ISSN 0378-5025
Bijlage
Nr. 3386
uitgave in de Nederlandse taai
Publikatieblad van de Europese G emeenschappen Handelingen van het Europese Parlement Zitting 19891990 Volledig verslag van de Vergadering van 12 tot en met 16 februari 1990 Huis van Europa, Straatsburg
Inhoud
Vergadering van maandag 12 februari 1990
ι
1. Hervatting van de zitting, blz. 1 — 2. Verklaring van de Voorzitter, blz. 1 — 3. Ver welkoming, blz. 4 — 4. Agenda, blz. 4 — 5. Concurrentievermogen van de landbouw, blz. 7 — 6. Direct verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekerings branche, blz. 11—7. Door kredietinstellingen gestelde zekerheden, blz. 19 — 8. Vrij verkeer van werknemers, blz. 22. Vergadering van dinsdag 13 februari 1990
27
1. Urgentverklaring, blz. 31—2. Indiening van het jaarprogramma van de Commis sie voor 1990 (voortzetting), blz. 31 3. Vrij verkeer van werknemers (voortzetting), blz. 64 — 4. Belasting op spaartegoeden, blz. 67 — 5. Geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling Samenwerking tussen de centrale banken, blz. 74 — 6. Communautair douaneverkeer, blz. 81—7. Europees Milieubureau Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen, blz. 82 — 8. Motie van afkeuring, blz. 85 — 9. Europees Milieubureau Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting), blz. 9 7 1 0 . Vragenuur, blz. 104 — 11. Uitvoering van de adviezen van het Parlement, blz. 117 — 12. Europees Milieubureau Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting), blz. 118 — Bulase 5 blz. 132. ' Vergadering van woensdag 14 februari 1990
138
1. Goedkeuring van de notulen, blz. 140 — 2. Verwelkoming, blz. 143 — 3. Mede delingen van de Raad en de Commissie over de Duitse eenheid, blz. 143 — 4. Finan ciële en technische samenwerking EEG Cyprus, blz. 158 5. Betrekkingen EEG Polen, blz. 161—6. Stemming, blz. 167 — 7. Betrekking EEGPolen (voortzetting), blz. 170 — 8. Vragenuur, blz. 172 — 9. Corhmerciële en economische samenwerkings overeenkomst EEG /Euratom en de Sovjetunie, blz. 187—10. Stemming (Europese Akte), blz. 195 — 11. Prioriteiten voor sociale wetgeving, blz. 206. Vergadering van donderdag 15 februari 1990 1. Goedkeuring van de notulen, blz. 267 — 2. Opheffing van de parlementaire immu niteit, blz. 270 — 3. Vorming van een tijdelijke commissie, blz. 271—4. Actualitei tendebat, blz. 272 — 5. Onderwijs en mobiliteit van jongeren, blz. 294 — 6. Actuali teitendebat (voortzetting), blz. 307 — 7. Stemming, blz. 3 1 6 8 . Landbouw en mi lieu, blz. 332.
266
TEN GELEIDE Tegelijkertijd met de uitgave in de Nederlandse taal verschijnen er uitgaven in de acht andere officiële talen der Gemeenschappen: Spaans, Deens, Duits, Grieks, Engels, Frans, Italiaans en Portugees. De uitgave in de Nederlandse taal behelst de oorspronkelijke tekst van de in het Nederlands gehouden redevoeringen en de Nederlandse vertaling van de redevoeringen in een andere taal. In het laatste geval staat achter de naam van de spreker met de volgende letters aangegeven in welke taal deze zich heeft uitgedrukt: (ES) voor Spaans, (DA) voor Deens, (DE) voor Duits, (GR) voor Grieks, (EN) voor Engels, (FR) voor Frans, (IT) voor Italiaans en (PT) voor Portugees. De oorspronkelijke tekst van de vertaalde redevoeringen wordt gepubliceerd in de uitgave in de desbetreffende taal.
Inhoud (vervolg)
Vergadering van vrijdag 16 februari 1990
334
1. Goedkeuring van de notulen, blz. 334 — 2. Stemming, blz. 336 — 3. Levering van landbouwprodukten aan Roemenië en Polen - Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1 voor het begrotingsjaar 1990, blz. 337 - 4. ACS-EEG, blz. 342 - 5. Landbouw en milieu, blz. 344 — 6. Vrije voorlichting in de Lid-Staten - Abortus, blz. 351 — 7. Braaklegging - Vergoedingspercentages, blz. 358 — 8. Onderbreking van de zitting, blz. 359.
S PPE LDR ED V GUE RDE DR CG ARC NI
Socialistische Fractie Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocratische Fractie) Liberale en Democratische Fractie Europese Democratische Fractie Fractie De Groenen in het Europees Parlement Fractie voor een Unitair Europees Links Fractie van Verenigde Europese Democraten Technische Fractie Europees Rechts Linkse Coalitie Regenboogfractie Niet-ingeschrevenen
De tijdens de vergadering van 12 tot en met 16 februari 1990 aangenomen resoluties zijn opgenomen in het Publikatiebiad van de Europese Gemeenschappen nr. C-68 van 19. 3. 1990.
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Nr. 3-386/1
VERGADERING VAN MAANDAG 12 FEBRUARI 1990
Inhoud
1. Hervatting van de zitting 2. Verklaring van de Voorzitter de leden Ford, Maher, Piquet, Santos, Colom I Naval, Killilea, Galland, Sakellariou, Gutierrez Diaz, Tindemans, Andrews 3. Verwelkoming 4. Agenda de leden Collins, Falconer, Lane, Falqui, Collins, Ceci, Collins, Hänsch, Klepsch, Ceci, Colino Salamanca, Klepsch, Lane, Collins
6. Direct verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche - Verslag (doe. A3-¡5/90) van de heer Rothley de leden Rothley, Friedrich, Vayssade, Malangré, Salema, Lord Inglewood, Bandres Molet, Bontempi, Grund, Price, Rothley, Sir Leon Brittan (Commissie) 7. Door kredietinstellingen gestelde zekerheden - Verslag (doc. A3-18/90) van de heer Rothley de leden Rothley, Medina Ortega, Malangré, Lane, Sir Leon Brittan (Commissie) . . .
5. Concurrentievermogen van de landbouw Aanbeveling voor de tweede lezing (doc. A3-9/90) van de heer Carvalho Cardoso
8. Vry verkeer van werknemers - Verslag (doc. A3-13/90) van deheerPìsoni
de leden Carvalho Cardoso, Görlach, McCartin, Larive, Seligman, Killilea, Maher, Sir Leon Brittan (Commissie)
de leden Pisoni, Marinho, Van Outrive, Zeller, Marques Mendes, Van Dijk, Nianias, Barros Moura, Moretti
VOORZITTER: DE HEER BARÓN CRESPO Voorzitter (De vergadering wordt te 17.00 uur geopend)
11
19
22
Commissie ontvangen die is ingediend door de heer Le Pen, namens de Technische Fractie Europees Rechts. Deze motie (doc. B3-272/90) is vermenigvuldigd en rondgedeeld.
1. Hervatting van de zitting De Voorzitter. - Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op 19 januari is onderbroken, te zijn hervat.(O * * *
2. Verklaring van de Voorzitter
De Voorzitter. - Zoals u weet, heeft de Zuidafrikaanse regering gisteren Nelson Mandela vrijgelaten die bijna 28 jaar lang in de gevangenis heeft gezeten. Zonder vooruit te willen lopen op het debat dat het Parlement vermoedelijk aanstaande donderdag zal houden, wil De Voorzitter. - Ik heb overeenkomstig artikel 30 van ik hier uiting geven aan de voldoening van het Eurohet Reglement een motie van afkeuring jegens de EGpees Parlement over een gebeurtenis die de weg open voor de installatie van een werkelijk democratisch re(0 Goedkeuring van de Notulen van de vorige vergadering: zie Notulen. gime in Zuid-Afrika.
Nr. 3-386/2
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Voorzitter Ik moge thans het telegram voorlezen dat ik gisteren aan de heer Mandela heb gezonden. Het luidt als volgt:
De Voorzitter. - Dames en heren, vanochtend hebben de fractievoorzitters erin toegestemd om op dit moment geen debat te houden.
„Namens mijzelf en namens het Europees Parlement wil ik u en uw gezin mijn oprechte gelukwensen met uw vrijlating aanbieden. Wij allen delen uw vreugde en emotie. Sedert vele jaren heeft het Europees Parlement steeds zijn steun verleend aan de pogingen om uw vrijlating te verkrijgen en heeft het het apartheidstelsel volstrekt verworpen. Het werk dat u wacht is belangrijk en wij wensen u succes toe in uw strijd dat in Zuid-Afrika langs vreedzame weg een multiraciale samenleving tot stand komt waar de diverse gemeenschappen in onderlinge harmonie leven. Het Europees Parlement ziet met grote vreugde uit naar uw komst binnenkort naar het Parlement als eerste drager van de destijds door uw kleinkind voor u in ontvangst genomen Sacharov-prijs...
De heer Maher (LDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik wil protesteren tegen de stalen muur die vandaag rond dit Parlement werd opgetrokken ter gelegenheid van een vreedzame en ordentelijke demonstratie van boeren. Er werd de indruk gewekt dat er terroristen op komst waren die het Parlement gingen slopen of mensen aanvallen. Dat is niet het geval. Boeren zijn normaliter vreedzame mensen. Ik vind de overdreven reactie van de autoriteiten in dit geval zeer provocerend.
(Applaus) voor de vrije meningsuiting die de oorzaak was... (Applaus) van uw opsluiting." De heer Ford (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een opmerking maken over de verklaring die u zojuist heeft afgelegd. Ik betuig de steun van de Socialistische Fractie voor het telegram dat u hebt verzonden, en ongetwijfeld wil ik en met mij, naar ik hoop, het gehele Parlement dat Nelson Mandela in de nabije toekomst eens een bezoek brengt aan het Parlement om ons toe te spreken en de Sacharov-prijs officieel in ontvangst te nemen. Ik wil ook overeenkomstig artikel 56 van het Reglement vragen om een verklaring van de Raad over het verzoek van mevrouw Thatcher inzake de kwestie van de economische sancties waarover op 20 februari zal worden beraadslaagd. Het lijkt mij belangrijk dat de Raad een verklaring aflegt na het debat in het Parlement over deze kwestie. Het standpunt van de Socialistische Fractie is natuurlijk duidelijk. Wij zijn volstrekt tegen enige verzachting van de sancties in dit stadium, omdat het apartheidsregime in Zuid-Afrika van kracht blijft. Wij wensen met de Raad ook te spreken over de vraag of de Verenigde Naties 11 februari overal in de wereld willen uitroepen tot Mandela-Dag. Op die dag kunnen politieke gevangenen worden herdacht en als politiek fenomeen aan de orde worden gesteld. Tenslotte, ik denk dat het beter zou zijn als dit Parlement een behoorlijk debat houdt over dit onderwerp in plaats van deze kwestie op te nemen als onderwerp voor het actualiteitendebat waarin de Commissie ons van repliek dient doch de Raad niet. (Applaus)
(Applaus) De Voorzitter. - Mijnheer Maher, ik heb de voorzitter van het Comité van de landbouworganisaties van de Europese Gemeenschap (COPA) gelukgewenst met de zelfdiscipline die er is betracht. De heer Piquet (CG). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben vanochtend in de vergadering van de fractievoorzitters kennis genomen van het telegram dat u naar de heer Mandela hebt gezonden en wij hebben daaruit de conclusie getrokken dat alle fractievoorzitters en fracties achter ons telegram en het daarin vervatte voorstel staan. Ik wil dan ook het voorbeeld van mijn collega van de Socialistische Fractie volgen en u zeggen hoe voldaan ik ben over de uitnodiging die u aan de heer Mandela hebt gestuurd en over het feit dat u positief hebt geantwoord op de brief die ik u terzake heb geschreven. Ik hoop net als mijn collega dat ons Parlement de gelegenheid zal krijgen om te zeggen hoezeer hem gelegen is aan de afschaffing van de apartheid in Zuid-Afrika en dat de aanwezigheid van de heer Mandela voor ons Parlement een groots moment is op de weg naar democratie in dit land. (Applaus) Mevrouw Santos (V). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, vanochtend hebben wij in de vergadering van de fractievoorzitters gesproken over de noodzaak om vandaag in de plenaire Vergadering vertegenwoordigers van alle fracties aan het woord te laten over de vrijlating van Nelson Mandela. Daarbij gaat het niet uitsluitend om de vrijlating van een man die zovele jaren in de gevangenis heeft gezeten en beperkt werd in zijn mogelijkheid zijn persoonlijke mening of de mening van zijn gemeenschap te uiten, maar ook om de vrijlating van een man die een onschatbare bijdrage heeft geleverd op het gebied van de grote vraagstukken van vrijheid, mensenrechten en zelfbeschikking. Mijnheer de Voorzitter, in de vergadering van de fractievoorzitters is, met onze stem tegen, besloten geen debat te houden. Ik wil mij graag aansluiten bij degenen die hierover hun bezorgdheid hebben geuit, en opmerken dat de Fractie De Groenen in het Europese Parlement de vrijlating van Nelson Mandela als een kwestie beschouwen die op dit moment van uiterst
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/3
Santos
grote betekenis is. Voorts prijzen wij ons gelukkig met zijn komst naar het Europees Parlement waar hem de Sacharov-prijs zal worden uitgereikt. Bij die gelegenheid kunnen wij dan - in tegenstelling met vandaag blijk geven van onze volstrekte solidariteit met zijn strijd die het mogelijk heeft gemaakt dat men niet heeft vergeten hoe belangrijk de strijd van het Zuidafrikaanse volk, de strijd tegen het afschuwelijke, misdadige apartheidsregime is. Wij bevestigen hier nogmaals, mijnheer de Voorzitter, wat wij vanochtend in de vergadering van fractievoorzitters hebben gezegd. (Applaus) De heer Colom I Naval (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals u heel goed weet is het de eerste taak van ieder lid de plenaire vergaderingen van zijn Parlement bij te wonen en daarom wil ik namens de Socialistische Fractie uiting geven aan ons onbehagen, om het niet anders te noemen, over het herhaald bijeenroepen door de Raad van concertatievergaderingen met het Parlement op de dagen waarop de plenaire vergadering bijeenkomt. Vandaag is dat weer het geval en daarom wil ik dat het Bureau van het Parlement zich hiermee bemoeit om te voorkomen dat in de toekomst concertatievergaderingen worden gehouden over het Financieel Reglement, in Brussel, tijdens de week van de vergaderperiode van het Parlement. De heer Killilea (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met collega Maher eens over de kwestie die hij aan de orde heeft gesteld. Maar ik wil het hebben over de dood van de 27jarige zeeman Michael Quinn die vorige week in de buurt van Castletownbere om het leven kwam toen hij 16 zeelieden van de Spaanse treiler, Garzotia, probeerde te redden. Dit was een van een reeks Spaanse treilers die vanuit Castletownbere bij stormachtige wind uitvoer om te ontkomen aan visserij-inspecteurs die op dat ogenblik in dat gebied waren. Gebleken is dat de Spaanse treiler niet alleen illegaal viste, maar in feite niet geregistreerd was, en wel sedert 1988. Het is tragisch dat de reddingsdiensten gevraagd werden onder dergelijke omstandigheden uit te varen om het leven te redden van vissers die wegens hun illegale praktijken niet een veilige Ierse haven konden opzoeken. De Spaanse vissersvloot staat bekend om zijn illegale visserij voor onze kusten. Gisteren nog hadden wij nog een geval voor de kust van Donegal. Wij hebben nieuwe verordeningen nodig, met nieuwe strenge straffen. Vooral hebben wij een nieuwe en naar behoren erkende wetgeving nodig om deze illegale praktijken aan te pakken. Ik vraag u, mijnheer de Voorzitter, commissaris Marin en zijn staf te verzoeken iets te ondernemen tegen deze ergerlijke veelvuldige acties voor onze kusten. De heer Galland (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik heb goed geluisterd naar de collega's die namens de diverse fracties hebben gesproken over Nelson Mandela en die natuurlijk het gevoelen van vrijwel het gehele Parlement vertolken.
Dat was, naar ik meen te weten, ook de reden waarom vanochtend in de vergadering van de fractievoorzitters is besloten dat er geen debat en geen verklaringen van de fracties over dit onderwerp zouden komen en dat het gehele Parlement zich zou scharen achter het telegram dat u hebt voorgelezen. Zoudt u, mijnheer de Voorzitter, mij kunnen bevestigen dat het juist is wat men mij over het besluit van de fractievoorzitters heeft verteld, en zo ja ervoor te zorgen dat dit besluit nu in de plenaire Vergadering ook wordt gerespecteerd? (Applaus) De Voorzitter. - Mijnheer Galland, uw opmerkingen komen overeen met hetgeen ik aan het begin van de vergadering heb gezegd. Ik doe samen met de fractievoorzitters mijn best de collega's wat zelfdiscipline bij te brengen, met twijfelachtig resultaat. De heer Sakellariou (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het voorstel dat de heer Ford zojuist heeft gedaan, heel belangrijk. Het is niet voldoende dat u de goede gedachte hebt gehad - waarmee ik u wil feliciteren - om een telegram te sturen aan Nelson Mandela, maar het is ook zaak dat wij in dit Parlement daarover een debat houden en de Raad en de Commissie verzoeken een verbintenis aan te gaan in de richting zoals wij die wensen. De Voorzitter. - Ik heb er al op gewezen dat in beginsel is overeengekomen om donderdag in het kader van het actualiteitendebat een uitvoerig debat over deze kwestie te houden. De heer Gutierrez Diaz (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, namens onze fractie wil ik zeggen dat wij het volledig eens zijn met de woorden die u zojuist heeft gesproken en daarom willen wij niet dat ons stilzwijgen wordt uitgelegd als een gebrek aan steun voor de boodschap die u namens alle fracties hebt opgesteld. De heer Tindemans (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, wij verheugen ons over de vrijlating van Nelson Mandela, symbool van de strijd tegen de apartheid en wij verklaren ons vanzelfsprekend solidair met de telegram dat u opgesteld hebt. Ik wens dit te zeggen namens de Christen-democratische Fractie in dit Parlement, wat men ook tevoren hier moge verklaard hebben. Had men vroeger deze daad gesteld, toen de Raad van de Gemeenschap bij voorbeeld dit voorstelde, toen Sir Geoffrey Howe naar Zuid-Afrika is gegaan, dan was veel onheil voorkomen geweest en zouden wellicht nu alle voorwaarden vervuld zijn om tot een grote onderhandeling te komen. Maar alle hoop is niet verloren, wij gaan daar naartoe en wij als fractie verheugen ons over wat er gebeurd is. De heer Andrews (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer u met het telegram dat u aan Nelson Mandela hebt gezonden. Gisteren was het een zeer
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/4
12.2.90
Andrews
emotionele dag voor de Ierse anti-apartheidbeweging waarvan ik al lange tijd lid ben.
deld, zoals u zegt. Ik hoop dat vooral omdat het om belangrijke debatten gaat.
De daad van president De Klerk om Nelson Mandela vrij te laten was, zoals mevrouw Thatcher heeft gezegd, een moedige stap temidden van alle gebeurtenissen die in Zuid-Afrika hebben plaatsgevonden. Maar het is nog maar een begin. Misschien zal mevrouw Thatcher na haar overdreven loftuitingen aan het adres van president De Klerk denken en handelen als een staatsvrouw en de Zes van Birmingham vrijlaten en aldus een vijfmaal groter staatspersoon zal worden dan mijnheer De Klerk.
Ik wil het even hebben over agendapunt 386, het verslag van de heer Imbeni. Dit staat nu op de agenda, maar ik zou willen dat het van de agenda wordt gehaald, omdat over het hoofd gezien is dat er geen advies ontvangen is van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming stelt een wijziging in de juridische grondslag voor en daarom zouden wij graag willen dat het verslag van de agenda wordt gehaald.
3. Verwelkoming De Voorzitter. - Namens het Europees Parlement wil ik de leden van de delegatie van de gemengde commissie van het Ierse parlement voor afgeleid communautair recht, onder voorzitterschap van de heer Barry, van harte welkom heten. Het is een uitstekende gewoonte van deze commissie om regelmatig een delegatie naar dit Parlement te zenden opdat alle leden ervaring uit de eerste hand kunnen opdoen met onze werkzaamheden. Ik was in de gelegenheid de delegatie te ontvangen en ik ben er zeker van dat u alles in het werk zult stellen om uw bezoek volledig te doen welslagen. Ik wens alle leden van deze delegatie, alsmede alle Ierse parlementsleden, dat zij met een antwoord op al hun vragen naar hun eigen parlement kunnen terugkeren (')· (Applaus) 4. Agenda De Voorzitter. - Aan de orde is de regeling van de werkzaamheden. De ontwerp-agenda voor de huidige vergaderperiode is rondgedeeld. Hierop zijn de volgende wijzigingen voorgesteld of aangebracht (de artikelen 73 en 74 van het Reglement): (De Voorzitter leest de wijzigingen in de agenda voor dinsdag voor) (2)
De heer Falconer (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn vraag heeft betrekking op de notulen van de vorige vergaderperiode. Het Parlement heeft toen twee resoluties aangenomen over de kwestie van het ambulance-personeel in Engeland. Het Parlement was voor een regeling van het geschil en de resoluties moesten worden toegezonden aan de regering van het Verenigd Koninkrijk. Kunt u het Parlement meedelen of de regering van het Verenigd Koninkrijk het Parlement heeft geschreven over haar standpunt in verband met de door het Parlement aangenomen resoluties? De Voorzitter. - Deze kwestie wordt als laatste punt op de agenda voor dinsdag behandeld: uitvoering door de Commissie van de resoluties en adviezen van het Europees Parlement. De heer Lane (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten aanzien van agendapunt 385, het verslag van de heer Collins, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, vind ik dat ook advies moet worden gevraagd van de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling, gezien het feit dat wij het hebben over het invoeren van een communautaire procedure voor het vaststellen van tolerantiedrempels voor residuen van veeartsenijkundige medicijnen. Ik geloof dat dat vooral een probleem is voor de landbouwcommissie, en vervolgens een milieuprobleem. Ik hoop dat de heer Collins het voor advies zal voorleggen aan de landbouwcommissie. De Voorzitter. - De door u genoemde verslagen zijn van de agenda afgevoerd.
De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik willen zeggen dat ik wou ik dat ik kon geloven dat deze punten dinsdag kunnen worden behan-
Ik heb van de Fractie De Groenen in het Europese Parlement het verzoek ontvangen om het verslag van de heer Imbeni, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het maximumgehalte aan residuen van pesticiden van de agenda afte voeren.
(0 Onderzoek geloofsbrieven - Verzoekschriften - In het register ingeschreven verklaringen - Machtiging tot het opstellen van verslagen - Aanwijzing commissies - Ingekomen stukken - Van de Raad ontvangen verdragsteksten: zie Notulen. 2 ( ) Zie Notulen.
De heer Falqui (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben overeenkomstig artikel 74 van het Reglement verzocht om terugverwijzing naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. Ik sluit mij dan ook aan bij het verzoek van de
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/5
Falqui
heer Collins met betrekking tot het juridische advies, omdat wij bovendien van mening zijn dat er behoefte is aan een zekere coherentie op een zo gevoelig gebied als dat van de bescherming van de gezondheid van de consument voor wat betreft residuen van pesticiden. Ik voeg er nog aan toe dat onze fractie gezien het tijds tip waarop wij deze vraagstukken behandelen, nogal teleurgesteld is over de geringe aandacht die wordt be steed aan dit onderwerp. Het debat hierover vindt na melijk plaats op een uur waarop zoals bekend sprake is van geringe belangstelling. Wij vinden ook dat het verslagImbeni een voortvloeisel is van het verslag Valverde blijkens het feit dat men de lijst van de niet toegestane pesticiden nog niet kent. Men hoeft slechts bijlage I bij het verslagValverde te bekijken om dit vast te stellen. Voorts vinden wij dat het nuttig is een gecombineerd debat te houden in de milieucommissie over de twee maatregelen ten einde een alomvattend voorstel te formuleren dat rekening houdt met de on derlinge coherentie ervan. Wij vinden ook dat de wij ziging van de juridische procedure tevens een wij ziging inhoudt van sommige artikelen, bij voorbeeld artikel 5, waarmee de rapporteur, de heer Imbeni, geen rekening heeft gehouden. Tenslotte, wanneer wij kijken naar artikel 1 van de verordening van de Raad van februari 1989 houdende wijziging van richtlijn 76/895 waarin wordt verwezen naar richtlijn 64/54 be treffende de vaststelling van het maximumgehalte aan residuen van pesticiden, teksten die in elk geval bin dend en toepasselijk blijven, dan geven wij er ons re kenschap van dat sommige pesticiden waarvan het ge bruik in bepaalde landen verboden is blijkens bijlage I bij de bovengenoemde richtlijn zoals bij voorbeeld een dat bekend is wegens zijn gevaarlijkheid en giftig heid, namelijk aldrine, kunnen worden teruggevonden in voedingsmiddelen. Wij verzoeken daarom, mijn heer de Voorzitter, om terugverwijzing van dit verslag ten einde een betere coherentie en harmonisatie te be reiken voor een wetgeving die van zeer groot belang is voor de gezondheid van de consumenten en voor ver betering van de omstandigheden in de landbouw sector. De heer Collins (S). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde alleen even zeggen dat wanneer u mijn suggestie had opgevolgd toen ik hem maakte, dat tien minuten van de kostbare tijd van dit Parlement had bespaard. De Voorzitte r. Ik kan een parlementslid niet het recht ontnemen om het woord te voeren, zoals u heel goed weet, mijnheer Collins. Mevrouw Ceci (G UE), ter vervanging van de rappor teur. (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb collega Im beni vervangen in de laatste commissievergadering toen het verslag werd goedgekeurd. Wij scharen ons achter het verzoek van commissie voorzitter Collins omdat de door hem gegeven moti vering inderdaad van belang is: de rechtsgrondslag moet worden vastgesteld en de juridische commissie moet nog advies uitbrengen.
Wij steunen het verslagImbeni zoals dat door de com missie is goedgekeurd. Onze fractie staat echter ook achter het verzoek om dit debat niet te laten uitmon den in een oeverloze en tijdverslindende discussie. De Voorzitter. Ik laat nu stemmen over het verzoek van de Fractie De Groenen in het Europese Parlement om het genoemde verslag van de agenda afte voeren. (Het Parlement stemt in met het verzoek) De heer Collins (S). (EN) Mijnheer de Voorzitter,,ik wil alleen benadrukken dat u dat twee keer heeft ge zegd. Het was geen voorstel van de G roenen om het van de agenda te halen. Het voorstel kwam van mij als voorzitter van de commissie. Zij steunden mij, maar het voorstel was van mij afkomstig. De Voorzitter. Mijnheer Collins, wij hebben een offi cieel schrijven van de Fractie De Groenen in het Euro pese Parlement ontvangen waarin zij verzoeken dit verslag van de agenda af te voeren. Ik geloof niet dat dit iets afdoet aan uw rol als voorzitter van de Com missie milieubeheer, volksgezondheid en consumen tenbescherm ing ( ■ ). Woensdag: Na de stemming over de eventuele bezwaren tegen de lijst van onderwerpen voor het actualiteitendebat wordt, behoudens instemming van de Raad, een me dedeling van de Raad over de Duitse eenheid op de agenda geplaatst. Deze mededeling wordt gevolgd door een ongeveer twee uur durend debat. De heer Hänsch (S). (DE) Ik wil er alleen op wijzen dat het Duitslanddebat volgens wat wij hebben afge sproken begint met verklaringen van de Raad en van de Commissie. De Voorzitte r. Indien de Vergadering daarmee instemt, zal ik de Raad en de Commissie verzoeken beide een mededeling over de Duitse eenheid te doen (2). Donderdag: De stemming om 18.30 begint met de stemming over de door de Technische Fractie Europees Rechts inge diende motie van afkeuring jegens de EGCommissie. De heer Klepsch (PPE). (DE) Mijnheer de Voorzit ter, u heeft zojuist gezegd dat wij om 18.30 uur met de stemming beginnen, maar vanmorgen hadden wij 18.00 uur afgesproken, omdat wij rekening moeten houden met eventuele langere stemverklaringen. Ik verzoek u hieraan vast te houden, omdat wij anders te veel naar de vrijdag moeten verschuiven. (') Voor andere wijzigingen in de agenda voor dinsdag: zie Notulen. (2) Voor andere wijzigingen in de agenda voor woensdag: zie Notulen.
Nr. 3-386/6
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Zoals de heer Klepsch opmerkt, is inderdaad besloten om de stemming eerder te laten beginnen. Zij begint dus nu om 18.00 uur. Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek om terugverwijzing van het verslag-Happart naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, omdat het advies van onze commissie niet vóór vandaag kon worden besproken. Ik herinner eraan dat dit besluit van de Raad betrekking heeft op een stof die tot nu toe wordt beschouwd en geclassificeerd als een veeartsenijmiddel en daarom tot de strikte bevoegdheid van onze commissie hoort. Ik wijs erop dat de milieucommissie veel werk heeft gemaakt van deze kwestie van veeartsenij kundige farmaceutica waarvan het vraagstuk van de bovinesomatropine niet los mag worden gezien. Inzonderheid zijn er de resultaten van het belangrijke onderzoek dat de commissie in de vorige zittingsperiode heeft uitgevoerd. De Voorzitter heeft ons medegedeeld dat drie verslagen van de heer Collins waarin zeer helder worden gewezen op de behoefte aan een alomvattende definitie van en onderscheiding van de veterinaire farmaceutica van de groei- en prestatiebevorderende stoffen, van de agenda worden afgevoerd. Dit is een vraagstuk waarover het advies van de miliecommissie niet kan worden gemist aangezien het betrekking heeft op de zorg voor het welzijn van het dier maar vooral ook voor dat van de mens. Daarom dring ik erop aan dat het verslag-Happart in de milieucommissie kan worden behandeld. De heer Colino Salamanca (S), voorzitter van de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij verzetten ons tegen het naar voren gebrachte verzoek, en wel om een reden die ons van wezenlijk belang lijkt. Het gaat om een verslag waarvoor reeds destijds om toepassing van de urgentieprocedure gevraagd is, hetgeen het Parlement heeft afgewezen. De landbouwcommissie heeft er echter een paar maanden geleden bij de Raad tegen geprotesteerd dat hij beslissingen nam zonder het advies van het Parlement afte wachten. In dit concrete geval gaat het om een verzoek om raadpleging van het Parlement dat van oktober 1989 dateert, en wanneer de landbouwcommissie ten opzichte van de Raad haar voorstel dat deze geen besluiten neemt voordat dit Parlement zich daarover heeft uitgesproken wil doen gelden, moet de landbouwcommissie ook zelf consequent zijn en op tijd reageren op de voorstellen die haar worden voorgelegd. Daarom rest ons, nu de behandeling door de landbouwcommissie is afgerond, niets anders dan ons te verzetten tegen het eerder geuite verzoek, namelijk om het verslag van de heer Happart over bovine somatotropine van de agenda te halen. De heer Klepsch (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij waren tot nu toe steeds van mening dat we niet
12.2.90
kunnen wachten tot alle adviezen binnen zijn, omdat anders de gang van zaken in het Parlement daardoor kan worden beïnvloed. Ik heb groot begrip voor de vrienden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, omdat ze zo vreselijk veel werk hebben. Ik vind het vervelend dat wij bij iedere zitting - zoals ook vandaag - verscheidene van de reeds ingediende verslagen en op de agenda opgenomen verslagen moeten intrekken. Wij hebben in het begin geprobeerd de milieucommissie te ontlasten, maar wellicht was dat niet voldoende, want ik heb de indruk dat deze commissie het bijzonder moeilijk heeft, hoewel zij duidelijk probeert de werkzaamheden vlot af te werken, zoals ook noodzakelijk is. Ten aanzien van de andere werkzaamheden die zij daar nog hebben, ben ik van mening dat wij überhaupt niet verder komen wanneer alle andere commissies wachten tot de gevraagde adviezen binnen zijn. Dit geldt ook voor alle andere onderwerpen waar wij er genoegen mee moeten nemen wanneer de adviezen over een bepaald verslag niet tijdig binnenkomen. Daarom geloof ik dat het met het oog op de gang van zaken noodzakelijk is de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling hierin te volgen. De heer Lane (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag een principepunt nog eens willen herhalen. Alles wat betrekking heeft op voedingsprodukten uit de landbouw moet worden verwezen naar de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. Ik heb er geen bezwaar tegen wanneer zulke zaken ook worden verwezen naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. Ten aanzien van wat de vorige spreker zei, ben ik van mening dat een aantal commissies wat harder moeten werken en op tijd men hun verslagen moeten komen. Ik denk dat wij in de commissies te veel dingen uitstellen. Laten wij dus ons werk in de commissies doen. Maar wat met landbouwprodukten te maken heeft, met voedsel, moet worden verwezen naar de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen hoe dankbaar ik de heer Klepsch ben voor zijn aanbod van medeleven en hulp. Ik heb nooit eerder zo'n aanbod gehad. Het is een nieuwe ervaring en ik ben daar heel blij mee. In de tweede plaats, zou ik willen zeggen dat wij van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming geen enkele les nodig hebben van onze vriend over hoe wij hard moeten werken. Er zijn misschien een paar mensen in deze zaal waar wij een lesje van kunnen accepteren, maar hij hoort daar niet bij, omdat wij hier nu tien en een halfjaar zijn en wij precies weten hoe hard wij werken. Wij kunnen het ook heel goed zonder dergelijke paternalistische onzin
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/7
Collins
stellen. Bovendien wil ik erop wijzen dat het op grond van ons eigen Reglement heel duidelijk is waar de bevoegdheid ligt voor veeartsenijkundige produkten. Die ligt bij de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, omdat men van mening is dat het een kwestie van volksgezondheid en consumentenbescherming is, vanwege de manier waarop deze produkten hun weg naar de voedingsketen vinden. Ik hoop dat wij dat standpunt allemaal verdedigen en de hele zaak niet zomaar in handen laten komen van één van de best georganiseerde, coherente lobbies in de Gemeenschap. Ik wil daarom mevrouw Ceci steunen, niet omdat ik iets tegen mijn vriend Colino Salamanca zou hebben, die naast mij zit, maar omdat ik inderdaad van mening ben dat we in dit geval duidelijk een conflict hebben. De kwestie is dat de twee punten onderling zo verweven zijn - de landbouwkant en de kant van de volksgezondheid en de consumentenbescherming. Wij kunnen het zonder de twee adviezen niet stellen. Daarom steun ik het verzoek van mevrouw Ceci om dit verslag van de agenda te halen. De Voorzitter. - Wij gaan over tot de stemming over het verzoek van mevrouw Ceci om het verslag-Happart van de agenda afte voeren. (Het Parlement verwerpt het verzoek) ( ' ) (De Voorzitter leest de wijzigingen in de agenda voor vrijdag voor) (2) (Het Parlement keurt de aldus gewijzigde agenda goed; (3) 5. Concurrentievermogen van de landbouw De Voorzitter. - Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A3-9/90) van de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (doe. C3-198/89 - SYN 152) met het oog op de aanneming van een beschikking tot vaststelling van een onderzoekprogramma inzake het concurrentievermogen van de landbouw en het beheer van agrarische hulpbronnen (1989-1993) (Rapporteur: de heer Carvalho Cardoso).
oorspronkelijke voorstel uit de weg te ruimen. Deze discussie leidde er destijds toe dat de energiecommissie en het Parlement niet minder dan 33 amendementen indienden en goedkeurden. Ik vind dat vandaag iedereen in onze Vergadering zich gelukkig kan prijzen met de voorbeeldige wijze waarop de EG-Commissie een duidelijk en weloverwogen advies heeft uitgebracht over de amendementen van het Europees Parlement en ook de Raad deze amendementen in aanmerking heeft genomen en ze vrijwel in hun geheel in het gemeenschappelijk standpunt heeft verwerkt. Het is billijk deze feiten te benadrukken als een goed voorbeeld dat wij graag dikwijls herhaald zouden zien ter wille van het aanzien van de drie instellingen en ten voordele van de gehele Gemeenschap, maar dat helaas niet altijd het geval is zoals zou moeten om het democratische deficiet weg te werken. De Commissie heeft namelijk 26 amendementen in hun geheel en 5 amendementen ten dele aanvaard en er slechts 3 afgewezen. Hetzelfde blijkt uit het gemeenschappelijk standpunt van de Raad en is in de toelichting expliciet aangegeven, hetgeen ook een goed voorbeeld is dat in toekomstige gemeenschappelijke standpunten moet worden nagevolgd. De vijf ten dele aanvaarde amendementen hebben betrekking op de opneming van het begrip stabilisatoren als criterium voor de selectie van projecten, op de keuze en de financiering van modelprojecten en op de opneming van specifieke onderzoekaspecten. De door de Raad opgegeven redenen waarom hij niet heeft aangedrongen op de indiening ervan, lijken mij aanvaardbaar. Van de niet-aanvaarde amendementen heeft er een betrekking op een aantal innovatieaspecten die volgens de mening van Commissie en Raad het risico van overlapping van andere programma's zouden vergroten. De twee andere niet-aanvaarde amendementen betreffen respectievelijk de zogenaamde comitologie en de begroting. Het Parlement stelde als adviescomité een comité van het type I voor, maar de Raad wil een adviescomité volgens type II A. Overeenkomstig eerdere besluiten van het Parlement kunnen wij heel wel akkoord gaan met een adviescomité van laatstgenoemd type.
De heer Carvalho Cardoso (PPE), rapporteur. - (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bij de eerste lezing over het onderhavige onderzoekprogramma had ik gelegenheid te herinneren aan de constructieve wijze waarop de EG-Commissie via een intensieve, vruchtbare dialoog heeft samengewerkt om veel bedenkingen weg te nemen, teksten te verduidelijken en de terecht bestaande reserves en tegenstand tegen haar
Het verbaasde mij niet dat noch de Commissie noch de Raad het traditonele begrotingsamendement dat het Parlement altijd indient, heeft geaccepteerd. Uw rapporteur heeft er evenwel van afgezien dit weer in te dienen omdat de Commissie inmiddels heeft verzekerd dat zij voortaan jaarlijks de kredieten voor de behoeften van het betrokken begrotingsjaar en de in het interinstitutioneel akkoord vermelde ramingen zal opnemen, zoals het Parlement sedert lang wenst.
(') Voor andere wijzigingen van de agenda voor donderdag: zie Notulen. (2) Zie Notulen. 3 ( ) Verzoek om toepassing van de urgentieprocedure (art. 65 van het Reglement) - ¡ndieningstermijn voor amendementen en ontwerp-resoluties - Actualiteitendebat (onderwerpen)- Verdeling van de spreektijd: zie Notulen.
Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad verschilt nog in twee begrotingsaspecten van het standpunt van het Parlement: het oorspronkelijke voorstel voor acht personeelsposten voor dit specifieke programma werd uitgebreid tot zestien, hetgeen 9% van de begroting vertegenwoordigt. Deze specificatie be-
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/8
12.2.90
Carvalho Cardoso
treffende de personeelsuitbreiding is echter opgesteld door het directoraat-generaal VI dat het programma zal uitvoeren in overeenstemming met directoraatgeneraal XII waar de post voor extra tijdelijk personeel 5 à 10% van de begroting uitmaakt. Dit lijkt ons echter heel redelijk. Met inachtneming van al deze feiten en ingevolge de goedkeuring in de Commissie energie, onderzoek en technologie beveel ik de Vergadering aan het gemeenschappelijk standpunt van de Raad aan te nemen. Aldus zal het Parlement het eerste specifieke programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling goedkeuren dat niet alleen ten doel heeft de voor de landbouw bestemde menselijke en financiële middelen efficiënter te gebruiken maar ook de economische, sociale, regionale en milieu-uitdagingen wil aannemen waarvoor de ontwikkeling van de landbouw in de plattelandsgebieden ons plaatst. Het is veelzeggend dat dit het eerste programma is dat wij goedkeuren gelet op de betekenis die de landbouw en de landbouwers ondanks alles nog steeds hebben voor het behoud van het platteland en de economische en sociale ontwikkeling van de gehele Gemeenschap. (Applaus) VOORZITTER: DE HEER PETERS On dervoorzitter De heer Görlach (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie zal voor dit gemeenschappelijk standpunt stemmen, maar wij hopen dat dit onderzoekprogramma niet te laat komt voor de Europese landbouw. Wij allen kennen de veranderingen van de laatste jaren, en dit onderzoek moet ons in de politiek - Parlement, maar ook Commissie en Raad - erbij helpen het Europese landbouwbeleid eindelijk op orde te krijgen en de aan structurele veranderingen ten nadele van veel kleine en middengrote boeren in alle delen van de Gemeenschap een einde te maken. Wanneer wij daar laat mee zijn, is het des te belangrijker dat bij de onderzoeksprojecten in het kader van dit programma theorie en praktijk nauw met elkaar verweven worden. Daarom verzoeken wij het Raadgevend Comité om in overleg met de Commissie toe te zien op een overeenstemming van praktijk en theorie, en bij de afzonderlijke projecten rekening te houden met wat in dit Parlement reeds aan discussie en besluitvorming over de verandering van het Europese landbouwbeleid heeft plaatsgevonden. Wij willen geen fundamenteel onderzoek ter zake van het landbouwbeleid beginnen, maar uitgaand van bestaande problemen de wetenschap doelgericht laten meewerken aan de uitwerking van verstandige programma's ter versterking van de structurele situatie van de Gemeenschap op het platteland en haar niet alleen de economische kant van een efficiënt landbouwbeleid te laten belichten. Wanneer dat moet worden gegarandeerd, moet er bij de onderzoeksprojecten
op worden gelet dat een evenwichtige verdeling van de projecten, de middelen en de personeelskosten over de aspecten economie, sociaal structurele ondernemingen en ecologie plaatsvindt. Wij willen graag zeker weten dat niet een overdosis aan economisch onderzoek het sociaal-structurele en ecologisch onderzoek in dit programma naar de marge drukt. Duidelijk steunen wij de eisen van collega Cardoso, dat het Parlement erop moet staan dat de jaarlijks uitgetrokken middelen in de begroting ieder jaar worden afgemeten aan de praktijk en naar behoefte worden ingezet - geheel overeenkomstig de interinstitutionele afspraak, over de financiële vooruitzichten aangaat. Wanneer wij dit programma alleen maar van start laten gaan en er niet op letten dat de middelen van jaar tot jaar al naar gelang de eisen - die in de loop van dit onderzoek kunnen veranderen - worden ingezet, hebben wij een onderzoeksprogramma te meer dat het platteland en de landbouw wellicht niet brengt wat wij ons allen voorstellen. De heer McCartin (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst zou ik de heer Cardoso graag willen danken voor zijn werk aan dit verslag, dat volgens mij in de eerste plaats hadden moeten worden opgesteld door de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. Wij kunnen echter niet echt klagen, aangezien de rapporteur actiefis in de landbouw en ook deskundig is op het gebied van landbouwonderzoek. Het feit dat hij zoveel succes heeft gehad in de onderhandelingen met de Commissie over het standpunt van het Parlement, en de meeste van onze amendementen overgenomen heeft gekregen geeft blijk van zijn deskundigheid en toewijding. Velen in onze Gemeenschap denken dat nu te veel of voldoende landbouwproducten worden geproduceerd, onderzoek op het gebied van de landbouw niet meer nodig is. Dan is er nog de opmerking van de vorige spreker, die een goed evenwicht verlangde. Ik geloof niet dat de boeren problemen hebben met een goed evenwicht. De boeren maken zich evenveel zorgen over de milieuaspecten van het landbouwbeleid als iedereen, maar er moet rekening worden gehouden met het evenwicht tussen milieu- en economische overwegingen, omdat milieuoverwegingen van invloed zijn op de kosten van de landbouwproduktie. De boeren zullen heel graag een beleid voeren dat voedsel produceert dat schoon en veilig is, rekening houdend met het land dat ze gebruiken en de lucht die wij inademen enz., maar wij moeten inzien dat de kosten ofwel door de communautaire belastingbetaler of door de consument moeten worden gedragen. De Gemeenschap kan geen beleid nastreven - en ik geloof dat wij daar bij ons onderzoek rekening mee moeten houden - waarbij de landbouwprijzen worden bevroren of verlaagd, terwijl tegelijkertijd de boeren op grond van milieuoverwegingen worden gevraagd om te produceren tegen hogere kosten. Dit is een heel belangrijk punt. Op het ogenblik zijn de boeren - en zelfs de politici en woordvoerders voor landbouw en milieu in dit Parlement - ten zeerste in verwarring. Zij zijn bezorgd over de houding van de Raad en de Commis-
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/9
McCartin
sie in de GATT-onderhandelingen. De boeren zijn bezorgd over de vaak vijandige druk van milieulobbies en deze druk wordt altijd niet tegen de gewone boer, maar tegen de grote, efficiënte boeren gericht, tegen de fabrieksachtige boeren. Het is wel zo dat deze mensen 80% van ons voedsel produceren. Wanneer wij ons bemoeien met de manier waarop deze mensen gedragen of produceren, zou dat van invloed zijn op de kosten van ons voedsel. Wij mogen dat niet vergeten, en moeten erover nadenken waar het beleid van de Gemeenschap ons op het ogenblik naar toe brengt. Wij weten dat over vijftien jaar de helft van onze boeren er niet meer zullen zijn, omdat ze oud zijn en geen opvolgers hebben. Hoeveel boeren kunnen wij bij het huidige beleid in de Gemeenschap handhaven? Dat is ook iets waar wij onderzoek naar moeten doen. Wij blijven lippendienst bewijzen aan de positie van de familieboerderij in de Gemeenschap, maar tegelijkertijd willen wij voedsel tegen minimumprijzen en moderne wetenschap en technologie toepassen op de landbouw. Die twee kan je niet met elkaar vermenigvuldigen of bij elkaar optellen. Wij moeten op dit hele gebied van het milieu feiten van fictie scheiden. Ik ben daarom blij met deze voorstellen, maar ik zie in dat 45 miljoen ecu niet voldoende is om tot de resultaten die wij nodig hebben te komen. Wij moeten de middelen van de Gemeenschap op een goede manier bundelen en wij moeten deze richten op de sociaal-economische structuren van de landbouw om serieuze antwoorden te krijgen. Mevrouw Larive (LDR). - Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij nu eens een positief geluid te kunnen laten horen over de samenwerking met de Europese Commissie na alle ellende die wij bij voorbeeld vorige maand hebben gehad met het THERMIE-programma, en ik feliciteer de rapporteur met het goede werk; tegen de Commissie zou ik willen zeggen: ga zo voort, waarbij ik bij voorbeeld denk aan het overleg over het kaderprogramma op 25 februari aanstaande. Mijn fractie rekent op goede coördinatie van dit landbouwonderzoekprogramma met andere programma's van landbouw, biotechnologie en milieu, met name met ECLAIR en FLAIR. De ontwikkeling van alternatieve produktiesystemen en -methodes om landschap en milieu te beschermen is noodzakelijk, en dan denk ik bij voorbeeld aan de problemen met de mestoverschotten die in mijn eigen land, Nederland, erg groot zijn. Positieve samenwerking tussen Commissie en Parlement is dus mogelijk; dat is vandaag gebleken, en dat is bij voorbeeld bij de autocatalysatoren gebleken - als wij maar volhouden als Parlement. Al krijgt commissaris Bangemann hoofdpijn van ons, zoals hij zegt, wij zijn het aan onze kiezers, aan de Europese burger verplicht om u onder druk te blijven zetten. Wel geven we de commissaris - en misschien kan Sir Leon Brittan dat doorgeven - graag een aspirientje als het nodig is. Als wij bepaalde voorstellen niet willen, inzake benzeen bij voorbeeld, moet de Commissie die niet hand-
haven. Als wij bepaalde voorstellen absoluut wei willen, zoals sociaal beleid, dan moet de Commissie daar terdege rekening mee houden. We willen niet over achterhaalde voorstellen advies uitbrengen. Wij willen dat de Commissie aan onze kant staat als de Raad bij voorbeeld opeens de rechtsgrondslag van een voorstel verandert, zoals onlangs bij het verblijfsrecht van studenten. In het Oosten is de vrijheid uitgebroken. In het Oosten wordt de inspraak ontdekt. In het Oosten worden wij, de Europese Gemeenschap, als voorbeeld van democratie genomen. Een cynisch gegeven, gezien het beroemde democratisch vacuüm en in het belang van die democratie, Voorzitter, doe ik daarom een dringend beroep op de Commissie om de constructieve houding die ten aanzien van dit voorstel ten toon is gespreid, als regel te doen gelden en niet als uitzondering. De heer Seligman (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de Commissie en Raad, wanneer die aanwezig was geweest, met dit document geluk willen wensen. Er staan niet alleen de herziene artikelen en de bijlagen in, maar het geeft ook een opsomming van de amendementen van het Parlement en geeft duidelijk aan welke zijn overgenomen, of gedeeltelijk overgenomen, en geeft aan welke drie er verworpen zijn. Ik feliciteer ook de heer Carvalho Cardoso met het feit dat hij de Raad zo ver gekregen heeft slechts drie amendementen te verwerpen. Alle andere zijn overgenomen. Gezien de ernstige bezuinigingen bij het landbouwonderzoek in mijn land, en wellicht ook in andere landen, is dit programma inderdaad bijzonder welkom. Ik hoop echter dat het eerlijk over de Lid-Staten verdeeld wordt. Maar 55 miljoen ecu over vijf jaar, dat wil zeggen elf miljoen ecu per jaar, is wel heel weinig. Ik ben het met de heer McCartin eens dat het een heel klein bedrag is, veel te klein om een kritisch effect te hebben op de enorme problemen waar onze boeren voor staan. De Britse regering zegt dat de industrie vooral marktgericht onderzoek zelf moet betalen. In dit geval is dat niet realistisch. Er zijn slechts weinig met de landbouw verbonden industrieën en daar gaat het niet goed mee. De boeren zelf hebben geen geld om onderzoek van dit onderzoek van dit soort op te hoesten. Wanneer de regeringen in de Gemeenschap het landbouwonderzoek niet sterker ondersteunen, zullen de onderzoeksinstituten uiteenvallen en dat wordt een ramp. Mijn tweede opmerking heeft betrekking op de verspreiding van de resultaten. Zoals ook bij andere onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's, is de verbreiding van positieve resultaten het zwakste onderdeel van de werkzaamheden van de Commissie. Ik hoop dat de Commissie zal samenwerken met professionele organisaties die ervaring hebben met het verbreiden van technologie. Het personeel van de Commissie wordt alleen aangeworven op grond van administratieve vaardigheden. Slechts zeer weinigen van hen zijn deskundig op het gebied van communicatie. Ik denk dat dat hun zwakste punt is en dat daar iets aan moet
Nr. 3-386/10
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Seligman
worden gedaan. Onderzoek is verspilde moeite wanneer niemand er iets van hoort. De heer Killilea (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, evenals de vorige sprekers wil ook ik de Commissie, de Raad en vooral de heer Cardoso met dit programma gelukwensen. Het is van enorm belang voor het bevorderen van de ontwikkeling van de landbouw in de Gemeenschap. Ik moet echter natuurlijk wel zeggen dat er enige bezorgdheid bestaat over de begrotingsmiddelen voor dit programma, waarop voortdurend is bezuinigd. Er is veel minder dan wat nodig is om dit programma werkelijk doeltreffend te maken. Bijzondere aandacht in dit programma heeft de vermindering van de overschotten. Dit is een kwestie die ik al eerder genoemd heb en waar ik over zal blijven spreken. Terwijl wij er aan werken om onze overschotten afte bouwen, profiteren bij voorbeeld de Verenigde Staten van de situatie door boter te exporteren naar Frankrijk, om niets te zeggen van het steeds maar doorgaande verhaal van de maïsuitvoer. Terwijl wij onze produktie beperkten, verhoogden de Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Australië die van hen. Het programma beklemtoont dat de druk van de markt de boeren ertoe dwingt om zakenlieden te worden. Hun business is het produceren van voedsel. Zij krijgen te horen dat zij geen melk, boter, rundvlees of graan mogen produceren omdat daar overschotten van bestaan. Zij worden voor de keus gesteld om de produktie te verschuiven naar andere produkten of komen voor flinke heffingen te staan voor de overproduktie van produkten waarvan er een teveel is. Later wordt dan ontdekt dat deze overschotten er helemaal niet zijn, en bovendien dat wij verplichtingen op het gebied van voedselhulp zijn aangegaan waar wij niet aan kunnen voldoen. Wanneer wij de boeren ervan willen overtuigen dat het beheer van de natuurlijke middelen op het gebied van de landbouw iets betekent, moeten wij het beter aanpakken. Er is ruimte voor meer produktie in de sectoren melk, rundvlees en granen. De Oosteuropese markt gaat dagelijks verder voor ons open, en daar is een schreeuwende behoefte aan voedselhulp. Wanneer wij de zaak vanuit een zuiver economisch standpunt bekijken, dan zullen wanneer die landen geen voedselhulp van ons krijgen, andere landen, zoals de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland graag doen wat wij nalaten. Als naaste buren is dat noch in hun noch in ons belang. Hoewel dit programma een welkome stap is voor de landbouw, moet ook worden erkend dat het noodzakelijk is in het gemeenschappelijk landbouwbeleid bepaalde veranderingen aan te brengen met het oog op deze overschotten en quota's, omdat anders een programma van dit soort slechts beperkt succes kan bereiken. Ik ben ook bijzonder verheugd over de verwijzing naar de gebieden die achterop lopen bij de ontwikke-
ling, door hun slechte ligging, klimaat of bodemkwaliteit. Vele boeren in deze gebieden hebben veel meer dan hun collega's op gunstiger plekken te lijden van de negatieve gevolgen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Maar in het algemeen ben ik blij met het doel van de Commissie om voorlichtingsdiensten en infrastructuur voor de landbouw te ontwikkelen. De heer Maher (LDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Cardoso gelukwensen met zijn werkzaamheden op dit terrein, maar ik wil ook nader ingaan op het document van de Commissie, dat zich in een aantal opzichten meer kenmerkt door wat er niet in staat dan door wat er wel in staat. De Commissie heeft afgelopen november een document geproduceerd over de kwestie van de alternatieve produktievormen en alternatieve landbouwsystemen, met name organische landbouw. Destijds beroemde de Commissie zich erop dat dit voorstel te verwaarlozen consequenties zou hebben voor de begroting, omdat het alleen ging om het toezicht op en de afzet van organische produkten en het vaststellen van gemeenschappelijke normen. In dat programma was absoluut niets voor onderzoek uitgetrokken. Dat was een ernstige tekortkoming van deze voorstellen, omdat de boeren er steeds meer achterkomen dat zij naar mate ze meer chemicaliën gebruiken, steeds meer chemicaliën moeten gebruiken. Wanneer het gaat om de produktie van gewassen, merken de boeren dat een steeds groter deel van hun uitgaven veroorzaakt wordt door de kosten van chemicaliën en pesticiden, die juist nodig zijn om te produceren. En toch gaat de Commissie geheel voorbij aan de produktie van voedsel op een natuurlijker wijze, hetgeen, zo lijkt het, ook is wat de consument is. Maar dat wordt in het geheel niet genoemd. Ik heb dus ernstige kritiek op de Commissie. Wellicht kan de commissaris dit doorgeven, want ik weet dat hij op dit punt niet verantwoordelijk Niettemin, mijnheer de commissaris, hoe staat het met de organische produkten, en wat gebeurt er met dit onduidelijke concept? Sommige mensen beweren dat je zonder chemicaliën beter en goedkoper kunt produceren. Wij moeten kunnen bewijzen datje voedsel kunt produceren zonder, of met minimaal gebruik van deze schadelijke chemicaliën en pesticiden. Maar wij tasten in het duister, wij weten het niet! Toch haasten wij ons hals over kop naar nog meer verdelgingsmiddelen, nog meer chemicaliën, waarbij we schade toebrengen aan het milieu en meer voedsel produceren dat de mensen niet willen. Wil de Commissie dus alstublieft eens kijken naar de kwestie van de organische landbouw, geld uittrekken voor onderzoek en ons helpen te beginnen met nieuwe ontwikkelingen in de landbouw, waarbij voedsel wordt geproduceerd dat de mensen willen en geen voedsel dat de mensen niet willen. Sir Leon Brittan, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik willen zeggen dat ik de heer Carvalho Cardoso wil bedanken
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/11
Brittan
voor zijn verslag over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad. Het feit dat het zo keurig op tijd is zal de uiteindelijke goedkeuring van dit onderzoekprogramma vergemakkelijken en dat sluit aan bij een opmerking van de heer Görlach, die er veel belang aan hechtte dat we niet te laat komen. Ik denk dat de prompte levering van dit verslag ervoor zorgt dat we er zo snel mogelijk mee aan de slag kunnen. Ook zou ik de verschillende sprekers willen danken die de Commissie hebben gecomplimenteerd en die gezegd hebben van mening te zijn dat de behandeling van dit voorstel de weerspiegeling is van een zeer goede samenwerking tussen Parlement, Commissie, en inderdaad, de Raad van Ministers. Ik denk dat dat absoluut het geval is en ik kan dat zo zonder te blozen zeggen omdat ik persoonlijk hiervoor niet verantwoordelijk ben, maar niettemin verheugd ben over het feit dat dit een gelegenheid is waarbij ik als vertegenwoordiger van de Commissie die de zaak moet behandelen me straks niet hoef terug te trekken met een asperientje, al heb ik daar bij vele andere gelegenheden wel behoefte aan. Natuurlijk is, zoals al gezegd is, de reden voor de hoge mate van tevredenheid die wij vanmiddag vernomen hebben het feit dat van de 31 amendementen die het Parlement had voorgesteld in het gewijzigde voorstel van de Commissie 26 volledig zijn overgenomen, en 5 ten dele. Van de overige drie zou één een doublure hebben opgeleverd, het tweede is genoemd als deel uitmakend van het comitologiestandpunt, en het derde was het traditionele begrotingsamendement dat in dit onderzoeksprogramma niet is opgenomen, maar de Commissie zal in toekomstige voorstellen een tekst opnemen die overeenkomt met de wensen van het Parlement. Ik denk dat dat een weerspiegeling is van een grote mate van samenwerking en ik ben bijzonder blij te kunnen spreken over een onderwerp waar dat het geval is. De rest van het debat had vooral betrekking op de inhoud van het voorstel, afgezien van de zeer belangrijke opmerking die de heer Seligman maakte over de verspreiding van de resultaten. Natuurlijk moeten wij eerst het onderzoek hebben gedaan voordat we de resultaten kunnen verspreiden, maar persoonlijk ben ik van mening dat hij een heel belangrijke opmerking heeft gemaakt en ik ben er zeker van dat die wordt meegenomen. Ten aanzien van de inhoud vond de heer Görlach het heel belangrijk dat er geen discrepantie tussen theorie en praktijk mag zijn en dat die twee constant met elkaar verweven moeten zijn. Ik denk dat die opmerking, samen met het verlangen dat de heer McCartin e.a. hebben verwoord, namelijk dat rekening moet worden gehouden met milieuaspecten, weerspiegeld wordt in de aard van de onderzoeksactiviteiten die plaats moeten gaan vinden. Die bestaan immers uit conversie, diversificatie - met inbegrip van extensivering van de produktie - vermindering van de kosten en bescherming van het plattelandsmilieu. Er is dus een duidelijke verwijzing naar het milieu.
De kwaliteit van de produkten, nieuwe gebruiksmogelijkheden voor traditionele produkten en verschillende aspecten van de gezondheid van plant en dier zijn een ander aspect van de zaak, evenals de sociaal-economische aspecten en specifieke acties ten behoeve van achterop lopende regio's. Het feit dat één van de onderzoeksactiviteiten bestaat uit methoden en diensten ter verbreiding van de informatie uit landbouwonderzoek, met name uit dit programma, zal hopelijk een aanwijzing zijn dat de bezorgdheid van de heer Seligman' een bezorgdheid is die wij in het programma zelf weerspiegeld willen zien. De heer Maher heeft gesproken over organische landbouw en ik ben blij hem te kunnen verzekeren dat die inderdaad deel zal uitmaken van het programma en dat daarom onderzoek met betrekking tot organische landbouw onderdeel van het programma zal zijn. Vervolgens is er een opmerking gemaakt over de eerlijke verdeling van het onderzoekprogramma, waar ik natuurlijk zeker aan denk, en de heer Killilea maakte zich zorgen dat de begrotingsmiddelen niet toereikend zouden zijn. Ik begrijp dat er velen zijn die zouden willen dat er meer wordt uitgegeven, maar ik ben er tevreden over dat het voorstel zoals het er nu uitziet, met de overgenomen amendementen, zeker grondig en belangrijk onderzoek mogelijk maakt dat de belangrijkste gebieden die het Parlement aangaan bestrijkt, onderzoek waarvan de resultaten voldoende zullen worden verspreid en dat ten goede zal komen aan de landbouwgemeenschap en aan de Commissie als geheel wanneer het klaar is en er de juiste lering uit wordt getrokken. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 17.00 uur plaats. * * * 6. Direct verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-15/90) van de heer Rothley, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(88) 791 def. - doe. C3-51/89 - SYN 179) voor een richtlijn tot wijziging, met name wat de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen betreft, van de eerste richtlijn 73/239/EEG en van de tweede richtlijn 88/357/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG.
Nr. 3-386/12
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Rothley (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, bij de richtlijn die wij behandelen gaat het om de vrije dienstverlening, vooral voor motorrijtuigenverzekeringen. Deze sector was in de tweede richtlijn van de Raad van 22 juni 1988 uitgezonderd. De richtlijn was noodzakelijk geworden nadat het Europese Hof van Justitie in zijn arresten van 4 december 1986 had vastgesteld dat de artikelen 59 en 60 van het EEG-Verdrag na afloop van de overgangstijd rechtstreeks toepasbaar geworden zijn. Het doorslaggevende politieke punt hierbij is de vraag of wij deze categorie van „grote risico's", die in de genoemde tweede schadeverzekeringsrichtlijn is ingevoerd, ook tot de sector van de motorrijtuigenverzekering kunnen uitbreiden. Dat is het doorslaggevende politieke punt bij deze richtlijn, want over de eerste doelstelling, namelijk dat wij het vrije verkeer voor dienstverleningen binnen de Europese Gemeenschap voor motorrijtuigen moeten realiseren, zijn wij het zeker geheel eens. De vraag is slechts of het te rechtvaardigen is bij deze gelegenheid tegelijkertijd de categorie „grote risico's" en „massarisico's" bij de motorvoertuigenverzekering in te voeren. Ik zou het Parlement duidelijk willen maken waarom het bij de „grote risico's" in de tweede schadeverzekeringsrichtlijn eigenlijk gaat. Wat zijn „grote risico's"? „Grote risico's" zijn de casco-verzekering voor railvoertuigen, voor luchtvoertuigen, voor schepen alsmede de wettelijke aansprakelijkheid voor luchtvoertuigen en schepen. Ook de verzekering tegen kredietrisico's voor bedrijven en vrije beroepen hoort hierbij, evenals brand- en elementaire schades of overige materiële schades. Als „groot risico" geldt ook de algemene wettelijke aansprakelijkheid voor financiële verliezen, voor zover de verzekeringsnemer of de groep van ondernemingen waarbij de verzekeringnemer hoort, aan twee van de drie volgende voorwaarden voldoet: een bepaalde netto-omzet, een balanstotaal van een vastgelegde minimumhoogte en een bepaald aantal personeelsleden. Wanneer aan twee van deze drie criteria wordt voldaan, kan het tot het afsluiten van een bijzondere verzekeringsovereenkomst komen. De bijzonderheden van de „grote risico's" liggen in het volgende, en ik concentreer mij daarbij op de belangrijke punten. In de eerste plaats: er bestaat geen cumulatieverbod. Met andere woorden, zelfs wanneer een verzekeringsonderneming in één lidstaat gevestigd is, kan zij toch haar verzekeringsprestaties via de dienstverlening doen plaatsvinden. Dat is het eerste belangrijke punt. Het tweede belangrijke punt: een overheidsvergunning is dan niet noodzakelijk. Men kan deze dienstverlening bij een „groot risico" zonder vergunning van de overheid verlenen. Het derde en misschien belangrijkste punt: de verzekeringsvoorwaarden en de tarieven zijn vrij, terwijl bij alle andere risico's, met name de massarisico's, de tarieven en de verzekeringsvoorwaarden natuurlijk moeten worden goedgekeurd. Wanneer sprake is van
12.2.90
een „groot risico" is dit niet het geval, omdat ervan wordt uitgegaan dat een onderneming met een bepaalde grootte, of dit nu wordt aangegeven door het balanstotaal, de netto-omzet of het gemiddelde personeelsbestand, minder bescherming behoeft dan andere burgers. Deze gedachte geldt wellicht bij de „grote risico's" die ik beschreven heb. Op het gebied van de WAmotorrijtuigen en ook op het gebied van de casco-verzekering voor motorrijtuigen is dit volgens mij niet acceptabel, en wel daarom niet omdat het bij schade aan motorrijtuigen om een typisch massarisico gaat, dat ontstaat door de deelname aan het algemene verkeer op de weg op zich. Alleen omdat een onderneming een bepaald balanstotaal, een bepaalde netto-omzet of een bepaald aantal personeelsleden heeft, kan men toch niet zo maar van een industrieel risico in plaats van een „massarisico" spreken. Het gaat niet om een industrieel risico, maar om een typisch „massarisico". Ik weet niet welke consequenties het zou hebben wanneer wij op het gebied van de motorrijtuigenverzekering dit onderscheid „groot risico"/„massarisico" zouden accepteren. Dit zou ertoe leiden, en daarmee beëindig ik, dat er een concentratie van slechte risico's zou ontstaan, zodat de vastgestelde tarieven ten slotte zouden verdwijnen en de burgers die niet aan de voorwaarden voor het afsluiten van een „groot risico" voldoen, bijzondere voorwaarden op de koop toe moeten nemen, omdat de opbrengst toch moet worden bereikt. Ik zie niet in dat de burgers van de Gemeenschap meer premie moeten betalen dan noodzakelijk zou zijn, alleen omdat enkele ondernemingen bijzondere voorwaarden kunnen bedingen bij verzekeringen. Daarom geloof ik dat wij de kerngedachte van het voorstel van de Commissie, namelijk om de categorie „grote risico"s ook op het gebied van de motorrijtuigen in te voeren, moeten afwijzen. De heer Friedrich (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, zoals collega Rothley reeds heeft uiteengezet, gaat het om een klassiek conflict: meer bescherming voor de burger of in het kader van het grensoverschrijdende dienstverleningsverkeer eventueel betere - zeg voordeligere - prestaties. De Commissie wilde het conflict verzachten door, zoals gezegd, onderscheid te maken tussen „massarisico's" - zeg risico's voor de kleine man, die meer beschermd moet worden -, en „grote risico"s, dus industriële risico's. De Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid wil eerst de heer Rothley ervoor bedanken dat al onze amendementen zijn overgenomen. Onze commissie heeft zich positief kunnen opstellen ten opzichte van de onderverdeling van het verzekeringsrisico op het gebied van de motorvoertuigen. Door de stapsgewijze opening van de markt voor de „grote risico's" wil zij bereiken dat een stap in de richting van betere prestaties in het grensoverschrijdende dienstverleningsverkeer mogelijk wordt gemaakt.
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/13
Friedrich
De Commissie juridische zaken en rechten van de burger heeft meer nadruk op de bescherming van de burger gelegd. Zij voert hiervoor geen zonder meer slechte redenen aan, en de heer Rothley heeft dat hier nog eens duidelijk vermeld. Nu kunnen wij natuurlijk een eindeloze ideologische strijd voeren voor beide standpunten, en er zijn goede argumenten voor beide standpunten. Wie echter de moeilijkheden bij de afbakening tussen „massa-" en „grote risico's" - en ik wil niet betwisten dat die er werkelijk zijn - als doorslaggevend beschouwd, moet eigenlijk ongezien voor het amendement van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger stemmen. Wie echter meer „vertrouwen" heeft in de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, dus meer bereid is tot risico's, omdat hij althans een stap in de richting van de opening van ook de verzekeringsmarkt wil door het internationaliseren van de „grote risico's", moet de amendementen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger nr. 2, 3, 5 en 6 afwijzen. Ik zou hier geen geloofsoorlog willen ontketenen. Ik ben van mening dat ook de Commissie juridische zaken en rechten van de burger een kleine stap in de richting van liberalisatie zet, maar uiteraard moet ik hier de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid vertegenwoordigen, die iets anders besloten heeft. Mevrouw Vayssade (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben met deze richtlijn te maken met iets wat ons allen aangaat, omdat wij, waar het over autoverzekeringen gaat, toch bijna allemaal bestuurders of eventuele slachtoffers van verkeersongevallen zijn. Het probleem was uitgesloten van de werking van de richtlijn van 1988, en ondergebracht bij de „massarisico's", met de voorzorgen die deze richtlijn trof ter bescherming van de verzekeringsnemers, goeddeels van autoverzekeringen, zijn, particuliere verzekerden die zich een beetje verloren kunnen voelen op een verzekeringsmarkt die functioneert volgens het dienstverleningsmodel en niet als bijkantoor of filiaal, waar een duidelijker fysiek contact mogelijk is. Maar wij moeten ook werken in de richting van de vrijheid van dienstverlening op dit gebied, en dat bestrijden wij niet. Toch lijkt het ons belangrijk om een aantal voorzorgsmaatregelen te treffen zodat altijd wordt gezorgd voor een correcte schadeloosstelling van slachtoffers en de toegang tot de verzekering, onder voorwaarden die normaal blijven voor de verzekeringsnemers, te meer omdat wij hier te maken hebben met verzekeringsnemers die goeddeels verplichte verzekeringsnemers zijn, aangezien in de meeste van onze landen de autoverzekering een verplichte verzekering is, en omdat de keuze en de concurrentie op dit gebied een rol moeten spelen, terwijl wij ook weten dat het gevaar bestaat dat de zaak uit de hand loopt. De Socialistische Fractie steunt dus de amendementen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger die ons in de goede richting lijken te gaan, maar dan
met kleine sprongen, omdat dat het beste is voor de bescherming van de consument. Wij denken ook dat het, aangezien het om verkeersongevallen gaat, dus om de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van motorvoertuigen, niet zeker is of het onderscheid tussen „grote risico's" en „massarisico's" wel zo werkzaam is. Ook daar steunen wij de amendementen van de rapporteur, die wij overigens in de juridische commissie met bijna algemene stemmen hebben goedgekeurd. Het derde punt dat ik zou willen aansnijden - aangezien wij de tekst van 1988 herzien - heeft dit betrekking op de risico's van motorrijtuigen, maar ook op de gehele „schaderichtlijn" van 1988 - is de vraag of we reeds nu een wederkerigheidsclausule kunnen opnemen ten aanzien van de aanwezigheid op het grondgebied van de Gemeenschap van vertegenwoordigingen van verzekeringen met hoofdkwartier in derde landen en over de voorwaarden waarop zij zich in Europa kunnen vestigen. Wij openen een aanzienlijke markt voor alle ondernemingen in derde landen die zich in Europa kunnen vestigen. Het lijkt mij juist dat daartegenover dezelfde opening in de landen van herkomst van deze maatschappijen bestaat, en wij moeten erop toezien dat deze wederkerigheid, voordat de vestiging wordt toegestaan, in het andere land reeds is bereikt. Dat is de betekenis van het amendement dat ik heb ingediend, dat ook in de richting gaat van het amendement dat we hebben goedgekeurd ten aanzien van de financiële instellingen en de banken in het verslagSaridakis. Het lijkt ons van belang de Europese markt te beschermen, niet om haar te sluiten, maar om er zeker van te zijn dat de Europeanen in derde landen van dezelfde voorwaarden kunnen profiteren. De gebruikelijke formulering „wij zijn een open Gemeenschap maar niet op een presenteerblad" lijkt mij ook van toepassing op het gebied van de verzekeringen. Daarom hoop ik dat het Parlement mij volgt en voor het amendement stemt dat ik heb ingediend en dat een wederkerigheidsclausule voor verzekeringsmaatschappijen inhoudt. De heer Malangré (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de Europese verzekeringsbranche is een van de pijlers van de economische kracht van onze markt en daarom is het alleen maar vanzelfsprekend dat wij op weg naar de gemeenschappelijke markt een grotere aandacht schenken aan dit gebied. Ik wil in dit verband gewag maken van een persoonlijke waarneming die ik de afgelopen maanden heb gedaan en waarover ik mij ten zeerste heb verheugd: een van onze lidstaten, die ik zelf hogelijk waardeer en die overigens zijn zelfstandigheid en souvereiniteit zorgzaam koestert, is voor wat betreft de verzekeringsbranche zo gefascineerd door de mogelijkheden op het vasteland dat hij zich zeer intensief wijdt aan deze sector. Daarbij wordt met het voorbeeld van de verzekeringsbranche de kracht van het economische belang die onze Gemeenschap stimuleert, duidelijk geïllustreerd, en ik juich dat toe.
