ISSN 0378-5025
Bijlage
Publicatieblad
van de Europese Gemeenschappen Nr. 4-536
Uitgave in de Nederlandse taal
Handelingen van het Europees Parlement Zitting 1999 Volledig verslag van de Vergadering van 9 tot en met 12 maart 1999 Huis van Europa, Straatsburg
Inhoud
Vergadering van dinsdag 9 maart 1999
1
Bijlage plechtige vergadering
108
Vergadering van woensdag 10 maart 1999
111
Bijlage
213
Vergadering van donderdag 11 maart 1999
253
Vergadering van vrijdag 12 maart 1999
335
TEN GELEIDE Naast de Nederlandstalige uitgave verschijnen de Handelingen in de volgende officiële talen van de Unie: Spaans, Deens, Duits, Grieks, Engels, Frans, Italiaans, Portugees, Fins en Zweeds. De Nederlandstalige uitgave bevat alle in het Nederlands uitgesproken teksten, alsook de vertaling, door freelance-vertalers, van de overige bijdragen aan het debat. In dat geval staat de oorspronkelijke taal tussen haakjes na de naam van de spreker aangegeven: (ES) voor Spaans, (DA) voor Deens, (DE) voor Duits, (EL) voor Grieks, (EN) voor Engels, (FR) voor Frans, (TT) voor Italiaans, (PT) voor Portugees, (Fl) voor Fins en (SV) voor Zweeds.
Voor de authentieke versie zij verwezen naar de Handelingen in de desbetreffende taal.
Lijst van afkortingen van de fracties, zoals vermeld achter de naam van de spreker (PSE) Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten (PPE) Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democratische Fractie) (UPE) Fractie Unie voor Europa (ELDR) Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij (GUE/NGL) Confederale Fractie Europees Unitar Links/Noords Groen Links (V) Fractie De Groenen in het Europees Parlement (ARE) Fractie Europese Radicale Alliantie (I-EDN) Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten (NI) Niet-ingeschrevenen
De tijdens de vergaderperiode van 9 tot en met 123.1999 aangenomen resoluties zijn opgenomen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 175 van 21.6.1999.
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/1
VERGADERING VAN DINSDAG 9 MAART 1999
Inhoud
1. Opening van de zitting
3
2. Urgentverkhring von Wogau
3
3. Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement FabreAubrespy, Fayot, Palacio Vallelersundi, Corbett, Gutiérrez Díaz, Palaao Vallelersundi, Ford, FabreAubrespy, Vecchi, Nordmann, Voggenhuber, Fayot, Wijsenbeek, Spiers, Spencer, Theato, Heinisch, Rothley, Palacio Valleler sundi; De Clercq, Sjöstedt, Crowley, Hager, Bonde, Wïbe, Manzella, Fayot, Oreja (Commissie) 3 4. Weesgeneesmiddelen Cabrol, Heinisch, Marínucci, Valverde López, KestelijnSierens, Pradier, Amadeo, Needle, Liese, Tannen, Bange mann (Commissie), KestelijnSierens, Bangemann 17 5. Elektromagnetische velden lamino, Whitehead, Trakatellis
23
6. Stemming Guinebertière, Buffetaut, Lulling, Pinheiro (Commissie), Lulling, Eriksson, Lulling, Souchet, Eriksson, Sjöstedt, Svensson, des Places, Palm, Theorìn, Souchet, Wibe, Hager, Vaz da Silva, Wibe, Danas, Wibe, Souchet, Deprez, von H absburg, Cushnahan, H absburgLothringen, Andersson, H ulthén, Lööw, Palm, SandbergFries, Theorin, Wibe, Bonde, L. Jensen, Kramp, Sandbæk, Buffetaut, Caudron, Deprez, Kristoffersen, Lindqvist, Vaz da Silva, Darras, Delcroix, Deprez, Martinez 26 7. Agenda Giansily
37
8. Elektromagnetische velden (voortzetting) RiisJørgensen, Papayannakis, G. Collins, Lannoye, Escola Hernando, Sandbæk, Pinei, Scapagnini, Myller, Mati kainenKallström, McKenna, Hulthén, Rovsing, Ahem, McAvon, Schnellhardt, Bangemann (Commissie)
37
9. Beleid op volksgezondheidsgebied Needie, Marinucri, Poggiolini, Eisma, Gonzalez Alvarez, Cabrol, Tamino, Pradier, Blokland, Paisley, Myller, Schleicher, Pailler, Amadeo, Virgin, Bangemann (Commissie), Needle, Bangemann
43
10. Bananen Brittan (Commissie), E. Mann, Kittelmann, Moorhouse, Novo, Van Bladel, KreisslDör/ler, Ewing, Lukas, Vecchi, Elles, Martinez, Medina Ortega, Burenstam Linder, Smith, Mendonça, G. Kinnock, Brittan
50
11. Eigen middelen van de EU FabreAubresp_y, Martinez, Müller, Rübig, Haug, Bourlanges, Valdivielso de Cué, Wynn, Giansily, Müller, Giansi ly, Colom i Naval, Rübig, Bardong, Brinkhorst, Giansily, Miranda, Müller, DellAlba, Martinez
56
12. Vragenuur (Commissie) — Vraag nr. 41 (Valverde López): Afdeling voor levensmiddelenanalyse bij het Milieuagentschap te Ispra ■ Cresson (Commissie), Valverde López, Cresson
64
— Vraag nr. 42 (Oddy): Problemen met definanciëlecontrole in Nicaragua Marín (Commissie), Oddy, Marín, KellettBowman, Marín, KellettBowman, Marín, KellettBowman, Marín
65
Nr. 4-536/2
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
— Vraag nr. 43 (Lindqvist): Veiligheid van het vliegverkeer N. Kinnock (Commissie), Lindqvist, N. Kinnock
67
— Vraag nr. 44 (Malone): Dumping van ingeblikt Jhiit op de Zuid-Ajrikaanse markt Pinheiro (Commissie), Malone, Pinheiro, Spiers, Pinheiro, Schierhuber, Pinheiro
67
— Vraag nr. 45 (Pérez Royo): Visserij bij Gibraltar Bonino (Commissie), Pérez Royo, Bonino, Teverson, Bonino, Moran López
69
— Vraag nr. 46 (Teverson): Fraude Gradin (Commissie), Teverson, Gradin, Posselt, Bonde, Gradin
70
— Vraag nr. 47 (Andersson): Werkprogramma op het gebied van drugs Gradin (Commissie), Hulthén, Gradin, von Habsburg, Gradin
71
— Vraag nr. 48 (Izquierdo Rojo): Balans en ramingen dandestiene emigratie naar de EU vanuit Noord-Marokko Gradin (Commissie), Izquierdo Rojo, Gradin, Hernandez Mollar, Gradin, Rübig, Gradin
72
— Vraag nr. 50 (Ferrer): Follow-up van de klacht over oneerlijkeL·ndelspraktijkenbij de WHO Brittan (Commissie), Ferrer, Brittan
73
— Vraag nr. 51 (Rübig): Uiteenlopende stra/hejjingen; stemgedrag in de Raad Brittan (Commissie), Rübig, Brittan
:
74
— Vraag nr. 52 (Newens): Handel met Cuba Brittan (Commissie), Newens, Brittan
74
— Vraag nr. 53 (McMahon): Afl)raakprijzen en dumping van zalm op Europese markten door Noorse producenten Brittan (Commissie), McMahon, Brittan
75
— Vraag nr. 54 (Howitt): Burma Selective Purchase Law Brittan (Commissie), Howitt, Brittan
76
— Vraag nr. 55 (Papayannakis): Doorzichtigheid in definanciëlebetrekkingen tussen de lidstaten en openbare bedrijven Van Miert (Commissie), Papayannakis, Van Miert
77
— Vraag nr. 56 (Iversen): Fusie Van Miert (Commissie), Iversen
78
— Vraag nr. 57 (Izquierdo Collado): Transparantie en controle van de overheidssteun in het kader van de mededingingsbeleid 78 — Vraag nr. 58 (García Arias): Consumentenbescherming in hetkader van het mededingingsbeleid Van Miert (Commissie), Frutos Gama, Van Miert, García Arias, Van Miert, Pérez Royo, Van Miert...:
78
13. Eigen middelen van de EU (voortzetting) Colom i Naval, Christodoulou, Virrankoski, Seppänen, Blot, Tomlinson, McCartin, Theonas, Lukas, Bosch, Liikanen (Commissie) 80 14. Vervoerbare drukapparatuur Camisón Asensio, Aparicio Sánchez, N. Kinnock (Commissie)
85
15. Havens en intermodale terminals Piecyk, Sindal, Jarzembowski, Wijsenbeek, Torres Marques, Sisó Cruellas, Baldarelli, Mendes Bota, N. Kinnock (Commissie), Jarzembowski, Wijsenbeek, N. Kinnock
87
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/3
16. Spoorwegen Sarlis, Swoboda, Wibe, Sindal, jarzembowski, Wijsenbeek, Hybnd, Moreau, Lagendijk, Escola Hernando, Van Dam, Simpson, Mcintosh, Sainjon, Schierhuber, Stenmarck, N. Kinnock (Commissie), Sarlis
93
17. Veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten Watts, N. Kinnock (Commissie)
102
18. "Cultuurstad van Europa" (2005-2019) Monfih, Vaz da Silva, Sichrovsky, Baldi, Oreja (Commissie)
104
Bijlage: Plechtige vergadering — Toespraak van de heer Blaise Compaore, president van Burkina Faso
108
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) I. Opening van de zitting De Voorzitter.— Ik verklaar de zitting 1999-2000 van het Europees Parlement te zijn geopend. (l) 2. Urgentverkhring Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging, voor wat het normale tarief betreft, van richtlijn 77/388/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (COM(98)0693 - C4-0711/98-98/0331(CNS)) von Wogau (PPE), voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij hebben de besprekingen in de Commissie nog niet afgesloten en daarom kunnen wij niet instemmen met een urgentieprocedure voor deze vergaderperiode. Ik stel voor dat wij deze zaak behandelen tijdens de tweede vergaderperiode van maart. Dan zullen wij onze beraadslagingen hebben afgerond. De Voorzitter. — Mijnheer von Wogau, er bestaat nog een andere oplossing. Als u en het Parlement het ermee eens zijn, kunnen wij nu het verzoek tot urgentverklaring inwilligen en dit vraagstuk op de agenda zetten van 22 maart. Kunt u zich daarin vinden? (Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in voor de vergadering van 22 maart) 3. Wijziging van het Reglement van het Europees Parlement De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0070/99) van de leden Corbett, Gutiérrez Díaz en Palacio Vallelersundi, namens de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten over de wijziging van het Reglement van het Europees Parlement. De heer Crowley heeft zich aangesloten bij het in de toelichting opgenomen minderheidsstandpunt. Het woord is aan de heer Fabre-Aubrespy voor een motie van orde. Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil overeenkomstig artikell28 van het Reglement een prealabele kwestie aan de orde stellen in verband met de zojuist door u aangekondigde tekst. Ik kan dit nu meteen toelichten of ook wachten tot u het debat over deze tekst formeel hebt geopend. De keuze is aan u. De Voorzitter. — Het debat is geopend, dus u heeft het woord, mijnheer Fabre-Aubrespy. Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, met mijn voorstel op grond van niet-ontvankelijkheid wil ik een aantal procedurele kwesties aan de orde stellen die zijn gerezen tijdens de uitwerking van deze voorstellen tot wijziging van het Reglement. Ik verzet mij tegen de beraadslaging hierover om twee essentiële redenen. Ten eerste wordt hiermee het Verdrag van Amsterdam reeds toegepast. Nu zult u zeggen dat het Verdrag van Amsterdam !) Goedkeuring van de notulen — Ingekomen stukken — Actualiteitendebat (ontwerpresoluties): zie notulen.
Nr. 4-536/4
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Fabre-Aubrespy zo goed als geratificeerd is. Toch is er nog altijd één land, Frankrijk, dat het niet heeft geratificeerd en het zou niet hoffelijk zijn tegenover het parlement van mijn land om ons Reglement te wijzigen, terwijl het Verdrag nog niet formeel van kracht is. Maar waar het mij vooral om gaat — en dit gaat alle lidstaten van de Europese Gemeenschap aan — is dat een verdrag een essentieel onderdeel is van het communautair recht en derhalve niet kan worden toegepast zolang niet alle lidstaten, bij monde van hun staatshoofden en regeringsleiders, dit formeel hebben geratificeerd. Geen enkele lidstaat heeft trouwens de ratificatieoorkonden gedeponeerd, zoals dat in diplomatieke taal heet. Ten tweede had de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten tot taak het Verdrag van Amsterdam toe te passen, of beter gezegd, het ontwerpverdrag, dat normaal gesproken binnenkort wordt geratificeerd. Maar de commissie Reglement is veel verder gegaan. Het Reglement van het Europees Parlement is onze basistekst. Die moet stroken met de grondwetten en met name het Verdrag. In mijn minderheidsstandpunt heb ik aangegeven op welke punten volgens mij het verslag te ver gaat. Ik zal het hierbij laten. Ik vraag het Parlement te stemmen over deze prealabele kwestie. Fayot (PSE), voorzitter van de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en-immuniteiten. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil kort reageren op de twee door de heer Fabre-Aubrespy aan de orde gestelde kwesties. De eerste kwestie betreft de toepassing van het Verdrag van Amsterdam. Het spreekt voor zich dat de wijzigingen van het Reglement pas van kracht worden, zodra het Verdrag van Amsterdam zelf van kracht wordt. Wat wij hier doen, is het Parlement op die inwerkingtreding voorbereiden. Vanzelfsprekend zijn de op het Verdrag van Amsterdam gebaseerde bepalingen uit het Reglement pas rechtsgeldig als het Verdrag van Amsterdam zelf rechtsgeldig is. Voorts lijkt het me nogal evident dat ons Parlement voorbereid moet zijn, gezien de complexiteit van de materie. Wij kunnen niet wachten tot het Verdrag van Amsterdam van kracht wordt en pas dan aan het Reglement gaan werken. Daarom is dit bezwaar van de heer Fabre-Aubrespy volgens mij niet ontvankelijk. Ten tweede wordt gezegd dat wij te ver zijn gegaan met onze Reglementswijzigingen. Wij hebben inderdaad van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal bepalingen uit ons Reglement aan de veranderde omstandigheden aan te passen. In mijn ogen heeft het Parlement daar het volste recht toe. Het parlementaire leven staat immers niet stil. Daarom ben ik het ook niet eens met de tweede opmerking van de heer Fabre-Aubrespy. Als voorzitter van de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten stel ik het Parlement dan ook voor de bezwaren van de heer Fabre-Aubrespy te verwerpen. De Voorzitter. — Geachte collega's, wij hebben de toelichting van de heer Fabre-Aubrespy en de reactie van de voorzitter van de commissie Reglement, de heer Fayot, gehoord. Wenst iemand tegen het verzoek van de heer Fabre-Aubrespy te spreken? Palacio Vallelersundi (PPE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het niet met het standpunt van de heer FabreAubrespy eens. De heer Fabre-Aubrespy weet heel goed hoe de vork in de steel zit. Zijn eerste bezwaar heeft betrekking op het Verdrag en (ijkt in deze parlementaire procedure, formeel gezien, aanvaardbaar. Zijn tweede bezwaar gaat echter over de inhoud van de zaak. Daarom kan de heer Fabre-Aubrespy maar één ding doen en dat is tegen de amendementen stemmen die volgens hem in het kader van de onderhavige Reglementswijziging niet aanvaardbaar zijn. Ik wil nog even terugkomen op de eerste kwestie. De heer Fabre-Aubrespy weet heel goed wat statutair recht is. Het statutaire recht regelt de interne werking van een instelling en is daar als het ware zowel heer en meester over, als ook de dienaar van. Daarom mag die instelling zich niet alleen voorzichtig voorbereiden op de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, maar moet het dit zelfs doen. Op het moment van inwerkingtreding zijn er dan met het Verdrag strokende, interne regels voorhanden. Het Verdrag is de leidraad voor die interne statutaire ontwikkeling. Daarom is mijns inziens ook het eerste bezwaar niet aanvaardbaar. De Voorzitter. — Wenst iemand voor het verzoek van de heer Fabre-Aubrespy te spreken? Niemand. (Het Parlement verwerpt het verzoek) Corbe« (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag behelst de meest omvangrijke herziening van ons Reglement sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht begin jaren „90. Het gaat hier niet louter om de omzetting in het Reglement van het Parlement van hetgeen in het Verdrag van Amsterdam staat. Wij hebben deze gelegenheid aangegrepen om nog eens alle werkmethodes en procedures van het Parlement onder de loep te nemen. Kortom, wij zijn bezig het Parlement klaar te maken voor een nieuw tijdperk. Traditiegetrouw hebben wij in dit Parlement de verdragen altijd, als een elastiekje, zover mogelijk uitgerekt. Wij kunnen natuurlijk niet in strijd met de verdragen handelen. Wij kunnen geen dingen doen die in de verdragen verboden zijn, maar wij moeten wel enige armslag hebben en ruimte voor interpretatie. Er zijn leemtes en hiaten die opgevuld kunnen worden. Het Parlement heeft altijd gepoogd daar gebruik van te maken om de Unie doelmatiger, opener, transparanter en democratischer te maken. En dat is ook de filosofie die ten grondslag ligt aan deze herziening van het Reglement.
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/5
Corbett Natuurlijk kan een elastiekje knappen, als je het te ver uitrekt en dan kun je je vingers wel eens bezeren. Maar ik ben er van overtuigd dat wij met het onderhavige pakket het elastiekje precies in de juiste mate hebben uitgerekt en het verkregen resultaat kunnen aanbevelen aan het Parlement. Na Amsterdam zal het Parlement, naast de Raad, een gelijkwaardige tak zijn van een uit twee kamers bestaande wetgevende autoriteit, ten minste voor de gebieden die vallen onder de medebeslissingsprocedure, en die zal het merendeel van de niet-landbouw regelgeving omvatten. Daarom hebben wij in dit verslag zeer veel werk besteed aan het verbeteren en het opnieuw definiëren van onze wetgevingsprocedures. Dit verslag omvat echter ook technische verbeteringen voor de vereenvoudiging van de stemprocedure in de plenaire vergadering. De medebeslissingsprocedure werd herschreven in ons Reglement, deels om rekening te houden met wat er in Amsterdam is afgesproken. Zo krijgen wij de mogelijkheid om al na de eerste lezing te komen tot overeenstemming tussen de instellingen en wordt verder het recht van de Raad geschrapt om een tekst in derde lezing eenzijdig goed te keuren, indien het Parlement er niet in slaagt die te verwerpen. Wij hebben deze wijzigingen in ons Reglement zo geformuleerd dat tijdig een dialoog tussen Raad en Parlement kan ontstaan en dus, waar mogelijk, reeds in een vroeg stadium van de procedure overeenstemming kan worden bereikt. Ook hebben wij duidelijk de gevallen vermeld waarin het Parlement voortaan middels een stemming het laatste woord zal hebben over de inwerkingtreding van Europese wetgeving. Voorts hebben wij ons gebogen over de nieuwe bepalingen die het Parlement het recht geven tot stemming over de Commissievoorzitter. Dit nieuwe, juridisch bindende stemrecht wordt in de herziening van het Reglement beschreven als verkiezing van de Commissie en wordt aldus extra beklemtoond. Wij wilden onderstrepen dat de Commissie, de Commissievoorzitter en, later, de Commissie in haar geheel, politieke verantwoording schuldig is aan, het Parlement. De Commissie is geen bureaucratische instantie die aan niemand verantwoording hoeft af te leggen, zoals sommige eurosceptici ons willen doen geloven. De Commissie is een uitvoerend politiek orgaan dat verantwoording verschuldigd is aan het rechtstreeks gekozen Parlement. Dit hebben wij eveneens geprobeerd te benadrukken in de herziening van het Reglement. Ook moet het Parlement aandacht schenken aan het zich ontwikkelende, gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de procedures aanscherpen voor het kritisch onderzoek van en de controle en het toezicht op dat beleid. Ook daar is voor gezorgd in de Reglementswijzigingen. Wij hebben dienaangaande een aantal suggesties overgenomen van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid. Deze omvatten bepalingen voor het regelen van onze betrekkingen met de nieuwe hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Wij voorzien in de mogelijkheid voor de hoge vertegenwoordiger om in gesprek te treden met het Parlement, om voor het Parlement zijn of haar verklaringen toe te lichten, of om voor de relevante parlementaire commissie te verschijnen. Voor het Parlement voorzien we in de mogelijkheid om toezicht te houden op de benoemingsprocedure voor de hoge vertegenwoordiger. We hebben nieuwe bepalingen opgenomen voor de behandeling van wat we „atypische wetgevende procedures' zouden kunnen noemen. Dat zijn derde pijler-procedures, Schengen-procedures, wetgeving uitgevaardigd op verzoek van sociale partners in het kader van het Sociaal Akkoord, wetgeving voorgesteld op initiatief van een lidstaat op basis van artikel 67, lid 1, van het Verdrag, schorsing van een lidstaat en wetgeving uitgevaardigd op grond van versterkte samenwerking. Voor al deze gevallen hebben wij een nauwkeurige procedure uitgewerkt om het Parlement in staat te stellen betrokken te worden bij zaken waarvoor anders op grond van de Verdragen geen betrokkenheid van het Parlement vereist zou zijn. We hebben geprobeerd de interne stemprocedures van het Parlement te hervormen zodat minder tijd nodig zal zijn voor stemming in de plenaire vergadering. Vaak zijn we daar uren mee bezig. We hebben een aantal technische wijzigingen aangebracht waarmee enerzijds de stemming in de plenaire vergadering wordt vereenvoudigd, maar anderzijds geen afbreuk wordt gedaan aan het recht van leden of van groepen van leden om amendementen in te dienen. Wij zijn er hopelijk in geslaagd daarvoor een evenwichtig pakket samen te stellen. Wij hebben onze procedures ook op andere manieren proberen te rationaliseren. Zo zullen er bijvoorbeeld geen toelichtingen meer zijn bij wetgevingsverslagen. In plaats daarvan zal elk amendement op een Commissievoorstel kort worden gemotiveerd, precies zoals nu al gebeurt in de begrotingsprocedure. Verder zullen adviezen van andere commissies beperkt blijven tot het indienen van specifieke amendementen. Dat betekent dat wij ons in ons werk kunnen toespitsen op de wetgevende teksten en op de noodzakelijke wijzigingen, zonder breedvoerige uiteenzettingen te moeten geven van de standpunten van het Parlement die zo wie zo niet altijd even duidelijk zijn. Ook willen wè de actualiteiten- en spoeddebatten rationaliseren door al op maandag, bij regeling van de werkzaamheden, de onderwerpen àf te spreken. Dat doen wij dus niet meer via een ad hoc procedure de dag daarop. Zo zal er meer tijd zijn om de debatten behoorlijk voor te bereiden en ook dat zal een kleine, maar niet onbelangrijke stap in de goede richting zijn. De nieuwe regels zullen zorgen voor transparante parlementaire procedures op alle niveaus en zullen een ieder het recht op toegang tot EP-documenten garanderen. Op deze wijze haken wij in op het recente verslag over openheid en transparantie van mijn collega, mevrouw Lööw. Verder vervalt de mogelijkheid om in een laat stadium nog de rechtsgrondslag van een voorstel te betwisten. Men had wel eens de neiging om alsnog op de valreep, tijdens de behandeling in de plenaire vergadering, de rechtsgrondslag te betwisten om op die manier het verslag terug te doen verwijzen naar de betrokken commissie en naar de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. Daarvoor is nu een efficiëntere procedure voorzien, volgens welke enerzijds de rechten van de juridische commissie en van de bevoegde parlementaire commissie worden ge-
Nr. 4-536/6
Handelingen van het Europees Parlement
Corbett handhaafd en de uiteindelijke beslissing in handen blijft van de voltallige vergadering, maar anderzijds een stokje wordt gestoken voor de mogelijkheid van obstructie. Wij moeten onze controle op de Commissie versterken. Daarom hebben wij in ons nieuwe Reglement voorzien in de mogelijkheid om de voorzitter of een lid van de Commissie, onmiddellijk na een Commissievergadering, op ons verzoek, in het Parlement een verklaring te laten afleggen. Daarna krijgt het Parlement dan tijdens een half uur de gelegenheid om vragen te stellen over de tijdens die vergadering genomen beslissingen. Daarmee geven wij nogmaals duidelijk aan dat de Commissie verantwoording moet afleggen aan het Parlement, maar bieden wij tegelijkertijd de Commissie de gelegenheid om het Parlement rechtstreeks, en niet via de pers, op de hoogte te brengen van de door haar als uitvoerende macht genomen beslissingen. Genomen besluiten worden aldus voor het eerst hier aangekondigd en de eerste reactie daarop komt dan van rechtstreeks gekozen leden die vragen kunnen stellen aan de Commissie. Ook willen wij graag een poging doen om de parlementaire debatten wat levendiger te maken. Zoals u weet, organiseren wij onze debatten nu met ellenlange sprekerslijsten. We hebben al eens geëxperimenteerd met wat wij destijds de Delors-procedure hebben genoemd, waarbij de Voorzitter simpelweg het woord gaf aan individuele leden die zijn aandacht wisten te trekken. Wij hebben beide systemen in het Reglement opgenomen — op dit moment wordt geen van beide expliciet vermeld — maar wij laten de mogelijkheid open voor een eventuele combinatie daarvan. Men kan bijvoorbeeld het debat beginnen met de gebruikelijke ronde van sprekers namens de fracties. Maar tijdens het laatste uur, of halve uur, of zelfs maar de laatste tien minuten, kunnen nog andere sprekers het woord krijgen, als ze de aandacht van de Voorzitter weten te trekken. Leden die het hele debat hebben uitgezeten en geduldig hebben geluisterd naar alle argumenten, krijgen dan aan het einde de kans om te reageren en hun duit in het zakje te doen. Ook iemand die reeds eerder heeft gesproken, wil misschien aan het einde nog op iets terugkomen. Zo kunnen wij enerzijds onze debatten verlevendigen en aantrekkelijker maken voor de buitenwacht, maar doen wij anderzijds geen afbreuk aan de rechtmatige spreektijd van de fracties. Verder voorzien wij in de mogelijkheid om, waar nodig, het Reglement geslachtsneutraal te formuleren. Gisteren was het de Internationale Dag van de Vrouw en ik weet dat vele van ónze vrouwelijke collega's het beledigend vinden dat in bepaalde talen in de artikelen uitsluitend sprake is van leden in de mannelijke vorm, als hij, en niet als hij of zij. Wij willen met onze wijzigingen ook dat specifieke probleem ondervangen. Wij hebben ook nog een aantal minder belangrijke zaken meegenomen in onze wijzigingen. Ik zal ze niet stuk voor stuk gaan behandelen. Er zijn een heleboel detailpuntjes geregeld en we hebben geprobeerd de procedures waar mogelijk te stroomlijnen. Op zich zijn veel van deze wijzigingen onbelangrijk, maar tezamen zullen zij zorgen betere werkmethodes en procedures voor het Parlement. Ook zullen zij leiden tot een opener en transparanter Parlement. De samenstelling van dit pakket heeft bijna een jaar gekost, een jaar waarin de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten hard heeft gewerkt. Ik moet hulde brengen aan mijn mede rapporteurs en de heer Fayot, de voorzitter van onze commissie. Hij heeft het niet gemakkelijk gehad, maar verdient werkelijk een pluim. Verder wil ik de leden van de commissie bedanken, evenals de andere commissies voor hun adviezen en voorstellen. Tenslotte moet ik nog hulde betuigen aan het commissiesecretariaat dat enorm veel werk heeft gestoken in dit verslag. Ik denk dat wij na een jaar hard werken een eerlijk en evenwichtig pakket hebben samengesteld waar de meeste fracties in dit Parlement achter kunnen staan. Ik beveel u dit dan ook zonder meer en van harte aan. Gutiérrez Díaz (GUE/NGL), rapporteur. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, strikt genomen zou ik van mijn spreekbeurt kunnen afzien. Ik ben het namelijk volkomen eens met de uitvoerige inleiding van de heer Corbett. Ik ben zelf echter niet strikt genoeg om de verleiding van een spreekbeurt te kunnen weerstaan, ook al zal ik her en der misschien in herhaling vervallen. Zoals in de toelichting staat, hebben wij te maken met een wijzigingsvoorstel van ons Reglement dat verband houdt met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Daardoor zal zich een aantal veranderingen voordoen die aanpassing van onze werkmethodes vereisen. Wij gaan namelijk een nieuwe fase tegemoet, met nieuwe vereisten, nieuwe verantwoordelijkheden en nieuwe uitdagingen voor het Europees Parlement. Met ons wijzigingsvoorstel willen wij tevens de bevoegdheden van het Parlement zo sterk mogelijk maken, zonder natuurlijk de in het Verdrag vastgestelde perken te buiten te gaan. Dit was een lang proces — zoals gebruikelijk is bij voorstellen met een dergelijke omvang — en heeft geresulteerd in het wijzigingsvoorstel dat wij nu, kort voor de ratificatie van het Verdrag, aan de plenaire vergadering voorleggen. Weliswaar heeft het voorbereidende werk niet tot eenparigheid geleid, maar wel tot een brede consensus over de meeste amendementen. Het zou niet eerlijk zijn indien wij aan het eind van dit lange en vruchtbare proces niet onze erkentelijkheid zouden uitspreken aan het adres van al degenen die hieraan hebben bijgedragen. In de eerste plaats bedank ik de medewerkers van het secretariaat van de commissie Reglement voor hun bijzonder knappe prestatie. Mijn dank gaat ook uit naar de leden van de commissie Reglement. Er was, zoals ook uit de uitkomst blijkt, een uitstekende samenwerking. Ook de fractievertegenwoordigers nebben aan-de consensus bijgedragen. Ik noem met name de voorzitter van de commissie Reglement, de heer Fayot, en mijn twee mederapporteurs, de zeer deskundige mevrouw Palacio Vallelersundi en de onvermoeibare mijnheer Corbett. In mijn bescheiden bijdrage wil ik een paar aspecten eruit lichten die voor mij van buitengewone betekenis zijn. Allereerst noem ik amendement 16 op artikel 32 en amendement 17 op artikel 33, betreffende de verkiezing'bij hoofdelijke stemming van de voorzitter van de Europese Commissie en de Commissie zelf. Deze reglementaire interpretatie van het Verdrag heeft — zoals de heer Corbett al heeft onderstreept — een politieke betekenis die u zeker niet
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/7
Gutiérrez Díaz zal ontgaan. Hierin wordt duidelijk gemaakt wat de rol van het Parlement is bij de samenstelling van de toekomstige Europese Commissie. In amendement 23 op artikel 39 — waarin amendement 152 van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid in licht gewijzigde vorm is verwerkt, waardoor het flexibeler is geworden wordt alle mogelijke informatie van de kant van de Europese Centrale Bank gegarandeerd en wordt de procedure voor de verklaringen van deze instelling geregeld. ' In ons Reglement wordt met de amendementen 30 en 31 voorzien in raadpleging van zowel het Economisch en So ciaal Comité als het Comité van de regio's. Door beide instellingen gescheiden te behandelen, bevestigen wij hun ei gen identiteit. Over deze amendementen hebben wij de leidinggevende instanties van deze comité's geraadpleegd. Zij hebben zich voor deze amendementen uitgesproken, maar tegelijkertijd onze aandacht erop gevestigd, dat mis schien bij een latere bewerking van het Reglement een gedragscode moet worden opgesteld voor de betrekkingen tussen het Europees Parlement, het Comité van de regio's en het Economisch en Sociaal Comité. Tenslotte wil ik iets opmerken over het voornemen om in een nieuw hoofdstuk VI bis een artikel op te nemen, waarmee regelmatige informatie van de parlementen van de lidstaten wordt gegarandeerd. Zoals ik aan het begin al zei, beoogt het onderhavige voorstel een grondige wijziging van ons Reglement, een aanpassing aan de behoeften van een nieuwe fase, waarin het Europees Parlement grotere wetgevende bevoegdheden en soms ook, zoals bij de verkiezing van de Commissievoorzitter, belangrijke politieke verantwoordelijkheden krijgt. Ik hoop dat met de stemming van morgen wij onze werkzaamheden op goede wijze kunnen afronden. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Gutiérrez Díaz. Hierover zal niet morgen worden gestemd, maar donderdag. Ik zal dat straks nog eens herhalen. ■
Palacio Vallelersundi (PPE), rapporteur. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, zoals de twee andere rapporteurs reeds hebben opgemerkt, is deze wijziging van het Reglement en meer in het algemeen het Reglement zelf, in eerste in stantie een formule voor een soort samenleving. Daarin moet immers rekening worden gehouden met niet alleen alle belangen van het Parlement, maar ook de zorgen van de leden van dit Parlement en van al degenen die achter de schermen hun belangrijke werk doen. Terecht worden zij daarvoor bedankt. Ik sluit mij ook aan bij de lof aan de twee andere rapporteurs. Teamwerk kan juist door de haast onvermijdelijke meningsverschillen heel stimulerend zijn. Ik wil echter ook mijn dank uitspreken aan de diensten van het Parlement, aan niet alleen het secretariaat van de commissie Reglement, maar algemeen aan alle diensten van het Parlement en met name ook aan de ambtenaren van de Fractie van de Europese Volkspartij voor hun steun. Mevrouw de Voorzitter, ik heb gezegd dat ons Reglement een formule is voor een soort samenleving en de koers aangeeft van de parlementaire werkzaamheden. Het Reglement is echter ook meer dan dat. Het is een symbool, een soort vaandel, een programma. Het is een weerspiegeling van de interne structuur van een instelling. Het laat zien welke plaats het Parlement voor zichzelf opeist in het interinstitutioneel evenwicht. Het geeft een beeld van wat het Parlement in zijn korte geschiedenis tot stand heeft gebracht, alsook van de rol die het Parlement in het proces van Europese eenwording voor zichzelf ziet weggelegd. Voor iedere wijziging van het Reglement moet het Verdrag na tuurlijk in acht genomen worden. Daarbij moet echter bedacht worden dat het Verdrag, net als iedere ander juridisch bestel, voor de toepassing in de praktijk ruimte laat voor interpretatie. Het Reglement dient praktisch en realistisch te zijn, zonder dat de symbolische waarde daarvan uit het oog wordt verloren. Het moet rekening houden met ieder een: met de grote en de kleine fracties, maar ook met de individuele leden. Het moet, kortom, een duidelijk even wicht tot stand brengen tussen enerzijds de inertie, als gevolg van het feit dat wij altijd een parlementaire vergade ring zonder bevoegdheden zijn geweest, en anderzijds de voor het Parlement nieuwe situatie waarin wij vrijwel op voet van gelijkheid met de Raad medewetgever zijn. Alle amendementen zijn belangrijk. In een parlementair reglement kan het minste of geringste immers politieke ge volgen van onmetelijke omvang nebben. Dat hebben wij kort geleden nog ondervonden. Toch kunnen de amende menten in drie groepen worden onderverdeeld. De eerste groep wordt gevormd door de amendementen die rechtstreekse politieke gevolgen hebben. In dit verband ' noem ik met name amendement 15 over de samenstelling van de fracties. Hier zal vast en zeker kritiek op komen, maar het gaat in de richting van wat Europese integratie daadwerkelijk is. Als wij in Europa werkelijk meer integra tie willen, mogen wij niet accepteren dat er in het Parlement, dat de Europese volkeren vertegenwoordigt, een fractie wordt gevormd met enkel leden afkomstig uit één lidstaat. Ook amendement 16 over de verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie is reeds ruimschoots van commentaar voorzien. Ik ben van oordeel dat hier de Verdragen correct zijn geïnterpreteerd, hetgeen natuurlijk ook de bedoeling is. Ook wordt serieus rekening gehouden met het feit dat met het Verdrag van Amsterdam de bekrach tiging vart de benoeming van de Commissievoorzitter door het Parlement bestanddeel is geworden van de voor de verkiezing van de Commissievoorzitter te volgen procedure. Ook dat heeft zijn beslag gevonden in ons Reglement. Verder zijn er uitspraken gedaan over de grote lijnen van het economisch beleid krachtens artikel 99 van het Ver drag van Amsterdam, evenals over artikel 24 waarmee de ons met het Verdrag geboden mogelijkheden optimaal worden gebruikt. Ik zal niet verder ingaan op de hoge vertegenwoordiger, want over diens functie is al het een en ander gezegd. Wel verdedig ik het amendement van mijn fractie dat het enigszins vrijwillige karakter van het huidige amendement 129 nuanceert en mijns inziens zelfs ongedaan maakt. Wat de betrekkingen met de andere instellingen betreft, noem ik de versteviging van de betrekkingen met de nationale parlementen, met het Comité van de regio's en het Eco nomisch en Sociaal Comité. Ook noem ik amendement 28 over de interinstitutionele akkoorden. Daarin wordt be
Nr. 4-536/8
Handelingen van het Europees Parlement
Palacio Vallelersundi staansrecht toegekend aan al die instrumenten die voor ons onderling functioneren zo belangrijk zijn. Met name worden hiermee echter transparantie, juridische zekerheid en rechtstreekse toegang bevorderd. Ik liet nu het woord transparantie vallen. Men heeft reeds in dit verband gewezen op het nieuwe hoofdstuk 17 A. Dit hoofdstuk is een zuivere weerspiegeling van de nieuwe richtsnoeren uit het Verdrag van Amsterdam. Ik zou nog lang kunnen doorgaan met commentaar op de verschillende aspecten van de derde pijler, de mensenrechten, alsook het eerbiedigen van de beginselen van het Verdrag, maar daar zie ik van af. Ik wil nu nog kort ingaan op de tweede groep van amendementen. Dat zijn de amendementen die rechtstreeks verband houden met de nieuwe wetgevende bevoegdheden. Al deze amendementen hebben twee doelstellingen: enerzijds wil men hiermee de interinstitutionele dialoog bevorderen, dat wil zeggen de informele, interinstitutionele betrekkingen tussen Commissie, Raad en Parlement en anderzijds wil men hiermee de reeds bestaande procedures stroomlijnen en actualiseren. Ik wil ook nog een korte opmerking maken over de rechtsgrondslag. Mijn fractie heeft hierover samen met de liberale fractie een amendement ingediend. Mijns inziens hebben de werkzaamheden van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger tot nu toe veel vruchten afgeworpen en dit moet zo blijven. Wij moeten niet vergeten dat een conflict met betrekking tot de rechtsgrondslag uiteindelijk uitmondt in een beroep op het Hof van justitie. Daarom moeten wij vasthouden aan de specifieke zienswijze van de juridische commissie en haar specifieke bevoegdheden terzake vrijwaren. Mevrouw de Voorzitter, ik sprak zojuist over de historische inertie van het Parlement. Dat brengt mij bij de derde groep amendementen. De heer Fabre-Aubrespy heeft deze al genoemd. Het Parlement was vroeger een parlementaire vergadering zonder bevoegdheden. Sommige procedures zijn reeds aan de huidige situatie aangepast, maar andere niet. De wil tot aanpassing van ook deze procedures is echter aanwezig. Er wordt momenteel nagedacht over de wijzigingen die het onvermijdelijke gevolg zullen zijn van het Verdrag van Amsterdam, maar natuurlijk niet daarboven uit mogen gaan. Er moet immers een evenwicht worden gevonden tussen de vroegere, historische taken en de huidige, wetgevende taken van het Parlement. Zo hebben wij getracht zaken zoals spreektijd en procedures te stroomlijnen en rekening te houden met het gebruik van bijvoorbeeld nieuwe technologie. Nu ik het over nieuwe technologie en spreektijd heb, moet ik vaststellen dat aan mijn eigen spreektijd een eind is gekomen. Mevrouw de Voorzitter, dit is geen perfect verslag, ik kan niet voor honderd procent instemmen met alle amendementen, maar ik geloof wel dat dit versjag een duidelijk beeld geeft van wat onze instelling is: een sterke instelling, een instelling in beweging, een instelling die zich in het hart van het Europese bouwwerk bevindt. De Voorzitter. — We hebben aan dit debat de verslagen toegevoegd van de leden Ford, Fabre-Aubrespy, Vecchi, Nordmann, Voggenhuber, Fayot, Wijsenbeek en Spiers. Ford (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst zou ik de drie rapporteurs graag willen feliciteren met hun gemeenschappelijke verslag over de Reglementswijziging vanuit het perspectief van het Verdrag van Amsterdam. Het vele werk dat daarvoor is verricht, zal het vermogen van het Parlement om volledig gebruik te maken van zijn bevoegdheden — en om die, zoals de heer Corbett het uitdrukt, tot het uiterste uit te rekken- zeker schragen. Sommige mensen in dit Parlement vergelijken het werk van de commissie Reglement met het kijken naar het opdrogen van inkt in elf talen. Dat veel mensen dat geloven werd weer eens aangetoond door de snelheid waarmee de zaal leegliep toen u zei dat wij over het Reglement zouden spreken. Toch denk ik vaak dat de leden van de commissie Reglement de toneelknechten van dit Parlement zijn, de onbezongen helden zonder wie de politieke sterren van deze instelling hun glans zouden verliezen. De heer Corbett en zijn collega's hebben een zeer adequate samenvatting gegeven van de strekking van hun verslag. Ik wil mij graag concentreren op bepaalde aspecten van de negen andere verslagen van de commissie Reglement die tegelijkertijd worden behandeld en met name op de amendementen in verband met de belangenopgaven van de leden. Toen het Parlement in 1996 het verslag-Nordmann en mijn verslag over toezicht op en registratie van lobbyisten goedkeurde, was dat een reuzenstap voorwaarts in de richting van transparantie en openheid. Nu weten we dat elk lid vijf schaduwen achter zich heeft staan. Er zijn 3000 lobbyisten die de mening van 600 parlementsleden proberen te vormen. Een dialoog met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, met belangengroepen van consumenten en producenten, met vertegenwoordigers van buitenlandse overheden en met milieu- en mensenrechtenorganisaties is nodig en wenselijk. Maar een dergelijke dialoog mag niet uitmonden in toe-eigening. Parlementsleden kunnen niet worden beschouwd als producten in de schappen van een soort politieke supermarkt, te koop voor wie geld heeft. In deze verslagen wordt een aantal gaten in het systeem gedicht. Ten eerste handelt amendement 10 in mijn eigen verslag over het vervelende parket waarin oud-leden zich soms bevinden. Op dit moment bestaat er een dubbelzinnige situatie. Een aantal oud-leden heeft een erelidmaatschap gekregen. Dat heeft in het verleden wel eens tot verwarring geleid, omdat men dacht met een vooraanstaand lid van deze instelling te maken te hebben, terwijl het in feite ging om een oud-lid. Mijn amendement geeft het Bureau de taak om, zonder onderscheid, de rechten en privileges van oud-leden vast te leggen. Ten tweede beschikken we over amendement 110 in het verslag-Wijsenbeek dat de regels inzake opgave van belangen wijzigt. Indien parlementsleden een rechtstreeksfinancieelbelang hebben, moeten zij, voor zij het woord voeren in een commissie of de voltallige vergadering, dit mondeling mededelen.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/9
Ford Ten derde moeten voorzitters van interfractiewerkgroepen op grond van amendement 112 in het verslag-Spiers jaarlijks een verklaring afleggen over alle door die groepen ontvangen steun — in geld of natura — en die verklaring wordt dan vervolgens openbaar gemaakt. Ten vierde worden in amendement 111 twee problemen aangepakt. Het eerste probleem betreft een klein aantal leden — 9 in 1996 en 21 in 1997 — dat heeft nagelaten hun belangen mede te delen. Men wil dit nu zo regelen dat na een laatste waarschuwing van de Voorzitter, de namen van de betrokken leden worden opgenomen in de notulen van de vergadering. Als ze dan nog steeds niet aan hun verplichtingen voldoen, zullen ze worden geschorst als lid van het Parlement. In het tweede deel ván amendement 111 wordt duidelijk gesteld dat opgave dient te geschieden van emolumenten met een waarde van meer dan 100 ECU. Op dit moment bestaat er kennelijk nogal wat onduidelijkheid over het bedrag vanaf welke opgave moet worden gedaan. Tenslotte maakt amendement 2 van de heer Vecchi duidelijk dat na verkiezingen of bij de benoeming van nieuwe leden, geloofsbrieven niet kunnen worden onderzocht, zolang geen volledige opgave is gedaan van de belangen. Ook staat hierin dat nieuwe leden hun zetel in het Parlement niet mogen innemen en zij zich niet mogen laten vertegenwoordigen door welke delegatie dan ook, zolang zij geen volledige verklaring hebben afgelegd van hun belangen. In het huidige klimaat van de publieke opinie zijn we jegens onze kiezers en jegens onszelf verplicht om niet alleen eerlijk en behoorlijk te handelen, maar ook de mensen in Europa te laten zien dat wij eerlijk en behoorlijk handelen. Fabre-Aubrespy (I-EDN), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, de opdracht die mij is toevertrouwd, betreft een heel specifiek en niet zo belangrijk onderdeel van het onderhavige wijzigingsvoorstel. Het gaat hierbij om het huidige artikel 8 van ons Reglement en wel om de leden 3 en 5 van dit artikel. Daarin wordt de ontslagneming van een parlementslid geregeld. Deze bepalingen kunnen in sommige gevallen voor problemen zorgen. Er bestaat namelijk onzekerheid over de datum waarop een ontslag van kracht wordt. Dat komt doordat er een onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds de formele vereisten voor een ontslag — een brief en vervolgens een proces-verbaal — en anderzijds het moment waarop dat ontslag, volgens het huidige lid 5 van artikel 8, van kracht wordt. Dit onderscheid is vanuit juridisch standpunt bezien nogal ongelukkig. Overigens is het proces-verbaal over de ontslagneming ingevoerd als waarborg voor het parlementslid en aan die waarborg hebben we niet willen raken. Wij hebben ons daarentegen wel afgevraagd of de ontslagbrief en de vermelding ervan in het proces-verbaal noodzakelijk waren. We zijn tot de slotsom gekomen dat het Reglement op dit punt vereenvoudigd kon worden en wel als volgt. Het ontslag kan worden ingediend door middel van een proces-verbaal dat wordt opgesteld volgens de bepalingen van het huidige lid 3. Een ontslagbrief is daarbij niet meer nodig. Anderzijds wordt geconstateerd dat de zetel vacant is met ingang van de datum die het demissionaire lid aangeeft in het proces-verbaal. Als het Parlement de amendementen 6, 7 en 9 aanneemt, bestaat er dus geen onduidelijkheid meer op dit punt. Déze amendementen kunnen trouwens volgens mij al rekenen op ruime steun in de Commissie reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten. Dan wil ik nu graag spreken over het verslag in zijn geheel en toelichten waarom ik mij daartegen namens mijn fractie verzet. Dit verslag geeft een slecht antwoord op de hem gestelde vraag en werpt zelf vragen op die hem niet waren gesteld, hetgeen niet erg voorzichtig is. Ik blijf volhouden dat het voorbarig is om het Verdrag van Amsterdam nu al toe te passen. Enerzijds wordt er op dit moment in het Franse parlement nog beraadslaagd over de ratificatie. Ik wil dan ook professor Duhamel eraan herinneren dat ons nationale parlement uit twee kamers bestaat. Anderzijds staat de datum van inwerkingtreding nog helemaal niet vast. De voorgestelde wijzigingen op het Reglement worden echter van kracht tijdens de volgende vergaderperiode, dat wil zeggen nog voor ratificatie van het Verdrag van Amsterdam. Hierbij denk ik met name aan amendement 28, waarin de juridisch twijfelachtige praktijk van de interinstitutionele akkoorden bekrachtigd wordt, alsook aan de amendementen 67 en 68 met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het verslag werpt, op onvoorzichtige wijze, vragen op die niet tot de door de Conferentie van voorzitters gegeven opdracht behoren. Dat geldt voor amendement 90, waarin staat dat tegenstrijdige amendementen niet ontvankelijk zijn. Dat is een nogal onduidelijke bepaling. Hetzelfde kan gezegd worden van amendement 96, waarin staat dat de samenstelling van de commissies, in de mate van het mogelijke, de samenstelling van het voltallige Parlement moet weerspiegelen; van amendement 14, betreffende de beëindiging van het mandaat van een zich niet naar behoren gedragend en met een bepaalde functie in dit Parlement belast lid en van amendement 78. Ik heb mijn voorbehoud geformuleerd in een minderheidsstandpunt dat de collega's die hierin geïnteresseerd zijn, kunnen raadplegen. Vecchi (PSE), rapporteur. — (IT) Mevrouw de Voorzitter, in de afgelopen jaren zijn in de praktijk van het onderzoek van de geloofsbrieven geleidelijk aan procedures en precedenten ontstaan waarmee een ruime interpretatie wordt gegeven aan hetgeen in de Akte van 20 september 1976 alsmede in de artikelen 7 en 8 van het Reglement van het Europees Parlement is voorgeschreven. Aldus heeft men een in elk opzicht betere vorm kunnen geven aan het onderzoek naar de geldigheid van het mandaat van de in het Europees Parlement gekozen leden en aan de voorwaarden voor beëindiging van het mandaat en de status van afgevaardigde. Dit is uiteraard een ingewikkelde materie waarin talrijke communautaire voorschriften — zoals vastgelegd in de Verdragen en het parlementaire Reglement — en nationale bepalingen met elkaar verstrengeld zijn. Bovendien zijn
Nr. 4-536/10
Handelingen van het Europees Parlement
Vecchi er talrijke gebieden — de zogenaamde „grijze zones" — waar de grenzen tussen nationale en gemeenschapsbevoegdheden niet altijd even duidelijk afgebakend zijn. Zodra het uniforme kiesstelsel en het gemeenschappelijk Statuut van de leden in werking treden, zal er ook meer duidelijkheid komen in de vraagstukken betreffende de geloofsbrieven en de bevoegdheden. De Commissie Reglement heeft mij opgedragen een verslag uit te werken — dat u terugvindt in het onderhavige, gemeenschappelijke verslag en wel in de amendementen 2, 3, 4, 5 en 8 — over de manier waarop wij de in de Verdragen besloten liggende mogelijkheden het beste te baat kunnen nemen om de bevoegdheden van het Europees Parlement te optimaliseren. Wij moeten er immers voor zorgen dat de samenstelling van het Parlement is en blijft zoals de kiezers die wensen en dat misbruik bij de volledige uitoefening van het parlementaire mandaat wordt tegengegaan. Ten. eerste wordt in eeri aantal amendementen voorgesteld praktijken in het Reglement op te nemen die reeds in deze zittingsperiode van toepassing waren. Zo zijn de leden verplicht een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat van onverenigbaarheid geen sprake is. Ook moeten zij opgave doen van hunfinanciëlebelangen. Ten tweede willen wij de bevoegdheid van het Parlement bevestigen voor het uitoefenen van toezicht op het opgeven van nationale taken. Tenslotte worden het Parlement de instrumenten ter beschikking gesteld die nodig zijn om de autoriteiten van de lidstaten aan te zetten tot een eerlijke samenwerking bij het doorgeven van voor het uitoefenen van het mandaat relevante informatie, zoals bijvoorbeeld informatie over de nationale kieswetten of opdracht van nationale taken aan leden van het Europees Parlement. Amendement 4 is uiterst belangrijk. Met dit amendement krijgt het Parlement de mogelijkheid in contact te treden met de nationale autoriteiten en op de hoogte te worden gehouden van eventuele nationale procedures voor het vervallen verklaren van een mandaat als lid van het EP. Met de aanneming van genoemde amendementen is er een nieuwe stap gezet in de richting van daadwerkelijke communautarisering van de status van lid van het Europees Parlement. Dit is een fundamentele voorwaarde voor een correcte werking van onze instellingen en de versterking van de rol van het Europees Parlement. Nordmann (ELDR), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, allereerst moet ik mijn aandeel in het hoofdverslag presenteren, hoe bescheiden dit qua omvang ook moge zijn. Ik had tot taak verbeteringen aan te brengen in de bepalingen van ons Reglement betreffende minderheidsstandpunten. Het doet mij genoegen dat uitgerekend u, mevrouw, deze vergadering voorzit. U hebt immers, in een vorige zittingsperiode, samen met mij een minderheidsstandpunt geredigeerd. Toen werden wij geconfronteerd met enorme problemen bij de toepassing van het Reglement, zoals het toen was en nu in grote lijnen altijd nog is. Wij moesten nu de voorwaarden vaststellen waaronder een minderheidsstandpunt in de toelichting op een verslag kan worden opgenomen. Daarbij wilden wij ons als algemene richtsnoer houden aan de techniek en het model van de schriftelijke stemverklaring uit het huidige Reglement, met dus een begrenzing van het aantal woorden. Ook moesten wij vaststellen waar een minderheidsstandpunt in een verslag thuis hoort. Een minderheidsstandpunt moet geformuleerd worden tijdens de stemming in de commissie over heel de tekst. Dat is namelijk het ogenblik waarop een dagdroom, een gedachte, een eventualiteit zijn beslag kan vinden in een definitief en controleerbaar standpunt. Er kunnen zich natuurlijk gevallen voordoen waarmee wij in ons werk geen rekening hebben gehouden en daarvoor is dan een scheidsrechterlijke instantie nodig. Het leek ons dat de voorzitter van de parlementaire commissie die rol zou kunnen vervullen en eventuele conflicten zou kunnen beslechten, die ondanks deze verbetering mogelijk zijn. Dit was in het kort de inhoud van amendement 99, waarmee artikel 146, lid 3 nader wordt gepreciseerd. Voggenhuber (V), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste collega's, natuurlijk is de vaststelling, of het verwijt, juist dat dit verslag veel verder reikt dan een aanpassing aan het Verdrag van Amsterdam noodzakelijk maakt en dus zijn boekje te buiten gaat. Maar dat is niet zozeer voor mij het probleem. Mijn kritiek is veelmeer gericht op de geest die uit deze wijzigingen spreekt. Bij zo'n omvangrijke wijziging van de procedure dienen wij ons af te vragen of zulks werkelijk tot meer democratie in het Parlement leidt. De toetssteen voor het democratische gehalte van een parlement zijn de minderheidsrechten. Worden die nu versterkt of afgezwakt? Het is niet moeilijk om vast te stellen dat met talrijke wijzigingen paal en perk wordt, gesteld aan de rechten van de kleine fracties, van de minderheden dus; dat niet de rechten van de individuele leden, maar de rechten van de meerderheid en de bureaucratie van het Parlement worden versterkt. Het valt te betreuren dat de meerderheid van dit Parlement deze gelegenheid niet te baat heeft genomen om daadwerkelijk stappen te ondernemen in de richting van meer democratie in het Parlement. Veeleer worden hier stappen gezet in de richting van minder democratie. De heer Corbett legt de nadruk op de positie die de Commissie in de toekomstige integratie zal innemen. De Commissie zal uiteindelijk moeten uitgroeien tot een Europese regering. Maar dan moet de heer Corbett wel beseffen dat zulk een regeringspositie gevolgen heeft voor het Parlement: het Parlement moet dan worden opgesplitst in oppositie en regeringspartijen. Daarom is het zo'n hachelijke zaak dat de minderheidsrechten nu niet worden uitgebreid, maar ingeperkt. Van de talrijke voorbeelden hiervan wil ik er drie noemen. Ten eerste wordt zelfs een fractie het recht genomen om een motie van wantrouwen in te dienen tegen topambtenaren van dit Parlement. Ten tweede wordt het aantal hand-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/11
Voggenhuber tekeningen dat nodig is voor initiatieven, verhoogd van 29 naar 32 en ten derde wordt de indiening van ontwerpresoluties bemoeilijkt. Dit is bepaald geen democratisering van het Parlement. Integendeel, dit is een poging van de meerderheid om meer voordelen in de wacht te slepen. Ik betreur deze ontwikkeling ten zeerste, want zij doet het Europees Parlement, of tenminste zijn democratisch gehalte, geen goed. Fayot (PSE), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil het woord voeren over het nieuwe artikel 168 en het desbetreffende amendement 109, dat voortvloeit uit een initiatiefverslag. Dit is het laatste artikel van ons Reglement en gaat over de bijlagen. De bijlagen zijn geen Reglement, maar maken wel deel uit van het Reglement. Wij hebben met dit nieuwe artikel 168 duidelijkheid willen brengen in de structuur van de bijlagen door ze in categorieën op te splitsen: — de eerste categorie bevat de toepassingsbepalingen van de met de meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen aangenomen reglementaire procedures en voorschriften; — de tweede categorie omvat uitvoeringsbepalingen van specifieke, in het Reglement zelf opgenomen voorschriften. Ik noem als voorbeeld artikel 9, dat gaat over de gedragsregels. De toepassingsbepalingen van de gedragsregels worden met de meerderheid van de leden van het Parlement aangenomen. Ook zijn iti het Reglement bepalingen opgenomen over de instelling van vaste en tijdelijke commissies op initiatief van de Conferentie van voorzitters en op grond van artikel 135; — de derde categorie omvat interinstitutionele akkoorden en een hele reeks procedures voor de organisatie van de werkzaamheden van het Parlement. Ik geloof dat de bijlagen met deze onderverdeling overzichtelijker en leesbaarder zijn geworden. Mevrouw de Voorzitter, oh... neemt u mij niet kwalijk, mevrouw de Voorzitster, ik heb nog een laatste opmerking. We behandelen hier in één debat niet minder dan acht verslagen van de commissie Reglement die allen betrekking hebben op het verslag-Corbett-Palacio-Gutiérrez. Dit is natuurlijk een goede manier om de bureaus van de commissie Reglement eens goed op te ruimen, maar persoonlijk heb ik mijn twijfels over het nut van deze gang van zaken. Maar goed, beter een half ei dan een lege dop. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Fayot. Aan uw correctie: „Mevrouw de Voorzitster" merk ik dat u de voorstellen van de heer Corbett al in praktijk brengt. Wijsenbeek (ELDR), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zeg wel degelijk Voorzitter, omdat uw titel overeenkomt met een functie. Wij dienen u dus niet te beschouwen als persoon, maar als bekleedster van een functie. Dit gezegd zijnde, mevrouw de Voorzitter, keer ik terug naar mijn moedertaal, het Nederlands, omdat het Reglement in elk van onze talen is gesteld en ik vind dat we daarnaar moeten handelen. Laat ik om te beginnen zeggen dat ik het niet over mijn eigen verslag zal hebben. Dat heeft de heer Ford al uitstekend voor mij gedaan. Voor mij spreekt het vanzelf dat wanneer men het woord voert over een onderwerp Waar men bij betrokken is men dat dan ook aan de collegae duidelijk maakt. Laat ik daarom maar wel beginnen met de heer Corbett mijn complimenten te maken voor het vele en zeer gecompliceerde werk dat hij gedaan heeft. Dat geldt ook, maar in andere mate voor beide co-rapporteurs, mevrouw Palacio en de heer Gutiérrez Díaz, waarbij de laatste geacht werd de kleinere fracties te vertegenwoordigen. Ik heb daar eerlijk gezegd niet zo erg veel van gemerkt. Laten wij vaststellen dat met deze herziening het Parlement inderdaad een stap vooruit gezet heeft bij het worden van een echt Parlement maar dat het de volwassenheid nog niet bereikt heeft en dat daarom deze algemene herziening eigenlijk wat te kort schiet. Waarom zeg ik dat? Omdat we nog steeds onze debatten opknippen in kleine stukjes, waarin alle nationaliteiten en alle partijen en alle schakeringen apart het woord krijgen en niet één vertegenwoordiger namens de fracties die een echte fundamentele bijdrage aan het debat kan leveren en waar tevens geen echte dialoog met Raad en Commissie plaatsvindt waarbij het Parlement iets zegt, de Raad of de Commissie daarop reageert en vervolgens er nog een tweede ronde voor ons mogelijk is. Laatste opmerking aan het adres van de heer Voggenhuber. Hij overdrijft, het is geen reglement voor de grote fracties. Het bevestigt alleen de huidige situatie. Neemt u mij mijn overschrijding niet kwalijk. Dat kwam door de onoplettendheid van de Raad. Spiers (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ga het hebben over wat mijn poging was om de onsterfelijkheid in te gaan: het verslag-Spiers dat nu echter slechts nog amendement 112 heet en is opgenomen in dit veel uitgebreider verslag. Een aantal jaren geleden werd aan de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten gevraagd om de regels op grond waarvan individuele leden verplicht zijn tot het aanmelden van elke steun van buitenaf, uit te breiden tot interfractiewerkgroepen. Dit bleek een verbazingwekkend lastige opdracht te zijn, deels omdat we het niet eens konden worden over de definitie van interfractiewerkgroep en deels omdat sommige groepen die zich hebben laten registreren als interfractiewerkgroep bij de fractievoorzitters, geen steun van buitenaf ontvangen, terwijl sommige andere groeperingen van parlementsleden, die niet worden beschouwd als interfractiewerkgroepen, wel dergelijke steun ontvangen. Daarom wordt in het amendement gesproken over groeperingen van parlementsleden, waarmee zowel interfractiewerkgroepen als andere niet-officiële groeperingen worden bedoeld. Voortaan zullen ze elke vorm van steun die ze ontvangen, of het nu om contanten gaat of om steun in natura, moeten aanmelden. Dit omvat ook steun aan secretariaatswerkzaamheden, onderzoek, en dergelijke.
Nr. 4536/12 H andelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Spiers Dergelijke groeperingen spelen vaak een waardevolle rol in het Europees Parlement. Er zijn geen grote problemen met interfractiewerkgroepen in het Europees Parlement en de steun die via zo'n interfractiewerkgroep wordt ont vangen, valt ook nu al onder de bestaande regels betreffende opgave van elke ontvangen, significante steun. Maar er bestaat enige bezorgdheid over interfractiegroepen en er is duidelijk een gebrek aan transparantie. Met de voor gestelde Reglementswijziging zal het allemaal een stuk opener worden. Tenslotte worden de quaestoren belast met het formuleren van gedetailleerde regels. Daarin zou een bepaling moe ten voorkomen op grond waarvan groeperingen die steun van buitenaf krijgen, hun notulen en presentielijsten bij het Europees Parlement moeten deponeren en toegankelijk moeten maken voor het publiek. Op die manier kan ie dereen nagaan wie wie beïnvloedt. Spencer (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids en defensiebeleid. — (EN) Me vrouw de Voorzitter, mijn taak namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids en defensiebeleid is eenvou dig. Onze suggesties zijn door de rapporteurs overgenomen en nu ook door hen toegelicht. Ons inziens is het een legitiem voorrecht van dit Parlement om de activiteiten die door de uitvoerende instantie op het gebied van buiten landse zaken worden ontplooid — of dat nu de Commissie is of de Raad — te bespreken, daar vragen over te stellen en met voorstellen te komen. De hoge vertegenwoordiger is de sleutelkwestie en daarom is het mijns inziens absoluut noodzakelijk dat, zodra de hoge vertegenwoordiger is benoemd — wie hij of zij ook moge zijn — zo spoedig mogelijk, ter bekrachtiging van deze benoeming, een hoorzitting wordt belegd met de voorzitters van de commissies buitenlandse zaken van de parlementen van de lidstaten, tijdens welke het mandaat en de taken van de succesvolle kandidaat kunnen worden besproken. Wij menen tevens — en dit komt ook aan bod in ons ontwerpadvies — dat een soortgelijke procedure moet worden gevolgd bij de benoeming van speciale vertegenwoordigers, afgezanten en EUambassadeurs. Dus ik kan deze Regle mentswijzigingen van harte ondersteunen. Ik zou graag een persoonlijke suggestie willen doen aan de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en im muniteiten, die zij wellicht in het volgende Parlement in overweging kunnen nemen. Ik kom er steeds meer achter dat de invloed van de Conferentie van voorzitters op de interne organisatie van dit Parlement heimelijk toeneemt. Deze groeiende invloed gaat echter ten koste van het Bureau, de Conferentie van commissievoorzitters, de quaesto ren en, wat het belangrijkste is, ten koste van de plenaire vergadering. Ik heb de Conferentie van voorzitters in actie kunnen zien. Zij zijn constant bedolven onder het werk en vaak slecht geïnformeerd. Als men van de Conferentie van voorzitters de scheidsrechter maakt van elke beslissing van dit Parle ment, maakt men misbruik van deze conferentie en begaat men êen grove vergissing. Ik heb heel veel bewondering voor de leiders van de twee grote fracties maar dit zijn de twee grote olifanten van het Parlement, om de terminolo gie van de Wereldhandelsorganisatie te gebruiken. Ze kunnen niet overal deskundig in zijn. Zij staan beiden aan het hoofd van ingewikkelde coalities. Als zij hun stemmen in de Conferentie van voorzitters bundelen, delen zij, een „condominium der verwarden", de lakens uit in dit Parlement. Als wij onze leiders recht in de ogen kunnen zien en ons Reglement kunnen wijzigen uitgaande van de vereisten van het volgende mandaat, zullen wij als Parlement de proef van democratische vitaliteit succesvol hebben door staan. Theato (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te begin nen wil ik mijn waardering en dank uitspreken aan de rapporteurs voor hun vele werk! De herziening van het Regle ment gaat voornamelijk over de innovaties die het Verdrag van Amsterdam met zich meebrengt. De Commissie be grotingscontrole heeft maar weinig wijzigingen voorgesteld, want met het Verdrag van Amsterdam wordt geen in grijpende verandering aangebracht in de afwikkeling of het karakter van de kwijtingsprocedure. Er zijn maar twee wijzigingsvoorstellen ingediend. De eerste heeft betrekking op de institutionele verantwoordelijkheid, als wordt voorbijgegaan aan de weigering van de financiële controleur om voor gezien te tekenen. Deze verantwoordelijkheid willen wij teruggeven aan de voorzitter van de betrokken instelling. Ten tweede wordt verduidelijkt dat er geen wis selwerking bestaat tussen de gevolgen van de kwijting en de procedure in het kader van artikel 138 Β van het EG Verdrag, op grond waarvan de Commissie kan worden uitgenodigd via een initiatiefverslag passende wetgevings voorstellen te doen. Helaas werden beide wijzigingsvoorstellen tot nu toe niet goedgekeurd. Intussen hebben zich echter nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Toen verleden december geen kwijting werd ver leend, kwam een hele reeks tegenstrijdigheden aan het licht tussen de bepalingen van het Verdrag en Bijlage V van het Reglement. Deze tegenstrijdigheden moeten terstond uit de weg worden geruimd om de afwikkeling van de kwijtingsprocedure op onbetwistbare wijze te kunnen doen verlopen. Wij feliciteren de coirimissie Reglement die besloten heeft dit probleem op degelijke en energieke wijze bij de horens te vatten en wij wachten dan ook vol ver trouwen op het verslag van de heer Fayot waarin dit moeilijke probleem uiteen zal worden gezet. Heinisch (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie verzoehchrifien. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, beste col lega's, de Commissie verzoekschriften vraagt de commissie Reglement dringend om bij de aanpassing van het Regle ment van het Europees Parlement aan de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam rekening te houden met een aantal specifieke punten. Onder verwijzing naar artikel 157, lid 1, alinea 2 van het Reglement van het Europees Par lement, begroet de Commissie verzoekschriften de door de Conferentie van commissievoorzitters uitgewerkte richt snoeren voor de behandeling van verzoekschriften door de parlementaire commissies.
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/13
Heinisch Toch moet men de met succes van start gegane samenwerking tussen het Europees Parlement en de Europese ombudsman verder uitbouwen en deze ook met de noodzakelijke nauwkeurigheid verankeren in het Reglement. Daarom stellen wij voor om Bijlage VI (bevoegdheden van de parlementaire commissies) nader te preciseren en de bevoegdheden van de Commissie verzoekschriften duidelijk af te bakenen ten opzichte van die van de ombudsman. Bovendien zijn wij van mening dat in hoofdstuk XX, artikel 161 (activiteiten van de ombudsman) de regels voor het indienen van jaarverslagen en speciale verslagen over de werkzaamheden van de ombudsman nader moeten worden gepreciseerd. Ook moeten nauwkeurigere regels worden uitgewerkt voor de behandeling door het Parlement van deze jaarverslagen en speciale verslagen van de ombudsman. Mocht de ombudsman in de toekomst een groter aantal tussentijdse en speciale verslagen over heel specifieke onderwerpen-indienen, is het ons inziens niet per se noodzakelijk deze allemaal in de plenaire vergadering te behandelen. Sommige verslagen kunnen doeltreffender worden aangepakt met een vereenvoudigde en snelle procedure en daar zal dus nog aan moeten worden gewerkt. Bij de opstelling daarvan kan men de leidraad volgen van artikel 44 of artikel 52 van het Reglement. Tenslotte zou het goed zijn in het Reglement te voorzien in urgente behandeling van de verslagen van de Europese ombudsman, vooral wanneer het gaat om het plaatsen op de agenda van de voltallige vergadering. Ik dank de rapporteurs en hoop dat met onze voorstellen rekening zal worden gehouden. Rothley (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijn dank aan de rapporteurs gaat gepaard met kritiek op één punt: de commissie Reglement stelt voor over de bekrachtiging van de Commissievoorzitter en van de Commissie in haar geheel hoofdelijk te stemmen.'Dat is een grote fout! Achter regels gaart gedachten, ideeën, opvattingen, doelstellingen, strategieën schuil. Wat hadden de staatshoofden en regeringsleiders in hun hoofd toen zij destijds in de Verdragen schreven dat over een motie van afkeuring hoofdelijk moest worden gestemd? De gedachte die daar achter steekt, ligt voor de hand. Bij hoofdelijke stemming valt het Parlement uiteen in nationale delegaties en politieke groeperingen. Het Parlement komt aldus onder druk te staan en kan op die manier gemakkelijk worden gecontroleerd. Dat is de bedoeling van de hoofdelijke stemming. Dat willen wij nu ook gaan doen voor de bekrachtiging van de Commissievoorzitter en de Commissie in haar geheel! Het resultaat daarvan is dat wij onszelf blootstellen aan deze druk en controle! Als Parlement staan wij veel sterker met een geheime stemming. De Commissie zou overigens ook sterker staan indien over haar met geheime stemming werd beslist. Aan de stemming zou dan niet het luchtje kleven van iets dat opgelegd is. Daarom vind ik dit een grove fout. Ik kan mij niet voorstellen dat de collega's dit werkelijk willen. Ik doe daarom een beroep op u de amendementen te steunen waarin geheime stemming wordt gevraagd. Palacio Vallelersundi (PPE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, de Fractie van de Europese Volkspartij is voor de amendementen van de commissie Reglement. Desalniettemin hebben wij een paar technische amendementen ingediend — de amendementen 125 en volgende — waarmee, naar wij hopen, de meerderheid van dit Parlement kan instemmen. Ik wil graag ingaan op de interessante opmerkingen — zijn opmerkingen zijn altijd interessant — van de heer Rothley namens de socialistische fractie. Het is waar wat hij zegt. Je zou echter ook omgekeerd kunnen redeneren dat een zo belangrijke stemming als die over de bekrachtiging van de Commissievoorzitter, ook een symbolische waarde moet hebben. De hoofdelijke stemming heeft die betekenis van oudsher altijd gehad. Desondanks zullen wij de suggesties van de socialistische fractie bestuderen. Namens de Fractie van de Europese Volkspartij wil ik enkele punten noemen ten aanzien waarvan wij niet akkoord konden gaan met de commissie Reglement en waarop wij amendementen — geen technische, maar politieke amendementen — hebben ingediend. Ik heb straks afgesproken over de drie groepen amendementen. Wat de politieke amendementen betreft, heeft de fractie besloten tegen de „interne motie van wantrouwen" als voorgesteld in amendement 14 te stemmen. Wij zijn van mening dat een dergelijke motie geen vooruitgang betekent en slechts verwarring zaait. Aan amendement 124 van de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, betreffende de parlementaire delegaties, zitten veel juridische haken en ogen. Een delegatie is een door de voltallige vergadering gedelegeerd orgaan en kan dus niet uit twee categorieën leden bestaan, uit leden van de eerste categorie, gekozen door de plenaire vergadering en leden van de tweede categorie, gekozen door de Conferentie van voorzitters. De Fractie van de Europese Volkspartij begrijpt het idee dat aan dit amendement ten grondslag ligt, maar is van mening dat ook de oprichting van parlementaire delegaties op democratisch wijze moet geschieden. Voor de benoeming van de hoge vertegenwoordiger hebben wij amendement 129 ingediend. Dit amendement eerbiedigt ons inziens het Verdrag meer dan het amendement van de commissie Reglement. Bij de wetgevende amendementen is de Fractie van de Europese Volkspartij absoluut tegen het amendement op artikel 53 betreffende de rechtsgrondslag. Zij is derhalve ook tegen amendement 38. Wat de derde groep van amendementen betreft, waarin de indirecte gevolgen van onze nieuwe positie als medewetgever aan de orde komen, heeft de Fractie van de Europese Volkspartij amendement 144 ingediend. Daarin doen wij voorstellen voor de spreektijd, het middelenbeheer, de vertalingen, enzovoort, alsook voor de aanpassing aan de nieuwe technologie. Dit amendement brengt meer soepelheid in de situatie van de toelichtingen. Er is een sterke meerderheid tegen amendement 90, waarin sprake is van elkander uitsluitende amendementen, en tegen amendement 78 betreffende opmerkingen van één minuut.
Nr. 4-536/14
Handelingen van het Europees Parlement
Palacio Vallelersundi Dan wil ik tot slot nog een opmerking maken over de inwerkingtreding van deze wijziging. Zoals de heer FabreAubrespy terecht opmerkte, moeten wij wel beseffen dat de inwerkingtreding van deze wijzigingen moet wachten op de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Daarom moet ér voor aanstaande donderdag een afspraak worden gemaakt over een mondeling of een technisch amendement. Namens de Fractie van de Europese Volkspartij stel ik voor dat alle amendementen in de eerste vergaderperiode na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam van kracht worden. De Clercq (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, mijn tussenkomst, ik heb maar één minuut, zal zich beperken tot één punt in verband met de bevoegdheden van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, te weten het bepalen van de rechtsgrondslag. U weet dat tot op vandaag bij onzekerheid over de rechtsgrondslag elke parlementaire commissie het advies moet inwinnen van de juridische commissie. Thans ligt via amendement 38 het voorstel ter tafel om bij betwisting dit verplicht advies te laten vervangen door hierover de Commissie juridische zaken en rechten van de burger slechts te informeren. Dit is een zeer gevaarlijke negatieve evolutie. Als elke commissie afzonderlijk de rechtsgrondslag kan gaan bepalen, zal dit tussen de commissies onderling tot nog meer bevoegdheidsconflicten leiden en zal vaak de consequente lijn van het Europees Parlement op welke basis of op welk Verdragsartikel het zijn beslissing steunt, ver te zoeken zijn. Mijn fractie heeft daarom het amendement 138 opnieuw ingediend waarbij in geval yan betwisting over de rechtsgrondslag de juridische commissie moet worden geconsulteerd, niet geïnformeerd. Argumenten hiertegen omtrent zogezegd de nutteloze vertraging worden opgevangen door een urgentieprocedure die aan het amendement is toegevoegd. Ik hoop dan ook dat dit amendement zal goedgekeurd worden. Sjöstedt (GUE/NGL). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, de meeste voorstellen in dit omvangrijke werk zijn verbeteringen of aanpassingen aan de nieuwe situatie die ontstaat met het Verdrag van Amsterdam. Er zijn echter ook voorstellen van politieke aard waarmee men veel verder probeert te gaan en het Europees Parlement meer macht wil geven dan het Verdrag van Amsterdam toestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval met amendement 60 betreffende overeenkomsten tussen sociale partners, amendement 69 over de hoge vertegenwoordiger van de Raad en amendement 16 over de voorzitter van de Commissie. Het is onaanvaardbaar dat men het boekje van het Verdrag te buiten wil gaan. Het verslag bevat nog andere voorstellen die onaanvaardbaar zijn. Dit geldt vooral voor amendement, 90 waarmee men wil verbieden dat een fractie amendementen indient waarin een ander politiek standpunt wordt gehuldigd. Ik denk dat de meeste leden inzien dat dit soort censuur ongewenst is. Wij weten allemaal dat de meningen binnen onze fracties uiteen kunnen lopen. Ik hoop dan ook dat dit amendement op de een of andere manier verworpen wordt. Mijns inziens had men van de gelegenheid gebruik moeten maken om te besluiten dat de voorzitter van het Parlement voor vijf jaar wordt benoemd. Dan kan een einde worden gemaakt aan de vreemde gewoonte van de grote fracties om deze periode in twee te splitsen. Crowley (UPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteurs graag bedanken voor het immense werk dat zij op dit gebied hebben gedaan. Hoewel ik het met veel zaken en met name met hun eindconclusies oneens ben, waardeer ik wel degelijk hun ijver en de inspanningen die zij zich getroost hebben om daar waar mogelijk compromissen te vinden. Zoals ook andere sprekers in dit Parlement reeds hebben onderstreept, is dit gemeenschappelijke verslag behept met een aantal contradicties. Hierin staan dingen die ons in de toekomst problemen zullen bezorgen. Ik wil met name de aandacht van de leden vestigen op het vraagstuk van de Commissievoorzitter. Moeten wij deze persoon kiezen of moeten wij zijn of haar benoeming bekrachtigen? Verder hebben wij ook nog het voorstel op grond waarvan de Conferentie van voorzitters met drie-vijfde meerderheid, die minstens drie fracties omvat, kan besluiten de plenaire vergadering een voorstel te doen tot het beëindigen van het mandaat van een door het Parlement gekozen ambtsdrager, waarover de voltallige vergadering met meerderheid van haar leden moet besluiten. Ik vind het belachelijk dat een door de individuele leden van dit Parlement gekozen ambtsdrager met een besluit van de Conferentie van voorzitters uit zijn functie kan worden gezet. Ik zou er geen probleem mee hebben als een drie-vijfde, of drie-zesde of drie-zevende meerderheid van het Parlement zou besluiten iemands mandaat te beëindigen, maar dat daarover de Conferentie van voorzitters kan besluiten, slaat absoluut nergens op. Ook moet ik de rol noemen van de hoge vertegenwoordiger van de EU voor buitenlands beleid en van de speciale ambtenaren die ook hier in het Parlement in een hoorzitting moeten verschijnen. Wij leggen hiermee nieuwe beperkingen op waarvoor het Verdrag ons geen enkele bevoegdheid geeft. Ik ben verheugd over het feit dat het amendement van mijn fractie over het voor de oprichting van een fractie noodzakelijke aantal leden werd goedgekeurd. Ook zullen de leden hoop ik stemmen voor de opmerkingen van één minuut aan het begin van de éérste vergadering van elke vergaderperiode. Daardoor krijgen wij de mogelijkheid om belangrijke onderwerpen in onze eigen lidstaten aan te kaarten. Wij moeten ervoor zorgen dat ons nieuwe Reglement duidelijk en direct is. Het moet ons in staat stellen de echte bevoegdheden waar wij over beschikken goed te regelen en mag geen poging doen daaraan nieuwe toe te voegen. Wij mogen niet vergeten dat bij het opstellen van onze regels de waardigheid van de leden van dit Parlement en hun rechten als verkozen vertegenwoordigers van de burgers van Europa op de eerste plaats komen. Dat is het allerbelangrijkste. Hager (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de rapporteurs hebben gedegen gewerkt en zich van een omvangrijke en mijns inziens te omvangrijke taak gekweten. De voorgestelde wijzigingen gaan immers veel verder dan hetgeen
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/15
Hager noodzakelijk zou zijn op grond van het Verdrag van Amsterdam en dus verder dan hetgeen aan de rapporteurs werd opgedragen. Veel voorstellen werden al in de commissie van tafel geveegd, maar enkele blijven mij zorgen ba ren. Vooral een punt ligt mij na aan het hart. Het Europees Parlement werpt zich terecht op als de beschermer van de minderheden en daarom mag juist het Europees Parlement dit doel niet uit het oog verliezen als het met eigen min derheden is geconfronteerd. De voor de oprichting van fracties voorgestelde wijzigingen en de horizontale ver hoging van het vereiste aantal handtekeningen van 29 tot 32, tasten op ongerechtvaardigde wijze de positie van de kleine groepen aan. De betekenis van juist deze kleine groepen is echter de laatste tijd overduidelijk toegenomen en daarbij denk ik met name aan de pluraliteit bij de meningsvorming in een democratie. Bonde (I-EDN). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, nu is het zo dat elke lidstaat een commissaris aanduidt. Ritt Bjerre gaard is door Denemarken afgevaardigd en een niéuwe meerderheid in het Deens parlement kan volgende keer een andere commissaris sturen. Uiteindelijk zijn het dus de kiezers die aan de touwtjes trekken en indirect het Deense lid van de Commissie aanduiden. Het Verdrag van Amsterdam geeft het Parlement de bevoegdheid om de aanbeve lingen van de lidstaten goed te keuren en het is deze bevoegdheid die in het Reglement moet worden opgenomen. Het Parlement zegt nu echter dat het de Commissie wil kunnen kiezen of afzetten. De samenstelling van de Com missie mag volgens het Parlement niet langer door de lidstaten beslist worden. De Commissie moet een ware ge meenschappelijke regering van de EU worden. De Commissie zou op dezelfde manier door het Parlement verkozen moeten worden als een regering door een nationaal parlement. De EU zou dus een federale staat moeten worden met een gemeenschappelijk parlement en een gemeenschappelijke regering. Het Parlement rekent erop dat kandida ten uit de lidstaten afgewezen kunnen worden, wanneer een meerderheid dit wenst. Het Parlement wil als suprana tionale instelling de bevoegdheid voor de benoeming van de Commissie naar zich toe trekken, ten nadele van de na tionale parlementen en regeringen. Dit is in strijd met het Verdrag van Amsterdam en bijgevolg onwettig. Het Parle ment kan de macht niet zomaar bij de lidstaten weghalen en in eigen handen leggen. De junibeweging stemt daarom tegen het nieuwe Reglement en wij doen een oproep tot alle lidstaten om te protesteren tegen deze poging van het Parlement om de nationale parlementen te degraderen tot een soort onbeduidende provincieraden. Wibe (PSE). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, evenals vele anderen wil ook ik om te beginnen mijn lof uitspreken voor het uitstekend werk dat de drie rapporteurs geleverd hebben. Ik ben het voor 99 procent eens met het resultaat daarvan. Over twee punten ben ik echter een andere mening toegedaan. Het eerste punt gaat over het amendement waarmee men wil verhinderen dat leden uit een en dezelfde lidstaat een aparte politieke fractie gaan vormen. Ik zie geen enkele reden voor deze wijziging. Men zegt dat grote landen niet mogen worden bevoordeeld, maar dat is niet logisch. Grote landen hebben immers altijd een streepje voor, bijvoor beeld wanneer 29 handtekeningen nodig zijn voor het indienen van een voorstel. De enige rationele verklaring die ik voor deze wijziging kan vinden is van politieke aard. De rapporteurs willen blijkbaar voorkomen dat nationale fracties worden gevormd. Zij willen de nationale politieke verschillen in dit Parlement afzwakken en het Europese karakter versterken. Dit is misschien een eerbare bedoeling, maar het is verkeerd daarvoor het Reglement te gebrui ken. Een reglement moet politiek neutraal zijn. Daarom zal ik tegen dit amendement stemmen. Het andere amendement dat ik eveneens overbodig vind, zegt dat een politieke fractie geen amendementen mag in dienen die inhoudelijk tegenstrijdig zijn. Ik vind het al moeilijk genoeg om in dit Parlement amendementen in te die nen. Deze wijziging zal het nog moeilijker maken. Ik vind niet dat we de democratie in dit Parlement op deze wijze op de helling mogen zetten. Bovendien zullen wij met dit amendement nauwelijks aan efficiëntie winnen. Tegenstrij dige amendementen zijn immers slechts een heel gering deel van alle stemmingen die wij hier houden. Ik zal bij gevolg tegen deze beide amendementen stemmen. Manzella (PSE). — (Π) Mevrouw de Voorzitter, het verdienstelijke werk van onze drie rapporteurs bevestigt voor de zoveelste keer dat parlementen bij het uitvoeren van grondwettelijke voorschriften over de nodige reglementaire autonomie moeten kunnen beschikken. Met de voorgestelde Reglementswijzigingen krijgt het Verdrag van Amster dam, als het van kracht wordt, een eerste, door dit Parlement bekrachtigde interpretatie, voordat de rechters of in stanties buiten het Parlement daartoe de kans krijgen. In dit kader moet speciale aandacht worden besteed aan de reglementaire vormgeving van de nieuwe wetgevings procedures. Het Parlement zal immers in de komende zittingsperiode wetgever worden op voet van gelijkheid met de Raad, in een paritair tweekamerstelsel. Met name blijkt dat de nieuwe medebeslissingsprocedure in al zijn moge lijkheden volledig overeenstemt met de door het Parlement uitgevaardigde resolutie. Ook strookt deze procedure met de gemeenschappelijke interinstitutionele verklaring waarvan de uitwerking reeds ver gevorderd is. Ik ben het echter eens met de aanvulling op artikel 66 waarmee de rol van de Commissie in de zogenaamde informele bemid deling wordt erkend. In het communautaire bestel is het monopolie van de Commissie voor het nemen van wetgevende initiatieven zeer zeker een anomalie, een gelukkige anomalie echter, als we bedenken dat in tal van nationale parlementen de produc tie van wetsteksten veel te wensen overlaat. De Commissie is een buitenstaander ten opzichte van de twee takken van de wetgevende autoriteit en is alleen daarom al een belangrijke garantie voor een samenhangende en homogene wetgeving. De Commissie wijst immers de twee partijen voortdurend op de rationele grondslag van het wetgevings voorstel. Een dergelijke rol mag dan ook in geen enkele fase van de wetgevingsprocedure ontbreken.
Nr. 4-536/16
Handelingen van het Europees Parlement
VOORZITTER: DE HEER PODESTÀ Ondervoorzitter Fayot (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement is nog jong. Dat is het grote verschil met de nationale parlementen, die kunnen bogen op een soms eeuwenoude geschiedenis. Twintig jaar is nog niet echt een jubileum en het zijn ook nog niet de jaren van verstand. Daarom is ons Reglement als handvest van onze instelling ook zo belangrijk. Als wij willen dat de democratie ondanks al onze tegenstellingen blijft werken, moeten we zorgen voor eerbiediging van het Reglement naar letter en geest. We mogen het Reglement geen speelbal laten worden van de politieke conjunctuur. De betrouwbaarheid van ons Reglement hangt af van de manier waarop het in de dagelijkse praktijk wordt geïnterpreteerd en toegepast. Daarom moet het mee kunnen groeien met de tijd. Aanpassing betekent vooral vereenvoudiging en verlichting. Aanpassing betekent snellere en efficiëntere procedures. Het Reglement mag niet worden gebruikt om het Parlement politiek te blokkeren, want onze instelling is er om wetgevende beslissingen te nemen. Neemt u nu eens een parlement dat vijf jaar zonder een regeringsmeerderheid moet werken. Daarin ontstaan, al naar gelang het onderwerp, ad hoc meerderheden. In zo'n geval zijn eenvoudige en heldere procedures van het allergrootste belang, als wij willen dat de publieke opinie begrijpt waar wij mee bezig zijn. Ik ben het dus niet eens met het verwijt van de heer Voggenhuber dat deze aanpassing van het Reglement minder democratie tot gevolg heeft. Naar mijn mening hebben we een goed evenwicht gevonden tussen enerzijds democratie en anderzijds doeltreffendheid. Ik wil verder nog, mijnheer de Voorzitter, reageren op hetgeen de heer Spencer zojuist heeft gezegd. In de herstructurering van de parlementaire commissies voor de volgende zittingsperiode is sprake van samensmelting van de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten met een andere commissie. Ik betreur dat. Naar mijn mening zouden we er beter aan doen een volwaardige constitutionele commissie op te richten die bevoegd is voor heel de werking van het Parlement. Zo houden we ons raderwerk gesmeerd, en dat lijkt me nuttig. Als voorzitter van de commissie Reglement wil ik graag nog een laatste opmerking maken over de omstreden kwestie van het tijdstip van inwerkingtreding van de aanpassingen. De drie andere rapporteurs zijn het met mij eens dat dit pakket amendementen op het Reglement gelijktijdig met het Verdrag van Amsterdam in werking moet treden. Het gaat hier om twee reeksen bepalingen: de ene reeks past het Reglement aan de nieuwe grondslagen van het Verdrag van Amsterdam aan en de andere reeks staat daar los van. Het eenvoudigst lijkt mij alle bepalingen tegelijkertijd met het Verdrag van Amsterdam in werking te laten treden. Oreja, Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is zich ervan bewust dat het Reglement in de eerste plaats een zaak van het Parlement zelf is en het Parlement dus autonoom is wat zijn organisatie betreft. Op grond van haar rol in de wetgevingsprocedure heeft de Commissie echter wel degelijk belang bij dit Reglement. Ook de Commissie ondervindt immers op de een of andere manier de gevolgen van een wijziging van het Reglement. Allereerst wil ik de drie rapporteurs van harte gelukwensen met hun verslag. Dankzij hun inspanningen beschikt het Parlement straks over een nieuw Reglement, een Reglement dat is aangepast aan de belangrijke wijzigingen van het Verdrag van Amsterdam op met name wetgevend gebied. Dit Reglement kan worden toegepast zodra het Verdrag in werking treedt. Ook dank ik de commissie Reglement voor haar inspanningen ter verduidelijking van de regels en ter vereenvoudiging van de procedures, waarbij het bereiken van overeenstemming tussen de fracties zeer belangrijk was. Ik begrijp de legitieme wens van het Parlement — die ook reeds bij eerdere gelegenheden tot uiting kwam, bij de Europese Akte en het Verdrag betreffende de Europese Unie — om zoveel mogelijk profijt te trekken van de nieuwe mogelijkheden in het Verdrag van Amsterdam en hieraan in het nieuwe Reglement vorm te geven. Heel treffend vond ik het beeld dat de heer Corbett hiervan schilderde. Hij sprak over een elastiekje dat uitgerekt en weer losgelaten wordt. Het moet echter niet zo ver worden uitgerekt dat het knapt. Ik wil een paar aspecten van het nieuwe Reglement nader toelichten. Ten. eerste maken wij ons enigszins zorgen over de nieuwe regels voor de behandeling van Commissievoorstellen en denken daarbij met name aan de grondrechten en het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel. De voorgestelde regels zijn naar onze mening enigszins vaag. Deze beperken zich namelijk tot een situatie waarin volgens het Parlement een Commissievoorstel een van deze beginselen niet eerbiedigt en dus de Commissie moet worden uitgenodigd te zorgen voor de noodzakelijke amendering. Betekent dit dan dat daar een speciale lezing voor moet komen of dat deze kwesties tijdens de eerste lezing gewoon wat meer aandacht moeten krijgen? Indien de eerste interpretatie van toepassing is, kan iets dergelijks heel de wetgevingsprocedure ophouden. Het kan zelfs indruisen tegen het interinstitutioneel akkoord betreffende de subsidiariteit. Ook mogen wij niet vergeten dat het initiatiefrecht van de Commissie gevrijwaard dient te worden. Ik ben er overigens van overtuigd dat de heer Corbett en de andere rapporteurs dit niet vergeten, want zij beseffen heel goed dat dit een hoeksteen is van heel het institutionele bestel. Hetzelfde kan gezegd worden van de voorstellen met betrekking tot het onderzoek van de rechtsgrondslag. Het nieuwe artikel 66, lid 5, waarin sprake is van een informele bemiddelingsprocedure in tweede lezing door de bevoegde parlementaire commissie, kan volgens ons heel nuttig zijn. Wij zijn ervan overtuigd dat een betere dialoog tussen het Parlement en de Raad wenselijk en nuttig is. De Commissie is echter van mening dat — overeenkomstig de geest van de nieuwe gemeenschappelijke verklaring over medebeslissing die binnenkort wordt aangenomen — deze dialoog er in de praktijk in alle fasen moet zijn, ongeacht de regel die in laatste instantie daarvoor wordt aangenomen. Wij zijn dan ook blij met het amendement van mevrouw Palacio Vallelersundi dat voorziet in de aanwezigheid van de Commissie.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/17
Oreja Wat betreft de comitologie weet u dat wij reeds veel interinstitutionele contacten onderhouden om tot een oplossing te komen. Het lijkt ons dan ook voorbarig om in het Reglement reeds regels voor de comitologie op te nemen. In het nieuwe artikel 90 quinquies van het Reglement wordt een procedure voorgesteld die vergelijkbaar is met de zogenaamde advice and consent-procedure die in de Amerikaanse Senaat van toepassing is. In ons geval gaat het om de benoeming van de delegatieleiders van de Commissie in derde landen. Ik denk dat wij hier een onderscheid moeten maken tussen enerzijds de hoorzittingen die dit Parlement houdt voor benoemingen van personen overeenkomstig de Verdragen, voor de zogenoemde politieke benoemingen — ik bedoel hiermee de commissarissen, de leden van de Rekenkamer, het bestuur van de Europese Centrale Bank, de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — en anderzijds de benoemingen van ambtenaren. Wij vinden het niet opportuun een hoorzitting te houden voor de benoeming van een ambtenaar. Dat is immers uiteindelijk een bevoegdheid en een verantwoordelijkheid van de Commissie. Ook ik wil de rapporteurs zeggen dat wij meer vrede hebben met de eindversie van artikel 107, lid 9 over de spreektijd. Daarin wordt bepaald dat er met de Commissie afspraken gemaakt moeten worden over de haar toekomende spreektijd. Dit zal in ieder geval moeten geschieden onverminderd het in artikel 197 van het Verdrag bepaalde. Dit artikel geeft de Commissie het recht om op ieder moment gehoord te worden. Wij zijn bereid onze medewerking te verlenen aan het plannen en stroomlijnen van de debatten, maar daarbij mag niet worden vergeten dat de Commissie krachtens het Verdrag het recht heeft te allen tijde te worden gehoord. Inhakend op de opmerkingen van de heer Corbett over de Commissie wil ik hem en het Parlement duidelijk maken dat de Commissie volledig bereid is haar politieke relatie met het Europees Parlement te verstevigen. De nauwe band tussen de twee instellingen, waarbij duidelijkheid bestaat over de specifieke rol van elk van beide instellingen * — de Commissie heeft recht op initiatief en uitvoerende taken en het Parlement oefent controle uit — moet een essentieel onderdeel zijn van de institutionele structuur van de Unie. Dit dient in het bijzonder te gelden voor transparantie en wetgeving. Tenslotte feliciteer ik de leden met hun besluit om nog voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam het initiatief te nemen tot wijziging van hun Reglement. Ik ben ervan overtuigd dat wij een doelmatig instrument tot onze beschikking zullen hebben voor de versterking van onze interinstitutionele samenwerking. De Voorzitter. — Ik dank u mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. 4. Weesgeneestniddelen De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0078/9 9) van de heer Cabrol, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over het voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad inzake weesgeneesmiddelen (COM(98)0450 - C4-0470/98-98/0240(COD)). Cabrol (UPE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, het onderhavig voorstel voor een verordening betreft weesgeneesmiddelen. Wij willen de farmaceutische industrie ertoe aanzetten geneesmiddelen te ontwikkelen en op de markt te brengen, waar ze zich anders niet aan zou wagen, omdat ze niet rendabel genoeg zijn. Het gaat 'met name om medicijnen tegen zeldzame ziektes, medicijnen dus waarvoor te weinig patiënten zijn. Daaraan zou ik nog tropische ziektes willen toevoegen, die weliswaar veel slachtoffers maken, maar dan wel slachtoffers zonder geld voor medicijnen. Tropische ziektes staan vermeld in amendement 2, dat ik steun. Deze verordening stelt twee principiële en een aantal bijkomende kwesties aan de orde. De eerste kwestie is hoe we zulke ziektes definiëren. Onze definitie gaat in de eerste plaats uit van een epidemiologisch criterium: een ziekte die minder dan 5 mensen per 10.000 treft, ernstig en chronisch is en een handicap veroorzaakt. Dit staat te lezen in amendementen 3 en 7. Een tweede uitgangspunt is medisch van aard: er bestaat geen bevredigende diagnose, preventie of behandeling. Dit lijkt mij een uitstekend criterium, en daarom verwerp ik de amendementen 33, 34, 35, 41, 42 en 43 die het onderzoek naar een diagnose willen beperken tot geneesbare ziektes, alsof het niet kunnen onderkennen van een ziekte op zich geen probleem zou zijn. In de oren van een arts klinkt zoiets belachelijk. Een tweede kwestie zijn de stimuleringsmaatregelen. Die lijken me doeltreffend. Het gaat hier om hulp bij het opstellen van een onderzoeksprotocol, vrijstelling van registratiekosten — zie hiervoor de amendementen 11,14 en 21 — nationale stimuleringsmaatregelen van bijvoorbeeld fiscale aard en vooral exclusiviteit bij verkoop voor een periode van tien jaar. Die exclusiviteit kan in bepaalde gevallen tot zes jaar worden teruggebracht, als er bijvoorbeeld een beter medicijn wordt ontdekt. Ik sta niet achter de amendementen 25, 28 en 31, die dit criterium willen schrappen. Het lijkt me in de praktijk namelijk niet moeilijk te constateren of aan dit criterium al dan niet voldaan wordt. Het maken van buitensporige winst lijkt me een terecht criterium. Ik ben dus tegen de amendementen 17, 32, 36, 37 en 39 die dit willen schrappen en de buitensporige winst, als daar tenminste sprake van is, willen storten in een onderzoeksfonds voor nieuwe weesgeneesmiddelen. Wel sta ik achter amendement 38, dat verbiedt een handelsvergunning voor een soortgelijk geneesmiddel, dat echter geen weesgeneesmiddel is, uit te breiden tot dezelfde therapeutische indicatie. Ik ben ook voorstander van amendement 40, waarin wordt voorgesteld reeds bestaande weesgeneesmiddelen met terugwerkende kracht onder deze verordening te laten vallen, zodat de betrokken patiënten er zo snel mogelijk van
Nr. 4-536/18
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Cabrol kunnen profiteren. Deze weesgeneesmiddelen zullen volgens de voorgestelde verordening bepaald worden door een speciaal comité binnen het Europees Bureau voor de Geneesmiddelenbeoordeling. Tot slot pleit ik met amendement 15 voor een speciale bijdrage aan het Bureau voor de Geneesmiddelenbeoordeling om de inkomstenderving te compenseren als gevolg van de vrijstellingen van registratiekosten. Die vrijstellingen zijn bedoeld om het onderzoek naar weesgeneesmiddelen zoveel mogelijk te stimuleren en farmaceutische bedrijven ertoe aan te zetten zoveel mogelijk aanvragen in te dienen voor een handelsvergunning. Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dit is een buitengewoon belangrijke en nuttige verordening, niet alleen omdat er nu een behandeling komt voor ziektes waarvoor tot nu toe geen diagnose of therapie bestond (vaccins vallen uiteraard ook onder deze verordening), maar ook omdat het onderzoek naar nieuwe medicijnen nieuwe banen schept in de farmaceutische industrie, en met name het midden- en kleinbedrijf. Ik verzoek u dus, collega's, om deze verordening aan te nemen en uiteraard ook voor de amendementen te stemmen waar ik zojuist voor heb gepleit. Heinisch (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, met dit voorstel voor een verordening wordt na een lange periode van voorbereidend werk een stap in de goede richting gezet. Hiermee wil men voorzien in behoeftes van miljoenen patiënten en op communautair niveau gunstige voorwaarden scheppen voor onderzoek, ontwikkeling en het in omloop brengen van geneesmiddelen voor zeldzame ziektes. Om de behandelingsmogelijkheden voor patiënten te bevorderen, moet in eerste instantie het toepassingsgebied van de verordening zo ruim mogelijk worden gemaakt. Het is vooral noodzakelijk dat ook bij bekende geneesmiddelen en behandelingsmethodes nieuwe indicaties worden betrokken. Aangezien, althans in de Verenigde Staten, het grootste aantal aanvragen afkomstig is van kleine en middelgrote bedrijven, zou het goed zijn indien de Commissie voorzag in bijzondere voorschriften voor de KMO ter bevordering van de deelneming aan het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en het communautaire actieprogramma voor zeldzame ziektes. Wij steunen onvoorwaardelijk onbeperkte en geheel vrijblijvende toegang tot de gecentraliseerde procedure en gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de aan het Bureau verschuldigde vergoeding, mits het Bureau passende middelen worden gegarandeerd. Verder is het wenselijk dat deze financiële verlichting ook door de lidstaten wordt overgenomen bij toepassing van de procedure voor wederzijdse erkenning. In de verordening moet dit uitdrukkelijk als dringende oproep aan de lidstaten worden vastgelegd. Exclusiviteit op de markt is een van de belangrijkste drijfveren voor ongeacht welk motivatiesysteem. Daarom moet dit worden uitgebreid tot iedere toepassing en met name tot nieuwe indicaties van bekende geneesmiddelen, zodat het onderzoek wordt gestimuleerd op gebieden die anders niet worden ontsloten vanwege het ontbreken van een passende patiëntenbescherming. Voorwaarde daarvoor is weliswaar dat de in artikel 3, lid 1 en 2 genoemde criteria in acht worden genomen, vooral in het geval van bekende geneesmiddelen. De definitie van het begrip „vergelijkbaar geneesmiddel" moet op wetenschappelijk niveau worden onderbouwd, om rekening te houden met de voortdurende wetenschappelijke ontwikkelingen en de specifieke eigenschappen van de producten. Alleen met samenwerking van de particuliere en de openbare sector en met het scheppen van gunstige voorwaarden voor onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen, met behulp van therapie en diagnose kunnen wij tegemoet komen aan de behoeften van zieke mensen. Marinucci (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, eindelijk treedt Europa in de voetsporen van de Verenigde Staten die reeds geruime tijd het onderzoek, de ontwikkeling en het in de handel brengen bevorderen van geneesmiddelen voor diagnose en behandeling van zeldzame ziekten, waaraan een beperkt aantal personen lijdt en die ernstig, slopend en vaak zelfs dodelijk zijn. De Commissie — wij moeten dit terecht erkennen en waarderen — heeft haar woord gehouden. Zij had een ver- ' plichting op zich genomen jegens het Parlement. Na de goedkeuring van de regelgeving inzake zeldzame ziekten, heeft zij nu aan Parlement en Raad een voorstel gedaan voor een verordening waarmee zij de industrie wil aanzetten tot het investeren in onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen die, gezien hun geringe afzetmarkt, niet winstgevend zouden zijn. Aldus is de Commissie geheel in lijn met de in het Verdrag van Maastricht neergelegde en in het Verdrag van Amsterdam versterkte verplichting volgens welke zij moet bijdragen aan een zo hoog mogelijke graad van gezondheidsbescherming van alle burgers van de Europese Unie. Dat is haar institutionele taak. Zij neemt hiermee tevens haar deel van de verantwoordelijkheid op zich dat zij op grond van haar economische en culturele macht heeft ten aanzien van heel de mensheid. De biomedische wetenschap heeft geweldige vooruitgang geboekt, maar bevindt zich helaas, waar het bepaalde genetische ziekten en zeer zeldzame aandoeningen betreft, nog in een situatie van onmacht. Dat is vaak onaanvaardbaar voor de familieleden van de patiënten die zich verraden voelen en aan hun lot overgelaten. Zij hebben zich in verenigingen georganiseerd en reeds veel bereikt. Bovendien hebben zij steun gekregen van vooraanstaande politici en kunstenaars bij het vergaren van onderzoekmiddelen. We hoeven maar te denken aan het jaarlijks steeds groter wordend aantal initiatieven, zoals Teleton. De Europese Unie mag zich weliswaar niet onttrekken aan haar taak, maar het is evenmin de bedoeling dat zij in de plaats treedt van het particuliere initiatief, van de producenten van de afzonderlijke lidstaten. Zij moet veeleer zorgen voor de nodige synergie. Daarom moet men aan de reeds in de onderhavige verordening vastgestelde maatregelen, de communautaire financieringen in het kader van het vijfde kaderprogramma toevoegen. Goede stimulansen zijn ongetwijfeld: de toekenning aan de fabrikant, onder bepaalde voorwaarden, van een exclusief distributierecht voor een periode van tien jaar; de steun die het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling kan verlenen
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/19
Marinucci via gehele of gedeeltelijke vrijstelling van registratiekosten, alsmede fiscale stimulansen, die uiteraard onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De socialistische fractie, waarvan ik de eer heb deel uit te maken, heeft de Commissie meerdere malen met klem verzocht om een voorstel en steunt derhalve met volle overtuiging het onderhavige voorstel. Wel willen wij nogmaals benadrukken dat bij de uitwerking van de definitieve verordening prioriteit moet worden verleend aan wetenschappelijke en humanitaire vraagstukken en niet aan economische kwesties. Ik bedoel hiermee te zeggen dat de nodige voorzichtigheid in deze materie niet mag leiden tot moeilijkheden bij het toekennen van faciliteiten of het toepassen van de regelgeving. Integendeel, de regelgeving moet zodanig opgesteld en geïnterpreteerd worden dat zij maximale ruimte biedt voor onderzoek, ontwikkeling en het in de handel brengen van geneesmiddelen bestemd voor zeldzame ziekten. Valverde López (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie van de Europese Volkspartij wil ik onze volledige steun betuigen aan de ontwerpverordening van de Europese Commissie. Deze voorziet in een duidelijk gevoelde maatschappelijke behoefte en voldoet aan een verzoek dat al geruime tijd geleden door de patiëntenverenigingen is ingediend. Ik vind dat wij deze verenigingen hier in het Parlement van harte lof toe moeten zwaaien voor het voortreffelijke werk dat zij hebben verricht ter ondersteuning van onze eigen parlementaire werkzaamheden. Ook rapporteur Cabrol heeft een uitmuntend verslag gemaakt. Wij hebben er geen enkele moeite mee dit verslag in zijn algemeenheid te steunen. Ook kunnen wij instemmen met de belangrijkste conclusies van het verslag. Niettemin hebben wij enkele amendementen ingediend waarmee de verordening misschien aan doelmatigheid wint. Ik wil hier ook graag vermelden dat ik bijzonder ingenomen ben met de manier waarop wij in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over de fractiegrenzen heen hebben samengewerkt. Mijns inziens moet het amendement worden aangenomen waarin wordt voorgesteld het door de Commissie voorgestelde comité voor weesgeneesmiddelen te laten beheren door het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling. Dit draagt bij tot meer doeltreffendheid en tegelijkertijd blijven alle bevoegdheden van de Commissie onaangetast. Tevens moet worden gezorgd voor een toereikende, geregelde financiering via de begroting van de Europese Unie. Mijnheer Bangemann, met mijn amendement 18 pleit ik voor het instellen van een fonds voor bevordering van innovatie op het gebied van weesgeneesmiddelen. Hiermee kunnen we zorgen voor meer efficiëntie. Moreel gesproken is het niet meer dan logisch dat na afloop van de bijzondere beschermingstermijn voor deze weesgeneesmiddelen een deel van de winst wordt gestort in een fonds voor de verdere financiering van deze verordening en nieuwe weesgeneesmiddelen. Al met al leidt dit tot betere behandelingen en wordt ook in moreel opzicht in een bestaande maatschappelijke behoefte voorzien. Ik nodig de Commissie uit eens een kijkje te gaan nemen in de Verenigde Staten en japan. Wel moeten wij natuurlijk een voorstel indienen dat in overeenstemming is met onze eigen Europese identiteit en met de vereisten van onze communautaire wetgeving en instellingen. Ik denk dat dit haalbaar is, ook al kan het misschien wat gecompliceerd zijn. Ik hoop dat de Commissie dit idee met de haar kenmerkende efficiëntie overneemt. Ik dank haar daar bij voorbaat voor. Kestelijn-Sierens (ELDR). — Voorzitter, collega's, het zoeken naar een behandeling en het ontwikkelen van een geneesmiddel dat enkele mensenlevens redt, is even moeilijk en kost even veel als het op de markt brengen van een geneesmiddel dat miljoenen mensen kan genezen. Indien wij ons niet willen beperken tot het bestrijden van veel voorkomende kwalen maar ook de mensen willen helpen die lijden aan een van de 5.000 geïdentificeerde zeldzame ziekten dan moeten wij de industrie de nodige stimulansen geven. Wij mogen overigens niet vergeten dat een zeldzame ziekte vandaag, morgen tot een veel voorkomende aandoening kan uitgroeien. Vandaar dat wij het onderzoek naar die zeldzame ziekten moeten stimuleren door de investeerder een zekere exclusiviteit te verzekeren en door eenfiscaalvoordelig regime. De verordening is zeker een stap in de goede richting, alleen denk ik dat de Commissie toch eens moet nadenken over de definitie van weesgeneesmiddelen. Zowel ikzelf als een aantal andere collega's dienen hierop amendementen in. Misschien kan een compromis tussen de verschillende voorstellen een betere definitie worden. Samen met mijn collega Lone Dybkjær diende ik verder ook een amendement in dat erop gericht is de industrie een extra duwtje in de rug te geven daar waar het om een ziekte gaat waaraan in Europa ongeveer drie duizend mensen lijden. Wij stellen voor dat de farmaceutische industrie zes maanden extra octrooibescherming zou krijgen op een ander geneesmiddel dat zij op de markt brengt ingeval zij een remedie ter behandeling van een uiterst zeldzame ziekte ontwikkelt. Ik hoop dat een meerderheid van het Parlement zich achter dit amendement kan scharen en ik had graag ook de opinie gekend van commissaris Bangemann. Pradier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik rapporteur Cabrol gelukwensen met zijn uitstekende werk. Verder juich ik het toe dat er een comité komt voor weesgeneesmiddelen. Niettemin moeten wij ons afvragen of de samenstelling en de werking van dit comité wel voldoende gewicht in de schaal kunnen leggen om een echt wapen te worden in handen van het Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling. Toch is er één punt dat mijn aandacht verdient. Men heeft geprobeerd het begrip „buitensporige winst" te schrappen. Ik ben geen fanatiek verdediger van de winsten van farmaceutische multinationals, maar toch lijkt mij dit een volkomen willekeurig criterium. Als de tienjarige exclusiviteit na vijf jaar kan worden herzien — vijf jaar lijkt me een uitstekende termijn — moet men niet kijken of er te veel winst is gemaakt, maar of de therapeutische indicaties
Nr. 4-536/20
Handelingen van het Europees Parlement
Pradier misschien zijn uitgebreid en de prevalentie van de ziekte is veranderd. Als die twee punten in acht worden genomen, zal mijn fractie voor deze resolutie stemmen. Amadeo (NI). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, de farmaceutisch industrie toont weinig bereidwilligheid tot het investeren van grote bedragen in onderzoek naar ongeveer 500 ziekten met een gering aantal patiënten. Evenmin lijkt zij van plan te zijn zich te houden aan de vastgestelde procedures, omdat zij maar al te goed weet dat het product, dat aan verschillende onderzoeken en tests moet worden onderworpen en hoge kosten voor de productie met zich meebrengt, uitsluitend van belang is voor een uiterst beperkte groep personen, namelijk voor patiënten met zeldzame ziekten. In de Verenigde Staten, die koplopers zijn op het gebied van klinisch en farmacologisch onderzoek en derhalve model staan voor een goed georganiseerde moderne maatschappij, bestaat reeds sinds 1983 een zeer succesvolle wet op de weesgeneesmiddelen. De Unie wil zich, op basis van het verslag van professor Cabrol, kennelijk dezelfde richting uitgaan. In de afgelopen tien jaar is in de Verenigde Staten aan maar liefst 837 geneesmiddelen de status „weesgeneesmiddel" toegekend. Deze producten hebben dientengevolge kunnen profiteren van een aantal faciliteiten op het gebied van onderzoek en experimenteren, hetgeen heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van geneesmiddelen, aan de kennis omtrent het ontstaan van zeldzame ziekten en de uitwerking van tot nu toe onbekende therapieën. Het ligt voor de hand dat de industrie via allerlei maatregelen voor deze problematiek gewonnen moet worden, zoals ook in de Verenigde Staten is gebeurd. Volgens mij is belastingkrediet de belangrijkste maatregel. Bijna 50% van het klinische onderzoek komt daarvoor in aanmerking. Helaas zijn zeldzame ziekten eigenlijk heel bekende ziekten, ook al zijn ze door het geringe percentage zieken op de totale bevolking, in het verdomhoekje van de onopgeloste problemen beland. Met het verslag van professor Cabrol, die wij volledig steunen, willen wij een einde maken aan het getreuzel en de onzekerheden. Het is trouwens zeer triest dat wij op de drempel van het derde millennium moeten constateren dat bepaalde patiënten om economische redenen niet over adequate therapieën kunnen beschikken. Als deze maatschappij in een dergelijke situatie niet solidair weet te zijn, dan kunnen we Europa wel vergeten! Needie (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst — en dat is ook het allerbelangrijkste — wil ik graag mijn krachtige steun betuigen aan zowel het voorstel van de Commissie als met name het uitmuntende verslag van de heer Cabrol dat, zoals al zijn verslagen, goed geformuleerd en relevant is. Zoals mijn collega, mevrouw Marinucci, al zei zullen wij ons houden aan de benadering in de commissie. Het geven van goede stimulansen voor de ontwikkeling van producten ter behandeling van een aantal van de meest slopende en ernstige situaties in de wereld, is duidelijk een taak voor een innovatief partnerschap tussen overheid en privé-sector. Om succesvol te kunnen zijn moet vooruitgang worden gebaseerd op de epidemiologische en economische criteria die werden uitgewerkt in het nogal moeizame proces dat deze voorstellen tot nog toe hebben doorlopen. De Commissie heeft terecht bepalingen ingebouwd ter voorkoming van onredelijke winstmarges. Hoewel sommigen in de farmaceutische industrie daartegen protesteren en zeggen dat dit risico absoluut niet reëel is, lijkt het mij en vele anderen logisch dat absolute transparantie wordt gegarandeerd bij het toekennen van overheidsgelden en het verlenen van juridische steun. Daarom hoop ik dat het Parlement en de Raad voor handhaving van dit concept zullen stemmen. Dit is een belangrijk onderdeel van het partnerschap met de onderzoeks- en ontwikkelingssectoren. Ook hoop ik dat degenen die de besluiten moeten nemen, de praktische middelen krijgen om eerlijke, rechtvaardige en accurate conclusies te kunnen trekken. Daarbij moeten zij rekening natuurlijk wel houden met de industrie die zich bezighoudt met de ontwikkeling van receptvrije medicamenten. Dit is een belangrijke ontwikkeling in het kader van de geweldige vooruitgang op het gebied van genetische identificatie, behandeling en — het allerbeste nieuws — preventie van ziekten. Ik heb vorige week in mijn eigen regio nog persoonlijk een onderdeel van dit werk mogen bijwonen. Samen met het op handen zijnde programma voor zeldzame ziekten plus het, hopelijk doeltreffende, nieuwe kader voor volksgezondheidbeleid voor de komende vijfjaar, biedt dit initiatief realistische nieuwe hoop voor hen die pijn lijden. Mijn complimenten dus aan allen die zo hard hebben gewerkt om dit voorstel vandaag aan ons voor te kunnen leggen. Nu moeten wij er met ons allen voor zorgen dat dit programma een succes wordt, uit naam van alle pijnlijdende patiënten. Liese (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, dit voorstel voor een verordening moet in ieder geval worden toegejuicht. De hoop van vele patiënten die aan zeldzame ziektes lijden, is dat wij ook in Europa zo snel mogelijk een regeling voor weesgeneesmiddelen krijgen. Wij moeten ons hierbij laten leiden door de ervaringen in de VS en japan. En uit die ervaringen moeten wij lering trekken. In het verslag van de heer Cabrol staat een reeks verbeteringen voor het voorstel van de Commissie, maar ik heb wel problemen met een paar amendementen. Ik vind het heel belangrijk dat in de amendementen 1 en 2 ook tropische ziektes worden opgenomen. Europa moet over zijn eigen muurtje heen kijken en ook de mensen in de gaten houden die aan tropische ziektes lijden. Dat kan misschien niet met deze verordening, maar wij moeten wel heel snel een daarvoor geschikt instrument scheppen. Ik heb problemen met de amendementen die bijkomende hindernissen opwerpen voor de industrie in haar inspanningen om voor een bepaald geneesmiddel de status „weesgeneesmiddel" te verkrijgen. Een voorbeeld hiervan is amendement 18. Ik wil graag de mening van de Commissie hierover vernemen. Ik vrees dat als wij na het tiende
9.3.99
9.3.99
' Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4^536/21
Liese jaar de winsten van de industrie weer afromen, de motivatie om te investeren zal gaan afnemen. Ik zou graag willen vernemen of dat in de VS werkelijk zo functioneert als in amendement 18 wordt voorgesteld. Ik heb daar zo mijn twijfels over. Tenslotte zou ik in willen gaan op het vraagstuk van de diagnose, waar wij ons al in de commissie mee bezig hebben gehouden.' Uit eigen ervaring geloof ik te mogen zeggen dat juist bij genetisch bepaalde ziektes — en dat zijn wel de meeste zeldzame ziektes — de patiënten preventie en therapie verwachten, terwijl wij, indien wij alleen diagnose maar geen dienovereenkomstige preventie en therapie hebben, vaak zelf de problemen oproepen. Daarom ben ik er persoonlijk voor om therapie op de voorgrond te plaatsen en diagnose alleen dan te bevorderen wanneer ook therapie en preventie voorhanden zijn. Overigens steunen wij het verslag van de heer Cabrol en willen het voorstel voor een verordening niet omwille van een paar details op de helling zetten. Tannert (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op de situatie in de EU ten aanzien van de weesgeneesmiddelen is een Duits spreekwoord van toepassing: ?Was lange währt, wird endlich gut", met andere woorden: voor iets goeds heb je tijd nodig. En de Commissie heeft veel tijd nodig gehad om met een voorstel voor een Europese orphan drug act te komen. Ik verwacht echter dat van deze verordening een sterke impuls zal uitgaan voor de ontwikkeling van geneesmiddelen en dus voor moleculair-biologisch onderzoek. Helaas was de Commissie niet in staat ook de extra belastingverlichting uit het Amerikaanse model over te nemen of althans de lidstaten een nadrukkelijke aanbeveling terzake te doen. Toch zou ik graag willen weten of de Commissie hiertoe op enigerlei wijze kans ziet. De ervaringen in de USA tonen aan dat belastingvoordelen de meest effectieve stimulans zijn voor investeringen in de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen. Over het algemeen worden de redenen voor belastingharmonisatie op EU-niveau steeds talrijker. De verordening inzake weesgeneesmiddelen is een van die redenen. Bovendien is het wenselijk in een speciaal fonds te voorzien ter bevordering van de ontwikkeling van zulke geneesmiddelen. Hier moet men de verbeeldingskracht vrije loop laten, ook al zou een zekere vorm van overheidsdirigisme ons nader tot ons doel kunnen brengen. Bangemann, Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt ons dat ons voorstel zo goed is ontvangen. De rapporteur heeft met zijn zeer zorgvuldige werk hier veel aan bijgedragen. Aangezien wij ons nog in de eerste lezing bevinden, wil ik thans niet ingaan op alle amendementen. Ik zal alleen de belangrijkste noemen die ook tijdens het debat ter sprake zijn gekomen en nader verklaren waarom de Commissie in bepaalde gevallen een amendement niet erg nuttig vindt. Ten eerste is het iedereen duidelijk — en dat is in het debat ook gebleken — dat wij dit voorstel nodig hebben. De werking van de vrije markt alleen is niet voldoende om in de gevallen die wij hier behandelen, de zogenaamde weesgeneesmiddelen, tot een redelijk resultaat te komen. En dat is natuurlijk begrijpelijk. Het is nu eenmaal zo dat vooral onderzoek steeds duurder wordt en wanneer de kosten per definitie niet terugverdiend kunnen worden, kan men natuurlijk van geen sterveling in het particuliere bedrijfsleven verwachten dat hij of zij deze kosten draagt. Wij hebben trouwens al jarenlang geprobeerd dit verschijnsel onder controle te krijgen en tegen te gaan. Het is niet zo dat in de achter ons liggende jaren helemaal niets gebeurd is. In het derde en vierde kaderprogramma voor onderzoek hadden wij al aanzienlijke middelen uitgetrokken voor onderzoek op deze gebieden. Het feit dat wij nu pas een dergelijke verordening voorleggen — ik geloof dat in Amerika deze wet sinds 1983 bestaat — wil niet zeggen dat wij tot nu toe niets hebben gedaan. Maar het is duidelijk dat wij nu aan de hand van de ervaringen in Amerika wellicht betere voorstellen hebben. Het probleem is eenvoudig genoeg te beschrijven, maar omdat daarvoor economische mogelijkheden niet voorhanden zijn, moeten wij zien hoe wij dit op een andere manier kunnen aanpakken. Natuurlijk kan men — en wij zullen dat in de toekomst ook blijven doen — onderzoek rechtstreeks steunen. In het vijfde kaderprogramma wordt dit soort onderzoek zelfs nog sterker benadrukt. In zoverre verandert de situatie daar niet of alleen ten goede. Toch willen wij een reeks extra stimulansen bieden, bijvoorbeeld met tien jaar exclusiviteit op de markt. Die exclusiviteit betekent stellig een bijkomende mogelijkheid om winst te maken, maar aangezien de markt per definitie zo klein is, kan eigenlijk niemand een flinke buit verwachten. Het gaat dus om betrekkelijk kleine kansen. Desondanks draait ons hele systeem ter stimulering van onderzoek en ontwikkeling van weesgeneesmiddelen om deze periode van tien jaar, waarbij zij opgemerkt dat dergelijke stimulansen ook voorkomen in andere wetgevingen. Wij kunnen geen belastingverlichting voorstellen, althans niet in deze fase, want dat kunnen wij niet zelf bepalen. Dat moet door de lidstaten worden besloten. Wij willen voorlopig even afwachten welke ervaringen worden opgedaan. Belastingverlichtingen zijn altijd een gemakkelijke manier om iets aan te moedigen. Maar wij hebben een hele reeks andere mogelijkheden die minstens net zo doeltreffend zijn. Ik noem bijvoorbeeld de toegang tot de gecentraliseerde procedure en vooral de vrijstelling van betaling van vergoeding. Ik ben het wat dat betreft met u eens, mevrouw Heinisch. Dergelijke maatregelen zijn van doorslaggevend belang, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen die vaak over deze vergoeding klagen. Men kan gehele of gedeeltelijke vrijstelling van betaling verlenen. Ook bij de opstelling van het protocol kan het bureau in Londen behulpzaam zijn. Wij geloven dan ook dat aldus een redelijke mate van bevordering kan worden bereikt. Het verheugt mij zeer dat tijdens het debat enige collega's zich hebben uitgesproken voor een speciaal comité. Ons inziens gaat het hier om een dermate specialistisch probleem dat zulk een comité inderdaad nodig is en men niet de bestaande normale commissies kan of mag gebruiken. Wij hebben twee soorten criteria voorgesteld. Natuurlijk kan altijd worden geprobeerd nog andere criteria uit te werken. Alleen moeten wij dan wel het doel van ons voorstel in het oog houden. Wij willen onderzoek bevorderen.
Nr. 4-536/22
Handelingen van het Europees Parlement
Bangemann Onderzoek moet aantrekkelijker worden gemaakt en daarom vinden wij dat epidemiologische criteria juist zijn, want die zijn objectief en vooral al in een beginstadium van de productontwikkeling toepasbaar. Wat de economische criteria betreft, rijzen er problemen. Men kan eigenlijk niet voor het verstrijken van die tien jaar ramingen en prognoses opstellen. Natuurlijk zou men voor het opstellen van ramingen en prognoses een zeer grote mate van doorzichtigheid van de bedrijven moeten verlangen, waartoe zij niet altijd bereid zijn. Zoals gezegd, bevinden wij ons nog in de eerste lezing. Laat ik beginnen met de amendementen op te sommen die wij kunnen overnemen. Dat is een hele reeks: de amendementen 4, 5, 8,10, 11,12,13, 14,16, 17, 19, 20, 21, 29, 32, 38 en 9 gedeeltelijk. Ik wil het een en ander zeggen over de amendementen die wij niet kunnen overnemen. Het gaat hierbij met name om amendement 6. Daarin is sprake van een extra economische criterium. Ik heb al gezegd dat dit niet erg aantrekkelijk is en heel de beoordeling daardoor wordt bemoeilijkt. Wij hebben wat dat betreft ook uit de ervaringen van de USA lering kunnen trekken. Daar heeft een vergelijkbaar criterium niet tot succes geleid. Het werkte niet. Wij willen het onderzoek bevorderen en niet bemoeilijken. Daarom willen wij dit amendement liever niet overnemen. Nu kom ik bij de tweede groep amendementen betreffende de diagnose. Het gaat hier om de amendementen 33, 34, 35, 41 en 42. Daarmee wil men geneesmiddelen voor diagnose-doeleinden uitsluiten, aangezien er toch geen methode bestaat voor behandeling of preventie van de te diagnosticeren ziekten. Dat zou kunnen betekenen dat wij de toegang tot de diagnose versperren, met het gevolg dat geen passende behandelingsmethoden ontwikkeld kunnen worden. Wij geloven dat men een dergelijk risico eigenlijk niet mag aangaan. Bij het fonds, waarover ook in het debat werd gesproken, gaat het om amendement 18. Het idee om een speciaal fonds te vormen uit met verkoop van weesgeneesmiddelen verkregen bijdragen, na beëindiging van de termijn van tien jaar van exclusiviteit op de markt, zal naar onze mening vooral de mogelijke belangstelling van ondernemingen ondermijnen. Het fonds zou dan zo wie zo niet genoeg middelen hebben, omdat de winsten niet daverend zullen zijn. De definitie van een weesgeneesmiddel maakt juist de mogelijkheid op winst zeer beperkt. Ook is gesproken over maatregelen voor tropische ziektes. Wij zijn het er natuurlijk mee eens dat speciale maatregelen ter ondersteuning van het onderzoek in de ontwikkelingslanden zinvol zijn. Wij zijn echter niet van mening dat het opnemen van een dienovereenkomstige overweging tot dit resultaat zal leiden. Wij zien helaas dikwijls dat wanneer wij een gedetailleerd voorstel presenteren, dit naar alle kanten wordt uitgebreid, omdat men de gelegenheid te baat wil nemen om ook andere problemen op te lossen. Maar dat is geen logische manier van wetgeving. Daarom hopen wij later nog op het vraagstuk van de tropische ziektes terug te komen. Overigens mag worden gezegd dat het onderzoek naar en de aanpak van tropische ziektes traditioneel in de Europese Unie in de beste handen is. Het is niet zo dat wij hier een verplichting hebben waaraan wij tot nu toe niet hebben voldaan. Maar indien het Parlement zulks verlangt, kunnen wij vanzelfsprekend ons opnieuw over deze zaak buigen en nagaan hoe men dit speciale terrein van onderzoek van geneesmiddelen nog verder kan verbeteren. Kestelijn-Sierens (ELDR). — Voorzitter, ik zou van commissaris Bangemann een antwoord willen hebben op de vraag die ik gesteld heb over zijn standpunt omtrent amendement 30, dat ik heb ingediend samen met mijn collega Dybkjær. Het gaat over het feit dat een farmaceutisch bedrijf een extra beschermingsperiode of verlenging van de octrooibescherming gedurende zes maanden zou kunnen krijgen als het een weesgeneesmiddel ontwikkelt. Dus een octrooibescherming die bijkomend gegeven zou worden gedurende zes maanden op een ander geneesmiddel dat reeds ingevoerd werd of op de markt gebracht werd. Bangemann, Commissie. — (DE) Ik ben daar niet direct op ingegaan, want zoals ik al zei, bevinden wij ons in de eerste lezing. Daarom wilde ik niet op alle amendementen ingaan. Ongeveer hetzelfde argument heb ik bij de belastingverlichting en als pleidooi tegen het fonds genoemd. Ik heb al gezegd dat ik tegen het fonds ben. Wanneer wij moeten voorzien in een extra patiëntenbescherming — hetzij voor de ontwikkeling van behandelingsmethodes, hetzij voor het terug doen vloeien van de winsten naar een speciaal fonds — sluiten wij de concurrentie van generieke geneesmiddelen praktisch uit. Dat is altijd zo. Wanneer een geneesmiddel wordt ontwikkeld, getest en toegelaten, geldt in ieder geval de exclusiviteit op de markt gedurende tien jaar — hetgeen als neveneffect ook een extra patiëntenbescherming kan veroorzaken — en dan betekent bescherming tijdens deze periode dat geen generieke geneesmiddelen op de markt komen. Als dat verder wordt doorgevoerd, krijgt men uiteindelijk een slecht resultaat. Want generieke geneesmiddelen zijn na verstrijken van een octrooi- of andere bescherming wel degelijk zinvol. Zij kunnen extra effect hebben en zijn in ieder geval over het algemeen wat goedkoper. Daarom vind ik dit amendement niet zinvol, want hiermee wil men ook na het verstrijken van de beschermingsperiode een aanbod van generieke geneesmiddelen uitsluiten. Dat kan naar onze mening niet de bedoeling van dit voorstel zijn. De Voorzitter. — Ik dank u, commissaris Bangemann. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 11.30 uur plaats.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/23
5. Elektromagnetische velden De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0101/99) van de heer Tamino, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden 0 Hz-300 GHz (COM(98)0268 - C4-0427/98-98/0166(CNS)). Tamino (V), rapporteur. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, het zal niemand ontgaan dat er de laatste jaren in kranten en tijdschriften veel geschreven wordt over elektromagnetische vervuiling. Het onderwerp geniet dan ook grote belangstelling onder de mensen. Deze aandacht voor elektromagnetische vervuiling vindt zijn oorzaak in het feit dat deze vorm van vervuiling, in tegenstelling tot andere soorten van vervuiling, onzichtbaar en reukloos is. Men merkt deze vervuiling niet. De mensen zien slechts installaties die wellicht de ervan oorzaak zijn. Dankzij het werk van Nancy Wertheimer in Colorado weet men nu al twintig jaar lang dat deze elektromagnetische velden niet alleen rechtstreekse gevolgen kunnen hebben en schade kunnen veroorzaken als gevolg van verwarming — acute thermische effecten, zoals dat heet — maar mogelijk ook op lange termijn schade kunnen aanrichten, zoals leukemie en kanker. Deze zorgen waren voor de leden Vernier, Santos en Pimenta ín de vorige zittingsperiode aanleiding tot het indienen van een resolutie die tenslotte resulteerde in het op 5 mei 1994 aangenomen verslag van de heer Lannoye. In dit verslag noemde het Europees Parlement enkele voorwaarden. Ik noem hier alleen de noodzaak van toepassing van het voorzorgsbeginsel met betrekking tot de gevolgen van elektromagnetische velden voor de bevolking. Naar aanleiding van dit verslag van het Europees Parlement, heeft de Commissie gemeend de onderhavige aanbeveling te moeten uitvaardigen betreffende het gehele stralingsspectrum van 0 Hz tot 300 GHz. Zoals in de commissie milieubeheer van het Europees Parlement is onderstreept, geeft genoemde aanbeveling slechts beperkingen aan met betrekking tot de acute thermische effecten. Wat daarentegen de niet-thermische effecten op lange termijn aangaat, wordt verwezen naar een aantal overwegingen van de zijde van internationale organisaties, op grond waarvan wordt gesteld dat de documentatie niet voldoende is. Daarom worden voor blootstelling aan deze gevolgen geen beperkingen aangegeven. Formeel gezien kunnen wij zeggen dat in het grootste gedeelte van de documentatie het thermische effect van elektromagnetische velden op onweerlegbare wijze wordt aangetoond. Iedereen weet immers dat magnetrons juist worden gebruikt om spijzen te verwarmen. Wat echter het lange-termijneffect betreft, is er een uitgebreide discussie gaande. Uit tal van wetenschappelijke onderzoeken, zowel epidemiologisch onderzoek als ook specifiek onderzoek met cellen, weefsels, in vitro— en in vivo-systemen, blijkt immers dat elektromagnetische velden mogelijkerwijs inwerken op de celcommunicatie. Dit zou de oorzaak kunnen zijn van de vastgestelde epidemiologische effecten, zoals leukemie en kanker, naast andere langetermijnschade, zoals schade aan het centraal zenuwstelsel, afwijkingen, amnesie enzovoort. De mensen zijn bezorgd niet alleen omdat er zoveel vaste installaties zijn, zoals stroomlijnen, zend- en relaiszendmasten voor radio en televisie en relaiszenders voor mobiele telefonie, maar ook omdat zij voortdurend gebruik maken van elektrische huishoudapparatuur en andere apparatuur die elektromagnetische velden produceren. De belangrijkste hiervan is ongetwijfeld de zogenoemde mobiele telefoon waarover momenteel een uitgebreide discussie gaande is. Teneinde ook rekening te houden met de langetermijnrisico's, heeft de commissie milieubeheer van het Europees Parlement het nuttig geacht enkele wijzigingen op te nemen in de tekst van de aanbeveling van de Commissie. De commissie heeft allereerst voorgesteld de nodige aandacht te besteden aan de gezondheid van de werknemers en de bescherming van de consumenten en te zorgen voor toepassing van het voorzorgsbeginsel en het beginsel volgens hetwelk de beste technieken gebruikt moeten worden om de blootstelling zo kort mogelijk te houden. De commissie milieubeheer heeft bovendien gewezen op het bestaan van uitgebreide wetenschappelijke documentatie over deze toepassing van het voorzorgsbeginsel en op de daaruit voortvloeiende noodzaak de gegevens op stelselmatige wijze te herzien en verslag daarover uit te brengen aan het Europees Parlement. Daarnaast heeft de commissie duidelijk gemaakt dat op de plaatsen waar de mensen het grootste gedeelte van hun tijd doorbrengen het beschermingsniveau moet worden opgetrokken en tevens moet worden aangegeven wat de minimale veilige afstanden zijn bij elektrische apparaten en vaste installaties. Het is echter ook waar dat de commissie milieubeheer geen duidelijk gegevens en nauwkeurige waarden heeft vastgesteld voor de wijze waarop de bescherming van de burgers tegen blootstelling op lange termijn gewaarborgd kan worden. Dan sluit ik mijn inleiding, mijnheer de Voorzitter, af met een opmerking over enkele amendementen die ik ook namens mijn fractie heb ingediend. Deze gaan uit van het voorzorgsbeginsel en de reeds in andere landen, zoals Italië en Zweden, toegepaste beschermingsniveaus. Wij willen daarmee bewerkstelligen dat ook rekening wordt gehouden met de gevolgen op lange termijn. Dit zijn de amendementen 16,17,18,19, 21 en 22. Whitehead (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier om een aanbeveling, niet om een richtlijn. Als zodanig kunnen er wel enige jaren overheen gaan voordat het wordt omgezet in een serieus stuk wetgeving. De heer Tamino heeft in zijn verslag, dat de volledige steun geniet van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, heel terecht de grootste nadruk gelegd op de toepassing van het voorzorgsbeginsel. En in dit geval komt dat principe onvermijdelijk neer op kritisch onderzoek, kritisch toezicht, kritische controle. Deze industrie mag dan nog in de kinderschoenen staan, ze is wel zeer machtig. Denkt u maar eens aan met name de vele bedenkingen bij mobiele telefoons. Wij begrijpen maar al te goed dat hier grote economisch belangen op het spel staan. Ik moet wel zeggen — niet alleen namens mijn eigen fractie maar ook namens de meerderheid van de milieucommissie — dat volgens ons de door de heer Tamino vermelde niveaus in dit stadium praktisch gespro-
Nr. 4-536/24
Handelingen van het Europees Parlement
Whitehead ken niet haalbaar zijn. Zijn voorstel zou in feite erop neerkomen dat men heel wat elektrische apparaten die men thuis heeft, de deur uit moet zetten. Ook komt hierin een nogal hard standpunt tot uiting tegen hoogspanningsmasten en de industrie in haar geheel. Volgens ons is het echter wel absoluut noodzakelijk om toezicht te houden op deze apparatuur. In de amendementen van de milieucommissie hebben wij dan ook gepoogd nauwkeurig aan te geven waarom dit toezicht noodzakelijk is en hoe het moet geschieden. Ik zal amendement 9 voorlezen. Als er namelijk iets is waaruit duidelijk de geest blijkt van hetgeen de heer Tamino probeert te bereiken — en wij delen wat dat betreft zijn streven — is het wel het door de milieucommissie goedgekeurde amendement 9. Daar staat in dat de lidstaten „minimale veilige afstanden van elektrische apparaten" vast moeten stellen, alsmede „minimale afstanden van openbare gebouwen, woningen en werkplaatsen die in acht moeten worden genomen bij de aanleg van hoogspanningskabels, radarinstallaties en zend- en relaiszendmasten voor radio en televisie, inclusief relaiszenders voor mobiele telefonie; zij (de lidstaten) stellen ook de aanbevolen veilige afstanden voor gebruik vast." Dergelijke aanbevelingen zouden „op het betrokken product moeten worden aangebracht, waarbij vanwege de nabijheid en de langdurigheid van de blootstelling bijzondere aandacht dient te worden besteed aan mobiele telefoons". Deze maatregelen moeten onmiddellijk genomen worden en vanaf dat moment moet ook continu toezicht worden uitgeoefend. Wij willen allemaal graag in 2001 — dus niet over vier of vijf of tien jaar, maar binnen 18 maanden — een nieuwe evaluatie zien van de toegepaste veiligheidsmaatregelen en de apparaten zelf. De ongerustheid onder de bevolking is wijdverspreid. We beschikken nu ook over een aantal studies die aanleiding geven tot nog meer ongerustheid. Toen we deze kwestie voorlegden aan dr Michael Repacholi, die in Australië een van de eerste onderzoeken heeft verricht naar de mogelijke oorzaken van kanker in ratten, zei hij dat volgens hem de normen in de WHOrichtsnoeren voldoende waren. Ik meen echter dat wij het belang van de bevolking, de consument en de openbare veiligheid in het algemeen moeten dienen en daarom de situatie goed in de gaten moeten houden. Trakatellis (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavig voorstel tot beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden gaat alle burgers van de Europese Unie rechtstreeks aan. Elektromagnetische straling is immers niet meer weg te denken in ons dagelijks leven. De grootste zorgen houden verband met de enorme toename van niet-ioniserende, elektromagnetische straling. Dit geldt voor verschillende frequentiegebieden, waar stralingsbronnen zich als het ware ophopen: spoorwegen, trams, stroomlijnen, elektrische apparatuur, zend- en relaiszendmasten, relaiszenders voor mobiele telefonie, radarinstallaties, enzovoort. Daarom moeten wij een antwoord geven op de vraag in hoeverre deze toegenomen blootstelling aan elektromagnetische straling schadelijk is voor de volksgezondheid. Wij beschikken niet over wetenschappelijk gefundeerde gegevens om te kunnen spreken van schadelijke gevolgen op lange termijn voor de gezondheid. Daarom onderzoekt de internationale wetenschappelijke gemeenschap terecht deze vraagstukken en bestudeert zij de gevolgen daarvan. Het Europees Parlement stelt preventie voorop. Daarom hebben wij reeds 1994 de Europese Commissie verzocht om uitwerking van voorschriften en normen voor de beperking van de bloostelling aan niet-ioniserende straling. Ook hebben wij toen gevraagd om maatregelen en onderzoek naar de manier waarop elektromagnetische velden inwerken op levende organismen en met name op mensen. Met het voorstel van de Commissie probeert men de leemtes in de wetgeving van de Europese Unie op te vullen. Aangezien echter bepaalde lidstaten reeds regelgevingen op dit gebied hebben uitgevaardigd, wil men met het onderhavig voorstel eveneens voorzien in de vaststelling van gemeenschappelijke beginselen op communautair vlak, opdat uiteenlopende nationale wetgevingen kunnen worden voorkomen. In de milieucommissie hebben wij de tekst van de aanbeveling nog verder verbeterd. In amendement 2 vragen wij om opneming van het beginsel inzake preventie en voorzorgsmaatregelen. Ook eisen wij hierin dat de blootstelling aan deze stralingen zo gering mogelijk wordt gehouden, overeenkomstig de door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgestelde grenswaarden. Het communautaire regelgevingskader voor de bescherming van de bevolking moet homogeen en bindend zijn. Daarom zou het goed geweest zijn, indien men hiervoor een sterker juridisch instrument had gekozen. Een aanbeveling is immers niet bindend en het Parlement had trouwens gevraagd om een verordening, richtlijn of beschikking. Ons inziens moet de onderhavige aanbeveling aan de hand van de opgedane ervaring op gezette tijden worden herzien en worden aangepast aan de nieuwe stand van de wetenschap. Ook willen wij toezicht op elektromagnetische straling veroorzakende apparatuur. Uiterlijk op 1 januari 2001 moet daarvoor een stelsel in het leven zijn geroepen. Tot slot vragen wij niet alleen om verspreiding van informatie en voorlichting van de burgers, maar ook om bevordering van onderzoek en met name volledige bestudering van de gevolgen voor de gezondheid op middellange termijn van elektromagnetische straling. De onderhavige aanbeveling is een stap in de goede richting voor de bescherming van de Europese burgers en ons inziens zal de toepassing daarvan gefundeerde gegevens opleveren aan de hand waarvan de voorschriften inzake bescherming tegen blootstelling aan elektromagnetische velden eventueel kunnen worden verbeterd. De Voorzitter. — Aangezien het tijdstip voor de stemmingen is aangebroken wordt het debat thans onderbroken. Het zal om 15.00 uur worden voortgezet.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/25
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter
6. Stemming Verslag (A4-0081/99) van de heer Wolf, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het ontwerp voor een beschikking van de Raad inzake de totstandbrenging van een infrastructuur voor communautaire statistische informatie betreffende de industrie en de markten in de audiovisuele en aanverwante sectoren (SEC(98)1325 — C4-0548/98-98/0269(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0073/99) van mevrouw Anttila, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over een nieuwe strategie voor de landbouw in arctische gebieden (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*
*
Verslag (A4-0090/99) van de heer Katiforis, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie: Risicokapitaal: Sleutel voor de schepping van werkgelegenheid in de Europese Unie (SEC(98)0552 — C4-0496/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) *
Verslag (A4-0089/99) van de heer Weber, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Wetenschappelijk en technologisch onderzoek: een strategisch element voor de samenwerking van de Europese Unie met de Ontwikkehngslanden" (COM(97)0174 - C4-0207/97) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
* *
* .
Verslag (A4-0093/99) van de heer Newman, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het tweede verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad over de toepassing van de Witwasrichtlijn (COM(98)0401 - C4-0396/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0103/99) van mevrouw Vaz da Silva, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over de situatie en de rol van kunstenaars in de Europese Unie (Het Parlement neemt de resolutie aan)
* *
*
Verslag (A4-0100/99) van mevrouw Guinebertière, namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over een jeugdbeleid voor Europa
Nr. 4-536/26
Handelingen van het Europees Parlement
— Betreffende amendement 1 Guinebertière (UPE), rapporteur. — (FR) mevrouw de Voorzitter, ik wil graag een mondeling amendement aanbrengen op amendement 1 van de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten. Dat luidt: „Benadrukken dat het gezin bij jongeren het belangrijkste referentiekader blijft." Ik zou daar graag van maken: „Benadrukken dat het gezin bij jongeren een van de belangrijkste referentiekaders blijft" Buffetaut (I-EDN). — (FR) mevrouw de Voorzitter, wij hebben geen bezwaar tegen dit mondelinge amendement. Ik wilde alleen maar zeggen dat wij de formulering van mevrouw Hermange hebben overgenomen. (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Verslag (A4-0065/99) van de heer Corrie, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de resultaten van de werkzaamheden van de Paritaire Vergadering ACS-EU in 1998 (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Verslag (A4-0057/99) van de heer Lüttge, namens de Commissie vervoer en toerisme, over de follow-up van de Conferentie van Helsinki over een pan-Europees vervoersbeleid (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Verslag (A4-0078/99) van de heer Cabrol, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake weesgeneesmiddelen (COM(98)0450 - C4-0470/98-98/0240(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) (De vergadering wordt om 11.55 uur onderbroken voor de plechtige vergadering en om 12.25 uur hervat) (*) Verslag (A4-0038/99) van mevrouw Lulling, namens de Commissie rechten van de vrouw, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (COM(96)0093 - C4-0317/96-96/0095(CNS)) Lulling (PPE), rapporteur. — (FR) mevrouw de Voorzitter, in het debat van gisteren, aan het einde van mijn inleiding en voor de stemming over het wetgevingsvoorstel, heb ik de Commissie gevraagd duidelijk te maken of zij de twee paragrafen van onze ontwerpresolutie accepteert. In de eerste plaats ging het over de paragraaf waarin de Commissie wordt gevraagd haar voorstel in te trekken. Mevrouw Gradin heeft ons uitgelegd dat de heer Flynn niet aanwezig kon zijn, wat wij betreuren, maar dat hij van plan was terugtrekking van het voorstel tot wijziging van derichtlijnuit 1976 voor te stellen. Ik weet niet of deze formulering iets te maken heeft met de interne organisatie van de Commissie. Moet de heer Flynn de Commissie, een college, voorstellen een voorstel in te trekken, na al de debatten die we over dit onderwerp hebben gevoerd? En als hij dat voorstel doet, kunnen wij er dan op rekenen dat het college het overneemt? Het is erg belangrijk om dat te weten. Het was mooi geweest als de Commissie ons had gezegd: wij trekken ons voorstel in. Maar als zij ons zegt: wij stellen voor — ik vraag me af aan wie, aan zichzelf, veronderstel ik — het voorstel tot wijziging van de richtlijn uit 1976 in te trekken, omdat het volgens ons de positieve acties ondermijnt, wil ik graag weten of de Commissie dat voorstel ook echt gaat intrekken, of zij met andere woorden de heer Flynn gaat volgen. Punt twee... (Tekenen van onrust) Het spijt me, dit is erg belangrijk. Zelfs als u gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen geen belangrijk onderwerp vindt, wil ik de meerderheid van mijn hier aanwezige mannelijk collega's wijzen op het feit dat ook zij binnenkort behoefte zullen hebben aan positieve acties, omdat steeds meer beroepen vervrouwelijken. Dat is bijvoorbeeld zo in mijn land, waar bijna geen mannelijke magistraten meer zijn, en op lagere scholen, waar bijna geen mannelijke !) Toespraak van de heer Blaise Compaore, president van Burkina Faso: zie bijlage.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/27
Lulling onderwijzers meer zijn. Positieve acties zijn er dus niet alleen voor vrouwen. Positieve acties zijn er voor het ondervertegenwoordigde geslacht, en u zult binnenkort zelf het ondervertegenwoordigde geslacht zijn. U moet dus inzien dat positieve acties ook voor u bedoeld zijn. (Applaus) De Voorzitter. — Mevrouw Lulling, commissaris Pinheiro heeft u, neem ik aan, heel goed begrepen. Hij zal u waarschijnlijk niet zeggen wat er in commissaris Flynn omgaat, maar of de Commissie haar voorstel voor deze richtlijn, overeenkomstig artikel 59 van ons Reglement, gaat intrekken. Ik zou dus graag willen dat commissaris Pinheiro ons op dat punt duidelijkheid gaf, als hij dat kan. Pinheiro, Commissie. — (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik kan u meedelen dat de Commissie haar voorstel voor een richtlijn zal intrekken, zoals door de Commissie rechten van de vrouw gevraagd wordt. Ik kan tevens bevestigen dat mijn collega, de heer Flynn, voornemens is de nodige wetgeving op te stellen op grond van artikel 141. Hij zal dit uiteraard in een geest van maximale samenwerking met het Parlement doen. Lulling (PPE), rapporteur. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, in dat geval vertrouwen wij erop dat de Commissie haar voorstel intrekt en dat zij ons een voorstel voor een richtlijn voorlegt op basis van artikel 141. Mevrouw Gradin had hier nog wat problemen mee, maar wij geloven nu dat dit voorstel voor een richtlijn ons op basis van artikel 141 zal bereiken. In dat geval wil ik het Parlement voorstellen niet over de drie artikelen te stemmen, maar over het ontwerpwetgevingsresolutie in haar geheel. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *
*
Verslag (A4-0076/99) van de heer Wibe, namens de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten, over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Raúl Miguel Rosado Fernandes (Het Parlement keurt het besluit goed)
Tweede verslag (A4-0029/99) van mevrouw Hautala, namens de Commissie rechten van de vrouw, over het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de gezondheidstoestand van vrouwen in de Europese Gemeenschap (COM(97)0224 - C4-0333/97) — Betreffende amendement 4 Eriksson (GUE/NGL). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, in de Zweedse vertaling van amendement 4 is een fatale fout geslopen. Er staat ?verzoekt de lidstaten (3 woorden schrappen) om in bepaalde gevallen...". Het was onze bedoeling deze drie woorden, in bepaalde gevallen, te schrappen. Het is dan ook zeer merkwaardig dat de oorspronkelijke tekst nog steeds in het amendement staat. Ik wijs alle Zweden op deze fout. De Voorzitter. — We zullen het bekijken. Als het amendement wordt aangenomen, corrigeren we dat natuurlijk. We houden het in het oog. Lulling (PPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, dit is erg belangrijk. In de Franse tekst staat: „Invite les États membres à légaliser sous certaines conditions" („verzoekt de lidstaten [...] onder bepaalde voorwaarden"), en over dat deel van de zin, „sous certaines conditions" („onder bepaalde voorwaarden"), willen wij een aparte stemming. In de Engelse tekst staat: „in certain circumstances" („onder bepaalde omstandigheden"), en dat is iets heel anders. Er bestaat een verschil tussen „onder bepaalde omstandigheden" en „onder bepaalde voorwaarden." De geldige tekst is „onder bepaalde voorwaarden". Laten we daar heel duidelijk over zijn. Ik kan u verzekeren dat wij, of althans mijn fractie, niet wil dat abortus zonder enig onderscheid, zonder enige voorwaarde wordt gelegaliseerd. Het moet dus „onder bepaalde voorwaarden" zijn. De Voorzitter. — Normaal gesproken geldt de tekst in de taal van de rapporteur, van mevrouw Hautala, behalve als zijzelf de basistekst in een andere taal dan het Fins heeft geschreven. Uiteraard gaan we dit na de stemming controleren, zodat alles klopt met de oorspronkelijke tekst. (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Nr. 4-536/28
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter Verslag (A4-0072/99) van mevrouw Eriksson, namens de Commissie rechten van de vrouw, over het voortgangsrapport van de Commissie inzake de follow-up van de mededeling „Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties" (COM(98)0122 - C4-0234/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Stemverklaringen — Verslag-Wolf (A4-0081/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De stabiliteit van onze Europese maatschappijen berust voor een groot deel op het behoud en de ontwikkeling van onze culturele diversiteit, op de overlevingskracht en de rijkdom van onze talen, en bijgevolg op de weigering onze culturen te uniformiseren. De audiovisuele sector speelt daarbij een sleutelrol. Dit ontwerp voor een beschikking heeft zijn nut. Het beoogt een duidelijker beeld te scheppen van de audiovisuele industrie, haar markten en aanverwante sectoren, de onderdelen waaruit zij bestaat en de manier waarop die onderdelen zich ontwikkelen. De bedoeling is hiervoor een gepaste statistische infrastructuur in het leven te roepen. De leden van de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten staan dus achter deze beschikking, op voorwaarde dat er bepaalde amendementen worden aangenomen. Er moet gewaakt worden over de relevantie van deze statistieken, ze moeten tegemoet komen aan de informatiebehoefte van de sector en moeten een beter beleid mogelijk maken. Eurostat moét dus op zijn minst nagaan hoe groot de werkgelegenheid in de audiovisuele sector is en hoe die zich ontwikkelt, aan welke kwalificaties er behoefte is en hoe de leeftijdspiramide eruit ziet. Met de resultaten kan het beleid worden bijgesteld, zowel op Europees als op nationaal niveau. In deze sector moeten we vooral het belang van het midden- en kleinbedrijf niet uit het oog verliezen. Er wordt maar al te vaak gesproken over de noodzaak tot concentratie. Maar de economische activiteit in de audiovisuele sector is voornamelijk het werk van het midden- en kleinbedrijf. Bijgevolg moet het beleid kleine en middelgrote bedrijven ondersteunen. Die hebben bovendien het voordeel dat zij over alle lidstaten van de Europese Unie verspreid zijn. Tot slot wil ik erop wijzen dat het midden- en kleinbedrijf zich alleen kan ontwikkelen in het kader van een Europese samenwerking en een reële subsidiariteit. De lidstaten moeten hun beleid autonoom kunnen blijven bepalen. Er moet recht worden gedaan aan de invloed en uitstraling van hun nationale talen en aan hun culturele diversiteit en eigenheid. Alleen zo voorkomen we een ander soort uniformisering, die evenmin recht zou doen aan de eigenheid en de diversiteit van onze Europese cultuur. — Verslag-Anttila (A4-0073/99) Eriksson, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Wij hebben om de volgende redenen tegen het verslag gestemd: 1. De onderhandelingen tussen de regeringen over een hervorming van het landbouwbeleid zijn aan de gang en worden vandaag weer opgenomen. Het Parlement heeft geen reden om zich over de afzonderlijke hoofdstukken in het landbouwbeleid uit te spreken. 2. Uitzonderingen die bepaalde lidstaten bevoordelen, bedreigen de algemene hervorming. 3. Het Parlement dient geen standpunt in té nemen over meer steun aan bepaalde landen, aangezien het de bedoeling is de enorme uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te verminderen. des Places (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten houdt uiteraard rekening met de eigenheid van de landbouw in arctische gebieden. Wij brengen in herinnering dat er meer dan 30 verschillende ecosystemen geïnventariseerd zijn in de lidstaten van de Europese Unie. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is, zoals de naam al zegt, gemeenschappelijk. Daarom is de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten gekant tegen de artikel 3 en 7 van de resolutie die de rapporteur ons heeft voorgelegd. Wat wordt voorgesteld, is een specifiek regionaal landbouwbeleid voor de poolstreken. Er valt allicht nog na te denken over de mogelijkheid om een aantal specifieke producten, zoals rendiervlees, op te nemen in een bestaande gemeenschappelijke marktordening, naar het voorbeeld van de gemeenschappelijke marktordening voor rundvlees. Maar we kunnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet gaan vervangen door een afzonderlijk beleid voor elk van de 30 ecosystemen. De regionale aspecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten ofwel worden meegenomen in het beleid voor de plattelandsontwikkeling, ofwel in het regionaal beleid. De subarctische gebieden maken op dit moment deel uit van doelstelling 6 en vallen volgens Agenda 2000 onder de nieuwe doelstelling 1. Deze regio's ontvangen dus een aanzienlijke steun die specifiek op hen gericht is en waarmee de extra kosten die inherent zijn aan het ecosysteem, worden gecompenseerd. Dit zal in de toekomst zo blijven. Graag roep ik in herinne-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/29
des Places ring dat de communautaire subsidie in het kader van het regionaal beleid voor dit gebied 75% uitmaakt van de totale structuurinvesteringen. Aangezien de artikel 3 en 7 zijn aangenomen, heeft onze fractie in de slotstemming tegen de resolutie gestemd. Eerst probeerden sommigen het gemeenschappelijk landbouwbeleid kapot te maken door het cofinancieringsprincipe in het leven te roepen, dat tegen het Verdrag en tegen het specifieke statuut van de verplichte uitgaven indruiste. Nu willen anderen het gemeenschappelijk landbouwbeleid om zeep helpen door het te regionaliseren op basis van de verschillende ecosystemen. Onze fractie is aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid gehecht. Het is een van de grondslagen van de Europese opbouw zoals vervat in het Verdrag van Rome. Het verbaast ons dat de voorstanders van een geïntegreerd en federaal Europa uitgerekend het enige beleid dat we naast het visserijbeleid gemeenschappelijk kunnen noemen, ten gronde willen richten. — Verslag-Katiforis (A4-0090/99) Palm en Theorin (PSE), schri/telijk. — (SV) Het verslag schetst een toekomst met geharmoniseerde belastingen en belastingsystemen. Met deze stemverklaring wensen wij duidelijk te maken dat belastingen een nationale aangelegenheid zijn en dat de EU op dit gebied geen bevoegdheid heeft. Souchet (I-EDN), schri/telijk. — (FR) Het midden- en kleinbedrijf ligt de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten na aan het hart. Het vormt de spil van de ruimtelijke ordening en de hoeksteen van de werkgelegenheid in de landen van de Europese Unie. 99% van de Europese ondernemingen heeft minder dan 250 werknemers in loondienst en is goed voor 66% van de totale werkgelegenheid. Bijna al deze bedrijven hebben bijgedragen tot de nettogroei van de werkgelegenheid in de periode 1988-1995. Alle kleine en middelgrote bedrijven stuitert vroeg of laat op de beperkingen van hun eigen kapitaal. Er moet dus meer risicokapitaal komen. In de Verenigde Staten zijn tussen 1991 en 1995 7 miljoen nieuwe banen ontstaan, waarvan 6 miljoen dankzij de oprichting van nieuwe kleine en middelgrote ondernemingen. In de high-techsector is een aantal van die nieuwe ondernemingen groot geworden, en sommige zijn nu zelfs wereldleiders. In de Verenigde Staten heeft een klein of middelgroot bedrijf gemakkelijk toegang tot risicokapitaal. In de landen van de Europese Unie is dat lang niet het geval. De kleine en middelgrote ondernemingen die op grond van hun hoge technologie concurrentievoordelen hebben, worden in dit opzicht zelfs benadeeld. Ondernemers moeten dus toegang krijgen tot startkapitaal. Als hun bedrijf groeit moeten ze toegang krijgeri tot tussentijds-en ontwikkelingskapitaal, en tenslotte tot institutionele en particuliere beleggers die opereren binnen een actieve, voldoende grote, Europesefinanciëlemarkt. Het ontbreken van een communautaire wetgeving met betrekking tot risicokapitaal belemmert de werking van de markt. De bestaande communautaire financiële reglementering is te veel versnipperd, moeilijk te doorgronden en mist de nodige samenhang. Misschien zou het nuttig zijn als we een voorbeeld namen aan de Verenigde Staten, waar een nationale controlerende instelling bestaat, de Securities and Exchange Commission. Wij zouden een regulerende instelling in het leven kunnen roepen die de nationale regels en bepalingen harmoniseert, zodat, de zogenaamde secondairefinanciëlemarkten tot ontwikkeling kunnen komen. Naast definanciëlebijdrage die beleggers van risicokapitaal kunnen leveren, bestaat er evenzeer behoefte aan knowhow op het gebied van management. Financiering en knowhow moeten hand in hand gaan. Zo kan de belegger op een eenvoudige manier zijn risico beperken en rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken worden bij het dagelijks beheer van zijn belegging. Hij krijgt de kans een daadwerkelijke steun te zijn voor de ondernemer in wie hij heeft geïnvesteerd. De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten wijst niettemin op een belangrijke tegenstrijdigheid. We zijn ons allemaal bewust van het belang van het midden- en kleinbedrijf. Wij slaan ons vaak op de borst, als gesproken wordt over zijn economische succes en zijn belang voor de werkgelegenheid. Maar als het over milieunormen gaat, technische normen of administratieve procedures, houdt de meerderheid van ons Parlement te weinig rekening met de zorgen en de bijzondere verantwoordelijkheden van de ondernemer. Hij neemt een aanzienlijk risico, maar hij heeft weinig zekerheid als het gaat om zijn sociale bescherming of het behoud van zijn gezinsvermogen. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Ik ben het met de meeste dingen in het verslag eens, maar niet met de bewering dat het tekort aan risicokapitaal te wijten is aan „de fragmentatie van de kapitaalmarkten in Europa". De fragmentatie heeft geen enkele invloed op de beschikbaarheid van kapitaal. Mijn belangrijkste bezwaren zijn echter van andere aard. Ik vind dat de grootste belemmering voor kleine ondernemingen in de EU niet worden gevormd door het kapitaal, maar door een te geringe vraag. Indien de vraag toeneemt, komt het risicokapitaal automatisch, ongeacht of het gefragmenteerd is of niet. Mijn tweede bezwaar betreft de vele verwijzingen naarfiscaleharmonisatie. Deze harmonisatie heeft niets te maken met de inhoud van de zaak, maar is een louter politieke ambitie voor de opbouw van een federaal Europa. Het verslag was beter geweest zonder deze intellectuele ballast.
Nr. 4-536/30
Handelingen van het Europees Parlement
— Verslag-Newman (A4-0093/99) Hager (NI), schri/telijk. — (DE) De vrijzinnigen begroeten in principe alle maatregelen en stappen, zowel op EU-niveau als in de lidstaten, ter bestrijding van het witwassen van geld. Wij hebben dan ook voor de meeste punten gestemd. Het verslag in zijn geheel hebben wij echter verworpen, want wij zijn van mening dat de tegen Oostenrijk getroffen maatregelen in verband met de Oostenrijkse spaarbankboekjes overdreven zijn en veel verder gaan dan hetgeen het eigenlijke doel is van het witwassen van geld. — Verslag-Vaz da Silva (A4-0103/99) Vaz da Silva (PPE), schri/telijk. — (PT) Dit is het einde van een lang proces van contacten en overleg met de artistieke kringen in de verschillende landen van Europa (dat natuurlijk niet beperkt blijft tot de vijftien lidstaten van de Unie). Het terrein lag zo goed als braak. De lidstaten schijnen zich niet bewust te zijn van de bijdrage die kunstenaars aan de levenskwaliteit kunnen leveren en de kunstenaars zelf lijken niet gemotiveerd om het eigen milieu te verlaten en andere gewoonten en landen te leren kennen. Bovendien zijn de nationale wetgevingen betreffende het statuut van kunstenaars verschillend en onvolledig en hebben de lidstaten niet de minste inspanning geleverd om samen te werken en aldus het verkeer van kunstenaars en de uitwisseling van werken en producties te vergemakkelijken. Wij hebben hier nu de problemen vastgesteld en een aantal krachtlijnen aangegeven voor toekomstige politieke acties. De cultuurcommissie wilde met dit initiatiefverslag de Europese instellingen — op het levensbelangrijke moment van uitbreiding en vaststelling van een nieuw politiek-financieel kader — een politiek instrument bieden dat, bij goed gebruik, uiterst nuttig zal blijken te zijn. Een goed gecoördineerd en continu beleid ter bevordering van kunst en kunstonderwijs kan het element zijn dat de Europese samenleving tot nu toe miste om de sprong naar de 21ste eeuw te kunnen maken. Dit beleid kan tevens een bijdrage leveren aan de strijd tegen geweld en uitsluiting. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Het verslag bevat veel goede vaststellingen. De vele paragrafen die beogen dat „de sociale en fiscale wetgevingen op elkaar afgestemd worden" (omwille van de kunstenaars), bijvoorbeeld paragraaf 16, kan ik echter niet steunen. Ik ben ook niet zo ingenomen met het voorstel in paragraaf 11 betreffende een „Europese kaart" voor kunstenaars, die hen speciale privileges zou geven, noch met het voorstel inzake nieuwe instrumenten om kunst „op Europees niveau" te financieren (paragraaf 8). Ik ben er ook niet van overtuigd dat het zinvol is „om sponsors meerfiscalevoordelen te bieden", zoals in paragraaf 17 wordt voorgesteld. Het verslag koestert teveel federale ambities en gelooft te sterk in het gunstig effect van belastingkortingen om mij te kunnen behagen. — Verslag-Guinebertière (A4-0100/99) Darras (PSE), schriftelijk. — (FR) Het verslag van mevrouw Guinebertière, zoals dat vandaag voor ons ligt, dat wil zeggen met de amendementen van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media van het Europees Parlement, legt de grondslag voor een daadwerkelijk geïntegreerd en globaal jeugdbeleid. Het communautaire jeugdbeleid heeft onmiskenbaar zijn vruchten afgeworpen, dat zien we in het onderwijs en de beroepsopleidingen. Ook zijn er de uitwisselingsprogramma's SOCRATES, LEONARDO en jeugd voor Europa, alsmede de Europese burgerdienst. Toch komt dit alles nog onvoldoende tegemoet aan de specifieke behoeften van onze jongeren. Als we naar een echt jeugdbeleid toe willen, volstaat het niet om aandacht te besteden aan onderwijs en beroepsopleidingen voor iedereen, hoe essentieel dat op zich ook moge zijn. Het is even belangrijk om een aantal aanvullende aspecten te belichten, met name creativiteit, kennis van de maatschappij, tolerantie en respect voor de democratie, gezondheidszorg en huisvesting. Onze rapporteur heeft deze doelstellingen duidelijk op een rijtje gezet. Daarbij onderkent ze dat de Europese benadering een noodzakelijke en waardevolle aanvulling vormt op hetgeen de lidstaten doen. In dat verband doet ze een oproep aan de lidstaten om zogenaamde nationale jeugdplannen op te stellen, naar voorbeeld van de bestaande nationale werkgelegenheidsplannen. Dan is het vervolgens de taak van de Commissie om, na een evaluatie van het nationale jeugdbeleid, de opgedane ervaringen en de meest efficiënte initiatieven aan de buitenwereld bekend te maken. Zo kunnen er nieuwe, innovatieve projecten van en voor jongeren ontstaan en wordt hun ondernemingszin gestimuleerd. Het Europees jongerenbeleid moet een geheel vormen dat ons in staat stelt beter naar de jongeren te luisteren en hen via hun verenigingen nauwer bij de besluitvorming te betrekken. Daarom stem ik voor dit verslag. Het biedt een globale kijk op wat het jongerenbeleid aan de vooravond van de eenentwintigste eeuw zou kunnen worden. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) De "bedoeling van het verslag is goed. Het verslag staat echter volledig in het teken van federalisme. Het beoogt „een algemeen Europees jongerenbeleid", „de integratie van de jongeren in de Unie", „een actief gebruik van het Unielidmaatschap", „een coördinatie van het jongerenbeleid op Europees niveau", de oprichting van „speciale informatiepunten" voor jongeren en een website voor de jongeren die de Commissie „van Europa" moet opzetten. Ik persoonlijk ben ervan overtuigd dat we een veel beter jongerenbeleid hadden kunnen uitstippelen zorider het eeuwige streven naar een federaal Europa.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/31
— Verslag-Corrie (A4-0065/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft voor het verslag van de heer Corrie gestemd. Dit document weerspiegelt grotendeels de prioriteiten van onze fractie ten aanzien van de toekomstige betrekkingen tussen de ACS-landen en de Europese Unie. Het verdrag tussen de ACS-landen en de Europese Unie heeft zijn doeltreffendheid bewezen. Het vormt een onmisbare basis voor de multilaterale samenwerking van de landen van Afrika, de Caraïbische Zee en de Stille Oceaan. Maar zij ligt zodanig onder vuur, dat we mogen vrezen voor haar voortbestaan. Voorspelbaarheid en vertrouwen vormen de spil, maar helaas dreigt hier een einde aan te komen. De samenwerking wordt namelijk onophoudelijk onder vuur genomen door hen die vinden dat in de nieuwe wereldorde geen plaats is voor andere regels dan die van de vrije markt en de vrije concurrentie. In die omstandigheden vormt de paritaire vergadering ACS-EU meer dan ooit een onmisbaar forum waarin de betrokken volkeren en hun verkozen vertegenwoordigers hun stem kunnen laten horen en hun reële behoeften kenbaar kunnen maken. Het is eveneens een gelegenheid om samen na te denken over hoe de Noord-Zuidverhoudingen er op lange termijn uit moeten zien. De paritaire vergadering speelt ook een centrale rol in de onderhandelingen over de nieuwe overeenkomst van Lomé. Zij heeft er meermaals voor gepleit de rechtmatige belangen van de ontwikkelingslanden binnen de economische wereldorde beter in acht te nemen. Al in 1995 heeft zij haar ongerustheid geuit over het gevaar dat de overeenkomst van Marrakesh vormt voor het voortbestaan van de tariefpreferenties. De Overeenkomst van Lomé is een uitstekend instrument om de samenwerking tussen Noord en Zuid gestalte te geven, al moet zij zeker worden aangepast aan de groeiende diversificatie tussen de ACS-landen en met name aan de behoeften van de groeiende particuliere sector in Afrika. De voorzitter van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, de heer Blaise Compaore, heeft daar vanochtend in zijn toespraak tot ons Parlement terecht op gewezen. Toch blijft zij een nuttig instrument in deze tijden van mondialisering. De Overeenkomst van Lomé moet worden vernieuwd en versterkt, niet verzwakt in naam van een vrijhandelsideologie die landen met een kwetsbare samenleving en een ontluikende economie roekeloos wil blootstellen aan een buitensporige, destabiliserende en uiteindelijk vernietigende concurrentiedruk, — Verslag-Lüttge (A4-0057/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Op de conferentie van Helsinki, die plaatsvond van 23 tot en met 25 juni 1997, kwamen vertegenwoordigers bijeen van Europese regeringen en parlementen, instellingen van de Europese Unie, intergouvernementele organisaties, vakbonden, werkgeversorganisaties en financiële instellingen. Samen vertegenwoordigden zij 51 verschillende landen. De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten juicht het toe dat er steeds meer wordt samengewerkt in het kader van een pan-Europees vervoersbeleid. Dat moet gebaseerd worden op een partnerschap tussen de belangrijkste betrokken partijen en in de eerste plaats tussen de nationale staten. De eerste conferentie vond plaats in Praag in 1991. Daar zijn de eerste hoofdlijnen geschetst van een gemeenschappelijk vervoersbeleid van de aan de Unie grenzende landen en de lidstaten. Tijdens de conferentie van Kreta in 1994 zijn er drie werkgroepen in het leven geroepen: „Vervoer en economie", „vervoersinfrastructuur enfinanciering"en „horizon 2000" (intermodaal vervoer, nieuwe technologie, veiligheid en milieubescherming). Voor het eerst werd er speciale aandacht besteed aan de landen van Midden- en Oost-Europa. De derde conferentie tenslotte vond plaats in Helsinki. Daar werden de voorwaarden geschapen om op de lange termijn efficiënte en milieuvriendelijke transportsystemen te ontwikkelen die beantwoorden aan de behoeften van de burgers en de bedrijven op economisch en sociaal vlak alsmede op het gebied van milieu en veiligheid. De verschillen tussen de diverse regio's moesten bovendien worden verkleind en de Europese economie moest de middelen krijgen om de internationale concurrentie het hoofd te bieden. Daarom werden interoperabiliteit, subsidiariteit, doorzichtige besluitvorming en niet-discriminerende samenwerking op alle niveaus en tussen alle in de vervoerssector werkzame partijen en groeperingen als beginselen vastgelegd. De beslissingen die in Helsinki werden genomen hadden de volgende maatregelen tot doel: — harmonisatie van de juridische voorschriften op het gebied van veiligheid en milieu; — stapsgewijze liberalisatie van de vervoersmarkten; — ontwikkeling van de intermodaliteit; — verbetering van de infrastructuur op pan-Europees niveau; — totstandbrenging van een pan-Europees netwerk van partnerschappen; — bevordering van het openbaar personenvervoer; — gebruik van intelligente vervoerssystemen; — uitbreiding van onderzoek en ontwikkeling in de vervoerssector; — doorberekening van externe kosten;
Nr. 4-536/32
Handelingen van het Europees Parlement
Souchet — verlichting van het transitovervoer; — samenwerking bij het verzamelen van gegevens. Het succes van de conferentie van Helsinki laat zien hoe doeltreffend de samenwerking is. De lidstaten van de Europese Unie en de aangrenzende landen hebben een reeks maatregelen goedgekeurd die de ontwikkeling van pan-Europese netwerken zullen bevorderen. Hiermee leveren zij een nuttige en concrete bijdrage tot het ideaal van een groot en herenigd Europa, dat van cruciaal belang is voor de toekomst van ons continent. — Verslag-Cabrol (A4-0078/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De farmaceutische industrie heeft in de laatste decennia enorme vooruitgang geboekt. Dankzij haar is de gemiddelde levensduur verlengd en is een aantal ziektes uitgeroeid. Naast de zeer veel voorkomende en bekende ziektes is er ook een groot aantal ziektes dat slechts een beperkte groep mensen treft. Op dit moment zijn er 5000 van die ziektes bekend. Nu is onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen zo'n kostbare aangelegenheid, dat de farmaceutische branche er weinig voor voelt. Door de uiterst beperkte afzetmogelijkheden kunnen de ontwikkelingskosten niet worden terugverdiend, vandaar de term „weesgeneesmiddelen." Er moeten dus stimuleringsmaatregelen komen om de farmaceutische industrie alsnog aan te zetten tot ontwikkeling daarvan. Ze kunnen dan niet alleen ten goede komen aan patiënten binnen de Europese Unie, maar ook aan mensen in de rest van de wereld, inclusief natuurlijk de ontwikkelingslanden. Met het voorstel van de Commissie wil men een procedure in het leven roepen voor de toekenning van het statuut „weesgeneesmiddel" en maatregelen uitvaardigen ter bevordering van onderzoek, ontwikkeling en het.op de markt brengen van weesgeneesmiddelen. Een van die maatregelen is het exclusieve verkooprecht voor een periode van 10 jaar. De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten juicht dit initiatief van de Commissie volmondig toe. We hebben hier te maken met een vorm van daadwerkelijke samenwerking tussen de lidstaten die leidt tot een grotere markt, waardoor de zware kosten van onderzoek en ontwikkeling draaglijker worden gemaakt. Niettemin betreuren en veroordelen wij het feit dat deze hele procedure zo traag verloopt. Dit voorstel voor een verordening stond al in 1997 op het programma van de Commissie. Afgezien van het feit dat het bijna twee jaar heeft geduurd voordat het op tafel lag, bestaan er in de Verenigde Staten al sinds 1983 maatregelen om de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te bevorderen. Een soortgelijke regeling is sinds 1995 van kracht in Japan, sinds 1997 in Singapore en sinds 1998 in Australië. Als er één domein is waarin de Europese Unie haar inspanningen moet vergroten en het voortouw moet nemen, dan is het wel hier, gezien het belang van dit vraagstuk voor de gezondheid van onze burgers. Bij de stemming heeft de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten zich achter de amendementen geschaard die de steun hadden van de rapporteur, professor Cabrol. In het belang van de volksgezondheid hopen onze leden dat de procedure nu snel wordt afgerond. De Europese geneesmiddelenindustrie kan haar voordeel doen met deze maatregelen, omdat zij op deze manier gemakkelijker nieuwe medicijnen kan ontwikkelen, het niveau van haar onderzoek kan verhogen en zo haar reputatie kan vergroten. — Verslag-Lulling (A4-0038/99) Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) „Gelijk loon voor gelijke arbeid", luidt het adagium. In de praktijk blijken we echter nog ver af te staan van gelijke behandeling, zoals blijkt uit het feit dat vrouwen geen gelijke toegang hebben tot werk en beroepsopleidingen. Dit heeft een groot aantal oorzaken, maar vaak komt het door de hardnekkige vooroordelen die de maatschappij nog altijd koestert jegens werkende vrouwen. Gelijke behandeling is een zwaarwegend thema. Meer dan eens heeft ons Parlement laten zien dat het er groot belang hecht. Toch lijkt het debat dat we hier vandaag voeren grotendeels achterhaald, en wel om twee redenen. Ten eerste heeft het arrest van het Hofvan justitie in de zaak Marschall meer duidelijkheid gebracht in de manier waarop het arrest-Kalanke moest worden geïnterpreteerd. Ten tweede maakt het Verdrag van Amsterdam het gelijkekansenbeleid tot een communautaire materie en verheft het politieke en feitelijke gelijkheid tot een collectief recht. Bovendien verschaft het een hechtere juridische basis voor toekomstige positieve acties. Het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG dat de Commissie ons voorlegt na het arrest-Kalanke, heeft geen enkele zin meer. Ik ben het dus eens met onze rapporteur. We moeten het voorstel van de Commissie verwerpen en haar vragen een nieuw voorstel voor een richtlijn in te dienen, waarin rekening wordt gehouden met de nieuwe elementen die naar voren zijn gekomen. — Tweede verslag-Hautala (A4-0029/99) von Habsburg (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb uit overtuiging tegen het verslag-Hautala gestemd en tegen alle amendementen — behalve de amendementen die de Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft ingediend. Als christenen kunnen wij geen uitspraak dóen tegen het leven, en een nog ongeboren kind is precies zo levend als een geboren kind. Dit is voor ons gewoon een onverteerbare zaak en daarom heb ik uit innerlijke overtuiging tegen gestemd. Vandaag zijn wij in de minderheid. Wellicht zullen wij eens de meerderheid vormen, want op den duur is dit voor onze bevolking een rampzalige weg. Ik wil hieraan toevoegen dat ik niets tegen vrouwen heb, die ik grenzeloos respecteer. Ik heb 7 kinderen en 18 kleinkinderen. U kunt zich wel voorstellen hoezeer ik mijn vrouw respecteer en ik kan alleen maar zeggen dat ik juist daarom tegen het verslag-Hautala heb gestemd.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/33
Cushnahan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, in dit verslag worden veel aspecten behandeld die ik ondersteun, omdat het gaat over ernstige problemen in verband met de gezondheid van vrouwen. De verwijzing naar abortus kan ik echter niet ondersteunen. De Europese Unie heeft absoluut geen enkele bevoegdheid op dit gebied. Zij kan niet ingrijpen in het beleid van de lidstaten op dit gevoelige terrein en zou dat, denk ik, ook helemaal niet willen. Dat wordt ook formeel verklaard in de Verdragen, waar wordt verwezen naar het openbaar beleid, dat exclusief is voorbehouden aan de lidstaten. De lidstaten hebben een absoluut recht om wetgeving te creëren als het gaat om openbaar beleid. Wat mijn persoonlijke standpunt betreft, heb ik tegen gestemd, in overeenstemming met mijn eigen geweten, en dat houdt in dat ik tegen abortus ben. Maar alhoewel ik mij enerzijds laat leiden door mijn geweten, matig ik mij anderzijds geen enkel oordeel aan over de handelwijze van andere mensen die zich eveneens laten leiden door hun geweten en die een beslissing moeten nemen onder bijzonder moeilijke omstandigheden. Ik heb ook mijn steun gegeven aan paragraaf 10, om de eenvoudige reden dat, als je het aantal abortussen wilt verminderen, je het recht van mensen moet erkennen om advies in te winnen op seksueel gebied. Dat omvat ook advies over de verantwoordelijkheden binnen een relatie en informatie over contraceptie. Ik heb mij bij stemming over dit belangrijke verslag laten leiden door deze specifieke principes. Habsburg-Lothringen (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik betreur het ten zeerste dat het verslag-Hautala gisteren werd besproken op de Internationale Dag van de Vrouw, want ik geloof niet dat dit verslag werkelijk bijdraagt aan de waardigheid en de eer van de vrouw. Het is eerder een schande. Het is toch wel eigenaardig, dat in een verslag over de gezondheid van de vrouw het vermeende recht op abortus wordt opgeëist. Gezondheidsbeleid betekent voor mij het redden van levens en niet de vernietiging ervan. Wanneer in een verslag over de gezondheid van de vrouw, abortus dan toch wordt vermeld, dan zou naar mijn mening eindelijk ook eens moeten worden gesproken over de gevolgen van het post abortion syndrome. Deze negatieve psychologische gevolgen voor vrouwen die een abortus hebben ondergaan, worden echter welbewust steeds weer verzwegen. Zwangerschap is geen ziekte! Het is absurd dat hier een zogenaamd vrouwenrecht wordt uitgespeeld tegen het recht op leven dat voor alle mensen geldt. Met zulke eisen wordt de waarde van de vrouw misbruikt voor een cultuur van de dood, die zich uiteindelijk tegen de vrouw zelf keert. Om deze redenen heb ik tegen het verslag-Hautala moeten stemmen. Andersson, Hulthén, Lööw, Palm, Sandberg-Fries, Theorin en Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Dit is een zeer goed verslag, dat een duidelijk beeld schetst van de gezondheidsproblemen die met het geslacht samenhangen. Bovendien bevat het verslag een aantal concrete ideeën om de genderproblematiek in het gezondheidsbeleid te integreren. Er is echter één punt dat de ambities van het verslag duidelijk naar beneden haalt en dat is paragraaf 11. Het recht op abortus geeft de vrouw het recht over haar eigen leven te beslissen en baas in eigen buik te zijn. Het afbreken van een zwangerschap moet altijd de keuze van de vrouw zijn. Dagelijks sterven 500 vrouwen aan de gevolgen van illegale en onveilige abortussen. De enige manier om dit te vermijden is het aanbieden van gratis voorbehoedmiddelen en van veilige en legale abortussen. Het recht op vrije abortus is voor ons een conditio sine qua non. Bonde, Lis Jensen, Krarup en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (DA) Wij vinden het verslag-Hautala over de gezondheidstoestand van vrouwen in het algemeen een goed verslag. Het vestigt de aandacht op enkele ziekten, waar vrouwen mee te maken krijgen en het doet tevens voorstellen voor de wijze waarop we in de verschillende beleidsvormen rekening kunnen houden met de specifieke situatie van vrouwen. Wij hebberi het echter moeilijk met bepaalde delen van het verslag, onder andere waar de Commissie verzocht wordt ervoor te zorgen dat onderzoeken naar borst- en baarmoederkanker gratis en periodiek herhaald worden, waar de voor- en nadelen van hormoonbehandelingen in de menopauze belicht worden en waar geëist wordt dat de seksuele rechten van de vrouw gewaarborgd worden. Wij kunnen deze initiatieven beslist steunen, maar dan wel op nationaal vlak. Toch stemmen wij niet tegen het verslag. Buffetaut (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Het Europees Parlement heeft zojuist middels het verslag-Hautala zijn belangstelling getoond voor de gezondheidstoestand van de vrouw in de Gemeenschap. Dit is terecht, zoals blijkt uit de problemen die onze hedendaagse samenlevingen met zich meebrengen en de groeiende verantwoordelijkheden die vrouwen daarin op zich moeten nemen. Vrouwen staan daardoor bloot aan een reeks specifieke gezondheidsproblemen. Helaas hebben de Commissie rechten van de vrouw en de plenaire vergadering van het Parlement het nodig gevonden abortus in dat lijstje op te nemen. Mevrouw Fontaine heeft, terwijl zij de vergadering voorzat, zelf toegegeven dat het om een „gevoelig" onderwerp ging. Is het dan wel gepast om het leven van een kind in de schoot van zijn moeder stilletjes tussen een paar andere artikelen in te schuiven en te behandelen tussen een verzoek tot opheffing van immuniteit en een mededeling van de Commissie? Abortus is een pijnlijke kwestie, en er bestaat geen pasklaar antwoord op. Uit respect voor alle leven zouden we verantwoordelijk om moeten gaan met de ontreddering van sommige moeders, maar ook met de geboorte van een nieuw leven dat alleen een vrouw het geluk heeft te kunnen schenken. Dat kunnen ze weliswaar niet zonder de tussenkomst van een man, een waarheid als een koe die we helaas in herinnering moeten brengen, omdat de beweging voor de rechten van de vrouw wel eens uit het oog doet verliezen dat de vader ook rechten en plichten heeft. In ieder geval verdient dit vraagstuk een meer doordachte en diepgaande behandeling dan nu het geval is.
Nr. 4-536/34
Handelingen van het Europees Parlement
Buffetaut Ik betreur het tenslotte dat een deel van links verheugd is over deze tekst, net zoals zij destijds verheugd waren over de liberalisering van de „drugsmarkt" en de erkenning van euthanasie. Zij beschouwen dit als een vooruitgang voor de samenleving, terwijl er eigenlijk een angstaanjagende cultuur van de dood om zich heen grijpt. Ik ben al evenzeer teleurgesteld in een deel van rechts dat voor de zoveelste keer de overtuigingen aan zijn laars lapt die het zo vaak heeft beleden... in de wandelgangen. Caudron (PSE), schriftelijk. — (FR) Uit het verslag van mevrouw Hautala blijkt dat mannen en vrouwen niet gelijk zijn als het om ziekte gaat. Elk van beide geslachten moet dus absoluut zijn eigen gezondheidsbeleid krijgen. Uit het verslag blijkt dat de Commissie hier voor het eerst rekening mee houdt en dat kunnen we alleen maar toejuichen. Nu moet zij op de ingeslagen weg voortgaan en in haar nieuwe actieprogramma speciale aandacht besteden aan de gezondheidsproblemen van vrouwen. Er zijn inderdaad bepaalde gezondheidsproblemen waar alleen of hoofdzakelijk vrouwen mee te maken krijgen. Dat vraagt om specifieke maatregelen. Ook wil ik aandacht vragen voor de nieuwe spijsverteringsziektes die vooral bij adolescenten in opmars zijn. Het is jammer dat het verslag van de Europese Commissie hier zo weinig belang aan hecht. Vrouwen leven gemiddeld vijfjaar langer dan mannen en krijgen daardoor ook meer te maken met lichamelijke en psychische ouderdomsproblemen. Als lid van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie wil ik erop wijzen dat er binnen het vijfde kaderprogramma middelen zijn vrijgemaakt voor onderzoek ter bestrijding van de problemen rond de vergrijzing van de bevolking. Tot slot moeten we rekening houden met het feit dat werkloosheid meer voorkomt bij vrouwen, en dat zij weinig werkzekerheid of sociale zekerheid genieten. Dit alles ondermijnt hun gezondheid. Het is bovendien algemeen bekend dat mensen met lage inkomens gezondheidszorg als een luxe beschouwen. Zoiets is gewoon onduldbaar. Er is dus een globale aanpak nodig, die moet bestaan uit een specifiek volksgezondheidsbeleid voor vrouwen en een werkgelegenheids- en sociaal beleid dat voorzien is van een component volksgezondheid. Tot besluit steun ik de rapporteur volledig in haar pleidooi geweld tegen vrouwen in de huiselijke sfeer strafbaar te stellen. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Vanzelfsprekend moeten we toejuichen dat de Commissie de gezondheid van vrouwen tot onderwerp heeft gekozen van haar eerste specifieke verslag. Maar al te vaak wordt volksgezondheid als een geheel benaderd en wordt geen rekening gehouden met de specifieke problemen van elk van beide geslachten. Ik sta dus volledig achter het dringend verzoek van de rapporteur om op gezette tijden voor alle begrotingen, programma's en projecten op het gebied van de volksgezondheid de geslachtsspecifieke effecten te evalueren. De gezondheidstoestand van vrouwen heeft niets te maken met hun specifieke lichamelijke kenmerken, maar alles met een aantal sociaal-economische ongelijkheden die objectief meetbaar en controleerbaar zijn. Dit is een zeer belangrijk punt. De lidstaten zouden dit moeten onderkennen en maatregelen moeten nemen om deze ongelijkheden aan te pakken. Dan is er het geweld tegen vrouwen in de huiselijke kring. Het gaat hier onder meer om verkrachting binnen het huwelijk en seksuele verminking. Dit heeft buitengewoon alarmerende gevolgen voor de getroffen vrouwen en de oorzaken moeten dus dringend en krachtig worden aangepakt. Het is van het grootste belang dat dit aspect wordt opgenomen in de campagnes ter bestrijding van geweld tegen vrouwen die de Commissie financiert. In dezelfde geest ben ik het met onze rapporteur eens dat de lidstaten dit kwaad moeten uitroeien en de getroffen vrouwen moeten bijstaan. Daarvoor zijn gepaste maatregelen nodig op nationaal niveau, inclusief strafrechtelijke maatregelen. Tot besluit wil ik meer in het algemeen nog eens benadrukken dat preventie een belangrijk wapen is tegen het vroegtijdig optreden van gezondheidsproblemen. Daarmee hangt de belangrijke vraag samen welk soort samenleving wij willen voor onszelf en onze kinderen. Kristoffersen (PPE), schriftelijk. — (DA) Als Deens conservatief parlementslid heb ik mij van stemming over dit verslag onthouden, omdat ik principieel van mening ben dat dit onderwerp dingen betreft waarover de lidstaten elk voor zich moeten beslissen. Het subsidiariteitsbeginsel is juist voor dergelijke zaken in het leven geroepen. Ik denk meer in het bijzonder aan de wettelijke regeling voor abortus. Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) Elke vrouw moet het recht hebben over abortus te beslissen volgens de nationale wetgeving. Het is de vrouw zelf die moet beslissen of ze al dan niet een abortus wil laten uitvoeren. Vaz da Silva (PPE), schriftelijk. — (PT) Elk jaar worden op 8 maart pleidooien gehouden en verklaringen afgelegd over de gelijkheid.van mannen en vrouwen. Wij kunnen echter niet genoeg herhalen dat, als de samenleving niet bij dit proces van gelijkheid betrokken wordt, de wetgeving weinig kan doen om ervoor te zorgen dat de vertegenwoordiging van de vrouw in het openbare leven overeenstemt met de omvang van de vrouwelijke bevolking. Welke voorwaarden moeten vervuld worden om de — bestaande en goede — wetten vruchten te doen afwerpen? Om te beginnen is een sociale organisatie nodig die vrouwen de mogelijkheid biedt vrije keuzes te maken in hun leven. Er moet dus gezorgd worden voor crèches, opvang op school, hulp thuis, medische hulp, ruime openingsuren, soepele arbeidsregelingen, thuiswerk, enzovoort.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/35
Vaz da Silva Bovendien moeten wij kinderen al vroeg de ideeën van gelijkheid en vrede bijbrengen. Wij moeten met andere woorden de leerkrachten opleiden en de leerplannen vanaf de kleuterschool hervormen, zodat de mannen en vrouwen van morgen zich van jongs af aan op een andere manier tegenover elkaar en de omringende wereld gedragen en geweld in het dagelijkse leven afwijzen. Een gezonde democratie vereist dat vrouwen betrokken worden bij de openbare verantwoordelijkheden. Dit kan evenwel niet tegen en ondanks de mannen, maar moet altijd tezamen met hen gebeuren. Quota zijn een gelegenheidsmaatregel die vooral ten tijde van verkiezingen opduikt. Zij zijn een oplossing die ik nooit zal steunen. Vrouwen zijn geen minderheid die bescherming nodig heeft. Ik steun echter wel positieve discriminatie op het werk — tot vrouwen een aandeel van 52% behalen, waar zij overeenkomstig hun aandeel in de bevolking recht op hebben. Ik vertrouw erop dat het DAPHNE-programma voor een gecoördineerd beleid tussen de lidstaten zal zorgen voor publieke erkenning van de rol van de vrouw. Ik hoop tevens dat mijn land eindelijk de noodzakelijke fundamentele maatregelen treft ter verbetering van de nog zo geringe aanwezigheid van vrouwen in de besluitvormingscentra en zich niét blijft verschuilen achter quota en wetten. Deze worden immers toch niet nageleefd, zolang de gelijkheidsgedachte, waar alles op gebaseerd moet zijn, geen algemene ingang vindt. — Verslag-Eriksson (A4-0072/99) Darras (PSE), schriftelijk. — (FR) De rapporteur gaat uit van de vaststelling dat „de Conferentie van Peking, het Verdrag van Amsterdam, de mededeling van de Commissie van februari 1996, de Europese Raad in Luxemburg van 1997 en de Top van Cardiff van juni 1998 allen de noodzaak van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen benadrukken". Er moeten fundamentele veranderingen tot stand worden gebracht in de externe en interne structuren van de instellingen. Het gaat hier heel eenvoudig om een machtsstrijd, waarbij de gevestigde orde een deel van haar macht moet afstaan. Dit is een even moeizame strijd als de herverdeling van economische hulpbronnen over bezitters en niet-bezitters. Dit vergt een globale benadering van de kant van de politiek en een mobilisatie van alle betrokkenen. Er is een systematische aanpak nodig, geen ad hoc behandeling van individuele gevallen. Vandaar dat de rapporteur wil dat de Commissie het effect gaat meten van alle communautaire beleidsmaatregelen op de gelijkheid van mannen en vrouwen. De lidstaten wordt gevraagd hetzelfde te doen. De rapporteur dringt er eveneens bij de Commissie op aan na te gaan in welke gevallen vrouwen voor dezelfde taken minder betaald krijgen dan mannen en waarom dit zo is. Verder geeft ze een aantal voorbeelden van hoe de gelijkheid van mannen en vrouwen in diverse sectoren bevorderd kan worden. Zo kan een zeker percentage van de structuurfondsen uitgetrokken worden voor specifiek voor vrouwen bestemde maatregelen, of kunnen vormen van maatschappelijke dienstverlening, zoals kinderopvang en ouderenzorg, gezien worden als een infrastructurele noodzaak. Ook zouden kandidaten bij openbare aanbestedingen aan kunnen geven hoeveel werkgelegenheid hun project per jaar gaat creëren en hoe de beschikbare banen verdeeld zullen worden over mannen en vrouwen... Tot slot dringt de rapporteur aan op een gezamenlijke werkgroep van het Europees Parlement en de Commissie om de gelijkheid van mannen en vrouwen in alle geledingen van onze instellingen te bevorderen. Dat is voor mij reden genoeg om voor dit verslag te stemmen. Delcroix (PSE), schriftelijk. — (FR) Het verslag van mevrouw Eriksson behandelt de follow-up van de mededeling „Integratie van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen in alle communautaire beleidsvormen en acties". Zoals te verwachten was, wordt er op de bestaande lacunes gewezen en worden maatregelen gevraagd. De rapporteur dringt onder meer aan op een methode om de genomen maatregelen te evalueren. Zij verlangt dat de lidstaten de aanbeveling betreffende de evenwichtige deelneming van vrouwen en mannen aan het besluitvormingsproces in de praktijk brengen. Ze vraagt de Commissie waarom vrouwen ondanks gelijke kwalificaties minder betaald krijgen dan mannen. Ze vraagt om een gezamenlijke werkgroep van het Europees Parlement en de Commissie om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen in alle geledingen van onze instellingen. Het verslag van mevrouw Lulling is gewijd aan het „voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen". Het is een radicaal verslag, en terecht, dat hoeft geen betoog. De rapporteur verwerpt het voorstel van de Commissie, dat is gebaseerd op het arrest-Kalanke van het Europees Hof van justitie en vraagt om een nieuw voorstel in overeenstemming met het Verdrag van Amsterdam. Daarin moet rekening worden gehouden met het collectieve karakter van positieve acties ter bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen. Uit het arrest-Kalanke en het arrest-Marschall leidt de rapporteur terecht af dat „alleen een volstrekt rigide en automatisch positieve discriminatie, die een absoluut en onvoorwaardelijk recht geeft op benoeming of promotie van ondervertegenwoordigde vrouwen, in strijd is met het EG-recht". Zij verlangt bijgevolg van de Commissie dat zij wacht tot het Verdrag van Amsterdam geratificeerd is. Het Verdrag verbindt de Gemeenschap ertoe alle vormen van ongelijkheid weg te werken en gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Het verleent de lidstaten het recht maatregelen te handhaven of in te voeren om het ondervertegenwoordigde geslacht specifiek te bevoordelen. Het oude voorstel is achterhaald en de Commissie zaljiet moeten intrekken. Het spreekt voor zich dat zij een nieuwe richdijn zal moeten indienen op basis van het Verdrag van Amsterdam. Alleen door constant waakzaam te blijven zullen we bereiken dat onze roep om gelijkheid wordt beantwoord en het nog altijd alom tegenwoordige conservatisme wordt bestreden.
Nr. 4-536/36
Handelingen van het Europees Parlement
Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Het vraagstuk van de gelijke rechten van man en vrouw vertoont in sommige opzichten parallellen met de Arlésienne van Bizet. Iedereen droomt ervan, maar niemand heeft ze ooit in werkelijkheid ervaren. Gelijke rechten van man en vrouw mag echter niet alleen maar een ideaal zijn, maar moet ook een concrete doelstelling zijn. Daarom doet het ons genoegen dat deze doelstelling is opgenomen in de Europese werkgelegenheidsstrategie zoals die in Luxemburg in november 1997 is geformuleerd. Het doet ons deugd dat de Europese Raad van Wenen de lidstaten heeft verzocht tastbare vorderingen op dit gebied te boeken. We hebben nog een lange weg te gaan alvorens er daadwerkelijk sprake zal zijn van gelijke rechten. Er bestaan nog veel seksistische vooroordelen en deze komen in ons handelen tot uiting. We zijn ons er zelfs niet van bewust wat voor enorm discriminatoir gedrag we in dit opzicht vertonen. We mogen niet onderschatten hoezeer de diversiteit van onze culturen en tradities de evaluatie van dit vraagstuk bemoeilijkt. Toch deel ik de mening van onze rapporteur dat de Commissie duidelijke indicatoren en gemeenschappelijke criteria moet formuleren aan de hand waarvan we de vorderingen op het gebied van gelijke rechten van man en vrouw kunnen beoordelen. Deze vorderingen moeten getoetst worden aan vooraf opgestelde, duidelijke doelstellingen en mechanismen die het verantwoordelijkheidsgevoel moeten vergroten. Het veranderen van de maatschappij is een ambitieuze doelstelling. We moeten echter eerst zelf schoon schip maken. Daarom ben ik het geheel eens met het voorstel van onze rapporteur om het Europees Parlement en de fracties te verzoeken enkele initiatieven te nemen die, ieder binnen de eigen organisatie, de gelijke rechten van man en vrouw bevorderen. Martinez (NI), schriftelijk. — (FR) Gisteren was het Internationale Vrouwendag en we weten dat deze dag belangrijk is voor de toekomst van de mens. Iedereen is voorstander van gelijkheid en rechtvaardigheid. De situatie in India is echt weerzinwekkend: 50 miljoen vrouwelijke embryo's zijn geaborteerd. Bij de verdediging van de waardigheid en vrijheden van de vrouw en bij de strijd voor gelijkheid van man en vrouw — een overigens geheel legitieme strijd — komt heel wat hypocrisie om de hoek kijken! Hoe kunnen we immers Europa openstellen voor clitoridectomie, tsjadors, minderheidsstatuten en landen, religies en ?beschavingen" die vrouwen als slaven beschouwen steunen, terwijl we ons tegelijkertijd willen opwerpen als beschermers van de rechten van de vrouw? In Belgrado dreigen we een volk met bombardementen, een volk nota bene dat zijn eigen Kosovo wil beschermen tegen een beschaving waarin vrouwen sluiers moeten dragen en worden opgesloten. In Bagdad bombarderen we een volk waarvan de vrouwen onderwijzen en werken, maar we steunen de belangen van landen waarin vrouwen gesluierd rondlopen, opgesloten worden en als minderheid behandeld worden. We mogen niet vergeten dat de bescherming van de rechten van de vrouw een wassen neus is zolang die bescherming niet door de feiten wordt gestaafd. Maar het kan nog erger: is het echt zo dat de oorzaak van de schreeuwende onrechtvaardigheid ligt in de vermeende ongelijke rechten van man en vrouw, of liggen hier andere, sociale redenen aan ten grondslag? Wordt de vrouw gemarginaliseerd omdat ze een vrouw is, of omdat ze deel uitmaakt van een achtergestelde sociale klasse? Toen Indira Gandhi premier van India was, was iedereen er zich terdege van bewust dat bij de Brahmanen de vrouw niet gesard mocht worden. Dat was voorbehouden aan de armen, de paria's en de proleten. De feministische linkse stroming is in dat opzicht niet juist bezig. Ze beroept zich op ongelijke rechten tussen man en vrouw terwijl het hier in feite om sociale ongelijkheid gaat. Het lot van de arbeidsters in de textielindustrie is niet zozeer betreurenswaardig omdat die arbeidsters vrouwen zijn. Nee, ze hebben het slecht omdat ze tot de sociale klasse der arbeiders behoren. Niet zozeer het lage percentage vrouwen in parlementen stuit me tegen de borst, als wel het hoge percentage achtergestelde vrouwen met lage functies, die uit een laag milieu afkomstig zijn en weinig verdienen. Als we onder gelijkheid moeten verstaan dat een mannelijke afgevaardigde moet worden vervangen door zijn vrouw, zus of dochter — die ook uit een bevoorrecht sociaal milieu komen — welke vorderingen boeken we dan op dit gebied? Bovendien worden in een groot aantal gevallen door de politieke staf mannelijke afgevaardigden die een middelmatige opleiding hebben genoten, vervangen door vrouwelijke afgevaardigden uit betere milieus. Wat stelt links zich dus weer huichelachtig op! Deze stroming vergeet haar eigen proletariaat. Ze vergeet haar armen en gemarginaliseerden en zet zich in voor de sociale klasse die alles al heeft, zelfs een goed geweten. We hebben al een debat over racisme moeten aanhoren, waarin werd gesteld dat huidskleur de belangrijkste reden voor discriminatie vormt. Ik blijf er echter bij dat racisme met name voortkomt uit sociale ongelijkheid. De hogescholen en invloedrijke wereldjes, kortom de magische machtscentra, zijn niet zozeer ontoegankelijk voor zwarten en vrouwen ontoegankelijk, maar voor armen. Voortaan moeten we ook nog de tegen de man gerichte betogen aanhoren van sprekers uit de noordelijke landen, en met name uit Zweden, met mevrouw Eriksson voorop. In Zweden zijn 60.000 vrouwen van eenvoudige komaf gesteriliseerd onder een socialistische regering. De aanhangers van deze regering doen nu hier, in het Europees Parlement, alsof ze'de verdedigers zijn van de vrijheden en de waardigheid van de burger. De revolutie die zich in onze maatschappijen moet voltrekken, heeft niets uit te staan met de ongelijkheid van man en vrouw. Andere, ernstigere vormen van ongelijkheid liggen immers aan deze ongelijkheid ten grondslag. De revo-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/37
Martinez lutie zou eerder gestalte moeten krijgen in de opheffing van sociale ongelijkheid. Deze leidt ertoe dat mensen worden gekwetst en vernederd. Europa vergroot deze ongelijkheid alleen maar. Het lot van de laagste sociale klassen, die het minst verdienen en bezitten, hangt dus altijd af van de goede wil van de geprivilegieerde sociale klassen. Juist deze situatie is weerzinwekkend. Door het feministisch en anti-racistisch geblaat laten we ons nogal eens om de tuin leiden, maar dat is geen wonder. Feministen en anti-racisten die van hun strijd hun beroep hebben gemaakt zijn immers zelf uit deze geprivilegieerde sociale klasse afkomstig. De Voorzitter.— De stemming is beëindigd. (l) 7. Agenda De Voorzitter. — Geachte collega's, vindt u het goed dat wij de verklaring over de bananen vanmiddag vóór het verslag-Haug behandelen? Dan zouden we kunnen profiteren van de aanwezigheid van Sir Leon Brittan. (Het Parlement stemt met dit voorstel in) Giansily (UPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, u heeft op een moment van algemene chaos voorgesteld het verslag, waarvoor wij de aanwezigheid van Sir Leon Brittan verwachtten, naar voren te halen en dit voorstel werd geaccepteerd. Het gevolg hiervan is echter dat het verslag van mevrouw Haug, waarvoor de heer Fabre-Aubrespy en ikzelf op de sprekerslijst staan, wordt verplaatst naar de avondvergadering van 21.00 uur. Welnu, samen met de heer Fabre-Aubrespy heb ik echter voor vanavond een afspraak gemaakt voor een debat met studenten van de Faculteit politieke wetenschappen te Straatsburg. Ik vind het een kwalijke zaak dat men op een dergelijke achteloze manier omgaat met de agenda van onze vergadering. Deze wijziging is goedgekeurd terwijl complete chaos heerste en ik denk dat de studenten van de betrokken faculteit net zoveel respect verdienen als Sir Leon Brittan. Dat zou ik in de notulen willen laten opnemen. De Voorzitter. — Mijnheer Giansily, ik kan u zonder meer zeggen dat ik dezelfde bedenkingen had toen ik, zoals u zelf heeft kunnen zien, op het allerlaatste moment deze informatie ontving. In tegenstelling tot u ben ik echter van mening dat een meerderheid van de collega's — en dat weet u heel goed — wel degelijk voor mijn voorstel was en dat van chaos tijdens de stemming absoluut geen sprake was. De collega's wisten heel goed waarom het ging en mijnheer Giansily, als deze wijzing in stemming zou zijn gebracht, zou zij met eenparigheid van stemmen zijn aangenomen. Ook dat weet u heel goed. Ik betreur echter wel ten zeerste dat een aantal collega's hierdoor wellicht niet is staat zal zijn over het verslag-Haug te spreken. Nogmaals, ik deel uw gevoelens hieromtrent, maar ik ben het niet met u eens dat deze beslissing in chaotische omstandigheden is genomen en de collega's niet hebben begrepen waar het om ging. Zij hebben wel degelijk begrepen waarom het ging en dat weet u net zo goed als ik. (De vergadering wordt om 12.55 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER AVGERINOS Ondervoorzitter 8. Elektromagnetische velden (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het debat over hét verslag (A4-0101/99) van de heer Tamino, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden 0 Hz-300 GHz (COM(98)0268 - C4-0427/98-98/0166(CNS)). Riis-Jørgensen (ELDR). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, dit is een zeer belangrijk en interessant verslag. Wanneer we het over wetgeving op Europees niveau hebben, is het naar mijn mening zeer belangrijk te weten op welke rapporten en wetenschappelijke bewijzen wij ons daarbij baseren. De kwaliteit van de wetgeving moet immers gewaarborgd zijn. In de lidstaten is dit een belangrijk punt en dat moet het ook op Europees vlak zijn. Namens de liberale fractie moet ik echter zeggen dat vele van de door de Groenen ingediende amendementen het voorstel van de Commissie veel sterker afzwakken dan nodig is. Ik zou graag willen weten op welke wetenschappelijke bewijzen de Groenen zich baseren voor hun amendementen. Ik ben zo vrij te verwijzen naar mijn eigen land, Denemarken, waar de vereniging voor kankerbestrijding risico-analyses op dit gebied gemaakt heeft. Daaruit is gebleken dat er geen verband is tussen elektromagnetische velden en kanker. Het onderzoek is zowel onder kinderen als onder werknemers van elektriciteitsfabrieken verricht. Bij de kinderen was er een miniem risico aanwezig, bij de werknemers geen enkel risico. Dat is het Deense onderzoek. ') Actualiteitendebat (lijst met op te nemen onderwerpen): zie notulen.
Nr. 4-536/38
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Riis-Jørgensen Ik geloof niet dat men met buitenlandse onderzoeken de eisen van de heer Tamino hard kan maken. Daarom wil ik de rapporteur en vooral de Commissie vragen van welk wetenschappelijk bewijs zij zijn uitgegaan bij deze zeer restrictieve eisen van de Groenen. Indien de amendementen van de Groenen aangenomen worden, zullen de economische gevolgen voor de elektriciteitscentrales en vooral voor de consumenten immers niet te overzien zijn. De liberale fractie wijst de amendementen van de Groenen van de hand en namens mijn fractie vraag ik de Commissie wat haar commentaar is op de door de heer Tamino vermelde wetenschappelijke onderzoeken. Noch nationale, noch internationale wetenschappelijke onderzoeken kunnen mij overtuigen van de juistheid van de aangevoerde argumentatie. Papayannakis (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik vind daarentegen dat dit verslag van de heer Tamino wel degelijk uiterst belangrijk is. Hierin maakt de rapporteur gewag van concrete wetenschappelijke studies uit Zweden en andere landen. Hij noemt namen en geeft een uitgebreide bibliografie. Het probleem van de elektromagnetische velden mag niet worden onderschat. In Griekenland stikken wij letterlijk in de televisieantennes. Momenteel worden in Pevki, een buitenwijk van Athene, honderden antennes voor mobiele telefoon neergezet. Ook hebben wij problemen met hoogspanningslijnen. Natuurlijk hebben wij slechts indicaties en geen onomstotelijke bewijzen. In drie lidstaten bestaat echter reeds een wetgeving die veel strenger is dan hetgeen wij hier bespreken. Bovendien zijn wij gedwongen preventie te beoefenen. Preventie is een principe. Daarom geloof ik dat wij, zoals ook de heer Whitehead reeds zei, in afwachting van nieuwe studies en waarnemingsresultaten gevolg moeten geven aan de voorstellen van de heer Tamino. Hier staat inderdaad op heel lange termijn de gezondheid van de mensen op het spel. Collins, Gerard (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de ontwerpaanbeveling van de Commissie voor het beperken van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden werd opgesteld tegen de achtergrond van een groeiende bezorgdheid onder de bevolking over een mogelijk verband tussen elektromagnetische velden en gezondheidsproblemen. Het gaat hier om een onderwerp dat allerlei aspecten van ons dagelijks leven beïnvloedt. Elektromagnetische velden worden niet alleen veroorzaakt door hoogspanningskabels en zendmasten, maar ook door doodgewone huishoudelijke apparatuur waar we dagelijks mee in aanraking komen, zoals mobiele telefoons en televisieschermen. Uiteraard is het noodzakelijk de klant adequaat te beschermen tegen reële en bewezen risico's en die klant voortdurend te informeren. Onverantwoordelijke informatie, misleiding en bangmakerij kunnen wij hier missen als kiespijn. De Commissie heeft bij de voorbereiding van de voorgestelde aanbeveling getracht rekening te houden met elk goed gefundeerd, wetenschappelijk en experimenteel bewijs. De door de commissaris voorgestelde richtsnoeren en blootstellingslimieten zijn gebaseerd op de onlangs gepubliceerde gegevens van de International Commission on Nonionizing Radiation Protection. Dit is een formeel erkend orgaan van de Wereldgezondheidsorganisatie. Er bestaat dus een solide wetenschappelijke basis voor de voorgestelde grenswaarden. Bovendien heeft dit WGO-orgaan de extra voorzorg genomen om een ruime veiligheidsmarge te verwerken in de grenswaarden voor blootstelling van de bevolking. We hebben het hier zelfs over een veiligheidsmarge die minstens 50 keer lager ligt dan de niveaus waarop mogelijke effecten voor de gezondheid werden vastgesteld. De overheden van de meeste lidstaten hebben reeds de gezondheidsgrondslag voor de richtsnoeren van het WGOorgaan geaccepteerd. In die lidstaten wordt toegezien op naleving van de richtsnoeren door de industrie en op bescherming van de gezondheid van de burgers. De voorstellen van de heer Tamino zijn dan ook buiten alle proporties. Hij wil blootstellingslimieten opleggen die veel verder gaan dan hetgeen de Commissie voorstelt en wetenschappelijk als noodzakelijk werd aangetoond. Indien dergelijke overdreven voorstellen worden goedgekeurd, ontstaat er een ernstig sociaal-economische effect zonder winst op gezondheidsgebied. Bovendien gaat het verslag helemaal niet in op het basisprobleem: het gebrek aan een gemeenschappelijke Europese meetmethode. Dat houdt in dat er verschillende nationale grenswaarden kunnen zijn die handelsbelemmeringen kunnen veroorzaken en de interne markt kunnen verstoren. Ook die onderling verschillende normen hebben bijgedragen tot de bezorgdheid onder de bevolking. De consumenten vragen zich af waarom in hun land een andere grenswaarde wordt gehanteerd dan in een ander land. Mijn fractie en ik willen dat er een Europees onderzoeksproject komt ter harmonisatie van de berekeningsmethodes. Lannoye (V). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat er grote verwarring bestaat in dit debat over het verslag van de heer Tamino, vooral wanneer ik bedenk dat zowel de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming als een aantal collega's voorstellen grenswaarden vast te stellen voor de afstand tussen bepaalde, elektromagnetische velden veroorzakende installaties en de mensen die in de buurt daarvan wonen en tegelijkertijd de voorstellen van de Commissie als aanvaardbaar beschouwen. Ik wijs u erop dat de voorstellen van de Commissie, strikt genomen, niets aan de huidige gang van zaken veranderen en in werkelijkheid de activiteiten van industriële concerns ondersteunen — of het nu gaat om transport, stroomdistributie of telecommunicatie — waardoor de bevolking aan grote elektromagnetische velden wordt blootgesteld. Een hoogspanningslijn van 380.000 volt veroorzaakt bijvoorbeeld in verticale richting een elektromagnetisch veld van enkele microtesla. Welnu, in het voorstel van de Commissie is een grenswaarde van 100 microtesla vastgesteld. Dat houdt dus in dat zij de huidige gang van zaken goedkeurt. Dit is onaanvaardbaar wanneer we bedenken dat uit een groot aantal epidemiologische studies en veel laboratoriumonderzoeken duidelijk blijkt dat zelfs duizend keer lager liggende waarden al gevolgen hebben voor de gezond-
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/39
Lannoye heid, of het nu gaat om het zenuwstelsel, het endocrien systeem of het immuunsysteem. Als we het probleem alleen terugbrengen tot het al dan niet optreden van kanker, is dat een minimalistische benadering die onvermijdelijk zal leiden tot ernstige fouten bij de bescherming van de volksgezondheid. Wij zijn dus van mening dat men op basis van hetgeen in één lidstaat, te weten Italië, reeds gedaan wordt, heel goed lagere grenswaarden kan voorstellen, evenals de heer Tamino heeft gedaan. Deze lagere grenswaarden staan volstrekt niet haaks op de huidige economische activiteiten, maar voorkomen wel dat de bevolking wordt blootgesteld aan elektromagnetische velden die schadelijk zijn voor hun gezondheid. Ik stel alle collega's dan ook voor dit dossier nog eens goed te bekijken en niet in de val te lopen van de beweringen dat de voorstellen van de heer Tamino enorme economische schade zouden veroorzaken. Dit is al drie of vier keer beweerd zonder dat hiervoor enig argument kon worden aangevoerd. Escola Hernando (ARE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, elektromagnetische velden kunnen een risicofactor zijn voor de volksgezondheid. Volgens verschillende wetenschappelijke onderzoeken kunnen zij namelijk kankerverwekkend zijn. Hoewel de conclusies van deze onderzoeken niet helemaal sluitend zijn, kan het geen kwaad indien de Commissie de twee basisbeginselen met betrekking tot risicopreventie in acht neemt, te weten het voorzorgsbeginsel, dat inhoudt dat in geval van twijfel het risico vermeden moet worden, alsmede het ALARA-beginsel, dat inhoudt dat de blootstelling aan straling zo gering moet zijn als redelijkerwijs mogelijk is. Ik wil in dit verband de aandacht vestigen op een project dat thans wordt onderzocht: de verbinding tussen de elektriciteitsnetten van Frankrijk en Spanje door de Pyreneeën met een hoogspanningsleiding van 400.000 volt. Dit is een van de Essen-projecten. De rechtstreeks betrokkenen voeren al ruim 15 jaar actie tegen dit project, omdat hoogspanningsleidingen elektromagnetische velden opwekken en schadelijk voor het milieu zijn. Dit is een goede gelegenheid voor de Commissie om haar gezond verstand te laten werken en naar alternatieven te zoeken, zodat wij in de toekomst geen spijt hoeven te hebben. Het is noodzakelijk dat de Commissie een uniform communautair kader creëert voor de bescherming van de volksgezondheid. Daarbij moet ook gedacht worden aan minimale veiligheidsafstanden en milieu-effectrapportage als absolute vereisten voor de bouw van elektriciteitsnetten. Zo kunnen wij door hoogspanningsleidingen opgewekte elektromagnetische velden voorkomen. Sandbæk (I-EDN). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, er mag geen twijfel over bestaan dat de Junibeweging in het algemeen voorstander is van het voorzichtigheidsprincipe. Indien er twijfel bestaat over een mogelijk risico bij gebruik van moderne techniek, moet de twijfel de consument altijd ten goede moet komen. Dat er twijfel kan bestaan, is niet zo denkbeeldig. Als voorbeeld kan ik de genetisch gemodificeerde levensmiddelen noemen. Vandaag hebben we het echter over de gevolgen die blootstelling aan straling van elektromagnetische velden op korte termijn kan hebben. De amendementen van de Groenen hebben daarentegen betrekking op de gevolgen op lange termijn, maar deze zijn nog niet voldoende gekend. Daarom zijn wij van oordeel dat de aanbeveling met deze amendementen veel te restrictief is. Dit is onhoudbaar. Elektriciteit is nu eenmaal een van de fundamentele pijlers van onze moderne samenleving. Daar kunnen wij niet omheen. Bovendien zijn alle wetenschappers het erover eens dat de gevolgen van blootstelling aan elektromagnetische velden op korte termijn verwaarloosbaar zijn. De elektriciteitsvoorziening en het elektriciteitsverbruik bemoeilijken of zelfs stilleggen, is met een kanon schieten op een mug, zoals wij in Denemarken zeggen. In dit verband wil ik ook opmerken dat de Deense vereniging voor kankerbestrijding na een grondig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat het onverantwoord zou zijn om de bevolking bang te maken voor het gebruik van elektrische toestellen die in elk huishouden te vinden zijn, zoals keukengerei en scheerapparaten. Uiteraard is het niet uitgesloten dat de gevolgen op lange termijn wel belangrijk zijn. Dit wordt momenteel door de Wereldhandelsorganisatie onderzocht en indien het resultaat zou stroken met de amendementen van de heer Tamino, zäl de Junibeweging deze uiteraard steunen. Nu verwerpen wij deze amendementen echter nog. Pinel (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, elektromagnetische velden zijn in steeds grotere getale aanwezig in ons milieu. Elektrische hoogspanningslijnen, relaiszenders voor mobiele telefonie, alsmede een groot aantal huishoudelijke apparaten verstoren het natuurlijk evenwicht. In het verslag-Lannoye uit 1994 werd reeds aangetoond dat deze elektromagnetische velden schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid, waarbij met name het risico toeneemt op kanker, leukemie en zenuw- en hersenziekten. Het feit dat de wetenschappers de werking van deze aantastingen van het organisme nog niet begrijpen, mag geen voorwendsel zijn om de kop in het zand te steken. Het voorzorgprincipe moet juist worden gehanteerd, dat wil zeggen dat ieder apparaat, ja zelfs elke technologie waardoor de gezondheid van personen wordt bedreigd, moet worden verboden of tenminste zo weinig mogelijk worden gebruikt. De situatie is momenteel zo dat de consument het gevaar van een apparaat moet aantonen. De bewijslast moet echter worden omgekeerd. Men moet van de fabrikanten eisen dat zij aantonen dat hun producten onschadelijk zijn. Een zekere commissaris zei dat de beste manier om een product te valideren het op de markt brengen is. Welnu, in het onderhavige geval bestaan er ernstige vermoedens omtrent de schadelijkheid van deze velden voor het organisme. Er moet dus dringend actie worden ondernomen waarbij de invoering van grenswaarden voor welke effecten dan ook — niet alleen de thermische — niet op de lange baan mag worden geschoven. De reden waarom er in vijfjaar tijd — dat wil zeggen sinds het verslag-Lannoye — büjkbaar te weinig overtuigend wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, moet waarschijnlijk gezocht worden in hetgeen voor bepaalde
Nr. 4-536/40
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Pinei personen hierbij op het spel staat. Er is blijkbaar veel te verliezen. Ter afsluiting wil ik er nog op wijzen dat het in ieder geval schandalig zou zijn, als men de opmerking volgens welke dit verslag de industriële ontwikkeling zou schaden, door de vingers zou zien. Niet alleen is dit niet waar, maar de volksgezondheid moet hoe dan ook voorrang hebben boven elk economisch motief.
Scapagnini (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, door de opkomst van moderne communicatiesystemen en de enorme toename van elektrische en elektronische apparatuur en hoogspanningsleidingen is de belangstelling voor en de verontrusting over de effecten van elektromagnetische velden in de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Voortdurend wordt aangedrongen op maatregelen en richtlijnen op dit gebied. Toch zijn de gevolgen van de blootstelling voor het organisme niet nauwkeurig bekend. Er worden allerlei verontrustende hypotheses opgesteld over de mogelijke schadelijke effecten op de gezondheid als gevolg van blootstelling aan artificieel geproduceerde velden en er is een uitgebreide discussie gaande over het bestaan van mogelijke gevolgen op lange termijn, zoals kanker en met name bloedkanker of leukemie. Tot op heden beschikken we echter niet over wetenschappelijke bewijzen waaruit blijkt dat elektromagnetische velden rechtstreeks kanker veroorzaken. In de meeste lidstaten worden de autoriteiten bedolven onder vragen naar eventuele effecten en daaruit blijkt maar al te duidelijk dat de mensen zeer bezorgd zijn. Experimenten hebben slechts bewezen dat een langdurige blootstelling aan hoge frequenties tot ziekteverschijnselen kan leiden. Als rapporteur voor de aanbeveling van de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie — waar ik voorzitter van ben — inzake beperking van blootstelling aan elektromagnetische velden, ben ik van mening dat men in Europa moet komen tot een coherente en uniforme wetgeving. Dit is van fundamenteel belang, opdat alle lidstaten hun burgers kunnen beschermen tegen mogelijke negatieve gevolgen. De genoemde limieten moeten echter redelijk blijven. Wij mogen daarbij niet verder gaan dan de nu beschikbare kennis. Alleen dan kunnen wij voorkomen dat dergelijke limieten nodeloos ernstige economische schade berokkenen, niet zozeer aan de industrie als wel aan de werkgelegenheid. Met de aanbeveling wordt in heel Europa een adequaat beschermingsniveau vastgesteld tegen schadelijke effecten op de gezondheid als gevolg van elektromagnetische velden. Deze aanbeveling is terecht gebaseerd op de duidelijk vastgestelde effecten, dat wil zeggen de acute effecten, terwijl wat lange-termijneffecten betreft, hierin duidelijk staat dat er geen overtuigende bewijzen bestaan voor kankerverwekkende effecten. De beschikbare gegevens kunnen geen grondslag zijn voor de vaststelling van richtlijnen op het gebied van de blootstelling. Mijnheer de Voorzitter, ter afsluiting wil ik nog opmerken dat wij mijns inziens de mogelijkheid tot onderzoek op hoog niveau ten aanzien van de blootstelling op lange termijn moeten bevorderen. Wij moeten enerzijds onze burgers beschermen en anderzijds paniek en werkloosheid zien te voorkomen. Myller (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming heeft met dit verslag zeer goed werk verricht. Ik twijfel in het geheel niet aan de goed bedoelde voorstellen van de rapporteur over grenswaarden. Deze voorstellen kon men in de milieucommissie echter op grond van, de ook hier al genoemde omstandigheden niet aannemen. Dit betekent in geen geval dat preventie niet voor iedereen een zeer belangrijke zaak is, vooral wanneer het gaat om het elimineren van de negatieve effecten van niet-ioniserende straling. De grondslag hiervoor moet echter gevormd worden door onderzoeksresultaten en de aanbevelingen van de WGO. In principe moet men ervoor zorgen dat de blootstelling aan elektromagnetische straling zo klein als maar redelijkerwijze mogelijk is wordt gehouden. De lidstaten moeten ook minimale veilige afstanden voor elektrische apparaten en minimumafstanden in nabijheid van woningen en arbeidsplaatsen vaststellen. Er is sprake van een geheel nieuw terrein én het onderzoek naar mogelijk schadelijke effecten en de voorkoming ervan moet worden voortgezet. Dit wordt een deelgebied van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt wat de productieontwikkeling betreft bij de producenten van apparaten, maar om onafhankelijke informatie te garanderen moet het bronnenmateriaal zo uitgebreid mogelijk en de onderzoekers onpartijdig zijn. Als men echter meer onderzoek wil naar de mogelijke problemen van niet-ioniserende straling, moet men ook zorgen voor een doeltreffend gebruik van definanciëlemiddelen en rekening houden met de hele gezondheidssector. Voor volksgezondheid zijn slechts beperkte middelen beschikbaar en daarom moeten deze zo doeltreffend mogelijk gebruiken. Er moet gesproken worden over maatschappelijke kosten en over waar men moet investeren. Onderzoekers en wetenschappers moeten informatie verstrekken over mogelijke risico's, maar de politici moeten de maatschappelijke kosten berekenen. Zij moeten wat dit betreft de verantwoordelijkheid dragen. Matikainen-Kallström (PPE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, de gevolgen voor de gezondheid van elektromagnetische velden afkomstig van elektriciteitsnetwerken en elektrische apparaten worden al zo'n 20 jaar onderzocht. De beoordeling van de Commissie van voor de gezondheid schadelijke waarden komt overeen met die van bestaande onderzoeken. Enkele parlementsleden hebben echter aanzienlijk strengere waarden voorgesteld dan die in de aanbevelingen van de Commissie. Ze verwijzen hierbij naar de mogelijk gevolgen voor de gezondheid. Een dergelijke wijze van benaderen, waarbij conclusies worden gebaseerd op enkele vage evaluaties en op onderzoek dat afwijkt van andere onderzoeken, is niet verstandig. Bovendien moet men ook rekening houden met de verhouding tussen de gewenste aanbevelingen en de aangetoonde effecten op de gezondheid en de door de noodzakelijke maatregelen veroorzaakte kosten.
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/41
Matikainen-Kallström De laatste jaren is er sprake van mogelijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid van het snel toenemend gebruik van mobiele telefoons. Hopelijk beseffen wij allemaal dat het noodzakelijk is de risico's van deze apparaten op de gebruikers steeds nauwkeuriger te onderzoeken en de noodzakelijke maatregelen te treffen, zodra werkelijke feiten bekend zijn. Ik geloof niet dat iemand de elektriciteitsnetwerken in de bebouwde kom opnieuw wil aanleggen, het gebruik van mobiele telefoons in steden wil verbieden of huishoudelijke apparaten wil vervangen als de beperkingen mogelijkerwijs ongefundeerd zijn. Voorzichtigheid is geboden, maar extreme voorzichtigheid moet gebaseerd zijn op onderzoeksresultaten. McKenna (V). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de meeste mensen die hier het woord hebben gevoerd, zeiden dat „het voorzorgsbeginsei gerespecteerd moet worden, maar...'. Dit is totaal met elkaar in tegenspraak. Als dat voorzorgsbeginsel gerespecteerd behoort te worden, houdt dat in dat er onomstotelijke bewijzen moeten komen voor de onschadelijkheid van deze vorm van straling. We beschikken echter niet over dergelijke bewijzen. Een van de grootste gebreken van het Commissievoorstel is dat het niet uitgaat van de voorzorgsbenadering. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming heeft compleet gefaald op dit gebied. Zij heeft het voorstel van de rapporteur volledig verwaterd. Zij heeft gefaald in de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Dit onderwerp is met de regelmaat van de klok ter tafel gekomen en de Commissie heeft er niets mee gedaan. Zelfs de overheden van de lidstaten hebben het laten afweten. In mijn eigen land worden vlakbij woningen en pal naast scholen zendmasten voor mobiele telefonie geïnstalleerd. De bio-effecten op het centraal zenuwstelsel — waar de Commissie niet naar verwijst — lijken zich daar voor te doen waar zendmasten voor mobiele telefonie in de buurt van woningen staan. Er wordt melding gemaakt van hoofdpijn, slaapstoornissen en een aantal andere effecten waar de Commissie niet naar verwijst. Zoals de rapporteur al opmerkte, zijn er aanwijzingen dat blootstelling aan elektromagnetische velden zou kunnen leiden tot een toename van kankergevallen en andere ernstige bedreigingen voor de menselijke gezondheid. We moeten er voor zorgen dat de voorzorgsbenadering wordt gekozen. De Commissie lijkt haar bevindingen te baseren op bepaalde onderzoeken, maar negeert andere onderzoeksresultaten die eveneens beschikbaar zijn. We moeten goede onderzoekscentra in het leven roepen waar de reële effecten van dit soort niet-ioniserende straling op een correcte manier door onafhankelijke deskundigen kunnen worden bestudeerd. Hulthén (PSE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, we behandelen hier een belangrijk onderwerp! Natuurlijk moeten er voorschriften zijn voor de hoeveelheid straling waaraan mensen blootgesteld mogen worden. Deze voorschriften moeten echter op een realistische grondslag gebaseerd zijn. Het kan natuurlijk niet dat één politieke fractie het monopolie over de wetenschap heeft. Wij mogen toch veronderstellen dat zowel de milieucommissie als de plenaire vergadering hun best doen om een zo verstandig mogelijke beslissing te nemen. Elektromagnetische velden en hun invloed op de mens is de laatste jaren steeds vaker een discussiepunt geworden. Er zijn geen precieze antwoorden op alle vragen. Wij weten niet welke invloed gewone elektrische stroom en magneetvelden op ons hebben. Wij weten echter wel dat steeds meer mensen overgevoelig worden voor elektriciteit. Indien we grenswaarden opstellen voor heel de Unie, moeten dat aanvaardbare grenswaarden zijn. Zweden is in de discussie ter sprake gekomen, omdat het een van de landen is met goede grenswaarden. In dit verband kan ik u meedelen dat de grenswaarden ver boven het niveau liggen van wat de heer Tamino voorstelt, met name lOOsT in het dagelijks leven en 500 sT in de industrie of op de werkplek. Dat verschilt aanzienlijk van de voorstellen van de heer Tamino. Rovsing (PPE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, wanneer men over schade door straling spreekt, moet men een onderscheid maken. Ten eerste zijn er stralen van hoogspanningsmasten met lage frequentie en afgeleide frequenties. Uit alle recente onderzoeken die onze regeringen laten uitvoeren, blijkt dat men niets kan bewijzen. In Denemarken bestaat een kankerregister, waarin alle kankergevallen geregistreerd worden. In het centraal personenregister is de woonplaats van elke burger opgenomen. De 30.000 personen die in de elektriciteitssector werken, zijn in 1998 in een omvangrijke studie onderzocht, waarbij geen verband werd gevonden tussen hun werk in de elektriciteitssector en kanker. De bewering dat geen grondige onderzoeken zouden zijn uitgevoerd, is fout. Dan zijn er de mobiele telefoons, Ongeveer iedereen in dit Parlement gebruikt een gsm, soms zelfs heel vaak, hoewel sommigen van oordeel zijn dat het gevaarlijk is. Ik vind ook dat het probleem nog niet grondig genoeg onderzocht is en zolang men niet weet in hoeverre de straling van mobiele telefoons de vitale celkernen of de fundamentele bouwstenen van de mens aantasten, moet men, rekening houdend met het groot aantal tieners en zelfs kinderen die mobiele telefoons gebruiken, onderzoek blijven verrichten, zodat wij uiteindelijke concrete resultaten krijgen. Dat de basisstations of DECT-stations in supermarkten een gevaar vormen, is mij onbekend. Er is natuurlijk niemand die in een radarstraal of in magnetronstralen gaat staan. Dit zijn geconcentreerde stralingen, maar ze dringen normaal gesproken niet tot ons door. Vele van de amendementen en met name de amendementen 14 tot en met 24, wekken alleen onrust op en berusten niet op wetenschappelijk onderzoek. Ahern (V). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is echt belangrijk dat wij met een aanbeveling komen voor de minimumafstand tussen woonhuizen en zendmasten voor mobiele telefonie, die in mijn eigen land snel in aantal toenemen. Als het klopt wat de bedrijven die ze produceren zeggen en er inderdaad geen gevaar voor de gezondheid bestaat, waarom zouden we dan geen verplichte gezondheidswaarborg instellen? De belangengroepen die deze masten produceren zouden wettelijk aansprakelijk moeten zijn voor het verzekeren van de gezondheid van de mensen, mocht er iets fout gaan. Dat zouden we op Europees niveau serieus in overweging moeten nemen. Ajs deze zendmasten niet gevaarlijk zijn, dan is er ook geen risico. Dus waarom zouden we de mensen dan niet verzekeren tegen dit probleem?
Nr. 4-536/42
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Ahern Tijdens een onlangs in Wenen gehouden conferentie kwam men tot de conclusie dat de biologische effecten van blootstelling aan een lage intensiteit wetenschappelijk vastgesteld zijn. Dus is het niet langer aanvaardbaar dat de overheden van lidstaten of de Commissie zeggen dat er meer onderzoek nodig is, voordat we normen kunnen opstellen. Mensen verdienen het dat hun gezondheid wordt beschermd. De bal mag niet buitenspel worden getrapt voor een wetenschappelijk onderzoek dat nog jaren in beslag kan nemen. Dan zullen we in dezelfde situatie terecht komen als waar we nu in zitten met de tabaksindustrie, waar wellicht miljoenen uitbetaald moeten worden aan mensen wier gezondheid in gevaar werd gebracht. Ik ben bijzonder geschokt dat mijn eigen overheid een aantal pogingen heeft gedaan om de EU-voorstellen voor regulering van emissies van elektromagnetische straling van zendmasten voor mobiele telefonie af te zwakken. Het is schandalig dat de pogingen van de Ierse delegatie om bepaalde clausules te laten schrappen worden gezien als zijnde in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel. Er bestaat voldoende bewijs om een complete heroverweging van de implicaties die deze masten op de gezondheid hebben, te rechtvaardigen. McAvan (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij veel genoegen te mogen spreken over een onderwerp dat — en ik denk dat iedereen het daar wel over eens is — de gemoederen nogal bezighoudt. In mijn eigen land verschenen in de afgelopen drie dagen artikelen als voorpaginanieuws over de gezondheidseffecten van mobiele telefoons. De lokale pers publiceerde verhalen over hoogspanningskabels en het effect daarvan op mensen. Sommige van die verslagen zijn alarmerend, sommige zorgwekkend. Het zal dan ook niemand verbazen dat de mensen in verwarring zijn en niet precies weten waar zij aan toe zijn. De voorstellen van de Commissie komen dus op een goed moment. We hebben de een of andere vorm van Europese actie op dit gebied nodig en daarvoor geeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming is bijzonder evenwichtige benadering. Ik wil graag de aandacht vestigen op twee belangrijke vraagstukken. Het eerste vraagstuk betreft het amendement waarin wordt gevraagd om toepassing van het voorzorgsprincipe uitgaande van de ALARA-voorstellen van de Wereldgezondheidsorganisatie. Ten tweede moeten we de situatie constant in de gaten blijven houden. Het is niet voldoende om nu normen op te stellen en er vervolgens nooit meer op terug te komen. Mensen maken hoe langer hoe vaker gebruik van mobiele telefoons. Ouders kopen een mobiele telefoon voor hun kinderen. Mensen stappen over op mobiele telefoons. Ik hoop dan ook dat de Commissie rekening zal houden met een aantal van deze amendementen. Schnellhardt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit verslag gaat over de beperking van de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz tot 300 GHz, dus het gehele palet van mogelijke effecten. De bedoeling is stellig goed, maar een gedetailleerde regeling op Europees niveau is nu eenmaal niet mogelijk. Daarom moet naar mijn mening voor een aantal vraagstukken het subsidiariteitsbeginsel worden toegepast. Alles bij elkaar valt het toe te juichen dat, met het oog op bovengenoemde overweging, de goed gemeende voorstellen van de rapporteur niet werden aangenomen in de milieucommissie. Goed bedoeld is nu eenmaal niet altijd identiek aan goed. Bovendien konden de voorstellen van de rapporteur niet wetenschappelijk worden onderbouwd, hetgeen ook vandaag weer door velen werd opgemerkt. Deze voorstellen zouden in de praktijk hebben geleid tot niet haalbaar lage grenswaarden. Of moeten wij misschien zo ver gaan dat wij mobiele telefoons en praatpalen afschaffen? Dat kan toch niet onze bedoeling zijn. Ik wil nog ingaan op een ander punt. Tijdens de inhoudelijke discussie is gebleken dat het algemeen vaststellen van veiligheidsafstanden van vaste installaties, zoals hoogspanningskabels, vanuit het standpunt van de stralingsbescherming bekeken, hoogst twijfelachtig is. Behalve de afstand als zodanig kunnen ook talrijke andere, specifieke eigenschappen van de installaties een grote invloed uitoefenen op de blootstelling aan straling. Voor elektrische apparaten is het vaststellen van minimale veilige afstanden nog problematischer. In de regel bepalen de mensen zelf de afstand van deze apparaten, uitgaande van het gebruik dat zij daarvan maken. De vermelding van veilige afstanden wekt in dit geval naar mijn mening alleen maar verwarring. Daar heeft men niets aan. Bovendien draagt een dergelijke vermelding niet bij aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor een passende stralingsbescherming. De zaak ligt anders voor installaties die juist elektromagnetische velden moeten opwekken, zoals zendmasten en dergelijke. Hier kunnen veiligheidsafstanden de zaak stellig vergemakkelijken. Ik verzoek u bij de stemming hiermee rekening te houden. Ik heb daarvoor een amendement ingediend. Bangemann, Commhsie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil de Commissie de rapporteur en de commissie hartelijk bedanken. Natuurlijk is dit een zaak waarover de meningen, zoals ook uit dit debat is gebleken, uiteen kunnen lopen. Er is nu eenmaal nog niet voldoende wetenschappelijk onderzoek naar alle hiermee verband houdende vraagstukken verricht en daarom zijn er geen onbetwistbare gegevens beschikbaar. Toch willen wij met ons voorstel een eerste stap doen. Ten eerste groeien ook bij de deskundigen de bezwaren, en terecht dacht ik. De publieke opinie discussieert hierover, maar niet altijd even zakelijk en dat zaait natuurlijk ook twijfels onder de bevolking. Daarom lijkt het ons juist dat wij proberen een hoog niveau van gezondheidsbescherming te bewerkstelligen, waartoe wij overigens op grond van het Verdrag van Maastricht verplicht zijn. Met deze aanbeveling willen wij dan ook een gemeenschappelijk kader geven voor fundamentele grens- en referentiewaarden. Ik wil, ingaand op de vraag van mevrouw Riis-Jørgensen aan de Commissie — alhoewel zij er zelf niet meer is, maar zij is noch de eerste, noch de laatste, want het gebeurt steeds vaker dat afgevaardigden vragen stellen en dan verdwijnen — duidelijk stellen dat wat de wetenschappelijke feiten betreft, ons voorstel berust op de aanbevelingen van de International Commission on Non-Ionising Radiation Protection (ICNIRP) en op de standpunten van het weten-
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/43
Bangemann schappelijk comité van de Commissie. Het is dus niet zo dat wij geen rekening hebben gehouden met de wetenschappelijke standpunten. Ik kan nu natuurlijk op alle amendementen ingaan, maar dat zou ons wat te ver voeren. Dit is immers een aanbeveling. Ik kan wel zeggen dat wij de amendementen 1, 3, 4, 5, 7, 8,10 en 13 geheel of gedeeltelijk kunnen overnemen. Andere amendementen gaan echter veel verder dan een aanbeveling. Enkele gaan er Dijvoorbeeld vanuit dat een dergelijke aanbeveling ook een juridisch effect heeft, hetgeen niet het geval is. Zoals de naam al zegt, wordt de lidstaten een aanbeveling gedaan die zij kunnen, maar niet moéten volgen. Met een aanbeveling kan men geen wettelijke bepalingen opleggen. Ik zeg dit met name voor het vraagstuk van de minimale veilige afstanden. De heer Schnellhardt heeft hierover al enige behartigenswaardige opmerkingen gemaakt. Ook indien alles wat hij zei, klopt — en in principe twijfel ik daar niet aan — kunnen wij toch in een aanbeveling geen bindende minimale veilige afstanden bepalen. Wat amendement 12 betreft, hebben wij zelf al in een controlemechanisme voorzien. Wij zullen namelijk aan de hand van de verslagen van de lidstaten zelf een verslag opstellen voor de Unie in haar geheel en daarbij vanzelfsprekend rekening houden met de meest recente wetenschappelijke gegevens. Indien nodig, zal de Commissie dan onmiddellijk handelen. Maar het staat ook vast dat wij bij ons handelen niet kunnen uitgaan van het beginsel volgens welke alle activiteiten moeten worden stopgezet, enkel en alleen omdat het hier om de gezondheid gaat, zelfs wanneer iets dergelijks wetenschappelijk niet gerechtvaardigd is. Met een dergelijk uitgangspunt valt niet te werken. Ik zeg dat vooral met het oog op bepaalde opmerkingen van de groene fractie. Als men bijvoorbeeld het hele elektriciteitsnet zou uitschakelen, zou ik wel eens willen weten wat de bevolking daarvan zegt. (Interruptie) Ik zeg: als. Als wij dus de zaak verstandig willen aanpakken, moeten wij handelen uitgaande van wetenschappelijke feiten. Al het andere is willekeur en ongeoorloofd. In een rechtsstaat valt zoiets niet te rechtvaardigen! Het zogenaamde voorzorgsbeginsel is een aan paal en perk gebonden uitzondering die ons in bepaalde, specifieke gevallen in staat stelt iets te doen zonder over wetenschappelijke gegevens te beschikken. De Commissie past dat dan ook toe. Wij hebben bijvoorbeeld voor babyvoeding, ondanks de afwezigheid van wetenschappelijke gegevens, zeer strenge grenswaarden bepaald. In dat geval is dat te rechtvaardigen. In dat geval is het de moeite waard iets te doen, ook indien men nog niet weet of het nodig is. Maar zoiets kan men natuurlijk niet veralgemenen. Wanneer wij dat beginsel zouden toepasen, zou dat werkelijk onzinnige resultaten opleveren. Dat mag u van de Commissie niet verwachten. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 9. Beleid op volksgezondheidsgebied De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over het verslag (A4-0082/99) van de heer Needie, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's betreffende de ontwikkeling van een beleid op volksgezondheidsgebied in de Europese Gemeenschap (COM(98)0230 - C4-0393/98). Needie (PSE), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de ontwikkeling van het Europese volksgezondheidsbeleid is nu in een heel belangrijk stadium gekomen. Deze mededeling van de Commissie is dan ook bijzonder welkom. Hierin worden de sterke en zwakke punten geïdentificeerd van de eerste kaderperiode die nu ten einde loopt. De mededeling noemt zowel de uitdagingen als de toekomstige mogelijkheden, hetgeen een positief en duidelijk nieuw kader schept. Dit Parlement heeft een al goede reputatie als het gaat om de bescherming en de verbetering van de volksgezondheid, maar — en ik zal daar straks nog op terugkomen — ook wij zijn voor verbetering vatbaar. Vele eminente leden van dit Parlement hebben zich ingezet voor een rol van de Europese Unie op het gebied van het volksgezondheidsbeleid en dan zwijg ik nog over hun bijdrage aan de gevestigde en zelfs steeds groeiende activiteiten van de Unie ten behoeve van bijvoorbeeld onderzoek, voedselveiligheid en milieubeleid. Ten eerste wil ik opmerken dat het Verdrag van Amsterdam die rol nadrukkelijk onderstreept in het nieuwe artikel 152, waarin staat bij opstelling en uitvoering van elk communautair beleid en alle communautaire activiteiten een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid verzekerd moet worden. De rest van dat artikel is weliswaar verre van volmaakt, maar kan een grondslag zijn voor een serieuze aanpak in de komende vijfjaar. Hoe moet die aanpak worden georganiseerd? Het doet mij bijzonder veel genoegen dat de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming een ruime consensus heeft weten te bereiken over het feit dat wij, om vooruitgang te kunnen boeken, ons moeten concentreren op een aantal duidelijk prioriteiten. Deze moeten een aanvulling zijn op het werk van onze partners in de lidstaten, van agentschappen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie en van niet-gouvernementele organisaties. Dat betekent dat de Raad, de Commissie en het Parlement in de volgende cruciale fase twee zaken moeten regelen, zodra de drie recentelijk vastgestelde informatiegebieden: snelle reactie, promotie en preventie, in nieuwe horizontale actieprogramma's zijn verwerkt. Ten eerste is het moment aangebroken voor een stoutmoedige aanpak. De interpretatie die aan het ontwerpverdrag zal worden gegeven, zal van doorslaggevend belang zijn, als wij als Europese burgers tenminste de vruchten willen plukken van nieuwe technologieën, vaardigheden, kennis en vrijheid. Ook zal er de politieke en administratieve be-
Nr. 4-536/44
Handelingen van het Europees Parlement
Needle reidheid moeten zijn om vooruitgang te boeken. In dat verband verwijs ik met name naar de noodzaak om informatie over de beste praktijken met elkaar te delen. Wij moeten bereid zijn om gemeenschappelijke en specifieke problemen op transparante en eerlijke wijze aan te pakken. Ook moet ik hier de recente arresten van het Europese Hof van Justitie inzake grensoverschrijdende toegang tot medische producten noemen. Verder moet men het hoofd bieden aan bepaalde gezondheidsproblemen die verergerd worden door EU-beslissingen. Vele van onze burgers vinden het onzinnig dat wij enerzijds kankerbestrijdingsprogramma's of programma's ter voorkoming van hart- en vaatziekten uitvoeren en anderzijds steun geven aan tabaksproducenten. Ik vrees dat we die fout nog een keer zullen maken met een ander verslag dat later deze week aan de orde komt. We moeten proberen daar op een zinnige manier een punt achter te zetten. Ik verzoek de Commissie ons vandaag iets naders te vertellen over de krachtige steun die zij van plan is te geven aan de op handen zijnde voorstellen voor bestrijding van tabaksgebruik. Ook moeten we proberen door de bomen het bos te zien wanneer het om de vaak tegenstrijdige informatie over voedsel en voeding gaat — hetgeen, denk ik, met name interessant is voor de commissaris en mijzelf— en proberen een consistent, nieuw beleid voor voeding te ontwikkelen. Dat brengt mij dan bij de tweede vereiste: verantwoordelijkheid. Juist nu wij hier proberen verder te komen, worden de niet-gouvernementele organisaties, die een voortrekkersrol vervullen bij het steunen en vormen van het publieke, professionele en politieke bewustzijn inzake gezondheidskwesties, geconfronteerd met kortingen op hun begroting die mogelijk zeer nadelig kunnen zijn. Het is onaanvaardbaar dat de begrotingsautoriteiten afwijken van eerder gedane toezeggingen, maar het toont ook aan dat wij met z'n allen een paar moeilijke beslissingen moeten nemen. Daarom is het van essentieel belang dat wij voor de komende programma's heel duidelijke en vastberaden prioriteiten vaststellen en kunnen beschikken over een heldere en solide, vereenvoudigde begrotingsprocedure die daarmee gelijke tred houdt. Daarom steunen wij niet alleen de accentverlegging van kleine, verticale programma's naar horizontale maatregelen, maar streven wij ook naar een sterker geïntegreerde aanpak. Daarvoor moet een duidelijk identificeerbaar directoraat bevoegd zijn, dat zich uitsluitend met gezondheidskwesties bezighoudt, zodat gezondheid daadwerkelijk een integraal en centraal onderdeel wordt van het EU-proces. Dat houdt in dat er goede evaluaties moeten komen van de invloed die externe factoren uitoefenen op de gezondheid. Het begin moet worden gemaakt met de eigen programma's van de Commissie. Ook moeten er verhoudingsgewijs meer ambtenaren met specifieke deskundigheid worden ingezet. De Parlementsdiensten hebben daar een uitstekend onderzoek naar verricht ter onderbouwing van onze succesvolle openbare hoorzitting in oktober vorig jaar. Dat houdt tevens in dat er partnerschappen moeten komen op alle niveaus om op de meest efficiënte wijze tegemoet te kunnen komen aan de belangrijkste behoeften van de bevolking en aan de ongelijke situaties op volksgezondheidsgebied. Dit is belangrijk met name met het oog op het huidige uitbreidingsproces van de Unie, waarover binnenkort een broodnodige, aanvullende Commissietekst komt. Het Parlement heeft met zijn grondige verslag blijk gegeven van verantwoordelijkheid en toekomstvisie. Wij hebben daarmee een bijdrage geleverd aan een gezond, op vooruitgang gericht kader. Met 13 korte maar krachtige aanbevelingen hebben we een samenhangend pleidooi willen voeren voor een nieuwe prioriteit op gezondheidsgebied. Dit moet een onderdeel zijn van een Europees decennium voor de gezondheid waarin wij voor het eerst tegemoet willen komen aan de werkelijke behoeften van onze burgers. Het nieuwe Parlement zal echter de volgende stap moeten zetten en beslissen of wij de moed en de vastberadenheid hebben onze doel te bereiken en dat is voorkomen dat de grote chronische ziekten van deze eeuw ook hun spookachtige schaduw kunnen werpen op de volgende. Ik wil graag eindigen met een dankwoord aan het adres van al degenen die hebben bijgedragen aan de mededeling en de publicatie van dit verslag en zich met al hun krachten ervoor hebben ingezet dat het gezondheidsbeleid in de EU werd opgetild naar het niveau waarop we met vertrouwen de weg tegemoet kunnen zien die nog voor ons ligt. Marinucci (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, wanneer wij, privé of bij gelegenheid van openbare debatten, Europese burgers ontmoeten, is het altijd bijzonder moeilijk uit te leggen waarom wij geen echte communautaire bevoegdheid hebben voor gezondheid. De mensen vragen zich af hoe het mogelijk is dat een supranationale organisatie die een eenheidsmunt heeft weten te verwezenlijken en op het gebied van vrede, vooruitgang en welvaart grote resultaten heeft geboekt, zich niet bezighoudt met de gezondheid. Zij begrijpen niet waarom men zich uitsluitend beperkt tot die paar minieme mogelijkheden van het Verdrag van Maastricht die met het Verdrag van Amsterdam enigszins werden versterkt. Zoals'bekend, zwijgt het Verdrag van Rome hierover in alle talen. Het is moeilijk zoiets uit te leggen. Anderzijds kan men ook niet zo maar eisen dat de nationale regeringen afzien van hun eigen gezondheidsstelsels. Wat kunnen wij dan doen? We kunnen ervoor zorgen dat we met de beperkte mogelijkheden een optimaal resultaat behalen op het gebied van samenwerking, informatie-uitwisseling, vaststelling van beste praktijken en gezondheidsvoorlichting. Dat is reeds gebeurd met verschillende specifieke programma's en met het kaderprogramma van 1993. De Commissie heeft gelukkig de gelegenheid te baat genomen en deze mededeling uitgevaardigd. Deze is als het ware een brug tussen de laatste fase van dat programma en de goedkeuring van het Verdrag van Amsterdam. Daarna kan men overgaan naar een nieuw kaderprogramma. Gelukkig stelt het uitstekende verslag van de heer Needie een aantal zaken voor die realiseerbaar zijn. Er zullen nog zeker andere voorstellen volgen en mijns inziens moet de discussie buiten deze vergadering worden voorgezet. Wetenschappers en gezondheidswerkers dienen de Commissie informatie en voorstellen te verstrekken die het mogelijk maken met de schaarse bevoegdheden en middelen een optimaal resultaat te bereiken. Ik denk bijvoorbeeld aan de noodzaak snel te reageren op niet voorziene rampen, zoals de BSE, of het hoofd te bieden aan bepaalde onvermijdelijke verschijnselen, zoals de vergrijzing van de bevolking, de inkrimping van de overheidsmiddelen en de almaar stijgende kosten van de gezondheidszorg. Gisteren hebben wij in dit Parlement gediscussieerd over een document betreffende de gezondheid van de vrouwen. Zowel in dat document als in het onderhavige vragen wij om gescheiden statistische gegevens en specifieke programma's voor de vrouwen. Tenslotte willen wij voor de vrouwen èn
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/45
Marinucci mannen van ons Europa een echte communautaire inbreng in het gezondheidsbeleid. Pas dan kan sprake zijn van een daadwerkelijke bescherming van de burgers. Poggiolini (PPE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de mededeling over de gezondheidszorg in de Europese Gemeenschap zal naar alle waarschijnlijkheid het laatste belangrijke thema zijn van het beleid op volks gezondheidsgebied vóór het aflopen van deze zittingsperiode, waarover het Europees Parlement zijn advies kan uit brengen. Wij kunnen niet anders dan verheugd zijn over de resolutie van de heer Needle die een uitstekend verslag heeft gemaakt en met grote inzet een aantal amendementen heeft voorgesteld ter verbetering van de tekst van de Commissie, een tekst die hoe dan ook onze bijval verdient. In de mededeling wordt een balans opgemaakt van het werk dat in de afgelopen vijfjaar is verzet. Ook wordt hierin de algemene strategie uitgestippeld voor de volksgezondheid in het Europa van de XXI eeuw. Daarop zullen nieuwe concrete maatregelen moeten volgen, zodra het Verdrag van Amsterdam in werking is getreden, hetgeen niet lang meer op zich zal laten wachten. Wij wijzen erop dat de acht gezondheidsprogramma's die momenteel lopen, zoals „Europa tegen kanker", AIDS, drugsverslaving, gezondheidsmonitoring, epidemiologisch controlenetwerk voor be smettelijke ziekten, en andere, in of rond het jaar 2000 aflopen. De burgers van de Unie die profijt hebben van de interne markt en binnenkort een gemeenschappelijke munt hebben, hebben ook recht op een hoog beschermings niveau van hun gezondheid. Dat staat in het nieuwe artikel 152 van het Verdrag van Amsterdam. Om dit doel con creet te kunnen bereiken, mag de volksgezondheid niet meer de assepoester zijn van het communautaire beleid. Er dient gezorgd te worden voor een juistefinancieringvan dit beleid, hetgeen tot nu toe niet het geval was. De Unie kan, uiteraard met volledige eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, een efficiënte actie voeren ter ver betering van de voorlichting op dit gebied. Ook kan zij snel reageren op bedreigingen voor de gezondheid en, met name via preventie, het hoofd bieden aan de voornaamste oorzaken van ziekten. Daarom zijn wij voorstanders van één strategisch kader en de uitbreiding van de administratieve structuren van de Commissie, zoals de rapporteur voorstelt. De bevoegde directoraat generaal moet over voldoende mankracht en middelen kunnen beschikken om alle aspecten van het beleid op het gebied van de volksgezondheid op een efficiënte manier ten uitvoer te kunnen leggen. Het is van fundamenteel belang dat de Commissie zo spoedig mogelijk gedetailleerde voorstellen voor de ko mende vijfjaar doet en daarbij rekening houdt met de wensen van het Europees Parlement. Het spijt ons bijzonder dat niet alle aanbevelingen van de resolutie van 1993 over het volksgezondheidsbeleid na Maastricht zijn verwezen lijkt, en evenmin een adequaat gevolg is gegeven aan drie belangrijke resoluties van 1996 die praktisch met alge mene stemmen in dit Parlement waren aangenomen. Daarin was sprake van het Europees gezondheidsboekje, zelf bevoorrading met bloed binnen de Gemeenschap en met name de ziekte van Alzheimer. Geachte collega's, het komende decennium 20002010 is tot Europees decennium van de gezondheid uitgeroepen. Wij hebben de plicht te voldoen aan de verwachtingen van maar liefst 375 miljoen burgers die in vrede en welvaart, maar vooral in goede gezondheid, wensen te leven. Eisma (ELDR). — Voorzitter, ik complimenteer mijn collega Needle met dit goede verslag waarin hij terecht zegt dat het Verdrag van Amsterdam nieuwe mogelijkheden biedt om in de Europese Unie het volksgezondheidsbeleid meer gewicht te geven. Het huidige beleid is aan herziening toe en definanciëlemiddelen zijn helaas heel beperkt. Daar moet de Commissie, en ik kijk de heer Bangemann aan, wat aan doen. Ik ben benieuwd welke initiatieven de Commissie gaat ondernemen om aan die groeiende behoefte voor het volksgezondheidsbeleid in het begin van de nieuwe eeuw gevolg te geven. Ik heb als rapporteur van de begroting 1999, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumen tenbescherming, gepleit voor een verhoging van het volksgezondheidsbeleid tot 50 miljoen euro. Ter vergelijking: het is slechts 5% van het totale budget dat wordt besteed aan de premies voor tabak. Het lijkt mij duidelijk: een effectief volksgezondheidsbeleid bij ons is niet alleen een kwestie van meer geld, maar waar het vooral om gaat is dat de volksgezondheidsaspecten beter worden geïntegreerd in de andere beleidsterrei nen. Ik denk aan landbouw en de transportsector. Juist daar valt veel winst te halen. Ik hoef het niet uit te leggen: de BSE, de vele verkeersdoden en ook de vervuiling van de transportsector hebben alles te maken met het volksgezond heidsbeleid. Nog een laatste punt over de uitbreiding naar Midden en OostEuropa. Daar zijn de volksgezondheidsproblemen zeer groot. Wij moeten er veel aan doen om hun volksgezondheid op ons niveau te krijgen. Dat heeft alles met onze eigen volksgezondheid te maken. Daarom hoop ik dat de Commissie ook veel energie zal steken in het oplos sen van de problemen van de volksgezondheid in OostEuropa. Gonzalez Alvarez (GUE/N GL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn het eens met het verslag van de heer Needie. De rapporteur baseert zich op het Verdrag van Amsterdam, waarin een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt gevraagd en geeft precies de punten aan die voor zulk een bescherming nodig zijn. Het eerste punt betreft de middelen. Op dit moment is de bespreking van Agenda 2000 in volle gang. Wat gaat er van 2000 tot 2006 met de middelen in de Europese Unie gebeuren? Wat zal er na dat debat voor gezondheid over schieten? Ten tweede moeten wij ons inzetten voor samenwerking met de lidstaten en met de internationale gezondheidsorga nisaties. Ten derde dient het gezondheidsbeleid in de overige Europese beleidsvormen te worden geïntegreerd. Alle aanwezi ■ gen zullen zich herinneren wat de gevolgen waren van een verkeerd landbouwbeleid. Ik denk bijvoorbeeld aan het BSEprobleem.
