zij eerbiediging van de mensenrechten en vrijheid van godsdienst eisten. Wij zijn ze solidariteit verschuldigd, zeker tegenover een regering in Moskou die betrekkingen met ons wenst en van een nieuw begin spreekt. Hoe kunnen wij daar geloof aan hechten, als deze regering ten aanzien van de Balten een stalinistisch beleid blijft voeren ? Wij mogen immers niet vergeten dat Hitler en Stalin samen een einde hebben gemaakt aan de onafhankelijkheid van de Baltische staten. Wij mogen deze misdadige erfenis niet op een vreedzame en wettige toekomst van deze volkeren laten wegen. De heer Gutiérrez Díaz (COM). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, graag wil ik zeggen dat ik mijn volledig kan vereenzelvigen met de eerste overweging uit de ontwerp-resolutie van de heer Münch waarin hij de universele en essentiële geldigheid van de rechten van de mens bevestigd. Maar juist de waarde van die bevestiging vereist dat we verantwoord en streng te werk gaan en aan iedere verleiding moeten weerstaan om deze mensenrechten als politiek instrument te gebruiken. De rest van de resolutie geeft reden tot diepe bezorgdheid, omdat ik vind dat de mensenrechten inderdaad als politiek instrument worden misbruikt en de daarin gegeven informatie niet met de nodige strengheid is gecontroleerd. Er is hier gezegd dat de gevallen waarop men zich beroept zijn opgelost. Er werd echter niet vermeld dat in het geval van de heer
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/219
Gutiérrez Díaz Váldez, Amnesty International eveneens gezegd heeft dat hiet niet om een gewetenszaak ging maar om terrorisme.
resoluties. Ik kan nergens in het Reglement vinden dat dit niet mag. Het kan ongewoon zijn en u misschien niet bevallen, maar er staat in het Reglement dat
Maar afgezien daarvan is het zeer belangrijk dat de delegatie van het Cubaanse parlement onder voorzitterschap van de hier aanwezige Fermín Rodríguez, ons gezegd heeft dat wij naar ze hebben willen luisteren, dat ze respect afdwingen voor hun volksaard, maar dat Cuba openstaat voor de aanwezigheid van alle Europese parlementariërs. Ik meen dat deze verklaring zeer belangrijk is nu de nieuwe situatie in Midden-Amerika de dialoog met al die landen mogelijk maakt, en ik vraag dat zeer speciaal voor Cuba. Derhalve verzoek ik dat deze ontwerp-resolutie wordt ingetrokken.
„de leden of de fracties (...) in onderlinge overeenstemming een gezamenlijke ontwerp-resolutie (kunnen) opstellen".
De Voorzitter. — De gecombineerde beraadslaging is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. De heer Welsh (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik u vragen overeenkomstig artikel 92, lid 4, over de ontvankelijkheid van het compromisamendement over Colombia te beslissen ? Als u het amendement bekijkt, zult u vaststellen dat erin wordt gezegd dat het twee resoluties, één van de Socialistische Fractie en één van de Communistische Fractie en geestverwanten, vervangt. Als u de twee resoluties bestudeerdt, zult u vaststellen dat zij identiek zijn. Ik zou u ten eerste willen vragen of u van oordeel bent dat een resolutie die wordt ingediend om twee identieke resoluties te vervangen en die zelf identiek is met de resoluties die zij vervangt, wel degelijk een compromisamendement is. Volgens mij is dit helemaal geen compromis. Als u dit amendement aanvaardt, vervallen alle door de heer Robles Piquer op de oorspronkelijke tekst ingediende amendementen, zodat het Parlement geen gelegenheid krijgt zich over deze amendementen uit te spreken en gewoon maar voor of tegen de socialistischcommunistische resolutie kan stemmen. Mag ik u eveneens herinneren aan een obiter dictum van de heer Dankert, die ik gisteren — overigens heel duidelijk — heb horen zeggen dat overeenkomstig het Reglement van ons Parlement zoveel mogelijk fracties bij een compromisamendement betrokken moeten zijn. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat u dit zeer serieus zult onderzoeken en dit amendement niet ontvankelijk zult verklaren. De Voorzitter. — Mijnheer Welsh, ik denk dat artikel 64, lid 6, hier van toepassing is. Het bepaalt : „Indien over een en dezelfde actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwestie twee of meer ontwerpresoluties zijn ingediend, kunnen de leden of de fracties die deze hebben ingediend in onderlinge overeenstemming een gezamenlijke ontwerp-resolutie opstellen". Ik begrijp waar het u om gaat. U vraagt, als ik mij niet vergis, of een compromisresolutie ja dan neen precies dezelfde vorm mag hebben als de eerder ingediende
Het is dus aan deze personen, fracties of enkelingen, hier onderling overeenstemming over te bereiken. Ik geloof niet dat het een zaak is waarover het voorzitterschap heeft te beslissen. Dit is mijn interpretatie van het Reglement. De heer Welsh (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, met alle respect voor u, zou ik er u toch op willen wijzen dat amendementen in het algemeen onder artikel 92 vallen. In de kleine lettertjes van dit artikel staat zeer duidelijk: „In gevolge artikel 70, lid 3, staat de ontvankelijkheid van de amendementen ter beoordeling van de voorzitter. Wanneer compromisamendementen worden ingediend (...) beslist de voorzitter van geval tot geval over hun ontvankelijkheid". Ik merk in alle bescheidenheid op dat artikel 92 voorrang heeft boven artikel 70 en u ongetwijfeld het recht en de bevoegdheid hebt om, zo u dat wenst, over de ontvankelijkheid van dit amendement te beslissen. Ik zou u dan ook willen verzoeken dat te doen. De Voorzitter. — Naar mijn mening is dit geen amendement, maar een ontwerp-resolutie en mensenrechtenkwesties vallen hoe dan ook onder artikel 64. Dat is mijn beslissing. De heer Croux (PPE). — Voorzitter, ik denk dat u het recht van amendering niet uit het oog mag verliezen. De heer Robles Piquer heeft serieuze amendementen ingediend maar nu wordt de resolutie-Boesmans voorgesteld als een compromisamendement, terwijl ze dat in feite niet is. Het is de originele, ongewijzigde resolutie-Boesmans waarover gestemd wordt. Als dat het geval is, moeten de amendementen van Robles Piquer ontvankelijk zijn en moeten wij daarover kunnen stemmen. Dat is ook een heilig recht van het Parlement. Parlementsleden kunnen amenderen. De originele tekst van de heer Boesmans is volstrekt niet veranderd door de mede-ondertekening van de heer Cervetti. Er moet dus gestemd worden over de amendementen van'Robles Piquer. Mevrouw Cinciari Rodano (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat uw interpretatie juist is. Bij de opstelling van de nieuwe tekst van het vroegere artikel 48, thans artikel 64, heeft de Commissie Reglement duidelijk de bedoeling gehad een onderscheid te maken tussen de op deze mamier ingediende ontwerpresoluties en de amenderingsprocedure van artikel 92. Dit artikel handelt niet over cpmpromisteksten, maar over door meerdere leden of fracties ingediende gezamenlijke ontwerpresoluties. Meerdere leden of
Nr. 2-356/220
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Cinciari Rodano fracties kunnen derhalve ook de tekst van één van de indieners als de gezamenlijke tekst beschouwen. Het gaat inderdaad niet om amendementen, maar om resoluties die de eerder ingediende resoluties vervangen. De interpretatie van de Voorzitter inzake de ontvankelijkheid van deze resolutie en het feit dat zij niet geamendeerd kan worden, is dus geheel en al correct. De heer De Vries (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u met klem rekening te houden met wat de heer Croux zoeven heeft gezegd. Het probleem met de compromisresolutie van de Socialistische en de Communistische Fractie is dat er geen rekening meer kan worden gehouden met de op de resolutie-Boesmans ingediende amendementen. Daar het compromisamendement evenwel identiek is met de oorspronkelijke resolutie-Boesmans, lijkt dit ons een misbruik van de procedure van de zijde van de Socialistische en de Communistische Fractie. U, mijnheer de Voorzitter, hebt het recht, ja de plicht de rechten te verdedigen van individuele parlementsleden die een resolutie wensen te amenderen. Dit recht staat op het spel wegens de parlementaire kunstgreep waarvan de Socialistische en de Communistische Fractie zich in dit geval hebben bediend. De heer Langes (PPE). — (DE) Voorzitter, ik vraag aan de Socialistische en de Communistische Fractie : wilt u met een kunstgreep verhinderen dat er over de amendementen-Robles Piquer kan worden gestemd? Dan moet u dat ook openlijk zeggen, want volgens het Reglement kan de Voorzitter beslissen dat het om een compromisresolutie gaat en dan vallen de amendementen-Robles Piquer weg. Maar u hebt zelf toegegeven dat de ontwerp-resolutie geen woord van de oorspronkelijke ontwerp-resolutie afwijkt en dat Robles Piquer zijn amendementen alleen niet pp de cpmpromisresplutie kpn indienen. U bedient zich dus van een parlementaire kunstgreep, pmdat dit u niet bevalt. Als u werkelijk dempcratisch wilt zijn, mpet u deze amendementen tpelaten. In dat geval zullen wij het snel eens zijn. (Applaus) De heer Hänsch (S). — (DE) Voorzitter, ik geloof dat de bepalingen van het Reglement deze procedure formeel gezien toelaten. Maar het is natuurlijk juist dat het Parlement de mogelijkheid moet hebben over amendementen te stemmen. Daarom stel ik voor dat wij ons vandaag over de gezamenlijke ontwerp-resolutie uitspreken en ook over de amendementen van de heer Robles Piquer stemmen. Het Bureau en de ter zake bevoegde Commissie Reglement zouden daarenboven een einde moeten maken aan deze onduidelijkheid in het Reglement, zodat wij duidelijk weten hoe wij voortaan in soortgelijke gevallen te werk moeten gaan. Dat is mijn voorstel, mijnheer de Voorzitter. (Levendig
applaus)
De Voorzitter. — Ik denk dat ik dit voorstel in de gegeven omstandigheden aan het Parlement zal voorleg-
gen. Zijn de leden het ermee eens dat wij dit thans voor één keer zo regelen en vervolgens deze hele zaak naar de Commissie Reglement verwijzen, omdat dit toch een deel van het Reglement lijkt te zijn waarover veel onduidelijkheid bestaat ? Als het Parlement het daarmee eens is, zullen wij op basis van deze specifieke resolutie verder werken, maar niettemin over de amendementen van de heer Robles Piquer stemmen. (Het Parlement keurt dit voorstel goed) De heer Staes (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, ik wil inderdaad dat hier duidelijkheid over komt. Ik wil ter informatie hieraan toevoegen dat een paar maanden geleden, toen wij met onze fractie exact in dezelfde positie verkeerden als degenen die nu eisen dat er gestemd wordt over een tekst als amendement, deze mensen precies een tegenovergestelde stelling hebben ingenomen. Daar moet duidelijkheid over komen. De heer Münch (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben vandaag lang over vraagstukken op het gebied van de mensenrechten gediscussieerd. Mensenrechten zijn altijd een kwestie van waardigheid van de persoon en waardigheid van de persoon heeft iets te maken met de manier waarop je met elkaar omgaat. Ik heb vandaag van de sprekers van de fracties gehoord dat er in het geval van Alberto Valdes Teran verschillende inlichtingenbronnen bestaan. Zoals ik verheugd heb vastgesteld, hechten de meeste sprekers er waarde aan dat wij onderzoeken of deze zaak inderdaad, zoals uit één van de inlichtingenbronnen is vernomen, ondertussen door de vrijlating van Alberto Valdes Teran is opgelost. Ik zou mij gaarne bij dit voorstel willen aansluiten, omdat ik het verstandig vind. Ik voeg hier evenwel uitdrukkelijk — en natuurlijk zonder enige ironie — aan toe dat mijn inlichtingenbron niet de Cubanen, maar achtenswaardige leden van de Internationale Vereniging van de rechten van de mens waren. Na de toezegging van het lid van de Socialistische Fractie trek ik dan ook voor vandaag mijn resolutie in, daar wij tijdens de volgende vergaderperiode van oktober opnieuw over deze zaak kunnen discussiëren voor het geval dat zij toch niet opgelost mocht zijn. Ik denk dat dit een kwestie van eerlijk met elkaar omgaan is. (Applaus) De heer Hänsch (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Münch namens de Socialistische Fractie willen danken voor de faire samenwerking tussen collega's en fracties en geef hem namens mijn fractie de verzekering dat wij, als onze inlichtingen niet zouden blijken te kloppen, tijdens de volgende vergaderperiode van het Parlement zijn resolutie niet alleen zullen steunen, maar ook alles zullen doen om ze te verscherpen, omdat wij ons in dat geval persoonlijk bedrogen zullen voelen. (Applaus)
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Trivelli (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter', ik wil alleen maar onderstrepen dat wij alle waardering hebben voor de aankondiging van de intrekking van de resolutie van de heer Münch over de situatie van de politieke gevangenen op Cuba. (Bij de stemming heeft het Parlement zijn goedkeuring aan: — een gemeenschappelijke resolutie (') waardoor de ontwerp-resoluties doc. B2-1019/87 en B2-1032/87 worden vervangen door een nieuwe tekst; — de resoluties doc. B2-1016/87, 1065/87 en B2-1023/87;
B2-1031/87,
B2-
— een gemeenschappelijke resolutie (2) waardoor de ontwerp-resoluties B2-10071871 rev. en. B2-1014/87 worden vervangen door een nieuwe tekst; — de resoluties doc. B2-1052/87 en B2-1017/87)
VOORZITTER: LORD PLUMB Voorzitter Natuurrampen De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende ontwerp-resoluties : — (doc. B2-1003/87) van de heer Compasso, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de ernstige gevolgen van de aanhoudende droogte en de waterschaarste in Midden- en Zu id-Italië; — (doc. B2-1004/87) van mevrouw Veil, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de ramp in Medellin in Colombia; — (doc. B2-1018/87) van de heer Cano Pinto, namens de Socialistische Fractie, over de natuurramp in Colombia; — (doc. B2-1069/87) van de heren de la Malène de Guermeur, namens de Fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten, over de ramp in Colombia; — (doc. B2-1012/87) van de heer Romera i Alcazar, namens de Europese Democratische Fractie, over de stortregens in Catalonië; — (doc. B2-1030/87) van de heer Sanz Fernandez e.a., over de stortregens en de overstromingen in Catalonië en Valencia begin oktober; — (doc. B2-1034/87) van de heer Muns Albuixech e.a., namens de Liberale en Democratische Fractie, over t1) Resolutie van de leden Boesmans en Arbeloa Muru, namens de Socialistische Fractie, Cervetti e.a., namens de Communistische Fractie en geestverwanten. 2 ( ) Resolutie van de leden Boot, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, Christiansen, namens de Socialistische Fractie, Prag, namens de Europese Democratische Fractie, en Veil, namens de Liberale en Democratische Fractie.
Nr. 2-356/221
de overstromingen in Catalonië, op Mallorca en in de Languedoc-Roussillon ; — (doc. B2-1054/87) van mevrouw Ferrer i Casals en de heer Klepsch, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over de stortregens en overstromingen die op 4 , 5 en 6 oktober 1987 het mediterrane gebied van Spanje en vooral Catalonië en de Balearen hebben geteisterd; — (doc. B2-1058/87) van de heer Cervera Cardona, namens de Fractie voor technische coördinatie en verdediging van onafhankelijke groeperingen en leden, over de schade veroorzaakt door de zware storm in het Spaanse Middellandse-Zeegebied ; — (doc. B2-1059/87) van de heer Maffre-Baugé, namens de Communistische Fractie en geestverwanten, over spoedhulp naar aanleiding van het noodweer in de mediterrane gebieden van Frankrijk en Spanje; — (doc. B2-1066/87) van mevrouw Dupuy e.a., namens de Fractie van vernieuwers en verenigde Europese democraten, over de stormschade in het Middellandse-Zeegebied ; — (doc. B2-1043/87) van de heer Miranda da Silva e.a., namens de Communistische Fractie en geestverwanten, over steunmaatregelen ten behoeve van de onlangs door hevig noodweer getroffen regio's in Noord-Portugal. De heer Compasso (LDR)'. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, sinds een groot aantal jaren doet zich in Italië, en met name in de streken in het zuiden en midden van het land, een zeer ernstig natuurverschijnsel voor : aanhoudende droogte en de noodsituatie die daardoor ontstaat in de drinkwatervoorziening en de voorziening van water voor de landbouw. Dit jaar heeft de aanhoudende droogte zeer veel schade aangericht in de zuidelijke streken van het land: Abruzië, Molise, Calabrie, Basilicata, Puglia en vooral in Campania, een grote stad als Napels en de eilanden rondom Napels. Er bestond een noodsituatie in de drinkwatervoorziening in Agrigento, een grote stad in Sicilië, waar vijftig dagen lang geen water was. Dit alles heeft zeer ernstige en schadelijke gevolgen voor het ecologisch evenwicht en het milieu. Derhalve hebben wij namens de Liberale en Democratische Fractie deze ontwerp-resolutie voor het actualiteitendebat ingediend waarin wij de Commissie verzoeken een adequaat hulpprogramma uit te werken en een oplossing te vinden voor de ernstige gevolgen van de noodsituatie in de drinkwatervoorziening en de voorziening van water voor de landbouw. We verzoeken de Commissie derhalve om met spoed en efficiëntie op deze ernstige problemen in de zuidelijke streken te reageren. De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het bieden van een oplossing voor de gevolgen van natuurrampen valt niet onder de
Nr. 2-356/222
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Cheysson doelstellingen van het financieringsinstrument. Maar de investeringen in irrigatiewerken, watervoorziening en waterleidingen, vooral in de zuidelijke streken van de Gemeenschap, en dus in Italië, worden gefinancierd door het EOGFL, afdeling Oriëntatie, door het Regionaal Fonds en door de EIB. De omvang van deze financiering zal toenemen naarmate alle financieringsinstrumenten, zoals gepland, per 1992 zullen worden uitgebreid en de achterstand van deze achtergebleven gebieden en aandachtsgebieden wordt ingelopen. De heer Cano Pinto (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt erop alsof het Colombiaanse volk nog geen problemen genoeg heeft — dit volk dat onophoudelijk geteisterd wordt door politieke moorden, zoals we nog onlangs hebben meegemaakt met Jaime Pardo Leal, dit volk zonder stabiliteit wegens de handel in verdovende middelen, de koffiemafia, de parellelle machten, het sociale onrecht en de armoede — want, alsof dit alles nog niet genoeg was, op 27 september werd de stad Medellin getroffen door een aardverschuiving die 600 inwoners heeft gedood en verscheidene duizenden mensen totaal ontredderd heeft achtergelaten, de armsten uit Medellin, het uitvaagsel uit de buitenwijken van een arme stad, werklozen, bewoners van ongastvrije wijken, een bevolking aan wie de wreedheid van de natuur mogelijk een dienst bewees door haar met een tragische doch snelle dood te decimeren, omdat zo'n leven niet de moeite was om geleefd te worden. Mijnheer de Voorzitter, alsof de gesel van de politieke en sociale calamiteiten waaronder het Colombiaanse volk te lijden heeft nog niet genoeg was, heeft een aardverschuiving duizenden colombianen in de Cordillera central van het Andesgebergte in een totaal ontredderde toestand gebracht. De stad Medellin rouwt om een onontkoombare tegenspoed voor dit volk van vreedzame boeren met een matriarchale cultuur. Medellin, de hoofdstad van Antioquia van de Andes, een gebied dat men ooit Nieuw Castilië noemde, is nu een plaats van verlatenheid, van puin, van de dood. De stad Medellin heeft dringend hulp nodig van de Europese Gemeenschap. De Europese Gemeenschap met al haar overschotten, die soms verworven zijn door middel van schandelijke frauduleuze praktijken, zoals onlangs nog werd aangetoond door de Rekenkamer, mag die hulp niet weigeren, ze mag zich ook niet afwenden van de smart van dit Colombiaanse volk dat, om een Nobelprijswinnaar voor literatuur te citeren, „vandaag meer nog dan gisteren alleen maar de zon en de miserie in de armen kan sluiten". Dit is wat gevraagd wordt in deze resolutie, waar, naar ik hoop, u allen voor zult stemmen.
begroting ten belope van 25 000 Ecu verleend, precies dat wat de Colombiaanse regering gevraagd had. Dit is de tweede catastrofe in korte tijd. Vorig jaar november in Armero kwamen 20 000 mensen om het leven en werden 50 000 mensen het slachtoffer van een vulkaanuitbarsting die een enorme aardverschuiving veroorzaakte. Wij hebben toen als spoedactie de volgende dag reeds 500 000 Ecu ter beschikking gesteld van de Colombiaanse regering. Hierop volgde op 20 november een uitgebreidere hulpactie ten bedrage van 1,5 miljoen Ecu. Het is duidelijk dat ook op deze eerste spoedhulp voor Medellin, hulp op grotere schaal zal volgen. Wij hebben iemand van de Commissie naar Medellin gezonden. Wij hebben de Colombiaanse regering benaderd en wij wachten op haar aanwijzingen zodat wij deze eerste spoedactie kunnen voortzetten. De heer Romero i Alcazar (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, precies 20 jaar geleden vond in Catalonië de groptste natuurramp plaats die ik me kan herinneren. Bij de pverstromingen van 1962 vielen 1 200 dpden, ongeveer 1 000 mensen werden vermist en er ontstond een schade van meer dan 200 miljoen pesetas tegen de huidige waarde. Toen ik een week geleden in Londen deze ontwerp-resolutie opstelde, deed ik dat dan ook met een tweeledig gevoel : de droefenis over de tragische overstromingen op 3 en 4 oktober en de opluchting over het feit dat de ramp niet dezelfde afmetingen aannam als in 1962. Maar degene die het slachtoffer wordt van een natuurramp denkt, en terecht, dat hem niets ergers had kunnen overkomen. De inventaris van de schade spreekt duidelijk voor zich. Bij de overstromingen kwamen veertien mensen om het leven onder wie vijf huisvaders, en er worden 2 personen vermist. De schade aan de infrastructuur is groot. Autowegen en spoorlijnen werden vernield, bruggen zijn ingestort, irrigatiekanalen zijn verwoest, de oeverbescherming van een aantal rivieren heeft het begeven en elektrische leidingen zijn gebroken. Meer dan 400 gezinnen hebben door de overstromingen materiële en persoonlijke schade geleden. De grootste materiële schade werd toegebracht aan de agrarische sector. Naar schatting is in de kustgebieden 80 of 100 % van de oogst van tuinbouwgewassen, 60 tot 80 % van de wijnbouw en ruim 50 % van de oogst van citrusvruchten verloren gegaan. De oogstverliezen in het binnenland zijn iets minder maar liggen nog altijd boven de 5 0 % .
(Applaus)
Er zijn, mijnheer de Voorzitter, dus verschillende honderden burgers die in 48 onheilspellende uren 50 à 80 % van hun jaarinkomen hebben verloren.
De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de aardverschuiving in Medellin veroorzaakte 450 doden en vermisten en trof 1 500 mensen. Dat is inderdaad een ernstige situatie. Deze ramp vond plaats op 27 september. Op 30 september werd spoedhulp uit hoofde van artikel 950 van de
Ik had deze vergadering graag de exacte cijfers van de geleden verliezen verstrekt, maar gezien de acute situatie ten gevolge van de tragedie is dat onmogelijk. Ik kan u wel mededelen dat de verliezen niet onder de 8 miljard pesetas zullen liggen en mogelijk zelfs 12 miljard zullen bedragen. Hoewel in mijn pntwerp-resplutie uitsluitend Catalpnië vermeld wprdt, zpu ik graag zien dat men ppk
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/223
Romero i Alcazar denkt aan de schade die is veroorzaakt in de streken van Valencia, de Balearen en het Zuiden van Frankrijk, waarover andere ontwerp-resoluties handelen en waarvan ik op het moment dat ik mijn ontwerpresolutie opstelde niet op de hoogte was. We doen dus een beroep op het begrip en de solidariteit van deze Vergadering en vragen om deze ontwerpresolutie aan te nemen. Wij verzoeken de Commissie en de Raad dezelfde fijngevoeligheid aan de dag te leggen die hen kenmerkte bij soortgelijke omstandigheden en te zorgen voor de nodige economische middelen om hulp te bieden aan degenen die getroffen zijn en worden door de gevolgen van deze zo tragische gebeurtenis. Namens degenen die hoopvol vertrouwen op de hulp van de Gemeenschap, dank ik bij voorbaat de parlementsleden, de Commissie en de Raad. De heer Sanz Fernandez (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in aansluiting op het betoog van de heer Romera i Alcázar wil ik nog een aantal cijfers noemen inzake de verliezen in de streken buiten Catalonië en met name in de streek Valencia, waar tijdens de eerste dagen van oktober hagelbuien ernstige schade hebben toegebracht aan de economie van Valencia. De landbouw van o.a. Ribera Alta, Campo de Liria of Pinalopo heeft zeer ernstig geleden; hetzelfde geldt voor de teelt van citrusvruchten, tuinbouwprodukten en druiven. De totale schade in een gebied van zo'n 8 000 hectare wordt geschat op meer dan drie miljard pesetas, alleen al in de Valenciaanse landbouw. Derhalve ben ik van mening dat aangezien overeenkomstig het Reglement uitsluitend één ontwerp-resolutie over dit onderwerp in stemming kan worden gebracht, het zeer wenselijk zou zijn om de meest vergaande ontwerp-resolutie te kiezen — en dat is niet de mijne en zeker niet die van de heer Romero i Alcázar, omdat zijn tekst alleen betrekking heeft op Catalonië. Ik wil voorstellen om over de ontwerp-resolutie van de heer Cervera te laten stemmen, omdat die betrekking heeft op alle schade die het noodweer in het Middellandse Zeegebied veroorzaakt heeft. Ik meen dat dit rechtvaardiger zou zijn en wel om te voorkomen dat sommige gebieden die ernstig onder het noodweer, de regen of de hagel geleden hebben, van de wenselijke communautaire hulp verstoken zouden blijven. De heer Maher (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u zeer wel weet, kom ik niet uit Catalonië, noch uit een van de andere gebieden die door deze overstromingen en rampen getroffen zijn, maar als vertegenwoordiger van de Liberale en Democratische Fractie wil ik solidariteit betuigen met de mensen die door deze natuurrampen zwaar getroffen zijn. Het is moeilijk in te schatten hoe ernstig een situatie kan zijn, tenzij je het zelf meemaakt. De landbouwers, van wie er velen toch al niet in een goede financiële situatie verkeerden, hebben zware verliezen geleden. Mijnheer de Voorzitter, u als landbouwer weet hoe ernstig de schade aan een oogst kan zijn, juist als hij klaar is om binnengehaald te worden. En dit is nu precies wat in veel
van deze gebieden gebeurd is. Niet alleen de boeren gemeenschap heeft verlies geleden, maar ook veel andere mensen: er zijn huizen die totaal verloren zijn gegaan, weggespoeld zelfs en er zijn menselijke slachtoffers gevallen. Dit Parlement zou toch wel een zeer koele plek zijn als het niet zou besluiten op een positieve en humane wijze te reageren en de Commissie met klem te verzoeken om alles te doen wat onder de gegeven omstandigheden in haar vermogen ligt om op zijn minst de geleden verliezen enigszins te compenseren. Natuurlijk is het onmogelijk om de verliezen die de mensen in deze streken gelden hebben helemaal goed te maken, maar er zou toch in ieder geval iets gedaan moeten worden Om ze in staat te stellen weer een enigszins normaal leven te leiden. Ik moge er ook op wijzen dat iets dergelijks in deze streken weliswaar niet veel gebeurt, maar dat het toch niet zonder precedent is. Er zou een onderzoek moeten worden ingesteld om te bekijken wat er moet gebeuren om de gevolgen van dergelijke natuurrampen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, zodat de mensen beter zijn voorbereid en de infrastructuur verbeterd wordt. In dat geval zouden we er zeker van kunnen zijn dat als het weer gebeurt, wat waarschijnlijk is, de verliezen tot een minimum beperkt kunnen worden. Ik vraag de Commissie met klem om iedere actie te ondernemen die in haar vermogen ligt. Mevrouw Ferrer i Casals (PPE). — (ES) Graag zou ook ik mij aansluiten bij al degenen die me zijn voorafgegaan, en de solidariteit van dit Parlement vragen voor die streken van Spanje aan de Middellandse Zee en, zeer in het bijzonder, de kust van Catalonië, die zwaar getroffen zijn door de stortregens die de eerste dagen van oktober gevallen zijn. Ze hebben enorme schade aangericht die zonder de royale hulp van de Gemeenschap nauwelijks zal zijn goed te maken. Via deze resolutie en via de desbetreffende resoluties verzoek ik dan ook om deze hulp. Ik vraag dat bovendien uit naam van het Catalaanse volk. Ik wil eraan herinneren dat dit gebied — vooral Alto Ampurdan — vorig jaar al zwaar getroffen werd door een verwoestende bosbrand en dat dat juist voor een groot gedeelte de hoge omvang van de huidige schade heeft veroorzaakt. Er is immers een dubbel effect: enerzijds de ontbossing ten gevolge van de brand en anderzijds de enorme overstromingen. Dit alles heeft een groot aantal wegen, irrigatiekanalen en oeverbeschermingen van rivieren verwoest. De landbouwgrond heeft in veel gevallen te lijden gehad van hevige corrosie, terwijl in ander gevallen de grond bedekt is met lagen slib die een diepte van een meter bereiken. Aan dit alles moeten nog de verliezen van de oogsten worden toegevoegd, vooral de volledig verwoeste druiven- en maïsoogst, alsook de schade aan de toeristische infrastructuur, die vooral aan de Costa Brava ook zeer aanzienlijk is. Dat alles is er de reden van dat ik, samen met mijn collega's die voor mij reeds aan het woord geweest zijn, om de solidariteit van dit Parlement verzoek en dat ik de Commissie vraag om de
Nr. 2-356/224
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Ferrer i Casals nodige middelen beschikbaar te stellen om deze catastrofe zoveel mogelijk te verzachten. Ik sluit me natuurlijk aan bij het voorstel om een resolutie op te stellen die zo veelomvattend mogelijk is en die op alle getroffen streken betrekking heeft. De heer Cervera Cardona (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het beschrijven van afschuw en verdriet is een taak waarmee veel grote namen uit de wereldliteratuur zich al vaak hebben beziggehouden. Mijn landgenoot Blasco Ibanez bij voorbeeld, met zijn werk „Los Quatro Jinetes del Apocalipsis". Wij politici hebben echter niet het recht om apocalyptische redevoeringen te houden. Wij zijn verplicht om de realiteit waarin de burgers met hun frustraties en vreugden iedere dag opnieuw leven, voor de verschillende parlementaire fora waarin wij onze politieke activiteiten ontwikkelen te brengen, waarbij de frustraties opgelost moeten worden en de vreugden zoveel mogelijk in stand gehouden. Gezien dit alles wil ik vandaag deze Vergadering verzoeken om eens temeer te laten zien dat solidariteit altijd een basiskenmerk geweest is — dat nog is en ook zal blijven — van de Europese Gemeenschap. Zoals u weet is het Middellandse Zeegebied van mijn land de twee afgelopen weekends gegeseld door hevige stormen, waarbij veertien mensen om het leven zijn gekomen, twee personen vermist zijn en verschrikkelijke materiële schade is aangericht. Het is duidelijk dat afschuw en ongeluk geen rekening houden met de zondagsrust. Gelukkig kennen velen van u om uiteenlopende redenen mijn land zeer goed ; sommigen van u zelfs beter dan de gemiddelde Spanjaard. Daarom ben ik ervan overtuigd dat u zeer goed heeft kunnen inschatten hoe dramatisch de gevolgen van deze verschrikkelijke gebeurtenis zijn in een gebied dat men heel goed de „moestuin van Europa" kan noemen, aangezien er een groot gedeelte van de produktie van tuinbouwgewassen en citrusvruchten geconcentreerd is. Ik wil eraan herinneren dat het niet de eerste keer is dat deze gebieden getroffen worden door rampen, maar dat het wel de eerste keer is na de toetreding van Spanje tot de Europese Gemeenschap. Ik wil tenslotte de heer Sanz Fernandez danken voor zijn politieke edelmoedigheid, omdat hij van mening is dat mijn ontwerp-resolutie het meest vérgaand is en handelt over alle geleden schade in het Middellandse-Zeegebied. Mevrouw Dupuy (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, na al degenen die hebben gesproken over andere streken, moge ik de aandacht van de Vergadering vestigen op de nieuwe ramp die het Zuiden van Frankrijk, met name het departement Alpes maritimes, heeft getroffen. Door een combinatie van stortregens en een storm met windsnelheden van 130 km/u, waardoor er op zee een enorme storm ontstond, veranderden de kustrivieren die in dat gebied zeer talrijk zijn in een stortvloed van water en liepen huizen volledig onder.
Op sommige plaatsen moesten automobilisten hun wagen verlaten en verder zwemmen, omdat het water zo enorm gestegen was. Ook verdient het vermelding dat de grond die door de branden van vorig jaar verwoest is, nog niet stabiel is omdat er nog niet voldoende tijd is geweest voor nieuwe vegetatie. Daarom zijn rotsen en grond van de hellingen gestort. Wegen werden afgesneden, muren stortten in, bomen werden ontworteld, kabels kwamen onder water te staan, gigantische hoeveelheden modder stroomden binnen in huizen, campings en zelfs in scholen en bejaardentehuizen. De verwoestingen zijn enorm geweest. De landbouwers, eerst door de vorst getroffen en daarna door de branden, hebben ook grote schade opgelopen. Hele lagen slib zetten zich af op de velden. Bovendien heeft de hagel de gewassen volledig verwoest en de wijn- en boomgaarden hevig aangetast. Meer dan 165 mm water in 48 uur! Op sommige plaatsen is in een paar dagen de helft van de regen gevallen die normaal in een jaar valt. We treuren om het verlies van mensenlevens, om een bevolking die zwaar geteisterd is en die in overgrote haast onder zeer moeilijke omstandigheden onderdak kreeg in alle omliggende dorpen. Alle steden, waaronder Cannes, hebben in de gemeentehuizen noodverblijven ingericht die drie dagen en drie nachten gefunctioneerd hebben om het hoofd te kunnen bieden aan dramatische noodsituaties. Uiteraard hebben zij zich gewend tot de Franse regering om tot rampgebied verklaard te worden. Ik heb de prefectuur van het departement Alpes maritimes vragen gesteld. Men was nog niet op de hoogte van de precieze omvang van de schade, maar werkt aan een inventarisering en becijfert de schade op tientallen miljoenen franken. Namens mijzelf en namens mijn fractie verzoek ik de Europese Gemeenschap om een gebaar van solidariteit en om financiële spoedhulp. De heer Marques Mendes (LDR). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, dit is de eerste keer dat ik het woord voer in dit Parlement nadat ik op 19 juli rechtstreeks ben verkozen als parlementslid, en sta mij toe dat ik u, alsmede al mijn collega's, bij deze gelegenheid mijn gelukwensen overbreng; ik wil ook mijn waardering voor u allen tonen, evenals mijn volledig inzet voor dit grandioos werk dat het Europa van de burgers is. Het is mijn taak hier en nu het woord te voeren, jammer genoeg, om verslag uit te brengen over een recente en tragische ramp die mijn land heeft getroffen, nl. een verschrikkelijke storm die is losgebarsten boven een gemeente in het Noorden, Vila da Feira. Op een droevige wijze zijn in enkele minuten tijd verscheidene bedrijven tot ruïnes en brokstukken geworden, werden enkele boerderijen vernield en zagen enkele honderden gezinnen hun huizen, goederen en inkomsten ernstig bedreigd of beschadigd, al dan niet geheel verloren. Deze storm heeft enorme schade toegebracht en heeft een funeste weerslag op de economie in deze regio die gedurende een lange periode de betrokken hardwerkende bevolking zal trefffen, die erg veel heeft
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/225
Marques Mendes bijgedragen tot de toenemende economische en sociale ontwikkeling van deze streek en van het hele land. Tegenpver een dergelijke ramp kan de Gemeenschap, het Europa van het humanisme en van de solidariteit niet onverschillig blijven. Daarom willen we de Commissie wijzen op de dringende noodzaak om adequate maatregelen te nemen ten einde het leed van deze Portugese regio en van de respectieve getrokken bev.olkingsgroepen te verminderen. Via dergelijke maatregelen, met inbegrip van financiële hulp, kan dat men zo snel mogelijk beginnen met de heropbouw van de vernielde bedrijven en het veiligstellen van talrijke arbeidsplaatsen die thans in gevaar zijn, zonder de beschadigde huizen te vergeten. Een grote actie van de Gemeenschap zou eert bewijs temeer zijn dat zij altijd ten dienste staat en wil staan van de burgers, met name in moeilijke periodes. Solidariteit is en mag immers geen hol woord zijn voor de Gemeenschap, die hoofdzakelijk ontstaat, gegroeid en verstrekt is overeenkomstig diezelfde solidariteitsprincipes. Zo moet de aanneming van deze resolutie door dit Parlement, evenals de uitvoering ervan door de Commissie, niet worden beschouwd als een daad van louter liefdadigheid en menslievendheid, maar als de rechtvaardige uitvoering van de communautaire plicht tot solidariteit en broederlijkheid. De heer Cheysson, lid van de Commissie — (FR) Mijnheer de Voorzitter, als er zich gebeurtenissen voordoen die zo ernstig zijn, moet de Gemeenschap uiteraard solidair zijn met de slachtoffers van deze klimatologische rampen. Uitgaande van de beschikbare informatie heeft de Commissie reeds de toekenning goedgekeurd van een spoedhulp van 250 000 Ecu om de allerhoogste nood te lenigen van de gezinnen die het hardst getroffen werden door het onweer dat gewoed heeft over de Spaanse provincies aan de Middellandse Zee. Omdat ook het Franse Middellandse-Zeegebied getrokken is door een catastrofe, moeten we daar op dezelfde manier optreden. De desbetreffende kredieten vallen onder artikel 690, die helaas maar in beperkte mate beschikbaar zijn en waardoor wij dus uitsluitend in de allerergste gevallen kunnen optreden. Voor Portugal beschikken wij daarnaast over andere financiële instrumenten om het hoofd te kunnen bieden aan de vernielingen in het noorden van het land, namelijk het Regionaal Fonds, dat in Portugal onder bijzonder gunstige voorwaarden, het EOGFL, afdeling Oriëntatie, de Europese Investeringsbank en het Nieuw Communautair Instrument. Overigens wordt in alle structurele instrumenten van de Gemeenschap de preventie van rampen beoogd en dit binnen de limieten van de desbetreffende verordeningen en de beperkte krediettoewijzingen daarvoor. Dat geldt ook voor het EOGFL, afdeling Oriëntatie, dat actief is in de strijd tegen de erosie, in de hulp bij drainage en bij de bebossing. Ook het EFRO en de EIB kunnen bijdragen in dit soort investeringen. Ik herinner er eveneens aan dat projekten die het erosieproces en de desertificatie zoveel mogelijk moeten beperken, opgenomen zijn in de
verordening inzake maatregelen ter bescherming van het milieu, terwijl voor onderzoek en studie ter voorkoming van hydrogeologische rampen kredieten zijn opgenomen in de begroting voor onderzoek en ontwikkeling. Deze verschillende mogelijkheden moeten ontegensprekelijk versterkt worden. Dat zal een van de doelstellingen zijn van de verdubbeling van de structuurfondsen, welke op dit ogenblik wordt voorgesteld. De Voorzitter. — Ik dank u, mijnheer de commissaris, voor uw antwoord en voor uw grote begrip voor de moeilijkheden van deze mensen in vele van deze regio's die zo rampzalig zijn getroffen. De gecombineerde beraadslaging is gesloten. (Bij de stemming neemt het Parlement de resoluties doc. B2-1003/87, B2-1004/87, B2-1012/87, B2-1034/87 en B2-1043/87 aan) Hongersnood in Ethiopië De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de ontwerp-resoluties : — (doc. B2-1033/87) van de heer Moravia e.a., namens de Communistische Fractie en geestverwanten, over de voedselschaarste in Ethiopië; — (doc. B2-1063/87) van de heer de la Malène e.a. over de dreigende hongersnood in Ethiopië. De heer Moravia (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ongeveer een jaar geleden heeft UNICEF mij uitgenodigd voor een bezoek aan Ethiopië, om te zien wat er gedaan was om het land te helpen. In 1984 was er een verschrikkelijke schaarste: 250 000 personen stierven de hongerdood omdat de hulp uit het Westen ondanks de talloze verzoeken van de ambassadeurs in Ethiopië te laat kwam. Pas toen de BBC een documentaire uitzond over de kampen en dorpen die bezaaid waren met doden en stervenden, kwam het Westen in beweging, maar toen was het te laat. Ik heb dus een bezoek gebracht aan dorpen en ziekenhuizen, markten en scholen, aan plaatsen waar geoogst wordt ; Ik heb gezien hoe heel weinig hulpmiddelen uitgedeeld werden aan lange rijen mannen die gekleed waren in oude militaire dekens, hoe talloze zwangere vrouwen, ook zij gekleed in verkleurde en versleten kleren, ingeënt werden en hoe zakken graan, schapen en blikken groenten en vlees werden uitgedeeld. De mensen zagen er ernstig en waardig uit, maar zonder enig teken van levendig- of opgewektheid. De schaarste van 1984 was voorbij, maar je zag nog de sporen van een zichtbare, algemene bezorgdheid. Tijdens mijn tochten door de bergen, van het ene dorp naar het andere had ik steeds diezelfde vreemde gewaarwording van een déjà vu, iets wat ik al eens had meegemaakt, wat ik al eens had doorstaan. En op een dag wist ik het opeens: dezelfde armoede, hetzelfde gebrek aan opgewektheid,
Nr. 2-356/226
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Moravia dezelfde bezorgdheid had ik gezien in Zuid-Italië in 1944, bij de opmars van de geallieerden richting Rome. Italië had de oorlog verloren: de legers hadden gestreden op hun grondgebied en het resultaat was: honger, verwoesting en ellende. Maar hier houdt de vergelijking tussen Ethiopië en het Italië van 1944 op. Ethiopië heeft in 1984 geen enkele oorlog verloren, is door geen enkel leger bezet ; of liever gezegd, het heeft wél een oorlog verloren, een oorlog die al eeuwenlang gestreden wordt : de oorlog tegen de regen die niet valt, tegen de zon die maar blijft branden, tegen de schaarste, de armoede en de honger. Hier moet ik misschien even herinneren aan het feit dat toen de oorlog in Europa nog maar net voorbij was, er hulp verstrekt werd aan de Europese landen zonder onderscheid te maken tussen de geallieerden en de vijand. Voor de oorlog van Ethiopië tegen de schaarste is de hulp daarentegen, zoals ik al zei, te laat gekomen en niet zonder polemiek. Het is bekend waarop hierbij de nadruk werd gelegd : op het feit namelijk dat het Westen door hulp te verlenen aan een hongerend volk tegelijk ook een land zou helpen met een regering die een verkeerde ideologie aanhing! We moeten hier onmiddellijk aan toevoegen dat iedereen die een bevolking, die gekweld wordt door schaarste te hulp komt, per definitie ook de regering van die bevolking helpt, ongeacht de politieke kleur. Maar aan deze ontegensprekelijke waarheid moet meteen worden toegevoegd dat, zowel op korte als op lange termijn, menselijke solidariteit politiek gezien meer oplevert dan een afwijzing om ideologische redenen. Er is ook gezegd dat de Ethiopische leidende klasse de hulp zou gebruiken voor eigen prestige-doeleinden. Mijn indruk was echter dat de dringende noodzaak van het moment hen belet om aan prestige te denken. Als het al nodig mocht zijn om de moeilijkheden te benadrukken waarmee de leiders in dit achtergebleven en onderontwikkelde land geconfronteerd worden. Zo zijn er bijvoorbeeld behalve de schaarste, talrijke ziekten die in Europa al lang niet meer bestaan maar in Ethiopië heel gewoon. In heel Addis Abeba worden er in één dag nog minder medicijnen verkocht dan in één goede apotheek in Rome. Deze weinig bemoedigende situatie is na de hulp die het Westen de laatste twee jaar verstrekt heeft, helaas niet veel veranderd. De nu al maanden durende droogte kan een schaarste veroorzaken die even verschrikkelijke vormen aanneemt als die van 1984. De oorlog van Ethiopië tegen de honger duurt dus nog altijd voort. Ik ben van mening dat het Westen, dat een levensstandaard heeft die oneindig veel hoger ligt, het zich niet zou kunnen veroorloven om géén hulp te verstrekken aan de behoeftige volken van Ethiopië. Het Westen zou anders zijn prestige totaal verliezen en zou vooral de zo eigen humanitaire idealen op een onvergeeflijke manier verraden. (Applaus uit het centrum en van links)
De heer Guermeur (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, net zoals de heer de la Malène vorig jaar, heb ik Ethiopië twee jaar geleden bezocht met een delegatie van de commissie ontwikkelingssamenwerking. In de gruwelijke hitte van de Afrikaanse julimaand heb ik de ellende en de hongersnood van miljoenen mensen gezien, duizenden mannen en vrouwen die alles verloren hadden. Ik heb dorpen gezien, verlaten wegens droogte en schaarste, maar ook wegens de oorlog, wegens het feit dat het leger mensen in dienst neemt in een of ander kamp. Ik heb havens gezien, volgestouwd met bergen zakken tarwe die uit de opslagplaatsen puilden, met het risico door noodweer totaal verwoest te worden. Daarentegen stierven aan de andere kant van het land kinderen van de honger omdat er geen vrachtwagens waren om het voedsel te vervoeren. Wat ik ook gezien heb, en dat is nu juist zo schandalig, zijn rijen splinternieuwe vrachtwagens, keurig naast elkaar geplaatst in militaire kampen, omdat het onderdrukken van de verzetsbewegingen belangrijker was dan het leven van de bevolking. Ik heb wedervestigingskampen gezien, sinistere eindpunten van een systematische deportatie, die sinds hun bestaan aan de kaak worden gesteld door diep geschokte artsen. Ik heb bij de terugkeer van onze delegatie naar Europa, de vreemde terughoudendheid gezien bij het veroordelen van deze schandalen. Mijnheer de Voorzitter, onze Gemeenschap heeft voorgewend te geloven dat er in Ethiopië een bevrijding aan de gang was. Wij weten nu dat daarvan niets waar is. Het marxistische regime in Addis-Abeba volhardt nog steeds in zijn minachting voor de mensenrechten. En de Gemeenschap blijft ziende blind. Het is zeker geen goed idee om de voedselhulp stop te zetten : dat zou een misdaad zijn en geen enkel lid van onze Vergadering zou een dergelijk voorstel doen. Het is absoluut noodzakelijk dat de Commissie in staat gesteld wordt de aanwending van de hulp te controleren tot aan de eindbestemming. Dat, mijnheer de Voorzitter, is het doel van onze resolutie. Ik hoop dat deze Vergadering de moed heeft om voor de resolutie te stemmen. (Applaus van rechts) Mevrouw Garcia Arias (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, een nieuw alarm in Ethiopië verplicht het Europese Parlement tot het bespreken van de situatie en van de noodzaak om dringend op te treden. Opnieuw wordt dit alarm veroorzaakt door het uitblijven van regen, door de structurele moeilijkheden in de landbouw en door de zorgwekkende desertificatie. Zowel de internationale organisaties als de niet-gouvernementele humanitaire organisaties wijzen met nadruk op deze nieuwe ernstige situatie. Vorig jaar zomer voorzag men dat er in 1987 600 000 ton graan verstrekt zou moeten worden, maar sinds de maand september berekenen experts het tekort op 950 000 ton, hetgeen het dubbele betekent van het tekort op jaarbasis.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/227
Garcia Arias Mijnheer de Voorzitter, miljoenen mensen hebben hulp nodig en zoals we weten laat het plaatselijke wegennet zoveel te wensen over, liggen de dorpen zo geïsoleerd, dat de internationale hulp heel snel op gang moet komen, nog voor het einde van het jaar. De berichten die ons bereiken, verplichten de Gemeenschap en haar LidStaten tot een snel en gecoördineerd optreden, zulks om redenen van humaniteit. Het is gewoon zo dat het leven van deze mensen blijft afhangen van buitenlandse hulp. De mogelijkheid van een economische onafhankelijke toekomst blijft een illusie. De Commissie zou ons moeten informeren over de stappen die zij in deze richting zet. De aankondiging dat er voor het eind van het jaar 30 000 ton extra gestuurd wordt, naast de beslissing die begin dit jaar genomen werd om 50 000 ton levensmiddelen te sturen, blijft—hoewel belangrijk — ontoereikend als er geen sprake is van een ordelijk optreden van de Lid-Staten. Wordt deze dringende noodzaak aan de orde gesteld in de Raad, of is men van plan dat te doen ?
welke de sociaal-economische ontwikkeling betreffen, wel eens te zwaar wegen. Het amendement-Simpson heb ik daarom juist gaarne mee willen ondertekenen. Het geeft namelijk duidelijk iets van onze zorgen ten dien aanzien. Uitgaande van voldoende steun voor dit amendement zullen wij de resolutie overigens van harte steunen en ook de amendementen van de heer de la Malène zullen onze instemming krijgen. De heer Seligman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het probleem in Ethiopië sleept al jaren aan en er lijkt geen fundamentele oplossing voor te bestaan. Desalniettemin moet de Gemeenschap doen wat zij kan om het onmiddellijke lijden te verlichten en zoveel mogelijk voedsel sturen.
De heer Vergeer (PPE). — Voorzitter, we moeten inderdaad vaststellen dat het erop lijkt dat Ethiopië opnieuw geconfronteerd wordt met natuurrampen die honger en onderbevolking tot gevolg hebben. De verschrikkelijke ramp enige jaren geleden ligt ons nog vers in geheugen.
Ik wilde de aandacht van de Vergadering vragen voor het feit dat terwijl wij Ethiopië helpen met haar problemen, Ethiopië ons zou moeten helpen met een zeer groot probleem op het gebied van de mensenrechten en dat betreft de leden van de koninklijke familie in Ethiopië. Zij werden negen jaar geleden gevangen gezet zonder enige vorm van proces. Nu hebben we het blijde nieuws ontvangen dat vijf kinderen in vrijheid zijn gesteld hoewel ze tot nu toe nog geen toestemming hebben gekregen het land te verlaten. Ik zou zeer dankbaar zijn als u, als Voorzitter, uw invloed zou kunnen aanwenden om hen het land uit te krijgen, zodat zij zich bij de rest van hun familie in Europa kunnen voegen. De moeder van het gezin zit nog steeds in de gevangenis onder de meest onmenselijke omstandigheden en, zoals ik al zei, zonder dat er een proces is geweest. Kunt u hen ook vragen dat zij, in ruil voor alles wat wij voor Ethiopië doen, de mensenrechten doen gelden voor de ongelukkige koninklijke familie die zonder enige echte rechtvaardiging wordt vastgehouden?
Ik zou allereerst willen zeggen dat de internationale gemeenschap daarop adequaat dient te reageren en de reactie van de Europese Gemeenschap zal zeker adequaat zijn. Ik heb ten dien aanzien alle vertrouwen in de Commissie. De verleiding is groot om dit debat mede te gebruiken om in te gaan op de hele politieke situatie in Ethiopië, ik wil dat niet doen. Ik vind dat dit actualiteitendebat duidelijk in het teken moet staan van de noodsituatie die daar op dit moment is.
De heer Kuijpers (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, geachte Vergadering, een studie van deskundigen van de Britse Leeds-universiteit toont aan dat de graanoogst vooral in Eritrea, Tigre, Hararghe, Shoa en Wollo dit jaar 85 % lager zal liggen ten gevolge van onvoldoende en laattijdige regens en sprinkhaanplagen. Zes miljoen mensen in Ethiopië zijn bedreigt, van wie 1,2 miljoen in Eritrea, van wie 750 000 onmiddellijk.
Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik aankondigen dat wij socialisten wegens de voornoemde redenen, die nog eens versterkt worden door de indrukwekkende beschrijving van de heer Moravia, geneigd zijn om voor de ontwerp-resolutie van de heer Moravia te stemmen. Voorts vertrouwen wij socialisten erop dat de Commissie er via diplomatieke weg voor kan zorgen dat de hulp rechtstreeks terechtkomt bij degenen die de hulp nodig hebben.