Nr. 3-386/14
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Malangré Dit verslag behandelt de keerzijde van de medaille waarop aan de andere kant vrij verkeer en mobiliteit staan. Wij willen vrij verkeer en mobiliteit, bewegingsvrijheid voor onze burgers in de Gemeenschap, maar hand in hand met deze mobiliteit gaan risico's en daarom moet de verzekering van onze burgers daarmee gelijk op gaan. Wij willen de bescherming van onze burgers ook als verzekeringnemers. Daarbij weten wij dat de serieuze verzekeringsmaatschappijen de beste reclame en hun succes op de lange termijn toeschrijven aan seriositeit, soliditeit en het gefundeerde vertrouwen dat hun klanten in hen stellen. Wij willen de mensen daarom niet uitsluitend en alleen vrijwaren voor de voetangels en klemmen van de kleine lettertjes. Er zijn ook andere problemen, zoals de specialiteiten. In het desbetreffende land van oorsprong kent de klant die misschien wel, ook wat betreft de gevolgen ervan, maar in de overige landen van de Gemeenschap hoeft dat niet zo te zijn. De gebruiken in het ene land zijn niet automatisch bij anderen algemeen bekend en hun vertrouwd. Daarom moet voortaan niet alleen zorgvuldiger aandacht worden geschonken aan de polisvoorwaarden voordat een verzekering wordt afgesloten, maar moeten ook aan het toezicht in de lidstaten en de voorlichting van de consument een grotere betekenis en een bijzonder gewicht worden toegekend. Consumentenbescherming en bescherming van slachtoffers van ongevallen mogen op de ontluikende zaaibedden van de gemeenschappelijke markt niet wegkwijnen. Derhalve willen wij de ervaringen met het toezicht in het land van dienstverlening en van de betrokken maatschappij bewaren en benutten - om zo te zeggen als een subsidiaire toezichthoudende bevoegdheid van de betrokken lidstaat - en gelijktijdig de categorieën van het grote „massarisico" in het belang van de bescherming van de verzekeringnemers en een faire gelijke behandeling graag regelen zoals de rapporteur heeft voorgesteld. Dat beantwoordt aan de ontwikkeling van onze markt en onze opvatting over bescherming van slachtoffers van ongevallen en over bescherming van de nabestaanden. Daarom zeggen wij, evenals de juridische commissie reeds deed, onvoorwaardelijk ja tegen dit voorstel van de rapporteur en danken wij hem voor zijn voorstellen en zijn werk. Mevrouw Salema (LDR). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, het onderhavige voorstel voor een richtlijn heeft in het bijzonder ten doel om de verplichte WA-autoverzekering in te passen in het kader zoals dat is vastgesteld in de tweede richtlijn voor de coördinatie van het verzekeringswezen met uitzondering van de levensverzekeringsbranche omdat deze van het toepassingsgebied werd uitgesloten en wel om diverse redenen die verband hielden met de werking van de nationale garantiefondsen, de werking van het systeem van de „groene kaart" en vooral de bescherming van de belangen van de slachtoffers van ongevallen. Het voorstel voor een richtlijn behandelt deze problemen en past de bepalingen van de tweede richtlijn toe
zowel op de verplichte WA-autoverzekering als op de facultatieve autoverzekering. Wij zijn het in het algemeen eens met de voorgestelde liberalisering, maar wij zijn niettemin van mening dat de tweede richtlijn nog niet in werking is getreden en nog niet is beproefd, zodat het ietwat voorbarig is om de WA-autoverzekering op te nemen in het vrije verkeer van diensten. Het voorstel voor een richtlijn maakt verschil tussen grote risico's zoals gedefinieerd in de tweede richtlijn, en de „massa-risico's". Welnu, wij steunen de door de juridische commissie goedgekeurde amendementen nrs. 2, 3 en 5 die ertoe strekken het begrip grote risico's in de WA-autoverzekering niet op te nemen gezien de drie hoofdargumenten die de rapporteur daarvoor heeft genoemd. Over deze drie argumenten - ik heb nu niet voldoende tijd om die te analyseren - zouden wij allereerst willen zeggen dat het onderscheid tussen grote risico's en „massa-risico's" logisch is aangezien de WA-autoverzekering voor een wettelijk toegelaten voertuig nooit een industrieel risico dekt maar veeleer een massarisico dat voortvloeit uit het feit dat het voertuig deelneemt aan het algemene verkeer over de weg. Wij zijn het ook eens met de twee andere argumenten. Dit gezegd zijnde zijn wij van oordeel dat op dit moment slechts de eerste fase van liberalisering van de tweede richtlijn in werking moet gaan. Wij zullen voor de amendementen stemmen die in die zin zijn ingediend. Wij zullen ook voor de in de juridische commissie goedgekeurde amendementen stemmen die een meer technisch karakter dragen. Wij willen graag de heer Rothley gelukwensen met het uitstekende werk dat hij heeft verricht, en wij staan welwillend tegenover het voorstel van mevrouw Vayssade om het beginsel van wederkerigheid in te voeren. Lord Inglewood (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in de eerste plaats de heer Rothley willen danken voor zijn verslag. Het gaat om een vrij moeilijke materie en nu heb ik tenminste het gevoel dat ik er iets van begin te begrijpen. Het spreekt vanzelf dat het openen van verzekeringsmarkten een essentieel element is in het totstandbrengen van de interne Europese markt. De Europese Democratische Fractie is van oordeel dat dit niet gemakkelijk zal zijn en dat dit geleidelijk zal moeten gebeuren. Een open verzekeringsmarkt kan theoretisch gezien voordelen inhouden, maar vooral in verband met de motorrijtuigenverzekering, moet hij consumentvriendelijk zijn en begaan met de bescherming van de consument omdat er anders geen voordelen zullen zijn. Daarom zijn wij het eens met de voorgestelde regeling om de eisers en de slachtoffers bij te staan. Sta mij toe dat ik een persoonlijk feit aanhaal. Jammer genoeg is dit weekend, zaterdagmiddag, mijn auto gestolen. Die is zondag 150 km verder helemaal vernield teruggevonden. Ik weet dat het moeilijk rechtstreeks onderhandelen is met verzekeringsmaatschappijen,
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/15
Inglewood zelfs als ze uw eigen taal spreken, wanneer u zich op een aanzienlijke afstand van hun vestiging bevindt. In ieder geval geloven wij dat de ontwerp-richtlijn een goede basis vormt voor de bescherming van de eisers en de slachtoffers. Wij zijn van oordeel dat zowel grote als massa-risico's, zoals reeds eerder in dit debat is gezegd en het gaat hier om een eerder geforceerd onderscheid tussen beide, moeten worden gedekt, niet alleen maar de massa-risico's zoals de Commissie juridische zaken en rechten van de burger voorstelt. De heer Bandrés Molet (V). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp dat er dagen zijn waarop wij uit gemakzucht gaan praten over verzekeringen. Wanneer er in de wereld zoveel onrustwekkende en belangrijke zaken gebeuren dan vindt men het soms beter over andere zaken te gaan praten. Mijnheer de Voorzitter, iedereen is overtuigd van het belang van dit soort verzekeringen waarover wij vandaag praten. Denken wij in dit verband bij voorbeeld aan de motorrijtuigenverzekeringen. Iedere dag zijn er honderden, om niet te zeggen duizenden, personen die lijden onder de gevolgen van verkeersongevallen. Er zijn veel doden, gewonden, sommigen zeer ernstig, de gevolgen van de ongevallen zijn talrijk. Onze collega Lord Inglewood komt ons hier vertellen dat zijn auto is gestolen. Allen hebben wij op de een of andere manier te maken gehad met de problemen van het verkeer en bijgevolg kennen wij allemaal het nut van de verzekeringen. Alle burgers hebben te maken met verzekeringen, actief of passief. De verzekering is geen zaak voor de rijken maar wel voor alle burgers. Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn bevat twee doelstellingen die heel duidelijk zijn uitgelegd in het verslag van de heer Rothley. In het algemeen worden de voorwaarden aangegeven voor het dekken van de wettelijke aansprakelijkheid in verband met het verkeer van motorvoertuigen in het stelsel van vrije dienstverlening en daarmee zijn wij het eens. Ook onze fractie is het daarmee eens zoals duidelijk is gebleken in de Commissie juridische zaken en rechten van de burger.In de categorie van grote risico's moet ook de wettelijke aansprakelijkheid van motorvoertuigen en landbouwvoertuigen worden genoemd. Op dit punt is er geen volledige overeenkomst. Wij zijn het eens met de heer Rothley, met zijn verslag, we zijn het eens met de Commissie juridische zaken en rechten van de burger en wij geloven dat het zeer moeilijk is de grens te trekken tussen verschillende soorten risico's. Denken wij hierbij aan het materiële aspect. Een kleine anecdote illustreert hoe het risico van een klein voertuig met twee wielen met een kleine motor, een zeer massarisico kan zijn. Een paar jaar geleden was er een botsing tussen een kleine Lambretta en een grote vrachtauto waarbij een elektriciteitsmast omviel die een enorme brand veroorzaakte en een ramp van grote omvang. Zoals terecht in het verslag wordt gezegd kunnen grote risico's van insolventie ontstaan. Ik her-
inner eraan dat in de periode van 1980 tot nu, zoals ook wordt vermeld in het verslag, grote faillissementen hebben plaatsgevonden in de Gemeenschap. In Spanje zijn er 26 anonieme verzekeringsmaatschappijen bankroet gegaan; 27 in Italië en uit ervaring ken ik moeilijkheden en de administratieve lijdensweg die sommige personen moeten afleggen die verzekerd waren bij een maatschappij die bankroet is gegaan of is verdwenen. Het gaat hier dus over zeer ernstige problemen die in de toekomst via deze richtlijn kunnen worden opgelost. Daarom, mijnheer de Voorzitter, steunen wij dit verslag en feliciteren wij de heer Rothley. Wij zullen ook stemmen voor de amendementen van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger. De heer Bontempi (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ik namens mijn fractie mijn instemming moet betuigen met deze ruime overeenstemming die in het Parlement blijkt te bestaan ten aanzien van hetgeen de heer Rothley in zijn verslag voorstelt. En om niet te herhalen wat andere collega's al hebben gezegd, denk ik vooral te moeten wijzen op de geldige redenen voor een versterking van het proces van het vrij verrichten van diensten dat wordt gerealiseerd in kleine concrete stappen. In het onderhavige geval wil ik zeggen - en dat is naar mij dunkt met steekhoudende argumenten aangetoond in het verslag van de heer Rothley - dat het gevaar dat een volledig vrije dienstverlening zodanig is dat de autoverzekering de grote risico's dekt, veel groter is dan het niet zetten van geleidelijke stappen, zoals ik zojuist heb gezegd. Ik vind verder dat we op gebied van verzekering om de door de heer Malangré genoemde redenen twee doelstellingen voor ogen moeten hebben. Ten eerste de bescherming van de consumenten wanneer het gaat, zoals het geval is bij voertuigen, om een zeer wijdverbreid risico, een massa-risico, dat zich uitstrekt tot miljoenen mensen. Ten tweede de economische structuur van de verzekeringen. In mijn land, Italië, bij voorbeeld lijdt het geen twijfel dat voor het bereiken van de juiste en vooruitstrevende doelstellingen van het vrij verrichten van diensten en van vrije mededinging inspanningen moeten worden gedaan waaraan ook de Gemeenschap moet deelnemen om in overeenstemming met de regeringen tot de noodzakelijke harmonisatie over te gaan. Ik wil ook nog wijzen op een andere kwestie. In deze brede sector, in het kader van de richtlijnen die zijn uitgevaardigd, vereist met name de autoverzekering dat grote aandacht wordt geschonken aan de risico's die de heer Malangré bij voorbeeld heeft opgesomd: het faillissement van een reeks maatschappijen dat grote problemen heeft veroorzaakt. Het vergunningenstelsel, het controlestelsel en het garantiestelsel zijn daarom altijd van wezenlijk belang. Reden waarom ik het nog eens herhaal: wij moeten een eerste belangrijke stap zetten maar geen misstap doen.Tenslotte wil ik mijn volledige instemming en de instemming van mijn fractie betuigen met het voorstel
Nr. 3-386/16
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Bontempi
van mevrouw Vayssade over het beginsel van wederkerigheid. De vrije mededinging mag geen slogan zijn, maar moet ten uitvoer worden gelegd in een situatie van gelijke voorwaarden. En de wederkerigheid in de niet-Europese landen is een wezenlijke voorwaarde. Mevrouw Grund (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag van de heer Rothley over het direct verzekeringsbedrijf en in het bijzonder betreffende de wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen in het internationaal vervoer vult een belangrijke leemte in de rechtszekerheid. Wij mogen niet vergeten dat het motorrijtuigenverkeer in Midden-, West- en Zuid-Europa door de bestendige toename van toegelaten motorrijtuigen, maar juist ook door de toenemende bewegingsvrijheid door het openstellen van de grenzen die vroeger voor ons hermetisch gesloten waren, steeds maar toeneemt. Bij deze ontwikkeling zie ik vooral de grotere milieuverontreiniging door uitlaatgassen en lawaai maar daarover gaat het verslag van de heer Rothley niet. Hier gaat het om persoonlijke en materiële schade die kan ontstaan door allerlei ongevallen. Gebeurt zo'n ongeval in het buitenland dan is de gedupeerde vaak juridisch benadeeld. Het oprichten van een garantiefonds verschaft hier grotere rechtszekerheid. Bij alle overwegingen van financiële aard moet de mens echter in het midden staan, het slachtoffer van een verkeersongeval. De gedupeerde heeft reeds schade genoeg geleden en moet niet nog eens in het ongewisse blijven wie in het buitenland de ziekenhuiskosten en de schade aan het motorrijtuig zal betalen. Belangrijk lijkt mij vooral het amendement dat in de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, waartoe ik behoor, is goedgekeurd en dat op basis van één enkele premie in alle betrokken landen steeds de hoogste dekking waarborgt: namelijk die van de lidstaat waar het motorrijtuig zijn normale verblijfplaats heeft of die van de LidStaat waarin het geval voor de verzekeringsmaatschappij zich voordoet. Ook wat betreft de bewijsplicht van de gedupeerde wanneer de veroorzaker van de schade niet wil betalen of wanneer de wettelijke aansprakelijkheidsverzekeraar niet kan worden vastgesteld, vergroot de hier voor ons liggende tekst de rechtszekerheid in het internationale dienstenverkeer. Hij wordt door mij en mijn vrienden van de Technische Fractie Europees Rechts positief beoordeeld. In ieder geval - en dit is de keerzijde van de medaille - kan de gewijzigde richtlijn in verschillende landen leiden tot een verhoging van de verzekeringspremies voor automobilisten. Risico en toegangsverplichting worden verhoudingsgewijs groter. Dit geldt in de eerste plaats voor deze landen waar tot nu toe de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering nog op een zeer onbevredigend niveau bestaat. Zij zullen verplicht zijn de motorrijtuigenverzekering opnieuw te regelen en op het hoogst mogelijke niveau te brengen wat zekerheid betreft, ook wanneer dat meer gaat kosten. En tenslotte ook een positieve wending wat de betreurenswaardige praktijk betreft die vooral
in mijn land hard aankomt wanneer ik bij voorbeeld denk aan de van het Europese Hof van Justitie in Luxemburg afgedwongen systematische verstoring van de Duitse voedingsmiddelenwetgeving in verband met vlees, worst, melk en bier die op EG-bevel naar een lager niveau werd overgeheveld. Af en toe maar zeer zelden is er toch een lichtpunt in de duisternis van de administratie en de reglementering van de nationale wetgeving door deze Europese Gemeenschap. Het werk van Willi Rothley is een dergelijk lichtpunt! (Applaus) De heer Price (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Witboek van 1985 betekende een doorbraak in de ontwikkeling van de Europese Gemeenschap. Daarin werden onze prioriteiten aangegeven en werd aangetoond waarom wij ons moeten concentreren op deze prioriteiten. Het verschafte ook de middelen om door de impasse te breken van de communautaire wetgeving. Een daarvan was het principe van de nationale controle. Met de wil en de actieve medewerking van het Parlement zijn een groot aantal maatregelen vastgesteld maar dit verslag veronderstelt dat het Parlement zou kunnen aarzelen met zijn beslissing. De voorgestelde amendementen brengen ons terug tot de harmonisatie van de supervisie in plaats van zich te baseren op nationale controle. Waar het voorstel van de Commissie een groot onderdeel van de verzekeringsmarkt zou openen met het oog op een interne markt intensieve mededinging en lagere premies, zou dit verslag de markt voor verschillende jaren gesloten houden. In verband met de mededinging heeft de heer Rothley in dit debat gezegd dat tenslotte iemand moet betalen. Maar dit is een volledige negatie van het rapportCecchini en van de talrijke parlementaire resoluties. Als argument wordt aangevoerd dat deze actie noodzakelijk is om de gewone burger te helpen, met name de slachtoffers van verkeersongevallen. Deze bezorgdheid is misplaatst. Volgens het voorstel van de Commissie wordt het mogelijk dat de verzekeraar gemakkelijk kan worden vervolgd in de lidstaat die de diensten verleent. Voorts is er een andere richtlijn die het Parlement in eerste lezing in oktober heeft aangenomen betreffende de bescherming van de slachtoffers en die waarborgt dat garantiefondsen doeltreffend kunnen werken om de belangen van deze slachtoffers te beschermen. Het onderscheid tussen grote risico's en massa risico's gaat terug op een arrest van het Europese Hofvan Justitie. Dit is reeds aanvaard en dit is geen reden waarom een verzekeringsonderneming die voor alle andere gevallen de kwalificatie groot risico gebruikt een restrictiever regime zou invoeren voor de motorrijtuigenverzekering. Verschillende amendementen zouden de mededinging beperken en de voordelen van het rapport-Cecchini ongedaan maken.
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/17
Price
Derhalve steun ik het voorstel van de Commissie en ga ik in geen geval akkoord met de ingediende amendementen. De heer Rothley (S), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, collega Grund heeft met veel lof over mijn verslag gesproken maar het gaat niet om het verslag dat wij hier behandelen maar over een ander verslag dat volgens mij even goed is. Ik vind het vanzelfsprekend dat wij collega Grund de kans moeten geven haar tekst over het voor ons liggende verslag eveneens voor te lezen. Het gebeurt immers meer dat men zich van document vergist. Derhalve verzoek ik u, mijnheer de Voorzitter, collega Grund deze gelegenheid nog te geven. Sir Leon Brittan, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de essentie van dit voorstel is inderdaad de uitbreiding op het gebied van de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen van de liberalisatie van de markt wat reeds eerder is gedaan op andere gebieden. De reden waarom dit gebeurt is een onderdeel van de verwezenlijking van de interne markt zoals de heer Price ons zojuist heeft gezegd. De reden waarom dit voorstel wordt gewijzigd, zoals voorgesteld in de amendementen is om te voorkomen dat derde partijen worden benadeeld of dat de verzekeringsnemers hogere premies moeten betalen. De Commissie is het daar echter niet mee eens en dit zal ik aantonen. Noch de belangen van de derde partij die van de polis zou kunnen genieten, noch de persoon die de polis betaalt, zullen worden benadeeld. Maar laten we duidelijk zijn, wanneer we spreken over grote risico's dan hebben wij het over de verzekeraars. We hebben het dus over de verzekeringsmaatschappijen en het verschil tussen de grote risico's en de massarisico's, wat is opgenomen in het vorige voorstel en niet zal worden uitgebreid tot de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering. Het uitgangspunt is geweest dat dit voorstel niet zal leiden tot een vermindering van het beschermingsniveau voor wettelijke aansprakelijkheidsheidslachtoffers. De bedoeling is te waarborgen dat een commerciële of industriële verzekeringnemer die grote risico criteria heeft ingebouwd, op die manier toegang zal hebben tot de gehele communautaire verzekeringsmarkt en dezelfde toegang zou genieten voor dit soort verzekering als het geval is voor brand, diefstal en eigen motorrijtuigenverzekering. Ons voorstel accepteert de speciale regeling voor verplichte risico's zoals is vastgelegd in artikel 8 van de tweede richtlijn, dat erin voorziet dat de speciale regeling van het gastland moet worden toegepast. Het is de bedoeling deze vorm van bescherming te handhaven. De Commissie vindt dit noodzakelijk daar de niveaus en de inhoud van de WA-verzekeringen motorvoertuigen in de Gemeenschap helemaal niet uniform zijn. Voorts is er geen keuze van toepasbare wetgeving, de wet van de lidstaat waar het risico gesitueerd is, dit wil zeggen waar het verzekerde motorvoertuig is geregis-
treerd. Lidstaten die op dit ogenblik de voorafgaande toestemming eisen van algemene en bijzondere polisvoorwaarden zullen deze eis blijven stellen en dat is, geloof ik, het punt waar de heer Malangré het over heeft gehad. De graad van nieuwe liberalisatie om grote risicobehandeling uit te breiden tot de WA-motorvoertuigenverzekering is inderdaad zeer bescheiden. Daardoor wordt controle ingevoerd in het land van oorsprong wat betreft de technische reserves en wordt de voorafgaande toestemming of systematische aangifte van premietarieven afgeschaft. Daarover gaat het en ik zie daarin helemaal geen ondoordacht, gevaarlijk of overhaast voorstel wanneer wij het ernstig menen met ons geloof in de verwezenlijking van de interne markt op dit gebied. Ons voorstel gaat over de specifieke problemen die hebben geleid tot de uitsluiting van de WA-motorrijtuigenverzekering uit de tweede richtlijn. Het gaat hier om het lidmaatschap van het groene kaart bureau en het garantiefonds van de lidstaat die de dienst verleent en vooral om de noodzaak de WA-slachtoffers de mogelijkheid te bieden een schadeclaim in te dienen. Wij aanvaarden dat de WA-gedupeerden de echte consument is en niet kan worden verplicht te onderhandelen met de verzekeraar in een vreemde taal. Wij vinden het dus normaal dat wij deze bijzondere vereiste hebben aangepast. Derhalve verzoek ik het Parlement zijn steun te verlenen aan ons voorstel. De vrijheid van dienstverlening is, en ik citeer hier het Hof, een van de fundamentele beginselen van het Verdrag en het Parlement heeft in het verleden grote belangstelling getoond voor het openstellen van de communautaire markt voor motorrijtuigenverzekering. Daar is reële vraag naar. Waarom zouden burgers uit de Gemeenschap die naar een andere lidstaat verhuizen verplicht zijn ook een andere verzekeraar te zoeken? Waarom zouden communautaire ondernemingen die werkzaam zijn in een aantal lidstaten hun regelingen inzake motorrijtuigenverzekering niet op dezelfde wijze mogen rationaliseren zoals zij dat kunnen doen voor brand- of algemene WA-verzekering? Wij zijn van oordeel dat vrije dienstverlening moet worden toegestaan met inbegrip van de behandeling van grote risico's onder toezicht van het land waar de verzekeringsonderneming is gevestigd terwijl volledig rekening wordt gehouden met de belangen van de WAslachtoffers. Dit wou ik even zeggen voor ik het zal hebben over de amendementen. Amendement nr. 1 beoogt de titel van het voorstel te verkorten en ook de Commissie vindt dat deze titel niet heel elegant is geformuleerd. De Commissie stemt dus in met dit amendement en zal met haar juristen proberen een andere titel te vinden die korter is en juridisch duidelijker. Wij gaan niet akkoord met de amendementen nrs. 2 en 5 die de dekking voor grote risico's uit het voorstel willen halen. Als deze amendementen worden goedgekeurd verliest het voorstel veel van zijn inhoud. De Commissie vindt deze amendementen ongerechtvaardigd om de volgende redenen. Ten eerste, de richtlijn
Nr. 3-386/18
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Brittan
van juni 1988 heeft de mogelijkheid geïntroduceerd van grote risicodekking voor de algemene WA-verzekering die op precies dezelfde manier als de WAmotorrijtuigenverzekering voorziet in de bescherming van WA-slachtoffers. Het argument dat een WA-verzekering zoals voor motorvoertuigen moet onderworpen worden aan controle in het gastland is reeds door de lidstaten en door dit Parlement verworpen. Ten tweede, het voorstel van de Commissie geeft de LidStaten de mogelijkheid zich te beroepen op hun eigen wetgeving, minimumniveaus van dekking en verplichte contractvoorwaarden. De eisende partij wordt verder beschermd door de regeling inzake schadeclaims en de eiser kan daarbij altijd een verzoek indienen bij het agentschap dat in een andere lidstaat is gevestigd niet via de verzekeraar in het andere land maar rechtstreeks of via de plaatselijke vertegenwoordiger. Daaruit volgt dat het onderscheid tussen grote risico's en massa risico's volledig irrelevant is voor het slachtoffer. Hij wordt op dezelfde manier behandeld in beide gevallen en geniet volledige bescherming. In het verslag wordt vooral de nadruk gelegd op het feit dat de grote risicodekking de voorafgaande goedkeuring van premietarieven voor deze grote risico's zou overbodig maken op een plaatselijke markt. Dit zou zogezegd tot gevolg hebben dat de man in de straat meer moet betalen voor goedkopere motorrijtuigenvoorzieningen en men suggereert dat dit zou leiden tot meer insolventies. Deze argumenten kunnen mij niet overtuigen. In sommige lidstaten bestaat reeds de vrijheid van tarieven en op grond van ons voorstel kunnen lidstaten, als ze dat wensen controle blijven uitoefenen op tarieven voor massarisico's. Ten derde, alle lidstaten hebben reeds regelingen om ervoor te zorgen dat WA-slachtoffers geen nadeel ondervinden van het feit dat een verzekeringsagentschap ophoudt te bestaan. Het verbaast me dus dat de Commissie juridische zaken en rechten van de burger zou verzoeken om het handhaven van de opgelegde minimumtarieven. Ik kan dit moeilijk in overeenstemming brengen met het programma van de interne markt en de nadruk die daarbij wordt gelegd op vrije keuze en mededinging.
wijzigingen voor op artikel 5 in verband met het lidmaatschap van het groene kaartbureau en het garantiefonds en de schadeclaimregeling. Ik zal het alleen hebben over de hoofdpunten en de kleien wijzigingen zullen nader worden onderzocht. In de tweede subparagraaf van lid 2 van artikel 12a wordt voorgesteld 22 woorden te schrappen. In haar voorstel aanvaardt de Commissie dat een niet gevestigde verzekeraar die in een bepaalde lidstaat diensten verleent kan worden verzocht zich aan te sluiten bij en bij te dragen tot het bureau en het garantiefonds van deze lidstaat, overeenkomstig de aard van de verleende diensten. Wij hebben echter bezwaren wat betreft het toetredingsverdrag, de minimum jaarlijkse bijdrage of de vastgestelde garanties. Deze kunnen volgens ons een ernstige barrière vormen bij het verrichten van diensten. De Commissie is van oordeel dat dit punt verder moet worden onderzocht en wij zijn voornemens om ons voorstel in het licht van dit amendement te herzien. Het verslag van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger stelt voor een derde subparagraaf toe te voegen aan lid 2 van het nieuwe artikel 12 a. De dienstverlenende Lid-Staat zal worden verzocht informatie te verschaffen over het volume van de diensten die het heeft ontvangen van de Lid-Staat van vestiging. Wij gaan akkoord met de geest van dit amendement. De tweede subparagraaf van paragraaf 3 van artikel 12a betreft de schadeclaimverantwoordelijke en de Commissie juridische zaken en rechten van de burger stelt voor dat deze vertegenwoordiger technische reserves ter beschikking moet hebben en gerechtelijk moet kunnen worden vervolgd zoals het agentschap. Wat de technische reserves betreft, moet het grote risicosysteem onder de controle staan van de Lid-Staat van vestiging. Het is niet noodzakelijk dat de schadeclaimvertegenwoordiger samen met het agentschap moet worden vervolgd. Deze vertegenwoordiger moet het agentschap voor de rechtbank kunnen vertegenwoordigen maar iedere zaak moet worden aangespannen tegen de verzekeraar of tegen het agentschap dat de verzekering heeft afgesloten. Ik zie derhalve geen rechtvaardiging voor deze wijzigingen.
Om die reden hoeft de derde partij niet te vrezen voor deze voorstellen en kunnen zij geen enkel voordeel halen uit deze amendementen. Amendement nr. 3 beoogt de schrapping van het verlenen van dekking voor grote risico's voor de cascoverzekering motorrijtuigen. Ik zie niet in waarom deze mogelijkheid niet zou mogen worden gegeven. Hierbij zijn geen WA-partijen betrokken en deze polishouders zouden worden verplicht hun verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen beslissingen zoals was vastgesteld in de vorige richtlijn. Derhalve kan ik dit amendement niet aanvaarden.
De Commissie gaat akkoord met amendement nr. 7. De amendementen nrs. 8 en 13 willen een nieuw artikel in verband met de codificatie. Wij kunnen daar begrip voor opbrengen maar dit artikel dat aan de Raad is gericht is niet op zijn plaats in een richtlijn die aan de Lid-Staten is gericht. Ik ben het eens met amendement nr. 9 waarin wordt geëist dat de schadeclaimverantwoordelijke zijn domicilie of permanente verblijfplaats moet hebben in de Lid-Staat waarin diensten worden verricht.
Amendement nr. 4 beoogt de volledige titels te vermelden van de in artikel 1 genoemde richtlijnen. De amendementen nrs. 6, 10 en 11 stellen een reeks van
Wat amendement nr. 14 betreft waar mevrouw Vayssade de aandacht op heeft gevestigd, kan ik akkoord gaan met het principe van de reciprociteit op dit gebied maar ik geloof niet dat het onderhavige voorstel
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/19
Brittan
daartoe het gepaste instrument is. Wij onderzoeken hoe een reciprociteitsclausule kan worden ingevoerd voor niet-levensverzekeringen, en ik verzeker u dat dit zal worden gedaan, maar wij hebben nog niet besloten hoe dat precies zal gebeuren. Het lijkt mij het best dat dit niet in deze richtlijn gebeurt. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 17.00 uur plaats. 7. Door kredietinstellingen gestelde zekerheden De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-18/90) van de heer Rothley namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(88) 805 def. - doc. C3-53/89 - SYN 180) inzake de door kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen gestelde zekerheden De heer Rothley (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook in deze verordening gaat het om de verwezenlijking van het vrije verkeer van diensten op financieel gebied. Eigenlijk heeft deze verordening maar een artikel dat als volgt luidt, en ik citeer in het kort: „een autoriteit die zekerheidsstelling verlangt moet een zekerheid die gesteld is door een kredietinstelling die een vergunning heeft gekregen of door een verzekeringsmaatschappij binnen de Europese Gemeenschap, aanvaarden".
Ik geef een voorbeeld: wanneer een openbaar ministerie iemand in voorarrest tegen borgstelling wil vrijlaten, bij voorbeeld tegen 500.000 DM contant, dan geloof ik is het met beroep op deze verordening niet mogelijk een zekerheid voor te leggen met het argument dat de autoriteit, in dit geval het openbaar ministerie, verplicht zou zijn die aan te nemen. Zo is dat niet bedoeld. Het zou zinvol zijn wanneer wij dit hier nog in het debat konden verduidelijken. Onze commissie heeft twee aanvullingen voorgesteld. Zij betreffen de uitbreiding van de zekerheid tot het van een schuld onafhankelijke zekerheidstoezegging dus een garantietoezegging - ook dit moet in de verordening worden opgenomen - en het toepasbare recht alsmede de bevoegde rechtbank. Ik zou het niet juist vinden als voor de hoofdschuld enerzijds en voor de zekerheid anderzijds een verschillende rechtspraak van toepassing zou zijn en verschillende rechtbanken daarover zouden beslissen. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat bij voorbeeld een rechtbank in Parijs zegt dat de hoofdschuld is verjaard en dat derhalve de burger niet aansprakelijk kan worden gesteld terwijl een rechtbank in Madrid zegt dat de hoofdschuld niet is verjaard en dat de burger wel aansprakelijk kan worden gesteld. Om een dergelijke verschillende rechtspraak onmogelijk te maken is het zinvol de toepasbare rechtspraak op de zekerheid en de bevoegde rechtbank of het recht van de hoofdschuld te laten volgen. Dit betekent niet dat de LidStaat niet verlangen kan dat de zekerheid in de taal van het land wordt verstrekt. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger is van oordeel dat de Commissie terecht de rechtsvorm van de verordening heeft gekozen. Dit is een instrument dat eigenlijk vaker zou moeten worden gebruikt. Wij zijn ook van mening dat de rechtsgrondslag van artikel 100 A verantwoord is.
Wij hebben bij de bespreking in de Commissie juridische zaken en rechten van de burger deze op het eerste gezicht eenvoudig lijkende tekst zorgvuldig onderzocht en ik hoop dat wij bij de interpretatie van deze tekst kunnen rekenen op de consensus van de Commissie. In de eerste plaats gaat het erom het bestaande verbod van discriminatie te concretiseren. Het tweede belangrijke punt is de verplichting tot aanvaarding waarbij wij ervan uitgaan dat onder autoriteit ook rechtscolleges of openbare ministeries moeten worden verstaan. Wat betekent dit concreet? Dit leidt tot een interpretatiekwestie die in sommige lidstaten voor moeilijkheden heeft gezorgd en ik hoop dat wij deze vraag tijdens het debat nog kunnen oplossen.
In onze commissie was er een discussie over het tijdstip waarop deze verordening van kracht zou moeten . worden. Wij zijn tenslotte overeengekomen dat het bij het oorspronkelijke voorstel van de Commissie moet blijven. Op basis daarvan heeft de Commissie juridische zaken en rechten van de burger eenstemmig een besluit genomen. Derhalve geloof ik dat de verordening ook zo spoedig mogelijk door de Raad kan worden goedgekeurd.
Ongetwijfeld gaat de draagwijdte van deze verordening zo ver dat een autoriteit, ook een rechtscollege ook een openbaar ministerie, in de toekomst de soliditeit van een zekerheid niet meer zal kunnen onderzoeken. Daarover zijn wij het volledig eens en daarin ligt ook een heel belangrijke functie van deze verordening. De bezwaren die daarover zijn gemaakt hou ik niet voor gerechtvaardigd. Een andere vraag is, en dat betreft ook de draagwijdte van deze verordening, dat de tekst aanleiding zou kunnen geven tot de aanvaarding, dat wanneer een autoriteit een zekerheid verlangt, zij verplicht is die als borgtocht aan te nemen en dat gaat iets te ver!
De heer Medina Ortega (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens de Socialistische Fractie en zal mij beperken tot één aspect van het voorstel voor een verordening. Ik wil het hebben over het feit dat men als normatieve rechtsvorm, voor de verordening heeft gekozen, daarover heeft ook de rapporteur het gehad. Er is inderdaad verzocht om een verordening omdat men een vorige verordening wil wijzigen en dat is alleen maar mogelijk middels een andere verordening. Zowel de rapporteur ten principale van de Commissie juridische zaken en rechten van de burger als de rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de heer
Nr. 3-386/20
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Medina Ortega Herman, hebben de nadruk gelegd op andere overwegingen. De verordening is meer dan de richtlijn een juridisch instrument om het communautaire recht vooruit te helpen, omwille van het rechtstreeks verplichtende karakter zonder de tussenkomst van andere normatieve instanties. Het is zeker dat de mededeling van de intergouvernementele conferentie betreffende artikel 100 A van het Verdrag, de Commissie heeft aanbevolen de voorkeur te geven aan de richtlijn wanneer de harmonisatie legislatieve wijzigingen met zich meebrengt in een of verschillende Lid-Staten. Artikel 100 A is meer open aangezien het gaat over door de Commissie voorgestelde maatregelen, wat impliceert dat deze in de uitoefening van haar exclusief recht om legislatieve initiatieven goed te keuren richtlijnen kan voorstellen, aanbevelingen, verordeningen of om het even welke andere communautaire normatieve rechtsvormen. De verordening is doeltreffender door haar directe toepasbaarheid. De Commissie heeft ons meegedeeld welke vertraging er wordt opgelopen voor communautaire richtlijnen in de nationale wetgeving worden opgenomen en dit kan worden voorkomen door te kiezen voor de verordening. Het is onze verantwoordelijkheid, en ook die van de Commissie en die van het Parlement in de mate van het mogelijke te kiezen voor de meest doeltreffende rechtsvorm en die de meeste kansen biedt op een praktische tenuitvoerlegging. De intergouvernementele verklaring over artikel 100 A kan de inhoud van het eigenlijke artikel 100A niet uithollen, dit artikel is een onderdeel van een instrument dat bindend is voor de communautaire instellingen. Het spreekt bovendien vanzelf dat vanuit politiek standpunt de burgers van de Gemeenschap zich bewust moeten zijn van het bestaan van een materiële rechtsvorm, in dit geval de communautaire rechtsvorm. Op dit ogenblik waarop wij streven naar de Europese Unie kan de rechtsvorm van de verordening de burgers bewust maken van het bestaan van deze mogelijkheid en deze mogelijkheid mag niet onbenut blijven. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, feliciteer ik de Commissie voor het feit dat zij voor een verordening heeft gekozen en ik hoop dat het voorbeeld zal worden gevolgd voor andere voorstellen in verband met de verwezenlijking van de interne markt omdat het hier gaat om een doeltreffende juridische basis die ons wordt geboden in de verdragen, met andere woorden de rechtsvorm van de verordening en niet de richtlijn zoals in andere gevallen. De heer Malangré (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, wat ik over de economische betekenis van het verzekeringsbedrijf als de kracht voor de gehele interne markt heb aangeduid geldt natuurlijk en zeker voor de kredietinstellingen en de financiële instellingen, de tweede sterke peiler van de markt. Nu zal op een gebied van de zekerheidsstelling, wat beantwoordt aan de dynamiek van de interne markt de
noodzakelijke reaktie en bewegingsruimte worden verleend. Wij juichen dat toe. Dit ziet er op het eerste gezicht zeer eenvoudig uit maar het is van verderstrekkende betekenis. Dit zal namelijk gebeuren in de rechtsvorm van een verordening, zodat dus ons gemeenschapsrecht onmiddellijk kan worden toegepast. Ook wij zijn het daarmee eens. Wij juichen dit toe en gaan op dit punt ook met de Commissie akkoord. Dit brengt echter ook bijzondere risico's met zich mee en vereist een geharmoniseerde controle. Wij willen mededinging, wij willen concurrentie van het aanbod! Zij dienen beide de gehele economie en derhalve willen wij vervormingen in deze mededinging voorkomen. Derhalve vinden wij dat aandacht moet worden besteed aan een verdere harmonisatie wat betreft het toezicht. De hier voorgestelde verordening is een juiste zet in het schaakspel van de integratie maar nog geen schaakmat ten overstaan van de vervormingen in de mededinging tegen deze worm in de vrucht van de binnenmarkt. De in deze verordening voorgestelde vereenvoudigingen stemmen overeen met onze standpunten. Derhalve zijn wij ermee akkoord dat duidelijkheid moet worden geschapen in verband met de aan te wenden rechtspraak en ik volg hierbij uitdrukkelijk de interpretatie die door collega Rothley daaraan is gegeven. Wij zijn van oordeel dat hier een en hetzelfde recht van toepassing moet zijn. Mededinging en vrije dienstverleningsverkeer enerzijds, rechtszekerheid en bescherming anderzijds, in de mate van het mogelijke geringe reglementering door de autoriteiten: dat zijn de broers en zussen van één en dezelfde sympathieke familie en die moeten wij beschermen en steunen! Daarom stemmen wij zowel in de plenaire vergadering als in de parlementaire commissie in met het verslag en danken wij de rapporteur van harte voor zijn voortreffelijk werk ook op dit punt. De heer Lane (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wens de rapporteur geluk namens de Fractie van verenigde Europese democraten en ik verleen mijn volledige steun aan het verslag dat is opgesteld door de Commissie juridische zaken en rechten van de burger over het voorstel van de Commissie aan de Raad voor een verordening inzake de door kredietinstellingen of verzekeringsmaatschappijen gestelde zekerheden. Ik ben van oordeel dat er in een echte interne markt gelijke en open mededinging moet bestaan. In het verleden hebben sommige nationale regeringen ervoor gezorgd dat alleen kredietinstellingen van hun eigen LidStaten konden concurreren gewoon omdat zij de zekerheden die aan kredietinstellingen in andere LidStaten werden gegeven niet erkenden. Het zou hinderlijk en moeilijk zijn als kredietinstellingen verschillende zekerheden zouden moeten stellen in elk van de
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/21
Lane Lid-Staten waar zij zaken doen. Zodra een Lid-Staat een zekerheid stelt moet die worden erkend in de 12 Lid-Staten, op die manier is er een gelijk niveau voor de gehele Europese Gemeenschap. Dit en andere maatregelen in de tweede bankrichtlijn zullen ervoor zorgen dat de interne markt ook kan functioneren in de sector van de financiële dienstverlening. Er is echter een zaak die mij tot ongerustheid stemt. Tijdens de vergaderperiode van januari ging men ervan uit dat de Duitse eenmaking voor de deur stond en dat die reeds de volgende maanden zou beginnen. Sindsdien hebben de gebeurtenissen elkaar snel opgevolgd. Ik geloof dus dat al onze richtlijnen en verordeningen inzake financiën, hetzij leningen of convergenties, moeten worden herzien. Met betrekking tot het verslag-Rothley kunnen wij, wanneer er een herenigd Duitsland is, zekerheden accepteren die worden gegeven aan kredietinstellingen in het huidige Oost-Duitsland. Als de hereniging plaatsvindt, wat voor invloed zal dat hebben op de waarde van de Duitse mark? Zal de huidige arme economie van de DDR met zijn buitenlandse schuld van 20 miljard ecu bijdragen tot de devaluatie van de Duitse mark? Ik vrees dat wanneer er geen officiële verklaring komt over de huidige gebeurtenissen dan zullen het degenen zijn die zich bezighouden met de internationale valuta's die de waarde van de Duitse mark zullen bepalen. Dit zal op zijn beurt alle andere valuta in het EMS beïnvloeden. Commissaris Bangemann die onlangs door de Commissie is aangeduid om de gevolgen van de Duitse hereniging te onderzoeken moet een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring afleggen voor het Parlement deze week over de vooruitgang die is geboekt op de weg naar de Duitse eenmaking, in het bijzonder over de gevolgen met betrekking tot de gehele financiële dienstensector. Sir Leon Brittan, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stel het op prijs dat u mij de gelegenheid geeft de heer Rothley te danken voor zijn verslag alsmede voor de positieve benadering van deze verordening. Ik wil niet vooruitlopen op de gebeurtenissen maar de meesten van ons zien wat er aan het gebeuren is in Oost-Duitsland. Ik geloof niet dat het aangeraden is nu reeds beslissingen te nemen of mededelingen te doen over de gevolgen van de gebeurtenissen tijdens een debat over zekerheden verleend door kredietinstellingen. Persoonlijk heb ik met heel veel aandacht geluisterd naar de opmerkingen van de heer Lane. Ik ben het eens met degenen die denken dat de Commissie terecht heeft gekozen voor een verordening eerder dan voor een richtlijn om de redenen die zijn aangestipt door de heer Medina Ortega en de heer Malangré. De autoriteiten van de lidstaten, landbouwinterventiebureaus en douane-autoriteiten, worden dikwijls verzocht zekerheden te aanvaarden middels bankgaranties. De Commissie heeft gehoord van gevallen waarin dergelijke autoriteiten alleen maar zekerheden wilden aanvaarden van instellingen die gevestigd waren op hun gebied. Het doel van het onderhavige
voorstel is in de mate van het mogelijke te waarborgen dat zekerheden van financiële instellingen overal in de Gemeenschap worden aanvaard, met dien verstande dat zij een communautaire vergunning hebben, ongeacht waar die vandaan komt. Daar het voorstel in zijn huidige vorm de contractuele vrijheid zou beperken en dit is een basisprincipe van het privaatrecht - overweegt de Commissie ernstig dat willekeurige discriminatie door overheidsinstanties, op grond van de plaats van vestiging van de instelling die de zekerheid verleent, moet worden uitgeschakeld, wat een van de fundamentele doelstellingen is van deze verordening. Wij zouden in dit geval ons het recht voorbehouden om de zekerheid te weigeren waar de betrokken instelling redenen heeft te twijfelen aan zijn deugdelijkheid en indien feiten bekend zijn die de solventie van degene die de zekerheid verschaft, in twijfel stelt. Wat de amendementen betreft, de Commissie kan in ruime zin ermee akkoord gaan onder voorbehoud van wat ik heb gezegd met betrekking tot de draagwijdte van de verordening en onze mening daarover. De gesuggereerde uitbreiding van de verordening tot alle soorten van zekerheid - dus niet alleen toepasbaar voor zekerheden maar ook voor schadevergoedingen ligt in de lijn van de algemene benadering in het voorstel. Het voorstel om ook rechtbanken op te nemen onder de autoriteiten is coherent met het voorstel in zoverre de rechtbank de zekerheid voor haar eigen rekening neemt. Het zou echter een ongewenste uitbreiding van de verordening tot de privésector zijn als de betrokken partij van wie het geld tenslotte op het spel staat, zou worden verplicht een zekerheid te aanvaarden zonder enige discretionaire bevoegdheid. Wij zijn het ermee eens dat, tenzij anders wordt overeengekomen, de zekerheid moet worden onderworpen aan de wet van het land van wie de wetgeving toepasselijk is op de te verzekeren obligatie. De andere amendementen die u voorstelt verduidelijken de formulering zonder de inhoud te wijzigen. Het amendement dat het aanbrengen van verbeteringen beoogt zal worden opgenomen in het gewijzigde voorstel dat de Commissie . zal voorbereiden. Het voorstel is nog niet onderzocht door de deskundigen van de lidstaten en de behandeling in de Raad zal slechts beginnen wanneer het Parlement zijn advies heeft gegeven. Zoals ik heb gezegd heeft de Commissie enige twijfel over de vraag of het juist is de aanvaarding van zekerheden te vereisen die alleen betrekking hebben op de controle van certificaten die zijn opgesteld binnen de interne markt en of het gerechtvaardigd is verplichtingen op te leggen aan autoriteiten die niet gelden voor particuliere ondernemingen. In het licht van deze opmerkingen, het advies van het Parlement en de technische raadgevingen van de eerste vergadering van deskundigen in de Raad, zullen wij een gewijzigd voorstel opstellen. Ongeacht de eventuele draagwijdte van dit voorstel is de Commissie voornemens de bestaande discriminaties op dit gebied te elimineren. De verordening is een essentieel middel daartoe en wij zullen alle nodige stappen nemen om te waarborgen dat het verdrag correct wordt toegepast.
Nr. 3-386/22
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag te 17.00 uur plaats. 8. Vrij verkeer van werknemers De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-13/90) van de heer Pisoni, namens de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(88)815def.-doc.C3-55/89-SYN185)voor I een verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap II een richtlijn tot wijziging van richtlijn 68/360/ EEG inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap. De heer F. Pisoni, rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, wanneer wij een Gemeenschap opbouwen waarin een zo groot mogelijke vrijheid van het verkeer van kapitaal, goederen en diensten wordt gewaarborgd maar niet het vrij verkeer van de burgers, zouden wij moeten vrezen niet op de juiste weg te zijn en niet in ons streven door de burgers te worden gevolgd. Het hoeft geen betoog dat goederen niet spreken en geen rechten opeisen en niet verlangen dat ze hun diversiteit behouden. De burgers wél. Uit het onderzoek dat Eurobarometer onlangs heeft gedaan, blijkt dat er onverdraagzaamheid en onbegrip heersen jegens de burgers van andere landen, ook van de Gemeenschap zelf. Voor menigeen zijn ook de communautaire burgers vreemdelingen en blijven ze vreemdelingen, zolang onze voorschriften niet voorzien in een volledig vrij verkeer van de burgers van de Gemeenschap in alle landen van de Gemeenschap. Er zijn nog veel hinderpalen welke de volledige erkenning en uitoefening van dat recht in de weg staan. In het EGKS-Verdrag uit 1951 en in de Verdragen van Rome uit 1957 werd bevestigd dat de samenwerking waartoe men overging ook betrekking moest hebben op de verbetering van de sociale omstandigheden van allen die eraan deelnamen, en het vrij verkeer van werknemers werd als noodzakelijke voorwaarde gesteld om de economische doelstellingen te bereiken. In de Europese Akte wordt ook aandacht geschonken aan de sociale dimensie en aan het Europa van de burgers doordat als uitdrukkelijke doelstelling ernaar wordt gestreefd alle burgers een nieuw en groot vaderland te verzekeren: Europa. Ondanks alles zijn de krachtigste impulsen in deze richting uitgegaan van de verklaringen van het Parlement wanneer het minder in beslag werd genomen door nationalistische overwegingen, en vooral van het Hof van Justitie. In de arresten van het Hof van Justitie vinden wij de meest beslissende pleidooien voor de
12.2.90
rechten die voortvloeien uit de van kracht zijnde Verdragen en de daarin vervatte bepalingen. Aan de jurisprudentie van het Hof hebben wij veel stappen voorwaarts te danken op het gebied van het sociaal beleid van onze instellingen. En het is vooral om de inhoud van de talrijke arresten van het Hof over te nemen en te codificeren, dat de Commissie thans een herziening voorstelt van de fundamentele voorschriften inzake het vrij verkeer van de burgers, in ons geval dat van de werknemers. Verordening nr. 1612/68 en richtlijn 86/360 zijn ruim twintig jaar oud en moeten worden bijgesteld. De voorgestelde wijzigingen en toevoegingen zorgen nog niet voor een volledig vrij verkeer, zelfs niet van de werknemers. Er blijven nog veel voorwaarden die moeten worden vervuld voordat iemand voor zichzelf en zijn gezin vrije vestiging heeft in een ander land dan het eigen land. De werknemers uit derde landen zijn strikt uitgesloten van de bepalingen van de verordening en de richtlijn. Voor hen wordt gevraagd om een ad hoe-regeling. Maar in de toekomst zullen er in de Gemeenschap altijd een zeer groot aantal werknemers uit derde landen zijn en men mag voor die realiteit niet de ogen sluiten en evenmin denken dat die via een communautaire wetgeving kan worden geregeld. De voornaamste wijzigingen betreffen a) het toepassingsgebied, dat wil zeggen de werking van het Gemeenschapsrecht voor de werknemers van een communautaire onderneming en afkomstig uit een andere lidstaat of een derde land; b) het toepassingsgebied voor individuele personen, dat wil zeggen de mogelijkheid om de directe familieleden, in opgaande of neergaande lijn, alsmede alle personen ten laste van de werknemer of diens echtgeno(o)t(e), het verblijfsrecht toe te kennen met de mogelijke toegang tot arbeid. Dit recht blijft bestaan ook wanneer er wijziging is gekomen in de oorspronkelijke uitgangspunten voor de toekenning ervan. Ten aanzien van het artikel inzake overlijden van de echtgenoot, levenspartner of ontbinding van het huwelijk heeft de parlementaire commissie bij meerderheid van stemmen goedgekeurd dat in het kader van de richtlijn de partner op gelijke wijze wordt behandeld als de echtgenoot. Dit is een zeer omstreden standpunt en sommige fracties, onder wie de mijne, achten het niet wenselijk om zo extreem ver te gaan. Dat is ook de reden waarom leden zich in de commissie van stemming onthouden hebben of tegen het verslag hebben gestemd; c) materieel toepassingsgebied dat het beginsel van gelijkwaardige situaties erkent. De wijzigingen bepalen dat de rechten op steun en mobiliteit en de in een ander land verworven rechten voor alle werknemers in gelijke mate in aanmerking worden genomen. De voorgestelde wijzigingen op richtlijn nr. 68/360 versterken het verblijfsrecht van de werknemers doordat dit recht ook in geval van kortdurende werkloosheid wordt gegarandeerd. De verblijfskaart, verblijfsvergunning van de Europese Gemeenschap genaamd, kan niet worden ingetrokken wegens korte afwezigheid, het vervullen van de militaire dienstplicht of verlof. De vergunning wordt kosteloos afgegeven en automatisch verlengd.
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/23
Pisoni
Als rapporteur verheug ik mij over de grote mate van overeenstemming, ook om de door de Raad aangekondigde weerstand te overwinnen. Daartoe is het noodzakelijk dat de collega's die een amendement op artikel 10 hebben ingediend, het amendement betreffende de echtgenoot en partner, niet deelnemen aan de stemming. De heer Marinho (S). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, artikel 48 van het EEG-Verdrag en artikel 8 van verordening nr. 1612/68 kunnen zodanig worden geïnterpreteerd dat mag worden afgeweken van het beginsel van non-discriminatie om burgers toe te laten tot een aantal banen in openbare besturen en publiekrechtelijke organen. Een en ander wordt nog aangescherpt aangezien sommige Lid-Staten voor bepaalde banen en functies in overheidsdienst eisen dat de betrokkenen de nationaliteit van de desbetreffende lidstaat bezitten. Er bestaan echter duidelijke structurele verschillen tussen de overheidsdiensten van de Lid-Staten, zodat het moeilijk is precies vast te leggen welke baan of functie uitsluitend zou moeten worden voorbehouden aan de eigen onderdanen van de Lid-Staat. Een ander probleem is de onduidelijkheid van het begrip staatssoevereiniteit aangezien deze term in sommige landen op verantwoordelijkheden van sociale en economische aard wijst of op functies die niet tot de overheidsdienst behoren maar gezien hun aard passen in het kader van de toepassing van het Verdrag. Omdat er echter geen eensluidende interpretatie van het begrip staatssoevereiniteit bestaat, blijven de Lid-Staten dit begrip naar eigen inzicht interpreteren. Wij stellen voor dat de vermelde functies op ondubbelzinnige en fundamentele wijze deelnemen in de uitoefening van de staatssoevereiniteit. Dat betekent dat een aantal functies of taken kunnen worden vervuld door werknemers die geen onderdaan zijn van de betrokken Lid-Staat, zolang dit niet inhoudt dat zij een directe beslissingsbevoegdheid uitoefenen of de bescherming van de belangen van de werknemers van de Lid-Staat schaden. Een andere kwestie betreft het begrip familie. Dit begrip verwijst uitsluitend naar familie gebaseerd op huwelijksbanden. Wanneer de werknemer de mogelijkheid wordt ontzegd dat zijn natuurlijke familie zich met hem vestigt op het grondgebied waar hij zijn werk heeft, betekent dit dat een elementaire doelstelling van het gehele emigratiebeleid te niet wordt gedaan, namelijk de hereniging van het gezin en een optimale integratie van de buitenlandse werknemers in het gastland. Dank zij de ontwikkeling van de maatschappelijke moraal waardoor andere gezinsvormen zijn ontstaan en deze categorie van de natuurlijke gezinnen in sommige Lid-Staten voor de wet en de jurisprudentie is erkend, worden de natuurlijke familieleden dezelfde rechten op het gebied van gezin, sociale situatie en verblijf toegekend als de leden van gezinnen die gebaseerd zijn op de huwelijksband.
Het Verdrag inzake de rechten van de mens erkent het recht van eenieder op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven. Het zou prachtig zijn als de voorstellen van de Commissie overeenkomstige deze interpretatie zouden worden aangepast om meer recht te doen wedervaren aan het vrij verkeer van de werknemers. Dat is nu niet het geval in dit Commissievoorstel. De heer Van Outrive (S). - Voorzitter, waarde collega's, de Commissie wenst terecht vooruitgang te boeken inzake de realisatie van het vrije verkeer van personen en inzake het verblijfsrecht van de EG-burgers in een lidstaat die niet de hunne is. In haar toelichting bij het wijzigingsvoorstel zegt de Commissie de uit 1968 daterende instrumenten te willen aanpassen aan een nieuwe economische en sociale realiteit. Het familiebegrip wordt enigszins uitgebreid, de gelijke behandeling als voor burgers uit het gastland krijgt een vastere vorm en het recht op verblijf voor werknemers en hun gezinsleden die werkloos worden of arbeid van korte duur in een andere lidstaat verrichten, wordt geconsolideerd. Ik zelf, maar ook mijn fractie, zijn van oordeel dat de Commissie in onvoldoende mate heeft rekening gehouden met een gewijzigd tijdsbeeld en met een verbeterde economische conjunctuur. In de eerste plaats het familiebegrip en ik wil hier niet herhalen wat mijn collega Marinho reeds heeft opgemerkt. Ik vind de houding van de Raad, inzake het verblijfsrecht van de niet-actieven, zeer bedenkelijk omdat hij, via een politiek akkoord, de voorstellen voor richtlijnen inzake het verblijfsrecht van de niet-actieven nogal grondig heeft gewijzigd. Zo wordt onder andere het familiebegrip onvoldoende uitgebreid en de verwijzing naar de verordening en de richtlijn die wij hier bespreken werd uit het ontwerp geschrapt. De Raad handelt blijkbaar voortdurend volgens een andere rationaliteit dan het Parlement. Sta mij toe dat toch nog even te zeggen. In de tweede plaats wens ik speciaal de aandacht te ve. stigen op het verblijfsrecht van de niet-EG-burgers die legaal in een lidstaat verblijven. De Commissie sociale zaken stelt een amendement voor waarin de Commissie gevraagd wordt, via een nieuwe richtlijn, het verblijfsrecht te realiseren voor niet-EG-migranten en dit onder dezelfde voorwaarden als voor de EG-burgers. Deze richtlijn zou er voor 31 december 1992 moeten komen, zoniet gaan wij zeer ernstige discriminaties tegemoet. Ik verzoek de Commissie dan ook dat amendement te steunen. De commissie is van oordeel dat de verordening en de richtlijn aan de nieuwe economische sociale realiteit moet worden aangepast. Voorzitter, door de economische heropleving zal de marginaliteit, en zeker bij de jongere niet-EG-burgers, nog groter worden met alle gevolgen vandien. Het amendement dat ik samen met mevrouw Van Putten heb ingediend heeft als doel het verblijfsrecht en het recht op arbeid in een andere EG-lidstaat te realiseren voor deze tweede generatie migranten die niet de EGnationaliteit bezitten en die hier voor de leeftijd van
Nr. 3-386/24
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Van Outrive zes jaar verblijf houden. Willen we structureel iets doen aan het probleem van de langdurige werkloosheid, van gemarginaliseerde jongeren, dan ligt hier een kans. Ook dat is het sociaal Europa. De heer Zeiler (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het vrije verkeer van werknemers in de Gemeenschap, dat wil zeggen de vrije keus van de arbeidsplaats en de woonplaats voor honderden miljoenen Europeanen, is niets nieuws, want dateert uit 1958 en is opgenomen in het Verdrag van Rome. Maar op het ogenblik waarop, zoals de heer Pisoni heeft gezegd, men zich opmaakt om vóór 1 juli aanstaande alle beperkingen voor het vrije kapitaalverkeer weg te nemen, op het moment waarop men de controles aan de binnenlandse grenzen op het verkeer van goederen en van diensten gaat afschaffen, is het goed om alle mogelijke maatregelen te treffen opdat het Europa van de werknemers en de burgers niet alleen een beginsel blijft maar deel gaat uitmaken van het praktische leven van alledag. De onderhavige voorstellen hebben daarom onze steun, want ze strekken ertoe de praktische voorwaarden voor dit vrije verkeer te verbeteren. Op dit gevoelige gebied zou ik echter willen pleiten voor doelbewuste vorderingen die goed zijn aangepast aan een zeer complexe situatie. Men moet namelijk weten dat het sociaal beleid, het fiscaal beleid, het beleid inzake immigratie uit derde landen, de wijze waarop iemand de nationaliteit van een land kan verkrijgen en de daaraan verbonden verplichtingen nog grotendeels op nationaal niveau worden vastgesteld en soms onderling zeer van elkaar verschillen of zelfs onderling tegenstrijdig zijn. In deze zeer uiteenlopende context kunnen er uit het vrij verkeer van personen op Gemeenschapsniveau anomalieën of zelfs nieuwe aanslagen op het beginsel van gelijke behandeling voortvloeien, als er geen voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Indien het vrije verkeer zou worden gerealiseerd, bij voorbeeld voor een ver familielid van de werknemer naar gelang van de sociale voordelen, zoals een minimuminkomen of andere sociale voordelen welke in sommige landen wel maar in andere niet worden toegekend, zou men hachelijke problemen scheppen of zelfs negatieve reacties in het gastland uitlokken. De ontwikkelingen in verband met de toenemende instabiliteit van het huwelijk in onze samenlevingen kunnen eveneens een bron van moeilijkheden zijn. Als een migrerend werknemer of diens familieleden zowel in het gastland als in zijn eigen land sociale of fiscale voordelen zou genieten, dat wil zeggen indien hij erin zou slagen bij gebrek aan weloverwogen wetsteksten voordelen te cumuleren, zou het beginsel van gelijke behandeling daardoor kunnen worden verstoord en het tegendeel worden bereikt van wat men wenst. Ik hoop daarom dat men de situatie zorgvuldig analyseert om dit risico te voorkomen dat in tegenspraak is met het nagestreefde doel. Sommige amendementen
die onze commissie heeft goedgkeurd, ontsnappen niet aan dit gevaar. In de twee richtlijnen over het vrije verkeer van gepensioneerden en niet-werkenden wordt gevraagd dat men aantoont over minimale inkomsten te beschikken om te voorkomen dat er lasten op de sociale begrotingen van de ontvangende landen ontstaan. Ik heb het over uitzonderlijke lasten uiteraard. Ik constateer dat zo'n voorzorgsmaatregel, die gerechtvaardigd is zolang het sociale beleid op nationaal niveau wordt vastgesteld - en dat is thans het geval -, niet is opgenomen in het onderhavige voorstel ten aanzien van personen die deel uitmaken van het gezin van de werknemer en dat gezin kan heel groot zijn. Men moet er dus voor waken dat alle regelingen inzake het verblijfsrecht onderling coherent zijn; dat is nog niet het geval. Ik hoop dat de Commissie deze problemen goed in het oog houdt. Vrij verkeer van personen, asielrecht, harmonisatie van het sociaal en fiscaal beleid moeten hand in hand gaan. Dat is een teer punt dat meer verdient dan een versnipperd debat. Wij hebben behoefte aan een totaalbeeld om te weten waar we naartoe gaan. Ik verwacht van de Commissie dat zij nauwkeurig aangeeft welke stappen zij zet op dit gebied dat van zo'n wezenlijk belang is voor de toekomst van het Europa van de burgers. (Applaus) De heer Marques Mendes (LDR). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, in het verslag over de sociale dimensie van de interne markt dat hier op 15 maart 1989 werd aangenomen, heeft het Parlement gewezen op de noodzaak over te gaan tot een wijziging van verordening nr. 1612/68 en richtlijn 68/360 en heeft het zeer in het kort een aantal beginselen genoemd waardoor deze wijziging zou moeten worden bepaald. Het onderhavige voorstel tot wijziging van deze teksten dat door de Commissie is opgesteld, houdt inderdaad rekening met die richtsnoeren van het Parlement. Met de herziening van verordening nr. 1612 wordt een grote stap gezet in de richting van een vrij verkeer van de werknemers doordat de meeste hinderpalen die nog bestaan en voortbestaan, worden opgeruimd. Met de twee amendementen nrs. 57 en 58, die ikzelf indien en die ertoe strekken de tekst van de artikelen 7 en 12 te verbeteren, wordt ten dele datgene benadrukt dat het Europees Parlement zelf op 15 maart 1989 heeft goedgekeurd en dat is vervat in paragraaf 7 van het genoemde verslag over de sociale dimensie van de interne markt. Het recht van toegang tot alle niveaus van onderwijs voor de werknemers en vooral voor diens kinderen onder gelijke voorwaarden als die welke gelden voor de onderdanen van de betrokken lidstaat, is een zaak die wij van wezenlijk belang achten voor de volledige verwezenlijking van het vrije verkeer en de gezinshereniging. De voorgestelde teksten blijven achter bij hetgeen eigenlijk noodzakelijk
12.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/25
Marques Mendes is, dat is zeker, en ze laten dubbelzinnigheden bestaan die mem op dit gebied niet mag toelaten. Wij begrijpen de redenen die ten grondslag liggen aan de amendementen die beogen het toepassingsgebied van de verordening en de richtlijn uit te breiden tot vluchtelingen en feitelijke levenspartners. Wij zijn van mening dat met de kwestie van de vluchtelingen rekening moet worden gehouden op de daartoe geëigende plaats, dat wil zeggen in de komende overeenkomst inzake het asielrecht. De harmonisatie in de twaalf LidStaten zal noodzakelijkerwijs ook oog moeten hebben voor het vraagstuk van het vrije verkeer en de vrije vestiging van vluchtelingen. Ten aanzien van de feitelijke levenspartners zijn wij van mening dat op het ogenblik en gezien de omstandigheden artikel 10 van verordening nr, 1612 zoals voorgesteld door de Commissie, ons het meest adequaat en juist voorkomt in verband met de vereisten als gevolg van het vrije verkeer van werknemers. Dat is ons standpunt. Tenslotte feliciteren wij de rapporteur met het goede werk dat hij heeft verricht om overeenstemming te bereiken. Mevrouw Van Dijk (V). - Voorzitter, de problemen die bij deze richtlijn en verordening aan de orde zijn, zijn eigenlijk vergelijkbaar met de problemen bij de richtlijn over de gepensioneerden, de studenten en alle andere mensen. Het reclamepraatje dat altijd verkocht wordt bij de interne markt is dat voortaan alle burgers zich vrijelijk kunnen bewegen in de Europese Gemeenschap, dat zij kunnen werken waar zij werk vinden en waar ze willen werken, dat zij kunnen wonen waar zij werken en waar zij kunnen recreëren. Er wordt altijd gesproken over een Europa waarin de grenzen verflauwd zijn en waar het economisch goed zal gaan. Ik vraag mij werkelijk af of in dat Europa waar de grenzen verflauwd zijn, een speciale verblijfskaart naast een al Europees paspoort wel zo zinvol is, en of zo'n kaart nu de grenzen verflauwt of juist misschien wel versterkt. Wij hebben bij de aanvang van onze werkzaamheden deze week zeer nadrukkelijk stilgestaan bij de vrijlating van Nelson Mandela en dat was terecht. Wij hebben hem nogmaals uitgenodigd om de Sacharov-prijs in ontvangst te komen nemen en dat doen wij ook vanuit het besef dat apartheid en discriminatie iets vreselijks zijn waar wij allemaal van af willen. Wij hebben zelf in dit Parlement mooie onderzoeksverslagen gemaakt en wij hebben samen met de Raad en de Commissie de mooiste plechtige verklaringen gemaakt tegen racisme en vreemdelingenhaat. Gelukkig, zou ik bijna zeggen, hebben wij daarin een prachtige traditie opgebouwd. Het zal ongetwijfeld niet de bedoeling zijn van deze verordening en deze richtlijn, maar volgens mij ademen die beide een andere sfeer uit dan wat ik zojuist naar voren bracht. Onder het motto dat de positie van immigranten uit derde landen niet onder het Verdrag van Rome valt, worden deze mensen uitgesloten. Voortaan mogen Europese burgers overal in de Europese Gemeenschap gaan werken en wonen, maar daarvan worden immigranten uit derde landen nadrukkelijk uitgesloten. Toch zijn het mensen die wij
hier zelf naar toe gehaald hebben, die hier al tientallen jaren werken, hun brood verdienen, die hier kinderen hebben gekregen en die ook nooit meer terug zullen gaan. Hun kinderen zijn hier geboren en die denken er ook op geen enkele manier aan om naar het land te gaan waar hun ouders ooit geboren zijn. Het uitsluiten van deze toch behoorlijk grote bevolkingsgroep in de EEG in allerlei wetgeving leidt er in wezen toe dat racisme en vreemdelingenhaat worden geïnstitutionaliseerd. Ik vrees dat die tweederangsbehandeling er vroeg of laat toe zal leiden dat onhoudbare sociale situaties ontstaan en dat vind ik onaanvaardbaar. Gelukkig heeft de sociale commissie de andere kwestie, die van de gehuwden en de niet-gehuwden, of het nu gaat om mannen die met elkaar wonen of vrouwen die met elkaar wonen, op een redelijke wijze gecorrigeerd. Ik zou het goed vinden als de Raad en de Commissie zouden inzien dat die amendementen en ook het amendement dat de heer Van Outrive nog ingediend heeft, nodig zijn om werkelijk recht te doen aan mensen die kiezen voor iets anders dan zo maar een burgerlijk huwelijk. De heer Nianias (RDE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, het schitterende en waardevolle verslag van de heer Pisoni handelt over de wijziging van verordening nr. 1612 inzake het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap en over de wijziging van richtlijn nr. 68/360 inzake het verblijfsrecht van werknemers en hun familieleden binnen de Gemeenschap. Deze twee voorstellen zijn noodzakelijk om de mobiliteit en dynamiek van het werknemerspotentieel van de Gemeenschap te waarborgen en ze vormen een voorwaarde voor de werking van de interne markt van 1993. De amendementen die de EG-Commissie en de sociale commissie hebben voorgelegd, hebben mijn instemming. Ik vind het echter nodig enkele kanttekeningen te plaatsen en daarom heb ik een aantal amendementen op de resolutie ingediend. Ten aanzien van de verordening nr 1612 zij opgemerkt dat het beginsel van vrij verkeer wordt vast. gesteld in artikel 48 van het Verdrag, maar dat lid 4 van laatstgenoemd artikel in tegenstelling staat tot artikel 55. Ik denk dus dat de voorgestelde wijziging in artikel 8 van de verordening kracht kan bijzetten aan de toepassing van de artikelen 48 en 55 van het Verdrag, en de Commissie dient binnenkort in die richting te gaan. Ten tweede, ik vind dat de wijziging in artikel 10, sub c), beperkt dient te worden tot de echtgenoot van de werknemer en diens familieleden in neergaande lijn, voor zover die ten laste komen van de betrokken werknemers of bij hem inwonen. Ten derde, de in artikel 11, tweede alinea, voorgestelde handhaving van het verblijfsrecht ook in geval van ontbinding van het huwelijk kan ertoe leiden dat mensen een schijnhuwelijk sluiten om het verblijfsrecht te verkrijgen. Ik acht het daarom noodzakelijk voor dit huwelijk een minimumduur van twee jaar te eisen. Ik wijs er evenwel op dat in de meeste lidstaten wanneer
Nr. 3-386/26
Handelingen van het Europese Parlement
12.2.90
Nianias
het huwelijk is gesloten nadat men met pensioen is gegaan, een minimum van twee jaar geldt voordat men weduwenpensioen ontvangt. Ten aanzien van artikel 6, lid 1, ik dat verlenging van de verblijfsvergunning moet geschieden zonder de oorspronkelijke formaliteiten, maar op aanvraag van de betrokkene.
Het voorstel van de Commissie met de amendementen van het Parlement zou een kleine maar belangrijke stap voorwaarts zijn op de weg naar meer gelijkheid. Het is van belang nieuwe stappen te doen om de hinderpalen voor het vrij verkeer en het recht om vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen, uit de weg te ruimen.
Ik doe deze voorstellen, omdat ik bang ben dat als nu niet verscheidene basiselementen worden verduidelijkt, oneigenlijke gebruik en misbruik in de hand worden gewerkt in een zo groot gebied als het verenigde Europa.
De heer Moretti (ARC). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil wijzen op de instemming waarmee de door mij vertegenwoordigde Lega Lombard-Alleanza Nord de verruiming van het vrije verkeer van uit de Lid-Staten afkomstige werknemers binnen de Gemeenschap heeft ontvangen.
De heer Barros Moura (CG). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben waardering voor de verbeteringen welke de Commissie in haar voorstellen voor een verordening en een richtlijn introduceert, maar wij achten het noodzakelijk om verder te gaan door ook de amendementen van de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu aan te nemen.
Ik moet er echter aan herinneren dat de opening van de grenzen alleen mogelijk zal zijn wanneer deze maatregelen worden genomen die noodzakelijk zijn om een ongecontroleerde toestroom van uit derde landen afkomstige burgers naar de Gemeenschap te voorkomen.
De rechten in verband met het vrij verkeer van werknemers zouden moeten worden uitgebreid tot politieke vluchtelingen en statenlozen die door een Lid-Staat worden erkend. De verruiming van het begrip familie tot de verwanten in neergaande lijn, zonder leeftijdbeperking, en tot de feitelijke levenspartner lijkt ons ook nodig om de mensen in de praktijk beter bewust te maken van de vrijheid van verkeer met inachtneming van de realiteit van de huidige familie. Wij denken dat de rechten in verband met het vrij verkeer ook moeten worden gevrijwaard voor werklozen en werknemers die gevaarlijk werk doen. Wij dringen er ook op aan dat in de toekomst deze reenten ook worden toegekend aan onderdanen van derde landen.
Wij achten het daarom dringend geboden dat de verplichting welke de ter zake van het immigratiebeleid bevoegde ministers in hun vergadering van 15 december vorig jaar in Parijs hebben gedaan, wordt nagekomen, dat wil zeggen dat wordt opgetreden tegen de illegale immigratie naar het grondgebied van de Gemeenschap.
De vrijheid van verkeer houdt een verbod van discriminatie jegens vreemdelingen in op het werk en op de voornaamste gebieden van het economische en sociale leven. Wij willen erop wijzen dat het volstrekt ontoelaatbaar is om de vrijheid van vestiging te manipuleren en te omzeilen door een beroep te doen, met name via onderaanneming, op buitenlandse werkkrachten en deze mensen qua salariëring, arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid slechter te behandelen dan de inheemse werkkrachten. De regering van een Lid-Staat Portugal - heeft openlijk bevestigd dat het Sociaal Handvest deze „dumping"-praktijk mogelijk maakt. Amendement nr. 10, laatste deel, beoogt een dergelijke illegale werkwijze te verbieden.
Dit onverantwoordelijk optreden van de Italiaanse regering kan slechts de bezorgdheid wekken binnen de Gemeenschap en ernstige twijfel doen ontstaan aan de afschaffing van de grenzen op de geplande datum, en zij doen in elk geval afbreuk aan de totstandbrenging van de Europese integratie.Wij hopen echter - in de zin van een werkelijke Europese eenheid die een steeds grotere vrijheid van verkeer van de Europese burgers mogelijk maakt - dat er niet meer van zulke provocerende en onverantwoordelijke initiatieven komen, zoals die door de Italiaanse regering zijn genomen tegen de eigen bevolking en tegen de wil van Europa in.
Wij pleiten voor de volledige integratie van de buitenlandse werknemers en hun familieleden in het economische, sociale en culturele leven van de ontvangende landen alsook in het vakbonds- en politieke leven, met erkenning van het stemrecht voor de gemeenteverkiezingen, en wel onmiddellijk.
Ik kan derhalve niet anders dan mijn afkeuring uitspreken over de Italiaanse regering die twee weken nadat deze verbintenis werd aangegaan, deze heeft afgezworen door de uitvaardiging van een ten onrechte ruim en ongenuanceerd decreet waarmee zij de deur openzet voor ernstige sociale ongelijkheid.
De Voorzitter. - Wij onderbreken thans dit debat dat morgenochtend wordt voortgezet (')· (De vergadering wordt te 20.00 uur gesloten) (O Agenda voorde volgende vergadering:zie Notulen.
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Nr. 3-386/27
VERGADERING VAN DINSDAG 13 FEBRUARI 1990
Inhoud
6. Communautair douaneverkeer - aanbeveling tweede lezing (doc. A3-3/90) van de heer Cassidy
De leden Read, Ford, Zeiler, Escuder Croft, Pannella, von der Vring, Fuchs, Cot, Prag en Andrews
De leden Beumer, Rogalla en Scrivener....
1. Urgentverklaring De leden Tomlinson en Escuder Croft
31
2. Indiening van het jaarprogramma van de Commissie voor 1990 (voortzetting) De heren Delors en Bangemann (Commissie), de leden Cot, Anastassopoulos, Giscard dEstaing, Sir Christopher Prout, Pannella, Aglietta, Gutiérrez Diaz, Fitzgerald, Grund, Carvalhas, Melis, Muscardini, Woltjer, Oomen-Ruijten, Pimenta, Lane, Van der Waal, Cheysson, Herman, von Wechmar, D. Martin, Langes, Veil, Metten, F. Pisoni, Calvo Ortega, Di Rupo, Oreja Aguirre, De Gucht, Roth-Behrendt, von Wogau, Sarlis, Cooney, Pannella, de heer Delors
31
64
De heer Le Pen, de heer Bangemann (Commissie), de leden Verde i Aldea, Bocklet, Galland, Sir Christopher Prout, Lannoye, Duverger, Lahr, Gollnisch, Ephremidis, Vandemeulebroucke, Panneüa, Zeiler, Wijsenbeek, Martinez
85
9. Europees milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting) De leden Collins, Alber, Pimenta, C. Jackson, Monnier-Besombes, Iversen, K. Köhler, Alavanos, Vernier, Bjørnvig, Muntingh, Valverde Lopez, Weber, Blaney, Weber, Fitzsimons, McMahon
97
10. Vragenuur (doc. B3-203/90)
67
-
Vragen aan de Commissie
-
Vraag nr. ¡ van de heer Nianias: Betrekkingen EEG-Bulgarije
5. Geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling - Samenwerking tussen de centrale banken - verslagen (doe. A321/90) van de heer Cox, (doc. A3-20/90) van de heer Donnelly De leden Cox, Donnelly, Metten, Beumer, Patterson, Papayannakis, Lataillade, Roumeliotis, de heer Christophersen (Commissie)
82
8. Motie van afkeuring
4. Belasting op spaartegoeden - mondelinge vragen (doc. B3-206/90) en (doe. B3207/90) van de heer Fuchs De heer Fuchs, mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de leden Scrivener, Randzio-Plath, Pinxten, de Donnea, Patterson, Pérez Royo, Lataillade, Carvalhas, Roumeliotis, Lulling, Fuchs, Scrivener, mevrouw GeogheganQuinn
7. Europees milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen verslagen (doc. A3-27/90) van mevrouw Weber, (doc. A3-25/90) van mevrouw Diez de Rivera ïcaza De ¡eden Weber, Diez de Rivera Icaza, Pierrôs
3. Vrij verkeer van werknemers (voortzetting) De leden Ephremidis, Dührkop Dührkop, Pronk, mevrouw Papandreou (Commission), de heer McMahon
81
De heer Andriessen (Commissie), heer Nianias, de heer Andriessen, heer Habsburg, de heer Andriessen, heer Moorhouse, de heer Andriessen, heer Ephremidis 74
de de de de
Vraag nr. 2 van de heer H. Köhler: Concept voor Europees verkeersnet na opening van de Oosteuropese grenzen
104
Nr. 3-386/28
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Van Miert (Commissie), de heer H. Köhler, de heer Van Miert, de heer Wijsenbeek, de heer Van Miert, mevrouw Mcintosh, de heer Van Miert, de heer Habsburg, de heer Van Miert
Vraag nr. 10 van mevrouw Llorca Vilaplana: 1990, Internationaal Jaar tot bestrijding van het analfabetisme 107
Mevrouw Papandreou (Commissie), mevrouw Llorca Vilaplana, mevrouw Papandreou, de heer De Rossa, mevrouw Papandreou
Vraag nr. 3 van de heer Ford: Deelname aan CODEST ter ontwikkeling van de Oost- Westbetrekkingen De heer Andriessen (Commissie), de heer Ford, de heer Andriessen
109
Vraag nr. 4 van mevrouw Rawlings: Jumelages met steden in Oost-Europa De heer Andriessen (Commissie), mevrouw Rawlings, de heer Andriessen, de heer Kellett-Bowman, de heer Andriessen, de heer Habsburg, de heer Andriessen
109
110
Vraag nr. 6 van de heer Carvalhas: Samenwerking met Oost-Europa en Vraag nr. 7 van de heer Moorhouse: Agenda van de commissaris Buitenlandse Betrekkingen De heer Andriessen (Commissie), Carvalhas, de heer Andriessen, de heer Moorhouse, de heer Andriessen, Sir James Scott-Hopkins, de heer Andriessen .
116
Vraag nr. 14 van de heer David: Opiniepeilingen in het Verenigd Koninkrijk De heer Dondelinger (Commissie), de heer David, de heer Dondelinger
116
11. Uitvoering van de adviezen van het Parlement De heer Falconer, de heer Christophersen (Commissie), de leden Falconer, Cushnahan en Christophersen 117 111
12. Europees milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting)
De heer Ripa di Meana (Commissie), de heer Medina Ortega, de heer Ripa di Meana, de heer Cushnahan, de heer Ripa di Meana, de heer Carvalhas, de heer Ripa di Meana 118
De leden Jepsen, Amendola, Weber, Muntingh, Collins, Fitzsimons, Amendola, Collins, Le Chevallier, Agüeita, Weber, Fitzsimons, Blaney, Muscardini, Jensen, Bettini, Nianias, Banotti, de heer Ripa di Meana (Commissie), de leden Collins, Weber, Banotti, de heer Ripa di Meana, de heer Amendola, de heer Ripa di Meana, de heer Collins
Vraag nr. 8 van de heer Medina Ortega: Vervuiling door olietankers
Vraag nr. 9 van de heer Arbeloa Muru: Internationaal jaar ter bestrijding van het analfabetisme en
116
Vraag nr. 13 van de heer Ephremidis: Problemen bij de vestiging van Pontiërs in Griekenland Mevrouw Papandreou (Commissie), de heer Ephremidis, mevrouw Papandreou
-
115
Vraag nr. 11 van mevrouw Mcintosh: Vrijgeven van gegevens van het Directoraat Sociale Zaken De heer Christophersen (Commissie), mevrouw Mcintosh, de heer Christophersen
Vraag nr. 5 van mevrouw Jepsen: Nationale steun van de Lid-Staten voor landen in Oost-Europa en het daaraan verbonden gevaar van ondermijning van de gemeenschappelijke handelspolitiek De heer Andriessen (Commissie), mevrouw Jepsen, de heer Andriessen
13. 2. 90
Bijlage
118 132
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
VOORZITTER: DE HEER BARÓN CRESPO Voorzitter (De vergadering wordt te 9.05 uur geopend) (>) Mevrouw Read (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde omtrent vertalingen. De Gemeenschap heeft één taal gemeen waarvoor het Parlement geen voorzieningen heeft getroffen, namelijk braille, de taal van de blinden. Voor mij ligt een perscommuniqué dat, naar ik aanneem, niemand van ons kan lezen. Ik hoop echter, mijnheer de Voorzitter, dat u vanmorgen gelegenheid zult hebben om de blinde bezoekers van het Parlement te ontvangen. De Voorzitter. - Het Bureau van de Voorzitter zal de Europese Unie van Blinden vanmiddag ontvangen. De heer Ford (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb u gistermiddag namens de Socialistische Fractie gevraagd, of de Raad krachtens artikel 56 van het Reglement een verklaring over de economische sancties tegen Zuid-Afrika zou kunnen afleggen. De Ierse voorzitter heeft blijkbaar plotseling tegenover de pers verklaard, dat de vrijlating van Mandela maar een eerste kleine stap is en dat de sancties moeten worden gehandhaafd. Ik hoop dat de Raad bereid is die verklaring voor het Parlement afte leggen in plaats van enkel tegenover de media. Kunt u ons zeggen, hoe het met het verzoek van de Socialistische Fractie gesteld is? De Voorzitter. - De Raad zal hier vanmiddag aanwezig zijn en wij zullen uw vraag, waarvan hij trouwens al rechtstreeks kennis heeft genomen, aan de Raad voorleggen; wij zullen dan zijn standpunt en zijn antwoord vernemen. De heer Zeiler (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik verwijs hierbij naar artikel 22 van het Reglement, waarin de taak en de functies van het Bureau worden behandeld. Morgen, 14 februari, zal aan het Bureau van onze Vergadering - hetgeen ongetwijfeld aan de meeste leden onbekend is - een voorstel voor de huur te Brussel van 2.500 bureaus, van verscheidene vergaderzalen en van een grote vergaderzaal welke merkwaardigerwijze als voor verschillende doeleinden wordt bestempeld, worden voorgelegd. Het zal niemand ontgaan dat een dergelijke beslissing niet alleen in materieel maar ook en vooral in politiek opzicht van groot belang is. Mijnheer de Voorzitter, ik zou u drie vragen willen stellen. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke beslissing, welke ernstige consequenties kan hebben, zonder
(' ) Goedkeuring van de Notulen: zie Notulen.