Nr. 4-536/46
Handelingen van het Europees Parlement
Gonzalez Alvarez Ten vierde moeten wij blijven aandringen op preventie. Hoewel de gezondheidszorg in de eerste plaats een taak van de lidstaten is, moeten wij goed voor ogen houden dat de Europese Unie en de lidstaten kunnen samenwerken op het gebied van preventie van ziekten. De Europese Unie is in staat de netwerken voor samenwerking en voorlichting op alle niveaus te bevorderen. Wij zijn van oordeel dat de problemen die zich bij eerdere gezondheidsprogramma's hebben voorgedaan een gevolg waren van een gebrek aan transparantie, evaluatie en middelen. De heer Needie stelt voor deze tekortkomingen van eerdere gezondheidsprogramma's goed te maken met programma's voor de jaren 2000 tot 2010, die het Europees decennium voor de gezondheid moeten worden. Cabrol (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, waarde collega's, deze mededeling van de Commissie over de ontwikkeling van een beleid op volksgezondheidsgebied in de Europese Gemeenschap is een uitvloeisel van het streven van de Unie om de haar met de ratificatie van het Verdrag van Maastricht verleende en bij het Verdrag van Amsterdam bevestigde bevoegdheid op dit gebied te vergroten. Bij dit beleid op volksgezondheidsgebied zijn wij echter geconfronteerd met een aantal beginselen waarvan de aanvaarding door alle lidstaten van de Unie op moeilijkheden stuit. Ik noem bijvoorbeeld het o zo noodzakelijk Europees epidemiologisch waarnemingscentrum voor de gezondheid waarop ik al vier jaar lang in mijn verschillende verslagen over de gezondheid aandring, maar waartegen zowel de Commissie als de Raad zich lijken te verzetten. Zoals de Commissie aangeeft, zou zo'n waarnemingscentrum het echter mogelijk maken snel te reageren op bedreigingen voor de gezondheid. De twee andere grote lijnen die de Commissie voorstelt voor een toekomstig beleid op volksgezondheidsgebied betreffen enerzijds het verbeteren van de voorlichting over volksgezondheid en anderzijds het opzetten van doeltreffende acties ter bevordering van de gezondheid en ter voorkoming van ziekten. Deze grote lijnen en de vragen die zij oproepen brengen inderdaad problemen met zich mee die de Unie in de toekomst zal moeten oplossen. De prioriteiten hierbij zijn voeding, overgewicht, hart- en vaatziekten, de ziekte van Alzheimer, en andere. In dit opzicht waarschuw ik tegen eventuele nieuwe angsten die het gevolg zouden kunnen zijn van de vooruitgang met het volksgezondheidsbeleid. Deze angsten zouden, via een slecht gebruik van het heilige voorzorgprincipe, een hinderpaal kunnen zijn voor vooruitgang. Iedere vooruitgang houdt inderdaad een risico in. Hier moet het kostenbatenbeginsel gelden, waarbij de voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen. Het voorzorgsbeginsel mag alleen worden toegepast als de voor- en nadelen tegen elkaar opwegen. De aan het publiek verstrekte informatie moet op dit punt transparant zijn en in alle objectiviteit en zonder vertekeningen worden overgedragen. Ik complimenteer derhalve de rapporteur en ben dan ook van mening dat de mededeling van de Commissie een uitstekend initiatiefis dat aansluit bij de door de Europese Unie gevolgde lijn. Wij zullen daarom voor deze mededeling stemmen. Tamino (V). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen dat het Europees Parlement met dit verslag de zoveelste gelegenheid heeft gekregen om het belang van het beleid op het gebied van de volksgezondheid te benadrukken. Dankzij het Verdrag van Maastricht en vervolgens dat van Amsterdam is dit beleid bovendien niet meer ondergeschikt aan het economische beleid, maar heeft het zich een eigen waardigheid en autonomie weten te veroveren. Wij kunnen niet alleen projecten en onderzoekprogramma's opzetten, maar ook richtsnoeren aangeven. Dankzij de opneming in het Verdrag van Maastricht van het voorzorgsbeginsel, konden wij een aantal voorstellen doen en van preventie een centraal punt van het Europees beleid op het gebied van de volksgezondheid maken. Dit betekent echter niet dat de beginselverklaringen geen enkele belemmering meer ondervinden in het gevolgde beleid. Het geval van het niet-invoeren van het Europees gezondheidsboekje is reeds genoemd, evenals het feit dat de financiële middelen voor de gezondheidszorg nog absoluut ontoereikend zijn en na de BSE-kwestie de relatie tussen gezondheid en voeding nog steeds geen adequaat beslag heeft gevonden. We kunnen zeggen dat de correcte voorlichting van de burgers over gezondheid nog niet de verdiende aandacht heeft gekregen, als we tenminste van mening zijn dat de gezondheid niet ondergeschikt mag worden gemaakt aan de belangen van de economische lobby. Helaas heeft ook het voorafgaande debat over de elektromagnetische velden het tegendeel bewezen. Pradier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, uit hetgeen we zojuist hebben gehoord over het beleid op volksgezondheidsgebied in Europa komen twee elementen naar' voren. In de eerste plaats blijkt hieruit hoe noodzakelijk het is rekening te houden met alle inwoners van dit continent, dat wil zeggen met zowel de zieke als de gezonde mensen. Elke zieke moet individueel een beroep kunnen doen op de geneeskunde. Dat is juist de status van de geneeskunde en de geneeskunde handelt daar ook naar. Als collectief moeten de zieken gehoor vinden bij de politiek, met name via patiëntenverenigingen. Aids heeft ons in een paar jaar tijd van dit alles doordrongen. In de tweede plaats moet deze samenkomst ons ertoe aanzetten een dialoog op gang te brengen tussen overheid — als verantwoordelijke autoriteit — deskundigen en in de eerste plaats natuurlijk de Wereldgezondheidsorganisatie, de medische sector natuurlijk, niet-gouvernementele organisaties, industrie en vakbonden. Zij moeten allemaal twee doelstellingen voor ogen hebben: ten eerste het stellen van prioriteiten en het bundelen van de middelen ter bestrijding van de nog nauwkeurig in kaart te brengen problemen en ten tweede het bestrijden van de ongelijkheden tussen de burgers van dit continent bij de bescherming van hun gezondheid. Blokland (I-EDN). — Voorzitter, de burgers van de Europese Unie behoren tot de meest gezondste en langstlevende mensen ter wereld. Het verslag-Needie over het nieuwe volksgezondheidsbeleid van de Europese Unie lijkt hieraan geheel voorbij te gaan. De Commissie heeft wel aandacht voor dit gegeven, maar spreekt över een groot aantal „premature sterfgevallen" in Europa. Ik vraag me dan af: wat is prematuur? In het Commissievoorstel is 68 jaar de kriti-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/47
Blokland sehe grens. We verliezen dan wel uit het oog dat elders ter wereld de levensverwachting veel lager ligt. Bovendien zullen we moeten aanvaarden dat we sterfelijk zijn en de Europese burgers, met of zonder Europees volksgezondheidsbeleid, niet kunnen garanderen dat zij in ieder geval op hun 68ste nog in leven zijn; Daarnaast wil ik erop wijzen dat artikel 152 van het Verdrag van Amsterdam duidelijk beoogt slechts een aanvulling te zijn op het volksgezondheidsbeleid van de lidstaten. Alleen als er een duidelijke meerwaarde is op Europees niveau, kunnen we budget beschikbaar stellen, bijvoorbeeld voor het uitwisselen van kennis over nieuwe medicijnen en therapieën en de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen. Daarom pleit ik voor een beperkt budget en acht ik een apart Directoraat-generaal voor Volksgezondheid overbodig. Gaan we toch meer geld uitgeven aan volksgezondheidsbeleid, laten we dan solidair zijn en het volksgezondheidsbeleid van de Midden- en Oost-Europese landen ondersteunen. In plaats van „meer prioriteit te verlenen aan met de gezondheid samenhangende verplichtingen", zoals de rapporteur wenst. Paisley (NI). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een van de grootste bedreigingen voor onze gezondheid is luchtvervuiling. Emissies in de atmosfeer zijn rampzalig voor de gezondheid. In mijn land sterven jaarlijks zo'n 24.000 mensen vroegtijdig aan dit grote gevaar. Op dit moment wordt er in Noord-Ierland al een product gebruikt, Soltron, dat onmiddellijk resultaten oplevert bij de bestrijding van uitgestoten gifstoffen. Als we snelle vooruitgang willen boeken met onze inspanningen ter verbetering van de gezondheidssituatie in de Gemeenschap, moeten wij stimulerende maatregelen nemen voor het gebruik van dit product, zodat er op gezondheidsgebied eert belangrijke stap voorwaarts kan worden gezet. We moeten de wetenschap gebruiken om snelle en betaalbare oplossingen voor het heden te verkrijgen. Het grootste transportbedrijf in Noord-Ierland, Translink, heeft ontdekt dat 60% van de zwarte rookuitstoot en 40% van de koolmonoxide-emissies teniet werden gedaan door gebruik van dit product. Deze technologie is nu reeds beschikbaar. Het is onze plicht om, in ons streven naar een verbeterde volksgezondheid, daar gebruik van te maken Ik betreur het dat mijn beide collega's en ik, na ons gesprek van een aantal maanden geleden met ambtenaren van de Commissie, niets meer van hen gehoord hebben, en ook níet hebben gemerkt dat er enige actie is ondernomen. Myller (PSE). — (Fl) Mijnheer de Voorzitter, zoals gezegd stelt artikel 152 van het Verdrag van Amsterdam tot doel de hoogwaardige bescherming van de volksgezondheid in alle Europese beleidsvormen op te nemen. Het Verdrag legt sterker dan voorheen een band tussen volksgezondheid en beleidsdoelstellingen, zowel op communautair als op nationaal niveau. Daarom moeten wij nagaan hoe we de meerwaarde die de Gemeenschap biedt, kunnen benutten en zichtbaar kunnen maken op zowel communautair als nationaal niveau. Ik ga niet de goede zaken herhalen die in het uitstekende verslag van collega Needie al zijn genoemd. Ik wil iets verder gaan en mijn mening geven over de noodzaak het beleid op volksgezondheidsgebied ruim op te vatten. Het is op dit moment weliswaar al uitvoerig besproken, maar ook ik wil erop wijzen dat werkgelegenheid een belangrijke basis is voor de volksgezondheid. Uit verschillende statistieken is gebleken dat werkloosheid een oorzaak is van een verslechterde gezondheid, vooral uitsluiting die bijvoorbeeld door langdurige werkloosheid wordt veroorzaakt, is een duidelijk risico voor de gezondheid. Dan ontstaat een duidelijk risico voor de gezondheid. Hiertegen moet men natuurlijk ook met het Verdrag van Amsterdam optreden. Daarin werd werkgelegenheid immers tot' het kernpunt van het communautair beleid verheven. Overheidsdiensten, voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg en sociale netwerken zijn belangrijke factoren waarmee we een optimale volksgezondheid kunnen garanderen. Ook consumenten- en milieubeleid zijn zeer belangrijk, net als een betere integratie van de volksgezondheid in de uitbreidingsstrategie. Schleicher (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de heer Needie heeft zich veel moeite getroost met de hoorzitting in de commissie. Natuurlijk werden veel wensen en ook veel verlangens naar voren gebracht voor hetgeen Europa zou kunnen doen. Vanzelfsprekend deel ik, mijnheer Needie, uw mening dat grote aandacht moet worden geschonken aan de gezondheid, maar in tegenstelling tot vele voorgaande sprekers, vind ik niet dat dat allemaal op Europees niveau kan gebeuren. Ik ben van oordeel dat hier de lidstaten een grote verantwoordelijkheid dragen. Er staat ergens in een zinnetje dat men bij een toekomstige verdragsherziening, Europa meer verantwoordelijkheden moet toekennen voor de bescherming van de gezondheid. Ik vind dat alleen de lidstaten deze verantwoordelijkheid kunnen dragen. Als wij de Gemeenschap steeds meer verantwoordelijkheden toekennen, geloof ik niet dat de Gemeenschap met het naar verhouding kleine apparaat van de Commissie in staat zou zijn alles te doen, wat tot nu toe in de lidstaten met veel omvangrijker administratieve middelen mogelijk was. Daarom wil ik op enige punten wijzen die mij niet bevallen. Ik wil dat nu in de EU dat wordt omgezet wat de Verdragen van Maastricht en Amsterdam voorschrijven. Verder wil ik niet gaan. Ik wil daartoe ook geen oproep doen aan de Commissie. Bovendien geloof ik niet dat wij in staat zijn gelijkheid te bereiken op gezondheidsgebied. Er bestaan zeer uiteenlopende voorstellingen en opvattingen over hoe men bijvoorbeeld kan genezen of therapeutisch kan behandelen. Ik ben blij dat wij die grote verschillen hebben en ook die vrijheid. Volgens het arrest van het Hof van Justitie kan men zich ook in andere landen aan een andere behandeling onderwerpen. Ik wil dit zo houden. Ik wil niet dat alles in Europa wordt gelijkgeschakeld. Ik wil de verantwoordelijkheid veeleer bij de lidstaten laten. Ook vind ik dat niet alle regionale organisaties in staat zijn met de Commissie contact op te nemen. Ik wil hier graag proefprojecten. Men kan weliswaar informatie verschaffen, maar voorlichtingscampagnes liggen al weer wat moeilijker. Wij kunnen geen voorlichtingscampagne opzetten die voor alle lidstaten gelijk is, want gezondheidsbeleid dient ook psychologisch gezien op zeer verschillende wijze uitgevoerd te worden. Daarom ben ik op deze punten een andere mening toegedaan en het zou mij een genoegen
Nr. 4-5 36/48
Handelingen van het Europees Parlement
Schleicher doen indien al deze punten die mij niet passen bij de stemming zouden wegvallen. Want dan pas zou ik met het verslag kunnen instemmen. (Applaus) Pailler (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij vinden in het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, daar het daadwerkelijk het belang van de volksgezondheid in Europa onderstreept, alsmede de noodzaak om op alle niveaus over meer middelen te beschikken. Nu wij over gezondheid spreken, moet ik even terugkomen op de stemming rond het middaguur over het verslagHautala betreffende de gezondheidstoestand van vrouwen. Tot mijn verbazing heeft niemand naar deze stemming verwezen. De stemming over punt 11, waarin de legalisering van abortus wordt beperkt, is een echte achteruitgang vergeleken bij een groot aantal nationale wetgevingen. Ik had nooit gedacht een dergelijke achteruitgang voor de vrouw mee te zullen maken en dan nog wel op de dag na 8 maart. Het feit dat dit recht op vrijwillige zwangerschapsonderbreking opnieuw ter discussie wordt gesteld, is het gevolg van die belabberde compromissen waartoe de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten en de Fractie van de Europese Volkspartij zo vaak hun toevlucht nemen. Zij zijn een uiting van politieke lafheid, capitulatie, veronachtzaming van alle gevechten waarmee de vrouw haar recht om over haar eigen lichaam te beschikken, kon versterken. Ook tonen zij aan dat men onverschilligheid staat tegenover de gevechten die indertijd tot allianties hebben geleid die een ereplaats hadden in de politieke strijd van een aantal vrouwen. Ik denk hierbij met name aan Simone Veil ondanks de beledigingen die haar door haar eigen kamp naar het hoofd werden geslingerd. Wat een onverantwoordelijkheid, wat een politieke armoede! U kunt erop rekenen dat zowel ik als de 54 afgevaardigden die ons amendement hebben gesteund de strijd zullen voortzetten in een nog grotere solidariteit met de vrouwen in onze op dit stuk meest conservatieve landen. Amadeo (NI). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Maastricht en vervolgens het Verdrag van Amsterdam hebben de bevoegdheden van het Europees Parlement en de Commissie op het terrein van de volksgezondheid aanzienlijk uitgebreid. Dientengevolge is ook onze verantwoordelijkheid toegenomen, daar wij, als gevolg van de verkregen autonomie, richtlijnen moeten uitvaardigen. We moeten deze rol, die tot voor kort alleen nog maar op ons wensenlijstje stond, met groot verantwoordelijkheidsgevoel vervullen. Op de eerste plaats dienen wij onze houding te veranderen en te trachten oplossingen te vinden voor de problemen van de Europese gezondheidszorg. Aangezien in het verslag van de heer Needle ten minste een poging wordt gedaan aan deze eisen te voldoen, zijn wij verheugd het te kunnen aannemen. Een van de belangrijkste doelstellingen is de erkenning van de rol van het Europees Parlement bij het vaststellen van richtsnoeren voor en de controle op de begroting in deze sector. Dit is een fundamenteel punt. Dat is het kernpunt van onze poging om te komen tot concrete, uniforme oplossingen voor de Europese burger inzake gezondheid. Voorts is er het probleem van de verbetering van de voorlichting, alsmede de kwestie van het adequaat reageren in geval van bedreiging van de gezondheid. Mijns inziens kunnen wij ons niet beperken tot een paar initiatieven, zoals wij in het verleden hebben gedaan. We dienen noodzakelijkerwijze ook initiatieven te ontplooien op het gebied van voeding, zwaarlijvigheid, hart- en vaatziekten — en niet alleen kanker, AIDS, enzovoorts — en deze te harmoniseren, alsmede tot oplossingen te komen die voor alle landen van de Gemeenschap gelden. Daarom is het door de heer Cabrol gelanceerde voorstel voor de instelling van een waarnemingscentrum voor de gezondheid in Europa zeer interessant. Dat is ook in het verslag van de heer Needle in goede aarde gevallen. Met name wordt gesproken over de aanstelling van een verantwoordelijke voor het gezondheidswezen met standplaats Brussel. Ook dat zou een stap zijn in de goede richting en ongetwijfeld leiden tot een nieuwe kijk op dit probleem. Er zijn echter nog meer problemen. Een daarvan hangt nauw samen met de openstelling voor de landen van OostEuropa, waar de ontwikkeling van de wetenschap en de mogelijkheid te voldoen aan de gezondheidseisen, ongetwijfeld in een veel minder ver gevorderd stadium verkeren dan in de landen van West-Europa. Dit probleem moet absoluut worden aangepakt. Het lijdt immers geen twijfel dat wij nooit tot een fundamentele harmonisatie zullen komen, zolang wij situaties van ongelijkheid creëren. Ter afsluiting wil ik slechts opmerken dat, aangezien wij op weg zijn naar het Europees decennium voor de gezondheid, van 2000 tot 2010, het onderhavige verslag-Needie, waar wij onze steun aan geven, hopelijk zal uitmonden in een hernieuwde, concrete en sterke belangstelling voor de volksgezondheid. Virgin (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, het staat buiten kijf dat het volksgezondheidsbeleid voor het grootste deel een nationale aangelegenheid is. Dit blijkt trouwens ook uit het uitstekende verslag-Needle. Toch zijn er natuurlijk gebieden waar samenwerking binnen de EU voordelen biedt. Het is bijvoorbeeld zinvol de risicoanalyses betreffende de invloed van chemische stoffen op de gezondheid tussen de lidstaten te verdelen om dubbel werk te vermijden. Ook de verspreiding van waardevolle informatie is het meest efficiënt als het gemeenschappelijk gebeurt. In het verslag worden de beste werkwijze en standaardmethoden in de gezondheidszorg beschreven. Dit is volgens mij een belangrijke taak voor de Commissie. In het bedrijfsleven is de beste werkwijze de zogenaamde benchmarking, een belangrijk element om een onderneming beter te doen functioneren. Het zou ook waardevol kunnen zijn om binnen de EU ervaringen uit te wisselen over bijvoorbeeld het verschil tussen een politiek geleid systeem en een systeem dat door de patiënten geleid wordt, over de concurrentiepositie van privé-ziekenzorg ten opzichte van openbare ziekenzorg en over de invloed die de concurrentie tussen verschillende systemen op de ziekenzorg heeft. Ik ben ervan overtuigd dat hierover reeds gegevens verzameld zijn, maar ze zijn nog niet verwerkt en zijn nog niet be-
9.3.99
9.3,99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/49
Virgin schikbaar voor de lidstaten. Wanneer deze informatie op de juiste manier aangewend wordt, kan ze de gezondheidszorg verbeteren en goedkoper maken. Vooral in Zweden zou een dergelijke inspanning ongelooflijk waardevol zijn. In het verslag is ook sprake van het landbouwbeleid en de BSE-crisis. Ik vind dat de steun aan de tabaksector een ernstig probleem is. Tabak maakt immers jaarlijks honderden slachtoffers. Het is dan ook niet logisch dat de tabakproductie 1 miljard ecu per jaar aan steun krijgt. We moeten deze steun afschaffen en de middelen van het landbouwbeleid naar het regionaal beleid overhevelen. Op die manier zal het gemakkelijker zijn om steun toe te kennen aan alternatieve teelten. Bangemann, Commissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, als vertegenwoordiger van mijn collega, die eigenlijk bevoegd is maar dit debat tot zijn betreuren niet kan bijwonen, betuig ik mijn dank voor het goede verslag van de heer Needie. Tijdens het debat is ook duidelijk geworden, waarmee wij ons werk moeten beginnen. Wanneer zelfs in dit Parlement nog onduidelijkheid bestaat over het zwaartepunt van de Europese activiteiten op gezondheidsgebied, moeten wij natuurlijk ook eerst nog eens goed nagaan wat wij precies kunnen doen om bestaande zwakke punten in de Unie op gezondheidsgebied te bestrijden. Ik geloof dat wij hier heel veel kunnen doen. Natuurlijk gaat het er niet om een nieuwe administratie in te voeren en dus, naast de diverse organisaties die wij op nationaal of regionaal niveau al hebben, nog een nieuw Europese organisatie op gezondheidsgebied op te zetten. Hier kan ik mevrouw Schleicher geruststellen. Dat is niet onze bedoeling. Toch moet ook worden gezegd dat het standpunt van enige afgevaardigden, volgens welke het volstaat de kredieten te verhogen en de middelen dienovereenkomstig te gebruiken om greep te krijgen op het probleem, naar mijn mening evenmin de juiste methode is. Op gezondheidsgebied kan men niet van het simpelweg uittrekken van meer middelen meer effect verwachten. Wij moeten inzien dat het systeem niet meer zo functioneert als het eigenlijk zou moeten functioneren. Het is niet doeltreffend genoeg. Daarom hecht de Commissie er grote waarde aan dat wij eerst eens beginnen met het verzamelen van informatie en aldus, zoals de heer Virgin zojuist heeft gezegd, een soort benchmarking tussen de diverse stelsels maken en daarna nagaan wie de beste oplossingen heeft, die dan wellicht aan anderen kunnen worden aanbevolen. Alleen al het vergaren van informatie over bijvoorbeeld het gebruik van medicijnen zou een aanzienlijke bijdrage kunnen zijn tot kostenvermindering en efficiëntere behandelingen. De ervaringen die de afzonderlijke klinieken of behandelende artsen opdoen, worden vandaag de dag niet op Europees niveau bijeengebracht en ter beschikking gesteld. Dat is op zichzelf al een nadeel voor het onderzoek, maar het betekent een nog groter nadeel voor de praktijk, want patiënten kunnen beduidend beter worden behandeld, indien men over algemene kennis beschikt die dan aan de afzonderlijke patiënt kan worden aangepast. Hier valt dus heel veel te doen. De lidstaten kunnen dat natuurlijk ook op hun eigen niveau doen, maar een algemene samenvatting verschaft ons inderdaad een Europese meerwaarde. Overigens hoeven wij hierover nauwelijks te discussiëren. Het Verdrag van Amsterdam heeft nu eenmaal de Europese Unie deze taak opgelegd, en mevrouw Schleicher geeft ook toe dat concurrentie tussen de gezondheidsstelsels, dus de vrijheid om medische diensten aan te bieden op de interne markt, zeer behulpzaam kan zijn. Ik vind daarom de arresten van het Europese Hofvan Justitie op dit gebied zeer nuttig. Wij mogen evenmin een ander punt over het hoofd zien. Ook daar beschikken wij over ervaringen van met name de VS, waar men veel meer let op de betrokkenheid van de patiënt of mogelijke patiënt bij de opzet van de gezondheidszorg. Waar dat gebeurt, bijvoorbeeld op het gebied van vrij verkrijgbare medicijnen, de zogenaamde OTC (over de toonbank) producten, vinden wij een duidelijk gestegen gezondheidsbesef van de particulier. Kortom, hoe meer men de mensen betrekt bij de beslissingen en hoe meer men van henzelf beslissingen verlangt, des te zekerder kan men zijn van de groei van het gezondheidsbesef. Want dat is stellig een van de problemen. U hebt waarschijnlijk evenals ik de arresten gevolgd in Amerika tegen de sigarettenindustrie. Het is niet aan ons hierover een juridisch oordeel te vellen, maar als iemand beweert — en daarop zijn klacht fundeert — dat hij niet voldoende werd geïnformeerd over de gevolgen van het roken, moet men zich toch op zijn minst gaan afvragen of die persoon eigenlijk wel in onze maatschappij heeft geleefd. Waarschuwingen bestaan nu al twintig jaar, niet alleen op verpakkingen maar overal. Hier moet men niet iets gaan doen wat erg gevaarlijk zou zijn, namelijk de particulier vrijspreken van de verantwoordelijkheid voor zijn eigen hoogst persoonlijke gezondheid. Je kunt hem niet van de wieg tot het graf verzorgen, begeleiden, behandelen en hem precies vertellen wat hij moet doen. Dat zou stellig de levensduur verkorten en niet verlengen. Wij willen daarom een actieve betrokkenheid van de burger, vooral van de zieke burger, van de patiënt. Daarom ben ik het helemaal eens met de heer Pradier dat wij meer dan ooit moeten samenwerken met patiëntenverenigingen, of het nu om verenigingen voor een bepaalde ziekte gaat, of om verenigingen die bepaalde belangen van patiënten behartigen. Dat is eigenlijk het uitgangspunt waarvoor wij hier hebben gekozen en ik ben verheugd dat dat juist is begrepen. Natuurlijk zal ik mijn collega die hier bevoegd is, verslag uitbrengen en ook doorgeven wat u over de vorming van een nieuw directoraat-generaal hebt gezegd. Wanneer het Parlement in zijn wijsheid dit ook volgt en ons de dienovereenkomstige posten toekent, kunnen wij alles doen. Wij zijn het trouwens ook eens met de uitspraak van de heer Virgin dat het volkomen onzinnig is aan de ene kant geld uit te geven voor preventiemaatregelen voor de gezondheid, vooral voor de voorlichting over het risico van roken, en aan de andere kant de tabaksteelt te subsidiëren. Wij zijn het met uw oordeel geheel eens. Helaas heeft tijdens de laatste stemming de meerderheid van dit Parlement deze subsidies goedgekeurd. Aangezien wij gelukkig in een democratie leven, moet u dus de hand in eigen boezem steken. Needie (PSE), rapporteur. — (EN) Commissaris, voor u verdwijnt, wil ik nog zeggen dat ik blij ben met een groot deel van uw antwoorden. Ik heb echter een specifieke vraag gesteld.
Nr. 4-536/50
Handelingen van het Europees Parlement
Needle Ik heb met opzet in het verslag niet teveel aandacht besteed aan de maatregelen tegen tabaksgebruik die we zeer binnenkort van de Commissie verwachten, omdat we dachten dat die tegelijk zouden komen. Ik vraag me af of u ons iets kunt vertellen over de vooruitgang bij dat vraagstuk in de Commissie. Dan kunnen wij misschien de praktische maatregelen nemen waar u het over had. Bangemann, Commissie. — (EN)Mijn excuses voor het niet beantwoorden van uw vraag. Ik haastte mij naar de uitgang, niet om uw vraag niet te hoeven beantwoorden, maar omdat het volgende punt op de agenda over bananen gaat, en ik niets meer over het onderwerp bananen wil horen. Ik heb zojuist vernomen dat over het ontwerp momenteel overleg wordt gepleegd tussen de diensten. Dat betekent dat er binnen een paar weken een beslissing zal worden genomen door de Commissie en het voorstel vervolgens naar u zal gaan. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 10. Bananen De Voorzitter. — Aan de orde is de mededeling van de Commissie over het handelsconflict tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika over bananen. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, sinds de laatste keer dat ik over dit onderwerp heb gesproken, op 10 februari van dit jaar, hebben zich een aantal nieuwe ontwikkelingen voorgedaan. Op 15 februari besprak de Algemene Raad van de Wereldhandelsorganisatie het verzoek van de EG om de uitvaardiging van een dwingende interpretatie, op grond waarvan een lid bij ontstentenis van een WHO-uitspraak over de conformiteit van de maatregelen waarover een kracht werd ingediend, geen vergunning kan krijgen voor opschorting van concessies. De meeste WHO-leden die het woord namen, waren het eens met ons standpunt terzake en verwierpen eenzijdige maatregelen. Maar omdat de andere leden weinig voelde voor stemming hierover, kozen wij voor een conclusie van de voorzitter waarin de overheersende gevoelens in de Algemene Raad werden vastgelegd. Op 2 maart lukte het ons een panel ingesteld te krijgen dat zich zal buigen over afdeling 301 van de wetgeving van de Verenigde Staten. Zoals u weet vormt deze wetgeving de interne rechtsgrondslag voor de eenzijdige dreigementen en acties van de Verenigde Staten in de bananenzaak. Het panel zal binnenkort beginnen met zijn werkzaamheden. Ook hebben de arbiters die benoemd werden om te onderzoeken of het door de VS aangegeven concessieniveau van 520 miljoen dollar equivalent is aan neutralisering dan wel benadeling, op 2 maart een eerste beslissing voorgelegd. In deze beslissing wordt heel duidelijk gesteld wat wij al de hele tijd hebben gezegd, namelijk dat de arbiters niet in staat zijn om welk concessieniveau dan ook in te stellen, zonder dat onderzoek werd verricht naar de conformiteit van het herziene bananenstelsel met de WHO-regels. Dit principieel punt is uiterst belangrijk. De arbiters bepaalden ook dat de termijn van 60 dagen vanaf het einde van de redelijke periode voor amendering van het stelsel, waarvan de VS hadden gezegd dat dit net doorslaggevende element was, in feite helemaal geen beslissende factor is. Daarmee hebben de Verenigde Staten geen excuus meer om zich te beroepen op hun recht om sancties in te stellen na afloop van die termijn van 60 dagen. Tenslotte hebben de arbiters ook nog heel duidelijk aangegeven dat de Amerikaanse inschatting van de schade verminderd zal moeten worden met tenminste het bedrag aan indirecte schade dat zij ten onrechte hebben geclaimd, hetgeen hoe dan ook de totale schade al met de helft zou moeten terugbrengen. De arbiters hebben verzocht om meer informatie van de Europese Unie en de Verenigde Staten vóór 15 maart en de definitieve uitspraak wordt kort daarna verwacht. Ondanks deze eerste uitspraak besloten de VS op 3 maart om vanaf die dag sancties in te stellen ten bedrage van meer dan 500 miljoen dollar aan Europese invoer. Deze sancties hebben de vorm gekregen van inhouding van liquidatie en onderwerping van invoer aan een bijkomende verplichting met terugwerkende kracht voor de betaling van 100% douanerechten. Het gaat hier niet slechts om een tijdelijke maatregel om de belangen van de Verenigde Staten te beschermen. Het eigenlijke doel en effect is om alle invoer van de betrokken producten onmiddellijk stil te leggen. De Verenigde Staten hebben dat ook toegegeven. Uit informatie van de Europese industrie blijkt dat het inderdaad zo lijkt te zijn gegaan. Deze maatregel druist lijnrecht in tegen de WHO-regels die expliciet de opschorting van concessies verbieden als de arbitrageprocedure nog loopt. De Commissie heeft onmiddellijk gereageerd door nog diezelfde dag de Verenigde Staten te verzoeken om overleg over een urgente geschillenregeling. Dat geeft ons de mogelijkheid om te vragen om instelling van een tweede panel over deze kwestie na 20 dagen. De Commissie verzocht eveneens om een speciale bijeenkomst van de Algemene Raad. Die vond plaats op 8 maart. De houding van de Verenigde Staten werd krachtig bekritiseerd door de meeste WHO-leden. We hebben met de lidstaten afgesproken dat onze reactie conform de WHO-regels moet zijn en dat het standpunt van de Europese Unie moet zijn. Het ligt niet in onze bedoeling om in navolging van de Amerikaanse houding zelf ook eenzijdige en illegale maatregelen te nemen. De WHO-procedures zullen onvermijdelijk uitmonden in een veroordeling van het huidige gedrag van de Verenigde Staten. Ondertussen zullen de op verzoek van Ecuador en de EG ingestelde panels, inzake de WHO-conformiteit van het herziene bananenstelsel, op 12 april met een uitspraak komen. Parallel daaraan zijn wij nog steeds bereid onze gesprekken met de Verenigde Staten voort te zetten over de inhoudelijke kant van het bananenstelsel. Met het oog op het verkrijgen van inzicht in het Amerikaanse standpunt en de mogelijkheid het probleem op te lossen heeft de Commissie, op verzoek van de lidstaten, informele gesprekken met Washington aangeknoopt. We hebben echter de
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/51
Brittan, Sir Leon Verenigde Staten zonder meer duidelijk gemaakt dat elk voorstel voor het oplossen van het geschil rekening moet houden met de rechten en het economisch welzijn van de ACS-landen. We hebben niet onderhandeld, maar we bestuderen de Amerikaanse positie. Afrondend kan ik u zeggen dat onze aanpak uit twee delen bestaat. Ten eerste zullen wij ons krachtig verzetten tegen eenzijdige maatregelen van Amerikaanse kant en alle stappen ondernemen die ons ter beschikking staan binnen het WHO-stelsel om ervoor te zorgen dat een dergelijke handelwijze wordt veroordeeld, en dat de acties die voortvloeien uit die veroordeling ook daadwerkelijk, indien nodig, zullen worden uitgevoerd. Ten tweede is het belangrijk te benadrukken dat we er binnenkort via het WHO-geschillenregelingssysteem achter zullen komen of ons huidige gewijzigde bananenstelsel al dan niet voldoet aan de WHO-regels. Mocht dat niet het geval zijn, dan zullen wij eerst thuis weer orde op zaken moeten stellen. Dit geschil mag niet blijven aanslepen en we zullen er tot het uiterste naar blijven streven om het op te lossen. Maar Europa zal niet met de armen over elkaar blijven toezien hoe de wereldwijd geldende handelsregels met voeten worden getreden. Mann, Erika (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, commissaris Brittan, dit is al de tweede keer dit jaar dat het Europees Parlement zich bezighoudt met het vraagstuk van de bananen in het kader van de lopende transatlantische handelsbesprekingen. Commissaris Brittan, u hebt de geschiedenis helder uit de doeken gedaan. De besprekingen krijgen een steeds scherpere toon en beginnen op een handelsoorlog te lijken. De twist wordt hoe langer hoe belachelijker en zet de geloofwaardigheid op het spel van de WHO en al haar procedures. Per 1 januari 1999 heeft de Europese Unie een nieuwe marktordening voor bananen in werking laten treden. Dat gebeurde nadat de WHO de oude verordening als niet conform met de WHO had gekenmerkt. De VS betwisten echter ook de conformiteit van de nieuwe, gecorrigeerde verordening. Dat is hun goed recht. Maar het is niet hun goed recht om unilaterale handelssancties in de vorm van strafheffingen op te leggen aan de bedrijven van hun transadantische partners. Dat is in ieder opzicht strijdig met de geest van de Wereldhandelsorganisatie en dus een inbreuk op de regels van de WHO, met name op de artikelen 1, 2 en 22. De Verenigde Staten plaatsen zich daarmede buiten de multilaterale rechtsorde. Vóór de afronding van de arbitrageprocedure mogen geen sancties worden opgelegd. Mijn fractie steunt het onderhandelingsstandpunt van de Commissie. Wij steunen de verklaring van de Commissie dat wij niet van onze kant tot eenzijdige maatregelen zullen overgaan en in overeenstemming willen blijven met de WHO-procedures. Toch is het ons inziens zinvol al onze opties open te houden. Ik wil vanuit deze plaats een beroep doen op onze collega's in het Amerikaanse congres en de senaat. Het transatlantisch partnerschap en in bijzonder het economisch partnerschap waarmee wij allen hebben ingestemd, moet vooral tijdens een crisis standhouden en zich waarmaken. Wij hebben alle begrip voor de nationale belangen. Wij hebben ook alle begrip voor de Amerikaanse pogingen om hun handelstekort goed te maken, maar daarvoor mogen de toch al kwetsbare regels van de WHO niet op het spel worden gezet. Goed beschouwd is het je reinste ironie dat deze week de parlementaire delegatie van de Europese · Unie en die van de Verenigde Staten hun eerste videovergadering willen houden om over een sterkere politieke coördinatie en de organisatie van de transatlantische dialoog te praten. Ik geloof dat wij samen moeten nagaan hoe wij een gemeenschappelijke wereldorganisatie kunnen versterken en kunnen voorkomen dat deze door nationale belangen eenzijdig op het spel wordt gezet. (Applaus)
VOORZITTER: DE HEER HAARDER Ondervoorzitter Kittelmann (PPE). — (DE\ Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, ik ben het eens met hetgeen mevrouw Mann namens de socialistische fractie heeft verklaard. Ook de Europese Volkspartij stelt vast dat de VS de regels van de WHO hebben geschonden. Daarmee is nog niet gezegd dat wij weten hoe het nu verder moet. De spelregels van de Amerikaanse politiek zijn ons bekend. De regering van de VS voelt zich onder druk gezet door het congres en, zoals ook in het geval van de Helms-Burton wet, heeft zij geen oog meer voor rechtmatigheid en internationaal recht. Zij zoekt enkel naar interne verlichting en zo moet de afkondiging van eenzijdige sancties ook worden gezien. Wij doen er goed aan niet te vergeten — ook wanneer wij in het tweede deel gelijk zouden krijgen — dat het panel en de WHO ons wat het belangrijkste vraagstuk betreft, waarschijnlijk slechts gedeeltelijk gelijk zal geven. Zo ligt het nu eenmaal in het internationaal volkenrecht en daarom wil ik namens de Europese Volkspartij de Commissie de raad geven alles te doen om — zoals Sir Leon officieel heeft gezegd — in gesprekken met regeringskringen van de VS alles in het werk te stellen om het conflict bij te leggen en het niet op een WHO-uitspraak aan te laten komen. Wij zullen namelijk in de komende jaren nog ongelooflijk veel twistpunten met de VS hebben. Als wij hier aan het langste eind willen trekken, zullen wij elders, waar misschien compromissen mogelijk zijn, juist aan het kortste eind trekken. Wij wilden de WHO en hebben die gezamenlijk bevorderd. Daarom mogen wij deze niet als speelbal gebruiken in een belangenconflict met de VS. Moorhouse (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de ruzie tussen de VS en de EU gaat bijzonder diep. Het gaat niet meer uitsluitend om bananen, maar om een mogelijke aantasting van de handel tussen de VS en de EU op veel
Nr. 4-536/52
Handelingen van het Europees Parlement
Moorhouse grotere schaal. Het zou zelfs de toekomst van de WHO kunnen bedreigen en de weegschaal kunnen doen doorslaan naar protectionisme, ten nadele van vrijhandel. Zoals ik al schreef in mijn brief naar de Financial Times vandaag, is het een bijzonder ongelukkige zaak dat de politieke leiders van de Europese Unie, de Britse premier Blair incluis, helaas niet hebben willen luisteren naar de vele alarmsignalen en niet reeds in een veel eerder stadium deze kwestie met Amerika doortastend hebben aangepakt. Daarom en om talrijke andere redenen steunen wij de ontwerpresolutie. Novo (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, dit Parlement riep de Verenigde Staten in februari op de geldende internationale regels te respecteren en niet eenzijdig en op onwettige wijze douanerechten te heffen die de toegang van Europese producten tot de Amerikaanse markt onmogelijk zouden maken. Het Europees Parlement wees er toen ook op dat de Europese Unie zich diende voor te bereiden op een reactie tegen dit besluit. Ondanks deze oproepen voeren de Amerikanen nu toch hun dreigementen uit. De Commissie mag deze situatie niet aanvaarden en moet reageren tegen deze regelrechte provocatie, die ik als ?imperialistisch" zou willen omschrijven. De Commissie moet alle onderhandelingen voor een transatlantisch economisch partnerschap stopzetten. Ze moet opnieuw een klacht indienen tegen de Helms-Burton- en D'Amato-wetgeving, zoals dit Parlement overigens bepleit heeft en ze moet tevens de toegang van Amerikaanse producten tot de Europese markten verhinderen. Mijnheer de commissaris, het is duidelijk dat de Amerikanen een oplossing via onderhandelingen afwijzen. Wij moeten dan ook handelen in plaats van verder te gaan in een richting die klaarblijkelijk niet geëerbiedigd wordt. De Commissie dient tevens te bevestigen dat zij het Gemeenschapsrecht vastberaden zal verdedigen en haar verplichtingen tegenover de ACS-landen en de communautaire bananenproducenten zal nakomen. De Commissie moet de Verenigde Staten er ook op wijzen dat zij geen aantasting van het sociaal beleid, het werkgelegenheidsbeleid, de volksgezondheid en het milieu van de Europese Unie duldt. Tenslotte moeten de Commissie en alle lidstaten, zonder enige uitzondering, de Verenigde Staten erop wijzen dat de tactiek van ?verdeel en heers" weliswaar eeuwenoud, maar de Europeanen niet onbekend is en bijgevolg in de Europese Unie geen zoden aan de dijk zal zetten. Van Bladel (UPE). — Mijnheer de Voorzitter, de banaan is het symbool geworden van een dreigend, verder escalerend handelsconflict dat in feite al zes jaar op een laag niveau voortsuddert. Toegenomen concurrentie op wereldschaal dwingt de deelnemers een heldere en duidelijke positie in te nemen. De Verenigde Staten gaan echter met een handelsboycot over de grens van die duidelijke positie en over de grens van de transatlantische relatie. De boycot is juridisch onjuist zolang het WHO-panel zich nog niet heeft uitgesproken en politiek onacceptabel juist na het afsluiten van het economisch partnerschap. Deze compromisloze houding ondergraaft de autoriteit en de regels van de WHO, legt een zware hypotheek op de nieuwe ronde, de zogeheten millenniumronde die in december in Seattle begint, en zal niet in het minst — als alles doorgaat — vooral Britse exporteurs benadelen. Nogmaals, Voorzitter, geen van de partijen, allerminst de bananenproducenten in het Caribisch gebied, hebben iets te winnen bij een handelsoorlog. Commissaris Brittan heeft een uiterst belangrijke rol gespeeld bij het debat over de vrije wereldhandel. De Financial Times schrijft vandaag dat wellicht uw zwanenzang — want die komt op een dag bij uw aftreden — wel eens over de banaan zou kunnen gaan. Dat gun ik u niet, want u hebt zich de afgelopen jaren breed ingezet voor alle handelszaken. Daarom, commissaris, aan u de vraag: hoe nu verder? Blijven we wachten op de uitslag van het WHO-panel? Gaan Washington en Brussel aan tafel of gaat de EU met gelijke munt betalen? En zo ja, met welke munt? · Kreissl-Dörfler (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, uitgerekend voor bananen leven de VS zich nu uit in een massieve afbraak van de WHO. Enkel en alleen omdat Bill Clinton najaar 1998 het US-Congres heeft beloofd dat vanaf 3 maart strafheffingen worden opgelegd, worden de statuten van de WHO met voeten getreden. Na het bananenconflict zal het echter gewoon doorgaan: in mei begint men dan met het verbod op hormonenvlees en vervolgens is het de beurt van genetisch gemanipuleerde levensmiddelen. De VS hebben deze veldtocht voor vrijhandel reeds lang geleden aangekondigd en massief op touw gezet. Daarbij lappen zij de gezondheid van mens en milieu aan hun laars. Een beroep op het gezonde verstand van de tegenstanders, is waarschijnlijk onvoldoende. Het gaat erom duidelijk te maken dat de VS geldende rechtsregels met voeten treden. Met zo'n tegenpartij mag men niet meer voorzichtig onderhandelen, want juist daardoor zult u, Sir Leon Brittan, de geloofwaardigheid van de WHO nog verder ondermijnen. De strijd moet in de WHO worden beslecht en tot dat moment moeten alle andere besprekingen met de VS blijven rusten. Ik denk hierbij vooral aan het TEP en de voorbereidingen voor de millennium round. . Ik ben waarachtig geen protectionist, maar verzoek u na te denken over beslissende stappen waarmee wij de bedrijven van de Europese Unie kunnen beschermen, want zo kan het natuurlijk niet verder. Als men er niet in slaagt dit conflict bij te leggen, zal de WHO naar ik vrees over een bananenschil uitglijden. Ewing (ARE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoe is het nu toch mogelijk dat het machtigste land ter wereld zo diep heeft kunnen zinken, tot een dergelijke immorele houding. Maar we hebben nu uit de pers vernomen dat — als het klopt wat daar staat — beide politieke partijen in Amerika belangrijke donaties ontvangen van de drie grote bananenondernemingen. Dat maakt de situatie nog erger.
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/53
Ewing Wij vragen ons waarachtig af waarom ze zo inhalig zijn, aangezien ze kennelijk 40% van de EUbananenmarkt in handen hebben, tegenover 9% van het Caribisch gebied. Ze lijken de derde wereld te willen afschrijven. Ik ben blij dat commissaris Brittan de ACSlanden noemde. Waarvoor hebben we al die jaren in Lomé gezeten? Wij hebben al sinds jaar en dag die afspraak over toegang tot onze markten. Vanwaar dit plotselinge protest? Het is een bijzonder raadselachtige kwestie. Ik vertegenwoordig Moray, waar zich een grote kasjmierfabriek bevindt. Samen met andere fabrieken in het grens gebied, een kwetsbare zone, verliezen zij momenteel orders voor een bedrag van 1 miljoen pond. Commissaris Brit tan zou daarvan op de hoogte moeten zijn. Het is mij vrijdag ter ore gekomen. Zelfs al voordat iets besloten is, wor den er al orders geannuleerd en verliezen mensen hun baan. En dan zit ik ook nog met theebeschuit. Ik denk dan ook dat in elk geval in het noorden van Schotland elke aanspraak op speciale betrekkingen met enig hoongelach zal worden ontvangen. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissie verzoeken om bij deze bananenstrijd niet de belan gen uit het oog te verliezen van de Europese burgers, en wel van de burgers uit alle gebieden van de Gemeenschap. De marktordening bananen heeft voor de mensen en dus voor de consumenten in bijvoorbeeld. Oostenrijk mogelij kerwijs tweeërlei negatieve gevolgen. Om te beginnen zijn na de toetreding tot de Europese Unie de prijzen voor ba nanen drastisch gestegen. In een land met een landklimaat treft dat vooral de zogenaamde ?kleine man" die in de winter voor zijn vers fruit sterk afhankelijk is van bananen. Ik begrijp best dat dat vandaag niet het punt is. Maar indien door eventuele douanerechten op Europese producten de uitvoer naar de VS, onze belangrijkste overzeese markt, terug zou lopen, kan dat tot faillissementen en massieve ontslagen leiden. Met het oog op de dramatische situatie op de Europese arbeidsmarkt moet de Commissie dus op dit punt, nu het niet gaat om hormonenvlees en gezondheidsoverwegingen, eerder een pragmatisch standpunt inne men, om een escalatie van de strijd te voorkomen. Vecchi (PSE). — (Π) Mijnheer de Voorzitter, wat de Europese Unie in deze fase van de „bananenoorlog" te doen staat, is uiterst gecompliceerd. Zij moet namelijk de gerechtvaardigde belangen van de Unie en die van haar ACS partners verdedigen en tegelijkertijd een handelsoorlog vermijden, waarin over en weer represaillemaatregelen wor den getroffen met alle negatieve gevolgen van dien voor de politieke, economische en commerciële belangen van de Europese landen. De juiste plaats om dit geschil te beslechten, is uiteraard de Wereldhandelsorganisatie. Van de WHO is immers de veroordeling uitgegaan van de voorgaande voorschriften voor bananenimport en handel in de Unie. Op grond van de besluiten van het bananenpanel van de WHO heeft de Unie haar spelregels gewijzigd. Thans moet er van de WHO, die door de Verenigde Staten opnieuw is aangesproken op grond van de nieuwe Europese voorschriften, een krachtdadige en duidelijke veroordeling komen van de illegale en unilaterale besluiten van de Amerikaanse regering. De Verenigde Staten zijn in feite bezig een ware handelsoorlog te ontketenen die grote schade dreigt aan te richten aan niet alleen de vitale sectoren van de communautaire export, en met name de Italiaanse export, maar ook de transatlantische betrekkingen in het algemeen. Ofschoon de commerciële belangen van de Verenigde Staten en van de Europese Unie inderdaad uiteenlopen en de tegenstellingen in de toekomst waarschijnlijk steeds scherper zullen worden, blijft het absoluut onacceptabel dat de Unie toegeeft en de besluiten van de WHO respecteert, ook wanneer die duidelijk naar partijdigheid rieken, zoals in het geval van de bananen, terwijl de Verenigde Staten ze overtreden zodra dat ook maar enigszins in hun kraam te pas komt. Deze situatie bevestigt onze overtuiging dat in de nieuwe wereld van de mondialisering de belangen van de Euro pese en die van talloze ontwikkelingslanden, met name ACSlanden, vaak in dezelfde richting gaan. De Unie moet dan ook op zowel bilateraal als multilateraal niveau en in de internationale organisaties actie onder nemen om te komen tot een gezamenlijke aanpak met de minder bedeelde landen, om te beginnen met de ACSlan den. Dan kunnen wij de uitdagingen waarvoor wij ons geplaatst zien, krachtiger tegemoet kunnen treden. Elles (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is verbazingwekkend dat we hier worden geconfronteerd met een geschil over een product waarvan noch de EU, noch de VS een belangrijke producent is. De snijdende opmerkingen zijn aan de orde van de dag. Je krijgt het cynische gevoel dat in de Verenigde Staten de mate van intensiteit van hun commentaar wellicht afhangt van de mate waarin er wordt gelobbyd door, zoals een spreker opmerkte, de drie on dernemingen die meer dan 80% van de wereldbananenmarkt in handen hebben. Ik ben blij met de stappen die de commissaris tot nog toe namens ons heeft gezet, voor met name de behartiging van onze Europese belangen in het kader van de WHO en met zijn inspanningen voor een eerlijke oplossing ook voor de ACSproducenten. Er stond vandaag een commentaar in The Times dat de situatie volgens mij goed samenvat: „Rechtvaardigheid, eer lijkheid, een wederzijds gevoel van verantwoordelijkheid voor de wereld zouden zwaarder moeten wegen dan logge regelgeving. Chiquita en consorten hebben dat laatste gaatje in de Europese markt helemaal niet wanhopig hard no dig. De Caribische producenten wel. Misschien dat de grote producenten „s nachts tevreden kunnen gaan slapen, na dat ze overdag hun verachtelijke zaak hebben bevochten, maar datzelfde zou niet mogen gelden voor verantwoorde lijke wereldleiders." Om die reden zou er nu dan ook, rekening houdend met het feit dat de EU en de VS de leiders zijn van de wereld economie, een initiatief moeten worden ontplooid op het niveau van het Voorzitterschap: overleg tussen het hoofd
Nr. 4-536/54
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Elles van het Europees voorzitterschap en president Clinton om er voor te zorgen dat de correcte WHO-procedures worden gevolgd en om de hoog oplopende politieke ruzie enigszins te sussen, omdat de consequenties daarvan wel eens heel gevaarlijk zou kunnen worden. Tenslotte denk ik dat we uit dit alles een les kunnen leren voor ons transatlantisch partnerschap op langere termijn. We kunnen elke dialoog die we willen organiseren. We kunnen allerlei economische partnerschappen afspreken, maar als wij de politieke gemeenschappen niet achter een ruime partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de VS krijgen — zodat wij politici niet meer via videoconferenties met elkaar hoeven te praten maar een echte diepgaande dialoog kunnen aangaan tussen beide zijden van de Atlantische Oceaan — zal er geen verbetering komen in de situatie. Daarom wil ik graag een dringend beroep doen op het Duits Voorzitterschap om het noodzakelijke initiatief te nemen tijdens de topbijeenkomst in Bonn in juni tussen de EU en de VS. Martinez (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dit banale dossier is in feite een westem: „Once upon a time in Western Europe". De Verenigde Staten — met een „colt" 301 aan de heup — en de heer Brittan lopen naar elkaar toe, terwijl de laatste zijn handen achter zijn rug houdt en over het recht babbelt. In dat opzicht is het bananendossier kenmerkend voor de verborgen waarheid van Europa. Europa: eenheid maakt macht, ook al geven we al drie jaar lang toe. Europa betekent samenwerking met Afrika: we laten Kameroen en Ivoorkust in de steek. „Europa" staat voor ultraperifere regio's: we laten Kreta, Madeira, de Canarische Eilanden, Guadeloupe en Martinique aan hun lot over. Europa is de sociale unie: we laten de arbeiders van de bananenplantages — die 10 euro per uur krijgen — vallen voor de slaven van de multinationals, die 2 euro per uur ontvangen. Europa is de markt, de vrijhandel en de heer Brittan een symbool hiervan: we accepteren het in sectie 301 vastgestelde Amerikaanse protectionisme, de douanerechten van 100%. „Europa" staat voor recht, de superioriteit van het Europese recht: we schikken ons naar het recht van Genève. Slechts twee multinationals, twee ondernemingen — Chiquita en Dole — brengen de Europese Commissie, de Raad van Ministers, de Europese Unie op hun knieën. Daarom moet er een ander Europa komen. Ook wij moeten een sectie 301 aannemen. De unanimiteit moet in ere worden hersteld en onze handelsbelangen moeten niet worden behartigd door de Europese Commissie, want alleen daar waar sprake is van soevereiniteit is er tevens sprake van vrijheid en superioriteit. Medina Ortega (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik een kleine correctie aanbrengen op hetgeen mijn goede vriend Elles heeft gezegd. Ik ben het in grote lijnen met hem eens. Hij zegt echter dat noch de Verenigde Staten noch de Europese Unie grote bananenproducenten zíjn (major producers of banana). Ook in een Amerikaanse reclamecampagne op CNN wordt dit zo gezegd. Ik weet niet of dit wat betreft de Verenigde Staten juist is. Europa is echter wel een belangrijke bananenproducent. Binnen de Europese Unie, te weten in de streek van Spanje waar ik vandaan kom, op Madeira, in Griekenland, op Martinique en Guadeloupe wordt ongeveer een miljoen ton geproduceerd. Dat is a major producer of banana. Voor het overige ben ik het met de heer Elles eens. Ook kan ik volledig instemmen met hetgeen mevrouw Mann heeft gezegd. Op het ogenblik zijn wij in een juridisch gevecht gewikkeld. Als er sprake is van een juridisch conflict, als een land als de Verenigde Staten onrechtmatig handelt, rest de Gemeenschap uitsluitend de mogelijkheid haar standpunt in rechte te verdedigen. Gevaarlijk vind ik het standpunt dat door de Europese Volkspartij via haar woordvoerder Kittelmann wordt verdedigd en dat inhoudt dat wij met de Verenigde Staten om de tafel moeten gaan zitten. Dat is hetzelfde als wanneer iemand mijn portefeuille afpakt en ik later met die persoon om de tafel ga zitten. Als iemand mijn portefeuille pikt, ga ik naar de politie en ga ik niet met de dief om de tafel zitten. Het is duidelijk dat de Verenigde Staten de regels van de Wereldhandelsorganisatie hebben geschonden. Het enige wat ons te doen staat, is wat de Commissie op dit moment ook al doet, namelijk de juridische weg bewandelen. Ik attendeer de commissaris op een aantal verklaringen uit de Financial Times. Het is mogelijk dat deze niet juist zijn, maar de heer Abbott, ambassadeur van de Europese Unie voor de Wereldhandelsorganisatie, zou gezegd hebben dat „they willfindprobably something out of line" en daaraan toevoegt dat „I don't expect the answer to be zero because this is a political process as well". Wij zijn nu niet in een politiek, maar in een juridisch proces gewikkeld. Als de Wereldhandelsorganisatie tot een bepaalde oplossing heeft besloten, dan kunnen wij om de tafel gaan zitten. Ik heb de Commissie gevraagd haar vertegenwoordiger te adviseren heel voorzichtig te zijn met wat hij doet want elke verklaring kan later tegen ons worden gebruikt. Burenstam Linder (PPE). —· (SV) Mijnheer de Voorzitter, crises ontwikkelen hun eigen dynamiek en hun eigen nefast nationalisme, ook in het geval van een handelsoorlog. De ervaring heeft ons geleerd dat een dergelijke situatie gemakkelijk escaleert en beide partners schaadt. Het is belangrijk de verplichtingen binnen de WHO te respecteren. Rule of law, zelfs internationaal, komt iedereen ten goede. Het is belangrijk dat wij ons tijdens onderhandelingen en bij het nemen van maatregelen aan de WHOverplichtingen houden. Het sterkt de positie van de EU en ik stel tevreden vast dat dit ook het standpunt van de Commissie is. In het huidig stadium verdient de VS kritiek, maar ook de EU moet haar eigen standpunten met een kritisch oog bekijken om tot een constructief vergelijk te kunnen komen. Het WHO-panel zal de maatregelen van de EU na de vorige uitspraak waarschijnlijk ontoereikend achten. Om die reden moeten wij ons wat terughoudender opstellen.
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/55
Burenstam Linder De steun aan exkolonies via bijzondere handelsregimes is een vorm van protectionisme en leidt tot discriminatie. Het Amerikaans standpunt op dit gebied is begrijpelijk. Bovendien denken bepaalde EUlidstaten er net zo over. Handel is beter dan bijstand, luidt het. Ja, maar alleen vrije handel is beter dan bijstand. We moeten andere manieren vinden om de ACSlanden te steunen dan protectionisme. Bijstand is beter dan handelsbelemmering — en beter dan handelsoorlog. Enkele ondernemingen worden nu door de Amerikaanse represaillemaatregelen getroffen. Dit is zeer jammer en moeilijk te begrijpen, vooral wanneer het ondernemingen betreft in landen zoals Zweden die niet verantwoordelijk zijn voor deze bananenoorlog. Ik hoop dat er binnen de WHO snel een oplossing wordt gevonden. Ik wil nog eens onderstrepen dat het zeer be langrijk is dat de EU haar standpunten kracht bijzet door zich aan de WHOverplichtingen te houden in afwachting van de uitspraak van het panel. Smith (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, vanwege dit geschil en de invloed daarvan op de kasjmierindustrie, lo pen de gemoederen in Schotland hoog op. Mensen voelen zich gekwetst en zijn verbijsterd over het feit dat zij wor den betrokken bij een geschil waar ze zelf geen schuld aan hebben, maar dat belangrijke delen van hun economie dreigt te ruïneren. De gemoederen zijn dermate verhit dat een belangrijke Schotse krant, The Sunday Mail, een cam pagne heeft georganiseerd voor het boycotten van Chiquitabananen, en daar is een enorme reactie op gekomen. En dat valt ook te begrijpen. Ook in dit Parlement zijn we kwaad en verbijsterd over de kleinzielige wraakgierigheid van de Verenigde Staten. Dus weg met diefluwelenhandschoenen. Weg met onze o zo omzichtige aanpak van HelmsBurton. Laten we hier een WHOpanel voor instellen. U krijgt volledige steun van dit Parlement voor uw aanval op de extraterritorialiteit van sectie 301, een herbevestiging van onze solidariteit met de traditionele ACSleveranciers van de EU, een ondub belzinnige waarschuwing aan het adres van de Verenigde Staten over wat er hier precies op het spel staat: óf we bouwen voort aan een geordend stelsel voor de wereldhandel, óf we verzinken in chaos. Wie kan nog vertrouwen hebben in de WHO en haar geschillenregelingsprocedure, met name in de ontwikkelings landen? Zij zien dat hun essentiële belangen worden geofferd op het altaar van de vrijhandel en de vrijhandel niets anders is dan een platform voor de imperialistische ambities van de bedrijfskartels in de Verenigde Staten. (Applaus) Mendonça (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik vertegenwoordig hier een land met ultraperi fere gebieden die bananen produceren en mijns inziens kan en moet ik hier dan ook uiting geven aan de afkeer die onder een groot deel van de bevolking in deze gebieden leeft over de regelmatige, lange bananenconflicten. Het gaat meestal niet om de omvang van de bananenteelt in deze gebieden of landen, maar om het belang van deze teelt voor de economie, het sociale bestel en het milieu van deze regio's of landen. Wij mogen dan ook niet alleen kijken naar de omvang van de teelt en de geproduceerde hoeveelheden, maar moeten ook oog hebben voor onze be volking, voor de bevolking van onze Europese Unie en onze ultraperifere gebieden, voor wat gebeurt met de kleine of grote hoeveelheden bananen die daar geproduceerd worden. De Europese Unie heeft de ACSlanden een belofte gedaan en moet deze verbintenis nakomen. Er zijn al vele con cessies aan de Wereldhandelsorganisatie gedaan. Wat is de bedoeling? Men wil de Europese Unie overspoelen met bananen die geproduceerd worden in landen met lage lonen, zodat bijna — het mag gezegd worden ■— oneerlijke concurrentie ontstaat. Waarde collega's, de Commissie moet op haar standpunt blijven en moet zich vastberaden blijven opstellen tegen de houding van de Verenigde Staten die hier hét gevolg van is, tegen deze onbillijke houding. De Commissie moet de belangen van de kleine en arme regio's, die onze Europese Unie nog altijd telt, blijven ver dedigen. Kinnock, Glenys (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, aangezien de WHO de oproep van de VS voor sancties heeft doorverwezen naar de arbitrageprocedure en een panel is ingesteld om te bepalen of het voorgestelde nieuwe EUstelsel in feite illegaal is, zou ik, evenals mijn collega's, u willen vragen of u het Europees Parlement kunt verzekeren dat de Commissie niet zal buigen voor illegale druk van de Verenigde Staten. Dit is in feite chantage en manipulatie van de geschillenregelingsprocedure van de Wereldhandelsorganisatie. Met deze chantage wil men de Europese Unie dwingen haar verplichtingen ten aanzien van onze traditionele leve ranciers te herroepen, ten voordele van de belangen van een onderneming met zeer goede connecties, namelijk Chi 3uita. Bent u bereid om, ondanks die druk voet bij stuk te houden en, evenals ik, toe te geven dat in het verleden on ernemingen zoals de United Fruits Company Costa Rica en Honduras gekocht hebben? Wij kunnen wel degelijk stel len dat de bananenbaronnen in de Verenigde Staten gewoon bezig zijn de Verenigde Staten op te kopen en gunsten kopen van de mensen in Capitol Hill in Washington. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag eerst zeggen hoezeer ik de ruime steun waardeer die het Parlement heeft gegeven aan het standpunt van de Europese Unie en van met name de Commissie. Die steun waarderen wij en daarmee steekt u ons een hart onder de riem. Afgezien van uw steun hebben wij ook de steun gekregen van de internationale gemeenschap die wordt vertegenwoordigd door de leden van de WHO bij het overleg in Genève. Ik kan alle betrokkenen verzekeren dat ik hun gevoel van verontwaardiging deel, zoals die bij voorbeeld werd verwoord door de heer Smith en mevrouw Kinnock. Ook ik ben verontwaardigd over het feit dat onschuldige mensen, zowel in Europa als in de bananen producerende landen van de ACS, worden gegijzeld in een strijd waar ze geen enkele verantwoordelijkheid voor dragen.
Nr. 4-536/56
Handelingen van het Europees Parlement
Brittan, Sir Leon Ik kan u verzekeren dat wij, de Europese Unie, actie zullen ondernemen tegen de Verenigde Staten en reeds actie hebben ondernomen tegen de Verenigde Staten. Wij doen dat echter in overeenstemming met de regels van de WHO. In het overleg over deze kwestie met de Verenigde Staten zullen wij — zoals ik niet nagelaten heb op te merken in mijn openingstoespraak — boven alles de klemtoon leggen op onze verplichtingen jegens de ACS-landen, maar ook jegens de bananenproducenten van de Europese Unie. Het klopt inderdaad dat de betrokken ondernemingen nu al zo'n 70% of meer van dé markt in handen hebben. Er is dus geen sprake van uitsluiting van de Europese markt, in welk opzicht dan ook. Het klopt eveneens, zoals de heer Medina Ortega terecht opmerkte, dat we op dit moment verwikkeld zijn in een juridisch en niet uitsluitend politiek proces. Wij zullen ons aan de wet houden, zodra er een besluit is genomen en we zullen degenen veroordelen die, zoals de Verenigde Staten, de wet breken nog voordat er een besluit is genomen. Wij zullen hen echter niet alleen veroordelen. We zullen ze aanklagen bij de WHO -zoals wij trouwens al gedaan hebben — en de consequenties van die actie dragen. Tenslotte wil ik nog het volgende opmerken. Er is gesproken over een handelsoorlog. Wij zijn niet met een handelsoorlog begonnen en we willen ook geen handelsoorlog, maar we zullen wel alles doen wat we mogen doen op basis van de WHO-regels. Er is vandaag ook veel gezegd over de invloed van deze kwestie op onze transatlantische betrekkingen in het algemeen. Ik zou daarop inhakend zowel tegen dit Parlement als tegen onze Amerikaanse vrienden willen zeggen dat er één vlieger is die niet opgaat: dat de Verenigde Staten actie ondernemen in flagrante schending van de regels van de WHO en dan ook nog menen dat iets dergelijks geen invloed zou hebben op onze betrekkingen in het algemeen, hoe belangrijk die ook mogen zijn. Ik meen te mogen zeggen dat ikzelf keihard heb gewerkt aan niet alleen het onderhoud, maar ook de ontwikkeling van die betrekkingen. Goede betrekkingen zijn in het belang van Europa, in het belang van de Verenigde Staten en in het belang van heel de wereld. Maar om goede betrekkingen te verkrijgen, op een manier die ook effectief is en om te voorkomen dat het werk van allen die hebben gestreefd naar verbetering van die relaties, teniet wordt gedaan, moeten de Verenigde Staten hun aandeel leveren. Zij moeten afzien van unilaterale acties en zich voegen naar de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Dat is het beroep dat ik op hen heb gedaan en dat was niet zomaar een loos beroep. We hebben dat gedaan met de steun van dit Parlement en met de vastberaden wil van de Europese Unie om haar legitieme belangen te verdedigen. Een van de sprekers verwees naar een artikel in de pers waarin wordt geopperd dat bananen wellicht mijn nemesis zijn. Iedereen zal op een bepaald moment zijn of haar nemesis ontmoeten. Het grijpt mensen aan en het overvalt hen op de meest onverwachte momenten en bij de meest onverwachte onderwerpen. Ik ben niet bang voor een bananennemesis, omdat ik weet dat het beleid dat wij met uw steun volgen, volstrekt strookt met de wereldhandelsprincipes en is afgestemd op het vastberaden opbouwen van onze betrekkingen met de Verenigde Staten, maar daarvoor moet dan wel een solide basis bestaan, een basis van wederzijds respect en gelijkheid van beide zijden van de Atlantische Oceaan. Op die basis kunnen we onze nemesis omzeilen. Laten we echter ook beseffen dat als wij onze nemesis op die manier kunnen omzeilen, wijze raad voor ons paraat ligt. Het is dan onze taak er voor te zorgen dat die wijze raad ook de overhand krijgt. De Voorzitter. — Dank u, commissaris, wij staan achter u. Ik heb acht ontwerpresoluties (:) overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement ontvangen. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. 11. Eigen middelen van de EU De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0105/99) van mevrouw Haug, namens de Begrotingscommissie over de noodzaak tot wijziging en herziening van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie. Eerst volgt een opmerking van de heer Fabre-Aubrespy voor een motie van orde. Fabre-Aubrespy (1-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, bij de opening van het debat over het verslag-Haug wil ik een prealabele kwestie aan de orde stellen en verzoeken dit verslag als niet-ontvankelijk te verklaren. De redenen hiervoor hebben zowel betrekking op de inhoud van het verslag als op de procedure volgens welke het in de Begrotingscommissie is uitgewerkt. Wat de inhoud betreft, bevat dit verslag allereerst een bepaling die gemakshalve cofinanciering van de landbouwuitgaven wordt genoemd, terwijl de landbouwuitgaven uit hoofde van het Verdrag verplichte uitgaven zijn en er dus geen sprake kan zijn van een over de begroting van de Europese Unie en die van de lidstaten gespreide financiering. Dit punt wordt uiteengezet in een minderheidsstandpunt van een van mijn collega's, van de heer Bourlanges. Het verslag in kwestie is overigens niet voor advies aan de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voorgelegd, hoewel deze commissie natuurlijk bevoegd is om zich over een dergelijke kwestie uit te spreken. Vervolgens is er een ander procedureel probleem. Artikel 150 van het Reglement is niet nageleefd, aangezien men hier met compromisamendementen heeft gewerkt. Daar werkt men vaak mee in de Begrotingscommissie, maar dan ) Zie notulen.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 3 6 / 5 7
Fabre-Aubrespy had de rapporteur een nieuw ontwerp moeten voorleggen, waarvoor dan een nieuwe termijn voor indiening van amendementen zou moeten zijn vastgesteld. Dat zijn de twee redenen waarom ik uit hoofde van artikel 128 een prealabele kwestie aan de orde stel en u vriendelijk verzoek dit voorstel in stemming te brengen. De Voorzitter. — Mijnheer Fabre-Aubrespy, u wilt dat over voorstel wordt gestemd. Dan geef ik het woord aan een spreker voor en een spreker tegen. Martinez (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog iets toevoegen aan de argumenten van de heer Fabre-Aubrespy. Het verslag-Haug is niet in het Frans beschikbaar. Gaat u maar naar de documentendistributie! U zult er geen Franse versie vinden. Via de computer kan men een niet-officiële versie krijgen, maar het verslag is niet beschikbaar in het Frans. Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil tegen het voorstel spreken. De heer Fabre-Aubrespy voerde als argument aan dat cofinanciering is uitgesloten, omdat het daarbij gaat om verplichte uitgaven. Dat argument wordt naar mijn mening echter niet gedekt door het EG-Verdrag. Het vraagstuk van de verplichte uitgaven heeft daar niets te maken en daarom is dit wel degelijk een legitiem besluit. Ik verzoek ik dan ook dit voorstel te verwerpen en het verslag-Haug nu te behandelen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens is het heel normaal en zelfs noodzakelijk dat in het Europees Parlement wordt gesproken over de toekomst. Wij moeten gewoon de bakens uitzetten en aangeven waar wij in de toekomst naar toe willen. Daartoe dient dit debat. De Voorzitter. — Ik breng het voorstel van de heer Fabre-Aubrespy in stemming. (Het voorstel wordt verworpen) Haug (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, deze week gaan wij de bakens uitzetten voor de Europese Unie. Dat is zo klaar als een klontje, ook al heeft de heer Fabre-Aubrespy met een paar collega's zojuist geprobeerd daar een stokje voor te steken. Behalve de structuurfondsen en het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet ook definancieringvan de Gemeenschap aan een grondige herziening worden onderworpen. Terecht heeft voorzitter Santer erop gewezen dat dêfinanciëlehervorming een van de hoofdpijlers van Agenda 2000 is. Als Parlement hebben wij, wat het onder het interinstitutioneel akkoord vallend gebied betreft, met de vaststelling van onze beginselen al enkele belangrijke prioriteiten aangegeven. De financiële hervorming zal echter nooit volstaan als niet tegelijkertijd wordt gesleuteld aan de ontvangsten. Interinstitutioneel akkoord en herziening van eigen middelen zijn twee zijden van dezelfde medaille. Met de bestaandefinancieringsstructuurkan niet meer in de groeiende behoeften worden voorzien. Wij hebben meerflexibiliteit,meer transparantie en meer onafhankelijkheid nodig in de Europese financiën. Het huidige stelsel is te sterk afhankelijk van uiterst ingewikkeld berekendefinancieringsbronnen,die bovendien in feite nog altijd het karakter hebben van bijdragen van de lidstaten. De tekortkomingen en het duidelijk gebrek aan evenwicht in de lastenverdeling over de meest welvarende lidstaten moeten in deze hervorming worden opgeheven. De Begrotingscommissie stelt daarom een trapsgewijze hervorming van de eigen middelen voor. Gisteravond hebben wij hierover gestemd en zijn in hoofdzaak tot de volgende resultaten gekomen. Ten eerste moet de ontvangstengrondslag van de Europese begroting worden vereenvoudigd en verduidelijkt en onderworpen worden aan een sterkere democratische controle. Wij willen de eigen middelen op grond van de BTW en het BNP vervangen door een uniform, nieuw en eenvoudiger BNP-stelsel. Iets dergelijks zou tevens bijdragen tot het opheffen van de onevenwichtigheden tussen de lidstaten bij de financiering van de begroting. Ten tweede moet de financiering van de Europese begroting in beginsel voor alle lidstaten volgens dezelfde regels geschieden. Dat houdt in dat bestaande correctiemechanismen moeten aflopen en geen nieuwe correctiemechanismen of zelfs kortingen mogen worden toegestaan. In de praktijk betekent dit dat de Britse rebate geleidelijk moet worden afgebouwd en uiterlijk bij toetreding van de nieuwe lidstaten afgeschaft moet zijn. Deze korting werd destijds toegestaan als compensatie voor een te gering aandeel in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Maar destijds was het aandeel van de landbouw aan de begroting meer dan 70%, dus belangrijk hoger dan nu. Ook bij de financiering van de structuurfondsen of de kosten van de uitbreiding zijn kortingen in strijd met het systeem en vallen op geen enkele wijze te rechtvaardigen. Ten derde wil ik benadrukken dat opheffing van de economische verschillen en bevordering van de solidariteit tussen de lidstaten twee belangrijke pijlers zijn van het Verdrag en de Europese integratie. Deze belangrijke doelstellingen kunnen echter niet worden verwezenlijkt met de uitgavenkant van de begroting. Zolang wij met de uitgaven werken, krijgen wij steeds weer regelingen die de begroting alleen maar ingewikkeld en ondoorzichtig maken. Voor de solidariteit tussen de lidstaten beschikken wij over beleidsvormen die uitdrukkelijk voor dit doel in het leven zijn geroepen, zoals bijvoorbeeld het structuurbeleid. Bij de vormgeving van de begroting moet men ons inziens uitgaan van het beginsel van horizontale rechtvaardigheid en verticale solidariteit. Ten vierde is in definancieringvan de begroting in de loop van de tijd het evenwicht steeds verder zoek geraakt. Dit gebrek aan evenwicht is inmiddels een aanzienlijke rem geworden voor de ontwikkeling van de Europese Unie. Een blik op de discussies destijds in de Raad maakt dit volkomen duidelijk. Er zullen altijd nettobetalers en netto-ontvan-
Nr. 4-536/58
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Haug gers blijven, dat zal niemand ontkennen. Een al te groot gebrek aan evenwicht en een onrechtvaardige lastenverdeling moeten echter worden voorkomen, want anders zetten wij in de ogen van de burgers de legitimatie van de Unie op het spel. Het ligt voor de hand dat het opheffen van een dergelijk gebrek aan evenwicht alleen mogelijk is indien de met bijna 50% grootste uitgavenpost op de begroting — de landbouw — niet buiten schot blijft. Een regeling die ook de landbouw omvat is des te belangrijker, daar het gebrek aan evenwicht zich juist op dit gebied het sterkste voordoet. Daarom is, zoals de Begrotingscommissie gisterenavond heeft geconcludeerd, toekomstige cofinanciering van het landbouwbeleid een zinvolle en verstandige oplossing. In dit verband wil ik nogmaals benadrukken dat cofinanciering geen renationalisatie is, integendeel. Cofinanciering betekent veeleer dat de lidstaten sterker en ook beter bij de vorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden betrokken, hetgeen dus leidt tot meer integratie. Het komt per slot van rekening in niemand op om het communautaire karakter van ons structuurbeleid te ontkennen. Een dergelijke maatregel mag echter voor niemand een te zware belasting betekenen. Ik zou mij dan ook kunnen voorstellen dat bij omschakeling naar cofinanciering voor economisch zwakkere lidstaten wellicht kan worden voorzien in een gedifferentieerd, lees kleiner cofinancieringspercentage. Ik wil nog opmerken dat de aanzienlijke meningsverschillen in de Raad natuurlijk ook een weerslag hebben gehad op de besprekingen van ons verslag en op het Parlement in zijn geheel. Omdat cofinanciering een zo omstreden •vraagstuk was, heb ik in de Begrotingscommissie een compromisvoorstel ingediend. Volgens dit compromis moeten de landbouwuitgaven ieder jaar met een bepaald percentage worden verlaagd en moet een deel van de aldus verkregen middelen worden besteed aan structuurmaatregelen ten behoeve van het platteland. Dit compromis heeft echter geen meerderheid kunnen krijgen, hetgeen mede te wijten was aan degenen die cofinanciering absoluut van de hand wijzen. Aangezien echter een oplossing zonder landbouw zin- en uitzichtloos is, is de oorspronkelijke eis van cofinanciering opnieuw op tafel gelegd en dienovereenkomstig goedgekeurd, nadat natuurlijk eerst het compromisvoorstel was verworpen. Met het opheffen van een ongelijke lastenverdeling doen wij niets anders dan de voorwaarden creëren voor een toekomstig levensvatbare begroting. Als wij echter definanciëleonafhankelijkheid van de Europese Unie willen waarborgen, moeten wij haar financiering op lange termijn grondvesten op nieuwe eigen middelen, die geen bijdragen van de lidstaten zijn. Dergelijke ontvangsten kunnen in de eerste plaats uit belastingen worden verkregen. Als eerste stap in deze richting dienen de lidstaten af te spreken dat zij bepaalde belastingheffingen gedeeltelijk overdragen aan de begroting van de Unie. Wel moeten wij hier benadrukken dat dergelijke nieuwe eigen middelen geen aanvulsel zijn op de bestaande middelen, maar een vervanging daarvan en geen extra belastingdruk voor de Europese belastingbetalers betekenen. Volgens mij moet definancieringvan de Unie worden aangepast aan de eisen van de nieuwe communautaire taken. Dat is het doel. Na de voltooiing van de Economische en Monetaire Unie hebben wij een kwalitatief hoger niveau bereikt in de communautarisering. De staatshuishoudingen van de lidstaten zijn op een bijzondere wijze met elkaar verstrengeld. Daarom kunnen de begrotingen van de lidstaten en de Europese begroting niet meer los van elkaar worden gezien. De stabiliteit van onze gemeenschappelijke munt en de ontwikkelingsmogelijkheden van onze onderling verbonden staatshuishoudingen zijn op lange termijn afhankelijk van een in economisch opzicht, capabele Europese begroting. Met de stemming over dit verslag beslissen wij tegelijk over onze eigen handelingsbekwaamheid. Wachten wij eerst op de besluiten van de Raad of zijn wij in staat een eigen politieke zienswijze te ontwikkelen? Wanneer wij op donderdag dit verslag aannemen en onze eisen dan tijdens de onderhandelingen over het nieuwe interinstitutionele akkoord aan de Raad kunnen voorleggen, hebben wij een belangrijke bijdrage geleverd aan de hervorming van de Europese Unie. Steunt u ons op deze weg. Laten wij gezamenlijk hiermee van start gaan. (Applaus) Bourlanges (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie institutionele zaken. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik houd best van revoluties, maar hetgeen ons wordt voorgesteld is echt volstrekt het tegenovergestelde daarvan. Ik spreek namens de Commissie institutionele zaken. De Commissie institutionele zaken streefde in deze kwestie twee dingen na. In de eerste plaats wilden wij een antwoord op de vraag of de eigen middelen in de toekomst nationale bijdragen moeten zijn, ofwel middelen die door de deelnemers aan het economisch verkeer worden opgebracht, dat wil dus zeggen belastingen. De antwoorden uit het verslag van mevrouw Haug — die overigens bijzonder belangrijk werk heeft verricht waarmee ik haar complimenteer, ook al deel ik haar conclusies niet — zijn erg tegenstrijdig. In eerste instantie wordt ons namelijk verteld dat het de bedoeling is de nationale bijdragen af te schaffen en in tweede instantie wordt ons voorgesteld de nationale bijdrage uit het BNP te verhogen en hiervan het belangrijkste middel van de begroting van de Unie te maken. Wie dat begrijpt, mag het zeggen. In de tweede plaats streefde de Commissie institutionele zaken ernaar het statuut van de cofinanciering te verduidelijken. Gaat het hier om door de lidstaten op vrijwillige wijze en naar eigen goeddunken verleende steun ter bekostiging van een aantal communautaire uitgaven? Als dit het geval is, krijgen we te maken met een systeem waarbij de eenheid van de gemeenschappelijke landbouwmarkt opnieuw ter discussie wordt gesteld. We gaan in dat geval over op een systeem van renationalisering en concurrentieverstoring. Iedere lidstaat zou zijn landbouw dan naar believen kunnen steunen. Als het hier echter gaat om een aan de lidstaten opgelegde, verplichte cofinanciering, hebben we te máken met een nieuwe bron van eigen middelen — hetgeen overigens de rechtvaardiging is voor de opneming van
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/59
Bourlanges dit plan in het verslag van mevrouw Haug — en overschrijden we derhalve het in artikel 201 vastgesteld wettelijk kader van het Verdrag. Ofwel werken wij met het eigen-middelensysteem, hetgeen betekent dat het kader daarvoor met eenparigheid van stemmen moet worden aangenomen en door de nationale parlementen moet worden geratificeerd, ofwel ruilen we dit kader in voor dat van artikel 43, hetgeen echter zou betekenen dat wij de wet overschrijden. Mevrouw, het belangrijkste voorstel in uw verslag is in strijd met het Verdrag! (Applaus) Valdivielso de Cué (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ondanks het toenemende belang van het „bruto nationaal product", wil ik een analyse maken van de bijdragen aan de begroting van de Europese Unie vanuit de optiek van het Europa van de burgers. Uitgaande van de inspanning per inwoner van iedere lidstaat uitgedrukt in het percentage van zijn inkomen, dragen de inwoners van enkele landen met een lagere levensstandaard een percentage van hun inkomsten aan de begroting van de Unie bij dat hoger is dan het communautair gemiddelde. Op dezelfde manier berekend ligt de bijdrage aan de communautaire begroting van bijvoorbeeld een Italiaanse of Engelse burger daarentegen duidelijk onder dat gemiddelde. In de mededeling van de Europese Commissie worden drie actielijnen aangegeven om het probleem van de onevenwichtigheden in de begrotingsbijdragen op te lossen. Wij moeten echter niet vergeten dat die instelling beschuldigd is van partijdigheid bij het formuleren van deze voorstellen, omdat zij slechts de belangen van enkele nettobetalers lijkt te verdedigen. In ieder geval is duidelijk dat de mededeling van de Commissie ruimte voor andere oplossingen laat. Vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid bekeken is een van de meest vindingrijke oplossingen de verlening van compensatie aan landen wier saldo afwijkt van hetgeen zij op grond van hun bruto nationaal product en hun relatieve rijkdom per inwoner zouden moeten betalen. Het negatieve saldo wordt dan door de overige landen gezamenlijk gefinancierd, met uitzondering van de cohesielanden. Als wij hiervoor kiezen, kan de cohesie binnen de Unie behouden blijven en kunnen wij komen tot een rechtvaardiger onderlinge verdeling van definanciëleinspanning die nodig is om dat cohesieniveau te behouden. In tegenstelling tot de rapporteur van dit verslag — die ik feliciteer met het werk dat zij hierin heeft gestoken — ben ik van mening dat wij moeten kiezen voor rechtvaardigheid, het equitas—principe, dat nog uit de begintijd van het Romeinse recht stamt. Wynn (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste zou ik mevrouw Haug willen feliciteren met haar verslag, niet alleen omdat ze van onze fractie is, maar omdat ze zich heeft gewaagd aan de mission impossible om te proberen de instemming van het Europees Parlement te krijgen met de toekomstige financiering van de Europese Unie. Ik weet zeker dat, als we gaan stemmen, u zult zien wat voor onmogelijke positie dat was. En toch heeft zij er met al haar werk voor gezorgd dat we nu iets dichter bij een standpunt zijn dat alle fracties kunnen ondersteunen. Haar oorspronkelijke ontwerptekst leidde tot 241 amendementen. Dat laat zien hoe groot de betrokkenheid was. Het feit dat er 241 amendementen waren ingediend, gaf wel aanleiding tot enige bezorgdheid in de Begrotingscommissie. Het laatste wat we wilden, was het Parlement over zo veel amendementen laten stemmen. Daarom nebben we de rapporteur gevraagd om naar zo veel mogelijk compromis-amendementen te streven. En dat is precies wat ze heeft gedaan. Daarna heeft ze een herziene ontwerptekst samengesteld, waarmee de socialistische fractie een akkoord heeft proberen te bewerkstelligen. Met de manier waarop ze de meeste belangen in aanmerking heeft genomen, heeft ze zo ongeveer alle nationaliteiten tevreden gesteld, op één na — mijn eigen. Dat is een hele prestatie. Ik zou echter niet de waarheid spreken, als ik zou zeggen dat we unaniem waren in onze steun voor het definitieve verslag waarover we gisteravond in de commissie hebben gestemd. Als ik een Griek of een 1er was en het BBP van mijn land zou worden getroffen door amendement 141 over de cofinanciering van de landbouw, dan zou ik niet voor dat amendement willen stemmen. Anderen vinden dat amendement 141 juist van ganser harte ondersteund moet worden, omdat het de nettobijdrage van hun lidstaat zou verlagen. Als ik een Duitser of een Nederlander was, zou ik de nieuwe paragraaf 13 van harte ondersteunen. Veertien van de vijftien delegaties binnen de socialistische fractie willen af van de Britse korting en zullen instemmen met de paragrafen die daarover gaan. Als ik voor de Britten zou spreken, zou ik steekhoudende argumenten aanvoeren waarom de Britse korting redelijk en terecht is, maar ik spreek niet namens de Britten en daarom kan ik zoiets niet zeggen. Waar mijn fractie het in ieder geval wel mee eens kan zijn, is dat er verandering moet komen in de status quo. Die heeft zich noch op systematische wijze, noch volgens een Europese strategie, noch volgens een concrete toekomstplanning ontwikkeld. Eerder is hij tot stand gekomen als reactie op gebeurtenissen in bepaalde perioden. Ik zal u éen paar voorbeelden geven. De oorspronkelijke, traditionele eigen middelen waren de enige echte Europese eigen middelen. Tegelijkertijd nemen die enige echte eigen middelen van Europa snel in belang af. Toch zijn die goede oude traditionele eigen middelen de oorzaak van grote controleproblemen en angst voor fraude. En hoe zit het met de BTW en de eigen middelen op basis van het BNP? Ik ben u bijna tien jaar lid van de Begrotingscommissie en ik zou ik alle collega's — behalve de heer Samland en de heer Colom i Naval —'willen uitdagen om uit te leggen hoe de formule voor de BTW en de BNP-middelen werkt, dat wil zeggen hoe de bijdragen van de lidstaten worden berekend. Probeer het maar eens aan het publiek uit te leggen. Maar ook indien men erin zou slagen dit uit te leggen, vraag ik mij nog af of zoiets begrijpelijk is? Zo is de situatie nu. We hebben een systeem van ei-
Nr. 4-536/60
Handelingen van het Europees Parlement
Wynn gen middelen dat extreem complex en ondoorzichtig is. Wat dit Parlement wil, is gewoon een duidelijk en begrijpelijk systeem. Dankzij het verslag van mevrouw Haug ligt overeenstemming daarover nu binnen handbereik. Ik hoop dat we aan het einde van de stemming een duidelijk en kernachtig standpunt hebben en het grootste deel van mijn fractie zal dat ondersteunen. Giansily (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een motie van orde. Aan het eind van de ochtend heeft de Voorzitter zonder formele stemming de vergadering gevraagd om instemming met een wijziging van de agenda voor vanmiddag, om de heer Leon Brittan in staat te stellen bij het debat aanwezig te zijn. Het is nu tijd voor het vragenuur. Deze wijziging verstoort echter op een volstrekt onaanvaardbare wijze het evenwicht tussen de politieke fracties bij dit debat. We hebben namelijk zojuist acht minuten geluisterd naar de rapporteur, mevrouw Haug, een socialiste, en vervolgens vijf minuten naar de heer Terry Wynn, eveneens een socialist. Dit betekent dat het debat over een dermate belangrijk verslag voor de Europese financiën wordt uitgesteld tot de nachtvergadering en de andere politieke fracties niet voor 21.00 uur het woord kunnen voeren. Daarorn verzoek ik u dringend ervoor te zorgen dat ten minste een spreker van elke fractie het woord kan voeren en de tijd voor het vragenuur wordt aangepast. Anders zullen de in de perszaal aanwezige journalisten leden van een enkele fractie 13 minuten hebben horen spreken — vijf, in feite, maar de rapporteur is lid van dezelfde politieke partij — en niemand van de andere fracties. Gelet op de grote betekenis van dit verslag en op de stemming van donderdag die met drie minderheidsstandpunten en met hoofdelijke stemmingen over met name de landbouwkwesties, veel belangstelling zal krijgen, zou ik het ten zeerste betreuren als deze Vergadering met het vragenuur begint zonder dat ten een spreker per fractie het woord heeft kunnen voeren. Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u de collega's te raadplegen, want het lijkt mij dat de fracties de gelegenheid moeten krijgen zich in het onderhavige geval uit te spreken, net zoals u zojuist heeft laten stemmen over de prealabele kwestie en de mogelijke terugverwijzing van het verslag. De Voorzitter. — Mijnheer Giansily, u heeft gelijk wanneer u zegt dat een wijziging van de agenda altijd voor enorme problemen zorgt. Dat is vaak heel moeilijk voor de leden, de commissarissen en de pers. Ik hoop dat u begrijpt dat, wanneer het vragenuur om 17.30 uur aanvangt, het voor mij als voorzitter moeilijk is daar iets aan te veranderen. Indien u aandringt op een stemming hierover, dan kan dit natuurlijk. Ik zou echter liever een stemming willen vermijden en nu met het vragenuur beginnen. Ik vind het anderzijds wel belangrijk dat het publiek en de pers op de hoogte zijn van de scheefgetrokken situatie die is ontstaan doordat alleen leden van een bepaalde fractie het woord hebben gevoerd. Ik vind dat u op dat punt gelijk heeft. Toch wil ik erop dat ook de heer Bourlanges het woord gevoerd heeft, evenals de heer Valdivielso. Mijnheer Giansily, staat u erop dat we hierover stemmen? Giansily (UPE). — (FR) Ja, mijnheer de Voorzitter, ik wil dat hierover wordt gestemd. Müller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde alleen maar een compromis voorstellen. Ik geloof dat er nog zeven fracties ontbreken, met enkele minuten spreektijd. Misschien kan een compromis worden gevonden. We hoeven toch niet de hele lijst van sprekers af te werken. De Voorzitter. — Voor zover ik mijnheer Giansily begrepen heb, wil hij dat de vertegenwoordigers van die zeven fracties nog vóór het vragenuur aan het woord komen. Giansily (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, een spreker per fractie, alstublieft. Colom i Naval (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb nog een aanvullende opmerking. Toen er naar de mening van de Vergadering werd gevraagd over het tijdstip waarop de verklaring van de Commissie met betrekking tot de bananen moest plaatsvinden, werd niet gezegd dat het debat over de eigen middelen hierdoor zou worden onderbroken. Ik ben een van de gedupeerden, want nu kan ik vanavond pas het woord voeren. Ik vind het politiek onaanvaardbaar dat niet alle fracties tenminste één keer het woord kunnen voeren voordat het debat wordt onderbroken. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen voorstellen dat wij het debat in de plenaire vergadering onmiddellijk na het vragenuur voortzetten. De Voorzitter. — Ik breng het verzoek van de heer Giansily om de woordvoerders van de fracties vóór het vragenuur het woord te geven in stemming. (Het verzoek wordt ingewilligd) Bardong (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, de Commissie begrotingscontrole heeft zich aan de hand van diverse uitspraken van het Hofvan Justitie herhaaldelijk over het stelsel van eigen middelen gebogen. Mevrouw Haug heeft nu voor de Begrotingscommissie een buitengewone hoeveelheid werk verzet, maar de vloed van amendementen die in de commissie op tafel kwam, heeft, helaas zou ik zeggen, de zaak niet duidelijker of overtuigender gemaakt. Ik wil principieel vaststellen dat zolang men zich alleen maar bekommert om een billijke verdeling van de eigen middelen over de lidstaten, men steeds weer op tegenstrijdige economische en budgettaire belangen zal stuiten, men steeds weer te klagen zal hebben over een gebrek aan doorzichtigheid in en berekenbaarheid van de ontvangsten en de uitgaven. Pas wanneer overal in Europa de burger als belastingbetaler en zijn bijdrage serieus worden genomen
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/61
Bardong en naar waarde worden geschat, kan men aan deze strijd een eind maken. Daarom betreur ik het ten zeerste dat niet is ingegaan op de wens van onze Commissie begrotingscontrole en de Commissie werd gevraagd om haar standpunt over de mogelijke verpersoonlijking van de bijdragen die het stelsel van eigen middelen voeden. Wij moeten het beginsel van eigen middelen handhaven, ook wanneer alleen de traditionele eigen middelen — douanerechten en landbouwheffingen — echte eigen middelen zijn. Deze vertonen bovendien al enige jaren een dalende tendens. Zelfs deze eigen middelen worden door de lidstaten als hun bijdrage in rekening gebracht, waarbij zij ook nog eens 10% terug verlangen voor hun eigen douaneadministratie. Men zou op zijn minst moeten nagaan of op deze 10% voor douaneadministratie eigenlijk wel aanspraak gemaakt kan worden. Op dit gebied stuiten wij trouwens op allerlei kortingen en ontduikingen van de zijde van de lidstaten. De eigen middelen uit de BTW krijgen meer en meer het karakter van nationale bijdragen aan de EU-begroting. Hun aandeel wordt scheefgetrokken omdat in veel landen het grijze circuit groot is. De eigen middelen uit het BNP komen nog het meest overeen met bijdragen. Het spijt mij echter dat het vraagstuk van de nettobetaler absoluut niet wordt opgelost. Ik ben voorstander van cofinanciering. Ik ben voorstander van het geleidelijk afschaffen van de Britse korting en ik ben ook voorstander van de speurtocht naar nieuwe eigen middelen. Brinkhorst (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik zou mevrouw Haug willen gelukwensen met haar verslag. Het was bijna een mission impossible, maar we moeten een onderscheid maken tussen een aantal zeer controversiële punten en de algemene richting die het Parlement kan aangeven. Het is essentieel dat het Parlement vóór de top van Berlijn duidelijk maakt dat het het concept van juste retour afkeurt, dat het verdere uitzonderingen van de hand wijst, dat het de Britse korting wil herzien en het niet de kant van een algemeen correctiemechanisme op wil. Dat zijn zeer elementaire punten voor de toekomst. Het is ook van belang voor de toekomst dat we naar de mogelijkheid van echte eigen middelen kijken, hoewel dat nog enige tijd kan duren. In dat opzicht is dit een verslag van fundamenteel belang, waar we blij mee moeten zijn. Uiteraard zijn er bepaalde punten die voor problemen zorgen. Met de kwestie van de cofinanciering zal beslist een grote meerderheid van mijn fractie het eens zijn. Ik zou het willen opnemen tegen de heer Bourlanges, die zegt dat het onwettig is. Dat heeft hij met zoveel worden gezegd. Het is niet onwettig. Het is de herziening van een beleid dat communautair moet blijven. Dat staat vast. De vraag is of we in 1999 nog steeds hetzelfde financieringsbedrag op de communautaire begroting moeten hebben voor een landbouwbeleid dat aan herziening toe is. In die zin heeft het niets met wettigheid te maken. Het gaat om juistheid en herziening. In het verslag wordt verder duidelijk gesteld dat correcties in de toekomst aan de uitgavenkant moeten plaatsvinden. Ook dat is belangrijk. We weten bijvoorbeeld dat de Spaanse regering in het kader van de herziening suggesties heeft gedaan voor asiel en immigratie. Het kan zijn dat de specifieke formulering correctie behoeft, maar het is juist dat soort correctie dat uiteindelijk, zoals mevrouw Haug zegt, zal zorgen voor een Gemeenschap van solidariteit en rechtvaardigheid. Tegen die algemene achtergrond is de liberale fractie wel degelijk te spreken over de algemene benadering van de rapporteur, alhoewel wij het niet met alle afzonderlijke punten eens kunnen zijn. Ook is duidelijk dat niet iedereen erop gebrand is de Britse korting stapsgewijze af te schaffen. Dat weten we inmiddels. Maar nogmaals, belangrijk is te beseffen dat een grote meerderheid in Europa geen uitzonderingsposities wil voor welke groep landen of afzonderlijke landen dan ook. Sterker nog, zoals mevrouw Haug terecht opmerkt, moet het ook duidelijk zijn dat tegen de tijd dat de eerste nieuwe groep landen erbij komt, dergelijke speciale regelingen moeten zijn opgeheven. Dat is een zeer positief punt. Het zou nogal onlogisch zijn als één lidstaat niet zou hoeven mee te betalen aan de uitbreiding van de Europese Unie. Dat heeft ook niets te maken met het feit dat er in 1984 een speciale situatie bestond met betrekking tot de landbouw. Daarom zegt mevrouw Haug terecht dat er in de toekomst meer democratie en meer zeggenschap voor het Parlement moet komen. Collega Colom i Naval zal aanzienlijke steun krijgen voor zijn oproep voor meerflexibiliteiten doorzichtigheid. Giansily (UPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u voor het in stemming brengen van onze voorstellen. U heeft gezien dat ze effect hebben gesorteerd en dat komt omdat het verslag van mevrouw Haug van groot belang is voor de toekomst van onze Vergadering en van de Unie. In het verslag van mevrouw Haug worden enkele vragen gesteld. Zijn de eigen middelen waarmee het communautair beleid wordt gefinancierd nog passend? Staan ze borg voor financiële autonomie van de Europese Unie? Zullen ze tot slot toereikend zijn voor definancieringvan de op til zijnde uitbreiding en de Gemeenschap in staat stellen haar verplichtingen in het kader van de gemeenschappelijke beleidslijnen na te komen? Dat is dus de problematiek. De rapporteur heeft de juiste vragen gesteld, maar de Begrotingscommissie heeft met haar stemming van gisteren daar de verkeerde antwoorden op gegeven. Ten eerste heeft mevrouw Haug een echte heksenjacht op touw gezet tegen het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Alleen de vaststelling van het aandeel van de landbouwuitgaven aan de communautaire begroting is voor haar al voldoende om te beweren dat dit een van de hoofdoorzaken is van het gebrek aan evenwichtigheid in de begroting. Zo'n onjuist postulaat mag geenszins worden gesteund. Ook al is het aandeel van de landbouwuitgaven aan de begroting, uitgedrukt in BBP, al 20 jaar constant, toch neemt dit — omdat er steeds meer wordt uitgegeven voor andere beleidslijnen en definanciëlekaders zeer streng zijn — van jaar tot jaar af en beloopt momenteel geen 45%
Nr. 4-536/62
Handelingen van het Europees Parlement
Giansily meer van alle uitgaven van de Unie. In 1979, toen deze Vergadering voor het eerst werd gekozen, bedroeg dit aandeel echter nog meer dan 90%. Daar zij het aandeel van het GLB in de begroting erg hinderlijk vindt, gaat mevrouw Haug ten tweede zelfs zo ver dat zij een cofinanciering van de landbouwuitgaven via de nationale begrotingen voorstelt, hetgeen zoals de heer Bourlanges zojuist heeft uitgelegd, volstrekt onaanvaardbaar is. In de eerste plaats hebben de landbouwuitgaven een speciaal statuut. Door hun economisch karakter en hun markt ondersteunende functie mogen zij niet worden gelijkgesteld met de niet-verplichte uitgaven en niet worden onderworpen aan de vrije wil van ons Parlement. Zelfs een gedeeltelijke cofinanciering van het GLB via de nationale begrotingen zou onvermijdelijk een vorm van renationalisering van de landbouwuitgaven zijn en de Europese Unie geleidelijk doen afstappen van het integratieconcept van de gemeenschappelijke beleidslijnen. Lopen we in dat geval niet het risico ons te begeven op het gladde ijs van desintegratie van de gemeenschappelijke beleidslijnen, wanneer wij uitfinanciëlegemakzucht of politieke opportuniteit afzien van de volledige financiering van deze beleidslijnen? Elke hervorming van de Europesefinanciënmoet een bevestiging zijn van de communautaire solidariteit. Met name op het gebied van de structuurfondsen geven de door bepaalde delegaties gedane suggesties aanleiding tot grote ongerustheid. Zoals na de Europese Raad van Brussel in 1988 en van Edinburgh in 1992 en de ondertekening van het Verdrag van Maastricht in herinnering is gebracht, moet men er mijns inziens vooral voor zorgen dat de beloften aan de lidstaten die deze structuurfondsen het hardst nodig hebben — te weten Griekenland, Ierland en Portugal — gestand worden gedaan, waarbij ik de gevoelens van mijn collega Nikitas Kaklamanis vertolk. Mijnheer de Voorzitter, hoe zouden wij — en dat is mijn laatste opmerking — kunnen accepteren dat de in een recent verleden aangegane verplichtingen, toen het erom ging deze landen in de Europese Unie te integreren en hun volledige solidariteit te verkrijgen, nu niet worden gerespecteerd? Mijnheer de Voorzitter, de stemming van donderdag zal uitwijzen dat tussen afgevaardigden, tussen Europese partners solidariteit een absolute noodzaak is. Miranda (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, de eerste vraag die men zich bij de eigen middelen moet stellen is of deze middelen volstaan om het beoogde beleid te financieren. Welke middelen zijn nodig en hoeveel? We moeten — om een vertrouwde uitdrukking te gebruiken — de middelen vinden om onze doelstellingen te verwezenlijken. Dat moet ons uitgangspunt zijn en we moeten daarbij voor ogen houden dat een nieuwe en grote uitbreiding op stapel staat, waarbij tal van landen zullen toetreden waarvan het ontwikkelingspeil veel lager ligt dan het huidige communautaire gemiddelde. Deze vragen kunnen niet ontweken worden. Ons inziens moet dan ook een duidelijk antwoord worden gegeven op de volgende vragen: willen wij het huidige communautaire beleid — en dit is niet het moment om de aard van deze verschillende beleidslijnen te bespreken — voortzetten en willen wij het terrein effenen voor uitbreiding van dit beleid in de toekomst tot de kandidaat-lidstaten? Wij moeten tevens onderzoeken of er geen andere gebieden zijn waar een communautair optreden wenselijk is en waarvoor de nodige middelen moeten worden uitgetrokken. Ik denk bijvoorbeeld aan de strijd tegen de werkloosheid. Hetgeen ik zopas gezegd heb, druist natuurlijk tegen de richting in die men met dit debat wil inslaan. Men verwart immers vaak het niveau waarop de activiteiten bij de ontvangsten plaatsvinden met het niveau waarop de activiteiten bij de uitgaven plaatsvinden. Dit vraagstuk is echter ook belangrijk omdat één zorg schijnt te overheersen: men beschouwt het huidige peil van de eigen middelen als voldoende en wil dat als uitgangspunt nemen. Men wil zich, in het licht van de nieuwe situatie en van met name de voorbereiding op de uitbreiding, beperken tot een nieuwe verdeling en toewijzing van de eigen middelen. Daar zijn wij het natuurlijk niet mee eens. Deze opvatting wijkt overigens af van al wat dit Parlement terzake jarenlang verkondigd heeft. Wij zijn de eersten om een grondige hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te eisen, maar dat betekent niet dat een correct hervormd GLB minder financiële middelen vergt. Wij moeten echter wel verzekeren dat de beschikbare middelen anders verdeeld worden over de teelten, producenten en regio's. Wij verwerpen dan ook zonder meer het voorstel om de middelen voor het GLB te renationaliseren. Ook zijn wij tegen degressiviteit. Wij zijn veeleer van oordeel dat solidariteit en samenhang het belangrijkste streven van de Europese Unie moet zijn en dat het deel van de huidige 1, 27% van het BNP dat voor deze doelstellingen uitgetrokken wordt, onvoldoende zal blijken te zijn om in de toekomst daadwerkelijk een herverdelend beleid te voeren. Wij moeten vooral nogmaals duidelijk stellen dat met de huidige eigen middelen een uitbreiding onmogelijk is. Bovendien wordt ons een aantal dringende projecten voorgesteld ter bevordering van de werkgelegenheid. Ook daarvoor zullen middelen nodig zijn. Mijns inziens is de cruciale vraag hoe wij de Europese Unie op correcte wijze kunnen financieren. Wij willen geen overdreven eisen stellen, maar zijn van oordeel dat dit probleem enkel opgelost kan worden door het huidige systeem van eigen middelen te verbeteren en door met name het belang van het BNP bij de berekening van deze bijdragen te verhogen. Ons inziens is dit de enige zekere weg. Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het hoogtepunt voor het verslag-Haug komt nog op donderdag, maar toch betuig ik nu reeds mijn dank voor het intensieve werk. Ik wil duidelijk stellen dat de cofinanciering van het landbouwbeleid niets te maken heeft met een goedkope versie van de nettobetaler discussie, zoals wij die dagelijks te horen krijgen, maar noodzakelijk is om dat waar te maken wat wij altijd hebben verlangd: een structurele hervorming met als doel meer democratie in het uitgavenbeleid. Wij willen een hervorming die ons vooral klaarmaakt voor de uitbreiding, want anders komen wij nooit uit het probleem van definancieringvan de uitbreiding naar het Oosten. De uitdrukking „één gemeenschappelijk beleid" is naar mijn mening slechts een cliché, dat moet verhullen dat er geen democratische controle bestaat op een gebied, dat bijna de helft van de begroting uitmaakt. Wanneer de land-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/63
Muller bouwministers in een onderonsje beslissen over 45 miljard euro, heeft noch het Europese Parlement, noch een regionaal of nationaal Parlement daarover iets in de melk te brokken. Dat is de fundamentele misvatting over het zogenaamd gemeenschappelijk gemaakte beleid op landbouwgebied. Als wij een milieubeleid op het platteland willen bevorderen als onderdeel van het structuurbeleid, zeg ik ja, maar als wij een enkele sector willen bevorderen, de landbouw, doet men naar mijn mening achterhaalde dingen. Dit wekt grote twijfels over de geloofwaardigheid van het Europees beleid en dit moet dan ook bij de onderhandelingen over een nieuwfinancieelkader aan de orde worden gesteld. Hier ben ik de Begrotingscommissie werkelijk dankbaar dat zij haar mening duidelijk te kennen heeft gegeven! Dell'Alba (ARE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, het is jammer dat dit zo belangrijke debat, waarvoor wij collega Haug moeten danken, zo weinig aandacht krijgt. Wij zitten nu in het hart van een vete, van een probleem, van een veel belangrijker debat dat ons op een bepaald niet briljante wijze, of liever gezegd, zelfs onacceptabele wijze door de Begrotingscommissie werd voorgeschoteld. Wij zijn blij dat bijvoorbeeld de kwestie van de „juste retour" is geschrapt. Deze kwestie vormt, samen met de eisen voor andere zaken — die alles bij elkaar een totaalbedrag van 10 of 12 duizend miljard Italiaanse lire vertegenwoordigen, dat wil zeggen een fractie van de totale begroting van een lidstaat — de kern van een zeer belangrijk debat dat knaagt aan de wortels van de Europese integratie. Ik ben het ermee eens en het verheugt mij ten zeerste dat dit beginsel geschrapt is. Ik ben daarentegen niet tevreden over bepaalde wendingen die het verslag heeft genomen. Ik heb het dan met name over het opnieuw op tafel brengen van iets dat al van de agenda was geschrapt van onze regeringen en de Raad van de ministers. Wij hebben enkele dagen geleden vernomen dat de Duitse regering — die meer dan welke andere regering ook heeft aangedrongen op een andere wijze van cofinancierert van het Europees landbouwbeleid — haar voorstel heeft teruggetrokken. Nu komen wij, Europees Parlement, ondanks onze tot advies beperkte bevoegdheid, weer terug op deze zaken. Onze commissie heeft mijns inziens gisteren een fout begaan. Wij stemmen dan ook voor het verslag, mits het op de een of andere manier wordt gezuiverd van de overwegingen waarin geen rekening wordt gehouden met dit element en waarmee men de zaak op de spits wil drijven. Het probleem van de Europese integratie is geen kwestie van een handvol miljarden. Het is een kwestie van echte politieke eenheid onder de Europeanen. Die moet worden verwezenlijkt. Martinez (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het kenmerk van onze vier eigen middelen is dat ze niet schoon zijn. Om te beginnen wordt er met hun berekeningsgrondslag geknoeid. Dat geldt zowel voor de BTW als het BNP. Verder zijn deze niet duidelijk, niet transparant. Niemand van de aanwezigen hier is in staat de Britse korting te berekenen. Tot slot behoren zij — goddank — niet Europa toe, maar zijn het verhulde bijdragen van de lidstaten. De druk van de openstelling naar het oosten en de Duitse druk hebben tot gevolg dat dit systeem nu op de helling moet. De Europese Commissie heeft een aantal voorstellen ingediend. De eigen middelen zijn in werkelijkheid een gebied van de waarheid. De Europese Unie zal haar plafond van 1, 27% van het BNP niet kunnen handhaven, hetgeen op termijn aanvullende Europese belastingen tot gevolg zal hebben. De onverbiddelijke werking van het federalisme zal zich doen gevoelen. Evenals in de Verenigde Staten, Brazilië, India en Australië zullen we de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting moeten verdelen tussen de natiestaten en Europa. Slechts één ding behoedt ons voor deze misstand: de unanimiteitsregel. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer Martinez. Het debat wordt thans onderbroken en vanavond om 21.00 uur voortgezet.
VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DIAZ Ondervoorzitter 12. Vragenuur (Commissie) De Voorzitter. — Aan de orde is het vragenuur voor vragen aan de Commissie (B4-0144/99). Dames en heren, wij beginnen dit vragenuur voor vragen aan de Commissie 26 minuten later dan in de maandag aangenomen agenda staat aangekondigd. Ik verzoek de commissarissen mij voor deze vertraging te verontschuldigen. Wij hadden hen immers gevraagd om 17.30 uur aanwezig te zijn. Ook de vraagstellers bied ik mijn verontschuldigingen aan. Eerste deel De Voorzitter. — Vraag nr. 41 van José Valverde López (H-0139/99): Betreft: Afdeling voor levensmiddelenanalyse bij het Milieuagentschap te Ispra Het Europees Milieuagentschap te Ispra heeft een afdeling voor levensmiddelenanalyse die de kwaliteit van algemeen bij de bereiding van levensmiddelen gebruikte ingrediënten, additieven en chemische stoffen controleert.
Nr. 4-536/64
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter Kan de Commissie mededelen: welke betrekkingen deze afdeling onderhoudt met de verschillende voor de levensmiddelenveiligheid bevoegde Commissiediensten, of zij overweegt de onderhavige afdeling op te nemen in het toekomstige Europees Agentschap voor de levensmiddelenveiligheid? Ik heet mevrouw Cresson welkom en nodig haar uit de vraag van de heer Valverde López te beantwoorden. Cresson, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij plezier antwoord te mogen geven op deze vraag met betrekking tot een belangrijk onderwerp, namelijk het Milieuagentschap en het probleem van de levensmiddelenveiligheid. Sinds 1 oktober 1998 maakt de afdeling ?levensmiddelen" deel uit van het nieuwe agentschap voor de volksgezondheid en consumentenbescherming van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. Deze afdeling verricht onafhankelijke wetenschappelijke expertises die noodzakelijk zijn voor de uitwerking en tenuitvoerlegging van verschillende beleidslijnen van de Unie. Bij de tenuitvoerlegging van het Vijfde kaderprogramma voor onderzoek zal deze afdeling verschillende directoraten-generaal van de Commissie op wetenschappelijk en technisch vlak blijven ondersteunen, bijvoorbeeld het directoraat-generaal interne markt en industrie (DG III), het directoraat-generaal landbouw (DG VI), het directoraat-generaal milieuzaken en nucleaire veiligheid (DG XI), het directoraat-generaal douane-unie en indirecte belastingen (DG XXI) en het directoraat-generaal consumentenbescherming (DG XXIV). De belangrijkste thema's die door de afdeling in het kader van het Vijfde kaderprogramma voor onderzoek moeten worden onderzocht zijn ten eerste de controle van de veiligheid en kwaliteit van voedingsstoffen en levensmiddelen en ten tweede de opsporing van genetisch gemodificeerde organismen in levensmiddelen en in het milieu. De werkzaamheden van de genoemde afdeling zullen hoofdzakelijk betrekking hebben op de ontwikkeling, validatie en harmonisatie van de analysemethoden. Het is als het ware de bedoeling onze analysemethoden ingang te doen vinden in heel Europa, zodat wij overal dezelfde methoden hebben en hen als referentie kunnen beschouwen. De werkzaamheden van de afdeling zullen bovendien bestaan uit de ontwikkeling van databanken en de verspreiding van onderzoeksresultaten. De activiteiten van deze afdeling hebben onder andere betrekking op de voedingssector en op diervoeding, op cosmeticaproducten, levensmiddelenverpakkingen en kinderverzorgingsartikelen en speelgoed. Ik wil enkele, meer concrete voorbeelden noemen van de toekomstige werkzaamheden van dit agentschap. Ten eerste noem ik de validatie van een screeningsmethode en van een specifieke methode om genetisch gemodificeerde organismen in voedingsstoffen, bijvoorbeeld in soja- of maïsmeel, te ontdekken. Deze studie zal worden uitgebreid tot verwerkte producten. Ik noem tevens de ontwikkeling van methoden om vast te stellen of een chocoladeproduct andere plantaardige vetten dan cacaoboter bevat. Deze studie zal de wetenschappelijke basis vormen van de in voorbereiding zijnde ?chocoladerichtlijn". Het agentschap zal tevens deelnemen aan de studies over migratie van ftalaten in speelgoed. Deze werkzaamheden behelzen de ontwikkeling en de coördinatie van de validatie van een mechanische simulatiemethode voor het zuigen op speelgoed en kinderverzorgingsartikelen. Zoals u weet, is er onlangs een brede discussie gevoerd over dit onderwerp, aangezien ftâlaten ernstige ziekten kunnen veroorzaken bij kinderen die aan hun speelgoed zuigen of erop kauwen. Een ander voorbeeld is dat van de validatie van de methoden in het kader van bovine spongiforme encefalopathie en de veiligheid van diervoeding, waarbij enerzijds wordt nagegaan of vleesmeel de bij de wetgeving vastgestelde thermische behandeling heeft ondergaan en waardoor het anderzijds mogelijk wordt de aanwezigheid van vleesmeel in veevoeding aan het licht te brengen. Tot slot noem ik het voorbeeld van een databank waarin meer dan 10.000 wijnen zijn opgenomen en de strijd tegen fraude op het gebied van de wijnen, alcoholen en sterke dranken. Ziehier enkele concrete voorbeelden van de werkzaamheden van het agentschap in kwestie. Wat nu de verwijzing naar het Europees Agentschap voor de levensmiddelenveiligheid betreft, herinnert de Commissie eraan dat zij in dit stadium nog geen enkel voorstel op dit gebied heeft ingediend. De discussie over een eventuele deelname van het gemeenschappelijke centra voor onderzoek lijkt op dit moment dan ook voorbarig, maar dit onderwerp kan natuurlijk in een later stadium worden bestudeerd. Valverde López (PPE). — (ES) In de eerste plaats ben ik mevrouw de commissaris zeer erkentelijk voor haar uitgebreide beantwoording van mijn vraag en voor het feit dat de publieke opinie uitvoerig wordt geïnformeerd over de belangrijke herstructurering die in Ispra heeft plaatsgevonden, alsook over de nieuwe taken van het Instituut voor de Gezondheid. Mevrouw de commissaris, ik wil u met klem verzoeken dat de Commissie zich blijft inzetten voor het project dat de oprichting van het nieuwe agentschap voor de levensmiddelenveiligheid beoogt. Dat agentschap kan dan een en ander coördineren en efficiënt laten verlopen. Met mijn vraag heb ik eigenlijk vooral deze wens weer naar voren willen brengen. Ik hoop dat de Commissie, die de herstructurering van Ispra zo doelmatig heeft laten verlopen, haar werk kan bekronen met de oprichting van dit agentschap. Cresson, Commissie. — (FR) Geachte afgevaardigde, ik wil slechts benadrukken dat dit probleem van de levensmiddelenveiligheid hoog op mijn agenda staat. In het kader van de herstructurering van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek heb ik er daadwerkelijk op aangedrongen extra aandacht te besteden aan dit onderwerp. Ik deel u mee dat de afgevaardigden een bepaald document ter beschikking zal worden gesteld. Het betreft hier het werkprogramma voor het jaar 1999 met daarin alle details over hetgeen reeds is gedaan, almede de lijst van publica-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/65
Cresson ties die zijn verschenen naar aanleiding van de in het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek verrichte werkzaamheden, zaken waarop ik hier lang niet zo diep kan ingaan. De Voorzitter. — Mevrouw Cresson, hartelijk dank voor het beantwoorden van de vraag van de heer Valverde Lopez. Ik bied u nogmaals mijn verontschuldigingen aan voor de late aanvang van het vragenuur en dank u voor uw geduld. De Voorzitter. — Vraag nr. 42 van Christine Margaret Oddy (H-0211/99): Betreft: Problemen met definanciëlecontrole in Nicaragua Ik heb van 17 t/m 21 februari een bezoek gebracht aan Nicaragua. Ik ben geschrokken toen ik bij een bezoek aan het kantoor van de Commissie in Waspam Rio merkte dat er blijkbaar niet gewerkt werd: de mensen op kantoor zaten t.v. te kijken; een opzichter heeft ons rondgeleid en vertelde dat de projectmanager in december naar Managua was gegaan en nog niet terug was; het personeel had al maanden geen salaris ontvangen; er waren geen dossiers beschikbaar; de Landrover voor de deur was z'n reserveband kwijt en zat niet goed op slot; een andere auto van de Commissie troffen we elders in het dorp als wrak aan; ik vraag me af of zo'n luxueus opgezet kantoor van de Commissie in zo'n afgelegen dorpje wel zin heeft. Kan de Commissie op korte termijn een onderzoek instellen? Ik heet commissaris Marín van harte welkom. Ik ben al heel lang met de heer Marín bevriend. Ook hebben wij in een moeilijke periode nog gezamenlijk voor de vrijheden in Spanje gestreden. U zult dan ook begrijpen dat ik altijd speciale gevoelens heb, als ik de heer Marín het woord geef. Mijnheer Marín, u heeft het woord om de vraag van mevrouw Oddy te beantwoorden. Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, dank u wel voor uw vriendelijke woorden. _. Mevrouw Oddy stelt mij een vraag over de situatie rond een vermeend kantoor van de Europese Commissie in het gebied van Río Coco in Nicaragua. Ik wijs u erop dat de Europese Commissie slechts één delegatie in Nicaragua heeft met als standplaats Managua. Het kantoor dat u heeft bezocht, is niet van de Europese Commissie. Het personeel waar u mee heeft gesproken, is niet in dienst van de Europese Commissie. Het project werd daar in 1997 beëindigd. Van de personen die u daar heeft getroffen, heeft er niet één een arbeidsrelatie met de Europese Commissie. Met betrekking tot het kantoormateriaal en de twee Landrovers, waarvan u heeft geconstateerd dat daar in 1997 geen goed gebruik van werd gemaakt, kan ik u het volgende zeggen. Bij het beëindigen van een project is het de gewoonte dat de nog aanwezige kantoormaterialen en de voertuigen die reeds voldoende zijn afgeschreven ter beschikking van de lokale autoriteit worden gesteld. In dit geval werden die auto's en kantoormaterialen aan de Nicaraguaanse gouverneur van de provincie Río Coco overgedragen. Er moet dan ook een misverstand in het spel zijn. Desalniettemin heb ik de gedelegeerde van de Commissie in Managua opdracht gegeven naar Waspam te gaan en ter plekke uit te zoeken waarom de autoriteit van die regio misschien geen goed gebruik heeft gemaakt van de twee Landrovers en de kantoormaterialen die wij hun hebben geschonken. Oddy (PSE). — (EN)Dank u voor uw antwoord. Ik weet dat het project is beëindigd, maar toch fungeert het gebouw feitelijk als een gebouw van de Commissie. Het heeft aan de buitenkant een bord waar dat op staat en de twee genoemde voertuigen dragen het logo van de Commissie. Voor de buitenwereld lijkt het een kantoor van de Commissie en de mensen in het dorp noemen het ook zo. Ik vind dit antwoord onaanvaardbaar. De mensen met wie ik heb gesproken, dachten dat ze nog steeds in dienst van de Commissie waren. Ik kan slechts herhalen wat ik in de oorspronkelijke vraag heb gevraagd. Er moet dringend een onderzoek worden ingesteld naar deze situatie. Als er een misverstand in het spel is, dan moet dat worden rechtgezet met de mensen die denken dat ze salaris tegoed hebben. Marín, Commissie. — (ES) Mevrouw Oddy, wij hebben reeds het nodige onderzoek gedaan en ik kan u verzekeren dat dit gebouw geen eigendom van de Commissie is. Ik weet niet waar uw uitspraken op gebaseerd zijn, maar ik heb wel een vermoeden. De gedelegeerde heeft ons medegedeeld dat het logo van de Europese Unie nog op de muur van het gebouw staat. Ook op de twee Landrovers is het logo van de Europese Unie te zien. Ik heb u uitgelegd dat afgeschreven auto's bij het beëindigen van een project aan de lokale autoriteit worden gegeven, in dit geval aan de gouverneur van het gebied. Wij hebben vastgesteld dat het gebouw in kwestie niet van de Europese Commissie is. Ik zal de gedelegeerde opdracht geven de logo's van de Landrovers te laten verwijderen. Ik wijs u er nogmaals op dat het gebouw niet van de Europese Commissie is. Voorheen was dat wel zo, maar sinds twee jaar wordt het niet meer gebruikt. Er is een misverstand in het spel. Een ander punt is dat de Commissie als gevolg van de door de orkaan Mitch veroorzaakte problemen besloten heeft — dat is u vast en zeker bekend — dezelfde procedure te volgen. Uiteraard zal dit nu niet via de lokale gouverneur van de provincie Río Coco geschieden. Er is een aanbesteding gehouden die door een Italiaanse NGO is gewonnen. Waarom hebben wij gemeend dit zo te moeten doen? Omdat dit kleine voorbeeld weer eens duidelijk aantoont hoe moeilijk duurzame ontwikkeling in de praktijk is. De Europese Unie heeft dit project voor de misquito-indianen vijf jaar lang gefinancierd. Duurzame ontwikkeling wil zeggen dat wij onze verantwoordelijkheid na verloop van tijd aan de lokale autoriteiten moeten overdragen. Twee jaar geleden, in 1997, hebben wij de verantwoordelijkheid voor dit project inderdaad aan de lokale autoriteiten
Nr. 4-536/66
Handelingen van het Europees Parlement
Marín overgedragen. U heeft zelf kunnen constateren dat voor duurzame ontwikkeling dikwijls een langere aanwezigheid van de Europese partner noodzakelijk is, want als deze zich terugtrekt, gebeuren soms de dingen die u hebt gezien. Gelooft u mij, wij hebben de gedelegeerde opdracht gegeven de gouverneur van Río Coco om opheldering te vragen. Ook zal ik alle logo's van het kantoor en van de Landrovers laten verwijderen om misverstanden bij de publieke opinie ter plaatse te vermijden. Kellett-Bowman (PPE). — (EN) Ik ben niet in Nicaragua geweest maar Christine Oddy wel en zij heeft nauwkeurig' verslag gedaan van wat ze daar heeft gezien. Ik heb de indruk dat de situatie bij de vertegenwoordiger verkeerd is. Wat u nu aan het regelen bent, had hij immers twee jaar geleden al moeten doen. Dat kantoor had al lang een inspectiebezoek moeten krijgen vanuit uw departement, misschien ook van definancieelcontroleur of ook van de Rekenkamer. Toen deze vraag een paar maanden geleden werd gesteld, was de betrokken instantie zo dom om aan Managua te schrijven dat het niet in de bedoeling lag om dit jaar op bezoek te komen. Als je bang bent dat dingen niet goed lopen, is het toch jammer dat je gaat aankondigen dat er geen controle zal plaatsvinden. Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer Kellett-Bowman, ik begrijp niet wat u bedoelt. Kunt u uw interventie misschien enigszins toelichten? Kellett-Bowman (PPE). — (EN) Ik dacht dat ik duidelijk genoeg was. Wat ik over de vertegenwoordiger in Nicaragua heb gehoord, geeft aan dat het project niet naar behoren was beëindigd. Een bezoek aan Managua is noodzakelijk. Ik verzoek u te beloven dat er een inspectiebezoek zal plaatsvinden, zo mogelijk door uw departement, door definancieelcontroleur en door de Rekenkamer. Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer Kellett-Bowman, nu begrijp ik wat u bedoelt. De gedelegeerde heeft opdracht naar het gebied te gaan om uit te zoeken wat de plaatselijke autoriteiten van Río Coco precies hebben gedaan in verband met de overdracht van ons project aan de Nicaraguaanse autoriteiten. Ik zeg er echter nogmaals bij dat hier een misverstand in het spel is. U stelt mij de vraag waarom een gebouw van de Commissie in zulk een erbarmelijke staat verkeert, waarop ik u antwoord dat het gebouw niet van de Commissie is. Verder zijn de mensen op kantoor — waar de situatie volgens zeggen van mevrouw Oddy veel te wensen overliet — geen ambtenaren van de Commissie. Ik wil dat dit voor iedereen duidelijk is. Het gaat dus niet om een gebouw, noch om ambtenaren van de Commissie. Hoe wilt u dat ik eenfinanciëlecontrole ga uitvoeren met betrekking tot een situatie die op een misverstand berust, waarbij ambtenaren zijn betrokken die geen ambtenaren van de Commissie zijn? Kellett-Bowman (PPE). — (EN) Ik zei Managua, ik had het niet over de plaats van het project. Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer Kellett-Bowman, als de Commissie dingen zegt die toch duidelijk genoeg zijn, komt daarop soms een reactie die ik niet begrijp. Ik heb het over het project in Río Coco. Uiteraard is het zo dat de vertegenwoordiging in Managua... (De commissaris wordt door de Voorzitter onderbroken) De Voorzitter. — Mijnheer Marín, ik verzoek u uw antwoord te geven zonder in dialoog te treden. Daarin voorziet het Reglement niet. Ik ben bijzonder mild ten aanzien van de heer Kellett-Bowman geweest, want hij en ik zitten hier altijd de vrijdag, maar ik kan ook niet al te royaal zijn. Beantwoordt u de vraag zoals het u goeddunkt, waarna wij op een andere vraag kunnen overgaan. Marín, Commissie. — (ES) Het is absoluut geen probleem dat de vertegenwoordiging in Managua, onze officiële vertegenwoordiging, wordt gecontroleerd, want dat moet ook in het kader van SEM 2000. Wat betreft het kantoor waar het in de vraag van mevrouw Oddy om gaat, het kantoor dat zij bezocht heeft, moet ik u zeggen dat dit geen kantoor is van de Europese Commissie. De mensen die mevrouw Oddy öp kantoor heeft getroffen zijn ook geen ambtenaren van de Europese Commissie. Zo simpel is dat. Het spijt mij, maar zo is het. De Voorzitter. — Vraag nr. 43 van Hans Lindqvist (H-0203/99): . Betreft: Veiligheid van het vliegverkeer Het is van belang dat het vliegverkeer uiterst veilig verloopt. Om de veiligheid te verbeteren bestaan er plannen voor de oprichting van een Europese Autoriteit voor de Veiligheid van het Vliegverkeer (EASA). In opdracht van de Raad houdt de Commissie zich hiermee bezig. In eerste instantie werd voor begin van afgelopen jaar een voorstel in het vooruitzicht gesteld. Vervolgens is het tijdstip van indiening voortdurend uitgesteld. Momenteel gaat men ervan uit dat eind februari een ontwerp voor een overeenkomst op tafel ligt. Is dit ontwerp voor een overeenkomst klaar? Wanneer kan de overeenkomst in werking treden? Ik heet de heer Kinnock welkom. Ik ben ervan overtuigd dat hij vandaag rekening houdt met de tolkdiensten en met het voorzitterschap. Ik nodig hem uit de vraag van de heer Lindqvist te beantwoorden. Mijnheer Kinnock, het woord is aan u.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/67
Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Ik dank de geachte afgevaardigde voor zijn vraag. Ik zou willen beginnen met te zeggen dat, op grond van het besluit van de Raad van 16 juli 1998, de Commissie in onderhandeling mocht treden met die staten waarvan de burgerluchtvaartautoriteiten volwaardig lid zijn van de gemeenschappelijke luchtvaartautoriteiten, maar geen lid van de Europese Gemeenschap. De bedoeling was om het eens te worden over de oprichting van een Europese autoriteit voor de veiligheid van de burgerluchtvaart, die de rechtsvorm van een internationale organisatie zou hebben. De onderhandelingen zullen worden gevoerd volgens de onderhandelingsrichtsnoeren en volgens de ad hoc procedures die de Raad heeft opgesteld om nauwe samenwerking tussen de Gemeenschap en haar lidstaten te garanderen. Het mandaat tot opening van de onderhandelingen hield ook in dat er een speciaal comité moest worden opgericht waaraan de Commissie een ontwerptekst voor het oprjchtingsverdrag moest voorleggen, alvorens met de onderhan- . delingen zelf te beginnen. De Commissie heeft een eerste ontwerptekst opgesteld die onlangs aan de leden van dat speciale comité is voorgelegd. Als er een definitieve tekst is, zal die als basis dienen voor de onderhandelingen met de Europese landen van buiten de Gemeenschap. Het is de bedoeling dat die onderhandelingen in de loop van dit jaar kunnen worden afgerond. Het Europees Parlement zal van dit proces natuurlijk volledig op de hoogte worden gehouden. Vervolgens zal het verdrag door de verdragsluitende partijen en ondertekenaars moeten worden geratificeerd overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen. Voor de Gemeenschap zal dit worden gedaan in overeenstemming met artikel 228 van het Verdrag, dat wil zeggen na raadpleging van het Parlement door de Raad. Om vertraging in de uitvoering te voorkomen, is het' de bedoeling dat de eventuele verdragsluitende partijen ermee instemmen dat het verdrag zo snel mogelijk op voorlopige basis ten uitvoer wordt gelegd. Lindqvist (ELDR). — (SV) Dank u voor het antwoord. Ik heb deze vraag gesteld, omdat Zweedse kiezers op een antwoord zitten te wachten. Ik ben zelf niet zo goed op de hoogte van deze zaak, maar van commissaris Kinnock heb ik begrepen dat „alles op rolletjes loopt", dat de onderhandelingen aan de gang zijn en het verdrag in de maak is. De commissaris kan uiteraard niet zeggen wanneer dit in werking zal treden, omdat de lidstaten het verdrag ook moeten ratificeren. Ik wil echter toch vragen hoe lang het kan duren vooraleer het verdrag in werking kan treden en toegepast kan worden. Dit is immers een vraag die alle lidstaten en ook ons zelf aangaat. Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Ik raak heel langzaam aan de procedures hier gewend. Ik deel het verlangen van de geachte afgevaardigde om te zorgen dat de veiligheidsautoriteit snel tot stand kan komen en spoedig operationeel kan worden. Ik geloof zelfs zonder meer te kunnen zeggen dat er niets dan welwillendheid bestaat voor deze ontwikkeling. Daarom hebben we ook, bij wijze van uitzondering, een bepaling uit hoofde waarvan het verdrag zo spoedig mogelijk op voorlopige basis in werking kan treden. Iedereen werkt in een goede sfeer samen en ik hoop dat de oprichting en het operationeel worden van deze belangrijke veiligheidsinstantie nu niet meer lang op zich laten wachten. Ik betwijfel echter of het nog binnen de termijn van deze Commissie zal zijn. Ik hoop alleen dat ik voor de openingsplechtigheid word uitgenodigd, want we hebben keihard gewerkt om dit voor elkaar te krijgen. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Kinnock. Wij hopen dat u bij deze plechtigheid aanwezig kunt zijn en dat er nog veel andere zullen volgen. De Voorzitter. — Vraag nr. 44 van Bernie Malone (H-0209/99): Betrejt: Dumping van ingeblikt fruit op de Zuid-Aftikaanse markt Is het de Commissie bekend dat bepaalde aspecten van het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid ernstige nadelige gevolgen heeft voor veel boeren in de derde wereld? Ik doel hierbij speciaal op subsidies aan fruitproducenten in de EU en op het dumpen van Europees fruit op de Zuid-Afrikaanse markt. Is de Commissie het ermee eens dat deze situatie veel goed werk van het communautaire ontwikkelingsbeleid teniet doet, en wat wil de Commissie hieraan doen? Ik heet de heer Pinheiro welkom en nodig hem uit de vraag van mevrouw Malone te beantwoorden. Pinheiro, Commissie. — (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de vraag die mij door mevrouw Bernie Malone gesteld werd, gaat misschien op voor het verleden en is misschien gerechtvaardigd voor andere producten, met name voor rundvlees, waarvoor de Zuid-Afrikaanse markt ooit enige tijd verstoord was. De Europese Unie voerde in die periode heel wat rundvlees naar Zuid-Afrika uit, maar dat is inmiddels veranderd. Wat groenten en fruit in blik op de Zuid-Afrikaanse markt betreft, kan ik zeggen dat de Europese uitvoer uiterst beperkt is. Tomaten in blik zijn het enige product van betekenis en ook die vertegenwoordigen nog altijd niet meer dan 7% van de Zuid-Afrikaanse markt. Ze zullen dan ook niet tot een heel zorgwekkende of rampzalige situatie leiden. Op de Zuid-Afrikaanse markt voor groenten en fruit waren enkele ernstige problemen ontstaan als gevolg van de WHO-akkoorden, vooral omdat Zuid-Afrika heel irrationele douanetarieven toepaste, waarbij kwantitatieve beperkingen vaak door douanerechten vervangen werden. In een aantal gevallen was de vermindering van de douanerechten overdreven. De situatie was van dien aard dat wij, toen wij onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst met Zuid-Afrika begonnen, dienden te aanvaarden — en inderdaad ook aanvaardden — dat er in het geval .van Zuid-Afrika tal van uitzonderingen op de principes van stand still en roll back — die gewoonlijk heilig zijn in onderhandelingen en in een vrijhandelsakkoord — nodig waren, precies om rekening te hou-
Nr. 4-536/68
Handelingen van het Europees Parlement
Pinheiro den met deze abnormale vermindering van de Zuid-Afrikaanse douanerechten op een aantal producten en met name op producten zoals groenten en fruit in blik. Ik kan zeggen dat wij er in geslaagd zijn met de onderhandelingen, tijdens welke een grondig onderzoek heeft plaatsgevonden van de handel tussen beide partijen in niet alleen groenten en fruit maar ook andere producten, een bevredigende oplossing te vinden. De Zuid-Afrikaanse export wordt met andere woorden voortgezet binnen de grenzen van ons absorptievermogen, hun uitvoercapaciteit en het eigen communautair aanbod. Dit waren uiterst moeilijke onderhandelingen, maar ik kan zeggen dat het eindresultaat evenwichtig is, ook al zijn een aantal mediterrane landen van oordeel dat wij al te gul waren voor de Zuid-Afrikanen. Ik ben evenwel van mening dat de onderhandelingen evenwichtig verlopen zijn en kansen bieden voor een duurzame markt. Malone (PSE). — (EN) Ik dank u voor uw antwoord, commissaris. Dit is een Europees beleidsterrein waar veel burgers zich grote zorgen over maken. U kent de campagne die gaande is met betrekking tot met name tomaten in blik. Het gaat niet om een paar actievoerders, maar om een massale campagne. In Dublin ontvang ik bijvoorbeeld veel brieven van leden van religieuze orden. Zij hebben groot ontzag voor de Europese Unie, maar zijn het fundamenteel oneens met de uitwerking die het gemeenschappelijk landbouwbeleid in genoemde gebieden heeft op het voedsel en de visserij. U weet zelf dat de overeenkomst met Zuid-Afrika mede werd opgehouden door de visserijkwestie. Er zijn Europeanen die daarheen gaan en alles wegvissen wat ze maar te pakken kunnen krijgen. Dat is schadelijk voor de inheemse visindustrie. U moet meer rekening houden met de noodzaak van eerlijke handel. Het is niet alleen een kwestie van hulpverlening. Ik zou graag willen weten wat ik de mensen die mij hebben geschreven moet antwoorden. Pinheiro, Commissie. — (EN) Onze export van tomaten in blik vormden maximaal zo'n 7% van de Zuid-Afrikaanse markt. Wat andere Afrikaanse landen betreft bedraagt onze export ongeveer 90.000 ton voor heel het ACSgebied. Dus ik denk echt niet dat die de binnenlandse markt in Zuid-Afrika verstoren. Ten aanzien van de visserij kan ik zeggen dat Europese vissersboten tegenwoordig geen toegang meer hebben tot de Zuid-Afrikaanse wateren. Wij hebben Zuid-Afrika gevraagd ons op voet van gelijkheid te plaatsen met andere landen die wel toegang hebben tot de Zuid-Afrikaanse wateren. Het is toch niet te veel gevraagd om op gelijke voet behandeld te worden, zeker als we bereid zijn onze markten open te stellen voor Zuid-Afrikaanse visproducten op een manier die Zuid-Afrika goed uitkomt. Het is nogal gemakkelijk om het grote Europa de schuld te geven van sommige problemen die zich van tijd tot tijd in Zuid-Afrika voordoen. Maar ik kan u geruststellen, in de Raad Ontwikkelingssamenwerking, en ook in de Commissie, hebben wij zeer zorgvuldig alle mogelijke wrijvingen tussen het GLB-beleid en het ontwikkelingsbeleid onderzocht. Het rundvleesprobleem dateert van een aantal jaar geleden en ik heb er alle vertrouwen in dat dit de wereld uit is en zich nu niet meer stelt. Maar mocht zich een probleem voordoen, dan zijn we altijd bereid het bij de horens te vatten. Ons beleid is gericht op samenhang tussen het landbouw- en het ontwikkelingsbeleid. Dus we zijn altijd genegen om naar klachten te luisteren en die te bestuderen, onder welke omstandigheden dan ook. Spiers (PSE). — (EN) Ik wil de commissaris complimenteren met de heldhaftigheid waarmee hij dit vuile werk voor DG VI heeft opgeknapt, maar de informatie die ik heb gekregen is dat de dumping van goedkope, gesubsidieerde tomaten in Zuid-Afrika zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor de producenten daar. Het gaat misschien maar om 7% over een heel jaar, maar uit de informatie die ik heb gekregen — en die ik u zal geven — blijkt dat met name vorig jaar er een toevloed is geweest van goedkope tomaten die wel degelijk een rol hebben gespeeld in het verlies van zo'n 10.000 banen in de conservenindustrie in gebieden met een uitzonderlijk hoge werkloosheid in Zuid-Afrika. De vakbonden en anderen hebben daar de Europese Unie de schuld van gegeven. Ik vind dan ook dat die kwestie opnieuw moet worden bekeken. Dan wil ik nog een daarmee samenhangend punt aanstippen. Toen de handelsovereenkomst met Zuid-Afrika door de Raad Algemene Zaken werd verworpen, noemde Frankrijk, zoals u weet, de restituties bij uitvoer als een van de redenen voor verwerping van het akkoord. Verwacht u dat de handelsovereenkomst op de bijeenkomst van 22 maart zal worden goedgekeurd? Pinheiro, Commissie. — (EN) Producenten van tomaten in blik krijgen soms subsidies, omdat de prijs waartegen ze de tomaten moeten inkopen, hoger is dan de gemiddelde wereldprijs. Deze subsidies zijn dus een compensatie voor de hogere tomatenprijzen overeenkomstig het GLB en hebben de bedoeling het terrein voor iedereen te effenen. Wij worden soms vanwege die subsidies aan producenten van tomaten in blik van dumping beschuldigd. Ik denk niet dat het op zijn plaats is om dat woord te gebruiken. Het ging in totaal om 6.500 ton tomaten in blik. Dat is de omvang van onze uitvoer naar Zuid-Afrika en dat is 7% van hun consumptie. Na deze twee interventies zullen we hier, samen met DG VI, beslist nog eens naar kijken. Wat de handelsovereenkomst en de restituties betreft, is inderdaad op een gegeven moment in de onderhandelingen gezegd dat als Zuid-Afrika bepaalde rechten zou verlagen, wij onze exportrestituties zouden afbouwen. Binnen de Europese Unie ligt het probleem voor Frankrijk niet zozeer in het specifieke product. Veeleer kunnen deze rechten stijgen of de deur op een kier zetten voor een algehele afschaffing van exportsubsidies, waartoe Frankrijk op dit moment niet bereid is.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/69
Pinheiro Wat betreft het compromis van lagere rechten en afschaffing van exportsubsidies, kan ik zeggen dat het uiteindelijk de Zuid-Afrikaanse consument is die betaalt. Voor Zuid-Afrika was het dus niet zo'n geweldige deal. Daarom heb ik ook, toen Frankrijk met een aantal problemen kwam, onmiddellijk gezegd dat ik dit zonder meer uit de overeenkomst kon halen. Uiteindelijk is het Zuid-Afrika dat voor dit soort afspraken moet betalen. Daarom heb ik gezegd dat ik het er onmiddellijk uit zou halen en dat Zuid-Afrika daar geen enkel bezwaar tegen zou hebben. Schierhuber (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het antwoord van de commissaris zet mij ertoe aan een algemene vraag aan de Commissie te stellen. Is het werkelijk in het belang van de EU handelspartners in moeilijkheden te brengen? Is het werkelijk in ons belang marktverstoringen te veroorzaken? Is het niet veel belangrijker dat wij met sterke partners een eerlijke concurrentie aangaan? Pinheiro, Commissie(PT). — Mijnheer de Voorzitter, ik ben het volkomen eens met mevrouw Schierhuber. Het probleem is evenwel dat wij tijdens handelsbesprekingen rekening moeten houden met de belangen van onze lidstaten. Dat is onze eerste plicht. Ten tweede moeten wij ervoor ijveren dat de overeenkomsten zo fair mogelijk zijn en rekening houden met de specifieke kenmerken van de tegenpartij. Tijdens dergelijke onderhandelingen duiken soms moeilijke kwesties op, voor elk van beide partijen en daarom is het soms zo moeilijk om een overeenkomst te sluiten. Ik moet echter zeggen dat de Europese Unie zich mijns inziens voorbeeldig gedragen heeft en wel degelijk is ingegaan op een aantal terechte Zuid-Afrikaanse zorgen. Wij hebben vooral rekening gehouden met de zware erfenis van de versnippering van douanerechten en met de aan de gang zijnde herstructurering in de automobiel- en textielsector. Dit zijn slechts twee voorbeelden. Zelf konden wij ook op enig begrip van Zuid-Afrikaanse zijde rekenen voor een aantal problemen waarmee wij in de Europese te Unie kampen hebben, zoals overigens blijkt uit een aantal specifieke bepalingen van de overeenkomst. Ik blijf erbij dat dit een goed akkoord is. Ik koester goede hoop dat onze lidstaten het eindresultaat als positief voor de Europese Unie en aanvaardbaar voor elk van onze lidstaten zullen beschouwen en het op 22 maart met minieme aanpassingen zullen goedkeuren. Wat het principe betreft, ben ik het evenwel volledig met de geachte afgevaardigde eens. De Voorzitter. — Vraag nr. 45 van Fernando Pérez Royo (H-0121/99): Betreft: Visserij bij Gibraltar Heeft de Commissie zich verdiept in de situatie die in Gibraltar is ontstaan door het opbrengen vorige week van het Spaanse vissersschip „Piraña" door de autoriteiten van Gibraltar en is zij van plan maatregelen te nemen die moeten garanderen dat de communautaire wetten worden nageleefd? Ik heet mevrouw Bonino welkom en nodig haar uit de vraag van de heer Pérez Royo te beantwoorden. Bonino, Commissie. —. (ES) De Commissie kan alleen maar zeggen dat de oorsprong van het conflict tussen de Spaanse vissers en de inspectie van Gibraltar niets te maken heeft met een overtreding van de communautaire visserijwetten. De oorzaak van het conflict is gelegen in de afbakening van de territoriale wateren, hetgeen geen communautaire bevoegdheid is. Zoals de Commissie al vaker heeft gezegd en ook onlangs heeft herhaald, heeft zij geen bevoegdheden om rechtstreeks in deze situatie in te grijpen. Wel onderhoudt zij betrekkingen met de betrokken regeringen, in de hoop beide partijen tot een oplossing van dit probleem te kunnen aansporen. Wat de rechtsgrondslag betreft, betreuren wij het dat deze kwestie niet onder de communautaire bevoegdheden valt. Pérez Royo (PSE). — (ES) Het is waar dat de omstandigheden die de aanleiding voor mijn vraag waren — het door de politie van Gibraltar opbrengen van de bemanning van een Spaanse boot in Spaanse wateren — zaken van internationaal recht zijn die de Commissie niet rechtstreeks aangaan. Hier gaat het echter om een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op een grondgebied waar het communautaire recht wel van toepassing is. Het is een grondgebied dat deel uitmaakt van het toepassingsgebied van het Verdrag. Er bestaan ernstige twijfels over de juiste toepassing van een reeks communautaire richtlijnen in dat gebied. Daarbij gaat het niet om richtlijnen inzake visserij, maar om richtlijnen op het gebied van belastingen,financiën,het witwassen van geld, enzovoort. Ik wil een laatste opmerking van politieke aard maken. Ik ben het eens met uw opmerkingen over een correcte manier van optreden en de noodzaak om een zodanig klimaat te scheppen dat dit soort geschillen op een redelijke manier kan worden beslecht. Dit zou onnodige spanningen in het gebied kunnen voorkomen. Spanningen die met name de Spaanse bevolking en de bevolking van Gibraltar treffen, maar ik denk nu vooral aan de Spaanse bevolking. Het is niet de bedoeling dat deze bevolking — die tenslotte in het gebied woont — in moeilijkheden komt. Het gaat erom een zodanig klimaat te scheppen dat dit conflict in redelijkheid kan worden opgelost. Voor de oplossing van dit en enig ander toekomstig conflict zijn nu maatregelen nodig. De spanning in het gebied moet zodanig worden verminderd dat een redelijke oplossing voor dit probleem in het verschiet ligt.
Nr. 4-536/70
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Bonino, Commissie. — (ES) De Commissie is het denk ik er mee eens dat de spanning moet worden verminderd en moet worden bekeken hoe dat kan geschieden. Ik wil u echter ook een nota voorlezen over de toepassing van het communautaire recht op de door u genoemde sectoren. Deze nota luidt als volgt: (EN) De Commissie streeft naar een correcte uitvoering van de communautaire richtlijnen in Gibraltar, evenals overal elders in de Gemeenschap, waarbij rekening wordt gehouden met de speciale regeling voor Gibraltar, zoals die met name is gepreciseerd in de Akte van Toetreding van het Verenigd Koninkrijk. In het onderhavige geval heeft de Commissie een inbreukprocedure tegen het Verenigd Koninkrijk geopend, omdat het VK de van toepassing zijnde richtlijnen niet ten uitvoer legt. Op het gebied van het vennootschapsrecht bijvoorbeeld heeft de Commissie vier met redenen omklede adviezen aan het Verenigd Koninkrijk gestuurd, omdat het derichtlijnenbetreffende vennootschap niet toepast op het grondgebied van Gibraltar, enzovoort. Ik wil u alleen maar zeggen dat wij, hoewel deze kwestie geen rechtstreekse bevoegdheid van de Commissie is, proberen het acquis communautaire op iedereen van toepassing te laten zijn. Teverson (ELDR). — (EN) Ik wil de commissaris succes wensen bij haar presidentscampagne in Italië. Ik zal uw campagne steunen. Dat is een heel belangrijk punt dat door de heer Pérez Royo naar voren is gebracht. Wij vragen de Commissie met name of zij van plan is maatregelen te nemen om de toepassing van de communautaire wetgeving te garanderen. Als het erom gaat de spanning in dat gebied daadwerkelijk te verminderen, moet "allereerst worden begonnen met het verwezenlijken van vrij verkeer tussen Gibraltar en Spanje. Als we daar eens mee zouden beginnen en het probleem lokaal zouden aanpakken, net zoals het visserijconflict tussen beide partijen heel aardig op lokaal niveau is opgelost, zouden de spanningen heel snel verdwijnen. Heeft de commissaris suggesties voor wat de heer Pérez Royo zou kunnen doen om dat vrije verkeer, dat in de Verdragen is bepaald, te bevorderen en die spanningen te verminderen? Bonino, Commissie. — (EN) Ik geloof niet dat dit echt een punt van discussie is. Het is hoofdzakelijk èen dispuut tussen twee lidstaten. De Commissie zet zich werkelijk in voor vermindering van de spanning en probeert u te helpen om dit conflict samen op te lossen. Ik zou van deze gelegenheid gebruik willen maken om de heer Teverson te zeggen dat ik voor geen enkel presidentschap campagne aan het voeren ben. In mijn land is dat procedureel onmogelijk. Daarover bestaat geen twijfel. Ik ben fulltime commissaris en ik zal me fulltime aan mijn plicht als commissaris wijden. Moran López (PSE). — (ES) Ik wil alleen iets opmerken over de begrenzing van de territoriale wateren. In het Verdrag van Utrecht — op grond waarvan Groot-Brittannië bepaalde taken heeft in Gibraltar — staat niet dat Gibraltar ook territoriale wateren heeft. Zoals mevrouw de commissaris weet, wordt de stad en de vesting van Gibraltar overgedragen, met uitsluiting van het gebied dat door de Britten werd bezet en dat geen territoriale wateren heeft. Er is geen sprake van begrenzing van territoriale wateren tussen Spanje en Groot-Brittannië, want Spanje betwist de Britse aanspraken in dat opzicht en terecht, volgens het Verdrag van Utrecht. De toetreding van Spanje tot de Gemeenschap brengt op geen enkele wijze verandering in de Spaanse aanspraken. Op 12 juni 1985 werd het toetredingsverdrag door zowel Spanje als Groot-Brittannië ondertekend. Op 15 juni vond een briefwisseling plaats met de Britse minister van Buitenlandse Zaken, waarbij werd bepaald dat de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap geen verandering zou brengen in de Spaanse aanspraken ten aanzien van Gibraltar. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Moran. Mevrouw Bonino, ik nodig u uit in te gaan op de opmerkingen van de heer Moran. Mevrouw Bonino zegt dat dit niet nodig is. Mevrouw Bonino, dank u wel voor uw aanwezigheid, uw antwoorden en uw vriendelijkheid. Tweede deel Vragen aan mevrouw Gradin De Voorzitter. — Vraag nr. 46 van Robin Teverson (H-0132/99): Betreft: Fraude Wie is in geval van fraude verantwoordelijk voor de financiën van een directoraat-generaal — de commissaris onder wiens leiding het directoraat-generaal ressorteert, de directeur-generaal in kwestie of de hele Commissie? Ik heet mevrouw Gradin welkom en nodig haar uit de vraag van de heer Teverson te beantwoorden. Gradin, Commissie. — (EN) De Commissie draagt de algemene politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting en voor de bestrijding van fraude. Zij kan het beheer van afzonderlijke begrotingslijnen aan een lid van de Commissie of aan een directeur-generaal delegeren. In een specifiek geval van fraude is de pleger van het delict degene die juridisch als verantwoordelijk zal worden beschouwd. De Commissie of commissaris of de betrokken directeur-generaal blijft echter verantwoordelijk voor behoorlijk toezicht en beheersmaatregelen. Teverson (ELDR). — (EN) Ik dank de commissaris voor haar antwoord. Daarin spreekt zij over „verantwoordelijkheid" en „individuele verantwoordelijkheid voor bepaalde terreinen". Mijn aanvullende vraag is zeer expliciet. Als in het deskundigenverslag heel specifieke problemen binnen de Commissie worden geconstateerd, betekent dat dan
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/71
Teverson dat individuele commissarissen op dat moment de verantwoordelijkheid op zich zullen nemen voor de terreinen die onder hun bevoegdheden vallen en, als dat politiek gezien aan de orde is, individueel zullen aftreden? Ik hoef maar een kort antwoord, één woord in een van de officiële talen is al genoeg. Gradin, Commissie. — (EN) Ik heb al antwoord gegeven en ik laat mij niet uit over wat zal gebeuren als het verslag van het Comité van wijzen op tafel ligt. Posselt (PPE). — (DE) Mevrouw de commissaris, mevrouw Cresson heeft onlangs in de Commissie begrotingscontrole ontkend dat zij van bepaalde schandalen op de hoogte was. Wij weten inmiddels dat zij door haar diensten was ingelicht en nu willen wij graag weten wie hier moet aftreden? De ambtenaar die haar heeft ingelicht of de commissaris die in de commissie valselijk heeft verklaard dat zij van de zaak niets afwist? Bonde (I-EDN). — (DA) Ik wil rnevrouw Gradin graag vragen of zij Paul van Buitenen opnieuw in dienst wil nemen. Hij werd geschorst, omdat hij de moeite nam een lid van het Parlement een document te overhandigen dat hij nuttig achtte voor het fraudeonderzoek in de Commissie. Gradin, Commissie. — (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat dit niets meer te maken heeft met de vraag die mij gesteld werd. Ik heb de vraag beantwoord. Dit moet voor vandaag volstaan. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Gradin. Vraag nr. 47 van Jan Andersson, vervangen door mevrouw Hulthén (H-0136/99): Betreft: Werkprogramma van de Commissie op het gebied van drugs Het huidige werkprogramma van de EU inzake drugsbeleid loopt ten einde. Naar verluidt wordt er momenteel een nieuw werkprogramma door de Commissie uitgewerkt. Kan de Commissie mededelen hoe het tijdschema van de werkzaamheden inzake haar werkprogramma inzake drugsbeleid luidt? Mevrouw Gradin, ik nodig u uit de vraag van de heer Andersson te beantwoorden, die nu de vraag van mevrouw Hulthén is. Gradin, Commissie. — (SV) Het huidige actieplan van de Commissie voor drugsbestrijding loopt zoals u weet dit jaar ten einde. De Europese Raad heeft de Raad van ministers, het Europees Parlement en de Commissie daarom gevraagd een nieuw plan voor de periode 2000-2004 uit te werken. De Commissie is met de werkzaamheden al een heel eind gevorderd. Verschillende diensten worden erbij betrokken en zijn nu volop aan het werk om hun bijdrage te leveren. Ik en mijn ambtenaren zijn verantwoordelijk voor de interne coördinatie van het werk en voor de hoofdstukken die te maken hebben met binnenlandse zaken en justitie. Het heeft decennia geduurd vooraleer het drugsbeleid in Europa is zoals het nu is. Daarom is mijn uitgangspunt dat de acties van de EU gebaseerd moeten zijn op stevige dossierkennis en een behoorlijke evaluatie van de ervaring. Een langetermijnstrategie, continuïteit en gevolgen worden dan ook de centrale thema's in ons volgend voorstel. Wij zullen dus voortborduren het vorige plan. Voorts zal het nieuwe plan ook een evaluatie bevatten van de tijdens de vorige vijfjarige periode bereikte resultaten. Last but not least, beschrijven wij nieuwe trends en tendensen die specifieke maatregelen vereisen. Ons doel is het nieuwe plan op het eind van de lente, in mei, te kunnen voorstellen. Daarna gaat ons voorstel onmiddellijk naar het Europees Parlement en de Raad voor verdere behandeling. Hulthén (PSE). — (SV) Ik dank mevrouw Gradin voor haar antwoord. Ik wil alleen maar vaststellen dat het een ander Parlement zal zijn en vermoedelijk ook een andere Commissie, die dit nieuwe actieplan zullen beoordelen. Nu we het er toch over hebben en mevrouw Gradin enkele krachtlijnen van het nieuwe plan genoemd heeft, zou het ook interessant zijn om te horen op welke gebieden men zich zal concentreren. Kan de Commissie nu reeds meedelen hoe wij de buitengrenzen van de Unie moeten beschermen om te voorkomen dat er nog meer drugs de Unie binnenkomen dan nu reeds het geval is, met andere woorden hoe het preventief beleid inzake nieuwe drugs eruit zal zien? Het zou goed zijn indien we op deze vraag een antwoord kregen. Gradin, Commiste. — (SV) Verschillende kabinetten en diensten zijn er mee bezig. Zowel repressief optreden als sociaal engagement zal een rol spelen. Wij zullen uiteraard proberen om een repressief beleid te combineren met een sociaal verantwoordelijkheidsbesef. Wij zullen het hebben over nieuwe trends en ontwikkelingen op het gebied van consumptie en handel. Wij zullen overleggen hoe we op internationaal vlak moeten optreden, hoe we de nieuwe uitdagingen moeten beoordelen en aangaan. Wij zullen nagaan hoe we de landen in Oost- en Centraal-Europa bij deze problematiek kunnen betrekken nu ze aan onze deur kloppen om lid te worden van de Unie. Het wordt dus een discussie over vraag en aanbod en natuurlijk over de nieuwe trends, bijvoorbeeld de synthetische drugs. Wat dit laatste betreft, moet Europa voor haar eigen deur vegen om in een internationale context een geloofwaardige gesprekspartner te zijn. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik was onlangs weer eens in Amerika. Een ding was mij volkomen duidelijk: men hoeft drugs niet per se aan de grens te bestrijden door controle op
Nr. 4-536/72
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
von Habsburg transporten van productielanden naar consumptielanden. Het is veel doeltreffender indien men in de consumptielanden het rechtsstelsel aanpast en daarmee moeilijkheden opwerpt voor de drugshandel, zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten het geval is. Wat denkt de Commissie te doen om bij ons de drugs te bestrijden? Gradin, Commissie. — (SV) Zoals de VS werkt ook de Commissie internationaal. Er is samenwerking met Latijns Amerika en met de gouden driehoek, teneinde alternatieve teelten te bevorderen en het aanbod van drugs te beperken. Anderzijds concentreren wij ons ook op de consumptie in onze lidstaten. Op dit vlak willen wij het liefst vrijwilligersverenigingen, scholen en ouders engageren, omdat wij van oordeel zijn dat drugsverslaafden niet alleen naar politici luisteren. Het is ook belangrijk dat er preventieve acties zijn en dat collega's of schoolvrienden een rol kunnen spelen. Wij proberen dit ernstig probleem tegenwoordig op alle fronten aan te pakken. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Gradin. Vraag nr. 48 van María Izquierdo Rojo (H-0149/99): Betreft: Balans en ramingen clandestiene emigratie naar de EU vanuit Noord-Marokko Welke balans en ramingen hanteert de Commissie voor de toestand in het gebied van de Straat van Gibraltar en Noord-Marokko waar het gaat om clandestiene emigratie? Kan zij vooruitgang en verbetering hard maken? Welke maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat er komende zomer weer doden zullen vallen door het oversteken met lekke bootjes? Mevrouw Gradin, ik nodig u uit de vraag van mevrouw Izquierdo Rojo te beantwoorden. Gradin, Commissie. — (SV) Illegale emigratie naar de Europese Unie vanuit Noord-Marokko is vaak pure mensensmokkel. Dit is een probleem dat niet alleen de lidstaten in het Middellandse-Zeegebied, maar ook de Unie als geheel aanbelangt. De personen die zich door mensensmokkelaars laten verleiden, zijn meestal zeer arme en uiterst kwetsbare migranten. Sommigen zoeken wanhopig naar betere levensomstandigheden en zijn bereid grote risico's te nemen om hun doel te bereiken. Anderen worden het slachtoffer van de moderne slavenhandel met vrouwen die in heel Europa voorkomt. Elk jaar wordt een toenemend aantal jonge vrouwen met valse beloftes over een goed betaalde job naar de prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting gelokt. Een groot aantal mensenlevens gaat elk jaar verloren door het ongeremd gewelddadig optreden van mensensmokkelaars. Wij weten met zekerheid dat de mensen die van de Marokkaanse kust over zee Europa proberen te bereiken, vaak een afschuwelijk lot te wachten staat. De strijd tegen de mensenhandel moet daarom een prioriteit zijn voor de Unie. De laatste jaren is ook veel gedaan om de samenwerking op dit gebied binnen de Unie te bevorderen. In 1996 werd het mandaat van de Europese Drugseenheid uitgebreid tot mensensmokkel. Zodra Europol effectief zal fungeren, zal de Unie op dit gebied nog meer mogelijkheden hebben. In november 1996 besloot de Raad een speciaal programma te starten met de naam Stop. De bedoeling van dit programma was de lidstaten meer mogelijkheden te geven om de mensenhandel te bestrijden. Via dit programma kunnen wij de uitwisseling van ervaringen steunen en aanmoedigen en de bevoegdheid om overal in Europa activiteiten op te starten uitbreiden. Samen met de Amerikaanse regering hebben wij in bepaalde landen ook preventieve acties tegen vrouwenhandel ondernomen. Onder andere proberen wij met gerichte campagnes jonge vrouwen bewust te maken van de risico's die een vlucht naar de Europese Unie via mensensmokkelaars inhoudt. Deze maatregelen zijn een eerste stap in de goede richting. Uiteraard moet nog veel meer worden gedaan om de illegale immigratie daadwerkelijk te kunnen stoppen. Er staan grote economische belangen op het spel en fundamentele waarden worden in twijfel getrokken. De Commissie zal ook in de toekomst alle beschikbare middelen benutten om de mensenhandel te stoppen. Het verheugt ons dat het nieuwe voorzitterschap ons nieuwe mogelijkheden biedt om een betere greep te krijgen op deze problematiek. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Mevrouw de commissaris, dank u wel voor uw ongetwijfeld goedbedoelde antwoord. U stelt een harde diagnose, maar schiet beslist tekort wat betreft de bevoegdheden van de Commissie. U zegt niet welke maatregelen er genomen gaan worden. Met uw antwoord schieten wij helemaal niets op. Zoals u zelf heeft opgemerkt, gaát het hier om een bijzonder ernstig probleem. Mevrouw de commissaris, er zijn maatregelen binnen handbereik. Wat betreft het probleem van het oversteken met lekke bootjes kunnen er bijvoorbeeld in ieder geval „s zomers veiligheidsmaatregelen getroffen worden. Wij treffen die maatregelen voor de visserij en de vissen, maar zijn kennelijk niet in staat dat ook te doen voor mensen. Ook kunnen we denken aan voorlichtingscampagnes via televisie-uitzendingen die in het noorden van Marokko kunnen worden ontvangen. Mevrouw de commissaris, ik ben oprecht van mening dat de Commissie niets doet aan de ernstige problemen aan de zuidgrens van de Europese Unie. Het mag toch niet gebeuren dat u op een vraag als deze simpelweg antwoordt dat al het mogelijke gedaan wordt. Dat is een nietszeggend antwoord. Gradin, Commissie. — (SV) De Unie doet ongetwijfeld veel, wat ook in mijn antwoord aan de geachte afgevaardigde tot uiting kwam. Europol heeft mogelijkheden, maar het is ook zo dat de concrete maatregelen die de afgevaardigde wenst, zoals toezicht, slechts in samenwerking met de lidstaten gerealiseerd kunnen worden. Wij weten immers dat er boten varen tussen Marokko, Gibraltar en Spanje en dat de verschillende autoriteiten intensief met elkaar samenwerken. Ik ben zelf ter plaatse geweest en heb gezien hoe het er aan toe gaat. Er wordt controle uitgeoefend op de mensenhandel en de aanwezigheid van drugs aan boord.
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/73
Gradin Er worden zeker concrete maatregelen genomen, ook met de steun van Europol. Bovendien is door de Raad onlangs een studiegroep op hoog niveau opgericht die de landen met grote emigratieproblemen onder de loep moet nemen. Een van de landen die men in dit verband bestudeert, is juist Marokko. Hernandez Mollar (PPE). — (ES) Mevrouw de commissaris, ik vrees dat ik u moet gaan tegenspreken. Ik heb namelijk van de directeur van Europol begrepen dat er op geen enkele wijze wordt opgetreden tegen de georganiseerde maffiabenden die aan de zuidwestgrens van Europa actief zijn, dat wil zeggen in het gebied van noordelijk Afrika waar de migratiedruk uit de Maghreb-landen zich rechtstreeks doet gevoelen, Ik wil graag weten wat de Commissie van deze achteloosheid denkt, die ook door de directeur van Europol wordt erkend. Het gaat hier om een gebied waar de migratiestroom richting Europa bijzonder, groot is. Wat denkt de Commissie te gaan doen om te bewerkstelligen dat Europol aandacht gaat besteden aan de verschrikkelijke activiteiten van de georganiseerde criminaliteit die zoveel doden tot gevolg heeft in het gebied van de Straat van Gibraltar? Gradin, Commissie. — (SV) Wat Europol betreft, zou ik het Parlement zeer dankbaar zijn als het zou willen helpen bij het operationeel maken van Europol. Het verdrag is in feite geratificeerd, maar er zijn nog een aantal protocollen die wachten op ratificatie vart de lidstaten. Pas dan kan Europol al zijn bevoegdheden gebruiken. Als het Parlement ons hiermee wil helpen, zou ik dankbaar zijn, omdat het onze mogelijkheden op dit gebied zal uitbreiden. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, hoe is voor dit probleem eigenlijk de verdeling van de lasten binnen Europa gepland? Wat zijn hier de streefcijfers? Gradin, Commissie. — (SV) Zoals de geachte afgevaardigde weet, heb ik in de vier jaar dat ik commissaris ben, gestreefd naar een correcte lastenverdeling. Het eerste voorstel werd verworpen. Nu ligt het tweede voorstel bij de Raad van ministers. Helaas laat het engagement van bepaalde lidstaten te wensen over als het erop aankomt de lasten te verdelen. Zoals u weet is voor besluiten die onder de derde pijler vallen, unanimiteit vereist. Ik had gehoopt dat we meer hadden kunnen bereiken, maar wij hopen dat het Duits voorzitterschap erin zal slagen zijn collega's te overtuigen van de noodzaak om hier krachtig op te treden. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw Gradin. Dames en heren, met deze vraag is het vragenuur voor vragen aan commissaris Gradin gesloten. Vraag nr. 49 zal schriftelijk worden beantwoord. (l) Vragen aan de heer Brittan De Voorzitter. — Vraag nr. 50 van Concepció Ferrer (H-0111/99): Betreft: Follow-up van de klacht over oneerlijke handelspraktijken bij de WHO Naar aanleiding van de beperking van de uitvoer van in India geproduceerd leder heeft de Commissie eind 1997 in het kader van de WHO een procedure voor de beslechting van geschillen ingesteld met het oog op de bescherming van de belangen van de Europese ledersector, die sinds lang onder deze oneerlijke handelspraktijken te lijden heeft. De eerste gesprekken die begin 1998 plaatsvonden in Genève hebben duidelijk aangetoond dat het verzoek van de Commissie gegrond was. Na deze eerste ontmoeting in het kader van de geschillenbeslechtingsprocedure van de WHO zijn de gesprekken echter opgeschort. Kan de Commissie meedelen waarom nog steeds geen datum is vastgesteld om de geschillenbeslechtingsprocedure voort te zetten? Ik heet de heer Brittan welkom en nodig hem uit de vraag van mevrouw Ferrer te beantwoorden. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Het de facto Indiase uitvoerverbod op huiden heeft de Gemeenschap begin 1998 ertoe aangezet formeel WHO-overleg te voeren. Sindsdien heeft de Commissie herhaaldelijk haar bezorgdheid uitgesproken over het feit dat het Indiase systeem in strijd is met de GATT. Uiteindelijk beloofden de Indiase autoriteiten in oktober 1998 om serieus na te denken over de suggestie om het huidige stelsel van uitvoervergunningen te vervangen door tariefmaatregelen, die de vorm zouden kunnen krijgen van uitvoerheffingen. Momenteel wordt een dergelijk voorstel door de Indiase autoriteiten overwogen bij de opstelling van de nieuwe begroting. Wij houden de zaak nauwlettend in de gaten en binnen enkele weken zouden we moeten weten of de regeling is gewijzigd. Ik blijf optimistisch dat het zal lukken om deze gevoelige kwestie op te lossen. Als dat tegen de tijd van mijn voorgenomen bezoek aan India, begin april, niet het geval is, ben ik voornemens deze zaak op ministerieel niveau aan te kaarten. !) Zie bijlage „Vragenuur".
Nr. 4-536/74
Handelingen van het Europees Parlement
Ferrer (PPE). — (ES) Mijnheer de commissaris, dank u wel voor uw antwoord en voor het feit dat er serieus is gekeken naar de kwestie van niet-naleving door de Indiase regering van de regels met betrekking tot het openstellen van markten voor lederproducten. Ik verzoek u echter met klem alles in het werk te stellen om de regels inzake de internationale handel daadwerkelijk gerespecteerd te krijgen. Ik vraag u dit niet om louter principiële redenen. Dit ís het enige instrument dat de bedrijven hebben. Zij hebben zich grote inspanningen getroost om concurrerend te werken, te moderniseren en hebben de export nodig om te kunnen overleven. Ik hoop dan ook dat u de zaak in de gaten zult houden, want als u tot april wacht, hebben veel bedrijven hun deuren misschien al moeten sluiten door het wegvallen van de export. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Ik weet hoe belangrijk de invoer van grondstoffen is voor de Europese leerindustrie en ik kan u verzekeren dat ik deze kwestie zeer serieus neem. Ik kan geen resultaten beloven voor april. We oefenen grote druk uit en we zullen druk blijven uitoefenen. Wij doen wat we kunnen. De Voorzitter. — Vraag nr. 51 van Paul Rübig (H-0113/99): Betreft: Uiteenlopende strajhejfingen; stemgedrag in de Raad Er zitten vele facetten aan transatlantische discussies over de bananeninvoer in de EU. Een principiële kwestie is het selectief opleggen van Amerikaanse strafheffingen op de invoer uit dertien lidstaten. Het equivalent van het aangekondigde bedrag komt overeen met een geraamd eenzijdig verlies van circa 508 miljoen euro. De marktordening voor bananen geldt voor alle vijftien lidstaten in gelijke mate. Ook in het kader van de WHO spreekt de EU met één stem. Strafheffingen die de EU-landen echter verschillend treffen, beïnvloeden de comparatieve kosten- én concurrentiepositie op de interne markt. Hoe denkt de Commissie ervoor te zorgen dat door derde landen opgelegde sancties niet bepaalde lidstaten opzettelijk bevoordelen, zodat dit soort „tactische manoeuvres" geen invloed hebben op het toekomstig stemgedrag in de Raad en gemeenschappelijke belangen op de achtergrond raken? Mijnheer Brittan, ik nodig u uit de vraag, van de heer Rübig te beantwoorden. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Ik erken dat het hier om een ernstige kwestie gaat. Er zijn twee redenen waarom sommige lidstaten door derde landen worden uitgesloten van sancties tegen de Gemeenschap. Ten eerste zijn de lidstaten nog steeds, los van de Gemeenschap, elk afzonderlijk lid van de WHO. Ten tweede gaan de oorsprongsregels voor export vanuit de Gemeenschap naar derde landen nog steeds uit van afzonderlijke lidstaten. Hoewel de communautaire wetgeving voorziet in het begrip „communautaire oorsprong", dat in bepaalde situaties verplicht is, blijven de VS en andere derde landen in dit opzicht onderscheid maken tussen de lidstaten. We mogen niet vergeten dat sancties alleen rechtsgeldig kunnen worden toegepast als de WHO toestemming heeft verleend. In het geval van het bananenconflict hebben de Verenigde Staten een dergelijke volmacht niet gekregen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn aanvullende vraag gaat over de door de Verenigde Staten eenzijdig opgelegde strafheffingen zelf. Naar onze juridische mening vormen deze maatregelen een regelrechte handelsbeperking, die nu al in dit stadium zware schade toebrengt aan onze eigen bedrijven. Hoe wilt u schadevergoeding vorderen ingeval het WHO-panel deze maatregelen principieel, of wat de hoogte betreft, ontoelaatbaar verklaart? Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Als we de zaak tegen de Verenigde Staten winnen omdat de getroffen maatregelen onwettig zijn, dan zullen ofwel de Verenigde Staten die maatregelen moeten intrekken en ons schadeloos moeten stellen, ofwel zullen wij legaal vergeldingsmaatregelen mogen nemen. De Voorzitter. — Vraag nr. 52 van Arthur Stanley Newens (H-0127/99): Betreft: Handel met Cuba Kan de Commissie haar standpunt kenbaar maken inzake de handelsovereenkomst die in mei 1998 met de Verenigde Staten werd gesloten en mededelen of deze overeenkomst nog in werking zal treden? Kan zij voorts een overzicht geven van de huidige handelsstromen tussen de EU en haar lidstaten enerzijds en Cuba anderzijds en kan zij mededelen wat de gevolgen van de Helms-Burton-wet zijn voor deze betrekkingen? Mijnheer Brittan, ik nodig u uit de vraag van de heer Newens te beantwoorden. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) De overeenstemming die in mei vorig jaar met de Verenigde Staten werd bereikt over de Helms-Burton- en de ILSA-wetgeving betekent een belangrijke stap in de goede richting. De Commissie blijft ernaar streven dat deze afspraken volledig worden nagekomen. Die taak ligt bij de Verenigde Staten, maar wij van onze kant zijn bereid de overeenkomst uit te voeren zodra de Verenigde Staten overeenkomstig Titel IV van de Helms-Burton-wet ontheffing verlenen, zoals in de overeenkomst van Londen is bepaald. Van meet af aan hebben wij ons vastberaden tegen beide wetten verzet. Bij de verdediging van het standpunt van de Europese Unie ten aanzien van de extraterritoriale effecten van deze wetten, is de Raad in november 1996 akkoord gegaan met blokkerende maatregelen. Doel daarvan is om de extraterritoriale gevolgen van een wetgeving voor een
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/75
Brittan, Sir Leon derde land, zoals die van de Helms-Burton-wet en ILSA voor het grondgebied van de Gemeenschap, tegen te gaan. Gedetailleerde statistische gegevens over de handel tussen de EU en Cuba zijn niet voorhanden. Wij hebben consequent het standpunt ingenomen dat die handel legitiem is. De Helms-Burton-wet heeft in het verleden een ontmoedigend effect gehad en kan de handelsstromen via bepaalde kanalen hebben verstoord. Daarom was de overeenkomst van mei 1998 een belangrijke stap vooruit. Newens (PSE). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord, maar ik geloof niet dat het waar is dat, zolang het Amerikaanse Congres weigert in te stemmen met ontheffing van Titels III en IV, er eigenlijk geen vooruitgang kan worden geboekt met de uitvoering van de grondslagen van de overeenkomst. Tegelijkertijd zijn er personen, handelaren en bedrijven die anders handel zouden drijven met Cuba maar nu op zeker spelen en wegblijven. Hoe lang kunnen we dan deze stand van zaken, waarbij alle betrokkenen in onzekerheid verkeren, laten voortduren? Voorziet hij enige verandering in de nabije toekomst? Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Het is waar dat de overeenkomst niet volledig wordt uitgevoerd en ook niet kan worden uitgevoerd, zolang het Congres de noodzakelijke wetgeving niet heeft uitgevaardigd. Het is echter niet waar dat de overeenkomst geen effect heeft. Ik zou de aandacht van de door u genoemde partijen willen vestigen op het feit dat er, sinds de overeenkomst werd gesloten, geen dwingende maatregelen zijn getroffen tegen Europese bedrijven of individuen op grond van een van beide wetten. Dat is iets waarvan de zakenwereld zich bewust zou moeten zijn. Er vindt heel wat handel plaats. Wat de verdere voortgang betreft kan ik u zeggen dat wij druk uitoefenen op het Amerikaanse Congres en duidelijk maken dat wij ons deel van de rest van de overeenkomst pas zullen uitvoeren als zij hun deel uitvoeren. De Voorzitter. — Vraag nr. 5 3 van Hugh R. McMahon (H-0174/9 9): Betreft: Ajbraakprijzen en dumping van zalm op Europese markten door Noorse producenten Kan de Commissie mededelen welke maatregelen zij de afgelopen tijd heeft genomen tegen Noorse bedrijven die overeenkomsten met de EU aan hun laars lappen door op de markt voor zalm afbraakprijzen toe te passen, en kan zij mededelen welke Noorse bedrijven, zich met dergelijke praktijken inlaten? Mijnheer Brittan, ik nodig u uit de vraag van de heer McMahon te beantwoorden. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) In juni 1997 is met Noorwegen een overeenkomst gesloten in het kader van de definitieve antidumping- en compensatiemaatregelen. Deze bestaan hoofdzakelijk uit individuele prijsafspraken van 190 Noorse exporteurs. De Commissie besteedt vrij veel geld aan de controle op die afspraken. Aan 84 exporteurs is inmiddels een heffing opgelegd, omdat ze hun afspraken niet waren nagekomen of zich eraan hadden onttrokken. Daarnaast is er voortdurend toezicht op de markt en is de termijn voor verslagen over prijsafspraken verkort. Toert de controle uitwees dat de minimumprijs voor zalmfilet te laag was, ís deze verhoogd met een bedrag overeenkomstig de verwerkingskosten. Nadat was gebleken dat sommige partijen met prijsafspraken geen exporteurs waren, werden die partijen gedwongen hun afspraken in te trekken, en toen duidelijk werd dat de opbrengsten van de Noorse uitvoerheffing, die deel uitmaakt van de compenserende maatregelen, niet volgens de afspraken werden gebruikt, is er in oktober 1998 een nieuwe overeenkomst gesloten tussen de Europese Unie en de Noorse bedrijven om daar iets aan te doen. Meer recentelijk hebben de Commissie en de Noorse autoriteiten overeenstemming bereikt over verdere gezamenlijke actie, met name om ontduiking onmogelijk te maken. Noorwegen heeft in december 1998 een regeling ingevoerd die verbiedt om zalm naar de Gemeenschap te exporteren via tussenpersonen die niet aan de prijsafspraken zijn gebonden. De Commissie heeft deze beperkingsmaatregel omgedraaid. De tekst van de afspraken omvat dan ook een strengere minimumprijsbepaling voor het geval dat importeurs die betrekkingen hebben met exporteurs in Noorwegen, zalm van andere tussen-importeurs in de Gemeenschap betrekken. McMahon (PSE). — (EN) Ik dank de commissaris voor zijn zeer volledige antwoord. Zou hij mij ook een standpunt over de huidige situatie kunnen geven? Ik heb namelijk uit de Schotse industrie berichten gekregen dat er op dit moment een groot bedrijf in Noorwegen betrokken is bij deze zaak. Zou hij het Parlement de naam van dat grote bedrijf willen geven? Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Het is niet geheel duidelijk wat dat grote bedrijf gedaan zou hebben of over welk bedrijf de geachte afgevaardigde het heeft. Zoals ik heb gezegd, zijn bij 84 exporteurs de prijsafspraken vervangen door heffingen. Ik weet niet welke daarvan de geachte afgevaardigde bedoelt. Als hij mij de bijzonderheden schriftelijk zou willen doorgeven, dan zal ik kijken of er nadere informatie is die ik kan verstrekken. De Voorzitter. —Vraag nr. 54 van Richard Stuart Howitt (H-0217/99): Betrejt: Burma Selective Purchase Law In 1996 keurde de Amerikaanse staat Massachusetts de „Burma Selective Purchase Law" goed, die overheidsaankopen bij ondernemingen die handel drijven met Myanmar verbiedt. De Commissie tekende bij de Amerikaanse regering hiertegen verzet aan en diende een klacht in bij de Wereldhandelsorganisatie. Deze klacht werd tijdelijk
Nr. 4-536/76
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter opgeschort, in afwachting van de resultaten van een juridisch onderzoek naar de wettigheid van het besluit. Het feit echter dat de Commissie bij de WHO een klacht heeft ingediend staat niet alleen volkomen haaks op haar eigen sanctiebeleid ten aanzien van Myanmar en haar bezorgdheid over de schendingen van de mensenrechten, het kan ook gezien worden als een cynische manier om te vermijden dat een precedent wordt geschapen om het wereldhandelsbeleid te doen sporen met de internationale normen op het gebied van de mensenrechten. Waarom voert de Commissie een dergelijk tegenstrijdig beleid, dat getuigt van minachting voor de situatie van de mensenrechten in Myanmar? Onder welke voorwaarden kan de Commissie haar klacht bij de WHO alsnog intrekken? Mijnheer Brittan, ik nodig u uit de vraag van de heer Howitt te beantwoorden. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) Ons standpunt ten aanzien van Birma is duidelijk. Wij betreuren de situatie waarin de mensen daar zich bevinden en steunen de lidstaten in hun voornemen om druk te blijven uitoefenen op de gezagvoerders. Dat heeft geleid tot de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt over Birma en tot de intrekking van de SAP-voordelen. In oktober heeft de Raad het gemeenschappelijk standpunt uitgebreid en versterkt door een verruiming van het visumverbod en de opschorting van bezoeken van hoge regeringsfunctionarissen aan Birma. Ook hebben wij geprobeerd om het beleid ten aanzien van Birma internationaal te coördineren om zo de acties van alle betrokkenen doeltreffender te maken. Hoewel onze doelstellingen wat Birma betreft vergelijkbaar zijn met die van de Verenigde Staten, betekent dat niet dat we de flagrante schending van internationale verplichtingen, waar de wet van Massachusetts verantwoordelijk voor is, door de vingers kunnen zien. Nadat het twee jaar lang niet was gelukt om de kwestie op een andere manier op te lossen, hebben wij in juli 1998 besloten om aan het panel de vraag voor te leggen of de wet verenigbaar is met de relevante regels van de WHO, met name de multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten. Ook de National Foreign Trade Council van de Verenigde Staten zette vraagtekens bij de wet van Massachusetts. In november vorig jaar verklaarde de Amerikaanse rechtbank dat de wet in strijd was met de grondwet en buiten werking moest worden gesteld. Toen hebben wij onze klacht bij de WHO uiteraard opgeschort, maar vervolgens is tegen de uitspraak van de Amerikaanse rechtbank beroep aangetekend. Onze beslissing om een klacht in te dienen bij de WHO is geen goedkeuring van het regime. Het gaat om de voorspelbaarheid in de internationale handelswereld en om de naleving van internationaal bindende handelsregels. Er is geen tegenstrijdigheid tussen de stappen die we tegen het Birmese regime hebben ondernomen en onze verwachting dat de Verenigde Staten zich aan hun internationale afspraken houden. Howitt (PSE). — (EN) Dank u, mijnheer de commissaris, u begrijpt waarschijnlijk wel dat ik het grondig oneens ben met uw antwoord, hoewel het voor het Parlement goed was dat u het zo onomwonden uit de doeken deed. De tegenstrijdigheid lag in uw woorden besloten. Mensenrechtenschendingen in Birma betreuren, pleiten voor internationaal gecoördineerde acties om te zorgen dat het Birmese regime zijn beleid wijzigt, en vervolgens de kans laten schieten om die acties via handelsmogelijkheden van de WHO te coördineren, is tegenstrijdig. Ik begrijp dat er regels zijn in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, maar het standpunt van dit Parlement is herhaaldelijk naar voren gebracht, zowel in september vorig jaar toen de maatregelen van de Commissie werden veroordeeld, als in mijn eigen verslag over gedragscodes van multinationale ondernemingen. Dat standpunt luidt dat wij gebruik moeten maken van de handelsbetrekkingen via de WHO om handel te stimuleren die ethisch verantwoord is en rekening houdt met het milieu en de mensenrechten. Kunt u antwoord geven op het laatste deel van mijn vraag en mij zeggen onder welke omstandigheden de Commissie, mocht het beroep in de Verenigde Staten anders uitpakken, haar klacht kan intrekken en kan voorkomen dat het panel nieuw leven wordt ingeblazen. Brittan, Sir Leon, Commissie. — (EN) De WHO-procedure is momenteel opgeschort vanwege de beslissing van de Amerikaanse rechtbank. Dat is reeds een feit. Maar ik moet zeggen dat het twee heel verschillende vragen zijn of we al dan niet handelssancties moeten uitroepen — bijvoorbeeld in het kader van de WHO en voorzover toegestaan door de WHO — of gewoon moeten aanvaarden dat een afzonderlijke staat in de Verenigde Staten, zonder overleg en buiten het kader van een internationale overeenkomst, maatregelen neemt om als het ware zijn eigen buitenlands beleid te voeren. Ook al kunnen we misschien nog zoveel sympathie opbrengen voor de motieven achter de wetgeving in Massachusetts, een wereldhandelssysteem waarin door een bepaalde staat in een bepaald land specifieke druk wordt uitgeoefend, met verstrekkende gevolgen voor dè rest van de handelswereld, kan gewoon niet. Het is schadelijk voor het front tegen Birma dat er een dergelijke splinteractie wordt ondernomen. Die brengt de Europese Unie in diskrediet maakt geen deel uit van een geconsolideerd, internationaal overeengekomen pakket maatregelen tegen een specifiek land waarmee we diepgaande meningsverschillen hebben. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Brittan. Dames en heren, met de vraag van de heer Howitt is het vragenuur voor vragen aan commissaris Brittan gesloten. Wij danken hem voor zijn aanwezigheid.
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/77
Vragen aan de heer Van Miert De Voorzitter. — Vraag nr. 55 van Mihail Papayannakis (H 0107/99): Betreft: Doorzichtigheid in definanciëlebetrekkingen tussen de lidstaten en openbare bedrijven In antwoord op mijn mondelinge vraag H 0761/98 (^heeft de Commissie mij gezegd dat de Griekse overheid haar op 2 juli 1998 de maatregelen heeft medegedeeld die zij heeft genomen voor de omzetting van richtlijn 80/72 3/EEG (2)en de wijziging daarop. Maar wegens de meningsverschillen over.de verplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, heeft de Commissie besloten te wachten op de aanvullende informatie die zij van de Griekse overheid heeft gevraagd vooraleer zij zich uitspreekt over een mogelijke stopzetting van de inbreukprocedure. Kan de Commissie zeggen wat precies het meningsverschil is over de verplichtingen die voortvloeien uit richtlijn 80/72 3/EEG, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/84/EEG (3), en of de bijkomende informatie die de Griekse overheid heeft verstrekt al dan niet aanleiding geeft tot een stopzetting van de inbreukprocedure die de Commissie in 1996 heeft ingezet wegens het feit dat uit de verstrekte informatie bleek dat Griekenland zich niet had gevoegd naar de be ■ palingen van hoger genoemde richtlijn? Ik heet de heer Van Miert welkom en nodig hem uit de vraag van de heer Papayannakis te beantwoorden. Van Miert, Commissie. — (FR) De Commissie deelt de geachte afgevaardigde mee dat het meningsverschil in kwestie betrekking heeft op de reikwijdte van de verplichting om de Commissie uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 93/84/EEG te informeren. Krachtens deze bepalingen moeten de lidstaten de Commissie namelijk uiterlijk op 31 maart van ieder jaar met name een lijst doen toekomen van hun staatsbedrijven in de industriesector. De nietnako ming van deze informatieverplichting vormt een inbreuk waarop de Commissie met een passende procedure moet reageren. Op 3 maart, een paar dagen geleden dus, heeft Griekenland eindelijk de gewenste informatie verstrekt. Deze infor matie lijkt bevredigend voor wat betreft de betrokken bedrijven. Dit betekent dat Griekenland zijn afwijkende uitleg van zijn verplichtingen uit hoofde van de betrokken richtlijn heeft laten varen. Als gevolg hiervan zal de Commissie naar alle waarschijnlijkheid de inbreukprocedure stopzetten, waarbij de verschafte inforrrtatie wel eerst in detail zal worden geanalyseerd. Ik heb dus goed nieuws voor u. Ik denk dat Griekenland daadwerkelijk stappen onderneemt om zich te conformeren met het communautair recht. Papayannakis (GUE/N GL). — (EL) Mijnheer de commissaris, als ik het wel heb, gaat het hier met name om de al of niet ingediende lijst van bedrijven. Ik wilde echter met name weten of de richtlijn werd gerespecteerd, vooral wat de transparantie en het daadwerkelijke gebruik van overheidsmiddelen betreft. Kunt u mij daar uw mening over ge ven? Persoonlijk ben ik ervoor dat de middelen naar staatsbedrijven gaan, mits de daarmee beoogde doelstellingen duide lijk omschreven worden, de manier waarop het geld wordt overgemaakt transparant is en het geld inderdaad daar terechtkomt waar het terecht moet komen, opdat die bedrijven daar mee aan de slag kunnen. Beschikt de Commissie over inlichtingen terzake? H ebt u een mening hierover of was het geschil met Griekenland alleen van procedurele aard? Van Miert, Commissie(FR). — Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verplichting uit hoofde van de richtlijn — die Griekenland tot nu toe niet was nagekomen, maar hetgeen zoals ik u zojuist heb meegedeeld nu wel het geval lijkt te zijn — en de bestudering door de Commissie van het betrokken verslag over de daadwerkelijk op de lijst voorkomende bedrijven. Het gaat hier dus om een andere kwestie, waarover ik op dit moment nog niets kan zeggen, aangezien we nog maar enkele dagen geleden een — ik moet zeggen tamelijk compleet — verslag op dit gebied hebben ontvangen. Dit doet me deugd en ik ben de Griekse autoriteiten dankbaar voor het feit dat ze er uiteindelijk in hebben toe gestemd hun communautaire plicht te vervullen. De Voorzitter. — Vraag nr. 56 van John Iversen (H 0144/99): Betreft: Fusie De Commissie behandelt momenteel een melding van een voorgenomen fusie tussen Danish Crown en Vestjyske Slagterier. Hoe is de Commissie van plan ervoor te zorgen dat een fusie niet tot gevolg zal hebben dat het gefuseerde bedrijf Danish Crown/Vestjyske Slagterier invloed krijgt op en inzicht krijgt in de bedrijfsvoering van een kleiner concurre rend bedrijf als Defco Food, een bedrijf waarin Danish Crown op dit moment een minderheidsbelang heeft? !) Bijlage bij de notulen van de vergaderingen van 15.9.1998, blz. 10. 2) PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. 3 ) PB L 254 van 12.10.1993, blz. 16.
Nr. 4-536/78
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter Defco is een naamloze vennootschap die als directe concurrent van de bedrijven Danish Crown en Vestjyske Slagterier vlees verwerkt en verkoopt aan klanten zoals FDB en Dansk Supermarked. Het is voor een bedrijf als Defco vanzelfsprekend van het grootste belang dat de fusie niet tot gevolg heeft dat het gefuseerde bedrijf Danish Crown/Vestjyske Slagterier invloed op en inzicht in de bedrijfsvoering van Defco Food krijgt. Mijnheer de commissaris, ik nodig u uit de vraag van de heer Iversen te beantwoorden. Van Miert, Commissie. — (EN) Om te beginnen zou ik het Parlement, en de geachte afgevaardigde in het bijzonder, willen meedelen dat de Commissie vandaag toestemming heeft gegeven voor de fusie, zij het onder een aantal voorwaarden die tijdens de zogeheten tweede fase van de fusieprocedure in overleg met de partijen waren vastgesteld. De vraag heeft specifiek betrekking op Defco Food, een Deens vleesverwerkend bedrijf, en op de relatie met Danish Crown, het grootste coöperatieve slachthuis van Denemarken, dat een minderheidsbelang heeft in het eerstgenoemde bedrijf. Zoals ik zei, heeft de Commissie vandaag besloten om de operatie toe te staan. Maar wat deze specifieke vraag betreft, zagen we niet echt een probleem. We hebben het hier over de markt voor verwerkte vleesproducten. Vleesverwerkende bedrijven, waaronder Defco Food, kopen het varkens- en rundvlees dat ze voor hun productie nodig hebben in de hele EG en niet alleen in eigen land. Het effect van de fusie in deze markt móet dus in een breder perspectief worden gezien dan de situatie in Denemarken, terwijl de andere problemen voornamelijk te maken hadden met de situatie binnen Denemarken. Hoewel we diverse problemen hebben vastgesteld, zagen we hier dus geen probleem, zodat we volgens de regels niet konden aandringen op specifieke maatregelen met betrekking tot de kwestie die u noemt. Ivërsen (PSE). — (DA) Ik dank u voor uw antwoord. Ik heb deze vraag niet gesteld als kritiek op de fusie. Voor de fusie heb ik alle begrip. Ik vind het zelfs een verstandige beslissing. Wat ik jammer vind, is dat de Commissie niet meer aandacht heeft besteed aan het probleem van de afhankelijkheid ten opzichte van Danish Crown. De Defco Food company kan haar werknemers bijvoorbeeld geen extra aandelen toekennen, omdat de nieuwe, grote gefusioneerde onderneming voorrang zal hebben op de werknemers bij het verwerven van aandelen. Ik begrijp dat het voor de Commissie geen gemakkelijk probleem is en ik dank u nogmaals voor uw antwoord. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Iversen. De heer Van Miert geeft mij te kennen dat hij geen behoefte voelt om op de opmerking van de heer Iversen te reageren. Omdat de vragen 57 en 58 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld: Vraag nr. 57 van Juan de Dios Izquierdo Collado, vervangen door mevrouw Frutos Gama (H-0161/99): Betreft: Transparantie en controle van de overheidssteun in het kader van het 'mededingingsbeleid In het kader van het mededingingsbeleid is bepaald dat de overheidssteun in de Europese steenkoolsector (Beschikking 3632/93/EGKS) (')omwille van de controle transparant moet zijn. Lidstaten werden verplicht steun die tot dan doorberekend werd in de elektriciteitstarieven op te nemen in de overheidsbegroting. Is de Commissie niet van mening dat dezelfde rechtsregel gevolgd zou moeten worden voor de övergångskosten in de elektriciteitssector? Om weuce redenen zou vanuit het oogpunt van mededingingswetgeving een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen deze twee vormen van steun? Hoe kan de consument bijvoorbeeld begrijpen dat de kosten van Europese steenkool niet meer in zijn elektriciteitsrekening worden doorberekend en dat er wel kosten in rekening worden gebracht voor overgang naar de vrije markt die voortvloeien uit niet rendabele investeringen wegens de verplichting om universele diensten aan te bieden? Vraag nr. 58 van Ludivina García Arias (H-0162/99): Betreft: Consumentenbescherming in het kader van het mededingingsbeleid De Commissie heeft verklaard dat de kosten voor de overgang naar de vrije markt in de geliberaliseerde sectoren waarvoor toestemming gegeven zou kunnen worden, betrekking zouden moeten hebben op werkelijk gedane investeringen wegens eerdere verplichtingen om universele diensten aan te bieden. Is de Commissie niet van mening dat het, vanuit het oogpunt van mededingingsbeleid, oneerlijk zou zijn en in strijd met de beginselen van de Verdragen als juist de consumenten en de MKB's in het concrete geval van resp. de elektriciteits- en de telecommunicatiesector, deze kosten zouden betalen via de tarieven en dat deze overheidssteun derhalve opgenomen moet worden in de begrotingen van de lidstaten omwille van de transparantie en de controle? Mijnheer Van Miert, ik nodig u uit de vragen van deze twee europarlementariërs tezamen te beantwoorden. Van Miert, Commissie. — (FR) Deze kwestie baart de afgevaardigden duidelijk zorgen, aangezien het niet de eerste keer is dat ik het genoegen heb vragen hierover te beantwoorden. Zoals u weet, hebben we er bij de Spaanse regering sterk op aangedrongen deze kwestie bekend te maken, omdat het hier een geval van „stranded costs" betreft, zoals men pleegt te zeggen. !) PB L 329 van 30.12.1993, blz. 12.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/79
Van Miert U weet overigens ook dat dit probleem zich niet alleen in Spanje voordoet, maar ook in een aantal andere lidstaten als gevolg van de elektriciteitsrichtlijn. We hebben benadrukt dat wanneer er een stelsel met dergelijke kosten is voorzien, het in beginsel om overheidssteun kan gaan en de Commissie als gevolg hiervan op zijn minst moet kunnen nagaan of deze steun in overeenstemming is met deze kosten. Aangezien het probleem zich in meerdere lidstaten op verschillende manieren voordoet, proberen we momenteel een samenhangende methode uit te werken. Het Spaanse geval wordt momenteel door ons onderzocht — aangezien we de kennisgeving hebben ontvangen — en er zal in de komende weken waarschijnlijk contact worden gezocht met de Spaanse autoriteiten teneinde met hun van gedachten te wisselen over dit onderzoek van de Commissie. Wat de consumenten betreft, wil ik nog opmerken dat, aangezien er hier sprake is van een geval van overheidssteun, wij bij onze uitspraak de regels moeten hanteren en dus moeten nagaan of de geplande „steun" daadwerkelijk een compensatie is van de „stranded costs". Consumentenvraagstukken spelen dus een betrekkelijk geringe rol in de dossiers betreffende „staatssteun". Zo zijn de regels. , Ik kunt er echter van op aan dat we deze kwestie niet uit het oog verliezen. Wel moet ik u eraan herinneren dat normaal gesproken de Commissie bij een dergelijke steunregeling controleert of de voorziene steun verdedigbaar is. Ik ga ervan uit dat deze werkwijze mogelijkerwijs ook de consument ten goede komt. Frutos Gama (PSE). — (ES) Hartelijk dank voor uw antwoord, mijnheer de commissaris. Dit is inderdaad een onderwerp dat de parlementsleden veel zorgen baart. Het is echter vooral verontrustend voor de consumenten en het midden- en kleinbedrijf, die waarschijnlijk de kosten voor de overgang naar de vrije markt zullen moeten betalen. Mijnheer de commissaris, ik had daarom niet zozeer behoefte aan een technisch als wel een praktisch antwoord. De Spaanse regering en haar minister van Industrie voeren niet bepaald een doorzichtig beleid. Ik denk dan ook dat u de consumenten en het midden- en kleinbedrijf in de meest achtergebleven gebieden van de Unie — ik kom zelf ook uit een van die streken — moet vertellen dat dit zo niet kan. Het is nu zo dat de Spaanse minister van Industrie de vermindering van de schadeloosstelling aan de sector — als de Europese Commissie hier uiteindelijk toe besluit — „verkoopt" als een gunst aan de consumenten, die volgens hem het meest van de bijbehorende tariefverlaging zouden profiteren. Mijnheer de commissaris, wilt u de Spaanse consument dus alstublieft in eenvoudige en klare taal uitleggen waar de kosten voor de overgang naar de vrije markt uit gefinancierd worden: uit de elektriciteitsrekening of de algemene staatsbegroting? Van Miert, Commissie. — (EN) Als wij ten eerste de overheidssteun — in welk specifiek geval dan ook — tot het absolute minimum proberen te beperken, dan is dat, als puntje bij paaltje komt, in het voordeel van de consumenten, omdat zij gewoonlijk ook belastingbetalers zijn. Verder zullen we deze kwestie niet laten rusten. Zoals ik reeds eerder heb uitgelegd, moet deze zaak volgens ons worden doorgegeven en de Commissie in staat worden gesteld haar werk te doen. Los daarvan zou ik graag uw aandacht willen vestigen op het feit dat het doel van het beleid, namelijk de liberalisering van de elektriciteitssector, door de Commissie volledig wordt onderschreven. Volgens ons houdt meer flexibiliteit, meer daadwerkelijke concurrentie in dat erop wordt toegezien dat bedrijven in de energiesector de markt niet al te veel beheersen, dat er echt concurrentie is, niet alleen voor de bedrijven, maar ook voor de individuele consument. Zoals u weet is dat nog niet het geval met de richtlijn. De richtlijn is bescheidener. Maar wij delen zeker de mening die de Spaanse regering er kennelijk op nahoudt, dat er best meer geliberaliseerd mag worden dan in de richtlijn is vastgelegd. Dat wordt op positieve wijze door de Commissie gestimuleerd en erkend. Maar dat mag ons niet afleiden van onze andere taak, namelijk om nauwkeurig te onderzoeken of de kosten strikt in verhouding staan tot de middelen die ermee gemoeid zijn. García Arias (PSE). — (ES) Mijnheer de commissaris, u weet ook dat de consumenten en het midden- en kleinbedrijf vooralsnog voor die kosten zullen moeten opdraaien. Zij krijgen geen tariefverlaging, een verlaging die ook zonder liberalisering van de sector opportuun zou zijn. Ik wil u echter een wat technischer vraag stellen. In artikel 3 van de verordening van de Raad over steun staat dat deze steun slechts dan daadwerkelijk verstrekt kan worden als de Commissie een besluit heeft genomen ter goedkeuring van die steun, ik weet niet of de Commissie ervan op de hoogte is dat die 4, 5% al op de tarieven in mindering wordt gebracht (dat men die steun dus al krijgt). Is de commissaris van plan voet bij stuk te houden en morgen van de Spaanse minister van Industrie te verlangen een onmiddellijk einde te maken aan het innen van deze bedragen van de consumenten en dat hij de reeds, ten onrechte betaalde bedragen aan hen terugbetaalt, totdat deze steun door de Commissie wordt goedgekeurd? Van Miert, Commissie. — (FR) Er zijn waarschijnlijk enkele misverstanden in het spel geweest, omdat het uit hoofde van de richtlijn noodzakelijk was kennis te geven van de intenties van de autoriteiten, zoals de meeste regeringen ook hebben gedaan. Hetgeen echter niet goed is begrepen, is het feit dat dit soort steunmaatregelen ook moest worden meegedeeld uit hoofde van de artikelen 92 en 93 en hierop hebben we enige tijd moeten aandringen, voordat een aantal regeringen ermee instemde. Dat is nu gebeurd. Er zijn dus, zo u wilt, twee onderzoeken: het onderzoek uit hoofde van de richtlijn, waarmee mijn collega Papoutsis zich bezighoudt, en het onderzoek op grond van een vraagstuk of geval van staatssteun. In het onderhavige geval hebben we de steunmaatregel geregistreerd als niet-genotifìceerde steun, omdat deze maatregel namelijk al van kracht was. Aangezien de situatie enigszins ingewikkeld en onduidelijk was en er misschien zelfs geen sprake was van kwade opzet — een aantal regeringen heeft wellicht gedacht dat het volstond om een ge-
Nr. 4-536/80
Handelingen van het Europees Parlement
Van Miert val uit hoofde van de richtlijn mee te delen — bevonden wij ons in een lastig parket. Wij moesten een bepaalde regering die, mijns inziens oprecht, van mening was dat zij haar plicht had gedaan, eraan herinneren dat zij nog aanvullende werkzaamheden moest verrichten. Zo zit de situatie in mekaar. Voor het overige zult u zich herinneren dat ik vanaf deze plek de betrokken autoriteiten heb gewaarschuwd dat het misschien geen goed idee is om de desbetreffende steunmaatregel te handhaven aangezien de kwestie onderzocht wordt en normaal gesproken men het resultaat van het onderzoek van de Commissie moet afwachten. Pérez Royo (PSE). — (ES) Bij een eerdere gelegenheid heeft u inderdaad tot voorzichtigheid gemaand. Daarbij raadde u aan het mechanisme dat in de Spaanse wet is voorzien, niet onmiddellijk toe te passen en de uitspraak van de Commissie af te wachten. De Spaanse regering en de elektriciteitsbedrijven zijn dat advies echter niet opgevolgd en hebben de regel al ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat, als de belaste bedragen te hoog blijken te zijn, het te veel betaalde moet worden gerestitueerd. Hoe moet die restitutie in zijn werk gaan, nu miljoenen consumenten die kosten al via hun elektriciteitsrekening' hebben betaald? Vindt u niet dat het met het oog op het toezicht op de overheidssteun — daar gaat het hier tenslotte om — doorzichtiger, makkelijker te controleren en makkelijker af te wikkelen zou zijn als de betalingen in fasen van telkens een jaar zouden plaatsvinden via de overheidsbegrotingen, zoals dit ook met de steunregeling voor de steenkool gebeurt? Vindt u niet dat dit een praktischer regeling zou zijn dan het systeem waarbij 4, 5% via de elektriciteitsrekening wordt doorberekend? Tevens zou dan kunnen worden begonnen met notering van deze steun op de effectenbeurzen. Van Miert, Commissie. — (FR) Ten eerste hebben we de autoriteiten gewaarschuwd dat als zij de emissie van waardepapieren zouden doorzetten, zij dit op eigen risico zouden doen, omdat er, nogmaals, een onzekere factor blijft bestaan zolang de Commissie haar werkzaamheden niet heeft voltooid, dat wil zeggen zolang zij geen conclusies heeft getrokken uit het onderzoek. Die onzekere factor komt dan voor rekening van de autoriteiten. Ten tweede kan niemand voorlopig ook maar iets zeggen over de kwestie van de bedragen. Ik herhaal dat wij pas na de waarheidsgetrouwheid van de opgegeven „stranded costs" te hebben onderzocht, kunnen concluderen welk bedrag een juiste, verdedigbare weergave zou zijn van deze kosten. Pas dan kan worden gezegd: ?dit bedrag ter compensatie van deze „stranded costs" is aanvaardbaar en alle bedragen daarboven zijn dit niet", maar ik zal u hieromtrent pas uitsluitsel kunnen geven als ons onderzoek is afgerond. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Vraag nr. 59 wordt niet beantwoord, omdat deze reeds in de agenda van deze vergaderperiode is opgenomen. Dames en heren, met de gezamenlijke beantwoording van de vragen 57 en 58 is het vragenuur voor vragen aan de Commissie gesloten. De vragen 60 t/m 111 zullen schriftelijk worden beantwoord. (l) Dames en heren, om redenen die buiten de wil van dit voorzitterschap liggen, beëindigen wij het vragenuur voor vragen aan de Commissie 42 minuten later dan gepland. Dit heeft een extra grote inspanning van de vergaderdiensten gevraagd. Ik bied deze diensten dan ook mijn verontschuldigingen aan en bedank hen tegelijkertijd voor hun medewerking. Het vragenuur voor vragen aan de Commissie is gesloten. (De vergadering wordt om 19.45 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER MARINHO Ondervoorzitter 13. Eigen middelen van de EU (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het debat over het verslag (A4-0105/99) van mevrouw Haug, namens de Begrotingscommissie, over de noodzaak tot wijziging en herziening van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie. Colom i Naval (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen dat ik destijds mijri twijfels had over het onderhavige verslag, onder meer omdat dit niet leek te stroken met het verslag over Agenda 2000 dat ik heb mogen opstellen. Nu de Begrotingscommissie het onderhavige ontwerpverslag heeft goedgekeurd moet ik bekennen dat het me niet alleen overbodig maar zelfs contraproductief lijkt. Uiteraard heb ik oog voor de inspanningen van de rapporteur, !) Zie bijlage „Vragenuur".
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/81
Colom i Naval mevrouw Haug, die bovendien een uitstekende hoorzitting georganiseerd heeft waarin wij allen veel over de eigen middelen hebben geleerd. Naar mijn idee heeft de Begrotingscommissie echter de verkeerde conclusies getrokken. Eerlijk gezegd vind ik het trouwens zorgwekkend dat de Begrotingscommissie de plenaire vergadering een tekst doet toekomen die niet overeenstemt met de compromisvoorstellen welke de rapporteur gisteren op de vergadering bepjeit heeft. De tekst van de ontwerpresolutie reikt niet verder dan een kip hoog vliegt, en dan nog wel een kip zonder kop. Want waar hebben we het eigenlijk over? Theoretisch gesproken: over de eigen middelen, maar in de praktijk: over de nationale bijdragen. Met uw permissie moet gezegd dat dit een kunstmatig probleem is dat bepaalde politici van de lidstaten vanuit een anti-Europese visie hebben gecreëerd, maar waarvoor een objectieve grondslag ontbreekt. Juridisch gezien bestaat er zelfs geen enkele aanleiding toe. Het Verdrag bepaalt al sinds jaren dat de Europese begroting volledig uit de eigen middelen moet worden gefinancierd zonder dat dit ten koste gaat van eventuele andere inkomsten, en in 1992 is in het Verdrag betreffende de Europese Unie — dat de Raad in 1992 in Maastricht heeft gesloten en dat bekrachtigd is door alle nationale parlementen, waaronder die van de landen welke nadien zijn toegetreden — artikel 200 ingetrokken, waarin de nationale bijdragen en hun twee verdeelsleutels waren geregeld. Om electorale en demagogische redenen is dit onderwerp nu weer uit de kast gehaald. De beledigende vergelijkingen tussen landen onderling, de commentaren op de budgettaire resultaten, de cheques, de verklaringen: ?I want my money back", het enige wat dit alles oplevert, is dat het project van de Europese politieke opbouw ondermijnd wordt. Er wordt gezegd dat Europa sterker moet worden maar intussen wil men Europa juist inperken, en deze hele discussie leidt enkel tot renationaliseren van de begroting — ik denk hierbij niet aan de cofinanciering maar aan de algemene benadering die spreekt uit het verslag van de Begrotingscommissie. Naar mijn mening slaat dit voorstel de plank volledig mis. Het is niet in staat zich los te maken van de ontaarde gedachte van de nationale bijdragen en de discussie op te trekken tot een hoger niveau. Mijns inziens wordt hiermee niet de taak vervuld de Raad te laten zien wat de doelstelling zou moeten zijn op middellange termijn. Geachte collega's, moeten we er echt nog eens op wijzen dat het de burgers zijn die belasting betalen, en niet de landen? Het eerste probleem wat betreft een rechtvaardige verdeling gaat niet over de vraag of Duitsland of het Verenigd Koninkrijk in de juiste verhouding een bijdrage leveren, maar of twee burgers met eenzelfde inkomstenniveau al dan niet op totaal andere wijze bijdragen al naar gelang het land waarin zij wonen. Daarom is het niet onmogelijk dat de werklozen van Brandenburg het grootgrondbezit in Andalusië financieren. De rechtvaardigheid gebiedt ons dus ervoor te zorgen dat elke ingezetene van de Europese Unie zijn steentje bijdraagt, en wel op grond van zijn inkomen, tot de begroting, die armzalige begroting die rond de 1,1% van het BBP ligt. Dat is de eerste misstand die moet worden gecorrigeerd. Doel zou dus moeten zijn een eerivoudige en evenredige Europese inkomstenbelasting in te voeren. Maar wat gebeurt er in dit voorstel? rlierin staan de nationale budgettaire resultaten centraal die aanzetten tot rivaliteit in plaats van tot solidariteit; en als klap op de vuurpijl wordt dan nog de cofinanciering van het GLB voorgesteld, een voorstel dat deze Vergadering in november jongstleden nog heeft verworpen, en dat de regering die het aan de Raad had voorgesteld inmiddels ook al heeft laten varen. Mijn voorstel, mijnheer de Voorzitter, moge wellicht utopisch zijn, zoals dat van Spinelli, maar het voorstel in het verslag is achterhaald. Het loopt 25 jaar achter. Christodoulou (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, het stelsel van eigen middelen was en is een van de moeilijkste vraagstukken waarmee wij te maken hebben. Zoals u weet is eenparigheid van stemmen vereist voor de hervorming van dit stelsel. Dit stelsel is echter ook behept met imperfecties en als wij deze willen wegwerken moeten wij het besluit inzake eigen middelen wijzigen. Een dergelijke wijziging zou echter nieuwe imperfecties en hoogst waarschijnlijk ook nieuwe reacties tot gevolg hebben. De Europese Commissie geeft toe dat de huidige onvolkomenheden van het stelsel ons niet persé dwingen tot een onmiddellijke wijziging van het huidig besluit inzake eigen middelen. Zij beperkt zich dan ook tot alternatieve voorstellen voor het opheffen van de onevenwichtigheden in de begroting. Bepaalde lidstaten dringen daar immers op aan. Het onderhavige verslag van mevrouw Haug wijkt niet van deze opzet af. De voor de korte termijn voorgestelde maatregelen dienen uitsluitend het zojuist genoemde doel, te weten beperking van de verschillen tussen de financieringsbijdragen, terwijl de voorstellen voor de middellange- en lange termijn uiterst vaag zijn gehouden. Mevrouw Haug heeft geprobeerd de verschillende meningen onder een noemer te brengen, maar helaas blijven deze sterk uiteenlopen. Wij hebben bovendien al onze aandacht toegespitst op het vraagstuk van de cofinanciering in de landbouw. Daardoor hadden wij niet veel aandacht meer over voor andere problemen. Deze zijn dan ook helaas op het tweede plan geraakt, alhoewel wij die wel degelijk hadden kunnen behandelen. In het verslag wordt nu, in tegenstelling tot hetgeen wordt beweerd, voorgesteld een gedeelte van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te cofinancieren. Dit leidt in feite tot een gedeeltelijke renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarmee wordt dus getornd aan een zeer belangrijk en bij uitstek gemeenschappelijk beleid, waarbij ik dan nog zwijg over al de wijzigingen die dit beleid zal moeten ondergaan in het kader van Agenda 2000, ten gevolge van de op til zijnde uitbreiding van de Unie met de Midden- en Oost-Europese landen en ten gevolge van de verplichtingen van de Unie in het kader van de GATT. Vooral deze laatsten schijnen wij soms te vergeten. Deze regeling druist trouwens inhoudelijk in tegen defilosofiedie ons inziens de grondslag moet zijn voor de Unie. Wij hadden mogen verwachten dat van de verwezenlijking van de Economische en Monetaire Unie van nature een nog sterkere stimulans tot eenmaking zou uitgaan. Het is dan ook in zulk verband gewoon niet logisch te denken aan correcties van de onevenwichtigheden in de begroting die het gevolg zijn van de EMU en de reeds jarenlang toegepaste beleidsvormen. Het concept van netto-begrotingssaldi is dan ook achterhaald en moet door het Europees
Nr. 4-536/82
Handelingen van het Europees Parlement
Christodoulou Parlement van de hand worden gewezen. Ook moet het Parlement zich verzetten tegen elke poging tot directe of indirecte cofinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Als een lidstaat meer terug wil krijgen mag dat niet ten koste gaan van de inkomsten van andere lidstaten. Met andere woorden, correcties zijn uit den boze. Als een lidstaat meer wil ontvangen moet hij dit op een creatieve manier zien te verkrijgen, dat wil zeggen via een sterkere deelname aan de bestaande of de nieuwe beleidsvormen. Het zou, mijnheer de Voorzitter, betreurenswaardig zijn indien hier een boekhoudersmentaliteit de overhand zou krijgen, zeer zeker nu de Europese burgers hun aandacht gericht houden op de komende verkiezingen voor het Europees Parlement. Wij mogen niet de indruk wekken dat wij al jarenlang bestaande beleidsvormen en verworvenheden op de helling zetten. Wij zijn hier geconfronteerd met zeer belangrijke vraagstukken, met een stuk geschiedenis en daar mogen wij niet met boekhoudmethodes een streep door halen. Virrankoski (ELDR). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van mevrouw Haug over het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie is zeer actueel en noodzakelijk Het slaat de spijker op de kop, want de onderhandelingen in het kader van Agenda 2000 bevinden zich in een beslissende fase. Ik wil daarom mijn hartelijke dank uitspreken voor het goede verslag van mevrouw Haug. Het belangrijkste voorstel van het verslag heeft geen betrekking op de inkomsten maar op de uitgaven van de Europese Unie. Er wordt voorgesteld dat de lidstaten de helft van de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid betalen. Het is een radicaal voorstel en het zal van grote invloed zijn op de Europese begroting. Die zou zo'n 18 miljard euro kleiner worden en dit bedrag komt overeen met de kosten van de uitbreiding naar het oosten. Het voorstel zou dus hetfinancieringsprobleemoplossen dat door de uitbreiding dreigt te ontstaan. De gemeenschappelijke financiering van de landbouw zal van grote invloed zijn op de nettobijdragen. Grof geschat zou de nettobijdrage van Duitsland zo'n 1300 miljoen euro per jaar en die van Nederland zo'n 450 miljoen euro dalen, terwijl de bijdragen van Spanje, Griekenland en Frankrijk met 1 miljard euro zullen groeien. Het voorstel heeft ook grote principiële gevolgen. Als het uitgangspunt is dat de consumenten profiteren van de Europese landbouwsteun in de vorm van lagere prijzen voor levensmiddelen, is het dan rechtvaardig dat een deel van de producerende landen meer zou moeten betalen? Zou het niet rechtvaardiger zijn als iedereen die profiteert meebetaalt? Voor de boer is het ook belangrijk of het nieuwe stelsel net zo veel garanties biedt als het huidige. De belangrijkste vraag is of het gemeenschappelijk landbouwbeleid gehandhaafd blijft als de Europese Unie meer bevoegdheden krijgt. Het subsidieniveau moet in ieder geval stabiel blijven en de nationale subsidies mogen de concurrentie op de interne markt niet vervalsen. Het verslag-Haug voegt iets belangrijks toe aan het debat over Agenda 2000 en de voorbereiding van de volgende programmaperiode. Seppänen (GUE/NGL). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik heb in verband met dit debat opgemerkt dat de landen die netto-ontvangers zijn het niet willen hebben over nettobetalers en netto-ontvangers, terwijl de landen die nettobetalers zijn dat juist wel willen. Het gaat om definancieringvan de uitbreiding van de Europese Unie. Nu strijden we erover wie deze zal betalen. Op grond hiervan breng ik enkele opvattingen naar voren die naar mijn mening belangrijk zijn. Het plafond van de Europese begroting mag niet tot 1, 27% worden verhoogd. De Europese Unie mag niet de mogelijkheid krijgen burgers in de lidstaten te belasten. Dat is het voorrecht van de lidstaten, zij moeten het geld innen. De beste maatstaf voor de hoogte van de bijdrage is het bruto binnenlands product. Ik hou het niet voor onmogelijk dat de lidstaten een deel van de financiering van het landbouwbeleid voor hun rekening gaan nemen. Dat zou slechts de inkomsten en uitgaven van de Europese Unie op een andere manier verdelen, maar in deze kwestie mag geen sprake zijn van principieel verzet. Blot (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dankzij dit verslag kan een aantal belangrijke vraagstukken ter tafel worden gebracht inzake definancieringvan de Europese Unie. Wij zijn van mening dat het zogenaamde stelsel van fiscale middelen van de Europese Unie, zoals het nu functioneert, ongunstig is voor de belastingbetaler. De ontwikkeling van de begrotingsontvangsten van de afgelopen jaren toont dit overigens oók aan. Uit de studies over de economische rationaliteit van parlementen, waaronder met name die van de Nobelprijswinnaar professor Buchanan, blijkt dat deze parlementen altijd belang hebben bij belastingverhoging, waarvoor de belastingbetalers gezamenlijk moeten opdraaien. De uitgaven daarentegen komen ten goede van individuen, terwijl een bepaalde politieke kliek daarvan profiteert. Volgens deze redenering wordt iedere Europese afgevaardigde gelauwerd voor de uitgaven die hij in zijn kiesdistrict kan doen, terwijl hij niet aansprakelijk wordt gesteld voor de toenemende belastingdruk. Deze belastingen worden overigens door de nationale regeringen geïnd. Het bureaucratisch apparaat zelf, dat grotendeels onder de Commissie valt, heeft overduidelijk belang bij belastingverhoging. Uit vele studies is gebleken dat wanneer dé burgers door middel van een referendum hun stem kunnen uitbrengen over belastingzaken, zoals bijvoorbeeld in Zwitserland en in sommige staten van de VS, hun stemgedrag heel anders uitvalt dan de bureaucraten zouden wensen. Dat is een echte openbaring. We moeten evenwel beseffen dat dergelijke referenda alleen op nationaal of lokaal niveau gehouden kunnen worden. Een referendum over fiscale zaken op het niveau van de Europese Unie is moeilijk denkbaar. Als we een wildgroei bij de belastingen willen verhinderen verdient het daarom de voorkeur dat de Unie gefinancierd wordt uit afdrachten van de lidstaten die met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld en waarbij het beginsel van evenredige compensatie wordt toegepast, zodat de zaak niet uit de hand loopt. Als we de belangen van de belastingbetaler willen verdedigen, dienen we het verslag-Haug dus te verwerpen. Tenslotte wil ik in herinnering
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/83
Blot brengen dat we de vrijheid van de lidstaten het best kunnen waarborgen door de belangen van de belastingbetaler te verdedigen. Tomlinson (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik beschouw het verslag van mevrouw Haug als een indrukwekkende poging de vele meningen omtrent dit vraagstuk te verenigen. Daar verdient zij dan ook onze gelukwensen voor. Desalniettemin zit ik nu met een ernstig fysiologisch dilemma, want hoewel mijn ene hand wil applaudisseren blijft de andere vermanende gebaren maken. Een groot deel van haar verslag verdient onze lof, maar mevrouw Haug heeft zich nogal opgewonden over de beslissingen die destijds in Fontainebleau zijn genomen en die zijn opgenomen in het besluit omtrent de eigen middelen, een besluit dat slechts met eenparigheid van stemmen kan worden gewijzigd. Ik spreek me over dit belangrijke geschilpunt uit namens de Britse leden van de socialistische fractie. Het Verenigd Koninkrijk werd een korting gegund vanwege de onevenwichtige verhouding tussen onze nettobijdrage en onze netto-inkomsten uit de communautaire begroting. Die verhouding is nog altijd scheef en is ook door de afspraken van Fontainebleau bepaald niet verbeterd. De scheefgroei is eerder toegenomen. Ik vind niet dat we die teruggave aan het Verenigd Koninkrijk ter discussie kunnen stellen, maar onze inspanningen juist moeten richten op het wegnemen van de noodzaak daarvan. Dit vereist een aanpak waar vier elementen in zijn verenigd: hervorming van en vergaande bezuinigingen op de landbouwuitgaven; cofinanciering in aanvulling op die hervorming; hernieuwde beoordeling van de landen die steun ontvangen uit het cohesiefonds en in aanmerking komen voor deelname aan de Europese eenheidsmunt, met andere woorden een analyse van hun positie als kandidaat, en, tenslotte, het vaststellen van een begrotingslimiet en handhaving van een strikte begrotingsdiscipline. Hoewel ik dus met het grootste deel van het verslag-Haug kan instemmen, blijven de Britse leden van onze fractie de inspanningen steunen van opeenvolgende Britse premiers, en nu ook Tony Blair, voor een billijke verdeling van de lasten. McCartin (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk echt dat we ons zorgen maken om nagenoeg niets. We zijn al drie of vier jaar aan het praten over het terugdringen van de uitgaven op Europees niveau, bevriezing van de begroting en handhaving van het huidige uitgavenniveau. Onze uitgaven bedragen momenteel 1,11% van het communautaire BBP en we hebben een heel boekwerk geschreven over de manier waarop dit geld geïnd moet worden. Persoonlijk denk ik dat we het niveau van de eigen middelen gewoon zelf kunnen bepalen. Het niveau van eigen middelen is het niveau dat door de Europese wet wordt vastgesteld. Zelfs als we regionale of nationale overheden vragen dat geld te innen en aan ons over te dragen, blijven het gewoon eigen middelen. Ik denk dus dat we daar nodeloos een probleem van maken. Een ander punt is het vraagstuk van de rechtvaardige terugbetaling. Misschien heb ik het wel helemaal bij het verkeerde eind, maar ik zeg altijd dat bij de oprichting van de Europese Unie het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet werd ingevoerd omdat het zo logisch was dat die sector gemeenschappelijk zou worden, maar omdat men wel door had dat de interne markt met name grote voordelen zou bieden aan geïndustrialiseerde landen zoals Duitsland, met hun hoog opgeleide beroepsbevolking. De Fransen wilden ook profiteren en eisten een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er bestond dus het besef dat de interne markt van de Europese Unie meer voordelen zou bieden dan alleen het bedrag dat men uit de begroting zou ontvangen. Dat is in de realiteit ook gebleken. Als we ons een beeld willen vormen van de voordelen die de Europese Unie haar leden biedt, moeten we namelijk verder kijken dan louter de cijfers en de betalingen vanuit de Europese begroting. Zo heeft Duitsland momenteel een gigantisch handelsoverschot tegenover de rest van de Unie, in de orde van grootte van 25 miljard. Daar is niets mis mee. Ik gun dat de Duitsers van harte, want het zijn efficiënte en harde werkers die veel voordeel hebben weten te trekken uit de interne'markt. Het overschot van Nederland is nog groter en ligt ergens rond de 35 miljard. Een deel daarvan kan wellicht worden toegeschreven aan het effect van de haven van Rotterdam, maar zelfs als we dat verdisconteren blijft er sprake van een groot overschot dat nooit zou zijn ontstaan en nooit in de Nederlandse economie terecht zou zijn gekomen als de interne markt er niet was geweest. De interne markt levert dus zowel Duitsland als Nederland heel wat op. Ook Ierland verdient aan de interne markt, omdat het een handelsoverschot heeft met de rest van de gemeenschap behalve Groot-Brittannië. Wij zijn echter ook netto-ontvangers en hebben dus dubbel profijt., De situatie mag dus wat mij betreft nog wel even zo blijven! In alle ernst denk ik dat we veel te ver gaan. Ik vind het pleidooi voor nationale bijdragen aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid dan ook onredelijk. Dat zou gewoon een vorm van renationalisatie zijn. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, in deze spreektijd van één minuut wil ik graag drie vraagstukken aan de orde stellen. Ten eerste is het de vraag of de ontvangsten van de begroting wel voldoende zijn om tegemoet te komen aan de behoeften van de Unie. Mijns inziens is het antwoord: nee. In het verslag wordt daarover echter met geen woord gerept. Ten tweede verdraait men hier de werkelijkheid. In het verslag zou weliswaar sprake moeten zijn van het stelsel van eigen middelen, de ontvangsten van de begroting en de manier waarop deze worden verkregen, maar in feite spreekt men alleen maar over het andere gedeelte van de begroting: de uitgaven. Er wordt een voorstel gedaan tot vermindering van de landbouwuitgaven. In feite wordt van de Begrotingscommissie een landbouwcommissie gemaakt, want men zegt bijvoorbeeld dat het landbouwbeleid moet worden hervormd en de lidstaten moeten bijdragen aan definancieringervan. Het aandeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de begroting is gezakt van 70% tot 45%. Tot hoever moet dit nog zakken? Hoever wilt u dit nog naar beneden halen? Zijn wij dan vergeten dat er zonder een gemeenschappelijk landbouwbeleid nooit een Europese Unie zou zijn geweest?
Nr. 4-536/84
Handelingen van het Europees Parlement
Theonas Ten derde houdt het nettobetalersconcept toch ergens op. Vroeg of laat moeten wij afspreken dat het vraagstuk van de bijdragen niet louter een kwestie is van begroting, maar van de interne markt in zijn geheel. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag is een bewonderenswaardig en zeer goed geformuleerde poging om verschillende tegenovergestelde megabelangen toch met elkaar te verzoenen. Maar de juiste koers ontbreekt. Daarvoor zou het verslag eigenlijk terugverwezen moeten worden naar de commissie. In dit debat wordt terecht de wens naar economische en sociale samenhang en solidariteit steeds weer benadrukt. Solidariteit betekent echter ook dat alle staten zich voor honderd procent inzetten voor de bestrijding van verspilling, corruptie en wanbeheer. Juist bij de inning van de inkomsten komt het namelijk in de lidstaten tot grote verliezen door onregelmatigheden en fraude. De toekomstige ontwikkeling van het stelsel van eigen middelen mag niet alleen tot doel hebben het stelsel van inkomsten transparanter, eenvoudiger en rationeler te maken, maar ook de totale druk op de Europese belastingbetaler te verlichten. In dit verband zouden bijvoorbeeld de eventuele winsten van het Europees stelsel van centrale banken niet, zoals voorgesteld, in de begroting van de Gemeenschap moeten vloeien, maar in die van de lidstaten. Bosch (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur hartelijk danken voor hetgeen zij in opdracht van de Begrotingscommissie en het Parlement geschreven heeft. Collega's, vandaag zou de indruk kunnen ontstaan dat mevrouw Haug dit verslag voor haar eigen plezier heeft geschreven. We weten echter allemaal dat ze hier een Sisyfusarbeid op zich heeft genomen, en ik vind dat ze dit op een bewonderenswaardige en geweldige manier gedaan heeft. We komen allemaal uit een lidstaat en vandaag hebben we echt gemerkt dat ieder hier naar toe komt vanuit een lidstaat met eigen belangen. In het debat is dat uitgebreid naar voren gekomen. Mevrouw Haug heeft geprobeerd, zo lees ik dit verslag, om voorstellen op korte en middellange termijn te doen. Daar hoort de discussie over de Britse korting bij en natuurlijk ook de discussie over de cofinanciering in de landbouw; iedere collega die beweert dat het om de renationalisatie van de landbouw gaat — dat wordt soms tegen beter weten in beweerd en daar is uitvoerig over gedebatteerd — zou ik willen zeggen dat zulke zaken hier natuurlijk ter sprake moeten worden gebracht. Maar mevrouw Haug heeft ook laten zien wat wij uiteindelijk aan de inkomstenkant nodig hebben, namelijk Europese inkomsten in de vorm van Europese belastingen. Pas dan komt er een einde aan de eindeloze discussie: wie zijn de grote nettobetalers, wie de grote netto-ontvangers, want daar draait nu blijkbaar alles om. Omdat dit verslag logisch en goed is opgezet en het door ons beoogde doel zo ongeveer bereikt is, namelijk het formuleren en onderbouwen van een standpunt van het Parlement voordat er besluiten op het niveau van de Europese Raad worden genomen, wil ik een ieder dan ook vragen voor dit verslag te stemmen. Het zal niet het laatste verslag van de Begrotingscommissie zijn dat ons voor problemen stelt. Bij de Financiële Vooruitzichten liggen de belangen weer wat anders dan vandaag, maar we moeten erop toezien dat wij als Europees Parlement op het terrein van de begroting handelingsbekwaam blijven. Met dit verslag zijn we dat in ieder geval en daarom moeten wij donderdag ook vóór het verslag stemmen. Liikanen, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, met het verslag-Haug onderstreept het Europees Parlement nogmaals zijn grote politieke betrokkenheid bij het vraagstuk van de eigen middelen van de Gemeenschap. Hoewel het aantal leden dat vandaag aanwezig is ons misschien enigszins teleurstelt, ben ik ervan overtuigd dat dit vraagstuk in alle lidstaten nog altijd van zeer grote politieke betekenis is, zeker in de aanloop naar de top van Berlijn. In het verslag-Haug wordt, net als in zijn voorgangers, en dan vooral het befaamde verslag-Langes uit 1994, realisme op de korte termijn gekoppeld aan een visie voor de lange termijn. Het is me opgevallen dat de problemen waar we bij het opstellen van ons verslag in de Commissie op zijn gestuit, ook door het Europees Parlement blijken te zijn ondervonden. Ik zou mevrouw Haug willen feliciteren met het evenwicht tussen realisme op de korte termijn en visie op de lange termijn waar haar verslag van getuigt. Het verslag-Haug en het verslag over de eigen middelen dat de Commissie afgelopen oktober heeft gepubliceerd zitten wat veel vraagstukken betreft op dezelfde golflengte. Zo zijn beide verslagen het erover eens dat het huidige stelsel weliswaar voldoende middelen biedt om de communautaire uitgaven te kunnen financieren, maar niet voldoende transparant, begrijpelijk enfinancieelautonoom is. In beide verslagen wordt erkend dat de huidige verhouding tussen de EU en haar lidstaten geen recht doet aan het uitgangspunt van de rechtvaardige terugbetaling, dat in bepaalde opzichten misleidend is. In beide verslagen wordt gewezen op de problematiek rond de complexiteit en het gebrek aan transparantie van de BTW-middelen, en de mogelijke vervanging van die middelen door BBP-middelen. Dit is een van de zwaartepunten in de huidige discussie met de lidstaten. In beide verslagen wordt bovendien onderkend dat de betekenis van de traditionele eigen middelen afneemt, en dat het noodzakelijk is rekening te houden met de kosten-batenanalyse van het innen van die middelen. Tenslotte, als de BBP-middelen inderdaad een grotere rol gaan spelen — iets wat de komende weken mogelijk het geval zal blijken — wordt het des te noodzakelijker de meest recente en betrouwbare BBP-schattingen te hanteren, waar alle onderliggende economische aspecten in zijn verdisconteerd. De standpunten inzake de mogelijke nieuwe eigen middelen lopen nog ver uiteen. Dat is ook binnen het Europees Parlement duidelijk geworden. Gezien de zware besluitvormingsprocedure in de lidstaten is het van belang de opvattingen eerst wat meer op één lijn te brengen om een initiatief op dit gebied enige kans van slagen te kunnen bieden. Het is in theorie een heel interessant idee, maar het is politiek gezien vooralsnog waarschijnlijk niet haalbaar. De timing is heel belangrijk. Als we een en ander te nauw in verband brengen met het vraagstuk van de potentiële communautaire eigen middelen, lopen we het risico dat we afbreuk doen aan de succesvolle invoering van de euro
9.3.99
9.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/85
Liikanen en bovendien de toch al moeizame onderhandelingen over de harmonisatie van bepaalde belastingen verder be moeilijken. Ik ben· het er geheel mee eens dat het vraagstuk van definancieringvan de Unie beschouwd moet wor den als onderdeel van het integratieproces van de Unie en daar ook gelijke tred mee moet houden. Ik zou de rappor teur nogmaals willen gelukwensen met haar uitstekende verslag. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. 14. Vervoerbare drukapparatuur De Voorzitter. — Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A40094/99), namens de Commissie ver voer en toerisme, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aan neming van de richtlijn van de Raad betreffende vervoerbare drukapparatuur (COM(96)0679 C4006 8/9797/0011 (SYN)) (Rapporteur: de heer Camisón Asensio). Camisón Asensio (PPE), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals bij vorige gelegenheden is opgemerkt toen we over deze — ongetwijfeld technische — kwestie hebben gedebatteerd, gaat het om een ontwerprichtlijn die als voornaamste doel heeft de twee belangrijkste leemtes te ondervangen die zich voordoen in de regelgeving betref fende vervaardiging, vervoer, verkoop, gebruik en onderhoud van alle lege vervoerbare drukapparatuur. Deze leem tes die de normale gang van zaken verstoren houden verband met het gebrek aan veiligheid bij het vervoer, en met problemen bij het vrije verkeer van deze apparatuur op de communautaire markt. Het ging er dus om deze twee fundamentele doelstellingen te verwezenlijken, en naar mijn oprechte mening zijn we al een heel eind in de goede richting gekomen. In elk geval — en dat geeft hoop voor de toekomst — staat de ontwerprichtlijn nog open voor wijzigingen daar de aanpassingsprocedure voor eventuele uitbreidingen in de toekomst hierin is opgenomen, een kwestie die eveneens kan worden aangepakt met mogelijke wijzigingen in de ADRen RIDovereenkomsten. Overeenkomstig dit gemeenschappelijk standpunt dat werd goedgekeurd door de Raad, is het principe gewaarborgd van wederzijdse erkenning van de keuringen aan de hand van normen die rekening houden met de op dit gebied op gedane ervaring. We mogen ook uitgaan van een zekere onafhankelijkheid van de instanties die met deze taak belast zijn en die in staat moeten zijn in de praktijk betrouwbaar te functioneren. Dit Parlement had een reeks amende menten ingediend waarmee de Commissie grotendeels heeft ingestemd en die door de Raad in het gemeenschappe lijk standpunt in essentie zijn overgenomen. In een amendement dat ook door het Economisch en Sociaal Comité werd gesteund wordt voorgesteld de woorden ?bij te vullen" uit de oorspronkelijke tekst te schrappen. In een ander amendement behandelen we de beperking van de keuringsinstanties tot de twee meest onafhankelijke categorieën. In een versie van de richtlijn wordt alleen gesproken van de ?aangemelde instanties" — van het type A — en van de ?erkende instanties", type Β genoemd. Categorie C, die onvoldoende onafhankelijk was, is in de eerste lezing op ver zoek van dit Parlement, op grond van ons verslag terzake dat werd goedgekeurd in de Commissie vervoer en toe risme, uit de tekst geschrapt. Het resultaat is dat vervoerbare drukapparatuur die alleen wordt gebruikt voor goede renvervoer tussen communautair grondgebied en derde landen expliciet van het toepassingsgebied van deze richt lijn wordt uitgesloten. H et is wenselijk dat dit wordt goedgekeurd omdat het in overeenstemming is met de be staande internationale overeenkomsten, ofschoon we weten dat het objectief gezien moeilijk is met zekerheid te be palen welke apparatuur voor dit vervoer gebruikt wordt. Naar ons oordeel moeten we tevens de mogelijkheid voor zien dat de lidstaten toestaan dat de toestemming voor het vervaardigen in serie door een erkende instantie verleend wordt — die dus in zekere zin met het bedrijfin contact staat — zonder dat het in de richtlijn voorgeschreven com munautaire merk hoeft worden toegepast. liet zou. echter een goede zaak zijn als het recht op keuring werd toege kend aan aangemelde keuringsinstanties, conform onze amendementen. Verder wordt geopperd een overgangsperiode toe te staan. Ook dat voorstel vinden wij aanvaardbaar zolang die pe riode maar niet verlengd wordt. Anderzijds zijn er minder beduidende wijzigingen. Een aantal daarvan hebben zelfs uitsluitend betrekking op aspec ten van formele en taalkundige aard. Wij staan dus in grote lijnen positief ten opzichte van dit gemeenschappelijk standpunt en ook enkele wijzigingen die hierop zijn aangebracht zijn ons inziens constructief. Niettemin is het volgens mij van groot belang te benadruk ken dat andere aspecten moeten worden verbeterd, gezien het feit dat de doelmatigheid en kwaliteit van de wetge ving op dit gevoelige terrein duidelijk omschreven regelingen vereisen met het oog op de transparantie en veiligheid conform de wet in de hele Europese Unie, en dat is de strekking van onze amendementen. In elk geval kan ik samenvattend zeggen dat de kern van het probleem betreffende het onderhavige ontwerp schuilt in het grote dilemma rond de ervaring en de onafhankelijkheid van de keuringsinstanties — dat is het ware onder werp van de discussie. De beste oplossing voor dit probleem is gelegen in een redelijk evenwicht tussen beide stand punten, alsook in versterking van de officiële bewijzen met betrekking tot de verschillende keuringen. Wij zijn op recht de mening toegedaan dat we met het gemeenschappelijk standpunt en met onze amendementen dit redelijk evenwicht bereikt hebben, en daarom verzoeken wij u het groene licht te geven aan dit gemeenschappelijk stand punt dat met eenparigheid van stemmen werd goedgekeurd in de vervoerscommissie. Aparicio Sánchez (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, een jaar geleden heeft de heer Camisón een uitstekend ver slag opgesteld, en dat was ook het expliciete oordeel van dit Parlement bij de eerste lezing van deze ontwerprichtlijn,
Nr. 4-536/86
Handelingen van het Europees Parlement
Aparicio Sánchez die op het goede moment komt. In deze tweede lezing houdt hij vast aan zijn visie dat de veiligheid kan worden vergroot terwijl de omstandigheden voor het vrije verkeer op het gebied van de vervaardiging, gebruik en vervoer van drukapparatuur in Europa kunnen worden verbeterd. De socialistische fractie ondersteunt de standpunten van de Commissie vervoer en toerisme, dat wil zeggen de oorspronkelijke standpunten van de rapporteur, en zij zal de kleine maar belangrijke amendementen die dit verslag bevat en die door de rapporteur zijn samengevat dan ook om dersteunen. De instelling van een Europese economische ruimte op basis van een gemeenschappelijke markt is als doelstelling van het Verdrag nog steeds actueel en voor verbetering vatbaar. Het Parlement en de Commissie hebben derhalve de niet-aflatende plicht om een oplossing te vinden voor de technische problemen die zich in deze ruimte voordoen bij het handelsverkeer van industrieproducten, zolang die oplossing echter de hoge veiligheidsniveaus niet in gevaar brengt. Met dit verslag wordt aan beide eisen gehoor gegeven. Ik begrijp dan ook niet waarom de Raad ertegen gekant is de regelingen in de lidstaten gelijk te trekken en de beperkingen voor rijtijden tijdens het weekend voor het vrachtverkeer over de Europese snelwegen transparant te maken. Het Duitse voorzitterschap duurt gelukkig nog maar drie maanden, en daarna kunnen we die gelijktrekking waarschijnlijk alsnog verwachten. Onze gelukwensen aan de heer Camisón met het werk dat hij tijdens deze twee lezingen verzet heeft, en onze gelukwensen aan de Commissie met dit uitstekende initiatief en met de positieve wijze waarop zij op de amendementen van dit Parlement gereageerd heeft. Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Allereerst zou ik de Commissie vervoer en toerisme, en met name de heer Camisón Asensio, willen bedanken voor de tijd en energie die ze op zo constructieve wijze in dit vraagstuk hebben geïnvesteerd — niet alleen recentelijk maar gedurende de afgelopen anderhalf jaar waarin dit voorstel in behandeling is geweest. Het voorstel van de Commissie is dankzij het werk van de heer Camisón Asensio onmiskenbaar verbeterd. Dit blijkt in eerste instantie natuurlijk uit het feit dat we veel van de amendementen die hij in eerste lezing had ingediend, hebben overgenomen. Ik raak altijd een beetje in de war van de aanblik van de heer Jarzembowski. Zoveel schoonheid en nog wel op dit late uur! Met haar standpunt, ofwel het gemeenschappelijk standpunt, waarin alle amendementen die de Commissie heeft goedgekeurd zijn opgenomen, poogt de Commissie de veiligheid van vervoerbare drukapparatuur, zoals gascylinders of tanks, te verbeteren en het vrije vervoer en het vrije gebruik van die apparatuur te bevorderen. Teneinde deze doelstellingen te verwezenlijken heeft de Commissie bepalingen opgesteld met betrekking tot, onder andere, de overeenstemmingseisen terzake van nieuwe apparatuur, een hernieuwde beoordeling van bestaande apparatuur, periodieke tests en het aanbrengen van communautaire markering. Ik zou graag wat willen zeggen over de amendementen op het gemeenschappelijk standpunt die zijn opgenomen in het verslag dat we hier vanavond behandelen. De Commissie stemt om te beginnen in met amendement 2, omdat zij het ermee eens is dat de Commissie in geval van onrechtmatige markering op de hoogte gesteld dient te worden. We kunnen amendement 1 echter niet accepteren. De hernieuwde beoordeling van een bestaande recipiënt door een aangemelde instantie is namelijk alleen mogelijk onder de voorwaarden van het voorstel. Het ligt voor de hand dat de lidstaten die van deze bepaling gebruik zullen maken juist die lidstaten zijn die al veel ervaring met aangemelde instanties hebben. Die lidstaten zullen de hernieuwde beoordeling dus alleen door specifieke aangemelde instanties laten uitvoeren. Onder die omstandigheden en gezien het feit dat de hernieuwde typeovereenstemmingsbeoordeling al bij een eerdere gelegenheid door een aangemelde instantie zal zijn uitgevoerd, zijn de onaangekondigde bezoeken door een aangemelde instantie niet nodig. Ik zou overigens de tolken willen feliciteren met hun vertaling van de passage die ik zojuist heb voorgelezen. Aangezien amendement 4 logisch voortvloeit uit amendement 1 kunnen we ook nummer 4 niet overnemen. De Commissie kan amendement 3 evenmin goedkeuren, om de even simpele als formele reden dat het verslag inzake de technische vooruitgang dat de Commissie uitbrengt aan de Raad en het Europees Parlement is voorzien in de richtlijnen van de Commissie die in het Publicatieblad bekend worden gemaakt. Ik hoop dat de geachte leden begrijpen dat we deze drie amendementen enkel en alleen om praktische en procedurele overwegingen moeten afwijzen, en niet omdat we principiële bezwaren zouden hebben. Ik wil de rapporteur en zijn collega's nogmaals bedanken voor hun bijzonder constructieve benadering en hoop dat het dit zinvolle stuk wetgeving verder goed zal vergaan. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 15. Havens en intermodale terminals De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0074/99) van de heer Piecyk, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van beschikking nr. 1692/96/EG ten aanzien van zeehavens, binnenhavens en intermodale terminals alsmede ten aanzien van project nr. 8 in bijlage III (COM(97)0681 - C4-0151/98-97/0358(COD)).
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/87
Piecyk (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, misschien heb ik mijn zeven minuten spreektijd niet nodig. Het kan immers ook korter. Wij vervoerspolitici proberen altijd nauwkeurig te zijn zonder dat te overdrijven. Toen wij in 1994 met het werk aan de TEN begonnen, was het immers van het begin af duidelijk dat de TEN's niet een eenmalige opwelling zouden zijn of een besluit waarmee de zaak dan afgedaan was. We wisten dat het een proces van jaren zou zijn dat steeds weer opnieuw overdacht moest worden. Daarom luidt de titel van het besluit van Raad en Parlement van 1996 ook terecht: ?Richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet". In de bemiddelingsprocedure konden Parlement en Raad het niet eens worden over de — zoals wij dat toentertijd als Parlement gezegd hebben — noodzakelijke opneming van havens in de TEN's. Ik denk dat het ook voor simpele zielen duidelijk is dat een vervoersnet zonder verbindingspunten uiteindelijk alleen een torso is; maar niemand heeft dan ook beweerd dat er in de Raad alleen simpele zielen zitten. Dat zou ik hier helemaal niet durven beweren. In de bemiddelingsprocedure verklaarde de Commissie — u, meneer de commissaris — toen, dat er spoedig een voorstel voor de zeehavens ingediend zou worden. Dat spoedig duurde wel wat langer dan gebruikelijk. Maar het heeft tot het volgens mij zeer zinvolle voorstel geleid om zeehavens, binnenhavens en intermodale terminals in één voorstel samen te voegen. Zinvol, omdat alle drie immers verbindingspunten voor het vervoer zijn en als zodanig nu eenmaal onontbeerlijk om de verschillende soorten vervoer te koppelen. Daarbij komt nog dat zeehavens en verbindingspunten in het binnenland elkaar beïnvloeden en voor de ontwikkeling van het intermodaal vervoer belangrijk zijn. Beslissend vóór de ontwikkeling van de zeehavens is de markt. Dat wordt ook door ons niet betwist en dat zou daarom bij Europese criteria voor zeehavens ook niet tot concurrentievervalsing moetert leiden, als wij de criteria daartoe vaststellen. Alleen lijkt mij als criterium voor het verkeersvolume een goederenoverslag van 1,5 miljoen ton per jaar voor een Europees net toch beter op zijn plaats dan slechts een miljoen, zoals de Commissie voorstelt. Maar wij kunnen de Commissie helemaal niet meer volgen bij de zeehavenspecificaties. Lange tijd wordt terecht over haveninfrastructuur gesproken, maar tenslotte wordt in het voorstel van de Commissie gezegd dat infrastructurele plannen niet voor steun in aanmerking kunnen komen. Voor mij, voor ons is dat volstrekt onjuist. Wij blijven bij ons oude standpunt. Wij willen dat haveninfrastructuur principieel voor steun in aanmerking komt, maar de suprastructuur juist niet, want dat is heel iets anders. Om duidelijk te maken wat met infrastructuur wordt bedoeld stel ik in mijn verslag een basisdefinitie van infrastructuur voor. Tenslotte hebben wij allemaal een of andere fantasie over steunverlening in ons hoofd, over wat allemaal steun zou kunnen krijgen. Om die fantasieën echter binnen de perken te houden moet er ook een basisdefinitie van infrastructuur in de toekomstige netten opgenomen worden. Bij de binnenhavens ligt de situatie wat anders. Natuurlijk moeten binnenhavens, zoals de Commissie voorstelt, overslagapparatuur voor intermodaal vervoer hebben; dat zou een criterium kunnen zijn. Maar binnenhavens die alleen bulkgoederen overslaan moeten kunnen aantonen dat ze tenminste 500 000 ton vracht verwerken. Dit aanvullende criterium nemen wij als vervoerscommissie in het verslag op. Ik zou nog twee punten ter sprake willen brengen: De Commissie wil immers ook de freeways van de spoorwegen in de TEN's opnemen. Nu heeft het Parlement steeds de Commissie en ook u persoonlijk, mijnheer de commissaris, ten aanzien van de freeways gesteund. Wij vinden dat noodzakelijk, zodat meer vracht van de weg naar het spoor wordt overgeheveld. Die steun blijft bestaan. Freeways zijn evenwel gezien hun aard een vorm van dienstverlening en geen infrastructuur. De commissie en ik zelf zijn daarom van mening dat ze vanuit het oogpunt van systematiek — niet van de zaak zelf, daar zijn we het helemaal met elkaar eens — niet bij de TEN's behoren, omdat ze nu eenmaal niet bij de infrastructuur horen. Dan hebben we ook nog het beroemde project nr. 8 op de lijst van de veertien belangrijke projecten van de Raad van Essen. Deze projecten zijn vast wel duizendmaal onderzocht en op hun bouwrijpheid gecontroleerd. De groepChristophersen heeft er veel energie in gestoken en nu moet het toch weer anders! Voor de Raad is dat bepaald niet iets om trots op te zijn. Maar ik denk dat wij dat als Parlement samen met de Commissie met de mantel der liefde moeten bedekken en ermee moeten instemmen, maar met een precisering, want strikt genomen bestaat project nr. 8 uit verscheidene aparte projecten. In die zin zouden we morgen moeten beslissen. Rest mij nog een woord van dank uit te spreken aan de collega's in de commissie voor hun samenwerking, evenals aan de diensten van de Commissie waarmee wij ook samengewerkt hebben. Tenslotte wil ik de Raad verzoeken voor het einde van de zittingsperiode eindelijk eens met een gemeenschappelijk standpunt te komen, zodat wij in de herfst verder kunnen gaan. Het allerlaatste punt: de Commissie overweegt bij de herziening van de netten eventueel een Witboek daarover te publiceren. Wij zijn het daar niet mee eens. Volgens artikel 21 van de richtsnoeren moet de herziening bestaan uit wijzigingsvoorstellen van de Commissie, en er moet niet een fundamenteel nieuw denkproces in de vorm van een Witboek in gang worden gezet. Daarom verwachten wij dat de herziening, als ze komt, goede, nieuwe en omgewerkte voorstellen bevat, maar niet dat alles bij wijze van spreken weer vanaf de grond wordt opgebouwd. Daarvoor hebben we toch te lang aan de netten gewerkt. Daarom is het goed dat nu het volledige voorstel ter tafel ligt. Ik kan de commissaris alleen maar succes wensen bij de uitwerking en de hoop uitspreken dat wij in deze zittingsperiode nog tot een gemeenschappelijk standpunt komen. Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik dank collega Piecyk voor zijn goed verslag en voor de beschikking die een erfenis is van onze beschikking over trans-Europese netwerken. Wij vonden toen geen overeenstemming over de wijze waarop havens in deze netwerken moeten worden opgenomen. Sindsdien hebben wij aangetoond dat een gebrek aan efficiëntie en de toenemende kosten, zowel voor binnenhavens als voor zeehavens, verantwoordelijk
Nr. 4-536/88
Handelingen van het Europees Parlement
Sindal zijn voor de achteruitgang van de zeevaart. Dit bleek uit het rapport shortsea shipping. Wij hebben het groenboek over havens behandeld en de discussie is eigenlijk reeds ver gevorderd. Overal in Europa is ontwikkeling nodig. Nu duiden wij samen enkele prioriteiten en enkele havens aan. Het is belangrijk dat wij ons niet beperken tot het functionele aspect, maar dat we een uniforme procedure scheppen. Daar wil ik het vandaag vooral over hebben. Het is bijzonder vervelend voor schepen dat elke haven ze bij aankomst anders behandelt en dat elke haven op een andere manier functioneert. Ik doe een oproep tot alle havens in de lidstaten, die nu via de trans-Europese netwerken moeten bijdragen tot een duurzamer vervoer — als ik het zo mag zeggen. Ik vraag ze hun verplichtingen, die voortvloeien uit de ontwikkeling van trans-Europese netwerken, na te leven. Een ander punt is dat bij de specificatie ook strategische en niet alleen regionale of lokale overwegingen een rol dienen te spelen. Een haven kan misschien lokaal heel belangrijk zijn, maar dat wil nog niet zeggen dat hij daarom in aanmerking komt voor het trans-Europees netwerk. Met het oog op de ontwikkeling van trans-Europese netwerken moeten we de lokale expansiedrang in toom houden. Jarzembowski (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, de dinsdagavond is de tijd voor de Commissie vervoer en toerisme, dus laten we weer aan de slag gaan. Ik wil de rapporteur, de heer Piecyk, van harte danken voor zijn verslag. Waar wij in het debat over het Groenboek zeehavens al om gevraagd hebben, heeft hij op een voortreffelijke wijze verwerkt. Hij heeft de denkbeelden van het Parlement in zijn verslag overgenomen en het Witboek en de uitbreiding van de TEN op elkaar afgestemd. Dat is een uiterst belangrijke taak, want zo wordt voorkomen dat er twee afzonderlijke besluiten genomen worden en we daardoor verschillende wegen gaan. Ik denk dat dit ook bewijst dat het juist was dat we in 1990 voet bij stuk hebben gehouden en toentertijd geen beslissing over de zeehavens hebben genomen, want het verslag-Piecyk omschrijft veel nauwkeuriger het probleem van het al dan niet steun verlenen aan de zee- en binnenhavens. Dat geef ik toe, mijnheer de commissaris, en ik dank ook de Commissie voor de verbeteringen in de oorspronkelijke tekst van het voorstel. In zoverre zijn wij nader tot elkaar gekomen. Ik denk ook dat het belangrijk is dat we een goede kaart van de Europese zeehavens krijgen, want de burger begrijpt niet dat er een kaart met luchthavens, spoorlijnen en wegen is, maar dat er helemaal geen havens op staan. Ik deel de opvatting van de heer Piecyk dat het opnemen van zeehavens op de kaarten nog niet betekent dat een andere haven geen mogelijkheid krijgt om van Europese belang te worden, maar daar moet die dan wel zelf voor zorgen. Daar gaat het om. Ik vind het vooral goed dat in het verslag-Piecyk een duidelijk onderscheid tussen infrastructuur en suprastructuur van de havens wordt gemaakt. Een van onze belangrijkste taken is en blijft concurrentievervalsing tussen de zeehavens door nationale steunverlening of steun uit het Cohesiefonds of het Structuurfonds te voorkomen. Daarvoor hebben we een duidelijk basisconcept nodig: wat behoort tot de infrastructuur van een haven en wat tot de suprastructuur? Ik hoop, mijnheer Kinnock, dat de Commissie ons ook volgt in de nadere omschrijving van project nr. 8. De Raad heeft het steeds over de projecten van Essen en Dublin, maar wij hebben dat altijd zo opgevat dat het om een medebeslissingsprocedure gaat en niet om een beslissing van de Raad alleen. Het gaat immers om een lijst van prioritaire plannen, om projecten, en niet om een lijst van prioritaire algemene verplichtingen. Helaas was project nr. 8 een algemene verplichting. Wij hebben die op basis van de zakelijke voorstellen van de Commissie nader omschreven en wij zijn bereid als volgende stap samen te proberen tot een duidelijkere en betere formulering te komen. Belangrijk is echter dat ons duidelijk voor ogen staat wat prioritair is en dat we ons niét beperken tot niet-verplichte algemene projecten. Ik ben het ook met de rapporteur eens dat er geen Witboek TEN moet komen; dat betekent weer twee jaar discussie en alle aanwezigen en alle leden van de Raad weten wat dat inhoudt. We hebben een kort overzichtsverslag en een duidelijke herziening nodig. Dat is onze taak en dat plezier zou u ons nog moeten doen, mijnheer de commissaris. Wijsenbeek (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, na collega Jarzembowski die hier over de dinsdagavond transportavond sprak, kan ik toch wel zeggen dat het opvallend is hoezeer we als transportmensen ons allemaal op de backbenches bevinden. Misschien, commissaris Kinnock, als u deze portefeuille behoudt en we naar het medebeslissingsrecht overgaan, kunnen we met zijn allen wat meer naar het centrum van de politiek opschuiven en allemaal een wat belangrijker positie verwerven. Dit gezegd zijnde moet ik toch beginnen ook aan collega Piecyk mijn complimenten te maken en te zeggen hoe opvallend het is hoe goed we hier samengewerkt hebben en als zijn voorganger Günther Topmann gezien zou hebben hoe we in goede harmonie dit verslag tot stand gebracht hebben, zou die denk ik een hartvergroting gekregen hebben. Voorzitter, na datgene wat er gezegd is en waar ik mij bij aansluit, wou ik nog één aspect nader belichten. Havens zijn natuurlijk de belangrijkste knooppunten die we in de trans-Europese netwerken hebben. Want van daaruit gaat immers onze import en export naar de Unie in zijn totaliteit. Het belang van de havens wordt niet alleen door de historie maar evenzeer aangegeven door de bereikbaarheid van het achterland van de havens. Waarom is bijvoorbeeld de haven van Porto iets minder druk dan de haven van Rotterdam? Omdat, ondanks het feit dat het twee of drie dagen minder ver varen van de oceaan is, het vervoer vandaar naar het achterland moeizamer is omdat de infrastructuur vanuit die haven nog niet sterk genoeg is. Dat is één van de redenen waarom we die TENS met elkaar gemaakt hebben en waarom het van het grootste belang is dat er multimodaal vanuit de havens naar het achterland vervoerd kan worden.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/89
Wijsenbeek Daarom ook mijn complimenten aan de rapporteur voor het nog eens noemen van waterwegen die minstens even belangrijk zijn, het Elbe-Lübeckkanaal en het bij amendement in commissie toegevoegde Twente-Mittellandkanàal. We zouden het zeer op prijs stellen als de Commissie het belang van die waterwegen ook mede zou benadrukken. Torres Marques (PSE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik collega Piecyk feliciteren met het uitstekende en belangrijke verslag dat hij gepresenteerd heeft. U zult begrijpen dat ik het in de korte tijd waarover ik beschik enkel over het prioritaire project rir. 8 zal hebben, dat betrekking heeft op de verbindingen tussen Portugal en Europa via Spanje. Het project dat nu wordt voorgesteld kan worden beschouwd als een echte revolutie in de vervoerswereld in Portugal. Het neemt volledig de nieuwefilosofieover die wij hier in de Europese Unie en in het bijzonder in het Europees Parlement altijd al verdedigd hebben. Het feit dat de huidige minister van Openbare Werken vroeger EP-lid was is misschien niet vreemd aan de grondige herziening die de Portugese voorstellen voor communautaire projecten ondergaan hebben. Het eerder geplande project voorzag in een autoweg tussen Lissabon en Valladolid. Die weg is ook in het nieuwe project opgenomen, maar mijns inziens is vooral defilosofieveranderd. Nu wordt aandacht geschonken aan havens en intermodaal vervoer, met spoor- en wegverbindingen die een vlotte toegang van de goederen tot de havens en een goede toegang van de havens tot het Europese binnenland mogelijk maken. Zoals de heer Wijsenbeek ook al zei bestaat er op het gebied van infrastructuur een groot verschil tussen de haven van Porto en die van Rotterdam. Dankzij de voorstellen die wij in dit project doen — en die mijns inziens een echte revolutie op het gebied van vervoer in mijn land betekenen en waarvoor ik de instemming van dit Parlement en de Commissie vraag — kan Portugal zijn vervoerssysteem volledig moderniseren en een logisch en complementair netwerk bouwen door de verschillende vervoerswijzen te verbinden en de verschillende toegangsvormen tot de Portugese havens te moderniseren. Dit betekent dat wij zodoende voor nieuwe ontwikkeling kunnen zorgen. Wij zijn dan ook van oordeel dat dit project moet worden goedgekeurd, aangezien het van doorslaggevend belang is voor Europa en Portugal. Sisó Cruelias (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats mijn gelukwensen aan de heer Piecyk, de rapporteur, want zoals we al van hem gewend zijn heeft hij wederom uitstekend werk geleverd. We kunnen met het voorstel van de Commissie instemmen omdat het de hoogste tijd is dat de bemiddelingsprocedure tussen het Europees Parlement en de Raad van 1996, waarbij geen akkoord kon worden bereikt over de wijze waarop de havens in de TEN's moesten worden geïntegreerd, wordt afgerond. Zoals reeds is aangegeven door de rapporteur heeft het voorstel van de Commissie echter vertraging opgelopen en zal de procedure voor het huidige voorstel deels samenvallen met de voorbereiding van het verslag van de Commissie over de fundamentele herziening van derichtsnoeren.In de toelichting van de Commissie vervat in haar wijzigingsvoorstel wordt voortdurend verwezen naar de volgende herziening, die zal plaatsvinden overeenkomstig beschikking 16/92, artikel 21, Voor het overige ben ik van mening dat een witboek niet het meest geschikte middel is voor het voorstel voor herziening en permanente actualisering van de richtsnoeren. En wat amendement 13 betreft, dat gaat over het project nr. 8, te weten de verbindingen uit het voorstel van de Commissie ?Multimodale verbindingsweg Portugal/Spanje met de rest van Europa". Hierin vinden we Galicië (La Coruna), Portugal (Lissabon), de zuid-westverbinding (Lissabon/Sevilla) en een derde verbinding Irún/Portugal (Lissabon), die wat het Spaanse grondgebied betreft nog niet nader bepaald is. Ik denk dat hier sprake is van een schrijffout, want er moet eigenlijk staan ?Irún-Valladolid/Portugal (Lissabon)". Mijn vraag is dus of dit kan worden gecorrigeerd om misverstanden te vermijden, en ik zou de rapporteur willen verzoeken dit punt toe te lichten bij de stemming. Baldarelli (PSE). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik moet zeggen dat met dit voorstel van de Commissie een belangrijk stuk programmering met betrekking tot de trans-Europese netwerken naar de eindstreep wordt getrokken, alhoewel een en ander niet wil zeggen dat met de thans aangereikte oplossing de kous ook echt afis. Anders dan bepaalde collega's ben ik ervan overtuigd dat er een brede discussie op gang moet worden gebracht over het nieuwe project van de trans-Europese netwerken, een discussie die moet voortborduren op de oorspronkelijke strekking van het Witboek van Jacques Delors en ingrijpende vernieuwingen moet aandragen, vooral door het schema van de netwerken te koppelen aan de ontwikkeling van stads- en industriegebieden. Ik sta dus positief tegenover een mededeling van de Commissie die een uiterst breed debat met het Parlement en de Europese samenleving weet aan te zwengelen, een mededeling dus die niet louter een opsomming is van projecten die zijn uitgestippeld met behulp van de nationale regeringen. Ik kan mij in grote lijnen in het onderhavige voorstel vinden en denk dat op één bepaald punt een compromis gevonden kan worden. De indeling van havens op grond van het volume van goederen mag naar mijn gevoel niet uitsluitend betrekking hebben op een jaarlijks volurne van anderhalf miljoen ton, maar moet over een ruimer tijdsbestek, minstens drie jaar, bekeken worden. Wat voorts de mededinging aangaat geloof ik dat het probleem van concurrentievervalsing heel scherp in de gaten gehouden moet worden, maar ik denk ook dat de interventies van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds in dit opzicht zoden aan de dijk kunnen zetten, zowel de structurele als de suprastructurele interventies. Naar mijn gevoel is het onderzoek dat de Commissie momenteel inzake de havens Verricht uiterst nuttig, gezien het feit dat er heel wat niet-mediterrane havens zijn waar toch ook, zij het op indirecte wijze, overheidshulp komt. Er is dus gewoon behoefte aan een nauwkeurige en heldere analyse van de situatie zowel voor de havens van de Middellandse Zee als daarbuiten.