Een enkele opmerking zou ik wel willen maken. Ik vind dat wel gezegd moet worden dat naar onze indruk en zeker van degenen die persoonlijk Ethiopië de afgelopen jaren hebben bezocht, van de Ethiopische autoriteiten zelf grote inspanningen verwacht mogen worden om in het algemeen het economisch en politiek beleid te richten op de ontwikkeling. Ik zou zelfs willen zeggen dat verwacht mag worden dat men grotere inspanningen ten dien aanzien zal verrichten. We erkennen uiteraard allen de geweldige problemen waar Ethiopië voor staat, inclusief het vraagstuk betreffende de eenheid van het land als zodanig. Maar de indruk bestaat ook dat andere overwegingen dan die
Er zijn voor deze toestand ook andere oorzaken aan te wijzen. Ten eerste, de voortdurende kolonisatieoorlog met dure wapenaankopen en militarisering door de Derg. Ten tweede, de gedeeltelijke verkoop van de westerse voedselhulp aan het buitenland, onder andere in Soedan. Ten derde, het failliet van de huidige landbouweconomie. Tussen 1964-1966 en 1982-1984 daalde de landbouwopbrengst in Ethiopië met 13,6 %. De binnenlandse graanwaarde per hoofd daalde zelfs met een derde gedurende de laatste vijf jaar. De reden hiervoor is niet alleen de droogte, maar ook de miljoenen kostende mislukkende projecten : namelijk de collectivisering van de landbouw, de ontheemding en verhuizing van honderdduizenden burgers naar een
Nr. 2-356/228
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Kuijpers voor hen volkomen onbekende omgeving. Ook de dure, politiek gecontroleerde concentratiedorpen, waardoor eeuwenoude beproefde landbouwsystematieken vernietigd werden, zijn een oorzaak. Verder de overbodige prestigevieringen van de Derg, zoals in september 1984 bij de tiende verjaardag van de Ethiopische Revolutie. Dat kostte 55 miljoen dollar volgens de gevluchte Ethiopische hoge commissaris Dawit Wolde Giorgis. Op 12 september 1987 werden op kosten van de Ethiopische gemeenschap honderden vooraanstaande personen, staatshoofden en anderen uitgenodigd om het nieuwe maar uitgeholde parlement, de zogenaamde Shengo, te vieren. Dit zijn een serie oorzaken die naast de droogte structureel moeten worden opgelost. Er moet een volkerenrecht van de burgers komen in Ethiopië waar onder andere de zelfstandigheid van Eritrea ten volle zal worden gerespecteerd. Als er vrede is in Ethiopië kan er ook opnieuw welvaart komen en dat proces moeten wij ook steunen. De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de voedselsituatie in Ethiopië is inderdaad ten hemel schreiend. De cijfers betreffende het tekort aan levensmiddelen voor de betrokken bevolkingsgroepen zijn exact. Ik bevestig ze. De WGO zal in november een eindevaluatie van de oogst maken, evenals een schatting van de logistieke behoeften, waarvoor de verstrekte hulpmiddelen in het verleden volstrekt ontoereikend zijn geweest. De Commissie volgt in nauwe samenwerking met de internationale organisaties en de Lid-Staten de toestand ter plaatse op de voet. De Gemeenschap moet dus hulp bieden. Zij moet haar steun blijven verlenen aan bevolkingsgroepen die in nood verkeren, zonder enige vorm van discriminatie en met als enig doel mensenlevens te redden. Wat ook onze mening zijn mag over het regime, wij hebben niet het recht om de ellende van lijdende bevolkingsgroepen te verergeren ! Dit jaar hebben wij reeds 55 500 ton graan beschikbaar gesteld en we hebben net op 2 oktober besloten nog eens 50 000 ton graan extra naar het land te sturen. Dat komt neer op een bedrag van in totaal ongeveer 29 miljoen Ecu, dat rekening houdend met de devaluatie nog zal worden aangepast. Het transport wordt volledig gefinancierd door de Gemeenschap. De helft van de voedselleveringen wordt vervoerd door de niet-gouvernementele organisaties en de andere helft door de daarmee belaste Ethiopische organisatie, de „Relief and Rehabilitation Commission". De controle van de communautaire hulp geschiedt op de volgende wijze: de hulp wordt gedistribueerd volgens een verdelingsschema dat is opgezet door de nietgouvernementele organisatie of door het land, waarna de Commissie het bestudeert en goedkeurt voordat de goederen verzonden worden. Bij de verdeling van de hulp zal ter plaatse worden gecontroleerd door onze
eigen mensen en door de niet-gouvernementele organisaties. Momenteel wijzen de controles op onze gewone voedselhulp en op onze spoedhulp uit dat noch de distributie door de officiële Ethiopische organisaties noch die door de internationale en niet-gouvernementele organisaties, aanleiding geven tot kritiek. De Commissie heeft herhaaldelijk en in het openbaar duidelijke kritiek geleverd op de omstandigheden waarin de verplaatsingen van 600 000 mensen verleden jaar en het jaar daarvoor zijn uitgevoerd. De Commissie heeft op hoog niveau stappen ondernomen en heeft sommige acties ongedaan kunnen maken, waarna ze sinds begin 1986 niet meer hebben plaatsgevonden. De Ethiopische regering heeft de verzekering gegeven dat alle mogelijke acties in de toekomst beter voorbereid zullen worden, op vrijwillige basis zullen gebeuren en betrekking zullen hebben op minder omvangrijke bevolkingsgroepen. De Europese Gemeenschap heeft deze massale verplaatsingen nooit gesteund. Uiteraard zal zij uiterst alert blijven en alles in het werk stellen om te voorkomen dat dit soort in veel opzichten misdadige acties zich herhalen.
De Voorzitter. — De gecombineerde beraadslaging is gesloten. (Het Parlement neemt de resolutie doc. B2-1033/87 aan) Fiji
De Voorzitter. — Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende ontwerp-resoluties : — (doc. B2-1005/87) van de leden Veil en Nordmann, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de staatsgreep op Fiji; — (doc. B2-1026/87) van de leden Stevenson en Arndt, namens de Socialistische Fractie, over de politieke crisis op Fiji. Aangezien het al 13.00 uur is, komt dit onderwerp te vervallen, tenzij het Parlement bereid is de resoluties over Fiji zonder debat te behandelen. (Het Parlement gaat ermee akkoord houden)
geen debat te
De heer Guermeur (RDE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik had mij aangemeld voor het debat, maar ik zal een schriftelijke stemverklaring uitbrengen.
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Nr. 2-356/229
De Voorzitter. — Dat is uitstekend, maar dat zal dan zijn in de vorm van een stemverklaring over de resolutie in haar geheel.
ontwaardigd naar het Reglement te grijpen, maar dat de daartoe bevoegde parlementaire instanties deze kwestie met de nodige ernst kunnen onderzoeken.
(Het Parlement neemt een gemeenschappelijke aan (') waardoor de twee ontwerp-resoluties vervangen door een nieuwe tekst)
De volksgezondheid in de westerse wereld, het uitbreken van epidemieën die ook instellingen zoals de onze kunnen treffen, dat alles verdient toch meer dan een preutse reactie zoals die van daarnet, waaruit duidelijk blijkt dat sommigen daar politiek voordeel bij denken te behalen. Maar ik sta ervan versteld dat er parlementsleden zijn die van dergelijke zaken een verkiezingsstunt durven maken en daarvoor iemand van het personeel laten opdraaien die zelf niet in de gelegenheid is om uitleg te verschaffen.
resolutie worden
(De vergadering wordt te 13.00 uur onderbroken en te 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER AMARAL Ondervoorzitter
.i
De heer Pearce (ED). — (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Ik moet uw aandacht vestigen op een uitermate schandelijk voorval in dit Parlement. Het personeel van het Parlement, of liever, ene mijnheer Feidt heeft blijkbaar een mededeling verspreid waarin hij verzoekt in de gebouwen hier, in Brussel en in Luxemburg gratis voorbehoedsmiddelen aan parlementsleden en -personeel te verstrekken. Dat is je reinste schande. Het is een belediging aan het adres van alle gehuwde parlementsleden. Het is een belediging van het personeel van het Parlement. Ik vraag me werkelijk af of die mijnheer Feidt onze reputatie naar de knoppen wil helpen. Voor één keer ben ik het met mijn collega's van de Labourpartij eens, wanneer ze hiertegen protesteren. Dit zal de reputatie van het Parlement meer schade berokkenen dan om het even welk voorval in de afgelopen acht jaar. Wil deze man het Parlement werkelijk de genadeslag geven ? Ik eis zijn ontslag. Ik ben net naar zijn kantoor geweest. Maar natuurlijk is hij er niet. Hij zal wel uit lunchen zijn of zo. Zijn medewerkers weigerden mij het document in kwestie te geven en één van hen had verdorie het lef om te zeggen dat ik, als gewoon parlementslid, geen recht op het document had. Wie denken ze wel dat ze zijn ? Ik word straks thuis, in Engeland, op het matje geroepen om te verklaren hoe dat nou zit met die 500 parlementsleden die met gratis condooms van het Parlement een potje gaan vrijen met dames waarmee ze niet getrouwd zijn. Wat is er hier in godsnaam aan de hand ? Ik eis dat de heer Feidt wordt ontslagen en dat daarover vanmiddag meer bekend is. Uw reactie graag, mijnheer de Voorzitter. De heer Cot (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan de uiteenzetting van collega Pearce niet helemaal volgen, want het lijkt wel of de zaak hem niet aangaat. En dat terwijl het hier naar mijn mening toch wel om een echt, ons allen welbekend probleem gaat waarmee onze samenleving momenteel heeft te kampen. Ik hoop dat men dit ernstige probleem niet afdoet met ver(') Resolutie van de leden Veil en Nordmann, namens de Liberale en Democratische Fractie, en Stevenson en Hänsch, namens de Socialistische Fractie.
De heer Seal (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dezelfde motie van orde. Ik ben ook geschrokken van het rondschrijven waarin wordt voorgesteld een aantal kantoren van condoomautomaten te voorzien. Maar ik schrok me ook wezenloos toen ik hoorde hoe collega Pearce uitviel en het ontslag van een ambtenaar eiste. Dit is een kwestie die door politici onder elkaar moet worden besproken en ik heb onze vertegenwoordigers bij het Bureau dan ook reeds verzocht zich over deze zaak te buigen. Ik hoop dat de heer Pearce, als hij eenmaal tot bedaren is gekomen, er ook zo over denkt in plaats van hier binnen te stormen en ambtenaren te beschuldigen zonder dat hij van alle feiten op de hoogte is. Je zou bijna denken dat hij het rondschrijven niet eens heeft gelezen. De heer De Vries (LDR). — Mijnheer de Voorzitter, zou u zo vriendelijk willen zijn na te gaan welk besluit het Bureau in deze zaak heeft genomen en of het Bureau in deze zaak een besluit heeft genomen ? Misschien kunt u later vandaag mededelen wat de exacte formele situatie is. Ik denk dat dat een hoop misverstanden zou kunnen ophelderen. Ik zou u ook willen vragen of deze machines, als zij worden geplaatst, worden geplaatst met het oog op de bescherming van het personeel, of met het oog op de bescherming van de leden, of een combinatie van beide. Ik zou willen suggereren dat de leden van dit Parlement zeer wel in staat zijn om voor zichzelf hun gedrag in hun privé-leven te bepalen. Wellicht zou u later de situatie aan ons Parlement kunnen uiteenzetten. De heer Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze zaak zal ons ongetwijfeld bepaald geen goed doen bij onze christelijke kiezers. Dat dat de heer Seal geen laars kan schelen, is niet belangrijk, maar voor mijn kiezers is dit van zeer groot belang. Ik vind deze hele zaak schaamteloos en schandalig en ik wens dat er een onderzoek wordt ingesteld. Wie zoiets doet, en dit komt van de andere kant van het Parlement, doet dat om de eer van het Parlement aan te tasten. Mevrouw Van Hemeldonck (S). — Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp werkelijk niet waar het hele verhaal over gaat. In dit Parlement, in dit gebouw worden allerhande gebruiksvoorwerpen verkocht, gaande van Kleenex tot balpen en nog een aantal andere
Nr. 2-356/230
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Van Hemeldonck dingen, ook een aantal produkten waarvan wij weten dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid. Wij hebben hier al gesproken over tabak en alcohol. Ik heb daar van de banken aan de andere kant nooit problemen over gehoord, en ik zou willen dat dit belachelijk debat een einde neemt.
Reglement is ook dit ongeoorloofd in een actualiteitendebat. We zijn onmiddellijk, zonder enig debat, tot de stemming overgegaan. In het Reglement staat duidelijk vermeld dat ieder parlementslid het recht heeft het woord te vragen voor om het even welk onderwerp en dat de Voorzitter niet meteen tot stemming mag overgaan.
De Voorzitter. — Ik heb de heer Pearce al vriendelijk verzocht mij een kopie van dit document te bezorgen en gezien het feit dat het hier om een kwestie gaat die in zekere zin tot de bevoegdheid van het College van quaestoren of van het Bureau zelf behoort, zal ik de Voprzitter van het Parlement en het College van quaestoren natuurlijk ook een kopie doen toekomen, opdat beide instanties zo snel mogelijk hun standpunt in dezen bekendmaken.
Mijnheer de Voorzitter, wilt u het voorval van deze ochtend alstublieft aan de Commissie Reglement voorleggen. Ik verwacht niet dat u daar nu meteen een uitspraak over doet. Dat zou trouwens maar onverstandig zijn.
De heer Pearce (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik u een dienst kan bewijzen, voor zover dat binnen mijn bereik ligt. Maar omdat deze kwestie morgen wel op de voorpagina's van de kranten thuis zal prijken, moet de zaak zeker voor zes uur vanmiddag rond zijn. Ik kan u een kopie van een persbericht bezorgen. Het schrijven van de heer Feidt moet ik u echter schuldig blijven, omdat de heer Feidt — of liever, zijn personeel — weigert mij het stuk te overhandigen. Een medewerker van hem heeft gezegd dat ik, als gewoon parlementslid, geen recht op het document heb. Dus wat dat betreft kan ik u niet helpen. De heer Cot (S). — Mijnheer de Voorzitter, het is een schande dat het zover moet komen dat het Parlement naar de pijpen van de demagogische Britse pers moet dansen. (Applaus) De Voorzitter. — Het spijt me zeer, maar het Bureau wil hieraan verder geen spreektijd meer wijden. Ik verzoek de heer Pearce vriendelijk mij het desbetreffende document te doen toekomen. Sir James Scott-Hopkins (ED). — (EN) Ik moet toegeven, mijnheer de Voorzitter, dat de verleiding groot is de schaamteloze uitlating van de heer Cot te beamen. Maar dat zal ik natuurlijk niet doen. Zoiets zijn we overigens niet van hem gewend. Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Vanochtend zijn er een paar onregelmatigheden opgetreden waarvan ik u zou willen vragen ze aan de Commissie Reglement, onderzoek van de geloofsbrieven en immuniteit voor te willen leggen. Telkens wanneer het eind van het actualiteitendebat in zich komt, wordt het vechten tegen de klok. Altijd komen we tijd tekort. Lord Plumb, die de beraadslaging toen voorzat, stemde in met het schriftelijk indienen van een uiteenzetting, iets wat bij een debat over actuele en dringende kwesties natuurlijk niet mag. Ten tweede waren er naast mijzelf ook nog andere leden die het woord wilden voeren, maar hij gaf ons daartoe niet de gelegenheid en ging onmiddellijk tot de stemming over. Volgens het
De Voorzitter. — Indien deze kwestie nog niet aan de Commissie Reglement is voorgelegd, zal ik daar onmiddellijk voor zorgen. 3. Interne markt
(voortzetting)
De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het debat over de mondelinge vragen (doc. B2-920/87 en B2-921/87) inzake de voltooiing van de interne markt (!). De heer Beazley (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het niet over de inhoud van de specifieke voorstellen van Lord Cockfield hebben, maar over de strategie voor de voltooiing van de interne markt in 1992. Het was vooral omdat ik er met hart en ziel van overtuigd ben dat Europa deze interne markt en een doeltreffende politieke samenwerking nodig heeft, dat ik lid van het Europese Parlement wilde worden. Ik heb echter acht jaar met pijn in het hart moeten toezien dat de regeringen van de Lid-Staten niet bereid zijn de maatregelen die ze tijdens topontmoetingen met de mond belijden, in praktijk te brengen. In de commissievergadering heb ik reeds gezegd dat Lord Cockfield niet alleen commissaris maar ook generaal moet zijn. Hij moet dan ook een tweede strategie uitzetten die rekening houdt met het risico dat zijn voorstellen bij de regeringen en betrokken partijen bot vangen. Hij moet tevens propaganda maken voor alle voordelen die zij kunnen behalen indien zijn voorstellen worden doorgevoerd. Zijn voorstellen zijn niet perfect, maar bieden volgens hem de meest praktische en aangewezen manier om het beoogde doel te bereiken en in deze fase kan hij niets zeggen over de aard of de omvang van de moeilijkheden die deze voorstellen met zich zullen brengen. Wij moeten, als vertegenwoordigers van het volk, het bedrijfsleven en de handelswereld, deze moeilijkheden aan het licht brengen, want de Gemeenschap heeft niet alleen met nationale regeringen en ministeries te maken, maar ook met zeer invloedrijke betrokkenen zoals het bedrijfsleven, de handelswereld, opiniërende instanties zoals de pers en de belangengroeperingen en, niet te vergeten, het volk zélf. (!) Zie Volledig Verslag der vergaderingen van 14.10.1987.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/231
Beazley Wanneer je de voorstellen van Lord Cockfield leest, krijg je het idee dat hij donders goed weet waar de zwakke plekken liggen, maar dat hij denkt dat alles te zijner tijd wel op zijn pootjes terecht komt. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat hij toch slimmer is. Een generaal die van wanten weet, houdt in zijn strategie ook zoveel mogelijk rekening met verkeerde inschattingen, onverwachte tegenaanvallen en louter pech. De grootste vijanden zijn echter niet de weloverwogen en waterdichte argumenten van de regeringen, maar wel alle tactieken van tijd rekken, laks zijn, niet bereid zijn veranderingen door te voeren en het doel afwijzen omwille van nationale belangen op korte termijn. In de praktijk ontstaan er moeilijkheden omdat de douane- en accijnzenbeamten, alsmede de handelslieden en zakenmensen van de verschillende landen met twee maten meten en er andere ideeën en vergelijkingsmateriaal op na houden. Een andere reden is de algemeen aanvaarde autoriteit van het belastingstelsel in ieder land. Bovendien mag men niet onderschatten dat bepaalde regeringen zowel boven- als onderaan de bedrijfskolom gaten in de belastinginkomsten moeten dichten en dat sommigen onder hen in staat moeten zijn met lagere inkomsten het hoofd boven water te houden. Het zou absurd zijn te geloven dat deze gaten kunnen worden gedicht door op grote schaal afwijkingen van de regels toe te staan, want op grond van de Europese Akte is het niet de Commissie maar zijn het de Lid-Staten die zich rondom de tafel van de Raad scharen om hun zege te geven over uitzonderingen op de regels. Tot slot moeten de'Commissie en de regeringen van de Lid-Staten ervoor zorgen dat de generaal nog vijf jaar het opperbevel blijft voeren en hij moet in gedachten houden dat het Parlement en het gros van het Europese volk zijn meest trouwe manschappen zijn. De heer Seal (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het erg jammer dat Lord Cockfield niet bij dit onderdeel van de beraadslaging aanwezig is, want gisteren verzocht hij het Parlement nog zijn programma voor fiscale harmonisatie te steunen, of misschien kan ik beter één van die nieuwe Eurotermen gebruiken en over „approximatie" spreken, dat, voor zover ik gisteren uit zijn uiteenzetting heb begrepen, harmonisatie onder de vijf procent betekent. Ik kan Lord Cockfield mededelen — en ik hoop dat deze boodschap bij hem overkomt — dat hij niet op steun van de leden van de Britse Labourpartij hoeft te rekenen voor zover het de afschaffing van het nul-tarief voor de BTW betreft. En, als we de Britse premier mogen geloven, zal hij evenmin op de steun van de conservatieven hier tegenover ons kunnen rekenen. Het feit dat Lord Cockfield en anderen de mond vol hebben van het toestaan van afwijkingen en het instellen van bandbreedten, verandert niets aan het uitgangspunt van deze voorstellen. De afschaffing van het nul-tarief zal, hoe men het ook draait of keert, de kosten van levensonderhoud, kinderkleding, brandstof, kranten en boeken in het Verenigd Koninkrijk doen stijgen en dat zal ons kiezerspubliek eenvoudigweg niet pikken. Dat geldt in
ieder geval voor mijn achterban in West Yorkshire, één van de armste regio's van het land, want de mensen met de laagste inkomens zullen het meest worden getroffen en dat ziet Lord Cockfield blijkbaar ook in. Hij zei immers dat de ergste gevolgen voor de armen en behoeftigen door de regeringen van de Lid-Staten kunnen worden verzacht. Ik sta ervan versteld dat die woorden uit de mond van een Brit komen, van iemand die in het kabinet van mevrouw Thatcher heeft gezeten. Ik vraag me af waar hij sinds 1979 heeft uitgehangen, toen zij in de aanval ging tegen diezelfde groep van de bevolking door de levensstandaard van de armen en noodlijdenden omlaag te trekken. Als je mevrouw Thatcher zou vragen de BTW-inkomsten aan te wenden om de armen uit de nood te helpen, vraag je haar zoiets als te stoppen met het gieten van water over het hoofd van een persoon in verdrinkingsgevaar door haar nog een emmer water aan te reiken. Nee, Lord Cockfield, uw pogingen een compromis te bereiken, er omheen te draaien, zullen bij de Labourleden geen gehoor vinden en u heeft de parlementaire commissie en het Parlement er ook nog niet van overtuigd dat fiscale harmonisatie noodzakelijk is voor de voltooiing van de interne markt. Ik kan alleen maar hopen dat de conservatieven hier tegenover ons, tenminste diegenen onder hen die eerlijk zijn, zich achter hun eerste minister zullen scharen en het voorstel om het nul-tarief af te schaffen zullen verwerpen. De heer De Vries (LDR). — Voorzitter, ik richt mij tot de afwezige heer Ellemann-Jensen. De geest van Ellemann-Jensen die hier ongetwijfeld nog aanwezig is. Want was het niet de voorzitter van de Raad die zijn betoog gisteren begon met een felle aanval op ons Parlement, dat echt te weinig leden in de zaal aanwezig waren ? Ik was het daar wel mee eens. Ik ben ook blij met die open kritische houding van de Raadsvoorzitter, want wie kaatst moet de bal verwachten ! Als de heer Ellemann-Jensen van mening is dat wij hier vaker moeten zijn: wij zijn van mening dat de Raad vaker aanwezig moet zijn bij onze debatten. Dus, laat het Raadssecretariaat hiervan nota nemen, wij verwachten dat de Raadsvoorzitter aanwezig is als hij verwacht dat wij aanwezig zijn. Ik heb een vraag aan de geest van de Raadsvoorzitter die hier aandachtig aanwezig is. Zou de Raadsvoorzitter bereid zijn het voorbeeld van het Nederlands voorzitterschap te volgen om, voorafgaand aan zittingen van de Raad interne markt, te overleggen met een delegatie van dit Parlement, bestaande uit leden van de kangoeroegroep ? Dat was een nuttig overleg dat het Nederlands voorzitterschap heeft gestart. Als de heer EllemannJensen werkelijk belang hecht aan betrekkingen met het Parlement, zou hij dat initiatief kunnen overnemen. Steeds vaker komt het voor dat de Raad besluiten neemt, hangende het advies van het Parlement. Het Parlement heeft dan nog geen formeel advies uitgebracht, maar de Raad neemt alvast een besluit om dat vervolgens te formaliseren met een hamerslag als het Parlement eenmaal advies heeft uitgebracht. Dat heeft
Nr. 2-356/232
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
De Vries natuurlijk geen enkele zin als men werkelijk de betrekkingen tussen Raad en Parlement serieus neemt. Mogen wij van de heer Ellemann-Jensen verwachten dat hij de adviezen van dit Parlement zo belangrijk acht, dat hij geen besluiten van de Raad zal toestaan, ook al gaat het maar om onvolledige en voorlopige besluiten, als het Parlement nog geen advies heeft uitgebracht? Mogen wij er dus bij hem op aandringen een wetgevingsagenda samen met het Parlement op te stellen, die rekening houdt met de respectieve vergaderprocedures en die dus rekening houdt met de noodzaak om de adviezen van het Parlement serieus te nemen ? Wij kunnen anders onmogelijk samen met het Raadsvoorzitterschap tot een dialoog komen die nodig is als wij de Europese Akte tot een succes willen maken. De Raadsvoorzitter wil medewerking van dit Parlement bij de totstandkoming van de interne markt. Wij willen niets liever dan tot een goede samenwerking met de Raad komen, maar de liefde moet van twee kanten komen. Ik reken erop dat mijn geestverwant EllemannJensen een constructieve bijdrage zal willen leveren om eindelijk te komen tot een dialoog met het Parlement, die die naam dialoog waardig is.
(Applaus) De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. Tot besluit van het debat over de mondelinge vragen heb ik de volgende ontwerp-resoluties ontvangen met verzoek om spoedige stemming: — (doc. B2-1000/87) van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over de voltooiing van de interne markt; — (doe. B2-1001/87) van de heer Petronio, namens de Europese Rechtse Fractie, over het Witboek betreffende de voltooiing van de interne markt. Ik breng nu het verzoek om spoedige stemming in stemming. (Het Parlement gaat akkoord met het verzoek om spoedige stemming over de ontwerp-resolutie doc. B21000/87 en het verwerpt het verzoek om spoedige stemming over de ontwerp-resolutie B2-1001/87) De stemming over de ontwerp-resolutie doc. B2-1000/ 87 zal te bestemder tijd plaatsvinden. 4. Verdrag en regionaal beleid
(voortzetting)
De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van de beraadslaging over het verslag (doe. A2-114/87) van de heer Hutton over de uitwerking van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag op het regionaal beleid i1). Mevrouw Boot (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractie wil ik de heer Hutton dankzeggen voor de keuze van zijn onderwerp. (!) Zie volledig Verslag van de vergadering van 13.10.1987.
Het initiatiefverslag dat hij namens de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening heeft opgesteld over de uitwerking van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag op het regionaal beleid, is een goed verslag. Het legt precies de vinger bij de knelpunten die vandaag de dag duidelijk optreden bij de verbindingen tussen het regionaal beleid en het mededingingsbeleid. Vanuit de Gemeenschap gezien heeft het Europees regionaal beleid zich in eerste instantie ontwikkeld vanuit het mededingingsbeleid. De Commissie heeft krachtens artikel 92 de bevoegdheid een verbod uit te vervaardigen ten opzichte van Lid-Staten die nationale, regionale steunmaatregelen nemen die niet in overeenstemming zijn met de gemeenschappelijke markt. Het gaat dan om steunmaatregelen waardoor de gezonde concurrentie tussen de ondernemingen wordt benadeeld. Het beleid dat de Commissie krachtens artikel 92, lid 1, voert, kan gekarakteriseerd worden als een vorm van negatieve integratie. De bevoegdheid die de Commissie echter heeft krachtens artikel 92, leden 2 en 3, stelt haar in staat bepaalde nationale steunmaatregelen verenigbaar te verklaren met de werking van de gemeenschappelijke markt. Daardoor heeft de Commissie de mogelijkheid coördinerend op te treden ten aanzien van nationale steunmaatregelen. Doel hierbij is dat de steunmaatregelen die worden getroffen in het belang van een regio of een sector in een bepaald land, ook in het belang van de Gemeenschap zullen zijn. De discretionaire bevoegdheid die de Commissie uit hoofde van artikel 92, lid 3, heeft, vormt daarom een instrument van positieve integratie. Hier treden namelijk raakvlakken op tussen het regionaal beleid en het mededingingsbeleid. Bij beide beleidsvormen houdt de Commissie in samenspraak met de Lid-Staten zich bezig met gebiedsaanwijzing voor regionale steun. In sommige landen komt het neer op een jaarlijkse afspraak en dan is het moeilijk. Dat is bij voorbeeld in Duitsland het geval. In Nederland maakt men eerder meerjarige afspraken en mijn inziens verdient dat de voorkeur. De stimuleringsmaatregelen die de Lid-Staten nemen, moeten worden aangemeld bij de Commissie. Het zou mijns inziens wenselijk zijn dat de gebiedsaanwijzing krachtens artikel 92 en die krachtens het EFRO elkaar dekken. Is dat het geval, dan zien wij dat er toch weer knelpunten optreden, met name in de grensgebieden. Laat ik u een voorbeeld noemen. In het gebied RijnMaas rond Maastricht is het gebied aan de Nederlandse en Belgische zijde van de grens EFRO-gebied, maar aan de Duitse zijde van de grens is dit niet het geval omdat het gebied rond Aken geen Förderungsgebiet is. Jammer, want het technische handboek dat in deze Euregio gemaakt zou worden, kan daardoor niet rekenen op een Europese subsidie. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, pleiten wij voor grotere doorzichtigheid en voorspelbaarheid van het beleid van de Commissie.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Alvarez de Eulate Peñaranda (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de voorwaarden waaraan steunverlening aan de regio's in wezen moet voldoen zijn doelmatigheid, doorzichtigheid en verenigbaarheid met de normen inzake de bevoegheid zoals bedoeld in de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag. De doelmatigheid wordt versterkt door het concentreren van de steunverlening in de meest achtergebleven regio's. De doorzichtigheid moet niet alleen bestaan van de kant van de Lid-Staten maar ook van die van de Commissie. De Lid-Staten moeten kennisgeven van hun nationale steunmaatregelen en de communautaire steun niet gebruiken voor het verminderen van de oorspronkelijk in hun algemene begrotingen beoogde financiering, zoals volgens sommige regionale regeringen in bepaalde landen en meer concreet Spanje is gebeurd. Anderzijds rust op de Commissie de verplichting haar statistisch materiaal te perfectioneren en te trachten de sociaal-economische toestand van de regio's te evalueren aan de hand van bijgewerkte economische indicatoren. Ik zou de commissaris willen vragen wat er in dit opzicht gebeurt. Bijzondere aandacht verdient voorts de inhoud van paragraaf 21 van de ontwerp-resolutie waarin de Commissie wordt verzocht een lijst te geven van regio's die op grond van hun economische situatie zijn aangewezen voor steunverlening uit het EFRO. Deze doelstellingen zijn terug te vinden in het verslagHutton. Ik ben van mening, mijnheer de Voorzitter, dat het een goed verslag is en ik wil de rapporteur ermee feliciteren. Ten slotte is de Europese Democratische Fractie overtuigd dat wij, als deze weg van doorzichtigheid, doelmatigheid en bevoegdheid ook verder wordt gevolgd, werken aan een beter Europees regionaal beleid voor de toekomst. De heer Trivelli (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, de heer De Pasquale, voorzitter van de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, had hier moeten spreken. Daar hij afwezig is, neem ik het woord omdat wij toch ons standpunt willen bepalen tegenover het verslag-Hutton, waarin de aandacht van het Parlement wordt gevestigd op een probleem dat van fundamenteel belang is voor de eenheid van de Gemeenschap, nl. de samenhang van de overeenkomstig artikel 92 van het Verdrag verleende overheidssteun. Het spreekt vanzelf dat aard en intensiteit van deze steun van land tot land, van regio tot regio kunnen verschillen. Maar het spreekt eveneens vanzelf dat er communautaire criteria voor deze steun moeten gelden, als wij willen dat het grondbeginsel van het Verdrag, nl. de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, wordt geëerbiedigd. Op basis van overwegend of uitsluitend nationale criteria zullen de rijke regio's onvermijdelijk meer steun krijgen dan de arme regio's. Als er geen duidelijke en doorzichtige regeling voor de nationale steunmaatregelen wordt ingevoerd en er niet
Nr. 2-356/233
voor de eerbiediging daarvan wordt gezorgd, zal het regionale beleid van de Gemeenschap ieder belang verliezen en zullen de verschillen toenemen. Dat is onze vaste overtuiging, die overigens ook op bevredigende wijze naar voren komt uit het verslag van de heer Hutton, die ik daarvoor namens onze fractie wil danken. Van deze duidelijkheid en doorzichtigheid is evenwel niets terug te vinden in de beslissingen die de Commissie vorig jaar heeft genomen over de criteria voor de toepassing van artikel 92 van het Verdrag. Wij hoeven inderdaad slechts aan deze criteria te denken: zij zijn uiterst streng voor de steunmaatregelen overeenkomstig artikel 92, lid 3, sub a), d.i. voor de minder ontwikkelde regio's en uiterst soepel voor de steunmaatregelen sub c) voor de regio's die structureel sterker zijn. Voor de eerste wordt inderdaad alleen maar rekening gehouden met het bruto binnenlands produkt, dat op niveau 2 niet hoger dan 75 % mag liggen. Voor de tweede wordt afwisselend het bruto binnenlands produkt of het werkloosheidspercentage in aanmerking genomen. De sterkere regio's worden dus bevoordeeld. Waarom is er zo'n opvallende verscheidenheid van beoordelingscriteria ? In paragraaf 14 van de resolutie van de heer Hutton wordt dit soort onevenwichtigheden aan de kaak gesteld. Aan de hand van soortgelijke criteria komen in Italië bij voorbeeld — en dit is voor ons een zeer ernstig probleem — uiterst belangrijke aspecten van de interne steunregeling voor Zuid-Italië op de helling te staan en worden zelfs hele provincies van die regeling uitgesloten, hoewel er in wezen geen verandering is gekomen — ook al heeft er zich een zekere ontwikkeling voorgedaan — in de economische en sociale depressie waarin deze gebieden zich bevinden. Dit is een uiterst netelig probleem. Het ontwikkelingsproces of het proces waarbij structurele nadelen gedeeltelijk worden overwonnen, wordt in zijn voortgang gevolgd en tot aan zijn voltooiing bevorderd. Minder ontwikkelde gebieden mogen immers niet juist als zij zich proberen te ontwikkelen, worden getroffen. De groeifactoren die zich daar openbaren, mogen niet worden ingeroepen om in het kader van de nationale wetgeving geplande steunmaatregelen te herroepen. Dit geldt althans voor ons land. Daarom eisen wij een regeling waarin rekening wordt gehouden met de overgang van een situatie van algehele depressie naar situaties van relatieve en gedeeltelijke ontwikkeling. De steun kan geleidelijk worden aangepast, maar niet met één pennestreek worden afgeschaft, omdat daardoor een ontwikkeling in gevaar wordt gebracht die immers ook het doel van het communautaire beleid is. Anders zullen, paradoxaal genoeg, de weinige resultaten die met het regionale beleid kunnen worden bereikt, ook nog in gevaar worden gebracht en hun laatste nut verliezen. Een ander voorbeeld van incoherentie waaraan ik terloops wil herinneren, is het recente voorstel van de Commissie met betrekking tot de landbouwinkomens, dat erop doelt de artikelen 92 en 93 van het Verdrag
Nr. 2-356/234
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Trivelli gewoon af te schaffen voor de landbouw. Terwijl er subsidies aan de kleine en arme landbouwers zouden moeten worden gegeven, die anders de landbouwsector zullen verlaten, zou de steun voortaan, althans volgens dit voorstel, door de Lid-Staten naar eigen goeddunken en in van regio tot regio verschillende omvang mogen worden verleend. Aldus zouden de rijkere gebieden en de meer welgestelde boeren worden bevoordeeld, aangezien als referentie uitsluitend het nationale inkomen wordt gebruikt. Het is derhalve noodzakelijk dat deze voorstellen worden omgebogen in de richting die wordt aangegeven in het verslag-Hutton, dat daarom onze instemming heeft. De heer Avgerinos (S). — (GR) Mijnheer de Voorzitter, overheidssteun voor de regio's is een middel om de grote verschillen in ontwikkeling tussen de regio's weg te werken. De oorzaken van die ongelijkheid moeten worden gezocht in de verschillen tussen de perifere en de centraal gelegen gebieden, zulks zowel uit geografisch als uit economisch oogpunt. De regionale problemen die door ons Parlement zijn besproken, worden enerzijds veroorzaakt door de onderscheiden rijkdom van de regio's aan natuurlijke hulpbronnen en anderzijds door de verschillende politiek welke de bestuurlijke centra inzake deze regio's voeren. Het verslag van de heer Hutton gaat in de goede richting. Het onderzoekt alle problemen in verband met de overheidssteun en stelt vooral ook beginselen en regels op voor een grotere doorzichtigheid van de steunmaatregelen. Het verslag krijgt bijzondere betekenis als men het onderwerp overheidssteun beziet in het licht van de nieuwe gegevens ingevolge de toepassing van de Europese Akte. Het nieuwe element van de economische en sociale samenhang moet worden ingepast in het standpunt van de Commissie inzake overheidssteun, en in de toekomst moet artikel 92 van het EEG-Verdrag worden toegepast in de logische lijn van de nieuwe ontwikkelingen. In dit opzicht wil ik nog iets zeggen over twee zaken uit het verslag van de heer Hutton. Ten eerste, in paragraaf 6 — paragraaf 8 wordt gelukkig geschrapt — wordt een nieuw element geïntroduceerd, nl. dat van het ongewenste onderscheid tussen ontwikkelde en niet-ontwikkelde Lid-Staten. Wij zijn van mening dat alle Lid-Staten over dezelfde speelruimte voor hun regionaal beleid moeten beschikken. Dat wil zeggen dat wij niet opnieuw een politiek van de twee snelheden moeten voeren, nu de Europese Akte in werking is getreden en de Gemeenschap de grondwettelijke verplichting is aangegaan om de economische en sociale samenhang te bevorderen. Het andere punt waarop ik wil ingaan, is dat de Gemeenschap zich met het oog op de bevordering van die economische en sociale samenhang niet op het standpunt mag stellen dat de maxima voor de investeringssteun vaak limitatief zijn. Zij zou verder moeten gaan en moeten voorstellen dat de arme Lid-Staten worden gesteund opdat zij volledig gebruik kunnen maken van deze maxima.
Ik geef de rapporteur en de Commissie deze twee punten in overweging en wij zullen uiteraard voor het verslag van de heer Hutton stemmen. De heer Gomes (S). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik kan enkel akkoord gaan met de algemene inhoud van het verslag dat de heer Hutton aan dit Parlement heeft voorgelegd. Ik wil vooral de ruime consensus toejuichen die wij hebben kunnen bereiken over een onderwerp dat heel wat polemiek heeft veroorzaakt en dat in deze fase van bijzonder belang is. Wij zijn inderdaad enkele weken verwijderd van belangrijke beslissingen die dit Parlement moet nemen aangaande de hervorming van de structuurfondsen. Dit verslag legt zeer de nadruk op het basisprincipe waarvoor wij allen vechten, tenminste schijnbaar, en dat aan de oorsprong ligt van de grote wijzigingen die noodzakelijkerwijze moeten worden aangebracht in het beleid dat de Gemeenschap is gaan voeren : de dringende noodzaak om de steun van de Lid-Staten en uit de communautaire structuurfondsen te concentreren in de economische zwakste regio's met het oog op hun ontwikkeling. Het Europese Parlement heeft in vroegere resoluties weliswaar steeds meer benadrukt dat het die dringende noodzaak erkende, maar de praktijk heeft aangetoond dat het zelden zo is gebeurd. Derhalve kunnen wij in navolging van de rapporteur slechts onderstrepen dat de groeiende noodzaak investeringen te bevorderen in de minst ontwikkelde regio's voorrang moet krijgen op de autonomie van de Lid-Staten waardoor zij hun eigen onafhankelijke regionaal beleid kunnen vpprtzetten. De Lid-Staten mpeten integraal in de Gemeenschap deelnemen. Het cpmmunautair regionaal beleid zal, zoals het verleden duidelijk aantoont, geen succes hebben als het uitsluitend een samenraapsel vormt van het geheel van afzonderlijke beleidsvormen van elke Lid-Staat. Het moet veeleer een coherent politiek geheel vormen dat alle Lid-Staten in acht moeten nemen en dat het mogelijk maakt, aan de zichtbare horizon van 1992, de grote dispariteiten in ontwikkelingsgraad die nog steeds bestaan tussen de verschillende Europese regio's te verkleinen. Ik weet dat wij dit al herhaalde malen hebben gezegd in deze plenaire vergadering, ik weet dat niemand deze principes openlijk durft te dwarsbomen, maar ik weet ook dat de resultaten een wel erg afwijkende situatie aan het licht brengen als gevolg van wankele evenwichten, die keer op keer worden bevestigd in een onaanvaardbaar uitstel van moedige beslissingen die eens zullen moeten worden genomen. Derhalve is alle hulp nodig. Elke bijdrage is nuttig, en dit verslag is per slot van rekening ook een bijdrage die niet te verwaarlozen is voor het stabiele evenwicht van een Europa dat wij allen nastreven en dat wij ooit moeten kunnen bereiken. De heer Hutton (ED), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Maar eerst wil ik al degenen die in dit debat het woord hebben gevoerd, danken voor hun opmerkingen. Ik wil u erop wijzen dat
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Nr. 2-356/235
Hutton dit debat sedert maandag op de agenda staat en dat het lid van de Commissie verantwoordelijk voor de mededinging, de heer Sutherland, maandag voor het debat aanwezig was. Het kwam toen niet aan de orde — een begin werd gemaakt op dinsdag met mijn bijdrage en gelukkig kon het lid van de Commissie aan het woord komen. Nu, donderdagmiddag, kunnen wij het debat voortzetten. Zoals u zult hebben gemerkt, zijn een aantal sprekers die hadden willen deelnemen aan dit debat, met name de voorzitter van de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, de heer De Pasquele, afwezig. Ik hoop dat u de diensten die de agenda opstellen, wilt laten weten welke problemen een dergelijk rooster veroorzaakt. Voor mijzelf is het uiteraard niet zo'n groot probleem, omdat ik aanwezig ben," maar het heeft kennelijk een aantal leden ontriefd en het debat ontregeld. Kunnen degenen die de agenda opstellen alstublieft met grote zorg de punten bekijken die daarop moeten verschijnen en proberen de agenda zo op te maken dat de debatten een zekere samenhang hebben. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer Hutton, ik deel persoonlijk uw zorgen. Ik wil er nog eens op wijzen dat de ontwerpagenda wordt opgesteld door het Bureau in uitgebreide samenstelling en niet door een of andere ambtenaar van dit Parlement. De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 5. Benoeming van de
Rekenkamer
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2147/87) van de heer Aigner, namens de Commissie begrotingscontrole, over de benoeming van zes leden van de Rekenkamer van de Europese Gemeenschap. De heer Aigner (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de benoeming van nieuwe leden van de Europese Rekenkamer of hun herbenoeming na afloop van hun ambtsperiode geschiedt na overleg met het Parlement door de Raad bij eenparigheid van stemmen in een daarop volgende zitting. Artikel 206 van het EEG-Verdrag en de overeenkomstige artikelen in de andere verdragen spreken slechts van een raadpleging van het Parlement. Aangezien de Raad echter niet meer doet dan door de afzonderlijke delegaties ingediende voorstellen door te sturen, valt aan het Parlement de taak toe na te gaan of de kandidaten voldoen aan de in artikel 206 der Verdragen genoemde voorwaarden. Artikel 206, lid 3, luidt met name : „De leden van de Rekenkamer worden gekozen uit personen die in hun eigen land behoren of behoord hebben tot de externe controle-instanties of die voor deze functie bijzonder geschikt zijn. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden". Lid 6 zegt voorts : „De leden van de Rekenkamer mogen geduren-
de hun ambtsperiode geen andere beroepswerkzaamheden, al dan niet tegen beloning, verrichten". De ambtsperiode bedraagt in principe zes jaar, waarbij echter de benoeming van telkens zes '-den geschied, met een bepaalde overlapping. Overeenkomstig deze bepaling loopt op 17 oktober van dit jaar de ambtsperiode van de volgende leden af: Paul Gaudy, Keld Brixtpfte, Jpseph Subirats Pinana, Richie Ryan, Aldp Angioi, Carlos Manuel Botelheiro Moreno. Met uitzondering van België hebben alle overige landen verzocht de aftredende leden te herbenoemen. Voor België werd als nieuw lid voorgesteld de heer Fernand Hebette. Op 21 september van dit jaar heeft de Commissie begrotingscontrole de voorstellen van de Raad in een hoorzitting met de kandidaten getoetst, uiteraard in het bijzonder het voorstel van de Belgische delegatie. Naar het oordeel van uw commissie voldoen alle kandidaten aan de verdragsvoorwaarden. De heer Hebette, de nieuwe Belgische kandidaat, heeft op grond van zijn verklaringen en zijn loopbaan ervaring opgedaan met betrekking tot budgettaire aangelegenheden en de controle op de uitgaven. Als inspecteur-generaal van Financiën, algemeen gedelegeerde voor de herziening van de rijksrekening, heeft hij de vereiste kwalificaties om de controle van de Gemeenschapsfinanciën in het kader van de door de Europese Rekenkamer aangehouden taakverdeling mee te helpen verbeteren. Door collega mevrouw Dury zijn twee amendementen ingediend. Ik zie haar tot mijn spijt niet in de zaal, anders had ik haar verzocht deze in te trekken. De daarin vervatte desiderata zijn door ons behandeld en ik heb hier bovendien een schriftelijke verklaring van de kandidaat, de heer Hebette, dat zijn echtgenote zich als er ook maar sprake van zou zijn dat een en ander door haar werkzaamheden bij de Gemeenschap zou worden beïnvloed, zich onmiddellijk zou laten vervangen. Wij weten overigens nog helemaal niet hoe de taakverdeling binnen de Europese Rekenkamer zal uitvallen. Ik verzoek derhalve om beide amendementen te verwerpen, als ze niet worden ingetrokken. Tenslotte mag ik in opdracht van de commissie onze oprechte dank aan de heer Gaudy betuigen voor zijn lang en doeltreffend werk over vele jaren bij de Europese Rekenkamer, met name op het gebied van de EGKS, het Europees Sociaal Fonds, het EOGFL, afdeling Oriëntatie, de visserij en de opgenomen en verstrekte leningen. Ik wil overigens nog tot slot opmerken dat alle controlewerkzaamheden van de Europese financiën in nauw overleg tussen het Europese Parlement, de Commissie en de Europese Rekenkamer en uiteraard de nationale controle-instanties aanzienlijk moeten worden verbeterd. Het verheugt mij dat wij thans het resultaat van de werkgroep van de Commissie kunnen voorleggen. Wij zullen ons in de komende weken en maanden over dit stuk beraden en dan naar wij hopen in goede verstandhouding met de Commissie tot adequate conclusies komen. Bij bezoeken aan verscheidene hoofdsteden van de Gemeenschap heb ik geconstateerd dat de Raad begint
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/236
15.10.87
Aigner te erkennen dat de juridische grondslag voor de controles van de Europese Gemeenschap moeten worden versterkt. Ik verwacht dat de Commissie reeds spoedig met ons en met de Raad in nauw overleg zal treden. Ik verzoek u om deze ontwerp-resolutie, die unaniem door de commissie werd goedgekeurd, aan te nemen.
(Applaus) De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 6.