Nr. 3-386/29
de plenaire Vergadering te raadplegen of ook maar in te lichten zou kunnen worden genomen? Tweede vraag: hoe, en met welke garanties, denkt u te kunnen vermijden dat het Parlement en het Bureau hun bevoegdheden inzake de keuze van de plaats van werkzaamheden en vergadering overschrijden? Derde vraag: aangezien een dergelijk besluit niet werkelijk urgent is, is het toch wel ergerlijk dat het Parlement aan de druk en zelfs aan de chantage van particuliere exploitanten van onroerende goederen schijnt toe te geven, vindt u niet? (Applaus) De Voorzitter. - Mijnheer Zeiler, u zult het met mij eens zijn dat uw derde vraag irrelevant is, omdat daarbij de neutraliteit en de waardigheid van de organen van het Parlement in twijfel worden getrokken. Wat de door u gestelde vraag betreft, kan ik mededelen dat die inderdaad op de agenda van het Bureau voor morgen is geplaatst - het Bureau in uitgebreide samenstelling is eveneens daarvan op de hoogte, aangezien het zich reeds eerder daarmee heeft beziggehouden - en dat de Vergadering te gelegener tijd daarover zal worden geraadpleegd. De heer Escuder Croft (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, op de agenda voor vandaag staat de stemming over de urgentverklaring van een aantal voorstellen van de Commissie aan de Raad met betrekking tot de Overeenkomst van Lomé IV. Mijnheer de Voorzitter, de afgevaardigden hebben de tekst van Overeenkomst van Lomé IV niet ontvangen, zodat we moeilijk onze goedkeuring aan besluiten kunnen hechten waarvan we niet weten of zij met de authentieke Overeenkomst van Lomé IV in overeenstemming zijn. Ik dring dus aan op een bespoediging van de vertaling en verspreiding van de Overeenkomst van Lomé IV. De Voorzitter. - Het is de bevoegde commissie geweest die de plaatsing van de Overeenkomst van Lomé IV op de agenda heeft verzocht. Wij zullen onderzoeken of de tekst in alle talen wordt vertaald. De heer Pannella (NI). - (FR) Met een beroep op ons Reglement zou ik willen opmerken dat daarin heel duidelijk staat dat de Voorzitter het Parlement vertegenwoordigt en in dienst van het Parlement staat. Nu is het zo, mijnheer de Voorzitter, dat onze Vergadering op 22 november besloot u te verzoeken tegen het begin van dit jaar een heel belangrijke conferentie bijeen te roepen. U hebt dat nog niet gedaan en de zaak overgelaten aan het Bureau in uitgebreide samenstelling, dus aan de bureaucratie van de diverse fracties. Mijnheer de Voorzitter, u hebt niet het recht om u van uw verantwoording te ontdoen. Op 22 november heb-
Nr. 3-386/30
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Pannella
ben wij een ernstig politiek besluit genomen om enkele weken later een belangrijk conferentie bijeen te roepen. In uw plaats zou ik dag en nacht gewerkt hebben en heel Europa hebben afgelopen om als Voorzitter van een Vergadering die aandachtig alles was in ons Europa gebeurt, te volgen. Ik zou gedaan hebben wat de heer Kohl en anderen dag en nacht bezig zijn te doen in het belang van een andere eenwording als de onze. Mijnheer de Voorzitter, krachtens het Reglement en de taak welke wij u hebben toevertrouwd, vraag ik welk gevolg aan dat essentiële besluit van 22 november is gegeven? Naar mijn mening hebt u helemaal niets gedaan en hebt u, evenals Pontius Pilatus in het kader van een andere politiek, alles maar overgelaten aan het goeddunken van de fracties, vooral van uw fractie, mijnheer de Voorzitter, want u hebt in uw hoedanigheid van Voorzitter een fractie zoals nog nooit een voorzitter heeft gehad! Ik vraag u dus wat u in deze denkt te doen. De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, met het oog op de Europese Raad te Straatsburg heb ik aan de Raad het verlangen van het Parlement medegedeeld. Hetzelfde heb ik gedaan tijdens voorbereidende besprekingen met de Commissie. Ik heb dit onderwerp in uw aanwezigheid inn het Bureau in uitgebreide samenstelling behandeld en het Bureau besloot eenstemmig om tijdens de vergaderperiode van maart of, op zijn laatst, van april het verslag te behandelen dat op het ogenblik in bewerking is bij de Commissie institutionele zaken, met de heer Martin als rapporteur, tegelijk met een ander verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid dat door de heer Herman wordt opgesteld. De andere instellingen van de Gemeenschap weten heel goed wat de Voorzitter doet om de resolutie inzake de bijeenroeping van een voorbereidende interinstitutionele conferentie tot uitvoering te brengen. Welnu, u zult het met mij eens zijn dat men bij de verzending van een zo belangrijke uitnodiging, als het enigszins kan, de zekerheid moet hebben dat de overige instellingen de uitnodiging aannemen, want het zou triest zijn als wij alleen bij elkaar zouden komen. Er wordt dus actief gewerkt om aan het verlangen van de meerderheid van het Parlement gevolg te geven en de bewuste resolutie tot uitvoering te brengen. De heer Von der Vring (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik beklaag u: nog nooit heeft een Voorzitter van het Parlement aan een zo naijverige vervolging door een afgevaardigde blootgestaan als u vandaag, maar u zult het wel overleven. Ik verzoek u in aansluiting op de zojuist gestelde vraag een copie van de resolutie-Prag over de zetel van het Europees Parlement aan de Vergadering ter informatie te doen toekomen, zodat alle collega's weten wat het Parlement in deze heeft besloten - immers aan de hand hiervan zal het Bureau een beslissing nemen.
De heer Fuchs (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik had niet op deze kwestie willen terugkomen, maar na de opmerking van de heer von der Vring zou ik toch de gehele Vergadering eraan willen herinneren dat als zij een bevoegdheid over een zo belangrijk probleem als de zetel van onze Vergadering aan het Bureau delegeert, een zodanig besluit toch aan zekere grenzen is gebonden. Ik vestig uw aandacht op het feit dat als het om een ruimte van 2.600 bureaus gaat, een dergelijk besluit niet enkel door het Bureau van het Parlement kan worden genomen, maar aan de plenaire Vergadering moet worden voorgelegd. De Voorzitter. - Ik verzoek u te luisteren naar wat de Voorzitter zegt. Ik ben in het bezit van een verslag van het College van quaestoren, dat deze kwestie zal voorleggen aan het Bureau; vervolgens zal de zaak door het Bureau in uitgebreide samenstelling worden behandeld, waarna de plenaire Vergadering ervan kennis zal kunnen nemen en een debat hierover voeren. Ik geloof dat er geen sprake van een zo maar losweg genomen ontwerp-besluit is. Ik verzoek u geen debat over deze aangelegenheid te openen, omdat we thans het debat over het jaarprogramma van de Commissie moeten voorzetten. De heer Cot (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik verheug mij over de verklaring welke u thans hebt afgelegd. Voor mijn fractie is het van groot belang dat dit allemaal met volledige klaarheid wordt behandeld, dat de plenaire Vergadering met volledige verantwoording op voorstel van de bevoegde instanties van ons Parlement handelt, zodat alles wat naar dubbelzinnigheid en verdachtmaking zweemt, vermeden kan worden en de heer Zeiler ten aanzien van de procedure en de principiële kern van de kwestie kan worden gerustgesteld. De heer Prag (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar opmerken dat ik het eens ben met wat de heer von der Vring heeft gezegd. Alle leden van dit Parlement dienen te beseffen wat het Parlement ten aanzien van de plaats van zijn werkzaamheden heeft besloten. Het zou heel nuttig zijn als een copie van de resolutie welke het Parlement op 18 januari van vorig jaar met zeer grote meerderheid heeft aangenomen, aan de afgevaardigden, speciaal aan nieuwe afgevaardigden zou worden rondgedeeld. Ik vind dat de opmerkingen van de heer Zeiler over particuliere bouwbelangen misplaatst waren. Wat het Bureau doet, is wat het door de plenaire Vergadering van het Parlement was gevraagd, en alle opmerkingen waardoor onregelmatigheden in de schoenen van het Bureau worden geschoven, zijn ten enenmale irrelevant. (Applaus) De heer Andrews (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, u zult zich herinneren dat het Parlement in december 1989 een resolutie heeft aangenomen waarbij de Commissie juridisch zaken en rechten van de burger werd verzocht een onderzoek naar het geval van de
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Nr. 3-386/31
Andrews Zes van Birmingham in te stellen. Voor zover ik weet, is aan die resolutie van het Parlement geen gevolg gegeven. Ik verzoek u erop aan te dringen dat aan de wensen van het Parlement zoals door een grote meerderheid van het Parlement tot uiting is gebracht en waarbij is verzocht een onderzoek naar de Zes van Birmingham in te stellen, wordt voldaan en het bewuste onderzoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Ik herinner het Parlement eraan dat de Zes van Birmingham, die in de ogen van de meeste Europeanen onschuldig zijn, al zestien jaar in de gevangenis hebben gezeten, terwijl de commissie van onderzoek, zoals door het Europees Parlement was verzocht, nog niet is bijeengekomen. De Voorzitter. - Ik neem nota van uw opmerkingen(') 1. Urgentverklaring Voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(90) 30 def. - doc. C3-35/90) voor twee verordeningen (EEG) betreffende een noodmaatregel voor de levering van bepaalde landbouwprodukten aan Roemenië en Polen De heer Tomlinson (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Begrotingscommissie is het eens met de urgentie wegens het onderwerp en het grote belang van deze aangelegenheid. Maar aangezien wij onze bezwaren reeds eerder hebben kenbaar gemaakt, wil ik alleen maar opmerken dat wij het verzoek om urgentverklaring steunen, ondanks het voorstel van de Commissie en ondanks de wijze waarop de Raad het behandelt. De Commissie doet in deze een belachelijk voorstel waarbij wordt uitgegaan van een onregelmatige voorfinanciering, waarvoor in de financiële reglementen van de Gemeenschap geen enkele bepaling is te vinden en waarbij wordt vooruitgelopen op een toekomstige herziening van de financiële vooruitzichten waarvoor de Commissie nog geen enkel voorstel heeft gedaan. De wijze waarop de Commissie deze aangelegenheid probeert te behandelen, is werkelijk belachelijk. Desondanks en ondanks het feit dat de Begrotingscommissie de urgentverklaring steunt, willen wij toch erop wijzen dat in de wijze van indiening van het voorstel essentiële veranderingen moeten komen, wil het aanvaardbaar en in overeenstemming met de geldende regels zijn. (Het Parlement stemt in met het verzoek om urgentverklaring) *
*
*
Voorstellen van de Commissie aan de Raad (SEC(90) 213 def. - doc. C3-41/90) voor: I. een verordening (EEG) van de Raad houdende toepassing van het besluit van de ACS-EEG Raad van
ministers betreffende de toepassing van overgangsmaatregelen tot aan de inwerkingtreding van de vierde Overeenkomst van Lomé; II. een ontwerp-verordening (EEG) van de Raad betreffende de regeling van toepassing op landbouwprodukten en bepaalde goederen die een gevolg zijn van de verwerking van landbouwprodukten van oorsprong uit de ACS-landen of de LGO; III. een ontwerp-besluit van de Raad betreffende de associatie van de LGO met de Gemeenschap De heer Escuder Croft (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, u hebt mij zojuist geantwoord dat u zult nagaan of de Overeenkomst van Lomé IV al of niet vertaald is. Ik kan u met alle respect mededelen dat zij niet is vertaald. Aangezien het document dat wij behandelen, vooral het eerste, naar de Overeenkomst van Lomé verwijst, geloof ik dat de Vergadering niet daarover kan stemmen, omdat zij de inhoud van de Overeenkomst van Lomé IV niet kent. Ik herhaal dus, mijnheer de Voorzitter, dat de Overeenkomst van Lomé IV niet is vertaald en ook niet aan de afgevaardigden van deze Vergadering is rondgedeeld. De Voorzitter. - Mijnheer Escuder Croft, op dit ogenblik hebben wij het over de urgentieprocedure in verband met de overgangsmaatregelen en niet in verband met de overeenkomst zelf. Het gaat dus over de maatregelen die moeten worden toegepast voor de overeenkomst van kracht wordt. (Het Parlement stemt in met de urgentie) 2. Indiening van het jaarprogramma van de Commissie voor 1990 (voortzetting) De Voorzitter. - Aan de orde is de voortzetting van het debat over het werkprogramma van de Commissie('). Het woord is aan de voorzitter van de Commissie, de heer Delors. De heer Delors, voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren parlementsleden, vorige maand heeft de Commissie u, als naar gewoonte, haar werkprogramma voor 1990 voorgelegd. In mijn uiteenzetting heb ik daar enkele overwegingen over de plaats van de Gemeenschap op het wereldtoneel aan toegevoegd. Als het niet zo verwaand klonk, zou ik zeggen een soort „state of the Union" vergezeld van enkele opmerkingen over de toekomst die uitsluitend bedoeld waren als inleiding op de debatten in het Parlement. Uit de interventies van de parlementsleden heeft de Commissie twee conclusies getrokken: ten eerste dat u volgend jaar als werkprogramma een meer politiek getint document wenst. Dat krijgt u voor 1991. U zult evenwel begrijpen dat de Commissie deze gelegenheid telkenjare aangrijpt om tot overwegingen van algemenere aard op te roepen.
(') Ingekomen stukken - Actualiteitendebat (bekendmaking van de ingediende ontwerp-resoluties): zie Notulen. (') Zie Volledig Verslag van 17. 1. 1990.
Nr. 3-386/32
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Delors Ten tweede is uit uw interventies gebleken dat u uiterst bezorgd bent over de werking van wat wij de institutionele driehoek noemen, met andere woorden over de betrekkingen tussen de Raad, het Parlement en de Commissie. En aangezien u met de Commissie geregelder, regelmatiger betrekkingen onderhoudt, hebt u, zoals maar normaal is, het accent op de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie gelegd. Ik zal zo vrij zijn hierop terug te komen en dank het Bureau in uitgebreide samenstelling nu reeds, omdat het mij heeft ontvangen voor een discussie die ons in staat heeft gesteld onze standpunten ter zake te verduidelijken. Op de sociale dimensie zal ik eveneens terugkomen, want ik meen te hebben opgemerkt dat ze een centrale plaats in uw beraadslagingen inneemt. De heer Bangemann, die instaat voor de betrekkingen met het Parlement, zal zijnerzijds ingaan op de zowel door de fracties als de commissies van het Parlement gedane voorstellen die betrekking hadden op de eigenlijke inhoud van het werkprogramma. In dit debat zult u ongetwijfeld nog terugkomen op de algemenere onderwerpen waarover het in de toespraak van januari ging. Ik breng ze even in herinnering: de veranderingen die zich voordoen in Europa roepen om een reactie van de Gemeenschap. Deze moet evenwel al haar internationale verplichtingen nakomen. Hierdoor wordt uiteindelijk ook het probleem van de politieke en institutionele toekomst van de Gemeenschap gesteld. Als u op deze zaken wenst terug te komen, zal de Commissie, in antwoord op uw interventies, de dialoog met u voortzetten. Sta mij evenwel toe dat ik mij mijnerzijds op twee punten toespits: ten eerste de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie en ten tweede de sociale dimensie. De Commissie heeft twee debatten gevoerd: het eerste na uw interventies in de plenaire vergadering, het tweede na het contact met het Bureau in uitgebreide samenstelling. Het resultaat van die debatten kan in de volgende zeven punten worden samengevat, die volgens mij van die aard zijn dat ze de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie zullen verbeteren. In het verleden hebben deze betrekkingen, als ze bevredigend waren, het mogelijk gemaakt de Gemeenschap vooruit te helpen. Ten eerste, de Commissie zal ervoor zorgen dat de Raad eraan wordt herinnerd dat hij geen politiek akkoord over deze voorstellen - niet alleen deze die onder de samenwerkingsprocedure vallen, maar ook de andere - mag sluiten, zolang het Europees Parlement zijn advies niet heeft uitgebracht. Ze zal vragen dat de discussie op ministerniveau wordt afgerond, nadat de leden van de Raad een redelijke termijn is gegeven om het advies van het Parlement te onderzoeken. De Raad of de Commissie kunnen het Parlement trouwens altijd om een beraadslaging volgens de urgentieprocedure verzoeken. Om het interinstitutionele klimaat weer te verbeteren wenst de Commissie de aandacht van de leden evenwel te vestigen op de noodzaak dat het Parlement, met name over de voorstellen die betrekking hebben op de
verwezenlijking van de ruimte zonder binnengrenzen tegen 31 december 1992, zijn adviezen sneller uitbrengt dan wij, helaas, in een aantal gevallen hebben moeten constateren. Een bemoedigend voorbeeld van deze werkwijze vind ik de manier waarop wij samen aan de wijziging van de richtlijnen van 1964 en 1974 hebben gewerkt, een wijziging die de verwezenlijking van de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie mogelijk moet maken. Dank zij de rapporteurs, de heren Cox en Donnelly, de voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de heer Beumer, en een aantal fractievoorzitters, onder wie de heer Cot, hebben wij een weg gevonden om tot overeenstemming te komen. Ik hoop dat wij voor de volgende fasen op deze basis zullen kunnen voortwerken. In verband met dit door het Parlement zeer belangrijk geachte probleem, en met name amendement nr. 3 van het verslag van de heer Donnelly, zou ik het Parlement trouwens de verzekering willen geven dat de Commissie het ermee eens is dat de instellingen van de Economische en Monetaire Unie, ongeacht de taken en de bevoegdheden die ze zullen hebben, altijd, elk op hun manier, de algemene economische doelstellingen van de Gemeenschappen moeten bevorderen. Bij die economische doelstellingen rekenen wij een niet-inflatoire groei, een hoog werkgelegenheidspeil en een extern evenwicht. Dat was, dunkt mij, een van de punten waarover de parlementsleden zich het meest bezorgd hebben getoond. Ten tweede, de Commissie verbindt er zich toe extra overleg te plegen over de - in tweede lezing aangenomen - amendementen van het Parlement die zij niet voornemens is over te nemen in haar opnieuw behandeld voorstel. Een lid van de Commissie zal op de volgende vergadering van de bevoegde parlementaire commissie, als het Parlement daarom verzoekt, de redenen uiteenzetten die de Commissie ertoe hebben gebracht deze amendementen niet over te nemen. Ten derde, de Commissie zal de bevoegde commissie van het Parlement op de hoogte houden van de belangrijkste resultaten van de discussies in de Raad, met name als deze van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie afwijken. Ten vierde, de Commissie zal de Raad verzoeken de beginselen te eerbiedigen die het Hofvan Justitie heeft vastgesteld voor de hernieuwde raadpleging van het Parlement als de Raad een voorstel van de Commissie ingrijpend wijzigt. De Commissie is van oordeel dat zij, als hoedster van de Verdragen, bij het Hofvan Justitie een verzoek tot nietigverklaring moet indienen van elke handeling van de Raad waarbij deze de verplichting tot hernieuwde raadpleging niet is nagekomen. Ten vijfde, de Commissie is van oordeel dat zij, met het oog op de eerbiediging van het interinstitutionele evenwicht, niet de verbintenis kan aangaan dat zij haar voorstellen systematisch zal intrekken, telkens als hetzij het Parlement het gemeenschappelijk standpunt tijdens de samenwerkingsprocedure verwerpt, hetzij de Raad een voorstel aanneemt zonder de door het
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/33
Delors Parlement in tweede lezing aangenomen amendementen in hun geheel of ten dele over te nemen. De Commissie zal haar voorstellen daarentegen blijven intrekken als de procedure door de Raad wordt verbasterd. Ten zesde, de Commissie is er zich van bewust dat de voorwaarden waaronder het Europees Parlement deelneemt aan de procedures met betrekking tot onderhandelingen over internationale akkoorden moeten worden verbeterd en versterkt. In die geest zal de Commissie, met inachtneming van de Verdragen, de koers die het Parlement op het gebied van de tenuitvoerlegging van artikel 34 van het Reglement volgt, ondersteunen. Nogmaals, om elke dubbelzinnigheid te vermijden, „met inachtneming van de Verdragen". Ik herinner eraan dat dit artikel 34 van uw Reglement enkel over internationale akkoorden van groot belang handelt. Anderzijds is de Commissie bereid ervoor te zorgen dat er, onder nog vast te stellen voorwaarden, gemakkelijker beroep kan worden gedaan op de praktijk die erin bestaat leden van het Europees Parlement als waarnemers op te nemen in de delegaties die namens de Gemeenschap over de belangrijkste akkoorden onderhandelen. Het spreekt vanzelf dat de parlementsleden niet aan de onderhandelingstafel zelf kunnen gaan zitten, waar de Gemeenschap alleen door de Commissie, en dus niet door de regeringen, is vertegenwoordigd. Ten zevende, de Commissie is van oordeel dat zij bij de uitoefening van haar initiatiefrecht noch met het Parlement, noch met de Raad voorafgaande onderhandelingen over de rechtsgrondslag kan voeren. De keuze van de rechtsgrondslag staat immers niet aan de discretie van welke instelling ook. Deze keuze wordt bepaald door doel en inhoud van de vast te stellen besluiten. Ze kan slechts worden gedaan aan de hand van objectieve criteria die zijn onderworpen aan de controle van het Hof van Justitie, dat ongetwijfeld afwijzend zou beslissen over de keuze van een rechtsgrondslag die het voorwerp van politieke onderhandelingen is geweest. De Commissie stelt vast dat de Verdragen, zoals die door het Hofvan Justitie worden uitgelegd, het Parlement tot dusver helaas niet het recht verlenen de geldigheid van een rechtsgrondslag van een besluit van de Raad te betwisten. In die omstandigheden wordt de keuze van de rechtsgrondslag door de Commissie erg belangrijk voor het Parlement, omdat van deze rechtsgrondslag het toepassingsgebied van de samenwerkingsprocedure afhangt. De Commissie is dan ook bereid de informele contacten tussen haar eigen, met name juridische diensten en die van het Parlement en de Raad te intensiveren door diepgaande gedachtenwisselingen telkens als de Commissie voornemens is initiatieven te nemen op nieuwe gebieden. Met betrekking tot het toepassingsgebied van twee bepalingen waaraan het Parlement bijzonder veel waarde hecht - ik bedoel de vaak vermelde artikelen 100 A en 118 A - heeft de Commissie een dynamische inter-
pretatie aanbevolen. Maar, zoals u zult begrijpen, hebben deze beide bepalingen grenzen, die enkel door een wijziging van de Verdragen kunnen worden verlegd en dus niet door een te ruime toepassing, die waarschijnlijk zou leiden tot een veroordeling door het Hof van Justitie en, op korte termijn, tot een periode van striktere toepassing van de genoemde artikelen. Ziedaar wat ik u, hopend dat het niet te ingewikkeld was voor een plenaire vergadering, wilde zeggen en wat mij ertoe brengt tot slot nog een onderscheid te maken tussen het gewone, door-de-weekse democratic sehe deficit, om het met de woorden van de heer Cot te zeggen, en het democratische deficit van institutionele aard. Wat het gewone democratische deficit betreft, hoop ik dat de zoeven vermelde gedragslijnen u in staat zullen stellen vorderingen te maken waarmee iedereen gelukkig is. Het zal trouwens altijd mogelijk zijn de Commissie, en zelfs de voorzitter daarvan, een seintje te geven en met het Bureau in uitgebreide samenstelling een vergadering over de gemaakte vooruitgang te beleggen. Dit alles wordt door niemand in twijfel getrokken, evenmin als het feit dat wij - zoals de fractievoorzitters op de vergadering van het Bureau in uitgebreide samenstelling hebben gezegd - alleen maar in het kader van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van iedere instelling, zoals die momenteel in de Verdragen zijn vastgelegd, kunnen handelen. Wat het hier vaak aan de orde gestelde democratische deficit van institutionele aard betreft, verwijs ik naar de opmerkingen die ik zo vrij ben geweest hier op 17 januari jongstleden te maken als inleiding op uw eigen debatten over de wijziging van de bestaande Verdragen. Ik kom thans tot de sociale dimensie, een centraal thema van onze debatten waarover u veel hebt gesproken. Ik zou u niettemin in herinnering willen brengen dat de door de Europese Akte op gang gebrachte Europese dynamiek ons in staat heeft gesteld veel vooruitgang te maken, met name op het gebied van de werkloosheidsbestrijding, ook al blijft er - dat geef ik toe - nog veel te doen. Het uitgangspunt van de Commissie is artikel 2 van het Verdrag. De Gemeenschap heeft tot taak, ik citeer, „de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap, een gestadige en evenwichtige expansie, een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Gemeenschap verenigde staten" te bevorderen. Dat is het handvest waardoor wij ons laten leiden. Dank zij de Europese Akte en de verwezenlijking van de interne markt beschikken wij thans over een groot deel van de middelen om deze fundamentele doelstelling, die op een verbetering van de levensstandaard en de kwaliteit van het leven van de bevolking is gericht, na te streven. Mag ik u eraan herinneren dat Europa een welvaartszone is geworden, waar bijna een vierde van het bruto binnenlands produkt van de wereld wordt voortgebracht: ongeveer 4400 miljard ecu, tegen 4800 in de Verenigde Staten en 2600 in Japan?
Nr. 3-386/34
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Delors
Moet ik er tevens aan herinneren dat het bruto binnenlands produkt in 1989 met 3.5% is gestegen, tegen met 2,6% in de periode '85-'87 en met 1,6% in '82-'84 en dat tenslotte het groeiritme van de werkgelegenheidscheppende investeringen, de motor van de groei, in 1989 7% bedroeg, dit wil zeggen is verdubbeld ten opzichte van de periode '85-'87? Deze Europese dynamiek berust op een economie met een groter concurrentievermogen. Zo geven de loonkosten per eenheid sinds 1982, hoofdzakelijk ingevolge grote produktiestijgingen, een nettodaling te zien, wat meteen de schepping van werkgelegenheid voor een groot deel verklaart. Ik breng tevens in herinnering dat vergeleken bij 1980 onze loonkosten in 1989 zijn verbeterd ten opzichte van die van de Verenigde Staten en zelfs Japan. Deze Europese dynamiek maakt ten tweede een beter beheerste en duurzamer groei mogelijk. Ingevolge deze gestadige en betrekkelijk gezonde groei nemen de mogelijkheden tot het scheppen van werkgelegenheid toe. In de periode 1988-1990 werden er in de Gemeenschap 5,3 miljoen arbeidsplaatsen gecreëerd, terwijl er in 1982-1984 bijna 2 miljoen verloren gingen. Neem mij niet kwalijk als ik in herhaling val, maar we moeten toch oog hebben voor de vooruitgang die dank zij het weer op gang komen van de Europese opbouw wordt gemaakt. Anderzijds is de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt grondig gewijzigd. Er valt een algemene verhoging vast te stellen van het percentage in het arbeidsproces ingeschakelde vrouwen. De oorzaken daarvan liggen zowel aan de aanbodzijde, door nieuwe vormen van deeltijdarbeid en arbeid van bepaalde duur, als aan de vraagzijde. Alle werknemers zijn niet verplicht atypische arbeidsplaatsen te aanvaarden, omdat ze geen voltijdbaan kunnen vinden. Maar aangezien ik het thans toch over de mogelijkheden heb die vrouwen op de arbeidsmarkt worden geboden, zou ik u terloops willen zeggen dat de Commissie de Raad in 1990 een voorstel voor een besluit inzake een derde communautair programma op het gebied van gelijke kansen voor vrouwen en mannen zal voorleggen. Dit voorstel is trouwens in het werkprogramma van de Commissie voor 1990 opgenomen. Het is de hoofdbrok van onze desbetreffende werkzaamheden dit jaar. Als dit programma door de Raad is aangenomen, zullen er voor 1991 specifiekere acties in het programma van de Commissie worden opgenomen. Maar ik kan u nu al zeggen dat de Commissie de Raad in de loop van 1990 een voorstel zal doen voor een richtlijn inzake de bescherming van zwangere vrouwen op het werk. Dat betekent niet dat de Commissie andere aspecten zal verwaarlozen, zoals de activiteiten van het netwerk IRIS inzake beroepsopleiding voor vrouwen en de acties op onderwijsgebied. Maar, toegegeven, ondanks deze vooruitgang, ondanks het feit dat er in de industrie voor het eerst sinds lange tijd weer werkgelegenheid wordt gescha-
pen, blijft het evenwicht op sommige gebieden nog ernstig verstoord, en dat is evengoed de sociale dimensie. Er zijn nog 14 miljoen werklozen. Eén op twee van hen is langdurig werkloos. Onder jongeren beneden 25 jaar bedraagt het werkloosheidspeil 17%, dit is tweemaal meer dan onder de rest van de bevolking. Deze problemen rechtvaardigen naar mijn mening de prioriteiten van het structuurbeleid die de ruime steun van het Parlement hebben gekregen en die op een versterking van de acties ten behoeve van de minst begunstigde bevolkingsgroepen zijn gericht: de opneming van jongeren op de arbeidsmarkt, langdurig werklozen. Door de werking van de structuurfondsen zal er op Gemeenschapsniveau een groeiende solidariteit ontstaan. Het is onze taak een bewustzijnsproces inzake de problemen van werkloze jongeren en langdurig werklozen op gang te brengen, onze acties op de minst begunstigde gebieden toe te spitsen en innovaties te verspreiden. Op dit gebied is er, zoals de Raad vorig jaar heeft verklaard, een belangrijke taak weggelegd voor de opleiding, en dat valt duidelijk afte leiden uit de bottlenecks die momenteel op de arbeidsmarkt bestaan, zowel in de basisopleiding als in de opleiding die wordt verstrekt tijdens de hele periode dat men in het arbeidsproces is opgenomen. Ik ben zo vrij u eraan te herinneren dat de huidige actie van de Gemeenschap grenzen heeft. De uitgaven die in de Gemeenschapsbegroting voor permanente opleiding en opleiding van volwassenen zijn opgenomen, vertegenwoordigen slechts 5% van de totale uitgaven die door de tien lidstaten op dit gebied worden gedaan. De evenwichtsverstoringen op de arbeidsmarkt moeten in het belang van de jonge en langdurig werklozen worden verkleind. Maar ook op regionaal niveau moet het evenwicht worden verbeterd, want naargelang de regio kan het werkloosheidspeil van 2 tot 17% variëren. Op dit gebied hebben de hervonden dynamiek en de toepassing van de structuurfondsen reeds enkele vorderingen mogelijk gemaakt en bemoedigende perspectieven geopend in de richting van een - zij het geringe - vermindering van de ongelijkheden in de Gemeenschap. Ik stel vast dat het bruto binnenlands produkt, en zelfs het bruto binnenlands produkt per hoofd van de bevolking in Spanje, Portugal en Ierland sneller stijgt dan in de rest van de Gemeenschap, dat het groeiritme van de werkgelegenheid in Spanje ontegenzeggelijk boven het communautaire gemiddelde ligt en dat Portugal en Ierland Spanje op dat gebied beginnen bij te benen. Wat de doelstellingen 1, 2 en 5 b) betreft zullen wij dank zij het nieuwe structuurbeleid betere resultaten kunnen bereiken. Van dat structuurbeleid, dat vanaf dit jaar ten uitvoer wordt gelegd, zal een eerste balans worden opgemaakt die eind 1991 aan het Parlement moet worden voorgelegd. Een andere doelstelling die wij op sociaal gebied nastreven is de verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Op dit gebied is er, met uw medewerking en in niet aflatend tempo, aanzienlijke vooruitgang geboekt. In 1989 hebben wij uit hoofde van artikel 118A vier richtlijnen, waaronder de kaderrichtlijn, aangenomen. Bij deze richtlijnen moeten nog de twee reeds in 1988
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/35
Delors aangenomen richtlijnen worden geteld. Tenslotte hebben wij ten aanzien van drie teksten een gemeenschappelijk standpunt ingenomen. Dat is echter niet voldoende, maar er is ook nog het Sociale Handvest, dat tot een zekere opflakkering van de discussies en het weer op gang komen van de bezinning over de sociale dimensie heeft geleid. Waar is het ons om te doen? Het gaat erom twee ontwikkelingen te voorkomen: ten eerste sociale dumping, ten tweede afbraak van de grondrechten waaraan terecht wordt herinnerd in het Sociale Handvest. Twee belangrijke redenen sporen ons daartoe aan: niet alleen het streven naar sociale vooruitgang op Gemeenschapsniveau, maar ook - en dat is heel belangrijk voor u - de afwijzing van oneerlijke concurrentie door beroep te doen op praktijken die gelijkstaan met sociale dumping. Daarom is een dynamische interpretatie niet alleen van artikel 118A, maar ook van artikel 100 A gerechtvaardigd. Wij moeten goed de dynamiek van de Europese Akte begrijpen, die niet alleen tot doel heeft de concurrentie te vergroten en aldus de Europese economie te stimuleren, maar ook de samenwerking tussen de bedrijven, op het gebied van onderzoek, macro-economisch en monetair beleid te intensiveren, de hinderpalen voor de concurrentie, het vrije verkeer van goederen, diensten, kapitaal, maar ook van personen uit de weg te ruimen. Zonder een minimum van regels kan evenwel geen enkele markt functioneren. Dat is mijn antwoord aan degenen die in sommige landen de vrees uitspreken dat de Gemeenschap te veel wetten maakt. Zonder een minimum van regels op het gebied van de concurrentie en ter bestrijding van alles wat een eerlijke concurrentie onmogelijk maakt kan geen enkele markt functioneren. Hoe moeten wij, nu het Sociale Handvest er is, te werk gaan? We moeten heel zorgvuldig de te volgen methode kiezen. Daarbij dienen we volgens mij allereerst rekening te houden met de realiteit, met andere woorden het uiteenlopende niveau van levensstandaard en ontwikkeling, de verschillende systemen van werkgelegenheid, arbeid en sociale dekking, de bestaande sociale stelsels. Uit een studie over de sociale dimensie van de Gemeenschap die onlangs door Belgische onderzoekers is gepubliceerd, blijkt dat de sociale vooruitgang in elk van onze landen de vrucht is van vijftig tot honderd jaar inspanningen, strijd, verworvenheden en dat deze sociale stelsels nauw verband houden met de in ieder land bestaande tradities. Het zou moeilijk en zelfs onverstandig zijn op deze gebieden te willen uniformiseren. De stakingen en sociale strijd die de laatste tijd in sommige landen zijn uitgebroken, tonen trouwens aan dat ieder land verknocht is aan bepaalde sociale verworvenheden die beter met zijn tradities overeenstemmen. Ten tweede betekent regelen niet met ijzeren hand reguleren. Wij willen een Europees sociaal klimaat scheppen dat op vertrouwen en doeltreffendheid berust. Wij willen de sociale partners de ruimte geven. Uit dit oogpunt moet ik degenen die om een heel uitgebreide sociale wetgeving vragen - en dit is momen-
teel een punt waarover onder de vakbewegingen wordt gediscussieerd -, erop wijzen dat in al onze landen het accent wordt gelegd op een zekere autonomie van de sociale partners. Waarom? Omdat dit begrip in de Bondsrepubliek, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en elders verschillend wordt geïnterpreteerd en wij niet anders kunnen dan daar rekening mee houden. Daarom besteden wij zoveel aandacht aan de sociale dialoog op communautair niveau, ook al is die moeilijk. Waarom moeilijk? Omdat de organisaties en omstandigheden in de Lid-Staten zo verschillend zijn. Ten derde, wij willen dit doen via een duidelijke omschrijving van de communautaire taken op sociaal gebied, reglementering via harmonisatie, convergentie van de beleidsvormen, alsook bewustmaking, zoals ik zoeven in verband met onze acties ten behoeve van jongeren en langdurig werklozen heb gezegd. Het is in die geest dat wij het werkprogramma zullen uitvoeren. U zult daar morgen trouwens een zeer nuttig debat over voeren, waarvan de Commissie veel verwacht. Tenslotte breng ik nog twee regels in herinnering die naar mijn mening onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Ten eerste, geen sociale vooruitgang zonder een dynamische en concurrerende industrie. De Europese economie heeft haar dynamiek en concurrentievermogen hervonden. Maar we moeten ook oppassen dat we de machine niet oververhitten! Geen sociale vooruitgang zonder stabiele prijzen. Wie lijdt immers het meest onder de inflatie? De armsten en de minst bedeelden! Maar, ten tweede, ook geen duurzame economische welvaart zonder een bevredigend sociaal klimaat, ik zou zelfs durven zeggen zonder meer gelijke kansen voor alle Europeanen, zonder de deelneming van allen aan ons gemeenschappelijke werk. Dit is een eenvoudig beginsel waar in de praktijk normalerwijze niets tegen in te brengen valt. Als we concurrerende en dynamische bedrijven willen, moeten alle werknemers hun zeg kunnen hebben en aan het gemeenschappelijke werk deelnemen. Met dat doel voor ogen zullen wij, zoals eerder gezegd, een tekst voorleggen inzake voorlichting en raadpleging van de werknemers in Europese ondernemingen met vestigingen in verschillende landen van de Gemeenschap. Aan de hand van deze tekst en om te vermijden dat de discussie te dogmatisch wordt, zou ik willen zeggen dat de Gemeenschap, naar mijn persoonlijke mening, thans drie belangrijke taken wachten: stimulering, samenwerking, samenhang. Verder gaan betekent gelijk geven aan degenen die bang zijn voor een hand over hand toenemende wetgeving van bovenaf, een overdreven centralisatie. Voor stimulansen hebben we al gezorgd en zullen we nog zorgen door de verwezenlijking van de interne markt, de onderzoekprogramma's, het milieubeleid, om slechts enkele voorbeelden te noemen. Samenwerking, dat is de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie. Deze fase acht ik van cruciaal belang, omdat het zinloos is van een tweede, derde of vierde fase te spreken als de eerste mislukt. Samenhang, tenslotte, is wat de tenuitvoer-
Nr. 3-386/36
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Delors legging van het structuurbeleid en de sociale dimensie rechtvaardigt. Ik denk dat wij met deze drie beginselen - stimulering, samenwerking, samenhang - niet alleen degenen van antwoord dienen die denken dat de Gemeenschap te weinig doet, maar ook degenen - en dat zijn er velen die bang zijn dat de Gemeenschap een te gecentraliseerd geheel wordt. Op basis van deze beginselen zullen wij samen met u nadenken over de institutionele veranderingen die zich gelet op de gewijzigde omstandigheden en de recente ontwikkelingen opdringen om de Gemeenschap in staat te stellen weerstand te bieden aan alles wat haar kan destabiliseren, een referentiepool voor economische groei, sociale vooruitgang te blijven en al haar internationale verplichtingen na te komen. (Applaus) De Voorzitter. - Dank u voor uw uiteenzetting, mijnheer de voorzitter van de Commissie. Ik heb 11 ontwerp-resoluties ontvangen met het verzoek om spoedige stemming tot besluit van het debat överhet programma van de CommissieO). De stemming over het verzoek om spoedige stemming vindt plaats op het einde van het debat. De stemming over de ontwerp-resoluties vindt plaats woensdag 14 februari te 17.00 uur. De heer Bangemann, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, zeer geachte dames en heren, zoals de heer Delors al heeft aangekondigd, is mij de taak te beurt gevallen te antwoorden op de kritische opmerkingen die tijdens het lange debat over het werkprogramma van de Commissie zijn gemaakt. Het spreekt vanzelf dat ik niet op elke opmerking afzonderlijk in kan gaan. Dat zou veel te veel tijd in beslag nemen. Mijn taak wordt evenwel verlicht door de schriftelijke mededeling, document SEC (90) 226, die wij het Bureau in uitgebreide samenstelling reeds hebben kunnen overhandigen. Hierin is al een antwoord op een reeks vragen gegeven. Ik ga ervan uit dat dit document u reeds is of weldra zal worden ter hand gesteld, zodat ik mij hier, zonder aanspraak op volledigheid te willen maken, tot de belangrijkste punten ervan kan beperken. In en tweede deel van mijn uiteenzetting zal ik op de nog niet beantwoorde vragen ingaan. Om te beginnen worden in het genoemde document een reeks gevallen behandeld waarin het Parlement het gevoel heeft niet op de juiste wijze te zijn geraadpleegd. Ik moet vooraf zeggen dat de Europese Akte, die wel de rechtsgrondslag voor de samenwerkingsprocedure tussen Parlement, Raad en Commissie vormt, niet bepaald een voorbeeld van rijpe en weldoordachte wetgeving is. Dit is niet bedoeld als kritiek aan het adres van de opstellers van de Akte, die destijds ver(') Zie Notulen.
plicht waren in korte tijd compromissen te vinden en die in die omstandigheden een tekst hebben samengesteld die in de praktijk ongetwijfeld een groot aantal problemen stelt. Wij doen ons best om deze problemen te overwinnen. Het gaat hoofdzakelijk om problemen van tweeërlei aard. Ten eerste problemen in verband met de procedure. Tussen de eerste en de tweede lezing resulteert de eerste discussie in de Raad vaak in wijzigingen die een mogelijk gemeenschappelijk standpunt aangeven en afwijken van wat in het eerste voorstel van de Commissie stond. Daar dit eerste voorstel evenwel de tekst is waarop de amendementen van het Parlement zijn gebaseerd, is dit een probleem voor het Parlement waar wij alle begrip voor hebben. Het Parlement bevindt zich dan immers in de onmogelijke situatie dat het amendementen heeft ingediend op basis van een tekst die al min of meer achterhaald was. Daar ligt het eigenlijke probleem. Hoe kan dat in de procedure worden overwonnen? De eenvoudigste, of liever de veiligste oplossing zou er natuurlijk in bestaan de rechtsgrondslag in dier voege te wijzigen dat de verplichting wordt ingevoerd de gewijzigde tekst van het voorstel van de Raad officieel aan de Commissie voor te leggen. Daarin voorziet de Europese Akte echter niet. Om dit probleem op te vangen, hebben wij voor twee praktische mogelijkheden gekozen. Eerste mogelijkheid: wij trekken het voorstel in en leggen er een nieuw voor, dat een weerspiegeling is van de nieuwe stand van de discussie. Zo zijn we bij voorbeeld te werk gegaan bij de wapenhandel en de drie richtlijnen over het verblijfsrecht. Sommige parlementsleden hebben in dit laatste geval kritisch opgemerkt dat deze werkwijze het Parlement het leven moeilijk maakt. Dat is goed mogelijk, maar u moet ergens consequent blijven. Als u wenst dat de nieuwe - uit de discussie van de Raad resulterende voorstellen het Parlement opnieuw worden voorgelegd, mag u natuurlijk niet bang zijn voor het daaraan verbonden werk. Het komt derhalve op een consequente procedure aan. Anders kunnen wij niet samenwerken. De tweede mogelijkheid bestaat erin dat wij het voorstel niet intrekken, omdat er in dat geval, zoals gezegd, een nieuwe procedure moet worden ingezet - en nieuwe procedures brengen vaak met zich dat de Raad die al overeenstemming had bereikt, het plotseling weer oneens wordt -, maar niet aan het voorstel raken en het Parlement gewoon op de hoogte brengen van de erin aangebrachte wijzigingen. Dat hebben we bij de televisierichtlijn gedaan. De heer Cot heeft dit voorbeeld, naast enkele andere, een bewijs voor het gebrek aan samenwerking van de zijde van de Commissie genoemd. Mijnheer Cot, ik betreur u te moeten zeggen dat ik dit een slecht gekozen voorbeeld vind. Ik wil niet beweren dat wij van alle smetten vrij en zonder zonden zijn. Ook de Commissie bestaat uiteindelijk uit mensen die fouten maken. Maar ik voel mij persoonlijk geraakt
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/37
Bangemann
door het voorbeeld van de televisierichtlijn, omdat het op een terrein ligt dat onder mijn verantwoordelijkheid valt. Naar mijn oordeel heeft de Commissie in dit geval, met de medewerking van het Parlement, integendeel het onmogelijke voor elkaar gekregen! Zoals u weet, stonden er in de Raad twee, ongeveer even grote groepen met heel verschillende standpunten tegenover elkaar. Eén groep was voor stringente, bindende quota's, terwijl de andere tegen iedere regeling was. Wij hebben een tussenoplossing bereikt, die inderdaad niet meer met ons oorspronkelijke voorstel overeenstemde. Er is dus precies gebeurd, wat ik heb beschreven. Vervolgens hebben wij de rapporteur, die nu ook aandachtig naar mij luistert, alsmede de voorzitters van de betrokken parlementaire commissies onverwijld op de hoogte gebracht. Wij hebben om zo te zeggen stap voor stap aan het Parlement meegedeeld wat er in de Raad op het stuk van meningsvorming plaatsvond, hebben met het Parlement beraadslaagd of wij daarmee moesten instemmen of het moesten verwerpen. Wij hebben de consequenties met elkaar besproken. Volgens mij bewijst dit voorbeeld dan ook met hoeveel bereidheid tot samenwerking de Commissie de zwakke plekken van de Europese Akte probeert op te vangen. Daarom heb ik dit voorbeeld nog eens uit de schriftelijke mededeling van de Commissie gepikt. Een andere reeks opmerkingen had betrekking op voorstellen van het Parlement die de Commissie niet heeft overgenomen. Op dit probleem wens ik thans niet verder in te gaan, omdat het in het genoemde document volledig uit de doeken wordt gedaan. Daarom hebben wij allereerst, zoals zoeven ook de voorzitter, een standpunt ingenomen ten aanzien van problemen met betrekking tot het Sociaal Handvest en de belastingwetgeving. Wat deze gebieden betreft ben ik zo vrij u naar het document te verwijzen, omdat ik ook niet te veel van uw tijd in beslag wil nemen. Thans zou ik het over een reeks vragen willen hebben waarop in dit document nog geen antwoord wordt gegeven en die door verschillende leden, onder wie de heer Chanterie, zijn gesteld. Ze hebben betrekking op het vrije verkeer, het asielrecht en de daarmee samenhangende problematiek. In het algemeen luidt de vraag: hebben er zich vertragingen voorgedaan die de voltooiing van de interne markt kunnen belemmeren? Het antwoord is: in 1988 maakte de Commissie zich daar inderdaad grote zorgen over en heeft ze ook gezegd dat er ter zake bijna geen vooruitgang werd gemaakt. Ze heeft toen twee desbetreffende mededelingen aan het Parlement gedaan, die hier ook werden besproken. Dit heeft op de topbijeenkomst te Rhodos tot de instelling van een speciale groep coördinatoren geleid die de opdracht heeft de verschillende commissies die zich met de afschaffing van de bedoelde controles bezighouden, te coördineren en impulsen te geven.
In antwoord op vragen van de heer Rogalla, die - zoals iedereen weet - op dit gebied bijzonder geëngageerd is, heb ik al eens de gelegenheid gehad erop te wijzen dat er sinds de instelling van deze groep, waarvan ook de Commissie deel uitmaakt, aanzienlijke vooruitgang is gemaakt. Wij hebben een werkdocument opgesteld dat op de Raad te Madrid werd aangenomen. In dit werkdocument zijn wij erin geslaagd iets te verwezenlijken, wat volgens mij een voorafgaande voorwaarde tot succes was. Uit de wirwar van voorstellen hebben wij namelijk dat gefiltreerd wat voor de af schaffing van de grenscontroles volstrekt noodzakelijk is en daarvan gescheiden wat misschien wenselijk is. Aldus hebben wij het - reële - gevaar afgewend dat van het wenselijke een voorwaarde wordt gemaakt. Ten tweede hebben wij een nauwkeurig tijdschema uitgewerkt voor enerzijds maatregelen waarover onverwijld moet worden beraadslaagd en waartoe onmiddellijk moet worden besloten en anderzijds maatregelen waarmee wegens de ingewikkelde aard ervan nog kan worden gewacht. In het kader van deze maatregelen en dit tijdschema zijn wij bij voorbeeld al zo goed als klaar met een conventie over het asielrecht. Ze is weliswaar nog niet aangenomen, maar de inhoud ervan ligt wel al vast. Ze omvat geen materiële regeling van het asielrecht, die zeer ingewikkeld is. Op basis van dit coördinatorenprogramma in het kader van de werkgroep ad hoc „immigratie" hebben wij in overleg met de coördinatoren een conventie over de bij het verlenen van asiel te volgen procedure uitgewerkt. Zoals reeds eerder gemeld, hebben wij in deze werkgroep, ten tweede, een lijst van landen opgesteld. Als ik thans „wij" zeg, spreekt het vanzelf dat ik daarmee niet uitsluitend de Commissie bedoel, mijnheer Rogalla. Ik word hier vaak ter verantwoording geroepen voor nalatigheden van commissies waarop wij helemaal geen invloed hebben. Maar wat kan ik anders doen? Wat kunt u anders doen? De Commissie heeft gehandeld. Ze heeft in de groep coördinatoren niet alleen meegewerkt, maar is daar ook met het voorstel gekomen om deze twee dingen uit elkaar te halen. Ze heeft dat voorstel kunnen doordrukken. Ze werkt ook in de groep ad hoc „immigratie" mee. Maar het probleem bestaat hierin dat het materiële asielrecht als een uitvloeisel van de nationale soevereiniteit wordt beschouwd. Wij bevinden ons hier tussen twee vuren: enerzijds hecht het Parlement er terecht veel belang aan dat er zoveel mogelijk zaken Europees worden geregeld, anderzijds kan de Commissie, als er geen rechtsgrondslag voorhanden is, geen materiële asielovereenkomst voorleggen zonder een rechtsovertreding te begaan. Dat is het probleem. Wij moeten derhalve samen met de Lid-Staten proberen resultaten te bereiken. Ondertussen is de Commissie gereed of bezig met de behandeling van het duidelijk onder haar bevoegdheid
Nr. 3-386/38
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Bangemann vallende deel van het materiële asielrecht, namelijk alle sociale vraagstukken in de ruimste betekenis van het woord: beroepsopleiding, werkloosheid, huisvesting, medische verzorging van asielzoekers. Mevrouw Papandreou heeft de Lid-Staten daarover geraadpleegd in een vragenlijst die eind februari terug bij ons moet zijn, zodat een voorstel inzake dit deel van het asielrecht, dat onder de bevoegdheid van de Gemeenschap valt, door ons zal worden voorgelegd. Wij kunnen natuurlijk niet zeggen - alleszins niet zonder de medewerking van de Lid-Staten, omdat dit iets is wat hun soevereine rechten raakt - onder welke voorwaarden aan iemand asiel moet worden verleend. In de Bondsrepubliek is dat bij voorbeeld in de grondwet vastgelegd. Stel u nu even voor dat een land met een minder liberale regeling een beperking wil voorstellen? In de Bondsrepubliek is dat alleen maar mogelijk door wijziging van de desbetreffende bepalingen in de grondwet, omdat de huidige grondwettelijke regeling niet in beperkingen voorziet. Neem er alstublieft nota van dat dit rechtsproblemen zijn die wij niet gewoon naast ons neer kunnen leggen. Ik bevind mij niet in de revolutionaire situatie dat ik kan zeggen: „Wat gaat mij die grondwet aan? Wat gaan mij die wettelijke voorschriften aan? Ik doe het zo en niet anders!". Het zou prachtig zijn als wij de zaken soms zo konden bekijken, maar dat is helaas niet het geval. Wij maken vorderingen. Het is dus niet waar dat er helemaal geen vooruitgang is geboekt. De gemaakte vooruitgang is integendeel aanzienlijk. Voorts is er naar de belasting op tabak gevraagd. De Commissie heeft daar reeds in oktober van vorig jaar een voorstel voor gedaan. Enkele vragen hadden betrekking op het werkprogramma voor dit jaar, hoewel dat vorig jaar reeds werd vastgelegd. Ons voorstel voor de belasting op tabak ligt bij het Parlement. Het Parlement heeft ook een rapporteur benoemd en de betrokken commissie zal dit onderwerp tijdens een van haar volgende discussies behandelen. Verschillende sprekers hebben op een zogenaamde zwakke plek van het werkprogramma op het stuk van het Europese spoorwegnet, en met name het SST-net, gewezen. In het werkprogramma wordt de opstelling van een algemeen plan voor het Europese SST-net uitdrukkelijk vermeld. Het is dus wel degelijk in het werkprogramma opgenomen. Wij hebben bovendien reeds een werkgroep opgericht, die op 15 januari voor het eerst is bijeengekomen. Vóór het eind van het jaar zal, zoals in het werkprogramma is vastgelegd, een algemeen plan voor het Europese SST-net worden voorgelegd, een lijst van prioritaire projecten worden opgesteld, maatregelen worden vastgesteld die de technische verenigbaarheid van de trajecten en installaties moeten waarborgen. Als deze groep een algemeen plan heeft uitgewerkt, zal dit vanzelfsprekend aan het Parlement en de Raad worden voorgelegd. Na het Parlement te hebben gehoord, zal de Raad deze zaak moeten afhandelen.
Voorts werd de vraag gesteld of de hulp voor de Oosteuropese landen volledig ten laste van de overige hulp binnen de Gemeenschap komt. Het antwoord is zeer duidelijk: dat kan worden uitgesloten. Het gaat om heel andere begrotingstitels, kredietoverschrijvingen tussen verschillende titels zijn in het kader van de begroting tot in 1992 niet mogelijk. De hulp zal dus niet ten koste van andere fondsen gaan. Er werd een reeks vragen in verband met het milieubeleid gesteld, in het bijzonder de vraag waarom het leefmilieu slechts een derde van de middelen van het kaderprogramma krijgt. De politiek belangrijke wijzigingen van dit kaderprogramma worden door het Europees Parlement besproken. De Commissie heeft deze wijzigingen aanvaard en de Raad heeft er rekening mee gehouden. Wij werken dus op basis van iets wat wij gezamenlijk hebben besloten. Het is natuurlijk goed mogelijk dat dit de een of andere fractie niet bevalt, omdat zij een andere mening is toegedaan. In plaats van de Commissie daarvoor met de vinger te wijzen, zou men beter proberen de meerderheden in het Parlement te veranderen. Als de meerderheid van het Parlement iets beslist, blijft het natuurlijk het goede recht van een fractie daar kritiek op uit te oefenen, omdat deze fractie zich misschien niet terugvindt in deze beslissing van de meerderheid. Deze kritiek mag zich echter niet tegen de Commissie richten, maar moet zich, wil hij politiek zinvol zijn, tegen de meerderheid van het Parlement richten. Ik verzoek u dus het gemeenschappelijke werk dat tot een aanzienlijke verschuiving van de middelen naar het leefmilieu zal leiden, te aanvaarden zoals het de zegen van de meerderheid van het Parlement heeft gekregen. De heer Giscard d'Estaing heeft een reeks kritische opmerkingen inzake de Economische en Monetaire Unie gemaakt, waarop de voorzitter, als ik mij niet vergis, reeds is ingegaan. Het gaat erom dat wij in deze eerste fase, die half 1990 begint, met name ook het particuliere gebruik van de ecu vergemakkelijken. Maar zoals de heer Giscard d'Estaing veel beter weet dan ik, is dat niet uitsluitend een kwestie van beleidsbeslissingen, maar moet de markt ook meewillen. In de mededelingen die wij reeds hebben gedaan en waarvan wij er in de loop van het jaar overigens nog twee zullen voorleggen, zetten wij uiteen hoe wij ons het verdere verloop van deze eerste fase voorstellen. U kunt er zeker van zijn dat wij het nodige doen, zoals in het zogenaamde rapport-Delors is gezegd. In het werkprogramma wordt het rapport-Delors niet tot in de details weergegeven, maar wordt er slechts naar verwezen. Het blijft evenwel de basis van onze actie. Sta mij toe dat ik thans nog een laatste opmerking maak. Ten eerste heeft het Parlement meer bevoegdheden nodig. Er moet een einde worden gemaakt aan het democratische deficit. Ten tweede is de Commissie daarbij de bondgenoot van het Parlement. Ten derde, zolang er geen einde aan het democratische deficit
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/39
Bangemann is gemaakt, zijn wij, of althans de Commissie, verplicht te handelen op basis van de wettelijke voorschriften waarover wij tot dusver beschikken. Dat betekent in veel gevallen dat we niet kunnen tegemoetkomen aan de wensen van het Parlement in verband met het toekomstige institutionele kader. Maar ik verzoek u ons dat niet kwalijk te nemen, omdat wij ons niet kunnen permitteren tegen de wet in te handelen. Een uitvoerende macht die zich niet aan de algemene wettelijke voorschriften houdt, is een veel groter democratisch deficit dan een Parlement dat terecht nieuwe bevoegdheden nastreeft. Als wij op die manier samenwerken, zullen wij voor de Gemeenschap meer bereiken dan door elkaar in een nutteloze confrontatie over en weer verwijten toe te sturen over dingen waarvoor wij elkaar eigenlijk niet de schuld mogen toeschuiven, maar die moeten worden gezien als kritiek op de achterstand die de institutionele ontwikkeling van de Gemeenschap heeft opgelopen. Ik hoop dat wij met de regeringsconferentie en de Economische en Monetaire Unie een institutionele ontwikkeling op gang zullen brengen waardoor het Parlement de volle rechten zal krijgen die ieder parlement in de wereld heeft, die in een democratie noodzakelijk zijn en die een toekomstige executieve ook de mogelijkheid geven politieke verantwoording voor het Parlement afte leggen. Dat is de wens van de Commissie. Wij zouden ons politiek voor het Parlement willen verantwoorden, wat op zijn beurt de grondslag voor enkele politieke verantwoordelijkheden van het Parlement zal leggen. Een executieve die aan het parlement politieke verantwoording moet afleggen, moet ook op de politieke loyauteit van dat parlement kunnen rekenen. Daarom is het belangrijk dat wij het daarover eens worden. Wat wij vandaag hebben, is niet voldoende. Als wij meer willen bereiken, kunnen wij dat het beste te samen bereiken en de Commissie is daartoe bereid. (Applaus) De heer Cot (S). - (FR) Mijnheer Delors, u hebt grote en noodzakelijke doelstellingen voor de Gemeenschap aangegeven, die door de Socialistische Fractie worden bijgetreden. Onze fractie zal u in uw onderneming steunen. Zowel voor de consolidatie van onze Gemeenschap via de Economische en Monetaire Unie nu of via de versteviging van het institutionele kader in een federaal perspectief, als voor de wijze waarop u het probleem van Oost-Europa en met name van de Duitse eenheid in een verenigd Europa stelt, of de bevestiging van onze Gemeenschap in de wereld en met name in het kader van de GATT of de CVSE, kunt u ten volle op onze steun rekenen. Wij hebben het gezegd en herhaald in onze lange resolutie, waarvan de stijl mij niet meer bevalt dan hij u bevalt. Maar alles welbeschouwd geven wij u met deze
resolutie lik op stuk, want als ik mij goed herinner is het werkprogramma van de Commissie evenmin een voorbeeld van beknoptheid. U hebt aangekondigd dat u voornemens bent daar volgend jaar verandering in te brengen. Des te beter. Wij zullen proberen u te volgen, maar dat is niet waar het op aankomt. Wij moeten het de komende weken eens worden over het wetgevende programma en, aangezien u in het Bureau in uitgebreide samenstelling van ons Parlement blijk hebt gegeven van uw instemming en u die instemming zoeven opnieuw hebt laten blijken, enkele regels voor een soort gedragscode vastleggen. Ik dank u en de hele de Commissie, omdat u ons „caveai" van vorige maand au sérieux hebt genomen, zoals blijkt uit het omstandige antwoord dat de Commissie ons heeft doen geworden en dat de heer Bangemann ons zojuist mondeling heeft gegeven. Ik zou erop kunnen antwoorden, maar ik stel u voor het hierbij te laten en onze blik naar de toekomst te wenden. Wat ons voor de toekomst het meest bezighoudt, zijn de middelen die moeten worden aangewend om deze doelstellingen waar te maken. Hoe kunnen wij volgend jaar of de komende jaren de Gemeenschap de instrumenten aan de hand doen om het hoofd te bieden aan deze nieuwe taken? Dat zal het voornaamste onderwerp van de regeringsconferentie zijn. De heer Martin zal in zijn uiteenzetting de ideeën van mijn fractie ter zake toelichten. Sta mij toe dat ik er enkele eenvoudige, korte opmerkingen over maak. Ten eerste om mij te verheugen over uw nieuwe kijk op de zaak. Als de lidstaten u volgen, zal de agenda van de conferentie worden uitgebreid tot de institutionele, sociale en milieuvraagstukken. Dat is waar wij onvermoeibaar op aandringen. Goed zo! Ter verduidelijking van de aard van onze eisen op sociaal en milieugebied, voeg ik daaraan toe dat wij een wijziging van het Verdrag eisen om in de Raad, na de samenwerkingsprocedure, de stemming met gekwalificeerde meerderheid in te voeren. Zolang de grendel van de unanimiteit blijft bestaan, zullen er op dit gebied geen belangrijke verwezenlijkingen mogelijk zijn. Dat wordt nogmaals bewezen door de Europese Akte, die aanzienlijke vorderingen op het gebied van het Witboek mogelijk heeft gemaakt, terwijl het sociale Europa en het Europa van het milieu - of u dat nu bevalt of niet, mijnheer Delors - nog wat ter plaatse blijven trappelen. Er is, zoals u hebt onderstreept, ongetwijfeld vooruitgang gemaakt, maar wij zijn op dit gebied nog ver verwijderd van de bijna Napoleontische overwinningsberichten die de enorme campagne omtrent de grote markt kenmerken. Dat zult u moeten toegeven. Wij hebben goed nota genomen van uw pleidooi voor het sociale Europa, mijnheer Delors. Wij verheugen ons daarover en hopen dat u bij de verwezenlijking ervan blijk zult geven van dezelfde virtuositeit als bij het Witboek. De ruime progressieve meerderheid van het Europees Parlement zal u daarbij toejuichen en steunen!
Nr. 3-386/40
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Cot
Ik kom nog eens terug op de interinstitutionele conferentie. Op institutioneel vlak stelt u een hervorming voor om de legitimiteit van de Commissie via de benoemingsprocedure te versterken. Ik begrijp dat en ben het daarmee eens. Maar ons streven, het streven van het Parlement is op iets anders gericht. Dat is normaal. Wij eisen een echte wetgevende medebevoegdheid voor het Parlement. Wij hebben getoond wat wij waard zijn, dat hebt u al herhaaldelijk toegegeven. Het is tijd dat de vertegenwoordigers van de Europese volkeren die wij zijn, eindelijk een wetgevende bevoegdheid krijgen. In uw toespraak van januari hebt u een hiermee samenhangend probleem aangeroerd, mijnheer Delors, met name het probleem van de debureaucratisering van het Europese systeem. Omdat er geen onderscheid bestaat tussen wetten en verordeningen vormt de warwinkel van onze teksten een ontoegankelijk geheel. Hierdoor zijn wij vatbaar voor de kritiek van degenen die ons verwijten technocraten te zijn. Laten wij het systeem zoveel mogelijk vereenvoudigen. Het zou niet meer dan logisch zijn dat het Parlement zich tot het wezenlijke beperkt en details in verband met de uitvoering naar de Commissie verwijst. Dat is wat er in onze Lid-Staten gebeurt. Deze hervorming, die van wezenlijke belang is, zou evenwel een uitbreiding van de uitvoerende bevoegdheden van de Commissie vereisen, die momenteel helaas niet aan de orde lijkt te zijn. In afwachting kan er misschien aan een commissaris worden gevraagd na te denken over hervormingen en administratieve vereenvoudigingen, zoals dat in een aantal van onze regeringen wordt gedaan. Er is nog een ander juridisch instrument dat mij van kardinaal belang lijkt voor ons debat: de uitlegging van de teksten. Als ik de teksten van de Commissie lees, de woordvoerders van de Commissie - zoals de twee illustere voorbeelden die zoeven aan het woord zijn geweest - hoor, heb ik de indruk dat u niet goed weet te kiezen tussen twee uitersten. Nu eens hoor ik beweren dat de Commissie is gebonden aan de letter van het Verdrag, waarvan ze de strenge hoedster, een soort Vestaalse maagd is, nietwaar mijnheer Bangemann? Dan weer hoor ik dat ze een gedurfde rechtsgrondslag aanvaardt, zoals in het geval van de recentelijk op sociaal gebied aangegane verbintenissen of het gebruik dat op het gebied van de telecommunicatie van artikel 90, lid 3, wordt gemaakt. Ook dat was een op z'n minst innoverende interpretatie van de betrokken tekst. In dit geval is het mij om het probleem van de interpretatie van uw zevende punt, mijnheer Delors, en de rechtsgrondslag te doen, want ik denk dat wij daar tot de kern van het debat doordringen. Over de rechtsgrondslag kan er, zoals u hebt gezegd, geen voorafgaande discussie worden gevoerd. Het is rondom de rechtsgrondslag dat de respectieve bevoegdheden van de instellingen in de institutionele driehoek vaste vorm aannemen. Ik begrijp dat men in dit geval enerzijds het initiatiefrecht, anderzijds het belang van de drie instellingen om over een juiste rechtsgrondslag te beslissen en tenslotte de dynamische interpretatie,
waarnaar uzelf, mijnheer Delors, zojuist hebt verwezen, met elkaar moest verzoenen. Wij wensen enerzijds bij de eerste keuze van de Commissie te worden betrokken. Wat wij in geen geval wensen, is in de loop van de procedure plotseling met een wijziging van de rechtsgrondslag te worden geconfronteerd. Wij willen de mogelijkheid hebben om, als wij het niet met u eens zijn, de keuze van de rechtsgrondslag te betwisten. Maar het klopt dat deze laatste eis veeleer tot het Europese Hof van Justitie is gericht. Daar is een procedure aanhangig gemaakt die het mogelijk moet maken de rechtsgemeenschap te voltooien door de opvulling van deze te onzen nadele bestaande juridische lacune. Voor het Bureau in uitgebreide samenstelling hebt u, mijnheer Delors, het idee geopperd het met deze dynamische interpretatie samenhangende risico te delen met het Parlement. Dat voorstel bevalt mij wel. Laten wij, als de opbouw van de Gemeenschap tot stilstand dreigt te komen, samen het berekende risico van een extensieve uitlegging nemen. Ik ben er zeker van dat het Hof van Justitie, dat met zijn gewaagde rechtspraak in het verleden zoveel voor de vooruitgang van de Gemeenschap heeft gedaan, tot op grote hoogte met ons mee zal gaan. De begrotingsmiddelen, en allereerst de financiële vooruitzichten, zullen moeten worden herzien. Daarover zijn wij het volledig eens. Maar de Commissie moet wel met passende voorstellen komen. Na wat er gisteren in de Begrotingscommissie is gebeurd, hebben wij evenwel de indruk dat er op dit gebied een meer dan restrictieve, werkelijk te enge interpretatie van het interinstitutioneeel akkoord naar voren wordt geschoven. Mijnheer Delors, van dit beetje budgettaire verbeelding hebben wij het verleden al ruimschoots blijk gegeven bij de tenuitvoerlegging van COM 100. Wij zijn evenzeer als u aan de begrotingsdiscipline verknocht, maar ik ben bang dat u door het kneuterige beheer van deze sector de verwezenlijking van uw doelstellingen ernstig in het gevaar zult brengen. Harpagon of Scrooge zijn niet noodzakelijk goede voorbeelden, Afgezien daarvan plaatsen de cijfers die u in januari hebt gegeven het probleem in een heel ander perspectief. U hebt het over „een nieuwe februari 1988" gehad. Daar gaat het inderdaad om: een nieuwe bezinning over hoe de begroting van de Gemeenschap eruit moet zien om het hoofd te bieden aan deze nieuwe taken. Ik vind dat deze bezinning in een ruimer kader moet plaatsvinden, met name in het kader van een nieuw verslag-McDougall, waaraan onze Begrotingscommissie met uw medewerking zou kunnen beginnen. Er zullen de komende jaren immers moeilijke budgettaire arbitrageproblemen rijzen. Hoe zullen wij de nodige solidariteit ten aanzien van de Oosteuropese landen kunnen betonen zonder de even noodzakelijke solidariteit ten aanzien van het Zuiden te laten verslappen?
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/41
Cot
Onze gesprekspartners in het Zuiden tonen zich daar al terecht bezorgd over. De door de heer Dole, leider van de republikeinse minderheid in de Amerikaanse Senaat, afgelegde verklaringen, waarin wordt gevraagd 5% van de ontwikkelingshulp van de overheid van het Zuiden naar Oost-Europa over te hevelen, geven een trend op het gebied van de overheidshulp aan. Deze trend kan helaas worden overgenomen in de particuliere Noord-Zuidtransfers. Dit alles voorspelt volgens mij weinig goeds. Ik hoop dat u ervoor zult waken - en de Socialistische Fractie zal in elk geval bijzonder waakzaam zijn - dat aan onze partners in het Zuiden de nodige waarborgen worden gegeven. Maar ik voeg daaraan toe: wat houdt dit voor de economische en sociale samenhang in? Voor de structuurfondsen zijn voldoende kredieten uitgetrokken, dat klopt, maar wel rekening houdend met de toenmalige omstandigheden en perspectieven. Welke gevolgen zal de opening naar Oost-Europa toe echter hebben voor ons gehele economische en sociale evenwicht in de Gemeenschap? Welke gevolgen zullen de nieuwe communautaire preferenties hebben die wij op handelsgebied aan onze partners verlenen? Zullen wij om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de opening naar het Oosten toe niet verplicht zijn sector per sector nieuwe vormen van GMP's te overwegen? Dat is een vraag die te gelegener tijd zal moeten worden gesteld. Concluderend zou ik willen zeggen dat de weg die u aangeeft niet gemakkelijk is, mijnheer de voorzitter. Er zal veel wilskracht en vooral volharding voor nodig zijn. U kunt op onze waakzame steun rekenen. (Applaus) De heer Anastassopoulos (PPE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, het eerste debat over het jaarprogramma van de Commissie voor 1990 heeft een belangrijke misvatting aan het licht gebracht. Terwijl het Parlement zat te wachten op een politiek programma kregen wij van de Commissie enkel een lijst met wetgevingsvoorstellen gepresenteerd. Dat misverstand heeft dusdanig een stempel gedrukt op het debat van toen dat zelfs de politieke toespraak van voorzitter Delors daar niets meer aan kon veranderen. Wij zullen nu een antwoord proberen te geven op deze toespraak en op de nadere toelichting van vandaag. Belangrijker dan de lijst met voorstellen zijn voor ons de gedachten en de opvattingen die daar achter steken en de toekomstige plannen voor de verwezenlijking van Europa, voor haar nieuwe architectuur. Het is onderhand een gemeenplaats geworden dat de gebeurtenissen in OostEuropa ons ingehaald hebben. Deze adembenemende veranderingen proberen wij nu bij te houden met de gebruikelijke middelen. Natuurlijk zijn wij bijzonder verheugd over de opstand van de Oosteuropese volkeren, over het feit dat zij dankzij de dulding en zelfs aanmoediging van Gorbatsjov de weg van de vrijheid, de democratie en de liberalisatie zijn ingeslagen. Voor ons stelt zich echter ook een vraag. Hoe moeten wij reageren op deze uitdaging? Waarom hebben wij eigenlijk nog steeds niet gereageerd?
Wij hollen achter de feiten aan, mijnheer de Voorzitter en lopen daardoor het risico de verwachtingen van die volkeren teleur te stellen. U weet, na het feest komt de tijd van de bezinning, de tijd van de problemen en de beproevingen. De geschiedenis is in een stroomversnelling geraakt maar wij zijn aan wal blijven steken. Het feit dat de 24 de Commissie hebben belast met de coördinatie van de hulp mag geen enkele troost voor ons zijn. Die paar honderd miljoen ecu en die lening van 1 miljard zijn een druppel op een gloeiende plaat. De heer Delors heeft immers de behoeften op 20 miljard ecu per jaar geschat. De Gemeenschap is geen Rode Kruis en alleen geroepen om de grootste smart te lenigen. Als wij werkelijk op de woorden daden willen laten volgen, moeten wij de eigen middelen onmiddellijk verhogen. Ook moeten wij onze politieke activiteiten versnellen. Er moeten nieuwe vormen van associatie worden uitgewerkt die enkel en alleen samenwerking beogen en niet noodgedwongen uitmonden in toetreding. Wij moeten de nieuwe situatie onder ogen zien en de meest urgente problemen onmiddellijk bij de horens vatten.De Duitse kwestie is het probleem aller problemen. De eenmaking van Duitsland was vorig jaar nog bijna ondenkbaar. Het „als ooit" is nu „wanneer", „onder welke omstandigheden", „met welke Europese deelneming en rol". Natuurlijk mag geen enkel belang het recht van het Duitse volk op zelfbeschikking in de weg staan, maar en moet wel een antwoord worden gegeven op de vraag of de politieke ontwikkelingen kunnen leiden tot destabilisatie van Oost-Duitsland, tot problemen voor de Bondsrepubliek en dus tot problemen voor de Gemeenschap. Zullen de veranderingen in Oost-Europa een weerslag hebben op West-Europa? Zal zij hierdoor versterkt of verzwakt worden? Zal de Gemeenschap een aantrekkingskracht kunnen blijven uitoefenen? Het antwoord hierop moet van ons komen en van de Twaalf die hun politieke wil hieromtrent duidelijk moeten maken. Wij reageren echter helaas veel te traag. Het nationalisme dat een belangrijke factor was in de wereldschokkende ontwikkelingen in Oost-Europa, steekt ook in West-Europa weer de kop op. Helaas worden het geroep naar een Europa van de naties en de leus „een ieder voor zichzelf' steeds luider. Op de grote problemen worden via bilaterale contacten antwoorden gezocht. De Gemeenschap komt steeds verder buiten spel te staan. Is de reden hiervoor misschien niet dat wij te veel geaarzeld hebben bij de Europese eenmaking? Hebben wij wel de politieke durf opgebracht die van ons verwacht werd? Hebben wij de burgers van Europa eigenlijk wel het gevoel gegeven dat het Europa waar wij naar streven hun Europa is? Hebben wij onze richtlijnen misschien zo ingewikkeld gemaakt dat deze nog slechts voor enkele ingewijden leesbaar zijn? Is daardoor de communicatie met de gemiddelde Europese burger niet onmogelijk geworden?