Nr. 4-536/90
Handelingen van het Europees Parlement
Baldarelli Vanuit deze optiek bezien ben ik van mening dat voorrang moet worden verleend aan het idee van een handelsknooppunt, het idee van intermodaliteit, technische innovatie, intelligente ontwikkeling van onderling verbonden netwerken. Het is in dit opzicht eveneens belangrijk, dunkt me, dat we gaan kijken naar verbindingen met belangrijke spoorwegknooppunten. Intermodaliteit is een sleutelbegrip. Mendes Bota (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, momenteel wordt de laatste hand gelegd aan drie van de veertien door de Europese Raad van Essen in december 1994 vastgestelde prioritaire projecten voor trans-Europese vervoersnetwerken. Zes projecten zullen tegen 2005 afgewerkt zijn, maar er bestaat onduidelijkheid over de vijf overige projecten, hetzij over het tijdschema, hetzij over de respectieve kostprijs en definanciering.Dat is het geval voor de multimodale verbinding tussen Portugal/Spanje en de rest van Europa. Toen in 1996 de nieuwe socialistische regering aan de macht kwam in Portugal werden de richtsnoeren gewijzigd. Madrid sloot zich hierbij aan en Europa hechtte op de Europese Raad van Dublin zijn goedkeuring aan de nieuwe multimodalefilosofie,waarmee wij het overigens eens zijn. Tweeëneenhalf jaar later weten we echter nog altijd niet welke concrete projecten voor multimodale verbindingen in Portugal en Spanje al in Brussel werden ingediend. Welke economische en milieueffectrapporten zijn al opgesteld, hoeveel zullen deze projecten kosten en hoe zullen ze gefinancierd worden? Het is eigenaardig dat wij hier de benaming van project nr. 8 wijzigen en er sprake is van drie Iberische multimodale corridors, terwijl de Portugese regering het in haar nationaal plan voor economische en sociale ontwikkeling 2000-2006 heeft over vier Iberische hoofdcorridors in het kader van het huidige geheel van projecten voor trans-Europese netwerken: de corridor Galicië-Portugal tussen Vigo en Lissabon, de corridor Irun-Portugal, de corridor van Lissabon naar Madrid door Extremadura en de mediterrane corridor Lissabon-Faro-Huelva-Sevilla. Hoe zit het nu eigenlijk? Gaat het om drie of vier corridors? Welke tekst vertolkt de huidige politieke wil van de regering in Lissabon? Welke zal in de toekomst gevolgd worden? Wij moeten een sfeer van onduidelijkheid vermijden, we willen niet dat nu eens een stap vooruit, dan weer een stap achteruit gezet wordt, want hierdoor kan de onontbeerlijke communautaire financiering op de lange baan geschoven worden. In het bijzonder regio's als de Algarve en Andalusië mogen niet tevreden zijn omdat ze op de kaart Voorkomen, aangezien ze in de praktijk nog lang buiten de verbindingscorridors met Europa zullen vallen. De spoorweg in het zuiden van Portugal is de slechtste van heel Europa, er is geen verbinding met Sevilla en geen aansluiting met de luchthaven van Faro. De autoweg van Lissabon naar de Algarve, de tweede fase van de Infante-weg en de verbinding Ayamonte-Sevilla moeten er zeker komen, zodat wij op korte termijn een wegennet naar Europees model kunnen vervolledigen. Er is lang genoeg niets gedaan en getreuzeld. Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet ten eerste tot mijn spijt aankondigen dat ik niet zo kort en bondig kan zijn als de heer Piecyk, deels vanwege de complexiteit van de materie. Ik wil zo openhartig en uitvoerig mogelijk reageren op de opmerkingen die hier zijn gemaakt, want het gaat over belangrijke vraagstukken. Ik hoop daarom dat dit Huis het me niet kwalijk neemt als ik mijn spreektijd van vijf minuten wat overschrijd. Ik denk overigens dat de heer Wijsenbeek weer een uiterst zinvol idee heeft geopperd, zoals we van hem gewend zijn. We zouden tijdens deze vergaderingen zo laat op de avond inderdaad wat dichter bij elkaar moeten gaan zitten, zodat we elektriciteit kunnen besparen omdat onze stemmen niet helemaal achterin gehoord hoeven te worden. Misschien kunnen we dan aan het eind van de avond nog gezellig samen wat zingen, dat lijkt me wel wat. Af en toe besluipt me een gevoel van eenzaamheid, hoewel het nu behoorlijk vol zit, zoals de heer Wijsenbeek al zei, vergeleken met de opkomst waar we soms aan gewend zijn. Daaruit blijkt al hoezeer men zich betrokken voelt bij het belangrijke vraagstuk dat vanavond ter tafel ligt. Het doet me deugd dat het Parlement ons voorstel heeft aangenomen en dat we op de brede steun van dit Huis kunnen rekenen voor de doelstelling die we ermee willen verwezenlijken: de voltooiing van de richtsnoeren inzake de trans-Europese transportnetwerken, met inbegrip van zeehavens, binnenhavens en intermodale terminals. De presentatie van dit verslag moet de heer Piecyk grote voldoening schenken, want sinds onze gezamenlijke ervaringen in 1995 en 1996 heb ik hem altijd beschouwd als de parlementaire vroedvrouw die de TEN-richtsnoeren voor vervoer het licht heeft doen zien. Het zal de geachte leden van dit Huis duidelijk zijn dat de ontwikkeling van een multimodaal trans-Europees vervoersnetwerk nooit optimaal kan zijn als de voornaamste aansluitingen tussen verbindingen er niet in worden ondergebracht. Zoals verschillende leden van dit Huis weten was dat ook de reden waarom de Commissie, gehoor gevend aan het verzoek van dit Huis, tijdens de bemiddelingsprocedure over de richtsnoeren heeft verklaard dat we in 1997 een voorstel zouden indienen inzake projecten voor zeehavens. Dit is geheel in overeenstemming met de koers die we in ons TEN-beleid hebben gezet. Teneinde daadwerkelijk functionerende netwerken te ontwikkelen dienen we dat beleid in toenemende mate te concentreren op de verbindingen tussen aansluitingen en op de toegang tot de voornaamste verkeersaders, en niet zozeer op de delen van de infrastructuur waar we ons van oudsher op hebben gericht. Ik ben blij dat de vervoerscommissie de voornaamste uitgangspunten en doelstellingen van de Commissie onderschrijft. We kunnen een aantal van de amendementen die de commissie heeft aangenomen geheel of in ieder geval in principe overnemen. Voordat ik verder ga met de betreffende amendementen zou ik wat willen zeggen over amendement 1, waarin een vraagstuk wordt behandeld dat in de loop van dit debat al herhaaldelijk te berde is gebracht. Amendement 1 voert een overweging in volgens welke het Europees Parlement terzake van de herziening van de richtsnoeren een wetgevingsvoorstel verwacht in plaats van het door de Commissie aangekondigde Witboek. Ik kan dat heel goed begrij-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/91
Kinnock, Neil pen. Desalniettemin moet ik erop wijzen dat de Commissie krachtens artikel 21 van het besluit inzake richtsnoeren een verslag dient te presenteren en geen voorstel voor een wetswijziging. Aan die eis willen we ook voldoen. Ik hoop dat ik dit Huis ervan kan overtuigen dat het heel zinvol is een verslag op te stellen in de vorm van een Witboek. Dit biedt het Parlement en andere betrokkenen namelijk een echte kans een brede discussie te ontvouwen over het beleid inzake de trans-Europese netwerken voordat er een definitieve beslissing wordt genomen over het voorstel. Deze benadering levert voor het Parlement en de samenleving in het algemeen geen enkel nadeel op en biedt uitsluitend voordelen, met name in de zin van daadwerkelijke participatie in de beleidsontwikkeling terzake van een voor de Europese Unie cruciale strategie. Het feit dat we niet direct met een wetgevingsvoorstel voor de dag komen betekent dus niet dat we op een of andere manier onze verantwoordelijkheden uit de weg gaan. Integendeel, we proberen juist de transparantie en het bereik van onze benadering van de TEN-richtsnoeren te vergroten. Dit gebeurt op basis van een evaluatie na vier jaar ervaring met het beleid, vier jaar waarin talloze ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Ik zal de andere amendementen in drie hoofdcategorieën indelen: de amendementen inzake de Trans-Europese Goederen-Snelspoortrajecten, de amendementen inzake de criteria voor de selectie van de havens, en de amendementen inzake de voor investeringssteun in aanmerking komende typen infrastructuur, suprastructuur enrijdendmaterieel. Amendementen 2 en 7 hebben betrekking op de trans-Europese goederen-snelspoortrajecten die, zoals de heer Piecyk. al zei, dit Parlement heeft gesteund teneinde het vrachtvervoer per spoor in de gehele Unie op korte termijn weer te doen opleven. Dankzij de herziening van de richtsnoeren kunnen we de ontwikkeling van goederen-snelspoortrajecten verder bevorderen door duidelijk te maken dat investeringen in de infrastructuur ten behoeve van snelspoortrajecten prioriteit zullen krijgen. Dat is ook logisch, want de rentabiliteit van investeringen in infrastructurele projecten is natuurlijk afhankelijk van de winst die met de betreffende dienstverlening kan worden gegenereerd, en voor winstgevende dienstverlening is hoogwaardige infrastructuur onmisbaar. Investeringen in de infrastructuur zullen dus zeker bijdragen aan verbetering van de dienstverlening. Dat is natuurlijk ook juist de bedoeling van die investeringen. Een en ander is ook in overeenstemming met de amendementen die het Parlement zelf heeft ingediend inzake projectmaatregelen voor gecombineerde vervoersprogramma's, en die we ook hebben goedgekeurd. Ik kan dus niet instemmen met'amendementen 2 en 7, die tot gevolg hebben dat iedere verwijzing naar de trans-Europese goederensnelspoortrajecten wordt geschrapt. Ik zou er echter geen enkel bezwaar tegen hebben de bepaling zodanig te herformuleren dat ze niet rechtstreeks naar de goederen-snelspoortrajecten verwijst, maar naar grensoverschrijdende trans-Europese spoorwegcorridors voor goederenvervoer die voor alle concurrenten op de markt openstaan. Ik hoop dat alle fracties van dit Huis kunnen instemmen met die vorm van verwijzing als de tekst op deze manier wordt aangepast. Wat betreft de criteria voor de selectie van de havens is de Commissie het eens met de uitzonderingspositie die de havens in perifere gebieden onder amendement 4 zouden krijgen. Maar door de voorgestelde verhoging van het minimumvolume van 1 naar 1,5 miljoen ton vracht zouden 27 havens buitengesloten worden, waarvan de meeste juist in afgelegen delen van de Unie liggen. We kunnen dit punt dan ook niet in overeenstemming brengen met de belangen die we onder onze hoede hebben en evenmin met de vereisten van het Verdrag inzake de strategie voor transEuropese netwerken, die juist voorschrijven dat de perifere gebieden van de Unie meer bij het centrum moeten worden betrokken. Het amendement bevat ook een bepaling die voorschrijft dat havens aansluiting moeten hebben op de TEN-routes. Als gevolg daarvan zouden verschillende havens die momenteel geen verbinding hebben met het trans-Europese netwerk worden gediskwalificeerd. Ook zou het invoeren van een minimumdrempel voor massagoederenvervoer in binnenhavens* waar amendement 3 in voorziet, een wijziging betekenen van de huidige benadering, die in eerste instantie uitgaat van intermodaal vrachtvervoer. We kunnen die amendementen dus niet integraal overnemen. Ik hoop dat het Huis er zich van bewust is dat de Commissie haar houding baseert op praktische overwegingen en op de wens het toepassingsbereik van de strategie voor trans-Europese netwerken te vergroten naarmate ze verder wordt uitgewerkt. Met amendement 6 worden ingrijpende wijzigingen aangebracht op de kaarten voor de richtsnoeren door het toevoegen van nieuwe verbindingen en het creëren van nieuwe categorieën havens. Ik ben ervan overtuigd dat het Huis inziet dat deze vraagstukken tijdens het komende algemene herzieningsproces behandeld moeten worden. Dat is dan ook de reden waarom ik dit amendement niet kan overnemen. In amendement 5 worden alleen de definities wat aangescherpt, en mijn dank daarvoor aan de heer Piecyk. Dit amendement kan in zijn huidige vorm worden overgenomen. Dan nu het probleem van de in aanmerking komende investeringen. Ik kan zonder enig voorbehoud het argument onderschrijven dat alle projecten, ook havenprojecten, waar gemeenschappelijke belangen mee zijn gemoeid in principe in aanmerking moeten komen voor TEN-middelen. Dat betekent dat we een beperkende passage inzake het ontbreken van middelen voor infrastructuur in havengebieden uit ons voorstel moeten schrappen. Zoals de heer Jarzembowski al heeft aangegeven mag definancieringvan die infrastructuur de concurrentieverhoudingen natuurlijk niet verstoren. De echte problemen zouden echter pas ontstaan met de invoering van het nieuwe begrip suprastructuren in havens, aangezien het onderscheid tussen suprastructuur en infrastructuur geheel niet duidelijk is. Op die manier zouden we veel onzekerheid veroorzaken inzake de beschikbaarheid van middelen, met name op het gebied van het gecombineerd vervoer. Als de Unie in haar wijsheid de heer Jarzembowski zou benoemen tot inspecteur van TEN-suprastructuren in alle havens van de Europese Unie zou hij op zeer zinvolle wijze tewerkgesteld worden, geheel in dienst van de Gemeenschap. Zijn langdurige afwezigheid in dit Huis zou me echter verdriet doen. Zolang de heer Jarzembowski die bevoegdheid echter niet wordt toebedeeld vraag ik me af of ik ooit zou kunnen in-
Nr. 4-536/92
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil stemmen met een definitie waarin suprastructuur en infrastructuur strikt van elkaar worden gescheiden. Ik zal mijn argument wat verder uitwerken. De Commissie heeft de gedetailleerde definitie van hetgeen onder de haveninfrastructuur moet worden verstaan, zoals uiteengezet in amendementen 8 en 9, zeer zorgvuldig bestudeerd. Hoewel ik de goede bedoelingen die hieraan ten grondslag liggen waardeer, zijn we tot de conclusie gekomen dat we door te voorzien in een zo gedetailleerde definitie zonder twijfel het risico zouden lopen andere relevante kenmerken over het hoofd te zien. Zo wordt er in dit specifieke amendement, ondanks de uiterst zorgvuldige formulering, in de voorgestelde definitie niets gezegd over los- en laadplaatsen, walkanten en sluizen, die nochtans van zeer grote betekenis zijn voor zowel zee- als binnenhavens. Alles bij elkaar genomen en ook onze praktische bezwaren indachtig, geef ik er de voorkeur aan zo'n zeer precieze en schijnbaar uitputtende definitie van de term ?haveninfrastructuur" in de wetstekst achterwege te laten. Ik wil met klem benadrukken dat ik me hierbij opnieuw uitsluitend baseer op argumenten van praktische aard, die direct te herleiden zijn tot de wens van de Commissie de ontwikkeling van de havens op voortvarende wijze aan te pakken. De Commissie kan tenslotte amendement 13 in principe onderschrijven. In dit amendement wordt voorgesteld project nr. 8 uit Bijlage III gedetailleerder te omschrijven. Er is in de loop van dit debat verschillende malen verwezen naar dit specifieke project. De details van dit amendement zullen echter nog in overleg met de twee betreffende lidstaten moeten worden gecontroleerd. Samenvattend moet de Commissie amendementen 1, 2 en 3 dus geheel afwijzen, 4, 6 en 7 gedeeltelijk en ook het grootste gedeelte van 8, 9 en 11. We kunnen amendementen 5, 10 en 12 echter overnemen, evenals het eerste gedeelte van de amendementen 8 en 9. Ook onderschrijven we de uitgangspunten in amendement 13 en een deel van nummer 4. Ik wil de leden van dit Huis hartelijk danken voor hun bijdrage aan dit voorstel. Ook wil ik de Commissie vervoer en toerisme danken en in het bijzonder haar rapporteur, de heer Piecyk, voor het uitmuntende werk dat hij en zijn collega's wederom hebben verricht. Jarzembowski (PPE). — (DE) Mijnheer de commissaris, ik wil u er alleen aan herinneren dat u, toen u vijfjaar geleden vervoerscommissaris werd, beloofd hebt naar het Parlement te luisteren. Wat u ons net hebt laten zien, namelijk alle voorstellen die wij hebben ingediend, af te wijzen, is ongehoord! Maar misschien zien we elkaar volgend jaar weer! Wijsenbeek (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een soortgelijke en even korte vraag. De commissaris heeft de amendementen inzake de specifieke verbindingen tussen binnenwateren en havens niet overgenomen. Havens vormen belangrijke knooppunten in onze trans-Europese netwerken. Kan de commissaris dit Huis er op zijn minst van verzekeren dat hij de verbindingen tussen de binnenwateren en havens in ieder geval wel serieus neemt? Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het zo kort mogelijk houden want ik ben me ervan bewust dat mijn eerste bijdrage aan dit debat nogal lang was. Ten eerste kan ik zeggen dat ik de zorg van de heer Wijsenbeek deel. Wat hier ter tafel ligt is echter nog niet het voorstel. Dit is geen algemene herziening van de strategie voor de trans-Europese netwerken. Ik kan de heer Wijsenbeek garanderen dat het vraagstuk waar hij naar verwijst absoluut onderdeel zal uitmaken van het voorstel dat we in het kader van de algemene herziening zullen doen. Hij hoeft zich daar dus geen zorgen om te maken. Ten tweede zou ik de heer Jarzembowski, die net als ik parlementariër is, plechtig willen beloven dat ik naar dit Parlement zal luisteren. Ik zal die belofte ieder moment dat ik werk gestand doen. Hij zal als democraat echter begrijpen dat zo'n belofte niet betekent dat ik alles wat het Parlement me opdraagt, kritiekloos zal overnemen. Het betekent wel dat ik het Parlement een eerlijk oordeel verschuldigd ben. Dat zal hij dan ook altijd krijgen, of hij het leuk vindt of niet. Gelukkig vindt hij het meestal wel leuk. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 16. Spoorwegen De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende verslagen: — A4-0058/99 van de heer Sarlis, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (COM(98)0480 - C4-0561/98-98/0265(SYN)); — A4-0059/99 van de heer Swoboda, namens de Commissie vervoer en toerisme, over I. het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (COM(98)0480 - C4-0562/98-98/0266(SYN));
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/93
De Voorzitter IL het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (COM(98)0480 - C4-0563/98-98/0267(SYN)). Sarlis (PPE), rapporteur. — (EL) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, in zijn resolutie van 13 januari 1998 over het Witboek getiteld ?Een strategie om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken" — een persoonlijk werk van commissaris Kinnock — gaf het Europees Parlement zijn volledige steun aan de strategie van de Commissie. Wij waren het met bijna alle onderdelen van deze strategie eens. In die resolutie hadden wij echter ook enkele opmerkingen gemaakt. Zo hadden wij bijvoorbeeld de Commissie uitgenodigd voorstellen te doen voor het toekennen aan spoorwegmaatschappijen van het recht op vrije toegang tot de spoorweginfrastructuur. Daarvoor hadden wij een amendement 10 ingediend op richtlijn 91/440 betreffende het internationale goederenvervoer per spoor. Ook hadden wij toen de Commissie verzocht om voorstellen voor begeleidende maatregelen. Het nieuwe Commissievoorstel, of liever gezegd het uit drie voorstellen bestaande pakket, dat ook een wijziging van richtlijn 91/440 behelst, gaat mijns inziens weliswaar de goede kant uit, maar lang niet ver genoeg. Zo heeft de Commissie met name nagelaten voorstellen te doen voor de geleidelijke uitbreiding van de liberalisatie van het spoorwegvervoer. Het Parlement had echter in zijn resolutie van 13 januari 1998 daarom gevraagd. Deze nalatigheid is des te ernstiger daar in de Raad de bespreking van dit vraagstuk is vastgelopen. Bovendien bevat het derde voorstel van het Commissiepakket in feite begeleidende maatregelen voor een gedeeltelijk liberalisatiebeleid. Daarvan was ook in het Witboek sprake en in de zojuist door mij genoemde resolutie was ook met nadruk daarom gevraagd. Uw rapporteur was dan ook van mening dat, gezien de bijna met eenparigheid van stemmen aangenomen resolutie van januari 1998, de Commissie vervoer en toerisme zich opnieuw moest buigen over amendement 10. Daarin wordt, met het oog op het internationaal goederenvervoer, de spoorwegmaatschappijen van de Gemeenschap het recht gegeven op toegang tot en doorvoer via het spoorwegennet van alle lidstaten. Dit recht bestaat tot nu toe alleen voor de internationale samenwerkingsverbanden van spoorwegmaatschappijen. Afzonderlijke spoorwegmaatschappijen hebben dit recht niet. In 1969 werd door de Europese Gemeenschap een richtlijn uitgevaardigd waarin uitdrukkelijk sprake was van een stapsgewijze liberalisatie van het spoorwegvervoer in de toenmalige Europese Gemeenschap. Deze richtlijn is dode letter gebleven. Daarom willen wij met dit amendement, dat met grote meerderheid in de Commissie vervoer en toerisme is goedgekeurd, de geleidelijke liberalisatie van het spoorwegvervoer, en wel in eerste instantie van het goederenvervoer, opnieuw op de rails zetten. Verder wordt in amendement 6 een nieuwe bepaling voorgesteld, uit hoofde waarvan de lidstaten binnen een periode van twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn moeten hebben voorzien in een juridisch onderscheid tussen spoorwegondernemingen enerzijds en eenheden voor het beheer van de nationale spoorweginfrastructuur anderzijds. De overige door mij ingediende en door de Commissie vervoer en toerisme goedgekeurde amendementen behelzen verbeteringen van de Commissievoorstellen. Ik noem bijvoorbeeld amendement 5 waarin, in tegenstelling tot hetgeen de Commissie voorstelt, duidelijk wordt gemaakt dat de verantwoordelijkheid voor het beheer van en de controle op de veiligheidssystemen bij de infrastructuurbeheerder blijft. Tot slot wil ik nog drie punten onderstrepen. Ten eerste sluiten de twee verslagen die vanavond in een gecombineerd debat worden behandeld volledig op elkander aan. Ten tweede heeft het Duits voorzitterschap een verklaring afgelegd waarin het zegt in maart een initiatief te zullen nemen voor de behandeling van de met de spoorwegen verband houdende vraagstukken. Ten derde is dit debat een belangrijk stadium in de liberalisatie van dit grote Europese vervoermiddel. Ik hoop dat morgen tijdens de stemming in de plenaire vergadering van het Parlement dezelfde eensgezindheid zal heersen als in de vervoerscommissie bij goedkeuring van dit verslag.
VOORZITTER: DE HEER VERDE I ALDEA Ondervoorzitter Swoboda (PPE), rapporteur. — (DE)Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil allereerst mijn hartelijke dank uitspreken aan de collega's van de commissie, waar een constructieve sfeer heeft geheerst, en vooral aan collega Sarlis, met wie ik zo goed heb samengewerkt. Ik wil ook de medewerkers van de Commissie bedanken; van hen hebben we ook veel informatie en begrip gekregen, hoewel — en dat betreur ik en met mij de hele commissie — een andere medewerker van de Commissie uiteindelijk van mening was dat al deze amendementen niet kunnen worden aanvaard. Mijnheer de commissaris, als democraat moet ik natuurlijk accepteren wat u gaat zeggen, al weet ik nog niet wat dat is. Het zou mij echter spijten indien hier zo maar over alle amendementen heengestapt zou worden. Mijnheer de commissaris, ik deel helemaal uw mening, die u steeds weer naar voren hebt gebracht, dat de Europese spoorwegen gereorganiseerd moeten worden. Ik kan het niet eens zijn met degenen — ook al zijn zij via de vakbeweging of anderszins politiek nauw met mij verwant — die denken dat we de dingen het beste kunnen laten zoals ze zijn of dat de problemen bij de spoorwegen door de voorstellen van de Commissie zijn ontstaan. Nee, de moeilijke situatie voor de spoorwegen is onder andere ontstaan doordat vele spoorwegondernemingen dachten dat ze niet hoefden te reorganiseren, dat er geen veranderingen nodig waren en dat ze zich op het nationale niveau verder
Nr. 4-536/94
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
Swoboda konden ontwikkelen. Dat is onjuist, en ik ben het dus principieel eens met de ideeën die de commissaris en de Commissie op dít gebied ontwikkeld hebben. Het is zeker waar dat de moeilijke concurrentiepositie tussen het spoor en de weg volgens mij het spoor achterstelt en dat dit rechtgezet moet worden. Ik heb daarom ook met de ideeën van de vakbonden en de spoorwegondernemingen rekening gehouden. Ik heb best begrip voor hun prioriteiten. Er wordt veel gesproken over privatisering en liberalisering. Van privatisering is in dit verband helemaal geen sprake, dat komt in de voorstellen niet voor. Van liberalisering kan tot op zekere hoogte wel gesproken worden. Ik zou iets anders willen zeggen over onze voorstellen: het gaat hier om een de Europese dimensie van de spoorwegen. De luchtvaart kent al een Europese dimensie en bij alle ondernemingen wordt dat al belangrijker, omdat er een interne markt is. Toch denken sommige spoorwegondernemingen dat ze hun programma op nationaal niveau kunnen ontwikkelen en zijn dan verbaasd als bijvoorbeeld het goederenvervoer afneemt en de werkgelegenheid daalt. Zo kan dat niet verder gaan. Daarom ben ik net als collega Sarlis van mening, en mijn amendementen gaan ook in deze richting, dat wij vooral daar waar een Europese markt bestaat en waar ook de concurrentie tussen spoor en weg heel groot is, namelijk bij het grensoverschrijdend goederenvervoer, de volgende stap naar de liberalisering en de Europese dimensie moeten zetten; dat wil ik daarom voorstellen. Ik ben het daarom helemaal eens met de grondgedachte en de voorstellen van de Commissie om de markt te openen. Of de spoorwegondernemingen dat meer in de vorm van samenwerking of van mededinging doen, moeten zij zelf maar beslissen. Natuurlijk moeten er geen nieuwe monopolies ontstaan. Het gaat om de transparantie van de beslissingen en van de gunningen. Het gaat zeker ook, zonder dat dit hier geregeld wordt, om algemene voorwaarden op technisch gebied, dus moet er ook hier harmonisatie komen. En het gaat om gelijke concurrentievoorwaarden en eerlijkheid, niet alleen bij de spoorlijnen en wegen, maar ook bij deze afzonderlijke beslissingen ten aanzien van de spoorwegen zelf. Nu kom ik tot een belangrijk punt, waar ik van mening verschil met de Commissie. Dit gaat met name over de vraag of er certtrale of decentrale regelingen moeten komen. Ik vind dat de Commissie veelal zeer goed werk heeft geleverd. Waarschijnlijk zijn haar voorstellen, ook wat de details betreft, verstandig. Maar ik denk niet dat het altijd verstandig is dat de Commissie dit wil voorstellen en uitvoeren zonder in de nationale regelingen de nodige flexibiliteit toe te laten. Daarom heb ik, en dat moet werkelijk niet als een geringschatting van het werk van de Commissie worden beschouwd, relatief veel geschrapt, niet omdat het slecht was maar omdat ik vind dat het niet de taak van de Commissie is dat zo gedetailleerd te regelen, temeer omdat ik ervan overtuigd ben dat niemand centraal controle kan uitoefenen. Ik ben nu eenmaal de mening toegedaan dat we alleen regelingen moeten aannemen die ook te controleren zijn, en we niet een stroom van regelingen moeten hebben waar we geen toezicht op kunnen houden Met de uitgangspunten van de Commissie voor de vergoedingen ben ik het ook eens: principieel moeten marginale kosten worden berekend. Maar ik ben wel van mening dat de externe kosten pas dan aan de spoorwegen in rekening mogen worden gebracht als ze in ongeveer.gelijke mate ook voor het wegvervoer kunnen gelden. Een winst die in redelijke verhouding tot de kosten staat kan volgens mij zeker aanvaard en berekend worden, voor bepaalde speciale investeringen kan ook meer worden gevraagd. Ik heb echter de precieze regelingen daarover in het verslag geschrapt. Nu het hoofdpunt: wie mag een aanvraag indienen? Persoonlijk heb ik niets tegen de opvatting van de Commissie hieromtrent. Ik heb evenwel een mijns inziens belangrijk voorbehoud gemaakt om het acceptabel te maken en om ons ook werkelijk te kunnen concentreren op het noodzakelijke. Ieder land moet dat voor zichzelf kunnen blijven regelen zoals het wil. Maar alle lidstaten van Europa moeten beseffen en aanvaarden dat alle Europese spoorwegondernemingen bij het grensoverschrijdend goederenvervoer aanvragen kunnen indienen en dus de mogelijkheid hebben hier een recht op capaciteit te verwerven. Daar gaat het volgens mij om. Als we dit morgen in het Parlement aannemen, dan is dat volgens mij een beslissende mijlpaal in de ontwikkeling naar een Europees spoorwegstelsel. Dan hebben we deze concurrentie bij de Europese spoorwegen; daar is het belangrijk, daar moeten de spoorwegen zich inspanningen getroosten. Want bij alles wat de Commissie aan goeds voorstelt hoop ik dat we hier ook een besluit nemen, bijvoorbeeld over het eurovignet, ook in verband met het pakket maatregelen rond Zwitserland, en over een eerlijke lastenverdeling tussen spoor- en wegvervoer. Het is absoluut nodig dat ook de spoorwegen laten zien dat ze bereid zijn te reorganiseren en dit ook in praktijk brengen. Daarom hoop ik, mijnheer de commissaris, dat u enkele van deze amendementen kunt aanvaarden en dat dit pakket ertoe bijdraagt dat we eindelijk ook een Europees spoorwegstelsel krijgen. Wibe (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. — (SV) Mijnheer de Voorzitter, onze commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan een aantal amendementen die allemaal de afschaffing van enkele overbodige detailregelingen beogen. We moeten voorzichtig zijn met te gedetailleerde regelingen, in dit geval betreffende belastingen, termijnen en dergelijke. Hetgeen men wint aan efficiëntie verliest men gemakkelijk aan bureaucratie. Persoonlijk vond ik dat we nog verder hadden moeten gaan en nog meer regelingen hadden moeten afschaffen. Naar mijn mening kunnen zeer gedetailleerde richtlijnen uit Brussel niet voor meer efficiëntie zorgen. Ik vind het bijvoorbeeld totaal overbodig om via een richtlijn een precieze datum vast te stellen waarop alle spoorwegmaatschappijen in de Unie hun dienstregelingen moeten veranderen. Het is eveneens overbodig van alle maatschappijen een apart economisch verslag voor goederen- en personenverkeer te eisen. Deze beide voorstellen kunnen kleine ondernemingen die op de markt willen komen voor grote problemen stellen, terwijl ze voor de grote ondernemin-
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/95
Wibe gen die vroeger het monopolie hadden geen enkel probleem opleveren. De voorstellen kunnen dus, in tegenstelling met hun oorspronkelijke bedoeling, de vrije concurrentie tegenwerken. Persoonlijk geloof ik dat we beter hadden gewacht tot we de gevolgen van de essentiële spoorwegrichtlijnen, die de Raad in 1991 en 1995 heeft aangenomen, op lange termijn konden beoordelen in plaats van zo'n groot aantal zeer gedetailleerde regelingen op te stellen. Deze richtlijnen beogen ook meer vrije concurrentie in de spoorwegsector. Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, de wijzigingen van de bestaande richtlijnen en de goedkeuring van een nieuwe richtlijn voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit en betaling maken definitief een einde aan de nationale monopolies en banen de weg voor concurrentie. En is dit nu werkelijk het geval? Zoals collega Wibe daarnet zei, zijn er problemen. De weg tussen besluit en werkelijkheid is lang. Het belang van de openbare dienstverlening en de sociale verplichtingen schrikt velen af. Vele landen en regio's zijn bezorgd en misschien terecht. Wij moeten dit in het oog houden. De mogelijkheden voor een heropleving van het spoorwegvervoer zijn echter voorhanden en wij moeten ze benutten. Dat moet onze doelstelling zijn. De spoorwegen moeten een behoorlijk deel van de taken in de vervoersector voor hun rekening nemen. Zoals de havens maken de spoorwegen ook deel uit van de vervoersnetwerken en zijn ze daardoor verplicht mee te werken aan de ontwikkeling van dpurzaam vervoer. We moeten de problemen in dit verband samen met de burgers oplossen. Deze namiddag hebben wij met commissaris Van Miert in een werkgroep de openbare dienstverlening, de concurrentie en de overheidssteun behandeld, waarbij het zeer interessant was om te zien hoe de dingen zich in Europa ontwikkelen. We mogen naar mijn mening niet vergeten dat deze regulering of deze marktontwikkeling niet zomaar vanzelf tot stand komt. Wij moeten deze op de een of andere manier stimuleren. Of het te gedetailleerd is, zoals de heer Wibe beweert, kan ik op dit ogenblik niet zeggen, maar als we het beste voor hebben met de spoorwegen, dan moeten we er serieus werk van maken. Het Parlement moet de Raad en de lidstaten ook duidelijk maken dat we niets kunnen bereiken als we de daad niet bij het woord voegen. De laatste tien jaar is er veel gepraat over de spoorwegen, maar het heeft weinig zoden aan de dijk gezet. Er moeten beslissingen genomen worden. De markt alleen kan deze situatie niet regelen. Jarzembowski (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben benieuwd wat de collega's en de commissaris vandaag over de voorstellen van de collega's Sarlis en Swoboda zullen zeggen. Hun wensen gaan mij eigenlijk nog niet ver genoeg. Een jaar geleden hebben wij gevraagd om een geleidelijke liberalisering, die aan sociale randvoorwaarden moest voldoen, maar wel duidelijk moest zijn. Toch stem ik in met beide verslagen. Ze zijn evenwichtig, in overeenstemming met de verschillende meningen in dit Huis en ik hoop, mijnheer de commissaris, dat u deze keer zo royaal kunt zijn om de amendementen te aanvaarden. Sta mij toe op enkele punten in te gaan. We kunnen toch niet toezien hoe de spoorwegen ten onder gaan door hun bewuste keuze om het Europese recht niet toe te passen. De richdijn 91/440 — scheiding van infrastructuur en vervoersdiensten — moet sinds 1986 door alle lidstaten worden toegepast. Enkele weigeren dit gewoon. Als nu in deze verslagen van de beide collega's gevraagd wordt om in de komende twee jaar verder naar deze doelstelling toe te werken hoop ik dat u, mijnheer de commissaris, het daarmee eens bent. Desnoods moeten we dan maar eens juridische stappen ondernemen. Want alleen als infrastructuur en vervoersdiensten gescheiden worden kan het daadwerkelijk gebruik van de infrastructuur door andere spoorwegondernemingen echt worden bereikt. En wij willen dat het spoorwegnet effectief gebruikt wordt, wij willen niet dat sommige landen dwarsliggen en niemand doorlaten. Daarom hebben we behoefte aan een duidelijke scheiding van infrastructuur en vervoersdiensten, aan duidelijke toegangsrechten, zoals beide collega's gevraagd hebben, aan ruimere en minder strenge toegangsrechten, die tot duidelijke verbeteringen leiden, en ten derde hebben we uniforme regelingen voor de heffing van gebruiksrechten nodig. Collega Swoboda, ik in uw plaats zou het begrip sociale marginale kosten niet hebben ingevoerd. Na de hoorzitting in de commissie zouden we daar niet aan moeten beginnen. Ik deel overigens uw mening, dat als we eerst naar de infrastructuurkosten — aanleg- en onderhoudskosten — kijken, de externe kosten alleen dan mogen worden verhoogd als dat ook voor de andere vervoermiddelen geldt. Want ook ik wil dat door redelijke, niet te hoge infrastructuurheffingen de spoorwegen een extra kans krijgen in de concurrentie met de andere vervoermiddelen. Ik vind echter ook dat we dán moeten zeggen: hoe hoog of laag de infrastructuurheffingen ook vastgesteld worden, ze moeten in alle lidstaten geïnd worden. Het kan niet zo zijn dat enkele lidstaten zeggen dat ze in de komende twee jaren deze heffingen in het algemeen of op bepaalde trajecten tijdelijk niet toepassen. Dan heeft de Commissie de plicht voor rechtsgelijkheid te zorgen. In deze moeilijke strijd tussen Raad, Parlement en Commissie over het openbreken van de spoorwegen om ze klantgericht en efficiënt te maken, staan wij aan uw zijde en ik hoop dat u aan onze zijde staat. Wijsenbeek (ELDR). — Voorzitter, ook hier mijn complimenten aan beide rapporteurs. Inderdaad, zoals de heer Jarzembowski terecht zegt: er is hier grote overeenstemming tussen de diverse fracties en wat dat betreft zijn de tijden ook wel eens anders geweest, dat we hier zeker over de spoorwegen de degens toch behoorlijk kruisten. Maar laten we toch een aantal dingen met elkaar constateren. We zijn nog op geen stukken na daar waar we met de spoorwegen zouden moeten zijn. Het aandeel van het goederenvervoer via het spoor loopt nog voortdurend terug. Dat is dus het tegendeel van wat we eigenlijk zouden willen. De heer Wibe heeft inmiddels de zaal verlaten maar als rapporteur van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid heeft hij erop gewezen dat het eigenlijk niet nodig was om de scheiding tussen exploitatie van infrastructuur en operaties van werkelijk vervoer te scheiden. Ik ben dat volstrekt met hem oneens. Hoe kunnen we nu aparte ondernemers op het spoor toelaten als we juist die scheiding niet aanbrengen? Ik denk dat de Commissie daar ook zeer op zal moeten aandringen en dat vast zal moeten houden.
Nr. 4-536/96
Handelingen van het Europees Parlement
Wijsenbeek Het is ook uit dien hoofde en niet eens zozeer omdat het nou zo erg veel uitmaakt, maar veel meer als een signaal dat onze fractie een amendement heeft willen handhaven waarin gezegd wordt dat wij de scheiding tussen infrastructuurexploitatie en exploitatie van materieel binnen het jaar willen zien en niet pas over twee jaar. Waarom zeggen we dat? Omdat de spoorwegen al sinds de richtlijn 44/91 de tijd hadden. Dat is acht jaar geleden, mijnheer de Voorzitter. Zij hebben nog steeds niet allemaal gedaan wat de Commissie van de spoorwegen wil. Wij zouden dus ook graag van de commissaris horen hoe ver het daar nu mee staat en welke maatschappijen het nog niet gedaan hebben en wat de redenen daarvoor zijn? En dan ook een echte scheiding en niet zoals tussen SNCF en VFF, in naam en niet in de praktijk. Hyland (UPE). — (EN) Ik ben blij met dit verslag over de noodzaak de spoorwegstelsels binnen de Europese Unie aan te passen aan de huidige eisen en de infrastructuur zodanig te gebruiken dat aan de behoeften van de consument kan worden voldaan. Vanuit Iers oogpunt komt dit verslag op een gelegen moment. De Ierse regering heeft afgelopen week nog een nieuwe strategie aangekondigd teneinde de veiligheid van het spoor te verbeteren en het aantal treindiensten voor forensen in Ierland uit te breiden. Met deze strategie is een bedrag van 430 miljoen Ierse pond gemoeid. Op basis van deze investering, die ik van harte steun, wordt de capaciteit van het spoorwegnetwerk in stedelijke gebieden met meer dan 60% verhoogd. Als lid van het Europees Parlement voor het district Leinster beschouw ik dat als goed nieuws, omdat steden zoals Naas, Newbridge, Kilcullen, Wicklow, Athy, Arklow, Kildare en Monasterevin in de nabije toekomst allemaal geld nodig hebben om hun spoorwegstelsels te verbeteren. De verbetering van de infrastructuur voor het spoorwegvervoer heeft dus hoge prioriteit, maar dat geldt uiteraard ook voor de kwaliteit van de dienstverlening. Het Ierse spoorwegbedrijf Iarnród Éireann kan volgens mij deze uitdaging wel aan. Zo vragen de inwoners van Monasterevin geheel terecht of hun spoorwegstation niet opnieuw in gebruik genomen kan worden. Ook de inwoners van Portlaoise staan geheel in hun recht als ze eisen dat hun gemeente betere aansluitingen krijgt. Het probleem van de drukte in treinen in stedelijke gebieden zal worden verholpen door meer treinstellen per trein in te zetten. Ook zullen de perrons worden verlengd. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het standpunt van het Europees Parlement over het verslagSarlis en het verslag-Swoboda zal grote gevolgen hebben voor de toekomst van het spoorwegvervoer. De richtlijnen van de Commissie — met in het verlengde daarvan de beide verslagen — openen de weg voor liberalisering van deze sector door het internationaal goederenvervoer aan concurrentie bloot te stellen. Het verslag van de heer Sarlis gaat zelfs verder dan de richtlijnen van de Commissie, waarin niet zozeer liberalisering wordt aanbevolen als wel Wijziging van artikel 10 van richtlijn 91/440. In het spoorwegvervoer kan liberalisering immers niet worden beschouwd als het enige middel dat in deze sector groei kan bewerkstelligen. Het treurige resultaat van de liberalisering van de Britse spoorwegen lijkt het tegendeel te bewijzen. Het succes van de hoge-snelheidstrein, dat heeft geleid tot een flinke ontwikkeling van het spoorwegvervoer, zou in een geliberaliseerd systeem niet mogelijk zijn geweest. Dit geldt ook voor de eerste corridors voor het vrachtvervoer, die door samenwerking tussen de overheden tot stand konden komen. Ik zou op twee punten willen terugkomen. Het eerste punt betreft de verandering van de term ?gemachtigde aanvrager", waardoor ieder fysiek persoon of rechtspersoon spoorwegcapaciteit kan reserveren. Dit zou wel eens kunnen leiden tot een chaotische vorm van liberalisatie, waarbij een hele reeks bedrijven de markt zullen betreden. De spoorwegmaatschappijen zouden zo uitsluitend de rol vervullen van dienstverleners die zich bezighouden met de tractie van de treinen. Dit systeem zou kunnen leiden tot een afroming van de meest rendabele sectoren, terwijl de spoorwegmaatschappijen opgezadeld worden met het personeel, met het onderhoud van het materiaal en met de minst rendabele sectoren. Het gaat hier dus om één vorm van vrijheid, namelijk de vrijheid voor bedrijven die niets met het spoorwegvervoer te maken hebben om er met het leeuwendeel van de winst vandoor te gaan zonder dat ze hoeven bij te dragen aan de ontwikkeling van deze sector. De nuance die de veryoerscommissie heeft aangebracht om lidstaten de mogelijkheid te bieden aanvragers machtigingen te verlenen is een wassen neus, aangezien een nietgemachtigde aanvrager in een bepaald land in feite zijn wil aan anderen oplegt. Mijn tweede punt betreft de concurrentie. Het spoorwegvervoer ondervindt de concurrentie van het wegvervoer dat bevoordeeld is doordat het slechte een klein deel van de kosten van de infrastructuur draagt en doordat de sociale voorzieningen slecht zijn. Er is niets gedaan om een halt toe te roepen aan deze vorm van concurrentievervalsing, die zoveel milieukosten, sociale kosten en veiligheidskosten veroorzaakt. De heer Sarlis en de heer Swoboda bevelen in hun verslagen concurrentiebevorderende maatregelen aan binnen het spoorwegvervoer. Deze vorm van concurrentie bestaat echter in geen enkel land en zou de vorderingen die inmiddels zijn geboekt wel eens teniet kunnen doen, met name wat betreft de bijzondere eigenschappen van de infrastructuur van de spoorwegen in vergelijking met die van het weg- of luchtvervoer. Het spoorwegpersoneel, de sp'oorwegvakbonden en het comité voor de uitwisseling van goederenwagons hebben hun verzet tegen de liberalisering van de spoorwegen geuit tijdens een Europese stakingsdag. Binnen de Raad zijn de regeringen van de betrokken lidstaten verdeeld. Een aantal regeringen, waaronder die van Frankrijk, verzetten zich tegen deze liberalisering. Andere regeringen vinden dat de liberalisering niet mag worden opgelegd aan lidstaten die hier op tegen zijn. Ik wil daarom dat beide verslagen naar de betrokken commissie worden terugverwezen, zodat het Parlement niet overhaast een besluit over zo'n belangrijk vraagstuk hoeft te nemen. Het Parlement moet de voorstellen voor liberalisering afwijzen en overwegen maatregelen te treffen die de ontwikkeling en modernisering van de spoorwegsector stimuleren, een sector die een publieke dienstverlening garandeert. Verder moeten de samenwerking en sociale harmonisatie worden versterkt.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/97
Lagendijk (V). — Voorzitter, over het voorstel van de Commissie, hoewel veel en veel te gedetailleerd en over de voorstellen van de heren collega's Sarlis en Swoboda kan ik kort zijn. Daar kunnen wij ons in vinden. In de discussies, met name buiten het Parlement, wordt vaak verondersteld dat de Groenen waarschijnlijk wel tegen zullen zijn evenals onze linkse kameraden. Dat is een groot misverstand. De Groenen zijn voor een groei van het goederenvervoer over het spoor en de Groenen zijn voor eerlijke concurrentie en tegen monopolies, of dat nou privé- of staatsmonopolies zijn. Daarom zijn wij ook voor het openbreken van nationale monopolies op het beheer van infrastructuur. Daarom zijn wij voor doorzichtige administratieve enfinanciëlestructuren om de infrastructuur te beheren en om diensten te verlenen. Daarom zijn wij er voor dat allerlei serieuze bedrijven toegang krijgen en dat er door een onafhankelijk orgaan op wordt toegezien. Ik zeg het nog maar even tegen mevrouw Moreau: dat is iets anders dan een soort wild-west liberalisering of privatisering. Dat is in onze ogen een stapsgewijze, voorzichtige, maar wel zeer vastbesloten poging om het goederenvervoer over het spoor eindelijk een toekomst te geven. We' weten allemaal dat het aandeel van het spoor terug is gelopen de afgelopen jaren. Die trend moet gekeerd worden en daarvoor zijn deze voorstellen -denk ik — een goede aanzet. Escola Hernando (ARE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Europese spoorwegen hebben ingrijpende hervormingen nodig die gericht zijn op liberalisering, maar hun dienstverlenend karakter mag daardoor niet in gevaar komen. Het voorstel om monopolies te doorbreken en het beheer van de infrastructuur te scheiden van de exploitatie van de spoorwegen is op zich interessant, maar het doet wel de vraag rijzen hoe dan het onderhoud van economisch minder rendabele maar in sociaal opzicht noodzakelijke lijnen moet worden veiliggesteld. We mogen namelijk niet vergeten dat de spoorwegen voor de ontwikkeling van vele gebieden een onontbeerlijk strategisch element zijn, en ik zal u hiervan een voorbeeld geven: het treinverkeer langs de enige internationale doorgang door het centrale deel van de Pyreneeën, langs Canfranc, is onmogelijk geworden omdat aan Franse zijde een brug is ingestort die niet gerepareerd is. Dat is nu al 30 jaar zo. De verklaring is eenvoudig: de lijn was niet langer rendabel voor het overheidsbedrijf dat haar exploiteerde, en als gevolg daarvan is deze lijn tot op heden nog steeds niet hersteld, terwijl het uitgesloten is dat een ander, efficiënter bedrijf haar in gebruik neemt. Dat wil zeggen dat de achteruitgang van de infrastructuur de liberalisering in de weg staat. Dat betekent, geachte collega's, dat we, onafhankelijk van het huidige gebruik en de huidige rentabiliteit van de spoorwegen, formules moeten vinden om hun onderhoud te waarborgen, want anders zal de liberalisering enkel leiden tot een afnemend aantal diensten, in het bijzonder in de minst ontwikkelde regio's van Europa. Van Dam (I-EDN).' — Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de spoorwegen in de Europese Unie maken moeilijke tijden door. De gevolgen van hun verleden als overheidsbedrijf en de zich wijzigende marktomstandigheden zijn twee aspecten die elkaar nog absoluut niet verdragen. De bedrijfsresultaten zowel in prestaties als financieel zijn onder de maat. Zowel in het belang van de gebruikers als van ons leefmilieu is het hoognodig dat hierin verandering komt. De voordelen van het spoor als redelijk schone modaliteit met een grote capaciteit moeten we uitbuiten. De praktijk bewijst dat de spoorwegen hiertoe zelf niet in staat zijn. Daarom is beleidsmatige stimulering van marktgericht denken nodig. Liberalisering van de sector kan een nieuwe wind door de stoffige kantoren laten waaien. Echter, met name definanciëletoestand van de huidige aanbieders laat op dit moment volledig vrije toegang tot de spoormarkt nog niet toe. Het voorstel om vooralsnog, stapsgewijs en begeleid, alleen het internationale goederenvervoer hierin te betrekken, is daarom terecht. Voor een goed maatschappelijk resultaat moeten ambtelijke diensten van de lidstaten de uitvoering van de plannen aansturen. Zij moeten ook toezien op een afdoende organisatorische scheiding van diensten binnen de spoorwegmaatschappijen. Tot slot de heffing voor de infrastructuur. Ook in het spoorwegvervoer moeten alle gemaakte kosten worden toegerekend. We moeten streven naar gelijke concurrentievoorwaarden. Gezien de voordelen van deze vervoerswijze mag haar concurrentiepositie niet uit het oog worden verloren. Mijnheer de Voorzitter, een stevige prikkel is onontbeerlijk voor de spoorwegen. Deze verslagen bieden daarvoor een goede stimulans. Simpson (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal ten eerste proberen de verleiding te weerstaan om alle stations op de West Coast-hoofdlijn in mijn kiesdistrict en op de trans-Penninelijn op te sommen. Ik wil er wel op wijzen dat de heer Hyland inmiddels vertrokken ís. Ik zou namens mijn fractie Pavios Sarlis en Hannes Swoboda willen danken voor het werk dat ze op dit belangrijke terrein hebben verricht. Mijn fractie spant zich al lang in voor een nieuwe impuls voor de spoorwegen binnen de Europese Unie. We zijn inmiddels ook tot de conclusie gekomen dat de spoorwegsector alleen kan overleven als we radicale, vernieuwende en moedige maatregelen durven te nemen. De omvang van de problemen waar de spoorwegsector voor staat kan nauwelijks worden overschat. Hoewel de vervoerssector zich als geheel uitbreidt is het aandeel van de spoorwegen gedaald tot slechts 6% van het passagiersvervoer en 16% van het totale vrachtvervoer. De spoorwegsector staat er in alle lidstaten van de EU momenteel zo beroerd voor dat we ons moeten afvragen of er over een jaar of vijftien überhaupt nog wel passagiers of goederen per spoor worden vervoerd. Als ik me van een medische metafoor mag bedienen zou ik zeggen dat we te maken hebben met een ernstig zieke patiënt die dringend behoefte heeft aan een radicale ingreep. Ik denk dat onze twee rapporteurs samen met de Commissie het medicijn hebben gevonden dat de spoorwegen tot ver in de volgende eeuw van een goede conditie kan verzekeren.
Nr. 4-536/98
Handelingen van het Europees Parlement
Simpson Het huidige spoorwegstelsel is gebaseerd op een verouderde praktijk en functioneert alleen binnen de nationale netwerken die. de planners uit de jaren dertig voor ogen stonden. Er zijn echter krachten in de spoorwegsector en ook hier in dit Parlement die beweren dat we gewoon op de oude voet door kunnen gaan. Volgens mijn fractie is handhaving van de status quo echter geen optie, en dragen de mensen die dat willen alleen maar bij aan het verval van de spoorwegen. Als we de spoorwegen een toekomst willen geven die zich niet enkel beperkt tot het vervoeren van forensen, maar ze met name ook in het vrachtvervoer een rol willen laten spelen, dan moeten we de maatregelen die de rapporteurs hebben voorgesteld absoluut uitvoeren. De spoorwegen kunnen in het vrachtvervoer niet concurreren met het wegvervoer als ze voor een afstand van 850 kilometer 67 uur nodig hebben, vergeleken met 13 uur per vrachtwagen. Mijn fractie onderkent echter de zorg die er onder het spoorwegpersoneel bestaat. Per slot van rekening is de voorgestelde verschuiving van de prioriteiten behoorlijk radicaal. Daarom zijn we voorstander van een wat omzichtiger aanpak omtrent de invoering van het vrijemarktprincipe buiten het vrachtvervoer en willen we die aanpak combineren met beschermingsmaatregelen, ook omdat de trein als openbaar vervoermiddel voor ons hoge prioriteit heeft. We hebben nu de kans een stevige basis te leggen voor een nieuw tijdperk voor de spoorwegen in het volgende millennium. Mijn fractie wil die gelegenheid niet voorbij laten gaan en steunt daarom de Commissie en de rapporteurs in hun pogingen de Europese spoorwegen van een toekomst te verzekeren. Mcintosh (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet me bijzonder veel deugd de voorstellen van de Commissie te kunnen steunen die hier vanavond aan ons worden voorgelegd over de liberalisering van de Europese spoorwegen en het openen van de markten voor meer concurrentie. Ik wil ook graag van deze gelegenheid gebruik maken om beide rapporteurs te danken voor de enorme inspanningen die ze hebben geleverd om deze verslagen tot stand te brengen. Het is me in het bijzonder een genoegen hier vanavond, in de aanwezigheid van de Britse commissaris, getuige te zijn van het historische moment waarop de Commissie eindelijk in het voetspoor van Groot-Brittannië treedt. Wij waren het eerste land dat overging tot liberalisering van zijn spoorwegnetwerk. Dat was destijds een moedige stap, de voorbode van deze voorstellen van de Commissie, die naar mijn oordeel zeer positieve gevolgen heeft gehad. Er reizen nu meer mensen per trein, er wordt meer vracht per trein vervoerd en dus minder over de weg, en het spoorwegvervoer voldoet aan hoge veiligheidseisen. We kunnen de belangrijkste punten in de voorstellen van de Commissie en de verslagen van de heer Sarlis en de heer Swoboda geheel onderschrijven. Ten eerste: meer transparantie door scheiding tussen exploitatie van de infrastructuur en exploitatie. Ten tweede: de vorming van afzonderlijke business units met een afzonderlijke boekhouding voor infrastructuur, passagiers- en vrachtvervoer. Ten derde: de uitbreiding van het huidige E-regime voor vergunningen voor internationale exploitanten tot alle sectoren van het spoorwegvervoer, zowel binnenlands als internationaal, binnen de hele Europese Unie. Ten vierde: het invoeren van voorwaarden voor de berekening van de kosten van het gebruik van de spoorlijn en voor de trajecttoewijzing. Ik ben blij met deze voorstellen en met de koers die we nu zetten in derichtingvan liberalisering van de spoorwegsector. Het is echter allemaal nogal bescheiden. In onze opvatting zouden we nu juist op volle kracht vooruit moeten gaan en de Europese markt voor alle vormen van internationaal vrachtvervoer open moeten stellen. We staan immers voor de uitdaging ervoor te zorgen dat dit een echte interne markt wordt voor de Europese spoorwegen. Er zijn dus aanvullende maatregelen nodig, met name omtrent het vergunningenstelsel, op basis waarvan de exploitanten zouden moeten deelnemen in bepaalde gemeenschappelijke regelingen voor het aanleggen van netwerken. Bovendien moet het probleem van de marginale kostprijsbepaling worden opgelost. Sainjon (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft ons een pakket richtlijnen voorgelegd voor de modernisering van de spoorwegsector. Ze gaat hierbij echter uit van een verkeerde veronderstelling, namelijk dat de intermodale concurrentie de enige manier is om de communautaire spoorwegen te ontwikkelen. De Franse leden van de Fractie Europese Radicale Alliantie verzetten zich tegen dit standpunt, dat in hun ogen de huidige moeilijkheden niet kan oplossen. Waarom niet? Als we het spoorwegvervoer aan meer concurrentie blootstellen zouden we de huidige problemen van deze sector alleen maar erger maken. De burgers waren ontevreden over de privatisering die de Britse spoorwegen begin jaren „90 ondergingen. Deze privatisering had immers een slechtere dienstverlening tot gevolg. Volgens de Sunday Times zijn de Britse spoorwegen nu minder betrouwbaar en punctueel dan die in Pakistan, India en China. Het is dan ook begrijpelijk dat het spoorwegpersoneel afgelopen jaar gedemonstreerd heeft tegen de uitwassen van het liberalisme. Wij verzetten ons niet tegen nauwere samenwerking tussen de spoorwegmaatschappijen. Er zijn mooie voorbeelden van samenwerking in het personenvervoer, zoals in het geval van de Thalys en de Eurostar. Wat betreft het vrachtvervoer wordt er al sinds 1997 gewerkt aan het aanleggen van corridors tussen Frankrijk en zijn buurlanden. Dit gebeurt op initiatief van de Commissie. Deze corridors zorgen voor de extra capaciteit die voor het vrachtvervoer over lange afstanden nodig is. Waarom moeten we dit standpunt wijzigen zolang we deze benadering nog niet hebben kunnen realiseren? De Gemeenschap zou er beter aan doen bij te dragen aan de verwezenlijking van de infrastructuur, de ontwikkeling van trans-Europese netwerken en het vereenvoudigen van de technische en sociale harmonisatie van het spoorwegvervoer. We willen dus een zo groot mogelijke coördinatie tussen de Europese spoorwegmaatschappijen bewerkstelligen. Wie is er beter in staat dan de overheid om een dergelijke uitdaging het hoofd te bieden? Ze kan dit doen door omvangrijke netwerken op te zetten van spoorwegcorridors die de Unie doorkruisen. Ook al verzetten we ons niet tegen alle aspecten van de ontwerprichtlijnen, toch kunnen we ons niet scharen achter de maatregelen die zijn voor-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/99
Sainjon' gesteld met het oog op de openstelling van de markt. Dit geldt met name voor de definitie van het begrip ?gemachtigde aanvrager" in de ontwerprichtlijn 95/19 en amendement 10 van de heer Sarlis, dat een ruimere toepassing van richtlijn 91/440 beoogt. Schierhuber (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, ik wil allereerst de beide rapporteurs, de heren Sarlis en Swoboda, hartelijk danken voor de goede samenwerking in de commissie. Ongetwijfeld gaat het hier om twee heel belangrijke verslagen. Het hele pakket maatregelen is van grote betekenis voor de verdere ontwikkeling van het Europees beleid ten aanzien van het vervoer per spoor. Het is de allerhoogste tijd dat Parlement en Raad zich eindelijk met dit onderwerp bezighouden, want anders hoeft het niet meer. Ik verwelkom daarom de aanzet tot een stapsgewijze liberalisering en concurrentievergroting. Een goede aanzet is ook de scheiding binnen spoorwegondernemingen, dus de scheiding tussen tracégebruik, de infrastructuur en het tracéonderhoud. Zo'n scheiding is beslist nodig om concurrentievervalsing en bevoordeling te voorkomen. Ik wil vanaf deze plaats ook niet nalaten te wijzen op de betekenis van het spoor voor het gecombineerd vervoer. Het spoor als milieuvriendelijk en veilig vervoermiddel met vele uitbreidingsmogelijkheden moet ook in de toekomst verder worden gesteund. De capaciteit van het spoor is, zoals we allen weten, nog lang niet ten volle benut, bij het goederenvervoer noch bij het passagiersvervoer. Het spoor moet beslist een concurrerend en een serieus alternatief voor de weg worden. Tekortkomingen moeten door de EU en de lidstaten verholpen worden om echt tot een geloofwaardig beleid tot bevordering van een milieuvriendelijk vervoermiddel te komen. Daar is geld voor nodig. Een verschuiving van het vervoer van de weg naar het spoor draagt bij tot milieubehoud in heel Europa. Dat dit echt doorgezet wordt is ook belangrijk met het oog op de nieuwe lidstaten die we zeker eenmaal in ons midden zullen begroeten. Stenmarck (PPE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, wij beseffen allemaal dat de spoorwegen ontwikkeld moeten worden om te kunnen overleven. Door de verouderde structuren zijn de Europese spoorwegen sinds de jaren „60 sterk achteruit gegaan. Het witboek van de Commissie over een heropleving van de spoorwegen in de Unie en het voorstel betreffende de toewijzing van corridors in Europa waren een eerste stap in de goede richting. Het is positief dat hiervan werk wordt gemaakt. De beide verslagen die we vandaag behandelen zijn noodzakelijk om op deze weg verder te gaan. Uit het debat van vandaag blijkt duidelijk dat een liberalisering als noodzakelijk antwoord op de sterke achteruitgang steeds meer aanhang krijgt. Er zal nog heel wat water naar de zee moeten vloeien voor we echt iets kunnen veranderen. In alle lidstaten moet bijvoorbeeld een onderscheid worden gemaakt tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de spoorwegen en de ondernemingen die het spoor gebruiken. Het ligt eigenlijk voor de hand dat de lidstaten ook in de toekomst het grootste gedeelte van de infrastructuur zullen bezitten, bouwen en onderhouden. Het is echter even vanzelfsprekend dat de spoorwegsector opengesteld wordt voor vrije concurrentie. Alles moet grotendeels gefinancierd worden uit de belastingen van de gebruikers. In deze toekomstvisie zullen de nationale spoorwegmaatschappijen als grote operatoren beslist overleven, maar volgens dezelfde concurrentievoorwaarden als alle anderen. Dit is vandaag de trend, zo loopt de ontwikkeling. De vervoerscommissie steunt met haar verslag een dergelijke ontwikkeling, die nieuwe spoorwegmaatschappijen de mogelijkheid biedt aan deze concurrentie deel te nemen. Dankzij de twee verslagen die vandaag ter tafel zijn gebracht, kan er flinke vooruitgang worden geboekt. Als we deze verslagen aannemen, bieden we de Europese spoorwegen een nieuwe kans. Er zij echter op gewezen dat de genomen maatregelen niet meer dan een stap in de goede richting zijn. We moeten daarom onze werkzaamheden in die richting voortzetten en in het kader daarvan gebruik maken van de nieuwe initiatieven van de Commissie. Alleen op die manier kunnen wij de spoorwegen een toekomst bieden voor de 21ste eeuw. Kinnock, Neil, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met de bijzonder constructieve verslagen van de heer Sarlis en de heer Swoboda over de voorstellen van de Commissie inzake het spoorwegvervoer. Deze verslagen hebben ons enorm vooruit geholpen in ons debat over de toekomst van de spoorwegen, en dat is van essentieel belang als we de potentiële rol van de spoorwegen in het moderne Europa willen verwezenlijken. Zo ongeveer iedere spreker heeft dat thema in de loop van dit debat hier vanavond bezongen. De spoorwegen moeten concurreren met het wegvervoer, zoals mevrouw Moreau al zei, en het probleem daarbij is dat de spoorwegen de afgelopen dertig jaar steeds slechter zijn gaan presteren. De les die we daar in ieder geval uit kunnen leren is dat het geen zin heeft op de huidige voet door te gaan. Als we het spoor willen promoten als een levensvatbaar alternatief zal de sector moeten veranderen. Dat is precies wat we proberen te bewerkstelligen met de voorstellen die nu ter tafel liggen en met andere voorstellen die we hebben gedaan. Dat brengt natuurlijk allerlei gevolgen en voordelen met zich mee voor de economie, het vervoer, het milieu en de werkgelegenheid. Ik zal beginnen met het verslag van de heer Sarlis over het voorstel van de Commissie tot wijziging van richtlijn 91/440 van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap. Ik ben uiteraard verguld met de steun die in deze verslagen aan onze voorstellen wordt gegeven, en dank de heer Sarlis voor het vele werk dat hij al die tijd in dit vraagstuk heeft geïnvesteerd. Ik ben ingenomen met zijn verslag en zal zijn constatering dat de voorgestelde amendementen wellicht niet toereikend zullen zijn dan ook terdege in overweging nemen.
Nr. 4-536/100
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil Het doet me deugd dat we de meeste amendementen die door de commissie zijn ingediend kunnen overnemen. Daar wil ik aan toevoegen dat we de andere niet verwerpen omdat we ons principieel niet zouden kunnen verenigen met hun inhoud, maar omdat ze het nog moeilijker zouden maken in de Raad overeenstemming te bereiken over dit pakket maatregelen. Het komt er dus op neer dat we veel van de opvattingen van de heer Sarlis delen, maar tegelijkertijd vrezen dat we door het aannemen van bepaalde amendementen weliswaar het beste zouden nastreven, maar in de praktijk uiteindelijk niets over zouden houden. Ik hoop dan ook dat hij begrijpt dat onze weigering bepaalde amendementen over te nemen voortkomt uit noodzakelijk pragmatisme en niet uit principieel verzet. Op twee belangrijke punten streeft de commissie vervoer en toerisme een benadering na die radicaler is dan het voorstel van de Commissie. Over die twee punten wil ik het even hebben. Ten eerste wil ik benadrukken hoe blij ik ben met de overtuigende steun voor permanente liberalisering van de spoorwegen door middel van de zorgvuldige openstelling van de markt voor andere exploitanten. Ik deel de overtuiging dat we nu met rasse schreden vooruit moeten gaan. We hebben de laatste tijd overigens al aardig wat vooruitgang geboekt. Ik hoop dat dit Parlement erin slaagt ook een draagvlak voor deze opvatting te creëren in de lidstaten die nu nog terughoudend staan tegenover onze koers. Dat gezegd hebbende wil ik echter benadrukken dat we met de voorstellen die hier ter tafel liggen er niet expliciet op uit zijn de liberalisering te bevorderen. We hebben er altijd met klem op gewezen dat dit pakket maatregelen omtrent de scheiding van het beheer, het verlenen van vergunningen, de toewijzing van capaciteit en andere relevante vraagstukken, waaronder prijsstelling, ook noodzakelijk zou zijn als de spoorwegsector niet verder zou worden opengesteld. Deze maatregelen zijn nodig, simpelweg om ervoor te zorgen dat de juridische voorstellen waaronder de spoorwegsector in de Europese Unie in theorie functioneert ook daadwerkelijk het in 1991 beoogde effect sorteren. Ik wil erop wijzen dat ons voorstel voor uitbreiding van artikel 10 van richtlijn 91/440 uiteraard nog in behandeling is bij de Raad, op een wijze die we ook in ons huidige voorstel aanbevelen. Op basis van deze twee factoren denk ik dat het, ondanks onze volledige steun voor het standpunt dat in het verslag van de heer Sarlis staat verwoord, niet zinvol zou zijn de door hem voorgestelde tekst in ons ontwerp op te nemen. We hebben daarom geen keus dan amendement 10 te verwerpen. Volgens het verslag is de Commissie in haar eis voor scheiding tussen spoorwegmaatschappijen en infrastructuurexploitanten niet ver genoeg gegaan. Ik kan die opvatting wel onderschrijven, maar we mogen niet de juridische vereisten uit het oog verliezen en de lidstaten die geen heil zien in de complete scheiding niet de mogelijkheid bieden een enkele algemene spoorwegmaatschappij te handhaven. We eisen daarom de scheiding van die functies welke bepalend zijn voor de toegang tot de infrastructuur. We hebben echter geen principieel bezwaar tegen verdergaande maatregelen zolang die in overeenstemming zijn te brengen met de praktische doelstellingen. Het doet me dan ook deugd amendement 6 in ons voorstel te kunnen overnemen. Om soortgelijke redenen kan ik ook amendement 11 overnemen, waarin eenzelfde soort scheiding wordt aanbevolen maar dan in een korter tijdsbestek. Zelfs als we de spoorwegmaatschappijen volledig van de infrastructuurexploitanten zouden scheiden, zouden we ervoor moeten zorgen dat cruciale regulerende functies, bijvoorbeeld omtrent het verlenen van vergunningen, niet door de huidige spoorwegmaatschappijen zouden worden uitgevoerd. Deze situatie heeft vandaag de dag bijna absurde vormen aangenomen en is fnuikend voor de verwezenlijking van de potentiële concurrentie op deze markt. Ik weet zeker dat veel leden van dit Huis die opvatting onderschrijven. Veel sprekers hebben zich vanavond ook in die zin uitgelaten. We moeten amendement 4 dan ook afwijzen omdat op basis daarvan deze specifieke eis in de praktijk zou komen te vervallen. Er zijn nog twee andere amendementen die we niet kunnen steunen. Ten eerste amendement 3, waarmee de veiligheidsvoorschriften in overweging 4 van het voorstel zouden vervallen. Ik vind deze functie van even groot belang als het toezicht op en de handhaving van de veiligheidsregels, en acht het daarom noodzakelijk dat ze in de tekst wordt opgenomen. Ik hoop dat de geachte afgevaardigden dit argument zullen accepteren en amendement 3 dus zullen laten vallen. We hebben ook problemen met amendement 12, waarin de verwijzing naar de verplichting van spoorwegmaatschappijen om openbaar-vervoersdiensten te verschaffen, is geschrapt. Dit is ons inziens een onnodige wijziging die bovendien leidt tot een minder heldere definitie. Samengevat kan de Commissie amendementen 1, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 dus overnemen, terwijl ze amendementen 2, 3, 4,10 en 12 moet verwerpen. Dan ga ik nu verder met het verslag van de heer Swoboda over de andere twee voorstellen in dit pakket maatregelen. Wat betreft het voorstel tot wijziging van richtlijn 95/18 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen kunnen we tot ons genoegen het eerste amendement overnemen, maar moeten we het tweede verwerpen omdat het niet op relevante criteria gebaseerd lijkt te zijn. Het tweede deel van het verslag betreft het voorstel voor een richtlijn betreffende de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik daarvan. Opnieuw is het me een genoegen te kunnen aankondigen dat we bijna de helft van de amendementen in ons herziene voorstel kunnen overnemen. Daaronder bevinden zich de meeste van de nieuwe overwegingen, de wijzigingen in de definities en de vorming van een heffingsregeling. Ik ben het er geheel mee eens dat communautaire wetgeving niet onnodig veel voorschriften mag bevatten. De heer Swoboda levert met een aantal van zijn amendementen een bijdrage aan de vereenvoudiging van ons voorstel. En-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/101
Kinnock, Neil kele van die vereenvoudigingen zijn welkom, zoals ik al zei, maar andere kunnen we niet overnemen omdat die de inhoud van ons voorstel aantasten — onbedoeld, dat weet ik zeker. Veel van die problematische amendementen hebben betrekking op de voorgestelde regels voor de toewijzing van capaciteit. Het is naar ons oordeel van belang precieze procedures op te stellen die rechtstreeks van invloed zijn op het vermogen spoorwegdiensten aan te bieden. We moeten ze naar behoren coördineren om er zeker van te kunnen zijn dat ze alle ondernemingen gelijke kansen bieden. We zullen daarom weliswaar enkele vereenvoudigingen aanbrengen in de geest van de aanbevelingen van de heer Swoboda, maar wellicht niet in de mate die hij voor ogen heeft. Voordat ik afsluit wil ik nog een aantal cruciale aandachtspunten voor het voetlicht brengen. Ten eerste de regelgeving inzake de heffingsrechten. In onze opvatting is het voorstel in amendement 12 om in artikel 8, lid 3 een rendementspercentage op te nemen, overbodig. Het voorstel bevat immers al een dergelijke bepaling met betrekking tot investeringen en passagiersdiensten. Het schrappen van de tekst over de externe kosten in artikel 8, lid 5, zoals voorgesteld in amendement 13, is voor ons onaanvaardbaar. Met die teksten willen we juist duidelijke voorwaarden definiëren voor de ontwikkeling van dit soort heffingen voor het spoorwegvervoer en de sector tegelijkertijd behoeden voor al te onbesuisde experimenten. De vereenvoudigde tekst is naar mijn mening niet precies genoeg, en ik kan hem dan ook niet accepteren. De wijzigingen in de kortingsbepalingen volgens artikel 10, zoals voorgesteld in amendement 15, geven de uitgangspunten weer die ons inziens op deze sector van toepassing dienen te zijn, zoals verwoord in het arrest betreffende de luchthavenheffingen op Zaventem. Het is voor alle belanghebbenden belangrijk dat die uitgangspunten zeer helder geformuleerd zijn. Het voornaamste voorstel voor wijziging van de heffingen staat in amendement 14 inzake artikel 9 van het voorstel. Ook op dit punt bestaat er een grote behoefte aan vereenvoudiging van de regelgeving. Het moet mogelijk zijn het vrachtvervoer ook aan de hogere heffingen te onderwerpen. Hoewel we die uitgangspunten onderschrijven hebben we hier en daar moeite met de bewoordingen en zal een en ander opnieuw moeten worden bekeken. Ten tweede wil ik ingaan op het vraagstuk van de gemachtigde aanvragers in artikel 19. De Commissie is vast van oordeel dat het idee van gemachtigde aanvragers aantrekkelijkere voorwaarden kan scheppen voor grote afnemers van spoorwegdiensten, ongeacht of de markt verder wordt opengesteld. Het zal die afnemers aanmoedigen zich meer op deze vorm van transport te gaan richten. Hun banden met het spoorwegvervoer zullen dus worden versterkt. Het ligt in de lijn der verwachting dat alle spoorwegmaatschappijen en het voltallige personeel in deze sector een dergelijk instrument, waarmee potentiële gebruikers van het spoorwegvervoer worden aangemoedigd op grote schaal gebruik te maken van de voorziening van gemachtigde aanvragers, zullen omarmen. Ze zouden op die manier hun huidige betrokkenheid bij de spoorwegen consolideren of zelfs uitbreiden. Ik weet dat zowel het Parlement als de Commissie die betrokkenheid graag ziet groeien. De gemachtigde aanvrager is naar mijn mening een uitstekend middel om die doelstelling te verwezenlijken. In het licht daarvan kunnen we er dus niet mee instemmen dat dit concept wordt gedegradeerd tot een zaak voor nationale wetgeving, zoals voorgesteld in amendementen 19 en 5. Het idee van de gemachtigde aanvrager kan grote diensten bewijzen op internationaal niveau, aangezien er momenteel nog geen grensoverschrijdende spoorwegmaatschappijen bestaan. Ik zou hierbij een bijzonder zinvolle term van de heer Swoboda willen overnemen en zeggen dat we dit graag willen opnemen in de communautaire wetgeving teneinde de perspectieven voor dit middel, waarmee we het spoorwegvervoer voor grote gebruikers aantrekkelijker kunnen maken door er een Europese dimensie aan te geven. Het derde aandachtspunt betreft amendementen 19 tot en met 27 waarin, zoals ik al kort heb aangegeven, wordt gestreefd naar vereenvoudiging van de artikelen omtrent de toewijzing van de capaciteit. Het probleem is dat met deze amendementen verschillende belangrijke elementen, waarschijnlijk onbedoeld, zouden komen te vervallen. Een daarvan is de eis dat alle diensten gelijk moeten worden behandeld en dat er overleg moet plaatsvinden in de plannings- en coördinatiefase en bij het opstellen van verbeteringsplannen. Ik ben zelf echter ook voorstander van vereenvoudiging, en zal daarom mijn best doen de tekst op dat punt te herzien. Ik wil er echter voor waken dat door het aannemen van de zojuist genoemde amendementen deze elementen uit de tekst zouden worden verwijderd. Ik zou het graag in het bijzonder willen hebben over amendementen .17 en 18 en de gevolgen van de re-introductie van de prioriteitsregels uit richtlijn 95/19. Ik weet zeker dat het voorstel van de Commissie het vervoer van goederen en passagiers per spoor commercieel aantrekkelijker te maken, door de rapporteur en anderen wordt gesteund, niet in de laatste plaats omdat dit bijdraagt tot een effectiever gebruik van de infrastructuur en dientengevolge tot kostenbesparingen voor alle diensten. Als er een duidelijk tekort aan capaciteit bestaat moeten er natuurlijk keuzes worden gemaakt. Volgens ons voorstel zou de voorkeurspositie van een specifiek verkeerstype onder die omstandigheden niet worden beëindigd. Het zou mijns inziens dan ook een vergissing zijn om tijdens de reguliere toewijzingsprocedure een bepaald verkeerstype te bevoordelen ten opzichte van een ander. Daar komt nog eens bij dat artikel 27 van het huidige voorstel al nadrukkelijk voorziet in de mogelijkheid tot het bieden van speciale rechten ter bevordering van bijvoorbeeld nieuwe of specifieke infrastructuur. Ik kan de nieuwe amendementen die op het verslag-Swoboda zijn ingediend niet overnemen. Op basis van de amendementen 29 en 31 zou de definitie van een spoorwegmaatschappij worden veranderd. Dit zou ten koste gaan van de helderheid. Ik hoop dat het Huis het met me eens is dat deze amendementen overbodig zijn. De verandering van de gemachtigde aanvrager in amendement 30 zou het toepassingsbereik van deze term beperken tot vergunninghoudende spoorwegmaatschappijen, hetgeen tot het tegendeel leidt van de doelstelling en zelfs van het hele effect van het voorstel. We kunnen dit amendement dus evenmin overnemen.
Nr. 4-536/102
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil Samenvattend stemt de Commissie in met amendementen 1, 3, 4, 6, 7, 8, 9,10,11,16 en 28 en met de uitgangspunten die in amendement 14 staan verwoord. Ik hoop dat de geachte afgevaardigden mijn mening delen dat we vergelijkbare, om niet te zeggen vrijwel identieke basisdoelstellingen nastreven. Zelfs al kunnen we niet alle voorgestelde amendementen overnemen, we zullen ons toch inspannen om de doelstellingen van veel van die amendementen in ons herziene voorstel op te nemen. Ik heb er het volste vertrouwen in dat met name het verslag van de heer Swoboda een zeer waardevolle bijdrage zal leveren aan de komende besprekingen binnen de Raad. Dat geldt overigens ook voor het verslag van de heer Sarlis. Ik hoef u er niet op te wijzen dat het einde van dit proces nog lang niet in zicht is. Ik hoop dat dit Parlement het verdere verloop met evenveel interesse zal volgen en de vooruitgang van het proces blijft bespoedigen. Ik zou willen afsluiten met een woord van dank aan de twee rapporteurs — de heer Swoboda en de heer Sarlis — en de Commissie vervoer en toerisme, voor hun bijdrage aan de kernpunten van dit vraagstuk. Ik hoop dat hun constructieve aanpak van alle leden van dit Huis de waardering krijgt die hij verdient. Sarlis (PPE), rapporteur. — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris zei aan het begin van dit debat dat een politicus luistert — en moet luisteren — maar zich niet vastlegt. Dat is een wijze uitspraak. Ik hoop echter dat de heer Kinnock ondanks zijn afwijzende houding ten aanzien van een aantal fundamentele vraagstukken, goed heeft geluisterd en misschien toch tot inzicht zal komen. Ik hoop dat hij in de loop van de tijd een aantal van zijn bezwaren zal kunnen opheffen. Morgen zal hij, zoals mij uit inlichtingen blijkt en zoals ook de collega's weten, waarschijnlijk worden geconfronteerd met twee door het Parlement met eenparigheid van stemmen goedgekeurde voorstellen. Het is onaanvaardbaar dat de Commissie van ons voor het volle pond de gemachtigde aanvragers wil, maar niet van plan is in te gaan op hetgeen wij voor artikel 10 hebben voorgesteld. Ik geloof niet dat iemand iets dergelijks zal aanvaarden. Daarom hoop ik dat u enige armslag hebt en uw mening kunt herzien. De Voorzitter. — Het spijt me, mijnheer Sarlis. We zijn aan het einde van het debat gekomen. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 17. Veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten De Voorzitter. — Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0061/99), namens de Commissie vervoer en toerisme, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van de Raad betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen in de Gemeenschap (12893/98 — C4-0004/99-98/0064(SYN)) (Rapporteur: de heer Watts). Watts (PSE), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de geschiedenis van de veiligheid van veerboten kan niet anders worden omschreven dan als een schandaal. Ondanks de tragische gebeurtenissen in de jaren 50, 60, 70 en 80 werden er nauwelijks enige maatregelen genomen. Ondanks de herhaalde waarschuwingen door vakbonden, consumentenorganisaties en dit Parlement heeft het duizenden levens gekost voordat er daadwerkelijk iets werd gedaan aan de fundamentele en in sommige gevallen ongehoorde gebreken in het ontwerp en de exploitatie van veerboten. Pas nadat de Herald of Free Enterprise, de Scandinavian Star en, het meest tragische van allemaal, de Estonia waren gezonken begonnen de rederijen en regeringen zich bewust te worden van de gevolgen van hun nalatigheid. Sinds 1994 heeft de Commissie eindelijk de daad bij het woord gevoegd — daden die dit Parlement met instemming heeft begroet en, naar mijn overtuiging als rapporteur, ook voortdurend heeft proberen te steunen. Met haar meest recente maatregel verplicht de Commissie de exploitanten van reguliere ro-ro-veerdiensten en hogesnelheidspassagiersdiensten hurt schepen een inspectie te laten ondergaan in het land van ontvangst voordat ze diensten gaan onderhouden en ze ook daarna regelmatig te laten inspecteren. Het unieke aan deze maatregel is dat ze van toepassing is ongeacht de vlaggenstaat. Zo kunnen we dus de mazen in de wet dichten die het de lidstaten momenteel nog onmogelijk maken een onderzoek in te stellen naar ongevallen waar hun eigen burgers bij zijn betrokken. Ten behoeve van zo'n onderzoek is de aanwezigheid van een reisgegevensrecorder nu ook verplicht gesteld — een soort zwarte doos. Bij de eerste lezing echter wees het Parlement op de zwakke bewoordingen van het voorstel, die er naar mijn oordeel en dat van het Parlement toe zouden kunnen leiden dat bepaalde reders met dit vereiste de hand zouden lichten. We hebben daarom terecht geëist dat alle veerboten binnen vijfjaar van een VDR worden voorzien die aan de laatste normen voldoet. Onze eis werd helaas door zowel de Raad als de Commissie verworpen. In haar mededeling aan dit Parlement verdedigde de Commissie haar standpunt terzake door te zeggen dat die maatregel de exploitatie van dit soort veerboten ?economisch niet levensvatbaar" zou maken. Men heeft mij als uw rapporteur echter laten weten dat tijdens een renovatie het aanbrengen van een zwarte doos op een bestaande veerboot heel wat minder kost dan bijvoorbeeld nieuwe stoffering. Ik nodig de Commissie .hierbij dan ook uit om net als ik voorrang te geven aan de veiligheid en ons amendement te steunen. Bij de eerste lezing waren we ook blij met de wens van de Commissie dat de gegevens inzake de overeenstemming aan diezelfde Commissie ter beschikking gesteld zouden moeten worden. Op deze manier zou een nieuw en transparant systeem kunnen worden geschapen dat voor alle betrokken partijen toegankelijk is. Onze eis van openbaarheid van de gegevens werd echter verworpen. In haar mededeling gaf de Commissie te kennen dat noch zijzelf noch
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/103
Watts de Raad kon instemmen met de eis van het Europees Parlement dat de gegevens over veerboten en hogesnelheidspassagiersdiensten toegankelijk zouden worden gemaakt voor het publiek. We willen er bij dezen op wijzen dat de Commissie met een dergelijke houding afbreuk doet aan haar eigen initiatief ter verbetering van de kwaliteit van de scheepvaart, waarin ze stelt dat „de ontmaskering van de zwakke broeders centraal staat in de doelstelling van het initiatief ter verbetering van de scheepvaart". Sterker nog, de Commissie is zelf al begonnen met de oprichting van een Europees informatiesysteem voor kwaliteitsscheepvaart dat openstaat voor het publiek. Is er een betere manier denkbaar waarop dit initiatief en deze campagne kunnen ontstijgen aan het niveau van louter goede bedoelingen ert in echte maatregelen kunnen worden omgezet? Als het goed is heeft de sector per slot van rekening niets te verbergen. Komen van alle belanghebbenden de reizigers niet het eerst in aanmerking voor toegang tot informatie over de veiligheid van het schip waar ze hun levens en die van hun gezinnen aan toevertrouwen? Het is hoog tijd dat de zwarte doos verplicht wordt gesteld op alle veerboten en hogesnelheidspassagiersdiensten, dat verhoogt de veiligheid en het vertrouwen van de consument. Het is ook hoog tijd dat de reisgegevens van veer. boten toegankelijk worden gemaakt voor het publiek, zodat we de slechte schepen en exploitanten aan de kaak kunnen stellen. Het is hoog tijd, kortom, dat de veiligheid bovenaan komt te staan. Kinnock, Neil, Commhsie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou ten eerste de Commissie vervoer en toerisme, en in het bijzonder de heer Watts, willen danken voor hun snelle en doortastende behandeling van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over dit belangrijke voorstel. Zoals aangegeven in het verslag zijn de meeste amendementen die bij eerste lezing werden aangenomen overgenomen in het gewijzigde voorstel van de Commissie en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Dat is een duidelijke illustratie van de constructieve consensus die we hebben bereikt ten aanzien van de hoofdkenmerken van deze wetgeving. Om redenen die ik heel goed begrijp en die hij zojuist opnieuw heel helder heeft toegelicht heeft de heer Watts twee amendementen die de Commissie bij eerste lezing niet kon overnemen opnieuw ingediend. Ik zou hier vanavond graag een gedetailleerde reactie op die amendementen geven. Het eerste amendement betreft het verlenen van een vrijstelling van de technische specificaties voor reisgegevensrecorders die op bestaande veerboten en hogesnelheidsvaartuigen geplaatst dienen te worden. Toen de Commissie dit voorstel indiende was zij zich terdege bewust van de technische moeilijkheden die de installatie van deze instrumenten op bestaande schepen met zich mee zou kunnen brengen. We hebben er daarom voor gezorgd dat de commissie vervoer en toerisme kon instemmen met vrijstellingen voor bepaalde technische vereisten waar de VDR's aan moeten voldoen. Ik begrijp dat de heer Watts het in beginsel met deze benaderingswijze eens is, maar die vrijstelling wel aan een tijdsbeperking wil onderwerpen zodat na de voorgestelde periode van vijf jaar alle bestaande veerboten en hogesnelheidsvaartuigen zouden worden uitgerust met VDR's die aan alle voor nieuwe schepen geldende technische vereisten voldoen. Ik begrijp dit uitgangspunt, maar wil daar wel aan toevoegen dat een dergelijke voorziening het nodig zou maken de reisgegevensrecorder te vervangen, evenals, in vrijwel alle gevallen, de navigatie- en motorbedieningsapparatuur om de informatiestroom naar de VDR via de juiste communicatieprotocollen te laten verlopen. In veel gevallen is dat alleen mogelijk als de verbindingen tussen de VDR en de apparatuur waar die zijn informatie vandaan haalt opnieuw worden aangelegd. Het ligt voor de hand dat de kosten die met deze installatiewerkzaamheden gemoeid zijn de aanschaffingskosten van de VDR ruimschoots overschrijden. In mijn opvatting zijn daarmee de verhoudingen zoek, als we bedenken dat het voorstel bedoeld is om het verzamelen van gegevens mogelijk te maken die van dienst kunnen zijn bij het onderzoek naar de toedracht van een ongeval. Bovendien vind ik niet dat we rederijen die vrijwillig al VDR's op hun veerboten hebben laten installeren moeten straffen door ze te dwingen die apparatuur weer te vervangen, met alle nieuwe problemen die de inbouw met zich meebrengt. Om al deze redenen — die praktisch en niet principieel van aard zijn — kan ik niet instemmen met de in amendement 1 voorgestelde maximumtermijn van vijfjaar. In amendement 2 wordt het verzoek herhaald dat al bij de eerste lezing werd gedaan ten aanzien van gegevens over ro-ro-veerboten en hogesnelheidsvaartuigen die toestemming hebben geregelde diensten te onderhouden. Daaronder vallen ook gegevens over eventuele operationele restricties. In dit amendement wordt ervoor gepleit dat de Commissie die gegevens toegankelijk maakt voor het publiek. Als reactie daarop zou ik het Huis in herinnering willen brengen dat ik bij de eerste lezing al heb gewezen op de risico's die aan publicatie van alle gegevens over geïnspecteerde veerboten en andere vaartuigen zijn verbonden, vooral met het oog op de betrouwbaarheid, de veiligheid en het mogelijke commerciële misbruik van die gegevens. Teneinde die risico's te vermijden heeft de Commissie destijds voorgesteld dat de voorwaarden voor toegang tot die gegevens door de met het oog op deze richtlijn aan te stellen commissie moeten worden vastgesteld. Er is dus geen sprake van dat we gegevens zouden willen verbergen; we willen de publicatie gewoon om praktische redenen aan die commissie overlaten. Ik hoop dan ook dat de geachte afgevaardigden onze argumenten voor die benadering kunnen onderschrijven. De databank met inspectiegegevens over veerboten die in deze richtlijn wordt voorgesteld moet als een gespecialiseerd instrument worden beschouwd, dat in eerste instantie is ontworpen om de lidstaten en de Commissie van dienst te zijn bij het toezicht op en het handhaven van de tenuitvoerlegging van de richtlijn door het verschaffen van gedetailleerde informatie over de toepassing van het inspectieregime. Dat gezegd hebbende ben ik het echter geheel eens met de heer Watts dat alle relevante gegevens ten aanzien van de veiligheid van de passagiers in duidelijke vorm en op zo groot mogelijke schaal onder het publiek verspreid moeten
Nr. 4-536/104
Handelingen van het Europees Parlement
Kinnock, Neil worden. Dat uitgangspunt indachtig heeft de Commissie, zoals de heer Watts in zijn verslag benadrukt, het initiatief genomen tot het opzetten van een databank, genaamd Equasis, inzake de kwaliteit van de scheepvaart. Deze databank is onderdeel van onze campagne ter bevordering van de kwaliteit van de scheepvaart en zal de transparantie van de gegevens over veiligheid in de scheepvaart in het algemeen aanzienlijk vergroten. We zullen ons ook aan die toezegging houden. De gegevens in Equasis zullen op grote schaal toegankelijk zijn voor zowel de scheepvaartsector als het publiek. Ik ben van mening dat dit de beste manier is om alle relevante gegevens over de veiligheid van veerboten onder het publiek te verspreiden, een vraagstuk dat zo sterk de geheel legitieme interesse en zendingsdrang van de heer Watts heeft gewekt. Zodra de voorwaarden voor toegang tot de databank met inspectiegegevens van veerboten in de commissie worden uitgewerkt, zullen mijn diensten zich inspannen om zoveel mogelijk gegevens uit die databank in te voeren in Equasis. Ik ben ervan overtuigd dat we met deze benadering het niveau van transparantie zullen bereiken waar de heer Watts en zijn collega's in dit Huis geheel terecht om vragen, zonder dat we de tekst van het gemeenschappelijk standpunt hoeven te wijzigen. Tenslotte kan ik de leden van dit Huis verzekeren dat ik de doelstellingen in amendement 3 onderschrijf. Dit amendement geeft een precieze definitie van het toepassingsbereik en de omvang van de inspecties van reddingsvoorzieningen en andere apparatuur die wordt voorgeschreven door de Conventie voor de beveiliging van mensenlevens op zee. Ik zou willen afsluiten met opnieuw een woord van dank aan de heer Watts en zijn collega's voor hun bijdrage aan de aanneming van deze richtlijn. In combinatie met andere maatregelen die in de afgelopen jaren al zijn genomen zal deze richtlijn een rechtstreekse en positieve invloed hebben op de veiligheid van passagiers op conventionele veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen in de wateren van de Europese Unie. De heer Watts heeft ons terecht de verschillende veerbootrampen van de afgelopen jaren in herinnering gebracht. Laten we hopen dat we met dit pakket maatregelen de kans dat een dergelijke tragedie zich opnieuw voordoet kunnen beperken tot het absolute minimum dat bij het reizen over zee haalbaar is. Zodra we daarin slagen zal ik de eerste zijn om te beamen dat de zinvolle inspanningen en de toewijding van de leden van dit Huis wezenlijk hebben bijgedragen tot de vestiging van die gewenste norm. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats. 18. „Cultuurstad van Europa" (2005-2019) De Voorzitter. — Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0106/99), namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, betreffende het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van het besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair initiatief ten behoeve van het evenement „Cultuurstad van Europa" voor het tijdvak van 2005 tot 2019 (9268/1/98 — C4-0493/98-97/0290(COD)) (Rapporteur: de heer Monfils). Monfils (ELDR), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk Van de culturele hoofdstad van Europa, dat al vanaf oktober 1997 ter tafel ligt, wordt hopenlijk morgen afgesloten. Het debat heeft bijna anderhalfjaar geduurd omdat de standpunten van de Commissie en het Europees Parlement enerzijds, en van de Raad van Ministers anderzijds, zeer wezenlijk van elkaar verschilden. Het Europees Parlement wilde dat de keuze van de steden gebaseerd zou worden op de kwaliteit van de projecten, zonder inmenging van de lidstaten en zonder dat de keuze zich volgens de communautaire methode — dat wil zeggen de medebeslissingsprocedure — zou voltrekken. De Raad ván ministers daarentegen wilde dat de lidstaten volgens een van te voren vastgestelde volgorde om beurten ieder jaar één van hun steden zouden aanwijzen als Europese culturele hoofdstad. In tweede lezing heeft het Europees Parlement de intentieverklaring aangenomen tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Wij zagen ons vervolgens voor de volgende keuze gesteld. De ene optie was dat we maandenlang op basis van artikel 189 volslagen langs elkaar heen zouden blijven praten. Ik geloof overigens dat deze procedure geen winnaars of verliezers zou opleveren, maar oneindig zou kunnen voortduren. De andere optie was te bezien of er geen compromis gesloten kon worden. Wij hebben voor de tweede optie gekozen en de Raad van ministers compromisamendementen voorgelegd die zowel rekening hielden met het standpunt van de Raad als dat van het Europees Parlement. Deze enigszins ongebruikelijke procedure op basis van informele contacten is door de Raad geaccepteerd. De nota die wij hadden voorgelegd is als basis voor het debat genomen en de onderhandelingen hebben tot een akkoord geleid. Gezien het verschil van mening tussen de Raad en het Parlement denk ik dat het een goed voorstel is. Zeker, de wens van de Raad om lidstaten om beurten in aanmerking te laten komen bij de selectie van de culturele hoofdstad van Europa is overeind gebleven, maar zijn voorstel om slechts één stad per lidstaat voor te dragen is van tafel verdwenen. Meerdere steden van hetzelfde land kunnen zich kandidaat stellen. Bovendien krijgt de jury weer een rol toebedeeld. In het gemeenschappelijk standpunt van de Raad werd deze jury niet genoemd. De jury bestaat uit 7 onafhankelijke deskundigen uit de culturele sector en moet verslag uitbrengen over de kandidaten. Iedere kandidaatstad moet tenslotte een zeer gedetailleerd dossier opstellen waarin zijn culturele plannen uitvoerig worden toegelicht. Deze procedure was de wens van het Parlement maar stond evenmin in het ge-
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/105
Monfils meenschappelijk standpunt van de Raad vermeld. We hebben de medebeslissingsprocedure inzake de keuze van de stad er niet door gekregen, maar het Europees Parlement kan vooraf wel een advies uitbrengen over de voorgedragen steden. Vervolgens zal de Commissie de Raad haar aanbevelingen overbrengen, die zijn gebaseerd op zowel het verslag van de jury als het advies van het Parlement. Dit advies, waarin het standpunt van het Europees Parlement grotendeels is overgenomen, is mogelijk geworden door de openheid die het Duits voorzitterschap heeft willen garanderen. Ik waardeer dat. Het komt niet vaak voor, mijnheer de Voorzitter en waarde collega's, dat de Raad de mening van het Parlement ter harte neemt en ik beschouw deze onderhandeling dan ook als een positief voorbeeld van het functioneren van onze instellingen. Maar dit compromis zou ook niet mogelijk zijn geweest zonder de permanente steun van de collega's van de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, en van haar voorzitter, die de standpunten van de rapporteur altijd heeft gesteund. Ze hebben met hun amendementen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de tekst en me daarnaast ook terzijde gestaan in de onderhandelingen. Ik hoop tenslotte dat het Parlement deze amendementen morgen aanneemt. Ze zijn uiteraard al door de Raad geaccepteerd. Ik ben ervan overtuigd dat de verantwoordelijke commissaris en haar medewerkers bij de concrete follow-up van dit besluit bijzonder veel aandacht zullen schenken aan de culturele waarde van de voorgestelde projecten. Vaz da Silva (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, het programma ?Culturele hoofdstad van Europa" is een succesverhaal. Het werd het beste visitekaartje voor de lidstaten en het valt dan ook te begrijpen dat het plan om hun de bevoegdheid over de aanwijzing en het beheer ervan te ontnemen gevoelig lag. Precies om dezelfde reden waarom de regeringen de controle op de culturele hoofdsteden niet uit handen willen geven, zijn de Commissie en het Parlement evenwel van oordeel dat een programma met zo'n grote publieke impact niet langer in de intergouvernementele sfeer kan blijven. De Commissie diende daarom in november 1997 een voorstel tot communautarisering van het programma in en het Parlement versterkte dit voorstel nog in mei 1998 toen het medebeslissing eiste inzake de keuze en de rechtstreekse kandidaatstelling van steden op grond van duidelijke, culturele criteria. Het Europees Parlement achtte het van essentieel belang dat zoveel mogelijk culturele kringen bij de evenementen betrokken werden, dat vormen van duurzame samenwerking aangemoedigd werden, dat het scheppen van kunst en de uitwisseling van kunstwerken bevorderd werden, dat zowel het historisch erfgoed als stedelijke design aandacht kregen, dat de initiatieven openstonden voor een ruim publiek en dat eurocentrisme vermeden werd door hier zoveel mogelijk niet-Europese culturen bij te betrekken. Het Parlement wilde kortom waarborgen dat het programma voor echte veranderingen in de levenskwaliteit in de steden en van hun burgers zorgde, ook na de feestperiode. De standpunten van de Raad en het Parlement lagen in het begin zover uit elkaar dat verzoening onmogelijk leek. Die is er toch gekomen. Dit is een belangrijke overwinning van de democratie. De vastberadenheid van het Parlement en de intelligente wijze waarop rapporteur Philippe Monfils de onderhandelingen gevoerd heeft, zorgden voor een mirakel en dwongen de Raad af te stappen van zijn aanvankelijk arrogante en weinig democratische houding en te onderhandelen. Het resultaat is een eerbaar compromis waarbij geen van beide partijen gezichtsverlies lijdt: de regeringen slaagden erin de vaststelling van de toerbeurt tussen de lidstaten die steden mogen voordragen te behouden, het Europees Parlement bereikte dat het beginsel van rechtstreekse kandidaatstelling van steden in dit systeem gehuldigd werd. De regeringen stemden in met het principe om de keuze te maken op grond van culturele criteria en van de adviezen van een paritaire jury en het Parlement, zoals het Parlement wenste. Het initiatief ?Europese culturele hoofdstad" zal aldus vanaf 2005 over betere voorwaarden beschikken om zich als de gelegenheid bij uitstek voor intercultureel samenleven te profileren. Hopelijk zijn de regeringen bereid om ruime middelen voor dit grote collectieve feest uit te trekken, zoals het Parlement al onmiddellijk voorstelde. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, wil ik nog zeggen dat het programma dat wij hier vandaag zullen goedkeuren en waarvoor ik namens mijn fractie uw steun vraag, een uitstekend voorbeeld is van wat ?aan politiek doen" genoemd wordt. Alleen al hierom en ook omdat het interinstitutionele overleg een almaar belangrijker plaats in het communautaire besluitvormingsproces inneemt, is de Fractie van de Europese Volkspartij van oordeel dat wij dit zonder aarzelen en onvoorwaardelijk moeten aannemen. Sichrovsky (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij steunen dit compromis om de keuze van de cultuurstad van Europa zo goed mogelijk te laten verlopen. Misschien is het echter helemaal niet zo belangrijk welke stad uiteindelijk gekozen wordt. Misschien is het juist heel belangrijk om de verantwoordelijkheid die deze stad daardoor krijgt nauwkeurig te omschrijven. In dit verband zijn de inhoudelijke aspecten van belang, zoals die bijvoorbeeld in artikel 2 bis opgesomd worden, waaronder de wens dat de dialoog tussen de culturen van Europa en die van andere delen van de wereld aandacht krijgt. Eén ding mogen we niet vergeten: de cultuurstad van Europa in een toekomstig verenigd Europa presenteert niet alleen zichzelf, maar is gedurende die periode ook de culturele ambassadeur van Europa. Baldi (PPE).— (TT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, ik zal van wal steken door een woord van dank te richten tot de rapporteur, die niet alleen uitstekend werk heeft afgeleverd maar ook tijdens een delicaat moment van de raadpleging blijk heeft gegeven van veel geduld. Het Verdrag van Maastricht wijst in artikel 128 heel duidelijk op het belang om de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen, in het bijzonder waar het gaat om instandhouding en bescherming van het cultureel erfgoed van
Nr. 4-536/106
Handelingen van het Europees Parlement
Baldi Europees belang. Wij zijn ons in Europa sterk bewust van onze culturele verscheidenheid: Europa is en was in de loop van haar hele geschiedenis een trekpleister van culturele ontwikkeling, een bontgeschakeerd terrein dat uiterst vruchtbaar is voor de opkomst en verbreiding van Europese culturen. Wat hier vooral gesteld moet worden is dat de bereidheid tot culturele integratie op Europees niveau ook inhoudt dat er inzicht in en begrip voor de Europese culturele ruimte moet komen. Iedere stad die in aanmerking wordt genomen als mogelijke culturele hoofdstad van Europa heeft haar eigen kenmerken die met de volgende vier sleutelwoorden kunnen worden samengevat: kennis, traditie, mobiliteit en communicatie. Deze begrippen duiden op een coëxistentie van verschillende processen zoals moderniseringsdrang, innovatie en bescherming van het historisch en artistiek erfgoed: een mengeling van verleden, heden en toekomst waarin men niet het spoor bijster mag raken van de factoren die in de loop van de geschiedenis hebben geleid tot die kruising van verschillende culturen, kennis en communicatie. Daarbij betekent communicatie voor mij onder meer een netwerk van mobiliteit en uitwisseling van verschillende realiteiten. Zoals de rapporteur duidelijk heeft aangegeven, pleit het Europees Parlement met betrekking tot het ontwerpbesluit over de Europese culturele hoofdstad 2005-2019 voor een communautarisering van het initiatief via invoering van correcties op het stelsel van automatische benoeming dat indertijd door de Raad in het leven was geroepen. Vergeleken met wat in het gemeenschappelijk standpunt staat, wordt in het huidige overleg onder meer gedacht aan de mogelijkheid om voor één jaar meer steden kandidaat te stellen en om een jury van onafhankelijke deskundigen te vormen die door de communautaire instellingen benoemd moet worden en de taak krijgt advies uit te brengen over de kandidaatsteden. De meeste leden van de delegaties van de Raad zijn ertoe geneigd de verzoeken van het Europees Parlement in te willigen en het Duitse voorzitterschap heeft dus al een mandaat meegekregen om snel een akkoord op tafel te deponeren. Het is belangrijk dat men op korte termijn tezamen met het Europees Parlement tot een definitie van de kwestie komt, opdat iedere Europese stad die zich kandidaat stelt een aantal eisen voldoet. Ten eerste: kunnen zorgen voor promotie van die culturele stromingen die gemeenschappelijk zijn voor de Europese burgers en door deze stad geïnspireerd zijn of waartoe deze stad althans een belangrijke bijdrage heeft geleverd. Ten tweede: manifestaties kunnen bevorderen die op cultureel vlak een magneetfunctie kunnen vervullen met betrekking tot andere steden van de lidstaten van de Unie, om langs die weg duurzame vormen van culturele samenwerking in het leven te roepen. Ten derde: de circulatie daarvan in de Europese Unie in de hand kunnen werken en ten vierde: een dialoog kunnen bevorderen tussen de culturen van Europa en de rest van de wereld. Daarbij moet vooral het historisch en artistiek erfgoed opgevijzeld worden door de leefkwaliteit van de stad te verbeteren. Het Europees architectonisch erfgoed vormt de weerslag van onze verschillende identiteit maar is tegelijkertijd een uiting van onze gemeenschappelijke herkomst, waar bouwstoffen, elementen, vormen en ruimten zich vermengen en weer van elkaar scheiden in een voortdurend zoeken naar evenwicht tussen wat nieuw en wat traditioneel is. Kennis van het architectonisch erfgoed is dus ook een fundamenteel element om de eigen culturele identiteit af te bakenen. Daarmee wordt tegelijk getuigenis afgelegd van onze afkomst en onze geschiedenis. Oreja, Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik moet u bekennen dat het een grote opluchting voor me was toen ik het bereikte akkoord zag en de formule die hiervoor gevonden is. Op een gegeven moment begon ik me namelijk ernstig zorgen te maken omdat ik niet wist of een akkoord wel haalbaar was. Het uitblijven van overeenstemming zou buitengewoon zorgwekkend zijn geweest omdat dit het verlies zou hebben betekend van een van de meest tastbare resultaten van het communautaire initiatief, namelijk het evenement Cultuurstad van Europa. Daarom wil ik met name de afgevaardigde de heer Monfils gelukwensen met het feit dat hij voet bij stuk heeft gehouden en tegelijkertijd de vereiste flexibiliteit heeft getoond die deze overeenkomsten mogelijk heeft gemaakt. Voorts wil ik de voorzitter van de Commissie bedanken voor zijn animo en zijn inzicht waaraan dit resultaat te danken is. Zoals u zult zich wel herinneren, heeft de Commissie op 30 oktober 1997 een communautair initiatief voorgelegd over de Cultuurstad van Europa, en in dat voorstel van de Commissie stonden een drietal elementen centraal. De lidstaten zouden bij de Commissie de kandidatuur moeten indienen van de stad of de steden die in aanmerking willen komen voor de organisatie van het evenement. De Commissie zou een jury moeten instellen, bestaande uit onafhankelijke personen, die de Commissie van advies zou dienen met betrekking tot de ingediende kandidaturen. Tenslotte zou de Raad, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid bepalen welke stad de Cultuurstad van Europa zou worden. Het ging er dus uiteindelijk om dat de intergouvernementele procedure die tot dat moment had bestaan, en die overigens tot een steeds tijdrovender communautaire procedure was uitgegroeid waarbij zowel het Parlement, de Raad als de Commissie betrokken waren, zou worden vervangen. In zijn gemeenschappelijk standpunt van juli 1998 is de Raad vervolgens tot een weinig bevredigende oplossing gekomen die gebaseerd was op het rouleren aan de hand van het voorzitterschap. De procedure voor het bepalen van de Cultuurstad van Europa week behoorlijk af van het voorstel van de Commissie, terwijl het Parlement vrijwel niets had in te brengen in de procedure. De vasthoudendheid van deze Vergadering en haar aankondiging van 13 januari jongstleden dat zij van plan was het gemeenschappelijk standpunt te verwerpen, leidde tot het openen van de zogenaamde ?minibemiddeling", en op dit moment plukken wij de vruchten van de onderhandelingen tussen de twee wetgevende instanties, waaraan ook de Commissie haar steentje heeft bijgedragen.
9.3.99
9.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/107
Oreja Door de acht voor ons liggende amendementen — die de Commissie aanvaardbaar vindt — wordt het besluitvormend orgaan opnieuw uitgerust met een jury bestaande uit hooggeplaatste, onafhankelijke personen. Tevens worden hiermee normen ingevoerd die de kwaliteit van de cultuur en de Europese dimensie van het programma van de stad moeten waarborgen. Tenslotte — en dat is van belang — zal de Raad zijn besluit bij wijze van uitzondering nemen op grond van een aanbeveling van de Commissie en niet naar aanleiding van een voorstel, een aanbeveling die is gedaan op basis van het advies van het Europees Parlement en van het rapport van de jury. Hiermee wordt een communautaire dimensie ingevoerd die verder gaat dan enkel het rouleren van het voorzitterschap. Wij zijn dan ook ingenomen met het resultaat van de onderhandelingen en we hopen dat beide wetgevende instanties met dit akkoord kunnen instemmen dat vandaag aan ons is voorgelegd. Ik zou de cultuurcommissie en haar rapporteur, de heer Monfils, nogmaals willen bedanken voor hun actieve medewerking in deze procedure. De Voorzitter. — Dank u, commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 11.00 uur plaats. (l) (De vergadering wordt om 24.00 uur gesloten)
') Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
Nr. 4-536/108
Handelingen van het Europees Parlement
9.3.99
BIJLAGE PLECHTIGE VERGADERING
Toespraak van de heer Blaise Compaore, president van Burkina Faso
VOORZITTER: DE HEER GIL-ROBLES GIL-DELGADO Voorzitter (De plechtige vergadering wordt om 12.00 uur geopend) De Voorzitter. — Dames en heren, ons Parlement heeft de eer vandaag Zijne Excellentie Blaise Compaore, president van Burkina Faso en fungerend voorzitter van de Conferentie van staats- en regeringshoofden van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid te verwelkomen. Een beter moment voor deze plechtige vergadering hadden wij niet kunnen bedenken. Bij de onderhandelingen tussen de landen die de Overeenkomst van Lomé hebben ondertekend en de Europese Unie is de invoering van een nieuw instrument in zicht dat de volledige opneming van de ACS-landen in de wereldeconomie mogelijk zou moeten maken en onze partnerschapsbanden nog zou moeten versterken. Het Europees Parlement heeft altijd de nadruk gelegd op het verband tussen enerzijds de naleving van de rechten van de mens, democratie en goed beheer en anderzijds de verwezenlijking van de doelstellingen op ontwikkelingsgebied. Wij zijn er bovendien van overtuigd dat transparantie en verantwoordelijkheid essentiële elementen zijn van een doeltreffend samenwerkingsbeleid. Dit zijn de grondslagen van onze betrekkingen. In Burkina Faso gaat de politieke stabiliteit en de ontwikkeling van een parlementaire democratie gepaard met een aanzienlijke economische groei en een beheerste inflatie. Hoe zouden we overigens niet verheugd kunnen zijn over de positieve invloed die Burkina Faso en zijn president op dit moment in de Afrikaanse contreien hebben, waarbij wordt bemiddeld in conflicten en hiervoor vreedzame oplossingen worden aangedragen? Uw deelname en die van uw land aan deze taken, de deelname van uw land aan operaties om de vrede te bewaren in West-Afrika zijn van essentieel belang. Geachte president van de Republiek Burkina Faso, door u vandaag te ontvangen, geeft onze Vergadering nogmaals blijk van haar vertrouwen in een Afrikaans continent dat boven de huidige, bijzonder moeilijke situaties uitstijgt en zich, teneinde de economische groei aldaar weer te doen aantrekken, gereedmaakt om zijn eigen modellen in praktijk te brengen en de mondialisering in Afrikaanse stijl tegemoet te treden. Geachte president, we geven u graag het woord. (Applaus) Compaore, president van Burkina Faso en fungerend voorzitter van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid. — (FR) Mijnheer de Voorzitter van het Europees Parlement, geachte afgevaardigden, geachte genodigden, dames en heren, 1999 is ongetwijfeld het jaar van de grote uitdagingen voor onze volkeren en hun organisaties. Dit geldt met name voor de Afrikaanse volkeren. Zij zien in het voorbeeldige partnerschap met de Europese Unie een manier om het hoofd te kunnen bieden aan drie uitdagingen die een zeer belangrijke invloed hebben op de ontplooiing van het Afrikaanse continent: het bewerkstelligen van de vrede, de rechtsstaat en de duurzame ontwikkeling binnen de nieuwe grenzen van een wereld waarin de internationalisering een steeds grotere rol speelt. Er staat de Afrikaanse overheden, onze burgermaatschappijen, onze volkeren en onze partners, met op de eerste plaats de Europese Unie, in dit verband dan ook een ware Herculesarbeid te wachten. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in mijn hoedanigheid van staatshoofd van Burkina Faso en fungerend voorzitter van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid wil ik mijn waardering en dank uitspreken aan u, mijnheer de Voorzitter van het Europees Parlement, aan uw prijzenswaardig Parlement, dat van fundamenteel belang is voor de Europese eenwording, en aan zijn leden. Tenslotte wil ik Europa en de stad Straatsburg danken voor hun gastvrijheid, die ik beschouw als een uiting van respect voor Burkina Faso en voor Afrika in het algemeen. Mijnheer de Voorzitter, Europa en Afrika zijn twee schepen wier vaarwegen, zoals blijkt, elkaar in de loop van de geschiedenis regelmatig hebben gekruist. Deze ontmoetingen waren soms vreedzaam, soms gewelddadig. De geschiedenis die Europa en Afrika gemeen hebben heeft lange tijd geschipperd tussen eensgezindheid en conflicten, alvorens broederschap en partnerschap aan de horizon gloorden. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de overeenkomst tussen de Europese Unie en haar partners uit Afrika, de Caraïben en de Pacific is nu 25 jaar van kracht. Men kan niet ontkennen dat dit het meest voorbeeldige samenwerkingsverband is dat op dit niveau bestaat. Onze samenwerking mag dan voorbeeldig zijn, dat wil niet zeggen dat ze niet vóór verbetering vatbaar is. Dit is de inzet van de nieuwe overeenkomst tussen de Europese Unie en de ACS-landen, waarvoor de onderhandelingen op
9.3,99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/109
dit moment gevoerd worden. Zoals u weet vinden deze onderhandelingen plaats juist nu de belangrijkste beginselen van de traditionele samenwerking tussen Noord en Zuid herzien en op orde gebracht moeten worden. De toenemende internationalisering dwingt ons hiertoe. Het zwaar geteisterde Afrika likt zijn wonden en wordt beschouwd als een continent waar de wanhoop overheerst. Op dit moment zijn zo'n 15 Afrikaanse staten verwikkeld in conflicten die zijn voortgekomen uit onzekerheid en instabiliteit. Er zijn echter bijna 40 andere landen op dit continent waar relatieve rust heerst en waar maatschappijen ontstaan waarin gebruik wordt gemaakt van het aanwezige ontwikkelingspotentieel, en waarin de overgrote meerderheid van de bevolking kan meeprofiteren van de groei. Deze volkeren hebben immers hun zinnen gezet op een zekere en vruchtbare toekomst van welvaart en ontplooiing. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, alleen de Afrikanen zelf kunnen vrede op dit continent bewerkstelligen. De staatshoofden en regeringsleiders van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid zijn zich hier terdege van bewust. Daarom hebben ze een mechanisme in het leven geroepen dat garant moet staan voor het voorkomen, beheersbaar maken en oplossen van conflicten in Afrika. Onderdeel van dit mechanisme is een centraal orgaan, waarvan de laatste topontmoeting op 17 en 18 december 1998 in Ouagadougou werd gehouden. Doel van deze ontmoeting was het vinden van oplossingen voor de hardnekkige conflicten die dit continent teisteren. Zeker, Afrika blijft zich inspannen voor het voorkomen, beheersbaar maken en oplossen van conflicten. Wat betreft het conflict tussen Ethiopië en Eritrea, is het raamakkoord van de OAE onlangs door beide partijen ondertekend. Dankzij dit raamakkoord ligt er nu een betere toekomst voor deze regio in het verschiet. Het akkoord is ook een belangrijke stap voorwaarts bij het voorkomen, beheersbaar maken en oplossen van conflicten. Ook in Guinée-Bissau hebben de verschillende subregionale initiatieven, die door de OAE werden ondersteund, geleid tot de ondertekening van een akkoord. Onderdeel van de uitvoering van dit akkoord is het samenstellen van een regering van nationale eenheid en het op korte termijn organiseren van algemene verkiezingen. In Sierra Leone hebben de gezamenlijke inspanningen van de OAE en CEDEAO geleid tot het opstellen van een schema voor de dialoog tussen de partijen. Ik ben er vast van overtuigd dat deze dialoog zal leiden tot het herstel van de vrede en stabiliteit in dit land. Op de Comoren zetten we onze missie van goede diensten voort ten gunste van een oplossing waarbij de Comorese eenheid behouden blijft. Andere belangrijke vraagstukken blijven evenwel een bron van zorg. Het gaat met name om de situatie in Angola, de Democratische Republiek Congo, de Republiek Congo en Soedan. We hebben goede hoop dat de buitengewone topontmoeting van de OAE in Ouagadougou, die voor het einde van deze maand op de agenda staat en geheel gewijd zal zijn aan conflictbeheersing, tot duidelijke en daadkrachtige oplossingen leidt waarmee crises kunnen worden bezworen. De inspanningen van Afrika om de vredesakkoorden ten uitvoer te brengen, verdienen de steun van de internationale gemeenschap. We willen met name de Europese Unie verzoeken haar voortdurende medewerking te handhaven, Afrika haar logistieke steun en expertise niet te ontzeggen en zich in te blijven zetten voor de mensenrechten. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, Afrika ziet zich geplaatst voor een paradox. Enerzijds is democratie een middel voor het voorkomen, beheersbaar maken en oplossen van de interne conflicten van Afrika, maar anderzijds leidt democratisering juist tot conflicten en geweld, die bij verkiezingen tot uiting komen. Dit komt doordat ons continent vanuit zijn traditie een monopolistische visie van macht heeft. Als we willen werken aan de eenwording van onze Afrikaanse staten, dan moeten we een nationale en regionale ruimte van vrijheid creëren, de mensenrechten beschermen en uitbreiden en het verantwoordelijkheidsgevoel onder de burgers stimuleren. Afrika moet daarom streven naar consolidatie van het huidige democratiseringsproces door de mechanismen die hieraan ten grondslag liggen te versterken. Ik denk hierbij met name aan de organisatie rondom de verkiezingen, de rol die de democratische oppositie en de organisaties van de burgermaatschappij behoren te vervullen, de decentralisatie, de beginselen en regels van goed bestuur, het republikeinse karakter van de gewapende en veiligheidstroepen en het dagelijkse functioneren van de instellingen van de rechtsstaat. Voor het realiseren van deze doelstellingen is het van buitengewoon groot belang dat de Europese Unie en Afrika hun samenwerking voortzetten in het kader van een vernieuwd en versterkt partnerschap aan de vooravond van het nieuwe millennium. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, als we aan bepaalde wensen tegemoet willen komen en veranderingen willen doorvoeren die soms tegen heug en meug geaccepteerd worden, zal er een nieuwe conventie moeten worden gesloten die voorziet in voortzetting van de begeleiding bij de prijzenswaardige inspanningen van de Afrikaanse staten op het gebied van hervormingen, goed bestuur, mensenrechten, democratie en productieverhoging. De toekomstige conventie zal de bijzondere banden tussen de Europese Unie en de ACS-landen niet ter discussie moeten stellen, maar zal de weg moeten openen voor een volwassen partnerschap waarin sprake is van een daadwerkelijke verdeling van de verantwoordelijkheden in verhouding tot de wederzijdse verplichtingen. Gezien de beperkte omvang van de interregionale handel en de te grote onderlinge verschillen tussen de ACS-landen, die alleen de armoede met elkaar gemeen hebben, denk ik dat een beleid van gelijke behandeling hier niet op zijn plaats is. De belangrijkste inzet van de onderhandelingen die nu gevoerd moeten worden, is het bewerkstelligen van een verantwoord partnerschap dat met deze ongelijkheden rekening houdt, de regels van de Wereldhandelsorganisatie
Nr. 4-536/110
Handelingen van het Europees Parlement
(WHO) en de huidige eisen van economische doelmatigheid niet uit het oog verliest en het belang van duurzame ontwikkeling onderkent. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, in de nieuwe conventie dient met name de politieke dimensie te worden versterkt. Dit is immers de beste manier om onomkeerbare veranderingen op dit continent te stimuleren. De Afrikaanse volkeren hebben veel behoefte aan universele democratische beginselen, respect voor de mensenrechten en een goed bestuur. Het is echter mogelijk dat het ritme van positieve veranderingen niet beantwoordt aan onze gezamenlijke verwachtingen en hoop. Vaak wint de ontkenning van onze geschiedenis en cultuur het van onze ambitie en onze wil tot verandering. Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het Europees Parlement — ik voel mij zeer vereerd dat ik hier het woord mag voeren — heeft de laatste jaren enorm bijgedragen aan de opbouw van de democratie en het respect voor de mensenrechten in Afrika. De vele missies, hearings en verslagen van de Europese afgevaardigden zijn hiervan het bewijs. Als we willen dat al deze acties nu en in de toekomst bijdragen aan de harmonieuze ontwikkeling van onze staten en het Afrikaanse continent, moeten we voortaan de Afrikaanse privé-sector betrekken bij een aanvullend partnerschap tussen bedrijven. Ook moeten we gedecentraliseerde samenwerking stimuleren en de Afrikaanse burgermaatschappij versterken door te zorgen voor dynamische interactie tussen NGO's, samenwerkingsverbanden en vakbonden uit Noord en Zuid. Dit is nodig als we de mensenrechten willen bevorderen en de arbeiders betere bescherming willen bieden door middel van een steeds moderner en transparanter overheidsbeleid dat is gericht op meer inspraak voor de burger. Een dergelijke eensgezindheid binnen de burgermaatschappij is noodzakelijk geworden om alle neuzen in de juiste richting te krijgen, dat wil zeggen de richting van de veranderingen die iedereen wenst en die de vrede, veiligheid en welvaart in Afrika dienen. Afrika werkt hard aan zijn economische ontwikkeling, zodat het een rol kan gaan spelen in de wereldeconomie. Net als in Europa speelt economische integratie een steeds belangrijkere rol bij de ontwikkeling van Afrika. Op continentaal, landelijk en regionaal niveau spannen vele regionale en plaatselijke organisaties zich in voor de daadwerkelijke verwezenlijking van de Economische Afrikaanse Gemeenschap, die met het Verdrag van Abuja in 1991 het licht zag. Wat betreft de regionale integratie bestaan er heel wat plannen die verwezenlijkt moeten worden: het bewerkstelligen van regionale vervoers-, communicatie- en energiesystemen, het vereenvoudigen van de handel in een aantal productiesectoren, de ontwikkeling van regionale handel en steun aan de privé-sector. Hiervoor zijn maatregelen nodig zoals het beëindigen van de non-tarifaire handelsbelemmeringen, de promotie van onderzoek, het stimuleren van hervormingen die de verwezenlijking beogen van een institutioneel en juridisch kader ten behoeve van investeringen en het bewerkstelligen van een stelsel ter bevordering van de dienstensector. Voor deze ambitieuze onderneming kan Afrika nooit genoeg vrienden en partners hebben. Vanuit dit oogpunt is het noodzakelijk dat zijn schuld gedeeltelijk of zelfs geheel kwijtgescholden wordt en dat de politieke dialoog tussen Afrika en Europa hersteld en verbeterd wordt. Volgens de volkswijsheid is „iedereen afhankelijk van de toekomst van anderen". Dit klinkt misschien bedreigend, maar het kan ook gezien worden als een oproep tot broederschap en solidariteit. We kunnen nu nog kiezen. Lang leve het Europees Parlement, lang leve de samenwerking tussen Europa en Afrika, lang leve de solidariteit tussen de volkeren! (Levendig en langdurig applaus) (De plechtige vergadering wordt om 12.30 uur onderbroken)
9.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-5 36/111
VERGADERING VAN WOENSDAG 10 MAART 1999
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen Posselt, Dupuis, Wijsenbeek
113
2. Agenda Muller, Green, Theato, Muller, Green, Elles, Theato, Lindqvist
113
3. Voorbereiding van de buitengewone Europese Raad van 24/25 maart 1999 te Berlijn Verheugen (Raad), Santer (Commissie), Medina Ortega, Brok, Brinkhorst, G. Collins, Puerta, Schroedter, Lalumière, Kramp, Muscardini, Rehder, Galeote Quecedo, Moreau, Muller, Nichobon, Le Pen, McCarthy, Castagnetti, des Places, jöns, Cunha, Wynn, Rack, HatZidakis, Verheugen 115 4. Verwelkoming
;
131
5. Situatie in Kosovo Verheugen (Raad), Marín (Commissie), Swoboda, Pack, Cars, Theonas, Gahrton, Dupuis, Titley, von Habsburg, Wiersma, Bianco, Stenzél, Sarlis 132 6. Stemming Moreau, Swoboda, Lienemann, Sarlis, Souchet, Novo, Deprez, Girão Pereira, Killilea, Le Rachinel, Souchet, Novo, Bébéar, Bernardini, Caudron, Deprez, Donnay, Fayot, Grossetête, Verwaerde, Lienemann, Lindholm, Porto, Reding, Schlechter, Theonas, Wibe, Alavanos, Lindholm, Lindqvist, Wibe, Schörling, Bonde, Sandbæk, Deprez, Gahrton, Holm, Lindholm, Schörling, Lindqvist, Munisco, Schleicher, Bébéar, Quinterie, Deprez, Lindholm, Lindqvist 138 7. Mediterraan beleid van de Unie Colajanni, Sakellariou, Tomlinson, Samland, Verheugen (Raad), Marín (Commissie), Sakellariou, Swoboda, Izquierdo Rojo, Graziani, Bertens, Van Bladel, Alavanos, Tamina, de Lassus Saint Genies, Gollnisch, Caudron, Lambrias, André-Léonard, Elmalan, Muscardini, Barón Crespo, Dimitrakopouhs, Vallvé, Marset Campos, Féret, Napoletano, Azzolini, Sichrovsky, Izquierdo Rojo, Günther, Moretti, De Estebart Martin, Marín 152 8. Trans-Europese netwerken in de energiesector Adam, Sindal, Estevan Bolea, Escola Hernando, Kronberger, Papoutsis (Commissie)
167
9. Activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van derde landen AL·m, Van den Broek (Commissie), Muscardini, Plooij-van Gorsel, Van den Broek, Bloch von Blottnitz
169
10. Vragenuur (Raad) — Vraag nr. 1 (Corbett): Definanciëlegevolgen van het afschaffen van de belastingvrije verkoop voor de belastingbetaler. 173 — Vraag nr. 2 (Watts): Belastingvrije verkopen
173
— Vraag nr. 3 (Cushnahan): Belastingvrije verkoop Verheugen (Raad), Corbett, Verheugen, Watts, Verheugen, Cushnahan, Verheugen, Cassidy, Verheugen, von Habsburg, Verheugen, Mcintosh, Verheugen 173 — Vraag nr. 4 (Rübig): Uitbreiding van de controlebevoegdheden van het Parlement in het kader van de volgende Verdragsherziening 176 — Vraag nr. 5 (Habsburg-Lothringen): Verantwoordelijkheid Commissieleden Verheugen (Raad), Rübig, Verheugen, Habsburg-Lothringen, Verheugen, Corbett, Verheugen, Sandbæk, Verheugen, Medina Ortega, Verheugen
176
Nr. 4-536/112
Handelingen van het Europees Parlement
·
10.3.99
— Vraag nr. 6 (Hindley): Visumvrije toegang tot de EU voor houders van een Hongkongs paspoort Verheugen (Raad), Newens, Verheugen, Cushnahan, Verheugen
178
— Vraag nr. 7 (Newens): De bananenregeling van de EU Verheugen (Raad), Newens, Verheugen, Rübig, Verheugen
178
— Vraag nr. 8 (Kaklamanis): „Eurobelasting", het sociaal „gezicht" van de EU en de bescherming van het milieu Verheugen (Raad), Kaklamanis, Verheugen
179
— Vraag nr. 10 (Papayannakis): De ontvoering van Öcalan
180
— Vraag nr. 11 (Alavanos): Kwestie Öcalan en het Koerdisch probleem
180
— Vraag nr. 12 (Theonas): Omstandigheden waaronder de heer Öcalan wordt vastgehouden en gevaar voor zijn lichamelijke en psychische integriteit en voor zijn leven Verheugen (Raad), Gonzalez Alvarez, Verheugen, Pailler, Verheugen, Theonas, Verheugen, Marset Campos, Verheugen, Wurtz, Verheugen 180 — Vraag nr. 13 (Thors): Coördinatie tussen de EU van Europa met betrekking tot wederzijdse bijstand in beleidskwesties op strafrechtelijk gebied Verheugen (Raad), Thors, Verheugen
183
— Vraag nr. 14 (Seppänen): De pensioenen van de directieleden van de ECB
183
— Vraag nr. 15 (Hautala): Regels betreffende gebondenheid enfinanciëlevoor ambtenaren en directieleden van de ECB Verheugen (Raad), Seppänen, Verheugen, Hautah, Verheugen, Erifason, Verheugen
184
— Vraag nr. 16 (Theorin): Wereldwijde solidariteit Verheugen (Raad), Theorin, Verheugen
'
185
— Vraag nr. 17 (Izquierdo Rojo): Deelneming van Libië aan de komende euro-mediterrane conferentie in Stuttgart Verheugen (Raad), Izquierdo Rojo, Verheugen
186
11. Activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van derde landen (voortzetting) Linkohr, Eisma, Pompidou, Bloch von Blottnitz, Graenitz, Flemming, Dybkjær, Trakatellis, Papoutsis (Commissie), Eisma : 187 12. Meerjarenprogramma's in de energieseäor Robles Piquer, Bloch von Blottnitz, Stockmann, Dybkjær, Linkohr, Ryynänen, Holm, Caudron, Graenitz, Rovsing, Robles Piquer, Papoutsis (Commissie), Bloch von Blottnitz, Papoutsis 190 13. Bankkosten Randzio-Plath, Kestelijn-Sierens, Monti (Commissie), Pérez Royo, Garosa, Thors, Gallagher, Lukas, Fayot, Metten, Monti 198 14. Premies en garantiedrempeh voor tabaksbladeren Trakatellis, Katiforis, Whitehead, Filippi, Lambraki, Rosado Fernandes, Hardstaff, Schierhuber, Santini, KeppelhoJf-Wiechert, Monti (Commissie), Trakatellis, Monti, Lambraki, Monti 204 15. Statuut van de ambtenaren van de EG Lehne, Gebhardt, Thors, Siena González, Ullmann, Buffetaut, Barzanti, Monti (Commùsie) Bijlage: Vragenuur
209 213
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/113
VOORZITTER: DE HEER GIL-ROBLES GIL-DELGADO Voorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter. — De notulen van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn opmerking betreft het vragenuur van gisteren op blz. 24 van de Duitse versie van de notulen. In verband met de bedrieglijke verklaring van mevrouw Cresson in de Commissie begrotingscontrole heb ik mevrouw Gradin gevraagd of mevrouw Cresson daarom moest aftreden. Mevrouw Gradin heeft die vraag niet beantwoord. In de notulen staat alleen maar dat de heer Posselt het woord heeft gevoerd. Ik wijs erop dat ik een aanvullende vraag heb gesteld en dat die niet werd beantwoord. (Levendig applaus) De Voorzitter. — Wij nemen nota van uw opmerking en zullen ervoor zorgen dat de notulen worden gecorrigeerd en precies weergeven wat er is gebeurd. (De notulen worden goedgekeurd)
Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het niet over de notulen hebben, maar wens onze eerbiedwaardige Vergadering er alleen maar op te wijzen dat de Chinese Volksrepubliek vandaag veertig jaar geleden Tibet bezette. Wijsenbeek (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn beklag doen. Ik voer inderdaad vaak het woord in andere talen dan de mijne, maar nu kan ik kanaal 5, de Nederlandse tolken, niet meer ontvangen, en ik denk dat de diensten dat doelbewust gedaan hebben. Ik zal dus voortaan altijd het woord voeren in een andere taal en de andere toespraken in de originele versie beluisteren. De Voorzitter. — Wij zullen onmiddellijk de nodige technische controles verrichten, want u spreekt natuurlijk ook Nederlands. (Gelach) 2. Agenda Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, onder het punt stemmingen staat op de agenda van vandaag onder meer de stemming over het verslag van de heer De Giovanni over de controle op de uitoefening van de bevoegdheden van de Commissie. U weet allemaal dat wij over de vraag hoever het informatierecht van het Europees Parlement volgens artikel 206 van het Verdrag reikt, in verband met het UCLAF-verslag over de ECHO-affaire een grondig meningsverschil met de Commissie hadden. Wij zijn toen overeengekomen dat de Commissie en het Parlement onderhandelingen zouden voeren om voor de toepassing van artikel 206 een regeling te vinden. Die regeling ligt nu als overeenkomst tussen de Commissie en het Parlement voor en zou vandaag zonder debat moeten worden aangenomen. Gelet op de complexiteit van het probleem en de kiesheid van de situatie vind ik dat ongepast. In de overeenkomst doen wij afstand van ons recht op informatie over bijvoorbeeld ƒ nal reports on administrative inquiries, interne verslagen van de Commissie over administratieve procedures. Met verwijzing naar artikel 99 van het Reglement vraag ik dan ook dat wij vandaag niet zonder debat over dat punt stemmen. Het Parlement moet over deze ingewikkelde en netelige kwestie een debat kunnen houden. Ik heb daartoe een door 29 leden ondertekend verzoek ingediend. De Voorzitter. — Mevrouw Müller, u heeft alles inderdaad op de juiste wijze en in de juiste volgorde ingediend. Ik zou u echter twee dingen willen zeggen. Ten eerste moet deze kwestie worden losgekoppeld van het probleem van de UCLAF. Het betreft immers twee totaal verschillende aangelegenheden. Met betrekking tot de UCLAF is een werkgroep opgericht die is samengesteld uit vertegenwoordigers van het Parlement, de Raad en de Commissie. Zodra dezen met hun werk klaar zijn, zullen zij de resultaten voorleggen aan het Parlement. Ten tweede zou ik willen benadrukken dat de door u aangehaalde kwestie niet in deze rubriek thuishoort maar verband houdt met een ander aspect dat voorzitter Santer heeft toegelicht, met name de verzending van vertrouwelijke documenten aan het Parlement. In verband hiermee kunnen wij kiezen uit twee mogelijke oplossingen. Alvorens een oordeel te vellen zou ik graag de mening van de verschillende fracties terzake kennen. De eerste mogelijkheid is
Nr. 4-536/114
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
De Voorzitter dat wij dit thema vandaag volgens de procedure met debat behandelen. De tweede optie is dat wij het debat over deze kwestie uitstellen tot de volgende vergadering. In beide gevallen moeten wij echter duidelijk voor ogen houden dat er geen amendementen kunnen worden ingediend aangezien het gaat om een interinstitutioneel akkoord. Het is kiezen of delen, zoals bij alle institutionele akkoorden. Dit neemt natuurlijk niet weg dat wij beide mogelijkheden kunnen bestuderen. Ik zou de fracties dan ook willen vragen of zij er de voorkeur aan geven het debat vandaag te houden of het liever uitstellen tot de volgende vergaderperiode. Mevrouw Green heeft het woord. Green (PSE). — (EN)Mijnheer de Voorzitter, zo het Parlement en zijn leden dit voorstel al hebben kunnen bestuderen, hebben zij het zeker niet met elkaar kunnen bespreken en ik vind dan ook dat wij de stemming moeten uitstellen tot de volgende minizitting. Met name de Commissie institutionele zaken en de Commissie begrotingscontrole zouden zich over dit voorstel moeten kunnen beraden voordat het in stemming wordt gebracht. Theato (PPE), voorzitter van de Commissie begrotingscontrole. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij, de drie genoemde personen, hadden de taak dit ontwerp van overeenkomst op te stellen. Dat blijkt uit de resolutie die het Parlement in januari heeft aangenomen. Wij zijn meteen aan de slag gegaan en hebben over het ontwerp politieke onderhandelingen gevoerd. Namens de Commissie begrotingscontrole kan ik zeggen dat aan UCLAF niet wordt geraakt tot het probleem van OLAF, de dienst die eveneens ter discussie staat, is geregeld. Aan de bepalingen over UCLAF wordt door deze overeenkomst dus niet geraakt. Over de kwestie van de voorlichting door definancieelcontroleur komt daarin niet aan bod. Wij moesten snel werken. Dat was ook de wens van het Parlement. Over de procedures zelf kon ikzelf niets beslissen. De Conferentie van voorzitters heeft het voorstel van de drie deskundigen goedgekeurd. Ik dacht dat ook de fracties zouden worden geïnformeerd over wat hun voorzitters hadden goedgekeurd. Ik begrijp niet waarom wij deze kwestie nog langer moeten rekken en vind dus dat wij daarover onmiddellijk moeten stemmen, zodat wij de overeenkomst onmiddellijk kunnen uitvoeren. Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb in de toelichting bij mijn verzoek alleen naar UCLAF verwezen omdat over de publicatie van het verslag over de ECHO-affaire onenigheid heerste. Het is voor mij duidelijk dat het in deze regeling niet om UCLAF gaat. Namens mijn fractie sluit ik mij aan bij wat mevrouw Green heeft gezegd; ik vind dat wij de afgevaardigden de gelegenheid moeten bieden de tekst grondig te lezen. Het gaat hier immers om rechten en afspraken die met het fundamentele recht van artikel 206 te maken nebben. Wij moeten de zaak grondig kunnen onderzoeken. Onze agenda van deze week is overvol en daarom stel ik voor de kwestie tot de volgende vergaderperiode uit te stellen, zodat wij rustig een besluit kunnen nemen. Green (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is ontegenzeggelijk zo dat wij, waaronder ikzelf, dit voorstel donderdag jongstleden in de Conferentie van voorzitters hebben goedgekeurd maar het is toch bepaald niet onbelangrijk erop te wijzen dat de tekst niet in alle talen beschikbaar is en tot gisteren zelfs nog niet in het bezit was van de leden. Ik ben ervan overtuigd dat mijn fractie haar fiat zal geven aan een dergelijk interinstitutioneel akkoord maar dan moeten de leden er zich wel minimaal van op de hoogte hebben kunnen stellen. Het bevreemdt me eerlijk gezegd dat mevrouw Theato dat niet zo ziet. De Voorzitter. — Aangezien de fracties het niet eens zijn over de vraag of het al dan niet wenselijk is de agenda van vandaag te wijzigen, breng ik het voorstel om het voornoemde debat al dan niet vandaag te houden in stemming. (Het Parlement verwerpt het voorstel) Daar het debat niet op de agenda van vandaag wordt ingeschreven, is artikel 99 van het Reglement van toepassing, overeenkomstig het verzoek van mevrouw Müller en de overige ondertekenaars. Deze kwestie zal derhalve volgens de procedure met debat worden behandeld tijdens de volgende vergaderperiode. De tekst wordt terugverwezen naar de bevoegde commissie, de Commissie institutionele zaken, aangezien het een interinstitutioneel akkoord betreft. Ik wil u er eens te meer aan herinneren dat op dergelijke akkoorden geen amendementen kunnen worden ingediend. Wij kunnen enkel ja of nee zeggen, weliswaar na een grondige studie van de desbetreffende documenten te hebben uitgevoerd. De heer Elles heeft het woord. Elles (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, kunnen wij er in het licht van dit besluit gevoeglijk van uitgaan dat deze zelfde werkwijze gevolgd zal worden bij het verslag van het Comité van wijzen? Zal, met andere woorden, dit verslag in alle talen en voor alle leden beschikbaar zijn eri in de bevoegde commissie, de Commissie begrotingscontrole, behandeld worden vóór het hier in stemming wordt gebracht? De Voorzitter. — Het verslag van de wijzen wordt niet alleen aan alle leden verstrekt, het verschijnt ook op Internet zodat iedereen het kan inzien. De Conferentie van voorzitters heeft bovendien wat de procedure betreft, gekozen voor door defractiesin te dienen ontwerpresoluties. Dat neemt niet weg dat de Commissie begrotingscontrole kennis zal hebben genomen van dit verslag vóór het Parlement zich moet uitspreken over de kwijting van 1997. Dat is een ander verhaal. Het Parlement kan daarbij gebruik maken van het verslag van de wijzen, of van anderszins nuttige teksten.
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/115
De Voorzitter De mening van het Parlement over het verslag van de wijzen zal op instigatie vari defractiesvervat worden in ont werpresoluties die in de week volgend op de presentatie van het verslag zullen worden ingediend. Theato (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, alleen nog enige verduidelijking over het tijdstip. Wij weten nu dat wij vandaag niet over de overeenkomst over de informatie stemmen. Ik zou wel graag weten of dat punt dan op de agenda van de vergadering in Brussel wordt geplaatst. Daarvan hangt af hoe wij de zaak bespreken. Ik denk dat dit ook voor de Commissie institutionele zaken geldt. Dat is immers de commissie ten principale. De Commissie insti tutionele zaken heeft dit verslag voorgelegd, niet de Commissie begrotingscontrole. Wij willen het verslag nog eens bespreken. Ik moet alleen weten of het dan op de agenda zal staan. De Voorzitter. — Inderdaad, op de agenda van de volgende vergaderperiode in Brussel.
Lindqvist (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, op dit ogenblik wordt er buiten voor het gebouw van het Euro pees Parlement een Koerdische demonstratie gehouden. Ik zou de Voorzitter en het Bureau willen vragen of zij van plan zijn een delegatie te sturen naar de Koerdische afgevaardigden die zich hier voor het gebouw verzameld heb ben, om te luisteren naar hun grieven. Ik denk dat het verstandig zou zijn om dit te doen en te luisteren naar alle partijen die ons, als leden van het Europees Parlement, hun standpunt willen meedelen. De Voorzitter.— Mijnheer Lindqvist, tot dusver is er geen verzoek ingediend waarin ons wordt gevraagd een Koer dische delegatie te ontvangen. Toen de Koerden ons tijdens de afgelopen vergaderperiode in Brussel te kennen gaven dat zij aldaar een verzoek wilden indienen, hebben wij hen ontvangen en hebben zij ons hun verzoek kunnen over maken. Indien zij hier vandaag hetzelfde verzoek indienen, zullen wij hetzelfde antwoord geven, namelijk dat zij ontvangen zullen worden en dat wij hun verzoek zullen aannemen om het vervolgens in de Vergadering te behan delen. Π 3. Voorbereiding van de buitengewone Europese Raad van 24/25 maart 1999 te Berlijn De Voorzitter. — Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de voorbereiding van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn. De heer Verheugen, fungerend voorzitter van de Raad, heeft het woord. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken wordt volgend weekend de laatste ronde van de onderhandelingen over Agenda 2000 inge zet. Het doet mij dan ook veel genoegen dat ik hier vandaag een stand van zaken van de besprekingen in de Raad kan maken en u kan informeren over het verdere verloop van de onderhandelingen over Agenda 2000 tot de bui tengewone Europese Raad van Berlijn op 24 en 25 maart. In de weken sedert het laatste debat over dit thema in plenaire vergadering op 1 februari is de Raad op zijn zoek tocht naar een evenwichtig totaalpakket een flink stuk opgeschoten. Het is echter geen geheim dat over de knelpun ten nog geen compromis is gevonden. Dat is volkomen normaal en houdt verband met het feit dat op alle terreinen tegelijkertijd een evenwicht moet worden gevonden. Het voorzitterschap is er altijd van uitgegaan dat het totaalpak ket pas in Berlijn zal worden samengesteld. Dat zal ook gebeuren. De noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden, die het pad voor de top van Berlijn moeten effenen, zijn de laat ste weken echter flink opgeschoten. Zo is op de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken op 21 fe bruari in Luxemburg op een aantal punten substantiële vooruitgang geboekt. Ik wil die hier kort toelichten. Iedereen erkent nu dat het een aantal praktische voordelen biedt dat wij bij de formulering van het financiële vooruitzicht van de prijzen van 1999 uitgaan. Wat de uitgaven voor toetreding en pretoetreding betreft, is iedereen het erover eens dat wij de uitgaven voor de kandidaatlanden, in de vorm van pretoetredingsuitgaven of toetredingsuitgaven, duidelijk moeten onderscheiden en afbakenen, zodat gelden voor de nieuwe lidstaten niet door de EU van de 15 kunnen worden gebruikt en dat gelden voor de EU van de 15 niet kunnen worden aangewend om de kosten van de uitbreiding te dekken. H et voorzitterschap heeft daartoe een concept voorgesteld, dat door de meeste lidstaten wordt aanvaard. Grote overeenstemming heerst ook over de door de Commissie voorgestelde bedragen voor de pretoetredingssteun die wij in de nabije toekomst zullen verlenen. Nadat wij al onder het Oostenrijkse voorzitterschap een ruime poli tieke consensus over de pretoetredingsinstrumenten hadden bereikt, geven wij de kandidaatlanden nu het duidelijke signaal dat wij die pretoetredingsinstrumenten met het oog op een spoedige uitbreiding erg belangrijk vinden. Overeenstemming kon ook worden bereikt over een aantal belangrijke punten in verband met de toekomstige finan ciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid: de handhaving van het landbouwrichtsnoer, een controle voor de eerste uitbreiding en de vaststelling van een bovengrens onder het landbouwrichtsnoer die beter met de reële uit ') Ingekomen stukken — Van de Raad ontvangen Verdragsteksten — Verzoek om toepassing van de urgentieprocedure — Actua liteitendebat (bezwaren): zie notulen.
Nr. 4-536/116
Handelingen van het Europees Parlement
Verheugen gaven overeenstemt. Wat de structurele uitgaven betreft, wordt op dit ogenblik een door het voorzitterschap voorgelegd concept onderzocht om zowel de uitgaven te stabiliseren als onze cohesie-inspanningen te consolideren. Het concept voorziet in de stabilisering van de uitgaven van de structuurfondsen en handhaaft de gemiddelde steun per capita voor de drie doelstellingen voor de komende periode op het huidige niveau. Iedereen is het ermee eens dat het aantal communautaire initiatieven tot drie wordt beperkt, met dien verstande dat de kerndoelstellingen voortaan ook het toepassingsgebied moeten bestrijken van de andere initiatieven die hun deugdelijkheid hebben bewezen. Voor de rubrieken 3 tot 5 hebben de delegaties als basis voor de verdere onderhandelingen marges bepaald waarbinnen het reële niveau van de jaarlijkse bovengrenzen zal liggen. Grote overeenstemming is er ook over rubriek 6, de reserves. Wat de kwestie van de eigen middelen en de scheve budgettaire verhoudingen betreft, hebben de ministers een eerste evaluatie van mogelijke elementen van een algemeen akkoord gemaakt. Algemeen wordt aangenomen dat een definitief akkoord om het financiële kader evenwichtiger te maken een combinatie van maatregelen aan de uitgaven- en inkomstenzijde moet zijn. Daarbij wordt rekening gehouden met de gevolgen die de politieke hervormingen in het kader van Agenda 2000 voor de lidstaten zullen hebben. Ook wordt ermee rekening gehouden dat wij die maatregelen gefaseerd zullen moeten uitvoeren en dat de eerste fase in 2000 moet beginnen. Op basis van de besprekingen tussen de ministers van Buitenlandse Zaken hebben de staatshoofden en regeringsleiders op 26 februari op de Petersberg bij Bonn Agenda 2000 voor het eerst in zijn geheel besproken en gepeild in hoever een algemeen politiek compromis mogelijk was. Van meet af aan was het duidelijk dat fundamentele besluiten of zelfs een algemeen akkoord niet het doel konden zijn. Het verbaast ons dan ook niet dat op de door het Duitse voorzitterschap voorgelegde compromistekst ook kritiek werd geleverd en dat niet iedereen het met die tekst eens was. Die kritiek kwam echter wel van beide zijden, zowel van de lidstaten die meer willen bezuinigen als van die welke meer willen uitgeven. Wij bevinden ons dus min of meer in het midden. Aangezien een compromis ergens tussen de extreme standpunten in ligt, heb ik het gevoel dat het voorzitterschap de juiste koers vaart. (Applaus) De staatshoofden en regeringsleiders hebben een aantal belangrijke en nuttige aanwijzingen gegeven op basis waarvan de verschillende Raden hun werkzaamheden tot de buitengewone top van Berlijn zullen voortzetten. Het allerbelangrijkst is dat alle partners nogmaals hebben bevestigd dat ze, zoals de Europese Raad van Cardiff heeft beslist, uiterlijk eind maart 1999 een algemeen politiek akkoord willen bereiken. Namens het voorzitterschap kan ik u uitdrukkelijk verzekeren dat wij van die doelstelling niet zullen afwijken en dat wij, ook in het belang van het Parlement, elk debat over een mogelijk opschorten van die datum met klem van de hand wijzen. (Applaus) De op de Europese Raad van Wenen overeengekomen principes voor de onderhandelingen werden bevestigd: Agenda 2000 moet als totaalpakket worden behandeld, alle lidstaten zijn bereid compromissen te sluiten en alle elementen moeten op tafel liggen. Dat is op 26 februari afgesproken. Vandaag, 10 maart, liggen echter niet alle elementen meer op tafel. Inmiddels is immers gebleken dat niemand de noodzaak van budgettaire stabilisering en begrotingsdiscipline nog echt betwist. Iedereen beseft dat iets anders in deze tijd van strakke nationale begrotingsdiscipline voor de bevolking onaanvaardbaar zou zijn. Iedereen is ervan overtuigd dat op die manier eind maart in Berlijn een algemeen compromis kan worden gevonden waarbij de bovengrens van de eigen middelen van 1, 27% in acht wordt genomen. Tijdens hun besprekingen over de toekomstigefinancieringvan het gemeenschappelijk landbouwbeleid hebben de staatshoofden en regeringsleiders ook met de noodzaak van de budgettaire stabilisering rekening gehouden. De meeste staatshoofden en regeringsleiders hebben zich uitgesproken voor een duidelijk signaal aan de ministers van Landbouw dat zij de landbouwhervorming en de toepassing van constante prijzen met elkaar moesten verzoenen en daartoe verschillende modellen van degressiviteit van de landbouwsteun moesten onderzoeken. Tijdens hun besprekingen van vorige en deze week hebben de landbouwministers al grote inspanningen gedaan om de basis voor een echte en zinvolle hervorming te leggen en tegelijkertijd te bezuinigen. Ondanks de uiteenlopende belangen en de complexiteit van de kwestie zijn al vorderingen gemaakt. Ik vertrouw er dan ook op dat in Berlijn een voor iedereen aanvaardbaar resultaat kan worden bereikt. Wat het structuurbeleid betreft, is de bundeling van de middelen van de structuurfondsen en het Cohesiefonds nog altijd omstreden. Sommigen steunen het voorstel van het voorzitterschap om in de periode 2000 tot 2006 200 miljard euro voor rubriek 2, dus met inbegrip van het Cohesiefonds, uit te trekken, maar ik moet toegeven dat anderen zich daartegen heftig verzetten. De kwestie van definancieringwordt aan de hand van verschillende modellen grondig verder onderzocht. Ik verwacht dat die kwestie pas in de allerlaatste fase van de onderhandelingen in Berlijn zelf zal kunnen worden geregeld. Over de overgangsregelingen voor regio's die niet meer in aanmerking komen, heerst principiële overeenstemming maar de details zijn nog niet geregeld. Wat de eigen middelen en de scheve budgettaire verhoudingen betreft, bestaat in de Raad algemene bereidheid om in het kader van een evenwichtig pakket, waarin ook met de uitgaven rekening wordt gehouden, het besluit over de eigen middelen opnieuw te bekijken. Wij zullen hier een passend geheel van maatregelen met een procedure in verschillende fasen of stappen moeten cortibineren. Het kan ook zinvol zijn dat wij in het totaalpakket voor een veiligheidsnet zorgen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/117
Verheugen Na de Top op de Petersberg bij Bonn heeft het voorzitterschap de onderhandelingen op alle niveaus nogmaals aangezwengeld. Het onderhandelingspakket werd in het licht van de discussie herzien en zal door de ministers van Buitenlandse Zaken en de ministers van Financiën en Economische Zaken respectievelijk volgend weekend en volgende maandag opnieuw worden besproken. Als voorzitter van de Raad reist de bondskanselier van 15 tot 19 maart naar alle hoofdsteden om met de staatshoofden en regeringsleiders de op dat ogenblik bereikte resultaten te bespreken en om de grote lijnen van een compromis uit te tekenen. Daarna zal de Raad Algemene Zaken, na een bijeenkomst op 21 maart, op 22 maart de laatste Voorbereidselen voor de Europese Raad van Berlijn treffen. Bondskanselier Schröder heeft de Voorzitter van het Europees Parlement, de heer Gil-Robles, op een bijeenkomst met de staatshoofden en regeringsleiders op de Petersberg uitgenodigd om er de visie van het Parlement op Agenda 2000 toe te lichten. Uw Voorzitter heeft dat ook gedaan. Daaruit blijkt het grote politieke belang dat de Raad aan de dialoog met het Parlement hecht. Bondskanselier Schröder heeft daarbij onderstreept dat die dialoog geen weg met eenrichtingsverkeer is, maar dat het resultaat van de dialoog zowel de opvattingen van de Raad als die van het Parlement weerspiegelt. Voor de tijdige vaststelling van Agenda 2000 is samenwerking tussen Raad en Parlement onontbeerlijk. Dat is de reden van mijn aanwezigheid, vandaag en morgen, hier in Straatsburg, waar ook verder informeel overleg over de structuurfondsen en de pretoetredingsinstrumenten plaatsvindt. Over het landbouwbeleid pleegt minister Funke weldra apart overleg met het Parlement. Ik verzeker u dat het voorzitterschap alles in het werk stelt om ervoor te zorgen dat het Parlement zich in de resultaten van de Top van Berlijn kan terugvinden. Ik ben ervan overtuigd dat wij allemaal willen dat Agenda 2000, die ons nu eenmaal voor grote uitdagingen plaatst, voor de toekomst van Europa positieve resultaten oplevert. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Voorzitter Santer heeft het woord namens de Commissie. Santer, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de komende weken zullen van cruciaal belang zijn voor de toekomst van de Unie. Wij maken ons op om besluiten inzake Agenda 2000 te nemen die beslissend zullen zijn om de uitdagingen van de 21ste eeuw aan te kunnen en de Unie op de komst van tal van nieuwe lidstaten zullen voorbereiden. De Raad heeft meermaals te kennen gegeven dat hij de onderhandelingen eind deze maand wil afronden en de onontbeerlijke hervormingen wil goedkeuren. Ik wil nogmaals beklemtonen waarom we ons aan deze datum moeten houden. Allereerst om het nieuwe elan te bevestigen waarvan de Unie blijk gegeven heeft met de euro; vervolgens om onder goede voorwaarden de nieuwe structuurprogramma's voor de periode 2000-2006 voor te bereiden, en tenslotte, om de kandidaat-lidstaten een duidelijk signaal te geven. Wij hebben niets te winnen, maar veel te verliezen wanneer we aarzelen. De Europese Raad moet nu zijn verantwoordelijkheid op zich nemen. Mijnheer de Voorzitter, de politieke wil uitspreken om dit pakket af te ronden is één zaak, maar de noodzakelijke compromissen aanvaarden om deze maatregelen uit te voeren is nog iets anders. Wij dienen meerdere principes tegelijk in acht te nemen. Om te beginnen moet de begrotingsdiscipline gehandhaafd worden waaraan de twee takken van de begrotingsautoriteit de afgelopen jaren veel belang gehecht hebben; vervolgens moeten voldoende financiële middelen gevonden worden om de doelstellingen van de Unie te verwezenlijken: groei en werkgelegenheid, solidariteit via economische en sociale samenhang, een levensvatbaar landbouwbeleid en tenslotte de uitbreiding. Ik voeg eraan toe dat de Commissie het bijzonder belangrijk vindt dat definancieringvan de Unie niet voortdurend op een weegschaaltje afgewogen wordt. Er is ongetwijfeld begrotingsdiscipline nodig, maar die mag geen doel op zich worden, zonder dat men zich vragen stelt over onze doelstellingen voor Europa. Mijnheer de Voorzitter, ik wil in dit verband een opmerking maken die mij na aan het hart ligt. Wij hebben in onze voorstellen inzake Agenda 2000 de aandacht gevestigd op de middelen die ter beschikking van de instellingen en met name van de Commissie gesteld zullen worden om de vooropgestelde doelen te verwezenlijken. Ik zeg klaar en duidelijk dat de Commissie niet langer bereid is deze kwestie te verzwijgen. Mijnheer de Voorzitter, er moet een vergelijk gevonden worden in Berlijn, en dat kan vast en zeker: enerzijds omdat het voorbereidende werk, met name op wetgevend vlak, ver gevorderd is. Ik juich in dit verband de toezeggingen en de houding van het Parlement in het wetgevingsproces toe. Ook met betrekking tot het interinstitutioneel akkoord kon veel vooruitgang geboekt worden. Anderzijds omdat voor de nog op te lossen problemen alle elementen op tafel liggen om een pakket te vormen waarin iedereen zich kan vinden. Ik wil kort de drie heel belangrijke gebieden behandelen waar we nog vooruitgang moeten boeken. Om te beginnen zijn er het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de plattelandsontwikkeling. De onderhandelingen in de Landbouwraad verlopen moeizaam en zijn nog altijd aan de gang zodat ik niet in detail kan treden. Het echte probleem is dat we tegelijk geconfronteerd worden met de eis van een daadwerkelijke stabilisering van de uitgaven en de noodzaak van een echte hervorming van de gemeenschappelijke marktordeningen. Er zijn verschillende manieren om deze doelstellingen met elkaar te verzoenen. Sommigen stelden degressiviteit voor, anderen cofinanciering. De Commissie is bereid alle mogelijkheden te onderzoeken, maar er is één richting die de Commissie niet wil uitgaan: die van een afgezwakte en slechte hervorming. Die zou strijdig zijn met de belangen van Europa en van de landbouwers. Het zou onverantwoord zijn te dulden dat er opnieuw dure interventievoorraden worden gevormd, die ooit tot een explosie van de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zullen leiden. Bovendien moeten we vanaf heden de komende onderhandelingen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie voorbereiden.
Nr. 4-536/118
Handelingen van het Europees Parlement
Santer Het tweede probleem dat nog altijd niet opgelost is, betreft de economische en sociale samenhang. Ik wil hier al onmiddellijk een opmerking maken. De solidariteitsinspanning die achter dit concept schuilgaat, is één van de pijlers van de Europese Unie en dat moet zo blijven. Voor de Commissie kan er geen sprake van zijn dat wordt teruggekomen op het acquis dat tijdens de vorige periode van definanciëlevooruitzichten verworven werd. Tegelijk moet ook op dit gebied begrotingsdiscipline aan de dag gelegd worden. De redelijke weg van het compromis bestaat er mijns inziens in het in 1999 bereikte steunpeil als uitgangspunt te nemen en aldus de solidariteitsinspanning te handhaven. Daarnaast moeten we de middelen meer concentreren op de regio's en groepen in onze samenleving die de hulp het meest nodig hebben. Het is niet normaal dat meer dan de helft van de bevolking van de Unie op een of andere manier afhankelijk is van de acties van de structuurfondsen. Zoals altijd in de Unie zullen wij passende overgangsoplossingen vinden om bruuske schokken te vermijden. Wij zullen eveneens rekening houden met bepaalde specifieke situaties. Mijnheer de Voorzitter, dan wil ik het nu hebben over het derde element van Agenda 2000, dat definanciëleaspecten betreft. In haar verslag over de eigen middelen van november 1998 heeft de Commissie een aantal mogelijkheden opgesomd. Zij voegde eraan toe dat zij bereid was de nodige voorstellen te doen als een akkoord tussen de lidstaten mogelijk leek. Ik heb in Petersberg kunnen vaststellen dat de meeste staatshoofden en regeringsleiders van oordeel zijn dat slechts een evenwichtig compromis mogelijk is als het aspect „financiering" van ons beleid aan bod komt. Zo werd meer in het bijzonder verwezen naar billijke bijdragen aan de communautaire begroting. Wij moeten erkennen dat de vraag gesteld is op politiek vlak. Tegelijk mag niet alles rond het overigens heel ambigue begrip „nettobijdrage" draaien. Iedereen heeft in Petersberg zijn eisen en grenzen aangegeven. Wij kunnen bijgevolg voortaan de grote lijnen schetsen waarbinnen een compromis gevonden moet worden. Ik van mijn kant sluit niet uit dat de oplossing zich in de tijd zal moeten uitstrekken. Sommige van onzefinanciëlemechanismen zijn inderdaad bedacht in een periode dat de uitbreiding naar Midden- en Oost-Europa slechts een ver vooruitzicht was. Mijnheer de Voorzitter, er wacht ons dan ook een heel zware taak. De Unie heeft in het recente verleden en met name bij de invoering van de eenheidsmunt bewezen dat zij in het licht van belangrijke datums in staat is nationale meningsverschillen te overwinnen. Dankzij de politieke wil van de leden van het college konden telkens belangrijke stappen gezet worden. De top van Berlijn is de volgende fase. Agenda 2000 is nodig voor de toekomst van de Unie en voor de toekomst van het Europees continent. Elke dag opnieuw bewijzen conflicten rondom ons hoe belangrijk het is dat wij de weg naar de vreedzame verzoening van ons continent voortzetten. Ik heb het al vaak gezegd en ik herhaal het hier voor u: wij hebben voor het eerst in 500 jaar de unieke kans om dit doel te verwezenlijken in vrijheid en vrede voor onze volkeren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat dit proces, door de communautaire methode gestuurd, zal slagen. (Applaus) Medina Ortega (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de fungerend voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie namens de Fractie van de Europese Sociaal-Democraten willen danken voor hun gedetailleerde situatieschets. Geheimen hebben zij ons niet onthuld. Ik meen te mogen stellen dat de drie instellingen zich bewust zijn van de noodzaak nog deze maand een politiek akkoord te bereiken indien wij althans wensen dat Agenda 2000 tijdens het Duits voorzitterschap in zijn geheel wordt aangenomen. In verband hiermee deelt de socialistische fractie logischerwijze de bezorgdheid van de fungerend voorzitter van de Raad en de voorzitter van de Commissie over het feit dat wij tot dusver nog steeds geen definitief akkoord in handen hebben. Wij hopen echter dat hierin met het voor 15 maart geplande bezoek van bondskanselier Schroeder aan de hoofdsteden van de lidstaten verandering komt. Volgens de socialistische fractie komt het er voornamelijk op aan datgene wat wij reeds hebben bereikt niet overboord te gooien, dat is dus Agenda 2000. Het document van de Commissie is in dit Parlement bijzonder goed onthaald en wij beschouwen het nog steeds als de hoeksteen van de toekomstige financiering en de toekomstige financiële vooruitzichten van de Europese Unie. In het kader van Agenda 2000 mag hetfinanciëleaspect ons niet doen vergeten dat een aantal fundamentele doelstellingen die ten grondslag liggen aan het beleid van de Europese Unie onaantastbaar zijn. Ik denk dan in de eerste plaats aan het principe dat voldoende middelen moeten worden uitgetrokken om de communautaire beleidslijnen ten uitvoer te kunnen leggen. Ik ken geen enkel beleidsterrein dat het zonder financiering kan stellen. Het is best mogelijk dat wij de laatste jaren te veel tijd hebben besteed aan louterfinanciëlekwesties en dat de Gemeenschap in de ogen van de publieke opinie hierdoor aan geloofwaardigheid heeft ingeboet, met het risico dat wij de indruk wekken dat Europa synoniem is geworden van gemarchandeer tussen regeringen over wat elk van hen moet betalen. Maar anderzijds is dit toch een reëel onderdeel van de politiek. Wat wij echter onder geen beding kunnen aanvaarden, is dat beleidslijnen worden uitgestippeld — ongeacht of dit op nationaal, op regionaal of op lokaal vlak gebeurt — zonder over de nodige middelen te beschikken. Mijns inziens is het derhalve essentieel dat voor de communautaire beleidsterreinen de nodige financiële steun wordt uitgetrokken. Het Parlement heeft een aantal prioriteiten vooropgesteld die, voor zover ik heb begrepen, ook door de lidstaten en door de Commissie worden onderschreven. Een van deze aandachtspunten is de werkgelegenheid, die onze burgers bijzonder veel hoofdbrekens bezorgt. In een Europa waar het aantal werklozen op 18 miljoen wordt geschat, neemt het thema van de werkloosheid immers een centrale plaats in. Ik hoop dat de Raad deze prioriteit, die maar liefst
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/119
Medina Ortega het voorwerp is geweest van een buitengewone Europese Raad, de Europese Raad van Luxemburg, in haar besprekingen niet uit het oog verliest, vooral omdat de nationale beleidsplannen naar mijn oordeel niet volstaan om de werkloosheid te kop in te drukken en deze, zoals voorzitter Santer terecht heeft opgemerkt en de Raad van Luxemburg heeft bevestigd, moeten worden aangevuld met een communautair beleid inzake werkgelegenheid. Het tweede, maar daarom niet minder belangrijkere aspect, betreft de cohesie. Een Gemeenschap met twee snelheden, waarin bepaalde landen of regio's een hogere ontwikkelingsgraad vertonen en andere regio's daarentegen door een zekere ontwikkelingsachterstand worden gekenmerkt, heeft geen kans van slagen. Het jongste verslag van de Commissie over het cohesiebeleid heeft aan het licht gebracht dat de communautaire beleidslijnen resultaat hebben opgeleverd aangezien de ongelijkheden in het ontwikkelingsniveau van de verschillende regio's daadwerkelijk zijn afgenomen. De totstandbrenging van een Gemeenschap met uiteenlopende ontwikkelingsniveaus zou niet enkel een negatieve weerslag hebben op de meest achtergestelde regio's, maar zou ook de meer geavanceerde gebieden en sectoren schade berokkenen, omdat deze nadeel zouden ondervinden van de daling van de koopkracht, en bijgevolg ook van de vraag, in de minder ontwikkelde regio's. Het derde en laatste punt dat de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten doorslaggevend acht heeft betrekking op het milieu. Het staat als een paal boven water dat de economische ontwikkeling een duurzaam en milieubewust karakter moet hebben. Het heeft absoluut geen zin dat wij energie steken in een economische ontwikkeling die op lange termijn onhoudbaar blijkt, des temeer daar het behoud van het ecologisch evenwicht juist een van de basiselementen of steunpilaren van deze economische ontwikkeling vormt. Het is de wens van onze burgers, van al onze burgers. Er is weliswaar een tijd geweest waarin de milieuproblemen uitsluitend te berde werden gebracht in de meer ontwikkelde landen, maar vandaag de dag mogen wij met recht stellen dat alle Europeanen als „groen" kunnen worden bestempeld en dat deze benaming niet langer aan een enkele politieke stroming is voorbehouden, onder meer omdat ik u kan garanderen dat althans de leden van de socialistische fractie zich grotendeels door dergelijke ecologische overwegingen laten leiden. Om kort te gaan, mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat zich binnen de Fractie van de Partij van de Europese SociaalDemocraten dezelfde contradicties voordoen als binnen de Raad. Onze uitgangssituatie weerspiegelt het kader waarin de onderhandelingen van de Raad zich afspelen. Wij zijn ons volkomen bewust van de moeilijkheden waarmee de Raad te kampen heeft, maar wij hopen desalniettemin dat het tijdschema kan worden nageleefd. De socialistische fractie acht het van het grootste belang dat de voor 1999 opgestelde planning wordt nagekomen, een wens die trouwens ook de voorzitter van de Commissie heeft uitgesproken. Wij socialisten stellen alles in het werk om dit tijdschema te respecteren en ik ben ervan overtuigd dat indien de Raad zijn verplichtingen nakomt, de Europese socialisten al het mogelijke zullen doen om ervoor te zorgen dat ook het Europees Parlement zich naar behoren van zijn taak kwijt. Wij zien ons momenteel bij wijze van spreken genoodzaakt een tijdje in de keuken of de machinekamer van de Europese eenwording door te brengen. In die zin kan men stellen dat het Duitse voorzitterschap met een eerder ondankbare taak wordt belast, maar zonder deze werkzaamheden ziet de toekomst van de Europese Unie er somber uit. De socialistische fractie vertrouwt er evenwel op dat wij, zodra de bedrijvigheid in de keuken en de machinekamer achter de rug is en tot een goed einde is gebracht — iets waar het Duitse voorzitterschap en meer bepaald de huidige Duitse regering ongetwijfeld in zullen slagen — weer met hernieuwde krachten van start zullen kunnen gaan. Het einde van het semester van het Duitse voorzitterschap zou tevens het einde moeten betekenen van deze kleinzielige discussies over louterfinanciëlekwesties. Wij moeten een nieuwe weg inslaan, zoals die door het Voorzitterschap van de Raad en het voorzitterschap van de Commissie is uitgestippeld en in Agenda 2000 wordt beschreven. Een weg die naar een uitgebreid Europa leidt, waar plaats is voor de miljoenen Europeanen die momenteel het hoofd moeten bieden aan immense problemen in vergelijking waarmee onze zogenaamde moeilijkheden in het niet zinken. Ik zoü zelfs durven stellen dat wij verder moeten kijken dan Midden- en Oost-Europa aangezien ook de verwachtingen in het Middellandse-Zeegebied, Latijns Amerika, Afrika en de derde wereld in het algemeen bijzonder hoog gespannen zijn. Brok (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik hoop dat de voorzitter van de Raad gelijk heeft als hij zegt dat hij het gevoel heeft dat het Duitse Raadsvoorzitterschap de juiste koers vaart. Ik hoop dat hij het bij het rechte eind heeft. Het Duitse Raadsvoorzitterschap heeft het zichzelf in het begin immers niet gemakkelijk gemaakt. In plechtige verklaringen heeft het op het einde van vorig jaar voor zichzelf de lat zeer hoog gelegd. Het heeft ook gezegd wat de onderhandelingen voor Duitsland moeten opleveren. Wij zullen zien wat daarvan terecht komt. In elk geval is de uitgangspositie, namelijk voor de onderhandelingen een compromis vinden, niet verbeterd. Wij, de Europese Volkspartij, zijn bereid constructief aan dat proces mee te werken en, ondanks alles wat over ons is gezegd, mee te zoeken naar een oplossing waarmee wij de Europese Unie vooruithelpen. Om een akkoord in het belang van de Europese Unie te bereiken, zult u uiteraard ook de steun van onze fractie moeten hebben. Wij willen echter een goed akkoord, niet een akkoord tot elke prijs. Wij willen een zinvol akkoord dat de begrotingsdiscipline garandeert en in de nodige hervormingen voorziet om die discipline mogelijk te maken en om binnen de — door u vermelde — 1, 27% voldoende marge voor de uitbreiding te hebben. Dat is volgens mij van het allergrootste belang. Bovendien hecht mijn fractie ook veel belang aan het debat over het platteland en de landbouw. Als een akkoord wordt bereikt over degressiviteitsmodellen waardoor de inkomens van de boeren dalen en bepaalde gelden alleen in
Nr. 4-536/120
Handelingen van het Europees Parlement
Brok bepaalde gebieden kunnen worden uitgegeven zonder de landbouw zelf ten goede te komen, moeten wij dat grondig bekijken. Daarmee zeg ik u echter niets nieuws. Verder zijn wij, zoals ook in de gezamenlijke ontwerpresolutie staat, niet bereid de principes van de interne markt in het kader van de onderhandelingen over het structuurbeleid op losse schroeven te stellen. Controle op de verleende steun is een basisvoorwaarde voor het functioneren van de gemeenschappelijke markt. Daaraan mag in het kader van het structuurbeleid niet worden getornd. Voorts mogen wij de invoering van de euro, het grootste project waaraan wij nu al sedert vele jaren werken, niet door discussies over het werkgelegenheidspact in gevaar brengen. In de huidige fase mogen er — dat is ook een verzoek aan de voorzitter van de Raad van ministers van Financiën en Economische Zaken — geen rentedalingen meer plaatsvinden die de waarde van de euro nog verder aantasten. Wij moeten tot stabilisering van de euro bijdragen. Het Duitse Raadsvoorzitterschap heeft hier een bijzondere taak. Ik meen dat het die verantwoordelijkheid in de tweede helft van zijn ambtstermijn op zich moet nemen. Ik wil het kort nog over een laatste punt hebben. De top van Keulen zal een opdracht voor de volgende intergouvernementele conferentie formuleren. Wij zouden van het Duitse Raadsvoorzitterschap willen vernemen of het tijdens de voorbereiding van die opdracht met het Europees Parlement zal overleggen over de vraag welke punten op die intergouvernementele conferentie moeten worden behandeld en of het daarnaast ook bereid is het Europees Parlement te betrekken bij de onderhandelingen over onder meer Verdragswijzigingen en de hervorming van de besluitvorming. Ik herinner nog eens aan een resolutie van het Parlement. U respecteert de democratie in de Europese Unie als u de Commissievoorzitter ná de Europese verkiezingen benoemt. Als u de Commissievoorzitter vóór die verkiezingen benoemt en als die benoeming niet met de uitslag van de verkiezingen strookt, loopt u het gevaar dat het Parlement het voorstel vari de Raad afwijst. Daarom zouden wij nog eens over die data moeten nadenken. Brinkhorst (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, in zekere zin is het inderdaad waar dat het uur van de waarheid nadert voor de Gemeenschap. Zowel voorzitter Santer als voorzitter Verheugen zeiden terecht dat het problematisch gaat worden indien er aan het einde van deze maand geen akkoord ligt. Het is zeker een goede zaak dat niemand over uitstel rept. In deze, voor de Commissie roerige tijden is het mijns inziens van belang dat de Commissie als basis van de algemene benadering vasthoudt aan de twee jaar geleden door haar geëntameerde Agenda 2000. Alleen op die basis kan er sprake zijn van een uitgebalanceerde benadering. Ondanks al het gesteggel over de individuele bijdragen moet die basis gewaarborgd blijven. De Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij zal het uiteindelijke resultaat in ieder geval hierop beoordelen. Wij zullen nagaan of er wel of niet wordt afgeweken van de toekomstige ontwikkeling voor een solide Europese Unie. Het doet ons voorts genoegen bij monde van de fungerend voorzitter van de Raad te horen dat er reeds nu afspraken zijn om de voor de uitbreiding beschikbare fondsen opzij te zetten. Het is van doorslaggevend belang dat wij onze interne ruzietjes niet over de ruggen van de nieuwe kandidaat-landen uitvechten. Alleen dan kunnen we de echte, politieke wil die inherent is aan onze oorspronkelijke uitgangspositie, hard maken. Wij willen wel degelijk vooruitgang boeken. Voorzitter Santer zei over het GLB dat het streven naar stabilisering per definitie strijdig is met het doorvoeren van ware hervormingen. De Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij is voor werkelijke stabilisering. Wij hebben ons wellicht wat te laat gerealiseerd dat er grenzen zijn aan definanciëlegroei. Tegelijkertijd moeten die ware hervormingen er wel degelijk komen. Wij kunnen wat dat betreft niet volstaan met een wassen neus. Onze fractie meent dat het binnen de algemene enveloppe mogelijk is hervormingen door te voeren maar dat de ontwikkeling van plattelandsgebieden moet vallen onder een structuurbeleid waarbinnen met meer dan alleen de landbouw rekening wordt gehouden. Dat is van groot belang. Tot besluit wil ik ingaan op de eigen middelen. Wij staan nog altijd achter het Haug-verslag waarin gesteld wordt dat de correcties in eerste instantie uitgevoerd moeten worden op de uitgaven, en niet op de inkomsten. U vraagt zich af waarom? Omdat de nu al geruime tijd gehanteerde speciale mindering niet het toekomstige financieringsmodel mag worden. Als ik de fungerend voorzitter van de Raad juist heb begrepen betekent de gefaseerde benadering ook dat de individuele aanpassingen geleidelijk aan verdwijnen en er een eerlijk en uitgebalanceerd stelsel zal ontstaan waar alle landen aan zullen willen meewerken. Die weg zouden wij moeten inslaan. Ik wens het voorzitterschap en de voorzitter van de Commissie veel succes toe in Berlijn.
VOORZITTER: DE HEER IMBENI Ondervoorzitter Collins, Gerard (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds haar oprichting als Europese Economische Gemeenschap heeft de Europese Unie, als instelling en als politiek bouwwerk, zelden voor hetere vuren gestaan dan op dit moment, bij de onderhandelingen over Agenda 2000. De Unie kan trots zijn op de slagvaardige en innovatieve ini-
10.3.9.9
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/121
Collins, Gerard tiatieven van de afgelopen 10 jaar ter verbetering van het concurrentievermogen van de Europese economieën. De instellingen van de Europese Unie en de Europese leiders kunnen ook bogen op de creatie van zowel een interne markt met vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, alsook de oprichting van een nieuw monetair stelsel met één enkele munt dat de Europese Unie zelf diepgaand beïnvloed heeft. Bij de bepaald niet gemakkelijke onderhandelingen die hieraan vooraf gingen, is men altijd uitgegaan van de premisse dat de stabiliteit van de Europese Unie te allen tijde het hoogste goed was. Ook bij de onderhandelingen over sleutelaspecten van de toekomstige beleidsterreinen die onder Agenda 2000 vallen, zullen de leiders van de Europese Unie deze premisse centraal moeten stellen. De regeringen van de Unie moeten zien te komen tot een evenwichtige, objectieve hervorming van de begroting, van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de structuurfondsen. Er mag nooit afbreuk worden gedaan aan het partnerschapsmodel, dat de betrokkenheid van alle Europese regeringen en alle instellingen waarborgt bij de bepaling en uitwerking van belangrijk Europees beleid. U mag niet vergeten dat de begroting van de Europese Unie niet meer dan een dikke twee procent van de globale uitgaven van de 15 lidstaten bedraagt. Onaanvaardbaar is een hervorming van de Europese begroting die een hernationalisering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid behelst en het zo terug plaatst onder de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een in de hele Unie gelijkluidend programma. Als binnen de Unie de regeringen zelf gaan opdraaien voor 25% van alle GLB-betalingen aan hun respectieve boeren zal dit ongetwijfeld leiden tot fragmentarisering en scheeftrekking van het beleid. Ik ben, als 1er, verheugd over het feit dat de Commissie recentelijk heeft besloten dat Ierland tot het jaar 2003 in aanmerking blijft komen voor het Cohesiefonds. 17 procent van alle investeringen in ons wegennet, in de waterzuivering en de vervoersinfrastructuur is afkomstig uit het Europese regionale Cohesiefonds. Puerta (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de besluitvorming inzake definanciëlevooruitzichten van de Unie verloopt buitengewoon moeizaam wegens de talloze politieke hindernissen die zij op haar weg tegenkomt. Dit wekt deindruk dat Europa wordt herleid tot een slagveld van nationale belangen waar voor een gemeenschappelijke visie betreffende de Europese integratie geen plaats is. Bovendien ziet ook de economische situatie er niet bijzonder rooskleurig uit. De economische groei is lager dan voorspeld, de uitvoer en de investeringen zijn teruggelopen en de inflatie is tot een historisch minimum gedaald, hetgeen ons ertoe verplicht bedacht te zijn op de problemen van een deflatoire economie. Ik zou hieraan willen toevoegen dat wij op bepaalde punten de bezorgdheid van minister Lafontaine delen. In tegenstelling tot de vorige uitbreidingen van de Europese Unie, die steeds werden voorafgegaan door een verhoging van de begroting, is de in Agenda 2000 vastgestelde begroting zo gering dat zij ons niet in staat zal stellen de interne solidariteit te garanderen en het hoofd te bieden aan de nieuwe toetredingen. De ware toedracht van een uitbreiding in deze omstandigheden is dat zij de economische en sociale samenhang van het Europa van de Vijftien in gevaar zal brengen en derhalve een uitzichtloze situatie zal creëren waarbij de verminderde solidariteit en de afwezigheid van een sociale dimensie en een doelmatig beleid inzake werkgelegenheid de boventoon zullen voeren. Hoe je „t ook wendt of keert, deze begroting laat ons niet toe meer Europa tot stand te brengen. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, dat een grotere evenredigheid tussen de bijdragen van de lidstaten en hun aandeel in het BBP van de Gemeenschap nastreefde, weerspiegelde een realistischer en billijker evenwicht. De Raad heeft dit voorstel echter in de wind geslagen en heeft het debat toegespitst op de inkrimping van de uitgaven. Dit heeft ertoe geleid dat de houding van bepaalde regeringen, die een vermindering van hun nettobijdrage aan de communautaire begroting eisen zonder rekening te houden met de commerciële voordelen die de binnenmarkt hun oplevert, de onderhandelingen aanzienlijk bemoeilijkt. Wij verwijten het Duitse voorzitterschap dat het niet de nodige stappen heeft ondernomen om de problemen in te dijken op een moment dat het bemiddelingsvermogen van de Commissie aan banden is gelegd. In verband hiermee zien wij ons genoodzaakt te onderstrepen dat wij niet akkoord kunnen gaan met defilosofievan de nettobijdragen en dat een oplossing dient te worden gezocht die voor iedereen aanvaardbaar is. Wij menen dat het onverantwoord is drastisch te snoeien in de structuurfondsen en de landbouwuitgaven aangezien hierdoor bepaalde landen en bepaalde productiesectoren op onrechtvaardige wijze worden gestraft. Wat het landbouwbeleid betreft, zijn wij van oordeel dat, nu het onaanvaardbare voorstel inzake de cofinanciering van de uitgaven onder de tafel is geveegd, de beste economische en sociale oplossing bestaat in een rechtvaardigere toekenning van de steun. De huidige verdeling, waarbij 20% van de landbouwers 80% vart de steun ontvangt, laat immers veel te wensen over. Een adequate aanpassing van de bestaande situatie zou ons in de gelegenheid stellen de steun rechtvaardig te verdelen en concrete antwoorden te bieden op de productie van melk, rundvlees en granen. En bovendien zouden we nog kunnen besparen ook. Voor de goedkeuring van definanciëlevooruitzichten is unanimiteit van de Raad en een voldoende meerderheid van het Parlement vereist. Het is derhalve wenselijk dat naar een evenwichtige oplossing wordt gezocht. Het bereikte akkoord moet voor iedereen aanvaardbaar zijn, niet enkel voor een meerderheid. Wij zouden hieraan nog een concrete overweging van politieke aard willen toevoegen en ik richt mij nu in het bijzonder tot de Raad. Wij zijn ervan overtuigd dat wij in het belang van de toekomst van de Unie behoefte hebben aan een sterke en gelegitimeerde Commissie. Wij zouden de Europese Raad dan ook willen vragen de benoeming van de kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie uit te stellen tot na de Europese verkiezingen en wij zouden op onze vraag graag een antwoord krijgen.
Nr. 4-536/122
Handelingen van het Europees Parlement
Puerta Mijnheer de Voorzitter, tot slot zou ik nog willen opmerken dat de buitengewone Europese Raad van 25 maart te Berlijn samenvalt met de dag waarop het Verdrag van Rome werd ondertekend. Gezien het huidige klimaat van onzekerheid verzoeken wij het Duitse voorzitterschap en alle staatshoofden en regeringsleiders eensgezind op te treden en zich achter een gemeenschappelijk politiek project te scharen. Wij dringen erop aan dat zij hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Dit houdt onder meer in dat zij met betrekking tot Agenda 2000 een rechtvaardig akkoord moeten bereiken waarbij geen enkele regering, geen enkele lidstaat als winnaar uit de bus mag komen. Het is per slot van rekening toch de bedoeling dat het desbetreffende akkoord de Europese Unie en het geheel van haar burgers ten goede komt. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, op de top van Berlijn moet het Agenda 2000-pakket kunnen worden samengesteld. Uitstel zou zowel naar binnen als naar buiten toe een rampspoedig signaal zijn en de nationalistische krachten in de kaart spelen. Dat mag niet gebeuren. Om de structurele steun en de solidariteit tussen de arme en de rijke regio's ook volgend jaar te kunnen voortzetten, hebben wij over Agenda 2000 een toekomstgerichte consensus nodig die volkomen door solidariteit wordt gekenmerkt en geen ruimte voor nationale zelfzucht laat. Naar buiten toe zou de mislukking van de top ook de mislukking van het grote pan-Europese project van de uitbreiding in oostelijke richting betekenen. Daarom is er voor buitensporige nationale eisen geen plaats. Wij richten de volgende oproep tot de Raad: alle staatshoofden en regeringsleiders moeten, als zij naar Berlijn reizen, bereid zijn concessies te doen. Dat geldt evengoed voor de Duitse regering als voor de regeringen van de zuidelijke landen. Wij vergen van de kandidaat-landen sedert vele jaren reusachtige inspanningen. Het zou dus rampspoedig zijn als de EU haar eigen huiswerk niet kan maken. Het Europees Parlement heeft met zijn compromissen in zijn verslagen laten zien dat ook over de knelpunten een akkoord mogelijk is. Onze eisen zijn evenwichtig en zijn de Raad bekend. Een akkoord is dus mogelijk. Lalumière (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissievoorzitter, mijnheer de minister, in zijn toespraak van 12 januari in dit Parlement schetste de heer Joschka Fischer ons het beeld van een ruim en ambitieus Europees beleid en wekte hij de hoop dat het Duits voorzitterschap actief en doeltreffend zou zijn. Dat hebben wij inderdaad ook nodig. Wij maken ons de jongste weken echter zorgen, aangezien de moeilijkheden groter dan verwacht lijken te zijn. De top van Berlijn is dan ook erg belangrijk in dit verband. In Berlijn moet beslist voor een nieuwe dynamiek gezorgd worden en moet blijken dat de aanvankelijke meningsverschillen stilaan uit de weg geruimd worden. Een Europese Unie die het aan optimisme en actiebereidheid ontbreekt, zou de komende periode en met name de Parlementsverkiezingen van 13 juni onder heel slechte voorwaarden aanvatten. Ik wil één aspect beklemtonen: definanciëlemiddelen. Wij zijn ons er terdege van bewust dat de overheidsfinanciën van onze lidstaten gesaneerd moeten worden, maar, en ook al is dat niet precies wat bepaalde regeringen stellen, het zou gevaarlijk zijn de Unie de middelen te onthouden die zij nodig heeft om wat van haar verlangd wordt te verwezenlijken. Even voor alle duidelijkheid: ik heb het hier uiteraard niet over de verspilling en het wanbeheer bij de Commissie die aan de kaak worden gesteld! Er moet natuurlijk wel iets aan deze fouten gedaan worden, maar ik heb het hier over de problemen ten gronde, zoals het behoud van het Europees landbouwmodel, van het cohesie- en solidariteitsbeleid en van het concurrentievermogen van de Unie op het gebied van de spitstechnologie. Ik heb het over het welslagen van de uitbreiding, waarvoor een minimum aan middelen nodig is; zo niet zullen spanningen de Europese eenmaking in haar geheel in het gedrang brengen. Tenslotte heb ik het, natuurlijk in het kader van de Verdragen, over de opstelling en tenuitvoerlegging door de Unie van een economisch, sociaal en werkgelegenheidsbeleid dat die naam waardig is. Ook hiervoor is een minimum aan middelen nodig. Het is positief dat de financiële middelen van de Unie zorgvuldig beheerd worden. Het zou evenwel gevaarlijk zijn ze al te spaarzaam te beheren. Op die manier dreigt niet alleen het communautair beleid zonder brandstof te geraken, maar dreigt ook de communautaire geest te verzwakken. Zo is momenteel opnieuw sprake van hernationalisaties en directe nationale bijdragen. Gelukkig lijkt het Duitse voorzitterschap nu voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid van dat gevaarlijke idee af te stappen. Men heeft het ook opnieuw over nettobetalers, positieve en negatieve saldo's, een cheque aan de Britten, enzovoort. Ik ontken niet dat wij de rekeningen af en toe grondig moeten bekijken en nieuwe evenwichten moeten zoeken, maar er mag niet opnieuw een sfeer zoals in 1984 gecreëerd worden. Mijnheer de Voorzitter, het behoud en zelfs de versterking van de communautaire geest zal in ruime mate afhangen van de top van Berlijn. Ik hoop dat men naar ons luistert. Krarup (I-EDN). — (DA) De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Ik weet niet of dit voortreffelijke en leerrijke spreekwoord ook in de andere tien officiële talen bestaat, maar het bestaat in elk geval in het Deens en ik word er in de instellingen van de Europese Unie haast elke dag aan herinnerd, omdat deze instellingen — de Raad, de Commissie en dit Parlement — nooit de simpele wijsheid uit het Noorse handboek voor bergwandelaars hebben begrepen: als de stafkaart en het terrein niet overeenstemmen, moet men het terrein volgen. Dit Parlement en alle andere instellingen van de Unie, de Commissie en de Raad inbegrepen, volgen de kaart die ze ooit goedgekeurd hebben, consequent en bijna met een religieuze ijver, terwijl ze het terrein totaal negeren. Dit wreekt zich. Ik zal drie voorbeelden noemen zonder in detail te treden, want mijn spreektijd is daarvoor te kort. Ten eerste gaat het uitbreidingsproject naar onze mening en volgens vele Deense en noordse staatsburgers de verkeerde richting uit. Het proces is, zoals het nu verloopt, vernederend voor de kandidaat-landen en bovendien is het
10.3.99
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
·
Nr. 4536/123
Krarup
in politiek opzicht niet goed doordacht, om het op z'n zachtst uit te drukken. Dit project is niet op democratisering gebaseerd, maar op imperialisme. Het tweede punt is dat de politieke voorwaarden in het beste geval niet uitgewerkt zijn en dat definanciëlevoorwaarden, die op de bijzondere top in Berlijn aan de orde zijn, een totale chaos hebben veroorzaakt in de reusachtige geldmachine die de Europese Unie in de loop der jaren heeft opgebouwd, in de eerste plaats met het landbouwbeleid en de structuurfondsen. Dit is een duidelijk voorbeeld dat men het terrein niet kan negeren. Vroeg of laat wreekt het terrein zich altijd. Het derde punt is dat de topbijeenkomst plaatsvindt nadat wij in het Parlement de ernstigste institutionele crisis aller tijden hebben behandeld. Het is niet ondenkbeeldig dat deze topbijeenkomst, zoals in het verleden al zo vaak gebeurd is, zal starten met een totaal andere agenda, die met de po litieke werkelijkheid niets te maken heeft. Muscardini (NI). — (ΓΤ) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de top van Berlijn is een speciale conferentie belegd met de bedoeling een ingewikkeld vraagstuk en een complex knooppunt uiteen te rafelen. Het gaat om de aanpassing van de begroting, om de uitgaven met het oog op de uitbreiding, om de toekomst van het landbouwbeleid en de hervor ming van het structuurbeleid. Wij zullen niet nalaten erop te wijzen dat deze complexe problemen plus de oplossin gen die daarvoor gepland moeten worden, veel minder traumatisch zouden zijn geweest indien men eerst gezorgd had voor een hervorming van de institutionele opzet — en dus ook een hervorming van het evenwicht der be voegdheden binnen de Unie — voordat concreet het vraagstuk van de uitbreiding werd aangesneden. Maar het heeft zo niet mogen zijn. Momenteel staan we dan ook voor problemen die objectief beschouwd heel ingewikkeld in el kaar zitten, en daar is dan nog het plotselinge verzoek van Duitsland bijgekomen om zijn afdracht aan de EUbegro ting te verminderen: een bericht dat als een bom is ingeslagen. De Duitse regering is dus maar mooi vergeten welke inspanning de hele communautaire economie en financiën zich destijds hebben getroost voor de ontwikkeling van de vijf excommunistische deelstaten. Duitsland haalt plotseling een troef te voorschijn die mevrouw Thatcher jaren geleden al had ingezet met het gevolg dat de activiteiten van de Gemeenschap lange tijd vastzaten en waar verder nog een hele, niet bepaald vrolijke nasleep aan verbonden was. De eerste wens die wij dan ook uiten aan het adres van het fungerend voorzitterschap is om de Unie die onplezierige ervaringen uit het verleden te besparen en te voorkomen dat de problemen van de ene top naar de andere worden doorgeschoven totdat er oplossingen gevonden worden die ten koste van deze of gene groep in deze of gene lidstaat gaat. Zoiets zet immers alleen maar kwaad bloed en dan blijven de mensen helemaal weg van de stembussen in juni aanstaande. De landbouwhervorming dreigt erop neer te komen dat simpelweg bezuinigd wordt aan de kant van de uitgaven, zodat men zich niet kan concentreren op kwaliteitsproducties, op bescherming van de benaming van herkomst, wat per slot van rekening de enige waarborg is voor de typische eigenschappen van een product en de enige garantie om de eisen van de consument te honoreren. Een op Amerikaanse leest geschoeide extensieve landbouw, in plaats van een intensieve landbouw, zoals bij voorkeur in Europa het geval is, zou ten koste gaan van die bijzondere eigen schappen die onze typische producten hebben in de verschillende productiesectoren. De Duitse redenering dat de landbouw maar voor 4% aan het bruto binnenlands product van de Unie bijdraagt, is wel heel simplistisch. Daarbij ga je immers volkomen voorbij aan allerlei andere sectoren zoals die van afgeleide producten, de agroalimentaire in dustrie, de verwerkingsindustrie en de machinebouw voor de agrarische sector. Maar ook al zou het waar zijn dat de landbouw maar voor een gering deel bijdraagt aan het BBP, dan nog mag je niet over het hoofd zien dat de Euro pese landbouw toch ook een uiting is van een zekere beschaving, van een levensstijl, een traditie. Het zou gewoon misdadig zijn daar korte metten mee te maken en in de plaats daarvan te investeren in blikvoer waar de grote super markten al vol van zitten ofin toekomstige transgene producten. Waarom leggen wij de regeling van onze eventuele overschotten niet in handen van een Europees agentschap, zodat die overschotten doorgeloodst kunnen worden naar landen die te weinig produceren of met hongersnood kampen? Ook de geldelijke steun voor humanitaire hulp instanties zou, voor een deel althans, in voedselproducten kunnen worden omgezet, om op deze indirecte manier scheve marktverhoudingen weer recht te zetten. Rehder (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, enkele dagen voor de top van Berlijn, waar ook over de toekomst van het plattelands beleid wordt beslist, willen wij twee eisen van de Europese sociaaldemocraten nogmaals herhalen. Europa heeft in de eerste plaats nood aan een sociaal verantwoord steunbeleid waarmee het de zwakkeren helpt en de sterkeren tot daadwerkelijke solidariteit dwingt en hun tegelijkertijd ook de nodige ruimte geeft. In de tweede plaats moet Europa in het kader van het structuurbeleid en het steunbeleid voor het platteland grote inspanningen doen om er de werk gelegenheid veilig te stellen en nieuwe banen te creëren. Voor de sociaaldemocraten moet het arbeidsmarktbeleid overal in de Unie prioriteit krijgen. In Berlijn moeten en zullen voor de EU positieve besluiten worden genomen. Om de vele, ook levensbelangrijke problemen op te lossen moeten er in elk democratisch bestel uiteraard compromissen worden gevonden. Wie tegen de media in eigen land nu al zegt dat hij als enige overwinnaar uit Berlijn zal terugkeren, wacht beslist een pijnlijke teleurstelling. Wie nu al een crisis aankondigt, met een belerend vingertje raad geeft en scherpe kritiek levert op de wijze waarop het Duitse voorzitterschap de onderhandelingen leidt, moet bedenken dat wij vele van de problemen die wij nu moeten aanpakken gedurende vele jaren voor ons uit hebben geschoven en dat, mijnheer Brok, velen lijd zaam hebben toegezien hoe twee derde van de landbouwbegroting van 75 miljard mark economisch verloren ging en nooit aankwam bij de mensen voor wie wij dat geld hadden bestemd maar voor uitvoersubsidies en opslag werd gebruikt. Dat is geen sociaal, maar een asociaal beleid. Op geen enkel ander EUbeleidsterrein kan duidelijker dan in het EUlandbouwbeleid worden aangetoond dat in de oude steunregeling de kleine boer al sedert vele jaren de dupe is en, als de regeling wordt voortgezet, ook de dupe zal blijven. Ondertussen zijn — ook dat moet hier eens worden gezegd — verdedigers van bepaalde belangen, op zoek naar een overtuigend concept, op een nieuw idee gekomen. Plotseling willen zij alle subsidies en bureaucratie weg en willen zij nog alleen een gereguleerde markt.
Nr. 4-536/124
Handelingen van het Europees Parlement
Rehder Als wij deze regeling en dit nieuwe voorstel bekijken, blijkt dat die gereguleerde markt een afgeschermde Europese Unie is waarin wij economie bedrijven alsof de Unie een zandbak was. Als wij de Unie op die 19de-eeuwse manier afschermen, zou dat niet alleen het einde van de gemeenschappelijke markt en het vrije verkeer van goederen betekenen. Wie zulke onzin wil omdat hij aan het einde van zijn Latijn is en iedereen hem in de steek laat, levert bovendien zonder enige verantwoordelijkheidszin de 6% nog op het platteland werkende mensen aan de toorn van de overige 94% Europeanen over. Die zullen dan terecht zeggen dat die visie niet alleen de werkgelegenheid en de sociale zekerheid doet verdwijnen, maar uiteindelijk ook het in de Europese en de wereldgeschiedenis unieke succesmodel van de Europese Unie op de helling zet. Galeote Quecedo (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, over twee weken vindt de Europese Raad van Berlijn plaats en ik meen dat het geen zin heeft dat wij hier het alomtegenwoordige pessimisme trachten te verdoezelen. Eerlijk gezegd slaag ik er niet in de tekenen van vooruitgang te ontwaren waarnaar de vertegenwoordiger van de Raad heeft verwezen. Integendeel, ik kan alleen maar vaststellen dat het Duitse voorzitterschap een aantal voorstellen heeft ingediend die niet bepaald hoopgevend zijn en dan zwijg ik nog van het eigenaardige mechanisme deze voor te leggen onder de dekmantel van de Duitse delegatie — ik weet niet of dit de door de vertegenwoordiger van de Raad bedoelde tussenoplossing is. Maar wat mij nog het meest verontrust, is de verwarring die wordt veroorzaakt door de voortdurende koerswijzigingen en het gebrek aan initiatief van degenen die worden verondersteld het leiderschap in handen te hebben. Het is het recht en ook de plicht van het Europees Parlement te eisen dat het debat weer in goede banen wordt geleid. Wij mogen het eigenlijke voorwerp van discussie, te weten de financiering van de Europese Unie tot 2006 en de hervorming van de structuurfondsen en de gemeenschappelijke beleidsterreinen in het licht van de uitbreiding, niet uit het oog verliezen. Het is niet de bedoeling te onderzoeken hoe een bepaald land zijn bijdrage kan verminderen, maar het komt erop aan na te gaan op welke wijze de gemeenschappelijke beleidsterreinen op een rechtvaardigere en doelmatigere manier kunnen worden gefinancierd teneinde meer werkgelegenheid te scheppen en de ongelijkheden weg te werken. Naar mijn oordeel zou het voorzitterschap er dan ook goed aan doen een punt te zetten achter het debat over defiscalenettobijdragen en oplossingen te zoeken die in overeenstemming zijn met het Verdrag. Ik hoef u er wellicht niet aan te herinneren dat voor het slotakkoord unanimiteit is vereist. Met andere woorden, de mechanische toepassing van het meerderheidsprincipe leidt onvermijdelijk tot een patstelling en is derhalve tot mislukken gedoemd. En niemand wenst toch — dat veronderstel ik althans — dat dit voorzitterschap de geschiedenis ingaat als het voorzitterschap van de grote mislukking. Het is aan het Duitse voorzitterschap om voorstellen in te dienen die ons dichter bij een definitief akkoord brengen, die de uiteenlopende belangen op elkaar afstemmen en die een toekomstgerichte visie van de Europese eenwording belichamen waarmee de Europese burgers zich kunnen vereenzelvigen. In juni worden de Europese verkiezingen gehouden. Zij zullen ons in de gelegenheid stellen de reikwijdte van onze vertegenwoordiging te meten overeenkomstig de regels van de democratie en het is pas na deze verkiezingen, niet ervoor, dat de Raad wordt geacht zijn kandidaat voor het voorzitterschap van de Europese Commissie aan te wijzen, overeenkomstig de in het Verdrag van Amsterdam bepaalde procedure. Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, nu het jaar 2000 nadert, krijgen we vaak te horen dat Europa een nieuw elan moet krijgen. Het minste wat we kunnen zeggen is dat de Europese Raad van Berlijn jammer genoeg niet in dit kader past. Er is geen sprake van een socialer, democratischer Europa. Er is evenmin sprake van een solidair Europa aangezien begrotingsdiscipline en lagere bijdragen voor sommigen, en niet van de minsten, de kern van de debatten vormen, net nu de uitbreiding wordt voorbereid. Dat is heel verontrustend, want elke achteruitgang van het begrip „financiële solidariteit" in Europa kan uiteindelijk enkel leiden tot de bevordering van een ten top gedreven mondialisering die door de Amerikaanse eisen beheerst wordt. Ik stel vast dat de kwestie van de door sommigen geëiste en door andere lidstaten, waaronder Frankrijk, verworpen cofinanciering van de landbouwuitgaven vlot getrokken lijkt te zijn. Ik verheug mij hierover, maar ben toch niet helemaal gerustgesteld. Om· een alomvattend, positief en voor iedereen aanvaardbaar akkoord te bereiken mag niet langer alles op een weegschaaltje afgewogen worden en moeten we definanciëlesolidariteit versterken op nieuwe grondslagen, zodat we de economische en sociale samenhang, die zwaar op de proef gesteld wordt door de werkloosheid en de toename van de armoede, kunnen bevorderen. Mag nog altijd niet geraakt worden aan het plafond van 1, 27% zodat de bepalingen van het stabiliteitspact worden nageleefd, terwijl dit pact beter door een werkgelegenheidspact vervangen zou worden en nieuwefinancieringsbronnengevonden moeten worden, bijvoorbeeld via een vennootschapsbelasting of een belasting over op de beurs gerealiseerde meerwaarden? Om tot een billijker begroting te komen, moeten de bijdragen van alle lidstaten in verhouding staan tot hun aandeel in het communautair BNP. De steun aan de landbouw zou geplafonneerd en aangepast moeten worden zodat hij meer de kleine en middelgrote ondernemingen en de werkgelegenheid ten goede komt. Muller (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Verheugen, ik heb aandachtig naar uw uiteenzetting geluisterd. Ik wil nog een enkele, voor het verdere verloop van de onderhandelingen wellicht belangrijke opmerking maken. Het Parlement kiest er morgen, naar aanleiding van het verslag van mevrouw Haug over de eigen middelen, wellicht voor het landbouwbeleid voor 50% te cofinancieren. In het vooruitzicht van dat besluit en van de komende verkiezingen vind ik het onontbeerlijk dat in de nacht van de lange messen alle mogelijkheden op tafel liggen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/125
Muller Wij weten allemaal dat cofinanciering van het landbouwbeleid de goede oplossing is. Door het verzet van bepaalde landen komt daarvan misschien niets terecht, maar toch is cofinanciering de enige mogelijkheid om een echt structuurbeleid voor het platteland te kunnen voeren. Als van die cofinanciering echter niets terecht komt — wat waarschijnlijk is —, moeten wij correctiemechanismen en begrenzingsmodellen ontwikkelen die ons zo dicht mogelijk bij ons doel brengen. Ik wil een structuur- en een begrenzingsmodel waarin de eerste stap onvermijdelijk tot verdere hervormingen leidt. Als wij dat tijdens de onderhandelingen niet kunnen bereiken, komen wij op de eerste dag van de uitbreiding volgens mij voor een volstrekt rampspoedige situatie te staan. Wij weten allemaal dat gewone verlagingen en bezuinigingen geen antwoord bieden op de onontkoombare vraag hoe wij voor de ontwikkeling van het landbouwbeleid een structurele oplossing kunnen, vinden. Wij weten ook dat het echte probleem niet het landbouwbeleid van de EU van de Vijftien maar dat van de kandidaat-landen is. Die landen zijn de echte landbouwruimte van Europa. Daarom onderstreep ik nogmaals dat alle alternatieven op tafel moeten liggen. Alleen zo kan een echt compromis worden gevonden dat het Duitse voorzitterschap op de top het verhoopte succes oplevert. Ik wens u daarbij het allerbeste toe. Nicholson (I-EDN). — (ENjMijnheer de Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar de fungerend voorzitter van de Raad, en zijn uitspraak dat essentiële kwesties nog niet zijn opgelost, is niet voor de poes. Ik zou dat dé understatement van de dag willen noemen. De Raad en de Commissie zijn er overduidelijk in geslaagd geen enkele vooruitgang te boeken op het hele ruime vlak van de hervormingen en alles wat daarmee samenhangt. Iedereen heeft de mond vol van hervormingen, en iedereen roept dat hervormingen gewenst en vereist zijn. Ik denk dat wij allen inzien dat verandering altijd noodzakelijk is en dat wij met die verandering zijn mee geëvolueerd. Wat ik hier vandaag vooral luid en duidelijk tegen zowel de Commissie als de Raad wil zeggen is dat die eventuele hervormingen van hen niet het failliet van alle Europese plattelandsgebieden teweeg mogen brengen. Dat is een groot en in de toekomst reëel gevaar. Wij moeten de Europese boeren beschermen tegen de Amerikanen en al diegenen waar ook ter wereld, die de Europese landbouwsector willen vernietigen. De vernietiging van de Europese landbouwsector zal gepaard gaan met de vernietiging van grote delen van het platteland en de teloorgang van de gehele Europese infrastructuur. Deze hervorming zal in alles lijken op de hervormingen die in het verleden zijn doorgevoerd. Het zal geen cent opleveren. Wij zullen er geen euro, geen mark aan overhouden. Achteraf zal blijken dat wij zelfs duurder uit zijn. Waar het nu op aankomt, is dat die landen die de afgelopen jaren flink geïncasseerd hebben dankzij hun lidmaatschap van de Europese Unie, en die zich afficheren als ware Europeanen, eens diep in de eigen buidel gaan tasten. Dat is volgens mij de inzet. Het deed mij genoegen dat voorzitter Santer aangaf dat hij rekening zal houden met bepaalde specifieke situaties in de Europese Unie. Ik hoop dat hij dat waar maakt. Le Pen (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, toen zij in juli 1997 Agenda 2000 presenteerden, die tot doel heeft de uitbreiding naar de landen van Midden- en Oost-Europa voor te bereiden, vermoedden Jacques Santer en de Commissie niet dat zij de samenhang in Europa en in het bijzonder de Frans-Duitse as in het gedrang zouden brengen. Natuurlijk hoeven wij, enkele maanden voor de Europese verkiezingen en gezien het gemarchandeer waarmee de hervorming van Europa gepaard gaat, niet op concessies van de lidstaten te rekenen. Duitsland is deze zes maanden voorzitter van Europa en vraagt om een aanzienlijke verlaging van zijn bijdrage aan de communautaire begroting. Het is dus tegelijk rechter en partij en kan daarom zijn partners moeilijk offers opleggen, ook al is iedereen het er min of meer over eens dat de uitgaven gestabiliseerd dienen te worden. Zelfs de euro vertoont tekenen van zwakte tegenover de dollar, hetgeen nog maar eens bewijst dat een eenheidsmunt niet op bevel kan worden ingevoerd. Van de drie hervormingen in Agenda 2000 — de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, de hervorming van de structuurfondsen en de herziening van de financiële vooruitzichten voor de periode 2000-2006 — is enkel de hervorming van het GLB uitvoerig door de ministers besproken, met als enig tastbaar resultaat dat Duitsland afziet van de idee van nationale cofinanciering van rechtstreekse steun aan de landbouw. Frankrijk heeft in deze-moeilijke onderhandelingen twee enorme fouten gemaakt. Om te beginnen heeft het zijn kaarten te vroeg op tafel gelegd, terwijl de anderen hun joker voor het einde van de partij bewaarden. Ten tweede houdt het feit dat men een akkoord over het GLB wil bereiken zonder dat de structuurfondsen en het toekomstig financieel kader van Europa hervormd worden, gevaren in voor Frankrijk, dat met 23% van de kredieten van het EOGFL-Garantie het belangrijkste landbouwland van Europa is en het meest aan budgettaire beperkingen blootstaat. Krijgt het Verenigd Koninkrijk soms het verwijt aan zijn broek dat het de jaarlijkse korting die in 1984 aan mevrouw Thatcher werd toegekend verdedigt? Krijgen Spanje, Portugal en Ierland soms het verwijt te horen dat zij het Cohesiefonds en de structuurfondsen verdedigen? Krijgt Duitsland het verwijt dat het een verlaging van zijn bijdrage eist of Italië dat het het stelsel van eigen middelen, en met name het BTW-stelsel verdedigt omdat het hierdoor bevoordeeld wordt? Niets van dat al. Het Frankrijk van de heren Chirac en Jospin is het enige land dat zijn nationale belangen niet krachtig verdedigt, dat zijn landbouwers, zijn regio's en zijn belastingbetalers aàn de Europese illusie opoffert. Ik stel hier in alle ernst dat de door Frankrijk voorgestelde degressiviteit van de directe landbouwsteun een slecht idee is, omdat zij tot een nog grotere daling van het inkomen van de landbouwers zal leiden en omdat deze steun de prijsdalingen slechts gedeeltelijk zal compenseren. In naam van welke principes zouden enkel de landbouwers opdraaien voor dit technocratische Europa, dat zich ten doel heeft gesteld de landbouwers op te ruimen? Als gevolg van de hervorming van de structuurfondsen zullen Corsica en Frans Henegouwen niet langer regionale steun krijgen en zullen de kwetsbare
Nr. 4536/126 H andelingen van het Europees Parlement Le Pen plattelandsgebieden die steun uit hoofde van doelstelling 5b ontvingen, slechts mondjesmaat steun krijgen in het ka der van een nieuw, onsamenhangend geheel. Waarde collega's, in die omstandigheden dreigt de Europese Raad van Berlijn van 24 en 25 maart eerstkomend in pure oplichterij te ontaarden. Frankrijk eiste in 1918 dat Duitsland zou betalen. De tijden zijn veranderd. Morgen zal Frankrijk niet alleen voor de nieuwe Länder van het voormalige OostDuitsland betalen, maar ook voor de infra structuur in ZuidEuropa of zelfs voor Ierland, dat een veel hogere groei kent dan wij. En overmorgen zal het op draaien voor de toetreding van de landen van Midden en OostEuropa. Het Front national dat ik mag voorzitten, verwerpt de federalistische excessen van Agenda 2000, die tot vernieti gende vrijhandel en beperkend mondialisme leiden. Wij wensen daarentegen een Europa van de vaderlanden, van de volkeren en de nationale identiteiten, dat onze nu al veertig jaar lang misbruikte medeburgers opnieuw hoop geeft. McCarthy (PSE). — (ENjMijnheer de Voorzitter, het zal niemand verbazen dat ik er vandaag vooral op wil aandrin gen dat de Raad zich binnen de grenzen van het mogelijke tracht te houden aan zijn eigen tijdsschema. Alleen op die manier kan het Parlement het eigen democratisch mandaat volledig uitoefenen en voor democratische legitirne ring zorgen. De geluiden die opgaan in de regio's, bij de gemeenten en bij onze partners zijn mijns inziens luid en duidelijk; diegenen die daadwerkelijk van de fondsen gebruik maken, zullen ook in de toekomst steun nodig hebben maar wat nu vooral telt, is de garantie dat er in Berlijn overeenstemming zal worden bereikt. De programma's zullen niet op 1 januari 2000 van start gaan, maar de vertraging moet zo beperkt mogelijk worden gehouden. Denkt u maar aan de problemen en valkuilen die ontstonden door oponthoud bij de vorigefinancieringsronde:onderbeste dingen, uitstel of intrekking van projecten en moeilijkheden met gekoppelde financiering. In de toekomst moeten onze programma's hiervan verschoond blijven. En juist vanwege deze eventuele vertragingen is het van belang dat de overgangsprogramma's, één van de prioritei ten van het Parlement, voor alle doelstellingen eenzelfde tijdspanne beslaan. Een overgangsperiode van zes jaar stelt de regio's in staat op eigen kracht leningen en bedrijfskapitaal te vinden ter vervanging van de regionale steun. Zoiets vergt tijd. Vandaar dat wij opnieuw pleiten voor één enkele overgangsperiode. Op deze manier kunnen de re gio's selfsupporting worden zonder brokken te hoeven maken. Vorige week heb ik bij wijze van spreken mijn eigen minitop in Berlijn gehad. Ik moest daar een toespraak houden over het stedelijk beleid. Het heeft mij gesterkt in mijn overtuiging dat het URBANinitiatief van de Europese Unie moet blijven bestaan. Overal in de Unie, zelfs op plaatsen met een relatieve welstand, bevinden zich kansarme, ge marginaliseerde groepen. Natuurlijk moeten de fondsen vooral ingezet worden voor de armste, meest vervallen ge bieden, zoals bijvoorbeeld in mijn eigen regio Merseyside, maar dat neemt niet weg dat solidariteit twee gezichten heeft. Wij moeten de mogelijkheid openhouden om te investeren in die gemarginaliseerde groepen en gemeen schappen die zich niet in doelstelling 1 of doelstelling 2gebieden bevinden. Het URBANinitiatief is een klein pro gramma met grote gevolgen. Laten we het blijven steunen. Ik ben ook in een noordelijk gelegen industriegebied in Milaan geweest. Wij hebben daar een staalfabriek bezocht. U weet ongetwijfeld dat de RESIDERfondsen niet meer kunnen worden ingezet voor deze gebieden. Zij komen waarschijnlijk niet in aanmerking voor doelstelling 2. Dat betekent dat er ook een crisisinitiatief moet komen ter on dersteuning van toekomstige crisissectoren. Zo'n initiatief verhoogt onze geloofwaardigheid en bewijst dat Europa in staat is economische en sociale crises het hoofd te bieden. Want wie van ons weet vandaag welke sector er mor gen in crisis verkeert? Ik wil de fungerend voorzitter van de Raad bedanken voor de nietaflatende steun, vooral op het vlak van de investe ringen, aan NoordIerland. Tijdens mijn laatste bezoek aan NoordIerland werd mij duidelijk dat het vredesproces ui terst kwetsbaar is maar dat de mensen enorm veel moed putten uit het feit dat Europa achter ze staat. Het is abso luut nodig te blijven investeren. Ik ben blij dat ook het Duitse voorzitterschap de steun aan NoordIerland bovenaan de agenda heeft geplaatst. Er moet sprake zijn van partnerschap. Het partnerschapsprincipe is onmisbaar willen we geloofwaardiger maken dat de fondsen in onze regio's op een democratisch verantwoorde wijze gebruikt worden. Ik weet dat het voorzitter schap partnerschap heeft aanvaard als sleutelbegrip. Wij willen geen zaken opleggen. Wij willen alleen de zekerheid dat bij een partnerschapspact de lokale autoriteiten, de NGO's, en ook de sociale partners betrokken worden. Ik vind het prijzenswaardig hoe u probeert vast te houden aan het tijdsschema. Wij weten dat het bepaald niet gemak kelijk is om met 15 lidstaten te komen tot een eerlijk, rechtvaardig en aanvaardbaar resultaat. Wil een dergelijk resul taat democratisch legitiem zijn, dan moet het onvermijdelijk .een weerslag bevatten van de prioriteiten van het Euro pees Parlement. Ik verheug mij erop deze prioriteiten terug te vinden in de uiteindelijke verordening. Castagnetti (PPE). —■ (TT) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met wat voorzitter Santer aanvankelijk heeft ge zegd, namelijk dat de keuzen die wij voor de boeg hebben van vitaal belang zijn voor de toekomst van Europa. Te vens ben ik het ermee eens dat er in Berlijn een akkoord, een compromis op tafel moet komen, of op zijn minst die nen er raakvlakken gevonden te worden. Nu we zo vlak voor de verkiezingen staan, wordt het tijd dat de Europese Unie een nieuw elan krijgt, en het is echt niet zaak dat we nu nog verstoppertje gaan spelen, zoals collega Galeote zojuist al heeft opgemerkt. Er hangt tegen woordig een sfeer van scepticisme en pessimisme in Europa door de moeilijkheden waar de euro mee te kampen heeft. Er wordt veel gekibbeld, er is een hoop onzekerheid, er wordt oeverloos gediscussieerd over het stabiliteits pact en druk gekibbeld over de autonomie van de Europese Centrale Bank, er wordt pressie uitgeoefend om het dis conto nog verder te verlagen: dit alles schept een klimaat van onzekerheid en pessimisme uitgerekend nu de euro
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/127
Castagnetti zijn opmars moet beginnen. Daardoor treden ook allerlei ernstige problemen op de voorgrond, zoals het probleem van de institutionele hervorming, waar wij absoluut niet onderuit kunnen. De president van de Europese Centrale Bank, Wim Duisenberg, heeft onlangs in een interview gezegd dat men hem gevraagd had in de bres te springen voor de waarde van de euro, onze gemeenschappelijke munt, en de stabiliteit van de prijzen. Maar als hij dit soort doelstellingen in zijn eentje moet nastreven, als hij alleen maar over de instrumenten mag beschikken die een bank normaliter heeft, dan komt daar geheid werkloosheid uit! Er is behoefte aan een economische regering en een politieke regering. Er is immers alleen maar sprake van autonomie van de Europese Centrale Bank als er een politieke regering is die de verantwoordelijkheid voor het economisch beleid op zich neemt. Dit is dus een spoedeisende kwestie. Toch wordt deze aspiratie momenteel niet gevoeld als een absolute eis door de Europese Unie en ál evenmin door dit voorzitterschap. De verklaring die vanochtend is afgelegd door de vertegenwoordiger van het voorzitterschap heeft ons in dit opzicht bepaald geen hart onder de riem gestoken. Wat bij de Raad van Berlijn en daarna bij de Raad van Keulen gepresteerd moet worden, is niet louter een kwestie van het even op een akkoordje gooien over getallen en berekeningen. Er moet juist weer nieuw leven in de hele Unie komen en de werkloosheid moet weer het centrale punt van de beleidsaandacht worden, zoals de Europese socialisten zeggen. Wat zijn nu de manieren om het probleem van de werkloosheid weer op de voorgrond te krijgen? Onder andere kan dit door een beleid van grotere liberalisering van de arbeidsmarkt, door vooruitgang te boeken met de voorstellen van commissaris Monti, door de overheidsuitgaven en investeringen buiten het begrotingstekort te houden, of door harmonisatie van hetfiscaalbeleid: allemaal thema's die vanochtend niet eens aan de orde zijn gekomen! Waar men vooral naar moet streven, is dat de behoefte aan een nieuwe, evenwichtige verdeling van definanciëleafdracht aan de Unie — dus echt geen vermindering — in overeenstemming wordt gebracht met de eis om niets af te dingen op het beleid van het Cohesiefonds en de structuurfondsen, want die fondsen zijn toch zeker bedoeld om het werkgelegenheidspeil op te trekken. Wij willen graag uit de mond van het Duitse voorzitterschap dergelijke toezeggingen vernemen en wij willen dat deze toezeggingen op de top van Berlijn alsnog worden bevestigd. des Places (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, wie twijfelt eraan dat de buitengewone Raad van Berlijn heel belangrijk zal zijn voor de toekomst van de Europese eenmaking en bijgevolg ook voor de landbouwsector? Ik heb naar u geluisterd, geachte voorzitters, en ik moet zeggen dat ik niet voldaan ben. U gaat onvoldoende op de eigenlijke problemen in en houdt het bij politiek correcte algemeenheden. Het volstaat niet te zeggen dat de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beschermd zal worden, u moet ook zeggen hoe en waarom dit zal gebeuren! Mijnheer Santer, wij wisten allemaal dat we met een begrotingsprobleem geconfronteerd zouden worden. De toekomst van hetfinancieelaspect van het GLB, daar ging het om. In het licht van de geplande prijsdalingen stelt de Commissie voor de directe steun aan de landbouwers te verhogen. Deze gedeeltelijke compensatie zal tot een geleidelijke en regelmatige daling van het inkomen van de Europese landbouwers leiden. Ik weet dat met statistieken alles bewezen kan worden. Men kan bijvoorbeeld beweren dat het inkomen van de landbouwers gestegen is sinds de hervorming van het GLB in 1992. In feite hebben de Europese landbouwers zich moeten aanpassen en dienden zij hun productiviteit op te drijven door hun bedrijf te vergroten of door hun productiesystemen te intensiveren. Het GLB uit 1992 heeft dan ook tot de verwoestijning van het platteland geleid, aangezien het aantal landbouwers gedaald is en de intensieve productiemethodes toegenomen zijn. Niemand heeft blijkbaar lessen getrokken uit de BSE-crisis. Weldra zullen sommige producenten in hun zoektocht naar productiviteit sowieso gebruik maken van genetische gemodificeerde organismen, hormonen of andere zaken. De Commissie stelt ons in het licht van dit begrotingsprobleem verschillende mogelijkheden voor. Zij stelt om te beginnen cofinanciering voor, maar wij verwerpen die mogelijkheid in haar huidige vorm omdat ze enkel tot concurrentieverstoring tussen de landbouwers van de verschillende lidstaten kan leiden en het enige gemeenschappelijk beleid, dat — ik herhaal het — zijn legitimiteit in het Verdrag van Rome vindt, zwaar op de proef zal stellen. De landbouwers geloofden in Europa omdat zij in het gemeenschappelijk landbouwbeleid geloofden. Ik verzoek u, geachte voorzitters van de Commissie en de Raad, hen niet teleur te stellen. Momenteel liggen nog een aantal andere voorstellen van de Commissie op tafel, met name het voorstel om de steun degressief te maken, waarbij de steun jaarlijks zelfs met 3% kan afnemen. In dit voorstel wordt geen rekening gehouden met de verschillen tussen de vormen van landbouwproductie, want de landbouwers die het meest van landbouwsteun afhankelijk zijn, zullen het zwaarst door deze maatregel getroffen worden. Ik denk bijvoorbeeld aan de schapenhouders en de producenten van rundvlees, die hun bedrijf zullen moeten stopzetten als ze onvoldoende compensatie krijgen. Als de steun elk jaar met 3% verminderd worden en we hier de muntontwaarding, die we momenteel op 2% per jaar voor de periode 2000-2006 kunnen ramen, aan toevoegen, betekent dat, mijnheer de Voorzitter, dat de landbouwers hun productiviteit jaarlijks met 5% moeten opdrijven. Dit doel is strijdig met de voedselveiligheid van de Europese landbouwproducten en de volksgezondheid. Wij zullen meer en meer afhankelijk worden van de landbouwproductie van derde landen en wij zullen de Europese consumenten zeker geen garanties inzake de kwaliteit van de producten kunnen bieden. De Europese Unie moet in het licht van dit begrotingsprobleem — waarvan ik zowel de oorzaken als de noodzaak begrijp — een duidelijke politieke keuze maken. Zij moet de voorkeur geven aan beleidslijnen waarvan zij de vol-
Nr. 4-536/128
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
des Places ledige verantwoordelijkheid op zich neemt. Natuurlijk neemt het gemeenschappelijk landbouwbeleid een centrale plaats in dit beleid in. De Voorzitter.— Ik heb zeven ontwerpresoluties ontvangen overeenkomstig · artikel 37, lid 2, van het Reglement. (') Jöns (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, bij de vraag of in Berlijn een voor iedereen aanvaardbaar compromis wordt gevonden, gaat het niet alleen om de inachtneming van het tijdschema voor Agenda 2000, maar ook om onze geloofwaardigheid. Dat wil ik uitdrukkelijk tot het voorzitterschap van de Raad zeggen. Het gaat om onze geloofwaardigheid tegenover alle burgers van de Unie, maar vooral tegenover de 27 miljoen werklozen, tegen wie wij altijd zeggen dat zowel de lidstaten als de Europese Unie de werkloosheid zo doeltreffend en vooral zo snel mogelijk willen bestrijden. Het Sociaal Fonds is ons enige arbeidsmarktpolitieke instrument op Europees niveau en het moet dan ook zo snel mogelijk worden ingezet om de werkgelegenheidsstrategie te ondersteunen. Wij willen het Sociaal Fonds niet zomaar in de strijd tegen de langdurige en jeugdwerkloosheid in de gehele Europese Unie inzetten. Werkloosheid is geen regionaal probleem maar een probleem van de gehele Gemeenschap. Daarom zou het verkeerd zijn bij een eventuele verlaging van de middelen van de structuurfondsen uitgerekend die van het Sociaal Fonds buiten de gebieden die onder een van de doelstellingen vallen, met 40% te verminderen, zoals de Raad voornemens is. Als u de kredieten voor doelstelling 3 op die manier schrapt, vraag ik mij af hoe u de bevolking er nog van zult kunnen overtuigen dat het Sociaal Fonds overal in de Europese Unie aan de uitvoering van de door iedereen van ons gewenste werkgelegenheidsstrategie zal bijdragen. Wij weten immers allemaal uit ervaring dat het Sociaal Fonds de lidstaten en regio's er telkens opnieuw toe heeft gedwongen innovatieve oplossingen te zoeken om de mensen met Europees geld werk te verschaffen of om hen voor werkloosheid te behoeden. Ik neem het voorbeeld van het preventieve arbeidsmarktbeleid, een van de vier pijlers van onze werkgelegenheidsstrategie. In 1994, toen het Sociaal Fonds dat preventieve arbeidsmarktbeleid voor het eerst in de lidstaten ten uitvoer legde, hebben veel lidstaten en ook de Duitse deelstaten zich daartegen met hand en tand verzet. Toch is die aanpak een duidelijk succes gebleken. Daaruit blijkt nogmaals welke meerwaarde Europa biedt. Hetzelfde geldt voor de beroepsopleiding in Italië. Zonder het Sociaal Fonds zouden daar wellicht nog altijd niet de nodige maatregelen zijn genomen. Ik denk ook aan de succesvolle certificeringsregeling voor de opleidingen in Griekenland en aan het feit dat het Verenigd Koninkrijk, dankzij het Sociaal Fonds, op het gebied van de integratie van gehandicapten in Europa van de laatste naar de eerste plaats is opgeklommen en aan het feit dat in Ierland nu nog maar half zoveel studerenden hun studie voortijdig afbreken. Die vorderingen hebben niet alleen te maken met het arbeidsmarktbeleid, maar veranderen ook de samenleving, maken Europa ter plaatse concreet zichtbaar en bevorderen de acceptatie van Europa door de burgers. In Portugal zijn de successen opvallend. Zonder het Sociaal Fonds zou het analfabetisme daar lang niet zo scherp zijn gedaald. Denken wij voorts ook aan de mainstreaming. Ook op dat gebied wijst Europa de weg, hoewel die — daarover maak ik mij geen illusies — zeker nog met vele stenen bezaaid is. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat geen enkele lidstaat zich kan onttrekken aan zijn plicht om specifiek de positie van de vrouwen te verbeteren. Dat geldt ook voor de vier andere interventieterreinen, namelijk de bestrijding van de langdurige en jeugdwerkloosheid, de sociale integratie, de algemene en beroepsopleiding en het preventieve arbeidsmarktbeleid. Tot besluit nog het volgende dringende verzoek aan de Raad: ontsla de lidstaten niet van hun plicht op elk van de vier interventieterreinen van het Sociaal Fonds maatregelen te nemen. Cherry-picking creëert geen Europese meerwaarde maar consolideert nationale keuzen. Cunha (PPE). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissievoorzitter, waarde collega's, wij bespreken nu al 21 maanden de voorstellen van Agenda 2000. We hebben nog nooit zo'n debat als dit gehad. Het is zozeer op begrotings- enfinanciëlekwesties toegespitst dat het debat over de grote Europese keuzes vervangen wordt door een debat over de begroting en over het debet of credit van de lidstaten, en vooral over de middelen die de meest welvarende landen van de Unie bijdragen of ontvangen. Mijns inziens is het inderdaad van essentieel belang dat wordt nagegaan of een of meerdere lidstaten teveel aan de begroting bijdragen, met name vergeleken bij andere, eveneens welvarende lidstaten, die misschien te weinig bijdragen. Zodra dit evenwicht bepaald is, moet de Europese Unie evenwel de nodige besluiten nemen. Zij moet met name besluiten om het stelsel van de eigen middelen te hervormen, en de relatieve welvaart of met andere woorden het BNP is de enige rechtvaardige basis om te bepalen hoeveel de lidstaten moeten bijdragen. Wat evenwel niet kan, is dat de krachtlijnen voor Europa ondergeschikt gemaakt worden aan de oplossing van deze debet- en creditrekeningen en vooral dat de armste lidstaten of regio's voor deze keuzes en dit nieuwe financiële evenwicht moeten opdraaien. Ik wil in dit verband drie aspecten onderstrepen. Om te beginnen wil ik beklemtonen dat de structuurfondsen en ook het Cohesiefonds versterkt moeten worden, in het bijzonder in gebieden van doelstelling 1, waaraan minstens twee derde van deze middelen besteed moet worden. Het cijfer van 0,46% van het BNP voor de structuurfondsen moet als een doelstelling in plaats van als een plafond beschouwd worden. !) Zie notulen.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/129
Cunha Ten tweede wil ik benadrukken dat de middelen ten bedrage van 0,13% van het BNP die nodig zijn om de pretoetredingsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten tefinancieren,niet gehaald mogen worden uit de middelen die tot op heden naar de zwakste gebieden van de Europese Unie van de Vijftien gingen. Ten derde wil ik onderstrepen dat ik, in de vele hervormingen van het GLB die ik gekend heb, nooit een hervorming ò la minute als deze gezien heb. Alle oplossingen zijn goed, ook al worden ze voor de vuist weg bedacht, zolang ze de landbouwuitgaven maar tot het door de ministers van Financiën vastgestelde niveau beperken. Wij hadden gehoopt op een nieuw evenwicht in het GLB, dat producenten en producten die tot nu toe weinig steun kregen, ten goede zou komen en de plattelandsontwikkeling zou bevorderen, dat maatregelen ten gunste van het agrarisch milieu en de bosbouw genomen zouden worden en dat ook en vooral de steun aan de achtergebleven gebieden verhoogd zou worden. Wij stellen evenwel vast dat in de voorstellen die in de Landbouwraad op tafel liggen, wordt voorgesteld de steun voor iedereen op dezelfde manier te verminderen, en dat men helemaal niet het billijkheidsbeginsel wenst in te voeren in het GLB. Alsof alle landbouwers hier in het verleden evenzeer van geprofiteerd hebben. Ik wens dat op de top van Berlijn een oplossing gevonden wordt die Europa ten goede komt. Eigenlijk boekte Europa tot nu toe enkel vooruitgang wanneer het erin slaagde solidair te zijn en zich te overtreffen in zijn doelstellingen. Als het nu aan navelstaarderij gaat doen en gaat natellen hoeveel iedereen betaalt en ontvangt, zie ik geen mooie toekomst voor de Unie weggelegd. De premier van mijn land zegt altijd dat Europa ambitie en leiderschap mist. Dat is juist! We moeten er evenwel aan toevoegen dat dit gebeurt nu de socialisten in dertien van de vijftien regeringen zitten en elf van de vijftien eerste ministers socialisten zijn. Wynn (PSE). — (EN)Mijnheer de Voorzitter, de laatste opmerkingen gingen over een gebrek aan visie terwijl ik het net wilde gaan hebben over een gebrekkige beeldvorming; het interinstitutioneel akkoord wordt over het hoofd gezien. Gelet op het feit dat alle aandacht, begrijpelijkerwijs, lijkt uit te gaan naar Berlijn, is de huidige Landbouwraad een welkome afleiding. Ondertussen gaan de gesprekken tussen het Parlement en de Raad over het interinstitutioneel akkoord gewoon door. Mag ik de leden en de voorzitter van de Raad eraan herinneren dat er zonder een interinstitutioneel akkoord ook geen Agenda 2000 komt? Zonder interinstitutioneel akkoord krijgen wij opnieuw artikel 203 en is Agenda 2000 morsdood. Het is dus bittere noodzaak dat wij er samen met de Raad op een prettige manier in slagen een interinstitutioneel akkoord af te sluiten. Zoals voorzitter Santer al zei, verliep het oude proces via compromissen. Wij hebben problemen, vooral in de landbouw. Die problemen hebben te maken met de uitgaven en de hervormingen, maar het door ons af te geven signaal moet luiden dat er zonder de door de Commissie voorgestelde hervormingen van het GLB geen uitbreiding komt. Die lidstaten die geen hervormingen willen, moeten bij zichzelf te rade gaan of ze wel echt vóór uitbreiding zijn. Als wij het GLB ongewijzigd laten, verzwakken wij onze onderhandelingspositie bij de volgende WHO-ronde. Wij moeten het initiatief naar ons toe trekken. Zonder hervormingen zijn wij opnieuw overgeleverd aan de Amerikanen en zullen wij opnieuw moeten reageren op hun inbreng. Een ongewijzigd GLB leidt tot voedseloverschotten. Dan zijn wij weer terug bij de voor de Europese belastingbetaler zo kostbare voedselbergen, terug bij de misère van weleer, iets waar niemand op zit te wachten. Ik wil ten overstaan van de fungerend voorzitter van de Raad nog een opmerking maken over het reilen en zeilen van de Landbouwraad. Ik hoop dat de ministers tot een oplossing komen, maar mocht dit niet zo zijn en de zaak sleept zich voort, dan vind ik toch echt dat de Raad Algemene Zaken zich maar in de plaats van de landbouwministers moet stellen. Het mag niet zo zijn dat door de landbouw Agenda 2000 verwatert ofin het gedrang komt. Agenda 2000 is momenteel wat de fondsen betreft afhankelijk van overeenkomsten over de toekomstige financiering. Ik houd al geruime tijd vol dat dit geen goede zaak is. ík begrijp heel goed waarom het zo geregeld is maar er is geen enkele reden om Agenda 2000 te koppelen aan het nieuwe eigen middelen systeem. Ik hoop dat we, in geval van problemen, eerst Agenda 2000 kunnen afronden en pas daarna de toekoriistige financiering. De voorstellen van de Commissie over de eigen middelen verdienen nauwgezette en uitvoerige behandeling. De Raad moet niet gedwongen worden overhaaste beslissingen te nemen die geen uitkomst bieden voor de dieperliggende problemen van dit soortfinanciering.Bovendien mag deze hele procedure de behandeling van Agenda 2000 niet in de weg staan. Wij willen dat dit beleid leidt tot meer werkgelegenheid, meer sociale samenhang, en meer milieubescherming; doelstellingen die wij allen kunnen onderschrijven. Dat mag niet gedwarsboomd worden door nationalistische navelstaarderij — en dat geldt voor alle lidstaten.
VOORZITTER: DE HEER GERARD COLLINS Ondervoorzitter Rack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de uiteenzetting van het Duitse voorzitterschap van de Raad en de stand — of misschien beter de toestand — van de onderhandelingen over Agenda 2000 zijn een reden tot grote bezorgdheid. Er gaapt een diepe kloof tussen de politieke retoriek en definanciëlevooruitzichten. Hier zien wij in het groot wat wij tijdens de vorige vergaderperiode van het Parlement tijdens het debat over SOCRATES in het klein aan de kaak
Nr. 4-536/130
Handelingen van het Europees Parlement
Rack hebben gesteld. De Commissie doet een ambitieus voorstel, stelt nieuwe opdrachten, meer partners en een grotere kwaliteit voor, maar dan komt de Raad van ministers van „Besparingen' roet in het eten gooien. Als wij de cijfers en de voorstellen voor de hervormingen van de structuurfondsen en het landbouwbeleid bekijken, staan wij voor hetzelfde probleem. Van de nobele doelstellingen die in het Verdrag zelf worden vermeld, namelijk solidariteit, cohesie en gemeenschappelijk landbouwbeleid, zijn wij twee weken voor. Berlijn nog ver verwijderd. Voor 1999 is op de begroting zowat 216 miljard euro voor het regionaal beleid uitgetrokken. De Commissie wilde op langere termijn 240 miljard euro, maar vele lidstaten bieden op dit ogenblik maar 190 miljard euro aan. Hier klopt iets niet. Wat de kredieten voor de landbouw betreft, is de kloof nog breder. De voorzitter van de Raad zei dat wij ook moesten bezuinigen, maar in werkelijkheid beschouwen sommigen die bezuinigingen als het echte doel van de landbouwhervorming. Dat zou voor het platteland een ramp zijn. Vele problemen moeten nog worden geregeld, vooral de kwestie van de phasing-out. Hoeveel zullen de betrokken regio's gedurende hoeveel tijd nog krijgen? Het probleem van de communautaire initiatieven is nog maar in grote lijnen besproken. Wij kunnen alleen maar hopen — ik richt mij hier tot de heer Santer — dat de gedetailleerde voorstellen nog voor eind maart zullen voorliggen. Dat alles doet een voor ons fundamentele vraag rijzen. Op 1 mei treedt het Verdrag van Amsterdam in werking. Voor het EFRO en het ESF heeft het Parlement dan volledige medebeslissingsbevoegdheid. Hoe kunnen wij die bevoegdheid uitoefenen als wij niet tijdig over de teksten beschikken? Hatzidakis (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat Agenda 2000 bevallingsmoeilijkheden heeft in de Raad. De reden daarvoor is waarschijnlijk het gebrek aan overeenstemming tussen de doelstellingen en de beschikbare middelen. Wilt u een beleid voor de boeren? Akkoord! Wilt u een beleid voor de economische en sociale samenhang? Akkoord! Wilt u een beleid voor de uitbreiding? Akkoord! Iedereen wil, maar niemand betaalt. Zonder geld is er echter geen beleid mogelijk en wat dat betreft wil ik heel duidelijk zijn. De landen die het meest bijdragen aan de communautaire begroting, moeten wel beseffen dat zij elders grote winst binnenhalen. Ik noem alleen maar hun export naar de economisch zwakkere landen. De structuurfondsen zijn in het leven geroepen als een soort compensatie, als een middel om de gevolgen van de interne markt op te vangen. Al degenen die zich beklagen dat zij teveel betalen, mogen niet vergeten dat de begroting van de Europese Unie niet groter is dan de begroting van een enkele lidstaat, van Spanje. Ik wil graag twee opmerkingen maken, één over de landbouw en één over de structuurfondsen. Ten eerste ziet iedereen in dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid storingen heeft veroorzaakt en derhalve moet worden geheroriënteerd. Ook weet iedereen dat door de Wereldhandelsorganisatie een nieuwe situatie is ontstaan. Daarom hebben wij een nieuw GLB nodig, een beleid waarmee wij de werkelijk zwakken kunnen helpen. Werkelijk zwak zijn de economisch arme landen van de Europese Unie. Dat zijn tevens de landen die het hardst getroffen zullen worden door een eventuele gedeeltelijke renationalisatie van de landbouw. Werkelijk zwak zijn eveneens de kleine producenten en hun moeten wij onze speciale aandacht schenken. Benadeeld zijn verder de mediterrane producten en deze mogen niet nog meer schade worden berokkend. Wat ten tweede de structuurfondsen betreft, gaat het Europees Parlement in principe akkoord met het aanvankelijk door de Commissie ingediende pakket. Wij zijn echter absoluut tegen elke poging om daar het mes in te zetten. Ik wil nogmaals de drie fundamentele standpunten in herinnering roepen die het Europees Parlement in november jongstleden tot uitdrukking heeft gebracht. Ten eerste bedragen de uitgaven voor de structuurfondsen en de pretoetredingsfondsen 0, 46% van het communautair BBP. Ten tweede moet voor doelstelling 1 precies twee derde worden uitgetrokken van alle structuurmiddelen. Ten derde moet het Cohesiefonds van kracht blijven voor alle landen met een BBP per hoofd van minder dan 90% van het communautair gemiddelde. Zo staat dat trouwens ook in het Verdrag. Ik wil verder nog beklemtonen dat voor de verordeningen van de structuurfondsen instemming van het Europees Parlement is vereist. Daarom zou het in velerlei opzicht goed zijn, indien de Raad en de Europese Raad van Berlijn onze voorstellen serieus in overweging zouden nemen. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de fracties en de verschillende sprekers voor dit zeer constructieve debat. Wij zullen met al deze nuttige aanwijzingen en aanbevelingen rekening houden. Ik beschouw dit debat als een aanmoediging. Wij zijn het eens over onze doelstelling en methode. Agenda 2000 moet worden afgerond, zodat wij onze inspanningen kunnen richten op de grote uitdagingen waarnaar verschillende sprekers hier terecht hebben verwezen, namelijk de bestrijding van de werkloosheid in Europa, een beter milieu en meer sociale rechtvaardigheid. Dat is echter niet het onderwerp van Agenda 2000. Alle sprekers die kritiek leverden op het feit dat de Raad daarover vandaag in zijn verklaring niets heeft gezegd, vergeten dat de Raad zich vandaag op de top van Berlijn moest concentreren. Agenda 2000 is duidelijk omschreven. U mag Agenda 2000 niet met nieuwe grote opdrachten belasten. Daarvoor moet op de top van Berlijn en op latere Europese Raden een oplossing worden gevonden. Ik neem met passend respect kennis van de kritiek op de wijze waarop de onderhandelingen worden gevoerd en op de vorderingen die tot nu toe zijn gemaakt. Na de spreekwoorden die hier zijn aangehaald, wijs ik op het mooie Duitse spreekwoord dat wij de dag niet mogen prijzen eer het avond is. Voordat de avond is gevallen mogen wij echter ook geen kritiek leveren op wat tijdens de dag is gebeurd. Wie nu kritiek levert op de stand van de onderhandelingen, steunt op informatie over vertrouwelijke besprekingen die is gelekt om bepaalde belangen te dienen. Het voorzitterschap weet dat. Wij zien met grote belangstelling en soms ook met veel genoegen hoe in de hoofdsteden
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/131
Verheugen en in Brussel verslag wordt uitgebracht om bepaalde nationale belangen positief voor te stellen en de eigen uitgangspositie voor de verdediging van de eigen belangen te versterken. Het voorzitterschap handelt volgens het motto dat een gentleman geniet en zwijgt. Wij leveren daarover geen verder commentaar, maar zetten onze inspanningen voor een totaalcompromis voort. Er is echter een opmerkelijk verschil tussen de debatten in het Parlement en de besprekingen in de Raad. Dat komt doordat beide instellingen een verschillende rol spelen. Het Parlement kan bij meerderheid besluiten, maar in de Raad hebben wij de instemming van alle vijftien lidstaten nodig. Daarom heeft het volstrekt geen zin dat wij als voorzitterschap van de Raad dogmatische posities innemen of absolute eisen of voorwaarden stellen. Wie dat doet, kan nooit de instemming van de vijftien lidstaten krijgen. Ik verzoek u daarvoor begrip op te brengen. Ik zou tegen de staatshoofden en regeringsleiders graag kunnen zeggen dat het niet gaat om de vraag hoeveel geld naar bepaalde regio's in Portugal, Spanje, Ierland of Italië gaat, maar om de vraag welke Europese visie wij moeten ontwikkelen. Ik zou tegen hen graag willen zeggen dat zij niet mogen denken aan de vraag wie wat betaalt en wie wat krijgt, maar dat zij onze grote gemeenschappelijke doelstellingen voor ogen moeten houden. Dat zouden zij moeten doen. Ik ken geen enkele Europese regeringsleider die het daarover ook maar even wil hebben. Jammer genoeg is de heer Cunha uit Portugal hier niet meer aanwezig. Ik had hem willen aanraden in Lissabon te gaan zeggen wat hij hier heeft gezegd en er ginds op te wijzen dat het echt niet zo belangrijk is wie hoeveel betaalt en wie hoeveel krijgt. Het gaat om de grote Europese gedachte. Maar ik begrijp dat wel, dat heeft met onze verschillende rollen te maken. Zo kunnen wij in de Raad jammer genoeg niet te werk gaan. Wij moeten streven naar een consensus om een oplossing te vinden voor de taken van de Unie waarover wij het eens zijn. Die consensus moet met hetfinanciëlevooruitzicht stroken. Het gaat daarbij zowel om de inkomsten als de uitgaven. Die consensus moet ook betrekking hebben op de hervorming van het landbouwbeleid. Ik ben het uitdrukkelijk eens met de afgevaardigden die hier hebben gezegd dat wij om vele redenen een landbouwhervorming nodig hebben en dat wij daarbij met de toekomstige aanwending van de structuurfondsen en het Cohesiefonds rekening moeten houden. Die fondsen dienen uiteraard om het solidariteitsbeginsel in de Europese Unie toe te passen. Over die punten moeten wij het eens worden. Zo creëren wij het kader waarbinnen wij een beleid kunnen voeren en de problemen kunnen aanpakken. Nog kort iets over het hier door vele sprekers aangestipte probleem van de nettosaldi. In de eerste plaats mag niemand denken dat dit een Duits probleem is. Een groep landen heeft het al lang geleden tot thema van de besprekingen over Agenda 2000 gemaakt. Alle lidstaten erkennen overigens dat er een probleem is. Wanneer zouden wij dat thema anders dan in samenhang met hetfinanciëlevooruitzicht voor zeven jaar kunnen bespreken? Het kan alleen nu worden behandeld. Voor het Duitse voorzitterschap van de Raad is het uiteraard niet aangenaam dat de kwestie moet worden besproken op het ogenblik dat Duitsland als voorzitter optreedt. Als Duits politicus kan ik u verzekeren dat wij onze Duitse belangen veel nadrukkelijker, doeltreffender en waarschijnlijk ook met meer succes zouden kunnen verdedigen als wij op dit ogenblik het voorzitterschap niet zouden bekleden. Ik heb het verwijt horen doorklinken dat het voorzitterschap de eigen nationale belangen verdedigt. Ik kan daar alleen maar om glimlachen. Het tegendeel is waar. De situatie van het Raadsvoorzitterschap kan worden beschreven met een klassieke Franse uitdrukking: La présidence coûte cher. Wij weten dat dit ook voor Duitsland het geval is. Wij willen Agenda 2000 afronden. De vooruitzichten zijn goed. Over enkele belangrijke hoekstenen is er al een akkoord. De steun van het Parlement is voor ons belangrijk. Vooral na Berlijn wordt een hechte samenwerking op basis van vertrouwen tussen de Raad, de Commissie en het Parlement onontbeerlijk. Ik kan u die samenwerking alleen maar aanbieden. (Applaus) De Voorzitter. — Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 plaats. 4. Venveliioming De Voorzitter. — Het doet mij bijzonder veel genoegen namens het Parlement een delegatie van het parlement van Bosnië-Herzegovina onder leiding van Halid Genja'c te kunnen verwelkomen, een delegatie waarin alle belangrijke politieke partijen en drie etnische minderheden zijn vertegenwoordigd. (Applaus) Bosnië-Herzegovina is altijd een speciaal land geweest voor dit Parlement. Vanaf het begin van ons mandaat hebben wij de gebeurtenissen aldaar op de voet gevolgd en gepoogd bij te dragen aan een rechtvaardige vrede en aan de hoop dat de verschillende etnische groeperingen opnieuw vreedzaam naast elkaar zouden kunnen leven. Mag ik u namens het Europees Parlement alle succes toewensen met uw veeleisende taak om van Bosnië-Herzegovina een vreedzame, welvarende en democratische staat te maken waarin de komende generaties kunnen opgroeien in een sfeer van wederzijds begrip, verdraagzaamheid en saamhorigheid. Het is mijn hoop dat deze eerste interparlementaire vergadering waaraan uw delegatie en onze delegatie voor betrekkingen met Zuid-Oost-Europa deelnemen, vruchten zal afwerpen.