Verzoekschriften
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2152/87) van de heer Chanterie, namens de Commissie verzoekschriften, over de beraadslagingen van de commissie inzake de verzoekschriften (eerste zes maanden van 1987). De heer Chanterie (PPE), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het verslag dat ik namens de Commissie verzoekschriften uitbreng, heeft betrekking op enerzijds de verzoekschriften die in behandeling waren bij het aantreden van deze commissie op 4 en 5 februari van dit jaar, en anderzijds op de verzoekschriften die vanaf dat moment naar deze commissie werden verwezen en tot en met de vergadering van 22/23 juni 1987 werden behandeld. Tijdens deze verslagperiode werden er 136 nieuwe verzoekschriften ontvankelijk verklaard en 31 niet-ontvankelijk, terwijl de behandeling van 105 verzoekschriften werd afgesloten. Op 1 juli 1987 had onze commissie 160 verzoekschriften in behandeling; vandaag zijn het er ongeveer 200. De commissie heeft voor de behandeling van verzoekschriften een beroep gedaan op de Europese Commissie en adviezen gevraagd aan andere parlementaire commissies. Ik wil bij deze gelegenheid mijn dank uitspreken voor de uitstekende geest van samenwerking die daarbij tot uiting is gekomen. Verder hebben sommige verzoekschriften aanleiding gegeven tot parlementaire initiatieven. Ten eerste werden twee mondelinge vragen met debat ingediend, één betreffende het verblijfsrecht en één betreffende de schadeloossteling van burgers die het slachtoffer zijn geweest van terrorisme. Ten tweede werd besloten twee verslagen op te stellen en ter behandeling aan de plenaire vergadering voor te leggen. Het eerste verslag, dat van de heer Estgen, handelde over een situatie van studenten die in een andere Lid-Staat studeren en werd door dit Parlement op 18 september van dit jaar aangenomen. Het tweede verslag heeft betrekking op de problemen inzake fraude met onroerende goederen. Dit verslagMcMillan-Scott is nog in de commissie in behandeling. Voor vier andere verzoekschriften werd een lid van de Commissie tot informateur benoemd. Zijn taak bestaat erin, het dossier van het verzoekschrift te onderzoeken, omdat de toedracht hetzij ongewoon ingewikkeld,
hetzij eerder onduidelijk is. De informateur doet vervolgens een aanbeveling aan aan de commissie over de te nemen maatregelen. Het parlementaire jaar 1986-87 liep in de verslagperiode ten einde. Een analyse van de 279 in het jaar 1986 geregistreerde verzoekschriften levert een interessant beeld op. Ik wil een paar elementen van die analyse aan het Parlement voorleggen. Het eerste element: 51 verzoekschriften komen van ondernemingen of verenigingen. 228 verzoekschriften komen van individuele personen. Wanneer we deze verzoekschriften opsplitsen per nationaliteit, komen we tot de vaststelling dat er driemaal meer verzoekschriften uit de Bondsrepubliek binnengebracht worden dan uit enig andere Lid-Staat. Nadien volgen dan Italië, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland en België. Het is duidelijk dat de Westduitse burgers het petitierecht beter kennen, omdat het in de Duitse grondwet is vastgelegd en uitgeoefend wordt bij de Commissie verzoekschriften van de Duitse Bondsdag. Deze commissie heeft trouwens model gestaan voor de Commissie verzoekschriften van het Europese Parlement. Ik kan trouwens aankondigen dat wij begin december de gemeenschappelijke zitting in Bonn zullen organiseren. Een analyse van de onderwerpen leidt tot een twintigtal verschillende rubrieken met als belangrijkste domeinen, sociale zekerheidsproblemen, milieu en gezondheid, juridische kwesties, vrij verkeer, interne markt en verblijfsrecht, buitenlandse zaken, hulp aan Derde Wereldlanden en mensenrechten, dierenbescherming en werkgelegenheid. Een ander aspect dat in het oog springt is dat bij het Europese Parlement massaverzoekschriften worden ingediend, dat wil zeggen verzoekschriften die de steun hebben van honderden en zelfs van duizenden burgers. Zo is er bij voorbeeld een verzoekschrift over de Europese school in Luxemburg met duizend handtekeningen. Er is een verzoekschrift ingediend in verband met de aanleg van de Kanaaltunnel met een tweehonderdtal handtekeningen. Er is een verzoekschrift ingediend in verband met het verbod op uitvoer van windhonden naar Spanje en daarvoor waren vierduizend handtekeningen. Er is een verzoekschrift over de ongelijke behandeling van Britse gepensioneerden en gepensioneerden van andere Lid-Staten met zeshonderdzestig handtekeningen en zo zijn er nog een aantal andere verzoekschriften. Mijnheer de Voorzitter, de Commissie verzoekschriften heeft vastgesteld dat een aantal probleemgebieden regelmatig terugkeren in de verzoekschriften en dus speciale aandacht behoeven. Ten eerste is er het probleem in verband met het recht van vestiging in de Lid-Staat van keuze voor andere categorieën dan werknemers, bij voorbeeld voor gepensioneerden en studenten. Dit probleem is aan de orde in het kader van de Raad interne markt, maar raakt daar jammer genoeg niet verder.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/237
Chanterie Het tweede probleem betreft de mobiliteit van leraren, die bemoeilijkt wordt omdat leerkrachten in sommige Lid-Staten beschouwd worden als ambtenaren. In dat verband kan ik het Parlement meedelen dat procedures wegens schending van het Verdrag zijn aangespannen tegen Frankrijk en Italië. Het derde probleemgebied is dat van de registratie van motorvoertuigen, in geval van frequente bezoeken. Er doen zich gevallen voor van zeer hoge boetes en zelfs van gevangenisstraf. En ook hier is een procedure wegens schending van het Verdrag ingesteld, meer bepaald tegen Denemarken. Een vierde probleemgebied is dat van „de rechtelijke" kinderontvoering. Gezien het aantal klachten over kinderontvoering stijgt, heeft de Voorzitter van het Parlement op 20 maart van dit jaar besloten een bemiddelaar te benoemen in de persoon van mevrouw Vayssade. Tijdens de laatste vergadering van onze commissie werd een eerste verslag uitgebracht over de behandeling van deze verzoekschriften. Een paar afsluitende beschouwingen. Het recht van de Europese burger om verzoekschriften in te dienen bij het Europese Parlement moet verder versterkt worden, dit hebben we besloten. Er werden een paar belangrijke zaken in dat verband naar voren gebracht. Ten eerste werd er besloten tot het verspreiden van een duidelijke en eenvoudige informatieve folder. Ten tweede hebben we de interne werkmethodes van de commissie serieus verbeterd en ten derde, daar richt ik mij vooral tot de commisaris, wordt een communautaire wetgeving voorbereid in nauw overleg tussen de Europese Commissie en het Parlement. Ik hoop dat wij van de commissaris straks iets meer daarover kunnen verHet is dus een uiterst dringende zaak om op al deze domeinen actief te blijven en ook om zeer spoedig een optimale bezetting van het commissiesecretariaat mogelijk te maken, op het vlak van A-, B- en C-posten met inachtneming van alle talen van de Gemeenschap. Tot besluit wil ik wijzen op een zeer interessante uiteenzetting van de heer Pescatore, voormalig rechter van het Hof van Justitie. Op een colloquium te Brussel, eind september, heeft hij gewezen op het belangrijk instrument dat het petitierecht betekent voor de Europese burger in de verdediging van zijn rechten. Dat het aantal verzoekschriften dit jaar meer dan verdubbeld is, staaft deze stelling. Het Europa van de burgers krijgt daardoor een zeer concrete inhoud. (Applaus) Mevrouw Dury (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met dit eerste verslag over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften. Ook al zijn wij niet in groten getale hier aanwezig — bepaalde fracties zijn zelfs totaal afwezig —, heeft het verslag althans de verdienste dat het de collega's informeert over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften en hoe zij de burgers over de verzoekschriften kunnen
inlichten. Het is een rechtsmiddel dat nuttig kan zijn, een rechtstreeks en democratisch rechtsmiddel. Het tweede punt dat ik wil benadrukken is, dat wij dank zij het verslag van de heer Amadei en de pogingen het werk rationeler aan te pakken, meer verzoekschriften in zes maanden hebben kunnen afhandelen — en de heer Chanterie doet daar verslag van — dan in de twee voorafgaande jaren. En dat is vooruitgang, want als de burgers als laatste uitweg een verzoekschrift bij het Parlement indienen, dan is dat omdat hen geen andere mogelijkheid restte en omdat zij wensen dat hun problemen snel worden opgelost. Persoonlijk ben ik blij met de medewerking van de Commissie, met name op het vlak van de sociale zekerheid. Ik ben niet helemaal tevreden met de samenwerking op andere gebieden, zoals het milieu of de ontwikkelingssamenwerking. Maar in zaken die zeer rechtstreeks met persoonlijke rechten te maken hebben is de samenwerking naar mijn smaak bijzonder positief en ik geloof dat wij deze nog kunnen verbeteren, Ik wil echter mijn vergaande ontevredenheid uitspreken over de houding van de Lid-Staten ten aanzien van de zaken die wij hun toesturen. Ik zal slechts één voorbeeld noemen: het betreft een verzoekschrift uit 1985 — nr. 59(85) — over de moeilijkheden die een gekleurd persoon ondervond bij de Belgisch-Nederlandse douane. Toen ons een petitie werd toegezonden hebben wij aan de Belgische Staat gevraagd ons over het incident aan de grens nadere inlichtingen te verschaffen. Tot op heden hebben wij nog geen enkel antwoord ontvangen. Natuurlijk hebben de bureaucratie en inertie ten nadele gewerkt van de persoon die bij ons dit verzoekschrift had ingediend, maar ik hoop vurig dat wij ons met dit verslag tot woordvoerder bij de Lid-Staten hebben gemaakt met het verzoek het werk van het Europese Parlement serieus te nemen. Het is soms moeilijk om resultaten bij de Lid-Staten te bereiken en hen te bewegen aan onze verzoeken te voldoen, die over het algemeen de rechten van de verzoekschriftindieners betreffen. Hetzelfde geldt overigens voor de arresten van het Hofvan Justitie. Geen der Lid-Staten is in feite verplicht de arresten van het Hof in acht te nemen. En dat gebeurt nu ook met de verzoeken van de Commissie verzoekschriften. (Applaus) Mevrouw Peus (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ondanks de vrij positieve instelling van de burgers van de Europese Gemeenschap die telkens weer uit de enquêtes van de Eurobarometer naar voren komt, schijnt het woord Europa-moeheid, of zelfs een zekere ontstemdheid jegens Europa, op dit ogenblik de ronde te doen. Daarvoor zijn uiteraard vier redenen aan te geven, waarvan de belangrijkste reeds vaker in de debatten hier is aangevoerd. Het onderwerp „Europese Gemeenschap" verschijnt slechts zelden in de kolommen van de regionale dagbladen en dan nog meestal negatief gekleurd. Hier valt nog veel te doen en ook daarover is in deze zaal meermaals gesproken: betere
Nr. 2-356/238
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Peus arbeidsvoorwaarden voor journalisten, meer georganiseerde praktijkervaring en prijzen voor journalisten, een stroomlijning van de werkwijze van het Parlement met een duidelijke toespitsing op essentiële kwesties en niet in de laatste plaats dat wij ons warm moeten maken voor een volledig Europees TV-programma. Een tweede reden is het gebrek aan belangstelling voor Europa onder onze burgers en dat is minstens even belangrijk. Veel burgers kunnen nauwelijks inzien wat het beheer van de Gemeenschap in het verre Brussel eigenlijk met hun dagelijkse leven heeft te maken. Hier nu heeft de Commissie verzoekschriften van het Europese Parlement een belangrijke taak. Zoals collega Chanterie reeds zei, toont een korte blik op de in de laatste maanden binnengekomen verzoekschriften welke de grootste problemen van de burgers zijn, namelijk pensioenen, sociale verzorging, ziekenhuisbehandeling, milieu en gezondheid, verzoeken om juridisch advies, vrije vestiging en interne markt. Wanneer het door meer in het openbaar optreden van onze commissie, via persconferenties en publikaties, contacten met de ombudsmannen, de nationale commissie voor verzoekschriften en de grote bonden lukt alle burgers duidelijk te maken dat zij in de Commissie verzoekschriften van het Europese Parlement een verdediger en pleitbezorger hebben tot wie zij zich individueel of in groepen, verenigingen of ethnische minderheden kunnen wenden en niet alleen gehoord maar ook ernstig genomen zullen worden, als dat lukt, dan kan het er zeer veel toe bijdragen dat deze Gemeenschap voor de burger geen abstract begrip blijft, maar dat zij zichzelf en hun eigen gemeente met recht als behorende tot de Gemeenschap gaan zien. Opdat de commissie deze belangrijke taken kan vervullen, moeten een aantal dingen worden aangepakt, die hier reeds eerder ter sprake zijn gekomen: twee vergaderingen per maand en een vloed van petities, dat gaat de fysieke en psychische krachten te boven van de afgevaardigden die niet alleen hun werk in deze commissie, maar ook in de beide andere specialistische commissies ernstig opvatten. Dit werk moet dus zoveel mogelijk worden vergemakkelijkt. Het petitierecht dat sedert 30 jaar wordt uitgeoefend en door de Gemeenschap en de Lid-Staten wordt erkend, moet nu werkelijk de door de heer Chanterie beschreven rechtsgrondslag krijgen. En de werkgroep van de commissie die samen met de Europese Commissie de tekst en de vorm van het wetsinstrument moet uitwerken, moet nu zonder verder dralen worden opgericht. Een goede stap vooruit zijn de goede samenvattingen door het secretariaat van de nieuwe verzoekschriften en het feit dat de voorzitter c.s. vooraf beslist of een petitie ontvankelijk is of niet. Dit werk moet nog aanzienlijk worden geïntensifieerd. Tijdrovende en naar mijn mening overbodige discussies kunnen worden vermeden, als de commissie niet telkens zou moeten verklaren dat zij, op grond van de geldende communautaire wetgeving, niet bevoegd is en dus niets kan doen, maar in plaats daarvan het standpunt van het Parlement
kon overnemen, en dat wij bevestigd wensen te zien dat al deze zaken tot de legitieme bevoegdheid van het Europese Parlement behoren. Als de grootste Letse gemeenschap in de westerse wereld die in dezelfde stad bijeen was gekomen, in de Europese parlementariërs haar grootste hoop, toevlucht en uitkomst in de strijd om de elementaire rechten van de mens ziet, dan wil ik met deze wetenschap de Commissie verzoeken een minder strak standpunt in te nemen. Tot slot een verzoek aan de massarekwestranten : het is begrijpelijk dat men denkt door het aantal ondertekenaars zijn petitie meer kracht te kunnen bijzetten. Maar wanneer het eerder genoemde verzoekschrift over de uitvoer van windhonden in Spanje 4 000 ondertekenaars krijgt, de petitie betreffende in Syrië wegens hun gewetensovertuiging gevangen gehouden personen slechts 2 000 en de campagne voor de Europese Unie 500, dan mag men zich afvragen of de rangorde van het belang nog wel juist is. Wanneer verzoekschriften betreffende het milieu en de dierenbescherming, belangrijk als zij zijn, dermate toenemen, dan zal men op den duur niet meer aankunnen en zeker niet verantwoord en vakkundig. Het belangrijke werk van onze commissie kan slechts slagen als de burgers hun verlangens doordacht, verantwoordelijk en zakelijk voorleggen en als de term „solidariteit" met de zwakkeren, met mensen in nood, voor de parlementsleden geen leeg woord is, maar een richtsnoer voor hun dagelijks handelen.
(Applaus) Mevrouw Oppenheim (ED). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie wenst de rapporteur geluk met zijn verslag; uiteraard steunen wij het. Wij hebben met zeer veel genoegen geconstateerd hoe positief de inhoud van het verslag is en wij hopen dat de commissie zich in de geest van het verslag verder zal ontwikkelen. Ik zal niet op afzonderlijke zaken ingaan, waar ten dele reeds over is gesproken, maar van de gelegenheid gebruik maken om een aantal algemene overwegingen met betrekking tot de commissie als zodanig uit te spreken. Ik wil ook opmerken, dat dit de eerste keer is dat wij de kans krijgen het werk van de Commissie verzoekschriften in een debat hier in de Vergadering rechtstreeks te bespreken. In het verleden werd een verslag over wat in de commissie had plaatsgevonden als bijlage bij de notulen gehecht. Maar vandaag hebben wij de mogelijkheid om een geëigend debat te houden. Naar mijn mening heeft het Europese Parlement met deze geformaliseerde gang van zaken een grote stap vooruit gezet voor de burgers van Europa. Maar er is meer dat wij kunnen doen, want de tendens is heel duidelijk. Er is behoefte aan een commissie die als ombudsman kan fungeren. Het aantal klachten is sterk gestegen en de gang van zaken ten aanzien van een groot aantal gevallen wijst erop dat er duidelijk reden van bestaan voor de commissie is. De Europese consumentenorganisatie heeft onlangs gevraagd om een insti-
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2356/239
Oppenheim tutionele ombudsman in te stellen. Ik weet niet of deze wehs zal worden gerealiseerd, maar ook dit bewijst dat ook vanuit de consumentenbelangen voordelen worden gezien in een instelling die als ombudsman fungeert. Ik kan mededelen dat in D enemarken op dit moment een kort programma voor de D eense TV wordt voorbereid met een uiteenzetting over de Commissie verzoekschriften van het Europese Parlement. Het is een korte voorlichtingsfilm, die niet alleen reclame maakt voor het Europese Parlement maar ook voor onze commissie. Ik vind dat zeer positief en wij moeten dit soort marketing zeker aanmoedigen. D e rapporteur memoreerde zelfde mogelijkheid voor de commissie om meer bekendheid te krijgen. Ik ben ervan overtuigd dat zulks nodig is want de barrières aan de grenzen en van het hele mechanisme waar de individuele burger mee wordt geconfronteerd, hebben vaak tot gevolg dat een persoon wie onrecht is aangedaan niet uit zijn problemen komt, zelfs als hij zou willen dat zij door onze commissie werden behandeld. Het is niet alleen maar ëen kwestie van kennis van zaken, maar een echt groot probleem wanneer de burger het gevoel krijgt dat hij niet helemaal tot zijn eigen gemeenschap behoort. Wij hebben hier een fantastische kans om het Europese Parlement echte bekendheid te geven in Europa. De Gemeenschap wordt werkelijk iets grijpbaars wanneer de burger weet dat zijn zaak hier behandeld kan worden zonder rechtsvordering of proces of een of andere grote bureaucratische actie. Hij kan zich rechtstreeks tot de Voorzitter van het Parlement wenden met zijn klacht om deze behandeld te krijgen, uiteraard als deze aan de gestelde voorwaarden voldoet. Natuurlijk kunnen en behoeven wij niet alles te behandelen. Er waren ook een aantal gevallen, waarin wij aan de petitionarissen moesten zeggen dat het onderwerp buiten onze competentie viel. Wij mogen niet zoveel petities accepteren dat wij uiteindelijk tot een soort sociale dienst of advocatenkantoor of iets dergelijks worden. De reden van bestaan is dat men zich tot ons kan wenden wanneer men in het systeem vastloopt. Zonder twijfel zou een groot aantal petities vervallen als de interne markt op dit moment een feit was. Er zijn een massa grensoverschrijdende problemen en er is nog veel te weinig bekendheid met de Gemeenschapsvoorschriften en de administratieve overheidssystemen zijn nog niet geïntegreerd. Maar dat komt later allemaal wel terecht als alles zich verder ontwikkelt en wij onszelf beter bekend maken. De toekomst van de commissie hangt er vooral vanaf hoe de leden hun werkzaamheden verrichten. Ik geloof dat wij nog veel meer van de Commissie verzoekschrif ten zullen horen en ik hoop ook dat de collega's en het Parlement als zodanig deze commissie, die duidelijk naar buiten optreedt en een goede reclame voor het Parlement is, hun volle steun zullen verlenen. Het Europa van de burgers zijn ook wij en wij moeten onszelf zo goed mogelijk verkopen. (Applaus)
Mevrouw Squarcialupi (COM). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, de verzoekschriften vormen de meest directe band tussen de burgers en het Europese Parlement. Zij vormen een systeem dat de beste mogelijkheid biedt voor de Europese burger om voor zijn rechten op te komen. D e Commissie verzoekschriften en haar voor zitter bewijzen dat zij het belang ervan inzien en met de herziening van hun werkzaamheden hebben zij zeker belangrijke resultaten geboekt. Ik moet hier echter aan tpevpegen dat er behalve een pplitieke wil ppk een administratieve wil aanwezig mpet zijn. Ik refereer aan het feit dat terwijl er in het Parlement — ik richt mij hierbij tpt de Vpprzitter en niet direct tpt de Cpmmissie verzpekschriften — veel gebruik wprdt gemaakt van vertalingen zpnder pp de kpsten te letten, de verzpekschriften in zeer veel gevallen slechts in een paar regels worden samengevat ; zoals wij weten kan een samenvatting nooit helemaal weergeven wat er achter een verzoekschrift staat. Persoonlijk heb ik te maken gehad met twee antwoorden op verzoekschrif ten afkomstig van zeer zwakke randgroeperingen, zoals gehandicapten, in Italië, die onbevredigende antwoor den hadden ontvangen als gevolg van onze admini stratieve vrekkerigheid, waardoor de petities niet in hun geheel waren vertaald en ze tot een samenvatting van een paar regels waren beknot. Kennelijk waren de antwoorden niet voldoende en slechts een bureaucra tische benadering omdat de tekst van de verzoekschrif ten zo in samenvatting waren voorgelegd. En dat heeft de betrokken burgers de idee gegeven dat het Europese Parlement zeer ver van hen afstond, alsof het met name iets was waar zij niet rechtstreeks iets mee van doen hadden. Ik verzoek de Voorzitter er bij het presidium op aan te dringen iets meer genereus te zijn ten aanzien van het vertalen van de verzoekschriften, opdat geen ver warringen meer ontstaan zoals die zich helaas hebben voorgedaan en waarvan ik op de hoogte ben gesteld, om maar niet te praten over de andere gevallen — wie weet hoeveel wel niet — waarvan wij niets weten. (Applaus) De Voorzitter. — Ik heb nota genomen van uw opmerking. Mevrouw Heinrich (ARC). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, met dank voor het voor ons liggende verslag, willen wij tot uitdrukking brengen hoe belangrijk wij het werk van deze commissie vinden. : ι
Ondanks de Europese Akte is dit Parlement bepaald nog vleugellam. D it maakt de Commissie verzoekschriften eens zo belangrijk. D e burgers van Europa hebben hier een plaats waar zij buiten de nationale overheid om hulp kunnen inroepen. D at is een stuk praktische politiek voor de Europese democratie. Het valt daarom des te meer te betreuren dat de nationale overheden zo schoorvoetend en onvoldoende medewerking aan de commissie verlenen. Inlichtingen, toegang tot de stukken of tot de gevangenissen en nog veel meeer
Nr. 2-356/240
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Heinrich worden vaak slechts met moeite of soms helemaal niet verkregen. Wij verzoeken om nu eindelijk de nodige wetgeving te creëren. (Applaus van links) De heer Estgen (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik wil allereerst de heer Chanterie mijn dank betuigen voor zijn uitmuntend verslag, dat ons een zeer duidelijk beeld geeft van het werk en het belang van onze Commissie verzoekschriften. Niet slechts het grote aantal petities — tot eind van het jaar kunnen er 600 worden geteld — maar ook de hoofdonderwerpen die worden behandeld: sociale zekerheid, milieu vrij verkeer, mensenrechten, bewijzen, dat de burgers van Europa hebben begrepen, dat het hun Europa is en dat de door hen verkozen leden van het Parlement hun problemen ter harte nemen. Onze Commissie verzoekschriften geeft prioriteit aan petities van burgers van de Gemeenschap. Ik ben er vooral trots op, dat in de tweede gevallen waarin de Commissie verzoekschriften gebruik heeft gemaakt van zijn recht een verslag uit te brengen en een resolutie aan het Parlement voor te stellen, zulks geschiedde op initiatief van de katholieke studenten van Luxemburg. Ik had daarbij de gelegenheid u een hele reeks maatregelen ten behoeve van de studenten voor te stellen. Ik ben uiterst dankbaar dat u unaniem voor mijn verslag hebt gestemd, zonder enig amendement. Ook dat is een duidelijk teken hoe serieus de Commissie verzoekschriften haar taak opvat, zelfs nog voordat de plenaire vergadering erbij werd betrokken. Ik wil alle andere commissies verzoeken hun taak even goed te doen, zodat wij niet altijd weer over zoveel amendementen behoeven te stemmen in de plenaire vergaderingen. Onze burgers kunnen inderdaad vertrouwen hebben in hun Commissie verzoekschriften. Het gaat voor onze burgers — en daar heeft de heer Chanterie al op gewezen — om de meest gevoelige punten van het communautair recht, 'meer nog dan voor andere punten. Zo bijvoorbeeld het vestigingsrecht. Het in het Verdrag gegarandeerde vrije verkeer van werknemers dekt de gepensioneerden niet. Hetzelfde geldt voor studenten en weduwen en gescheiden echtgenoten van werknemers, die een verblijfsvergunning voor een bepaald land hadden. Het is absoluut noodzakelijk dat de Commissie op dat gebied een initiatief neemt. Ik zal tot de regeringen van onze Lid-Staten een dringend verzoek richten om een richtlijn aan te nemen, waarmee een algemeen vestigingsrecht tot stand wordt gebracht. Een tweede voor veel van onze burgers gevoelig punt betreft de mobiliteit van leerkrachten en studerenden. Ik hoop dat de andere instellingen — Commissie en Raad — wat meer respect zullen tonen voor de door onze volkeren verkozenen en dat zij de gewenste stappen zullen ondernemen naar aanleiding van de verslagen van de leden Münch, Lafontaine en Estgen.
Ten derde de steeds weer opduikende kwestie van de registratie van voertuigen. Zware sancties worden opgelegd aan personen die hun auto in hun land van oorsprong hebben geregistreerd, maar deze voor kortere of langere tijd voor hun beroep, culturele activiteiten of studie in een andere Lid-Staat gebruiken. Maar al te vaak wordt de wagen in beslag genomen, worden zware boetes en zelfs gevangenisstraffen opgelegd. Ik ben er trots op dat de regering van het Groothertogdom Luxemburg als eerste de nieuwe nummerplaten met de Europese vlag heeft ingevoerd. Laat ons hopen dat dit niet slechts een symbool blijft, maar dat het ook concrete waarde zal hebben. Het feit dat de commissie nu wel 40 petities ontvangt, betekent dat de Europese burger voelt dat hij deel uitmaakt van een grotere meer solidaire Gemeenschap dan in zijn nationale, om niet te zeggen nationalistische, gemeenschap. Ik wil hier hulde brengen aan de ambtenaren van de Commissie verzoekschriften, die onder bijzonder moeilijke omstandigheden werken. Te hunnen behoeve, alsook voor de voorzitter van onze commissie, de heer Chanterie die de werkzaamheden bijzonder goed in de hand heeft en weet te leiden, verzoek ik om een versterking van het secretariaat. Dit gezegd hebbende geloof ik dat wij alles moeten doen om de verzoekschriften nog sneller te beantwoorden. Ook hier geldt de oude Latijnse spreuk : „bis dat qui cito dat" — hij die zijn verplichtingen prompt nakomt is dubbel van dienst en tweemaal zo efficiënt. Waarde collega's, de Commissie verzoekschriften is in feite voor onze kiezers een contactorgaan geworden, een op hun verkozen vertegenwoordigers afgestemde antenne. In deze commissie kunnen zij ons vertellen waar de schoen in Europa wringt. De Commissie verzoekschriften is het forum bij uitstek van het Europa van de burgers geworden, het Europa dat de gevoelens van de burgers deelt. Wij moeten daar trots op zijn en ons het in ons gestelde vertrouwen waard tonen. (Applaus) Mevrouw Jackson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij dat ik een wat ander geluid moet laten horen. Ik spreek echter als potentieel gebruiker van de diensten van de Commissie verzoekschriften. Het verzoekschrift dat ik bij de Commissie probeerde in te dienen betreft, u kunt het geloven of niet, een nagemaakt Duits dorp in mijn kiesdistrict, dat het Britse leger vervolgens met gezwinde haast moest proberen te vernietigen. De petitionarissen kwamen bij mij toen zij een verzoekschrift bij het Europese Parlement als laatste redmiddel wilden indienen, met als motivering dat hun democratische rechten waren aangetast omdat hun een openbaar onderzoek was geweigerd en met de motivering dat de Europese Gemeenschap zich inzet voor de milieubescherming en dat een paar honderd meters verwijderd van hun huizen bommen zouden worden gegooid en zou worden geschoten.
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Nr. 2-356/241
Jackson Ik ging daarvoor naar het bureau van het Europese Parlement in London om te vragen hoe een verzoekschrift bij het Europese Parlement moest worden ingediend. Zij beschikten slechts over het Reglement van het Europese Parlement met in de artikelen 128 tot en met 130 alles wat daarover wordt gesteld. Er was niets dat mij kon vertellen hoe ik een verzoekschrift bij de Commissie kon indienen ; er was niets dat mij kon helpen over wat wel en wat niet kon. Artikel 128, lid 4, zegt dat de commissie „allereerst moet onderzoeken of zij (de in het algemeen register ingeschreven verzoekschriften) binnen het kader van de werkzaamheden van de Europese Gemeenschap vallen." Dat is vrij duidelijk. Maar toen las ik het verslag van de heer Chanterie en zag ik dat hij als een van zijn successen beschreef de groep „Moeders van Algiers". Ik kan verdomd niet zien hoe „Moeders van Algiers" binnen het kader van de Gemeenschap vallen, met de beste wil van de wereld niet. De ontvankelijkheid is dus een moeilijk punt voor iemand die een verzoekschrift wil indienen, nog voordat hij ermee begint. Wat wij ook nodig hebben is een wegwijzer over de petitieprocedure. Waar leidt dit alles toe ? Moet bereikt worden dat de Commissie iets doet ? Waarschijnlijk wel — dat hopen wij tenminste. Is de idee dat de regeringen van de Lid-Staten iets doen ? Laten wij het hopen. Of is het dat uiteindelijk het Europese Parlement door stemming een standpunt bepaalt ? Ik denk dat dit allemaal geldt. Ik hoop dan ook dat de commissie doet wat de heer Chanterie heeft gezegd. Hij zei : „Wij zullen een duidelijke en eenvoudige informatieve folder verspreiden." Welnu, doe het snel. Er is werkelijk niet meer dan een klein stukje papier voor nodig. Wat ik niet begrijp is waarom u dit nog niet hebt gedaan. Naar het mij voorkomt heeft het Europese Parlement een zeer belangrijke Commissie verzoekschriften ; zij biedt via ons de enige manier waarop een verongelijkt individu tot u, de Commissie en de LidStaten kan doordringen. De meeste mensen uit mijn kiesdistrict verwarren ons met het gezelschap aan de overkant, het Hof voor de Rechten van de Mens, en ik geloof dat dat ook iets met petities te maken heeft. Welnu, mijnheer Chanterie dat is iets dat u maar moet uitzoeken. Voor het ogenblik ben ik er echter zeker van dat wij een uitstekende commissie hebben, maar zij bereikt nog niet de mensen die bij haar een verzoekschrift zouden willen indienen. Wellicht zijn zij bang om onder petities te zullen worden bedolven. De voorschriften betreffende verzoekschriften bieden echter genoeg waarborgen dat de commissie met een gerust hart de burgers van Europa over het petitierecht kan inlichten, zonder gevaar te lopen onder verzoekschriften te zullen worden bedolven. Maar op dit ogenblik is de situatie ten aanzien van verzoekschriften niet erg bevredigend.
VOORZITTER: DE HEER MUSSO Ondervoorzitter Mevrouw Banotti (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzit-
ter, als gewoonlijk wanneer men na mevrouw Jackson aan de beurt komt zijn de beste woorden reeds gesproken. Ik wil de aandacht van de Vergadering vestigen op een klein statistisch gegeven op een van de eerste bladzijden van het verslag. Maar eerst wil ik mij aansluiten bij mijn collega's die de heer Chanterie hebben gelukgewenst. In de korte spanne van zes maanden, waarin hij voorzitter is van deze commissie, heeft hij leven in de brouwerij gebracht. Hij heeft haar zeker onder de aandacht van velen van ons gebracht en ik hoop net als mevrouw Jackson, dat hij zulks ook bij heel wat meer mensen zal doen. Volgens zijn verslag zijn er in de laatste zes maanden geen verzoekschriften uit Ierland binnengekomen. Dat is omdat de in het verslag behandelde periode in juni eindigde. Na een brief aan de kranten verviel ik in hetzelfde dilemma als Caroline Jackson. Ik vond dit een bijzonder interessante ontwikkeling in ons werk en ik wilde mijn mensen ervan op de hoogte brengen en dus schreef ik een eenvoudig briefje aan de krachten, met als gevolg dat ik mijzelf een zondvloed van brieven bezorgde. Als dus de heer Chanterie zijn verslag aan het eind van de volgende zes maanden voorlegt, hoop ik dat het letterlijk duizenden petities uit Ierland zal omvatten — zeker wel 50 of 60. In mijn brief aan de dagbladen probeerde ik in tien eenvoudige regels uit te leggen wat de Commissie verzoekschriften precies was. Het magische woord „pensioenen" viel daarbij en dat bleek een probleem te zijn dat de meeste mensen in mijn land diep trof. De vraag die werd gesteld was: is het doel van de commissie ons een kans te geven u, de Commissie, aan te klampen? Zij heeft diverse functies. De burgers van Europa krijgen de kans een symbolische dag voor te komen, althans als hun verzoekschriften ontvankelijk blijken te zijn. Ik ben het met mevrouw Jackson eens dat de procedure nog veel te gecompliceerd is, want verscheidene petities die via mij kwamen — dit is wel niet precies zoals het moet — moesten teruggestuurd worden. Het nam veel tijd voordat de mensen op de hoogte werden gesteld, dat zij in de verkeerde vorm waren ingestuurd. Ook ik wacht met grote spanning op de eenvoudige en duidelijke informatieve folder, die naar wij hopen zeer spoedig komt. Zpals ik zei geeft de Cpmmissie verzpekschriften pns dit gevoel. Ik weet dat zij nog niet veel kan bereiken, eenvoudig omdat haar juridische beperkingen zijn opgelegd. Maar in veel gevallen is het genoeg om de mensen het gevoel te geven dat hen recht is gedaan, dat iemand wilde luisteren, kon meevoelen en dat de nationale regeringen tenminste een duwtje hebben gekregen om te zien of alles van de grond af opnieuw kan worden bekeken en om de problemen van hun eigen burgers te verhelpen. Ik voorzie dat zij in deze richting veel meer effect zal sorteren, waarschijnlijk door regeringen te schande te maken die denken dat bepaalde problemen te klein zijn om door hen te worden aangepakt, wat tot gevolg heeft dat een aantal van hun
Nr. 2-356/242
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Banotti burgers zich ernstig gediscrimineerd voelt en diep ongelukkig is. Tenslotte geef ik toe dat wij een klein secretariaat hebben. Maar er is toch nog iets waar ik op wil wijzen. Als iemand een petitie indient die niet ontvankelijk is, dan hoop ik dat wij toch een manier kunnen vinden om een prettige, vriendelijke brief zonder vakjargon terug te sturen aan de persoon wiens verzoekschrift is afgewezen. Het is in eerste instantie bijzonder moeilijk voor hen om de juridische taal te begrijpen die, dat weet ik best, in deze korte brief moet worden gehanteerd. Maar er moet toch een manier zijn om het hen voorzichtig mede te delen in plaats van een te beknopte en bureaucratische brief te moeten ontvangen waarin hen alleen maar wordt verteld dat de petitie niet ontvankelijk is. Tot slot wil ik mij aansluiten bij de collega's die de heer Chanterie hebben gelukgewenst. Hij is met zijn commissie bepaald begonnen indruk te maken. Ik kijk met veel belangstelling uit naar het werk dat de commissie in de toekomst zal verrichten. (Applaus) De heer Chanterie (PPE), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle collega's die in dit debat het woord hebben gevoerd bedanken, zowel voor hetgeen aan mijn adres gericht was als met betrekking tot de suggesties en de inspiratie voor het werk. Zeer belangrijk is inderdaad de informatie naar de burgers toe. Ik ben blij dat het Bureau van het Parlement vorige maand eindelijk beslist heeft om zo een informatieve duidelijke folder te laten drukken en verspreiden, onder meer via de centrales van het Parlement in de diverse hoofdsteden. Ten aanzien van mevrouw Jackson wil ik nog opmerken dat aan de briefing voor deze zitting nog een laatste bladzijde is toegevoegd, getiteld European Parliament and petitions, en hier vindt u alle nodige informatie. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mevrouw Peus vroeg zich af of de Commissie verzoekschriften uiteindelijk niet het meest directe en doeltreffende antwoord is op de elementaire vraag die de Europese kiezers en burgers zich voortdurend stellen : wat doet de Europese Gemeenschap concreet voor haar burgers ? Mevrouw Oppenheim sloot daar onmiddellijk bij aan met het bericht dat de Deense televisie een korte, maar zeer doeltreffende documentaire heeft uitgezonden over de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften, d.w.z. over de indiening, het onderzoek van de verzoekschriften en de manier waarop de antwoorden concreet worden voorbereid. Mevrouw Oppenheim heeft, volgens mij terecht, voorgesteld de werkzaamheden van de Commissie verzoekschriften te gebruiken om het imago niet alleen van het Europese Parlement, maar van de hele Europese Gemeenschap te verbeteren. Ik kan mij alleen maar zonder enig voorbehoud aansluiten bij deze vraag, die vanuit de banken van het
Europese Parlement komt en aan de verwachtingen van de publieke opinie beantwoordt. Namens de Commissie, die weet hoe zwaar en lastig de weg naar het Europa van de burgers is, kan ik mij daar alleen maar zonder enig voorbehoud en in alle oprechtheid bij aansluiten. Ikzelf, die in de Commissie voor deze sector verantwoordelijk ben en deze problemen dagelijks volg, sluit er mij persoonlijk ook bij aan, omdat ik er mij bewust van ben dat het in concrete dingen is dat u er, hetzij als individueel parlementslid in de Commissie verzoekschriften, hetzij als Europees Parlement in zijn geheel, voor zorgt dat het imago van de Europese Gemeenschap wordt verbeterd. De Europese Gemeenschap wordt immers nog te vaak geassocieerd met landbouwoverschotten, sluiting van staalfabrieken, vervoerproblemen, chicanes die zich nog altijd aan de binnengrenzen van deze Gemeenschap voordoen. Ik ben mij bovendien bewust van het probleem waarop mevrouw Jackson mijn aandacht heeft gevestigd. De Commissie verzoekschriften is in zekere zin het enige instrument waarover de burgers beschikken om rechtstreeks in contact te treden met de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het is als zodanig een onmisbaar en uiterst gevoelig instrument, waaraan de Commissie alle aandacht moet schenken en haar volledige medewerking moet verlenen. Ik ben de heer Chanterie en mevrouw Dury dankbaar omdat zij hebben toegegeven dat de Commissie en haar diensten in dezen blijk geven van goede wil en een zekere doeltreffendheid. Mevrouw Dury heeft weliswaar enig voorbehoud gemaakt in verband met milieuzaken, maar ik heb de indruk dat de verstandhouding tussen beide instellingen de afgelopen maanden is verbeterd en wij zullen onzerzijds niet nalaten deze te blijven verbeteren. Het feit dat het zoeven door u, mijnheer Chanterie, ingeleide halfjaarlijkse verslag over de verzoekschriften aan de plenaire vergadering wordt voorgelegd, toont volgens mij aan dat het Europese Parlement alsmaar meer belangstelling krijgt voor dit instrument, dat ten dienste van de burgers van de Lid-Staten staat en waarvoor ook die burgers zelf meer en meer belangstelling tonen. Ik geloof wel dat de inspanningen die zijn geleverd om de procedures doorzichtiger en toegankelijker te maken, zullen resulteren in een exponentiële groei van het aantal bij het Parlement ingediende petities. Dit doet problemen rijzen op het gebied van de organisatie van de werkzaamheden. Ik heb de rechtstreekse en zeer dringende vragen gehoord die mevrouw Squarcialupi, u, mijnheer de Voorzitter, en andere parlementsleden hierover aan de diensten van het Parlement hebben gericht. Ik zou mij niet durven uitspreken over beslissihgen die uw instelling aangaan. Ik kan alleen maar zeggen dat wij uw bezorgdheid omtrent deze reële toename van de betrekkingen tussen de burgers en het Europese Parlement en derhalve tussen de burgers en hun Gemeenschap delen. De Commissie — ik heb het reeds gezegd tijdens de beraadslaging over het verslag van de heer Amadei over de samenwerking tussen de instellingen op het gebied
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Nr. 2-356/243
Ripa di Meana van de behandeling van verzoekschriften — begrijpt heel goed dat het de bedoeling van het Parlement is het recht van de burgers en van verschillende organisaties om zich met verzoekschriften tot het Europese Parlement te richten, te versterken en tegelijkertijd de behandeling van deze verzoekschriften te verbeteren. Ik herhaal hier de verbintenis van de zijde van de Commissie dat wij aan uw zijde zullen staan binnen de — helaas zeer beperkende — grenzen die ons door onze onderscheiden institutionele taken zijn opgelegd. Ik moet mij eveneens aansluiten bij de kritiek die is geuit op de trage werking en het soms volledige stilzwijgen van talrijke nationale instanties van de Lid-Staten. Hiermee wordt niet alleen het Parlement maar worden ook wij geconfronteerd, als wij ons namens de Commissie verzoekschriften met vragen tot deze diensten richten. De heer Chanterie, de onvermoeibare en uiterst efficiënte voorzitter van de Commissie verzoekschriften, die ik de vriendelijke groeten en gevoelens van oprechte bewondering van de Commissie overbreng wegens zijn bekwaamheid, openheid en samenwerking met onze diensten, heeft bij de inleiding van het halfjaarlijkse verslag onder meer de wens geuit tot overeenstemming te komen over wat hij, als ik mij niet vergis, als een wetgevende overeenkomst tussen Parlement, Commissie en Raad heeft omschreven. Ik geloof— en ik heb reeds de gelegenheid gehad het u in Brussel te zeggen, mijnheer Chanterie — dat een uitwisseling van brieven tussen de drie instellingen waarin de samenwerking tussen de instellingen op dit gebied, dat helaas door een zeer schadelijke onduidelijkheid en onzekerheid gekenmerkt blijft, wordt geformaliseerd, het onderzoek en de behandeling van verzoekschriften ten dienste van de burgers zou verbeteren. Het is derhalve duidelijk dat de Commissie deze wens deelt en niet zal nalaten aan een desbetreffende brief van het Parlement de grootste aandacht te besteden en er spoedig een gepast antwoord op te geven. (Applaus) De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 7. Europese
luchtvaartindustrie
De Voorzitter. —- Aan de orde is het verslag (doc. A2125/87) van mevrouw Van Hemeldonck, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de Europese luchtvaartindustrie. Mevrouw Van Hemeldonck (S), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, in 1975 zette de Commissie een ambitieus actieprogramma op poten met een aantal voorstellen inzake onderzoek en ondersteuning van de Europese luchtvaartindustrie. Achteraf kunnen we alleen maar zeggen oh, my prophetic soul en de Commissie feliciteren dat zij dat toen gedaan heeft.
Helaas is de Raad er niet op ingegaan, ondanks het grote economische belang van deze industrie; het gaat over werkgelegenheid voor 500 000 hoog gespecialiseerde werkkrachten in Europa. Nu weten we maar al te zeer dat men tien jaar verloren heeft en dat het dringend tijd is om er nu werk van te maken. Twee zaken zijn nodig. Ten eerste, een gemeenschappelijk optreden en het samenwerken in EEG-verband. Vandaag nog zijn we te weten gekomen dat onder meer in Nederland de vliegtuigindustrie in moeilijkheden verkeert. Geen enkele nationale Europese luchtvaartindustrie is nog in staat om dat alleen te redden. Er is dus een coördinatie nodig van wat door de individuele staten en wat door de EEG gedaan kan worden. Dat betekent dat er een Europese samenwerking nodig is om nieuwe produkten te ontwerpen, om aan onderzoek en ontwikkeling te doen en die te steunen onder meer op het gebied van de luchtvaartelektronika en communicatiesystemen. Ook is het nodig om zowel de militaire als de civiele luchtvaart en de ruimteluchtvaartindustrie beter te coördineren zodat geen drie keer hetzelfde gedaan wordt met eindeloze kosten. Verder is het absoluut noodzakelijk dat in het kader van de interne markt voor deze sector speciaal een aantal maatregelen genomen worden — zo is bij voorbeeld een juridisch kader nodig voor joint ventures en er moeten Europese licenties mogelijk worden inzake luchtwaardigheidscertificaten —, dat een wetgeving ontworpen wordt voor co-produkties opdat die mogelijk worden; dat pilootlicenties beschermd worden, dat douanemoeilijkheden beperkt worden, dat er voorzien wordt i n vrij verkeer voor de bemanning enz. Het is ook absoluut noodzakelijk dat wij export mogelijk maken voor onze luchtvaartindustrie. In het kader van de OESO is een akkoord mogelijk over de financiering van de grote burgertoestellen en dit moet verder uitgewerkt worden. De rol van de Europese Investeringsbank moet bekeken worden. In andere delen van de wereld — laten wij niet vergeten dat wij in Europa maar een derde van die industrie op het wereldvlak in handen hebben — zijn allerhande ondersteuningen en financieringen mogelijk. Dat is bij ons geheel verspreid over twaalf Lid-Staten, dat is ondenkbaar. Het is nodig dat we op het terrein van de Europese Economische Gemeenchap gaan denken aan een soort Europese EXIMBANK, die onze export voor deze industrie mogelijk maakt. Er is natuurlijk een moeilijkheid in het Verdrag. Het militaire van het burgerlijke scheiden in deze industrie is moeilijk. Wanneer men zo'n bedrijf of industrie bezichtigt, ziet men dat in dezelfde fabriek militaire vliegtuigen én burgertoestellen gebouwd worden. Dan moeten we misschien even kijken naar een nieuwe interpretatie of een meer precieze interpretatie van de artikelen 223 en 225 van het Verdrag, waar het gaat over de bescherming van de essentiële aspecten van de verdediging in de strategie van de industrieën in de verschillende Lid-Staten.
Nr. 2-356/244
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Van Hemeldonck Airbus heeft laten zien dat het in bijzonder gesofisticeerde industrieën, waar het gaat over bijzonder gesofisticeerde technieken en bijzonder gespecialiseerde opleidingen, mogelijk is samen te werken en onderdelen van een groot industrieel geheel op te zetten in de verschillende Lid-Staten, hetgeen feilloos kan verlopen en bovendien een commercieel succes kan worden. Wat een les voor alle andere industrieën ! Tenslotte wil ik opmerken dat de klacht van de Verenigde Staten bij de GATT althans het dreigen daarmee, bijzonder slecht overgekomen is. Iedereen weet in welke mate de Amerikaanse regering langs de militaire en de ruimtevaartuitgaven voor onderzoek eigenlijk indirect de burgerlijke luchtvaartindustrie ondersteunt. Wij zijn niet sektarisch. Ongeveer 40 % van de componenten van Airbus bestaat uit Amerikaans materiaal. Wij kijken uit naar de besprekingen die binnenkort door de EG-commissaris gevoerd zullen worden met de heer Yeutter en met vertegenwoordigers van de nationale regeringen die betrokken zijn bij het A¿r¿Hs-experiment. Wij hopen dat er zeer spoedig een regeling komt die in het belang zal zijn van de industriële ontwikkeling én van alle Europese landen en bovendien van de Verenigde Staten. We zijn nu tenslotte toch gekomen in de eeuw van de internationale samenwerking.
De heer Turner (ED), rapporteur voor advies van de Commissie energie, onderzoek en technologie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn ten zeerste verheugd over het initiatief van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. Op het vlak van de technologie dringen wij aan op een grensoverschrijdende samenwerking en joint ventures tussen bedrijven en onderzoekinstellingen. Het gebied waarop dit betrekking heeft breidt zich vrij snel uit : informatietechnologie, telecommunicatie, biotechnologie, geavanceerde materialen, composietmaterialen en drukbestendige materialen. Er bestaat een zeer nauw verband tussen dit alles en het lucht- en ruimtevaartbeleid. Onze commissie is geenszins van mening dat luchtvaartkunde volledig losstaat van ruimtevaartkunde. De hechte band tussen beide moet dan ook verder worden aangehaald. Het probleem is echter dat we nu net een zware strijd om het kaderprogramma achter de rug hebben. Gelukkig zijn wij als overwinnaars uit die strijd gekomen. We hebben de grootste moeite gehad om onze prioriteiten vast te stellen, maar dat is nu toch voor elkaar. Maar die prioriteiten laten de lucht- en ruimtevaartindustrie buiten beschouwing. De vraag is nu wat we daaraan kunnen doen. We zouden bijvoorbeeld een aantal van de bestaande technologièprogramma's kunnen aanvullen met subprojecten die zijn toegespitst op de specifieke problemen in de luchtvaartindustrie, met name op de problemen in verband met nieuwe materialen en druk- en hittebestendige materialen.
Maar er is ook nog een andere mogelijkheid. Coördinatie van medisch onderzoek bestaat reeds op grote schaal. Ik geloof dat er meer dan duizend onderzoekscentra door de EEG worden gecoördineerd en dat is voor de Gemeenschap slechts een fluitje van een cent. We hoeven alleen de wielen te smeren. Dat zou ook op de ruimte- en luchtvaart van toepassing kunnen zijn. Ik denk dat we al een heel stuk verder zouden zijn als de Gemeenschap formele banden met Airbus en ESA, het Europese Ruimtevaart Agentschap, zou kunnen onderhouden. Ik weet niet of dat mogelijk is. Maar misschien zijn beide takken van bedrijvigheid, nl. Airbus en ESA, in de toekomst wel te vinden voor het aanknopen van formele banden met de Gemeenschap, als de nood eenmaal aan de man komt en dat is volgens mij tijdens de afgelopen dagen wel gebeurd, want als we de persverslagen mogen geloven wordt de gewoonlijke Britse tegenstand nu ook vergezeld van Franse en Duitse oppositie. Als het echter niet mogelijk is formele banden aan te knopen, rest ons nog de mogelijkheid van een „paraplu", zoals de rapporteur, mevrouw Van Hemeldonck, dat heeft genoemd. En als er geen sprake kan zijn van een formele „paraplu", is een informele misschien de oplossing. De Commissie zou dan op een informele manier als vriend en collega van beide takken van bedrijvigheid kunnen optreden in een poging hen, de nationale regeringen en de bedrijfswereld in het algemeen een duidelijk richtsnoer te geven om op het gebied van deze twee technologieën een voortrekkersrol te spelen. Dat is reeds bij alle andere Europese technologieën gebeurd en dit zijn de enige twee die erbij ingeschoten zijn. Het staat buiten kijf dat wij, door de touwtjes in handen te nemen, de technologie in Europa een grote dienst hebben bewezen. Ik ben ervan overtuigd dat dergelijke informele, vriendschappelijke hulp — een informele vriendschappelijke „paraplu" — van de kant van de Commissie in heel Europa zeer welkom zou zijn. En ik weet dat de commissaris heel goed in staat is een grote „paraplu" omhoog te houden als hij dat wil.
De heer Besse (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van mevrouw Van Hemeldonck, dat wij hier vandaag behandelen, gaat mijns inziens over een zeer belangrijk onderwerp, over een terrein waarbij de toekomst van de Gemeenschap op het spel staat. Het gaat hier om meer dan alleen een industrietak, het gaat hier vooral om het symbool van de toekomst van Europa, waardoor wordt aangetoond dat Europa op onderzoeks-, industrieel en commercieel gebied springlevend is. Bovendien kan het ook weldra de betekenis krijgen van een politieke test, om te laten zien dat deze sector tegen allerlei soorten druk bestand is. Want deze industrie zal voortaan de eerste viool spelen. Ten eerste heeft ze het recht van bestaan, ten tweede heeft ze het recht zich te ontwikkelen en ten derde het recht zich te verdedigen wanneer er een aanval dreigt of het recht samen te werken wanneer zij erkenning vindt.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/245
Besse Ten eerste, het bestaansrecht. Ik ben, net als velen onder ons, voorstander van een sterke en onafhankelijke Europese luchtvaartindustrie. Met een algemene omzet van 32 miljard Ecu, waarvan 9 miljard wordt uitgevoerd, en een personeelsbestand van 500 000 vormt deze sector van geavanceerde technologie, die de civiele en militaire luchtvaart omvat, een uitermate belangrijk onderdeel van de economie van de Gemeenschap. Het is een bedrijfstak waarin de Europeanen als sinds jaar en dag hebben bewezen dat ze hun mannetje kunnen staan. Toch moet de Europese luchtvaartindustrie nog grotendeels onderdoen voor de Amerikaanse. Negen Amerikaanse bedrijven haalden in 1985 een omzet die groter was dan die van het belangrijkste Europese bedrijf. Een ander veelzeggend cijfer : 84 % van de vliegtuigen die momenteel in het luchtruim rondvliegen zijn van Amerikaanse makelij. De luchtvaartmaatschappijen in de Gemeenschap hebben zo'n 100 toestellen in gebruik, terwijl de Amerikaanse maatschappijen momenteel slechts over 59 Airbus-toestellen beschikken. Het is moeilijk doch noodzakelijk weerstand te bieden aan deze concurrentie van Amerikaanse zijde, zelfs indien de investeringen voor onderzoek in de luchtvaartsector bijzonder hoog oplopen en het erg lang duurt voordat nieuwe toestellen operationeel zijn. Het is bijgevolg een sector waarin de risico's van rekenfouten, zowel op technologisch als op commercieel vlak, uitermatig hoog zijn. De Gemeenschap moet concurrentiekrachtig worden op de gebieden die door deze nieuwe technologieën zijn blootgelegd. Het alternatief is industrieel verval, werkloosheid op grote schaal en een pijnlijk verlies van onafhankelijkheid. De luchtvaart is beslist één van de sleutelsectoren die hierbij uitkomst bieden en Europa heeft een goede kan van slagen. De uitstekende resultaten die Airbus in vijftien jaar tijd heeft geboekt — en dat is in deze industrietak een zeer kort tijdsbestek — nl. het verkopen van een paar honderd toestellen, ja zeg maar duizend nu, is een sprekend voorbeeld van deze Europese samenwerking. Airbus, dat tegenwoordig uit de vier u welbekende partners bestaat, heeft een goed gevulde orderportefeuille en zal binnenkort, als de toestellen A-340 en A330 eenmaal klaar zijn, zijn produktie nog opvoeren. Deze succesvolle Europese luchtvaartindustrie, die zelfs een niet te verwaarlozen deel van de Amerikaanse markt heeft veroverd, is echter kwetsbaar en wordt voortdurend bedreigd. Daarom, en dat zijn dan de volgende twee punten van mijn uiteenzetting, moet deze industrie volledig tot ontwikkeling worden gebracht en moet de bescherming ervan worden verzekerd. Deze sector is moeilijk toegankelijk en de concurrentie is slopend. Zo zullen de Europese vliegtuigbouwers de concurrentiestrijd moeten aanbinden tegen de MD-11 die door de firma Douglas binnenkort op de markt wordt gebracht. Het is nu de vraag hoe de Europese samenwerking, die reeds uitstekende resultaten heeft opgeleverd, moet worden gesteund. Zoals in het verslag van mevrouw Van Hemeldonck wordt vermeld, kan dat op twee
manieren gebeuren: via onderzoek en via de interne markt. Wat onderzoek betreft heeft de Europese Gemeenschap geen specifiek programma voor Iuchtvaartkundig onderzoek, maar er bestaan verscheidene wetenschappelijke programma's die van belang zijn voor de luchtvaart: Esprit, Brite, Europhare, in het kader van Eureka, dat rechtstreeks betrekking heeft op de luchtvaart. Deze samenwerking moet in het kader van de toekomstige programma's worden versterkt. Ten tweede moet er een betere financiering komen. Bij het uitvoeren van een onderzoek gaat men ervan uit dat alle nodige financiële middelen voorhanden zijn. Airbus zal op lange termijn bijvoorbeeld nooit voor het volle pond kunnen meeconcurreren als men niet over het volledige gamma luchtvaartuigen beschikt, want dat is de enige manier om het oneigenlijke monopolie van Boeing te doorbreken. Vandaar dat financiële steun van de EIB of de verschillende regeringen belangrijk is. Een tweede factor, waarop ik niet al te diep zal ingaan, is de interne markt. Natuurlijk gaat het hier om een veel bescheidener markt dan die van de Verenigde Staten. Toch kan die markt, als het tenminste daadwerkelijk één markt is, een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de luchtvaart en de totstandbrenging van één echt Europees luchtruim, waarin standaardisering van de opleiding van piloten, de luchtwaardigheidscertificaten enz. kan plaatsvinden. Tot slot, het laatste punt. De Gemeenschap heeft het recht zich te verdedigen wanneer zij wordt bedreigd en het recht samen te werken wanneer zij erkenning vindt. Dat het onderzoek in Europa op dit gebied aanzienlijk moet worden uitgebreid staat buiten kijf, maar men moet er ook voor zorgen dat er een betere coördinatie tussen de verschillende sectoren onderling tot stand komt. Want dat is in deze sector, net zoals in vele andere, nu bij lange na niet het geval. Er zij op gewezen dat de Europese luchtvaartindustrie sinds enkele maanden het mikpunt van een uitermate verwerpelijk Amerikaans protectionistisch offensief is. Voor de zoveelste keer worden wij onrecht aangedaan op een gebied waarvan de markt nog veelbelovend is, een bedrijfstak die wordt verweten innovatief en concurrerend te zijn. De heer Blumenfeld (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij zou ik willen instemmen met de grote lijnen en talrijke bijzonderheden in het verslag van mevrouw Van Hemeldonck en haar met de indiening ervan gelukwensen. Wij zijn het er in het bijzonder.mee eens dat zij vastberaden het standpunt verdedigt dat er in de Europese Gemeenschap een sterke en onafhankelijke luchtvaartindustrie, alsook, zoals mevrouw Van Hemeldonck daar zelf aan heeft toegevoegd, ruimtevaartindustrie in stand moet worden gehouden. Moeilijker wordt het natuurlijk als wij paragraaf 6 e.v. bekijken.