Nr. 3-386/42
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Anastassopoulos In het programma van de Commissie en in de toespraken van de heer Delors wordt van deze problemen geen gewag gemaakt. Al de genoemde vooruitgang en prachtige statistieken veranderen niets aan de zaak en daarom mag er geen tijd meer verloren worden. Deze problemen moeten in het middelpunt van onze aandacht en van die van de Commissie komen te staan. Niet alleen de afstand tussen Brussel en Straatsburg, maar ook de afstanden tussen de Europese volkeren worden nog groter gemaakt door nieuwe angst en bezorgdheid. Hoe kunnen wij de volkeren van de achtergebleven landen van de Gemeenschap er van overtuigen dat de verlegging van het zwaartepunt in de Gemeenschap richting Oost-Europa geen middelen voor hun eigen ontwikkeling zal afnemen? Wij hebben de verzekering van voorzitter Delors dat gestreefd wordt naar de volledige toepassing van de Europese Akte en van haar politieke oriëntaties, met inbegrip van de economische en sociale samenhang, goed in onze oren geknoopt. Verzekeringen alleen zijn echter niet voldoende. Grote woorden deugen niets als er geen grote daden op volgen. De heer Delors zei: „Men moet intern sterk zijn om extern royaal te kunnen zijn". Ik zou dit graag willen omkeren. Men moet intern royaal zijn om extern sterk te kunnen zijn. Wij moeten extern sterk zijn om nieuwe inhoud te kunnen geven aan ons bondgenootschap met de Verenigde Staten en een gelijkheid te bewerkstelligen zonder ongerechtvaardigde concessies te moeten doen ten koste van de Europese boeren. Wij moeten sterk zijn om de betrekkingen tussen Europa en Japan in het teken te plaatsen van het wederkerigheidsbeginsel. Het is een feit dat het communautair Europa van 1990 buiten de Gemeenschap in hoger aanzien staat dan in de Gemeenschap zelf. Dit komt door enerzijds ons streven naar de grote binnenmarkt en anderzijds door ons onvermogen om onze boodschap verstaanbaar te maken voor de gemiddelde Europese burger. Wij mogen echter niet vergeten dat wij ook op de weg naar 1993 achterstand nebben opgelopen. De grote problemen in verband met de afschaffing van de grenzen, de belastingharmonisatie en de sociale dimensie zijn nog niet opgelost. De richtlijnen worden slechts zeer traag omgezet in de nationale wetgevingen. Daarom mogen wij niet overdreven optimistisch zijn. Pogingen, mijnheer Bangemann, volstaan niet. Wij willen resultaten zien en die ontbreken nog. Door tijdgebrek, mijnheer de Voorzitter, kan ik het grote vraagstuk van de betrekkingen tussen Commissie en Parlement niet meer behandelen en derhalve wil ik ter afsluiting nog zeggen dat het Europese eenmakingsproces aanzienlijk versneld moet worden. De vorm van het verenigd Europa, een federatie of iets anders, kan nog bekeken worden, maar dat moet dan wel snel gebeuren en zonder steeds achterom te kijken. De wereld maakt een fase van grote onzekerheid door en daarom moet de Gemeenschap laten zien dat zij een stabiele factor is, dat zij weet waar zij naar toe gaat en hoe zij de XXIste eeuw moet binnen gaan. Dit is de
boodschap die vervat had moeten zijn in het politieke programma van de Commissie. Dit is de boodschap die de Fractie van de Europese Volkspartij en het Europees Parlement graag hadden gezien. De heer Giscard d'Estaing (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het debat van onze zitting van januari over het programma van de Commissie voor 1990 heeft bij ons geen goede herinnering achtergelaten. Dat hield verband met de omstandigheden waarin het heeft plaatsgevonden. Er was ons immers een schriftelijk document voorgelegd waarop wij normaal onze kritiek hadden moeten uitbrengen. Maar wij kregen tevens een toespraak van de voorzitter van de Commissie te horen, waarin belangrijke vraagstukken aan de orde werden gesteld waarover wij dienden te discussiëren. Wij beschikten evenwel niet over voldoende tijd om deze voorstellen te onderzoeken. Daarom voelden wij ons. zoals overigens ook de Commissie, teleurgesteld. Mijnheer de Voorzitter van het Parlement, ik verzoek u hier voor volgend jaar lering uit te trekken met betrekking tot het verloop van dit belangrijke debat, dat in ons Parlement trouwens duidelijk veel belangstelling wekt. Mijnheer Delors, u hebt soms scherpe kritiek te verduren gekregen voor het gedrag van de Commissie ten overstaan van het Parlement. U hebt daar eerst schriftelijk op geantwoord in het document dat hier voor mij ligt en uw antwoorden hadden betrekking op tien kritische opmerkingen van de Socialistische Fractie, één van de EVP-fractie en één van de Liberale en Democratische Fractie. De verdeling van deze kritiek gaat heel wat verder dan het systeem-D'Hondt. Vervolgens bent u zich in het Bureau in uitgebreide samenstelling komen verantwoorden. Dit is een gelukkig initiatief dat u meer zou moeten nemen. U hebt nauwkeurige voorstellen gedaan, die u hier zoeven hebt herhaald in de vorm van zeven voorstellen die de zeven pijlers van de wijsheid van de Commissie vormen. Ze beantwoorden over het geheel genomen aan onze verlangens. Als wij er de tijd voor hadden, zouden wij dieper ingaan op het belangrijke, door commissaris Bangemann ter sprake gebrachte aspect: de juridische kwalificatie. Wij zullen dat een andere keer doen. Thans is het zaak dat u zich aan deze voorstellen houdt en ze ook uitvoert. Met betrekking tot het programma van de Commissie heb ik u, namens onze fractie, al op twee tekortkomingen gewezen. Eén heeft betrekking op de indirecte belastingen en de BTW. Met het voorstel van de Commissie, zoals dat aan de Raad werd voorgelegd, zal het niet mogelijk zijn de belastinggrenzen op 1 januari 1993 afte schaffen. Iedereen weet dat. Ik verzoek u derhalve dat voorstel hetzij in te trekken, als het daar nog niet te laat voor is, hetzij aan te vullen. De andere tekortkoming heeft betrekking op de inhoud van de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie. Geef toe dat het schriftelijke voorstel niet
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/43
Giscard d'Estaing nauwkeurig genoeg is en van weinig moed getuigt. Het gebruik van de ecu moet met veel meer durf worden ontwikkeld. De recente gebeurtenissen sporen ons daar trouwens toe aan. Diezelfde gebeurtenissen brengen mij ertoe u vandaag de hamvraag te stellen : hoe zal er in het programma van de Commissie rekening worden gehouden met de Duitse hereniging? Morgen zullen wij over de politieke aspecten van deze hereniging beraadslagen. Het verheugt mij dat de Commissie en de Raad zijn ingegaan op het verzoek van het Parlement om te onderzoeken hoe deze historische gebeurtenis het leven en de toekomst van de Gemeenschap zal beïnvloeden. Het zou onbegrijpelijk geweest zijn voor de publieke opinie en schadelijk voor het image van het Parlement, als deze zitting zich zou hebben voltrokken zonder dat de hereniging van Duitsland ter sprake was gekomen. Wij wensen uiteraard dat de Commissie en de Raad hier morgen vertegenwoordigd zullen zijn op een niveau dat is aangepast aan het belang van het onderwerp. Vandaag moeten wij ons evenwel bezighouden met de praktische gevolgen ervan voor het werkprogramma dat u ons voorstelt. Ik zal het thans hebben over drie concrete problemen voor uw werkzaamheden in 1990. U hebt tegen ons gezegd dat er een „nieuwe februari 1988" nodig is - ook voorzitter Cot heeft dat probleem daarnet ter sprake gebracht -, dat wij met andere woorden de gelegenheid moeten krijgen nieuwe financiële vooruitzichten voor de Gemeenschap vast te stellen. Denkt u dat wij dat kunnen doen zonder rekening te houden met de gevolgen die de Duitse eenheid voor de begroting zal nebben en als wij er rekening mee houden, op welke basis zullen wij dat dan moeten doen? Tweede concrete probleem, de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie zal op 1 juli eerstkomend in werking treden. Maar wij horen ook spreken van een monetaire unie tussen beide Duitslanden en de mogelijkheid van een monetaire hervorming in Oost-Duitsland. Afhankelijk van de voorwaarden waaronder dat zal gebeuren - geleidelijke convertibiliteit van de Oostduitse mark met een parallel gebruik van de Westduitse mark, of invoering van de Westduitse mark als gemeenschappelijke valuta voor beide Duitslanden waarbij de Oostduitsers hun geld zullen moeten kunnen inwisselen -, zijn er uiteraard verschillende gevolgen te verwachten voor de Westduitse mark en derhalve voor de valuta's die in het Europese Monetaire Stelsel met die mark zijn verbonden. Kunt u deze gevolgen beoordelen en zal de Europese Gemeenschap, die het proces van de monetaire unie al heeft ingezet, worden betrokken bij de voorbereiding en het maken van deze keuze? Tenslotte hebt u ons op 16 januari gezegd dat u was gewonnen voor het idee van één enkele regeringsconferentie die als taak zou hebben zowel het ontwerp-verdrag voor de Economische en Monetaire Unie als de aan de toekomstige Unie van de Europese staten te geven institutionele vorm te bestuderen. Eén enkele con-
ferentie met twee hoofdthema's. Wij zijn het eens met dit standpunt. Denkt u dat eind 1990 haalbaar blijft? Hoe denkt u dat er in de voorbereiding van de verdere institutionele opbouw rekening kan worden gehouden met de verschillende wijzen waarop de Duitse hereniging tot stand kan komen?Deze vragen zijn niet bedoeld om u in verlegenheid te brengen, mijnheer de voorzitter van de Commissie, want u moet weten dat u om het hoofd te bieden aan de door de Duitse hereniging gestelde problemen geen beter bondgenoot dan het Europees Parlement kunt vinden. Deze vragen zijn evenmin bedoeld om hinderpalen op te werpen op de weg naar de Duitse eenheid, die vrijwel al onze partners, zoals wij weten, willen opgaan. Deze vragen zijn wel bedoeld om aan te tonen dat de Gemeenschap het hoofd kan bieden aan de concrete, door de Duitse hereniging gestelde problemen en dat wij de politieke wil bezitten om deze historische gebeurtenis in het eenmakingsproces van de Europese Gemeenschap in te schakelen. Wij mogen immers niet uit het oog verliezen dat de Duitse hereniging weliswaar in de eerste plaats de Duitsers aangaat, maar daarnaast problemen stelt die ook de Gemeenschap aangaan. (Applaus) Sir Christopher Prout (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de intergouvernementele conferentie en de Duitse hereniging zijn twee belangrijke kwesties die niet zo gemakkelijk in ons programma voor dit jaar kunnen worden gepast en die voldoende gespreksstof in dit Parlement zullen opleveren. Het spreekt voor zich dat onze plannen tot op zekere hoogte moeten worden gewijzigd. Ik heb vorige maand tijdens het debat met de Raad de kans gekregen over de intergouvernementele conferentie te spreken en ik zal de verleiding weerstaan om in navolging van de heer Giscard d'Estaing hier vandaag over de Duitse hereniging te spreken, want dat onderwerp staat voor morgenochtend op de agenda. Vandaag wil ik alleen zeggen dat ik zeer verheugd ben over het voorstel van de voorzitter van de Commissie voor een gedragscode. In tegenstelling tot het Parlement, wiens rechten en plichten op het vlak van de wetgeving duidelijk zijn neergelegd in het Reglement, zijn de regels waaraan de Raad en de Commissie zich moeten houden niet algemeen bekend, in veel gevallen onduidelijk en in sommige gevallen zelfs in strijd met de verdragen. Daarom hoop ik, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat door het voorstellen van een gedragscode ten minste de wetgevende plichten van de Commissie een stuk duidelijker worden. Ik heb hier vandaag als het ware enige reden tot genoegzaamheid, omdat de Commissie eindelijk instemt met een aantal verplichtingen, waarmee, voor zover ik heb begrepen, commissaris Sutherland in december 1986 al had ingestemd, toen wij ons Reglement aan de bepalingen van de Europese Akte hebben aangepast. Ik ben met name verheugd, mijnheer de voorzitter van de Commissie, over uw vastbeslotenheid te voorkomen dat er in de Raad beslissend politiek overleg
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/44
13.2.90
Prout
plaatsvindt over een wetgevingsvoorstel voordat de Raad het advies van het Parlement heeft ontvangen en in overweging heeft genomen; uw vastbeslotenheid het Parlement te informeren zodra blijkt dat de Raad waarschijnlijk grondige wijzigingen in het voorstel van de Commissie zal aanbrengen en, meer in het algemeen, uw vastbeslotenheid het Parlement op de hoogte te houden van alles wat er tijdens de behandeling van wetgevingsvoorstellen in de Raad wordt gezegd. De Europese Akte voorziet in een samenwerkingsprocedure, niet in een conflictprocedure. Succesvolle samenwerking vereist dat alle partijen beschikken over de nodige relevante informatie op grond waarvan zij hun beslissingen kunnen nemen. Anders is een conflict onvermijdelijk. Ik was ook blij met wat u over artikel 34 zei, alsmede met uw welwillende aanbod om waarnemers van het Parlement in te schakelen bij bepaalde onderhandelingen. Ik wil echter nogmaals beklemtonen dat het Parlement veel belang hecht aan het kiezen van een rechtsgrondslag voor internationale overeenkomsten op basis van de inhoud van die overeenkomsten. Ook hebt u ons verzoek om vooraf te worden geraadpleegd over een rechtsgrondslag grotendeels ingewilligd. De heer Cot heeft daarover al het een en ander gezegd en dit is duidelijk een kwestie waarop het Parlement te zijner tijd nog eens moet terugkomen. Het cruciale punt blijft echter de houding van de Commissie ten opzichte van de verwerping van een voorstel door het Parlement of het voorstellen van amendementen in tweede lezing. Cruciaal, omdat het gaat over wie het laatste woord heeft over de inhoud van een wet. Misschien moet er eerst een motie van afkeuring worden ingediend voordat de Commissie hierover van mening verandert. Dan nog iets over de slotopmerkingen van de heer Bangemann. De uitvoerende macht - en daarmee bedoel ik de Commissie - moet al verantwoording afleggen aan het Parlement op grond van artikel 144 van het Verdrag. Het enige wat wij hier in dit Parlement bij een goede gelegenheid nodig hebben - en ik denk niet dat het hier vandaag een goede gelegenheid is - is de politieke moed om u daarvan te overtuigen. VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE On dervoorzitter De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, u hebt het woord gevraagd voor een voorstel van orde. Ik ben bereid u het woord te verlenen, maar zou er u wel op willen wijzen dat dit een belangrijk debat is. Ik zou er zeker van willen zijn dat het werkelijk om een voorstel van orde gaat en verzoek u vriendelijk het heel kort te maken.
De heer Pannella (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik verzeker u dat het, zoals altijd als ik een voorstel van orde doe, ook om een voorstel van orde gaat. Het gaat met name om artikel 84, lid 4, een voorschrift waarmee onze Voorzitter trouwens zeer vaak last heeft. Mevrouw de Voorzitter, ik heb de indruk dat het Reglement weer een rol speelt in onze werkzaamheden. Mevrouw de voorzitter, er staat geschreven: „Niemand kan zonder toestemming van de Voorzitter meer dan tweemaal over hetzelfde onderwerp het woord voeren", aangezien het volgens de jurisprudentie van ons Reglement vanzelfsprekend uitgesloten is dat de Voorzitter deze toestemming aan twee personen, van zijn eigen keuze, verleent, want dan zou het hek helemaal van de dam zijn! Welnu, ik ben van oordeel dat de Voorzitter telkens als hij die toestemming verleent, het Parlement daarvan op de hoogte moet brengen op het moment dat de agenda wordt vastgesteld. Als de Voorzitter immers beslist dat iemand in hetzelfde debat tweemaal het woord mag voeren, dan heeft hij daar het recht toe, maar moeten wij dat weten, opdat degenen onder ons die een eerste maal hebben gesproken, de kans krijgen zich - zoals anderen, die dat wisten - een tweede maal in te schrijven, als ze er de tijd voor hebben. Zoals u ziet is dit niet meer dan een beroep op het Reglement, artikel 84, lid 4, om een beter verloop van onze werkzaamheden te verzekeren. Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik geloof dat noch het debat, noch het antwoord van de heer Delors volledig rekening houden met de institutionele veranderingen die er moeten komen opdat wij onze doelstellingen op sociaal gebied en op het gebied van het milieu kunnen verwezenlijken. Waarschijnlijk zullen wij onze klaagzang aan de Commissie voortzetten en de Commissie de hare aan ons. Voor iedereen is duidelijk aan welke kant mijn fractie staat. Wij zijn echter niet van plan in te gaan op het probleem van het politiek deficit in onze instellingen dat zich in dezelfde mate voordoet als het democratisch deficit en te zeggen hoe snel dit opgelost moet worden. Dit Parlement schijnt zich steeds drukker te maken over de trage institutionele vorderingen. Ik ben er echter van overtuigd en met mij de Italiaanse kiezers dat juist dit Parlement de aanzet zal moeten geven tot de oprichting van de nieuwe Europese federatie. Ik heb voorzitter Delors hier over horen spreken tijdens een recent televisie-interview. Ik vind echter dat dit onderwerp een diepergaande onderzoek verdient. De democratisering van de instellingen van onze Gemeenschap is de politieke knoop die doorgehakt moet worden voordat een juist antwoord gegeven kan wor-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/45
Aglietta
den op de vereisten die uit de veranderingen in OostEuropa voortvloeien. Dit antwoord zal vooral een politiek antwoord moeten zijn want wij zijn geconfronteerd met slecht functionerende mechanismen. Ook wij hebben meerdere malen de tekortkomingen op sociaal gebied en op dat van het milieu aan de kaak gesteld. De oorzaak daarvan is de afwezigheid van een politieke regering, de afwezigheid van een parlement dat een echte referentie kan zijn voor de nieuwe parlementen die in Oost-Europa aan het ontstaan zijn. Als de politieke wil bestaat, slaagt men er misschien wel in zeven maanden tijd Duitsland een te maken, maar een federatie maken van de Europese staten daartoe is men niet in staat. Daarom moet mijns inziens het debat versneld worden. Men zal meer uitleg moeten geven van de verplichtingen in verband met de intergouvernementele conferentie. Anders zullen wij nog een jaar verspillen met huilen over gedane zaken die geen keer nemen. Ik heb daarom een resolutie ingediend waarin ik de gevolgen vermeld van hetgeen voorzitter Delors in dit Parlement en in de televisie-uitzending heeft gezegd. Daarvoor is echter een radicale ommekeer nodig, een duidelijke versnelling van het politieke eenmakingsproces en van de institutionele veranderingen in de Gemeenschap. Als deze er niet komen, zullen wij voortgaan met elkander de bal toekaatsen en met redetwisten over de tekortkomingen, de vertragingen en de verantwoordelijkheden. Een politiek antwoord zal er dan echter niet komen en daar vragen de Oosteuropese landen die de weg van de democratisering zijn ingeslagen, juist om. De heer Gutiérrez Díaz (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik vermoed dat u met de intelligentie en fijngevoeligheid die u eigen zijn, toe zult geven dat het merkwaardig is dat het jaarlijks werkprogramma aan het eind van het eerste kwartaal aangenomen wordt, en dat het programma van de Commissie volgend jaar tijdig, tegelijk met het begrotingsdebat en liefst in het kader van een wetgevend meerjarenprogramma dient te worden behandeld. Mijnheer de Voorzitter, wij waarderen uw streven de opbouw van de politieke eenheid van de Gemeenschap tot kernpunt te maken van de veranderingen die plaatsvinden, van wat men nu de „nieuwe Europese architectuur" pleegt te noemen. Niettemin willen wij u er op wijzen dat ons inziens de duidelijke stellingname ontbreekt die het mogelijk moet maken meteen te beginnen met de opstelling van de constitutionele grondslagen van de Europese eenwording op basis van de beginselen van het op 14 februari 1984 door dit Parlement goedgekeurde verdragsontwerp. Want zoals de heer Bangemann gezegd heeft en zoals wij ook steeds herhaald hebben, ligt het werkelijke probleem bij de te geringe bevoegdheden van Parlement en Commissie. Dit Parlement heeft zich zeer onlangs al op dit punt uitgesproken en wij zijn van mening dat de Commissie haar ondernemingsgezindheid op dit ge-
bied waar zou moeten maken en zich niet moet laten leiden door het tempo dat de Raad haar aangeeft. Ditzelfde standpunt zou ook moeten worden ingenomen met het oog op de intergouvernementele conferentie voor de Economische en Monetaire Unie; de Commissie dient voorts haar standpunt te verduidelijken inzake de werkmethoden en doelstelling van de interinstitutionele voorconferentie en alles doen wat in haar vermogen ligt om het huidige democratisch deficit te overwinnen zodat het Parlement de standpunten van de Commissie inzake de opbouw van de Economische en Monetaire Unie voorgelegd krijgt en er een federa,le, geheel onafhankelijke Centrale Bank opgericht wordt die volledige garanties voor democratische controle biedt. Te vaak wordt het proces van monetaire integratie voorgesteld als een probleem van technischeconomische aard terwijl de nadruk zou moeten liggen op de fundamenteel politieke rol die dit streven speelt in de federale gedachte van Europese eenwording en op de invloed die de mechanismen van dit proces ongetwijfeld uit zullen oefenen op de groei, bevordering van de werkgelegenheid, vrijheid van verkeer en solidariteit, dus op heel andere niveaus dan alleen dat van de monetaire stabiliteit. Het programma van de Commissie dient dan ook te worden aangevuld en wel voornamelijk wat betreft de institutionele en sociale bepalingen, de maatregelen voor het behoud van het milieu en het inhoud geven aan onze solidariteit met de derde wereldbevolking, waarbij bijzondere aandacht geschonken moet worden aan oplossingen op internationaal niveau voor het schuldenvraagstuk. Wij zijn blij dat u in uw betoog van vandaag aandacht gewijd heeft aan de sociale dimensie. Eens te meer dienen wij erop te wijzen dat het Sociaal Handvest slechts beschouwd moet worden als een eerste stap in onze actie voor erkenning van de rechten van de werknemers en dat wij naast de maatregelen die in het werkprogramma en meer concreet in het programma voor sociale actie aangegeven zijn, nieuwe richtlijnen verwachten inzake het vastgesteld minimumloon, sociale uitkeringen en arbeidstijdverkorting, economische democratie en vakbondsrechten, gelijke rechten voor buitenlandse werknemers met inbegrip van diegenen die afkomstig zijn uit landen buiten de Gemeenschap, en ondersteuning van coöperaties en kleine en middelgrote bedrijven. Eén van de onderwerpen die u besproken heeft, mijnheer de Voorzitter, betrof een programma over de sociale positie van de vrouw. Wij stellen voor dat de Commissie deze studie reeds aan het Parlement doet toekomen zodat er op dit zo belangrijke punt samenwerking kan zijn. Want onze fractie is van mening dat de volledige verwezenlijking van de sociale dimensie van de eenheidsmarkt en de noodzakelijke verbetering van de huidige regionale onevenwichtigheden niet alleen woorden maar onze algehele inzet verdient. Wij willen dat de Commissie het Parlement dit jaar een Witboek voorlegt over de gevolgen van de een-
Nr. 3-386/46
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Gutiérrez Díaz
heidsmarkt voor het milieu. We verzoeken de Commissie tevens om een preventieve benadering die het behoud van het milieu integreert in het beleid voor de verschillende bedrijfstakken van de Gemeenschap. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, zou ik u er aan willen herinneren dat het de verdediging van en vormgeving van de fundamentele vrijheden zijn die ten grondslag liggen aan het door ons beoogde Europa. Dientengevolge verzoeken wij de Commissie de vrijheid en het pluralisme van de nieuwsverspreiding op communautair niveau te garanderen zodat de burger door nauwomschreven beperkingen beschermd wordt tegen machtsmisbruik van mediaconcerns en manipulaties door de „Europolio's" met hun monopoliepositie in de communicatie. De heer Fitzgerald (RDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, een paar jaar geleden heeft mijn fractie een resolutie ingediend, waarin wij onze bezorgdheid over de toekomst van het platteland hebben geuit en waarin wij tevens hebben gewezen op de noodzaak een goed communautair plattelandsbeleid op poten te zetten. Maar onze bezorgdheid is vandaag groter dan ooit. Het verheugt mij dat de Commissie voornemens is een programma voor plattelandsontwikkeling uit te werken, maar jammergenoeg moet ik constateren dat er tot op heden niet veel schot in de zaak zit. Ik wacht met smart op maatregelen die de economische ontwikkeling van het platteland bevorderen en die werkelijk korte metten maken met de economisch en sociale problemen waarmee de plattelandsregio's in de Gemeenschap hebben te kampen. Plattelandsontwikkeling, met name in de perifere regio's, is van levensbelang voor de sociale en economische samenhang. Zij is ook van levensbelang voor de bescherming van het milieu. Wij moeten de werkelijkheid onder ogen zien en toegeven dat het teruglopende bevolkingsaantal van het platteland een kritiek stadium heeft bereikt. Om een halt toe te roepen aan deze exodus en bovendien de economische ontwikkeling van het platteland te bevorderen moet de Gemeenschap onverwijld haar aandacht richten op de positie van het gezinsbedrijf als hoeksteen van de landelijke samenleving. Dit vitale aspect van het communautaire beleid staat of valt bij een doeltreffende bescherming en ondersteuning van het gezinsbedrijf, met name landbouwbedrijven met een lage omzet en in achtergestelde gebieden. Er kan geen sprake zijn van het bevorderen van plattelandsondernemingen of het beschermen van het milieu zonder eerst het gezinsbedrijf als pijler onder de economische ontwikkeling van het platteland veilig te stellen. Er moeten onmiddellijk herstelmaatregelen worden genomen. Van uitstel komt afstel, uitstel leidt tot ontvolking van het platteland. Indien men vooruitgang wil boeken op het vlak van de werkgelegenheid en indien men vooral in de perifere regio's, waar de werkloosheidsproblematiek van Europa het meest nijpend is, de dringende behoefte aan arbeidsplaatsen wil lenigen, moet de Commissie met
méér voor de dag komen dan met een halfslachtige benadering zoals deze. De werkgelegenheid is enigszins aangetrokken in het centrum van de Gemeenschap, maar er wordt niet voldoende gedaan om ook in de perifere regio's dezelfde verbetering tot stand te brengen. Wil de sociale en economische samenhang een feit worden, moet er in de perifere regio's voorrang worden gegeven aan de schepping van arbeidsplaatsen. Wij moeten alle zeilen bijzetten om ervoor te zorgen dat de communautaire maatregelen een belangrijke bijdrage leveren aan het scheppen van meer arbeidsplaatsen in de perifere regio's en aan het bevorderen van de sociale en economische samenhang, waarvan, op zijn beurt, de vooruitgang op het vlak van de Economische en Monetaire Unie afhankelijk is. Mevrouw Grund (DR). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit Parlement zet het debat voort over het in januari ingediende Jaarprogramma van de Commissie voor 1990 en het 23ste Jaarverslag over de activiteiten van de Commissie. Wij als Technische Fractie Europees Recht vragen ons af of het bij dit debat echt gaat om een censurerende uiteenzetting of meer om een gedachtenwisseling tussen de instellingen, dus zuiver om een debat van academische aard! Geen van de door de Commissie tot nu toe afgelegde verklaringen is door een vertrouwensvotum van dit Parlement democratisch goedgekeurd of eventueel bij botsende meningen door een fractie van dit Parlement in twijfel getrokken zoals de echte democratische traditie het wil in geval van een regering die zich moet houden aan de regels van de rechtsstaat. Voorzitter Delors en zijn commissarissen hoeven zich niet zoals bij andere executieven het geval is te onderwerpen aan de census van een eventuele motie van wantrouwen. Dat vermindert natuurlijk de democratische legitimatie van de Commissie aanzienlijk en wij betreuren na meer dan 30 jaar Europese Gemeenschap dit gebrek aan rechtsstaatsgevoel. Ook van de kant van derde landen wordt met steeds meer bevreemding gewezen op het gebrek aan democratie van de Europese Gemeenschap, een Gemeenschap die reeds lange tijd te lijden heeft onder een ontbrekende investituur van de Commissie. Een socialistisch-christendemocratisch gedomineerd Parlement bedrijft onbetwist een ivoren toren-beleid in plaats van de onderkruipers van de democratie met terechte sancties aan te pakken. Wie zal het dan verbazen als de democratische rechtsen in naam van hun kiezers zulk misbruik aan de kaak stellen en het huidige Brusselse centrumsocialisme van de hand wijst en zelfstandigheid eist. Decennia lang lag bij commissievertegenwoordigers en collega's van dit Parlement zoals bij voorbeeld bij Altiero Spinelli, het begrip subsidiariteit voor in de mond maar van een consequente uitvoering is er tot nu toe nog niets gekomen omdat dit niet strookt met de machtsbelustheid van degenen die heersen. Het meest treffende bewijs hiervoor is de crisis van het ge-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/47
Grund
meenschappelijk landbouwbeleid. In plaats dat de problemen van de Gemeenschap specifiek voor iedere lidstaat volgens nationale beginselen werden aangepakt, werden er miljarden aan subsidies voor sectoriële steunmaatregelen betaald, geld dat in verkeerde handen en niet bij de hulpbehoevende boeren terecht is gekomen. Dan heeft het ook niet veel zin, geachte collega Bocklet, in de pers munt te slaan uit de afwezigheid van twee republikeinse collega's omdat die op 26 oktober 's ochtends precies op dat moment op een persconferentie moesten zijn, terwijl u zelf jarenlang een valse god gediend heeft en dat vandaag nog altijd durft toe te geven! Dan staat nu de uitverkoop van de kleine en middelgrote transportondernemingen in de Bondsrepubliek voor de deur, zodra namelijk de vervoersmarkt wordt geliberaliseerd. Vele kleine ondernemingen zullen daarbij het loodje moeten leggen. Ze zijn door de meerderheid van dit Parlement trouwens al afgeschreven. Op milieugebied juichen wij de eerzuchtige plannen van de Ierse raadsvoorzitter Padraig Flynn toe maar zou hij al zijn voornemens binnen zo'n kort tijdbestek wel kunnen doorzetten? Wij zouden hem daarbij graag veel succes willen wensen want het overleven van alle volkeren van Europa hangt af van de bescherming van ons milieu. Wij zouden Padraig Flynn willen verzoeken Berlijn aan te wijzen als zetel voor het Europese milieubureau. Wij hebben dit soort Europese bodem in de oude en nieuwe hoofdstad van Duitsland nodig om Europa gedecentraliseerd één te maken als Gemeenschap van vrije volkeren en soevereine staten. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Carvalhas (CG). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, wij zijn het erover eens dat het programma van de Commissie noch de prioriteiten, noch de inhoud van de beleidslijnen inzake de economische samenhang, de sociale dimensie, het Europa van de burgers, het welzijn van de mens en de bescherming van het milieu naar het tweede plan mag verwijzen. Maar de schriftelijke antwoorden van de Commissie en de mondelinge uiteenzetting van voorzitter Delors lijken ons hierover geen uitsluitsel te geven. Het is een feit dat de Commissie een paar belangrijke kwesties naar voren brengt, met name waar het gaat om het werkprogramma voor het Sociaal Handvest. Maar wij willen vooral daden zien en geen loze intentieverklaringen. Wij vestigen vooral de aandacht op de noodzaak richtlijnen uit te werken inzake flexibele arbeidscontracten, inzake de garantie van een minimuminkomen voor diegenen die zich aan de rand van de arbeidsmarkt bevinden - zoals gepensioneerden, bejaarden en gehandicapten -, inzake de bescherming van jongeren op de arbeidsmarkt, inzake het sociaal statuut van emigranten, zodat er een eind komt aan discriminatie en een iedereen gelijk wordt behandeld.
Voorzitter Delors heeft gesproken over nieuwe werkgelegenheid in de Gemeenschap, maar hij heeft niets gezegd over de arbeidsplaatsen die zijn verdwenen, noch over het toenemend aantal flexibele arbeidscontracten - over de kwaliteit van de arbeid dus. Een Gemeenschap die wordt bestierd door neoliberale dogma's, door de onzichtbare hand van de sterkste vandaar de deregulering - en neokoloniale praktijken, is niet in staat zich als referentiekader voor vooruitgang en sociale rechtvaardigheid op te werpen. Ik denk dat wij het daar allemaal over eens zijn. Mevrouw de Voorzitter, wij vinden het positief dat de Commissie zich bereid heeft getoond met het Europees Parlement rond de tafel te gaan zitten om de institutionele betrekkingen uit de impasse te halen, maar dat is ons inziens niet voldoende. De Commissie moet in de door haar voorgestelde gedragscode rekening houden met de bevoegdheden van het Parlement, met diens beslissingen, met name waar het gaat om amendementen in tweede lezing en om raadplegingen in het kader van de belangrijkste interinstitutionele akkoorden, evenals met de rol van het Parlement bij de intergouvernementele conferentie. Wij vinden het positief en noodzakelijk dat de EEG en al haar lidstaten afzonderlijk betrekkingen aanknopen met de landen van Midden- en Oost-Europa, maar wij beklemtonen dat deze samenwerking niet met inmenging gepaard mag gaan en dat de politieke keuze van de bevolking van de desbetreffende landen moet worden gerespecteerd. Daarom zou de Commissie maatregelen moeten treffen ter afschaffing van de COCOM-beperkingen en zou zij alles in het werk moeten stellen om zo snel mogelijk een nieuwe Conferentie van Helsinki te beleggen.Wij vinden ook dat de EEG haar verantwoordelijkheden ten opzichte van de ACS-landen niet mag veronachtzamen en dat zij rekening moet houden met de aanbevelingen die in het verslag van de Paritaire Vergadering zijn vervat en die ook door andere afgevaardigden zijn geformuleerd met betrekking tot de verlichting - of zelfs kwijtschelding - van de schulden van de derde wereldlanden. Het is de samenwerking die hier op het spel staat. Anderzijds, mevrouw de Voorzitter, mijnheer Delors, veronderstelt de paneuropese samenwerking - en dat strategische begrip, de eenwording van Europa - respect voor eikaars soevereiniteit, respect voor eikaars cultuur en voor de aspiraties van ieder volk, alsmede een grotere en betere internationale verdeling van de arbeid, zodat zowel ieder land afzonderlijk als het hele continent er wel bij vaart. Dit is volgens ons het actieprogramma dat moet worden uitgevoerd. Wij rekenen op de steun van de Commissie en op de actie van dit Parlement. De heer Melis (ARC). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, wij stemmen in met het programma dat de heer Delors heeft gepresenteerd. Het doel hiervan is een sterke Europese democratie tot stand te brengen die de Europese burgers gelijke rechten en plichten verschaft, hen
Nr. 3-386/48
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Melis
in economisch en maatschappelijk opzicht gelijke kansen biedt en die de laatste sporen van verhuld kolonialisme doet verdwijnen. Toch kunnen wij niet verzwijgen dat wij uiterst ongerust zijn over de extreme vaagheid van de in het programma genoemde doelstellingen, over de ontwijkende formuleringen van de institutionele vraagstukken en van de instrumenten en de middelen voor de verbetering daarvan. Principeverklaringen zijn natuurlijk prachtig maar wij zien niet welke rol men het Parlement wil laten spelen bij de toekenning van reële bevoegdheden aan de honderden miljoenen burgers die hem gekozen hebben. Ook zien wij geen rol weggelegd voor de regio's alhoewel zij de hefboom zijn voor de verwezenlijking van een moderne democratie in een Europese regering. Het is duidelijk dat door deze lacunes de krachten en de belangen worden bevoordeeld die de volkeren verdeeld houden. Door deze lacunes ontstaan onduldbare regeringsvormen wier hoofdkenmerk arrogantie en minachting voor het volk zijn. De Noord-Zuid-verhouding, het nieuwe evenwicht en de democratie kunnen niet verwezenlijkt worden met de oude institutionele instrumenten, de staten. Deze zijn achterhaald, zij passen niet meer in deze tijd. Wij moeten de mensen die deze staten bevolken een hoofdrol toebedelen. Wij moeten gebruik maken van hun schat aan ideeën, van hun unieke creativiteit. Wij moeten de macht zo verdelen dat misbruik onmogelijk wordt en echte solidariteit kan groeien. Mijn fractie en de Federalistische Alliantie die ik vertegenwoordig, betuigen hun volledige instemming met de grote doelstellingen van de politieke eenmaking die de heer Delors noemde. Dit belet ons echter niet met evenzo veel vastberadenheid te wijzen op het gebrek aan daden, op de angstige en behoudende politiek van de Raad en op de voortdurende verontachtzaming van het Parlement dat belemmerd wordt bij de uitoefening van zijn taken en de democratische controle. Het gevolg van dit alles is een grote politieke en institutionele zwakheid van de Gemeenschap. Zij is gedwongen toe te zien bij de opkomst van krachten die een nieuwe en bemoedigende wending geven aan de geschiedenis. De volkeren zijn daarin weliswaar de hoofdrolspelers maar uiteindelijke blijven de Verenigde Staten en de Sovjetunie aan de touwtjes trekken. De Duitse eenmaking is een gerechtvaardigd en zelfs wenselijk streven maar mag niet uitsluitend bedisseld worden door de twee Duitslanden of door deze twee enerzijds en het Witte Huis en het Kremlin anderzijds. Een beslissende rol hierbij moet vervuld worden door de Gemeenschap, door de vertegenwoordiging van de volkeren die met miljoenen mensenlevens hebben betaald voor de expansionistische en racistische ideologie van het „grote" Duitsland. De Gemeenschap zal moeilijk een bijdrage kunnen leveren tot de democratisering en de ontwikkeling in de Oosteuropese landen, die in economisch opzicht door de jarenlange afzondering aan de rand van de afgrond zijn komen te staan, als zij niet eerst haar interne tegenstrijdigheden oplost, als zij niet met meer overtuiging en daden een
nieuw evenwicht probeert te scheppen tussen de rijke en de arme gebieden en als zij zich er niet van bewust wordt dat zij is opgebouwd uit arme en rijke gebieden en niet uit arme en rijke landen. Waarom moeten de arme gebieden gedwongen worden elkander afte troeven om een klein stukje ontwikkeling te bemachtigen? Als de Gemeenschap er zo zal blijven uitzien, zal zij gedoemd zijn voort te leven met zwakke structuren. Dan zal er geen toekomst voor haar zijn. Tot slot wil ik nog eens in herinnering brengen waar zich de werkelijke vraag stelt voor onze o zo nabije toekomst: in het Middellandse-Zeegebied, met al zijn vredesproblemen maar ook met zijn enorme kracht, met zijn mensen die gedreven door de noodzaak tot overleving ons vasteland aan het veranderen zijn in een multiraciale gemeenschap. Ik weet niet of dit goed of slecht is, maar ik weet wel dat wij zelf daarvoor verantwoordelijk zullen zijn omdat wij aan deze volkeren niet de nodige middelen, de solidariteit gegeven hebben voor de economische en sociale ontwikkeling van hun eigen grondgebied. (Applaus van de Regenboogfractie, de Fractie de Groenen en de Socialistische Fractie) Mevrouw Muscardini (NI). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, de opsplitsing in tweeën van het debat van vandaag betekent in feite dat men zich voor de zoveelste keer weinig gelegen laat liggen aan hetgeen het Parlement te zeggen heeft. Het is duidelijk dat de opmerkingen van de afgevaardigden er weinig toe doen en veeleer een rite vormen die nu eenmaal gevierd moet worden alhoewel in feite de zaak elders allang beklonken is. Ik geloof, mevrouw de Voorzitter, dat het Europees Parlement allereerst een standpunt moet bepalen ten aanzien van de Commissie. Wij moeten in dit standpunt onze politieke, culturele keuze tot uitdrukking brengen. De grote omwentelingen van de laatste maanden geven ons niet alleen een economische maar ook politieke en sociale verantwoordelijkheid. Sociale vooruitgang vereist echter een nieuw soort economische betrekkingen. De economie moet in dienst worden gesteld van de samenleving en de politiek en niet omgekeerd. De Europeanen moeten derhalve een gedragscode uitwerken en er voor zorgen dat ook de Verenigde Staten en Japan zich daarbij aansluiten. Japan vraagt om samenwerking met de EEG en Oost-Europa. Als deze samenwerking echter gaat lijken op die met Afrika of Azië, moeten wij deze absoluut van de hand wijzen. Zo'n samenwerking zou de Europese producenten van die markten verdrijven. De Japanners zijn reeds in zorgwekkende mate doorgedrongen in de Oosteuropese landen. De economische structuren van OostEuropa zijn immers niet sterk genoeg om verzet te bieden tegen de aanval van een land dat zelfs de communautaire automobielindustrie en de industrie van de foto- en audiovisuele apparatuur heeft overwonnen en kapot gemaakt. De Japanners proberen op dit moment bij voorbeeld ook de Engelse markt te veroveren. De Commissie houdt de situatie nauwlettend in het
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Nr. 3-386/49
Muscardini oog om te vermijden dat de Lid-Staten ongeoorloofde faciliteiten gaan verlenen aan bepaalde industrieën. Zo wordt bij voorbeeld in Derby een Japanse fabriek gebouwd. Derhalve geloof ik, mevrouw de Voorzitter, dat wij in het plan voor onze toekomstige werkzaamheden een duidelijk concept moeten opnemen, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat wij de onduldbare levensomstandigheden van miljoenen mensen, ook in de landen van de derde wereld, willen verbeteren en derhalve geen hulp meer wensen te verlenen aan regeringen die zich aan volkerenmoord schuldig maken, maar alleen aan diegenen die naar sociale vooruitgang streven. Wij mogen in de ogen van de landen van de derde wereld niet onverschillig blijven tegenover de economische kolonisatie door bepaalde industrieën. Wij moeten ons druk maken om de echte behoeften van de mensen die strijden voor hun overleving. VOORZITTER: DE HEER ANASTASSOPOULOS Ondervoorzitter De heer Woltjer (S). - Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, waarde collega's, er is in dit debat al veel gezegd en vele zaken zijn inmiddels al in een redelijk discussiestadium gekomen. Toch wil ik hier nog enige ogenblikken stil blijven staan bij met name de externe betrekkingen van de Gemeenschap. Het is waar, de Europese Commissie heeft grote inspanningen gedaan om haar taak als coördinator inzake de hulpprogramma's van Oost- en Midden-Europa naar behoren te vervullen. Het is ook duidelijk dat de Commissie een leidinggevende rol tracht te spelen en probeert initiatieven naar zich toe te trekken, zowel op financieel als op economisch gebied. Hoewel wij de Commissie dus kunnen feliciteren, wens ik toch ook een paar kritische opmerkingen te plaatsen bij de rol van de Gemeenschap en de Commissie met betrekking tot Oost- en Midden-Europa. Het lijkt me dat de Commissie soms blijk geeft van gebrek aan voldoende vooruitziendheid en vaak achter de gebeurtenissen aan loopt. Ik geef graag toe dat de situatie in Oost- en Midden-Europa zo snel evolueert dat het vaak moeilijk is de zaken bij te houden, maar een meer toekomstgerichte politiek terzake is nu absoluut noodzakelijk. Zo rijzen bij voorbeeld ten aanzien van het probleem van de Duitse eenwording een aantal concrete vragen waar ook andere collega's op zijn ingegaan. Ik zou die hier nog eens naar voren willen halen. Ten eerste, er wordt in de Bondsrepubliek Duitsland nu op het ogenblik duidelijk in het openbaar gezegd dat men op zeer korte termijn wil trachten een Duitse monetaire unie te realiseren. Heeft de Commissie enig idee wat de gevolgen hiervan zullen zijn voor de andere Europese
munten in het kader van de EMS? Wat zijn de economische gevolgen van een dergelijke economische unie? Welk standpunt neemt de Commissie in betreffende deze ontwikkelingen? Is de Commissie door de Duitse regering hierover geraadpleegd? Ik hoop dat de Commissie in dit Parlement deze week nog antwoord zal weten te geven op deze vragen. Ten tweede, de voorzitter van de Commissie heeft de DDR aangeduid als mogelijke toekomstige dertiende lidstaat. Probeert de Commissie hiermee nu een voorlopig antwoord te geven op de problemen die de Duitr se hereniging, vereniging zou je beter kunnen zeggen, met zich meebrengt en tracht de Commissie aldus meer bij dit vraagstuk betrokken te worden? In de veronderstelling dat de DDR op korte termijn in een of andere vorm tot de Gemeenschap toetreedt, in welke mate heeft dat dan invloed op de fondsen en middelen die de Gemeenschap moet bijdragen om de DDR dan te helpen? Dat zijn kwesties waarover we toch graag een wat nadere uiteenzetting zouden willen hebben. Voorzitter, de Commissie wijdt in haar werkprogramma nog geen enkel woord aan deze problemen. Ik vind echter dat op al deze vragen nu reeds een duidelijk antwoord moet worden gegeven. Financiering van al deze ontwikkelingen, de economische en handelsbetrekkingen met de Oosteuropese landen doen wel degelijk grote vragen rijzen. Wij zijn ook bang, en dat nebben wij hier als fractie meerdere malen uitgesproken, dat deze ontwikkelingen op de een of andere manier gepaard zullen gaan met bezuinigingen op andere belangrijke Europese fondsen. Ik noem met name de fondsen voor de derde wereld. Men kan dat niet afdoen met enkel de opmerking van de heer Bangemann dat wij daar gezien de begrotingssystemen geen zorgen over hoeven te hebben. Het gaat namelijk niet alleen puur om financiële zaken, het gaat natuurlijk ook om zaken als handelsconcessies en dergelijke die in een aantal gevallen met de derde wereld problemen kunnen opleveren. Voorzitter, ik heb een aantal kwesties ten aanzien van de ontwikkelingen in Oost-Europa aangesneden en ik zou graag willen dat de Commissie daar iets dieper op ingaat. Mevrouw Oomen-Ruijten (PPE). - Voorzitter, in de korte tijd die mij gegeven is voor dit debat naar aanleiding van het werkprogramma zal en moet ik mij beperken tot het milieuprogramma. Die beperking spijt mij zeer omdat de betogen van de heer Delors en de heer Bangemann eigenlijk een echte reactie verdienen. Voorzitter, milieu scoort hoog op de lijst van maatschappelijke en politieke thema's die onze bijzondere aandacht vragen. Elke dag bereiken ons weer nieuwe gegevens over de ernst van de milieusituatie. Dat weten en beseffen leidt, ten minste in onze Christendemocratische Fractie, tot de constatering dat nu de tijd rijp is voor een drastische verandering, een drastische wending.
Nr. 3-386/50
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Oomen-Ruijten Wanneer wij dan over Europa 1992 spreken - en dit werkprogramma is gericht op meer economische groei, meer banen en meer en beter verdeelde welvaart in onze Gemeenschap en daarbuiten - dan is het nodig dat wij nu, naast de sociale markteconomie en gekoppeld aan de sociale markteconomie, ook ecologische verplichtingen gaan opleggen. Kijkend naar dit werkprogramma moet ik helaas vaststellen dat er weliswaar vele beleidsvoornemens zijn opgesomd, waar ik op zichzelf geen problemen mee heb, maar dat er onvoldoende structureel gewerkt wordt. Ik zou de Commissie willen uitdagen om aan de hand van een samenhangende visie te komen met een bijgesteld werkprogramma dat werkelijke kansen geeft, ook voor het leefmilieu. Aan de hand van enkele trefwoorden zou ik enige handreiking willen geven. Ten eerste, de internationale component. Ik mis ten zeerste een visie op de wijze van aanpak van de mondiale problemen: C0 2 met broeikasteffect, de ozonproblematiek en de verwoestijning. De internationale aanpak moet ons inziens via het UNEP en de EG een zwaarder accent gaan krijgen. Wat ik nu helaas moet constateren is dat Europa een trage volger is van verdragen die al uit onderhandeld zijn. Wat wij wensen is een meer richting gevend, een meer offensief beleid. Wat is er bij voorbeeld gebeurd met het Nederlands initiatief ten aanzien van de C0 2 ? Laten wij dat na eventuele vormfouten maar lopen en wat doen wij met de CFK's, die onze ozonlaag zo bedreigen? Het kan toch niet zo zijn dat er in 1990 een programma komt met Europese regelgeving die minder vergaand is dan in een aantal Lid-Staten nu al zelfbedacht is. Het tweede thema, het Brundtland-rapport over de duurzame ontwikkeling en de nog vele jaren langer geleden verschenen rapporten van de Club van Rome en het OESO-rapport „Our common future" geven aan dat economische vooruitgang niet los gezien kan en mag worden van een duurzaam beheer. In Europa 1992 is het noodzakelijk dat de economische ontwikkeling getoetst gaat worden aan de wijze waarop omgesprongen wordt met de natuur. Te weinig nog klinkt door dat met het vervuilen van water, lucht en bodem, wij ook schade doen aan essentiële grondstoffen voor ons produceren en ons menselijk functioneren. Een derde punt, een Europese prioriteitstelling. Ik mis op dat terrein een systematische aanpak in dit werkprogramma van de lucht- en oppervlaktewaterverontreiniging. Waar verzuring één van onze grootste Europese problemen is, zie ik dat de regelgeving die wordt voorgesteld niet beantwoordt aan de ernst van de situatie, NOx- en S02-beleid zijn daarvan voorbeelden. Ten aanzien van het verkeer zijn de VS-equivalente eisen nog steeds niet ingevoerd terwijl wij op nationale niveaus nog een adequaat handhavingsprogramma missen. Het beleid ten aanzien van de Noordzee maar zeker ook, en dat is dicht bij mijn eigen huis, dus ik noem het maar, van Maas en Schelde is volstrekt on-
voldoende en krijgt in dit werkprogramma zelfs helemaal geen aandacht. Een vierde punt, oost- en westrelaties en de samenwerking op milieuterrein. Ik kwam gisteren nog eens een onthutsend staatje tegen over de S02-belasting per hoofd die 240 kg S0 2 is in de DDR en op 58 kg ligt in West-Duitsland. Het is absoluut noodzakelijk dat met name op milieu-hygiënisch terrein wij onze krachten in dat totale Europa gaan bundelen. Ik vraag mij af hoe de aanpak daarvan is voorzien. Dan ten aanzien van de afvalstrategie. Wat er nu op papier staat bevalt mij niet. Ik zou een aantal trefwoorden willen noemen en dat is voorkomen van het ontstaan van afval, het weren van slecht afbreekbaar of niet herbruikbaar materiaal, hergebruik, verbranden en pas als laatst storten. De heer Pimenta (LDR). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, voorzitter Delors heeft hier een uitstekend betoog gehouden dat volledig in de federalistische plannen van Jean Monnet en Spinelli past en beantwoordt aan een Europese toekomstvisie die wij in grote lijnen delen. Nu de Europese agenda in een stroomversnelling raakt en de Gemeenschap aan steeds meer verzoekingen wordt blootgesteld - wat de totstandbrenging van de Europese unie in gevaar zou kunnen brengen - is het van essentieel belang nog eens te herhalen waarom wij op de barricaden zijn geklommen. De verwezenlijking van een politieke unie (vooralsnog rond de huidige twaalf Lid-Staten) met een federalistische inslag is ons hoofddoel en een conditio sine qua non voor de toekomstige betrekkingen tussen de landen van Europa. De weg naar de Europese unie leidt langs de Economische en Monetaire Unie en daarom zijn wij voorstander van een intergouvernementele conferentie. Maar daar blijft het niet bij. Zonder belangrijke vooruitgang en wijzigingen op institutioneel vlak en op het gebied van de politieke zeggenschap van de Gemeenschap zullen wij niet in staat zijn de uitdagingen van de toekomst tegemoet te treden. Zoals wij reeds eerder hebben gezegd, zijn wij voorstander van het tegelijkertijd houden van twee intergouvernementele conferenties, waarbij het Europees Parlement van meet af aan betrokken moet zijn. Een institutionele hervorming is ondenkbaar zonder de deelneming en de goedkeuring van dit Parlement, waar sinds jaar en dag de meest diepgaande, de meest open en voor de publieke opinie meest doorzichtige debatten zijn gehouden en dat trouwens het toonbeeld van onze democratische representativiteit is. Tot slot moet er onmiddellijk en welwillend gehoor worden gegeven aan de roep van Oost-Europa zonder echter de zuidelijke landen te vergeten, niet alleen de Lid-Staten van de Gemeenschap, maar ook en vooral de landen die ten zuiden daarvan zijn gelegen en die tegenwoordig nog meer bezorgd zijn over hun toekomst, en zonder uit het oog te verliezen dat de opbouw van de Europese unie op dit moment bovenaan
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/51
Pimenta het lijstje van prioriteiten prijkt en door dit Parlement als dusdanig moet worden behandeld. De heer Lane (RDE). - (EN) Mijn dank aan voorzitter Delors en commissaris Bangemann voor hun uiteenzettingen hier vanochtend. Ik wil alleen een paar korte opmerkingen maken. De Europese Gemeenschap en met name de perifere regio's hebben plaatselijk nog met zeer hoge werkloosheidscijfers te kampen. Dit is grotendeels het gevolg van het verval van de traditionele industrie. Mijn complimenten voor de commissaris. Hij begrijpt waar de schoen van de werkloosheidsproblematiek wringt. Wat deze regio's echter nodig hebben, is harde actie. Er zijn scholen, opleidingen en meer arbeidsplaatsen nodig om deze mensen aan een goede baan te helpen. De Commissie zou het voortouw moeten nemen door hiervoor een programma op te stellen. De steun moet in de eerste plaats uitgaan naar de vrijwilligers die zich inzetten voor het scheppen van arbeidsplaatsen. De verdubbeling van de structuurfondsen zal de industrie en de mogelijkheden van landen zoals Ierland een nieuwe impuls geven in de race naar de interne markt. Het is een welkome ontwikkeling en de eerste tekenen ervan zijn al zichtbaar. Maar de perifere regio's van de Gemeenschap zullen er na 1993 niet minder moeite mee hebben het hoofd boven water te houden. Wij willen dat er na de tenuitvoerlegging van de Europese Akte een actieprogramma wordt gelanceerd. Dat programma moet ruim op voorhand worden opgesteld en ik hoop dat er nog voor het eind van dit jaar concrete plannen op tafel worden gelegd. De volgende opmerking betreft de algemene overeenkomst voor tarieven en handel. De Commissie zal namens de Europese Gemeenschap een centrale rol spelen op dit gebied. De Uruguay-ronde is van levensbelang voor de landbouwsector. De Verenigde Staten blijken vastbesloten te zijn de rest van de wereld hun landbouwbeleid door de strot te wringen. Als wij de principes van internationale handel zoals die door de Verenigde Staten worden aangegeven op enigerlei punt aanvaarden, betekent dat de doodsteek voor de principes van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wat ook de gebreken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid mogen zijn - en dat zijn er vele - het GLB heeft in ieder geval een zekere stabiliteit in de structuur van de plattelandsbevolking opgeleverd. De Verenigde Staten kunnen met hun twee miljoen boeren in hun eigen levensbehoeften voorzien. Dat moet de Europese Gemeenschap ook kunnen. De vraag is natuurlijk wat wij moeten doen met de overige acht miljoen boeren, die dan aan de bedelstaf geraken? De heer Van der Waal (NI). - Mijnheer de Voorzitter, enkele korte vragen. Ten eerste, in januari heeft de voorzitter van de Commissie ervoor gepleit om het Europa van de Twaalf in versneld tempo om te zetten in een politieke unie. Is dit het logische antwoord op de ontwikkelingen in Oost-Europa? Wordt deze gedachte niet te eenzijdig bepaald door het Duitse vraagstuk? De ideologische tweedeling van Europa is bezig te verdwijnen, maar leidt een politieke eenwording
van de EG-landen in politieke en economische zin niet tot een nieuwe tweedeling? Zou het niet merkwaardig zijn dat, terwijl de Oosteuropese landen hun nationale, etnische en religieuze identiteit trachten te hervinden, de EG een richting zou inslaan van overdracht en concentratie van nationale bevoegdheden naar communautair niveau? Ten tweede, het milieu. De Commissie schrijft dat de totstandbrenging van de interne markt haar voornaamste prioriteit blijft. Nu is er sinds de verschijning van het Witboek in 1985 een radicale verandering ORgetreden in de bewustwording van het milieuprobleem en zeer onlangs heeft een door de Commissie ingestelde werkgroep ten aanzien van de effecten van de interne markt voor het milieu nogal onrustende conclusies gerapporteerd, vooral met betrekking tot de enorme expansie van de vervoerssector. Is deze studie op het programma van de Commissie van invloed geweest? Het hoofdstuk over milieu bevat weliswaar een serie waardevolle actiepunten, maar bij vervoer is van bijzondere aandacht voor het milieu hoegenaamd niets terug te vinden. Wel wordt het gecombineerd vervoer genoemd, maar wij lezen niets over de extra voorrang die hieraan moet worden gegeven. Een bij uitstek milieuvriendelijke binnenvaart ontbreekt volledig. Vandaar mijn vraag: tot welke beleidsombuigingen heeft de milieuproblematiek geleid met betrekking tot de interne markt? Ten derde, de hulp die aan de landen van Midden- en Oost-Europa wordt gegeven, plaatst ons opnieuw voor de vraag naar solidariteit met de derde-wereldlanden. Het is niet zonder reden dat binnen die landen daarover ongerustheid ontstaat. Kan de Commissie de verzekering geven dat de aandacht voor het Oosten niet ten koste gaat van de steun voor het Zuiden? De heer Cheysson (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarom handhaaft een aantal van ons hun kritiek ten opzichte van de Commissie? Komt dit door haar actie binnen het strikte kader van de Verdragen? Absoluut niet! Haar werk is goed, uitstekend, opmerkelijk. Nooit heeft een Commissie op dit gebied zo'n autoriteit gehad. Komt dit door haar gedrag tegenover het Parlement? Ik heb de indruk dat de vanochtend door voorzitter Delors gegeven verzekeringen onze eisen in vergaande mate tegemoetkomen. Nee, onze kritiek is te wijten aan het feit dat de Commissie niet voldoende prioriteit geeft aan de politieke opbouw, de democratische opbouw van de Gemeenschap, terwijl dit momenteel juist bitter nodig is. Voorbeelden te over. Kijkt u maar naar de Economische en Monetaire Unie waarvoor in het rapport-Delors voorzien werd dat, zodra de economische en monetaire cohesie verzekerd was, men van de ene fase zou overgaan naar de volgende, hetgeen inderdaad een politieke dimensie is. In de Europese Raad te Straatsburg hebben de regeringen dit gedeelte van de discussie in allerijl tot later datum uitgesteld. De voorzitter van de Raad van ministers
Nr. 3-386/52
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Cheysson
die wij daarover onmiddellijk aan de tand hebben gevoeld, heeft ons gezegd dat het institutioneel aspect in een tweede intergouvernementele conferentie aan de orde zou komen. Kijkt u eens naar het sociale gebied: het Handvest is ontoereikend en heeft tot nu toe enkel aanleiding gegeven tot een verklaring van de regeringen. Wij weten dat het actieprogramma niet in haar geheel ten uitvoer zal kunnen worden gebracht - toch nog bedankt, Commissie, dat u het voorgesteld heeft - als de meerderheidsregel blijft gelden. Het is nodig stelselmatig 118 A toe te passen. Het zal ook nodig zijn verder te gaan dan 118 A. Een herziening van het Verdrag is dringend geboden. De staats- en regeringshoofden hebben zich in Straatsburg zelfs nog niet verwaardigd aandacht te besteden aan het verzoek van het Europees Parlement dit punt tot onderwerp te maken van een debat tijdens de intergouvernementele conferentie. Hoeveel andere voorbeelden zou ik nog kunnen geven! Mijnheer de Voorzitter, dit alles is niet iets toevalligs. Het is niet toevallig dat de regeringen zich in het Verdrag van Rome de sociale bevoegdheden hebben voorbehouden en dat sindsdien, steeds wanneer er sprake van is de politieke dimensie, de institutionele dimensie, de democratische dimensie van de Gemeenschap te verbreden, een groot aantal regeringen - en niet alleen de Britse regering - zich daar vastbesloten tegen weren. De Gemeenschap zit opgesloten in de denkwijzen waarin ze zich verscholen heeft na de eerste mislukkingen van de opbouw van de politieke gemeenschap zoals de vaders van de Gemeenschap deze gezien hadden. Ze is vastgelopen in een stelsel waarin haar enige doel is de groei te bevorderen door de ondernemingen zo veel mogelijk gelegenheid te geven op de markt hun voordeel te behalen. In zijn toespraak heeft Jacques Delors terecht gezegd: vrije mededinging, vrij verkeer, beheersing van deze elementen die in wezen groei-elementen vormen. De hoedanigheid en de bevoegdheid van de Gemeenschap een stap verder te doen en beleiden uit te stippelen, is iets wat door de regeringen nooit is aanvaard. Dat is op zichzelf ernstig. Nu moet u niet denken dat als wij deze grote markt tot stand brengen, de politieke opbouw daar noodzakelijkerwijze vanzelf uit voort zal vloeien. Nee, in 1993 zullen wij, als dat lukt, bezig zijn met het consolideren van de markteconomie en de technocratische opbouw, vooral als op dat moment andere landen de Gemeenschap zijn binnengekomen. De politieke opbouw is dringend geboden, de democratische opbouw die de uitverkorenen van het Europees Parlement, van de Europese instellingen en ook van de Lid-Staten zal verplichten te eisen dat er rekening wordt gehouden met de belangen van de zwakken. Vooral nu de problemen van de eenmaking aan de orde zijn, is die opbouw dringend geboden. Kijkt u maar hoe deze problemen behandeld worden. Waar is er sprake van overleg tussen de regeringen van de Gemeenschap? Waar is er sprake van gesprekken in de instellingen over de problemen die onze toekomst aangaan, deze pijler waarvan iedereen erkent dat hij
noodzakelijk is opdat de eenwording tot stand komt tussen de Gemeenschap en de Oosteuropese landen, tussen onderdelen van de Gemeenschap, Duitsland als lid van de Gemeenschap en Oost-Duitsland. Waar zijn die discussies? Waar worden die discussies gevoerd? Momenteel nergens. Mijnheer de Voorzitter, de strijd voor de politieke opbouw moet weer aangewakkerd worden. De Commissie moet risico's nemen, zelfs al zou dat de grote markt wat vertragen. Zij moet, samen met het Europees Parlement, risico's durven nemen. Als de regeringen weigeren, dan moeten we gewoon een situatie aandurven die ik bijna revolutionair zou willen noemen en waarbij dit Parlement over een grondwet zal beslissen. (Applaus) VOORZITTER: SIR FRED CATHERWOOD On dervoorzitter De heer Herman (PPE). - (FR) Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u heeft, zoals u dat noemt, een ten geleide willen geven bij onze debatten over de toekomst van de Gemeenschap. U heeft dat gedaan met talent, helderheid en overtuiging en ik verheug me er des te meer over omdat de Commissie op de essentiële punten uiteindelijk eenzelfde toekomstvisie hanteert als het Parlement. De versnelling van de geschiedenis heeft u daartoe gelegenheid geboden. Zonder afte zien van allerlei pragmatische oplossingen moeten wij nu een kwalitatieve sprong voorwaarts maken, hetgeen in concreto wil zeggen dat de intergouvernementele conferentie niet enkel beperkt kan worden tot het monetaire hoofdstuk. Dat neemt niet weg dat, wat dat laatste punt aangaat, het Parlement heel graag zijn mening naar voren wil brengen. Binnenkort zult u zeer concrete en zeer bestudeerde plannen krijgen want u heeft, als ik me goed herinner, er weleens over geklaagd dat u van het Parlement geen suggesties of voorstellen kreeg. Ik denk dat u dit keer aan uw trekken zult komen en geen reden tot klagen zult hebben. U weet trouwens hoeveel prijs het Parlement stelt op de voorbereiding van deze intergouvernementele conferentie. Wij hebben het gehad over een voorbereidende conferentie. Ik zou graag zien dat de Commissie in dat opzicht onze aanpak wat meer steunt want wat wij willen en wat u wilt, valt met elkaar samen. Europa heeft niet alleen een grotere markt nodig en één enkele valuta maar ook een echte regering. De Commissie is in potentie deze regering en ik verheug mij over het snelle omturnen van sommige collega's van ons die nog niet zo lang geleden, toen ze nog geen deel uitmaakten van de Commissie, niet het soort geëngageerde en revolutionaire taal spraken die ze vandaag laten horen. Maar ik voeg er meteen aan toe dat er meer vreugde in de hemel is voor een boetvaardig zondaar, enz.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/53
Herman
Het Parlement moet morgen gelegenheid krijgen een debat te voeren over problemen waar met name op monetair gebied onze toekomst van af zal hangen. Wat zoeven door de beide Duitslanden op monetair gebied besloten is, interesseert ons in hoge mate want het zal een invloed - en niet zo'n kleine! - hebben op wat wij gaan besluiten. Daarom is het belangrijk dat de Commissie en de Europese instellingen heel snel van samenstelling en structuur veranderen om deze problemen te kunnen aanpakken en oplossen. (Applaus) De heer von Wechmar (LDR). - (DE) Wij zijn u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dank verschuldigd voor uw opmerkingen over de DDR als geval apart. Van de drie alternatieven voor een toekomstige rol van deze tweede Duitse staat binnen de EG lijken er twee vanzelf opgelost te zijn, namelijk de associatie en een eigen EG-lidmaatschap als dertiende staat. Alles duidt er op dat de huidige DDR binnen korte of lange tijd langs de weg van een verenigd Duitsland deel wordt van de Europese Gemeenschap. De Verdragen, zo heeft de commissievoorzitter Delors ons gememoreerd, voorzien daarin. De door ons voorgestelde Economische en Monetaire Unie van de beide Duitse staten is een weg daarheen. Deze unie mag echter niet verwisseld worden met de door de EG nagestreefde Economische en Monetaire Unie. Het komt er daarbij op aan een ineenstorting in de DDR te voorkomen en vooral de Bondsrepubliek zal daarbij snel hulp moeten bieden terwijl ook de Gemeenschap niet buiten spel mag staan. Daarom juich ik het dat de Commissie een eigen task force heeft gecreëerd. Een nauwe samenwerking tussen Brussel en Bonn is geboden en ons Parlement moet alle stappen daartoe constructief en kritisch begeleiden. Er gaan in dit Parlement bezorgde stemmen op van afgevaardigden volgens wie in Duitsland alles veel te snel gaat. Ik deel deze bedenkingen. Maar een in chaos en bankroet wegzakkende DDR zou voor de stabiliteit en het succes van de hervormingen in Midden- en Oost-Europa zo'n groot gevaar zijn, dat snel handelen nu onontkoombaar is. Jacques Delors heeft in de dubbele zin van het woord gelijk: de DDR is een geval apart. Met betrekking tot de toekomst van onze Gemeenschap verzeker ik u dat er geen Duitse alleengang zal zijn en zeer zeker niet in de richting van neutralisme. (Applaus) De heer Martin (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een paar vrienden van mij in de Commissie hebben mij gevraagd waarom het Parlement zich, in vergelijking met de vorige werkprogramma's, zo druk maakt om het programma voor 1990. Het antwoord is tweeledig. Ten eerste is dit voor het Parlement de eerste grote gelegenheid na de Europese
verkiezingen om uiting te geven aan de wensen van het kiezerspubliek. Bij de Europese verkiezingen heeft de overgrote meerderheid van de kiezers namelijk duidelijk gemaakt dat zij een democratische en evenwichtige Gemeenschap willen. Voorzitter Delors, u hebt er vandaag nogmaals op gewezen dat u inziet dat de vooruitgang op het vlak van de liberalisering hand in hand moet gaan met vooruitgang op sociaal gebied. Wij trekken uw integriteit geenszins in twijfel, maar wij zijn ons ervan bewust dat er zowel in de Commissie als in de Raad personen zijn die deze evenwichtige ontwikkeling geen warm hart toedragen. Tot op heden wordt het bewijs daarvan geleverd door het feit dat deze lieden doorgaans de discussie winnen. Wij, de Socialistische Fractie, willen duidelijk maken dat wij niet zullen dulden dat de opbouw van Europa over de rug van de armste of zwakste regio's plaatsvindt. Ik wil het vandaag met name over de institutionele kwestie hebben. Zo komen wij bij de tweede reden waarom het Parlement zich vastbijt in dit specifieke werkprogramma. De ontwikkelingen in Oost-Europa zorgen ervoor dat het democratisch gat enigszins wordt gedicht, wat niet alleen belangrijk of wenselijk is, maar zelfs van levensbelang voor de geloofwaardigheid van deze Gemeenschap. Er werd al gezegd dat indien de Europese Gemeenschap zelf een verzoek om toetreding zou indienen, dit verzoek zou worden geweigerd omdat zij geen parlementaire democratie is. De verklaringen die hier vanochtend door zowel voorzitter Delors als vice-voorzitter Bangemann zijn afgelegd, geven de burger moed. Wij zijn zeer ingenomen met deze nieuwe werkbetrekkingen tussen het Parlement en de Commissie en wij vinden het goed dat er op grond van de bestaande verdragen wordt bepaald hoe ver de Commissie kan gaan en ik zal hier niet verder op ingaan, omdat Sir Christopher Prout hier vanochtend al uitgebreid over heeft gesproken en ik mij bij zijn standpunt aansluit. Wij vragen niet meer en ook niet minder dan dat de Commissie het Parlement een zo groot mogelijke rol in het besluitvormingsproces laat spelen. Het Parlement is per slot van rekening het enige rechtstreeks verkozen democratische orgaan van de drie communautaire instellingen. In afwachting van de intergouvernementele conferentie verwachten wij echter dat de Commissie haar steun betuigt aan de hervormingen die de rol van het Parlement zullen versterken. Voordat de intergouvernementele conferentie van start gaat, willen wij dat er over twee zaken overeenstemming wordt bereikt, namelijk deelneming van het Parlement aan de conferentie en een uitgebreidere agenda die meer dan alleen de Economische en Monetaire Unie behelst. Zoals u weet, mijnheer Delors, heeft het Parlement om een interinstitutionele conferentie verzocht, die in de eerste helft van dit jaar, waarschijnlijk in mei of in juni, moet worden gehouden. Wij willen dat deze bijeenkomst in alle stilte plaatsvindt, zonder al te veel poespas, en de Socialistische Fractie stelt voor dat er van iedere instelling slechts drie deelnemers aanwezig
Nr. 3-386/54
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Martin
zijn: de Troika namens de Raad, de Voorzitter en twee rapporteurs van het Parlement en de voorzitter van de Commissie, vice-voorzitter Bangemann en nog een andere commissaris. En wij hopen dat de Commissie tijdens die conferentie haar steun betuigt aan de eisen van het Parlement inzake de uitbreiding van de agenda en de deelneming van het Parlement aan de intergouvernementele conferentie. Wat de organisatie van de intergouvernementele conferentie zelf betreft hechten wij onze goedkeuring aan een voorstel dat voorzitter Delors in januari naar voren heeft gebracht en dat de oprichting van twee werkgroepen beoogt. Eén werkgroep die zich bezighoudt met de Economische en Monetaire Unie en een andere groep die verantwoordelijk is voor institutionele zaken. Dat alles onder leiding van één voorzitter, want dat is het allerbelangrijkste: één enkele voorzitter. Wat de details van de hervormingen betreft, daar valt over te praten. Toch zijn er een paar minimale eisen waar wij aan vasthouden, namelijk dat de communautaire besluitvorming over milieu- en sociale aangelegenheden op één lijn moet staan met de besluitvorming over andere zaken; dat het Parlement samen met de Raad besluiten moet nemen; dat het Parlement een grotere rol moet krijgen bij de benoeming van de commissarissen. Ter illustratie van het feit dat het Parlement niet alleen aan zichzelf denkt wil ik er nog op wijzen dat wij ook voorstander zijn van een versterking van het buitenlands beleid van de Gemeenschap, wat de rol van de Commissie natuurlijk zou vergroten. Voorzitter, ik ben mij ervan bewust dat veel van deze zaken per definitie door de regeringen van de Lid-Staten moeten worden beslist. En daar gaat het bij een intergouvernementele conferentie uiteindelijk ook om. Maar gezien de positie van de Commissie en gezien uw eigen positie als voorzitter van de Commissie, hopen wij dat u het Parlement kunt voorgaan en kunt steunen en de Raad in de juiste richting kunt sturen en wij zijn ervan overtuigd dat wij met uw steun de meerderheid van de Raad voor ons standpunt weten te winnen en dat wij een grotere rol en een democratischer Gemeenschap krijgen. (Applaus) De heer Langes (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ook ik voorzitter Delors heel hartelijk willen danken voor wat hij heeft gezegd over de Duitse eenheid en het speciale geval Oost-Duitsland. Ik heb dit ondertussen in de Frankfurter Algemeine Zeitung beschreven omdat ik hoopte hier in januari te spreken. Ik zal u, geachte voorzitter Delors, dit artikel overhandigen. Geachte voorzitter Delors, u bent een man die zeer realistisch en nuchter is en daarom de dingen meestal juist ziet, en dat bewonder ik. U zult het met me eens zijn dat wij nu bij het programma van de Commissie weer speciale aandacht moeten besteden aan de financiën en de financiële ramingen. Als een van de spre-
kers van mijn fractie over financiële kwesties zou ik u graag willen verzoeken de financiële ramingen die nu in de Commissie besproken worden, zo veel mogelijk te beschouwen vanuit het oogpunt van wat er gebeuren moet en niet van wat de Raad mogelijk wil maken. De voorstellen van de Commissie - een herziening dus van de beleiden in de richting van Oost-Europa - in de richting van nieuwe Gemeenschapsbeleiden in de richting van Latijns-Amerika, zijn in principe zeer zeker juist. Wat tot nu toe nog niet klopt, zijn de overwegingen van de Commissie hoe dit gefinancierd moet worden. De weg van de minste weerstand is volgens mij verkeerd. Het Parlement verwacht van u dat u moedig gebruik maakt van uw speelruimte. U weet heel goed dat wij in 1992 alleen kunnen bestaan als we in onze financiële ramingen - en onze financiële situatie is buitengewoon goed: we hebben wegens onze goede inkomsten een grote vrije reserve van, op de keper beschouwd, zo'n 5 tot 7 miljard ecu, weliswaar zonder het hele landbouwbeleid - een wijziging aanbrengen ter hoogte van minimaal 3 tot 3,5 miljard ecu. Daarbij moet echter 1,5 miljard ecu gereserveerd blijven voor onvoorziene uitgaven want niemand kan momenteel zeggen wat Polen en Hongarije nog van ons zullen vragen en daarom hebben we verstandige, wijze maar ook moedige ramingen nodig. (Applaus) Mevrouw Veil (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter van de Commissie, in de komende jaren zult u geconfronteerd worden met enorme turbulenties, enerzijds - en terecht - omdat we ons moeten aanpassen aan de omwentelingen in Oost-Europa, anderzijds omdat we binnen de Gemeenschap het hoofd moeten bieden aan onverzoenbare tegenstellingen terwijl we juist heel erg veel haast hebben, in een Europa dat bloot staat aan winden die hem ofin de rug kunnen waaien of als een strootje weg kunnen voeren. U staat bloot aan tegenstrijdigheden tussen de verplichtingen die uit hoofde van de Verdragen op u rusten en de bevoegdheden en middelen die men u verleent, aan tegenstrijdigheden tussen het Parlement met de pressie die het op u uitoefent om te handelen en het verzet van de regeringen, tegenstrijdigheden tussen hen die vertrouwen stellen in de geschiedenis, die Europa willen en de zwartkijkers die zich al neerleggen bij een terugkeer van voorbije conflicten. U hebt wegen geopend maar nu moeten er knopen worden doorgehakt, moet u uw verantwoordelijkheden aangaan en sneller en verder voortschrijden. De geestelijke vaders van Europa hadden gelijk toen ze dachten dat de economische unie vanzelfde politieke unie met zich mee zou brengen. Wij bevinden ons, met 1992, exact binnen deze hypothese. Wij kunnen niet meer buiten een Europa met een politieke wil tenzij we een volledig onsamenhangende interne markt willen hebben. Als u handelend optreedt, dan ben ik er
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/55
Veil
zeker van dat het Parlement u zijn steun niet zal besparen. Diegenen die de technocratie van Brussel aan de kaak stellen, moeten logisch tegenover zichzelf zijn want hoe kan het ook anders wanneer de Commissie geen politieke verantwoordelijkheid heeft en de democratie in de Gemeenschap niet vertegenwoordigd is? Verdergaande voorstellen wil zeggen dat u de exacte rol van de Commissie tegenover de andere instellingen en de nationale instellingen moet omschrijven. U heeft trouwens als andere weg voorgesteld dat er vicepremiers van de verschillende landen kunnen zijn. Waarom zou u uw beide voorstellen niet onder één noemer brengen? Een Commissie dus die een verantwoordelijke executieve is en tegelijkertijd een Raad die beter gestructureerd is? Op die manier kunnen de regeringen zich niet langer verschuilen achter de dubbelheid en meervoudigheid van bevoegde organen want beide zijn noodzakelijk. Maar laten wij wel opletten dat wat in een periode van meer dan 30 jaar langzaam maar zeker is opgebouwd niet wordt overspoeld door egoïstische en achterdochtige houdingen. Daarmee zouden wij onze tijd verspeeld hebben en zou vooral de kans verkeken zijn om tegen alle avonturen opgewassen te zijn. (Applaus) De heer Metten (S). - Voorzitter, ik zal me beperken tot drie reacties op het werkprogramma van de Commissie die alle drie op economisch terrein liggen. De eerste raakt de filosofie die wij aanhangen ten aanzien van de toekomstige economische samenwerking. Stelt de EG zich tevreden met deregulering, wat het interne marktprogramma voornamelijk is, of is liberalisatie op nationaal niveau werkelijk vaak slechts bedoeld om tot betere harmonisatie te komen op communautair niveau, zoals Commissievoorzitter Delors vorige maand stelde. Belangrijk onderwerp waar deze filosofie aan getoetst kan worden is dat van het industriebeleid. In het kader van 1992 en van het mededigingsbeleid wordt dat op nationaal vlak afgebroken en onmogelijk gemaakt. Krijgen we er echter wat voor terug op gemeenschapsniveau? Ik moet constateren dat dat niet het geval is. Vorig jaar figureerde het industriebeleid nog in het werkprogramma van de Commissie, al was het ook toen al mager. Nu is het volstrekt verdwenen. Delors gaf in zijn speech vorige maand aan waarom dit wellicht gebeurd is, omdat sommigen zelfs al huiveren van het woord industriebeleid. Wat ook de reden mag zijn: voor mijn fractie is dit een onaanvaardbare ontwikkeling. De Europese industrie heeft zeker in vitale sectoren als de automobielindustrie en de vliegtuigbouw, stimulering en sturing nodig. De Commissie moet dan ook het lef hebben het onderwerp uit de taboesfeer te halen en een ontwerp voor een Europees industriebeleid te formuleren. Mijn tweede onderwerp is de Economische en Monetaire Unie. Vanmiddag spreken we over de eerste fase
ervan. De Commissie kondigt in haar werkprogramma een inhoudelijk document aan en een stuk over de institutionele aspecten ervan. In het wetgevend programma is dit laatste stuk helaas niet terug te vinden terwijl het toch essentiële zaken betreft als de wijze waarop het Europees Parlement bij de voorbereiding van de intergouvernementele conferentie betrokken is alsmede de rol van het Europees Parlement in de Economische en Monetaire Unie zelf. Aangezien de huidige juridische positie van het Parlement ten aanzien van beide onderwerpen uiterst zwak is, is een voorstel van de Commissie om het Parlement hierbij te betrekken des te urgenter. De Commissie moet haar wetgevingsprogramma dan ook dienovereenkomstig aanpassen. Derde onderwerp dat ik wil aansnijden is niet het minst belangrijke omdat het de realisering van de interne markt in 1993 kan blokkeren, en dat is de harmonisatie van de BTW. De Commissievoorstellen voor de BTW die op globale ondersteuning in dit Parlement konden rekenen zijn verworpen door de Raad, althans voor een periode tot aan 1996. De Raad heeft een eigen oplossing aangedragen waar Commissie en Parlement uiterst sceptisch over zijn omdat zij niet geloven dat de grenzen er echt door zullen worden opgeheven, tenzij ten koste van nog hogere lasten voor bedrijven en overheden dan thans. Om een volstrekte blokkade te voorkomen komt de Commissie nu aarzelend met aanvullende voorstellen voor een tijdelijk BTW-systeem op basis van het Raadscompromis. De Commissie zal echter tegelijkertijd moeten doorwerken aan het uitwerken van haar oorspronkelijke voorstellen met name ten aanzien het verrekeningssysteem voor het geval haar eigen scepsis en die van het Parlement reeds voor 1996 bewaarheid zouden worden, überhaupt heeft mijn fractie sterk het gevoel dat de Commissie op dit wezenlijke terrein het initiatief volledig uit handen geeft. Het is in het belang van de tijdige realisering van de interne markt dat de Commissie het initiatief weer terugneemt. Zij zal dit Parlement aan haar zijde vinden. De heer F. Pisoni (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte collega's, de spreektijd die ons ter beschikking werd gesteld, is te kort om meer dan een punt te behandelen. De heer Delors heeft namens de Commissie een Europees en mundiaal beeld geschetst en een programma gepresenteerd dat vraagt om kennis van zaken, moedige keuzes, juiste instrumenten en consequent handelen. De verwezenlijking van de grote binnenmarkt vordert op tevredenstellende wijze, onder meer dankzij de gunstige conjunctuur in de wereld. De tijden van welstand zijn teruggekeerd, zo zei de heer Delors. De zorgen worden kleiner, de werkgelegenheid en de economie in de Lid-Staten groeien. Ook de sociale vraag neemt toe, evenals de vraag naar meer zekerheid voor vooral de minder bedeelden. Op deze vragen leveren de Verdragen en het sociaal handvest geen tevredenstellend antwoord. De totstandbrenging van de grote markt vereist een onmiddellijke wegwer-
Nr. 3-386/56
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
F. Pisoni
king van de ongelijkheden. Als men gelijke kansen wil scheppen op de binnenmarkt, zal men de concurrentieverstoringen moeten opheffen en een beleid voeren voor de sociale vraagstukken, de consumenten en het milieu. Ook dit zijn doelstellingen die in de Verdragen en de Europese Akte zijn voorzien. De uitbreiding van de rechtsgrondslag tot de samenwerkingsprocedures is een eis die voortvloeit uit deze doelstellingen. Er kunnen geen gelijkheid en gelijke kansen bestaan als de sociale kosten naast spanning ook nog verstoringen veroorzaken in de produktiekosten. Dat zou immers weer leiden tot bevoorrechting van de ene en benadeling van de andere. Het vrije verkeer van werknemers houdt nauw verband met de vrijheid van de burgers, met de produktiedynamiek en de vrijheid van vestiging van de ondernemingen. Wij moeten het gevaar van sociale dumping voor goed uitbannen en er voor zorgen dat het communautair beleid op de nationale sociale beleidsvormen aansluiten. Daarom moeten de structuurfondsen worden versterkt. Daarom moeten wij voorkomen dat de bedragen voor sociale zekerheid en bescherming van de werknemers op ongecoördineerde wijze worden uitgegeven. Wij hebben er altijd al op gewezen dat de Commissie geen onneembare vesting mag zijn. Dit geldt echter niet alleen voor de handelaren maar net zo goed voor de communautaire en niet-communautaire werknemers. Het regelen van de immigratie mag niet worden overgelaten aan enkel en alleen de Lid-Staten. De afschaffing van de binnengrenzen vereist communautaire maatregelen voor de belastingharmonisatie en daartoe zal het verzet van de Lid-Staten en de Raad overwonnen moeten worden. De liberalisatie van het kapitaalverkeer en de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie zullen de concurrentie en de sociale problemen verscherpen. Een sterkere concurrentie vraagt echter om meer politieke controle op de economie. Men moet immers voorkomen dat de werknemers en de consumenten als de minst beschermde groepen en de sociale zekerheidsstelsels de dupe worden van de daaruit voortvloeiende kosten. Ook het milieu zou bij een verscherpte concurrentie nieuwe klappen te verwerken krijgen en geen verweer hebben als de milieubescherming overgelaten zou worden aan de minst sterke sectoren. Wij moeten Oost-Europa, dat op zoek is naar meer vrijheid en naar sociale en persoonlijke garanties, een voorbeeld geven. Wij moeten hen laten zien hoe in de economische ontwikkeling de markteconomie en de sociale groei op correcte wijze met elkander gecombineerd kunnen worden. De heer Calvo Ortega (LDR). - (£5) Mijnheer de Voorzitter, er wordt algemeen beweerd dat bevordering van het economisch beleid bevriezing van het sociaal beleid als tegenpool heeft. Het is waar dat er een verbetering in de werkgelegenheidssituatie is opgetreden al moet daarbij vermeld worden dat dit deels toe te schrijven is aan de enorme toename van losse arbeid en ook aan het niet te verwaarlozen feit dat in de door de voorzitter van de Commissie als voorbeeld genoemde landen de groei van de werkgelegenheid ge-
paard gegaan is met een zorgwekkende inflatie. In ieder geval dient het sociaal beleid op een aantal essentiële punten te worden aangepast, zoals de harmonisatie van wetgevingen, de opstelling van speciale normen voor transnationale ondernemingen, de verbetering van de sociale dialoog, de methoden ter bevordering van de participatie van werknemers in hun eigen bedrijf, enz. Daarbij komen de toenemende regionale onevenwichtigheden en het verschijnsel van achtergestelde groepen waarvan de omvang de Commissie zeer wel bekend is. Met het oog op deze grote sociale achterstand heeft het programma een aantal maatregelen te bieden die abstract gezien heel aardig lijken maar duidelijk ontoereikend zijn voor de bestaande noden en hun dringend karakter. Vandaar ons ongenoegen met het programma, mijnheer de Voorzitter. De heer Di Rupo (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van de Commissie, collega's, over het algemeen kennen wij de oriëntaties van voorzitter Delors goed. Wij zijn het eens met een gemeenschappelijke taakstelling op drie grondslagen: stimulering, samenwerking en cohesie. Maar wij denken dat er voor een grotere stabiliteit toch nog een vierde element bij kan komen, namelijk emancipatie. Wat mag de burger als consument verwachten van Europa? Volgens de Commissie zal hij baat hebben bij een economische ruimte als dragende structuur: daling van de produktprijzen, stijging van de kwaliteit van goederen en diensten, algemene verhoging van de welvaart. Ook al klopt het dat de economische groei voor de stijging van het welvaartsniveau een onontbeerlijke factor vormt, toch berust dit credo van de Commissie op een vrijwel absoluut vertrouwen in de zelfregelende automatismes van een grote geliberaliseerde Europese markt. Dit enthousiasme wordt echter door twee grote risico's getemperd. Ten eerste zouden de handelsondernemingen wanneer ze door de nieuwe Europese ruimte almachtig zijn geworden, weleens een dominante positie op de markt kunnen opbouwen door de keuzemogelijkheden te beperken en de prijzen te verhogen. Ten tweede zouden bepaalde ondernemingen, op zoek naar een relatief voordeel op de markt, geneigd kunnen zijn hun activiteiten naar elders te verplaatsen, hetgeen gepaard zou gaan met een netto investeringsoverdracht van de minder begunstigste regio's naar hoog ontwikkelde gebieden of naar regio's met een zwakke sociale bescherming. In tegenstelling tot de optimistische prognoses van de Commissie slaat in deze regio's onder het mom van industriële herstructureringen de crisis dan opnieuw toe. In ieder geval moet de economische dynamiek in de Gemeenschap worden geschraagd via emanciperende maatregelen voor de burger als consument en dat komt niet voldoende krachtig naar voren in het programma voor 1990. Het lijkt ons dat tenminste drie soorten maatregelen dringend geboden zijn. Ten eerste het uitwerken van
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/57
DiRupo
een dwars door alles heenlopend beleid van bescherming van de consument dat zich moet weerspiegelen op alle gemeenschapsbepalingen met een rechtstreeks effect voor de Europese gebruikers. Er zouden met name specifieke begeleidende maatregelen moeten worden voorzien voor die regio's die tijdens de eerste fase van het tot stand brengen van de eenheidsmarkt er globaal op achteruit zouden gaan. Ten tweede het creëren van een recht op informatie en adviezen voor de burger als consument. Dit zou formeel in alle dienstige bepalingen moeten worden vastgelegd. Ten derde een grotere betrokkenheid van de lokale verenigingen en instellingen, met name in de grensstreken evenals een grotere inschakeling van de nog niet voldoende sterke representatieve organisaties in de zuidelijke landen om de burger in zijn keuzen met raad en daad bij te staan. Afsluitend, geachte voorzitter Delors, zouden wij als parafrase op de dichter Verhaeren willen zeggen: „Wij zijn het met u eens om hier en nu alle grenzen te openen maar openen dient dan wel gelijk te staan met emanciperen." De heer Oreja Aguirre (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik heb met veel belangstelling geluisterd naar de politieke analyse van de situatie die u hier bij de presentatie van het programma van de Commissie voor 1990 voor ons uiteengezet heeft. Het is waar dat wij ten overstaan van die talloze mannen en vrouwen die voor de vrijheid gekozen hebben en voor wie de Gemeenschap een lichtend voorbeeld geweest is, niet met de armen over elkaar kunnen blijven zitten en dat we hen moeten helpen een menswaardig bestaan op te bouwen, terwijl we tegelijkertijd het eenwordingsproces van de Gemeenschap moeten versnellen waarvan de fasen zich in een veel hoger tempo dan voorzien dienen te voltrekken. Dat betekent dat de communautaire structuren versterkt moeten worden en er meer haast dient te worden gemaakt met de tenuitvoerlegging van de Europese Akte, het vrij verkeer van personen, de opheffing van belastinggrenzen en de economische en sociale samenhang, zodat wat u vanochtend de trilogie van de aanzet, samenwerking en verbondenheid genoemd heeft werkelijkheid wordt. Voorts moet er op institutioneel niveau ongetwijfeld antwoord komen op uw drievoudige vraag omtrent de aard van het uitvoerend orgaan, de democratische controle en de bevoegdheden, met oog op de aanstaande intergouvernementele conferentie die ons ertoe dwingt stelling te nemen inzake haar draagwijdte en inhoud. We zullen weldra in de gelegenheid zijn, mijnheer de voorzitter van de Commissie, om verder over deze onderwerpen uit te wijden en wel bij uw bezoek binnenkort aan de Commissie institutionele zaken, maar ik kan u nu zeggen dat ik het geheel en al eens ben met uw voorstel inzake de rol van de Commissie, mits deze tenminste deel uitmaakt van een systeem met een democratische benoemingsprocedure en democratische controle, dat de mogelijkheid tot verwerping biedt en
waarbinnen het Parlement een rol vervult die het hedentendage niet heeft; ik zou hier nog aan toe willen voegen dat ik uw uiteenzetting over de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie bijzonder interessant vond. Wat de rol van het Parlement betreft, deze dient te worden uitgebreid met een aantal wetgevende bevoegdheden die deze instelling thans niet heeft, en voorts moet een heden ontbrekende co-wetgeving verwezenlijkt worden, het amendement-Tindemans-Delors ten uitvoer gelegd worden zodat het besluitvormingsproces aanzienlijk versneld wordt, een einde gemaakt worden aan het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven, en - het meest urgente het Parlement een aantal bevoegdheden krijgen voor het wijzigen van de Verdragen, wat een verandering van de huidige opstelling van artikel 236 betekent. Staat u mij toe nu een aantal met name voor Spanje belangrijke problemen onder uw aandacht te brengen. In de eerste plaats wordt in uw programma nauwelijks aandacht besteed aan de visserijsector en wordt er niets gezegd over het belang voor de communautaire vissersvloot van de totstandkoming van nieuwe visserij-akkoorden met derde landen, waarin het Parlement een veel actievere rol dient te spelen dan nu het geval is. In de tweede plaats brengt de vooruitgang van de Europese Unie een aantal problemen op intercommunautair vlak met zich mee waarvoor dringend oplossingen gevonden en toegepast moeten worden. Hoe is het bij voorbeeld mogelijk de interne markt en het Europa zonder grenzen van 1993 in overeenstemming te brengen met de verschillen in prijzen, douanetarieven of ondersteunende maatregelen die tussen de Lid-Staten bestaan? En is het niet tijd dat de Commissie de Raad een voorstel voorlegt tot herziening van de toetredingstermijnen van de overgangsperiode zoals vastgelegd in het Toetredingsverdrag voor Spanje? Mijnheer de Voorzitter, dit zijn enkele punten van commentaar waarop ik in wilde gaan in de hoop dat 1990 een beslissend jaar voor onze drie instellingen zal zijn. De heer De Gucht (LDR). - Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Europese Commissie, de Europese Commissie is de laatste maanden onder spervuur komen te liggen. De voornaamste oorzaak daarvan is dat het Parlement in een aantal dossiers de indruk heeft - door de feiten bevestigd trouwens - dat de Commissie gemene zaak maakt met de Raad en in eerste instantie in de Raad haar gesprekspartner ziet om het programma 1992 te verwezenlijken. De voorstellen van de Commissie in het debat van deze morgen hebben aangetoond dat de Commissie de draagwijdte van de bezwaren van het Parlement begrepen heeft. Veel van de problemen die zich tussen onze instellingen stellen, houden verband met de onvolmaaktheden van de Europese Akte. Het Europees Par-
Nr. 3-386/58
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
De Gucht
lement kan zich dan ook niet beperken tot kritiek op de bestaande toestand. Ik geloof dat daar het Europees Parlement zelf in de fout gaat.
omdat de werkprogramma's dan beter zullen voldoen aan de eisen van de samenleving en ook beter gelukt zullen zijn.