Nr. 4-536/132
Handelingen van het Europees Parlement
5. Situatie in Kosovo De Voorzitter. — Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de situatie in Kosovo. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb hier vanavond heel wat te doen! Wij behandelen nu een uiterst belangwekkend onderwerp. Ik zou u daarover het volgende willen meedelen: over enkele dagen worden de onderhandelingen over de oplossing van de crisis in Kosovo in Frankrijk voortgezet. Namens het voorzitterschap wil ik hier nogmaals onderstrepen dat de Europese Unie bereid is alles in het werk te stellen om het in Rambouillet op gang gebrachte onderhandelingsproces met succes te bekronen. Wij hadden allemaal liever gehad dat in Rambouillet positievere resultaten waren geboekt. Jammer genoeg is daar geen akkoord ondertekend. Toch zijn de onderhandelingen niet voor niets geweest. Ze hebben ertoe geleid dat beide partijen zich er schriftelijk toe verbonden hebben het proces voort te zetten. Dat is een belangrijke stap. Wij danken in het bijzonder de covoorzitters van de conferentie, de Britse en Franse ministers van Buitenlandse Zaken Cook en Védrine. Ik spreek ook mijn waardering uit voor de onverdroten inspanningen van de drie onderhandelingsleiders, de speciale EU-gezant Wolfgang Petritsch, de speciale VS-gezant Christopher Hill en de speciale gezant van de Russische Federatie Boris Majorskij. Alleen door de vastberadenheid van de internationale gemeenschap zijn wij erin geslaagd de conflictpartijen naar de onderhandelingstafel te brengen en de basis voor een eventuele definitieve vreedzame oplossing te leggen. Het ontwerpakkoord van Rambouillet zorgt volgens ons voor een billijk evenwicht tussen de belangen van beide partijen. Op basis van de territoriale integriteit van de Federale Republiek Joegoslavië voorziet het ontwerpakkoord in substantiële autonomie voor Kosovo met verregaand plaatselijk zelfbestuur, wetgevende organen en een eigen justitie. De definitieve status van Kosovo moet na drie jaar in het kader van een intergouvernementele conferentie worden geregeld. Een belangrijk element waarover beide partijen het nog eens moeten worden, is het militaire toezicht op de uitvoering van het akkoord. De Kosovo-Albanezen hebben in hun verklaring bij de aanvang van de besprekingen in Rambouillet expliciet geëist dat in Kosovo snel NAVO-troepen worden gestationeerd. De delegatie uit Belgrado heeft zich bereid verklaard te onderhandelen over de omvang en de aard van een internationale aanwezigheid om op de uitvoering van een akkoord toe te zien. Over dat punt moet op 15 maart nog verder worden onderhandeld. Inmiddels hebben de gematigde Kosovo-Albanezen verklaard dat zij bereid zijn het akkoord te ondertekenen. Dat is een bemoedigend signaal en vooral een waarschuwing voor Belgrado dat het een vreedzame oplossing niet in de weg mag staan. Minister van Buitenlandse Zaken Fischer heeft als voorzitter van de Raad tijdens zijn net afgelopen reis naar Belgrado en Pristina beide partijen nogmaals gewezen op het feit dat het mislukken van het in Rambouillet op gang gebrachte vredesproces in de eerste plaats henzelf zou treffen. De Kosovo-Albanezen zouden de kans op een verregaande en door een internationale troepenmacht gegarandeerde autonomie verliezen. De Federale Republiek Joegoslavië zou internationaal nog meer worden geïsoleerd. Daarnaast heeft minister Fischer ook gezegd dat de internationale gemeenschap zich niet bij een weigering van de conflictpartijen zou neerleggen. De NAVO-dreiging is gemeend en blijft overeind. Het gaat immers om de mensen in Kosovo. Zij dragen de last van dit conflict. Meer dan 200.000 vluchtelingen en ontheemden durven nog altijd niet naar huis terug te keren. De aanhoudende gevechten en de versterkte troepenbewegingen van het Joegoslavische leger hebben de jongste weken nieuwe vluchtelingenstromen naar Macedonië op gang gebracht. Beide partijen moeten laten zien dat ze opgewassen zijn tegen de politieke verantwoordelijkheid die ze voor de mensen dragen. De internationale gemeenschap is bereid daartoe bij te dragen. De Europese Unie heeft al tijdens de onderhandelingen gezegd dat ze bij de uitvoering van het akkoord wil helpen. De Raad Algemene Zaken heeft dat op 22 februari 1999 bevestigd. De Europese Unie zal daarbij een leidende rol op zich nemen. De Commissie heeft zich bereid verklaard spoedig een conferentie van donorlanden bijeen te roepen om de wederopbouw zo snel mogelijk te kunnen aanvatten. De aangerichte schade bedraagt volgens een eerste raming van de Commissie ongeveer 330 miljoen euro. De verwoeste huizen moeten zo snel mogelijk worden hersteld of wederopgebouwd. De vluchtelingen en ontheemden moeten spoedig naar huis kunnen terugkeren. De boeren moeten zaaigoed hebben. Pas dan kan in Kosovo opnieuw vrede heersen en kan de situatie er worden genormaliseerd en gestabiliseerd. Wij weten dat de bevolking van Kosovo dat niet op eigen kracht kan doen en onze hulp nodig heeft. Wij zijn tot hulp bereid op voorwaarde dat de leiders van de Kosovo-Albanezen en de leiders in Belgrado voldoende moed en visie aan de dag leggen om op 15 maart de voorstellen van de Contactgroep te aanvaarden. In Rambouillet is een beslissende stap naar een vreedzame regeling gedaan. Ik roep beide partijen er met aandrang toe op die weg op basis van de bereikte compromissen tot het einde toe te volgen en af te zien van elke actie die in gevaar kan brengen wat tot nu toe al is bereikt. Het is de verdienste van de internationale gemeenschap dat ze er door haar vastberadenheid en eensgezindheid voor heeft gezorgd dat de onderhandelingen in Rambouillet een gedeeltelijk succes hebben opgeleverd. De Europese Unie heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd en zal ook tijdens de volgende besprekingen in Parijs en bij de eventuele uitvoering van het akkoord de rol spelen die ze met het oog op het behoud van de vrede en de stabiliteit aan haar zuidoostelijke grens op zich moet nemen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/133
Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Verheugen, heeft in zijn uiteenzetting de huidige situatie in Kosovo samengevat. Wij zijn momenteel ongetwijfeld op een beslissend punt aanbeland en wij hopen van harte dat volgende week maandag, wanneer de internationale gemeenschap en de betrokken partijen in Parijs bijeenkomen, een akkoord kan worden ondertekend, ondanks de berichten over de vijandelijkheden aan de grens met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. De Commissie spreekt haar bezorgdheid uit in verband met de jongste berichten dat mannen en vrouwen in het zuidelijke gebied van de regio van elkaar gescheiden worden. Zoals de fungerend voorzitter van de Raad reeds heeft gezegd, hebben de heer Fischer en mijn collega commissaris Van den Broek vorige maandag een bezoek gebracht aan Belgrado en aan Pristina — dat is de reden waarom ik mijn collega hier vervang — om druk uit te oefenen op de partijen en hen ertoe te brengen het akkoord van Rambouillet te ondertekenen en om afspraken te maken in verband met de aanwezigheid van een internationale troepenmacht die de naleving van dit akkoord moet garanderen. De in Belgrado gevoerde gesprekken waren niet erg hoopgevend, maar men heeft de drie gesprekspartners ervoor gewaarschuwd dat zij de vastberadenheid van de internationale gemeenschap niet mogen onderschatten. In Pristina heeft tevens een vergadering met de politieke leiders plaatsgevonden waarin zij allen hun steun hebben toegekend aan het in Rambouillet bereikte resultaat. De Commissie hoopt dat het Kosovaarse Bevrijdingsleger zijn twijfels overwint en het akkoord ondertekent. Het is mogelijk dat bepaalde leden van het UCK argwanend staan tegenover het feit dat zij hun wapens moeten inleveren op het moment dat het akkoord onder toezicht van de internationale vredesmacht van kracht wordt, maar zij zouden toch moeten inzien dat zij een enorme vergissing begaan indien zij hun goedkeuring uitstellen of weigeren het akkoord te aanvaarden. In het akkoord wordt bepaald dat de autonomie van Kosovo moet worden bewerkstelligd door de economische en sociale ontwikkeling van de regio te bevorderen. Het spreekt vanzelf dat de Europese Commissie bereid is haar verplichtingen terzake na te komen. Zodra een akkoord is bereikt, zullen wij een aanvang maken met de wederopbouw. Er is reeds een schade-expertise opgemaakt waarvan de resultaten onlangs in Brussel met de Internationale Gemeenschap van Donorlanden zijn besproken en hoewel men er niet in is geslaagd de op het hele grondgebied van Kosovo aangerichte schade te evalueren, wordt ervan uitgegaan dat de wederopbouw minstens 350 miljoen euro zal kosten. Onmiddellijk na de ondertekening van het akkoord zal de Commissie een vergadering met de donorlanden beleggen om de voor de wederopbouw nodigefinanciëlemiddelen bijeen te brengen. De Commissie van haar kant zal voor een vertegenwoordiging ter plekke zorgen en zij is voornemens een eminente en zichtbare rol te spelen bij de tenuitvoerlegging van de werkzaamheden. Tezelfdertijd dient de ontwikkeling van de burgermaatschappij in al haar facetten te worden bevorderd. Samen met de overige internationale organisaties, waaronder de OVSE, zal de Europese Unie alles in het werk stellen om deze doelstellingen te verwezenlijken. Dit is het standpunt van de Commissie betreffende deze bijzonder belangrijke kwestie. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, dames en heren, namens mijn fractie sluit ik mij volledig bij de zienswijze van het Raadsvoorzitterschap en de Commissie aan. Het grote probleem is dat wij, om tot vrede te komen, partners nodig hebben, maar dat wij nog altijd te maken hebben met twee tegenstanders die amper bereid zijn partners te worden. Wij kunnen hen daartoe moeilijk dwingen, maar toch kunnen wij niets anders doen dan op de Serviërs en Kosovo-Albanezen pressie uitoefenen. Wat de Serviërs betreft, hoeven wij geen tijd te verliezen met over Milosevic en andere Servische leiders een moreel oordeel uit te spreken. Ik heb maar een vraag — ik weet niet of het voorzitterschap van de Raad daarover iets wil zeggen. Ik vrees dat de over het algemeen begrijpelijke acties van de hoge vertegenwoordiger, Carlos Westendorp, ten aanzien van de Servische deelrepubliek deze keer, enkele dagen voor de nieuwe bijeenkomst in Rambouillet, de Serviërs ertoe kunnen aanzetten een hardere houding aan te nemen. Ik denk daarbij aan de beslissing in Brcko, maar nog meer aan de beslissingen in verband met Poplasen, die uiteindelijk ook tot het terugtreden van Dodik hebben geleid, die in de Servische Republiek Bosnië-Herzegovina min of meer onze bondgenoot aan Servische zijde is. Ik plaats daar een vraagteken bij. Ik hoop dat dit alles goed gecoördineerd is. Wat de Kosovo-Albanezen betreft, zou ik nogmaals het volgende willen onderstrepen. Als wij met vrijheids- en verzetsbewegingen zoals de Koerden of Kosovo-Albanezen spreken, moeten wij erop aandringen dat ze een vreedzame houding aannemen en bereid zijn compromissen te sluiten en aan een oplossing mee te werken. Zoals ook de commissaris al opmerkte, is een en ander in beweging en zijn ook aan de zijde van het UCK personen opgestaan die een grotere compromisbereidheid aan de dag leggen. Nogmaals, als die verzetsbewegingen de solidariteit en de steun van de internationale gemeenschap willen, moeten ze ook bereid zijn mee te werken en compromissen te zoeken. Het laatste punt dat ik hier nogmaals wil onderstrepen en waarmee wij ook tijdens de besprekingen in Rambouillet rekening moeten houden, is dat dit alles zonder militaire ruggensteun geen zin heeft en dat het, zoals wij ook in Bosnië vaststellen, jaren zal duren om het conflict echt op te lossen. Ik verzoek u, wat de vredesmacht betreft, voet bij stuk te houden. Pack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, toen wij de kwestie-Kosovo hier vier weken geleden bespraken, was het voor iedereen die de situatie kent, duidelijk dat in Rambouillet geen tastbare resultaten zouden worden bereikt. De vrees dat vooral Milosevic tijd zou proberen te winnen heeft zich natuurlijk bewaarheid. Dat het ultimatum drie keer zou worden verschoven, was eveneens te verwachten. Milosevic kent onze zwakke plekken zeer goed, maar heeft van onze vastberadenheid nog nooit iets gemerkt. Dat geldt inmiddels ook voor de haviken onder de Albanezen. Ondanks Rambouillet en het vorig jaar tussen Holbrooke en Milosevic gesloten akkoord bevinden zich in Kosovo Servische soldaten om Macedonië en Albanië te bedreigen. Aan de Macedonische en de Albanese grens staan nu respectievelijk 4.500 en 1.500 zwaar bewapende soldaten. Dat militaire machtsvertoon maakt
Nr. 4-536/134
Handelingen van het Europees Parlement
Pack de Albanezen bang en drijft hen op de vlucht. Zoals altijd kijken wij toe. Wij doen niets en denken aan de wederopbouw. Ik vind dat wij ervoor moeten zorgen dat geen mensen meer op de vlucht slaan in plaats van aan de wederopbouw te denken en in Belgrado te gaan antichambreren. Tegelijkertijd meldt zich de roemloze Lord Owen, aan wie wij uit de Bosnische oorlog nog allemaal smartelijke herinneringen hebben. Hij doet het merkwaardige voorstel Milosevic voor Kosovo een compensatie aan te bieden, namelijk de losmaking van de Servische Republiek uit de volkenrechtelijk erkende staat Bosnië. Zolang zulke ideeën in het achterhoofd van sommige onderhandelaars rondspoken, zal Milosevic ons aan het lijntje houden, Kosovo verder te vuur en te zwaard blijven bestrijden en de Kosovo-Albanezen blijven verdrijven. Met etnische zuivering heeft hij immers heel wat ervaring. Uiteindelijk zullen in Kosovo dan nog slechts enkele Albanezen overblijven, voor wier mensenrechten zich niemand nog zal interesseren en zeker niet zal inspannen. Dat is mijn realistische beoordeling van de situatie en mijn gerechtvaardigde vrees. Tegen beter weten in hoop ik echter nog altijd op een akkoord in Rambouillet. Ik heb mijn best gedaan om de Albanezen te overtuigen. Zoals de heer Swoboda zonet opmerkte, moet een akkoord ook militair toezicht omvatten. Anders is ook elk gesprek over de wederopbouw nutteloos. Ik Wens de onderhandelaars, vooral de Europeanen, die gelukkig mee aan de tafel zitten, alle succes toe. Het zou ook voor de uitvoering van het Dayton-akkoord in Bosnië, waarvan een spreker al heeft opgemerkt dat het jammer genoeg de kwadratuur van de cirkel is, bevorderlijk zijn, als Milosevic zich eindelijk eens over zijn eigenlijke taak als Joegoslavisch politicus zou gaan bezinnen en zijn Groot-Servische plannen zou opbergen. Voor iedereen in de regio en vooral voor de Serviërs zou het echter nog beter zijn dat Milosevic zich in Den Haag eindelijk voor zijn oorlogsmisdaden moet verantwoorden. Cars (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, velen in Europa, zeker in mijn eigen land, steigeren bij de gedachte aan een intensere-europeanisering. Het vooruitzicht dat de nationale zelfbewustheid plaats zou moeten maken voor een steeds sterker wordende Europese identiteit maakt de mensen ongerust. De ontwikkeling in de Balkan bewijst dat ze het mis hebben en toont de noodzaak van een snelle Europeanisering van alle landen van Europa. Wij dragen allemaal een nationaal historisch erfgoed mee. Dit helpt ons om ons in een onzekere wereld te identificeren. Wij zijn inwoners van Beieren of Duitsers, van de Gascogne of Fransen, van Småland of Zweden. Daarbij komt nu een Europese identiteit, gebaseerd op de vrijheid van het individu en de gelijkwaardigheid van alle mensen. Deze waarden zijn de belangrijkste bijdrage van Europa aan de wereldmaatschappij. In deze tijd heeft geen enkel deel van Europa op dit gebied nog zo'n lange weg af te leggen als de landen in de Balkan. Nationale zelfingenomenheid en onverdraagzaamheid hebben er nog steeds de bovenhand, wat in de landen van de Europese Unie dankzij de verdiepende samenwerking aan het verdwijnen is, hoewel soms wat aarzelend. Het is belangrijk en positief dat dit Parlement en de EU alle krachten bundelen om een overeenkomst te bereiken die het bloedvergieten in Kosovo kan doen stoppen en de weg effent voor een duurzame vrede. Wij als liberalen zien Rambouillet en het vervolg erop als een belangrijke stap op die weg. Wij zijn voorstander van een internationale militaire eenheid in Kosovo. Onze verplichting tegenover de Balkan moet echter verder gaan dan dit. Wij moeten ons steentje bijdragen opdat de bevolking het ellendige, bekrompen nationalisme afzweert, dat Serviërs belet zich als iets anders dan orthodoxe Serviërs voor te doen en Kosovaren als iets anders dan Albanese moslims. De dag dat de wapens zullen zwijgen en het uitmoorden ophoudt, wacht ons de grote uitdaging: de Balkan europeaniseren en een maatschappij ontwikkelen die gekenmerkt wordt door verdraagzaamheid, waar het individu vrij is en alle mensen gelijkwaardig zijn, en tenslotte de deur openen zodat de volkeren in de Balkan kunnen toetreden tot de grote Europese gemeenschap. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag enkele opmerkingen maken. Ten eerste bestaat er ons inziens geen militaire oplossing voor de problemen in Kosovo. Ten tweede gooien de NAVO, de VS en de Europese Unie met hun eenzijdige dreigementen aan het adres van Belgrado olie op het vuur van de meest extremistische groeperingen en staan zij een politieke oplossing van het vraagstuk in de weg. Ten derde wordt alle aandacht toegespitst op de aanvaarding door het nieuwe Joegoslavië van de NAVO-strijdmachten. Daaruit blijkt duidelijk wat de prioriteiten zijn van de NAVO. De NAVO wil met het oog op de nieuwe wereldorde zijn militaire aanwezigheid opleggen. Daarvoor heeft hij zijn eigen geopolitieke redenen. Ten vierde blijft in de voorgestelde oplossing de kwestie van de onafhankelijkheid van Kosovo open staan. Dat zal de doos van Pandora in de Balkan openen en al de landen in dit gebied in avonturen verwikkeld doen raken. Laten wij tot slot nog eens nadenken over onze houding. Is het niet schijnheilig hier te spreken over Kosovo, waar onze solidariteit inderdaad noodzakelijk is en tegelijkertijd te doen alsof onze neus bloedt, wanneer het om duizenden vluchtelingen, om duizenden mensen uit Koerdistan gaat die door Turkije worden vervolgd? Gahrton (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie De Groenen steunt vanzelfsprekend het internationaal engagement voor een vreedzame oplossing in Kosovo. Indien het nodig is vredestroepen te sturen, dan steunen wij die op voorwaarde dat het in overeenstemming met het volkerenrecht gebeurt en onder toezicht staat van de VN. Het is echter duidelijk dat de belangrijkste taak na een eventueel vredesverdrag komt. In dit verband zou een Europees burgerlijk vredeskorps, waartoe het Parlement op basis van een verslag van mij enige tijd geleden heeft besloten, een belangrijke rol kunnen spelen. Ook een stabiliteitspact is in het voormalige Joegoslavië en Zuid-Oost-Europa noodzakelijk.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/135
Gahrton Ik kan niet nalaten aan mijn eigen streek te denken. In het noorden zijn wij erin geslaagd na eeuwen oorlog een vrij goede vorm van samenwerking te vinden zonder de soevereiniteit van de verschillende landen te beknotten. De laatste 200 jaar zijn in het noorden verschillende staten ontstaan. Het kan zijn dat er nog staten gevormd worden, zoals in het voormalig Joegoslavië gebeurd is. De vorming van nieuwe staten hoeft geen bedreiging voor de vrede te zijn, op voorwaarde dat het binnen een kader van een stabiele en nauwe samenwerking gebeurt. Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter, ik kan er niets aan doen, maar heel deze Europese aanpak van de kwestie-Kosovo doet mij aan München denken. Men weigert nog altijd koppig van agressors en slachtoffers te spreken en men blijft de Albanezen in Kosovo en het regime van Milosevic op voet van gelijkheid behandelen. Men is van mening dat zij een vergelijk moeten vinden, hoewel men heel goed weet dat vooral Belgrado dwars ligt, hoewel men weet en voor ogen moet houden dat er in Kosovo al duizenden doden gevallen zijn, dat honderdduizenden mensen op de vlucht zijn en dat deze tragedie zeker niet door de zogenaamde extremistische Kosovaren veroorzaakt wordt, maar gepland is door de heer Milosevic, zoals zowel politiek als juridisch in een aantal verslagen is aangetoond. Hopelijk slaagt u erin een akkoord te bereiken en bent u in staat het uit te voeren. We kunnen hier echter enorme vraagtekens bij plaatsen wanneer we weten dat, zolang de heer Milosevic in Belgrado aan de macht is, de Kosovaren geen vrede zullen kennen, maar dat de Serviërs evenmin democratie zullen kennen. Het gevaar van destabilisering zal altijd dreigen, zoals we vorige week nog in Bosnië gezien hebben. Het bouwwerk dat u met tal van kunstgrepen en veel geduld en fantasie bouwt, dreigt op geen enkel reëel beginsel van democratie en de rechtsstaat te steunen. Uiteindelijk zal enkel de tiran in Belgrado hierbij gebaat zijn, die vanuit Belgrado slachtpartijen in Bosnië heeft aangericht, die in Kosovo moordpartijen aanricht en die dat zal blijven doen omdat zijn macht op moorden, op het weigeren van democratie en het afwijzen van de rechtsstaat berust. Ik maak mij maar weinig illusies, maar de Raad moet eindelijk met behulp van een gemeenschappelijk Europees beleid dit probleem van de democratie in Belgrado aanpakken en vervolgens natuurlijk ook in Kosovo. Titley (PSE). — (EN)Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter van de Raad bedanken voor zijn verklaring. Ik moet wel zeggen dat ik het bepaald niet eens ben met het negatieve oordeel van mevrouw Pack over wat er tot dusverre is bereikt. Ik vind dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Maar zij heeft wel gelijk wanneer zij zegt dat wij, zolang er geen slotakkoord is, eenvoudigweg met lege handen staan. Wat er de komende week gaat. gebeuren, zal dan ook allesbepalend zijn. Er moet een akkoord komen. In tegenstelling tot mevrouw Pack en andere sprekers vóór mij, baart het feit dat het akkoord vertraging heeft opgelopen mij niet echt zorgen. Deze onderhandelingen moeten resulteren in een akkoord dat praktisch en uitvoerbaar is. Als dat een paar extra weken kost, is dat, ook gelet op de voorafgaande inspanningen, een aanvaardbare prijs. Maar wij moeten wel vasthouden aan onze uitgangspunten. Ten eerste moet de contactgroep intact eri actief blijven. Wij moeten ervoor zorgen dat de lidstaten van de Unie één front vormen — elk barstje verkleint de druk om tot een slotakkoord te komen. Verder moeten wij er opnieuw op wijzen dat de inzet van de onderhandelingen autonomie voor Kosovo is, met inachtneming van de territoriale onschendbaarheid van de Federale Republiek Joegoslavië. Bovendien moeten wij heel duidelijk stellen dat wij oorlogsmisdaden en andere criminele activiteiten niet zullen gedogen en dat wij absoluut van plan zijn om, zodra er een akkoord is, criminelen te vervolgen. Wij zijn niet bereid om, zoals in het verleden wel is gebeurd, bepaalde handelingen straffeloos te laten. Die boodschap is met betrekking tot Bosnië nog steeds niet duidelijk genoeg overgekomen. In tegenstelling tot ten minste één spreker geloof ik niet dat dit akkoord zal werken zonder militaire aanwezigheid. We mogen niet voorbij gaan aan het feit dat de aanwezigheid van een buitenlandse troepenmacht op het eigen grondgebied zeer gevoelig ligt bij de Federale Republiek Joegoslavië, maar dat neemt niet weg dat het akkoord zonder militaire aanwezigheid niet zal functioneren. Geen enkele soldaat mag echter ingezet worden voordat wij zeker weten dat er een vredesakkoord is. Zonder zo'n akkoord mogen wij het leven van Europese of Amerikaanse militairen niet in de waagschaal stellen. Zo moet de Europese Unie ook geen cent besteden aan de wederopbouw voor wij zeker weten dat er een akkoord is. Zodra dat het geval is, moeten wij heel hard gaan werken aan de wederopbouw van Kosovo en vooral ook oplossingen aandragen voor het probleem van de vluchtelingen en ontheemden. Als wij echt vrede willen, dan moet de Europese Unie zodra er een akkoord is, van start gaan. Maar dan moet er wel eerst een akkoord zijn. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik willen zeggen dat ik het met de heer Dupuis eens ben. Het grote probleem is de persoon van Milosevic, zoals in Irak de persoon van Saddam Hoessein. Om vrede te sluiten zijn twee partijen nodig, om oorlog te voeren slechts een enkele. Dat mogen wij niet vergeten. Voor ons betekent dat in de eerste plaats dat wij, als wij het over de democratie hebben, geloofwaardig moeten zijn. In internationaal verband staat democratie gelijk met het zelfbeschikkingsrecht van de volken, waarover iedereen graag spreekt maar dat iedereen vergeet als hij een oorlog heeft gewonnen. Dat is voor de mensheid altijd een vloek gebleken. In de tweede plaats mogen wij ons geen illusies maken. Ik ben het met de heer Titley eens: zonder militaire aanwezigheid komt er geen vrede. Die militaire aanwezigheid mag niet eeuwig blijven duren, maar moet tastbaar zijn en ervoor zorgen dat de overeenkomsten en afspraken worden nageleefd. Wij willen het Servische volk niet afstoten. Ook de Serviërs zijn Europeanen en zullen ooit het recht hebben van Europa deel uit te maken. Dat kan echter alleen onder een beschaafd regime en niet onder een totalitaire dictatuur zoals die van Milosevic. (Applaus)
Nr. 4536/136 H andelingen van het Europees Parlement
Wiersma (PSE). — Voorzitter, wij moeten vaststellen dat de spanning rond Kosovo de afgelopen dagen is opge lopen. H et is een soort politieke thriller geworden en over enkele dagen treedt de nieuwe fase in het onderhan delingsproces in. Hoe zal het aflopen met de conclusies van Rambouillet? Dat is de vraag die natuurlijk iedereen hier en elders bezighoudt. De internationale klok tikt door en welke van beide partijen zal als eerste akkoord gaan met de conclusies van Rambouillet. Welke acties zal tegen weigeraars worden ondernomen? Dat zijn vragen die voorop staan in de situatie waarin wij ons bevinden. De KosovoAlbanezen lijken dicht tegen aanvaarding van de conclusies aan te zitten, maar Milosevic worstelt nog steeds met zijn soevereiniteit. Kan hij militairen toelaten in zijn Federale Republiek? De Servische aanwezigheid in Kosovo is toegenomen en ook dat is een punt dat zorgen baart. Welk feit wil Milosevic daarmee creëren? Dat zijn vragen die de komende dagen beantwoord zullen moeten worden. Vanaf deze plek kan ik slechts hopen dat de partijen zich schikken naar de conclusies van Rambouillet. Die bevatten de elementen voor een langeretermijnoplossing ook al zal niemand tevreden zijn met alle aspecten. Maar het doet niemand in de regio kwaad met compromissen te leren omgaan. Dat is in dit conflict ook steeds de lijn van mijn fractie geweest. Eenzijdige oplossingen hebben eenzijdige gevolgen en zijn daarom geen echte oplossingen. Maar het A van Rambouillet moet gevolgd worden door het Β van een internationale militaire presentie. Dat betekent ook in ieder geval een presentie voor langere termijn. H oe gaan wij dat organiseren? Dat is minstens zo'n interes sante vraag als de vraag wanneer Rambouillet zal worden afgeconcludeerd. Wat zal daarbij de rol van de Europese Unie zijn? Ik denk dat wij de gelegenheid moeten aangrijpen voor een discussie over de invulling van het Verdrag van Amster dam en de wijze waarop de Europese Unie in de toekomst in dit soort zaken een rol kan spelen. Dat vereist wel een heid van opvatting binnen de EU. Ik hoop ook dat die de komende tijd gehandhaafd zal blijven, want zonder die eenheid zullen wij niet in staat zijn een wezenlijke rol daar te spelen. Ook moeten wij bereid zijn desnoods militair op te treden om het akkoord van Rambouillet afte dwingen, mochten de Serviërs dat blijven afwijzen. Uiteindelijk moet echter een politieke oplossing de voorkeur hebben boven een mi litaire. Bianco (PPE). — (ΓΤ) Mijnheer de Voorzitter, ook wij hopen dat de akkoorden van Rambouillet de eindstreep halen en dat men komt tot ondertekening van die ontmoetingen die op de een of andere manier vrede moeten brengen in Kosovo. Maar jammer genoeg zijn de voortekenen niet bepaald gunstig. Dit komt niet alleen doordat de Servische regering bezig is troepenmachten rondom Kosovo samen te trekken, maar ook doordat er iets verontrustends is ge beurd: er is namelijk een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen een paar vertegenwoordigers van het UCK, waarvan er drie in de onderhandelingen van Rambouillet zaten. Het is duidelijk dat wij gewapend met een forse dosis hoop niet echt ver komen. Waar wij wel mee op de proppen moeten komen, is een geschikt beleid dat dwingt tot onderteke ning van een verdrag dat niet voortdurend op de lange baan mag worden geschoven. Ik ben het niet eens met de heer Titley als hij zegt dat het doel desnoods ook bereikt mag worden zonder dat dit allemaal op korte termijn ge schiedt: al dat op de lange baan schuiven veroorzaakt alleen maar nog meer doden, het maakt de situatie alleen nog maar erger. Op dit moment is het broodnodig dat wij pressie gaan uitoefenen om een akkoord, om vrede te krijgen. Een van de zaken waarvoor gezorgd moet worden is dat de contactgroep en· wie daar deel van uitmaakt met één stem gaat spreken, dat er geen dissonanties ontstaan en dat de Europese Unie en de Verenigde Staten één lijn trek ken. Het kan echt niet door de beugel dat verschillende politici langs elkaar heen opereren, want juist daardoor kan Milosevic ongestoord zijn gang gaan met een beleid van zoveel mogelijk uitstellen. Op die manier blijft hij eraan ontkomen dat men uiteindelijk aan een afrekening begint en korte metten maakt. Een dergelijk uitgangspunt moet bovendien samengaan, mijnheer de Voorzitter, met een ruimere visie van het hele Balkanprobleem. Het is toch te gek dat men denkt dat het probleem wel verholpen wordt als er maar een akkoord ondertekend wordt! Er moet ein delijk eens een algeheel plan uitgestippeld worden dat tot vrede in de hele Balkan kan leiden. Er moet eindelijk eens een algehele conferentie belegd worden. En ik geloof dat de Raad onder het Duitse voorzitterschap een begin kan maken om die richting uit te gaan en de eerste lijnen van zo'n beleid op papier te zetten. Stenzel (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een zeer eenvoudige reden om het vredesproces van Rambouillet te ondersteunen: er is niets beters. Toch moeten wij vaststellen dat de kwadratuur van de cirkel niet is gevonden. Milosevic wijst een militaire vredesmacht in Kosovo nog altijd af en het UCK weigert de wapens in te le veren en met autonomie genoegen te nemen. De zwakheid van de politiek verdeelde Kosovaren is de kracht van Mi losevic. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat beide partijen de pauze in de onderhandelingen alleen hebben gebruikt om het nakende lenteoffensief voor te bereiden. De politieke inspanningen van het Europese Raadsvoorzitterschap en de Verenigde Staten veranderen daar niets aan. Hier blijkt, zoals al zo vaak in de Balkan, nog maar eens hoe zwak de zogenaamde internationale gemeenschap wel is. De NAVO kan nog altijd optreden, maar de geloofwaardigheid van het enige, intacte Westerse militaire bond genootschap is in Kosovo aangetast, niet alleen als gevolg van de telkens opnieuw opborrelende naijver tussen de VS en Frankrijk, maar vooral ook door het getalm van de Europese partners om zich tot een jarenlange en dure mili taire aanwezigheid te verbinden. Wij kunnen dat gebrek aan politieke wil alleen maar telkens opnieuw betreuren en de Europeanen ertoe oproepen eindelijk werk te maken van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheids beleid.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/137
Sarlis (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, evenals andere sprekers wil ook ik duidelijk maken dat solidariteit tussen de lidstaten van de Europese Unie een absolute voorwaarde is voor een juiste oplossing van het probleem in Kosovo. Het allerbelangrijkste is dat er een akkoord wordt gesloten. Daarover ben ik het met de heer Titley eens. Een militaire aanwezigheid zal alleen goede resultaten hebben, als er een akkoord is waarmee onschendbaarheid van de grenzen in de Balkan — waar alle landen in de Balkan: Bulgarije, Albanië, Griekenland en Roemenië om vragen — wordt gegarandeerd en een concrete oplossing wordt geboden voor het autonomievraagstuk. Dit gebied is een gebied dat herinneringen oproept. Er komen Fransen, Britten, Duitsers, Spanjaarden naar Griekenland om de kerkhoven te bezoeken waar hun tijdens de Eerste Wereldoorlog gevallen landgenoten begraven liggen. Daarom is een akkoord zo noodzakelijk. Er moet, zoals ik zojuist al zei, een akkoord komen waarmee de huidige grenzen worden gegarandeerd. Als dit akkoord wordt bereikt, zal ook de militaire macht die momenteel in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op poten wordt gezet, een opbouwende rol kunnen vervullen. Het vraagstuk-Kosovo is geen Europese „kwestie-Irak." Wij zijn blij met de Amerikaanse aanwezigheid hier, maar het vraagstuk-Kosovo zelf is een bij uitstek Europese aangelegenheid en daarom is solidariteit tussen de lidstaten van de Europese Unie bij de behandeling daarvan absoluut onontbeerlijk. De Voorzitter. — Ik heb zeven ontwerpresoluties ontvangen overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement. (l) Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 11.55 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Ondervoorzitter 6. Stemming Verslag (A4-0063/99) van mevrouw Hardstaff, namens de Commissie visserij, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Verslag over de tenuitvoerlegging van de conclusies van de tussentijdse ministersvergadering inzake de wisselwerking tussen visserij en milieu van 13-14 maart in Bergen (COM(98)0326 - C4-0495/98) Artikel 52 van het Reglement (Aangezien geen bezwaren zijn ingediend, wordt de resolutie geacht te zijn aangenomen)
Aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie miÜeubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van richtlijn 67/548/EEG wat betreft het kenmerken van bepaalde gevaarlijke stoffen in Oostenrijk en Zweden (14397/1/98 — C4-0065/99-98/0290(COD)) In briefvorm (artikel 66, lid 7 van het Reglement) (Het Parlement keurt het gemeenschappelijk standpunt goed)
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol inzake de verlenging van de periode waarin betalingsverplichtingen kunnen worden aangegaan voor de in het kader van het vierde protocol inzake financiële en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Cyprus vastgestelde middelen (SEC(99)0026 — C4-0063/99-99/0004(AVC)) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
!) Zie notulen.
Nr. 4-536/138
Handelingen van het Europees Parlement
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol inzake de verlenging van de periode waarin betalingsverplichtingen kunnen worden aangegaan voor de in het kader van het vierde protocol inzake financiële en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Malta vastgelegde middelen (SEC(99)0026 — C4-0064/99-99/0005(AVQ) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het standpunt van de Gemeenschap in de Associatieraad inzake de deelname van Hongarije aan het meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie in de Gemeenschap (SAVE II) (COM(98)0811 - C4-0122/99-99/0002(CNS)) Procedure zonder verslag (artikel 143 van het Reglement) (Het Parlement keurt het voorstel van de Commissie goed)
Aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0094/99), van de Commissie vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van derichtlijnvan de Raad betreffende vervoerbare drukapparatuur (C4-0679/98-97/0011(SYN)) (Rapporteur: de heer Camisón Asensio) (De Voorzitter verklaart dat het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd)
Aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0061/99) van de heer Watts, namens de Commissie vervoer en toerisme betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van de Raad betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen in de Gemeenschap (12893/3/98 — C4-0004/99-98/0064(SYN)) (De Voorzitter verklaart dat het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd)
Verslag (A4-0074/99) van de heer Piecyk, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van beschikking nr. 1692/96/EG ten aanzien van zeehavens, binnenhavens en intermodale terminals alsmede ten aanzien van project nr. 8 in bijlage III (COM(97)0681 - C4-0151/98-97/0358(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0058/99) van de heer Sarlis, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 91/440/EEG betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (COM(98)0480 - C4-0561/98-98/0265(SYN)) Moreau (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, overeenkomstig artikel 129 verzoek ik namens de Confederale Fractie Europees Unitair Links om terugverwijzing van de verslagen-Sarlis en -Swoboda naar de commissie. TJeze twee verslagen plaatsen het Europees Parlement namelijk voor een zware verantwoordelijkheid: het bevorderen van de liberalisering van het internationaal goederenvervoer per spoor. De door de Commissie opgestelde richtlijnen waarop deze verslagen betrekking hebben, bevatten enkel bepalingen van technische aard en prijzen deze oplossing niet aan. In de Raad zijn de regeringen van de lidstaten verdeeld over deze kwestie. Het spoorwegpersoneel, al hun vakbonden en de Europese vakbondsconfederatie hebben hun verzet tegen deze benadering uitgesproken met een goed opgevolgde Europese actie- en stakingsdag, en hebben hun ongenoegen ook kenbaar gemaakt tijdens gesprekken met beide rapporteurs. Om al deze redenen roep ik ons Parlement op deze weg niet te bewandelen en tot terugverwijzing van deze verslagen naar de commissie te besluiten.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/139
Swoboda (PSE), rapporteur. — (DE)Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur en uit eigen naam kant ik mij tegen dit verzoek. Ik zou uitdrukkelijk het volgende willen zeggen. In de eerste plaats loopt het goederenvervoer per spoor terug en daalt de werkgelegenheid. Daarom moeten wij de Europese spoorwegen onverwijld hervormen. Dat is de grondgedachte van het verslag van de heer Sarlis en mijzelf. In de tweede plaats heeft de commissaris gisteren een aantal van onze opmerkingen van de hand gewezen. Daarom moeten wij ons standpunt ten aanzien van de Commissie duidelijk formuleren. Wij willen geen ongebreidelde en blinde liberalisering, maar willen de spoorwegen op een zinvolle wijze op Europees niveau organiseren. Daartoe moeten wij komen en daarom verzoek ik u vandaag over dit verslag te stemmen. Wij hebben het verslag in de commissie uitvoerig en langdurig besproken en alleen mevrouw Moreau heeft tegengestemd. Daarom vind ik het belangrijk dat wij hierover vandaag stemmen. (Applaus) Lienemann (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het voorstel van mevrouw Moreau steunen. In het Verdrag van Amsterdam is sprake van het begrip „diensten van algemeen belang". Het is duidelijk dat op een gebied als dat van het vervoer per spoor dit concept moet primeren boven een liberalisering van de diensten op het vlak van het vervoer per spoor. Welnu, wij beschikken momenteel over geen enkele kaderrichtlijn waarin bepaald wordt wat deze diensten van algemeen belang inhouden. Ons inziens dient dan ook gewacht te worden met de liberalisering of de openstelling van deze levensbelangrijke sector voor concurrentie. Zoals mevrouw Moreau ook al zei, hecht het personeel niet alleen veel belang aan zijn werkgelegenheid, maar ook aan het algemeen belang. Het lijkt mij bijgevolg voorbarig deze kwestie te behandelen zolang we niet over een kaderrichtlijn inzake diensten van algemeen belang beschikken. Ik verzoek dan ook net als mevrouw Moreau om terugverwijzing naar de commissie. Sarlis (PPE), rapporteur. — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil van meet af aan duidelijk maken dat ik tegen terugverwijzing naar de commissie ben. De plenaire vergadering moet vandaag over deze twee verslagen stemmen. Er is een grote meerderheid voor deze verslagen, kris kras door alle partijen heen. Wij moeten eindelijk schot zien te brengen in dit alom bekende vraagstuk van de geleidelijke liberalisatie van de spoorwegen. Ik herhaal nogmaals dat.het in deze fase alleen gaat om liberalisatie van het goederenvervoer. Dit vraagstuk wordt reeds vanaf januari 1998 hier in het Parlement besproken, toen wij een resolutie aannamen waarin wij een lans braken voor een geleidelijke liberalisatie. In de vervoerscommissie hebben wij met bijna eenparigheid van stemmen het verslag met al zijn bevindingen goedgekeurd. Ik wil hier nog aan toevoegen dat er sedert 1970 een richtlijn van de Europese Gemeenschap bestaat, waarin werd voorzien in gedeeltelijke liberalisatie. 27 jaar zijn sedertdien verstreken en van deze liberalisatie is niets terechtgekomen. Het vervoer over zee, het luchtvervoer en het wegvervoer zijn allemaal geliberaliseerd. Laten wij dus zorgen dat ook deze liberalisatie doorgaat! Laten wij zowel de Raad als ook de Commissie een lesje leren! (Applaus) (Het Parlement verwerpt het verzoek om terugverwijzing naar de commissie). (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0059/99) van de heer Swoboda, namens de Commissie vervoer en toerisme, over I. het voorstel voor eenrichtlijnvan de Raad tot wijziging vanrichtlijn95/18/EG betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (COM(98)0480 - C4-0562/98-98/0266(SYN)) II. het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur inzake veUigheidscertificering (COM(98)0480 - C4-0563/98-98/0267(SYN)) (Het Parlement neemt bij opeenvolgende stemmingen de twee wetgevingsresoluties aan)
Verslag (A4-0101/99) van de heer Tamino, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel voor een aanbeveling van de Raad betreffende de beperking van
Nr. 4-536/140
Handelingen van het Europees Parlement
blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden 0 Hz-300 GHz (COM(98)0268 C4-0427/98-98/0166(CNS)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) * *
*
Ontwerpresolutie (B4-0233/99) van mevrouw Hautala, namens de Commissie rechten van de vrouw, overeenkomstig artikel 37, lid 2 van het Reglement, over geweld tegen vrouwen en het DAPHNE-programma (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Verslag (A4-0082/99) van de heer Needie, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's betreffende de ontwikkeling van beleid op volksgezondheidsgebied in de Europese Gemeenschap (COM(98)0230 - C4-0393/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Stemverklaringen — Verslag-Hardstaff (A4-0063/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Dankzij het verslag van de Commissie (COM 98-0326) kunnen we een onderzoek instellen naar de huidige en geplande acties voor de tenuitvoerlegging van de conclusies van de tussentijdse ministeriële bijeenkomst van 13 en 14 maart 1997 in Bergen over de integratie van de sectoren visserij en milieu. Het toepassingsgebied is beperkt tot de Noordzee. De Noordzee bevat relatief veel meer vis dan de Atlantische Oceaan. De totale biomassa van alle aanwezige vis in de Noordzee wordt op ongeveer 10 miljoen ton geschat. De jaarlijkse visvangsten bedragen ongeveer 2,5 miljoen ton. De belangrijkste soorten roofvissen consumeren jaarlijks ongeveer dezelfde hoeveelheid vis. Voor de commerciële visvangst zijn de volgende soorten het belangrijkst: zandspiering (38%), haring (13%), steenbolk (10%), zeetong, schelvis, zwarte koolvis, wijting (8%), sprot (7%), horsmakreel (4%) en schol (3%). Tijdens de conferentie over de Noordzee in Bergen zijn de volgende negen hoofdlijnen vastgesteld: het opnieuw samenstellen en behouden van de biomassa van paaivissen, het verkleinen van de capaciteit van de vissersvloot en/of de visserijinspanningen, het beschermen van jonge vis, zoutwaterschelpdieren en weekdieren, het beschermen van bepaalde soorten en leefgebieden, het beschermen tegen activiteiten die niets met de visserijsector te maken hebben en het uitvoeren en controleren van al deze activiteiten. Het gaat hierbij met name om de volgende aspecten: de wetenschappelijke, technologische en economische gevolgen, informatie en participatie en een betere integratie van het visserij- en milieubeleid. Het toepassingsgebied van deze conclusies is dus zeer groot en kan gevolgen hebben voor alle Europese vissers. Deze conclusies hebben immers hun weerslag op bepaalde aspecten van het GVB, zoals de totaal toegestane vangsten, de quota's, de vermindering van de capaciteit van de vissersvloot, de maaswijdte van de netten en de technische visserij maatregelen. Alle betrokken landen zijn, met uitzondering van Noorwegen, lid van de Europese Unie. Het is dus van groot belang dát we nauw met de Noren samenwerken en voorkomen dat tegenstrijdige maatregelen worden genomen die tot concurrentievervalsing zouden kunnen leiden. Tijdens de laatste plenaire vergadering hebben we een initiatiefverslag aangenomen over de regionalisering van het GVB. In dit verslag stond een aantal, in onze ogen omstreden begrippen. Zo wordt de Noordzee in dit verslag niet als een regionale entiteit of productiebassin beschouwd. Men gaat in het verslag uit van een regionalisatie die gebaseerd is op territoriale administratieve regio's. Het verslag dat vandaag ter tafel ligt over de Conferentie van Bergen toont duidelijk aan dat de benadering van het Europees Parlement onrealistisch is, met name daar het de 12-mijlszone wil uitbreiden tot een 24-mijlszone. Deze laatste bepaling is tot mijn grote verrassing door een aantal Franse afgevaardigden geaccepteerd, terwijl ze ertoe leidt dat de Franse vissers geen toegang meer zullen hebben tot sommige zeer belangrijke visserij zones die nu wel voor de Fransen toegankelijk zijn.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/141
— Verslag-Piecyk (A4-0074/9?) Novo (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, het is bekend dat de bouw van projecten in het kader van het trans-Europees vervoersnetwerk bijna volledig stilligt omdat de politieke wil ontbreekt, ook al Worden vaak hoogdravende intentieverklaringen afgelegd en prachtige gelegenheidstoespraken gehouden. Wij steunen dan ook het amendement van de rapporteur waarin het voorstel van de Commissie om de richtsnoeren te herzien en aan te passen via de opstelling van nieuwe witboeken verworpen wordt. Het lijkt ons evenwel gewoonweg onaanvaardbaar dat wordt voorgesteld dat enkel zeehavens die jaarlijks meer dan 1,5 miljoen ton goederen verhandelen, als knooppunten voor de ontwikkeling van intermodaal vervoer beschouwd worden. Wij stemmen tegen dit wijzigingsvoorstel, dat niet alleen zeehavens in mijn land, maar ook elders tot isolement kan veroordelen omdat zij geen toegang zullen hebben tot de financiële middelen waarmee zij voor intermodale systemen en degelijke aansluitingen op de belangrijkste vervoersnetwerken kunnen zorgen en omdat zij verhinderd worden om zich op voet van gelijkheid met de anderen te ontwikkelen. Het voorstel om deze criteria tot de zeehavens van de ultraperifere gebieden uit te breiden is helemaal onaanvaardbaar, omdat daardoor bijvoorbeeld de zeehaven van Ponta Delgada getroffen zou worden. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) De daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de interne markt leidt tot almaar meer mobiliteit, met name op het vlak van personen- en goederenvervoer. De eisen van duurzame ontwikkeling en de internationale verbintenissen die de Unie op dit gebied is aangegaan, maken een vermindering van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen noodzakelijk. Deze twee feiten vergen de aanleg van een trans-Europees geïntegreerd vervoersnetwerk, waarbij ook een intermodale dimensie ontwikkeld moet worden. In het licht van de almaar langer wordendefilesdie onze steden meer en meer verstikken, kunnen dankzij deze aanpak op termijn aanzienlijke besparingen gerealiseerd worden en kan niet alleen het milieu gespaard worden, maar kan ook op economische kosten bespaard worden. Ik ben het met de rapporteur eens dat de Commissie terecht voorstelt binnenhavens en intermodale terminals aan de zeehavens toe te voegen, daar zij immers knoop- en overslagpunten in het trans-Europees netwerk voor gecombineerd vervoer zijn. Ik ga er eveneens mee akkoord dat het stuk dat aan het begin of het einde van het reizigers- en vrachtvervoer via het trans-Europees netwerk voor gecombineerd vervoer over de autoweg of de weg wordt afgelegd zo kort mogelijk moet zijn. Met het oog op duidelijkheid en samenhang lijkt het mij ook zinvol dat het Parlement bij zijn standpunt blijft dat de communautaire steun voor het trans-Europees vervoernetwerk naar de infrastructuur van havengebieden moet gaan en niet mag worden besteed aan investeringen in suprastructuur. Die kunnen inderdaad in aanmerking komen voor steun uit hoofde van het Cohesiefonds of de structuurfondsen. Girão Pereira (UPE), schriftelijk. — (PT) Ik heb voor het verslag-Piecyk gestemd, niet alleen omdat het de intrinsieke verdienste heeft de intermodale verbindingen in de Europese ruimte te verduidelijken, maar ook omdat amendement 13 betrekking heeft op de intermodale verbindingen tussen Spanje en Portugal. Het lijkt mij passend en zinvol project nr. 8 van Essen — de autoweg Lissabon-Valladolid — te vervangen en een nieuw project vast te stellen waaruit de wijzigingen blijken. Aldus wordt hier ook de spoorweg- en haveninfrastructuur van Midden- en Noord-Portugal in opgenomen, alsmede het netwerk van nog te bouwen of al aangelegde wegen, zoals de IP5, die evenwel snel tot autoweg omgevormd moet worden, zoals overigens in de bijlage gepland wordt. Killilea (UPE), schriftelijk. — (EN) Het doel van dit verslag is helderheid te verschaffen omtrent de situatie van zeehavens, binnenhavens en luchthavens in het algemene kader van het functioneren van de trans-Europese netwerken. Als we de interne markt optimaal willen laten werken en alle regio's van de EU de kans willen bieden op gelijke voet met elkaar te kunnen concurreren, dient de voltooiing van het trans-Europese vervoersnetwerk een prioriteit te worden voor alle regeringen in de EU. Het is echter duidelijk dat de communautaire financiering niet toereikend is om die uitdaging te kunnen aangaan, ondanks het positieve effect van dergelijke investeringen op de ontwikkeling van de plaatselijke en nationale economie. Het is duidelijk dat de ontwikkeling van die netwerken de werkgelegenheid ten goede zal komen en tot infrastructuurprojecten zal leiden die de concurrentiepositie en productiviteit van regionale economieën zouden verbeteren. De Europese Commissie heeft een verslag laten opstellen over de vraag of partnerschappen tussen de publieke en particuliere sector een rol moeten krijgen in de ontwikkeling van trans-Europese projecten voor EU-vervoersnetwerken zoals voorzien in het Verdrag van Maastricht. Het verslag concludeert dat dergelijke partnerschappen inderdaad een integraal onderdeel van die ontwikkeling dienen te zijn. De Europese Commissie heeft de lidstaten nu geheel terecht uitgenodigd specifieke projecten voor te dragen die in aanmerking zouden komen voor die gedeeltelijk publieke en gedeeltelijk particuliere aanpak. De lidstaten worden daarbij uitgenodigd de particuliere sector op zo kort mogelijke termijn bij de ontwikkeling van infrastructuurprojecten te betrekken. Vanuit Iers perspectief ben ik, meer in het algemeen, ingenomen met het initiatief van de Ierse regering om particuliere ondernemingen, in de geest van dat partnerschap en binnen het kader van de Ierse economie, de gelegenheid te geven grootschalige publieke projecten tefinancieren.We moeten realistisch zijn ten aanzien van het niveau van
Nr. 4-536/142
Handelingen van het Europees Parlement
Killilea de middelen uit de structuurfondsen waar Ierland na de vaststelling van het volgende communautair bestek nog op kan rekenen. In 2006 krijgt Ierland nog maar 20% van haar huidige toelage uit de structuurfondsen van de EU. Het is daarom zaak dat de Ierse regering actief op zoek gaat naar nieuwe bronnen die de vermindering van de middelen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds kunnen compenseren. Ik verwelkom het feit dat het bedrijfsleven nu in de gelegenheid wordt gesteld een wezenlijke rol te gaan spelen in definancieringvan openbare projecten en initiatieven die voorheen uitsluitend uit EU-fondsen werden gefinancierd. Commissaris Kinnock heeft al gewezen op de rol die er in de vervoerssector voor het bedrijfsleven is weggelegd. De vertegenwoordigers van ondernemingen en non-profitinstellingen in Ierland en de rest van Europa die een vermindering van structuurfondsgelden in het vooruitzicht is gesteld, zouden er goed aan doen gebruik te maken van de kansen die hun nu worden geboden om een partnerschap met de overheid aan te gaan ter bevordering van de ontwikkeling van hun eigen regio. Le Rachinel (NI), schriftelijk. — (FR) De toestand is ernstig in Frankrijk: er zijn almaar minder concurrerende havens, de scheepswerven gaan dicht en er zijn almaar minder zeelieden. In het verslag en de benadering van collega Piecyk wordt uit het oog verloren dat een haven slechts kan bestaan in het kader van een volledige maritieme sector, die met andere woorden de bouw en reparatie van schepen en de eigenlijke commerciële activiteiten omvat. Welnu, deze drie activiteiten worden geleidelijk van elkaar gescheiden om elk een stille dood te sterven. Nemen wij het voorbeeld van de autonome haven van Le Havre. In deze parel van de Franse scheepsbouw werden ooit de mooiste schepen gebouwd zoals de „France" en de „Club Med 2" — een prachtige, computergestuurde vijfmaster van 134 meter en met 2000 m2 zeiloppervlak — maar ook oceaanschepen, kabelleggers, veerboten en vooral passagiersschepen. Die tijd is echter voorbij. Nadat Le Havre in 1979 getroffen werd door de verkoop van het passagiersschip „France", is de stad, die dertig jaar door de communisten bestuurd en mede door de CGT beheerd werd, onlangs ook zijn haven kwijtgeraakt. Deze gaat over twee jaar dicht. Op 9 november jongstleden besloot de Commissie immers dat de 1,8 miljard Franse francs overheidssteun voor de werkplaatsen en scheepswerven van Le Havre onwettig was, en eiste zij op grond van de mededingingsregels teruggave van deze steun. Eventuele overnemers moeten dit bedrag dus terugbetalen. Overbodig te zeggen dat er geen kandidaten waren! Nadat het eerder ook al onze landbouw en landbouwers, onze openbare diensten, onze textielsector, onze mijnen en steenkoolmijnen en onze handelsvloot vernietigde, pakt Brussel nu ook onze havens en onze scheepsbouw aan! Brussel weigert een Europese preferentie in te stellen voor de bouw en reparatie van schepen onder nationale vlag. Brussel verbiedt alle steun en overheidssubsidies die een onderneming er weer bovenop willen helpen. Brussel verplicht eventuele overnemers van een bedrijf dat steun gekregen heeft, de ontvangen overheidssteun terug te betalen. Brussel levert onze havens en scheepswerven over aan de concurrentie van de lagelonenlanden. De maat is vol, het einde staat vast en de dood is aangekondigd! Wij kunnen dat niet aanvaarden. Het Front national stelt daarom een hervorming ten gronde van de sector voor. Wij stellen een hervorming van de belastingen voor de reders en investeringen in de haveninfrastructuur voor. Wij moeten de investeringen in de scheepvaart bevorderen, hetzij met directe steun, hetzij met belastingfaciliteiten; wij moeten de kennis van onze hooggekwalificeerde arbeiders beschermen; wij moeten opnieuw de communautaire preferentie instellen voor de werkgelegenheid en de bouw en reparatie van schepen onder nationale vlag — zoals de Verenigde Staten allang doen — en we moeten de schepen die deze preferentieregels niet naleven, straffen en hun compenserende heffingen opleggen. Brussel wil met vrijhandel en deregulering onze matrozen verdrinken, onze arbeiders uitschakelen en onze havens tot zinken brengen. Laten wij dat verwerpen! Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De in beschikking 1692/96/EG geplande ontwikkeling van het trans-Europees vervoernetwerk heeft als doel een geïntegreerd en multimodaal infrastructuurnetwerk te creëren. Dit is tevens een belangrijk gebied voor samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft natuurlijk voor het verslag-Piecyk gestemd, ook al vraagt zij zich af waarom de procedure zo lang aansleept: werd de kwestie al niet op 4 maart 1998 aan de Commissie vervoer en toerisme overgemaakt? Teneinde de productiviteit van de ondernemingen te bevorderen en de ontsluiting van bepaalde regio's van de lidstaten van de Europese Unie mogelijk te maken, dient zo snel mogelijk voor doeltreffende, soepele en goedkope logistieke structuren gezorgd te worden. Wij kunnen de vertraging op het niveau van de Europese Unie op dit levensbelangrijke gebied voor de economische activiteit van onze regio's dan ook alleen maar betreuren. Het voorstel van de Commissie leek ons zowel qua structuur als qua gekozen benadering interessant. Met betrekking tot de structuur is het verstandig de binnenhavens en intermodale terminals aan de zeehavens toe te voegen, aangezien er een nauwe band bestaat tussen de zeehavens en de knooppunten in het achterland en aldus het intermodaal vervoer ontwikkeld kan worden. Met betrekking tot de door de Commissie gevolgde benadering waren wij van oordeel dat, uiteraard met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, de knooppunten beter geïntegreerd moesten worden door in de richtsnoeren specifieke verwijzingen naar de knooppunten op te nemen, deze aan te duiden en nieuwe of herziene specificaties voor de projecten van algemeen belang in te voeren.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/143
— Verslag-Sarlis (A4-0058/99) Novo (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben zopas tegen dit verslag gestemd omdat het het Europees Parlement een liberalisering van de spoorwegen voorstelt die, naar het voorbeeld van wat met de Britse spoorwegen gebeurd is, ernstige economische en sociale gevolgen voor de Europese spoorwegen kan hebben. In dit verslag wordt vooralsnog enkel de liberalisering van het internationaal vrachtvervoer behandeld, maar het lijdt geen twijfel dat voor de liberalisering van het binnenlands en internationaal reizigersvervoer dezelfde richtsnoeren zullen gelden. Voortaan kan eender welke entiteit, persoon of groep, die niet noodzakelijkerwijs vertrouwd is met of banden heeft met het vervoer per spoor, ongeacht zijn nationaliteit en de lidstaat waarvoor hij zich kandidaat stelt, toegang tot het spoor krijgen. Deze entiteiten kunnen in feite gebruik maken van met overheidsgeld gebouwde infrastructuur en toegang krijgen tot de rendabele delen van de sector, terwijl de algemene kosten voor het onderhoud nog altijd door de overheid gedragen zullen worden, met andere woorden het niet-rendabele deel zal in handen van de overheid blijven. Men had moeten investeren met het oog op een betere dienstverlening door overheidsdiensten, die een beslissende rol spelen in de onderscheiden landen en die een onvervangbare rol speelden en moeten blijven spelen in de binnenlandse en internationale verbindingen tussen de regio's. Men had moeten erkennen dat het algemeen beheer van de spoorwegen daadwerkelijk ten dienste van de bevolking moet staan en dat het spoorvervoer modern en doeltreffend gemaakt moet worden. Men had zich moeten bezinnen over een aantal heel positieve ervaringen op het gebied van samenwerking tussen overheidsdiensten en men had de concurrentievoorwaarden tegenover andere vervoerswijzen moeten verbeteren. In plaats hiervan kiest men echter voor een onaanvaardbare liberalisering, die hoogstwaarschijnlijk rampzalige gevolgen voor de sector zal hebben. Bébéar (PPE), schriftelijk. — (FR) Ter begeleiding van de juridische procedure voor de afschaffing van de grenzen en het vrij verkeer van personen en goederen hebben wij in januari 1998 het Witboek van de Commissie inzake het spoorvervoer in de Europese Unie goedgekeurd. In dit Witboek werden een aantal krachtlijnen uitgewerkt. Bedoeling was een ambitieus en kwaliteitsbeleid te voeren voor de nationale spoorwegondernemingen, die vaak zwaar in de schulden zaten. Een jaar later wensen wij nog altijd hetzelfde: liberalisering van de spoorwegen in Europa voor het internationaal vrachtvervoer, en vervolgens ook geleidelijk voor het nationaal vrachtvervoer en het internationaal reizigersvervoer. De geleidelijke uitbreiding die wij wensen komt wel heel traag op gang. Het spoor moet meer dan ooit nieuw leven ingeblazen worden. Dat is slechts mogelijk als de vrijemarktwetten tot dit levensbelangrijke deel van de economie worden uitgebreid. Het is heel moeilijk om met onze spoorwegnetten op een Europese schaal te werken. De onderlinge verbinding van de bestaande netten stelt zowel materiële als juridische problemen. De hoofdlijnen worden niet uitgebreid en de vrije toegang tot de spoorweginfrastructuur wordt nog altijd niet volledig toegepast in de praktijk. Onze nationale spoorwegmaatschappijen hebben het net als onze respectieve regeringen moeilijk om een onderscheid te maken tussen het beheer van de vervoersinfrastructuur, enerzijds en de exploitatie van de spoorwegen, anderzijds. Wij dienen dan ook nog altijd nieuwe maatregelen en richtsnoeren ter aanvulling van de huidige bepalingen voor te stellen. De volgende maatregelen lijken mij het meest noodzakelijk: een soepeler en beter aangepast beheer van de clientèle en vrije concurrentie in een vrije markt. Ik keur dit nieuwe verslag-Sarlis dan ook goed omdat ik mij niet kan voorstellen dat alleen het wegennet over moderne en concurrerende infrastructuur beschikt. Er is een cruciale rol weggelegd voor het spoor, in het bijzonder aan de vooravond van de uitbreiding. Bernardini (PSE), schriftelijk. — (FR) Na het Witboek met als titel „Een strategie om de spoorwegen in de Gemeenschap weer vitaal te maken" stelt de Commissie ons een „infrastructuurpakket" voor, met andere woorden een geheel dat het mogelijk maakt de bestaande richtlijnen te wijzigen. Waarom? Vooral om het vervoer per spoor op te splitsen en dus het proces naar liberalisering van het vrachtvervoer te versnellen. Wij kunnen dit niet aanvaarden onder de huidige voorwaarden. Waarom wil men immers tegen elke prijs richtlijn 91/440 opnieuw vaststellen, maar weigert men een evaluatie? U zult zich herinneren dat tussen 1985 en 1995 500.000 banen verdwenen zijn in de sector. Hoe kunnen wij geloven dat het Commissievoorstel tot liberalisering een doeltreffende oplossing voor het spoor zal zijn? Wij zijn geen rabiate tegenstanders van liberalisering wanneer dit concept op gematigde en weloverwogen wijze wordt toegepast. In dit geval wil men evenwel blinde concurrentie aanprijzen en de weg vrijmaken voor andere entiteiten dan de spoorwegondernemingen. Hoe zit het met de veiligheid van de reizigers? Hoe zullen de bevoegdheden tussen deze nieuwe exploitanten en de spoorwegondernemingen verdeeld worden? De spoorwegen hebben een nieuw elan nodig: wij moeten de maatregelen die al genomen worden — samenwerking tussen de nationale netten — aanmoedigen. De Commissie geeft, met de steun van voorliggende verslagen, evenwel een blancovolmacht voor de implosie van deze sector. Dat kunnen wij niet aanvaarden. Caudron (PSE), schriftelijk. -— (FR) Het debat dat wij gisteren over de liberalisering van de spoorwegen hebben gevoerd, was bijzonder belangrijk. Ik ontken niet dat de heer Sarlis en de heer Swoboda degelijk werk geleverd hebben,
Nr. 4-536/144
Handelingen van het Europees Parlement
Caudron maar ik spreek mij krachtig uit tegen de wens van de Commissie om de spoorwegen een uniform liberaal systeem op te leggen. Het is niet aan ons om de geforceerde mars van de Britten naar een volledige deregulering van hun spoorwegennet ter discussie te stellen, maar wij kunnen alleen maar vaststellen dat deze plannen zowel uit het oogpunt van de consument als uit dat van de exploitanten deerlijk mislukt zijn. Voor de consument heeft deze privatisering niet tot de beloofde verbeteringen geleid. Voor de exploitanten stellen we vast dat, nadat aanvankelijk tal van exploitanten opdoken, nu alles opnieuw in handen van één onderneming geconcentreerd wordt. Ook al kan ik het ermee eens zijn dat bepaalde diensten inderdaad niet volledig in handen van de overheid mogen blijven, ik ben van mening dat in het geval van het spoorvervoer enkel de overheid kan instaan voor de kosten die veroorzaakt worden door deze activiteit, die een groot deel van onze medeburgers aanbelangt, die in het kader van de ruimtelijke ordening past en die heel wat gevolgen voor het milieu heeft. Ik beweer dat overheidsdiensten dankzij hun positie en ethiek het best geplaatst zijn om voor het vervoer van goederen en met name van gevaarlijke goederen te zorgen. Tenslotte worden in de voorliggende voorstellen, die het eigen karakter van de openbare dienstverlening dreigen aan te tasten, twee zaken uit het oog verloren. Ten eerste dat de overheid voor de investeringen in infrastructuur moet zorgen: de belastingbetaler betaalt dus een eerste maal. Ten tweede wordt ook uit het oog verloren dat de exploitanten rendabel moeten werken en winst moeten maken om hun aandeelhouders tevreden te stellen. Het is bijgevolg een illusie te geloven dat de huidige prijzen voor de consument zullen dalen. Integendeel, de consument zal vaak een tweede maal betalen via hogere tarieven. Sommigen vinden deze argumenten misschien lachwekkend, maar ik zeg dat ze niet zomaar van tafel geveegd kunnen worden. Ik zal dan ook tegen deze twee verslagen stemmen eri ik dring bij de Commissie op nieuwe, realistischer voorstellen aan. Er moet een einde komen aan overhaaste dereguleringen. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Aangezien de liberalisering van het spoorvervoer als doel heeft het aandeel van het spoor in het reizigers- en vrachtvervoer te verhogen, past ze natuurlijk in het kader van duurzame ontwikkeling en de naleving van de internationale verbintenissen die de Europese Unie op het gebied van milieubescherming is aangegaan. Net als onze rapporteur herinner ik eraan dat het Europees Parlement wel degelijk een zo ruim mogelijke liberalisering van het spoorvervoer wenst, ook al is het wenselijk dat die stapsgewijs verloopt, zoals dit Parlement overigens in zijn resolutie van 13 januari 1998 stelde. Het is dan ook heel jammer dat de Commissie geen voorstellen in die zin doet. De liberalisering van het spoorvervoer steunt vooral op twee pijlers, die zo snel mogelijk vaste vorm moeten krijgen. Enerzijds moeten de exploitatie van het spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur institutioneel opgesplitst worden. Anderzijds moeten wij de toegang tot de nationale netwerken vrijmaken onder eerlijke voorwaarden en moeten nieuwe exploitanten doorvoerrechten krijgen, zodat zij hun concurrenten met gelijke wapens kunnen bestrijden. In dit verband gaan de door onze rapporteur ingediende amendementen in de goede richting en passen zij volledig in het door het Parlement geschetste kader. De liberalisering mag natuurlijk niet tot minder veiligheid voor de spoorweggebruikers leiden. Integendeel, de veiligheid van de reizigers moeten optimaal verzekerd worden. De verantwoordelijkheid voor de exploitatie en voor het toezicht op de veiligheidssystemen moet dan ook bij de beheerders van de spoorweginfrastructuur liggen: ook hierover ben ik het volledig met de rapporteur eens. Donnay (UPE), schriftelijk. — (FR) De belangen die verbonden zijn aan de ontwikkeling van de interne markt inzake het spoorwegvervoer zijn groot. Het is daarom van belang dat we hier zorgvuldig over nadenken. In dit opzicht is het debat van vandaag dus welkom. Het is van groot belang dat we het spoorwegvervoer in Europa, en het vrachtvervoer in het bijzonder, nieuw leven inblazen. Dankzij deze wijze van vervoer kunnen we onder andere de vervuiling door het wegvervoer verminderen. We mogen echter niet toestaan dat onze ideologische houding, ik zal maar niet zeggen onze dogmatische of buitensporige houding, leidt tot totale chaos in het spoorwegvervoer. Ik denk hierbij met name aan de wens van de Commissie om deze vorm van vervoer te liberaliseren. Ik weet dat de Commissie zeer veel waarde hecht aan de positieve aspecten van concurrentie. In dit bijzondere geval echter, zal een overmaat aan intermodale concurrentie ongetwijfeld schadelijke gevolgen hebben voor het spoorwegvervoer in het algemeen. Dit betekent niet dat we niets moeten doen, en dat het behoud van de status quo een reële oplossing is. Integendeel, we moeten het spoorwegvervoer voorbereiden op de toekomst. Dit betekent dat we een eventuele openstelling van de markt niet zullen afwijzen, maar deze openstelling moet stap voor stap plaatsvinden en de actoren op de markt moeten gelijkwaardig zijn. In dit opzicht vormen de bepalingen met betrekking tot de gemachtigde aanvragers een bedreiging voor het spoorwegvervoer, aangezien deze bepalingen het eenvoudige tussenpersonen mogelijk maken capaciteit te reserveren. Zouden deze bepalingen van kracht worden, dan zouden ze leiden tot een ongelijke behandeling van de actoren: de spoorwegmaatschappijen zouden dan moeten opdraaien voor de investeringskosten, en dus ook vaak voor de schulden die in het verleden zijn gemaakt, terwijl ze in de praktijk niet meer zijn dan toeleveranciers voor de nieuwkomers, die kunnen kiezen uit de meest rendabele marktsegmenten. Als de lidstaten willen toestaan dat de spoorweg-
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/145
Donnay capaciteit door andere bedrijven dan de spoorwegmaatschappijen gereserveerd kan worden, dan moeten ze dat maar in het kader van hun nationale wetgeving doen. Ze hebben hiervoor geen richtlijn nodig die hun daartoe de bevoegdheid verleent. Ik wil u tenslotte in herinnering brengen dat de spoorwegmaatschappijen niet uitsluitend commerciële bedrijven zijn. Ze vervullen ook een taak als openbaarvervoersdienst en spelen een belangrijke rol bij de ruimtelijke ordening. Fayot (PSE), schri/telijk. — (FR) Iedereen is het er nu over eens dat het spoor meer dan ooit een instrument voor de toekomst is voor het vervoer van personen en goederen over korte en middellange afstanden. Wij moeten de spoorwegen dan ook ontwikkelen, moderniseren en op commercieel vlak aanpassen in het licht van de moordende con·^ currentie van het wegvervoer. Het is bekend dat het spoor, en met name het vrachtvervoer per spoor, er al jaren op achteruit gaat. In het licht van deze situatie werd een Europees beleid voor de liberalisering van het spoor gevoerd. Sinds het begin van de jaren „90 hebben een hele reeks richtlijnen van de eerste generatie hieraan bijgedragen. Deze richtlijnen zijn echter nog niet in alle lidstaten in nationale wetgeving omgezet. Voor we verder gaan in deze richting, moeten we dus de balans opmaken en de doeltreffendheid van de besluiten tot liberalisering en interne reorganisatie van de overheidsdiensten evalueren. Welnu, de Commissie wil de liberalisering voortaan nog uitbreiden en het vrachtvervoer per spoor volledig voor concurrentie openstellen, terwijl de liberalisering tot nu toe beperkt bleef tot het gecombineerd vervoer. Volgens de Commissie moeten ook logistieke ondernemingen toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur. Het spreekt vanzelf dat wij het spoor concurrerender moeten maken tegenover het wegvervoer. Het voortbestaan van het spoor hangt er zelfs van af. De volledige openstelling van het spoor voor concurrentie dreigt evenwel de openbare diensten te ontmantelen, om nog te zwijgen van het feit dat het door de richtlijnen ingevoerde systeem om de spoorweginfrastructuurcapaciteit te verdelen omslachtig en bureaucratisch is. De beheerder moét onafhankelijk zijn van de spoorwegonderneming en het geheel moet door een controlemechanisme overkoepeld worden. Ik deel dan ook de mening van de rapporteur van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de heer Wibe, die benadrukt dat „de kosten van de grotere administratieve lasten in de lidstaten gemakkelijk de voordelen in de vorm van een toegenomen efficiëntie teniet kunnen doen". Om deze reden stem ik tegen het verslag-Sarlis en -Swoboda. Grossetête en Verwaerde (PPE), schriftelijk. — (FR) Wij willen hier vandaag onze tevredenheid uitspreken over de twee, door de Commissie vervoer en toerisme gepresenteerde verslagen inzake de richtlijn uit 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen en de richtlijnen uit 1995 betreffende de verlening van vergunning aan spoorwegondernemingen, de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit, de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur en veiligheidscertificering. Beide rapporteurs verdienen onze gelukwensen voor het uitstekende werk dat zij geleverd hebben. Deze richtlijnen gaan in de goede richting. Nadat de Europese Unie eerder ook al het luchtvervoer en de gas- en elektriciteitsmarkt geliberaliseerd had, kon zij de spoorwegen niet langer negeren. Het veel gebruikte spoorvervoer in Europa maakt sinds enkele jaren een zware crisis door. Nadat geëxperimenteerd werd met dirigistische methodes (nationalisatie van spoorwegondernemingen, een overheidsstatuut voor het personeel, rigiditeit ten aanzien van de markt, aanzienlijke tekorten, enzovoort) die in alle lidstaten rampzalig bleken, kan het spoor nu slechts nieuw leven ingeblazen worden via een liberalisering en een terugkeer naar de realiteit van de markt. Sommige lidstaten hebben in dit verband sneller gereageerd dan andere en wij moeten het voorbeeld van geslaagde maatregelen in de verschillende landen van de Unie volgen. De Europese consumenten zijn zowel op het gebied van veiligheid als van kwaliteit (vertragingen, prijzen, dienstverlening, enzovoort) veeleisend. Zij hebben zich sinds enkele jaren ietwat van deze vervoerswijze afgekeerd. Wij moeten het spoor vandaag de middelen geven om deze mogelijk omvangrijke clientèle terug te winnen. Natuurlijk moet deze liberalisering geleidelijk en stapsgewijs gaan, zoals onze beide rapporteurs zorgvuldig plannen. Het spoor is een middel voor de toekomst op het gebied van het vervoer van reizigers en goederen, maar het is meer dan dat. Het spoorvervoer draagt inderdaad in ruime mate aan de ruimtelijke ordening bij en speelt met name een uiterst belangrijke rol in plattelands- en ingesloten gebieden. Bovendien zijn de spoorwegen en met name het gecombineerd vrachtvervoer een politieke keuze in het kader van de strijd tegen de luchtverontreiniging die wij altijd al verdedigd hebben. Lienemann (PSE), schriftelijk. — (FR) Ik ben tegen de openstelling van het spoorvervoer voor concurrentie en de door de Commissie en de Raad geplande deregulering. In het Verdrag van Amsterdam wordt naar diensten van algemeen nut verwezen, maar in de praktijk beschikken wij over geen enkele richtlijn die hiervoor het kader vastlegt of de idee van openbare diensten verzekert. We hebben het dan over gelijke toegang voor alle burgers en gebieden tot infrastructuur en diensten voor het vérvoer per spoor, enerzijds en evenwichtige tarieven die het recht op vervoer en vrij verkeer garanderen, anderzijds. Als zo'n kader ontbreekt, is liberalisering, ook al verloopt ze geleidelijk, gevaarlijk. Ze zal de ongelijkheid tussen de regio's en de burgers van de Unie vergroten, tot de ontmanteling van de openbare diensten leiden en meestal ook gepaard gaan met sociale achteruitgang voor de betrokken werknemers.
Nr. 4-536/146
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Lienemann De Europese spoorwegvakbonden hebben terecht te kennen gegeven dat zij het oneens zijn met dit voorstel. Jammer genoeg blijkt dat in de sectoren die al geliberaliseerd werden, de dienstverlening voor de gebruikers, en met name voor de zwaksten, erop achteruitgaat. Ik zal dan ook tegen het verslag-Sarlis en -Swoboda en de desbetreffende ontwerprichtlijnen stemmen. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) De spoorwegsector is reeds voor een deel geliberaliseerd. Een echte evaluatie heeft daarentegen nog niet plaatsgehad. Wij weten echter dat de ervaringen in vele opzichten niet zeer positief zijn. Voordat we verdergaan, moeten we de ervaringen en de langetermijngevolgen van de huidigerichtlijnenonderzoeken. Porto (PPE), schriftelijk. — (PT) Wij zijn het eens met de idee van concurrentie tussen particuliere ondernemingen bij het gebruik van de spoorweginfrastructuur, maar deze principiële instemming volstaat niet; we moeten realistisch zijn en erkennen dat in alle opzichten voor aantrekkelijke voorwaarden voor de exploitatie van deze diensten moet worden gezorgd. Zo is moderne infrastructuur een eerste voorwaarde om het spoor aantrekkelijk te maken. Wij kunnen weinig of niets verwachten in een land als het mijne, waar men decennia lang niet in het spoor geloofde en een heel ernstig onevenwicht ten gunste van het wegvervoer gecreëerd heeft. Het spoor moet ook nog altijd in nauw verband met de andere vervoerswijzen gezien worden; alleen op die manier kunnen een degelijke dienstverlening aan de gebruikers en maximale rendabiliteit van alle diensten verzekerd worden. Zo is het, om een belangrijk en heel actueel voorbeeld te geven, ondenkbaar dat een nieuwe luchthaven niet door een hoofdlijn van het spoor bediend zou worden en dat meer dan 10 miljoen passagiers uitsluitend via de weg de luchthaven kunnen bereiken. Het volstaat evenwel niet over eventueel moderne spoorlijnen te beschikken; de treinen moeten tevens met een hoge frequentie rijden en dat kan alleen als de treinen grote agglomeraties met miljoenen inwoners met elkaar verbinden. Want anders komt men, als er achter de luchthaven slechts een dunbevolkt hinterland ligt, onherroepelijk in een vicieuze cirkel terecht, waarbij weinig treinen worden ingezet omdat er weinig vraag is (uitsluitend of bijna uitsluitend van en naar de luchthaven) en er almaar minder reizigers zijn en de vraag almaar afneemt omdat er weinig treinen rijden (niemand wacht na een vlucht van anderhalfuur een uur op de trein...). Reding (PPE), schriftelijk. — (DE) De drie verslagen waarover wij deze week in plenaire vergadering stemmen, moeten de voorwaarden creëren om van de spoorwegen het interessantste en succesvolste vervoermiddel van het volgende millennium te maken. Het spoor is een milieuvriendelijk en veelbelovend vervoerssysteem voor goederen en personen waarvan de mogelijkheden op dit ogenblik onvoldoende worden benut. Om die mogelijkheden spoedig volledig te kunnen benutten moeten wij vandaag ingrijpende hervormingen op gang brengen. Om de gedeeltelijke liberalisering van het spoorvervoer kunnen wij niet heen. Liberalisering is echter geen privatisering en bovendien zal die gedeeltelijke liberalisering stapsgewijs en met inachtneming van de sociale aspecten worden uitgevoerd. Zo kunnen wij de voorwaarden creëren om het spoor ook in Luxemburg, het centrum van Europa, tot een doeltreffend en betrouwbaar vervoermiddel te ontwikkelen. De Europese Volkspartij en haar Luxemburgse leden zullen ervoor zorgen dat geen „zachte', maar wel een evenwichtige en aan onze doelstellingen beantwoordende liberalisering van het spoorvervoer tot stand komt. Wij mogen ons geen illusies maken: het voortbestaan van het spoor staat op het spel. Wij moeten dus handelen. Schlechter (PSE), schriftelijk. — (DE) Wij hebben drie plannen voor een verdere stap naar een geliberaliseerd spoor besproken. Hoewel ook ik meen dat wij niet meer naar het spoorbeleid van vroeger kunnen terugkeren, ben ik als politicus en vakbondsman toch wat bang voor de toekomst als ik hoor welke argumenten voor deze verdere liberalisering worden aangevoerd. Wat in de voorbije honderd jaar is opgebouwd, wordt nu gedeeltelijk weer afgebroken. Wij moeten ons afvragen of het beleid van de Commissie, die liberalisering van de nationale en internationale economie als enig redmiddel ziet, wel het juiste is. Waar dat beleid ons brengt, blijkt het duidelijkst in Duitsland, waar het spoorvervoer sterk ontwikkeld is. De reeks treinongelukken houdt niet op. In Duitsland blijkt dat verkeerde besparingen ons duur komen te staan en, nog erger, dat de door de spoorwegmaatschappijen noodgedwongen uitgevoerde besparingen op personeel ten koste van de veiligheid gaan. Hoewel Luxemburg een van de landen is die het sterkst door de teruggang van het spoorvervoer zijn getroffen, heeft het zijn spoorwegen behouden, ze gemoderniseerd, het personeelsbestand meer dan elders in Europa afgeslankt en daarbij desalniettemin een sociaal bloedbad kunnen vermijden. Is dat dan allemaal tevergeefs geweest? Wij kunnen ons terecht de vraag stellen waarom bijvoorbeeld richtlijn 91/440, die nog niet eens in alle landen is omgezet, in allerijl door het Parlement en de Raad moet worden gewijzigd en waarom wij ze niet eerst gedurende langere tijd uittesten. Ik heb de indruk dat dit alweer een staaltje van perfectionisme van de Commissie is. Waarom een gescheiden boekhouding voor het goederen- en personenvervoer? In plaats van te vereenvoudigen maakt de Commissie alles nog ingewikkelder.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/147
Schlechter Er is sprake van bestuurlijke onafhankelijkheid van de spoorwegondernemingen, vermindering van de schuldenlast en verbetering van definanciëlepositie, maar tegelijkertijd worden de regeringen ertoe verplicht aan internationale samenwerkingsverbanden toegang tot het internationale spoorwegvervoer te garanderen. Bovendien wordt de Commissie, hoewel het debat nog niet eens is afgerond, ertoe opgeroepen ook iets aan de prijzen te doen. Wil dat zeggen dat in Luxemburg in een niet al te verre toekomst de prijzen op basis van die van de goedkoopste aanbieder zullen moeten worden berekend? In dat geval wachten de vakbonden nog interessante loononderhandelingen. Op dit ogenblik is het blijkbaar onmogelijk te beoordelen wat de gevolgen van de nieuwe maatregelen zullen zijn. De wens om de spoorwegen optimaal te gebruiken volstaat op zichzelf echter niet om ook iets echt te verbeteren. Het beste voorbeeld daarvan zijn de met veel poeha voorgestelde „free ways'. Op grote landkaarten staan 25 van die lijnen getekend, waarvan er echter maar zeven in bedrijf zijn, en dan nog alleen maar omdat de kleinste spoorwegmaatschappij, namelijk die van Luxemburg, al haar diplomatieke handigheid in het „Bureau unique' heeft aangewend. De verschillende spoorwegmaatschappijen hebben door hun voorbeeldige samenwerking bewezen dat ze ook over de grenzen heen iets tot stand kunnen brengen. Of de inmenging van de Commissie tot verbeteringen zal leiden, betwijfel ik. Ik vind het wel goed dat de meerderheid van het Europees Parlement zich, ondanks de negatieve houding van de Commissie, voor een lagere versnelling heeft uitgesproken en een stapsgewijze uitvoering van de nieuwe richtlijn voorstelt. Ik zal dus tegen de verslagen van de heren Sarlis en Swoboda stemmen. Theonas (GUE/NGL), schriftelijk. — (EL) Met haar nieuwe voorstellen geeft de Europese Commissie de staatsspoorwegen de genadeslag. Zij dringt immers aan op voorzetting van de liberalisatie. Daarbij bevordert zij de particuliere belangen, ten koste van de veiligheid in het vervoer, de openbare dienstverlening en de rechten van de werknemers in deze sector. Deze voorstellen worden door dezelfdefilosofiegekenmerkt als die van de algemene liberalisatieprocedure. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen aanleg en onderhoud van infrastructuur enerzijds en dienstverlening in het spoorwegvervoer anderzijds. Dat betekent dus dat de infrastructuur wordt bekostigd door de staatsbegroting, maar particuliere bedrijven deze kunnen exploiteren en de winst daarvan in de zak kunnen steken. De Commissie gaat zelfs nog een stapje verder. Zij bepaalt dat de infrastructuurbeheerders ook particuliere bedrijven kunnen zijn die natuurlijk in hun beheer particuliere maatstaven zullen aanleggen. Dit sluit dus haarfijn aan bij de algemene visie betreffende liberalisatie. Ook elders wordt infrastructuur gefinancierd door de overheid en geëxploiteerd door het particulier kapitaal. De rechten van de werknemers vinden echter nergens hun beslag. Er worden zelfs massaontslagen aangekondigd. Men wil immers volledigeflexibiliteitbij de vaststelling van het aantal werknemers en werktijden. De twee onderhavige verslagen overtroeven echter zelfs de Commissievoorstellen nog. Hierin wordt immers gevraagd om liberalisatie van het internationale personen- en goederenvervoer, zowel in de lidstaten als daarbuiten. Noch in de verslagen, noch in de voorstellen van de Commissie wordt gewag gemaakt van de gevolgen van deze maatregelen voor de werknemers. Met de toegang tot de infrastructuur van particuliere bedrijven wordt het terrein geëffend voor de liberalisatie van de winstgevende activiteiten van de staatsspoorwegen en de radicale verandering van de arbeidsrelaties. De kortgeleden in het Griekse parlement aangenomen wet voor omzetting van de communautaire richtlijnen gaat precies die kant uit. Daarin is sprake van een verlies van duizenden arbeidsplaatsen in de komende jaren. De liberalisatie zal absoluut niet leiden tot een verbetering van het spoorwegvervoer, zoals men schijnheilig beweert. Integendeel, deze zal een groot gevaar betekenen voor de openbare dienstverlening. Men is trouwens ook van plan de prijzen te verhogen. Zoals een van de rapporteurs opmerkte, is een van de redenen waarom er zo weinig concurrentie plaatsvindt in de spoorwegen, het geringe aantal bedrijven en de geringe winstmarges in het spoorwegvervoer. De niet-rendabele lijnen zullen dan ook binnen de kortste keren worden gesloten, hetgeen zal leiden tot inkrimping van het spoorwegennet en dus tot vertraging van de lokale ontwikkeling en achteruitgang van het milieu. Wij zien welke gevolgen de liberalisatie heeft gehad in andere vervoerssectoren. Daarom zijn wij uiterst verontrust over het lot dat de openbare dienstverlening, de milieubescherming en de lokale ontwikkeling zal zijn beschoren. Wij zijn fel gekant tegen sociale dumping en tegen ontwrichting van de arbeidsrelaties. Daarom stemmen wij tegen deze twee verslagen. Wij willen een spoorwegenbeleid dat steun verleent aan de staatsbedrijven en de ontwikkeling van het spoorwegennet bevordert. Dit net moet beantwoorden aan de behoeften van de nationale staatshuishoudingen, de gebruikers en de werknemers. Wij vragen de Commissie haar voorstellen in te trekken en dringen bij de regeringen aan op verwerping van deze Commissievoorstellen in de Raad. Wij hopen dat de werknemers in deze sector hun strijd zullen coördineren en gezamenlijk een stokje zullen steken voor dit beleid dat de belangen van het volk totaal veronachtzaamt, een speculatief beheer van de spoorwegen mogelijk maakt en dus de veiligheid van het vervoer en de rechten van de werknemers en de gebruikers aantast. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) De reden waarom ik tegen het verslag stem is de overmaat aân details in het document van de Commissie, waarmee ze de spoorwegsector geen dienst bewijst. Ik denk niet dat een overmaat aan details vanuit Brussel een grotere efficiëntie kan bewerkstelligen.
Nr. 4536/148 H andelingen van het Europees Parlement
10.3.99
— Verslag-Swoboda (A4-0059/99) Alavanos (GUE/N GL), schriftelijk. — (EL) In het Verdrag van Amsterdam is sprake van een speciale behandeling van nutsbedrijven. Alhoewel er echter nog niet eens een kaderrichtlijn is uitgevaardigd voor de spoorwegen, doet het verslag van de heer Swoboda al voorstellen voor liberalisatiemaatregelen. In de Raad hebben enkele regeringen reeds bezwaren hiertegen aangetekend en in veel landen zijn stakingen georganiseerd door de spoorwegambtena ren. Daarom stem ik tegen de ontwerpresolutie. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) De ontwikkeling van de spoorwegen en een ruimere samenwerking is niet alleen wenselijk, maar noodzakelijk, vooral vanuit milieuoogpunt. Het toenemend verkeer op onze wegen brengt ook een toenemend aantal ongelukken met zich mee, met menselijke drama's als gevolg. Het voorstel van de Commissie biedt echter geen oplossing. Aan de ene kant beoogt het liberalisering en vrije con currentie in de spoorwegsector, aan de andere kant bulkt het van regelgeving en details. Ik vind het absurd dat de EU haar zegje wil hebben ín wijzigingen van dienstregelingen, wanneer en hoe dit moet gebeuren, over kortingssys temen, reserveringskosten enzovoort. In een groot en dunbevolkt land als Zweden spelen de spoorwegen een belangrijke rol. Om natuurlijke redenen zul len bepaalde delen van het spoorwegnet nooit rendabel zijn. Toch is het noodzakelijk het verkeer op deze lijnen in stand te houden, als men wil dat heel het land kan „leven". De toekomst van de spoorwegen moet daarom eerst in de lidstaten grondig besproken worden vooraleer er op EUniveau bijkomende richtlijnen worden aangenomen. Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) Vervoer is grensoverschrijdend. Daarom is samenwerking voor het vervoers beleid, waaronder ook de spoorwegen vallen, noodzakelijk. Het verslag is echter veel te gedetailleerd en houdt zich zelfs bezig met dienstregelingen. Daarom stem ik tegen para graaf 21 van het verslag. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) De reden waarom ik tegen het verslag stem is dat het document van de Commissie zoveel details bevat. Daarmee bewijst ze de spoorwegsector geen dienst. Ik denk niet dat een overmaat aan details vanuit Brussel een grotere efficiëntie kan bewerkstelligen. — Verslag-Tamino (A4-0101/99) Schörling (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, het verslagTamino is een buitengewoon belangrijk verslag, omdat het beschrijft hoe elektrische toestellen, computers en mobiele telefoons de microgolven en elektromagnetische vel den in ons milieu hebben doen toenemen. Wij weten bitter weinig over de invloed die deze toestellen en deze stra ling op korte en lange termijn op de gezondheid van de mens hebben. Wij zijn bij wijze van spreken proefkonijnen in onze eigen ontwikkeling. Wij hebben evenwel vermoedens dat deze straling kanker, veranderingen in het zenuw stelsel, in het immuunsysteem, in de cellenactiviteit enzovoort kan veroorzaken. De beoordeling van de Commissie en van het comité van deskundigen druist regelrecht in tegen een groot aantal wetenschappelijke publicaties waarvan in het voorstel van de Commissie niets terug te vinden is. In haar aanbeve ling aan de lidstaten zegt de Commissie dat niet zwart op wit bewezen is dat laagfrequente straling genetische schade zou veroorzaken, waardoor het onwaarschijnlijk is dat dit soort straling kanker kan veroorzaken. Men mag dit echter niet zomaar veronderstellen, wanneer men niet zeker is en wanneer anderen bovendien het tegendeel be weren. In zo'n geval moet het voorzichtigheidsprincipe primeren. De Wereldgezondheidsorganisatie zegt dat ze niet kan garanderen dat elektromagnetische velden ongevaarlijk zijn, met als gevolg dat de mensen steeds ongeruster worden. In Italië, Luxemburg en Zweden gelden strengere bepalingen dan die welke de Commissie voorstelt. Zolang er onze kerheid heerst, is dat de juiste handelwijze. Ik herhaal dat het voorzichtigheidsprincipe moet primeren. Voor instal laties die elektromagnetische velden produceren, moeten wij een minimumafstand tot bewoonde gebieden en ar beidsplaatsen vaststellen. Ik betreur dat we niet alle amendementen van de liberale fractie en van de heer Tamino aangenomen hebben, vooral die betreffende voorzichtigheidsmaatregelen en kwaliteitsmeting voor de effecten op lange termijn van elektromag netische velden. , Bonde en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (DA) De aanbeveling van de Commissie over de beperking van bloot stelling van de bevolking aan elektromagnetische velden wil erkende acute effecten van het gebruik van telefoons en elektronische apparatuur alsook het acute effect van het toenemend aantal hoogspanningsleidingen in woongebie ■ den vermijden. De Junibeweging is meestal voorstander van het voorzichtigheidsprincipe. Wij zijn echter ook van mening dat de toepassing van dit principe in elke zaak afgewogen moet worden. In dit geval zijn wij tot de conclusie gekomen dat het Europees Parlement niet moet aandringen op een zeer restrictieve aanbeveling op dit gebied. De heer Tamino heeft bij de voorbereiding van zijn verslag gepolst wat de eventuele gevolgen op lange termijn van elektromagnetische velden zijn. De publieke opinie is sinds jaren sterk in dit onderwerp geïnteresseerd, dat de laatste 20 jaar bovendien het voorwerp van intens wetenschappelijk onderzoek is geweest. Het is echter nog niet weten schappelijk bewezen dat deze straling op lange termijn een invloed heeft op de gezondheid, laat staan dat ze kanker zou veroorzaken. Op dit ogenblik zijn grote onderzoeksprojecten aan de gang, die de rol van elektromagnetische velden bij de ontwikkeling van kanker bestuderen. Wij menen dan ook dat het niet zinvol is om een standpunt vast
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/149
Bonde en Sandbæk te stellen op basis van individuele onderzoeken, maar dat de EU moet wachten tot onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie haar groot evaluatieproject klaar heeft, alvorens wetgeving betreffende de gevolgen op lange termijn op te stellen. Er is op dit gebied reeds veel onderzoek verricht, bijvoorbeeld door de Deense vereniging voor kankerbestrijding, en op basis van de resultaten van dit onderzoek kunnen wij de restrictieve amendementen van de heer Tamino helaas niet steunen. Zodra de wetenschappers van onder andere de WGO harde bewijzen voorleggen, dragen wij graag ons steentje bij aan een wetgeving die bescherming moet bieden tegen eventuele gevolgen op lange termijn. Op dit ogenblik volgen wij echter het advies van de Deense vereniging voor kankerbestrijding op. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Niemand in dit Parlement kan redelijkerwijs betwisten dat de gezondheid van onze bevolking en de bescherming van de consumenten en het milieu belangrijke bekommeringen zijn die onze ideeën en daden moeten bepalen. Tevens kan niemand beweren dat onze samenlevingen zonder elektriciteit en de elektromagnetische velden die ze creëert, zouden kunnen, tenzij met rampzalige gevolgen. Onze taak bestaat er dan ook in ervoor te zorgen dat bij het gebruik alle mogelijke voorzorgsmaatregelen genomen worden om onze burgers te beschermen. Wij dienen onze besluiten dan ook met alle wenselijke wetenschappelijke voorzorgen te omkleden. Ik ben het met de rapporteur eens: de beschermingsmaatregelen moeten regelmatig herzien en aangepast worden in het licht van onze toegenomen wetenschappelijke kennis, de diversificatie van de systemen voor het vervoer van energie en het gebruik van nieuwe apparaten die de blootstelling van de gebruikers en de bevolking aan elektromagnetische velden kunnen verhogen. Wij willen de technische vooruitgang niet verhinderen, maar willen deze apparaten aldus optimaal benutten en de schadelijke gevolgen ervan almaar meer beperken. Omdat op Europees niveau één enkele methode om de gelijkvormigheid van apparaten te meten ontbreekt en een eenvormig controlesysteem moet worden ingevoerd dat de verwezenlijking van de interne markt niet verhindert, dringen wij er terecht bij de Commissie op aan dat zij snel een systeem voorstelt voor de voortdurende revisie van apparaten die magnetische velden produceren, waarbij uiteraard rekening gehouden wordt met hun relatieve intensiteit en hun reële gebruikstijd. Ik zal de aldus gewijzigde ontwerpaanbeveling steunen. Gahrton, Holm, Lindholm en Schörling (V), schriftelijk. — (SV) Wij stemmen voor het verslag-Tamino over de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden, omdat wij het eens zijn met de inhoud, maar ook omdat wij willen onderstrepen hoe belangrijk het is dat regels worden opgesteld die Zweden niet verplicht zijn huidige regels af te zwakken. Met het voorstel van de Commissie zou dit namelijk wel het geval zijn, omdat dit voorstel minder strenge regels bevat dan de Zweedse. Hetzelfde geldt voor Italië en Luxemburg. Wij willen ook onze verbazing uitdrukken over het feit dat de Zweedse regering in de Raad volgens het beschikbare protocol van 5 februari 1999 de door Italië voorgestelde strengere regels niet heeft gesteund. Deze regels houden niet alleen rekening met het thermisch effect op korte termijn, maar ook op lange termijn, zoals het kankerverwekkende effect, ongeveer in dezelfde geest als het verslag-Tamino. In plaats daarvan schijnt Zweden in één geval zelfs een afzwakking van de tekst van de Commissie gevraagd te hebben. Dat vinden wij op zijn zachtst gezegd merkwaardig. Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) Het verslag is buitengewoon belangrijk vanuit milieuoogpunt, maar het bevat ook enorm veel details. Ik vind niettemin dat het milieuaspect de bovenhand moet hebben en stem daarom voor het verslag. Manisco (GUE/NGL), schriftelijk. — (TT) Een van de alarmerendste elementen die bij deze kwestie naar voren komen, is dat uit de tekst waarmee onze rapporteur, collega Gianni Tamino, heeft moeten werken, wederom blijkt hoe weinig respect de Commissie voor de burgers opbrengt. De wetenschappers hebben ons al op de hoogte gebracht van het gevaar van elektromagnetische golven voor de menselijke gezondheid, zowel lagefrequentie- als hogegfrequentiegolven, ook al bestaat er nog wel onzekerheid op dit punt. En toch blijft de Commissie gewoon beweren dat er geen vuiltje aan de lucht is. Zodoende tracht de Commissie ook onder de rol uit te glippen die zij krachtens artikel 130 R van het Verdrag heeft, namelijk om wetten te maken ten behoeve van de burgers. En op die manier doen de bewoners van de Italiaanse plaats Volturno door al die relaiszenders boven hun hoofd „s nachts geen oog meer dicht. Maar ja, allereerst moeten de winsten van de captains of industry met hand en tand verdedigd worden, de gezondheid van de burgers is toch.eigenlijk maar een optional! Hoe komt het dat de Commissie het vertikt beschermingslimieten voor de consumenten voor te schrijven? Waarom voert zij niet de plicht in om op een etiket aan te geven dat het product gevaarlijk kan zijn vanwege de elektromagnetische golven en worden er geen instructies gegeven over gebruik van het product? Waarom zouden wij bijvoorbeeld niet op een etiket voor haarföhns mogen zetten dat het beter is voor de gezondheid om het apparaat zo ver mogelijk van het hoofd te houden? Waarom komt er geen etiket op magnetronovens waarop eenvoudig wordt uitgelegd dat je beter op een paar meter afstand van zo'n oven kunt blijven als die aan staat? Waarom mag de consument niet gewaarschuwd worden dat, als hij voor lange tijd een mobiele telefoon gebruikt, dit schadelijk kan zijn voor zijn hersencellen? Alleen al de gedachte om de winsten van de telecommunicatiebedrijven enigszins af te ro-
Nr. 4-536/150
Handelingen van het Europees Parlement
Menisco men, jaagt de hogepriesters van de marktidee de stuipen op het lijf! Wij Italiaanse communisten denken daar anders over: wij vinden dat de gezondheid van de burgers een primair goed is. — Verslag-Needie (A4-0082/99) Schleicher (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Amsterdam zet in het gezondheidsbeleid in Europa nieuwe bakens uit. De Commissie heeft ons daarover ingelicht. De in bepaalde opzichten goede voorstellen in het verslag van de heer Needie schieten echter in andere opzichten hun doel voorbij. Een gebrekkig gezondheidsbeleid in sommige lidstaten is geen reden om de verantwoordelijkheid bij Europa te leggen. Daarom heb ik tegen het verslag van de heer Needie gestemd. Wij moeten het weinige geld waarover wij in Europa beschikken, voor concrete projecten gebruiken en mogen het niet verspillen door voor iedereen hetzelfde te willen. Bébéar (PPE), schriftelijk. — (FR) Als gevolg van het Verdrag van Amsterdam zullen heel wat tot dan toe gebruikelijke procedures hervormd worden en zou het, dankzij het nieuwe artikel 152, vooral mogelijk worden om voor meer convergentie op het gebied van de volksgezondheid te zorgen. Het communautair beleid op het gebied van volksgezondheid moet in zekere zin aan de nieuwe prioriteiten en nieuwe structuren aangepast worden. Jammer genoeg was de ernstige crisis van de gekkekoeienziekte nodig vooraleer wij inzagen hoe belangrijk een betere verspreiding van informatie voor de bevordering van de volksgezondheid is. Gegevens verzamelen over de gezondheid van de Europese burgers is meer dan ooit nuttig. De analyse van deze gegevens moet evenwel niet alleen onder het grote publiek, maar ook onder de deskundigen, die wijzigingen in hun nationale systemen van volksgezondheid moeten aanbrengen, verspreid worden. Vervolgens kunnen ook de door de lidstaten op verschillende gebieden gevoerde acties bevorderd en gehergroepeerd worden en de beste praktijken verspreid worden. Informeren volstaat niet. Wij moeten ook sneller reageren op gevaren voor de volksgezondheid dan we nu gewoonlijk doen. Snelheid is een beslissende factor in de geneeskunde, en wij moeten dan ook voor meer toezicht en nieuwe middelen voor communautaire coördinatie zorgen. Het zou om tal van gebieden gaan: zeldzame ziekten, voedselveiligheid, veilig bloed, gevaren vanuit het milieu, neveneffecten van geneesmiddelen, enzovoort. Bovendien zou ook meer aandacht besteed kunnen worden aan de specifieke medische kenmerken van de lidstaten en kan een afdoend beleid gevoerd worden, met name op het gebied van drugsverslaving, hart- en vaatziekten, voedingsproblemen, enzovoort. Ik keur het verslag-Needie dan ook goed, aangezien het erin geslaagd is de positieve gevolgen van het Verdrag van Maastricht op een zo belangrijk gebied als de volksgezondheid te benutten. Chanterie (PPE), schriftelijk. — Gezondheidsbescherming is een door het Europees Sociaal Handvest erkend grondrecht (artikel 11) en een in het Verdrag opgenomen doelstelling (artikel 3). Gemeenschapsoptreden is dus gerechtvaardigd, met name in de mate waarin het betrekking heeft op grensoverschrijdende aspecten. Zoals water- of luchtvervuiling gevolgen met zich meebrengt die niet beperkt blijven tot één of andere lidstaat, zo storen virussen, bacteriën, microben en andere ziektekiemen zich niet aan staatsgrenzen. Zoals de milieupolitiek een grensoverschrijdende dimensie heeft, zo heeft dus ook het volksgezondheidsbeleid een Europees luik. Het komt er dan op aan een duidelijk onderscheid te maken tussen wat wel en wat niet tot het gemeenschapsoptreden behoort. In dat verband geldt enerzijds artikel 52 (ex-129) over volksgezondheid en anderzijds artikel 5 (ex-3b) met inbegrip van een protocol en twee verklaringen — over subsidiariteit en proportionaliteit. Beide voorzien in een aanvullend gemeenschapsoptreden dat bestaat uit beleidsmaatregelen aan de ene kant en samenwerking tussen lidstaten en met derde landen of internationale organisaties aan de andere kant. Maar „de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de oprichting en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging" dienen volledig geëerbiedigd te worden. Dit betekent dat de rol van volksgezondheidsstelsels en geneeskundige dienstverlening als dusdanig geen Europese bevoegdheid is. Als de rapporteur in paragraaf 6 dan stelt „dat de communautaire maatregelen primair moeten worden gericht op het bevorderen van de gelijkheid op het gebied van de gezondheid" dan overschrijdt hij niet alleen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit maar dan overtreedt hij ook de letter en de geest van het Verdrag. Ten eerste is er geen rechtsgrondslag voorhanden om dit soort maatregelen te treffen. En ten tweede is „gelijkheid op het gebied van de gezondheid" ook geen verdragsdoelstelling. Het Verdrag spreekt over het verzekeren van „een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid". Vervolgens zegt het Verdrag dat het gemeenschapsoptreden gericht moet worden op „verbetering van de volksgezondheid, preventie van ziekten en aandoeningen bij de mens en het wegnemen van bronnen van gevaar voor de menselijke gezondheid". Het gaat dus niet om een zo gelijk mogelijke volksgezondheid maar om een zo hoog mogelijke gezondheidsbescherming. Overigens is een dergelijk streven ook gevaarlijk want gelijkheid bereikt men zowel door het verbeteren van wat slecht is als door het verslechteren van wat goed is. Ik nodig de rapporteur dan ook uit het eerste deel van paragraaf 6 in te trekken om een „split vote" over die — uit verdragrechtelijk oogpunt — onzinnige eis te voorkomen. Uiteraard kan worden opgemerkt dat een volgende verdragsherziening een dergelijke bekommernis misschien kan overnemen. Maar het mandaat van een intergouvernementele conferentie is vandaag niet aan de orde. De Commissie stelt trouwens dat haar mededeling „geen officiële voorstellen voor een nieuw communautair beleid op volks-
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/151
Chanterie gezondheidsgebied" bevat. In haar mededeling stelt de Commissie wel „een verontrustende ongelijkheid in gezondheidstoestand tussen sociale klassen" vast, doch zonder ook maar één voorstel te doen om dit euvel te verhelpen. Begrijpelijk, want de Commissie heeft — zowel juridisch als politiek — geen poot om op te staan als het gaat om het vermijden en het bestrijden van de sociale ongelijkheid in de Europese volksgezondheid. Overigens moeten we niet reactionair gaan doen. Het Verdrag van Maastricht bevat een afzonderlijke titel over volksgezondheid en het Hof van Justitie heeft zich — met de arresten Decker en Kohll — uitgesproken over het communautair gehalte van bepaalde voorzieningen in de sociale zekerheid. Er bestaan dus wel degelijk hefbomen voor een Europees gezondheidsbeleid. Maar we mogen ook niet al te voortvarend zijn door het Verdrag voorbij te streven of te omzeilen. In plaats van nog voor de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam al meteen een volgende intergouvernementele conferentie op poten te zetten moeten we dit Verdrag eerst zo aanwenden dat in de eerste plaats de Europese burger er beter van wordt. Want het is zijn belastinggeld. En het is zijn gezondheid. De mensen verwachten ook dat grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen daadwerkelijk — en dus Europees — worden aangepakt. Grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen zijn trouwens ontzettend toegenomen ingevolge handel en zowel recreatieve als professionele mobiliteit. Voedsel en voedselvergiftiging komen niet alleen uit binnen- maar ook uit buitenland. Zo dreigen BSE, salmonella, antibiotica en hormonen binnen te dringen in ons voedsel en vervolgens in ons lichaam. Gezondheidsbescherming is dus onmiskenbaar ook een kwestie van consumentenbeleid. En consumentenbescherming is — net als volksgezondheid — een titel in het Verdrag. Het Verdrag van Maastricht heeft de basis gelegd voor een Europese bijdrage tot de consumenten- en gezondheidsbescherming. Het Verdrag van Amsterdam heeft dit fundament uitgebreid en aangepast. We moeten dus voornamelijk roeien met de riemen die we hebben. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Een doeltreffend gezondheidsbeleid kan redelijkerwijs niet los gezien worden van alle andere beleidslijnen van de Europese Unie en de lidstaten. In het Verdrag van Amsterdam wordt dan ook terecht gesteld dat een hoog niveau van de bescherming van de gezondheid moet worden verzekerd bij de vaststelling en tenuitvoerlegging van alle beleidslijnen en acties van de Gemeenschap die gevolgen hebben voor de gezondheid. Ook wordt de rol neergelegd die de lidstaten op het gebied van de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige zorgen moeten spelen. Deze kwestie is zo belangrijk dat het misschien wel nuttig kan zijn een directoraat-generaal op te richten dat de verschillende aspecten van het volksgezondheidsbeleid moet beheren, met inbegrip van de kwestie van de middelen en de gezondheidsexpertise. Ook hier moet het subsidiariteitsbeginsel volledig toegepast worden. Er kan dus geen sprake van zijn dat de Unie de plaats van de lidstaten inneemt op het gebied van de volksgezondheid. Haar taak. moet erin bestaan de acties van de lidstaten te steunen en aan te vullen. In die zin ben ik het er volledig mee eens dat de communautaire actie op het gebied van de volksgezondheid niet alleen naar meer samenhang met de sociaal-economische beleidslijnen en programma's moet streven, maar in het licht van het vrij verkeer ook en vooral echte gelijkheid tussen personen moet bevorderen. Dit doel kan enkel verwezenlijkt worden als wij de ongelijkheid bestrijden en voor gelijke toegang voor allen tot geneeskundige zorgen ijveren, als wij de deskundigen op het gebied van de volksgezondheid meer mogelijkheden bieden om hun kennis en hun ervaringen te verruimen, en ja, zelfs prioritaire gezondheidszones oprichten. Bovendien moet de bevolking beter ingelicht worden over de gevaren die aan haar levens- en voedingswijze verbonden zijn, en moet aan actieve preventie van de oorzaken van ziekten gedaan worden. Lindholm (V), schriftelijk. — (SV) Volgens artikel 152 van het Verdrag moet de Gemeenschap het nationale beleid op het gebied van volksgezondheid aanvullen. Het risico dat de ambitie zo sterk is en de Gemeenschap de verantwoordelijkheid van de lidstaten overneemt in plaats van ze aan te vullen, is zeer reëel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het voorstel om een commissaris aan te duiden en een directoraat-generaal op te richten, die beide verantwoordelijk zouden zijn voor de volksgezondheid en die zich met alle aspecten van het volksgezondheidsbeleid moeten bezighouden. Het moet duidelijk zijn dat de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van de burgers, zowel politiek als economisch, bij de lidstaten ligt. De Europese Unie kan en moet het nationaal beleid aanvullen, maar mag deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) Het sociaal beleid moet in eerste instantie een nationale aangelegenheid zijn. Gezondheidskwesties zijn vaak terzelfder tijd verbonden met sociale problemen en milieuproblemen. Het is moeilijk de grens te trekken tussen wat als nationale aangelegenheid beschouwd moet worden en wat op Europees niveau behandeld moet worden. Ik steun alle essentiële punten van het verslag die de volksgezondheid verbeteren. Een intensere samenwerking tussen de lidstaten en op wereldniveau is noodzakelijk om dç gezondheid van mannen, vrouwen en kinderen te verbeteren. De wetgeving en de concrete uitvoering moeten echter in eerste instantie op nationaal niveau gebeuren. Minimumnormen kunnen in bepaalde gevallen een oplossing bieden, waarbij elke land het recht moet hebben om verder te gaan dan de minimumregels. (De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
Nr. 4-536/152
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter 7. Mediterraan beleid van de Unie
'.
De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende verslagen: — A4-0042/99 van de heer Colajanni, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de mededeling van de Commissie: De rol van de Europese Unie in het vredesproces en de toekomstige hulp van de Unie aan het Midden-Oosten (COM(97)0715 - C4-0114/98) en — A4-0095/99 van de heer Sakellariou, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad inzake het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie. Colajanni (PSE), rapporteur. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, geachte commissaris, dit Parlement, dat de hele ontwikkelingen in het Midden-Oosten altijd met volharding en passie heeft gevolgd, krijgt van mij niets nieuws te horen als ik erop wijs hoe kritiek de situatie op dit moment daarginds is. Die hachelijke situatie komt niet alleen doordat het vredesproces zo lang is opgehouden, dat immers achttien maanden heeft platgelegen, en doordat de toch zo moeizaam tot stand gekomen akkoorden van Wye Plantation niet zijn toegepast, maar ook doordat voortgegaan wordt met het beleid van nieuwe nederzettingen en niet-naleving wat betreft de „corridor" die de Westelijke Jordaanoever met de Gaza-strook moet verbinden. En dan hebben we het nog maar niet eens over wat er op de luchthaven is gebeurd, in de haven, met de gedetineerden. Al met al zijn er ontzettend veel knelpunten. Ik wilde vooral herinneren aan de verkiezingen in Israël, waarvan de uitslag van doorslaggevend belang wordt. Het is niet aan ons om dit land instructies uit te delen over welke regeringsvorm daar het meest geschikt is. Wel hopen wij van ganser harte dat de verkiezingen gewonnen worden door die politieke krachten die uit zijn op vrede of die in ieder geval in staat zijn om met elkaar een grote coalitie te vormen die niet aan handen en voeten wordt gebonden door integralistische standpunten. In de hele regio is de situatie bepaald niet rooskleurig. In Libanon en Syrië is er hoegenaamd niets opgelost, en de toepassing van de akkoorden en het proces van Barcelona komen ook al geen streep verder. Aangezien particulieren er helemaal geen zekerheid krijgen, valt absoluut niet te denken aan grootschalige investeringsacties. De situatie voor de Palestijnen is onhoudbaar. In de afgelopen jaren heeft de Europese Unie alles op alles gezet, en dat is van essentieel belang gebleken voor het ontstaan van de Palestijnse Autonomie. Zonder de Europese Unie zou de Palestijnse Autonomie nooit in het leven geroepen zijn. Onze hulp was essentieel voor de overleving van de Palestijnse Autonomie en ook voor het leven van de Palestijnen, vooral in Gaza, dat soort van concentratiekamp, dat lapje grond, waarop een miljoen mensen woont. Die hulp moet dan ook gehandhaafd worden, ook al zijn de interventies in uiterst moeilijke omstandigheden verlopen, buiten elke economische normale gang van zaken om. Is het juist om van de Commissie transparantie, bestrijding van verkwisting enfraudete vragen? Er is veel in deze zin gedaan, maar het is niet eerlijk om maar gewoon voorbij té gaan aan het feit dat elke actie in dat gebied geconditioneerd wordt door de veiligheidsmaatregelen en door andere verplichtingen die elk rationeel bevattingsvermogen te boven gaan en losstaan van economische rekensommen. Degene die dat niet begrijpt, kan ook niet begrijpen wat wij in deze regio klaargespeeld hebben. Ik haak nu in op het thema van de onhoudbare situatie. Wij moeten beseffen dat wij veel van de Palestijnen gevergd hebben en dat wij ook veel gedaan gekregen hebben. Wij hebben gevraagd om vrije en democratische verkiezingen en wij hebben verkiezingen verkregen die zelfs tot voorbeeld strekken voor veel vrije landen in die regio. Wij hebben gevraagd dat de Palestijnen af zouden zien van de vernietiging van Israël zoals dat in hun handvest stond, en dat is ook zo gebeurd. Wij hebben gevraagd om de strijd tegen het terrorisme op te voeren en om de troepen van Harnas in te krimpen, en dat hebben wij allemaal ook verkregen. Wij blijven nu terecht eisen dat er meer democratie en legaliteit in het kader van de Palestijnse Autonomie komt. Thans echter moeten wij nog iets anders aan de Palestijnen vragen en dat is het centrale punt van mijn resolutie. De datum 4 mei kan een dramatische kink in de kabel worden. Wij moeten de Palestijnen dan ook vragen om nog een laatste inspanning te doen, namelijk om de wijzers van de klok te verzetten en de datum van het eenzijdig uitroepen van de onafhankelijkheid nog even uit te stellen. Daarvoor moeten wij hun echter wel een goede reden in handen spelen. In dit opzicht moet er volgens mij een plechtige politieke toezegging komen van de landen die als waarborg optreden: de Verenigde Staten, de Europese Unie, Rusland, de groten van Oslo dus. Wij moeten de Palestijnen een klinkende politieke verklaring afleveren, waarin de doelstellingen van de akkoorden van Oslo herbevestigd worden en waarin vooral gegarandeerd wordt dat het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk ook na 4 mei 1999, de datum die vijfjaar geleden in Oslo werd afgesproken, overeind blijft. Ik denk dat de Palestijnen er begrip voor hebben dat de overgang nu eenmaal moeilijk is, maar zij zullen tegelijkertijd verwachten dat de grote onderhandelingspartners en de grote landen die als waarborg optreden ook een stap in de goede richting zetten. Ik geloof tevens dat de Palestijnen inzien dat, mochten zij op 4 mei eenzijdig de onafhankelijkheid uitroepen, dit reacties kan ontlokken, hetgeen trouwens ook al van Israëlische zijde is aangekondigd. En zo'n reactie kan het hele vredesproces in één klap aan diggelen slaan! Ik denk wel dat de Palestijnen inzien dat een dergelijke onafhankelijkheidsverklaring de doorslag kan geven voor een verkiezingswinst van die krachten in Israël die tegen het vredesproces gekant zijn. Volgens mij zijn de Palestijnen daarom geneigd om die datum te verzetten. Maar daar moet wel het een en ander van de Europese Unie, van de Verenigde Staten en Rusland tegenover staan. Dit is dan ook het nuttigste wat wij op dit ogenblik kunnen doen voor het vredesproces in het Midden-Oosten.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/153
Sakellariou (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, het Euro-mediterrane partnerschap, dat met de Conferentie van Barcelona in november 1995 een beloftevolle start had genomen, is na drie en een halfjaar officieus bestaan nog altijd niet op kruissnelheid gekomen. Ik heb het Europees Parlement vroeger al twee verslagen over het Euro-mediterrane partnerschap voorgelegd. Naar aanleiding daarvan nam het Europees Parlement op 11 oktober 1995, kort voor de Conferentie van Barcelona, en op '13 maart 1997, kort voor de Conferentie van Malta, telkens een resolutie aan. Ik ben ingenomen met het feit dat het Europees Parlement zich in beide gevallen met een overweldigende meerderheid voor de voorgestelde inhoudelijke standpunten heeft uitgesproken en hoop dat wij ook deze keer een standpunt hebben kunnen formuleren dat met een even grote meerderheid kan worden aangenomen. Het gaat deze keer om een aanbeveling aan de Raad. Wij hebben die bewust zeer kort gehouden om de bekende, in de twee vroegere resoluties aangenomen voorstellen niet meer te moeten herhalen. Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik zou uw aandacht op vier punten willen vestigen en daarover uw mening willen vragen. In de eerste plaats heeft het feit dat de regering van de heer Netanyahu het vredesproces in het Midden-Oosten heeft doen stilvallen, ook het Barcelona-proces zeer negatief beïnvloed. De heer Colajanni had het zopas over het vredesproces in het Midden-Oosten, zodat ik daarover niets meer hoef te zeggen. Als wij het Euro-mediterrane partnerschap vooruit willen helpen, moeten wij echter ook in het vredesproces in het Nabije Oosten een veel actievere rol gaan spelen. Ik bedoel daarmee niet opfinancieelgebied, want als het op betalen aankomt, zijn wij wereldkampioen. Ik heb het over de politieke onderhandelingen, waar onze vertegenwoordiger, de heer Miguel Angel Moratinos, eindelijk aan de vredesbesprekingen moet kunnen deelnemen. In de tweede plaats moeten wij het gehele Middellandse-Zeegebied in het partnerschap integreren en mogen wij geen landen aan de Middellandse Zee uitsluiten. Ik bedoel daarmee, in overeenstemming met mijn collega's van het parlementaire Middellandse-Zeeforum, dat ook Libië moet worden uitgenodigd om aan het partnerschap deel te nemen. De recente ontwikkelingen in de zaak-Lockerbie hebben volgens mij gunstige voorwaarden gecreëerd, zodat ook Libië op de volgende conferentie kan worden uitgenodigd. Ook de Balkanlanden, die er niet vanaf het begin bij konden zijn, moeten nu tenminste als waarnemer worden uitgenodigd. De uitbreiding van het aantal deelnemers kan de conferentie nuttige impulsen geven. In de derde plaats hebben wij niet alleen wat het aantal deelnemers, maar ook wat de inhoud betreft, een nieuw elan nodig. Vooral met betrekking tot de veiligheid zouden wij in Stuttgart een aantal oude voorstellen, zoals de vertrouwenwekkende maatregelen en het stabiliteitspact voor het Middellandse-Zeegebied, maar ook nieuwe, zoals een beperking van de bewapening en ontwapeningsakkoorden, kunnen voorleggen. Ook op het gebied van het binnenlands beleid kunnen de problemen in verband met de immigratie het Barcelona-proces een nieuw elan geven. Tenslotte nog een opmerking over de schuldenlast van de betrokken landen. Wij waren bereid een omvangrijk bedrag voor het Middellandse-Zeebeleid beschikbaar te stellen, maar onze investeringen en inspanningen kunnen niets opleveren als wij de schuldenlast van die landen niet eerst op oordeelkundige wijze kunnen verlichten. Ik denk daarbij aan het voorstel van bondskanselier Schröder, die op de bijeenkomst van de G 8 heeft voorgesteld dat de schuld- · aflossingen meteen voor de ontwikkeling van die landen worden aangewend. Als wij die weg opgaan en het proces met nieuwe impulsen proberen te reactiveren, kan Stuttgart een succes worden. Tomlinson (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de politieke situatie in het Midden-Oosten is allang één van de belangrijke aandachtspunten van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid en ik wil de heer Colajanni complimenteren met zijn uitstekende verslag. Dat neemt niet weg dat de belangstelling in het Parlement voor dit onderwerp niet stopt bij de commissie buitenlandse zaken. De Begrotingscommissie is het afgelopen jaar zeer nauw betrokken geweest bij het toekomstige financieringsmechanisme voor het vredesproces in het Midden-Oosten. Toen ook commissaris Marín zich intensief met dit onderwerp bezig ging houden, heeft dat geleid tot voorbeeldige samenwerking tussen de commissaris en de Begrotingscommissie. Maar ook bij de Commissie begrotingscontrole staat het Midden-Oosten hoog op de agenda vanwege het feit dat van elke dollar die in het vredesproces wordt gestoken, 54 dollarcent door de Unie gefinancierd wordt. Zelfs in een politiek moeilijke situatie moet de Commissie begrotingscontrole erop toezien dat het geld van de Europese belastingbetaler goed besteed wordt en maximaal politiek effect sorteert in het vredesproces. Het is dan ook onvermijdelijk dat het advies van de Commissie begrotingscontrole niet zozeer gericht is op loftuitingen als wel op kritische noten. Ik zou hier vooral willen benadrukken dat commissaris Marin zich uiterst coöperatief heeft opgesteld. Zo heeft hij antwoord gegeven op een reeks zeer gedetailleerde vragen, gevolgd door een reeks niet minder gedetailleerde, aanvullende vragen over een aantal problemen die voortvloeien uit het vredesproces. Wij zijn de Commissie ook zeer erkentelijk voor de geboden samenwerking op het vlak van de kleinschalige dienstreis van onze Commissie naar het Midden-Oosten om in de bezette gebieden te verifiëren of ons geld efficiënt wordt ingezet. Wij zullen uiteraard pas daarna, binnen het kader van de kwijtingsprocedure, een eindoordeel vellen over de wijze waarop het geld van de Unie besteed wordt.
Nr. 4-536/154
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Tomlinson In de tussentijd feliciteren wij de heer Colajanni met zijn verslag en stellen wij kritische vragen over de kwaliteit van de uitgaven. Verder zwaaien wij commissaris Marín persoonlijk lof toe voor de mate waarin hij zich ingezet heeft voor de Commissie begrotingscontrole en voor de delegatie, om ervoor te zorgen dat wij wat de kwijting betreft een correct verslag kunnen uitbrengen aan het Parlement. Samland (PSE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de heer Tomlinson heeft al gewezen op de punten waarover wij het de laatste weken, vooral in het kader van zijn opdracht als rapporteur voor de Palestijnse kwestie en de nieuwe regelingen — waarvan wij met de Raad en de Commissie gelukkig een pakket hebben kunnen maken —, uitvoerig hebben gehad. Met uitzondering van de punten die wij de Commissie hebben verzocht opnieuw te bekijken, schenkt het voorstel van de Commissie ons voldoening omdat het een oplossing biedt voor de problemen die wij tijdens de debatten hebben aangestipt. Ik wil van deze gelegenheid echter gebruik maken om op twee punten te wijzen. In de eerste plaats betreft het hier een programma dat moet worden uitgevoerd met partners van wie wij in het begin van het jaar moeilijk kunnen zeggen hoeveel zij zullen kunnen uitgeven. Het gaat hier niet om een programma waarbij wij de besteding van de gelden precies kunnen berekenen, zoals dat in de Europese Unie normaal is. Daarom hebben wij met dit programma vertraging opgelopen: kredieten werden toegekend maar niet besteed, zodat wij die nu als een last uit het verleden met ons meedragen. Er is ook nood aan meer zekerheid in verband met de procedure, ook wat de verwachte uitgaven in elk begrotingsjaar betreft. Wij hebben samen met de Commissie geprobeerd de procedure te verbeteren en ik weet dus hoe moeilijk dat is. Ik verzoek de Commissie ons in de loop van het jaar op het gebied van de planning en tenuitvoerlegging meer zekerheid te geven. Een groot deel van de kredieten is pas in de laatste weken van het jaar gebruikt. De Notenboom-procedure in oktober is echter onze laatste kans om kredieten die niet in het lopende jaar zijn gebruikt, een andere bestemming te geven. Daarom moet de Commissie in de toekomst voor meer zekerheid zorgen. Onmiddellijk na het zomerreces moet de Commissie ons een overzicht geven van de kredieten die wellicht nog zullen worden gebruikt. U weet immers ook dat wij vorig jaar opnieuw kredieten hebben moeten laten vervallen omdat ze in de enkele weken voor kerstmis geen andere bestemming meer konden krijgen. Ik weet dat dit een groot probleem is bij partners met wie wij anders moeten omgaan dan met onze partners in de Gemeenschap zelf. Als wij in de toekomst echter geen berg lasten willen meezeulen, mogen wij dit probleem niet uit de weg gaan. Ik vind het dus erg belangrijk dat daar in het verslag voortaan rekening mee gehouden wordt. Dat is ook de bedoeling van het amendement van de Begrotingscommissie. Wij hebben dat in ons advies aan het verslag toegevoegd. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het voorzitterschap juicht het toe dat het Europees Parlement zich vandaag bezighoudt met het Midden-Oosten en de rol die de Europese Unie daar in het vredesproces speelt. U weet dat de Europese Unie dit vredesproces op basis van de akkoorden van Oslo en Madrid met kracht en vastberadenheid steunt. De Europese Unie benoemde in 1996 de Spaanse ambassadeur Moratinos tot speciaal gezant voor het vredesproces in het Midden-Oosten. De heer Moratinos probeert sindsdien intensief en met veel creativiteit de vredesonderhandelingen tot een succes te maken. Alle voorzitterschappen hebben bijzondere aandacht aan de regio besteed. Minister van Buitenlandse Zaken Fischer bezocht tussen 10 en 14 februari alle landen van de regio en de Palestijnse autonome gebieden om, in samenspraak met de betrokkenen, de uitvoering van het memorandum van Wye te bespoedigen. Ik zeg dat omdat de resolutie van het Europees Parlement de indruk kan wekken dat de Europese Unie onvoldoende aan het vredesproces deelneemt. De Europese Unie heeft om gegronde redenen besloten de inspanningen van de Verenigde Staten voor een vreedzame oplossing in het Midden-Oosten te steunen en niet met de Amerikanen te gaan concurreren. De Verenigde Staten zijn allang een door beide kampen aanvaardde partner. Wij erkennen en respecteren de rol van de VS en het belang ervan voor de regio. Wij moeten beseffen dat dit een zeer moeilijk proces is waarin soms vooruitgang wordt geboekt maar ook veel tegenslagen worden opgetekend. Het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen staat tegenover het recht van Israël op veilige en erkende grenzen. Gezien de complexe geschiedenis van het conflict zijn volharding en geduld zeer belangrijk. Ik wil erop wijzen dat de Europese Unie reeds wezenlijk heeft bijgedragen tot de vooruitgang van het vredesproces in het Midden-Oosten. De Europese Unie verleent sinds 1993 gulle financíele steun aan de Palestijnse gebieden. Daarmee levert ze een belangrijke economische bijdrage, maar de economische steun maakt ook de uitvoering van de politieke akkoorden mogelijk. In de Europese Unie zijn wij ons ervan bewust dat dit ook problemen veroorzaakt. Gelet op onze buitengewone inspanningen zijn wij natuurlijk ontgoocheld over de economische teruggang in de Palestijnse gebieden. Het is werkelijk schokkend dat de levensstandaard van de bevolking vandaag lager is dan in 1993. Ik denk dat een belangrijke oorzaak van de problemen in de stagnering van het vredesproces en de daaruit voortvloeiende gebrekkige uitvoering van de economische akkoorden ligt. Ook Israël en Palestina dragen echter een deel van de verantwoordelijkheid. Zij moeten er beide voor zorgen dat de internationale hulp efficiënter kan worden gebruikt. Er zijn echter ook zeer succesvolle EU-projecten die de levensomstandigheden van de mensen beduidend hebben verbeterd. Ik denk bijvoorbeeld aan het programma voor de bouw van scholen, de waterbehandelingsinstallaties in Bethlehem, Nabloes en Hebron en de afvalverwerking in Gaza. Het is echter geen troost dat wij ons voorstellen hoe rampspoedig de economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden zou zijn geweest als de steun van de Europese
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/155
Verheugen Unie en anderen niet zo gul was geweest. Vast staat dat de Palestijnse Autoriteit zich zonder die steun niet zou kunnen handhaven en dat heel het vredesproces op de helling zou komen te staan. Dat mogen wij ook in de toekomst niet vergeten. De ontgoocheling over de economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden mag geen principiële vragen over het financiële engagement van de Europese Unie oproepen. Financiële steun is politieke hulp. Zonder onze steun zouden het vredesproces en dus ook de mensen in het gebied geen kans hebben. Ik juich de omvangrijke hulp toe die de Europese Unie op de conferentie van donorlanden in Washington en onlangs onder Duits voorzitterschap in Frankfurt voor de jaren 1999 tot 2003 heeft beloofd. Bij deze gelegenheid, op 4 en 5 februari in Frankfurt, werd nader ingegaan op de bijzonderheden van een efficiënter gebruik van de EU-steun. Daarbij werd niet alleen gewezen op de Israëlische bureaucratische hinderpalen, maar ook op de terecht in het verslag van het Parlement vermelde problemen binnen het Palestijnse bestuur. Door het covoorzitterschap van de conferentie op zich te nemen heeft de Europese Unie overigens laten zien dat ze de zaak ter harte neemt. De steun van de Europese Unie voor het vredesproces in het Midden-Oosten heeft echter ook een andere dimensie, namelijk het Euro-mediterrane partnerschap. De derde vervolgconferentie van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en haar twaalf partners uit het Middellandse-Zeegebied, die volgende maand in het kader van Barcelona-proces in Stuttgart wordt gehouden, is een bijkomende bijdrage van de Europese Unie aan de regionale integratie en economische ontwikkeling in het Midden-Oosten. Wij verwachten dat daar. zal worden besloten het vredesproces beter te begeleiden en nieuwe kanalen voor overleg en dialoog te creëren. Ik wil het nog over twee punten in de ontwerpresolutie van het Europees Parlement hebben. Ten eerste is er de verwijzing naar de noodzaak van steun voor Jordanië. Het voorzitterschap is het daarmee volledig eens. Economische en politieke stabiliteit in Jordanië is een beslissende factor voor de vrede in het Midden-Oosten. Minister van Buitenlandse Zaken Fischer sprak tijdens zijn verblijf in het Midden-Oosten ook met de nieuwe koning Abdullah. Hij wees hem erop dat de Europese Unie het erg belangrijk vindt dat het Jordaanse beleid wordt voortgezet. Koning Abdullah verzekerde hem dat hij dat zou doen. De veiligheid en stabiliteit van dit belangrijke land is voor ons, Europeanen, van groot belang. De Europese Unie moet daarom alles doen om Jordanië te blijven helpen. De Raad Algemene Zaken heeft de Commissie op 22 februari verzocht te onderzoeken hoe de Europese Unie dat, rekening houdend met de nationale bijdragen, kan doen. Het tweede probleem is het gebrek aan water in het Midden-Oosten. Wij weten allemaal dat dit een van de zwaarste problemen van de regio is en dat alle betrokken landen vroeg of laat zullen moeten samenwerken. Ambassadeur Moratinos sprak al herhaaldelijk met Israël, Jordanië en de Palestijnse Autoriteit over dit probleem. Hij riep ook een task force voor het waterprobleem in het leven. Tijdens zijn verblijf in het Midden-Oosten heeft minister van Buitenlandse Zaken Fischer ook geaccentueerd dat Europa veel belang hecht aan de oplossing van het waterprobleem. Verschillende lidstaten werken daaraan. Ik kan u verzekeren dat de Europese Unie in het vredesproces in het Midden-Oosten een passende rol zal blijven spelen. Wij zullen ons beleid, afgestemd op dat van de Verenigde Staten, met geduld en veel inzet voortzetten. Ik ben ervan overtuigd dat in een niet zo verre toekomst de door alle partijen gewenste vrede tot stand kan worden gebracht. Marín, Commhsie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, vandaag worden hier twee documenten behandeld die zowel wat betreft de Palestijnse als de Libische kwestie van fundamenteel belang zijn voor de toekomstige ontwikkeling van het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie. Ik spreek dan ook mijn dank uit aan de heren Sakellariou en Colajanni voor hun respectieve verslagen, des temeer daar deze afgevaardigden bijzonder veel aandacht aan deze kwesties besteden. Ik ga niet uitweiden over de politieke situatie aangezien de uiteenzetting van de fungerend voorzitter van de Raad volledig overeenstemt met het standpunt van de Commissie terzake. Met uw welnemen zou ik de politieke analyse dan ook kort willen houden aangezien ik bijzonder weinig heb toe te voegen aan de woorden van de voorzitter van de Raad. Wat het betoog van de heer Colajanni betreft, ben ik het met hem eens dat de bijeenkomst van Stuttgart een centrale rol speelt. De desbetreffende vergadering vindt plaats in een delicaat politiek klimaat. De Commissie en de speciale verslaggever, de heer Moratinos, hebben het voorzitterschap inderdaad vergezeld, zoals de heer Verheugen reeds heeft aangegeven. Wij hebben kunnen vaststellen in hoeverre de politieke situatie het zoeken naar een adequate oplossing bemoeilijkt. Enerzijds zijn er de akkoorden van Oslo en anderzijds staan de Israëlische verkiezingen voor de deur die uiteraard verregaande gevolgen zullen hebben voor het vredesproces en de ontwikkeling van de akkoorden van Wye Plantation. Ik zou hieraan twee positieve aspecten willen toevoegen. De laatste maanden hebben wij intensief samengewerkt met het Duitse voorzitterschap — ik wil het voorzitterschap daarvoor publiekelijk bedanken — teneinde de laatste hand te leggen aan de associatie-overeenkomst met Egypte. Ik geloof dat wij er in principe in zullen slagen deze moeizame onderhandelingen tot een goed einde te brengen voor de bijeenkomst van Stuttgart, zodat Egypte, dat toch een bijzonder belangrijk land is, eindelijk over een dergelijk akkoord kan beschikken. In verband met de aanbeveling van het Parlement om de lidstaten tot spoed te manen moet ik toegeven dat de ratificatie van de akkoorden door de landen lang op zich laat wachten. Hierna zal ik ingaan op het door de heer Samland ingediende programma alsmede op het voor de gemengde akkoorden geplande tijdschema. Er rest u hier in het Europees Parlement niet zoveel tijd meer, mijnheer Samland. Aangezien bovendien ook mijn dagen naar alle waar-
Nr. 4-536/156
Handelingen van het Europees Parlement
Marín schijnlijkheid geteld zijn — bepaalde personen staan erop dat ik mij voortijdig terugtrek —, zou ik erop willen aandringen dat het systeem van de gemengde akkoorden wordt gecorrigeerd. Mijnheer Colajanni, ofwel wordt het systeem van de gemengde akkoorden tijdens de volgende intergouvernementele conferentie aangepast ofwel blijft de nationale ratificatietijd gemiddeld twee en een half à drie jaar bedragen. Hier heeft de Commissie geen schuld aan. Dit probleem is te wijten aan het feit dat de procedure waarover wij momenteel beschikken dringend aan herziening toe is. In dit verband zouden wij samen met het Europees Parlement en de Raad aan tafel moeten gaan zitten om rustig en sereen oplossingen te zoeken voor de uitdagingen die de toekomst ons zal brengen. Ik ben het met u eens dat bepaalde punten zonder dralen moeten worden aangepakt en een van deze aspecten, mijnheer Colajanni, betreft ongetwijfeld het ratificatiesysteem van de gemengde akkoorden. Ondanks alles heb ik een aantal lidstaten een brief gestuurd waarin zij worden verzocht het proces te versnellen. U haalt een fundamentele kwestie aan, namelijk de vraag hoe wij het probleem van de interferenties tussen het vredesproces en de Conferentie van Barcelona kunnen ondervangen. Wij hebben dit thema reeds meermaals besproken en ik meen dat wij er goed aan zouden doen — wij plegen momenteel overleg met het voorzitterschap en hebben reeds verschillende technische deskundigen geraadpleegd — een vergadering in de lijn van de bijeenkomst van Pa-lermo te beleggen. In tegenstelling tot de Conferentie van Malta, die tot mislukken gedoemd was omdat de vijandelijkheden tussen Israëliërs en Palestijnen op dat moment hun hoogtepunt hadden bereikt, werden in Palermo naar mijn oordeel serieuze inspanningen geleverd en werd opnieuw aangedrongen op de handhaving van het politieke forum van het comité van Barcelona. Dit is immers het enige politieke referentiepunt binnen het Middellandse-Zeegebied dat ons rest, nu het multilaterale en het regionale proces op een wel erg laag pitje staan. Ik ben optimistisch en ik geloof dat wij in Stuttgart goed werk zullen kunnen leveren. Met betrekking tot het vredesproces in het Midden-Oosten gaan wij volledig akkoord met de voorzitter van de Raad en onderschrijven wij defilosofievan de heer Colajanni. Het is inderdaad zo dat wij alles in het werk moeten stellen om een adequate oplossing te vinden voor de kritieke datum van 4 mei en dat wij tezelfdertijd alle mogelijke middelen moeten aanwenden om de toekomstige Israëlische regering te overtuigen van de noodzaak het vredesproces te bespoedigen. In dit opzicht heb ik zo goed als niets toe te voegen aan de uiteenzetting van de heer Colajanni en de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Verheugen. In verband met de hulp aan de Palestijnen zou ik naar aanleiding van wat de heer Samland en ook de heer Tomlinson hebben gezegd, willen onderstrepen dat de Europese Commissie zich voor de vaststelling van definanciëlemiddelen voor de komende jaren in het kader van de conferentie van donorlanden van Washington en Frankfurt aan het verslag-Tomlinson heeft gehouden. Het doet mij deugd dat een aantal vooraanstaande leden van de Commissie begrotingscontrole binnenkort een bezoek aan de bezette gebieden gaat brengen. Het is immers bijzonder moeilijk eenfinancieelprogramma op te stellen in het licht van de niet-aflatende problemen, zoals gebrek aan veiligheid, terroristische aanslagen, het uitblijven van een dialoog tussen de Israëliërs en de Palestijnen, sluiting van de grenzen met de bezette gebieden en belemmeringen bij de levering van goederen. Iedereen is op de hoogte van deze moeilijkheden en het spreekt vanzelf dat het in deze omstandigheden nagenoeg onmogelijk is een planning op te stellen. Vandaar dat het speciale reglement van het door dit Parlement aangenomen verslag-Tomlinson bijzonder nuttig zal blijken. Gezien de omstandigheden kan ik de voorzitter van de Begrotingscommissie werkelijk geen uitsluitsel geven over het definitievefinanciëleprogramma. Dat is onmogelijk. Ik kan niet voorzien of de akkoorden van Wye Plantation al dan niet ten uitvoer zullen worden gelegd. Ik geloof dat de heer Samland noch aan de Commissie, noch aan de lidstaten, noch aan het Parlement dergelijke eisen kan stellen. Indien Wye Plantation wordt toegepast zoals gepland, zal het overeenkomstigefinanciëleprogramma aan de Raad en aan het Parlement worden voorgelegd. Indien Wye Plantation niet in de praktijk wordt gebracht, is dit echter minder evident. Dat wil ik hier duidelijk zeggen. Dat neemt niet weg dat wij ons aan de door het Europees Parlement aangegeven logica houden. De heer Verheugen heeft een bijzonder belangrijke opmerking gemaakt. Het is een feit dat het voorzitterschap van de Raad en dat van de Commissie in februari tijdens de bijeenkomst van Frankfurt de twee hoofdproblemen van de afgelopen vijf jaar hebben aangekaart. Om de economische ontwikkeling van de Palestijnen te waarborgen moet aan twee voorwaarden worden voldaan. De Palestijnen dienen voor een transparantere begroting te zorgen en Israël moet een einde maken aan de restrictieve maatregelen. Indien de Palestijnse economie niet wordt opengetrokken, bestaat er gevaar voor corruptie. Een open en transparante Palestijnse economie zal ongetwijfeld het risico op storende elementen verkleinen. Daarom is het onontbeerlijk dat Israël, zoals de Commissie reeds zo vaak heeft herhaald, het bestaan van het reeds ondertekende bilaterale akkoord tussen de Palestijnse Autoriteit en de Europese Unie erkent. Dit betreft een wezenlijk aspect van onze samenwerking en het is onze plicht de Israëlische autoriteiten erop te wijzen dat zij een fout begaan door restrictieve economische maatregelen te treffen. Wat de veiligheidskwestie betreft, heeft Israël het volste recht om meer veiligheid en een nauwere samenwerking in de strijd tegen het terrorisme te eisen, maar anderzijds mogen wij, zoals in het verslag-Colajanni en de mededeling van de Commissie wordt onderstreept, niet uit het oog verliezen dat ook de economische ontwikkeling van de Palestijnen fundamenteel is voor de veiligheid van Israël. De risico's zullen aanzienlijk afnemen naargelang de economische ontwikkeling van de Palestijnen toeneemt. En omgekeerd. De intensivering van de armoede, de marginalisering en de moeilijkheden in het Palestijnse kamp zijn ongetwijfeld factoren die een uitstekende voedingsbodem scheppen voor het ontstaan van allerlei extremistische groeperingen. Wij zullen hetfinanciëleprogramma voor de komende jaren vaststellen in het licht van alle voornoemde omstandigheden. In dit verband — en hiermee ben ik bijna aan het einde van mijn betoog gekomen — zou ik het Parlement willen vragen begrip op te brengen voor het volgende punt. De Commissie is voornemens aan het Parlement en de Raad een voorstel in te dienen waarin de Europese Commissie uitdrukking geeft aan haar wens de lopende uitgaven van de Palestijnse Autoriteit niet langer tefinancieren.U moet dit begrijpen. In het verleden, en meer bepaald gedu-
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/157
Marín rende de afgelopen vijf jaar, heeft de Commissie steeds gevolg gegeven aan de politieke besluiten van de Raad en heeft zij om buitengewone redenen, om het voortbestaan van de Palestijnse Autoriteit veilig te stellen, om politieke redenen, geld uitgetrokken voor acties die geen deel uitmaken van het programma voor financiële steun. Dit was een louter politieke beslissing en dat mogen wij niet vergeten. Wij wensen derhalve dat de Commissie in de toekomst de lopende uitgaven niet meer voor haar rekening neemt. En wat gebeurt er indien binnen een of twee jaar de grenzen worden gesloten? Zullen wij de Palestijnse Autoriteit dan aan haar lot overlaten? In geen geval. Maar de Commissie stelt wel voor dat het Europees Parlement en de Raad in dergelijke situaties in onderling overleg een beslissing nemen. Wij zijn van mening dat dit een aanvaardbare oplossing is. Mijnheer Tomlinson, in dit opzicht zou ik u willen verzoeken dat u in uw verslag betreffende de verlening van kwijting aan de Commissie voor de uitvoering van de begroting rekening houdt met het feit dat de Commissie uit politieke overwegingen lopende uitgaven heeft gefinancierd die in principe geen deel uitmaakten van het programma voor economische ontwikkeling. Wij hebben niets te verbergen en dat zeg ik hier in alle openheid. Ik hoop dat ik dat in de toekomst niet meer hoef te herhalen. Een ding is duidelijk. Noch de Commissie, noch commissaris Marín — en ik houd hier absoluut geen complexen aan over — kunnen ervan worden beschuldigd onrechtmatig gehandeld te hebben, aangezien ik mij ertoe heb beperkt de politieke besluiten van de Raad en het Europees Parlement toe te passen. De volgende kwestie betreft Jordanië. Dit is een typisch voorbeeld van een politiek compromis. In het voormalige MEDA-programma, dat momenteel wordt vernieuwd, was een speciaal programma voor de structurele aanpassing van Jordanië ondergebracht. De Raad heeft gezegd — en met recht — dat men de Commissie heeft gevraagd een speciaal programma ten behoeve van Jordanië op te stellen. Welnu, mijnheer Tomlinson, mijnheer Colajanni, wij zullen eens te meer een keuze moeten maken. Ofwel krijgt de politiek de bovenhand ofwel de begrotingsdiscipline. En indien in het geval van Jordanië de politieke overwegingen doorslaggevend zijn, zullen wij voor de politiek moeten kiezen. Nu rest mij enkel nog Libië. Mijnheer Sakellariou, Libië is een politiek probleem waarvoor een oplossing moet worden gezocht op politiek niveau aan de hand van een politiek besluit. U weet dat maar al te goed en het is dan ook onontbeerlijk dat een passende oplossing wordt gevonden die als basis kan dienen voor de door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties uitgedokterde formule. Is het een goede zaak dat aan het Libische conflict een einde komt? Ongetwijfeld. Is het wenselijk dat Libië tot de Euro-mediterrane conferentie wordt toegelaten? Dat spreekt vanzelf. Nochtans weten wij allemaal dat hieraan een voorwaarde is verbonden. Indien wij in staat zijn voor deze voorwaarde een oplossing te vinden, is het politieke probleem van de baan. Het is in alle opzichten beter dat de betrekkingen tussen Libië en de Europese Unie worden genormaliseerd, maar zolang niet aan die ene voorwaarde wordt voldaan is dat helaas onmogelijk. De Voorzitter. — Mijnheer de commissaris, u was nogal lang van stof. Ik besef dat u een aantal opmerkingen wilde maken over uw beleid en over de ontwikkelingen die zich de laatste jaren bij dit vraagstuk hebben voorgedaan. Zoals u zelf hebt kunnen vaststellen, laat het goede begrip van het voorzitterschap niets te wensen over. Sakellariou (PSE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, bij wijze van uitzondering iets over het Reglement. Artikel 46, lid 3 van het Reglement verleent het Parlement het recht aanbevelingen aan de Raad te richten in verband met artikel J 7 van het Verdrag. De aanbeveling waarover het Parlement zich morgen uitspreekt, was voor het voorzitterschap van de Raad bedoeld. Het voorzitterschap van de Raad is niet op de inhoud ervan ingegaan. Ik dank de vice-voorzitter van de Commissie, de heer Marín, dat hij dat wel heeft gedaan en over Libië heeft gesproken. De aanbeveling was echter tot de Raad gericht. Ik vraag dus namens het Parlement wanneer de Raad op onze aanbeveling zal reageren, ook al is het antwoord „niet'. De Voorzitter. — Mijnheer Sakellariou, ik heb met grote aandacht naar u geluisterd. In antwoord op uw motie van orde moet ik u echter zeggen dat de heer Verheugen, de fungerend voorzitter van de Raad, ons heeft medegedeeld dat hij helaas niet langer kon blijven. Hij heeft dus uw opmerking niet gehoord en kan niet antwoorden. Het voorzitterschap zal echter niet nalaten de Raad alsnog om een antwoord te vragen. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de heren Colajanni en Sakellariou hartelijk danken voor hun geëngageerde verslagen, waarin zij de weg aangeven die Europa moet opgaan. Ik dank ook de heren Tomlinson en Samland. Ik meen immers dat, om veel van de recente problemen te voorkomen, buitenlands beleid, begroting en begrotingscontrole nog meer aan elkaar moeten worden gekoppeld. Ik heb als politicus belangstelling voor het buitenlands beleid en weet hoe belangrijk financiële middelen zijn om een buitenlands beleid te kunnen voeren. Als afgevaardigde weet ik echter ook dat het Parlement en de bevolking ervan overtuigd moeten zijn dat die middelen efficiënt worden gebruikt. De heer Marín zei íets heel interessants, namelijk dat wij moeten kiezen tussen politiek enfinanciëlestrengheid. Samen kunnen wij wellicht een manier vinden om zowel politiek correct alsfinancieelefficiënt te handelen. Er was in het Parlement waarschijnlijk te weinig bereidheid om zelf een brug tussen politiek enfinanciëlestrengheid te slaan. Mijnfractieis het volledig eens met u en met wat u vandaag hebt voorgesteld en zal u helpen om die brug te slaan. Ik heb twee opmerkingen bij het voorstel van de heer Sakellariou. Ik sta achter wat hij over Libië heeft gezegd. Ik was zelf in Libië en heb daar met een aantal leiders gesproken. Ik geloof dat velen daar opnieuw bij de internationale
Nr. 4-536/158
Handelingen van het Europees Parlement
Swoboda gemeenschap van landen willen aansluiten. Mijnheer de commissaris, de door u genoemde voorwaarden blijven natuurlijk gelden. Op de vooravond van de reis die enkele collega's en ikzelf naar Syrië en Libanon zullen maken, wil ik nog enkele opmerkingen bij het verslag van de heer Colajanni formuleren. Ik geloof dat wij alles op alles moeten zetten om Israël de moed te geven om zich uit Libanon terug te trekken. Dat is in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het vredesproces, want dan kunnen ook met Syrië vredesbesprekingen over de Golanhoogte worden aangevat. Tenslotte verzoek ik de Commissie en de Raad ervoor te zorgen dat 4 mei 1999, een historische dag voor de Palestijnen, geen aanleiding voor nieuwe conflicten maar een nieuwe stap in de goederichtingwordt. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik voer het woord voor een motie van orde. De fungerend voorzitter van de Raad heeft de Vergadering verlaten op een moment dat wij hier een aanbeveling aan de Raad bespreken. Ik zie mij er dan ook toe genoodzaakt te besluiten dat deze houding getuigt van onwellevendheid ten opzichte van het Parlement, des temeer daar het geen geval van overmacht betreft maar de voorzitter zich in zaal 100 bevindt en deelneemt aan een informele vergadering. Ik ben van mening dat deze houding blijk geeft van een enorm gebrek aan respect voor de plenaire vergadering en de debatten die hier worden gehouden. Ik zou de Voorzitter van het Parlement dan ook willen verzoeken ons protest betreffende deze ongewone houding, die in strijd is met de gebruikelijke gang van zaken, aan de voorzitter van de Raad over te maken. De Voorzitter. — Mevrouw Izquierdo Rojo, ik heb zojuist al gezegd dat de voorzitter van de Raad hier aanwezig was tijdens de redevoeringen van onze rapporteurs. Het spijt mij, maar ik kan hierover geen debat toestaan. De voorzitter van de Raad heeft ook nog geluisterd naar de spreekbeurt van commissaris Marín, maar dat is u misschien ontgaan. Ik ben het natuurlijk met u eens dat zijn aanwezigheid tot het einde van het debat de voorkeur had verdiend. Ik heb die opmerking dan ook genoteerd. Graziarli (PPE). — (IT)Mijnheer de Voorzitter, hopelijk neemt u het mij niet kwalijk als ik zeg dat ik het ook vreemd vind dat de voorzitter van de Raad alleen maar luistert naar de Commissie en de rapporteurs, en het debat verder volledig negeert. Dit gevoel hebben wij zo dikwijls als de problemen van het Middellandse-Zeegebied ter sprake komen: deze worden bijna met een houding van zelfingenomenheid door de Europese Unie bejegend, alsof het een kwestie is die uiteindelijk alleen maar een hoop last oplevert, van Libië tot het Midden-Oosten en de Balkan. En toch is dit de meest delicate en tegelijk ook meest interessante grens die wij hebben! Hier zijn verschillende culturen al eeuwenlang in contact met elkaar, ook al is dat vaak meer een tegen elkaar opbotsen dan een elkaar vinden; maar er wordt ook al eeuwenlang handel gedreven en het beginsel van de communicerende vaten doet hier in belangrijke deelsectoren van de cultuur opgeld, van defilosofietot aan de wiskunde, om niet iets anders te noemen. Tegenwoordig, maar dat is sinds enige tijd al zo, is het niet meer mogelijk de landen van het Middellandse-Zeegebied te beperken tot alleen maar de oeverstaten. De problemen zijn zo aan elkaar vastgeketend — denk bijvoorbeeld aan de continuïteit van de problemen van het Midden-Oosten en de Golfregio — dat deze grenzen niet van een bepaald punt uit bezien kunnen worden vastgelegd, zoals de Romeinen in de oudheid deden toen ze op hun landkaarten onder de zuidelijke oever van de Middellandse Zee opschreven: „Hie sunt leones", hier zitten de leeuwen. Het zou dus een eerste grove fout zijn als Europa denkt dat zij deze zee kan beperken tot de landen die wat Europees aandoen, hoe weinig of hoe veel dat ook is: het bonte palet van culturele en politieke verschillen kan niet zomaar kunstmatig worden gereduceerd. Europa moet haar samenwerking met alle oeverstaten opvijzelen, natuurlijk met inbegrip van Libië, en ook met wie in de buurt van die landen woont voor zover bepaalde problemen geografisch niet duidelijk af te perken zijn. Het eerste punt is dus het universele karakter van de mediterrane landen. Het tweede punt is even belangrijk als lastig en geeft antwoord op deze vraag: is het probleem van het Middellandse-Zeegebied een kwestie van economische ontwikkeling die gelijk moet opgaan met de ontwikkeling van Europa? Dat is het ook wel, maar als wij mochten denken dat het alleen maar of overwegend een kwestie van economische ontwikkeling is, dan zouden wij de tweede blunder begaan: het probleem is er ook een van ontwikkeling van de samenleving. Hoe? Door heel Europa over één kam te scheren? Dat zou de derde blunder zijn. Ik citeer hier een gezaghebbende stem uit de wereld van de islam, die van de Iraanse president Khatami, en het zou absurd zijn als we daar geen acht op sloegen: als een volk, zo zei Khatami, akkoord gaat met verandering en evolutie, dan moet het zich in de eerste plaats bewust zijn van zijn eigen bestaan en zijn eigen historische identiteit, zodat dit als uitgangspunt kan fungeren. Goed, dat is nu precies wat het Westen niet altijd door heeft gehad wanneer het zijn koloniale en postkoloniale instincten volgde. Zeker, het is niet allemaal zo gemakkelijk. Wij staan bovendien voor heel uiteenlopende realiteiten, maar met isolementen los je de problemen in ieder geval niet op, wel daarentegen met een verstandig beleid. Libië zou wat dat betreft tot lering kunnen dienen. De juiste versie van het fundamentalisme moet ons nooit doen vergeten dat daarachter problemen schuilen waarover wij op correcte wijze onze mening kunnen geven. Op zich is de islam bijvoorbeeld helemaal niet intolerant, intolerant worden daarentegen de maatschappelijke en economische problemen als men die maar laat aansudderen. Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, het vredesproces in het Midden-Oosten verkeert in een impasse en de partijen houden hun adem in enerzijds voor de verkiezingen in mei in Israël, anderzijds voor de uitroeping van een onafhankelijke staat Palestina. Wij zullen de Palestijnen ervan moeten overtuigen die uitroeping uit te stellen. Daar moet iets tegenover staan. Ik meen overigens dat wij ons ook moeten committeren tot de erkenning van die staat als die wordt uitgeroepen. Wij moeten niet vergeten dat 4 mei het einde is van de overgangsfase van het Oslo-Akkoord en op dat moment zal duidelijkheid kunnen komen over definalestatus van de onderhandelingen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/159
Bertens Dat uitstel belangrijk is om te voorkomen dat in de verkiezingen in Israël de extreme elementen de boventoon zullen gaan voeren, dat is duidelijk. De problemen in Libanon zullen groot genoeg zijn. Europa moet matiging en compromisbereidheid prediken en hopen dat de bevolking en de regering van Israël de weg kennen naar vrede en dialoog. Dat vredesproces is ook van groot belang voor het Barcelona-proces dat ook op dit moment op die manier in een impasse is gekomen. De Unie zal los van het vredesproces moeten investeren in democratie en mensenrechten. Good governance is de basis van een succesvolle ontwikkeling. De Unie kan deze processen steunen door veel aandacht te.geven aan de civil society. Hopelijk zijn alle problemen rond de juridische basis voor besteding van fondsen opgelost. Bovendien moet de Unie haar steun geven aan de organisatie van een parallelle vergadering van de NGO's tijdens de Euro-mediterrane topconferentie in Stuttgart. Mijnfractie,de liberalefractie,steunt beide verslagen omdat zij genuanceerd zijn en het Europees Parlement een stem geven op een dergelijk belangrijk moment in die regio. Vrede, veiligheid en een goede toekomst. De Voorzitter. — Waarde collega's, ik wilde een algemene opmerking maken aan het adres van de kleine fracties. Zij geven hun leden soms spreekbeurten van anderhalve minuut. Dat is veel te weinig voor een fatsoenlijke spreekbeurt. Men rekent er dan ook min of meer op dat de Voorzitter coulant is. Op die manier wordt het voorzitterschap echter in verlegenheid gebracht, want sprekers onderbreken is niet bepaald onze liefhebberij. Daarom moet er vroeg of laat toch een einde komen aan deze tactiek. Het is beter de spreektijd te verdelen over minder sprekers en elke spreker dus meer tijd te geven. Anderhalve minuut spreektijd is niet serieus meer. Van Bladel (UPE). — Voorzitter, veel waardering voor de rapporteurs die de afgelopen vijfjaar met passie en zorgvuldige afweging visies aan ons hebben voorgelegd. Maar hoe intens die passie ook is om de situatie in het MiddenOosten of het Middellandse-Zeegebied een stapje vooruit te brengen, we blijven afhankelijk van de ontwikkeling ter plekke zoals verkiezingen in Israël en Algerije. Daarnaast hangt de datum van 4 mei als het zwaard van Damocles boven ons hoofd. De rapporteur roept de Palestijnse Autoriteit terecht op af te zien van het uitroepen van de onafhankelijkheid. Bovendien vrees ik — als het zou gebeuren — dat dat ook consequenties voor onzefinanciëleondersteuning zou hebben en die ligt al onder kritiek en we willen al meer controle. Het is tevens duidelijk, Voorzitter, dat wij van de Israëli's vragen na de verkiezingen nu serieus werk te maken van de verdere invulling van het vredesproces. In de aanloop naar die verkiezingen zijn al positieve geluiden te horen, met name over mogelijke terugtrekking uit Libanon. De rapporteur spreekt van onvoorwaardelijke terugtrekking uit Libanon. Daarmee kan ik het niet eens zijn want Israël heeft geenszins de zekerheid dat Libanon in staat is de fundamentalistisch militante groeperingen te controleren. Noch is er duidelijkheid over de diepgewortelde presentie van Syrië in Libanon. Terugtrekken uit Libanon zonder afspraken met Syrië is een uitnodiging tot geweld. Laten we dus hoopvol blijven dat er een samenhangende oplossing wordt gevonden, zodat een deel van de dreiging voor Israël van buitenaf wegvalt en er ook realistische ruimte komt om de relatie met de Palestijnen verder vorm te geven. Herstel van het vredesproces kan het Middellandse-Zeebeleid gunstig beïnvloeden, maar het hangt er niet uitsluitend vanaf. De commissaris heeft al verwezen naar Egypte. Drie jaar onderhandelen, het is erg belangrijk dat we dit land nu in het vredesproces betrekken. Jammer dat de Raad er niet meer is. Ik doe net als commissaris Marín een beroep op de Raad Egypte als belangrijk land over de drempel te trekken. Dat is een stap vooruit. Alavanos (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, beide verslagen, zowel dat van de heer Colajanni als dat van de heer Sakellariou, zijn uitstekend. Zij zijn met algemene stemmen in onze commissie goedgekeurd en krijgen de volledige steun van onze fractie. Ik wilde een opmerking maken over het verslag van de heer Sakellariou. De rapporteur noemt hierin terecht vier punten: oplossing van het vraagstuk in het Midden-Oosten, uitbreiding van het aantal deelnemers aan de conferentie met toevoeging van Libië en de landen van het voormalig Joegoslavië, inhoud van de samenwerking en buitenlandse schuld. Ik vraag mij echter af of, gezien de huidige ontwikkelingen, deze vier punten wel volstaan. Speelt er momenteel in het Middellandse-Zeegebied niet nog een uiterst belangrijk vraagstuk, en geen nieuw vraagstuk als wij zien hoe virulent dit is? Wordt door dit vraagstuk niet de stabiliteit in heel het oostelijk gedeelte van de Middellandse-Zee ernstig bedreigd? Kunnen wij wel denken aan een Middellandse-Zee van veiligheid en samenwerking, als wij het probleem van de Koerden niet resoluut bij de horens vatten? Het vraagstuk van de Koerden gaat de Middellandse-Zee landen direct aan. Dit betreft Turkije, Syrië en, zoals de heer Graziani al zei, ook landen in het verlengde van de Middellandse-Zee, zoals Irak en Iran. Het Koerdische vraagstuk is een ernstige destabiliserende factor voor de betrekkingen tussen de mediterrane landen en met name de landen in het oostelijk gedeelte van de Middellandse-Zee. Ik denk bijvoorbeeld aan de betrekkingen Griekenland-Turkije en Cyprus-Turkije. Kunnen wij het probleem van de Koerden hier dus veronachtzamen? Is het niet onderhand tijd dit op te nemen onder de vraagstukken betreffende de samenwerking in het Middellandse-Zeegebied? Willen wij van dit vraagstuk een politieke aangelegenheid maken om op die manier de strijd aan te binden tegen terrorisme, geweld en situaties die het Europees Parlement herhaaldelijk heeft veroordeeld? Willen wij hier een internationale aangelegenheid van maken? Willen wij de nadruk leggen op politieke oplossingen om nog meer geweld te voorkomen? Zo ja, dan moeten wij erover nadenken hoe wij van het Koerdische vraagstuk een onderdeel kunnen maken van de inspanningen om van de Middellandse-Zee een gebied van vrede en veiligheid te maken, waarin ook de Europese Unie een rol ambieert.
Nr. 4-536/160
·
Handelingen van het Europees Parlement
Tamino (V). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie De Groenen wilde ik allereerst mijn steun betuigen aan de verslagen van de collega's Colajanni en Sakellariou en er met klem op wijzen dat de twee problemen die hierin behandeld zijn — het vredesproces in het Midden-Oosten en het Euro-mediterrane beleid ten gevolge van de verklaring van Barcelona — op dit moment in een ernstige impasse verkeren, zoals andere collega's al hebben opgemerkt. Het lijdt geen twijfel dat wij ons vierkant moeten scharen achter hetgeen collega Colajanni beweert met betrekking tot de resultaten die zijn verkregen in de akkoorden van Wye Plantation en het belangrijke nieuws van de aanvaarding van het beginsel „land in ruil voor vrede." Maar we kunnen ook niet voorbijgaan aan het gegeven dat de impasse op dit moment grotendeels te wijten is aan de halfslachtige houding van de Israëlische regering die allerlei obstakels opwerpt. Ik geloof dat ons Parlement daar best wel even de nadruk op mag leggen. Het probleem van de vrede in het Midden-Oosten vergt zeker ook dat de kwestie Libanon en die van Syrië een oplossing vinden. In dit verband wilde ik wijzen op de interventie van ons Parlement om een zogeheten people to people-actie op te zetten. Naar mijn gevoel mag er van de zijde van de Commissie best wel een krachtiger antwoord komen. Voor wat betreft de impasse waarin de akkoorden na de verklaring van Barcelona verkeren: ook wij hopen dat alle betrokken landen meedoen, dus Libië, maar ook de landen van'het voormalige Joegoslavië en Albanië, en wij vragen dat er een speciaal deelnamestatuut voor Macedonië komt. Ik wilde afronden met nog één opmerking: de toestand waarin wij ons bevinden houdt in grote mate ook verband met de gebrekkige manier waarop de Europese Unie momenteel de problemen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te lijf gaat. Als dit probleem niet opgelost wordt, kunnen wij moeilijk tot een geloofwaardig perspectief komen. de Lassus Saint Genies (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de twee kwesties die we hier vanmiddag behandelen, vormen er eigenlijk slechts één. De heer Colajanni heeft zoals gewoonlijk een uitstekend, evenwichtig en voorzichtig verslag opgesteld en naar het minste teken van vooruitgang naar vrede gezocht, teneinde de talrijke aanleidingen tot confrontatie te omzeilen en de hindernissen die steeds weer in het Israëlisch-Palestijns conflict opduiken, uit de weg te ruimen. Mijn fractie maakt evenwel ernstig voorbehoud bij het algemeen standpunt dat werd aangenomen. Dit heel diplomatieke standpunt lijkt de plotse ommezwaai van de Israëlische regering in verband met de resoluties over het vredesproces, waarmee zij nochtans zelf akkoord ging, als definitief te aanvaarden. De rapporteur vraagt nog maar eens een inspanning van de Palestijnen en waagt de Palestijnse Autoriteit elke eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring uit te stellen. Diplomatieke inspanningen lijken ons echter niet gerechtvaardigd wanneer tegen de geest van vrede gezondigd wordt. De heer Netanyahu maakt ons inziens zware fouten, die waarschijnlijk de echte belangen op lange termijn van het Israëlische volk schaden. De Europese Unie zal er weinig bij winnen als zij de waarheid niet durft te zeggen en niet voor haar mening durft uit te komen. Zij vergist zich als ze blijft denken dat zij deze kwestie volledig aan de Verenigde Staten moet overlaten en dat de Amerikanen zich aldus genoodzaakt zullen zien meer rekening te houden met de Palestijnse voorstellen en meer weerstand te bieden aan hun eigen pro-Israëlische lobby's, meer dan wanneer de Unie haar mening zou geven en druk zou uitoefenen in deze kwestie. Zoals de heer Sakellariou en commissaris Marín ook al zeiden, is het standpunt dat wij terzake moeten innemen eigenlijk sterk afhankelijk van het standpunt dat wij over een nieuw begin voor het proces van mediterrane samenwerking in zijn geheel moeten innemen. Het standpunt dat wij zullen innemen zal doorslaggevend zijn om vrede aan de grenzen van Europa te bevorderen. Met uitzondering van de clausules inzake mensenrechten en democratie moet alles soepel bekeken kunnen worden, zodat wij het proces van Barcelona een nieuw elan kunnen geven. Als de economische en demografische moeilijkheden van de betrokken landen opgelost worden, zal de vrede zich geleidelijk aan beginnen af te tekenen. De eeuwige broederstrijd die het Midden-Oosten kapot maakt zal uiteindelijk plaats maken voor de vrede. Gollnisch (NI). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het is duidelijk dat het vredesproces in het MiddenOosten in het slop zit sinds de akkoorden van Wye Plantation. We weten wie hiervoor verantwoordelijk zijn. Het vredesproces zit vast als gevolg van de onbuigzame houding van Israël. Er zijn nog een aantal andere overduidelijke redenen: de steun van de enige supermacht, de Verenigde Staten, aan het Israëlisch beleid, dat in Washington en elders op ruime steun kan rekenen en waarop Amerikaanse politici, met name degenen die greep hebben op dé federale regering, om electorale redenen geen enkele serieuze kritiek mogen uiten. Tenslotte is er ook de volgzame houding van Europa, dat slaafs het Amerikaanse beleid volgt, zelfs als dit beleid tegen de meest vanzelfsprekende Europese belangen indruist en zelfs als wij over de politieke en juridische middelen beschikken om ons hiertegen te verzetten. Dat is bijvoorbeeld het geval in Libanon, waar wij zowel de politieke onderwerping als de blijvende bezetting van het Libanese grondgebied dulden. Dat is het geval in Irak, waar het embargo en de bombardementen, die vooral de burgerbevolking treffen, al jarenlang op cynische wijze worden voortgezet, ook al is het duidelijk dat dit beleid door geen enkele veiligheidsoverweging gerechtvaardigd wordt. Wanneer zullen wij eindelijk gebruik maken van de stem van Frankrijk en Groot-Brittannië in de VN-Veiligheidsraad? Wij zouden zelfs op de steun van China en Rusland kunnen rekenen om een einde te maken aan deze schande.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/161
GoUnisch Waarom vinden onze militaire interventies, als wij dan toch militair tussenbeide moeten komen, plaats in het kader van de NAVO, waarvoor geen enkele juridische en politieke rechtvaardiging bestaat, en die enkel tot doel heeft ons aan de besluiten van Washington te binden? Wij willen het probleem van de Albanese immigratie in Kosovo oplossen, terwijl we niet eens in staat zijn de immigratieproblemen in Straatsburg, Hamburg, Brussel of Genua op te lossen! Ons inconsequent optreden op dit gebied zal noch onze belangen, noch de vrede in het Middellandse-Zeegebied ten goede komen. Caudron (PSE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, twee minuten om het als voorzitter van de delegatie Europa-Israël over het mediterraan beleid en in het kader hiervan over vrede in het Midden-Oosten te hebben, is echt heel weinig. Ik zie mij dan ook genoodzaakt in telegramstijl te spreken. Ik wil in deze stijl vijf opmerkingen maken, maar wil om te beginnen onze beide rapporteurs feliciteren. Allereerst wordt Europa momenteel in beslag genomen door de uitbreiding naar het Oosten en Agenda 2000. Het zal meer aandacht aan het Zuiden en bijgevolg aan zijn mediterraan beleid moeten besteden. Dat is voor Europa, en dus voor ons, op termijn een kwestie van overleven. Ten tweede moeten wij in dit verband, nadat een aantal principeverklaringen afgelegd en overeenkomsten gesloten werden, handelen en wel snel. De ratificatie van de overeenkomsten tussen Europa en de landen van het Zuiden sleept net als de tenuitvoerlegging van concrete, becijferde en vooral in het veld zichtbare acties vaak al te lang aan. Ten derde moeten we natuurlijk naar dialoog met alle landen streven, maar met betrekking tot Libië moeten wij, beste collega Sakellariou, voorafgaandelijk eisen dat de terroristen die vliegtuigen opgeblazen hebben en honderden onschuldigen omgebracht hebben, uitgeleverd en berecht worden. De families van de slachtoffers eisen dit en schreeuwen hun verdriet uit. Wat ten vierde het Midden-Oosten betreft, iedereen is het erover eens dat Europa meer politiek moet handelen. Het moet dat inderdaad doen, maar het mag zich momenteel zeker niet mengen in de verkiezingen die worden voorbereid, want dat zou strijdig zijn met onze doelstellingen. Ten vijfde moet Europa tenslotte ook initiatieven nemen om een eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van de Palestijnen op 4 mei te vermijden, maar dient het tevens het beginsel van een Palestijnse staat te steunen. Iedereen met gezond verstand erkent momenteel dat beide eisen de voorwaarden vormen om het vredesproces onmiddellijk na de verkiezingen weer vlot te kunnen trekken. Lambrias (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, het mediterrane beleid had het meest energieke, langademige en eensgezinde beleid van de Unie moeten zijn, niet alleen omdat de Middellandse-Zee — zoals alle wijzen hebben gezegd, waarvan ik alleen Braudel noem — de historische, culturele en etnologische wieg van Europa is, maar omdat overeenkomstig de moderne, geopolitieke maatstaven de Middellandse-Zee een uiterst belangrijk gebied is. De Middellandse-Zee is immers de schakel tussen ons vasteland enerzijds en het onrustige Midden-Oosten en de ontwakende Afrikaanse reus anderzijds. Het mediterraan beleid is echter helaas een van de meest veronachtzaamde, minst voortvarende en minst efficiënte beleidsvormen van de Unie. Na de gebeurtenissen van 1989, na de ineenstorting van de autoritaire regimes in de voormalige Oostbloklanden, werd duidelijk dat de uitbreiding van de Unie met de landen van Midden- en Oost-Europa onontkoombaar was. Pas veel later begon men zich echter rekenschap te geven van de noodzaak niet alleen de uitbreiding naar het oosten, maar ook de uitdagingen uit het zuiden bij de horens te vatten. Pas tegen het einde van 1995. probeerde men met de Conferentie van Barcelona een tegengewicht te vinden voor die uitbreiding en een samenwerking met de mediterrane landen op poten te zetten, zij het dan binnen een nauwkeurig omschreven kader en zonder een duidelijk tijdsschema. Zoals de rapporteur, de heer Sakellariou reeds opmerkte, hebben deze inspanningen in de afgelopen drie jaar nauwelijks noembare resultaten opgeleverd. Het vredesproces in het Midden-Oosten heeft geen einde kunnen maken aan het drama in dat gebied. De situatie van de mensenrechten is niet verbeterd en in sommige gevallen zelfs verslechterd. Evenmin is een eind gekomen aan de politiek van geweld of dreiging met geweld tussen partners. Een blik op de landkaart volstaat om vast te stellen dat het partnerschap continuïteit ontbeert, zowel qua tijd als ruimte. Heel wat aan de Middellandse-Zee grenzende landen zijn uitgesloten van de samenwerkingsplannen. Dergelijke plannen kunnen echter pas zoden aan de dijk zetten, indien sprake is van samenhang en een geïntegreerde aanpak. Door een gebrek aan een waardige en realistische regeling voor de immigratieproblematiek worden de wederzijdse betrekkingen vergiftigd. Als men geen grootmoedige en goed gecoördineerde inspanningen onderneemt — en wie heeft geen bittere smaak over van de Onsamenhangende activiteiten uit het verleden — als men geen soepelheid betracht, als de Unie niet het voortouw neemt in de pogingen de impasse in het Midden-Oosten te doorbreken, als het mediterraan beleid geen plaats krijgt naast het uitbreidingsbeleid met de Midden- en Oost-Europese landen, zal dit mediterraan beleid slechts een franje zijn, een alibi waarmee geen enkel probleem in het geboortegebied van Europa en zijn beschaving kan worden opgelost. André-Léonard (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de twee voorliggende verslagen genieten onze steun. Ik zal het enkel hebben over het verslag-Colajanni, dat onder andere de plaats van de Europese Unie in het vredesproces in het Midden-Oosten opnieuw tracht te bepalen. Dit lijkt mij een evenwichtig verslag, maar als gevolg van de onstabiele situatie komt de inhoud telkens opnieuw op losse schroeven te staan. Een aantal zaken blijven desalniettemin waar. Het buitenlands beleid van de Unie ten aanzien van dit bijzonder woelige deel van de wereld mag niet langer beperkt blijven tot het verlenen van economische en financiële hulp. De Unie mag niet langer eenvoudigweg de belangrijkste donor zijn, zoals blijkt uit de enorme bedragen die ter beschik-
Nr. 4536/162 H andelingen van het Europees Parlement AndréLéonard king gesteld zijn van de Palestijnse bevolking. Die hebben echter nog altijd niet de verhoopte resultaten opgeleverd, zoals de aanzienlijke daling van het gemiddelde inkomen van de Palestijnen bewijst. Europa mag dus niet langer een economische reus en een politieke dwerg zijn. Wij moeten meer dan ooit een echt Europees gemeenschappelijk vei ligheidsbeleid voeren. Pas dan zullen wij een gesprekspartner zijn naar wie geluisterd wordt, en zullen wij echt een rol op het internationale toneel kunnen spelen. De economische en politieke situatie is de jongste maanden sterk verslechterd en de Libanese kwestie zorgt voor al maar meer problemen. Gezien de ingewikkelde situatie in het MiddenOosten moeten er via onderhandelingen tus sen de verschillende partijen oplossingen gevonden worden. Er zij aan herinnerd dat Libanon onder Syrische voog dij staat en dat Israëlische troepen het zuiden van het land bezetten. Het vredesproces moet worden voortgezet en wij moeten tegen elke prijs vermijden dat nutteloos mensenlevens opgeofferd worden. Ik wil ingaan op paragraaf 29 van de resolutie inzake de bezetting van ZuidLibanon, een kwestie die momenteel brandend actueel is. Mijns inziens moet een eenzijdige Israëlische terugtrekking mogelijk zijn, op voorwaarde even wel dat Israël de nodige garanties krijgt. Naar mijn mening moeten wij het woord „onvoorwaardelijk" dan ook schrappen. Elmalan (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids en defensiebeleid over het MiddenOosten heeft de neiging de Israëlische regering en de Palestijnen in dezelfde mate verantwoordelijk te stellen voor het stilvallen van het vredesproces. In werkelijkheid is dat niet zo. De verantwoorde lijkheid ligt bij de Israëlische regering, die de eerder aangegane verbintenissen opnieuw ter discussie stelt. Ik aanvaard niet dat het verslag druk tracht uit te oefenen op de Palestijnen om afte zien van de onafhankelijkheids verklaring op 4 mei 1999. Dient ons Parlement net als de Europese Unie niet al het mogelijke te doen opdat de vre desakkoorden, alle vredesakkoorden worden nageleefd? Die akkoorden voorzien uitdrukkelijk in de uitroeping van de Palestijnse soevereiniteit op 4 mei 1999. Er is nog een ander probleem in het mediterraan beleid dat blijft aanslepen: de situatie in de Westelijke Sahara. Ook daar zit het vredesproces in het slop. De secretarisgeneraal van de Verenigde Naties, die zich persoonlijk voor de oplossing van dit conflict heeft ingezet, heeft een nieuwe datum vastgesteld, namelijk 31 maart 1999. Ik dring er dan ook bij de Raad op aan dat hij snel reageert, zodat tegen die tijd de door de Verenigde Naties vastgelegde voor waarden vervuld zijn en het volk van de Westelijke Sahara eindelijk uiting kan geven aan zijn recht op zelfbeschik king en onafhankelijkheid. Muscardini (N I).— (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, de vertragingen bij de inwerkingtreding van de vijf associatie akkoorden die in het kader van het proces van Barcelona zijn getekend, zijn betreurenswaardig en tegelijkertijd een teken aan de wand. Even betreurenswaardig is dat ruim drie jaar na de conferentie die is genoemd naar de stad waar zij gehouden werd, niet alle mediterrane landen uitgenodigd zijn om mee te doen aan dit partnerschapsproces dat in november 1995 zo de hemel in werd geprezen. Het zag er toen naar uit dat wij een nieuw historisch tijdperk zou den binnentreden, dit leek werkelijk dé kans om nieuwe relaties aan te knopen en een nieuwe impuls te geven aan de samenwerking tussen Europa en de landen van het MiddellandseZeegebied, met name op politiek, economisch, financieel en cultureel gebied. Deze hele vertraging is ronduit spijtig, en wel om twee redenen: ten eerste vanwege het uitblijven van een gemeen schappelijk buitenlands beleid in Europa, ten tweede vanwege het vastlopen van het vredesproces in het Midden Oosten. Zolang Israël niet in veiligheid kan leven, blijft er van het vredesproces niets over dan een hol pleidooi. Een intensivering van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Jordanië achten wij onontbeerlijk, gezien de belang rijke rol die wijlen Koning Hoessein heeft vervuld om de patstelling waarin de onderhandelingen zaten, te doorbre ken. Een Europa dat niet bij machte is een politiek statuut voor zichzelf op te stellen, kan niet eens de pretentie koesteren om politiek iets in de melk te brokkelen te krijgen, terwijl dat juist onontbeerlijk is om een doorslaggevende rol te kunnen spelen, zowel om vrede als om samenwerking en ontwikkeling te verzekeren. En toch zit er voor de Euro pese Unie niets anders op dan dat zij een steeds belangrijker rol gaat vervullen in deze processen. Anders zal haar functie zich ertoe beperken dat zij telkenmale als politieagent optreedt voor naleving van de mensenrechten: onge twijfeld een nobel doel, maar je komt er toch geen stap verder mee als niet de daad bij het woord gevoegd wordt. Het komt me voor dat er twee elementen zijn die een goede uitwerking kunnen hebben op een beleid van eco nomisch herstel en hervormingen. Het eerste element is kwijtschelding van de schulden voor die landen die toezeg gen dat zij het betreffende bedrag zullen herinvesteren in ontwikkelingsprojecten. H et tweede element slaat op de noodzaak om een nauwere samenwerking met het midden en kleinbedrijf en de kleine neringdoenden aan te gaan. Het zijn echt niet de megaprojecten die de ontwikkeling voorttrekken, maar wel netwerken van kleine bedrijfjes die gespecialiseerd zijn in kwaliteitsproductie van typische en bijzondere producten. Als men het productiewezen van de mediterrane landen weet uit te breiden, dan zal dat wezenlijk bijdragen tot bestrijding van het verschijnsel van de ongebreidelde en illegale immigratie die een ware beproeving is, zowel voor de immigranten zelf als voor de Euro pese landen die voor opvang zorgen. Tot slot wilde ik nog iets zeggen tegen het Duitse voorzitterschap, dat op 19 maart in Bonn en op 14 april in Stutt gart het Euromediterraan Comité bijeen zal roepen: ik hoop dat deze ontmoetingen eindelijk tot iets concreets lei den.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/163
Barón Crespo (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, met uw welnemen zou ik eerst en vooral willen opmerken dat de passie waarmee de Raad alle bevoegdheden inzake buitenlands en veiligheidsbeleid naar zich toe trekt enkel vergelijkbaar is met de minachting waarmee deze instelling het Parlement behandelt daar zij niet eens luistert naar wat wij te zeggen hebben. Ik zou de heer Marín dan ook willen danken voor het feit dat hij een aantal antwoorden op zich heeft genomen die eigenlijk voor rekening van de Raad waren. Mijnheer de Voorzitter, tevens zou ik nog kort willen aangeven dat wij momenteel een bijzonder oud probleem bestuderen, misschien wel een van de oudste problemen van de mensheid. In verband hiermee beschikken wij momenteel over een concrete datum, te weten de top van Stuttgart van 4 april, die een maand later wordt gevolgd door de mogelijke onafhankelijkheidsverklaring van de Palestijnen en daarna door de Israëlische verkiezingen. Ik geloof dat wij in dit gecombineerde debat, waarin twee nauw verwante thema's worden behandeld, zeer concreet te werk moeten gaan. Hoewel wij verschillende malen hebben geprobeerd deze twee kwesties van elkaar te scheiden is gebleken dat indien wij vooruitgang willen boeken en het mediterrane proces willen veiligstellen, een afdoende oplossing voor het vredesproces in het Midden-Oosten moet worden gevonden. Het is immers het enige multilaterale forum van het Middellandse-Zeegebied dat tot onze beschikking staat. Ik ben van oordeel dat de Europese Unie werk moet maken van iets wat het fungerend voorzitterschap van de Raad heeft aangehaald, maar niet concreet heeft uitgewerkt. Ik bedoel hiermee dat het evident is dat wij het door de Palestijnen opgeëiste recht moeten erkennen. De uitoefening van dit recht is echter een andere zaak. Bovendien kunnen wij nuances aanbrengen en kunnen wij ons op onze eigen ervaring beroepen. Ik geloof dat wij op grond van onze bijdrage aan dit proces — bijvoorbeeld door steun te verlenen op het gebied van de watervoorziening en de regionale ontwikkeling — over het gezag en de mogelijkheden beschikken om aan te tonen dat een onafhankelijkheidsverklaring niet per se onverenigbaar is met het opstarten van nieuwe onderhandelingen tussen de betrokken partijen die weliswaar elk een eigen persoonlijkheid hebben, maar in velerlei opzichten kunnen samenwerken. Dat is per slot van rekening de optie waar wij voor hebben gekozen en ik geloof dat wij juist daaruit onze kracht putten. Dimitrakopoulos (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Colajanni van harte gelukwensen met zijn uitstekende verslag en ook commissaris Marín dankzeggen voor zijn opmerkingen van vandaag. In het verslag van de heer Colajanni staat een uiterst belangrijk punt: paragraaf 13. Daarin wordt de Raad uitgenodigd een initiatief te ondernemen om de presentie van de Europese Unie in het Midden-Oosten meer gestalte te geven. Het is dan ook een schande dat de Raad in dit debat schittert door afwezigheid. Aldus ontneemt hij ons het recht op antwoord. Wij zetten namelijk een aantal vraagtekens bij dit nieuwe initiatief waarvan de inhoud aanleiding kan geven tot misvattingen. De Raad maakt een grote fout wanneer hij de voorstellen voor een oplossing van het vraagstuk in het Midden-Oosten overlaat aan de Verenigde Staten. De Raad maakt een grote fout wanneer hij de aanwezigheid van een enkele vertegenwoordiger van de Unie voldoende acht. Bovendien heeft die man noch hulp, noch infrastructuur. De Raad maakt een grote fout wanneer hij de presentie van de Unie denkt te kunnen waarmaken met reizen en contacten. Om gewicht in de schaal te leggen moet men voorstellen doen voor de concrete vraagstukken en problemen in het Midden-Oosten. Wij willen graag van de fungerend voorzitter van de Raad horen wat het standpunt is van de Europese Unie ten aanzien van de terugtrekking van de Israëlische strijdmachten uit de hoogvlakte van Golan. Kan de Raad ons zeggen wat de mening van de Unie is ten aanzien van het probleem in Zuid-Libanon en wat er zal gebeuren met de overeenkomst van de Unie met Syrië? Als wij duidelijke standpunten willen, moeten wij eerst de institutionele presentie van de Raad in het Midden-Oosten onder de loep nemen. Van een echte presentie kan namelijk pas sprake zijn indien.er een gemeenschappelijke task force wordt ingesteld van Raad, Commissie en eventueel ook Europees Parlement. Een dergelijke task force zou de problemen een voor een bij de horens moeten vatten. Vallvé (ELDR). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik zou eens te meer het belang van het Middellandse-Zeebeleid op het niveau van de Europese Unie willen onderstrepen. Er zijn momenteel onderhandelingen aan de gang met de landen uit Midden- en Oost-Europa met het oog op de toekomstige uitbreiding van de Unie. Ik hoop dat het overleg met de Oost-Europese landen de Europese Unie niet' belet aandacht te besteden aan de problemen van Zuid-Europa, aan de problemen van de mediterrane landen. Ik ben van oordeel dat de Noord-Zuid-dialoog op een lijn dient te worden gesteld met de maatregelen die de Europese Unie ten uitvoer legt om de volkomen gerechtvaardigde en noodzakelijke toetreding van de landen uit Middenen Oost-Europa te garanderen. De voornoemde aspecten kwamen ter sprake tijdens de Conferentie van Barcelona van 1995, die werd aangevuld met het voorstel een dialoog tot stand te brengen tussen de burgermaatschappij uit het noorden en het zuiden van het Middellandse-Zeegebied. Het Euromed-forum dat enkele dagen na de Euro-mediterrane Conferentie in Barcelona bijeenkwam, bracht orde op zaken en legde de basis voor overleg en samenwerking tussen Noord en Zuid. De desbetreffende conferentie werd gevolgd door een tweede conferentie in Napels. Later werd een nieuwe Euromediterrane conferentie in Malta gehouden en dit jaar is Stuttgart aan de beurt.
Nr. 4536/164 H andelingen van het Europees Parlement Vallvé Het is van vitaal belang dat deze dialoog wordt voortgezet aangezien dit mijns inziens de enige manier is om ervoor te zorgen dat Europa het hoofd kan bieden aan de vele uitdagingen die het nabuurschap met de landen uit het zui delijke MiddellandseZeegebied meebrengt en een gevaar betekenen voor de vrede en harmonie in de regio. Marset Campos (GUE/N GL). — (ES) Mijnheerde Voorzitter, ik zou willen beginnen met een terminologische kwestie die mij erg verontrust. In het verslag wordt de term MiddenOosten gehanteerd. Ik heb echter steeds gedacht dat wij Europeanen in deze context de term Nabije Oosten gebruiken in tegenstelling tot de NoordAmerikanen, die van het MiddenOosten spreken. Dit is geen toeval maar een duidelijk bewijs dat de Europese politiek ondergeschikt is aan de NoordAme rikaanse politiek. En daarom geloof ik dat het de moeite loont een vergelijking te maken. De door de Commissie ge presenteerde mededeling is een goede mededeling. Ik zou zelfs durven stellen dat zij een progressief karakter heeft aangezien zij cijfers en argumenten aanvoert die een beeld geven van de draagwijdte van het politiekefiascoen aan tonen in hoeverre de situatie van de Palestijnen is verslechterd sinds het begin van het vredesproces. Het resultaat van de vergelijkende analyse tussen het aandeel van de Europese Unie en de bijdrage van NoordAmerika en de rest van de wereld spreekt voor zich. Het is de hoogste tijd dat de Europese Unie haarfigurantenrolinruilt voor een hoofdrol. Om in die opzet te slagen moeten wij van de Europese Unie het ethisch referentiepunt van het Nabije Oosten maken. Juist daarom moeten wij duidelijke taal spreken en indien blijkt dat een internationaal akkoord het gepaste juridische kader biedt om de Pales tijnen in de gelegenheid te stellen op 4 mei een onafhankelijke Palestijnse staat uit te roepen, moet de Europese Unie aan dit initiatief haar onvoorwaardelijke steun verlenen. Doen wij dit niet, zullen wij eens te meer de agressor gelijk geven en vrij pleiten van schuld en zullen wij het slachtoffer weer maar eens moeten vragen kalm te blijven. Ik pleit ervoor dat wij precies de tegenovergestelde houding aannemen. Féret (N I). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslagColajanni verduidelijkt andermaal een zonneklaar feit, een schurkenstreek die velen weigeren te zien: de halsstarrige weigering van de Israëlische regering om de gesloten ak koorden na te komen en de koppige manier waarop zij de spot blijft drijven met de resoluties van de Verenigde Na ties. Zij lapt deze volkomen aan haar laars! De Europese Unie mag dit niet dulden. De plicht tot inmenging, die bedacht werd om veel minder rechtvaardige za ken te steunen, moet in het MiddenOosten vastberaden en kordaat worden toegepast. Wij moeten er eindelijk voor zorgen dat Israël het Palestijnse volk niet langer schade kan berokkenen, zoals het nu al meer dan vijftig jaar doet. Europa kan aan zijn grenzen geen Israël dulden dat zich volledig straffeloos imperialistisch en racistisch gedraagt. De verzuchting van de Palestijnen om eindelijk het land te krijgen dat hun al zo vaak beloofd werd, is volkomen te .recht, en de Europese Unie moet het voornemen van de Palestijnse Autoriteit om op 4 mei 1999 de onafhankelijk heid van de nog altijd bezette gebieden uit te roepen politiek,financieelen zo nodig militair steunen, zodat Palestina eindelijk vrij is.
VOORZITTER: DE HEER HAARDER Ondervoorzitter Napoletano (PSE). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, aan de vooravond van de conferentie van Stuttgart zijn wij hier bezig een kritische balans van het Euromediterraan partnerschap op te maken. Ik zal niet ingaan op de moeilijkhe den waar het vredesproces mee kampt, want dat hebben de rapporteurs reeds gedaan, en ook zal ik het niet hebben over het pleidooi voor een sterkere rol van de Europese Unie, want daar hebben de meeste collega's al het woord over gevoerd. Liever ga ik in dit korte bestek in op de beperkingen die kleven aan dé ideeën en middelen van het on derhandelingsproces van Barcelona. Ik geloof dat wij ons er momenteel wel rekenschap van geven dat de multilate rale betrekkingen en de gedecentraliseerde samenwerking — wellicht de interessantste ideeën van het overleg van Barcelona — de nodige moeilijkheden ondervinden, terwijl de bilaterale relatie tussen de Europese Unie en de lidsta ten gebukt gaat onder alle problemen die verband houden met de ratificatietijden waar commissaris Marín op wees. Ik van mijn kant wilde een oproep tot de Raad richten om te reageren op vijf heel precieze voorstellen zoals die in het verslagSakellariou staan: de mensenrechten, grotere betrokkenheid van de burgermaatschappij, afronding van de politieke deelname van nieuwe landen aan dit proces, de schuldenlast en het immigratievraagstuk. Indien die voorstellen door de Raad op een nieuwe manier worden aangepakt, dan zal men misschien in Stuttgart een hervat ting te zien krijgen van dit moeilijke en complexe proces dat met diverse moeilijkheden te kampen had en nog steeds heeft. Ik ben van mening dat, als de Commissie een duidelijker politieke input krijgt, zij zich dan ook meer en beter kan redden uit beheersproblemen waarvan wij allen weten hoe lastig die zijn. Azzolini (PPE). — (ΓΓ) Mijnheer de Voorzitter, ik moet eerlijk zeggen dat de speech van collega Napoletano mij er toe noopt mijn eigen betoog anders in te kleden, omdat ik anders niets nieuws aan dit debat toe te voegen heb. Ik wilde benadrukken dat haar standpunt op dezelfde golflengte ligt als het mijne, en als de ene vleugel van dit Huis er net zo over denkt als de andere, dan betekent dat natuurlijk dat onze opstelling gewoon zo moet zijn en geen andere kan zijn. Ik zal dus gebruik maken van deze anderhalve minuut spreektijd — wat overigens, zoals een voorganger zei, belachelijk weinig is gezien de gewichtige zaken die er gezegd moeten worden — door een paar overwegingen aan commissaris Marín mee te geven. Eerst echter wil ik de collega's Sakellariou en Colajanni danken voor het uit
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/165
Azzolini muntende werk dat zij hebben afgeleverd: objectief gezien hebben zij alles wat aangepakt moest worden, heel serieus onder handen genomen. In een poging even serieus te blijven als zij waren, wilde ik, gezien de aspecten die aan de orde zijn gekomen, één opmerking maken over de burgermaatschappij. Collega Vallvé heeft het daar zojuist over gehad. Na het overleg van Barcelona zijn er momenten van bezinning geweest waarbij voorstellen voor de burgermaatschappij zijn geformuleerd, die echter naar mijn gevoel niet de juiste aandacht hebben gekregen. Commissaris Marín, u hebt natuurlijk gelijk, het valt niet mee om te gaan met situaties van een dergelijk kaliber en draagwijdte. Maar het is ook waar dat wanneer er externe organen bestaan, organen die in ieder geval geloofwaardig zijn — en die zijn er in Europa en in het gebied van de Middellandse Zee — dan zou dat een verlichting kunnen betekenen voor uw leidinggevende taken. Ik wil tot slot nog één algemene opmerking maken. Ik zou niet graag willen dat men na Barcelona, Palermo, Malta en Napels ingaat op het idee om van het toeristisch segment van het mediterraan beleid een opstap naar ontwikkeling te maken. Op zich is dit wel mogelijk, maar het is een veel beter idee om ons te beperken tot serieuzere problemen, dus de problemen waar collega Napoletano en ik op hebben gewezen. Sichrovsky (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, met dit verslag en zijn eenzijdige standpunt ten aanzien van de vrede in het Midden-Oosten zet het Europees Parlement een trieste traditie voort. Vermeende schendingen van de mensenrechten in Israël worden steeds weer aan de kaak gesteld. Het Parlement reageert op schendingen door Arabische dictaturen en de Palestijnse Autoriteit echter veel voorzichtiger. Wij vinden de directe inmenging in de verkiezingsstrijd onduldbaar. Israël is de enige democratie in de regio. De politieke strategie van de democratisch gekozen regering moet worden gerespecteerd. Het vredesproces is tenslotte niet stilgevallen omdat in Israël de verkeerde politici aan de macht zijn maar omdat er geen einde komt aan de Arabische terreur. Zij die op Israël kritiek leveren, hebben weinig ideeën om Israël te steunen in zijn strijd tegen de terreur, die elk jaar aan honderden onschuldige mensen het leven kost. Tot slot nog een opmerking over wat een van de vorige sprekers heeft gezegd. Hij noemde de Gazastrook een concentratiekamp. Die vergelijking met de uitroeiingskampen van de nazi's is volkomen pervers. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat de Raad met het oog op de volgende Euro-mediterrane conferentie het verzoek van Mauritanië om als volwaardige partner aan het Euro-mediterrane proces te mogen deelnemen in overweging moet nemen en moet inwilligen, zoals wij reeds tijdens het Euro-mediterrane forum hebben gedaan. Mauritanië is een van de vijf landen van de grote Arabische Maghreb. De Maghreb-structuur is ván belang voor de economische en sociale ontwikkeling van het gebied. De geschiedenis van Europa heeft genoegzaam aangetoond welke huiveringwekkende gevolgen de opsplitsing van een Arabisch geopolitiek geheel kan hebben. Bovendien maakt Mauritanië deel uit van de mediterrane dialoog in het kader van de NAVO. Het betreft allerminst een overhaaste beslissing aangezien Mauritanië reeds vanaf het begin bij dit proces betrokken is geweest. Mauritanië geniet al tien jaar — dat kan commissaris Marín beamen — de status van waarnemer. Ik geloof dat deze situatie reeds lang genoeg heeft geduurd en dat hét tijdstip is aangebroken om dit land uitzicht op een actieve deelname te bieden. Daar komt nog bij dat het Euro-mediterrane proces een globaal karakter heeft, omdat het ook toegankelijk is voor Zweden, Finland, Portugal en Ierland. Gelet op deze omstandigheden vraag ik mij af waarom aan dit eeuwenoude land van de Arabische Maghreb de toegang wordt ontzegd. Ik ben van oordeel dat dit een uitstekend gelegenheid is om de Raad eraan te herinneren dat het Parlement voorstander is van een volwaardige deelname van Mauritanië aan het Euro-mediterrane proces en dat het Parlement dit standpunt heeft goedgekeurd en heeft opgenomen in de slotverklaring van het Euro-mediterrane forum. De vertegenwoordiger van de Raad is hier niet aanwezig omdat hij er de voorkeur aan geeft een informele vergadering bij te wonen. Ik zou u derhalve willen vragen mijn uiteenzetting aan de Raad te doen toekomen. Dat is immers de enige manier om hen van mijn betoog op de hoogte te brengen voordat de conferentie van Stuttgart begin april van start gaat. Ik dring er dan ook op aan dat u deze mededeling persoonlijk overbrengt aangezien de Raad, die hier vertegenwoordigd zou moeten zijn, momenteel niet aanwezig is. Günther (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik kan eigenlijk alleen maar tevreden zijn dat wij deze beide verslagen samen behandelen. De problemen in de regio kunnen ook alleen maar worden opgelost als iedereen samenwerkt. Bij het vredesproces in het Midden-Oosten krijg ik telkens weer de indruk dat de verantwoordelijkheid vooral bij Israël wordt gelegd. In de teksten valt het mij ook op dat voor tekortkomingen van de Palestijnen begrip wordt getoond. Soortgelijke tekortkomingen aan de andere zijde leiden tot vermaningen of kritiek. Enkele formuleringen herinneren mij aan resoluties over landen in Afrika die tussen militaire dictatuur en eenpartijstelsel heen en weer zwalken en er regelmatig toe moeten worden aangemaand de democratische principes in acht te nemen. Israël is echter de enige functionerende democratie in de hele regio en is bovendien een bedreigd land. Sommige afgevaardigden willen dat wij conflictpartijen steeds op dezelfde manier behandelen. De vraag is dan waarom men tegenover Israël niet dezelfde tolerantie aan de dag legt. Men wil dat Israël akkoord gaat met een onafhankelijke Palestijnse staat. Men zou evengoed van de Palestijnen kunnen verwachten dat zij wat meer begrip tonen voor de bijzondere situatie waarin Israël zich, vooral gelet op de niet-aflatende terreur, op dit ogenblik bevindt. Wij
Nr. 4-536/166
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Günther moeten nu wat geduld hebben, zoals altijd wanneer in een land belangrijke verkiezingen voor de deur staan. Ook als de in Oslo afgesproken termijn op 4 mei afloopt, moeten wij geduld hebben. De ene zijde mag de andere niet voor een voldongen feit plaatsen. Ik vind dat wij in onze goede raadgevingen wel wat meer pro-Israël mogen zijn. Het land verdient dat. Moretti (NI).— (TT) Mijnheer de Voorzitter, het is alom bekend dat het mediterrane beleid van de Europese Unie versterkt en hervormd moet worden. In het vredesproces voor het Midden-Oosten zijn de Verenigde Staten medeverantwoordelijk voor de toepassing van de akkoorden, terwijl de Europese Unie zich in de marge van de besprekingen over de politieke toekomst van die regio ophoudt. Ik hoop dat de Conferentie van Stuttgart de gelegenheid wordt om een begin te maken met de hervorming van een beleid gebaseerd op het beginsel „aandacht in onderscheid", hetgeen neerkomt op een actieve rol in het Arabische deel van de mediterrane wereld zonder voorbij te gaan aan de onuitwisbare historisch-culturele verschillen die hen van ons scheiden. De beste garantie voor stabiliteit, vooral in de internationale politiek, is een gezond en verstandig realisme. Daarom denk ik dat er behoefte is aan een gemeenschappelijk beleid op het vlak van immigratie: een restrictief beleid dat het beginsel van communautaire preferenties rigoureus toepast. Ik geloof in de doelmatigheid van een goed opgezette samenwerking, maar ik kijk met argusogen naar projecten voor integratie van landen van de mediterrane regio in onze Unie. De Unie is immers een gemeenschap van Europese staten. De Esteban Martin (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou mijn betoog willen toespitsen op het verslag van de heer Colajanni. Ik feliciteer de rapporteur met het uitstekende werk dat hij heeft geleverd, zoals blijkt uit deze bijzonder goed gestructureerde en uitermate volledige tekst. Ik zou nader willen ingaan op de rol die voor de Europese Unie is weggelegd in het vredesproces van het MiddenOosten. Wat het vredesproces betreft moet ik eens temeer mijn bezorgdheid uitspreken over het feit dat de laatste tijd nagenoeg geen vooruitgang is geboekt op de weg naar een voor beide partijen aanvaardbare definitieve vrede. In dit verband zou ik willen onderstrepen dat de Europese Unie duidelijke taal moet spreken en zich moet doen gelden aangezien zij zich als belangrijkste economische donor van de regio niet kan verzoenen met een tweederangsrol op politiek gebied, des temeer — ik benadruk dit nogmaals, mijnheer de commissaris — daar de Europese Unie de Palestijnen de hoogste steun per hoofd van de bevolking van de wereld verleent. Met betrekking tot de politieke samenwerking tussen de Europese Unie en het Nabije Oosten, moet de Unie inspanningen blijven leveren om bij te dragen aan de inrichting van autonome en onafhankelijke Palestijnse instellingen. Wij moeten ons hierbij laten leiden door de doelstelling de oprichting en organisatie van een Palestijnse burgermaatschappij te bevorderen, zoals hiervoor reeds is aangehaald. In dit opzicht moeten onze steunmiddelen worden gebruikt om de opleiding van openbare ambtenaren tefinancierendie een nieuwe administratie in het leven moeten roepen. Wat de economische hulp betreft, moet de Unie alles in het werk stellen om de toegekende steun ter plaatse om te zetten in tastbare en duurzame resultaten teneinde het welzijn van de Palestijnen te verhogen en in het gebied een economisch netwerk tot stand te brengen dat de Palestijnen in de gelegenheid moet stellen een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van de overige landen te bewaren, vooral met betrekking tot vitale kwesties zoals het vermogen om eigen producten te exporteren. Met de rapporteur onderschrijf ik de noodzaak toezicht uit te oefenen op de Palestijnse autoriteiten door accountantscontroles uit te voeren op de besteding van de Europese fondsen en op die manier de volledige transparantie van de uitgaven en de getroffen maatregelen te garanderen. De bereidheid van de Unie alleen volstaat echter niet om deze doelstellingen te verwezenlijken. Wij moeten hiervoor de hulp van de staat Israël inroepen, die zich ertoe moet verbinden de economische ontwikkeling van de regio niet in de weg te staan. Dat is de enige manier om de betrekkingen en het wederzijdse respect tussen beide volkeren te bevorderen en vrede tot stand te brengen. Marín, Commissie. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil er enkel op wijzen dat dit een bijzonder vruchtbaar debat is geweest. Ik heb kunnen vaststellen dat een ruime meerderheid van het Parlement zich voor een bepaald standpunt heeft uitgesproken en dat zich duidelijke contouren aftekenen. Overeenkomstig de in het verslag-Sakellariou en het verslag-Tomlinson aangegeven richtsnoeren zullen wij het programma gelijktijdig aan de Raad en aan het Parlement voorleggen aangezien het wenselijk is dat wij tezelfdertijd over het besluit van de Raad en het advies van het Parlement beschikken om tot een algemene conclusie te komen en een oplossing te zoeken voor bepaalde aspecten waarvan ik weet dat zij voor verbetering vatbaar zijn. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 8. Trans-Europese netwerken in de energiesector De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0087/99) van de heer Adam, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/167
De Voorzitter Raad tot wijziging van beschikking 1254/96 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (COM(98)0542 - C4-0556/98-98/0284(COD)). Adam (PSE), rapporteur. — (EN)Mijnheer de Voorzitter, zoals de leden weten, vormen de trans-Europese elektriciteits- en gasnetwerken een belangrijk onderdeel van onze energiestrategie en er bestaat een communautaire begrotingspost voor het doen van onderzoek naar eventuele verbeteringen op dit gebied. Ik wil de collega's er overigens op attenderen dat de benadering enigszins is gewijzigd. Er is nu ook wat geld beschikbaar voor de aanleg van dergelijke netwerken. De Commissie stelt nu een aanvulling voor in de vorm van een lijst met projecten die in haar ogen van algemeen belang zijn en dus vallen onder de medebeslissingsprocedure. Op bladzijde 8 en 9 van mijn verslag vindt u een beknopte weergave van deze projecten. Het gaat om: de aansluiting van geïsoleerde elektriciteitsnetwerken, de ontwikkeling van onderling gekoppelde elektriciteitsnetwerken en verscheidene voorstellen op het gebied van aardgas. De meeste voorstellen hebben betrekking op gasvoorzieningen, zoals de koppeling van aardgasaansluitingen en ondergrondse opslagfaciliteiten voor gas. Een interessante ontwikkeling is dat er steeds meer gedaan wordt aan de aansluiting op deze netwerken van de eilanden en perifere gebieden van de Gemeenschap. Dit geeft indirect wel aan dat het aanboren van hernieuwbare energiebronnen, vaak gezien als hét panacee voor de verafgelegen gebieden, moeizaam verloopt. De hoofdnetwerken breiden zich gestaag uit over het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Naar mijn mening kleven er aan de door de Commissie voorgestelde projecten geen bijzondere bezwaren. Een aantal van die projecten ligt al geruime tijd op tafel. In veel gevallen betreft het de aanvoer van aardgas naar gebieden in de Gemeenschap waar de voorzieningen op dit moment gebrekkig zijn. Van groot belang zijn de projecten met betrekking tot aardgasbevoorrading uit Oost-Europa. U moet dat zien in het licht van de groeiende communautaire vraag naar brandstoffen afkomstig uit die regio. Wij hebben in de commissie drie amendementen ingediend met als doel voor Griekenland en Spanje de banden aan te halen met verafgelegen eilanden. Uit de gesprekken in de Commissie is ons gebleken dat noch de Raad noch de Commissie hierover zal struikelen. De procedures zullen hierdoor dus geen vertraging oplopen. Ik zou echter nader in willen gaan op één aspect van deze problematiek dat ook in de ogen van onze Commissie van belang is. Aangezien het hier gaat om een wetgevende tekst kan ik in de resolutie slechts verwijzen naar datgene wat formeel is vastgelegd door het Parlement. De Commissie is echter de mening toegedaan dat de aanpak van de trans-Europese netwerken beter moet aansluiten op het algemene beleid. Het is natuurlijk prima dat er netwerken worden aangeboden, maar dat beïnvloedt wel het mededingingsbeleid. In zowel de elektriciteitssector als de aardgassector heerst bijvoorbeeld ongenoegen over het feit dat alhoewel de aangelegde netwerken in theorie twee richtingen op kunnen werken, de praktijk meestal uitwijst dat het om eenrichtingsverkeer gaat. Een ander probleem is dat het in het ene land gemakkelijker is om eigenaar van een elektriciteitscentrale te worden dan in het andere. Het valt niet te ontkennen dat de geliberaliseerde markt niet in alle landen even liberaal functioneert. De Commissie en ik menen dat bij de goedkeuring van dit soort projecten meer garanties moeten worden geboden dat het geheel strookt met het globale mededingingsbeleid van de gemeenschap. Wij vinden verder dat er gekeken moet worden naar de wijze waarop het elektriciteitsnetwerk kan worden uitgebreid naar Oost-Europa en zelfs de voormalige Sovjet-Unie. Dat is de kant die wij op moeten. Naast de technische haken en ogen die aan zo'n project zitten, rijzen er ook vragen op het vlak van de mededinging en het milieu. Wij hopen dat de Commissie alle mogelijkheden in deze regio zal onderzoeken, met inbegrip van de oliepijpleidingen — die technisch gezien niet onder het netwerkakkoord vallen — en in de nabije toekomst met een mededeling hierover zal komen. Wij dachten dat wij probleemloos aardgas uit het Kaspische gebied zouden kunnen betrekken. Wij weten dat daar ook vraag naar is uit Azië. De Commissie is verheugd over de vorderingen die zijn gemaakt. Wij wachten met ongeduld op de uitbreiding van deze netwerken en de koppeling ervan aan die van de landen in Oost Europa. Sindal (PSE). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij het woord verleent in het debat van de energiecommissie. Ik wil twee dingen zeggen. Ten eerste zal het openstellen van trans-Europese energienetwerken voor de voormalige sovjetrepublieken tot conflicten leiden. Deze staten zijn immers geïnteresseerd om op een liberale markt te opereren waar ze geld kunnen verdienen. Wanneer ik dit als afgevaardigde van het Parlement met mijn collega's in het Litouwse parlement bespreek, staat de discussie bol van de tegenstrijdigheden. Enerzijds willen ze geld verdienen, maar anderzijds willen ze voor de toegang tot de liberale markt andere voorwaarden dan wij. Dit schept een conflict. Mag een kerncentrale in Ignalina op de Europese markt aan dumping doen? Dat is de vraag die wij aan onze collega's in het Litouws parlement, het Sejmas, moeten stellen. Wanneer we later op de dag het verslag-Adam zullen behandelen, zal het conflict nog erger worden. Het is een kwestie van interpretatie. In Litouwen is men van oordeel dat de criteria van Kopenhagen niets met energie te maken hebben. In het debat wordt over energie niet gesproken. Wij moeten echter de sluiting van de kerncentrales blijven eisen, ook al wil het Litouwse parlement dit niet aanvaarden. Wij moeten natuurlijk ook realistisch zijn en beseffen dat definanciëlemiddelen die wij kunnen aanbieden, peanuts zijn in vergelijking met de kosten van een dergelijke operatie. Ik ben het eens met Gordon Adam — die ik overigens dank voor zijn deelname aan de vergaderingen met mijn Litouwse collega's — maar onderstreep dat alleen oplossingen in aanmerking komen die rekening houden met de economie van de kandidaat-landen. Anders gaat het niet. Ik herhaal nog eens dat problemen zullen ontstaan wanneer we de energienetwerken openstellen voor kerncentrales, die al lang gesloten hadden moeten zijn. Dit vertroebelt het politiek klimaat en schept conflicten in de politieke onderhandelingen over de toetreding.
Nr. 4-536/168
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Estevan Bolea (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat wij deze twee verslagen niet over een kam mogen scheren. Dat is de reden waarom ik u heb gezegd dat het debat over de trans-Europese netwerken in de energie-, gas-en elektriciteitssector één ding is en de veiligheid van de kerncentrales van de landen uit Oost-Europa een andere ding is. Ik stel voor dat wij deze twee problemen apart behandelen om onnodige verwarring te vermijden. Tegen de corrimissaris wil ik zeggen dat het optreden van de Commissie en van de lidstaten op energiegebied mij onontbeerlijk lijkt. Ik ben met name van oordeel dat de ontwikkeling van de gas- en elektriciteitsnetwerken van bijzonder belang is voor de liberalisering van de markten, de totstandbrenging van nauwere betrekkingen en de verbetering van de levenskwaliteit van de betrokken landen. Ik ga volledig akkoord met de uiteenzetting van de heer Adam. Ik ben dan ook niet voornemens zijn woorden te herhalen, maar ik zou er wel op willen wijzen dat dé ontwikkeling van initiatieven die erop gericht zijn middelen vrij te maken voor de uitbreiding van deze netwerken onze interesse wekt en onze onvoorwaardelijke steun geniet. Het besluit van 1996, dat in 1997 werd herzien, telde 74 projecten. Dit aantal wordt in de huidige herziening van 1999 uitgebreid met nog eens 17 projecten. Ik zou kort willen ingaan op een van deze programma's dat reeds door de Raad is aangenomen en gebaseerd is op een door de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie ingediend amendement. Dat amendement ging over Spanje, namelijk de versterking van de binnenlandse koppelverbindingen om op die manier ook de internationale uitwisseling te bevorderen. Zoals ik reeds aan het begin van mijn betoog heb opgemerkt, wordt er bijzonder veel gedaan en soms gaat het misschien allemaal een beetje te snel, maar dat neemt niet weg dat de investeringen in de elektriciteits- en gasnetwerken van vitaal belang zijn. Ik zou zelfs durven stellen dat de elektriciteit prioritair is, mijnheer de commissaris. Er wordt immers weinig of geen rekening gehouden — althans in deze Vergadering — met het feit dat elektriciteit níet kan worden opgeslagen, met als gevolg dat deze energiebron onmiddellijk geproduceerd en geleverd dient te worden op het moment dat er vraag naar is. Vandaar dat wij noodzakelijkerwijze over adequate netwerken moeten beschikken en deze moeten uitbreiden, ook naar de landen van Oost-Europa toe. Er wordt gezegd dat wij niet voldoende met deze landen samenwerken. Ik stel dan ook voor dat wij hen in de gelegenheid stellen over meer elektrische energie te beschikken. Wij verruimen hun mogelijkheden en zij verruimen de onze. Ik zou u van harte willen danken voor uw inzet en ik hoop dat u de huidige koers blijft aanhouden. In dat geval zal u steeds op onze steun kunnen rekenen. Escola Hernando (ARE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb maar weinig tijd. Ik zou die echter volledig willen besteden aan een van de prioritaire projecten van het trans-Europese energienetwerk. Ik zal het hebben over de aansluiting van het Franse en Spaanse elektriciteitsnet op een hoogspanningslijn. De werken lopen op hun einde. Er moet enkel nog een beslissing worden genomen over de plaats waar deze lijn de Pyreneeën zal oversteken. En het is daar dat zich een probleem voordoet. Het is namelijk de bedoeling dat deze elektrische autosnelweg van 400.000 volt dwars door een natuurpark, een vogelreservaat en een van de weinige nog ongerepte valleien van de Pyreneeën loopt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat alle politieke partijen van Aragon, het parlement, de regering, de vakbewegingen, de kamers van koophandel en alle andere betrokkenen zich met alle mogelijke middelen tegen deze waanzinnige maatregel verzetten. Het gevolg hiervan is dat dit trans-Europese project al jaren stilligt. Ik doe een beroep op ons aller gezond verstand: laten wij zowel in dit geval als in andere soortgelijke omstandigheden bij de tenuitvoerlegging van deze hoogst noodzakelijke en onontbeerlijke energieprojecten blijk geven van respect voor het milieu en respect voor een duurzame ontwikkeling, en bovenal rekening houden met de unanieme wensen van de betrokkenen, zeker wanneer voor minder traumatische oplossingen kan worden gekozen. Kronberger (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wat kernenergie voor de opwekking van elektriciteit betreft, waren er de laatste jaren twee kampen: enthousiaste voorstanders en verbeten tegenstanders. Sinds de Duitse regering kernenergie heeft afgezworen en België en Zwitserland in de afgelopen weken te kennen hebben gegeven dat ze hetzelfde willen doen, staan wij voor een heel nieuwe situatie. Deze technologie heeft geen toekomst meer. Zoals de Pemelin-commissie de afgelopen dagen heeft vastgesteld, wordt nu ook sterk getwijfeld aan de economische rendabiliteit van kerncentrales. In die omstandigheden zijn Eüratom-kredieten voor de bouw van nieuwe reactoren niet meer te rechtvaardigen. In het belang van onze eigen veiligheid moeten wij in verband met onze energievoorziening nieuwe parameters ontwikkelen. Mevrouw Bloch von Blottnitz heeft dat duidelijk gemaakt. Haar amendementen zijn een stap in de goede richting. Papoutsis, Commissie. — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag in eerste instantie de heer Adam bedanken voor zijn prachtige verslag. De lijst met projecten van gemeenschappelijke belang is reeds eerder, in 1997, bijgewerkt. Toen moesten wij aan deze lijst enkele projecten toevoegen met het oog op de uitbreiding. De meeste wijzigingen en toevoegingen die de Commissie momenteel voorstelt, beogen de bevordering van de aardgassector in Europa. Bij de selectie van de in het voorstel van de Commissie opgenomen projecten is men in eerste instantie uitgegaan van hun bijdrage aan de algemene doelstellingen. Naast dit algemene criterium zijn echter ook specifieke maatstaven toegepast. Deze zijn onderwerp geweest van overleg met het bedrijfsleven en sluiten volledig aan bij de intenties van de lidstaten zoals die ons door hun deskundigen zijn medegedeeld. De Commissie kan alle amendementen van het Parlement overnemen. Met name stemmen wij in met de twee amendementen voor de opneming van een aantal elektriciteitsprojecten in Griekenland en Spanje. Wij zijn het
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/169
Papoutsis roerend met het Parlement eens dat deze projecten thuis horen in de lijst van projecten van gemeenschappelijk ber lang. Staat u mij toe kort in te gaan op het geval van Griekenland. Wij geven de mogelijkheid totfinancieringvan studies en projecten voor zowel de verbinding tussen de eilanden onderling als tussen de eilanden en het vasteland. U zult zonder meer inzien dat daardoor enorme mogelijkheden ontstaan voor niet alleen de energiebalans maar bijvoorbeeld ook het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en van met name zonne- en windenergie, waar Griekenland rijk aan is. In het uitstekende verslag van de heer Adam is ook sprake van de betrouwbaarheid van de energievoorziening en de externe dimensie van het energienetwerk. In de komende maanden zal de Europese Commissie een document indienen over de betrouwbaarheid van de energievoorziening in de Gemeenschap. Ook wil ik u duidelijk maken dat de Commissie de externe dimensie geen moment uit het oog verliest. Wij denken met name na over de verbindingen met de Midden- en Oost-Europese landen en de landen van de voormalige Sovjet-Unie. De heer Sindal en de heer Adam spraken daar zojuist ook al over. Wij zijn vast van plan het Europees Parlement over al deze zaken en over de ontwikkelingen in de komende jaren op de hoogte te houden. Tot slot hoopt de Commissie dat het onderhavige ontwerpbesluit zo spoedig mogelijk kan worden aangenomen. Dan kan men een begin maken met deze projecten en dan kan men vooral met uitvoerbaarheidstudies beginnen. Zonder dergelijke studies kan men immers moeilijk beoordelen of projecten levensvatbaar zijn en kunnen worden opgenomen in het energieprogramma van de Unie. Ik wil nogmaals de heer Adam bedanken voor zijn' uitstekende verslag. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer de commissaris, voor uw korte en duidelijke interventie. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 9. Activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0088/99) van de heer Adam, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van de kandidaat-landen in Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten (COM(98)0134 - C4-0314/98). Adam (PSE), rapporteur. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds 1990 speelt kernenergie een belangrijke rol in de betrekkingen van de Europese Unie met de landen van Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten. Door de onderhandelingen over de uitbreiding is het belang van deze kwestie verder toegenomen. Het Europees Parlement heeft erkend dat soevereine staten het recht hebben hun eigen energiebeleid, met inbegrip van de nucleaire optie, uit te stippelen. De Europese Unie is actief betrokken bij de nucleaire activiteiten van de landen van Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten. Het staat buiten kijf dat de operationele veiligheid van kerncentrales, met inbegrip van de eerste generatie reactoren van het type RMBK 1000- en het WER 230, verhoogd is. De verbeteringen zijn vooral te danken aan de hulpteams ter plaatse die ondersteund worden in het kader van de PHARE- en TACIS-programma's. Een radicale omslag in de veiligheidscultuur is hiervan het resultaat geweest. Ik wil er wel op wijzen dat deze cultuuromslag en de grotere, operationele veiligheid niet direct in monetaire termen gemeten kunnen worden. Het feit dat deze resultaten moeilijk kwantificeerbaar zijn, maakt ze echter niet minder tastbaar. Het wordt steeds duidelijker dat de Europese Unie, ondanks haar enorme investeringen in de nucleaire activiteiten van de Oost-Europese landen, geen beleid kan opleggen aan andere staten. Dit geldt zowel voor de Nieuwe Onafhankelijke Staten als voor de eerste en tweede golf kandidaat-landen. In de Russische Federatie is men gepikeerd over de constante druk die wij uitoefenen om in onze ogen onveilige reactoren gesloten te krijgen. Voor de Russen bestaan er geen onveilige reactoren; er zijn alleen eerste en tweede generatie reactoren. De druk die wij uitoefenen, ervaren zij als een misplaatste poging tot inmenging in interne aangelegenheden. Wij mogen niet vergeten dat alle reactoren in de Europese Unie, de landen van Midden- en Oost-Europa, in Rusland en de nieuwe onafhankelijke staten voldoen aan de normen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en de bestaande nucleaire overeenkomsten. Het leidt geen twijfel dat deze Oost-Europese landen gebruik zullen blijven maken van kernenergie. In veel van deze landen is het energiebeleid gericht op maximale onafhankelijkheid en bevoorradingsveiligheid. De meeste landen willen niet afhankelijk zijn van Rusland voor olie en aardgas. Verder mogen wij ook niet uit het oog verliezen dat het bouwen van nieuwe, alternatieve kerncentrales veel kostbaarder is dan het in bedrijf houden van de reeds bestaande centrales. Wat de zaak nog complexer maakt, is het feit dat een aantal van deze landen elektriciteit levert aan de buurlanden. Dat is het geval voor Litouwen en Bulgarije. Bulgarije exporteert jaarlijks voor zo'n 600 miljoen dollar aan elektriciteit naar Turkije — valuta's die het land hard nodig heeft. Een pleidooi voor sluiting leidt in dergelijke omstandigheden tot veel ressentiment. Alhoewel de Europese Unie zeer actief is in de nucleaire sector heeft het beleid van de Europese Unie en de G-7 tot nog toe volledig gefaald. Niet één onveilige of eerste generatie reactor is gesloten als resultaat van dat beleid. Het is duidelijk dat de nucleaire staten van Oost-Europa blijven kiezen voor de nucleaire optie.
Nr. 4-536/170
Handelingen van het Europees Parlement
Adam Het falen van het beleid kan verklaard worden aan de hand van twee belangrijke redenen: ten eerste de ambiguïteit van de overeenkomsten en ten tweede het gebrek aan voorzieningen met betrekking tot alternatieve elektriciteitsopwekking. Daar zou ik aan willen toevoegen dat er te gemakkelijk voorbij wordt gegaan aan de economische en nationale veiligheidsbelangen van veel van deze landen. In de toekomst moet er ruimte komen voor echte samenwerking en beraadslaging met diegenen voor wie de steun bestemd is. De Europese Unie mag zich niet dictatoriaal en tactloos opstellen. Wij kunnen onze wil niet aan deze landen opleggen. Wij kunnen ze niet vertellen wat ze moeten doen. Dat hebben wij geprobeerd en ik heb net aangetoond dat dat niet werkt. Ik ben er absoluut van overtuigd dat vooruitgang slechts mogelijk is via samenwerking en overleg. In samenspraak ttioet er per land een energiestrategie worden opgesteld waarin verplicht alternatieven voor de elektriciteitsbevoorrading worden opgenomen. Een ander essentieel punt is de herziening van de normen door de West-Europese regelgevende instanties in samenwerking met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie en de Europese Commissie. Deze geïntensifieerde samenwerking moet uiteindelijk resulteren in een acquis communautaire voor het gebruik van kernenergie. Het einddoel blijft een pakket veiligheidsnormen voor de kernenergiesector dat wordt toegepast in de gehele Europese Unie, de landen van Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten. Wij vragen de Commissie met klem de coördinatie tussen haar eigen diensten naar een veel hoger plan te tillen dan in het verleden het geval was. Ik hoop dat de Commissie inziet dat het overleg dat wij voeren met de kandidaat-landen en de Nieuwe Onafhankelijke Staten over kernenergie, gestoeld moet zijn op samenwerking, en niet op confrontatie. Van den Broek, Commissie. — In de allereerste plaats wil ik graag de rapporteur, de heer Adam, bedanken voor zijn uitstekende en vooral constructieve verslag. Ook wil ik graag mijn waardering uitspreken voor de intensieve debatten en de positieve gedachtewisselingen in het Europees Parlement over het moeilijke vraagstuk van de kernveiligheid. Het verslag dat we vandaag behandelen, schetst een realistisch beeld van de omvang van de problemen en ook van de zware taak waarvoor iedereen zich gesteld ziet die werkt aan de verbetering van de kernveiligheid in Middenen Oost-Europa. Helaas, zoals ook in het verslag wordt opgemerkt, is een verandering en een verbetering van de situatie geen aangelegenheid van de heel korte termijn. Daar zijn ook redenen voor. In de allereerste plaats, en ik hoorde het de heer Adam ook zeggen, zijn de betrokken partnerlanden met wie we over deze zaken spreken, soevereine staten die hun eigen energiebeleid vaststellen en overigens ook hun eigen kernenergiebeleid. Sommige van deze landen zijn in hoge mate afhankelijk van kernenergie voor de elektriciteitsproductie en ook voor exportinkomsten. Ook dat heeft de heer Adam vanmiddag nog eens belicht. Een derde obstakel zijn natuurlijk de zeer hoge kosten die met modernisering, om nog maar niet te spreken over volledige sluiting van kerncentrales of afzonderlijke reactoren gemoeid zijn. De strategie waarover veel is gezegd, ook in het verslag van de Rekenkamer van de Europese Unie en van de Commissie, gaat terug naar de G-7-beslissing van 1992 die eigenlijk nog een nasleep was van de gevolgen van de Tsjernobyl-ramp. Toen werd een strategie voor kernenergie vastgesteld die moest dienen als basis, ook voor de Commissieactiviteiten op dit gebied. En daarbij waren de uitgangspunten voor de korte termijn het vinden van concrete oplossingen voor de meest urgente veiligheidsproblemen die we in samenwerking overigens met de IAEA hadden geïdentificeerd, zoals bijvoorbeeld het instellen van onafhankelijke en competente veiligheidsautoriteiten en het verhogen van de veiligheid irt de kerncentrales in zowel de Oost- Europese landen als de Nieuwe Onafhankelijke Staten. Voor de langere termijn werd de nadruk gelegd op duurzame verbetering op het gebied van de veiligheid, enerzijds door sluiting te bevorderen van de minder veilige reactoren en deze te vervangen door alternatieve energiebronnen en het verbeteren van de energie-efficiëntie en anderzijds door te helpen bij het moderniseren van die reactoren die door die modernisering wel degelijk ook veilig te maken zouden zijn. Zoals u weet, dat gold niet voor alle kerncentrales. Een aantal ervan zouden gewoon dicht moeten. Wat de meest urgente veiligheidsproblemen betreft ben ik er vast van overtuigd dat ondanks de kritiek die uit te oefenen is en ook uitgeoefend is, de inspanningen van de Europese Unie wel degelijk effect hebben gesorteerd en dat het geld, een bedrag van 800 miljoen waar we zo ongeveer over spreken, ook goed besteed was. Zo zijn onder de nucleaire veiligheidsprogramma's een aantal zaken tot stand gebracht. Ik noem er hier enkele. De onafhankelijke regelgevende autoriteiten zijn ingesteld of versterkt. Het noodzakelijke juridisch kader, wat je ook nodig hebt om een kernveiligheidsbeleid te voeren, is ingesteld, zowel in Midden-Europa alsook in de Nieuwe Onafhankelijke Staten, hoewel de kwaliteit van de regelgevende autoriteiten van land tot land verschilt. Voor de belangrijkste en ernstigste ontwerpfouten in kerncentrales zijn technische oplossingen gezocht. Er is door uitwisseling van overdracht en kennis vooruitgang geboekt bij het versterken van de kernveiligheidscultuur in de regio. Dit heeft geleid tot een meer formele en regelmatige dialoog tussen exploitanten van centrales en de regelgevende autoriteiten en ook tot een acceptatie van de noodzaak om hoge veiligheidsniveaus bij de bouw van nieuwe reactoren aan te leggen. Vervolgens zou ik willen noemen de substantiële bijdrage aan de verbetering van de operationele praktijk en aan de . modernisering van kerncentrales, mede door levering van uitrusting en het bevorderen van een grotere bewustwording betreffende het probleem van het afvalbeheer. Tenslotte hebben wij een bijdrage geleverd en dat doen we nog steeds, aan het oplossen van de problemen in verband met de kerncentrale van Tsjernobyl waarbij de Commissie naast het zogeheten shelter implementation plan een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvoering van het G-7-beleid dat is opgesteld om te komen tot sluiting van die Tsjernobyl-centrale tegen het jaar 2000. Om ook in een notendop een indruk te geven van de kosten die
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/171
Van den Broek met de bevordering van de kernveiligheid zijn gemoeid, moge het volgende dienen. Wij spreken in de periode van onze activiteit over een bedrag van tussen de 750 en 850 miljoen euro. De kosten voor de bouw van de zogeheten sarcofaag rond de ontplofte kernreactor IV van Tsjernobyl wordt alleen al geschat op een bedrag tussen de 600 tot 800 miljoen euro. Dit laat zien met welke kosten we te maken hebben terwijl ook berekend is dat om alle noodzakelijke moderniseringswerkzaamheden of sluitingswerkzaamheden uit te voeren, alleen al met het oog op de kwetsbare centrales in Centraal- en Oost-Europa, een bedrag gemoeid zou zijn van tussen de vier en vijf miljard euro. Het gaat dus om hele grote bedragen en dan is 100 miljoen per jaar die door de Commissie is besteed aan haar activiteiten natuurlijk een betrekkelijk gering bedrag. Voortbouwend op de G-7-strategie zal de Commissie doorgaan met haar beleid om de partnerlanden te helpert bij het moderniseren van de reactoren die kunnen worden gemoderniseerd, maar zal de Commissie ook blijven ijveren voor sluiting van die reactoren waarvan modernisering niet mogelijk is wegens de fundamentele technische of ontwerpfouten die in dit soort concepten zit ingebouwd. Laat ik hierbij wel duidelijk aantekenen dat de uitvoering van het beleid verschilt tussen de kandidaat-landen en de Nieuwe Onafhankelijke Staten van de voormalige Sovjet-Unie. Het is evident dat het vooruitzicht van het lidmaatschap van de Unie een grotere hefboom verschaft om het nucleaire beleid van de kandidaat-landen te beïnvloeden. Bij de sluiting van reactoren moeten wij ons realiseren dat deze alleen realistisch is als er tevens bredere energiestrategieën worden ontwikkeld. Ook het verslag van de heer Adam geeft dat aan. De Commissie zal dan ook conform de aanbeveling in het verslag bevorderen dat in het kader van de pretoetredingsstrategie met de kandidaat-landen, maar ook in het kader van de partnerschapsovereenkomst met de landen van de voormalige Sovjet-Unie een dergelijke strategie tot stand komt. Dat is niet nieuw. Wij werken daaraan al geruimere tijd met die landen. Wij voeren ook gesprekken met Litouwen, Bulgarije en binnenkort met Armenië. Want dat zijn drie landen waar wij niet alleen willen komen tot uitwerking van deze alomvattende énergiestrategieën maar waar ook van kerncentrales sprake is die op basis van eerdere afspraken met name met the nucleair safety account gesloten zouden moeten worden. Wij weten welk aandeel deze centrales leveren aan de elektriciteitsproductie van de landen in kwestie, en wij zijn zeer wel bewust van de grote economische belangen die hier in het geding zijn en vanwege het sluiten van de centrales wegvallen, van belangrijke energie-exportmogelijkheden en van de offers die op dit gebied door deze landen moeten worden gebracht. Het is ook daarom dat wij samenwerking zoeken en hebben gezocht met de internationalefinancieringsinstellingenomfinancieringsplannenop te stellen die als grondslag kunnen dienen voor een internationale financiële steunverlening en hetfinancierenvan alternatieve energiebronnen. Ik wil dan ook nog eens nadrukkelijk zeggen dat ik het met de heer Adam eens ben dat wij deze problematiek niet in de sfeer van confrontatie met de desbetreffende landen moeten proberen op te lossen. Maar dat neemt niet weg en die boodschap proberen wij met name ook naar Litouwen en Bulgarije over te brengen, dat wij te maken hebben met eerder door deze landen aangegane verplichtingen ten aanzien van de sluiting, een verplichting die zij zijn aangegaan ten opzichte van the nucleair safety account en dat wij graag behulpzaam willen zijn, om de consequenties van die sluiting niet alleen onder ogen te zien, maar te helpen dragen. De Commissie heeft veel geleerd, niet alleen van de praktijk en de interne audits, maar ook van de kritiek in de diverse verslagen van het Europees Parlement en van de Rekenkamer. De problemen die het programma in de beginfase heeft gekend, hebben wij nu wel achter ons. De Commissie heeft op grond van haar ervaring, maar ook van uw commentaren, de nodige wijzigingen doorgevoerd met name voor wat betreft het beheer van het programma. In dat verband zou ik nog de volgende voorbeelden willen geven. Veel van de traagheid in de uitvoering van de programma's werd veroorzaakt doordat de aanwezige instrumenten onvoldoende waren aangepast aan de specifieke vereisten van deze sector. De nieuwe TACIS-verordening moet helpen hierin verandering te brengen. Die bestrijkt de periode 2000 tot 2006 en bevat ten aanzien van de nucleaire veiligheid drie duidelijke prioriteiten. Het voortgaan met het stimuleren van de overdracht van een veiligheidscultuur op het gebied van de kernenergie, maar ook het verbeteren van het beheer van afgewerkte splijtstof en kernafval met name in Noord-West-Rusland en het leveren van een bijdrage aan internationale maatregelen ter verbetering van de nucleaire veiligheid, wat een nogal ruime omschrijving is maar die natuurlijk alles te maken heeft met het verdere streven naar sluiting van een aantal gevaarlijk geachte kerncentrales. Wij hopen dat het Parlement tijdig advies zal willen uitbrengen over de nieuwe verordening zodat zij op 1 januari van het volgend jaar daadwerkelijk in werking kan treden. Ik zeg het Parlement graag toe dat wij periodiek verslag zullen uitbrengen over de stand van zaken in het kader van de PHARE- en TACIS-programma's voor nucleaire veiligheid. Tenslotte is het ons vaste voornemen om het interne beheer van de steunprogramma's te verbeteren. De Commissie bespreekt hiertoe momenteel een voorstel tot oprichting van een task force binnen de Commissie voor nucleaire veiligheid, wat te maken heeft met het versterken van de coördinatie tussen een tiental directoraten-generaal die binnen de Commissie op enigerlei wijze bij deze problematiek betrokken zijn. Om, gezien de discussies die in de afgelopen periode zijn gevoerd een duidelijker algemeen en meer gedetailleerd overzicht te geven van de tot dusver gevoerde activiteiten op het gebied van de kernveiligheid door de Commissie hebben wij onlangs naar de energiecommissie en ook naar een aantal andere commissies van het Parlement een zogenaamd aide-mémoire gestuurd, waarin wij de ondernomen activiteiten en ook de verdere plannen voor de nabije toekomst nog eens in extenso hebben uitgelegd. Ik hoop dat wij daarmee in ieder geval een bijdrage hebben geleverd aan een stevige basis onder een verdere vruchtbare uitwisseling met het Europees Parlement over dit belangrijke onderwerp.
Nr. 4-536/172
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Muscardini (NI), rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid. — (JT) Mijnheer de Voorzitter, nucleaire veiligheid is een kwestie die miljoenen burgers in de Europese Unie en de landen van Oost-Europa aangaat. De Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, die op 27 oktober 1998 unaniem haar goedkeuring had gehecht aan het advies dat door mij op dit verslag werd gepresenteerd, is van mening dat het aspect van veiligheid een fundamenteel element vormt voor de pretoetredingsstrategie.De Commissie had reeds in Agenda 2000 gesteld dat het doel van nucleaire veiligheid met het oog op toetreding van de landen van Midden- en Oost-Europa van primair belang was, en de centrales waren daarbij in drie groepen onderverdeeld: installaties van het sovjettype of verouderde installaties die ontmanteld moeten worden; het type dat verbeterd moet worden om tot een acceptabel veiligheidsniveau te komen; en tot slot de weinige installaties van het westerse type die in werking mogen blijven mits het veiligheidsniveau op lange termijn hoog blijft. Uit het speciale verslag van de Rekenkamer blijkt dat de landen van Midden- en Oost-Europa maar 300 van de 850 miljoen ecu die hun voor de periode 1990-1997 ter beschikking was gesteld, aan nucleaire veiligheid besteed hebben. Het is dus nodig dat via PHARE en TACIS die aanpassings- en herstructureringswerkzaamheden worden uitgevoerd die onontbeerlijk zijn voor de Europese veiligheid. Het is van het hoogste belang dat er een controle wordt uitgevoerd naar de veiligheidsvoorschriften van die centrales door toedoen van een onafhankelijk orgaan dat erken-, ning heeft van de IAEA en de Europese Unie. Voorts vragen wij naar aanleiding van de heropening van een reactor in de kerncentrale van Tsjernobyl dat de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie en de landen die destijds herrezen zijn uit de as van de Sovjet-Unie, veiligheidsgaranties weten te bieden voor heel Europa, in het volste besef van de economische en sociale implicaties die deze besluiten met zich meebrengen. Wij wijzen er derhalve andermaal op dat de nucleaire veiligheid één van de hoofdelementen moet zijn van de pretoetredingsstrategie. Zonder garanties kan zo'n toetreding een risico zijn voor de gemeenschappelijke veiligheid. De Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid hoopt dan ook van harte dat met de beschikbare financiële middelen een begin gemaakt kan worden met programma's die moeten leiden tot een definitieve oplossing van het probleem van nucleaire veiligheid in Europa. Plooij-van Gorsel (ELDR),rapporteurvoor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. — Voorzitter, ik spreek ook direct namens de liberale fractie, niet alleen namens de REX want anders had ik geen drie en een halve minuut. Voorzitter, collega's, commissaris, graag wil ik de rapporteur, de heer Adam, complimenteren met zijn verslag. Het is denk ik een beetje zijn zwanenzang. Het is niet makkelijk om de neuzen dezelfde kant op te krijgen als het om kernenergie gaat maar ik denk dat het in dit geval aardig gelukt is. Het energiebeleid van de Unie ten opzichte van de landen van Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten spitst zich toe op het veilig gebruik van de huidige kerncentrales. Volgens de doelstellingen van Agenda 2000 moeten de reactoren van sovjetontwerp die niet voor een redelijk bedrag kunnen worden gemoderniseerd, gesloten worden. Deze reactoren zijn namelijk onveilig. Maar, Voorzitter, in de praktijk is sinds 1992 geen enkele reactor in Oost-Europa gesloten. Zelfs de Tsjernobyl-reactoren I en II, hoewel al enkele jaren buiten werking, worden door de Oekraïense overheid nog steeds niet als definitief gesloten beschouwd ondanks alle resoluties van het Europees Parlement. Soevereine staten hebben het recht zelf te beslissen over de hoofdlijnen van hun energiebeleid, stelt de rapporteur. Maar, Voorzitter, collega's, dat betekent niet dat de Unie lijdzaam toe hoeft te kijken als onze resoluties niet worden nageleefd. Als de Unie via hulpprogramma's en leningen geld investeert in Oost-Europa dan kunnen wij wel degelijk invloed uitoefenen op de strategie en bepaalde vormen van energie bevoordelen ten opzichte van andere vormen. Het is namelijk één van de weinige instrumenten die de Unie heeft om de sluiting van onveilige kerncentrales af te dwingen en die instrumenten moeten wij dan ook gebruiken. Veiligheid van bestaande kerncentrales dient bovendien als cruciaal criterium voor toetreding tot de Unie te worden gehanteerd. Mijn tweede punt, Voorzitter en collega's, betreft het rapport van de Rekenkamer over de door de Europese Unie gevoerde acties op het gebied van kernveiligheid in Oost-Europa. De commissaris heeft ons daar uitvoerig over verteld. De leden van de REX-commissie zijn geschokt door de conclusies van het rapport. Wij hebben dat al eerder gesteld. Wij beseffen terdege dat het niet eenvoudig is voor de Commissie om te opereren in het voormalige Oostblok gezien de bureaucratie ter plaatse en de complexiteit van de nucleaire sector. Maar, Voorzitter, juist daarom had de Commissie extra aandacht en zorg moeten besteden aan de uitvoering van die programma's. Veel meer dient gebruik te worden gemaakt van de specialistische kennis ter plaatse aanwezig in Oost-Europa. Dat brengt mij bij mijn laatste punt en ook direct een vraag aan commissaris Van den Broek. Een paar weken geleden hebben uw medewerkers in de REX-commissie maar ook in de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie naar aanleiding van mijn vraag gezegd dat zij bezig zijn met inventarisering van het millenniumprobleem, de millenniumbestendigheid van de computers van de centrales in Midden- en Oost-Europa. Ik vraag u dan ook, commissaris: wanneer denkt u met een rapportage te komen hier in het Parlement over de millenniumbestendigheid van de kerncentrales in Midden- en Oost-Europa? Want er is al bijna een kwartaal om van 1999 en 1 januari 2000 is de cruciale datum. Daar wil ik graag antwoord op. Van den Broek, Commissie. — Aan de geachte afgevaardigde mevrouw Plooij wil ik graag zeggen dat wij geld ter beschikking hebben gesteld aan de IAEA, die uiteraard veel competenter is om deze inventarisatie te maken dan wijzelf. U vraagt nu eigenlijk van de Commissie weer precies zoiets als waartoe wij ook in het verleden niet in staat waren en ook in de toekomst niet in staat zullen zijn. Wij hebben gewoon de kennis en ook de mensen niet om deze inventarisatie te maken. Daarom hebben we gezegd: we zullen de IAEA in al haar werkzaamheden dienaangaande steunen. Dat is precies wat we doen. Ik geloof dat in juni door de IAEA een forum wordt georganiseerd waarin ook
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/173
Van den Broek over deze zaken zal worden gesproken. Naar aanleiding daarvan beloof ik u dat wij graag met een rapportage terug zullen komen. De Voorzitter. — Het debat wordt thans onderbroken en vanavond om 21.00 uur hervat. Wij gaan nu over tot het vragenuur. Mevrouw Bloch von Blottnitz wil een beroep doen op het Reglement. Bloch von Blottnitz (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, zou u zo vriendelijk willen zijn de Commissie te vragen hier vannacht tijdens het debat over dit belangrijk onderwerp aanwezig te zijn? De Commissie heeft vanmiddag langer gesproken dan alle afgevaardigden samen, waardoor wij nu het debat niet kunnen voortzetten. Ik verzoek u de Commissie ertoe te bewegen hier straks aanwezig te zijn, zodat wij het debat vannacht kunnen voortzetten.
VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DIAZ Ondervoorzitter 10. Vragenuur (Raad) De Voorzitter. — Aan de orde is het vragenuur voor vragen aan de Raad (B4-0144/99). Omdat de vragen nrs. 1, 2 en 3 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld: Vraag nr. 1 van Richard Graham Corbett (H-0115/99): Betreft: Definanciëlegevolgen van het afschaffen van de belastingvrije verkoop voor de belastingbetaler Zal de Raad bij de herbeoordeling van de beslissing om tegen juli 1999 over te gaan tot afschaffing van de belastingvrije verkoop rekening houden met het voor de staatskas optredende verlies aan inkomsten uit belastingvrije verkoop, afgewogen tegen de aan de afschaffing verbonden voordelen? Is het de Raad bekend dat belastingvrije verkoop alleen al in het Verenigd Koninkrijk een bedrag van 1 miljard GBP per jaar opbrengt en dat afschaffing ervan tot derving aan inkomsten uit accijnzen en BTW ter hoogte van minstens eenzelfde bedrag zal leiden? Is de Raad zich ervan bewust dat dit per belastingbetaler een tekort van 40 GBP betekent? Vraag nr. 2 van Mark Francis Watts (H-0135/99): Betreft: Belastingvrije verkopen De Commissie zal op 15 maart 1999 aan de ECOFIN-Raad haar verslag voorleggen over de aanpak van de werkloosheidsproblemen die het gevolg zijn van de afschaffing van de belastingvrije verkopen binnen de EU. Hiermee wordt voldaan aan de instructies van de staatshoofden en regeringsleiders op de Topconferentie van Wenen. Is de Raad voornemens, ingeval de Commissie in haar verslag niet de mogelijkheid van een uitbreiding tot overgangsregelingen voor belastingvrije verkopen opneemt, de Commissie te verzoeken om met voorstellen te komen voor een uitbreiding, overeenkomstig de verwijzing naar de mogelijkheid daartoe als vermeld in de conclusies van de Topconferentie van Wenen? Vraag nr. 3 van John Walls Cushnahan (H-0179/99): Betreft: Belastingvrije verkoop Op 17 februari presenteerde de Commissie een mededeling in antwoord op een verzoek dat de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten gedaan hadden op de Topconferentie van Wenen. Uit het document van de Commissie blijkt (op grond van een onderzoek naar de rechtstreekse verliezen aan arbeidsplaatsen in 10 lidstaten en naar de potentiële verliezen in slechts 7 lidstaten), dat hierdoor in totaal 56.000 arbeidsplaatsen worden bedreigd. In het document wordt vervolgens beweerd dat de potentiële verliezen aan arbeidsplaatsen ten gevolge van de afschaffing van de belastingvrije verkoop „onbeduidend" zijn en niet van „macro-economische betekenis" zouden zijn. Deelt de Europese Raad dit gezichtspunt? Mijnheer Verheugen, wij heten u welkom en ik nodig u uit de door de afgevaardigden geformuleerde vragen gezamenlijk te beantwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Wenen zal de Raad in maart van dit jaar onderzoeken welke problemen de afschaffing van de belastingvrije verkoop van goederen op lucht-en zeereizen binnen de Gemeenschap voor de werkgelegenheid kunnen veroorzaken. Aan de hand van voorstellen van de Commissie zal de Raad onderzoeken hoe die problemen kunnen worden opgelost. Ik kan u meedelen dat de Raad op 19 februari van dit jaar een mededeling van de Commissie over dit onderwerp heeft ontvangen. De Raad zal bij het onderzoek van die mededeling met alle relevante aspecten van de conclusies van de Europese Raad van Wenen rekening houden.