Nr. 2-356/246
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Blumenfeld Het zal voor de rapporteur en u, waarde collega's, geen verrassing zijn dat ik het ook over Airbus en de hele daarmee samenhangende problematiek wil hebben. Ik zeg namens mijn fractie ja tegen het gemeenschappelijk onderzoek- en ontwikkelingsbeleid. In de door mevrouw Van Hemeldonck aangesneden kwestie van het produktiebeleid zijn er volgens ons nog heel wat punten die moeten worden opgehelderd. In de paragrafen 8, 9, 10 en 11 worden belangrijke problemen aangesneden. Het zijn evenwel nog open vragen die allereerst door Airbus-Industrie zelf zorgvuldig moeten worden beantwoord, voordat wij er ons als Parlement een definitief oordeel over kunnen vormen en de Commissie en de Raad ons besluit, respectievelijk ons standpunt kunnen meedelen. Het probleem van de vliegtuigmotoren — een belangrijk punt — is nog altijd niet opgelost en verdient dat er dieper op wordt ingegaan. De heer Partrat zal er nog het een en ander over zeggen. De Europese luchtvaartmaatschappijen zijn ongetwijfeld voor meer concurrentie en zouden daarom ook de lange-afstandsversie van Airbus Industrie, zoals die voor de jaren '90 is voorgesteld, toejuichen. Maar hoe staat het met haar aankooppolitiek ? Van groot belang is dat wij, Europeanen, een duidelijke strategie en filosofie voor de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie ten aanzien van de Amerikaanse concurrentie ontwikkelen. Wij moeten goed beseffen dat de — ingevolge versnippering van de activiteiten — enorm oplopende investerings-, onderzoeks- en produktiekosten fusies noodzakelijk maken en ik onderstreep dat niet alleen in Nederland, maar ook in Italië, Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland de producenten sinds jaar en dag in de rode cijfers zitten, en wel zo diep dat wij niet meer weten hoe wij er nog uit kunnen geraken. Ik ben van oordeel dat alleen een breed opgezette oplossing, met als eindresultaat één Europese lucht- en ruimtevaartindustrie, ons de mogelijkheid biedt tot verstandige regelingen met de Amerikaanse maatschappijen en de Amerikaanse regering te komen. Wij willen geen handelsoorlog, maar wij willen anderzijds ook niet langer de Amerikaanse monopoliepositie aanvaarden. Dat hebben wij tijdens het bezoek van de delegatie van het Europese Parlement aan de VS in Washington en Seattle ondubbelzinnig tegen onze Amerikaanse congrespartners en de Amerikaanse producenten gezegd. Wat betekent dat? Dat betekent dat wij nog een heleboel vragen aan de betrokkenen hebben te stellen. Ik heb onlangs bij voorbeeld vernomen dat Airbus Industrie intern nog altijd op dollar-basis afrekent en bereid is de daaruit voortvloeiende aanzienlijke wisselkoers- en renteverliezen op de koop toe te nemen. Ik vraag mij af waarom Airbus met zijn Europese partners eigenlijk niet op Ecu-basis afrekent. Ik zou deze talrijke vragen willen samenvatten in de volgende vier vragen. Hoeveel Europese, respectievelijk communautaire luchtvaartmaatschappijen hebben bin-
dende koopopties op de lange-afstandstoestellen van Airbus, de A-330 en de A-340, genomen ? Hoeveel opties zijn er eigenlijk op de wereldmarkt genomen, vooral nadat Japan voor Boeing en McDonnell-Douglas heeft gekozen ? Hoeveel opties zijn genoteerd op de Amerikaanse markt, die toch ook wel een rol zal spelen in de winstresultaten van de Airbus-verkoopsstrategie ? Wat gebeurt er tenslotte — en deze vraag is aan de Commissie en de Raad van ministers gericht — als de Amerikaanse regering nu of binnenkort het haar producenten Boeing, McDonnell-Douglas en andere verbiedt, respectievelijk moeilijk maakt aan Europese luchtvaartmaatschappijen lange-afstandstoestellen te leveren in afwachting van de indienstneming van de eerste lange-afstandstoestellen van Airbus, in het midden van de jaren '90 ? Concluderend kan ik derhalve alleen maar aanbevelen dat wij, als wij onze inspanningen met succes bekroond willen zien, zeer rationeel, zeer realistisch en financieel verantwoord te werk moeten gaan om een inzinking zoals in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met alle daaraan verbonden commerciële en financieelpolitieke gevolgen, die wij niet kunnen dragen, te voorkomen. Wij willen zonder enige twijfel een Europese lucht- en ruimtevaartindustrie die een uitdaging is tegenover de monopoliepositie van de Amerikanen, ' maar wij willen tegelijkertijd ook een faire concurrentie tussen Europa en Amerika. De heer Toksvig (ED). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, het is goed, dat het Europese Parlement vandaag zijn aandacht richt op een industrie, die meer dan enige andere, tijd en kapitaal vergt. Er zijn diverse redenen om mevrouw Van Hemeldonck geluk te wensen met haar grondige en waardevolle werk, dat wij in ieder geval in zijn grondgedachten van plan zijn te steunen. Ik ben blij dat de heer Turner en ikzelf namens de Commissie energie, onderzoek en technologie de gelegenheid krijgen een aantal opmerkingen aan te dragen die naar ik geloof een beter begrip van deze werkelijk zeer gecompliceerde materie zal vergemakkelijken. In de Europese Democratische Fractie zijn twee landen vertegenwoordigd, waarvoor de luchtvaartindustrie uiterst belangrijk is. En als ik vandaag namens de fractie spreek, dan praat ik over arbeidsplaatsen, risicodragend kapitaal en een groot aantal aanverwante zaken. Misschien komt het debat hier echter een beetje te vroeg. Een groot deel van de Europese pers staat dezer dagen bol van donkere voorspellingen, besnoeiingen op het onderzoek en financieringsplannen, die de wezenlijke basis van het onderzoek vormen. Dat geldt op het ogenblik vooral voor de ruimtevaart, maar de ruimtevaart is nauw verbonden met de luchtvaart. Hun problemen en het basisonderzoek zijn dezelfde. Het probleem is om een lading van de aardoppervlakte in de lucht te tillen. Met de nieuwe generatie van ruimtevaartuigen wordt getracht deze door de atmosfeer te lichten, waarvoor de aerodynamische sector en de voortstuwingssystemen, waarmee een ruimtevaartuig los kan worden gemaakt
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/247
Toksvig van de zwaartekracht van de aarde, tot elkaar moeten worden gebracht. De problemen zijn dezelfde. Er is slechts een verschil in hoeveelheid benodigde kracht. Daarom is elke bezuiniging op het basisonderzoek voor de ruimtevaart ook een ernstige slag voor de luchtvaartindustrie. Een paar decennia geleden gold als goede vuistregel voor de luchtvaartindustrie, dat van de eerste lijn op het tekenbord tot de proefvlucht van een nieuw type vliegtuig tien jaar nodig waren. Gezien de zeer lange en kapitaaleisende aanlooptijd moeten vliegtuigfabrikanten daarom meer dan enig ander ver vooruit liggen met de technologische ontwikkeling, die intussen met exponentiële snelheid voortholt. Elke tien jaar verschijnen er nieuwe materialen, nieuwe versmeltingsmethoden, nieuwe dataverwerkingsmethoden ; tenzij de kapitaalstoevoer derhalve constant blijft, missen wij de boot bij de verkoop, de werkgelegenheid en misschien het allerbelangrijkste, de basiskennis. In deze zaak kennen wij het antwoord op deze uitdaging maar al te goed : samenwerking ! De hele idee achter ons grootste Europese experiment is, dat wij samen problemen kunnen oplossen, die ieder voor zich niet aankan. Dat is ook de reden om onze goede vrienden eraan te herinneren dat er zonder samenwerking geen Tornado was, zonder samenwerking geen Concorde en zonder samenwerking geen Airbus. Als Europeaan met belangstelling voor een technologische toekomst was het voor mij persoonlijk nogal pijnlijk om te moeten luisteren naar een Deense regering zonder technologische visie. Het was pijnlijk om te zien hoe een grote Europese luchtvaart = tragisch dat het samenwerkingsbeginsel, waarvan deze negentalige zaal een levend bewijs is — ook al is het presidium van het Parlement dat niet — telkens weer wordt geschonden. Het is tragisch om internationaal erkende onderzoekers, zoals de Engelsman Roy Gibson, hun eigen nationale ruimtevaartcentra te zien verlaten door gebrek aan de nodige subsidies. Het is tragisch om te horen hoe het Europees Ruimtevaart Agentschap (ESA) wordt aangevallen, omdat het te duur en onrealistisch zou zijn. Ik herinner eraan dat het ESA een Europese samenwerkingsorganisatie is met een orderboek voor het omhoog zenden van 42 satellieten rond de aarde. Bij elke maatstaf is dat een succes, waar de Russen en Amerikanen, de Chinezen en Japanners ons in Europa om benijden. Het ontbreken van de financiering voor de volgende grote ruimteraket Ariane 5 en het ruimteveer Hermes zal betekenen dat wij stil blijven staan, dat wij opgeven, maar dat kan de ontwikkeling binnen noch buiten de atmosfeer tegenhouden. Men kan slechts hopen dat de heden ontbrekende moed niet ook het HOTOL-project zal vertragen, dat zonder enige twijfel de meest spannende idee waar ook ter wereld is. Wat vandaag van het thuisfront in al onze Lid-Staten wordt verwacht is een scherpe, wijde blik, visie, fantasie. Wat wij ons ook over de ontwikkelingen in de volgende decennia voorstellen, wij zullen hoe dan ook
worden verrast. H O T O L is, als het doet wat het belooft, niet slechts een oplossing voor de toekomst van de luchten ruimtevaart, maar de oplossing. Het maakt het opstijgen naar en terugkomen van de dampkring mogelijk, waardoor de vliegtijd van Londen naar Nieuw-Zeeland tot drie kwartier wordt teruggebracht; niet met drie kwartier, maar tot drie kwartier. Als de financiering van H O T O L door de huidige bezuinigingen wordt aangetast, dan moeten wij in deze zaal ons volledig in de geest van het verslag van mevrouw Van Hemeldonck aanbieden om via ESA voor de idee samen te werken. Alleen al daarvoor moeten wij het verslag steunen. De heer Delorozoy (LDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over de Europese luchtvaartindustrie dat door mevrouw Van Hemeldonck is ingediend, is een zeer interessante bijdrage die de omvang en het economisch belang van de Europese luchtvaartindustrie beklemtoont. Dit verslag laat zien op welk vlak er nog werk aan de winkel is om deze sector een sterkere concurrentiepositie op de wereldmarkt te bezorgen, want dat is in feite de maatstaf waarmee tegenwoordig het vermogen van een bedrijfstak wordt afgemeten. De rapporteur en ook andere sprekers hebben net terecht de aandacht gevestigd op het nauwe verband tussen de industriële ontwikkelingen in de burgerluchtvaart en die in de ruimtevaart en militaire luchtvaart. Dat is een zeer belangrijk punt waar ik op mijn beurt ook enkele woorden aan zal wijden, want het is van belang dat de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap hierop attent worden gemaakt en dat zij worden aangezet om op dit vlak een samenhangender beleid te gaan voeren. De paragrafen 9 en 10 van de ontwerp-resolutie die ons hier wordt voorgelegd kunnen, mevrouw de rapporteur, wel enige aanpassing gebruiken. De tekst is evenwel nog toekomstmuziek, maar ik ben me ervan bewust dat wijzigingen best zo snel mogelijk worden aangebracht. Voor de notulen van deze beraadslaging voeg ik er aan toe dat er reeds een begin is gemaakt met de projecten A330 en A-340 en dat de regering van mijn land en de betrokken partijen de nodige besluiten hebben genomen inzake het lanceren van projecten in de luchtvaartindustrie. Die besluiten zijn vrij snel genomen, dat is waar, maar het voornaamste is dat ze zijn genomen. Mijn fractie heeft een amendement ingediend dat voor ons een bepaalde betekenis heeft. Het gaat om paragraaf 26, van de ontwerp-resolutie, die handelt over de overeenkomstig artikel 223, lid 2, van het EEG-Verdrag opgestelde lijst. Volgens sommigen is deze lijst verouderd en heeft zij geen enkel belang meer. Waarom zouden we er dan een paragraaf in een ontwerpresolutie aan wijden ? Aan de hand van dit amendement verzoeken wij om geheimhouding van defensiezaken in geval van eventue-
Nr. 2-356/248
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
DelorozoyDevèze Ie bekendmaking van deze lijst en daar zullen alle fracties in dit Parlement ons waarschijnlijk wel in steunen. Kortom, op voorwaarde dat dit amendement wordt opgenomen zullen wij voor dit uitstekende verslag stemmen, daar wij het volledig onderschrijven. De heer Gauthier (RDE). — (FR) Mijnheer de Vpprzitter, het spreekt vppr zich dat onze fractie het uitstekende verslag van mevrouw Van Hemeldonck zal steunen, dat alle mogelijke lof verdient omdat daarin niet alleen de technische en technologische kanten van de Europese luchtvaartindustrie worden belicht, maar ook de solidariteit tussen de Lid-Staten en de verschillende instanties in de Gemeenschap de nodige aandacht krijgt. Jacques Rueff heeft ooit eens gezegd dat geld de enige drijfveer achter Europa is. Ik denk dat hij daar toch ook aan had kunnen toevoegen dat technologische vooruitgang een grote stuwende kracht achter Europa is. Wij hebben bijvoorbeeld toch gezamenlijke civiele en militaire hefschroefvliegtuigen, gevechtswagens, vliegtuigen, de Ariane-raket en niet te vergeten Airbus ? Dit communautaire kartel is echter kwetsbaar, omdat de onderlinge verscheidenheid groot is en ook omdat het van alle kanten wordt aangevallen. Is men bang voor een verenigd en dus onafhankelijk Europa ? Is men bang dat Europa vanaf een zeker ogenblik niet meer in zijn kaarten zal laten kijken en dat het zich geen ideeën of produkties meer zal laten aanpraten ? Dat is nu het grote probleem en Airbus ondergaat daarvan de rechtstreekse gevolgen. Ik wil even dieper ingaan op het probleem van Airbus, want dat is toch één van de belangrijkste elementen in het verslag van mevrouw Van Hemeldpnck. Daar ik een week pf drie geleden een pntmoeting heb gehad met vertegenwoordigers van de Amerikaanse Senaat en het Huis van Afgevaardigden, kan ik u vertellen, waarde collega's, dat het voor hen werkelijk een obsessie geworden is. En wat wordt Airbus uiteindelijk onder de neus gewreven ? Te veel lawaai ? Nee hoor. Te hoge kosten ? Ben je mal. Steun van de Lid-Staten ? In het uiterste geval, ja. En wat dan nog ! Welnee, dat is maar een uitvlucht. Airbus zet vooral kwaad bloed omdat er een monopolie wordt doorbroken, omdat de Amerikaanse luchtvaart, die tot nu toe alleen de scepter zwaaide in het luchtvervoer op de middellange en lange afstand, naar de kroon wordt gestoken door een nieuw vliegtuig of reeks nieuwe vliegtuigen die een gevestigde instelling van de troon stoten. En dat is tegen het zere been. Ik geloof dat men daar aan de andere kant van de Atlantische Oceaan niet kan uitstaan dat een onderneming, en dan vooral een Europese onderneming, de internationale handel uit zijn gewone doen brengt en zich met de binnenlandse aangelegenheden van de Verenigde Staten bemoeit. Zo fantaseert men erop los en schuift men Airbus allerlei kwalijke zaken in de schoenen : er mankeert van
alles aan, zelfs al zijn de motoren typisch Amerikaans. Maar bovenal zit men tegen de openlijke overheidssteun aan te hikken, terwijl die in werkelijkheid toch niet zo openlijk is. Tot zover de kwestie Airbus, die in dit verslag een centrale plaats inneemt. Ik wil er echter nog op wijzen dat deze kwestie symbolische waarde heeft en dat het jonge, nog in de groei zijnde Europa symbolen nodig heeft en daar trots op moet zijn en ze ook kost-wat-kost moet verdedigen, al was het tegen vrienden. Ik geloof dat men tegen die vrienden moet zeggen dat hun werkelijke problemen op een ander vlak liggen, dat hun moeilijkheden zich elders bevinden en dat het veeleer in het belang van de westerse wereld is de bestaande banden aan te halen, kartels te vormen en regelingen te treffen om samen vrede en welzijn te bewerkstelligen. Maar om terug te komen op het verslag van mevrouw Van Hemeldonck, ik vind het jammer dat paragraaf 26 zo dubbelzinnig is en daarover gaat amendement nr. 3. Ik denk namelijk dat toegang tot de overeenkomstig artikel 233, lid 2, van het EEG-Verdrag opgestelde lijst gelijkstaat met inmenging in de militaire aangelegenheden van de Lid-Staten en dan zit het risico erin dat de geheimhouding van defensiezaken wordt geschaad. Ik ben dan ook van mening dat paragraaf 26 moet worden gewijzigd en onze volledige instemming met het verslag van mevrouw Van Hemeldonck hangt af van de goedkeuring van amendement nr. 3. De heer Devèze (DR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de Europese Rechtse Fractie is het in grote lijnen eens met het verslag van mevrouw Van Hemeldonck over de Europese luchtvaartindustrie. Wij zijn net als de rapporteur van mening dat deze industrie op politiek en economisch gebied van essentieel belang is. Ik hoop dan ook van harte dat het Airbus-project een groot succes wordt. Het Airbus-consortium, symbool van de Europese industriële samenwerking, biedt Europa een kans. De ontwikkeling van deze onderneming heeft een industriële bloei teweeggebracht, waarbij zowel direct als indirect 27 000 banen zijn gecreëerd. Europa heeft zich een uitzonderlijk goede concurrentiepositie weten te verwerven op een gebied dat tot op heden was voorbehouden aan de Amerikanen, nl. de burgerluchtvaart. We mogen niet vergeten dat de Verenigde Staten hun monopoliepositie hebben kunnen behouden dankzij de vliegtuigen van Boeing en McDonnell-Douglas. Het proces dat de Verenigde Staten tegen ons hebben aangespannen op grond van onze vermeende bedoelingen met Airbus lijkt ons volledig misplaatst en de klacht die bij het Luchtvaartcomité van de GATT is ingediend, kan in geen enkel geval serieus worden genomen wanneer men bedenkt dat de militaire en civiele luchtvaartindustrie in de Verenigde Staten bijzonder nauw met elkaar zijn verbonden. Europa vormt een bedreiging voor de Amerikaanse overmacht op dit gebied. En deze tegenzet komt eigenlijk niet onverwacht en zal ook niemand versteld
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/249
Devèze doen staan. Maar eenieder weet dat alle argumenten inzake subsidies en dumpingpraktijken die wij krijgen aangewreven, ongegrond zijn. De rapporteur is van mening dat Airbus zich ook op de lange afstandstoestellen zou moeten toeleggen en ook daar zijn wij het mee eens. De luchtvaartindustrie moet ten dienste staan van de ruimtevaartindustrie. In feite moeten onderzoek en ontwikkeling van de technieken in beide industrietakken worden gecoördineerd. Die technieken kunnen betrekking hebben op materialen, vluchtcontrolesystemen, voortstuwingssystemen of zelfs kwaliteitscontrole, iets wat bij hevige concurrentie van doorslaggevende betekenis is. Als we het dan toch over boordsystemen of vluchtcontrolesystemen hebben, waarom zouden we dan het Eureka-project dat juist op dit vlak een grotere samenwerking tussen de Europese bedrijven beoogt overmeld laten? De onlangs zeer geslaagde lancering van de Ariane-raket is veelbelovend, zéér veelbelovend zelfs, voor de ruimtevaart en de regeringen van onze landen moeten de commerciële ontwikkeling van deze industrie door middel van financiële en technologische steun bevorderen. Mevrouw Van Hemeldonck heeft het in haar verslag ook over de noodzaak om civiele en militaire projecten te coördineren. Deze projecten staan duidelijk nauw met elkaar in verband en tal van militaire systemen kunnen ook in de civiele sector hun toepassing vinden. Onderzoek dat zowel op civiele als militaire doeleinden is gericht, kan een reeks bezuinigingen met zich brengen omdat de onderzoeks- en produktiekosten dalen. Een goede coördinatie van de door onze regeringen ondernomen actie kan van doorslaggevende betekenis zijn voor de toekomst van Europa. Het onlangs gesloten akkoord om een Frans-Duitse gevechtshelicopter te gaan bouwen, is een eerste stap in de richting van militaire en technische samenwerking en, wie weet, op lange termijn, in de richting van een o zo welkom Europees leger, waardoor wij eindelijk in staat zullen zijn zelf voor onze verdediging te zorgen. Maar het geheel van maatregelen moet samen gaan met de totstandbrenging van de interne markt, voor zover die betrekking heeft op de harmonisering van de normen, de opleiding van piloten, de vliegbrevetten en luchtwaardigheidscertificaten, en, niet te vergeten, de totstandbrenging van een echt Europees luchtruim. De Europese Rechtse Fractie zal voor het verslag van mevrouw Van Hemeldonck stemmen, omdat wij het een redelijk verslag vinden dat met name zeer stimulerend is voor de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie. Waarde collega's, mijnheer de Voorzitter, ik zal besluiten door u er even aan te herinneren dat sinds Icarus de mens er altijd van heeft gedroomd te kunnen vliegen. Het lijkt erop dat het tarten van de wet van de zwaartekracht vandaag meer dan werkelijkheid wordt, het wordt de toekomst van onze Gemeenschap. De heer Bueno Vicente (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik mevrouw Van Hemeldonck complimenteren met het voortreffelijke
werk dat zij heeft verricht alsook met de opportuniteit van het moment waarop zij haar verslag aan dit Parlement heeft voorgelegd. Wij Spaanse socialisten zijn van oordeel dat de lucht- en ruimtevaartindustrie ook thans nog een fundamenteel element vormt in het geheel van de industrie van de Lid-Staten. Wij menen dat de vliegtuigindustrie wegens haar kenmerken van geavanceerdheid, technologische innovatie, het zo grote volume van de erbij betrokken investeringen en de miljoenen mensen die van deze industriële activiteit afhankelijk zijn, een heel speciale communautaire belangstelling verdient. Vandaag de dag, mijnheer de Voorzitter, moeten wij om op de markt van de grote burgerluchtvaartuigen echt met het buitenland te kunnen concurreren ons aaneensluiten via concrete programma's, onderzoek en ontwikkeling in de sector aanmoedigen, het industriebeleid op het gebied van civiele en militaire lucht- en ruimtevaart coördineren en tevens de samenwerking met de communautaire lucht- en ruimtevaartindustrie benutten. In dit opzicht, waarde collega's, moeten wij ons verheugen over en onze steun betuigen aan de gelijktijdige beslissing van de regeringen van Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje, genomen op 12 juli jl., om eindelijk in te stemmen met financieren van de ontwikkeling en lancering van de programma's Airbus A-330 en 340. Wij Spaanse socialisten hechten onze goedkeuring aan dit verslag, dat de legitimiteit van het programma Airbus duidelijk baseert op het akkoord over de handel in burgerluchtvaartuigen en andere relevante instrumenten van de G A T T ; wij zijn het niet eens met de Noordamerikaanse beschuldigingen, die ons inziens van iedere juridische grondslag ontbloot zijn, en wijzen deze dan ook van de hand. Wij steunen, mijnheer de Voorzitter, ieder beleid van toenadering en coördinatie tussen de industrieën en strategieën van de Lid-Staten op het gebied van de luchtvaart, daar wij menen dat een groot deel van het concurrentievermogen berust op omvang. Wij zijn kortom voorstander van een betere coördinatie en gezamenlijke benutting van financiële, technologische en menselijke hulpbronnen door de civiele en militaire sectoren van de luchtvaartindustrie. Daarom, waarde collega's, zullen wij Spaanse socialisten niet stemmen voor de amendementen die met deze geest in strijd zijn. Onze collega's weten ongetwijfeld dat de Jumbo B-747 is ontstaan uit de ontwikkeling van een welbekende serie bommenwerpers. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, spreken wij de wens uit dat er een grotere eenheid van communautair optreden tot stand komt op het gebied van de vliegtuigbouw en meer steun aan de integratie van innovatieve programma's en strategieën. Ik geloof dat de toekomst op dit gebied voor Europa veelbelovend kan zijn en Europa kan en mag deze kans niet laten voorbijgaan. De heer Partrat (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, Airbus is zoals gezegd het symbool van een van de
Nr. 2-356/250
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Partrat belangrijkste prestaties van Europa in onze tijd. Toch was er aanvankelijk sprake van een zekere scepsis ten aanzien van onze mogelijkheden om de ingenieurs, technici, beheerders en handelaren van verschillende Europese landen bijeen te brengen. Airbus heeft echter het bewijs geleverd van ons vermogen en onze wil om de technologische achterstand en de uitdagingen van onze tijd te overwinnen. Op het moment waarop zich een ware familie Airbusvliegtuigen ontwikkelt — want dat is een teken van succes: de ontwikkeling van een familie en niet de fabricage van een toestel — mag dit succes niet in gevaar worden gebracht door de ontwijkende of agressieve handelsmanoeuvres van de Verenigde Staten. Het is trouwens een frappante vaststelling dat het liberale purisme van onze Amerikaanse vrienden zich vooral heeft gemanifesteerd sinds dit besluit om onze familie uit te breiden met lange-afstandsvliegtuigen. Zou men van Amerikaanse zijde de Europese industrie willen beperken tot de sector middellange-afstandsvliegtuigen, d.w.z. om commerciële of strategische redenen de produktie van lange-afstandsvliegtuigen voor zichzelf illen reserveren i De door de Amerikaanse regering geformuleerde zogenaamde grieven zijn op niets gebaseerd. Iedereen weet dat de vliegtuigproduktie niet de snelle vorderingen zou hebben gemaakt waarvan de Europese en Amerikaanse maatschappijen én de gebruikers profiteren, als zij niet met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling aanzienlijke overheidssteun had ontvangen. Of deze steun de vorm aanneemt van militaire orders in de Verenigde Staten — men heeft gezegd dat de Boeing een militair vliegtuig was waarvan men de kanonnen had verwijderd en vervangen door stoelen — dan wel of deze steun op een openlijker, ja misschien té openlijke manier wordt verleend in de vorm van terugvorderbare voorschotten, is een bijkomstigheid. Zonder deze steunverlening zou de vliegtuigindustrie niet op deze manier zijn gevorderd. In ieder geval moeten wij constateren dat de Verenigde Staten, na om arbitrage door de GATT-commissie te hebben gevraagd, op dit moment minder gehaast lijken tot overeenstemming te komen. Dat betekent — en wij zullen dit wellicht al op de bijeenkomst van 27 oktober in Londen kunnen verifiëren — dat de Verenigde Staten zich niet langer tevreden stellen met de dialoog of arbitrage. Zij willen het probleem oplossen via het spel van de machtsverhoudingen, misschien speculerende op het feit dat de Europese landen die niet rechtstreeks bij de maatschappij Aerospace zijn betrokken, geen volledige solidariteit met het Airbusproject zouden betuigen. Wij moeten daarentegen, naar aanleiding van het verslag-Van Hemeldonck — en ik feliciteer de rapporteur met de voortreffelijke kwaliteit daarvan —, blijk geven van het unanieme verlangen van onze Gemeenschap om een voor Europa essentiële technologische verworvenheid te verdedigen.
In een dergelijke context van krachtsverhoudingen moeten de Twaaf de Verenigde Staten te verstaan geven dat Europa niet geneigd is zich door protectionistische maatregelen te laten verdelen en represailles zou nemen die evenredig zijn aan de geleden schade. Als daarentegen de Verenigde Staten zouden terugkeren naar een redelijker waardering vxior de gewettigde aspiraties van onze Gemeenschap om een eind te maken aan het Amerikaanse produktiemonopolie op het gebied van de burgerluchtvaart en de volledige haar toekomende plaats in te nemen in de mondiale vliegtuigproduktie, dan zouden de wegen naar een vruchtbare samenwerking, met name op technologisch terrein, worden geopend. Ten slotte zou ik, waarde collega's, uw aandacht willen vestigen op wat mij een gebrekkige analyse lijkt in het ons voorgelegde verslag, nl. paragraaf 14 van de ontwerp-resolutie. Deze fout dient te worden hersteld — dat vinden wij tenminste — door het amendement dat de heer Baudis heeft ingediend. Het gaat om de produktie van vliegtuigmotoren, waarvan de ontwerpresolutie ons vertelt dat zij steeds meer wordt geïntegreerd in de fabricage van de rompen. Dat is beslist niet het geval. Integendeel, de motorindustrie is zeer geconcentreerd. Haar rentabiliteit veronderstelt dat zij zich niet richt op één vliegtuigtype maar op verschillende en het is voor ons dus zaak aan verschillende vliegtuigbouwers te verkopen, niet alleen op de Europese maar ook op de Amerikaanse markt. De heer Moorhouse (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik complimenteer mevrouw Van Hemeldonck met haar zeer actuele en waardevolle verslag. Zoals dit Parlement zeer goed bekend is heeft de Europese luchtvaartindustrie de afgelopen tien jaar enorme — men zou zelfs kunnen zeggen spectaculaire — vooruitgang geboekt. De Europese industrie heeft zich ontwikkeld tot een wereldmacht die het op voet van gelijkheid kan opnemen tegen de Amerikanen. Europa loopt voorop met nieuwe high-tech luchtvaartuigen als de Airbus A-320, de Britse Aerospace 146, de Fokker 100 en de Franse ATR. Dit is een bewijs te over dat Europeanen in samenwerkingsverband op voet van gelijkheid kunnen concurreren met de Amerikanen en de Japanners op het gebied van hoogwaardige technologie. Het is een lichtend voorbeeld van Europese samenwerking op zijn allerbest. Mevrouw Van Hemeldonck's verslag is echter met name actueel omdat wij het ons niet kunnen veroorloven ons thans tevreden te koesteren in de gloed van ons eigen succes. De Amerikanen stoten door aan de grenzen van de technologie, niet in de laatste plaats met de ontwikkeling van de propfan. Ook de Japanners leveren een goed gecoördineerde inspanning om in deze sector een kracht van betekenis te worden. Wij moeten dus vooruitkijken naar de jaren '90 en zelfs tot in de volgende eeuw. Ik zie drie hoofdthema's waarmee de industrie zich in de toekomst geconfronteerd zal zien en die wij op
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/251
MoorhouseNarjes communautair niveau moeten aanpakken, wil de industrie haar momentum behouden. Het eerste is de uitdaging die de Amerikanen hebben gelanceerd tegen de GATT-regeling over de vliegtuighandel. Zij verkopen niet zo maar een mep aan de Airbusindustrie; het gaat niet eens zuiver om een dispuut over subsidies, daar de NASA, DARPA en het Pentagon volop geld van de belastingbetaler in de VSindustrie pompen. Het is een feit dat de Amerikanen vermoedelijk bij de GATT nul op het rekest zullen krijgen. Maar hoe het ook zij, dit Parlement moet -— en hier herhaal ik geloof ik wat andere sprekers al hebben gezegd — de Amerikanen volstrekt duidelijk maken dat de Gemeenschap geen unilaterale, protectionistische maatregelen tegen Airbus zal tolereren en dat wij vastbesloten zijn onze legitieme belangen te verdedigen. Dat is het doel van mijn amendement op paragraaf 12. Mijn amendementen op de paragrafen 11, 20 en 22 hebben te maken met de handelskwestie en het GATTdispuut, want het is duidelijk dat het financiële en juridische milieu waarin de Europese industrie moet opereren, minder afhankelijk zal moeten worden van de steun van nationale regeringen, willen wij aanslagen op het handelssysteem zoals onze Amerikaanse vrienden die dachten te plegen weerstaan. Maar het zou onrealistisch zijn te pretenderen dat dit van de ene dag op de andere zal gebeuren. Mijn amendementen proberen een communautair kader uit te werken ter begeleiding van deze verandering als directe respons op de behoeften van de industrie en de ongeveer een half miljoen Europeanen die daarvan voor hun banen afhankelijk zijn. Ten slotte is er de al even belangrijke kwestie van het lawaai. De FAA in Amerika bestudeert momenteel een voorstel om de zogenaamde categorie 2-vliegtuigen in de periode van 1990 tot 2010 geleidelijk te elimineren. Dit zou een merkbare verlaging van het algemene niveau van vliegtuiglawaai betekenen, tot ieders voordeel. De Commissie heeft al bijna een jaar een voorstel in haar la dat hetzelfde zou bewerkstelligen in de Gemeenschap, maar zij heeft nog steeds geen actie ondernomen. Er bestaat een zeer ernstig gevaar dat wij, als de Gemeenschap op dit punt achterblijft bij de Amerikanen, zullen worden opgescheept met oude, lawaaierige Amerikaanse vliegtuigen die tot schade van ons allen op de Europese markt worden gedumpt. Wij hebben dus geen tijd te verliezen en de Commissie moet snel optreden. Ik hoop derhalve dat mevrouw Van Hemeldonck en het hele Parlement mijn amendementen én het verslag zullen kunnen steunen. (Applaus) De heer Narjes, lid van de Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn dank voor dit indrukwekkende debat, de talrijke suggesties en het vooral de manier waarop dit Parlement als één man achter het verslag van mevrouw Van Hemeldonck staat.
Mevrouw Van Hemeldonck wil de heel in het bijzonder danken voor de kwaliteit van haar verslag, maar ook voor de talrijke voorbereidende werkzaamheden die zij heeft verricht, voor de werkdocumenten waarvan de enige sporen in het verslag van vandaag voetnoten zijn, die niet laten vermoeden hoeveel werk hierin is gestoken. Ik hoef niet te zeggen dat de Commissie de hoofdlijnen waarvan het verslag uitgaat, volgt en dat haar opvatting over de belangrijke rol van de lucht- en ruimtevaartindustrie helemaal overeenstemt met deze die uit het verslag naar voren komt. De lucht- en ruimtevaartindustrie is van vitaal belang voor de hele industrie van de Gemeenschap. U hebt gezegd dat de luchtvaartsector in de Gemeenschap ongeveer 25 % van de wereldmarkt uitmaakt en dat is op zichzelf reeds een voldoende reden om te concluderen dat de Gemeenschap op deze markt aanwezig moet zijn, en wel steunend op de Europese thuismarkt, want de lucht- en ruimtevaartindustrie is natuurlijk niet uit de Europese interne markt uitgesloten, integendeel. De grote Europese markt moet niet in de laatste plaats met het oog op de produkten waarbij veel technologie komt kijken, tot stand worden gebracht. Deze uitgangspositie betekent natuurlijk niet dat voor deze sector een zelfvoorzieningsbeleid wordt voorgesteld en dat de Europese vraag noodzakelijkerwijs uitsluitend in Europa, dus met Europese produkten moet worden gedekt. Door ons beleid scheppen wij veeleer de voorwaarde om met onze Europese luchtvaartindustrie op de wereldmarkten aanwezig te kunnen zijn, zoals andere producenten op onze markten aanwezig zijn. Zoals eerder gezegd, is de Commissie het volledig eens met de beleidsdoelstelling van het verslag. Wij hebben tot onze spijt vernomen dat de vorige initiatieven uit 1975 geen uitkomst bieden. Zoals de rapporteur achten wij de tijd gekomen voor een nieuwe en veelomvattende aanzet tot een Europees industriebeleid voor de luchten ruimtevaartsector, waarbij wij niet alleen rekening dienen te houden met onze ervaringen in de Gemeenschap en de rest van de wereld, maar ook met de nieuwe technologische, economische en politieke omstandigheden, want er is sinds 1975 veel veranderd. Deze nieuwe aanzet moet breder worden opgevat en op langere termijn worden gezien, en wel om verschillende redenen. Ten eerste, de voor de totstandkoming van de interne markt noodzakelijke liberalisering van de openbare aanbestedingen omvat, zoals u weet, de opdrachten van de Ministeries van Defensie, maar ook die van de Ministeries van Verkeer. Hierdoor wordt de monopoliepositie van de Ministeries van Defensie aan de vraagzijde gerelativeerd. Ten tweede, de Independent European Programme Group van de Europese NAVO-partners is eveneens tot het inzicht gekomen dat de Europese defensieindustrie
Nr. 2-356/252
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Narjes veel nauwer, uitgebreider, meer op de markt en de concurrentie afgestemd en doeltreffender moet samenwerken. Het in de kring van deze groep opgestelde verslag-Vredeling komt voor de defensie-industrie gedeeltelijk tot dezelfde conclusies als deze waartoe dit Parlement zou zijn gekomen als de defensieaankopen onder zijn bevoegdheid zouden vallen. Ten derde, de zakencijfers van de Europese lucht- en ruimtevaartindustrie blijven onverminderd aanleiding tot bezorgdheid geven. Bijna alle ondernemingen in de lucht- en ruimtevaartindustrie kampen met onderkapitalisatie, aanzienlijke niet gebruikte capaciteiten en zijn wat de vraag betreft in hoge mate afhankelijk van de zoeven genoemde monopolisten, en wel zodanig dat de meesten van hen wegens hun afhankelijkheid van de jaarlijkse overheidsbegrotingen niet of slechts in beperkte mate in staat zijn met een verstandige bedrijfsplanning op lange termijn, die ook gefinancierd kan worden, te werken. Wij moeten ook weten dat deze ondernemingen niet over voldoende eigen financiële middelen beschikken voor een veelomvattend onderzoek- en ontwikkelingsbeleid op lange termijn. De Europese lucht- en ruimtevaartindustrie moet dus vrij ingrijpend en grensoverschrijdend worden geherstructureerd. Deze zwakken plekken zouden zich immers vooral — en nog duidelijker dan voorheen — doen gevoelen, indien ingevolge de overal geleverde ontwapeningsinspanningen de noodzaak van een sterkere diversificatie van deze ondernemingen binnenkort nog zou toenemen. Ten vierde, aan de traditionele scheiding van militaire en civiele lucht- en ruimtevaart wordt alsmaar meer getwijfeld. De grijze zone van de d«a/-t<se-ontwikkelingen omvat vrijwel alles wat niet in engere zin voor de wapensystemen en de ontwikkeling daarvan dient. Op het gebied van deze <¿na/-Mse-technologie, voortstuwingssystemen, boordelektronika, nieuwe materialen enz. is het derhalve veeleer een kwestie van toeval in welke sector — de civiele of de militaire — het eerst met een bepaalde ontwikkeling is begonnen. Deze trend van elkaar overlappende belangen in de dual-use-sector maakt anderzijds wel een grotere vrijmoedigheid, onbevangenheid in de benadering van de industriepolitieke aspecten van de lucht- en ruimtevaart mogelijkl. Ten vijfde, de behoefte aan coördinatie van lucht- en ruimtevaart groeit parallel met de behoefte aan afbakening van beide sectoren ten einde elke vorm van dubbel werk te voorkomen en ik ben de rapporteur zeer dankbaar omdat zij dat heeft beklemtoond. Ten zesde, ik wil de aandacht van het Parlement vestigen op artikel 30, lid 6, sub a), van de Europese Akte, waarin in verband met de Europese politieke samenwerking wordt gezegd dat de Lid-Staten bereid zijn „hun standpunten over de politieke en economische aspecten van de veiligheid meer te coördineren". In lid 6, sub b), staat: „De Hoge Verdragsluitende Partijen zijn vastbesloten de technologische en industriële omstandigheden te handhaven die voor hun veiligheid noodza-
kelijk zijn. Daartoe zetten zij zich in, zowel op nationaal niveau alsook, waar dat wenselijk is, in het kader van de bevoegde instellingen en organen". Ik verwijs hiernaar om duidelijk te maken dat de politieke achtergrond sinds de uitvaardiging van de Europese Akte deze zomer is veranderd. In plaats van verboden is het nu veeleer geboden dat wij onze gedachten over dit grensgebied laten gaan. Ten zevende blijkt in de wereldhandel in geavanceerde technologie de universele meestbegunstigingsclausule helaas alsmaar minder doeltreffend te worden. Door de politisering en bilateralisering van de handelsbetrekkingen zijn wij en iedereen die aan die handelsbetrekkingen deel wil hebben, verplicht ons in plaats daarvan voor te bereiden op een do ut des, een bilateraal geven en nemen, omdat bij deze ontwikkeling van de wereldhandel in geavanceerde technologieën alleen diegene een kans heeft om kwaliteitsprodukten van zijn handelspartners te bemachtigen, die zelf iets te bieden heeft, die met andere woorden dank zij zijn eigen prestaties interessant wordt voor ruiltransacties. Ingevolge deze nieuwe ontwikkeling, die helaas vast te stellen valt en waardoor wij niet langer met de traditionele commerciële methoden, d.w.z. het nemen van octrooien en licenties of de transfer van know-how, zonder meer en vooral tijdig aan geavanceerde ontwikkelingen deel kunnen hebben, zijn wij verplicht ons op deze nieuwe vormen van de gepolitiseerde vraag voor te bereiden. De behoefte aan afbakening ten opzichte van ESA vloeit ook voort uit het feit dat wij met de ontwikkeling van hypersone vliegtuigen het grensgebied van de ruimte raken en dat het voor de technische oplossing van soortgelijke problemen nodig zal zijn met ESA te spreken, wat wij beslist ook zullen doen. Hetzelfde kan ook reeds op het gebied van de gevorderde supersonische techniek het geval zijn. Wat de benodigde tijdspanne aangaat, zegt u terecht in uw verslag dat voor de ontwikkeling van moderne vliegtuigmotoren vijftien jaar nodig is. Ik geloof dat dit ook de termijn voor de ontwikkeling van vliegtuigen is. Zonder deze tijd zouden wij de trein missen ! Als wij niet te laat willen komen, moeten wij ook de generatie na de Airbus als onderzoek- en ontwikkelingsthema in het oog houden. Ik kan er misschien op wijzen dat er in de Verenigde Staten aan het zogenaamde Orient-Expressproject wordt gewerkt, dat president Reagan net een toewijzing van 500 miljoen dollar heeft gelanceerd en tot national goal uitgeroepen, d.w.z. als een doel dat zonder rekening te houden met andere gezichtspunten moet worden doorgezet. Alles wat ik over de behoefte aan onderzoek en ontwikkeling op supersonisch en hypersoon gebied heb gezegd, geldt natuurlijk ook voor nieuwe vliegtuigen en technologische ontwikkelingen beneden de geluidsgrens. Over al deze vraagstukken heeft de Commissie reeds geruime tijd een intensieve en vertrouwensvolle samen-
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/253
Narjes werking met de Europese vliegtuigindustrie op gang gebracht. Deze samenwerking zal in de loop van de komende maanden in een volledig overzicht van de behoeften van de Europese lucht- en ruimtevaart op het gebied van onderzoek en ontwikkeling resulteren. Er zal derhalve vrij snel rekening worden gehouden met de in uw verslag geuite wensen. Wij zijn voornemens zo spoedig mogelijk de politieke consequenties uit dit overzicht van de behoeften van de Gemeenschap op dit gebied te trekken, omdat wij oordeel zijn dat het vijf vóór twaalf is en dat wij geen maanden, laat staan jaren meer te verliezen hebben. Wat het financiële aspect betreft, dat uiteindelijk wel beslissend zal zijn voor wat wij ons kunnen permitteren, respectievelijk wat wij ons moeten ontzeggen, moet ik er in de eerste plaats op wijzen dat de financiering van onderzoek en ontwikkeling uitsluitend een budgettair probleem doet rijzen. Voor de Commissie en het Parlement houdt de bevordering van onderzoek en ontwikkeling in de lucht- en ruimtevaartsector geen enkel principieel probleem in. De vraag is veeleer wat in het kader van de begroting mogelijk is. Ik kan u misschien heel in het kort herinneren aan wat hierover tijdens vorige debatten is gezegd: de grote landbouwhypotheek die op deze begroting drukt, ontneemt ons de mogelijkheid ons op de toekomst voor te bereiden en verplicht ons in plaats daarvan onze krachten aan het verleden te wijden. Ik moet er echter ook op wijzen — en wij zouden een vergissing begaan als wij dit over het hoofd zouden zien — dat er een klimaat van ijzige nationale terughoudendheid heerst in enkele Europese hoofdsteden, waar men weliswaar geen alternatief te bieden heeft, maar waar men er de voorkeur aan lijkt te geven in nationaal isolement alsmaar onbelangrijker te worden in plaats van zich door inspanningen in communautair verband van een duurzame plaats te verzekeren in de groep die het op dit gebied in de wereld voor het zeggen heeft. Deze opmerkingen kan ik enkele hoofdsteden niet besparen. In het verslag klinkt ergens de vraag door-— zonder dat zij als zodanig duidelijk wordt gesteld — of de Gemeenschap in het kader van een bepaald project steun voor bedrijfskapitaal of liquiditeiten kan geven. Daar wordt in onze begroting niets over gezegd. Ik ben van oordeel dat deze subsidies of steun, alsmede het verstrekken van meer eigen kapitaal aan bij voorbeeld Airbus of andere maatschappijen een zaak is die in de eerste plaats de vier ondernemingen en de betrokken regeringen aangaat. Aan de ESA werd de vraag gesteld in welk kader de betrekkingen met ESA moeten worden geregeld. Ik heb veel begrip voor deze vraag en kan erop wijzen dat ik in een ander verband reeds heb gezegd dat wij de mogelijkheid van een minderheidsparticipatie van de Gemeenschap in ESA niet uitsluiten. Dit is voor mij alleen maar een kwestie van beschikbaarstelling van de nodige middelen.
Ik wil nog concreter zijn: het zou onze doelstelling moeten zijn deze mogelijkheid in te voeren als wij ons binnenkort opnieuw over het kaderprogramma „Onderzoek en ontwikkeling 1989" buigen. In 1988 zouden wij dus zodanig met de voorbereidende werkzaamheden moeten opschieten, dat wij in 1989 aan deze middelen, eventueel ook aan andere, geraken. Bij Airbus ligt een minderheidsparticipatie moeilijker, omdat de organisatie van Airbus van commerciële aard is. Bij Airbus wordt een produkt gemaakt, terwijl wij ons bij ESA vaak nog op het terrein van het onderzoek bewegen. Wij hebben in ieder geval nauwelijks een markt voor de bij ESA geleverde diensten en produkten. Met uw goedvinden zou ik nog een paar woorden over het thema „interne markt" willen zeggen. Er kan geen speciaal vennootschapsrecht voor de lucht- en ruimtevaart worden gemaakt. Ik betreur evenwel zoals u dat de werkzaamheden met het oog op de harmonisatie van het Europese vennootschapsrecht en vooral de invoering van een Europese kapitaalvennootschap zo lang duren. Zoals u weet, zijn wij daar al bijna twintig jaar mee bezig en zijn wij nog altijd geen stap verder. Ik geloof dat het debat van vandaag alsook andere gebeurtenissen van de afgelopen maanden ertoe zullen bijdragen dat deze werkzaamheden weer nieuwe impulsen krijgen. Volgens de planning van de Gemeenschap — dus volgens wat er in het Witboek van de Commissie staat — zouden deze werkzaamheden pas eind 1992 moeten worden afgerond. Dat lijkt mij evenwel onnodig lang te zijn en ik deel dan ook volledig uw mening dat er vaart achter dit werk moet worden gezet. Wat de luchtwaardigheidscertificaten betreft, hebben wij de verantwoordelijke Europese organisatie opgedragen gemeenschappelijke normen in het kader van GEN, d.i. ons normalisatiecomité, voor te bereiden en wij hopen dat wij aldus binnen afzienbare tijd tot gemeenschappelijke normen zullen komen, maar verrassingen zijn nooit uitgesloten. Aan wat er over het thema „handel" en het dispuut „Airbus-Amerika" is gezegd, hoef ik niet veel toe te voegen. Alles wat daarover te zeggen valt, is hier reeds gezegd. Ik zou alleen nog even willen opmerken dat de Gemeenschap dringend aan een rationele discussie over deze problematiek toe is en een even dringende behoefte aan een gecoördineerde Europese aanpak heeft. Voor sommige regeringen, met name die welke eigenaar van of deelnemer aan Airbus zijn, is de verleiding om alleen te onderhandelen natuurlijk zeer groot. Maar de kans dat de verdeelde Europeanen afzonderlijk veel slechter zullen worden behandeld dan zij ooit als groep werden behandeld, is zeer groot. Een gecoördineerde benadering is nu eenmaal noodzakelijk voor succes op de markten. Onze Amerikaanse partners hebben schijnbaar volledig vergeten, of verdrongen, van welke enorme subsidies van allerlei aard de Amerikaanse lucht- en ruimtevaartindustrie — rechtstreeks of onrechtstreeks — via het Pentagon en de NASA sinds het einde van de oorlog hebben geprofiteerd. Ik kan daar wegens tijdsgebrek, en
Nr. 2-356/254
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Narjes uitsluitend daarom, nu niet in details daarover treden. U weet hoe de eerste zeven toestellen van de Boeingfamilie zijn ontstaan. De 707 is de civiele versie van de KC 135, een uitsluitend voor het Pentagon gebouw tankervliegtuig. Ook al wat daar voor de rest bij kwam kijken, werd door het Pentagon gedragen. En dit geldt evenzeer voor de 747, de Tristar en de DC 10. Ik hoop dus ten zeerste dat de Verenigde Staten de fairness naar waarde zullen schatten waarmee de Europese industrie onderhandelingsvoorstellen heeft gedaan, bereid is rond één tafel te gaan zitten en verstandige regelingen te treffen, zonder getrokken pistolen en zonder welke politieke dreigingen ook, maar uitsluitend met de bedoeling gezamenlijk tot een bevredigend resultaat te komen. Daarom heb ik begrip voor een reeks opmerkingen die hier door sommigen over zijn gemaakt. Il sluit dit belangwekkende thema thans af, maar ben gaarne bereid er in de commissie nog verder op in te gaan, als nieuwe initiatieven daar aanleiding toe geven.