Wanneer wij er tijdens de vorige legislatuur in geslaagd zijn de bevoegdheden van dit Parlement uit te breiden, dan kon dat omdat in dit Huis een brede beweging op gang was gekomen die van die omvang was dat de Lid-Staten er niet omheen konden. Tussen het verslag-Spinelli en de Europese Akte bestaat er onloochenbaar historisch verband. Indien wij ook tijdens deze legislatuur de bevoegheden van het Europees Parlement willen uitbreiden, dan zullen wij daarvoor moeten vechten, dan zal er opnieuw een brede en mobiliserende beweging op gang moeten komen. De randvoorwaarden zijn aanwezig om een grote sprong voorwaarts te maken. De interne markt en de monetaire unie zullen de natuur van de Gemeenschap ten gronde wijzigen, in die mate dat ze niet meer bestuurbaar zal zijn zonder volwaardig Parlement. Het democratisch ontwaken van Oost-Europa en de vereniging van de twee Duitse staten noodzaken maar effenen eveneens de weg naar een federale Europese Unie die alle prerogatieven van de moderne staatsordening uitoefent. Maar het bestaan van deze randvoorwaarden alleen volstaat niet om succes te waarborgen. Het zijn niet de Lid-Staten en het is niet de Commissie die ons op een zilveren schaaltje de institutionele hervormingen zullen aanbieden. Mijn fractie wil dan ook dat reeds in maart daarover in de plenaire vergadering een oriënterend debat plaatsheeft en dat op basis daarvan voor het zomerreces concrete verdragswijzigingen worden voorgesteld. De kritiek van het Parlement op de huidige onaanvaardbare toestand zal er des te geloofwaardiger door zijn.
Omdat op geen enkele plaats globale en ondubbelzinnige eisen geformuleerd staan voor een vrouwvriendelijker beleid, heeft de Commissie rechten voor de vrouw - ik wacht even want ik richt het woord tot de Europese Commissie en misschien kan deze dan ook luisteren - de inhoudelijk meest essentiële en urgente zaken als het ware als hulpmiddel en naslagwerk, als een soort klein zakrepertorium samengevat, om op één plek in een gecomprimeerde vorm aan te geven wat de Commissie zo snel mogelijk moet aanpakken. Als voorbeeld zou ik het actieprogramma willen vermelden waardoor gezins- en beroepstaken met elkaar verenigd kunnen worden en waarbij alle ermee in verband staande aspecten zoals de gelijke behandeling op de werkplek, voortgezet onderwijs en kinderopvang aandacht verdienen. In de Bondsrepubliek Duitsland heeft het Statistische Bundesamt zojuist voor het jaar 1989 vastgesteld dat de inkomens van vrouwen ondanks een hogere percentuele stijging toch nog altijd circa eenderde lager liggen dan vergelijkbare inkomens van hun mannelijke collega's. Redenen daarvoor zijn niet alleen de afwijkende beroepsbekwaamheid maar ook een minder lange staat van dienst bij hetzelfde bedrijf. Deze situatie is te wijten aan de nog steeds bestaande deling in de maatschappij tussen beroepsbezigheid en gezinsarbeid van man en vrouw. Dat is niet alleen zo in de Bondsrepubliek maar komt volgens mij nog altijd in alle delen van de Gemeenschap voor.
Mevrouw Roth-Behrendt (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik zou graag een wat verrassend aspect naar voren willen brengen dat ik tot nu toe bij de discussie gemist heb. Als men namelijk het werkprogramma van de Commissie doorleest - een zonder meer lonende bezigheid -, dan merkt men dat daarmee het een en ander duidelijk wordt over de maatschappelijke instelling van deze instantie. Ik moet helaas wat kritiek luchten want bij al deze vele verschillende hoofdstukken en onderkopjes zult u vergeefs zoeken naar één bepaalde alinea, namelijk een alinea die gaat over de gelijkstelling van mannen en vrouwen.
Laten wij dus eindelijk deze anachronistische structuren eens veranderen, en wel echt en vanaf nu. Dat betekent een herwaardering en andere verdeling van elk soort arbeid - of deze nu beroepsmatig is of in het gezin thuis -, evenals dezelfde mogelijkheid tot het uitoefenen van een beroep dank zij ouderverlof, betere kinderopvangmogelijkheden die aangepast zijn aan de ouders en de kinderen, wijzigingen in de inkomstenbelastingstelsels en een verbod van onbeschermde arbeidsverhoudingen. Dit zijn alleen maar de meest voor de hand liggende eisen om onze maatschappij eindelijk voor mannen en vrouwen echt vrij, gelijk en solidair te maken.
Noch bij de prioritaire noch bij de belangrijke doelstellingen staat dit punt expliciet vermeld. Het thema duikt slechts op enkele plaatsen op en dan ook nog indirect. Dat zegt heel veel over het bewustzijn van mannen, en dat zeg ik bewust provocatief want naar mijn inschatting zijn het voor circa 90 procent mannen die bij de inhoudelijke uitwerking van dit programma betrokken zijn geweest. In dit geval wordt het aan de hand van het resultaat bijzonder duidelijk - en dat zeg ik eerder als zijdelingse opmerking omdat ik hierover een zonder meer gedifferentieerde mening heb - dat juist bij de samenstelling van de Commissie een quotumregeling voor vrouwen heel goed zou zijn
De heer von Wogau (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, als wij het programma van de Commissie voor ons zien evenals de ontwerp-resoluties die momenteel door het Europees Parlement besproken worden, dan constateren wij dat wij door een enorme hoeveelheid projecten overvallen worden waardoor het niet meevalt, juist ook met het oog op 1992, onze eigenlijke prioriteiten te bepalen. Ik zou deze kwestie van de prioriteiten voor 1992 eens heel gewoon willen beantwoorden vanuit het standpunt van het Parlement, vanuit het standpunt van een parlementariër die in eerste instantie de belangen van de burgers moet vertegenwoordigen.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/59
von Wogau
Dit is in zoverre relatief eenvoudig omdat 1992 de fysieke opening van de grenzen tussen de lidstaten betekent en er dan aan de grenzen tussen onze landen geen douanebeambten en geen grenspolitiebeambten meer zullen staan. Waarom is dat zo belangrijk? Ten eerste omdat dat het enige is wat de burgers zullen zien en ten tweede omdat wij met het oog op 1992 in het Witboek een nieuwe procedure hebben gekozen. De oude procedure van de Commissie en het Parlement hield in dat in Europa alles eerst eens geharmoniseerd moest worden alvorens de grenzen geopend en de gemeenschappelijke markt gecreëerd kon worden. Nu hebben we een nieuw concept dat uitgaat van de opening van de grenzen op 31 december 1992. Daarmee geven wij de burgers gelegenheid aan beide kanten van de grens te leven en te werken en ook de ondernemingen kunnen aan beide zijden van de grens actief worden. Op deze manier laten wij de staten van de Gemeenschap de concurrentie met elkaar aangaan wie zijn burgers de voorzieningen die men van een staat verwacht tegen de gunstigste voorwaarden aan kan bieden. Dat is de nieuwe approach van de Europese Gemeenschap, dat is de onbureaucratische manier om Europa te creëren, dat is de manier om Europa, de Gemeenschap in de voorhoede te doen staan. Dat functioneert alleen wanneer de grenzen open zijn en daarom moeten wij ons concentreren op de vijf punten die absoluut rond moeten zijn om in 1992 de grenzen te kunnen openen: ten eerste het probleem van de interne veiligheid, ten tweede dat van de belastingen, ten derde de kwestie van de interne quota's bij de mondiale textielovereenkomst en bij auto's, ten vierde de levensmiddelencontroles en ten vijfde die dingen die te maken hebben met de bestrijding van dierziekten. Dat zijn de punten die dan rechtstreeks worden afgewikkeld en die daarom bij onze werkzaamheden de absolute voorrang verdienen. De heer Sarlis (PPE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, mijns inziens moet gewezen worden op de tekortkomingen in het jaarprogramma van de Commissie voor 1990 dat wij vandaag bespreken. Als eerste noem ik de vervoerssector. De Commissie zwijgt in alle talen over de onduldbare taktiek van de Raad om geen verordeningen of zelfs programma's goed te keuren voor de vervoersinfrastructuur, alhoewel vanaf 1982 de communautaire begroting stelselmatig specifieke kredieten hiervoor omvat en de Rekenkamer in zijn jaarverslag voor 1988 de ernstige administratieve problemen aan de kaak stelt die rijzen door het gebrek aan een rechtsgrondslag voor de vervoersinfrastructuur. Ook wil ik de problemen noemen die ontstaan door de overhaaste afsluiting, achter de rug van het Parlement om, van handelsakkoorden met de Oosteuropese landen. Wij zijn allemaal voorstanders van hulp aan deze landen. Dit Parlement moet echter niet alleen geïnformeerd worden over hetgeen u, heren van de Commissie, afgesproken hebt maar ook weten wat u van plan
bent in de toekomst te doen. Er staan in de handelsakkoorden bepalingen die hals over kop in elkaar getimmerd werden en nu omwille van de Oosteuropese dumpingprijzen grote gevaren veroorzaken voor de Europese bedrijven die gelijksoortige produkten vervaardigen als de Oosteuropese landen. Vooral de Europese expeditiebedrijven voor het wegvervoer zijn ten dode opgeschreven omdat de staatsvrachtwagens van de Oosteuropese landen enorm lage tarieven bezigen. De heer Delors heeft weliswaar mondelinge toezegging gen gedaan, maar deze kunnen natuurlijk niet in de plaats treden van een schriftelijke tekst. Desondanks echter krijgt men bij het lezen van het jaarprogramma duidelijk de indruk dat de Commissie zich beweegt in de richting van de Raad. Als deze toenadering uitmondt in gelijke standpunten zal dit een zware klap zijn voor de Europese zaak. De heer Cooney (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn twee minuten wijden aan de besprekingen in het kader van de GATT, want dat is naar mijn mening de belangrijkste taak die de Commissie het komende jaar namens de Gemeenschap moet uitvoeren. De resultaten van die besprekingen op het gebied van de landbouw zullen de toekomstige koers van onze Gemeenschap bepalen. Ik moet u zeggen dat ik bijzonder teleurgesteld ben over wat ik beschouw als een slappe aanpak van de landbouwbesprekingen door de EEG. De toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid hangt toch al aan een zijden draadje. Door in te stemmen met het principe van tarificatie denk ik dat het laatste uur van het GLB is geslagen en ik moet zeggen dat ik dat vreselijk jammer vind, omdat het gemeenschappelijk landbouwbeleid de hoeksteen en pijler van onze Gemeenschap is. Toen men in het kader van de GATT besloot ook afspraken te maken voor de landbouw, werd in Punta del Este een formule voor de besprekingen bedacht. Deze formule zat echter vol haken en ogen en gaf onze onderhandelaren ruimschoots de kans van zich af te bijten. Maar ik heb jammergenoeg moeten constateren dat zij die kans voorbij hebben laten gaan en dat zij zich door de Verenigde Staten en in mindere mate door de Cairns-groep op hun kop hebben laten zitten. Het was juist de bedoeling dat de Europese landen samen een vuist zouden maken tegen de grote handelsblokken en het spijt mij te moeten zeggen dat wij dat niet hebben gedaan in deze belangrijke besprekingen. Maar het is nog niet te laat en ik zou de commissaris willen verzoeken erop toe te zien dat het GLB in de komende besprekingen wordt veiliggesteld. Mag ik de voorzitter van de Commissie, de heer Delors, eraan herinneren dat hij ons persoonlijk heeft verzekerd dat het gezinsbedrijf en het leven op het platteland zullen worden beschermd. Welnu, het gezinsbedrijf en het leven op het platteland kunnen onmogelijk buiten het landbouwbeleid om worden beschermd. Wij willen niet dat de boeren van Europa als heilige koeien worden beschouwd en met subsidies in leven worden ge-
Nr. 3-386/60
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Cooney houden. De boeren van Europa moeten gewoon landbouwprodukten kunnen blijven produceren. Dat is de taak van de Commissie bij de besprekingen in het kader van de GATT. Ik verzoek de Commissie ervoor te zorgen dat het GLB niet het loodje legt. De heer Pannella (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissievoorzitter, ik denk dat de uiteenzettingen die we vanmorgen hebben gehoord van Giscard d'Estaing, Simone Veil en Claude Cheysson een kwalitatieve vooruitgang inhouden voor het optreden van ons Parlement. Toch zou de Commissie tijdens deze zitting een motie van censuur tegen het Parlement moeten indienen waartoe zij helaas de bevoegdheid niet toe heeft. Wij hebben namelijk besloten voor het begin van dit jaar een enorm belangrijke voorbereidende conferentie bijeen te roepen, waarbij de Voorzitter van dit Parlement rustig thuis is gebleven en ook maar geen pink heeft uitgestoken. Mijnheer de Voorzitter, wat betreft Milaan zou ik alleen willen opmerken dat ik het eens ben met de beide themagroepen voor deze conferentie maar laten we alstublieft vooral toch niet vergeten dat het ontwerp van het Europees Parlement op tafel ligt en dat het er om gaat dit uit te voeren. We moeten deelnemen aan deze dubbelconferentie met deze ontwerp-grondwet voor de Verenigde Staten van Europa want anders zullen wij het nakijken hebben en zullen lieden zoals madame Marie-France Garaud en anderen opnieuw naar de Verenigde Staten en Engeland reizen waarbij ze zich alleen maar druk maken om de politieke unie en zich niets aantrekken van de economische, monetaire en wetenschappelijke unie. De heer Delors, voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, iedereen zal begrijpen dat ik onmogelijk alle sprekers kan vermelden en onmogelijk op al hun vragen, waarvan er sommige trouwens zeer specifiek waren, kan antwoorden. Maar ik kan u verzekeren dat de Commissie er nota van heeft genomen en er rekening mee zal houden. Mijnheer Giscard d'Estaing, ik zal mijn best doen om in de geest van het systeem-D'Hondt te antwoorden. Het is waar dat de Socialistische Fractie, het beginsel „Wie zijn kinderen liefheeft, spaart de roede niet" indachtig, op tien punten van het programma kritiek heeft geleverd en net was maar normaal dat wij daarop hebben geantwoord. Ik denk dat dat nuttig is geweest. Ook zou ik mij vandaag op de belangrijkste punten willen concentreren, omdat ik weet dat u voor morgen een debat over de hereniging van beide Duitslanden op de agenda hebt geplaatst, en dat is een goed initiatief. Ten eerste, de gedragscode. Ik neem er akte van dat u over het geheel genomen van mening bent dat we deze code moeten uitproberen en ik herhaal wat ik daarover in het Bureau in uitgebreide samenstelling heb gezegd: wij staan te uwer beschikking om in het Bureau in uitgebreide samenstelling of een ander orgaan
naar keuze van het Parlement regelmatig de in de betrekkingen tussen het Parlement en de Commissie gemaakte vooruitgang te evalueren. Wij zijn er ons ter dege van bewust dat wij in de institutionele driehoek in een alsmaar moeilijker parket geraken, heen en weer geslingerd als wij worden tussen het verlangen om de Europese Akte te verwezenlijken en het verlangen om rekening te houden met de rechten van het Parlement. Wij zullen proberen dit jaar de gulden middenweg te vinden. Wij zullen ons daarbij strikt aan het Verdrag houden. Wat de heer Martin heeft gezegd, zou ik hier op eigen verantwoordelijkheid willen herhalen: wij moeten de rol van het Parlement in het kader van het Verdrag maximaal kunnen ontwikkelen. Voorts zou ik willen dat wij het hier nu en dan ook eens over de te volgen strategie konden hebben en ons niet langer beperkten tot de aanbeveling zoveel mogelijk en zelfs meer dan dat uit de gedane voorstellen te halen. In de rest van mijn uiteenzetting zal ik dat nog verduidelijken. Ik ga thans in op de drie problemen waarover de meeste vragen zijn gesteld: de sociale dimensie, het milieubeleid en de financiële vooruitzichten. Met betrekking tot de sociale dimensie, heb ik in herinnering gebracht wat er al is gebeurd en door welke beginselen wij ons laten leiden, ook al volgen wij daarbij een middenweg, wat niet naar de zin van iedereen is. Maar wij moeten ook rekening houden met de verlangens van de twaalf regeringen, de werkgevers en de vakverenigingen van de twaalf Lid-Staten. En dat is niet gemakkelijk, geloof mij vrij. Wat ik echter niet begrijp, is de bezorgdheid en de kritiek van degenen die wat er zich in de wereldeconomie voltrekt, verwarren met wat Europa doet. Ik zal u dezelfde vraag stellen die ik vaak in Frankrijk stel als ik daar op verkapt verzet tegen de Europese opbouw stuit: gelooft u dat de onderlinge afhankelijkheid van de nationale economieën nu niet zou toenemen als er geen Europese opbouw was geweest? Gelooft u dat wij dan niet door de concurrentie uit Japan en de pas geïndustrialiseerde landen zouden worden bedreigd? Gelooft u dat wij ons dan niet verplicht hadden gezien beslissingen te nemen om het spaargeld bij ons te houden en ons concurrentievermogen te vergroten? Uit dit oogpunt beschouw ik de Europese opbouw, tot bewijs van het tegendeel, als een troef in de handen van onze twaalf landen die hen kan helpen het hoofd te bieden aan de geopolitieke en -economische veranderingen die zich in de wereld voordoen. Dit werpt een ander licht op de zaak, ook op sociaal gebied, waarvoor het kader is aangegeven. Onze aanpak is tweeledig: enerzijds bevordering van de sociale vooruitgang, anderzijds afwijzing van de afbraak van de sociale verworvenheden en oneerlijke concurrentie. Vandaar mijn verwijzing, zoeven, naar artikel 100A. Met betrekking tot het milieubeleid zou ik sommige sprekers willen vragen eens te kijken naar wat er al is verwezenlijkt. Ik ben niet van plan dat hier nog eens uit de doeken te doen, omdat ik u niet wil kwellen met een nieuwe, prozaïsche opsomming „à la Jacques
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/61
Delors
Prévert". Maar zie eens wat er al is verwezenlijkt ook op het gebied van de CFK's! - en praat daar weer niet over alsof het niet is verwezenlijkt. Zie wat er gedaan is en wat wij nog zullen doen. Maar vraag u ook af of het haalbaar en uitvoerbaar is. De Europese Gemeenschap neemt initiatieven, maar iedereen weet dat het om problemen van internationale aard gaat. Vorig jaar was het milieu in, iedere regeringsleider heeft er toen over gesproken. Onze inspanningen vertonen daarentegen een zekere continuïteit. Wij zoeken naar de internationale organisaties en het kader die het mogelijk moeten maken de natuur aangenamer te maken, te verbeteren en aan de toekomstige generaties een leefbaar milieu over te dragen. Ik herinner u ter zake trouwens aan het voorstel dat de Commissie in 1985 op de intergouvernementele conferentie heeft gedaan om over milieuaangelegenheden met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. Wie heeft dat toen geweigerd? Bepaalde regeringen! Ik kom thans tot een eerste strategisch probleem waarop ik uw aandacht zou willen vestigen. Het idee van de Commissie een Europees milieubureau op te richten is door iedereen met instemming begroet. Wij hadden dat bureau zeer eenvoudig opgevat. Het was er ons om te doen te beschikken over de beste wetenschappelijke - eventueel ook tegenstrijdige - evaluaties van de toestand van het leefmilieu en de gevaren die ons bedreigen. Het had mij immers getroffen dat de verantwoordelijke politici, als ze beslissingen over het milieu moeten nemen, vaak twijfelen tussen het advies van deze of gene deskundigen. Wij hebben in de Commissie discussies gevoerd over problemen die op het eerste gezicht klaar als een klontje waren, zoals de tropische wouden, en waarover uiteindelijk toch uiteenlopende adviezen zijn gegeven. Wij beschouwden de oprichting van dit Europese milieubureau dus als een eerste stap. Het is immers goed mogelijk dat er binnenkort een Internationaal Milieubureau wordt opgericht, dat ons in staat zal stellen waarnemingsposten te hebben, de bekwaamste wetenschapsmensen bijeen te brengen om over de toekomst van ons leefmilieu te spreken en de mens de natuur als een goede huisvader te laten beheren. Sommigen onder u willen verder gaan en van het Europese milieubureau een soort waakhond maken, het een controlebevoegdheid geven. Ik vraag u: is dit wel verstandig? Is het niet beter dat wij eerst over een wetenschappelijke expertise van hoge kwaliteit beschikken, die niemand naast zich neer zal kunnen leggen, die het mogelijk zal maken de bezorgdheid voor de natuur te vergroten. De natuur leegplunderen is rampzalig, maar haar negeren is al even rampzalig en zo komen we telkens weer bij de plattelandsontwikkeling terecht. Anderzijds zullen er leden van het Europees Parlement in de raad van bestuur van het milieubureau moeten zitten. Daarover zijn wij het niet eens met de Raad en wij handhaven het voorstel om het Europees Parlement erin te laten vertegenwoordigen. Maar denkt u werkelijk dat wij van dit bureau een instelling met controlebevoegdheid kunnen maken? Hoe moet het dan met de democratische controle? Zal men
technocraten die die naam nog meer verdienen dan de technocraten van de Commissie voor deze controle laten instaan, overal naartoe laten gaan? Wat zal er dan met het democratische tegenwicht, de political accountability gebeuren? Dat zijn vragen die ons volgens mij tot nadenken moeten stemmen. Het onderste uit de kan willen halen, is niet altijd het beste! Voorts zijn er de financiële vooruitzichten. U zult nog de gelegenheid hebben daarover te spreken. Wat wij u voorstellen, getuigt - in tegenstelling met wat sommigen hebben gezegd - niet van een kneuterige aanpak, een gebrek aan moed. U moet zich immers goed voor ogen houden dat de kredieten die wij aan de Raad vragen, moeten worden opgebruikt. Ik kan u straks cijfers opgeven die bewijzen dat de Commissie aanzienlijke hulp voor Polen en Hongarije bijeen heeft gebracht. Ook in dit geval stellen wij u een eenvoudige strategie voor: een herziening van de financiële vooruitzichten voor 1988-1992 om ons in staat te stellen onze taken te vervullen. Wie kan immers voorspellen wat er over zes of acht maanden gebeurt? U weet heel goed dat de ontwikkeling in ieder Oosteuropees land zich naar specifieke regels voegt. Wie zegt ons dat er ons morgen weer geen tragische gebeurtenissen wachten, dat er niet opnieuw bloed zal vloeien? Wij stellen u een aanpassing van de begroting in het kader van de interinstitutionele vooruitzichten voor, die ons tot in 1991-92 tot handelen en een correct beheer in staat moet stellen. Wij bereiden een nieuwe februari 1988 voor. Wat betekent dat? De Gemeenschap moet zich via haar begrotingsinstrument de middelen verschaffen om haar politieke ambities waar te maken. Zij moet daar ook ruchtbaarheid aan geven, opdat iedere regio van de wereld die contact met ons onderhoudt, weet waartoe wij ons engageren. Het spreekt vanzelf dat het niet uitsluitend om geld gaat, maar om samenwerking, hulp, technische bijstand, handel. Geld is uiteraard ook belangrijk. Wij zijn bereid over opties te praten, maar wensen nu niet overhaast een nieuwe februari 1988 voor te stellen. Dat zou volgens ons een averechts effect hebben en de Raad zou ons hoe dan ook niet volgen! Ik kom thans tot een van de vragen van de heer Giscard d'Estaing: de Economische en Monetaire Unie. Er wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de eerste fase. Ze vereist van de zijde van de twaalf regeringen de vaste politieke wil om vooruit te komen. Ik vraag u of de twaalf regeringen en de twaalf ministers van Financiën bereid zijn te aanvaarden dat het Comité van presidenten van de centrale banken van de Lid-Staten hét centrum wordt waar over het monetaire beleid zal worden nagedacht. Tweede vraag: zijn de twaalf regeringen met het oog op de economische coördinatie bereid de doorzichtigheid te garanderen die de Raad in staat moet stellen, na een proefperiode van één of twee jaar, aanbevelingen van de Raad aan het adres van een of ander land bekend te maken? Geeft u er zich rekenschap van wel-
Nr. 3-386/62
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Delors ke verandering dat betekent ten opzichte van de coördinatie in het kader van de momenteel geldende richtlijn van 1974? Hoe is die coördinatie tot dusver verlopen? De ministers van Financiën discussiëren onder elkaar, ernstig, maar discreet en met fluwelen handschoenen aan, want als er in een verslag over een land iets staat wat de betrokken regering in verlegenheid kan brengen, vraagt men ons dat te veranderen. Dat is niet verenigbaar met de Economische en Monetaire Unie! Het grote belang van de eerste fase moet worden beklemtoond. Het is waar dat er in het verslag van de door mij voorgezeten groep deskundigen onvoldoende het accent wordt gelegd op de rol van de ecu. Dat is om - u welbekende - politieke redenen gebeurd. Het is de vraag of alle landen aanvaarden dat de ecu geleidelijk de gemeenschappelijke munt en vervolgens misschien de enige munt van de Gemeenschap wordt. Dat is een beleidskwestie. Ik moet eerlijk zeggen dat ik nooit de eenstemmige steun van de groep deskundigen had gekregen als wij verder waren gegaan. Persoonlijk ben ik er evenwel van overtuigd dat wij meer voor de ecu moeten doen, en niet uitsluitend als bankiers. De ecu heeft namelijk een vader nodig. Momenteel is hij een verwaarloosd kind. Hij is gewoon zo geboren! Ik denk dat wij drie stappen moeten doen om de rol van de ecu te versterken. Ten eerste, uit de nationale wetgevingen alle hinderpalen wegwerken die het gebruik van de ecu hinderen. Ten tweede, en dit is iets anders, de ecu in de wetgeving behandelen zoals de nationale valuta daarin wordt behandeld en ten derde de Commissie de ecu laten ontwikkelen. Ik moet zeggen dat de ervaring die wij onlangs hebben opgedaan met een lening aan Hongarije in dit opzicht weinig bemoedigend was. Als de ecu niet wordt „gemonitord" zal hij de zesde valuta voor leningen op de kapitaalmarkt blijven. Als we verder willen gaan, moet de ecu politieke bescherming krijgen en dat is naar mijn mening zeer belangrijk voor de toekomst. Als men de aanbeveling van de groep deskundigen over de Economische en Monetaire Unie niet volgt en bij voorbeeld ingaat op de voorstellen van de heer de Larosière om de richting van een Europees Monetair Fonds uit te gaan, dan kan men niet zonder de ecu. En ik zou u nog andere scenario's kunnen geven. Met betrekking tot de volgende fasen zal het Europees Parlement regelmatig op de hoogte worden gehouden van onze werkzaamheden. Om duidelijk te zijn: wij houden ons momenteel met vier zaken bezig. Ten eerste, welke voordelen en kosten mogen wij van de Economische en Monetaire Unie verwachten als de grote markt eenmaal is verwezenlijkt, welke extra voordelen zullen hieruit voortvloeien? Ten tweede, de analyse van de andere voorstellen: het door de Britse autoriteiten voorgelegde document, de stelling van andere Britse economisten volgens welke het voldoende zou zijn de monetaire unie zonder de economische unie te verwezenlijken en de onlangs door een voormalig Frans minister van Financiën ontwikkelde stel-
ling dat het voldoende zou zijn een parallelle en een gemeenschappelijke munt te scheppen zonder dat er dus één enkele valuta hoeft te worden geschapen. Wij bestuderen deze drie stellingen en zullen er ons standpunt tegenover bepalen. Ik kan u nu al zeggen dat het verslag van de groep deskundigen ons een betere basis lijkt dan deze voorstellen. Maar wij dienen dat aan te tonen en de ministers moeten erover discussiëren. Ten derde, de belangrijkste beleidsopties waarover een beslissing moet worden genomen. Deze hebben betrekking op de volgende vragen: hoever mag de centralisatie van de Economische en Monetaire Unie in het eindstadium gaan, tot op welke hoogte wil men de nationale souvereiniteit, met name op budgettair en fiscaal gebied, opgeven en hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de doelstelling economische en sociale samenhang niet wordt opgegeven in het eindstadium van de Economische en Monetaire Unie? Ten vierde en ten laatste houden wij ons ook bezig met het democratische en politieke tegenwicht van de Economische en Monetaire Unie. Uw economische en monetaire commissie zal op de hoogte worden gehouden. Als u dat wenst, zijn wij bereid ook daarbuiten nog contacten met u te onderhouden, zoals wij in de maanden dat de groep deskundigen heeft gewerkt, hebben gedaan. Ik kom thans tot de actuele kwesties die ook voor de toekomst van belang zijn, en allereerst de hereniging van beide Duitslanden. Men zal mij mijn openhartigheid misschien kwalijk nemen, maar ik ben een antwoord op een nauwkeurige vraag van een van de leden schuldig: wij worden door de Duitse regering regelmatig op de hoogte gehouden, maar niet geraadpleegd. Ten tweede, ik heb, evenals de Commissie trouwens, een risico genomen door te zeggen dat Duitsland een speciaal geval is. De Duitsers hebben mij begrepen, maar elders is deze uitspraak op veel kritiek onthaald, heeft ze veel bijgedachten losgemaakt of een veelzeggende stilte uitgelokt bij sommige verantwoordelijke politici. Het is nu tijd om de knoop door te hakken en ter zake een standpunt in te nemen. Wij werken daaraan en zullen er morgen over spreken. Aangezien er in de pers, helaas, een en ander is uitgelekt, willen wij duidelijkheid scheppen. Wij zullen achtergronddocumenten opstellen en aan de Raad en het Europees Parlement overmaken. Wij zullen ons daarin niet als Commissie uitspreken - daar hebben wij het recht niet toe -, maar aan beide verantwoordelijke beleidsinstellingen, de Raad en het Parlement zo'n achtergronddocument toesturen naarmate er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en wij bij voorbeeld weten of het Duitse aanbod van een economische en monetaire unie tussen beide Duitslanden door het andere Duitsland wordt aanvaard. Het gaat hoe dan ook om een explosief en moeilijk onderwerp. Het hoeft geen betoog dat er geen vergelijking mogelijk is tussen de opdracht een economische en monetaire hervor-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/63
Delors
ming uit te voeren in Polen, waar de Polen - op enkele uitzonderingen na - geen andere keus hebben dan in Polen te blijven, en een economische en monetaire hervorming uit te voeren in Oost-Duitsland, waar de Oostduitsers de mogelijkheid hebben naar WestDuitsland te gaan, aangezien ze hetzelfde paspoort hebben. Daarom is dit zo'n moeilijke opdracht en neem maar van mij aan dat we veel begrip moeten hebben voor de Duitse autoriteiten. Dit is geen sinecure! Als er tot deze economische en monetaire unie wordt besloten en bekend is op welke wijze ze zal plaatsvinden, zullen wij ons onmiddellijk vragen stellen over de gevolgen ervan voor het Europees Monetair Stelsel, de wisselkoersen, de rentevoeten. Welke prijs zullen de andere landen moeten betalen? In het Europees Monetair Stelsel bestaat er al een onderlinge solidariteit. Wij kunnen niet zeggen dat dit een zaak is die uitsluitend de Duitsers aangaat. Het is een zaak die dit kader overstijgt, omdat er tussen ons banden van solidariteit bestaan, met name de banden van het Europees Monetair Stelsel. Dat is duidelijk te merken aan de ontwikkeling van de rentevoeten. Wij zullen ons dus onverwijld over deze vragen buigen en proberen het Duitse proces - als deze economische en monetaire unie tussen beide Duitslanden tot stand komt - op het proces van de Economische en Monetaire Unie af te stemmen. Kanselier Kohl heeft gezegd dat de ontwikkeling van de Europese Economische en Monetaire Unie geen vertraging zal oplopen. Maar ons denkwerk, het gezamenlijke denkwerk van u en van ons, zal bestaan in het zoeken naar wegen om deze twee processen op elkaar afte stemmen. Ik kan daar tot slot nog aan toevoegen dat het mijn persoonlijke wens is dat de staatshoofden en regerings-, leiders de Duitse hereniging spoedig met elkaar bespreken. In november jongstleden heeft er op het Elysée al een informele bijeenkomst plaatsgehad over de maatregelen om het hoofd te bieden aan de situatie in Polen en Hongarije. Volgens mij zou het nuttig zijn als de staatshoofden en regeringsleiders enkele weken na de verkiezingen in Oost-Duitsland eens duidelijk met elkaar spraken over de deze problemen en de perspectieven die zijn geopend, want van de Commissie kan niet meer worden gevraagd dan ze al doet. Ze kan geen staatsgreep uitvoeren en de plaats van de twaalf staatshoofden en regeringsleiders innemen. Ik zeg vandaag dus openlijk dat het mijn wens is dat er te gelegener tijd een buitengewone bijeenkomst plaatsvindt om deze zaken te bespreken, zodat Europa overeind blijft en de Europese burgers, u, parlementsleden, en wij, leden van de Commissie, weten waaraan wij ons hebben te houden. Zal men de Gemeenschap haar gewone gangetje laten gaan, of zal men ervoor zorgen dat ze de referentiepool, de verbindende kracht, de onmisbare schakel blijft voor een oplossing van het Duitse probleem en het Europese probleem in het algemeen? Dat is de vraag waarop wij een antwoord moeten geven. (Applaus)
Ik kom thans tot de politieke vooruitzichten. Dat is heel belangrijk. Ook op wat ik daarover heb gezegd is door sommigen kritiek geuit. Als ik erover heb gesproken en heb gezegd dat de Europese opbouw moet worden versneld, is het omdat ik persoonlijk heen en weer wordt geslingerd tussen vrees en hoop. Hoop om de vrijheid zich over Europa te zien verspreiden, vrees om het werk van dertig jaar door de loop van de geschiedenis te zien afbreken of althans vertragen. Maar degenen die thans beweren dat het afgelopen is met de Europese Gemeenschap, omdat we aan het grote Europa moeten denken, beseffen niet welke inspanningen al ruim dertig jaar zijn geleverd eerst door zes, vervolgens door acht, negen, tien en nu twaalf landen om onder elkaar wat ik een soort familiegeest zou willen noemen, levendig te houden. Het verschil tussen een intergouvernementele organisatie en de Gemeenschap bestaat hierin dat de leden van de Gemeenschap verplicht zijn resultaten te bereiken. Zij weten dat zij het onder elkaar eens moeten worden. De gebeurtenissen zijn trouwens daar om dat te bewijzen. Wie zal morgen het lef hebben, wie zal het risico durven nemen een uniek proces zonder voorgaande in de geschiedenis - ook al gaat het niet snel genoeg, dat geef ik toe afte breken? Daarom moet er volgens mij, en ik ben het ter zake volledig eens met de aanpak van de heer Cheysson, over het politieke Europa worden gesproken. Dat was enkele jaren geleden niet zo. Het door de Commissie in 1985 voorgestelde herstel was van economische aard. Het was het antwoord op een eenvoudige vraag: overleving of verval van onze economieën. Vandaag gaat het evenwel om een vraag van politieke aard. Hoe kan er immers van een sociale dimensie worden gesproken zonder een politieke bezinning, zonder dat de Gemeenschap institutioneel voldoende wordt gestructureerd? De sociale dimensie betekent op zichzelf niets als er geen politieke structuur voorhanden is. En het Europa van de burgers? De heer Bangemann brengt u regelmatig verslag uit van de Groep van Rhodos, maar iedereen weet zeer goed dat deze Gemeenschap niet tot stand zal komen, dat er van haar geen antwoorden noch initiatieven hoeven te worden verwacht, als er daar niet echt de wil toe bestaat. Ziedaar wat er op het spel staat. Ik herhaal nogmaals dat wij veel hoop stellen in de initiatieven die het Europees Parlement kan nemen ter voorbereiding van de regeringsconferentie, die gezien de snelle ontwikkeling van de gebeurtenissen eind december, vrees ik, wat laat komt. De Commissie zal hoe het ook zij ten volle meewerken aan alle initiatieven die het Parlement zal nemen. Ikzelf zal volgende week de Commissie institutionele zaken te woord staan. U weet dat de instellingen van morgen geen vorm kunnen krijgen in het hoofd van één man. Daar zijn discussies voor nodig tussen verantwoordelijken uit de verschillende landen, met politieke ervaring, met ervaring in hoge leidinggevende functies, zoals sommigen onder u hebben. Deze ervaringen moeten worden uitgewisseld en besproken. Het dient nergens toe één persoon, hoe begaafd die ook zij, aan te duiden om de
Nr. 3-386/64
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Delors
toekomst van onze instellingen uit te stippelen. Daarvoor is een breed draagvlak van discussies nodig, waarvan het Europees Parlement volgens mij het middelpunt moet zijn. Het Parlement kan alle mannen en vrouwen met ervaring bijeenroepen om met elkaar te discussiëren, kan een bewustwording op gang brengen, kan de belangstelling van de nationale parlementen wekken voor dit werk dat hen nu veelal onberoerd laat. Ik stel derhalve, zoals trouwens ook de Commissie, veel hoop in de initiatieven die u kunt nemen. In afwachting daarvan zitten wij niet met onze vingers te draaien, maar zijn wij zowel in Europa als daarbuiten actief. In tegenstelling met wat sommigen ons verwijten, geven wij daarbij wel degelijk blijk van een toekomstvisie. Om - buiten Europa - slechts het voorbeeld van de GATT aan te halen: op landbouwgebied zijn wij in het offensief gegaan. Wij hebben een voorstel gedaan en houden daaraan vast. Wij zijn van oordeel dat de Europese landbouw een specifieke plaats inneemt, die wij niet kunnen opgeven zonder hetmilieu schade toe te brengen en de woestijnvorming te laten oprukken. In Europa hebben wij vorig jaar het initiatief tot een toenadering tot de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie genomen. Er bestonden daar politieke redenen voor, waar ik vandaag - gelet op de tijd - niet terugkom. Met Midden- en Oost-Europa sluiten wij, ten eerste, verruimde handels- en samenwerkingsakkoorden. Wij hebben hen, ten tweede, associatieakkoorden voorgesteld en vóór het eind van het jaar zullen er daar met één of twee landen zeker onderhandelingen over worden geopend. Ten derde werken wij aan een structuur voor het Europa van de toekomst. Deze toekomstige structuur moet op de versterking van de Gemeenschap van de Twaalf berusten, en tot dusver heeft niemand het tegendeel bewezen. Ik zie niet in waarom men dit bouwterrein zou verlaten om elders met een groter bouwterrein van start te gaan. Dit is van wezenlijk belang. En als ik het daarstraks over een bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders heb gehad, is dat omdat dezen plechtig de in de Preambule van de Europese Akte aangegane verbintenis moeten bevestigen dat zij de Europese Unie zullen tot stand brengen. Ook buiten Europa zijn wij aanwezig, ongeacht of het om de Noord-Zuidbetrekkingen, de Overeenkomst van Lomé of de problemen in Midden-Amerika gaat. Wij doen dat alles met twee grote toekomstideeën voor ogen: de politieke unie van de Twaalf en de totstandbrenging van een Europese structuur die politieke, culturele, economische en sociale uitwisselingen tussen alle Europese landen mogelijk maakt. Wij hebben daar het monopolie niet van. Wij weten welke de rol van de Raad van Europa is, wij kennen de problemen waarvoor de Noordatlantische Verdragsorganisatie en het Warschaupact zich geplaatst zien, maar wij willen vooruitgaan. Ik denk dat de malaise, want er is een malaise, waarin u, waarin wij verzeild zijn geraakt, te maken heeft met wat Simone Veil „de vloedgolf van egoïsme en achterdocht" heeft genoemd. Ik zou daaraan toe willen voegen: „en van bijgedachten".
Die vloedgolf moet absoluut worden ingedijkt, deze onverschilligheid die in feite vermengd is met angst, deze aanvallen tegen het Europa van de rijken - alsof wij het Europa van de rijken zouden zijn! - moet een halt worden toegeroepen. Wat betekenen al die verholen aanvallen op een Europa dat zogezegd door één macht wordt gedomineerd, waarvoor de elf andere landen bang zouden zijn? Dat alles moet tot duidelijkheid worden gebracht. De Commissie zal op dit gebied, zoals op andere gebieden, risico's nemen. Hoe kunnen wij anders dan in deze stroomversnelling van de geschiedenis het berekende en redelijke risico nemen om de politieke opbouw van Europa te versnellen? (Applaus) De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 17.00 uur plaats. 3. Vrij verkeer van werknemers (voortzetting) De heer Ephremidis (CG). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, de gevoeligheid van de Commissie lijkt wel op een laat ontstoken bom. Zij komt pas nu met wijzigingen van een verordening en een richtlijn uit 1968 die heel wat hinderpalen veroorzaakt hebben voor het vrije verkeer van werknemers en voor het recht op vrije vestiging in een lidstaat van de Gemeenschap. Ondanks deze gevoeligheid van het elfde uur zijn ook deze wijzigingen lang niet toereikend. Het zijn matte voorstellen die nauwelijks kwaad kunnen. De wijzigingen van de heer Pisoni zijn veel beter want daarin wordt een uitbreiding voorzien van dit recht tot de vluchtelingen, de vaderlandlozen en het gezin. Met gezin bedoelt hij niet alleen het uit een wettelijk huwelijk ontstane gezin maar ook het natuurlijk gezin van twee partners die onder hetzelfde dak wonen en voor elkander en het gezin zorgen. Daarom zullen wij voor de resoluties en voor enkele amendementen stemmen waarmee afzwakking van de beperkingen wordt beoogd. Dit was trouwens ook de eis van de emigranten die twee dagen geleden in een coördinatiecomité te Brussel bijeenkwamen. Ook zij zijn voor dergelijke veranderingen. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, was ik diep onder de indruk van hetgeen gezegd werd over de problemen die de afschaffing van deze hinderpalen zou veroorzaken. Worden er soms geen grote problemen veroorzaakt door het vrije verkeer van kapitaal en goederen? Worden de achtergebleven landen daardoor niet totaal uit hun voegen genaaid? Waarom zeggen wij daar dan ook niet dat gezien de problemen het integratieproces en de verwezenlijking van de binnenmarkt niet versneld mogen worden? Of denken wij soms alleen aan de problemen als het gaat om de rechten van de werknemers? Mevrouw Dührkop Dührkop (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, als woordvoerster van de Commissie
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/65
Dührkop Dührkop
jeugd, cultuur, onderwijs, media en sport zou ik hier de volgende kwestie aan de orde willen stellen: op 11 december 1989 werden tijdens het debat over het verblijfsrecht van studenten, uitkeringsgerechtigden en overige categorieën burgers alle amendementen inzake uitbreiding van het begrip familie door de Commissie verworpen. Degenen die de amendementen ingediend hadden, socialisten van de drie bij de gecombineerde behandeling betrokken commissies, kregen toen de belofte dat aanvullende maatregelen in de maak waren. Nadat de heer Bangemann er destijds op gewezen had dat dit niet de aangewezen plaats was om over het begrip familie te discussiëren, kondigde hij aan: „We kunnen en willen nog meer bereiken. In de komende maanden zullen we hierin slagen. Wanneer we de richtlijnen voor werknemers opgesteld hebben, zullen we daar de amendementen inzake het begrip familie en overige kwesties in opnemen." We willen u bij deze wijzen op onze verwondering en teleurstelling nu blijkt dat hiervan niets terecht gekomen is. Binnenkort zal het debat plaatsvinden over het vrij verkeer van studenten als deel van een ander breder debat. U zult begrijpen dat ons vertrouwen in de beloften van de Commissie door dit verzuim een deuk opgelopen heeft; we hopen dat dat hersteld wordt vóór de aanvang van het nieuwe debat.
zoekers om gebruik te maken van de rechten die er in de EG bestaan.
De heer Pronk (PPE). - Voorzitter, ik wil hier heel kort over deze moeilijke materie spreken. Het is een buitengewoon moeilijke materie omdat we zeer verschillende systemen van sociale zekerheid hebben. Als we die systemen bij elkaar willen brengen, levert dat grote problemen op. Ik vind overigens dat de Commissie wel wat voorzichtiger te werk moet gaan bij haar voorstellen. Men moet de zaken wat nauwkeuriger uitzoeken, en dat kan voorkomen dat er zo'n een groot aantal amendementen wordt ingediend. Ik geloof dat dat een belangrijke moeilijkheid is waar de sociale commissie mee gezeten heeft.
Het Parlement heeft een groot aantal, volgens mij belangrijke voorstellen gedaan en ten aanzien van vele punten stemmen wij in met de mening van het Parlement. Ons beider doel is de rechten van de werknemers te waarborgen en uit te breiden. Dat neemt niet weg dat een aantal amendementen problemen doet rijzen voor de Commissie. Voor het gemak heb ik deze amendementen ingedeeld in drie categorieën.
Voor ons als fractie is er een heel belangrijk punt op het gebied van de familie, en niet alleen vanuit argumenten die te maken hebben met de achtergrond van de fractie. Het gaat er vooral om dat de enorme uitbreiding van het aantal familieleden die sommigen willen ertoe zal leiden dat deze richtlijn totaal onhanteerbaar wordt. Als het aantal mensen dat tot de familie gerekend wordt zo groot wordt, zullen sociale zekerheidssystemen overstroomd worden en dat leidt er dan toe dat uiteindelijk de solidariteit die op het ogenblik bestaat teloor gaat, en dat is een zeer belangrijk en moeilijk punt. Een ander punt is dat we blij zijn dat we iets kunnen doen voor degenen die asiel hebben gekregen, maar ook daar is weer een heel moeilijk punt, namelijk dat bepaalde landen zolang het systeem nog niet geharmoniseerd is mensen asiel verlenen onder voorwaarde dat ze maar in andere Europese landen werk moeten gaan zoeken. Dat kan niet. Vandaar dat wij een aantal voorstellen hebben gedaan die dat bemoeilijken maar tegelijkertijd de mogelijkheid openhouden voor asiel-
Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Vandaag spreken wij over twee belangrijke vraagstukken in verband met het vrije verkeer van werknemers in de Gemeenschap. Deze zijn van fundamenteel belang voor niet alleen de voltooiing van de binnenmarkt maar ook voor de verwezenlijking van de sociale dimensie daarvan. Het is dan ook geen toeval dat de Commissie in het handvest van de sociale grondrechten van de werknemers aan de vraagstukken van het vrije verkeer de grootste prioriteit heeft toegekend. In 1968 werd het vrije verkeer van werknemers, op een zeer gering aantal uitzonderingen na, in de Gemeenschap een realiteit. Sedertdien is er echter veel veranderd en daarom moeten de onderhavige verordening en richtlijn gewijzigd worden. De Commissie heeft twee wijzigingsvoorstellen gedaan. Het eerste betreft verordening 1612 inzake het vrije verkeer van werknemers in de Gemeenschap en het tweede richtlijn 68 inzake de afschaffing van de beperkingen op het verkeer en het verblijf van de werknemers. Het doel van onze voorstellen is de rechten van de werknemers en hun gezinnen te waarborgen.
De eerste categorie omvat vraagstukken die met de onderhavige verordening en richtlijn niet geregeld kunnen worden. Deze zijn: het recht van vluchtelingen en vaderlandlozen op werk in de Gemeenschap, het recht op werk en gelijke behandeling in de Gemeenschap na 1992 voor onderdanen uit derde landen en tot slot het recht van de Lid-Staten om een visum te blijven eisen van gezinsleden van onderdanen uit derde landen. Deze drie vraagstukken zijn zonder enige uitzondering erg belangrijk voor de toekomst van de Gemeenschap en voor haar sociale samenhang. Daarom moet hier de grootste aandacht aan geschonken worden. Zoals de heer Bangemann vanmorgen reeds zei, hebben wij ten aanzien hiervan vooruitgang geboekt in de Rhodos- en Trevi-groep en in het kader van het verdrag van Schengen. Deze groepen zijn in het leven geroepen om de problemen op te lossen die door de afschaffing van de grenzen in 1992 kunnen ontstaan. Wat de rechten van de werknemers uit derde landen betreft, kan ik u zeggen dat de Commissie op verzoek van de Europese Raad van Straatsburg een studie verricht van de juridische regelingen die in de Lid-Staten bestaan en van de praktijk die daar gevolgd wordt bij de toekenning van het recht op werk en vestiging aan werknemers uit derde landen. In deze studie zullen wij
Nr. 3-386/66
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Papandreou zeker ook het thema van de vluchtelingen en de vaderlandlozen behandelen. Volgens ons moet dit thema in zijn geheel bekeken worden, niet alleen omdat het een vrij ingewikkelde zaak is maar ook omdat wij een algemene oplossing hiervoor willen vinden. Wij moeten dus eerst de voltooiing van deze studie afwachten voordat wij weten hoe de problemen liggen en welke oplossingen mogelijk zijn. Indien u echter aandringt op de behandeling hiervan in de onderhavige verordening en richtlijn, moet de rechtsgrondslag hiervan gewijzigd worden. In dat geval zou artikel 235 de rechtsgrondslag moeten worden en dat lijkt mij geen goede zaak. Artikel 49 geldt voor werknemers van de LidStaten en niet voor werknemers uit derde landen. Zoals ik al zei moet voor de derde landen artikel 235 gehanteerd worden. Tot slot wil ik het Parlement dan nog mededelen dat de visumplicht voor de niet-communautaire gezinsleden van de werknemer op dit moment door de Commissie onderzocht wordt. Wij gaan na onder welke omstandigheden de Lid-Staten een visum verstrekken en of daarbij de procedures van richtlijn 460/68 geëerbiedigd worden. De tweede categorie omvat amendementen die vergeleken bij het Commissievoorstel duidelijke beperkingen behelzen van de rechten van de werknemers. Dit is onaanvaardbaar voor ons. Ik zal de amendementen kort noemen. Amendement nr. 5 stelt voor gelijke behandeling alleen toe te passen bij verplaatsing van de werknemer van de ene lidstaat naar de andere en niet bij verplaatsing binnen een bepaalde lidstaat zoals wij hadden voorgesteld. In de amendementen nrs. 23, 38, 39, 40 en 49 wordt de eis gesteld dat een woonvergunning voorhanden is alvorens sprake kan zijn van recht op werk. Dit is nu niet het geval. De amendementen nrs. 28, 30 en 31 gaan over seizoenwerk en eisen dat de werknemers een verblijfsvergunning aanvragen. In de oorspronkelijke verordening staat echter dat zij voor een beperkte tijd zonder een dergelijke vergunning kunnen werken. In amendement nr. 45 is sprake van wederkerigheid tussen de Lid-Staten inzake de sociale voorzieningen voor migrerende werknemers. Deze zouden aldus in aanmerking komen voor de sociale voorzieningen in het land van ontvangst, hetgeen nu niet het geval is. In de amendementen nrs. 46 en 47 wordt het begrip gezin beperkt. Al deze amendementen vormen beperkingen van de rechten van de werknemers vergeleken met de voorstellen van de Commissie en daarom zijn zij voor ons onaanvaardbaar. Met de amendementen nrs. 49 en 56 wordt een afzwakking voorgesteld van de door de Commissie voorgestelde regeling voor de gezinshereniging. De derde categorie omvat amendementen waar de Commissie het weliswaar mee eens kan zijn maar die ofwel reeds behandeld worden in de bestaande regelingen, ofwel onderwerp zullen uitmaken van toekomstige regelingen. Zo wordt met amendement nr. 7 volledig rekening gehouden in verordening 1251/70 van de Commissie. De amendementen nrs. 35 en 54 worden volledig gedekt door richtlijn 221/64. Amende-
ment nr. 10 over het onderaannemerschap en amendement nr. 17 over de herziening van het Zethock-stelsel zijn voor ons onaanvaardbaar omdat de Commissie in haar werkprogramma voor 1990 heeft aangekondigd dat zij concrete voorstellen voor deze twee vraagstukken zal doen. Dan zal ik nu de amendementen noemen die de Commissie wel kan aanvaarden. Ik begin met de amendementen die gaan over het begrip gezin. Er zijn heel wat amendementen ingediend voor de partners of de buitenechtelijke samenwoners. Hiervan kan de Commissie alleen de nummers 69, 70, 71 en 74 aanvaarden. De andere amendementen zijn voor ons onaanvaardbaar omdat daarin sprake is van het bewijs van een dergelijke relatie, hetgeen een uiterst moeilijk vraagstuk is. Afgezien daarvan willen wij als Commissie met een communautaire wetgeving ons niet mengen in de tradities, de morele waarden en de godsdienstige opvattingen in een bepaald land. Wij kunnen de voorstellen van het Parlement niet in de vorm van een wet gieten en aan de Lid-Staten voorschrijven. Inderdaad zijn twee Lid-Staten bereid deze bepalingen over te nemen. De andere lidstaten zijn daartoe echter niet bereid. Daarom is de Commissie van mening dat zij in de verordening geen amendement kan opnemen volgens welke een werknemer in een lidstaat waar het samenwonen officieel wordt erkend, het recht heeft hier een beroep op te doen mits hij aan dezelfde voorwaarden voldoet als de eigen onderdanen. Dat zou volgens ons indruisen tegen het principe van niet-discriminatoire behandeling. Ook kan de Commissie de volgende amendementen overnemen: amendement nr. 6 inzake het toepassingsgebied van het gelijkheidsbeginsel, amendement nr. 26 dat volledig overeenkomt met hetgeen de Commissie voorstelt, de amendementen nrs. 57, 58, 8 en 26 inzake de gelijkheid op het gebied van het algemeen onderwijs en de beroepsopleiding wat de werknemer en zijn gezin betreft, de amendementen nr. 20, 36 en 37 in verband met de verschillende verslagen die uitgebracht moeten worden over de toepassing van de verordening en de richtlijn, amendement nr. 22 over de datum van inwerkingtreding van de richtlijn, amendement nr. 32 over de kosteloze verstrekking van een verblijfsvergunning, amendement nr. 18 voor de schrapping van bepaalde achterhaalde voorschriften uit de oorspronkelijke verordening, amendement nr. 23 voor de vereenvoudiging van de verstrekking van een verblijfsvergunning en een gedeelte van amendement nr. 29. Wat tot slot amendement nr. 15 betreft waarin sprake is van het recht voor de gezinsleden van de migrerende werknemer om werk te verrichten op voorwaarde dat dit niet in loondienst geschiedt, wil ik opmerken dat dit probleem ingewikkelder is dan men op het eerste gezicht denkt. Het is niet voldoende het recht op zelfstandig werk toe te kennen. Voor de beoefening van de meeste beroepen is immers hoge scholing vereist. U weet dat de richtlijnen inzake de wederzijdse erkenning van diploma's alleen gelden voor de landen van de Gemeenschap en niet voor de
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/67
Papandreou onderdanen uit derde landen. In artikel 57, lid 2, staat voor de vrije dienstverlening dat de Raad met een bijzondere maatregel kan beslissen dit recht toe te kennen aan de onderdanen van derde landen. Mijns inziens moet voor dit probleem echter een algemene oplossing worden gevonden die niet beperkt blijft tot verordening 1612. De Commissie zal dan ook de mogelijkheid bestuderen van een verklaring in de Raad over dit vraagstuk. In dat geval zal zij er voor zorgen dat deze verklaring strookt met de wensen van het Parlement. Ik geloof, mijnheer de Voorzitter, dat de Commissie en het Europees Parlement de rechten van de werknemers willen uitbreiden en nauw zullen samenwerken voor de verwezenlijking van dit doel. Tot slot zal ik samenvattend nog eens de amendementen noemen die de Commissie kan overnemen. Voor verordening 1612 de amendementen nrs. 6, 8, 16, 18, 20, 22, 57, 58, 69, 70, 71 en 15. Voor richtlijn 360/68 de amendementen nrs. 23, 26, 29, 32, 36, 37 en 74. Ik geloof dat ik na de uitleg en de opgave van redenen voor de verwerping van bepaalde amendementen mag aannemen dat het Parlement er van overtuigd is dat de Commissie alles in het werk stelt om de verordening en de richtlijn te verbeteren. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 17.00 uur plaats. (De vergadering wordt te 13.10 uur onderbroken en te 15.05 uur hervat) VOORZITTER: DE HEER CAPUCHO Ondervoorzitter De heer McMahon (S). - (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Ik probeer al twee dagen de amendementen bij het verslag-Chanterie te pakken te krijgen, maar tevergeefs. Morgen wordt het verslag hier behandeld. Vanavond komen de politieke fracties bijeen om hun standpunt hierover te bepalen. Maar om drie uur was er nog nergens een amendement te verkrijgen.
4. Belasting op spaartegoeden De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag met debat van de heer Fuchs, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid aan de Raad van de Europese Gemeenschappen (doe. B3-206/90) over de belasting op spaartegoeden -
aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (doc. B3-207/90) over de belasting op spaartegoeden
De heer Fuchs (S). - (FR) Mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, waarde collega's, op 24 juni 1988 is te Luxemburg een richtlijn aangenomen waarbij 1 juli 1990 als uiterste datum voor de vrijmaking van het kapitaalverkeer tussen acht Lid-Staten en 31 december 1992 als uiterste datum voor de algemene toepassing van die maatregel in de gehele Gemeenschap werden vastgesteld. Alles wijst er thans op dat het genomen besluit zal worden opgevolgd, althans voor het eerste gedeelte. Maar in de achtste considerans van de richtlijn van 1988 werd eveneens vermeld dat de termijn voor de toepassing van de richtlijn door de Commissie zou moeten worden benut om voorstellen in te dienen ter opheffing of verkleining van de risico's van distorsies, belastingontwijking of-fraude welke voortvloeien uit de verschillen in de nationale belastingstelsels, zodat de Raad zich hierover zou kunnen uitspreken. In artikel 6, lid 5 van deze richtlijn werd bepaald dat „de Commissie uiterlijk op 31 december 1988 voorstellen bij de Raad indient ten einde risico's van distorsies, belastingontwijking of-fraude die voortvloeien uit de verschillen in de nationale regelingen, op te heffen of te verkleinen, enz.; de Raad spreekt zich uiterlijk op 30 juni 1989 over de voorstellen van de Commissie uit". De verwachte voordelen van een vrij kapitaalverkeer spreken vanzelf. Het belangrijkste is dat de investeringen worden bevorderd door een uitbreiding van de mogelijkheden. Maar de risico's zijn niet minder duidelijk.
In de eerste plaats dat van een grotere monetaire onstabiliteit. Om onder andere dit gevaar te verminderen, is het noodzakelijk dat wij verder komen op de weg naar een Economische en Monetaire Unie en, in het bijzonder, dat de eerste fase daarvan wordt ingeluid. Maar er bestaat ook het gevaar dat de uiteenZou het Bureau in uitgebreide samenstelling zich eens lopende belastingwetgeving in werkelijkheid tot een kunnen buigen over de administratie van het Parleverkeerde spreiding van spaartegoeden leidt. Dat de ment, met name over het verspreiden en drukken van plaatsing van spaartegoeden in de eerste plaats gedocumenten, om ervoor te zorgen dat de parlementsschiedt naar gelang van de geldende belastingwetten, leden op tijd over alle documenten beschikken, zodat waardoor economisch ongerechtvaardigde belastinzij er terdege aandacht aan kunnen besteden? gontwijkingen geschieden. Ten slotte, als derde gevolg, dat er redenen tot belegging ontstaan welke uitsluitend De Voorzitter. - Dank u mijnheer McMahon, ik heb op belastingontduiking zijn gebaseerd, waarbij ten nota genomen van uw opmerking, zij zal worden overvolle gebruik wordt gemaakt van de diverse fiscale gemaakt aan het Bureau 0)verschillen en zelfs fiscale paradijzen van bepaalde (') Verzoek om opheffing van de parlementaire immuniteit landen. Daarom had de Commissie op 12 mei jongstvan een lid - Actualiteitendebat (lijst met op te nemen on- leden twee voorstellen voor een richtlijn inzake een minimumbelasting op de rente door middel van inderwerpen): zie Notulen.
Nr. 3-386/68
Handelingen van het Europese Parlement
13. 2. 90
Fuchs
houding aan de bron en inzake een plan voor de wederzijdse bijstand tussen de Lid-Staten ter bestrijding van belastingontwijking ingediend. In de eerste plaats drie opmerkingen om niet een verkeerd debat in deze vergadering te ontketenen. Het ging namelijk om een belasting op de inkomsten uit spaartegoeden en niet op de spaartegoeden zelf, welke bestaan uit wat er van reeds belaste inkomsten overblijft. In de tweede plaats ging het om een belasting op de rente en niet op dividenden, welke, zoals bekend, moeilijker gedelocaliseeerd kunnen worden. Ten slotte zou de voorgestelde belasting geen gevolgen hebben voor de behandeling van de ingezetenen door hun LidStaten, omdat er uiteraard reeds een belastingstelsel bestaat. En het zou geen gevolgen hebben voor het volksspaarwezen. Helaas bevinden wij ons thans in een onaanvaardbare en gevaarlijke toestand zonder uitweg. Onaanvaardbaar, omdat daarbij de verplichtingen welke de Commissie, en nog meer de Raad op zich hebben genomen, niet worden nagekomen. Ik heb het zojuist over die verplichtingen gehad. Onaanvaardbaar, omdat het gevaar bestaat dat daarbij een toestand ontstaat waarbij de inkomsten uit arbeid belast zouden worden, terwijl dat niet het geval zou zijn voor de inkomsten uit kapitaal. Gevaarlijk, omdat het gevaar bestaat dat het budget van bepaalde landen op de duur beroofd zou worden van de middelen welke voor de handhaving van hun sociaal bestel onontbeerlijk zijn. Het is wat de eerste minister van een mij dierbaar land het gevaar van verpaupering van de staat heeft genoemd. Ten slotte een gevaarlijke toestand, omdat daarbij een nieuwe etappe zou ontstaan op de weg naar een Europa waarin steeds meer vaste regels zouden ontbreken, terwijl de vaststelling van nieuwe regels moeilijker zou worden. Vandaar, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad en mevrouw de commissaris, de twee vragen welke ik u thans namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid van dit Parlement zou willen stellen. De eerste vraag luidt als volgt: hoe staat het voor het ogenblik met de ontwerp-richtlijn inzake de fiscale samenwerking tussen de lidstaten, Is het denkbaar dat één enkele van die Lid-Staten doorlopend de aangevangen procedure, welke toch het minste is wat we kunnen doen, blokkeert? Tweede vraag, hoe denkt u vanaf nu tot 1 juli 1990 te geraken tot de toepassing van een minimumbelasting op de rente van de ingezetenen der Gemeenschap, hetzij door middel van een inhouding aan de bron, hetzij door middel van een aangiftesysteem, overeenkomstig de wens welke maandag is geuit door een uitgesproken meerderheid van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, namens wie ik het woord voer?
Tot besluit van deze vragen wil ik opmerken, dat wij ons niet moeten voorstellen dat het hierbij om een technische kwestie gaat. Het gaat om een bij uitstek politieke kwestie. Die heeft met name betrekking op het beeld en nog meer op de aard van het door ons op te bouwen Europa: willen wij een Europa van het kapitaal of een Europa van de burgers? Een enkele vrijhandelszone of een Gemeenschap welke die naam waardig is? Van de antwoorden welke op de door mij gestelde vragen worden gegeven hangt naar mijn mening in hoge mate af of de volkeren zullen instemmen met het grote plan van Europa en of de verwezenlijking van dat plan, dat actueler is dan ooit, kans van slagen heeft. Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op de vraag over de belasting op spaartegoeden die door de heer Fuchs namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid werd gesteld, zou ik erop willen wijzen dat toen de Raad op 24 juni 1988 de richtlijn inzake de liberalisering van kapitaalverkeer goedkeurde, hij de Commissie heeft verzocht voorstellen uit te werken om risico's van distorsies, belastingontwijking of-fraude ten gevolge van de verschillen in wetgeving inzake belasting op spaartegoeden en controle op de toepassing van de belastingvoorschriften terzake tegen te gaan. De Raad heeft destijds toegezegd voor 30 juni 1989 een besluit te zullen nemen over de voorstellen van de Commissie. In antwoord op het verzoek van de Raad heeft de Commissie in februari 1989 twee voorstellen voor een richtlijn gepresenteerd. Eén over een gemeenschappelijk systeem van bronbelasting op renteinkomsten en één over wederzijdse bijstand van de belastingautoriteiten van de Lid-Staten. De Raad heeft beide voorstellen in de eerste helft van 1989 bestudeerd, maar is er niet in geslaagd een akkoord te bereiken. In het licht van deze situatie heeft de Europese Raad van Madrid de Raad van ministers verzocht zich extra moeite te getroosten om een passende oplossing te vinden voor het probleem van belasting op spaartegoeden, zodat voor 1 juli 1990 een akkoord kan worden bereikt, een verzoek dat de Europese Raad van Straatsburg heeft herhaald. Overeenkomstig dit herhaalde verzoek heeft de Raad van ministers van Economische Zaken en Financiën een aantal maatregelen vastgesteld, die erop gericht zijn de wederzijdse bijstand van de Lid-Staten te verbeteren, de wederzijdse rechterlijke bijstand uit te breiden, een aantal nationale maatregelen vast te stellen en de samenwerking met landen die geen lid zijn van de EEG op te voeren. Op zijn bijeenkomst van 18 december 1989 heeft de Raad voorlopige conclusies met betrekking tot deze vier doelstellingen bestudeerd. Elf delegaties hebben met deze conclusies ingestemd. De Raad kan op dit moment niet zeggen of deze overeenkomst toereikend is en welke uitweg hij ziet, mocht de overeenkomst niet afdoende blijken te zijn, noch wat de gevolgen
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/69
Geoghegan-Quinn
zullen zijn indien er voor 1 juli 1990 geen besluit wordt genomen, want het is nog steeds te vroeg om het effect van de volledige liberalisering van kapitaalverkeer vanaf 1 juli 1990 vast te stellen. De Raad zal alle ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in het oog houden. Mevrouw Scrivener, lid van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, u zult zich herinneren dat de Commissie reeds in februari 1989 heeft geantwoord op de vraag welke toen door de heer Fuchs namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid was gesteld. U zult zich eveneens herinneren dat de Commissie toen een minimuminhouding aan de bron van 15 % op de inkomsten uit obligaties en banktegoeden heeft voorgesteld, evenals een versterking van de wederzijdse bijstand tussen de diverse fiscale instanties. Mijn voorstel van een inhouding aan de bron - dit is thans verleden tijd - stuitte op de tegenstand van verschillende landen, met name van de Bondsrepubliek Duitsland die de inhouding aan de bron van 10% welke zij in het begin van 1989 had ingesteld, weer heeft afgeschaft. Wat de tweede kwestie betreft, de versterking van de samenwerking tussen de Lid-Staten tegen fraude, heeft de Raad zijn aandacht geconcentreerd op een uitbreiding van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Hij is daarbij nog niet tot eenparige overeenstemming geraakt wegens een bezwaar van Luxemburg tegen bepaalde punten van de ontwerp-overeenkomst. Zoals u zeer terecht heb opgemerkt, mijnheer Fuchs, is er een eenparigheid van stemmen nodig, hetgeen de dingen bijzonder moeilijk maakt. Het ontwerp voorziet namelijk in een ontwikkeling van de administratieve en gerechtelijke samenwerking tussen de Twaalf, alsook in een versterking van de internationale samenwerking - en dat is heel belangrijk - met de Verenigde Staten, Japan en de landen van de EVA om fraude op doeltreffende wijze te kunnen bestrijden. Maar daarbij moeten eveneens voorwaarden worden geschapen voor een loyale concurrentie op de kapitaalmarkt en tussen de diverse financiële centra, zowel in Europa als in de rest van de wereld. De Commissie zal uiteraard de inspanningen van de Ierse voorzitter om tot een eenparige overeenstemming te geraken kracht bijzetten, omdat een dergelijke overeenstemming zowel op het communautaire vlak als ten aanzien van de samenwerking met derde landen een reële vooruitgang zou betekenen. Zij blijft echter ervan overtuigd dat op de duur de beste oplossing bestaat uit een eenmalige inhouding aan de bron van gematigde omvang, welke tot de voornaamste partners zou worden uitgebreid. Gezien de op tafel liggende voorstellen en de aan de gang zijnde werkzaamheden van de Raad, behoeft de Commissie dus geen nieuwe voorstellen te doen. Het is thans aan de Raad om voor een overeenkomst tussen alle Twaalf te zorgen.