Nr. 4-536/174
Handelingen van het Europees Parlement
Corbett (PSE). — (EN) Ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor zijn antwoord. Bij de behandeling van de belastingvrije verkoop zal de Raad ongetwijfeld ingaan op de door meerdere regeringen terecht naar voren gebrachte kanttekening dat er een gebruiksklaar, nieuw stelsel gereed moet liggen. Vindt hij ook dat bij de herziening gekeken moet worden naar de kosten die de overheid maakt in geval van een ongewijzigd stelsel voor de belastingvrije verkoop? De belastingvrije verkoop is een prijzige belastingvrijstelling die vooral ten goede komt aan de tabaks- en alcoholindustrie. Wanneer de ministers van Financiën over een extraatje beschikken, kan de fungerend voorzitter van de Raad toch zeker wel een betere besteding bedenken dan een belastingvrijstelling voor de tabaks-en alcoholhoudende drankenindustrie? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Corbett, ik kan bevestigen dat de Raad, zoals ik al zei, alle relevante aspecten van de kwestie zal onderzoeken. Daartoe behoren niet alleen de gevolgen van de afschaffing van de belastingvrije verkoop voor de arbeidsmarkt en de economische situatie in het algemeen, maar ook de gevolgen van de opheffing of wijziging van een besluit van de Europese Unie. Er wordt met alle aspecten rekening gehouden, ook met de vraag of het gerechtvaardigd en uit sociaal oogpunt verdedigbaar is dat het enige voordeel wordt afgeschaft dat ook gewone mensen tot nu toe konden genieten. Wie geen hoog inkomen heeft, kan immers normaal gesproken geen belasting- of andere voordelen genieten. Ook daarmee zal de Raad rekening houden tijdens het onderzoek dat hij deze maand zal voeren. Watts (PSE). — (EN)Ook ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor zijn zeer complete antwoord en in één adem door, het Duitse voorzitterschap voor deze poging het trieste, ellenlange verhaal van de belastingvrije verkoop te herzien. Kan het Duitse voorzitterschap ingaan op de details van het Duitse compromis dat, naar ons beste weten, momenteel besproken wordt in de werkgroepen van de Raad? Het zou ons met het oog op de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën van volgende week bijzonder goed uitkomen indien wij vanavond de details van het Duitse compromisvoorstel te horen zouden krijgen. Zou hij ten tweede iets kunnen zeggen over de mogelijke rechtsgrondslag voor een eventuele verlenging van de interim-regelingen? Zou hij tot slot kunnen aangeven hoe de Raad en de Commissie, gelet op het krappe tijdschema en de tussenliggende Europese verkiezingen, het Parlement denken te raadplegen over de hopelijk door de Ecofin of anders in Berlijn geformuleerde voorstellen inzake een verlenging van de belastingvrije verkopen? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Watts, dat onderwerp is door de staatshoofden en regeringsleiders al tweemaal uitvoerig besproken. U ziet dus dat het thema politiek zeer relevant is. In Wenen en op de bijeenkomst op de Petersberg bij Bonn werd het uitvoerig besproken. Het gaat dus om een kernprobleem van het Europese beleid. De bondskanselier stelde bij deze gelegenheid een compromis voor, dat erop neerkomt dat onderzocht wordt of een eenmalige verlenging van de belastingvrije verkoop met drie jaar — dat was het oorspronkelijke voorstel — mogelijk is. Momenteel wordt onderzocht of daarvoor een rechtsgrondslag kan worden gevonden. Ik verklap geen geheim als ik zeg dat daarop onmiddellijk opgemerkt werd dat wij ook eens over tweeëneenhalf of drieëneenhalf jaar zouden moeten nadenken. Dat heeft iets met de vakantieperiodes in Europa te maken en hangt ermee samen wanneer die beslissing genomen wordt. Nu wordt dus onderzocht of die mogelijkheid al dan niet bestaat. Omdat het onderzoek nog niet is afgerond, kan ik u de resultaten niet mededelen. Cushnahan (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is niet te geloven dat de Commissie nu in haar mededeling aan de Raad op basis van de door zeven lidstaten gelevérde, nauwkeurige gegevens over de directe en indirecte nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid van stopzetting van de belastingvrije verkoop concludeert dat er in dat geval zo'n 50.000 banen op de tocht komen te staan terwijl diezelfde Commissie onze uitspraken over banenverlies aan haar laars heeft gelapt. Ik zou het voorzitterschap eraan willen herinneren dat de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de Top in Bonn zeer terecht geen geloof hechtten aan de beweringen van de Commissie dat de werkgelegenheid intact zou blijven met behulp van staatssubsidies en communautaire steun en dat een verlenging met 30 maanden noodzakelijk zou zijn om het nieuwe stelsel te onderzoeken op onvolkomenheden en de positie van de werknemers in deze sector afdoende te beschermen. Ik zou graag willen dat de Raad commentaar geeft op het feit dat een groeiend aantal lidstaten zich bezorgd heeft betoond over het welslagen van dit stelsel. Onlangs heeft de Commissie een verklaring afgelegd waarin zij beweert dat alle partijen unaniem de mening zijn toegedaan dat de huidige wetgeving „een duidelijke, eenvoudige en gemakkelijk uitvoerbare oplossing biedt". Kunt u reageren op het feit dat deze verklaring ronduit misleidend is? Verheugen, Raad. — (DE) De Raad, of liever het voorzitterschap, weet natuurlijk hoe het met de discussies in de Raadsorganen staat en wat de lidstaten over de kwestie denken. Er zijn vele opvattingen over wat wij moeten doen en hoe wij de gevolgen van het besluit moeten beoordelen. Sommige lidstaten vrezen dat de afschaffing van de belastingvrije verkoop uiterst negatieve gevolgen zal hebben, andere zeggen dat die er niet zullen zijn en nog andere zeggen dat er wel gevolgen zullen zijn, maar dat wij die moeten opvangen. De meningen lopen uiteen. Ik vind het verstandiger eerst alle feiten op een rijtje te zetten en te analyseren. Daarna moeten wij proberen het eens te worden, wat altijd erg belangrijk is. Vervolgens moeten wij kijken of de getallen en feiten in dezelfde richting wijzen. Tenslotte moeten wij op grond daarvan een oplossing zoeken. U kent de juridische situatie. Er bestaat al een geldig besluit. Als wij iets anders willen doen, moet dat geldige besluit worden opgeheven of door een ander besluit
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/175
Verheugen worden vervangen. Daarvoor is eenparigheid vereist. Dat vereiste moeten wij in dit verband zeer au sérieux nemen. Het is een factor waarmee wij bij de beoordeling rekening moeten houden. Dat is ook de reden waarom de bondskanselier, als voorzitter van de Raad, het al vermelde compromis heeft voorgesteld. Hij oordeelde dat eenparigheid voor een wijziging van het besluit onmogelijk was. Cassidy (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor de tot dusverre gegeven antwoorden. Het is goed dat hij ons erop wijst dat voor een.eventuele verlenging van de belastingvrije verkoop eenparigheid vereist is. Ik heb niet bepaald de indruk dat een dergelijke eensgezindheid in het verschiet ligt. Laten wij ook niet vergeten dat het aantal banen dat op de tocht zou staan, schromelijk wordt overdreven. De heer Cushnahan had het over 56.000. Dat aantal wordt nergens genoemd in het verslag van de Commissie en strookt niet met de 120.000 arbeidsplaatsen die volgens de tax-free lobby zouden verdwijnen. Ik zou graag van de fungerend voorzitter van de Raad de verzekering krijgen dat hij en zijn minister van Financiën niet zullen zwichten voor de druk van wat de heer Corbett de „tabaks- en alcohollobby' noemde. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Cassidy, als u mij vraagt of ik denk dat ik de Duitse minister van Financiën ergens van kan overtuigen, dan moet ik antwoorden dat ik dat niet weet. (Gelach) von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat een machtige lobby tegen de opheffing is en dat daartegenover alleen maar kleine groepen en handelaars staan. Ik vraag mij af of er ook rekening wordt gehouden met wat er gebeurt als de belastingvrije verkoop mag blijven bestaan. Zullen dan niet veel meer banen verdwijnen in kleine ondernemingen, die zich niet op de juiste plaats bevinden ert niet over de mogelijkheden van de grote beschikken? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer von Habsburg, wat u gezegd hebt, kan ik moeilijk tegenspreken. Dit is een van de aspecten van een controverse die intussen bijna ideologisch geladen is. Dat hebt u in uw vraag duidelijk gezegd. Het gaat om zeer fundamentele en uiteenlopende visies, ook op de maatschappij. Dat wil ik niet verhelen. Ik kan u alleen zeggen dat het noodzakelijk lijkt dat er, voordat wordt beslist of er al dan niet een verdere overgangsregeling komt, duidelijkheid moet zijn over de sociale en economische gevolgen van die beslissing, zodat ze op een verantwoorde wijze wordt genomen. Er moet in beide richtingen worden gezocht. Onderwerp van dat onderzoek moet de vraag zijn welke gevolgen de voortzetting van de belastingvrije verkoop heeft voor bijvoorbeeld de zelfstandige kleinhandel in bepaalde lidstaten en in de betrokken gebieden. Dat dit noodzakelijk is, staat buiten kijf. Mijnheer von Habsburg, die vraag is zeer moeilijk te beantwoorden omdat er ook mensen zijn die zeggen dat het hier om spontane aankopen gaat die alleen worden gedaan omdat het aanbod er is. Daar komt geen andere aankoop voor in de plaats. Ik weet niet of het bijvoorbeeld klopt dat gepensioneerden tijdens boottochten alleen boter en koffie kopen als die daar goedkoper zijn. Dat alles zijn veronderstellingen, die verder moeten worden onderzocht. Ik hoop dat wij spoedig over onderzoeksresultaten beschikken, zodat wij dit onderwerp kunnen afsluiten voordat het ons Europees beleid ernstig verstoort. Mcintosh (PPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan de heer Cassidy verzekeren dat er tienduizenden banen zullen verdwijnen waarvan, helaas, vele in mijn eigen kiesdistrict, North Essex en South Suffolk, vanwege de luchthaven in Stansted en de zeehaven in Harwich. Mijn vraag luidt als volgt; weet de fungerend voorzitter van de Raad hoe ongelooflijk complex het nieuwe stelsel wordt als de belastingvrije verkoop inderdaad krachtens het besluit op 1 juli wordt afgeschaft? Dat zou namelijk betekenen dat de prijs van één en hetzelfde product afwijkt al naar gelang het luchtruim of de territoriale wateren waarin het vliegtuig of het vaartuig dat dat product aan boord heeft, zich bevindt. Wat stelt hij voor? Ik kan mij niet voorstellen dat hij wil dat dit stelsel zo van kracht wordt. Het kan toch niet anders of er moet een pauze worden ingelast tot de correcte regels zijn uitgewerkt; anders wordt de hele toepassing van het besluit complete onzin. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Mcintosh, ik geef graag toe dat elke toekomstige, regeling waarschijnlijk gecompliceerd zal zijn. De door u beschreven complicatie zie ik echter niet, vooral niet in het luchtverkeer. U stapt in A op het vliegtuig en stapt er in B weer uit, en als A en B beide in de Europese Unie liggen, kunt u geen belastingvrije aankoop doen. Als B buiten de Europese Unie ligt, kan dat wel. Als nu een schip van een land van de Europese Gemeenschap naar een ander land vaart en daarbij in de territoriale wateren van een derde land terechtkomt, is de zaak wat ingewikkelder. Ik kan u nu niet vertellen wat er dan gebeurt. Voor vliegtuigen zie ik echter geen probleem. De Voorzitter. — Omdat de vragen nrs. 4 en 5 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld:
Nr. 4-536/176
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
De Voorzitter Vraag nr. 4 van Paul Rübig (H-0116/99): Betreft: Uitbreiding van de controlebevoegdheden van het Parlement in het kader van de volgende Verdragsherziening De discussie van de afgelopen weken heeft aangetoond dat zowel vanuit het oogpunt van het institutioneel bestel van de EU als vanuit het oogpunt van daadwerkelijk gevoerd beleid een modern systeem van „checks and balances" nodig is. Het Europees Parlement heeft aangetoond dat het in staat en bereid is als enige rechtstreeks gelegitimeerde instelling van de Gemeenschap de door de burger verlangde controle uit te voeren. De verplichting van de Commissie om bij een aangenomen motie van afkeuring slechts als college te moeten aftreden, maar ook de ontbrekende rechtvaardiging van de motie van het Europees Parlement tot afzetting van een lid van de Commissie passen niet meer in deze tijd. De noodzaak individueel politieke verantwoordelijkheid te dragen, vereist een aanpassing van de desbetreffende bepalingen. Hoe beoordeelt de aanwezige vertegenwoordiger van de Raad de kans dat deze institutionele tekortkoming uit de weg wordt geruimd op de eerstvolgende intergouvernementele conferentie tot wijziging van de Verdragen? Vraag nr. 5 van Karl Habsburg-Lothringen (H-0194/99): Betreft: Verantwoordelijkheid Commissieleden Welke maatregelen denkt de Raad te nemen om de leden van de Commissie individueel verantwoordelijk voor hun handelen te maken? Wanneer zal het volgens de Raad zo zijn dat de leden van de Commissie individueel door het Europees Parlement in hun ambt worden bevestigd en eventueel ook individueel ter verantwoording zijn te roepen? Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik nodig u uit de vragen van de heren Rübig en Habsburg-Lothringen gezamenlijk te beantwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) De door de twee afgevaardigden gestelde vragen behelzen voorstellen die een wijziging van het Verdrag vergen. Daarvoor is de Raad niet bevoegd. Volgens artikel N van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 48 van het Verdrag na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, kan de regering van elke lidstaat of de Commissie aan de Raad voorstellen voor wijziging van de Verdragen voorleggen. Na raadpleging van het Europees Parlement en eventueel de Commissie beperkt de rol van de Raad zich tot het uitbrengen van een positief advies over het instellen van een intergouvernementele conferentie, die dan door de voorzitter van de Raad bijeen wordt geroepen. Door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten eenparig goedgekeurde Verdragswijzigingen worden pas van kracht als ze door alle lidstaten volgens hun grondwettelijke bepalingen geratificeerd zijn. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, zal de Raad op zijn eerste zitting na de indiening van het verslag van het comité van wijzen, dat naar men zegt al in de Belgische dagbladen staat, volgens artikel 160 een procedure starten om individuele commissarissen uit hun ambt te ontheffen, of moet het Europees Parlement de gehele Commissie, waarvan de meeste leden uitstekend werk verrichten, zijn vertrouwen ontnemen? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigde, ik vrees dat ik die hypothetische vraag niet kan beantwoorden. Zij is hypothetisch omdat de voorzitter van de Raad de inhoud van het verslag, dat voor volgende week is aangekondigd, nog niet kent, en omdat ik vandaag, zonder de inhoud, de structuur of de aanbevelingen te kennen, onmogelijk kan zeggen of en hoe de Raad zal reageren en welke conclusies hij moet trekken. Habsburg-Lothringen (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Raad, ik zal proberen u geen hypothetische vraag te stellen. Ik vraag naar uw persoonlijke mening. U hebt gezegd welke leden van welke artikelen moeten worden gewijzigd. Vindt u, op grond van de voorvallen van de laatste tijd, dat het Verdrag in die zin moet worden herzien? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik denk niet dat ik die vraag kan beantwoorden. De geachte afgevaardigde vraagt naar mijn persoonlijke mening. Die is echter niet relevant voor het Europees Parlement. Relevant is alleen wat ik als fungerend voorzitter van de Raad als het standpunt van de Raad kan voorstellen. Ik vrees dat ik geen persoonlijke meningen kan geven. Wat ik wel kan geven zijn antwoorden. Ik moet die op alle lidstaten afstemmen en daarom moet ik nu neen antwoorden. Ik kan u mijn persoonlijke mening niet geven. Corbett (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat de fungerend voorzitter van de Raad het ons niet kwalijk neemt als wij zonder dat hij daar nu reeds formeel op kan reageren, wat mogelijkheden op tafel leggen voor de volgende Intergouvernementele Conferentie. Eén van de vragen die zich naar aanleiding van de recente gebeurtenissen onstuitbaar opdringt is of de voorzitter van de Commissie het recht zou moeten hebben om individuele Commissieleden weg te sturen. Als op nationaal niveau een minister zich ernstig misdraagt of wanbeheer pleegt zonder afte treden, kan het hoofd van de regering hem of haar dwingen op te stappen. De voorzitter van de Europese Commissie heeft, mocht die situatie zich ooit voordoen, die mogelijkheid niet. Tijdens de volgende Intergouvernementele Conferentie moet een Verdragswijziging te dien einde absoluut aan bod komen. Mocht de voorzitter van de Commissie in voorkomend geval geen gebruik maken van die bevoegdheid dan zouden wij een motie van wantrouwen tegen de Commissie als college kunnen indienen. Verheugen, Raad. — (DE)3 Mijnheer Corbett, ik zal mijn antwoord zeer zorgvuldig formuleren. Het voorzitterschap is niet voornemens in zijn voorstel voor de Europese Raad van Keulen begin juni op de left overs van Amsterdam in te gaan. Het voorzitterschap vindt dat een procedure voor de behandeling van die left overs moet worden uit-
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/177
Verheugen gewerkt en dat de vraag moet worden beantwoord wanneer, hoe en met welke onderwerpen wij naar de volgende intergouvernementele conferentie moeten gaan. De onderwerpen die wij op het oog hebben zijn de samenstelling van de Commissie, de besluiten met gekwalificeerde meerderheid in de Raad en de weging van de stemmen in de Raad. Tot op de dag van vandaag is het voorzitterschap niet voornemens de Raad in Keulen nog andere voorstellen te doen. Sandbæk (I-EDN). — (DA) Ik wil de heer Rübig erop wijzen dat het Parlement zijn verantwoordelijkheid volgens mij juist niet heeft opgenomen, toen het de voltallige Commissie in januari naar huis had moeten sturen. Maar laat ons dit nu even buiten beschouwing laten. Mijnheer de voorzitter van de Raad, ik vind de vraag van de heer Rübig helemaal niet zo hypothetisch. U kunt de vraag natuurlijk wel beantwoorden, ongeacht het resultaat van het lopende onderzoek. Wij kennen het antwoord immers. Wij kunnen de voltallige Commissie niet de laan uitsturen. Dat moet u toch ook kunnen antwoorden. Ik meen mij ook te herinneren dat de heer Fischer in zijn toespraak zei dat het Duits voorzitterschap bereid is het Parlement meer bevoegdheid te geven, zodat het een echt parlement wordt en de Commissie een echte regering. Heb ik dat juist begrepen? Was dat het wat de heer Fischer hier in het Parlement gezegd heeft? Verheugen, Raad. — (DE) Mevrouw Sandbæk, dat kan ik gemakkelijk uitleggen U moet een onderscheid maken tussen twee dingen. Enerzijds is er een proces op lange termijn, een proces van verandering van de Europese instellingen en van de verhoudingen tussen die instellingen, van versterking van de democratische legitimiteit en controle en van verbetering van de transparantie. Dat is het Europese constitutionele proces, als ik het zo mag noemen, dat vele jaren in beslag zal nemen. De besluiten die af en toe moeten worden genomen omdat ze met andere besluiten samenhangen, moeten onafhankelijk daarvan worden gezien. Dit is het geval met de beruchte left overs, waarover ik het zopas nog had. Die houden rechtstreeks verband met het uitbreidingsproces. De consensus in de Europese Unie is dat die left overs moeten worden geregeld, vooraleer het eerste nieuwe land toetreedt. De vraag wanneer dat gebeurt, heeft grote politieke betekenis. Hoe snel of hoe traag wij dat doen, is een signaal voor de landen die willen toetreden. Als wij die left overs nu samen behandelen met de grote constitutionele problemen waarover u het had en die ik al heb beschreven, betekent dit dat ook over die problemen pas veel later zal worden beslist — te laat voor de toetredingskandidaten. Daarom beperken wij ons er in Keulen toe te zeggen hoe, wanneer en in welke mate wij de besluiten zullen nemen die wij in verband met de uitbreiding moeten nemen. Tegelijkertijd brengen wij echter het bredere debat over de door u vermelde onderwerpen op gang. Uiteraard is daarbij ook het probleem van de versterking van de rol van het Parlement in de Europese Unie van belang. Ik wil erop wijzen dat de bevoegdheden van het Parlement bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, wellicht op 1 juni, aanzienlijk worden versterkt. Wij zien dat echter als een proces dat moet worden voortgezet. Medina Ortega (PSE). — (ES) De aanvullende vraag van de heer Rübig heeft mij bijzonder verontrust. De heer Rübig heeft verwezen naar de Belgische kranten van vandaag. En hij heeft de fungerend voorzitter van de Raad gevraagd naar de reactie van de Raad met betrekking tot wat in de Belgische kranten van vandaag wordt gezegd. Mijn probleem is dat ik de Belgische kranten van vandaag niet heb gelezen en dat ik bijgevolg niet weet wat in deze kranten wordt gezegd. Normaal gezien koop ik die niet. Ik zou de fungerend voorzitter van de Raad dan ook willen vragen of de Belgische kranten deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht en, indien dit niet het geval is, of de Raad voornemens is de Belgische kranten in het Gemeenschapsrecht op te nemen tijdens de volgende intergouvernementele conferentie, want ik moet toegeven dat ik nu reeds de grootste moeite heb om het Gemeenschapsrecht van het Publicatieblad te volgen. Als ik ook nog de Belgische kranten moet gaan lezen, vrees ik dat ik het helemaal niet meer kan bijhouden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Medina Ortega, het voorzitterschap zal zijn oordeel niet laten afhangen van een bericht in een Belgisch of ander dagblad, maar zal dat op documenten baseren. Voor ons is een document niet wat een krant schrijft, maar wat ons officieel door een Europees orgaan, door het Parlement of de Commissie wordt toegezonden. Kranten spelen een grote rol in Europa. Ze zijn voor een vrij en democratisch Europa onmisbaar, maar ze zijn geen orgaan van onze Unie. Het is voor beide partijen ook beter dat ze dat niet worden. Ik kan u dus geruststellen. Het door u gevreesde voornemen bestaat niet. De Voorzitter. — Hartelijk dank voor uw toelichting, mijnheer Verheugen. Vraag nr. 6 van Michael J. Hindley, vervangen door de heer Newens (H-0124/99): Betreft: Visumvrije toegang tot de EU voor houders van een Hongkongs paspoort In het kader van een verslag van het EP over Hongkong keurde het Europees Parlement een resolutie goed waarin er bij de lidstaten op werd aangedrongen een visumvrije toegang te verstrekken aan houders van een Hongkongs paspoort. In antwoord daarop antwoordde de Commissie dat zij, in afwachting van de invoering van een gemeenschappelijke visumlijst, geen rechtstreekse bevoegdheid heeft ten aanzien van het visumbeleid van de EU, maar dat ze het streven van Hongkong om visumvrije toegang te verkrijgen voor de houders van een HKSAR-paspoort van harte ondersteunt. Kan de Raad ons mededelen wat hij heeft ondernomen in antwoord op de resolutie van het Europees Parlement? Zal de kwestie van de visumvrije toegang voor houders van een HKSAR-paspoort door de lidstaten in overweging worden genomen? Wat is trouwens het standpunt van de lidstaten in deze kwestie?
Nr. 4-536/178
Handelingen van het Europees Parlement
·
De Voorzitter Zijn er lidstaten die zich niet bereid getoond hebben visumvrije toegang te verstrekken aan houders van HKSARpaspoorten? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van de heer Hindley te antwoorden, die hier vandaag door de heer Newens wordt vertegenwoordigd. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Newens, eerst wil ik erop wijzen dat voor de visumregeling voor inwoners van Hongkong nog steeds de Europese verordening 2317/95 geldt. Die verordening is door het Europees Hofvan Justitie nietig verklaard, maar haar juridische consequenties zijn overeind gebleven. Aangezien inwoners van Hongkong niet zijn opgenomen in de gemeenschappelijke lijst van staatsburgers die visumplichtig zijn voor de Europese Unie, beslissen volgens artikel 2 van de vermelde verordening de lidstaten over de voorwaarden om het land binnen te komen. De Commissie heeft op grond van informatie van de lidstaten een overzicht opgesteld van hun visumbeleid tegenover burgers van landen die niet in de gemeenschappelijke lijst zijn opgenomen. Dat overzicht vindt u op bladzijde 4 en volgende van het Officieel Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 3 april 1998. Daarin staat dat alleen Ierland en het Verenigd Koninkrijk geen visum eisen van houders van een paspoort van de speciale administratieve regio Hongkong. De andere lidstaten hebben laten weten dat ze voor Hongkorig dezelfde visumeisen stellen als voor China. De Raad wil in samenwerking met het Europees Parlement een gewijzigde verordening betreffende de gemeenschappelijke visumlijst goedkeuren. Inwoners van Hongkong zullen volgens die verordening nog steeds niet onder de gemeenschappelijke visumplicht vallen. Hoe de lidstaten de inreis van inwoners van Hongkong regelen, moeten ze zelf beslissen. U moet begrijpen dat ik niets kan zeggen over het nationale visumbeleid van de lidstaten van de Europese Unie tegenover de inwoners van Hongkong. Ik kan zeker niets zeggen over hoe dat beleid in de toekomst zal zijn. Newens (PSE). — (EN) Mijn collega, de heer Hindley, laat zich verontschuldigen voor zijn afwezigheid. Het is ons ter ore gekomen dat het besluit over Hongkong wordt uitgesteld. Er bestaat in dit geval geen gevaar voor een massale stroom illegale immigranten. Is dit uitstel dat louter en alleen gebaseerd is op vrees voor andere landen, dan realistisch te noemen? De autoriteiten in Hongkong hebben werkelijk alles in het werk gesteld om moeilijk vervalsbare reisdocumenten te vervaardigen. Bovendien kunnen Europese reizigers met bestemming Hongkong hun voordeel doen met de nu geldende wederkerigheid. Pleit dit alles niet juist voor een snellere afhandeling van deze zaak, iets wat ook de banden tussen de Europese Unie en Hongkong, en in het verlengde daarvan, tussen Europa en China zou aanhalen? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Newens, wij kunnen lang discussiëren over de vraag of het genomen besluit al dan niet realistisch is en of de bezorgdheid of de overwegingen die tot het besluit hebben geleid, juist zijn of niet. Het besluit is genomen. De huidige regeling blijft bestaan. De lidstaten beslissen zelf of inwoners van Hongkong visumplichtig zijn of niet. De gronden waarop de lidstaten hun besluit nemen zijn hun zaak. Zij moeten rekening houden met alle beschikbare informatie, ook die met betrekking tot het probleem van de vervalsingen en de beveiliging tegen vervalsing. Cushnahan (PPE). — (EN) Mijnheer de fungerend voorzitter, ik onderschrijf zowel het initiatief van collega Hindley als de opmerkingen van collega Newens. Ik ben in dit Parlement rapporteur voor Hongkong, en als zodanig onderschrijf ik de door hen geformuleerde verzoeken volledig. Met in het achterhoofd het commentaar van de fungerend voorzitter van de Raad over het exclusieve recht van lidstaten zou ik hem willen vragen of hij het eens is met de stelling dat het concept „één land — twee systemen' beleidsmatig wordt gesteund door de Europese Unie. Zou de Raad, geheel in lijn met dat exclusieve recht van lidstaten, niet juist een visumvrij toegangsbeleid moeten coördineren dat, in mijn optiek, gelijkstaat aan een strikte toepassing van het „één land — twee systemen'-concept? Verheugen, Raad. — (DE) Die vraag kan ik met „ja' beantwoorden. Het is juist dat wij binnen de Europese Unie een gemeenschappelijk inreisbeleid en een gemeenschappelijk immigratiebeleid moeten nastreven. In de landen van de Schengenruimte bestaat dat. Ik hoop dat andere landen zullen volgen. Dat verandert echter niets aan de situatie van Hongkong. In de Europese Unie is het wettelijk nu eenmaal zo dat het antwoord op de vraag of inwoners van Hongkong al dan niet een visum nodig hebben, een nationale aangelegenheid is. Daarover kan niet op Europees niveau worden beslist. De lidstaten zijn momenteel niet bereid die beslissing aan Europa over te laten. Wij kunnen alleen vermoeden waarom dat zo is. Ik denk echter dat u dat ook weet. De Voorzitter. — Vraag nr. 7 van Arthur Stanley Newens (H-0126/99): Betreft: De bananenregeling van de EU Kan de Raad een verklaring afleggen over de laatste ontwikkelingen in het conflict met de Verenigde Staten en andere partijen over de bananenregeling van de Europese Unie? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van de heer Newens te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het Comité van Permanente Vertegenwoordigers heeft op 4 maart kennis genomen van en ingestemd met de veroordeling, op 3 maart, van de eenzijdige Amerikaanse maatregelen door Sir Leon Brittan, het bevoegde lid van de Commissie. De Raad steunt de Commissie bij het nemen van alle mogelijke maatregelen in het kader van de WHO om de belangen van de Europese Unie te verdedigen. De Raad volgt de ontwikkelingen op de voet. De Raad heeft de ontwikkelingen in het bananengeschil regel-
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/179
Verheugen matig besproken. Tussen de zittingen van de Raad door was er voortdurend nauwe coördinatie met de Commissie in het 113de comité en in het bijzonder met de ambassadeurs in Brussel. Newens (PSE). — (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor zijn antwoord, waaruit blijkt dat de Raad het standpunt van de Commissie deelt. Realiseert de Raad zich echter dat de standpuntbepaling van de Europese Unie gezien zal worden als een lakmoesproef? Is de Europese Unie bereid de arme producenten in de ontwikkelingslanden bij te staan, met name in het Caribisch gebied waar geen alternatieve bron van inkomsten bestaat, of bezwijkt de Unie onder de Amerikaanse druk, uitgeoefend door grote multinationals die sowieso het leeuwendeel van de markt in han- · den hebben en een deel van hun vermogen aanwenden voor hun lobby bij de voornaamste Amerikaanse partijen? De houding van de Unie in dezen kan een precedentwerking hebben. Kan de fungerend voorzitter van de Raad ons daarom garanderen dat de Unie op dit cruciale punt geen druppeltje water bij de wijn zal doen? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Newens, de Raad is nog altijd van mening dat alleen in het kader van de WHO een oplossing voor dit probleem kan worden gevonden. De Europese Unie laat daarom de conformiteit van haar marktordening voor bananen met de WHO-regels door een WHO-panel onderzoeken en zal het resultaat van dat onderzoek aanvaarden. Pas daarna kan in de WHO-geschillencommissie over het Amerikaanse voorstel in verband met strafheffingen worden beslist. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, als het WHO-panel ons gelijk geeft, wat gebeurt er dan met de ondernemingen die nu strafheffingen betalen? Zult u de eisen tot schadeloosstelling van die ondernemingen tegenover de Amerikaanse regering ondersteunen? Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Rübig, daarover staat ons standpunt nog niet vast. Bij mijn weten is er op het ogenblik nog niets besloten. Ik zal deze vraag schriftelijk beantwoorden. De Voorzitter. — Vraag nr. 8 van Nikitas Kaklamanis (H-0131 /99): Betreft: ,£.urobelasting", het sociaal „gezicht" van de EU en de bescherming van het milieu Zoals bekend wordt er in de EU heel wat gediscussieerd over het percentage van de bijdrage van de lidstaten aan de communautaire begroting. Overweegt de Raad het opleggen van een „eurobelasting", die eert belasting zou zijn op speculatieve kapitaalbewegingen, alsook op een reeks van luxegoederen die worden geconsumeerd door de hogere-inkomensklassen van de Unie. Zou een dergelijke „eurobelasting" een alternatieve keuzemogelijkheid kunnen zijn bij de herziening van het stelsel van eigen middelen van de EU, zodat de inkomsten uit deze belastingheffing eenfinancieringsbronworden voor het sociaal „gezicht" van de EU en de bescherming van het milieu? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van de heer Kaklamanis te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Kaklamanis, zoals u weet, kan de Raad alleen op voorstel van de Commissie nieuwe wetten goedkeuren. De Commissie heeft de Raad geen voorstel in de door u gewenste zin voorgelegd. Kaklamanis (UPE). — (EL) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u hebt een antwoord gegeven op de formele aspecten van deze zaak. Die ken ik echter al. Mijn vraag ging dan ook over de politieke aspecten. U maakt deel uit van een instantie waarin nog veertien andere regeringen zitting hebben. Dertien daarvan zeggen socialistisch te zijn. In de praktijk zijn zij echter neoliberaal. Ik heb enkele dagen geleden het verkiezingsmanifest van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten gelezen. Daarin is sprake van het sociale Europa. Weet u echter dat op de begroting van dit jaar de uitgaven voor het sociale Europa zijn verminderd? Kunt u mij zeggen welke politieke strategie de Raad wil toepassen om het geld voor het sociale aangezicht van Europa en de milieubescherming te vinden? Kunt u mij zeggen of de Raad van plan is met de Commissie te spreken over een mogelijke belasting van het speculatief kapitaal, opdat met de aldus geïnde_belasting het sociale Europa en de milieubescherming kunnen worden gefinancierd? U hoeft mij niet te zeggen hoe die zaak formeel in mekaar zit. Dat weet ik al. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Kaklamanis, ik moet u gelijk geven. De huidige politieke constellatie in Europa, die u hebt beschreven en waarover ik dus niet hoef uit te weiden, maakt het gelukkig mogelijk een nieuwe dynamiek te ontwikkelen op het gebied van sociale gerechtigheid, werkgelegenheidsbeleid en ecologische markteconomie. Op al die gebieden wordt hard gewerkt, ook door het Duitse voorzitterschap. De goedkeuring van het Europees werkgelegenheidspact op de top van Keulen zal daarvan een voorbeeld zijn, net zoals de opstelling van een Europees handvest van grondrechten, waarin de sociale rechten speciale aandacht krijgen. Ik kan nog andere voorbeelden geven. Het antwoord op uw vraag is een overtuigd ja: in Europa is een duidelijke politieke tendens merkbaar om de sociale en milieuthema's krachtig aan te pakken. De Voorzitter. — Daar de vraagsteller afwezig is, vervalt de vraag nr. 9. Omdat de vragen nrs. 10,11 en 12 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld:
Nr. 4-536/180
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
De Voorzitter Vraag nr. 10 van Mihail Papayannakis, vervangen door mevrouw Gonzalez Alvarez (H-0141/99): Betreft: De ontvoering van Öcalan Na zijn vruchteloze pogingen in ongeacht welke lidstaat van de Europese Unie politiek asiel te vinden of voor een internationaal gerechtshof een proces te krijgen (hetgeen ook een gewenste doelstelling was, overeenkomstig de verklaringen van de ministers van Buitenlandse Zaken van Italië en Duitsland — Agence Europe nr. 73530) heeft de leider van de PKK, de heer Öcalan, zijn toevlucht in Kenia gezocht, vanwaar hij is ontvoerd en naar Turkije overgebracht. Is de Raad van mening, ongeacht het oordeel dat hij mag hebben over de representativiteit van de heer Öcalan of diens politieke opvattingen, dat tot op heden de mensenrechten van de heer Öcalan gerespecteerd zijn? Vormt wellicht zijn ontvoering uit Kenia zonder instemming van dat land (verklaring van de Keniaanse minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 1999) een schending van het internationaal recht — en wellicht ook staatsterrorisme? Welk oordeel heeft de Raad over deze ontvoering door een land dat kandidaat voor toetreding tot de EU is? Kan hij derhalve na al deze gebeurtenissen garant staan voor het leven van de heer Öcalan en voor een proces dat een rechtsstaat waardig is? Vraag nr. 11 van Alexandras Alavanos, vervangen door mevrouw Pailler (H-0163/99): Betreft: Kwestie Öcalan en het Koerdisch probleem Kan de Raad na de recente ontwikkelingen in de kwestie Öcalan meedelen hoe hij op grond van zijn eigen resoluties en besluiten betreffende de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek (resolutie van de Raad van 20 juni 1995, overeenkomst 97/C254/01) staat tegenover de fundamentele weigering en de vertragingspolitiek van sommige lidstaten van de Europese Unie om politiek asiel te verlenen aan de Koerdische leider Abdullah Öcalan? Had de Raad in deze zaak geen duidelijk standpunt moeten innemen vóór Öcalan in de handen van de Turkse „justitie" viel? Welke druk zal de Raad op Turkije uitoefenen om ervoor te zorgen dat de Koerdische leider een eerlijk en openbaar proces krijgt en zijn leven niet wordt bedreigd? Welke initiatieven zal hij ontplooien om een internationale conferentie bijeen te roepen om het Koerdische probleem op te lossen? Vraag nr. 12 van Ioannis Theonas (H-0184/99): Betreft: Omstandigheden waaronder de heer Öcalan wordt vastgehouden en gevaar voor zijn lichamelijke en psychische integriteit en voor zijn leven Er bestaat een sterke reserve ten aanzien van de omstandigheden waaronder de Koerdische leider Abdullah Öcalan wordt vastgehouden, en grote vrees voor zijn lichamelijke, psychische en geestelijke integriteit en zelfs voor zijn leven. Volgens bepaalde aantijgingen en volgens alle aanwijzingen, die worden bevestigd door de beelden die de Turkse media voortdurend uitzenden, krijgt de Koerdische leider tijdens zijn hechtenis door de autoriteiten onafgebroken kalmeringsmiddelen toegediend om hem qua beweging en gevoelens permanent af te stompen en onder controle te houden en zo zijn verhoor „gemakkelijker" te laten verlopen. Bovendien hebben de Turkse autoriteiten onlangs zelf meegedeeld dat de heer Öcalan ernstige hartklachten vertoont, wellicht ten gevolge van de omstandigheden waaronder hij wordt vastgehouden. De Koerdische leider wordt geïsoleerd vastgehouden in de vreselijkste gevangenis, waarvan alle internationale mensenrechtenorganisaties reeds herhaaldelijk de levensomstandigheden van de gedetineerden hebben aangeklaagd. De „arrestatie" en de hechtenis van de Koerdische leider hebben grote woede veroorzaakt, en het vooronderzoek en de gerechtelijke procedure onder invloed van kalmeringsmiddelen, die verhinderen dat de gevangene uit vrije wil kan handelen en spreken en hem onderdanig maken, vormen eenflagranteschending van elk rechtsbegrip. Kan de Raad gezien dit alles meedelen hoe hij denkt te reageren tegen deze regelrechte aanfluiting van de rechten en de integriteit van de gevangene? Wat denkt hij te ondernemen om ervoor te zorgen dat de heer Öcalan wordt onderzocht door onafhankelijke geneesheren-experts opdat zijn lichamelijke en psychische integriteit tijdens zijn hechtenis en zijn proces wordt nagegaan en gewaarborgd en zo het recht van de gedetineerde op waardigheid en leven wordt gevrijwaard? Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik stel voor dat u de vragen nrs. 10,11 en 12 tezamen beantwoordt. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal deze vragen afzonderlijk maar kort beantwoorden. Wat de vragen van de heer Papayannakis betreft, verwijst de Raad naar de verklaring van de Europese Unie van 22 februari 1999, waarin ze kennis neemt van de belofte van de Turkse regering dat Abdullah Öcalan een eerlijk proces zal krijgen. De Europese Unie verwacht een faire en correcte behandeling, een openbaar proces, volgens de principes van de rechtsstaat, voor een onafhankelijke rechtbank, vrije toegang tot een vrij gekozen advocaat en de toelating van internationale waarnemers tot het proces. De Raad kan momenteel niet beoordelen of de ontvoering uit Kenia een inbreuk tegen het volkenrecht was, zoals u het in uw vraag formuleerde, of een daad van staatsterreur, zoals u het ook formuleerde. De Raad beschikt niet over eenduidige gegevens over de manier waarop Öcalan naar Turkije werd gebracht. Wij kunnen daar dus ook niet over oordelen. In antwoord op uw vraag of het leven van Öcalan veilig is en of het zeker is dat het proces volgens de principes van de rechtsstaat zal verlopen, verwijs ik naar het eerste deel van mijn antwoord, namelijk naar de eisen
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/181
Verheugen van de Europese Unie met betrekking tot het gehele proces. De Europese Unie heeft in de hierboven vermelde verklaring de doodstraf trouwens nogmaals uitdrukkelijk veroordeeld. Het eerste deel van de vraag van de heer Alavanos betreft het asielbeleid. Daarover moet ik zeggen dat de lidstaten bevoegd zijn voor de uitvoering van de asielprocedure en dat de Raad zich daarover niet kan uitspreken. Voor uw tweede vraag verwijs ik naar de verklaring van de Europese Unie van 22 februari 1999, waarin ze kennis neemt van de belofte van de Turkse regering dat Abdullah Öcalan een eerlijk proces zal krijgen. Ik verwijs naar mijn antwoord . op de eerste vraag, waarin ik heb gezegd welke eisen aan Turkije worden gesteld. Ik verwijs ook naar wat ik over de doodstraf heb gezegd. Ik voeg daaraan toe dat de Europese Unie van Turkije verwacht dat het zijn problemen met politieke middelen oplost en daarbij de mensenrechten en de rechtsstaat in een democratische samenleving in acht neemt. In dat verband begroet de Europese Unie alle oprechte inspanningen om het terrorisme zo aan te pakken en de politieke problemen zo op te lossen dat de betrokkenen zich kunnen verzoenen en het conflict kan worden opgelost. Op de vraag van de heer Theonas antwoord ik dat de Raad geen informatie heeft over eventuele schendingen van de rechten van de heer Öcalan in het kader van het vooronderzoek en de gerechtelijke procedure. Gonzalez Alvarez (GUE/NGL). — (ES) Excuseert u mij voor de vertraging, maar wij hebben hier in dit Huis soms twee vergaderingen tegelijk. Eerst en vooral zou ik de fungerend voorzitter van de Raad willen danken voor de informatie die hij ons heeft verstrekt hoewel er nog een vraag is waarop wij graag een antwoord zouden krijgen. Ook wij zijn radicaal gekant tegen elke vorm van terrorisme. Het terrorisme is een van de voornaamste problemen waarmee ons land, Spanje, momenteel te kampen heeft — ook al lijkt het erop dat het einde van de tunnel in zicht is — en verdient dan ook onze absolute afkeuring. Dit neemt echter niet weg dat een aantal afgevaardigden die vorige week in Turkije een bezoek hebben gebracht aan de advocaten die de verdediging van Öcalan op zich hebben genomen — en met de dood zijn bedreigd — hebben vernomen dat de fysieke conditie van Öcalan sterk te wensen overlaat en dat zijn lichamelijke integriteit verre van gegarandeerd is. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, hoe denkt de Raad vorm te geven aan het algemene kader dat ons in de gelegenheid moet stellen een politieke oplossing voor het probleem van het Koerdische volk te vinden dat veel verder reikt dan de huidige situatie van de heer Öcalan? De Voorzitter. — Hartelijk dank, mevrouw González. Kent u dat beroemde liedje van die bekende Cubaanse zanger van een paar jaar geleden? Dat liedje gaat een beetje over u, het gaat namelijk over hoe iemand twee vergaderingen tegelijkertijd kan bijwonen zonder gek te worden. Ik raad u dan ook aan voorzichtig te zijn en slechts aan een vergadering tegelijk deel te nemen. Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de aanvullende vraag van mevrouw González te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mevrouw González Alvarez, ik wil mijn antwoord opsplitsen in twee onderdelen, het eerste over de zaak-Öcalan, het tweede over de andere vragen. Ik kan u verzekeren dat de Raad de zaak-Öcalan op de voet volgt en dat hij, indien nodig, met woord of daad tussenbeide zal komen. De Raad zal alle informatie over het verloop van het proces en de behandeling van Öcalan verzamelen en onderzoeken of wij op basis van die informatie al dan niet moeten reageren. Ik kan u dus verzekeren dat wij het probleem volgen. Wat de rest van de vraag aangaat, moet ik erop wijzen dat Turkije, zoals u weet, de internationalisering van het Koerdische vraagstuk altijd heeft afgewezen. Turkije beschouwt uitspraken over dat onderwerp als een ontoelaatbare inmenging in zijn binnenlandse aangelegenheden en is nog altijd niet bereid met de Europese Unie of iemand anders over het Koerdische vraagstuk te spreken. U weet waarschijnlijk beter dan ik dat er voor Turkije officieel geen Koerdisch vraagstuk bestaat. Ik zie dan ook erg weinig mogelijkheden om Turkije positief te beïnvloeden. Het standpunt van het Duitse voorzitterschap, dat de status van toetredingskandidaat van Turkije meer dan de vorige Duitse regeringen heeft benadrukt, is dat de voorwaarden voor het lidmaatschap van de Europese Unie evenzeer voor Turkije als voor de andere landen gelden. Dat wil zeggen dat Turkije geen bonus krijgt voor zijn bijzonder belangrijke strategische ligging, maar ook geen malus omdat het een islamitisch land is. Turkije moet aan precies dezelfde voorwaarden voldoen als de andere landen en moet met andere woorden een volledig ontwikkelde democratie zijn. Turkije moet de mensenrechten eerbiedigen en alle mensen in het land moeten gelijke rechten hebben. Het woord minderheden wil ik in verband met de Koerden niet gebruiken, omdat het daar niet op zijn plaats is. Het gaat om volledige gelijkgerechtigdheid voor alle mensen van een land. Dat is wat wij Turkije met betrekking tot zijn Europese ambities moeten voorhouden. Als de situatie zo verandert dat een directe dialoog met Turkije over de oplossing van het Koerdische vraagstuk mogelijk wordt, zullen wij die dialoog aangaan, daar ben ik van overtuigd. Jammer genoeg is die dialoog nog altijd onmogelijk. Pailler (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de mij toebedeelde spreektijd is wel heel kort. Ik wil de voorzitter van de Raad desalniettemin vragen hoe hij zeker kan zijn van de garanties, de waarborgen die Turkije geeft. Ik was zelf aanwezig op het proces van Leyla Zana en de 16 andere parlementsleden die veroordeeld werden. Leyla Zana werd tot 16 jaar gevangenis veroordeeld. Ik heb zelf gezien hoe Leyla Zana, een kleine, tengere vrouw maar een geweldig démocrate en politica, in aanwezigheid van de internationale waarnemers en in ons bijzijn door de aanwezige militairen met een geweerkolf geslagen werd. We zagen het gebeuren! Ik hecht dan ook geen geloof aan
Nr. 4-536/182
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Pailler deze mondelinge toezeggingen. Mijns inziens dragen wij evenmin aan een vreedzame oplossing voor het Koerdische probleem bij door wapens te blijven verkopen aan Turkije. Ik zou willen weten waar u deze garanties vandaan haalt en of geen economische sancties overwogen kunnen worden. Wij moeten immers vaststellen dat wij tevergeefs dachten dat wij dit land met de goedkeuring van de douaneunie konden helpen om opnieuw de weg naar democratie in te slaan. Ik zou u nog heel wat andere vragen willen stellen, maar ik moet jammer genoeg afronden. Verheugen, Raad. — (DE) Mevrouw Pailler, jammer genoeg kunnen wij er in zulke gevallen niet zeker van zijn dat beloften ook worden nagekomen. Zekerheid is er niet. Ik kan daarvan tal van voorbeelden uit de recente geschiedenis van Europa en andere delen van de wereld aanhalen. Dat is het probleem als wij te maken hebben met landen die geen echte rechtsstaat zijn. Wij zijn het er allemaal over eens dat Turkije zo een land is. Er is dus geen zekerheid. Wij kunnen wel beoordelen wat het betekent als Öcalan geen vrije toegang tot advocaten van zijn keuze mag hebben of als internationale waarnemers geen vrije toegang krijgen tot het proces. Dan kunnen wij ons een oordeel vormen. Maar zelfs als dat wel zo is, hebben wij geen absolute zekerheid dat een proces in elk opzicht eerlijk verloopt. Dat is jammer genoeg zelfs in een volledig ontwikkelde rechtsstaat niet het geval. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Helaas kan ik de fungerend voorzitter niet bedanken. Wat ik me afvraag: heeft de fungerend voorzitter ze soms niet gezien, die huiveringwekkende beelden van de onmenselijke martelingen en intimidatie waaraan de leider van een heel volk is blootgesteld? De Turkse televisie en alle andere media hebben deze beelden toch vol trots de hele wereld over gestuurd. Heeft hij ze niet gezien? Hij zegt dat de Raad geen informatie heeft. Heeft hij die beelden dan niet gezien? Is hij er niet ongerust over? Gelooft hij nou echt dat het staatsveiligheidshof van Turkije een rechtvaardig proces kan voeren? De fungerend voorzitter heeft ons verteld dat er geen Koerdisch probleem bestaat, dat er geen Koerdisch volk bestaat, dat er geen Koerdische minderheid bestaat. Omdat Turkije dat namelijk niet erkent! Ik vraag me af: heeft de heer Milosevic inmiddels begrepen dat de kwestie-Kosovo een internationaal vraagstuk is en dat de NAVO met bombardementen dreigt en dat de légers van de NAVO paraat staan om Kosovo binnen te trekken? Kan de Raad ons hierop een overtuigend antwoord geven? Verheugen, Raad. — (DE) Juist omdat de Raad de door u zopas beschreven emotionele video- en televisiebeelden kent, heeft hij die verklaringen afgelegd en de eisen gesteld waar ik het zopas over had. Marset Campos (GUE/NGL). — (ES) Ik heb afgelopen donderdag en vrijdag in Istanboel een onderhoud gehad met de advocaten van de heer Öcalan. Ze hebben mij gezegd dat zij wat de beschuldiging betreft geen enkel concreet document in handen hebben, dat zij slechts een heel kort bezoek aan Öcalan hebben mogen brengen en dat deze een volkomen afgestompte indruk maakte en onder invloed van kalmeringsmiddelen was. Zij hebben sindsdien geen toestemming meer gekregen om Öcalan te bezoeken, hetgeen ons doet vrezen dat het leven van Öcalan in gevaar is, zoals hier vandaag reeds is gezegd. Wij hebben bij ons spontane bezoek als Europese afgevaardigden talloze moeilijkheden ondervonden. Ik zou u in verband hiermee dan ook de vraag willen stellen of de Raad voornemens is advocaten van de Europese Unie naar Turkije te sturen opdat deze het proces kunnen bijwonen en ervoor kunnen zorgen dat dit rechtvaardig verloopt, zoals u terecht heeft opgemerkt. Verheugen, Raad. — (DE) Zoals ik al zei, eist de Raad dat internationale waarnemers tot het proces worden toegelaten en steunt hij de desbetreffende eisen van de Europese publieke opinie. Normaal gesproken zijn die waarnemers juristen. De vraag is of de Europese Unie als zodanig als waarnemer op het proces moet toezien. Die vraag is nog niet besproken en moet te gelegener tijd worden beantwoord. Wurtz (GUE/NGL). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, aangezien de vertegenwoordiger van de Raad de vraag van de heer Theonas niet beantwoord heeft, wil ik hem vragen wat hij degenen die van oordeel zijn dat met twee maten gemeten wordt al naargelang het om de Koerden of de Kosovaren gaat, kan antwoorden. Wij moeten in beide gevallen een einde maken aan de repressie en de fundamentele rechten waarborgen. Wat antwoordt u degenen die van mening zijn dat de Europese Unie in deze gevallen met twee maten meet? Verheugen, Raad. — (DE) De Raad heeft daarover nog niets gezegd. Hij heeft de kwestie-Kosovo nog nooit met het Koerdische vraagstuk in verband gebracht. Ik ben ook niet van plan dat te doen. De Voorzitter. —Vraag nr. 13 van Astrid Thors (H-0142/99): Betreft: Coördinatie tussen de EU en de Raad van Europa met betrekking tot wederzijdse bijstand in beleidskwesties op strafrechtelijk gebied De lidstaten onderhandelen thans over een EU-Conventie inzake wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied. De Raad van Europa onderhandelt thans over een Tweede Aanvullend Protocol bij de Europese Conventie inzake wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied. De beide ontwerpen gaan in wezen over dezelfde kwesties, maar er is geen sprake van enige coördinatie. Hebben de lidstaten van de EU enige stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat de beide fora tot dezelfde strafrechtelijke oplossingen komen? Zo neen, wat is de reden van het feit dat de EU en de Raad van Europa een uiteenlopend beleid volgen? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van mevrouw Thors te antwoorden.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/183
Verheugen, Raad. — (DE) De coördinatie van de onderhandelingen over een EU-Conventie inzake wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied en over het ontwerp van de Raad van Europa voor een tweede aanvullend protocol bij de Europese Conventie inzake wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied van 1959 is op het niveau van de Unie uitvoerig besproken. De werkgroep „Wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied' die de nieuwe EU-Conventie opstelt, heeft het probleem van de coördinatie voor het laatst in zijn vergadering van 18 en 19 februari van dit jaar besproken. Op de regelmatige bijeenkomsten van de trojka, het K.4-comité en vertegenwoordigers van de Raad van Europa is de noodzaak van een coördinatie tussen de Europese Unie en de Raad van Europa al meermaals besproken. Daar kwam als bijzonder belangrijk naar voren dat de op het gebied van de wederzijdse bijstand bereikte resultaten onderling verenigbaar moeten zijn en dat zoveel mogelijk moet worden vermeden dat rechtsbesluiten elkaar overlappen. Een van de concrete resultaten van dat coördinatieproces was een technische vergelijking, door het Secretariaat van de Raad, tussen het ontwerp van de Europese Unie en de tekst van de Raad van Europa. Dat document was op dat ogenblik een nuttig hulpmiddel voor het overleg. Het wordt nu herzien. Bepaalde overlappingen tussen het ontwerp van EU-Conventie en het ontwerpprotocol van de Raad van Europa zijn onvermijdelijk. Beide nieuwe rechtsbesluiten dienen immers om fie wederzijdse bijstand op strafrechtelijk gebied te verbeteren. De EU-Conventie zal de vijftien lidstaten strengere verplichtingen inzake wederzijdse bijstand opleggen dan het protocol van de Raad van Europa, dat in meer dan 40 landen met zeer uiteenlopende rechtssystemen kan gelden. Ik denk daarbij aan de regelingen voor het afluisteren van telecommunicatie. Thors (ELDR). — (SV) Het verheugt mij te horen dat er een coördinatie geweest is. Begin februari hoorde ik een van de afgevaardigden van de Raad namelijk zeggen dat er nog geen coördinatie plaatsgevonden had. Bovendien moeten wij eens nadenken over de principes die in de nieuwe overeenkomst inzake bijstand op strafrechtelijk gebied toegepast kunnen worden. Het lijkt alsof het toezicht op Internet en e-mail een van de problemen is die niet in deze beide overeenkomsten zijn gecoördineerd. Volgens de ene overeenkomst, volgens de EU-Commissie, wil men de autoriteiten dwingen onmiddellijk alle informatie over e-mailcorrespondentie mee te delen. Klopt dit en is het verzoenbaar met Europese principes? Kan dit zonder definitie van de overtredingen die men precies wil controleren en zonder juridische criteria? Het verheugt mij echter wel dat de coördinatie op basis van dit initiatief gebeurd is. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, jammer genoeg kan ik daarover niets zeggen. In de oorspronkelijke vraag van mevrouw Thors werd niet naar dat bijzondere probleem verwezen. Ik heb daarover van het Secretariaat van de Raad dan ook geen gegevens ontvangen. Ik zou uw vraag graag willen beantwoorden, maar kan dat niet. Ik zal ze dus schriftelijk beantwoorden. De Voorzitter. — Omdat de vragen nrs. 14 en 15 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld. Vraag hr. 14 van Esko Olavi Seppänen (H-0143/99): Betreft: De pensioenen van de directieleden van de ECB Volgens informatie die in de media is verschenen krijgt Sirkka Hämäläinen, directielid van de Europese Centrale Bank, naast haar ECB-salaris een bijzonder pensioen ter hoogte van ongeveer 10 000 _ van de Finse Bank, die tot het Europees Stelsel van Centrale Banken behoort. Was de Raad hiervan op de hoogte voordat de salarissen van de directieleden van de ECB werden vastgesteld en weet de Raad of nog meer directieleden van de ECB naast hun salaris nog andere inkomsten genieten? Vraag nr. 15 van Heidi Anneli Hautala (H-0157/99): Betreft: Regels betreffende gebondenheid enfinanciëlebelangen voor ambtenaren en directieleden van de ECB In Finland is grote ophef ontstaan over het feit dat Sirkka Hämäläinen, het Finse lid van de ECB-directie, behalve haar salaris ook een vroegtijdig pensioen van de Finse Bank ontvangt ter hoogte van circa 60 000 markka. Om deze reden zou ik de volgende vragen willen stellen: Heeft de ECB voor zeer hoge ambtenaren en directieleden bepalingen opgesteld inzake gebondenheid en financiële belangen die een gevaar kunnen opleveren voor hun onafhankelijkheid? Heeft de ECB regels opgesteld inzake de openbaarheid van stukken bij de uitvoering van haar werkzaamheden oftewel inzake het recht van de burgers op inzage in de documenten die zijn opgesteld en worden beheerd door de ECB, zoals verlangd door de ombudsman? Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend is, zijn de gegevens over de inkomens, het bezit en de mogelijke nevenactiviteiten van de hoge ambtenaren en directieleden dan openbaar? Indien dit niet het geval is, is de Raad dan van plan hiertoe de nodige regels op te stellen?
Nr. 4-536/184
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik nodig u uit op de vragen van de heer Seppänen en mevrouw Hautala te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) In artikel 11, lid 1 van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank is bepaald dat een directielid van de Europese Centrale Bank geen beroepswerkzaamheid, al dan niet tegen beloning, mag verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad van de Europese Centrale Bank bij uitzondering afwijking is toegestaan. Om de onafhankelijkheid van de directieleden te vrijwaren, verbiedt het Protocol dus dat zij voor een andere beroepswerkzaamheid worden betaald. Deze bepaling belet echter niet de benoeming van een ervaren persoon, die bijvoorbeeld een pensioen uit een vroegere betrekking geniet. Het komt de Raad niet toe de arbeidsvoorwaarden voor de directieleden vast te stellen. Volgens artikel'll, lid 3 van het al vermelde protocol worden die geregeld in overeenkomsten met de Europese Centrale Bank en worden ze door de Raad van de Europese Centrale Bank vastgesteld op voorstel van een commissie die uit zes leden bestaat, van wie er drie door de Raad worden benoemd. Seppänen (GUE/NGL). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, de Raad heeft helemaal geen antwoord op mijn vraag gegeven. Ik vroeg of de Raad voordat de salarissen van de leden van de directie van de Europese Centrale Bank werden vastgesteld al wist dat deze leden ook een pensioen van buiten de ECB krijgen en ik vroeg of behalve het lid van de directie van de ECB Sirkka Hämäläinen nog een ander lid van de directie een aanvullend salaris krijgt. De Raad moet deze vragen beantwoorden, omdat deze zaak onder de verantwoordelijkheid van de Raad valt. De Europese Centrale Bank en de aan haar ondergeschikte nationale centrale banken maken deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken. Daarop zijn dezelfde personeelsvoorschriften van toepassing als op alle andere Europese instellingen. Volgens artikel 232 van het oprichtingsverdrag moet de Raad de uitvoering van deze basisovereenkomsten en personeelsvoorschriften controleren en moet de Raad garanderen dat ook de regels van de Europese Centrale Bank overeenkomen met de regels van de overige Europese instellingen. Ik verzoek de voorzitter van de Raad mijn vraag te beantwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer Seppänen, ik heb de vraag, waarop u nu een antwoord verwacht, al beantwoord. Ik herhaal wat ik daarover heb gezegd. De bepaling dat een directielid van de ECB geen andere beloning mag krijgen, belet niet dat mensen met grote ervaring worden benoemd die bijvoorbeeld een pensioen uit een vroegere functie ontvangen. Volgens de rechtsopvatting die de Raad hier verdedigt, is er een onderscheid tussen een beloning en het pensioen dat iemand voor vroegere prestaties ontvangt. Hautala (V). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, net als collega Seppänen ben ik er ook verbaasd over dat de afgevaardigde van de Raad de gestelde vragen niet beantwoordt. Naar mijn mening is het belangrijk dat de Europese Centrale Bank openheid over haar werkzaamheden betracht; ook al is ze relatief onafhankelijk en zelfstandig in haar monetair beleid, ze moet toch bepaalde regels hebben over openheid en onder andere de incompetentie en economische afhankelijkheid van hoge functionarissen zoals de leden van de directie. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u heeft de vragen niet beantwoord. In plaats daarvan heeft u gezegd dat het niet strijdig is met elkaar is dat een ervaren persoon een salaris krijgt van de ECB en tevens pensioen uit een eerdere betrekking. Is het niet zo dat deze eerdere instantie, de Finse Centrale Bank, en de ECB in feite onderdeel vormen van hetzelfde Europees Stelsel van Centrale Banken? Ook de commissaris heeft hierover geen standpunt willen innemen? Wie kan dat wel? Verheugen, Raad. — (DE) Mevrouw Hautala, ik wijs ook u erop dat ik de vraag al volledig heb beantwoord. Meer kan ik daarover niet zeggen. Nogmaals, er is een verschil tussen een extra beloning die een directielid van de ECB kan ontvangen en een pensioen dat een directielid van het ECB op basis van vroeger geleverde prestaties krijgt. Juridisch zijn dat twee totaal verschillende dingen. Voor de Raad zijn de bepalingen volkomen duidelijk. Een directielid van de ECB dat daarvoor van de ECB een salaris krijgt, kan ook een pensioen op basis van zijn vroegere werkzaamheden ontvangen. Eriksson (GUE/NGL). — (SV) Ik zou graag willen weten wat de reden is voor de uitzondering die de Europese Centrale Bank geniet, omdat het voor zover ik het begrepen heb, niet toegestaan is dat een lid van de Commissie of de Raad behalve zijn salaris pensioen ontvangt voor andere activiteiten. Ik zou dus graag willen vragen waarom men voor de Europese Centrale Bank een uitzondering maakt. Verheugen, Raad. — (DE) Ik moet eerlijk zeggen dat ik uw vraag niet heb begrepen. Wat kan ik daarop zeggen? De geachte afgevaardigde zegt dat zij iets niet begrijpt. Dat is geen vraag aan mij. Ik kan alleen herhalen hoe de Raad de zaken juridisch bekijkt. Dat is duidelijk. De vraag of een directielid van de ECB tegelijkertijd een salaris en een pensioen op basis van een vroegere beroepsactiviteit kan ontvangen, heb ik al drie keer bevestigend beantwoord. Dat is de rechtsopvatting die de Raad hier verdedigt. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Mevrouw Hautala vraagt het woord, maar ik kan haar dit helaas niet geven. U weet dat u tijdens het vragenuur slechts eenmaal het woord kunt voeren.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/185
De Voorzitter. — Vraag nr. 16 van Maj Britt Theorin (H-0146/99): Betreft: Wereldwijde solidariteit In de gehele wereld leven 1,3 miljard mensen in absolute armoede. Dit aantal groeit voortdurend. De steun van de landen van de OESO aan de ontwikkelingslanden daalde in 1997 tot 0, 22 procent van het BNP. De cijfers over 1998 lijken erop te wijzen dat de steun in dat jaar nog verder is verlaagd. Behalve deze steun is in 1997 en 1998 ook de toestroom van privé-kapitaal van de industrielanden naar de ontwikkelingslanden sterk verminderd. De Verenigde Naties hebben als doelstelling geformuleerd dat de rijke landen 0, 7 procent van hun BNP aan ontwikkelingshulp moeten geven. Op welke wijze wil de Raad zich binnen de OESO ervoor inzetten dat deze doelstelling van de VN wordt gehaald? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van mevrouw Theorin te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de geachte afgevaardigde merkt terecht op dat het aandeel in het bruto nationaal product van de ontwikkelingshulp van de in de OESO-Commissie voor Ontwikkelingsbijstand vertegenwoordigde lidstaten is gedaald. Uit een vergelijkend overzicht blijkt evenwel dat de cijfers voor de EU-lidstaten, waarvan het gemiddelde 0, 33% van het bruto nationaal product bedraagt, ver boven het gemiddelde percentage van alle in de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand vertegenwoordigde donorlanden liggen. Het gemiddelde bedraagt 0, 22% van het bruto nationaal product, maar de bijdrage van een belangrijk donorland zoals de VS vertegenwoordigt niet meer dan 0, 09% van het bruto nationaal product. In enkele staten kan een omkering van de negatieve trend worden vastgesteld. Wat de toestroom van privé-kapitaal naar de ontwikkelingslanden betreft, is de Europese Unie zich terdege bewust van de betekenis van particuliere investeringen en, meer in het algemeen, van een ontwikkelingsproces op het niveau van het particuliere bedrijfsleven. Privé-investeringen kunnen het best naar de ontwikkelingslanden worden geleid door er het particuliere bedrijfsleven te versterken en door er een gunstig investeringsklimaat te creëren. Daarbij moet vooral aandacht gaan naar de gebieden economie, justitie, administratie en regelgeving. De Europese Unie heeft die visie overigens nog op de recente ACS-EU-ministersbijeenkomst van 8 en 9 februari 1999 in Dakar verdedigd, waar onze ACS-partners zich daarmee volkomen eens hebben verklaard. De Raad onderzoekt bovendien met nog meer aandacht het probleem van de armoede, dat de geachte afgevaardigde in haar vraag heeft vermeld. In dat verband dient erop te worden gewezen dat een van de belangrijkste punten waarover in Dakar overeenstemming heerste, was dat de terugdringing en eventuele overwinning van de armoede, naast een duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie, centrale doelstellingen van het nieuwe partnerschap moeten zijn. Wat de vraag van de geachte afgevaardigde over de op OESO-niveau te treffen concrete maatregelen betreft, dient erop te worden gewezen dat de Raad, in tegenstelling tot de lidstaten en de Europese Commissie, niet in de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand vertegenwoordigd is en bijgevolg ook geen concrete maatregelen kan voorstellen. Theorin (PSE). — (SV) Dank u voor uw antwoord op mijn vraag. Ik was een beetje verbaasd het excuus te horen dat de VS nog veel minder aan ontwikkelingshulp besteden. Dat is'immers altijd al zo geweest. Er zijn echter ook EU-landen die beduidend meer dan 0, 33% aan bijstand spenderen. De doelstelling die de VN vastgesteld heeft, is echter 0, 7% van het BNP en deze belangrijke doelstelling moeten we voor ogen houden, of het nu in de Raad is of in de OESO. Nu ik gehoord heb dat men de armoedeproblematiek wel degelijk heeft opgemerkt — opmerken alleen is toch niet voldoende — vraag ik mij af wat de Raad van plan is te doen om de armoede concreet aan te pakken. Op welke manier zijn wij bereid de landen in de derde wereld te steunen? De stroom van privé-kapitaal is zeer belangrijk. Het is eveneens belangrijk ervoor te zorgen dat er vrijhandelsovereenkomsten gesloten worden. De overeenkomst met Zuid-Afrika is er zo een en ik hoop dat ze op 22 maart ondertekend zal worden, zodat het mogelijk wordt bijstand te verlenen. Verheugen, Raad. — (DE) Mevrouw Theorin, ik ben het volkomen met u eens. Een van de hoofddoelstellingen van het beleid van de Europese Unie bestaat erin tot de bestrijding van de armoede in de wereld bij te dragen. Armoede is een van de grootste plagen waarmee wij op dit ogenblik worden geconfronteerd. Ook wij, Europeanen, die het beter hebben dan de meeste andere mensen in de wereld, hebben er alle belang bij te voorkomen dat grote delen van de wereld in steeds diepere armoede wegzinken. Dit steeds nijpender sociale probleem zal onvermijdelijk tot politieke en sociale conflicten leiden, die misschien ook met geweld zullen worden uitgevochten. Daarover zijn wij het volledig eens. Dat is ook wat wij tegen de mensen in onze landen moeten zeggen. Ontwikkelingssamenwerking kost wel geld, maar uiteindelijk investeren wij daarmee in onze eigen veiligheid. Die investering is tenminste even belangrijk als onze investeringen in militaire veiligheid. Ik stel vast dat wij het over die fundamentele aangelegenheid volkomen eens zijn.
Nr. 4-536/186
Handelingen van het Europees Parlement
Verheugen Mevrouw Theorin, u weet over welke mogelijkheden wij beschikken en welke middelen wij inzetten. De ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie zelf is op de verwezenlijking van die doelstellingen gericht. Dat geldt ook voor de ontwikkelingssamenwerking van de meeste lidstaten. Ik denk daarbij niet alleen aan uw en mijn land, maar ook aan een aantal andere. Wij hebben die weg gekozen. Ik ben het er echter met u over eens dat nog veel meer kan gebeuren en dat wij vooral moeten afstappen van de idee dat ontwikkelingssamenwerking betekent ergens geld heen sturen en te denken dat alles dan wel goed komt. Wij moeten inderdaad voor een geïntegreerde aanpak kiezen. In het kader van die geïntegreerde aanpak moeten wij de economieën van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie integreren, met alle mogelijke middelen kapitaalstromen en investeringen naar die landen leiden en hulp bieden voor de totstandbrenging van structuren die voor investeringen onontbeerlijk zijn en waardoor ook investeringen worden aangetrokken. Dat zit allemaal in ons beleid. Alles kan echter beter. Ik ben daarom blij met elke steun om de doelstellingen van ons beleid te verfijnen en de beschikbare mogelijkheden te versterken. De Voorzitter. — Vraag nr. 17 van María Izquierdo Rojo (H-0148/99): Betreft: Deelneming van Libië aan de komende Euro-meditenane conferentie in Stuttgart Zal de Europese Unie Libië de mogelijkheid geven om deel te nemen aan de komende Euro-mediterrane conferentie in Stuttgart? Mijnheer Verheugen, ik nodig u uit op de vraag van mevrouw Izquierdo te antwoorden. Verheugen, Raad. — (DE) Over deze kwestie is vandaag al gedebatteerd. Het antwoord op de vraag luidt als volgt: de Raad heeft kennis genomen van de slotverklaringen van het Euro-mediterrane parlementaire forum van 27 en 28 oktober 1998 in Brussel en van de daarin geformuleerde aanbeveling dat de deelnemers aan de derde Euro-mediterrane conferentie alles in het werk moeten stellen om Libië volledig aan het Barcelona-proces te doen deelnemen. De Raad bevestigt de positie die hij vanaf het begin van het Euro-mediterrane partnerschap heeft ingenomen: de deur blijft voor Libië open en Libië kan dus aan het partnerschap deelnemen zodra het de resoluties van de VN-Veiligheidsraad volledig naleeft. De Raad volgt de situatie op de voet. Hij heeft van de recente positieve ontwikkelingen kennis genomen en wenst dat de anderen in deze aangelegenheid een nuttige bijdrage blijven leveren. Izquierdo Rojo (PSE). — (ES) Ik leid uit het antwoord van de fungerend voorzitter van de Raad af dat het tijdstip is aangebroken waarop wij Libië kunnen verwelkomen aangezien de betrokken partijen, zoals hij weet, reeds een akkoord hebben gesloten dat enkele dagen geleden door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties is bekendgemaakt. Welnu, aangezien de voorzitter van de Raad verzekert dat de deur openstaat vanaf het moment dat een akkoord wordt bereikt en aangezien hij net zoals ik weet dat dit akkoord er is, mogen wij besluiten dat Libië als volwaardig lid aan de volgende Euro-mediterrane conferentie in Stuttgart zal deelnemen — hetgeen ik als een bijzonder positieve zaak beschouw. Hiermee wordt het verzoek van het in november in het Europees Parlement gehouden Euromediterrane forum ingewilligd. Mag ik, indien ik het bij het rechte eind heb, dan ook concluderen dat Mauritanië eveneens wordt toegelaten? In de slotverklaring van het voornoemde forum pleit het Europees Parlement er namelijk voor dat ook dit land als volwaardig lid wordt uitgenodigd. Verheugen, Raad. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de heer Marín heeft vanmiddag tijdens het debat over Mauritanië gezegd wat er te zeggen viel. Mauritanië is voor ons op dit ogenblik in dit verband geen probleem. Mevrouw Izquierdo Rojo, in verband met Libië zou ik graag zoals u kunnen zeggen dat nu alle voorwaarden zijn vervuld en dat Libië aan het Barcelona-proces kan deelnemen. Ik kan uw optimisme echter niet delen. Libië moet de resoluties van de VN-Veiligheidsraad volledig uitvoeren. Zolang de vermoedelijke daders van de aanslag niet zijn uitgeleverd, is dat niet het geval. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer Verheugen. Waarde collega's, precies anderhalf uur na het vragenuur aan de Raad te hebben geopend verklaar ik het vragenuur aan de Raad te zijn gesloten. De vragen nrs. 18 tot en met 40 worden schriftelijk behandeld. (x) (De vergadering wordt om 19.05 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) 1) Niet-behandelde vragen: zie bijlage „Vragenuur."
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/187
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter 11. Activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van derde landen (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het debat over de activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van derde landen. Linkohr (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, hoe minder talrijk wij zijn, hoe meer wij ons aan de spreektijd moeten houden. Ik zal dat proberen! Ik wil vooreerst de heer Adam danken voor zijn verslag. Hoe vaker ik dit lees, hoe meer ik het een uitstekend werkstuk vind. Ik beveel het Parlement dan ook aan dit thema zeer ernstig te nemen en het verslag-Adam grondig te lezen. De boodschap is duidelijk: geen weigering, maar samenwerking. Oudere reactoren, met name die van de eerste generatie, moeten zo snel mogelijk buiten werking worden gesteld en operationele reactoren moeten worden gemoderniseerd. Wij willen in de eerste plaats bij de ontwikkeling van een algemeen energiebeleid samenwerken met de landen van Oost- en Midden-Europa en van de voormalige Sovjet-Unie. Het probleem wordt des te belangrijker naarmate het oostelijke net op het westelijke wordt aangesloten. De betrokken landen zullen immers hun kerncentrales gebruiken om in het Westen stroom te verkopen en zo geld te verdienen. Wij mogen dan ook terecht vragen hoe die stroom wordt geproduceerd. Overigens moeten de kandidaat-lidstaten — ik wil dat nog toevoegen aan het debat van daarnet — zich ook aan de andere milieuvoorschriften houden. Niet alleen de kerncentrales, maar ook de grote stookinstallaties, de auto's, de fabrieken moeten de milieuvoorschriften naleven. Voor kerncentrales zal geen uitzondering worden gemaakt. Ik wil nochtans nog op één punt wijzen en mij in de eerste plaats tot de Commissie richten. Het gaat er niet enkel om wederzijds te herhalen hoe belangrijk deze zaak is, men moet ook de lacunes onder ogen zien. Ik werd daar onlangs op gewezen door een Duitse kerncentrale, Neckar-Westheim, die sinds 10 jaar met Zaporizje samenwerkt om ventielen te verbeteren. Zoals u weet — anders verneemt u het nu — gebeurde daar op 20 april 1995 een ongeval, zoals trouwens ook in twee andere kerncentrales in Rusland, waarbij zich hetzelfde afspeelde als in Harrisburg. Men moest toen relatief snel reageren. Het gaat gewoon om ventielen, om technische problemen. Het is reeds vier jaar geleden en er is nog niets gebeurd, hoewel er een aanvraag is ingediend. Er moeten nu aanbestedingen worden uitgeschreven. Stelt u zich de volgende situatie voor: uw huis staat in brand en u schrijft een aanbesteding uit om na te gaan welke brandweer het goedkoopst is; tegen de tijd dat die arriveert, is het huis afgebrand! Hier zijn andere procedures nodig en Gordon Adam wijst terecht op punt 20. Daar staat precies in wat wij moeten doen. Daarom vraag ik dat er sneller wordt gehandeld en dat er niet wordt gewacht tot alles om zeep is! Eisma (ELDR). — Voorzitter, wij hebben als liberale fractie enige weken geleden een urgentieresolutie ingediend over K2 en R4 kerncentrales in de Oekraïne, mede ondertekend door mevrouw Plooij en de heer Frischenschlager. Wij willen graag, nu wij deze urgentieresolutie hebben ingetrokken, omdat het verslag-Adam aan de orde is, iets over het onderwerp zeggen. Ik ben het geheel eens met de rapporteur dat de capaciteit van de veilige centrales die klaar of in aanbouw zijn, optimaal benut moet worden, tenminste als het de minst kostende manier is. Nu heb ik het een en ander gelezen over de K2 en R4 centrales in de Oekraïne die zouden moeten worden afgebouwd met geld van de EBWO en Euratomgelden. Wij zijn daar zeer aarzelend over. Wij hebben oorspronkelijk gevraagd om de Rekenkamer een oordeel te laten geven over deze aanwending van gelden vanuit de Europese instellingen, met name Euratom. Echter, mevrouw Aelvoet heeft twee amendementen ingediend die iets verder gaan. Wij zullen haar daarin als fractie toch steunen. Wij vinden dat de gelden voor K2 en R4 door Euratom en EBWO niet moeten worden verstrekt om de twee kerncentrales in de Oekraïne af te bouwen. Bovendien hebben wij een verdrag van Espoo, dat betekent dat Oekraïne zijn buurlanden moet inlichten over de kerncentrales aldaar. Dat heeft Oekraïne niet gedaan. Oekraïne is geen ondertekenaar van het verdrag van Espoo, maar wij als West-Europese instellingen mogen wel aan Oekraïne de eis stellen om aan de Espoo-normen te voldoen, om inspraak te gararideren van de buurlanden over de toekomst van de kerncentrales daar. Pompidou (UPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, niet alleen in het kader van de Europese constructie, maar ook in het vooruitzicht van de uitbreiding is het belangrijk dat er een energiebeleid wordt ontworpen dat weet in te spelen op de ontwikkeling van de markten en de werkelijkheid van de behoeften van de consument. Dat is de rol van Europa die bovendien gestaag groter wordt. Dit is het kader van de twee verslagen van onze collega Gordon Adam die hij, zoals we van hem gewend zijn, op een uiterst nauwkeurige en scherpzinnige manier heeft voorbereid. Het is de bedoeling dat er op het hele grondgebied van het „Groot-Europa" wordt gezorgd voor een optimale elektriciteitsvoorziening waarbij rekening wordt gehouden met de onvermijdelijke ontwikkeling van de nog over aanzienlijke voorraden beschikkende aardgasmarkt. De doelstelling is een interconnectie tot stand te brengen tussen de elektriciteitsnetten van Midden-Europa en die van de Europese Unie, alsmede de invoer van uit derde landen afkomstig aardgas te vergemakkelijken. Er moet tegenwoordig weliswaar sprake zijn van diversificatie van energiebronnen, waarbij de fossiele brandstoffen niet worden opgegeven, maar de emissies van C0 2 moeten zoveel mogelijk worden teruggedrongen. Gezien de snelle stijging van de energiebehoefte, is het zaak een realistisch percentage van duurzame energiebronnen te ontwikkelen en voorts dient de Europese kennis op het gebied van kernenergie te worden benut.
Nr. 4-536/188
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Pompidou Het tweede verslag van Gordon Adam beoogt verbetering van de nucleaire veiligheid in Oost-Europa. In dit kader is de opwerking van splijtstoffen net zo belangrijk als de veiligheid van kerninstallaties. De programma's PHARE en TACIS zijn gericht op een grotere veiligheid van de traditionele kerncentrales, programma's die zijn verbeterd door middel van nieuwe bepalingen voor de periode 2000-2006. Het is niet de bedoeling de strategie van de regeringen van de derde landen te vervangen door een Europese strategie, maar wel om door middel van een dialoog en samenwerking de noodzakelijke veiligheid en energie-efficiëntie van hun kernreactors te bewerkstelligen. Het is met name belangrijk dat de afvalstoffen van de civiele centrales beter worden verwerkt en dat de 50 ton militair plutonium van Rusland wordt verwijderd. De Europese Unie mag niet werkloos toezien hoe het Russisch militair plutonium zich ophoopt als gevolg van de uitvoering van de verdragen van nucleaire non-proliferatie. Het is noodzakelijk dat de nationale regeringen en Europa een geïntegreerd energiebeleid toepassen, op grond waarvan de industrie wordt aangespoord tot een rationeel energiegebruik door meer gebruik te maken van duurzame energiebronnen en door verbeteringen in de kernenergiesector aan te brengen: een nieuwe generatie kernreactors, een beter beheer van de brandstofkringloop en met name van de eindfase, dat wil zeggen het kernafval. Een ambitieus, doch pragmatisch en verantwoord programma moet de Europese Unie ertoe brengen haar bevoegdheden op korte en op lange termijn uit te oefenen. Op korte termijn moet de Europese drukwaterreactor, snel worden verwezenlijkt: deze reactor is zowel veiliger als rendabeler, aangezien hiermee het kilowattuurverbruik met meer dan 10% wordt teruggedrongen. Terwijl een MOX-splijtstof (plutonium in gemengd oxide) de gedeeltelijke verwerking van kernafval mogelijk maakt, moet er vanaf nu op lange termijn worden gedacht en moet er tegelijkertijd worden gekeken naar validering van de bij hybridische reactors gebruikte technologie, zoals de reactor die onlangs door Cario Rubia is voorgesteld. Er moet echter ook worden gewerkt aan hoge-temperatuurreactors, omdat die opvallende prestaties leveren zowel uit het oogpunt van energie-efficiëntie als vanwege hun vermogen om 90% van het militair plutonium te vernietigen. Met het kaderprogramma van de Europese Unie moeten de lidstaten en de derde landen zich toeleggen op de ontwikkeling van de vereiste technologie. Een grotere nucleaire veiligheid, verwerking van afvalstoffen evenals diversificatie van energiebronnen: dat zijn de manieren om te voldoen aan de stijgende energievraag in het „Groot-Europa" en om de emissies van broeikasgassen terug te dringen. In dit opzicht bekleedt het Europees beleid een voorbeeldfunctie. Bloch von Blottnitz (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, bij het lezen van de mededeling van de Commissie over activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van de LMOE- en de NOS-landen en van het verslag van de Rekenkamer, kan men alleen maar denken dat hier over twee verschillende onderwerpen wordt gepraat. Aangezien de Commissie stelt dat ze in haar mededeling een overzicht wil geven van de ter beschikking gestelde middelen, van de behaalde successen alsook van de nieuwe richtsnoeren voor uitvoering van het programma, is het voorgelegde document — 13 bladzijden tekst en 17 bladzijden bijlagen — gewoonweg ongehoord! Vageformuleringenals — ik citeer: „De EU heeft sinds 1990 talrijke maatregelen in de nucleaire sector doorgevoerd", en „Er werden speciale programma's uitgewerkt waarvoor aanzienlijke middelen zijn uitgetrokken", zijn toch helemaal geen evaluatie! Het toppunt van nietszeggendheid vinden wij in de passage over de definitieve opslag. Ik citeer: „Men heeft de begunstigde landen een diep inzicht gegeven in de techniek en de veiligheidscultuur van het Westen. Zo heeft men het probleem in dat gebied kunnen begrenzen en concrete projecten kunnen vastleggen." Volgens mij moeten de heren vooral in een diep zwart gat hebben gekeken! Welke problemen, welke projecten? Hoe ziet de geplande EU-participatie eruit? Het is echt grof, als wij bedenken dat wij in de EU nog steeds geen oplossing hebben voor de definitieve opslag van kernafval, zodat wij dat afval dan maar van het ene land naar het andere sjouwen en het ergens voorlopig opslaan! De medewerking van de Oost-Europese landen aan het EU-onderzoeksprogramma wordt als uiterst succesvol bestempeld, maar nergens wordt aangetoond waarom dit zo zou zijn. Of is het misschien een succes als, ondanks de in het kader van de nuclear safety account gemaakte afspraken over sluiting van hoogrisicoreactoren, al die reactoren nog in werking zijn? De Commissie en de Raad hebben uitdrukkelijk gewezen op de uitzonderlijke betekenis van de overeenkomst over de sluiting. Het verbaast mij dan ook des te meer dat onze rapporteur dit gewoon negeert in plaats van druk uit te oefenen op de betrokken landen. Het gaat toch niet op dat wij met EU-belastinggeld het gevaar verhogen in plaats van het tot een minimum te beperken! Ook de stelling van de rapporteur klopt niet, dat de bouw van nieuwe reactoren de druk om de oudere te sluiten verhoogt. Integendeel, de geschiedenis leert ons dat de oude reactoren nog allemaal in gebruik blijven. Men zal immers stroom blijven uitvoeren tot wanneer die reactoren ons als schroot om de oren zullen vliegen. Ik ga dan nog voorbij aan het feit dat ook in die landen het afvalprobleem niet is opgelost en de proliferatierisico's alleen maar toenemen. Het is niet de bedoeling dat wij met EU-belastinggeld nieuwe afzetmarkten voor de EDF creëren. Het staat immers vast dat het goedkoper is stoomkrachtcentrales te bouwen en maatregelen voor efficiënt energiegebruik te promoten. Wij moeten vaststellen dat het tot op heden uitgegeven geld helemaal niet het gewenste effect heeft gehad. De Commissie moet dat dringend gaan inzien en haar beleid veranderen. Ik heb nog een vraag, ook al is de heer Van den Broek alweer vertrokken: wanneer krijgen wij een mededeling die met de feiten strookt? Ik had graag vanavond nog een antwoord gehad! Graenitz (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, het probleem van de nucleaire veiligheid in Midden- en Oost-Europa en in de landen van de voormalige Sovjet-Unie houdt ons reeds meer dan 10 jaar bezig en eigenlijk is er nog geen oplossing in zicht. Tot op heden werd geen enkele van de reactoren die wij eufemistisch reactoren van de eerste generatie noemen, gesloten. Toch vloeide in die 10 jaar reeds veel EU-geld naar de LMOE- en de NOS-landen en
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/189
Graenitz werd een hele reeks overeenkomsten gesloten om ervoor te zorgen dat die oude, onveilige reactoren zo snel moge lijk nirw worden v v u i u u i gesloten: v u i u i u i . en d l dat u a i is o toch LLH-II wat waL iedereen it~tav~it-i.il in 111 dit u i l Huis i i u u wenst, n u u i , geloof ik! Wat dat betreft was het beter als dat pisteren al al gebeurd pebeurd was was in in plaats olaats van van dat dat het het morgen morgen moet moet gebeuren. s?ebeuren. gisteren In zijn verslag zegt de heer Adam ■— en ik wil hem danken voor het ontegenzeggelijk moeilijke werk dat hij voor de boeg had — dat met de kandidaatlanden, de andere Midden en OostEuropese landen en de NOSlanden energie programma's en — strategieën moeten worden uitgewerkt die het mogelijk maken verouderde kernreactoren te slui ten en de bouw van onveilige reactoren te staken, maar tevens om te voorzien in de energiebehoefte van die landen die thans voor het grootste stuk door kernenergie wordt gedekt. Bij het uitwerken van een dergelijke strategie moe ten wij absoluut respect betonen voor de betrokken landen, die ook soeverein beslissen of ze al dan niet verder kern energie benutten. Ik vind dat wij hierbij zo veel mogelijk de regionale en plaatselijke overheden moeten betrekken en dat een dergelijk energieprogramma ook het pad effent voor hernieuwbare energiebronnen en aldus een kans be tekent voor die landen. Op milieugebied komt er een reeks overgangsbepalingen voor de kandidaatlanden. Voor de nucleaire veiligheid zijn echter overgangsbepalingen uitgesloten! Flemming (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, milieuvoorschriften hebben pas echt gevolgen voor het concur rentievermogen wanneer een onderneming rechtstreeks moet concurreren met bedrijven in regio's waar dergelijke voorschriften niet gelden. Als men deze redenering toepast op kernenergie, betekent dit dat het niveau van nucleaire veiligheid in de kandidaatlanden absoluut moet worden gelijkgeschakeld met dat in de EU. Wanneer echter, naast het sluiten van kerncentrales, middelen nodig zijn om bestaande kerncentrales te moderniseren, moeten die komen van de exploitanten zelf, namelijk van de opbrengst van de stroomverkoop, en niet van subsidies uit de EUkas. Dat ligt volledig in de lijn van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt en van het beginsel dat de vervuiler betaalt. An ders treedt er een marktverstoring op ten gunste van de kernenergie van de kandidaatlanden, wat wij uiteraard niet willen. Het is dan ook logisch te eisen dat EUmiddelen — uit programma's als PHARE en TACIS — die ter beschikking worden gesteld om de nucleaire veiligheid in het Oosten te verhogen, niet mogen dienen om modemiseringswerk zaamheden tefinancieren,maar uitsluitend om steun te verlenen aan de instanties die toezicht houden op kernener gie in OostEuropa, om de veiligheid te bewaken en om een systeem van regels uit te werken die aan de stand van de techniek beantwoorden. Ik vraag u dan ook het amendement dat ik hierover heb ingediend en dat reeds in com missieverband is goedgekeurd, ook in plenaire vergadering aan te nemen. Dybkjær (ELDR). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, ook alle andere sprekers hebben erop gewezen dat veiligheid in kerncentrales het belangrijkste punt is waaraan de EU aandacht moet besteden bij de ontwikkeling van activiteiten in de nucleaire sector in de kandidaatlanden en de Nieuwe Onafhankelijke Staten. Het is onaanvaardbaar dat we in deze landen overgangsregelingen toestaan. De veiligheidseisen dwingen sommige kerncentrales tot sluiting en de re actie van de landen in kwestie hierop is dat ze weer nieuwe kerncentrales willen bouwen. Dat soort reactie is onaan vaardbaar. Wij mogen standpunten die wijzelf niet meer verdedigen, ook niet naar andere landen exporteren. De be volking in Europa wil geen nieuwe kerncentrales. Het is daarom ook zeer belangrijk dat de Commissie in haar me dedeling wijst op de noodzaak om plannen op te stellen voor de hele energiesector, en dus niet alleen voor de elek triciteitssector, waarbij de nadruk gelegd wordt op energiebesparingen, de ontwikkeling van alternatieve energie bronnen én een efficiënter gebruik van energie. Wij zien maar al te vaak dat de stijgende vraag naar energie beant woord wordt met de bouw van nieuwe kerncentrales. Dat is niet de juiste oplossing, ook niet in de landen van Mid den en OostEuropa. Trakatellis (PPE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Unie wordt door het uitbreidingsproces met de Mid den en OostEuropese landen en de partnerschappen met de nieuwe onafhankelijke staten gedwongen initiatieven te ondernemen ten behoeve van de kernveiligheid. In deze landen bevinden zich 50 kerncentrales met verouderde Russische reactoren. Deze centrales moeten worden gesloten omdat zij gewoon veel te gevaarlijk zijn. Iedereen weet hoe gevaarlijk de eerstegeneratiereactoren RBMK en WER 440/230 van Russische makelij zijn. Het is niet gemak kelijk een eventueel ongeluk met deze reactoren het hoofd te bieden. Dergelijke reactoren zijn echter nog steeds in bedrijf in Bulgarije, Letland, Slowakije, Armenië en Rusland. Gelijksoortige reactoren in OostDuitsland zijn reeds stilgelegd. Ten eerste willen wij dat de Commissie aandringt op eerbiediging van de overeenkomsten betreffende de stillegging van de eerstegeneratiereactoren, zoals de reactoren in Kozloduy in Bulgarije, in Ignalina in Letland en in Slowakije. Ten tweede vragen wij de Commissie geen enkele financiële steun te geven voor eerstegeneratiereactoren en ten derde willen wij dat geen Euratomleningen worden verstrekt voor modernisering van nieuwere reactoren, als niet eerst gevolg wordt gegeven aan de afgesproken, definitieve stillegging van de eerstegeneratiereactoren. Deze zijn namelijk een regelrechte bedreiging voor de burgers van de Europese Unie. Papoutsis, Commissie. — (EL) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mijn collega, de heer Van der Broek heeft vanmiddag reeds gesproken over de onderhavige vraagstukken. Mijns inziens heeft hij in zijn toespraak de door Adam aan de orde gestelde vraagstukken uitputtend behandeld. Ook ik wil u van mijn kant verzekeren dat de Europese Commissie alles in het werk zal stellen om een optimale vei ligheid van deze kerncentrales te garanderen. U kunt er van op aan dat het vraagstuk van de kernveiligheid onder deel zal zijn van de bilaterale overeenkomsten met de Midden en OostEuropese landen. Heel belangrijk zijn echter ook onze inspanningen in het kader van de voorbereiding van deze landen op het acquis communautaire en de toetre
Nr. 4-536/190
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Papoutsis ding. Kernveiligheid is, met andere woorden, een belangrijk onderdeel van de pretoetredingsstrategie ten behoeve van de Midden- en Oost-Europese landen. Verder vroeg u wat de Europese Unie onderneemt om de Midden- en Oost-Europese landen waar zich gevaarlijke kernreactoren bevinden, te bewegen deze te sluiten. Ik kan u verzekeren dat de Europese Commissie, afgezien van haar inspanningen in het kader van de pretoetredingsstrategie, aandringt op de reeds met deze landen gesloten overeenkomsten. Wij zorgen derhalve voor een zo goed mogelijke coördinatie met de IAEA en natuurlijk Euratom, opdat de voor de kernreactoren noodzakelijke leningen beschikbaar worden. Ik wilde hier nog aan toevoegen dat vanmorgen in de Oekraïne een task force aan het werk is gegaan, die precies datgene beoogt wat ik zojuist zei. Deze task force zal de Oekraïense regering moeten bijstaan bij de onmiddellijke reorganisatie van de energiesector en natuurlijk bij het vervullen van de voor de verstrekking van de leningen noodzakelijke voorwaarden. In onze samenwerking met de andere landen, zoals Bulgarije, laten wij geen enkele mogelijkheid onbenut om te helpen bij de algemene reorganisatie van de energiesector. Deze landen moeten de mogelijkheid krijgen om op andere energiebronnen over te schakelen Daarom helpen wij ook bij de heroriëntering van het bankwezen dat moet bijdragen tot verwezenlijking van dergelijke projecten. Ik wil het Parlement nogmaals verzekeren dat de Europese Commissie, overeenkomstig de door het Parlement voorgestane en in het verslag van de heer Adam bekrachtigde beginselen, haar inspanningen ten behoeve van een optimale veiligheid van de kerncentrales zal voortzetten. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. Mijnheer Eisma, wij hebben te weinig tijd, ik kan geen bijkomende vraag toestaan. Anders komen wij er vandaag niet meer, wij hebben nu al vertraging. Eisma (ELDR). — Voorzitter, ik betreur het zeer dat commissaris Van den Broek niet aanwezig is bij dit deel van het debat. Het is niet zo, zoals deze commissaris zegt, dat de heer Van den Broek vanmiddag op al onze opmerkingen is ingegaan; dat kan ook niet. Wij spreken hier en wij hadden graag van de eerst verantwoordelijke commissaris antwoord gehad. Misschien kan dit bericht doorgegeven worden aan collega Van den Broek. De Voorzitter. — Hiermee is dit agendapunt afgehandeld. 12. Meerjarenprogramma's in de energiesector De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende drie verslagen: — A4-0085/99 van de heer Robles Piquer, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap — ALTENER II (COM(97)0550 C4-0071/98-97/0370(SYN)); — A4-0084/99 van mevrouw Bloch von Blottnitz, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie (1998-2002) (COM(97)0550 - C4-0072/98-97/037HSYN)); — A4-0086/99 van de heer Stockmann, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over de mededeling van de Commissie over energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap — op weg naar een strategie voor het rationeel gebruik van energie (COM(98)0246 - C4-0316/98). Robles Piquer (PPE), rapporteur. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, Thomas Edison — die wel wat van elektriciteit wist — schreef in 1916 wat ik u nu voor zal lezen: „Wij zouden de natuurkrachten moeten gebruiken om onze energie te verkrijgen. Het zonlicht, de wind en zeestromen zijn vormen van energie. Maar nee: wij verbranden de bossen en steenkool alsof wij de deur van ons huis verbranden om het warm te krijgen. Wij leven op aarde als wilden, en niet alsof die hulpbronnen ons voor eeuwig toebehoren." , Deze vreselijke woorden, die meer dan tachtig jaar geleden werden geschreven terwijl de Eerste Wereldoorlog in alle hevigheid woedde, zijn denk ik heel geschikt om dit debat te openen. Het gaat immers over drie verslagen waarmee de Europese Commissie ons kan helpen om te voorzien in de leemte die momenteel bestaat door het ontbreken van een gemeenschappelijk energiebeleid. De lidstaten willen zo'n beleid niet, in tegenstelling tot het Parlement en de Commissie. De verslagen Waar ik het over heb zijn in de eerste plaats het verslag van mevrouw Bloch von Blottnitz over energie-efficiëntie en dat van de heer Stockmann over rationeel energiegebruik en energiebesparing. Die verslagen komen zo dadelijk aan bod. Mijn verslag, mevrouw de Voorzitter, gaat in op het gedeelte van het nieuwe kaderprogramma voor energie waarin een meerjarenplan voor de bevordering van hernieuwbare energiebronnen uit de doeken wordt gedaan. Qua omvang is dat het belangrijkste deel van het geheel. Kort samengevat gaat het erom de effecten — voordelen, zou ik zeggen — van het ALTENER programma (nu ALTENER II) te versterken, uit te breiden en te verbeteren. De activiteiten die daartoe worden ontplooid zijrt er natuurlijk op gericht het ecologisch evenwicht te bewaren, het milieu te ontzien, en de energievoorziening te garanderen door vermindering van de import, die zo is toegenomen in de Eu-
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/191
Robles Piquer ropese Unie. Ook wordt geprobeerd een zeker evenwicht te bereiken met de technologische vooruitgang bij de exploitatie van hernieuwbare energiebronnen, en wordt aandacht besteed aan het scheppen van banen. Er is het een en ander voorafgegaan aan deze verslagen en deze situatie. Eerst was er ALTENER I, van 1993 tot 1997, toen de voorlopige versie van ALTENER II, en nu hebben we het definitieve ALTENER II- programma dat tot 2002 moet duren. Belangrijke documenten als het Witboek en het Groenboek van de Commissie moeten ook worden genoemd, net als — op een meer persoonlijke noot, voor een keertje — de Conferentie van Madrid van 1994. Over een week zal het precies vijfjaar geleden zijn dat die werd gehouden. Ik wil er nog eens aan herinneren, mijnheer de commissaris, dat op die conferentie niet alleen vertegenwoordigers van de Spaanse overheid en van veel andere landen aanwezig waren en een actieve bijdrage hebben geleverd. We zijn ook heel goed geholpen door uw voorganger, mijn vriend Abel Matutes, en uw landgenoot Mandelis, die tegenwoordig minister is. Toentertijd was hij echter voorzitter, want de conferentie vond plaats tijdens het halfjaar van het Griekse voorzitterschap. We hebben het hier over windenergie, thermische enfotovoltaïschezonne-energie, energie uit biomassa, kleinschalige waterkracht onder de 10 megawatt, geothermische energie, en in de toekomst misschien ook de benutting van de getijdenbeweging. Wat vaststaat, is dat de laatste jaren de belangstelling voor dit alles is toegenomen, niet afgenomen. Een paar dagen geleden werd in een grote Franse krant met een woordspeling opgemerkt dat het de windenergie voor de wind gaat. Ik denk dat dit gelukkig niet alleen opgaat voor windenergie, hoewel dat de energievorm is die het snelst groeit. Ik denk ook dat je één van de volgende drie standpunten in kunt nemen over deze materie. Je kunt denken dat dit soort inspanningen nutteloos zijn, of denken dat deze vormen van energie in de nabije toekomst de conventionele bronnen kunnen vervangen. Of — en dat is volgens mij de redelijkste aanpak — het aandeel van hernieuwbare energie in het totale verbruik gaandeweg opvoeren binnen de termijnen die in al die documenten worden genoemd. Voor ons zijn die termijnen natuurlijk nog niet kort genoeg of definitief, maar er wordt toch een belangrijke eerste stap mee gezet. In véél landen — de tijd is te kort om ze allemaal op te noemen — is men zich er al van bewust dat de situatie aan het veranderen is. Om maar één feit te noemen: wij weten inmiddels dat in 1998 de productie en het verbruik van windenergie in de Europese Unie met niet minder dan een derde is toegenomen ten opzichte van 1997. Afrpndend wil ik nog zeggen dat wij van mening zijn dat langs deze lijn verder moeten worden gegaan. Als rapporteur beveel ik u aan om zowel voor mijn verslag als voor de andere twee verslagen te stemmen; in geval van mijn verslag en dat van mevrouw Bloch von Blottnitz dan wel met inbegrip van de amendementen die al zijn goedgekeurd in de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie. Ik zou zeggen dat het niet nodig is de overige amendementen over te nemen. Tot besluit zou ik graag vast de collega's gelukwensen die nu hun verslagen zullen inleiden. Bloch von Blottnitz (V), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, het SAVE-programma is naast het ALTENERprogramma ons enige wapen om de doelstelling te bereiken waartoe wij ons in het protocol van Kyoto verbonden hebben, namelijk de uitstoot met 8% te verminderen. Het is dan ook des te verwonderlijker en onbegrijpelijker dat wij bijvoorbeeld voor SAVE II in vijfjaar slechts 68,45 miljoen ecu willen uitgeven en voor ALTENER 281,1 miljoen, ook voor vijfjaar, terwijl wij in één jaar 170 miljoen ecu weggooien voor kernfusie! Er is nog iets waar ik niet kan inkomen: wanneer de Commissie bij de evaluatie van SAVE I tot het besluit komt dat alleen wetgevende initiatieven ons vooruit kunnen helpen, waarom vinden wij er dan geen meer terug in SAVE II? Ik mis ook een gedetailleerde beschrijving van wat men eigenlijk van plan is te doen. Het staat in ieder geval vast — daar is geen twijfel meer over mogelijk na de studie van het Duitse federale milieuagentschap — dat wij bijvoorbeeld in Duitsland door permanente stand-by-schakelingen in woningen en kantoren evenveel stroom verspillen als twee 1000-megawattcentrales produceren. Als wij eindelijk tot een intelligent energiegebruik zouden komen — overigens ook nog bij dalbelasting, want stroom bespaart men „s morgens, „s middags en „s nachts, dat weten wij allemaal en het wordt ook overal gezegd —, zal niemand betwisten dat dit een innovatie zou zijn, dat het banen zou scheppen, dat het ons concurrentievoordelen zou opleveren, dat het de natuur ten goede zou komen. Er wordt wel voortdurend over gekletst, maar eigenlijk gebeurt er niets concreets! Ik ga stil aan de verdenking koesteren dat een bepaalde grootindustrie het ook helemaal niet wil! Als wij het verbruik bij dalbelasting sterk zouden kunnen terugdringen — door intelligent energiegebruik kunnen wij zonder meer meteen 30 tot 40% besparen en via hernieuwbare energie kunnen wij ook veel binnenhalen —, dan zouden natuurlijk veel kerncentrales, die enkel dienen voor het verbruik bij dalbelasting, moeten worden opgedoekt. Dit alles bewijst hoe besluiteloos de politiek is: men praat om de zaak heen, de woorden halen het op de daden. Met zo'n beleid zullen wij er niet in slagen de doelstellingen voor het terugdringen van de emissies te halen. Het biedt ons evenmin een technologie voor het komende millennium waarmee wij daadwerkelijk de energie-uitvoer kunnen aanzwengelen, waarmee wij ons een plaats op de wereldmarkt kunnen veroveren, banen kunnen scheppen en het milieu beschermen. Dat is allemaal niet mogelijk met zo'n schraal programma. Als wij geen geld hebben, moeten wij ten minste wetgevingsinitiatieven nemen. Maar in feite kan het beleid pas echt succesvol worden als energie in heel Europa eindelijk eens belast zou worden. Wat zo goedkoop is als nu, wordt verkwist! Kan de Commissie mij nu eens zeggen wanneer ze eindelijk in actie zal komen? Wij hebben in dit Huis reeds oeverloos gediscussieerd. Wij hebben steeds gezegd dat er eindelijk eens intelligente programma's voor rationeel energiegebruik moeten komen. Wij kunnen toch niet dezelfde methodes blijven toepassen, wij zitten toch niet meer in het stenen tijdperk! U bent toch intelligent en wijs genoeg! Wij weten wat nodig is, de mogelijkheden zijn er en toch gebeurt er niets! Wat wilt u aanvangen met 68,1 miljoen ecu voor vijfjaar? En daarmee moeten wij ook nog de EVAlanden bedienen!
Nr. 4-536/192
Handelingen van het Europees Parlement
Bloch von Blottnitz In het ALTENER-II-verslag wil men opnieuw verbranding van huishoudelijk afval als hernieuwbare energie beschouwen. Dat kan toch niet! Waar zijn wij eigenlijk mee bezig? Zonne-enërgie, biogas, water, wind, daar gaat het om, en natuurlijk het rationeel gebruik ervan. Beide zaken horen bij elkaar, ALTENER en SAVE zijn als broer en zuster. Men moet alleen de politieke wil hebben en niet steeds aarzelen. De Commissie kan op onze onvoorwaardelijke steun rekenen. Waarom maakt ze hier geen werk van? Waarom laat ze zich jaar na jaar door de Raad de wet voorschrijven? De Raad wil dit niet, dat weten wij allen. Ik heb u uitgelegd waarom de zaken niet vooruitgaan. Besparingen in het verbruik bij dalbelasting, dat komt velen niet goed uit! Daarom, mijnheer Papoutsis, vraag ik u met aandrang een beetje spoed achter de zaken te zetten. SAVE en ALTENER II zijn pleisters op een houten been. Hoe gemeend ze ook zijn, wij weten beiden dat u met zo weinig geld niets kunt uitrichten en dat niemand dat kan! Wij hebben verplichtingen, niet alleen wegens Kyoto, maar ook ten aanzien van de komende generaties. Ik hoop dan ook dat het Parlement mijn amendementen aanneemt, ook het amendement over de 1, 5% die wij jaarlijks willen besparen in plaats van die belachelijke 1% die in het voorstel van de Commissie staat! De Voorzitter. — Mevrouw Bloch von Blottnitz, ik moet mij verontschuldigen. Ik heb inderdaad na drie minuten afgeklopt. U moest het verslag inleiden, maar ik had niet de indruk een rapporteur te horen, maar wel iemand die zijn eigen mening te kennen geeft. Dat heeft mij wat in verwarring gebracht. Bloch von Blottnitz (V). — (DE) De commissie heeft hiermee ingestemd. Alles wat ik hier zeg staat in het verslag, zelfs de 1,5%. Alles staat in de algemene toelichting. Ik heb niets nieuws toegevoegd! Stockmann (PSE), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzifter, geachte collega's, ik feliciteer mijn collega's en ben het met hen eens, bij dit onderwerp trekken wij één lijn. Energie-efficiëntie is een onderwerp dat de laatste jaren in de publieke opinie geen betekenis meer heeft. Ook het energieagentschap stelt dat vast. Het onderwerp lijkt irrelevant, omdat, ondanks de bevolkingsgroei en het stijgende energieverbruik, de fossiele energiebronnen nog een tijd meekunnen. Het ligt volgens mij ook aan het feit dat de markt zwijgt. De markt geeft geen prijssignalen. In tegendeel, de prijs van ruwe olie is lager dan vóór de oliecrises. Wie heeft belang bij meer efficiëntie? Niet de energieproducenten, de verbruikers amper en de industrie als verbruiker enkel onder bepaalde voorwaarden. De grootste belanghebbenden zijn wij, de politici, omdat wij de samenhang tussen energieverbruik en C02-uitstoot begrijpen. Daarom hebben wij ons ertoe verbonden — en dit was reeds benadrukt in Kyoto en in Buenos Aires, in de klimaatconventie en in de raamovereenkomst — in Europa de C02-uitstoot terug te dringen tot de stand van 1990. Er is nog een andere politieke reden. Als wij zo verdergaan, zal het aandeel van de invoer tegen het jaar 2020 stijgen van 50% naar 70% en daarmee ook onze afhankelijkheid. Als wij de mogelijkheden bekijken, merken wij dat ze talrijk zijn. Er bestaan zeker verschillende ramingen over het potentieel aan technische en wetenschappelijke besparingsmogelijkheden in de komende vijfjaar. Of wij het nu bij 18 à 20% houden of bij een hoger percentage, het potentieel is in ieder geval enorm. Als wij onszelf dus als politici ernstig willen nemen, moeten wij de energie-efficiëntie jaarlijks met minstens 2,5% kunnen verbeteren in plaats van met 0,6% nu. Die 2,5% is nodig, als wij consequent willen zijn en het is ook haalbaar. De Commissie eist 1,6%, maar er is meer mogelijk. Dat kan echter pas wanneer wij het op Europees, nationaal en regionaal niveau eens worden over een algehele strategie, en dat stelt de Commissie ook voor. Deze strategie veronderstelt dat de lidstaten zich verbinden tot nationale algemene doelstellingen en dat er oriëntatiedoelstellingen per energiesoort en economische sector worden opgesteld. Wijzelf willen vanaf 2001 om de drie jaar een verslag. Ik kom nu tot enkele belangrijke specifieke maatregelen. Er moet een richtlijn komen over standaardvoorschriften in het kader van overheidsopdrachten. Er is een richdijn nodig over de aanpassing van bestaande gebouwen. Laten wij beginnen bij onze eigen communautaire instellingen. Er zouden richtsnoeren moeten worden uitgewerkt voor het verstrekken van opdrachten met betrekking tot nieuwbouw en het onderhoud van gebouwen. Ik wil daarbij opmerken — en dat is ook reeds gezegd — dat een consequente sanering van oude gebouwen ook nieuwe banen zal scheppen. Ten tweede, er moeten specifieke beroepsgeoriënteerde campagnes komen alsook een uitgebreide etikettering van alle elektrische gebruiks- en investeringsgoederen. Daar is reeds een begin mee gemaakt, maar men moet verder die kant uit. Ten derde, er moet meer gebruik worden gemaakt van warmtekrachtkoppeling en bij de liberalisering van de interne energiemarkt moeten wij ervoor waken dat deze mogelijkheid niet terzijde wordt geschoven. Een aandeel van 18% is zinvol en dat is ook wat de Commissie eist. Het kan nuttig zijn een programma op te stellen voorfinancieringvan dienstverlenende ondernemingen op energiegebied (ESCO's). Die hebben ruime toekomstperspectieven en kunnen ertoe bijdragen energie te besparen. Ten vierde, op verkeersgebied is er een groot potentieel; de landbouw laat ik nu nog maar even buiten beschouwing. Begrippen als logistiek en intermodaal vervoer tonen aan wat op dat vlak allemaal te verwezenlijken valt. Een eerste aanzet hiertoe is al gegeven in het vijfde kaderprogramma voor onderzoek, maar er moet meer gebeuren. Ten vijfde: vermindering van stand-by-verliezen. Mijn collega had het hier reeds over. Wij verwachten van de Commissie zo snel mogelijk een mededeling over dit onderwerp.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/193
Stockmann Ten zesde: er moet natuurlijk een energiebelasting komen in de hele EU. Wij moeten daar opnieuw werk van maken. Ik stel mijn hoop dan ook in het volgende Parlement en reken erop dat men ooit eens tot inzicht komt. Ik weet immers wat er met het verslag-Cox gebeurd is. Ook al is energiebesparing geen politiek lonend onderwerp, toch is en blijft energie-efficiëntie de schoonste en veiligste energiebron die wij nebben en daar moeten wij onze aandacht dan ook op richten. Dybkjær (ELDR), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. — (DA) Mevrouw de Voorzitter, de milieucommissie heeft advies gegeven over twee deelgebieden van het meerjarenprogramma voor activiteiten in de energiesector, met name duurzame energie en energie-efficiëntie. Gezien door een milieubril zijn dit eigenlijk twee aspecten van dezelfde zaak. Beide zijn noodzakelijk. Indien de huidige ontwikkeling aanhoudt, zal de vraag naar energie tegen het jaar 2020 wereldwijd verdubbeld zijn. Vandaar dat er behoefte is aan goede plannen en programma's om de Kyoto-doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Algemeen kan men zeggen dat het voorstel van de Commissie niet vooruitstrevend genoeg is. Het besteedt teveel aandacht aan conventionele oplossingen in plaats van duurzame energie-oplossingen voor te stellen; centrale systemen in plaats van gedecentraliseerde, traditionele economische instrumenten in plaats van innovatie, puur technische ingrepen in plaats van globale oplossingen. Bovendien is dit alles niet voldoende en daarom ben ik ingenomen met beide verslagen die wel in de juiste richting gaan. Er zijn nog enkele punten die ik naar voren wil brengen. Allereerst het beheer van de programma's. Zoals vele andere EU-programma's, zijn ook deze programma's weinig overzichtelijk voor de aanvragers. Vele mensen vinden het moeilijk met deze programma's te werken. Ik zeg dit omdat mijn andere punt — met name de betrokkenheid van de gewone consument — een absolute vereiste is om de gewenste doelstellingen te kunnen bereiken. Alleen via de verbruikers kunnen de vereiste lokale initiatieven geconcretiseerd worden. In verband hiermee wil ik ook iets zeggen over de tariefsystemen. Deze moeten aangepast zijn aan de decentrale structuur en kunnen niet zomaar voor een groot aantal gebieden of denkwijzen gebruikt worden. Het is belangrijk en noodzakelijk de programma's door nationale organen te laten beheren, omdat die de lokale situatie het beste kennen. Het spreekt immers voor zich dat de omstandigheden niet in alle landen dezelfde zijn. Zonne-energie moet gebruikt worden waar de zon schijnt en windmolens moeten geplaatst worden waar de wind blaast. Deze mogelijkheden kennen de lidstaten nu eenmaal het beste zelf. Linkohr (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij kunnen van de drie verslagen alleen maar zeggen dat ze in orde zijn, dat wij het ermee eens zijn. Dat is dan ook ons probleem niet. Wij hebben in dit Huis reeds veel mooie verklaringen afgelegd en wij zijn het altijd met elkaar eens. Er is nauwelijks een andere kwestie waarover dit Parlement en ook de Commissie het zo volmondig eens zijn als die van de bevordering van hernieuwbare energiebronnen. Hier ligt het probleem dus niet. Toch voel ik mij ietwat hulpeloos. Als wij immers de cijfers bekijken, is er reden om wanhopig te worden. Neem bijvoorbeeld het verslag van de heer Seppänen. Hij stelt terecht vast dat, als men waterkracht buiten beschouwing laat, het aandeel van hernieuwbare energiebronnen slechts .1,3% bedraagt. Met waterkracht erbij komen wij op 6%. Nu is het onze bedoeling het aandeel van hernieuwbare energiebronnen op 12% te brengen. Voor de uitbouw van waterkracht is evenwel niet veel ruimte meer. Wij mogen de natuur geen geweld aandoen, er zijn grenzen. Het andere deel van de hernieuwbare energiebronnen is de biotechnologie. Waterkracht en biotechnologie vormen samen 95% van de hernieuwbare energiebronnen. Waterkracht is vooral in de noordelijke landen en in alpenlanden als Oostenrijk en Frankrijk voorhanden, en biomassa is eveneens in die landen aanwezig. Men kan die energiebronnen echter niet willekeurig uitbreiden, tenzij u hiervoor betaalt. De ontwikkeling van biomassa hangt samen met het landbouwbeleid. In het voorstel over het landbouwbeleid in Agenda 2000 ontbreekt echter een volwaardig hoofdstuk over hernieuwbare energiebronnen. Daar is het nochtans op zijn plaats. Ik weet dat de Commissie eraan gewerkt heeft, maar uiteindelijk is er niets ingelast, omdat de ministers van Financiën daar uiteraard niet voor willen dokken. Het kost immers geld en daar wringt de schoen. Wij willen hernieuwbare energiebronnen, dat is prima, maar wij zijn genoopt die in te voeren tegen de markt in, omdat ze doorgaans duurder zijn dan de goedkope energie die wij momenteel hebben. Mevrouw Bloch von Blottnitz heeft dan ook volkomen gelijk: zonder wetgevingsinitiatieven komen wij er niet. De markt zal er niet uit eigen beweging toe komen, anders was het al lang gebeurd. Daarom moeten wij dit voorfinancieren. Op langere tijd is dat hoe dan ook rendabel, maar eerst moet er een voorfinanciering komen. Het grootste probleem is dan ook volgens mij niet de technische kant van de zaak, ook al willen wij uiteraard steeds betere installaties. Het gaat erom hoe wij privé-kapitaal en overheidsgeld kunnen vrijmaken en de banken ertoe bewegen op dat gebied meer te investeren. Dat lijkt mij de kernvraag met betrekking tot de hernieuwbare energiebronnen. Wij hadden hier ooit reeds een debat over stroombesparing. Ik heb toen een voorstel ingediend, dat de meerderheid in dit Parlement verworpen heeft. Nu ja, geen man over boord, zou je zeggen, wellicht is er een beter voorstel. Tot op heden is dat echter niet gebleken. Ik vraag commissaris Papoutsis dan ook wanneer zo'n voorstel er komt. Men had ons toen immers beloofd dat dit nog vóór het einde van het jaar zou gebeuren. Ondertussen zijn wij in maart, en het voorstel is er nog steeds niet. Ik geef grif toe dat het een ingewikkelde materie betreft. Ik benijd u niet om die opdracht. Ik heb het zelf geprobeerd en het is mij met dit Parlement niet gelukt. Ik wens u meer succes toe, maar wij moeten in ieder geval iets doen. Geef ons iets beters dan wat ik voorgesteld heb en ik onderschrijf het meteen, maar wij moeten handelen. Wij kunnen niet wachten tot de markt in actie treedt. Het heeft ook iets met energieprijzen te maken. Zoals wij in de documenten kunnen lezen, stelt de Commissie vast dat in dit decennium de energie-efficiëntie er jaarlijks met slechts 0,6% op vooruitging omdat de energieprijzen laag zijn. In de jaren „70 en „80 bedroeg de stijging 2%, want
Nr. 4-536/194
Handelingen van het Europees Parlement
Linkohr toen waren de energieprijzen hoog. Dit is een economisch gegeven. Men moet dit vraagstuk dus onderhand aanpakken. Wij hebben energieheffingen voorgesteld en ik weet dat dit allesbehalve aangenaam is. Toch moet men eerlijk over de dingen praten, mooie verklaringen zijn niet langer voldoende. Ryynänen (ELDR). — (FI) Mevrouw de Voorzitter, het kaderprogramma dat nu behandeld wordt, legt alle stukjes van het energiebeleid van de EU bij elkaar en helpt hopelijk om het functioneren van de EU te coördineren en effectiever te maken. Het is van belang dat ook de verschillende afdelingen binnen de Commissie hun activiteiten afstemmen op een zuiniger energieverbruik en hernieuwbare energiebronnen. Om op zijn minst de doelstelling van het Witboek te kunnen bereiken — laat staan de nog zwaardere doelstelling die de parlementscommissie heeft voorgesteld — moet voornamelijk van de biomassa een groeisector gemaakt worden. In sommige landen, met name in de noordelijke delen van de EU, blijft tegenwoordig een aanzienlijk deel van biomassa, bijvoorbeeld afval dat ontstaat bij het kappen, geheel onbenut. Desondanks groeit de inzameling hiervan momenteel uit tot een van de belangrijkste logistieke vaardigheden ter wereld, en men verwacht dan ook de nodige groei op dit vlak. Ik zou nog twee dingen willen benadrukken. In de eerste plaats is het naar mijn mening van wezenlijk belang dat het mogelijk wordt om gelden uit de structuurfondsen ook in de toekomst te gebruiken voor projecten voor hernieuwbare energie, aangezien definanciënvoor andere activiteiten van de EU beperkt zijn. Ten tweede zou ik, zoals vele anderen dat ook doen, de centrale betekenis van energiebelasting willen benadrukken. Holm (V). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, bespaarde energie is de schoonste vorm van energie; dat hebben verscheidene mensen vandaag opgemerkt. We hebben daarom ook op EU-niveau energiebelasting nodig. Ik zie dat als iets vanzelfsprekends en wacht geduldig op het voorstel van de Commissie en op het moment dat de Raad dit vervolgens aanneemt. Om vernieuwbare energiebronnen te bevorderen, om bij te dragen tot een doeltreffende aanwending van energie en, lost but not least, om een einde te maken aan de oude, conventionele, milieuonvriendelijke en achterlijke energiesamenleving, hebben wij namelijk aansturing met economische middelen nodig. Er zijn vanavond al vele mooie woorden gezegd over het stimuleren van nieuwe, vernieuwbare energiebronnen, maar er gebeurt niets. Daarom moeten wij deze ontwikkeling in economisch opzicht stimuleren, om op de goede weg te komen. De Commissie, de Raad en een onzalige alliantie hier in het Parlement steunen tezamen de nucleaire industrie en weigeren in te zien dat de nieuwe energiebronnen vernieuwbare energiebronnen zijn, dat daarmee een rationeel gebruik wordt gemaakt van energie, en dat deze bronnen tevens werkgelegenheid, een beter milieu en op lange termijn een betere economie in de hand werken. Waarom zijn er dan zoveel mensen die hier nee tegen zeggen? Mijn generatie en mijn fractie zeggen zeker geen nee! Caudron (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, waarde collega's, ik deel u al aan het begin van dit betoog mee dat ik het verslag van de heer Robles Piquer over de bevordering van hernieuwbare energiebronnen steun, alsmede dat van mevrouw Bloch von Blottnitz over de bevordering van de energie-efficiëntie en dat van de heer Stockmann over het rationeel gebruik van energie. Uit alle drie verslagen blijkt dat ons Parlement verder wil gaan bij het ontwerpen van een gediversifieerd energiebeleid ter bevordering van de milieubescherming. Dat is mijns inziens momenteel de manier om vooruitgang te boeken. Er moet worden gestreefd naar de ontwikkeling van energiebronnen waardoor de Europese Unie, weliswaar op nog te beperkte schaal maar toch op een reële manier, eert aantal grote uitdagingen en problemen het hoofd kan bieden. De eerste uitdaging is natuurlijk het milieu. Welnu, de nieuwe energiebronnen en meer in het bijzonder de wind-, waterkracht- en zonne-energie zijn schone bronnen. We mogen in dit opzicht niet vergeten dat we de in 1997 in Kyoto aangegane verplichtingen moeten nakomen. Deze nieuwe energiebronnen zouden er tevens voor moeten zorgen dat we voor onze aardolie-, aardgas- of andere energievoorziening minder afhankelijk van onze buitenlandse partners worden. Van onze energie komt 50% van buiten de Unie. In 2020 loopt dit waarschijnlijk op tot 70%, hetgeen niet zonder risico is. Overigens moet er op worden gewezen dat de technologische ontwikkeling de prijzen van deze nieuwe energiebronnen weliswaar heeft doen dalen, maar dat deze daling nog te gering is en dus moeten er programma's voor technologisch onderzoek op dit gebied worden gefinancierd. Het onlangs gelanceerde vijfde kaderprogramma voor onderzoek moet ons hiertoe in staat stellen. Mevrouw de Voorzitter, ter afsluiting herinner ik eraan — op een moment waarop de werkloosheid als grootste vijand van Europa is bestempeld — dat deze energiebronnen een groot aantal nieuwe banen opleveren. Ik vond dat dit vanavond eveneens gezegd moest worden. Graenitz (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de heer Stockmann zei met een zekere gelatenheid dat de kwestie van energie-efficiëntie vandaag niet in het brandpunt van de politieke belangstelling staat. Toch geloof ik dat dit onderwerp wel degelijk op de voorgrond staat bij diegenen die nadenken over hoe men kan besparen. Uit talrijke contacten en gesprekken met industriebazen heb ik geleerd dat energie-efficiëntie vooral in de grondstoffenindustrie de mogelijkheid biedt minder energie te verbruiken en de energie trapsgewijs te benutten, twee tot drie keer dus. Zo kan niet alleen veel geld worden bespaard maar kan er ook technologisch gezien een sprong gemaakt worden. Hierdoor kunnen wij uiteindelijk nieuwe methoden ontwikkelen, zodat we, zoals mevrouw Bloch von Blottnitz al zei, concurrerend kunnen worden op de wereldmarkt; en met nieuwe industrieën lukt het ons dan ook nieuwe banen te scheppen. Bevordering van hernieuwbare energiebronnen is een thema dat in dit Huis reeds vaak en diepgaand werd besproken. Ik geloof niet dat er nog veel nieuws over te zeggen valt. Wij moeten hernieuwbare energiebronnen
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/195
Graenitz bevorderen, willen wij de Kyoto:doelstelling halen waartoe de Unie zich verbonden heeft. Mijnheer de commissaris, ik reken er ook op dat u bij de toetredingsonderhandelingen vasthoudt aan de strategie om hernieuwbare energiebronnen intensiever te benutten. De andere landen hebben immers ook de Kyoto-doelstelling van de Europese Unie onderschreven, en de eerste zes kandidaten, die op het vastgestelde tijdstip reeds lid zullen zijn, moeten die doelstelling evengoed halen. Naast deze verslagen, waarmee ik de rapporteurs feliciteer, zullen nog extra inspanningen nodig zijn. De heer Linkohr zei reeds dat wij wachten op een voorstel van de Commissie waarin uitgelegd wordt hoe hernieuwbare energiebronnen in het huidige tijdsbestek bevorderd kunnen worden. De richdijn over de toegang tot het net — het voorstel van de heer Linkohr — kreeg immers in dit Parlement geen meerderheid achter zich. Zo'n voorstel is nochtans nodig omdat wij bij het op de markt brengen van hernieuwbare energiebronnen voor een zekere ondersteuning moeten zorgen totdat deze concurrerend worden. Wij moeten opnieuw over energieheffingen praten. Er moet immers, conform het principe dat de vervuiler betaalt, een einde worden gemaakt aan de huidige situatie waarbij de kosten die energieproductie veroorzaakt — vooral energieproductie door centrales met hoge emissiewaarden — door de gemeenschap worden gedragen en niet door diegenen die dergelijke kosten veroorzaken. Ik hoop dat wij een toekomst tegemoet gaan waar de zon meer dan nu bepaalt waar onze energie vandaan komt. Rovsing (PPE). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, ik stel verheugd vast dat we het hier in het Parlement en in de Commissie allemaal eens zijn over het belang van nieuwe energievormen. Demonstratieprojecten zijn daarbij ongelooflijk belangrijk. De goede resultaten die we met deze demonstratieprojecten bereiken, stellen wij immers niet alleen ter beschikking van onze lidstaten in de EU, maar ook van de kandidaat-landen en de derde wereld, waar het energieverbruik het sterkst toeneemt. Het is daarom onbegrijpelijk dat er zo weinig geld wordt uitgetrokken voor de ontwikkeling van goede, solide demonstratieprojecten, die anderen werkelijk kunnen tonen hoe het moet. Het zijn de beste landen, de beste instituten en de beste industrieën die moeten aanduiden welke richting wij uit moeten. Wij weten allemaal dat we vandaag dubbel zoveel C0 2 uitstoten dan de planten kunnen afbreken. Wij weten ook dat het gebruik van fossiele brandstoffen in het jaar 2020 verdubbeld zal zijn. Wij gaan een moeilijke, zeer moeilijke periode tegemoet. Wij mogen niet gerust zijn in de evolutie van ons klimaat en de belasting van onze ecosystemen. Naar mijn mening is de enige uitweg meer onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologie. De gedragsregelende heffingen — de zogenaamde groene heffingen — zijn in vele gevallen gewoon nieuwe belastingen geworden, waardoor de bevolking ze niet positief onthaald heeft. Alleen een betere erkenning van de problemen door voorlichting en opvoeding zal op de langere termijn een verantwoorde omgang met onze beperkte energiehulpbronnen mogelijk maken. Robles Piquer (PPE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, namens mijn fractie wil ik zeggen dat het misschien niet per se nodig is om zo pessimistisch te zijn als sommige collega's die hier het woord hebben gevoerd. Ik ben net terug uit het noorden van Oostenrijk, waar meer daken met zonnepanelen te zien zijn dan in heel Spanje, hoewel het daar minder zonnig is, en waar 30% van de energie al hernieuwbare energie is. Terwijl daar in Wels die bijeenkomst over zonne-energie plaatsvond, als vervolg op de bijeenkomsten van Madrid en Milaan, werd er in Nice een groot congres van de European Wind Energy Association gehouden, met honderden deelnemers. Van de Duitse pers weten wij dat er tegenwoordig zoiets bestaat als het „Duits-Spaans-Deense model", wat gewoon inhoudt dat sommige regeringen zich ontvankelijker tonen voor en aanzienlijke steun beginnen te verstrekken aan hernieuwbare energie. Wie bijvoorbeeld het laatste Spaanse Koninklijk Besluit van eind december leest, weet meteen wat ik bedoel. Dat heeft namelijk betrekking op een zogenaamd „feed in" systeem, zoals dat in ons jargon heet, waarbinnen volgens verschillende schalen wordt betaald voor energie afkomstig uit diverse soorten hernieuwbare energiebronnen. Er zijn heel wat landen zoals Nederland, Zweden, Finland en Griekenland — waar het trouwens ook wemelt van de zonnepanelen — die windenergie serieus nemen. Ik heb een paar dagen geleden in mijn eigen land de „dag van de windenergie" bezocht, een tentoonstelling die voor de tweede maal in Santiago de Compostela werd gehouden. Het gebruik van windenergie neemt met sprongen toe, bijvoorbeeld in Navarra, waar deze bron van energie al in 20% van de behoefte voorziet. Ik heb veel vertrouwen in het experiment dat de Commissie nu wil beginnen — de zogenaamde take off— met 100 gemeenten die ernaar streven hun energiebehoefte uitsluitend met diverse soorten hernieuwbare energie te dekken. Hieruit blijkt toch wel dat sommige regeringen ondanks alles toch meer openstaan dan voorheen en dat er bindende wettelijke regelingen beginnen te komen. En ik denk dat we met gepaste trots mogen zeggen dat het gezamenlijke optreden van de Commissie en het Parlement ten gunste van de hernieuwbare energie daarin zeker een rol heeft gespeeld. Papoutsis, Commissie. — (EL) Mevrouw de Voorzitter, waarde afgevaardigden, ik wil allereerst de drie rapporteurs, mevrouw Bloch von Blottnitz en de heren Robles Piquer en Stockmann, van harte gelukwensen met hun verslagen en hun werkelijk uitstekende werk. Deze drie verslagen maken deel uit van een algemene communautaire strategie voor een toekomst met schone en duurzame energie. In ons beleid ter bestrijding van de milieuvervuiling en ter vermindering van de C02-uitstoot hebben wij twee hoofddoelstellingen: bevordering van de hernieuwbare energiebronnen en verbetering van de energie-efficiëntie. Zoals u weet, vormen het ALTENER-programma en het SAVE-programma de hoofdmoot van het reeds uitgevaardigde kaderprogramma voor energie. De andere daarin voorkomende programma's zijn reeds in werking
Nr. 4-536/196
Handelingen van het Europees Parlement
Papoutsis getreden en als dus in de komende maanden ook de ALTENER- en het SAVE-programma's worden aangenomen, kan dit kaderprogramma voor energie als één geheel, als één groot energieproject, gaan functioneren. Dan zal ik nu op elk verslag apart ingaan. Ik begin met het verslag van de heer Robles Piquer over het ALTENERprogramma voor hernieuwbare energiebronnen. Het ALTENER-programma is een zeer belangrijk instrument in de communautaire strategie en het actieplan voor hernieuwbare energiebronnen. Ons doel is tot het jaar 2010 het aandeel van de hernieuwbare energiebronnen aan het bruto intern energiegebruik in de Europese Unie te verdubbelen. In het kader van het ALTENER-programma zullen wij doorgaan met de uitwerking van normen voor de voor hernieuwbare energiebronnen noodzakelijke uitrusting. Óok zullen wij strategieën uitwerken voor bevordering van de marktpenetratie van de hernieuwbare energiebronnen of de daarvoor reeds bestaande instrumenten versterken. Het ALTENER-programma levert ook een belangrijk bijdrage tot de in het Witboek aangekondigde strategie voor het „van de grond doen komen" van de hernieuwbare energiebronnen. Deze functie van. ALTENER zal dankzij nieuwe productieactiviteiten kunnen worden versterkt. Ook zal men met ALTENER op grote schaal projecten kunnen verwezenlijken waarin nieuwe, voor hernieuwbare energie ontwikkelde technologie wordt toegepast. Aan dit programma mogen verder ook de landen van de Europese Economische Ruimte en de kandidaat-landen voor toetreding deelnemen. Voordat ik inga op de amendementen wil ik nogmaals de heer Robles Piquer bedanken voor niet alleen zijn verslag, maar met name ook de onverdroten inspanningen die hij zich in de laatste jaren heeft getroost ter bevordering van de hernieuwbare energiebronnen en een desbetreffende communautaire strategie. De Commissie kan 14 van de ingediende amendementen geheel overnemen. Dit zijn de amendementen 1, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 13, 17, 18, 19, 20, 23 en 24. Verder kan de Commissie nog eens 7 amendementen overnemen indien de formulering daarvan wordt aangepast aan het Witboek. Dit zijn de amendementen 2, 6,11,14,16, 21 en 22. In amendement 3 is sprake van invoering van een communautair actieplan. Dit actieplan is er echter al. Daarom geven wij de voorkeur aan een verwijzing naar de toepassing van het actieplan met de daarvoor in het Commissievoorstel opgenomen formulering. Met amendement 15 wordt een nieuw doel toegevoegd aan dit programma. Dit doel komt echter al voor in doelstelling 1, la. Bovendien worden in dit amendement activiteiten genoemd die thuishoren in 2e. Ik denk verder dat wat amendement 26 betreft, het Parlement het standpunt van de Commissie kent. Wij willen niet tornen aan de comitologie. Amendement 12 kunnen wij evenmin overnemen. Daarin wordt namelijk gesproken over indirecte kosten en mededinging, maar de vraagstukken van doorberekening van de winst uit hernieuwbare energie en versterking van het mededingingsvermogen van hernieuwbare energiebronnen komen al uitvoerig aan de orde in het Witboek. Verder kan de Commissie niet instemmen met de amendementen 27 en 28, daar deze het bestek van dit programma te buiten gaan. Ook moeten wij amendement 29 verwerpen, daar volgens ons het organisch gedeelte van stadsafval een hernieuwbare energiebron is. Tot slot gaan wij weliswaar in principe akkoord met amendement 30, maar ons inziens is hiermee al rekening gehouden in artikel 2, waarin sprake is van toezicht op de met hernieuwbare energiebronnen gemaakte vooruitgang. Mevrouw de Voorzitter, dan zou ik nu, als u het goed vindt, willen overgaan naar het eveneens zeer belangrijke verslag van mevrouw Bloch von Blottnitz over het SAVE-programma betreffende rationeel energiegebruik. Ik wil allereerst de rapporteur bedanken voor haar kwalitatief hoogstaand werk. Wij zijn het er allemaal over eens dat met het SAVE-programma een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan een rationeel energiegebruik en beperking van de C02-uitstoot in de Europese Unie. Dit is echter niet het enige doel van het SAVE-programma. Met SAVE willen wij ook de bevoorradingszekerheid van de Gemeenschap verhogen. De Europese Unie is in grote mate afhankelijk van invoer van primaire energie. Daarom is het zo belangrijk dat activiteiten worden ontplooid om de efficiëntie van het energieverbruik te verbeteren. Dergelijke activiteiten zullen een belangrijke weerslag hebben op de levensduur van de minerale energiebronnen en onze behoeften aan geïmporteerde energie verminderen. Met het SAVE-programma zullen wij steun blijven geven aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke energie-indicatoren en aan de normalisatie van de energie-efficiëntie van elektrische apparaten. Ook zullen wij steun blijven geven aan de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van hun energie-efficiëntie via informatie-uitwisseling enerzijds en intensief toezicht op energie-efficiëntie anderzijds. Een belangrijk gedeelte van de begroting zal bestemd blijven voor de oprichting van lokale en regionale SAVE-kantoren. Deze zullen, gecombineerd met de investeringen in het kader van de structuurfondsen, een multiplicatoreffect hebben Aan dit programma kunnen ook de landen van de Europese Economische Ruimte en de kandidaat-landen voor toetreding tot de Unie deelnemen, mits zij zelf voor de benodigde begrotingsmiddelen zorgen. Ik deel natuurlijk de mening van mevrouw Bloch von Blottnitz over de omvang van de begrotingskredieten. Ik vind ook dat voor hernieuwbare energiebronnen, energiebesparing en energie-efficiëntie meer middelen beschikbaar moeten worden gesteld, maar u weet dat wij ons hier moeten houden aan de begrotingsdiscipline. Het Europees Parlement en de Raad hebben als voor de begroting bevoegde autoriteit beiden echter geweigerd instemming te betuigen met een verdere verhoging van de kredieten voor deze doelstellingen. Van de ingediende amendementen kan de Commissie er 5 geheel overnemen. Dit zijn de amendementen 2, 3, 7,10 en 16. Ook aanvaarden wij, met een herformulering, amendement 8. De Commissie zal nieuwe wetgevingsvoorstellen doen als deze op communautair vlak gerechtvaardigd zijn en als andere instrumenten, zoals de zelfbeperkingsovereenkomsten met de industrie, geen vruchten blijken af te werpen. De wetgevingsinitiatieven van de Commissie zijn echter niet afhankelijk van aanneming van het SAVE-programma. De amendementen 1, 6, 9 en een deel van 11, waarin wordt gevraagd om meer wetgevingsinitiatieven van de kant van de Commissie, passen niet in het onderhavige kader en kunnen derhalve niet worden aanvaard. Met de amendementen 13, een deel van 15,19 en 20, waarin sprake is van studies en experimentele acties op andere terreinen dan de reeds voorziene, worden in feite de draagwijdte van het programma en de flexibiliteit bij uitvoering van de initia-
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/197
Papoutsis tieven ingeperkt. Daarom zijn deze amendementen voor ons onaanvaardbaar. Evenmin kunnen wij instemmen met het gedeelte van amendement 15 waarin sprake is van verbetering van de energie-efficiëntie door overschakeling van de ene energiedrager op een andere. Dit gaat verder dan het toepassingsgebied van het programma ons toestaat. Ook kan de Commissie niet akkoord gaan met amendement 4. Uit de evaluatie door onafhankelijke deskundigen van het SAVE-programma is immers gebleken dat dit programma in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de verbetering van de energie-efficiëntie van de Gemeenschap. Verder moeten wij amendement 5 en een gedeelte van amendement 11 verwerpen. De verbetering van de energie-efficiëntie met 1,5% is weliswaar wenselijk — en daar zijn wij het in principe ook mee eens — maar met het oog op de praktijk is zo'n percentage waarschijnlijk te optimistisch. Evenmin kunnen wij amendement 18 overnemen, daar hierdoor verwarring ontstaat tussen het SAVE- en het ALTENER-programma. Hetzelfde geldt voor amendement 12 dat verwarring sticht tussen het SAVE-programma en het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Wij kunnen evenmin amendement 21 overnemen. Volgens ons zullen onze activiteiten pas echt efficiënt zijn, indien wij hiermee inhaken op de nationale plannen van de lidstaten. Verder verwerpen wij amendement 22 daar dit volgens ons overbodig is. Wij willen graag dat de Midden- en Oost-Europese landen, Cyprus en Malta aan dit programma deelnemen, maar deze deelneming kan natuurlijk niet worden gefinancierd met de middelen van SAVE. Dan zou men dit programma al te zeer verzwakken. De heer Linkohr heeft een voorstel gedaan voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in het kader van de interne elektriciteitsmarkt. Ik wil u verzekeren dat wij onze inspanningen en onze beraadslagingen met het Duitse voorzitterschap en het Europees Parlement zullen voortzetten. Wij streven naar een optimaal resultaat dat aanvaardbaar is voor de lidstaten en in de Raad kan worden aangenomen. Ik moet u eerlijk bekennen dat de Commissie al een voorstel voor een richtlijn klaar had. Na beraadslagingen met het voorzitterschap en met het Parlement moesten wij echter tot de conclusie komen dat ons voorstel momenteel nog te ambitieus is voor de lidstaten. Daarom blijven wij onze inspanningen voortzetten. Wij zullen werkelijk ons uiterste best doen om een voorstel op tafel te leggen dat tijdens de volgende Energieraad kan worden aangenomen. Dan wil ik tot slot nog ingaan op het belangrijke en uitvoerige verslag van de heer Stockmann over de mededeling van de Commissie over energie-efficiëntie. In dit verslag worden overtuigende argumenten gegeven voor maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie. Ook wordt hierin duidelijk aangegeven hoe men daarbij te werk kan gaan. Ik kan u verzekeren dat de Commissie in grote mate kan instemmen met de principes, overwegingen en maatregelen in het verslag van de heer Stockmann. Uit het verslag blijkt duidelijk dat u groot belang hecht aan de verbetering van de informatieverspreiding, de aanpassing van de bestaande richtlijnen aan de normen en richtsnoeren voor overheidsopdrachten en aan de bevordering van warmtekrachtkoppeling. Wij zijn het daar roerend mee eens. Ook stemmen wij volledig in met de prioriteiten die u aangeeft voor verbetering van de energie-efficiëntie. Ik noem als voorbeeld renovatie en onderhoud van gebouwen via onderhoudscontracten. De diensten van de Commissie zullen het voorstel betreffende dienstverlenende ondernemingen op energiegebied nauwkeurig onder de loep nemen. Dit is juist nu erg interessant, daar wij door de liberalisatie van de energiemarkt meer mogelijkheden krijgen. Uw voorstel zal dan ook in het licht van de nieuwe ontwikkelingen worden bekeken. Ook is de Commissie het met de heer Stockmann eens dat regelmatig een toetsing moet plaatsvinden van de nationale plannen voor energiebesparing. Wij moeten de lidstaten aanmoedigen bij het uitwerken van nationale plannen. Ik wil u er echter wel op wijzen dat de in het verslag van de heer Stockmann genoemde bezuinigingsmogelijkheden iets ambitieuzer zijn dan hetgeen de Commissie in haar mededeling heeft vastgesteld. Natuurlijk moet men ambitieus zijn, maar de in het verslag genoemde energiebesparingen zullen met de bestaande communautaire middelen nauwelijks te verwezenlijken zijn. Desalniettemin zie ik deze hoge doelstellingen als een uiting van uw belangstelling voor de verbetering van de energie-efficiëntie. Mevrouw de Voorzitter, ik wil nogmaals de drie rapporteurs bedanken voor hun uitstekende verslagen. Deze zullen ons helpen bij de nog te voeren besprekingen en brengen ons een stap dichter in de buurt van het doel dat wij gemeenschappelijk nastreven, namelijk een toekomst met duurzame energie. Bloch von Blottnitz (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, heb ik goed begrepen dat u de amendementen 6 en 11 niet wil aannemen? Dat zou natuurlijk betekenen dat wij alles wel kunnen vergeten. Met uw 68 miljoen ecu voor 5 jaar en zonder wetgevingsinitiatieven — die lijkt u immers niet te willen aanvaarden — komen wij niets verder, zoals wij immers gezien hebben. Wanneer komt u eindelijk eens met wetgevingsinitiatieven voor de dag? Anders blijft die hele poppenkast maar voortduren! Papoutsis, Commissie. — (EL) Mevrouw de Voorzitter, inderdaad kan ik die amendementen niet overnemen, omdat doodeenvoudig de wetgevingsinitiatieven van de Europese Commissie niet afhankelijk zijn van het SAVE-programma, ook al is het noodzakelijk dat wij dergelijke initiatieven nemen. Ik kan dus die amendementen niet, aanvaarden, niet omdat ik tegen de inhoud ervan ben, maar omdat, nogmaals, die wetgevingsinitiatieven volledig losstaan van het SAVE-programma. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de'commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.
Nr. 4- 5 3 6/19 8
Handelingen van het Europees Parlement
13. Bankkosten De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende mondelinge vragen aan de Commissie: — B4-0146/99 van de heer Hendrick en mevrouw Randzio-Plath, namens de PSE-Fractie, over bankkosten; — B4-0149/99 van de heer Gasòliba i Böhm, namens de ELDR-Fractie, over bankkosten in de eurozone; — B4-0150/99 van de heer Lassus Saint Genies, namens de ARE-Fractie, over kosten in verband met de wisselkoersen in de eurozone; — B4-0151/99 van de heer Wolf, namens de V-Fractie, over bankkosten na de invoering van de euro; — B4-0152/99 van de heer Gallagher, namens de UPE-Fractie, over bankkosten in de Europese Unie na de invoering van de euro; — B4-0153/99 van de heer Herman, namens de PPE-Fractie, over bankkosten na de invoering van de euro; — B4-0154/99 van de heer González Alvarez, namens de GUE/NGL-Fractie, over bankkosten. Randzio-Plath (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, de muntunie is meer dan zeven weken oud, maar de consumenten hebben de voordelen van die muntunie voor het dagelijkse leven in Europa nog steeds niet kunnen ontdekken. Handelsreizigers of toeristen die hun nationale munt omwisselen in andere valuta — in beide gevallen gaat het slechts om een uitdrukkingswijze van de euro, die nog niet bestaat in de vorm van muntstukken of bankbiljetten —, stellen vast dat de kosten voor omwisseling hoog zijn. Ze vinden, net zoals wij in de monetaire subcommissie na een hoorzitting met de banken, spaarbanken en consumentenorganisaties, dat geld wisselen te duur is. Aan de Commissie moeten wij dus de volgende vraag stellen: was het niet fundamenteel verkeerd dat bij de eerste besprekingen niet de voorstellen van het Europees Parlement zijn opgevolgd in verband met de vraag wat deel moest uitmaken van de euroverordening? Niet alleen de rechtsstatus van de euro of regelingen inzake normen en internationale geldigheid van de euro moesten daarin aan bod komen, maar ook het probleem van de omschakeling van bankrekeningen en van conversiekosten, het probleem van de dubbele prijsaanduiding en vooral van de wisselkosten. Zo had men effectief maatstaven kunnen hanteren die ertoe leiden dat de kosten van verzekering tegen wisselkoersverliezen en andere kosten, die vroeger golden voor verrichtingen in de Europese Unie en nu wegvallen, niet langer aangerekend worden, zodat dit een voordeel zou opleveren voor de consument, de klant en de reiziger. Ik kan alleen maar zeggen dat wij in de verschillende lidstaten een vrij gelijkaardige kostenstructuur hebben. Ik kan enkel herhalen dat in bepaalde lidstaten de wisselkosten ondertussen oplopen tot 6%. Ik kan alleen maar vaststellen, zoals velen vertellen, dat de kosten voor het omwisselen van de nationale munt in andere valuta verschillen, bijvoorbeeld voor de Franse frank, en dat het duurder is om Duitse marken in Italiaanse lires te wisselen dan in Franse franken. Ik stel ook vast dat collega's en burgers zeggen dat er reeds banken en spaarkassen zijn die geen wisselverrichtingen meer uitvoeren, met name voor bepaalde deviezen. Ik heb vernomen dat er zelfs centrale banken zijn die niet langer gratis omwisselen. Dat zijn stuk voor stuk problemen en vragen die de Commissie grondig moet onderzoeken en waar ook wij een onderzoek aan moeten wijden — en niet alleen maar één onderzoek via de Europese bankassociaties —, zodat een einde kan worden gemaakt aan deze toestand. Wij kunnen het niet accepteren dat bij de invoering van de euro de burger geen vertrouwen krijgt in de muntunie, maar dat integendeel wantrouwen heerst. Daarom moet er eindelijk transparantie komen. Wij moeten weten hoe hoog de kosten waren vóór de invoering van de euro en hoe hoog ze zijn na de invoering. Hier moet de Commissie een initiatief nemen. Waar blijft eigenlijk de concurrentieslag met het oog op het verlagen van de kosten bij wisseltransacties? Het is een schandaal dat Italiaanse banken op voorhand gewaarschuwd werden voor een nakend onderzoek! De Europese Commissie heeft slechts bij acht banken onderzocht of er geen afspraken waren gemaakt. Is dat niet veel te weinig? Daarom vind ik het uiterst belangrijk dat de Commissie een initiatief neemt of via andere maatregelen — zelfs via wettelijke regelingen — maximumtarieven voor de kosten vaststelt. Ik moet er ook nog op wijzen dat de maatregelen van de Commissie in verband met het grensoverschrijdende betalingsverkeer echt te wensen overlaten. Er was nochtans een politieke belofte om meer te doen dan pas vanaf 15 augustus de kosten voor grensoverschrijdend betalingsverkeer te verlagen en dat verkeer veiliger te maken. Al die problemen verontrusten het Europees Parlement ten zeerste en de burgers verwachten dat de Europese Commissie onverwijld optreedt. Kestelijn-Sierens (ELDR). — Mevrouw de voorzitter, mijnheer de commissaris, collega's, voor de omwisseling van munten en biljetten van de eurozone voeren de banken aan dat zij kosten hebben voor onder meer opslag voor transport, verzekering, personeelskosten, noem maar op. Ik heb hier moeite mee. Waarom? Omdat het wisselen van geld in één en dezelfde munt gratis gebeurt. Als ik bijvoorbeeld een biljet van 10.000 Belgische frank wil omwisselen in kleinere coupures, tien coupures van 1.000 frank, dan gebeurt dit gratis. Nu, de koersen van de munten van de eurozone zijn sinds het begin van dit jaar aan elkaar en ten opzichte van de euro vastgekoppeld. Dit betekent dat ze een onderdeel vormen van de euro en dus van één en dezelfde munt. Wat is dan het verschil? De gratis omruiling van nationale munten naar euro werd door dit Huis bepleit omdat het gaat
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/199
Kestelijn-Sierens over een verplichte omruiling. Tussen de munten en biljetten van de eurozone werd dit niet bedongen omdat het over een vrijwillige uitwisseling gaat. In ieder geval moet er een volledige transparantie komen en dit op zich moet leiden tot een verlaging van de kosten, zowel voor de uitwisseling als voor de grensoverschrijdende betaling. Dit moet gebeuren tegen 31 maart aanstaande. Zo niet, is ook onze fractie van oordeel dat bindende wetgeving moet worden overwogen, zodat de geloofwaardigheid van de euro niet wordt ondermijnd en de consumenten volledig de vruchten kunnen plukken van de monetaire unie. Monti, Commissie. — (IT) Mevrouw de Voorzitter, ook al zijn niet alle vragenstellers in persoon aanwezig bij dit debat over de bankkosten, illustreren de vele mondelinge vragen toch wel het grote belang en de ernst van dit vraagstuk. Ik wil in eerste instantie een overzicht bieden van de situatie en vervolgens verschillende specifieke vraagstukken bespreken. Nu de Commissie het verzoek heeft gekregen een initiatief op te stellen, zou ik u de verschillende en met elkaar samenhangende initiatieven in herinnering willen brengen die de Commissie inmiddels heeft genomen. Maar allereerst dit: de Commissie is het er geheel mee eens dat een van de voornaamste argumenten die destijds werden gebruikt om de burgers van de Unie te overtuigen van het nut van de eenheidsmunt, was dat met de invoering van de euro de kosten van grensoverschrijdende activiteiten van toeristen en bedrijven zouden afnemen. Wij zijn er nog steeds volkomen van overtuigd dat dit een steekhoudend argument is. De leden van dit Huis zullen zich herinneren dat de Commissie, voorafgaande aan de invoering van de euro, aanbeveling 98/286 heeft aangenomen inzake bankkosten voor het omzetten van rekeningen in euro's. Volgens die aanbeveling wordt het de banken van deelnemende lidstaten verboden de kosten in rekening te brengen van de omzetting van een bankrekening van de nationale munteenheid in euro's, bijvoorbeeld de omzetting van Franse franken in euro's in Frankrijk, alsook de kosten voor omzetting van betalingen van de munteenheid van een lidstaat in euro's en vice versa. Bovendien mogen de banken voor diensten in euro's geen verschillende kosten berekenen en vooral mogen ze geen hogere kosten in rekening brengen dan normaal wordt berekend voor identieke diensten uitgedrukt in de nationale munteenheid. De aanbeveling bevat verder regels ten aanzien van de transparantie van de in rekening gebrachte kosten voor bijvoorbeeld de omwisseling van bankbiljetten. Op 8 december 1998 heeft de Commissie een eerste beoordeling gepubliceerd, waaruit bleek dat alle banken in de eurozone van plan waren de aanbeveling ten uitvoer te brengen. Het is waar dat de aanbeveling niet precies aangeeft wat een aanvaardbaar provisieniveau zou zijn, maar het valt niet te ontkennen dat de hoge kosten die momenteel op bankdiensten in rekening worden gebracht reden geven tot ernstige bezorgdheid. Zoals u weet moeten we in dit verband onderscheid maken tussen twee verschillende operaties: het omwisselen van bankbiljetten in de eurozone en het grensoverschrijdend betalingsverkeer. Ik zal beginnen met het omwisselen van briefgeld. Zoals uw collega's de heer Hendrick en mevrouw Randzio-Plath in hun vragen hebben onderstreept, waren in de periode voordat de euro werd ingevoerd de omwisselingskosten, waarmee het valutarisico en de kosten van het verwerken van buitenlandse bankbiljetten werden gedekt, deels verborgen in de spread. Als gevolg daarvan kregen de cliënten de indruk dat ze minder betaalden dan in werkelijkheid gebeurde. Sedert de officiële vaststelling van de omwisselingskoersen moeten de banken alle in rekening gebrachte kosten specificeren afzonderlijk van de omwisselingskoers. Met het wegvallen van het omwisselingsrisico, dat zo'n 15% tot 20% van de totale bankkosten voor zijn rekening nam, en doordat de concurrentie dankzij de verhoogde transparantie zal toenemen, zou er een verlaging moeten komen van de omwisselingskosten. Daar is in de praktijk tot op zekere hoogte inderdaad al sprake van, maar er moet toch wel meer vaart achter gezet worden. De Commissie volgt de actuele ontwikkelingen op dit gebied met grote aandacht en heeft het initiatief genomen tot een reeks maatregelen die de eerlijke concurrentie op de omwisselingskosten voor bankbiljetten in de eurozone moeten waarborgen. Ik heb de Europese bankorganisaties op 12 januari 1999 schriftelijk verzocht mij van de gegevens te voorzien die nodig zijn om een vergelijking te kunnen maken tussen het niveau van de provisie voor en na de invoering van de euro. Op 5 februari heeft de Commissie, via mijzelf en met medewerking van de commissarissen De Silguy en Bonino, een persbericht gepubliceerd waarin ze alle banken oproept hun gegevens openbaar te maken omtrent de veranderingen die de invoering van de euro teweeg heeft gebracht wat betreft de hoogte van de provisie op de omwisseling van bankbiljetten in de eurozone en op grensoverschrijdend betalingsverkeer per cheque, bancaire overmaking en creditcard. Ook hebben we de banken in de eurozone gevraagd de betreffende gegevens via hun Europese belangenorganisaties vóór 31 maart aan de Commissie kenbaar te maken. In ons persbericht van 5 februari hebben we bovendien de gebruikers van financiële diensten uitgenodigd de Commissie via e-mail of fax te wijzen op gevallen waarin de banken het juridisch kader van de euro of de aanbeveling van de Commissie omtrent de transparantie van bankkosten, niet in acht nemen. Mijn diensten hebben tot op heden om en nabij de 200 meldingen ontvangen betreffende gevallen waarin te hoge of onrechtmatige provisiekosten werden berekend, maar niet zozeer van gevallen waarin het juridisch kader of de aanbeveling niet werden nageleefd. Meer recentelijk heeft commissaris Van Miert een onderzoek ingesteld naar een mogelijke schending van de concurrentiewetgeving, om te kunnen waarborgen dat de aanbieders van financiële diensten daadwerkelijk concurreren op omwisselingskosten en andere bankkosten. Uw collega De Lassus Saint Genies heeft zich daar in het bijzonder mee bezig gehouden. Ik wil bij dezen overigens duidelijk maken, in het bijzonder aan de heer Gallagher en mevrouw González Alvarez, dat er momenteel geen plannen zijn voor speciale wetgeving op dit terrein. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat maatregelen ter vaststelling van de omwisselingskosten voor bankbiljetten in de eurozone niet te rijmen zijn met de beginselen van de vrije markt en contractvrijheid. Dat is vooralsnog de stand van zaken.
Nr. 4-536/200
Handelingen van het Europees Parlement
Monti Mevrouw de Voorzitter, met uw instemming zou ik nu willen reageren op een aantal specifieke vragen van verschillende leden van dit Huis. Zij maken zich zorgen over de huidige provisieniveaus met betrekking tot grensoverschrijdende diensten, waaruit zou blijken dat de aanbeveling niet wordt nagevolgd. Zoals ik al heb gezegd zorgt deze aanbeveling voor transparantie in de wijze waarop dergelijke kosten in rekening gebracht worden maar geeft zij niet aan welk kostenniveau aanvaardbaar zou zijn. De bezorgdheid over de hoogte van de provisiekosten lijkt echter op het tegenovergestelde te wijzen, namelijk dat de banken wel degelijk gehoor hebben gegeven aan de aanbeveling inzake transparantie en dat ze dus inzicht hebben verschaft in het niveau van de provisiekosten, die voorheen volledig of gedeeltelijk aan het oog onttrokken waren. De geachte afgevaardigden vragen zich ook af of het wegvallen van de valutarisico's al dan niet invloed heeft gehad op het niveau van de kosten die voor dergelijke diensten in rekening worden gebracht. We hebben in reactie op ons verzoek van 12 januari verschillende deelgegevens ontvangen en die op 29 januari openbaar gemaakt. We gaan er echter van uit dat we na 31 maart een volledig overzicht kunnen geven van de huidige stand van zaken op basis van de gegevens die we tegen die tijd in bezit hebben, en het Parlement zal daarover naar behoren worden ingelicht. Tenslotte het vraagstuk van het grensoverschrijdend betalingsverkeer. Met name de heer Gasòliba i Böhm heeft uitvoerig bij dit thema stilgestaan. Dit is een zeer belangrijk probleem dat niet automatisch in het niets zal verdwijnen met de invoering van euro-bankbiljetten in 2002. In een gebied waar een eenheidsmunt functioneert zal het eerlijk gezegd steeds lastiger worden aan de burgers uit te leggen waarom de in euro opgestelde grensoverschrijdende betalingen hogere kosten met zich meebrengen dan betalingen binnen een lidstaat. Vandaar dat het zo belangrijk is om snel een oplossing voor dit probleem te vinden. Buiten het politieke belang is een snelle oplossing van dit probleem ook van commercieel belang voor de banken zelf. Daarom moet ook worden geïnvesteerd in grensoverschrijdende aansluitingen tussen nationale betalingsstelsels voor de detailhandel, zoals de heer Herman heeft aangegeven. De Commissie is vastbesloten om als katalysator voor al deze ontwikkelingen op te treden, en ik zou de heer Wolf, die heeft gevraagd welke andere maatregelen op het programma staan, willen zeggen dat dit er één van is. We werken momenteel aan een mededeling betreffende het beleid inzake de betalingsstelsels binnen de Economische en Monetaire Unie, die in mei 1999 zal worden gepubliceerd. Ter afsluiting wil ik het nog hebben over grensoverschrijdende overmakingen. Ik wil u eraan herinneren dat de richtlijn die in samenwerking met dit Parlement tot stand is gekomen uit januari 1997 stamt. Binnen het bemiddelingscomité moest een tijdstip van inwerkingtreding worden afgesproken die heel ver weg lag, namelijk medio augustus 1999, dit vooral omdat één lidstaat daarop stond, maar over het algemeen deden de lidstaten toch de politieke toezegging om de richtlijn nog vóór invoering van de euro in hun eigen wetgeving over te nemen. Echter, in de meeste lidstaten is het daar niet van gekomen. Op 8 februari heb ik er in de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën op aangedrongen dat deze richtlijn zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gebracht. Ik heb mijn verzoek ook schriftelijk kracht bijgezet. Ook de lidstaten dragen hier dus een grote verantwoordelijkheid. Hier wil ik nog aan toevoegen dat de kranten de afgelopen dagen melding hebben gemaakt van plannen van de Franse minister van Financiën en Economische Zaken om een brede discussie met alle betrokken partijen op gang te brengen over de bankkosten in verband met de euro. Dit is een bemoedigend signaal. Tegen deze achtergrond, waaruit ook blijkt dat de Commissie zich, zoals de geachte afgevaardigden kunnen zien, buitengewoon actief heeft opgesteld, zou ik de leden van dit Huis erop willen wijzen dat we u bijzonder dankbaar zijn voor de steun die dit Parlement ons op dit terrein biedt, ook in de vorm van initiatieven zoals de recente hoorzitting die mevrouw Randzio-Plath over dit vraagstuk heeft georganiseerd. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Ik wil nog iets zeggen over de procedure: bij vragen aan de Commissie is het steeds zo dat eerst de indieners hun vragen toelichten, dan antwoordt de Commissie en dan komen de sprekers voor de fracties, die op hun beurt hun standpunt kunnen verwoorden. Pérez Royo (PSE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar de uitleg van commissaris Monti, en ik moet zeggen dat die mij niet tevreden stelt. Dit om verschillende redenen. In de eerste plaatst hebben wij hier niet met een onvoorziene situatie te maken: het is niet de eerste keer dat wij in het Parlement over deze kwestie debatteren. Wij hebben het onderwerp al eerder behandeld, ruim op tijd zelfs. Meer dan een jaar voordat de derde fase inging, heeft het Parlement de kwestie waarmee wij ons vandaag ook bezig houden bij verschillende gelegenheden behandeld. Ik doel op de provisie of kosten die banken gedurende de overgangsperiode in rekening brengen. Tot tweemaal toe kwam het Parlement tot de conclusie die wij ook tegenover de Commissie hebben uitgesproken, namelijk dat de Commissie haar initiatiefrecht moest gebruiken om regels op te stellen — een verordening, om precies te zijn — om concrete grenzen te trekken, om voor discipline te zorgen, om misbruik op dit gebied te voorkomen. De Commissie was echter van mening dat dit niet nodig was en dat een lichter instrument, zoals een simpele aanbeveling, wel voldoende zou zijn. Verder moest maar op het effect van mededinging worden vertrouwd. In werkelijkheid ziet de situatie er nu echter somberder uit dan zelfs de minst rooskleurige voorspellingen konden doen bevroeden. De algemene regel is dat de provisie voor het wisselen van valuta die tot de eurozone behoren niet minder dan 3% bedraagt, en in heel wat gevallen daar zelfs boven ligt. En eerlijk gezegd kan dat cijfer moeilijk worden beschouwd als een afspiegeling van de werkelijke kosten. Het is ook moeilijk om de bewering van sommige banken te geloven dat voorheen het wisselkoersrisico door niet meer dan 10% van de provisie werd afgedekt. De commissaris heeft ons vandaag verteld dat dit cijfer tussen de 15% en 20% ligt. Dat is niet geloofwaardig. De meeste redenen die de banken aanvoeren voor het berekenen van provisie is dat ze met behandelingskosten zitten, dus personeelskosten, verzekerings- en opslagkosten, en dergelijke, maar
10.3.99
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/201
Pérez Royo dit zijn redenen die evengoed kunnen worden gebruikt om het berekenen van provisie bij het omwisselen van een bankbiljet van 100.000 lire in tien biljetten van 10.000 lire te rechtvaardigen. Dat brengt ook kosten met zich mee, net zoals trouwens een tegoed dat geen rente opbrengt, enzovoorts. Al met al zullen veel mensen, gewone mensen, door het gedrag van de banken de conclusie trekken dat de euro niet de munt is die in de plaats is gekomen van de munten van de elf lidstaten van de monetaire unie, maar een extra munt naast die nationale valuta, die verder in praktisch dezelfde omstandigheden blijven bestaan als vóór de invoe ring van de euro. De euro is een reëel gegeven op de beursvloer, op definanciëlemarkten, maar niet voor de gewone mensen: niet voor de toerist die geld moet wisselemom in een ander land iets te betalen, of voor de emigrant die geld overmaakt naar zijn land van herkomst en ziet dat de overboekingskosten nog altijd even hoog zijn of soms zelfs hoger zijn ge worden, alsof de euro niet bestond. Wat op het spel staat, mijnheer de commissaris, is niets minder dan de geloofwaardigheid van de euro, de geloof waardigheid van de belangrijkste prestatie die de Unie in lange tijd geleverd heeft. Precies dat riskeren wij, en . daarom willen wij u er nogmaals op wijzen dat herziening van de oorspronkelijk aanpak van de Commissie geboden is. Garosci (PPE). — (ΓΓ) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, ik ben net als mijn voorganger nog niet tevreden. Ik heb uiteraard waardering voor al uw inspanningen, maar wil erop wijzen dat ik afgelopen januari al een dringende vraag over dit probleem heb ingediend bij de Raad en nog altijd geen antwoord heb ontvangen. Meer dan vier jaar hebben de Commissie, het Parlement en de ministers van Financiën en Economische Zaken van de lid staten de burgers en bedrijven proberen wijs te maken dat er vanaf die beslissende dag, 1 januari 1999, iets wezen lijks zou gaan veranderen in het communautaire scenario, dat de kosten van het bindmiddel bij uitstek, de munt, zouden vervallen. Tot nu toe is daar echter niets van terechtgekomen. Het omwisselen van geld in de eurozone kost nu zelfs meer dan in 1998. Ik zou hier nog lang op kunnen doorgaan, maar dit lijkt me niet het geschikte moment. Wel kan ik u een klein voorbeeld geven van wat ik bedoel. Zoals iedere goede Europese afgevaardigde — en ik be kleed daarnaast ook nog het vicevoorzitterschap van de commissie voor economische en monetaire zaken — heb ik zowel een eurorekening in mijn eigen land, Italië, als in dit land, waar ik werk. Toen ik door middel van een cheque een bedrag in euro's wilde overmaken op een andere eurorekening werden me daarvoor kosten in rekening gebracht bovenop de gangbare bankkosten, alsof het om een buitenlandse cheque ging. Ik heb vervolgens de direc teur van het betreffende bankfiliaal gebeld en hem gevraagd of hij wist wat een Italiaanse life was. Toen hij ant woordde dat de lire de Italiaanse munteenheid was, corrigeerde ik hem door te zeggen dat de lire, naast de franc, de mark en de peseta, sinds 1 januari 1999, een nationale variant van de eenheidsmunt is. Dus, als de banken niet bereid zijn mee te werken aan een munteenheid die niet langer nationaal maar communau tair is, is er weinig hoop dat we de burgers, ondernemers en kleine zelfstandigen kunnen overhalen te opereren op een markt die, zoals de commissaris terecht heeft aangegeven, meer nog dan een ene markt een binnenmarkt dient te zijn. Thors (ELDR). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, meneer de commissaris, wij nemen met belangstelling kennis van alles wat er vandaag is gezegd. Ik heb aangaande deze kwestie ook een schrijven gericht aan de Commissie kort voordat de elektronische betaalmiddelen aan de orde kwamen. Wij hebben veel gepraat over de kosten van het wisselen en het overmaken van geld. Het was wel interessant nog eens van de commissaris te horen dat wij in mei een mededeling zullen ontvangen die misschien speciaal over het betaalsysteem zal gaan. Voorts denk ik dat het voor de burgers als een grote verrassing kwam dat wij geen interope rabel systeem van bankkaarten hebben, geen systeem voor de consument. Ik hoop dus enerzijds dat de Commissie met een doeltreffend systeem van controle kan komen op de mededinging van de diverse betaalsystemen of inter operabele systemen die binnenkort hun intrede doen, en anderzijds dat de Commissie de bestaande standaardmoge lijkheden zal gebruiken. Voorts wil ik erop wijzen dat, als wij registreren wat er moet gebeuren, wij ook oog moeten hebben voor de wissel kosten bij gebruik van een creditcard in een ander land. Dat is namelijk het enige zogezegd interoperabele systeem dat men in een ander land kan gebruiken. Het is onbegrijpelijk dat het zoveel moet kosten om zo'n kaart buiten het eigen land, maar dan wel in een ander euroland, te gebruiken. Naar ik hoop zal de Commissie deze problematiek te vens signaleren. Ook in die context is gesproken over effectieve kosten van 4 procent en meer. Gallagher (UPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil er ten eerste op wijzen dat de eenheidsmunt destijds de burgers van de EU werd aanbevolen op grond van onder andere het argument dat ze de kosten van grensoverschrij dende activiteiten voor reizigers en ondernemingen zou terugdringen. In brede kringen werd verwacht dat het weg vallen van de valutarisico's tussen de munteenheden van lidstaten in de eurozone zou leiden tot vermindering van de kosten van omwisselingstransacties tussen die munten. Desalniettemin blijven de kosten voor omwisseling van valuta binnen de eurozone relatief hoog. Dat geldt ook voor de kosten van grensoverschrijdende overmakingen. En dat terwijl de munteenheden nu onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Het Parlement heeft altijd volgehouden dat iedere vorm van verplichte omzetting tussen nationale munteenheden en de euro moet worden afgeschaft. H et is belangrijk dat de EUinstellingen waakzaam blijven op dit punt. De Commissie dient de bankkosten die banken en andere financiële instellingen in rekening brengen voortdurend in het oog te houden, te beoordelen en te publiceren, om ervoor te zorgen dat de burger niet meer betaalt dan nodig is. Die gegevens moeten inzicht bieden in de structuur van de bankkosten en moeten het mogelijk maken dat de
Nr. 4-536/202
Handelingen van het Europees Parlement
Gallagher kosten voor en na invoering van de euro rechtstreeks met elkaar vergeleken worden. Op die manier verzekeren we ons van maximale transparantie op dit belangrijke punt. De Europese financiële en bancaire sector zou voor zichzelf een gedragscode moeten opstellen op basis waarvan de financiële wetgeving terzake van deze munteenheden strikt wordt nageleefd. Afsluitend ben ik blij dat het Europese Directoraat-generaal Concurrentie inmiddels een onderzoek heeft ingesteld naar banken die ervan worden verdacht dat zij hun cliënten te hoge kosten in rekening hebben gebracht voor transacties die na januari 1999 hebben plaatsgevonden. Lukas (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat u mij het woord geeft voor de niet-ingeschrevenen. Aangezien de niet-ingeschrevenen echter geen fractie vormen, kan ik mij de luxe permitteren uit eigen naam te spreken, andersom zou niet logisch zijn. Dit is natuurlijk wel een gevaarlijke start van mij, want met één minuut spreektijd kan men zich zo'n lange inleiding pas veroorloven als naar iemand anders verwezen wordt. Daarom verheugt het mij te kunnen zeggen dat ik de eisen van mevrouw Randzio-Plath ten volle kan onderschrijven en dat ik die eisen alleen maar wil onderstrepen, namelijk dat de Commissie daadwerkelijk een initiatief moet riemen en, in de mate van het mogelijke, voor transparantie moet zorgen. Het feit dat de burgers vandaag te hoge kosten moeten betalen, is echter niet het enige beslissende punt. Ook het feit dat ze overrompeld werden speelt een rol. De burgers wisten niet wat hun te wachten stond en dat is het grote probleem. Zij moesten zich grote inspanningen getroosten om toch vooral de convergentiecriteria te halen, maar ze werden gerust gesteld met het argument dat ze nadien op dezelfde manier in euroland zouden, kunnen reizen als in hun eigen land. Dat blijkt evenwel helemaal niet het geval. Er zijn nog steeds onkosten en in sommige gevallen zijn die zelfs hoger geworden. En hier voelt de burger zich, misschien, niet bedrogen — want ik wil ook weer niet overdrijven — maar toch zeker misleid. Dat is geen goede zaak voor het imago van de Europese Unie bij de burgers van de verschillende lidstaten. Fayot (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, in Le Monde van woensdag 10 maart stond de kop „Euro blijft voor de consument virtuele munt" en daaronder „Twee maanden na invoering is de Europese munt in het dagelijks leven een marginaal betaalmiddel". Beter zou ik dat niet kunnen formuleren! Twee maanden dus nadat de munt met veel ophef is ingevoerd en na een ongeëvenaard publiciteitsoffensief dat tot 1 januari 1999 heeft geduurd en waaraan ook wij, als afgevaardigden, hebben deelgenomen, heeft de euro de consument niet voor zich kunnen winnen en is ze zelfs een bron van zorgen en vragen. Dit lijkt me geen goede zaak voor de geloofwaardigheid en acceptatie van de nieuwe munt door de gewone sterveling. Het was weliswaar te verwachten dat in de diverse lidstaten de nationale munteenheden bij de dagelijkse verrichtingen niet erg snel zouden worden vervangen door de euro, maar op het vlak van grensoverschrijdende betalingen werd verwacht dat dankzij de stabiliteit verkregen met de invoering van de euro het aantal overschrijvingen fors zou stijgen, omdat immers de hieraan verbonden kosten zouden dalen. Niets was echter minder waar! Ik denk dat de kosten zelfs zijn gestegen. De bankiers leggen doodgemoedereerd uit — en de commissaris geeft ze een beetje gelijk — dat, nu er niets meer wordt verdiend met het wisselen, de kosten op een andere manier moeten worden terugverdiend. Ik geef u twee voorbeelden uit mijn land. Sinds 1 januari 1999 heft de Luxemburgse post op alle grensoverschrijdende overboekingen een belasting van 80 Luxemburgse frank, terwijl deze voorheen gratis waren. Een tweede voorbeeld: een burger heeft mij er middels een brief op gewezen dat hij bij een overschrijving van 268 Luxemburgse frank naar Duitsland 200 frank aan bankkosten heeft betaald. Dit alles komt de ontwikkeling van de interne markt voor definanciëledienstverlening ten behoeve van de consument niet ten goede. In haar mededeling over definanciëlediensten geeft de Commissie aan dat er op alle voor de gewone consument van belang zijnde gebieden enorme verschillen bestaan tussen de landen. Ik denk dat er in het geval van bankkosten voor conversie van de euro toch op zijn minst sprake had kunnen zijn van transparantie, dat in ieder geval had kunnen worden uitgelegd wat precies die kosten zijn die moeten worden verhoogd, waarom ze moeten worden verhoogd en wat eigenlijk de strategie van de sector is. Geachte commissaris, het is uiteindelijk de vraag of er sprake moet zijn van zelfregulering van de markt of van marktregulering. U heeft duidelijk gezegd dat er wat u betreft niet wordt ingegrepen en dat de markt zelf actie moet ondernemen om de kosten terug te dringen. Ik geef u echter het volgende in overweging: in een tijdperk waarin alles via het banksysteem loopt, waarin de gewone burger steeds afhankelijker wordt van dit systeem moet er — zelfs in de banksector — sprake zijn van een universele dienstverlening, dat wil zeggen van een echt recht op bankdiensten tegen een redelijke prijs. Metten (PSE). — Voorzitter, consumenten voelen zich beetgenomen en politici staan in hun hemd nu de invoering van de euro niet geleid heeft tot fors lagere wisselkoersen maar bij omwisseling van kleinere bedragen zelfs tot hogere wisselkosten. Hetzelfde verhaal gaat op voor grensoverschrijdende overschrijvingen. Omdat wij wat minder naïef waren dan de Commissie over wat de banken zouden gaan doen, hebben we om wetgeving gevraagd die de wisselkosten zouden regelen. Maar die hebben we niet gekregen. Nu probeert de Commissie met spectaculaire invallen bij banken haar blazoen nog enigszins te zuiveren, maar te laat vrees ik. Banken hebben gelijk als ze ter verdediging aanvoeren dat ze nog steeds kosten maken. Maar dat hadden ze best wat eerder mogen vertellen toen ze die kosten nog compenseerden door verschillende aan- en verkoopkoersen te hanteren. Ze mogen nu wel wat transparanter zijn over die kosten. Desnoods moet wetgeving dat maar afdwingen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/203
Metten Tenslotte is het onacceptabel dat de banken nog steeds geen goedkoop en efficiënt systeem hebben ontwikkeld voor grensoverschrijdende consumentenbetalingen. Hoe dat mogelijk is in een bedrijfstak die zegt dat de klant koning is, is mij een raadsel. Het ontwikkelen van zo een goedkoop systeem van grensoverschrijdende consumentenbetalingen lijkt mij de hoogste prioriteit te moeten krijgen. Daarmee zou de bancaire sector zich tenminste nog enigszins kunnen revancheren. Monti, Commissie. — (EN)Mijnheer de Voorzitter, ik zou alle sprekers voor hun bijdragen willen danken. Ze hebben me ervan overtuigd dat we het op één punt in ieder geval roerend met elkaar eens zijn, namelijk dat de huidige stand van zaken absoluut onbevredigend is, en dat we op een ander punt gedeeltelijk van mening verschillen, namelijk betreffende de wijze waarop we die situatie kunnen veranderen. Er is momenteel inderdaad heel wat niet in orde. Uit de eerste gedeeltelijke aangiften van de belangenorganisaties van de banken blijkt dat de kosten voor het omwisselen van bankbiljetten in veel gevallen met 15% tot 40% zijn gedaald, afhankelijk van het bedrag en de munteenheid. Deze cijfers laten echter ook zien, en dat is een verontrustend gegeven, dat die vermindering van de kosten het kleinst is bij de omwisseling van kleine bedragen, tot honderd euro of daaromtrent, terwijl in sommige gevallen de kosten voor het omwisselen van kleine bedragen zelfs zijn toegenomen. Dit is volstrekt onaanvaardbaar. Enkelen van u lijken echter te geloven dat een richtlijn of een verordening waarin het niveau van de kosten wordt voorgeschreven, afdoende zou zijn om het probleem te verhelpen. De Commissie is het daar niet mee eens. We zijn heus niet zo naïef dat we geloven dat alles wel in orde komt als we de markt maar zijn gang laten gaan. Dat zou niets oplossen. We willen echter niet alleen luidkeels klagen over deze misstanden maar we willen ook daadwerkelijk proberen daar iets aan te doen. Een van de instrumenten die we daarbij hanteren is het bevorderen van concurrentie. Vandaar ook dat de commissaris voor concurrentiezaken speurt naar eventuele onderlinge overeenkomsten of kartels. De Commissie heeft de bevoegdheid om dergelijke samenwerkingsverbanden desnoods op te doeken. Daarnaast proberen we de transparantie te vergroten. Zoals u weet kan er zonder transparantie geen concurrentie bestaan. We zetten dan ook alle wapens in die ons ter beschikking staan om die transparantie te verwezenlijken. Zo hebben we inmiddels relevante gegevens opgevraagd bij de banken en hun belangenorganisaties. De e-mailadressen en faxnummers die we hebben opengesteld voor klachten van consumenten en burgers vormen een meer direct wapen. Daarnaast moeten we zien te voorkomen dat er verwarring ontstaat. Zo heeft het vraagstuk van de overschrijvingen van allochtone werknemers niets te maken met de convergentie van de belastingstelsels, maar alles met het goed of slecht functioneren van grensoverschrijdende kredietoverboekingen. Het instrument dat nodig is om dit probleem te bestrijden bestaat inmiddels in de vorm van wetgeving — de richtlijn uit begin 1997 betreffende grensoverschrijdende kredietoverböekingen. Zoals ik in mijn vorige toespraak al heb aangegeven is het probleem echter dat er vertraging is ontstaan bij de opname van de regelgeving in de nationale wetgeving. Vandaar ook dat we stappen hebben genomen bij de ministers van Financiën. Ik zou hieraan willen toevoegen dat het ons zeer zou helpen als de leden van het Europees Parlement er bij hun nationale regeringen op aandringen de tenuitvoerlegging van die regelgeving te bespoedigen. Teneinde de complexiteit van dit vraagstuk te illustreren, en de artillerie waarmee de Commissie — die bijzonder actief is op dit terrein — het probleem bestrijdt, wil ik tenslotte niet onvermeld laten dat we twee ontwerprichtlijnen hebben voorgesteld betreffende de uitgifte van elektronisch geld. Als de burgers de euro straks in 2002 voor het eerst in betalingstransacties gebruiken, is het goed mogelijk dat dat via elektronisch geldverkeer gaat. Verschillende belanghebbenden hebben ons met klem verzocht de bevoegdheid tot het uitgeven van elektronisch geld te beperken tot banken, maar we zijn daar niet op ingegaan. Ook op dit gebied willen we immers de concurrentie bevorderen ten voordele van de consument. In onze ontwerprichtlijn staan we dus ook toe dat andere instellingen dan banken elektronisch geld aanmaken, uiteraard op voorwaarde dat die instellingen aan passend toezicht worden onderworpen. We zijn het dus met u eens dat deze zaak van enorm belang is voor de geloofwaardigheid van de euro en trouwens ook van het helefinanciëlestelsel. Ik ben bang dat dit niet het type probleem is waartegen relatief simpele strategieën, zoals het louter opstellen van wetgeving, afdoende bescherming zouden bieden. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. (') 14. Premies en garantiedrempels voor tabaksbladeren De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0067/99) van de heer Trakatellis, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2075/92 en tot vaststelling van de premies en de garantiedrempels voor tabaksbladeren per soortengroep en per lidstaat voor de oogsten 1999, 2000 en 2001 (COM(98)0633 - C4-0682/98-98/0306(CNS)). Verklaring van de Voorzitter: zie notulen.
Nr. 4-536/204
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Trakatellis (PPE), rapporteur. — (EL) Mevrouw de Voorzitter, het voorstel van de Commissie beantwoordt slechts gedeeltelijk aan hetgeen wij hadden verwacht van de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor tabak. De landbouwcommissie heeft vier punten uit het Commissieverslag gewijzigd en hoopt dat de door haar ingediende amendementen worden overgenomen. Sedert 1995 is de premie niet één keer aangepast. Daardoor hebben de producenten een aanzienlijk inkomensverlies geleden. Onze commissie stelt dan ook voor de premie met 5% te verhogen. Dit is precies het bedrag dat noodzakelijk is om de sedert 1995 in de Europese Unie vastgestelde inflatie te compenseren. Dat is ons eerste punt. Het tweede punt betreft de overdracht van bepaalde tabakssoorten naar een hogere categorie. Dit is ons inziens terecht, mits deze overdracht ook daadwerkelijk kan plaatsvinden. Ik zal u een voorbeeld geven. In Italië ligt de garantiedrempel bij 15.000 ton. Men stelt voor 3.000 à 3.500 ton tabak over te dragen naar een hogere categorie. Dat kan. Voor de hoeveelheid van 15.000 ton in Griekenland stelt men echter voor 14.800 over te dragen. Dat kan niet binnen de gestelde termijnen, om verschillende redenen is dat onmogelijk. Ik zal daar niet verder op ingaan, maar alleen vermelden dat geen enkele producent bezwaar zou hebben tegen het overstappen op een andere tabakssoort. Waarom zou hij niet, als hij voor minder productie hetzelfde geld kan opstrijken? Daarom heeft onze commissie dit aandachtig bestudeerd en voorgesteld in Griekenland 25% van de hoeveelheid over te dragen naar een andere categorie. Het derde punt betreft de toepassingsperiode. 1999 is al vrij ver gevorderd en voor deze overdracht zijn hoe dan ook studies en programma's noodzakelijk. Daarom stellen wij een tijdsbestek 2000-2002 voor. Dit is een logische en haalbare periode. Ten vierde stellen wij opneming voor van een Griekse tabakssoort die in het district Pieria wordt gecultiveerd en de naam van een stad daar draagt: Katerini. Men heeft voorgesteld deze soort ook in andere gebieden van de Europese Unie te telen, dat wil zeggen buiten de in de GMO voorziene gebieden. Dat zal ons inziens niet de resultaten opleveren die men verwacht. Dat zijn de vier punten die onze commissie wil wijzigen en ik ga ervan uit dat de Commissie hiermee zal instemmen. Er zijn verder ook amendementen ingediend waarin sprake is van de schadelijke gevolgen van roken voor de gezondheid. Men vraagt daarin geen premie meer te geven om de productie te verminderen. Men zegt daar echter niet bij dat, als de productie wordt verminderd, ook de import van tabak in de Europese Unie zal toenemen. Daarom is dit mijns inziens geen logisch voorstel. De collega's die dit hebben ingediend, weigeren de werkelijkheid onder ogen te zien. De bestrijding van roken moet beginnen bij de consumptie en niet bij de productie. Ik ben zelf arts en ik rook niet, maar ik vind het absurd dat men de productie wil verminderen terwijl wij nu al moeten invoeren. Minder productie betekent meer import en meer import betekent niet alleenfinanciëleschade voor de Europese Unie, maar ook sociale onrust. Heel wat tabakproducenten zullen immers zonder werk komen te zitten, niet alleen in Griekenland, maar ook in Italië, Spanje, Portugal, Duitsland en eigenlijk overal. Daarom vraagt onze commissie u deze amendementen te verwerpen. Wij hebben deze amendementen ook al in onze commissie van de hand gewezen, omdat ons inziens de tabaksteeltfinanciëleen sociale steun nodig heeft. Dat is de waarheid. Zo zit de vork aan de steel. Ik wil iedereen uitnodigen de strijd aan te binden tegen het roken. Ook wil ik dat de productie wordt teruggedrongen, maar dan wel in de hele wereld. Anders zien wij de werkelijkheid niet onder ogen. Dan straffen wij onze eigen mensen, veroorzaken wij een enorm sociaal probleem onder onze eigen tabaksproducenten en belonen wij de tabaksproducenten uit landen buiten de Europese Unie. Katiforis (PSE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. — (EL) Mevrouw de Voorzitter, met het onderhavige Commissievoorstel wordt een aantal vraagstukken geregeld betreffende de premies en de garantiedrempels voor tabaksbladeren. Het extra bedrag dat wordt toegekend aan in Oostenrijk, België, Duitsland en Frankrijk geteelde tabak wordt verhoogd met 50 tot 65% ten opzichte van de oogst van 1992. Teneinde de maatregel budgettair neutraal te houden, zal het niveau van de garantiedrempels itt de periode 1999-2001 met 0, 95% worden verlaagd. De premies worden verhoogd met 10% en de specifieke steun die werd betaald via de producentenorganisaties wordt dienovereenkomstig verlaagd. Deze voorstellen zijn budgettair neutraal en daarom heeft de Begrotingscommissie daar geen enkel bezwaar tegen. Ik wil hier wel opmerken dat de waarde van de premies in reële termen gedaald is met 5% in vergelijking met 1995. Derhalve vind ik een verhoging met 5% een redelijke aanpassing en steun ik de amendementen van de landbouwcommissie. Ik ben het met de heer Trakatellis eens dat de voorgestelde overdracht van Griekse tabak naar een hogere categorie op grote moeilijkheden stuit. Deze is niet haalbaar. De Griekse tabaksproducenten zijn kleine telers. Zij zullen worden geconfronteerd met onoverkomelijke problemen als zij over moeten stappen op een andere soort. De grond is over het algemeen zeer onvruchtbaar en voor overstappen naar een andere soort zal heel veel tijd nodig zijn. Daarom ben ik van mening dat de Commissievoorstellen voor Griekenland zich niet houden aan de geest van de gemeenschappelijke marktordening voor onverwerkte tabak. Whitehead (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik voer het woord namens de voorzitter van mijn commissie, de heer Collins, en namens de meerderheid van de leden, of zelfs, als ik me niet vergis, alle leden van de commissie die hun stem hebben uitgebracht over de amendementen die we hebben ingediend.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/205
Whitehead Ik vrees dat ik de kalme en licht ironische toon van onze voorzitter niet kan treffen. Ik wind me namelijk nogal op als ik mijn goede vriend de heer Trakatellis hoor zeggen dat we onze strijd tegen het roken weliswaar moeten voortzetten, maar dat wij, als we in Europa 28 miljoen mensen per jaar om zeep helpen met tabaksverbruik, er dan wel voor moeten zorgen dat het in ieder geval met gesubsidieerde Europese tabak gebeurt. Dat is natuurlijk geen antwoord. Aangezien het roken zoveel mensenlevens kost, bespeurt de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming een wrange hypocrisie in de houding van de Europese Commissie. Enerzijds spendeert die Commissie namelijk enorme bedragen in de vorm van subsidies voor kankeronderzoek, maar anderzijds kent ze enorme en nu weer hernieuwde subsidies toe aan de tabakstelers. Hoe je het ook wendt of keert, wij geven nu al 28 jaar lang subsidies aan de tabaksplanters in de Gemeenschap, en daarmee vergroten wij hun financiële afhankelijkheid. De milieucommissie heeft voorgesteld om deze quota's en premies voor ruwe tabak geleidelijk terug te schroeven. Het was onze bedoeling dat die afbouw in 2008, dus in tien jaar tijd, haar beslag zou krijgen in de landen die het meest van dit gewas afhankelijk zijn, terwijl de subsidie aan de noordelijke landen, waarvoor — zoals we zojuist vernamen — een voorstel is ingediend om de beschikbare middelen te verhogen van 50% tot 65% ten opzichte van de oogst van 1992, binnen vijfjaar afgebouwd zou moeten worden. Die eisen van ons zijn niet ingewilligd. We hebben een verkeerde koers gezet en brengen daarmee de volksgezondheid in gevaar. Ik zou mijn goede vriend de heer Trakatellis, die zelf arts is, willen vragen of hij dit naar eer en geweten kan ontkennen. Telkens als er een rechtszaak wordt aangespannen tegen multinationale tabaksbedrijven, telkens als er weer een schadevergoeding wordt toegekend, ligt het medisch bewijsmateriaal als het ware voor het oprapen. Dat is een feit dat voor iedereen duidelijk is. De opmerkingen van de heer Trakatellis brengen me de woorden in herinnering die de martelaar Jan Huss richtte tot de mensen die het sprokkelhout voor zijn brandstapel aanvoerden. Tegen een oud boerenvrouwtje dat haar takken op de stapel legde zei hij: „O sancta simplicitas." Ik zou dezelfde woorden willen richten aan de voorstanders van verhoging van de subsidies voor tabak: „Sancta simplicitas." Dit is een verkeerde beslissing. Filippi (PPE). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, het is altijd weer een beproeving over tabak te moeten spreken, niet zozeer vanwege dit late uur, maar omdat het zo moeilijk blijkt elkaar te begrijpen. Dat geldt dan met name voor de afgevaardigden hier in dit Huis. De opmerkingen die ik wil maken gaan dan ook voornamelijk deze richting uit. Onze collega van de milieucommissie heeft een diepgaand misverstand blootgelegd. Niemand zal ontkennen dat roken slecht is voor de gezondheid, maar we kunnen dit probleem niet oplossen door de Europese tabaksproductie simpelweg te decimeren of helemaal af te schaffen. We moeten of de moed hebben het roken te verbieden en dus een daadwerkelijk radicaal standpunt innemen, of anders moeten we de demagogie maar achterwege laten. De argumenten die de revue passeren zijn steeds dezelfde. Ik was eens genoopt de tabaksproducenten te verdedigen en daarmee ook de sponsoring van grootschalige sportevenementen, te beginnen bij de Grand Prix van Formule 1. Deze vorm van publiciteit voor tabak werd verboden ondanks dat de regeringen van diverse landen van de Unie twijfel koesterden over de rechtmatigheid van de maatregelen die wij wilden aannemen. Men is toen toch gewoon doorgegaan, zonder in dit geval het subsidiariteitsbeginsel te willen toepassen, rekening houdend met het feit dat in de textielsector, de kledingindustrie en andere sectoren problemen bestonden in verband met het merkenrecht die met een geleidelijke aanpak moesten worden verholpen. Men beweert maar steeds dat wij de tabaksproducenten op andere gewassen moeten laten overschakelen, en dat terwijl de melkquota's met geen mogelijkheid verhoogd kunnen worden, de wijngaarden volgens de GMO voor wijn niet meer vernieuwd mogen worden, het areaal van wijngaarden niet meer vergroot mag worden, en zo kan ik nog wel wat meer belemmeringen noemen in allerlei agrarische sectoren. Ook op dit punt moeten we dus concreet zeggen waar het op staat, we moeten geen onuitvoerbare voorstellen doen maar op de proppen komen met concrete plannen die haalbaar zijn en ook de nodige subsidies in de wacht kunnen slepen. Dan zullen we straks heus wel tabaksproducenten vinden die akkoord gaan met onze initiatieven.. De voorwaarde is echter dat die initiatieven uitvoerbaar zijn. We moeten ons niet laten misleiden door de demagogie van de amendementen van de milieucommissie, maar het voorstel van de Commissie steunen, met inbegrip van de amendementen van de heer Trakatellis. Op die manier gaan we consequent voort op de koers die al was vastgesteld, de koers van het realisme. Dat betekent toekenning van steun ter verbetering van de kwaliteit van de tabak, teneinde een variëteit te ontwikkelen die minder schadelijk is dan de huidige, en bestudering van concrete middelen, vrij van iedere vorm van demagogie, die kunnen leiden tot een procedure voor omschakeling van de gewassen op basis van concrete voorstellen. Lambraki (PSE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, het Commissievoorstel voor de vaststelling van premies en garantiedrempels voor tabak voor de komende drie jaar bestaat in hoofdzaak uit twee punten.. Ten eerste wil de Commissie binnen heel korte tijd alle tabakssoorten van categorie V totaal afschaffen en ten tweede wil zij de mogelijkheid bieden tot import van de variëteit Katerini in Italië. Wat het eerste vraagstuk betreft, schijnt de Commissie niet op de hoogte te zijn van de omstandigheden waaronder deze soorten in de bewuste gebieden worden geteeld. Hoe kan zij anders voorstellen bepaalde soorten, zoals de Tsebelia en de Mavra, te vervangen op grond waar dit onmogelijk is? Bovendien stelt de Commissie een heel kort tijdsbestek voor deze vervanging voor. Daardoor zal zij de tabaksproducenten voor een onmogelijke situatie plaatsen en een streep halen door hun planning. Ten tweede zal de import van de Katerini-variëteit in Italië de markt verstoren, wat de nodige weerslag zal hebben op zowel de prijzen als de voorraden. Men tornt dan immers aan het evenwicht tussen vraag en aanbod en aan de kwaliteit van deze tabakssoort. De geologische en klimatologische omstandigheden zijn in deze nieuwe gebieden heel anders dan in het gebied waar deze soort al dertig jaar lang wordt geteeld. Het spijt mij zeer dat de bevoegde commissaris afwezig is. Ik heb hem namelijk gevraagd mij de studie te geven die naar verluidt een Griek heeft ge-
Nr. 4-536/206
Handelingen van het Europees Parlement
Lambraki
maakt en waaruit zou blijken dat deze tabakssoort goed kan gedijen in Italië. Ik wacht nog steeds op de naam van die Griek. Bovendien is dit de eerste keer dat de Commissie een voorstel doet uitgaande van een studie. Dat is nooit eerder voorgekomen. De heer Fischler heeft mij echter nog steeds niet de gevraagde naam en gegevens verschaft. Ik wil de rapporteur bedanken voor zijn amendementen en de in de landbouwcommissie goedgekeurde amendementen. Daarmee wordt het Commissievoorstel aanzienlijk verbeterd. Met deze amendementen wil men de omstandigheden voor de tabaksteelt verbeteren, de mogelijkheid bieden tot een rationele en in de tijd haalbare aanpassing van de steunmaatregelen voor tabak, waarbij de klemtoon meer moet komen te liggen op kwaliteit, en tenslotte wil men ook inkomenssteun bieden aan een groot aantal gezinnen op het Europese platteland die in enkele zeer arme gebieden van de Europese Unie wonen. Dat laatste werd helaas door de rapporteur niet in ogenschouw genomen. Ik wil afsluiten met een korte opmerking. Al vijf jaar lang komt de milieucommissie met amendementen waarin sprake is van de gezondheid. Daarom wil ik haar vragen ook eens op de proppen te komen met een amendement voor de afschaffing van boter. Boter is heel slecht voor het hart en veroorzaakt allerlei hartziekten. Wij zouden bovendien ook de auto moeten verbieden. Welke wetenschapper durft te beweren dat roken schadelijker is dan de door auto's en de automobielindustrie veroorzaakte milieuvervuiling? Vroeg of laat moet het afgelopen zijn met die schijnheiligheid hier! Rosado Fernandes (UPE). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, het verslag-Trakatellis is een gematigd verslag. Het is gematigd omdat het een aantal voorstellen doet die mijns inziens in de goede richting gaan. Het doel hiervan is namelijk de tabaksmarkt aan te passen, de kwaliteit te verbeteren en de tabaksproducenten de nodige tijd te geven om andere soorten te telen. Ook waarschuwt het verslag tegen het voornemen om een bepaalde tabakssoort, Katerini, in Italië te introduceren. Ik ben het eens met de voorstellen van de heer Trakatellis en met de verhoging met 5%, die eigenlijk gewoon een compensatie is voor de inflatie sinds 1995: 5% is dus niet veel. Desalniettemin wil ik aan twee zaken herinneren. In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat het Parlement naar mijn mening weinig aandacht heeft besteed aan de strijd tegen fraude in de tabakssector. Ik heb ér niet de minste twijfel over dat, als de fraude in de tabakssector — één van de ergste vormen van fraude op het Europees grondgebied — serieus zou worden aangepakt, dus zonder hypocrisie en krokodillentranen, het aldus teruggewonnen geld ruim voldoende zou zijn om veel van de ziektes te betalen waaraan volgens de milieucommissie mensen lijden die roken, maar die toch gewaarschuwd zijn, die volwassen zijn en heel goed weten dat tabak hun gezondheid schaadt. Zelf vraag ik rokers alleen maar dat zij mij niet hinderen en dat ze niet in mijn bijzijn roken. Ik wil tevens zeggen dat tabak één van de producten is waarop de meeste belastingen geheven worden en die het zwaarst door defiscuswordt belast. In mijn land wordt voor 82% belasting betaald op tabak. Ik denk dus dat degene die het aandurft te roken en daarvan ziek wordt, zijn bed in het ziekenhuis al lang heeft betaald. Dat klinkt misschien sarcastisch, maar het is zo. Ik van mijn kant erken dat iedereen moet kunnen doen wat hij zelf wil zolang hij de anderen maar geen last bezorgt. Hardstaff (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, deze gelegenheid, mogelijk mijn laatste in dit Parlement, wil ik niet voorbij laten gaan zonder te wijzen op de absurditeit van een uitgave van meer dan een miljard euro aan subsidies voor de teelt van een gewas dat uiterst schadelijk is en zelfs dodelijk kan zijn voor degenen die het nuttigen. Gisteren wees commissaris Bangemann aan het eind van het debat over het verslag van de heer Needie inzake het Europese volksgezondheidsbeleid nog op het tegenstrijdige van deze situatie, want we besteden aanzienlijk meer openbare middelen aan een product dat de volksgezondheid ondermijnt dan aan programma's ter bevordering van de volksgezondheid. Wat hier in wezen ter tafel ligt is een voorstel van de Commissie voor verhoging van de middelen voor tabaksproducenten in vier van de rijkste landen van de Europese Unie, zogenaamd omdat ze tabak van betere kwaliteit zouden produceren. Frankrijk, België, Duitsland en Oostenrijk zijn geen van alle zo arm en hebben geen van alle zo'n arme grond dat er geen andere gewassen kunnen worden verbouwd. Anders dan misschien het geval zou zijn als het Griekenland of Spanje betrof, is er geen enkele sociale omstandigheid aan te voeren die een dergelijk gebruik van openbare middelen zou kunnen rechtvaardigen. Ik voelde me op de dag van de stemming in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling een roepende in de woestijn. Ik heb de amendementen van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming en sterk daarmee verwante amendementen van mijzelf gesteund en gepleit voor een geleidelijke afbouw van subsidies voor alle soorten tabak. Helaas waren mijn geestverwanten bij die gelegenheid verhinderd. Ik ben het volkomen eens met collega Whitehead. Met de voorstellen die nu voor ons liggen zetten we een volstrekt verkeerde koers. Als Europese landbouwers tabak willen verbouwen moeten ze dat maar doen zonder subsidie, en de bestaande subsidies dienen in de loop van de jaren te worden afgebouwd, waarbij gebieden onder doelstelling 1 en 5B tijdens de overgangsperiode in aanmerking moeten komen voor aanvullende steun. Er is geen enkele verdediging aan te voeren voor het voorstel de subsidies aan rijke landen gedurende de komende drie jaar te verhogen. Schierhuber (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, tabak is een plant en dat blijkt ook duidelijk uit het huidige debat, waar de meningen uiteenlopen, en uit de steeds weerkerende hevige discussies die vooral worden gevoerd door mensen die niets met landbouw te maken hebben en bij wie het eerder om een politiek-maatschappelijke stellingname gaat. Daarom wil ik de rapporteur van harte danken voor de moeite die hij zich heeft getroost.
10.3.99
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/207
Schierhuber De tabaksteelt speelt in Europa en in de betrokken lidstaten een zeer uiteenlopende rol in de landbouw. Velen eisen dat de EU de tabaksproductie onvoorwaardelijk stopzet. Dit is volgens mij niet doeltreffend, en wel om een aantal redenen. In vele Europese regio's is tabaksbouw vaak de enig mogelijke vorm van landbouwproductie, vooral in sommige gebieden die onder doelstelling 5B vallen, maar ook in de zogenaamde rijke landen, zoals Oostenrijk. Veel familiebedrijven werken daar in moeilijke omstandigheden, ze zijn afhankelijk van de tabaksteelt, omdat deze de enige inkomensbron vormt. Overschakeling op andere landbouwproducten is vaak niet mogelijk vanwege het kli maat. Ik denk dus dat wij ons allen zeer bewust zijn van de sociale en economische druk op de bevolking in die re gio's. Voorts lijkt het tamelijk onrealistisch te denken dat, wanneer men in Europa de tabaksproductie volledig stopzet, de burgers minder zullen roken of er zelfs mee stoppen. Het enige gevolg zou zijn dat wij al onze sigaretten en tabaks waren uit derde landen in gaan voeren. Ik hoop dat men mij niet verkeerd begrijpt. Ik ben een uitgesproken voor stander van een gezonde levenswijze en ik rook zelf niet. Toch vind ik dat iedereen zelf moet uitmaken hoe hij met zijn gezondheid omspringt. Zoveel eigen verantwoordelijkheid wil ik ieder van ons wel gunnen. In dit verband wil ik er ook op wijzen dat de kwaliteit van tabak moet verbeteren en ook dat het mogelijk moet zijn in de EU de tabaksproductie vrijwillig stop te zetten, maar de EU moet daarvoor infinanciëlesteun voorzien. Santini (PPE). — (ΓΓ) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het lijkt wel alsof we in een stadion zitten. Het is telkens een soort derby als we het hier over tabak hebben, met altijd dezelfde discussie tussen vertegenwoor digers van de Latijnse, mediterrane en Angelsaksische wereld, alsof die zelf niet zouden roken. Het is verontrustend dat de meningen na een jaar — sinds we hier weer zitten om over de GMO te debatteren — nog altijd op dezelfde manier zijn verdeeld en dat nog steeds dezelfde argumenten worden gehanteerd. Ik heb maar nauwelijks de verlei ding kunnen weerstaan het reactievermogen van de aanwezige leden te testen door mijn speech van een jaar geleden hier opnieuw af te draaien! Maar wat ik nu ga zeggen wijkt daar hoe dan ook niet veel van af. Hoe dan ook, terwijl deze derby voortduurt worden er punten toegekend aan diegenen die de tabaksindustrie in Eu ropa het liefst zouden zien verdwijnen. De prijzen en premies zijn sinds 1995 niet meer gestegen, hetgeen betekent dat ze al 5% van hun werkelijke waarde hebben verloren. Er zit weinig schot in de GMO die, welbeschouwd, voor alsnog alleen de extra kosten behelst. Bovendien moeten we niet vergeten dat de negatieve gevolgen van de overstap op de euro met name voelbaar zijn in gebieden waar tabak wordt verbouwd, en die liggen juist in de meest perifere regio's die onder doelstelling 1 vallen. Daar komt nog eens bij dat het voorstel voor de GMO en de voorstellen van de Commissie op geen enkele manier rekening houden met de nieuwe elementen die we het afgelopen jaar in dit vraagstuk hebben proberen te verwer ken. Die vernieuwingen liggen juist op het sociale vlak en verwijzen naar de voorstellen — daar is in dit Huis her haaldelijk naar verwezen — waarin wordt gepleit voor afschaffing van de tabaksteelt, alsof we op die manier kanker kunnen bestrijden. Alsof rokers zouden ophouden met roken als er op onze markt geen Europese sigaretten meer verkrijgbaar zijn. Dat belooft gouden tijden voor de grote Amerikaanse multinationals! Hoe het ook zij, we zijn ook vanavond weer getuige van een benadering die op veel punten onjuist is. De rokers zullen niet stoppen met roken, laat dat duidelijk zijn, maar wee als de tabaksplanters het zouden opgeven: dan krijgen wij er in Europa pakweg 1.380.000 werklozen bij. Het is dus evident dat dit uiterst negatieve gevolgen zou hebben. Toch zijn er verschillende amendementen waarin dit alles serieus wordt voorgesteld, en ze hebben de steun van de heer Collins en anderen. Tegen collega Collins die stelt: „Stop met het verbouwen van tabak en ga maar iets anders produceren binnen de landbouwsector", wil ik zeggen dat zo'n omschakeling lang niet overal mogelijk is en boven dien: zo'n stap gaan wij toch ook niet van andere Europese burgers verlangen? Ik zou hem op mijn beurt willen vra gen waarom jullie Engelsen bijvoorbeeld niet stoppen met de productie van whisky, aangezien alcohol meer slacht offers eist dan tabak. Is het niet beter om gewoon over te schakelen op aardbeien? Keppelhoff-Wiechert (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, zowel het voorstel van de Commis sie als het voorliggende verslag kunnen wij resumeren in de formule: structuurbeleid op kosten van de gezondheid. Als nietrookster en landbouwer vind ik het belangrijk te wijzen op de dubbele moraal in de manier waarop tabak thans wordt gesubsidieerd. Ik kan mij niet voorstellen dat waar tabak groeit, niet ook een andere cultuur kan ge dijen. Er zijn alleen maar subsidies nodig als een eventuele stopzetting van de teelt van tabakssoorten tot aankopen buiten de Gemeenschap leidt. In de gevoelige regio's — met name in Griekenland en Italië — moet er een ander, verbeterd structuurbeleid komen. In die landen kan de productie zeker niet van vandaag op morgen worden omgeschakeld, maar daarover praten wij volgens mij reeds veel te lang. Als ik het vanuit mijn eigen nationaal standpunt bekijk, zijn de voorstellen van de Commissie aanvaardbaar. De garantiedrempels zijn weliswaar verlaagd, maar die verlaging maakt het ook mogelijk de premies voor de noordelijke landen op te trekken. Algemeen gezien zeg ik dat de subsidies in hun huidige vorm moeten worden afgeschaft. Waarom? Met hogere subsidies worden landen die tabak produceren echt niet aange spoord tot omschakeling van productie, maar wel worden ze gesterkt in hun streven gewoon verder te gaan als voorheen, want de schadelijkste sigaretten worden merkwaardig genoeg het sterkst gesteund. De voorstellen van de Commissie zijn louter marktgericht. De quota's voor soorten met gegarandeerde afzetmoge lijkheden en hoge marktprijzen worden progressief verhoogd en de quota's voor soorten met geringere afzetmoge lijkheden en lagere marktprijzen worden dienovereenkomstig verlaagd. Sinds 28 jaar wordt de tabaksteelt massaal gesteund en niets wijst erop dat men het roer wil omgooien. De soorten die in de EU worden geproduceerd zijn van geringe kwaliteit. De telers zouden wat meer ambitie moeten hebben om de kwaliteit van hun productie te ver hogen.
Nr. 4-536/208
Handelingen van het Europees Parlement
Keppelhoff-Wiechert Een vraag tot besluit: welke gevolgen moeten uit dit alles worden getrokken? Ten eerste, de subsidiëring van tabak tot in 2008 moet volgens mij worden afgeschaft. Ten tweede, in de overgangsperiode moet die subsidiëring op een sociaal aanvaardbare manier worden afgebouwd. Ten derde, in het kader hiervan moeten de minder schadelijke soorten worden gesteund en moet de steun voor soorten die de gezondheid echt schaden worden afgeschaft. Ten vierde, in de periode waarin op andere landbouwproducten wordt omgeschakeld, moetfinanciëlesteun worden gegeven. Dit is niet tegen de rokers gericht, maar is bedoeld om de kwaliteit te verbeteren, de gezondheid te bevorderen en ook een oplossing voor de landbouwers aan te reiken. Monti, Commissie. — (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik zou willen beginnen met mijn gelukwensen aan het adres van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en van rapporteur Trakatellis in het bijzonder, vanwege de doelmatigheid en kwaliteit van hun werk inzake het voorstel tot voltooiing van de hervorming van de GMO voor ruwe tabak. We hebben eerlijk gezegd al uitgebreid gediscussieerd over het verslag van de landbouwcommissie en het voorstel tot hervorming van de GMO. Dit heeft geleid tot een consensus tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie omtrent de noodzaak van handhaving van de steun aan tabaksplanters. Tegelijk met deze steun bieden we deze sector een stimulans om de kwaliteit van hun product te verhogen. In overeenstemming met de inhoud van het verslag stelt de Commissie voor om het niveau van de premies en de quota's ongewijzigd te laten, hoewel ze overweegt het volume van de quota voor groep V stelselmatig te verminderen. Dit vooropgesteld, wil ik de voornaamste kwesties die met de ingebrachte amendementen aan de orde zijn gesteld, even onder de loep nemen. De Commissie kan de amendementen 1 en 3, waarin wordt voorgesteld de oogst van 1999 niet in aanmerking te nemen, niet accepteren, omdat de hervorming van de GMO met ingang van 1999 van kracht moet worden. De gevolgen van dit voorstel voor de producenten zijn overigens beperkt, gezien het feit dat de garantiedrempels voor alle variëteiten zijn vastgesteld, met uitzondering van groep V: voor deze groep liggen de geldende garantiedrempels onder de 30% voor Griekenland en onder de 22% voor Italië. Dit tekort wordt aan andere groepen overgedragen vanwege de middelmatige kwaliteit en de lage marktprijzen. We kunnen amendementen 2 en 6 evenmin goedkeuren, omdat we de jaarlijkse begroting nu eenmaal stabiel moeten houden. Amendementen 4 en 5 inzake de negatieve gevolgen van de monetaire omschakeling moeten helaas ook worden verworpen, omdat naar het oordeel van de Gemeenschap voor de gemeenschappelijke ordening van de tabaksmarkt dezelfde regels moeten gelden als voor de andere GMO's. Wat betreft de amendementen inzake de garantiedrempels, nummers 7, 8 en 9, moet ik u zeggen dat de Commissie voor al die variëteiten van groep V een marktcrisis wil voorkomen. Er gelden voor deze variëteiten vrij lage marktprijzen en ze moeten concurreren met sigaretten uit Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie. Wij zijn dus wel bereid een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de voorgestelde transfer van volumes naar andere groepen, maar we bevestigen dat we het nodige voorbehoud hebben voor wat betreft een mogelijke inkrimping van groep V. De amendementen 10 en 13 kunnen wij niet overnemen omdat het extra bedrag voor de producenten uit de noordelijke lidstaten in overeenstemming is met de situatie van die producenten en dus niet gewijzigd hoeft te worden. De amendementen 11, 12,14 en 15 betreffen de verplichte afkoop van de Gemeenschap. Ik bevestig hierbij hetgeen de Commissie heeft voorgesteld en het Parlement heeft afgesproken de laatste keer dat commissaris Fischler zich hier over dit vraagstuk heeft uitgelaten, namelijk dat de tabaksproductie in de Unie slechts ongeveer een derde van de totale communautaire consumptie dekt. Met de invoer van tabak, die nu dus al twee derde van het interne verbruik voor haar rekening neemt, zouden we dus gemakkelijk de gehele consumptie kunnen dekken. Dat neemt niet weg dat de steun voor de tabaksplanters van cruciaal belang is, aangezien ze geconcentreerd zijn in de minst ontwikkelde regio's van de Europese Unie en geen duidelijke economische of agrarische alternatieven hebben, zoals hier al is opgemerkt. Dankzij de hervorming van de tabakssector kunnen planters zich nu al op vrijwillige basis terugtrekken, maar het zou niet goed zijn als we hen daartoe zouden dwingen. De Commissie kan deze amendementen dus niet overnemen. Trakatellis (PPE). — (EL) Mijnheer de commissaris, u was een en al lof voor dit verslag, maar ik heb uiteindelijk niet mee gekregen welke amendementen van de landbouwcommissie u kunt overnemen. Waarom al die lof als u geen enkel amendement overneemt? Dat wilde ik dus graag horen: welke amendementen aanvaardt u? Monti, Commissie. — (JT) Geachte heer Trakatellis, het is evident dat dit verslag een waarde heeft die aan de afzonderlijke amendementen ontstijgt. Wij hebben dan ook woorden van waardering uitgesproken over de algehele opzet van het verslag. Zoals ik al gezegd heb, kan de Commissie de amendementen 7, 8 en 9 overnemen. Dan wat betreft de amendementen inzake de garantiedrempels: de Commissie wil een marktcrisis voorkomen voor al die variëteiten van groep V die vrij lage marktprijzen hebben en moeten concurreren met sigaretten uit Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie. Wij zijn dus wel bereid een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de voorgestelde transfer van volumes naar andere groepen, maar wij bevestigen dat wij onze reserves hebben wat betreft een mogelijke inkrimping van groep V. Lambraki (PSE). — (EL) Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw de Voorzitter, misschien is het een kwestie van vertaling. Ik heb het antwoord van de heer Monti nog steeds niet begrepen. Waarom al die beleefdheid als wij enkel een antwoord willen? Welke amendementen neemt de heer Monti over? Dat was de vraag van mijnheer Trakatellis. Één woord is voldoende als antwoord. Zegt u 1, 2, 3 of geen! Ik heb de indruk dat niet één amendement is aanvaard, maar laat hij ons dat met één woord zeggen, opdat wij hier niet vandaan gaan zonder er iets van te hebben begrepen.
10.3.99
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr.'4536/209
Monti, Commissie. — (TT) Mevrouw de Voorzitter, ik probeer zo goed mogelijk uitleg te geven aan het standpunt van de Commissie omtrent een vraagstuk dat, zoals u weet, niet tot mijn eigen bevoegdheden behoort maar tot die van commissaris Fischler. We hebben het over de aanneming van amendementen 7, 8 en 9 met overdracht, ofwel wijziging van bijlage II, voor overdracht van de volumes van groep III naar groep I en II in Frankrijk. De Commissie behoudt zich het recht voor om de andere overdrachten onder de loep te nemen, die echter al door de amendemen ten 7, 8 en 9 worden gedekt, dus de overdrachten in bijlage II, teneinde de beperking van groep V in Griekenland te verminderen, en de overdrachten in bijlage II tegen de invoering van Katerini en soortgelijke variëteiten in Italië. Ik hoop dat ik de zaak nu wat heb verduidelijkt. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. 15. Statuut van de ambtenaren van de EG De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over het verslag (A40098/99) van de heer Lehne, namens de Commis sie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Euro pese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeen schappen (COM(98)0312 C40332/9898/0176(CNS)). Lehne (PPE), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, dit is inderdaad een heel belangrijk ver slag. In de voorbije jaren heeft dit Parlement een hele reeks beslissingen genomen, met name in het kader van reso luties over begrotingskwesties. Ik geloof dat toen telkens gebleken is dat dit Parlement een statuut wou voor de me dewerkers van de EUParlementsleden. Wij herinneren ons allen het verslag van de Rekenkamer, dat wij enkele maanden geleden hebben ontvangen en waarin — en ik druk mij voorzichtig uit — heel wat kritiek werd geuit op de bezoldiging van de medewerkers. Daarom meen ik dat het hoog tijd is dat het probleem van de bezoldiging en de arbeidsvoorwaarden voor de mede werkers geregeld wordt. Hoe doet er niet toe hoe, als het maar op een serieuze en verstandige manier gebeurt. Het voorstel waarover wij ons moeten uitspreken en dat door de Europese Commissie is voorgelegd, is eigenlijk niet door haarzelf uitgewerkt, maar door de administratie van dit Huis, en de Voorzitter van ons Parlement heeft er bij de voorzitter van de Commissie op aangedrongen dit over te nemen. Welnu, dit voorstel is in zijn huidige vorm voor mij onaanvaardbaar. Het voorstel bepaalt in principe dat in de regeling voor de andere personeelsleden een nieuw artikel 78 wordt inge voegd, waarin staat dat de parlementaire medewerkers deel uitmaken van de andere personeelsleden van de Euro pese Gemeenschappen en dat voor de rest de arbeidsvoorwaarden moeten worden geregeld in algemene dienstvoor ■ schriften, die door het Parlement zelf uitgevaardigd moeten worden. Daar ligt nu net het probleem. De rechtsgrondslag voor het Statuut van de ambtenaren en de regeling voor de andere personeelsleden, namelijk het Fusieverdrag, voorziet niet in delegatie ten gunste van het Parlement. Mijn kritiek op dit voorstel van de Commissie, het voorstel dus dat door de administratie van het Parlement is uitgewerkt, was dan ook steeds dat deze kwesties niet via uitvoeringsbepalingen konden worden geregeld. Ik sta trouwens niet alleen met deze mening. Het Europese Hofvan Justitie heeft in een arrest van 7 mei 1992 precies hetzelfde vastgesteld, namelijk dat de in het kader van het Statuut uitgevaardigde algemene uitvoeringsbepalingen criteria kunnen vaststellen die de administratie moet volgen bij de uitoefening van haar beslissingsbevoegdheid of die de betekenis van onduidelijke bepalingen in het Sta tuut moeten verduidelijken. Het Hof stelt voorts vast dat ze evenwel het toepassingsgebied van het Statuut niet via een precisering van een eenduidige bepaling in dat Statuut kunnen beperken. Met andere woorden, uitvoeringsbepa lingen mogen niet in tegenspraak zijn met de wezenlijke inhoud van het Statuut. Zijn ze dat wel, dan zijn ze ongel dig en irrelevant. Ze hebben niet hetzelfde rechtskarakter als het Statuut zelf. De Europese Rekenkamer heeft in een verslag aan de Raad, dat op diens verzoek is opgesteld, het volgende stand punt ingenomen met betrekking tot dit Commissievoorstel'. „In het voorliggende geval kunnen algemene uitvoe ringsbepalingen die voor een bepaalde categorie van hulpkrachten de toepassing uitsluiten van regelmatige, eendui dige bepalingen in het Statuut, inzonderheid met betrekking tot de tewerkstellingsduur, als onwettig worden be schouwd en kan, in geval van klacht tegen een individuele beslissing, de toepassing ervan op de helling worden ge zet." Met andere woorden, de Rekenkamer zegt precies hetzelfde als rapporteur Lehne en als het Europese Hof van Justitie: als wij het voorstel van de Commissie aannemen, zal men ons de uitvoeringsbepalingen aanwrijven en uit eindelijk enkel de bepalingen van het Statuut over de ambtenaren en andere personeelsleden toepassen. Daardoor zal niet langer rekening kunnen worden gehouden met de specifieke kenmerken van het werk van de parlementaire medewerkers. Het enige resultaat hiervan zal zijn 'dat het Europees Parlement er 2.000 ambtenaren bij krijgt — ik schat namelijk het aantal parlementaire medewerkers op 2.000. Dat vind in niet verantwoord, ook niet in de zin van datgene waar het hier uiteindelijk om gaat. Daarom heb ik de Commissie juridische zaken en rechten van de burger oorspronkelijk voorgesteld de rechtsgrond slag te wijzigen en een statuut voor de parlementaire medewerkers op te stellen. Dat statuut zou als bijlage bij het Statuut van de Parlementsleden worden gevoegd en zijn rechtsgrondslag vinden in de bepalingen van artikel 190 van het Verdrag van Amsterdam. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger heeft dit om tactische re
Nr. 4-536/210
Handelingen van het Europees Parlement
Lehne denen van de hand gewezen, om te voorkomen dat in de Raad de besluitvorming over het statuut van de parlementsleden en over het statuut van de parlementaire medewerkers onderling afhankelijk werden. Het gevolg hiervan is echter dat de bepalingen die het voorwerp moeten zijn van overeenkomsten tussen de medewerkers, de Parlementsleden en natuurlijk de administratie van het Parlement, in het Statuut zelf, of heel concreet in het voorstel van de Commissie moeten worden vastgelegd. Dat heb ik in een tweede verslag aan de Commissie juridische zaken en rechten van de burger voorgesteld. Wellicht is er maar één juridisch aanvaardbaar alternatief, namelijk helemaal geen statuut voor de parlementaire medewerkers vaststellen en in plaats daarvan de quaestoren of het Bureau van dit Parlement te laten beslissen onder welke voorwaarden überhaupt nog een secretariaatstoelage kan worden toegekend, en daarbij bijvoorbeeld ook het probleem van de sociale zekerheid en van de passende bezoldiging in het eisenpakket op te nemen. In de Commissie juridische zaken en rechten van de burger is het toen tot een spannende stemming gekomen. In het begin werd mijn standpunt gesteund, maar in de eindfase haalde het standpunt van de Commissie het. Het verslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger bevat dan ook tegenstrijdigheden en ik, als rapporteur, kan hetgeen daar beslist werd niet steunen. Dat is de aanleiding waarom ik in deze plenaire vergadering ook namens míjn fractie opnieuw de amendementen indien die in mijn aanvankelijke verslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger stonden, met het verzoek deze aan te nemen. Ik vrees dat, als wij in deze kwestie het voorstel van de Commissie zonder meer volgen, de Raad niet tot een positieve besluitvorming zal komen, gelet op de bezwaren die reeds bij de Raad bestaan en die ook naar voren komen in het door mij geciteerde arrest van het Hof van Justitie en in het tweede verslag van de Rekenkamer. Wij zouden dus als het ware een alibibesluit vormen onder het motto: het Parlement wil weliswaar een statuut voor de parlementaire medewerkers, maar neemt een onrealistische tekst aan, waarvan het weet dat de Raad daar naderhand niet mee akkoord kan gaan. Daarmee zou niemand gebaat zijn, noch de parlementaire medewerkers, noch de leden van dit Huis. Alleen om die reden vraag ik dit Parlement met aandrang om het oorspronkelijke ontwerpverslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger te volgen en niet het voorstel van de Commissie. Als dit niet lukt en er dus morgen geen meerderheid voor mijn voorstel wordt gevonden, zie ik mij, met het oog op een bevredigend resultaat, verplicht om terugverwijzing naar de Commissie juridische zaken en rechten van de burger te verzoeken. En als het echt niet anders kan, vraag ik dat dit ontwerpverslag wordt verworpen. Ik wil en kan immers niet verantwoordelijk zijn voor iets wat ik verkeerd vind en dat alleen maar een alibi is, dat de problemen waarmee wij in dit verband worden geconfronteerd, niet kan oplossen. Gebhardt (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, ik moet zeggen dat de scherpe verwijten van de rapporteur aan het adres van de Commissie niet zo namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger geuit moeten worden. Dat wilde ik vooreerst rechtzetten. De werkzaamheden over het statuut van de parlementaire medewerkers verliepen moeizaam en werden daarenboven bemoeilijkt door dissonante geluiden op de achtergrond. Toch is men er in geslaagd een oplossing te vinden waardoor de parlementaire medewerkers eerlijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming krijgen en tegelijk de autonomie van het Europees Parlement wordt gevrijwaard. Met haar voostellen maakt defractievan de sociaal-democraten en socialisten die oplossing mogelijk. Het is in het belang van onze nauwste medewerkers dat wij die met een ruime meerderheid goedkeuren. De amendementen van mijn fractie bevatten twee elementen die elkaar aanvullen: uitgaande van het voorstel van de Commissie worden de grondbeginselen van de dienstbetrekkingen tussen de Parlementsleden en hun medewerkers geregeld. Dat verzekert ons van het vereiste akkoord van de Raad. De Raad kan er niets op tegen hebben wanneer wij verlangen dat de algemene arbeidsvoorwaarden, inclusief indienstneming, ontslag, bezoldiging en sociale bescherming in een overeenkomst worden vastgelegd. Hij kan er ook niets op tegen hebben dat bepalingen omtrent de zwijgplicht en het verbod op ongeoorloofde nevenactiviteiten, met inbegrip van lobbying, contractueel worden vastgesteld. Het verbod op discriminatie van burgers uit landen buiten de EU ligt voor de hand gelet op de nakende uitbreiding van de Unie. De Raad zal dan ook het statuut zeker niet doen mislukken. De autonomie van het Parlement om in eigen aangelegenheden zelf te beslissen wordt door het tweede element van . ons voorstel veiliggesteld. Het gaat om algemene uitvoeringsbepalingen die wij als Parlement zelf vaststellen. In die uitvoeringsbepalingen worden, op basis van een voorstel van de bevoegde commissie, de details van de arbeidsovereenkomsten vastgelegd. Daarin kan ook een reeks voorstellen van de rapporteur worden ingepast zonder dat men het risico loopt dat een of ander voorschrift de Raad niet aanstaat en dat hij daarom het hele statuut verwerpt. Ik wil nog op twee punten ingaan, die mij erg ter harte gaan. Het eerste houd ik kort en categorisch. Een statuut dat onze medewerkers geen optimale sociale bescherming biedt, ook bij ziekte en ouderdom, kunnen wij meteen wel in de prullenmand gooien. Het is zonde om daarvoor inkt te verspillen. Ook het tweede punt is uiterst gewichtig. Het betreft de bezoldiging van onze medewerkers. Die moet eerlijk en in overeenstemming met de prestatie zijn. Uiteindelijk betalen wij niet voor getuigschriften en diploma's, maar voor de kwaliteit van het geleverde werk. Die betaling kunnen wij evenwel niet doen op basis van getuigschriften, beroepskwalificaties en ambtenarensalarissen. Daarvoor moeten wij een hoge mate vanflexibiliteithanteren bij het opstellen van de overeenkomsten die wij als werkgever sluiten,flexibiliteitook wat de bezoldiging betreft.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/211
Gebhardt Overigens duikt hier weer een wezenlijk element op dat wij al in het kader van de discussie rond het statuut van de parlementsleden naar voren gebracht hadden: de contractueel vastgestelde beloning wordt door het Europees Parlement rechtstreeks op de rekening van de medewerker gestort. Dat beschermt ons enigszins tegen de lasterlijke kritiek, die ook de laatste dagen weer te horen is, als zouden de leden van dit Parlement een soort roversbende zijn die hun medewerkers uitbuiten en met nepovereenkomsten hun eigen zakken vullen. Ik dank u voor uw aandacht en zou willen dat u donderdag samen met mij en mijn fractie stemt voor de sociale zekerheid van onze medewerkers en voor de vrijwaring van de autonomie van het Europees Parlement. Thors (ELDR). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mij aansluiten bij de sprekers die de werkzaamheden met betrekking tot deze regeling als niet eenvoudig bestempelen; ook ik vond het een lastige opgave. Dat strekt het Parlement niet tot eer, en ik moet zeggen dat naar onze mening het resultaat na stemming in de commissie zeker niet bevredigend was. Wij zijn van mening dat het verslag van de Commissie een goed uitgangspunt vormde. Daarom hebben wij een paar kleine amendementen ingediend, aangezien wij duidelijk willen maken wanneer de voorschriften van de Commissie moeten worden toegepast. Wij vinden dat duidelijk gesteld moet worden voor welke medewerkers deze regeling geldt, en dat er een begrenzing is in de tijd. Een meerderheid van de fractie is ook bereid te aanvaarden dat het beloningssysteem zoals dat in het voorstel van de Commissie staat, het systeem is dat moet worden toegepast. Tevens vind ik het van het grootste belang dat wij hierover morgen een besluit nemen. Wij kunnen geen terugverwijzing naar de commissie aanvaarden. Ik vind het zeer ondemocratisch dat de rapporteur dit wil voorstellen wanneer zijn standpunten geen doorgang vinden. Ik beveel aan dat een meerderheid in dit Parlement dit voorstel inderdaad over de streep trekt, zodat wij een bevredigende oplossing krijgen wanneer binnenkort zoveel nieuwe assistenten met het nieuwe Parlement hier hun intrede zullen doen. Dit is uitermate belangrijk, en ik dank dan ook de Commissie voor haar inzet terzake. Sierra Gonzalez (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, met het oog op de bestaande rechtsonzekerheid waarmee parlementaire medewerkers en hulpfunctionarissen te kampen hebben, en de daaruit voorvloeiende ongelijkheid, is het zonder meer noodzakelijk dat er een verordening komt om aan deze situatie een einde te maken. Het verslag van de heer Lehne beoogt dat te doen, en heeft positieve kanten die erkenning verdienen. Dat geldt vooral voor de punten die betrekking hebben op de aanwervingsprocedure, de geschillenregeling en defiscalebehandeling. Maar in ander opzichten dreigt het gevaar dat de toepassing van een dergelijke verordening tot meer ongelijkheid leidt dan in de huidige situatie het geval is. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren als sommige van de ingediende amendementen worden aangenomen, mét name het uitgebreide en uiterst gedetailleerde amendement 38, dat uitputtend ingaat op de classificatie van medewerkers, het daarbij behorende bezoldigingsstelsel en de ongelijke sociale voorzieningen. De overmatige nauwgezetheid van dit amendement laat weinig ruimte voor overgangssituaties. De rechten van medewerkers mogen natuurlijk niet verwaarloosd worden, en wij zijn verplicht te zorgen voor de nodige rechtszekerheid op het moment van aanwerving. Desondanks denk ik dat het op dit ogenblik beter is om voor een wat opener aanpak te kiezen dan wat in het voorstel van de heer Lehne staat. De rapporteur heeft weliswaar een lovenswaardige prestatie geleverd, maar wij zijn het ten dele niet eens met het resultaat. Ullmann (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, deze kwestie is van uiterst groot belang voor onze nauwste medewerkers. De manier waarop het probleem wordt aangepakt, siert geenszins dit Parlement. In dat opzicht was het misschien niet ten onrechte dat dit debat rond het spookuur werd gepland. Ik kan heel kort zijn: wat de fundamentele vragen betreft, ben ik het volledig eens met de rapporteur en het verheugt mij dan ook dat hij zijn amendementen opnieuw indient. Ik zal ervoor ijveren dat ze worden aangenomen, en dit in het belang van onze medewerkers. Ik ben het echter ook eens met de twee vorige sprekers. Er moet inderdaad dringend een tekst worden aangenomen die een einde maakt aan de situatie van rechtsonzekerheid, waarin de assistenten thans moeten werken. Wij mogen het niet zover laten komen dat ze zich bijvoorbeeld tot de Europese ombudsman wenden tegen het Parlement omdat door onze schuld de rechtsonzekerheid voortduurt. Ik hoop dat het zover niet komt, maar na wat ik gehoord heb, kunnen wij toch wel redelijk gerust zijn. Buffetaut (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, ik vraag me af of het niet beleefder is om me tot de tolkencabines te wenden, want ik heb de indruk dat er in die cabines meer mensen zitten dan in de vergaderzaal. Maar goed. Het lijkt erop dat de aanpak van de heer Lehne helaas noodzakelijk was, zowel op het vlak van de bezol- v diging als van de sociale bescherming van onze medewerkers. Een eenvoudig en fundamenteel beginsel van elke sociale doctrine is echter dat iedereen die werkt recht heeft op een eerlijke bezoldiging. Het ziet ernaar uit dat dat niet het geval was en het Parlement heeft zich in navolging van de Commissie over deze kwestie moeten buigen. In het verslag van de heer Lehne worden echter naar mijn gevoel te veel details gegeven over de contractuele betrekkingen en er wordt teveel moeite gedaan om de situatie van onze personeelsleden rigoureus in een statuut onder te brengen.
Nr. 4536/212 H andelingen van het Europees Parlement Buffetaut Het voorstel van de Commissie had het voordeel dat het gekenmerkt werd door een zekere soepelheid en zekerheid en het was als het ware, mutatis mutandis, in de praktijk getest met het stelsel voor medewerkers van de parlemen taire fracties, dat veel weg heeft van het stelsel dat de Commissie ons nu voorstelt. Hoe het ook zij, het belangrijkst lijkt me dat de keuze van een assistent — profiel, capaciteiten, enzovoorts — aan de betrokken afgevaardigde wordt overgelaten, waarbij deze afgevaardigde zowel vrij moet zijn bij het kiezen van de persoon als bij het bepalen van de arbeidsvoorwaarden. Barzanti (PSE). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, naar ons oordeel is nu het moment aangebroken waarop we een bij zonder gecompliceerd dossier moeten afsluiteri, maar we mogen niet vergeten welke moeilijkheden nog opgelost zijn. Bij de stemming die morgen zal plaatsvinden zullen we proberen ervoor te zorgen dat het essentiële karakter van de tekst die we moeten aannemen ook inderdaad wordt erkend. Met de term „essentieel' verwijs ik naar de noodzaak verschillende algemene bepalingen vast te stellen waaraan we vervolgens specifieke regelgeving kunnen ontlenen die ons helpt bij het aanpassen van verschillende contractuele aspecten. Deze algemene bepalingen kun nen, uitgaande van het in onze ogen positieve voorstel van de Commissie, eindelijk duidelijkheid scheppen. We wil len in het bijzonder de belangrijke en noodzakelijke bepalingen in amendement 31 aan dit Huis aanbevelen, omdat daarin staat dat de medewerkers recht hebben op gelijke behandeling en wat hun bezoldiging betreft op een recht streeks contact met het Parlement, ook al moet uiteraard het contact met de afgevaardigde of afgevaardigden voor wie ze werken instandgehouden en zelfs versterkt werden. Op die manier kunnen we helderheid scheppen in deze situatie, hetgeen een onmisbare basis vormt voor een daadwerkelijk transparante en correcte gang van zaken. Dit Parlement moet deze uitdaging absoluut aangaan; sterker nog, we hadden dat al veel eerder moeten doen. We hebben nu extra veel moed nodig om tot handelen over te gaan. We strijden voor transparantie en eerlijkheid, niet alleen omwille van de medewerkers maar omwille van dit hele Parlement en zijn manier van werken, om de waar digheid en de rechten van eenieder te beschermen. Monti, Commissie. — (IT) Mevrouw de Voorzitter, als u mij toestaat zou ik de rapporteur, de geachte heer Lehne, en de andere leden van de juridische commissie graag willen danken voor hun diepgravend onderzoek naar de situatie van de medewerkers van dit Parlement en voor hun voorstellen voor verbetering van die situatie. Het voorstel van de Commissie is uitgewerkt op verzoek van de Voorzitter van het Parlement en op basis van een verslag van het Bureau van dit Parlement. De Commissie heeft gebruik gemaakt van haar initiatiefrecht teneinde een juridisch kader te kunnen opstellen, overigens met respect voor de autonomie waarmee de leden van het Parlement de voorwaarden voor aanstelling, duur van overeenkomsten en bezoldiging kunnen vaststellen. In het huidige systeem zijn zowel de voorwaarden voor aanstelling als de beloning en de regels voor sociale zeker heid afhankelijk van een rechtstreekse overeenkomst tussen de parlementaire medewerker en de afgevaardigde die hem of haar aanneemt. Dit heeft geleid tot een grote verscheidenheid aan contractformules die lang niet altijd recht doen aan een aantal minimumeisen ten aanzien van de gelijke behandeling van de medewerkers. Zoals het Bureau van het Parlement al heeft aangegeven, is duidelijk geworden dat de huidige problemen het best kunnen worden be streden door de parlementaire medewerkers de voordelen van de status van hulpfunctionaris te bieden. Daarbij zou hun functie wel aan specifieke normen onderworpen blijven, afhankelijk van de aard van hun activiteiten. Dit betekent dat ieder Parlementslid zijn of haar medewerkers zelf kan blijven selecteren, maar dat die medewerkers wel kunnen profiteren van de regelgeving die voor andere functionarissen geldt, met uitzondering van de vrijstellin gen waarin het voorstel voorziet ten aanzien van de voorwaarden voor aanstelling, bezoldiging en de duur van de overeenkomst. Het voorstel van de Commissie biedt een rechtsgrondslag die het u als afgevaardigden mogelijk maakt uw medewer kers de status van hulpfunctionaris te bieden. Als deze rechtsgrondslag eenmaal is aangenomen wordt het nood zakelijk in een tweede fase de interne en specifieke normen van het Parlement vast te stellen op basis waarvan de medewerkers kunnen profiteren van een billijker en logischer stelsel dan het huidige. Omwille van de uitgangspunten die ik zojuist heb genoemd en ook om ervoor te zorgen dat de betreffende verorde ning zo spoedig mogelijk wordt aangenomen, is de Commissie niet van zins haar voorstel nog te wijzigen. Amende menten 1, 4, 5 en 11 hebben betrekking op de regeling ten aanzien van de kosten en vergoedingen van de afgevaar digden. Aangezien op die manier de bepalingen van het statuut voor ambtenaren en andere personeelsleden gewij zigd zouden worden, kan de Commissie deze amendementen niet overnemen. Met de andere amendementen die in het verslag van de heer Lehne zijn opgenomen wordt beoogd bepalingen in de verordening op te nemen die door de Raad goedgekeurd zouden moeten worden, terwijl de Commissie er de voorkeur aan geeft dat bepalingen van dit type door het Parlement in zijn eigen Reglement worden opgenomen krachtens artikel 78 bis. Dat is de reden waarom de Commissie deze amendementen moet afwijzen. De Voorzitter. — Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats. (τ) (De vergadering wordt om 0.10 uur gesloten) !) Agenda van de volgende vergadering: zie notulen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/213
BIJLAGE
1. Vragen aan de Raad Vraag nr. 18 van María Sornosa Martínez (H-0150/99) Betreft: Discriminatie van een ambtenaar van de Raad op grond van zijn seksuele geaardheid Het Europese Gerecht van eerste aanleg heeft het besluit van de Raad bevestigd om te weigeren een stabiele relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht gelijk te stellen met een huwelijk, zoals door een Zweeds ambtenaar van de Raad was gevraagd. Het heeft dus geen rekening gehouden met de wijziging van het statuut van de Raad van 1998, waarbij gelijke behandeling wordt gegarandeerd, noch met artikel 13 van de beginselen van het EU-Verdrag, waarin wordt gesteld dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid dient te worden bestreden. Deze uitspraak van het Europese Gerecht van eerste aanleg bevestigt dat homoseksuele mannen en vrouwen nog steeds worden gediscrimineerd, hetgeen in strijd is met de geest van het EU-Verdrag, waarvan de Raad en de Commissie de hoeders zouden moeten zijn. Is de Raad voornemens om, conform het EU-Verdrag en zijn eigen statuut, zijn besluit om de betrokken ambtenaar geen gehuwdentoelage uit te keren, te herroepen? Antwoord In een arrest van 28 januari 1999 in zaak T-264/97 heeft het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen de Raad gelijk gegeven met betrekking tot de interpretatie van het begrip „echtgenoot" of „huwelijk" in het statuut van de ambtenaren van de Gemeenschap. Het statuut van de ambtenaren kent de gehuwde ambtenaren een aantal geldelijke rechten toe (bijvoorbeeld een kostwinnerstoelage en de terugbetaling van de reiskosten van de partner bij de ambtsopneming). De verzoeker in deze zaak was de volgens de Zweedse wetgeving geregistreerde partner van een persoon van hetzelfde geslacht. Hij had zijn werkgever, de Raad, verzocht dat geregistreerde partnerschap door interpretatie van het statuut van de ambtenaren gelijk te stellen met een huwelijk zoals in het statuut wordt bedoeld. De Raad had dat geweigerd op grond van het argument dat die gelijkstelling niet door een eenvoudige interpretatie van het statuut van de ambtenaren kon gebeuren, maar een wijziging van het statuut en dus een besluit van de communautaire wetgever vergde, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de andere betrokken instellingen.
Het Gerecht van eerste aanleg heeft opgemerkt dat de desbetreffende bepalingen van het statuut van de ambtenaren „communautaire begrippen van huwelijk en echtgenoot bevatten die uitsluitend betrekking hebben op een relatie op basis van h burgerlijke huwelijk in de traditionele betekenis van het woord" (punt 26 van het arrest). Die opvatting is overigens dezelfde als die van het Europees Hof van de rechten van de mens, namelijk dat de Raad als werkgever ,geen enkele verplichting had om het geregistreerde partnerschap van de verzoeker te beschouwen als een huwelijk zoals dat in het statuut wordt bedoeld" (punt 30) en dat de Raad zich niet schuldig had gemaakt aan een verboden discriminatie (punt 33). Zoals de geachte afgevaardigde opmerkt, heeft het Gerecht van eerste aanleg in zijn arrest geen rekening gehouden met de recente toevoeging van een artikel Ibis aan het statuut van de ambtenaren, waarin wordt bepaald dat de ambtenaren bij de toepassing van het statuut recht hebben op gelijke behandeling zonder directe of indirecte verwijzing naar ras, politiek, filosofische of godsdienstige overtuiging, geslacht of seksuele geaardheid, zonder afbreuk te doen aan de statutaire bepalingen waarin een bepaalde burgerlijke staat wordt geëist. De Raad vestigt de aandacht van de geachte afgevaardigde op de woorden „zonder afbreuk te doen aan de statutaire bepalingen waarin een bepaalde burgerlijke staat wordt geëist". Die woorden hebben juist betrekking op de bepalingen van het statuut waarin de toekenning van bepaalde rechten afhankelijk wordt gemaakt van het bestaan van een huwelijk, het begrip dat door het Gerecht van eerste aanleg is geïnterpreteerd. Tijdens de debatten over dat artikel Ibis heeft de Raad onderzocht of het geregistreerde partnerschap in het statuut van de ambtenaren eventueel met een huwelijk kan worden gelijkgesteld. In een in de notulen opgenomen verklaring heeft de Raad de Commissie verzocht te onderzoeken of geregistreerde partnerschappen konden worden erkend en de Raad op basis van dat onderzoek passende voorstellen op dat gebied te doen. Dat feit is ook door het Gerecht van eerste aanleg in punt 31 van zijn arrest vastgesteld. Het Gerecht heeft daar trouwens aan toegevoegd dat het de Raad als wetgever toekomt in het statuut wijzigingen aan te brengen om in de toekomst ambtenaren in de situatie van de verzoeker het voordeel van de kostwinnerstoelage uit hoofde van hun partner toe te kennen. Voorzover de Raad bekend, wordt dat onderzoek bij de diensten van de Commissie nog altijd voortgezet en heeft de Raad nog geen voorstel daarover ontvangen. Met betrekking tot het toekomstige artikel 13 van het EG-Verdrag, zoals het door het Verdrag van Amsterdam zal worden gewijzigd, zal de Raad ook pas optreden als de Commissie een voorstel indient en nadat het Europees Parlement daarover is geraadpleegd.
Nr. 4-536/214
Handelingen van het Europees Parlement
De Raad heeft zich dus actief met deze kwestie beziggehouden. * *
*
Vraag nr. 19 van Graham Watson (H-0158/99) Betreft: Regionale luchthavens Geeft de Raad zich rekenschap van het feit dat de potentieel vrije commerciële handel tussen luchtvaartondernemingen in landingsrechten op de luchthavens ertoe zal leiden dat kleinere regionale luchtvaartdiensten door pressie van louter commerciële aard van de voornaamste centrale luchthavens zullen worden verdreven? Is dit, gezien de problemen die de Britse regionale luchthavens al ondervinden bij het verkrijgen van landingsrechten op de luchthaven van Frankfurt, niet strijdig met het beleid van regionalisatie en toegang tot het luchtverkeer op basis van interregionale verbindingen? Antwoord De Raad hecht veel belang aan de toewijzing van landingsrechten op luchthavens in de Gemeenschap. De beginselen op basis waarvan die landingsrechten worden toegewezen zijn opgenomen in verordening EEG nr. 95/93 van de Raad van 8 januari 1993. Krachtens die verordening is handel in landingsrechten nog altijd verboden. Verordening EEG nr. 95/93 van de Raad bevat speciale bepalingen voor het behoud, in bepaalde omstandigheden, van binnenlandse luchtroutes naar en van regio's in een lidstaat, maar heeft niet uitdrukkelijk betrekking op de routes tussen een regionale en een grote centrale luchthaven, die onder de algemene regeling vallen. Als de Gemeenschap maatregelen moet nemen om de luchtvaartdiensten tussen een regionale en een centrale luchthaven te garanderen, zal de Raad elk desbetreffend voorstel onderzoeken. Op dit ogenblik liggen nog geen formele voorstellen van de Commissie voor. * *
*
Vraag nr. 20 van Marianne Eriksson (H-0166/99) Betreft: Israël en het Non-proliferatieverdrag Welke maatregelen overweegt de Raad om Israël zover te krijgen dat dit land het Non-proliferatieverdrag (kernwapens) tekent? Antwoord
<
De Europese Unie beschouwt het Non-proliferatieverdrag (NPV) nog altijd als de hoeksteen van de internationale non-proliferatie en als de basis voor de voortzetting van de nucleaire ontwapening. De EU onderstreept dan ook bij elke mogelijke gelegenheid dat het van het grootste belang is dat alle landen het verdrag ondertekenen. In het kader van het gemeenschappelijk optreden in de aanloop naar de conferentie van 1995 over de herziening en uitbreiding van het NPV ondernam de EU stappen bij een groot aantal landen waaronder, naast de 172 toenmalige verdragsstaten, ook een aantal andere landen zoals Israël, om steun te vragen voor de onbeperkte uitbreiding van het NPV. Ook in het kader van haar politieke dialoog met landen in het Midden-Oosten heeft de Unie al herhaaldelijk gezegd dat ze de instelling van een kernwapen- en massavernietigingswapenvrije zone in het Midden-Oosten nastreefde en heeft ze alle landen ertoe opgeroepen de desbetreffende verdragen zo spoedig mogelijk te ondertekenen. Ter voorbereiding van de tweede zitting van het voorbereidend comité van het NPV in 1998 stelde de Raad op 23 april 1998 een gemeenschappelijk standpunt vast waarin hij de doelstellingen van de EU formuleerde met het oog op de succesvolle afronding van de conferentie voor de herziening van het NPV in 2000. In dat gemeenschappelijk standpunt wordt uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om stappen te ondernemen om bijvoorbeeld voor de ondertekening van het NPV door alle landen te ijveren. De Raad wil dat de herzieningsconferentie van 2000 met succes wordt bekroond. De Raad blijft ervoor ijveren dat alle landen het verdrag ondertekenen en dat de EU in het versterkte herzieningsproces een actieve en positieve rol speelt. Ook bij de voorbereiding van de derde zitting van het voorbereidend comité in de lente van dit jaar zal de Raad zich daarvoor inspannen. *
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/215
Vraag nr. 21 van Anne Mcintosh (H-0171/99) Betreft: Het millenniumprobleem Is het de fungerend voorzitter bekend dat er op 1 januari 2000 voor bepaalde vormen van vervoer geen verzekeringsdekking zal zijn, waaronder vervoer door de lucht, over zee en per spoor? Wat is de fungerend voorzitter voornemens te ondernemen om zowel veilig reizen op 1 januari 2000 als volledige dekking van voorziene en onvoorzienerisico'ste waarborgen? Wat is de fungerend voorzitter voornemens te ondernemen om veilig reizen op 1 januari 2000 te waarborgen? Antwoord 1. De Raad is zich volkomen bewust van de problemen die kunnen worden veroorzaakt door het feit dat vele computersystemen en -programma's de overgang naar het volgende millennium niet aankunnen en van de implicaties daarvan voor een aantal infrastructuurvoorzieningen en sectoren zoals het vervoer. De geachte afgevaardigde mag er zeker van zijn dat de Raad het grootste belang aan de veiligheid van het vervoer hecht. 2. De Raad weet ook dat verzekeringen normaal gesproken alleen schade dekken die het gevolg is van onverwachte gebeurtenissen. Aangezien het millenniumprobleem verwacht wordt, is het mogelijk dat de verzekering eventuele schade niet dekt. Om de dekking zo ruim mogelijk te maken, moeten de betrokken bedrijven alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat hun systemen de overgang naar het jaar 2000 kunnen doorstaan. De verzekeringnemers en verzekeraars moeten de bijzonderheden van die aangelegenheid bilateraal regelen. 3. De Raad erkent dat het om een wereldwijd probleem gaat en dat de verantwoordelijkheid voor de oplossing ervan duidelijk bij de leveranciers en gebruikers van computersystemen ligt. De regeringen moeten echter ook weten dat de bevolking verwacht dat ze ervoor zorgen dat hun eigen infrastructuur blijft functioneren. In dat verband weet de Raad dat in het bijzonder in de sector van het vervoer reusachtige inspanningen worden gedaan om alle systemen aan het jaar 2000 aan te passen om reizen omstreeks en op 1 januari 2000 veilig te maken. 4. De Raad herinnert de geachte afgevaardigde eraan dat hij bij verschillende gelegenheden, onder meer op de Europese Raden van Cardiff van 15 en 16 juni 1998 en van Wenen van 11 en 12 december 1998, deze belangrijke kwestie heeft besproken omdat ze voor de veiligheid van de Europese burgers en het functioneren van de interne markt ernstige gevolgen kan hebben. De Raad is tot de conclusie gekomen dat alle betrokkenen op hun eigen bevoegdheids- en werkterrein moeten samenwerken om de negatieve gevolgen zoveel mogelijk in te perken. 5. Aangezien de oplossing van het probleem vooral onder de bevoegdheid van de lidstaten en betrokken organisaties valt, heeft de Commissie de Raad geen wetgevingsvoorstellen terzake voorgelegd. Voor de Commissie is nochtans een belangrijke rol weggelegd. Ze moet de uitwisseling van best practices tussen de lidstaten bevorderen, het bedrijfsleven en gebruikers, vooral het MKB, óp het probleem attenderen en ertoe aanzetten maatregelen te nemen. De Raad is ingenomen met de mededelingen en andere werkzaamheden van de Commissie op dat gebied. 6. Wat de verdere aanpak van de kwestie betreft, wijst de Raad de geachte afgevaardigde erop dat het probleem nog altijd topprioriteit heeft en dat de werkgroep van de Raad over telecommunicatie de opdracht heeft gekregen samen met de experts van de betrokken sectoren, ook van de vervoerssector, na te gaan of de maatregelen nog verder op communautair niveau moeten worden gecoördineerd. Op basis van de bevindingen van de werkgroep zal de kwestie op de aanstaande zitting van de Raad opnieuw uitvoerig worden besproken.
Vraag nr. 22 van Hugh McMahon (H-0173/99) Betreft: Buitenlandse docenten vreemde talen aan Italiaanse universiteiten Gezien de prioriteit die het Duitse Raadsvoorzitterschap verleent aan kwesties als onderwijs, wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties en het vrije verkeer van burgers over de gehele Gemeenschap, zou ik willen vragen: Welke maatregelen stelt het Voorzitterschap voor om ervoor te zorgen dat de Italiaanse universiteiten gevolg geven aan het arrest van het Hofvan Justitie (zaak 33/88 van 30 mei 1989 en Gevoegde zaken C-259/91, C-332/91 van 2 augustus 1993) inzake de rechten van de buitenlandse lettori (docenten vreemde talen) die in Italië werkzaam zijn? Antwoord Het Duitse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie hecht veel belang aan de naleving van de communautaire wetgeving betreffende de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. Wat specifiek de vraag van de geachte afgevaardigde betreft, herinnert de Raad eraan'dat buitenlandse docenten vreemde talen aan Italiaanse universiteiten als gevolg van het arrest van het Europees Hof van Justitie nu een
Nr. 4-536/216
Handelingen van het Europees Parlement
contract voor onbepaalde tijd kunnen ondertekenen. Wat de buitenlandse docenten onder de oude regeling betreft, weet het voorzitterschap dat de Commissie en de Italiaanse regering zich met de kwestie bezighouden. * Vraag nr. 23 van Mark Killilea (H-0176/99) Betreft: Bevordering van gelijke kansen In het document met de doelstellingen en prioriteiten voor het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie wordt onder meer de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen als streven genoemd. Wat is tegen die achtergrond het oordeel van de Raad over de sluiting volgende maand door de Commissie van het bureau voor technische bijstand, dat het vierde actieprogramma voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de EU ten uitvoer legt? Antwoord De Raad hecht veel belang aan de bevordering van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De Raad heeft daarover onlangs een aantal teksten goedgekeurd (zie de lijst van goedgekeurde teksten in bijlage 1). De Raad is ingenomen met het feit dat in het nieuwe Verdrag nieuwe bepalingen betreffende de strijd tegen discriminatie (artikel 13) en de integratie van de gelijke kansen in alle beleidsvormen (artikel 2) zijn opgenomen. De Raad meent dat die bepalingen tot een krachtiger aanpak van het probleem zullen leiden en nodigt de Commissie ertoe uit daarover nieuwe teksten voor te stellen. Bovendien komen de voor de rechten van de vrouw bevoegde ministers steeds vaker informeel bijeen. Op 5 en 6 mei 1998 vond in Belfast een informele bijeenkomst van die ministers plaats over het thema van de inschakeling in het beroepsleven en het belang van structuren voor kinderopvang. Op 8 juli 1998 vond in Innsbruck een informele bijeenkomst van de voor werkgelegenheid en gelijke kansen bevoegde ministers plaats over het thema van de werkgelegenheid voor vrouwen. Op die bijeenkomst vond een uiterst interessante gedachtewisseling plaats over de dimensie van de gelijke kansen in de richtsnoeren voor de werkgelegenheid. De Raad meent dat ook de actieprogramma's inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen in de bevordering van de gelijke kansen een belangrijke rol spelen. De Raad kan evenwel geen commentaar geven over de besluiten van de Commissie over de manier waarop die programma's worden uitgevoerd, zoals het besluit waarnaar de geachte afgevaardigde in zijn vraag verwijst. * *
*
Vraag nr. 24 van Gerard Collins (H-0182/99) Betreft: Energiebelasting De heer Lafontaine heeft onlangs verklaard dat hij zal trachten op Europees niveau vooruitgang te boeken met betrekking tot de zogenaamde „ecotax". Kan de Raad mededelen welke stappen hij de komende maanden terzake zal nemen, en wat hij precies verstaat onder „vooruitgang"? Met andere woorden, wat is het uiteindelijk doel van het voorzitterschap wat betreft energiebelasting? Antwoord De voortzetting van de besprekingen over het Commissievoorstel betreffende de belasting op energieproducten is een van de prioriteiten in het werkprogramma van het voorzitterschap voor de eerste helft van 1999. In overeenstemming met de belofte van de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën, die door de Europese Raad van Wenen werd bevestigd, onderzoekt de bevoegde werkgroep op dit ogenblik de problemen die het voorstel doet rijzen en de manier waarop die kunnen worden opgelost. De werkgroep onderzoekt daartoe vooral de economische gevolgen van de voorgestelde maatregelen en houdt daarbij ook met de milieugevolgen ervan rekening. Een eerste verslag over de werkzaamheden van de werkgroep zal in maart aan de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën worden voorgelegd. Het voorzitterschap verwacht dat de besprekingen in de Raad voldoende aanwijzingen zullen opleveren voor het verdere onderzoek van het voorstel door de bevoegde werkgroep. * *
*
Vraag nr. 25 van Olivier Dupuis (H-0185/99) Betreft: Europees korps De humanitaire crisissituaties, agressie-oorlogen en conflicten gedurende de laatste jaren zowel in Europa als in de rest van de wereld hebben het structurele onvermogen van de Unie om deze situaties aan te pakken aan het licht
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/217
gebracht, met uitzondering van de strikt humanitaire aspecten ervan. Dit onvermogen is te wijten aan het ontbreken van een Europees buitenlands en defensiebeleid dat deze naam waardig is en van gemeenschappelijke instrumenten om het ten uitvoer te leggen. Bovendien nam in de loop van de laatste maanden het aantal verklaringen en standpunten van de Europese politici inzake de noodzaak om tot een gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiesysteem te komen voortdurend toe. Meent de Raad niet dat in dit verband de oprichting op supranationale basis van een Europees corps van 100.000 mannen en vrouwen, met militaire en civiele eenheden en met als taak de uitvoering, op besluit van de Raad en het Parlement en onder gezag van een vice-voorzitter van de Commissie, van operaties voor de handhaving en het herstel van de vrede, alsmede humanitaire operaties, de Unie het vermogen zou verlenen om op passender wijze op te treden in crisissituaties en een concreet element zou kunnen zijn bij het proces voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid? Antwoord Het concept van het Europees korps, waarnaar de geachte afgevaardigde in zijn vraag verwijst, is door de Raad niet besproken. Zoals de geachte afgevaardigde weet, is de oprichting van Europese militaire korpsen in het huidige institutionele bestel, ook al worden die korpsen uit nationale eenheden samengesteld, veeleer een zaak voor de West-Europese Unie. Het feit dat de Unie in geval van crisis doeltreffend wil optreden, heeft een nieuw debat over de Europese veiligheid en defensie op gang gebracht. Het centrale punt in dat debat is dat de Europese Unie over een geloofwaardige en doeltreffende militaire capaciteit moet beschikken om crisissen te kunnen beheersen („Petersberg-taken") en aldus haar gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te versterken.
Vraag nr. 26 van Niall Andrews (H-0186/99) Betreft: De EU en niet-gouvernementele organisaties Niet-gouvernementele organisaties leveren een belangrijke bijdrage aan de Ierse samenleving, zowel in Dublin als elders in Ierland, en aan de samenleving in de hele Europese Unie. Kan de fungerend voorzitter uiteenzetten welke speciale initiatieven op EU-niveau zullen worden genomen om het werk van niet-gouvernementele organisaties te steunen en aan te moedigen? Antwoord Wat het werk van de niet-gouvernementele organisaties in de Europese Unie betreft, herinnert de Raad eraan dat op 24 en 25 februari 1999 in Dresden een conferentie over een Europees werkgelegenheidsbeleid ten behoeve van gehandicapten werd gehouden. De Raad is trouwens voornemens in de komende, maanden een resolutie aan te nemen over de grote lijnen van een Europees werkgelegenheidsbeleid voor de gehandicapten. Dat is slechts een van de vele activiteiten van de niet-gouvernementele organisaties op sociaal gebied in de EU. Als de geachte afgevaardigde meer over de steun van de Gemeenschap voor de niet-gouvernementele organisaties op het terrein wil weten, kan hij zijn vraag beter tot de Commissie richten. Die is beter geplaatst dan de Raad om hem daarover betrouwbare en recente informatie te verstrekken. Als hij dat wenst te doen, zal ik hem graag de naam en het adres meedelen van de persoon die zich bij Directoraat-generaal V van de Commissie met sociale zekerheid en integratie bezighoudt. Tenslotte kan ik de geachte afgevaardigde ook meedelen dat de Commissie weldra begint met de voorbereiding van nieuwe voorstellen op basis van de artikelen 13 en 137, in het vooruitzicht van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. Wat de bevordering van de werkzaamheden van de niet-gouvernementele organisaties óp het gebied van ontwikkelingssamenwerking betreft, heeft het Duitse voorzitterschap de volgende evenementen al georganiseerd of is het voornemens dat te doen: — een ronde tafel, waaraan de niet-gouvernementele organisaties hebben deelgenomen die werkzaam zijn op het gebied van bevolking en gezondheid in de ontwikkelingslanden, over „de rol van de burgermaatschappij in de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Cairo". Die ronde tafel werd door het Duitse voorzitterschap en de Commissie op 21 en 22 januari van dit jaar in Brussel georganiseerd; — een informeel seminar, dat op 18 maart eerstkomend in Berlijn wordt gehouden over de rol van de NGO's in de bevordering van de burgermaatschappij in de ontwikkelingslanden. Aan dat seminar zullen de EU-ministers van ontwikkelingssamenwerking, de bevoegde leden van de Commissie en een NGO-platform deelnemen; — een ontmoeting, zoals onder elk voorzitterschap, met het verbindingscomité van de NGO's bij de EU om voor de zitting van de Raad van ministers van Ontwikkelingssamenwerking van gedachten te wisselen.
Nr. 4-536/218
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 27 van Bernd Posselt (H-0187/99) Betreft: Ontwikkelingen in Slowakije Welke positieve consequenties trekt het Duitse Raadsvoorzitterschap uit de positieve ontwikkeling in Slowakije? Maakt Slowakije nu kans zich te plaatsen in de eerste reeks van kandidaat-landen? Antwoord De parlementsverkiezingen in Slowakije van 25 en 26 september 1998 zijn vrij en eerlijk verlopen. De Europese Unie heeft die nieuwe ontwikkeling, die voor de integratie van Slowakije in de Europese structuren veel goeds belooft, van harte begroet. Op zijn zitting van 7 december 1998 heeft de Raad kennis genomen van het feit dat de nieuwe situatie in Slowakije na de verkiezingen volgens de Commissie uitzicht biedt op onderhandelingen als blijkt dat de instellingen op ordentelijke, stabiele en democratische wijze blijven functioneren. Die conclusies van de Raad werden door de Europese Raad van Wenen, bevestigd en openbaargemaakt. Met betrekking tot de politieke prioriteiten van het toetredingspartnerschap herinnert de Raad aan de betekenis van de versterkte pretoetredingsstrategie en spoort hij Slowakije ertoe aan zijn voorbereiding op het lidmaatschap te intensiveren, daarbij alle door de Unie geboden hulp te gebruiken en de bepalingen van de Europa-Overeenkomst uit te voeren. De vorderingen van Slowakije op de weg naar de toetreding in het licht van de criteria van Kopenhagen zullen worden toegelicht in het tweede periodieke verslag dat de Commissie aan de Europese Raad van Helsinki zal voorleggen. De Europese Raad zal dan over de uitbreiding van de toetredingsonderhandelingen tot Slowakije het besluit nemen dat hij passend acht.
Vraag nr. 28 van Vincenzo Viola (H-0190/99) Betreft: Interpretatie van artikel 158 van het Verdrag van AmsterL·m De Europese Commissie hanteert in haar jongste officiële documenten een limitatieve — en overigens ook door de Juridische Dienst van het Parlement als verkeerd beschouwde — interpretatie van artikel 158 van het Verdrag van Amsterdam. Door steeds te refereren aan de „minderbegunstigde eilanden" in plaats van aan de „insulaire regio's", overtreedt de Commissie inderdaad de geest van de IGC, de Europese Raad van Amsterdam en de aan het Verdrag gehechte Verklaring inzake de insulaire regio's (nr. 30), volgens welke alle insulaire regio's die wegens hun ligging een blijvende handicap ondervinden en hierdoor niet onder eerlijke voorwaarden met de regio's op het vasteland kunnen concurreren in de interne markt, wegens de extra kosten voor vervoer, energie, landbouwproductie alsook beheer en behandeling van afval, zijn opgenomen in de lijst van minderbegunstigde regio's van de EU. Hoe interpreteert de Raad artikel 158 en welke specifieke maatregelen wil de Raad nemen om de insulaire regio's beter en onder eerlijke voorwaarden in de interne markt te integreren, overeenkomstig de verklaring van de IGC? Antwoord De Raad herinnert eraan dat hij geen commentaar geeft over standpunten die andere instellingen innemen. In het institutionele bestel van het Verdrag is het de rol van het Europees Hofvan Justitie toe te zien op de naleving van het recht bij de interpretatie en toepassing van de Verdragen, met inbegrip van de wijzigingen die door het Verdrag van Amsterdam in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zullen worden aangebracht zodra het in werking treedt.
Vraag nr. 29 van James Fitzsimons (H-0192/99) Betreft: Ommezwaai Duitse regering met betrekking tot spoedig verbod kernafval Kan de fungerend voorzitter van de Raad bevestigen dat de Duitse minister van Milieu plannen betreffende, een spoedig verbod op de opwerking van kernafval heeft ingetrokken, en kan de fungerend voorzitter in het bevestigende geval mededelen of het vervoer van kernafval naar de nucleaire opwerkingsinstallatie van Sellafield derhalve zal blijven plaatsvinden, in weerwil van het hevige verzet daartegen van de bevolking van Ierland? Antwoord Het besluit waarnaar de geachte afgevaardigde in zijn vraag verwijst, valt onder de exclusieve bevoegdheid van de betrokken lidstaat, die de Raad daarvan niet op de hoogte hoeft te brengen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/219
Nucleaire activiteiten in de Europese Unie zijn aan de geldende communautaire wetgeving onderworpen. De Raad wijst er nogmaals op dat hij de normen inzake de bescherming van de volksgezondheid heeft versterkt door daarover in 1996 een nieuwe richtlijn vast te stellen. Voorts zijn de bepalingen van het Euratom-Verdrag, in het bijzonder die van hoofdstuk 3 betreffende de gezondheidsbescherming, van toepassing op het functioneren van de kerninstallaties in de Europese Unie, ook die voor de verwerking van bestraalde splijtstoffen. Het vervoer van radioactief afval is bovendien onderworpen aan specifieke communautaire voorschriften, opgenomen in richtlijn 92/3/Euratom betreffende overbrenging van radioactieve afvalstoffen tussen lidstaten, en aan de regels van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie.