(Applaus) De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 8. Betaald educatief verlof De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2123/87) van mevrouw d'Ancona, namens de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, over betaald educatief verlof. De heer Vernimmen (S), plaatsvervangend rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mede namens mevrouw d'Ancona wil ik een aantal opmerkingen maken over de noodzaak van Europese afspraken op het gebied van permanente scholing. Sinds 1974 beschikken wij over een conventie die slechts door een vijftal Lid-Staten werd aangenomen en in amper drie landen, Frankrijk, België en Italië, bij wet geregeld werd. Het is dan ook goed dat de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid daar een verslag over heeft gemaakt. Het werkloosheidspercentage is immers meer uitzichtloos dan destijds. Ernstiger nog dan in het verleden is het toekomstperspectief voor degenen die nog niet of niet meer aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Zwaarder dan in de jaren zeventig is het voor de werkenden om de technologische veranderingen in de eigen werksituatie het hoofd te kunnen bieden. Deze drie punten verlenen duidelijk aan de IAOConventie van 1974 een nieuwe actualiteit. Nieuw, omdat het onder de huidige omstandigheden belangrijker is dan ooit om ingeschakeld te worden of te blijven in het arbeidsproces. Daarom vraagt de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid om een onderzoek in te stellen naar een geschikt juridisch instrument. Het is onbegrijpelijk, maar ik nuanceer wegens het technische aspect van het probleem, dat bepaalde christen-
democraten en conservatieven in de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid het betaald educatief verlof niet willen laten toekomen aan werklozen. Zij menen dat daardoor de gehele opzet wel eens in vraag gesteld zou kunnen worden. Ik geloof dat dat verkeerd is. Als men het geluk heeft over betaald werk te beschikken, dan heeft men ook het recht op scholing. Als men daarentegen het ongeluk heeft niet te werken, dan wordt men gewoonweg voorgoed afgeschreven en dat is ook verkeerd. Op de recent gehouden vierde regionale conferentie te Genève heeft men zich uitgesproken voor datgene wat in het verslag als conclusie naar voren wordt gebracht: permanente scholing voor werkenden en werklozen. Dit geldt evenzeer voor de OESO-verklaring, die dit jaar werd aanvaard. Tenslotte wordt er geen enkel onderscheid gemaakt tussen werkenden en werklozen in de gemeenschappelijke opvatting van Europese werkgevers en werknemers van 6 maart 1987 over „training en motivatie". Mijnheer de Voorzitter, het leerrecht is een sociaal grondrecht, conform de verklaring van de rechten van de mens en de Europese Conventie. Wij ondersteunen die zienswijze als een na te streven doelstelling op langere termijn. Maar op dit moment willen wij eerst en vooral beginnen met het toekennen aan de burgers van Europa van in fasen betaald educatief verlof, aan alle burgers, dus niet alleen aan degenen die het voorrecht hebben om vandaag nog werk te hebben.
VOORZITTER: LORD PLUMB Ondervoorzitter De Voorzitter. — De beraadslaging over het verslagd'Ancona zal na de stemming worden voortgezet ('). 9. Mededeling van de Voorzitter De Voorzitter. — Ik wil een mededeling doen over een onderwerp dat mij enige zorgen heeft gebaard. Er zijn hier vandaag allerlei onderwerpen ter sprake gekomen en gezien de vele problemen die we aan ons hoofd hebben zitten we eigenlijk niet om dit ene onderwerp te springen. Ik heb begrepen dat de heer Pearce eerder deze middag de eventuele installatie van condoomautomaten in de gebouwen van het Parlement ter sprake heeft gebracht. Ik wil hierbij twee zaken duidelijk maken. Het idee is afkomstig van een bepaald bedrijf dat dergelijke machines wilde plaatsen en is dus niet door iemand van het Parlement voorgesteld. Ten tweede is er absoluut geen sprake van dat de Administratie van het Parlement dit voorstel in overweging zal nemen. Het Personeelscomité heeft dit voorstel afgewezen en de zaak kan derhalve als zijnde gesloten worden beschouwd. (!) Samenstelling van de Paritaire Vergadering ACS-EEG — Nieuwe benaming van een fractie : zie notulen.
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
De heer Pearce (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik heb vandaag al eerder mijn ontsteltenis te kennen gegeven over het aura van zedeloosheid dat door deze affaire om ons heen is komen te hangen en ik heb ook gezegd dat ik het betreurenswaardig vind dat een personeelslid weigert een parlementslid de informatie te verschaffen waarop deze recht heeft. Ik ben u, mijnheer de Voorzitter, dankbaar voor de vlotte mededeling en afhandeling van deze kwestie. Mijn gelukwensen voor wat u heeft gezegd. Ik heb echter geëist — en doe dat nog steeds — dat het personeelslid in kwestie wordt ontslagen. Met het oog hierop heb ik vanavond een ontwerp-resolutie overeenkomstig artikel 63 van het Reglement opgesteld. Mijnheer de Voorzitter, deze kwestie mag niet in de doofpot verdwijnen. :.·. De Voorzitter. — Ik dank u, mijnheer Pearce. Ik heb nota genomen van uw woorden. Dit valt buiten het terrein van het Parlement. Dit is een kwestie die door het Bureau moet worden behandeld en wij zullen dan ook voor verdere afhandeling zorg dragen. De heer Seal (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik ben natuurlijk zeer verheugd over uw mededeling en over het feit dat u het Parlement heeft gerustgesteld. Zou u er ook voor kunnen zorgen dat indien er in de toekomst nog eens zo'n politiek heet hangijzer wordt besproken of beschreven, er een heuse beraadslaging over wordt gehouden en er een besluit wordt genomen door het Bureau in plaats van door een stel ambtenaren ? De Voorzitter. — Mijnheer Seal, het was door een mededeling van uw fractie dat deze kwestie mij voor het eerst ter ore kwam. Ik was van deze zaak nog niet op de hoogte. Ik heb aan die mededeling gehoor gegeven, de kwestie afgehandeld en verklaar de zaak bij deze gesloten.
10.
Stemming
ONTWERP-RESOLUTIE (DOC. B2-1076/87) VAN MEVROUW BARBARELLA, NAMENS DE BEGROTINGSCOMMISSIE, T O T BESLUIT VAN HET DEBAT OVER DE VERKLARING VAN DE RAAD INZAKE BEGROTINGSPROBLEMEN Stemverklaringen De heer Klepsch (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn ervan overtuigd dat het amendement dat wij hebben ingediend voor de problemen waarmee de Gemeenschap wordt geconfronteerd een oplossing biedt die met de politieke wil van het Parlement in overeenstemming is. Wij hebben dat amendement ingediend
Nr. 2-356/255
omdat wij menen dat het Parlement in een crisistoestand zoals die waarin wij ons thans bevinden, moet beseffen dat het voor de belangen van de kiezers en de volkeren in onze Gemeenschap verantwoordelijk is. Als de Raad in de tijd die hem tot december van dit jaar nog rest, geen begroting kan voorleggen die de politieke verplichtingen van de Gemeenschap volledig dekt, is het volgens ons de plicht van het Parlement de Raad uit de impasse te helpen waarin hij zichzelf heeft gewerkt. Wij weten dat een groot aantal, meer nog, dat een grote meerderheid van Europarlementariërs van alle fracties het daarover met ons eens is, maar besloten heeft dat nog niet bekend te maken. Wij christen-democraten menen echter dat wij voor onze mening moeten uitkomen en ons niet mogen beperken tot de juridische stappen die in de huidige tekst van de resolutie, die wij overigens volledig onderschrijven, „worden voorgesteld". Wij menen dat men op de Raad en zijn leden meer druk moeten uitoefenen dan met de huidige tekst het geval is. Daarom willen wij ook voor de buitenwereld duidelijk maken dat wij ons van onze politieke verantwoordelijkheid bewust zijn en de nodige initiatieven zullen nemen om de begrotingsprocedure tegen december op gang te brengen. Om duidelijk te maken wat wij, en naar wij menen, ook het gehele Parlement willen, hebben wij dit amendement ingediend en erop aangedrongen dat daarover ook wordt gestemd. Wij beschouwen dat als de plicht van het Parlement. In de huidige omstandigheden mogen wij geen uitvluchten zoeken maar" moeten wij de bevolking duidelijk maken dat het Europese Parlement zich voor de gehele Gemeenschap verantwoordelijk acht. (Applaus)
De heer von der Vring (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Socialistische Fractie steunt de ontwerpresolutie van mevrouw Barbarella. Wij stemmen ook in met de brief die zij op grond van artikel 175 van het Verdrag naar de voorzitter van de Raad heeft gezonden. De Raad heeft het Verdrag geschonden. Artikel 175 bepaalt wat thans moet gebeuren. Daaraan moeten wij ons houden. De Raad heeft een bepaalde termijn om zijn verplichting na te komen. Wij wijzen de Raad hier uitdrukkelijk op het feit dat hij krachtens de Verdragen en onafhankelijk van de verordening over de eigen middelen een evenwichtig ontwerp van begroting kan en moet voorleggen. Men mag uit de uitslag van de stemming van vandaag niet afleiden dat hier grote meningsverschillen heersen. Men mag niet denken dat de Socialistische Fractie een onorthodox optreden van het Parlement afwijst. Wij vinden alleen maar dat wij nog geen besluiten mogen nemen die op een eventuele mislukking van de Top van Kopenhagen vooruitlopen. Mocht op het einde van dit jaar een situatie ontstaan die de werking van de Gemeenschap bedreigt, zal dit Parlement eensgezind en
Nr. 2-356/256
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
von der Vring vastberaden zijn verantwoordelijkheid op zich nemen. Dat moeten de regeringen weten. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
ONTWERP-RESOLUTIE (DOC. B2-1000/87) VAN DE COMMISSIE ECONOMISCHE EN MONETAIRE ZAKEN EN INDUSTRIEBELEID OVER HET WITBOEK INZAKE DE VOLTOOIING VAN DE INTERNE MARKT Stemverklaringen . :
: ,
. . .·.
.i
. ,;fl!i .· ; , ;
··
De heer Hughes (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, sommigen van ons hebben er reeds voor gewaarschuwd dat een harmonisatie van de BTW uiteindelijk zou leiden tot de afschaffing van het nultarief en tot de heffing van BTW op kinderkleding, voedingswaren, boeken, tijdschriften en kranten in het Verenigd Koninkrijk. Mocht een of ander lid van dit Parlement nog steeds hopen dat zulks niet het geval zal zijn, kan ik hem meedelen dat Lord Cockfield de bedoelingen van de Commissie deze week volkomen duidelijk heeft gemaakt. Wij hebben ook vastgesteld dat mevrouw Thatcher ondanks haar dappere verklaringen tijdens de recente campagne voor de algemene verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk, niet eens de moeite heeft genomen om de kwestie met de Commissie te bespreken. De grondslag voor de vaststelling van de inkomsten van de Europese Gemeenschap wordt alsmaar smaller. De behoeftigen, werklozen, gezinnen met kinderen en bejaarden zullen de kosten van de Europese Akte en de interne markt moeten dragen. Zij betalen reeds de hoogste prijs voor het schandelijk dure landbouwbeleid en men kan hen dan ook niet kwalijk nemen dat zij deze Gemeenschap verafschuwen. In het verslag van de heer Beumer staan enkele nuttige opmerkingen. Het vestigt de aandacht op het gebrek aan aandacht voor de sociale samenhang en op de noodzaak van een grondig onderzoek van de voorstellen om de belastinggrenzen af te schaffen. Ik ben het echter niet met de heer Beumer eens waar hij de Raad Interne Markt met de geboekte vooruitgang feliciteert. Ik vind immers dat dit alles geen vooruitgang is. In de ogen van de mensen die ik hier vertegenwoordig zijn de interne markt en de Europese Akte het ergste wat hen sedert de toetreding van Groot-Brittannië tot de Gemeenschap is overkomen. De heer Seal (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan dit verslag van de heer Beumer ten gunste van de Commissievoorstellen inzake de voltooiing van de interne markt niet goedkeuren. Ik zal tegen het verslag stemmen en geef iedereen de raad dat eveneens te doen. Wat bijvoorbeeld de voorstellen van Lord Cockfield met betrekking tot de belastingharmonisatie betreft, wordt in het verslag toegegeven dat die vooral de armen,
behoeftigen, bejaarden, zieken en werklozen in het Verenigd Koninkrijk zal treffen. Dat wordt in het verslag toegegeven, maar wij kunnen dat niet aanvaarden. Bovendien blijkt nergens dat de handelsbetrekkingen ernstig zouden worden verstoord indien die fiscale toenadering of belastingharmonisatie er niet zouden komen. Ik betwist de opmerking in het verslag dat die harmonisatie nodig is om een ontwrichting van de handelsbetrekkingen te voorkomen. Wat de harmonisatie van de BTW betreft zullen de Britse Labourafgevaardigden zich ongetwijfeld tegen de afschaffing van het nultarief verzetten. Als de afgevaardigden ginds aan de overkant het eens zijn met wat hun eerste minister verklaarde, zullen ook zij zich daartegen verzetten. Als ook de voorstellen met betrekking tot de harmonisatie van de accijnzen worden goedgekeurd, zou dat de ministers van Financiën van alle Lid-Staten aan banden leggen. Dat kunnen wij niet toestaan. Wij pleiten voor een gedecentraliseerde besluitvorming. De voorstellen van de heer Cockfield strekken ertoe de besluitvorming te centraliseren. Ik hoop dat u ze eensgezind zult afwijzen. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-114/87) VAN DE HEER H U T T O N , NAMENS DE COMMISSIE REGIONAAL BELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING, OVER DE UITWERKING VAN DE ARTIKELEN 92 EN 93 VAN HET EEG-VERDRAG OP HET REGIONAAL BELEID Stemverklaringen De heer Calvo Ortega (CTDI), schriftelijk. — (ES) Ik heb het onderhavige verslag met grote aandacht bestudeerd en wil de rapporteur, de heer Hutton, complimenteren om de bekwaamheid en wijsheid waarmee hij het heeft opgesteld. Er zijn drie principes van het regionaal beleid naar voren gekomen die mijn groepering, het Democratisch en Sociaal Centrum, fundamenteel acht: voorlichting, objectiviteit en wat ik zou willen noemen gerechtvaardigde discriminatie. Allereerst het principe van voorlichting. De Commissie zou in het Publikatieblad snel bekendheid moeten geven aan haar nieuwe methoden van onderzoek en besluitvorming alsook de nieuwe richtlijnen van haar beleid, opdat de voornaamste steunaanvragers weten waaraan zij zich hebben te houden op het moment van de indiening van hun aanvragen. In tweede termijn het principe van objectiviteit of onpartijdigheid. Het feit dat, zoals in het verslag uitdrukkelijk wordt gesteld, ieder structuurfonds en ieder leningsinstrument van de Gemeenschap verschillende beoordelingsindicatoren gebruikt, kan aan-
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/257
Calvo Ortega leiding geven tot onbevredigende beslissingen. Vandaar de wenselijkheid dat men in de mate van het mogelijke gebruik maakt van up-to-date communautaire indicatoren om de economische toestand in de regio's te beoordelen. Ten slotte heb ik het al eerder gehad over het principe van gerechtvaardigde discriminatie. Ik refereer aan de indirecte aanbeveling van het verslag in die zin dat de overheidssteun bij voorkeur wordt geleid naar het midden- en kleinbedrijf. Terecht wordt gesteld dat, wanneer dit gebeurt, het beginsel van de vrije concurrentie het minst heeft te lijden. Bovendien treedt er, wanneer de ontvangers van de steun kleine ondernemers zijn, een correctie op van inkomensongelijkheden en in veel gevallen een ondersteuning van de werkgelegenheid zelf. De ervaring in mijn land, Spanje, met honderdduizenden kleine ondernemers, in veel gevallen zonder kapitaal, brengt ons ertoe, al was het alleen hierom, het onderhavige verslag enthousiast te steunen.
De heer Pinto (LDR), schriftelijk. — (PT) Wij zijn van mening dat een verstandige toepassing van de artikelen 92 en 93 ongetwijfeld zal bijdragen tot de versterking van een economische en sociale samenhang die op haar beurt essentieel is voor de voltooiing van een echte interne markt. Wij vinden dat er een evenwicht moet bestaan tussen de noodzaak dat de verschillende Lid-Staten een regionaal beleid moeten bepalen en het algemene beleid inzake economische en sociale samenhang dat de Gemeenschap moet voeren.
economische situatie van de regio's in verband met het structuurfonds. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-147/87) VAN DE HEER AIGNER, NAMENS DE COMMISSIE BEGROTINGSCONTROLE, OVER DE BENOEMING VAN ZES LEDEN VAN DE REKENKAMER VAN DE GEMEENSCHAP Paragraaf 3 — amendement
nr. 1
De heer Aigner (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik had mevrouw Dury gevraagd haar amendementen in te trekken. Het gaat om het volgende : de echtgenote van de Belgische kandidaat is ambtenaar bij de Commissie en daarom vreest mevrouw Dury dat er bij de controle raakpunten zullen zijn. Uiteraard kan ik een kandidaat die — daarover is iedereen het eens — voortreffelijk voor die taak geschikt is niet afwijzen omdat zijn echtgenote ambtenaar bij de Commissie is. Een ambtenaar is geen lid van de Rekenkamer en daarom verzoek ik mevrouw Dury haar beide amendementen in te trekken of, indien zij dat niet doet, tegen te stemmen. Stemverklaring
Wij kunnen niet blijven toekijken hoe de noodlijdende regio's in de Gemeenschap zich uitbreiden en daarover achten wij het van fundamenteel belang dat de Commissie deze regio's werkelijk definieert, volgens zeer precieze criteria, om te vermijden dat de hulp die sommige Lid-Staten toekennen meer gericht is op een vervalsing van de mededinging in plaats van een echte bijdrage te zijn tot de ontwikkeling van de zwakste regio's op economisch en sociaal vlak.
Mevrouw Dury (S). — (FR) Ik heb mijn amendement gehandhaafd om de aandacht van de bevoegde instanties op een bepaald feit te vestigen om te voorkomen dat een situatie zou ontstaan waarin telkens opnieuw beroep zou worden aangetekend en die aanleiding zou kunnen geven tot het aantekenen van beroep en in de toekomst voortdurend problemen zou kunnen opleveren.
Wij moeten de verschillende Lid-Staten blijven stimuleren om steun te verlenen aan de kleine en middelgrote ondernemingen in regio's met duidelijke kenmerken van sociaal-economische zwakte ; het staat vast dat het enkel op die manier mogelijk zal zijn de mededinging niet te vervalsen en het schreeuwende tekort te helpen dichten dat de structuurfondsen nogmaals noteerden, en zo de redenering volgen dat de overheidssteun een noodzakelijk instrument is van het regionaal beleid.
Sommigen hebben mij gezegd dat ik, door rekening te houden met de beroepsbedrijvigheid van de echtgenote van de heer Hebette, verraad pleeg tegenover wat ikzelf verdedig, namelijk de zelfstandigheid van de vrouw. Ik betreur dat ten zeerste. Indien mevrouw Hebette voor een soortgelijke benoeming in aanmerking zou komen, zou ik eenzelfde houding aannemen. Ik moet echter vaststellen dat vrouwen slechts zelden met zulke grote verantwoordelijkheid worden belast en dat vooral mannen op dergelijke posten worden benpemd.
Wij willen graag opnieuw onze steun betuigen voor dit verslag door op overduidelijke wijze het belang aan te tonen dat wij hechten aan de juiste interpretatie van deze twee artikelen, met name artikel 92, lid 3, dat naar ons gevoel de Commissie verplicht zich volledig in te spannen om gemeenschappelijke en bijgewerkte indicatoren te hanteren bij de beoordeling van de sociaal-
Npgmaals, de bevpegde instanties mpeten zelf hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Ik wenste, namens al mijn collega's, de situatie te verduidelijken. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Nr. 2-356/258
Handelingen van het Europese Parlement
VERSLAG (DOC. A2-152/87) VAN D E HEER CHANTERIE, NAMENS DE COMMISSIE VERZOEKSCHRIFTEN, OVER DE BERAADSLAGINGEN VAN DE COMMISSIE INZAKE DE VERZOEKSCHRIFTEN (EERSTE ZES MAANDEN VAN 1987)
Stemverklaring De heer Tomlinson (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Chanterie en zijn commissie, die de Commissie verzoekschriften hebben gereactiveerd. Uit zijn verslag blijkt dat de commissie haar werkzaamheden aanzienlijk heeft uitgebreid. Voor vele burgers is de Commissie verzoekschriften de enige hoop, het enige houvast in hun strijd tegen de vaak harteloze bureaucratieën in de Lid-Staten. Ik vertegenwoordig bijna 2 000 van die burgers, namelijk de inwoners van Walsall in het gebied van Brownhills, waar uit een typisch voorbeeld blijkt hoe groot de behoefte aan een Commissie verzoekschriften wel is. Het rustige en vredige dagelijkse bestaan van die mensen wordt bedreigd door de aanleg van een grote ringweg, een verkeersplein en een tankstation. Zij hebben nagegaan wat de Gemeenschap ter zake kan doen en hebben vastgesteld dat de Europese richtlijn betreffende de milieu-effectrapportage, namelijk richtlijn 85/337, betrekking heeft op de weerslag op het milieu van projecten die het milieu schaden. Volgens artikel 12 van die richtlijn hoeft het Verenigd Koninkrijk de bepalingen echter pas vanaf juli 1988 na te leven. Hier wordt echter het woongebied van 2 000 personen bedreigd door het Ministerie van Verkeer dat, vóór de richtlijn van kracht wordt, dwars door dat gebied een autoweg wil aanleggen. Ik hoop dat de heer Chanterie en zijn commissie, die voor die mensen de laatste toevlucht zijn, dergelijke verzoekschriften met de grootste aandacht zullen onderzoeken opdat het Europa van de volkeren een echt Europa van de volkeren mag worden, waarin de burgers zich met hun klachten tot het Europese Parlement kunnen wenden. Ik wens hem geluk met zijn verdere werkzaamheden. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-125/87) VAN MEVROUW VAN HEMELDONCK, NAMENS DE COMMISSIE ECONOMISCHE EN MONETAIRE ZAKEN EN INDUSTRIEBELEID, OVER DE EUROPESE LUCHTVAARTINDUSTRIE Stemverklaringen De heer Baillot (COM), schriftelijk. — (FR) Met betrekking tot de luchtvaartindustrie steunt het oordeel van de Franse communisten en geestverwanten op drie belangrijke overwegingen.
15.10.87
In de eerste plaats geeft Airbus, ondanks bepaalde tekortkomingen en tegenstrijdigheden bij de ontwikkeling van het vliegtuig, aan hoe het met de Europese samenwerking verder moet. Wij vinden dat men op het gebied van de luchtvaartindustrie en op alle andere gebieden van alle mogelijkheden gebruik moet maken. In de tweede plaats moet de samenwerking betrekking hebben op de produktie van vliegtuigen voor civiel gebruik, niet van militaire vliegtuigen. De produktie van militaire vliegtuigen valt immers niet onder de bevoegdheid van de Gemeenschap: daarover beslissen de verschillende regeringen in volledige onafhankelijkheid. In de derde plaats geloven wij niet in het succes van een Europese produktie als men niet tegelijkertijd naar technologische en economische onafhankelijkheid van Europa streeft. Wij kunnen met de Verenigde Staten en de andere grote mogendheden enkel samenwerken als de Gemeenschap die onafhankelijkheid tot stand kan brengen. Het verslag dat ons nu wordt voorgesteld beantwoordt niet aan die doelstellingen, en daarom kunnen wij het niet goedkeuren. Wij zullen ons derhalve van stemming onthouden. De heer Fitzgerald (RDE), schriftelijk. — (EN) Dit verslag bevat talrijke voortreffelijke voorstellen die vooral betrekking hebben op de onontbeerlijke verbetering van de concurrentiepositie van Europa en de wenselijkheid van een beter gecoördineerde communautaire aanpak op het gebied van de burgerluchtvaart. Ik kan het verslag niet op alle punten goedkeuren omdat het ook uitdrukkelijk naar de militaire aspecten van de luchtvaartindustrie verwijst. Artikel 30, lid 6, van de Europese Akte bepaalt uitdrukkelijk dat de Europese instellingen zich enkel met de politieke en economische aspecten van de veiligheid kunnen bezighouden. Voor Ierland is dit verslag onaanvaardbaar. Voor geen enkele industrietak bestaat immers een gemeenschappelijk militair beleid. Mevrouw Pery (S), schriftelijk. — (FR) Met een jaarlijkse omzet van 250 miljard Franse frank en 460 000 banen bekleedt de luchtvaartindustrie in het Europese bedrijfsleven een zeer belangrijke plaats. In Frankrijk biedt die sector niet alleen rechtstreeks werk aan 126 000 hooggeschoolden, maar verschaft hij ook zeer veel werk aan toeleveringsbedrijven en speelt hij een beslissende rol in onze handelsbalans. Men moet die indrukwekkende cijfers evenwel tegen een internationale achtergrond plaatsen. Met een omzet en een werkgelegenheid die drie keer groter is dan in de Gemeenschap hebben de Verenigde Staten een verpletterend overwicht op de Europese industrie. Bovendien bekleden zij met hun Boeing 747 op de belangrijke markt van de vliegtuigen voor de lange-afstandsvluchten een monopoliepositie.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/259
Pery Op dit ogenblik moeten wij niet alleen het hoofd bieden aan de concurrentie van de Verenigde Staten, maar ook aan de huidige crisis op de markt. De kwaliteit van onze produkten staat buiten kijf, maar wegens de scherpe daling van de olieprijzen en de reusachtige schuldenlast van vele landen, vinden bijvoorbeeld de verschillende types van de Franse Mirage nog slechts weinig kopers. Zelfs voor een bedrijf dat sedert vele jaren gewoon is een min of meer overheersende positie te bekleden, is het niet langer voldoende over een hoogwaardige technologie te beschikken. De economische strijd is meedogenloos. Misschien zijn de huidige moeilijkheden van het Franse bedrijf Bréquet-Dassault het gevolg van de al te eigengereide strategie die de onderneming heeft gevolgd. Aan de ene kant beslist rnen een Europees gevechtsvliegtuig te bouwen, aan de andere kant de Rafale. Om een versnippering van de financiële en commerciële inspanningen te vermijden en om een groter aandeel van de Europese markt te verwerven, zou men bij de produktie van ons gevechtsvliegtuig ook anderen moeten betrekken. Dat kan echter niet beletten dat in Frankrijk tegen het einde van dit jaar 1 621 banen zullen verdwijnen, waarvan 140 in Baskenland (600 tegen 1990), een gebied waar de werkloosheid 14 % bedraagt en waar die industrietak onze grootste troefkaart is. Wij moeten echter de toekomst voorbereiden en daartoe andere industriële strategieën ontwerpen, de Europese samenwerking op het niveau van de produktie bevorderen, onze interne markt versterken, kortom, meer Europees produceren en kopen. Men moet onze activiteiten diversifiëren en de kansen aangrijpen die de gunstige situatie in de burgerluchtvaart, die uit het succes van Airbus blijkt, ons biedt. Daarom onderschrijf ik volkomen de voorstellen van mevrouw van Hemeldonck, die aandringt op een Europese strategie ten gunste van onze luchtvaartindustrie, een betere coördinatie tussen de burgerlijke en militaire bedrijven en een versterking van de interne markt. Daardoor bevestigt zij ons voornemen een levenskrachtige en onafhankelijke Europese luchtvaartindustrie in stand te houden.
beste vliegtuig op de markt, hebben gekocht of besteld is een schande. De Europese Gemeenschap zou de ontwikkeling en de verkoop van de vliegtuigen van het Airbus-type als een prioritaire aangelegenheid moeten beschouwen. Het huidige verschil tussen de Verenigde Staten en Europa over de subsidiëring van de luchtvaartindustrie gaat niet uitsluitend een bepaald bedrijf of vier regeringen, maar alle Europeanen en politieke instellingen aan. De Europeanen zouden erop moeten aandringen dat de in het kader van de GATT-overeenkomst over de handel in vliegtuigen voor de burgerluchtvaart voor een GATT-commissie geopende procedure wordt afgewikkeld. Als in die GATT-commissie meningsverschillen rijzen, in het bijzonder met betrekking tot de interpretatie van de artikelen 4 en 6 van de overeenkomst, moet dat probleem in het kader van de grote Uruguay-ronde verder worden behandeld. Een objectieve regeling van het geschil in het kader van de multilaterale handelsovereenkomst moet daarbij de voorkeur genieten boven een eenzijdige dwangmaatregel. Ik zeg dat vooral ook met het oog op het overleg dat over ongeveer twee weken zal beginnen tussen de vertegenwoordigers van de EG, de Verenigde Staten en de vier EG-Lid-Staten waar Airbus voornamelijk wordt geproduceerd. In geen geval kunnen wij aanvaarden dat men, onder de dekmantel van de bestrijding van de subsidiëring, naar een monopoliepositie zou streven. Juist wij Europeanen hebben er alle belang bij dat de Airbusindustrie, als een van de zeldzame uitzonderingen op de wereldmarkt, door haar bestaan zelf, dat wij met alle politieke middelen willen steunen, de volledige scheeftrekking van de concurrentie op de vliegtuigenmarkt zou beletten. (Het Parlement neemt de resolutie aan) 11. Betaald educatief verlof De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van de beraadslaging over het verslag (doc. A2-123/87) van mevrouw d'Ancona, namens de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, over betaald educatief verlof.
De heer Zahorka (PPE), schriftelijk. — (DE) Dat het Europese Parlement de situatie in de Europese luchtvaartindustrie bespreekt is een goede zaak. Wij steunen het desbetreffende verslag volledig. Als rapporteur van het Europese Parlement voor de nieuwe GATT-ronde (Uruguay-ronde) wil ik de aandacht vestigen op een aspect van de zaak dat in het onderhavige verslag, meer bepaald in paragraaf 12, uiteraard slechts terloops wordt aangeroerd.
De heer Christiansen (S). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, als enige vertegenwoordiger van de Socialistische Fractie, begin ik met te zeggen dat de Socialistische Fractie aanbeveelt het verslag-d'Ancona, dat thans wordt behandeld naar wij hopen met grote meerderheid aan te nemen.
De EEG en haar burgers moeten het belangrijk vinden dat de Europese luchtvaartindustrie in de gehele wereld successen boekt. Daarbij moeten wij in de eerste plaats voor onze eigen deur vegen. Dat in Europa vele, ook zeer grote luchtvaartmaatschappijen, die bovendien nog in een EG-Lid-Staat zijn gevestigd, nog steeds geen enkele Airbus, uit technologisch oogpunt op dit ogenblik het
Het verheugt mij uiteraard dat mijn ontwerp-resolutie over betaald scholings- en vormingsverlet hier in het Parlement en in de sociale commissie werd aangenomen. Ik ben er ook heel blij om dat thans een verslag ter tafel ligt over de idee van betaald educatief verlof, met een standpunt van de commissie, dat het Parlement naar ik persoonlijk hoop tot het zijne zal maken.
Nr. 2-356/260
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
ChristianseMaij-Weggen De idee is niet alleen juist, redelijk en rechtvaardig. De invoering ervan is ook noodzakelijk als beslissend element voor Europa's herrijzing en vernieuwing, en dus in de strijd tegen de werkloosheid, Europa's grootste probleem. Laat mij in het voorbijgaan vertellen, dat Zweden, waar betaald educatief verlof werd ingevoerd, nieuwe werkgelegenheid op 70 % ligt van het aantal mensen met betaald educatief verlof. Wij weten allemaal dat wij leven in een periode van snelle sociale en technologische ontwikkelingen, die ertoe leiden dat veel kennis veroudert. Na een langdurige opleiding moeten werknemers de kans krijgen zich aan veranderingen in de arbeidsvoorwaarden met een verbreding van hun sociale omstandigheden aan te passen, door hun toe te laten tot andere nieuwe bedrijfsopleidingen, met tevens nieuwe cultuurniveaus. De steeds groeiende eisen die aan de werkende bevolking worden gesteld, maken het noodzakelijk dat onze Gemeenschap nu in het bijzonder in de menselijke factor investeert. Betaald educatief verlof is ook een duidelijke actie tegen de ondemocratische en enorm scheefgetrokken opleidingen, die in alle Lid-Staten worden aangetroffen. Daarom moet het naar mijn mening krankzinnige minderheidsstandpunt in de commissie, nl. dat betaald educatief verlof niet geldt voor mensen die op dit moment geen werk hebben, worden verworpen. Dat zo'n gedachte zich kan manifesteren in een tijd dat wij 17 miljoen werklozen hebben ! Door zoveel mogelijk van dit grote aantal werklozen nieuwe opleidingen te verschaffen, zal het gemakkelijker voor hen worden om werk te zoeken en aan nieuwe eisen te voldoen, vooral waar het een technologisch gericht aanbod van banen betreft; het kan ook bijdragen tot de vereiste mobiliteit op de arbeidsmarkt. Ik wil derhalve met klem benadrukken dat degenen die in aanmerking komen voor betaald educatief verlof, tot de aangeboden opleidingen moeten kunnen worden toegelaten. Het heeft de laatste tien jaar niet ontbroken aan verzoeken aan de wetgevers in de Lid-Staten, de werknemers en de werkgeversorganisaties, om betaald educatief verlof in te voeren. In het EEG-Verdrag staat dat wij moeten streven naar een gemeenschappelijk beleid voor de beroepsopleiding. Ook in de Europese Akte wordt benadrukt dat de totstandkoming van de interne markt en de nodige technologische vooruitgang in Europa nauw gerelateerd is aan grotere scholingsinspanningen. In 1974 is ook in de IAO een conventie betreffende betaald educatief verlof aangenomen. Dit heeft allemaal echter tot weinig geleid ; men kan zeggen dat geen van de IAO-landen deze conventie heeft geratificeerd, terwijl er ver uiteenlopende interpretaties bestaan. Men vraagt zich dus af waarom. Ik kan slechts tot de conclusie komen, mijnheer de Voorzitter, dat de schuld ligt bij de rechts-liberalen en conservatieven die, met hun standpunt dat een ieder zijn eigen geluk smeedt, politiek een veel te sterke greep hadden en hebben op de regeringen, parlementen en organisaties. Het is voor de kwestie
„betaald educatief verlof ' van belang, dat wij ons hier in het Europese Parlement zo inzetten dat niet kan worden misverstaan wat ons standpunt is. Zoals ik in de inleiding reeds zei, hoop ik dat een grote meerderheid het verslag-d'Ancona zal steunen. Mevrouw Maij-Weggen (PPE). — Voorzitter, het thema betaald educatief verlof werd in dit Parlement al meerdere keren aan de orde gesteld. De laatste keer gebeurde dat in de vergaderperiode van mei van dit jaar bij de behandeling van een Commissiedocument over permanente scholing in bedrijven. In de resolutie die toen unaniem door het Parlement werd aangenomen, werd gepleit voor de invoering in alle EEG-Lid-Staten van het systeem van educatief verlof conform Conventie nr. 140 van de Internationale Arbeidsorganisatie, die over dit onderwerp handelt. In het onderhavige verslag van' mevrouw d'Ancona wordt het thema educatief verlof opnieuw aan de orde gesteld, maar er is een belangrijk verschil tussen de benadering in de resolutie van mei jl. en de inhoud van de IAO-Conventie. In de IAO-Conventie wordt gesproken over een recht op educatief verlof voor werknemers dat moet worden verleend ten behoeve van educatieve doeleinden voor een bepaalde periode gedurende de werktijd, waarbij passende uitkeringen moeten worden toegekend. De resolutie van mei jl. voegt daar nog aan toe dat de cursussen die tijdens het eduactief verlof worden gevolgd, verband moeten houden met de beroepstaak van de betreffende werknemer. Kijken we nu naar het verslag, dan moeten we vaststellen dat hier wordt gepleit voor een educatief verlof voor iedereen. In feite suggereert het verslag, en ik verwijs naar de paragrafen 1 en 12, dat betaald educatief verlof voor iedereen, dus ook voor werklozen en anderszins niet werkenden, beschikbaar zou moeten zijn. Weliswaar wil het verslag dit recht in fasen aan de diverse doelgroepen toekennen, zodat er rekening wordt gehouden met een bepaalde aanloopperiode, maar het komt toch wel neer op educatief verlof voor iedereen, dus voor alle Europese burgers. Dat gaat onze fractie veel te ver. Natuurlijk pleiten ook wij voor permanente educatie en scholing voor alle groepen die daarvoor in aanmerking komen, maar betaald educatief verlof voor iedereen, terwijl zeven van de twaalf EG-landen nog niet eens in staat zijn om IAO-Conventie nr. 140 uit te voeren, dat lijkt ons onhaalbaar en bovendien onbetaalbaar. Voorzitter, zowel onze fractie als de Liberale en Democratische Fractie en de Europese Democratische Fractie hebben amendementen ingediend om het verslag van mevrouw d'Ancona wat meer in overeenstemming te brengen met de resolutie van mei jl. en met de IAOConventie inzake educatief verlof. Wij vragen het Parlement om de amendementen over te nemen, zodat de wensen in het verslag tot redelijke proporties worden teruggebracht. Tegelijk vragen wij de Commissie om een actie te ondernemen om de IAO-Conventie in alle EEG-Lid-Staten uitgevoerd te krijgen. Wanneer we dat in de jaren negentig kunnen bereiken, dan hebben we al een hele stap vooruitgezet.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Tuckman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te geloven wat in dit verslag van mevrouw d'Ancona staat moet men werkelijk zeer rijk zijn en een onbedreigde concurrentiepositie bekleden. Er zijn echter ook anderen. Het verslag stelt de invoering voor van betaald educatief verlof, ook voor werklozen en voor aangelegenheden die niets te maken hebben met de werkzaamheden die men voor het bedrijf uitvoert. Bovendien moet dat verlof als een recht worden erkend, hoewel niet duidelijk wordt gemaakt hoe dat concreet kan worden geregeld. Wij beseffen zeer goed dat de Europese bevolking onvoldoende is opgeleid en moeilijk het hoofd kan bieden aan de uitdagingen waarvoor Europa op dit ogenblik wordt geplaatst. De bevolking mist praktische vaardigheden. Zij mist de nodige opleiding en de juiste houding tegenover de nieuwe technologieën. De enige oplossing is flexibiliteit, doch jammer genoeg hebben de Europeanen daaraan een hekel. Zij verkiezen dat de zaken blijven zoals ze zijn. Dit verslag dringt aan op de toekenning van betaald educatief verlof. Zoals mevrouw Maij-Weggen opmerkte, hebben wij eerder dit jaar reeds een verslag van haar hand over dezelfde kwestie aangenomen. Dit verslag is dan ook opgewarmde kost, extra gekruid voor ons verwend gehemelte. Voor ons is het echter te sterk gekruid. Wij stemmen ermee in dat men de opleiding moet verbeteren, de berpepsvaardigheden moet ontwikkelen en op het gebied van wetenschap en management voor een zo goed mogelijke scholing moet zorgen. Op elk niveau over goed geschoolde arbeidskrachten beschikken is voor Europa onontbeerlijk om zijn levensstandaard te handhaven of, zo mogelijk, te verbeteren. Wij erkennen ook dat elke burger in staat moet worden gesteld een beter burger, een beschaafder mens, een kunstenaar, schrijver of wetenschapsbeoefenaar te worden. Maar, mijnheer de Voorzitter, wij maken een onderscheid tussen wat de staat moet stimuleren en waarborgen om het economisch voortbestaan van de samenleving te verzekeren, en wat de burgers voor hun zelfontplooiing zelf moeten doen. De kosten van hun persoonlijke ontwikkeling moeten de burgers zelf dragen. Dat men zich daarvoor tot de werkgevers of de staat wendt is verkeerd. Sommige van onze amendementen zijn dan ook onontbeerlijk om dit verslag aanvaardbaar te maken. Indien aan de paragrafen nrs. 1, 2 en 12 onvoldoende wijzigingen worden aangebracht, kunnen wij het verslag niet goedkeuren. Wij hopen dat het verslag op die punten zal worden gewijzigd, want ook wij zouden het natuurlijk graag kunnen goedkeuren. Mevrouw Larive (LDR). — Voorzitter, de rapporteur stelt terecht vast dat betaald educatief verlof in deze tijd onontbeerlijk is, geen luxe maar noodzaak. Daar hameren ook de liberalen al sinds jaar en dag op. De tijd is voorbij dat een enkele opleiding een heel leven lang meegaat. Her-, om- en bijscholing wordt, ook gezien de snelle technologische ontwikkelingen, steeds belangrijker. De rapporteur dringt terecht aan op ratificatie van
Nr. 2-356/261
de Conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie. Die Conventie beperkt zich tot betaald educatief verlof voor werknemers. Hoewel ook wij uiteraard van mening zijn dat vorming en opleiding ook in het bereik moeten zijn voor hen die momenteel zonder arbeid zijn, willen wij deze groep om praktische redenen liever niet in de Conventie opnemen. Het is immers al moeilijk genoeg om de zeven landen, die de Conventie nog steeds niet hebben geratificeerd, over de streep te trekken. Als we er nog een doelgroep aan toevoegen kunnen we dat wel helemaal vergeten. Maar, ik heb de tekst vele malen gelezen, dat beoogt de rapporteur, mevrouw d'Ancona, ook helemaal niet. Zij vraagt niet in haar resolutie om de Conventie uit te breiden tot niet-werkenden. Daarom heb ik met grote verbazing kennis genomen van het minderheidsstandpunt van christen-democraten en conservatieven die — zo staat op pagina's 10 en 11 van het verslag — zich verzetten tegen een verscherping van de Conventie. Dit wordt naar mijn mening niet gevraagd in de resolutie. Ik vind dit bovendien een bijzonder ongebruikelijke en zware procedure. Als bepaalde teksten u niet aanstaan kan een amendement worden ingediend. Dat heeft de Liberale en Democratische Fractie ook op een aantal punten gedaan en die beveel ik in uw warme aandacht aan, en het zou inderdaad zo kunnen zijn dat als een aantal cruciale amendementen van onze fractie niet worden aangenomen, wij ons zullen moeten onthouden of tegen het verslag stemmen. De demografische ontwikkelingen en de stijgende niveaus van de beroepskwalificatie maken het absoluut noodzakelijk meer maatregelen op het gebied van de beroepsopleiding te nemen voor werkenden en voor niet-werkenden. Dit verslag-d'Ancona zal, naar wij hopen, de Europese Commissie ertoe brengen een aanbeveling naar de Lid-Staten toe voor te bereiden om betaald educatief verlof een feit te maken. De heer Fitzgerald (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, in deze tijd van technische vernieuwing en steeds meer vrije tijd vormt bijscholing een steeds belangrijker aspect van het dagelijks leven. Het betaald educatief verlof is een belangrijk middel om die permanente vorming te verwezenlijken. De bekwaamheid van de werknemers om zich aan de veranderende technologie aan te passen en op het werk nieuwe vaardigheden te ontwikkelen, is voor de ontwikkeling en de versterking van de Europese economie uiterst belangrijk. Welk belang de Ieren aan opleiding hechten blijkt uit het feit dat Ierland een van de Europese landen is die per inwoner het meest besteden aan opleiding op elk niveau, ook als voorbereiding op het werk. Gelet op de huidige economische situatie en de relatieve economische sterkte van de Lid-Staten is het uiterst belangrijk dat elk systeem van betaald educatief verlof de kosten tegenover de baten afweegt. Permanente vorming in ruime zin moet streven naar de sociale en culturele ontwikkeling van de individu, terwijl betaald educatief verlof een middel moet zijn om de persoonlijke vaardigheden op het werk te verbeteren.
Nr. 2-356/262
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Fitzgerald In een ideale wereld zou men met een systeem van betaald educatief verlof een zeer ruim oogmerk kunnen nastreven, maar in de praktijk moet deze soort permanente vorming dienen om de vaardigheden van de werknemers te verbeteren opdat wij onze concurrentiepositie kunnen behouden. In dit verslag wordt met de kostprijs van het betaald educatief verlof onvoldoende rekening gehouden. Ik vrees dat de veronderstelling van mevrouw d'Ancona betreffende de financiering van het programma niet realistisch is. Wellicht is de kostprijs van het systeem van betaald educatief verlof de belangrijkste factor waarmee men rekening moet houden. In het verslag van mevrouw Maij-Weggen over dat verlof werd terecht opgemerkt dat de werkgever de kosten van het systeem moest kunnen dragen. Het Parlement moet in zijn aanpak consequent zijn. Betaald educatief verlof kan niet los van alles worden gezien. In de huidige economische situatie is het uiterst belangrijk dat wij zo competitief mogelijk kunnen produceren om de werkgelegenheid te beschermen en nieuwe werkgelegenheid te creëren. In de praktijk zouden vele kleine bedrijven niet in staat zijn een systeem van betaald educatief verlof tpe te passen zpnder de werkgelegenheid in gevaar te brengen.
hebben ? Pleiten wij niet bij voortduring over her- en bijscholingsprogramma's waar het de andere langdurig werklozen betreft ?
Wat het best geschikte wettelijke instrument betreft, is de pntwerp-resplutie pnvpldpende duidelijk. Vplgens mij is het meest geschikte wettelijke instrument een aanbeveling aan de Lid-Staten vppr een beleid ter zake van het betaald educatief verlpf. Daarvppr heeft het Europese Parlement zich enkele maanden geleden bij de stemming over het verslag van mevrouw Maij-Weggen uitgesproken. Om consequent te zijn en onze geloofwaardigheid te behouden moeten wij ons ook vandaag daarvoor uitspreken.
De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u hartelijk dat u mij hier de gelegenheid biedt een bijdrage te leveren tot dit debat. Het gaat om een voor de Commissie zeer belangrijke kwestie die verband houdt met de herstructurering van de arbeidsmarkt. Verschillende aspecten van deze kwestie werden door het Parlement meer bepaald in juni en november van vorig jaar reeds grondig besproken. Ik merk op dat de rapporteur, mevrouw d'Ancona, een zeer grote inspanning heeft geleverd en dank haar dat zij deze tekst heeft opgesteld. Wij hebben grote waardering voor dit document, dat het probleem van het betaald educatief verlof op voortreffelijke wijze behandelt.
Mevrouw Van Dijk (ARC). — Voorzitter, het is ondertussen gemeengoed geworden in een aantal LidStaten van Europa om mensen die het in onze maatschappij niet gemaakt hebben, maar definitief af te schrijven. Als je werkloos bent geworden heb je pech gehad, dan heb je geen recht meer op een fatsoenlijk inkomen en dus ook geen recht meer op normaal maatschappelijk, sociaal bestaan. Nu wij in dit Parlement praten over betaald educatief verlof, blijkt uit het minderheidsstandpunt van de christen-democraten en uit de amendementen die ingediend zijn hoe verschillende fracties daarover denken. Mevrouw d'Ancona heeft een prima verslag geschreven en de sociale commissie heeft haar ook in meerderheid gesteund toen het ging om de vraag of betaald educatief verlof ook beschikbaar moet zijn voor mensen die tot nu toe niet of niet meer in het arbeidsproces zijn opgenomen. Voorzitter, hebben wij gisteren niet met overgrote meerderheid het verslag van mevrouw Larive aangenomen met een warm pleidooi voor meer opleidingsmogelijkheden voor herintreedsters? Spreken wij niet regelmatig over de werkloze jongeren die betere scholing moeten hebben die nu op straat lopen omdat werkgevers vinden dat zij onvoldoende opleiding
Betaald educatief verlof kan niet beperkt worden tpt een vporrecht voor hen die al het voorrecht genieten om een baan en een inkomen te hebben. Het is immers in Europa al lang zo dat de groep die werkt in de normale reguliere baan steeds kleiner wordt. Nog steeds groeit daarentegen de groep mensen die op een of andere manier een informelere vorm van arbeid vinden als alternatief voor een werkloos bestaan. En ook die groep valt niet onder de voorwaarden die in de amendementen van de christen-democraten zijn geformuleerd. Als dit Parlement bereid is om de privileges te onthouden aan groepen in de maatschappij die die privileges het hardste nodig hebben, dan denk ik dat dit Parlement de zaken een beetje op zijn kop zet. Ik vind in ieder geval dat dan onze christen-democratische collega's moeten ophouden met te beweren dat zij de tweedeling in de maatschappij niet willen, want ik denk dat juist dit een typisch voorbeeld is van hoe de tweedeling in de maatschappij bewerkstelligd wordt.