Mevrouw Randzio-Plath (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil erop wijzen dat noch de voorzitster van de Raad noch mevrouw de commissaris duidelijke inlichtingen heeft gegeven over de vraag waarom er eigenlijk geen nieuwe voorstellen op tafel komen. Wij hebben al overeenkomsten inzake administratieve en gerechtelijke bijstand, welke veeleer de toestand tussen de Lid-Staten verbeteren dan dat zij daadwerkelijk op Europees niveau over de gehele linie van kracht zijn. Wij mogen echter niet ervan afzien dat op het gebied van de administratieve en gerechtelijke bijstand een multilaterale samenwerking tot stand komt welke minstens even doeltreffend is als die krachtens de ten dele bilaterale overeenkomsten tussen de Lid-Staten. Daarom zou een nieuw initiatief van de Commissie werkelijk gewenst zijn. Ook als ik vind dat administratieve en gerechtelijke procedures werkelijk kunnen bijdragen tot een verhindering van kapitaalvlucht en een vermindering van fiscale fraude, hebben die slechts een beperkte uitwerking, zelfs als ik denk aan de samenwerking met de EVA-landen, met de Verenigde Staten, Canada en Japan. Dat zijn al verheugende vormen van samenwerking, maar zij geven geen oplossing. Daarom mis ik een reactie van de Commissie en de Raad op de werkelijk moeilijke situatie waarvoor wij ons thans bevinden. Ik ben het natuurlijk met u eens, wanneer u zegt dat we nog niet weten hoe de liberalisatie van het kapitaalverkeer in de praktijk zal werken. Maar aan de andere kant moeten wij natuurlijk regelingen treffen en steeds weer over voorstellen beraden waarbij met de eventuele gevolgen rekening wordt gehouden. Wij weten dat de liberalisatie van het kapitaalverkeer in de EG in ieder geval belastingontwijking en -ontduiking in de hand zal werken, anders zouden de Commissie en de Raad geen voorstellen hebben gedaan. Wij moeten thans begeleidende maatregelen hebben en rekening houden met het feit dat er in de diverse Lid-Staten uiteenlopende stelsels voor een belasting op renteopbrengsten bestaan. Waarom doen we niet zo dat de landen waar thans een belasting op rente-opbrengsten bestaat, hun systeem in de praktijk blijven toepassen, terwijl wij op Europees niveau voor een belasting op rente zorgen. Met uitzondering van één lidstaat hebben alle landen zich met dit beginsel akkoord verklaard. Waarom is het bovendien niet mogelijk dat tegelijkertijd in enkele landen een belasting aan de bron, in andere landen een uitgebreide aangifteprocedure en in weer andere EEGlanden een aangifteprocedure bij wijze van steekproef zouden bestaan? Het komt toch op het beoogde effect aan, en dat is juist het heffen van belasting op inkomsten uit rente. Dan behoeven wij ons ook niet te bekommeren over de vraag welke procedure met de grootste administratieve organisatie is verbonden. En wij zouden ons ook niet behoeven bezig te houden met de vraag welke procedure het meest de kleine spaarder treft. Dat is ook
Nr. 3-386/70
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Randzio-Plath een aspect waarmee we rekening moeten houden. Wij willen procedures vinden waarbij vooral de renteopbrengsten van de grote beleggers worden belast. Wij willen niet in de eerste plaats een belasting op de rente van kleine spaarders in het leven roepen, en aangezien het daarom gaat, moeten wij in ieder geval regelingen treffen. Ik verzoek de Commissie en de Raad dringend nogmaals naar nieuwe mogelijkheden om te zien en aan het Parlement nieuwe voorstellen voor te leggen. (Applaus) De heer Pinxten (PPE). - Voorzitter, het realiseren van 's werelds grootste financiële ruimte impliceert allereerst opheffing van alle belemmeringen inzake het vrije kapitaalverkeer; ten tweede, het uitbouwen van een zone van muntstabiliteit waarvan de eerste fase aanvangt op 1 juli aanstaande; ten derde, een geharmoniseerde fiscale behandeling van de rente-opbrengsten en roerende inkomsten meer in het algemeen. Indien deze laatste twee voorwaarden niet vervuld zijn, dan zullen de wisselkoers- en rente-evolutie voor de spaartegoeden en kapitalen binnen de Gemeenschap fungeren als twee communicerende vaten. Afhankelijk van de verwachte opbrengstenmix zullen de spaartegoeden zich dan immers verplaatsen naar die Lid-Staten waar het hoogste nettorendement gecombineerd wordt met een gunstige wisselkoersevolutie. Enkel indien de wisselkoersen van de Lid-Staten onomkeerbaar aan elkaar vastgeklonken worden en daarbij een gelijke financiële behandeling van de rente-opbrengsten verzekerd is, zal er één homogene Europese rentestructuur op het niveau van de Gemeenschap tot stand gebracht worden. Mijn persoonlijke voorkeur, en ik deel daarbij de mening van de Commissie, gaat uit naar een geharmoniseerde bronbelasting op een zo laag mogelijk niveau. Dit laatste is uitermate belangrijk, aangezien zich in de westerse industriële wereld in de loop van het voorbije decennium een drastische daling van het spaarvolume voltrok met gemiddeld 6 procentpunten. In het licht van de massale investeringen die in de eerstkomende jaren zowel in het zuidelijk halfrond als in Centraal- en Oost-Europa wenselijk zijn, kondigt zich vandaag dan ook reeds een groot economisch debat aan over de zogenaamde spaarkloof. Ten einde over voldoende investeringsmiddelen te beschikken, dient het sparen, dit wil zeggen het uitstellen van consumptie, thans dan ook fiscaal aangemoedigd te worden. In de Europese financiële ruimte van morgen mag er echter geen plaats zijn voor aantrekkelijke eilanden van fiscale fraude en ontduiking. De Europese Gemeenschap mag niet gebouwd worden op de kadavers van één of meer van haar Lid-Staten. Maar evenmin gaat het aan om vaak buitensporige privileges inzake bankgeheim gelijk te stellen met de zogenaamde vitale belangen van één of meer Lid-Staten. Wie jarenlang over zulk een privilège exorbitant beschikte, kreeg daarmee tegelijk de kans om een comparatief voordeel op te bouwen inzake financiële know how en financial engineering. Zowel van uit Gemeenschaps- als vanuit
strikt economisch oogpunt is een algemene opheffing van het bankgeheim in de Gemeenschap dan ook noodzakelijk zodra een duidelijk aantoonbaar vermoeden van ernstige fiscale fraude bestaat. Enkel op die manier kunnen de gerechtelijke instanties immers hun normale werkzaamheden verrichten ten einde de vonnisgerechten in staat te stellen op grond van het bijgebrachte materiaal een juist oordeel te vellen over het al dan niet bestaan van fiscale fraude of ontduiking. Het Europa van de spaarder, mijnheer de Voorzitter, mag inderdaad niet het Europa van de fraude worden. De heer de Donnea (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is jammer dat de Raad geen overeenkomst heeft kunnen sluiten over de aanpassing van de nationale stelsels ter belasting van spaartegoeden. Een dergelijke overeenkomst zou de rekensom voor spaarders en investeerders een stuk duidelijker en eenvoudiger gemaakt hebben. Hij zou ook de taak van de nationale belastingdiensten vergemakkelijkt hebben inzake fraudebestrijding en rechtvaardige belastingheffing. Niettemin is géén overeenkomst inzake belasting op spaartegoeden beter dan een gebrekkige overeenkomst zonder globale benadering van het probleem. De aanpassing van nationale stelsels zal immers in elk geval en ook zonder overeenkomst op kortere of langere termijn tot stand komen onder druk van de marktkrachten die gepaard zullen gaan met de liberalisatie van kapitaalverkeer vanaf 1 juli 1990. Is de recente beslissing van België tot vermindering van voorheffingen op rente trouwens niet genomen onder druk van de markt alleen? Voor zover een Gemeenschapsovereenkomst nog mogelijk is, moet deze niet alleen de risico's beperken van mala fide kapitaalbelegging en fraude maar ook de fiscale neutraliteit van de beleggingen garanderen in het kader van een globale benadering van het vraagstuk, het risico van kapitaalvlucht naar derde landen tot een minimum beperken, en belangrijke stijgingen van de rentetarieven en van bestuurskosten van overheden en financiële instellingen vermijden. Los van de uitkomst van een dergelijke overeenkomst die me thans buitengewoon onzeker lijkt, is het wenselijk dat de Raad op korte termijn een overeenkomst sluit inzake versterking van de samenwerking tussen belastingorganen en rechterlijke instanties van de twaalf Lid-Staten om met name het witwassen van druggelden daadwerkelijk te kunnen bestrijden. Het is niettemin van essentieel belang dat deze samenwerking niet verwordt tot een fiscaal opsporingssysteem dat een aanslag zou betekenen op het privéleven van de ingezetenen van de Gemeenschap. (Applaus) De heer Patterson (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn land, het Verenigd Koninkrijk, heeft alle deviezencontroles en andere obstakels voor het vrij verkeer van kapitaal al meer dan tien jaar geleden afge-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/71
Patterson
schaft. Toen wij dat deden, hebben wij daar niet veel ophef over gemaakt en wij hebben ook niet van andere landen verlangd dat zij bronbelasting gingen invoeren of andere barrières gingen opwerpen. Zoiets hebben wij nooit verlangd. Wij vragen ons dus af waarom er nu zo'n heisa wordt gemaakt, nu andere landen ons voorbeeld volgen. Wij hopen werkelijk dat dit niet als excuus wordt gebruikt, als wij er niet in slagen op 1 juli a.s., zoals beloofd, een vrije kapitaalmarkt tot stand te brengen. Voor zover ik heb begrepen waren er aan die belofte geen voorwaarden verbonden. Het blijkt echter dat bepaalde landen problemen hebben met het innen van belasting. In dat geval is mijn fractie ook van mening dat samenwerking tussen de nationale belastingautoriteiten wellicht noodzakelijk is om kapitaalvlucht ter wille van belastingontduiking te voorkomen. Daarover kan, denk ik, wel een akkoord worden bereikt. Waar wij niet mee akkoord gaan, is de invoering van een uniforme bronbelasting. Dit is overbodig, als je al over een goede samenwerking beschikt. Het enige voordeel is dat je er misschien belastbare zaken mee kunt opsporen. Volgens mij kun je dat al bereiken met een bronbelasting van een half procent, want het percentage dat als bronbelasting wordt aangerekend is niet gelijk aan het belastingpercentage dat de belastingplichtige zelf moet betalen. Dat hangt af van zijn persoonlijk inkomen. Daarom zien wij de logica van bronbelasting absoluut niet zitten. Het nadeel kan zijn dat het, zoals wij in het geval van Duitsland hebben gezien, tot massale kapitaalvlucht uit de Gemeenschap naar Zwitserland of andere landen leidt. Mijn raad aan de commissaris luidt dus dat zij haar gezond verstand moet gebruiken en zich moet richten op een akkoord over samenwerking tussen de belastingautoriteiten, dat zij het voorstel voor bronbelasting, dat hoofdzakelijk tweedracht zaait, moet intrekken en dat zij in ieder geval niets moet ondernemen wat de totstandbrenging van vrij verkeer van kapitaal op 1 juli aanstaande in gevaar kan brengen. De heer Pérez Royo (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik willen zeggen dat de mondelinge vraag waarover de discussie gaat naar mijn mening op en buitengewoon geschikt moment gesteld is en zelfs al eerder gesteld had kunnen en moeten worden. Ik zal niet ingaan op de achtergronden waarvan de vraagstellers in hun betoog reeds een zeer duidelijke uiteenzetting gegeven hebben. Niettemin zou ik nader in willen gaan op een aantal punten die me van bijzonder belang lijken in verband met de onderhavige kwestie van belasting op spaartegoeden. Het eerste punt heeft betrekking op het uitgangspunt van de eenheidsmarkt dat blijkt uit de motieven die geleid hebben tot de onderhavige mondelinge vraag. Het gaat er uiteindelijk om te weten of de eenheidsmarkt uitsluitend moet dienen als instrument voor rationalisatie, modernisering en economische groei -
kwesties waar we het allemaal over eens zijn - of dat de eenheidsmarkt juist ook opgevat moet worden als doel voor de rationalisatie van de sociale verhoudingen en de verwezenlijking van sociale rechtvaardigheid, van een meer billijke verdeling van de fiscale lasten. Uiteraard hangt het antwoord op deze vraag af van de betekenis die gegegeven wordt aan het probleem van de belasting op spaartegoeden dat vandaag onze aandacht vraagt. Het tweede punt betreft het evenwicht binnen de Gemeenschap zelf. Want het probleem van de belasting op spaartegoeden en harmonisatie van de belastingen treft het ene land uiteraard niet op dezelfde manier als het andere land, hetgeen afhankelijk is van het ontwikkelingspeil van het land en het ontwikkelingspeil van de fiscaliteit. Het spreekt vanzelf dat de minder ontwikkelde landen zich voor meer problemen gesteld zien zowel inzake de concurrentie die ten gevolge van de interne markt zal ontstaan op de kapitaalmarkt als wat de ontwikkeling van de fiscaliteit betreft. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, wil ik een ogenblik de aandacht vestigen op de institutionele kwestie. Er is thans sprake van een versteviging van de institutionele aspecten van de Gemeenschap. Welnu, in de praktijk blijkt overduidelijk dat de Commissie en de Raad - naast het Parlement de twee voornaamste instellingen van de Gemeenschap - de beperkte verplichtingen die hun hedentendage door de Verdragen en de wetgeving toegekend worden, niet nakomen. Ik zou de hier aanwezige commissaris willen vragen wat de doelstellingen van het wetgevend programma van de Commissie zijn met oog op het probleem van de belasting op spaartegoeden. Blijft de Commissie bij haar voorstellen van afgelopen voorjaar of stelt zij zich eenvoudigweg tevreden met de uitermate beperkte taak de in de afgelopen maand december bereikte overeenkomst tussen elf Lid-Staten met eenparigheid te laten aannemen? De heer Lataillade (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de Lid-Staten hebben zich verplicht tot liberalisatie van het kapitaalverkeer in de Europese Gemeenschap op 1 juli 1990. Deze liberalisatie zal dan in acht Lid-Staten in werking treden en voor de overige vier Lid-Staten zijn afwijkende termijnen tot 31 december 1992 voorzien. Onze fractie hamert middels resoluties op belastinggebied al jarenlang op liberalisatie van het kapitaalverkeer. Met het oog op een zo soepel mogelijk verloop van de liberalisatie van het kapitaalverkeer die dient te geschieden overeenkomstig de verbintenissen van de door de Raad in juni 1988 aangenomen richtlijn, is het duidelijk noodzakelijk dat er eindelijk prioriteit verleend wordt aan de harmonisatie van belastingen op spaartegoeden. Er zijn immers aanzienlijke onderlinge verschillen tussen de bronbelastingstarieven van de lidstaten. We doen er dus goed aan de aanzet te geven tot een harmonisatieproces inzake het innen van spaartegoeden want bij uitblijven hiervan lo-
Nr. 3-386/72
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Lataillade
pen we het grote risico getuige te zijn van een massale verplaatsing van kapitalen en dus investeringen. Wat het niveau betreft, ben ik er de Commissie erkentelijk voor haar verklaring inzake de door haar bepleite gematigde bronbelasting. Persoonlijk ben ik van mening dat de Raad deze oplossing dient te overwegen. Ongetwijfeld zijn er nog andere oplossingen, zoals de voorafgaande verklaring, maar hoe men ook ook te werk gaat, de Europese burgers moeten een oplossing voorgelegd krijgen ter vermijding van de eerder genoemde risico's. Het spreekt vanzelf dat er overeenkomstig de aangegane verbintenissen alles in het werk gesteld zal worden om de risico's van distorsie, belastingontwijking of -fraude weg te nemen of tegen te gaan. Verder spreekt het vanzelf dat versterking van de samenwerking tussen nationale overheden het mogelijk moet maken om met name bij duidelijk aantoonbare vermoedens van overtredingen in verband met drughandel de verantwoordelijke misdadigers zo snel mogelijk op te sporen. We moeten er echter voor waken dat dit niet gaat dienen als rechtvaardiging van allerlei vormen van fiscale inquisitie hoe die dan ook plaats mogen vinden. Links en rechts wordt er gesproken over spaarders, kleine, grote, goede, slechte, kwaadwillende spaarders, enzovoorts. We mogen ons gelukkig prijzen waarde collega's als sparen een rol van belang speelt, als de Europese burger in staat is tot sparen! Dat zou immers blijk geven van een dynamische en voorspoedige economie. Liberalisatie van het verkeer van goederen, kapitaal en personen zou een intelligentere aanpak zijn dan het met de ene hand telkens te willen terugnemen wat met de andere hand gegeven is. De heer Carvalhas (CG). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het vrije kapitaalverkeer, dat voor 1 juli 1990 is gepland, en de gevolgen daarvan heeft de Gemeenschap nog steeds geen maatregelen getroffen om de risico's van distorsies, belastingontwijking en -fraude ten gevolge van de verschillende nationale belastingwetgevingen tegen te gaan. Dat is een betreurenswaardige zaak. De risico's voor de economisch zwakste landen en regio's zijn reëel. Risico's van kapitaalvlucht, belastingontwijking en -fraude, de ontwikkeling van een speculatieve sfeer die investeringen in produktie en werkgelegenheid verhindert. De Commissie weet wat de gevolgen hiervan zijn, zelfs al heeft zij geen idee van de omvang van de hele problematiek. Wij zijn het erover eens dat de samenwerking tussen de belastingdiensten van de Lid-Staten noodzakelijk is en wij zijn het erover eens dat, indien er gefundeerde vrees voor snode praktijken bestaat, rechterlijke samenwerking tot opheffing van het bankgeheim kan leiden. Maar dat betekent niet dat de negatieve gevolgen van royale gebaren aan het adres van de kapitaalbezitters door middel van de liberalisering van het kapitaalverkeer kunnen worden overwonnen. Wat hier op het spel staat, is - zoals collega Fuchs ook heeft gezegd
- de keuze tussen een Gemeenschap van „handjeklap" en een verscherping van de ongelijkheden, en een Gemeenschap met een werkelijke economische en sociale samenhang. De mondelinge vraag die hier vandaag wordt gesteld, is derhalve opportuun. Het is een verzoek om positieve aandacht van de Commissie en de Raad. De Commissie en de Raad moeten dan ook met nieuwe maatregelen komen, zodat deze situatie tegen 1 juli is opgelost. De Commissie en de Raad moeten alles in het werk stellen om het Parlement nieuwe maatregelen voor te leggen. De heer Roumeliotis (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, waarde collega's, mevrouw de commissaris, het debat over de mondelinge vraag inzake de belasting op spaartegoeden die gesteld werd door onze collega Gérard Fuchs namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid is van groot belang voor ons Parlement. Terwijl elf Lid-Staten van de Ecofin-Raad onlangs een compromis bereikt hebben over samenwerking tussen belastingautoriteiten ten einde distorsies en risico's van fiscale fraude te beperken die zouden kunnen ontstaan door de liberalisatie van het kapitaalverkeer vanaf 1 juli 1990, en terwijl er nog geen definitieve oplossing gevonden is voor het probleem van de belasting op spaartegoeden, heeft de Raad nagelaten het Europees Parlement over een zo belangrijk onderwerp regelmatig in te lichten. De vraag die thans rijst is of de Raad de principe-overeenkomst over de belasting op spaartegoeden die tussen elf Lid-Staten tot stand gekomen is, als bevredigend beschouwt. Met andere woorden: zou samenwerking tussen belastingautoriteiten op dit gebied de risico's van distorsie op het vlak van de concurrentie alsmede fiscale fraude kunnen beperken die verbonden zijn aan de toepassing van de richtlijn inzake liberalisatie van kapitaalverkeer, of zou deze samenwerking daarentegen een beslissing dienen te omvatten inzake een geharmoniseerd aangifte- of bronbelastingsysteem? Naar mijn mening zou een dergelijk systeem, dat een belangrijk element van het oorspronkelijke Commissie-voorstel vormt, natuurlijk in aanzienlijke mate bij kunnen dragen tot het oplossen van de eerder genoemde problemen van distorsie en fiscale fraude maar het zou weer andere problemen scheppen voor die staten die op het ogenblik niet een dergelijk systeem toepassen. Het belangrijkste probleem zou het geringe spaarvolume in sommige Lid-Staten zijn. Om die reden dient de gewone spaarder beslist te worden uitgesloten bij toepassing van dit systeem. Ten einde die Lid-Staten die een dergelijk systeem nog niet ingevoerd hebben het probleem van een aangifte - of bronbelastingsysteem te besparen, zou een tussenoplossing kunnen zijn de toepassing van dit systeem te beperken tot niet-ingezetenen. Zo zouden de Lid-Staten die spaarrente van hun ingezetenen niet belasten ertoe gebracht kunnen worden wel de spaarrente van niet - ingezetenen te belasten zodat deze Lid-Staten geen toe-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/73
Roumeliotis
vluchtsoord worden voor besparingen uit Lid-Staten die wel een belastingsysteem op dit gebied hebben. Uiteraard zou er een speciaal stelsel voor migranten moeten komen. Ook al worden deze namelijk beschouwd als ingezetenen van de lidstaat waar zij werkzaam zijn, toch hebben zij om historische, politieke of economische redenen de status van ingezetene in de lidstaat van herkomst, zoals in het geval van Griekenland. Dientengevolge zou aan het voorstel van de Commissie inzake migranten, op grond waarvan migranten tijdelijk voor belastingontheffing in aanmerking zouden komen, een duurzaam en definitief karakter moeten worden verleend. Tot slotsom zou ik mijn volle steun willen betuigen aan de ontwerp-resolutie inzake de belasting op spaartegoeden en met name aan de voorgestelde maatregelen ter bestrijding van belastingfraude en -ontduiking, maar ik ben anderzijds tegen het voorstel inzake verplichte belasting op spaartegoeden van de ingezetenen in alle Lid-Staten. Om deze reden zal ik mij van stemming onthouden. Mevrouw Lulling (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zit hier niet om de belangen van bankiers of fraudeurs te bevorderen maar niettemin ben ik van mening dat de door de heer Fuchs ingediende resolutie in plaats van de noodzakelijke overeenstemming naderbij te brengen inzake een materie die ons allen aangaat, de nadruk legt op de polarisatie in een debat dat op Raadsniveau moet leiden tot met eenparigheid van stemmen aangenomen beslissingen. Het dient dus nergens toe een van de Lid-Staten in het beklaagdenbankje te zetten en vandaar dat ik als zinvol alternatiefeen aantal wijzigingsvoorstellen gedaan heb. Het door de Commissie voorgelegde voorstel tot bronbelasting is gelukkig een zachte dood gestorven. Het Verdrag legt trouwens geen enkel verband tussen de liberalisatie van het kapitaalverkeer en een willekeurige belastingharmonisatie. Wat de bestrijding van fiscale fraude betreft zou de door Luxemburg voorgestelde alternatieve aanpak tot dezelfde resultaten leiden zonder opheffing van het bankgeheim bij weerlegbare vermoedens, al naar gelang hoe de pet van de belastingambtenaren staat. Een land dat fraude serieus neemt is ook in staat de bewijzen hiervan te leveren en de zaak aan de rechter voor te leggen. De toepassing van onderlinge samenwerking op rechterlijk gebied is door de Twaalf met unanimiteit aanvaard vanwege de hierin opgenomen elementaire garanties. Liberalisatie van het kapitaalverkeer mag niet leiden tot allerlei vormen van bestuursmisbruik, verdenkingen, aanklachten en methoden die ik niet nader omschrijven wil maar die de afgelopen maanden op verschillende plaatsen weggevaagd zijn door toedoen van de woede van de bevolking. De heer Fuchs (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen reageren op de antwoorden van de Raad en
de Commissie, want als ik het goed begrijp kijkt de Raad vol belangstelling toe hoe de zaken zich zullen ontwikkelen, terwijl de Commissie op haar beurt in de veronderstelling verkeert dat zij haar karwei heeft afgemaakt, terwijl zij nog geen nieuwe tekst heeft afgeleverd. Ik ben zo vrij te zeggen dat deze twee antwoorden - met alle respect voor de personen die ze hebben gegeven - in één woord teleurstellend zijn. Wat de samenwerkingsrichtlijn betreft zou ik tegen mevrouw de voorzitter van de Raad willen zeggen dat indien zij alleen maar toekijkt en geen maatregelen treft jegens de lidstaat die zich tegen goedkeuring van deze richtlijn verzet - en wat mij betreft mogen die maatregelen best bestaan in een schadeloostelling, want ik kan me goed voorstellen dat Luxemburg moeite heeft met de goedkeuring van deze samenwerkingsrichtlijn, maar toch geloof ik dat een dergelijke richtlijn onmisbaar is voor onze Gemeenschap - dan vrees ik dat zij blind blijft voor wat er zich voor haar ogen afspeelt. Wat de richtlijn inzake belastingheffing betreft geloof ik - en daar bent u ook van overtuigd, mevrouw Scrivener - dat wij een soort communautair fiscaal burgerschap moeten invoeren, met minimale verplichtingen, met een minimale belastingheffing. Maar ik geloof dat u er belang bij zou hebben aandacht te besteden aan het debat dat in de Raad heeft plaatsgevonden, aan het debat dat hier zojuist in deze halfronde zittingszaal heeft plaatsgevonden om toch nog een paar veranderingen in de oorspronkelijke tekst van de Commissie aan te brengen. Het idee om deze tekst bij voorbeeld te wijden aan het probleem van het fiscale statuut van de ingezetenen van de Gemeenschap die in een andere lidstaat wonen, zonder daarbij te willen te tornen aan de belastingheffing in de desbetreffende lidstaat, is ongetwijfeld het uitvoeren waard. Bijgevolg wil ik, los van de ontwerp-resolutie waarover wij hier donderdag aanstaande zullen stemmen, nog tegen de Commissie en de Raad zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat dit Parlement meer druk moet uitoefenen om het onderwerp waarover wij zojuist hebben gesproken tot een goed einde te brengen en ik van mijn kant sluit daarbij niet uit dat wij genoodzaakt zullen zijn een soort vergeldingsmaatregelen te treffen ingeval de Commissie en de Raad er niet in zullen slagen een uitweg te vinden uit de impasse die wij hier allen - ik geloof zonder enige uitzondering betreuren. Mevrouw Scrivener, lid van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou eerst en vooral willen zeggen dat er vandaag tussen elf Lid-Staten een akkoord is bereikt. Het is evenwel een feit dat wij eenstemmigheid moeten bereiken. Desalniettemin is het niet volledig uitgesloten dat de elf landen die het met elkaar eens zijn geworden, desnoods met zijn elven op de ingeslagen weg voortgaan. De Commissie zal echter alles in het werk te stellen om de Raad te steunen in het zoeken naar een oplossing waarmee wij ons alle twaalf kunnen verenigen, uitgaande van het akkoord dat reeds door elf Lid-Staten is bereikt. Ik ben ervan overtuigd dat de Raad ons daarbij wil helpen.
Nr. 3-386/74
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Scrivener Ik geloof dat het juist vanwege dit akkoord tussen elf Lid-Staten niet nodig is nieuwe voorstellen in te dienen, want dat zou een enorme chaos veroorzaken, terwijl er, nogmaals, over deze heikele kwestie al een eerste akkoord is bereikt. Ik zou zeggen dat indien wij met zijn twaalven een akkoord bereiken, wij op dat moment wel zien wat er gedaan moet worden en of er reden is om het voorstel in te trekken. U begrijpt wel dat de Commissie daar vandaag geen uitspraak over kan doen. Het ligt absoluut niet in onze bedoeling een grootscheeps fiscaal onderzoek in te stellen, want wij zijn er altijd op bedacht geweest de rechten van de burger te beschermen en het lijkt mij dat ons voorstel daar absoluut geen aanleiding toe geeft. Dat zijn, geloof ik, de voornaamste punten die hier vandaag moesten worden toegelicht, maar, nogmaals, het is een akkoord tussen twaalf Lid-Staten dat wij moeten bereiken. Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb zeer aandachtig geluisterd naar wat de parlementsleden te zeggen hadden in hun degelijke uiteenzettingen in het kader van dit debat en met name de slotopmerkingen van de heer Fuchs ter afsluiting van dit debat heb ik vol belangstelling aanhoord. De liberalisering van kapitaalverkeer is, zoals wij allen weten, een essentieel onderdeel van de totstandbrenging van een interne markt. Het is een onderdeel dat ons zeer na aan het hart ligt en dat samen met de andere drie vrijheden in alle Lid-Staten op tijd, dit wil zeggen voor december 1992, een feit moet zijn. Toen de richtlijn inzake kapitaalverkeer in juni 1988 werd goedgekeurd, kwam men tot de conclusie dat liberalisering tot distorsies van kapitaalstromen zou kunnen leiden en de Raad was zich bewust van de risico's die hieraan zijn verbonden. De Raad heeft, zoals bekend, zijn best gedaan om deze risico's te vermijden. Aanvankelijke pogingen om een communautaire bronbelasting in te voeren zijn mislukt. De communautaire belasting op spaartegoeden, waar Ierland een fervent voorstander van was, is niet goedgekeurd omdat het merendeel van de Lid-Staten tegenstemde. Het principe van wederzijdse bijstand wist aanzienlijk meer steun te vergaren, maar ondanks alle pogingen van de Raad en van het Franse voorzitterschap in het bijzonder is men nog niet tot een akkoord kunnen komen. Het Ierse voorzitterschap gelooft niet dat er geen uitweg meer uit de impasse is. De Lid-Staten hebben inmiddels de tijd gehad om hun licht te laten schijnen over de situatie die is ontstaan doordat de Raad in december niet tot een akkoord is gekomen. Wij zullen in contact blijven met de Raad, vooral met diegenen die er het meest bij zijn betrokken. Het voorzitterschap is zich terdege bewust van de noodzaak een oplossing te vinden. Het is begrijpelijk dat de parlementsleden ontevreden zijn over het feit dat de Raad geen vooruit-
gang heeft geboekt op het gebied van de belasting op spaartegoeden. Zo'n reactie is te verwachten en de Raad zal er dan ook zorgvuldig aandacht aan besteden. Het belastingdossier ligt zeer gevoelig, omdat het met fundamentele economische aspecten van de LidStaten heeft te maken en unanimiteit vereist. Desalniettemin is de Raad niet van plan voorbij te gaan aan besluiten die, zoals in dit Parlement duidelijk is beklemtoond, essentieel zijn voor de voltooiing van de interne markt en natuurlijk ook voor het Europa van 1992. Het feit dat de oplossingen niet op een presenteerblaadje worden aangereikt zal ons de lust niet ontnemen. Nee, wij zullen ons nog meer vastbijten in onze taak. Ik zou nogmaals mijn waardering willen uitspreken voor de parlementsleden die hier vanmiddag het woord hebben gevoerd. Dank u. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. 5. Geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling Samenwerking tussen de centrale banken De Voorzitter. - Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende verslagen: -
doc. A3-21/90 van de heer Cox, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(89) 466 def. - doc.C3-182/89) voor een beschikking inzake de verwezenlijking van een geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling gedurende de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie
-
doc. A3-20/90 van de heer Donnelly, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(89) 467 def. - doc. C3-185/89) voor een besluit van de Raad tot wijziging van het besluit 64/300/EEG betreffende de samenwerking tussen de centrale banken van de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap
De heer Cox (LDR), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, ik ben blij dat ik u kan melden dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt sinds wij deze kwestie in december hebben besproken. Het Parlement heeft zich voortdurend op twee hoofdzaken geconcentreerd, namelijk het toekennen van institutionele rechten aan het Parlement voor wat betreft de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie en de vaststelling van een reeks politieke prioriteiten.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/75
Cox
Ten eerste, wat de vooruitgang op institutioneel vlak betreft hebben wij met de Commissie een bilateraal akkoord bereikt over de formele uitwisseling van brieven tussen de Commissie en het Parlement, zoals vanochtend ook door voorzitter Delors werd gemeld. Als rapporteur zou ik het op prijs stellen indien de volledige tekst van het akkoord over de brief van de Commissie aan het Parlement in de notulen van het Parlement werd opgenomen. Dit om te verzekeren dat het Parlement op een ex anfe-basis, door middel van voorafgaand overleg met de Commissie, wordt betrokken in het multilateraal toezicht. De tekst luidt als volgt: De Commissie verbindt zich ertoe het Europese Parlement regelmatig op de hoogte houden van de werkzaamheden op het gebied van het multilateraal toezicht, telkens wanneer dit kan leiden tot aanbevelingen aan het adres van één of meer LidStaten betreffende hun economisch beleid. Deze informatie moet op dusdanige wijze worden verschaft dat de nodige discretie, die voor de doeltreffendheid en het vlotte verloop van het multilaterale toezicht is vereist, in acht wordt genomen. Met het oog hierop zal de verantwoordelijke commissaris de desbetreffende commissie van het Europees Parlement in vertrouwen informeren over zijn voornemens, telkens wanneer in het kader van het multilateraal toezicht aanbevelingen aan één of meer Lid-Staten betreffende hun economisch beleid kunnen worden gedaan. Zo luidt het bilaterale akkoord dat vandaag tijdens besprekingen tussen de parlementaire commissie, de rapporteur en commissaris Christophersen is bereikt. Zij vormen de basis van de tekst die de Commissie aan de Voorzitter van het Parlement zal richten. Het tweede aspect van het institutionele compromis heeft betrekking op artikel 9 en op amendement nr. 9. Aan de oorspronkelijke formulering - namelijk dat de voorzitters van de Raad geregeld verslag uitbrengen aan het Europees Parlement over de resultaten van het multilateraal toezicht - is toegevoegd dat de voorzitter van de Raad kan worden uitgenodigd te verschijnen voor de desbetreffende commissie van het Europees Parlement indien de Raad beleidsaanbevelingen heeft gedaan. De bedoeling hiervan is dat de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid nauwer wordt betrokken bij het proces van „al doende leert men" in het kader van het multilateraal toezicht. Het verheugt mij u te kunnen melden dat het Ierse voorzitterschap tijdens een bijeenkomst gisterochtend in Brussel tussen de voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, de heer Beumer, en de rapporteurs, de heer Donnelly en ikzelf, ermee ingestemd heeft deze maatregel in de Raad te zullen verdedigen en ook in principe heeft toegezegd te zullen proberen de wensen van het Parlement met betrekking tot hele verslag in wetgeving om te zetten. Er is dus vooruitgang geboekt op het institutionele front en ik denk dat dit een goed en veelbelovend begin is op weg naar een Economische en Monetaire Unie. Ik wil met name de heer Christophersen en
zijn medewerkers bedanken voor de tijd die zij, zowel formeel als informeel, aan de totstandbrenging van dit compromis hebben besteed. Tot slot nog iets over de amendementen nrs. 1 tot en met 11. Ik heb begrepen - en ik zou de commissaris willen verzoeken zulks hier vandaag te bevestigen dat de Commissie zich kan verenigen met de essentie van de amendementen nrs. 1 tot en met 9, zo niet met de exacte formulering ervan, hoewel de formulering in sommige gevallen zo nauwkeurig is dat ik mij afvraag wat er nog van de essentie overblijft indien de tekst' wordt gewijzigd. Ik zou erop willen wijzen dat dat in ieder geval voor een paar van die amendementen geldt. De nadruk die de commissie heeft gelegd op de amendementen nrs. 1 tot en met 8 heeft voornamelijk te maken met de samenhang. Wat wij maar willen zeggen is dat de Commissie en de Raad in de fout zijn gegaan door zoveel belang te hechten aan de herverdeling. Hier wordt een blauwdruk gegeven van de toekomstige overheidsfinanciering en het toekomstige monetair beleid in de Gemeenschap. Overheidsfinanciering streeft naar stabiele groei, deze documenten ook. Overheidsfinanciering streeft naar een doeltreffende verdeling van de middelen via de Europese Akte, vrij verkeer van kapitaal en geen grenzen. Dat valt te regelen. Overheidsfinanciering streeft ook naar een oplossing voor het probleem van herverdeling. Het is dank zij de bijdrage van het Parlement en dank zij de bereidheid van de Commissie verder te kijken dan haar neus lang is, dat deze uitermate belangrijke bepaling inzake de samenhang reeds met één voet over de eindstreep staat. Daarom wil ik mijn collega's ten sterkste aanraden morgen voor dit document en voor het verslag van de heer Donnelly te stemmen, zodat de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie kan worden ingeluid. Tot slot nog even dit: in de commissie hebben wij de amendementen nrs. 10 en 11 allebei verworpen en als rapporteur wil ik ook het Parlement verzoeken deze amendementen bij mijn verslag te verwerpen. De heer Donnelly (S), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek het Parlement zijn gedachten terug te laten gaan naar december van vorig jaar, toen we mijn verslag hebben behandeld. De Commissie heeft toen een aantal essentiële amendementen verworpen, op grond waarvan het Parlement een zeer belangrijke rol in de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie zou hebben gekregen. Toen was ik, samen met een aantal collega's van andere politieke fracties in dit Parlement, uitermate teleurgesteld over deze daad van de Commissie en heb ik erop gewezen dat het gekozen Europees Parlement, vanwege het belang van de Economische en Monetaire Unie, vanwege zijn belang voor alles wat wij binnen de Europese Gemeenschap trachten te bewerkstelligen, het recht heeft bij iedere fase van de Economische en Monetaire Unie te worden betrokken.
Nr. 3-386/76
Handelingen van het Europese Parlement
13. 2. 90
Donnelly Na die dag in december waarop het verslag werd verworpen zijn wij met de Commissie en de Raad rond de tafel gaan zitten om een gemeenschappelijk standpunt te vinden dat voor allen aanvaardbaar is en dat ervoor zorgt dat het Europees Parlement in de komende jaren een belangrijke rol speelt in het garanderen van de doorzichtigheid van de werkzaamheden van alle instellingen van de Europese Gemeenschap. Het comité van presidenten van centrale banken, dat in de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie wordt opgericht, zal natuurlijk het zaad zijn waaruit in een latere fase van de Economische en Monetaire Unie het embryo van een systeem van centrale banken moet groeien. Daarom was het van levensbelang voor dit Parlement dat wij de Commissie en de Raad ervan wisten te overtuigen dat voor ons wel degelijk een rol is weggelegd. Het verheugt mij dat wij nu een compromis hebben bereikt. Het is nu immers zo dat de voorzitter van het comité van presidenten van centrale banken door het Europees Parlement kan worden uitgenodigd zijn jaarlijkse verslag hier te komen presenteren en dat hij eveneens kan worden uitgenodigd voor de terzake bevoegde commissie te verschijnen, wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen. Het lijkt misschien maar een klein stapje vooruit, een onbeduidend compromis, maar ik denk dat wij dit later, wanneer wij hierop terugkijken, als een historische overwinning van dit Parlement beschouwen, want het betekent dat de volgende stadia in de totstandbrenging van de economische en monetaire unie op een zeer stevige ondergrond zullen rusten, een fundering waarin staat gegrift dat het Europees Parlement altijd zijn zegje mag doen. Ik moet zeggen dat ik de houding van het comité van presidenten van centrale banken een beetje vreemd vond. Ik geloof niet dat het om een verlegen groepje mensen gaat. Ik had nooit gedacht dat zij zo gevoelig waren voor de vragen, de pertinente vragen van dit Parlement over het werk dat zij namens 320 miljoen mensen in Europa verrichten. Ik hoop dat wij, nu dit amendement over het verschijnen van het comité van presidenten van centrale banken voor dit Parlement wordt goedgekeurd, ons kunnen verheugen op betrekkingen met het comité van presidenten van centrale banken zoals wij die onderhouden met de andere instellingen van de Europese Gemeenschap. Indien deze Gemeenschap enige betekenis wil hebben voor de burgers van Europa, is het van cruciaal belang dat alle instellingen, of het nu om de Commissie, de Raad, het Parlement of een systeem van centrale banken gaat, hun werkzaamheden uitvoeren onder het toeziend oog van de burgers en dat die burgers het idee hebben dat alle instellingen hun belangen behartigen. Ik zou de commissaris en ook de voorzitter van de Commissie willen bedanken voor hun werk en voor de suggesties die zij in de afgelopen weken naar voren hebben gebracht. Ik zou met name voorzitter Delors willen bedanken voor het feit dat hij hier vanochtend heeft beloofd dat alle instellingen bij hun werkzaamheden re-
kening zullen houden met de lange-termijndoelstellingen van de Gemeenschap, zoals onder meer de kwestie van volledige werkgelegenheid. Ik vind het jammer dat het amendement niet noodzakelijkerwijs op alles van toepassing is, maar we kunnen in ieder geval zeggen dat de wil aanwezig is om ervoor te zorgen dat de communautaire instellingen inzien dat zij zich inzetten voor de lange-termijndoelstellingen van de Gemeenschap en niet alleen voor het monetair beleid. Mag ik, tot slot, het Parlement en de Commissie verzoeken zich niet blind te staren op de stemming die hier morgen zal plaatsvinden, noch op dit ene debat. Wij gaan weldra over tot de volgende fase van de Economische en Monetaire Unie en zullen derhalve een oplossing moeten vinden voor die zeer belangrijke kwestie van de onafhankelijkheid van de centrale banken en de presidenten van centrale banken. Dat is namelijk een kwestie die wij hier opzettelijk niet ter sprake hebben gebracht, maar wij kunnen niet eeuwig rond de pot blijven draaien. Het gaat hier om een kwestie die eerlijk en open moet worden besproken, zowel door het Parlement als door andere instellingen. Ik zou niet willen dat de onafhankelijkheid van de centrale banken ons weer net zoveel hoofdbrekens bezorgt als een paar minuten geleden het geval was met de indirecte belastingheffing. Wat mij betreft, en zeker wat de Britse leden van de Socialistische Fractie betreft, zou ik zeggen dat alle instellingen onder democratisch toezicht moeten staan. Als rapporteur en als lid van dit Parlement zal ik daar zeker op hameren wanneer wij te zijner tijd overgaan tot de tweede en derde fase van de Economische en Monetaire Unie. De heer Metten (S). - Voorzitter, in december vorig jaar heeft het Parlement geweigerd advies uit te brengen over twee belangrijke voorstellen uit de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie omdat de Europese Commissie een aantal essentiële amendementen niet wilde overnemen. De conflictpunten betroffen de democratische legitimiteit van het beleid en de noodzaak van ten minste parallelliteit tussen economische en monetaire aspecten van de samenwerking. Ten aanzien van de coördinatie van centrale banken stond ons een procedure voor ogen zoals in de Amerikaanse senaat, volgens welke de voorzitter van het Comité van Centrale Bankpresidenten zijn jaarverslag in het Europees Parlement zou toelichten. De Commissietekst voorzag slechts dat dit verslag aan het Europees Parlement zou worden toegezonden. Na overleg is gebleken dat de voorzitter van het Comité van Centrale Bankpresidenten wel bereid was om in het Parlement te verschijnen maar er niet juridisch toe gedwongen wilde worden. Voor dit probleem is nu een passende oplossing gevonden, zodat het Parlement ook in deze eerste fase van de Economische en Monetaire Unie bij de verbeterde monetaire samenwerking betrokken kan worden.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/77
Metten
Ik denk dat dat een revolutionaire stap vooruit is die gemakkelijk aan de aandacht van velen kan ontsnappen. Geen oplossing konden wij vinden voor de definitie van het doel van de monetaire samenwerking, al functioneerde de Commissie hier vooral als boodschapper van de Duitse vertegenwoordiger van de Raad, Theo Waigel, die niet kon accepteren dat het Comité van Centrale Bankpresidenten, naast bevordering van prijsstabiliteit, als taak zou hebben steun voor de algemene economische doelstellingen van de Lid-Staten en de Gemeenschap. Wellicht dat de Commissie kan overwegen, nu Duitse financiële vertegenwoordigers ten aanzien van Duits-Duitse kwesties zo gemakkelijk van hun monetaire geloof vallen, dit voorstel van het Parlement toch nog eens aan de Raad ter goedkeuring voor te leggen. Ten aanzien van de coördinatie van het economisch beleid was er met de Commissie overeenstemming over de noodzaak de doelstellingen minder eng te definiëren als voornamelijk beperking van de overheidstekorten en meer als bevordering van de cohesie en van breder economisch beleid. Fundamentele onenigheid bestond er over de rol van het Parlement bij het opstellen van de beleidsaanbevelingen die uit het multilateraal toezicht zouden moeten voortvloeien. Commissie en Raad droegen de mening uit dat de voornaamste reden, dat de oude convergentiebeschikking uit 1974 slechts een papieren exercitie was gebleven, de openbare behandeling ervan. Het belangrijkste verschil tussen de oude en de nieuwe beschikking was echter dat het Parlement bij de oude beschikking vooraf geraadpleegd werd over de economische richtsnoeren voor de Lid-Staten, terwijl de nieuwe beschikking slechts een informering achteraf over de resultaten van het multilateraal toezicht voorzag. Voor het Parlement was het uiteraard onaanvaardbaar dat het bij de eerste stap op weg naar een Economische en Monetaire Unie een sérieuse stap terug zou moeten maken wat betreft zijn beïnvloedingsmogelijkheden van het economisch beleid. Het compromis dat nu met de Commissie gesloten is getuigt mijns inziens van onze goede wil, aangezien de informering vooraf door de Europese Commissie in een besloten vergadering van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid aanvaard hebben, samen met de mogelijkheid van verantwoording achteraf door de voorzitter van de Raad. Voor beide verslagen geldt echter dat het Parlement met de compromissen heeft ingestemd in het vertrouwen dat in de tweede en derde fase van de Economische en Monetaire Unie, waarin de economische en monetaire samenwerking op communautair niveau dwingender wordt, de controle en beïnvloedingsmogelijkheden van het Europees Parlement navenant zullen toenemen. Tegen deze achtergrond en tegen de achtergrond van de toegezegde steun vanuit de Raad voor het tussen Parlement en Commissie bereikte compromis, zal mijn fractie voor de verslagen-Cox en Donnelly stemmen in de huidige versies.
VOORZITTER: DE HEER GALLAND Ondervoorzitter De heer Beumer (PPE), voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid. Voorzitter, sprekend over economische convergentie kan men niet voorbijgaan aan de politieke convergentie die zich binnen Europa voltrekt in een plotseling versnellingsproces, zie Oost-Europa. De belangentegenstellingen met de EG veranderen in een belangenverwantschap. De conclusies zijn tweeërlei. De po-· litieke convergentie zal in tegenstelling uiteenvallen als ze niet gepaard gaat met een economische convergentie. Dat betekent voor de Europese Gemeenschap dat ze extra lasten en verantwoordelijkheden te dragen zal krijgen. De noodzaak van een economische en monetaire unie waarvan wij nu de eerste fase bespreken, wordt voorts gelet op een veel bredere sociaal-economische verantwoordelijkheid des te dringender. De eerste fase komt neer op het geleidelijk tot uitvoering brengen van een meer gezamenlijk economisch en monetair beleid. Landen die te zeer afwijken krijgen formele correctiesignalen. Het Parlement dient op die beleidsontwikkelingen invloed te kunnen uitoefenen, niet alleen ex post zoals aanvankelijk gepland, maar ook ex ante. Wij zijn dan ook bereid het compromis te steunen dat in een briefwisseling tussen Europees Parlement en de Europese Commissie wordt vastgelegd. Ik wil op de volgende drie belangrijke elementen wijzen. Via de Europese Commissie zal het Parlement vertrouwelijk worden geïnformeerd, dus op de hoogte blijven van hetgeen zich afspeelt. De Raad zal in principe bereid zijn om zijn beslissingen te verdedigen in het Parlement en ten derde zal er een directe rapportage plaats kunnen vinden vanuit het Comité van centrale bankdirecteuren. Een belangrijke verbetering lijkt me ook dat in het nieuwe voorstel zijn opgenomen een cohesietaak, het explicieter tot uitdrukking hrengen van milieukosten, het kritisch volgen van een mechanisme van begrotingstekorten en dat ook een heldere relatie wordt aangegeven tussen het monetaire en economische beleid. Mijn fractie is de rapporteurs Cox en Donnelly alsmede commissaris Christophersen erkentelijk voor hun bijdrage aan het compromis. Ook zijn wij verheugd over de bereidheid van het Ierse voorzitterschap om onze amendementen positief te beoordelen. Rest mij nog op te merken dat in het licht van de nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen van de laatste maanden de voorbereiding voor een economische en monetaire unie alleen maar dient te worden geïntensiveerd, en misschien zou moeten worden nagegaan of de intergouvernementele conferentie niet moet worden vervroegd. De heer Patterson (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Christophersen herinnert zich wellicht nog de verbazingwekkende taferelen die zich hier
Nr. 3-386/78
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Patterson op de dinsdag van de vergaderperiode van december, om vijf minuten voor middernacht, afspeelden, toen hij ontdekte dat geen enkele politieke fractie deze twee verslagen wilde goedkeuren als de Commissie niet een paar concessies wilde doen. Sindsdien hebben tal van mensen mij gevraagd: „Waarom heeft het Parlement de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het verslagDelors tegengehouden? Zijn jullie daar geen voorstander van?" Die reactie verwondert mij, want het Parlement is wel degelijk voorstander van de eerste fase van het verslag-Delors en van de Economische en Monetaire Unie. Maar wij willen niet vanaf het begin al uit het script worden geschreven. Ik wil beklemtonen wat de rapporteur, de heer Donnelly, zojuist heeft gezegd. Een goed begin is het halve werk. Als je al in de eerste fase concessies doet met betrekking tot de rol van het Parlement, zal het een koud kunstje zijn om het Parlement in de tweede en derde fase compleet buiten spel te zetten. Deze puur grondwettelijke kwestie is de reden waarom wij de tenuitvoerlegging van deze twee verslagen twee maanden hebben verdaagd. Dit is, zoals voorzitter Delors vanochtend heeft gezegd een duidelijk voorbeeld van overleg en compromis tussen het Parlement en de Commissie. Wat dat betreft ben ik vol lof voor de heren Cox en Donnelly, want zoals de heer Donnelly heeft gezegd, is dit waarschijnlijk een historisch resultaat. Mijn fractie zal beide verslagen steunen, hoewel wij wat moeite hebben met amendement nr. 3 van het verslag-Donnelly. Wij hebben dit amendement aan een zeer nauwkeurig onderzoek onderworpen en zijn daarbij op twee problemen gestuit. Ten eerste, als het comité van presidenten van centrale banken de algemene economische doelstellingen van de Lid-Staten in het meervoud - moet steunen, wat gebeurt er dan als de Lid-Staten verschillende of uiteenlopende doelstellingen hebben? Moeten zij die doelstellingen blijven steunen, ook al rijst de inflatie de pan uit? Zo plaatsen wij onszelf in een zeer kwetsbare positie en daarom geven wij er de voorkeur aan het woordje „Lid-Staten" te schrappen en het alleen op „de Gemeenschap" te houden. Ten tweede, aan het eind worden een paar doelstellingen genoemd, die het comité bij voorkeur moet steunen. Natuurlijk zijn dat niet de enige doelstellingen. Door deze voorbeelden eruit te pikken krijgen wij de indruk dat het comité wordt verzocht vooraf een oordeel te vellen over de economische doelstellingen op basis van een lijst die wij nu hebben opgesteld, maar die niet noodzakelijkerwijs ook voor de toekomst geldt. Daarom geven wij de voorkeur aan de formulering „steunt het comité tegelijkertijd de algemene doelstellingen van de Gemeenschap". Met uitzondering van deze kleine wijziging, waardoor de oorspronkelijke tekst volgens mij veel logischer wordt, steunen wij de verslagen natuurlijk van harte. De heer Papayannakis (GUE). - (GR) Ik dank u, mijnheer de Voorzitter. Ik wil van meet af aan zeggen dat de Fractie voor een Unitair Europees Links voor de twee verslagen zal stemmen. Zij vormen een compro-
mis en in onze ogen een minimum-compromis. Ik zal u zeggen waarom. Dit compromis stelt ons weliswaar in staat de discussie met de andere instellingen van de Gemeenschap voort te zetten, maar onze institutionele betrekkingen blijven gekenmerkt door een grote dosis onduidelijkheid. Als voorbeeld, mijnheer de Voorzitter, wil ik de herhaaldelijke poging noemen om op geen enkele wijze gewag te maken van de rol van het Parlement bij het multilateraal toezicht en de monetaire samenwerking. Is het waar, mijnheer de Voorzitter, ja of nee, dat wij met de verwachte ontwikkelingen en zelfs vanaf de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie een vermindering zullen krijgen van de bevoegdheden van de nationale parlementen? Als het antwoord ja is, wat zal dan in de plaats komen van de nationale democratische controle? Zal deze worden opgedragen aan regeringskringen? Met andere woorden zullen wij een driedubbele indirecte controle krijgen? Of gaan technocraten deze controle verrichten? U begrijpt dat dit niets heeft uit te staan met een juiste werking van de eerste fase en met een juiste voorbereiding van de tweede fase. Daar stuiten wij nu op wantrouwen en vijandigheid jegens het Parlement hetgeen wij niet bepaald als een goed voorteken beschouwen. Mijn tweede punt, mijnheer de Voorzitter, betreft de fundamentele doelstellingen. Zelfs eerstejaars economiestudenten weten dat monetaire stabiliteit geen op zichzelf staand doel kan zijn. Wat moeten wij met alleen monetaire stabiliteit aanvangen? De monetaire stabiliteit is pas een serieuze zaak en een belangrijke factor als zij algemene economische en sociale doelstellingen dient. Wij begrijpen dan ook helemaal niet waarom men alsmaar de vermelding van duidelijke doelstellingen ontwijkt. Ik zal u een voorbeeld noemen, mijnheer de Voorzitter. Het was voor ons absoluut onmogelijk in de tekst het woord „volledige werkgelegenheid" opgenomen te krijgen. Maar waarom eigenlijk? Per slot van rekening gaat het om een verklaring en het zal zeker niet de eerste verklaring zijn die in deze Gemeenschap niet geëerbiedigd wordt! Toch wilden wij, mijnheer de Voorzitter, absoluut dat de vermelding van de volledige werkgelegenheid opgenomen werd. Ten eerste vonden wij dat wij daardoor een politieke en morele verplichting op ons namen, hetgeen van groot belang is omdat wij uiteindelijk daarop beoordeeld worden. Ten tweede zouden wij daardoor een maatstaf hebben voor de beoordeling van het succes van de technocraten die denken dat zij alles weten! De volledige werkgelegenheid is meetbaar, het „hoge niveau van werkgelegenheid" is niet meetbaar en alleen goed voor discussies in het café. Ik hoop, mijnheer de Voorzitter, dat wij allen deze opmerkingen in de toekomst voor ogen zullen houden, want u kunt er van op aan dat wij nog niet aan het eind beland zijn. Dit gezegd zijnde zullen wij voor de twee verslagen stemmen. Ik dank u.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Lataillade (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, allereerst zou ik willen zeggen dat wij ons in het algemeen wel kunnen vinden in de filosofie van de voorstellen van de Commissie die in de verslagen van Cox en Donnelly behandeld worden en hier vandaag ter discussie staan. Wij vinden het echter niet nodig een soort democratische controle te vragen waardoor het comité van gouverneurs belemmerd dreigt te raken in zijn werk en zijn besluitvorming terwijl het juist opgewassen moet zijn tegen en snel en gericht moet kunnen reageren op de specifieke situaties die hun oorsprong vinden in de internationale monetaire ontwikkelingen. Wij zeggen dus ja tegen een sterke en doeltreffende Europese monetaire pool mits de soevereiniteit van de lidstaten geëerbiedigd blijft. Dat dat mogelijk was is aangetoond door het Europees monetair stelsel want globaal heeft dit ondanks alle tekortkomingen bevredigend gefunctioneerd. Natuurlijk is het ook waar dat het scheppen van een echte gemeenschappelijke Europese valuta er niet door tot · stand is gebracht. Maar de doelstellingen van het Delors-plan gaan verder dan alleen maar dat element, veel verder zelfs want aan het einde van de drie erin aangegeven fasen zouden de Twaalf beschikken over één enkel monetair beleid dat door het Europese centrale bankstelsel beheerd wordt. Dit houdt in dat aan het einde van dit proces het economisch, budgettair, fiscaal en monetair beheer van onze staten zich zal moeten buigen voor de door het Europese centrale bankstelsel vastgelegde oriëntaties zodat onherroepelijke pariteiten mogelijk zijn en daarmee de invoering van één enkele valuta. In plaats van dit dwingend concept van in de eerste plaats een monetair Europa waarin het Europese centrale bankstelsel volledig onafhankelijk zou zijn en van in de tweede plaats gewoon een Europa waarachter heel duidelijk een federalistische opzet opdoemt, zijn wij voorstander van een voor Europa en zijn burgers bevredigende oplossing, namelijk een gemeenschappelijke valuta. Op de keper beschouwd, wordt het verlangen naar één enkele munt namelijk eigenlijk alleen maar ingegeven door politieke tot nu toe nog onuitgesproken overwegingen. Helaas heb ik onvoldoende tijd, collega's, om aan te tonen hoe deze valuta uit hoofde van duidelijke technische keuzen echt onafhankelijk zou kunnen bestaan zonder dat zij de nationale valuta's behoeven te verdringen. Zou het niet wat eigenaardig zijn het tempo te willen forceren zonder rekening te houden met de vele aan verandering onderhevige werkelijkheden en als doelstelling aan te kondigen één enkele valuta te willen hebben binnen termijnen die volgens velen toch al veel te krap zijn? Mijn fractie vindt dat wij ons voor deze vraag niet mogen verschuilen. De heer Roumeliotis (S). - (GR) Mijnheer de Voorzit-
Nr. 3-386/79
ter, mijnheer de ondervoorzitter van de Commissie, geachte collega's, met de twee besluiten van de Raad inzake de geleidelijke convergentie van de economische prestaties en de samenwerking tussen de centrale banken zet de Gemeenschap een belangrijke stap in de richting van de Economische en Monetaire Unie. Deze besluiten zijn met andere woorden een belangrijk element in de eerste fase van de EMU. Hiermee wordt wetskracht verleend aan de oriëntaties op middellange termijn die het macro-economisch beleid van de meeste lidstaten in de jaren tachtig bepaald hebben. Dit beleid is afgestemd op inflatiebestrijding en gegrondvest op een restrictief monetair en budgettair beleid en op stabiele wisselkoersen. Men neemt aan dat dit beleid de beste waarborg is voor de ontwikkeling. De tegenpool daarvan, een expansief budgettair beleid, zou weliswaar de vraag aanwakkeren maar niet altijd de aanpassing van het aanbod kunnen garanderen, hetgeen inflatoire uitwerkingen zou hebben. Men is van mening dat de kredietbehoeften van de overheid niet gedekt mogen worden door de monetaire autoriteiten maar alleen door de geldmarkt. Ondanks de goede resultaten die in dejaren tachtig werden geboekt met de bestrijding van de inflatie en bij de economische groei, heeft de werkloosheid in diezelfde tijd in de meeste lidstaten een ongekende omvang aangenomen. Dit komt omdat met het gevoerde macro-economische beleid niet gestreefd wordt naar vermindering van de werkloosheid maar naar stabiele prijzen. Dit beleid veroorzaakt aldus sociale problemen die onze samenlevingen niet voor al te lange tijd mogen negeren. Er zal een soepeler begrotings- en inkomensbeleid gevoerd moeten worden opdat via stimulering van het aanbod meer werkgelegenheid wordt geschapen. De solidariteit met de werklozen is de fundamentele voorwaarde voor de stabiliteit op middellange termijn en voor meer sociale rechtvaardigheid. In dit verband is tevens een beleid vereist dat rekening houdt met de regionale dimensie van de economische ontwikkeling. De minst ontwikkelde landen van de Gemeenschap zijn zoals bekend tevens de landen met de grootste werkloosheid. Een doeltreffend ontwikkelingsbeleid vereist niet alleen nieuwe middelen voor de financiering van infrastructuurwerken, maar ook faciliteiten voor werkgelegenheidsbevorderende investeringen in niet alleen de bevoorrechte gebieden van de Gemeenschap maar vooral ook in de achtergebleven gebieden.In het verslag-MacGowan staat dat voor de monetaire eenmaking 5 tot 7 % van het bruto communautair produkt nodig is. Op dit moment zitten wij op 1,2%. Ook staat in dit verslag dat meer middelen overgedragen moeten worden aan de minst-ontwikkelde gebieden van de Gemeenschap. In de nieuwe fase van communautaire integratie, die met de twee onderhavige richtlijnen wordt ingeluid en voortgezet met de intergouvernementele conferentie, zal een democratische uitdieping moeten plaats vinden van de Verdragen van de Gemeenschap. Wij zijn dan ook ten eerste van mening dat de rol van het Europees Parlement een democratisch versterking moet ondergaan. Het Parlement moet immers niet alleen controle uitoefenen op de nieuwe instellingen van de EMU maar ook deelnemen aan de besluitvorming daarvan.
Nr. 3-386/80
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Roumeliotis Ten tweede zal zorg gedragen moeten worden voor de uitbreiding van de regelingen voor het sociaal Europa opdat de sociale grondrechten van de werknemers gegarandeerd worden en ten derde zal men de regelingen moeten versterken voor de bescherming van het milieu dat grote schade heeft opgelopen door de ongebreidelde economische groei. Het Europa dat wij aan het opbouwen zijn, moet een Europa worden van solidariteit met de zwakke bevolkingsgroepen, een Europa van de werknemers en van het milieu, een Europa van de democratie. Dit is de uitdaging waar Europa mee geconfronteerd is. De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de heer Patterson heeft in zijn uiteenzetting zeer terecht gewezen op het debat dat wij in december hebben gehad. Dat is op zichzelf een uitstekend uitgangspunt voor het debat dat vandaag plaatsvindt want de ontwikkeling die deze aangelegenheid sinds december heeft gekend, is een goede illustratie hoe de instellingen erin slagen te onderhandelen en resultaat te boeken. Het onderstreept ook dat het Parlement samen met de Commissie een reële invloed uitoefent op de gang van zaken. Wij zitten nu met een resultaat dat er anders uitziet dan in december maar ik wil er graag op wijzen dat de Commissie er net zo tevreden over is als blijkbaar ook de rapporteurs die deze samenwerking tot stand hebben gebracht die het. Als wij kijken naar de elementen in het akkoord dat nu op tafel ligt, dan zal dit heel duidelijk bijdragen tot een verbetering van het institutionele gedeelte van de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie. Ik denk eigenlijk dat wij kunnen constateren dat sinds het debat in december er zowel in de Ministerraad als in het Comité van gouverneurs van de centrale banken juist over het belang van deze elementen veel meer begrip is ontstaan. Ik wil graag uit naam van de Commissie zowel de beide rapporteurs, de heer Donnelly en de heer Cox, alsmede ook de voorzitter van de commissie, de heer Beumer, dankzeggen voor de samenwerking die tussen ons heeft bestaan en die nu tot resultaat heeft gehad dat ik uit naam van de Commissie vandaag kan verklaren een aantal amendementen kunnen overnemen. Het is trouwens ook om tijdsredenen belangrijk dat we nu tot een besluit kunnen komen want daardoor zal het voor de ECOFIN-raad tijdens de vergadering in maart mogelijk zijn de beide verordeningen definitief te aanvaarden. Dat betekent dus dat alle instellingen zowel het Parlement, de Ministerraad, de Commissie als het Comité van gouverneurs van de centrale banken - kunnen beginnen met de praktische voorbereidingen met het oog op de tenuitvoerlegging van de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie. Er zijn tal van toestanden die wij in de praktijk anders zullen moeten regelen: de arbeidsmethodes in de verschillende commissies en comités, de wijze waarop de Commissie verslagen en aanbevelingen uitwerkt en adviezen indient. Dat alles zal in ieder geval heel wat tijd in beslag nemen maar als we het besluit van de parlementen er tijdens deze vergaderperiode nog door
kunnen krijgen evenals de goedkeuring door de Raad in maart, dan resteren ons tot de eerste juli nog drie maanden. Dan wil ik het nu graag hebben over de concrete elementen in ons akkoord waarvan ik uit naam van de Commissie kan meedelen dat wij het ermee eens zijn. Mag ik beginnen met de gewijzigde overeenkomst inzake de samenwerking tussen de centrale banken. De Commissie is bereid het amendement nr. 2 van het Parlement over te nemen. Dit amendement zorgt ervoor dat het Parlement de voorzitter van het Comité van gouverneurs van de centrale banken kan uitnodigen hierheen te komen in verband met de indiening en bespreking van het jaarverslag van het Comité maar biedt ook gelegenheid de voorzitter van het Comité momenteel is dat trouwens de directeur van de Bundesbank, Karl Otto Pohl - uit te nodigen naar de commissie van de heer Beumer te komen en samen met die commissie belangrijke monetaire kwesties te bespreken. Ik dacht te mogen weten dat dit Comité trouwens zelf geïnteresseerd is in deze mogelijkheid met het Parlement een gesprek te voeren. Van amendement nr. 3 dat benadrukt dat er bredere doelstellingen bij de werkzaamheden van de gouverneurs van de centrale banken voorop moeten staan, begrijp ik de inhoud maar al te goed. Wij willen dit amendement niet overnemen maar begrijpen wel dat het zal worden goedgekeurd. De heer Delors heeft daarentegen tijdens het debat vanmiddag duidelijk onderstreept dat de Commisie het ten aanzien van de inhoud met het Parlement eens is en wanneer we bij het formuleren van de tweede en derde fase van de Economische en Monetaire Unie zijn aanbeland, zal de Commissie het standpunt dat in dit amendement naar voren komt, ondersteunen. Dan wend ik mij nu, mijnheer de Voorzitter, tot het besluit betreffende de gewijzigde verordening uit 1974 waar de heer Cox als rapporteur voor verantwoordelijk is geweest. Uiteraard werden we hierbij geconfronteerd met een erg lastig probleem en ik denk dat wij dit allen hebben beseft. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat zowel het Parlement, de Raad als de Commissie betrokken zijn bij het proces dat kan leiden tot aanbevelingen zonder dat het echter leidt tot inhoudsloze paperassen maar een proces wordt dat behoorlijk substantieel is en ook vaak zeer ingewikkelde problemen kan omvatten die vertrouwelijkheid behoeven om op een bevredigende manier te worden opgelost? Ik vind de door ons bereikte oplossing bevredigend. Ik wil er graag met nadruk op wijzen dat de Commissie samen met het Parlement bereid is de afspraak aan te gaan dat iedere keer als er een situatie ontstaat waarin de verantwoordelijke commissaris verplicht blijkt te zijn voorstellen aan de Raad te doen voor een beschikking, zij op vertrouwelijke wijze de verantwoordelijke commissie van het Parlement op de hoogte kan stellen. Vermoedelijk is dat de commissie van de heer Beumer maar het is natuurlijk aan het Parlement te beslissen welke commissie dat is. De verantwoordelij-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/81
Christophersen
ke commissaris kan dus voorlichten over de bestaande situatie en een gesprek hebben met het Parlement alvorens de Commissie haar eigen zelfstandige besluit neemt over welke voorstellen wij nu eigenlijk aan de Raad moeten voorleggen. Het is duidelijk dat bij dit akkoord dient te worden vastgesteld dat er tussen het Parlement en de voorzitter van de Commissie een briefwisseling plaatsvindt waarin wordt onderstreept en bevestigd dat de vertrouwelijkheidsregels zullen worden nageleefd.Naast dit element komt amendement nr. 9 in het verslag van de heer Cox dat ik uit naam van de Commissie kan aanvaarden. Dit zorgt ervoor dat de voorzitter van de Raad wanneer de Ministerraad een aanbeveling heeft gedaan, uitgenodigd kan worden voor de verantwoordelijke commissie van het Parlement te verschijnen teneinde gedetailleerd de inhoud ervan en de reden van goedkeuring toe te lichten. Daarmee garanderen wij naar mijn mening dat het Parlement bij het proces wordt ingeschakeld. Dit reikt echter ook verder want het is duidelijk dat er best sprake kan zijn van een aanpak waar we iets van kunnen leren en wat ervaring mee kunnen opdoen en die we dus kunnen gebruiken wanneer wij het institutionele aspect van de tweede en derde fase van de Economische en Monetaire Unie moeten formuleren.
schaffing van het inleveren van een kennisgeving van doorgang bij het overschrijden van een binnengrens van de Gemeenschap (doe. C3-230/89 - SYN 205) (Rapporteur: de heer Cassidy)
Daarnaast wil ik graag herhalen dat het standpunt van de Commissie sinds september niet gewijzigd is. Dan ben ik nu aanbeland bij een hele reeks amendementen, namelijk de amendementen nrs. 1-8 in het verslag van de heer Cox. Over deze acht amendementen wil ik opmerken dat de Commissie het eens is met de hoofdinhoud. Het is niet zo dat ik de Commissie zal verplichten deze amendementen over te nemen maar wij zullen ernaar streven dat de eigenlijke inhoud van deze amendementen in de definitieve tekst van de Raad terug te vinden is. Ik denk dat er een goede kans bestaat dat de Raad die trouwens gisteren tijdens zijn bespreking er blijk van gaf sympathiek te staan tegenover hetgeen nu door de Commissie en het Parlement besproken is, ook dit aanvaardt.
De heer Rogalla (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik zou de harmonie waarvan zoeven sprake was een heel klein beetje willen verstoren door er eens op te wijzen waarmee we ons hier eigenlijk bezig houden. Het is geen toeval dat ik de enige ben (met uitzondering van de rapporteur) die in dit debat de eer heeft zowel voor de Socialistische Fractie als ook voor het hele Parlement te mogen spreken. Ik ben ex-douane ambtenaar en ik kan me daarom, in verband met de verwezenlijking van de douane-unie - hoort en verbaast u: douane-unie - die in de Verdragen sedert 1 januari 1958 voorzien is, een oordeel veroorloven over wat we hier eigenlijk hebben gedaan. We hebben een inklaringsformulier afgeschaft of zijn bezig het formulier af te schaffen dat afgegeven wordt wanneer de goederen een grens passeren.
Ik wil daarom graag nogmaals de rapporteurs en de voorzitter van de commissie, de heer Beumer, dank zeggen voor de samenwerking die tussen ons heeft bestaan om te komen tot een gelukkige afsluiting van een lastig maar ook belangrijk probleem. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. 6. Communautair douaneverkeer De Voorzitter. - Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (doc. A3-3/90) van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de vaststelling van een verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 222/77 betreffende communautair douaneverkeer met het oog op de af-
De heer Beumer (PPE), voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en plaatsvervangend rapporteur. - Voorzitter, het is een dag van harmonie. Ik kan kort zijn. Ik kan constateren dat de EG-Commissie en de Raad alle drie amendementen van de onze parlementaire commissie op dit verslag hebben overgenomen. Dat betekent een verdergaande vereenvoudiging, zoals wij dat ook hadden bepleit. Dat zal ook mijn collega Rogalla, één van de voorvechters op dit punt, zeker goed doen. Ik vind het belangrijk te constateren dat de Raad en de Commissie gevoelig geweest zijn voor onze benadering, namelijk dat de desbetreffende documenten als zij noodzakelijk en onontbeerlijk zijn zoveel mogelijk multifunctioneel gebruikt worden, dus desnoods tegelijkertijd fiscaal en als begeleidingsdocument. Dat is begrepen, dat is ook aanvaard en daarom kan ik u als plaatsvervangend rapporteur namens de economische en monetaire commissie zeggen dat wij dit gemeenschappelijk standpunt van de Raad kunnen honoreren en dat ook als aanbeveling voorleggen aan dit Parlement.
Bespaart u mij te moeten spreken over de zin en onzin van grenzen! Dat echter voor goederen die de grens overgaan een formulier moet worden afgegeven, dient natuurlijk om deze goederen te kunnen volgen opdat geen verduistering of bedriegerijen kunnen plaatsvinden. Als er over harmonie gesproken wordt, dan moet er ook op worden gewezen dat de Commissie als hoedster van de Verdragen -dat betreft uiteraard niet de nu op dit gebied bevoegde mevrouw Scrivener - deze dingen sinds lang niet energiek genoeg heeft aangepakt, ook al is er in de verdragen sprake van een Douaneunie. De Commissie heeft bij deze harmonie boter op haar hoofd want zij heeft - in overeenstemming met de betrokken branches - deze formaliteit reeds als omslachtig en nauwelijks verenigbaar met de nagestreefde vereenvoudiging en bevordering van het intracommunautair goederenverkeer beschouwd toen velen van
Nr. 3-386/82
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Rogalla
ons nog niet eens geboren waren, namelijk 10, 15 en 20 jaar geleden. Ze heeft toen voorstellen uitgebracht en zich steeds weer voor de Raad „gedeist" gehouden. Nu is het dan eindelijk zo ver, dank zij de hulp van het Parlement! Laten daar blij om zijn maar laten we ook ons beklag er over doen dat zulke simpele dingen als inklaringsdocumenten - ik herinner mij in dat verband strafbare feiten in de DDR - zo moeilijk kunnen worden afgeschaft. Ik denk dat wij het er over eens zijn dat de Gemeenschap in technisch opzicht een stukje verder is gekomen. Maar het blijft het betreuren dat de hoofdmoot van de Douane-unie, namelijk het douanerecht, nog altijd op zich laat wachten. Het is ook te betreuren dat er nog geen aanvang is gemaakt met een bij de Gemeenschap gevestigd bestuur voor deze Douane-unie. De juristen van de Commissie zijn daartegen. Niet de leden van de Commissie. Die vinden het net als ik verstandig dat een Douane-unie ook een gemeenschappelijk bestuur heeft dat instructies en oriëntaties uitvaardigt maar de juristen zeggen dat dat niet in de Verdragen staat. Kortom, een „hartelijk geluk gewenst" voor al diegenen die hier aan hebben meegewerkt maar wel gekoppeld aan de waarschuwing dat deze sector van het goederenverkeer in het belang van de burgers nog meer vereenvoudigd moet worden. Er zitten toevallig burgers uit mijn kiesgebied op de tribune die met eigen ogen kunnen zien hoe moeizaam wij moeten vechten. Mevrouw Scrivener, lid van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb echt met tevredenheid kennis genomen van het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid die zonder voorbehouden het gemeenschappelijk standpunt heeft goedgekeurd dat op 23 november van het vorig jaar door de Raad werd aanvaard in verband met het voorstel houdende afschaffing van het inleveren van kennisgeving van doorgang bij het overschrijden van een binnengrens van de Gemeenschap. Ik verheug mij over deze zeer positieve houding van het Parlement bij dit dossier dat volledig de door de Commissie gewenste kant uitgaat en dat de Raad er toe zal moeten brengen zeer binnenkort de voorgestelde hervorming te besluiten. Het is echter waar dat dit ook te danken is aan het Parlement en aan onze vriend Dieter Rogalla en dat is uiteraard voor mij nog extra reden tot vreugde omdat daardoor de Gemeenschap uiteindelijk in staat zal zijn nog voor 1 juli 1990 een nieuwe vooruitgang te boeken - inderdaad is er alleen maar sprake van vooruitgang - op weg naar de afschaffing van de binnengrenzen op 1 januari 1993. Wij zijn ons er allen van bewust dat deze grenzen uiteraard al sinds lang afgeschaft hadden moeten zijn. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 17.00 uur plaats.