Vraag nr. 30 van Brian Crowley (H-0198/99) Betreft: Misdaad- en dmgsbestrijding op EU-niveau De politiële samenwerking, die zich in hoofdzaak bezig houdt rnet misdaadbestrijding op EU-niveau, is in de afgelopen jaren versterkt, met name door de ratificatie van de Europol-overeenkomst. Kan de fungerend voorzitter uiteenzetten hoe naar zijn mening de judiciële samenwerking op EU-niveau kan worden ontwikkeld als een verdere stap in de misdaad- en drugsbestrijding? Antwoord De strijd tegen criminaliteit en drugs werd, zoals de geachte afgevaardigde beslist weet, op EU-niveau al uitvoerig besproken. De Raad heeft daarover een aantal belangrijke rechtsbesluiten genomen. Het voorzitterschap sluit zich aan bij de verklaring van de werkgroep op hoog niveau „georganiseerde criminaliteit", volgens dewelke de samenwerking op het gebied van justitie op hetzelfde niveau als de samenwerking op het gebied van politie moet worden gebracht. Het voorzitterschap heeft het vaste voornemen de al aangevatte werkzaamheden voort te zetten om die politieke doelstelling te bereiken. Voor het voorzitterschap is het van het grootste belang dat over het ontwerp van overeenkomst over rechtsbijstand op strafrechtelijk gebied een consensus tussen de lidstaten van de Europese Unie wordt bereikt. Het beraad over dat ontwerp, waarover het Europees Parlement is geraadpleegd, verliep zeer moeizaam omdat de kwestie van het afluisteren van telecommunicatie erg moeilijk lag. Het voorzitterschap zal nochtans alles in het werk stellen om voor het einde van zijn ambtsperiode een goed resultaat te bereiken. Zodra de overeenkomst is aangenomen, wordt ze een rechtsbesluit dat ongetwijfeld tot een doeltreffender samenwerking op het gebied van justitie met inachtneming van de persoonlijke vrijheden zal bijdragen. Overeenkomstig het gemeenschappelijk optreden dat de Raad op 15 december 1997 heeft vastgesteld, zal het voorzitterschap verder onderzoeken hoe de samenwerking op het gebied van justitie tussen de lidstaten verloopt. De conclusies van een verslag over een bepaald land zijn al aangenomen, maar de bevoegde werkgroep van de Raad heeft onder het Duitse voorzitterschap ook al vergaderingen over vier andere verslagen belegd. Vervolgens zal het voorzitterschap het Europees Parlement, overeenkomstig het gemeenschappelijk optreden, nadere bijzonderheden over de toepassing van het beoordelingsmechanisme meedelen. Nu al kan worden vastgesteld dat de uitvoering van het gemeenschappelijk optreden goed verloopt en uitzicht op een verdere verbetering van de samenwerking op het gebied van justitie biedt. Hoewel het Verdrag van Amsterdam nog niet in werking is getreden, mogen wij ervan uitgaan dat de bepalingen ervan de mogelijkheden zullen uitbreiden om de samenwerking op het gebied van justitie te verbeteren. Bij de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zoals in het actieplan wordt aangekondigd, zal de strijd tegen criminaliteit en drugs een prioriteit zijn. Het voorzitterschap verleent op dit ogenblik dan ook voorrang aan de vlotte inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. In dat verband is ook de integratie van Schengen voor de samenwerking op het gebied van justitie in de strijd tegen criminaliteit en illegale drugshandel van het grootste belang.
Vraag nr. 31 van Pat Gallagher (H-0200/99) Betreft: Risicodragend kapitaal voor kleine ondernemingen in perifere gebieden Zoals de Raad bekend is, hebben 28 risicokapitaalfondsen de handen ineen geslagen om meer dan 490 miljoen ? te investeren in jonge, technologisch innoverende bedrijven. Verschaffers van risicodragend kapitaal moeten ten minste 25% van het nieuw aangetrokken kapitaal besteden aan investeringen voor het opstarten van technologisch innoverende KMO's. Welke garanties kan de Raad geven dat innoverende bedrijven op technologisch gebied in perifere gebieden als het westen van Ierland bij voorrang in aanmerking komen voor dergelijke investeringen?
Nr. 4-536/220
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Op 19 mei 1998 keurde de Raad het programma van financiële bijstand voor innovatieve en werkgelegenheid creërende kleine en middelgrote ondernemingen goed. Het programma omvat drie elkaar aanvullende faciliteiten: een risicokapitaalfaciliteit, een Europese joint venture-faciliteit en een leninggarantiefaciliteit. De eerste en derde faciliteit worden uitgevoerd door het Europees Investeringsfonds, de tweede door de Commissie. Alle kleine en middelgrote ondernemingen van de Gemeenschap die aan de criteria van het programma voldoen, komen in principe in aanmerking voor de voordelen van de faciliteiten van het programma. Die zijn niet speciaal voor in perifere regio's van de Gemeenschap gevestigde ondernemingen bestemd.
Vraag nr. 32 van Liam Hyland (H-0201/99) Betreft: Kleurencode voor GMO's in voedingsproducten Is de Raad voornemens actieve steun te verlenen voor de invoering van een internationaal erkende kleurencode voor voedingsproducten die GMO's bevatten, naar het voorbeeld van o.a. de internationaal erkende merken voor wol en leer, zodat onmiddellijk kan worden vastgesteld of er GMO's in een product zitten en er derhalve sprake zou zijn van een consumentvriendelijke maatregel? Antwoord De Commissie heeft bij de Raad geen enkel voorstel ingediend betreffende het probleem waarover de geachte afgevaardigde zich zorgen maakt. Uiteraard zal de Raad elk desbetreffend voorstel van de Commissie met de grootste aandacht onderzoeken. *
Vraag nr. 33 van Hans Lindqvist (H-0202/99) Betreft: EU-hulp aan Marokko Bijna 24 jaar houdt Marokko thans, in strijd met bepalingen van de VN en de internationale wetgeving West-Sahara bezet. Het is onbegrijpelijk dat Marokko omvangrijke steun ontvangt van de EU zonder dat wordt geëist dat de inwoners van het bezette West-Sahara overeenkomstig het vredesplan van de VN gebruik kunnen maken van hun recht op zelfbeschikking. Zoals bekend belemmert, vertraagt en blokkeert Marokko het vredesproces en blijft het de werkzaamheden van de VN saboteren. Marokko treedt eveneens, zowel in eigen land als in het bezette West-Sahara, de mensenrechten met voeten. Acht de Raad het redelijk dat Marokko omvangrijke ontwikkelingshulp ontvangt van de EU, terwijl het land in strijd met de VN-bepalingen en het internationaal recht tegelijkertijd enorme sommen uitgeeft voor de bezetting van West-Sahara? Antwoord De Raad heeft de VN-vredesinspanningen in de Westelijke Sahara vanaf het begin ondersteund in de hoop dat dit ertoe zou bijdragen dat de bevolking van de Westelijke Sahara haar zelfbeschikkingsrecht kan uitoefenen. De Raad volgt de ontwikkelingen in Marokko en de Westelijke Sahara zowel op het terrein als bij de Verenigde Naties in New York. De Raad bespreekt de initiatieven van de VN-secretaris-generaal regelmatig in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. In overeenstemming met zijn steun voor de inspanningen van de VN-secretaris-generaal, publiceerde het voorzitterschap op 29 december 1998 namens de EU een verklaring: — waarin het zijn steun uitsprak voor het door de VN-secretaris-generaal voorgestelde plan voor de regeling van het conflict in de Westelijke Sahara, dat ertoe strekt een vrij, eerlijk en onpartijdig referendum over het zelfbeschikkingsrecht van de bevolking van de Westelijke Sahara te houden; — waarin het kennis neemt van de voltooiing van de identificatie van meer dan 147.000 kandidaat-kiezers voor het referendum en uiting geeft aan zijn teleurstelling over de meningsverschillen over de drie betwiste bevolkingsgroepen; — waarin het zijn voldoening uitspreekt over de door de VN-secretaris-generaal voorgestelde arbitrage om het identificatieproces vooruit te helpen. Het voorzitterschap heeft de betrokkenen er ook toe aangezet de aanwezigheid van de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen in de Westelijke Sahara formeel te erkennen en het protocol over de repatriëring van de
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/221
vluchtelingen te sluiten. Tenslotte heeft het voorzitterschap hen er ook toe opgeroepen het akkoord over de status van MINURSO te ondertekenen. De EU heeft onlangs met voldoening vastgesteld dat de Marokkaanse regering de voorwaarden van de VN-secretarisgeneraal voor de organisatie van het referendum heeft aanvaard. De EU hoopt nu dat dit vooruitgang op de weg naar zelfbeschikking mogelijk zal maken. De Raad meent niet dat maatregelen zoals de schorsing van de economische hulp aan Marokko een regeling voor de Westelijke Sahara in de hand kan werken. Wij moeten ook voor ogen houden dat Marokko voor de EU, zowel bilateraal als in het kader van het Barcelona-proces, een belangrijke, stabiele en gematigde partner is.
Vraag nr. 34 van Jan Bertens (H-0204/99) Betreft: Het beleid van de Unie inzake kindsoldaten Het is verheugend dat de Raadsvoorzitter tijdens de ceremonie ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens op 10 december 1998 aandacht aan de problematiek van de kindsoldaten heeft willen besteden. Tijdens de vergadering van de werkgroep van de VN-Commissie voor de Rechten van de Mens, die overeenstemming moet bereiken over een optioneel protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind is wederom geen overeenstemming bereikt. Kan de Raadsvoorzitter de strekking delen van de resolutie die het EP in december heeft aangenomen? Deelt de Raad de mening van het Europees Parlement dat 18 de minimumleeftijd voor rekrutering in het leger moet zijn? Hoe denkt de Raad dat het Optioneel Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind dit jaar afgerond kan worden? Op welke wijze denkt de Raad bij te kunnen dragen aan het voorkomen van deelname van kinderen aan oorlog in conflictgebieden buiten Europa? Antwoord De Raad heeft kennis genomen van de resolutie van het Europees Parlement over kindsoldaten en is het er met het Parlement over eens dat de Europese Unie alles in het werk moet stellen om te voorkomen dat nog langer kinderen in gewapende conflicten worden ingezet. De Raad hecht het hoogste belang aan de bevordering van de rechten van het kind. In zijn toespraak op de 5 3ste zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft het voorzitterschap het belang daarvan onderstreept en opgeroepen tot een wereldwijd verbond om de rechten van de kinderen te bevorderen en de exploitatie van kinderen te bestrijden. Naar dat probleem werd ook verwezen in de verklaring van Wenen naar aanleiding van de 50ste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1998). De EU gaat uit van het fundamentele principe dat kinderen in vrede, vrijheid, voorspoed en veiligheid en zonder misbruik, geweld en exploitatie moeten kunnen leven. De EU heeft actieve steun verleend voor de werkzaamheden van de heer Otunnu, de speciale VN-vertegenwoordiger voor de kinderen in gewapende conflicten en van zijn voorgangster, mevrouw Machel. Het voorzitterschap en de lidstaten spannen zich vooral in opdat vooruitgang wordt geboekt met het ontwerp van optioneel protocol over de deelneming van kinderen aan gewapende conflicten, waarin Zweden een leidende rol speelt. De Europese Unie vindt dat de minimumleeftijd voor rekrutering in het leger 18 jaar moet zijn. Zodra over een tekst overeenstemming is bereikt, zal de EU alle landen ertoe aanzetten het optioneel protocol goed te keuren. De EU vindt het ook goed dat in artikel 8 van de statuten van het Internationaal Strafgerechtshof de rekrutering van kinderen van onder de vijftien jaar in de strijdkrachten en de inzet van kinderen in internationale of binnenlandse gewapende conflicten als een oorlogsmisdaad worden beschouwd die onder de bevoegdheid van het Internationaal Strafgerechtshof valt. Dat zal helpen om kinderen voor deelneming aan gewapende conflicten te behoeden en aldus het risico te beperken dat zij aan geweld worden blootgesteld. De EU brengt de kwestie van de rechten van het kind regelmatig ter sprake tijdens haar politieke besprekingen met derde landen. Zo nodig roept zij de direct of indirect bij conflicten betrokken partijen ertoe op de internationale normen in acht te nemen en alles in het werk te stellen om kinderen tegen geweld te beschermen.
Nr. 4-536/222
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 35 van Vassilis Ephremidis (H-0207/99) Betreft: Demonstratie van landbouwers in Brussel en de houding van de instellingen van de EU Op 22 februari 1999 hebben 50.000 landbouwers uit geheel Europa in Brussel gedemonstreerd tegen de voorstellen van Agenda 2000 en de hervorming van het GLB. Deze massale protestbijeenkomst van de Europese landbouwers werd „opgewacht" door 5.000 leden van de Belgische politie, in een stad die een „belegerde veste" leek en waar vrijwel iedere activiteit langs officiële weg tot stilstand was gekomen. Hierbij kenden de instellingen van de EU en al hun personeel zichzelf een „buitengewone vrije dag" toe om gevrijwaard te blijven van de „invasie", daarmee weigerend het oor te lenen aan de eisen van de demonstrerende landbouwers. Onder hen was ook het Europees Parlement, het enige rechtstreeks door het Europese volk gekozen lichaam van de Unie. Kan de Raad meedelen, gezien het aan allen bekende veel gehoorde beginsel van het „Europa van de burger", of de houding die hij zelf, in deze tijd over de landbouwkwesties vergaderend, heeft aangenomen, maar ook de houding van alle instellingen van de EU te verenigen is met bovengenoemde beginselen, en of de EU tenslotte met deze minachting voor een collectieve meningsuiting, met deze politiocratie en met deze strafbaarstelling van strijdbare demonstraties, ditmaal gericht tegen de Europese landbouwers, een boodschap van intimidatie en repressie wil zenden aan al degenen die zich te weer stellen, protesteren en hun recht opeisen? Antwoord In antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde kan ik alleen maar onderstrepen — als dat nog nodig is — dat de handhaving van de openbare orde op het grondgebied van een lidstaat onder de exclusieve bevoegdheid van de politie van die lidstaat valt. De Raad moet dan ook tot zijn spijt zeggen dat hij niet kan antwoorden op zijn verschillende vragen over het optreden van de politie tijdens de demonstratie van landbouwers in Brussel op 22 februari jongstleden. *
*
Vraag nr. 36 van Antonios Trakatellis (H-0208/99) Betreft: Nucleaire veiligheid en uitbreiding In de conclusies van de Raad ('), welke werden onderschreven door de Europese Raad van Wenen, wordt erop gewezen dat de nucleaire veiligheid een van de prioritaire punten is in het kader van het partnerschap van de EU met de kandidaatlanden en dat kernreactoren die niet tegen een redelijke kostprijs kunnen worden aangepast aan de internationaal aanvaarde veiligheidsnormen zo snel mogelijk moeten worden gesloten op basis van de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van de partnerschapsovereenkomsten en de overeenkomsten met de Rekening „Nucleaire Veiligheid". Welke initiatieven en welke maatregelen denkt de Raad in het licht hiervan te nemen zodat de prioriteiten inzake nucleaire veiligheid die in de partnerschapovereenkomsten zijn opgenomen, worden gerespecteerd door de kandidaatlanden? Welke directe maatregelen zal de Raad nemen zodat de reactoren van de eerste generatie (WER 440/230 en RBMK) in Bulgarije en Litouwen worden gesloten, in overeenstemming met de verbintenissen die deze twee landen zijn aangegaan in het kader van de associatieovereenkomst en de overeenkomst met de Rekening „Nucleaire Veiligheid"? . Antwoord De Raad heeft al bij verschillende gelegenheden het belang onderstreept dat hij aan een hoog niveau van nucleaire veiligheid en milieubescherming op internationaal niveau hecht. Die kwestie is bijzonder belangrijk voor de kandidaat-landen in Centraal- en Oost-Europa, meer bepaald omdat ze een aantal kernreactoren van sovjetmakelij hebben overgeërfd. De Raad maakt, in het bijzonder in het kader van de Europa-Overeenkomst en het toetredingsproces, gebruik van elke gelegenheid om te herhalen dat die kerncentrales, die niet tegen redelijke kosten op een internationaal aanvaardbaar veiligheidsniveau kunnen worden gebracht, zo snel mogelijk moeten worden gesloten. Elk plan daartoe zou in overeenstemming zijn met de prioriteiten in de toetredingspartnerschappen en met de bepalingen van de overeenkomsten met de Rekening „Nucleaire Veiligheid". Zoals de geachte afgevaardigde opmerkte, zijn de basiselementen van het standpunt van de Gemeenschap opgenomen in de conclusies van de Raad over nucleaire veiligheid en uitbreiding van 7 december 1998, die later door de Europese Raad van Wenen zijn bevestigd. Wat Bulgarije betreft, wijst de Raad op de voorbereiding van een actieplan en de recente vaststelling van een langetermijnstrategie voor de integratie van de Bulgaarse energieproductie en energiemarkt in de Europese Unie. De Raad onderstreept het belang van de naleving van de internationale verbintenissen met betrekking tot de snelle sluiting van de reactoren 1-4 van de kerncentrale van Kozloduy. !) Conclusies van de Raad Algemene Zaken van 7.12.1998 inzake nucleaire veiligheid en uitbreiding.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/223
Wat Litouwen betreft, betreurt de Raad dat de ontwerpstrategie op energiegebied die de regering van Litouwen in december van vorig jaar aan het parlement heeft voorgesteld, niet met het toetredingspartnerschap strookt omdat ze strijdig is met de verbintenissen die Litouwen in de overeenkomst met Rekening „Nucleaire Veiligheid" heeft aangegaan. Op de recente bijeenkomst van de Associatieraad heeft de Raad Litouwen ertoe aangespoord zo spoedig mogelijk een algemene langetermijnstrategie op energiegebied uit te stippelen. Die strategie moet gericht zijn op efficiëntie, diversifiëring en inachtneming van de normen inzake nucleaire veiligheid. In die strategie moet Litouwen ook realistische verbintenissen inzake de sluiting van kerncentrales aangaan. Voor beide landen zal de pretoetredingssteun in het kader van het PHARE-programma op dat terrein beslist een belangrijke rol blijven spelen. De Raad verwacht een mededeling van de Commissie over de verbetering van de steun op het gebied van de nucleaire veiligheid, rekening houdend met de opmerkingen in het recente speciale verslag van de Rekenkamer, maar ook op het gebied van het uitbreidingsproces.
Vraag nr. 37 van Christine Oddy (H-0210/99) Betreft: Vervolging van christenen in India Is de Raad voornemens tegenover de Indiase regering uiting te geven aan zijn afkeuring van de vervolging van christenen in India? Antwoord De gewelddadige botsingen tussen verschillende religieuze groeperingen in India aan het einde van vorig en in het begin van dit jaar zijn door de Raad met bezorgdheid gevolgd. Die bezorgdheid, ook voor de christelijke minderheid, is door het voorzitterschap in zijn periodieke contacten met de Indiase autoriteiten tot uiting gebracht. Tijdens die contacten heeft het voorzitterschap de aandacht gevestigd op de mogelijke schade welke die botsingen aan het imago van India als seculiere samenleving kunnen toebrengen. Het voorzitterschap heeft voorts ook zijn waardering uitgesproken voor de inspanningen die India al heeft geleverd om het vertrouwen in de seculiere tradities van het land te herstellen. Tijdens die contacten werd ook de klemtoon gelegd op de door de Europese Unie en India onderschreven beginselen van bescherming van minderheden en godsdienstvrijheid.
Vraag nr. 38 van John McCartin (H-0212/99) Betreft: 24-mijls-visserijzone Is de Raad op de hoogte van het besluit van het Europees Parlement om de visserijzone van 12 mijl uit te breiden tot 24 mijl? Is deze kwestie in de Raad behandeld of bestaat er een desbetreffend voorstel voor een besluit van de Raad? Antwoord De Raad is op de hoogte van de resolutie van het Europees Parlement van 25 februari 1999 over de regionalisatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid (A4-0018/99), waarin het Parlement de Commissie verzoekt voor te stellen de zone van twaalf mijl in het kader van de herziening van het gemeenschappelijk visserijbeleid tot vierentwintig mijl uit te breiden. Zoals de Raad in zijn antwoorden op de mondelinge vragen nr. H-0686/98 van de heer Teverson en nr. H-0569/98 van mevrouw Mcintosh opmerkte, werkt de Commissie nog altijd aan de voorbereiding van de herziening van verordening nr. 3760/92. De Commissie heeft op de zitting van de Raad van 8 juni 1998 mondeling verslag over de stand van zaken uitgebracht. De Raad neemt kennis van het standpunt van het Parlement over de uitbreiding van de zone van twaalf mijl tot vierentwintig mijl, maar kan niet vooruitlopen op de voorstellen die de Commissie in het kader van de herziening van de verordening eventueel aan de Raad wil voorleggen, noch op het resultaat van de beraadslagingen van de Raad over dat voorstel.
Vraag nr. 39 van Richard Howitt (H-0216/99) Betreft: Gezamenlijke verklaring Is de Raad voornemens gevolg te geven aan de in februari 1999 ondertekende gezamenlijke verklaring van de ministers van Ontwikkelingssamenwerking van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk, waarin de aanbeve-
Nr. 4-536/224
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
ling wordt gedaan de bevoegdheden voor ontwikkelingsvraagstukken in de toekomstige Commissie op een zodanige wijze beter te verdelen dat er in de nieuwe Europese Commissie slechts één ontwikkelingscommissaris is? Antwoord De Raad kan zich als instelling niet uitspreken over initiatieven die buiten het kader van zijn formele zittingen worden genomen. De Raad herinnert er voorts aan dat de verdeling van de taken in de Commissie volgens artikel 162 van het Verdrag onder de verantwoordelijkheid van de Commissie zelf valt. *
Vraag nr. 40 van Hugh Kerr (H-0218/99)
Betreft: Follow-up van het werkdocument van de Commissie en de resolutie van de Raad over het beleid inzake inheemse volker in het kader van de ontwikkelingssamenwerking In het voorjaar van 1998 heeft de Europese Commissie een seminar georganiseerd over het beleid inzake inheemse volkeren in de ontwikkelingslanden, waarna ze in mei een werkdocument over deze materie goedkeurde (SEC(1998)773). Vervolgens hechtte de Raad Ontwikkeling op 30 november 1998 zijn goedkeuring aan een resolutie, waarin de ministers een groep deskundigen op het gebied van sociale ontwikkeling de opdracht gaven de uitvoering te bespreken van de voorgestelde maatregelen en tevens verdere voorstellen te doen. Door wie zijn de leden van deze groep deskundigen benoemd, wie bepaalt hun agenda, wat is de formele status van deze groep en wat hebben zij sinds november vorig jaar gedaan? Staat het beleid inzake inheemse volkeren op de agenda voor de komende bijeenkomsten? Hebben zij vertegenwoordigers van inheemse volkeren en NGO's uitgenodigd aan de debatten deel te nemen of zijn zij voornemens dit te doen? Antwoord De Raad vindt het uiterst belangrijk dat onverwijld de strategische benadering wordt toegepast die in de resolutie van de Raad van 30 november 1998 met betrekking tot de steun voor inheemse volkeren in het kader van de ontwikkelingssamenwerking is uitgestippeld. In dat verband vestigt de Raad de aandacht van de geachte afgevaardigde op het feit dat de bevoegdheid voor de oprichting van werkgroepen van deskundigen bij de Commissie ligt. Alle vragen over de werkgroep van deskundigen op het gebied van sociale ontwikkeling, de benoeming van de leden van die werkgroep, de agenda ervan en de deelneming van inheemse volkeren en NGO's moeten dan ook tot de Commissie worden gericht. *
*
2. Vragen aan de Commissie Vraag nr. 49 van Karl Habsburg-Lothringen (H-0195/99) Betreft: Fraude met subsidies De Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement heeft ontdekt dat miljarden uit de EU-begroting op onjuiste wijze zijn gebruikt. Ook wordt er steeds weer fraudé gepleegd met subsidies. Wanneer zal de Commissie met concrete voorstellen komen waarin wordt aangegeven hoe de subsidies kunnen worden teruggedrongen en tegelijkertijd de belastingen verlaagd, waardoor de burgers minder zullen worden uitgebuit? Antwoord De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat de omvang van de fraude en de onregelmatigheden in verband met de uitgaven met de grootste omzichtigheid moeten worden beoordeeld. Zoals in het laatste jaarverslag over de fraudebestrijding staat, hadden de fraude en de onregelmatigheden die de lidstaten en de Commissie aan de uitgavenzijde van de Europese begroting hadden ontdekt, in 1997 een budgettaire weerslag van 401 miljoen euro, 0,5% van de totale uitgaven. De task force van de Commissie voor de coördinatie van de fraudebestrijding bezorgt de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement regelmatig informatie over concrete gevallen die worden onderzocht. De Commissie is het er met de geachte afgevaardigde over eens dat bij de uitvoering van de communautaire begroting alle nodige controlemaatregelen moeten worden genomen om fraude en onregelmatigheden te voorkomen of passend te bestraffen, zodat de Europese belastingbetalers er zeker kunnen van zijn dat de overheidsgelden niet worden misbruikt. Het is van het grootste belang dat' het Europese beleid niet door fraude wordt ondermijnd. De Europese begroting dient om de Europese integratie vooruit te helpen. De Commissie wijst er evenwel op dat de lidstaten voor het beheer van ongeveer 80% van de Europese begroting verantwoordelijk zijn.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/225
De Commissie heeft daarom haar strategie voor de bestrijding van fraude en onregelmatigheden uitgestippeld. De Commissie verwijst in dat verband naar het jaarlijkse werkprogramma 1998/1999 voor de fraudebestrijding, waarin concrete en samenhangende maatregelen met betrekking tot de operationele activiteiten en het rechtskader zijn opgenomen. Bovendien heeft de Commissie het initiatief SEM 2000 goedgekeurd om het beheer van de uitgaven in samenwerking met de lidstaten te verbeteren. De Commissie is vastbesloten haar werkzaamheden met de lidstaten voort te zetten om ervoor te zorgen dat de uitgavenprogramma's en de inning van de eigen middelen naar behoren worden uitgevoerd en gecontroleerd en dat de Europese belastingbetalers aldus waar voor hun geld krijgen.
Vraag nr. 60 van Manuel Medina Ortega (H-0178/99) Betreft: Evaluatiecriteria voor niet-concunerende investeringen in de Europese elektriciteitssector Welke mededingingsbeleidscriteria denkt de Commissie aan te leggen bij het evalueren van niet-rendabele investeringen in de elektriciteitssector gezien de verplichtingen tot universele dienstverlening die zijn neergelegd in de wetgeving die dateert van vóór de liberalisering? Zal zij enkel de economische evaluaties meetellen waar bedrijven en lidstaten mee komen, of wil zij deze vergelijken met onafhankelijke accountantsonderzoeken die rekening houden met de marktwaarde? Hebben de diensten van mededingingsbeleid van de Commissie genoeg administratieve capaciteit om na te gaan of een deel van deze investeringen indertijd uit openbare middelen zijn gefinancierd? Antwoord De Commissie zal een onderzoek instellen naar de investeringen waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst. Ze zal dat doen in het licht van de bepalingen van richtlijn 96/92/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende de communautaire regels voor de interne elektriciteitsmarkt en van de bepalingen van het EG-Verdrag over staatssteun. De Commissie onderzoekt op dit ogenblik de informatie ván de verschillende lidstaten die van hun stelsels van vervallen kosten kennis hebben gegeven. Het is nog te vroeg om te zeggen of onafhankelijke deskundigen zullen moeten worden ingeschakeld om die gegevens te analyseren. De Commissie meent dat haar diensten in principe over voldoende mogelijkheden beschikken om het dossier goed te onderzoeken.
Vraag nr. 61 van Helena Torres Marques (H-0181/99) Betreft: Gebrek aan concurrentie tussen de diverse elektronische betalingssystemen Kan de Commissie gezien de problemen die verband houden met het gebrek aan concurrentie tussen de diverse elektronische betaalmiddelen antwoord geven op de volgende vragen: Op 22 mei 1997 heeft Eurocommerce bij DG IV (Concurrentie) van de Commissie een klacht ingediend over concurrentieverstorende praktijken bij betalingen met elektronische betaalmiddelen in bepaalde EU-landen. Waarom is er nooit op deze klacht gereageerd? Waarom worden vooral bedrijven in de Euro-zone contractueel verplicht om de elektronische betaalmiddelen van het eigen land te gebruiken, waardoor zij niet kunnen profiteren van de diensten van instellingen die elektronisch geld uitgeven (Visa, Mastercard, American Express, Diners Club, enz.) en. de gunstigste voorwaarden die op de diverse markten worden aangeboden? Waarom moeten middenstanders, dienstverleners en consumenten daardoor in sommige landen veel hogere tarieven betalen? Is deze situatie verenigbaar met de beginselen die aan de interne markt en de gemeenschappelijke munt ten grondslag liggen? Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat winkeliers in Portugal aan alle instellingen die elektronisch geld uitgeven hetzelfde tarief moeten betalen omdat er geen concurrentie tussen de betaalkaarten van de diverse instellingen is? Hoe is het mogelijk dat de Portugese middenstand precies hetzelfde tarief moet betalen voor het gebruik van zowel krediet-als debetkaarten (als zij over beide systemen beschikken), hoewel de bankkosten hiervoor vanzelfsprekend verschillend zijn? Antwoord De geachte afgevaardigde vraagt in de eerste plaats waarom de klacht van Eurocommerce over verschillende concurrentieverstorende praktijken bij betalingen met elektronische betaalmiddelen nog niet is beantwoord. De klacht heeft betrekking op een groot aantal verschillende internationale elektronische betaalmiddelen en nationale systemen in verschillende lidstaten. Om de klacht te beantwoorden is dus een uitgebreid onderzoek naar die vele systemen onontbeerlijk. Dat onderzoek vergt tijd. Bovendien moet de klacht worden behandeld in samenhang met een aantal kennisgevingen die de Commissie van bepaalde betaalsystemen heeft ontvangen en die ten dele op dezelfde
Nr. 4-536/226
Handelingen van het Europees Parlement
problemen als de klacht betrekking hebben. Eurocommerce houdt regelmatig contact met de Commissie en wordt van de stand van het onderzoek op de hoogte gehouden. · De tweede vraag schijnt te verwijzen naar het feit dat de meeste internationale betaalkaart- en elektronische betaalsystemen zijn opgedeeld in gebieden waar nationale vergunningen gelden en waarbinnen elk lid van het systeem, binnen de perken van de regels van de exploitant van het betrokken internationale betalingssysteem, de voorwaarden voor het gebruik van het systeem voor binnenlandse betalingen kan bepalen. De voorwaarden en de kosten van de nationale betalingen verschillen daarom tussen de lidstaten en liggen in sommige lidstaten hoger dan in andere. Op basis van de bovengenoemde kennisgevingen onderzoekt de Commissie op dit ogenblik sommige van die systemen om na te gaan of bepaalde aspecten ervan strijdig zijn met de Verdragsbepalingen over de mededinging. Territoriale vergunningen zijn op zichzelf in principe niet concurrentieverstorend, maar in sommige gevallen kunnen bepaalde beperkingen worden opgelegd die wel met de mededingingsregels in strijd zijn (bijvoorbeeld inzake absolute territoriale bescherming). De derde vraag is of territoriale vergunningen verenigbaar zijn met de beginselen die aan de interne markt en de gemeenschappelijke munt ten grondslag liggen. De Commissie wijst erop dat betaalkaarten volledig onder het toepassingsgebied van de tweede bankrichtlijn vallen, waarbij voor bankactiviteiten een volledige interne markt tot stand wordt gebracht. Territoriale vergunningen zijn op zichzelf niet onverenigbaar met derichtlijn,maar het recht van vrije vestiging en grensoverschrijdende verlening van diensten, onder supervisie van het eigen land, zoals bepaald in de richdijn, moet worden geëerbiedigd. Hetzelfde geldt voor de euro: niet alle territoriale vergunningen in de banksector moeten omwille van de euro worden afgeschaft, maar de wetgeving inzake de interne markt moet onverkort worden nageleefd om tussen de banken, ook op het gebied van betaalkaarten, een gezonde mededinging te garanderen. De vierde vraag betreft de uitgifte van elektronisch geld in Portugal. De Commissie is niet op de hoogte van de detailregeling voor de uitgifte van elektronisch geld in Portugal en kan de vraag dus niet beantwoorden. De Commissie wijst er wel op dat ze nog geen enkele officiële klacht of informele brief over elektronisch geld in Portugal heeft ontvangen en dat ook bij de Portugese Raad voor de mededinging nog geen enkele klacht is ingediend. De klacht van Eurocommerce bij de Commissie heeft overigens betrekking op traditionele betaalkaarten en niet op elektronisch geld. Hetzelfde geldt voor de zaak die op dit ogenblik bij de Portugese Raad voor de mededinging aanhangig is. Als de geachte afgevaardigde over concrete informatie beschikt, zal de Commissie die, als zij dat wenst, met genoegen onderzoeken. De vijfde vraag luidt waarom handelaars in Portugal voor het gebruik van credit- en debetkaarten hetzelfde tarief moeten betalen. De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat alle ondernemingen, dus ook de uitgevers van kaarten, zelf kunnen bepalen tegen welke prijs zij een dienst aanbieden, zolang ze geen misbruik maken van een dominante positie of met andere ondernemingen prijsafspraken maken. In het concrete geval van de credit- en debetkaarten ziet de Commissie niet goed in waarom de kosten van de verwerking van transacties met credit- of debetkaarten verschillend moeten zijn. Of een kaart een credit- of debetfunctie heeft en hoeveel het krediet kost, is een zaak tussen de bank die de kaart uitgeeft en de houder van de kaart en hoeft niet noodzakelijk te leiden tot verschillende kosten of prijzen voor de handelaar die de kaarten aanvaardt. *
*
*
Vraag nr. 62 van Gary Titley (H-0197/99) Betreft: Europese mimtevaart- en defensie-industrie Een lid van de Commissie heeft onlangs sterk gepleit voor een herstructurering van de Europese defensie-industrie. Een'ander Commissielid heeft echter vraagtekens gezet bij onlangs voorgestelde fusies in de defensiesector. Kan de Commissie duidelijk maken of zij nu wel of niet van oordeel is dat de verwezenlijking van één Europees ruimtevaart-en defensiebedrijf een gunstige ontwikkeling zou zijn, of dat zij dit in strijd acht met het mededingingsbeleid van de EU? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde houdt in de eerste plaats verband met het mededingingsbeleid. Andere leden van de Commissie werken op dit ogenblik aan een aantal initiatieven om de defensie-industrie en de defensiemarkten in Europa te herstructureren. Die initiatieven zullen de achtergrond vormen waartegen in de toekomst elk geschil over de mededinging zal moeten worden beoordeeld. De Commissie kan tegenover die problemen dan ook alleen een standpunt bepalen door voortdurend te kijken hoe al die initiatieven evolueren. Voorts gaat het hier om een uiterst ingewikkelde aangelegenheid die vanuit verschillende invalshoeken kan worden benaderd en die implicaties heeft die verder reiken dan de beleidsvormen van de Gemeenschap waarvoor de Commissie volgens het Gemeenschapsrecht bevoegd is. De Commissie heeft expliciet erkend dat de Europese defensie-industrie moet worden geconsolideerd om, ondanks de inkrimping van de defensiebegrotingen, de stijging van de kosten van bewapeningsprogramma's en de toenemende concurrentie van grote Amerikaanse bedrijven, concurrerend te blijven.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/227
Het toenemende aantal fusies en samenwerkingsakkoorden tussen ondernemingen beantwoordt aan de eisen van een dynamische mededinging en kan de concurrentiepositie van de Europese industrie verbeteren. Toch wijst de Commissie erop dat ook het behoud van een voldoende mededinging een belangrijke bron van concurrentievermogen van de industrie is. Daarom is concentratie positief op voorwaarde dat ze niet tot blijvende schade voor de mededinging leidt. Het effect op de mededinging van grote fusies en wellicht ook van de oprichting van een enige Europese luchtvaarten defensieonderneming moet dan ook aan de hand van elk afzonderlijk product en geografische markt worden beoordeeld om te voorkomen dat markten nodeloos worden afgesloten. Het geografische toepassingsgebied van de mededinging is van het grootste belang en moet voor iedere sector worden afgebakend in het licht van het feit dat de nationale markten en overheidsopdrachten steeds verder worden opengesteld. Met bestaande of potentiële concurrentie van VS-producenten moet rekening worden gehouden als dat nodig is. Op het eerste gezicht en zonder vooruit te lopen op een uitvoeriger onderzoek, waarvoor op dit ogenblik de nodige elementen ontbreken, kan de Commissie niet uitsluiten dat voor bepaalde militaire producten (bijvoorbeeld grootschalige vliegtuigprogramma's op zeer lange termijn) een enkel Europees bedrijf zowel uit industrieel als economisch oogpunt de beste oplossing zou zijn en tegelijkertijd de concurrentie niet zou verstoren. Voor andere producten is dat misschien niet het geval. Er dient ook rekening te worden gehouden met de betrekkingen tussen de producenten en de Ministeries van Defensie in het kader van specifieke programma's, het bestaan van nationale en specifieke voorschriften of gebruiken inzake overheidsopdrachten in bepaalde lidstaten, het bestaan van spill-over-effecten op de civiele markten (vooral in het geval van zogenaamde technologieën voor tweeërlei gebruik) en de mogelijkheid van verticale of horizontale uitsluiting. Tenslotte wijst de Commissie erop dat geen enkel besluit van de Commissie over de mededinging de lidstaten kan beletten op grond van artikel 223 van het EG-Verdrag maatregelen voor de bescherming van hun nationale veiligheidsbelangen te nemen. Die maatregelen mogen echter geen negatieve gevolgen hebben voor de mededinging in de gemeenschappelijke markt met betrekking tot producten die niet voor specifiek militaire doeleinden zijn bestemd.
Vraag nr. 6 3 van Jyrki Otila (H-0215/9 9) Betreft: Vluchten van Sabena naar Straatsburg tijdens de vergaderperioden van het Europees Parlement De nationale Belgische luchtvaartmaatschappij Sabena discrimineert reizigers die tijdens de vergaderperioden van het Europees Parlement met economy class van Brussel naar Straatsburg willen vliegen. De maatschappij weigert om voor bepaalde vluchten andere dan business class tickets te verkopen. Dit leidt voor de andere reizigers tot grote problemen, onder andere doordat tijdschema's in de war raken en er slechts in beperkte mate alternatieve vormen van vervoer voorhanden zijn. Is de Commissie van mening dat Sabena met dergelijke besluiten misbruik maakt van haar overheersende positie op de route Brussel-Straatsburg? Welke maatregelen gaat de Commissie nemen om bij Sabena aan te dringen op het beëindigen van de discriminatie van economy class reizigers op deze route? Antwoord Naar aanleiding van de vraag die de geachte afgevaardigde tijdens de vergaderperiode van december 1998 heeft gesteld, heeft de Commissie Sabena op basis van artikel 9 van verordening 3975/87 een verzoek om inlichtingen toegezonden. Sabena heeft in een brief van 18 februari 1999 extra tijd gevraagd om de Commissie zo volledig mogelijke antwoorden van haar diensten te kunnen bezorgen. Die antwoorden worden deze maand verwacht. Zodra de Commissie een voorstel voor de verdere afwikkeling van de procedure kan doen, zal ik u daarvan schriftelijk op de hoogte brengen.
Vraag nr. 64 van Per Gahrton (H-0109/99) Betreft: Uitzonderingen op milieugebied voor Zweden Eind vorig jaar kwam er een einde aan een aantal uitzonderingen op milieugebied voor Zweden. Het land mocht gedurende de periode vanaf de toetreding tot de EU tot 31 december 1998 zijn in sommige gevallen strengere milieuvoorschriften handhaven, en de EU zou in de tussentijd haar voorschriften aanscherpen. Kan de Commissie mededelen wat er met de Zweedse uitzonderingen gebeurd is, in hoeverre de EU-voorschriften de Zweedse voorschriften genaderd zijn, of omgekeerd, of Zweden, nu de uitzonderingen zijn opgeheven, wordt gedwongen zich aan de EU-normen aan te passen? Wat denkt de Commissie voor te stellen indien de Zweedse milieuvoorschriften nog steeds niet aansluiten bij de EU-regels?
Nr. 4-536/228
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Toen Zweden, Oostenrijk en Finland tot de Gemeenschap toetraden, werd in een speciale herzieningsclausule in de toetredingsakte bepaald dat de drie nieuwe lidstaten gedurende vier jaar, tot 31 december 1998, een aantal afwijkende bepalingen inzake volksgezondheid en milieu mochten handhaven. In die periode heeft de Gemeenschap, in nauwe samenwerking met de drie nieuwe lidstaten, haar eigen gezondheids- en milieuvoorschriften opnieuw onder de loep genomen. In vrijwel alle gevallen werd in die periode een regeling gevonden waarbij Zweden zijn hoge milieu- en gezondheidsvoorschriften na het verstrijken van de afwijkingen in de toetredingsakte kan behouden. In vele gevallen is al communautaire wetgeving aangenomen waardoor de voorschriften in de gehele Gemeenschap worden aangescherpt. In een aantal gevallen heeft de Commissie in het kader van de verschillende richdijnen tijdig de nodige voorstellen ingediend. Het Europees Parlement en de Raad moeten daarover nu een besluit nemen. In een beperkt aantal gevallen kan tussen het einde van de overgangsperiode en de definitieve aanneming van nieuwe besluiten enige tijd liggen. Concrete problemen worden evenwel niet verwacht omdat alle betrokken partijen weten wat er gebeurt. De gewijzigde wettelijke bepalingen zullen met de Zweedse voorschriften inzake menselijke gezondheid en milieu overeenstemmen of toestaan dat Zweden zijn afwijkingen gedurende een langere periode behoudt. *
*
*
Vraag nr. 65 van Pat Gallagher (H-0110/99) Betreft: De Top van Wenen en voorstellen betreffende belastingvrije verkopen Kan de Commissie gelet op de conclusies van de Top van Wenen bevestigen dat zij zal komen met specifieke voorstellen, en dan niet alleen een discussie- of een werkdocument, die erop gericht zijn eventuele negatieve sociaaleconomische gevolgen van de afschaffing van de belastingvrije verkopen te verlichten, en dat deze voorstellen ook de mogelijkheid zullen omvatten van een beperkte verlenging van de huidige overgangsregelingen? Antwoord Na de Europese Raad van Wenen van 11 en 12 december 1998 heeft de Commissie op 17 februari 1999 een mededeling aan de Raad aangenomen over de gevolgen voor de werkgelegenheid van het besluit om de belastingvrije verkopen op intracommunautaire reizen af te schaffen. Dat document, met het nummer COM(99)0065 - , is aan de Raad en het Europees Parlement overgezonden. De Commissie heeft dat document zonder vooringenomenheid opgesteld en onderzocht of de overgangsperiode voor de belastingvrije verkoop in de Gemeenschap kan worden verlengd. Op basis van dat onderzoek meent de Commissie dat de problemen op het gebied van de werkgelegenheid geen macro-economisch maar een beperkt sectoraal karakter hebben en zich vooral in de maritieme sector voordoen. Een verlenging van de huidige regeling is volgens de Commissie dan ook geen passend antwoord op de werkgelegenheidsproblemen. De Commissie heeft bovendien een lijst opgesteld van de bestaande communautaire instrumenten waarmee die moeilijkheden kunnen worden opgevangen. Sedert 1 januari 1999 zijn daarvoor gelden beschikbaar. Al in november 1998 heeft de Commissie de lidstaten er overigens toe opgeroepen de geboden mogelijkheden ten volle te benutten. Tenslotte is de Commissie bereid, als de Raad dat wenst, te onderzoeken of naast de bestaande communautaire instrumenten ook een nieuw instrument kan worden gecreëerd. *
Vraag nr. 66 van John Cushnahan (H-0180/99) Betreft: Belastingvrije verkoop In de recente mededeling van de Commissie inzake de afschaffing van de belastingvrije verkoop wordt beweerd dat de ten gevolge van deze afschaffing optredende verliezen aan arbeidsplaatsen onbeduidend zullen zijn en dat eventuele „potentiële" verliezen aan arbeidsplaatsen alleen van sectoriële betekenis en van korte duur zullen zijn. In de bijlage van het document deelt de Commissie evenwel mede dat er 56.000 arbeidsplaatsen verloren zullen gaan, waarbij zij bovendien voorbij ziet aan het feit dat dit cijfer gebaseerd is op de gegevens van slechts 10 lidstaten over het rechtstreekse verlies aan arbeidsplaatsen en van slechts 7 lidstaten over de indirecte verliezen. Hoe kan de Commissie, in een tijd waarin de werkgelegenheid een zo centrale plaats inneemt in het EU-beleid, zoveel onverschilligheid aan de dag leggen tegenover de burgers van de EU en hun middelen van bestaan?
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/229
Antwoord In de mededeling van de Commissie van 17 februari 1999 staat nergens dat 56.000 banen verloren zullen gaan. Dat' cijfer kan dan ook niet aan de Commissie worden toegeschreven. Om de Europese Raad van Wenen een antwoord te kunnen geven heeft de Commissie alle lidstaten om informatie verzocht over de gevolgen voor de werkgelegenheid van de afschaffing van de intracommunautaire belastingvrije verkoop. De lidstaten zijn op dat verzoek ingegaan en hebben verschillende cijfers voorgelegd die ze volgens verschillende methodes hadden berekend. In sommige lidstaten werd alleen met de directe gevolgen rekening gehouden, in andere ook met de indirecte. In bepaalde landen werden alle belastingvrije verkopen en dus niet alleen die binnen de Gemeenschap in aanmerking genomen. In een bepaald land werd het totale effect, ook dat van de besteding van de extra belastinginkomsten berekend en was de conclusie dat de werkgelegenheid netto steeg. Dat betekent dat de door de vijftien lidstaten verstrekte informatie niet kan worden samengevoegd: wij kunnen peren niet bij appelen optellen. Toch geeft die informatie een algemeen idee van de omvang van de werkelijke gevolgen van de afschaffing van de belastingvrije verkoop en kan de Commissie op basis daarvan enigszins beoordelen of de voorgestelde instrumenten toereikend zijn. Op basis van de verstrekte informatie kan de Commissie bevestigen dat de afschaffing van de belastingvrije verkoop in de Gemeenschap geen macro-economische maar alleen beperkte plaatselijke gevolgen heeft. De Commissie meent dat de verlenging van de overgangsregeling een te algemeen middel is om die gevolgen goed op te vangen. Ze acht het beter dat de lidstaten doelgerichter instrumenten gebruiken, zoals de bestaande instrumenten die ze in haar mededeling vermeldt. De Commissie is evenwel bereid te onderzoeken of een instrument ad hoc moet worden gecreëerd.
Vraag nr. 67 van Richard Corbett (H-0112/99) Betreft: Protectionistische voorstellen m.b.t. de botteling van wijn Is de Commissie zich bewust van alle gevolgen van haar voorstel om de lidstaten toe te staan de verplichting op te leggen dat bepaalde kwaliteitswij nen in de betrokken productieregio gebotteld moeten worden (voorstel tot herziening van Verordening EEG/823/87 (l))l Wat adviseert de Commissie aan bedrijven die ongebotteldè wijn importeren en die hebben geïnvesteerd in bedrijfsgebouwen en uitrusting voor botteling als deze investeringen nutteloos worden door goedkeuring van haar voorstel? Antwoord In de eerste plaats wijst de Commissie erop dat haar voorstel om de lidstaten toe te staan onder zeer strenge voorwaarden te bepalen dat bepaalde kwaliteitswij nen in de betrokken productieregio moeten worden gebotteld, niet dient om het vrije verkeer van in bepaalde gebieden voortgebrachte ongebotteldè kwaliteitswijnen (vqprd) volledig te beletten. De Commissie heeft de Raad die mogelijkheid integendeel voorgesteld omdat ze meent dat die maatregel, die door juridische en kwaliteitsargumenten wordt gerechtvaardigd, op het niveau van de Gemeenschap strikt moet worden beperkt tot de kwaliteitswijnen waarvoor dat technisch verantwoord is en als de meerderheid van de producenten van de betrokken benaming Van oorsprong (90%) dat beslist. In het voorstel wordt ook voorzien in een overgangsperiode van vijfjaar vanaf de inwerkingtreding om de bedrijven die sedert ten minste drie jaar buiten de productieregio bottelen de kans te geven zich aan te passen. De maatregel geldt niet voor de meeste kwaliteitswijnen, maar ook niet voor tafelwijn en landwijn, samen gemiddeld 65% van dewijnproductie in de Gemeenschap.
Vraag nr. 68 van Ian White (H-0114/99) Betreft: Verordeningen inzake goedkeuring van de productie van coverbanden Door het recycleren van gebruikte banden speelt de industrie voor coverbanden een in milieuopzicht belangrijke rol, zoals benadrukt wordt in de aanbevelingen van de Werkgroep gebruikte banden van DG XI uit 1994. Tevens is de coverbandenindustrie van economische betekenis; zij bestaat uit kleine en middelgrote ondernemingen en is goed voor 50% van de markt voor de vervanging van banden van bedrijfsvoertuigen. Kan de Commissie met het oog op het bovenstaande hoge prioriteit verlenen aan overname van de verordeningen 108/109 van de VN/ECE, waarin aanbevelingen worden gedaan inzake de goedkeuring van de productie van coverbanden? Kan zij voorts overwegen met de meeste spoed een geharmoniseerde richtlijn van de Raad op te stellen waarin de coverbandenij PB L 84 van 27.3.1987, blz. 59.
Nr. 4-536/230
Handelingen van het Europees Parlement
industrie een vrij speelveld wordt geboden, zoals ook voor de industrie voor nieuwe banden werd gedaan via de richtlijnen 92/23/EEG 0 en 92/53/EEG (2)? Antwoord In antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde wijst de Commissie erop dat de eventuele toetreding van de Gemeenschap tot verordeningen 108 (3) en 109 (4) van de VN/ECE op dit ogenblik in het kader van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het herziene akkoord van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties wordt onderzocht. De experts van een meerderheid van de lidstaten en verschillende vertegenwoordigers van de betrokken bedrijfstak hebben de wens geuit dat de EG de twee verordeningen inzake coverbanden overneemt. Over de formele overname van de verordeningen 108 en 109 door de EG kan nog geen definitieve beslissing worden genomen omdat de vertegenwoordigers van de kleine en middelgrote ondernemingen van de sector hebben gezegd dat de twee verordeningen voor hun activiteit bijzonder ongunstig zijn. De Commissie zet haar inspanningen voort om een voor alle betrokkenen bevredigende oplossing te vinden. De Commissie wijst er nochtans op dat het uiteindelijke besluit over de overname van de verordeningen 108 en 109 door de EG een bevoegdheid van de Raad is en dat de Raad dat besluit pas na eensluidend advies van het Parlement kan nemen. * *
*
Vraag nr. 69 van Liam Hyland (H-0118/99) Betreft: Bezorgdheid van de Europese Raad van jonge boeren over de verschillen in productiekosten In een onlangs door de Europese Raad van jonge boeren (CEJA) gepubliceerde studie wordt aandacht geschonken aan een tekortkoming in de binnenmarkt. De Europese boeren zijn allen genoopt hun producten tegen vaste prijzen te verkopen, maar hun kosten lopen geweldig uit een tussen de ene lidstaat en de andere. Klaarblijkelijk wordt artikel 36 van het EG-Verdrag aangewend ter rechtvaardiging van het verbod op de import en export van landbouwmachines en plantenbeschermingsmiddelen, ook al worden die algemeen gebruikt over de gehele Europese Unie, waardoor er belangrijke verschillen optreden in de productiekosten voor landbouwers in de verschillende lidstaten. Is de Commissie, die verantwoordelijk is voor het toezicht op de wijze waarop de lidstaten deze uitzonderingsbepalingen hanteren en zorg dragen voor het juiste functioneren van de binnenmarkt, zich van dit probleem bewust? Wat denkt zij te doen om verbetering te brengen in deze situatie? Antwoord Wat de plantenbeschermingsmiddelen betreft, creëert richtlijn 91/414/EEG het kader voor de harmonisering van de voorwaarden voor het op de markt brengen van die producten in de lidstaten. Wegens de risico's welke die producten voor de menselijke gezondheid en het milieu kunnen opleveren en omdat de situatie in de landbouw en met betrekking tot de gezondheid van de planten en het milieu in de Gemeenschap zeer uiteenlopend is, staat de richtlijn de lidstaten toe het op de markt brengen en het gebruik van plantenbeschermingsmiddelen aan een nationale vergunning te onderwerpen. Het bestaan van die nationale goedkeuringsprocedure en de grote prijsverschillen hebben een parallelle handel in plantenbeschermingsproducten tussen de lidstaten doen ontstaan. De Commissie wijst erop dat de harmonisering inzake de plantenbeschermingsmiddelen een geleidelijk proces is en dat de richtlijn pas moet worden toegepast nadat de kenmerken van die middelen met betrekking tot de volksgezondheid en het milieu opnieuw zijn beoordeeld in het kader van het twaalfjarige herbeoordelingsprogramma waarin de richtlijn voorziet. De Commissie rs niet op de hoogte van technische problemen in verband met landbouwmachines. Die vallen onder richtlijn 98/37/EG betreffende machines. De richtlijn heeft betrekking op alle nieuwe en tweedehandsmachines die uit derde landen worden ingevoerd. Voor tweedehandsmachines uit de Gemeenschap zelf stellen de lidstaten op basis van de gewijzigde richdijn 89/655/EEG zelfde regels vast. * * ') ) ') 4 ) 2
*
PB L 129 van 14.5.1992, blz. 95. PB L 225 van 10.8.1992, blz. 1. Verordening 108 van de VN/ECE inzake de goedkeuring van coverbanden voor auto's. Verordening 109 van de VN/ECE inzake de goedkeuring van coverbanden voor bedrijfsvoertuigen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/231
Vraag nr. 70 van Laura González Alvarez (H-0119/99) Betreft: Visserijconflict rond Gibraltar Wat heeft de Commissie gedaan en wat denkt zij te doen om ervoor te zorgen dat de Britse strijdkrachten ophouden de Spaanse vissers te bestoken die vissen in de wateren, rond Gibraltar en dat het akkoord wordt nageleefd dat vorig najaar in Luxemburg is gesloten tussen de Britse en Spaanse ministers van Buitenlandse Zaken? Gaat de Commissie het Verenigd Koninkrijk vragen de aanklacht tegen 14 aangehouden en op borgtocht vrijgelaten vissers in te trekken? Welke maatregelen heeft de Commissie genomen en denkt zij te nemen om te bereiken dat de meer dan 60 communautaire richtlijnen worden aangevuld die in Gibraltar niet van toepassing zijn, zoals op het gebied van milieu, vrij personenverkeer, bankverkeer, onroerend goed, vennootschapsrecht, etc. en die vooral Spanje benadelen? Antwoord Het conflict waarnaar de geachte afgevaardigde in haar vraag verwijst, vloeit niet voort uit een schending, door de betrokken partijen, van de verordeningen of bepalingen van de Gemeenschap betreffende het gemeenschappelijk visserijbeleid. De Commissie kan dan ook alleen maar hopen dat die geschillen zo snel mogelijk op de gebruikelijke manier door dialoog en overleg bilateraal zullen worden geregeld. De Commissie wil dat de communautaire richtlijnen in Gibraltar, zoals overal elders in de Gemeenschap, correct worden toegepast. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de bijzondere regeling voor Gibraltar, die in de toetredingsakte met het Verenigd Koninkrijk is overeengekomen. Waar dat nodig was, heeft de Commissie tegen het Verenigd Koninkrijk inbreukprocedures wegens niet-toepassing van geldende richtlijnen geopend. Wat bijvoorbeeld het vennootschapsrecht betreft, heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk vier met redenen omklede adviezen toegezonden wegens niet-toepassing van de richtlijnen betreffende het vennootschapsrecht in Gibraltar. Die richtlijnen hebben betrekking op de jaarrekeningen van ondernemingen en de geconsolideerde rekeningen van concerns. Het gaat om de vierde en zevende richtlijn betreffende het vennootschapsrecht (78/660/EEG en 83/349./EEG) en de latere wijzigingen daarvan (90/604/EEG en 90/60 5/EEG).
Vraag nr. 71 van Ulla Sandbæk (H-0120/99) Betreft: Fraude De werkgroep van onafhankelijke deskundigen die door het Europees Parlement in het leven is geroepen om een grondig onderzoek uit te voeren naar het functioneren van de Commissie, heeft niet de beschikking gekregen over de aan de rechtbanken verstrekte documenten. Kan de Commissie verklaren waarom zij de desbetreffende documenten niet heeft willen overleggen en hoe zij denkt dat de werkgroep van onafhankelijke deskundigen haar werkzaamheden kan verrichten zonder de beschikking te hebben over alle essentiële documenten? Antwoord De Commissie heeft zich ertoe verbonden het Comité van onafhankelijke deskundigen alle documenten te bezorgen die het vraagt. Tot op heden heeft de Commissie die belofte integraal kunnen naleven.
Vraag nr. 72 van Veronica Hardstaff (H-0122/99) Betreft: Mishandeling van pony's in Frankrijk Weet de Commissie dat Pottok-pon/s, waarvoor fokkers in de Franse Pyreneeën per dier communautaire steun van £ 100 krijgen, naar wordt beweerd uiterst wreed worden behandeld en o.a. worden vastgebonden aan houten palen, kan zij nagaan hoe dit geld wordt gebruikt en duidelijk maken dat het alleen wordt uitbetaald als de pony's volgens de regels van een hoge mate van dierlijk welzijn worden behandeld?
Nr. 4-536/232
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord De Commissie bevestigt dat de betrokken soort, waarvan aan de Commissie is gemeld dat ze bedreigd is, in de Franse regio Aquitanië in het milieuprogramma voor de landbouw is opgenomen uit hoofde van een maatregel betreffende de bescherming van zeldzame soorten boerderijdieren. De premie bedraagt 300 Franse frank, ongeveer 45 euro per dier. De maatregel moet tot het behoud van de genetische diversiteit bijdragen. Een van de door de Commissie voor de goedkeuring van het programma gestelde voorwaarden was dat de door de boeren ingediende aanvragen met alle geldende communautaire voorschriften inzake dierenwelzijn moesten stroken. Er bestonden evenwel geen communautaire voorschriften voor het fokken van paarden tot richtlijn 98/58/EG van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren door de Raad werd vastgesteld. In die richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de eigenaar of houder alle passende maatregelen treft om het welzijn van de dieren te verzekeren en te waarborgen dat die dieren niet onnodig aan pijn of leed worden blootgesteld en dat hun geen onnodig letsel wordt toegebracht (artikel 3). In de bijlage bij de richtlijn wordt uitvoeriger ingegaan op de normen die voor aangelijnde dieren moeten worden toegepast. In het licht daarvan stelt de Commissie met de Franse autoriteiten een onderzoek in naar de situatie van de Pottokpon/s en de toepassing van richtlijn 98/58/EG. *
*
Vraag nr. 73 van Richard Balfe (H-0123/99) Betreft: Vertragingen bij contractuele betalingen In het licht van de recente gebeurtenissen zal de Commissie er alles aan zijn gelegen dat haarfinancieelbeleid bij het publiek als efficiënt en eerlijk overkomt. Het belangrijke werk van de afdeling comptabiliteit van Tacis heeft zijn weerslag op zowel de Commissie als de EU in haar geheel. Niettemin hebben enkele externe contractanten, waaronder kiezers van mij, tot twee jaar moeten wachten op betaling (in plaats van de termijn van 60 dagen die de Commissie voor ogen heeft). Is de Commissie voornemens te onderzoeken hoe de betalingen, in het bijzonder de betalingen door de afdeling comptabiliteit van Tacis aan externe contractanten en adviseurs, sneller en efficiënter kunnen worden verricht? Antwoord De Commissie betreurt de vertragingen bij betalingen in het kader van TACIS. In 1998 waren die het gevolg van een combinatie van een aantal factoren zoals de onbeschikbaarheid van betalingskredieten en een reorganisatie in de Commissie, maar ook van het feit dat de contractueel voorgeschreven documenten vaak niet bij de aanvragen waren gevoegd. In de eerste tien maanden van 1998 bedroeg de gemiddelde betalingstermijn 73, 6 dagen. Wat 1999 betreft, kon tussen 18 december 1998 en eind februari 1999 wegens de omschakeling van het ene automatische systeem op het andere (van SINCOM 1 op SINCOM 2) geen enkele betaling worden verricht. Zoals ze in haar antwoorden op de schriftelijke vragen E-3500 en E-3796 al heeft gezegd, heeft de Commissie sedert de laatste maanden van 1998 al grote inspanningen gedaan om het probleem van de vertragingen aan te pakken. De Commissie zal die inspanningen voortzetten. Bovendien is de Commissie begonnen met de herziening van de betalingsvoorwaarden in de TACIS-standaardcontracten. De Commissie wil de verificatie versterken en tegelijkertijd de procedures vereenvoudigen en harmoniseren. Na de herziening van de betalingsvoorwaarden zal de verwerking van de verzoeken tot betaling in het kader van de nieuwe contracten ook sneller verlopen. Gelet op de complexe juridische aspecten van de zaak hoopt de Commissie dat ze de nieuwe betalingsvoorwaarden tegen eind 1999 kan vaststellen. *
Vraag nr. 74 van Jens-Peter Bonde (H-0125/99) Betreft: Gebrekkig antwoord op vraag over pensioenen Wat is de reden dat de Commissie in haar antwoord op de vraag omtrent de verenigbaarheid van het Deense pensioen met het EU-recht op de zittingsperiode van januari volledig achterwege laat te vermelden dat zij reeds een voorstel heeft uitgewerkt tot wijziging van verordening (EEG) 1408/71 (l), dat erop gericht is het Deense pensioen in het toepassingsgebied van de basisverordening sociale zekerheid onder te brengen? Wie heeft bij de Commissie dit gebrekkige antwoord opgesteld? Wie is er bij de Commissie verantwoordelijk voor dat mij nog geen informatie hierover is toegezonden ondanks het feit dat men uitdrukkelijk belooft mij hierover op de hoogte te houden? ') PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
10.3.99
10.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/233
Zal de Commissie stappen ondernemen o m vragen van de leden van het Europees Parlement serieus te nemen? Antwoord De Commissie betreurt dat haar antwoord op mondelinge vraag H 1235/98 over het „efterlon" de geachte afgevaar digde geen voldoening schenkt. De Commissie bevestigt dat ze op 21 december 1998 een voorstel voor een algemene herziening van verordening 1408/71 (l) heeft aangenomen. In dat voorstel is een nieuw hoofdstuk opgenomen waarbij het toepassingsgebied van verordening 1408/71 wordt uitgebreid tot vervroegde uittredingsregelingen zoals het „efterlon" ( ). De Commis sie heeft in haar eerste antwoord niet naar dat voorstel verwezen omdat het op dit ogenblik wel bij de Raad ligt maar nog niet door de Raad is besproken en omdat de Commissie er dus van uitging dat het normaal gesproken geen oplossing kon bieden voor de problemen die dè geachte afgevaardigde in zijn vorige vraag aansneed. O m de problemen in verband met de Deense wetgeving spoedig op te lossen heeft de Commissie de Deense regering een brief geschreven o m te weten te komen of de huidige situatie in overeenstemming is met de beginselen van het Verdrag zoals die onlangs door het Europees H ofvan Justitie zijn uitgelegd ( 3 ).
* *
*
Vraag nr. 75 van d i v e N eedle (H 0128/99) Betreft: Gezondheid en menselijke ontwikkeling in de ontwikkelingslanden Uitbanning van de armoede is terecht een in belang toenemende prioriteit van het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie. Kan de Commissie meedelen of er door de Commissie beraadslaagd wordt over de vraag hoe de noden van de armsten effectiever bestreden kunnen worden, en wat dit voor gevolgen heeft voor onze beleidspriori teiten en voor onze programma's voor de ontwikkelingslanden, met name voor hetgeen bekend staat als de sectoren van de menselijke ontwikkeling zoals de gezondheid en het onderwijs? Is de Commissie voornemens haar visie inzake de complexe relatie van de menselijke ontwikkeling te publiceren in de vorm van een' aan het Parlement en de Raad voor te leggen mededeling van de Commissie? Antwoord Zowel de Gemeenschap als de lidstaten zijn zich ervan bewust dat ze aan de uitroeiing van de armoede en de bestrijding van de noden van de armsten moeten bijdragen. De Gemeenschap en de lidstaten hebben zich ertoe verbonden de doelstellingen te bereiken die zijn opgenomen in de verklaringen en actieprogramma's van de recente VNconferenties in Cairo, Kopenhagen en Peking. De donorlanden zijn het erover eens dat ze de internationale DACdoelstellingen inzake duurzame ontwikkeling moeten proberen te bereiken. Dat blijkt ook uit de opdracht voor een nieuw partnerschap met de ACSlanden, waarin de bestrijding en uitroeiing van de armoede, in overeen stemming met het EGVerdrag, als de overkoepelende doelstelling van alle ontwikkelingssamenwerking wordt beschouwd. In dat kader zal de Gemeenschap zich steeds meer op de noden van de armste landen richten. De ontwikkelingskre dieten zullen op basis van die noden, maar ook van de prestaties van de betrokken landen worden toegekend. In overeenstemming met haar internationale verbintenissen richt de Gemeenschap haar kredieten steeds meer op menselijke en sociale ontwikkeling. Ze doet dat vooral in haar betrekkingen met de ACSlanden in het kader van de Overeenkomsten van Lomé. Uit de programmering en uitvoering van het 8ste Europees Ontwikkelingsfonds blijkt dat de Gemeenschap nu veel meer kredieten bestemt voor sociale basisdiensten, vooral basisgezondheidszorg en onderwijs (plus 1 miljard euro voor het 8ste EOF). Bovendien wordt steun verleend voor de strijd tegen aids en wordt steeds meer belang gehecht aan transsectorale prioriteiten zoals genderkwesties in alle ontwikkelingsprogramma's. Meer steun voor basisge zondheidszorg en onderwijs in de ACSlanden is slechts een aspect van de activiteiten van de Gemeenschap. H et andere aspect is de hervorming van de sociale sectoren. De Gemeenschap voert haar inspanningen voor de hervor ming van die sectoren op, voornamelijk door middel van haar „sectorale aanpak" in samenwerking met de belang rijkste Europese en internationale donoren, waarbij ook indicatoren voor de followup en beoordeling van prestaties worden vastgesteld. Ook de ondersteuning — via cofinanciering van NGO's, decentrale samenwerkingsprogramma's en microprojecten ■ van sociale en economische subjecten van de burgermaatschappij is een belangrijk aspect van de ontwikkelings mppnçrVian samenwerking van de Gemeenschap. !) COM(98) 799 def. ) De Commissie heeft al in 1980 (PB C 169/22 van 09.07.1980) en 1996 (PB C 62/14 van 01.01.1996) soortgelijke voorstellen be treffende vervroegde uittredingsregelingen ingediend; geen enkel van die voorstellen is sedert januari 1997 in de Raad behan deld; de voorstellen zijn dus geblokkeerd en kunnen voor de door de geachte afgevaardigde aangestipte problemen niet direct een oplossing bieden. 3 ) Arrest van 27 november 1997, Meints, C57/96, en arrest van 24 september 1998, C35/97, Commissie/Frankrijk.
2
Nr. 4-536/234
Handelingen van het Europees Parlement
Die tendens zal nog worden versterkt. In de opdracht van de Gemeenschap voor een nieuw partnerschap met de ACS-landen wordt de ondersteuning van sociale beleidsmaatregelen zoals toegang tot de basisdiensten voor de kansarmsten, als een van de belangrijkste strategische doelstellingen beschouwd, naast gendergelijkheid en participatie van de burgers op elk niveau. De Commissie maakt van deze gelegenheid gebruik om te herinneren aan de inspanningen die de Gemeenschap en de lidstaten in het kader van de coördinatie leveren om het politieke kader voor de aanpak van de armoede en de daarmee samenhangende problemen te versterken. Na verschillende mededelingen over armoede en sociale sectoren (armoede 1993, voedselveiligheid 1994, gezondheid 1994, onderwijs 1994, gender 1995) volgde in 1996 een mededeling over menselijke en sociale ontwikkeling. In die mededeling van 1996 werd het verband toegelicht tussen menselijke en sociale ontwikkeling en de problemen waarop de eerdere mededelingen betrekking hadden. De beleidsverklaring betrof de ondersteuning van de gezondheids- en onderwijsstelsels in het kader van de menselijke en sociale ontwikkeling, met de klemtoon op de basisdiensten. Met die basisdiensten kunnen de armen het gemakkelijkst worden bereikt. In mei 1998 legde de Commissie de Raad een werkdocument over de versterking van de acties in de strijd tegen de armoede voor. Op basis daarvan kwam de Raad tot een aantal conclusies. Daarin plaatst de Raad de bestrijding van de armoede in het kader van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen inzake economische, menselijke en sociale ontwikkeling. De Raad vroeg daarin ook dat de Commissie zich over een aantal specifieke kwesties zou bezinnen. De Commissie is daarmee begonnen. Het gaat om deelneming aan armoedebeoordeling, onderzoek naar het effect van ontwikkelingssamenwerking op de verlichting van de armoede, naar verbanden tussen handel en de levensomstandigheden van de armen, richtsnoeren voor microfinartciering op Europees niveau, nader onderzoek naar gendergelijkheid, sociale fondsen, een beleidskader voor inheemse volkeren, een sectorale benadering van gezondheidszorg en onderwijs en aandacht voor de armoedebestrijding in het kader van gezondheids-, bevolkingsen aidsprogramma's. Al die werkzaamheden worden in coördinatie met experts van de lidstaten uitgevoerd. In oktober 1999 zullen gezondheidsexperts zich op een bijeenkomst met het probleem van gezondheid en armoede bezighouden. Wat de gezondheid betreft, is de Commissie zich bewust van het verband tussen gezondheid en andere aspecten van de menselijke en sociale ontwikkeling, zoals onderwijs, werkgelegenheid, genderaspecten, groei en gelijkheid. De Commissie is niet voornemens een mededeling over dit probleem aan het Parlement en de Raad voor te leggen. In haar vorige mededelingen over menselijke en sociale ontwikkeling heeft de Commissie al gewezen op de verbanden tussen gezondheid en andere aspecten van de menselijke ontwikkeling. In haar dagelijkse werkzaamheden probeert de Commissie met die overwegingen rekening te houden om haar hulp doeltreffender te maken. * *
*
Vraag nr. 76 van Reinhard Rack (H-0129/99) Betreft: Inzage door de kandidaat in de examendocumenten van vergelijkende onderzoeken De Commissie geeft thans geen inzage in de schriftelijke examenresultaten, hetgeen in ieder geval niet bevorderlijk is voor de transparantie, vooral niet wanneer de resultaten voor deelnemers negatief zijn uitgevallen. Ziet de Commissie een mogelijkheid om de kandidaat inzage te geven in ten minste die delen van het schriftelijk examen of deze in de vorm van een kopie toegankelijk te maken, waarbij het uitsluitend gaat om een goed of een fout antwoord of ziet de Commissie een mogelijkheid om de kandidaat inzage te geven in de relatieve beoordeling van gedeelten van het vergelijkend onderzoek (voor wat betreft de plaats op de lijst op grond van de beste resultaten)? Antwoord Zoals ze in antwoord op soortgelijke vragen altijd al heeft gezegd, meent de Commissie dat, in het kader van de procedure voor de vergelijkende onderzoeken, overeenkomstig een vaste rechtspraak, de bevoegdheid om te oordelen of de kandidaten aan de in artikel 27 van het Statuut gestelde eisen voor indienstneming voldoen, uitsluitend aan de jury toekomt. Daarom heeft de wetgever in artikel 6 van bijlage III bij het Statuut bepaald dat de werkzaamheden van de jury geheim zijn. De verbetering van de schriftelijke examens is een onderdeel van de vergelijkende beoordeling van de prestaties van de kandidaten die onder dat geheim valt. De Commissie wijst de geachte afgevaardigde voorts op het verschil tussen een vergelijkend onderzoek en een examen. In een vergelijkend onderzoek worden de kandidaten met elkaar vergeleken. Alleen de jury, een bijzonder college, is bevoegd om de verdiensten van alle kandidaten te beoordelen. Geen enkele andere persoon of instantie, zelfs gerechtelijke instantie, heeft daartoe het recht. Bijgevolg heeft het geen zin de kandidaat inzage te geven in zijn examenkopij. Een beoordeling door een derde die ook niet alle andere kandidaten heeft beoordeeld, is immers volstrekt irrelevant. De Commissie is daarom niet voornemens de kandidaten inzage in de examendocumenten te geven. * *
*
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/235
Vraag nr. 77 van Jean-Antoine Giansily (H-0130/99) Betreft: Voedselhulp aan Rusland Is het waar dat de in het kader van de humanitaire hulp van de Europese Unie plaatsvindende leveranties van levensmiddelen aan Rusland thans geblokkeerd zijn ten gevolge van het besluit van de Commissie om de toewijzingsactiviteiten op te schorten? Kan de Commissie alle noodzakelijke gegevens verstrekken over de moeilijkheden die zijn gerezen bij de verlening van de voedselhulp aan Rusland, welke men trouwens had kunnen voorzien, gezien het bijzondere politieke en administratieve bestel van dit land? Is zij in staat te bevestigen dat alle nodige maatregelen zijn genomen om te garanderen dat de landbouwproducten inderdaad aan de Russische bevolking ten goede zullen komen? Antwoord De Commissie kan de geachte afgevaardigde meedelen dat de aanbestedingsprocedure op 19 februari 1999 opnieuw werd geopend en dat de termijn voor de inschrijvers op 2 maart om twaalf uur „s middags verstrijkt. Er is een tweede termijn, namelijk 16 maart, als na het verstrijken van de eerste periode geen contract kon worden toegewezen. De reden van de opschorting van de toewijzing is dat problemen zijn gerezen doordat de Russen, voornamelijk in verband met de veterinaire en gezondheidscontroles, de kwaliteit en presentatie van de producten en het vervoer, bepaalde eisen hadden gesteld. Die problemen werden op een vergadering van de Commissie met de Russische autoriteiten op 17 februari opgelost. In het op 20 januari in Moskou ondertekende memorandum van overeenstemming wordt bepaald dat, voordat de voedselhulpleveranties van start kunnen gaan, overeenstemming moet worden bereikt over een aantal praktische details in verband met het toezicht op de distributie in Rusland en over de samenstelling, het beheer en het gebruik van de tegenwaardefondsen (in roebels) uit de verkoop van levensmiddelen op de plaatselijke markten in de vooraf aangeduide regio's. In een nieuw memorandum van overeenstemming, dat op 19 februari is ondertekend, is daarover nu overeenstemming bereikt.
Vraag nr. 78 van Mark Watts (H-0133/99) Betreft: Verkeersveiligheid Welk deel van het bedrag van 8,9 miljoen ? dat in de EU-begroting, begrotingslijn B-2702, voor de verkeersveiligheid in 1999 is opgevoerd, is bestemd of zal worden bestemd voor de verkeersveiligheid en voor het Euro NC AP (European New Car Assessment Program)? Antwoord In de jongste jaren ging 60 à 70% van de begroting voor verkeersveiligheid naar de verkeersveiligheid op de weg. De volgende tabel biedt een overzicht, ook van de bedragen voor het EuroNCAP. Bedragen in miljoenen euro De verkeersveiligheid op de weg komt dus in concurrentie met andere sectorale prioriteiten. De Commissie is evenwel voornemens het bedrag voor de verkeersveiligheid op de weg voor 1999 op een vergelijkbaar niveau te behouden. EuroNCAP is een van de succesvolste acties van de afgelopen jaren. De Commissie zal die zeker voortzetten. Op dit ogenblik kan de Commissie echter nog niet zeggen hoeveel daarvoor precies zal worden uitgetrokken. *
Vraag nr. 79 van Vassilis Ephremidis (H-0137/99) Betreft: Woud van Lailia bedmgd door aanleg granietgroeve De bevolking en de sociale organisaties van het district Serres zijn enorm verontwaardigd over de beslissing van het Griekse Ministerie van Landbouw om een exploitatievergunning af te leveren voor een granietgroeve in een openbaar woud van tien hectare in hun streek. Het woud van Lailia komt immers voor op de nationale lijst van beschermde natuurgebieden en in het Europees netwerk „Natura 2000" wegens zijn uitzonderlijk natuurschoon en zijn rijke fauna en flora met zeldzame planten-en diersoorten. Bovendien wordt in deze omgeving ook een natuurlijk paleontologisch vegetatiepark ontwikkeld. Het verlenen van een exploitatievergunning voor een granietgroeve in deze streek staat volkomen haaks op alle vroegere besluiten die de streek als beschermde biotoop klasseren, waar „elke industriële en exploitatieactiviteit" uitdrukkelijk verboden is. Kan de Commissie bijgevolg meedelen welke stappen ze denkt te ondernemen om de communautaire wetgeving te doen toepassen, aangezien dit woud opgenomen is in het communautair programma
Nr. 4-536/236
Handelingen van het Europees Parlement
ter bescherming van het leefmilieu en van biotopen met een bijzondere betekenis, in het bijzonder in een land als Griekenland waar de vernieling van het bosbestand een zeer groot probleem· is? Antwoord 1. De uitvoering van werkzaamheden in de Natura 2000-gebieden is onderworpen aan de voorwaarden van artikel 6 van richtlijn 92/43/EEG (l). In artikel 6, lid 3 wordt bepaald dat voor elk plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor een gebied van communautair belang, een passende beoordeling moet worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied, en dat de toestemming voor het plan of project van de resultaten van die beoordeling afhangt. 2. Het gebied „Ori Vrontous-Lailias" is onder nummer GR1260007 inderdaad opgenomen in de lijst van gebieden van communautair belang die de Griekse autoriteiten overeenkomstig richtlijn 92/43/EEG voor opneming in het Europese milieunetwerk Natura 2000 hebben voorgesteld. 3. Het betrokken gebied omvat natuurlijke habitats en prioritaire soorten en zou volgens de criteria van de richtlijn op communautair niveau automatisch als gebied van communautair belang in aanmerking moeten worden genomen. Met het oog op de integratie van het gebied in het Natura 2000-netwerk moet het gebied in stand worden gehouden en moet de lidstaat bijgevolg afzien van elk initiatief dat de natuurlijke kenmerken van het gebied ernstig kan aantasten.
Vraag nr. 80 van Nikitas Kaklamanis (H-0138/99) Betreft: Weglating van de Griekse álanden op de euro In zijn antwoord van 25 januari 1999 op mijn vraag E-3689/98 heeft commissaris de Silguy, wat de afbeelding van de eilanden in Europa op de euro-muntstukken betreft, verklaard dat voor de munten van 1 en 2 euro en van 10, 20 en 50 eurocent het criterium van een minimale oppervlakte van 2500 km2 per eiland is gehanteerd. Op de munten komen evenwel ten minste drie van de Canarische Eilanden voor, terwijl geen enkel daarvan groter dan 2500 km2 is (het grootste, Tenerife, meet 2053 km2). Kan de Commissie meedelen waarom van alle Griekse eilanden alleen Kreta (na opeenvolgende vragen van mijn kant) op de euro is afgebeeld; wanneer zullen eindelijk de grote Griekse eilanden in de Egeïsche en Ionische Zee op de nieuwe munten te zien zijn? Antwoord Wat de afbeelding van eilanden en eilandengroepen op de euromuntstukken betreft, worden alleen eilanden met een oppervlakte van meer dan 2.500 km2 en eilandengroepen met een oppervlakte van meer dan 5.000 km2 afgebeeld. Bij de vaststelling van dat criterium werd rekening gehouden met de grootte van de muntstukken en de technische beperkingen bij het slaan ervan. Door de toepassing van dat criterium wordt de eilandengroep van de Canarische eilanden, waarvan de oppervlakte 7.242 km2 bedraagt, op euromuntstukken afgebeeld. De Commissie herinnert eraan dat de ontwerpen op basis van de door de lidstaten zelf gegeven aanwijzingen werden gewijzigd. De definitieve ontwerpen werden door de ministers van alle lidstaten op de zitting van de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën van 17 december 1997 definitief goedgekeurd. De afbeelding van Griekenland en de Griekse eilanden beantwoordt aan de door de ministers vastgestelde criteria en is door hen goedgekeurd. Geen enkele wijziging van de ontwerpen wordt dus overwogen. De aanmaak van de muntstukken is in de meeste lidstaten op basis van de goedgekeurde ontwerpen aangevat.
Vraag nr. 81 van Ioannis Theonas (H-0145/99) Betrejt: Onregelmatigheden en problemen bij de tenuitvoerlegging van de universitaire keuzeprogramma's in Griekenland De universitaire keuzeprogramma's hebben in Griekenland heftige reacties in de universitaire wereld teweeggebracht; deze programma's betekenen studenten en studies van vele snelheden, zij vormen geen garantie voor een kwaliteitsstudie en zij moeten functioneren in een reeds ontoereikende infrastructuur, zoals wordt aangetoond door de toepassing ervan aan de Technische Universiteit van Kreta. Deze programma's zullen in Griekenland worden toegepast of worden daar reeds toegepast met communautaire financiering, in het kader van het communautair bestek. Het gaat hier met name om actie 3.1, sub e), van het derde subprogramma van het operationele programma „Onderwijs en eerste beroepsopleiding", welke actie aan de Technische Universiteit van Kreta ten uitvoer wordt gelegd; zij stuit niet alleen op de volledige tegenstand van het onderwijzend personeel en de studenten, maar wordt, volgens openlijke beschuldigingen, ook niet in overeenstemming met de wet geacht, terwijl zij zeer veel onware en !) PB L 206 van 22.07.1992, blz. 7
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/237
onjuiste facetten vertoont, vanaf de formulering van het voorstel tot aan de tenuitvoerlegging ervan, en tevens ten aanzien van het beheer van de desbetreffende communautaire kredieten. Kan de Commissie meedelen of zij reeds is overgegaan tot de uitbetaling van communautaire kredieten, of zij bovenstaande beschuldigingen heeft onderzocht en welke maatregelen zij denkt te treffen ten aanzien van de universitaire keuzeprogramma's zodat tegemoet wordt gekomen aan de eisen van het universitaire onderwijzend personeel en de studenten wat deze programma's en met name het programma aan de Technische Universiteit van Kreta betreft? Antwoord „Keuzeprogramma's" zijn speciale onderwijsprogramma's die de universiteiten en/of technische instituten naast hun gewone programma's aanbieden. In een Griekse wet worden de doelstellingen van die programma's omschreven en de opstelling en uitvoering ervan geregeld. Sedert eind 1997 cofinanciert het Europees Sociaal Fonds een proefproject betreffende de ondersteuning van een aantal van die programma's in het kader van de maatregelen 3.1 van het operationele programma „Onderwijs en eerste beroepsopleiding". De Commissie heeft aan de lidstaten al voorschotten betaald voor het operationele programma in zijn geheel en niet voor specifieke maatregelen in het kader daarvan. De bevoegde nationale autoriteiten betalen de uitvoerende instanties vervolgens op basis van de stand van de uitvoering van de maatregelen en van de verrichte uitgaven. In de herfst van 1998 heeft de Commissie, in antwoord op een klacht over de opstelling en uitvoering van het keuzeprogramma door de Technische Universiteit van Kreta, de Griekse autoriteiten verzocht de kwestie te onderzoeken en de Commissie van de resultaten van dat onderzoek op de hoogte te brengen. De Griekse autoriteiten onderzoeken de zaak nog altijd en hebben de Commissie dus nog niets laten Weten. De Commissie zal haar standpunt op basis van het verwachte antwoord bepalen en zal het nodige doen om ervoor te zorgen dat de Gemeenschapsgelden goed worden gebruikt. Dat houdt ook een doorlichting van de keuzeprogramma's in. Voorts heeft het Comité van toezicht op het programma gevraagd dat de keuzeprogramma's op het einde van de programmeringsperiode worden beoordeeld. *
*
*
Vraag nr. 82 van Maj Theorin (H-0147/99) Betreft: Wereldwijde solidariteit In de gehele wereld leven 1,3 miljard mensen in absolute armoede. Dit aantal groeit voortdurend. De steun van de landen van de OESO aan de ontwikkelingslanden daalde in 1997 tot 0, 22 procent van het BNP. De cijfers over 1998 lijken erop te wijzen dat de steun in dat jaar nog verder is verlaagd. Behalve deze steun is in 1997 en 1998 ook de toestroom van privé-kapitaal van de industrielanden naar de ontwikkelingslanden sterk verminderd. De Verenigde Naties hebben als doelstelling geformuleerd dat de rijke landen 0, 7 procent van hun BNP aan ontwikkelingshulp moeten geven. Op welke wijze wil de Commissie zich ervoor inzetten dat deze doelstelling van de VN wordt gehaald? Antwoord De Commissie is ervan overtuigd dat de internationale openbare ontwikkelingshulp, die het laagste peil sedert tientallen jaren heeft bereikt, moet worden voortgezet en opgevoerd. In het kader van de werkzaamheden bij de Verenigde Naties over definancieringvan de ontwikkeling heeft de Gemeenschap onlangs trouwens bevestigd dat ze de samenwerking wil voortzetten en de doelstelling van 0,7% van het BNP blijft nastreven. Door de hulp die de Gemeenschap aan derde landen via de nationale en communautaire programma's biedt, is ze de grootste donor ter wereld. De lidstaten en de Gemeenschap leveren samen 56% van de internationale overheids- . hulp. Bovendien hebben verschillende lidstaten de 0,7% doelstelling al bereikt of zelfs al overschreden. In combinatie met de belangrijke rol van de Gemeenschap op de internationale politieke en economische scène legt die situatie ons inzake ontwikkelingssamenwerking een bijzondere verantwoordelijkheid op. Volgens de Commissie is het beste middel om de openbare ontwikkelingshulp een nieuwe legitimiteit te geven en ze in de ogen van de beleidsmakers te rehabiliteren dat het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid op een nieuwe leest wordt geschoeid. Daarom moeten wij, overeenkomstig onze internationale verbintenissen, onze ontwikkelingsinspanningen op de terugdringing en uiteindelijke uitbanning van de armoede en op de geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie richten. In dat perspectief moeten wij vooral meer aandacht hebben voor de ontwikkeling van de eigen mogelijkheden en voor de deelneming van alle betrokkenen aan het ontwikkelingsproces. De ontwikkelingslanden moeten in de eerste plaats politieke, economische, institutionele en sectorale hervormingen uitvoeren om hun economische en sociale ontwikkeling te vergemakkelijken. Daartoe moeten ze alle interne en externe hulpbronnen gebruiken: ontwikkelingshulp, particuliere investeringen en inkomsten uit handel. Het effect van het gebruik van die hulpbronnen is veel groter als een aantal basisvoorwaarden zijn vervuld: een politiek
Nr. 4-536/238
Handelingen van het Europees Parlement
klimaat waarin de mensenrechten en de rechtstaat worden geëerbiedigd, een goed openbaar bestuur en op een duurzame menselijke ontwikkeling gerichte strategieën. Voorts moeten de grote actoren op de internationale scène een bijzondere inspanning doen om hun ontwikkelingshulp opnieuw op te voeren en zich aan te sluiten bij de solidariteitsinspanning van de Gemeenschap ten gunste van de ontwikkelingslanden. *
*
*
Vraag nr. 83 van Maria Sornosa Martínez (H-0151/99) Betreft: Discriminatie van een ambtenaar van de Raad opgrond van zijn seksuele geaardheid Het Europese Gerecht van eerste aanleg heeft het besluit van de Raad bevestigd om te weigeren een stabiele relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht gelijk te stellen met een huwelijk, zoals door een Zweeds ambtenaar van de Raad was gevraagd. Het heeft dus geen rekening gehouden met de wijziging van het statuut van de Raad van 1998, waarbij gelijke behandeling wordt gegarandeerd, noch met artikel 13 van de beginselen van het EU-Verdrag, waarin wordt gesteld dat discriminatie op grond van seksuele geaardheid dient te worden bestreden. Deze uitspraak van het Europese Gerecht van eerste aanleg bevestigt dat homoseksuele mannen en vrouwen nog steeds worden gediscrimineerd, hetgeen in strijd is met de geest van het EU-Verdrag, waarvan de Raad en de Commissie de hoeders zouden moeten zijn. Is de Commissie niet van oordeel dat moet worden voorzien in de nodige mechanismen, met name bindende voorschriften (richtlijnen, verordeningen), teneinde te garanderen dat artikel 13 van de beginselen van het Verdrag wordt nageleefd? Antwoord Uit de recente, in april 1998 aangebrachte wijziging in artikel 1 van het Statuut van de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen blijkt dat de Commissie de niet-discriminatie wil bevorderen. In het Statuut, een verordening van de Raad, wordt voor de toekenning van bepaalde uitkeringen en sociale rechten echter alleen de situatie van de gehuwde ambtenaren in aanmerking genomen. Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 januari 1999 (T-264/97), waarnaar de geachte afgevaardigde in zijn vraag verwijst, bevestigt de interpretatie dat de uitkeringen en sociale rechten niet mogen worden toegekend aan ongehuwden — homoseksuele of heteroseksuele partners — en ook niet aan geregistreerde partners. Zoals het Gerecht van eerste aanleg zegt, is voor de inaanmerkingneming van die vorm van samenleven, die sommige lidstaten bij wet hebben erkend en geregeld, een wijziging van de tekst van het huidige statuut vereist. De werkgroep-Williamson heeft een verslag opgesteld over de wijzigingen die in het Statuut van de ambtenaren en overige personeelsleden moeten worden aangebracht om het te moderniseren. In dat verslag wordt voorgesteld dat de Commissie onderzoekt hoe het geregistreerde partnerschap eventueel kan worden erkend. De Commissie is met dat onderzoek begonnen en zal het Parlement op de hoogte brengen van de initiatieven die ze wil nemen. In haar sociaal actieprogramma 1998-2000 (r) heeft de Commissie aangekondigd dat ze zal onderzoeken welke nieuwe actiemogelijkheden artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam biedt. De Commissie werkt aan een reeks antidiscriminatiemaatregelen op basis van artikel 13 in de vorm van bindende wetgeving, aangevuld met een actieprogramma, die ze na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam zal voorstellen. De Commissie zal ervoor zorgen dat ze in die voorstellen ook rekening houdt met de problemen in verband met de voorkoming en bestrijding van discriminatie op grond van seksuele geaardheid.
Vraag nr. 84 van Lone Dybkjær (H-0191/99) Betreft: Rechten van EU-ambtenaren en hun geregistreerde partners Het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen heeft in het begin van dit jaar geoordeeld dat EU-ambtenaren die in geregistreerd partnerschap leven, niet gelijkelijk recht hebben op gezinstoelagen als gehuwden. Het Gerecht kwam tot dit oordeel ondanks het feit dat het geregistreerde paar waar het in onderhavig geval om ging, afkomstig was uit een lidstaat waar geregistreerd partnerschap voor wat betreft gezinstoelagen volledig aan het huwelijk is gelijkgesteld. Kennelijk werkt de Commissie momenteel aan een voorstel dat inhoudt dat er bij het vaststellen van de rechten van EU-ambtenaren rekening wordt gehouden met de wetgeving in de lidstaten. !) COM(98) 259 def. van 29.04.1998
10.3.99
10.3.99
'
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/239
Hoever is de Commissie reeds gevorderd met dit voorstel? Kan zij nu al zeggen of er veranderingen zullen optreden ten opzichte van de uitleg die het Gerecht van Eerste Aanleg heeft gegeven? Antwoord In het Statuut van de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschap wordt voor de toekenning van bepaalde uitkeringen en sociale rechten de concrete situatie van de gehuwde ambtenaar in aanmerking genomen. Volgens de door het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 januari 1999 (T-264/97), waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, bevestigde interpretatie kunnen die bepalingen niet worden uitgebreid tot ongehuwden — homoseksuele of heteroseksuele partners — en ook niet tot geregistreerde partners. Voor de inaanmerkingneming van die vorm van samenleven, die sommige lidstaten bij wet hebben erkend en geregeld, is een wijziging van de tekst van het huidige statuut vereist. In het recente verslag van de werkgroep-Williamson over de modernisering van het Statuut van de ambtenaren en overige personeelsleden wordt voorgesteld dat de Commissie onderzoekt hoe het geregistreerde partnerschap eventueel kan Worden erkend. De Commissie onderzoekt nu of ze, rekening houdend met de wetgevingen van de lidstaten, een voorstel in die zin kan indienen en zal het Parlement op de hoogte brengen van de initiatieven die ze wil nemen.
*
*
*
Vraag nr. 85 van Astrid Thors (H-0152/99) Betreft: Ongelijke behandeling van ^didaten door fouten tijdens het vergelijkend onderzoek van de Commissie op 6 februari 1999 Mij komt ter ore dat aan tal van deelnemers aan het vergelijkend onderzoek COM/A(1998)0010 van de Commissie op 6 februari verkeerde Zweedse vragen voor een van de tests zijn uitgedeeld. Zij moesten de juiste opgaven maken toen de andere deelnemers al klaar waren; zij hadden last van lawaai en van vermoeidheid omdat hun examen langer duurde dan dat van de anderen. Hen werd ook niet de mogelijkheid geboden de overblijvende vragen later te beantwoorden. Bovendien was er sprake van foutieve vertalingen. In deel A van de Zweedse versie van COM/A(1998)11-0012 (vraag 34) had de vraag bijvoorbeeld een andere betekenis dan in andere talen. Welke maatregelen overweegt de Commissie ter compensatie van de deelnemers die het slachtoffer zijn geworden van haar fouten, deden zich dezelfde of soortgelijke fouten voor in andere taalversies, werden in alle plaatsen soortgelijke procedures toegepast voor degenen die een deel van het onderzoek later moesten afleggen, en heeft de Commissie vastgesteld wie voor de fouten verantwoordelijk is? Antwoord Als gevolg van de omwisseling van de schutbladen van de Zweedse versie van test a), „externe betrekkingen" en „beheer van de hulp aan derde landen", COM/A/10/98, moesten in de examencentra waar Zweedstalige kandidaten — in het totaal 77 — de tests over een van die twee onderdelen aflegden, onmiddellijk maatregelen worden genomen. De omwisseling van de twee schutbladen was de enige materiële vergissing die in de 99 verschillende taalversies van de tests werd vastgesteld. De Commissie betreurt die materiële vergissing. Zodra de fout ongeveer twintig minuten na het begin van de test werd ontdekt, bracht de coördinatiecel van Brussel alle examencentra op de hoogte en werden in de centra waar Zweedstalige kandidaten aan de tests deelnamen, onmiddellijk de volgende maatregelen genomen: in dertien examencentra werd aan de betrokken kandidaten, met hun instemming, na de laatste test dertig minuten extra toegekend. In twee centra konden de kandidaten, eveneens met hun instemming, de test tijdens de pauze na het eerste deel van de tests afleggen. Aangezien de vragen 1 tot 15 (van de 40) dezelfde waren voor de twee onderdelen van test a), was de extra tijd voor de betrokken kandidaten correct bepaald en voldoende om de gelijke behandeling te garanderen. Gelet op de relatief korte duur van het geheel van de tests, 2 uur en 5 minuten, kan men zich ook onmogelijk op buitensporige vermoeidheid beroepen. Het probleem met de Zweedse versie van vraag 34 van een van de onderdelen van de vergelijkende onderzoeken COM/A/11+12/98 zal aan de beoordeling van de bevoegde jury worden voorgelegd.
Nr. 4-536/240
Handelingen van het Europees Parlement
Vraag nr. 86 van Esko Seppänen (H-0153/99) Betreft: De ECB en de bevoegdheden van de Commissie Hoe ver gaan de bevoegdheden van de Commissie bij de besluitvorming inzake de arbeidsvoorwaarden van de directieleden van de ECB en op welke wijze worden de algemene EU-regels toegepast in het statuut van het ECB-personeel? Antwoord De Commissie is niet bevoegd voor de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de directieleden van de Europese Centrale Bank. Die voorwaarden worden door de Raad van bestuur zelf vastgesteld op basis van een voorstel van een commissie, die uit drie door de Raad van bestuur en drie door de Raad benoemde leden bestaat. De arbeidsvoorwaarden en socialezekerheidsvoorzieningen van het ECB-personeel worden vastgesteld door de Raad van bestuur op voorstel van de directie van de Europese Centrale Bank. Het personeel van de Europese Centrale Bank valt dus niet onder het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen. Het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op de leden van de Raad van bestuur en van het personeel van de Europese Centrale Bank echter wel van toepassing. Dat betekent dat voor hun bezoldiging dezelfde belastingregeling geldt als voor die van de ambtenaren van de andere instellingen van de Gemeenschap.
* *
*
Vraag nr. 87 van Heidi Hautala (H-0169/99) Betreft: Voordelen voor directieleden van de ECB In Finland is met grote verbazing gereageerd op het feit dat een directielid van de ECB, voormalig president van de Finse Bank Sirkka Hämäläinen, naast haar salaris een vroegtijdig maandelijks pensioen ontvangt van circa 10 000 euro uit hoofde van haar vorige baan. Is de Commissie van mening dat het in kringen van het ESCB mogelijk moet zijn om tegelijkertijd salaris en pensioen te ontvangen? Wat zijn hierbij de juridische overwegingen? Antwoord De Commissie is niet bevoegd voor de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de directieleden van de Europese Centrale Bank. Die voorwaarden worden door de Raad van bestuur zelf vastgesteld op basis van een voorstel van een commissie die bestaat uit drie door de Raad van bestuur en drie door de Raad benoemde leden. De Commissie is dan ook niet bevoegd om te beoordelen of een pensioen dat een directielid uit hoofde van een vorige baan in een nationale centrale bank ontvangt, bij de bezoldiging in aanmerking moet worden genomen of niet aan het directielid mag worden uitgekeerd.
* *
*
Vraag nr. 88 van Barbara Dührkop Dührkop (H-0154/99) Betreft: Verdeling begrotingslijn B3-309 „Speciale jaarlijkse evenementen" EU-begroting 1999 Het Europees Parlement heeft in de begroting 1999 een begrotingslijn gecreëerd getiteld „Speciale jaarlijkse evenementen" met 10 miljoen euro aan vastleggings- en 7 miljoen euro aan betalingskredieten. De door het EP goedgekeurde toelichting luidt als volgt: "De Europese Unie is elk jaar betrokken bij zeer belangrijke evenementen (bijv. het Europees Jaar tegen Racisme en Vreemdelingenhaat, de Expo, tentoonstellingen, enz.), waarbij de daadwerkelijke presentie van de Unie nodig en wenselijk is, in ieder geval in de vorm van een financiële bijdrage aan deze activiteiten. Dit krediet dient ter dekking van de uitgaven voor de deelname van de Commissie aan de wereldtentoonstelling te Hannover [...] Dit krediet dient tevens voor de financiering van de Europese campagne voor acties betreffende het geweld tegen vrouwen". Aangezien het thans eind februari is, wordt de Commissie verzocht het EP mee te delen hoe zij deze begrotingslijn over de genoemde activiteiten denkt te verdelen, d.w.z. welke bedragen voor de afzonderlijke acties zullen worden uitgetrokken. Welke directoraten-generaal zijn verantwoordelijk voor de activiteiten uit hoofde van deze begrotingslijn? Antwoord Zoals in de toelichting bij begrotingslijn B3-309 wordt opgemerkt, is de Commissie voornemens in 1999 twee speciale evenementen op het gebied van voorlichting en communicatie te financieren. Het eerste is de voorbereiding van Expo-2000 in Hannover. In 1999 zullen kredieten moeten worden vastgelegd voor de huur en de inrichting van het paviljoen. Daarvoor is minimaal 7,5 miljoen euro nodig. Dat bedrag zal van begrotingslijn B3-309 worden gehaald.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/241
Het tweede evenement is een groots opgezette bewustmakingscampagne over geweld tegen vrouwen. Op dit ogenblik is al overeengekomen dat voor die campagne 3,7 miljoen euro wordt uitgetrokken, waarvan 2,5 miljoen euro op begrotingslijn B3-309 en de rest op begrotingslijn B3-3000 over algemene voorlichting — omdat tussen die twee soorten acties synergieën mogelijk zijn — en op de begrotingslijn inzake technische bijstand. Voorts zullen ook het Secretariaat-generaal (task force Justitie en Binnenlandse Zaken) en DG V een bijdrage leveren. Er zijn verschillende acties gepland: twee Europese conferenties, een statistisch verslag over geweld tegen vrouwen in de lidstaten, een Eurobarometerpeiling over de perceptie van geweld, een website, verschillende publicaties en de productie van een televisiespot. Voorts zal steun worden verleend voor projecten in de lidstaten via een uitnodiging tot het indienen van voorstellen. De ondersteunde projecten zullen vooral bestemd zijn voor de mannen, om geweld tegen vrouwen te voorkomen. Er hebben al een aantal evenementen plaatsgevonden. Voorbeelden zijn de voorbereidende conferentie in juni onder het Britse voorzitterschap en de conferentie die het Oostenrijkse voorzitterschap in oktober 1998 in Wenen heeft georganiseerd over de rol van de politie in de strijd tegen het geweld tegen vrouwen en migrantenvrouwen. Een wittelintencampagne werd op 8 maart in het Europees Parlement op gang gebracht en zal worden voortgezet. De campagne wordt door DG X in samenwerking met het Secretariaat-generaal (TFJHA) en DG V georganiseerd. DG X is de ordonnateursdienst voor de uit de begrotingslijnen B3-309 en B3-3000 ondersteunde projecten.
Vraag nr. 89 van Peter Truscott (H-0155/99) Betreft: Vrijheid van vestiging in de inteme markt voor beroepen waarvoor overgangsrichtlijnen gelden Kan de Commissie mededelen welke vooruitgang is geboekt in verband met het voorstel dat zij bij de Raad en het Europees Parlement heeft ingediend voor een richtlijn tot uitbreiding van de vrijheid van vestiging in de interne markt voor beroepen waarvoor overgangsrichtlijnen gelden van het type dat van toepassing is op kappers? Kan de Commissie bevestigen dat op basis van dit voorstel, als het aangenomen is, de diploma's van personen die als kapper werkzaam zijn in de hele EU worden erkend? Hiermee wordt een stap verder gegaan dan de huidige richtlijn 82/489/EEG (l) die zich beperkt tot toegang tot het beroep via automatische erkenning van beroepservaring. Antwoord De Raad heeft het door het Parlement in tweede lezing aangenomen amendement, dat ertoe strekte de migrerende werknemer de keuze te bieden tussen een bekwaamheidsproef en een stage in geval van grondige verschillen tussen de opleidingen, niet kunnen overnemen. Een bemiddelingsvergadering is op 18 maart 1999 belegd. De richtlijn voorziet in een systeem van wederzijdse erkenning van diploma's en concrete garanties voor kappers en andere beroepen die niet onder het algemene stelsel van de wederzijdse erkenning van diploma's vallen. Ze zal dus een stap verder gaan dan richtlijn 82/489/EG, die zich tot de erkenning van de beroepservaring beperkt. *
*
Vraag nr. 90 van Christian Rovsing (H-0156/99) Betreft: Zweedse heffing voor de officiële erkenning van veterinaire verkhringen Aan de Zweeds-Deense grens leggen de Zweedse autoriteiten een heffing van 400 Zweedse kroon op voor de officiële erkenning van een vooraf opgestelde veterinaire verklaring inzake de gezondheidstoestand en de inentingen van huisdieren (bijvoorbeeld honden en katten) die mee op reis worden genomen. Deze kosten komen bovenop de kosten die de dierenarts in rekening brengt voor de inentingen en, bij de eerste inreis, de kosten van een bloedonderzoek. Tezamen vormen deze ongebruikelijk hoge uitgaven een economische belemmering voor velen die met hun viervoetige vrienden hun vrije tijd in Zweden willen doorbrengen. Is de Commissie van mening dat de hoge Zweedse heffingen in strijd zijn met de communautaire wetgeving, met name de voorschriften van de interne markt en het vrij verkeer van personen? Zo ja, welke maatregelen overweegt zij om de heffing afte schaffen? Antwoord De voorwaarden voor het binnenbrengen van huisdieren (katten en honden) door reizigers werden door de Zweedse autoriteiten vastgesteld om het grondgebied van het land, waar hondsdolheid niet voorkomt, tegen die plaag te beschermen. Bij de toetreding van Zweden tot de Gemeenschap werd aanvaard dat met de situatie van Zweden en Finland rekening zou worden gehouden en dat die landen een nationale regelgeving mochten behouden met hetzelfde effect als die van de lidstaten waar de sanitaire toestand in verband met hondsdolheid dezelfde is (Verenigd Koninkrijk en Ierland). !) PB L 218 van 27.7.1982, blz. 24.
Nr. 4-536/242
Handelingen van het Europees Parlement
Het bedrag vart de heffing schijnt overigens overeen te komen met de kostprijs van de formaliteiten om het Zweedse grondgebied tegen hondsdolheid te beschermen. Bijgevolg wijst niets erop dat de Zweedse heffing strijdig is met het Gemeenschapsrecht. De Commissie zal de Zweedse autoriteiten echter om aanvullende informatie verzoeken.
Vraag nr. 91 van Graham Watson (H-0159/99) Betreft: Regionale luchthavens De Europese Commissie heeft gekozen voor het beginsel van de regionaliteit, dat de grondslag moet vormen voor de luchtverkeersverbindingen tussen de regionale luchthavens en de grote centrale luchthavens. Is de Commissie, gezien de huidige concurrentieregels die van toepassing zijn op de toegang tot de grote centrale luchthavens en gezien het feit dat er geen financiële stimulansen bestaan om landingsrechten te verlenen aan kleinere vliegtuigen, bereid om te zoeken naar middelen om te garanderen dat er landingsrechten worden verleend aan vliegtuigen die regionale verbindingen verzorgen? Is zij, bijvoorbeeld, bereid te overwegen om aan de grote centrale luchthavens de verplichting op te leggen dat een zeker percentage van de landingsrechten gereserveerd wordt voor regionale vluchten (zoals het geval is op de O'Hare luchthaven van Chicago, die verplicht is 20% van zijn landingsrechten beschikbaar te stellen voor regionale vluchten)? Antwoord De Commissie weet dat luchtvaartmaatschappijen die op regionale luchthavens vliegen het steeds moeilijker hebben om landingsrechten op de overbelaste centrale luchthavens te krijgen. Verordening 95/93 van de Raad betreffende de toewijzing van landingsrechten C) voorziet in de mogelijkheid om op vitale routes van en naar regionale luchthavens landingsrechten voor te behouden waar uit hoofde van de verordening betreffende de toegang tot de luchtroutes (2408/92) verplichtingen inzake openbare dienst zijn opgelegd. Bij de wijziging en aanpassing van richdijn 95/93 zal die bepaling worden gehandhaafd. De lidstaten kunnen dus landingsrechten blijven reserveren om de dienstverlening te garanderen op routes die voor de economische ontwikkeling van een regio als vitaal worden beschouwd.
Vraag nr. 92 van Caroline Jackson (H-0160/99) Betreft: GLB en hértenteelt Hoe staat de Commissie tegenover de mogelijkheid hértenteelt als alternatief voor de productie van rundvlees in de EU te bevorderen door hertenvlees op te nemen in het rundvleesprogramma van de EU zodat aan de hertentelers aanvullende steun kan worden geboden, en door geteelde herten op te nemen in berekeningen van de veestapeldichtheid zodat een eind komt aan het huidige misbruik van betalingen die worden aangevraagd door boeren die zoogkoeien en herten telen maar desondanks aanspraak maken op extensiveringsuitkeringen? Antwoord De Commissie is niet voornemens een specifieke marktordening voor hertenvlees in te stellen. Hertenvlees valt onder verordening (EEG)827/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten voor bepaalde in bijlage II van het Verdrag vermelde producten. Die verordening omvat een aantal basisbepalingen, zoals de heffing van douanerechten bij de invoer uit derde landen, een vrijwaringsclausule en de toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag van Rome. Voorts kunnen investeringen in de hértenteelt in principe ook worden gefinancierd uit hoofde van verordening (EG)950/97 van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, op voorwaarde dat de voorwaarden voor investeringssteun zijn vervuld. Zo kan ook andere structurele steun worden verleend uit hoofde van regionale programma's in het kader van doelstelling 1 of doelstelling 5 b. Wat de opneming van geteelde herten in de berekeningen van de veestapeldichtheid betreft, heeft de Commissie enige tijd geleden beslist in welke sectoren dringend een hervorming nodig is en daarom niet voorgesteld de hertenteelt in de voorstellen van Agenda 2000 op te nemen. De Commissie verwijst naar haar voorstel over de plattelandsontwikkeling in Agenda 2000. Volgens dat voorstel zullen de compensaties voor de minder begunstigde gebieden per hectare worden berekend en zal daarbij geen rekening worden gehouden met de soorten dieren die in die gebieden worden gefokt. De hértenteelt kan dus indirect 1) Verordening 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van „slots" op communautaire luchthavens
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/243
voordeel halen uit die wijziging van de compensaties voor de minder begunstigde gebieden. In de gebieden die compensaties genieten, moeten echter de milieueisen worden gerespecteerd en moet een te grote veestapeldichtheid worden vermeden.
Vraag nr. 93 van Alexandres Alavanos (H-0164/99) Betreft: Kwestie Öcalan en het Koerdisch probleem Kan de Commissie als hoedster van de correcte naleving van de Verdragen en de besluiten van de Europese Unie op grond van de resoluties en besluiten van de Raad betreffende de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek (resolutie van de Raad van 20 juni 1995, overeenkomst 97/C254/01) meedelen hoe zij staat tegenover de fundamentele weigering en de vertragingspolitiek van sommige lidstaten van de Europese Unie om politiek asiel te verlenen aan de Koerdische leider Abdullah Öcalan? Welke druk zal de Commissie op Turkije uitoefenen om ervoor te zorgen dat de Koerdische leider een eerlijk en openbaar proces krijgt en zijn leven niet wordt bedreigd? Kan zij initiatieven ontplooien om een internationale conferentie bijeen te roepen om het Koerdische probleem op te lossen? Antwoord Volgens de huidige Verdragen is de Commissie niet bevoegd om na te gaan of de lidstaten de asielwetten naleven. Op de laatste zitting van de Raad Algemene Zaken heeft de Europese Unie een verklaring over de zaak-Öcalan aangenomen. De Europese Unie onderstreept daarin het belang dat ze aan een eerlijk proces hecht. Dat houdt in dat de beklaagde correct wordt behandeld en dat hij een openbaar proces voor een onafhankelijke rechtbank krijgt. In de verklaring van de Europese Unie wordt er ook op aangedrongen dat de PKK-leider vrije toegang tot advocaten van zijn keuze heeft en dat buitenlandse waarnemers het proces kunnen bijwonen. De Commissie is het met die verklaring volkomen eens. Wat de situatie in het zuidoosten van Turkije betreft, heeft de Europese Unie in de voornoemde verklaring opnieuw op een politieke oplossing en op verzoening aangedrongen. De Unie heeft zich bereid verklaard aan die inspanningen bij te dragen, onder meer door haarfinanciëlebijstand voort te zetten.
Vraag nr. 94 van Marianne Eriksson (H-0167/99) Betreft: Hulp aan Marokko Kan de Commissie mededelen of het waar is dat Marokko een jaarlijkse EU-steun van 280 miljoen US-dollar ontvangt, terwijl het land tevens 365 miljoen US-dollar per jaar uitgeeft aan de bezetting van de West-Sahara, die geheel in strijd is met de bepalingen van de VN en het internationaal recht? Indien dit zo is, heeft de Commissie dan het voornemen om de EU-steun aan Marokko binnen afzienbare tijd in te trekken of anders te verminderen? Antwoord Sedert 1996 ontvangt Marokko jaarlijks gemiddeld 140 miljoen euro steun uit de communautaire begroting uit hoofde van ontwikkelingsprogramma's en -projecten die in het kader van de Associatieovereenkomst tussen de EG en Marokko aan de lidstaten ter goedkeuring werden voorgelegd. De Verenigde Naties volgen de ontwikkelingen in de Westelijke Sahara op de voet. De Europese Unie heeft al herhaaldelijk, onlangs nog in de verklaring van het voorzitterschap van 29 december 1998, gezegd dat ze haar volle steun verleent aan het plan van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om de kwestie te regelen. Dat plan voorziet in de organisatie van een vrij en onpartijdig referendum over de zelfbeschikking van de bevolking van de Westelijke Sahara. *
*
*
Vraag nr. 95 van Jörn Svensson (H-0168/99) Betreft: Werkomstandigheden van tolken Naar ik verneem zijn defreelancetolken sinds oktober 1998 niet meer betaald. Is de Commissie bereid het tot op heden verschuldigde loon onverwijld te betalen? Is de Commissie bereid de AIIC (Association Internationale des Interpretes de Conference) tijdens de huidige onderhandelingen als gesprekspartner te erkennen?
Nr. 4-536/244
Handelingen van het Europees Parlement
10.3.99
Antwoord 1. Wat de SCIC (gemeenschappelijke tolken-conferentiedienst) betreft, zijn alle freelancetolken in dienst van de SCIC die hun aanvraag volledig en in de goede vorm hebben ingediend, betaald. Met de betrokkenen werd regelmatig contact opgenomen om onvolledige dossiers aan te vullen. Wat het werk van de door DG IX-Luxemburg beheerde tolken voor alle in Luxemburg gevestigde instellingen betreft, werden de voorschotten (80% van de geraamde uitgave) betaald voor alle opdrachten die voor 15 februari 1999 werden uitgevoerd. De achterstand in de betaling van de facturen is toe te schrijven aan de invoering van nieuwe procedures na de ingebruikneming van nieuwe computersystemen en interfaces. Twee reeksen facturen werden door de Commissie op 2 maart jongstleden betaald, andere worden in de komende dagen betaald. 2. De AIIC neemt aan de onderhandelingen over de vernieuwing van de overeenkomst met andere vertegenwoordigende organisaties van conferentietolken deel. Die onderhandelingen worden op dit ogenblik gevoerd tussen de instellingen en de delegatie van de tolken. *
*
*
Vraag nr. 96 van Anne Van Lancker (H-0170/99) Betreft: Uitvoering verzoeken van het Europees Parlement aan de Commissie inzake de problemen van grensarbeiders In antwoord op mijn vraag H-1161/98 van december 1998 (l) antwoordt de Europese Commissie dat zij overleg bepleit tussen lidstaten over wijzigingen die in de desbetreffende wetgevingen worden aangebracht met betrekking tot de grensarbeiders en dat zij het niet wenselijk acht daarover voorstellen te doen. Zij gaf ook aan dat belastingverdragen niet haar bevoegdheid zijn. Inmiddels heeft Commissaris Monti een schrijven ontvangen van de Belgische minister van Financiën Viseur waarin deze een Commissie-initiatief vraagt om meer samenhang te brengen tussen de principes die aan de basis liggen van defiscaleen de sociale regelingen. In de resolutie van 28 mei 1998 vraagt het Parlement dat de Europese Commissie alvast een evaluatie zou maken van de werking van de bilaterale belastingverdragen, een onderzoek zou uitvoeren naar de voor- en nadelen van het aanwenden van het woonlandprincipe, het werklandprincipe, combinaties tussen beide en de keuzemogelijkheid. Het Parlement vraagt de Commissie een communautaire oplossing te zoeken voor de problemen van grensarbeiders die veroorzaakt worden door de interactie tussenfiscalestelsels en socialezekerheidsstelsels. Op welke wijze gaat de Commissie in op deze verzoeken van het Europees Parlement, maar nu ook van de Belgische minister van Financiën? Wanneer kunnen wij de gevraagde studies verwachten? Antwoord Het Europees Parlement heeft de Commissie in zijn resolutie van 28 mei 1998 verzocht defiscaleregeling voor de grensarbeiders en de interactie tussen de belasting- en socialezekerheidsstelsels van die werknemers grondiger te onderzoeken. De Commissie is voornemens die problemen eerst voor te leggen aan de werkgroep voor het belastingbeleid (een werkgroep bestaande uit de persoonlijke vertegenwoordigers van de ministers van Financiën onder het voorzitterschap van het voor defiscaliteitbevoegde lid van de Commissie). Uit de besprekingen in die werkgroep moet blijken of de lidstaten de politieke wil hebben om defiscaleregelingen voor de grensarbeiders te harmoniseren. Tijdens die besprekingen moet ook met de interactie tussen belasting- en socialezekerheidsstelsels rekening worden gehouden. *
Vraag nr. 97 van Anne Mcintosh (H-0172/99) Betreft: Subsidies voor varkensvlees Ingeval de Commissie aanwijzingen vindt dat er in bepaalde lidstaten onrechtmatige subsidies voor varkensvlees bestaan, zal zij dan overwegen alternatieve instrumenten in te zetten in plaats van gerechtelijke stappen tegen de betrokken lidstaten bij het Europese Hofvan Justitie? Antwoord Wanneer de Commissie vermeende gevallen van onrechtmatige staatssteun onderzoekt, moet ze de procedures van artikel 9 3 van het EG-Verdrag, dat de rechten van de verdediging van de lidstaten garandeert, in acht nemen. De Commissie kan tot de conclusie komen dat onrechtmatige staatssteun is verleend en de lidstaten opdragen die staatssteun terug te vorderen. !) Bijlage bij volledig verslag van de plenaire vergadering van 15.12.1998, blz. 32.
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/245
In overeenstemming met het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak-Boussac kan de Commissie, als spoed is vereist, ook tussentijdse besluiten nemen om de lidstaat te verplichten de uitbetaling van de onrechtmatige steun op te schorten. In de landbouwsector kan de Commissie het bedrag van de onrechtmatig uitbetaalde steun ook aftrekken van de betalingen aan de betrokken lidstaat uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL). De Commissie onderzoekt zorgvuldig hoe ze die bevoegdheden gebruikt wanneer blijkt dat onrechtmatige staatssteun is of wordt verleend. Toch dient te worden onderstreept dat, in overeenstemming met onze rechtsprincipes, tegen elk besluit van de Commissie betreffende staatssteun bij het Europees Hofvan Justitie beroep kan worden ingesteld. *
*
Vraag nr. 98 van Maren Günther (H-0175/99) Betreft: Toezicht op Phare-kredieten in Roemenië Met behulp van welke controlemechanismen zorgt de Commissie ervoor dat kredieten die bedoeld zijn voor structuurwijzigingen in de mijnbouw ook voor dat doel worden gebruikt? Kan de Commissie garanderen dat er geen Phare-kredieten zijn gebruikt voor de protestacties van mijnwerkers (b.v. voor het vervoer van de deelnemers)? Welke middelen heeft de Commissie in het kader van de Europa-overeenkomst met Roemenië ingezet voor de aanpassing van de politie en waarom beschikt deze ter handhaving van de openbare orde niet over speciale apparatuur? Krijgt de Roemeense mijnwerkersvakbond ondersteuning met Phare-middelen? Antwoord In het kader van de PHARE-faciliteit voor 1998 werd tien miljoen euro toegewezen aan het Fonds voor de structuurwijzigingen in de mijnbouwgebieden (MARR), waaruit ook de valleien van Jiu en Gorj steun zullen ontvangen. Het programma gaat nu van start. In de voorbije jaren werd uit hoofde van PHARE in het kader van het PHARE-programma Energie van 1995 0,85 miljoen euro toegekend om in de Jiu-vallei alternatieve werkgelegenheid te creëren. Volgens de eerste beoordelingen werden met die kredieten meer dan 750 nieuwe banen gecreëerd. De Commissie beoordeelt dat werkgelegenheidsprogramma nu op basis van een interne evaluatie. De resultaten van die beoordeling moeten in de eerste helft van 1999 beschikbaar zijn. De delegatie van de Commissie in Roemenië organiseert met de Roemeense partners elke maand een bijeenkomst over elk programma in het kader van PHARE. Op die manier houdt de Commissie regelmatig contact met de Roemeense partners en ziet ze erop toe dat vooruitgang wordt geboekt. De PHARE-kredieten worden op basis van uitvoerige beschrijvingen van de programma's en projecten toegekend. Er is duidelijk bepaald welke uitgaven in het kader van elk project mogen worden verricht. De Commissie kan dan ook met zekerheid zeggen dat geen PHARE-kredieten voor protestacties van mijnwerkers zijn gebruikt. De Commissie gaat op basis van voortgangsverslagen én bijeenkomsten met de Roemeense partnerorganisatie regelmatig na of de programma's goed worden uitgevoerd. Voordat een programma wordt afgesloten, zendt de interne evaluatiecel van de Commissie een evaluatiemissie om het programma te onderzoeken. Dat onderzoek heeft ook betrekking op de betalingen. Alle betrokken Commissiediensten en de Europese Rekenkamer hebben principieel toegang tot alle dossiers die met PHARE verband houden. Tot op heden zijn geen PHARE-kredieten toegekend om de uitrusting van de politie te verbeteren. Uit het nationale PHARE-programma zijn geen kredieten aan de mijnwerkersbonden in Roemenië toegewezen. Er bestaan daarvoor ook geen plannen. In het kader van het horizontale Lien/Democratie-programma worden op dit ogenblik in Roemenië vijf projecten ondersteund, waarvan echter geen enkel met het geschil in de mijnbouw verband houdt. *
*
Vraag nr. 99 van Mark Killilea (H-0177/99) Betreft: Het nieuwe communautaire initiatie/inzake menselijke hulpbronnen Kan de Commissie, gezien het feit dat het programma NOW (New Opportunities for Women) eind dit jaar zal verdwijnen, aangeven of het nieuwe communautaire initiatief inzake menselijke hulpbronnen gericht zal zijn op het bevorderen van gelijke kansen?
Nr. 4-536/246
Handelingen van het Europees Parlement
Antwoord Wat de communautaire initiatieven betreft, staat in Agenda 2000 dat er in de volgende programmeringsperiode van de structuurfondsen drie initiatieven zullen zijn, waaronder één inzake „menselijke hulpbronnen, met bijzondere aandacht voor gelijke kansen". Dat nieuwe initiatief zal het kader vormen voor een grondige vernieuwing van het beleid en de praktijk om op de arbeidsmarkten, in overeenstemming met de door de Europese Raad van Luxemburg vastgestelde Europese werkgelegenheidsstrategie, elke discriminatie weg te werken. De Europese werkgelegenheidsstrategie houdt uitdrukkelijk rekening met de genderaspecten. Een van de pijlers van de strategie is de versterking van het beleid inzake gelijke kansen. Voorts hebben de lidstaten er zich in de Europese werkgelegenheidsstrategie toe verbonden de gelijke kansen ook in de andere drie pijlers te integreren. Dat is in overeenstemming met de belofte van de Commissie dat ze de gelijke kansen voor mannen en vrouwen in alle communautaire beleidsmaatregelen en activiteiten zal integreren. Als de lidstaten, in het kader van het voorgestelde nieuwe communautaire initiatief inzake menselijke hulpbronnen, programma's voorstellen, zullen ze daarom duidelijk moeten aantonen dat die programma's prioritaire maatregelen omvatten om de gelijke kansen tussen mannen en vrouwen te bevorderen en dat de maatregelen met betrekking tot de andere pijlers met de genderaspecten rekening houden. De Commissie heeft al herhaaldelijk verklaard dat ze het probleem van de genderongelijkheid wil aanpakken. De Commissie zal de nationale programma's, die uit hoofde van het nieuwe communautaire initiatief worden voorgesteld, daarom pas goedkeuren als die prioriteiten erin zijn opgenomen. * Vraag nr. 100 van Gerard Collins (H-0183/99) Betreft: WHO-verpiichtingen en handel met de VS in melk- en zuivelproducten Is de Commissie ook van oordeel dat de handel in zuivelproducten voor de VS in het kader van de WHO geen belangrijke zaak is, en dat daarom de pressie om de EU-zuivelsector te hervormen niet voortkomt uit een overwegend marktprobleem? Zou het vanuit het oogpunt van de betrekkingen met onze handelspartner de VS voor de EU daarom geen haalbare kaart zijn om de hervorming van de zuivelsector een paar jaar uit te stellen totdat de WHO-uitkomsten duidelijk zijn, en bij wijze van concessie te besluiten tot de prijsverlaging die minimaal noodzakelijk is om in de WHO-ronde met een „redelijk" bod te voorschijn te komen? Antwoord Tijdens de besprekingen over de hervorming van het melkbeleid van de Gemeenschap heeft de Commissie gewezen op de vele uitdagingen welke die hervorming rechtvaardigen. De positie van de Gemeenschap in de WHO-onderhandelingen is een van die uitdagingen, die voor de melksector zeer belangrijk is. Meer in het algemeen is het belangrijk dat de Gemeenschap haar onderhandelingspositie versterkt voordat de volgende WHO-ronde van start gaat. Dat kan alleen door een grondige hervorming van het landbouwbeleid, waarvan de uiterst belangrijke melksector niet kan worden uitgesloten. De melksector wordt evenwel in de eerste plaats met interne uitdagingen geconfronteerd. Als wij het concurrentievermogen van de melksector op de interne markt willen verbeteren, zijn de in Agenda 2000 daartoe voorgestelde maatregelen het strikte minimum. Als het melkbeleid niet wordt herzien, zal het ook een hinderpaal voor de toekomstige expansie van de Gemeenschap worden. *
Vraag nr. 101 van Bernd Posselt (H-0188/99) Betreft: Maatregelen tegen de PKK Heeft de Commissie het initiatief genomen voor een voor de gehele EU geldend verbod van de PKK en voor een gemeenschappelijk beleid tegen deze terroristische organisatie? Antwoord In haar op 4 november jongstleden goedgekeurde periodieke verslag over de door Turkije op weg naar zijn toetreding geboekte vooruitgang behandelt de Commissie de situatie in het zuidoosten van Turkije en onderstreept ze dat een politieke en geen militaire oplossing moet worden gevonden om aan de huidige toestand een einde te maken. In dat verslag wees de Commissie ook op de negatieve gevolgen van de nu al meer dan tien jaar aanslepende oorlog tussen de Turkse autoriteiten en de PKK. In het verslag werd zowel gewezen op het gebruik van terroristische methodes van de PKK als op de schendingen van de mensenrechten door de Turkse veiligheidstroepen.
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/247
Op de laatste zitting van de Raad Algemene Zaken heeft de Europese Unie nogmaals alle vormen van terrorisme veroordeeld en bovendien gezegd dat rechtmatige belangen via politieke weg en niet door middel van geweld tot uiting moeten worden gebracht. In dat verband stond in het verslag van de Commissie van 4 november dat een politieke oplossing, enerzijds, de erkenning kan inhouden van bepaalde uitingen van de Koerdische culturele identiteit en, anderzijds, een grotere verdraagzaamheid tegenover de wijze waarmee die identiteit tot uitdrukking wordt gebracht, voorzover het separatisme of terrorisme daardoor niet in de hand wordt gewerkt. Voorts dient te worden opgemerkt dat het Duitse voorzitterschap op 23 februari 1999 een informele bijeenkomst heeft georganiseerd met verschillende ministers van Binnenlandse Zaken van de EU en van Zwitserland, waaraan ook de Commissie heeft deelgenomen. Op die bijeenkomst werd informatie over de PKK uitgewisseld en onderzocht welke gezamenlijke politiemaatregelen kunnen worden genomen om eventuele illegale activiteiten van de PKK in de toekomst te bestrijden. Het Duitse voorzitterschap is voornemens het thema Op de zitting van de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 27 mei aanstaande ter sprake te brengen.
Vraag nr. 102 van Niall Andrews (H-0189/99) Betreft: Verborgenrisico'svan zout Uit een onderzoek bij ruim 10.000 mensen uit 32 landen is gebleken dat er een positief verband bestaat tussen zoutgebruik en bloeddruk. Volgens medische proeven leidt vermindering van zoutgebruik tot een veel lagere bloeddruk. Zout wordt gebruikt om de smaak van voedsel te wijzigen. De belangrijkste bron van zoutgebruik is brood. Hoe wil de Commissie het publiek zich bewust doen worden van de aan zout verbonden risico's? Antwoord Een gezonde voeding, in combinatie met lichaamsbeweging, is belangrijk voor de gezondheid en is daarom een van de prioriteiten van het communautaire actieprogramma inzake gezondheidsbevordering, educatie, informatie en opleiding. De Gemeenschap erkent dat over bepaalde voedingskwesties zoals het gebruik van zout in wetenschappelijke kringen wordt gedebatteerd en ondersteunt daarom een Europees project inzake voedsel en gezonde voeding ter bevordering van een gezonde levenswijze in Europa. Het project wordt door de universiteit van Kreta gecoördineerd. In het kader van dat project zal de rol van een aantal voedingsstoffen, onder meer zout, in een gezonde voeding worden onderzocht. De Commissie heeft voor die aanpak gekozen omdat ze het beter acht de gehele voeding te onderzoeken, in plaats van afzonderlijke levensmiddelen. *
Vraag nr. 103 van James Fitzsimons (H-0193/99) Betreft: Europese veiligheidsnorm voor ruiterhelmen Volgens onlangs door het ESRI opgestelde cijfers over ongevallen in Ierland waarbij ruiters betrokken zijn, hebben ongeveer 600 ongevallen opname in een ziekenhuis tot gevolg en leiden 28 tot 30% van dergelijke ongevallen tot hersenletsel en/of hersenschudding. Uit deze cijfers blijkt hoe dringend het is dat in de gehele Europese Unie een optimale norm voor ruiterhelmen wordt ingevoerd. Deze norm is beschikbaar op basis van de Europese norm (EN 1384), die kan voldoen aan iedere wereldnorm voor ruiterhelmen. Wanneer besluit de Commissie eindelijk veiligheid voorop te stellen en deze norm voor ruiterhelmen in te voeren? Antwoord De Commissie, die al herhaaldelijk voor de gebrekkige veiligheid van ruiterhelmen is gewaarschuwd, beseft dat het probleem onverwijld moet worden aangepakt om de veiligheid van de ruiters te verhogen. Ruiterhelmen maken deel uit van de persoonlijke beschermingsmiddelen waarop richtlijn 89/686/EEG betrekking heeft. Op basis daarvan heeft de Commissie het CEN de opdracht gegeven een geharmoniseerde norm uit te werken waarbij van het vermoeden van conformiteit met de basiseisen inzake gezondheid en veiligheid van de richtlijn wordt uitgegaan. De norm EN 1384 „ruiterhelmen" werd in september 1996 vastgesteld en op 14 juni 1997 in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt (l). ') PB C 180 van 14.06.1997, blz. 26.
Nr. 4-536/248
Handelingen van het Europees Parlement
Sedert die bekendmaking, waardoor in de norm van het vermoeden van conformiteit met de richtlijn wordt uitgegaan, nemen de betrokken organisaties, hoewel ze daartoe niet verplicht zijn, de norm als basis voor hun goedkeuring. Omdat hij vond dat norm EN 1384 op bepaalde punten voor verbetering vatbaar was, heeft de heer Downes een verzoekschrift ingediend om de veiligheid van ruiterhelmen te verhogen. De Commissie ondersteunt dat initiatief ten volle. De normen worden vastgesteld voor de Europese normalisatie-instituten. Dat zijn particuliere instituten waarop de Commissie geen directe invloed kan uitoefenen. Toch heeft de Commissie het CEN/TC 158, dat voor die norm bevoegd is, verzocht de vereisten voor ruiterhelmen'zo snel mogelijk te herzien. Het technisch comité CEN/TC 158 en de werkgroep daarvan zijn op het verzoek ingegaan en hebben meteen stappen ondernomen. De gespecialiseerde werkgroep CEN/TC 158 WG 5 is op 14 oktober 1998 bijeengekomen om de norm te onderzoeken. De indiener van het verzoekschrift en een vertegenwoordiger van de consumentenverenigingen hebben de vergadering bijgewoond. Op 3 maart 1999 heeft een vergadering plaatsgevonden, waarvan de resultaten weldra aan de Commissie zullen worden voorgelegd. * Vraag nr. 104 van Karin Riis-Jørgensen (H-0196/99) Betreft: Initiatieven om het vertrouwen in dierlijke eiwitten te herstellen Kan de Commissie, gezien de resultaten van de conferentie over BSE op 30 november en 1 december 1998, een officiële uitspraak doen over de huidige risico's in verband met BSE? De diervoeder- en levensmiddelenindustrie in de lidstaten en in vele derde landen heeft nog steeds te kampen met grote onzekerheid, hetgeen op de markt voor dierlijke producten tot welhaast anarchistische toestanden heeft geleid. Welke initiatieven heeft de Commissie genomen of is zij van plan te nemen om het vertrouwen in dierlijke eiwitten afkomstig uit de EU te herstellen? Antwoord De Commissie heeft vastgesteld dat de BSE-epidemie in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland in de laatste twaalf maanden in positieve zin is geëvolueerd. In diezelfde periode zijn in België, Frankrijk en Nederland slechts weinig nieuwe gevallen vastgesteld. In Ierland lag het aantal nieuwe gevallen hoger, maar nam het niet toe. In Portugal daarentegen steeg het aantal BSE-gevallen sterk. Hoewel de BSE-crisis in sommige regio's blijkbaar onder controle is, mag de Commissie haar preventieve aanpak niet laten verslappen omdat de ziekteverwekker steeds vaker in andere regio's wordt aangetroffen en omdat de wetenschap niet kan uitsluiten dat BSE ook bij kleine herkauwers voorkomt. De grootste onzekerheid voor de diervoeder- en levensmiddelenindustrie wordt veroorzaakt door grote verschillen tussen de nationale voorschriften betreffende de verwijdering van dierlijke weefsels die het grootste risico op de verspreiding van de TSE-agens inhouden. De Commissie merkt op dat haar vijfde poging om die voorschriften te harmoniseren en daarbij met het geografische risico rekening te houden, in december van vorig jaar door de lidstaten werd gedwarsboomd. In november 1998 diende de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorschriften voor de preventie en controle van bepaalde overdraagbare spongiforme encephalopathieën (COM(98)623 def). Het voorstel omvat voorschriften voor alle aspecten van de menselijke en dierlijke gezondheid op basis van internationale normen en wetenschappelijke gegevens. Met het voorstel wil de Commissie een hoog niveau van consumentenbescherming garanderen en het vertrouwen van de bevolking versterken in dierlijke eiwitten die in de Gemeenschap worden geproduceerd. Zo nodig zal de Commissie op grond van het voorstel voorlopige maatregelen nemen tot het voorstel zelf in werking treedt.
Vraag nr. 105 van Brian Crowley (H-0199/99) Betreft: EU-steun voor het gezin Kan de Commissie zeggen wat zij denkt te doen om het gezinsbeleid beter te integreren in de volgende gebieden: werkgelegenheid, sociale bescherming, consumptie (postdiensten, gas- en elektriciteitsvoorziening), bestrijding van invaliditeit, onderwijs en opleiding, en volksgezondheid en huisvesting?
10.3.99
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/249
Antwoord De Gemeenschap is niet bevoegd voor het gezinsbeleid en de lidstaten kunnen op dat gebied dus overeenkomstig hun eigen wetten maatregelen nemen. De Gemeenschap spant zich echter al lang in om de combinatie van arbeid en gezinstaken te vergemakkelijken en heeft daartoe al heel wat wetgevings- en beleidsinstrumenten ontwikkeld. Het probleem van de combinatie van arbeid en gezinsleven heeft heel wat aandacht gekregen in het onderdeel over gelijke kansen van de richtsnoeren van 1998 voor bet werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. In de richtsnoeren voor 1999 gaat nog meer aandacht naar die kwestie. In haar mededeling over de modernisering en verbetering van de sociale zekerheid in de EU (COM(97)102) verleent de Commissie hoge prioriteit aan de onontbeerlijke aanpassing van de socialezekerheidsstelsels aan de veranderende gezinsstructuren. Belangrijke punten in het overleg tussen de Commissie en de lidstaten zijn de weerslag op de socialezekerheidsrechten van loopbaanonderbreking wegens verzorging van kinderen of ouderen, de mogelijke weerslag van het onderzoek naar het effect van de uitkering van gezinstoelagen op de bereidheid om te gaan werken en het belang van kinderopvang voor de gezinnen. Wat de wetgevende maatregelen betreft, zijn de richtlijnen betreffende moederschap (92/85), ouderschapsverlof (96/34) en deeltijdarbeid (97/81) belangrijke instrumenten voor de bevordering van de combinatie van arbeid en gezin. De structuurfondsen hebben ook kinderopvangdiensten gefinancierd en steun verleend voor de opleiding van personen die kinderen opvangen, in het bijzonder in het kader van het NOW-initiatief voor de werkgelegenheid. Bovendien zijn in de voorstellen voor de nieuwe structuurfondsenverordeningen voor de periode 2000-2006 maatregelen opgenomen om de combinatie van arbeid en gezin te vergemakkelijken. Andere belangrijke beleidsinstrumenten zijn het lopende communautaire actieprogramma op middellange termijn inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen (1996-2000), waarvan de combinatie van werk en gezin een doelstelling is en in het kader waarvan voor de uitwisseling van informatie en goede praktijken financiële steun wordt verleend.
Vraag nr. 106 van Jan Bertens (H-0205/99) Betreft: Jaarverslag van de Commissie over de uitvoering van het mensenrechtenbeleid en de begrotingslijnen Tot en met 1995 had de Europese Commissie de goede gewoonte om een jaarverslag te maken over de uitvoering Van de begrotingslijnen inzake mensenrechten. Dit was voor het EP een buitengewoon nuttig instrument, dat node wordt gemist. Waarom heeft de Europese Commissie sindsdien dergelijke rapporten niet meer gemaakt? Op welke wijze denkt de Commissie het Europees Parlement effectief te informeren en raadplegen over de uitvoering van het mensenrechtenbeleid? Antwoord Het jaarverslag over de begrotingslijnen inzake mensenrechten van hoofdstuk B7-70 is sedert 1996 inderdaad niet meer voorgelegd. Dat is toe te schrijven aan het gebrek aan personeel en het teveel aan werk in de dienst die met de coördinatie en voorbereiding van de verslagen belast is. Het Parlement wordt evenwel elk jaar op de hoogte gebracht van de uitvoering van alle begrotingslijnen door middel van het algemene verslag over de uitvoering van de Gemeenschapsbegroting en door middel van specifieke verslagen, zoals het verslag dat het bevoegde lid van de Commissie in het begin van elk jaar aan de Voorzitter van het Europees Parlement en de voorzitters van de betrokken parlementaire commissies overzendt. Het verslag over de financiële activiteiten in 1998 werd op 3 maart 1999 overgezonden. Een verslag over de uitvoering, in 1996 en 1997, van de resolutie van de Raad van 28 november 1991 over de mensenrechten, democratie en ontwikkeling zal in mei beschikbaar zijn. Bovendien bereidt de Commissie tegen eind 1999 de opstelling voor van een algemeen verslag over de aanwending van de begrotingslijnen inzake mensenrechten van hoofdstuk B7-70 in de periode 1996-1998. * Vraag nr. 107 van Konstantinos Hatzidakis (H-0206/99) Betreft: Beheer van het tønardo da Vind-programma In de plenaire vergadering van het Europees Parlement van november 1998 werd onder meer gewezen op het slecht beheer van de portefeuilles die worden beheerd door mevrouw Cresson. Ook was er sprake van slecht beheer van het Leonardo da Vinci-programma, dat wordt beheerd door een privé-consortium met de naam Agenor. Als gevolg
Nr. 4-536/250
Handelingen van het Europees Parlement
van dit debat heeft mevrouw Cresson gevraagd dat de raad van bestuur van het bureau zou worden gewijzigd, en ook dat de directeur, de heer Richard Walther, zou worden vervangen. In een brief van 11 februari 1999 deelt de Commissie mede dat zij haar samenwerking met Agenor stopzet, met het gevolg dat ongeveer 70 werknemers van dit bureau momenteel werkloos zijn. Kan de Commissie zeggen wat precies de bedoeling was van mevrouw de commissaris: de directeur vervangen of de werknemers werkloos maken? Kan de Commissie ook zeggen welke maatregelen zij denkt te nemen zodat de werknemers de schadevergoeding krijgen waarop zij recht hebben en tenslotte welke maatregelen zij zal treffen zodat het personeel dat het beheer van het Leonardo da Vinci-programma wenst voort te zetten, kan worden opgenomen in de huidige regeling? Antwoord Voor het beheer van het LEONARDO-programma werd de Commissie bijgestaan door een bureau voor technische bijstand dat door de vennootschap Agenor was opgericht. Die bijstand werd op basis van opeenvolgende contracten verleend, waarvan het laatste op 31 januari 1999 verstreek. Rekening houdend met de resultaten van de door de financieel controleur van de Commissie bij het bureau voor technische bijstand uitgevoerde audit, kon het contract met Agenor na 31 januari 1999 alleen worden vernieuwd als het beheer van het bureau drastisch verbeterde en de Commissie ervan overtuigd was dat de vastgestelde wanpraktijken zich niet meer zouden voordoen. Begin januari werd naar Agenor een brief geschreven waarin stond op welke voorwaarden het contract eventueel kon worden verlengd. Een van die voorwaarden was dat het bureau voor technische bijstand werd geherstructureerd. Naar aanleiding van.een brief van 13 januari 1999 van de heer Hughes, voorzitter van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement, belegde het bevoegde lid van de Commissie op 19 januari een vergadering met de president van Agenor, waaraan ook vertegenwoordigers van het Parlement deelnamen, om na te gaan welke maatregelen moesten worden genomen om het vertrouwen tussen de Commissie en Agenor te herstellen. Bij die gelegenheid kondigde de president van Agenor onder meer aan dat het hoofd van het bureau voor technische bijstand zou opstappen. Ondanks verschillende vergaderingen en besprekingen tussen de Commissie en Agenor is van de aangekondigde veranderingen niets terecht gekomen. De Commissie heeft dus moeten vaststellen dat de voorwaarden voor een verlenging van het contract niet vervuld waren en dat de contractuele betrekkingen op 31 januari 1999 waren beëindigd. Agenor moet nu de gevolgen dragen van het feit dat het contract niet is verlengd. De Commissie heeft nu besloten zelf het programma te beheren. De technische bijstand zal niet door een andere groep worden overgenomen. Het personeel van DG XXII, dat voor het programma bevoegd is, zal met hulpkrachten en tijdelijk personeel worden uitgebreid. De bevoegde personen, die het LEONARDO-programma goed kennen, verdienen ieders vertrouwen als zij, met eerbiediging van de regels van de instellingen, de nodige vastleggingen doen. *
*
*
Vraag nr. 108 van John McCartin (H-0213/99) Betreft: Regionale classificatie Nuts — Ierland Kan de Commissie verklaren waarom de aanvraag voor de onderverdeling van Ierland in twee Nuts U-regio's door Eurostat is afgewezen? Is de Commissie in kennis gesteld van de indiening van een gewijzigde aanvraag door de Ierse regering voor de aanwijzing van een ander gebied? Antwoord De redenen waarom de Ierse aanvraag voor een wijziging van de NUTS-nomenclatuur is afgewezen, werden in een brief aan het Ierse centrale bureau voor de statistiek uitvoerig toegelicht. Wat het NUTS 3-niveau betreft, wordt daarin opgemerkt dat Eurostat al in 1994 met een drastische hervorming heeft ingestemd. Slechts vijf jaar later werd op dat niveau een grondige reorganisatie voorgesteld: twee bestaande NUTS-regio's zouden met Clare en Kerry in een nieuwe regio, Western Seaboard, worden opgenomen. Het kustgebied in het westen van Ierland is inderdaad een uiterst homogeen gebied, maar was dat ook al vóór 1994. Aangezien men het bij de hervorming van 1994 niet belangrijk vond Western Seaboard als geheel in de NUTSstructuur op te nemen, is er geen enkele reden om daarmee nu in te stemmen. De gebruikers van de statistieken hechten bovendien veel belang aan de continuïteit van de benamingen en daarom meent de Commissie dat de huidige classificatie moet worden gehandhaafd. Wat het NUTS 2-niveau betreft, was het duidelijk dat de bevoegdheden van de nieuwe, op dat niveau voorgestelde regionale autoriteiten vrijwel uitsluitend op het beheer van de structuurfondsen betrekking zouden hebben. Bij NUTS gaat het evenwel om een statistische nomenclatuur. De oorspronkelijke bedoeling was de verzameling en verspreiding van regionale statistieken op het niveau van de Gemeenschap. NUTS is niet bedoeld als instrument voor het beheer van de structuurfondsen en regionale statistieken worden niet alleen gebruikt door diegenen die bij het beheer van de structuurfondsen betrokken zijn.
10.3.99
I
10.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/251
Bovendien kan, gelet op de hiërarchische structuur van de NUTS-nomenclatuur, onmogelijk worden ingestemd met een grondige wijziging op NUTS 2-niveau die niet verenigbaar is met de huidige NUTS 3, aangezien het voorstel voor een nieuw NUTS 3-niveau was verworpen. De Commissie heeft van het Ierse Centraal bureau voor de statistiek nog geen gewijzigde aanvraag ontvangen. *
*
*
Vraag nr. 109 van Nuala Ahern (H-0214/99) Betreft: EU-regenwoudbekid en plaatselijke gemeenschappen De Rainforest Foundation uit Groot-Brittannië heeft in september jl. een doorwrocht rapport uitgebracht onder de titel „Out of Commission". Dit verontrustende rapport handelt over het EU-ontwikkelingsprogramma in tropische bosgebieden. De conclusie luidt dat er weliswaar enkele zeer positieve projecten geld van de EU krijgen, maar dat de meeste projecten het regenwoudmilieu eerder schade toebrengen en de plaatselijke gemeenschappen alleen maar kwaad doen. Er worden maar zelden sociale en milieueffectrapportages verricht voordat ontwikkelingsprojecten worden goedgekeurd hoewel de Commissie hier eigenlijk toe verplicht is. Het ontbreekt de diensten van de Commissie aan tijd en deskundigheid in sociale en milieuzaken. Vindt de Commissie ook dat er verbetering moet worden gebracht in de uitvoering van haar interne managementrichtlijnen en het beleid tot behoud van het tropisch regenwoud en de bescherming van plaatselijke gemeenschappen? Kan u ons de meest recente stand van zaken meedelen op dit terrein en vertellen of er concrete plannen bestaan om de situatie te verbeteren? Antwoord De Europese Commissie kent de projecten waarnaar in de brochure van de Rainforest Foundation wordt verwezen. Het grootste deel van de informatie over die projecten werd immers uit de beoordelingsverslagen van de Commissie zelf overgenomen. De meeste van die projecten werden in de jaren „80 voorbereid en in het begin van de jaren „90 uitgevoerd. Naar aanleiding van dié experimenten en van de aanbevelingen in de evaluatieverslagen heeft de Commissie haar procedures voor de voorbereiding van projecten voortdurend verbeterd. In 1993 verschenen de handleiding voor het beheer van projecten en het milieuhandboek. In 1996 werd de werkgroep voor de kwaliteitsbewaking opgericht. Voorts werden sectorale richtsnoeren voor verschillende sectoren van de ontwikkelingssamenwerking opgesteld, onder meer de richtsnoeren voor de bossen en de duurzame ontwikkeling van 1996. Om het leerproces te bevorderen werden twee beoordelingen van de doeltreffendheid van de EG-samenwerking op gebied van het milieu (december 1997) en de tropische bossen (juli 1998) uitgevoerd. Daaruit blijkt dat vooruitgang wordt geboekt. Voorts werd ook aangegeven waar nog verbeteringen mogelijk zijn. Op basis van de resultaten van de beoordeling van de doeltreffendheid op milieugebied heeft de Commissie in juni 1998 onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om ervoor te zorgen dat milieubeoordelingen naar behoren worden uitgevoerd. Prioritaire acties zijn een nieuw programma voor de opleiding van ACS-, LAA-, MEDen EG-ambtenaren op het gebied van milieubeoordeling, de herziening van de milieubeoordelingsprocedures, meer transparantie door de informatie over het verloop en de resultaten van milieubeoordelingen voor iedereen toegankelijk te maken, en de installatie van de helpdesk voor milieu-integratie, die sedert medio januari operationeel is. Wat tenslotte de toekomst betreft, is de Commissie voornemens nog breder intern en extern overleg over verschillende thema's in verband met ontwikkelingssamenwerking te houden. Dit jaar werden in het kader van dat overleg met de beheerders al besprekingen gevoerd over het EG-beleid ten aanzien van bossen en ontwikkeling en ten aanzien van armoede en milieu. In januari 1999 diende de Commissie bij de Raad en het Europees Parlement voorstellen in van gewijzigde verordeningen van de Raad betreffende de milieuaspecten van de ontwikkelingssamenwerking en de ontwikkeling van bosgebieden om de voortzetting van diefinanciëleinstrumenten na 2000 te garanderen. Een groot verschil met de huidige verordeningen uit 1995 en 1997 betreffende die actieterreinen is dat de Commissie nu specifieke maatregelen voorstelt om aan de voorbereiding en uitvoering vart projecten meer aandacht te kunnen besteden. In het tweede kwartaal van 1999 zal de nieuwe gids voor milieubeoordeling op grote schaal worden verspreid om de standpunten van de verschillende deelnemers aan de ontwikkelingssamenwerking te leren kennen.
Vraag nr. 110 van Hugh Kerr (H-0219/99)
Betreft: Follow-up van het werkdocument van de Commissie en de resolutie van de Raad over het beleid inzake inheemse volkeren in het kader van de ontwikkelingssamenwerking In het voorjaar van 1998 heeft de Europese Commissie een seminar georganiseerd over het beleid inzake inheemse volkeren in de ontwikkelingslanden, waarna ze in mei een werkdocument over deze materie goedkeurde (SEC(1998)773). Vervolgens hechtte de Raad Ontwikkeling op 30 november 1998 zijn goedkeuring aan een resolutie, waarin de ministers een groep deskundigen op het gebied van sociale ontwikkeling de opdracht gaven de uitvo-
Nr. 4-536/252
Handelingen van het Europees Parlement
ering te bespreken van de voorgestelde maatregelen en tevens verdere voorstellen te doen. Door wie zijn de leden van deze groep deskundigen benoemd, wie bepaalt hun agenda, wat is de formele status van deze groep en wat hebben zij sinds november vorig jaar gedaan? Staat het beleid inzake inheemse volkeren op de agenda voor de komende bijeenkomsten? Hebben zij vertegenwoordigers van inheemse volkeren en NGO's uitgenodigd aan de debatten deel te nemen of zijn zij voornemens dit te doen? Welke prioritaire acties heeft de Commissie voor dit jaar op dit gebied vastgesteld? Stelt de Commissie een actieprogramma op? Wat zijn de volgende beleidsmaatregelen die de Commissie van plan is te gaan ontwikkelen? Antwoord In de resolutie van de Raad van 30 november 1998 staat dat de problemen in verband met de uitvoering van het in het werkdocument (SEC(1998)773 def.) voorgestelde actieplan aan de groep van deskundigen op het gebied van sociale ontwikkeling zullen worden voorgelegd. Die groep, die uit de deskundigen op het gebied van sociale ontwikkeling van de lidstaten bestaat, is een informele werkgroep waarvan de agenda op basis van de prioriteiten en aanbevelingen in het kader van de werkzaamheden en resoluties van de Raad wordt vastgesteld. De groep is in maart 1998 bijeengekomen om de kwestie van de inheemse volkeren te onderzoeken. Een nieuwe vergadering is voor april 1999 belegd. Een van de punten op de agenda kan de vraag zijn welk gevolg aan de resolutie is of zal worden gegeven. Meer concreet heeft de Commissie onmiddellijk op de resolutie gereageerd door met kredieten van begrotingslijn B7-7020 een programma voor een totaal bedrag van 2.537.235 euro ten uitvoer te leggen dat uit vier projecten bestaat en in januari 1999 van start is gegaan. Die projecten dienen hoofdzakelijk om de mogelijkheden van de verenigingen van inheemse volkeren te versterken. Een van de projecten bestaat in de uitvoering van tien regionale studies door deskundigen van de inheemse volkeren zelf. Die studies betreffen onder meer de omschrijving van de regionale specificiteit en de formulering van aanbevelingen ter attentie van de verschillendefinanciersop het gebied van ontwikkelingssamenwerking. In het kader van die projecten zullen de inheemse volkeren ook in kaart worden gebracht. Op dit ogenblik wordt gewerkt aan een lijst van prioritaire acties in het kader van het beheer van de hulpbronnen met het oog op de eerbiediging en bevordering van de mensenrechten. Een van die prioritaire acties betreft de inheemse volkeren. Voor eind maart 1999 zullen specifieke voorstellen worden uitgewerkt met het oog op de integratie van de kwestie van de inheemse volkeren op de verschillende niveaus van ontwikkelingssamenwerking, zoals de Raad in zijn desbetreffende resolutie heeft gevraagd.
Vraag nr. 111 van Eva Kjer Hansen (H-0221/99) Betreft: Preferentieovereenkomst met Nieuw-Zeeland Ten aanzien van de invoer van boter uit Nieuw-Zeeland op preferentiële voorwaarden heeft het WHO-panel in Genève eind december zijn besluit kenbaar gemaakt dat smeerbare boter valt onder de preferentiebepalingen. De EU was een andere mening toegedaan en had heldere regels opgesteld die inhielden dat smeerbare boter niet onder de overeenkomst diende te vallen. Kan de Commissie mededelen of het besluit vanuit juridisch standpunt niet strijdig is met de gebruikelijke gang van zaken in verband met internationale handelsgeschillen aangezien het verschil van mening gaat over een brede en soepele interpretatie van de overeenkomst? Kan zij voorts mededelen of het juridische gebruik in dergelijke gevallen niet wil dat een besluit gebaseerd wordt op een strikte en restrictieve interpretatie? Kan de Commissie, dit alles in overweging nemende, mededelen en motiveren of zij voornemens is dit besluit aan te vechten? Antwoord Het WHO-panel heeft zijn verslag voltooid maar nog niet bekendgemaakt. Na informele besprekingen met de Commissie heeft Nieuw-Zeeland gevraagd de publicatie van het verslag vier weken uit te stellen om beide partijen de tijd te geven om de gevolgen van het ontwerpverslag te beoordelen en zo mogelijk een minnelijke regeling te treffen. Hoewel geen definitief besluit werd genomen, ziet het ernaar uit dat die aanpak voor beide partijen voordelen inhoudt. Voor de Gemeenschap is het voordeel dat ze door uitstel kan voorkomen dat bepaalde interpretaties van de rechten en verantwoordelijkheden van importeurs en exporteurs in gevallen zoals dit in de rechtspraak van de WHO worden opgenomen. Voor Nieuw-Zeeland is het voordeel dat zijn klacht tegen ons snel wordt geregeld.
10.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/253
VERGADERING VAN DONDERDAG 11 MAART 1999
Inhoud
1. Economisch jaarverslag 1999 Fourçans, Menrad, Henàrick; Garáa-Margallo y Marfil, Boogerd-Quaak, Gallagher, Ribeiro, Schroedter, de Lassus Saint Genies, Sandbæk, Blot, Randzio-Plath, Christodoulou, Goedbloed, Svensson, Blokland, Formentini, Berès, Herman, Trizza, Pérez Royo, Mendes Bota, Lukas, Katiforis, Ilaskivi, Etti, Porto, Metten, Garosa, Rübig, Caudron, von Wogau, de Silguy (Commissie), Randzio-Plath, Hendrick, Boogerd-Quaak, de Silguy 254 2. Betrekkingen EU/Centraaí-Aziè' Truscott, André-Léonard, Perry, Duhamel, Falconer
270
3. Stemming Fabre-Aubrespy, Palacio Vallelersundi, Corbett, Fabre-Aubrespy, Lehne, Cox, Ullmann, Rack, Provan, Lindqvist, Gahrton, Holm, Lindholm, Schörling, Eriksson, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Bonde, Sandbæk, Fabre-Aubrespy, Bourlanges, Raschhofer, Blak, Iversen, K. Jensen, Sindal, Gahrton, Holm, Lindholm, Schörling, Heland, Martinez, des Places, Porto, Theorin, Van Dam, Wibe, Novo, Berthu, Andersson, Hulthén, Lööw, Palm, Sandberg-Fries, Theorin, Blak, Iversen, K. Jensen, Sindal, Blokland, Van Dam, Bonde, Sandbæk, Buffetaut, Eriksson, Sjöstedt, Svensson, Lindqvist, Wibe, Green, McCarthy, Blokland, Van Dam, Blot, Caudron, Martinez, Porto 273 4. Actualiteitendebat — Vliegtuigongeluk van Cermis, Italië Vecchi, Santini, De Coene, Kestelijn-Sierens, Tamino, Dell'Alba, Vanhecke, Amadeo, Formentini, de Silguy (Commissie) 285 — Nagomo-Karabach Bertens, Berès, Schroedter, Jöns, Lehideux, Fabre-Aubrespy, de Silguy (Commissie)
288
— Mensenrechten Bertens, Van Bladel, Dell'Alba, Cabezón Alonso, Salafranca Sánchez-Neyra, Sjöstedt, Marset Campos, Telká'mper, Bertens, Miranda de Lage, Holm, Lenz, Howitt, Van Bladel, Bertens, Newens, Telkämper, Bertens, Van Bladel, Newens, Dupuis, Carnero González, Lenz, Ullmann, Bertens, Schroedter, E. Mann, von Habsburg, Lenz, Dupuis, Swoboda, Schroedter, de Silguy (Commissie), Schroedter, de Silguy
291
— FYROM Fassa, Dupuis, Swoboda, Tamino, Pack, von Habsburg, de Silguy (Commissie)
302
— Lawines Fassa, Rübig, Leperre-Verrier, Swoboda, de Silguy (Commissie)
304
5. Stemming Evans, Konrad, Wijsenbeek, Rehder, Pack, Rübig, Swoboda, Goepel, Bonde, Sandbæk, Rovsing, Deprez, Titley, Evans, Hardstaff, Holm, Lindqvist, Querbes, Souchet, Trizza, Coneia, Ford, Souchet, Posselt, Nordmann, Delaoix, Deprez, Eriksson, Sjöstedt, Svensson, Erihson, Sjöstedt, Svensson, Trizza, Sandbæk, Ahem, Fitzsimons, Holm, Rovsing, Deprez, Lindqvist, Eriksson, Seppänen, Sjöstedt, Svensson, Gahrton, Holm, Lindholm, Schörling, Bonde, Sandbæk, Theonas 306 6. Betrekkingen EU/Centraal- Azië (voortzetting) André-Léonard, Oddy, Tindemans, Camisón Asensio, Bertens, Schroedter, Souchet, Rübig, de Silguy (Commissie). 7. Communautair douanewetboek Paasilinna, Ferrer, Bardong, Rübig, Theonas, Monti (Commissie) 8. Verwelkoming
322 326
318
Nr. 4536/254 H andelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Λ
9. Onderlinge aanpassing recht gebmiksmodellen Añoveros Trias de Bes, Medina Ortega, Buffetaut, Oddy, Monti (Commissie)
326
10. Sodale zekerheid in Europa 1997 Pronk, Weiler, Schiedermeier, BoogerdQ uaak, Hermange, Schörling, Maes, Lindqvist, Raschhofer, Monti (Com missie), Schiedermaer 329
VOORZITTER: DE HEER IMBENI Ondervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) C) 1. Economisch jaarvershg
1999
De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A40102/99) van de heer Fourçans, namens de Commissie economi sche en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parle ment, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's: „Economisch Jaarverslag 1999 — De Euro pese economie bij de komst van de euro: bevordering van groei, werkgelegenheid en stabiliteit" (COM(99)0007 C40043/9900/0799(COS)). Fourçans (PPE), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat ik u vandaag presenteer, en dat gebaseerd is op het verslag van de Commissie, heeft een tweeledig doel: het biedt een evaluatie van de economische situatie en het schetst de mogelijkheden die kunnen dienen als basis voor de beroemde globale richtsnoeren voor het eco nomisch beleid. Ik zal allereerst iets zeggen over de economische situatie. Ik kan hier redelijk kort over zijn. H et zal niemand ver bazen dat de groei in 1999 zal afnemen, maar deze groei zal nog altijd boven de 2% liggen. Benadrukt moet worden dat er sprake is van vertraagde groei, maar niet van recessie. De internationale crisis heeft onze economieën schade berokkend en zal dat ook in de toekomst blijven doen. Maar deze schade verschilt per land. De maatregelen die we intern moeten treffen, moeten worden afgestemd op de situatie van de lidstaten afzonderlijk. Dat betekent dat we steeds meer rekening moeten houden met de onderlinge afhankelijkheid tussen landen. Nu we over de eenheids munt beschikken, neemt het belang hiervan voor in ieder geval de eurozone alleen maar verder toe. Wat dit aspect betreft, mijnheer de commissaris, vinden we uw verslag heel goed. We zijn evenwel van mening dat in het verslag meer rekening moet worden gehouden met de onderlinge afhankelijkheid tussen de lidstaten. Dat is onze taak voor volgend jaar, mijnheer de commissaris, en dat geldt zowel voor u als voor mij. Wat zijn de consequenties van deze situatie voor het economisch beleid? Moeten we de teugels van de begrotings discipline laten vieren, of zelfs het stabiliteitspact herzien? Moeten we de rentevoet verlagen en zo de vraag stimule ren, zoals met name de afgevaardigden links van u willen, mijnheer de Voorzitter? Of moeten we de strategie voort zetten die we een aantal maanden en jaren geleden hebben gekozen en waar met name de afgevaardigden aan uw rechterzijde van geporteerd lijken te zijn, mijnheer de Voorzitter? Waarde collega's, wij zijn van mening dat de tweede strategie de juiste is, zoals de Commissie economische en mo netaire zaken en industriebeleid tijdens haar stemming van 24 februari jongstleden heeft aangegeven. Daarmee sug gereer ik niet dat een goede policy mix niet nodig is en dat het macroeconomisch beleid niet belangrijk is. Natuurlijk is het belangrijk, maar wij vinden het een grote fout als we zouden teruggrijpen naar de oude keynesiaanse recepten, waarvan de beperkingen al zijn gebleken. We moeten doorgaan met het terugdringen van de begrotingstekorten, dat zijn we met u eens, mijnheer de commis saris. Dit geldt met name voor de drie grote landen — Duitsland, Frankrijk en Italië — die samen goed zijn voor 75% van het BBP van de eurozone. Dit beleid moet gevoerd worden zonder belastingverhoging of lastenverzwaring. Sterker nog, we moeten de belastingen verlagen en de lasten verlichten. Als we bovendien de overheidsinvesteringen willen verhogen — en dat willen we, zeker wat betreft het menselijk en onderzoekskapitaal — dan is duidelijk dat we dit beleid niet kunnen voeren zonder een reorganisatie van de over heidsuitgaven. Een geconsolideerde begroting is verder van groot belang om de rentevoet laag te houden — dit sti muleert immers de vraag — en om het vertrouwen van de consument en de investeerder te behouden. Door middel van dit laatste, waarde collega's aan mijn rechterzijde, kunnen we immers de vraag stimuleren. Ik wil nu iets zeggen over het monetair beleid. Moet de ECB haar rentevoet verlagen? Ik heb zojuist gezegd: in 1999, vertraagde groei: ja, recessie: nee. Dit is van belang voor een juiste beoordeling van dit vraagstuk. H ebben we mo l
) Goedkeuring van de notulen — Kredietoverdracht — Besluit inzake een verzoek om urgentverklaring: zie notulen.
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/255
Fourçans menteel bovendien te maken met deflatie, zoals sommigen beweren? Ik denk dat de cijfers aantonen dat dit niet het geval is. Het inflatiepercentage schijnt zich rondom de 1% te hebben gestabiliseerd. De prijzen van grondstoffen en energie zijn omlaag gegaan. Wie zegt dat deze verlagingen zullen doorzetten? Ik ben evenwel van mening dat we zeer waakzaam moeten zijn. Mocht er in de toekomst sprake zijn van deflatie, dan moet de ECB haar rentevoet verlagen. Maar van een dergelijke situatie is vooralsnog geen sprake. Ik wil tenslotte nog iets zeggen over de policy mix. Bij de loononderhandelingen moet men de realiteit niet uit het oog verliezen en de koopkracht van de werknemers moet grosso modo gelijke tred houden met de productiviteitsstijging. Dit betekent dat de koopkracht van de werknemers kan stijgen, hetgeen weer bijdraagt aan het stimuleren van de vraag. Het is dus duidelijk dat we een goed macro-economisch beleid nodig hebben om de groei en de werkgelegenheid te garanderen. Alleen ingrijpende structurele hervormingen kunnen de werkloosheid echter blijvend verminderen. Ik zal verder niet op dit punt ingaan, aangezien dit onderwerp in het volgende verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid zal worden behandeld. Kort gezegd, we moeten de arbeidsmarkt hervormen: verlaging van de arbeidskosten, met name voor de minst bedeelden, en meerflexibiliteitop de arbeidsmarkt. De minst bedeelden moeten beter bij het arbeidsproces betrokken worden, de markten van goederen en diensten en de financiële markten moeten worden hervormd en deze hervormingen moeten onderling goed worden gecoördineerd. Maar ze moeten ook worden gecoördineerd met het macro-economisch beleid, zodat alle maatregelen elkaar versterken. Waarde collega's, waar draait het om in het verslag dat ik u vandaag presenteer? Een goed macro-economisch beleid, een goede policy mix die wordt vergezeld van ingrijpende en samenhangende structurele'hervormingen. Bij dit alles moeten we uitgaan van de lange termijn. We moeten er dus geen kortetermijnvisie op nahouden en een fine-tuning proberen te bewerkstelligen. We kunnen de economie niet reguleren als een atoomklok die op de miljoenste seconde kan worden gelijkgezet. We weten heel goed dat de economie niet op deze wijze functioneert en als we dit niet in ons achterhoofd houden, zouden we wel eens bedrogen uit kunnen komen. (Applaus) Menrad (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie werkgekgenhrìd en sociale zaken. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken de heer Fourçans van harte gelukwensen met zijn uitstekende verslag. Het verheugt ons dat de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid een aantal belangrijke punten uit ons advies heeft overgenomen. Een uniform monetair beleid onder toezicht van een onafhankelijke centrale bank dwingt ons de economische beleidsvormen van de lidstaten nog sterker op elkander af te stemmen. In amendement 19 wordt gevraagd om afschaffing van het Stabiliteitspact. Die eis strookt echter niet met de opvattingen van onze commissie. Wij willen veeleer een goed uitgebalanceerd beleid waarmee naast een stabiele munt en een geconsolideerde begroting ook voldoende koopkracht wordt gegarandeerd. . Evenals de commissie economische zaken zijn ook wij voor een op productiviteit afgestemd loonbeleid. Als dankzij de gematigde houding van de werknemers bij loonsverhogingen in contanten de bedrijfswinst en bedrijfsinvesteringen kunnen worden verhoogd, mag men de werknemers niet afschepen met een dankjewel. Volgens de commissie sociale zaken moeten de werknemers in aanmerking komen voor vrijwillige schema's voor participatie aan winst en kapitaal. Met het oog op de bestrijding van de werkloosheid bevelen wij aan de oprichting van nieuwe bedrijven te bevorderen,risicokapitaalter beschikking te stellen voor met name het midden- en kleinbedrijf, nieuwe diensten te ontwikkelen en de bedrijven te helpen bij de aanpassing aan nieuwe omstandigheden. Bij dergelijke aanpassingen moet in heel Europa participatie van de werknemers worden gegarandeerd met tijdige informatie en raadpleging. Ook de werknemers moeten immers de mogelijkheid krijgen zich tijdig voor te bereiden op de structurele veranderingen. Wij hebben, kortom, behoefte aan een preventief en actief beleid voor de arbeidsmarkt, een moderne vorm van beroepsopleiding voor de jeugd in Europa, betere mogelijkheden voor herscholing, levenslang leren, onderzoek en ontwikkeling en meer investeringen in menselijk kapitaal door bedrijven, lidstaten en Europese programma's. Dat zal eveneens de sociale dimensie en het Europese mededingingsvermogen op de wereldmarkt ten goede komen. Hendrick (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste zou ik de heer Fourçans willen gelukwensen met wat ik beschouw als een verbeterde poging tot presentatie van het economisch jaarverslag van de Commissie. Ik noem het met opzet een „verbeterde poging" omdat ik vind dat het het verslag zelf ontbreekt aan verbeeldingskracht. Het is fantasieloos wat betreft de voorstellen tot verbetering van de geprognosticeerde groeicijfers, en ook wat betreft de erkenning van het feit dat we de groeicijfers steeds weer moeten bijstellen en niet goed weten wat we moeten doen om in Europa de werkgelegenheid te stimuleren, de groei te bevorderen en nieuwe investeringen aan te trekken. Het jaarverslag is ook fantasieloos omdat het de verhoudingsgewijs hoge werkloosheid in Europa weliswaar erkent, maar slechts constateert dat er banen ontstaan en banen verloren gaan. De werkloosheid in Europa ligt momenteel op hetzelfde niveau als toen ik gekozen werd als lid van dit Parlement, vierenhalf jaar geleden, en dat spreekt boekdelen. We kunnen de situatie wereldwijd niet de schuld geven van alles wat er mis is met de Europese economie. Het is waar dat 20% van de wereldeconomie zich in een recessie bevindt en dat nog eens 10% in een recessie terecht dreigt te komen. Maar met de voordelen die de Europese Unie en de interne markt bieden zouden we desalniettemin in staat moeten zijn banen te scheppen, ongeacht wat er zich buiten de grenzen van de Europese Unie afspeelt.
Nr. 4-536/256
Handelingen van het Europees Parlement
Hendrick In het jaarverslag staat dat ook de EMU zelfbescherming biedt, maar daar is niets van gebleken. Mijns inziens biedt alleen de interne markt bescherming, en hebben we geluk dat het grootste deel van onze handel zich binnen de EU afspeelt. De convergentiecriteria hebben natuurlijk wel geholpen en we zijn erin geslaagd een zeker investeringsniveau te handhaven dankzij een geconsolideerd budgettair enfiscaalbeleid. Maar de euro is alleen nog maar op proef ingevoerd; het is nog helemaal niet zeker dat de eenheidsmunt een oplossing kan bieden voor de economische problemen van Europa. Daarom denk ik ook dat het economisch jaarverslag tekortschiet. We hebben behoefte aan een actief werkgelegenheidsbeleid. In het verslag wordt ook gesteld dat de Europese economie er inmiddels aan gewend is te functioneren op basis van een ontoereikend werkgelegenheidsniveau. Zegt u dat eens tegen de duizenden werklozen alleen al in mijn eigen kiesdistrict, en aan de miljoenen elders in Europa die zonder werk zitten. „Ontoereikend" is ook niet de juiste term. Ook met betrekking tot de zorgwekkende internationale situatie stelt het verslag dat we een toerdkend beleidsprogramma hebben. Ik denk dat de woorden „toereikend" en „ontoereikend" in deze context geen recht doen aan de werkelijkheid. Waar ik me vooral zorgen om maak is het feit dat de Commissie, als we het hebben over beleid en verantwoordelijkheden, het economisch jaarverslag niet heeft weten aan te wenden als stimulans voor actiemaatregelen en als bijdrage aan de algemene economische richtsnoeren. Hoe belangrijk het stabiliteitspact ook mag zijn, we mogen in de betreffende cijfers geen openbare investeringen opnemen. Er is behoefte aan meer investeringen vanuit de particuliere sector, meer banen, hogere productiviteit en meer duurzame groei. Hier is weliswaar een rol weggelegd voor de ECB, maar niet voor de ECB alleen: we hebben een gezamenlijke inspanning nodig van de Raad, de Commissie en het Parlement. Er is behoefte aan een samenhangend optreden, maar het economisch jaarverslag biedt daartoe geen enkele aanzet. García-Margallo y Marfil (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, er is wel gezegd dat de komst van de euro de belangrijkste gebeurtenis is sinds de bestorming van het Winterpaleis. In veel opzichten is dat waar, en zeker met betrekking tot het onderwerp dat wij nu behandelen. In deze nieuwe wereld wordt het nationale beleid van de lidstaten bepaald door richtsnoeren van drieërlei aard: de globale economische richtsnoeren, de afspraken over werkgelegenheid, overeenkomstig de procedure van Luxemburg, en de verslagen over het structuurbeleid die zijn goedgekeurd, Cardiff I en II. Maar deze drie algemene richtsnoeren zijn op hun beurt ook weer onderworpen, vooraf bepaald en beperkt door de basisprincipes die de drijvende kracht zijn achter het proces van Europese eenwording. Naast het principe van de interne markt zijn dat juist het principe van één enkele munt die voor altijd de mogelijkheid afsluit om de economie bij te sturen door middel van devaluatie, en het principe van één enkel, gecentraliseerd monetair beleid dat wordt toevertrouwd aan een onafhankelijke centrale bank. En tenslotte is er het beginsel van een restrictief begrotingsbeleid, waarmee soberheid wordt ingezegend als een deugd, om het in bijbelse termen te stellen. Daarom zijn deze richtsnoeren van enorm belang voor Europa als geheel en voor ieder van de lidstaten die er deel van uitmaken, vooral wanneer hun nationale beleid door sommige grote landen in twijfel wordt getrokken. De afgelopen dagen hebben wij naar verklaringen geluisterd van vertegenwoordigers van de Duitse regering, die tot de slotsom kwamen dat de crisis waarin wij ons momenteel bevinden te verklaren is door gebrek aan economische vraag en gebrek aan prijsstabiliteit. Dat zijn twee nieuwe elementen die volgens hen betekenen dat structurele hervormingen onmogelijk de juiste remedie kunnen zijn, zoals tot dusverre altijd is volgehouden. Die remedie doet volgens de Duitse regering denken aan de oude keynesiaanse recepten waarvan we dachten dat ze na de crisis van 1973 voorgoed op zolder waren gezet. In plaats daarvan wordt vanaf de overzijde van de Rijn voorgesteld de rentetarieven te verlagen, waarmee men probeert de Europese Centrale Bank te beïnvloeden, en worden er zelfs vraagtekens gezet bij het Stabiliteitspact. Volgens ons moet er juist een tegenovergesteld beleid worden gevoerd, en dat wordt waarschijnlijk de inzet van de Europese verkiezingen. Want wat de Duitse regering niet vermeldt, is dat veel van de interne problemen in Duitsland te wijten zijn aan een inkomensstijging die de productiviteit ver te boven gaat, en aan een zekere opgetogenheid, een soort terugkeer naar de dagen van rozengeur en maneschijn op begrotingsgebied. De voordelen van stabiliteit, als we die eenmaal hebben bereikt, liggen voor de hand, tenminste in mijn land. Structurele hervormingen zijn nodig om het enige probleem op te lossen dat ons werkelijk allemaal aangaat, en dat is de werkloosheid. Boogerd-Quaak (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, ik wil aansluiten bij iets wat de heer Hendrick heeft gezegd en dat is dat wij nu hier vier jaar in het Parlement zitten en dat de werkloosheid in feite nog even hoog is als toen wij kwamen. Vele malen is het Witboek groei en concurrentievermogen aan de orde geweest en wij hebben steeds gezegd dat het moet worden uitgevoerd en wij zijn nog even ver. In feite zijn wij zelfs aan het teruggaan. Ik wil één van de aspecten naar voren halen, waar ook andere sprekers op gewezen hebben, en dat is het conserverende gedrag van sommige landen. Als wij kijken bijvoorbeeld naar de arbeidsmobiliteit en naar de mogelijkheden van bedrijven om grensoverschrijdend te werken dan moet je constateren dat er eerder meer barrières worden opgeworpen dan minder. Ik ben recentelijk geconfronteerd met het feit dat de Duitse regering extra belastingen heft op werknemers van bedrijven die in dat land opdrachten verwerven. Ik vind dat schandalig, mijnheer de Voorzitter, en ik vind dat de Europese Commissie aan dit soort praktijken een einde moet maken. Los daarvan hebben de lidstaten de gewoonte om het door middel van zowel de sociale zekerheid als de belastingen voor burgers onaantrekkelijk te maken om in andere landen te gaan werken. Als wij kijken naar een land als Amerika waar toch de werkgelegenheid beter is dan hier is het juist die arbeidsmobiliteit die een hoge bijdrage levert aan de welvaart.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/257
Boogerd-Quaak Een ander aspect dat ik nog aan de orde wil stellen is dat van het risicodragend kapitaal. Het is ook door mij hier al vele malen genoemd. Wij hebben van de week een verslag gestemd zonder debat, maar juist het verstrekken van risicodragend kapitaal kan een stevige impuls geven aan kleine, startende ondernemingen. Er zijn grote reserves bij bijvoorbeeld de verzekeraars en de pensioenfondsen en naar mijn idee worden die nog steeds niet adequaat aangewend en dat is omdat wij op dat punt nog steeds niet die regels hebben die wij zouden moeten hebben. Ik zou willen vragen dat wij in het kader van de werkgelegenheidsrichtsnoeren met name aan deze zaken ruime aandacht besteden. Gallagher (UPE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat de rapporteur het economisch jaarverslag van de Commissie voor 1999 op een omvattende en verstandige manier heeft benaderd. Het verslag behandelt een hele reeks onderwerpen en biedt daarbij op bepaalde punten belangwekkend commentaar. Ik ben met name blij met de steun die in het verslag wordt geuit voor het loonontwikkelingsbeleid van de Ierse regering. De Commissie stelt, ik citeer, dat „de lidstaten lering kunnen trekken uit de positieve ervaringen van een aantal andere lidstaten, met name Ierland en Nederland, waar een consequent gematigde loonontwikkeling, die al meer dan tien jaar voortduurt, een aanzienlijke bijdrage heeft geleverd aan verbetering van de werkgelegenheid. Bovendien wordt het loonbeleid in beide landen ondersteund door CAO's die voortkomen uit consensus tussen de drie partijen, en gaat dat beleid gepaard met een vermindering van de belastingdruk op arbeid." Ik vrees dat de door socialisten gedomineerde regeringen in Europa er alles aan gelegen is de belastingen te harmoniseren, de belastingdruk te verhogen en nieuwe manieren te vinden om het bedrijven en ondernemers moeilijk te maken. Maar de belastingen moeten juist worden verlaagd, niet verhoogd. We moeten een sfeer scheppen waarin investeringen worden bevorderd en waar de werkgelegenheid kan groeien. Er is in mijn eigen land nog altijd sprake van een. enorme en ook enorm kostbare scheefgroei op het gebied van de infrastructuur. Mijn kiesdistrict en aangrenzende perifere gebieden in Europa staan op geen enkele manier met elkaar in verbinding, zoals gebieden in Zuid-Oost-Engeland, met hun moderne autowegen. Dit hindert de economische groei en ontwikkeling. We kunnen al evenmin profiteren van een rechtstreekse autowegverbinding met de rest van Europa. We moeten voorkomen dat deze mensen worden gestraft enkel omdat ze openlijk en verstandig gebruik maken van de structuurfondsen. Aan onze infrastructuur dient nog heel wat verbeterd te worden. Regionalisatie is voor mijn land van essentieel belang: een beleid dat daarin niet voorziet zou ons tientallen jaren terugzetten in de geschiedenis en bovendien in strijd zijn met het Verdrag. Ik ben blij met de steun van voorzitter Santer vóór het cohesiefonds. De voorstellen voor Agenda 2000 druisen geheel in tegen artikel 104 C van het Verdrag, waar het economisch jaarverslag van de Commissie zelf juist zo nadrukkelijk naar verwijst. Krachtens dit artikel dienen de lidstaten die aan de euro deelnemen te voorkomen dat er een buitensporig begrotingstekort ontstaat. Daar ben ik het mee eens. Onder het stabiliteitspact mag het begrotingstekort onder normale omstandigheden niet hoger uitvallen dan 3% van het BBP, en kunnen lidstaten die dit maximum overschrijden rekenen op sanctiemaatregelen, waaronder boetes. Het doet me deugd dat we afstand hebben genomen van de medefinanciering van de landbouwmiddelen. Dit zou namelijk hebben geleid tot renationalisatie en ontmanteling van het hele GLB. We mogen, er in Ierland niet voor gestraft worden dat we de middelen uit de structuurfondsen zo verstandig hebben weten aan te wenden. Als er in die middelen zou worden gesnoeid zou de rijksbegroting onmiddellijk onder zware druk komen te staan, en zouden er tekorten ontstaan waar we vervolgens voor beboet zouden worden. Het spreekt voor zich dat de economische moeilijkheden op die manier alleen maar zouden toenemen. Ik hoop dat de positie van mijn land opnieuw zal worden overwogen, en dat daarbij rekening zal worden gehouden met de specifieke omstandigheden in Ierland. Ribeiro (GUE/NGL). — (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het standpunt van het Parlement over het economisch jaarverslag van de Commissie biedt ons een uitgelezen kans om ons over de belangrijke economische richtsnoeren te bezinnen, de uitgevoerde richtsnoeren te beoordelen en op grond van deze evaluatie keuzes voor de toekomst te maken. Als de conjunctuur vereist dat de gevolgde weg grondig herzien wordt, is dat helemaal het moment bij uitstek om dat te doen. Het verslag-Fourçans bevat zelfs een aantal scherpzinnige analyses. Toch kan dit verslag ons, ofschoon het technisch gezien.goed in elkaar zit, niet tevreden stellen, omdat deze weg en de gevolgde richtsnoeren daarin niet eens behandeld worden. Wij zullen niet ingaan op een aantal zaken in verband met het neoliberalisme en de excessen van het begrotingskeurslijf, waarvan iedereen weet dat wij het er oneens mee zijn, maar wij willen een aspect onderstrepen dat het resultaat is van de werking van een arbeidsmarkt die voortdurend tegen de werknemers ingaat, alsof zij de oorzaak van alle moeilijkheden zijn: afslanking van bedrijven — hetgeen gelijkstaat aan werkloosheid — en loonmatiging. Het verslag-Fourçans is in dit opzicht een afspiegeling van een economie die geen rekening houdt met sociale aspecten of hier slechts om de verkeerde redenen oog voor heeft, waardoor de situatie nog verergerd wordt. Wij van onze kant zijn niet alleen actief geweest in de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, waar het verslag fel betwist werd en slechts met een hele krappe meerderheid werd goedgekeurd, maar hebben ook een aantal amendementen ingediend. Wij zouden graag zien dat deze aangenomen worden, niet omdat ze het verslag veranderen of omdat wij wensen dat ze de macro-economische koers aanpassen, maar omdat ze een aantal tekortkomingen in dit verslag kunnen wegwerken. Naar onze mening zijn de volgende punten noodzakelijk:
Nr. 4-536/258
Handelingen van het Europees Parlement
Ribeiro — er moeten maatregelen genomen worden om de arbeidstijd zonder loonverlies te verkorten en aldus iets te doen aan de toename van de werkloosheid; — er moet een begrotingsbeleid uitgestippeld worden dat groei en werkgelegenheid bevordert en vooral steun geeft aan het midden- en kleinbedrijf; — het belang van de structuurfondsen en de trans-Europese netwerken in het kader van overheidsinvesteringen in infrastructuur en de opleiding van menselijke hulpbronnen moet onderkend worden; — een belasting heffen op speculatieve kapitaalbewegingen, die aldus daadwerkelijk voor meer stabiliteit kan zorgen en gepaard moet gaan met mechanismen of fondsen voor monetaire stabilisering; — en tenslotte moet het dogma van het stabiliteitspact doorbroken worden en moet dat pact vervangen worden door een groei-en werkgelegenheidsaanpak of -pact. Schroedter (V). — (DE) Inderdaad, mijnheer de Voorzitter, gewoon doorgaan, alsof er geen vuiltje aan de lucht is! Maar beseffen wij eigenlijk wel dat wij reeds tot het uiterste zijn gegaan met een zuiver op aanbod afgestemd economisch beleid! Moet in feite niet de vraag, de koopkracht, de binnenlandse vraag worden versterkt? Dat betekent echter beginnen bij het regionaal beleid, bij de versterking van de regio's. Dan krijgt men echte stabiliteit. Wij krijgen geen stabiliteit met een op export afgestemde economie. Dat hebben wij tot nu toe geprobeerd en dat is ons niet gelukt. Wij onderschatten de mogelijkheden die wij hebben bij het conjunctureel herstel. Er zijn wel degelijk kansen op economische groei en werkgelegenheid. Ik denk bijvoorbeeld aan de talrijke nieuwe technieken voor milieu en energieefficiëntie. Wij nemen echter deze mogelijkheden niet te baat, omdat dit geen traditionele mogelijkheden zijn, maar totaal nieuwe. Voor de tweede keer heeft men niet de moed toe te geven dat fouten zijn gemaakt. Men wil niet inzien dat de internationalefinanciëlecrisissen wel degelijk beheerd, ja zelfs afgewend en voorkomen kunnen worden, indien ook de verantwoordelijken voor het extern economisch beleid de noodzaak van coördinatie van het economisch en sociaal beleid onder ogen zien. Dit gaat echter niet alleen op voor het beleid van EU, maar ook voor het beleid van het IMF. Dat zien wij bijvoorbeeld aan de crisis in Albanië en aan hetgeen in Bulgarije is gebeurd. De oorzaak daarvan is onder andere dat het IMF in de landen die zich in een omwentelingsfase bevinden, totaal geen rekening houdt met sociale maatstaven. Ik wil in dit verband er verder nog op wijzen dat wij een beslissende invloed zouden kunnen uitoefenen op de deviezenspeculatie — die ook een belangrijke factor is voor instabiliteit — indien wij eindelijk bereid zouden zijn de Tobin-heffing in te voeren. Dit is een stabiliteitsheffing waarmee niet alleen de stabiliteit in andere landen van de wereld kan worden bevorderd, maar indirect ook onze eigen stabiliteit. Daarom moeten wij het mijns inziens over een heel andere boeg gooien. Ik verzoek u dan ook dringend onze amendementen in het verslag op te nemen. Dan zal dit verslag nieuwe aanknopingspunten, een nieuwe visie mogelijk maken en tevens de buitenwereld de boodschap meegeven dat wij meer werkgelegenheid willen.
VOORZITTER: MEVROUW HOFF Ondervoorzitter de Lassus Saint Geniès (ARE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de euro zorgt in feite voor economische solidariteit tussen 11 van onze landen. Dit wil overigens niet zeggen dat de grote structurele verschillen die binnen de Unie bestaan en haar vatbaar maken voor asymmetrische schokken, ineens teniet worden gedaan. Deze asymmetrische schokken kunnen immers op ieder moment leiden tot nationaal egoïsme en nationalistische tendensen. Deze situatie wordt des te zichtbaarder als we kijken naar de besluiteloosheid op mondiaal niveau en het komen en gaan vanfinanciëlecrises in de meeste regio's van de wereld. De individuele regeringen hebben de afgelopen jaren getracht de gevolgen van deze plaatselijke economischefluctuatieste minimaliseren door alleen hun algemene economische en budgettaire doelstellingen op grote schaal te coördineren. Dat is klaarblijkelijk niet voldoende. We moeten nu in alle helderheid onze sociale enfiscaledoelstellingen op elkaar aanpassen, want zo kunnen we ook onze activiteiten op elkaar afstemmen. Zouden we dat niet doen, dan bestaat het gevaar dat de asymmetrische schokken nog grotere negatieve gevolgen hebben voor onze samenhang. In het kader van deze sociale enfiscalegemeenschappelijke doelstellingen kan er echter geen sprake van zijn dat de autonomie van onze lidstaten om zelf acties te ondernemen wordt beperkt. Vergelijk het maar met grote bedrijven, die goed beseffen dat als ze hun verschillende afdelingen en vestigingen meer autonomie verlenen, deze beter in staat zijn zich aan de dagelijkse veranderingen aan te passen. Deze algehele coördinatie van onze sociale enfiscaledoelstellingen voor de lange termijn is zeer moeilijk te realiseren, maar we moeten er wel naar blijven streven omdat het de vitaliteit van onze Europese democratie ten goede komt. Naast deze algehele coördinatie moeten we, zoals de rapporteur ons voorstelt, een programma voor overheidsinvesteringen in het leven roepen. Al sinds de voorstellen van Delors in deze richting geloven we in de noodzaak van een dergelijk programma. Dit geldt met name voor de belangrijke infrastructuur op het gebied van het vervoer van goederen en personen en het uitwisselen van informatie. Een dergelijke infrastructuur zal in de toekomst een belangrijke rol spelen bij het structureren, inrichten en vaststellen van de Europese ruimte. Momenteel geldt de versterking van de risicodragende investeringsfondsen echter als eerste prioriteit. In het licht van deze opmerkingen
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/259
de Lassus Saint Genies zullen we het verslag-Fourçans in grote lijnen goedkeuren. We bespeuren evenwel een gebrek aan doortastendheid in het economisch verslag van de Commissie. Sandbæk (I-EDN). — (DA) Mevrouw de Voorzitter, het economisch jaarverslag bevestigt dat de invoering van de euro op een moment komt waarop de economieën in de lidstaten veel te sterk van elkaar afwijken. Om dit probleem te ondervangen wordt voorgesteld dat de EU een nieuwe cultuur invoert, of om het eenvoudiger te zeggen, het fiscaal beleid, het monetair beleid en het loonbeleid uniformiseert en de arbeidsmarkt hervormt. Het overheidstekort moet teruggedrongen worden zonder de belastingen of accijnzen te verhogen. Die moeten eigenlijk ook naar beneden. Dit zou in elk geval voor Denemarken betekenen dat wij de sociale dienstverlening die met de belastinginkomsten gefinancierd wordt, moeten beperken. Deze nieuwe zogenaamde cultuur sluit mooi aan bij de boodschap van het Duits voorzitterschap dat de euro niet zozeer een economisch instrument is, maar eerder een politiek instrument om een van de belangrijkste bevoegdheidsterreinen van de lidstaten naar de Unie over te hevelen. De aanbevelingen om het overheidstekort te beperken en de openbare investeringen te verhogen zijn in strijd met elkaar. De Deense Economische Raad van de Arbeidersbeweging heeft erop gewezen dat de beperking van het overheidstekort juist als gevolg heeft gehad dat het aantal investeringen in Denemarken gehalveerd werd. Dit is natuurlijk ook de reden voor het recordaantal werklozen in de EU. De Junibeweging kan de euro niet afschaffen, maar wij stemmen tegen het verslag. Blot (NI). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ons rapporteur is zo verdienstelijk geweest een aantal punten te bespreken die gewoonlijk door de Europese eenheidsgedachte gecensureerd worden. De overwegingen C en F bijvoorbeeld, over de asymmetrische schokken die de eurozone bedreigen, geven aan met welk daadwerkelijk probleem we de komende jaren geconfronteerd zullen worden. In overweging I stelt de rapporteur terecht het aanhoudend hoge werkloosheidspercentage aan de kaak. In de paragrafen 21 en 23 hekelt hij de overheidstekorten en de zware belasting- en lastendruk in Europa. In de paragrafen 28 en 41 benadrukt hij de noodzaak de arbeidskosten te drukken door de lasten op de lonen te verlagen, wat moet leiden tot stimulering van de werkgelegenheid. In de paragrafen 44 en 49 geeft hij aan dat deflatie en vertraging van de groei niet moeten worden uitgesloten en merkt hij op dat de vooruitzichten op groei in Europa naar beneden moeten worden bijgesteld. In paragraaf 48 verzoekt hij terecht om verschillende scenario-analyses betreffende het economisch beleid, die meer inzicht kunnen verschaffen in de ontwikkeling van de economische situatie. Wij scharen ons achter al deze analyses, maar betreuren het dat de rapporteur — ongetwijfeld om politieke redenen — niet kon zeggen dat de meeste fouten die in het kader van het economisch onderzoek aan de kaak zijn gesteld, veroorzaakt zijn door een socialistische ideologie die momenteel in West-Europa de boventoon voert. Deze ideologie is met name verantwoordelijk voor de hoge belastingdruk, de zware lasten, de overheidstekorten en de werkloosheid. Dit alles hangt goeddeels samen met het ontmoedigingsbeleid jegens het bedrijfsleven in Europa, dat in schril contrast staat met het beleid van onze grote concurrent, de Verenigde Staten. Om die reden wordt in het verslag-Fourçans kritiek geleverd op het economisch beleid. Maar ook aan het politiek beleid hapert er nogal wat. Met behulp van een degelijk beleid op economisch en politiek gebied kan de hardnekkige werkloosheid effectief worden bestreden. Randzio-Plath (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, met het economisch jaarverslag, dat de grondtrekken van het economisch beleid weergeeft, wordt sedert 1994 telkens weer dezelfde vraag opgeworpen: hebben wij op Europees vlak wel alles in het werk gesteld om de werkloosheid te bestrijden en de investeringen en de groei te bevorderen? Wij stellen vast dat men in de afgelopen jaren eigenlijk alleen maar oude recepten heeft toegepast en het nu inderdaad hoog tijd is geworden nieuwe wegen te bewandelen. Wij moeten nieuwe wegen bewandelen om volledige werkgelegenheid en werkgelegenheid bevorderende groei te bewerkstelligen. Het is een vergissing te denken dat de werkloosheid alleen structurele oorzaken heeft. Juist in de Europese Unie is de conjuncturele werkloosheid snel veranderd in een structurele werkloosheid. Daarom moeten wij alles in het werk stellen om de motor voor de economische groei opnieuw op gang te brengen. Alleen dan kan een toename van de werkloosheid worden voorkomen. De economische regio Europa heeft problemen. Daarom is een soort actieplan nodig en daarvoor is het economisch jaarverslag een goede grondslag. Het zou echter geen kwaad kunnen als de Commissie eindelijk ook onafhankelijke deskundigen zou uitnodigen en hen naar hun mening zou vragen over de economische situatie van de Europese Unie. Dat doen ook veel lidstaten. Dan krijgen wij nog betere gegevens voor het uitwerken van nog betere voorstellen, want voorstellen moeten er komen. Eindelijk ziet nu ook de Commissie dat in, wat het Parlement de afgelopen twee jaar al verkondigt, dat namelijk de crisissen in andere werelddelen de Europese Unie niet ongemoeid laten. De Europese Unie is geen eiland dat temidden van storm en onweer zijn rust, vrede en stabiliteit vindt. Nee, wij moeten als Europese Unie handelen en wij kunnen als Europese Unie handelen, als wij eindelijk al degenen die betrokken zijn bij het herstel van gunstige macro-economische omstandigheden in de Europese Unie, aan een tafel krijgen en hen vooral overtuigen van de noodzaak hun beleid te coördineren. Beleidscoördinatie is immers ook een van de toverwoorden in het succes van het Amerikaanse beleid voor groei, investeringen en werkgelegenheid. Wij moeten hier nu een antwoord zien te vinden op de vraag waarom wij weer eens een groeipauze hebben, alhoewel onze inflatie op een historisch laagtepunt zit en er haast al sprake is van de dood van de inflatie. Wij moeten ons afvragen waarom wij ondanks de gunstige, op het aanbod afgestemde economische omstandigheden er niet in zijn geslaagd de particuliere economie te stimuleren en investeringen aan te moedigen. Dat is voor ons het kernvraagstuk. Hier is inderdaad coördinatie door alle betrokkenen een bittere noodzaak.
Nr. 4-536/260
Handelingen van het Europees Parlement
Randzio-Plath Mijns inziens mogen wij hier niet alleen mikken op een werkelijk verantwoorde houding van de vakbonden, maar moeten wij ook de geldpolitiek haar rol laten spelen, de rol die voor haar in artikel 105 van het Verdrag van Maastricht is weggelegd. Pas dan kunnen wij echt nieuwe wegen bewandelen en met succes nieuwe infrastructuurprojecten in de Europese Unie uitvoeren. Wij hebben daarbij alle betrokkenen nodig en niet alleen de ministers van Financiën. Iedereen moet handelen, de geldpolitici en de sociale partners. Ook moeten de Raad en de Commissie bereid zijn de eventuele risico's te aanvaarden voor de modernisering van het infrastructuurbeleid. Er moeten echte investeringen komen via openbaar/particuliere partnerschappen, investeringen waarvan een echte stimulans kan uitgaan voor de werkgelegenheid. Christodoulou (PPE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, het economisch jaarverslag van de Commissie is een waardevol document waarin de internationale economische activiteiten van de Unie onder de loep worden genomen. De rapporteur, de heer Fourçans, wilde hieraan met zijn verslag een dynamisch karakter geven en bepaalde, zeer nuttige, politieke standpunten tot uiting brengen. Mijns inziens is hij daarin op voortreffelijke wijze geslaagd. Ik wil om te beginnen een opmerking maken over het commentaar dat het verslag levert op de invoering van de euro. Ik had weliswaar een wat diepgaander analyse verwacht, maar aangezien dit verslag op 20 januari is verschenen, kon het eigenlijk geen standpunten daaromtrent bevatten. Toch ben ik van mening, mevrouw de Voorzitter, dat wij ons veel meer met dit vraagstuk moeten bezighouden. Wij kunnen de monetaire stabiliteit, hoe belangrijk deze ook is — en niemand ontkent het belang hiervan — niet zien als een doel op zich. De monetaire stabiliteit is onderdeel van een meer algemeen beleid. Zoals uit de ervaring is gebleken, kan men van een economisch beleid — laat staan van een monetair beleid — dat slechts een enkel doel dient en de gevolgen voor andere sectoren van de economie negeert, geen goede resultaten verwachten. Daarom is het dynamische element onontbeerlijk. Wij moeten afstappen van de steriele, mechanische aanpak van de economische verschijnselen en overgaan naar een policy mix, een gemengd beleid waarin ook dynamische elementen hun beslag vinden. Anders zullen wij koren geven op de molen van politieke onheilspellers. Zij blijven immers, in weerwil van de ervaringen, aandringen op anticyclische oplossingen voor de klassieke structurele problemen van de economie. Mijns inziens zal een verlaging van de rentevoet met 0, 25% niet voldoende zijn om het roer van de Europese economie om te gooien. Als wij zuiver interne economische vraagstukken willen oplossen door overeenkomstige situaties te creërert op Europees vlak, gedragen wij ons niet bepaald opbouwend. Daarom moeten wij nagaan hoe wij de euro kunnen gebruiken als een echt instrument voor de economische ontwikkeling. Wij moeten voorkomen dat de euro zijn kracht verliest. Wij mogen de euro echter vooral niet gebruiken om bepaalde problemen voorlopig op te lossen, zonder acht te slaan op de lange termijn. Juist de lange termijn moeten wij in de gaten houden. Wij weten immers allen dat werkloosheid het grootste probleem is in de Europese economie, dat niét kan worden opgelost met incidentele, voorlopige, anticyclische instrumenten, maar alleen met een radicale structurele aanpak. Goedbloed (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, Commissie hartelijk dank voor het duidelijke rapport en ook de heer Fourçans voor de commentaren die hij daaraan heeft toegevoegd. Ik denk nu we voor het eerst in het eurokader opereren, dat het verstandig is dat we hier uitgebreid over debatteren in een toch wel wat bijzondere omstandigheid. De heer Hendrick heeft naar voren gebracht dat in de afgelopen jaren ons grootste probleem, de werkloosheid, eigenlijk niet verminderd is in de Europese Unie. Dat is eigenlijk ook niet verbazingwekkend, zeker als wij anderhalfjaar terugkijken waarin de drie voorzitterschappen, voorzitterschappen van socialistische minister-presidenten, respectievelijk bondskanseliers zijn geweest. De recepten die naar voren worden gebracht, onder andere door het huidige voorzitterschap in de vorm van wat de heer Lafontaine zegt: meer investeren van overheidswege, meer keynesiaanse aanpak minder letten op de afspraken die we gemaakt hebben ten aanzien van onder andere het stabiliteitspact, spreken de liberalen absoluut niet aan. We moeten constateren, ook in de analyse van de Commissie en ook in de opmerking die de heer Fourçans daar nog over heeft gemaakt, dat met name die landen die de afgelopen jaren zo goed mogelijk gebruik hebben gemaakt van de economische groei, structurele maatregelen hebben genomen, begrotingstekorten terug hebben gebracht, zowel aan de kant van de werkgelegenheid succes hebben gehad als bij het terugbrengen van de staatsschuld en zich daarmee in een positie hebben gebracht waarin ze ook in de toekomst succes kunnen hebben. Het is dan ook, en dat is een vraag die ik aan de commissaris heb, naar onze mening onvoldoende wat er in de convergentieprogramma's van de drie grote landen op dit moment staat. Zij zijn te optimistisch. Als wij straks over de globale economische richtsnoeren gaan praten is het noodzakelijk — misschien kan de Commissie er toch nog eens op reageren hoe zij kan stimuleren — dat de nationale overheden ervoor zorgen dat ze met structurele plannen komen waarbij werkgevers, werknemers en overheid hun verantwoordelijk nemen en gezamenlijk tot een plan komen en niet eenzijdig één onderdeel, namelijk de overheid zelf. Svensson (GUE/NGL). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, er bestaat een naïef vertrouwen dat de euro ons zal verlossen van alle economische problemen. Het wordt tijd dat wij uit deze illusie ontwaken. Wij weten dat de euro daalt, de koers is te hoog — de euro daalt ten opzichte van dé dollar, en trouwens ook van de kleine Zweedse kroon, hetgeen zeer opmerkelijk is. De beleggers laten de euro links liggen en kiezen voor de dollar. Daarom moet de euro op een lager niveau worden gestabiliseerd. Waarom gebeurt dit allemaal? Ten eerste omdat de restricties die voor de staten gelden, diezelfde staten verhinderen een actief conjunctuurbeleid te voeren en een offensief beleid, dat gericht is op groei en arbeid. Ten tweede omdat het economisch beleid wordt gemaakt door twee machtscentra, namelijk enerzijds een centrale bank die zich niet behoeft te verantwoorden en waarop geen democratische controle mogelijk is, en anderzijds de regeringen. Deze verdeling staat een consequent en homogeen beleid in de weg. De derde reden is dat het niet juist is te eisen dat het
11.3.99
I
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/261
Svensson economisch beleid van onze landen wordt geharmoniseerd. Immers, de economieën en de structuren in die landen zijn verschillend, en zij moeten dus ook verschillen kunnen aanbrengen in hun beleid om gelijke, gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken. Wordt bij ongelijkheid een gelijk beleid afgedwongen, dan leidt dit tot een vergroting van de verschillen, en in de praktijk tot instabiliteit. Convergentie in het beleid leidt tot inconsequentie in de economie. Het variëren van het economisch beleid kan daarentegen geleidelijk aan leiden tot een echte convergentie. De ervaring leert dat alle systemen met vaste valutakoersen, of grote systemen met dezelfde valuta, vroeg of laat in een crisis geraken. Dat was zo in 1931, en dat was ook zo in 1992. Wat wij nodig hebben is een valutasamenwerking met variabele koersen; daarmee kunnen in goede orde en overleg allerlei economische veranderingen worden gepareerd. Daarnaast hebben wij behoefte aan een actief conjunctuurbeleid van de staten en aan een doeltreffende controle over de exploitatie van hetfinancieelkapitaal. Blokland (I-EDN). — Mevrouw de Voorzitter, er is niets nieuws onder de zon. Ook nu de euro er is, staan groei, werkgelegenheid en stabiliteit als prominente doelstellingen voor het economisch beleid genoteerd. Ik ben het daar helemaal mee eens. Maar intussen verbaas ik mij wel over een belangrijke, daarmee strijdige opmerking, namelijk dat de structuur en het functioneren van de Europese economie door het convergentieproces grondig zijn gewijzigd. Als dat zo was, waren al die woorden over het probleem van de hoge werkloosheid niet nodig. Het bevorderen van de werkgelegenheid was ook al het doel van de vorming van de interne markt in 1992. Niets nieuws dus. We mogen evenmin verwachten dat de EMU hiervoor een oplossing brengt. Het generieke middel van beleidscoördinatie, een afstemming die de Commissie als economische wonderolie aanprijst, zal niet werken. Dé oorzaken van de werkloosheid liggen op het structurele vlak en oplossingen zullen we op specifiek regionaal niveau moeten aandragen. De huidige internationale financiële crisis brengt de zwakke plekken van de EMU aan het licht. Het mag opmerkelijk zijn dat juist de drie grote EMU-landen het moeilijk hebben en binnen het EMU-keurslijf naar adem happen. Wie zich daarover verbaast, leest de notulen van mei 1998 er maar op na. Toen was al duidelijk dat Frankrijk en Italië in structureel opzicht niet aan de EMU-voorwaarden voldeden. Dat de Commissie aandringt op een voortzetting van de structurele hervormingen en loonmatiging is terecht, maar komt wel als mosterd na de maaltijd. Ook dit is echter niet nieuw. Overigens kan ik in grote lijnen instemmen met de resolutie zoals die thans voorligt. Maar de 22 ingediende amendementen zijn voor ons onacceptabel. Ik hoop dat het Parlement die alle verwerpt. Formentini (NI). — (TT) Mevrouw de Voorzitter, het voorliggende verslag is van het hoogste belang, want het gaat er nu om de kiem te leggen van wat de houding van de Gemeenschap moet worden, de houding van de Unie van onze volkeren, ten aanzien van de verdere ontwikkeling. Er is geen twijfel aan dat de intrede van de euro, na een ogenblik van euforie een fase van diepgaande overdenking heeft ingeluid, ook al omdat de groei waarop wij hadden gerekend, is uitgebleven: een groei die voor onze volkeren, gezien hun traditionele arbeidzaamheid, in de natuur der dingen zou hebben gelegen. Om zover te kunnen komen, hebben wij echter een restrictief beleid moeten voeren dat een negatieve uitwerking heeft gehad op de werkgelegenheid. Van nu af aan moet de grote inspanning van de regeringen, de grote inspanning van de economieën en derhalve van de ondernemers en werknemers gericht zijn op het in gang zetten van een proces dat economische ontwikkeling en dientengevolge ontwikkeling van de werkgelegenheid mogelijk maakt. Wij Europeanen zijn bijzonder trots op onze tradities, we geloven in de vrije markt, maar vinden wel dat de eigenheid van ons economisch systeem moet worden bewaard; dat systeem wordt immers niet gekenmerkt door een volstrekte meedogenloosheid en een zodanige vrijheid dat er soms een bijzonder nonchalante behandeling van de zwakkeren in het sociale systeem uit kan voortvloeien. Op het gebied van de ontwikkeling hebben wij een traditie die het maatschappelijk bestel en derhalve de behoeften van een ieder respecteert: een evenwichtige ontwikkeling die misschien in het begin trager kan lijken, maar die uiteindelijk tot de nodige resultaten zal leiden. Berès (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, het belang van het economisch jaarverslag is duidelijk toegenomen sinds de eurozone van kracht is. Met behulp van dit jaarverslag kunnen we actieplannen op Europees niveau formuleren, want we weten allemaal dat we zonder een sterke groei het vraagstuk van de werkloosheid niet kunnen oplossen. Hoe kunnen we op Europees niveau een groeibeleid voeren? In dit opzicht denk ik dat het verslag van de heer Fourçans een goed verslag is dat zou kunnen worden aangevuld met de amendementen die we hebben ingediend en het verslag extra waarde geven. In eerste instantie zullen we de investeringen moeten verhogen, waarbij het gaat om een combinatie van zowel openbare als privé-investeringen. We moeten deze grote taak, waar we al we zo lang over praten, maar eens vervullen. Misschien moeten we de lijst herzien die we aanvankelijk voor ogen hadden, misschien moeten we het accent leggen op nieuwe sectoren zoals de nieuwe communicatietechnologieën, de sociale huisvesting of het stedelijk vervoer. Al deze sectoren zorgen voor groei en werkgelegenheid. Misschien moeten we structurele hervormingen aanbrengen, maar dit kan alleen als er sprake is van groei. Als we dus alleen maar uitgaan van structurele hervormingen om het werkloosheidsvraagstuk op te lossen, en hierbij uit het oog verliezen dat groei hierbij van wezenlijk belang is, zijn we verkeerd bezig. Als we de groei willen stimuleren moeten we ongetwijfeld ook een nieuw fiscaal beleid ontwikkelen. De heer Fourçans heeft terecht een aantal van onze amendementen over het verlaagd BTW-tarief in zijn verslag opgenomen. Ik geloof dat we met deze verlaging op de goede weg zitten. Dit veronderstelt echter wel dat we de onderlinge
Nr. 4536/262 H andelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Berès harmonisatie van onzefiscalestelsels versterken en hiervoor een bepaalde code ontwikkelen. Als we deze harmoni satie uitsluitend aanwenden om de bewegingsruimte van de nationale begrotingen te verminderen, zullen we hier mee geen wezenlijke bijdrage leveren aan de werkloosheidsbestrijding. We moeten het fiscale systeem opnieuw in evenwicht brengen, zodanig dat het de werkgelegenheid ten goede komt. Verder moeten we het monetair beleid her zien, zoals mijn fractie in een aantal amendementen heeft voorgesteld. We zijn ons er goed van bewust dat we leven in een tijdperk waarin sprake is van stabilisering van de macht en waarin de ECB een legitieme instelling aan het worden is. Deze bank is immers een nieuwe instelling die nog moet bewijzen wat ze waard is. Voorlopig moeten we de tekst van het Verdrag nog strikt blijven toepassen. In het Verdrag staat aangegeven dat wanneer de prijsstabiliteit een feit is, het monetair beleid moet bijdragen aan de verwezenlij king van de andere belangrijke doelstellingen van de Unie, waaronder met name ook de werkgelegenheid. Wat betreft de benodigde instrumenten, mevrouw de Voorzitter, wil ik opnieuw benadrukken dat we uit moeten gaan van een gecoördineerde benadering van de globalerichtsnoerenvoor het economisch beleid en de richdijnen inzake de werkgelegenheid. We moeten het functioneren van de sociale dialoog in overleg met de betrokkenen pro beren te verbeteren. Anders zal de coördinatie tussen de verschillende Raden en tussen de verschillende beleidsvor men van de Unie niet van de grond komen. Tenslotte hadden we graag gezien dat in het economisch jaarverslag 1999 meer aandacht zou zijn besteed aan de verschillende economische scenario's. Ik hoop dat dit Parlement een aantal van de amendementen die wij hebben ingediend kan overnemen zodat mijn fractie het verslag van de heer Fourçans kan accepteren. Herman (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de structurele hervormingen worden beschouwd als instrument bij uitstek om de werkloosheid te bestrijden. De werkloosheid is naar schatting voor 80% van structurele aard, wat me vrouw RandzioPlath er ook over mag beweren. We moeten ons niet voor de gek houden, dit is een politiek pro bleem. Wie vandaag de dag aan de macht wil komen, moet geen structureel beleid willen voeren. Een ieder die dit wel heeft gedaan, heeft het veld allang moeten ruimen. Je bereikt alleen de politieke top als je eenvoudige remedies belooft. Dat is nou precies wat we momenteel zien gebeuren. Het is veel eenvoudiger om de rentevoet te verlagen, de over heidsuitgaven te laten toenemen en moeilijke beslissingen vooruit te schuiven dan maatregelen te treffen als het op leiden van arbeidskrachten en het terugdringen van de arbeidskosten. Ons meningsverschil is dus niet wetenschap pelijk of economisch van aard, wat de heer Katiforis ook mag beweren. Gelukkig kunnen we nog wel luisteren: we laten belangrijke deskundigen komen die hier allemaal op dezelfde manier over blijken te denken. Het zijn niet de economen die hierover twisten. Nee, er is alleen onenigheid op politiek niveau. Het is politiek gezien dus veel een voudiger een macroeconomisch beleid te formuleren dan een structureel beleid, en dat is nu juist waarover men van mening verschilt. Mevrouw RandzioPlath, die altijd verwijst naar het succes van de Amerikaanse economie, doet precies het tegen gestelde van wat de Amerikanen doen. Ze prijst de wijsheid van de Federal Bank. Deze bank kent een batig saldo en de arbeidsmarkt in Amerika kent geen enkele belemmering. De arbeidskosten zijn 25% à 30% lager dan bij ons en mevrouw RandzioPlath verbaast zich erover dat het in de Verenigde Staten goed gaat en hier niet! Laten we daarom de realiteit niet uit het oog verliezen en onszelf niet voor de gek houden. Het succesvolle beleid ter bestrijding van de werkloosheid is niet populair. De resultaten zullen pas op lange termijn zichtbaar zijn en daarom wordt in Europa een dergelijk beleid nu eenmaal niet gevoerd. Zo simpel ligt het dus! (Applaus)
Trizza (NI).— (ΓΓ) Mevrouw de Voorzitter, met de derde fase van de Economische en Monetaire Unie is er een deli cate fase aangebroken die het Europees Parlement verantwoordelijkheden oplegt jegens de burgers. Het Parlement moet op een beslissende manier bijdragen tot het debat en tot de vaststelling van de richtsnoeren voor het eco nomisch beleid waarbij het gebruik moet maken van instrumenten die zijn onderbouwd met statistische gegevens en meer gedetailleerde analyses. Een proces van voortdurend toezicht is essentieel om de fase van de structurele her vormingen aan te kunnen die door de invoering van de eenheidsmunt noodzakelijkerwijs moeten worden versneld. De structurele veranderingen van de technologie vereisen een werkgelegenheidsbeleid dat is toegespitst op oplei ding, omscholing, en betere kwalificaties, waardoor de productiviteit en het concurrentievermogen zullen toene men. Maar dat op zich is niet voldoende. De factor arbeid gaat zwaarder wegen naarmate ondernemers meer in ter men van concurrentie gaan denken en dit vereist lastenverlichting en harmonisatie van defiscalebeleidslijnen van de lidstaten. Wanneer we erin slagen het vertrouwen van de ondernemers te vergroten, zal dit een günstige invloed hebben op de productieve investeringen en op de werkgelegenheid. De lidstaten moeten blijven streven naar begrotingsevenwicht via het terugdringen van de tekorten, zonder dat daar door de overheidsuitgaven omhoog gaan. De waarde van de euro moet worden bepaald door de markt en de markt schommelingen: het heeft geen zin dat aparte lidstaten de Europese Centrale Bank om renteverlaging vragen. De po litieke controle moet bij de Europese Unie liggen en niet bij de afzonderlijke landen. We moeten waken voor asym metrische schokken en in het voetspoor van de Verenigde Staten van Amerika trachten te treden. Maar daartoe zul len we alleen maar in staat zijn als de economische unie ook als politieke unie een vaste koers vaart.
I
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/263
Pérez Royo (PSE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen moet ik zeggen dat wij het niet eens zijn met de voorstellen die worden gedaan in de mededeling waarmee de Commissie het economisch jaarverslag 1999 presenteert. De mededeling van de Commissie, die het uitgangspunt is voor het vastleggen van de globale economische richtsnoeren, berust op een analyse die wij niet kunnen delen. De titel van de mededeling luidt: „De Europese economie bij de komst van de euro: bevordering van groei, werkgelegenheid en stabiliteit." Nu heb ik in de mededeling gekeken waar die bevordering van groei, werkgelegenheid en stabiliteit te vinden waren, en er bestaat duidelijk tevredenheid over de stabiliteit, maar u zult nergens iets vinden over bevordering van groei of bevordering van de werkgelegenheid. Na twee jaar te zijn gegroeid, hoewel ook weer niet overdreven veel, maakt de Europese economie momenteel pas op de plaats. We kunnen erover van mening verschillen of dit de opmaat is tot een recessie of gewoon stagnatie, maar de feiten zijn zonder meer verontrustend. De drie grootste economieën van de Europese Unie, die 75% van het bruto binnenlands product van de eurozone uitmaken, zijn er als volgt aan toe: de Duitse economie kende het laatste kwartaal van vorig jaar een negatieve groei, en de Italiaanse economie is de laatst twee jaar nauwelijks gegroeid — minder dan l,5%.In Frankrijk staat men op het punt om de groeicijfers voor dit jaar naar beneden bij te stellen, hoewel de Franse economie nog het hardst groeit van de drie. Er dreigt dus een reëel gevaar voor de Europese economie, en ik durf zelfs te zeggen: voor de wereldeconomie. Nu vrijwel de hele wereld met uitzondering van de Verenigde Staten en de Europese Unie, een recessie doormaakt, zou het rampzalige gevolgen hebben voor de economie en voor de toestand in de wereld als de Europese motor opeens stil kwam te staan — en dan zeg ik nog niets over eventuele stagnatie in de Verenigde Staten, want dat is ook nog mogelijk. In deze situatie kunnen we erover twisten of de werkloosheid structureel of conjunctureel van aard is. Het is echter hoe dan ook duidelijk dat als er geen krachtig stimuleringsbeleid gevoerd wordt, de werkloosheid in ieder geval op de korte termijn, en wellicht zelfs op de middellange termijn, op een peil zal blijven dat voor ons maatschappelijk onaanvaardbaar is. Wat heeft de Commissie ons hierover te zeggen? Welnu, na een uitstekende analyse van de situatie inzake stabiliteit, zegt de Commissie dat de situatie er vanuit het oogpunt van monetaire stabiliteit gunstig uitziet en dat een verdere verbetering van de policy mix de positieve effecten zou kunnen versterken — zo wordt op bladzijde 39 gezegd. Maar als we verder kijken, wordt ons op pagina 67 verteld: „Het productieniveau in de eurozone ligt nog steeds te laag doordat een gedeelte van de productiecapaciteit niet wordt benut en door de slapte op de arbeidsmarkt." Vervolgens wordt echter gezegd: „Voor wat het begrotingsbeleid betreft, wordt verwacht dat in 1999 de geleidelijke vermindering van bestaande begrotingstekorten zal worden hervat." Wij zijn het, op het gevaar af als keynesianen te worden gebrandmerkt, niet eens met die zienswijze. We zijn het eerder eens met een ander verslag dat zojuist is verschenen, „Rapport sur l'état de l'Union Européenne", dat tot stand is gekomen onder leiding van Jean-Paul Fitoussi. Daarin is het volgende te lezen: „Niets wijst erop dat er momenteel een te slap begrotingsbeleid zou worden gevoerd. Veeleer kan het toenemen van de begrotingstekorten in de eurozone in de jaren „80, en zelfs aan het begin van de jaren „90, grotendeels worden toegeschreven aan een te restrictief monetair beleid." Onze regeringen hebben er belang bij om openlijk en zo systematisch mogelijk samen te werken binnen de EuroRaad, om een zo groot mogelijke harmonie tot stand te brengen tussen het monetaire beleid en het begrotingsbeleid. Dat is waar wij op hopen: een vastbesloten optreden binnen de Euro-Raad om, zelfs door middel van het begrotingsbeleid, een nieuwe impuls te geven aan de groei waaraan wij in Europa momenteel behoefte hebben. Mendes Bota (PPE). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, wij moeten ingaan tegen deze neiging om voortdurend van mening te veranderen in de economische analyses en verwachtingen. Men gaat te gemakkelijk van euroforie naar euroscepticisme en omgekeerd. Men balanceert tussen het optimisme van de consumenten en de twijfel van de ondernemers. Ja, we moeten ons inderdaad zorgen maken. Ja, we moeten inderdaad oog hebben voor de gevaren van een economische ontsporing, die zowel van buiten als van binnen de Europese Unie kan komen. De boodschap die dit Parlement de volkeren en de regeringen moet geven, mag geen boodschap van pessimisme zijn; wij moeten hun zeggen dat zij blijk moeten geven van discipline en veeleisend moeten zijn voor zichzelf. 1999 zal desalniettemin een jaar van economische groei voor de communautaire ruimte zijn. De groei kan 2% of 2, 5% bedragen, maar de economie zal groeien. We zullen echt succesvol zijn als we erin slagen deze groei aan te wenden om banen te scheppen. Wij moeten verstandig zijn en de coördinatie tussen het begrotings-, loon- en monetair beleid versterken. Wij moeten moedig zijn en alle verleidingen om hiervan af te wijken en maatregelen te nemen die de uitvoering van het groei-en stabiliteitspact in het gedrang kunnen brengen, weerstaan. De geloofwaardigheid van dit pact is de beste garantie voor lage langetermijninteresten en een inflatie die onder controle is. We moeten tezamen met de sociale partners een inspanning leveren om het loonbeleid te coördineren en moeten ons tezamen met de lidstaten inzetten om de structurele hervormingen te versnellen en verder te gaan dan de eigen stabiliteitsprogramma's voorschrijven. Het streven om de begroting onder controle te houden is beperkt, maar wij moeten desalniettemin naar een evenwicht en ten laatste tegen 2002 misschien zelfs naar een overschot op de begroting streven. De overheidsuitgaven voor investeringen in de vijftien landen van de Unie vertegenwoordigden in 1991 3% van het BBP. Sindsdien is dezeratioalmaar gedaald, en in 1998 bedroeg hij nog amper 2,1%. Een nieuw elan voor de transEuropese netwerken en het bevorderen van onderwijs, opleiding en de informatiemaatschappij kunnen het tij helpen keren. Tevens moeten de lasten op arbeid verlaagd worden en de begrotingstekorten dalen. Soortgelijke
Nr. 4-536/264
Handelingen van het Europees Parlement
Mendes Bota mededelingen, aanbevelingen en vooruitzichten verwachten wij van de voor 30 maart eerstkomend beloofde economische richtsnoeren. Groei, werkgelegenheid en stabiliteit zijn de magische woorden in het huidige politieke discours. Die stabiliteit moet in Europa beginnen, zelfs tegen de achtergrond van de financiële crises in Rusland, Zuid-Oost-Azië en Latijns Amerika of de oververhitting van de Amerikaanse economie. Wij moeten kalm blijven in het midden van de storm. Lukas (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, de heer Fourçans doet in zijn opmerkelijke verslag een aantal belangrijke vraagstukken voor de Europese economie uit de doeken. Hij breekt een lans voor een op stabiliteit afgestemd geldbeleid en wij zijn het wat dat betreft met hem eens. Ook delen wij zijn zorgen over het voor 1999 voorspelde overheidstekort in Duitsland, Frankrijk en Italië. Dit zal waarschijnlijk 2% van het BBP of zelfs meer bedragen. Daar dit economisch uiterst belangrijke landen zijn, zal een eventuele crisis ernstige gevolgen hebben voor de kleine partnerlanden. In het verslag staan talrijke voorstellen waarmee ik kan instemmen. Door mijn beperkte spreektijd kan ik er slechts drie noemen: het voorstel de investeringen voor versterking van het mededingingsvermogen sterker te concentreren op onderzoek, onderwijs, beroepsopleiding en bijscholing; het voorstel het gebruik van niét hernieuwbare hulpbronnen te verminderen en tegelijkertijd nieuwe technologieën te ontwikkelen en tot slot de noodzaak de arbeidskosten te verminderen zonder de financiering van de sociale zekerheid in gevaar te brengen. Katiforis (PSE). — (EL) Mevrouw de Voorzitter, allereerst moet ik de heer Herman erop attenderen dat wat de Amerikaanse economie betreft, Amerika zich in 1992 in een crisis bevond. Deze crisis werd niet opgelost met een versoepeling van de voorschriften. Die waren al soepel genoeg en bovendien bestond daar niet de regeling waarvan u zojuist zei dat die de Europese economie tegenhoudt. Amerika geraakte uit de crisis en verwierf het huidige elan met de tekorten van Reagan. Dat zijn feiten die u niet uit het oog mag verliezen als u echt realistisch wilt zijn. En wat de rest betreft, natuurlijk zijn onze meningsverschillen politiek van aard. Wij willen een beleid voeren voor de werknemers en u wilt een beleid voeren voor de effectenhandelaren. Wat is echter het moeilijkste, een conflict aangaan met de werknemers of met de effectenhandelaren? Dat zal de tijd ons moeten leren. Onze taak is, in tegenstelling tot hetgeen u insinueert, allesbehalve gemakkelijk en wij zijn evenmin gemakzuchtig. Wij hebben gewoon radicaal andere, sociale en politieke opvattingen. Ik wil dan wat het verslag betreft, de heer Fourçans van harte gelukwensen met zijn intellectuele hoogstandje. Helaas kan ik zijn algemeen standpunt niet delen, dat natuurlijk een uitvloeisel is van zijn politieke overtuigingen. Met het jaarverslag volgt de Commissie nu al vijf jaar dezelfde tactiek: zij maakt van elke, toevallige verbetering van onze economie gretig gebruik om te kunnen roepen: „Ziet u wel dat ons beleid succes heeft; Europa komt op gang." Telkens als het echter bergafwaarts gaat, is het niet onze maar andermans schuld. Dan zijn het de crisissen in de derde wereld. Onze eigen speculanten hebben daar natuurlijk part noch deel aan. Noch het verslag van de Commissie, noch het verslag van de heer Fourçans houdt zich bezig met de verantwoordelijkheden van onze eigen speculanten voor de rampen in Azië, alhoewel ook wij voor deze rampen de tol zullen moeten betalen en reeds betalen. De gemiddelde economische groei in de Europese Unie blijft steken bij 1, 9%, dat wil zeggen 1% minder dan noodzakelijk voor de vermindering van de werkloosheid. Dat is nu al tien jaar lang zo. De investeringen stagneren, ofschoon de kapitaalrentabiliteit het niveau van 1960 heeft bereikt. Noch de Commissie, noch de heer Fourçans getroosten zich enige moeite om na te gaan waarom dit zo is. In het overeenkomstig verslag van twee jaar geleden stond dat grondslag voor de economische groei in Europa zich verplaatst van export naar interne vraag en investeringen. Wat zien wij nu echter? Een internationale economische crisis breekt uit, tast de Europese import aan en onmiddellijk is het recessie geblazen. Waar is het intern dynamisme dat wij volgens u geleidelijk aan verwerven? Wij komen geen streep verder, maar willen niet toegeven dat het beleid van de Commissie is mislukt en dit beleid radicaal, door iedereen onder ons, van de hand moet worden gewezen. Wij lijken de Bourbons wel! Die hebben ook niets geleerd en niets vergeten. U weet echter maar al te goed welk lot de Bourbons door deze houding beschoren was! Ilaskivi (PPE). — (FI) Mevrouw de Voorzitter, nu de Europese Centrale Bank van start is gegaan, is het hele EU-apparaat dat te maken heeft met het economisch beleid, klaar om de uitdagingen aan te gaan waar de komende ontwikkeling van de economie ons voor plaatst. De gecoördineerde samenwerking tussen de ECB en de Commissie alsmede de raden dient een centrale positie in te nemen wanneer men poogt een gunstige ontwikkeling te garanderen voor zowel de Europese Unie als geheel als voor de lidstaten. Benadrukt dient te worden dat een stabiele geldwaarde, waarvan het belang door de ECB sterk wordt onderstreept, niet het enige doel mag zijn van het economisch beleid. Voldoende groei en het tegengaan van conjuncturele storingen zijn net zo belangrijk. Alleen op die manier kan een lage werkloosheid, die voor de burgers van het allergrootste belang is, gegarandeerd worden. De ECB leunt in haar beleid met name op regulering van de geldhoeveelheden. Ze hecht in dezen aan de gedachte van de kwantitatieve theorie. Dit is een leer die stamt uit het begin van deze eeuw, en die past piet in het gedachtegoed van een nieuw millennium. Hçt is ook niet juist dat de Commissie voortdurend het belang onderstreept van het nadrukkelijk vasthouden aan de convergentiecriteria. In dat geval wordt geen rekening gehouden met de standpunten van het keynesiaanse economische en budgettaire beleid. Het overschot dient te voorkomen dat er oververhitting optreedt; bij een dreigende recessie moet men voorbereid zijn op herstel met behulp van tekorten.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/265
Ilaskivi
Een tekort op het budget zou moeten worden bekeken in het kader van de hele conjuncturele cyclus. Dit is met name nu van belang omdat de prognose voor het overheidstekort van de drie grootste eurolanden voor het lopende jaar minstens 2% is, oftewel speling en mogelijkheid om tekorten op te vangen is er bijna niet. Het Parlement dient in dezen de ontwikkelingen te volgen en, indien nodig, zijn stem te verheffen ten bate van een realistisch beleid met betrekking tot groei, werkgelegenheid, structuur en herstel. Etti (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er gaat weliswaar geen gelegenheid voorbij of men benadrukt de noodzaak van coördinatie van de economische beleidsvormen, maar de praktijk toont aan dat er nog een lange weg moet worden afgelegd, voordat men van analyse en evaluatie van de belangrijkste economische aspecten kan overgaan tot besluiten. Daarom is het hoog tijd dat er een actieplan komt waarmee wij aan de slag kunnen gaan. Ook de voorstellen in het onderhavige verslag van de heer Fourçans, waar ik in principe mee kan instemmen, zijn weliswaar consequent, maar niet voldoende om een betere coördinatie van de economische en monetaire beleidsvormen te bewerkstelligen. De economische omstandigheden worden overschaduwd door investeringsmoeheid en zullen ons niet de noodzakelijke impuls kunnen geven tot economische groei en werkgelegenheid. Het moet mij dan ook van het hart dat wij sparen uit angst. Wij aanbidden de sanering van de begroting, wat dit ook moge inhouden, als een afgod! Dat volstaat echter absoluut niet. Dit is veel te weinig. Dat heeft ook niets uit te staan met het vaak verkeerd begrepen keynesianisme. Zolang men er niet in slaagt, na verstandig overleg, zowel binnen als buiten de Europese Unie een gecoördineerd economisch beleid te voeren, waarin ook een beslissende rol is weggelegd voor het geldbeleid, zal het nooit komen tot werkgelegenheid, groei en stabiliteit. Het verheugt ons dat het verslag van de heer Fourçans op verantwoorde wijze omgaat met de inkomens- en mededingingsvraagstukken. Op die manier kan men voorkomen dat bestaande, toch al niet eenvoudige economische situaties nog moeilijker worden gemaakt door negatieve ontwikkelingen op het gebied van de koopkracht. Dat zou een extra domper zijn op de economische groei, hetgeen het ergste zou zijn wat ons kan overkomen. Wij hebben nu stimulansen nodig, stimulansen en meer moed voor meer werkgelegenheid en meer groei. Porto (PPE). — (PT) Mevrouw de Voorzitter, in het economisch jaarverslag voor 1999, het eerste jaar dat we over de euro beschikken, wordt terecht de nadruk gelegd op de vooruitgang die geboekt werd, aangezien „nu duidelijk een cultuur van stabiliteit en een op stabiliteit gericht kader aanwezig zijn in de Unie". Aldus werd bereikt wat, om nogmaals het verslag — waarmee ik de commissaris feliciteer — te citeren, als „een revolutie van de mentaliteit in alle lidstaten" wordt beschouwd. Dit was het resultaat van het feit dat de nominale convergentie die door het Verdrag van Maastricht voor deelneming aan de euro geëist werd (zodat wij „een historisch lage inflatie en historisch lage rentetarieven" en „een sanering van de begrotingen" kennen) de economische groei niet in het gedrang bracht, die in 1997 2, 7% en in 1998 2, 9% bedroeg. Bovendien werd vergeleken bij de vorige vijf jaren meer werkgelegenheid geschapen en werden in de periode 1996-2000 5,1 miljoen banen gecreëerd, nadat tussen 1991 en 1995 4,6 miljoen banen verdwenen waren. Deze successen werden bovendien geboekt in een periode van aanzienlijke instabiliteit in de wereld, met name in Azië, Rusland en meer recent in Latijns Amerika (20% van de wereldeconomie maakt een recessie door en 10% bevindt zich op de rand van een recessie). Mede als gevolg hiervan wordt de groei voor 1999 nu naar beneden bijgesteld. Hoewel de algemene resultaten die geboekt werden, er geen twijfel over laten bestaan dat de weg naar de Economische en Monetaire Unie een succes is, moeten wij een strikt en realistisch beleid voeren, zoals overigens ook voorgesteld wordt in het verslag van collega Fourçans, waarmee ik hem feliciteer. Ik wil het slechts over één aspect hebben: wij dienen ongetwijfeld bijzondere aandacht te besteden aan de rol van de overheidsinvesteringen, ook al mogen de begrotingstekorten overeenkomstig de bepalingen van het stabiliteits- en groeipact niet toenemen. De rapporteur beklemtoont in de paragrafen 25 en 26 dat „het nuttig zou zijn een analyse uit te voeren die een geharmoniseerde en coherente definitie van overheidsinvesteringen voor de gehele Europese Unie oplevert" en dat „de toename van de overheidsinvesteringen een reorganisatie van de overheidsuitgaven kan vereisen". Naast een aantal andere maatregelen die eveneens belangrijk zijn, maar misschien iets minder gevoelig liggen, bijvoorbeeld op het gebied van de versoepeling van de markten en de opleiding van het menselijk potentieel, vormen overheidsinvesteringen een moeilijk te verwezenlijken doelstelling. De Unie, en met name de Commissie en de lidstaten dienen zich dan ook te bezinnen over de concrete maatregelen die voor de respectieve rationalisering moeten worden genomen. Metten (PSE). — Voorzitter, het economisch jaarverslag is de gelegenheid bij uitstek om de input te leveren van de kant van het Parlement voor de globale richtsnoeren van het economisch beleid. In deze globale richtsnoeren is vooral van belang welke beleidsmix voor de Unie en de lidstaten wordt aanbevolen. Het gaat dan traditioneel om het begrotingsbeleid, monetair beleid en de loonontwikkeling. Want dat zijn de belangrijkste macro-economische factoren die wij in de Unie zelf kunnen beïnvloeden. Externe factoren spelen overigens een beperkte rol daar de externe handel slechts 10% van het Unie-BNP uitmaakt. Welke beleidsmix is in de huidige situatie dan gepast? De economische groei neemt af en de Commissie kondigt al een verdere neerwaartse bijstelling aan. De officiële inflatie is onder de 1% gezakt, zodat de feitelijke inflatie, rekening houdend met meetfouten, al bijna nul is. Als de prijsstabiliteit bedreigd wordt dan is het door deflatie.
Nr. 4-536/266
Handelingen van het Europees Parlement
Metten Door de werkgelegenheidsdrempel van 2 tot 2, 5% die in de groei zit, dreigt nu ook de werkloosheid niet verder te dalen. Er moet nu iets gebeuren om de groeivertraging om te keren. Maar wat? De begrotingen van de lidstaten laten nog niet veel ruimte, vooral bij de grotere die echt zoden aan de dijk zouden zetten. In de loonontwikkeling zit nog wel enige, maar beperkte ruimte. Immers, de lonen blijven nog bij de productiviteitsontwikkeling achter wat voor het Europese bedrijfsleven dat zwemt in het geld niet echt nodig is. Een stimulans voor de consumptieve bestedingen kan dús komen van de lonen. Dat is nodig omdat het de consumentenbestedingen zijn die de Europese economie op dit moment nog gaande houden. Cruciaal is in dit verband echter dat de ECB nu de rente verder verlaagt, zodat investeringen goedkoper worden en consumenten meer gaan besteden en minder sparen. Door de bijna-deflatie is dat nu ook mogelijk en het is nodig door de inzinking van de Europese economie. Door de lage inflatie is de reële rente te hoog en moet de ECB handelen vanuit haar verplichting het economisch beleid van de Unie te ondersteunen. Garosci (PPE). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, de indiening van het economisch jaarverslag komt altijd neer op de indiening van een lijst van klachten over wat er niet werkt in de Europese Unie. Dit jaar is het scenario echter helemaal nieuw. Met de euro is er een verplicht, dwingend instrument dat noopt tot een andere samenhang dan die van de voorgaande jaren. We weten dat de groeiramingen van het najaar 1998 door alle lidstaten naar beneden zijn bijgesteld en we weten ook dat Frankrijk, Duitsland en Italië alleen momenteel driekwart van het BBP van de eurozone vertegenwoordigen. Als er maar een van deze landen in een crisis zou raken, dan zou het gehele scenario eronder te lijden hebben. We staan dan ook oog in oog met drie nieuwe dimensies waarop we op tenminste drie verschillende manieren moeten reageren. De nieuwe dimensies zijn: in de eerste plaats een nieuwe homogenisering door de euro, dat wil zeggen harmonisatie op het gebied van belastingen en heffingen en het bankwezen — zo bespraken wij en bekritiseerden wij gister om middernacht nog de banken die de euro nog niet hebben geaccepteerd — om de sanering van de begrotingen van de verschillende lidstaten voort te zetten. In de tweede plaats is er een nieuwe sectorgerichtheid Van de markt, ofwel een verschuiving naar de derde sector: er moet meer aandacht worden besteed aan de handel, het toerisme, de dienstensector, het ambacht. Tenslotte is er een nieuwe dimensie van de markt: de grote bedrijven hebben hun functie, maar het is vooral in de context van het midden- en kleinbedrijf dat wij de toekomst moeten situeren. Onze drie reacties moeten zijn: een niet alleen economische maar ook sociale evaluatie van de markt, een realistisch loonbeleid — vooral voor jongeren die op zoek zijn naar hun eerste baan — en tenslotte gerichte overheidsinvesteringen gekoppeld aan de particuliere investeringen. Ik geloof dat daartoe de economische beleidsopties moeten worden gecoördineerd met de strategie voor de werkgelegenheid en dus is en blijft de euro, op dit historische moment in de Europese opbouw, ons belangrijkste antwoord en tegelijk onze belangrijkste kans. De euro is zeker niet het doel, maar het instrument om het doel te bereiken en moet in elk geval worden beschouwd als een vertrekpunt, al is het misschien nog niet zo'n solide vertrekpunt als wij hadden geconcipieerd. Rübig (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, als wij spreken over een werkgelegenheidspact denken wij dat, als werkgevers en werknemers het met maar elkander eens worden over de doelstellingen van het werkgelegenheidsbeleid, de werkgelegenheid vanzelf komt. Laten wij hier echter oppassen. Werkgelegenheid en arbeidsplaatsen worden enkel en alleen bepaald door de consument. De consumenten, wij, de burgers, beslissen wat wordt gekocht, van welke firma's en uit welke regio's. De consument is, god zij dank, heel objectief. Hij kijkt naar de totale prestatie die hem wordt geboden. Daar is de consument zeer kritisch. Als een klant naar een winkel gaat, zal hij beslist niet op elke verpakking speuren naar het oorsprongsland, maar zijn aandacht toespitsen op prijs, kwaliteit en service. Daarom moeten wij mijns inziens veel meer aandacht schenken aan de opleiding van onze werknemers. Zij moeten de behoeften van de klant leren inschatten en leren aanvoelen wat zijn toekomstige behoeften zullen zijn. Als een bedrijf goed is, weet het in te spelen op de toekomstige behoeften van de consumenten. Daarvoor is echter ook een efficiënte overheid nodig. Wij moeten de overheidskosten zien te verminderen. Wij moeten zien hoe wij de overheid efficiënter kunnen maken. Wij moeten oude taken vervangen door nieuwe. Dat betekent dat wij de onproductieve overheidssectoren moeten veranderen in sectoren waar daadwerkelijke service wordt verleend. Ook dat is een speciale taak voor de Europese Unie. Wij moeten hier het goede voorbeeld geven en dit is mijns inziens een doel waarvoor het de moeite waard is te vechten. Caudron (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, alvorens ik mijn betoog op de kern van de zaak wil richten, wil ik de heer Fourçans laten weten dat ik ingenomen ben met de kwaliteit van zijn verslag. Hoewel we flink van mening verschillen over het te voeren nationaal en Europees beleid, heb ik respect voor zijn eerlijke en intellectuele benadering en wil ik het belang van zijn voorstellen onderstrepen. Ik ben zeer terughoudend ten opzichte van de tekst van de rapporteur, met name met betrekking tot wat ik beschouw als zijn obsessie met de begrotingstekorten. Verder is de rapporteur geobsedeerd door het zogenaamde gebrek aan souplesse en flexibiliteit van werknemers. Wat deze zaken betreft, is er niets nieuws onder de zon. We hebben zogezegd niet dezelfde opvatting over hoe het vraagstuk van de werkloosheid moet worden aangepakt of over de plaats die de werknemer in de economie moet innemen. Maar tegelijkertijd delen we op een aantal andere punten dezelfde mening, met name wat betreft de erkenning dat sommige overheidsinvesteringen noodzakelijk zijn en dat de gebruikers van betaalmiddelen in euro's moeten weten welke kosten voor betalingen in rekening worden gebracht. Wat het eerste punt betreft, ben ik het goeddeels eens met de rapporteur dat Europa zich intensiever moet bezighouden met alles wat met communicatie en de daarbij behorende infrastructuur te maken heeft. Ik onderschrijf zijn
11.3.99
I
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/267
Caudron mening dat de maatschappij haar plichten op het gebied van beroepsopleiding en onderwijs niet uit de weg moet gaan, of het nu gaat om elementair of om permanent onderwijs. Wat het tweede punt betreft heb ik onze commissarissen de Silguy en Monti regelmatig aangesproken over het vraagstuk van de belastingheffing. Ik denk dat de Commissie zeer snel moet handelen aangezien de geloofwaardigheid van de euro in deze tussenfase op het spel staat. Tot slot wil ik zeggen dat het verslag van de heer Fourçans mijns inziens op steekhoudende argumenten is gebaseerd. De rapporteur probeert de verschillen tussen rechts en links niet te verhullen en springt discreet om met bepaalde rechten die werknemers genieten. Bovendien doet hij in zijn verslag zeer interessante voorstellen die een zinvolle bijdrage leveren aan het debat dat over dit vraagstuk wordt gevoerd. von Wogau (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, allereerst wil ik de rapporteur, de heer Fourçans van harte bedanken voor zijn verslag en hem daarmee gelukwensen. Uit het verslag blijkt dat de Europese economie nog steeds op de goede leest is geschoeid: goede investeringsrentabiliteit en historisch lage inflatiepercentages en rentevoeten. Desalniettemin stellen wij vast dat de cijfers voor de verwachte economische groei moeten worden gecorrigeerd en wel naar beneden. Wij moeten ons dan ook afvragen wat daar de oorzaken van zijn. Het lijdt geen twijfel dat de vertraagde economische groei ten dele te wijten is aan de economische omstandigheden in het buitenland. Deze kunnen echter niet de enige oorzaak zijn. Dit blijkt ook al uit het feit dat de buitenlandse handel met crisisgebieden zoals Rusland, Brazilië en Zuid-Oost-Azië, slechts een klein gedeelte van het bruto binnenlands product van de Europese Unie uitmaakt. De werkelijke oorzaak van de vertraagde groei is het uitblijven van investeringen en daarover zijn wij het geloof ik allemaal eens. Er zijn er die daarvoor de schuld in de schoenen van de Europese Centrale Bank willen schuiven, omdat die de rentevoeten te hoog houdt. Men kan echter alleen maar verbaasd zijn als men dat hoort, daar momenteel zowel de korte- als langetermijnrentevoeten lager zijn dan ooit tevoren. De zwakke economische groei in de Unie wordt ook mede veroorzaakt door het onzekere economische beleid van een aantal grote lidstaten. Daardoor zijn de bedrijven in onzekerheid komen te verkeren en daarom investeren zij niet. De ondernemingen investeren niet als zij in het ongewisse verkeren over de belastingen en de sociale bijdragen die zij aan het eind van het jaar moeten betalen. Daar moet men als Europese Unie met een economisch beleid wat aan zien te doen. De hoofdoorzaak voor de zwakke economische groei en de achterblijvende werkgelegenheid moet ongetwijfeld worden gezocht in het economisch beleid en niet bij de Centrale Bank. Als gesprekspartners van de Europese Centrale Bank mogen wij niet toelaten dat de bank tot zondebok wordt gemaakt voor andermans fouten. Een ander dominant vraagstuk in de discussie over het economisch beleid is de kracht van de Europese munt. Voor de kracht van de euro — en voor onze burgers — is niet de verminderde externe waarde van de munt van doorslaggevend belang, maar de interne stabiliteit van de euro. Met een gemiddeld inflatiepercentage van 0, 8% in euroland hebben wij prijsstabiliteit. Het prijsstijgingspercentage in de Verenigde Staten, waarmee wij hier worden vergeleken, is meer dan het dubbele van dat van de Europese Unie. De reden voor de waardevermindering van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar is vooral het gebrek aan vertrouwen van de internationalefinanciëlemarkten in het economisch beleid van een aantal grote landen van de Europese Unie. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid heeft zich door middel van het onderhavige verslag met meerderheid uitgesproken voor een economisch beleid overeenkomstig de principes van de sociale markteconomie en tegen een afzwakking van het Stabiliteitspact. Alleen op die manier kan men het verspeelde vertrouwen weer terugwinnen en zorgen voor meer groei en werkgelegenheid.' de Silguy, Commissie. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil allereerst uw rapporteur, de heer Fourçans, feliciteren met zijn verslag. Het bevat niet alleen alle benodigde informatie, maar is bovendien heel nauwkeurig. Het geeft een overzicht van de belangrijkste, om niet te zeggen alle aspecten van het proces van multilateraal toezicht. Ik breng u in herinnering dat dit proces wordt ingeluid met het economisch jaarverslag. Ik kan mij persoonlijk goeddeels achter het mondeling betoog van onze rapporteur scharen en heb het debat met veel belangstelling gevolgd. Ik vond overigens dat het een meer politiek karakter had dan de afgelopen jaren en dat de scheidslijnen tussen rechts en links duidelijker waren. Dit heeft wellicht te maken met de komende verkiezingen. Ik zou willen zeggen: laten we naar de resultaten kijken en dit vraagstuk op pragmatische wijze benaderen. Toen het huidige Parlement in 1994 gekozen werd, had Europa net een jaar van recessie achter de rug. In 1993 was de groei gedaald tot 0, 5%, vergeleken met een groei van 2, 9% in 1998. Het tekort, dat in 1994 nog 5, 4% bedroeg, was in 1998 afgenomen tot 1, 5%. In 1994 kende Europa een werkloosheidspercentage van 11,1%. In 1998 was dit gedaald tot 10%. Tijdens de huidige zittingsperiode is de werkloosheid dus afgenomen. Naar aanleiding van dit zeer interessante en nuttige debat zou ik graag een aantal opmerkingen willen maken. Uw rapporteur heeft me hiertoe overigens ook uitgenodigd en ik zal desgewenst enigszins afwijken van het betoog dat voor mij op papier is gezet. Ik zal eerst iets zeggen over de toestand van de Europese economie en vervolgens de verschillende aspecten van het economisch beleid in Europa toelichten. Wat de toestand van de Europese economie betreft, mijnheer de rapporteur, ben ik net als u van mening dat ze de negatieve invloeden ondervindt van de wereldwijde crisis. Ik bespeurde in uw betoog, en met name ook in dat van de heer von Wogau en de heer Pérez Royo, een ondertoon die naar mijn mening iets te pessimistisch was. Ik denk dat de situatie minder zorgelijk is dan enige tijd geleden, ook al is de onzekerheid niet verdwenen.
Nr. 4-536/268
Handelingen van het Europees Parlement
de Silguy Wat de situatie buiten de Unie betreft, zien we dat de toestand in de Aziatische landen zich stabiliseert. Ik denk hierbij aan Korea en Thailand. De onzekerheid werd echter met name door Japan veroorzaakt. Er zijn in Japan hervormingen aangekondigd in de financiële sector en de banksector. Deze hervormingen moeten nu worden doorgevoerd. Wat Brazilië betreft denk ik dat de situatie in dat land nauwlettend gevolgd wordt. Bovendien was de Amerikaanse groei veel groter dan in het laatste trimester van 1998 was voorzien. Deze groei betekent een positieve stimulans voor de wereldwijde economische activiteit. Tenslotte, en dit kan wel eens van buitengewoon belang zijn, zorgt de invoering van de euro voor een zekere monetaire stabiliteit en bescherming binnen Europa. Wat dit punt betreft — en hiermee distantieer ik me van hetgeen de heer de Lassus Saint Genies en de heer Blot hebben gezegd — denk ik dat alleen de euro het risico van asymmetrische schokken kan verminderen, aangezien deze munt de integratie op economisch en commercieel gebied bevordert. Laten we snel de meest recente gegevens waarover we beschikken onder de loep nemen. We zien dat het vertrouwen in de industrie opnieuw afneemt, maar minder dan in het verleden en in sommige landen is er zelfs sprake van stabilisering. Ik denk hierbij met name aan België, Ierland, Nederland en Finland. Tweede gegeven: na de enorme verbetering van de toestand van de afgelopen twee maanden heeft ook het grote consumentenvertrouwen zich gestabiliseerd. Ook het vertrouwen in de bouwsector blijft groot. In tegenstelling tot wat de heer Hendrick en mevrouw Boogerd-Quaak beweerden, is de werkloosheid niet toegenomen. Ik heb de laatste cijfers hier voor me liggen: zoals ik al zei was de werkloosheid in 1994 meer dan 11%. In januari 1998 was dit percentage 10, 3% en in januari 1999 9, 6%. In 1998 zijn er in Europa netto 1.700.000 nieuwe banen bijgekomen. De situatie omtrent de werkgelegenheid is verre van ideaal, dat zal ik zeker niet ontkennen, maar ze is verbeterd. In 1999 zal de groei dus lager zijn dan we een aantal maanden terug nog dachten, maar in de tweede helft van dit jaar zou deze groei weer langzaam moeten toenemen, met name dankzij de consumentenbestedingen in de particuliere sector. Het klopt dat Duitsland en Italië momenteel de grootste zorgen baren, met name wat de investeringen betreft. Ik sluit me in dit opzicht bij de woorden Van de heer von Wogau aan: investeringen zijn in eerste instantie een kwestie van vertrouwen. Deze situatie komt dus overeen met de onderzoeksresultaten van de Commissie. Als we de coördinatie tussen de verschillende actoren van de policy mix op doelmatige wijze blijven voortzetten, zouden we het vertrouwen van de marktdeelnemers in de economie kunnen handhaven. Dat zou als gevolg hebben dat de groei zich op dit niveau handhaaft of zelfs toeneemt,-wat de werkgelegenheid ten goede komt. Dit brengt me bij mijn tweede serie opmerkingen die betrekking heeft op de belangrijkste richtsnoeren en de inhoud van de verschillende vormen van beleid. Door de ontwikkelingen die de laatste maanden op internationaal niveau hebben plaatsgevonden, komt de verwezenlijking van ons belangrijkste doel in gevaar, namelijk het aantoonbaar en duurzaam verminderen van de werkloosheid. Wat moeten we doen om de groei te stimuleren? Deze vraag hebben velen van u gesteld, met name de heer Pérez Royo en de heer Metten. De Commissie vindt het belangrijk dat de reactie van de lidstaten op de huidige situatie beter wordt gecoördineerd. De verschillende onderdelen van de policy mix voorzien hierin. Ik begin met de overheidsuitgaven. Dit vraagstuk is door een groot aantal afgevaardigden ter tafel gebracht. U moet weten dat er in 1998 tijdelijk is gestopt met de sanering van de overheidsfinanciën. In 1998 was het nominaal tekort minus 2,1% tegen minus 2, 5% in 1997. Deze getallen verhullen evenwel het feit dat het structureel tekort geenszins is afgenomen. De grotere groei — 2, 9% in 1998 — was immers de belangrijkste reden van deze verlaging van het tekort. Dat is enigszins teleurstellend, aangezien we nog altijd ver van het evenwicht verwijderd zijn. We moeten nog een tekort van 1% wegwerken om in de buurt van het evenwicht te komen. Maar laten we niet vergeten dat we in 1993 nog een tekort hadden van meer dan 6%. Mijnheer Caudron, u zult mij misschien ook verwijten dat ik geobsedeerd ben door het verlagen van het overheidstekort, maar deze obsessie wil ik anders formuleren. Ik ben geobsedeerd door groei en werkloosheidsbestrijding. Nog nooit in de geschiedenis hebben overheidstekorten een positieve bijdrage geleverd aan de werkgelegenheid. Zou dat wel zo zijn geweest, dan hadden we dit geweten en zouden we hiervan de bewijzen in handen moeten hebben. Het doel dat we voor ogen hebben is dus wel degelijk het juiste. We kunnen de automatische stabilisatoren hun gang laten gaan, maar alleen als de inspanningen om de begroting te saneren de benodigde bewegingsruimte opleveren en als dit het verminderen van de structurele tekorten niet in gevaar brengt. Zou dit wel het geval zijn, dan zouden deze automatische stabilisatoren negatieve gevolgen voor onze economie hebben. Mijnheer Ribeiro, we kunnen het stabiliteits- en groeipact niet opgeven. En waarom niet? In de eerste plaats omdat niemand, dat wil zeggen geen enkele minister, dit pact op de helling wil zetten en ik denk dat ze gelijk hebben. Er is immers geen groei mogelijk zonder stabiliteit. We moeten dit pact daarentegen wel aanvullen! De benadering die met name bij het werkgelegenheidsvraagstuk wordt gevolgd, voorziet hierin. Kijk maar naar het Europees werkgelegenheidspact en de ideeën die de Commissie over dit onderwerp al in januari 1996 bekend heeft gemaakt en die nu meer inhoud krijgen. De Commissie is van mening dat de stabiliteitsprogramma's van de lidstaten niet ambitieus genoeg zijn en betreurt dit, ook al moet ze toegeven dat de lidstaten voldoen aan de doelstellingen die in het stabiliteits- en groeipact vermeld staan. Dit is het antwoord op de vraag van de heer Goedbloed. Bij het terugdringen van het overheidstekort gaan de lidstaten uit van de minimumvereisten die in het stabiliteitspact vermeld staan. Er is dus geen extra bewegingsruimte en zonder deze ruimte wordt het realiseren van deze doelstellingen wel erg moeilijk, als de conjunctuur mocht omslaan.