Ook de Europese Commissie heeft de verschillende aspecten van de herstructurering van de arbeidsmarkt en de vragen en voorstellen van het Parlement ter zake onderzocht. De Commissie is van oordeel dat alle maatregelen om de toegang van de werknemers en de andere sociale categorieën tot de programma's voor scholing en beroepsopleiding niet alleen onontbeerlijk zijn, maar bovendien nog moeten worden versterkt, vooral met het oog op de sociale en economische veranderingen die zich na de openstelling van de interne markt in 1992 ongetwijfeld zullen voordoen. In het memorandum over de permanente vorming van de werknemers heeft de Commissie haar verwachtingen en oogmerken concreet geformuleerd. In dat memorandum bevelen wij de invoering aan van verschillende vormen van educatief verlof om de werknemers aan te moedigen en beter te motiveren, doch stellen wij niet voor ter zake wetgevend op te treden. Wij kunnen ons immers moeilijk voorstellen dat men het recht op betaald educatief verlof zou verlenen zonder daarnaast ook de nodige regelingen te treffen. Ook in dit verslag wordt op die moeilijkheid gewezen en wordt een
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/263
Ripa di Meana geleidelijke invoering voorgesteld. Dat strookt volgens ons met de stand van de toepassing van het betaald educatief verlof in de landen die Conventie nr. 140 van de Internationale Arbeidsorganisatie hebben ondertekend, met andere woorden in vijf van de twaalf LidStaten: de Bondsrepubliek Duitsland, Spanje, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Konrinkrijk. De nodige mechanismen en infrastructuur die de invoering van het betaald educatief verlof onmogelijk moeten maken, moeten in het sociaal-economisch bestel van onze landen worden geïntegreerd op niveaus en met betrekking tot aangelegenheden die vrijwel uitsluitend tot het terrein behoren waarop de sociale partners in overleg tot overeenkomsten komen. Bovendien zijn de sociale partners er op Europees niveau wel in geslaagd een gemeenschappelijk standpunt in te nemen met betrekking tot de opleiding en de motivering van de werkriemers, maar hebben zij het vraagstuk van het betaald educatief verlof nog niet ten gronde besproken. Zoals wij reeds aankondigden in ons memorandum over de permanente vorming van de werknemers in de onderneming, ten aanzien waarvan het Parlement op 15 mei van dit jaar een resolutie heeft aangenomen, werkt de Commissie thans aan een programma met betrekking tot de voortgezette beroepsopleiding voor de volwassenen in de ondernemingen. In dit programma zullen wij uitgaan van de resultaten van de werkzaamheden van het Europese Parlement met betrekking tot de problemen op de arbeidsmarkt en met het verslag van mevrouw d'Ancona dat wij hier vandaag bespreken. Alvorens te besluiten zou ik een reeks vragen willen beantwoorden die een aantal leden tijdens dit debat aan de Commissie hebben gesteld. Ter attentie van de heer Fitzgerald, die vroeg met welke problemen de kleine en middelgrote ondernemingen zouden kunnen worden geconfronteerd, merk ik op dat de bedrijfsleiding in de kleine en middelgrote ondernemingen zich bewust moet zijn van het grote belang van de bijscholing, zowel van het personeel van de onderneming als van de bedrijfsleiding zelf. Als men dat beseft, wat jammer genoeg vaak nog niet het geval is, moet men ook rekening houden met het grote belang van een betere opleiding voor de concurrentiepositie en, op langere termijn, voor het voortbestaan van de onderneming zelf. Mijnheer Fitzgerald, wij erkennen dus dat hier een probleem rijst, maar menen toch dat die maatregelen ook tot de kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden uitgebreid. Wij kunnen nu reeds talrijke concrete voorbeelden geven van kleine en middelgrote ondernemingen die uit permanente vorming economisch voordeel halen. Wat echter de grote problemen met betrekking tot de 16 miljoen werklozen in de Gemeenschap betreft, waarvan wij het ernstige en dringende karakter beseffen en waarop de heren Vernimmen en Christiansen de aandacht vestigen, wij ik erop dat het betaald educatief verlof enkel geldt voor personen die een arbeidsovereenkomst hebben ondertekend. Mevrouw Larive gaf in dat verband uiting aan haar vrees dat de zeven Lid-Staten
die de conventie van de Internationale Arbeidsorganisatie nog niet hebben bekrachtigd, het feit dat dit voordeel in onze voorstellen ook zou worden uitgebreid tot een andere, talrijke bevolkingsgroep zoals de werklozen als voorwendsel zouden gebruiken om de conventie niet goed te keuren. Die vrees is volgens mij gegrond, hoewel ik moet zeggen dat de Internationale Arbeidsorganisatie in haar conventie een nogal vage formulering heeft gebruikt. Ik meen dat de heren Vernimmen en Christiansen terecht wensen dat die maatregelen ook worden uitgebreid tot diegenen die ze het meest nodig hebben, in de eerste plaats de werklozen. We menen echter dat het niet de taak van de Commissie is om voorstellen in die zin te formuleren, meer bepaald in het toekomstige programma betreffende de permanente beroepsopleiding en in het memorandum over de langdurige werkloosheid. Beide documenten worden op dit ogenblik vervolledigd met onderzoekresultaten en conclusies waarin ook de werklozen tot de begunstigden worden gerekend. Ik dank de Commissie en mevrouw d'Ancona voor de inspanningen die zij hebben geleverd. Bij de voorbereiding van de documenten waarover ik het zoeven had, zullen wij daarvan beslist gebruik maken. In het meerjarenprogramma dat spoedig aan het Europese Parlement zal worden voorgelegd, zal hun tekst ongetwijfeld grotendeels worden meegenomen. Mevrouw Maij-Weggen (PPE). — Ik zou de commissaris een specifieke vraag willen stellen. Begrijp ik uit het antwoord dat de Commissie niet van plan is voorlopig met een concreet voorstel over educatief verlof te komen in de vorm van een aanbeveling of in de vorm van een richtlijn ? De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — (IT) Mevrouw Maij-Weggen heeft zeer goed begrepen wat de bedoeling van de Commissie is. Wij menen dat het nog te vroeg is om een voorstel te doen en dat het overleg tussen de sociale partners dat op dit ogenblik aan de gang is eerst tot een voorafgaande overeenkomst tussen de sociale partners zou moeten leiden. Wij zijn voornemens later concrete voorstellen ter zake te formuleren. De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 12. Integratie van
gehandicapten
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2156/87) van de heer Chanterie, namens de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, over de voorstellen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad (COM(87) 342 def. — doc. C2-113/87) voor I.
een besluit tot vaststelling van een actieprogramma op Gemeenschapsniveau ter bevordering van
Nr. 2-356/264
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Voorzitter de beroepsrevalidatie en de ecpnpmische integratie van gehandicapten; II. een besluit tpt vaststelling van een actieprogramma pp Gemeenschapsniveau ter bevordering van de sociale integratie en het zelfstandig leven van gehandicapten. De heer Chanterie (PPE), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ruim 30 miljoen onderdanen van de Europese Gemeenschap zijn volgens een voorzichtige raming min of meer ernstig, blijvend lichamelijk, geestelijk of psychisch gehandicapt. De hoge ongevallencijfers, de daling van de kindersterfte en de grotere levensverwachting doorkruisen de medische en technische vooruitgang die een vermindering van het aantal gehandicapten mogelijk maakt, zodat er geen noemenswaardige vermindering van het aantal gehandicapte personen te verwachten valt. De gehandicapte personen moeten kansen krijgen om zich in de samenleving te integreren. Dit brengt behoeften en nieuwe aspiraties met zich mee in verband met de bevordering van de maatschappelijke en economische integratie van de gehandicapten. Tegelijkertijd stoot men echter bij de verwezenlijking van deze doelstelling op economische beperkingen en zijn er in alle Lid-Staten nieuwe maatregelen nodig om te vermijden dat dit uitloopt op een verslechtering van de situatie van de gehandicapten. Tegen deze achtergrond moet het voorstel van een tweede communautair actieprogramma, ingaande op 1 januari 1988 en met een looptijd van vier jaar, dus tot 1991, worden gezien. Dit programma omvat drie onderling afhankelijke gedeelten. Ten eerste, initiatieven op politiek niveau voor de maatschappelijke en economische integratie van de gehandicapten. Ten tweede, voorstellen voor technische samenwerking op communautair niveau met het oog op het bevorderen van innovatie, het vergemakkelijken van de uitwisseling van ervaringen en het organiseren van de verspreiding van geslaagde experimenten. Ten derde, het uitwerken van een voorlichtings- en documentatiestelsel op het niveau van de Europese Gemeenschap. Dit tweede actieprogramma is hoofdzakelijk een voortzetting van het eerste programma dat aan het einde van dit jaar afloopt. De Commissie sociale zaken en werkgelegenheid heeft bij de voorbereiding van dit verslag een hoorzitting georganiseerd met de vertegenwoordigers van gehandicaptenorganisaties, ten einde enerzijds een evaluatie te maken van het eerste gehandicaptenprogramma dat afloopt en in de tweede plaats een eerste oordeel te vellen over de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot het tweede actieprogramma. Ik kan u meedelen dat, gevraagd naar een evaluatie van het aflopende eerste actieprogramma, de uitgenodigde gasten hun waardering hebben uitgesproken voor dit communautaire programma en hebben onderstreept dat zonder dit programma een groot aantal initiatieven ten voordele van gehandicapte personen niet zouden
hebben plaatsgevonden. Volgens de getuigenissen was het vitaal dat de minder validen geholpen worden om volwaardige Europese burgers te worden. Daarom moet de Gemeenschap nu, in het tweede deel, dwingende maatregelen voorstellen, met name op het gebied van de mobiliteit, het transport, de toegang tot de openbare gebouwen en gebouwen voor educatieve doeleinden, alsook de toegang tot de arbeidsmarkt. Uit de getuigenissen is tevens gebleken — dat was een van de discussiepunten — dat de Commissie niet voldoende heeft gezocht naar een evenwicht tussen het studieprogramma enerzijds en het actieprogramma anderzijds. Aangezien de voorgestelde middelen ontoereikend zijn, en dit is voor de vier begrotingsjaren samen genomen minder dan 1 Ecu per gehandicapte, wordt er vanuit de vereniging gevraagd dat het Parlement alles in het werk stelt om de kredieten voor het tweede actieprogramma te verhogen. Bovendien moet erop gelet worden dat bepaalde categorieën van gehandicapten, zoals onder meer de mentaal gehandicapten, niet het slachtoffer worden van dit programma. Bepaalde concrete voorstellen, zoals de erkenning van gebarentaal en bijgevolg ook opleiding van doventolken, werden door de sociale commissie zeer gunstig onthaald. Het besluit van de hoorzitting was dat de minder validen uit hun huidige toestand van geassisteerden wensen te treden en verwachten dat de Gemeenschap de nodige initiatieven neemt om dit waar te maken. Het tweede actieprogramma moet dus in dat licht gezien worden en van daar uit hebben wij het tweede actieprogramma onderzocht. Wij hebben allereerst een onderzoek gedaan naar de rechtsbasis. De Europese Commissie stelt twee verschillende voorstellen voor een besluit voor, gebaseerd op verschillende artikelen van het Verdrag. Het ene voorstel is gebaseerd op artikel 128, wat mogelijk maakt dat men in de Raad bij meerderheid besluit. Het andere voorstel is gebaseerd op artikel 235, wat een eenparigheidsbesluit zal nodig maken. We hebben in de commissie de vraag gesteld of het niet mogelijk is om deze beide voorstellen in één en hetzelfde voorstel te integreren, gebaseerd op artikel 128. Ik hoop dat de Commissie ons ter zake in dit debat een antwoord zal kunnen geven. Het tweede punt van discussie was natuurlijk de inhoudelijke zaak zelf en daar heb ik reeds aandacht kunnen schenken aan een aantal elementen die in de hoorzitting naar voren zijn gekomen. We hebben in de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid dus een aantal amendementen goedgekeurd, die morgen ter stemming worden voorgelegd. Deze amendementen hebben voornamelijk te maken met een drietal thema's. Ten eerste het stimuleren van onderzoekprogramma's, gericht op de ontwikkeling op Europees vlak van technische hulpmiddelen om de communicatie en de mobiliteit te bevorderen. Ik wil erop wijzen dat de Europese Gemeenschap een niet onbelangrijk aantal kredieten voor hoog-technologische programma's naar
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/265
Chanterie voren brengt, maar dat de nieuwe inzet van middelen vopr het uitwerken van technische hulpmiddelen vppr gehandicapten teveel achterwege is gebleven. Een belangrijke wijziging dus op dat vlak. Ten tweede hebben wij een aantal wijzigingen voorgesteld die de economische en sociale integratie van de gehandicapte personen met respect van hun eigenheid moet kunnen bevorderen. Ten derde hebben wij wijzigingen voorgesteld die een beter evenwicht moeten brengen tussen de studie- en de actieprogramma's, vooral ook om de impact van het actieprogramma naar de lokale initiatieven toe, pilootprojecten die opgezet worden, om die mogelijk te maken. Wij wensen dat het actieprogramma goedgekeurd wordt, dat er met onze amendementen rekening wordt gehouden en dat ook de financiële middelen verhoogd worden. Met betrekking tot het uitwerken van beleidsvoorstellen verwachten wij dat de Europese Commissie in het jaar 1988 met verschillende dwingende voorstellen ter tafel komst. Mevrouw Dury (S). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Chanterie met zijn verslag en met het feit dat hij in de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid een vrijwel unaniem standpunt heeft weten te bereiken. Het belangrijkst is immers dat de gehandicapten economisch onafhankelijk kunnen zijn, want dat is uiteindelijk de enige echte vrijheid. Ik vind dat de heer Chanterie de problemen die ter zake rijzen nauwkeurig heeft omschreven en de juiste richting heeft aangegeven om ze op te lossen. Persoonlijk meen ik dat wij, vooral aan de hand van programma's ten gunste van de gehandicapten, een algemeen financieel behoorlijk ondersteund stimulerend en doorzichtig beleid moeten voeren. Het beleid moet in de eerste plaats algemeen zijn: wij moeten het probleem in een veel ruimer kader plaatsen. Het heeft geen zin naar economische integratie en meer werkgelegenheid voor de gehandicapten te streven als men de openbare en bedrijfsgebouwen voor hen niet eerst gemakkelijk toegankelijker maakt. Het heeft ook geen zin voor de gehandicapten geschikte woningen te bouwen als zij geen werk hebben en die woningen dus niet kunnen betalen. Op dat punt weerspiegelt het programma van de Commissie het algemene karakter van het beleid dat wij willen voeren ten behoeve van de gehandicapten, die door de crisis zwaar zijn getroffen. In de tweede plaats moeten wij over de nodige middelen beschikken om ons beleid uit te voeren. De huidige begrotingscrisis belooft niet veel goeds voor de uitvoering van de door de Commissie voorgestelde programma's. Ik hoop dat men bij de besprekingen over de herschikking van de begroting met het belang van de sociale begrotingsaspecten rekening zal houden. Het heeft immers geen zin bepaalde beleidsvormen voor te staan als men niet over de nodige middelen beschikt om ze ook uit te voeren. In de derde plaats hebben wij behoefte aan een stimulerend en doeltreffend beleid. Zoals de heer
Chanterie zei, is onderzoek onontbeerlijk, maar wij hebben ook stuurprojecten en concrete actieprogramma's nodig. Of die door bepaalde organisaties, plaatselijke, regionale of nationale overheden worden uitgevoerd heeft minder belang, maar de Gemeenschap moet ze tot nieuwe projecten kunnen inspireren en daartoe bij de Lid-Staten de nodige stappen kunnen ondernemen. Tenslotte moet dat beleid concreet en doorzichtig zijn. Men moet zorgen voor een doorzichtige financiering van de acties ten behoeve van de gehandicapten. Belangrijk is ook dat de bevolking en de organisaties die zich met de gehandicapten bezighouden, weten welke acties met de financiële steun van de Commissie worden gevoerd. Ook moet de werking van het Comité voor de gehandicapten, dat nu reeds zeer nuttig werk verricht, nog worden verbeterd. Tot besluit merk ik op dat de crisis vooral de gehandicapten treft. Persoonlijk zou ik willen dat de Europese instellingen het goede voorbeeld geven, dat zij meer gehandicapten in dienst nemen en dat men bij de Commissie, het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité de beleidsmaatregelen die wij goedkeuren nog beter tracht uit te voeren. (Applaus) De heer Tuckman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit uiterst belangrijke verslag dringt aan op hulp voor de dertig miljoen gehandicapten in onze Gemeenschap. Ik denk niet dat men goed beseft hoeveel verschillende handicaps er wel zijn. Wij stemmen van ganser harte met de voorstellen in, maar zouden, over de politieke barrières heen, daarnaast ook een aantal concrete initiatieven willen nemen. Wij menen dat die aan de concrete behoeften van de betrokkenen beantwoorden. Ik stel ook met voldoening vast dat het Europese Parlement steeds grote inspanningen heeft gedaan ten gunste van de gehandicapten en ik hoop dat het dat ook in de toekomst zal blijven doen. Ik was diep onder de indruk van de wijze waarop een aantal op uiteenlopende wijze gehandicapte personen namens de Europese Gehandicaptenvereniging voor onze Commissie sociale zaken en werkgelegenheid hun verhaal kwamen vertellen. Ik ben reeds lange tijd verbonden met de Camphill Village Trust. Daar heeft men volgens mij de juiste aanpak gevonden. Men vangt er mensen op die elders niets voor de samenleving zouden betekenen, mensen die men binnen en uit het gezicht zou houden en die niets om handen zouden hebben. In zulk een open sfeer en belast met taken zoals schoonmaken, het verzorgen van dieren, het openhouden van een winkel of nog moeilijker opdrachten ontwikkelen de gehandicapten er vaardigheden die men van hen niet zou verwachten. Dat vraagt uiteraard tijd, maar als gewone burger staat men verbaasd over het feit dat gehandicapten zulke vaardigheden en bekwaamheden kunnen ontwikkelen. Ik heb gehandicapten gezien die vroeger niet alleen naar buiten konden en die zich nu zelfstandig bewegen. Die aanpak,
Nr. 2-356/266
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
TuckmaLarive waarbij de gehandicapten voor gepaste uitdagingen worden geplaatst, verdient navolging. In mijn politieke carrière heb ik echter ook reeds het tegenovergestelde gezien. Mensen spreken gemakkelijk over gehandicaptenhulp, maar als men in hun deftige straat een mooi leegstaand huis wil kopen om het ter beschikking van gehandicapten te stellen vindt men verbazend vlug een aantal argumenten om die gehandicapten niet in die straat te laten wonen. Hun aanwezigheid wordt als een last beschouwd. De waarde van de eigen woning zou daardoor kunnen dalen. Om de inspanningen van de Commissie te ondersteunen zouden wij dat soort fundamentele problemen moeten aanpakken. Wat mij in het verslag bevalt, is dat men vooral op zelfhulp aandringt. Ik als conservatief steun die benadering.
(Applaus) Mevrouw Squarcialupi (COM). — (7T) Mijnheer de Voorzitter, ook wij steunen het verslag van de heer Chanterie en de amendementen van de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid. Ik meen dat dit actieprogramma ook positieve gevolgen kan hebben voor de gehandicapten in mijn land, hoewel hun sociale situatie vanaf de jaren 70 duidelijk is verbeterd en in de jaren 80 op het gebied van hun professionele en sociale integratie aanzienlijke vooruitgang werd geboekt. In die jaren kregen de sociale kredieten immers langzamerhand een andere bestemming. In plaats van haar onproduktieve bijstand gingen de kredieten steeds meer naar de sociale hulpverlening aan de noodlijdenden. Tegen die achtergrond dient bijvoorbeeld de begeleidingsvergoeding te worden beschouwd. Jammer genoeg zijn er aanzienlijke verschillen tussen het noorden en het zuiden van het land. Op dit ogenblik stellen wij een geleidelijke afbrokkeling van de sociale voorzieningen van de staat vast, waardoor de verworvenheden van het verleden teniet worden gedaan. Ook de wettelijke regeling, die tot op heden voor een zeker evenwicht in de machtsverhoudingen tussen de sociale partners heeft gezorgd, takelt af. Ik geef toe dat aan de rechten van de gehandicapten tot de leeftijd van 14 jaar niet is geraakt. Alle gehandicapten echter hebben steun nodig voor hun revalidatie en opleiding om een inkomen uit arbeid te kunnen verwerven en aldus tot een volledige economische onafhankelijkheid te kunnen komen. Het recht op steun wordt dus ter discussie gesteld. Zo stelt men voor dat recht van het gezinsinkomen afhankelijk te maken en niet langer als een persoonlijk recht te beschouwen. Daarnaast werden bij de verplichte indienstneming sommige categorieën van gehandicapten bevoordeeld, wat tot een betreurenswaardige strijd tussen armen heeft geleid. Bovendien werd de geest van de wet op de verplichte indienstneming door een aantal wetsbesluiten uitgehold, daar ook de bedrijven die zich tot de „Cassa integrazione guadagni"
en derhalve tot de belastingbetaler wenden van die verplichting werden vrijgesteld. Met de werkgelegenheid voor de gehandicapten is het op dit ogenblik zeer slecht gesteld. Voor elke gehandicapte met een baan is er tenminste één werkloos. Dat betekent dat de werkloosheid onder de gehandicapten 50 % bedraagt. Bovendien laten vele gehandicapten zich uit moedeloosheid niet als werkzoekende inschrijven. Bij de zogenaamde „normale" werknemers is één van de acht werkloos, maar bij de gehandicapten is die verhouding, zoals ik reeds zei, één op één. Bovendien beschikken wij niet over gegevens over de tewerkstellingsgraad van gehandicapte vrouwen. Een groot percentage van de werkende gehandicapten heeft slechts een lichte handicap. Jammer genoeg zijn er echter ook vrij veel schijngehandicapten. Die genieten de bescherming van bepaalde regeringskringen in mijn land, die nog steeds de voorkeur geven aan bijstandsverlening en liever geen echt sociaal beleid voeren. Nog steeds met betrekking tot de werkgelegenheid voor gehandicapten in Italië wil ik erop wijzen dat tussen de eerste helft van 1982 en de eerste helft van 1986 21 000 arbeidsplaatsen verloren gingen. Toch kregen 3 000 gehandicapten tussen 1978 en 1984 een baan. Jammer genoeg genieten slechts weinige van die experimenten bekendheid op Europees niveau. Het ging om lichamelijk en geestelijk gehandicapten en de experimenten werden uitgevoerd door de centra voor revalidatie en beroepsopleiding en met de medewerking van alle sociale krachten: de gezinnen, de vakbonden, de ondernemingen en de plaatsingsbureaus. Die positieve experimenten hebben, via de praktijk van de gerichte plaatsing, de interactie in het licht gesteld tussen de subjectieve behoeften van de gehandicapten en de behoeften van de bedrijven. Zo werden in produktieve sectoren arbeidsplaatsen gevonden waar de gehandicapten hun beroepsactiviteiten met succes kunnen uitoefenen. Wij moeten dan ook streven naar de volledige integratie van de gehandicapten in de samenleving, niet enkel met woorden, maar ook met daden. Belangrijk is dat wij het recht op arbeid van de gehandicapten waarborgen, vooral door de beroepsopleiding te bevorderen en een beleid van verplichte indienstneming te voeren. Werkaanbiedingen, zoals die op dit ogenblik in ons land gebruikelijk zijn, richten zich vrijwel nooit tot gehandicapten. Daarom bevestigen wij ons vertrouwen in dit actieprogramma met de wijzigingen die daaraan door de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid werden aangebracht en waarover de heer Chanterie verslag heeft uitgebracht.
VOORZITTER: DE HEER CLINTON Ondervoorzitter Mevrouw Larive (LDR). — Voorzitter, wij spreken liever over mensen met een handicap dan over gehandicapten. Overigens, handicaps hebben we alle-
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/267
Larive maal, al weten we dat vaak aardig te verbergen. En ouder worden we ook allemaal en dat weten we minder te verbergen. We krijgen steeds meer ouderen die ook goede voorzieningen nodig hebben. Ik stap persoonlijk nu al geregeld tussen de rails als ik probeer in de trein te komen, maar dit terzijde. Het is al verschillende malen gezegd, het gaat om een groep van minstens tien procent van de Europese bevolking, ruim dertig miljoen Europese burgers, die met één of meer handicaps leven. Gehandicaptenbeleid is noodzakelijk en gaat ons allen aan. De Liberale en Democratische Fractie dankt rapporteur Chanterie voor het uitstekende werk dat hij heeft verricht ; zij staat zeer positief tegenover het tweede actieprogramma dat de Commissie heeft voorgelegd, omdat dit actieprogramma ditmaal veel meer dan de vorige keer het geval was, is gericht op sociale en economische integratie. Geen geïsoleerde woongroepen meer volgens de goedbedoelde ideeën uit de zestiger jaren, en dan denk ik bij voorbeeld aan Het Dorp in Arnhem dat was opgericht, maar nu streven naar zelfstandig functioneren en integratie in de samenleving. Daarvan zijn projecten in Nederland zoals de drechtsteden, ik weet niet of de rapporteur dat kent, een heel goed voorbeeld dat navolging zou verdienen. Dan moeten we natuurlijk wel figuurlijk en letterlijk drempels slechten. Bij mensen in rolstoelen mankeert echt niets aan hun verstandelijke vermogens, er mankeert iets aan trappen, deuren en drempels. Daar mogen we, collega's, ook zeg ik dat heel nadrukkelijk tegen de commissaris, best de hand in eigen boezem steken. Het is schandalig dat mensen in een rolstoel die voor besprekingen over hun eigen positie naar de Europese Commissie komen, de gebouwen in Brussel niet in kunnen zonder dat er een groot aantal kunstgrepen moet worden toegepast. Ik was er zelf bij en ik schaamde me diep. Zoals de rapporteur terecht stelt, is voor een goed actieprogramma geld nodig, met woorden alleen komen we er niet. Hij zei het al : het is nog niet eens één Ecu per betrokkene dat beschikbaar is ! Daarom wijs ik er heel nadrukkelijk op dat dit actieprogramma niet in de plaats mag komen van de projecten die door het Europees Sociaal Fonds worden gefinancieerd. Het Europees Sociaal Fonds heeft al een zeer beperkt budget voor gehandicapten en dat moet naast dit programma ten volle worden benut. Ten tweede, het idee van quota voor gehandicapten moet verder worden bestudeerd, met name door de resultaten in landen als Frankrijk en Nederland, waar quota worden toegepast, op voor- en nadelen te toetsen. Ik denk dat hier een belangrijk stuk werk voor de Europese Commissie ligt. Tijdens de recente hoorzitting die wij in de sociale commissie met betrokkenen hadden, bleek een beetje tot mijn verbazing dat lang niet alle betrokkenen onverdeeld gelukkig waren met dat quota-systeem. Ten derde, voor integratie is mobiliteit essentieel, dus o.a. regelingen in het openbaar vervoer. Waarom
kunnen we niet met een aantal eenvoudige maatregelen waar heel wat mee te bereiken is in de Lid-Staten, de zaken op gang brengen ? In Frankrijk, West-Duitsland en Groot-Brittannië bij voorbeeld worden in het openbaar vervoer overal plaatsen gereserveerd voor gehandicapten en ook voor hun begeleiders indien dat noodzakelijk is. In een aantal landen is dat nog helemaal niet zo, dat zou ik graag overal zien. Ook zijn er eenvoudige oplossingen in bepaalde Lid-Staten aangebracht, en dan kom ik weer met een voorbeeld uit mijn eigen land, het project handi-werk, waar mensen die zelf een handicap hebben via kleine aanpassingen van bestaande apparatuur, van bestaand meubilair een heleboel voor hun lotgenoten weten te bereiken. Ten slotte, Voorzitter, niet alleen actieprogramma's, niet alleen wetgeving maken integratie van mensen met een handicap tot een succes. Collega Tuckman wees er al op, het gaat boven alles om de sociale bewustwording van ons allen, om dat huis in die straat waar we dan geen problemen meer mee hebben. (Applaus) De heer Fitzgerald (RDE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractie kan ik u meedelen dat wij het verslag van de heer Chanterie over het tweede actieprogramma ten gunste van de gehandicapten zullen goedkeuren. Slechts zelden nemen wij als afgevaardigden deel aan dergelijke uit sociaal oogpunt belangrijke debatten. Zoals de Commissie opmerkte, zijn zelfs volgens voorzichtige ramingen 30 miljoen burgers van de Europese Gemeenschap blijvend en min of meer ernstig lichamelijk, geestelijk of psychologisch gehandicapt. Om verschillende redenen zoals het grote aantal ongevallen, de afnemende kindersterfte en de verhoogde levensverwachting verwacht men niet dat het aantal gehandicapten zal afnemen. Wij staan dan ook voor een belangrijke opdracht : het voorgestelde tweede actieprogramma moet zo vlug mogelijk ten uitvoer worden gelegd. Daartoe moeten de nodige kredieten worden uitgetrokken. Ik deel in de teleurstelling van de heer Chanterie met betrekking tot de voorgestelde financiële middelen om het nieuwe programma te financieren. Hij zegt dat elke Lid-Staat jaarlijks ongeveer 500 000 Ecu zal krijgen, wat beslist onvoldoende is. Mijn benadering van het volgende punt dat ik hier wil behandelen kan sommigen onorthodox lijken. Ik meen echter dat die benadering nieuwe mogelijkheden opent. Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u ervoor te zorgen dat de tolken mij kunnen bijhouden als ik straks een citaat aanhaal. Ik vind het de moeite waard het te noteren. In Ierland heeft de jonge dichter Christopher Nolan de literaire wereld met zijn gedichten, toneelstukken en autobiografie verbaasd. Dank zij een medicament dat zijn nekspieren gedurende voldoende tijd soepel maakte opdat hij gebruik zou kunnen maken van een op zijn voorhoofd vastgemaakte stift begon hij langzaam, letter per letter, te tikken. Dat maakte een einde aan zijn isolement. Hij begon met anderen te communiceren. Als
Nr. 2-356/268
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
FitzgeraKuijpers ik het goed heb waren zijn eerste woorden : „Dacht je dat je van mij nog ooit iets zou horen?" Volgens Christopher Rix, hoogleraar Engels aan de universiteit van Cambridge, gebruikt hij zijn woorden alsof hij elektrische schokken door een lijk zou jagen. In haar inleiding op Christopher Nolan's werk Damburst of Dreams schrijft Marjorie Wallace dat Christopher Nolan de nutteloosheid van zijn lichaam compenseert door zijn geest te gebruiken. Zo wordt zijn handicap zijn grote kracht. Het gebruik van zijn geest is zijn leven, zijn werk, zijn hobby, zijn trots. Indien wij dat van alle gehandicapten zouden kunnen zeggen, zouden wij heel wat hebben bereikt.
In dat verband vind ik het gped dat de Cpmmissie in haar mededeling erkent dat bijzpndere aandacht moet uitgaan naar de vrouwen die de bijzondere verantwoordelijkheid voor de thuisverzorging van gehandicapte kinderen of volwassenen dragen. De Commissie merkte in haar toelichting op dat de Gemeenschap op de uitdaging van de aanwending van de nieuwe technologieën ten gunste van de gehandicapten moeilijk kan ingaan als de Commissie ter zake geen concrete stappen onderneemt. De Commissie verklaarde dat zij voornemens is desbetreffende voorstellen voor te bereiden en die in 1988 voor te leggen. Ik vind het jammer dat die voorstellen nog niet werden geformuleerd.
Na de oproep die The Sunday Times verschillende jaren geleden deed om voor Christopher Nolan een microcomputer te kopen, werd een veelvoud van het nodige bedrag bijeengebracht. Op 14-jarige leeftijd schreef hij onder de titel Timely het volgende dankwoord. Ik citeer :
Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie steunt van harte de acties ten gunste van de gehandicapten. Zoals ik reeds zei zouden wij het ten zeerste op prijs stellen indien men voor nieuwe projecten meer financiële steun zou toekennen. Hoe men in de Lid-Staten ook bezuinigt, op dit gebied zou men beslist niet in de kredieten mogen snoeien, wel integendeel. Volgens mij zijn nieuwe projecten uiterst belangrijk, vooral daar wij tijdens de hoorzitting over de gehandicapten vernamen dat de innoverende activiteiten van de niet-gouvernementele organisaties door EG-kredieten, mogelijk werden gemaakt. Uiteraard zullen wij voor het verslag van de heer Chanterie stemmen.
Ik heb nu een microcomputer Maar moeder is nog steeds bij mij Zij beseft niet dat ik voort kan Zonder haar hulp voortaan. Niemand kan zich voorstellen Hoe ik aan de wanhoop ontkwam Vele naties hielpen mij daarbij Allen lazen zij The Times, een zondagsgebed. Het overige geld kan nog van velen een machtige, Duizelingwekkende droom in vervulling doen gaan, Gehandicapten, gevangenen, Eenzamen en sprakelozen Het gevoel geven dat de wereld voor hen opengaat Dat zij eindelijk zijn verlost. Mijnheer de Voorzitter, op zijn verzoek werd het overtollige geld dat na de oproep werd gestort, aangewend voor de aanschaf van computeruitrusting voor, zoals hijzelf zei, „sprakeloze", gehandicapten. Zijn lichaam is weliswaar verlamd, maar zijn verbeeldingskracht, zijn talent, zijn kunst hebben een communicatiemiddel gevonden. Ik zou willen dat het tweede communautaire actieprogramma ten gunste van de gehandicapten meer wordt gericht op het zoeken naar nieuwe communicatie- en integratiemiddelen. Wij moeten openstaan voor nieuwe ontwikkelingen en alles doen wat wij kunnen. Ik vond het de moeite waard dit verhaal hier te vertellen. Volgens mij ondersteunt dit verhaal het verslag van de heer Chanterie meer dan ik in een half uur zou kunnen doen. Ik breng natuurlijk ook hulde aan de familieleden van Christopher Nolan, die alle lof verdienen, en aan allen die zich voor hem en voor de andere gehandicapten inspannen. Zij beseffen dat men vele gehandicapten kan helpen hun handicap te overwinnen en wijzen daartoe ppk de middelen aan.
(Applaus) De heer Kuijpers (ARC). — Mijnheer de Voorzitter, geachte Vergadering, de titel alleen al van dit verslag houdt een programma in. Een programma met heel wat opleidings- en integratiekansen. Ik heb drie kanttekeningen. Ten eerste, wanneer de sociale, economische beleidswerkelijkheid niet verandert in de Lid-Staten, met andere woorden wanneer de overheid en de werkgevers niet meer kansen op tewerkstelling bieden voor geschoolde gehandicapten, dan blijft de integratiekans van het Europese actieprogramma veelal nihil. Eén op twee geschoolde actieve gehandicapten is immers werkloos. De twaalf nationale staten moeten consequent een deel der functies in hun administratie en de economie voorbehouden aan gehandicapten. De twaalf regeringen moeten in wezen, en sommigen doen het, positief discrimineren. Ten tweede, dezelfde nationale staten moeten evenzeer eerst de toestand van hun gehandicapte gemeenschap doorlichten en strategisch aanpakken met eigen middelen. Het Europese geld dient slechts ter aanmoediging en aanvulling. Nu zien wij dat zoals bij voorbeeld de vele werkloosheidsprojecten onder meer in België de nationale staat het eigen sociaal geld, dus de eigen sociaal gerichte begrotingsmiddelen, verlagen maar op peil houden met Europees geld. Ten derde, wij missen bovendien voor de regeerpraktijk van de Commissie een inventaris van en een omschrijving over de gehandicapte mens in Europa. Een Europese code voor gehandicapten is alleen reeds vanuit het Europees handvest voor de rechten van de mens een
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/269
Kuijpers noodzaak. Beseffen wij, geachte Voorzitter, dat wij in deze materie allang een apartheidspolitiek ten aanzien van de gehandicapten in de Lid-Staten voeren ? De heer Ulburghs (CTDI). — Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Chanterie gelukwensen met zijn mooi verslag dat ook zijn sociale bewogenheid uitdrukt. Europa is vooral gericht op de economische rentabiliteit en dat zien we weer met dit actieprogramma. Terwijl bij economische zaken die geld kunnen opbrengen moet men voor de sociale aangelegenheden nog steeds eenstemmigheid in de Raad bereiken. Ik treed de heer Chanterie dan ook bij dat dit voor de miljoenen gehandicapten in de Gemeenschap een schrijnende vaststelling moet zijn. Wat de werkgelegenheid van gehandicapten betreft, vormen de nieuwe technologieën een zware uitdaging. Vele sectoren waarin minder validen te werk gesteld waren, zijn namelijk door de economische crisis en de invoering van de nieuwe technologieën weggevaagd. Aan de andere kant bieden de nieuwe communicatietechnologieën de mogelijkheid dat minder validen praktisch vanuit hun huiskamer beroepsactiviteiten kunnen verrichten. De geavanceerde technologieën zouden vooral georiënteerd moeten worden naar het efficiënt en menselijk werken van minder validen. Dit veronderstelt echter — zoals mevrouw Larive al zei : wij zijn allemaal op de een of andere wijze minder validen — een duidelijk gericht actieprogramma en een onderwijsbeleid in die richting. Maar op dit vlak zijn we uiteraard nog niet zover. Als in België zelfs de schakelprojecten niet toegankelijk zijn voor minder validen, kan men zich toch vragen stellen over de sociale bekommernis van de initiatiefnemers. Terecht benadrukt de rapporteur dat een communautair actieprogramma dat slechts 500 000 Ecu per Lid-Staat besteedt en per gehandicapte minder dan 1 Ecu over heeft, aan een sterke herwaardering toe is. De vervoersproblemen van de gehandicapten waaraan in het verslag aandacht besteed wordt, dragen ook mijn speciale aandacht weg. Ik heb zelf meegedaan aan een wandeling van blinden. Ik was geblinddoekt en moest geleid worden door iemand anders. Ik heb ondervonden hoe delicaat en hoe moeilijk het was om gehandicapt te zijn, hpeveel pbstakels er zich pp een ppenbare weg bevinden. Europa zal een sterke gemeenschap wprden naarmate de dertig miljpen minder validen effectief kunnen meewerken aan de ppbpuw van een sociaal en menselijk Europa. (Applaus) De heer Papakyriazis (S). — (GR) Mijnheer de Vpprzitter, waarde collega, ik denk dat het bij het onderhavige vraagstuk vooral gaat om een mentaliteitsverandering en om een wijziging van het standpunt van de Gemeenschap ten opzichte van de minder validen, de erkenning van het recht om anders te zijn, de volledige uitbanning van bewuste of onbewuste afwijzing van en
aversie tegen deze burgers die lichamelijk of geestelijk gehandicapt zijn en afwijken van de gemiddelde norm. Het gaat met andere woorden om de erkenning van gelijke rechten voor de minder validen op het stuk van hun beroepszekerheid en hun economische situatie en bovendien om hun sociale integratie en onafhankelijk bestaan als voorwaarden voor de kwaliteit van hun leven. Wij zouden niet moeten spreken over sociale aanvaarding maar over sociale waardigheid van de minder validen. De minder validen vormen stellig een risicogroep in de huidige crisis van werkloosheid en daling van de levensstandaard. De bijzondere aanpak van dit probleem vormt een onderdeel van het gehele kader van maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid in combinatie met het wegnemen van de specifieke hindernissen die er voor de minder validen bestaan. De Europese Gemeenschap zou meer de nadruk moeten leggen op communautaire maatregelen met het oog op een alomvattend uniform beleid voor het scheppen van nieuwe werkgelegenheidskansen door het gebruik van de nieuwe technologieën, plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven — waarover wij een tijdje geleden in ons Parlement hebben gesproken —, dpor stimulansen voor de werkgevers in de publieke en in de particuliere sector, door steun voor de beroepsopleiding alsmede door inschakeling van de open universiteiten en de instituten voor tele-onderwijs. Dit alles moet gepaard gaan met het aanmoedigen van het nationaal beleid ter zake dat moet worden ingebed in het stelsel van de nationale sociale zekerheid. · Voorzitter, de behoeften van rond 30 miljoen Europese burgers die specifieke problemen hebben, vormen de facto een ernstig sociaal vraagstuk dat door de Gemeenschap moet worden aangepakt en ook door het Europese Parlement, door hiervoor openbare voorzieningen te treffen waardoor minder validen gelijke kansen in hun economische en sociale leven krijgen als de andere burgers. De heer Calvo Ortega (CTDI). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat wij hier bespreken naar aanleiding van een minutieus voorstel van de Commissie en een verstandig verslag van de rapporteur, die ik met zijn werk complimenteer, is een thema van schijnbare juridische complexiteit, bestaande in een al eerder genoemd voorstel van de Commissie aan de Raad in drie onderling afhankelijke delen. Ik ga mij niet in de juridische kwestie begeven en mij concentreren op wat wij zouden kunnen noemen de inhoudelijke zaak. Wij hebben te maken met een tweede actieprogramma dat ten doel heeft de professionele rehabilitatie, de economische integratie, de maatschappelijke integratie en uiteindelijk de onafhankelijkheid van gehandicapten. De noodzaak van dit actieprogramma blijkt uit de omvangrijke, helaas omvangrijke, gegevens die hier herhaaldelijk zijn uiteengezet met betrekking tot het grote aantal personen op wie het van toepassing is; het feit dat het verlies van werkgelegenheid deze groep
Nr. 2-356/270
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Calvo Ortega sterker heeft getroffen dan anderen — en er zijn statistische bewijzen dat dit zo is — ; de tegenzin die moet worden waargenomen bij de aanwerving van deze werknemers, en zoals gezegd valt niet te verwachten dat de maatschappij in dit opzicht verandert. Ik geloof na dit verschijnsel 20 jaar lang te hebben geobserveerd, niet dat zich in de samenleving substantiële veranderingen hebben voorgedaan. De maatschappij blijft functioneren op grond van criteria van rentabiliteit en concurrentievermogen en daarom moeten wij als Parlement juridische instrumenten produceren die de maatschappij doen veranderen en er niet op wachten tot die haar houding wijzigt, gezien de vele moeilijkheden die zich uiten in een geringere autonomie van de gehandicapten zoals wij die allen voor ogen hebben. In deze situatie lijkt het vanzelfsprekend dat het voorgestelde actieprogramma enkele duidelijke lijnen hoort te bevatten die niet alleen zijn georiënteerd op de grondgedachte van de reïntegratie, maar ook op de opleiding, verplaatsing en toegang tot de arbeidsmarkt. De noodzaak van opleiding is fundamenteel. In dit opzicht zou de vervanging van wat wij conventioneel onderricht zouden kunnen noemen, door onderricht op afstand ongetwijfeld van groot nut zijn in bepaalde vakken en in die gevallen waarin onderricht aan huis mogelijk is bij personen die moeilijkheden hebben om zich te verplaatsen. Op dit terrein van de opleiding doen zich momenteel verschillende interessante variabelen voor waarvan ik er met name twee wil noemen: ten eerste de verschijning van nieuwe technologieën, die de nu al moeilijke plaatsing van gehandicapten nog problematischer kan maken ; ten tweede de gedeeltelijke integratie in andere programma's zoals bij voorbeeld dat van de gelijkheid van de vrouw op de arbeidsmarkt, waarover mijn partijgenote Carmen Diez de Rivera Icaza dinsdag heeft gesproken. Over de vervoersproblemen heb ik het al gehad ter gelegenheid van een recent debat en ik zal u dan ook een herhaling van die argumenten besparen. Het thema van de werkgelegenheid is van kapitaal belang. Er is hier gezegd — en het behoeft verder geen betoog — dat er geen maatschappelijke integratie mogelijk is zonder werk. In dit opzicht heeft mijn fractie lang nagedacht over paragraaf 10 van de ontwerp-resolutie die voorstelt in het programma stimulansen op te nemen voor ondernemers om gehandicapten aan te werven. Mij persoonlijk lijkt deze oplossing niet ideaal, omdat dit type werknemers er het onbevredigende en frustrerende gevoel door krijgt te zijn aangeworven op grond van bijstandsoverwegingen en niet wegens arbeidsprestaties. Toch is deze oplossing de beste, waarde collega's, want wij hebben slechts twee alternatieven: ofwel verplicht men de ondernemingen via een wettelijke regeling gehandicapten in dienst te nemen, hetgeen voor hen frustrerender is, ofwel wij laten de markt vrij spel, wat tot gevolg kan hebben dat velen van hen niet worden aangeworven. Ik besluit, mijnheer de Voorzitter, met de herhaling van twee ideeën die ik van kapitaal belang acht. Ten eerste
moeten de verenigingen van en voor gehandicapten worden verstevigd. Hun markante ervaring en enthousiasme vormen een onschatbare bijdrage. Ten tweede moet de beoogde financiering worden verhoogd. De financiële mededeling die het voorstel van de Commissie vergezelt, lijkt mij duidelijk ontoereikend. Coördinatie, studie en onderzoek zijn allemaal prachtig, maar in een zo veelomvattende en ernstige problematiek moeten er concrete centra en actieprogramma's worden gesubsidieerd. Mijn groepering, het CDS, zal dit verslag zonder voorbehoud en vol goede hoop steunen. (Applaus) (De vergadering wordt te 20.00 uur onderbroken en te 21.00 uur hervat) De heer Alvarez de Paz (S). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij lopen het gevaar, door het steeds opnieuw te herhalen, gewend te raken aan een ongetwijfeld alarmerend cijfer. Toch wil ik namens de Socialistische Fractie onderstrepen dat de voor financiering van het actieprogramma voor gehandicapten beschikbare middelen ons onvoldoende lijken. Ook wil ik beklemtonen dat het weliswaar in tijden van crisis en economische recessie altijd de marginale sectoren van de maatschappij zijn die het meest onder de negatieve gevolgen hebben te lijden, maar dat hetzelfde discriminerende verschijnsel zich tevens voordoet wanneer economische expansie en ontplooiing optreden. Dit is een waarneembare realiteit. Daarom kunnen wij stellen dat wij, wat er ook gebeurt, de komende jaren over weinig middelen zullen beschikken voor een groep van 30 miljoen mensen die wij willen helpen bij hun maatschappelijke integratie, maar die op weg dreigt te gaan naar regressie en verslechtering van hun situatie. Daarom is het heel belangrijk te onderstrepen, zoals het verslag van de heer Chanterie al doet, dat hoognodig moet worden begonnen — want tot dusver is in dit opzicht niets gebeurd — met een grondig sociaal overleg tussen werkgevers, werknemers en gehandicapten, wat kan leiden tot concrete afspraken in iedere sector. Voorts wil ik wijzen op de inspanning van dit Parlement en zijn Commissie sociale zaken en werkgelegenheid om de voorstellen van de Commissie op vier of vijf concrete punten te verbeteren: allereerst de noodzaak om in 1988, op basis van het verslag, een ontwerp-richtlijn in te dienen voor het toepassen van de prioriteiten zoals vastgesteld in de aanbeveling van de Raad over de tewerkstelling van gehandicapten, goedgekeurd op 24 juli 1986. Verder uitbreiding van het aantal vertegenwoordigers van de gehandicapte personen of hun gezinnen in het Raadgevend Comité, daar er naar ik veronderstel om redenen van administratieve bezuiniging slechts een enkel raadgevend comité bestaat. Laten wij afwachten wat de Commissie antwoordt op de vraag die de rapporteur in deze zin eigenlijk al heeft geformuleerd. Anderzijds moet de Commissie dit Parlement informeren over de uitvoering en de resultaten van dit actieprogramma vóór eind 1991; de
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/271
Alvarez de Paz integratie moet worden bevorderd door enkele maatregelen die de identiteit van de gehandicapten eerbiedigen, een aspect waarop de betrokkenen zelf, hun vertegenwoordigers en de verenigingen van gehandicapten hebben aangedrongen tijdens de contacten die zij met ons in de commissie hadden. Ten slotte de opneming in dit verslag van de conclusies van het voortreffelijke werk van de heer Ramirez Heredia over de mobiliteit, het vervoer en de toegankelijkheid van openbare gebouwen en diensten voor gehandicapten. Ik wil eindigen met mijn bezorgdheid uit te spreken over twee aspecten, of liever gezegd twee lacunes, in het voorstel van de Commissie: er komt geen enkele uitdrukkelijke vermelding in voor van de personen met zintuiglijke gebreken en er wordt slordig omgesprongen met de zo vaak herhaalde begrippen „gehandicapten" en „personen met een handicap". Ik wil de heer Chanterie uitdrukkelijk feliciteren met zijn voortreffelijke werk, dat een positief uitgangspunt en goede hoop biedt, zoals de betrokkenen zelf in hun contacten met de commissie hebben erkend, voor deze al even talrijke als onbeschermde groep personen met lichamelijke, geestelijke, psychologische en zintuiglijke handicaps. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — f/T) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats dank ik de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid en feliciteer ik de rapporteur, de heer Chanterie, met dit waardevolle document. De Commissie heeft grote waardering voor het werk van de sociale commissie en de persoonlijke bijdrage die de heer Chanterie daarbij heeft geleverd. Ik werd ten zeerste getroffen door de grote belangstelling van de leden voor dit probleem. Dank zij de hoorzitting die door de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid werd gehouden, lieten wij de stem van de gehandicapten zelf horen. Ook trof mij de kwaliteit van de betogen tijdens dit debat, te beginnen met de oproep van mevrouw Larive, die, kort samengevat, opmerkte : wij hebben allen een of andere handicap : ik kan zelf ook moeilijk in de trein stappen." Alle sprekers, onder meer de heer Tuckman, mevrouw Squarcialupi, de heer Ulburghs en de laatste spreker, de heer Alvarez de Paz, getuigden van de diepe en eensgezinde overtuiging van het Parlement dat het probleem van de integratie van de gehandicapten in de hedendaagse Europese samenleving een prioritair probleem is. Zij gaven eens te meer blijk van grote belangstelling en aandacht en van het vaste voornemen om goed te maken wat de natuur aan sommigen heeft ontzegd en om zo goed mogelijk, met andere woorden niet uit assistentiële, maar uit humanitaire overwegingen, uit sociale bewogenheid en in het kader van een algemeen beleid, daaraan iets te doen. Dat strekt de Europese Gemeenschap tot eer. Dat is geen uiting van zelfvoldoening. Ik weet zeer goed dat wij nog veel moeten doen, maar toch is mijn eerste indruk positief, niet enkel met betrekking tot het werk van onze instellingen of als u wil, het programma van de
Commissie, maar ook met betrekking tot de rijke verscheidenheid aan initiatieven van allerlei vrijwilligers en particulieren. Ik denk onder meer aan het project van de heer Bernard Verens, aan de stadsplannen voor visueel gehandicapten. Dat sluit tot op zekere hoogte aan bij een opmerking van de heer Ulburghs over de moeilijkheden die visueel gehandicapten ondervinden op trottoirs of bij het oversteken van de straat. Ik wijs erop dat het de vrijwilligersorganisaties en particuliere verenigingen zijn die op het idee zijn gekomen van die kaarten en stadsplannen in reliëf voor blinden en visueel gehandicapten in een volgens gemeenschappelijke Europese criteria geüniformiseerde vorm. Voor tachtig steden in de Gemeenschap zijn dergelijke kaarten reeds beschikbaar of worden ze op dit ogenblik gedrukt. Dat zal alle visueel gehandicapten weldra in staat stellen zich zelfstandig in onze steden te bewegen. Ik heb dat voorbeeld gegeven omdat daaruit een algemene bezorgdheid blijkt. Die wil de Gemeenschap in haar beleid behouden. Het eerste actieprogramma van de Commissie ten gunste van de sociale integratie van de gehandicapten, dat op dit ogenblik ten einde loopt, heeft ook de ernst van het probleem van de gehandicapten in geheel de Gemeenschap en de grote waarde van de communautaire inspanningen ter zake in het licht gesteld. Het programma van de Commissie werd op alle niveaus ten zeerste gewaardeerd. Overal werd de hoop uitgesproken dat de Commissie haar inspanning zou voortzetten en verruimen. Dat bleek ook tijdens de hoorzitting met de gehandicapten die de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid heeft georganiseerd en waarover ik het zoeven reeds had. Dat is voor ons een aanmoediging. De task force van de Commissie die zich met die kwestie bezighoudt, bestaat thans uit amper zes personen. De hoorzitting was niet enkel een aanmoediging, maar ook zeer leerrijk. Ik ben er immers van overtuigd dat het bestuur van de Commissie nu overtuigd is van de noodzaak meer personeel aan te stellen om het hoofd te kunnen bieden aan de belangrijke opdrachten die wij hier vanavond bespreken. Wat de noodzaak van een nieuw programma betreft, zijn wij het er met de heer Chanterie over eens dat wij in de toekomst meer belang moeten hechten aan algemene voorstellen en aan de sociale beleidslijnen, zonder evenwel onze inspanningen op technisch niveau terug te schroeven, integendeel. De Commissie zal de voorstellen in het verslag dan ook met de grootste aandacht onderzoeken. Ik wil nu de vraag beantwoorden die de heer Chanterie ons in zijn inleidende uiteenzetting stelde. Zij betrof de rechtsgrondslag van de voorstellen voor een besluit van de Raad. De heer Chanterie vroeg waarom de Commissie andere rechtsgrondslagen voorstelt. Met de hulp van de juridische dienst van de Commissie heb ik een tekst voorbereid die op die belangrijke vragen een antwoord biedt. Aangezien de tekst in het Frans is opgesteld zal ik hem met het oog op een juiste formulering en om te
Nr. 2-356/272
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Ripa di Meana voorkomen dat in de vertaling belangrijke passages verloren gaan, in de oorspronkelijke taal voorlezen.
zij krachtens artikel 149, lid 3, een enig besluit in de vorm van een gewijzigd voorstel voorstellen.
(Spreker vervolgt in het Frans)
Dat zou een belangrijke wijziging zijn, en daarom zal de Commissie het Europese Parlement over dat gewijzigde voorstel opnieuw raadplegen. Toch merk ik op dat die tekst gelijk zal zijn aan de huidige teksten, met uitzondering van de tweevoudige rechtsgrondslag, namelijk de artikelen 128 en 235 van het EEG-Verdrag en van een overweging waarin de redenen voor die nieuwe presentatie worden uiteengezet.