7. Europees Milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen De Voorzitter. - Aan de orde is de gecombineerde beraadslaging over de volgende twee verslagen: - doc. A3-27/90 van mevrouw Weber, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(89) 303 def. - doc.C3-l 11/89) voor een verordening inzake de oprichting van het Europese milieubureau en het Europese milieubewakings- en informatienetwerk - doc. A3-25/90 van mevrouw Diez de Rivera Icaza, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(89) 542 def. - doc. C3-167/89) voor een beschikking tot wijziging van beschikking van 85/338/ EEG, ten einde de voortzetting mogelijk te maken van het werkprogramma van de Commissie betreffende een proefproject voor het verzamelen van, het coördineren van en het brengen van samenhang in de informatie inzake de toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen in de Gemeenschap Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het gaat vandaag om de oprichting van het zogenaamde Europees milieubureau, een onderwerp dat de burgers van deze Gemeenschap, mannen zowel als vrouwen, al heel lang bezighoudt. Wij weten dat overal in de Gemeenschap het milieubewustzijn sterk gestegen is en dat de burgers van ons dringend acties en handelen eisen. Zij willen dus niet zo maar wat oppervlakkige tekens van goede wil maar heel duidelijke en concrete maatregelen die het milieu verbeteren. Voor de meeste burgers is het ook niet zo belangrijk waar dit bureau wordt opgericht maar ze willen weten of wij de milieuproblemen serieus en geloofwaardig te lijf gaan. Onze geloofwaardigheid op het gebied van het EG-milieubeleid is de laatste jaren beschadigd en we weten dat er grote ontevredenheid bestaat over wat er politiek bereikt werd. Deze ontevredenheid blijkt uiteindelijk natuurlijk ook uit het feit dat de lidstaten nog steeds niet bereid zijn EG-milieurecht blijvend over te nemen. De burgers zijn teleurgesteld en staan wantrouwend tegenover de regeringen wanneer Europese milieuregels door hen niet worden overgenomen en zij daarvoor voor de Europese rechter worden gedaagd. De burgers zijn ook bezorgd dat door de voltooiing van de interne markt milieuproblemen nog meer in het gedrang zullen raken. De meesten weten namelijk niet dat met de Europese Akte niet alleen de interne markt werd besloten maar dat - zoals commissievoorzitter Delors dat in zijn toespraak op 17 januari hier heeft gezegd - er tot een onlosmakelijk geheel besloten
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/83
Weber
werd, namelijk een Europese Akte met het besluit voor de interne markt maar ook voor een gemeenschappelijk sociaal beleid en voor een milieugemeenschap. De elementaire en ingrijpende ontwikkelingen in de staten van Oost-Europa dwingen ons tot handelen. Maar wij mogen niet aan navelstaarderij gaan doen en vergeten dat onze aantrekkingskracht niet alleen uit onze economische bedrijvigheid mag bestaan maar dat we ook duidelijk moeten maken dat onze eigen werkelijkheid ook nog veel te wensen overlaat, dat onze industriële samenleving nog voor verbetering vatbaar is, als we een gezond leven en overleven in het hele gemeenschappelijke Europese huis willen kunnen garanderen. In onze resolutie over de interne markt van oktober 1989 hebben wij een permanente controle op de milieu-effecten van de communautaire beleiden geëist. Desondanks hebben wij nog steeds overtredingen van milieuwetten. Commissaris Ripa di Meana heeft aan het eind van het vorig jaar gewezen op 362 overtredingen tegen het EG-milieurecht, hetgeen een afschuwelijke balans is. Dat betekent dus dat wij niet alleen nationaal maar ook Europees onze structuren moeten wijzigen, dat we nieuwe coördinatie-instrumenten moeten creëren. Ook de voorbereiding en begeleiding van het gemeenschappelijk milieubeleid moet concreet ter hand worden genomen. Bovendien weten we dat er steeds meer financiële instrumenten worden gecreëerd om zowel binnen als buiten de EG investeringen op milieugebied te verrichten. Dat betekent dat wij niet alleen milieuprojecten in de derde wereld moeten stimuleren maar in de komende jaren waarschijnlijk ook in het kader van de verdragen met Oosteuropese landen. Ook voor deze verdragen en voor hun inrichting ontbreken tot nu toe geëigende organisatiestructuren. Om deze redenen zijn wij natuurlijk blij dat er een voorstel is om zo'n Europees milieubureau op te richten en al diegenen die op milieugebied geëngageerd zijn, zullen het met deze opvatting eens zijn. Toch wekt deze term 'bureau' zeer verschillende verwachtingen. De meesten denken daarbij aan het Amerikaanse Environmental Protection Agency, een term die in de verschillende talen een totaal verschillende betekenissen heeft. In het Duits is dit met „Agentuf vertaald en wij zouden dan ook willen voorstellen in de Duitse tekst het woord te gebruiken dat correspondeert met het Amerikaanse agency, namelijk „Amt", bureau dus. In de Duitse tekst moet dus staan: Europäisches Amt für Umwelt und Naturschutz. Het concept van de Commissie zoals het uit haar voorstel naar voren komt, moet echter door ons bekritiseerd worden als ontoereikend. Uit de talrijke taken die andere vergelijkbare instellingen in deze wereld hebben, wordt namelijk een heel klein deelbereik gelicht, namelijk alleen de coördinatie en het verzamelen van milieugegevens met als doel een gemeenschappelijk informatiesysteem te creëren. Dit systeem is na-
tuurlijk absoluut noodzakelijk en werd ook al in tal van reeds door de Raad besloten richtlijnen vastgelegd. Het werd helaas echter niet omgezet in nationaal recht zoals de commissaris terecht constateerde. We hebben in de documentatie in deel C van mijn verslag wat informatie over dit punt verwerkt. Aan de andere kant hebben we juist in het afgelopen jaar vooral technische voorwaarden geschapen ter verbetering van de gegevenssituatie. We hebben in EUROSTAT een eigen milieu-afdeling en natuurlijk kan ook CORINE verder werken aan dit thema. Ook de gemeenschappelijke onderzoeksinstelling zou meer ingeschakeld kunnen worden op het gebied van milieugegevens. De harmonisatie van milieugegevens die wij al jarenlang geëist hebben, blijkt echter in de milieu Ministerraad opnieuw op moeilijkheden te stuiten. Men wil verdere harmonisatiemaatregelen gewoon weer overlaten aan het maar al te bekende moeizame wetgevingsproces en eventueel zelfs dit werk opdragen aan een technisch aanpassingscomité. Als de milieuministers dit bureau tot zo weinig deskundigheid en doorzettingsvermogen in staat achten, wat heeft zo'n organisatie- en uitvoeringskracht dan eigenlijk verder nog voor zin? Dit concept is naar onze mening absoluut onvoldoende om werkelijk tot een efficiënter milieubeleid te komen en opgewassen te zijn tegen toekomstige taken. Het voorstel voor een verordening moet volgens ons gebruikt worden om de taakstelling van dit zogenaamde milieubureau in te richten op maatregelen die nu reeds genomen moeten worden en ook op maatregelen die in de toekomst nodig worden. Daarbij is het natuurlijk erg verheugend dat de Commissie zich ondertussen bereid heeft getoond op bepaalde terreinen in de komende jaren verdergaande voorstellen te doen maar ons probleem is niet de Commissie, mijnheer de commissaris, ons probleem is de Ministerraad. Velen van ons hebben al meer dan tien jaar pijnlijke ervaringen met het dwarsbomen van wetgeving in de Ministerraad. Wij weten hoe veel richtlijnen er bij de Ministerraad voor milieu op de lange baan geschoven zijn. Wij willen dat de Ministerraad met ons over de taken onderhandelt. Wij weten ook wel dat niet alle taken in dit bureau van vandaag op morgen behandeld kunnen worden maar we willen dat de Ministerraad in zijn besluit inzake de oprichting van dit milieubureau nu al zegt welke gebieden volgens hem zo belangrijk zijn dat ze in de komende jaren in dit bureau aan de orde moeten komen. Hoezeer wij de voorstellen van de Commissie ook waarderen, toch vinden wij dat de Ministerraad gedwongen moet worden open kaart te spelen. Wij leggen tenslotte met dit rapport ook onze kaarten op tafel! De nieuwe instantie moet het gemeenschappelijk milieubeleid naar binnen en naar buiten op basis van de ingewonnen gegevens conceptioneel plannen en
Nr. 3-386/84
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Weber
wetenschappelijk begeleiden. Zij moet zowel binnen de EG als in samenwerking met derde landen zorgen voor coördinatie. Zij moet informaties binnen de EG en naar buiten toe leveren. Zij mag geen concurrent zijn voor de Commissie maar moet een ontlasting betekenen voor de wetgevende functie van de Commissie door in het kader van een arbeidsdeling uitvoerende zowel als controletaken over te nemen. De nieuwe instantie moet ook de verschuiving van gemeenschapstaken naar particuliere externe inrichtingen, zoals die tot nu toe plaats heeft gevonden, beter sturen, overzichtelijker maken en eventueel deze taken weer naar het bureau terughalen.Wij weten sedert Tsjernobyl hoe dramatisch de gevolgen van de radioactieve ongelukken voor het milieu zijn. Daarmee is er een nieuw amendement waarin wordt gevraagd dit bureau ook de milieurelevante sectoren van de nucleaire veiligheid - en dan alleen deze - over te laten nemen want er bestaat tot nu toe geen centrale Europese verzamelinstantie voor stralingsbelasting. Het brede publiek moet toegangsrechten krijgen in overeenstemming met de richtlijn over toegangsrechten die ook nog in de Milieuraad op goedkeuring ligt te wachten. Het moet betrokken kunnen zijn bij het werk van dit Europees milieubureau. Daarom verzoeken wij leden van de milieu-organisaties deel te laten nemen aan de Raad van Bestuur. Het is voor ons erg belangrijk dat de Europese Gemeenschap het recht heeft ook op milieugebied in de landen inspecteurs in te zetten zoals op economisch gebied al sinds lang het geval is. Zij mag momenteel inspecteren op het gebied van het mededingingsbeleid, visserij, douane en binnen onderdelen van het landbouwbeleid. We hebben een milieu-inspectoraat nodig. Ook hiervan weten we dat het niet van vandaag op morgen kan maar de lidstaten moeten besluiten dat ook dit ter hand wordt genomen. De kwestie van de vestigingsplaats moet worden afgehandeld wanneer het programma van het bureau vastgesteld is. Zodra dit het geval is, zullen wij over de criteria spreken en dan kan ook op zinnige wijze over een plaats worden overlegd. De verbeterde samenwerking met de landen van de EVA en Oost-Europa is van... (Aangezien de spreektijd overschreden is, onderbreekt de voorzitter de spreker) Mevrouw Diez de Rivera Icaza (S), rapporteur. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming ziet principieel geen bezwaar in de verlenging van het CORINE-programma, dat al een belangrijk werk verricht voor het verzamelen, coördineren en verstrekken van gegevens in het belang van een meer samenhangende en doeltreffende toepassing van de beleidsvormen der Gemeenschap op het gebied van milieubescherming; op voorwaarde echter dat de wijzigingen welke wij in het voorstel voor een beschikking willen aanbrengen, worden aangenomen, zodat de met algemene stemmen door de bevoegde parlementaire commissie goedgekeurde amendementen kunnen zorgen
voor een vrije besluitvorming en organisatie van het toekomstige Europese milieubureau waarin het genoemde programma zal worden opgenomen. Wij willen hierbij opmerken dat volgens de opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen het CORINE-programma een van de voornaamste taken van het toekomstige Europese milieubureau zal zijn, naast de oorspronkelijke opzet. Maar de meeste leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming hebben een andere kijk op de zaak, aangezien zij van oordeel zijn dat het toekomstige bureau te zijner tijd zelf zal moeten beslissen welke plaats het CORINE-programma in de organisatie van het bureau zal innemen. Als rapporteur dien ik thans enkel onze beoordeling van de wijziging van de beschikking van de Raad 85/338 inzake de verlenging van het CORINE-programma uiteen te zetten, zonder in discussie te treden over het wezen van het Europese milieubureau, waarbij ik niet mag vooruitlopen op de werking van het bureau en niet zonder meer het CORINE-programma niet als enige of voornaamste taak mag beschouwen; ofschoon, zoals mevrouw Weber zojuist zeer duidelijk heeft uiteengezet, ook de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming aandringt op een aanzienlijke uitbreiding van de taken van het bureau. Vanwege dat alles hebben wij ten behoeve van de verlenging van het CORINE-programma enkele amendementen ingediend, welke thans aan het Parlement ter bespreking en goedkeuring worden voorgelegd. Zo wijzen wij in amendement nr. 2 erop dat de toekomstige werkzaamheden van het CORINE-programma moeten geschieden in het kader van het Europees milieubureau, en niet andersom; dit betekent dat het CORINE-programma eventueel kan worden gewijzigd, als het toekomstige bureau dat nodig vindt. Amendement nr. 3 is een logisch uitvloeisel van het vorige amendement, zodat wij daarin verzoeken de verlening van het CORINE-programma te beperken tot een tijdvak van twee jaar, uiteraard met inbegrip van de reeds verstreken tijd, zodat het toekomstige Europees milieubureau, indien het vóór het verstrijken van de bewuste termijn in werking treedt, automatisch het CORINE-programma, evenals de financiële middelen daarvoor, in de organisatie van het bureau kan opnemen. Wegens alle de uiteengezette redenen zou een eventuele afwijzing door de Commissie van de door mij als rapporteur van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming ingediende amendementen onaanvaardbare gevolgen voor de vrijheid van organisatie en handelen van het toekomstige Europees milieubureau hebben. Logischerwijs zou dat ons, zeer tot onze spijt, dwingen om de verlenging van het CORINE-programma in de huidige vorm van de hand te wijzen. Tot besluit, mijnheer de Voorzitter, wijs ik nogmaals nadrukkelijk erop dat wij het eens zijn met de verlenging van het CORINE-pro-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/85
Diez de Rivera Icaza
gramma, mits de genoemde wijzigingen worden aanvaard. Wij zouden het derhalve op prijs stellen thans het oordeel van de commissaris over dit onderwerp te vernemen.
het debat over de motie van afkeuring worden voortgezet.
De heer Pierrôs (PPE), rapporteur voor advies van de Commissie energie, onderzoek en technologie. - (GR) Mijnheer de Voorzitter, nu de milieubescherming een eerste vereiste geworden is, moet de oprichting van een Europees milieubureau beschouwd worden als een stap in de goede richting. Desalniettemin ben ik genoodzaakt enkele opmerkingen hierover te maken.
8. Motie van afkeuring
Ten eerste zal men het nut van dit bureau kunnen verhogen indien men deze, in de mate van het mogelijk, belast met de administratie en het beheer van milieuprogramma's en met de uitwerking van modelregelingen op het gebied van het milieugedrag. Het vergaren en het harmoniseren van de milieugegevens volstaat niet. Ten tweede zal dit bureau moeten samenwerken met overheidsinstanties en particuliere instellingen en de grondslag vormen voor de wetenschap en het onderzoek op het gebied van het milieu in de Gemeenschap. Op die manier zal het communautair onderzoek een homogener karakter verwerven en verantwoorde taken kunnen vervullen. Ten derde zal het bureau moeten kunnen rekenen op een algemeen politiek consensus opdat zij serieuze controlebevoegdheden kan uitoefenen. Uit de mededeling die commissaris Ripa di Meana vorige week heeft gedaan, blijkt dat er niet onaanzienlijke problemen bestaan bij de toepassing van het milieubeleid in de Gemeenschap. Daar zal op doeltreffende wijze wat aan gedaan moeten worden. Ten vierde geloof ik dat wat de zetel van dit bureau betreft, de selectiecriteria objectief moeten zijn, betrekking moeten hebben op het milieu en niet mogen worden gedicteerd door politieke belangen. Ook zal de procedure voor het kiezen van de zetel doorzichtig moeten zijn. Mijnheer de Voorzitter, het milieuprobleem kent onnoemelijk veel facetten en daarom zijn sterke bevoegdheden, realistische programma's en doeltreffende actiemogelijkheden noodzakelijk. Wij hebben dan ook een dynamisch bureau nodig en geen milieumuseum. De Europese Gemeenschap moet naar voorbeeld van de federale organisaties in de Verenigde Staten autonome en goed werkende diensten in het leven roepen want deze zijn onontbeerlijk voor de versteviging van de institutionele en politieke samenhang in de Gemeenschap. VOORZITTER: DE HEER BARON CRESPO Voorzitter De Voorzitter. - Wij onderbreken dit debat, het zal na
De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over de motie van afkeuring gericht tot de Commissie, ingediend door de heer Le Pen namens de Technische Fractie Europees Rechts. De heer Le Pen (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, waarde collega's, de macht van het Parlement lijkt soms beperkt. Het Parlement geniet echter een voorrecht dat van fundamenteel belang is en dat eruit bestaat dat het een motie van afkeuring mag aannemen tegen de instelling die met de uitvoering van het communautaire beleid belast is, vooral wanneer deze instelling vastbesloten is haar beleid te voeren op een manier die haar bevoegdheden volgens ons ruim overschrijdt. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, hoewel u in theorie en in principe een voorstander van het subsidiariteitsbeginsel beweert te zijn, schendt u het voortdurend en de aanblik die dit Parlement oplevert is trouwens geheel in strijd met zijn waardigheid en zijn belang. Onze debatten zijn soms aan onderwerpen gewijd die overduidelijk onder de bevoegdheid en de soevereiniteit van de staten vallen. Door zich overal mee te willen bemoeien geeft het Parlement uiteindelijk een onduidelijk beeld van zichzelf. U zegt dat de Commissie de Verdragen moet interpreteren. Wij hebben werkelijk het gevoel dat dit een methode is om de Verdragen bewust en voortdurend te schenden. Daarbij wordt onder één hoedje gespeeld met het Hof van Justitie en, dat moet gezegd worden, de regeringen. Dit interpreteren vormt, om met een beroemd Frans politicus te spreken, een voortdurende bedreiging voor de soevereiniteit van de lidstaten. Het is waar dat u in de kringen der ingewijden vaak te verstaan geeft dat u van plan bent veel verder te gaan dan het Amerikaanse federalisme en u windt er geen doekjes om dat u van oordeel bent dat vijfentachtig procent van de economische en sociale wetten door de Gemeenschap uitgevaardigd zouden moeten worden, waarbij natuurlijk helemaal geen rekening met de strekking van de Verdragen gehouden wordt. Met het weinig overtuigende voorwendsel dat u een federalistisch systeem wilt invoeren, tracht u een technocratisch centralisme in te voeren en dat nu het pseudo-democratische centralisme aan de andere kant van Europa aan het instorten is. U bent van plan - dat heeft u nooit, of nooit met zoveel woorden, toegegeven - om de naties zo snel mogelijk te doen verdwijnen. Ik denk dat de vijandigheid jegens ons waar u openlijk blijk van geeft voor een groot gedeelte veroorzaakt is door de aard van de leer die we voorstaan. Wij zijn namelijk zeer gesteld op de begrippen natie en nationale soevereiniteit.
Nr. 3-386/86
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Le Pen We bevinden ons hier natuurlijk in het Europees Parlement en we willen dat de Europese samenwerking uitgebreid wordt, maar hebben Ariane of Airbus de Europese Gemeenschap nodig gehad om van de grond te komen? Mijn collega Martinez heeft eens in herinnering gebracht dat er 42 verschillende Europa's bestaan, Europa's waarin er werkelijk door de naties samengewerkt wordt. Het lijkt ons alleen maar bezwaarlijk en gevaarlijk om te proberen om, zonder rekening te houden met wat de volkeren werkelijk willen, bepaalde vormen van een roekeloze technocratie in te voeren die in juridisch opzicht trouwens onduidelijk zijn. U heeft de activiteiten van de Commissie vanochtend in een reusachtig boek uiteengezet en beschreven. Aangezien u zichzelf al heel enthousiast lof toegezwaaid heeft, zou ik graag de tekortkomingen van uw verslag willen benadrukken en - dat zal u niet verbazen van een fractie die deel uitmaakt van de oppositie - er kritiek op willen leveren. Als de balans van de Gemeenschap wordt opgemaakt, wordt er met geen woord gerept over een gegeven dat van fundamenteel belang voor onze toekomst is, namelijk de demografische ondergang van onze landen en van Europa, die trouwens samenvalt met een demografische explosie in de rest van de wereld die angstaanjagende proporties aanneemt. Hoe staat het met de eerbied voor de fundamentele waarden van de natuurlijke orde, hoe staat het met de eerbied voor het gezin en de sociale waarden? Geen woord over de grote volksverhuizing, de trek van de arme landen naar de rijke naties, die ons economisch en sociaal evenwicht en onze onafhankelijkheid in gevaar brengt! Hoe staat het met de oplossing van het werkloosheidsprobleem dat zich als een kanker aan het vastzetten is? Hoe staat het met de voortdurende toename van de sociale plagen, zoals de criminaliteit, de misdadigheid, de handel in en het gebruik van verdovende middelen, de AIDS, de financiële en politieke corruptie? Oh! Leest u er uw lijfblad maar op na, ik zuig dit niet uit mijn duim. De corruptie neemt hand over hand toe. Wat de belastingdruk betreft, die eist steeds zwaardere offers van hen die werken en die tot taak hebben om in het levensonderhoud van hun gezin te voorzien. U heeft niet de belangrijke belastinghervorming doorgevoerd die uw voorbeeld, Zweden, momenteel wel verwezenlijkt. U bent alleen op het ideologische vlak actief geweest door te trachten de harmonisatie van de BTW aan te bevelen en aan de andere kant heeft u onrechtvaardig gehandeld door de belastingwetten voor spaartegoeden te handhaven. We zijn er getuige van hoe de werkelijke democratie, zowel op het niveau van de lidstaten als op dat van de Gemeenschap, geleidelijk geconfisceerd wordt en we zien hoe er een steeds grotere afstand tussen de instellingen en de volkeren, aan wie deze instellingen toch hun bestaan te danken hebben, geschapen wordt. U neemt zich voor zo door te gaan. U wilt de Gemeenschap gebruiken als instrument om de naties te be-
voogden. U laat zich voorstaan op een gemeenschappelijk gevoel, namelijk het gevoel tot een gemeenschappelijke beschaving te behoren, maar u wilt Europa stiekem een koers opleggen waar de volkeren, de instellingen waar we deel van uitmaken, het niet mee eens zijn. Wat de zeer eigenaardige balans - en dit is het tweede punt van onze motie van wantrouwen - van de staat van de Europese landbouw betreft, die de basis van het communautaire beleid had moeten vormen en het tot een hecht geheel had moeten maken, constateren we dat het daar momenteel zeer slecht mee gesteld is. Uw beleid heeft het platteland ontvolkt. Uw beleid heeft 12 miljoen boeren,waaronder 4 miljoen Franse boeren, hun bestaan gekost. In Frankrijk worden iedere dag 82 boerenbedrijven gesloten. Door uw toedoen worden landbouwondernemingen nu als fabrieken bestuurd, hetgeen een monsterachtige verspilling en een ongeorganiseerde uitbuiting van ons natuurlijk erfgoed tot gevolg heeft en de vervuiling van het milieu, waar alle elementen bijzonder veel schade van ondervinden. De lucht, de aarde en het water worden aangetast door kunstmeststoffen en intensieve exploitatie. Onze bevoorrading en onze landbouwproduktie moeten voldoen aan de voorschriften van de grote mondialistische monopolies op het gebied van de voedermiddelen, de chemie en de biotechnologie. Tot besluit zou ik willen zeggen dat uw beleid ook een bedreiging voor de gezondheid van de bevolking vormt, die uitsluitend de beschikking heeft over voedsel van twijfelachtige en steeds twijfelachtiger kwaliteit. Daar kunnen we, last but not least, nog aan toevoegen dat dit beleid de ondergang van de derde wereldeconomie tot gevolg gehad heeft. U heeft in feite de Russische landbouw tot voorbeeld genomen. Verder, mijnheer de voorzitter van de Commissie, zou ik graag zien dat u de Europarlementariërs zonder omwegen zou zeggen of u ernaar streeft Europa op te bouwen of Frankrijk, want u valt heel vaak uit uw rol van lid van een uit hooggeplaatste ambtenaren bestaande Commissie. Bij die gelegenheden behandelt u bepaalde leden van het Europees Parlement op een manier die beslist beneden peil is en bemoeit u zich met het binnenlandse beleid van sommige lidstaten. Durft u deze vraag die ik u gesteld heb en die sommigen van uw socialistische collega's ongetwijfeld zal verontrusten te beantwoorden? Bent u werkelijk van plan om, zoals u dat beweert, Europa met veel enthousiasme te dienen of bent u voornemens om mee te dingen naar het Franse presidentschap? Ik moet u evenwel in herinnering brengen dat u tijdens een televisieuitzending slechts het povere kijkcijfer van 2% behaald heeft. Ik ben van oordeel dat u zich aan Europa zou moeten wijden, maar dan wel aan het Europa van de vaderlanden, het Europa van de naties en niet aan dit Europa dat een etappe vormt op weg naar het mondialisme waarvan u tegenwoordig het voorbeeld bent. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts)
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Bangemann, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, zeer geachte dames en heren, de Commissie maakt van de gelegenheid gebruik om naar aanleiding van het debat over de motie van afkeuring kort haar beleid in zijn geheel te verantwoorden. Wij verheugen ons namelijk over de argumenten van de heer Le Pen, want het beleid van de Commissie druist inderdaad volledig in tegen wat hij verlangt. Als het Parlement de politiek van de heer Le Pen als juist beschouwt, moet het de Commissie naar huis sturen. Als het echter zijn kritiek niet als juist beschouwt, moet het de Commissie steunen. Daarom wil ik ingaan op de argumenten van de heer Le Pen. We zijn op weg naar een politieke unie. Ondertussen is iedereen het erover eens dat de Europese politieke unie een bondsstaat zal zijn. Het subsidiariteitsbeginsel, dat door voorzitter Delors in de debatten steeds wordt benadrukt en de grondslag van ons beleid is, moet ook de grondslag van de toekomstige Europese unie zijn. Het is totaal ondenkbaar dat op het einde van het ontwikkelingsproces de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschap op dezelfde wijze verdeeld zijn als nu. De Europese Gemeenschap moet de nodige bevoegdheden hebben om de taken te vervullen waartoe zij alleen in staat is, en tegelijk moet het subsidiariteitsbeginsel volledig worden gerespecteerd. Ik geef een voorbeeld dat door de heer Le Pen werd aangehaald: zouden de lidstaten elk afzonderlijk de werkloosheid beter kunnen bestrijden dan wanneer ze gezamenlijk gebruik kunnen maken van de ruimere mogelijkheden die de Gemeenschap biedt? Dat de werkloosheid niet sterker gedaald is dan werkelijk het geval is, wordt hier in het Parlement door iedereen betreurd. Dat ze sterker zou gedaald zijn als de Gemeenschap niet bestond, is enkel de opvatting van de heer Le Pen. We zijn van mening dat het subsidiariteitsbeginsel juist is. Het is echter een principe dat er ons moet toe aanzetten om met het debat over de instellingen, opnieuw na te denken over de verdeling van de bevoegdheden. De naties zullen daardoor niet verdwijnen. De Commissie heeft er in haar beleid steeds op gewezen dat we een Gemeenschap moeten blijven van verschillende naties. Dat geldt vooral voor onze nationale culturen. In onze televisierichtlijn hebben we bij voorbeeld duidelijk gesteld dat de Gemeenschap niet zonder nationale culturen kan bestaan. Dat is ons beleid. De naties moeten kunnen samenwerken. Dat de Gemeenschap daarvoor het juiste concept heeft, blijkt uit de vergelijking met andere landen. Waarom heeft de Sovjetunie naast economische en politieke problemen ook nog nationaliteitsproblemen? Omdat ze als gecentraliseerde staat niet bij machte is om aan haar nationaliteiten tenminste het recht op een eigen cultuur te waarborgen.
Nr. 3-386/87
De Europese Gemeenschap en de Commissie zijn op de goede weg.Hier verdwijnen geen naties. Hier werken naties vrij met elkaar samen. Ze zijn economisch met elkaar verbonden. Ze respecteren eikaars identiteit. Zo wil de Commissie dat men haar beleid begrijpt. We hebben natuurlijk de problemen die eigen zijn aan deze tijd meermaals behandeld, bij voorbeeld het probleem van het asielrecht - waarover we deze morgen nog hebben gesproken - en het migratieprobleem. De Commissie dringt erop aan dat we zouden komen tot een gemeenschappelijk standpunt over de bestrijding van de gevaren die vandaag dreigen tengevolge van verdovende middelen en AIDS. Dat is slechts mogelijk door de Gemeenschap of beter gezegd door de Gemeenschap en haar bevoegdheden. Hoe kan men immers de voornoemde gevaren alsook de georganiseerde misdaad en het terrorisme alleen bestrijden? Daarvoor hebben we de Gemeenschap nodig! Het landbouwbeleid is ook een succes. Natuurlijk zijn er steeds boeren die met de ontwikkeling niet tevreden zijn. Zij hebben te kampen met structurele problemen. Jacques Delors was de eerste voorzitter van de Commissie - en de enige die succes had - die het probleem van de plattelandsruimte ter discussie heeft gesteld. Ik was geen lid van de vorige Commissie. Als we bij voorbeeld kijken naar de manier waarop de Gemeenschap de voorraden benadert, zien we dat we eindelijk verlost zijn van de last van de kolossale voorraden. Wie anders dan Jacques Delors heeft hiervoor gezorgd? Wie anders dan de vroegere Commissie heeft een ommekeer in het landbouwbeleid tot stand gebracht waarvan de resultaten nu overduidelijk zijn? Om deze redenen geloof ik niet dat de verwijten gerechtvaardigd zijn. De Commissie zal politiek getint blijven. We zijn nog geen Europese regering, omdat we aan het Parlement nog geen volle verantwoording moeten afleggen. Wij willen dat wel, maar we zijn geen hoge ambtenaren. Als we als lid van de Commissie optreden, behouden we een politieke kwaliteit die elk moet bewaren die voor Europa produktief wil zijn. We zijn geen ambtenaren, maar politici. We werken voor Europa en dat zal men ons niet beletten. Als het beleid van de Commissie zo slecht is als Le Pen beweert, waarom beklaagt hij zich dan over het kijkdichtheidscijfer van 2%? Het zou hem toch tevreden moeten stemmen dat niet meer mensen kijken naar zo'n slecht beleid! Deze Commissie moet aan dit Parlement verantwoording geven. We verheugen er ons over dat het Parlement met de stemming over deze motie van afkeuring voor de eerste keer de gelegenheid heeft ons werk te beoordelen. Ik was vroeger ook lid van het parlement en het Europees Parlement. Ik wens het Europees Parlement het allerbeste. Ik wens dat het een goede gelegenheid krijgt om een slechte Commissie te ontslaan. Ik wens echter niet dat het een slechte gelegenheid aangrijpt om een goede Commissie te ontslaan!
Nr. 3-386/88
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Verde i Aldea (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil hier allereerst uiting geven aan iets wat ik betreur, en dat is te moeten reageren op een zo belangrijke procedure als een motie van afkeuring, zij het dat het een tamelijk banale motie is. Het werkelijk serieuze debat over de Commissie heeft in de maand januari en vanmorgen plaats gehad. Dát was het debat tussen Parlement en Commissie, over concrete kwesties. Zowel de tekst van de motie van afkeuring als het betoog van degene die het nu verdedigd heeft, zijn gebaseerd op een standpunt, dat radicaal verschilt van het onze. Genoemde verdediging was gericht op een bepaalde nationale souvereiniteit en had betrekking op een aantal landen. Ik wil u erop wijzen mijnheer de Voorzitter, dat we ons hier in een vergaderruimte bevinden die voorheen onderdak bood aan de eerste Europese instelling namelijk de Raad van Europa. Deze werd net als de Gemeenschap in het leven geroepen onder meer met het specifieke doel de gevolgen van een oorlog te boven te komen die teweeg gebracht was door een aantal landen die hun nationale souvereiniteit dan wel hoog in het vaandel hadden maar ook fascistisch en totalitair waren. Om dit tegen te gaan kwamen de Raad van Europa en onze volksvertegenwoordiging tot stand. (Applaus) In onze opvatting hebben nationale souvereiniteit en de staat een ander doel, en wel verdediging van de belangen van de burger, van alle burgers, van de 320 miljoen Europese burgers die de Gemeenschap op het ogenblik telt, of deze nu in landen van de Gemeenschap geboren zijn of uit andere landen naar de Gemeenschap gekomen zijn om hier te werken. Zij allen zijn burgers wier belangen naar onze mening verdedigd moeten worden. Om deze reden alleen al verlenen wij niet onze steun aan deze motie van afkeuring. Ik zou hier nog een enkel woord aan toe willen voegen. De heer Le Pen heeft zich geheel volgens de hem eigen stijl op het aanvalspad begeven en in een aantal gevallen had hij het rechtstreeks op mijn fractie gemunt. Ik zal niet ingaan op alle beledigende aanvallen die de heer Le Pen op deze en gene gedaan heeft. Het enige antwoord dat ik hem geven wil, is de zeer Spaanse uitspraak: „Beledig niet wie je beledigen wilt maar wie je beledigen kunt", en u mijnheer Le Pen, u bent niet in staat ons te beledigen. De heer Bocklet (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, wie een motie van afkeuring tegen de Commissie indient moet precies zeggen wat de redenen en de concrete aanleiding daarvoor zijn. Deze motie blijft echter buitengewoon vaag en algemeen als het over het landbouwbeleid gaat. Men drukt zijn bezorgdheid uit over de dramatische toestand van de Europese landbouw die zou te lijden hebben onder de talrijke vergissingen van de Gemeenschap, men leutert onder andere over het wanbeheer van de voorraden die het gevolg zijn van de aldus ontstane overschotten
13.2.90
en men spreekt bovendien over de brutale stillegging van te zeer met schulden bezwaarde bedrijven. Ik weet niet over welke landbouw hier gesproken wordt. Wat het landbouwbeleid betreft is er echter reden genoeg voor kritiek aan de Commissie. Enkele voorbeelden: ze houdt strak vast aan de strategie van prijsdalingen door de landbouwstabilisatoren, ze voert het besluit van het Europees Parlement niet uit om de medeverantwoordelijkheidsheffing voor melk af te schaffen, ze stelt geen nieuwe maatregelen voor om de vetmarkt te stabiliseren, ze steunt slechts heel aarzelend de hernieuwbare grondstoffen, ze eist van de producent van mediterrane produkten enorme prijsdalingen, haar voorstellen inzake het platteland zijn op dit ogenblik volledig ontoereikend en ze weigert aan de boeren een passende compensatie voor hun milieuvriendelijke inspanningen. Daarover is geen sprake in de motie van de heer Le Pen. Maar daar komt het voor deze fractie ook helemaal niet op aan. Als Rechts er ernstig aan gedacht had om deze motie van afkeuring erdoor te krijgen, had ze er eerst en vooral voor gezorgd om de vereiste meerderheid, in dit geval de absolute meerderheid van dit Parlement, bijeen te krijgen en had ze met de andere fracties gesproken over de inhoud van de argumenten. Rechts heeft dat niet eens geprobeerd, en toen het maandag in het Bureau in uitgebreide samenstelling ging over de behandeling van de motie van afkeuring in de Algemene Vergadering was er niet eens een afgevaardigde van deze fractie aanwezig. Uit deze houding wordt duidelijk dat het Le Pen en zijn fractie helemaal niet daarom gaat, maar dat het enkel een propagandamanoeuvre is om de nalatigheden en gebreken van zijn eigen fractie voor de publieke opinie te verdoezelen en goedkope munt te slaan uit de begrijpelijke ontevredenheid van de boeren. U, mijnheer Le Pen, is echter een slechte advocaat van de boeren. Waar was u en de heren Schönhuber en Neubauer, toen het op 26 oktober 1989 in eerste lezing van de EG-begroting ging over de uitgaven voor de regeling van de landbouwmarkt? U was niet aanwezig bij de hoofdelijke stemming over de afschaffing van de medeverantwoordelijkheidsheffingen voor melk en ook niet bij die over de aanvullende medeverantwoordelijkheidsheffingen voor granen. Dat geldt ook voor de heren Schönhuber en Neubauer. Toen had u de gelegenheid om in het Parlement duidelijk uw mening over de landbouw te kennen te geven. Hoe kan deze fractie deze motie van afkeuring moreel rechtvaardigen, als haar vertegenwoordiger in de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling, de heer Martinez, negen van de 21 vergaderingen afwezig was en zijn plaatsvervanger Neubauer zich daar nog niet getoond heeft? En hoe komt u erbij, mijnheer Le Pen, om ongenuanceerd te beweren zoals u zoeven heeft gedaan - dat de landbouwers het milieu vergiftigen?
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/89
Bocklet
De motie van afkeuring is voor het Europees Parlement een scherp zwaard dat het tegen de Commissie kan hanteren, maar dikwijls werkt een scherp zwaard doeltreffender aan de wand dan in de hand. U heeft er met uw dilettantische houding toe bijgedragen dat dit zwaard voor de Commissie een geringere dreiging is geworden. Daarmee heeft u de zaak van de boeren, maar ook die van het Parlement een slechte dienst bewezen. Aan zo'n manoeuvre doen de christen-democraten niet mee. De heer Galland (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, we hebben hier te maken met een zeer foutief gebruik van een zeer belangrijke bevoegdheid van ons Parlement, namelijk de mogelijkheid om een tegen de Commissie gerichte motie van afkeuring in te dienen. Waarde collega's, het is natuurlijk van fundamenteel belang dat er opheldering verschaft wordt over de communautaire en nationale bevoegdheden en dus over het subsidiariteitsbeginsel. Het is onze taak om er voortdurend zorg voor te dragen dat de opvattingen van de ultranationalisten en de ultracommunautairen minder uiteenlopen. De problemen zullen beslist niet tot een oplossing gebracht worden door een motie van afkeuring die deel uitmaakt van de bevoegdheden van ons Parlement. Wat moeten we van de demagogische kritiek denken die de motie van afkeuring bevat? De kritiek op het landbouwbeleid dat, zoals de heer Bangemann opgemerkt heeft, onze volkeren om te beginnen in staat gesteld heeft om in hun eigen voedselbehoeften te voorzien en dat het onze landbouwers vervolgens tegen 1974-1975 mogelijk gemaakt heeft om een inkomen te hebben dat vergeleken kan worden met dat van de andere sociaal-economische categorieën. Wat de werkelijke en onloochenbare moeilijkheden betreft waar het gemeenschappelijk landbouwbeleid tegenwoordig mee te kampen heeft en wat de problemen der landbouwers aangaat, daar moet vooral de Raad voor verantwoordelijk gesteld worden omdat hij te lang geweigerd heeft de herstructurering in te voeren waar de Commissie aan het eind van dejaren zeventig nadrukkelijk om verzocht had, waardoor, zoals bekend, een bijzonder belangrijke koersverandering noodzakelijk werd zonder voldoende begeleidende maatregelen. Op grond hiervan zullen we, zoals de heer Capucho dat namens onze fractie in zijn stemverklaring zal aankondigen, niet voor deze motie van afkeuring stemmen die niet op het juiste moment en ten onrechte ingediend is. Dit betekent echter geenszins dat onze fractie in de toekomst nooit een tegen uw Commissie gerichte motie van afkeuring zal indienen. Dat zullen we zeker doen als er geen verbeteringen aangebracht worden in wat we in dit stadium als werkelijke tekortkomingen van het beleid van de Commissie beschouwen. Welnu, mijnheer de voorzitter van de Commissie, we zullen uw beleid niet punt voor punt bekritiseren zoals de voorzitter van de Socialistische Fractie dat in januari gedaan heeft. Wat dat betreft heeft u de heer Bangemann vanochtend trouwens terecht het woord laten voeren want de bezonnenheid
der liberalen is het beste antwoord op de socialistische excessen. Ik zal derhalve alleen vier gebieden noemen die ons van zorg vervullen en ons misnoegen opwekken. Om te beginnen: de verbetering van de institutionele dialoog. U moet er zorg voor dragen dat de institutionele driehoek niet ten koste van het Parlement uit zijn evenwicht gebracht wordt. We zijn het natuurlijk wel met een aantal van uw ideeën over de institutionele ontwikkeling eens, maar wat de internationale akkoorden betreft, moet u eensluidend advies-procedures gebruiken en niet het Parlement uw rechtsgrondslagen opdringen en, wat nog erger is, veranderingen in rechtsgrondslagen. U moet niet volstaan met een kwantitatieve statistiek van de amendementen van het Parlement op de Europese Akte, maar meer rekening houden met bepaalde fundamentele koersen van onze Vergadering, want bij het maken van Europese wetten, mijnheer de Voorzitter, mag u niet tegen het democratische Europa ingaan. Het tweede gebied: onze bezwaren op het fiscale, economische en monetaire vlak zijn u bekend. De heer Giscard d'Estaing heeft ze vanochtend geuit tijdens het debat over het programma van de Commissie. We zouden graag zien dat u meer rekening met die bezwaren hield. Derde gebied, de gebeurtenissen in het Oosten. U kunt natuurlijk wel nuttige communautaire acties opsommen en een eerste positieve balans opmaken van de getroffen maatregelen, maar dat neemt niet weg dat er geen groot Europees plan uitgewerkt is, dat er meer maatregelen op het bilaterale vlak getroffen zijn dan op het communautaire en dat u, hoewel u kritiek heeft op de globale en ambitieuze ideeën van sommige persoonlijkheden, zoals de heer Giscard d'Estaing, niet een grootscheepse actie voorgesteld heeft die aangepast is aan de geweldige uitdagingen waar we het hoofd aan moeten bieden. Dat is mij een raadsel. U bent de juiste man om deze taak tot een goed einde te brengen en het is nog niet te laat om het Europese antwoord op de gevoelens van hoop en angst die door het Oosten tot uitdrukking gebracht worden nieuw leven in te blazen. De wijze waarop u de komende maanden beoordeeld zult worden zal ongetwijfeld vooral afhangen van de manier waarop u dit vraagstuk aanpakt. Het vierde gebied: de vervolgovereenkomst van Lomé. De overeenkomst van Lomé was een fantastisch initiatief. Na de eerste successen is nu de tijd van de teleurstellingen aangebroken. Beide partijen zijn momenteel echt teleurgesteld over de behaalde resultaten en als we niet oppassen zou deze overeenkomst de komende tien jaar wel eens op een mislukking kunnen uitlopen. Dat zou onvergeeflijk zijn. En toch stellen we ons met Lomé IV aan dit risico bloot.
Nr. 3-386/90
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Galland
We zouden graag zien dat de discussie over deze vier vraagstukken succesvoller verliep, we zouden graag zien dat er een andere wending aan uw beleid ten aanzien van deze problemen gegeven werd en dat uw beleid verbeterd werd. Dan zou er geen sprake van zijn dat we een motie van afkeuring zouden indienen. We zullen vandaag tegen deze anti-Europese en, op een onbeduidende manier, nationalistische motie van afkeuring stemmen, omdat we op het ogenblik vertrouwen in het werk van de Commissie hebben en erop vertrouwen dat de samenwerking tussen uw Commissie en ons Parlement in de toekomst succesvol zal verlopen. (Applaus van rechts) Sir Christopher Prout (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, sinds de rechtstreekse verkiezingen is dit de eerste keer dat in het Parlement een motie van afkeuring wordt ingediend. Ik wou heel duidelijk stellen dat mijn fractie deze motie niet zal steunen en derhalve ben ik het eens met wat de vorige sprekers hebben gezegd. Sta mij toe hier enkele algemene opmerkingen aan toe te voegen. Het Parlement kan uit hoofde van artikel 144 van het Verdrag, een motie van afkeuring indienen. Zoals ik tijdens het debat van vanochtend heb gezegd is het een middel waartoe het Parlement zijn toevlucht kan nemen, als de politieke wil aanwezig is om het daartoe vereiste aantal stemmen te verzamelen, teneinde de Commissie te controleren. Mijnheer de Voorzitter, het Parlement heeft deze uitzonderlijke bevoegdheid nog niet aangewend omdat de politieke wil daartoe niet aanwezig was. In de weinige gevallen waar een motie van afkeuring het meest geschikte antwoord had kunnen zijn op het gedrag van de Commissie tijdens de laatste tien jaar, hebben onze politieke verschillen het steeds gehaald op onze gemeenschappelijke institutionele belangen. De Commissie heeft nooit de dreiging van een motie van afkeuring gevoeld omdat wij nooit ermee hebben gedreigd de daartoe vereiste meerderheid bijeen te brengen. Als wij echter op politiek niveau zouden kunnen samenwerken om in bepaalde omstandigheden het wapen van de afkeuring uit te spelen, dan zou de Commissie tweemaal nadenken alvorens onze amendementen afte wimpelen. Mijnheer de Voorzitter, wij zijn ons wel bewust van de institutionele initiatieven van voorzitter Delors ter verbetering van onze betrekkingen. Zij mogen in geen geval worden onderschat. In deze constructieve geest wou ik een verdere stap suggereren die onze gemeenschappelijke werkzaamheden kan verbeteren. Enerzijds door het ontbreken van één enkele werkplaats en anderzijds door onze eigen dwaasheid is er slechts één week per maand een plenaire vergaderingperiode. Bijgevolg worden de meeste belangrijke politieke initiatieven van de Commissie alle belangrijke politieke initiatieven in de eerste plaats aan het Parlement meedelen.
Ik probeer bij mijn collega's interesse op te wekken om, als tussentijdse maatregel, te Brussel een commissie op te richten waar de Commissie, indien nodig, dagelijks verslag kan uitbrengen over haar werkzaamheden. Alle leden van dit Parlement zouden lid zijn van deze commissie. Als de vergaderruimte voor deze commissie te beperkt zou blijken dan kan gebruik worden gemaakt van de bestaande technische apparatuur. De politieke invloed van een dergelijke commissie zou in ieder geval opwegen tegen de administratieve moeilijkheden. Op de agenda zouden in de eerste plaats verklaringen staan van de Raad en de Commissie over actuele en dringende kwesties, overeenkomstig artikel 56 van het Reglement, omdat het belangrijk is dat dergelijke verklaringen onverwild worden afgelegd. Deze commissie zou kunnen worden voorgezeten door de voorzitter of een van de ondervoorzitters, overeenkomstig artikel 18 en 19 van het Reglement. Mijnheer de Voorzitter, een dergelijke nauwere politieke samenwerking met de Commissie zou het zich beroepen op artikel 144 van het Verdrag in de toekomst onnodig maken. (Applaus van rechts) De heer Lannoye (V). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, men doet ons vandaag een voorstel dat in institutioneel opzicht van belang is. De motie van afkeuring is namelijk overeenkomstig artikel 144 van het Verdrag tot instelling van de Europese Gemeenschap het wapen dat het Europees Parlement in staat stelt om de uitvoerende Commissie tot aftreden te dwingen. Artikel 144 vormt tevens de niet rechtstreekse bevestiging van een dubbelzinnige situatie, aangezien het de Commissie de status van een verantwoording verschuldigd zijnde Europese regering verleent - wat ze duidelijk niet is - en het Parlement belast met de taak van een echte wetgevende en toezicht uitoefende macht - wat het helaas evenmin is. Dit politieke wapen wordt trouwens naar het schijnt weinig gebruikt. Het Parlement maakt er nooit gebruik van. Daar kunnen twee verklaringen voor zijn. Is het Parlement, dat gewend is genegeerd en anders wel belachelijk gemaakt te worden, bang voor een procedure die het een macht geeft die het niet gewend is te gebruiken? Eerste versie. Tweede versie: het Parlement zou constant tegen de Commissie gerichte moties van afkeuring kunnen indienen omdat er altijd wel redenen voor zijn om dat te doen. Als het Parlement dit wapen op ondoordachte of impulsieve wijze zou gebruiken of op een wijze die ik slinks zou willen noemen, zoals dat vandaag het geval is, dan zou het aan geloofwaardigheid inboeten. Kan men vandaag, na voorzitter Delors aangehoord te hebben en na de gebeurtenissen van de laatste maanden, van oordeel zijn dat er reden is om de Commissie zijn vertrouwen te schenken? Dat denk ik niet. Integendeel zelfs. Er is alle reden om duidelijk onze afkeu-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/91
Lannoye ring uit te spreken over het door de Commissie voorgestelde beleid. De meeste sprekers hebben vanochtend en tijdens vorige debatten het democratische tekort ter sprake gebracht dat de Europese instellingen ondermijnt. We hebben de afgelopen maanden kunnen vaststellen hoezeer de uitvoerende instellingen, of dat nu de Commissie is of de Raad van ministers, fundamentele debatten beheersd hebben waarin kwesties aangeroerd werden die van fundamenteel belang voor de mensen, voor de burgers van Europa zijn. Toch heeft het niet aan verklaringen van goede wil ontbroken, maar hoe ligt de situatie in werkelijkheid? Tijdens deze periode die ontegenzeglijk van groot belang is en tijdens welke de grote binnenmarkt verwezenlijkt zal worden die, zoals de voorstanders ervan beweren, een bron van vreugde voor alle Europeanen zal zijn, worden de standpunten van het Europees Parlement stelselmatig genegeerd en wordt er zelfs geen rekening mee gehouden. We hebben langdurig over de sociale dimensie van de binnenmarkt gedebatteerd. Het Europees Parlement heeft concrete voorstellen gedaan. Men heeft de voorstellen van het Parlement naast zich neer gelegd en er is een Sociaal Handvest opgesteld dat zo onbeduidend is en dat maatregelen voorstelt die zo weinig doortastend zijn dat het ons van droefheid vervult. Het sociale actieprogramma kan dit Handvest beslist niet compenseren. Ik zou het ook over het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling kunnen hebben waarvoor het Europees Parlement opbouwende voorstellen ingediend heeft die een belangrijke koersverandering inluidden. Deze koersverandering is geenszins in de uiteindelijke beslissing van de Raad van ministers totuiting gekomen en men zou de Commissie ervan kunnen verdenken dat ze de standpunten van het Parlement helemaal niet aan de Raad meegedeeld heeft. Zo zou ik nog een tijdje door kunnen gaan, ik zou nog veel meer voorbeelden kunnen geven van een gebrek aan overleg, van tegenstrijdigheden tussen de toespraken, waarin men duidelijk laat zien van goede wil te zijn, en de feiten, waaruit onbetwistbaar een democratisch tekort blijkt dat niet alleen niet afneemt, maar zelfs groter wordt. Wat moeten we over het beleid zeggen dat ondanks dit democratische tekort door de Commissie aanbevolen wordt? Ook wat dat betreft kan ik alleen maar constateren dat er uitsluitend prioriteit verleend wordt aan de maatregelen voor de openstelling der grenzen, voor de liberalisering van het verkeer en voor het wegnemen van de handelsbelemmeringen. Wat de maatregelen voor het sociale welzijn en de bescherming van het milieu betreft, dat zien we later wel. Ik zou hier voorbeelden van kunnen geven: wat de doorvoer van electriciteit in Europa betreft, daar zullen we meteen voor zorgen, later voeren we wel echte prijsmechanismen in en zullen we er wel op toezien dat het gebrek aan evenwicht opgeheven wordt dat veroorzaakt wordt door de
verschillen die er tussen de milieuwetten bestaan. Laten we de grenzen openstellen voor kapitaalbewegingen. Later zien we wel hoe we de onroerend goed-belasting moeten harmoniseren en hoe we het bankgeheim moeten opheffen. Al deze punten, al deze elementen zouden een motie van afkeuring rechtvaardigen. Ik vind daar niets van terug in de tekst die vandaag aan onzeVergadering voorgelegd is. We zullen dus zeer beslist tegen de slinkse voorstellen van de Technische Fractie Europees Rechts stemmen. Zo zie je maar weer dat de motieven die aan een tekst ten grondslag liggen even belangrijk zijn als de tekst zelf. Ons stemgedrag berust op billijke gronden, temeer daar bovengenoemde tekst, die op het eerste gezicht opgefleurd is met enkele van alledaags verstand getuigende opmerkingen over de kwalijke gevolgen van de technocratie en de bureaucratie, in feite gebaseerd is op een nationalistische ideologie die haar aanhangers ertoe aanzet alleen aan zichzelf te denken en anderen af te wijzen en die beslist niet ecologische en sociale vooruitgang voorstaat. Het is onaanvaardbaar dat er gefulmineerd wordt tegen een beleid dat op de opbouw van Europa gericht is maar geen rekening met de volkeren houdt door een fractie die de nationale soevereiniteit van de lidstaten als heilig vereert, alsof die wel het welzijn van de Europese bevolking zou waarborgen. De nationale soevereiniteit heeft het Frankrijk mogelijk gemaakt, en doet dat trouwens nog steeds, om de kweekreactor van Creys-Malville in werking te stellen, waarbij er helemaal geen rekening met het standpunt van het buurland Zwitserland gehouden is. Vandaag is er nog een door 40.000 personen ondertekende petitie aan het Europees Parlement voorgelegd. Zal daar op gereageerd worden? Ik zou ook veel kunnen zeggen over de standpunten van de Technische Fractie Europees Rechts op het gebied van de landbouw. Deze fractie heeft niet begrepen dat niet de werkwijzen en de vergissingen van de Commissie ten grondslag aan dat alles liggen, maar dat de problemen voortkomen uit een bepaalde opvatting over het landbouwbeleid, dat een industrialistisch beleid is dat geen rekening houdt met de gevolgen die het op lange termijn zal hebben en dat evenmin rekening houdt met d e . . . (De Voorzitter onderbreekt de spreker) Tot besluit, dames en heren, zou ik u willen vragen of de leden van de Commissie werkelijk verplicht zijn een zekere terughoudendheid in acht te nemen, zoals dat door de heer Le Pen en zijn vrienden aanbevolen wordt. Ik ben van oordeel dat iedere burger, zelfs als hij Europees commissaris is, het recht heeft om duidelijk stelling te nemen tegen politieke stromingen waarvan de aanhangers een ideologie beoefenen die haar volgelingen ertoe aanzet immigranten te haten en geweld jegens hen te gebruiken. Iedere burger heeft mijns inziens het recht om kwalijke praktijken aan de
Nr. 3-386/92
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Lannoye
kaak te stellen die een gevaar voor de democratie vormen. Dat is zelfs geen recht meer, dat is een plicht. Ik wil dat er geen twijfel over ons stemgedrag bestaat. Wij zullen tegen deze motie stemmen. De heer Duverger (GUE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, waarde collega's, ik zal alleen een opmerking maken over het beginsel van het gebruik van de motie van afkeuring in een situatie zoals die waarin het Parlement thans verkeert. Ik neem daarbij noch de politieke standpunten van de fractie die deze motie ingediend heeft in aanmerking, noch de inhoud van de motie. Als ze ingediend was door een fractie waaraan ik me zeer verwant voelde en als ze ideeën betrof die met de mijne overeenstemden, hetgeen niet het geval is, zou ik u vanavond precies hetzelfde zeggen. De motie van afkeuring is één van de belangrijkste bevoegdheden die het Verdrag van Rome ons verleent. Als er op de juiste wijze gebruik van deze bevoegdheid gemaakt zou worden, zou ze ons op een dag in staat kunnen stellen om de bezigheden op ons te nemen die de mensen die ons verkozen hebben ons graag zouden opdragen. Op een dag zullen we misschien genoodzaakt zijn om dit wapen te gebruiken, maar zover is het nu nog niet. Na alle ingrijpende veranderingen die zich in 1989 voltrokken hebben beginnen de regeringen van de Twaalf zich nu bewust te worden van de noodzaak om ons Parlement de bevoegdheid te verlenen om gezamenlijk met de andere Europese instellingen te beslissen over constitutionele en legislatieve zaken, een bevoegdheid waar het Parlement recht op heeft. Het gebruik van een motie van afkeuring is in die omstandigheden ongepast. Hoe het ook zij, het gebruik van de motie van afkeuring met het doel om onze Vergadering meer voorrechten te verlenen heeft niets te maken met de procedure die ons vandaag voorgesteld wordt. Als we de Commissie er beetje bij beetje van zouden doordringen dat ze verantwoording aan het Parlement verschuldigd is zouden we een hechte samenwerking tussen de Commissie en het Parlement tot stand brengen in plaats van hen tegen elkaar op te zetten. Dan zou de Commissie zowel de spreekbuis als de mentor van de meerderheid worden, zoals, alle parlementaire regeringen van onze landen. De motie van afkeuring lijkt, zoals ze nu voor ons ligt op de steen die de beer uit de fabel op het hoofd van de slapende man wilde gooien om een lastige vlieg te verjagen. Op drie verschillen na. Ten eerste slaapt de Commissie niet. Ten tweede zie ik geen vlieg. Ten derde zou de steen wel eens als een boemerang terug bij de beer kunnen komen. Dat is ook met zijn voorgangers gebeurd die de twee enige moties van afkeuring ingediend hebben die, sinds ons Parlement voor het eerst verkozen werd, in stemming gebracht zijn, en wel op 15 juni 1976 en op 23 maart 1977. Alleen de leden van de fracties die deze moties van afkeuring inge-
diend hadden hebben toen voor deze moties gestemd, dit wil zeggen dat 18 parlementsleden voor de eerste motie en 15 voor de tweede motie gestemd hebben. (Applaus van links) De heer Lalor (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie kan onmogelijk voor deze motie van afkeuring stemmen en onderschrijft niet de felle kritiek die ze bevat. Ik zou echter niet de indruk willen wekken dat we blij zijn met de manier waarop de Commissie haar werkzaamheden over het algemeen verricht. Wij zijn van mening dat de Commissie veel te veel holle frasen uit en te weinig positieve en constructieve maatregelen treft. Ik ben een actief politicus, mijnheer de Voorzitter, en dat zijn de commissarissen die als officiële bestuurders van de Gemeenschap aangesteld zijn, ook. Ze mogen hun ambt gedurende vier jaar vervullen. We hebben het volste recht om van hen te verwachten dat ze gedurende die vier jaar hun uiterste best doen om verbeteringen aan te brengen in de wijze waarop de Gemeenschap functioneert. De voorzitter van de Commissie dient er zorg voor te dragen dat dit gebeurt. Aangezien er nog zoveel gedaan moet worden tijdens de periode die aan 1992 voorafgaat, ben ik oprecht van mening dat voorzitter Delors zijn Commissie hiertoe aan zou moeten zetten in plaats van uitsluitend politieke uitspraken te doen, die hij maar beter aan de woordvoerders van de Raad kan overlaten. Ik weet dat ik niet de enige ben die vindt dat de verklaringen die door voorzitter Delors in en buiten dit Parlement afgelegd worden beïnvloed zijn door wat op een poging lijkt om opnieuw bij de nationale politiek betrokken te raken. Dit zou niet zo moeten zijn, maar zo is het helaas wel. Het is beslist niet mijn bedoeling om hem onrecht te doen, maar ik vind dat ik openlijk moet zeggen wat ik hiervan denk. Wat beleidskwesties betreft, betreur ik ten zeerste dat de Commissie op landbouwgebied niet van meer verbeeldingskracht blijk gegeven heeft en niet meer vernieuwingen ingevoerd heeft, met name wat haar programma voor 1990 aangaat. Er is moed voor nodig om toe te geven dat er fouten gemaakt zijn op het gebied van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, maar er is zelfs nog meer moed voor nodig om de noodzakelijk maatregelen te treffen om deze fouten te corrigeren. We hebben het vaak over sociale beleidslijnen en plattelandsontwikkeling en toch zijn er mijns inziens tot dusver geen maatregelen getroffen om plattelandsbewoners een alternatief voor de uittocht naar de steden te bieden. Het is erg in om zich met milieukwesties bezig te houden. Deze kwesties bezitten om een of andere reden een grote aantrekkingskracht voor de media en toch begrijpen we, ondanks alle tamtam van de media, nog steeds niet de prioriteiten van de Commissie. We zouden deze situatie dan ook als een knoeiboel, een warboel en als onsamenhangend kunnen karakteriseren. Ik zou de Commissie willen zeggen dat we echte communautaire maatregelen nodig hebben om echte milieuproblemen op te lossen, niet alleen maar
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/93
Lalor
de opgeklopte publiciteit die de media aan deze problemen geven. Wat heeft de Commissie gedaan om de oprichting van een gemeenschappelijke Europese luchtverkeersorganisatie te bevorderen? Ik moet helaas ook mijn verontrusting uitspreken over het feit dat er geen voorstellen gedaan zijn voor de uitbreiding van een op het toerisme gericht beleid. Moet ik de Commissie in herinnering brengen dat dit de enige sector is die vele mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van economische groei en voor het scheppen van arbeidsplaatsen? Tevens zou ik mijn verontrusting willen uitspreken over het gebrek aan subsidies voor het onderzoeks- en technologiebeleid. De Fractie van verenigde Europese democraten betreurt de voortdurende onverenigbaarheid van de doelstellingen die de Commissie voor zo'n beleid beweert na te streven en de gelden die ze ervoor uittrekt. Mijn fractie heeft altijd haar verontrusting uitgesproken over de toename van het aantal langdurig werklozen in de Gemeenschap. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we ten zeerste betreuren dat de Commissie in 1990 geen nieuwe werkgelegenheidsvoorstellen gedaan heeft, met name voor de langdurig werklozen. Ik zou tevens kritiek kunnen leveren op uiteenlopende onderwerpen als: de rol van Europa op het wereldtoneel, het lot van onze bejaarden, de steeds kleinere rol die het gezin in de samenleving speelt enz. We zijn hier met politici onder elkaar en ik ben er zeker van dat voorzitter Delors mijn woorden als volkomen objectieve kritiek heeft opgevat. Er is geen plaats voor subjectiviteit in dit debat. Ik zou de Commissie willen verzoeken om zich meer bewust te worden van de problemen die zich voordoen.
den uiterst beperkt waren, gaan deze Gemeenschappen tot een soort superstaat uitgroeien, die zichzelf de bevoegdheid verleent om zijn eigen bevoegdheden vast te stellen en onophoudelijk tussenbeide komt op alle gebieden van het sociale leven? Dat is een echt, een politiek probleem en ik geloof dat we het onze motie van afkeuring als verdienste kunnen aanrekenen dat ze dit politieke probleem aan de orde stelt, ondanks de helaas zeer duidelijke antwoorden die de heer Bangemann hierop gegeven heeft. Ik zal niet antwoorden op de vraag of de verdwijning van twaalf miljoen boerenbedrijven een positief aspect van het communautaire beleid vormt. Ik meen dat tienduizenden boeren u hier gisteren antwoord op gegeven hebben. Ik zou willen zeggen dat we protesteren tegen het feit dat u van plan was om ons het recht te ontnemen om politiek toezicht op beslissingen te houden en om ons uitsluitend het recht te geven om technocratische en verstikkende reglementen op te stellen. Deze reglementen bevatten geen enkele wet, geen enkele norm, geen enkele hiërarchie. Dat is geen afgeleid recht meer, dat lijkt nergens op en ik weet dat u medeplichtigen op dit gebied heeft. De Raad natuurlijk en het Parlement zelf. Ik zou echter teksten kunnen noemen waartoe u het initiatief genomen heeft en die u vandaag aan ons voorlegt over door elektromotoren aangedreven liften of vaten met enkelvoudige druk. Het basisprincipe van ons juridisch systeem is dat alle burgers onze wetten kenden of dat die wetten tenminste kenbaar waren. Joseph de Maistre heeft, op de legislatieve en reglementaire waanzin doelend die zich tijdens de Revolutie van de leden van de Nationale Conventie meester gemaakt had, uitgeroepen: „Als er zoveel wetten zijn dan is dat omdat er geen wetgever meer is". Ik vrees dat dat ook in de Europese Gemeenschappen het geval is.
De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, waarde collega's, onze collega Laurent Fabius, die een vriend van u is, maar die misschien eens uw vijand zal zijn, heeft, na lange tijd ontkend te hebben dat onze partij de juiste vragen stelde, eindelijk toegegeven dat dit wel het geval is. Hij heeft nog niet toegegeven dat we de juiste antwoorden geven, anders had hij lid van onze partij moeten worden. Maar dat komt misschien nog. Velen sluiten zich momenteel bij onze partij aan. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u heeft, als ik de pers geloven mag, gemeend terug te kunnen komen op deze verklaring van de heer Laurent Fabius, die lijsttrekker van de Socialistische Partij was en die we hier niet vaak zien - deze opmerking is voor sommige parlementariërs bestemd die vaak afwezig zijn. U zou gezegd hebben: ik wil niet dat men zegt- dat Jean-Marie Le Pen echte problemen onder de aandacht brengt. Toch is het probleem dat we vandaag aan de orde stellen een echt probleem, een politiek probleem, het enige dat in een Parlement aan de orde gesteld dient te worden.
De heer Ephremidis (CG). - (GR) Nu wordt het toch al te gek, mijnheer de Voorzitter. Kunnen wij met die . fractie spreken over de rechten van de werknemers, over nationale souvereiniteit of over andere waarden? Kunnen wij daarover spreken met de ideologische erfgenamen van hen die in het verleden deze waarden hebben gekneveld, gesmoord en verscheurd? Kunnen wij daarover spreken met mensen die op de gelegenheid zitten te wachten om dezelfde misdaden tegen de mensheid nog eens te begaan? Deze motie van wantrouwen laat mijn fractie, de Linkse Coalitie, volledig koud omdat dit een motie is afkomstig van die fractie. Dat betekent echter niet dat wij de gevaren daarvan niet zien en de verantwoordelijkheden. Met de verantwoordelijkheid van communautaire regeringen en instellingen werd het voor die fractie mogelijk gemaakt in dit Parlement aanwezig te zijn, hier op ongehoorde manier op te treden en zelfs deze motie van wantrouwen in te dienen.
Gaan de Europese Gemeenschappen, die aanvankelijk een internationale organisatie vormden die gebaseerd was op internationale verdragen en wier bevoegdhe-
Volgens ons, mijnheer de Voorzitter, hebben wij alle redenen van kritiek op de Commissie. Deze kritiek is zo groot dat zij zelfs een motie van wantrouwen waard
(Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts)
Nr. 3-386/94
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Ephremidis geweest zou zijn. Ik denk bij voorbeeld aan hetgeen zij gedaan en niet gedaan heeft voor de sociale ruimte, voor de grondrechten van de werknemers, voor de bescherming van het milieu waardoor heel Europa met de ondergang wordt bedreigd en aan vele andere sectoren waar zij verantwoordelijk voor is en waar zij nalatig is geweest. Dit is echter iets dat vooral de grote fracties van dit Parlement aangaat en ik vraag mij af waarom zij tot nu toe deze maatregel nog niet getroffen hebben. Het gaat hier echt niet om vijandigheid jegens de Commissie of jegens haar leden. Nee, mijnheer de Voorzitter, daar gaat het niet om. Een motie van wantrouwen, de sterkste uiting van kritiek, zou echter een schok teweeg kunnen brengen in de gelederen van de Commissie, zou de Commissie wakker kunnen schudden en haar er toe aan kunnen zetten de democratische tekortkomingen goed te maken die zij dagelijks begaat bij bij voorbeeld het onverschillig en ontwijkend beantwoorden van onze vragen en bij bepaalde controleprocedures. Een motie van wantrouwen zou een aanzet kunnen zijn tot het opvullen van dit democratisch gat. Als er door een grote fractie een motie van wantrouwen ingediend zou worden dat uitgaat van deze overwegingen zouden wij graag bereid zijn daarover te spreken. In het onderhavig geval weigeren wij echter te spreken over een motie van wantrouwen. Wij zullen ook niet deelnemen aan de stemming daarover want wij wensen niet het democratisch spelletje te spelen met dergelijk afschuwelijk antidemocratische krachten. De heer Vandemeulebroucke (ARC). - Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dit is de zoveelste poging van rechts om in het nieuws te komen. Dat weet iedereen. Wij hebben geprobeerd tot een eerlijke dialoog met de Commissie te komen, en dat is gebeurd in het Bureau in uitgebreide samenstelling. Ik heb vastgesteld dat zowel de voorzitter als andere leden van de Commissie duidelijk hebben gesteld dat ze tot nieuwe samenwerkingsovereenkomsten wilden komen, eerst en vooral over het feit dat de Raad zijn beslissingen veel te vroeg neemt. Ten tweede, over de keuze van de juridische grondslag. Ten derde, over het feit dat het Parlement niet voldoende wordt voorgelicht over verdragen, over associaties en toetredingen. Ten vierde, dat een aantal amendementen van het Europees Parlement niet worden overgenomen. Vandaar dat we stellen dat de wetgevende samenwerking tussen het Europees Parlement en de Commissie verbeterd moet worden. Nu kom ik tot een tweede aspect. Wij hebben zeventien commissarissen. Nu stel ik vast dat het visserijbeleid samengevoegd wordt met ontwikkelingssamenwerking. Nu moet u mij eens één argument geven om die twee samen te voegen. Verder stel ik binnen deze zogenaamde samenvoegingsbesluiten vast dat dat niet werkt, dat dat niet correct is, dat er gewoon wordt gesproken over ontwikkelingssamenwerking maar niet over visserijbeleid of omgekeerd en dat kan niet langer. Ik geloof dat daar op een correcte manier een scheiding moet worden aangebracht, en dat is een beslissing die de Commissie zelf op correcte en oprechte wijze moet nemen. Ik heb het niet over
wat deze morgen aan de orde is gesteld, namelijk Sociaal Handvest, subsidiariteitsbeginsel, leefmilieu, Oostpolitiek enz. Ik stel alleen maar vast dat het bij voorbeeld niet verstandig is dat het subsidiariteitsbeginsel vandaag door een aantal mensen in vraag wordt gesteld. Ik geloof dat wij inzake subsidiariteit een algemeen kader moeten scheppen. Niet meteen alles vastleggen. Waarom? Omdat er zoveel verandert in de Europese Gemeenschap en dat we bijgevolg binnen de subsidiariteit zoveel mogelijk moeten kunnen doen. Vandaar dat ik dus akkoord ben met de strategie van de Commissie. Ik ben akkoord met voorzitter Delors wanneer hij zegt: „ik wens niet liever dan een dialoog". Ik ben akkoord met commissaris Andriessen, ik ben akkoord met commissaris Bangemann, die zeggen: „wij willen niets liever dan die dialoog tot stand te brengen". Welnu, laat ons die dialoog tot stand brengen en laat ons a.u.b. niet in deze val trappen van of het nu rechts of eender wat anders is, rechts of links, dat kan me niet schelen. Laat ons niet in de val trappen om nu de Commissie te desavoueren omdat de Commissie zoveel taken heeft te doen en te herschikken. Laat ons de dialoog herstellen die twee maanden geleden hier naar voren werd gebracht, nu ook de Commissie zegt: "we willen de dialoog tot stand brengen". Welnu, onder die omstandigheden is het niet wenselijk dat wij de Commissie nu desavoueren, en daarom vind ik dat wat extreem-rechts nu naar voren brengt alleen maar een vorm is van louter demagogie. De heer Pannella (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, onze collega's van de Technische Fractie Europees Rechts hebben gelijk: een Parlement is een politieke instelling en dus een geschikte plaats voor het nemen van parlementaire en politieke initiatieven, met inachtneming van onze voorschriften. Daar zijn we het natuurlijk allemaal over eens. Maar als bij voorbeeld de heer Gollnisch de Commissie aanvalt en haar ervan beschuldigt federalistische hetgeen niet wil zeggen centraliserende, integendeel bijbedoelingen te hebben, dan valt hij in feite het Europees Parlement aan en de Europese volkeren die we vertegenwoordigen en vooral, waarde vrienden of liever gezegd collega's van de Technische Fractie Europees Rechts, het Franse volk. Het project-Spinelli, dat men er vast en zeker van beschuldigd zou hebben ultracommunautair te zijn, heeft in deze zaal voorgesteld om de eenwording van Europa op korte termijn te verwezenlijken: Europa moest één geheel worden en niet meer uit 12 staten bestaan, die zich vanaf het begin van de eeuw tegen veel naties gekeerd hadden, die de bloei van de naties in de weg gestaan hadden, al was dat maar omdat ze andere naties de oorlog verklaard hadden. Onze naties en onze regio's hebben deze eeuw minder vrijheid gekend en een minder hoog cultureel peil bereikt als toen het vorstenhuis der Habsburgers aan de macht was en zelfs als toen de Spaanse koningen, wier macht zich tot Sicilië uitstrekte, de scepter zwaaiden. Mijnheer de Voorzitter, er is meer geweld tegen de volkeren, de naties, de nationale en culturele waarden gebruikt - of
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/95
Pannella
dit nu de waarden van de inwoners van Bretagne of van de bergstreek de Abruzzo waren - als toen men de nationale staat er niet bij betrok, zoals u dat vandaag doet. De Technische Fractie Europees Rechts stelt dus namens de twaalf nationale legers, de twaalf nationale Ministeries van Justitie, de twaalf Ministeries van Nationaal Wetenschappelijk Onderzoek, namens dat alles dus, voor om een tegen de Commissie gerichte motie van afkeuring in te dienen. Het is helaas waar, mijnheer de Voorzitter, dat als we de teksten van ons Parlement bestuderen de Commissie een ander standpunt inneemt. Zij is niet voor en niet tegen wat het verdragsproject en het verslag van de heer Herman aangaat, ze neemt een ander standpunt in. Mijnheer de Voorzitter, kunnen we van de voorzitter van de Commissie verlangen om aanwezig te zijn als u, de Voorzitter van ons Parlement, nooit aanwezig bent, als de fracties maken dat de resoluties van de institutionele commissie altijd maar in het vergeetboek raken, als men de Commissie nooit vraagt om deze resoluties ten uitvoer te leggen omdat wij al deze dingen niet ten uitvoer willen leggen? Men vindt dat de institutionele commissie alleen maar mooie gedichten schrijft. Toen we destijds samen met Spinelli de belangrijke fracties, zelfs de PPE, zelfs de Socialistische Fractie, vroegen om voor de motie van afkeuring te stemmen, toen deze Commissie nog een wispelturige, nutteloze, bureaucratische, karakterloze Commissie was, die geen fouten maakte en dus geen successen boekte, toen, Jean-Marie Le Pen, is er geen motie van afkeuring ingediend. Nu hebben we een echte Commissie en die vergist zich wel eens. Voorzitter Delors weet dat ik tot de ultra's van Galland behoor die in augustus, na de Top van Milaan in 1985, vonden dat u gelijk had toen u zei dat de Commissie voortaan alleen voorstellen zou doen die met die van het Parlement overeen zouden stemmen. In september stelde u de Europese Akte voor. Tot besluit, mijnheer de voorzitter van de Commissie, wil ik niettemin zeggen dat we natuurlijk tegen deze motie zullen stemmen omdat u met de waardigheid die de Commissie, de Gemeenschap en het Parlement eigen is gezegd heeft dat u uw gevoel laat meespreken als u beslissingen neemt en dat u met het verslag Spinelli instemt. Het is nu niet het juiste moment om voor een motie van afkeuring te stemmen. Integendeel: we zeggen u dat u een andere mening toegedaan bent, dat u onze vrienden bent. We zullen u hier graag weer ontvangen, zelfs als u een motie van afkeuring tegen het Parlement zou indienen, iets dat u niet kunt doen, zelfs indien daar reden toe zou zijn. (Applaus en gelach) De heer Zeiler (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, het zal u niet verbazen dat ik meteen zeg dat de Fractie van de Europese Volkspartij het beslist niet eens is met het optreden, de filosofie en de
doelstellingen van de Technische Fractie Europees Rechts die u, mijnheer LePen, op bijzonder heftige en zelfs brute wijze uiteengezet heeft. Deze motie van afkeuring levert op ongenuanceerde wijze kritiek op het gemeenschappelijk landbouwbeleid en valt de Europese Commissie genadeloos aan. Wat het eerste aspect betreft, dat vat ik vooral op als een poging van de Technische Fractie Europees Rechts om zich te zuiveren van de smet die op haar kleeft omdat ze nooit aanwezig geweest is tijdens debatten over het landbouwbeleid. Terwijl talloze afgevaardigden hier sinds jaren hun uiterste best doen om tijdens deze debatten concrete verbeteringen in het bestaan van de boeren aan te brengen, daarbij van een opmerkelijke kennis van zaken blijk gevend, heeft u alleen maar wroeging, stelt u bepaalde aspecten van het landbouwbeleid aan de kaak zonder voorstellen te doen, breekt u af zonder te proberen iets op te bouwen. Ik heb wat dat betreft niet de indruk dat men in de kringen der boeren goede herinneringen zal bewaren aan deze met de omstandigheden verband houdende verandering in uw standpunt ten aanzien van hun problemen. Mijn collega's willen nu al met u afspreken om u tijdens de volgende bijeenkomst van de landbouwcommissie te ontmoeten, op voorwaarde dat u, in tegenstelling tot uw gewoonte, dan ook komt. Wat het landbouwbeleid betreft zijn er twee vragen. Wie kan ondanks de tekortkomingen en de moeilijkheden van het landbouwbeleid die dit Parlement tracht te corrigeren, trouwens zonder de medewerking van de Technische Fractie Europees Rechts, in ernst beweren dat er zowel voor de Franse landbouw, mijnheer Le Pen, als voor de Italiaanse, de Deense, de Ierse, de Nederlandse of de Duitse landbouw een betrouwbaar alternatief bestaat voor het landbouwbeleid en voor Europa? Kan de heer Le Pen één enkel landbouwbeleid van één enkel modern land noemen dat niet te kampen heeft met het feit dat het aantal boeren afneemt? Bovendien is het iedereen bekend dat het landbouwbeleid, in tegenstelling tot uw nationalisti. sehe filosofie, er geen behoefte aan heeft dat Europa kleiner wordt, maar dat het juist van belang voor dit beleid is dat Europa groter wordt, met name op monetair, regionaal of sociaal gebied en op het terrein van het milieu. Wat uw kritiek ten aanzien van de Commissie betreft, wil ik het heel duidelijk maken dat we voor het beginsel van de motie van afkeuring zijn en omdat we daar voor zijn, zijn we er juist tegen dat deze motie op bekrompen en gewetenloze wijze gebruikt wordt en dat er misbruik van gemaakt wordt. De Commissie heeft vanochtend op briljante wijze aangetoond dat ze ons niet nodig heeft om zich tegen kritiek te verdedigen. Het is voor ons bijzonder belangrijk dat de Commissie sterk, coherent en dynamisch is. Het is waar dat de administratie en de wetgeving soms met elkaar verwisseld worden en dat er soms sprake is van communautaire haarkloverij, zoals dat in de motie van afkeuring genoemd wordt, maar de
Nr. 3-386/96
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Zeller
problemen zullen niet opgelost worden door een terugkeer naar het verleden, waar de Technische Fractie Europees Rechts voor is. Er moet opnieuw voortgang geboekt worden op het institutionele vlak, een voortgang waar u tegen bent. Als men een motie van afkeuring indient doet men dat omdat men van oordeel is dat het beleid gefaald heeft. Laten we dus maar eens kijken naar de keren dat het beleid van de Commissie en dus dat van de Gemeenschap op een faliekante mislukking uitgelopen is. De Gemeenschap die door de heer Le Pen aan de kaak gesteld wordt is in werkelijkheid een zieke die het tamelijk goed maakt en die er zelfs prima uitziet. Van alle kanten, van Malta tot Oostenrijk, van Hongarije tot de DDR, van Zwitserland tot Tsjechoslowakije, overal vandaan, bereiken ons verzoeken om deel van de Gemeenschap uit te mogen maken, hetgeen door deze landen als een eer en een voorrecht beschouwd wordt. Een Europa dat verdeeld, kouwelijk en verschrompeld zou zijn, zoals de Technische Fractie Europees Rechts het afschildert, een Europa dat niet over specifieke instellingen zou beschikken die het in staat stellen om te functioneren en het tot een eendrachtige gemeenschap maken, zou nooit zo aantrekkelijk voor de naties en hun bevolking zijn. De heer Le Pen en de heer Schönhuber hebben een bepaald oordeel over de Gemeenschap geveld. Ik geef de voorkeur aan het oordeel dat uitgesproken wordt door de Hongaren, de Tsjechoslowaken en de landen die onlangs de weg van de democratie ingeslagen zijn en gewonnen zijn voor onze denkbeelden over de rechten van de mens, de sociale markteconomie, de overwinning van het nationale egoïsme en het tot verzoening brengen van de volkeren. Uw tactiek is eenvoudig: u zoekt overal zondebokken voor de problemen. Deze tactiek is beslist niet nieuw, integendeel, ze is zo oud als de wereld. Wij willen deze tactiek bestrijden. Wat ons aangaat hopen we werkelijk dat men ooit eens - als dat tenminste op billijke gronden zou berusten een motie van afkeuring tegen een Commissie kan indienen die te kort geschoten zou zijn, die werkelijk niet als een echte federale Europese regering gehandeld zou hebben. Voorlopig geven we met onze weigering om voor deze motie te stemmen niet alleen aan dat we niet willen dat de Commissie op grond van haar vermeende bedoelingen bekritiseerd wordt, maar ook dat we haar steunen en vertrouwen in haar hebben en dat onze hoop op haar gevestigd is. (Applaus) De heer Wijsenbeek (LDR). - Mijnheer de Voorzitter, de thans voor ons liggende motie van wantrouwen is de foute methode op het foute moment over het foute onderwerp en door de foute fractie. Maar, daarmee is nog niet gezegd dat het gebruik van artikel 144 van het Verdrag ook altijd fout zou zijn.