11.3.99
I 11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/269
de Silguy De Commissie zal buitengewoon waakzaam blijven wat betreft het toepassen van de stabiliteits- en convergentieprogramma's en wat betreft het nakomen van de budgettaire verplichtingen die de lidstaten zijn aangegaan. Wat zijn de gevolgen van grotere begrotingstekorten? Het zal meer moeite kosten het monetair beleid in goede banen te leiden, de rentevoet zal verhoogd worden en de werkloosheid zal toenemen. Ik denk dat ik hiermee een antwoord heb gegeven op de vraag van mevrouw Randzio-Plath. De Commissie zal dus om die reden een oogje in het zeil houden en geen enkele verslapping van het beleid van de lidstaten toestaan, dat kan ik u verzekeren. Het tweede onderwerp waarover vandaag veel gesproken is in dit Parlement, met name door de heer Porto, zijn de overheidsinvesteringen. De investeringen van het bedrijfsleven moeten voorrang krijgen, want deze investeringen zijn acht maal hoger dan de overheidsinvesteringen. We moeten het de bedrijven dus eenvoudiger maken en de investeringen van het bedrijfsleven bevorderen, want deze investeringen stimuleren de groei. Wat betreft de overheidsinvesteringen verwijs ik u naar de mededeling die de Commissie op 2 december jongstleden heeft gedaan. In deze mededeling stond vermeld dat de overheidsinvesteringen ten opzichte van het BBP zijn afgenomen. Deze investeringen vormden aan het begin van dit decennium 3% van het BBP, maar bedragen nu nog slechts 2,1%. Dat is betreurenswaardig. Ik wil hierbij wel opmerken dat de situatie van land tot land verschilt. Herstructurering van de overheidsuitgaven en ontwikkeling van de overheidsinvesteringen hebben dus een positieve invloed op de groei en moeten derhalve worden aangemoedigd. Ik heb mevrouw Berès en de heer Caudron zojuist overigens interessante opmerkingen'in deze richting horen maken, met name wat betreft de investeringen in wat ik „menselijk kapitaal" zou willen noemen. Uiteraard mag deze ontwikkeling van de overheidsinvesteringen niet ten koste gaan van het concurrentievermogen. Ook moeten we ervoor waken dat deze ontwikkeling leidt tot een grote verstoring van het evenwicht van de overheidsfinanciën of tot een verhoging van de verplichte inhoudingen. In dat geval zouden we immers de investeringen van het bedrijfsleven schade berokkenen en deze investeringen zijn, nogmaals, acht keer groter dan de overheidsinvesteringen. Ik wil de heer Hendrick op dit punt geruststellen. De Commissie houdt, conform artikel 104 C, lid 3, rekening met het niveau van de overheidsinvesteringen in haar beoordeling van het overheidstekort van iedere lidstaat. De heer Fourçans beveelt dit overigens ook aan. Het derde onderwerp van het economisch beleid betreft de loonontwikkeling. Deze ontwikkeling heeft de afgelopen jaren een grote bijdrage geleverd aan een evenwichtig economisch beleid, dat ten goede kwam en komt aan de werkgelegenheid. De sociale partners zijn hun verantwoordelijkheid zeker niet uit de weg gegaan. In alle landen van de eurozone voldoet de loonontwikkeling globaal genomen aan de doelstelling van stabiliteit. Ik weet dat in Duitsland akkoorden zijn getekend waarop nogal wat commentaar is gekomen. We moeten inderdaad waakzaam blijven en erop toezien dat er bij de loonafspraken wordt uitgegaan van wat u, mijnheer de rapporteur, een redelijke stijging van de koopkracht noemt, dat wil zeggen een stijging waarin rekening wordt gehouden met de productiviteit per sector en per regio en die dus, op lange termijn, geen schadelijke gevolgen heeft voor de werkgelegenheid. Ons vierde onderwerp, de structurele hervormingen, heeft heel wat stof doen opwaaien gedurende het debat in dit Parlement. Deze structurele hervormingen zijn inderdaad onontbeerlijk om de traditionele gebreken te verhelpen die het Europa verhinderen de werkloosheid definitief terug te dringen. Mijnheer Herman, u zei zojuist dat de structurele werkloosheid 90% van de totale werkloosheid uitmaakt. Dat lijkt me een beetje veel. Ik denk zelf dat dit percentage rond de 67% schommelt, wat overigens ook enorm hoog is. De lidstaten hebben op dit gebied vorderingen geboekt die niet onderschat mogen worden, ook al denk ik dat het de inspanningen van de lidstaten enigszins aan samenhang heeft ontbroken. Deze structurele hervormingen, mevrouw Berès, hebben volgens mij als doel het hoge niveau van sociale zekerheid te behouden en tegelijkertijd de werkgelegenheid en groei te bevorderen. Wat dit punt betreft denk ik dat we de arbeidsmarkt moeten verbeteren, maar ook voor een betere rechtgrondslag voor het bedrijfsleven moeten zorgen. Het doet me genoegen dat sommigen onder u — zoals mevrouw Boogerd-Quaak en de heer de Lassus — het vraagstuk van het risicokapitaal, en de ontwikkeling daarvan, ter tafel hebben gebracht met betrekking tot de verbetering van de kapitaalmarkten. Ik denk dat we met betrekking tot dit punt volop kunnen profiteren van de positieve invloed van de euro op de vernieuwing en de werkgelegenheid. Ook wat dit punt betreft, verwijs ik u naar de mededeling die Commissie onlangs heeft gedaan. Ik betreur het dat de Raad hieraan nog niet echt gevolg heeft gegeven. Tenslotte zal ik iets zeggen over het monetair beleid. Dit beleid valt onder de verantwoordelijkheid van de ECB. Ik betreur het dat mevrouw Berès niet aanwezig is, want ik durf me niet te mengen in de beleidsvoering op dit punt, en wil dat trouwens ook niet. Ik wil alleen maar opmerken dat de prijsstabiliteit in de eurozone nu een gegeven is en dat er nog niet echt sprake is van inflatie, want deze schommelt rond de 1%. Ik zal dus slechts één opmerking maken· over het monetair beleid. De ECB kan met haar beleid de groei binnen de Unie bevorderen als de policy mix van de eurozone niet ontwricht wordt door een verslapping van het budgettair beleid. Ik denk dat we de taak van de ECB kunnen vereenvoudigen als we ons niet teveel in het openbaar over het monetair beleid uitlaten. Dit is in sommige gevallen immers niet opportuun. Ik wil tenslotte benadrukken dat de invoering van de euro de Commissie ertoe aanzet het operationele karakter van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid te versterken. Ik wil de rapporteur feliciteren met zijn verslag en het Parlement laten weten dat ik ben ingenomen met het debat dat vandaag gevoerd is. We hebben hiermee een eerste stap in de goede richting gezet. Dit debat moet een permanent karakter krijgen. Dat is immers noodzakelijk voor het goede functioneren van de Unie en de eurozone en het spoort ons ertoe aan een gezond economisch beleid te formuleren dat gericht is op groei en werkgelegenheid. Om deze reden is de Commissie er, net als in het verleden, voorstander van dat uw Parlement met ons meedenkt hoe we het economisch beleid vorm kunnen geven.
Nr. 4-536/270
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
de Silguy Ik kan u dus verzekeren dat de Commissie uw opmerkingen over het economisch jaarverslag zeer aandachtig zal bestuderen en deze opmerkingen in overweging zal nemen bij het opstellen van haar aanbeveling over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Deze aanbeveling bevat specifieke voorstellen van de lidstaten. Ik hoop dat we deze lidstaten ervan kunnen overtuigen dat de Commissie hier rustig aan zal werken, en dat ze onze aanbeveling niet stelselmatig zullen ondermijnen en van hun inhoud ontdoen. Als we het economisch beleid daadwerkelijk willen coördineren, denk ik dat de Commissie duidelijk en in het openbaar moet aangeven op welke manier ze dit vraagstuk wil benaderen. Vervolgens kan de Raad naar eigen goeddunken hierover oordelen. Ik wil u hartelijk danken en feliciteren. Tenslotte wil ik met u afspreken dat ik hier op 30 maart de aanbevelingen voor de globale richtsnoeren kom presenteren. Randzio-Plath (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris vragen of hij nog eens duidelijk kan stellen dat hetgeen hij vandaag zei, in strijd is met het economisch jaarverslag. In het jaarverslag zegt hij namelijk dat in de Verenigde Staten alleen door economische groei 10 miljoen arbeidsplaatsen zijn gecreëerd. Daarom moet hij mijn inziens nogmaals duidelijk maken dat inderdaad economische groei nodig is om de werkloosheid te bestrijden, zowel in de VS als in Europa. Hendrick (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, commissaris De Silguy heeft speciaal de moeite genomen mijn bewering tegen te spreken dat de werkloosheid tijdens deze zittingsperiode niet is veranderd, door erop te wijzen dat die werkloosheid van 11% naar 10% is gezakt. Commissaris de Silguy beschouwt een afname van 1% gedurende een periode van bijna vijfjaar blijkbaar als een succes: een opvatting die hem de kop zou kunnen kosten als dit een nationaal parlement was geweest. De recessie die momenteel in grote delen van de wereld heerst zou weliswaar als verzachtende omstandigheid kunnen worden aangevoerd, ware het niet dat commissairs de Silguy juist bij talloze gelegenheden heeft beweerd dat die recessie bijna ongemerkt aan ons voorbij is gegaan. Boogerd-Quaak (ELDR). — Voorzitter, ik heb hetzelfde punt als de heer Hendrick. Mij werd in de mond gelegd dat de werkloosheid zou zijn gestegen in mijn opvatting. Natuurlijk heb ik gezien dat de werkloosheid licht gedaald is. Het is echter zo ontzettend weinig dat ik denk dat wij hier niet goed mee naar de lidstaten terug kunnen en tegen onze bevolking zeggen dat er zoveel gebeurd is. Vandaar mijn dringende oproep om in de werkgelegenheidsrichtsnoeren nu eindelijk die dingen te doen die zowel het Parlement als de Commissie al jaren voorstellen. de Silguy, Commissie. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag heel kort willen zeggen dat ik de vraag van mevrouw Randzio-Plath niet goed begrepen heb. Ik heb nooit beweerd dat groei niet nodig is om de werkloosheid te bestrijden. Natuurlijk is groei een voorwaarde voor het terugdringen van de werkloosheid. Ik heb het tegengestelde nooit beweerd. Ik heb alleen gezegd — en alle economische onderzoeken staven dit ook — dat zowel nu als in de toekomst groei op zich niet voldoende is om in Europa een einde te maken aan de werkloosheid. Structurele maatregelen zijn dus ook nodig. Verder wil ik de heer Hendrick zeggen dat ik alleen maar wilde rechtzetten wat ik als niet meer dan een technische vergissing beschouwde, namelijk uw bewering dat de werkloosheid was toegenomen. Ik zeg dus: nee, de werkloosheid is niet toegenomen, maar afgenomen. Natuurlijk, 1% is niet veel en ook niet voldoende. Europa moet in de periode 1995-2000 grosso modo meer banen scheppen dan het in de periode 1990-1994 verloren heeft laten gaan. Wat ik dus beweer, is dat de curve weliswaar weer stijgt, maar er nog veel werk moet worden verzet voordat we kunnen zeggen dat de werkloosheid werkelijk tot het verleden behoort. We kunnen deze doelstelling alleen verwezenlijken als we uitgaan van de combinatie van een gezond en standvastig macro-economisch beleid dat is gericht op stabiliteit en groei, en een dynamisch werkgelegenheidsbeleid dat wordt gevoerd in het kader van algemene en samenhangende structurele maatregelen. De Voorzitter. — Dank u, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 11.00 uur plaats. 2. Betrekkingen EU/Centraal-Azië De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over — het verslag (A4-0069/99) van de heer Truscott, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de mededeling van de Commissie — De betrekkingen van de Europese Unie met de nieuwe onafhankelijke staten van Centraal-Azië (COM(95)0206 - C4-0256/96) en — de aanbeveling (A4-0071/99) van mevrouw André-Léonard, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad en van de Commissie betreffende de sluiting van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds (7652/96 — COM(96)0254 C4-0418/96-96/0151(AVQ). Truscott (PSE), rapporteur. — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zou ten eerste mijn collega's willen danken voor hun medewerking, hun suggesties en hun amendementen, waar we dankbaar gebruik van hebben gemaakt. De Europese Unie is al sinds 1991, het jaar waarin de Sovjet-Unie uiteen viel en de vijf Centraal-Aziatische republieken Kazach-
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/271
Truscott stan, Kirgizstan, Turkmenistan en Oezbekistan onafhankelijk werden, betrokken bij de opbouw van bilaterale betrekkingen met deze republieken. Deze vijf landen vertonen grote verschillen wat betreft bevolkingsaantal, oppervlakte, natuurlijke rijkdommen en democratisering. In haar mededeling van oktober 1995 over de betrekkingen tussen de EU en de toen nog maar net onafhankelijke landen van Centraal-Azië, verklaart de Commissie dat de Unie zich in eerste instantie ten doel stelt de stabiliteit in dat deel van de wereld te handhaven. De Commissie gaf daarbij aan dat dit het best kan worden bewerkstelligd door middel van de ontwikkeling van brede democratische instellingen, eliminatie van potentiële brandhaarden en een programma voor economische hervormingen. Er is sindsdien een hele tijd verstreken, en het lijkt zinvol als de Commissie haar mededeling van destijds aanpast aan de actuele omstandigheden. De Raad heeft het Parlement in juli 1995 verzocht om instemming met de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Kazachstan. Het Parlement heeft in november 1995 het groene licht gegeven voor een soortgelijke overeenkomst met Kirgizstan. Als gevolg van de bezorgdheid over de interne situatie in Kazachstan werd de overeenkomst met dat land pas op 13 maart 1997 goedgekeurd. Wat Oezbekistan betreft waren de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid en haar rapporteur, mevrouw André-Léonard, van oordeel dat dit land duidelijk tekortschoot ten aanzien van de algemene uitgangspunten zoals omschreven in artikel 2 van de PSO, dat gaat over het respect voor de democratische beginselen, de beginselen van het internationaal recht en de mensenrechten. We zijn nu tweeënhalf jaar verder, maar het respect voor mensenrechten en democratische instellingen is in Centraal-Azië zo mogelijk nog verder te zoeken dan eerst. Men is het er algemeen over eens dat de recente presidentsverkiezingen in Kazachstan niet eerlijk zijn verlopen. De regering van Oezbekistan heeft een reeks bomaanslagen in Tasjkent op 16 februari jongstleden aangegrepen als rechtvaardiging voor harde maatregelen tegen de oppositie. We maken ons met name zorgen om de veiligheid en behandeling van Mamadali Mukhmurdov en Munira Nasriddinova. De belangrijkste vreedzame oppositiegroeperingen, Erk (Vrijheid) en Birlik (Eenheid), zijn inmiddels verboden en het Comité voor Nationale Veiligheid (de KNB) heeft zich nu toegelegd op de arrestatie en mishandeling van dissidenten. Ondanks het vredesakkoord dat vorig jaar in Tadzjikistan werd getekend is er in de mensenrechtensituatie in dát land, en ook in Turkmenistan, geen enkele verbetering gekomen. Zelfs in Kirgizstan, waar de mensenrechten in veel gebieden juist wel worden gerespecteerd, bestaan er nog altijd problemen omtrent de beperkte mogelijkheden voor de burgers om een regeringswijziging te bewerkstelligen maar ook omtrent de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, de rechten van aangeklaagden, godsdienstvrijheid en discriminatie van etnische minderheden. Er zijn echter ook positieve ontwikkelingen te bespeuren. Zo is het verheugend dat zowel Kirgizstan als Turkmenistan een moratorium op de doodstraf hebben afgekondigd. Ik hoop dat de andere Centraal-Aziatische landen hun voorbeeld zullen volgen. De Commissie heeft toegezegd dat de mensenrechtenvraagstukken regelmatige te berde zullen worden gebracht in contacten met de autoriteiten van deze republieken, en dat de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid voortdurend op de hoogte zal worden gehouden van de ontwikkelingen terzake. Ik ga er dan ook van uit dat commissaris Van den Broek deze belofte gestand zal doen tijdens zijn aanstaande reis naar Kazachstan, Oezbekistan en Turkmenistan, en aan de commissie verslag zal doen van zijn bevindingen. Ik ben teleurgesteld over zijn afwezigheid vandaag, maar hoop dat hij de commissie en het Parlement inderdaad volledig op de hoogte zal houden. Centraal-Azië is voor de Europese Unie van uitzonderlijk groot geostrategisch en economisch belang. Dat belang werd al erkend in de dagen van de zijderoute en de Great Game. Centraal-Azië beschikt over aanzienlijke natuurlijke rijkdommen, vooral aardgas en olie. Volgens een schatting van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken bevat de Kaspische Zee een voorraad van maximaal 200 miljard vaten olie, voldoende om acht jaar lang in de gehele wereldbehoefte te voorzien, en 7000 miljard kubieke meter aardgas, een volume waar heel Europa zestien jaar lang mee vooruit zou kunnen. Er is voor de EU dus alle reden in contact te treden met de landen in Centraal-Azië en ze aan te moedigen de mentaliteit van het sovjettijdperk van zich af te schudden. De programma's TACIS, met name het democratiseringsprogramma, TRACECA, INOGATE en WARMAP hebben een belangrijke rol te vervullen. We moeten echter ook onze steun opvoeren voor de door NGO's ondersteunde programma's voor democratisering en grensoverschrijdende activiteiten. De regio kampt bovendien met de erfenis van jarenlange aantasting van het milieu, met name in de gebieden rond het Aralmeer en het kernproefgebied van Semipalatinsk, een probleem dat eveneens vraagt om een passende bijdrage van de EU. Daarnaast heeft deze regio te lijden van zowel de crisis in Azië als die in Rusland. De Commissie, de Raad en internationalefinanciëleinstellingen moeten bekijken welke maatregelen ze kunnen nemen om de bevolking van Centraal-Azië tegen ernstige economische moeilijkheden te beschermen. Hoewel de EU de investeringen in Centraal-Azië dus moet stimuleren, kan deze regio een deel van zijn problemen zelf oplossen door te voorzien in juridische bescherming van investeerders. De EU vormt na het GOS momenteel de belangrijkste markt voor de Centraal-Aziatische republieken. Als Centraal-Azië haar economisch potentieel wil waarmaken zal het buitenlandse hulp moeten aantrekken bij het aanleggen van pijpleidingen voor olie en aardgas en het bewerken van nieuwe markten. Samenvattend is er voor de EU een rol weggelegd in de opbouw van een democratisch, welvarend en veilig CentraalAzië, een gebied waar momenteel een wankel evenwicht heerst. Centraal-Azië is geografisch gezien misschien ver weg, maar haar lot is met dat van ons allen verbonden.
Nr. 4-536/272
Handelingen van het Europees Parlement
André-Léonard (ELDR), rapporteur. — (FR) Toen de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid mij aanstelde als rapporteur voor de partnerschapovereenkomst met de Republiek Oezbekistan, wilde ik de situatie ter plekke onderzoeken en ben ik naar Tasjkent afgereisd om de politieke leiders en de vertegenwoordigers van de burgermaatschappij en van mensenrechtenorganisaties te ontmoeten. Iedere keer weer moest ik constateren dat dit land, dat als voormalige Sovjetrepubliek in 1991 onafhankelijk werd, nog altijd geen afstand heeft genomen van de praktijken van het oude communistische bewind. Zeker, er is vooruitgang geboekt. In december 1992 werd een nieuwe grondwet aangenomen, waarin staat vermeld dat Oezbekistan een pluralistische democratie is. Een Constitutioneel Hof is momenteel actief, het parlement functioneert min of meer naar behoren en er is een Ombudsman aangesteld die erop toeziet dat de mensenrechten worden nageleefd. Het probleem is dat deze Ombudsman direct van het parlement afhankelijk is en dus onder diens toezicht is geplaatst. Islam Karimov werd in 1991 met 80% van de stemmen gekozen als president. Bij deze verkiezingen had hij slechts één tegenstander. De parlementaire verkiezingen van december 1994 leverden de partij van de president, de Democratische Volkspartij, een overtuigende overwinning op, aangezien verschillende oppositiepartijen verboden waren. In maart 1995 werd president Karimov herkozen voor een periode van 5 jaar. Ik kan niet zeggen dat ik gerustgesteld ben over wat ik in dat land gezien heb. Vrijheid van meningsuiting bestaat er niet, er is sprake van censuur en er is geen onafhankelijke pers. Er bestaan slechts vier dagbladen, die alle onder toezicht van de regering staan. Het recht op vergadering en de vrijheid van vereniging of demonstratie bestaan niet. De oppositiepartijen zijn verboden. Met de regelmaat van de klok worden er mensen gearresteerd of onrechtmatig vastgehouden. Martelingen komen veelvuldig voor en de doodstraf wordt nog altijd toegepast. Uiteraard hebben we de Oezbeekse autoriteiten verzocht de doodstraf om te zetten in gevangenisstraf. Mijn conclusie was dat de democratie een kwestie van lange adem was, zelfs hier, en dat 70 jaar communisme en totalitarisme niet zomaar ongedaan kunnen worden gemaakt. Om al deze redenen heb ik de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid destijds voorgesteld onze overeenkomst op te schorten en Oezbekistan twee jaar de tijd te geven om een maatschappij op te bouwen waarin de mensenrechten gerespecteerd worden. Gedurende die tijd is de situatie helaas niet gewijzigd en we moeten vandaag dan ook constateren dat mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International ons nog altijd alarmerende verslagen overhandigen. De recente rellen van 16 februari hebben aangetoond dat de machthebbers niet terugdeinzen voor grof geweld. Drie personen worden nog altijd vastgehouden en zeer onheus behandeld terwijl hun schuld niet bewezen is. Onder deze personen bevindt zich de 60-jarige mevrouw Akedova die de leiding heeft over een mensenrechtenorganisatie. Ik wil Oezbekistan echter een kans geven. Dit land, dit deel van de wereld, heeft op democratisch, economisch en milieugebied onze hulp nodig. Oezbekistan beschikt over zeer omvangrijke minerale hulpbronnen en gasreserves die zeer slecht geëxploiteerd worden. Het land is de vierde katoenproducent van de wereld. Toch leeft volgens de leiders 15% van de bevolking onder de armoedegrens en zijn de lonen vergelijkbaar met die van de derde wereld. Er staan veel TACIS-projecten op stapel: projecten op het gebied van de democratisering, het vervoer, de energievoorziening, de telecommunicatie, het onderwijs, de drugsbestrijding en het milieu. U moet weten dat er sprake is van een zeer omvangrijke drugshandel vanuit Afghanistan en dat 40% van de drugs die in Europa terecht komt, uit deze regio afkomstig is. De tijd ontbreekt rhe om over milieuzaken uit te wijden, maar ik kan u zeggen dat ik meer dan twee uur lang over het Aralmeer heb gevlogen, of beter: over wat er van over is gebleven. Daar heeft zich een ecologische ramp zonder weerga voltrokken, waarvan Europa de omvang niet goed beseft. De pesticiden die jarenlang in dit meer zijn geloosd hebben geleid tot grootschalige vernietiging en uitdroging. Het sterftecijfer onder kinderen en moeders is in deze regio 10% hoger dan in de rest van het land. Vele mensen lopen er rond met een handicap, het aantal miskramen is niet meer te tellen en ziekten als kanker komen veelvuldig voor. We moeten snel ingrijpen in dit gedeelte van Oezbekistan, want we dragen een zware verantwoordelijkheid jegens de Oezbeken uit dit gebied, die zich in groot gevaar bevinden. Deze constateringen hebben mijn besluit beïnvloed. De toezegging van commissaris Van den Broek om de partnerschapsovereenkomst te onderbreken als de schendingen van de mensenrechten aanhouden — hierin voorziet overigens ook artikel 2 van de PSO — hebben me in dit besluit gesterkt. De heer Van den Broek zal overigens eind deze maand naar Oezbekistan, Kirgizstan en Turkmenistan afreizen en ik hoop dat hij ook namens dit Parlement zal spreken en vervolgens in de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid verslag zal uitbrengen over zijn reis. Ook andere aspecten hebben een rol gespeeld in het voorstel deze PSO te ondertekenen. Ik doel hier op de zeer verontrustende situatie in Centraal-Azië. De heer Truscott heeft u hierover ingelicht en ik zal daar dan ook niet op terugkomen. De geostrategische positie van Oezbekistan, dat grenst aan Afghanistan, en de vrees dat het islamitisch conservatieve gedachtegoed van de Taliban naar dit land overslaat, hebben voor mij tenslotte de doorslag gegeven. Waarde collega's, we moeten waakzaam zijn, daarover bestaat geen twijfel. Maar het is van groot belang dat we, met het derde millennium in aantocht, blijven streven naar naleving van de mensenrechten overal ter wereld. Verder is het onze plicht onze kennis en ervaring te delen met anderen, zodat regio's die te lang van de fundamentele vrijheden verstoken zijn geweest en op democratisch en economisch gebied een grote achterstand moeten inhalen, tot bloei kunnen worden gebracht. Laten we Oezbekistan dus ons vertrouwen schenken en hopen dat dit vertrouwen niet geschaad wordt. In ieder geval zal de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid het Europees Parlement een jaarverslag overhandigen over het democratiseringsproces in deze republiek. (Applaus)
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/273
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE Ondervoorzitter De Voorzitter. — Het applaus geeft aan, mevrouw André-Léonard, dat er beter wordt geluisterd dan werd vermoed. Waarde collega's, we gaan dit debat onderbreken en hervatten het na het actualiteitendebat. Alvorens we tot stemming overgaan, heb ik 3 moties van orde. Perry (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, het spijt me dat ik nogmaals op dit punt moet terugkomen. Toen wij vanmorgen bij deze vergaderzaal aankwamen vond er buiten de deuren een of andere demonstratie plaats. De demonstranten hadden slogans op hun kleding bevestigd waarmee ze ons probeerden over te halen op een bepaalde manier te stemmen. Ik geloof niet dat er deze keer ook parlementsleden tussen zaten. Het gaat mij niet om de zaak waarvoor deze mensen streden; het gaat er mij om dat de leden van dit Parlement de vergaderzaal moeten kunnen betreden zonder op welke manier dan ook geconfronteerd te worden met demonstranten. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer Perry, ik ben het volkomen met u eens en vermoed dat een deel van het Parlement er ook zo over denkt. Niemand in dit Parlement heeft ooit onder druk van wie dan ook gestemd. Duhamel (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement overeenkomstig artikel 109 over de handhaving van de orde. Mag ik u vragen of u van mening bent dat uit de eerste alinea van artikel 109 blijkt dat ik het bordje „Einde aan het misbruik, we willen een statuut" niet in de lucht mag steken omdat dit kan worden opgevat als een verstoring van de zitting? Of vindt u ook dat er een statuut voor de medewerkers moet komen in het kader van een sociaal Europa waarin iedereen over dezelfde rechten beschikt? De Voorzitter. — Ik zal zeker geen oordeel geven over de zaak waarvoor u zich inzet, mijnheer Duhamel. Het is niet aan het voorzitterschap om hier een uitspraak over te doen. Ik kan daarentegen wel beoordelen of u de orde verstoort en volgens mij is dat niet het geval. Falconer (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, in tegenstelling tot de heer Perry heb ik er geen enkel bezwaar tegen als burgers naar dit gebouw afreizen om voor hun rechten op te komen. Ik zou de medewerkers er echter op willen wijzen dat het de moeite waard kan zijn bepaalde leden aan de kaak te stellen die hun niet het loon toekennen waar ze recht op hebben. Iedereen die de reputatie van dit Parlement schaadt dient aan de kaak gesteld te worden. Ik wijs daarbij met mijn vinger niet alleen naar personen maar ook naar een instelling, namelijk het Parlement zelf. Ik heb begrepen dat bepaalde mensen die voor ons werken, zoals de freelance tolken, al sinds oktober niet meer zijn uitbetaald. Dat is een schande. Ik hoop dat alle leden van dit Huis dat vinden. Als ik nog vakbondsvertegenwoordiger was, zoals in mijn tijd bij de scheepswerf van Rosyth, zou er in die cabines daar geen enkele tolk meer aanwezig zijn totdat dit probleem verholpen zou zijn. Ik verzoek het Bureau dan ook om ons duidelijk en categorisch uit te leggen waarom de mensen die voor ons werken niet fatsoenlijk worden uitbetaald. Ook verzoek ik het Bureau die uitleg te geven voordat de vergaderperiode in april van start gaat. (Applaus) De Voorzitter. — Mijnheer Falconer, ik kan u mededelen dat het Bureau zich al over dit vraagstuk buigt. U zult van diens bevindingen op de hoogte worden gesteld. 3. Stemming Verslag (A4-0070/99) van de heer Corbett, de heer Gutiérrez Díaz en mevrouw Palacio Vallelersundi, namens de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten, tot wijziging van het Reglement van het Europees Parlement — Bette/fende amendement 90 Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, u kondigde zojuist aan dat u amendement 90 in onderdelen in stemming brengt. Net als al mijn collega's heb ik hier de definitieve stemlijst onder ogen. De stemming in onderdelen staat er niet op vermeld. Ik wil u dus vragen op welke datum een verzoek hiertoe is ingediend. Als dit verzoek niet binnen de daarvoor vastgestelde termijn is ingediend, waarom wordt het dan nu toch gehonoreerd? Aangezien het aanvankelijk om een verzoek tot mondelinge stemming ging, wil ik niet dat hier nog eens een stemming in onderdelen aan toegevoegd wordt. Straks wordt er weer beweerd dat we teveel mondelinge stemmingen hebben. Zou u mij hierop een heel duidelijk antwoord kunnen geven? De Voorzitter. — Ik zal u een heel duidelijk antwoord geven, mijnheer Fabre-Aubrespy. Wat betreft de stemming in onderdelen, kan ik u zeggen dat hiertoe wel degelijk op tijd een verzoek is ingediend. Ik heb immers zelf vanavond de stemmingen voorbereid. Hiertoe was ik vanochtend niet in staat, aangezien ik het debat over de structuur-
Nr. 4-536/274
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
De Voorzitter fondsen moest voorzitten. Dit verzoek tot stemming in onderdelen stond al op de papieren die de bevoegde diensten hadden klaargelegd. Ik hoor daarentegen nu pas dat er een verzoek tot mondelinge stemming is ingediend. Maar ik zal deze stemming oogluikend toelaten. Palacio Vallelersundi (PPE), rapporteur. — (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteurs vragen hun stemgedrag te herzien, want we mogen toch niet in de verwarde situatie terechtkomen waarin er noch in de amendementen noch door middel van een toelichting enige verantwoording wordt afgelegd. De Voorzitter. — Mevrouw Palacio Vallelersundi, u weet precies hoe het hier in het Parlement aan toe gaat: we komen nooit op een stemming terug. Palacio Vallelersundi (PPE). — (ES) Ik heb het over de huidige stemming in verband met de stemming die nog volgt, dat wil zeggen, de stemming over amendement 98. En ik wijs de Vergadering erop dat we op moeten passen bij de stemming over amendement 98 niet incoherent te werk te gaan. Corbett (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het punt waar mevrouw Palacio naar verwijst afhangt van de stemming die we zo dadelijk gaan houden over het tweede gedeelte van de tekst. Het is nog niet zeker of die situatie zich inderdaad zal voordoen. En zelfs als dat wel zo mocht zijn, dan nog is dat niet noodzakelijkerwijs van invloed op de amendementen waar we later tijdens de toelichting over gaan stemmen. Dit specifieke onderdeeltje hoeft immers niet in het Reglement te worden opgenomen om dat andere onderdeeltje te beïnvloeden. Het zijn en blijven twee afzonderlijke onderdelen. — Betreffende compromisamendement 182 Fabre-Aubrespy (I-EDN). — Mevrouw de Voorzitter, het verbaast me dat we al in dit stadium van het debat te maken hebben met compromisamendementen. Er zijn veel commissievergaderingen geweest over dit verslag. Zelfs binnen de fracties is er over dit verslag vergaderd alvorens het in de plenaire vergadering werd behandeld. De termijn voor het indienen van amendementen is verstreken. Ik ben er dus op tegen dat dit te laat ingediende amendement 182 in stemming wordt gebracht. Om terug te komen op mijn vraag van zojuist inzake het verzoek tot stemming in onderdelen, wil ik in herinnering brengen dat de termijn voor het indienen van verzoeken tot dergelijke stemmingen dinsdagavond was en niet gisteravond. De Voorzitter. — Ik geloof inderdaad dat de termijn niet gisteravond maar daarvoor was. Ik heb alleen gezegd dat ik gisteravond in ieder geval heb geconstateerd dat het verzoek is ingediend. Ik zal het Parlement raadplegen of dit compromisamendement in overweging kan worden genomen. (Het Parlement stemt in met het in overweging nemen van het compromisamendement) (Het Parlement keurt het besluit goed) De Voorzitter. — Ik wil de drie rapporteurs van harte feliciteren. Ze hebben echt uitstekend werk verricht. (Levendig applaus)
(De heer Gutiérrez Díaz staat op en gaat naar de heer Corbett en mevrouw Palado en de drie rapporteurs felidteren elkaar harte lijk) * *
*
Verslag 4A4-0105/99) van mevrouw Haug, namens de Begrotingscommissie, over de noodzaak tot wijziging en herziening van het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Het Parlement neemt de resolutie aan) * *
*
Aanbeveling voor de tweede lezing (A4-0106/99), namens de Commissie cultuur, jeugd, onderwijs en media, over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautair initiatief voor het evenement „Cultuurstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 (9268/1/98 — C4-0493/98-97/0290(COD)) (Rapporteur: de heer Monfils) (De· Voorzitter verklaart dat het aldus gewijzigde gemeenschappelijk standpunt is goedgekeurd) * *
*
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/275
Verslag (A4-0098/99) van de heer Lehne, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad tot wijziging van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen (COM(98)0312 - C4-0332/98-98/0176(CNS)) — Vóór de andstemming Lehne (PPE), rapporteur. — (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, wij hebben nu in de voltallige vergadering iets besloten dat naar mijn mening als rapporteur zo niet kan. Volgens ons besluit moeten immers de kwesties in verband met de arbeidsrelatie tussen assistenten en afgevaardigden worden geregeld door algemene, door het Parlement uit te vaardigen administratieve bepalingen. Voor dit besluit is er echter geen rechtsgrondslag in de Europese Verdragen. Dat is trouwens niet alleen mijn mening, maar ook de mening van de Europese Rekenkamer en dat komt ook tot uiting in de arresten van het Hofvan Justitie die ik gisteren in het debat heb genoemd. Bovendien hebben wij ook dit keer weer tegenstrijdigheden in de besluitvorming. Deze tegenstrijdigheden zijn via het verslag, zoals dat in de commissie juridische zaken werd goedgekeurd, in het stemmingsresultaat opgenomen. Als wij hier een verstandig resultaat willen bereiken dat ook in de Raad kans van slagen heeft en uiteindelijk zal leiden tot een efficiënte regeling van de juridisch nog ongeregelde relatie tussen ons en onze assistenten, moeten wij de commissie juridische zaken vragen zich nog eens over dit verslag te buigen. Daarom vraag ik op grond van artikel 129, namens mijn fractie, om terugverwijzing naar de commissie juridische zaken en kondig tegelijkertijd aan dat, als dit verzoek niet wordt ingewilligd, mijnfractiehelaas tegen dit verslag moet stemmen. Cox (ELDR). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben tegen. Ik vraag me namelijk af of we wel over een samenhangend geheel stemmen. Vaak is dat niet het geval. Desalniettemin kunnen we nog altijd grote vooruitgang boeken met dit dossier. Deze noodzakelijke hervorming had allang moeten plaatsvinden. Een groot deel van ons personeel loopt het risico te worden uitgebuit. Lang niet iedereen wordt gedekt door een toereikend niveau van sociale zekerheid en andere voorzieningen. Dit Huis eiste destijds dat het statuut voor zijn leden met spoed zou worden opgesteld, en moet de belangen van zijn eigen medewerkers nu dan ook met niet minder urgentie behandelen. Dit Huis heeft een andere Europese instelling gedwongen orde op zaken te stellen, maar dient de criteria die het daarvoor aanlegde ook op zichzelf toe te passen. Laten we dus tot stemming overgaan en een statuut in het leven roepen. (Applaus van links en het centrum) De Voorzitter. — Waarde collega's, zijn er sprekers die het verzoek tot terugverwijzing naar de bevoegde commissie willen steunen? Ullmann (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben van de problemen in verband met de rechtsgrondslag even goed op de hoogte als de heer Lehne. De argumenten die de heer Cox nu echter noemde ter staving van de urgentie van dit verslag en het daarin behandelde onderwerp, dwingen ons nu onmiddellijk tot stemming over te gaan. Op die moeilijkheden moet men dan voortborduren in de interinstitutionele dialoog. Rack (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik verzoek u dringend de heer Ullmann te berispen. Alhoewel u uitdrukkelijk had gevraagd of iemand voor dit verzoek wilde spreken, heeft hij het woord gevraagd om over iets heel anders te spreken. Of wij houden ons in dit Parlement aan de regels of niet! (Het Parlement verwerpt het verzoek tot temgverwijzing naar de bevoegde commissie) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Provan (PPE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb geduldig gewacht met mijn interventie tot de afloop van de stemming, omdat ik de procedure niet wil verstoren. Maar er zijn zojuist op de tribune wel verschillende mensen geïnterviewd, en ik heb ook camera's gezien. Dat druist volgens mij in tegen het Reglement. Ik vind dat schending van het Reglement gelijk staat aan gebrek aan respect voor dit Parlement. Ik zou u en het Bureau daarom willen verzoeken een grondig onderzoek in te stellen naar de precieze taken van de zaalwachters. De regels zijn er om naar behoren te worden toegepast. Als iemand speciaal toestemming heeft gekregen voor een interview op de tribune vind ik dat het Huis daar op zijn minst over ingelicht zou moeten worden. De Voorzitter. — Ik beloof u, mijnheer Provan, dat het Bureau zich over dit vraagstuk zal buigen.
Nr. 4-536/276
Handelingen van het Europees Parlement
Gezamenlijke ontwerpresolutie (') over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0228/99) van mevrouw Green en anderen, namens de PSE-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0229/99) van de heer Martens en anderen, namens de PPE-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Agenda 2000) (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0230/99) van mevrouw Aelvoet, namens de V-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0231/99) van de heer Pasty en anderen, namens de UPE-Fractie, over de top van Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0232/99) van de heer Puerta, namens de GUE/NGL-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0243/99) van mevrouw Lalumière, namens de ARE-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Ontwerpresolutie (B4-0247/99) van de heer Cox en anderen, namens de ELDR-Fractie, over de voorbereidingen van de buitengewone Europese Raad van 24 en 25 maart 1999 te Berlijn (Het Parlement verwerpt de ontwerpresolutie) Stemverklaringen — Verslag-Corbett, -Gutiérrez Díaz en -Palacio Vallelersundi (A4-0070/99) Lindqvist (ELDR), Gahrton, Holm, Lindholm en Schörling (V), Eriksson, Seppänen, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), Bonde en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (SV) Veel van de voorstellen in het verslag zijn louter verbeteringen of noodzakelijke aanpassingen aan de nieuwe situatie die het gevolg is van het Verdrag van Amsterdam. Er zijn echter verschillende politieke onderdelen, waarin men tracht veel verder te gaan en het Europees Parlement meer bevoegdheden te geven dan waartoe het Verdrag van Amsterdam de basis legt, hetgeen onaanvaardbaar is. Het is een feit dat het Parlement bij het Verdrag van Amsterdam het recht krijgt de benoemingen van de Commissie goed te keuren. In het verslag wordt echter voorgesteld de Commissie te kiezen, hetgeen veel verder gaat. Het zijn thans de bevolkingen van de lidstaten die een Commissielid indirect benoemen via hun regering. Deze macht wil men hier steeds meer verleggen van het nationale niveau naar het Parlement, en daarmee naar het supranationale Europese niveau. Amendement 69 betreffende internationale vertegenwoordiging is een ander voorbeeld van de poging verder te gaan dan het Verdrag toelaat. In het verslag komen enkele voorstellen voor die op andere gronden niet aanvaardbaar zijn. Amendement 90 bepaalt dat een fractie geen amendementen kan indienen die elkaar uitsluiten. Dit type censuur is niet gewenst. Er moet binnen de verschillende fracties ruimte zijn voor vele verschillende opvattingen. Bovendien is de effectiviteitswinst die met deze verandering wordt bereikt geheel te verwaarlozen. Amendement 15, volgens hetwelk een fractie altijd uit leden van meer dan een lidstaat moet bestaan, kan evenmin worden aanvaard. De motivering luidt hier dat aan grote landen geen voordeel wordt gegeven, maar dat is geen steekhoudend argument. Grote landen hebben altijd een voordeel, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het verzamelen van 29 handtekeningen. Het motief voor die wijziging is, dát men de nationale politieke verschillen in deze Vergadering wat wil afzwakken, en aldus een meer Europees karakter wil creëren. l
) Ingediend door de leden Martens en Oomen-Ruijten, namens de PPE-Fractie, Brinkhorst e.a., namens de ELDR-Fractie, ter vervanging van de resoluties B4-0229/99 en B4-0247/99.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/277
— Verslag-Haug (A4-0105/99) Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, net als alle leden van mijn fractie heb ik mijn stem uitgebracht tegen het verslag van mevrouw Haug over de eigen middelen van de Europese Unie. Het is betreurenswaardig dat ons Parlement, zoals wel vaker het geval is, ideologische en politieke criteria heeft laten prevaleren boven de noodzaak van een rechtvaardige en transparantefinancieringvan de Europese Unie. In hun verslag over het functioneren van de eigen middelen, stelden de Commissie en de Rekenkamer voor om de ontwikkeling van de afgelopen jaren voort te zetten en het BNP, waarmee we de rijkdom van de lidstaten het best kunnen meten, als algemene indicator te beschouwen voor het berekenen van de eigen bijdragen. De meerderheid van het Parlement wenste daarentegenfinanciëleonafhankelijkheid. De reden hiervoor ligt uitsluitend in de wens om de bevoegdheden van het Europees Parlement uit te breiden. Wij zijn van mening dat dit niet verenigbaar is met de noodzakelijke rationalisering van de communautaire begroting, waarvan het totaalbedrag — zoals de Commissie zelf al aangaf— strikt kan en moet worden vastgesteld. Het doet me uiteraard genoegen dat de verschillende paragrafen over de cofinanciering verworpen zijn. Dit is de enige categorie uitgaven waarvoor amendementen zijn ingediend. Zoals we al aangegeven hadden, was deze standpuntbepaling in strijd met het Verdrag. De landbouwuitgaven zijn immers verplichte uitgaven. Bovendien was er geen enkele bepaling over de benodigde vermindering van andere begrotingsuitgaven omdat dit niet-verplichte uitgaven waren. Het doet ons dus genoegen dat het voorstel van de Begrotingscommissie op dit punt verworpen is, maar we betreuren de algehele toon van het verslag. Om die reden konden we ons niet achter dit verslag scharen. Bourlanges (PPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil heel kort zeggen dat ik, na mijn minderheidsmening over het verslag-Haug te hebben geventileerd, toch voor dit verslag heb gestemd. Ik wil alleen maar even aangeven dat ik van mening was dat de medefinanciering van het landbouwbeleid die in het verslag-Haug werd voorgesteld, niet in overeenstemming is met het Verdrag. Nu wij tegen dit onderdeel gestemd hebben, kan ik mij achter het verslag scharen. Tenslotte wil ik nog zeggen dat het me genoegen doet dat mijn minderheidsmening in de commissie de meerderheidsmening van de plenaire vergadering is geworden. Raschhofer (NI). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij verwerpen zowel het beginsel van cofinanciering als een degressieve toepassing van de steun. Wij zijn er tegen dat de boeren moeten opdraaien voor de herstructurering van de Europese begroting. Ook zijn wij fel gekant tegen nieuwe bronnen voor eigen middelen. Wij willen niet dat de Europese burgers nog meer belasting moeten betalen. Het is verder verkeerd te doen alsof er geen band zou bestaan tussen het Cohesiefonds en de eurozone. Wie rijp is voor de euro, heeft het cohesiegeld niet nodig. Solidariteit kan en mag geen eenrichtingsverkeer zijn. Algemeen gesproken moet het doel van definancieringvan de communautaire begroting zijn de lastenverdeling transparanter en billijker te maken. Nu de voltallige vergadering het beginsel van de cofinanciering heeft verworpen — en daar zijn wij verheugd over — en bepaalde, met onze overtuigingen strokende onderdelen van het verslag heeft aangenomen en andere verworpen, hebben wij ons bij de eindstemming onthouden. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijk. — (DA) De Deense sociaal-democraten stemmen tegen het voorstel in het verslag over de cofinanciering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid met nationale middelen. Wij zijn immers van mening dat de steun aan de landbouw in de EU afgebouwd moet worden. Gahrton, Holm, Lindholm en Schörling (V), schriftelijk. — (SV) Een wijziging van de EU-begroting is, met het oog op de toekomst, gewenst en noodzakelijk. De begroting van de EU is te veelomvattend, hetgeen kennelijk leidt tot grote problemen. Dit geldt zeker voor al die verslagen over fraude en onregelmatigheden die de belastingbetalers in de EU circa 40 miljard Zweedse kronen per jaar kosten, dat wil zeggen tweemaal het bedrag dat Zweden als lidstaat aan de EU bijdraagt. Hier moet verandering in komen. Een van de belangrijkste oorzaken is dat niemand saamhorigheid voelt met de EU, en dat de meesten de EU en de EU-begroting zien als een bron van subsidie. Het voorstel om de grootste uitgavenpost van de EU, namelijk het landbouwbeleid, samen met de nationale begrotingen tefinancieren,zien wij als een belangrijke en juiste stap in de richting van een kleinere totale begroting van de EU. Wij zijn ervan overtuigd dat de lidstaten op die manier meer betrokken zullen raken bij het landbouwbeleid van de EU, en zich meer zullen bekommeren over de wijze waarop de geldmiddelen in het landbouwbeleid worden beheerd. Meer dan eens wordt in het verslag de eis verwoord dat de EU eenfiscaalbeleid moet gaan voeren en de coördinatie van het economisch beleid ter hand moet nemen. Wij zijn tegen deze eisen gekant. Voor het argument dat de EU een steeds belangrijker actor zal worden in de mondiale politiek en economie zijn wij helemaal niet te vinden. De lidstaten, Europa en de wereld hebben geen behoefte aan of voordeel bij een economische, politieke of militaire supermacht. Wij zijn sterk gekant tegen de paragrafen 9 en 11, aangezien men de EU een duidelijke verantwoordelijkheid wil geven voor wetgeving op fiscaal gebied, en daarnaast de bevoegdheid tot het innen en uitgeven van belastinggeld. Over het fiscaal en het economisch beleid moet op nationaal niveau worden besloten, ook wanneer hiervoor met betrekking tot heffingen/belastingen enige internationale samenwerking nodig is. Maar dat is niet hetzelfde als een fiscaal beleid waartoe op EU-niveau wordt besloten, en waarin de EU voor de belastingontvangsten zorgt.
Nr. 4-536/278
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Hyland (UPE), schriftelijk. — (EN) Ons debat over dit verslag komt op een goed moment, juist nu de regeringshoofden van de Europese Unie zware onderhandelingen zijn begonnen over de omstreden toekomstige financiering van de Europese Unie zelf. De jaarlijkse teruggaaf van de Europese Unie aan Groot-Brittannië is een vraagstuk dat in een breder perspectief moet worden bezien. Het is duidelijk dat verschillende lidstaten, met name Nederland, Oostenrijk en Duitsland, van mening zijn dat ze teveel bijdragen aan het jaarlijkse budget van de Europese Unie. Er gaan stemmen op dat de teruggaaf-overeenkomst die de Britse regering in 1984 in Fontainebleau heeft bedongen, een onevenredig groot voordeel voor Groot-Brittannië oplevert. Hierover wordt nu onderhandeld door de regeringsleiders van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Europese Commissie. We moeten een kader opstellen voor definancieringvan de Europese Unie voor de periode tussen 2000 en 2006. Er is in ieder geval één specifieke rekensom waar geen misverstand over kan bestaan: het budget van de Europese Unie zal verder worden verhoogd door middel van een heffing per lidstaat die kan oplopen tot 1, 27% van het BBP. Men heeft inmiddels besloten dat de toekomstige uitbreiding van de Europese Unie gefinancierd zal worden met de middelen die op basis van deze heffing van 1, 27% vrijkomen. Er zal een compromis moeten worden gevonden tussen de landen die beweren dat hun bijdrage aan de EU te hoog is en andere lidstaten die de afgelopen jaren de positie van netto-ontvanger hebben genoten. Groot-Brittannië behoort zonder enige twijfel tot de laatste categorie. Nu de onderhandelingen in de aanloop naar de top van Berlijn, op 25 maart aanstaande, in volle gang zijn lijkt het duidelijk dat de regels terzake van de teruggaaf die Groot-Brittannië jaarlijks van de EU ontvangt, op een of andere manier versoepeld zullen moeten worden. Een optie die wat ons betreft niet in aanmerking komt als oplossing voor de toekomstigefinancieringvan de Europese Unie is de renationalisatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Een dergelijk besluit zou ernstige gevolÍ;en hebben voor Ierland, vanwege onze unieke afhankelijkheid van landbouw en het feit dat familiebedrijven in de andbouwsector een cruciaal onderdeel zijn van de economische en sociale infrastructuur van plattelandsgebieden. Martinez (NI), schriftelijk. — (FR) Voor de derde keer na het Verdrag van Luxemburg uit 1970 en de Top van Fontainebleau van 1984 wordt het vraagstuk van definancieringvan de Europese eenwording ter tafel gebracht. De lidstaten onderkennen de noodzaak van dezefinanciering,maar zijn ernstig verdeeld over de manier waarop dit vraagstuk opgelost moet worden. De wijze waarop Europa momenteel gefinancierd wordt is ondoorzichtig, ingewikkeld en onrechtvaardig. De financiering van Europa rust op 4 poten, met 4 bronnen van inkomsten. De onrechtvaardigheid zit „m in de verdeling van de lasten. Duitsland en Frankrijk betalen meer dan ze ontvangen en zijn dus nettobetalers. Spanje, Ierland, Griekenland en Portugal daarentegen profiteren van de Unie dankzij het cohesiefonds. Definanciëlebalans zit echter iets ingewikkelder in elkaar dan dat. België en Nederland bijvoorbeeld, betalen ogenschijnlijk veel vanwege de douanerechten die op de invoer in Antwerpen en Rotterdam geheven worden. België en Nederland betalen dus ogenschijnlijk veel, maar dragen deze douanelasten niet echt. Bovendien is definanciëlebalans van ieder van de lidstaten afhankelijk van de wijze waarop de berekeningen gemaakt worden. Als we kijken naar het percentage dat de burgers gemiddeld van hun individuele inkomen afstaan, dan krijgen we een heel ander beeld. De inwoners van Nederland dragen procentueel gezien meer bij aan het cohesiefonds dan de andere inwoners van Noord-Europa. Dit voorbeeld geeft aan hoe complex het systeem in elkaar steekt. Onderzoek naar de wijze waarop de BTW- en BNP-inkomsten worden berekend, en met name ook naar manier waarop de Britse bijdrage wordt afgetopt, laat zien dat de situatie nog veel complexer in elkaar zit. Deze ingewikkelde technische berekeningen verhullen een hoop waarheden. Zo is het bijvoorbeeld een illusie te denken dat de Europese Unie met eigen middelen wordt gefinancierd, zoals belastingen die via de BTW geheven worden. Definancieringberust immers nog grotendeels op de contributies van de lidstaten. Verder is het een illusie dat de toetreding van Oost-Europese landen en de verruiming van de Europese bevoegdheden met dezelfde financiële middelen kunnen worden gefinancierd als nu het geval is, namelijk met 1, 27% van het BNP. Voor het Europa van morgen zal steeds meer geld nodig zijn en tenslotte zullen we niet meer om hetfiscalevraagstuk heen kunnen. De meningen over de oplossing van dit vraagstuk zijn verdeeld. We moeten eerst het slechte idee van de medefinanciering van tafel vegen. Deze nieuwe bron van inkomsten is immers heimelijk in het leven geroepen en niet door de nationale parlementen geratificeerd. Vervolgens moeten we de belangrijkste meningsverschillen over de beginselen en technieken nog uit de weg helpen. Wat de beginselen betreft, luidt de vraag: moeten we het Britse plan voor de „juste retour" steunen of niet? Moeten we ons gezonde verstand niet volgen en de ons opgelegde opofferingsgezindheid aan banden leggen en zo voorkomen dat een aantal lidstaten zoals Frankrijk beroofd wordt? Moeten we echt streven naar één belastingstelsel en toestaan dat een steeds groter gedeelte van het BNP van de lidstaten naar de Unie wordt overgeheveld? En als we eenmaal hebben vastgesteld wat de bron van inkomsten wordt, moeten deze inkomsten dan progressief zijn, zoals Spanje dat wil, of proportioneel? Van wezenlijk belang is ook of we onze'beslissingen met eenparigheid van stemmen moeten nemen, wat de meest solide stemmingswij ze is, of juist met meerderheid van stemmen, met alle negatieve gevolgen van dien. We verschillen echter niet alleen van mening over de beginselen, maar ook over de technieken die moeten worden toegepast. Gaat Europa zichzelf met CO2financieren?Alleen de groenen geloven hierin. Worden er Europese belastingen over de inkomsten geheven? Dat valt te betwijfelen. Alleen het huidige systeem kan een oplossing bieden: een financiering die is gebaseerd op de bijdragen van de lidstaten. We weten immers dat de oude belastingen de beste zijn en dat deze belastingen uiteindelijk zullen worden geaccepteerd.
11.3.99
Handeüngen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/279
des Places (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Wij hebben, net als alle Franse leden van onze fractie, tegen het verslag gestemd zoals het in de plenaire vergadering is aangenomen. Wederom betreur ik het dat een groot aantal collega's niet logisch heeft gehandeld. We zijn er weliswaar dankzij een kleine meerderheid in geslaagd paragraaf 13 inzake de medefinanciering van het GLB te verwerpen, maar andere elementen van de resolutie hadden naar onze mening niet mogen worden aangenomen omdat ze niet acceptabel zijn. In verschillende paragrafen van de resolutie staat dat het Parlement controle wil uitoefenen over de gehele communautaire begroting. Ik veronderstel dan ook dat de voorstanders van deze resolutie het beginsel van de verplichte uitgaven graag zien verdwijnen. In feite vallen sinds het Verdrag van Rome alle landbouwuitgaven die in het kader van de EOGFL-Garantie zijn opgenomen, onder de verplichte uitgaven, dat wil zeggen dat het Parlement uitsluitend een advies over dit soort uitgaven uitbrengt en dat de Raad er als enige instelling besluiten over kan nemen. Al sinds het begin van de zittingsperiode hoor ik zeggen dat het abnormaal is dat 48% van de communautaire begroting wordt besteed aan een sociaal-economische categorie die slechts 5% van de Europese bevolking uitmaakt. Ik kan dus wel op mijn vingers natellen dat wanneer het Europees Parlement zeggenschap over de landbouwbegroting krijgt, het deze begroting steeds verder zal verlagen en het geld dat zo vrijkomt voor andere beleidsvormen zal aanwenden. Het Parlement zal hierbij over het hoofd zien dat het GLB de enige beleidsvorm is die op communautair niveau geïntegreerd is. Verder wil ik u in herinnering brengen dat de landbouwbegroting slechts 0, 5% van het BNP van de lidstaten van de Europese Unie bedraagt. Ik heb nog om een andere reden tegen dit verslag gestemd. In verschillende delen van de tekst die in de plenaire vergadering is aangenomen, wordt voorgesteld de begroting van de Europese instellingen te verhogen door een beroep te doen op andere dan de gebruikelijke inkomsten. Deze inkomsten mogen er evenwel niet toe leiden dat de algehele belastingdruk op de burgers van de lidstaten van de Europese Unie wordt verhoogd. Ten eerste vraag ik me af hoe we de communautaire inkomsten kunnen verhogen zonder dat de belastingdruk toeneemt. Het enige antwoord dat ik me kan indenken is dat er geld van de begroting van de lidstaten wordt overgeheveld naar de Europese begroting. We weten hoe moeilijk het momenteel is om onze nationale begroting in evenwicht te krijgen. We moeten immers aUen voldoen aan de conyergentiecriteria die samenhangen met de invoering van de euro. Ik vind dit voorstel dus volkomen uit de lucht gegrepen. De Europese Unie heeft als voornaamste taak haar verschillende vormen van gemeenschappelijk beleid ten uitvoer te brengen. Als de Unie met begrotingsproblemen kampt, dan moet ze die niet oplossen door medefinanciering of vermindering van de landbouwsteun. Nee, ze zal de benodigde middelen uit de begroting moeten aanwenden om deze vormen van beleid te verwezenlijken. Nog niet zo lang geleden, tot 1992, vormde het GLB nog 70% van de communautaire begroting en helemaal in het begin werd nog vrijwel de gehele Europese begroting aan het landbouwbeleid gewijd. De Europese landbouwers hebbenfinancieelaan de invoering van de euro bijgedragen, aangezien het koersverschil dat tussen de ecu en de groene ecu bestond, werd opgeheven. Vandaag durven we hun te vragen of ze de uitbreiding van de Europese Unie naar de LMOE willenfinancieren,terwijl we weten dat hun toekomst zeer somber is. De Europese Unie denkt immers alleen aan het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten en het ontmantelen van de resten van de communautaire preferentie. Porto (PPE), schriftelijk. — (PT) Het verslag van collega Haug bevat tal van positieve elementen, zoals de afwijzing van het beginsel van de „juste retour" en van het correctiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk en het voorstel om de uit de BTW afkomstige eigen middelen volledig door uit het BNP afkomstige middelen te vervangen. Zodoende zal een beslissende bijdrage geleverd worden om de huidige degressiviteit te vermijden. Overigens is dit degressieve karakter als gevolg van het relatief grotere aandeel van de BNP-eigen middelen in de inkomstenbronnen al afgenomen in 1997, zoals ook blijkt uit het interessante verslag van collega Valdivielso. Wij dienen eveneens met deze bekommering rekening te houden met betrekking tot een „nieuw" middel dat wordt voorgesteld, een belasting op de uitstoot van CO2. Nog twee andere voorstellen, namelijk dat de winsten die de Europese Centrale Bank op de uitgifte van geld boekt (het muntrecht) naar de Unie zouden gaan, en dat een belasting op speculatieve kortlopende investeringen zou worden geheven (de Tobin-heffing), zijn ongetwijfeld interessant, maar moeten nog verder besproken worden en kunnen slechts kleinere bijdragen leveren.· Wij begrijpen dan ook niet waarom men niet bij voorkeur vooruitgang tracht te boeken inzake een belasting die samenhangt met het eigen inkomen van de burgers (1RS), want zo'n belasting zou heel wat meer middelen kunnen opleveren, zou voor eerlijk gespreide inkomsten zorgen en door de burgers erkend worden (zodat de wenselijke accountability versterkt wordt). Wat tenslotte het gemeenschappelijk landbouwbeleid betreft, is het belangrijk dat we in de richting van een hervorming in plaats van een renationalisatie van de landbouw gaan, met prijsdalingen voor de consumenten, herstructureringsmaatregelen en inkomenssteun voor de minst begunstigde landbouwers. Theorin (PSE), schriftelijk. — (SV) Er bestaat behoefte aan een wijziging en hervorming van het stelsel van eigen middelen van de EU. Ik ben echter tegen het voorstel in paragraaf 8 van het verslag, aangezien dit leidt tot een verhoogd supranationaal optreden. Ik ben van mening dat in beginsel alleen de Raad de eigen middelen moet blijven vaststellen. De medefinanciering van de landbouwuitgaven zie ik niet als een passende oplossing. Het landbouwbeleid zoals wij dat thans kennen, moet fundamenteel worden hervormd, en wij moeten onmiddellijk de uitgaven verlagen. Aangezien wij tot een algemeen systeem moeten komen, wijs ik het beginsel van medefinanciering af.
Nr. 4-536/280
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Van Dam (I-EDN), schriftelijk. — Het huidige stelsel van eigen middelen vertoont een aantal grote gebreken. Zo gaat de inning van de traditionele eigen middelen gepaard met veel administratieve rompslomp, onregelmatigheden en fraude. Een grondige analyse van de kosten-batenverhouding van deze eigen middelenbron, zoals de rapporteur voorstelt, is dan ook zeker op z'n plaats. Een ander belangrijk punt is de onevenwichtige verdeling van de baten en lasten van de EU-begroting over de lidstaten. Ik kan een heel eind meegaan met de voorstellen die de rapporteur dienaangaande doet. Daarbij denk ik aan de invoering van medefinanciering van de landbouwuitgaven door de lidstaten. Ook deel ik de kritiek op het correctiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk. Nu vijf andere lidstaten een ongeveer gelijke nettobetalerspositie hebben als het VK, is handhaving van dit voor slechts één lidstaat geldende correctiemechanisme niet langer legitiem. Het gaat mij echter te ver een correctiemechanisme aan de ontvangstenkant van de EU-begroting per definitie af te keuren. Ik denk dat een voor alle lidstaten geldend compensatiemechanisme een bruikbaar instrument kan zijn om iets te doen aan de onrechtvaardige verdeling van definanciëlelasten over de lidstaten. Ondanks waardering voor bovenstaande voorstellen, heb ik mijn steun niet kunnen geven aan het Haug-verslag. De belangrijkste reden daarvoor is het voorstel voor een fundamentele herziening van het stelsel van de eigen middelen. Voorgesteld wordt om op langere termijn de nationale bijdragen aan de EU-begroting te vervangen door Europese belastingen. Men wenst zo een Unie te creëren die volledigfinancieelonafhankelijk is van de nationale overheden. Dat past in het supranationale model van Europa dat velen in het Parlement nog steeds aanhangen, maar staat haaks op het Europa dat wij voorstaan. De Europese Unie dient een samenwerkingsverband te blijven van nationale lidstaten. Dat betekent dat nationale overheden ook invloed moeten houden op definancieringdaarvan. Een integraal stelsel van nationale bijdragen gebaseerd op de rijkdom van elke lidstaat (BNP), zoals de heer FabreAubrespy in zijn minderheidsstandpunt bepleit, biedt de beste garantie voor een evenwichtig en transparant financieringsstelsel. Ook de kosten-batenverhouding van een dergelijk systeem is gunstig. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Ik heb vooral tegen het verslag gestemd, omdat daarin zo duidelijk de eis wordt gesteld dat de Unie zich „eigen middelen" verschaft. Concreet houdt deze eerste stap in de richting van een recht van de Unie om belasting te heffen, weer een grote stap in de richting van een federaal Europa in. Het verslag-Haug houdt een beslissende afwijking in van het beginsel dat elk volk volgens de democratische wetten het recht heeft zijn eigen belasting te heffen. Dat is voldoende reden om tegen het verslag te stemmen. — Verslag-Monfds (A4-0106/99) Novo (GUE/NGL), schri/telijk. — (PT) Een communautaire actie ter ondersteuning van de organisatie „Europese culturele hoofdstad" moet niet alleen een kader voor de kandidaturen scheppen, maar moet ook voor de nodige middelen zorgen, zodat ook steden die economisch gezien minder belangrijk zijn, maar een onmiskenbare nationale en Europese culturele uitstraling hebben, gemakkelijker Europese culturele hoofdstad kunnen worden. Wij verheugen ons over het feit dat is goedgekeurd dat de kandidaat-steden „brede lagen van de bevolking moeten mobiliseren en bij het project betrekken". Ook zijn wij blij met de aanbeveling dat de aangewezen steden de omliggende gebieden bij hun projecten kunnen (moeten) betrekken. Wij hebben deze krachtlijnen altijd al verdedigd, maar ze werden niet altijd goed begrepen en aanvaard. Wij zouden dan ook graag zien dat Porto, de Europese culturele hoofdstad in 2001, een voortrekkersrol speelt en deze krachtlijnen nu al toepast nog vóór ze in werking treden. Ook de mogelijkheid dat meerdere steden van hetzelfde land zich gezamenlijk kandidaat kunnen stellen is volledig gerechtvaardigd. Zodoende kunnen steden als Tornar en Santarém zich, als zij dat wensen, opnieuw kandidaat stellen. Deze kandidaturen zijn op zich al gerechtvaardigd, maar ze zouden hierdoor nog vanzelfsprekender worden. — Verslag-Lehne (A4-0098/99) Berthu (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, in het verslag-Lehne wordt uitgegaan van een zeer prijzenswaardige doelstelling: het bewerkstelligen van meer transparantie en rechtvaardigheid in de behandeling van de medewerkers en assistenten van Europese afgevaardigden. Het is betreurenswaardig dat in het verslag deze doelstelling wordt aangegrepen om een begin te maken met de harmonisatie van de statuten op Europees niveau. Belangrijk onderdeel van deze harmonisatie zou zijn dat het Europees Parlement de werkgever wordt, ook al behoudt de afgevaardigde uiteraard de zeggenschap over wie benoemd en wie ontslagen wordt. Volgens de rapporteur maakt een rekbare interpretatie van het nieuwe artikel 190, lid 5 van het Verdrag van Amsterdam deze ontwikkeling mogelijk. Dit Verdrag voorziet immers in een uniform Europees statuut voor de leden van dit Parlement. De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten verzet zich tegen het opstellen van een uniform ledenstatuut van het Europees Parlement. Volgens mijnfractiekan de inhoud van dit statuut alleen door de bepalingen van iedere afzonderlijke lidstaat worden vastgesteld. Mijn fractie verzet zich dus ook, en zelfs nog sterker, tegen de ruime interpretatie van artikel 195, lid 5, waarin wordt gesteld dat ook de medewerkers van de afgevaardigden onder dit geharmoniseerde statuut moeten vallen. Wij zijn van mening dat de Europese afgevaardigde zijn loon en onkostenvergoedingen behoort te ontvangen van het land dat hij vertegenwoordigt. Voor zijn medewerkers moet dit dus ook het geval zijn, anders zullen de assistenten binnenkort geheel in het Europese stelsel worden opgenomen en zich de Europese manier van denken eigen maken. Ze zullen in dat geval hun afgevaardigde proberen te overtuigen van het nut van integratie. Ze zullen zich immers niet meer kunnen indenken dat het ook zonder verdere integratie kan.
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/281
Berthu Ik ben dus zeer wantrouwend ten aanzien van de invloed die een dergelijk statuut kan hebben op het gedrag van individuen. Daarom denk ik dat de lidstaten er zelf voor moeten zorgen dat de medewerkers op rechtvaardige wijze worden behandeld. De medewerkers van afgevaardigden in het Europees Parlement moeten op dezelfde wijze, volgens dezelfde wetten en door dezelfde diensten worden behandeld als de medewerkers van afgevaardigden in de nationale parlementen. Andersson, Hulthén, Lööw, Palm, Sandberg-Fries en Theorin (PSE), schriftelijk. — (SV) De leden kunnen thans hun medewerkers aanstellen overeenkomstig de voorschriften van het Belgische arbeidsrecht of dat van hun thuisland, en dit volgens de normale aanstellingsvoorwaarden, met afdracht van socialezekerheidspremies. Het huidige systeem heeft tot grote verschillen geleid in de arbeidsvoorwaarden onder medewerkers van verschillende fracties en lidstaten. De meeste medewerkers, onder meer diegenen die door de Zweedse sociaal-democraten zijn aangesteld, genieten Zweedse aanstellingsvoorwaarden, terwijl andere medewerkers noch een aanstellingscontract, noch een vertegenwoordiging bij een vakbond hebben. Een duurzaam personeelsbeleid ontbreekt, en aan arbeidsrechtelijke voorschriften wordt niet de hand gehouden. De vereniging van assistenten rapporteert verontrustende zaken. Dergelijke misbruiken mogen niet voorkomen. Wij zijn evenmin van mening dat de assistenten volgens het gemeenschapsrecht moeten worden belast. Aan de voorwaarden voor een collectieve oplossing is nog niet voldaan. Het verslag-Lehne strekt er wel toe de arbeidsrechtelijke voorwaarden voor de medewerkers van de Parlementsleden te regelen, maar het is niet voldoende doorwrocht. Blak, Iversen, Kirsten Jensen en Sindal (PSE), schriftelijk. — (DA) De Deense sociaal-democraten stemmen voor de regeling van een statuut voor medewerkers van parlementsleden. Vandaag is het zo dat 23% van de assistenten geen contract heeft. Er zijn helaas ook voorbeelden van assistenten die niet betaald worden en geen sociale zekerheid hebben. Wij stemmen voor de invoering van bindende regels voor aanstelling en ontslag, loon, sociale zekerheid en pensioen. Wij wensen dat dergelijke regels nog voor het einde van deze zittingsperiode ingevoerd worden. Wij hopen dat de Raad deze verantwoordelijkheid op zich neemt, zodat alle assistenten zo snel mogelijk behoorlijke arbeidsvoorwaarden krijgen. Blokland en Van Dam (I-EDN), schriftelijk. — Het voorstel van de Commissie om assistenten van de EP-leden onder het Europese statuut te brengen gaat ons veel te ver. De leden zijn zelf verantwoordelijk voor een goede besteding van de secretariaatsvergoeding. Helaas blijken vele collega's hun medewerkers te weinig rechtszekerheid te bieden en lopen de honoreringen zeer ver uiteen. De rapporteur wil in Brussel werkzame medewerkers onder een communautaire regeling brengen. Het inkomen dat hij voorstelt is minder hoog dan in het Commissievoorstel, maar nog steeds te hoog naar nationale maatstaven. De juridische commissie heeft een onduidelijke mix geschapen, waarin medewerkers op een allesbehalve eenduidige wijze deels onder het statuut komen. Voor de overige medewerkers ontstaat zelfs nieuwe onzekerheid. De amendementen vanuit de PSE nuanceren het voorstel, maar ontnemen eveneens de leden de beschikking over het personeelsbudget. Ons inziens moeten we ons beperken tot de bestrijding van uitwassen. Dat zou kunnen door een gedragscode op te stellen met minimumarbeidsvoorwaarden, limitering van stageduur e.d. Bij de aanvaarding van de secretariaatsvergoeding zouden de leden zich moeten binden aan deze gedragscode. De nu voorliggende voorstellen konden wij dan ook niet steunen. Bonde en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (DA) Wij steunen de inspanningen van de assistenten om behoorlijke aanstellings-, loon- en arbeidsvoorwaarden te krijgen. Het kan niet de bedoeling zijn dat assistenten met een opzegtermijn van slechts één dag ontslagen kunnen worden of omdat ze hun militaire dienstplicht moeten gaan vervullen. Zij hebben ook recht op gewone opzegtermijnen. Wij zijn tegen overbodige bureaucratie en zijn van mening dat alle nationale socialezekerheidsstelsels erkend moeten worden. Hoewel het ingediende voorstel niet perfect is, stemmen wij toch voor het verslag om de zwarte arbeidsmarkt terug te dringen. Buffetaut (I-EDN), schriftelijk. — (FR) Het Europees Parlement heeft zojuist met enige wijzigingen het voorstel van de Commissie aangenomen over een verordening van de Raad betreffende de situatie van medewerkers. We hebben een vereenvoudigde tekst gekregen dankzij het feit dat de amendementen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en die van de rapporteur zijn verworpen. Als antwoord op de ernstige situatie waar een aantal medewerkers in verzeild is geraakt als gevolg van de gewetenloosheid van een aantal afgevaardigden van dit Parlement, heeft de heer Lehne ons voorgesteld van het voorstel van de Commissie een statuut te maken, met inbegrip van alle bepalingen inzake de classificatie-en arbeidsvoorwaarden en de hoogte van het loon. Behalve dat het hier om een logge procedure gaat, die de Raad wel eens hinderlijk zou kunnen gaan vinden, heeft het voorstel volgens ons twee nadelen. Een te gedetailleerd statuut geeft een onjuiste weergave van de arbeidsvoorwaarden in het contract dat een afgevaardigde aan zijn medewerker of medewerkers bindt, ook wat betreft de dagelijkse relatie tussen afgevaardigde en medewerker. Anderzijds gaat het voorstel uit van een wijziging van het Commissievoorstel zelf, wat tot gevolg heeft dat het Parlement dit statuut niet meer zou kunnen veranderen zonder voorstel van de Commissie dat vervolgens door de Raad moet worden goedgekeurd. Wij zijn politici en de meeste van onze medewerkers volgen, via ons, hun eigen overtuiging. Ik betreur het huidige voorstel, want het lijkt er bijna op alsof we onze medewerkers de status willen geven van functionarissen en afge-
Nr. 4-536/282
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Buffetaut vaardigden van de hoofden van de verschillende diensten, uitsluitend omdat verschillende afgevaardigden hun medewerkers niet naar behoren blijken te betalen. Eriksson, Sjöstedt en Svensson (I-EDN), schriftelijk. — (SV) De leden van het Europees Parlement worden gekozen door de bevolking van de lidstaten en vertegenwoordigen deze bevolking in de EU. Zij zijn niet de vertegenwoordigers van de EU in de lidstaten. Daarom moeten voor hun bezoldigingen en belastingen dezelfde regels gelden als voor de nationale parlementsleden. De assistenten van de europarlementariërs hebben een band met de leden, en mogen niet worden gelijkgesteld met fractiepersoneel, dat rechtstreeks valt onder de federalistische structuur van het Europees Parlement. Onze assistenten, zowel diegenen die in het thuisland werken als die met standplaats Brussel, vallen onder het nationale CAO- en belastingstelsel. Naar onze mening heeft deze regeling uitstekend gefunctioneerd. Het is voor ons een heel vreemde zaak dat het Parlement de aanstellingsvoorwaarden tot in detail gaat regelen, de vrijheid van meningsuiting van assistenten en de bescherming van informanten inperkt en een enorme loonspreiding invoert. Dit houdt niet in dat wij blind zijn voor de exploitatie van medewerkers waaraan bepaalde europarlementariërs zich schuldig maken. Dit moet echter op een andere manier worden opgelost, zonder de nadelen van het voorstel van de Raad tot wijziging van de verordening, het verslag-Lehne en de meeste van de amendementen die voor deze vergaderperiode zijn ingediend. Lindqvist (ELDR), schri/telijk. — (SV) Er is behoefte aan dienstvoorschriften en aanstellingsovereenkomsten bij indienstneming die de sociale en andere rechten van assistenten regelen. De aanstelling dient, net zoals voor de parlementsleden, aan te sluiten bij de wetgeving van het thuisland, of de wetgeving in het land waarin men werkelijk woont. Het gemeenschappelijke is niet het belangrijke, maar het feit dat de voorschriften klaar en duidelijk zijn, en de voorwaarden zowel voor assistenten als voor parlementsleden aanvaardbaar. Assistenten dienen evenmin als parlementsleden EU-belasting te betalen, maar belastingen in hun thuisland. Wibe (PSE), schriftelijk. — (SV) Ik heb tegen het verslag gestemd oVer een gemeenschappelijke regeling voor assistenten, met name omdat het voorstel inhoudt dat ook assistenten in de toekomst zogenaamde EU-belasting moeten betalen, dat wil zeggen circa 20% belasting. Ik ga krachtig tegen deze voorstellen in, die degenen die binnen het EUsysteem werken, vrijstelling van belastingen verleent. Diegenen die voor bijvoorbeeld Zweedse parlementsleden werken, moeten normaliter ofwel Zweedse, ofwel Belgische belasting betalen. Belastingvrijstelling voor assistenten is bovendien een politieke voorbereiding op het stadium waarin ook voor de leden de zogenaamde EU-belasting geldt. — Verslag over de Europese Raad in Berlijn Green (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn fractie is faliekant tegen het indienen van een resolutie voordat de top van Berlijn heeft plaatsgevonden. Dit Huis heeft de afgelopen maanden vele uren geïnvesteerd in het uitwerken van de inmiddels aangenomen details van het pakket maatregelen in Agenda 2000. Het is ons inziens dan ook volstrekt ongepast om er in letterlijk een paar minuten een resolutie doorheen te jagen die bovendien al dat werk voor Agenda 2000 op bepaalde punten herhaalt en elders ongedaan maakt. Dit is de reden waarom we besloten om geen enkele van de resoluties die dit Huis worden voorgelegd te steunen, behalve die van onszelf, waarin we ervoor pleiten dat het pakket maatregelen van Agenda 2000 zoals we dat in eerste lezing hebben behandeld, wordt gehandhaafd en aangenomen. Dit ligt ten grondslag aan onze tegenstem, en ik kan slechts herhalen dat het ons deugd doet te zien dat deze Vergadering de resoluties heeft verworpen. McCarthy (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb als rapporteur inzake de algemene verordening betreffende de hervorming van de structuurfondsen tegen zowel de resolutie van de PPE als tegen de compromisresolutie gestemd. In deze resolutie komen de prioriteiten voor de onderhandelingen die de PPE en de PSE in de McCarthy/ Hatzidakis-resolutie zijn overeengekomen, niet volledig tot hun recht. Deze resolutie biedt een partijdig en onevenwichtig beeld van de prioriteiten die de verschillende fracties in het Parlement hebben gesteld. Ik vind het betreurenswaardig dat de PPE erop uit is ons gezamenlijk rapporteurschap en onze gezamenlijke onderhandelingen met het Duitse voorzitterschap te ondermijnen. Het Parlement mag niet toestaan dat de investeringen 'in doelstelling 2-gebieden worden stopgezet en heeft gevraagd om twee aanvullende communautaire initiatieven voor plattelandsgebieden en stedelijke gebieden. Het ziet ernaar uit dat de PPE terugkomt op haar voornemen deze gebieden te steunen en van plan is ze in de steek te laten door ze in de tekst geen prioriteit meer te geven. De PPE heeft de voorzitter in Berlijn inmiddels laten weten dat deze gebieden en gemeenschappen voor hen geen politieke prioriteit hebben. Ik kan deze tekst dan ook niet accepteren, en hoop dat de betreffende gemeenschappen straks in juni hun ongenoegen in het stemhokje zullen uiten. De PPE is er opnieuw niet in geslaagd steun te vinden voor de wanordelijke benadering van resoluties van de Raad en, vooral, Agenda 2000. Het is juist dat het Parlement dit compromis heeft afgewezen, omdat het de overeenkomsten van Berlijn bij voorbaat al zou ondermijnen. Blokland en Van Dam (I-EDN), schriftelijk. — Het is van groot belang dat er op de komende zitting van de Europese Raad te Berlijn knopen worden doorgehakt over Agenda 2000. Hervormingen van het landbouw- en structuurbeleid en nieuwe afspraken over definancieringvan de Unie zijn dringend noodzakelijk om de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de Unie mogelijk te maken. In grote lijnen zijn wij het eens met de gezamenlijke resolutie over dit onderwerp. Wij hebben dan ook voor deze resolutie gestemd. Daarbij willen wij de volgende kanttekeningen plaatsen.
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/283
Blokland en Van Dam We kunnen leven met het Commissievoorstel om in de periode 2000-2006 per jaar in principe 0, 46% van het BNP opzij te leggen voor structurele maatregelen. Dit echter onder twee voorwaarden. In de eerste plaats moet het, net als bij de andere, uitgavenrubrieken, gaan om een uitgavenplafond en niet om een bestedingsdoel. Het huidige geprivilegieerde karakter van de structuurfondsen leidt er toe dat het beschikbare budget koste wat kost moet worden uitgegeven. Dat komt de doelmatigheid niet ten goede en is budgettair onverantwoord. In de tweede plaats dienen de kredieten voor structurele hulp aan de kandidaat-landen bij toetreding te worden geïntegreerd in de EU-programma's zonder het uitgavenplafond van 0, 46% van het BNP te overschrijden. Dat betekent dat er duidelijkere prioriteiten moeten worden gesteld. In de Agenda 2000-voorstellen wordt teveel vastgehouden aan verworven rechten van de zuidelijke lidstaten. Beseft moet worden dat we de arme regio's in de toekomst meer in oostelijke richting moeten zoeken. Verder delen we de bezwaren niet van de PPE- en ARE-fractie over het voornemen van de Raad om nog voor de Europese verkiezingen in juni a.s. de nieuwe voorzitter van de Commissie voor te dragen. De desbetreffende amendementen hebben we dan ook niet gesteund. De voorzitter van de Commissie is feitelijk de hoogste ambtenaar van het Europese ambtenarenapparaat. Ambtenaren worden niet gekozen, maar benoemd. De benoeming van de Commissievoorzitter is in eerste instantie een zaak waarover de lidstaten het onderling eens moeten worden. Daarbij dienen de persoonlijke kwaliteiten en niet de politieke voorkeuren van een kandidaat bepalend te zijn. Wanneer de voordracht afhankelijk wordt gemaakt van de uitkomst van de Europese verkiezingen, wordt teveel waarde gehecht aan de politieke achtergrond van een kandidaat. Blot (NI), schriftelijk. — (FR) De Europese Raad in Berlijn, waarop gesproken wordt over de openstelling van Europa naar het oosten, biedt een uitstekende gelegenheid nu eindelijk eens een vriendschappelijke houding jegens Wit-Rusland aan te nemen. In feite zijn de beschuldigingen tegen Wit-Rusland ongegrond. Het is onjuist dat er geen enkele vrijheid in dit land bestaat. liet Wit-Russisch regime, dat op de huidige grondwet gebaseerd is, hecht steeds meer waarde aan vrijheid en vooruitgang, en er worden stapsgewijs vorderingen in deze richting geboekt. Het zou betreurenswaardig zijn als dit land zou terugvallen. De beschuldigingen tegen Wit-Rusland doen me denken aan de verwijten die ten tijde van de Vierde Republiek in Anglo-Saksische kringen aan het adres van generaal de Gaulle werden geuit. Hij werd beschuldigd van antirepublikeins fascisme enkel vanwege het feit dat hij via een referendum een nieuwe grondwet liet invoeren. Dit soort beschuldigingen is absurd. De mensenrechten in Wit-Rusland worden veel beter nageleefd dan in pro-Amerikaanse landen zoals Turkije, dat de vruchten plukt van een associatieovereenkomst met de Europese Unie. We moeten niet langer beschuldigingen blijven uiten die de vriendschap onder de volkeren ondermijnen, die juist in het grote Europa van vandaag zo belangrijk is. Caudron (PSE), schriftelijk. — (FR) Deze top van Berlijn, met als enig onderwerp Agenda 2000, is van buitengewoon belang voor de toekomst van de Europese Unie. Behalve hetfinanciëleaspect van deze hervorming, gaat het ook om het subsidiariteitsbeginsel. Net als onze Voorzitter, de heer Gil-Robles, ben ik van mening dat we deze hervorming als een groot geheel moeten zien, zodat we een duidelijke politieke boodschap kunnen afgeven aan het adres van de burgers van de Europese Unie en de kandidaat-lidstaten. Ik wil enkele opmerkingen maken over enkele sectoren die in de voorstellen van de Commissie genoemd worden. Wat betreft het GLB denk ik dat we enerzijds een stabiel inkomen moeten garanderen voor iedereen die in deze sector werkzaam is, en dat we anderzijds een van de wereldmarkt onafhankelijk landbouwbeleid moeten ontwikkelen waarin alle krachten worden gebundeld ten behoeve van de plattelandsontwikkeling en dat door alle partijen geaccepteerd wordt. Met betrekking tot het structuurbeleid blijf ik er een voorstander van dat er voor de doelstelling 1-gebieden een overgangsperiode moet gelden. Een andere uitdaging waaraan de Europese Unie het hoofd moet bieden, wordt gevormd door de gebieden met een grote bevolkingsdichtheid. Ik hoef u er niet op te wijzen hoeveel Europeanen er in deze gebieden wonen om u te overtuigen van het huidige en toekomstige belang van het URBAN-programma. Het Europees Parlement heeft dit overigens al gedaan. Verder kan ik alleen maar onderschrijven dat de structuurfondsen een belangrijke rol moeten spelen in het creëren van werkgelegenheid en het bestrijden van de werkloosheid. Wat dit punt betreft, en met het oog op de uitbreiding, vind ik dat er binnen de Unie een stelsel van eigen middelen moet worden opgezet zodat de beginselen van solidariteit en samenhang niet op de helling hoeven te worden gezet. Deze beginselen vormen immers de hoeksteen van de Europese eenwording. Ik deel tenslotte de wensen die met betrekking tot de mensenrechten en evenwichtige ontwikkeling zijn geuit. Deze doelstellingen moeten door de landen die in aanmerking komen voor toetreding tot de Europese Unie volledig worden onderschreven. Ja, de top van Berlijn is van bijzonder groot belang. Onze leiders zijn dan ook verplicht om, enkele weken voor het verstrijken van de zittingsperiode, een duidelijke boodschap tot onze medeburgers te richten. Deze burgers zullen immers van de gelegenheid gebruik maken om hun oordeel te vellen over het Europa zoals hun dat wordt voorgesteld. Martinez (NI), schriftelijk. — (FR) De Europese Raad wordt in Berlijn gehouden. Dat is symbolisch voor de nieuwe strategie die men wil volgen, temeer daar Duitsland gebruik wil maken van zijn positie als voorzitter van de Unie
Nr. 4-536/284
Handelingen van het Europees Parlement
Martinez om zijn eigen belangen te behartigen. Deze belangen liggen op de volgende gebieden: definancieringvan de Europese begroting, het openstellen van Europa naar het oosten en het GLB. De belangen van Frankrijk komen op deze drie punten niet overeen met die van Duitsland. Het industriële en Atlantisch-georiënteerde Duitsland heeft er geen moeite mee om de Europese landbouw op te offeren en Washington toe te staan agressieve unilaterale sancties te treffen. Frankrijk denkt hier echter heel anders over. Duitsland betaalt en levert de grootste nettobijdrage aan de Europese begroting, aangezien het land veel meer betaalt dan dat het ontvangt. In navolging van mevrouw Thatcher, die in 1984 een „juste retour" eiste, wil Duitsland op zijn minst een financiële compensatie en dit is niet geheel onterecht. Wat dit begrotingsvraagstuk betreft vindt ook Frankrijk dat de bijdragen meer moeten overeenstemmen met wat de lidstaten ontvangen. Frankrijk heeft immers in één jaar meer dan 20 miljard frank moeten bijdragen aan definancieringvan de Unie. We moeten echter niet vergeten dat Duitsland weliswaar veel aan de Europese begroting bijdraagt, maar ook de andere lidstaten sinds zijn hereniging heeft laten bijdragen. De hoge rentevoet die de Bundesbank oplegde om de 5 Lander van Oost-Duitsland te kunnenfinancieren,is één van de belangrijkste redenen van de economische recessie van de laatste jaren en de 6 miljoen Franse werklozen. Frankrijk heeft een flinke bijdrage geleverd aan de bruidsschat die voor de hereniging van beide Duitslanden betaald moest worden. Wat betreft de uitbreiding naar het oosten, wil Duitsland graag het zwaartepunt van de Europese Unie enigszins naar de oude COMECON-zone verplaatsen, waar de wisselmunt de Duitse mark was. Dit bewijst dat we ons in de Duitse invloedssfeer bevinden. Voor Frankrijk ligt de situatie heel anders. Als Frankrijk toestaat dat de LMOE, waar 25% van de beroepsbevolking in de landbouwsector actief is, tot de Unie toetreden, dan haalt het zich de nodige problemen op de hals. Het GLB moet dan immers herzien worden op een wijze die tegen onze belangen indruist. Hiermee wil ik aangeven dat binnen de Frans-Duitse as de belangen niet noodzakelijkerwijze hetzelfde zijn. Dit geldt zowel voor onafhankelijkheid van de kernenergiesector als voor de herziening en definancieringvan het GLB. Wat de herziening van het landbouwbeleid betreft, verzetten we ons tegen een medefinanciering waaraan we wel moeten meebetalen, maar waarover we geen zeggenschap hebben. Op het gebied van definancieringbestaat er onduidelijkheid over de beginselen die hieraan ten grondslag liggen. We kunnen immers wel praten over aftoppings-, begrenzings- en corrrectietechnieken, maar we moeten het eerst eens worden over de beginselen die aan het beleid ten grondslag liggen: moet Europa gefinancierd worden door belastingheffingen of door bijdragen van de lidstaten? Als er wordt gekozen voor het fiscale instrument, hoe moet deze belastingheffing er dan uit komen te zien? Moeten we een progressieve belastingheffing invoeren, zoals Spanje wil, of juist een evenredige? Of moet de belasting hoofdelijk worden geheven? In Berlijn komen alle belangrijke Europese vraagstukken aan bod: de uitbreiding naar oosten, de begrotingsproblematiek en de te volgen strategie. Het moment is in aantocht dat de Europese eenwording zich van haar tegenstrijdigheden moet ontdoen. Dit betekent dat we in de eerste plaats een antwoord moeten formuleren op de volgende vraag: gaan we bij het eenwordingsproces uit van een Europees Europa of van een mondiaal Europa? Het Front national heeft al vanaf het begin zijn antwoord hierop klaar: het is voor het Europa van de waarheid, het concrete Europa en het Europa van de staten of naties. Porto (PPE), schriftelijk. — (PT) In de periode die we momenteel doormaken en die door een gebrek aan ambitie en verantwoordelijkheidsbesef gekenmerkt wordt, moeten we ons verheugen over een aantal aspecten van de resolutie van het Europees Parlement die we zopas aangenomen hebben. Dat geldt voor de stelling in overweging A dat de „structuurfondsen en het Cohesiefonds de belangrijkste instrumenten voor economische en sociale samenhang zijn", waarbij vervolgens in paragraaf 5 het belang van economische samenhang onderstreept wordt. We dienen tevens te beklemtonen dat in paragraaf 4 bevestigd wordt dat de begrotingdiscipline gepaard moet gaan met de garantie dat „voldoende middelen voor de essentiële taken van de Unie worden uitgetrokken". Tenslotte moeten we ook benadrukken dat in paragraaf 6 het voorstel om „in de periode 2000-2006 jaarlijks 0, 46% van het BNP van de Europese Unie aan structurele acties te besteden" wordt aangenomen. Laten wij hoe dan ook hopen dat het niet bij goede voornemens blijft, nu de machtigste verantwoordelijken zich in het licht van Agenda 2000 bezighouden met het vaststellen van een „heilig" plafond van 1, 27% van het BBP voor de communautaire begroting in plaats van zich af te vragen of er voldoende middelen voorhanden zijn om de Europese doelstellingen te verwezenlijken. Bovendien neemt de Commissie zich in Agenda 2000 ook voor 45 miljard euro van de middelen voor de structuurfondsen voor acties ter voorbereiding van de toetreding van de nieuwe leden te gebruiken, zodat de huidige lidstaten over minder dan 10,2 miljard euro zouden beschikken, of uiteindelijk slechts over 0, 39% van het BNP... Dit zijn heel belangrijke aspecten die opgelost of verduidelijkt hadden moeten worden. (De vergadering wordt om 13.35 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
11.3.99
11.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/285
VOORZITTER: MEVROUW SCHLEICHER Ondervoorzitter 4. Actualiteitendebat De Voorzitter. — Aan de orde is het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties. Vliegtuigongeluk van Cermis, Italië De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: — B40272/99 van de heer Imbeni e.a., namens de PSEFractie, — B40295/99 van de leden Vinci en Ripa di Meana, namens de GUE/NGLFractie en — B40317/99 van de heer Santini e.a., namens de PPEFractie over de tragedie op Monte Cermis (Italië) en de uitspraak van de militaire rechtbank van de Verenigde Staten. Vecchi (PSE). — (ΓΤ) Mevrouw de Voorzitter, op 3 februari 1998 heeft een Amerikaans militair vliegtuig bij de ka belbaan van Cermis een tragedie veroorzaakt waarbij 20 Europese burgers de dood vonden. De luchtverkeersregels werden daarbij overtreden. Iets meer dan een jaar na die ramp heeft de Amerikaanse militaire rechtbank van Camp Lëjeune in een ronduit schandelijk vonnis de piloot van het vliegtuig vrijgesproken. Er is verder geen poging gedaan vast te stellen waar de verantwoordelijkheid voor het ongeluk ligt, terwijl de Italiaanse rechterlijke instanties nota bene hadden vastgesteld dat de luchtverkeersregels manifest waren geschonden; daarover bestond geen enkele twijfel. Wij Europese socialisten zijn verontwaardigd over dit vonnis waarbij de schuldvraag niet wordt beantwoord, waarbij de schuldigen niet worden vervolgd en gestraft, en waarbij zo volledig voorbij wordt gegaan aan de gevoelens van de familieleden van de slachtoffers en van al degenen die door de tragedie van Cermis zijn getroffen. Wij dringen erop aan dat de Amerikaanse autoriteiten alle hun ter beschikking staande procedures benutten om duidelijk vast te stellen waar de aansprakelijkheid voor deze tragedie ligt, om de schuldigen zwaar te straffen en om zowel op het morele als het materiële vlak de familieleden van de slachtoffers volledig schadeloos te stellen. Wij steunen derhalve het standpunt van de Italiaanse regering, die deze gevoelens en verzoeken aan de president van de Verenigde Staten heeft overgebracht. Uit deze gebeurtenissen blijkt evenwel dat we ook iets moeten ondernemen om zo nodig de bepalingen van de Con ventie van Londen van 1951 te wijzigen, zodat dergelijke drama's in de toekomst niet meer kunnen gebeuren. De kans op herhaling van dit soort rampen wordt trouwens zeker groter wanneer de indruk wordt gewekt dat dit alle maal maar straffeloos kan. Als die bepalingen zouden worden gewijzigd, zou in elk geval worden gezorgd dat er geen belemmeringen worden opgeworpen tegen het onderzoek naar en de rechtsvervolging van leden van de strijd krachten van de NAVO, die de wetten van de landen waar ze zijn gestationeerd hebben overtreden. Tenslotte vragen wij om een gemeenschappelijk optreden om ervoor te zorgen dat alle soorten militaire oefeningen op het grondgebied van de Unie onder zodanige omstandigheden plaatsvinden, dat de veiligheid van de burgerbe volking ten volle wordt gegarandeerd. Nogmaals, wij sluiten ons aan bij de gevoelens van medeleven jegens al degenen die in de tragedie van Cermis hun dierbaren hebben verloren. Santini (PPE).— (JT) Mevrouw de Voorzitter, graag wil ik bij de paar woorden die ik aan dit delicate onderwerp wil wijden, uitgaan van twee premissen en drie concrete voorstellen. De eerste premisse is dat er voor het ongeluk van Cermis, waarbij 20 mensen de dood vonden, een collectieve ver antwoordelijkheid ligt bij het NAVOcommando van Aviano. Dat heeft namelijk zo'n buitensporig tolerante inter pretatie van de Conventie van Londen van 1951, dat ook in dichtbevolkte gebieden altijd oefenvluchten worden toe gestaan. Tweede premisse: de schuld die de piloot, kapitein Ashby, treft. Hij heeft alle wetten van de voorzichtigheid overtre den door zijn roekeloze uitvoering van een op zichzelf al gevaarlijk vluchtplan. Om hem van schuld vrij te pleiten wordt aangevoerd dat de kabelbaan niet op de militaire kaarten was aangegeven: dit is werkelijk ongelooflijk, want deze kabelbaan bestaat al meer dan 25 jaar en is na een ander ongeluk, dat op 9 maart 1976 plaatsvond en waarbij 43 mensen het leven verloren, onmiddellijk opnieuw opgebouwd. Als de piloot gelijk heeft, dan moet in elk geval worden nagegaan wie ervoor aansprakelijk was dat zulke vitale kaarten niet uptodate waren. Ik ben dan wel geen piloot, maar het gaat er bij mij niet in dat iemand die met een snelheid van 800 kilometer per uur op een hoogte van slechts 80 meter een bergkloof binnenvliegt, nog kan kaartlezen. Daar weten de bewoners van de dorpen rondom het traject van de kabelbaan van mee te praten, want die hebben getuigd dat zulke lage vluchten aan de orde van de dag waren. Volgens diezelfde getuigenissen was de 80 meter hoge kabelbaan van Cermis een uitdaging voor de jonge piloten van Aviano, een soort dapperheidstest, een vuurproef. Van de bevolking trokken ze zich niks aan. Een enkeling lukte het onder de kabelbaan door te vliegen, terwijl anderen op het laatste moment hun vliegtuig
Nr. 4-536/286
Handelingen van het Europees Parlement
Santini optrokken en er rakelings overheen vlogen. Kapitein Ashby bleef helaas in het midden steken. Hij heeft de kabel doorgekliefd en de dood van 20 mensen veroorzaakt. Er kunnen mijns inziens drie voorstellen worden gedaan om iets aan die situatie te doen: in de eerste plaats moet de Conventie van Londen worden herzien en bijgewerkt, speciaal wat betreft het overvliegen; in de tweede plaats moet in soortgelijke gevallen het primaat van de gewone rechtspraak over de militaire rechtspraak worden erkend; in de derde plaats moet er druk worden uitgeoefend op de regering van de Verenigde Staten, opdat deze snel het licht op groen zet voor de schadeloosstelling van de families van de slachtoffers. De Coene (PSE). — Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, achtbare collega's, zoals collega Vecchi net heeft gesteld als indiener van de resolutie is het zo dat een Amerikaanse militaire rechtbank tot een vonnis is gekomen en de piloot van het betrokken vliegtuig gaat vrijuit. Onze bedoeling is niet een uitspraak te doen over het vonnis als dusdanig maar we hebben wel ernstige vragen over het systeem dat in de Conventie van Londen is voorzien. Wij stellen vast, hier en vandaag, dat een rechtssysteem als dat van de lidstaat Italië perfect een correct verloop waarborgt van een proces. Waarom kunnen in deze gevallen de verantwoordelijke militairen niet in Italië gevonnist worden door gewone rechtbanken in plaats van door uitzonderingsrechtbanken zoals hier, een militaire rechtbank? Begrijp ons zeer goed, dit wil geen pleidooi zijn voor een volkstribunaal. Dit wil geen pleidooi zijn voor emotionele justitie of zelfs wraakjustitie maar wel een pleidooi voor nieuwe internationale procedures waardoor verantwoordelijkheden bij ongevallen of schendingen van de wet effectief kunnen worden vastgesteld op de plaats van de feiten. Ook met de vrijspraak van de betrokken bemanningsleden blijven natuurlijk tal van vragen onbeantwoord. Daarom verwachten wij dat het onderzoek op zijn minst wordt voortgezet. Waarom beschikten de piloten niet over de juiste kaarten? Waarom was de kabelbaan niet op die kaarten aangeduid? Waarom beschikten de NAVO-autoriteiten op het commando zogezegd niet over de informatie van de toegestane vlieghoogte in deze regio? Iets of iemand in deze onverkwikkelijke zaak is toch verantwoordelijk. Tenslotte willen we dat ook de toezeggingen en de verplichtingen die vaststaan over de schadevergoeding aan de slachtoffers worden gehonoreerd want ook op dat vlak moet recht geschieden. Kestelijn-Sierens (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega's, de vrijspraak van de Amerikaanse piloot die een jaar terug door zijn roekeloos gedrag 20 Europese burgers waaronder vijf jonge mensen uit mijn onmiddellijke buurt de dood injaagde is wraakroepend. Gerechtigheid is duidelijk niet geschied wanneer men ziet dat ondanks de onomstootbare bewijzen die voorhanden waren de dader niet enkel vrijgesproken wordt voor wat betreft de onvrijwillige doodslag maar dat zelfs de klachten inzake plichtsverzuim en roekeloosheid niet ontvankelijk bleken te zijn. Toen dit Parlement vorig jaar zijn medeleven betuigde met de slachtoffers van dit verschrikkelijk ongeluk werd er reeds gepleit voor een herziening van de Conventie van Londen die stelt dat de gerechtelijke bevoegdheid inzake militaire misdrijven ligt bij het land van herkomst van de betrokken strijdmacht. De onaanvaardbare uitspraak van de militaire rechtbank bevestigt nogmaals de noodzaak van deze herziening. Meer nog rijst de vraag of de toevlucht tot het apart systeem van de krijgsgerechten in vredestijd nog te rechtvaardigen is. Is het eerlijk dat een militair die een misdrijf begaat naar aanleiding van een operatie zonder enig militair nut en waarvan burgers de slachtoffers zijn, beoordeeld wordt door een aparte rechtsstructuur die vrijwel enkel uit militairen of met andere woorden collega's bestaat? De bijzondere omstandigheden zoals een conflict dat het bestaan van dergelijke militaire rechtbanken rechtvaardigt, waren in dit geval immers niet aanwezig. Collega's, we zijn het er allemaal over eens, de eigenlijke verantwoordelijkheid moet worden vastgesteld en er moet zonder verder uitstel een billijke schadevergoeding komen voor de familieleden van de slachtoffers. Tamino (V). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, graag wil ik mij aansluiten bij de collega's die uitdrukking hebben gegeven aan de verontwaardiging van de Fractie De Groenen over een vonnis dat niet alleen een aanfluiting is voor de mensen die de dood hebben gevonden, maar ook een absoluut onaanvaardbare situatie aan het licht brengt. Ook ik kan begrip opbrengen voor de reactie van de bevolking in het Cermis-gebied en van de nabestaanden van de slachtoffers. Dit lijkt mij niet meer dan normaal, zoals het mij ook niet meer dan normaal lijkt dat de nabestaanden van de slachtoffers schadeloos worden gesteld, ook al kan geen enkele vergoeding de doden weer levend maken. Dit vooropgesteld, vind ik dat we ons moeten afvragen hoe bijna 50 jaar na het memorandum van Londen iets als dit nog kan gebeuren. Ik wil u eraan herinneren dat ik verleden jaar op 19 februari, toen wij in dit Huis de tragedie van Cermis bespraken, al een resolutie heb ingediend waarin ik vroeg om een herziening van het memorandum van Londen. Wij moeten mijns inziens niet alleen vragen dat het onderzoek wordt heropend en dat wordt vastgesteld of de verantwoordelijkheid op een hoger niveau ligt, maar we moeten ons ook afvragen of het wel nodig is om de NAVO-bases in stand te houden, alsof wij koloniën zijn. Moeten we niet in het geweer komen en om wijziging van de huidige regelgeving vragen, en moeten we uiteindelijk ook de nationale rechtspraak niet de bevoegdheid geven om dergelijke misdrijven te berechten? Dell'Alba (ARE). — (IT) Mevrouw de Voorzitter, de affaire van Cermis is zonder meer een tragische gebeurtenis. Wat de Amerikaanse rechtspraak hier heeft geflikt, is ongetwijfeld bij iedereen in Italië en in de rest van Europa in het verkeerde keelgat geschoten: in de eerste plaats uiteraard bij de nabestaanden van de slachtoffers maar ook bij al degenen die de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie steeds hebben gezien zoals wij, dat wil zeggen als een verdragsorganisatie die gedurende 50 jaar de veiligheid van onze landen heeft gegarandeerd.
11.3.99
11.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/287
Dell'Alba Het Italiaanse parlement heeft gisteren reeds een standpunt over deze zaak ingenomen, en ik vind het juist dat wij als Europees Parlement onze stem verheffen en er alles aan doen opdat recht wordt gedaan in deze zaak. Er zijn im mers nog veel te veel onopgehelderde aspecten, die ook onder de dekmantel van de bepalingen van de Conventie van 1951 vallen. Het lijkt mij echter voor ons als Europeanen noch juist noch nuttig wanneer wij alleen op grond van deze gebeurtenissen iets ter discussie stellen wat op een ander niveau had kunnen worden besproken. Een der gelijke verstrengeling lijkt mij zonder meer gevaarlijk. Vanhecke (NI). — Voorzitter, ik geloof dat iedereen in dit Parlement zich het leed kan voorstellen van de familie leden van de slachtoffers van Cavalese en zich vandaag ook aansluit boven alle politieke meningsverschillen heen bij de verontwaardiging van die mensen, wanneer een jaar na de ramp de verantwoordelijke piloot zonder meer wordt vrijgepleit door een Amerikaanse militaire rechtbank. Ik geloof echter dat wij politici ons niet tot nogal vrijblijvende woorden van morele steun of kritiek op de Conventie van Londen mogen beperken. Wij moeten als Europees Parle ment onze politieke verantwoordelijkheid durven opnemen. Wij moeten dus zeggen dat het hier om veel meer gaat dan om de schuld of de onschuld van een enkele mens, van een enkele piloot. Wij zijn immers de afgelopen weken toch weer eens met de neus op de feiten geduwd. Feiten die wij soms proberen te ontkennen. Die feiten leren ons inderdaad dat de Amerikaanse troepen in Europa feitelijk boven de wetten van de lidstaten staan, ongestraft zoals nu blijkt, wetten en reglementen mogen overtreden en daarvoor nooit voor Euro pese rechtbanken of rechtbanken van de lidstaten verantwoording zullen moeten afleggen. Maar wij moeten ons vooral de vraag stellen of dit vonnis, spijtig genoeg, niet typerend zou kunnen zijn voor een bepaalde hedendaagse Amerikaanse mentaliteit die ervan uitgaat blijkbaar dat de Amerikaanse troepen in Europa een soort bezettingsleger vormen. Een bezettingsleger dat zoals alle legers boven de wetten en normen van de landen staat waar het gestatio neerd is. Wij moeten vandaag dan ook niet alleen schadevergoeding eisen voor de familieleden van de slachtoffers, al kan het aangedane leed vanzelfsprekend onmogelijk hersteld worden, maar ook een veroordeling ten gronde vragen van deze Amerikaanse houding die men enkel dan toch als neokoloniaal en onaanvaardbaar kan bestempelen. De landen van Europa zijn geen Amerikaanse vazalstaten, geen negerdorpen en mogen zich ook niet als dusdanig laten behan delen. Amadeo (N I). — (ΓΓ) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, het is verbazingwekkend hoe de rechtvaardigheid uit het oog wordt verloren wanneer het land waar de militairen van de NAVO vandaan komen die zich schuldig heb ben gemaakt aan incidenten of wetsovertredingen, de aansprakelijkheid moet vaststellen en recht moet spreken, en dat op een materiële en morele afstand van duizenden kilometers. Er zijn geen woorden voor het gedrag van de Amerikaanse piloten in het Cermisgebied. Het was hun taak militaire oefeningen te houden, maar in plaats daarvan hebben ze een bloedbad aangericht onder weerloze burgers. Maar er is helemaal geen rechtvaardiging voor de laffe militaire rechterlijke macht, die niet kan garanderen dat er recht wordt gedaan maar zich verschuilt achter internationale verdragen, in dit geval de al op leeftijd geraakte Conventie van Londen uit 1951. Die moet nu dringend worden aangepast aan de veranderde tijden en de internationale poli tieke realiteit. Maar minstens even ongerechtvaardigd is de golf van georkestreerd antiAmerikanisme dat zelfs tornt aan de funda menten van de internationale akkoorden met de Verenigde Staten, dezelfde akkoorden die Italië hebben verdedigd tegen de strategieën en de ondermijnende activiteiten van het internationale communisme. Alleanza Nazionale distantieert zich daarom van de protesten uit de mond van degenen die naar het Warschaupact terugverlangen, maar beklemtoont de waardigheid van het partnerschap tussen de Verenigde Staten en Europa, tus sen de Verenigde Staten en de Republiek Italië en pleit nogmaals voor de verwezenlijking van een Europees defensie en veiligheidsbeleid waarbij wordt samengewerkt met de NAVO, en dat zo nodig autonoom optreedt om de belan gen van de gehele Europese Unie te behartigen. Formentini (NI). — (ΓΓ) Mevrouw de Voorzitter, wij moeten ons als Parlement over dat vreselijke incident van Cer mis uit te spreken. En niet alleen over dat incident maar vooral over het vonnis dat daarover aan gene zijde van de oceaan is geveld. Volgens ons wordt de lading absoluut niet gedekt door de term „verslagenheid", die wordt gebezigd in de resolutie waarover wij later gaan stemmen. Ik weet niet door welk compromis deze term is ingegeven, maar ik wijs hem af. Er moet hier sprake zijn van twee dingen: van een veroordeling — een veroordeling van de daad van die militairen die in de lucht cowboy speelden met het leven van anderen — en vooral van afkeuring voor het von nis van de Amerikaanse militaire rechtbank, dat onze mensen geen recht doet, dat geen recht doet aan onze vol keren. In naam van het Padaniablok dat ik hier vertegenwoordig vraag ik dit Parlement dus een uiterst krachtig standpunt in te nemen; ik ben overtuigd dat ik hiermee de wil van de bevolking vertolk. Wij zijn inmiddels aan het eind van ons mandaat, maar ik vind dat wij als eersten een voorbeeld moeten geven dat nuttig kan zijn voor degenen die na ons komen, omdat dit Europa of respect zal weten af te dwingen of geregeld onder de voet zal worden gelopen door personen of landen waarmee wij vriendschap willen, terwijl wij weten dat de allereerste grondslag voor vriend schap zowel in persoonlijke betrekkingen als in de betrekkingen tussen de staten, het wederzijds respect is. Ik vraag derhalve dat de bewoordingen van de resolutie flink worden aangescherpt. de Silguy, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de gedachten van de Commissie gaan in de eerste plaats uit naar de familieleden van de slachtoffers van het drama van Cavalese aan wie ze haar mede leven wil betuigen.
Nr. 4- 5 3 6/ 2 8 8
Handelingen van het Europees Parlement
de Silguy De Commissie is net als u bezorgd over de toedracht van dit ongeluk en over de vragen die onbeantwoord zijn gebleven. Net als uw Parlement wil de Commissie dat de getroffen gezinnen snel en op rechtvaardige wijze een schadevergoeding ontvangen. Ik wil overigens opmerken dat president Clinton zelfheeft erkend dat het niet ondenkbaar is dat de Amerikaanse staat de verantwoordelijkheid voor dit ongeluk op zich neemt. De Amerikaanse krijgsraad heeft zojuist bepaald dat er een schadevergoeding moet worden betaald. Deze raad is hiertoe bevoegd overeenkomstig de bepalingen van de Conventie van Londen van 1951, waarin staat vermeld welke jurisdictie moet worden toegepast in geval van overtredingen door NAVO-troepen in het buitenland. Alleen leden van de NAVO kunnen deze conventie eventueel wijzigen. Het vraagstuk inzake dit ongeluk moet dus binnen de betrokken instellingen worden behandeld. De Gemeenschap is niet bevoegd zich over veiligheidsvraagstukken van militaire vluchten uit te spreken. Er bestaat echter wel een richtlijn waarin de belangrijkste beginselen staan vermeld die van toepassing zijn op onderzoeken naar ongelukken die in de burgerluchtvaart plaatsvinden. Het gaat hier om richtlijn 56 van 24 november 1994. Deze richtlijn is echter niet van toepassing op de militaire vluchten. De lidstaten moeten daarom besluiten aannemen die in het onderhavige geval van dienst kunnen zijn. De Voorzitter. —· Hartelijk dank, commissaris.de Silguy. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Nagorno-Karabach De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: •— B4-0234/99 van de heer Moorhouse e.a., namens de ELDR-Fractie, — B4-0275/99 van de leden Berès en Jöns, namens de PSE-Fractie, — B4-0279/99 van de leden Pasty en Carrère d'Encausse, namens de UPE-Fractie en — B4-0288/99 van de leden Schroedter en Gahrton, namens de V-Fractie ter ondersteuning van het vredesproces in het Kaukasusgebied. Bertens (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, we mogen eigenlijk van geluk spreken dat het na het staakt-het-vuren in 1994 in de Kaukasus redelijk rustig is gebleven, althans wat het wapengekletter betreft. Maar het is niet rustig gebleven op het gebied van de mensenrechtenschendingen. Wij hebben gezien dat in Armenië, Azerbeidzjan en in de Kaukasus de mensenrechten, de democratische rechten nog steeds geen kans krijgen. Wij hebben gezien dat de onderhandelingen voor een vreedzame oplossing van het conflict rond Nagorno-Karabach nog steeds niet tot positieve resultaten hebben geleid. Ik heb het al gezegd: wij mogen God danken dat er nog geen echte uitbarsting is gekomen. Op dit moment is er een zogenaamde groep van Minsk bezig, Verenigde Staten en Frankrijk, om te proberen via de OVSE iets te doen. Laten we hopen dat deze resolutie een bijdrage levert om het probleem van Nagorno-Karabach weer in de openbaarheid te brengen. Berès (PSE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, na de ineenstorting van de Sovjet-Unie heeft de regio van Opper-Karabach en Azerbeidzjan moeilijke tijden gekend. Gelukkig heeft het staakt-het-vuren van 1994 de weg vrij gemaakt voor onderhandelingen. De zogenaamde groep van Minsk houdt zich hier mee bezig. Vandaag ligt er een voorstel van deze groep ter tafel. Deze groep had van de OVSE de opdracht gekregen een oplossing voor dit al jaren slepende conflict te vinden. Ik denk dat we met dit voorstel ingenomen mogen zijn. In dit voorstel wordt namelijk uitgegaan van 2 beginselen waaraan we allen veel waarde hechten: het zelfbeschikkingsrecht voor de bewoners en handhaving van de bestaande grenzen. We kunnen immers geen veranderingen accepteren die met wapens zijn afgedwongen. Dat is één van de redenen waarom we het voorstel van de groep van Minsk steunen. In dit voorstel wordt immers uitgegaan van een grote mate van autonomie binnen het kader van de bestaande grenzen. Dit is voor ons een zeer belangrijk punt. Het lijkt dus mogelijk een begin te maken met het vredesproces dat zou kunnen leiden tot een oplossing van dit conflict. We koesteren hier de hoop dat alle partijen deze mogelijkheid zullen aangrijpen om dit conflict te beëindigen, zodat de verschillende bevolkingsgroepen op vreedzame wijze kunnen samenleven binnen de bestaande grenzen. Schroedter (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb met eigen ogen kunnen aanschouwen hoeveel tragedies het conflict in Nagorno-Karabach veroorzaakt. Sedert 1992 zijn talloze mensen op de vlucht geslagen en groeien kinderen op in de noodtoestand, in tenten en treinwagons. Het gaat hierbij niet alleen om de haat en de onverzoenlijkheid tussen twee volkeren, die voorheen elkanders buren waren en onder mekaar trouwden, maar het gaat ook om de belangen van verschillende Europese mogendheden, die telkens weer een stokje steken voor een vreedzame oplossing van dit conflict, zoals ook kortgeleden weer het geval was. De EU heeft niets bereikt met haar partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten. Zij heeft niets gedaan om deze te baat te nemen en zich door middel daarvan doelbewust in te zetten voor vrede. Wij moeten nu in eerste instantie deze haat zien te verminderen. Anders komt het nooit en te nimmer tot vrede in dit gebied. Daarom moeten wij niet alleen een beroep doen op overheidsinstrumen-
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/289
Schroedter ten, maar vooral de georganiseerde maatschappij ondersteunen en daar doelbewust met verzoeningspogingen beginnen. Jöns (PSE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, het werd zojuist al gezegd: ook na vijfjaar wapenstilstand is er nog steeds geen duurzame oplossing voor het conflict in Nagorno-Karabach in zicht. Nog steeds leeft een miljoen vluchtelingen onder grotendeels mensonwaardige omstandigheden. Zij zijn uit hun steden en dorpen verdreven en hebben totaal geen toekomstperspectief. Juist omdat een duurzame oplossing voor dit gedeelte van de Kaukasus ontbreekt, is ook de zo dringend noodzakelijke regionale samenwerking tussen Azerbeidzjan, Armenië en Georgië verstoord, hetgeen uiteindelijk schade toebrengt aan de economische ontwikkeling van heel het gebied. Het Europees Parlement geeft steun aan de onvermoeibare inspanningen van de groep van Minsk ten behoeve van een politieke oplossing met stabiele vrede in het Kaukasusgebied. Wij nodigen de OVSE uit haar inspanningen voort te zetten en een commissie van waarnemers te sturen voor het continu toezicht op de eerbiediging van de rechten van de mens en de democratische ontwikkeling van deze landen. Een dergelijke commissie moet als het ware fungeren als een vroegtijdig waarschuwingssysteem. Ondanks alle vooruitgang op het gebied van de democratie en de versteviging van de mensenrechten moet er nog ontzettend veel worden gedaan. Dat blijkt met name ook uit de presidentsverkiezingen van afgelopen jaar. Ook zijn wij ten zeerste verontrust over de recente arrestaties. De Europese Unie zal ook in de toekomst de democratische ontwikkeling van deze nog jonge staten moeten steunen. Wij nodigen derhalve de Raad uit de economische hulp aan het Kaukasusgebied te verhogen, mits deze afhankelijk wordt gemaakt van het democratiseringsproces. Economische stabiliteit kan er echter alleen komen, indien ook de politieke omstandigheden gunstig zijn, dat wil zeggen wanneer Azerbeidzjan en Armenië zich uitdrukkelijk inzetten voor een politiek compromis voor Nagorno-Karabach. Lehideux (PPE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik spreek namens onze collega, de heer Decourrière, die één van de ontwerpresoluties heeft opgesteld. We hebben ons meerdere malen kunnen uitspreken over het conflict dat Opper-Karabach teistert en over de humanitaire problemen die door de oorlog veroorzaakt worden. We probeerden hiermee een bijdrage te leveren aan het vinden van een oplossing voor dit conflict. Sinds 1993 streeft de OVSE naar een dergelijke oplossing voor het conflict. Ze onderhandelt en probeert een vredesplan uit te werken. Iedereen weet echter dat deze onderhandelingen stuiten op een groot aantal obstakels en in november vorig jaar werd het vredesplan dat door de groep van Minsk is voorgesteld, van tafel geveegd. In het licht daarvan willen we nadrukkelijk in herinnering brengen dat we het vredesproces in de Kaukasus en het vredesplan van de groep van Minsk blijven steunen. De betreffende voorstellen vormen een goede basis voor de onderhandelingen over een vreedzame oplossing voor dit conflict en het is van groot belang dat deze onderhandelingen worden opgepakt en zo snel mogelijk leiden tot een akkoord. Ik wil opmerken dat kort nádat de Azerbeidzjaanse regering dit vredesplan van de groep van Minsk verworpen had, verschillende politieke leiders van Azerbeidzjan zelf de regering hebben gewaarschuwd dat dit een verkeerde zet was. Ze wilden de regering verzoeken de directe onderhandelingen met de Armeniërs van Karabach te hervatten en een politieke oplossing te vinden voor deze regio door haar zelfbestuur en een belastingvrije zone te verlenen. Dat is een nieuw en positief aspect. De Europese Unie moet in de tussentijd de tastbare vorderingen op het gebied van de mensenrechten blijven stimuleren. De OVSE moet er ook tijdens iedere informatie- of observatiemissie met nadruk op letten of de mensenrechten in deze regio worden nageleefd, zodat een incident niet leidt tot escalatie van het geweld. Tenslotte wil ik zeggen dat de Europese Unie haar steun en bijstand moet verhogen aan de NGO's die ter plekke door middel van discussies en staatkundige vorming onder de daar wonende gemeenschappen wederzijds begrip proberen te kweken voor de geschiedenis van deze regio. Fabre-Aubrespy (I-EDN). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, de Kaukasus — met in het bijzonder de drie republieken van Trans-Kaukasië — is van groot belang voor de landen van de Europese Unie. Het is onze plicht de ontwikkelingen in deze drie republieken goed te volgen en alles in het werk te stellen om de vrede in deze regio te bewerkstelligen. Het belang van deze regio reikt immers veel verder dan alleen dat van haar bevolking. Wat dit betreft maken de volkeren van de Europese Unie zich terecht zorgen om het conflict in Opper-Karabach. We moeten onze uiterste best doen om dit conflict te beëindigen, niet alleen omwille van de vrede maar ook omwille van de economische ontwikkeling van deze regio. De oplossing van dit conflict zal de economische ontwikkeling van deze regio zonder twijfel ten goede komen. De delegatie voor Trans-Kaukasië is meerdere malen naar dit land afgereisd. Ze heeft gezien dat het Armeense volk, net als de Azeri's, snakt naar een oplossing. De Armeniërs hopen dat Europa en het Europees Parlement kunnen bijdragen aan het vinden van een oplossing. We hebben ons overigens ook voorgenomen die bijdrage te leveren. De groep van Minsk was van zijn kant overigens belast met het uitwerken van een duurzaam vredesplan. Met name Armenië heeft voorstellen gedaan om de vrede in deze regio te herstellen. Dat is precies het doel van de resolutie ter ondersteuning van het vredesproces in de Kaukasus, die ik persoonlijk namens mijn fractie heb ondertekend. We moeten een bescheiden bijdrage leveren aan de beëindiging van een conflict dat nu al jaren duurt en waar hoognodig een oplossing voor moet worden gevonden. Ik wil hieraan toevoegen dat we ons, door deze resolutie mede te ondertekenen, goed bewust zijn van de problemen waarin Azerbeidzjan en Armenië verkeren. Beide landen zijn immers ook in de resolutie opgenomen. We zijn dan
Nr. 4-536/290
Handelingen van het Europees Parlement
Fabre-Aubrespy ook goed op de hoogte van de drama's die zich in Armenië voltrekken en van de herhaalde verzoeken van dit land om erkenning van de Armeense genocide. Verder weten we dat de situatie omtrent de mensenrechten in Azerbeidzjan veel te wensen overlaat en dat we alles in het werk moeten stellen om deze situatie te verbeteren. de Silguy, Commissie. — (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, de Unie tracht de regionale samenwerking in de Kaukasus te stimuleren en steunt de inspanningen van de groep van Minsk en de OVSE. Deze laatste organisatie is het best in staat een vreedzame oplossing voor het conflict in Nagorno-Karabach te vinden. Het vredesplan dat door de drie voorzitters van de groep is gepresenteerd, vormt een goede onderhandelingsbasis voor het vinden van een oplossing voor dit conflict. Om de regionale actoren dichter bij elkaar te brengen, heeft de Unie, in het kader van TACIS programma's voor technische bijstand opgezet met als doel de samenwerking tussen Armenië en Azerbeidzjan te bevorderen. De presidenten van deze twee landen uit de Kaukasus hebben hun steun aan deze initiatieven toegezegd. Deze initiatieven zullen een doelmatige bijdrage leveren aan de verbetering van de dialoog tussen de verschillende partijen, wat het zoeken naar gezamenlijke oplossingen voor de regionale problemen moet vereenvoudigen. Zo heeft de Armeense eerste minister, de heer Darbinian, in dit kader deelgenomen aan de presidentiële top over vervoer, die afgelopen jaar met de steun van de Gemeenschap in Azerbeidzjan is georganiseerd. De eerste ministers van Armenië en Azerbeidzjan waren verder beiden aanwezig op de conferentie die in februari in Brussel werd gehouden. Onderwerp van deze conferentie was het vraagstuk inzake het transport van aardolie en gas. De presidenten van Azerbeidzjan, Armenië en Georgië hebben toegezegd deel te nemen aan een top die op initiatief van het Duitse voorzitterschap op 22 juni in Luxemburg wordt georganiseerd. Doel van deze top is aan te geven dat de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten tussen de Europese Unie en de Kaukasus in werking zullen treden. Deze overeenkomsten hebben als belangrijkste doel het democratiseringsproces te steunen en ervoor te zorgen dat de mensenrechten worden nageleefd. De Commissie neemt tenslotte nota van de wens van het Parlement om de actie die in deze regio in het kader van het actieplan „democratie" van het TACIS-programma is ondernomen, te versterken. Tot op de dag van vandaag heeft ze echter slechts een zeer beperkt aantal projectvoorstellen van NGO's mogen ontvangen. Gezien het kleine aantal NGO's dat in Armenië en Azerbeidzjan actief is, vindt de Commissie een toename van de middelen die voor dit programma kunnen worden aangewend voorbarig, althans voor dit moment. De Voorzitter. — Hartelijk dank, commissaris de Silguy. Het debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Mensenrechten De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerpresoluties: Cuba — B4-0240/99 van de leden Bertens en Gasòliba i Böhm, namens de ELDR-Fractie, — B4-0249/99 van mevrouw van Bladel, namens de UPE-Fractie, — B4-0258/99 van de leden Dupuis en Dell'Alba, namens de ARE-Fractie, — B4-0274/99 van de leden Linkohr en Cabezón Alonso, namens de PSE-Fractie, — B4-0298/99 van de heer Burenstam Linder e.a., namens de PPE-Fractie en — B4-0308/99 van de leden Sjöstedt en Pailler, namens de GUE/NGL-Fractie over de situatie van de mensenrechten op Cuba; Colombia — B4-0237/99 van de leden Bertens en Larive, namens de ELDR-Fractie, — B4-0251/99 van mevrouw van Bladel, namens de UPE-Fractie, — B4-0273/99 van mevrouw Miranda de Lage, namens de PSE-Fractie, — B4-0287/99 van de heer Kreissl-Dörfler e.a., namens de V-Fractie, — B4-0292/99 van mevrouw Sornosa e.a., namens de GUE/NGL-Fractie en — B4-0296/99 van mevrouw Lenz e.a., namens de PPE-Fractie over de schending van de mensenrechten in Colombia; Indonesië / Oost-Timor — B4-0252/99 van de heer Janssen van Raay, namens de UPE-Fractie, — B4-0264/99 van de heer Bertens, namens de ELDR-Fractie,
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/291
De Voorzitter — B4-0268/99 van de heer Titley, namens de PSE-Fractie, — B4-0306/99 van de leden McKenna en Telkämper, namens de V-Fractie en — B4-0307/99 van de heer Ribeiro e.a., namens de GUE/NGL-Fractie , over de situatie van de mensenrechten in Indonesië en op met name de Molukken en Oost-Timor; VN-Commissie voor de mensenrechten ,.— B4-0238/99 van de heer Cars e.a., namens de ELDR-Fractie, — B4-0248/99 van mevrouw van Bladel, namens de UPE-Fractie, — B4-0266/99 van de heer Barros Moura, namens de PSE-Fractie, — B4-0281/99 van de heer Dupuis e.a., namens de ARE-Fractie, — B4-0291/99 van de heer Carnero e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, — B4-0300/99 van mevrouw Lenz e.a., namens de PPE-Fractie en — B4-0303/99 van mevrouw Aglietta e.a., namens de V-Fractie over de prioriteiten van de EU voor de 55ste bijeenkomst van de VN-Commissie voor de mensenrechten; Wit-Rusland — B4-0239/99 van de heer Bertens, namens de ELDR-Fractie en — B4-0289/99 van de leden Schroedter en Gahrton, namens de V-Fractie over de situatie in Wit-Rusland; Rusland — B4-0280/99 van de leden Dupuis en Dell'Alba, namens de ARE-Fractie en — B4-0299/99 van de heer Lehne e.a., namens de PPE-Fractie over de eerbiediging van de mensenrechten in Rusland. Cuba Bertens (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, de zegen die de paus bij zijn bezoek heeft gebracht, heeft Castro toch gebracht tot het volharden in de verkeerde praktijken, nieuwe strafwetten uitvaardigen, het weer omzetten van de doodstraf. Het doet mij denken aan toen ik een hele kleine katholieke jongen was en de processie door het dorp trok, de gordijnen opengingen, het Christusbeeld, twee devote kaarsen en zolang het Christusbeeld langs kwam gebeurde er niks. Alles pais en vree. Zodra het beeld was gepasseerd gingen de gordijnen dicht, werd de vrouw weer geslagen, kwam de fles weer uit de kast en werd er weer gezondigd en gewacht tot het volgend jaar. Castro, en ik heb er vier jaar gewoond, mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, hij deugt gewoon niet. Hij deugt misschien wel voor een beeldvorm van de zogenaamde laatste revolutionair. Daar hebben wij onze buik van vol. Ik vind het zielig en bijna pathetisch om nog te proberen om met deze caudillo, een ander woord voor dictator, in zee te gaan. Hij versterkt alleen, ten onrechte, de Amerikaanse lijn van de boycot. Europa mag daarom zijn beleid niet wijzigen. Wij moeten vasthouden aan ons beleid van ondersteuning van de democratisering en de vernieuwing. Onze programma's moeten ook daarop gericht zijn en niet op het beeld, op een pamflet van Che Guevara, want dat is een echte revolutionair. Jammer genoeg leefde hij niet lang genoeg en Castro heeft, zoals u weet, daar de hand in gehad. Onze programma's, de politieke dialoog op Cuba moeten actief worden opgezet en aan deze caudillo moet duidelijk worden gemaakt dat wíj niet, zoals de paus, met ons laten spelen. Democratie en vernieuwing van Cuba, dat verdienen de Cubanen, maar zelfs goedgelovigen verdienen dat ook. Van Bladel (UPE). — Voorzitter ik ben heel blij met wat collega Bertens heeft gezegd. Ondanks de schendingen van mensenrechten en gebrek aan politieke vrijheid op Cuba heeft dit Parlement helaas gestimuleerd doordat de linkse politieke partijen altijd een oogje hebben dichtgedaan en daarmee de situatie hebben laten dichtslibben. Voorzitter, de dissidenten die verzet boden, waren het in al die vijf jaar niet eens waard om één keer de Sacharov-prijs te krijgen. Ik moet er bijna om huilen. Ik vind het ernstig. Een uiterst selectieve benadering dus waar het Cubaanse volk geen stap mee vooruit is gekomen. Eindelijk dan nu een resolutie met een uiterst milde toonzetting. Geen sancties maar hulp voor constructieve dialoog. Prima. Ruim een jaar na het bezoek van de paus waarbij hoop op verbetering gloorde, is het alleen maar slechter geworden voor de vrijheid van de Cubanen. De economische opening is niet ten gunste van de arbeidende Cubaan maar van het partijkader en een enkele Italiaanse en Spaanse investeerder. Ik zie hier, Voorzitter, helaas herinneringen aan ontwikkelingen van de periode Batista. Prostitutie, drank, rijke toeristen; dat hoort toch niet thuis in een socialistisch revolutionair bewind?
Nr. 4-536/292
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Van Bladel De huidige investeerders zouden naar mijn idee eindelijk eens contracten moeten afsluiten met de arbeider zelf en niet met de regering want, mevrouw de Voorzitter, weet u hoe het gaat? Die bedrijven die daar investeren geven het hele salaris aan de regering die het vervolgens geheel afroomt en dan komt er nog een enkel centje in de zak van de Cubaan. Schandelijk! Voorzitter, bij het proces van de dissidenten mocht geen diplomaat, geen journalist noch waarnemer aanwezig zijn. De Europese Unie zei: het is een vergissing. Als dit in Turkije gebeurt, staat heel Europa op zijn kop. Ik wil er slechts mee zeggen dat wij een selectieve benadering hebben. In de resolutie gaat het ons om de naleving van de mensenrechten maar eigenlijk, de heer Bertens zei het al, moet er meer gebeuren. Nergens op de wereld moet de rode loper meer worden uitgerold voor Fidel Castro. Hem dient hetzelfde lot te treffen als Pinochet en Öcalan: een proces. Voorzitter, zou de internationale gemeenschap zich nu eindelijk eens willen laten horen tegen de aankomst van 300 Cubaanse militairen in Angola en Brazzaville zoals Diario de Noticias, de Portugese krant, meldde? Zij gaan daar opnieuw hulp geven om de dictators in het zadel te houden en de olie- en diamantwinst naar Cuba te brengen. Dit Parlement heeft lang gewacht met zijn proces. Het is er dan nu eindelijk maar het boekwerkje dat de Cubaanse ambassadeur mij vanmorgen stuurde gaf al aan dat hij het onzin vond. Ik niet, Voorzitter. Ik hoop dat onze resolutie de vrijheidslievenden op Cuba steunt. Dell'Alba (ARE). — (FR) Mevrouw de Voorzitter, toen Johannes Paulus II verleden jaar voet zette op Cuba, werd er door de radicale partij in Rome een demonstratie georganiseerd tegen dit bezoek en tegen waar het voor stond. Velen hadden hier toen kritiek op en beweerden dat we vertrouwen moesten hebben in het democratiseringsproces, waarvan het bezoek van de paus een voorbode zou zijn. Ik geloof dat Cuba Kerstmis heeft mogen vieren en dat is zowat alles. Wanneer we zien dat het 'verschrikkelijke en gruwelijke delict waarover dit proces handelt bestaat in het onderhouden met contacten met de buitenlandse pers, dan moeten we ons er wel rekenschap van geven dat die zogenaamde democratisering nog lang geen feit is. Vanuit dat oogpunt gaat deze resolutie dan ook niet erg ver. We hadden krachtiger moeten stellen dat deze dialoog — deze behoedzame poging — tot mislukken gedoemd is, zolang de mensenrechten niet ten volle worden geëerbiedigd. Cabezón Alonso (PSE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, deze resolutie is niet tegen het Cubaanse volk gericht. De tekst die we vandaag bespreken en die ik graag goedgekeurd zou zien, is een uiting van kritiek op de verkeerde en exclusieve uitleg die de Cubaanse regering geeft aan vrijheden als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering. Er is geen sprake van vrijheid als het recht om er een andere mening op na te houden, om politiek andersdenkend te zijn, niet wordt erkend. Daarom is het te veroordelen dat op Cuba dissidenten en politieke tegenstanders worden aangehouden, gearresteerd en opgesloten vanwege het feit dat zij anders denken dan het regime. Het is een recht om er een eigen politieke mening op na te kunnen houden. Dat mag nooit worden uitgelegd of veroordeeld als een poging tot opstand of een delict dat de staatsveiligheid in gevaar zou brengen. Onder een regering die dergelijke vrijheden respecteert, hadden deze aanhoudingen nooit plaatsgevonden. Het excuus van het Amerikaanse embargo is te simplistisch. Wij hebben de houding van de Amerikaans regering onder andere veroordeeld — ik heb dat zelf ook gedaan — omdat die ons fout leek, maar die houding mag niet worden aangegrepen om een ieder gevangen te zetten en te veroordelen die zich niet aan de oekazes van de enige politieke partij onderwerpt, wat op Cuba de communistische partij is. Wij betuigen onze volledige en onvoorwaardelijke solidariteit met Vladimiro Roca, Félix Bonne, Marta Beatriz Roque en René Gómez Manzano, die op 16 juli 1997 werden gearresteerd voor het ondertekenen en verspreiden van de tekst „Ons vaderland is van iedereen", die indruist tegen de officiële standpunten van de regering. Wij betuigen onze volledige solidariteit met de politieke gevangenen op Cuba, die gevangen zitten vanwege hun politieke opvattingen. Ik hoop dat deze veroordeling van het Cubaanse regime geen einde zal maken aan de minimale dialoog die nu nog wordt gevoerd tussen Cuba en de Europese Unie. De fouten van de Cubaanse regering zijn niet de fouten van het volk, maar defoutenvan de machthebbers. Hun politieke standpunten, hun ongenaakbare houding, hun weigerachtigheid ten aanzien van alles dat meer culturele, politieke, economische of sociale openheid veronderstelt, mag er niet toe leiden dat alle gespreksmogelijkheden tussen Cuba en de Europese Unie worden afgesloten. Het Cubaanse volk, dat te lijden heeft onder de gevolgen van deze houding, mag daar niet om worden veroordeeld. Salafranca Sánchez-Neyra (PPE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, de delegatie voor de betrekkingen met Cuba, waarvan ik voorzitter ben, heeft zich buitengewoon ingespannen om de gesprekskanalen met de Cubaanse autoriteiten en de gehele Cubaanse bevolking open te houden. Het Europees Parlement heeft, zelfs zonder samenwerkingsovereenkomst, solidariteitshulp verleend. De Europese Unie is wereldwijd de belangrijkste donor van humanitaire hulp aan de Cubaanse bevolking, en toont daarmee aan gevoelig te zijn voor de problemen en tekorten waarmee Cuba op dit moment in zijn geschiedenis te kampen heeft. í
In dezelfde geest hebben wij — de heer Cabezón zei het zojuist al — zo vaak als nodig was onze stem laten horen om de extraterritoriale werking van de Helms/Burton-wet te veroordelen. En nu, mevrouw de Voorzitter, moeten wij ook onze stem verheffen om de mensenrechten en democratische vrijheden op Cuba te verdedigen, want terughoudendheid houdt op een deugd te zijn wanneer men zich nergens meer toe wil verplichten. Dit Parlement heeft absoluut de verplichting het op te nemen voor de zaak van de vrijheid, die ons ethische en esthetische kompas is en moet zijn.
11-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/293
Salafranca Sánchez-Neyra Ik heb al eerder de gelegenheid gehad om, in navolging van een illustere collega van me, in het Parlement te zeggen dat je mensen en volkeren niet de toekomst voor kunt schrijven zonder hen daarbij te betrekken. Want er is geen sprake van individuele waardigheid zolang niet iedere man en vrouw de kans heeft de toekomst van allen mede te bepalen. Om dit alles, mevrouw de Voorzitter, moet dit Parlement zijn solidariteit betuigen met degenen die lijden, en zeer standvastig zijn in zijn voortdurende roep om vrijheid. Daarom vraagt mijn fractie nogmaals om de vrijlating van Vladimiro Roca, Félix Bonne, Marta Beatriz Roque, René Gómez Manzano, Jorge Luis García Pérez en alle anderen die, beroofd van vrijheid, in Cuba strijden voor hun vrijheid en hun waardigheid. Sjöstedt (GUE/NGL). — (SV) Mevrouw de voorzitter, Cuba heeft honderden politieke gevangenen. Het Cubaanse strafrecht kent de mogelijkheid opposanten te veroordelen voor zogenaamde misdaden als gebrek aan respect of vijandige propaganda. Opposanten kunnen rekenen op interne verbanning op het eiland, en er zijn verscheidene meldingen van wreed politieoptreden. Al met al zijn de democratische rechten en vrijheden op Cuba sterk ingeperkt. Dit moet onomwonden worden veroordeeld, hetgeen in de resolutie van het Parlement ook gebeurt. De VS zetten Cuba onder druk door middel van een langdurig economisch embargo en andere vormen van agressie. Het embargo tegen Cuba moet worden opgeheven, omdat het land zich anders niet positief kan ontwikkelen. Dat er het nodige mis is met de democratie en de mensenrechten in het land, mag echter niet worden geweten aan de agressie van de VS. De Cubaanse samenleving heeft ook vele progressieve trekken, bijvoorbeeld een voor de regio sterk ontwikkeld sociaal recht, en veel aandacht voor opleiding en gezondheidszorg. Maar natuurlijk wegen ook die zaken geenszins op tegen inperkingen van de democratische rechten van de Cubaanse bevolking. De Cubaanse bevolking heeft het volle recht een socialistisch maatschappijmodel te kiezen. Het probleem is dat zij niet mag kiezen, aangezien politiek pluralisme en fundamentele democratische rechten ontbreken. Marset Campos (GUE/NGL). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, zoals al is gezegd, is onze fractie uiteraard voor de eerbiediging en bevordering van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, en tevens voor het recht van volkeren om hun eigen toekomst te bepalen. Als een volk zoals het Cubaanse zoveel jaren heeft geleden onder een uit internationaal oogpunt illegale blokkade en is opgejaagd door de Verenigde Staten — waar nu de Helms/Burton-wet nog bij komt, die internationaal ook illegaal is —, dan valt goed te begrijpen dat de situatie verstikkend is en dat de Cubaanse regering een defensieve houding moet innemen om zich tegen die moeilijkheden en tekorten te beschermen. Toch lijkt het ons belangrijk de helpende hand toe te steken zodat er weer een proces op gang kan komen — dat vanzelfsprekend verenigbaar moet zijn met het socialisme — ten gunste van de mensenrechten, democratie en vrijheid. De Europese Unie kan de Amerikaanse omsingeling doorbreken door deze weg te volgen, die volgens ons de meest aangewezen is. Het herstel van de economie en van culturele betrekkingen kan leiden tot de normalisering van het culturele en politieke leven op Cuba, en dat hangt goeddeels van ons af omdat de Verenigde Staten niet bereid zijn om in die richting mee te helpen. Daarom denk ik dat wij ons buitengewoon in moeten spannen om Cuba in te passen in het kader van economische, culturele en politieke betrekkingen. Telkämper (V). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij weten allemaal dat Cuba de VS niet is. In tegenstelling tot de VS heeft Cuba onderwijs voor iedereen, gratis gezondheidszorg en allerlei voorzieningen die Cuba van zijn afhankelijkheid van de VS hebben verlost. Waarom echter imiteert de Cubaanse regering een van de schandelijkste uitvindingen van ondemocratische en totalitaire regeringen? Waarom starten de Cubanen in vredesnaam geen campagne waarin ze zeggen: wij zijn democratischer dan de VS, eerbiedigen de mensenrechten en schaffen de doodstraf af? De regering heeft echter het tegendeel gedaan en het toepassingsgebied van de doodstraf uitgebreid. Geen enkele democraat of socialist kan dit goedkeuren. Dit is een zware schending van het fundamenteelste van alle mensenrechten, namelijk het recht op leven. Overal is de samenleving in ontwikkeling, ook in Cuba. Wij moeten tegen de Cubaanse regering en de Cubaanse bevolking in alle duidelijkheid zeggen dat wij bereid zijn onze economische, sociale en culturele betrekkingen met Cuba uit te breiden en dat wij daarom, in het kader van de ACS-overeenkomst of van een bilaterale samenwerkingsovereenkomst, contact moeten hebben met vastberaden, creatieve en democratische Cubaanse mannen en vrouwen en met hun organisaties. Wij willen een dialoog om dat te kunnen doen. Wij hopen dat de Cubaanse leiders vooruitziend genoeg zijn om ons daarbij te helpen. Colombia Bertens (ELDR). — Mevrouw de Voorzitter, de situatie in Colombia blijft natuurlijk zorgelijk, ondanks de goede berichten die wij maanden geleden hadden dat president Pastrana een nieuw vredesoffensief was begonnen. Maar op dit moment blijken paramilitaire groepen en als resultaat daarvan de guerrilla's toch weer door te gaan met hun aanslagen. We hebben juist gisteravond vernomen dat drie Amerikanen op een vreselijke manier aan hun einde zijn gekomen. Wanneer zullen die strijdende groepen nu begrijpen dat zij uiteindelijk niets te winnen hebben bij deze constante vernietiging? Ik denk dat de Unie zich sterk moet blijven maken voor de bescherming van de mensenrechten, maar in samenwerking met president Pastrana. De systematische manier waarop op dit moment de rechtstaat Colombia wordt tenietgedaan, kan ons niet onverschillig laten. Ik denk dat we de Verenigde Naties en onze eigen Unie moeten proberen te overtuigen om andere mensen te overtuigen dat vrede en mensenrechten hand in hand gaan.
Nr. 4-536/294
Handelingen van het Europees Parlement
Miranda de Lage (PSE). — (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil me wenden tot de FARC, de Revolutionaire Strijdkrachten van Colombia, en hun opstand. Er is namelijk niefs revolutionairs of heldhaftigs aan het vermoorden van ongewapende ontwikkelingswerkers, het ontvoeren van burgers, of het vragen van losgeld voor het leven van wie dan ook. Geen enkele actie tegen ongewapende mensen kan als heldhaftig worden beschouwd. De loop van de geschiedenis wordt niet veranderd door het gebruik van geweld tegen de zwakken. Maar er bestaat nog steeds een kans dat de opstand de geschiedenis van Colombia in gaat als een bijdrage aan de vrede. De opstandelingen hebben politieke erkenning gekregen — zelfs internationaal — maar we moeten van ze vragen dat ze het internationale humanitaire recht respecteren en ontvoerde burgers vrijlaten, van wie sommigen ziek zijn. Maak uw vooruitzichten er niet somberder op door acties die absoluut verwerpelijk zijn! Eis geen gerechtigheid terwijl u zelf onrecht begaat! Wat ook moet worden genoemd is het andere geweld, de terreur die door paramilitaire groeperingen wordt uitgeoefend. Het is makkelijk om te schieten op mensenrechtenactivisten, vakbondsmensen en journalisten die zich inzetten voor de vrijheid, op vrouwen en op ongewapende boeren. Kortom, op iedereen die verdacht is omdat hij democraat is. Het paramilitarisme staat voor kwaadaardigheid, fascisme, al het slechte dat voortkomt uit een intolerant en op uitsluiting gericht maatschappijbeeld, op basis waarvan men al moordend beweert te beschermen terwijl de beste burgers uit de weg worden geruimd. Bij paramilitaire organisaties passen geen beschouwingen van welke aard dan ook; zij dienen te worden vervolgd, ontmanteld en veroordeeld. Het is geen gemakkelijke opgave om vrede tot stand te brengen in Colombia, maar het moet gebeuren. Verscheidene generaties zijn door het jarenlange geweld getekend. Het aanbod van president Pastrana moet onze volledige steun krijgen en voldoende internationale economische steun om te kunnen voorzien in de sociale behoeften waaruit dit geweld ten diepste voortkomt. Oorlog, mevrouw de Voorzitter, is veel duurder dan vrede. Holm (V). — (SV) Mevrouw de Voorzitter, toen vorig jaar de nieuwe president, Pastrana, werd benoemd, hoopten velen van ons dat het met de mensenrechten in Colombia de goede kant op zou gaan. Helaas lijkt dit ijdele hoop; de president blijkt tot op heden geen actieplan te hebben ontwikkeld om het respect voor de mensenrechten te verbeteren. Zowel de paramilitaire strijdkrachten als de guerrilla's blijven actief in de criminaliteit. Er vindt een regelrechte eliminatie plaats van de personen en groepen die zich inzetten voor de mensenrechten in Colombia, zoals sociale werkers en voorvechters van de vakbonden. Natuurlijk eisen wij dat de archieven van de staatsinlichtingendienst onder internationaal toezicht worden geschoond. Deze archieven bevatten massa's informatie over personen die actief strijden voor de mensenrechten en de democratie in het land. Natuurlijk mag dit niet zo doorgaan. De mensenrechten moeten worden verdedigd, en wij moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om de mensen in het land die voor deze rechten strijden, te verdedigen en te steunen. Daarom ga ik ervan uit dat de Raad een zeer krachtige verklaring over Colombia zal voorbereiden voor de volgende zitting van de VN in Genève. Lenz (PPE). — (DE) Mevrouw de Voorzitter, ontvoering en moord zijn in Colombia nog altijd schering en inslag. Hoe vaak hebben wij dat hier al niet gezegd! Nu zijn drie Amerikanen dood aangetroffen en is een ontvoerde Franse geoloog kort voor zijn vrijlating gestorven. Wij hebben ook altijd de gewelddaden veroordeeld die de paramilitaire organisaties los van die aanslagen of soms ook in samenhang daarmee plegen. Wij kunnen soms moeilijk begrijpen dat president Pastrana de vredesonderhandelingen met de guerillaorganisaties, in de eerste plaats de FARC, voortzet en tegelijkertijd ook met de andere grote organisatie, het ELN, besprekingen voert. De voortzetting van die besprekingen komt misschien dubbelhartig over, maar toch is dat volgens mij de enige manier om iets te bereiken. Daarom vragen wij dat de president de vredesonderhandelingen voortzet en eindelijk een akkoord sluit. Wij moeten er echter op blijven hameren dat van een duurzame eerbiediging en bescherming van de mensenrechten zonder rechtsstaat geen sprake kan zijn. Het Europees Parlement heeft ook altijd duidelijk gezegd dat de vertegenwoordiger van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten in Colombia terecht eist dat verdedigers van de mensenrechten in dat land worden beschermd. Wij hopen dat de Raad en de Commissie die eis op de vergadering van de VN-Commissie voor de rechten van de mens in Genève zullen ondersteunen. Wij roepen de Colombiaanse regering ertoe op de strijd tegen het geweld niet op te geven maar vastberaden voort te zetten. Wij hopen voor het Colombiaanse volk dat er aan alle corruptie, moord en geweld eindelijk een einde komt, dat vrede wordt gesloten en dat Colombia niet langer door ontvoering en moord wordt gekenmerkt. Howitt (PSE). — (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit is het derde speciale debat over Colombia in dit Parlement in vier maanden tijd. We zullen doorgaan met deze debatten tot de grove schendingen van de mensenrechten in dat land tot het verleden behoren. We doen een beroep op de VN-Commissie voor de rechten van de mens om tijdens haar vergadering in Genève de Colombiaanse autoriteiten te veroordelen vanwege hun verzuim de paramilitaire groeperingen te ontmantelen en de strijders voor de mensenrechten te beschermen, zoals hun vorig jaar werd gevraagd. De Colombiaanse regering is inzake beide verzoeken tekortgeschoten. De VN-Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen moet nu maar maatregelen nemen. We mogen de humanitaire tragedie die hierdoor is ontstaan, nooit vergeten. Terry Freitas heeft twee jaar lang het Uwa-volk geholpen bij hun strijd tegen de olie-opsporingsactiviteiten van Occidental Petroleum op hun grondgebied. Hij werd in de gaten gehouden door wat naar zijn vermoeden paramilitairen waren, en op zijn antwoord-
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/295
Howitt apparaat werd een dreigement ingesproken: „Trek je terug of je bent er geweest!" Er is ook bewijs voor de medeplichtigheid van de Colombiaanse strijdkrachten. Terry werd namelijk door militairen gedwongen een verklaring te ondertekenen waarin hij hen vrijwaarde van de verantwoordelijkheid in het geval hem iets zou overkomen. Eerder deze maand werden Terry en twee van zijn collega's door twee gemaskerde mannen met machinegeweren ontvoerd. Hun met kogels doorzeefde lichamen werden net over de grens met Venezuela gedumpt, waar ze later werden gevonden. Een man van 24 jaar, vermoord omdat hij geloofde in de verdediging van de mensenrechten. De paramilitaire groepen moeten worden ontmanteld, het moorden moet worden beëindigd en de mensenrechten gerespecteerd. Indonesië/Oost-Timor Van Bladel (UPE). — Voorzitter, Indonesië is een complex land. Het heeft een tijdzone van twee uur verschil, 13.000 eilanden, erg veel volken en erg veel talen. Een complex land dat 350 jaar lang op een zeer centraal kolonialistische wijze door mijn land is geregeerd. Ook in die tijd waren er opstanden in Atjeh, op de Molukken, in Irian Jaya. Net als nu. De grondwet, de Pancasila, heeft er na de onafhankelijkheid voor gezorgd dat volken en godsdiensten vrij en veilig naast elkaar konden bestaan. Door de val van Soeharto en de economische crisis komen de tegenstellingen naar buiten en die manifesteren zich helaas op dit moment op de Molukken in een tegenstelling tussen Islam en christendom. Het doet mij pijn dat het op de Molukken is, want wij hebben dat volk daar ook al zo misbruikt en onderdrukt en een deel van dat volk bevindt zich in Nederland. Maar Indonesië is op weg naar een nieuwe tijd en een nieuwe ordening. Nu al hebben zich 48 politieke partijen gemeld voor de verkiezingen in juni. Dat verdient onze steun. De resolutie roept op tot een referendum onder VN-toezicht over Oost-Timor om het recht op zelfbeschikking uit te oefenen. Laten wij hopen dat het zo verloopt en dat het goed verloopt. Ik teken hierbij wel aan dat een onafhankelijk Oost-Timor de doos van Pandora kan openen en andere Indonesische volken hetzelfde zullen eisen. Dat is een groot gevaar voor de stabiliteit van de Aziatische regio in zijn geheel. Dat kan ons toch ook niet onverschillig laten. Dit Parlement heeft heel wat harde resoluties tegen Indonesië aangenomen. Ik proefde laatste tijd toch meer ruimte voor een constructieve ondersteuning van de stappen die daar worden gezet in de richting van democratie. Die houding juich ik toe. Bertens (ELDR). — Voorzitter, mevrouw Van Bladel heeft in vogelvlucht gezegd wat ik ook had kunnen zeggen. Het complexe Indonesië, de rellen, de explosies, letterlijk enfiguurlijk,in de Molukken en op het eiland Ambon met name, hebben weer eens laten zien hoe complex het zal worden als wij de laatste steunpilaar die wij voor het moment hebben, president Habibie, laten vallen. De dieper liggende oorzaak van deze uitbarsting op de Molukken is te vinden in de ernstige politieke en economische crisis die het land doormaakt. Het is van het grootste belang dat wij proberen zo snel mogelijk die democratische verkiezing te laten plaatsvinden maar in ieder geval daar steun aan te geven. Dit geweldige, grote maar ook prachtige land, de Gordel van Smaragd werd dat genoemd in onze aardrijkskundeboekjes, mag niet worden geïsoleerd en wij moeten dat land op enigerlei wijze laten merken dat wij ze niet verstoten maar in onze armen sluiten. Want Europa, met name Nederland, heeft daar een grote verantwoordelijkheid uit het verleden.
VOORZITTER: DE HEER MARTIN . Ondervoorzitter Newens (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit Huis heeft de afgelopen jaren al verschillende keren haar afschuw geuit over de schendingen van de mensenrechten in grote delen van Indonesië. Dit prachtige land is het toneel geweest van weerzinwekkende misdaden. Deze resolutie betreft in eerste instantie de gewelddadigheden die recentelijk op de Molukken hebben plaatsgevonden. Meer dan 200 mensen werden daarbij gedood, en hun huizen en die van talloze anderen werden vernield. De bevolking van de Molukken wordt ernstig onderdrukt door de negenduizend militairen die op deze eilanden zijn gestationeerd. Deze situatie doet zich voor juist nu we in het licht van de veranderingen die in Indonesië hebben plaatsgevonden, hadden verwacht dat het ook met de Molukken beter zou gaan. In de resolutie wordt bovendien opnieuw verwezen naar de situatie op Oost-Timor, een ander toneel van vreselijke misdaden. De komende verkiezingen bieden hoop op verandering. Het is van enorm belang dat we onze volledige steun toezeggen aan die mensen in Indonesië die het land een nieuwe start willen geven. Daarnaast moeten we er met klem op aandringen dat het referendum inzake het zelfbeschikkingsrecht voor de inwoners van Oost-Timor inderdaad doorgang zal vinden. Het is onaanvaardbaar dat de bevolking van Oost-Timor dat recht nog langer wordt ontzegd. In de loop der jaren is maar liefst een derde van de Oost-Timorese bevolking gedood. Het Europees Parlement heeft al die tijd consequent aangedrongen op verandering, en die verandering lijkt nu dan eindelijk mogelijk te worden. Het is daarom des te belangrijker dat we juist nu er zoveel op het spel staat, de druk op de ícefel houden. Ik hoop dan ook dat ook deze resolutie unaniem door dit Huis zal worden gesteund. Telkämper (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn bereid het streven naar democratie in Indonesië te ondersteunen. Ik denk dat alle afgevaardigden en ook de instellingen bereid zijn tevens materiële steun voor een vredesproces te verlenen. Indonesië moet echter laten zien dat het een vreedzame overgang naar de democratie wenst. In dat verband hechten wij veel belang aan twee gebieden. Het eerste is Oost-Timor. Het referendum in Oost-Timor
Nr. 4-536/296
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Telkämper moet zo snel mogelijk plaatsvinden. De onafhankelijkheid van Oost-Timor is een historische noodzaak. Aan de onderdrukking in het gebied moet een einde komen. President Habibie weet dat. Wij moeten daarbij zo snel mogelijk helpen, bijvoorbeeld door in Europa en de lidstaten mensen te leren hoe zij het land moeten besturen zodat een infrastructuur wordt gecreëerd en Oost-Timor zichzelf kan redden. In de tweede plaats mogen de huidige conflicten in de Molukken, die kennelijk door de politie in de hand worden gewerkt, niet verder op de spits worden gedreven. In Ambon is 85% van de bevolking christen. Wij moeten daar een godsdienstoorlog verhinderen. De regering in Jakarta draagt op dat punt een grote verantwoordelijkheid. Ze moet de bevolking demilitariseren en mag de politie alleen inzetten om de orde te handhaven en niet om conflicten aan te wakkeren. Als dat gebeurt, kunnen wij de Commissie volgens mij alleen maar verzoeken in die conflictsituaties humanitaire hulp te verlenen en het streven naar democratie en verkiezingen te ondersteunen. Dat moet zo snel mogelijk gebeuren om in het gebied vrede te brengen. (Applaus) VN-Commissie voor de rechten van de mens Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, enige tijd geleden bespraken wij hier het verslag-Bernard-Reymond over China. Toen heeft mijn fractie, de liberale fractie, de mensenrechtencommissie ter sprake gebracht van de Verenigde Naties. Een meerderheid van het Parlement wilde dat niet en wilde ook geen urgentie. Laten we nou toch leren tijdig resoluties aan te nemen of te bespreken die werkelijk iets kunnen beïnvloeden. Over elf dagen begint de VN-commissievergadering in Genève. Hoe kunnen we daar nog de prioriteiten van de Raad enigszins beïnvloeden? In China, iedereen weet dat, is de nieuwe ijstijd aangebroken. Op grote schaal worden dissidenten opgepakt, internetwerkers gearresteerd en de opbouw van nieuwe politieke partijen, zoals de democratische partij, met harde hand bestreden. De Unie moet eerlijk zijn. De mensenrechtendialoog moet gewoon plaatsvinden en de effectieve dialoog vereist ook dat we bereid moeten zijn publieke, internationaal georganiseerde druk uit te oefenen: de canot and the stick. Om dit proces effectief te maken, mijnheer de Voorzitter, moet de Raad zelf een resolutie over China indienen, actief daarvoor lobbyen en landen afhouden van een zogenaamde no action on China—motie. Als we zien op welke manier China zijn invloed uitoefent richting Macedonië en daarmee de Balkanpolitiek van de Contactgroep in gevaar brengt, vind ik het gerechtvaardigd om ook publieke drukmiddelen ten aanzien van China te gebruiken. Want Chinezen vinden het niet zo bezwaarlijk wanneer ze voor vol worden aangezien. Ik kan u vertellen dat mijn fractie het jammer vindt dat we altijd zo moeten vechten om iets over China te zeggen. Maar ja, waar geld is, is geluk. Dat denken wij tenminste. Van Bladel (UPE). — Voorzitter, ik vind dit keer de resolutie die voorbereid is voor de VN-vergadering een heel afgewogen en goede resolutie. Ik vind het erg belangrijk dat we oproepen tot een millenniumamnestie voor politieke gevangenen en oproepen tot afstand nemen van het betrekken van kinderen bij oorlogssituaties. Het is terecht dat we dit jaar geen opsomming van landen hebben die de mensenrechten niet naleven maar ons uitsluitend concentreren op China. Vanmorgen stond in de Herald Tribune nog een foto van de Dalai Lama die in het noorden van India is, vijftig jaar na de inval in Tibet. Het moet gezegd worden: de dag na het aannemen van het China-rapport in het Parlement werden de dissidenten opgepakt en werden de raketten in het zuiden van China op Taiwan gericht. We moeten China een signaal geven. Niet voor onszelf of om ze te pesten maar om de stabiliteit in de regio te garanderen, want de vrede is en blijft belangrijk. Newens (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft zich de afgelopen jaren ingespannen voor de mensenrechten op een wijze waar we alleen maar trots op kunnen zijn. In het licht daarvan is het juist dat we onze prioriteiten kenbaar maken in verband met de 55ste bijeenkomst van de VN-Commissie voor de mensenrechtencommissie. In onze resolutie wordt erkend dat de armoede een fundamentele hindernis is bij het verwezenlijken van de mensenrechten. De vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, godsdienstvrijheid en alle andere politieke, religieuze en burgervrijheden zijn van essentieel belang. We moeten de economische rechten en hun nauwe samenhang met andere rechten echter niet uit het oog verliezen. Zeker niet in het huidige tijdsgewricht, waarin meer dan een miljard mensen het moeten stellen zonder toereikende voeding, zuiver drinkwater, gedegen kleding, een redelijk onderkomen, onderwijs en gezondheidszorg. De resolutie die hier ter tafel ligt pleit voor een gecoördineerde aanpak in de strijd tegen de gesel van racisme en discriminatie, die ook de afgelopen jaren nog heeft geleid tot volkerenmoord en slachtpartijen zoals in Rwanda. Deze resolutie pleit ook voor positieve maatregelen tegen de weerzinwekkende discriminatie en uitbuiting van vrouwen en kinderen. We moeten ons overal ter wereld inzetten voor de bevrijding van gewetensgevangenen, een verbod op de marteling en mishandeling van gevangenen en de afschaffing van een andere barbaarse maatregel, de doodstraf. Deze praktijken dienen in de moderne beschaafde wereld als volstrekt onaanvaardbaar te worden afgekeurd. We doen daarom in het bijzonder een beroep op de Raad en de Commissie gehoor te geven aan de resoluties van dit Parlement over de mensenrechten. We hopen ook dat die resoluties hun weerslag zullen vinden in de inspanningen van de VN-mensenrechtencommissie. Een van de uitdagingen van onze tijd is het vestigen van onvoorwaardelijk respect voor de mensenrechten in alle landen van de wereld. Als we deze resolutie aannemen, bevestigen we daarmee onze vastberadenheid in onze strijd voor die zaak.
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/297
Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dit om twee redenen een goede resolutie: enerzijds omdat we er op de compromisvergadering in zijn geslaagd alle verzoeken in verband met rechten zoals het recht op huisvesting, het recht op werk, enzovoorts, te elimineren, dus al die rechten die zoals men weet niet afdwingbaar zijn en ons terecht te concentreren op de afdwingbare rechten, door aan de Raad drie initiatieven op drie verschillende gebieden voor te stellen. Het eerste initiatief beoogt een universeel moratorium op executies: in dit verband vragen wij dat de komende vergadering in Genève de laatste wordt waarop een resolutie over het moratorium wordt aangenomen en dat de Algemene Vergadering van dit jaar de algemene afschaffing van de doodstraf goedkeurt. Het tweede initiatief betreft de ratificatie van het Internationaal Tribunaal voor Oorlogsmisdaden, volkenmoord en misdaden tegen de mensheid. Het derde initiatief tenslotte behelst — en dit is al ter sprake gebracht door de heer Bertens en door mevrouw van Bladel — China. Veel hoop hebben wij niet. We weten dat het ten opzichte van de Volksrepubliek China gevoerde beleid het rampzalige beleid van de heer Brittan is geweest, en niet alleen van de heer Brittan: het was ook het beleid van de heer Jospin, de heer D'Alema, de heer Schroder en een groot aantal anderen. Het is een beleid dat langzamerhand tot wanhoop stemt. Mevrouw van Bladel heeft over Tibet gesproken: ik vrees dat we ook daar, net als in Kosovo, moeten constateren dat de lijdzaamheid en het incasseringsvermogen van de Tibetaanse bevolking net als van het gehele Chinese volk grenzen heeft en we komen dan ook wederom te laat. Uiteraard verzoeken wij de Raad met klem dit beleid om te keren en eindelijk de democratie en de mensenrechten centraal te stellen. Carnero González (GUE/NGL). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij behandelen hier een resolutie, waar we straks over zullen stemmen, die buitengewoon volledig is — en misschien wel, denk ik, een van de beste teksten over mensenrechten die wij in dit Parlement in handen hebben gehad. In de resolutie worden concrete punten aan de orde gesteld zoals de millenniumamnestie, het bevorderen van de bescherming van voorvechters van de mensenrechten, het verlenen van prioriteit aan de rechten van het kind en van vrouwen, en de afschaffing van de doodstraf. Ook wordt de hoop uitgesproken dat het Internationaal Tribunaal voor Oorlogsmisdaden nu eindelijk eens werkelijkheid wordt. Toch denk ik dat wij hier de Raad moeten vragen om iets dat nog belangrijker is, namelijk dat onze deelname als Europese Unie en als lidstaten aan de 55ste bijeenkomst van de VN-Commissie voor de rechten van de mens vooral zal worden gebruikt om twee principes te verdedigen: het universele karakter en de ondeelbaarheid van de mensenrechten. Wij hebben zonet een paar van zulke kwesties behandeld. Wij kunnen bijvoorbeeld niet toestaan dat de Cubaanse regering de eerbiediging van fundamentele vrijheden afhankelijk wil maken van de beëindiging van het Amerikaanse embargo. Net zomin kunnen wij bijvoorbeeld accepteren dat de dictator van Equatoriaal-Guinea tegen ons zegt dat de mensenrechtentraditie in zijn land anders is dan in Europa. Ik denk dat het van wezenlijk belang is die principes te verdedigen. En in dit tijdperk van globalisering betekent ondeelbaarheid ook dat politieke rechten moeten worden gekoppeld aan sociale en economische rechten. Lenz (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij alleen maar aansluiten bij wat mijn collega's al hebben gezegd. Ik kan hen onmogelijk tegenspreken. Wij moeten ons vandaag met klem tot de Commissie en de Raad richten, ook met het oog op de vergadering in Genève. De mensen verwachten daar elk jaar heel veel van. Zij willen dat onze lidstaten alle schendingen van de mensenrechten zonder omwegen aan de kaak stellen. Wij verzoeken de Commissie en de Raad, maar vooral de Commissie, die als coördinator ook namens de lidstaten optreedt, dat klaar en duidelijk te zeggen. In de resoluties van het Europees Parlement van de voorbije maanden worden tal van landen vermeld. Over sommige van die landen nemen wij telkens opnieuw resoluties aan. Colombia is daar een voorbeeld van. Daarnaast zijn er ook Afghanistan, Algerije, Birma, Burundi, de Democratische Republiek Congo, Iran, Irak, Kosovo, Rwanda, Soedan en Turkije, waarbij dient te worden opgemerkt dat Kosovo geen land, maar wel een groot probleem is. Wij sommen die landen vandaag niet in de ontwerpresolutie op omdat wij daarnaast nog aan vele andere landen denken en wij ze niet allemaal kunnen vermelden. China wordt wel vermeld. Ik kan daartegen niets inbrengen. Ik had graag gehad dat ook China in Genève op de agenda werd geplaatst. Wij weten immers hoe gevoelig de Chinezen daarvoor zijn. Wij nemen hen au sérieux. Als zij de dialoog met de Europese Unie serieus opvatten, mogen zij niet voortdurend mensen arresteren, om van de kwestie-Tibet nog te zwijgen! Voorts vermeld ik ook de onderdrukking van de vrouwen en de vrouwenhandel, de kind-soldaten, de godsdienstintolerantie en de doodstraf. Wij verzoeken u met klem ervoor te zorgen dat onze lidstaten de mensen niet uit louter diplomatieke berekening teleurstellen. Wij dragen een grote verantwoordelijkheid en verwachten dat de Commissie de democratie- en mensenrechtenclausules toepast. Dan zou de Europese Unie op dat gebied een echt voorbeeld zijn. (Applaus) Ullmann (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, er zijn heel wat aanwijzingen dat de geschiedenis van de mensenrechten in een nieuwe fase is getreden. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog waren de mensenrechten in wezen een politiek programma. Nu zijn ze een juridische werkelijkheid en rijzen daardoor nieuwe problemen. Wij ontdekken nieuwe dimensies van de mensenrechten, zoals de sociale dimensie, en stellen vast dat vooral de menswaardigheid en de mensenrechten van vrouwen en kinderen in gevaar zijn. Wij zien in dat de doodstraf overal moet worden afgeschaft. De juridische werkelijkheid van de mensenrechten komt tot uiting in de oprichting van het Internationaal
Nr. 4-536/298
Handelingen van het Europees Parlement
Ullmann Tribunaal. Wij roepen de Raad en de Commissie ertoe op alles in het werk te stellen om de ratificering van het statuut van dat tribunaal voor de mensenrechten te bespoedigen. Het gevaar is echter groot dat de mensenrechten, juist doordat ze nu een juridische werkelijkheid zijn, in het raderwerk van de buitenlandse politieke belangen terechtkomen. Wat kunnen wij daartegen doen? Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik meen dat de Europese Unie hier een uiterst belangrijke rol moet spelen en het buitenlands en veiligheidsbeleid in een vredesbeleid moet omvormen. U weet allemaal hoe vaak wij hier al hebben gevraagd dat de Europese Unie daarom met een stem zou spreken. Zoals ook uit dit debat blijkt, heerst hierover in het Parlement al eensgezindheid. Het Parlement moet zich eensgezind voor de juridische werkelijkheid van de mensenrechten inzetten. Ik verwijs dan ook nogmaals naar wat de vorige sprekers hebben gezegd en vraag dat de Raad en de Commissie daaraan meehelpen. Wit-Rusland Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Wit-Rusland blijft zorgelijk. President Loekatsjenko is en blijft een dictator, en blokkeert verder iedere normale vorm van politieke en economische ontwikkeling. Onze Unie moet de oppositiepartijen die er zijn stimuleren en de dialoog op gang proberen te brengen. Dat is het laten sneeuwen in de zomer. Maar in ieder geval hebben wij gezien dat de recente oplossing van het zogenaamde „ambassadeconflict" erop zou kunnen duiden dat president Loekatsjenko begint in te zien dat internationaal isolement niet in zijn belang is. Hopelijk zal dat hem brengen tot een aantal concessies. Wanneer die concessies komen, moet de Unie bereid zijn om dat proces met assistentie te steunen. Ons past geen dogmatisme. Wij moeten gewoon alles doen om problemen op te lossen en het lot van de bevolking te verbeteren. Wij hebben heel wat dictatoren deze middag de revue zien passeren. Maar Loekatsjenko is de meest dichtbije dictator en wellicht is daar een kans om hem ervan te overtuigen dat hij het is en dat hij daar heel simpel mee moet ophouden. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, Wit-Rusland wordt weldra een van onze buurlanden. Mijnheer Bertens, de situatie is er echter nog altijd dezelfde: van democratie is geen sprake. Dat geldt wellicht niet voor de ambassade, maar wel voor de bevolking ter plaatse. Alle pogingen van de oppositie om met vreedzame en democratische middelen tot een eerlijk spel tussen de democratische krachten te komen, zijn stukgelopen op de dictatuur van Loekatsjenko, die hen bij decreet voortdurend criminaliseert. De afgevaardigden van de oppositie zijn echter geen criminelen. Dat is het probleem. Door hen te criminaliseren, maakt Loekatsjenko een eerlijk democratisch spel onmogelijk, ook bij de aanstaande plaatselijke verkiezingen. De oppositie heeft geweigerd aan die verkiezingen deel te nemen, niet omdat ze tegen de democratie is, maar omdat ze een minimum aan eerlijke voorwaarden wil. Een daarvan is persvrijheid. Het is werkelijk tragisch dat zelfs de Wit-Russische bevolking zich niet over alternatieven voor Loekatsjenko kan informeren omdat hij de pers als machtsinstrument gebruikt. Ik weet uit eigen ervaring wat dat betekent. Daarom moeten wij alles in het werk stellen om in Wit-Rusland verandering te brengen en vooral om er de persvrijheid te doen herstellen. Dat is immers een essentiële voorwaarde voor vrije verkiezingen en voor het democratiseringsproces. De Wit-Russische bevolking blijft naar democratie en persoonlijke vrijheid voor de mensen in Wit-Rusland streven. Daarom moeten wij ervoor zorgen dat de eensgezindheid tussen de Raad, de Commissie en het Parlement standhoudt, dat wij de Wit-Russische bevolking in haar streven naar democratie ondersteunen en beletten dat economische belangen de bovenhand krijgen. Mann, Erika (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, de vorige twee sprekers hebben de kritieke punten al vermeld. Ik zou daar kort nog iets aan willen toevoegen. Wij hebben een gezamenlijke ontwerpresolutie ingediend en herinneren er nogmaals aan dat wij willen dat Wit-Rusland een democratisch land wordt en tot de gemeenschap van democratische landen toetreedt. De recente arrestaties veroorzaken evenwel nieuwe moeilijkheden en problemen. Zoals in Wit-Rusland zo vaak het geval is, volgen op elke stap naar de democratie twee stappen terug. De president droomt ondertussen van een pan-Slavische unie. ík kan alleen maar hopen dat Rusland die droom niet overneemt en dat Oekraïne afzijdig blijft en zich niet bij dat streven aansluit. Dat zou voor ons allemaal verschrikkelijk zijn. De door de oppositie aangekondigde strijd in de aanloop naar de verkiezingen op 16 mei 1999 zal in elk geval hard zijn. Mevrouw Schroedter merkte daarnet terecht op dat de Europese Unie het proces aandachtig moet volgen en alle mogelijke hulp moet bieden. Wij moeten in het bijzonder de OVSE ondersteunen. Mijnheer de commissaris, dat wil zeggen dat ookfinanciëlesteun nodig is. Ik weet dat ambassadeur Wiek de Commissie om steun heeft verzocht om de mensen te leren hoe ze bij de komende verkiezingen hun stem kunnen uitbrengen. Ik verzoek u die documenten nog eens goed te bekijken, ervoor te zorgen dat de Europese Unie dit proces zo goed mogelijk ondersteunt en te voorkomen dat bureaucratische bezwaren worden aangevoerd waardoor wij de nodige gelden misschien niet beschikbaar stellen. Dit jaar is de situatie bijzonder kritiek. De economische situatie is wankel en de politieke situatie is uiterst onzeker. Zoals mijn collega zopas opmerkte, moeten wij als toekomstige buren alles in het werk stellen om Wit-Rusland op de goede weg naar de democratie te zetten. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, tot mijn genoegen kan ik het met mevrouw Mann volkomen eens zijn. Zij heeft op voortreffelijke wijze gezegd wat ook ik wilde opmerken. In de eerste plaats is de Wit-Russische bevolking inderdaad uiterst sympathiek en is ze ook cultureel met ons verbonden. Anderzijds blijkt in Wit-Rusland wellicht het duidelijkst dat daar gedurende veertig jaar een verpletterend regime heeft geheerst. Als wij president Loekatsjenko aan de kaak stellen, mogen wij niet vergeten welke opvoeding hij heeft gekregen en uit welke school
11.3.99
113.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/299
von Habsburg hij komt. In zekere zin moeten wij voor die man zelfs enig begrip opbrengen. Hij werd immers op dit spoor gezet en heeft zijn woede tot nu toe hoofdzakelijk op vreemdelingen bekoeld. Mevrouw Mann merkte terecht op dat wij alles in het werk moeten stellen om de WitRussen te helpen en om hen geleidelijk en stapsgewijs op de weg te zetten naar de vrijheid en democratie, die zij in de grond van hun hart beslist willen. Wie de WitRussen kent, weet dat wij hen moeten helpen om stapsgewijs vooruitgang te boeken. Hen tegen de schenen schoppen haalt niets uit. Wij moeten integendeel alles in het werk stellen om het op vreedzame wijze met WitRusland te kunnen vinden. Bovendien is WitRusland voor ons uiterst belangrijk omdat het nu eenmaal ge meenschappelijke grenzen met de Unie zal hebben. Wij hoeven maar naar de landkaart te kijken om te beseffen dat WitRusland voor ons allemaal en vooral voor onze Baltische vrienden erg belangrijk wordt. Daarom moeten wij ons uiterste best doen om WitRusland stapsgewijs opnieuw bij de beschaafde volkeren en de democratie te doen aansluiten. Rusland Lenz (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij moeten het telkens opnieuw over Rusland hebben. Meestal gaat het om economische problemen, waarvan de gevolgen ook bij ons merkbaar zijn. Een minder opvallend maar zeer hardnekkig probleem is het feit dat bepaalde situaties in Rusland, dat grote inspanningen heeft gedaan om lid van de Raad van Europa te worden, niet met de mensenrechtenverdragen van die Raad of met de partnerschapsovereen komst met de Europese Unie verenigbaar zijn. . Een delegatie van het Europeesjoods congres heeft deze week — om zo te zeggen live — onder meer bevestigd dat het antisemitisme, dat ten dele om politieke redenen door vooral de communisten wordt aangewakkerd, zich op nieuw uitbreidt. In onze ontwerpresolutie behandelen wij verschillende problemen die wij onder die noemer kun nen brengen. Wij maken ons grote zorgen over de toenemende godsdienstintolerantie, de behandeling van dienst weigeraars, de zeer aarzelende wetgeving terzake en de wantoestanden in het leger, die in 1998 tot meer dan dui zend zelfdodingen en onopgehelderde sterfgevallen hebben geleid. Niet alleen de dappere Russische moeders wijzen daar trouwens op. Dat is — jammer genoeg — nog altijd een overblijfsel van het sovjetrijk Onze resolutie moet worden opgevat als een uiting van grote bezorgdheid. Wij willen die boodschap meegeven aan onze collega's die volgende week naar Rusland reizen en daar met de vertegenwoordigers van de Doema en de autoriteiten besprekingen zullen voeren. Als Europese Unie willen wij in het oosten graag een machtige en democratische rechtsstaat als partner. Dat is voor ons uiterst belangrijk om de vrede en vrijheid in Europa in de volgende eeuw op een stevige gemeenschappelijke ba sis te kunnen vestigen. Wij zouden graag hebben dat onze boodschap ook op die manier wordt begrepen. Wij leve ren kritiek, maar die is constructief en bewijst dat wij willen helpen om de situatie ginds te verbeteren. Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals mevrouw Lenz al heeft gezegd, gaat deze resolutie over het an tisemitisme. Wat erin aan de kaak wordt gesteld zijn niet de verklaringen van zomaar iemand, maar van de heer Zjoeganov, niemand minder dan de voorzitter van de Russische communistische partij, de voorzitter van de groot ste partij in de Doema. Volgens mij moet onze delegatie, die binnenkort naar Moskou gaat, zich dit goed inprenten en ervoor zorgen dat daar bekend wordt dat het Europees Parlement op de hoogte is van deze verklaringen en zich van de ernst ervan ten volle bewust is. Dan nog de kwestie van het gewetensbezwaar. Het Europees Parlement maakt zich enigszins ongerust over de ver traging die in de Doema is ontstaan, wederom door toedoen van de partij van de heer Zjoeganov, de communisti sche partij, die al vier jaar de aanname blokkeert van een wet over het gewetensbezwaar, een materie die wel in de ■ Russische grondwet is voorzien. Met de vrienden van mijn partij, de transnationale radicale partij in Rusland, probe ren wij deze impasse te doorbreken door de strijd aan te binden — en ik vind dat het Parlement die strijd moet steu nen — om te komen tot de beëindiging van de militaire dienstplicht en de oprichting van een beroepsleger in dit land, hetgeen een belangrijke stap in de goede richting zou zijn. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wat onze kritiek op de mensenrechtensituatie en het antisemitisme in Rusland betreft, zijn wij het volgens mij eens. Ik ben het er met mevrouw Lenz evenwel niet over eens dat wij al les zonder meer aan de SovjetUnie kunnen toeschrijven. Vóór de SovjetUnie was Rusland nu ook niet bepaald een toonbeeld van democratie en eerbiediging van de mensenrechten. Jammer genoeg heeft het land op dat gebied een lange traditie, die vooral onder Stalin een misdadig hoogtepunt bereikte. Ik kan het alleen maar eens zijn met de kritiek die op alle politieke krachten, met inbegrip van de communistische partij, wordt geleverd. De communistische partij verhindert jammer genoeg elke vooruitgang op het gebied van de eerbiediging van de mensenrechten en is medeverantwoordelijk voor de heropleving van het antisemitisme. Gelet op de afschuwelijke gevolgen die het antisemitisme onder tal van regimes heeft gehad, kunnen wij daarvoor geen enkel begrip opbrengen. Daarom steunt de Fractie van de Partij van de Europese SociaalDemocraten de delegatie en hopen wij dat die tijdens haar komende bezoek aan Rusland duidelijke taal zal spreken. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, toen wij bij de ratificering van de partnerschaps en samenwer kingsovereenkomst met Rusland kritisch opmerkten dat de mensenrechtensituatie in Rusland niet aan de criteria van de mensenrechtenclausule in die overeenkomst voldeed, luidde het antwoord van de heer Van den Broek dat de overeenkomst een voortreffelijk middel was om daarin verandering te brengen. Dat is nu echter al drie jaar geleden en van verandering is nog altijd geen sprake!
Nr. 4-536/300
Handelingen van het Europees Parlement
Schroedter De situatie in de gevangenissen beantwoordt niet aan de internationale normen en verbetert niet. Van alternatieven voor het leger komt niets in huis. De mishandelingen en vernederingen in het Russische leger drijven vele jongeren de dood in. Ik zou van de Commissie dan ook graag willen weten bij welke instanties ze op basis van de overeenkomst heeft aangeklopt. Waar is ze op basis van de overeenkomst op de rem gaan staan? Wanneer heeft de Commissie tijdens de WHO-onderhandelingen gezegd dat de mensenrechten prioriteit hebben? Ik verwacht daarop nu een antwoord! de Silguy, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals bij de mensenrechten gebruikelijk is, zal ik punt voor punt antwoorden. Ik begin dus met Cuba. De Commissie deelt de bezorgdheid van uw Vergadering over de ontwikkeling van de mensenrechtensituatie op Cuba en zij is met name verontrust over de inmiddels goedgekeurde hervorming van het wetboek van strafrecht, waardoor het repressieve karakter van de wetgeving aanzienlijk wordt versterkt. De Commissie maakt zich eveneens ongerust over het proces dat tegen vier dissidenten is aangespannen. In overleg met de lidstaten zal zij zich zeer binnenkort beraden over een standpunt om op deze schendingen van de mensenrechten te reageren. Wel zal de Commissie een vastberaden maar waakzame dialoog met de Cubaanse instanties onderhouden. Het samenwerkingsbeleid van de Gemeenschap, en dit is een Europees beleid — ik kan het niet genoeg zeggen — is onderhevig aan de beginselen die zijn vastgelegd in het gemeenschappelijk standpunt van 8 december jongstleden, een gemeenschappelijk standpunt dat bij mijn weten, telkens wanneer er een nieuw voorzitterschap aantreedt, wordt herzien. Dit beleid is erop gericht een vreedzame overgang naar de democratie te stimuleren en wil de mensenrechten bevorderen en de economische ontwikkeling van het eiland ondersteunen. De door de Gemeenschap gefinancierde activiteiten die daartoe voor de periode 1999-2000 zijn voorzien, hebben voornamelijk betrekking op voedselhulp, ondersteuning van economische hervormingen en de ontwikkeling van de burgermaatschappij. Eind juni 1998 heeft de Europese Unie Cuba tenslotte de status van waarnemer toegekend bij de onderhandelingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen. Dat valt ook onder de dialoog. Aan een volledige deelneming aan deze onderhandelingen, waaronder de toetreding van Cuba tot de toekomstige overeenkomst, is de voorwaarde verbonden dat er wezenlijke vooruitgang op het gebied van de mensenrechten en de rechtstaat — wat men in het Engels good governance noemt — alsmede van de politieke vrijheden wordt geboekt. Het tweede onderwerp is Colombia. De Commissie deelt de bezorgdheid van het Parlement over de manier waarop de situatie in Colombia zich ontwikkelt ten volle. De Commissie is speciaal ongerust over de herhaalde schendingen van de mensenrechten die in de laatste jaren zijn begaan door de guerrilla's en de paramilitaire groepen. Zij betreurt het met name dat het vredesoverleg tussen de regering en de Colombiaanse revolutionaire strijdkrachten, de FARC, is afgebroken. Elk jaar worden er ruim duizend politieke moorden begaan. Bijna driehonderd mensen zijn ontvoerd, waaronder een twintigtal buitenlanders en ze zitten nog steeds vast. Wat betreft het geval van de vier leden van de Colombiaanse NGO, het IPC (Instituto popular de capacitación), die zijn ontvoerd door de paramilitaire organisatie AUC, zijn er door de Europese trojka stappen ondernomen bij de Colombiaanse vice-president, de heer Lemus, die verantwoordelijk is voor de mensenrechten, om hun vrijlating te vragen en deze heeft inmiddels plaatsgevonden. Evenals het Parlement zou de Commissie gaarne zien dat de dialoog tussen de guerrilla's en de regering van de heer Pastrana snel wordt hervat. De Europese Unie heeft haar steun gegeven aan het vredesproces in een op 8 januari jongstleden gepubliceerde verklaring. Een ontmoeting tussen de regering en de gewapende oppositiebewegingen is gepland voor 24 april. De steun aan de campagne ter bevordering van de mensenrechten en aan de invoering van gerechtelijke hervormingen worden door de Commissie als prioritair beschouwd onder haar maatregelen ten gunste van Colombia. Ik noem hier even een aantal cijfers: in 1998 heeft de Commissie 17 miljoen euro uitgetrokken voor de NGO's, ruim 2 miljoen euro voor de mensenrechten, ruim 12 miljoen euro voor ECHO ten behoeve van de ontheemden. Wat Indonesië betreft, betreurt de Commissie de geweldadige en bloedige incidenten die de mohammedanen en christenen tegenover elkaar plaatsen in bepaalde delen van de archipel van de Molukken. De Commissie is betrokken bij de stappen die namens de Unie worden gedaan om de Indonesische autoriteiten te doordringen van de Europese bezorgdheid over de ontwikkeling van de spanningen tussen de etnische groepen. De Unie heeft de Indonesische autoriteiten met name verzocht erop toe te zien dat de politiemacht op Ambon, waar de onderdrukking in januari jongstleden tal van slachtoffers heeft gemaakt, gematigder optreedt. De Commissie volgt het verloop van de gebeurtenissen met de grootste aandacht. Het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap, ECHO, heeft een correspondent gestuurd die nauw samenwerkt met de vertegenwoordiging van de Commissie in Jakarta en de NGO's in de regio. Via ECHO maakt de Commissie zich op om steun ten bedrage van ongeveer 1 miljoen euro goed te keuren ten behoeve van de bevolkingen van de twee door het conflict getroffen gemeenschappen. De tenuitvoerlegging van dit besluit wordt toevertrouwd aan Europese NGO's in Indonesië en in samenwerking met het Wereldvoedselprogramma. De hulp bestaat zowel uit levensmiddelen als uit gezondheids- en medische zorg. Zij omvat eveneens de levering van goederen om in de eerste levensbehoeften van de ontheemde bevolkingsgroepen te voorzien, die zich in schuilplaatsen ophouden. Dat er in juni verkiezingen worden gehouden is overigens van belang om de huidige spanningen tussen de gemeenschappen op te lossen. De Commissie zal deze verkiezingen steunen, in samenwerking met de internationale organisaties en de overige donoren die ter plaatse aanwezig zijn. Er is voor dat doel momenteel een programma van 7 miljoen euro in voorbereiding.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/301
de Silguy Ten aanzien van Oost-Timor dat door diversen van u is genoemd, hoopt de Commissie dat de lopende besprekingen onder auspiciën van het Secretariaat-generaal van de Verenigde Naties de organisatie van een volksreferendum op Oost-Timor over de toekomst van dit gebied mogelijk zullen maken. De Commissie deelt de bezorgdheid die daarnet in het Parlement verschillende malen naar voren is gebracht, over de militaire situatie en de bewapening van de burgermilities. Dit kan een nog zeer kwetsbaar vredesproces in gevaar brengen. De Commissie sluit zich aan bij de conclusies van de Europese Raad van Wenen waarin wordt aangedrongen op ontwapening en ontbinding van deze milities en ook op het zenden van een missie van de Verenigde Naties ter plaatse, om de gemoederen tot bedaren te brengen. In de vierde plaats iets over de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties. Zoals u weet berust de voorbereiding van de werkzaamheden van deze commissie bij de Werkgroep Rechten van de Mens van de Raad. Deze is sedert het begin van het jaar daartoe reeds diverse malen bijeengekomen. Op de jaarlijkse vergadering van de mensenrechtencommissie, die zoals u waarschijnlijk bekend is zes maanden duurt, komen deskundigen van de Unie dagelijks bijeen om de interventies van het voorzitterschap namens de Unie definitief vast te stellen evenals de op initiatief van de Unie ingediende ontwerpresoluties. De Commissie neemt systematisch en actief deel aan de werkzaamheden van de Werkgroep Rechten van de Mens, evenals aan alle vergaderingen van deskundigen in Genève. Ik kan mevrouw Lenz op dit punt geruststellen. Ook neem ik goede nota van wat u heeft gevraagd. Ik denk speciaal aan de heer Ullmann in verband met zijn opmerking over de houding van de Commissie. Ik kan u verzekeren dat de Commissie wat haar betreft al het nodige en mogelijke doet om uw boodschappen aan de Raad door te geven. U weet evengoed als ik dat de Commissie 'een standpunt moet bepalen over de wensen die door het Parlement in zijn ontwerpresoluties worden geformuleerd. Wat meer in het bijzonder China betreft, hebben, zoals verschillenden van u hçbben gezegd, alle lidstaten van de Europese Unie in 1998 besloten geen resolutie in te dienen om het land te veroordelen. De Raad van ministers van Buitenlandse Zaken zal op 22 maart onderzoeken welk standpunt de Unie in 1999 in Genève moet innemen. In dit verband kan uw resolutie nuttige informatie aandragen voor deze besprekingen. In de vijfde plaats is er Wit-Rusland. De Commissie maakt zich ernstig ongerust over de recente verslechtering van de situatie in Wit-Rusland. Op het economische vlak betekent dit een verarming van de bevolking, de ontwikkeling van het verschijnsel hyperinflatie en de opkomst van ernstige sociale spanningen. Op het politieke vlak heeft de ruzie over de toepassing van de grondwet geleid tot een achteruitgang op het gebied van de fundamentele vrijheden en tot de arrestatie van een groot aantal tegenstanders. Het presidentieel decreet, dat in januari werd aangenomen, waarbij de activiteit van de politieke partijen en verenigingen onderworpen werd aan administratieve goedkeuring, is er een ontegenzeggelijk bewijs van dat het 'regime zich aan het verharden is. De Commissie richt een dringende oproep tot de Wit-Russisch autoriteiten om een open, constructieve, openbare en democratische dialoog aan te gaan met de bevolking en de oppositie, teneinde de economische en grondwettelijke problemen waarmee het land momenteel te kampen heeft, op te lossen en een werkelijke poging te ondernemen om tot democratisering van het regime te komen. De Commissie staat in dit verband geheel achter het werk van de OVSE om de instellingen hun democratische werking terug te geven. De Commissie volgt de ontwikkeling van de situatie op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden nauwlettend. Mijnheer von Habsburg, ik kan u verzekeren dat het ons er daarbij om gaat de Wit-Russen in dit proces te begeleiden. Ik kan mevrouw Erika Mann geruststellen: er wordt bezien hoe de Commissie een nuttige rol in het verkiezingproces kan spelen. Het laatste onderwerp is tenslotte Rusland. De Commissie volgt met ontsteltenis de veelvuldige antisemitische uitlatingen van bepaalde politieke persoonlijkheden in de Doema. Namens de Europese Unie heeft het Duitse voorzitterschap deze aangelegenheid onder de aandacht van de Russische minister van Buitenlandse Zaken en van de leiders van de communistische partij gebracht en deze deelgenoot gemaakt van haar ongerustheid. De Europese Unie heeft maatregelen getroffen om enerzijds de tolerantie en anderzijds de opkomst van een beschaafde samenleving in Rusland te bevorderen. Zo werkt zij momenteel in het kader van het TACIS-programma maatregelen uit ter bevordering van de democratie, die een zodanig klimaat moeten scheppen dat deze uitingen van rassenhaat worden uitgeroeid. De Commissie zal de situatie van zeer nabij blijven volgen en hoopt dat deze achterhaalde antisemitische uitbarstingen van de zijde van bepaalde leden van het Russische Parlement zullen ophouden. Op het stuk van de mensenrechten en speciaal de doodstraf, deelt de Commissie, zoals u weet, de bezorgdheid van het Europees Parlement. In dit verband was zij betrokken bij een interventie van de trojka bij het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken om haar bezorgdheid te tonen over een mogelijke wederinvoering van de doodstraf. De minister heeft de verzekering gegeven dat Rusland voornemens is zich te houden aan de verplichtingen uit hoofde van de toetreding van het land tot de Raad van Europa, en daaronder valt, zoals ik u in herinnering mag brengen, een moratorium op de doodstraf. Mevrouw Schroedter heeft vragen over concrete voorbeelden gesteld. Ik denk dat ik met mijn misschien wat algemene antwoord ook deze meer gerichte vragen heb beantwoord. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Silguy, ik wist uiteraard dat u moeilijk kon antwoorden op concrete vragen die niet direct met uw bevoegdheid te maken hebben. Ik verzoek u dan ook die vragen aan de heer Van den Broek voor te leggen en zou daarop van hem graag een schriftelijk antwoord ontvangen. De Silguy, Commissie. — (FR) Ik beloof het u, ik doe het vanavond nog. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats.
Nr. 4-536/302
Handelingen van het Europees Parlement
FYROM De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende zeven ontwerpresoluties: — B4-0235/99 van de heer Cars e.a., namens de ELDR-Fractie, over de stabilisatiemacht in Macedonië; — B4-0256/99 van de leden Dupuis en Dell'Alba, namens de ARE-Fractie, en de heer Swoboda e.a., namens de PSE-Fractie, over de niet-verlenging van het mandaat van UNPREDEP; — B4-0278/99 van de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, over de situatie in FYROM; — B4-0284/99 van mevrouw Aelvoet e.a., namens de V-Fractie, over de verlenging van het UNPREDEP-mandaat in Macedonië; — B4-0294/99 van de heer Vinci e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, over de stabilisatiemacht in FYROM; — B4-0297/99 van de heer Oostlander e.a., namens de PPE-Fractie, over de stabilisatiemacht in FYROM. Fassa (ELDR). — (IT) Mijnheer de Voorzitter, door het veto van een van de permanente leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is de verlenging van het mandaat van de VN-protectiemacht in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië geblokkeerd omdat deze diplomatieke betrekkingen zou zijn aangegaan met Taiwan. Dit feit ís buitengewoon ernstig, vooral in het licht van de geaardheid van de instellingen waartoe het Europees Parlement behoort en die van de Verenigde Naties. In beide gevallen gaat het immers om organisaties die er zich op toeleggen de nationalistische particularismen te overwinnen, die daarentegen het veto van de Volksrepubliek China hebben ingegeven. Toch heeft de protectiemacht van de Verenigde Naties een belangrijke rol gespeeld bij de handhaving van de vrede en heeft zij ook het risico van een eventueel overslaan van het conflict van Kosovo naar Macedonië weggenomen. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat de communautaire instellingen en de lidstaten krachtig optreden opdat dit veto wordt ingetrokken. Tegelijkertijd moeten we er nu al op bedacht zijn om van de nood een deugd te maken: wanneer een positief besluit van de zijde van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties uitblijft, zou dit de Europese Unie en haar lidstaten er in feite toe verplichten tezamen met de andere instellingen, met name de NAVO en de West-Europese Unie, de taken over te nemen die tot dusverre door de protectiemacht werden uitgevoerd. Dit zou een belangrijke impuls kunnen geven — zij het in een nogal tragische situatie — om dat gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid ten uitvoer te leggen waarin we allemaal zeggen te geloven, maar waaraan we maar al te vaak te weinig doen. Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik betreur het dat deze resolutie zich ertoe beperkt een open deur in te trappen, want het is duidelijk dat noch de Verenigde Staten, noch de Europese Unie zich kunnen neerleggen bij het veto, bij de pogingen tot chantage van de Volksrepubliek China, waar het gaat om de aanwezigheid van troepen om de vrede en veiligheid in Macedonië te garanderen. Het is dan ook duidelijk dat er oplossingen moeten worden gevonden. Die oplossingen worden overigens reeds bestudeerd, opdat de huidige formule eventueel kan worden vervangen door een andere, die niet door een Chinees veto kan worden getroffen. En omdat iedereen in verband met Macedonië de mond vol heeft van stabiliteit, betreur ik het eveneens dat er niets is gedaan aan het echte probleem van de stabiliteit in Macedonië, het probleem dus van de economische ontwikkeling, de democratische ontwikkeling en vooral de snelle integratie van dit land in de Europese Unie. In dit verband constateren we — en dit vind ik letterlijk schandalig — dat de Europese Unie verstek laat gaan en dat de Commissie een onbegrijpelijk beleid voert. Ik hoop overigens dat de heer de Silguy vanavond ook hierover een woordje kan spreken met zijn ambtgenoot Van den Broek. De door de Unie aan Macedonië toegekende kredieten zijn met 3 miljoen ecu verlaagd. Wie de moeilijkheden van Macedonië kent, zal dit werkelijk verbijsterend vinden. En we hebben er alles aan gedaan en blijven er alles aan doen om de Macedonische instanties ervan te overtuigen dat zij pas om toetreding tot de Europese Unie kunnen verzoeken, nadat zij de samenwerkingsovereenkomst, de associatieovereenkomst, hebben bekrachtigd. Ze moeten dus nog tientallen jaren wachten om misschien een toetredingsaanvraag te kunnen indienen, hetgeen zowel juridisch als politiek onjuist is. Daarom hebben we een campagne op het touw gezet om de heer Georgievski zover te krijgen dat hij onmiddellijk een toetredingsaanvraag bij de Europese Unie indient. Ik heb hier een briefkaart met een mooie vlag van de Unie erop en in het midden van die vlag staat de Macedonische vlag afgebeeld, opdat Macedonië in de komende maanden officieel kandidaat wordt voor toetreding tot de Europese Unie. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, niet iedereen zal het er wellicht met mij over eens zijn dat ook Macedonië — het FYROM — een oordeelkundiger en tactisch handiger erkenningsbeleid had moeten voeren. Dat rechtvaardigt het veto van China bij de Verenigde Naties echter niet. Ik herinner mij uit het recente verleden eigenlijk geen enkel veto van een groot land in de VN — Rusland, maar vaak ook de Verenigde Staten — dat gerechtvaardigd was. Wij kunnen het daarover nu wel hebben, maar dat zou ons niet veel vooruithelpen. Ik ben het er volkomen mee eens dat wij in onze resolutie op het behoud van UNPREDEP en een militaire bescherming van de grenzen aandringen. Het gaat niet alleen om de bescherming van Macedonië, maar ook van de waarnemers in Kosovo. Ik hoop ook dat, zoals wij gisteren hebben gevraagd, de militaire aanwezigheid in Kosovo voldoende groot zal zijn.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4- 5 3 6/ 3 0 3
Swoboda Wat onze hulp aan Macedonië betreft, zou ik het volgende willen zeggen. Wij kunnen waarschijnlijk nooit genoeg helpen, maar het komt erop aan dat de hulp ook goed wordt gebruikt en dat het land de hulp in ontvangst kan nemen. Daarvoor moet de regering zorgen. In het verleden is op dat gebied een en ander verkeerd gegaan. De nieuwe regering doet vrij grote inspanningen met betrekking tot de Albanese kwestie — waarin gelukkig vooruitgang is geboekt —, maar ook om de economische en sociale situatie te verbeteren. Toch mogen wij ons geen illusies maken. Het allerbelangrijkst zijn de inspanningen in Macedonië zelf. De vraag is of dat land de weg naar Europa kan vinden. Als Macedonië ooit om toetreding verzoekt, zal het nog een lange weg moeten afleggen voor het lid van de Unie kan worden. Tamino (V). — (TT) Mijnheer de Voorzitter, ook de groenen vinden het veto van China inzake de voortzetting van het mandaat van UNPREDEP in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië werkelijk onaanvaardbaar, ook al omdat het hier om een soort chantage gaat. Het is echter ook waar dat dit veto alle beperkingen van de huidige Veiligheidsraad van de VN aan het licht brengt en dus de noodzaak onderstreept dat Europa in zijn geheel pogingen onderneemt om de situatie zoals die nu binnen deze organisatie bestaat, te veranderen. De problemen in Macedonië zijn reëel — we hoeven maar te denken aan hetgeen er in het buurland Kosovo gebeurt, om te begrijpen hoe belangrijk het is dat het mandaat van UNPREDEP wordt voortgezet. Daarom vinden ook wij groenen uiteraard dat de Europese Unie zo nodig haar eigen verantwoordelijkheden op zich moet nemen. Onze fractie acht het bovendien nuttig dat naast Macedonië ook Bosnië-Herzegovina in het debat wordt betrokken, opdat er iets aan het probleem van de Brcko-corridor kan worden gedaan en zij heeft daarom enkele amendementen in die zin ingediend. Pack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, Macedonië is de enige republiek van het voormalige Joegoslavië die het uiteenvallen van die staat min of meer zonder bloedvergieten heeft doorstaan en zich zonder oorlog tot een onafhankelijke staat heeft ontwikkeld. Dat was ongetwijfeld ook aan onze preventieve maatregelen te danken. Op het grondgebied van ex-Joegoslavië hebben wij aan de grens tussen Servië en Macedonië toen preventief VN-troepen gestationeerd. Nu komt daaraan echter een einde. Ik begrijp niet dat een veto van China in de VN-Veiligheidsraad de veiligheid van Macedonië in gevaar mag brengen. Het gaat toch niet aan dat de preventieve maatregelen, die wij eindelijk hebben genomen, teniet worden gedaan. Dat gebeurt dan wel om een zeer doorzichtige reden, namelijk wraak voor het feit dat het kleine, arme Macedonië het heeft gewaagd Taiwan te erkennen. Wij kunnen ons allemaal voorstellen waarom het dat heeft gedaan. Taiwan heeft Macedonië uiteraard investeringen en financiële hulp beloofd, die het van China niet kan krijgen. China en Rusland hebben in de VN-Veiligheidsraad al vaker verhinderd dat wij militaire hulp boden aan mensen en volkeren die werden vervolgd en aangevallen. Sedert anderhalfjaar gebeurt dat ih Kosovo, zoals dat gedurende vele jaren in Bosnië is gebeurd. Met het VN-Handvest is dus iets mis. Het zou zo moeten worden herzien dat preventie niet door een veto kan worden verhinderd en dat wij een misdadige dictator kunnen dwarsbomen. Wij moeten mensen en volkeren tegen zulke misdadigers kunnen beschermen, zoals dat in Bosnië en Kosovo gebeurt. Gelet op de acute problemen in het buurland Kosovo moeten wij er absoluut voor zorgen dat de situatie in Macedonië stabiel blijft. De VN-troepenmacht UNPREDEP heeft daartoe bijgedragen. De VN-troepen hebben daartoe niet alleen door hun aanwezigheid bijgedragen, maar hebben, zoals ik in gesprekken zelf heb gehoord, de Albanese minderheid en de Macedoniërs rond de tafel gebracht om het samenleven tussen beide te bevorderen. Tot de VN-Veiligheidsraad eindelijk beslist het VN-mandaat te vernieuwen, waartoe wij in onze ontwerpresolutie in het bijzonder China oproepen, moeten de aan de grens gestationeerde NAVO-troepen, die de OVSE-waarnemers in Kosovo moeten beschermen, mee helpen voorkomen dat de onveiligheid overslaat naar Macedonië, waar de regering aan een vreedzame samenleving werkt. Ik ben het er met de heer Dupuis over eens dat de Europese Unie die inspanningen voor een vreedzaam samenleven moet ondersteunen door Macedonië nog meer — ookfinanciële— steun te verlenen en op die manier met ons te verbinden. De Macedoniërs verdienen dat. von Habsburg (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, als gevolg van een veto van de Volksrepubliek China zijn de UNPREDEP-troepen enkele dagen geleden teruggetrokken. Nadat de toestand een tijd lang vrij stabiel is geweest, is nu plotseling een uiterst gevaarlijke situatie ontstaan. Ik ben zelf meermaals in Macedonië geweest en weet wat de UNPREDEP aan de grens heeft gedaan. Ik weet ook wat de Macedonische regering, die het echt goed doet, heeft gedaan om een herstel op gang te brengen dat gezien mocht worden. Op Macedonië werd kritiek geleverd omdat het Taiwan heeft erkend. Wij mogen daarbij niet vergeten dat in Macedonië, overigens vooral ook ten gevolge van de grensconflicten, een onbeschrijfelijke ellende heerst. Wij mogen niet vergeten dat de Griekse blokkade in het zuiden en de Servische blokkade in het noorden, doordat de handelsstromen vooral van noord naar zuid en omgekeerd verliepen, elke economische ontwikkeling hebben verhinderd. Voorts moeten wij ook erkennen dat Taiwan nu meer financiële steun verleent omdat de anderen dat niet wilden doen. Wij mogen op de Macedonische regering geen kritiek leveren omdat ze op die manier heeft gehandeld. Wij moeten onderzoeken hoe wij de veiligheid van Macedonië met Europese troepen opnieuw kunnen garanderen. Ik kan daarbij alleen maar zeggen dat wij naar het verleden moeten kijken. Wij moeten de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid als voorbeeld nemen. Die stelt in Afrika zelf hier en daar orde op zaken. Wij richten ons altijd tot de Verenigde Naties in plaats van te zeggen dat Europa een zaak van de Europeanen is. de Silguy, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de strijdkrachten van de VN hebben in het verleden een belangrijke rol gespeeld bij de stabilisering van het Balkangebied, en dit sedert 1992. Evenals alle geachte afgevaardigden die hier hebben gesproken, kan de Commissie het dan ook niet anders dan ten zeerste betreuren dat het mandaat van de VN-troepen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië niet wordt verlengd.
Nr. 4-536/304
Handelingen van het Europees Parlement
de Silguy Ten gevolge van de erkenning van Taiwan door de FYROM, heeft China, zoals u weet, besloten in de Veiligheidsraad zijn veto uit te spreken over de voortzetting van het mandaat van de UNPREDEP. Het voorzitterschap van de Europese Unie heeft tevergeefs gepoogd tussen de autoriteiten van Peking en die van Skopje te bemiddelen. Het valt te betreuren dat een bilateraal geschil tot dit besluit van de Veiligheidsraad heeft geleid. Volgens de Commissie is na de terugtrekking van de UNPREDEP een internationale aanwezigheid meer dan ooit noodzakelijk in dit gedeelte van de Balkan. Zij is zeer geporteerd voor deelneming van de WEU aan een missie van het type Petersberg in deze zone. Ik hoop dat de heer Dupuis mij zal verontschuldigen voor het feit dat ik hem niets naders kan zeggen over de hoogte van de steun, noch over het toetredingsverzoek. Ik had mij voorbereid om vragen te beantwoorden over het verbreken van de diplomatieke betrekkingen, maar ik beloof dat ik vanavond nog deze vraag zal overbrengen aan mijn ambtgenoot, commissaris Van den Broek. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Lawines De Voorzitter. — Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende zes ontwerpresoluties: — B4-0241/99 van de heer Frischenschlager, namens de ELDR-Fractie, over de lawinerampen in de Alpen; — B4-0242/99 van mevrouw Stenzel e.a., namens de PPE-Fractie, over de lawinerampen in Oostenrijk, Frankrijk en Italië; — B4-02 5 5/9 9 van mevrouw Leperre-Verrier, namens de ARE-Fractie, over de lawines in de Alpen; — B4-0267/99 van de leden Swoboda en Bosch, namens de PSE-Fractie, over de lawinerampen in de Alpen; — B4-0277/99 van de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, over de lawines in de Alpen; — B4-02304/99 van de heer Voggenhuber, namens de V-Fractie, over de lawinerampen. Fassa (ELDR).— (TT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, deze Vergadering houdt zich zelden bezig met natuurrampen, maar aan het onderhavige onderwerp zullen wij allemaal ongetwijfeld heel veel aandacht besteden, omdat het zo'n omvangrijk, onvoorspelbaar en verstrekkend fenomeen is. Het dwingt onze aandacht af omdat het om een gebied gaat — de Alpen — dat speciaal vanwege het communautaire integratieproces op de voorgrond komt te staan. Het Alpengebied vormt immers een enkel, weids, duidelijk en precies afgebakend, harmonisch cultuurgebied, dat al eeuwen dezelfde functie heeft; het fungeert niet als grens maar juist als scharnier tussen het noorden en het zuiden, het oosten en het westen van ons continent. De nationale grenzen die in de loop van de achttiende en in de eerste helft van de negentiende eeuw geleidelijk vaste vorm hebben gekregen, hebben vervolgens gedeeltelijk gepoogd het Alpengebied op te splitsen, evenals de nationale wetgevingen die geen rekening hebben gehouden met de specifieke identiteit van dit gebied en evenmin met de specifieke identiteit van wat wij de bergcultuur kunnen noemen. De lawines hebben verschillende gebieden in deze zo belangrijke Europese regio getroffen. Daarom moeten wij ons enerzijds richten op deze problemen die veel meer zijn dan alleen een natuurramp, en moeten wij anderzijds een reeks steunmaatregelen op de rails te zetten, die niet slechts de korte termijn en de lawinebestrijding betreffen, maar bedoeld zijn om dit probleem en deze situatie in hun totaliteit aan te pakken. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de ontwerpresolutie over de toestand na de lawineramp in de Alpen is voor de Oostenrijkse delegatie en haar voorzitter, mevrouw Stenzel, bijzonder belangrijk. Het was voor ons ook een ontroerend moment toen het Europees' Parlement inging op het verzoek om voor de slachtoffers in Galtür een minuut stilte in acht te nemen. Met deze ontwerpresolutie willen wij echter niet alleen ons medeleven betuigen. Wij vragen ook concrete financiële hulp voor het getroffen gebied in het Tiroolse Paznaundal en voor de andere gebieden in Italië en Frankrijk waar zich lawinerampen hebben voorgedaan. Alle andere fracties steunen ons. Dat is een blijk van de solidariteit die ons niet alleen hier in het Parlement ten deel valt. Vooral de regio's die ernstige economische schade hebben geleden, zijn voor die solidariteit erg dankbaar. Ik verzoek de Commissie dan ook zich bij dit gebaar aan te sluiten en alles te doen om de getroffen regio's zo snel mogelijk te helpen. Europa kan hier zijn solidariteit laten blijken. Ik verzoek u met klem dat te doen. Leperre-Verrier (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, afgezien van de steun die wij aan de slachtoffers en hun familieleden moeten geven en de hulde die we moeten brengen aan de reddingsdiensten en aan de plaatselijke instanties, stellen deze lawines ons thans voor het probleem hoe dergelijke rampen in het vervolg kunnen worden vermeden. Wij mogen zeker het optreden van de Europese Unie niet onderschatten die dankzij het INTERREG-programma in de grensoverschrijdende gebieden reeds maatregelen financiert in verband met de veiligheid in de bergen. Ik denk hier speciaal aan de experimenten die in het Mont Blanc-massief gaande zijn. Toch zou het wenselijk zijn dat de Eu-
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-5 36/305
Leperre-Verrier ropese Unie, met inachtneming van de specifieke kenmerken van het berggebied, haar steun aan de getroffen regio's opvoert, en ook meer gaat deelnemen aan de maatregelen om dergelijke rampen te voorkomen. Het is inderdaad moeilijk om met zekerheid te bepalen waar de lawines zullen toeslaan, maar het is duidelijk gebleken dat de antilawinevoorzieningen zeer doeltreffend zijn en dat de risicogebieden derhalve minutieuzer in kaart moeten worden gebracht. Overigens zou ik de nadruk willen leggen op andere aspecten van de preventie. In de eerste plaats moeten de lidsta. ten worden aangezocht om, gezien het steeds meer aangetaste ecosysteem van het berggebied, waakzamer te zijn bij de toekenning van bouwvergunningen. Op dezelfde manier moet de ontwikkeling van de bergsporten — zowel de winter- als de zomersporten — aanleiding zijn tot de organisatie van meertalige voorlichtingscampagnes om de beoefenaars van deze sporten meer verantwoordelijkheid bij te brengen. Op deze twee punten heeft mijn fractie amendementen ingediend. Ik hoop dat deze uw steun zullen krijgen want, beste collega's, dat is de conditio sine qua non waarop het berggebied die ruimte van vrijheid kan blijven waaraan wij zo gehecht zijn en waarvoor de Europese Unie zich helaas onvoldoende interesseert. Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij willen ons vandaag niet politiek, partijpolitiek of persoonlijk profileren, maar uiting geven aan onze solidariteit met de slachtoffers. Mijnheer Rübig, als dit voor mevrouw Stenzel zo belangrijk is, vraag ik mij af waarom zij hier zelf niet aanwezig is. Maar goed, daar gaat het nu niet om. Waar het om gaat, is dat wij ons moeten afvragen wat wij kunnen doen met het geld van de Europese Unie dat voor de verschillende gebieden beschikbaar is. Wij vragen de Commissie en haar medewerkers alles te doen opdat dat geld snel, doeltreffend en zonder veel bureaucratie kan worden aangewend. De getroffen gebieden zijn wellicht niet de armste van Europa, maar hebben in deze moeilijke situatie onze solidariteit nodig. In de tweede plaats moeten wij ons ook afvragen of wij die rampen hadden kunnen voorkomen. Hoe staat het met de ruimtelijke ordening en het bouwbeleid in de gebieden waar eventueel lawinegevaar dreigt? Ik kan niet echt zeggen dat overal in onze Alpengebieden zo wordt gebouwd dat met alle mogelijke gevaren rekening wordt gehouden. Voor het toerisme en uit economisch eigenbelang worden soms dingen gedaan die niet meteen zinvol zijn en eventueel tot rampen kunnen leiden. Bij mijn weten is er in vele van de getroffen gebieden geen enkele aanwijzing te vinden dat de rampen door menselijke fouten of politieke tekortkomingen zijn veroorzaakt. Kortom, ik kan de Commissie alleen maar vragen snel en zonder bureaucratie hulp te bieden waar dat nodig is. de Silguy, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van deze trieste kwestie van de lawines, wil de Commissie in de eerste plaats uitdrukking geven aan haar droefenis en haar oprechte deelneming betuigen aan de families van de slachtoffers van deze gebeurtenissen. Op de hier zojuist gestelde vragen kan ik antwoorden dat de Unie over enkele instrumenten beschikt om bij te dragen tot de preventie van rampen en de gevolgen ervan aan te pakken. Wat in de eerste plaats de preventie betreft, kan de Europese Unie de berggebieden helpen, met name in het kader van de programma's voor de bebossing van landbouwgronden. Doelstelling 5b van het EFRO, van de structuurfondsen, biedt eveneens de mogelijkheid van maatregelen op het gebied van de bosbouw. Voorstellen van de Commissie met betrekking het onderdeel „plattelandsontwikkeling" van Agenda 2000, zullen de reeds bestaande mogelijkheden op het gebied van steun aan de bebossing en verbetering van de bosbouw nog versterken, indien de Raad de Commissie in haar voorstellen volgt. In het kader van deze voorstellen zijn namelijk compenserende betalingen mogelijk om de ecologische stabiliteit van de bossen in stand te houden en te verbeteren, waar deze een beschermende en ecologische rol van openbaar belang spelen. In het kader van de programma's van doelstelling 5b voor Tirol en Vorarlberg medefinanciert de Europese Unie de herverkaveling van landbouwgronden, maatregelen van ruimtelijke ordening, planning en adviesverlening bij het gebruik van ecologisch kwetsbare gebieden voor landbouwdoeleinden. De Commissie verleent eveneens steun aan programma's voor het in kaart brengen van de bosgebieden en aan plannen voor de ontwikkeling van bosgebieden — ik doel hier op hetgeen mevrouw Leperre-Verrier daarnet heeft gezegd. Wat het in kaart brengen betreft kan het EFRO eveneens steun verlenen voor cartografische studies van risicovolle berggebieden in het kader van transnationale samenwerkingsprogramma's. Er kunnen trouwens initiatieven daartoe worden medegefinancierd door INTERREG, met name tijdens de volgende programmaperiode. Er zijn dus instrumenten en ik kan u verzekeren dat de Commissie van haar kant alles wat in haar vermogen ligt zal doen en geen moeite zal sparen om die instrumenten te gebruiken, met name in de risicogebieden. In de tweede plaats — en nu gaat het niet langer om preventie, maar om de aanpak van de gevolgen van de lawines — herinner ik u eraan dat uw Vergadering in 1997 begrotingslijn B4-3400 heeft afgeschaft, die nu juist de mogelijkheid bood noodhulp te verlenen aan slachtoffers van rampen. Begrotingslijn B4-3300, getiteld „Communautaire samenwerking inzake civiele bescherming en milieurampen", biedt niet de mogelijkheid van steun voor de wederopbouw van rampgebieden door de toekenning van economische hulp of noodhulp. Wel is er een ombuiging van de bestaande bepalingen mogelijk naar maatregelen voor de wederopbouw van het beschadigde productiepotentieel in land- en bosbouw binnen de bestaandefinanciëletoewijzingen. Ook zijn kredietoverdrachten mogelijk tussen de deelstaten.
Nr. 4-536/306
Handelingen van het Europees Parlement
de Silguy Tenslotte is de Commissie in het kader van het communautair actieprogramma ten behoeve van de civiele bescherming bereid binnen het bestek van haarfinancieringsmogelijkhedenalle voorstellen te bestuderen die zij eventueel van de nationale of plaatselijke instanties mocht ontvangen om deze beter in staat te stellen effectief op te treden bij rampen. De Voorzitter. — Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt om 17.30 uur plaats. Het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties is gesloten. (De vergadering wordt om 17.20 uur onderbroken en om 17.30 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter <}) 5. Stemming Evans (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, een beroep op het Reglement op grond van de artikelen 119 en 120 over hoofdelijke stemmingen, waarvoor u, zo is mij bekend, speciale belangstelling heeft. Wij hebben vanochtend al een behoorlijk aantal hoofdelijke stemmingen gehad, en vanavond zullen er ongetwijfeld nog meer volgen. De leden zullen morgenochtend in hun postvak dan ook een flinke stapel uitslagen van die hoofdelijke stemmingen aantreffen. Krachtens de artikelen 119 en 120 dienen de hoofdelijke stemmingen in de notulen te worden vastgelegd, en volgens artikel 133 dienen de notulen aan de leden te worden rondgedeeld. Ik vraag me af of u, ter wille van de kostenbesparing, de efficiëntie en zeker ook van de modernisering, als Voorzitter niet zou kunnen bepalen dat met de term „rondgedeeld" ook „elektronisch rondgedeeld" kan worden bedoeld, of in ieder geval zou kunnen laten onderzoeken of dat mogelijk is. Op die manier zouden de leden die de volledige stemuitslag willen bekijken dat via de computer kunnen doen. Als alternatief zouden we de uitslag slechts kunnen verstrekken aan de leden die daar prijs op stellen. Dat lijkt me een stuk beter dan de huidige kostbare en verspillende procedure, waarbij iedereen met honderden pagina's stemuitslagen wordt opgezadeld. De Voorzitter. — Mijnheer Evans, ik dank u voor uw opmerking. Pas vanmiddag is dit vraagstuk in de Conferentie van voorzitters ter sprake gebracht. Ik had namelijk een brief gericht aan de Voorzitter van het Parlement en die brief zal u natuurlijk bekend worden gemaakt. Een van de thema's die ik daarin aan de orde stel, betreft het aantal hoofdelijke stemmingen. Dit is naar mijn mening — en daarmee spreek ik alleen namens mijzelf—vaak overdreven hoog. Soms zijn het er zelfs meer dan honderd. Dat is niet alleen tijd-, maar ook geldverspilling. Elke hoofdelijke stemming kost de Europese belastingbetaler 300 euro. De uitslag van de stemming moet immers de daaropvolgende dag worden gepubliceerd en daarna ook in het Officiële Publicatieblad verschijnen, hetgeen niet goedkoop is. In de Conferentie van voorzitters is hier nu een eerste debat over gevoerd. Ik geloof echter niet dat dit de juiste plaats en het juiste tijdstip is om daarover uit te wijden. Inderdaad hebben wij hier een probleem en ik heb dan ook nota genomen van uw aanbeveling. Konrad (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, op het eerste gezicht heeft de heer Evans gelijk als hij voorstelt papier te hesparen door niet langer alle hoofdelijke stemuitslagen rond té delen. Ik heb echter een ander voorstel. Laten wij in de bevoegde organen onderzoeken hoe wij van de hoofdelijke stemming opnieuw kunnen maken wat ze zou moeten zijn, namelijk een bijzondere stemming over bijzondere en ook echt belangrijke aangelegenheden. Volgens mij heeft het weinig zin dat wij over elke zinsnede hoofdelijk stemmen. Wij zouden er dan ook goed aan doen de procedure eens opnieuw te bekijken. Dan zullen wij vanzelf minder papier gebruiken. De Voorzitter. — Mijnheer Konrad, ik dank u voor uw opmerking. Ik wil hier geen debat over voeren. Daar hebben wij nu geen tijd voor. Bovendien zijn wij niet voorbereid op een debat zonder verslag. Ik wil het graag hierbij laten en overgaan tot de stemmingen. Wijsenbeek (ELDR). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag uw aandacht willen vestigen op het feit dat krachtens artikel 19 letterlijk ieder woord dat door de Voorzitter wordt uitgesproken in het volledige verslag moet worden opgenomen, zelfs al heeft het geen werkelijke betekenis voor het debat. Dat is een verspilling van papier en van bomen. (Applaus) l
) Terugverwijzing van verslagen naar commissies — Uitslag van de stemming over de actualiteiten: zie notulen.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/307
Verslag (A4-0087/99) van de heer Adam, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van beschikking nr. 1254/96/EG tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (COM(98)0542 - C4-0556/98-98/0284(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-O085/99) van de heer Robles Piquer, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende een meerjarenprogramma ter bevordering van hernieuwbare energiebronnen in de Gemeenschap — ALTENER II (COM(97)0550 - C4-0071/98-97/0370(SYN)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0084/99) van mevrouw Bloch von Blottnitz, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van een meerjarenprogramma ter bevordering van de energie-efficiëntie (1998-2002) (COM(97)0550 C4-O072/98-97/0371(SYN)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0067/99) van de heer Trakatellis, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2075/92 en tot vaststelling van de premies en de garantiedrempels voor tabaksbladeren per soortengroep en per lidstaat voor de oogsten 1999,2000 en 2001 (COM(98)0633 - C4-0682/98-98/0306(CNS)) Rehder (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik sluit mij aan bij het voortreffelijke voorstel van de heer Konrad. Ik verzoek de Fractie van de Europese Volkspartij met dat voorstel in te stemmen en van het grote aantal hoofdelijke stemmingen naar aanleiding van dit verslag af te zien. Zo kunnen wij dit goede voorstel meteen in praktijk brengen. De Voorzitter. — Mijnheer Rehder, ik wil dit debat niet voortzetten. Dit moet eigenlijk in de fracties worden gevoerd. Daar moet men onderzoeken of hier iets aan kan worden gedaan. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *
*
*
Pack (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het Europees Parlement een treurig bericht: de Duitse minister van Financiën, Oskar Lafontaine, heeft als minister van Financiën en voorzitter van zijn partij zopas ontslag genomen. (Applaus) Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde voorstemmen, maar mijn stemapparaat functioneerde niet. (Gelach) Swoboda (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar zeggen dat het niet met de waardigheid van het Parlement strookt dat op een beslissing op binnenlands niveau met applaus wordt gereageerd. Ik wil erop wijzen dat beslissingen van de Duitsers en de Duitse bondsregering de zaak van de Duitsers en niet van het Europees Parlement zijn. De Voorzitter. — Ik wil hier geen debat over voeren. Weliswaar werd, mijnheer Swoboda, niet om die inlichting gevraagd, maar het is natuurlijk wel een interessante inlichting voor het Europees Parlement. Mijnheer Lafontaine is immers fungerend voorzitter van de Raad Economische Zaken van de Gemeenschap.
Nr. 4-536/308
Handelingen van het Europees Parlement
Goepel (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, toch wil ik de heer Swoboda tegenspreken. Er staan onderhandelingen volgens de harde voorwaarden van de Landbouwraad voor de deur en de heer Lafontaine is, zoals bekend, fungerend voorzitter van de Raad van ministers van Financiën. Zijn ontslag gaat dus ook het Europees Parlement aan. (Applaus)
* *
*
Ontwerpresolutie over het conflict tussen de VS en de EU over bananen (') (Het Parlement neemt de resolutie aan)
* *
*
Ontwerpresolutie over de situatie in Kosovo (2) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*
*
*
Verslag (A4-0042/99) van de heer Colajanni, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de mededeling van de Commissie: De rol van de Europese Unie in het vredesproces en toekomstige hulp van de Unie aan het Midden-Oosten (COM(97)0715 - C4-0114/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*
*
Verslag (A4-0095/90) van de heer Sakellariou, namens de Commissie buitenlandse betrekkingen, veiligheids- en defensiebeleid, over de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad inzake het Middellandse-Zeebeleid van de Europese Unie (Het Parlement neemt de aanbeveling aan)
*
*
Verslag (A4-0088/99) van de heer Adam, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende activiteiten in de nucleaire sector ten behoeve van de kandidaat-landen in Midden- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten (COM(98)0134- C4-0314/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*
*
Gezamenlijke ontwerpresolutie van mevrouw Mann, namens de PSE-Fractie, de heer Valdivielso de Cué e.a., namens de PPEFractie, de heer Pasty e.a., namens de UPE-Fractie, mevrouw Riis-Jørgensen e.a., namens de ELDR-Fractie, mevrouw Sierra González, e.a., namens de GUE/NGL-Fractie, de heer Kreissl-Dörfler, namens de V-Fractie, de heer Sainjon, namens de ARE-Fractie, en de heer Souchet, namens de I-EDN-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresolutie B4-0253, B4-0262, B4-0282, B4-0312, B4-0313, B4-0314, B4-0315 en B4-0316/99. Gezamenlijke ontwerpresolutie van de heer Swoboda e.a., namens de PSE-Fractie, mevrouw Pack e.a., namens de PPE-Fractie, de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, de heer Cars e.a., namens de ELDR-Fractie, mevrouw Aelvoet e.a., namens de V-Fractie, de heer Dupuis e.a., namens de ARE-Fractie, en de heer Carnero, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0227, B4-0246, B4-0254, B4-0259, B4-0261 en B4-0263/99 (Ontwerpresolutie B4-0283/99 komt te vervallen).
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-5 36/309
Verslag (A4-0086/99) van de heer Stockmann, namens de Commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie, over de mededeling van de Commissie: Energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap — Op weg naar een strategie voor het rationeel gebruik van energie (COM(98)0246 - C4-0316/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
*
*
*
Ontwerpresolutie over bankkosten (') (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0102/99) van de heer Fourçans, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's: „Economisch Jaarverslag 1999 — De Europese economie bij de komst van de euro: bevordering van groei, werkgelegenheid en stabiliteit" (COM(99)0007 — C4-0043/99-00/0799(COS)) (Het Parlement neemt de resolutie aan) Stemverklaringen — Verslag-Adam (A4-0087/99) Bonde en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (DA) Wij hebben ons van stemming voor het verslag-Adam onthouden. De trans-Europese netwerken zijn een goed initiatief, dat zowel de energievoorziening verbetert als de concurrentie in de energiesector verhoogt. De medaille heeft echter ook een keerzijde, namelijk dat de verschillende energieleveranciers niet allemaal dezelfde voorwaarden genieten. Kleine, milieuvriendelijke en gedecentraliseerde elektriciteitscentrales die lokaal beheerd en gecontroleerd worden, kunnen niet geacht worden stroom te leveren tegen dezelfde prijs als kerncentrales of grote steenkoolcentrales. Duurzame energiebronnen zijn evenmin concurrerend, omdat zij in tegenstelling tot de grote centrales hun externe kosten niet in de verkoopprijzen doorrekenen. Zoals het er nu uitziet, bestaat het gevaar dat een gezonde en milieuvriendelijke ontwikkeling van de energiesector door de trans-Europese netwerken teniet wordt gedaan. De Junibeweging steunt actief de ontwikkeling van milieuvriendelijke energievormen en is van oordeel dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om duurzame energie met alle mogelijke middelen te bevorderen. Rovsing (PPE), schriftelijk. — (DA) De nieuwe prioriteit en ontwikkeling die de Commissie voor de trans-Europese energieprojecten voorstelt, is noodzakelijk om de aanpassing aan de nieuwe technologieën en nieuwe energievormen sinds de goedkeuring van de richtsnoeren mogelijk te maken. Vandaag heeft de EU meer aardgasprojecten en spreiding van de voorzieningsbronnen nodig. Daarom moeten wij het initiatief van de Commissie toejuichen. — Verslag-Robles Piquer (A4-0085/99) Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Als er niets wordt gedaan, zullen cle energiebehoeften in 20 jaar zijn verdubbeld. Iedereen kan zich indenken wat voor rampzalige gevolgen een dergelijke groei van de energievraag voor het milieu zou hebben, als er geen maatregelen worden genomen om het gebruik van efficiënte energiebronnen aanzienlijk te intensiveren; die energiebronnen moeten tegelijkertijd duurzaam en minder schadelijk voor de biosfeer zijn. We moeten dus de in december 1997 op de Conferentie van Kyoto omschreven doelstellingen halen. Daarvoor is het absoluut noodzakelijk dat er praktische consequenties worden getrokken uit de vorderingen die op het gebied van de duurzame energie zijn gemaakt en dat die energiebronnen van die categorie worden geperfectioneerd, die het stadium van de commercialisering momenteel nog niet hebben bereikt. Strikt economisch gezien zal op de lange termijn een ongebreideld gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen afbreuk doen aan de continuïteit van de voorziening en aan de prijsstabiliteit. Als wij het over hernieuwbare energie hebben is dus wel degelijk ook de duurzaamheid van de economische ontwikkeling in het geding. Daarnaast is een intensief gebruik van duurzame energie voor een aantal van onze landen een middel om onze handelsbalans weer in evenwicht te brengen, die uit het lood is door de massale invoer van traditionele energie. In deze tijden van banenschaarste kunnen wij tenslotte niet doof blijven voor de stelling dat de hernieuwbare energiebronnen een banenscheppend potentieel hebben dat twee à vijf maal hoger ligt dan bij de traditionele energieGezamenlijke ontwerpresolutie van de leden Hendrick en Randzio-Plath, namens de PSE-Fractie, de heer Herman, namens de PPE-Fractie, de heer Pasty, namens de UPE-Fractie, de heer Gasòliba i Böhm, namens de ELDR-Fractie, de leden Ribeiro en González Alvarez, namens de GUE/NGL-Fractie, en de heer Castagnède, namens de ARE-Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties B4-0244, B4-0245, B4-0260, B4-0309, B4-0310 en B4-0311/99.
Nr. 4-536/310
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Deprez bronnen. Ik betuig dan ook volmondig mijn steun aan het voorstel voor een beschikking van de Raad in gewijzigde vorm. — Verslag-Bloch von Blottnitz (A4-0084/99) Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) In Kyoto heeft de Europese Unie zich verbonden in 2012 haar uitstoot van broeikasgassen met 8% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Gelet op het feit dat het energieverbruik van de lidstaten in de komende 20 jaar geacht wordt met 50% te zullen toenemen, is er een speciale krachttoer vereist op het gebied van de energie-efficiëntie. Voor deze doelstelling moeten er voldoende middelen worden uitgetrokken. Maar onze rapporteur spreekt zijn ongerustheid uit over „de geringe kredieten" en meent dientengevolge dat „de verwachtingen (over de mogelijkheden van het programma) zijn overschat." 1
In haar advies volgt de Begrotingscommissie deze lijn. Zij onderstreept dat de afhankelijkheid van de Unie van ingevoerde energie toeneemt en belicht vervolgens het nut van het SAVE-programma want dit is gericht op energiebesparing „en zal deze afhankelijkheid (van de Unie) derhalve verminderen". De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming is dezelfde mening toegedaan. Volgens haar biedt „het voorstel van de Commissie over de bevordering van het efficiënte energiegebruik vrij teleurstellende lectuur. Het voorgestelde initiatief is veel te bescheiden indien het de bedoeling is dat de Kyoto-doelen iets anders zijn dan ijdele woorden". Ondanks het feit dat ik de wanverhouding tussen de doelstellingen die de Europese Unie zich stelt en de middelen waarover zij beschikt moet betreuren, geef ik mijn steun aan een voorstel waarvan de voornaamste verdienste is dat het er is. Want de middelen moeten evenredig zijn aan het beleid. En met die gedachte wil ik graag een andere conclusie van de Begrotingscommissie onderstrepen: „Ook belastingpolitiek kan van invloed zijn op het bereiken van deze doelstellingen en daartoe moet bij de volgende gelegenheid overeenstemming worden bereikt over een gemeenschappelijke energie- en C02—heffing." Titley (PSE), schriftelijk. — (EN) Ik zal dit verslag steunen. De Europese Unie is een van de grootste producenten van broeikasgassen ter wereld. We dragen daarom verantwoordelijkheid, niet alleen jegens onszelf maar jegens de hele planeet, voor de bevordering van een doelmatig gebruik van de watervoorraden en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. We mogen niet werkloos toezien hoe de wereld stikt in onze eigen uitstoot. De Britse labourregering heeft daarbij het voortouw genomen. Groot-Brittannië heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wereldwijde overeenkomst over het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen die tijdens de milieuconferentie van Kyoto in 1997 tot stand is gekomen. Als die conferentie niet onder het bekwame voorzitterschap van onze vice-premier John Prescott was gehouden, zou de hoeveelheid gebakken lucht in de atmosfeer alleen maar verder zijn toegenomen. Bovendien heeft Gordon Brown, de Britse minister van Financiën, gisteren een nieuwe energieheffing voor bedrijven aangekondigd, en een verlaging van de belasting op kleinere en milieuvriendelijkere auto's. Dit alles vormt een enorm contrast met het beleid van de Tories, voor wie de auto altijd een heilige koe is geweest en de beperking van de uitstoot nauwelijks prioriteit had. Alles wijst erop dat Groot-Brittannië zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die het in Kyoto is aangegaan. Groot-Brittannië kan dit wereldwijde probleem echter niet in zijn eentje oplossen. We vinden dat de andere EU-lidstaten, de Verenigde Staten en alle andere geïndustrialiseerde landen eveneens hun deel van de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. Alleen in dat geval kunnen we er bij het betreden van de 21ste eeuw zeker van zijn dat de generaties die na ons komen ook de 22ste eeuw nog zullen meemaken. — Verslag-Trakatellis (A4-0067/99) Evans (PSE), schriftelijk. — (EN) ik ben tegen iedere vorm van subsidie voor de tabaksindustrie. Mijns inziens kunnen dit soort subsidies met geen mogelijkheid worden gerechtvaardigd en dienen ze volledig te worden afgeschaft. Ik heb dan ook overeenkomstig dit uitgangspunt gestemd. Hardstaff (PSE), schriftelijk. — (EN) Ik heb samen met andere leden van de Britse labourfractie in dit Parlement tegen dit verslag gestemd omdat het pleit voor hogere subsidies voor het verbouwen van tabak, die bovendien niet eens in arme landen en volledig van de tabaksindustrie afhankelijke regio's terechtkomen, maar juist in vier van de rijkste lidstaten van de Europese Unie. De subsidies voor het verbouwen van tabak dienen niet verhoogd maar juist afgebouwd te worden. Daarbij dienen de producenten in doelstelling 1- en 5b-gebieden steun te ontvangen bij het overschakelen op andere producten. Ieder jaar sterven er vele duizenden Europese burgers aan ziekten die met roken in verband gebracht kunnen worden, terwijl het roken de gezondheid van nog eens miljoenen andere burgers ernstig schaadt. Veel van deze mensen werden in hun tienerjaren al gewaarschuwd voor de gevaren van roken, maar komen er te laat achter dat die gevaren zich pas openbaren als ze 40, 50 of 60 zijn, in de vorm van hartaanvallen en kanker. Het kan op geen enkele manier worden gerechtvaardigd dat we het geld van de belastingbetaler blijven aanwenden voor steun aan tabaksplanters. Verhoging van de subsidies is dan ook volstrekt onaanvaardbaar. Het geld dat op die manier wordt bespaard dient te worden doorgesluisd naar programma's voor plattelandsontwikkeling en bevordering van de volksgezondheid.
11-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/311
Holm (V), schriftelijk. — (SV) Ik ben vierkant tegen het verslag-Trakatellis en de commissie landbouw, aangezien hieruit blijkt dat de subsidiëring van de tabaksteelt binnen de EU zal worden voortgezet. Hieraan kan ik niet mijn steun verlenen; ik vind namelijk niet dat de EU tabaksteelt moet subsidiëren. De steun is enerzijds onredelijk hoog, en anderzijds is tabak een gevaar voor de volksgezondheid; in de landen van de EU sterven elk jaar tienduizenden mensen aan de gevolgen van het roken. Tegelijkertijd heeft de EU programma's waarin rokers worden aangemoedigd met roken te stoppen. Er moet een einde komen aan dit tegenstrijdige beleid. Men kan niet tien miljard steun geven aan tabakstelers, en tegelijkertijd een paar honderd miljoen uittrekken voor programma's waarin mensen worden aangemoedigd te stoppen met roken. Ik kies daarentegen voor de amendementen van de heer Collins en anderen; daarbij is het uitgangspunt dat de steun van de EU voor tabak geleidelijk aan vermindert, en over enkele jaren geheel wordt gestaakt. Dat zie ik als een redelijke, haalbare zaak. Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) De hele steun voor tabak moet worden afgeschaft. Daarvoor moet echter wel een overgangsperiode worden ingesteld, zodat de landbouwers geen economische problemen ondervinden en de werkloosheid niet verder toeneemt. Querbes (GUE/NGL), schriftelijk. — (FR) Ik stem voor de wijzigingen die in het verslag-Trakatellis inzake de ver* ordening betreffende tabaksbladeren zijn voorgesteld. Uit de wijzigingen spreekt de noodzaak de Europese tabaksproductie te steunen, die, zoals ik u eraan mag herinneren, slechts 23% vertegenwoordigt van het volume tabaksbladeren dat door de Europese verwerkende industrie wordt verbruikt. De strijd tegen het roken, die ik zeer nodig acht, wordt niet geholpen met de vermindering of de staking van deze productie, iets waarop sommige collega's hebben aangedrongen. Flet desbetreffende volume zou onmiddellijk worden vervangen door eenzelfde volume uit landen buiten de Europese Unie, die al 95% van de wereldproductie voor hun rekening nemen. Bovendien wordt in dit verslag een grotere verhoging van de premies voorgesteld. Dit is dubbel gerechtvaardigd, in de eerste plaats door het verlies ten gevolge van de afschaffing van de groene ecu, dat niet wordt gecompenseerd omdat het minder dan 1, 98% bedraagt — en dit betekent een verlies van 1 miljoen ecu voor de Franse producenten — en in de tweede plaats door de verliezen die van jaar tot jaar zijn opgetreden doordat er geen inflatiecorrectie op de premies is toegepast. . Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De afgevaardigden van de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten zijn doordrongen van het belang dat de tabaksproductie vertegenwoordigt voor de economische bedrijvigheid in talloze plattelandsgebieden. Deze productie is erg arbeidsintensief, zodat er veel arbeidsplaatsen in stand kunnen worden gehouden bij relatief kleine bedrijven. Wij zijn dan ook tegen de aanname van de door de voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming ingediende amendementen die erop zijn gericht uiteindelijk alle steun in de sector van de tabaksproductie af te schaffen. We weten allemaal hoe laag het zelfvoorzieningspercentage van de Europese Unie is: 20%, hetgeen betekent dat iedere vermindering van steun zal leiden tot een vermindering van de Europese productie ten gunste van de invoer van tabak uit derde landen en met name de Verenigde Staten. De afgevaardigden van de Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten hebben voor amendement 5 gestemd dat erin voorziet de producenten volledige schadeloos te stellen voor de negatieve effecten van de omrekeningen bij de overgang van de ecu op de euro. Zo weten we bijvoorbeeld dat in Frankrijk alle landbouwers hun prijscompenserende steun alsmede de institutionele prijzen met 1, 9% hebben zien dalen bij de omschakeling op de euro. Deze bepaling brengt weliswaar extra budgettaire lasten mee, maar stelt het beginsel van billijkheid veilig. Wij moeten het wel betreuren dat de landbouwers, ondanks de negatieve ontwikkeling van hun inkomen in het oogstjaar 1997-1998, deze billijke behandeling zijn misgelopen: sommigen vonden nu eenmaal de eenheidsmunt belangrijker! Wat de amendementen 7, 8 en 9 betreft, deze zijn erop gericht de garantiedrempels van soortengroep III (bruine tabak) over te dragen naar de groepen II (Burley) en groep I (Virginia). Deze overdracht, hoewel budgettair neutraal, verlegt het zwaartepunt van de productie naar kwaliteitstabak. Het nicotinegehalte van met name bruine tabak is hoger dan dat van de andere tabakssoorten waarvoor overdracht wordt gevraagd. Tot slot zou ik hier ook in het geweer willen komen tegen het beginsel van de degressiviteit van de landbouwsteun zoals deze door de Commissie is voorgesteld met een Frans initiatief als uitgangspunt. Deze degressiviteit zou met ingang van het jaar 2002 3% per jaar bedragen. Wanneer rekening wordt gehouden met de geldontwaarding zou dit erop neerkomen dat het niveau van de institutionele prijzen en het niveau van de prijscompenserende steun jaarlijks met bijna 5% zouden dalen. Op de korte termijn zouden de minst rendabele producenten daardoor verdwijnen en daarmee brengen wij het niveau van de Europese productie omlaag. Een uniforme degressiviteit van 3% zal in de eerste plaats nadelig uitpakken voor de meest gesteunde producties zoals de tabaksteelt. Het zou een illusie zijn te denken dat deze vermindering van de prijscompenserende steun kan worden opgevangen door een hogere productiviteit van onze producenten. Trizza (NI), schriftelijk. — (TT) Het voorstel van de Commissie conformeert zich niet aan de werkelijke voorwaarden en eisen van de GMO voor de tabakssector, vooral wat betreft de voortzetting van de steun aan de communautaire
Nr. 4-536/312
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Trizza
productie van ruwe tabak om sociale en economische redenen, de bevordering van tabak van betere kwaliteit om gezondheids- en milieuredenen en de toepassing van een flexibel quotasysteem. Verder is in het voorstel van de Commissie niet bepaald dat de premies voor de tabakssoorten worden herzien, waarmee de geleidelijke achteruitgang van het reëel inkomen van de producenten wordt bezegeld, doordat er geen correctie wordt toegepast voor de in de Gemeenschap opgetreden inflatie. Ik vraag dan ook om een verhoging van de premies voor tabaksbladeren voor de oogstjaren 1999, 2000 en 2001 en dit voor alle soorten. Tenslotte acht ik het noodzakelijk dat de GMO voor de tabakssector wordt herzien teneinde de kwaliteitsproducties te beschermen en te verbeteren en deze aan de eisen van de markt aan te passen; dergelijke aanpassingen moeten plaatsvinden in het licht van de wijzigingen die vereist worden door de herziening van het GLB (Agenda 2000) en met het oog op de verruiming van de Europese grenzen. Om bovengenoemde redenen onthoudt Alleanza Nazionale zich van stemming over dit verslag, aangezien onze partij de inhoud ervan niet voldoende acht om de bescherming van de belangen van de Italiaanse tabaksproducenten te garanderen. — Resolutie over bananen Correia (PSE), schriftelijk. — (PT) De Europese Unie moet krachtig reageren tegen de dominerende en eenzijdige houding van de Verenigde Staten, die hebben aangekondigd dat zij met ingang van 1 maart sancties zullen treffen en douanerechten van 100% op een lijst van Europese producten zullen heffen, ook al is het definitieve standpunt van het bananenpanel van de Wereldhandelsorganisatie nog niet bekend. Door nu al een borg van 100% aan douanerechten op ingevoerde producten in te houden, beperken de Verenigde Staten actief de invoer van producten en dreigen zij de zwakke economieën in de minder begunstigde gebieden en landen van de Europese Unie schade te berokkenen. Europa mag niet voortdurend het hoofd buigen voor de Verenigde Staten. Wij moeten een handelsbeleid voeren dat overeenstemt met de belangrijke plaats die de Europese Unie momenteel in de wereld bekleedt. Wij dringen er dan ook bij de Commissie op aan dat zij de Verenigde Staten er met alle middelen waarover zij beschikt toe verplicht zich aan de WHO-regels te houden. Ford (PSE), schriftelijk. — (EN) Ik stem voor de gezamenlijke ontwerpresolutie inzake de Amerikaanse sanctiemaatregelen tegen bedrijven in de EU als gevolg van het bananenconflict. Ik keur dit unilaterale optreden van de Verenigde Staten ten sterkste af, en betreur het dat ze niet hebben willenwachten op het besluit dat het panel van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) op 12 april a.s. zal nemen. De sancties van de Verenigde Staten zullen de EU voor 450 miljoen euro schade berokkenen. Daarbij zullert duizenden mensen hun baan verliezen; al die gezinnen en gemeenschappen moeten toezien hoe hun toekomst wordt vernietigd ter wille van een paar Amerikaanse multinationale ondernemingen. Het heeft er alle schijn van dat deze ondernemingen hun invloed kopen door middel van donaties aan Amerikaanse politici en een economische oorlog voeren tegen enkele van de armste gemeenschappen in het Caraïbisch gebied. Ik verzoek president Clinton en de Amerikaanse regering daarom hun besluit te herzien en eerst te wachten op de beslissing van de WHO. Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De Fractie van onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten heeft zich achter de gezamenlijke resolutie geschaard waarin de Europese Commissie uitdrukkelijk wordt opgeroepen om in het kader van de WHO alle haar ten dienste staande middelen in te zetten om te reageren op de sancties die — in strijd met de regels van de multilaterale organisatie — door de Verenigde Staten van Amerika zijn genomen, in het kader van het bananenconflict. Terwijl de Wereldhandelsorganisatie zopas heeft bevestigd dat deze sancties illegaal zijn, rust op de Europese Unie de dringende verplichting om een krachtig antwoord op de Amerikaanse aanvallen te geven. De Amerikaanse verantwoordelijke instanties dienen er absoluut van doordrongen te worden dat de Europese Unie en haar lidstaten de wil en het vermogen hebben om zo'n rechtstreekse aanslag op hun belangen en hun rechten krachtig te pareren. Dat in andere dossiers een krachtige en geloofwaardige reactie van de Europese Unie is uitgebleven, is voor Washington ongetwijfeld een belangrijke reden geweest om deze krachtmeting aan te gaan. De fractie van onafhankelijken moet hier wel haar teleurstelling uitspreken over de dubbelzinnige en wollige taal die commissaris Brittan heeft gebezigd, terwijl nota bene de Europese Unie, nu de Verenigde Staten deze krachtmeting is aangegaan, de tegenpartij ervan moet zien te overtuigen dat zij echt wel een vuist kan maken. Gisteren heeft de commissaris ten overstaan van deze Vergadering wel gespierde taal gebruikt, maar toch heeft hij in wezen de mogelijkheid van onderhandelingen over een nieuwe aanpassing van onze GMO voor bananen opengehouden. Daar is echter nu helemaal geen reden voor en bovendien is het ook niet wenselijk. Als onze nieuwe marktordening zo is opgesteld dat zij aan de eisen van de WHO voldoet, dan hebben wij geen enkele reden om a priori een verdere aanpassing te overwegen. Heeft de Europese Commissie soms maar weinig vertrouwen in de geschillencomités van de WHO? Hoewel wij de gezamenlijke resolutie steunen, had onze fractie hierin graag meer energieke bewoordingen opgenomen gezien, zoals een oproep aan de Commissie om de mogelijkheid te bestuderen een Europese super 301 te creëren aangezien de Amerikanen hun instrument handhaven, ondanks het feit dat ze bij de WHO zijn aangesloten. Wij hadden vooral graag gehad dat de Commissie gevraagd werd alle programma's en activiteiten in verband met het transatlantisch partnerschap te bevriezen, omdat dit partnerschap momenteel duidelijk tot een lachertje wordt gemaakt door de agressieve houding en illegale praktijken van de Verenigde Staten in dit bananendossier. Vlak voor de opening van de onderhandelingen in het kader van de Millennium Round is het van kapitaal belang dat de Euro-
11.3-99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/313
Souchet pese Unie en haar lidstaten de nodige lering trekken uit deze crisis, en hun internationale handelsstrategie weten om te buigen zodat deze meer samenhangend en standvastiger wordt, en elke ongelijkheid ten opzichte van de Verenigde Staten van de hand wijzen. — Resolutie over Kosovo Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat wij uiteindelijk een goede resolutie hebben aangenomen. Toch hadden wij daarin een belangrijk punt, waarover de Raad en de Commissie het jammer genoeg niet hebben gehad, nog duidelijker moeten vermelden. Ik bedoel daarmee het feit dat in Kosovo, vooral in het grensgebied met Macedonië, de bevolking stelselmatig wordt verdreven. Die mensen vluchten niet voor het oorlogsgeweld, maar worden stelselmatig uit hun dorpen verjaagd. Het ene dorp na het andere wordt platgebrand om de etnische samenstelling van de bevolking van Kosovo, die voor 90% uit Albanezen bestaat, te veranderen en van het land door Servië bezet gebied te maken. Wij moeten daartegen krachtig protesteren en ook militair ingrijpen. Het is hoog tijd dat wij daartegen vanuit de lucht reageren en ons niet langer tot loze dreigingen beperken. Nu moeten wij echt iets doen. Milosevic spot met het Westen. De zogenaamde etnische zuivering wordt elke dag stelselmatig voortgezet. — Verslag-Colajanni (A4-0042/99) Nordmann (ELDR). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, gelet op het politieke evenwicht in onze Vergadering was het verslag van de heer Colajanni in zijn oorspronkelijke versie ongetwijfeld het minst slechte dat door het Parlement over deze kwestie kon worden geredigeerd. Toch heb ik er niet voor gestemd, omdat ik vond dat het verslag op een hinderlijke manier was verminkt door bepaalde amendementen. Daarom is het verslag echter niet minder interessant, want het brengt de tegenstellingen van de Europese politiek heel goed in beeld. Enerzijds steunen wij veel te onvoorwaardelijk de aanspraak op een nieuwe Palestijnse staat naast Jordanië, en anderzijds constateren we dat het uitroepen van die staat de lont in het kruit steekt en dat ten eerste zo'n staat in elk geval te duur is en dat ten tweede de administratieve structuren er niet levensvatbaar zijn. Daar ligt ongetwijfeld in al haar ongerijmdheid de betekenis van dit verslag. Dat is geen reden om het aan te nemen, want er wordt in uitgelegd dat Europa nog heel lang zal moeten blijven dokken, zonder dat het echt met de besluitvormers om de tafel mag gaan zitten. Delcroix (PSE), schriftelijk. — (FR) In het verslag van de heer Colajanni staan verschillende rake opmerkingen waarbij wij ons dringend moeten aansluiten. Als reactie op de akkoorden van Wye Plantation en het vastlopen van de toestand ter plaatse heeft de Palestijnse overheid besloten op 4 mei aanstaande eenzijdig de onafhankelijkheid van de gebieden uit te roepen. De Israëliërs hebben aangekondigd dat zij in voorkomend geval de gebieden met behulp van het'leger zullen bezetten. Omdat het overduidelijk is dat er onvoldoende tijd rest om over de kern van de zaak de nodige vooruitgang te boeken, deel ik de opvatting van de rapporteur dat beide partijen gevraagd moeten worden om de tafel te gaan zitten en het voorlopige akkoord pas na 4 mei te gaan uitvoeren. En net als hij ben ik ervan overtuigd dat het onderhandelingsproces moet resulteren in de oprichting van een onafhankelijke Palestijnse staat en de erkenning door de Arabische wereld van het bestaan en het recht op veiligheid van de staat Israël. Ik heb het in 1998 in deze Vergadering ook al gezegd: als men probeert ieder conflict in deze regio afzonderlijk op te lossen, gaat men volledig voorbij aan alle historische, etnische, religieuze en culturele verschillen, en is men blind voor internationale strategieën die gericht zijn op controle over de grondstoffen en behoud van invloedssferen door middel van militaire bondgenootschappen. In haar strijd tegen iedere vorm van extremisme en fundamentalisme moet de Europese Unie ernaar streven haar politieke rol in de regio te versterken, bij te dragen tot de uitvoering van een proces dat in het Nabije en Midden-Oosten onderlinge veiligheid en samenwerking tot stand brengt waarbij alle betrokken landen gebaat zijn, en haar steun te verlenen aan alle convergenties die het pad effenen voor regionale oplossingen. Ik hoop dat de Euro-mediterrane conferentie die van 4 tot 6 april in Stuttgart plaatsheeft het mogelijk zal maken in die richting vooruitgang te boeken. Met dit alles in mijn achterhoofd zal ik volgende week met een delegatie van de socialistische fractie Syrië bezoeken, juist nu Syrië en Israël te kennen hebben gegeven de vredesonderhandelingen te wíllen hervatten met de bedoeling een regionale samenwerking tot stand te brengen waarmee het gemeenschappelijk belang van de landen en de regio gediend is. Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Het akkoord van Wye Plantation is onder Amerikaanse bescherming tot stand gekomen en heeft het mogelijk gemaakt de akkoorden van Oslo die sedert 18 maanden volledig in het slop waren geraakt weer op gang te brengen. Dit kan ons enkel verheugen, evenals het feit dat alle belangrijke politieke stromingen in Israël voor het eerst met het principe land in ruil voor vrede lijken akkoord te gaan. Daarentegen is het voor ons Europeanen heel wat minder aangenaam te moeten constateren dat wij op geen enkele manier bij de politieke onderhandelingen werden betrokken, ook al is de Europese Unie de belangrijkste geldschieter. In zekere zin draaien wij op voor de kosten zonder evenwel iets in de melk te brokken te hebben! Hiervoor zijn twee hoofredenen. Enerzijds is het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, in weerwil van enkele institutionele stappen in de goede richting, de kinderschoenen nog lang niet ontgroeid. Anderzijds waren de aanzienlijke bedragen die aan de Palestijnse Autoriteit ter beschikking werden gesteld onvoldoende om het lot van de Palestijnse bevolking te verbeteren. Integendeel. Om precies te zijn was het zo dat enerzijds het geld op een ongelukkige wijze besteed is, en er anderzijds problemen bij de besteding van het geld zijn opgetreden doordat de Israëlische overheid administratieve belemmeringen opwierp en bovendien wegens aanslagen de gebieden herhaaldelijk werden afgesloten.