De Commissie heeft in het kader van het tweede actieprogramma ten gunste van de gehandicapten twee voorstellen voor een besluit van de Raad ingediend. Het programma heeft immers betrekking op twee gebieden, namelijk de beroepsrevalidatie en de economische integratie, met als rechtsgrondslag artikel 128 van het EEG-Verdrag en de sociale integratie en het zelfstandig leven, met als rechtsgrondslag artikel 235, daar het EEG-Verdrag niet in die maatregel heeft voorzien. Op basis van artikel 128 kan de Raad met een eenvoudige meerderheid een besluit nemen, voor artikel 235 is eenparigheid van de Lid-Staten vereist. Een recente beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verplicht de Commissie voor alle regelgevende handelingen gebruik te maken van de juiste rechtsgrondslag, waardoor ze eventueel met een eenvoudige meerderheid door de Raad kunnen worden goedgekeurd. Dat rechtsbeginsel wordt door de Commissie als een belangrijk element van de wetgeving beschouwd, vooral sedert de inwerkingtreding van de Europese Akte. Op grond van dat beginsel heeft de Commissie zelfs beroep aangetekend bij het Hof van Justitie, in gevallen waarin de Raad aan een voorstel van de Commissie een rechtsgrondslag heeft toegekend die voor de goedkeuring van de handeling eenparigheid voorschrijft. Dat was zeer onlangs nog het geval met het voprstel betreffende Erasmus. Dit actieprogramma is echter niet helemaal hetzelfde als Erasmus, waar de Cpmmissie pprdeelt dat artikel 128 op zichzelf voor het gehele programma een voldoende rechtsgrondslag is. De Commissie geeft hier zelf toe dat een gedeelte van het programma niet kan steunen op artikel 128 en dat men artikel 235 als rechtsgrondslag moet nemen voor het onderdeel „Sociale integratie en zelfstandig leven van de gehandicapten". De vraag of men aan de Raad best één enkele handeling voorstelt die steunt op beide artikelen of twee verschillende handelingen, is een kwestie van opportuniteit en niet van juridische noodzaak. Men kan niet ontkennen dat de tenuitvoerlegging van het actieprogramma door middel van twee besluiten niet helemaal met het eenvormige en complementaire karakter van de voorgenomen activiteiten strookt. Om die reden onderzoeken de diensten van de Commissie op dit ogenblik het vraagstuk opnieuw. Hopelijk zal dat nieuwe onderzoek tot een nieuwe presentatie van het actieprogramma in de vorm van een enig besluit op basis van de artikelen 128 en 235 van het EEG-Verdrag leiden. Een verantwoording van die keuze zou dan in een overweging van het besluit worden voorgesteld. Als de Commissie tot een dergelijke oplossing kan komen zal
De Commissie doet een grote inspanning opdat haar tweede actieprogramma door een ruime meerderheid zou worden goedgekeurd. Zij hoopt immers dat die nieuwe presentatie de goedkeuring van het programma zal vergemakkelijken en de aanneming ervan door de Raad, die begin 1987 wordt verwacht, niet zal vertragen. De heer Chanterie (PPE), rapporteur. — Mijnheer de Vpprzitter, ik gelppf dat wij zojuist een zeer belangrijke mededeling hebben gekregen van de commissaris Ripa di Meana. Ik ben hem zeer dankbaar voor de uiteenzetting die hij heeft gegeven en ook voor de toezegging die hij heeft gedaan aan het Parlement met betrekking tot een eventuele tweede raadpleging, wanneer er zich een belangrijke wijziging zou voordoen. Met name doel ik dan op de wijziging met betrekking tot de rechtsbasis, de presentatie van twee besluiten in één besluit. Ik geloof dat dit voor het Parlement een zeer belangrijke kwestie is, omdat dit ook een van de grote discussiepunten is geweest in de sociale commissie. Ik wil erop wijzen dat wanneer de commissaris verwijst naar de vergadering van de Raad sociale zaken van begin december, wij in het Parlement nog in de gelegenheid zouden moeten zijn in de plenaire vergadering van november dit punt opnieuw aan de orde te stellen. Ik ben de Commissie dankbaar indien zij met deze voor de hand liggende planning rekening zou willen houden. De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 13. Kosten voor tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2146/87) van de heer Cabrera Bazán, namens de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid, over de kosten voor tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak. De heer Cabrera Bazán (S), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dit is een verslag waarvan ik in de commissie heb horen zeggen dat het heel belangrijk is. Ik kan het „ratificeren", niet omdat ik er de rapporteur van ben maar omdat er redenen zijn het als zodanig te beschouwen. In de commissie is gezegd dat het om een belangrijk verslag gaat, aangezien het onder
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/273
Cabrera Bazán meer de eerste keer is dat een nationaal parlement zich tot het Europese Parlement richt voor een algemene en bindende regelgeving in een kwestie die alle Lid-Staten van de Gemeenschap aangaat. Dit is de eerste keer dat in dit Parlement een systeem wordt toegepast als datgene wat ik u thans uiteen ga zetten. In de tweede plaats zou ik willen zeggen dat het ook daarom belangrijk is dat de commissie uitzonderlijk nauw heeft samengewerkt zodat ik er, indien er al sprake mocht zijn van enige erkenning, voor zou voelen dat de verdienste in gelijke mate wordt verdeeld over alle commissieleden, en dit is geen valse bescheidenheid. Ten slotte zou ik willen zeggen dat het belang ligt in de inhoud zelf van het verslag, die ik in grote trekken als volgt kan omschrijven : om te beginnen willen wij dat de ingevoerde regeling eens en vooral een eind maakt aan die extra last die de migrerende werknemers ondervinden door de taalmoeilijkheden bij de arbeidsrechtspraak in het gastland. De regering van de Bondsrepubliek Duitsland toonde voldoende begrip om dit probleem aan te pakken, redenerende dat zich, aangezien de Bondsrepubliek een immigratieland is, hoge kosten voordeden die alle LidStaten hoorden te dragen. Daarom richtte zij zich tot bijna alle landen van de wereld, althans die met immigranten, met het voorstel bilaterale onderhandelingen te beginnen om in deze sector tot afspraken te komen. Al deze onderhandelingen liepen uit op een volledige mislukking en de Bondsrepubliek Duitsland zag zich gedwongen een beroep te doen op dit Parlement, met het verzoek een uniforme regeling vast te stellen die bindend is voor de Lid-Staten van de Gemeenschap. Hiermee wil dit verslag bewerkstelligen dat de bedoelde diensten gratis worden geleverd en dat het beginsel van positieve wederkerigheid wordt gewaarborgd in die zin dat het land waarvan de rechtspraak deze dienstverlening vereist, de kosten voor zijn rekening neemt. Dit model heeft in enkele landen al ingang gevonden en wij kunnen ons ermee verenigen. Op deze manier zal de werknemer die met arbeidsrechtspraak te maken krijgt, onafhankelijk van zijn nationaliteit, gratis gebruik kunnen maken van en beschikken over de diensten van tolken en vertalers. Daarom lijkt het mij dat wie het verslag wil amenderen door de toevoeging dat een algemene regeling ter zake overbodig is, ongelijk heeft. Uiteraard is het meest onmiddellijke gevolg van deze redenering dat het beginsel van wederzijdse kosteloosheid wordt verworpen, in die zin dat de kosten van vertaling en vertolking terugvallen op de landen van herkomst van de werknemers die met de arbeidsrechtspraak in hun gastland te maken krijgen. Het verslag vraagt voorts om de instelling van een overgangsperiode opdat, wanneer in 1992 een Europa zonder binnengrenzen ontstaat, de voorgestelde richtlijnen eveneens van toepassing worden op derde landen, waarbij wordt afgestapt van iedere bezuinigingsoverweging volgens welke uitsluitend degenen die een gemeenschappelijk economisch bestel hebben ingericht,
overeenkomstig de regels van de interne markt, van deze voordelen kunnen genieten. Ten slotte signaleert het verslag dat de vorm die deze regeling moet aannemen, overeen dient te komen met het bepaalde in artikel 235 en artikel 3, lid 1 c) van het Verdrag. Hiermee vervalt uiteraard ook de strekking van een amendement dat suggereert dat ons Parlement het bij een eenvoudige aanbeveling moet laten. Aldus zou alles wat in dit verslag wordt gezegd, van ieder bindend karakter ontbloot zijn.
(Applaus) De heer Hoon (S). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Socialistische Fractie zal de conclusies van de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid en het advies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger goedkeuren. Voor niet-rechtskundigen is de rechtspraak ook zonder het bijkomende probleem van het niet kennen of begrijpen van de officiële taal van de rechtbanken reeds zeer ingewikkeld. De voorbereiding van het rechtsgeding, het volgen van de rechtsgang bij de rechtbank en het begrijpen van de uitspraken van de rechtbanken zijn een zeer belangrijk aspect van de fundamentele rechten van elke burger. In de meeste Lid-Staten leven aanzienlijke etnische en taalkundige minderheden die grote moeilijkheden kunnen ondervinden met de officiële taal die bij de rechtbanken over het algemeen wordt gebruikt. Jammer genoeg wordt bij de rechtbanken in vele Lid-Staten niet in hun behoeften voorzien. Vaak wordt met gunstig gevolg een ad hoe-regeling getroffen, maar wat wij nodig hebben is een algemeen geldende en samenhangende regeling die ervoor zorgt dat allen die dat nodig hebben over vertalers en tolken kunnen beschikken. Taalproblemen vallen meteen op als de betrokkenen de officiële taal niet begrijpen of spreken. Over het algemeen neemt het probleem echter subtielere vormen aan en wordt het daarom wellicht moeilijker onderkend. Dikwijls hebben de betrokkenen een courante kennis van de officiële taal doch begrijpen zij onvoldoende de technisch-juridische termen die in de rechtspraak worden gebruikt. Voor een goed begrip van de rechtsgang is de vertaling en vertolking van de technische rechtstaal van de advocaten en rechters uiterst belangrijk. Jammer genoeg gebruiken advocaten niet steeds de gewone omgangstaal om uit te leggen hoe zij tewerkgaan en om advies te geven. Juridische termen en procedures moeten worden vertaald en vertolkt door personen die de werking van de rechtspleging door en door kennen. Die kennis en ervaring houden onvermijdelijk het risico in dat daaruit voor de individuele rechtszoekenden aanzienlijke kosten voortvloeien. Als de individuele rechtszoekenden zelf een vertaler of tolk moeten zoeken en betalen is het bijna onvermijdelijk dat rechtszaken worden afgebroken of misschien nooit worden aangevat. Dat zou een aantasting van de persoonlijke rechten zijn. Zulks geldt concreet voor de arbeidsrechtspraak, waarop dit verslag betrekking heeft, maar ook meer in
Nr. 2-356/274
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Hoon het algemeen voor alle rechtbanken en voor alle rechtszaken. Om die reden hecht de Socialistische fractie veel belang aan de conclusies van de Commissie juridische zaken en rechten van de burgers. Die dringt niet enkel aan op de kosteloze beschikbaarstelling van tolken en vertalers in alle voor rechtbanken voor arbeidszaken aangespannen gedingen, maar ook op de uitbreiding van dit initiatief tot alle burgerlijke en strafzaken. De heer Brok (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de heer Cabrera Bazán en de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid zeer hartelijk voor dit verslag. Wij staan voor een bijzondere situatie: voor de eerste keer vraagt een nationaal parlement de hulp van het Europese Parlement voor een probleem dat noch in nationaal verband noch bilateraal kan worden opgelost. In die zin is het, onafhankelijk van de kwestie zelf, zinvol dat wij dit probleem positief benaderen en het verzoek van de Duitse Bondsdag, ook ter bevordering van de interinstitutionele betrekkingen onderzoeken om aldus een voor ons allen nuttige dialoog op gang te brengen. De Bondsrepubliek Duitsland telt zeer vele migrerende werknemers. Zij is bereid de .daaruit voortvloeiende kosten voor tolken en vertalers in de arbeidsrechtspraak te finanqieren. Voor mij is dat iets vanzelfsprekends. Wie gebruik maakt van het recht op vrije vestiging mag daarvan immers geen enkel nadeel ondervinden. Gelijkheid voor de wet en de rechtspraak en gelijke kansen in de rechtspleging zijn een fundamenteel recht. De uitoefening van dat recht mag niet door financiële moeilijkheden worden verhinderd. Als Europees Parlement dringen wij voortdurend aan op de verbetering van de situatie van de migrerende werknemers in het algemeen. Als wij echter een land dat zeer vele migrerende werknemers telt niet gunnen dat in de Gemeenschap op basis van wederkerigheid een regeling tot stand komt, wordt het voor ons zeer moeilijk in eigen land'steun te vinden voor wat wij als een doeltreffend beleid ten aanzien van de migrerende werknemers beschouwen. Het beginsel van de wederkerigheid kan in dit concrete geval dan ook een nuttig instrument zijn om onze verdere voorstellen voor een doeltreffend en sociaal rechtvaardig beleid ten aanzien van de migrerende werknemers door de Lid-Staten te doen aanvaarden en daarvoor in de nationale parlementen, in dit geval in de Duitse Bondsdag, de nodige steun te vinden. Wij moeten de voorstellen van de heer Cabrera Bazán dan ook aannemen en op éen regeling aandringen. Wij moeten het voorstel om enkel een aanbeveling te geven dus afwijzen. Wij moeten een regeling treffen omdatde poging om bilaterale overeenkomsten te sluiten niets heeft opgeleverd. De Europese Gemeenschap heeft het recht op vrije vestiging steeds als een prioritaire aangelegenheid en als een van de hoekstenen van de Gemeenschap beschouwd. Zij moet diegenen die van dat recht op vrije vestiging gebruik maken op basis van
een communautaire regeling bij de rechtbanken dan ook een eerlijke kans geven als het om de concrete implicaties van dat recht op vrije vestiging gaat. Daarom verzoek ik u het verslag goed te keuren. Ik ben het ook eens met mijn socialistische collega, de heer Hoon, die opmerkte dat die regeling op lange termijn niet enkel voor de arbeidsrechtspraak maar, met het oog op een eerlijke rechtspleging, ook voor civiele en strafzaken moet gelden. Wij danken de heer Cabrera Bazán voor zijn ontwerp-resolutie en de Commissie juridische zaken en rechten van de burgers voor haar aanbevelingen. Wij moeten beide door onze stem ondersteunen. Namens mijn fractie zou ik de Commissie ook willen vragen ter zake de nodige initiatieven te nemen. Het gaat immers niet uitsluitend om dit concrete probleem, maar ook om de ontwikkeling van een geloofwaardig beleid ten aanzien van migrerende werknemers in het algemeen, ook in de Bondsrepubliek Duitsland. De heer Tuckman (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag heeft lang op zich laten wachten. Wij vinden het zeer belangrijk dat men ervoor zorgt dat de rechtszoekenden bij de arbeidsrechtbanken, die wij in Groot-Brittannië Industrial Tribunals noemen, doeltreffend en naar behoren worden vertegenwoordigd. Niets is zo angstaanjagend als zich ergens bevinden zonder te begrijpen wat er gebeurt en, erger nog, zonder zijn mening te kunnen zeggen omdat men de taal niet kent. De meesten van ons hier in dit Parlement ervaren dat eigenlijk elke dag dat zij hier zijn, maar ik denk dat ik daarover beter niet te veel uitweid! Voor ons is het recht op vertaling een aanvulling van het recht op vrije vestiging waarop de Europese Akte aandringt. Vertaling verlicht enigszins de problemen waarmee migrerende werknemers worden geconfronteerd. Zij moeten zich immers öók aanpassen aan hun nieuwe omgeving, aan een voor hen vreemde beschaving en aan andere wetten die zij niet begrijpen en waarvan de logica vaak eerder haar oorsprong vindt in de Teutonische wouden of op de Britse handelsvaartuigen dan in de Anatolische vlakten of de Gangesdelta. Wat hier wordt gevraagd is dan ook redelijk, en daarom zullen wij het verslag steunen. Wij menen ook dat de totale kosten vrij gering zullen zijn. Mevrouw Larive (LDR). — Mijnheer de Voorzitter, het beginsel van wederkerigheid wat betreft de kosten van tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak, die door de wederzijdse onderdanen in de emigratielanden worden veroorzaakt, moet worden veiliggesteld. Kosteloosheid in het algemeen is een van de essentiële beginselen van de arbeidsrechtspraak. Zolang kosten van tolken en vertalers voor eigen rekening komen van Europese burgers die in een andere Lid-Staat gevestigd zijn, blijft het beginsel van vrij verkeer van werknemers en de vrije keus van plaats van arbeid en vestiging in de Lid-Staat inhoudloos en een dode letter. De liberalen willen dan ook, net als alle vorige sprekers, dat een Europese uniforme regeling voor het kosteloos beschik-
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/275
Larive baar stellen van tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak tot stand komt. We verwachten dat de Europese Commissie hier tot actie zal overgaan. Ons enige amendement op het goede verslag van de heer Cabrera Bazán betreft een aanvulling. In de Nederlandse arbeidsrechtspraak worden tolken en vertalers, ongeacht de nationaliteit of het inkomen van de gebruiker, kosteloos ter beschikking gesteld. Ik ben niet altijd trots op de regeling in mijn eigen land — zoals bij voorbeeld gisteren tijdens het emancipatiedebat bleek —, maar in dit geval ben ik van mening dat een dergelijke regeling, zoals wij in Nederland kennen, als uitgangspunt voor een Europese uniforme regeling kan worden gebruikt. Daarom beveel ik ons amendement nr. 3 in uw warme aandacht aan. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie feliciteert de Commissie sociale zaken en werkgelegenheid en de heer Cabrera Bazán met dit voortreffelijke document en de wijze waarop zij dit probleem hebben aangesneden. De Commissie steunt het initiatief van de Bondsdag. Zij ondersteunt en waardeert de positieve houding van het Europese Parlement, dat ermee instemt dat wij streven naar de verwijdering van elke hinderpaal voor het vrije verkeer van de werknemers. De Commissie waardeert ook het feit dat de heer Broek in zijn betoog heeft onderstreept dat een nationaal parlement zich tot de Europese Gemeenschap richt om aan zijn eigen vooruitstrevende en uiterst interessante initiatieven een wederkerig karakter te verlenen en tot het gehele territorium van de Gemeenschap te doen uitbreiden. De Commissie waardeert in het bijzonder dat men elke hinderpaal voor het vrije verkeer van de werknemers wil wegnemen en hen een billijke rechtspleging bij de arbeidsrechtbanken wil waarborgen door hen, mevrouw Larive, kosteloos tolken en vertalers ter beschikking te stellen. De heer Tuckman merkte terecht op dat dit Parlement, waar de sprekers verschillende talen gebruiken, wat elke dag problemen doet rijzen die een weerslag hebben op de parlementaire werkzaamheden, ten aanzien van deze kwestie een positieve en, zoals hier vanavond blijkt, begrijpende houding aanneemt. De in uitzicht gestelde verwezenlijking van het Europa van de burgers houdt het beginsel in van de nietdiscriminatie, dat niet enkel geldt voor de werknemers — de heer Hoon heeft dat aspect, dat volgens mij eerst moet worden aangepakt, in het licht gesteld — maar ook moet worden uitgebreid tot alle burgers die zich in welke hoedanigheid dan ook in de Gemeenschap vestigen — als werknemers of zelfstandigen, als verleners of genieters van diensten — en tot alle rechtscolleges voor civiele administratieve en strafzaken. Hier rijst een probleem met betrekking tot de bevoegdheden van de Gemeenschap, namelijk de uitbreiding in 1992 van het voordeel van de kosteloze beschikbaarstelling van tolken en vertalers bij de arbeidsrechtspraak aan burgers van derde landen. Ik
merk op dat het Verdrag de bevoegdheden van de Gemeenschap ter zake jammer genoeg beperkt. Alle Lid-Staten hebben reeds maatregelen getroffen om het probleem van de vertolking en vertaling op te lossen. Belangrijk is volgens mij dat wij ervoor zorgen dat burgers wegens taalproblemen niet onrechtvaardig worden behandeld, bijvoorbeeld door de rechtbanken te verbieden bezwaarschriften of documenten af te wijzen die niet in de officiële taal van het land zijn opgesteld. Zo verbiedt artikel 81 van verordening nr. 1408/71 de afwijzing van verzoekschriften en andere documenten die in de taal van een andere Lid-Staat zijn opgesteld en verplicht het de bestuurscolleges als de bevoegde rechtscolleges dat vragen, voor een vertaling van de stukken te zorgen. Dit is een communautair voorschrift op het gebied van de sociale zekerheid van de migrerende werknemers dat echter slechts gedeeltelijk aan onze gemeenschappelijke bekommernis beantwoordt. Dat men het onderste uit de kan wil, is natuurlijk geen reden om niet meteen te verwezenlijken wat onmiddellijk haalbaar is. Gelet op de punten die ik zoeven heb aangestipt, kan de Commissie zich nog niet uitspreken over de vraag of een communautaire regeling op dit ogenblik al dan niet opportuun is. Wel acht de Commissie het onontbeerlijk dat, zoals ook in de resolutie van het Parlement wordt aanbevolen, de mogelijkheid van een communautair wetgevend initiatief wordt onderzocht. De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden. 14. Rationeel gebruik van energie in de vervoersector De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2126/87) van de heer Cabezón Alonso, namens de Vervoerscommissie, over het rationeel gebruik van energie in de vervoersector. De heer Cabezón Alonso (S), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij het bestuderen en analyseren van het rationeel gebruik van energie in de vervoersector, rijst een zeker scepticisme tegenover de resultaten die behaald kunnen worden, maar dat wil niet zeggen dat we moeten afzien van de noodzakelijke stellingname in dit probleem. Het is natuurlijk niet gemakkelijk om in een maatschappij met een vast consumptiepatroon als de, onze, gewoontes en zelfs niet meer weg te denken behoeftes te veranderen. Maar, ook al is het moeilijk, we moeten blijven wijzen op het probleem van het energiegebruik in de vervoersector en blijven zoeken naar mogelijkheden voor energiebesparing op alle gebied. Het rationeel gebruik van energie in de vervoersector werd in deze Vergadering reeds eerder behandeld, aan de hand van de verslagen van mevrouw Scamaroni en de heer Albers, die we in dit kader niet mogen vergeten omdat hun conclusies en aanbevelingen ook in de
Nr. 2-356/276
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Cabezón Alonso huidige situatie nog waardevol zijn. Aanbevelingen, zoals de bevordering van het openbaar vervoer, het wegwerken van de zogenaamde bottle-necks voor een vlottere doorstroming van het verkeer, de verbetering van het gecombineerd vervoer, onderzoek naar en ontwikkeling van alternatieve brandstoffen en een betere luchtverkeersleiding, om maar een paar voorbeelden te noemen. Uitvoerbare aanbevelingen voor het probleem in kwestie, die reeds de goedkeuring van dit Parlement gekregen hebben. De mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad over het rationeel energiegebruik bij het vervoer per auto, trein of boot, is inhoudelijk interessant en als werkdocument zeer waardevol, al moeten we vaststellen dat er geen concrete voorstellen voor de toekomst in gedaan worden en dat bepaalde sectoren, zoals de burgerluchtvaart en het vervoer over zee, buiten beschouwing blijven. Laten we het energieverbruik in de vervoersector eens in concrete cijfers tegenover het totale energieverbruik stellen en de afhankelijkheid van deze sector met betrekking tot de aardolievoorziening nader bekijken. Het totale energiegebruik in de Gemeenschap is sinds de eerste oliecrisis in 1973 tot 1984 met 5 % gedaald. Daarentegen is het energieverbruik in de vervoersector tijdens diezelfde periode met 25 % gestegen. In 1973 nam de vervoersector een vijfde van het totale energieverbruik in de Gemeenschap voor zijn rekening. In 1984 was dit al meer dan een kwart van het totaal, zo'n 27 %. Het energieverbruik is zeer onevenwichtig over de verschillende takken van transport verdeeld ; het vervoer over de weg neemt namelijk 85 % van het totale energiegebruik voor zijn rekening, tegen de burgerluchtvaart 10 %, de spoorwegen slechts 3 % en de scheepvaart 2 %. De vervoersector is voor 98 %, dus bijna volledig, afhankelijk van de aardolievoorziening. In 1973 stond het transport in voor een derde deel van het totale aardolieverbruik in de Gemeenschap. Elf jaar later is dit aandeel opgelopen tot de helft van het totaal. We zouden, Voorzitter, nog meer cijfers kunnen geven, maar uit de genoemde gegevens blijkt al duidelijk genoeg dat de Gemeenschap alles in het werk moet stellen om het energiegebruik in de vervoersector drastisch terug te brengen door middel van een dynamisch maar evenwichtig beleid. De Commissie moet blijven werken aan concrete voorstellen voor een rationeler energieverbruik in de vervoersector en, gezien de onderlinge afhankelijkheid van en de concurrentie tussen de verschillende takken van vervoer, zullen alle vervoermiddelen aan bod moeten komen in deze voorstellen. Het stimuleren van groepsvervoer en het coördineren van de onderzoeksinspanningen zijn slechts enkele van de vele concrete en praktische aspecten die bekeken moeten worden. In het verslag dat vandaag aan de orde is, komen een aantal aspecten naar voren, zonder dat natuurlijk alle mogelijkheden opgesomd kunnen worden die een zo ruim werkterrein te bieden heeft. Velen, van plaatselijke overheden tot de Commissie van de Europese Gemeen-
schappen, zijn verantwoordelijk voor het spoedig bereiken van de gewenste resultaten. We mogen evenmin uit het oog verliezen dat de ondernomen activiteiten in het kader van ander communautair beleid, zoals het milieu-, en het onderzoeks- en technologiebeleid, moeten passen. Het gaat er dus niet om afzonderlijke beleidsvormen te ontwikkelen, maar om die, voor het gewenste resultaat, op elkaar af te stemmen. Een beleid inzake energiebesparing in de vervoersector zal dan ook noodzakelijkerwijs gecombineerd moeten worden met een doeltreffend vervoer- en infrastructuurbeleid. Ik herhaal wat ik zojuist al zei, dat de sterke stijging van het energiegebruik in de vervoersector, zijn hoge afhankelijkheidsgraad van de aardolievoorziening en zijn groot aandeel in het totale aardolieverbruik van de Gemeenschap, enkele basisgegevens zijn die hier in het Europese Parlement nogmaals het rationeel energieverbruik in deze sector aan de orde stellen. Het doel zou zijn te komen tot een communautaire strategie voor een rationeler en daardoor ook zuiniger energieverbruik, ruimere aandacht voor het openbaar vervoer, intensivering van het gecombineerd vervoer, oprichting van geïntegreerde transportcentra, een beter wegennet, controle van wegvoertuigen, regulering van het stadsverkeer, coördinatie van onderzoeksinspanningen op het gebied van zowel de conventionele als de zogenoemde alternatieve energiebronnen, en verwijzen naar pedagogische middelen. Dit zijn enkele van de aspecten die in het verslag besproken worden in het kader van onderwerpen die concrete maatregelen vereisen. Tot slot, Voorzitter, benadruk ik, zoals het verslag al aangeeft, dat alle maatregelen op dit gebied gezien moeten worden in het kader van het andere communautaire beleid, zoals het milieu- en het onderzoeks- en technologiebeleid. Een beleid inzake energiebezuiniging kan gerealiseerd worden via een doeltreffend en harmonisch vervoersbeleid en een vastberaden optreden binnen onze communautaire infrastructuur. De heer Cornelissen (PPE). — Voorzitter, graag wil ik namens onze fractie collega Cabezón Alonso complimenten maken voor zijn interessant verslag. De oliecrisis van 1973 heeft naast veel ellende ook een positief effect gehad. Op weliswaar pijnlijke wijze is ons duidelijk gemaakt op wat voor onverantwoorde wijze met name de westerse wereld omsprong met de energievoorraden op onze planeet. De ontwikkeling sindsdien illustreert dat het ook anders kan. Aan ons, als goede rentmeesters van de natuurlijke hulpbronnen, de taak ontwikkeling te stimuleren die leidt tot een meer verantwoord energieverbruik en daarbij is, de rapporteur heeft erop gewezen, bijzondere aandacht nodig voor de vervoerssector. Immers, tussen 1973 en 1984 is daar het energieverbruik met 25 % toegenomen. De eerste vraag aan de Commissie : wil zij nader ingaan op deze teleurstellende ontwikkeling? Natuurlijk weet ik dat de mobiliteit van personen en goederen in die periode sterk is toegenomen.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/277
Cornelissen De tweede vraag: wat doet de Commissie om deze ontwikkeling om te buigen in de gewenste richting ? Het Parlement heeft in 1981 een aantal concrete aanbevelingen gedaan op dat punt en mijn fractie zou het op prijs stellen nu van de Commissie te vernemen welke concrete maatregelen zij in voorbereiding heeft. Derde vraag: durft de Commissie het ook aan een concreet doel te stellen met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van het energieverbruik in de vervoerssector, bij voorbeeld : beperking van het energieverbruik in de transportsector in de komende tien jaar met bij voorbeeld 25 %, zoadat wij op het einde van deze eeuw in de Gemeenschap weer op het niveau van 1973 zouden zitten ? Dan zijn er nog een paar bouwstenen om het gewenste doel te bereiken waar ik ook graag commentaar op hoor. Er kan in het personenverkeer veel verdiend worden door het gebruik van openbaar vervoer te bevorderen en door het stimuleren van carpooling. Uit alle studies daarover blijkt dat variabiliteit van de autokosten een belangrijk instrument is om het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen. Waarom, en dat is dan de vierde vraag, komt de Commissie niet met voorstellen om de bezineaccijns te verhogen, onder gelijktijdige verlaging van de wegenbelasting ? Bij een intelligente aanpak zou dit ook kunnen bijdragen aan de zo noodzakelijke harmonisatie in de Gemeenschap op dit punt. Voorts zou dat een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem voor de tolwegen. Ik voeg eraan toe dat in mijn gesprekken met nationale politici uit België is gebleken, dat zij bereid zijn te overleggen of zo'n aanpak een oplossing kan bieden voor de problemen die worden aangevoerd als argument voor de Belgische plannen om een autovignet in te voeren voor het gebruik van de autosnelwegen daar. De vijfde vraag. Is de Commissie ook bereid te bezien of zij een rol kan spelen bij het stimuleren van carpooling ? De zesde vraag. In het woon-werkverkeer speelt in een aantal landen de fiets een belangrijke rol. Ziet de Commissie een taak in het bevorderen van het gebruik van de fiets ? De zevende vraag. Wat het goederenvervoer betreft, is het meest voor de hand liggend een einde te maken aan de absurde situatie dat vrachtwagens veelal de heen- of de terugreis leeg moeten rijden wegens het ontbreken van de benodigde laad vergunning. Wat zijn de plannen van de Commissie? De achtste vraag. In het luchtverkeer kan een aanzienlijke besparing worden bereikt door een Europese aanpak van de luchtverkeersleiding. Ziet de Commissie mogelijkheden op dit terrein bij te dragen? Daaraan vastkoppelend nog een allerlaatste vraag, de negende vraag. Natuurlijk zou door het invoeren van moderne geleiding van het verkeer, ik noem bij voorbeeld CARIN, veel om- en verkeerdrijden kunnen worden voorkomen door de stratenplannen, in de verschillende
steden te programmeren. Wat doet de Commissie op dat punt? Voorzitter, mag ik afronden met de opmerking dat nu we goed in onze tijd zitten, ik het op prijs zou stellen van de Commissie een reactie te krijgen op de negen vragen die ik heb gesteld. Ik heb vijftien jaren in de nationale politiek gezeten en ik heb geleerd dat discussie van de volksvertegenwoordiging met de Executieve alleen zin heeft als de volksvertegenwoordiging erop staat dat zij een antwoord krijgt. Als de commissaris daartoe misschien niet in staat is, het is niet zijn portefeuille, wil ik de toezegging dat het Parlement later schriftelijk geïnformeerd zal worden. De heer Maher (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel met voldoening vast dat de heer Cabezón Alonso in zijn inleidende uiteenzetting zulk een realistisch standpunt heeft ingenomen. Ik ben het er met hem over eens dat wij niet veel kunnen doen. Ik zou in geen geval aandringen op wettelijke maatregelen om de bevolking te beletten particuliere vervoermiddelen te gebruiken. De auto is immers een van de weinige instrumenten die de mensheid in de moderne tijden in staat heeft gesteld zich, onafhankelijk van onder meer de weersomstandigheden, veilig van de ene plaats naar de andere te begeven. De auto heeft vele miljoenen mensen reeds heel wat genoegen verschaft. Ik geef toe dat de auto, zoals overigens elk vervoermiddel, oordeelkundig moet worden gebruikt. Daartoe moet men echter komen door een beroep te doen op de bevolking en door erop te wijzen dat die voertuigen, zowel voor het vervoer van goederen als van personen, zo economisch mogelijk moeten worden gebruikt teneinde het energieverbruik en dus ook de kosten voor de gebruikers te drukken. Uiteindelijk spreekt dat de meeste mensen aan : zij hebben een hekel aan geldverspilling en willen hun auto tegen de laagst mogelijke kostprijs gebruiken. Daarom moeten wij de zaak langs die weg aanpakken. Ik zou beslist niet graag hebben dat de Commissie regels en voorschriften zou opstellen om ons te beletten onze auto te gebruiken. Die zouden immers niets opleveren. Ik hoop dat de heer Cabezón Alonso het op dat punt met mij eens zal zijn. Belangrijker vind ik wat wij door middel van onderzoek kunnen bereiken. De Europese Gemeenschap is een goed voorbeeld van een groep van landen die op het gebied van het onderzoek naar nieuwe energiebronnen voor het vervoer zouden moeten samenwerken, doch dat niet doen. Elk land doet wat het goed acht. Indien de Commissie de Lid-Staten ertoe zou kunnen brengen hun krachten te bundelen, bijvoorbeeld op het gebied van het gebruik van elektrische energie in de vervoersector, zou dat een opmerkelijke doorbraak zijn. Als wij die doorbraak kunnen forceren en een doeltreffend en levensvatbaar elektrisch vervoermiddel zouden kunnen ontwikkelen zouden wij uit vrijwel elke bron nodige energie kunnen produceren: water, kernenergie — hoewel kernenergie mij niet bevalt — andere fossiele brandstoffen enzovoort. Dan zouden wij niet van olie afhankelijk zijn.
Nr. 2-356/278
Handelingen van het Europese Parlement
15.10.87
Maher issen Het probleem is natuurlijk dat wij nog geen middel hebben gevonden om elektriciteit in een voor het wegvervoer geschikte vorm aan te wenden. Wij zouden onze krachten moeten bundelen om na te gaan wat op dat gebied mogelijk is. Ik zou de Commissie een vraag willen stellen. Mijnheer Cheysson, kunt u ons voorlichten over de stand van het onderzoek op het gebied van de suprageleiding ? Ik weet dat op dat gebied de jongste tijd een doorbraak is gerealiseerd. Volgens sommigen zouden wij, als wij de geschikte suprageleiders kunnen aanmaken, een totaal nieuwe energiebron kunnen aanboren die het gebruik van elektrisch aangedreven voertuigen economisch verantwoord zou maken. Kan de heer Cheysson daarover iets meer zeggen ?
De heer Roelants du Vivier (ARC). — (FR) Ik ben zelf een van de initiatiefnemers en verheug mij dan ook over het verslag van de heer Cabezón Alonso over het rationeel gebruik van energie in de vervoersector. Bovendien stel ik met voldoening vast dat de ontwerpresolutie die ons wordt voorgelegd uitgaat van de ideeën die in mijn oorspronkelijk voorstel waren vervat, meer bepaald de noodzaak van de herziening van de mededeling van de Commissie in het licht van een reële — economische — vergelijking tussen de verschillende vervoermiddelen en, op basis daarvan, het voorstellen van maatregelen ter bevordering van het gebruik van het openbaar vervoer. De mededeling van de Commissie gaat immers voorbij aan haar oogmerk, namelijk het „rationeel gebruik van energie in de vervoersector". De Commissie houdt immers volstrekt geen rekening met de economische scheeftrekkingen die het gebruik bevorderen van het individueel vervoer, dat zeer veel energie vergt. In juli 1986 gaf de Commissie op een vraag die ik haar had gesteld nochtans het volgende antwoord. Ik citeer : „Het intensievere gebruik van het openbaar vervoer zou een van de doelstellingen kunnen zijn waarvan de verwezenlijking tot het rationeel gebruik van de energie zou bijdragen." Waarom weigert de Commissie dan het openbaar vervoer ten nadele van het particulier vervoer aan te moedigen ? De toestand evolueert zeer ongunstig. In vergelijking met het particulier vervoer takelt het openbaar vervoer steeds verder af. Volgens de jongste statistische gegevens die de Commissie mij in haar antwoord op een schriftelijke vraag heeft meegedeeld, is het personenvervoer met particuliere auto voertuigen van 1 323 miljard passagiers per kilometer in 1970 tot 2 098 miljard passagiers per kilometer in 1985 gestegen. In diezelfde periode nam het vervoer bij de spoorwegen slechts van 180 tot 217 miljard passagiers per kilometer toe. Die ontwikkeling moet worden afgeremd en omgekeerd. Ik hoop dan ook dat de Commissie, als deze ontwerpresolutie door het Parlement wordt aangenomen, haar mededeling meteen in de hier voorgestelde zin zal aanvullen. Ik hoop dat de heer Cheysson ons op dat punt hier vanavond de nodige waarborgen zal geven.
De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie feliciteert in de eerste plaats de Vervoerscommissie met het zeer degelijke werk dat zij in de vorm van enquêtes, bezinning en bespreking heeft verricht. De ontwerpresolutie van de heer Roelants du Vivier die aan de basis ligt van dit verslag van de heer Cabezón Alonso werpt daardoor eindelijk vruchten af. Duidelijk is dat de Europese Gemeenschap voor het probleem van het gebruik van energie in de vervoersector een gepaste oplossing moet vinden. Dat is onontbeerlijk. Die noodzaak wordt in het verslag van de heer Cabezón Alsono onderstreept en wordt hier vanavond nogmaals bevestigd. De Commissie deelt die bezorgdheid. De vervoersector vertegenwoordigt op dit ogenblik de helft van ons olieverbruik. Minder dan 15 jaar geleden was dat, zoals verschillende leden hebben opgemerkt, nog maar een derde. Dat is niet goed, en wij moeten daaraan dan ook iets doen. Wat wil de Commissie nu doen ? In de eerste plaats wil zij een misverstand uit de weg ruimen. In haar kadermededeling wenste de Commissie nog niet de concrete aanbevelingen te doen die de heer Cabezón Alonso thans formuleert en waarop de heer Roelants du Vivier onze aandacht vestigde. Die zullen moeten worden goedgekeurd, maar kwamen in de kadermededeling nog niet voor. De tenuitvoerlegging van maatregelen met het oog op een rationeel gebruik van energie in de vervoersector heeft niet enkel te maken met het eigenlijke vervoerbeleid, maar ook met het industrieel beleid, het onderzoekbeleid, het milieubeleid en met het probleem van de stedebouw en de levenswijze in het algemeen. Daarom is een algemene benadering nodig. Alvorens maatregelen voor te stellen was de Commissie dan ook voornemens met de instellingen, onder meer met het Europese Parlement, en met de betrokken organen een ruim debat op gang te brengen. Dat debat is nu aan de gang. De mededeling van de Commissie ligt aan de basis van bepaalde conclusies van de Raad en van een advies van de groep van de twaalf verantwoordelijken voor de spoorwegen in de Europese Gemeenschap. De gebruikers, industriële en plaatselijke pverheden hebben daarvan kennis genpmen en hebben daarbij hun opmerkingen kunnen formuleren. Thans wordt de mededeling hier in het Parlement besproken. Ze zal later opnieuw aan de orde komen. Wat het verslag van de heer Cabezón Alonso betreft hebben wij, in tegenstelling tot wat sommigen blijkbaar vreesden, ook het luchtvervoer in ons onderzoek betrokken. Afgezien van het feit dat het luchtvervoer bijna tien keer minder energie verbruikt dan het vervoer over land vertoont het echter eigen kenmerken die een heel andere aanpak vergen dan het vervoer over land. Dat neemt niet weg dat de Commissie zo spoedig mogelijk een afzonderlijk document over die kwestie zal voorleggen en uitvoerig op de negen vragen van de heer Cornelissen zal antwoorden.
15.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/279
Cheysson Sommige van die vragen worden in het u bekende Driveonderzoekprogramma overigens reeds gedeeltelijk beantwoord. Ik merk voorts op dat de Commissie en het Parlement eensgezind het belang moeten onderstrepen van een oordeelkundig beleid op het gebied van de transportinfrastructuur en de klemtoon moeten leggen op de nog onvoldoende benutte mogelijkheden van het openbaar vervoer. Wat gaat er nu gebeuren ? Zoals de Commissie reeds aankondigde zal zij een internationaal seminarie organiseren over het doeltreffend gebruik van energie in het vervoer over land. Dat seminarie zal van 16 tot 18 mei 1988 in Luxemburg plaatsvinden. De betrokken parlementsleden zullen daarop uiteraard wórden uitgenodigd. Op basis van de resultaten van dat seminarie, van de opmerkingen van het Europese Parlement en van de andere geraadpleegde instanties en op basis van de besprekingen die inmiddels zullen hebben plaatsgevonden zal de Commissie concrete voorstellen doen. Zo zullen wij de Gemeenschap in staat stellen vooruitgang te boeken in een sector waarvan iedereen het belang, dat hier vanavond herhaaldelijk werd onderstreept, moet beseffen. Ik neem aan dat de mededeling van de Commissie op dat ogenblik een concreet antwoord zal geven op alle vragen die hier vanavond en op andere ogenblikken zijn gesteld. De heer Cornelissen (PPE). — Voorzitter, de vragen zijn voor het merendeel niet beantwoord. De commissaris maakt er zich heel intelligent vanaf door te verwijzen naar een stuk dat gaat komen. Ik wil weten wanneer dat stuk te verwachten is. Als dat niet op korte termijn zal zijn, is mijn vraag aan u en via u aan de commissaris of wij vooruitlopend daarop niet een beantwoording kunnen krijgen van de vragen die in dit debat zijn gesteld. Anders vraag ik mij werkelijk af wat wij hier doen! De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben daarvoor niet rechtstreeks bevoegd. Ik meen te weten dat het algemene document zal worden opgesteld en voorgelegd na het seminarie dat in mei 1988 zal plaatsvinden en waarover ik het zoeven had. Het zou uiteraard goed zijn dat de kwestie in de Vervoerscommissie verder wordt besproken en vooral, dat de negen vragen van de heer Cornelissen tijdens de volgende vergadering van de Vervoerscommissie worden beantwoord.
zou de antwoorden op de vragen van de heer Cornelissen willen kennen. Misschien kunnen de antwoorden die aan de Vervoerscommissie zullen worden gegeven ook aan de andere leden worden meegedeeld. De heer Maher (LDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stelde de heer Cheysson een concrete vraag, doch kreeg daarop geen antwoord. Als hij een vraag niet kan beantwoorden vind ik dat hij dat zou moeten zeggen en mij meedelen wanneer ik dan wel een antwoord op mijn vraag zal krijgen. Dat is geen onredelijk verzoek. Volgens mij is dat de plicht van de Commissie. De Commissie wist dat deze kwestie aan de orde zou komen en had zich daarop moeten voorbereiden. In alle soortgelijke debatten worden vragen gesteld. De bevoegde leden van de Commissie zouden hier aanwezig moeten zijn om onze vragen te beantwoorden. Als zij dat niet kunnen zouden zij dat moeten zeggen zodat wij het antwoord elders kunnen gaan zoeken. De Voorzitter. — De heer Cheysson zei reeds dat hij daarvoor niet rechtstreeks bevoegd is. Bovendien is dit niet het Vragenuur. Mijnheer Cheysson, wilt u nog iets opmerken ? De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan slechts herhalen wat ik zoeven zei. Het algemene voorstel zal verdergaan dan het huidige kaderdocument en zal worden opgesteld na het seminarie dat volgend jaar in mei zal plaatsvinden. De concrete vragen die hier vanavond werden gesteld, zullen tijdens de volgende vergaderingen, meer bepaald de volgende vergadering van de Vervoerscommissie worden beantwoord. De heer Cornelissen (PPE). — Voorzitter, een motie van orde en het gaat om een nogal belangrijk punt ook, als ik dat zelf zeggen mag. Ik vind dat u gehouden bent om te vragen aan de Commissie of zij op de vragen die in dit debat zijn gesteld en die, om wat voor reden dan ook, niet beantwoord zijn, het Parlement op korte termijn een schriftelijk antwoord geeft, zodat alle leden van het Parlement daar kennis van kunnen nemen. Dat is toch het minste wat het Parlement mag verwachten! Mijn vraag aan u, Voorzitter, is of u nu die toezegging van de commissaris wilt vragen. De Voorzitter. — De commissaris heeft de vragen zo goed mogelijk beantwoord. We kunnen niet meer van hem verlangen. De beraadslaging is gesloten. De stemming zal te bestemder tijd plaatsvinden (}).
De heer Patterson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor de leden van de Vervoerscommissie is dat een aanvaardbaar antwoord, maar ik ben geen lid van die commissie. Ik heb dit debat aandachtig gevolgd en ik
(De vergadering wordt te 22.15 uur gesloten) (') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
Nr. 2356/280
Handelingen van het Europese Parlement
16.10.87
VERGADERING VAN VRIJD AG 16 OKTOBER 1987
Inhoud
de heren Guermeur, Cheysson Fraga Iribarne, C. Jackson 1.
(Commissie); 280
Stemming de heren Calvo Ortega, Ramirez Heredia.
2. Algemene tariefpreferenties Verslag (doc. A2170/87) Ulburghs
.
280
voor 1988 — van de heer
VOORZITTER: LORD PLUMB Voorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) De heer Guermeur (RDE). — (F R) Als ik zo vrij mag zijn, wil ik voordat de notulen van de vorige vergadering aan de orde komen even de aandacht van het Parlement en de Commissie vestigen op het feit dat een ver schrikkelijke storm mijn streek, nl. Bretagne, afgelopen nacht heeft geteisterd. Hoewel het niet volgens het boekje is, zou ik de Commissie willen vragen nog vóór de volgende vergaderperiode van het Parlement, tijdens welke ik een ontwerpresolutie zal indienen, gehoor te geven aan het verzoek om steun aan dit verwoeste gebied. De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (F R) Mijnheer de Voorzitter, dat zal natuurlijk gebeuren. De Voorzitter. — Mijnheer Guermeur, u heeft recht streeks antwoord van de Commissie gekregen en wij zullen er zorg voor dragen dat dit op de agenda van de volgende vergaderperiode komt te staan. De heer Fraga Iribarne (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou een verklaring af willen leggen in verband met Galicië, een streek in NoordoostSpanje. In de laatste drie dagen heeft dit gebied te kampen gehad met een crisis waardoor de drie vliegvelden gesloten moesten worden, wegen geblokkeerd werden, een groot deel van zijn rijkdommen aan aquicultuur en baaien verwoest werden, slachtoffers gevallen zijn en de verbindingen tussen de voornaamste steden nog steeds
de heren Ulburghs, Pasty, Cohen, mevrouw De BackerVan Ocken, de heren Patterson, Cheysson (Commissie)
282
3. Natuurgeneesmiddelen — Verslag (doc. A2 90/87) van de heer Gaibisso de heren Antoniozzi, Hutton, mevrouw SeibelEmmerling, de heren Valverde López, Cheysson (Commissie) 4. Onderbreking van de zitting
287 289
verbroken zijn omdat de grootste rivieren buiten hun oevers getreden zijn. Het gaat hier om een gebied dat door de Gemeenschap gesteund wordt en waarin, door het natuurlijk heuvellandschap, de helft van de Spaanse bevolkingscentra liggen. Ik verzoek de Commissie dringend aandacht te besteden aan dit probleem. Onze fractie is van plan hierover een voorstel in te dienen. De heer Jackson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet namens ZuidEngeland, dat door een onge kende storm is geteisterd, hetzelfde verzoek tot u richten. De Voorzitter. — Ik heb van al deze verzoeken nota genomen (λ).
1. Stemming
VERSLAG (D OC. A2165/87) VAN D E HEER COLINO SALAMANCA, NAMENS D E COMMISSIE LAND BOUW, VISSERIJ EN VOEDSELVOORZIENING, OVER HET VOORSTEL VAN D E COMMISSIE VAN D E EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN D E RAAD (COM(87) 126 D EF. — D OC. C281/87) VOOR Í1) Goedkeuring van de notulen — Wijziging in de aanwijzing van commissies — Intrekking van een ontwerpresolutie — Verzoekschriften — Kredietoverschrijvingen — Samenstel ling van commissies — Procedure zonder verslag: zie notulen.
16.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
EEN RICHTLIJN T O T WIJZIGING VAN RICHTLIJN 81/527/EEG) INZAKE DE ONTWIKKELING VAN DE LANDBOUW IN DE FRANSE OVERZEESE DEPARTEMENTEN: aangenomen
VERSLAG (DOC. A2-123/87) VAN MEVROUW D'ANCONA, NAMENS DE COMMISSIE SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, OVER BETAALD EDUCATIEF VERLOF Stemverklaring
.
De heer Calvo Ortega (CTDI), schriftelijk. — (ES) De hier besproken resolutie over betaald educatief verlof herhaalt zich op enkele punten en is hier en daar niet concreet. Mijn fractie, het Sociaal Democratisch Centrum, steunt dit verslag op grond van het feit dat het werknemers en werkgevers helpt. En verder in het bijzonder: Ten eerste, omdat erin verzocht wordt de IAOconventie nr. 140 te ratificeren ; Spanje heeft dat, als ik me niet vergis, al gedaan in 1978 tijdens de UCDregering (Centraal Democratische Unie). Ten tweede omdat de uitbreiding en specialisering van het educatieve aanbod erin verdedigd worden. Ten derde, omdat erin voorgesteld wordt dit educatief verlof te regelen via overleg tussen werknemers, werkgevers en overheid. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-156/87/A) VAN DE HEER CHANTERIE, NAMENS DE COMMISSIE SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, OVER DE VOORSTELLEN VAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN AAN DE RAAD (COM(87) 342 DEF. — DOC. C2-113/ 87) VOOR I.
EEN BESLUIT T O T VASTSTELLING VAN EEN ACTIEPROGRAMMA OP GEMEENSCHAPSNIVEAU TER BEVORDERING VAN DE BEROEPSREVALIDATIE EN DE ECONOMISCHE INTEGRATIE VAN GEHANDICAPTEN
II. EEN BESLUIT T O T VASTSTELLING VAN EEN ACTIEPROGRAMMA OP GEMEENSCHAPSNIVEAU TER BEVORDERING VAN DE SOCIALE INTEGRATIE EN H E T ZELFSTANDIG LEVEN VAN GEHANDICAPTEN Stemverklaringen De heer Ramirez Heredia (S), schriftelijk. — (ES) Het is nu aan mij om, namens de Socialistische Fractie, ons standpunt inzake de twee voorstellen van de Commissie
Nr. 2-356/281
van de Europese Gemeenschappen aan de Raad over de programma's ter bevordering van een algehele integratie van gehandicapten in Europa, uiteen te zetten. Wij zullen natuurlijk vóór stemmen. Hoopvol, maar tevens kritisch. We hebben de voorgestelde programma's bestudeerd en bijzonder aandachtig geluisterd naar alle sprekers in het Parlement, en we bekennen dat die ons zeer gestimuleerd hebben. In de notulen van deze vergadering zal de solidariteit van ons allen met de gehandicapten, dat tamelijk groot, beklagenswaardig en marginaal deel van de Europese bevolking, vastgelegd worden. Daarom zal ik niet nogmaals de vele, goede opmerkingen onderstrepen die naar voren zijn gekomen tijdens dit debat over het verslag van de heer Chanterie, die wij feliciteren met zijn uitstekend werk. Wij zullen, ik herhaal, vóór stemmen, maar we kondigen nu al aan dat wij in onze fractie de uitvoering van deze programma's nauwlettend zullen volgen. Niet omdat we twijfelen aan de goede wil van de Commissie, noch aan de oprechtheid van de vele positieve verklaringen van de geachte afgevaardigden, maar omdat wij ons aangesproken voelen wanneer de Europese gehandicapten keer op keer zeggen het eindeloze gepraat van de overheid en de initiatieven die vaak meer op een achterhaald gevoel van naastenliefde dan op het beginsel van rechtvaardigheid geïnspireerd zijn, beu te zijn. Tot nu toe waren sociale activiteiten ten gunste van gehandicapten meer gebaseerd op een gelegenheidsbeleid dan op een serieuze alomvattende analyse van de problemen waarmee deze miljoenen burgers geconfronteerd worden. Misschien zijn juist daarom de harde doelstellingen van de twee programma's zo opvallend. De beroepsrevalidatie en de economische integratie van de gehandicapten enerzijds en het programma ter bevordering van de sociale integratie en het zelfstandig leven van deze miljoenen Europese burgers anderzijds vormen het meest volledige actieprogramma dat we tot nu toe van overheidswege gezien hebben. Daarom feliciteren wij de Commissie en onszelf met de bijdrage die we geleverd hebben aan de uitwerking van beide programma's, maar — ik herhaal het nogmaals — we zullen er met de parlementaire middelen die ons ter beschikking staan, voor waken dat wat wij vandaag goedkeuren, in zijn geheel verwezenlijkt wordt. We kunnen onze stemverklaring niet afsluiten zonder ons beklag te doen over het duidelijk gebrek aan voor deze programma's bestemde economische middelen. De goede Opzet van deze programma's kan volkomen teniet gedaan worden door het gebrek aan middelen voor de verwezenlijking ervan, waardoor veel Europese gehandicapten met een nog groter gevoel van frustratie blijven zitten en zien hoe voor hen de kans op een volledige en doeltreffende integratie in de moderne samenleving voorbij gaat. Aan verslagen zoals dat wat wij nu bespreken, kan de gevoeligheid van een parlement getoetst worden. Uit de resultaten die de commissie geboekt heeft en uit de grote eensgezindheid van deze Vergadering blijkt duidelijk
Nr. 2-356/282
Handelingen van het Europese Parlement
16.10.87
Ramirez Heredia hoe gevoelig en bezorgd het Parlement is om dit grote marginale deel van de Europese bevolking. We spreken de wens uit dat de houding van het Parlement vandaag een weerslag heeft op het individuele en collectieve gedrag van de Europese burgers. De bevordering van programma's ten behoeve van gehandicapten hangt niet alleen af van politieke besluiten zoals wij die hier nemen. Ook de samenleving moet er open en solidair tegenover staan. Anders zouden we wel een zeker welzijnsniveau voor deze medeburgers kunnen bereiken, maar in een kille, harteloze sfeer. Wij stemmen vandaag voor deze programma's, zonder toe te geven aan het paternalisme, zonder achterhaalde sentimentaliteit, maar met de energie van degenen die zich het lot van de armsten en meest marginalen aantrekken, in de overtuiging dat we vandaag een stap verder gezet hebben op weg naar de verwezenlijking van het Europa van de burgers waarin ook de gehandicapten zich thuis voelen. (Het Parlement neemt de resolutie aan)
VERSLAG (DOC. A2-146/87) VAN DE HEER CABRERA BAZAN, NAMENS DE COMMISSIE SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, OVER DE KOSTEN VOOR TOLKEN EN VERTALERS BIJ DE ARBEIDSRECHTSPRAAK: aangenomen
VERSLAG (DOC. A2-126/87) VAN DE HEER CABEZÓN ALONSO, NAMENS DE VERVOERSCOMMISSIE, OVER RATIONEEL GEBRUIK VAN ENERGIE IN DE VERVOERSECTOR: aangenomen 2. Algemene tariefpreferenties voor 1988 De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A2170/87) van de heer Ulburghs, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de voorstellen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan de Raad (COM(87) 227 def. — doc. C2-105/87) tot vaststelling van het schema voor de algemene preferenties van de Europese Gemeenschap voor 1988 De heer Ulburghs (CTDI), rapporteur. — Mijnheer de Voorzitter, dit verslag over het stelsel van de algemene tariefpreferenties is maar een klein maar niet onbelangrijk verslag. De grote vraag van de ontwikkelingslanden ten aanzien van de rijke landen is niet op de eerste plaats hulp maar handel en ontwikkeling. Zoals het in de UNCTAD-conferenties telkens naar voren kwam : not
aid but trade, geen hulp maar handel en eerlijke ontwikkeling. Zij vragen als gelijke handelspartner behandeld te worden en de vruchten van hun arbeid te kunnen uitwisselen en op de markt te brengen van de geïndustrialiseerde landen, zodat zij niet alleen gedoemd zijn hun grondstoffen te exporteren maar het voor hen ook mogelijk is de produkten van hun eigen beginnende industrie uit te voeren. Een eerste zaak die mij verheugt is de uitbreiding van het stelsel van algemene preferenties — die de ontwikkelingslanden genieten — tot Latijns-Amerika. Vooral na het toetreden van Spanje en Portugal is het zeer belangrijk dat ook Latijns-Amerika betrokken wordt bij het stelsel van algemene preferenties. Door de handel tussen dit belangrijk continent en Europa kunnen ook vriendschapsbanden nauwer aangehaald worden en kunnen ook de vrede en rechtvaardigheid in dit gebied bevorderd worden. Hierdoor zal Latijns-Amerika bevoorrechte banden krijgen met Europa en een grotere autonomie kunnen verwerven ten aanzien van de grootmachten. Zo'n verslag dat wel tamelijk technisch lijkt is in feite niet neutraal. Handel en ontwikkeling zijn doordrenkt met diepe waarden. Daarom heb ik getracht enige belangrijke oriëntaties weer te geven. Ten eerste, de zelfhulp, zelfontwikkeling. Wat baat het dat grote firma's die zich van het stelsel van algemene preferenties bedienen om de Europese markt te monopoliseren, de monocultuur te bevorderen en de hele winst zelf in hun eigen zak te steken in plaats van die te geven aan de mensen in de ontwikkelingslanden, die die zo nodig hebben ? Daarom is het belangrijk aan te dringen op de relaties met kleine plaatselijke producenten, op de zelfontwikkeling door produktie naar eigen behoefte en ook op de bevordering van de eigen regionale markten, bij voorbeeld in Afrika, Midden-Amerika of ZuidAmerika. Voorts is er het feit dat het stelsel van algemene preferenties wel eens de nieuw-geïndustrialiseerde ontwikkelingslanden zou kunnen bevorderen ten nadele van de arme landen. Denk bij voorbeeld eens aan ZuidKorea, Hongkong enz. die geen ontwikkelingslanden meer genoemd kunnen worden en die het grote deel van de winst zouden kunnen opstrijken. Daarom is het belangrijk dat we aandacht schenken aan de armste ontwikkelingslanden, zodat die niet uit de boot vallen. Het lijkt mij duidelijk dat de economische relaties via het stelsel van algemene preferenties ontkracht zouden kunnen worden wanneer ook de grote multinationale ondernemingen hun produkten goedkoop kunnen produceren in de derde wereld dank zij lage lonen, dank zij kinderarbeid bij gebrek aan elementaire sociale zekerheid, door de schaamteloze uitputting van de ecologische rijkdom van de derde wereld. Daardoor kunnen hun produkten goedkoper zijn en zijn er oneerlijke concurrenten. Wij moeten dus daar zeker rekening mee houden. Ik dank de leden van de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor de boeiende discussie die we over
16.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/283
Ulburghs dit verslag hadden. Graag wil ik ook het amendement van de Begrotingscommissie ter goedkeuring aanbevelen. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, met dit verslag hoop ik een kleine bijdrage te leveren voor de grote uitdaging van de 21ste eeuw, namelijk de honger, de desertificatie en het sociaal onrecht dat in de derde wereld heerst.
(Applaus) De heer Pasty (RDE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de Begrotingscommissie wilde advies uitbrengen over de voorstellen van de Commissie tot vaststelling van het schema voor de algemene tariefpreferenties voor 1988. Het ging er in het geval van de Begrotingscommissie niet om de zaak tot op de bodem uit te diepen, want dat viel onder de bevoegdheid van de commissies in kwestie, zoals de Commissie ontwikkelingssamenwerking die net bij monde van de heer Ulburghs advies heeft uitgebracht. De Begrotingscommissie maakt zich eerder zorgen om de weerslag van de tariefpreferenties op de eigen middelen van de Gemeenschap en dan bedoelen we niet alleen het stelsel van algemene tariefpreferenties, maar het — zeer omvangrijke — geheel van preferentiële akkoorden die de Gemeenschap, voor zover zij dat in haar hoedanigheid van internationale rechtspersoon belangrijk achtte, heeft gesloten. Daarom zou de Begrotingscommissie graag een verslag van de Commissie ontvangen waarin algemene tariefpreferenties zijn, in termen van hun weerslag op de douanerechten en, zo nodig, op de landbouwheffingen. Het onderhavige voorstel bevat immers geen financiële bijlage zoals in de voorgaande jaren het geval was, zodat de begrotingsautoriteiten geen duidelijk beeld krijgen van de financiële gevolgen van deze preferentiële akkoorden. Ik sta erop dat dit nauwkeurig wordt weergegeven, want het is tijdens de beraadslaging al duidelijk naar voren gekomen dat wij niet het naadje van de kous willen weten maar dat wij, in het licht van de besprekingen die al onze aandacht zullen vergen en overigens al enige tijd onze aandacht opslorpen, nl. de besprekingen over de toekomst van de eigen middelen van de Gemeenschap, men zo duidelijk en nauwkeurig mogelijk overzicht willen hebben van de kosten van de concessies van de tariefpreferenties en, nogmaals, het gaat daarbij niet alleen om dit ene akkoord maar om alle preferentiële akkoorden die tot dusver zijn gesloten en die in de toekomst door de Gemeenschap kunnen worden verlengd. De Begrotingscommissie heeft bijgevolg een amendement opgesteld en ik kan u ten zeerste aanraden voor dit amendement te stemmen als u volledig op de hoogte wilt zijn van de financiële gevolgen van deze akkoorden. (Applaus) De heer Cohen (S). — Mijnheer de Voorzitter, uit het feit dat de Socialistische Fractie geen amendementen
heeft ingediend op deze resolutie van de heer Ulburghs blijkt wel dat wij in grote trekken akkoord kunnen gaan met deze resolutie. Dat betekent niet dat wij helemaal tevreden zijn met de voorstellen van de Commissie die ten grondslag liggen aan deze resolutie. Maar onze onvrede daarmee, onze twijfel of we wel op de goede weg zijn, hebben wij dan ook tot uitdrukking gebracht, en de Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft dat overgenomen, in de paragrafen 5, 6 en 7 van deze resolutie, die ik eigenlijk de kernpunten ervan zou willen noemen. We hebben elk jaar dit debat over de algemene tariefpreferenties en het is natuurlijk moeilijk om elk jaar weer iets nieuws te zeggen. Dat is ook niet nodig, want de problemen blijven dezelfde. De Gemeenschap heeft het stelsel nu bijna vijftien jaar toegepast. Het is op zichzelf een goed stelsel, maar wat we in de afgelopen jaren constateren, is dat dat stelsel — en ik overdrijf niet — langzamerhand een beetje wordt ondermijnd door de differentiatie en de graduatie die men erin wenst aan te brengen, een zaak die op het eerste gezicht logisch lijkt, maar het in feite toch niet is als men bedenkt dat dit stelsel is uitgevonden om juist de industrialisatie van ontwikkelingslanden mogelijk te maken. Ik heb een beetje de indruk dat de Commissie zich op de gemakkelijkste weg begeeft, teveel toegeeft aan specifieke wensen van specifieke Lid-Staten om die differentiatie steeds verder door te drijven. En — nogmaals—in de paragrafen 5, 6 en 7 van deze resolutie hebben wij als Commissie ontwikkelingssamenwerking ons tegen die tendentie willen afzetten. Het is best mogelijk dat voor bepaalde produkten in bepaalde omstandigheden op een bepaald moment een zekere differentiatie moet worden doorgevoerd, maar het kan niet de algemene beleidslijn zijn, want — nogmaals — daarmee ondermijnen wij op den duur dit stelsel, dat op zichzelf zo'n goede zaak is. Het is moeilijk in een openbaar debat hier in dit Parlement tot een werkelijke discussie te komen. Ons Parlement kent geen discussie in de plenaire zitting. Iedereen zegt zijn woordje en de Commissie antwoordt, en daarmee is het afgelopen. Er is geen recht van repliek. De discussie over de inhoud, over deze werkelijke zaken van differentiatie en graduatie, zal in de komende maanden verder gevoerd moeten worden in het kader van de Commissie ontwikkelingssamenwerking zelf en niet hier, in deze plenaire vergadering, hoe jammer dat ook is. Ik wil nog een opmerking maken over het amendement dat is ingediend door de Begrotingscommissie. Mijn fractie zal daartegen stemmen, omdat wij niet menen dat dit de manier is om een stelsel van algemene tariefpreferenties of associatieakkoorden, andere preferentiële akkoorden die met andere landen zijn gesloten, tegemoet te treden. Dergelijk amendement spruit voort uit — ik geef het toe — wat ongelukkige omstandigheid dat de financieringsbron, een van de financieringsbronnen van de Gemeenschap, nu eenmaal het buitentarief is. Maar concessies aan derde landen, ontwikke-
Nr. 2-356/284
Handelingen van het Europese Parlement
16.10.87
Cohen lingslanden eventueel afhankelijk te laten zijn van de verminderde inkomsten uit douanetarieven die daarvan het gevolg zouden kunnen zijn, dat is een weg die wij niet willen bewandelen. Ik denk dat het de Commissie heel moeilijk zal vallen om überhaupt dergelijke cijfers boven tafel te krijgen, maar als de Commissie daartoe wel bereid zou zijn, dan kan dat natuurlijk gebeuren in het kader van een vergadering van de Begrotingscommissie zelf. Wij in het plenium hebben daar in elk geval geen behoefte aan. Wij zullen tegen dat amendement stemmen. Wij zijn voor de resolutie van de heer Ulburghs, in haar huidige redactie, maar ik wil er wel op wijzen dat voor onze fractie de paragrafen 5, 6 en 7 de belangrijkste zijn. (Applaus van links) Mevrouw De Backer-Van Ocken (PPE). — Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren en danken voor zijn uitstekend verslag. Het gaat hier om een buitengewoon belangrijk instrument in het kader van het ontwikkelingsbeleid. Het werd in het leven geroepen ter verhoging van de inkomsten van de ontwikkelingslanden uit de export van afgewerkte produkten met als gevolg de bevordering van de industrialisatie, met weer als gevolg de versnelling van de economische groei. Onlangs schijnt door het Hof van Justitie vastgesteld te zijn dat de besluitvormingsprocedure in de Gemeenschap op Raadsniveau een meerderheidsbesluitvorming moet zijn, zoals algemeen het geval is bij de handelspolitieke zaken. Daaruit blijkt het belang van deze materie, maar het is even duidelijk dat dit helemaal geen afbreuk kan doen aan de toebedeling in het Parlement naar de Commissie ontwikkelingssamenwerking toe, van dergelijke verslagen. Het gaat hier inderdaad om een ontwikkelingsinstrument en nog wel één van de meest efficiënte. In het verslag vinden wij een vraag naar aanvullende speciale maatregelen voor de minst ontwikkelde landen wat wij ten volle onderschrijven, en een vraag aan de Commissie om op de lijst van preferenties nieuwe landbouwprodukten op te nemen, ook hier weer ten bate van de armsten. Tijdens de discussie in de commissie heeft de Executieve ons medegedeeld dat dit jaar voor het eerst de sociale partners werden ingelicht en geraadpleegd zodat tijdig de nodige koerswijzigingen konden worden aangebracht. Dit is reeds jaren door ons voorgesteld en nu is het eindelijk werkelijkheid geworden, waarvoor wij de verantwoordelijke instanties dankzeggen. Minder enthousiast zijn wij over het probleem van de arbeidsnormen. Daarom vraagt de rapporteur dat de landen die algemene preferenties genieten zich zouden houden aan de internationale minimumnormen voor de arbeidsomstandigheden. Ook daarbij zouden de sociale partners betrokken moeten worden. Wij weten dat niet alle ontwikkelingslanden hierover enthousiast zijn daar zij ten onrechte menen dat hierin een verkapt concurrentie-instrument verscholen zit. Wij gaan er echter van uit dat minimumnormen voor iedereen moeten gelden, ook
voor de bewoners van ontwikkelingslanden die daar eveneens recht op hebben. Daarom heeft het ons verwonderd en pijnlijk getroffen dat de Raad het hiermee niet eens was en nog geen twintig minuten aan dit probleem heeft gewijd. Wij hopen dat dit verslag eens te meer een stoot zal geven in de goede richting. Ten slotte is er in het amendement van de Begrotingscommissie die een soort kosten-batenrekening vraagt van het stelsel. Uiteraard hebben wij er nooit bezwaar tegen wanneer de Commissie cijfers kan brengen over de effecten van het gemeenschapsbeleid. Maar doorgaans blijkt dat het vrijwel onmogelijk is precieze aanduidingen te geven en aan vage cijfers hebben wij geen behoefte. In een overleg tussen Begrotingscommissie en de Commissie ontwikkelingssamenwerking had dit facet besproken kunnen worden. Maar het toevoegen van dit amendement aan dit verslag zou de schijn wekken, gerechtvaardigd of misschien niet gerechtvaardigd, dat men vraagtekens plaatst bij één van de meest efficiënte instrumenten waarover het ontwikkelingsbeleid beschikt. Vragen wat de invloed is van het stelsel op de eigen middelen van de Gemeenschap wekt de schijn dat men eerder kortzichtig denkt aan de onmiddellijke budgettaire noden, en minder aan de verder liggende noden, zowel van Europa als van de ontwikkelingslanden. Daarom hebben wij wel enige moeite met dit amendement en wij weten nog niet of wij het zullen aannemen. (Applaus uit het centrum en van rechts)
VOORZITTER: DE HEER MEGAHY Ondervoorzitter De heer Patterson (ED). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook mijn fractie wil de rapporteur gelukwensen met een voortreffelijk verslag, waaraan wij onze steun zullen hechten. Ik heb slechts drie korte opmerkingen, die alledrie terug te vinden zijn in het advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid dat hier vandaag niet aan de orde komt. Mijn eerste opmerking gaat vanzelfsprekend over algehele steun aan het principe van verscherpte differentiatie. De bedoeling van dit stelsel is de armste landen ter wereld te helpen en het valt te betwijfelen of dat momenteel wel mogelijk is zonder wezenlijke veranderingen door te voeren. Wij zijn het bijvoorbeeld met de Commissie eens wanneer die zegt niet te begrijpen waarom rubberbanden voor fietsen en bromfietsen uit ZuidKorea zo nodig een preferentiële behandeling moeten krijgen en waarom buffetpiano's uit Zuid-Korea de voordelen van een preferentieregeling moeten opstrijken. Het is dus vrij duidelijk dat veranderingen geen overbodige luxe zijn. Mijn tweede opmerking gaat over het voorstel van de Commissie de uitvoering van het SAP steeds meer over te laten aan het bestuur van de Gemeenschap. Maar dat
16.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/285
Patterson is een controversieel punt. Wij van de Commissie economische en monetaire zaken zijn echter van mening dat het, naarmate wij steeds dichter bij de interne markt van 1992 komen, van essentieel belang is dat de uitvoering van dit stelsel wordt overgedragen. Natuurlijk zijn wij ervan op de hoogte dat onze regeringen hier nog weigerachtig tegenover staan. Tot slot en in tegenstelling tot de mening van de Begrotingscommissie maken wij ons niet zoveel zorgen om de weerslag op de eigen middelen. Wij van de Commissie economische en monetaire zaken maken ons echter meer zorgen om de gevolgen van het stelsel voor de industrie in de Gemeenschap en wij zouden de Commissie, net als in het verleden, willen vragen te onderzoeken, eventueel aan de hand-van eeri regelmatige verslaggeving, wat de waarschijnlijke gevolgen zijn voor bepaalde industrietakken in de Gemeenschap. In dit verband willen we natuurlijk verwijzen riaar de autoindustrie, waarvoor de preferentiële akkoorden vrij dramatische gevolgen kunnen hebben. Dat waren mijn drie opmerkingen. Verder zullen wij het verslag steunen. De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst en vooral de vier mede-adviserende commissies danken voor het welwillend bestuderen van dit vraagstuk, nl. de landbouwcommissie, de Begrotingscommissie, de Commissie externe economische betrekkingen en, meer in het bijzonder, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, die hieraan veel tijd heeft besteed, en, niet te vergeten natuurlijk, de rapporteur, de heer Ulburghs, wiens werk wij van uitzonderlijk belang achten. Ik dank hem daarvoor. Ik ben ook het Parlement dankbaar voor deze beraadslaging die gewijd is aan een onderwerp dat van onmiskenbaar fundamenteel belang is voor het buitenlands beleid van de Gemeenschap ten aanzien van de derde wereld. Wij hebben jaren geleden een stelsel ingevoerd en toegepast op alle ontwikkelingslanden, zonder dat daarbij enige politieke discriminatie of druk kon worden uitgeoefend. Wat dat betreft is de Gemeenschap, in vergelijking met alle andere geïndustrialiseerde landen, enig in haar soort. Het is een onderdeel van het Noord-Zuidbeleid waar Europa trots op mag zijn. Dit beleid moet dan ook worden voortgezet. Dat is overigens ook het uitgangspunt van de toelichting en de ontwerp-resolutie die de heer Ulburghs heeft ingediend. Vanzelfsprekend moet dit zowel aansluiten op de beleidsvormen en beleidslijnen van ons als op die van de landen in kwestie en daar wordt in de ontwerp-resolutie ook zeer terecht op gewezen. Eén van de principes die wij in acht moeten nemen is onze verhouding met de sociale partners. Ik kan mevrouw De Backer-Van Ocken bevestigen dat wij inderdaad het Europees Verbond van Vakverenigingen hebben geraadpleegd en dat wij daarvan op 7 oktober
schriftelijk advies hebben ontvangen. Dat is een goede zaak en we moeten op dezelfde manier verder gaan. Wij zouden het op prijs stellen indien een aantal ideeën die de Commissie al jaren geleden heeft aangedragen, in het kader van deze kwestie eens nader kunnen worden bekeken, vooral die met betrekking tot de arbeidsnormen, zoals die door de Internationale Arbeidsorganisatie zijn vastgesteld. Jammergenoeg stuiten wij bij onze eigen regeringen — ik hoop dat mevrouw De Backer-Van Ocken het mij niet kwalijk neemt — op veel meer tegenstand dan bij de regeringen van de derdewereldlanden, de reden daarvan ligt voor de hand : een aantal grote Europese bedrijven hebben er baat bij bepaalde produkten te gaan produceren of vervolmaken in landen waar de arbeidsomstandigheden allesbehalve beantwoorden aan wat de Internationale Arbeidsorganisatie voorschrijft en bijgevolg zijn de arbeidskrachten daar zeer goedkoop. Dit stelsel van algemene preferenties moet snel en doeltreffend worden toegepast. De Europese Akte schrijft bovendien voor dat het communautair toezicht op het stelsel moet worden gecentraliseerd en men mag in dat verband — in de ontwerp-resolutie wordt daar reeds in de tweede paragraaf naar verwezen — het arrest van het Hof van Justitie niet over het hoofd zien. Het Hof heeft namelijk besloten, ik zeg duidelijk „besloten", dat de uitvoering van het stelsel van algemene preferenties wordt gebaseerd op artikel 113 van het EEG-Verdrag, dat wil zeggen dat de besluiten voortaan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moeten worden goedgekeurd en niet meer met eenstemmigheid. Zo kan de Commissie haar verantwoordelijkheid jegens u, geachte parlementsleden, jegens de Gemeenschap, volledig op zich nemen. Wij stellen voor dat het herstel van de rechten indien er bijvoorbeeld een bepaalde grens is bereikt, aan de Commissie wordt overgelaten. Een veralgemeende toepassing van het stelsel van algemene preferenties in een Europa dat op commercieel vlak nog in aanbouw is, moet tevens het verschil in benadering tussen onze landen opheffen. Daar worden in paragraaf 10 van de ontwerp-resolutie geen doekjes om gewonden. Wij stellen voor de textielquota's in het kader van de Multivezelovereenkomst onmiddellijk af te schaffen en wij hopen dat aan ons voorstel gehoor zal worden gegeven. Vanaf januari 1988 zullen alle landen met een markteconomie, met inbegrip van de Verenigde Staten en Canada, over een gemeenschappelijke nomenclatuur beschikken. Dat is een vermeldenswaardige stap vooruit, dank zij de toepassing van het zogeheten geïntegreerd douanetarief. Men heeft er dus de voorkeur aan gegeven de aangegane verbintenissen na te komen en dat rechtvaardigt — de ontwerp-resolutie zegt het al — het aanbrengen van kleinere wijzigingen in het systeem voor 1988. Desalniettemin blijven we vorderingen maken, vorderingen in de goede richting. Ik zou nog willen wijzen — en dan richt ik me met name tot de heer Cphen — pp de reden van bestaan van het stelsel van algemene preferenties in de industriesector. Zo krijgen bepaalde landen de kans om hun aanvankelijke industrialisatieproblemen te compenseren met
Nr. 2-356/286
Handelingen van het Europese Parlement
16.10.87
Cheyssonn douanevoorrechten die wij hen verlenen. Let wel: het gaat hier om de zwakke punten van een industrialisatie die nog in de kinderschoenen staat. Het zou natuurlijk erg onrechtvaardig zijn ten opzichte van het merendeel van de derde-wereldlanden om dit voorrecht ook nog te verlenen aan een stel mede-ontwikkelingslanden die in bepaalde industriële sectoren al een opmerkelijke concurrentiepositie hebben bemachtigd. Als wij deze voorrechten blijven toekennen aan bepaalde produkties in Hongkong, Zuid-Korea of andere landen, zullen wij de andere derde-wereldlanden ervan weerhouden de industrialisatie van deze landen te evenaren. De door ons voorgestelde differentiatie die voortaan moet worden toegepast is dus noodzakelijk jegens onszelf en zo mogelijk nog noodzakelijker jegens de rest van de derde wereld. Tegenwoordig nemen tien landen 65 % van het stelsel van de algemene preferenties voor hun rekening. In het geval van Amerika, is het nog veel erger : vijf landen pikken, als ik het zo mag zeggen, 70 % van de algemene preferenties in. En de rest van de wereld ? Die mag toch ook niet worden vergeten, of wel soms? Vandaar de absolute noodzakelijkheid dit differentiatiebeleid dat zoals u weet is afgestemd op elk produkt en elk uitvoerend land afzonderlijk, voort te zetten. In 1988 zullen nog twee produkten uit Zuid-Korea uit de boot vallen en in het geval van Hongkong zullen vijf produkten een massale quotaverlaging ondergaan. Maar dat mag ons stelsel natuurlijk niet verschralen. Het is van essentieel belang dat de quota die volledig of gedeeltelijk worden afgeschaft, weer opnieuw worden toegepast op andere landen. Dat is namelijk wat wij in gedachten hebben. En brengt dit stelsel van algemene preferenties op deze manier werkelijk genoeg voordelen met zich voor de minder ontwikkelde landen ? We moeten toegeven dat het systeem niet tot ieders tevredenheid strekt, want volgens de logica van dit stelsel van algemene preferenties pikken de landen die reeds over een sterk industrieel apparaat beschikken er ook hun graantje van mee. In Latijns-Amerika krijgt Brazilië veel meer contingenteringen opgelegd dan andere landen, omdat de ontwikkelingsgraad hoger is dan die van de buurlanden. ZuidKorea en Hongkong hebben met veel meer contingenteringen en tegenwoordig ook uitsluitingen te maken dan Latijns-Amerika omdat de industriële ontwikkeling verder gevorderd is. Een nieuwe herverdeling van de quota is dus niet voldoende. We moeten onze pogingen tot formatie en informatie onvermoeibaar voortzetten. We moeten onophoudelijk blijven proberen de voorwaarden voor toegang tot onze markt op industrieel gebied — en daar waar het mogelijk is ook op landbouwgebied — te verbeteren. In 1988 zullen twee tot op heden kwetsbare produkten, als ik het zo mag zeggen, „dood" worden gemaakt. Het is een publiek geheim dat op het vlak van de landbouw onze handen worden gebonden door de spelregels van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Desalniettemin proberen wij lustig voort te ploegen. Wij hebben bijvoorbeeld de preferentiemarge ten gunste van de aan het SAP-systeem deelnemende landen hersteld, terwijl het gemeenschappelijk buitentarief zelf is verlaagd. Dat zullen wij dit jaar voor vier produkten doen : avocado's, noten en amandelen, grapefruitsap en sigaren. Ook zullen er nieuwe produkten onder het SAPsysteem gaan ressorteren. In 1971 maakten zo'n 150 produkten deel uit van het stelsel. Dit cijfer ligt nu al op 380. En in het geval van de minder ontwikkelde landen, de zogeheten door de Verenigde Naties erkende LDC's, is het aantal op grond van een speciale lijst onder het SAP ressorterende landbouwprodukten bijna twee keer zo groot als bij andere landen, daar het meer dan 600 produkten omvat. Mijnheer de Voorzitter, ik heb het niet over de betrekkingen Zuid-Zuid gehad. Dit is een belangrijk probleem. Het komt ook in de ontwerp-resolutie aan de orde. Maar de landen in het Zuiden willen pertinent niet dat wij onze neus in dit onderdeel van hun betrekkingen steken. Zij houden bij vergaderingen zelfs voor waarnemers de deuren gesloten. Ik heb het ook niet over de begrotingsproblemen gehad. Het begrotingsvoorstel dat wij de Raad dit jaar op een dienblaadje hebben gepresenteerd, spreekt voor zich. Zoals onze voorstellen er nu uitzien, zullen onze inkomsten met zo'n 800 miljoen Ecu dalen—zo heeft de heer Pasty tenminste al enig idee. Het lijkt me volledig terecht dat de Begrotingscommissie hierover meer wil weten. En worden zij uit de ontwerp-resolutie over het stelsel van algemene preferenties die u straks gaat aannemen wel iets wijzer? Het is de taak van het Parlement zich hierover uit te spreken en de Commissie houdt zich hierbij afzijdig. Maar ik richt mij bij deze voornamelijk tot de leden van de Begrotingscommissie, en ik wil hen mededelen dat de Commissie, paragraaf 14 van het ontwerp-advies van de Begrotingscommissie ten spijt, het onderzoek waarover de heer Pasty heeft gesproken zal uitvoeren, d.w.z. dat we zullen bekijken in hoeverre de teruglopende ontvangsten in de afgelopen tien of vijftien jaar het gevolg zijn geweest van de toepassing van preferenties voortvloeiende uit het stelsel van algemene tariefpreferenties, uit preferentiële akkoorden of zelfs uit bijzondere akkoorden die wij onder andere met Turkije en andere Middellandse-Zeelanden hebben gesloten. Het zal bovendien zeer interessant zijn om deze cijfers vast te stellen en te vergelijken met wat wij als gevolg van de daling van het gemeenschappelijk buitentarief jegens de rest van de wereld aan ontvangsten hebben moeten inleveren. Iedereen weet dat het liberale beleid van de Gemeenschap ten opzichte van de wereld en het dubbel zo liberale beleid ten opzichte van de ontwikkelingslanden tot dalende ontvangsten leidt. Het is een beleid dat wij tot nu toe hebben gevoerd en wij zullen dat ook blijven doen. Wat dat betreft zijn wij in de wereld het verst gevorderd. Toch kan het geen kwaad de balans eens op te maken. Ik dring er namens de Commissie op aan dat dat gebeurt. Maar de Begrotingscommissie
16.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/287
Cheyssonn moet er begrip voor hebben dat het uitwerken van alle statistieken en het verzamelen van alle cijfers zeker een paar maanden zal vergen. De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. (Het Parlement neemt de resolutie aan) 3.
Natuurgeneesmiddelen
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (doc. A290/87) van de heer Gaibisse, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over natuurlijke geneesmiddelen (fytofarmaceutica) in de Europese Gemeenschap (doc. B2-741/ 85). De heer Antoniozzi (PPE), ter vervanging van de rapporteur. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik voer hier het woord ter vervanging van de heer Gaibisso, die door dwingende plichten elders is opgehouden. Ik heb niets toe te voegen aan de conclusies van de heer Gaibisso, die ik overigens dank voor het indrukwekkende en belangrijke werk dat hij heeft verricht. Ik beveel het Parlement de goedkeuring van deze ontwerpresolutie aan. De heer Hutton (ED), rapporteur voor advies van de Commissie energie, onderzoek en technologie. — (ED) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie energie, onderzoek en technologie vindt dat het Parlement niet in de verleiding moet worden gebracht om bij de beoordeling van medische behandelingen met twee maten te meten. De commissie heeft geconstateerd dat veel mensen in de heilzame werking van natuurgeneesmiddelen — en daaronder valt ook fytofarmaceutica — geloven en ervan overtuigd zijn dat deze middelen in ieder geval kwaad kunnen. De commissie kwam vervolgens tot de conclusie dat deze veronderstelling niet terecht is en dat dergelijke geneesmiddelen aan dezelfde vereisten moeten voldoen, nl. dat hun doeltreffendheid als farmaceutisch produkt wetenschappelijk moet worden aangetoond door middel van weloverwogen en goed uitgevoerde proefbehandelingen. Wij vinden het ook essentieel dat er wordt aangetoond dat ongeoorloofde bijwerkingen achterwege blijven. De commissie is ook van mening dat natuur- en fytofarmaceutische geneesmiddelen niet als zonderling moeten worden beschouwd, maar dat ze in het licht van terugbetaling van ziektekosten onder een sociaal verzekeringsstelsel dezelfde aandacht moeten krijgen als andere therapeutische middelen. Wij zijn ons ervan bewust dat de Lid-Staten bezig zijn de kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid van traditionele geneesmiddelen, met inbegrip van de middelen van plantaardige oorsprong, te herzien, maar wij zijn ons er tevens van bewust dat de medische tradities inzake het gebruik van plantaardige medicijnen per land zodanig verschillen dat een coördinatie op communautair niveau momen-
teel nagenoeg onmogelijk is. Het voortdurende gebruik van geneesmiddelen van plantaardige oorsprong stelt de nationale wetgevende instanties in feite voor een soort dilemma. Enerzijds is het moeilijk de therapeutische doeltreffendheid van een aantal produkten aan te tonen aan de hand van de huidige klinische testmethode en bovendien zouden de kosten daarvan zo hoog oplopen dat een aantal fabrikanten, die in werkelijkheid maar een heel klein bedrijfje hebben, volledig uit de markt zouden worden geprijsd. Anderzijds is het ook duidelijk dat veel mensen beweren baat te hebben bij dergelijke produkten, vooral omdat ze van oudsher bij de behandeling van lichtere ongesteldheden worden gebruikt. In dit geval zou het kunnen gebeuren dat een aantal plantaardige geneesmiddelen volledig van de markt verdwijnen zodra ze aan precies dezelfde eisen als andere medicijnen moeten gaan voldoen. Uit de praktijk blijkt dat veel nationale instanties worden gedwongen er een pragmatische benadering op na te houden. Produkten die niet gevaarlijk zijn en in bepaalde gevallen al van oudsher in een Lid-Staat worden gebruikt, mogen meestal gewoon op de markt blijven hoewel er op het etiket staat dat de doeltreffendheid niet volledig is bewezen. Dit is een interessant onderwerp, niet alleen voor artsen maar ook, hoe vreemd het ook moge lijken, voor archeologen in het land waar u oorspronkelijk vandaan komt. Aan de rand van mijn kiesdistrict zijn archeologen de ruïnen van een oud ziekenhuis aan het afgraven, op zoek naar een aantal oude geneesmiddelen waarvan ze denken dat die daar begraven liggen. Zij hopen deze middelen op te graven en ze terug tot leven te brengen in de hedendaagse geneeskundige behandeling. Ik kan het Parlement het advies van de Commissie energie, onderzoek en technologie aanbevelen. Mevrouw Seibel-Emmerling (S). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vind dat het tijd wordt dat wij dit probleem aanpakken. Mijn fractie ondersteunt het verslag, waarvoor wij de heer Gaibisso danken. Daarmee heb ik naar ik hoop mijn plicht als woordvoerder van mijn fractie vervuld. Natuurlijk zou ik u thans uitvoerig kunnen uitleggen hoe de sedert deze zomer geldende bedrijfsreglementering voor de apotheken in mijn land, de Bondsrepubliek, de adviesplicht regelt en hoe men er zich inspant om zelfbediening in supermarkten te verbieden. Ik zou het ook kunnen hebben over de in sommige deelstaten van de Bondsrepubliek verplichte, in andere vrijwillige bijscholingsregeling voor apothekers. Daar wordt steeds meer aandacht geschonken aan de aanwending en de veiligheid van fytotherapeutische en homeopatische geneesmiddelen. Dat is belangrijk en noodzakelijk, want ook het gebruik van natuurgeneesmiddelen houdt gevaren in. Ik zou natuurlijk ook kunnen uitweiden over de fytofarmacie gestelde kwaliteitseisen, over het scheid tussen effect en kwaliteitsmerken en toelating en registratie en over wat dat dan
aan de ondertussen in de
Nr. 2-356/288
Handelingen van het Europese Parlement
16.10.87
Seibel-Emmerling praktijk inhoudt. Al die onderwerpen zou ik in de vier minuten spreektijd, die mij zijn toegemeten, kunnen aansnijden. Ik zal dat echter niet doen. Ik beschouw dit verslag namelijk slechts als een begin, als een eerste stap. Ik zal de spreektijd die mij nog rest dan ook gebruiken om u iets mee te delen over degenen die onze hulp verwachten. Het gaat om zieken die, vaak na een lange lijdensweg, hulp verwachten van natuurartsen en van ervaren, zij het niet gekwalificeerde genezers. Sommige zieken vinden bij hen genezing, en niet enkel voor onpasselijkheden. De ziekteverzekeringen die alle andere vormen van verzorging terugbetalen, weigeren in vele Lid-Staten dë kosten van die soort verzorging te vergoeden. Dat geldt ook voor het ziekenfonds van de ambtenaren van het Europese Parlement en van de Commissie. Daarom wachten ook vele van onze medewerkers hier op een initiatief. Zij wachten op verandering. Die moet er beslist komen, want in de geneeskunde bestaan geen alternatieve oplossingen. Bovendien mogen de zelfzucht van de medische kringen, de onwetendheid en het blinde vertrouwen in de waarde van één enkele methode of één enkele school geen beletsel of hinderpaal voor genezing zijn. Jammer genoeg is dat in vele van onze Lid-Staten nog steeds het geval. Wij moeten allen onze kennis verruimen en mogen een bepaalde onderzoekmethode niet afwijzen omdat wij ons blind staren op één andere. Ook op het gebied van de natuurgeneeskunde is onderzoek en opleiding pnpntbeerlijk. Tpt aan de Duitse bezetting bestonden in Frankrijk studieprogramma's vpor toekomstige apothekers waardoor een aantal van hen tot echte experten op het gebied van de natuurgeneesmiddelen werden opgeleid en de kennis ervan niet verloren ging. Thans is, ten koste van velen die genezing zoeken, die kennis verdwenen. Dat de apothekers in de grensgebieden zeer goed kunnen leven van het feit dat de mensen nu te voet of beter per auto bij hen natuurgeneesmiddelen komen kopen is een ander aspect van de zaak. Ik zou met een persoonlijke opmerking willen besluiten. Zonder de hulp van natuurartsen en natuurgeneesmiddelen zou ik hier nu niet staan. Ik weet dat ik met een ervaring en dit getuigenis hier in dit Parlement niet alleen sta. Daarom alleen reeds zal ik elke discriminatie vàn de ernstige natuurgeneeskunde, maar ook elke vorm van kwakzalverij en uitbuiting van menselijk lijden en ziekte blijven bestrijden.
De heer Valverde López (ED). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal proberen een algemene toelichting te geven bij de reeks amendementen die ik op deze resolutie, op dit verslag ingediend heb. Ik meen dat de doelstelling van het verslag en van de ontwerp-resolutie gerechtvaardigd is, maar het dictum bevat terminologische onnauwkeurigheden, het geeft op bepaalde punten niet een juist beeld van de wetgeving in de LidStaten en stelt enkele activiteiten voor die al in andere richtlijnen genoemd worden.
Ik herhaal dat ik het volledig eens ben met de doelstellingen van de resolutie en met de manier waarop men die wil verwezenlijken. Maar wij moeten enkele termen nader preciseren om verwarring te voorkomen. Daarom stel ik in mijn eerste amendement voor de term „fytofarmaceutisch" te vervangen, omdat die volgens de technisch-wetenschappelijke terminologie niet juist is en evenmin weergeeft wat het verslag wil regelen. Een fytofarmaceutisch geneesmiddel is in technisch-wetenschappelijke termen een plantaardig geneesmiddel, maar tevens een middel tegen pjanteziektes. Maar zowel in deze betekenis als in de andere is het een geneesmiddel en regelingen voor geneesmiddelen zijn in alle LidStaten voldoende nauwkeurig en vormen het onderwerp van verscheidene richtlijnen. Wat wij nu proberen te regelen, zijn niet de fytofarmaceutica, maar de geneeskrachtige kruiden die in het vergelijkend recht van de landen genoemd worden. In de Duitse geneesmiddelenwet van 1976 wordt, bijvoorbeeld, niet gesproken over fytofarmaceutica, maar over geneeskrachtige kruiden, wat ook het geval is in de beschikking van GrootBrittannië van 1977 voor deze sector. Ook in de beschikkingen die sinds 1979 de regels op dit gebied in Frankrijk aangeven, wordt gesproken over geneeskrachtige kruiden en hun preparaten. In verband hiermee moet er op worden gewezen dat dit een van de meest complete, nauwkeurige en technisch volledige regelingen is, het werk van een waarde collega, mevrouw Simone Veil, die toentertijd minister van Volksgezondheid was. Hetzelfde kunnen we zeggen van Italië, waar de huidige bepalingen dateren van 1981. Hoewel er een grote polemiek was — denk aan een tamelijk volledig wetsontwerp van de Communistische Fractie van 1981 en een ander van december 1984 — werd in deze vergelijkende studies steeds gesproken over geneeskrachtige kruiden en over preparaten op basis van geneeskrachtige kruiden. Daarom heb ik deze termen in mijn amendementen willen introduceren. Maar misschien is het Parlement meer geïnteresseerd in de achtergrond van deze problematiek en in de vraag waarom dit gebied uit wettelijk-technisch oogpunt geregeld moet worden. We weten allen dat het gebruik van geneeskrachtige kruiden de laatste jaren buitengewoon gestegen is. Dat is het gevolg van een ideologische denkrichting ten gunste van de zachte geneeskunde, die, zoals gezegd, leidt tot meer zelfmedicatie, wat grote risico's voor de volksgezondheid met zich brengt. De hoeveelheid preparaten op basis van geneeskrachtige kruiden is gestegen en wij moeten de consumentenrechten, waaronder natuurlijk het recht op gezondheid, beschermen. De regeling van deze sector stuit niet op fundamentele problemen. In werkelijkheid bestaat de moeilijkheid hierin dat de regelingen van de verschillende landen in praktijk gebracht, op elkaar afgestemd en bekrachtigd moeten worden. Daarom vind ik dat de Commissie rekening zou moeten houden met deze resolutie wanneer zij probeert een richtlijn voor homologatie uit
16.10.87
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 2-356/289
Valverde López te werken met twee basisdoelstellingen: een positieve lijst opstellen van geneeskrachtige kruiden die traditioneel in de verschillende landen gebruikt worden, bekend zijn in de wetenschappelijke literatuur, zacht werkzaam zijn en geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Het zou voldoende zijn over middelen te beschikken om hun herkomst en conservering te controleren. Dan zou de commercialisering ervan tamelijk vrij kunnen zijn. Er moet echter, zoals in de meeste Europese landen, een tweede lijst opgesteld worden, waarin al die geneeskrachtige kruiden vermeld worden die zeer werkzaam en vaak giftig zijn. Die moeten voorkomen in de officiële farmacopeeën en vallen dan ook onder dezelfde regeling als de overige geneesmiddelen. Dat is wat in deze resolutie voorgesteld wordt. Mijn amendementen zijn van terminologische aard, om de werkelijke situatie afte stemmen op het desbetreffend recht van de verschillende Europese landen. (Applaus van rechts) De heer Cheysson, lid van de Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie wil eerst de milieucommissie en dan vooral de rapporteur de heer Gaibisso, bedanken. Wij zijn ook de onderzoekscommissie erkentelijk voor het welwillend meedenken. Want het komt uitermate gelegen in tijden waarin — zoals iedereen weet — de publieke opinie één en al aandacht is voor het gebruik van geneeskrachtige kruiden. De rapporteur is van mening dat natuurgeneesmiddelen op basis van geneeskrachtige kruiden op gelijke voet moeten worden gesteld met andere geneesmiddelen. Dat heeft de Commissie in het verleden al gedaan en zal dat ook in de toekomst blijven doen. De huidige communautaire regelgeving inzake medicijnen maakt geen onderscheid naar gelang de oorsprong van het middel, of die nu plantaardig, biologisch of chemisch is. Een aantal gespecialiseerde farmaceutische produkten die tegenwoordig worden verkocht, bestaan trouwens voor een groot deel uit plantenextracten. De principes van kwaliteit, veiligheid en doeltreffendheid die in het communautair recht voorop staan, zijn dus volledig van toepassing op geneeskrachtige kruiden. En hoewel de geneesmiddelen op basis van deze kruiden al lang en veelvuldig in de Gemeenschap worden gebruikt, worden zij momenteel op grond van een vereenvoudigde authorisatieprocedure door de nationale instanties onder de loep genomen. De Commissie heeft net een werkgroep „Geneeskrachtige kruiden" aangesteld. Die nationale herziening moet vóór 1992 in kannen en kruiken zijn. Deze herziening houdt in dat op ieder geneesmiddel een door de bevoegde instanties erkend etiketje wordt geplakt dat de kenmerken van het middel vermeldt en verder alle nodige informatie bevat, zodat met name de reclame onder controle kan worden gehouden. Zo kan zelfmedicatie ten minste binnen de perken worden gehouden. Paragraaf 5 van de ontwerp-
resolutie maakt gewag van wettelijke bescherming, maar er zij op gewezen dat er op kruiden geen octrooi kan worden aangevraagd. Kruiden worden ontdekt, niet uitgevonden. Toch moet ik de sprekers die dit onderwerp hebben aangeroerd namens de Commissie gelijk geven, geneeskrachtige kruiden moeten inderdaad dezelfde wettelijke bescherming krijgen als andere geneesmiddelen. Dat wordt in EEG-richtlijn nr. 87/27 voorgeschreven. In verband met de vergoeding van ziektekosten is het van belang erop te wijzen dat — de rapporteur zei het ook al — geneeskrachtige kruiden vaak het voorwerp zijn van zelfmedicatie, d.w.z. de patiënt gaat ze op eigen houtje gebruiken en niet op voorschrift van een arts. En omdat het doktersrecept ontbreekt, worden de kosten ook niet door de sociale zekerheid gedekt. In de paragrafen 2 en 4 van de ontwerp-resolutie wordt over onderzoek en studie van natuurgeneesmiddelen gesproken. Ik heb me laten vertellen dat alle Faculteiten Geneeskunde in de Gemeenschap een leerstoel fytotherapie of farmacognosie hebben, die voornamelijk op onderwijs en onderzoek inzake geneeskrachtige kruiden is gericht. In ieder geval moeten alle apothekers in de Gemeenschap, overeenkomstig de EEG-richtlijnen nrs. 85/432 en 85/433 betreffende het vrij verkeer van apothekers, dit vak sinds kort verplicht volgen. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wordt er in paragraaf 6 van de ontwerp-resolutie verzocht te waarborgen dat geneesmiddelen, en dan met name de fytofarmaceutica, voortaan enkel onder toezicht van de door de staat erkende apothekers worden verkocht. EEG-richtlijn nr. 85/132 betreffende coördinatie van de toelatingseisen voor het beroep van apotheker bevestigt de belangrijke rol van de apotheker bij de produktie van de verkoop van geneesmiddelen, zonder dat dit beroep een monopoliepositie krijgt toebedeeld. De Voorzitter. — De beraadslaging is gesloten. (Het Parlement neemt de resolutie aan) i1) 4. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. — Dames en heren, we hebben het zojuist gehad over natuurgeneesmiddelen. Ik denk dat het beste natuurgeneesmiddel is om zo snel mogelijk na een lange week uit dit gebouw te komen en weer de frisse buitenlucht in te ademen ! Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt de 10.30 uur gesloten) (J) Samenstelling van fracties — In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (art. 65 van het Reglement) — Verzending van de tijdens de huidige vergadering aangenomen resoluties — Rooster van de volgende vergaderingen : zie notulen.
Venta y suscripciones · Salg og abonnement · Verkauf und Abonnement · Πωλήσεις και συνδρομές Sales and subscriptions · Vente et abonnements · Vendita e abbonamenti Verkoop en abonnementen · Venda e assinaturas BELGIQUE / BELGIË
IRELAND
PORTUGAL
Moniteur belge / Belgisch Staatsblad Rue de Louvain 40-42 / Leuvensestraat 40-42 1000 Bruxelles / 1000 Brussel
Government Publications Sales Office Sun Alliance House Molesworth Street Dublin 2 Tel. 71 03 09
Imprensa Nacional Casa da Moeda, E. P. Rua D. Francisco Manuel de Melo, 5 1092 Lisboa Codex Tel. 69 34 14 Telex 15328 INCM
Tél. 512 00 26
CCP / Postrekening 000-2005502-27 Sous-dépôts / Agentschappen: Librairie européenne / Europese Boekhandel Rue de la Loi 244 / Wetstraat 244 1040 Bruxelles / 1040 Brussel CREDOC Rue de la Montagne 34 / Bergstraat 34 Bte 11 / Bus 11 1000 Bruxelles / 1000 Brussel
or by post Government Stationery Office EEC Section 6th floor Bishop Street Dublin 8 Tel. 78 16 66
DANMARK
ITALIA
Schultz EF-publikationer Møntergade 19 1116 København K Tlf: (01) 14 11 95 Telecopier: (01)32 75 11
Licosa Spa Via Lamarmora, 45 Casella postale 552 50 121 Firenze
BR DEUTSCHLAND Bundesanzeiger Verlag Breite Straße Postfach 10 80 06 5000 Köln 1 Tel. (02 21) 20 29-0 Fernschreiber: ANZEIGER BONN 8 882 595 Telecopierer: 20 29 278 GREECE G.C. Eleftheroudakis SA International Bookstore 4 Nikis Street 105 63 Athens Tel. 322 22 55 Telex 219410 ELEF Sub-agent for Northern Greece: Molho's Bookstore The Business Bookshop
10 Tsimiski Street
Thessaloniki Tel. 275 271 Telex 412885 UMO ESPANA Boletín Oficial del Estado Trafalgar 27 28010 Madrid Tel. (91) 446 60 00 Mundi-Prensa Libros, S.A. Castellò 37 28001 Madrid Tel. (91) 431 33 99 (Libros) 431 32 22 (Suscripciones) 435 36 37 (Dirección) Télex 49370-MPLI-E
Tel. 57 97 51
Telex 570466 LICOSA I
CCP 343 509
Subagenti: Libreria scientifica Lucio de Biasio -AEKXJ Via Meravigli. 16 20 123 Milano
Tel. 493 90 50 - 494 87 88 Telex 15798 BERDIS UNITED KINGDOM HMSO Books (PC 16) HMSO Publications Centre 51 Nine Elms Lane London SW8 5DR Tel. (01)211 77 02
Sub-agent: Alan Armstrong & Associates Ltd Arkwright Road Reading, Berks RG2 OSQ Tel. (0734) 75 17 69 Telex 849937 AAALTD G
Tel. 80 76 79
Herder Editrice e Libreria Piazza Montecitorio. 117-120 00 186 Roma
Tel. 67 94 628/67 95 304 Libreria giuridica Via 12 Ottobre, 172/R 16 121 Genova Tel. 59 56 93
TURKIYE Dünya super veb ofset A.C. Narlibahçe Sokak No. 15 Cagaloglu Istanbul Tel: 512 01 90 Telex: 23822 dsvo-tr. UNITED STATES OF AMERICA
GRAND-DUCHÉ DE LUXEMBOURG et autres pays / and other countries Office des publications officielles des Communautés européennes 2, rue Mercier L-2985 Luxembourg Tél. 49 92 81 Télex PUBOF LU 1324 b CCP 19190-81 CC bancaire BIL 8-109/6003/200 Sogenal 61-490226-96-26 Abonnements / Subscriptions Messageries Paul Kraus 11, rue Christophe Plantin L-2339 Luxembourg Tél. 49 98 881 Télex 2515 CCP 49242-63
FRANCE Journal officiel Service des publications des Communautés européennes 26, rue Desaix 75727 Paris Cedex 15 Tél. (1) 45 78 61 39
Distribuidora Livros Bertrand Lda. Grupo Bertrand, SARL Rua das Terras dos Vales, 4-A Apart. 37 2700 Amadora CODEX
NEDERLAND Staatsdrukkerij- en uitgeversbedrijf Christoffel Plantijnstraat Postbus 20014 2500 EA 's-Gravenhage Tel. (070) 78 98 80 (bestellingen)
European Community Information Service 2100 M Street, NW Suite 707 Washington, DC 20037 Tel. (202) 862 9500 CANADA Renouf Publishing Co., Ltd 61 Sparks Street Ottawa Ontario K1P 5R1 Tel. Toll Free 1 (800) 267 4164 Ottawa Region (613) 238 8985-6 Telex 053-4936 JAPAN Kinokuniya Company Ltd 17-7 Shinjuku 3-Chome Shiniuku-ku Tokyo 160-91 Tel. (03)354 0131 Journal Department PO Box 55 Chitóse Tokyo 156 Tel. (03)439 0124
01/88
De als bijlage van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen verschijnende „Handelingen van het Europese Parlement" omvatten : — de volledige verslagen der vergaderingen, — het jaarlijkse zaakregister.
Verkoop
In overeenstemming met het zittingsjaar van het Parlement lopen de abonnementen van begin maart tot eind februari van het daaropvolgende jaar. Bestellingen kunnen worden gericht aan het Bureau voor officiële publikaties van de EG of aan onze verkoopkantoren in de Lid-Staten (zie lijst op bladzijde 3 van de omslag). Betalingen worden verricht bij het Bureau dat de bestelling uitvoerde. Vastgestelde prijzen in Luxemburg (exclusief BTW) Jaarabonnement 1987-1988 : Ecu 97 BFR 4 200 HFL 229 Apart nummer: prijs vastgesteld per nummer en opgedrukt*. * Deze prijzen zijn exclusief speciale verzendingskosten.
Ecu 27,70
.•¿\ •^•'
BFR 1200
HFL 77
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
L-2985 Luxembourg
AX-AA-87-007-NL-C