Nr. 4-536/314
Handelingen van het Europees Parlement
Deprez Wat dat betreft ben ik er diep van overtuigd dat het niet wenselijk is de hervatting en voortzetting van het vredesproces van het staken van de terroristische acties afhankelijk te maken. De terroristen streven er immers juist naar de mars naar vrede een halt toe te roepen, en de bommengooiers zullen in hun weerzinwekkend optreden volharden zolang hun misdaden hun politiek doel dienen: het vredesproces ten grave dragen. Dit gezegd zijnde wil ik met onze rapporteur beklemtonen dat het, in het bijzonder in het licht van 4 mei 1999, nodig is dat de Europese Unie snel een gemeenschappelijk standpunt inneemt. Eriksson, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Wij stemmen tegen het verslag. Het Europees Parlement bemoeit zich met het gevoelige vredesproces tussen Israël en Palestina, en brengt dit proces in gevaar. Wij zien dit als een zeer ernstige en zeer onverstandige zaak. — Verslag-Sakellariou (A4-0095/99) Eriksson, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Wij hebben voor het verslag gestemd, aangezien in verscheidene delen wordt gewezen op de waarde van een verbeterde samenwerking tussen de landen van de EU en de staten rondom de Middellandse Zee. In het verslag wordt tevens gewezen op het belang van de voortzetting van het vredesproces in het Midden-Oosten, en van maatregelen ten behoeve van vermindering en kwijtschelding van de schuld van mediterrane landen die onder schulden gebukt gaan. Dat is een positief punt. In het verslag wordt er trouwens in bepaalde paragrafen ook voor gepleit het gemeenschappelijke buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU te versterken, en de Commissie meer bevoegdheden te geven op het gebied van het buitenlands beleid, iets waartegen wij gekant zijn. Desondanks zullen wij, op gronden die wij in de inleiding al aangaven, voor het verslag stemmen. . Trizza (NI), schriftelijk. — (TT) De oude en nieuwe beschavingen aan de Afrikaanse en Europese kust die met de nodige argwaan ten opzichte van elkaar en dikwijls in onderling conflict verwikkeld, hun weg in de tijd hebben afgelegd, hebben op de Conferentie van Barcelona van november 1995 de fundamenten gelegd voor een gemeenschappelijke toekomst: een toekomst waarin volgens de slotverklaring plaats was voor een meer intensieve politieke dialoog en voor ontwikkeling van de economische samenwerking. Terwijl de Conferentie helaas politiek schipbreuk heeft geleden, heeft zij als tastbaar bewijs van haar bestaan alleen de europartnerschappen nagelaten. Het lijkt mij daarom overdreven om van een Middellandse-Zeebeleid van de Unie te spreken, vooral omdat na ruim drie jaar nog niet alle landen van het Middellandse-Zeegebied zijn uitgenodigd om deel te nemen aan het proces van Barcelona. Tegenover de existentiële problemen waarmee de Gemeenschap momenteel worstelt, zou de omschrijving van een goed onderbouwd beleid voor het Middellandse-Zeegebied — dat het stadium van de tekentafel is ontgroeid en eindelijk de meer passende context van het regionaal beleid wordt binnengeleid — een echte indicator kunnen blijken, de eerste stap in de richting van relevante communautaire maatregelen. Wij zijn het eens met degenen die de draagwijdte van het buitenlands beleid van de EU ter discussie stellen, en die zeggen dat dit beleid zich niet mag blijven concentreren op het communautaire noorden, op het midden en oosten — ook al zijn de twee laatstgenoemde componenten zeker belangrijke gebieden van ons oude continent die eindelijk weer teruggekeerd zijn in de schoot van de democratie en de sociaal-economische vooruitgang — maar dat het zich ook moet toeleggen op het Middellandse-Zeegebied. Dat moet weer als vanouds fungeren als trait d'union, als brug tussen de culturen, menselijke samenlevingen en economieën. En juist heden ten dage kent dit gebied hevige problemen en spanningen, die weliswaar worden bepaald door een opkomend fundamentalisme, maar waarvoor een oplossing zou kunnen liggen in maatregelen van de Unie in het kader van de huidigefinanciëlehulp. Er zou een programma kunnen worden opgezet om de benadeelde landen in staat te stellen de last van de buitenlandse schuld geleidelijk te verminderen door de gelden in stimuleringsprojecten te herinvesteren. Ook zou daarbij een gemeenschappelijke regelgeving moeten worden opgesteld waarin alle problemen in verband met de immigratie worden opgenomen. Op deze manier kan de sociaal-economische ontwikkeling van de gehele regio een handje worden geholpen. — Verslag-Adam (A4-0088/99) Sandbæk (I-EDN). — (DA) Mijnheer de Voorzitter, de achterliggende idee van onze steun om de veiligheid in de •kerncentrales in de kandidaat-landen te verbeteren, is altijd geweest dat deze centrales op lange termijn gesloten zouden worden. Het probleem is alleen dat dit niet gebeurd is en niets wijst erop dat dit zal gebeuren. Nadat de levensduur van de kerncentrales met de steun van de EU werd verlengd, beweren de kandidaat-landen nu dat de veiligheid in hun kerncentrales zo'n hoog niveau heeft bereikt dat er helemaal geen reden meer is om ze te sluiten. Daar heeft het verslag-Adam geen rekening mee gehouden. In dit verslag wordt de 5ΐεμη niet gekoppeld aan de eis om de centrales op lange termijn te sluiten en wordt evenmin een duidelijk beleid uitgestippeld voor de financiering van een energievorm die de kernenergie moet vervangen. De nucleaire industrie in het westen krijgt bovendien ook een langer leven. Er waren zo goed als geen bestellingen meer, maar nu komt er met EU-geld een nieuwe winst gevende markt. De Junibeweging erkent dat elk land het recht heeft een energievorm te kiezen en te beheren, ook kernenergie. Wij kunnen echter in geen geval instemmen met financiële steun voor de instandhouding van kernenergie ten koste van de ontwikkeling van milieuvriendelijke energiebronnen. De Junibeweging is bereid te stemmen voor een verbetering van de veiligheid van reactoren op korte termijn, indien hierbij de afschaffing van kern-
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/315
Sandbæk energie voorzien is. De groenen hadden amendementen in die zin ingediend, maar aangezien ze allemaal verworpen zijn, stemmen wij tegen het verslag-Adam. Ahern (V), schriftelijk. — (EN) Ondanks de in betekenis afnemende rol van kernenergie in Europa blijft de EU, via het Euratom-Verdrag, gigantische sommen geld verspillen aan de promotie, het onderzoek en de ontwikkeling van deze vorm van energieproductie. Het Euratom-Verdrag, destijds een van de drie oorspronkelijke verdragen van de Europese Unie, geeft nog altijd een juridische en grondwettelijke rechtvaardiging voor de „atomen voor vrede"-leugen teneinde „de zaak van de vrede te kunnen bevorderen (overweging 1) door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie" (artikel 1). Terwijl het Europees Parlement heel wat zeggenschap heeft over begrotingszaken van de EU, kan het merkwaardig genoeg geen daadwerkelijke controle uitoefenen op de activiteiten die onder het anachronistische en ondoorzichtige Euratom-Verdrag plaatsvinden. De Europese kernenergiesector, in eerste instantie zwaar getroffen door Tsjernobyl, heeft uiteindelijk nieuwe marktkansen aan dat ongeluk weten te ontlenen. Er is voor miljoenen euro's geïnvesteerd in veiligheidsprojecten voor kerncentrales in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie, die grotendeels door de EU worden gefinancierd. Het onlangs gepubliceerde speciale verslag nr. 25/98 van de Europese Rekenkamer over de PHARE/TACIS-programma's voor de veiligheid van kerncentrales heeft echter aangetoond dat de veiligheid vooralsnog niet daadwerkelijk is toegenomen — iets waar wij al jaren op hameren. Het in opdracht van de groenen uitgevoerde STOA-onderzoek van het Parlement had dit overigens al aangetoond. Dat betekent dat de meer dan 800 miljoen euro die aan die verslagen zijn besteed, grotendeels als verspilling kunnen worden beschouwd. Ondanks dat alles overweegt de Europese Commissie nu om onder het Euratom-Verdrag drie leningen te verstrekken voor de financiering van veiligheidsmaatregelen op basis waarvan Khmelnitski 2 en Rovno (K2/R4) in Oekraïne kunnen worden voltooid, als onderdeel van de overeenkomst inzake de sluiting van de centrale van Tsjernobyl. Deze leningen zouden ook worden aangewend voor de voltooiing van Kallinin 3 in Rusland en de reactoren 5 en 6 van de centrale van Kozloduy in Bulgarije. Al deze reactoren zijn destijds in de Sovjet-Unie ontworpen. Deze projecten bieden een goed voorbeeld van het soort problemen dat zich voordoet bij de onderhandelingen over de uitbreiding van de EU zodra de veiligheid van kerncentrales ter sprake komt. De Oekraïense president Kuchma heeft schriftelijk verklaard dat zijn land, in het kader van de overeenkomst tot sluiting van Tsjernobyl, in eerste instantie de voorkeur gaf aan op aardgas gestookte energiecentrales maar dat de G 7, ter wille van de belangen van hun eigen kernenergiesector, Oekraïne dwongen akkoord te gaan met voltooiing van deze twee WER 1000 MW-reactoren, waarvan de bouw al sinds de instorting van de Sovjet-Unie had stilgelegen. Bovendien heeft de manier waarop deze in aanbouw zijnde reactoren gedurende die periode zijn onderhouden wel wat te wensen overgelaten. Uit de minste-kostenanalyse die een panel onder leiding van professor John Surrey van de SPRU van Sussex University terzake van dit project heeft uitgevoerd, blijkt dat deze reactoren bepaald niet de minste kosten met zich meebrachten. Desalniettemin blijven de Commissie en de G 7 er bij de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) op aandringen 190 miljoen euro in deze reactoren te investeren. Dit komt bovenop de 400 miljoen euro die al onder het Euratom-Verdrag ter beschikking worden gesteld. Hier worden alle rationele procedures en alle technische enfinanciëlevoorbehouden terzijde geschoven. De investering die in Oekraïne verreweg het hoogste rendement oplevert is een investering in energiebesparing. De energie-intensiteit is in Oekraïne, en overigens ook in veel andere voormalige Oostbloklanden, namelijk vele malen hoger dan in de EU. De centrale van Kozloduy illustreert een ander cruciaal aspect van dit probleem. De reactoren 1 tot en met 4 zijn van het minder veilige VVER 440-2 30-type en dienen onmiddellijk te worden gesloten. In ruil voor financiering heeft Bulgarije, via de rekening „Nucleaire Veiligheid" die de G24 bij de EBWO hebben geopend, toegezegd de centrale te zullen sluiten. De sluiting was echter afhankelijk van een aantal voorwaarden die het de Bulgaarse autoriteiten mogelijk maakten de sluitingsdata geheel wetmatig uit te stellen als ze niet aan die voorwaarden konden voldoen. Dat uitstel heeft inmiddels plaatsgevonden. In beide gevallen blijken de belangen van de westerse kernenergiesector alle andere belangen ondergeschikt te maken. Aan deze situatie dient tijdens de nog resterende uitbreidingsonderhandelingen een einde te worden gemaakt. Er moeten vaste afspraken worden gemaakt over de sluiting van de reactoren, zonder allerlei ontsnappingsclausules, zodanig dat landen die niet aan de deadlines voldoen- hun lidmaatschap op het spel zetten. We moeten overigens niet uit het oog verliezen dat er binnen de huidige grenzen van de EU ook al verschillende even onveilige reactoren staan, zoals de Britse Magnoxreactoren, die niet van een secundaire inkapseling zijn voorzien. En dan heb ik het nog niet over de enorme hoeveelheden hoogradioactief afval en andere gevaarlijke materialen die afkomstig zijn van de Britse en Franse opwerkingscentrales, een probleem waar Oost-Europa van verschoond is gebleven. Met kernenergie zadelen we tienduizenden generaties na ons op met een erfenis van kernafval. Kernenergie laat echter ook een meer subtiele erfenis na in de vorm van de permanente verandering van het genetisch materiaal in alle levende wezens op aarde. De kernproeven in de atmosfeer vormden de eerste van een lange reeks roekeloze activiteiten waarmee radio-isotopen over de hele planeet werden verspreid. Militaire wetenschappers zorgden ervoor dat de stralingsnormen op een krankzinnig hoog niveau werden vastgesteld, om zich in te dekken tegen beschuldigingen dat de kernmachten de gezondheid van de menselijke soort in gevaar hadden gebracht. Wetenschappelijk onderzoek wordt ook vandaag de dag nog altijd gemanipuleerd, verijdeld of gewoon genegeerd. Ondanks de afname zijn de stralingsniveaus nog altijd veel te hoog, zoals aangetoond tijdens een workshop die op initiatief van de groenen voor het Parlement werd georganiseerd. Déze workshop diende later als uitgangspunt voor een STOA-onderzoek over dit vraagstuk. Erger nog, de richtlijn voor stralingsnormen (Euratom/96/29), die de burgers en arbeiders vanaf 2000 zou moeten beschermen, bevat bepalingen die de verdunning en recycling van radioactief afval mogelijk maken. Op deze manier wordt het zelfs mogelijk dat deze materialen in consumentenproducten terechtkomen zonder
Nr. 4-536/316
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Ahern dat iemand het weet. Een en ander moet met spoed worden herzien om te voorkomen dat dit ook werkelijk gebeurt. Verder dient de EU het nieuwe onderzoek naar de bescherming tegen straling op korte termijn te bevorderen. Voorbeelden daarvan zijn onderzoek op het gebied van genetische instabiliteit en minisatelliet-DNA. Op die manier komen we meer te weten over de langetermijneffecten van blootstelling aan laagradioactief materiaal. Fitzsimons (UPE), schriftelijk. — (EN) Kernenergie is dit jaar een belangrijke rol gaan spelen in de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen in Midden- en Oost-Europa en de nieuwe onafhankelijke staten. Het is van groot belang dat de veiligheid op het gebied van kernenergie een centraal onderdeel vormt van de toetredingsonderhandelingen. In Agenda 2000, het door de Europese Commissie opgestelde kader voor de ontwikkeling van de Europese Unie, staat vermeld dat de meeste centrales in de kandidaat-lidstaten nog altijd afhankelijk zijn van technologie uit het sovjettijdperk en niet voldoen aan de internationale veiligheidsnormen. Vanuit het gezichtspunt van de EU vallen kernreactoren onder een van de volgende drie categorieën: reactoren van westerse makelij, reactoren van sovjetmakelij en onveilige reactoren. Het is zaak dat de Europese Commissie een energiestrategie uitstippelt voor elk van de landen waarmee we partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten hebben afgesloten. Die strategie zou moeten voorzien in een overeenkomst inzake de sluitingsdatum van onveilige reactoren. Hoewel de aanvankelijke evaluatie door de Europese Commissie in het kader van Agenda 2000 niet voldoende gedetailleerd is, verdient de reactor van Mochovce in Slowakije onze speciale aandacht. Het zal op zijn minst zeven jaar duren voordat deze en andere centrales in Tsjechië, Hongarije en Bulgarije aan de internationale veiligheids-, volksgezondheids- en milieunormen kunnen voldoen. Bovendien moeten er in Bulgarije, Hongarije, Roemenië, Slovenië en Slowakije oplossingen worden gevonden voor de opslag van het kernafval dat in deze landen wordt geproduceerd. Deze problemen hebben ook talloze gevolgen voor de Europese Unie. We moeten er daarom ook voor zorgen dat de EU niet wordt uitgebreid als we er niet zeker van kunnen zijn dat de kerncentrales in de kandidaat-lidstaten aan de hoogste internationaal overeengekomen veiligheidsnormen voldoen. Dat zal voor deze landen bepaald geen eenvoudige opgave worden. Zo is het ongeval in Tsjernobyl inmiddels veertien jaar geleden, maar hoe vreemd het ook klinkt, deze centrale voorziet nog steeds in een groot deel van de energiebehoefte van Oekraïne. Het mag duidelijk zijn dat er westerse steun nodig is om deze centrale voorgoed te kunnen sluiten. De sluiting van Tsjernobyl, zodanig dat deze centrale geen verdere schade berokkent aan het milieu en de volksgezondheid, gaat zo'n 1,7 miljard Britse pond kosten. Met die investering kunnen de twee nog operationele reactoren van Tsjernobyl op veilige wijze worden gesloten en ontmanteld. In dit proces is ook een rol weggelegd voor de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling. Het doet me deugd dat de EBWO alleen het vorig jaar al bijna 200 miljoen Britse pond beschikbaar heeft gesteld om de Oekraïense autoriteiten te steunen bij hun pogingen Tsjernobyl in de nabije toekomst te sluiten. Holm (V), schriftelijk. — (SV) Het lijdt geen twijfel dat steeds meer mensen grote onzekerheid voelen ten aanzien van kernenergie, zowel in de EU-landen, de landen van Midden- en Oost-Europa, als in de Nieuwe Onafhankelijk Staten. Het reactionaire kernenergiebeleid wordt steeds meer losgelaten, en heeft er onder meer toe geleid dat Zweden en Duitsland het gebruik van kernenergie aan het afbouwen zijn. Het zou meer dan wenselijk zijn als de landen in Midden- en Oost- Europa en de nieuwe onafhankelijke staten dit ook zouden doen. Het verslag van de heer Adam en de commissie energie behelst enkele formuleringen die volgens mij in tegengestelde richting gaan (stimuleren van kernenergie in plaats van afbouwen). Zo wordt bijvoorbeeld de kernenergieindustrie in EU-landen aangemoedigd tot verdere betrokkenheid in de landen in kwestie. Ik daarentegen ben van mening dat de EU die landen economische steun moet geven, zodat zij een koers kiezen die hen van de kernenergie wegleidt. In deze context mogen de economisch sterkere EU-landen zich niet onbetuigd laten. Over het steunprogramma waarvan in het verslag sprake is heb ik mijn twijfels, gezien de problemen die zich tot nog toe met de steunprogramma's van de EU hebben voorgedaan en het verslag dat de Rekenkamer vorig jaar daarover heeft ingediend. De problemen zijn naar het schijnt omvangrijk, en het geld dat de EU had gereserveerd heeft niet tot merkbare verbeteringen geleid. Dit is een ernstige zaak, en de EU moet overwegen hoe enerzijds steun voor het afbouwen van kernenergie, en anderzijds steun voor hernieuwbare energiebronnen en efficiënt energiegebruik vorm moet krijgen om effect te sorteren. Tenslotte heb ik bij de stemming alle amendementen gesteund die wij in de Fractie De Groenen hebben ingediend, en die van grote betekenis zijn voor de toekomst. Rovsing (PPE), schriftelijk. — (DA) Het probleem van de veiligheid en van een eventuele sluiting van kerncentrales in de kandidaat-landen in Centraal- en Oost-Europa en de Nieuwe Onafhankelijke Staten is een heel belangrijk element in de uitbreidingsstrategie, omdat het de veiligheid en volksgezondheid in heel Europa aanbelangt. Er moeten op een aantal gebieden dringend initiatieven worden genomen, zowel voor de veiligheid van de bestaande reactoren als voor de bouw van nieuwe centrales, de invoering van veiligheidsnormen, het toezicht op de naleving van deze normen door correct functionerende controleautoriteiten. Ik denk dat onze commissie en onze rapporteur erin geslaagd zijn een zeer grondig verslag te maken over de nucleaire veiligheid in Centraal- en Oost-Europa. Ik ben ervan overtuigd dat de besluiten van het verslag de beslissingen die de komende jaren op dit gebied genomen zullen worden, in belangrijke mate zullen beïnvloeden.
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/317
— Verslag-Stockmann (A4-0086/99) Deprez (PPE), schriftelijk. — (FR) Voortaan zijn we het er allen over eens dat wij op het drievoudige vlak van economie, milieubescherming en gezondheidszorg gebaat zullen zijn bij de verwezenlijking van de doelstellingen die in Kyoto inzake de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen werden vastgelegd. Bovendien is het zonneklaar dat de doelstellingen van Kyoto slechts haalbaar zijn als de Europese Unie en de lidstaten alle beschikbare actiemiddelen aanwenden en inpassen in een globaal beleidsplan waarvan de doeltreffendheid aan de hand van kwantificeerbare parameters nauwkeurig kan worden gemeten. Uit dit dubbele oogpunt kunnen wij er ons over verheugen dat de Commissie het Witboek „Een Energiebeleid voor de Europese Unie" heeft uitgegeven. Dit document lijkt inderdaad goede uitgangspunten te bevatten op basis waarvan de Commissie snel het juridische instrument kan instellen dat voor de feitelijke uitvoering van het globale beleidsplan nodig is. Zo wordt dus het algemene kader vastgelegd waarin de lidstaten onder regelmatig toezicht van de Cofnmissie hun specifieke doelstellingen per energiesoort en economische sector moeten inpassen. Hierbij is bijzondere aandacht geboden voor de bouw- en vervoerssectoren waarin aanzienlijke energiebesparingen mogelijk zijn. In dit opzicht lijkt het me raadzaam gelijktijdig en met voorrang aandacht te besteden aan de nieuwe systemen van informatieoverdracht die ons op weg kunnen helpen om een oplossing te vinden voor defilesdie onze steden overbelasten en waarvoor wij niet alleen een hoge financiële en economische prijs betalen, maar die ons ook op het gebied van milieu en volksgezondheid veel kosten. — Verslag-Fourçans (A4-0102/99) Lindqvist (ELDR), Eriksson, Seppänen, Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), Gahrton, Hohn, Lindholm en Schörling (V), Bonde en Sandbæk (I-EDN), schriftelijk. — (SV) Bij de invoering van de euro zullen de eurolanden de facto verplicht worden een uniform economisch beleid te gaan voeren. Dat is niet verrassend, maar verklaart onze houding tegenover de euro die wij als een politiek instrument voor nauwere integratie beschouwen. De lidstaten moeten erop aandringen dat ze hun eigen economisch beleid kunnen voeren, ook op het gebied van fiscaliteit, BTW en werkgelegenheid. De soevereiniteit van een staat bestaat erin dat hij over onafhankelijke instrumenten beschikt om zijn economie te leiden. Met de euro zijn de staten gedwongen dit recht te laten varen en zich te schikken naar de belangen van de Unie, waarbij geen rekening wordt gehouden met het belang van elke staat afzonderlijk. De EU mag zich niet met de nationale economische instrumenten bemoeien. Een muntunie en een centrale bank zullen op termijn niet kunnen bestaan zonder door een gemeenschappelijke regering of parlement beheerd te worden. Daarom zal de muntunie ofwel gevolgd moeten worden door een nieuwe fase in de politieke integratie, ofwel zal ze ten onder gaan. Wij zijn van mening dat vrijwillige coördinatie van het economisch beleid en monetaire samenwerking tussen de lidstaten een uitstekend idee kan zijn, maar dit verslag laat absoluut geen ruimte voor vrijwillige coördinatie. Het stelt daarentegen dat de lidstaten verplicht dienen te worden hun fiscaal beleid te coördineren (paragraaf 43). Het verslag eist een systematische coördinatie van de belastingen op bedrijven, kapitaal en energie. Wij vinden dat de EU niet moet beslissen over macro-economische doelstellingen en middelen, die de ruggengraat van de democratie in de lidstaten vormen. Daarom stemmen wij tegen dit verslag. Wij delen wel de bezorgdheid van de rapporteur over de economische crisis in de wereld. Wij steunen de kritiek die het verslag op de Unie geeft, omdat deze er niet in slaagt de werkloosheid in Europa, die weliswaar gedaald is maar toch nog te hoog is, te bestrijden. Theonas (GUE/NGL), schriftelijk. — (EL) Volgens de Commissie heeft de Europese economie zich in het afgelopen jaar gunstig ontwikkeld. Wel is zij enigszins ongerust over de gevolgen van de internationale financiële crisis. Zij geeft toe dat deze gevolgen ook zichtbaar zijn in de economie van de EU en voorspelt een vertraagde „groei" voor 1999. Haar conclusies ten aanzien van hetgeen moet worden ondernomen, wijken echter niet van de alom bekende aanpak af: keiharde en eenzijdige bezuinigingen, verdere vermindering van de begrotingstekorten en de staatsschuld en verscherping van de inflatiebestrijding. De Commissie verzwijgt dat er door de verstikkende begrotingsbeperkingen in de lidstaten bijna geen mogelijkheid meer bestaat om een eventuele uitbreiding van de crisis het hoofd te bieden. Zij legt ook niet uit waarom de particuliere investeringen uitblijven, ondanks de gestegen investeringsrentabiliteit, de verhoogde winsten, de verminderde arbeidskosten en de lage rentevoeten. In haar verslag vraagt de commissie economische zaken om maatregelen waarmee de vermindering van de overheidsinvesteringen een halt kan worden toegeroepen. Hoe zal dit echter mogelijk zijn, indien de begrotingen elke armslag is ontnomen door de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag betreffende de EU en het Stabiliteitspact? Wij vrezen ten zeerste dat men daarom gedwongen is te gaan sleutelen aan de structuur van de begrotingen en het mes nog dieper te zetten in de sociale uitgaven. Wij zijn met name verontrust over de nauwe band die men wil leggen tussen de goedkeuring van de algemene economische richtsnoeren en het werkgelegenheidsbeleid. Enerzijds geeft men toe dat de EU en de lidstaten niet bij machte zijn de werkloosheid het hoofd te bieden en anderzijds wil men de richtsnoeren voor het loonbeleid en de andere parameters van het werkgelegenheidsbeleid steeds sterker onderwerpen aan de uit de criteria van Maastricht en het Stabiliteitspact voortvloeiende vereisten. Tekenend voor de schijnheiligheid is het feit dat men ons eerst zei
Nr. 4-536/318
Handelingen van het Europees Parlement
Theonas dat het werkloosheidsprobleem kon worden opgelost met opneming in het Verdrag van een speciaal werkgelegenheidshoofdstuk. Toen beweerde men dat een begin moest worden gemaakt met de toepassing van de desbetreffende bepalingen. Daarna was er sprake van speciale maatregelen die zouden worden besloten tijdens de Top van Wenen en nu zegt men ons dat wij het Europese Werkgelegenheidspact moeten afwachten! Dat pact wordt momenteel nog uitgewerkt, maar wij weten allang dat dit in feite slechts een afdruk is van het Duitse actieplan voor de werkgelegenheid. Het staat als een paal boven water dat al dat gepraat over de noodzaak van meer convergentie van de politieke besluitvorming over de algemene economische richtsnoeren — waar ook de Commissie en de meerderheid van het Europees Parlement om vragen — een toename van de employability, ofwel inzetbaarheid, van deeltijdwerk, atypische arbeidsvormen en een ongunstige reorganisatie van het sociale stelsel tot gevolg zal hebben. De twee door de Commissie gepubliceerde verslagen, de zogenaamde Cardiff I- en Cardiff Il-verslagen, sporen trouwens ook aan tot meer soepelheid in de arbeidsrelaties en de arbeidsmarkt, als toegift voor de macro-economische „inspanningen". Wij stellen trouwens vast dat het bij de nieuwe arbeidsplaatsen bijna altijd om deeltijdwerk gaat en het aantal volledige arbeidsplaatsen afneemt. De Commissie houdt liever de mond als het om internationale initiatieven gaat ter beperking van speculatieve kapitaaltransacties en ter bevordering van de productie-investeringen. Wij vragen haar derhalve tijdens de komende multilaterale onderhandelingsronde de problemen ter sprake te brengen die door de ongebreidelde kapitaaltransactie worden veroorzaakt voor de internationalefinanciëlestabiliteit. Wij vragen haar zich in te zetten voor maatregelen zoals de Tobin-heffing. De Europese burgers moeten de pijnlijke gevolgen van dit uitzichtloze beleid aan den lijve ondervinden. Met allerlei zinloze discussies over inzetbaarheid en ondernemingsgezindheid probeert met de aandacht van de mensen af te leiden. De waarheid duurt echter altijd het langst. De Europese volkeren zullen op dynamische en gecoördineerde wijze eisen dat concrete maatregelen worden getroffen ter bevordering van stabiele en volledige werkgelegenheid, dat begrotingen worden opgesteld waarmee een herverdeling van het inkomen ten gunste van de werknemers mogelijk wordt, dat paal en perk wordt gesteld aan de ongebreidelde activiteiten van het grote kapitaal en dat over het geheel genomen een geheel ander beleid wordt gevoerd in Europa en de lidstaten, een beleid dat zal leiden tot meer vrede, meer vooruitgang en meer sociale rechtvaardigheid. De Voorzitter. — De stemming is beëindigd. 6. Betrekkingen EU/Cèntroal-Aziè' (voortzetting) De Voorzitter. — Aan de orde is de voortzetting van het gecombineerd debat over het verslag-Truscott en de aanbeveling-André-Léonard. André-Léonard (ELDR), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement er enkel op attent maken dat ik vanochtend heb gezegd dat er tijdens de rellen van 16 februari enkele mensen werden aangehouden, onder wie mevrouw Akedova, die een van de leiders is van een mensenrechtenorganisatie. Ik heb zopas een onrustbarend telegram ontvangen waarin me wordt meegedeeld dat er sinds die datum een duizendtal aanhoudingen hebben plaatsgevonden. Omdat de ambassadeur van Oezbekistan ons met zijn aanwezigheid op de tribune vereert, zou ik graag hebben dat hij bij de heer Karimov als onze tolk optreedt en hem verzoekt dit duizendtal ten onrechte aangehouden mensen mild te behandelen. Oddy (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de twee rapporteurs graag mijn gelukwensen willen overbrengen. Ik ben al twee jaar lid van de delegatie voor de betrekkingen met Centraal-Azië en had in mei 1997 de eer deel te kunnen nemen aan een bezoek van deze delegatie van het Europees Parlement aan Kirgizstan en Oezbekistan. Gezien de vele associaties met de befaamde zijderoute is Centraal-Azië voor Europeanen een fascinerende bestemming. Ik werd ook bijzonder getroffen door de warme gevoelens van vriendschap die de mensen die we hebben ontmoet jegens Europeanen bleken te koesteren. We hebben ook een bezoek gebracht aan het Aralmeer en hebben de milieuproblemen aldaar met eigen ogen kunnen aanschouwen. Daarnaast hebben we ons laten voorlichten over de economische moeilijkheden die deze geheel door land omgeven staten ondervinden, en over de problemen die zich voordoen bij de overgang van het sovjetregime naar onafhankelijkheid en de vrije markt. Tijdens een vergadering heb ik onlangs nog van de ambassadeurs vernomen dat de problemen van deze landen sinds de instorting van de Russische roebel alleen maar zijn verergerd. Ik wil echter ook wijzen op de problematische situatie in Centraal-Azië op het gebied van de mensenrechten. De heer Truscott heeft daar vanmorgen al met verve over gesproken. Wel is het zo dat de ernst van de problemen per land verschilt. Hoewel ik dus voorzichtig positief ben over de tussentijdse overeenkomsten, dring ik er bij de Commissie op aan waakzaam te blijven als het over de mensenrechtensituatie gaat en geen gelegenheid voorbij te laten gaan de betreffende landen te wijzen op de noodzaak de inensenrechten serieus te nemen.
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/319
VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DIAZ Ondervoorzitter Tindemans (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie exteme economische betrekkingen. — Ik zou de heer Truscott willen feliciteren omdat hij op een uitstekende wijze zijn taak heeft volbracht en rekening heeft gehouden met de adviezen die zijn uitgebracht. Ik had de eer dat te mogen doen voor de Commissie externe economische betrekkingen. Hij heeft volledig rekening gehouden met de adviezen die ik daar als rapporteur voor advies heb mogen uitbrengen en ik zou alles kunnen samenvatten in eigenlijk één voorstel. Wat de Commissie daar voorbereidt, is zeer goed maar wij leggen er in de Commissie externe economische betrekkingen de nadruk op dat de voorstellen in een globale politiek zouden worden opgenomen, zodat de infrastructurele werken, de communicaties, de pipelines, de verkeerswegen, kortom alles wat men gepland en geprogrammeerd heeft om tot een ontsluiting van die CentraalAziatische landen te komen en ze te doen deelnemen aan de moderne economie, niet fragmentarisch zou gebeuren maar globaal zou worden bekeken om werkelijk de basis te leggen voor de ontwikkeling van die landen. Dit is zonder enige wijziging aangenomen. De rapporteur verklaarde zich daarmee gelukkig en de tekst die dus aan het Parlement is voorgelegd, houdt daar terdege rekening mee. Ik denk dat dat een goed voorbeeld was van samenwerking tussen verschillende commissies en verschillende rapporteurs. Ik wens nog eens mijnheer Truscott daarvoor te bedanken. Camisón Asensio (PPE). — (ES) Als voorzitter van de parlementaire delegatie voor de betrekkingen met de Centraal-Aziatische landen wil ik de twee rapporteurs, mevrouw André-Léonard en de heer Truscott, oprecht gelukwensen. Ik verkeer immers bij uitstek in een positie om te kunnen zeggen dat zij prachtig werk hebben geleverd, dat vooral uitblinkt door zijn grondigheid. Ik heb zelf ook vastgesteld dat in sommige, of eigenlijk bijna alle van de betrokken landen sprake is van eert gebrek aan verdieping van de democratie en van een gebrek aan respect voor de mensenrechten. En als u doorvraagt, zou ik zelfs zeggen dat ook de overgang naar een stelsel van burgerlijke vrijheden en naar een markteconomie maar moeizaam verloopt. Maar ik heb altijd al de stelling verdedigd dat het belangrijkste is dat de geleidelijke ontwikkeling van die vrijheden niet stil komt te staan maar de goede kant opgaat, of dat nu langzaam of snel gebeurt. Het zou oneerlijk geweest zijn om van die landen een gedrag te verlangen dat lijkt op wat in onze gevestigde westerse democratieën gebruikelijk is. Er was een dosis begrip nodig, en het is duidelijk dat de gewenste ontwikkeling zich nu voordoet. Het gaat misschien langzaam, maar er zit schot in. Daarom stel ik met genoegen vast dat in de aanbeveling over Oezbekistan de rapporteur letterlijk zegt dat zij verheugd is over de inspanningen van de Oezbeekse regering om de democratisering en het respect voor de mensenrechten te versterken. Op soortgelijke wijze wordt in het verslag van de heer Truscott de vooruitgang verwelkomd die is geboekt in de richting van een werkzame democratie, zoals dat wordt genoemd in stukken van de CVSE. We moeten ook niet vergeten dat er een garantie op die democratische ontwikkeling bestaat sinds er in de betreffende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten een clausule is opgenomen die als voorwaarde voor samenwerking stelt dat men zich moet houden aan democratische beginselen, de mensenrechten en de regels van de markteconomie. De regering van Oezbekistan heeft steeds met nadruk gezegd dat zij, voor wat de geleidelijke toepassing van deze beginselen betreft, bereid is om stappen vooruit te zetten. Als bewijs daarvan wijst zij erop dat er inmiddels kantoren zijn geopend van de OVSE, van Human Rights Watch en van het Nationaal Centrum voor de Rechten van de Mens van Oezbekistan. Daarnaast is ook de nationale ombudsman als instelling in het leven geroepen. Anderzijds moet worden bedacht dat te veel vertraging in de ratificatie van de genoemde overeenkomst het democratische overgangsproces dat in het land aan de gang is kan bemoeilijken. En het is Onmiskenbaar dat de energie van dit land voor Europa, vanuit sociaal-economisch oogpunt, van grote waarde is. Om dit alles, mijnheer de Voorzitter, steunen wij de aanbeveling en het verslag. Bertens (ELDR). — Mijnheer de Voorzitter, partnerschapsovereenkomsten zoals wij die nu bespreken, kennen hun conditionaliteit. De landen die daaraan meedoen moeten bereid zijn om op weg naar de waarden van democratie en mensenrechten het juiste pad te begaan. Tien jaar geleden wist niemand waar Oezbekistan lag of Turkmenistan of Kazachstan, misschien als je het boek „De Koerier van de tsaar" had gelezen, wist je ongeveer waar Centraal-Azië begon, maar niet waar het eindigde. Daarom vind ik het toch goed dat wij nu, tien jaar na de val van de Muur, na het verdwijnen van wat wij „de beer in het Oosten" noemden met het gemak van een politicus kunnen zeggen: die landen zullen dat en dat gaan doen. Met het verslag van mevrouw André ten aanzien van het partnerschapsakkoord ben ik het dan ook volledig eens. Anderzijds steunen wij de mededeling van de Commissie ten aanzien van geheel Centraal-Azië. Het akkoord inzake de intensieve mensenrechtendialoog zal voor de betrokken landen een stimulans zijn en een controle. Zij zullen actief worden gevolgd en geadviseerd. Ingeval van stappen achteruit kunnen wij altijd nog het akkoord opschorten, wat ik niet aanraad. Wij moeten geduld hebben met de geschiedenis en met hun sociale achterstand die om welke, reden dan ook is opgelopen. Het kan dan wel zijn dat een enkele onder ons wist waar Oezbekistan lag, maar ik vind het toch een hele bevrijding dat wij op deze wijze dat gigantische deel van onze aardbol kunnen beschrijven. Mag ik de twee rapporteurs hartelijk danken. Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ter attentie van de heer Bertens merk ik op dat wij de anderen niet altijd naar onszelf mogen beoordelen. Sedert de val van de Berlijnse muur zijn wij verantwoordelijk voor OostEuropa en voor een democratische en stabiele ontwikkeling tijdens het moeilijke overgangsproces. Daarom vraag ik
Nr. 4-536/320
Handelingen van het Europees Parlement
Schroedter mij af waarom de EU hechte betrekkingen met die landen zo belangrijk vindt. Als ik de documenten van de Commissie, de verklaring van de Raad en het verslag-Truscott bekijk, vraag ik mij af of het wel echt om de stabiele ontwikkeling en niet alleen-om de natuurlijke rijkdommen van díe landen gaat. Ik vraag mij af of de belangstelling niet uitsluitend naar die natuurlijke rijkdommen en dus niet naar de mensen in die landen uitgaat. Een van de grote vragen is voor mij dan ook in hoeverre deze partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Oezbekistan en soortgelijke overeenkomsten met andere landen de stabiliteit en de sociale en economische ontwikkeling in het voordeel van de bevolking van die landen beïnvloeden. Als het alleen om de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen gaat, plaats ik daar vraagtekens bij. Van het allergrootste belang is voor mij dan ook de mensen• rechten- en democratieclausule. Democratie is nodig om de problemen tijdens de overgangsprocessen te kunnen oplossen. De bevolking moet kunnen participeren en de werknemers moeten inspraak hebben. Daarom vraag ik nogmaals wat die mensenrechtenclausule eigenlijk waard is als wij er niet in slagen schendingen van de mensenrechten te bestraffen, die nog altijd door de vingers zien en dus geen democratische en stabiele structuren in dat land tot stand kunnen brengen. De situatie is er als volgt: er is geen duidelijke scheiding van de machten, er zijn problemen met eerlijke en vrije verkiezingen, er zijn reusachtige problemen met de persvrijheid, de doodstraf bestaat nog altijd, er worden strafprocessen gevoerd tegen leden van de oppositie, kranten, journalisten, belangengroepen en demonstranten. Dat is het probleem. Vandaar nogmaals mijn vraag aan de Commissie: kunnen wij met deze overeenkomst volstaan of moeten wij voor die landen eigenlijk veel meer doen? Daarom vind ik het zinvol dat wij ons, voordat wij deze overeenkomst goedkeuren, nogmaals de vraag stellen welke maatregelen werkelijk op de stabilisering van de regio gericht zijn. Ik wijs erop dat wij ook het Vluchtelingenverdrag van Genève in acht moeten nemen. Dat moet gebeuren voordat wij die landen tot veilige derde landen uitroepen. De bepaling is ook in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst opgenomen. Dat gaat niet. Wij moeten daarvoor eerst de nodige voorwaarden creëren. Souchet (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe staten van Centraal-Azië zijn bijzonder kwetsbaar. Ze hebben een gemengde bevolking. Ze kunnen niet terugvallen op staatkundige tradities, want ze zijn staten in wording die tot dusver slechts ondergeschikte aanhangsels van een imperium waren. De drugsroutes lopen er dwars door. Ze moeten zich verdedigen tegen omringende landen die hen in hun bestaan bedreigen. Ze zitten ingesloten tussen Rusland dat als voormalige grootmacht de grootste belangstelling voor deze regio blijft koesteren, Turkije dat nog altijd het leiderschap van een groot Turkssprekend Centraal-Azië nastreeft en Pakistan dat net als Iran de zijde kiest van de voorstanders van een groot fundamentalistisch Afghanistan en zich daarbij verlaat op het bijzonder gevaarlijke wapen van het militante islamisme. Wij moeten er vanzelfsprekend over waken dat de mensenrechten overal worden geëerbiedigd, maar als wij uitsluitend standaardnormen hanteren om deze landen op hun houding tegenover mensenrechten te beoordelen, lopen wij gevaar onszelf de mogelijkheid tot doeltreffend optreden te ontnemen; dat weten andere zoals de Verenigde Staten te voorkomen. Wij mogen ons niet blindstaren op potentaten die het sovjettijdperk hebben overleefd, machtige maffia's en nomenklatura die zich proberen te handhaven. Wij moeten ook rekening houden met het bemoedigende feit dat, het drama van Tadzjikistan buiten beschouwing gelaten, deze landen niet door burgeroorlogen worden verscheurd, en dat kerk en staat in die landen traditioneel van elkaar gescheiden zijn, wat hen uit de greep van het islamisme kan houden. Het is dus beter de tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomsten met deze landen niet te koppelen aan voorwaarden waarmee wij ons iedere mogelijkheid om invloed uit te oefenen zouden ontzeggen. We weten uit ervaring dat uitstel geen zoden aan de dijk zet. Wij moeten er de voorkeur aan geven ons te voorzien van praktische werkinstrumenten die onder toezicht van de Raad strikt moeten worden afgestemd op de andere instrumenten voor buitenlands optreden van de Unie evenals op het bilaterale beleid van de lidstaten. Mijnheer de Voorzitter, dat is de prijs die wij voor doeltreffend optreden moeten betalen. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, door de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Oezbekistan goed te keuren geeft het Europees Parlement aan de sedert 1991 onafhankelijke Republiek Oezbekistan een positief signaal. Dat land lijdt, zoals in dit verslag terecht wordt opgemerkt, onder de gevolgen van de Russische crisis en onder de daling van de grondstoffenprijzen. De regering van Oezbekistan heeft een OVSE-waarnemer en een ombudsman toegelaten en aldus iets gedaan om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Dat de doodstraf nog altijd bestaat en dat in de gevangenissen afschuwelijke omstandigheden heersen, bewijst echter dat de situatie nog lang niet is zoals wij willen. Het Europees Parlement erkent met deze goedkeuring ook dat de regering, althans naar buiten toe, bereid is de mensenrechtensituatie in dit Centraal-Aziatische land te verbeteren. Dat de Commissie in het verslag wordt verzocht het Parlement elk jaar een verslag over de democratie en de mensenrechten voor te leggen en de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid van de ontwikkelingen op de hoogte te houden, bewijst dat Oezbekistan het democratiserings- en stabiliseringsproces nog lang niet heeft afgesloten. Wij maken ons echter niet alleen zorgen over de telkens opnieuw opflakkerende etnische spanningen tussen Oezbekistan, Kirgizstan en Tadzjikistan, maar ook over de situatie in het Ferghanadal, dat als een potentiële conflicthaard dient te worden beschouwd. De verdeling van dat dal, na de instorting van de Sovjet-Unie, tussen drie landen heeft tot etnische conflicten geleid. In de regio is de destabilisering nog lang niet overwonnen. De verdeling van het dal,
11.3.99
11-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/321
Rübig een van de vruchtbaarste en dichtst bevolkte van de gehele regio, tussen drie staten heeft de regio gedestabiliseerd en een algemene economische teruggang veroorzaakt. Voorts maken wij ons ook zorgen over het feit dat het dal een centrum van drugshandel en internationaal georganiseerde criminaliteit en bovendieri een broeinest van islamitisch fundamentalisme is. De zware bomaanslagen van 16 januari van dit jaar bewijzen hoe gespannen de situatie er nog altijd is. Dat was de zwaarste aanslag in Centraal-Azië sedert de onafhankelijkheid van Oezbekistan. De wijze waarop de aanslag werd uitgevoerd wijst erop dat híj, hoewel de regering van premier Karemov het voorval probeert te bagatelliseren, het werk van een goed georganiseerde bende is. Wij geloven dat de situatie alleen door een doelgerichte uitvoering van het TACIS-programma en een regeling voor de etnische conflicten kan worden gestabiliseerd. de Silguy, Commissie. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, het gecombineerde debat van vandaag bewijst dat uw Parlement bijzondere aandacht besteedt aan het mensenrechtenvraagstuk in alle landen van CentraalAzië en in Oezbekistan in het bijzonder. De Commissie is blij dat uw rapporteur, mevrouw André-Léonard, tot ratificatie van de samenwerkings- en partnerschapsovereenkomst met Oezbekistan besloten heeft. Vasthouden aan het veto tegen dit akkoord zou voor dit land een straf betekenen en ertoe leiden dat de bescherming van de mensenrechten in het gedrang komt. Het zou ook, zoals de heer Camisón Asensio zo-even benadrukte, afbreuk doen aan het democratiseringsproces. In tegenstelling tot de handels- en samenwerkingsovereenkomst en de interim-overeenkomst die tot dusver voor de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en Oezbekistan werden toegepast brengt die nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst een politieke dialoog op gang die het mogelijk maakt het mensenrechtenprobleem rechtstreeks ter sprake te brengen. Dankzij die partnerschapsovereenkomst kunnen wij de politieke dialoog in een structureel kader inpassen en kunnen wij ook op het gebied van economie, handel en cultuur optreden. In antwoord op de vraag van uw rapporteur, dit wil zeggen van mevrouw André-Léonard, kan ik u bevestigen dat de heer Van den Broek zich ertoe verbindt het mensenrechtenprobleem op de verschillende bilaterale ontmoetingen ter sprake te brengen en, vooral, daarmee te beginnen vanaf zijn volgende bezoek aan Tasjkent aan het einde van de maand maart. Mevrouw André-Léonard, hij zal u er, zoals u vanochtend heeft gevraagd, verslag over uitbrengen. Zoals de heer Rübig er ons daarnet nog op gewezen heeft, maakt Oezbekistan momenteel een slechte tijd door. Vanuit economisch oogpunt is de daling van de katoenprijs zeer nadelig voor de handelsbalans van een land dat voor zijn uitvoer hoofdzakelijk op die grondstof is aangewezen. Op politiek gebied bewijst de golf van bomaanslagen waarvan Tasjkent het slachtoffer is geweest dat de toestand ter plaatse broos en gespannen is. Onmiddellijk heeft de heer Van den Broek in een schrijven aan de president van Oezbekistan niet alleen zijn medeleven met de families van de slachtoffers betuigd maar er ook op gewezen dat er bij de rechtmatige opsporing van de daders van de aanslagen met eerbied voor de mensenrechten moet worden opgetreden. Commissie aan te sluiten bij het verzoek dat u tot hem richtte. Ondanks die moeilijkheden spant de Oezbeekse regering zich in om grondige economische hervormingen door te voeren en met de bescherming van de mensenrechten vooruitgang te boeken. Uit recente contacten met de overheid is gebleken dat zij van plan is op de ingeslagen weg voort te gaan. Dan kom ik nu bij het verslag van de heer Truscott. Het gaat over de mededeling van de Commissie van 1995 en concentreert zich eveneens op het mensenrechtenprobleem. Het trekt voornamelijk een vergelijking tussen alle Centraal-Aziatische republieken. De Commissie gaat met de opmerkingen van uw rapporteur akkoord. Ik wil u er evenwel op wijzen dat, zoals dat met Oezbekistan het geval is, alle partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten een wettelijke kader, een basis eigenlijk, een gepaste structuur vormen waarin met de betrokken landen over het mensenrechtenprobleem kan worden gediscussieerd. Daartoe dient de politieke dialoog die voor het eerst in de geschiedenis van de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en die landen officieel in iedere overeenkomst is opgenomen. Zoals ook de heer Truscott het vanochtend heeft gevraagd, zal de heer Van den Broek ervoor zorgen dat u de evolutie van de toestand in deze regio op de voet kunt volgen. Bovendien voorzien de nationale TACIS-programma's 1998-1999 voor zowel Oezbekistan als Kazachstan en Kirgizstan in projecten die de tenuitvoerlegging van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten kunnen bevorderen. In dit verband heeft de Commissie duidelijk gemaakt dat zij voorrang geeft aan het project voor democratisering van de samenleving dat ook op de voorbereiding van de verkiezingen betrekking heeft. Overigens zal er in het kader van deze partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten per land een parlementair samenwerkingscomité worden opgericht waarin vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de parlementen van elk van de Centraal-Aziatische republieken rechtstreeks met elkaar kunnen beraadslagen. Zo zal uw Parlement beschikken over het geschikte orgaan om zelf het vraagstuk van de bescherming van de mensenrechten ter sprake te brengen en de mogelijkheid hebben meer toezicht uit te oefenen op de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en de Centraal-Aziatische landen. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de Silguy. Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 9.00 uur plaats.
Nr. 4-536/322
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
7. Communautair douanewetboek De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0080/99) van de heer Paasilinna, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek (COM(98)0226 - C4-0370/98-98/0134/(COD)). Het woord is aan de rapporteur, de heer Paasilinna. Paasilinna (PSE), rapporteur. — (Fl) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, collega's, met behulp van het onderhavige voorstel van de Commissie wordt de basisverordening met betrekking tot het Communautair Douanewetboek gewijzigd. Het doel van de Commissie is geweest om de douaneverordening te vereenvoudigen en te rationaliseren. Dat is gerechtvaardigd, want ze bestaat uit meer dan 253 artikelen en ontelbare paragrafen. Minstens 28 wetgevingsinstrumenten die voor de inwerkingtreding van de verordening van kracht waren worden ingetrokken. Dit oerwoud van wetgeving is in een zodanige kluwen van wetsartikelen ontaard dat waarschijnlijk maar een paar mensen binnen de Unie ze allemaal kennen. De doelstellingen van de Commissie om duidelijkheid te verschaffen in dit web van regels worden echter in dit voorstel nog niet verwezenlijkt. Dat is betreurenswaardig. Het in stand houden van een ingewikkelde en moeilijk te doorgronden wetgeving is een sterke vorm van machtsuitoefening: als mensen niet in staat zijn de wetten te begrijpen waar ze zich aan dienen te houden, gaat de macht over in handen van professionele vertolkers van de wet. Omdat het Parlement nu niet alle voorstellen goedkeurt, zal de zaak waarschijnlijk later eindigen bij het bemiddelingscomité, en die bemiddeling zal waarschijnlijk plaatshebben tijdens het Finse voorzitterschap. Het douanewetboek heeft aanzienlijke invloed op het handelsbeleid van de Gemeenschap, en met name op het landbouwbeleid. De traditionele landbouwheffingen zijn namelijk douanerechten geworden. Het douanewetboek beïnvloedt eveneens de indirecte belastingen, omdat de methodes daarvan nog steeds worden gebruikt bij de heffing van BTW op goederen uit derde landen. Bovendien heeft de regelgeving invloed op het antifraudebeleid in het communautair douanevervoer, aangezien er via de uitvoeringsbepalingen veiligheidsmaatregelen zijn ingebouwd. Het douanewetboek is ook een middel om statistische gegevens te verzamelen, dus heeft het ook invloed op de statistieken met betrekking tot de buitenlandse handel. Ik heb een amendement ingediend op het voorstel van de Commissie met betrekking tot het gebruik van elektronische gegevensverwerking bij het inklaren. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid heeft dat goedgekeurd en ik hoop dat dat in deze zaal ook het geval zal zijn. In mijn eigen land, zoals ook in vele andere lidstaten, is het van belang om het gebruik van elektronische douaneaangiften te regulariseren. Ook de documenten met bijlagen mogen niet op papier staan. De elektronische verwerking maakt het functioneren van de douane effectiever en sneller. Een zeer ernstig probleem bij het functioneren van de douane in de Europese Unie is dat de douanerechten van.de lidstaten nog niet volledig en actueel op elkaar zijn afgestemd. Daarentegen lijkt het erop dat de tegenstander, oftewel de criminelen, behoorlijk goed contact onderhouden. Ik wil dan ook aan de Commissie vragen in welke fase de automatisering van het douanesysteem van de Unie zich bevindt; het aantal lekken in ons douanesysteem moet immers omlaag. Bij het inklaren, zoals bijvoorbeeld in het geval van elektronische handel, doet een dergelijke parallelle circulatie van papieren de elektronische verwerking teniet en verhindert ze de ontwikkeling ervan als een onderdeel van de rationalisering, efficiëntie en houdbaarheid. Ik ben het evenmin eens met het onderdeel van het Commissievoorstel dat gaat over de zogenaamde directe en indirecte inklaringsprocedure op basis van artikel 5. Volgens schattingen zou dat betekenen dat ongeveer twintigduizend douaneambtenaren hun baan zouden verliezen, en daarnaast dat de betrouwbaarheid zou verminderen en het aantal gevallen van fraude zou toenemen, met name in de zuidelijke lidstaten. Mijn commissie deelt deze mening. Ik verzoek u om met name aandacht te schenken aan amendement 13. Ik stel hier, bijgestaan door mijn fractie, nogmaals de wijziging voor die in mijn oorspronkelijke voorstel stond met betrekking tot artikel 1, punt 21 a van het douanewetboek. Wat de preferentiële status van goederen betreft heeft het betrekking op de ware oorsprong van . goederen en op het vraagstuk van het te goeder trouw handelen. Mijn voorstel daarin is dat als een getuigenis die gegeven is door ambtenaren van een derde land onjuist blijkt te zijn, de belastingstraf niet alleen wordt opgelegd aan de importeur die te goeder trouw heeft gehandeld. De door mij voorgestelde wijziging verlicht met name de positie van het arbeidsintensieve MKB en spreidt de risico's. In de nipte stemming van de commissie werd gekozen voor het standpunt waarbij de importeur een uiterst brede bescherming krijgt; als gevolg hiervan krijgt de Gemeenschap, oftewel de belastingontvanger, het hele risico te dragen, zonder redelijke risicospreiding. Ik ben nu te weten gekomen dat mevrouw Peijs amendement nummer 9 ingetrokken heeft, dat zij had ingediend en dat door de commissie werd goedgekeurd, en zodoende kunnen we samen de zojuist door mij voorgestelde formulering steunen, die waarschijnlijk een goed compromis is tussen zowel het voorstel van de Commissie als het amendement van mevrouw Peijs. Als de Gemeenschap verlies lijdt als gevolg van crimineel handelen, zullen de extra kosten natuurlijk altijd in laatste instantie door de belastingbetalers van de lidstaten betaald worden. Om deze reden dient de Gemeenschap de middelen te hebben om in te grijpen als een exporteur en de autoriteiten van een exporterend land zich schuldig maken aan onrechtmatig en crimineel handelen. Ferrer (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie externe economische betrekkingen. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, het communautair douanewetboek is een onmisbare steunpilaar van het handelsbeleid van de Unie. Tevens is het een essentieel instrument voor de verwezenlijking van de interne markt en de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Maar het is duidelijk dat de regels en procedures op douanegebied gaandeweg
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/323
Ferrer moeten worden herzien om ze aan te passen aan nieuwe situaties die zich voordoen, en zo mogelijk juridische of procedurele leemten op te vullen. Als er één nieuwe omstandigheid is die een herziening van het bestaande wetboek noodzakelijk heeft gemaakt, dan is dat ongetwijfeld de geleidelijke groei van het handelsverkeer van de Gemeenschap, die het gevolg is van de toenemende openstelling van markten en de vooruitgang van de informatiemaatschappij. Deze ontwikkeling noopt tot het bijwerken van het wetboek om het te kunnen vereenvoudigen en beter toe te snijden op de werkelijkheid van vandaag de dag. De Commissie externe economische betrekkingen is dan ook verheugd met het wijzigingsvoorstel dat de Commissie heeft ingediend, en deelt de onderliggende filosofie. Als het echter aankomt op de concrete inhoud, zijn wij het allesbehalve eens met de maatregelen die de Commissie voorstelt. Wij zijn van mening dat het niet voldoende is alleen de doelmatigheid te willen verbeteren; er moet ook worden gezorgd voor een beter evenwicht tussen de nodige vereenvoudiging en de voorgestelde modernisering van procedures enerzijds, en fraudebestrijding anderzijds. Gelet op de voortschrijdende liberalisering van markten en het stelsel van preferenties dat de Unie voor veel landen heeft vastgelegd, met name voor de ACS-landen, zijn juridische instrumenten om vervalsingen en fraude te bestrijden absoluut onmisbaar. Dat geldt ook voor de eventuele toepassing van oorsprongsregels, of die nu wel of niet preferentieel van aard zijn. Tegelijkertijd moet er rekening worden gehouden met het wegvallen van de douanecontrole aan de grenzen tussen de lidstaten door de totstandkoming van de interne markt. Dit maakt het absoluut noodzakelijk effectieve controlemaatregelen te treffen om te verzekeren dat de douaneprocedures op het hele grondgebied van de Gemeenschap uniform worden toegepast, waardoor wordt vermeden dat er mazen in het net ontstaan die fraude en criminaliteit in de hand kunnen werken. De tekst die de Commissie ons voorlegt bevat echter geen enkel voorstel dat op deze aspecten ingaat, hoewel die toch van vitaal belang kunnen zijn. Om deze lacunes op te vullen heb ik twee amendementen ingediend — de nummers 14 en 15 — die de essentie weergeven van het standpunt dat unaniem is goedgekeurd door de Commissie externe economische betrekkingen. Ik wil hier de aandacht van de Vergadering en de Commissie op vestigen, en u vragen om voor deze amendementen te stemmen. Het gaat er in concreto om toe te staan dat aangiften via de computer worden gedaan. Daarbij wordt echter wel de verplichting gehandhaafd — en het gaat nadrukkelijk om een verplichting — om in ieder geval bij de aangifte van handelswaar via de computer de bijbehorende bewijsstukken voor te leggen, hoewel ook dat via de computer moet kunnen. Daarnaast is het ook zaak dat de douaneautoriteiten controlemaatregelen treffen om te garanderen dat de communautaire douaneregels op het gehele grondgebied van de Unie correct en uniform worden toegepast. Alleen op die manier kan er werkelijk doeltreffend worden gecontroleerd om alle vormen van fraude en vervalsing te bestrijden. Als deze amendementen worden aangenomen, geven wij daarmee niet alleen een ondubbelzinnig signaal dat de Unie het opneemt tegen fraude, maar dragen wij ook bij aan het concurrentievermogen van bedrijven, en daarmee aan het bevorderen van economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Gemeenschap. Bardong (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrok. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats wil ik de heer Paasilinna danken voor zijn verslag. Ik ben ook blij dat vele amendementen van de Commissie begrotingscontrole in het verslag zijn opgenomen. Volgens ons draagt de Commissie aan het Comité te veel wetgevende bevoegdheid over. Het is goed dat wij dat samen veranderen. Voorts wil ik mij tot een enkel punt beperken. Volgens de Commissie begrotingscontrole en volgens mijzelf gaat het echter om een zeer ernstig probleem: meer dan 50% van de in de Europese Unie ingevoerde goederen zijn aan een zogenaamd preferentiestelsel onderworpen. Voor al die goederen moet een certificaat van oorsprong worden voorgelegd. De verleiding is dan ook groot om valse certificaten voor te leggen. De betrokkenen willen ook zo weinig mogelijk douanerechten betalen. Dat is niet alleen slecht voor de begroting van de Unie, maar gaat ook ten koste van de eerlijke producenten en importeurs. Bij manipulatie staat het communautair douanewetboek toe dat in geval van goede trouw tegenover de uitvoerder van de heffing van de verschuldigde rechten kan worden afgezien. Daarmee houden zowel amendement 9 als amendement 13 van de rapporteur verband. De Commissie begrotingscontrole is blij dat vele van haar amendementen zijn overgenomen, maar deze twee amendementen zijn in strijd met wat de Commissie begrotingscontrole wil. Ze zijn te zwak of te algemeen. Als ze in deze vorm worden aangenomen, kunnen voortaan alle importeurs en exporteurs — in amendementen 9 en 13 worden respectievelijk alleen de importeurs en exporteurs genoemd — beweren dat zij te goeder trouw waren. Die formulering is te zwak en te gevaarlijk, temeer daar de fraudebestrijdingsdienst UCLAF voor de gehele Europese Unie slechts over enkele ambtenaren beschikt die zulke verdachte gevallen onderzoeken. Het risico om wegens een valse aangifte te worden gestraft, is te klein. Ik verzoek de rapporteur zijn amendementen 13 en 9 dus nog eens te bekijken en zo mogelijk in te trekken. Anders zetten wij de deur voor fraude wijd open. Voorts hebben wij vernomen dat de Raad en de Commissie werken aan duidelijker teksten over wat goede trouw is en wat goede trouw niet mag zijn. Ook de toekomstige zwarte lijsten kunnen met de benamingen van oorsprong in verband worden gebracht. Ik vraag daarom dat de amendementen 9 en 13 nog eens worden bekeken en zo mogelijk worden ingetrokken. Wij kunnen die amendementen niet goedkeuren. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, alleen al in 1997 bedroeg de opbrengst van de douanerechten 13,6 miljoen euro. Dat is 86,4% van de traditionele eigen middelen. Zoals bekend zijn de douanerechten de enige echte belastinginkomsten op de EU-begroting. Dat is een reden temeer om, in het licht van het huidige net-
Nr. 4-536/324
Handelingen van het Europees Parlement
11.3.99
Rübig tobetalerdebat, de communautaire douaneregeling doeltreffend toe te passen. Daarom staan wij uiterst positief tegenover dit verslag. De rechtsregels moeten uiteraard evengoed voor de uitvoer- als de invoercontroles gelden. Wij mogen daartussen dus geen onderscheid maken. Het hoofdpunt is evenwel de aansprakelijkheid voor valse certificaten inzake de oorsprong van goederen. De vraag is of de Europese exporteur dan wel de importeur van een derde land voor valse certificaten van oorsprong aansprakelijk moet worden gesteld als die het gevolg zijn van een vergissing van autoriteiten in het buitenland. Wij menen dat een inspanning moet worden gedaan om de voorgestelde elektronische procedures spoedig in te voeren en die vooral doeltreffend en zeer eenvoudig te maken. Dit voorstel is volgens mij immers te ingewikkeld. Wij moeten ook een onderscheid maken tussen gevoelige en gewone of stukgoederen, waarvoor uitvoerige controles beslist onmogelijk zijn. Fouten kunnen het gevolg zijn van een vergissing van de exporteur of van de autoriteiten van een derde land, maar ook van bewuste fraude in het handelsverkeer. Daarom moeten wij tegen vervalsing beveiligde documenten ontwerpen, stempels met verschillende onbekende kleuren gebruiken, digitale handtekeningen invoeren en vooral noteren wanneer iets gebeurt en waar iets aankomt, zodat men bij de douanecontrole precies weet wanneer de goederen zijn vertrokken en waar ze naartoe zijn gegaan. Als de tijdstippen niet kloppen, kunnen wij dan gemakkelijk een onderzoek instellen. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid stelt daarentegen voor de importeur alleen aansprakelijk te stellen als de oorzaak van de valse certificaten van oorsprong bij hem te vinden is. Als de certificaten van oorsprong evenwel door de schuld van de exporteur of de buitenlandse autoriteiten vals zijn, mag de importeur in normale omstandigheden geen enkele aansprakelijkheid dragen. Een goede regeling kan de handel veel last besparen. De importeur moet erop kunnen rekenen dat een certificaat echt is. Het beleid moet daar dus voor zorgen. Wij mogen niet verwachten dat de importeur zelf een onderzoek instelt, vooral als er geen enkele aanleiding is om aan de echtheid van het certificaat te twijfelen. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, met een onbegrijpelijk en volledig ongefundeerd voorstel wil de Commissie artikel 5 van het Communautair Douanewetboek veranderen. Deze verandering zal de genadeslag zijn voor de reeds door zware werkloosheid getroffen douane-expediteurs. Sedert in 1993 de binnengrenzen werden afgeschaft, is 80 à 85% van het aantal arbeidsplaatsen in deze sector verloren gegaan. De Commissie wil de lidstaten de mogelijkheid ontnemen om zelf, uitgaande van de budgettaire behoeften, te beslissen of zij directe of indirecte vertegenwoordiging in de douane toestaan. Deze mogelijkheid bestaat al tientallen jaren lang en is in de praktijk waardevol gebleken. Alles gaat daarmee van een leien dakje. Elke lidstaat heeft immers de mogelijkheid rekening te houden met de specifieke kenmerken van zijn douanesector en een juiste, verantwoorde, snelle en economische afwikkeling van de douanewerkzaamheden te garanderen. Een douane-expediteur moet voor het vervullen van zijn taak beschikken over technische kennis. Hij moet de douanewetgeving grondig kennen om de goederen in de juiste douanecategorie te kunnen onderbrengen en de hoogte van de douanerechten en heffingen te kunnen berekenen. Om dit beroep te kunnen uitoefenen moet men voldoen aan bepaalde vereisten. Men moet over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid beschikken en absoluut betrouwbaar zijn. Aldus zijn deze deskundigen echte medewerkers voor de douaneautoriteiten. Zij dragen bij aan de fraudebestrijding en zorgen voor een snellere handel door tijdige vrijmaking van de goederen. Daardoor kunnen de opslag- en distributiekosten worden verminderd, hetgeen ook een gunstige invloed heeft op het mededingingsvermogen en een soepel verloop van de buitenlandse handel. De Commissie noemt als argument de op til zijnde beperking van de mededinging en de toepassing van het beginsel inzake vrije dienstverlening. Dit argument is echter niet steekhoudend. Deze douane-expediteurs zijn zelfstandigen. Zij hanteren geen afgesproken tarieven en staan dus in concurrentie tot elkander. Anderzijds kunnen de gebruikers van douanediensten ofwel zelf naar het douanekantoor stappen om daar de nodige formaliteiten af te wikkelen, ofwel zij kunnen zich laten vertegenwoordigen. Die vertegenwoordiger hoeft, volgens de nationale wetgeving, niet per se een douane-expediteur te zijn. De argumenten van de Commissie zijn allesbehalve waterdicht. Zij zijn zelfs vreemd en willekeurig. Er is niet één studie die haar gelijk geeft. Daarom zijn wij blij met het verslag van de heer Paasilinna. De rapporteur ontzenuwt op doeltreffende wijze de beweringen van de Commissie. Wij zijn hem dan ook dankbaar voor zijn verslag en bevelen aanneming daarvan aan. Monti, Commissie. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, gaarne zou ik de economische commissie en speciaal de rapporteur, de heer Paasilinna, willen feliciteren. Uit het verslag blijkt dat de douane-unie het middelpunt van het politieke debat blijft: dit behoeft geen verbazing te wekken, want doelstellingen als de vereenvoudiging van de formaliteiten, derechtszekerheidvan de actoren, de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, die in theorie door niemand worden betwist, kunnen op het vlak van de concrete toepassing daarentegen aanleiding geven tot tegenstrijdige beoordelingen. Ik moet verder constateren dat bij het debat ook een belangrijke problematiek van institutionele aard meespeelt, die maakt dat de Gemeenschap althans in de onmiddellijke toekomst niet de nodige hervormingsdrang aan den dag zal kunnen leggen op het vlak van de concrete beleidslijnen en met name op het gebied van de douane-unie. Het communautair douanewetboek is een van de pijlers — de belangrijkste van allemaal — die ervoor zorgen dat voor zover het subsidiariteitsbeginsel dat toelaat de administratie homogeen is. De meningen op dit punt vallen niet altijd samen. De Commissie vindt het dikwijls moeilijk te zorgen voor uniformiteit van de administratie op het gebied van de douane, als waarborg voor goed werkende en doelmatige douanediensten, en dit niet alleen omdat zij slechts over beperkte middelen beschikt, maar ook en vooral omdat de lidstaten soeverein blijven bij de toepassing van de communautaire regelgeving. Dat komt doordat het subsidiariteitsbeginsel al te strikt en formalistisch geinter-
11-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/325
Monti preteerd wordt, zoals het Parlement al heeft kunnen constateren bij de besprekingen over het programma Douane 2000. Door deze situatie is de Commissie vaak het mikpunt van — weliswaar begrijpelijke, maar soms wel enigszins onterechte — kritiek, als zou zij niet in staat zijn om voor een afdoende douanecontrole te zorgen. Er wordt inderdaad vaak meer van de Commissie verwacht dan zij kan bieden, maar dan moet tenminste worden ingezien dat die Commissie de beschikking moet krijgen over de instrumenten om van het douanewetboek een doeltreffend kader te maken, speciaal door de vaststelling van duidelijke en operationele toepassingsregels, zij het in een nauwkeurig omlijnde context. Pas als er zo'n kader is, mijnheer de Voorzitter, kan er begrip ontstaan voor enkele meningsverschillen die naar voren komen bij de beoordeling van de resultaten waartoe de werkzaamheden in verband met de wijziging van het douanewetboek moeten leiden. Ik wil nu iets zeggen over ons standpunt ten aanzien van de amendementen. Wat betreft amendement 1, kan de Commissie niet accepteren dat de beperkingen die in enkele lidstaten aan de uitoefening van de directe vertegenwoordiging bij het vervullen van de douaneformaliteiten zijn gesteld, verenigbaar zijn met de doelstellingen van de eenheidsmarkt. De Commissie erkent daarentegen dat er een overgangsperiode noodzakelijk kan zijn; wat ik daarnet heb gezegd, belet ons echter amendement 11 over te nemen. Amendement 2 levert geen problemen op, evenmin als het eerste deel van amendement 3. De Commissie is echter bang voor het volgende: wanneer het aan het oordeel van de lidstaten wordt overgelaten om te bepalen of de bescheiden die de aangiften moeten vergezellen moeten worden overgelegd of alleen ter beschikking van de douaneinstanties worden gehouden, kan dit leiden tot administratieve praktijken die van dé ene lidstaat op de andere verschillen. Dat deel van amendement 3 is dus niet aanvaardbaar; amendement 14 dat dezelfde strekking heeft, kan niet worden geaccepteerd omdat het overbodig is. In het eerste deel wordt in feite hetzelfde gezegd als in de huidige tekst van het douanewetboek, terwijl het tweede deel identiek is aan het door de Commissie ingediende wijzigingsvoorstel. Wat betreft de amendementen 4 tot en met 8 en amendement 12, die verband houden met de hervorming van de economische douaneregelingen, kan de Commissie akkoord gaan met de amendementen 6 en 12, maar kan zij haar voorstel niet intrekken, zoals in amendement 4 wordt gevraagd. De Commissie denkt echter haar aanvankelijke voorstel preciezer te kunnen formuleren. De amendementen 5 en 7 zijn onaanvaardbaar omdat deze de Commissie zouden beletten om een bureaucratisch beletsel weg te nemen in het kader van het onderzoek naar de economische voorwaarden. Amendement 8 houdt er geen rekening mee dat de Commissie op haar beurt heeft voorgesteld een andere bepaling te laten vervallen en deze dubbele afschaffing zou tot een juridische leemte leiden; om die reden is het amendement niet aanvaardbaar. Amendement 9 en amendement 13 betreffen de kwestie van de goede trouw van de economische actoren. De Commissie heeft de werkzaamheden van het Parlement over dit onderwerp aandachtig gevolgd en staat in het algemeen achter het gestelde doel, namelijk dat het probleem van de goede trouw wordt opgelost in het voordeel van de importeur, waarbij het risico van een ongeldig certificaat billijker wordt verdeeld. Amendement 9 is ingetrokken: de Commissie had dit echter toch niet kunnen overnemen. Amendement 13 lijkt ons daarentegen meer in de richting te gaan van een meer correcte en evenwichtige oplossing van het probleem van de verantwoordelijkheid van de economische actoren. In die zin kan amendement 13 als een positieve bijdrage worden beschouwd en de Commissie zou dit dan ook kunnen accepteren als grondslag voor een meer volledige herziening van artikel 220. Wij zijn dan ook voornemens om in het naar aanleiding van de stemming in het Parlement herziene voorstel een nieuwe formulering van artikel 220 op te nemen om op het niveau van hun verantwoordelijkheden een beter evenwicht tot stand te brengen tussen importeurs, exporteurs, instanties in derde landen en communautaire douane-instanties die bevoegd zijn de goede trouw te beoordelen. Wat betreft de verantwoordelijkheden van de economische actoren, is de Commissie voorts van mening dat het terugbrengen van de verjaringstermijn van drie tot twee jaar een belangrijke stap zou betekenen om een betere rechtszekerheid voor de eerlijke importeur naderbij te brengen. Helaas staat amendement 10 hier haaks op. Door het schrappen van dit gedeelte van het voorstel van de Commissie dreigt ook de mogelijkheid van de invoering van conservatoire maatregelen te verdwijnen. De Commissie denkt dus dit amendement te kunnen accepteren. Wat tenslotte amendement 15 betreft meent de Commissie dat het onderwerp hiervan, namelijk adequate controles, niet op een abstracte manier in het douanewetboek kan worden gedefinieerd, maar dat dit eerder in het licht van nauwkeurig omschreven aspecten moet gebeuren, bijvoorbeeld de goede trouw of de risicograad. Daarom acht de Commissie dit amendement niet aanvaardbaar; het zou immers beter passen in de antifraude-wetgeving. Terwijl ik de rapporteur, de heer Paasilinna, nogmaals mijn dank betuig, zou ik, mijnheer de Voorzitter, nog een moment zijn vraag willen beantwoorden met betrekking tot de nationale automatiseringssystemen. Zoals bekend heeft de Commissie het platform Communication Network — Common Systems Interface, ook wel bekend als CCN-CSI, gecreëerd opdat de nationale systemen zowel met elkaar als met de door de Commissie zelf ingestelde systemen kunnen communiceren. Dit platform zal ook worden gebruikt in het kader van het nieuwe geautomatiseerde doorvoersysteem, dat aan het eind van dit jaar in werking zal worden gesteld tussen de vijf partners: Duitsland, Italië, Spanje, Nederland en Zwitserland. Tot slot kan ik nog mededelen dat de afgevaardigden die hiervoor interesse hebben zullen worden uitgenodigd om een demonstratie van dit systeem bij te wonen op 31 maart. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Monti. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 9.00 uur plaats.
Nr. 4536/326
ι H andelingen van het Europees Parlement
11.3.99
8. Verwelkoming De Voorzitter. — Dames en heren, ik zie dat wij op de tribune door een flink aantal jonge Europese burgers wor den vergezeld. Ik wil ze van harte welkom heten, ze bedanken voor hun aanwezigheid en tegen ze zeggen dat wij hier elke dag op bescheiden wijze ons werk doen in de hoop dat zij, wanneer ze eenmaal meer verantwoordelijkhe den hebben, een Europa zullen aantreffen waar vrede en sociale gerechtigheid heersen en waar iedereen in goed har monie samenleeft. Hartelijk welkom. (Applaus) 9. Onderlinge aanpassing recht gebruiksmodeüen De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A40096/99) van de heer Añoveros Trias de Bes, namens de Commis sie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor eenrichtlijnvan het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodeüen (COM(97)0691 C40676/9797/0356(COD)). Het woord is aan de rapporteur, de heer Añoveros Trias de Bes. Añoveros Trias de Bes (PPE), rapporteur. — (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de Europese Unie zijn er op alle deel gebieden van de intellectuele eigendom regels aangenomen, behalve voor de gebruiksmodeüen. Het gebruiksmodel maakt het mogelijk dat kleine technische verbeteringen die de mensheid van nut zijn ook de uitvinder tot voordeel strekken, ook al verdient de gedane uitvinding niet zoveel bescherming als het octrooi. Het gebruiksmodel is vooral nuttig voor individuele uitvinders en kleine bedrijven. Doordat er naast het octrooi nog een andere instrument be staat voor kleinere uitvindingen, kan bovendien de mate van inventiviteit die voor octrooiverlening vereist is strikter worden beoordeeld. De Commissie heeft gekozen voor harmonisering, en heeft een voorstel voor een richtlijn gedaan waarin moedig de moeilijk taak wordt aangevat om de wetgeving van twaalf landen te harmoniseren, die op veel punten uiteenloopt, en zulke wetgeving in te voeren in drie landen die daarover niet beschikken. In dit voorstel komen we de drie klas sieke eisen tegen die aan de bescherming van uitvindingen worden gesteld: nieuwheid, uitvinderswerkzaamheid en industriële toepasbaarheid. Men vergeet echter de eis te stellen dat het gebruiksmodel een praktisch of technisch voordeel op moet leveren, wat nu juist een fundamentele en inherente eigenschap is van het gebruiksmodel. Deze eis maakt ook het verschil tussen het gebruiksmodel en tekeningen of modellen beter zichtbaar. Dit dient ertoe om te vermijden dat mensen die inbreuk maken op het gebruiksmodel zich aan de bescherming kunnen onttrekken door een paar oppervlakkige wijzigingen in het ontwerp aan te brengen, en zo de technische innovatie kunnen ge bruiken die in het gebruiksmodel is vervat. Wij stellen voor het gebruiksmodel te definiëren door te verwijzen naar een structuur, mechanisme of configuratie. Hierdoor kan de uitvinder zich beperken tot het tonen van een concreet voorbeeld dat industrieel nut heeft, en kan er een procedure worden gebruikt die sneüer en eenvoudiger is maar toch een minimale rechtszekerheid biedt. Dit houdt in — zoals ook het Economisch en Sociaal Comité voorstelt — dat werkwijzen en stoffen van gebruiksmodel lenbescherming zijn uitgesloten. De geringere rechtszekerheid die het gebruiksmodel biedt in vergelijking met het octrooi is de prijs die moet worden betaald voor de snelheid en lage kosten van het gebruiksmodel. In ons verslag stellen wij een reeks maatregelen voor ter aanvulling op het voorstel van de Commissie, die met name bedoeld zijn om de rechtszekerheid van het ge bruiksmodel te verbeteren zonder afbreuk te doen aan de snelheid en de lage kosten waarmee een gebruiksmodel kan worden verkregen. De maatregelen die ik als rapporteur voorstel, zijn in essentie in de amendementen terug te vinden. Zij komen er na tuurlijk op neer dat, hoewel de mate van inventiviteit, de inspanning om iets nieuws tot stand te brengen, minder is dan bij het octrooi, het niet volstaat dat de aanvrager alleen maar verklaart dat hij iets heeft uitgevonden. Daarom stellen wij als eerste maatregel voor, een definitie van uitvinderswerkzaamheid te gebruiken die is geïnspireerd op de definitie die in de Europese Octrooiovereenkomst staat, maar dan minder streng. Een andere maatregel betreft de invoering van een bezwaarprocedure om geschillen sneller op te kunnen lossen. Te vens stellen wij voor het gebruik van het onderzoeksverslag te bevorderen, dat verplicht wordt gesteld wanneer er een rechtsvordering wordt ingesteld. Nog een maatregel behelst het verbeteren en noemen van de beschermings voorwaarden. Tenslotte hebben wij ook voorgesteld een extra grond voor nietigheid op te nemen, voor het geval de houder van het gebruiksmodel daar achteraf geen recht op blijkt te hebben. Deze nietigheidsgrond leidt tot de nie tigheid van de registratie en niet van de uitvinding zelf, die zijn waarde behoudt en voor bescherming in aanmerking komt wanneer de uitvinder of de houder daartoe een aanvraag doet. Hoewel ik deze maatregelen dus zou willen toevoegen, ben ik het al met al op veel wezenlijke punten eens met de Commissie, mijnheer de commissaris. Net als de Commissie ben ik van mening dat er een minder hoog gehalte van de uitvinding moet worden vereist in vergelijking met octrooien, en dat er geen volledig vooronderzoek moet wor den verlangd. Wij hebben de amendementen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid goeddeels aanvaard. Nu ik hier mijn collega mevrouw Oddy zie, wil ik ook zeggen dat ik haar amendementen in de commissie
11-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/327
Añoveros Trias de Bes heb verworpen, maar nu ze door een andere collega, mevrouw Thors, zijn herschreven en ik ze grondig heb bestudeerd, ben ik van plan die amendementen — 34 en 35 — te accepteren. Tenslotte wil ik erop wijzen dat de geldigheidsduur van het gebruiksmodel korter is dan die van het octrooi. Wij aanvaarden het maximum van tien jaar dat in de meeste landen geldt, en daarom stellen wij voor geen verdere verlenging toe te staan als daar in het verplichte onderzoeksverslag om gevraagd wordt. Hiermee wordt een te lange beschermingsduur tegengegaan, en tegelijkertijd bevordert het de rechtszekerheid en de duidelijkheid. Medina Ortega (PSE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, zo laat op de avond staat ons hoofd er niet meer naar om al te zwaarwichtige dingen te behandelen, en daarom ik zou bij het einde willen beginnen. Bij het einde, omdat de rapporteur zojuist ruimhartig de amendementen heeft aanvaard die waren ingediend door mevrouw Oddy, mijn fractiegenoot in de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, en nu ook door twee liberale leden, mevrouw Thors en mevrouw Riis-Jørgensen. Deze amendementen — het is jammer dat ons publiek is vertrokken, want dit gaat hen direct aan — gaan over speelse activiteiten, het zijn de amendementen over speelgoed. Ik zeg dit omdat ik denk dat een van de vernieuwingen die het Parlement misschien kan invoeren is dat speelgoed ook door een gebruiksmodel kan worden beschermd. Ik vind het jammer dat het publiek is vertrokken. Ik denk dat de Voorzitter ze een beetje heeft afgeschrikt. Hij had ons waarschijnlijk kunnen helpen door een of ander gebruiksmodel te deponeren, en had dat dan kunnen doen op de manier die de rapporteur nu voorstelt, via één enkel loket — we willen trouwens beslist weten hoe de Commissie dat gaat aanpakken. In Spanje zijn we ook bekend met de term „één enkel loket", maar dan om andere redenen. Hier gaat het over een ander soort enig loket. Het idee is dat als iemand in één lidstaat van de Gemeenschap een gebruiksmodel deponeert, dat model in de hele Gemeenschap wordt erkend. Daarmee probeert de rapporteur vooruit te lopen op het gewone wetgevingswerk, want in het Groenboek van de Commissie is sprake van drie etappes. Ten eerste: harmonisering. Ten tweede: wederzijdse erkenning door de lidstaten. En tenslotte: de regelgeving. Wij zijn nog niet in de fase van uniforme communautaire regelgeving, maar we zouden vast een stapje vooruit kunnen zetten. Het zou heel interessant zijn om te horen wat de Commissie daarvan denkt. Ik zou commissaris Monti willen vragen of hij van mening is dat de Commissie, op basis van deze voorstellen van het Parlement, op korte termijn voor zo'n enkel loket zou kunnen zorgen. Op die manier zou een vindingrijke jongere die een interessant spel uitvindt dat maar in één land van de Gemeenschap hoeven aan te melden, terwijl het door de procedure van één enkel loket toch in de hele Gemeenschap erkend wordt. De heer Añoveros Trias de Bes en ik zijn op twee manieren collega's van elkaar: als parlementsleden en omdat we beiden hoogleraar internationaal recht zijn. Vanzelfsprekend erken ik dat hij buitengewoon werk heeft geleverd, dat blijk geeft van analyse en studie. Op een academisch symposium zou ik misschien op een paar punten met hem van mening verschillen, want ik zou altijd wel iets vinden waar ik het niet mee eens was, maar ik denk toch dat hij een voortreffelijke analyse heeft uitgevoerd. Zo is er bijvoorbeeld het concept „uitvinding", en de vraag wat een uitvinding inhoudt. Dat is een onderwerp dat aanleiding zou kunnen geven tot een uitgebreide discussie, net als het concept van het gebruiksmodel op basis van een structuur of montage, maar niet als een bepaalde stof of werkwijze. Dat zijn echter dingen die zo laat op de avond de leden waarschijnlijk niet meer zo zullen interesseren. Ik wil alleen nog zeggen dat de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten de amendementen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger steunt, evenals de beide amendementen die door de Fractie van de Europese Liberale en Democratische Partij zijn ingediend. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Medina Ortega. Ik geloof niet dat mijn vriendelijke woorden die jonge Europese burgers hebben afgeschrikt. Maar misschien heeft u toch wel een beetje gelijk, want jonge mensen hebben een scherpe intuïtie, en het zou kunnen dat ze hebben geraden dat ik kinderarts ben en dat ze daardoor zijn afgeschrikt. Het was in ieder geval niet mijn bedoeling; integendeel, ik wilde ze alleen maar heel vriendelijk welkom heten bij onze werkzaamheden. Buffetaut (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het gebruiksmodel is een beschermingsrecht dat de meeste Europese landen, met opmerkelijke uitzondering van Duitsland en Frankrijk, in'een of andere vorm toepassen. Aangezien de verleende rechten verschillen, is harmonisatie inderdaad wenselijk. Wij zijn dus overtuigde voorstanders van de onderlinge aanpassing van de rechtsregels. Zoals wij het van de heer Añoveros trouwens gewend zijn, is het voorstel van de rapporteur zeer degelijk. Niettemin heb ik bezwaren tegen wat ik onduidelijkheden zou noemen. Ik denk bijvoorbeeld aan amendement 10 dat een definitie van de uitvinderswerkzaamheid voorstelt die naar ons oordeel ietwat te ruim of te vaag is. Het is wellicht ook nodig de regels voor de één-loket-procedure verder uit te werken. Gaat het om een uitsluitend verklarende procedure? Aan welke voorwaarden moet er voor de wederzijdse erkenning worden voldaan? Welke regeling zal er inzake taalgebruik worden toegepast? De rapporteur stelt dat er voor het MKB, individuele personen en universiteiten een korting van 50% op de heffingen moet gelden. Dat noem ik nog eens een goede maatregel, want het gebruiksmodel moet, in het bijzonder voor het MKB, goedkoop zijn. Naar mijn oordeel is het vooral wenselijk dat alle heffingen zo laag zijn dat het toestaan van kortingen niet nodig is. Oddy (PSE). — (EN) mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met dit verslag en wil de rapporteur graag feliciteren met zijn werk. Dit voorstel voor een richdijn behelst de invoering van het recht op registratie van gebruiksmodellen. Een gebruiksmodel is een minder ontwikkelde versie van een octrooi. Het recht inzake gebruiksmodellen is momenteel niet in alle lidstaten van toepassing. In mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, bestaat het bijvoor-
Nr. 4536/328 H andelingen van het Europees Parlement Oddy beeld niet. Bij ons kunnen uitvinders alleen octrooi aanvragen, maar daar is veel meer onderzoek mee gemoeid. Daarnaast betreft een octrooi uitvindingen met een hogere ontwikkelingsgraad. Het gebruiksmodel biedt in vergelijking met het octrooi het voordeel dat het sneller kan worden verleend, volgens een minder gecompliceerde en ook goedkopere procedure. De invoering van het gebruiksmodel verdient daarom onze steun. Het doet me genoegen dat de rapporteur mijn amendement heeft overgenomen. Dit amendement, dat in de com missie werd ingediend en nu door mevrouw Thors wordt uitgewerkt, zal de Europese speelgoedindustrie ten voor deel strekken en van groot belang blijken voor de jongere burgers van Europa. Enkele belanghebbenden hebben me schriftelijk op de hoogte gesteld van hun bezorgdheid over het voorstel van de Commissie, dat in hun ogen niet krachtig genoeg is. De rapporteur heeft deze zorg willen wegnemen door eisen in te voeren ten aanzien van onderzoek voorafgaande aan de procesvoering en voordat de beschermingsduur van het gebruiksmodel tot meer dan zes jaar kan worden verlengd. Ik steun deze voorstellen en dank de rapporteur voor zijn inspanningen. Monti, Commissie. — (ΓΓ) Het zij mij vergund u, mijnheer Añoveros Trias de Bes geluk te wensen met de kwaliteit van uw verslag. Ik constateer met genoegen dat de juridische commissie de aanpak van de Commissie in dit dossier niet opnieuw ter discussie heeft gesteld en dat de karakteristieken van het gebruiksmodel, zoals die voorzien waren in de ontwerprichtlijn, zijn gehandhaafd, dat wil zeggen een lagere uitvindingshoogte dan die welke voor een oc trooi vereist is, geen vooronderzoek naar de ontvankelijkheid, beschermingsduur beperkt tot tien jaar. De juridische commissie heeft 3 3 amendementen aangenomen. De Commissie kan er hier 24 van accepteren, waar van vijf gedeeltelijk. Wij zijn namelijk van mening dat die amendementen enkele aspecten van het voorstel verduide lijken en beter preciseren. Ik doel speciaal op de amendementen 4 en 3 3 die voorzien in toezicht op de richtlijn door de Commissie. Dit zal het mogelijk maken dat drie jaar na omzetting van de richtlijn door de lidstaten de wer king ervan in de praktijk wordt geëvalueerd en dat eventuele leemten worden aangevuld. De Commissie kan even wel negen amendementen niet overnemen, waaronder de amendementen 1, 6, gedeeltelijk, en 17, met betrekking tot de invoering van een éénloketprocedure. Ik heb alle begrip voor de redenen die aan deze amendementen ten grondslag liggen, maar de invoering van zo'n procedure gaat het doel van deze ontwerprichtlijn te boven, namelijk de nationale bepalingen op het gebied van ge bruiksmodellen die een meer direct effect hebben op de werking van de eenheidsmarkt, nader tot elkaar te brengen. Een dergelijke procedure, die zowel uit juridisch als uit praktisch oogpunt talrijke moeilijkheden zou opwerpen, zonder dat echter het probleem van de vertalingen wordt opgelost, lijkt bovendien niet te voldoen aan de eisen die door de economisch belanghebbenden tot zijn geformuleerd. Amendement 18, waarmee de invoering van een bewaarprocedure wordt beoogd, valt ook buiten het bestek van de harmonisatie die met deze richtlijn wordt nagestreefd. H et betreft hier een procedurekwestie die overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel aan het oordeel van de lidstaten moet worden overgelaten. Een dergelijk voorstel is ove rigens nooit ingediend in het kader van de besprekingen van de groep deskundigen bij de Raad. Maar, mijnheer Me dina Ortega, net als voor de voorgaande amendementen kan de mogelijkheid om een bezwaarprocedure in te voe ren worden bestudeerd in het kader van het toezicht waarin derichtlijnvoorziet. Ook andere amendementen leveren moeilijkheden op: het betreft hier de amendementen 2, gedeeltelijk, 6, gedeel telijk, 8, gedeeltelijk, 23 en 24 in hun geheel, die direct of indirect het toepassingsveld van de richtlijn betreffen. Deze amendementen zijn erop gericht stoffen en werkwijzen van het toepassingsveld van derichtlijnuit te sluiten. Gaarne zou ik uw aandacht erop vestigen dat de uitsluiting van stoffen en werkwijzen van de gebruiksmodellenbe scherming berust op een inmiddels achterhaalde denkwijze. Het overleg dat met het Groenboek van 1995 in gang is gezet, heeft uitgewezen dat de belanghebbenden grotendeels positief stonden tegenover een toepassingsveld dat ook stoffen en werkwijzen zou omvatten. De eis van de driedimensionale vorm, waarbij stoffen en werkwijzen dus van bescherming worden uitgesloten, betekent een stap terug in de wetgevingen van de lidstaten. Momenteel beschou wen slechts vier lidstaten de driedimensionale vorm als een voorwaarde om bescherming door een gebruiksmodel te verkrijgen. Om die redenen kan de Commissie niet akkoord gaan met deze amendementen. Ook amendement 12, dat voorziet in een korting op heffingen voor het midden en kleinbedrijf, is niet acceptabel. Ik heb het volste begrip voor de gedachte achter dit amendement, maar een dergelijke bepaling kan niet worden op genomen in een harmonisatierichtlijn, omdat zulks financiële implicaties voor de lidstaten zou hebben die het doel van de richtlijn te buiten zouden gaan. Eventueel kan er een overweging worden opgenomen, waarin de achterlig gende gedachte van dit amendement kan worden verwoord. Er zijn nog andere amendementen die voor de Commissie niet aanvaardbaar zijn: amendement 15, dat behalve con trole achteraf ook een controle vooraf van de uitzonderingen voorziet, kan niet worden aanvaard omdat dit het ont breken van de formele toetsing van de beschermingsvoorwaarden ter discussie stelt; evenmin aanvaardbaar zijn de amendementen 6, gedeeltelijk, 10, gedeeltelijk en 16, die het praktische of technische voordeel introduceren als aan vullende voorwaarde voor het verkrijgen van de bescherming. Hiermee zou een nieuwe eis worden gesteld voor het verkrijgen van de bescherming, terwijl het technische of praktische voordeel eenvoudigweg moet worden be schouwd als rechtvaardiging van de uitvinderswerkzaamheid. Ook amendement 30 dat voorziet in nietigheid van de aanvraag voor een gebruiksmodel, indien de houder geen recht had op het gebruiksmodel, is onaanvaardbaar. In een soortgelijk geval zou de echte uitvinder immers zijn recht op het gebruiksmodel verliezen, omdat de uitvinding niet als nieuw zou kunnen worden beschouwd; in plaats
11.3.99
11.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/329
Monti van nietigheid zou moeten worden bepaald dat het recht in dat geval kan worden overgedragen aan de werkelijke uitvinder. Tot slot noem ik hier nog de op deze zitting ingediende amendementen: in beginsel kan de Commissie akkoord gaan met de amendementen 34 en 35 die beide een volledige en equivalente juridische bescherming beogen voor spelen en speelgoed door middel van het gebruiksmodel: speciaal amendement 34, dat door het schrappen van de term „het spelen" in artikel 3, lid 2 sub c) spelen gelijk stelt met speelgoed voor wat betreft de gebruiksmodellenbescherming; amendement 35 betreft dezelfde eis in artikel 6, dat betrekking heeft op de criteria voor de definitie van de uitvinderswerkzaamheid. Maar hoewel, zoals ik al heb gezegd, amendement 35 in beginsel aanvaardbaar zou zijn, moet dit toch naar het oordeel van de Commissie anders worden geformuleerd. Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ook de Europese jongeren, als ze, zoals we hadden gehoopt, tot op dit moment bij de zitting waren gebleven, misschien zouden hebben begrepen dat het hier weliswaar gaat om spelen en speelgoed, maar dan in een helaas uit technisch oogpunt vrij ingewikkelde context. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Monti. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 9.00 uur plaats. 10. Sorìah zekerheid in Europa 1997 De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0099/99) van de heer Pronk, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's, „De sociale zekerheid in Europa 1997 — samenvatting" (COM(98)0243 - C4-0375/98). Het woord is aan de rapporteur, de heer Pronk. Pronk (PPE), rapporteur. — Voorzitter, ik weet dat de heer Flynn vanavond niet aanwezig kan zijn vanwege hele dringende werkzaamheden, hoewel natuurlijk het verslag in de eerste plaats op zijn beleidsterrein betrekking heeft. Ik ben echter toch heel blij dat juist commissaris Monti vanavond bij ons is want ik moet zeggen dat zijn werk op belastingterrein toch ook een beetje een inspiratie is geweest voor het verslag dat we hebben uitgebracht. Er zit natuurlijk een zekere overeenkomst tussen het terrein van de sociale zekerheid en het terrein van de belastingen. In de eerste plaats is dat omdat een belangrijk deel van de sociale zekerheid betaald wordt uit de belastingen. In de tweede plaats is dat omdat de premies die geheven worden voor sociale zekerheid toch door de burgers vaak als belastingen gezien worden. En in de derde plaats, de belangrijkste natuurlijk, omdat in beide, onder Amsterdam, toch alleen maar verandering gebracht kan worden door middel van de unanimiteit. Dus wat dat betreft is het heel goed te kijken naar de vooruitgang die de commissaris met moeite maar toch met constantheid op het gebied van de belastingen tot stand heeft gebracht. Wij begroeten het rapport van de Commissie over sociale zekerheid. Het stelsel van sociale zekerheid is een antwoord op de sociale kwestie die aan het eind van de vorige eeuw is ontstaan. Nu we aan het eind van deze eeuw staan, kunnen we zien dat de problemen ermee nog steeds niet zijn opgelost. Maar wel is gebleken dat sociale zekerheid een belangrijk antwoord is om de negentiende-eeuwse markteconomie aan te passen aan de sociale gerechtigheid. Als je kijkt naar de cijfers dan kun je constateren dat sociale zekerheid en sociale bescherming een belangrijk deel vormen van het Europese BBP. Het aandeel is 28,5% van het communautaire BBP. Miljoenen mensen in de Europese Unie zijn afhankelijk van werkloosheidsuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen, pensioenen en maatregelen in de gezondheidszorg. De welvaart van de Europese Unie is ook vooruitgegaan vanwege het uitgebreide stelsel dat een opvang biedt in tijden van moeite en nood en crisis. Voorzitter, de Raad van ministers heeft in 1992 een aanbeveling gedaan om tot convergentie te komen van doelstellingen en beleid op het gebied van sociale bescherming. Daarom heb ik in mijn verslag een aantal aanbevelingen gedaan om tot meer convergentie te komen. Ik richt in mijn verslag dan ook een verzoek tot de Commissie om een actieplan te presenteren. In dit actieplan moeten in ieder geval de criteria voor een benchmarkingproces op het gebied van sociale zekerheid worden opgenomen. Ten tweede een gedragscode ter vermijding van oneerlijke concurrentie via socialezekerheidsstelsels. Ten derde becijfering van de economische schade die ontstaat door het niet betalen van sociale premies. Ten vierde voorstellen voor minimumnormen gebaseerd op het Verdrag van Amsterdam voor bepaalde gebieden van sociale bescherming. Ten vijfde het vaststellen van de armoedegrens om een menswaardig minimum te bepalen. Ik wil twee punten graag uitlichten. Ten eerste is daar het benchmarkingproces. In navolging van de Europese werkgelegenheidsstrategie, een ander succesvol onderdeel van sociaal en economisch beleid in de Europese Unie en de criteria voor de Economische en Monetaire Unie, moeten vergelijkingen tussen de lidstaten worden gemaakt. Benchmarking kan de lidstaten helpen met het maken van keuzes om tot een solide en menswaardig stelsel van sociale bescherming te komen, zeker nu een aantal factoren een toenemende druk kunnen gaan uitoefenen op het stelsel. Ik denk daarbij aan een stijging van het aantal mensen in de pensioengerechtigde leeftijd en de toename van eenpersoonshuishoudens. De afhankelijkheid van deze groepen is erg groot op het gebied van sociale bescherming. Het tweede punt dat ik wil uitlichten is de becijfering van de economische schade door het niet betalen van sociale premies. Mijns inziens wordt dit punt vaak terzijde geschoven als onbelangrijk en daardoor verwaarloosbaar. Te gemakkelijk wordt gedacht dat het hier niet om grote bedragen gaat. Toch heb ik nooit cijfermateriaal onder ogen ge-
Nr. 4-536/330
Handelingen van het Europees Parlement
Pronk had waarin dit op wetenschappelijke wijze onderzocht en bewezen is. Het ontduiken van premiebetalingen heeft ook nog een andere component waar eigenlijk het Europese sociale model mee valt en staat. Dat is de solidariteit. Voorzitter, ik heb verder niet veel tijd. Over de sociale zekerheid kan men heel lang praten. Ik weet gelukkig dat er nog een aantal andere deelnemers aan het debat zijn. Ik bedank iedereen voor de consensus die we tot stand hebben kunnen brengen en ik hoop dat dit verslag door de Vergadering wordt aangenomen. Maar bovenal hoop ik dat de Europese Commissie er mee uit de voeten kan om tot een convergentiebeleid te komen. Weiier (PSE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij het begin van dit debat wil ik u zeggen dat ik het jammer vind dat de Duitse minister van Financiën enkele uren geleden is afgetreden. Ik zeg dat in het kader van dit debat ook omdat wij in Oskar Lafontaine een medestander hadden die als een van de weinige vooruitziende politici de Europese dimensie altijd heeft erkend en verdedigd. Mijnheer Monti, u begrijpt ongetwijfeld mijn teleurstelling: minister van Financiën Lafontaine was immers begonnen met de uitvoering van een voorstel dat u al lang geleden hebt geformuleerd, namelijk de verlichting van de belasting op arbeid. Sociale zekerheid wordt in Europa in vele sectoren en in tal van lidstaten nog veel te weinig als een Europees thema beschouwd. Velen bespreken die kwestie nog altijd liever in het enge kader van de lidstaten. Velen zien niet dat de burgers en werknemers allang verwachten dat wij daarvoor ook op Europese niveau iets doen. De Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten ondersteunt het verslag van de heer Pronk ook omdat het goed aansluit op de eerste twee verslagen die wij hier in plenaire vergadering hebben aangenomen en waarvan ik de tekst en de conclusies heb opgesteld. De heer Pronk stemt terecht niet in met al wat de Commissie ons voorstelt. In de commissie stonden wij tegenover een aantal punten zeer kritisch. Ik denk aan een punt dat wij niet zonder meer konden overnemen: u hebt in het kader van de onontbeerlijke beperking van de uitgaven voor gezondheidszorg voorgesteld de eigen bijdrage van de patiënten te verhogen. ík vind dat een zeer eenzijdige benadering waarmee wij niet zomaar kunnen instemmen. De heer Pronk heeft een aantal sectoren uitvoerig belicht. Ik beperk mij tot enkele belangrijke punten, zoals de voorstellen voor eenflexibelepensionering en de raadpleging van de sociale partners daarover. In vele landen heeft men de oudere werknemers al te lichtvaardig uitgesloten door hen vervroegd te doen uittreden. In de toekomst moeten er daarvoor zeker soepeler regelingen komen. Bovendien zullen wij, zoals wij in het verslag hebben opgemerkt, de gelijke behandeling van de vrouwen in de socialezekerheidsstelsels serieuzer moeten aanpakken dan wij dat tot nu toe hebben gedaan. Ik ben het ook eens met de voorstellen van de heer Pronk, die met zijn Nederlands gevoel voor consensus in zijn verslag enkele sectoren heeft opgenomen waarin wij, Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten, van de Commissie concrete doelstellingen, concrete maatregelen en vooral richtlijnen en actieprogramma's verwachten. De Commissie kan na deze derde mededeling, hoe goed en belangrijk die ook is, niet met nog meer mededelingen op de proppen komen. Wij hebben nu concrete wetgevingsvoorstellen nodig, ook op basis van de artikelen 13 en 137 van het Verdrag van Amsterdam. De Commissie mag tijdens de onderhandelingen met de Raad op onze steun rekenen. Het Parlement verwacht meer dan mededelingen. Wij verwachten ook goede resultaten. Wat in het kader van de sociale dialoog is voorgelegd, is voor ons onvoldoende, ook de meest recente resultaten. Die beantwoorden volstrekt niet aan de verwachtingen van het Europees Parlement. Ik zou nog op een opmerking van de heer Pronk willen ingaan. Op het einde van zijn uiteenzetting had hij het over de solidariteit en het ontduiken van socialepremiebetalingen. Wij mogen daarbij niet vergeten dat vooral de werkgevers sociale premies ontduiken. Als wij achter de schermen kijken, kunnen wij dat allemaal vaststellen. Tegenover de publieke opinie worden de zaken echter jammer genoeg zeer eenzijdig voorgesteld. Wij weten allemaal dat de interne markt economische voordelen biedt. Die worden steeds duidelijker. Een sociale bescherming op Europees niveau ontbreekt echter nog. Sociale bescherming is geen overblijfsel uit het verleden, maar het model voor de toekomst waarmee wij het vertrouwen van de burgers in de Europese instellingen willen terugwinnen. (Applaus) Schiedermeier (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de eerste plaats dank ik de rapporteur van ganser harte voor het werk dat hij heeft verricht. Ik vind het voorgestelde actieplan zeer goed. Ter attentie van mevrouw Weiier merk ik op dat uit haar betoog is gebleken dat hierover in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de partijgrenzen heen, een brede consensus bestaat. In tegenstelling tot mevrouw Weiier betreur ik het aftreden van de heer Lafontaine natuurlijk niet. Ik geef echter graag toe dat bij de SPD nu de werknemers in de verdrukking dreigen te komen. Het behoud van de sociale vrede in Europa hangt ongetwijfeld in de eerste plaats van de sociale zekerheid af. Alle lidstaten moeten extra inspanningen doen om meer werkgelegenheid te creëren. Naast de werkloosheid is ook de demografische ontwikkeling voor de socialezekerheidsstelsels een zware last. Het principe van de sociale solidariteit mag daarvan echter in geen geval het slachtoffer zijn. Daarover ben ik het met de rapporteur eens. Bovendien moeten wij ook proberen de lonen te verhogen. Dat geldt in het bijzonder voor de vrouwen, maar ook voor de ouderen die, zoals mevrouw Weiier heeft gezegd, worden gediscrimineerd. In het bijzonder in de dienstensector moet de belasting op arbeid worden verlaagd. Dat mag echter niet tot scheeftrekking van de mededinging leiden.
11.3.99
11-3-.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/331
Schiedermeier Ook de atypische vormen van arbeid zijn een probleem. Hier moet op Europees niveau eindelijk een passend niveau van sociale bescherming worden bereikt. Zonder hechte samenwerking tussen de lidstaten kunnen de sociale bescherming en de werkgelegenheid niet worden verbeterd. Daarbij moet vooral de sociale dumping worden uitgeschakeld. Wij moeten ook werk maken van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Met inachtneming van het subsidiariteitsprincipe moeten wij naar een geleidelijke convergentie van de socialezekerheidsstelsels streven. Aan de aanvullende pensioenstelsels op basis van het kapitalisatieprincipe moeten strenge veiligheidseisen worden gesteld om de werknemers tegen fraude en verlies van hun premies te beschermen. De wettelijke pensioenstelsels mogen niet worden uitgehold of ondermijnd. Voor de kandidaat-landen moeten de criteria voor de convergentie van de socialezekerheidsstelsels nog voor de uitbreiding worden omschreven om onverwachte gevolgen voor de gehele EU te voorkomen. De vlucht van jonge en goed opgeleide arbeidskrachten kan de economie van de kandidaat-landen vele jaren terugdraaien en de situatie op de arbeidsmarkt in de huidige lidstaten ernstig verstoren. Tenslotte wil ik er met klem op wijzen dat wij in het kader van de solidaire sociale zekerheid volgens het Europese model goede oplossingen voor de uitstippeling van gezinsvriendelijke werkgelegenheidsstrategieën moeten vinden. Daarbij moeten wij niet alleen voor kinderopvang, maar ook voor opvang van ouderen en andere zorgbehoevende familieleden zorgen. Boogerd-Quaak (ELDR). — Voorzitter, mijnheer de commissaris, het verslag-Pronk bevat een heleboel zaken die wij in feite zouden moeten doen, met name convergentie van de sociale zekerheid en belastingen wordt een gróót item, mede als gevolg van de introductie van de euro. Maar de kale werkelijkheid is anders. Lidstaten werpen nog steeds belemmeringen op voor werken in een ander land. Actuele voorbeelden zijn de Duitse belastingobstakels die het voor buitenlandse bedrijven zeer moeilijk maken werk aan te nemen in Duitsland. Men heft gewoon belasting op het personeel van die bedrijven. Ik vind dat buitengewoon raar en de heer Lafontaine heeft dat niet aangepakt. Maar Nederland, mijn eigen land, kan er ook wat van. De herziening van het belastingverdrag tussen België en Nederland levert voor Nederlandse grensarbeiders een enorme financiële strop op. Zolang wij dus dit enorme verschil hebben in belasting en sociale zekerheid en wijzelf nog steeds allerlei trucs uithalen met het erkennen van diploma's en certificaten gaan er met name in grensgebieden vele mogelijkheden voor banen verloren. Dat wordt heel erg actueel naar de toekomst toe. Een ander voorbeeld is het gebrek aan beleidscoördinatie bij aanvullende pensioenen zowel inzake aftrekbaarheid als belasting bij de uiteindelijke uitkering. Dit vormt een belangrijk obstakel in het vrij verkeer van werknemers. Ik ben dan ook verheugd dat commissaris Monti deze week heeft aangekondigd zeer binnenkort met een voorstel te komen dat deze problemen aanpakt. Ik ben altijd blij geweest met zijn voorstellen op deze punten en ik hoop dat de Raad daar ook echt werk van gaat maken. Vanochtend bij de behandeling van het economisch jaarverslag over 1999 heb ik een pleidooi gehouden voor een grotere internationale arbeidsmobiliteit. Dat wordt de komende jaren steeds belangrijker omdat de EMU ervoor zorgt dat werkloosheid niet meer kan worden bestreden alleen door monetaire maatregelen. Arbeidsmobiliteit is nodig als aanpassingmechanisme voor regionale werkloosheid in lidstaten. Het mag echter niet zo zijn dat daar geen sociale zekerheid tegenover staat. Daarom zullen wij met elkaar moeten werken aan een convergentie op dat gebied, zowel sociale zekerheid als belastingen. Hermange (UPE), — (FR) Mijnheer de Voorzitter, vanochtend las ik in een Franse krant over „de wankele schreden van het sociale Europa", en het is waar dat wij in het kader van de eenheidsmarkt en eenheidsmunt nog veel moeten doen om te voorkomen dat de sociale bescherming gebruikt wordt om aanpassingen ten nadele van de werknemers door te voeren en te verhinderen dat de ondernemingen van de Unie door een veralgemeende toepassing van sociale dumping het slachtoffer worden van oneerlijke concurrentie. Dat het sociale Europa wankelt, komt evenwel doordat wij niet voldoende rechtsgrondslagen hebben. Daarom is het streven van politici zoals de heer Pronk zo belangrijk; hij zet zich volledig voor de vooruitgang van het sociale Europa in, en zijn verslag van vandaag is daarvan het tastbare bewijs. De Franse president heeft er in een boodschap aan het nationale parlement op gewezen dat er een Europees sociaal model bestaat dat net als de Europese cultuur onlosmakelijk met het Europese burgerschap verbonden is. Daarom moeten wij steeds voor dit Europees sociaal model opkomen. In die geest ga ik volledig met de rapporteur akkoord, wanneer hij er naar streeft in Europa een begin te maken met sociale convergentie en daartoe een beroep te doen niet op een gepaste uniformering maar op meer samenwerking tussen de lidstaten op sociaal gebied. Ik sluit me ook aan bij het verzoek van de heer Pronk om voor sommige sociale voorschriften minimumnormen vast te leggen en op Europees niveau, naar het voorbeeld van de op de Top van Luxemburg overeengekomen Europese werkgelegenheidsstrategie, een proces op gang te brengen van vrijwillige onderlinge afstemming van de doelstellingen en het beleid inzake sociale bescherming. Ik ben ervan overtuigd dat de invoering van richtsnoeren voor het sociaal beleid onze regeringen er werkelijk toe zal aanzetten het nuttige en noodzakelijke evenwicht tussen solidariteit en concurrentievermogen na te streven. Nu wij pas Vrouwendag hebben gevierd, wil ik toch nader ingaan op een voorwaarde die voor de talrijke werkende vrouwen van groot belang is, namelijk de verenigbaarheid van gezin en beroepsleven. Uiteraard gaat het hier niet alleen om de vrouwen, maar ook om de kinderen. In dit opzicht verzoekt het verslag de Raad om in de richtsnoeren voor het sociaal beleid concrete doelstellingen op te nemen inzake de uitbreiding van instellingen voor kinderopvang, alsook van verpleeginrichtingen voor hulpbehoevende familieleden.
Nr. 4-536/332
Handelingen van het Europees Parlement
Hermange Ik hoop dat ons Parlement aangaande sociaal beleid een opvatting zal huldigen die ons toestaat dit aspect van de sociale bescherming erin op te nemen. Ik constateer echter dat sommige politici er niets van willen weten. Ik citeer de woorden die een Duits socialistisch minister naar aanleiding van het Verdrag van Amsterdam in de mond nam: „De onderhandelingen zijn zo moeilijk geweest dat er voor een eerste minister niet veel eer te behalen valt, wanneer hij naar zijn land terugkeert om aan de burgers mee te delen dat hij erin geslaagd is overeenstemming, te bereiken over een beleidsplan ten voordele van het kind." Zulke uitlatingen zijn schandalig en ik ben van oordeel dat het beleid voor kinderen in zekere zin ook deel uitmaakt van de sociale bescherming die wij hun verschuldigd zijn. Schörling (V). — (SV) Mijnheer de voorzitter, geachte collega's. Ik wil de heer Pronk mijn complimenten maken over het verslag en ook de commissie werkgelegenheid en sociale zaken, die er dankzij de amendementen een echt goed verslag van hebben genjaakt. Een paar voor mij belangrijke, doorslaggevende aspecten inzake sociale zekerheid en een solidair sociaal systeem kunnen bij wijze van inleiding worden geconstateerd, namelijk dat ieder zich verantwoordelijk moet opstellen en een solidaire bijdrage moet leveren aan de sociale basiszekerheid. Ook wanneer bijkomende particuliere verzekeringen een juist en belangrijk onderdeel kunnen zijn van een aanpassing van de stelsels van sociale zekerheid, die met de toenemende vergrijzing sterk onder druk komen te staan, mag dit niet betekenen dat men de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid uitholt, zodat wij ongelijke niveaus van gezondheidszorg krijgen; de Verenigde Staten zijn een angstaanjagend voorbeeld van dat verschijnsel. Voor Europa moeten wij daarentegen vasthouden aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid en aan ons solidaire sociale stelsel. Werkloosheid kost veel geld en zet de sociale uitgaven sterk onder druk. Een belangrijk onderdeel van de sociale zekerheid is dan ook dat men erop toeziet dat er meer werkgelegenheid wordt gecreëerd. Een schakel in dat proces is, zoals gezegd, de verlaging van de belasting op arbeid, een punt dat ook de heer Pronk bespreekt. Door de interne markt is natuurlijk de behoefte aan samenwerking en coördinatie tussen de lidstaten op het gebied van de sociale zekerheid toegenomen. Ook is er een gedragscode nodig tegen illegale concurrentie met lage sociale normen — tegen datgene dus wat wij sociale dumping plegen te noemen. Er moeten minimumniveaus komen voor arbeidsrechtelijke zekerheid, zeker nu er allerlei vormen van atypisch werk opduiken. Wij moeten ook niet vergeten dat sociale convergentie een vrijwillige aanpassing betreft, een noodzakelijke coördinatie van doelstellingen en strategieën. Daarbij nemen wederzijdse erkenning van sociale verzekeringen, arbeidsrechtelijke verzekeringen, pensioenstelsels enzovoorts, zaken die ook van belang zijn voor het vrije verkeer, een gewichtige plaats in. Met het nieuwe voorstel dat de Commissie heeft ingediend, en waarvoor ik de rapporteur ben, wordt ook de bescherming uitgebreid van burgers in derde landen, van grensarbeiders, studenten enzovoorts, hetgeen een zeer belangrijke stap is. Tenslotte worden in het verslag discriminatie en sociale uitsluiting besproken. Wij als Fractie De Groenen zien het echt als een belangrijke taak hierin zo snel mogelijk orde op zaken te stellen en het aantal sociaal uitgeslotenen en armen in Europa te verminderen. Maes (ARE). — Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, hier zijn al veel behartigenswaardige dingen gezegd naar aanleiding van het verslag van de heer Pronk en ik kan mij zowel aansluiten bij het pleidooi voor algemene solidariteit als bij het pleidooi voor realisme als voor de zorg om dus de nieuwe samenleving waarin zorgtaken een andere dimensie krijgen; dat moet allemaal worden meegenomen in het concrete programma. Vandaag de dag zijn onze lidstaten wel met zeer zware inspanningen bezig voor die sociale bescherming maar doordat de samenleving verandert, doordat zij vergrijst, doordat vrouwen bijna algemeen ook een baan hebben buitenshuis, doordat er eenoudergezinnen komen enzovoort, krijg je telkens weer nieuwe zaken die niet in die sociale bescherming zijn opgenomen. Ik pleit er onder andere voor dat de kijk op zorgtaken niet al te dogmatisch zou zijn, maar dat men daar minstens die sociale rechten aan toekent die ook voor kosteloze arbeid zouden moeten mogelijk zijn. Mijnheer de commissaris, er is natuurlijk behoefte aan een Europese sociale sokkel. De samenwerking tussen de lidstaten moet vergroot worden omwille van de EMU, omwille van een Europese werkgelegenheidsstrategie. Er moet een sociaal vangnet komen voor iedereen. Eigenlijk hebben wij niet veel tijd meer want convergentie op het gebied van sociale bescherming is dringend. Ik vraag ook hele concrete maatregelen, zoals de heer Pronk dat vraagt in zijn verslag en zoals de sociale commissie dat doet. De huidige verschillen in de kost van de sociale bescherming vormen een verstoring van de concurrentie tussen de lidstaten en daardoor een bedreiging voor de werkgelegenheid. Ik wil maar een voorbeeld aanhalen, maar er zijn er talloze. Het voorbeeld van het verdwijnen van Renault in Vlaanderen heeft voor grote bitterheid gezorgd. Er moeten minimumnormen komen inzake sociale zekerheid en inzake lonen opdat zich een echt sociaal Europa zou kunnen vormen. Maar op zichzelf is dat geen oplossing voor de landen met een sterk ontwikkeld en duur socialezekerheidssysteem, gebaseerd op algemene solidariteit dat de kost van onze arbeid zwaar beïnvloedt. Wij willen niet komen tot een afbraak van de sociale zekerheid in onze landen. Maar een effectief tewerkstellingsbeleid moet natuurlijk de basis blijven van het systeem in gans Europa. Niet de werkgelegenheid in sommige landen met weinig sociale bescherming en de werkloosheid in de landen met een hoge sociale bescherming. Voor zo'n Europa bedanken wij. Convergentie is dringend nodig! Lindqvist (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik heb misschien een iets andere opvatting dan de anderen, niet omtrent de inhoud, maar misschien omtrent de wijze waarop deze kwestie moet worden behandeld. Kwesties van welzijn, van nabijheid van ouders, kinderen en verschillende generaties, van onderwijs, sociale zekerheid, tandheelkundige verzorging en ziekenzorg zijn allereerst nationale aangelegenheden. Er is geen aanleiding om deze kwesties op EU-niveau te harmoniseren of in detail te regelen. Daarentegen is er alle reden toe om de verschillende stelsels
11.3.99
11-3-99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/333
Lindqvist over en weer te erkennen, zodat mensen die van het ene land naar het andere verhuizen gebruik kunnen maken van de sociale voorzieningen in het nieuwe land. Op dat gebied zijn er nog vele manco's en is er werk aan de winkel. De belangrijkste kwestie op EU-niveau is naar mijn opvatting de werkgelegenheid. Op dat gebied heeft de EU er niets van gebakken! Toen Zweden tien jaar geleden, in 1990, om het lidmaatschap verzocht, hadden wij een werkloosheid van 2,3%. Vandaag ligt dat cijfer op het EU-gemiddelde, namelijk op 10-12%. Er zijn in Zweden migrantengebieden waar de werkloosheid tien jaar geleden 50% bedroeg, en thans 75 en misschien zelfs wel 90%. Ik zeg niet dat dit de schuld is van de EU of van wie ook, maar ik zeg dat wij er niet in zijn geslaagd de allerbelangrijkste sociale kwestie op te lossen, waardoor met name kwetsbare groepen worden getroffen die niet zoveel kunnen veranderen aan die realiteit. Kwetsbaar zijn vooral de kinderen, en de werklozen die niets hebben om van te leven. De EU heeft zich teveel ingezet voor economie, markt, handel en mededinging. Dat zijn belangrijke zaken, maar men heeft niet altijd aandacht gehad voor de consequenties. Het project dat al het andere overschaduwde was de EMU, die het nodige heeft gekost aan besparingsplannen, besnoeiingen en hogere werkloosheid. Wij hebben thans 18 miljoen werklozen, en 50 miljoen armen. Dat is veel te veel! De werkloosheid is niet de enige sociale kwestie waaraan de EU prioriteit moet schenken, er zijn ook andere grote problemen, zoals bewustmakingsprocessen rond thema's als discriminatie van migranten, vrouwen, en werklozen; ook moet er in de opinievorming aandacht worden besteed aan de strijd tegen verdovende middelen en aan de mensenhandel. Op dat gebied is er nog van alles te doen. Ook hier geldt dat de EU via gemeenschappelijke richtlijnen de lidstaten middelen, aanwijzingen en steun verschaft en doelstellingen omschrijft, maar dat besluiten op nationaal niveau worden genomen. De samenwerking van de EU op sociaal gebied moet zich toespitsen op de volgende vier gebieden: voor banen en tegen werkloosheid, tegen uitsluiting en armoede, tegen discriminatie en sociale dumping, en voor meer gelijkheid van mannen en vrouwen. Raschhofer (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, overal in de Unie staan de socialezekerheidsstelsels en de hervorming daarvan hoog op de politieke agenda. Politieke actie is nodig omdat de invoering van de euro gevolgen heeft voor het loonbeleid en daardoor ook voor de sociale zekerheid in de lidstaten. Ondanks het hoge werkgelegenheidsniveau wordt Europa ook met een groot aantal werklozen geconfronteerd. Daardoor wordt van de socialezekerheidsstelsels almaar meer gevergd terwijl voor definancieringervan steeds minder geld beschikbaar is. De ministers van Financiën zitten, zoals u allemaal weet, krap bij kas. Meer belastingen schaden de internationale concurrentiepositie van Europa. Alle inspanningen om de socialezekerheidsstelsels te hervormen moeten er dan ook op gericht zijn de doeltreffendheid van die stelsels te garanderen en ze — ik beklemtoon dat — zo gestalte te geven dat ze de economische groei en het creëren van werkgelegenheid bevorderen en niet belemmeren. Monti, Commissie. — (EN) Ik zou ten eerste de heer Pronk willen danken voor zijn uitstekende verslag en voor zijn complimenteuze opmerkingen. Ik ben om twee redenen blij met zijn commentaar. Met de belastingcoördinatie waar hij het over had stellen we ons niet alleen ten doel de interne markt te verbeteren. Deze operatie heeft namelijk ook een sociale doelstelling, en wel de belastingstelsels zodanig te hervormen dat de arbeid minder zwaar wordt belast. We zien inderdaad opvallende overeenkomsten tussen enerzijds de instrumenten die we hebben ontwikkeld om schadelijke belastingconcurrentie tegen te gaan en anderzijds het voorstel van de rapporteur voor een gedragscode waarmee schadelijke concurrentie via de stelsels voor sociale zekerheid kan worden vermeden. De heer Pronk heeft met zijn voorstel ingespeeld op het verslag van de Commissie over sociale bescherming voor 1997. Dat verslag is, op initiatief en onder auspiciën van commissaris Flynn, gepresenteerd teneinde een debat in dit Parlement op gang te brengen over de toekomstige uitdagingen waar de Europese stelsels voor sociale zekerheid zich voor geplaatst zullen zien. Het is een waardevol verslag dat bovendien precies op het juiste moment is gepubliceerd. Ik zal u uitleggen waarom. Neemt u van mij aan dat de Commissie verheugd is over de resolutie waar u hier vandaag over debatteert. U geeft hiermee het juiste signaal op het juiste moment. Er is van alles aan het veranderen in Europa: op de arbeidsmarkt, op het gebied van maatschappelijke vraagstukken, gezinssamenstelling, technologie en vooral ook in demografische structuren. Alle lidstaten worden in meer of mindere mate met deze veranderingen geconfronteerd. Als we ervoor willen zorgen dat onze socialezekerheidsstelsels de belangrijke rol die ze van oudsher al hebben gespeeld kunnen voortzetten, zullen we op een vernieuwende wijze moeten inspelen op al die veranderingen. Alleen zo kunnen deze stelsels blijven zorgen voor herverdeling van de inkomens, versteviging van de sociale samenhang en bescherming tegen sociale risico's, zoals ze dat de afgelopen vijftig jaar gedaan hebben. De Commissie heeft in 1995 de aanzet gegeven tot een debat over de toekomst van de sociale zekerheid, met als doel ons binnen Europa gezamenlijk te laten bezinnen op de situatie, gezafnenlijk oplossingen te zoeken en van elkaar te kunnen leren. Niet ik maar commissaris Flynn heeft destijds het initiatief daartoe genomen. Terugkijkend denk ik persoonlijk dat dit wellicht een van de eerste voorbeelden was van het streven naar vooruitgang op basis van onderlinge vergelijking en soortgelijke procedures. Dit is mijns inziens een erg zinvolle benadering. In 1997 heeft de Commissie de resultaten van dit debat geïnventariseerd in haar mededeling „Modernisering en verbetering van de sociale zekerheid". De voornaamste boodschap van de Commissie is al die tijd geweest dat de sociale zekerheid in de Europese Unie dringend gemoderniseerd dient te worden. Met modernisering wordt bedoeld de aanpassing van onze stelsels aan de veranderende sociale en economische omstandigheden waarin ze functioneren. Modernisering betekent niet dat we de onderliggende idealen en belangrijke doelstellingen moeten laten varen. Modernisering betekent aanpassing van onze methoden en benaderingswijzen zodanig dat we onze burgers de hoge mate
Nr. 4-536/334
Handelingen van het Europees Parlement
Monti van sociale zekerheid die ze verlangen ook daadwerkelijk kunnen blijven bieden. We moeten er tegelijkertijd voor zorgen dat we onze stelsels op termijn kunnen handhaven. In de reacties op onze mededeling uit 1997 kwam duidelijk naar voren dat er veel waarde wordt gehecht aan een hoge mate van sociale zekerheid. Goede voorbeelden daarvan waren de resolutie die mevrouw Weiier voor het Europees Parlement heeft opgesteld, en de discussie over het Europees platform voor sociaal beleid. De sociale, economische en politieke veranderingen blijven elkaar in hoog tempo opvolgen. Op Europees niveau alleen al kunnen we sinds de opening van ons debat over de modernisering en verbetering van de sociale zekerheid verschillende wapenfeiten bijschrijven. Het Verdrag van Amsterdam is aangenomen en zal spoedig worden bekrachtigd; onderdeel daarvan is een nieuw hoofdstuk over de werkgelegenheid en relevante ontwikkelingen op het gebied van sociale uitsluiting, bestrijding van discriminatie en bevordering van de volksgezondheid. Er is een Europees werkgelegenheidsbeleid tot stand gekomen dat inmiddels met succes door de lidstaten wordt ingevoerd. In januari werd de eenheidsmunt ingevoerd. Met vijf landen in Midden- en Oost-Europa zijn inmiddels toetredingsonderhandelingen geopend. Het is belangrijk dat we inzien dat deze ontwikkelingen van invloed zullen zijn op zowel de stelsels voor sociale zekerheid van de afzonderlijke lidstaten als op hun samenwerkingsverbanden op Europees niveau. Het moment is nu gekomen waarop we een stap vooruit kunnen zetten in onze gezamenlijke bezinning op de toekomst van de socialezekerheidsstelsels. De voorstellen die in de resolutie van het Parlement staan verwoord, wijzen in de juiste richting. Er bestaat in dit Huis duidelijk steun voor een cruciaal uitgangspunt in dit proces, namelijk de noodzaak en de grote potentiële voordelen van nauwe samenwerking op dit terrein. Het socialezekerheidsbeleid is ook de verantwoordelijkheid van de lidstaten afzonderlijk. Er bestaan grote verschillen tussen de verschillende stelsels in de vijftien lidstaten. Dat neemt niet weg dat we met dezelfde problemen en uitdagingen worden geconfronteerd. Ook hebben we gemeenschappelijke doelstellingen, en valt er heel wat voordeel te behalen uit zo'n gezamenlijke bezinning. U hebt de Commissie en de lidstaten ook duidelijk het signaal gegeven dat ze hoog moeten inzetten. De Commissie zal bij het formuleren van haar voorstellen over verdere ontwikkeling van ons socialezekerheidsbeleid terdege rekening houden met uw opvattingen. In de loop van de komende maanden zullen we een nieuwe en ambitieuze mededeling publiceren. Uw waardevolle resolutie komt dan ook op een zeer gelegen moment. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Monti. Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 9.00 uur plaats. * *
*
De Voorzitter. — De heer Schiedermeier krijgt het woord voor een motie van orde. Schiedermeier (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou nog een korte opmerking willen maken. Vele afgevaardigden leveren altijd en overal kritiek op de Commissie. Ik vind het daarom jammer dat zij hier vlug het woord komen voeren en dan meteen de zaal verlaten zonder op het antwoord van de commissaris te wachten. Ik dank hem dat hij hier tot 21.00 uur is gebleven. Ik verontschuldig mij voor het gedrag van mijn collega's. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer Schiedermeier. Uw opmerking is genotuleerd. Waarde collega's, hiermee zijn wij aan het einde van onze werkzaamheden gekomen. Een lange dag die extra werk heeft opgeleverd voor alle diensten van het Parlement, die ik in het bijzonder wil bedanken. (') (De vergadering wordt om 21.00 uur gesloten)
!) Agenda voor de volgende vergadering: zie notulen.
11.3.99
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/335
VERGADERING VAN VRIJDAG 12 MAART 1999
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen Needie
335
2. Stemming Souchet, Van Dam, Sjöstedt, Svensson, Schroedter, Souchet, Sjöstedt, Svensson, Theonas, Vanhecke
336
3. Cabotage in het zeevervoer, bemanning van schepen Stenmarck, Simpson, Hatzidakis, Wijsenbeek, Theonas, Van Dam, Paasio, Seppänen, Monti
339
4. Versterking partnerschap EU-India André-Léonard, Van Bladel, Holm, Dupuis, Souchet, Lukas, Hardstaff, Günther, T. Mann, Monti, Wibe, OomenRuijten, Lindqvist. 343 5. Maaofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina Schwaiger, Hardstaff, von Habsburg, Lindqvist, Posselt, Monti, Schwaiger, Monti, Rübig, Lulling 6. Onderbreking van de zitting
350 355
VOORZITTER: DE HEER DAVID MARTIN Óndervoorzitter (De vergadering wordt om 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitter.— De notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. (') Geen bezwaren? Needie (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog even ingaan op wat mijn collega, de heer Evans, gisteren zei over de stapels documenten die wij ontvangen. Hij heeft daarmee naar mijn gevoel een hele rake opmerking gemaakt. Gezien de stapels papier die wij vanmorgen hebben gekregen, als het tenminste met de stemmingen op deze voet blijft doorgaan, wil ik de Voorzitter vragen of de leden in de toekomst geen koffers erbij kunnen krijgen, zodat wij alle uitkomsten mee terug kunnen nemen naar onze kantoren in Brussel. De Voorzitter. — Ik zal de diensten vragen wat er mogelijk is. (De notulen worden goedgekeurd) 2. Stemming Verslag (A4-0080/99) van de heer Paasilinna, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel voor een verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad tot l
) Ingekomen stukken — Toepassing van de procedure Hughes: zie notulen.
Nr. 4-536/336
Handelingen van het Europees Parlement
wijziging van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (COM(98)0226 - C4-0370/98-98/0134(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Verslag (A4-0096/99) van de heer Añoveros Trias de Bes, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot onderlinge aanpassing van het recht inzake gebruiksmodellen (COM(97)0691 - C4-0676/97-97/0356(COD)) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan)
Aanbeveling (A4-0071/99) van mevrouw André-Léonard, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over het voorstel voor een besluit van de Raad en van de Commissie betreffende de sluiting van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds (7652/96 — COM(96)0254 C4-0418/96-96/0151(AVC)) (Het Parlement keurt het besluit goed)
Verslag (A4-0069/99) van de heer Truscott, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de mededeling van de Commissie — „De betrekkingen van de Europese Unie met de nieuwe onafhankelijke staten van Centraal-Azië" (COM(95)0206 - C4-0256/96) (Het Parlement neemt de resolutie aan)
Verslag (A4-0099/99) van de heer Pronk, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's „De sociale zekerheid in Europa (1997) — samenvatting" (COM(98)0243 C4-0375/98) (Het Parlement neemt de resolutie aan) Stemverklaringen — Verslag-Paasilinna (A4-0080/99) Souchet (I-EDN), schriftelijk. — (FR) De Fractie van Onafhankelijken voor het Europa van de Nationale Staten staat volledig achter dit verslag en de amendementen van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. Het voorstel van de Commissie zet het communautair douanewetboek, zoals vastgelegd in de oorspronkelijke verordening 2913/92 (EEG), volledig op losse schroeven. Het communautair douanewetboek is van groot belang voor derde landen, en dan vooral voor de landen van Midden- en Oost-Europa. Het vormt een basis en een referentiekader voor een groot aantal landen die snel een bruikbare douanewetgeving nodig hebben om deel te kunnen nemen aan het internationale handelsverkeer. Invoerheffingen zijn steeds minder doeltreffend ter bescherming van de eigen industrie, maar ze hebben nog altijd zin als ondersteuning van het concurrentiebeleid. Antidumping- en compensatieheffingen zijn gebaseerd op de regels en procedures uit het communautair douanewetboek, net als het exportrestitutiesysteem, dat deel uitmaakt van het landbouwbeleid. De nieuwe regels van de Wereldhandelsorganisatie blijven gericht op het douanewetboek. Statistische gegevens over de buitenlandse handel, tenslotte, worden ingewonnen aan de hand van het enig document, dat eveneens wordt voorgeschreven door het douanewetboek. Gezien de centrale plaats die het communautair douanewetboek inneemt, begrijpt onze fractie niet waarom de Commissie erop uit is de lidstaten op een zijspoor te zetten'of zelfs helemaal uit te rangeren, zoals uit dit voorstel naar voren komt. Ik geef een voorbeeld. Volgens de huidige regeling kunnen de lidstaten zelf uitmaken of douaneaangiften op hun grondgebied via rechtstreekse of onrechtstreekse vertegenwoordiging worden ingediend, waarmee de functie van de douane-expediteur in stand blijft. Volgens dit nieuwe voorstel van de Commissie blijft alleen de indirecte vertegen-
12.3.99
12.3.99 H andelingen van het Europees Parlement
Nr. 4536/337
Souchet woordiging overeind. Als het zover komt, wordt de rol van de douaneexpediteurs fors ingeperkt en zal een groot aantal van hen moeten verdwijnen. De voorgestelde regeling lijkt dus te leiden tot een aantal nefaste ontwikkelingen: minder douanecontrole door de lidstaten, minder werkgelegenheid bij de douaneexpediteurs en bijgevolg minder gemeenschapspreferentie en meer kans op smokkel. De Commissie stelt ons een uitzonderingsregeling voor voor alle bedrijven die hun douaneaangiften elektronisch wülen doen. Hierdoor wordt de beschermende rol die de lidstaten nu spelen uitgehold, aangezien die elektronische aangiften op termijn rechtstreeks bij de communautaire instellingen zullen worden ingediend. Aan de hand van deze twee voorbeelden zult u inzien dat onzefractieniet kan instemmen met aanpassingen op het communautair douanewetboek die de gemeenschapspreferentie ondergraven en die de nationale douaneautoriteiten en douaneexpediteurs uitsluiten. We staan aan de vooravond van een nieuwe onderhandelingsronde binnen de We reldhandelsorganisatie. Het verbaast me dan ook dat de Commissie onder het mom van een administratieve vereen voudiging de gemeenschapspreferentie wil beperken en de douanecontrole de facto wil verminderen, wat mogelijk zal leiden tot meer smokkel. Van Dam (I-EDN), schriftelijk. — Het verslagPaasilinna brengt op z'n minst één noodzakelijke correctie aan op het Commissievoorstel inzake het communautair douanewetboek. In mei 1998 sprak de Raad uit dat er grenzen zijn aan het commerciële risico dat importeurs in de EU dragen. De Raad droeg de Commissie op daar iets aan te doen. Vreemd genoeg heeft de Commissie daar niets aan gedaan, zo blijkt althans uit het voorstel dat zij aan de Raad en het Parlement heeft voorgelegd. Wij hebben amendement 13 gesteund, dat artikel 220, lid 2, wijzigt in een door ons gewenste richting. Graag had den wij in de tekst de frase opgenomen gezien dat een importeur die „te goeder trouw" heeft gehandeld, niet aan sprakelijk gesteld kan worden voor de gevolgen van fraude of administratieve fouten die gemaakt worden aan de zijde van de exporteur of de douaneautoriteiten. Wij pleiten ervoor dat in een later stadium van de besluitvorming te overwegen. De vrees dat een wijziging van het communautaire douanewetboek ertoe leidt dat een stroom goedkope producten de Europese markt overspoelt, achten wij niet realistisch. Tenslotte zijn wij van mening dat de Europese Interne Markt geen „gesloten fort" mag worden, zeker niet voor minder ontwikkelde landen. Bescherming van eigenbelang is een moreel verwerpelijk richtsnoer voor het externe handelsbeleid. We moeten de problemen waarmee ontwikke lingslanden worstelen ook in de beoordeling betrekken. — Verslag-Añoveros Trias de Bes (A4-0096/99) Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Wij stemmen tegen het verslag, omdat wij tegen het geko zen wetgevingsmodel zijn. Wij vinden dat het Parlement had moeten opteren voor het principe dat de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid voorstelde. Volgens dít principe moeten de nationale wetgevingen wederzijds erkend wor den en is harmonisatie alleen nodig wanneer bepaalde voorschriften de werking van de interne markt rechtstreeks in het gedrang brengen. — Aanbeveling-André-Léonard (ΑΦ0071/99) Schroedter (V). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag nog even uiteenzetten waarom wij ons bij de stem ming over het verslag van mevrouw AndréLéonard, dat gisteren in combinatie met het verslag van de heer Truscott is behandeld, van stemming hebben onthouden. De reden daarvoor is eenvoudig de slechte mensenrechtensituatie in Oezbekistan. Een en ander lijkt ons niet in overeenstemming met de clausule in de preambule van de overeen komst, waarin eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen als voorwaarde voor de sluiting van de overeenkomst wordt gesteld. Om die reden hebben wij ons van stemming onthouden. Wij willen de betrek kingen aanhalen, maar wij vinden dat deze partnerschaps en samenwerkingsovereenkomst alleen in werking mag treden, als er echt uitzicht is op een stabiele democratie in Oezbekistan. De Commissie kon ons er gisteren niet van overtuigen dat dit alleen met deze economische overeenkomst kan worden verwezenlijkt. Navraag heeft ook bij de Commissie bepaalde twijfels doen rijzen en daarom menen wij dat ratificatie van deze overeenkomst nu niet oppor tuun is. Een ander beletsel voor ons is dat er op een belangrijk punt als de erkenning van Oezbekistan als veilig land onver meld blijft dat er in dit land geen vrije toegang tot het rechtssysteem bestaat, waardoor een basisvoorwaarde voor deze erkenning onvervuld blijft. Een en ander ligt gewoon in de overeenkomst besloten zonder dat aan alle basis voorwaarden wordt voldaan. Vandaar dat wij op dit ogenblik niet ons fiat aan een ratificatieprocedure kunnen ge^ ven. — Verslag-Truscott (A4-0069/99) Souchet (I-EDN ), schriftelijk. — (FR) Uit het zojuist gevoerde debat over de partnerschapsovereenkomsten met de nieuwe landen van MiddenAzië blijkt duidelijk dat de kunstmatige onderverdeling van het buitenlands beleid in af zonderlijke deelgebieden grote nadelen met zich meebrengt. Handelsbetrekkingen en mensenrechten kunnen niet los worden gezien van de rest van het geheel. Om het buitenlands beleid van de Europese Unie de nodige samen hang te verlenen, zal het dus vroeg of laat nodig zijn de exclusieve verantwoordelijkheid voor dat beleid bij de Raad te leggen, of het nu gaat om het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het extern economisch beleid, mensenrechten of hulpacties. En hoe sneller dat gebeurt, hoe liever.
Nr. 4-536/338
Handelingen van het Europees Parlement
Souchet Anderzijds weten we nog altijd niet hoe doeltreffend het TACIS-programma is. Doeltreffendheid wordt niet gemeten aan de hand de kostprijs, maar van tastbare resultaten. Daar weten we nog altijd niets over. — Verslag-Pronk (A4-0099/99) Sjöstedt en Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. — (SV) Het verslag behandelt een aantal sociale problemen die niet tot de bevoegdheid van de EU behoren. Wij vinden dat de EU-regelgeving 'op sociaal gebied zich moet beperken tot minimumnormen die sociale dumping tegengaan. De overige aspecten van het sociaal beleid moeten op nationaal en lokaal niveau geregeld worden. Dit verslag gaat veel verder, onder andere op het gebied van harmonisatie en met voorstellen inzake kinderopvang en pensioenen. Daarom stemmen wij tegen het verslag. Theonas (GUE/NGL), schriftelijk. — (EL) Het wordt steeds duidelijker dat de EU en haar lidstaten vastbesloten zijn het mes nog dieper te zetten in het stelsel voor sociale zekerheid, dat dankzij de onophoudelijke strijd van de werknemersbeweging na de Tweede Wereldoorlog in Europa tot stand is gekomen. In haar verslag over de sociale zekerheid in Europa spoort de Europese Commissie de lidstaten aan hun inspanningen ter bevordering van de inzetbaarheid te intensifiëren. Zij ziet de ziekteverzekering als een handelswapen en de verzekerden als consumenten die moeten leren „de tering naar de nering te zetten". Ook doet de Commissie voorstellen voor „modernisering" en „aanpassing" van de socialezekerheidsstelsels. Deze voorstellen betekenen echter in feite privatisering van de ziekte- en pensioenverzekering. Het verslag van de commissie sociale zaken behelst weliswaar enkele pertinente opmerkingen en goede voorstellen, maar over het geheel genomen betuigt het instemming met het nieuwe kader voor de „sociale zekerheid". De huidigefinanciëleproblemen van de sociale voorzieningen worden alleen bij de horens gevat in de mate waarin deze een weerslag hebben op het mededingingsvermogen van de Europese economie. Dus steekt men degenen die vragen om vermindering van uitgaven en gedeeltelijke privatisering van de uitkeringen een hart onder de riem. In het verslag staat dat een versteviging van de marktmechanismen op het gebied van de ziekteverzekering geen gezondheidszorg met twee snelheden in de hand mag werken. Ons inziens zal privatisering van een gedeelte van de ziekteverzekering en versteviging van de marktmechanismen wel degelijk, defacto, leiden tot een gezondheidszorg met twee snelheden. Hoge inkomens kunnen immers zonder enige moeite hoge premies betalen aan particuliere, speculatieve instanties, terwijl de overgrote meerderheid van de werknemers genoegen moet nemen met geringe, . kwalitatieve laagstaande gezondheidszorg. In Griekenland spreekt de situatie wat dat betreft boekdelen. Het nationale gezondheidsstelsel wordt bewust onderuit gehaald en de particuliere sector op schandalige wijze bevoordeeld. Wij zijn absoluut gekant tegen ondermijning van de pensioenuitkeringen van de openbare socialezekerheidsstelsels onder het mom van kostenvermindering. Wij willen niet dat de pensioenuitkeringen wordt teruggebracht tot een absoluut minimum. Dat zou koren op de molen zijn van de particuliere pensioenverzekeringsinstanties. Iedereen zal immers gedwongen worden zijn toevlucht te nemen tot dergelijke instanties ter aanvulling van het armetierige overheidspensioentje. Onlangs heeft de nieuwe directeur van de IKA, het Griekse openbare socialezekerheidsstelsel, medegedeeld dat de instelling van een nieuw fonds voor aanvullende verzekering wordt overwogen. Bij het beheer van dit fonds zullen zuiver economische maatstaven worden aangelegd en premies en uitkeringen rechtstreeks aan elkaar worden gekoppeld. Ook wordt nagedacht over de mogeüjkheid van deelneming daaraan van het particulier verzekeringskapitaal. Wij zijn uiterst bezorgd over deze ontwikkelingen. Wij wijzen het „nieuwe" model voor de „sociale zekerheid", dat momenteel wordt uitgebroed, resoluut van de hand. Wij weten maar al te goed dat deze intenties een logisch gevolg zijn van de convergentiecriteria van het Stabiliteitspact en het daaruit voortvloeiende asociale bezuinigingsbeleid. Daardoor ontstaan immers steeds meer financiële problemen voor het openbare socialezekerheidsstelsel. Ons inziens is op korte termijn de bevordering van volledige en duurzame werkgelegenheid het beste instrument om de problemen in verband met het socialezekerheidsstelsel op te lossen. Daarvoor moet men stimulansen bieden voor productie-investeringen in met name de arbeidsintensieve sectoren. Derhalve is het raadzaamfinanciëleen fiscale faciliteiten te bieden aan het MKB. Dit zorgt immers voor de meeste werkgelegenheid. Ook moet men zorgen voor vermindering van de arbeidstijd zonder inlevering van loon. Er zijn echter ook andere oplossingen voor definanciëleproblemen van de socialezekerheidsstelsel. Wij denken met name aan de strikte toepassing van de wetgeving inzake sociale zekerheid en van met name de bepalingen inzake premies, bestrijding van premieontduiking en zwartwerk. Ook denken wij aan belastingheffing op speculatieve kapitaalbewegingen en afschaffing van de uitzonderingen van de inkomstenbelasting op effecten en derivaten. Samen met de werkgevers zetten wij ons met al onze krachten in voor het behoud en de versterking van de openbare socialezekerheidsstelsels en voor de kwalitatieve verbetering van de uitkeringen. Ons doel is een sociale zekerheid op hoog niveau. Vanhecke (NI), schriftelijk. — Dit verslag stelt terecht dat de euro de lidstaten elk monetair middel om economische spanningen te ontmijnen ontneemt, zodat de concurrentiestrijd zich nog meer dan vandaag, ook binnen de Europese Unie, zal afspelen op het gebied van loonkosten, belastinggelden en kostprijs van de sociale bescherming. Het is maar één van de enorme problemen waar de invoering van de euro toe leidt, problemen die men om zuiver ideologische redenen zonder echt debat onder tafel geveegd heeft. Wat er ook van zij, een op Europees niveau geüniformiseerde sociale zekerheid wil ik hier met klem afwijzen.
12.3.99
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/339
Vanhecke In België ondervinden wij wat het betekent wanneer twee volkeren verplicht hetzelfde stelsel van sociale zekerheid beleven. Dat leidt door automatischefinancieringsmechanismentot het tegendeel van solidariteit, tot georganiseerde diefstal. Dat kan hard klinken, maar het is wel juist. Men gaat op Europese schaal dezelfde weg, en het wordt zelfs nog slechter, vermits de ervaringen met de structuurfondsen en de cohesiefondsen ons leren dat lokale of nationale overheden met „Europees" geld per definitie niet zorgvuldig omspringen. Bespaar ons dus de Europese gelijkschakelingsdrang. Besef dat de grootste vooruitgang en de beste vormen van sociale zekerheid gerealiseerd worden binnen welomschreven grenzen. Daarnaast kan men nog vormen van communautaire of extracommunautaire solidariteit voorzien, maar dat is een heel ander verhaal. 3. Cabotage in liet zeevervoer, bemanning van schepen De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0075/99) van mevrouw Mcintosh, namens de Commissie vervoer en toerisme, over I. het voorstel voor een verordening (EG) van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer) (COM(98)0251 - C4-0423/98-98/0158(SYN)); II. het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden inzake de bemanning van schepen die geregelde personenvervoers- en veerdiensten tussen de lidstaten verrichten (COM(98)0251 C4-0424/98-98/0159(SYN)). Stenmarck (PPE), plaatsvervangend rapporteur. — (SV) Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur, mevrouw Mcintosh, die met dit verslag voortreffelijk werk heeft geleverd, kan vandaag helaas niet aanwezig zijn. Zij heeft mij gevraagd in haar plaats het woord te voeren. Ik denk dat we bij de behandeling van een onderwerp als dit voor ogen moeten houden dat de scheepvaartindustrie in de EU moeilijke tijden doormaakt. De concurrentie van andere landen wordt steeds sterker. De ferrymaatschappijen worden deze zomer met enkele jaren vertraging geconfronteerd met de afschaffing van de taxfree winkels, waardoor ze een belangrijke bron van inkomsten verliezen. De Commissie beklemtoont in haar voorstel het belang van de vrije toegankelijkheid van de scheepvaartmarkten over de hele wereld en de noodzaak om de kwaliteitsnormen te verhogen, terwijl de concurrentie behouden of zelfs aangewakkerd moet worden. De Commissie toont ook aan dat er op dit gebied vorderingen gemaakt zijn. De arbeidsvoorwaarden zijn echter verslechterd en er wordt ook steeds minder personeel aangesteld. Dit is het gevolg van de uitvlagging, van arbeidsbesparende maatregelen en goedkopere arbeidskrachten uit derde landen. Deze trend heeft vooral de vrachtvaart hard getroffen, maar ook de passagiersferry's ontsnappen niet aan deze evolutie. De Commissie wil met een gemeenschappelijk beleid het uitvlaggen minder aantrekkelijk maken en de voorwaarden voor de arbeid van zeelieden harmoniseren. Daarom stelde de Commissie in haar eerste voorstel een wijziging van de verordening inzake cabotage voor opdat bemanningsleden uit derde landen dezelfde voorwaarden genieten als bemanningsleden die onderdaan zijn van een EU-lidstaat. Het tweede voorstel betreft de bemanning van schepen die geregelde personenvervoers- en veerdiensten verrichten. Zelfs wat de arbeidsvoorwaarden betreft, streeft de Commissie naar gelijke behandeling, ongeacht de herkomst van het personeel. Een deel van het voorstel van de Commissie roept vragen op. We moeten ons om te beginnen afvragen of dit het juiste moment is, rekening houdend met de reeds bestaande problemen in de scheepvaart in de EU. De voorgestelde richtlijnen inzake cabotage hebben de industrie verontrust, omdat ze een directe interventie op de arbeidsmarkt inhouden, wat voor velen regelrecht indruist tegen het vrije verkeer van goederen en diensten. Een van de doelstellingen van de Commissie is het scheppen van gelijke voorwaarden voor alle concurrenten binnen de EU. In feite zijn de arbeidsvoorwaarden in de lidstaten zeer verschillend. Daarom is het ook bijzonder moeilijk om het effect van de genomen maatregelen in te schatten. De conclusie is dat er op dit ogenblik geen aanvaardbare reden te vinden is voor een wijziging van de verordening betreffende passagiersscheepvaart. De huidige versie loopt tot 2001. Bovendien heeft de Commissie vroeger zelf alleen vrijwillige wijzigingen voorgesteld. Dit was bijvoorbeeld het geval in een rapport dat ze in 1995 voorlegde. De rapporteur stelt daarom voor de verordening voor de passagiersscheepvaart niet te wijzigen zolang de Commissie niet onderzocht heeft welke gevolgen de liberalisering van de geregelde personenvervoers- en veerdiensten zal hebben. In amendement 4 wordt voorgesteld dat de Commissie de economische en sociale gevolgen van de liberalisering van cabotage onderzoekt en het verslag hiervan uiterlijk op 1 januari 2001 aan het Parlement voorlegt. Op basis van dit verslag moet de Commissie dan voorstellen doen voor een definitief systeem. Met betrekking tot de richdijn over personeel zijn er ook andere gebieden waaraan aandacht besteed moet worden dan deze die de Commissie voorstelt. Om het concurrentievermogen van de hele sector te verbeteren, zijn in eerste instantie opleiding en knowhow in de scheepvaartsector belangrijk. De vervoerscommissie heeft hier reeds bij andere gelegenheden op gewezen. De rapporteur behandelt dit punt in amendement 8. Om af te sluiten wil ik alleen nog zeggen dat de rapporteur alle amendementen steunt met uitzondering van'amendement 7.
Nr. 4-536/340
Handelingen van het Europees Parlement
Simpson (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerder deze week hadden wij in het Parlement een uitvoerige discussie over de toekomst van de Europese spoorwegen, en vandaag krijgen wij de gelegenheid hetzelfde doen voor het intracommunautaire zeevervoer. Ik dank de rapporteur, mevrouw Mcintosh, voor haar verslag. Het is jammer dat zij hier vandaag niet zelf aanwezig kan zijn, maar dat zal ongetwijfeld te maken hebben met verplichtingen in een andere vergadering. Ik wil er voorts op wijzen dat haar oorspronkelijke ideeën, die sterk op conservatieve denkbeelden waren georiënteerd, niet relevant en trouwens ook niet erg constructief waren. Zij is hier echter van teruggekomen, waardoor er nu een evenwichtiger, meer Europees gezind verslag op tafel ligt dan aanvankelijk het geval leek. Het onderhavige verslag gaat over de voorwaarden inzake de bemanning op intracommunautaire scheepvaartdiensten en over cabotage. Ik zal verder alleen ingaan op de voorstellen inzake de bemanning, aangezien het onderwerp cabotage binnen de Raad helaas niet bespreekbaar lijkt. Ten eerste zij erop gewezen dat deze voorstellen betrekking hebben op scheepvaartdiensten binnen de EU en niet daarbuiten. Ten tweede is mijn fractie van mening dat er al lang maatregelen hadden moeten worden genomen, omdat er de laatste tijd op dit soort schepen in toenemende mate bemanningsleden van buiten de EU worden ingezet, van wie de beloning en de arbeidsvoorwaarden ver achterblijven bij de in Europa geldende maatstaven. In wezen zijn de Europese reders begonnen met de introductie van goedkope vlaggen in deze sector, net als eerder in de grote vaart is gebeurd. De Commissie moet worden geprezen voor haar vroege optreden in deze sector, ten einde onderdanen van derde landen die op intracommunautaire scheepvaartdiensten werkzaam zijn, dezelfde arbeidsvoorwaarden te garanderen als bemanningsleden uit de EU zelf. Ik zal vanmorgen heel open tegenover het Huis zijn. Ik zou graag een richtlijn zien die regelt dat op intracommunautaire scheepvaartdiensten alleen bemanningsleden uit de EU te werk mogen worden gesteld. Ik besef evenwel dat dit niet haalbaar is, en daarom steunt onze fractie het beginsel van gelijke arbeidsvoorwaarden voor bemanningsleden van buiten de EU. Wij mogen niet toestaan dat met name veerbootmaatschappijen zich ontpoppen als werkgevers van goedkope arbeid en slechte arbeidsvoorwaarden. Dit toelaten betekent de doodsteek voor de Europese zeelieden. Daarom is dit verslag van belang. Daarom is het van belang dat de Europese Unie en het Europees Parlement een heel duidelijk en luid signaal afgeven naar de Europese veerbootmaatschappijen toe. Wij zullen niet toestaan dat bemanningsleden van buiten de EU tegen lagere lonen en onder slechtere arbeidsvoorwaarden te werk worden gesteld dan zeelieden uit de EU. Hatzidakis (PPE). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie spreekt terecht over problemen in de Europese scheepvaart. Het zeemansberoep raakt steeds meer aan lager wal en er heerst grote werkloosheid in deze sector. De oorzaak van deze situatie moet vooral gezocht worden in het uitvlaggen, de bezuinigingsmaatregelen en de goedkope arbeidskrachten uit derde landen. Deze problemen doen zich naar het schijnt met name voor in het goederenvervoer, maar dreigen over te slaan naar het passagiersvervoer en de veerdiensten. Daarom stelt de Commissie in de twee onderhavige richtlijnen een reeks maatregelen voor om de situatie het hoofd te bieden. De intenties van de Commissie zijn in principe goed. Wel hebben wij twee bezwaren. Ten eerste zijn de twee richtlijnen ook van toepassing op schepen die tot de Europese Unie behoren maar buiten de Gemeenschap zijn geregistreerd. Omdat er echter ook tussen lidstaten internationale wateren bestaan, moet men zich afvragen of de voorgestelde reglementering wel verenigbaar is met de internationale verbintenissen van de Europese Unie en de lidstaten, met het internationaal zeerecht en de internationale overeenkomsten. Wij moeten daar erg voorzichtig zijn. Ten tweede is het doel van de richtlijn weliswaar de bescherming van de werkgelegenheid, maar het is lang niet zeker of dat doel wel wordt bereikt. Door de afschaffing van belastingvrije verkoop ondervinden de geregelde veerdiensten enorme moeilijkheden. Hun verliezen kunnen niet worden gecompenseerd door uniforme regels voor de werkgelegenheid. Met dit voorstel kan men weliswaar de aanwerving van goedkope arbeidskrachten tegengaan, maar niet de levensvatbaarheid van de diensten en de werkgelegenheid verzekeren. Het kan dus best zijn dat onze zeelieden helemaal niet gediend zijn met dit voorstel, hetgeen echter wel de bedoeling is. Laten wij ook niet vergeten dat het hierbij vaak gaat om bedrijven waar de plaatselijke bevolking rechtstreeks bij betrokken is. Daarom moeten onze inspanningen met name gericht zijn op de versterking van het mededingingsvermogen. Dat is de beste manier om de belangen van onze zeelieden te behartigen. Wijsenbeek (ELDR). — Voorzitter, laat ik beginnen met te zeggen dat, alhoewel de heer Stenmarck mevrouw Mcintosh op briljante wijze vervangen heeft, het me toch spijt dat dit laatste verslag van haar in dit Huis waar we zo langzaam naar opgetrokken zijn nu niet door haarzelf kan worden voorgedragen. Laat mij vervolgens met de rapporteur zeggen dat het inderdaad slecht gaat met de zeevaart en dat het niet alleen slecht gaat omdat er grote concurrentie is, maar dat het ook slecht gaat omdat het een bedrijfstak is die zichzelf eigenlijk de das omgedaan heeft door veel te lang op de oude koers door te varen. Daar heeft het wegvallen van de taxfree echt helemaal niets mee te maken, mijnheer Stenmarck. Laten we dat ook even duidelijk maken. Dat gezeur over die taxfree moet nou maar eens afgelopen zijn. Die dienen zich te gedragen zoals ieder ander. Zodra men buiten de Gemeenschap komt, blijft de taxfree gehandhaafd. Dat is nog erg genoeg. Maar waar gaat het wel om? Namelijk dat wij een ernstig probleem hebben op het sociale vlak In tegenstelling tot wat iedereen denkt, worden kapiteins en officieren op schepen helemaal niet zo geweldig betaald en tegenwoordig is gewoon niemand meer bereid om een lange tijd zonder onderbreking van huis te zijn. Daarom vinden we geen Europese bemanningen meer. Dat betekent dat de infrastructuur wegvalt. De zeevaartscholen verdwijnen. Dat bete-
12.3.99
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/341
Wijsenbeek kent dat de veiligheid op zee in het gedrang komt. We hebben daar vele voorbeelden van meegemaakt, in uw eigen land, mijnheer de Voorzitter, dat de enige sleepboot die voorhanden was een Chinese was en dat een Chinese restauranthouder te voorschijn gehaald moest worden om met die boot te communiceren. Dit betekent gewoon dat er niet voldoende Europese bemanningen aanwezig zijn en daar moeten we iets aan doen. Dat betekent dat we de sociale omstandigheden voor de gehele bemanning, maar vooral voor de officieren moeten verbeteren. Theonas (GUE/NGL). — (EL) Mijnheer de Voorzitter, ter gelegenheid van dit debat over de wijziging van verordening nr. 3577/92 willen wij de aandacht vestigen op de uiterst schadelijke gevolgen die de afschaffing van cabotage zal hebben voor de werkgelegenheid van zeelieden in de Gemeenschap. In een land als Griekenland komen met de afschaffing van cabotage de soevereiniteitsrechten en het defensievermogen van het land op het spel te staan. Griekenland is immers gelegen in een uiterst gevoelig gebied, in de Egeïsche Zee. Ook worden daardoor economische en sociale problemen veroorzaakt. Ik noem bijvoorbeeld de ontwikkeling en bevoorrading van kleine en verafgelegen insulaire gebieden, de afname van de eilandbevolking en het verlies van duizenden arbeidsplaatsen. De Commissie weigert niet alleen de noodzakelijke conclusies te trekken uit de met de toepassing van deze verordening inzake cabotage opgedane ervaringen, maar zij doet zelfs een voorstel tot wijziging van deze verordening, zonder enige studie te hebben gemaakt van de gevolgen hiervan. Daarmee werkt zij een verdere verslechtering van de situatie in de hand. Met haar voorstel wil de Commissie de bevoegdheden van het land van ontvangst beperken tot het vaststellen van het percentage communautaire onderdanen bij de totale bemanning. Voor alle andere vraagstukken is dus de wetgeving van het vlaggeland van toepassing. Op grond van dit voorstel zullen belangrijke vraagstukken, zoals de samenstelling van bemanningen en de arbeidsvoorwaarden worden bepaald door de wetgeving van het vlaggeland. Dat betekent dus dat men een onderscheid maakt tussen de verschillende bemanningsleden. Daardoor werkt men dumping in de hand en tast men de werkgelegenheid ernstig aan. In bepaalde landen wordt bijvoorbeeld het met horecawerkzaamheden belast personeel, zoals cabinepersoneel, koks, enzovoort, niet gerekend tot de scheepsbemanning als zodanig en daarom willen de Griekse reders dat deze voorschriften ook worden uitgebreid tot schepen onder Griekse vlag, opdat gelijke concurrentievoorwaarden kunnen worden gegarandeerd. Alle vraagstukken betreffende de bemanning moeten worden geregeld door het land van ontvangst. Daarom geven wij steun aan het verslag van de vervoerscommissie waarin wordt gevraagd om verwerping van deze Commissievoorstellen. Ook stemmen wij in met het verzoek om een studie van de economische en sociale gevolgen die zullen ontstaan door de liberalisatie van cabotage. Met de richtlijn betreffende de voorwaarden voor bemanningen moet zorg worden gedragen voor gelijke behandeling van alle zeelieden, ongeacht hun nationaliteit. Wij zijn tegen de voorgestelde afwijkingen. Daarmee zet men de deur voor overtreding van deze richtlijn wagenwijd open. In artikel 3 is voorzien in een hele reeks uitzonderingen en helaas geeft het verslag daar steun aan. Ook zijn wij van mening dat gelijke behandeling niet alleen betrekking moet hebben op de voorwaarden betreffende bemanningen, maar op alle bepalingen inzake arbeidsrelaties, op sociale zekerheid en salariëring. Gelijke behandeling betekent tevens dat de collectieve arbeidsovereenkomsten op heel de bemanning van toepassing moeten zijn. Natuurlijk moet men hier een einde maken aan de in bilaterale overeenkomsten met derde landen opgenomen uitzonderingen. In het verslag van de vervoerscommissie wordt steun betuigd aan het Commissievoorstel. Men vraagt niet om wijziging van de artikelen die aanleiding kunnen zijn tot niet-naleving van de voorgestelde richtlijn. De kritiek in het verslag is gebaseerd op het argument dat men zich niet hoeft te mengen in de arbeidsmarkt. Daarmee neemt men echter de zorgen omtrent de aanwerving van steeds meer goedkope arbeidskrachten uit derde landen niet weg. Men zegt dat de aanwervingsvoorwaarden voor onderdanen uit derde landen dezelfde moeten zijn als die voor de mensen uit de lidstaat waarvan men de vlag voert. Daarmee wordt het probleem van zwartwerk echter niet opgelost. De rapporteur verdient lof voor haar inspanningen, maar wat dit betreft zijn wij het niet met haar eens. Een afzwakken van de voorschriften leidt tot zwartwerk en werkloosheid onder de communautaire zeelieden. Van Dam (I-EDN). — Voorzitter, het verslag-McIntosh heeft in de vervoerscommissie van dit Parlement heel wat stof doen opwaaien. De belangen die met de voorstellen gemoeid zijn, blijken van een aanzienlijke omvang. In het eerste gedeelte betreffende de voorwaarden voor cabotage binnen een lidstaat wordt voorgesteld elk bemanningslid gelijk te belonen ongeacht diens afkomst. Dit beoogt sociale dumping, het varen met goedkoop personeel in plaats van Europese medewerkers, te voorkomen. Ik denk evenwel niet dat dit in sterke mate ten koste van de werkgelegenheid van EU-onderdanen zou gaan. Immers is reeds 95% van het personeel op de desbetreffende scheepsdiensten EU-onderdaan. Deze werknemers zijn voornamelijk actief in de maritieme functies. De niet EU-onderdanen die op dezelfde schepen werken zijn voornamelijk actief in de niet-maritieme functies. Er is daarom nauwelijks sprake van concurrentie tussen de beide groepen. Dit betekent ook dat de kostentoename voor de reders slechts op een beperkte groep betrekking heeft. Wanneer de stijging van de personeelskosten als gevolg van deze maatregel wordt afgezet tegen de inkomsten afkomstig uit de toxjree-verkopen, blijkt dat die daarbij in het niet valt. Ik vermag niet in te zien waarom mensen die dezelfde functie uitoefenen verschillend mogen worden beloond vanwege een andere nationaliteit. Er is dan ook alle reden om in te stemmen met het Commissievoorstel. Het tweede voorstel betreffende arbeidsvoorwaarden voor personeel van ferrydiensten tussen de lidstaten breidt de werkingssfeer ervan uit tot rederijen die buiten de Europese Unie zijn gevestigd. Volgens internationale verdragen is de havenstaat alleen bevoegd tot maatregelen ter handhaving van de veiligheid op, maar met name rond het schip. Het voorstel van de Commissie gaat mijns inziens verder dan op dit moment mogelijk is.
Nr. 4536/342 H andelingen van het Europees Parlement
12.3.99
Van Dam Tot slot, mijnheer de Voorzitter, met de inhoud van het door de gewaardeerde rapporteur ingediende amendement 4 op.de richtlijn stem ik wel in, maar ik acht deze richtlijn niet de juiste plaats om dit onderwerp aan te snijden. Paasio (PSE). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, er is alle reden om de Commissie te bedanken voor het voorstel dat ze heeft gedaan, en de rapporteur voor het feit dat zij het belang en de betekenis van de kwestie heeft onderkend, zo wel op het punt van de werkgelegenheid als dat van de veiligheid. De passagiersschepen en veerboten van de lidsta ten van de Europese Unie vervoeren dagelijks een enorme hoeveelheid mensen, voor wier veiligheid het van het al lergrootste belang is dat de diverse taken aan boord worden uitgevoerd door werknemers die verstand hebben van hun vak, die men deze aanzienlijke verantwoordelijkheid kan toevertrouwen. Dit vereist dat degenen die werkzaam zijn in het zeevervoer een beloning en overige arbeidsvoorwaarden worden toegekend die met de tijd meegaan. De voorstellen van de Commissie streven juist hiernaar, en het Europees Parlement heeft de gelegenheid om vandaag zijn eigen belangrijke aandeel aan de besluitvorming te leveren. Het inzetten van onvakkundig en onderbetaald per soneel in het zeevervoer als concurrentiemiddel is een bedreiging zowel voor het werkgelegenheidsbeleid van de Eu ropese Unie als voor de veiligheid van het vervoer. Desondanks wordt over een brede linie geëist dat juist dit onge schikte concurrentiemiddel wordt ingezet. De onderhavige kwestie laat zien dat de Europese Unie de vastberaden heid bezit om een dergelijke negatieve ontwikkeling te weerstaan. Het garanderen en verbeteren van de werkgelegenheid is een van de belangrijkste verplichtingen die de Europese Unie zichzelf heeft opgelegd, in vele opzichten de belangrijkste. Alle instellingen hebben uitdrukking gegeven aan hun krachtige wil. Een probleem dat vaak is gerezen, is het feit dat er moeilijkheden zijn geweest om in de praktijk middelen te vinden voor het realiseren van de doelstelling op het niveau van de Unie. Zo is dan ook het conflict ont staan dat aan de ene kant het belang van de werkgelegenheidsdoelstelling wordt benadrukt, en aan de andere kant de verantwoordelijkheid voor de werkgelegenheid uiteindelijk bij de lidstaten ligt. De kwestie waarover nu een be sluit moet worden genomen is een praktijkvoorbeeld van het werkgelegenheidsbeleid dat op het niveau van de Euro pese Unie gevoerd moet worden. Bovendien dient dat een aanzienlijk veiligheidselement te bevatten. We dienen ervoor te zorgen dat de Europese Unie zich ontwikkelt en uitbreidt als een gemeenschap waarin de marktkrachten de plaats hebben die ze toekomt: als dienaar van de burgers, niet als gastheer die alles bepaalt. Bij de globalisering van de markt is de Europese Unie misschien de belangrijkste partij die ervoor kan zorgen dat in het ka der van een democratische besluitvorming voorwaarden kunnen worden gesteld aan de marktkrachten. We dienen er in ons eigen werk voor te zorgen dat de Unie die taak vervult. We hebben een markteconomie nodig, geen dicta tuur van de marktkrachten. Er is reden om te hopen dat de Commissie en, op haar initiatief, het hele wetgevingsapparaat ook in het vervolg re gels zullen produceren die ervoor zorgen dat we veilig kunnen leven en bewegen in Europa, waar de burgers in hun levensonderhoud kunnen voorzien en daarbij beschermd worden door een modern systeem van arbeidsvoorwaar den. In dit verband wil ik de betekenis van beroepsorganisaties benadrukken, wier taak, het vergroten van de veilig heid van de burgers, met name in het zeevervoer van grote betekenis is. Seppänen (GUE/NGL). — (FI) Mijnheer de Voorzitter, we kennen in Finland het gezegde „Vroeger waren de sche pen van hout en de zeelui van staal, maar tegenwoordig zijn de schepen van staal en de zeelui van hout". Daar is sprake van wanneer goedkope arbeidskracht vrijelijk ingezet mag worden in het zeevervoer van de Europese Unie. Zoals de vorige spreker al aangaf, is het ook een kwestie van veiligheid. We hebben talrijke voorbeelden van proble men: schepen slaan om, onder andere de Estonia op de Oostzee, en andere vliegen in brand. In die situaties is er per soneel nodig dat z'n talen spreekt, dat de plaatselijke omstandigheden kent en dat mensen van een volledige onder gang kan redden. Om deze reden kunnen we er niet aan beginnen om vanwege goedkope arbeid de veiligheid van het zeevervoer op te offeren. Al deze voorschriften zijn positief, en ook het voortzetten van de taxfree handel zou in de noordse landen dit doel ondersteunen. Monti, Commissie. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met plezier kennis genomen van het verslag van mevrouw Mcintosh. In dit verslag wordt het voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake de normen die gelden ten aanzien van de bemanning op schepen die tussen de lidstaten geregelde personenvervoers en veerdiensten onderhouden, warm aanbevolen. Ik zou van deze gelegenheid gebruik willen maken de rapporteur, die helaas afwezig is, te felicite ren met het uitmuntende werk dat ze heeft geleverd omtrent dit zo belangrijke en complexe vraagstuk. De Commissie kan twee van de ingediende amendementen overnemen. De Commissie is er voorstander van dat diensten voor uitsluitend vrachtvervoer van het toepassingsbereik van de richtlijn worden uitgesloten en onder schrijft daarom in principe amendement 1, op voorwaarde dat het wordt ingevoegd in een passend artikel aan gaande de definities. Ik zou er in dit verband op willen wijzen dat de Commissie, om dat doel te bereiken, momen teel een onderzoek laat uitvoeren naar de economische gevolgen van de richtlijn. Verschillende delegaties van de Raad hadden op zo'n onderzoek aangedrongen. Het precieze toepassingsbereik van derichtlijnzal daarom afhanke lijk van de uitkomsten van dat onderzoek nader gedefinieerd moeten worden. Het onderzoeksverslag wordt naar verwachting in april aan de Raad aangeboden. Verder kan de Commissie amendement 5 overnemen op voorwaarde dat er een precieze termijn wordt vastgesteld ■waarbinnen het verslag gepresenteerd moet worden. Dan wil ik het nu hebben over de amendementen die de Commissie heeft moeten afwijzen. Ten eerste amendement 2. Arbeidsovereenkomsten zijn per definitie persoonsgebonden en kunnen dus niet in het aangehaalde artikel wor den opgenomen, omdat ze daar zij aan zij zouden worden gebruikt met instrumenten die algemeen van toepassing zijn.
12-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/343
Monti Amendement 3 moet worden afgewezen omdat het recht van zeelieden permanent op de schepen te verblijven niet op internationaal niveau is geregeld. Het enkele feit dat er sprake is van een lijndienst geeft de zeelieden nog niet het recht in een lidstaat te verblijven; de Commissie is niet van plan zich te mengen in een vraagstuk dat problemen zou opleveren ten aanzien van het verblijfsrecht in de Europese Unie. Eventuele beslissingen die in het kader van de tweede of de derde pijler worden genomen vallen hier natuurlijk buiten. Amendement 4 kunnen we niet overnemen omdat de richtlijn uitsluitend betrekking heeft op de behandeling van zeelieden uit derde landen die werkzaam zijn op geregelde personenvervoers- en veerdiensten tussen lidstaten. Daarom is deze richtlijn niet het geschikte middel om een dergelijk voorstel te verwezenlijken. De Commissie is mo-, menteel een mededeling aan de Raad en het Parlement aan het voorbereiden over de aanstelling en opleiding van zeelieden in de Europese Unie. In dat document zal de Commissie aangeven welke maatregelen genomen zouden kunnen worden om jongeren aan te moedigen voor een maritieme carrière te kiezen en de kwaliteit van de opleidingen in die sector te verbeteren. In onze mededeling zullen we ook aandacht besteden aan de financiering van de opleiding en scholing van zeelieden in de lidstaten. Wat betreft het voorstel voor een verordening van de Raad spijt het me dat de rapporteur het voorstel van de Commissie terzijde heeft geschoven en in plaats daarvan een alternatieve tekst heeft opgesteld, op basis waarvan de Commissie verplicht zou zijn om voor 1 januari 2003 een voorstel in te dienen voor een definitief stelsel van normen ten aanzien van bemanningsvraagstukken. Dat voorstel zou dan gebaseerd moeten zijn op hef verslag over de sociaal-economische gevolgen van de liberalisering van de cabotage tussen de eilanden dat voor 1 januari 2001 aan de Raad en het Parlement wordt gepresenteerd. De Commissie kan de betreffende amendementen niet overnemen. De Commissie heeft op 17 juni 1997 een verslag goedgekeurd over, onder andere, de sociaal-economische gevolgen van de liberalisering van de cabotage tussen de eilanden. In dat verslag werd geconcludeerd dat in een arbeidsintensieve sector als die van de geregelde personenvervoers- en veerdiensten, de werkgelegenheid onder zeelieden in de Europese Unie al afdoende beschermd zou kunnen worden op basis van een voorstel dat het de lidstaten mogelijk zou maken verplicht te stellen dat een bepaald minimumpercentage van de bemanningsleden uit de Unie afkomstig is. Bovendien zou de interne markt dankzij een dergelijk voorstel op basis van communautaire sociale normen kunnen gaan functioneren. Daarnaast werd in dit verslag geconcludeerd dat er wat betreft de cabotage in het vrachtvervoer, een minder arbeidsintensieve en aan het internationale vervoer gekoppelde sector, niet voldoende redenen zijn om de momenteel geldende voorrang van de regelgeving van de staten van ontvangst te handhaven. Er is in het voorstel voor een verordening een aanvullende clausule opgenomen die de ontvangende staat ertoe verplicht zijn eigen arbeidswetgeving toe te passen op zeelieden uit een derde land die zijn tewerkgesteld op schepen die onder de vlag van dat derde land varen. Het Europees Parlement heeft verzocht de verordening niet te wijzigen voordat de effecten van de cabotage tussen de eilanden afdoende zijn onderzocht. Ik wil u erop wijzen dat rederijen met betrekking tot de bemanning van hun schepen normaal gesproken onderworpen zijn aan de regelgeving van de vlaggenstaat. Op basis van de verordening in haar huidige bewoording kunnen de staten van ontvangst echter al hun regels ten aanzien van de bemanning van schepen van toepassing verklaren, met inbegrip van regelgeving inzake de minimumhonorering, de vereiste kwalificaties en de sociale zekerheid van zeelieden, evenals regels inzake de arbeids- en rusttijden, vakantie enzovoorts. Dit is een zware en onredelijke inbreuk op het principe van de vrije dienstverlening, aangezien de rederijen van andere lidstaten zo verplicht worden gesteld aan al die eisen te voldoen, ook al betreft het slechts een enkele cabotagetransactie. Verscheidene rederijen hebben hun zorgen hieromtrent al aan de Commissie kenbaar gemaakt. Uitgaande van de huidige normen is er dus een grote kans dat de liberalisering slechts zeer bescheiden gevolgen zal hebben. De Commissie is van mening dat we behoefte hebben aan een evenwichtig voorstel waarmee de vrije dienstverlening wordt gegarandeerd en de werkgelegenheid onder zeelieden uit de Unie op de arbeidsintensieve personenvervoers- en veerdiensten tussen de Zuid-Europese lidstaten wordt veiliggesteld. Hiermee zouden tegelijkertijd de beperkingen worden voorkomen die zouden ontstaan als alle regels van de ontvangende staat van toepassing zouden worden verklaard. Ik zou het Parlement tenslotte willen danken voor zijn bijdrage aan de vlotte aanneming van het gemeenschappelijk standpunt over deze belangrijke maatregelen. Met dit pakket kunnen we een einde maken aan de sociale dumping, door de communautaire werkgelegenheidsnormen ook van toepassing te maken op inwoners van derde landen die op lijndiensten werken, diensten die, zoals gezegd, bijzonder arbeidsintensief zijn. De Voorzitter. — Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt bij opeenvolgende stemmingen de twee wetgevingsresoluties aan) 4. Versterking partnerschap EU-India De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0066/99) van mevrouw André-Léonard, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over de mededeling van de Commissie „Versterking van het partnerschap EU-India" (COM(96)0275 - C4-0407/96). André-Léonard (ELDR), rapporteur. — (FR) Mijnheer de Voorzitter, „Vandaag komt een tijd van tegenslag ten einde. India herontdekt zichzelf. De gebeurtenis die wij vandaag vieren, is slechts een stap op weg naar nieuwe mogelijkheden". Dit waren de woorden van Nehru in zijn toespraak voor de Grondwetgevende Vergadering van India, enkele
Nr. 4-536/344
Handelingen van het Europees Parlement
André-Léonard uren voor het uitroepen van de onafhankelijkheid, op 14 augustus 1947. Hij vervolgde met de woorden: „Ten dienste staan van India betekent ten dienste staan van miljoenen mensen die moeten lijden. Het betekent armoede, onwetendheid, ziekte en gebrek aan kansen bestrijden." Die woorden hebben nog altijd niet aan actualiteit ingeboet. Gedurende vijftig jaar heeft India deze doelstellingen uit alle macht nagestreefd. Analfabetisme, armoede en ziekte mogen dan wel niet zijn uitgeroeid sinds het uitroepen van de onafhankelijkheid, India heeft niettemin een enorme weg afgelegd. In 1947 leefde driekwart van de Indiase bevolking onder de armoedegrens. De levensverwachting bij de geboorte was 32 jaar, en die is nu bijna,verdubbeld tot 62 jaar. 84% van de bevolking was analfabeet. Tegenwoordig kan meer dan de helft van de bevolking lezen en schrijven. Voor landbouwproducten was het land vroeger aangewezen op hulp van buitenaf, maar dankzij de groene revolutie van de jaren „60 voorziet India nu in zijn eigen voedselbehoefte. En de grote hongersnoden behoren tot het verleden, al zijn er nog heel wat kinderen die aan ondervoeding lijden. De meest pessimistische deskundigen dachten dat India zijn bevolkingsgroei niet zou kunnen beheersen, maar de praktijk heeft hen ongelijk gegeven. Toch heeft het land een bevolking van 970 miljoen, tegen 350 miljoen in 1947. Volgens de Wereldbank heeft India in 2025 1,3 miljard inwoners, meer dus dan China. De bevolkingsgroei is dus een sociaal en economisch gegeven waar we niet omheen kunnen. Sinds het begin van dit decennium is India volop aan het liberaliseren. Het heeft zijn enorme markten opengesteld, maar de verwachte buitenlandse investeringen zijn uitgebleven. Dit is te wijten aan een protectionistisch handelsbeleid van hoge invoerrechten en kwantitatieve invoerbeperkingen. Desondanks heeft India dankzij de hervorming van de economie en de handel zijn aandeel in de internationale economie kunnen vergroten. Op politiek vlak kan India er prat op gaan dat het de grootste democratie ter wereld is. De laatste verkiezingen van maart 1998 hebben geresulteerd in een nieuwe regering onder leiding van de Bharatiya Janatapartij. Onmiddellijk na zijn ambtsaanvaarding heeft premier Attal Vajpayee bekendgemaakt dat hij van India een nucleaire mogendheid wilde maken. De nationalistische Hindoes van de BJP streefden naar een autonoom nucleair beleid, en in mei vorig jaar volgde een 'reeks kernproeven, waarmee een einde kwam aan 24 jaar terughoudendheid. De publieke opinie was misschien verrast, maar de internationale waarnemers allerminst. Deze gebeurtenissen hebben mijn verslag een paar maanden opgehouden. In de slottekst doen wij een beroep op India om het Algemeen Verdrag over het verbod van kernproeven (CTBT) en het Non-proliferatieverdrag (NPV) te ratificeren. Ook vragen we om een hervatting van de dialoog tussen India en Pakistan om tot een vreedzame oplossing voor de kwestie-Kasjmir te komen, en een voortzetting van de dialoog over ontwapening tussen beide landen. De partnerschapsovereenkomst zoals die nu wordt voorgesteld, behoort tot een nieuwe generatie waarmee we het externe optreden van de Europese Unie een andere invulling willen geven. India was een van de eerste landen die betrekkingen met de Unie zijn aangegaan. Sinds 1973 zijn er drie overeenkomsten ondertekend, waarin eerst de handelsbetrekkingen geregeld werden en vervolgens een institutioneel kader tot stand kwam voor de economische betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking. Met het partnerschap zoals dat nu wordt voorgesteld, willen we de politieke dialoog intensiveren, investerings- en handelsbarrières opheffen, culturele contacten bevorderen, een permanente dialoog aangaan met het maatschappelijk veld, de biodiversiteit in stand houden, drugs bestrijden en maatregelen nemen tegen het witwassen van geld. Een ander belangrijk onderdeel van mijn verslag is de ontwikkelingshulp, die 95% van de Europese hulp aan India vertegenwoordigt. De afschaffing van kinderarbeid is eveneens een prioriteit, alsook een vrijwillige gedragscode voor bedrijven die kinderarbeid niet kunnen vermijden. Vrouwen zijn al eeuwen het slachtoffer van vooroordelen en worden op alle mogelijke manieren uitgebuit. India is trouwens bijna het enige land ter wereld dat meer mannen dan vrouwen telt. Daarom is de begroting voor elementaire gezondheidszorg verruimd. Onderwijs voor meisjes is van het allergrootste belang, aangezien de praktijk uitwijst dat als een vrouw onderwijs genoten heeft, er bij de bevalling minder risico bestaat op sterfte van moeder of kind. Er bestaan nog te veel clichés. Het beeld van India als een land van alleen maar sloppenwijken en bittere armoede is een karikatuur. Hopelijk kan India mede dankzij zijn dialoog met Europa de plaats innemen die het toekomt in de wereld en gaat onze Aziatische strategie meer landen behelzen dan alleen China. (Applaus) VOORZITTER: DE HEER GUTIERREZ DÍAZ Ondervoorzitter Van Bladel (UPE). — Voorzitter, India is samen met China één van de grote en belangrijke staten op het Aziatische continent. Daarom juich ik het toe dat de rapporteur zich op een zo voortreffelijke wijze heeft gekweten van haar taak om versterking van het partnerschap met India te bevorderen. India is een opkomende economische macht die privé-investeringen aantrekt en een land waar mijn land Nederland bijvoorbeeld, al een groot deel van de administratieve werkzaamheden van grote bedrijven laat plaatsvinden vanwege de technische kennis van de Indiërs en vanwege het feit dat het salarisniveau nog niet zo hoog is. Toch blijft India met zijn grote bevolking veel ontwikkelingshulp nodig hebben. Het interessante aan India is dat het een subcontinent is met een indrukwekkende cultuur en het is juist die cultuur die bevordert dat in de ontwikkelingssamenwerking met India hel land zich niet heeft uitgele-
12.3.99
12-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/345
Van Bladel verd aan de donoren zoals bijvoorbeeld met Bangladesh en Sri Lanka is gebeurd. India houdt de leiding van dit beleid in de hand. Dat is een goede zaak. Helaas is deze mentaliteit ook een belemmering voor het land, met name voor verdere liberalisatie van het Indiase handelsbestel. Een sterkere band opbouwen met India zoals de Europese Commissie voorstelt met een dialoog op hoog niveau, kan hier een beweging in de goede richting brengen, zodat dit land met een gevestigde democratie ook binnen de WHO een belangrijke rol kan spelen. Al met al heeft India minder te lijden gehad van de economische crisis in Azië dan voorzien. De Finandal Times meldde deze week dat de Indiase telefoonmaatschappij de kosten voor gesprekken met tien procent heeft verlaagd en voor de buitenlandse gesprekken zelfs nog meer. Ik vind dat bijzonder. Er zijn trouwens nog heel wat zorgelijke ontwikkelingen gaande zoals de rapporteur ook al zei. De kinderarbeid, toenemende godsdienstige tegenstellingen, mede onder inspiratie van een zeker Hindoe-nationalisme, het conflict in Kasjmir en natuurlijk, Voorzitter, de nucleaire ontwikkeling. Zorgelijk zijn ook de ontwikkelingen in het aangrenzende China waartegen India wellicht in de toekomst een tegenwicht kan vormen. Een tegenwicht tussen de ASEAN-landen, China en Japan. Dat zou goed zijn. Een goede zaak blijft de jongste ontmoeting tussen India en Pakistan. Al deze onderwerpen kunnen aan de orde komen in een versterkt partnerschap tussen EU en India. Voorzitter, als voormalig journalist en vice-voorzitter van de Subcommissie mensenrechten en lid van de vriendschapsassociatie met India maak ik van de gelegenheid gebruik om de aandacht te vragen voor een verdwenen Indiase journalist: Ram Singh. India heeft in 1997 al beloofd informatie te geven over deze verdwenen man. Wij hebben nog niets gehoord. Ik hoop dat de Indiase diplomaten aanwezig zijn, dan kunnen ze het alsnog doen. Mijn fractie staat achter het partnerschap en we feliciteren de rapporteur. Holm (V). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, naar mijn mening is India een land met toekomstmogelijkheden. Het verheugt mij dat de EU bereid is het partnerschap dat reeds lang bestaat en hopelijk nog lang zal bestaan, te versterken. Velen vinden India een vreemd land dat moeilijk te begrijpen is. Dat is ook zo wanneer men het met westerse ogen bekijkt. Men moet India echter van binnenuit met andere ogen bekijken. Dan ontdekt men dat India een uniek land is. ík hebtijdensmijn vele reizen in elk geval een enorme respons gekregen en een bijna grenzeloze generositeit ondervonden. Naast de positieve zaken, zijn er ook een aantal problemen met de ontwikkeling van India. Wij moeten India met alle middelen helpen om de juiste weg te volgen, niet omdat wij over het land moeten regeren, maar omdat we moeten vermijden dat het dezelfde fouten maakt als vele landen in Europa. Ik zal enkele punten opnoemen, uiteraard niet allemaal, want mevrouw André-Léonard heeft de belangrijkste reeds aangehaald en ik onderschrijf haar standpunt. Ik wil het onder andere hebben over de regionale samenwerking in India zelf en met de buurlanden! De regionale samenwerking is immers zeer belangrijk voor het hele gebied, waar India als grootste land natuurlijk een bijzondere plaats inneemt. Geen enkel van deze landen kan zich volledig isoleren. Om de meeste problemen in de regio, onder andere met Pakistan en de Kasjmir-kwestie op te kunnen lossen, speelt de regionale samenwerking een uiterst belangrijke rol. Ik denk dat India dit hoe langer hoe beter inziet en beseft. Een uitgebreide intergouvernementele samenwerking is daarom noodzakelijk opdat de regio zich met betrekking tot vrede en milieu in positieve zin ontwikkelt en de bestaande economische en sociale verschillen in de regio afzwakt. Dan de nucleaire proeven. Het was voor ieder van ons een grote schok te vernemen dat India, gevolgd door Pakistan, kernproeven uitvoerde. Het is een van de domste dingen die India ooit gedaan heeft. Dit is niet de juiste weg voor samenwerking en vertrouwen. Het klopt ook helemaal niet met het beeld dat ik van India heb en van het land dat ik gedurende vele jaren heb leren kennen. Mijn fractie en ik veroordelen de kernproeven uiteraard. Wij verzoeken India dringend de overeenkomst voor de stopzetting van de kernproeven, het Non-proliferatieverdrag en het verbod op landmijnen zo snel mogelijk te ondertekenen en te bekrachtigen. De Kasjmir-kwestie is ook belangrijk. Zo komen we weer bij de regionale samenwerking, omdat ik denk dat ze in dit verband ook een grote rol speelt. Wij hopen natuurlijk dat een vreedzame oplossing mogelijk is. De laatste tijd zijn er ook vorderingen gemaakt. Onlangs hebben de premiers van India en Pakistan elkaar ontmoet om het probleem te bespreken. Het was de eerste keer in vele jaren dat een Indiase premier voet op Pakistaanse bodem zette. Wij hebben hierover een amendement ingediend op het verslag-André-Léonard en ik hoop dat de andere leden dit amendement kunnen steunen. Dit Parlement heeft reeds meermaals over de vrijheid van godsdienst gedebatteerd, de laatste keer tijdens de vergadering van februari. Helaas is de lijst van aanvallen en geweldplegingen jegens religieuze minderheden in India oneindig lang, hoewel de Indiase grondwet de vrijheid van godsdienst garandeert. Er zijn uiteraard ook een aantal bepalingen ter bescherming van de mensenrechten. In dit verband mogen we niet vergeten dat in India nog steeds de doodstraf bestaat, wat een democratie onwaardig , is. Ik hoop dat India de doodstraf dan ook snel afschaft. Voorts heeft India de conventie betreffende folteringen nog niet ondertekend. Het is uiteraard belangrijk dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Wij krijgen steeds weer rapporten, onder andere van Amnesty International, over folteringen in India. Zelfs de politie maakt zich schuldig aan grove folteringen. Ik hoop dat India deze conventie kan ondertekenen en dit probleem zo snel mogelijk zal oplossen. De liberale fractie heeft een amendement betreffende de mensenrechten ingediend, vooral gezien de vele onopgehelderde gevallen in verband met Kasjmir. Sinds 1990 zijn er naar schatting meer dan 800 gevallen die nog niet zijn opgehelderd.
Nr. 4-536/346
Handelingen van het Europees Parlement
Holm Wat het milieu betreft, is het inderdaad zo dat India kerncentrales heeft. Deze kerncentrales zijn afkomstig uit de Sovjet-Unie, wat geen enkele zekerheid biedt met het oog op de toekomst. Ik hoop daarom dat wij intenser zullen kunnen samenwerken voor de ontwikkeling van duurzame energiebronnen, zodat India de kernenergie kan afschaffen, zoals wij in de EU-landen zullen doen. De hernieuwbare energiebronnen zijn potentieel zeer belangrijk in India, vooral de wind- en zonne-energie. Tenslotte zal de liberale fractie dit partnerschap natuurlijk steunen en voor het uitstekende verslag-André-Léonard stemmen. Dupuis (ARE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, Sir Leon Brittan zegt ons altijd dat er geen alternatief bestaat voor zijn beleid van hoofse buigingen en kruiperij ten aanzien van Peking, dat er geen alternatief bestaat voor het opofferen van de democratie, de rechtsstaat, de vrijheid van de Tibetanen, de vrijheid van de Mongolen, de vrijheid van de inwoners van Turkestan, dat er geen andere keuze is dan de mensenrechten te verloochenen en dat de Laogai, de Chinese strafkampen, een noodzakelijk kwaad zijn. Maar er bestaat wel degelijk een alternatief voor het Aziatische beleid van de Europese Unie, en dat is India. Het verslag van mevrouw André-Léonard zet een aantal stappen in de goede richting. Er moet een volwaardig strategisch partnerschap komen met dit grote land van een miljard inwoners. China heeft er 1,2 miljard. Maar India is de grootste democratie ter wereld, en het beleid van premier Vajpayee wijkt niet noemenswaardig af van dat van zijn voorganger Rao. De heer Vajpayee heeft een programma van grondige economische hervormingen ingezet en aanzienlijke economische vooruitgang geboekt, al gaat het nog steeds te langzaam. Hij stelt zijn land open voor de internationale handel en verbetert de betrekkingen met de rest van de wereld. Moeten we ons dan nog blijven neerleggen bij de bewering van de heer Brittan dat hij geen andere keuze heeft? Of moeten wij, dat wil zeggen de Commissie, de Raad en het Parlement, zelf gaan nadenken over een programma waarmee we snel een strategische relatie met India kunnen opbouwen? In ieder geval zal daarvoor nog heel wat moeten gebeuren. De delegatie van de Europese Commissie in Delhi is volkomen ontoereikend. Ons eigen Parlement heeft geen delegatie ad hoc in India, maar wel in het Chinese communistische rijk. Ook is er geen jaarlijkse topontmoeting tussen Europa en India. Het ontbreekt ons Parlement, maar vooral de Raad en de Commissie nog aan een daadwerkelijke strategie, aan daadwerkelijke instrumenten om deze enorme uitdaging aan te gaan en India er uiteindelijk toe te brengen zijn democratie te verdiepen. We moeten niet op zoek gaan naar uitvluchten door bijvoorbeeld te wijzen op de Indiase kernproeven. Een aantal collega's heeft dit probleem trouwens al aangesneden. Net als wij destijds tegenover het sovjetrijk, voorziet India zich van de middelen om zich staande te houden, en terecht. Waarom moeten wij ons zo verdraagzaam opstellen tegenover het kernarsenaal van het Chinese communistische rijk, terwijl wij moord en brand schreeuwen als het over India gaat? India heeft niet echt een probleem met Pakistan, maar wel met zijn andere buur, het Chinese communistische rijk. India werkt aan een afschrikkingsmiddel, net zoals wij dat destijds gedaan hebben tegen'de sovjets. En toen de situatie veranderde, toen het sovjetrijk in elkaar stortte en de dreiging grotendeels wegviel, konden we gaan ontwapenen. Zolang het zo'n buur naast zich heeft, heeft India in mijn ogen het recht zich in te dekken. Waarde collega's, ik feliciteer mevrouw André-Léonard met haar verslag, dat een aantal nuttige elementen bevat. Maar nu ligt de bal in het kamp van de Commissie en de Raad. Aan hen de taak samen met de regering en het parlement van India een strategische agenda op te stellen en te zorgen dat dat land daadwerkelijk onze bevoorrechte partner in Azië wordt. Souchet (I-EDN). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van het interessante verslag van onze collega André-Léonard verbaas ik mij eerlijk gezegd nogal over de tweederangs behandeling die de betrekkingen met India in ons Parlement te beurt vallen. Dit staat in schril contrast met de uitgebreide aandacht die we aan pakweg China besteden, terwijl India toch de grootste democratie ter wereld is. Dit verslag staat helemaal onderaan de agenda van deze vergadering, en ik vraag me af of daaruit niet een zekere achteloosheid blijkt ten aanzien van dit essentiële vraagstuk. Het verslag dat voor ons ligt, geeft een tamelijk volledig beeld van de huidige toestand in India. Het is een land dat de laatste jaren een constante economische groei doormaakt. Het is een jonge democratie, al heeft het klaarblijkelijk te kampen met een diepgeworteld stelsel van maatschappelijke ongelijkheid. De overheid is er niet in geslaagd af te rekenen met het kastenstelsel, en daardoor wordt de toename in de welvaart ongelijk verdeeld. Een andere reden tot bezorgdheid zijn de recente schendingen van de mensenrechten, met name de aantasting van de godsdienstvrijheid van de christelijke gemeenschap, net zoals dat in buurland Pakistan gebeurt. Dit punt heeft onze rapporteur wellicht niet genoeg ter sprake gebracht. Anderzijds berust de economische ontwikkeling van India nog altijd te veel op arbeidskrachten die onderbetaald, om niet te zeggen uitgebuit worden, en is kinderarbeid nog altijd schering en inslag. Het externe handelsbeleid van de Europese Unie moet deze misstanden helpen rechtzetten. Het moet elementen aanreiken die rechtvaardige handelspraktijken kunnen bevorderen. Het moet bijdragen tot een algehele verhoging van de productienormen in India en zoveel mogelijk de gewetenloze handel in goederen aan banden leggen waarvan de concurrentiekracht uitsluitend te danken is aan de onaanvaardbare sociale en hygiënische productieomstandigheden. Met gedragscodes alleen komen we er niet. De stappen die Europa onderneemt binnen de Wereldhandelsorganisatie moeten in dezelfde richting gaan.
12.3.99
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/347
Souchet De rapporteur adviseert onze hulpprogramma's te diversifiëren en te decentraliseren, onze hulp beter af te stemmen op de verwerkingscapaciteit van de plaatselijke structuren en meer het accent te leggen op kleinschalige leningen. Dit lijkt ook ons zinvol, omdat we zo beter inspelen op de sociale en geografische eigenschappen van India. Als deze adviezen worden overgenomen, zou onze hulp dus doeltreffender moeten worden. Lukas (NI). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, India heeft in vrijwel elk opzicht een dusdanige omvang dat dit land als een belangrijke, perspectiefrijke, maar ook problematische partner van de EU kan worden aangemerkt. In het onderhavige verslag worden de beleidsprioriteiten, de acute en ook de diepgewortelde problemen duidelijk voor het voetlicht gebracht. Over de kernproeven werden al vele en terechte opmerkingen gemaakt. Het lijkt mij evenwel dat de versterking van het partnerschap moet worden gerelateerd aan de verdere beleidsontwikkelingen op dit terrein. Daarnaast is het van belang dat India de overeenkomst van Ottawa over het verbod op antipersoneelsmijnen ondertekent. Ook uitermate belangrijk is dat de EU zich in het kader van haar partnerschapsbeleid in het algemeen, maar ook met betrekking tot India, actief bezighoudt met de bestrijding van de exploitatie van kinderen. De verschillen op dit punt tussen de letter van de wet en de praktische uitvoering daarvan zijn in India veel te groot. Ook het feit dat een volk met een bovengemiddeld technologisch potentieel — ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan de softwaresector — het toelaat dat kinderen op grote schaal sociaal en ook seksueel worden uitgebuit, is een schokkende constatering. De tot nu gevoerde campagnes van de centrale regering zijn op niets uitgelopen door de tegenwerking van de georganiseerde misdaad, door corruptie en door falendflankerendbeleid. Het enorme leed dat de tot prostitutie gedwongen kinderen, met name uit Nepal, wordt aangedaan, mogen Wij gewoon niet zómaar laten gebeuren. Ik zie het in paragraaf 44 opgenomen voorstel, dat aansluit op een initiatief van president Clinton, dan ook als een constructieve aanzet die de Europese inzet ter bestrijding van de exploitatie van kinderen kracht kan bijzetten. Ondernemingen zouden zich in ruil voor een bepaalde vergoeding, een bonus, vrijwillig bereid moeten verklaren bepaalde minimumnormen in acht te nemen. De uitvoering van zo'n beleid en de controle daarop vereisen weliswaar enige politieke wil en gaan met wat administratieve kosten gepaard, maar er wordt op deze wijze wel een concreet signaal afgegeven dat mogelijk uitzicht biedt op een verbetering van de situatie. Hardstaff (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn betoog over India beginnen vanuit een specifiek Brits gezichtspunt. Een van de argumenten die steeds maar weer tegen het Britse lidmaatschap van de Europese Unie werden opgevoerd, was dat wij daarmee de Gemenebest de rug zouden toekeren en dat Europa een kleine, gesloten groep rijke landen was die zich niet bekommerden om de rest van de wereld. Ik heb mij altijd fel gekeerd tegen die zienswijze van de jaren „60 en „70 en aangevoerd dat een van de grote voordelen van een Brits EU-lidmaatschap nu juist was dat het de Gemenebestlanden de mogelijkheid zou geven nauwere betrekkingen met de rest van Europa aan te knopen, met alle voordelen van dien. Het verslag dat hier vandaag voor ons ligt, is een heel mooi voorbeeld van wat er precies is gebeurd. De Gemenebestlanden plukken er niet alleen de vruchten van dat ze in Lomé zijn opgenomen, maar ook zijn er individuele partnerschapsovereenkomsten gesloten, zoals de overeenkomst die wij hier vandaag behandelen. Ik wil mevrouw André-Léonard ten zeerste feliciteren met haar voortreffelijk verslag waarin de talrijke sociale en politieke vraagstukken in India uitgebreid aan de orde komen. Wij kennen de problemen. Het Indiase subcontinent herbergt een gigantisch potentieel, maar ook, zoals al is opgemerkt, talrijke problemen en spanningen die om een oplossing vragen, met name als het om de betrekkingen met de naaste buurlanden gaat. De Europese Unie kan, zoals deze specifieke resolutie laat zien, tot een zeer constructieve samenwerking met India komen, een land dat als grootste democratie ter wereld geldt en dat na ruim 50 jaar onafhankelijkheid, alle problemen ten spijt, nog steeds een sterke en levendige democratie is. Ik wil verder nog alle collega's bedanken die aan dit debat hebben deelgenomen. Günther (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw de rapporteur, ook ik wil u bedanken voor het uitgebreide verslag dat u hier hebt voorgelegd. De rapporteur merkt terecht op dat India een gevestigde democratie is en je kunt je absoluut niet voorstellen hoe het er in deze regio uit zou zien als die stabiliserende factor er niet zou zijn. Toch vervalt het verslag naar mijn smaak wat al te vaak in goede aanbevelingen. Natuurlijk moeten wij — om maar een voorbeeld te noemen — het geweld van fanatieke religieuze groeperingen veroordelen, maar dat doet de Indiase regering ook, en bovendien mogen wij niet vergeten dat vooraanstaande Indiase politici reeds slachtoffer van dit soort religieus geweld geworden zijn. Ondersteuning van India zouden wij dan ook in de eerste plaats positief moeten benaderen. Ik wil hierbij nog twee opmerkingen maken. Ten eerste wordt in een van de amendementen terecht gevraagd om versterking van de delegatie in India. Maar dat is slechts één kant van de medaille. Ook de samenwerking tussen de Commissie en de delegatie zou moeten worden verbeterd, want het geeft geen pas dat hulpverleners ter plekke wel driekwart jaar op de eerste subsidies voor hun projecten moeten wachten en geld bij andere projecten en andere hulporganisaties moeten lenen, totdat dan eindelijk de middelen van de Europese Unie beschikbaar komen. Daar komt nog bij dat het, wanneer het om cofinanciering gaat, moeilijk te verkopen is waarom de partner wel zijn aandeel leveren moet, terwijl van Europese zijde alles erg lang op zich laat wachten. Ten tweede ben ik buitengewoon verheugd over het feit dat ook enkele voorgaande sprekers hier hebben aangedrongen op een betere samenwerking op hightech gebied, want ook zeker voor India geldt dat dit de sector van de toekomst is. Voorts lijkt mij dat wij wellicht toch maar moeten afstappen van ons voornemen om de Commissie een
Nr. 4-536/348
Handelingen van het Europees Parlement
Günther gedragscode te laten opstellen, want dat valt mijns inziens buiten haar taakstelling en kan beter aan andere organisaties worden overgelaten. Mann, Thomas (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, India, de grootste democratie ter wereld, bewijst elke dag weer dat er flinke vorderingen worden gemaakt met de ontwikkeling van een politieke, economische en sociale structuur. Wij in Europa hebben — en onze nieuwe, in 1995 vastgestelde strategie voor het buitenlands beleid geeft hiervan blijk — alle belang bij intensieve betrekkingen op basis van gemeenschappelijke waarden, fair partnerschap, economische samenwerking ter bevordering van de werkgelegenheid en bescherming van de mensenrechten. Tijdens mijn bezoeken aan India, onder meer als vice-voorzitter van de SAARC-delegatie van het Europees Parlement, heb ik mij van de aard van de hervormingen kunnen vergewissen. Het is opmerkelijk hoe goed India zich in de Aziëcrisis staande weet te houden dankzij de economische structuur en het innovatieve vermogen van het land. De herstructurering van het bankwezen en definanciëledienstverlening alsmede de versterking van de Zuid-Aziatische vrijhandelszone zullen verder van grote economische betekenis zijn. Maar, zoals mevrouw André-Léonard reeds in haar evenwichtige verslag heeft aangegeven, onze dialoog mag niet slechts tot de economische aspecten beperkt blijven. Eerbiediging van de mensenrechten als grondslag voor alle overeenkomsten met de Europese Unie is een onomkeerbaar principe. Zo kan kinderarbeid alleen met succes worden aangepakt, als er een actieve overheidsbemoeienis is, als er een bepaald minimuminkomen wordt gegarandeerd en als ouders hun kinderen niet langer tot goedkope en gewillige werkezels laten degraderen. Kinderen moeten naar school kunnen gaan om zich door scholing en opleiding een recht op een toekomst te verschaffen. Het opzetten van dorpscoöperaties, het verstrekken van kleine kredieten aan vrouwen en initiatieven van NGO's, zoals bijvoorbeeld mgmark, zijn zaken die onze steun behoeven. Ook ondernemingen moeten hun steentje bijdragen door zich vrijwillig te verplichten tot inachtneming van bepaalde sociale minimumnormen. Bij een democratie, die ons zo dierbaar is, hoort ook het respecteren van andere geloofsovertuigingen. Een totalitaire manier van denken is niet aan de orde. Gebouwen waarin mensen hun geloof belijden, moeten worden beschermd, net zo goed als etnische minderheden bescherming genieten wanneer geweld hun leven bedreigt. De woorden van minister-president Vajpayee moeten in daden worden omgezet. Het versterkte partnerschap tussen het grootste land van de SAARC-groep en de Europese Unie moet via uitwisselingsprogramma's voor jonge mensen, de uitwisseling van kennis en informatie, uiteraard ook op het gebied van hightech, het opzetten van netwerken en het opdoen van veel ervaringen, ook op politiek en parlementair vlak, gestalte gaan krijgen, waarbij steeds een hoge kwaliteit wordt nagestreefd. (Applaus) Monti, Commissie. — (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de Commissie en in het bijzonder vice-voorzitter Marín, wil ik het Parlement hartelijk danken voor het feit dat het zich is blijven bezighouden met de mededeling van de Commissie van juni 1996 over versterking van het partnerschap met India, ondanks alle moeilijkheden die zich daarbij voordeden. Hierbij wil ik met name mevrouw André-Léonard een compliment maken vanwege haar nimmer aflatende inzet om deze onderneming tot een goed einde te brengen. Mijn dank gaat tevens uit naar haar collega's, de heer Rocard en de heer Malerba, en naar de talrijke afgevaardigden die via hun vragen, speeches, opmerkingen en amendementen een omstandig en zeer gedegen eindresultaat tot stand hebben helpen brengen. Wij zijn allemaal op de hoogte van de ongelukkige gebeurtenissen van mei vorig jaar, toen India de wereld overrompelde met het besluit om na bijna 25 jaar weer met kernproeven té beginnen. De Europese Unie en met name het Europees Parlement waren wel genoodzaakt de ontwikkelingen nauwgezet te volgen en deze volledig mee te laten wegen in de analyse van onze betrekkingen met India. De voltooiing van het verslag heeft hierdoor vertraging opgelopen. Wij zijn van mening dat alle instellingen van de EU evenwichtig op deze gebeurtenissen hebben gereageerd. De boodschap zowel richting India als richting Pakistan was kort maar krachtig, namelijk dat voor de Europese Unie het beginsel van non-proliferatie niet bespreekbaar is. Dit wordt opnieuw onomwonden gesteld in de resolutie die voor ons ligt. Ook al benadrukken wij bepaalde beginselen, andere mogelijkheden hebben wij niet om de doelstellingen met de hoogste prioriteit, namelijk het verminderen van de spanningen en het voorkomen van een wapenwedloop op het subcontinent, na te streven. Op de lange termijn moeten wij er alles aan doen om India en Pakistan bij het Non-proliferatieverdrag te betrekken. Met name voor India geldt dat er geen alternatieven zijn voor de dialoog. India is het op één na dichtstbevolkte land ter wereld, met een fameuze, doorleefde democratische traditie. De democratie heeft India voor uiteenvallen behoed, ondanks de etnische, taalkundige en religieuze verschillen die in India nog groter zijn dan bij ons in de Europese Unie. Sancties hadden mogelijk frustraties in de hand gewerkt, radicale groeperingen binnen de Indiase samenleving aangevuurd en het land nog verder verwijderd van internationale inspanningen om tot een mondiaal veiligheidssysteem te komen. Het verslag benadrukt terecht de legitimiteit van India's ambities om als global player te worden erkend. Maar weinig ontwikkelingslanden, en zelfs geïndustrialiseerde landen, weten een dergelijke democratische cultuur te bewaren onder zulke zware omstandigheden als zich in India voordoen. Met de kernproeven heeft India beslist de aandacht van de wereld op zich gevestigd, alleen om de verkeerde redenen. Dit heeft de mondiale ambities van India wellicht getemperd, maar heeft ook geleid tot een wereldwijde bezorgdheid die alleen kan worden weggenomen met medewerking van het reusachtige India zelf. Ik zal hier niet verder op ingaan, aangezien het verslag daarover heel duidelijk is.
12.3.99
12-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/349
Monti Het huidige niveau en de intensiteit van onze politieke betrekkingen met India geven nog steeds geen uitdrukking aan het feit dat de Europese Unie India's belangrijkste en nog immer groeiende exportmarkt is, dat Europa India's grootste investeerder en belangrijkste partner op technologiegebied is en het land tevens de meeste hulp schenkt. Toch is ons in ontmoetingen op hoog niveau, zoals in onze dagelijkse contacten met onze partners, gebleken dat men in India weinig van de Europese Unie afweet en dat haar rol nauwelijks wordt onderkend. Dit geldt voor alle niveaus van de Indiase samenleving, tot aan het regeringsniveau toe. Om onze politieke betrekkingen met India een basis te geven die niet alleen het belang van onze economische betrekkingen tot uitdrukking brengt, maar ook een afspiegeling is van de status van de EU en India als global player, is het absoluut noodzakelijk dat wij onze zichtbaarheid in India verbeteren. Ik ben dan ook blij met uw steun voor de instelling van een pers-en informatieafdeling binnen de delegatie van de Commissie in New Delhi, zoals in andere belangrijke hoofdsteden reeds het geval is. Wij lijken op dit punt al enig succes te boeken. Ons besluit om de dialoog na de kernproeven open te houden en uit te breiden tot nieuwe terreinen helpt ons ons beter te profileren. De euro was en is nog steeds een veelbesproken onderwerp in de Indiase media. Ik juich het derhalve toe dat in de resolutie wordt voorgesteld het Europees Parlement een actievere rol te laten spelen door een geregelde dialoog met zijn Indiase tegenhanger te onderhouden en het Parlement van de nodige middelen te voorzien om dit ook daadwerkelijk v te doen. India is niet alleen in naam een democratie, het is ook een levendige en dynamische democratische staat met een vrije en onderling fel concurrerende pers met de grootste gecombineerde oplagecijfers ter wereld. De Indiërs zijn trots op hun tradities en in het bijzonder gevoelig voor alles wat hun democratische verworvenheden raakt. Met deze gevoeligheden moeten wij in onze verklaringen rekening houden, met name wanneer wij India aanspreken op het punt van de rechten van minderheden en de mensenrechten in het algemeen. Dit betekent niet dat een dialoog met India over de mensenrechtensituatie niet mogelijk is. Zo'n dialoog is niet alleen heel goed mogelijk, maar ook zeer wenselijk. De Commissie is haar verantwoordelijkheid op dit vlak nooit uit de weg gegaan. De Commissie is ervan overtuigd dat een dialoog op alle niveaus, inclusief een versterkte dialoog tussen de Indiase burgermaatschappij en de EU met haar respectieve instellingen, waaronder ook het Parlement, de enige mogelijkheid tot vooruitgang is. Wij zijn er echter niet van overtuigd dat publieke verklaringen niet het tegenovergestelde effect zouden kunnen sorteren, namelijk dat een dergelijke dialoog, althans voor de korte termijn, wordt bemoeilijkt. In januari van dit jaar vond in Brussel de tiende vergadering van de gemengde commissie EU/India plaats. Op deze bijeenkomst is het formele startschot gegeven voor de economische dialoog op hoog niveau tussen India en de EU. Wij zijn ervan overtuigd dat dit het onderlinge vertrouwen kan versterken. De stemming over het verslag van het Parlement inzake de versterking van het partnerschap EU-India komt op een zeer gelegen moment. Ik wil het Huis bedanken voor zijn enorme inzet. Het is een hele geruststelling dat wij bij deze heel bijzondere taak met het oogmerk de betrekkingen met dit grote land te verbeteren, op de steun van het Parlement kunnen rekenen. Tot besluit heb ik met belangstelling kennisgenomen van het ferme pleidooi dat een aantal leden, onder wie de heer Dupuis, hier heeft gehouden over de noodzaak van een jaarlijkse Euro-Indiase top. Wij zijn van mening dat dit voorstel serieus en in een constructieve sfeer moet worden bestudeerd. Bij de discussie hierover moeten met name twee elementen in aanmerking worden genomen: ten eerste, de mechanismen die reeds zijn ingesteld, waaronder de jaarlijkse ministeriële vergadering op Trojka-niveau, de bijeenkomst van hoge ambtenaren, die van strategische planners, het overleg in de marge van multilaterale fora en een aantal werkgroepen. Ondanks de kloof die de kernproeven hebben veroorzaakt, hebben wij hard gewerkt om deze mechanismen volledig operationeel te maken. Ten tweede moet het idee van een jaarlijkse top EU/India worden bezien tegen de achtergrond van de ontwikkelingen in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat in het kader van het Verdrag van Amsterdam binnen afzienbare termijn in werking zal treden. (Applaus) De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. Voordat we overgaan tot de stemming wil de heer Wibe nog het woord voeren. Wibe (PSE). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, volgens artikel 112, lid 2 van het Reglement moet een derde van de leden aanwezig zijn om geldig te kunnen stemmen. Dit betekent met andere woorden 209 leden. Als ik in de zaal rondkijk schat ik dat er ongeveer 60 à 70 leden aanwezig zijn. Ik betwijfel of er meer dan 100 leden in het gebouw zijn. De rest is reeds naar huis. Ik zit hier nu vier jaar en wij hebben op vrijdag nog nooit het quorum bereikt. Dit is een belangrijke overeenkomst. Ik vind dat we de grootste democratie ter wereld, India, zoveel respect verschuldigd zijn dat we voor deze overeenkomst tenminste een quorum moeten hebben. Daarom wil ik dat men telt of er al dan niet 209 leden in de zaal zijn. De Voorzitter. — Mijnheer Wibe, volgens hetzelfde artikel 112 van het Reglement waarop u zich beroept, maar waarvan u maar een gedeelte hebt aangehaald, moet u de steun krijgen van tenminste 29 leden van de Vergadering voordat de Voorzitter kan vaststellen of het quorum aanwezig is. (De Voorzitter stelt vost dat het verzoek om vaststelling van het quomm niet over de door het Reglement vereiste steun beschikt)
Nr. 4-536/350
Handelingen van het Europees Parlement
De Voorzitter. — Mevrouw Oomen-Ruijten, deze kwestie staat niet ter discussie. Dit punt is gesloten. Als het over iets anders gaat, krijgt u het woord. Oomen-Ruijten (PPE). — Voorzitter, één opmerking zou ik willen maken. Ik zou de heer Wibe erop willen wijzen dat zelfs gisteren, toen hele belangrijke stemmingen aan de orde waren, van de fractie waar hij lid van is ook geen 29 mensen aanwezig waren. Dus als je dit soort opmerkingen maakt, moet je ervoor zorgen dat je ook medestanders hebt, in elk geval van je eigen politieke familie. De Voorzitter. — Mevrouw Oomen-Ruijten, u overrompelt mij. Ik had u in goed vertrouwen het woord gegeven en u gezegd dat er over deze kwestie geen discussie mogelijk was. De Voorzitter heeft het laatste woord, en u hebt mij dat niet gegund. In ieder geval zullen we deze kwestie verder laten rusten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt de resolutie aan) De Voorzitter. — Waarde collega's, ik sluit mij graag aan bij uw gelukwensen, en bedank mevrouw André-Léonard voor haar werk. Stemverklaring Lindqvist (ELDR), schriftelijk. — (SV) De EU moet op alle mogelijke manieren de samenwerking met India uitbouwen, zodat het land zijn kernwapens niet hoeft te gebruiken en het splijtmateriaal voor kernenergie en kernwapens niet verspreidt. De EU moet India strenge eisen opleggen, opdat dit land de verantwoordelijken voor de onopgehelderde verdwijningen in Kasjmir opspoort en voor het gerecht brengt, alsook de schending van de mensenrechten stopt. 5. Macrqfinancièie bijstand aan Bosnië-Herzegovina De Voorzitter. — Aan de orde is het verslag (A4-0097/99) van de heer Schwaiger, namens de Commissie buitenlandse zaken, veiligheids- en defensiebeleid, over het voorstel voor een besluit van de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Bosnië-Herzegovina (COM(98)0652 - C4-0704/98-98/0311 (CNS)). Schwaiger (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega's, afgelopen woensdag waren wij hier in Straatsburg voor het eerst in de gelegenheid om in het kader van onze delegatie voor Zuid- en Zuid-Oost-Europa te spreken met vertegenwoordigers van de verschillende partijen in de gekozen volksvertegenwoordiging van Bosnië-Herzegovina en dat onder de bezielende leiding van onze voorzitter, Doris Pack. Deze politieke dialoog heeft ons geleerd dat er een sterke wil tot samenwerking bestaat zowel bij ons als bij de parlementariërs uit Bosnië-Herzegovina en dat er een groot vertrouwen wordt gesteld in ons als vertegenwoordigers van het Europees Parlement en in de Europese Unie als geheel. Wij mogen dit vertrouwen niet beschamen en daarvan moeten wij in het Europees Parlement ook concreet getuigen door een consequent beleid van vrede, verzoening en wederopbouw te voeren. De afgelopen dagen was Bosnië-Herzegovina weer voorpaginanieuws in de internationale pers, onder meer doordat eindelijk een beslissing is genomen over de status van de stad Brcko. Voortaan moeten alle bevolkingsgroepen betrokken worden bij een gemeenschappelijk bestuur over de stad en directe omgeving om op die manier een einde te maken aan de onderlinge vijandigheden en blokkades. Het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger heeft in dezen een belangrijke taak op zich genomen. Het moet de samenwerking verder vormgeven, de terugkeer van vluchtelingen garanderen en tenslotte ervoor helpen zorgen dat er ook in de regio Brcko weer een vreedzame samenleving ontstaat. Bovendien heeft de Hoge Vertegenwoordiger, en dat was een noodzakelijke maatregel, de president van de Republiek Srpska, de heer Poplasen, van zijn functie ontheven. Hiermee heeft hij voorkomen dat destructieve krachten rondom Milosevic de reeds begonnen wederopbouw in de republiek Srpska verder zouden dwarsbomen. De internationale gemeenschap is dus vastbesloten stug door te gaan met de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina en zijn deelgebieden, de deelstaten dus, en degenen die het vredesproces van Dayton hinderen, buiten spel te zetten. De macro-economische bijstand voor de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina, waarover wij thans spreken, is een belangrijk onderdeel van de inspanningen van de Europese Unie om haar aandeel in de wederopbouw van Bosnië en Herzegovina te leveren en het land met de nodige steun weer op eigen benen te laten staan. Het doel van de financiële bijstand is, het programma voor economische hervormingen en wederopbouw van Bosnië-Herzegovina, zoals dat met het IMF en de Wereldbank werd overeengekomen, door vastefinancieringstoezeggingente ondersteunen. In maart 1998 hebben het IMF en de Wereldbank reeds de grote lijnen van een macro-economisch programma voor Bosnië-Herzegovina vastgelegd. Nadat de ECOFIN-Raad in april 1998 zijn toestemming voor financiële bijstand van de EU had gegeven, kondigde de Commissie op de Vierde Conferentie van donorlanden aan — en ik steunde haar destijds als vertegenwoordiger van het Europees Parlement — dat zij in beginsel bereid was Bosnië-Herzegovina macro-economische bijstand te verlenen. Het voorgestelde steunbedrag komt ongeveer neer op de helft van de totale internationale steun en is opgesplitst in een lening van 30 miljoen euro en een aanvullende subsidie van eveneens 30 miljoen euro.
12.3.99
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/351
Schwaiger De Europese Unie wil met de voorgesteldefinanciëlebijstand de uitvoering van een economisch hervormingsprogramma ondersteunen. Dat bevat tal van inspanningsverplichtingen op macro-economisch en institutioneel gebied, die niet alleen gericht zijn op gemeenschappelijke instellingen voor Bosnië-Herzegovina, maar ook op instellingen voor de beide entiteiten. Hoewel een duurzame vrede in Bosnië-Herzegovina wortel begint te schieten, zijn de structuren van het land nog broos en blijven ze op internationale steun aangewezen. De structurele maatregelen met de hoogste prioriteit zijn thans de hervorming van het bankwezen, de privatisering en herstructurering van het bedrijfsleven, de hervorming van het pensioenstelsel en het stelsel van de gezondheidszorg, de invoering van een vereenvoudigd douanetarievenstelsel en een liberalisering van het deviezen- en handelsverkeer. Het aüerbelangrijkste is evenwel dat Bosnië-Herzegovina voor eigen inkomsten gaat zorgen, met name douaneontvangsten. Een deugdelijk functioneren van overheidsinstanties op het niveau van regering, parlement en justitie en een doeltreffende financiële controle zijn echter zaken die als gevolg van corruptie in het belastingapparaat, de groei van de georganiseerde misdaad en de vele fraudegevallen nog niet kunnen worden gewaarborgd. De amendementen van de commissie buitenlandse zaken, die ik hierbij aan u voorleg, steunen de Commissie bij haar inspanningen op dit punt en ik wil u met klem vragen het onderhavige verslag te steunen. Hardstaff (PSE). — (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Schwaiger namens de Partij van de Europese SociaalDemocraten complimenteren met het voortreffelijke en'zeer heldere verslag dat hij heeft opgesteld. Hierin wordt niet alleen uitvoerig ingegaan op de nog zeer kwetsbare situatie in Bosnië en Herzegovina, maar wordt tevens aangegeven wat de Europese Unie kan doen om de nog zeer broze vrede te helpen bewaren en welke bijdrage zij kan leveren aan de democratische ontwikkeling van het land en aan een vreedzame samenwerking tussen de verschillende bevolkingsgroepen, waarnaar wij allen streven. De beoogde communautaire bijstand van 60 miljoen euro, waar het hier over gaat, is een relatief laag bedrag, maar, zoals de rapporteur zelf ook opmerkt, Bosnië en Herzegovina hebben na het einde van de rampzalige burgeroorlog zeer grote steunbedragen ontvangen en het valt niet te verwachten dat de hulpverlening op deze schaal door blijft gaan. Het is daarom van essentieel belang dat de besteding van dit geld zorgvuldig, doelgericht en onder toezicht geschiedt opdat daarmee de hervormingen tot stand kunnen worden gebracht die nodig zijn om het land op eigen benen te laten staan. Een betere infrastructuur, een efficiënt openbaar bestuur dat de democratische structuur ondersteunt, en een gestage overgang naar een markteconomie zijn hierbij van vitaal belang. De PSE steunt alle amendementen op de Commissievoorstellen, die een strengerfinancieeltoezicht beogen in een land waar fraude, corruptie en de georganiseerde misdaad helaas nog steeds tot de restanten van de burgeroorlog behoren. Wij allen in Europa hebben belang bij pogingen om in dat deel van ons continent de veiligheid, de werkgelegenheid en de levensstandaard te verbeteren en een terugkeer van vluchtelingen en ontheemden mogelijk te maken. Het is niet alleen een morele, maar ook eenfinanciëleplicht ervoor te zorgen dat deze macrofinanciële bijstand zo efficiënt en doelgericht mogelijk wordt besteed teneinde deze doelstellingen te bereiken in samenspraak met het IMF en de Wereldbank. De PSE juicht de nauwe betrokkenheid van het Europees Parlement in dezen toe. De Voorzitter. — Dank u wel, mevrouw Hardstaff. Geachte collega's, namens de Fractie van de Partij van de Europese Sociaal-Democraten geef ik nu voor vijf minuten... pardon... ik verzoek de diensten van het Parlement om wat ik net heb gezegd te corrigeren. Ik ben er weliswaar zeker van dat de heer von Habsburg namens een ieder van ons zou kunnen spreken, maar in dit geval zal hij dat doen namens de Fractie van de Europese Volkspartij. Uw spreektijd bedraagt vijf minuten, mijnheer von Habsburg. von Habsburg (PPE). — (ES) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank voor de eer die u me hebt bewezen door mij als lid van uw partij aan te kondigen. Onze vriendschap is zo hecht dat er tussen ons geen partijpolitieke barrières bestaan.
. (DE) Mijnheer de Voorzitter, de heer Schwaiger heeft wederom een uitstekend verslag afgeleverd, waarin een groot aantal vr stukken aan bod komt. Ik ben dan ook zo vrij, als ik het zo mag uitdmkken, om iets over de politieke kant van deze problematiek te zeggen. Want ziet u, het is nu eenmaal zo dat dat zeer lastige vraagstukken zijn. Overigens is dit debat een prima bewi van het nut van de vrijdagzittingen. Als ik naga wat voor onzin de voorgaande dagen is uitgekraamd, moet ik zeggen dat ik het onderhavige onderwerp stukken belangrijker vind dan de meeste andere zaken waarover wij hebben gedebatteerd. Wij moeten ons in dit verband één ding goed realiseren, namelijk dat de Bosnische problematiek voor ons wellicht een van de allermoeilijkste vraagstukken ooit is. Dit komt in de eerste plaats doordat de crisis in Bosnië niet was te voorzien. Het was iets wat heel plotseling kwam en het land overviel, waarna het — geheel onvoorbereid — direct te maken kreeg met een inval vanuit Servië. Daarnaast waren er nog andere moeilijkheden, zoals nu weer is gebleken uit de gebeurtenissen in Brcko waar wederom een probleem op de lange baan geschoven is. Het klinkt prachtig om Brcko tot neutraal gebied te verklaren, maar er was duidelijk iets anders beloofd, namelijk dat er naar de wil van het volk zou worden geluisterd. Het is immers zonneklaar dat Brcko in dat geval zeker tot de Bosnische Federatie zou zijn toegetreden en geen neutraal gebied geworden was, hoewel dat altijd nog beter is dan wanneer het ineens bij Servië zou zijn gevoegd, aangezien in Brcko nauwelijks Serviërs wonen. De meerderheid van de bevolking bestaat uit moslims en Kroaten, die onder geen beding onder Servisch gezag willen leven. Een ander punt is nog dat de afzetting van de heer Poplasen als president van de republiek Srpska er wederom op duidt dat in de republiek Srpska nog niet die zuiveringen hebben plaatsgevonden die absoluut noodzakelijk worden geacht om überhaupt tot samenwerking te kunnen komen. Want het feit dat daar de oude vrienden van de heer Karadzic in zekere zin gewoon verder regeren, is voor de hele situatie funest. Wat ons dan ook in de eerste plaats te
Nr. 4-536/352
Handelingen van het Europees Parlement
von Habsburg doen staat, is daadwerkelijk hulp bieden aan de huidige wettige regering. Dat betekent natuurlijk ook dat wij die wettige regering hierbij tot voorbeeld moeten strekken. Het was heel betreurenswaardig dat juist enkele van de grotere corruptiezaken bij de Commissie uitgerekend dit gebied betroffen en nog is het de vraag of er voldoende is gedaan om dit soort fraudegevallen uit te sluiten. Want wij hebben in de Commissie nog lang geen orde op zaken gesteld. Daar wordt het nu, juist in het licht van deze situatie, de hoogste tijd voor. Tenslotte dient te worden onderkend dat veel van de problemen die hier zijn gesignaleerd, zoals met name corruptie, fraude en criminaliteit, eigenlijk keer op keer van de republiek Srpska naar het gebied van de federatie overwaaien. In de federatie, die ik vaak heb bezocht, heerst in feite een grote mate van orde en rust. Het is altijd weer de republiek Srpska die de boel verstoort en uitgerekend nog steeds een totalitair bewind kent, terwijl de huidige Bosnische regering, met de moslims en de Kroaten, maar ook de Serviërs, werkelijk in de democratie geloven. Dat is wel degelijk het geval! Alleen hebben wij hen nooit voldoende ondersteund. Wij hadden heel goed met de Serviërs kunnen samenwerken, als wij er niet voor hadden gekozen om steeds maar weer met Karadzic, Vladic en hoe zij verder mogen heten, in zee te gaan. Dat is een belangrijk politiek vraagstuk. Wij zullen van de Unie moeten eisen dat zij op dit punt een helder en eenduidig beleid voert, niet alleen tegenover de republiek Srpska in Bosnië, maar ook ten opzichte van Servië. Daarbij moeten wij bedenken dat zolang Milosevic daar aan de macht is, er geen vrede zal komen, net zoals het nimmer vrede in Duitsland zou zijn geweest, als Hitler aan de macht gebleven was! Want dat zijn zo ongeveer hetzelfde type mensen. Wij moeten eindelijk eens besluiten die krachten die in Servië aanwezig zijn — en die hebben wij immers ook wel eens hier gezien — effectief te ondersteunen. Dan pas zal het vrede worden! Lindqvist (ELDR). — (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur loven voor dit uitstekend verslag. Ik doe dit gewoonlijk niet, alleen wanneer het gerechtvaardigd is, wat met dit verslag het geval is. Ik onderschrijf graag de beschrijving die de heer von Habsburg van de politieke situatie in deze landen geeft, want hij kent die veel beter dan ik. Het is de bedoeling een land te democratiseren, dat na jarenlange oorlog en terreur, waarbij de mensen fysiek en sociaal aan de grond zaten, opnieuw opgebouwd moet worden. Politieke hervormingen moeten nu voor democratie, stabiliteit, markteconomie en een duurzame groei zorgen. Er moeten normale levensomstandigheden voor de mensen in dit gebied geschapen worden, opdat ze zich in het dagelijks leven kunnen redden en ook vluchtelingen en teruggekeerde landgenoten kunnen opvangen. Na alle crises in de Commissie met fraude, bedrog, wanbeheer van financiële middelen, die in deze Vergadering reeds meermaals aan de orde waren, ook in het kader van programma's voor de wederopbouw, is het zeer belangrijk en zelfs een absolute voorwaarde dat de middelen van deze programma's effectief aangewend worden voor de zaken waarvoor ze bedoeld zijn en dat de doelstellingen van het programma gerealiseerd worden. Een strikte controle op de aanwending van de middelen is hierbij noodzakelijk. Aangezien deze landen sinds de oorlog ook af te rekenen hebben met criminaliteit en misdaad, waarbij fraude en corruptie deel uitmaken van het dagelijkse leven, is het zeer belangrijk dat de middelen die zij krijgen, niet reeds eerder het voorwerp waren van wanbeheer door de gever. Voor ons politici en parlementsleden is het een kwestie van vertrouwen, dat dit alles nu volgens aanvaardbare regels kan verlopen. Het is belangrijk dat wij samenwerken met andere organen die bijstand verlenen of leningen verstrekken, zoals het IMF en de Europese Investeringsbank en dat deze samenwerking verloopt via de nieuwe instellingen, banken, de nieuwe centrale bank enzovoort in Bosnië-Herzegovina. Voorts zijn rapportering en controle noodzakelijk, zodat wij, die de middelen ter beschikking stellen, weten wat er gebeurt en eventuele fouten kunnen rechtzetten. Het is ook goed dat er duidelijke termijnen voor het indienen van de rapporten worden gesteld. Dit is een goed voorstel. Het kan ook een goede hervorming worden. Het hangt er helemaal van af hoe ze gelanceerd, uitgevoerd en gecontroleerd wordt. Posselt (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij zien ook in vreedzame landen in Midden- en Oost-Europa dat economische enfinanciëlesteun geen effect sorteert, als de beginselen van de rechtsstaat niet in acht worden genomen en het openbaar bestuur slecht functioneert. Dat geldt natuurlijk pas echt in een land dat door oorlog werd verwoest en hoewel er nu geen oorlog meer heerst, is er ook nog geen vrede. Corruptie en misdaad vind je overal, ook bij ons, maar uiteraard op veel grotere schaal in een land, waar veel mensen niet meer in de toekomst geloven, en om die reden menen dat zij hun schaapjes nog snel op het droge moeten brengen, vóór de hele zaak ineenstort. Wij werken corruptie en wanbeleid in de hand door uitspraken zoals van Lord Owen die zei dat de republiek Srpska wei aan Servië zou mogen worden toegewezen. Dat is niet alleen fnuikend voor het vertrouwen in de toekomst van Bosnië-Herzegovina als natie, maar zou ook onze economische enfinanciëleinspanningen teniet kunnen doen. Het is mijns inziens dan ook zaak de politieke stabiliteit te herstellen en daar hoort met name ook de terugkeer van vluchtelingen en ontheemden bij. Tot mijn spijt konden de Commissie en de Raad mij tot op heden nog geen gegevens verstrekken over het aantal vluchtelingen en ontheemden dat in de respectieve entiteiten is teruggekeerd, zodat eens objectief zou kunnen worden vergeleken hoeveel mensen in de Bosnisch-Kroatische federatie zijn teruggekeerd en hoeveel — of liever gezegd hoe weinig — mensen naar de republiek Srpska konden terugkeren. Want dat is maar een miniem aantal. Zo zouden wij aan de hand van cijfermateriaal eens een duidelijk beeld van de werkelijke situatie kunnen krijgen. Ik wil dan ook met klem vragen om ons dergelijke gegevens te verstrekken opdat wij de situatie kunnen beoordelen.
12.3.99
12-3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/353
Posselt Wat Brcko betreft, is een neutrale status in elk geval beter dan het gebied tegen de wil van het volk in bij Servië te voegen, ook al kan deze neutraliteit niet anders dart een voorlopige oplossing zijn. Hiervoor moeten internationale garanties komen. Deze situatie doet pijnlijk denken aan de corridors die er voor de Tweede Wereldoorlog in het Oostzeegebied waren. Wij moeten onderkennen dat een werkelijke vrede in dit land nog ver weg is. Wij moeten de stabiliteit stapje voor stapje proberen te herstellen, in de wetenschap evenwel dat het nog jaren, zo niet tientallen jaren kan duren voordat daar weer sprake zal zijn van normale Europese verhoudingen. Ik waardeer het verslag-Schwaiger dan ook om de concrete en kritische houding die eruit spreekt, en ook vanwege het streven de mensen concreet te helpen en daadwerkelijk te komen tot een deugdelijk bestuur en handhaving van. de rechtsstaat, omdat anders nieuwe vluchtelingenstromen op gang zullen komen. Als de zeer broze vrede daar opnieuw wordt verstoord, komt niet alleen de hele terugkeer van vluchtelingen in één klap op losse schroeven te staan, maar loopt ook de gehele wederopbouw, waaraan wij hebben meegewerkt en waarop velen zo trots zijn — en deels met recht — gevaar. Dayton was slechts een eerste stap, het was een zeer gebrekkig akkoord en wij moeten daarin nog heel wat dingen regelen. Monti, Commissie. — (IT) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is bijzonder ingenomen met de kwaliteit van het verslag van de heer Schwaiger, waarover het Parlement vandaag zal stemmen. Ik dank de heer Schwaiger voor zijn steun aan het voorstel van de Commissie. De Commissie stelt voor Bosnië-Herzegovina macrofinanciële bijstand te verlenen tot een bedrag van maximaal 60 miljoen euro, bestaande uit een lening van maximaal 30 miljoen euro en een niet-terugvorderbare bijdrage ván eveneens maximaal 30 miljoen euro. De niet-terugvorderbare bijdrage wordt gerechtvaardigd door het ontwikkelingsniveau van dit land en vereist een speciaal besluit van de begrotingsautoriteit. Om te zorgen dat deze bijstand op korte termijn, zodra de rechtsgrondslag is aangenomen, kan worden gerealiseerd, zal de Commissie de begrotingsautoriteit vragen dat besluit onverwijld te behandelen. Deze actie is in overeenstemming met de strategie die de internationale gemeenschap van donors en met name de Europese Unie hebben uitgestippeld na de oprichting van de staat Bosnië-Herzegovina, volgend op de ondertekening van het Dayton-akkoord in december 1995. Met dat akkoord werd bij wijze van uitzondering beoogd de maatregelen zoals voorzien in het kader van de programma's PHARE en OBNOVA te integreren. De voorgestelde actie heeft als doelstelling de op macro-economische stabilisering gerichte inspanningen te steunen en de structurele hervormingen in Bosnië-Herzegovina te consolideren, een en ander in de context van het programma dat in overeenstemming met het Internationaal Monetair Fonds is opgesteld. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad over het vredesvraagstuk in deze regio, op 15 en 16 december 1998 in Madrid, hebben de ministers aangegeven dat de economische hervormingen, in combinatie met de versterking van de gemeenschappelijke instellingen, van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van Bosnië-Herzegovina als autonome staat. De regering van Bosnië-Herzegovina heeft in mei 1998 een stand-by-overeenkomst gesloten met het Internationaal Monetair Fonds. Sindsdien is er in verschillende opzichten vooruitgang geboekt op het gebied van de fundamentele economische hervormingen. Zo is er een gemeenschappelijke munt ingevoerd, de convertible marka, evenals een gemeenschappelijke begroting, en zijn de begrotingen van de beide entiteiten aan een strikte discipline onderworpen. Sinds 1 januari 1999 is er bovendien een uniform douanewetboek van kracht dat is opgesteld in overeenstemming met de normen van de Europese Unie. Ook is er vooruitgang geboekt bij de harmonisering van het handelsbeleid van de beide entiteiten. Daarnaast is er een programma van de Wereldbank van start gegaan ter verbetering van het beheer van de openbarefinanciën.Desalniettemin moet er nog erg veel werk worden verricht. Volgens schattingen ligt het BBP per hoofd van de bevolking op een duidelijk lager niveau dan vóór de oorlog, en is zo'n 35 tot 40% van de beroepsbevolking werkloos. De buitenlandse schuld blijft een probleem, en er zijn nog niet voldoende vorderingen geboekt in cruciale sectoren. De privatisering is nog niet ver genoeg doorgevoerd, en ook de hervorming van het bankwezen, het betalingsverkeer en het belastingstelsel blijft achter. Ter afsluiting, mijnheer de Voorzitter, zou ik nog enkele opmerkingen willen maken over de amendementen die de rapporteur heeft voorgesteld. De Commissie steunt de amendementen 1, 4 en 5. Bovendien deelt de Commissie de zorg die ook in veel van de andere amendementen tot uitdrukking komt. Tegelijkertijd hecht de Commissie er veel belang aan dat de bijstand op doelmatige wijze gerealiseerd wordt, dat de integriteit van de doelstellingen gewaarborgd blijft en dat de uitzonderlijke aard van ditfinanciëleinstrument wordt onderkend. De betreffende uitvoeringsprocedures hebben hun waarde bewezen in talloze soortgelijke operaties die onder toezicht van de diensten van de Commissie tot stand zijn gekomen. Door die procedures onnodig log te maken, kan de doelmatigheid van de hele operatie in gevaar worden gebracht. Ik wil onderstrepen dat de Commissie vast van plan is ervoor te zorgen dat de macrofinanciële bijstand geheel in overeenstemming is met, en een aanvulling vormt op, de andere vormen van bijstand aan Bosnië-Herzegovina. De Commissie zal zich met name terdege laten voorlichten door het EU-Bureau voor adviesverlening op douane- en belastinggebied, het CAFAO. De Commissie zal speciale aandacht besteden aan de tenuitvoerlegging van de maatregelen die door dit bureau worden voorgesteld ter bestrijding van fraude en corruptie. In dit verband wil ik erop wijzen dat de macrofinanciële bijstand, in de vorm van een lening en een niet-terugvorderbare bijdrage, zal worden gestort op een rekening bij de Europese Centrale Bank, teneinde de valutareserves te laten toenemen en de betalingsbalans te verbeteren. Dit betekent dat het vrijwel onmogelijk wordt deze middelen illegaal op te nemen of te gebruiken, ook al vanwege het feit dat het gebruik van officiële reserves voortdurend door het Internationaal Monetair Fonds wordt gecontroleerd. Verder heeft de Commissie zich goed laten doordringen van de wens van het Parlement direct te worden geïnformeerd over de voorwaarden waaronder deze bijstand wordt geleverd. Ze zal daarom op zeer korte termijn een ver-
Nr. 4-536/354
Handelingen van het Europees Parlement
12.3.99
Monti slag presenteren, zoals overigens ook in het voorstel werd voorzien. Desalniettemin is het bij de onderhandelingen over deze voorwaarden, die een essentieel onderdeel vormen van de hele operatie, noodzakelijk een zekere mate vanflexibiliteitin te bouwen en de vertrouwelijkheidseisen in acht te nemen díe de autoriteiten van de begunstigde staat zouden kunnen stellen ten aanzien van de inhoud en het tijdschema van de hervormingen. De Commissie is evenwel bereid onmiddellijk te reageren op eventuele vragen die het Parlement tijdens de operatie en na de voltooiing daarvan zou willen stellen. De Commissie hecht grote waarde aan verwezenlijking van de doelstellingen van deze operatie, namelijk bevordering van de macrofinanciële stabiliteit en ondersteuning van de economische hervormingen. Hiertoe is het noodzakelijk dat de bijstand zorgvuldig gecoördineerd wordt met de internationale financiële instellingen die in Bosnië-Herzegovina vertegenwoordigd zijn. In het licht van de bijzondere omstandigheden in dit gebied zal de Commissie verder nauwe contacten blijven onderhouden met het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina. Tenslotte kan ik u verzekeren dat, zoals gebruikelijk bij communautaire operaties vanfinanciëleaard, de uitgangspunten van goed en efficiënt beheer en strikte begrotingscontrole gerespecteerd zullen worden. De Commissie zal daar ook tijdens de Raad op aandringen, zodat die uitgangspunten op doelmatige wijze in de eindbeslissing worden verwerkt. Schwaiger (PPE), rapporteur. — (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik maak uit uw betoog op dat u alle voorstellen van de commissie buitenlandse zaken en thans ook van het Europees Parlement zult aanvaarden en overnemen. Ik heb alleen nog een vraag over amendement 11 op artikel 5, lid 1 (nieuw), namelijk: gaat het hier ook om het informeren van het Europees Parlement voordat de tweede tranche van de financiële bijstand wordt vrijgemaakt? Wij denken dat het zinvol zou zijn daar een kleine tussenbalans op te maken en pas weer door te gaan wanneer u ons hebt geïnformeerd en wij u dan ook onze verdere steun kunnen toezeggen. Monti, Commissie. — (TT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al zei zal de Commissie de amendementen 1, 4 en 5 overnemen. Ook heb ik al aangegeven dat de Commissie daarnaast de zorg deelt die in veel andere amendementen tot uitdrukking komt. We wijzen die amendementen dus weliswaar af, maar zullen ons ervoor inspannen dat de geest daarvan behouden blijft. De Commissie kan het specifieke amendement waarnaar de heer Schwaiger verwijst, nummer 11, weliswaar niet als zodanig overnemen, maar zal wel degelijk rekening houden met de inhoud daarvan in een verklaring van de Commissie aan de Raad, die uiteraard ook gepubliceerd zal worden. Wij hebben bedenkingen ten aanzien van dit amendernent omdat wij vrezen dat de voorgestelde procedure de doelmatigheid van de hele operatie in gevaar kan brengen. Gezien de huidige uitzonderlijke politieke en sociale omstandigheden in Bosnië-Herzegovina zal de Commissie ervoor zorgen dat de bevoegde organen van de Raad en het Parlement regelmatig geïnformeerd zullen worden, ook over de uitvoering van het steunprogramma, zoals de geachte afgevaardigde heeft onderstreept. Dit is wat ik u momenteel over dit specifieke vraagstuk kan zeggen. De Voorzitter. — Dank u wel, mijnheer de commissaris. Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) *
*
De Voorzitter.— Waarde collega's, het Parlement heeft hiermee de behandeling van de agenda voltooid. De notulen van deze vergadering zullen het Parlement aan het begin van de volgende vergadering ter aanneming worden voorgelegd.^1) Waarde collega's, u weet hoezeer ik het op prijs stel dat u allemaal met mij samenwerkt om ervoor te zorgen dat deze vrijdagochtendvergaderingen vlot verlopen en resultaten afwerpen. Graag zou ik ook, met weinig omhaal van woorden — zoals je dat doet wanneer je iets meent —, namens de Vergadering al onze medewerkers willen bedanken, die een bijzonder drukke week achter de rug hebben. Deze week hebben wij met een overweldigende consensus een wijziging van ons Reglement aangenomen. Die wijziging wordt echter pas van kracht als alle lidstaten de wijzigingen van de Verdragen van Amsterdam hebben goedgekeurd. Omdat het einde van deze zittingsperiode in zicht is, betekent dat praktisch dat wij de regels hebben voorbereid waar het Parlement in de volgende zittingsperiode mee moet werken: Persoonlijk geeft mij dat het gevoel dat wij een boom hebben geplant, dat we even de blik hebben afgewend van de dagelijkse bezigheden om ook, met verantwoordelijkheidsbesef, naar de toekomst te kijken. Ik hoop — en ben daar eigenlijk zeker van, zoals u allen vast ook — dat deze boom vrucht zal dragen en schaduw zal bieden aan de parlementsleden die in de volgende zittingsperiode deze zetels zullen bezetten om de Europese bevolking te vertegenwoordigen. 1
) In het register ingeschreven verklaringen — Verzending van de tijdens de huidige vergadering aangenomen resoluties — Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen.
12.3.99
Handelingen van het Europees Parlement
Nr. 4-536/355
De Voorzitter Voordat ik de vergadering sluit, geef ik het woord aan de heer Rübig voor een motie van orde. Rübig (PPE). — (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen nog even de Franse autoriteiten bedanken voor de voorbeeldige wijze waarop zij de demonstraties van de Koerden en ook van de boeren hebben begeleid en voor alle zorg om de veiligheid hier in dit Huis. Ik wil de Franse autoriteiten daarvoor bedanken. Lulling (PPE). — (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben helemaal niet zo blij met de Franse autoriteiten. Ik had hier vanochtend twee groepen op bezoek die het mikpunt geworden zijn van allerlei ambtelijke pesterijen. Ze zijn gecontroleerd. Ze hebben boetes moeten betalen. Wat mijn bezoekers vanmorgen hebben moeten doormaken, schept geen fraai beeld van Europa. In plaats van zich zo uit te sloven, zouden de Franse autoriteiten het Verdrag van Schengen moeten naleven. Dit leek meer op een stiptheidsactie dan wat anders. Ik protesteer tegen deze behandeling van groepen die in Straatsburg op bezoek komen. De Voorzitter. — Dames en heren, ik stel voor om nu geen discussie te beginnen over deze kwestie. De interventies van de heer Rübig en mevrouw Lulling zijn genotuleerd. 6. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. — Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken. (De vergadering wordt om 11.35 uur gesloten)
Venta · Salg · Verkauf · Πωλήσεις · Sales · Vente · Vendita · Verkoop · Venda · Myynti · Försäljning BELGIQUE/BELGIË Jean De Lannoy Avenue d u R o i 202/K oningslaan 202 B-1190 Bruxelles/Brussel T é l . (32-2) 538 43 08 Fax (32-2) 538 08 41 E-mail:
[email protected] URL http://www.jean-de-lannoy.be La librairie européenne/ De Europese Boekhandel Rue de la Loi 244/Wetstraat 244 B-1040 Bruxelles/Brussel Tél. (322) 295 26 39 Fax (32-2) 735 08 60 E-mail:
[email protected] URU http://www.libeurop.be Moniteur belge/Belgisch Staatsblad Rue de Louvain 40-42/Leuvenseweg 40-42 B-1000 Bruxelles/Brussel Tél. (32-2) 5 5 2 22 11 Fax (32-2) 511 01 84 DANMARK J. H. Schultz Information A/S Herstedvang 12 DK-2620 Albertslund Tlf. (45) 43 63 23 00 Fax (45) 43 63 19 69 E-mail:
[email protected] URL: http://www.schultz.dk DEUTSCHLAND Bundesanzeiger Verleg GmbH Vertriebsabteilung Amsterdamer Straße 192 D-50735 Köln Tel. (49-221)97 66 80 Fax (49-221) 97 66 82 78 E-Mail: vertnebebundesanzeiger.de URL: http://www.bundesanzeiger.de ΕΛΛΑΔΑ /GREECE G. C. Eleftheroudakls SA International Bookstore Panepistimiou 17 GR-10564 Athina Tel. (30-1) 331 41 80/1/2/3/4/5 Fax (30-1) 323 98 21 E-mail: eiebooksenetor.gr ESPANA Boletín Oficial del Estado Trafalgar, 27 E-28071 Madrid Tel. (34) 915 38 21 11 (Libras), 913 84 1715(Suscrip.) Fax (34) 915 38 21 21 (Libros). 913 84 1714(Suscrip.) E-mail: clientesecom.boe.es URL: http://www.boe.es Mundi Prensa Libros, SA Castellò, 37 E-28001 Madrid Tel. (34) 914 36 37 00 Fax (34) 915 75 39 98 E-mail: librertaemundiprensa.es URL: http://www.mundtprensa.com FRANCE Journal officiai Service des publications des CE 26, rue Desaix F-75727 Paris Cedex 15 Tél. (33)140 58 77 31 Fax (33) 140 58 77 00 E-mail:
[email protected] URL: http://www.joumal-officiel.gouv.fr IRELAND Government Supplies Agency Publications Section 4-5 Harcourt Road Dublin 2 Tel. (353-1)661 31 11 Fax (353-1) 475 27 60 E-mail: opweiol.ie ITALIA Licosa SpA Via Duca di Calabria, 1/1 Casella postale 552 1-50125 Firenze Tel. (39) 055 64 83 1 Fax (39) 055 64 12 57 E-mail: licosaeiicosa.com URL: http://www.licosa.com LUXEMBOURG Messageries du livre SARL 5, lue Raitfeisen L-2411 Luxembourg TA (352) 40 10 20 Fax (352) 49 06 61 E-mail: maiiemdl.lu URL: http-7Avww.mdl.lu NEDERLAND SDU Servicecentrum Uitgevers Christoffel Plantijnstraat 2 Postbus 20014 2500 EA Den Haag Tel. (31-70) 378 98 80 Fax (31-70) 378 97 83 E-mail: sduesdu.nl URL: http://www.sdu.nl
ÖSTERREICH Manz'sche Verlags- und Universitätsbuchhandlung GmbH Kohlmarkt 16 A-1014Wien Tel. (43-1)53 16 11 00 Fax (43-1) 53 16 11 67 E-Mail:
[email protected] URL: http://www.manz.at PORTUGAL Distribuidora de Livros Bertrand Ld.' Grupo Bertrand, SA Rua das Terras dos Vales, 4-A Apartado 60037 P-2700 Amadora Tel.(351)214 95 87 87 Fax (351) 214 96 02 55 E-mail: dlbeip.pt Imprensa Naclonal-Casa da Moeda, SA Rua da Escola Politécnica n° 135 P-1250 -100 Lisboa Codex Tel.(351)213 94 57 00 Fax (351) 213 94 57 50 E-mail:
[email protected] URL: http://wwwjncm.pt SUOMI/FINLAND Akateeminen K irjakauppa/ Akademiska Bokhandeln Keskuskatu 1/Centralgatan 1 PL/PB 128 FIN-00101 Helsinki/Helsingfors P./tfn(358-9)12144 18 FJlax (358-9) 121 44 35 Sähköposti: spseakateeminen.com URL: http://www.akateeminen.com SVERIGE BTJ AB Traktorvägen 11 S-221 82 Lund Tlf. (46-46)18 00 00 Fax (46-46) 30 79 47 E-post
[email protected] URL: http:/Avww.btj.se UNITED KINGDOM The Stationery Office Ltd Orders Department PO Box 276 London SW8 5DT Tel. (44-171) 870 60 05-522 Fax (44-171) 870 60 05-533 E-mail:
[email protected] URL: http://www.tsonline.co.uk ISLAND Bokabud Larusar Blöndal Skolavördustig, 2 IS-101 Reykjavik Tel. (354) 552 55 40 Fax (354) 552 55 60 E-mail
[email protected] NORGE Swets Norge AS Østenjoveien 18 Boks 6512 Etterstad N-0606 Oslo Tel. (47-22) 97 45 00 Fax (47-22) 97 45 45 E-mail:
[email protected] SCHWEIZ/SUISSE/SVIZZERA Euro Info Center Schweiz c/o OSEC Stampfenbachstraße 85 PF 492 CH-8035 Zürich Tel. (41-1)365 53 15 Fax (41-1)365 5411 E-mail:
[email protected] URL: http://www.osec.ch/eics BÄLGARIJA Europress Euromedia Ltd 59, blvd Vitosha BG-1000 Sofia Tel. (3592) 980 37 66 Fax (359-2) 980 42 30 E-mail: Milenaembox.cit.bg CESKÁ REPUBLIKA USIS NIS-prodejna Havelkova 22 CZ-130 00Praha3 Tel. (420-2)24 2314 86 Fax (420-2) 24 23 11 14 E-mail:
[email protected] URL: http://usiscr.cz CYPRUS Cyprus Chamber of Commerce and Industry PO Box 1455 CY-1509 Nicosia Tel. (357-2) 66 95 00 Fax (357-2) 66 10 44 E-mail:
[email protected]
EESTI Eesti K aubandus-Töostuskoda (Estonian Chamber of Commerce and Industry) Toom-Kooli 17 EE-0001 Tallinn Tel. (372) 646 02 44 Fax (372) 646 02 45 E-mail:
[email protected] URL: httpVAvww.koda.ee HRVATSKA Mediatrade Ltd Pavia Hatza 1 HR-10000 Zagreb Tel. (385-1)481 94 11 Fax (385-1) 481 94 11 MAGYARORSZAG Euro Info Service Hungexpo Europa Haz PO Box 44 H-1441 Budapest Tel. (36-1)264 82 70 Fax (36-1) 264 82 75 E-mail: euroinfoeeuroinfo.hu URL: http://www.euroinfo.hu MALTA Miller Distributors Ltd Malta International Airport PO Box 25 Luqa LOA 05 Tel. (356) 66 44 88 Fax(356) 67 67 99 E-mail: gwirtheusa.net POLSKA Ars Polona Krakowskie Przedmiescie 7 Skr. pocztowa 1001 PL-00-950 Warszawa Tel. (48-22) 826 12 01 Fax (48-22) 826 62 40 E-mail: booksl
[email protected] ROMANIA Euromedia Strada Franceza Nr 44 sector 3 RO-70749 Bucuresti Tel. (401)315 44 03 Fax (40-1) 315 44 03 E-mail: mnedelciuepcnet.pcnet.ro ROSSIYA CCEC 60-letiya Oktyabrya Av. 9 117312 Moscow Tel. (7-095)135 52 27 Fax (7-095 135 52 27 SLOVAKIA Centrum VTI SR Nám. Slobody, 19 SK-81223 Bratislava Tel. (421-7)54 4183 64 Fax (421-7) 54 41 83 64 E-mail: europetbb1.sltk.stuba.sk URL: http://www.sltk.stuba.sk SLOVENIJA Gospodarskl Veslnlk Dunajska cesta 5 SLO-1000 Ljubljana Tel.(386)613 09 16 40 Fax (386) 613 09 16 45 E-mail:
[email protected] URL: http://www.gvestnik.si TURKIYE DOnya Infotel AS 100, Yil Mahallessi 34440 TR-80050 Bagcilar-Istanbul Tel. (90-212)629 46 89 Fax (90-212) 629 46 27 E-mail:
[email protected] AUSTRALIA Hunter Publications PO Box 404 3067 Abbotsford, Victoria Tel. (61-3)94 17 53 61 Fax (61-3) 94 19 71 54 E-mail: jpdavieseozemail.com.au CANADA Les éditions La Liberté Inc. 3020. chemin Sainte-Foy G1X 3V6 Sainte-Foy, Québec Tel. (1-418)658 37 63 Fax (1-800) 567 54 49 E-mail: liberteemediom.qc.ca Renouf Publishing Co. Ltd 5369 Chemin Canotek Road Unit 1 KU 9J3 Ottawa, Ontario Tel. (1-613)745 26 65 Fax (1-613) 745 76 60 E-mail: order.depterenoufbooks.com URL: http://www.renou1books.com EGYPT The Middle East Observer 41 Sherif Street Cairo Tel. (20-2)392 69 19 Fax (20-2) 393 97 32 E-mail:
[email protected] URL: http://www.meobserver.com.eg
INDIA EBIC India 3rd Floor, Y. B. Chavan Centre Gen. J. Bhosale Marg. 400 021 Mumbai Tel. (91-22)282 60 64 Fax (91-22) 285 45 64 E-mail:
[email protected] URL: http://www.ebicindia.com JAPAN PSi-Japan Asahi Sanbancho Plaza «206 7-1 Sanbancho. Chiyoda-ku Tokyo 102 Tel. (81-3)32 34 69 21 Fax (81-3) 32 34 69 15 E-mail:
[email protected] URL: http://www.psi-japan.co.jp MALAYSIA EBIC Malaysia Level 7, Wisma Hong Leong 18 Jalan Perak 50450 Kuala Lumpur Tel. (60-3) 21 62 62 98 Fax (60-3) 21 62 61 98 E-mail:
[email protected] MÉXICO Munç-i Prensa Mexico, SA de CV Río Panuco No 141 Colonia Cuauhtemoc MX-06500 Mexico, DF Tel. (52-5) 533 56 58 Fax (52-5) 514 67 99 E-mail: 101545.2361 @ compuserve.com PHILIPPINES EBIC Philippines 19th Floor, PS Bank Tower Sen. Gil J. Puyat Ave. cor. Tindalo St. Makati City Metro Manilla Tel. (63-2) 759 66 80 Fax (63-2) 759 66 90 E-mail: eccpcom® globe.com.ph URL: http://www.eccp.com SOUTHLAFRJÇA. Eurochamber of Commerce In South Africa PO Box 781738 2146Sandton Tel. (27-11)884 39 52 Fax (27-11)883 55 73 E-mail:
[email protected] SOUTH KOREA The European Union Chamber of Commerce In Korea 5th Fl, The Shilla Hotel 202, Jangchung-dong 2 Ga. Chung-ku 100-392 Seoul Tel. (82-2) 22 53-5631/4 Fax (82-2) 22 53-5635/6 E-mail:
[email protected] URL: http://www.eucck.org SRI LANKA EBIC Sri Lanka Trans Asia Hotel 115 Sir chittampalam A. Gardiner Mawatha Colombo 2 Tel. (94-1)074 71 50 7B Fax (94-1) 44 87 79 E-mail:
[email protected] THAILAND EBIC Thailand 29 Vanissa Building, 8th Floor Soi Chidlom Ploenchit 10330 Bangkok Tel. (662) 655 06 27 Fax (66-2) 655 06 28 E-mail:
[email protected] URL: http://www.ebicbkk.org UNITED STATES OF AMERICA Beman Associates 4611-F Assembly Drive Lanham MD20706 Tel. (1-800) 274 44 47 (toll free telephone) Fax (1-800) 865 34 50 (toll free fax) E-mail:
[email protected] URL: http://www.beman.com ANDERE LANDER/OTHER COUNTRIES/ AUTRES PAYS Bitte wenden Sie sich an ein Büro Ihrer Wahl/ Please contact the sales office of your choice/ Veuillez vous adresser au bureau de vente de votre choix Office for Official Publications of the European Communities 2, rue Mercier L-2985 Luxembourg Tel. (352) 29 29-42455 Fax (352) 29 29-42758 E-mail:
[email protected] URL: http://eur-op.eu.int
De als bijlage bij het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen verschijnende „Handelingen van het Europees Parlement" omvatten: de volledige verslagen der vergaderingen, het jaarlijkse zaakregister.
Deze uitgaven zijn verkrijgbaar bij het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen.
Verkoop
Betalingen kunnen slechts worden verricht bij het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen. Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): jaarabonnement 1999: EUR 285. Apart nummer: prijs vastgesteld per nummer en opgedrukt. Deze prijzen gelden voor de genummerde bladzijden, exclusief speciale verzendingskosten.
EUR 59,50
op *
* ** — ■ —
*
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLICATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN L-2985 Luxembourg
AX-AA-99-006-NL-C