In december 1972 ben ik er getuige van geweest hoe het Parlement bijna een motie van wantrouwen had aangenomen en op het laatste moment door het politieke krediet van de toenmalige voorzitter van de Commissie, Sicco Mansholt, de Socialistische Fractie en de indiener van de motie Georges Spénale, later Voorzitter van dit Parlement, de motie weer introk. Ik heb toen in een artikel de vergelijking getrokken met de constitutionele crisis in Nederland van 1866-1868 waarin de parlementaire supprematie uiteindelijk gevestigd werd terwijl die toch al sinds 1848 in de grondwet staat. De mogelijkheid voor dit Parlement om een motie van wantrouwen in te dienen staat al sinds 1958 in de Verdragen; nochtans hebben wij ze tot op heden niet gebruikt. De Commissie wordt door het Parlement verweten de secretaris of de dienaar van de Raad te zijn. Anderzijds heb ik nu een gepensioneerd permanent vertegenwoordiger van de lidstaten eens horen zeggen dat het verontrustend was hoe vaak de Commissie in de Raad een beroep deed op verplichtingen aan het Parlement om bepaalde voorstellen niet te doen of niet te wijzigen. De waarheid zal wel in het midden liggen, maar het neemt niet weg dat op dit moment de onvrede over de houding van de Commissie toeneemt. Er worden beslissingen genomen waarover we niet gehoord zijn. De Raad neemt beslissingen die heel anders zijn dan waarover wij advies hebben uitgebracht, en het Hof heeft ons opgedragen in het comitologiearrest om onze geschillen met de Commissie op basis van artikel 144 uit te vechten. Welnu, ik begrijp niet dat de Commissie zelf daar niet veel meer op aandringt, want daarmee versterkt zij immers haar eigen democratische legitimatie. En het zou tenslotte helpen als wij een echte dialoog in dit Parlement met echte politici zouden aangaan in plaats van met de dienaren van de regeringen van de lidstaten die zij nu door hun benoemingsprocedure nog te veel zijn. VOORZITTER: DE HEER FORMIGONI Ondervoorzitter De heer Martinez (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de heer Bocklet is zoeven zo vriendelijk geweest om aandacht aan mijn aanwezigheid tijdens de vergaderingen, of liever gezegd aan mijn dienststaat te besteden, daarbij van grote scherpzinnigheid blijk gevend. Allereerst zou ik hem willen bedanken voor de belangstelling die hij voor me toont en zou ik willen opmerken dat ik, op het moment dat hij zei het te betreuren dat ik niet bij de bijeenkomst van de landbouwcommissie aanwezig was, die vergadering juist aan het bijwonen was, hetgeen grote filosofische problemen geeft, aangezien de heer Bocklet altijd aanwezig is. Hij klaagde over mijn afwezigheid tijdens de landbouwcommissievergadering op het moment dat ik die vergadering juist aan het bijwonen was en hij niet, op het moment dat hij zich daar hier in het Parlement over beklaagde. Hoe heeft hij het dus voor elkaar gekregen om steeds aanwezig te zijn, hoewel hij wegge-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/97
Martinez
gaan was om over mijn zogenaamde absenteïsme te klagen? Dat is een bijzonder ingewikkeld probleem. Verder zou ik de heer Bocklet willen zeggen dat ik blij ben dat hij boer is. Ik betreur echter ten zeerste dat hij geen boekhouder is. Als dat wel zo was zouden zijn klanten niet erg tevreden zijn. Volgens hem heb ik namelijk 9 van de 21 vergaderingen niet bijgewoond! Nu is het toevallig zo dat deze 21 vergaderingen plaatsgevonden hebben sinds het nieuwe Parlement verkozen is. Het treft slecht voor de heer Bocklet dat ik pas in oktober lid van het Parlement geworden ben, maar dat geeft niet. Als ik van de 21 keer dat er vergaderd is 9 keer afwezig ben geweest en sinds oktober van het Europees Parlement deel uitmaak, dan wil dat zeggen dat ik meer dan 50% van de vergaderingen bijgewoond heb. Als uw staatshoofd, de heer Kohl, in Duitsland 50% van de vergaderingen bij zou wonen, zou hij niet de hele wereld af hoeven te reizen om zich overal en onder andere bij de heer Gorbatsjov te vernederen. Ondanks dat alles ligt zijn gemiddelde lager dan de 50% die u me toekent. Nou ja, daar hebben we het nu niet over. Ik zal zelfs niet opmerken dat mijn voorganger in deze commissie, de heer Devèze, die er trouwens het vice-voorzitterschap van bekleedde, blijk gaf van een ijver die de mijne ongetwijfeld evenaarde, of zelfs overtrof, voor zover een voortdurende aanwezigheid overtroffen kan worden! Mijnheer Bocklet, ik neem interessantere zaken waar wanneer er gestemd wordt en wanneer de namen bekend gemaakt worden. Tijdens onze laatste zittingsperiode in januari 1990 hebben we met name over landbouwkwesties gestemd. We hebben toen met name over de kwesties van de vervuiling op visserijgebied gestemd en we hebben op mijn initiatief om openbare stemmingen gevraagd. Mijnheer Bocklet, u was toen voor, noch tegen, noch onthield u zich van stemming. Waar was u toen, mijnheer Bocklet? Was u aan het werk op uw akkers? Dat is trouwens jammer omdat al uw vrienden van de PPE voor mijn resolutie gestemd hebben. Dat is jammer omdat u ook gedwongen geweest zou zijn om voor mijn tekst te stemmen. Nou ja, dat wil ik nog door de vingers zien. Dat was op 18 januari, maar op 19 januari was u ook niet aanwezig en op 17 januari evenmin, mijnheer Bocklet. Het is niet netjes om zo vaak afwezig te zijn! Als u zo doorgaat zal u niet meer in aanmerking komen voor uw toelage van 1.000 frank per dag en iedereen weet dat de boeren het al zo moeilijk hebben. Ik wil trouwens van deze gelegenheid gebruik maken om op uw toespraak te reageren. U zegt me dat er geen belangstelling voor de landbouwproblemen bestaat en dat terwijl het lot van de boeren u zelf koud laat. U heeft namelijk voor alle maatregels, zoals het uit de produktie nemen van landbouwgronden en de melkquota's, gestemd. Ik wacht uw stemgedrag van donderdag af om te weten of u in opdracht van de multinational Monsanto stemt. Ik zou graag willen weten hoe u donderdag zult stemmen, mijnheer Bocklet. Gaat u zich in dienst van een multinational stellen? Ik wacht af.
(Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De Voorzitter. - U hebt het recht u te verdedigen, mijnheer Martinez, maar niet om de heer Bocklet aan te vallen. Het debat is gesloten. De stemming zal donderdag 15 februari te 18.00 uur plaatsvinden. 9. Europees Milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting) De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het voordat u die klok in werking stelt duidelijk maken dat ik namens de Socialistische Fractie spreek, maar dat mij als opsteller van een mondelinge vraag ook spreektijd is toegewezen. Ik wil weten hoe lang ik het woord mag voeren. Ik weet dat ik gedurende drie minuten namens de Socialistische Fractie mag spreken, maar dat ik als opsteller van de mondelinge vraag over vijf minuten beschik. De Voorzitter. - Mijnheer Collins, u hebt het woord gevraagd namens de Socialistische Fractie. Misschien kunt u uitleggen in welke hoedanigheid u wenst te spreken. De heer Collins (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen dat de organisatie van deze vergaderperiode nogal wat te wensen overlaat. Het is volkomen belachelijk dat de vergaderperiode op deze wijze georganiseerd wordt. Men verzoekt ons hier naar toe te komen voor een gecombineerde beraadslaging. Het is werkelijk volslagen krankzinnig dat u de rapporteurs en de opstellers van mondelinge vragen bijeenroept en ze vervolgens op deze manier behandelt. Ik weet niet wie u dat aangeraden heeft, maar de motie van afkeuring had misschien helemaal niet tegen de Commissie gericht moeten worden, maar tegen onze eigen ambtenaren. Ik zal hier met uw permissie straks op terugkomen en zal het nu gedurende drie minuten over de kwestie van het milieubureau hebben. Apropos, mijnheer de Voorzitter, mijn toespraak begint nu. De rest had betrekking op de orde. Ik begin nu, dat wil zeggen om één uur dertig, met mijn toespraak. Dit milieubureau leek eerst een uitstekend project, maar het ziet er jammer genoeg naar uit dat het op een mislukking uitgelopen is. Neemt u me niet kwalijk, maar ik wordt in de rede gevallen door dat rondreizende circus daar dat zichzelf een politieke fractie noemt. Dit leek in feite een goed plan, omdat het als een paal boven water staat dat de Europese Gemeenschap een
Nr. 3-386/98
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Collins
bureau nodig heeft dat in staat is om toezicht te houden op de toestand van het milieu in de gehele Gemeenschap en om daar verslag over uit te brengen. Het is buiten kijf dat daar behoefte aan is, omdat we weten dat de informatie die ons vanuit de lidstaten bereikt onvoldoende is. We weten dat die informatie van zeer ongelijke kwaliteit is. We weten dat sommige LidStaten zelfs nauwelijks informatie verschaffen. Sommige lidstaten verschaffen informatie die beslist onbetrouwbaar is. De Commissie is dan ook maatregelen tegen verschillende lidstaten aan het treffen omdat ze nagelaten hebben om door de Gemeenschap opgestelde richtlijnen op de juiste wijze ten uitvoer te leggen. Het staat vast dat er behoefte aan informatie is, aan meer informatie en aan betrouwbare informatie. Tot zover zijn we het met elkaar eens, maar ik vrees dat we voor het overige met de Commissie en met name met de Raad van mening verschillen, omdat wij van mening zijn dat als dit milieubureau gaat functioneren het niet alleen in staat moet zijn om gegevens te verzamelen die de lidstaten bereid zijn dit bureau toe te sturen, maar dat het zich er ook van moet kunnen vergewissen dat die gegevens nuttig, waardevol en juist zijn. Dit betekent heel gewoon dat het milieubureau moet kunnen nagaan, ook al geschiedt dit dan op een heel eenvoudige manier, hoe de gegevens in de LidStaten verzameld worden.Sommigen van mijn collega's zouden veel verder willen gaan en om een goed ontwikkeld inspectoraat willen verzoeken. Ik sta daar positief tegenover, omdat ik van oordeel ben dat, als er een fatsoenlijk milieuagentschap opgericht wordt, dat agentschap op een fatsoenlijke manier toezicht moet kunnen uitoefenen. Maar laten we eens kijken naar wat er minimaal nodig is. Als dit agentschap alleen maar minimale bevoegdheden heeft, als het geen onderzoek kan instellen naar de wijze waarop gegevens in de lidstaten verzameld worden en naar de wijze waarop de Gemeenschap in kennis van deze gegevens gesteld wordt, dan zal dit agentschap mijns inziens gewoon niets voorstellen, een wassen neus zijn en werkelijk niets te beduiden hebben. Ik denk niet dat dat het doel is dat het Parlement en de Commissie nastreven. Er zijn echter helaas een paar Lid-Staten die zich een flink aantal jaren niet aan de milieuvoorschriften gehouden hebben, die zich daar momenteel ongetwijfeld ook niet aan houden en die zelfs hun eigen burgers om de tuin leiden. Ik hoop derhalve dat het presidium van de Raad ons, aan het eind van dit debat dat vandaag gehouden wordt en als hier later deze week over gestemd zal worden, zal garanderen dat dit agentschap bepaalde bevoegdheden zal hebben en dat het toezicht zal mogen uitoefenen, omdat we niet bereid zijn met minder genoegen te nemen. (Applaus) De heer Alber (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, naast de interne markt wordt het kwalitatieve Europa van de burgers de tweede zuil van het toekomstig Europa, en een belangrijk deel van het kwalitatieve Europa is de milieubescherming. Om goede redenen is het landbouwbeleid door de Europe-
se Akte een deel van het Verdrag van Rome geworden. Terecht verwacht de burger dan ook dat de verwezenlijking van de Europese Akte een groot succes, een visie wordt. Dat succes is noodzakelijk, juist omdat de milieuproblemen zo ernstig zijn. Elk van ons was het eens met het voorstel van de Raad en de Commissie om een milieubureau in te stellen. Weliswaar had iedereen wel wat meer verwacht. Jammer genoeg is er echter een grote kloof tussen wat aangezegd werd en verwezenlijkt is. Het is als een ballon met gaatjes waaruit steeds meer lucht ontsnapt en die uiteindelijk gaat gelijken op het gerimpeld hoofd van een Braziliaan. Dat zou jammer zijn, want er werden reeds dikwijls grootse dingen aangekondigd die niet werden gerealiseerd. Ik herinner slechts aan het Schengen-Akkoord of de E-rijstroken aan de grenzen, waar vandaag langere wachttijden zijn dan op de rijstroken zonder E-borden. De burger verwacht wat en wij parlementsleden moeten daarover rekening en verantwoording afleggen. Wij zijn er voorstander van dat men aan dit bureau de taken zou geven die voorgesteld werden. Het is belangrijk dat de gegevens, de onderzoeken, enz. onderling kunnen worden vergeleken, maar we zijn van mening dat dat alleen een milieubureau niet rechtvaardigt. Deze taken kunnen ook door andere diensten uitgevoerd worden. Wie een milieubureau wil moet het de nodige bevoegdheden geven. We hebben in dit verband de nodige amendementen ingediend. De meerderheid van onze commissie is het daarmee eens. Bovendien moet men garanderen dat het bureau in zekere mate onafhankelijk is van de Raad en de Commissie. Als het slechts het verlengstuk is van de Commissie, moeten we opnieuw de vraag stellen of we een bureau nodig hebben. Dit bureau moet ook in de lidstaten rechtstreekse controles kunnen uitvoeren, bij voorbeeld met milieu-inspectiediensten. Dergelijke diensten bestaan reeds in de visserijsector en voor de concurrentie, en het Parlement heeft in een rapport van 26 februari 1988 over de omzetting van EG-richtlijnen in nationale wetgevingen, waarvan ik de rapporteur was, om dergelijke milieu-inspectiediensten gevraagd. We stellen ook voor dat er een meerderheidsverhouding is in de Raad van Bestuur. Elk land moet vertegenwoordigd zijn, maar er moeten nog dertien andere vertegenwoordigers zijn. Mijn voorstel bestond erin dat naast de Commissie ook het Parlement zou worden vertegenwoordigd. Het Parlement moet ook de mogelijkheid hebben om andere personen te coöpteren. Theoretisch kan de Raad dan in de minderheid gesteld worden. Ik weet dat de Raad dat niet apprecieert, maar als we steeds en overal de meerderheid aan de Raad moeten laten, dan kan men dat vergelijken met de strijd van de communistische partijen in Oost-Europa die steeds de meerderheid willen behouden. Ook hier in het wes-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/99
Alber
ten hebben we behoefte aan perestrojka. De Raad mag niet steeds van huis uit de meerderheid hebben. Mijn fractie is er ook voorstander van dat de leden van het Europees Parlement deel uitmaken van deze Raad van Bestuur, want een controle achteraf is niet voldoende. We moeten aan de verwezenlijking zelf van het programma kunnen meewerken. Wij juichen het toe dat ook derde landen erbij betrokken worden, want men weet dat milieuverontreiniging niet aan de grenzen ophoudt. Deze medewerking mag er zich geenszins toe beperken dat we enkel geld ter beschikking stellen van derde landen. Ze moeten veeleer bereid zijn om aan de acties mee te werken en de nodige controles te aanvaarden. Ik persoonlijk ben er voorstander van dat dit bureau in Straatsburg of Karlsruhe zou gevestigd zijn. De redenen spreken voor zichzelf: Straatsburg is de hoofdstad van Europa en in Straatsburg en Karlsruhe zijn bevoegde wetenschappelijke instellingen gevestigd. Het is een grensoverschrijdend project. Deze redenen zijn zo overtuigend dat de meerderheid wel voor Straatsburg en Karlsruhe moet stemmen. De heer Pimenta (LDR). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mijn fractie kan zich wel vinden in de grote lijnen van het verslag van collega Beate Weber, die ik wil bedanken voor het uitstekende werk dat zij heeft verricht met betrekking tot het Europees milieubureau. Het voorstel van de Commissie is werkelijk ontoereikend en geeft evenmin gestalte aan een organisme waarvan de noodzaak steeds dringender wordt. Het bureau moet duidelijke statuten, welomlijnde bevoegdheden en goede doorgroeimogelijkheden hebben. Het Parlement moet door middel van de stemming over dit verslag met name de volgende onderdelen versterken. Handelingsbevoegheid. Het bureau moet aan de basis staan van een communautair controlesysteem. Het moet de nationale diensten coördineren, de oprichting van dergelijke diensten stimuleren daar waar zij nog niet aanwezig zijn en op eigen initiatiefactie ondernemen telkens wanneer zware overtredingen van de communautaire milieuwetgeving worden ontdekt. Indien de taak van het Europees milieubureau wordt beperkt tot het verzamelen van statistische gegevens, wordt de hoop van de Europese burgers de grond ingeboord en dat is voor ons onaanvaardbaar. Onafhankelijkheid. De Raad van Beheer en de uitvoerend directeur mogen niet in dienst zijn van de Lid-Staten of van de Commissie. Wil het bureau geloofwaardig overkomen, dan moet het onafhankelijk kunnen handelen en moet het ook over de nodige middelen daartoe beschikken. En in dat verband vestig ik met name de aandacht op de samenstelling van de Raad van Beheer.
Doorzichtigheid. Het actieprogramma, de verslagen over de werkzaamheden en de resultaten die door het bureau zijn geboekt, moeten bekend worden gemaakt en in het Parlement worden besproken. Het is onaanvaardbaar dat het bureau, zoals in de regel het geval is, als een soort verlengstuk van de nationale milieudepartementen of van het directoraat-generaal voor milieuzaken van de Commissie wordt beschouwd. Recht tot initiatief. Het bureau moet zich concentreren op de ontwikkeling van schone technologieën, openstaan voor politiek overleg met gelijkaardige instellingen in buurlanden en onderzoek verrichten naar kritische situaties op milieugebied. Kortom, het bureau moet de motor achter een nieuw milieubeleid zijn. Tot slot nog een tweetal opmerkingen. Eén over de zetel van het bureau en één over de institutionele gang van zaken. Wat de zetel betreft vind ik het dieptreurig dat er, telkens wanneer er een nieuwe instelling wordt opgericht, een oorlog uitbreekt tussen steden, streken en landen. Er zijn tegenwoordig tal van communautaire instellingen die geen vaste standplaats hebben, zoals het Europees Parlement, of nog op een vestigingsplaats wachten, zoals het milieubureau. Met het oog op een maximale doeltreffendheid en een evenwichtige geografische spreiding van de communautaire instellingen, verzoek ik de Commissie een globaal voorstel aan de Raad en het Parlement te doen. Als dat niet gebeurt, zal ieder van ons hier zijn kandidaten komen verdedigen. En ook in mijn fractie zijn er, net zoals in andere fracties, kandidaten te over: van Lissabon tot Kopenhagen, van Straatsburg tot Berlijn. Wat de institutionele gang van zaken betreft vind ik het, gezien de ondemocratische strekking van het besluit, een kwalijke zaak dat de Raad van ministers van Milieuzaken en de Commissie tot een akkoord zijn gekomen over een zogenaamde definitieve tekst zonder daarbij rekening te houden met het standpunt van het Parlement, waarover morgen wordt gestemd. De oprichting van een Europees milieubureau moet het resultaat zijn van een gezamenlijke beslissing en het democratisch gat wordt niet alleen door institutionele hervormingen, maar ook - en vooral - door de dagelijkse praktijk gedicht. Mevrouw Jackson (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie steunt het voorstel voor een Europees milieubureau. Wij realiseren ons dat dit een grote sprong voorwaarts is en wij zijn ons natuurlijk ook bewust van het feit dat het voorstel dat aan het Parlement wordt voorgelegd, allerminst een voorstel - vandertien-in-een dozijn is. Wat betreft het verslag van mevrouw Weber zou ik alleen maar willen zeggen dat, indien de rapporteur het verslag minder omvangrijk had gemaakt, het Europese Parlement waarschijnlijk veel eerder een stem in het kapittel had gehad. Het spreekt voor zich dat de Europese Gemeenschap een milieubureau nodig heeft en het is jammer dat het grootste gedeelte van het debat zich heeft afgespeeld
Nr. 3-386/100
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Jackson
rond de vraag waar dat bureau moet worden gevestigd in plaats van wat zijn taak moet zijn. Wat de vestigingsplaats betreft ben ik een fervent voorstander van Brussel, want dat is de meest aangewezen en voor het Parlement ook de meest handige locatie en voor deze ene keer ben ik het dus eens met de heer Muntingh. Wat de behoefte aan een bureau betreft is het duidelijk dat de Gemeenschap een milieubureau moet oprichten om, ten eerste, een algemeen referentiekader voor het verzamelen van gegevens te scheppen en, ten tweede, voorschriften voor de nationale milieu-inspecteurs op te stellen, zoals vermeld in een amendement dat in de commissie werd goedgekeurd. Wij moeten onszelf afvragen waarom wij gegevens moeten verzamelen. Eerst en vooral omdat wij de koers voor een toekomstige communautaire wetgeving moeten uitstippelen, om de doodeenvoudige reden dat de Europese Commissie dan kan zien hoever wij staan. Maar in de tweede plaats natuurlijk om bij te houden in hoeverre de lidstaten zich aan de bestaande wetgeving houden. Het is duidelijk dat dat één van de taken van het milieubureau moet zijn. Maar als het milieubureau moet bijhouden of de lidstaten de wet respecteren, dan heeft het meer taken dan die welke in het onderhavige document zijn vervat. Het bureau zou in wezen een soort inspectie moeten verrichten. Wat dat betreft slaat mevrouw Weber volgens ons de spijker op zijn kop. Groot-Brittannië en Denemarken hebben in feite het minst te vrezen van een communautair milieu-inspectoraat, omdat zij de Europese milieuwetgeving netjes respecteren. Wij steunen dit idee dus van harte. Het milieu-inspectoraat van de Europese Gemeenschap hoeft volgens ons geen groot orgaan te zijn. Het inspectoraat voor de visserij zou eventueel model kunnen staan. Wij hebben er vertrouwen in dat de Gemeenschap tegen het eind van deze eeuw over een milieu-inspectoraat beschikt en dat dit debat daartoe de aanzet heeft gegeven. Wij steunen ook het lumineuze idee dat de commissie - ik geloof een week geleden heeft geopperd en dat de stopzetting behelst van bepaalde financiële tegemoetkomingen aan landen die het niet zo nauw nemen met de Europese milieuwetgeving. Op één punt zijn wij het echter niet eens met de rapporteur, noch met de Commissie, namelijk waar het gaat om de rol van derde landen in het milieubureau. Wij vinden dat deze kwestie in het voorstel niet goed uit de verf komt. Tot slot zouden wij de rapporteur willen afraden het verslag terug naar de commissie te verwijzen, nu er in de Raad al zoveel vooruitgang is geboekt. Wij zouden de rapporteur willen waarschuwen dat indien zij voet bij stuk houdt, zij de beste oplossing aan haar neus voorbij laat gaan en de hele toekomst van het bureau waarschijnlijk op het spel zet. De heer Monnier-Besombes (V). - (FR) Ik wil hier duidelijk stellen dat wij voorstander zijn van een Euro-
pees milieubureau. Hoe zou dat ook anders kunnen als men ziet in welke staat onze planeet verkeert? De oprichting van zo'n bureau houdt ons inziens niet alleen in het verzamelen en verwerken van door de Lid-Staten verstrekte gegevens maar ook het beschikken over de middelen om achtergehouden gegevens op te sporen. Tegen een dergelijk milieubureau zeggen wij ja. Harmoniseer de gegevens met oog op het vaststellen van gemeenschappelijke en door alle staten toepasbare normen, en wij zeggen ja. Verleen dat onafhankelijke bureau de bevoegdheden van een inspectoraat om de toepassing van de richtlijnen na te gaan, en wij zeggen wederom ja. Gezien de inlichtingen die ons ter ore komen over met name de Oostbloklanden en de bijzonder ernstige achteruitgang van het milieu zijn wij bovendien van mening dat het van het grootste belang is de toegang tot dit bureau uit te breiden tot alle landen die zich bij ons willen voegen om zich in te zetten voor deze goede zaak. Als dus zou blijken dat het Parlement onze bezorgdheid deelt - en naar ik meen zijn vele fracties zich hiervan bewust en delen zij deze ook en heeft de commissaris in aansluiting hierop in zijn antwoord aangegeven dat dit punt zal worden opgenomen - dan zouden wij vermoedelijk onze enthousiaste steun aan dit ontwerp verlenen en ons amendement nr. 118 uiteraard intrekken. Helaas meen ik te hebben begrepen dat dit debat het stempel draagt van incoherentie en zelfs van schijnheiligheid want de opzienbare verklaringen van politieke beleidsmakers krijgen niet meer dan een zwakke respons van de kant van de Raad die heimelijk te verstaan geeft dat sommige Lid-Staten helemaal niet van de partij zijn. Is dat ook niet waar de heer Delors zoeven een beetje op doelde toen hij vaststelde dat een oplossing alleen mogelijk was op basis van een afgezwakt compromis? Sommigen zouden ons dan ook willen doen geloven dat dit debat is opgebouwd als een meertrapsraket. Wie geeft ons de garantie dat er nog meer trappen volgen? Ik van mijn kant zie er maar één. Wat dit ontwerp betreft, als er van het milieubureau niet meer overblijft dan een lege dop, dan zou het Parlement zich eruit kunnen redden door het bureau om te dopen tot „systeem voor de gelijksoortige organisatie van statistische gegevens en informatie". Zo zou het gezegde waargemaakt kunnen worden dat „de berg een muis gebaard heeft"! Onze fractie zou in elk geval geen aanspraak maken op het vaderschap. (Applaus) De heer Iversen (GUE). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, het voorstel van de Commissie inzake de oprichting van het Europees milieubureau moet niet alleen worden gezien als een natuurlijke consequentie van de tenuitvoerlegging van de interne markt maar ook als een noodzakelijke consequentie nadat de EG met dit besluit over de Europese Akte eindelijk een hoofdstuk over het milieubeleid in een tekst zag opgenomen.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/101
Iversen
De noodzaak van het oprichten van een milieubureau werd de afgelopen week nog eens extra onderstreept via de publikatie van een commissieverslag over de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op milieugebied. Uit dit verslag bleek maar al te duidelijk dat de lidstaten in ongelooflijk veel gevallen de milieuwetgeving of verkeerd - weliswaar gedeeltelijk uitvoeren of helemaal nalaten de richtlijnen uit te voeren die al sinds lang van kracht hadden moeten zijn. Wij hebben echter ook in het commissieverslag gezien dat er voorbeelden zijn waarbij lidstaten geen gehoor hebben willen geven aan de uitspraken van het Hof, ook al hebben deze landen zelfde richtlijnen in kwestie zelf mee helpen aannemen. Dat is uiterst spijtig. In dit verband moet het voorstel van de Commissie positief worden begroet maar wij moeten uit naam van onze fractie helaas onze spijt uitspreken over de enorme beperkingen in het voorstel. Eigenlijk wordt het bureau alleen gemachtigd milieugegevens te vergaren, te coördineren en te harmoniseren, terwijl ik net als de rapporteur, mevrouw Weber, vind dat het bureau veel uitgebreidere bevoegdheden zou moeten hebben en een heel andere structuur dan door de Commissie wordt voorgesteld. Om niet te herhalen wat mevrouw Weber al heeft gezegd, wil ik alleen een aantal eisen onderstrepen die wij van de kant van onze fractie ook indienen. Het gaat om de onafhankelijkheid van het bureau, de mogelijkheid voor derde landen om deel te nemen, de openbaarheid van milieugegevens en de mogelijkheid van het bureau om de reële tenuitvoerlegging van communautaire wetgeving op milieugebied te controleren. Verder dient men naar onze mening het bureau gelegenheid te geven verder gaande initiatieven op milieugebied te nemen en wij willen het bureau ook een aantal controlemogelijkheden geven in de vorm van het inspectoraat waar de meeste sprekers het mee eens blijken te zijn. Daarom denk ik dat wij erop moeten aandringen dat daarmee een aanvang wordt gemaakt. Er mag geen twijfel over bestaan dat wij als fractie teleurgesteld zijn over het voorstel en dat het onvoldoende is als men tenminste wil komen tot een efficiënt milieu-instrument waaraan op dit moment enorm veel behoefte bestaat. Tot slot wil ik nog onderstrepen dat het project een milieubureau op te richten in beginsel uiteraard onze volledige steun heeft, maar wij vinden alleen niet dat er in de huidige vorm sprake is van een efficiënt milieu-instrument. De heer K. Kohier (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, steeds meer krijgt in Europa de milieudimensie een globale en prioritaire betekenis. Heel Europa moet in het belang van een gemeenschappelijke veiligstelling van de toekomst vérstrekkende nieuwe stappen zetten. Het moet dan ook worden toegejuicht dat de Commissie in haar voorstel de mogelijkheid heeft voorzien het bureau ook open te stellen voor eventueel geïnteresseerde derde landen.
Deze algemeen Europese aanzet voor het bureau maakt Berlijn politiek bijzonder aantrekkelijk als vestigingsplaats. Berlijn ligt in het midden van Europa, in het centrum van de Europese Oost-West-as die zienderogen levendiger en dynamischer wordt. De betrekkingen van West-Europa tot de Midden- en Oosteuropese landen zijn onderhevig aan snelle en diepgaande wijzigingen. Vanuit het standpunt van een algemene Europese milieubescherming moet dit erg worden toegejuicht. Wij weten allemaal dat een halfEuropese milieubescherming totaal tegenstrijdig zou zijn. Voor een efficiënter milieubeleid is samenwerking met Midden- en Oost-Europa absoluut noodzakelijk. In Berlijn heeft het bureau de beschikking over een groot aantal wetenschappelijke instellingen die bijzonder gekwalificeerd zijn op het gebied van milieubescherming en die het bureau met het oog op een zo groot mogelijke effectiviteit zullen ondersteunen. Ik denk dat door het oprichten van het Europees milieubureau in Berlijn een signaal zowel als een concreet aanbod tot samenwerking zou zijn op het gebied van een geheel Europa omspannende milieubescherming. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Alavanos (CG). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, ook wij zijn het er mee eens dat dit in principe een goed initiatiefis van de Commissie, maar dat deze onvoltooid is. Ons inziens heeft de Commissie milieubeheer van het Europees Parlement en vooral de rapporteur, mevrouw Weber, belangrijk werk verricht. Als wij dit bureau goed willen laten functioneren, moeten wij volgens ons ten eerste er voor zorgen dat dit onafhankelijk wordt van de Commissie en de Lid-Staten, niet alleen met het oog op de gegevens maar ook algemeen gesproken. Ten tweede zullen hieraan echte bevoegdheden moeten worden toegekend. Dit bureau zal niet alleen belast moeten worden met de uitvoering van maatregelen en de controle daarop maar ook initiatieven moeten kunnen nemen. Ten derde zal de informatie over milieuaangelegenheden op zo breed mogelijke leest geschoeid moeten zijn en ten vierde, en . dit is voor ons erg belangrijk, zal dit bureau open moeten staan voor derde landen, vooral voor de andere Europese landen. Wij mogen namelijk niet vergeten dat de Middeneuropese en Oosteuropese landen grote gevoeligheid tonen voor milieuvraagstukken. Wat dan de zetel van dit bureau betreft, willen wij geen argumenten voor of tegen aandragen voor deze of gene stad. Voor ons is belangrijk dat bij de selectie concrete en objectieve criteria worden aangewend. Een van de criteria is ongetwijfeld dat het waterhoofd van communautaire instellingen niet nog verder vergroot mag worden. Men moet er voor zorgen dat een evenwichtige verdeling van de verschillende instellingen over de Lid-Staten en steden van de Gemeenschap plaatsvindt. De heer Vernier (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, ik behoud me het recht voor morgen bij de stemverklaring het standpunt van onze fractie toe te lichten over het Europese milieubureau
Nr. 3-386/102
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Vernier en de taken die dat toebedeeld zou krijgen. Zeker is in elk geval dat het Europees milieubureau op zijn minst tot taak zal hebben gegevens over het milieu te vergaren en daarmee een voortzetting zal zijn van het informatiesysteem-CORINE dat vier jaar geleden opgezet werd. Ik heb met belangstelling het zojuist uitgekomen verslag over de bevindingen van CORINE gelezen. Hierbij zijn drie onderwerpen als prioritair uit de bus gekomen. Ten eerste de inventarisatie van alle biotopen in Europa, ten tweede de kaart over luchtverontreiniging en verzuring en ten derde de milieugegevens over de bodem en waterhulpbronnen in Mediterrane gebieden. Er zijn echter twee punten in het verslag over CORINE die mijn verontrusting gewekt hebben. Op de eerste plaats had CORINE tot taak niet alleen gegevens te verzamelen over het milieu maar ook algemene gegevens over topografie, kadaster, klimaat, steden, enz. Mijns inziens zouden de statistische basisgegevens die niet specifiek milieugegevens zijn niet ondergebracht moeten worden bij CORINE maar veeleer op de post „Milieu" van EUROSTAT. Het tweede zorgwekkende punt is dat de toegankelijkheid van gegevens sterk varieert van lidstaat tot lidstaat. In het verslag over CORINE wordt ook toegegeven dat uiteraard noch de rol van CORINE die voornamelijk neerkomt op het ordenen van informatie op communautair niveau, noch de aan het programma toegekende begroting voorziet in het opzetten van gegevensverzamelingen in die landen waar deze ontbreken. Om deze reden dient met duidelijkheid te worden vastgesteld dat in het kader van het toekomstig milieubureau de lidstaten ertoe verplicht moeten worden zelf gegevensverzamelingen op te stellen zonder de financiële hulp van de Gemeenschap afte wachten. Het doet mij dan ook genoegen dat een amendement op artikel 10 van het reglementeringsontwerp voor dit bureau de lidstaten ertoe verplicht zelf gegevens te verzamelen. (Applaus) Mevrouw Bjørnvig (ARC). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, een oud Deens spreekwoord luidt: wie opgehangen wordt, die verdrinkt niet. Met een beetje macabere omschrijving zou men kunnen zeggen: wie wegens het gat in de ozonlaag verbrand moet worden, verdrinkt niet wegens het broeikaseffect. Tegenover zulke afschuwelijke keuzen komen onze kinderen te staan als wij niet ophouden met te praten over al die dingen die wij maar al te goed weten en niets doen. Er kan onzekerheid over bestaan hoe erg het broeikaseffect is en hoe groot het gat in de ozonlaag. Maar wat voor twijfel er ook moge zijn, deze moet niet in het voordeel uitvallen van de economische plannen maar van de mensen en het milieu. Het oprichten van een milieubureau zou een zeer constructieve daad kunnen zijn op voorwaarde dat de amendementen van de Milieucommissie worden aanvaard. Maar de oprichting van een milieubureau is niet voldoende op zich. Het moet geen aanleiding zijn om het moede hoofd in de schoot te
leggen maar er juist voor zorgen dat iedereen - van de individuele burger tot en met de verantwoordelijke autoriteiten - waakzaam en actief blijft. Daarom is het ook van doorslaggevend belang wat de inhoud, taken en bevoegdheden van zo'n bureau worden. Het volstaat niet gegevens te vergaren en te coördineren over hoe ernstig de zaken er voor staan of programma's uit te werken. Er zijn in de EG sinds 1973 al milieuactieprogramma's en toch is de milieusituatie vandaag ernstiger dan toen. Het nieuwe verslag „Milieu en de interne markt" toont immers ook aan dat, als wij het vrije verkeer van kapitaal en goederen de voorrang boven alles blijven geven, wij ons eigen graf graven. Een verhoogd energieverbruik, een verhoogd vervoer van met name ook gevaarlijke afvalstoffen betekenen en verhoogde luchtverontreiniging, een verhoogd afsterven van de bossen en een verhoogd uitroeien van soorten. Er moeten dus andere prioriteiten gesteld worden en het milieubureau moet het Brundlandt-rapport au sérieux nemen en methoden aanduiden om daadwerkelijk en bewust voorraadbronnen te besparen, de hoeveelheid afval te verminderen voor de behandeling waarvan er onvoldoende opslag- of bewerkingscapaciteiten bestaan en om de bevolking te informeren over de noodzaak van een groei binnen aanvaardbare grenzen. Aangezien verontreiniging, maar men weet, de grenzen van de EG-landen in beide richtingen overschrijdt, is het noodzakelijk dat ook de EVA-landen en de Oostbloklanden worden ingeschakeld. Aangezien haast geboden is bij het op gang brengen van de vele taken, is het belangrijk dat het bureau daar wordt gevestigd waar men traditie en ervaring heeft op het gebied van natuur- en milieubescherming en waar men beschikt over voldoende faciliteiten om deze taak aan te kunnen pakken. Ik zou zo onbescheiden willen zijn om er op te wijzen dat dat onder andere in Denemarken het geval is. Omdat Denemarken na 17 jaar lidmaatschap nog steeds geen enkele EG-instelling heeft, zou het bovendien juist en redelijk zijn het milieubureau in dat land te vestigen. De heer Muntingh (S). - Mijnheer de Voorzitter, de situatie van het milieu is dramatisch, wij moeten met reuzeschreden verdergaan maar met dit milieu-agentschap is dat beslist niet het geval. We weten dat dit niet de schuld is van de Commissie maar van de Raad en met name Spanje, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, laten we man en paard maar eens noemen. Het ziet ernaar uit dat de Raad dit milieubureau wil gebruiken om net als Pontius Pilatus de handen in onschuld te wassen met betrekking tot zijn belabberde houding ten opzichte van het milieu. Tien jaar lang maak ik nu al mee dat het Europees Parlement bepaalde maatregelen vraagt waaronder onder andere een inspectoraat terwijl de Raad slechts zijn gigantische dovemansoren toont. In mijn drieluik over de toepassing van het natuurbeschermingsbeleid is overduidelijk gebleken dat het hele natuurbeschermingsbeleid een wassen neus is als er niet gecontroleerd wordt. Wat baat een mens dan
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/103
Muntingh
een agentschap dat dezelfde gegevens verzamelt en ordent die het Europees Parlement al lang tot de conclusie hebben gebracht dat bij voorbeeld een inspectoraat nodig is. En mutatus mutandus geldt dit voor een aantal andere zaken zoals milieu-effectrapportage, green label, voldoende verslaglegging, controle op informatieplicht, enz. Het ziet er dus naar uit dat de Raad met zijn wederom onverantwoordelijke houding bezig is Parlement en Commissie, die toch kameraden zijn op weg naar een goed milieubeleid in de Europese Gemeenschap, uit elkaar te spelen. Dat moet niet gebeuren. Ik pleit er daarom voor dat wij ons ruimte verschaffen voor nader overleg, Commissie en Parlement samen tegen de Raad. Tot mijn spijt moet ik nu nog een verwijt in de richting van de Commissie maken en dat betreft de zetelproblematiek. Ik vind het betreurenswaardig dat de Commissie niet de moed heeft gehad zich uit te spreken voor een vestigingsplaats. De importantie en de ervaring met onder andere het Dublininstituut en het Centrum voor beroepsopleiding leert ons dat, als het hart van een Europees instituut zich in de periferie bevindt, dit instituut hoegenaamd geen levensvatbaarheid heeft. Dat zal ook gelden voor het milieu-agentschap. Het is van cruciaal belang dat dit agentschap dagelijks, iedere minuut samenwerkt met de andere actoren op milieu-gebied en dat is de Raad en die zit in Brussel. Dat is het Europees Parlement en dat zit in Brussel. Dat is vooral de Commissie en die zit in Brussel. Dat zijn de verzamelde milieu-organisaties, Europees milieubureau, Greenpeace, Friends of the Earth, allemaal zitten ze in Brussel. En als al deze organisaties iedere keer de trein of het vliegtuig moeten nemen om naar Kopenhagen te gaan of naar Oxford of van mijn part naar de Azoren of naar Madeira dan is het duidelijk dat dit agentschap van te voren een doodgeboren kind is. Daarom Commissie verwijt ik u dat het - en ik hoop dat u daar nog verandering in brengt dat u niet de enige plaats die in aanmerking komt voor een agentschap, Brussel, heeft vastgelegd. De heer Valverde Lopez (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, laat ik allereerst in alle duidelijkheid stellen dat ik een doeltreffend milieubeleid in Europa van essentieel belang acht. Een Europees milieubureau zoals hier voorgesteld wordt, komt mijns inziens echter neer op aantasting van de institutionele logica van de Gemeenschap. Wat ik zeggen wil is het volgende. In tegenstelling tot het federale systeem van de Verenigde Staten waarbij de federale wetgeving uitgevoerd wordt door federale instellingen, ligt de uitvoering van de communautaire wetgeving overeenkomstig het door het Verdrag van Rome aangegeven model bij de lidstaten. De vraag rijst waar het Europees milieubureau in dit algemene schema geplaatst moet worden. Wat is zijn rechtsstatus, welke waarde hebben de beslissingen van en overeenkomsten met dit bureau en welke institutionele mechanismen moeten zorgen voor hun uitvoering en naleving? De Commissie heeft met geen woord over deze vragen gerept die ik van het grootste belang
acht. Ook de rapporteur heeft zich niet met de achtergronden van dit probleem bezig gehouden en ik geloof dat de meesten van degenen die amendementen ingediend hebben zich er evenmin om bekommeren. Het ons voorgelegde voorstel gaat uit van een orgaan dat bevoegdheden van de Commissie over dient te nemen die ondanks het feit dat ze dus van supranationale aard zijn, toegekend worden aan een organisatie waarin nationale belangen van de lidstaten de boventoon voeren, hetgeen neerkomt op een renationalisering van de taken van de Commissie. Wat de meeste van de ingediende amendementen betreft, ben ik van mening dat deze het voorstel volstrekt verwerpelijk maken en het oorspronkelijke voorstel van de Commissie dat reëler is zou dan ook meer aanvaardbaard zijn. Zoals vandaag ook is opgemerkt, betekent de Europese Gemeenschap eenheid in verscheidenheid, maar niettemin dient de verdeling van bevoegdheden op lokaal, regionaal, nationaal en communautair niveau te worden gerespecteerd. Op communautair niveau kunnen en moeten - en daar zijn we ook mee bezig - er zulke vooruitstrevende normen ter bescherming van het milieu opgesteld worden als de rationaliteit toelaat maar de uitvoering van die wetgeving is taak van de nationale of regionale instanties. Het is de taak van lokale bestuurlijke diensten te waken voor afwijkingen van de naleving, en in geval van veronachtzaming of overtreding van de Gemeenschapswet dienen de belastingrechters, de plaatselijke rechters of indien nodig de Commissie op te treden tegen de lidstaat, en in laatste instantie is het het Hof van Justitie dat het laatste woord heeft inzake overtreding van de communautaire wetgeving. Het dient duidelijk te zijn en men kan niet vaak genoeg herhalen dat met het soort bureau dat men voor ogen heeft deze taakverdeling helemaal op losse schroeven zal komen te staan en de Commissie zou hiertegen in het geweer moeten komen. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de heer Collins heeft het al eerder gehad over de wat ongelukkige agenda vandaag. Wij hebben al van 16.35 tot 17.00 uur over dit verslag gepraat. Wij hebben er nu van 18.15 tot 19.00 uur over gepraat en als we veel geluk hebben, zullen we er volgens de huidige agenda van 22.45 tot 23.20 uur nog eens over praten. Vindt u ook niet dat zoiets niet te tolereren valt? Ik zou u dringend willen verzoeken dit debat om 21.00 uur te laten voortzetten tot het klaar is en daar dan de vragen voor een mondeling debat over het milieu aan toe te voegen, omdat deze er inhoudelijk bijhoren. Het naleven van communautair recht staat tenslotte rechtstreeks in verband met de taken van het bureau. Op deze manier zouden we tenminste toch nog een enigermate samenhangend debat krijgen. Het is al erg genoeg dat dit in drie delen plaatsvindt, maar het zou werkelijk onaanvaardbaar zijn als het laatste deel pas kort voor middernacht plaats zou vinden, nog afgezien van het probleem zo'n inhoudelijke discussie met elkaar te voeren.
Nr. 3-386/104
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Weber Het Parlement moet daarnaast in ieder geval nog proberen de publieke opinie op de hoogte te stellen van wat het doet. Het Parlement heeft journalisten uitgenodigd. Ik denk nauwelijks dat het voor niemand, op de paar afgevaardigden na die zich hier in dit Parlement met milieukwesties bezighouden, mogelijk en doenlijk is zo'n uit elkaar getrokken debat te volgen en daar ook nog zinvol verslag over uit te brengen. Ik verzoek u - en dat is mijn opmerking over het Reglement - dit debat om 21.00 uur voort te zetten tot het afgesloten is en de beide vragen voor een mondeling debat er onder te laten vallen. (Applaus) De heer Blaney (ARC). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Namens de Regenboogfractie stel ik voor dat wij doorgaan met het debat. De Voorzitter. - In artikel 74 staat dat de agenda na vaststelling door het Parlement niet meer gewijzigd kan worden. Zelfs de steun van een fractie zoals de Regenboogfractie is niet voldoende om dit voorstel in stemming te laten brengen. Alhoewel ik het persoonlijk eens ben met de opmerkingen van mevrouw Weber, ben ik gedwongen de agenda te volgen en het debat te schorsen daar het inmiddels 19.00 uur is geweest. Het debat wordt, zoals het Parlement heeft besloten, om 22.45 uur hervat. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze situatie is werkelijk onverdraaglijk. Ik verzoek u uit naam van de aanwezige leden van het Parlement het Bureau mee te delen dat in de toekomst zulke situaties in het belang van een informatief en goed debat vermeden moeten worden. Het is voor rapporteurs, andere parlementariërs en publiek niet aanvaardbaar op zo'n manier om te springen met een thema dat door ons allen in onze toespraken voor dit Parlement, door iedereen in de Ministerraad en iedereen in de Commissie boven aan het lijstje wordt geplaatst. Zo kunnen we niet met dit onderwerp omspringen. Ook het Parlement heeft tot plicht een aan de orde gesteld thema au sérieux te nemen en het zo te behandelen dat dit ook naar buiten toe zichtbaar wordt. (Applaus) De Voorzitter. - Ik dank u, mevrouw, voor deze opmerkingen. Zij zullen worden medegedeeld aan het Bureau. U weet echter dat helaas voor vandaag de beslissing ongewijzigd blijft. De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, kunt u ons zeggen hoeveel sprekers er nog voor het debat zijn ingeschreven? De Voorzitter. - Er staan nog tien sprekers op de lijst en daarna heeft commissaris Ripa di Meana het recht op een antwoord namens de Commissie. De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het zou in ieder geval van gezond verstand ge-
tuigen het debat over het verslag van mevrouw Weber te 21.00 uur voort te zetten. Het Parlement moet enige logica in acht nemen. Een Reglement is een Reglement maar logica is logica en gezond verstand is gezond verstand. De Voorzitter. - Wij hopen dat het Reglement en het gezonde verstand het met elkander kunnen vinden. Dat gebeurt misschien niet altijd maar in dit geval waarschijnlijk wel. De tien sprekers hebben gemiddeld drie minuten spreektijd en derhalve zal het debat in een halfuur afgesloten kunnen worden. U weet dat om 21.00 uur een ander belangrijk punt op de agenda staat en derhalve moet ik helaas de zojuist vermelde beslissing bevestigen. Het debat over dit thema zal hervat worden om 22.45 uur. De opmerkingen die gemaakt zijn worden naar mij toeschijnt door alle aanwezigen gedeeld. Zij worden ingegeven door het gezonde verstand en derhalve zullen zij worden medegedeeld aan het Bureau. Aldus kunnen wij voorkomen dat bij toekomstige gelegenheden zich dergelijke onaangename situaties herhalen. (De vergadering wordt te 19.00 uur onderbroken en te 21.00 uur hervat) VOORZITTER: DE HEER MARTIN On der voorzitter De heer McMahon (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, vorige week heeft de commissaris voor toerisme, de heer Cardoso e Cunha, het Europees Jaar voor Toerisme geopend te Dublin met veel fanfares en trompetgeschal en heeft het daarbij gehad over het Keltisch erfgoed in de volgende landen: Wales, Engeland, Ierland en Frankrijk terwijl hij heeft nagelaten uw eigen land Schotland te vermelden alsook Spanje en Portugal die ook banden hebben met het Keltisch erfgoed. Ik verzoek de Commissie toe te zeggen dat zij dit alsnog zal doen. De Voorzitter. - Als Schot, mijnheer McMahon sluit ik mij natuurlijk aan bij uw opmerking. Het gaat hier echter niet om een motie van orde. U moet zich met uw verzoek rechtstreeks tot de Commissie wenden. 10. Vragenuur De Voorzitter. - Aan de orde is het eerste deel van het Vragenuur (doc. B3-203/90). Vandaag behandelen wij de vragen aan de Commissie. Vraag nr. 1 van de heer Nianias (H-46/90) Betreft: Betrekkingen EEG-Bulgarije In een brief aan de Griekse minister-president
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/105
Voorzitter
heeft de premier van de republiek Bulgarije, de heer Mladenov, Griekenland om hulp verzocht bij de totstandbrenging van de samenwerking met de Gemeenschap. In dit schrijven stelt de Bulgaarse premier dat deelneming van zijn land aan de Europese economie een positieve uitwerking zou hebben op de politieke en economische hervormingen in Bulgarije. Welke maatregelen is de Commissie voornemens te treffen? De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Het is duidelijk dat de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa zo snel gaan dat er sinds het stellen van deze vraag en het beantwoorden ervan al weer heel wat dingen zijn gebeurd, nieuwe elementen zijn die uiteraard in het antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde moeten worden begrepen. Ik wil proberen heel precies en heel concreet te zijn. Ten eerste, op dit moment zijn onderhandelingen gaande tussen de Europese Commissie en de Bulgaarse autoriteiten voor het totstandbrengen van een verdrag dat betrekking zal hebben op handel en economische samenwerking. Ik heb, zoals ik aan het Parlement al heb medegedeeld, in januari een bezoek gebracht aan Bulgarije en ik heb nog zeer onlangs in Davos met eerste minister Loekanov over de actuele situatie in Bulgarije gesproken. Een en ander heeft ertoe geleid dat op dit moment door de Bulgaarse regering aan de Europese Commissie als coördinator van de steun van de vierentwintig landen voor Oost-Europa een memorandum is overgelegd waarin op een aantal concrete punten wordt gevraagd om naast de onderhandelingen over het verdrag waarover ik reeds sprak ook de mogelijkheden voor steun die reeds voor Polen en Hongarije besloten is toegankelijk te maken voor Bulgarije. Over deze zaak zal worden gesproken in een vergadering van DG XXIV aan het eind van deze week. Ik denk niet dat die vergadering al tot politieke beslissingen zal kunnen komen, om de simpele reden dat de gegevens waarover wij beschikken nog betrekkelijk onvolledig zijn, niet voldoende concreet, en er derhalve behoefte bestaat om aanvullende informatie vooraleer definitieve posities kunnen worden ingenomen. Maar een en ander betekent niet dat het niet wellicht mogelijk zou zijn om voor bepaalde specifieke acties al tot concrete initiatieven te komen. Die zaken worden, zoals gezegd, aan het eind van deze week in de vergadering van DG XXIV besproken. De definitieve politieke besluitvorming ter zake zal uiteraard slechts op politiek niveau kunnen plaatsvinden. In dat verband is het misschien interessant om aan het Parlement mede te delen dat wij op dit moment een tweede vergadering op ministerieel niveau hebben gepland van DG XXIV met betrekking tot de problematiek in Centraal- en Oost-Europa, in het begin van de maand juni van dit jaar. Dat betekent dat de Commissie volop bezig is om te zien wat op zo kort mogelijke termijn in Bulgarije kan worden gedaan, dat wij in permanent contact staan met de huidige Bulgaarse autoriteiten -
alles uiteraard onder de voorwaarde dat democratische principes in Bulgarije zullen worden bevestigd, dat er vrije en geheime verkiezingen zullen zijn en dat het land zich op weg begeeft in de richting van een markt georiënteerde economie omdat zonder dat alle steun die wij zouden kunnen geven uiteraard geen werkelijk effect zou kunnen hebben. De heer Nianias (RDE). - (GR) Ik wil de heer Andriessen danken voor de bemoedigende informatie die hij ons heeft verstrekt. Ik ben immers van mening dat de Gemeenschap snel en op de juiste wijze is opgetreden. Ik dank hem hartelijk omdat is gebleken dat de Gemeenschap ook belangstelling toont voor een gebied dat aan gevaren is blootgesteld en het historisch hard te verduren had. Een arm gebied dat te kampen heeft met enorme noden. De Gemeenschap is dus bezorgd om dit gebied en zal het hulp verlenen. Ik wil de commissaris vragen wanneer we de programma's die volgende week kunnen goedgekeurd worden in de praktijk kunnen brengen. Mijn vraag betreft het tijdschema voor de toepassing van het programma voor Bulgarije. Ik wil ook vragen of de Gemeenschap eraan denkt haar belangstelling uit te breiden naar andere Balkanstaten, want we mogen geenszins miskennen dat dit gebied historisch veel ellende heeft bezorgd aan de andere Europese volken. En daar men vooral aandacht heeft voor de volken en de economie van Centraal-Europa en de steun eraan, wil ik eraan herinneren hoe belangrijk het Balkangebied wel is voor de verdere evolutie van de Gemeenschap en haar economie in het algemeen. De heer Andriessen. - Het is moeilijk in dit verband van termijnen te spreken, om de simpele reden dat de Commissie voorstellen kan doen en op korte termijn en ook zal doen, maar dat het tenslotte anderen zijn die over deze programma's hebben te beslissen, maar ik denk dat ik wel kan zeggen dat gegeven de politieke bereidheid die in december in de vergadering van de Vierentwintig is gebleken en gegeven de ontwikkelingen in Bulgarije sedertdien de kans van een politieke positieve beslissing zeer positief kan worden ingeschat. Maar zoals gezegd, de vergadering waarin die beslissing kan worden genomen zal niet plaatsvinden vóór begin juni van dit jaar. Dat hoeft mijns inziens niet te betekenen dat voor die termijn niets zou kunnen worden gedaan. In de eerste plaats kunnen we onze onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsovereenkomst afronden. Mijn beoordeling van de situatie is dat dat op zeer korte termijn kan gebeuren. Vervolgens kunnen wij nagaan of wij, en dat is een gesprek aan het eind van deze week, reeds bepaalde concrete acties zouden kunnen ondernemen. Ik hoop dat het mogelijk zal blijken om dat te doen. Dat voor wat betreft de termijn. Het spijt me dat ik niet heel precies kan zijn, maar ik geloof dat de situatie dat op dit ogenblik niet mogelijk maakt.
Nr. 3-386/106
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Andriessen
De tweede vraag had betrekking op wat er gebeurt met de andere landen in Oost-Europa. Die vallen in principe onder dezelfde regeling. Wij hebben als Europese Commissie aan Oost-Duitsland, aan Tsjechoslowakije, aan Roemenië, aan Joegoslavië gevraagd om voorafgaand aan de vergadering van het eind van deze week hun ideeën over concrete door het Westen te nemen maatregelen aan ons kenbaar te maken. Die memoranda zijn alle binnen. Ik heb er in de loop van de laatste twee dagen een aantal ontvangen. Wij zullen over die memoranda berichten aan de vergaderingen van de Vierentwintig, zoals ik het ook zal doen aan de Europese Gemeenschap, de Twaalf, en wij zullen dus moeten evalueren of aan de voorwaarden voor een actie van onze kant is voldaan. De voorwaarden die wij zullen stellen, zullen exact dezelfde zijn als die ik zojuist voor Bulgarije heb uiteengezet, hetgeen betekent dat indien men bereid zal zijn om voor Bulgarije iets te doen, er mijns inziens ook de bereidheid zal zijn om iets te doen voor andere landen in Centraal- en Oost-Europa, uiteraard indien die voldoen aan de voorwaarde van democratie en economische hervorming die de basis zijn van onze actie. De heer Habsburg (PPE). - (DE) Mijnheer de commissaris, ik wil u eerst vragen of u echt alleen over Oost-Europa spreekt en eindelijk niet de term „Midden- en Oost-Europa" wil gebruiken, want dat zijn twee verschillende begrippen. Ik wil u ook vragen of u van mening is dat Bulgarije echt reeds voldoende op weg is naar een pluralistische democratie en verkiezingen. Moeten we er niet nogmaals op aandringen dat eerst democratische maatregelen moeten worden genomen alvorens we eventueel verdere ernstige stappen zetten? De heer Andriessen. - De eerste vraag beantwoord ik volledig bevestigend. Ik probeer voortdurend te spreken over Centraal- en Oost-Europa. Je moet in Praag geweest zijn om te begrijpen dat Tsjechoslowakije Centraal-Europa is en niet Oost-Europa. Ik ben dat volledig met u eens. Ik ben er geweest, ik heb het gezien en ik ben wat dat betreft volstrekt overtuigd dat men over Centraal- en Oost-Europa moet spreken, waarmee ik niet wil zeggen dat wij voor de toekomst zouden moeten blijven denken in termen van OostEuropa als één blok. Ik denk dat wij moeten zoeken naar een andere benadering van Oost-Europa en dat wij veel meer individueel dan collectief met de landen in Oost-Europa zouden moeten proberen te verkeren. De tweede vraag had betrekking op de kwestie of in Bulgarije de democratische voorwaarden al dan niet zijn vervuld. Het enige wat ik daarover kan zeggen is dat ik na de besprekingen die ik enkele dagen geleden met de eerste minister in Danos heb gevoerd de indruk heb dat men in Bulgarije voornemens is een democratisch proces in te stellen, met vrije, geheime verkiezingen en de mogelijkheid voor deelname aan de verkiezingen van de oppositiepartijen op een faire basis. Indien dat niet het geval zou zijn - ik wil dat hier met alle nadruk zeggen, en dat geldt niet alleen voor Bulgarije, dat geldt voor alle landen in Centraal- en
Oost-Europa - indien aan die voorwaarden niet zou worden voldaan, dan ben ik, noch de Europese Commissie bereid om voorstellen te doen in de geest zoals ik die in eerste instantie heb aangeduid. De democratie blijft een primordiale voorwaarde om in deze landen te doen wat wij voor Polen en Hongarije bereid waren te doen. De heer Moorhouse (ED). - (EN) Ik ben de commissaris erg dankbaar voor zijn oprechte antwoorden. Meer bepaald wat Bulgarije betreft wil ik hem vragen of het Parlement tijdig een kopie van het onderhandelingsmandaat zal ontvangen, als men voorstelt een ontwerp-overeenkomst voor te leggen dat betrekking heeft op de handel of de economische samenwerking. Als hij van mening is dat dat buiten zijn bevoegdheid ligt, wil hij dan zo vriendelijk zijn om de Raad ertoe aan te zetten dat te doen? Mag ik hem, hoewel dat misschien voorbarig is, ook vragen welke rechtsgrondslag hij voor zo'n overeenkomst voorziet, mochten we tot zo'n ontwerpovereenkomst komen? De heer Andriessen. - Deze vraag heeft natuurlijk een veel wijdere strekking dan het punt dat bij deze vraag aan de orde is. Ik wil drie dingen zeggen. In de eerste plaats, als het gaat over onderhandelingen, ga ik er niet van uit dat ik een mandaat krijg, van niemand. Het kan nooit meer zijn dan een richtlijn. Dat is wat het verdrag zegt en dat is waar ik van uitga. Een mandaat bestaat in mijn ogen niet. Een tweede punt is, krijgt het Parlement een copie van de richtlijn? Als ik het mij goed herinner zou dat een novum zijn. Wij bevinden ons hier op een subtiel gebied van competenties, rechtsgrondslagen en politieke verlangens. Ik denk dat het goed is dat wij over deze zaken met elkaar - mede naar aanleiding van hetgeen de voorzitter van de Commissie vandaag hier in het Parlement heeft gezegd - doorgaan met te discussiëren. Maar hangende dat debat kan ik mij vanavond uiteraard in deze context niet engageren voor een afwijking van de procedures zoals die tot dusverre zijn gevolgd. De derde vraag is de rechtsgrondslag. Wij zijn als Europese Commissie er tot dusverre van uitgegaan dat onderhandelingen van deze soort niet op artikel 238 gebaseerd zouden behoren te zijn. Dat geldt niet voor de tweede-generatie-overeenkomsten waarover ik al in januari in het Parlement heb gesproken, als het gaat om een associatieovereenkomst met deze landen. Dat zullen artikel 238-akkoorden zijn met alle implicaties van dien voor de inschakeling van het Europees Parlement. Dat wil zeggen dat de rechtsgrondslag voor onderhandelingen die wij thans bezig zijn te voeren of waarvoor wij aan de Raad onderhandelingsrichtlijnen hebben gevraagd gebaseerd zullen zijn op de grondslag zoals wij die in het verleden hebben toegepast, en niet artikel 238, hetgeen een specifiek betrekken van het Europees Parlement bij de procedure met zich meebrengt. Maar ik zeg nogmaals, wij zijn op dit ogenblik in gesprek met het Europees Parlement over deze pro-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/107
Andriessen blematiek. Vanochtend is dat gebeurd, dat zal binnenkort weer gebeuren, ik zou met uw welnemen het debat hierover nu willen stoppen en zien hoe wij verder kunnen komen bij een gelegenheid die meer geëigend is voor een dergelijk debat dan dit vragenuur. De heer Ephremidis (CG). - (GR) De antwoorden van de commissaris waren volledig, maar uit zijn antwoorden op de aanvullende vragen is gebleken dat, als de Gemeenschap zich openstelt en haar betrekkingen uitbreidt, meer bepaald met Bulgarije, er politieke voorwaarden gesteld worden en er een probleem is met de politieke besluitvorming. Mijn vraag is of we op de wijze waarop u heeft uiteengezet de ontwikkelingen daar, waarvan we allen willen dat ze zo democratisch mogelijk verlopen, niet bemoeilijken in plaats van vergemakkelijken en of we deze betrekkingen niet in de kiem smoren? Het meerpartijenstelsel werd immers reeds ingevoerd, verkiezingen werden aangekondigd, er zijn oppositiepartijen en er zullen verkiezingen worden gehouden. Het kan zijn dat die niet precies plaatshebben zoals in uw land of het mijne. Ben ik soms tevreden met de wijze waarop ze in mijn land plaatshebben? Is men in Frankrijk en Groot-Brittannië tevreden met hun verkiezingsstelsel? Nee, maar dat betekent niet dat ze geen voegzame plaats hebben in de Gemeenschap. Mijn vraag is: worden er voorwaarden gesteld, ja of nee? De Voorzitter. (H-47/90)
Vraag nr. 2 van de heer Köhler
Betreft: Concept voor een Europees verkeersnet na opening van de Oosteuropese grenzen Op grond van de politieke, maatschappelijke en economische veranderingen in de Oosteuropese landen en in de DDR zal, naar alle waarschijnlijkheid, zeer binnenkort een proces van herstructurering op gang komen, met name op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren en van het luchtvervoer. Dit vereist een snelle inpassing van Oost-Europa in het Europees verkeersnet. In welke mate heeft de Commissie in haar huidige concept voor verkeersinfrastructuur met deze komende ontwikkelingen rekening gehouden? Indien zulks, zoals kan worden aangenomen, niet het geval is, rijst de vraag of, op welke wijze en wanneer de Commissie een concept voor een Europees verkeersnet zal uitwerken waarin de Oosteuropese landen zijn opgenomen? De heer van Miert, lid van de Commissie. - Na de ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa heb ik onmiddellijk aan mijn diensten gevraagd om in de eerste plaats systematisch de gevolgen van de ontwikkelingen na te gaan voor het vervoersbeleid en daarvan een uitgebreid verslag te maken; dit verslag zal in de komende dagen klaarkomen. Dat is een eerste aspect. Een tweede is dat wij niet gewacht hebben om een reeks contacten te leggen, hetzij op het niveau van de ambtenaren, van de medewerkers, of op het politieke
niveau, zoals ik zelf reeds in Boedapest en ook in Oost-Berlijn al met de autoriteiten over een aantal gevolgen op het vlak van het vervoer heb gepraat. Wat meer specifiek de DDR aangaat, kan ik meedelen dat me gegeven was om in Bonn deel te nemen aan een vergadering tussen de Bondsminister voor Vervoer, de heer Zimmermann, maar ook met de minsiters van de Länder die verantwoordelijk zijn voor vervoer om samen een aantal gevolgen op transportgebied die voortvloeien uit de ontwikkelingen tussen de beide landen te bespreken, zeer concreet onder meer voor wat bepaalde grensovergangen betreft. Verder mag ik er wellicht aan herinneren dat de Commissie van de Raad een mandaat heeft gekregen om een veelomvattend ontwerp uit te werken voor een geïntegreerd TGV of SST-net, en het is nogal duidelijk dat wij ook bij de uitwerking daarvan rekening houden met de nieuwe ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa. Verder geldt hetzelfde voor het gecombineerd vervoer; dit wordt een zeer belangrijke aangelegenheid. U weet dat in de meeste van deze Centraalen Oost-Europese landen het goederenvervoer per spoor een zeer belangrijke rol speelt, bij voorbeeld in de DDR is dat 75% van het goederenvervoer, en wij moeten trachten zo veel mogelijk van dat goederenvervoer ook in de toekomst op het spoor te houden; dat betekent bijzonder veel aandacht schenken aan ontwikkeling van het gecombineerd vervoer. Verder gaat deze week nog de high-level groep van start onder voorzitterschap van mevrouw Nely SmitKroes en Pisani, met medewerking van één van de vroegere collega's uit het Parlement, Horst Seefeld, die gevraagd worden na te denken over de ontwikkeling van het transportbeleid binnen de Europese Gemeenschap, in de brede zin van het woord, en uiteraard zal daarbij ook terdege moeten worden rekening gehouden met de nieuwe ontwikkelingen in Centraal- en Oost-Europa. Dan misschien nog deze mededeling. Op ons initiatief is er met de senaat van Berlijn overeengekomen om in de loop van dit jaar een conferentie, een colloquium te beleggen met alle Europese landen en alle Europese spoorwegmaatschappijen om samen na te denken over de toekomstige ontwikkeling van het spoorbeleid in heel Europa. De heer H. Köhler (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral wil ik de commissaris hartelijk danken omdat hij ons op de hoogte heeft gebracht van de huidige stand van zaken. Ik dank ook de Commissie omdat ze dit thema zo vlug heeft behandeld. Ik wil enkel drie korte vragen stellen. Ten eerste, u heeft het net gehad over een ontwerp. Wanneer precies zal dit ontwerp klaar zijn? Ten tweede, werd dit ontwerp met de lidstaten van de Gemeenschap overeengekomen, want daaruit moet per slot van rekening een passende coördinatie volgen? Ten derde, u heeft erop gewezen dat in de landen van het Oostblok en in Centraal-Europa vooral het goederenvervoer per spoor een zeer belangrijke rol speelt. Hoe kan men waarborgen dat de toestand er afgestemd wordt op die in de landen van
Nr. 3-386/108
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
H. Köhler
de Europese Gemeenschap, waar het goederenvervoer over de weg van grotere betekenis is? Deze twee vervoersystemen moeten zo op elkaar afgestemd worden dat in Centraal- en Oost-Europa de goederen niet over de weg moeten, want dat transportsysteem werkt bij ons niet bevredigend. De heer van Miert, lid van de Commissie. - Wat het eerste deel van de vraag betreft, zou ik erop willen wijzen dat we uiteraard een onderscheid moeten maken tussen de snelle evolutie die nu plaats grijpt met betrekking tot de DDR. Het is duidelijk dat we ons in de komende weken en maanden zullen moeten gaan bezighouden met de gevolgen die dit heeft op het vlak van het verkeer, niet alleen wat betreft de infrastructuur maar ook in verband met de andere aspecten van het vervoer. Met landen als Hongarije zijn er vrij vlotte en diepgaande contacten, facts finding vergaderingen zoals dat wordt genoemd, om na te gaan over welke concrete punten er mogelijkerwijs snel kan worden onderhandeld. Dat heeft dus ook te maken met het toekomstig spoorbeleid. We moeten trachten te vermijden dat met de snelle ontwikkeling van het verkeer over de weg in de Gemeenschap, met alle problemen vandien, denk maar aan het transitprobleem in Oostenrijk, aan de groeiende files, dat we niet nog eens bovenop ook nog de complicaties krijgen door de grotere uitwisseling van goederen met de Centrale en Oosteuropese landen. Wij moeten dus met hen afspreken hoe het goederenvervoer per spoor in de toekomst een maximale rol kan blijven spelen. Daarvoor zijn deze contacten aan de gang en ik heb er reeds op gewezen dat ik met een paar landen zelf over deze problematiek heb gesproken. De heer Wijsenbeek (LDR). - Kan de commissaris erkennen dat er in de afgelopen jaren nogal wat prijsdumping in het transport heeft plaatsgevonden vanuit de Oosteuropese landen? Is de commissaris dan bereid om toch, om de eerlijke concurrentie te handhaven, wel afspraken te maken met in het bijzonder OostDuitsland, waar het in dit geval om gaat, maar ook met de Oosteuropese landen in het algemeen, om te zorgen dat ze zich wel degelijk aan onze concurrentieregels houden, dat wil zeggen de verdragsregels, zodat er geen oneerlijke concurrentie verder plaatsvindt. De heer van Miert. - Ik ben de geachte afgevaardigde dankbaar voor deze vraag want het is inderdaad zo dat de Gemeenschap in het verleden verplicht is geweest om bepaalde maatregelen te treffen inzake contingentering, de real link en al dat soort zaken meer, om bepaalde concurrentievervalsende elementen tegen te gaan. Het is duidelijk dat, in de evolutie die we allemaal wensen, rekening moet worden gehouden met een aantal condities. Ik denk onder meer aan de reciprociteit. Ik denk onder meer ook aan het toch wel comparabel respecteren van sociale en veiligheidsaangelegenheden. Ik denk ook nog aan het feit dat er toch geen dumping mag plaatsgrijpen en dat betekent dat de evolutie naar een markteconomie ook op het vlak van het vervoer toch wel een zekere doortrekking moet krijgen. Ik kan de geachte afgevaardigde ervan
verzekeren dat dit elementen zijn die we wel degelijk mee in rekening nemen wanneer we met de betrokken autoriteiten praten. Mevrouw Mcintosh (ED). - (EN) Ik verheug mij over de uitleg van de Commissie, maar ik heb toch nog twee vragen aan de Commissie. Ten eerste, als lid van de Commissie vervoer en toerisme wil ik graag weten of de Commissie overwogen heeft welke de budgettaire implicaties zijn van alleen al de studies die uitgevoerd werden. Kan de Commissie iets doen dat niets zal kosten, met andere woorden kan ze werkelijk als coördinator optreden voor investeringen van westerse particuliere bedrijven, vooral in de vervoerssector, in Polen bij voorbeeld of in andere Oosteuropese landen? Ter informatie, het zou mij verheugen als ik naderhand de commissaris kon ontmoeten om hem de boodschappenlijst van de Poolse vervoersminister te overhandigen, die ik tot mijn genoegen voor twee weken heb ontmoet. De heer van Miert. - Ik moet toegeven dat onze financiële middelen erg beperkt zijn. Ik geloof dat dit Parlement maar al te goed de situatie kent wat dat betreft. In het kader van de hulpprogramma's zijn 300 miljoen ecu uitgetrokken voor Polen en Hongarije die in de eerste plaats zullen besteed worden aan de voedselproduktie, aan training enz. Het is echter niet uitgesloten dat ook bepaalde, zij het dan misschien in eerste instantie beperkte, delen van deze middelen kunnen worden voorzien om ook mogelijkerwijze interessante projecten op het vlak van transport toch al een eerste impuls te geven. Maar dat moeten we nader bekijken vanaf het ogenblik dat er interessante projecten worden aangereikt van die kant. Ten tweede, voor wat de bank betreft voor constructie en ontwikkeling, wel daar is het mogelijk om toch ook een en ander te ondernemen, wel te verstaan vanaf het ogenblik dat deze bank operationeel zal zijn. Voor het overige geloof ik dat, vanaf het ogenblik dat de Commissie en het Parlement en de Raad discussiëren over bijkomende middelen ook voor andere Centrale en Oosteuropese landen er bepaalde fondsen desgevallend ook kunnen worden voorbehouden of kunnen worden voorzien voor initiatieven met betrekking tot transport. De heer Habsburg (PPE). - (DE) Ik ben de jongste tijd veel in de DDR geweest en ik denk dat één van de belangrijkste problemen van het vervoer in het Oostblok de milieuverontreiniging is en dat is het te wijten aan de slechte wagens. Heeft de Commissie erover nagedacht wat er moet worden gedaan om te verhinderen dat de lucht ook bij ons verpest wordt zoals in het Oostblok en heeft u erover nagedacht hoe het grensoverschrijdend wegvervoer zo kan geregeld worden dat ons milieu gespaard wordt? De heer van Miert. - Wat de gevolgen voor het milieu betreft, dat laat ik graag over aan mijn collega Ripa di Meana, maar we weten allemaal dat de situatie op het vlak van het milieu en de milieubescherming in de
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/109
van Miert DDR lamentabel is. Het is een ontzettend probleem en het gaat ook ontzettend veel kosten om er wat aan te doen. We weten het allemaal. Daarom ook wensen we op het vlak van het transport de gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken. Dat betekent dat er in de DDR ongetwijfeld verder prioriteit moet worden gegeven aan het goederenvervoer per spoor, alhoewel de infrastructuur, de spoorinfrastructuur ook in slechte toestand is, dat er veel aan moet verbeterd worden en ten tweede dat ook het vervoer langs de kanalen, de waterwegen ook verder moet worden uitgebouwd. Het zijn twee vervoermiddelen die op zichzelf milieuvriendelijk zijn en men mag niet de fout begaan die men in sommige van onze landen wel eens heeft begaan, om het spoor en om de vaarwegen, de inlandse vaarwegen om die te benadelen. Dat mag men zeker niet doen ook vanuit het oogpunt van milieubescherming. De Voorzitter. - Vraag nr. 3 van de heer Ford (H-94/90) Betreft: Deelname aan CODEST ter ontwikkeling van de Oost-Westbetrekkingen Overweegt de Commissie in de huidige sfeer van politieke samenwerking met Oost-Europa het CODEST-programma van DG XII open te stellen voor laboratoria in Hongarije, Tsjechoslowakije, Polen en - te zijner tijd - de DDR? De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Over de mogelijkheid van deelneming aan CODEST door Oosteuropese landen is al gesproken in 1988. De Commissie neemt een zeer constructief standpunt in. De uiteindelijke beslissing moet worden genomen door het Comité van hoge ambtenaren-CODEST. Er zijn een aantal verzoeken op dit ogenblik om in CODEST deel te nemen; naar mijn smaak lijkt het mogelijk dat op korte termijn over deze verzoeken positief wordt beslist. Zoals gezegd, de Commissie beslist niet, maar de Commissie staat er positief tegenover en zal dienovereenkomstig handelen. De heer Ford (S). - (EN) Ik ben enigszins ontgoocheld omdat de heer Andriessen met zijn antwoord op vraag nr. 3 niet opnieuw gepoogd heeft om een vermelding te krijgen in het Guiness Book of Records voor het langste antwoord op de kortste vragen. We wensen hem echter veel geluk met verdere pogingen in de toekomst. Ik verheug mij nochtans over de positieve houding van de Commissie. Ik wil de heer Andriessen vragen of de Commissie niet van mening is dat men Oost-Europa eigenlijk niet beter kan helpen door middelen ter beschikking te stellen aan die gebieden die met onze steun in hun eigen behoeften zouden kunnen voorzien dan door het soort noodhulp te geven waarover zo vaak wordt gesproken. De heer Andriessen. - Ik zoek niet naar een vermelding in het Guinessbook of records. Als het lukt is het meegenomen, uiteraard. Maar ik denk dat dit soort concrete projecten waarin wij samenwerken, vaak be-
ter zijn dan verdragsteksten. In die zin geloof ik dat het een goede weg is om samenwerking en hulp aan deze landen te bieden. Ik wil erop wijzen - op gevaar af dat ik toch weer lang word - dat in de overeenkomsten die wij gesloten hebben met Polen, Hongarije, de Sovjetunie, de overeenkomsten waarover wij onderhandelen met Bulgarije, Roemenië en Oost-Duitsland, en die waarover wij gaan onderhandelen met Tsjechoslowakije, de mogelijkheid van samenwerking op technologisch gebied duidelijk is inbegrepen. Het is niet alleen via dit soort concrete programma's, maar ook via bilaterale activiteiten dat wij kunnen bijdragen aan de verdere ontwikkeling van deze landen. Ik ben blij dat wij het hier vanavond samen over eens zijn. De Voorzitter. (H-l 39/90)
Vraag nr. 4 van mevrouw Rawlings
Betreft: Jumelages met steden in Oost-Europa Is de Commissie bereid te overwegen de nu door haar verleende steun aan plannen voor jumelage binnen de EG uit te breiden en ook dit soort banden tussen steden in de Gemeenschap en in OostEuropa te subsidiëren? De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Dat is een heel andere samenwerking. Het gaat hier over jumelages. Wij hebben nota genomen van de wensen die het Europees Parlement heeft aangebracht in de begroting om ook de mogelijkheid van jumelages met landen in Oost-Europa mogelijk te maken. Wij zijn van plan om dat in de toekomst ook te doen. Maar ik hoop en vertrouw dat het Parlement er begrip voor zal hebben dat dit voor het eerste jaar, 1990, uiteraard een bescheiden actie moet zijn, want jumelages moeten worden voorbereid. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Dat betekent dus dat we voor 1990 in elk geval niet meer dan een bescheiden bedrag uit de totale begrotingslijn die voor dit doel beschikbaar is, kunnen bestemmen voor jumelages met landen in OostEuropa. Wij hebben dit indicatief gesteld op vijf procent, maar het is duidelijk dat in de verdere toekomst dit beleid moet worden herzien en moet worden aangepast aan de actuele mogelijkheden. Vanzelfsprekend zullen ook hier een aantal harde, democratische eisen gelden. Dat betekent dat we alleen jumelages kunnen aanvaarden die worden aangegaan met gemeenten waarin vrije en geheime verkiezingen zijn geweest en waarin het gemeentebestuur, of hoe men het ook moge noemen, een democratische legitimering heeft gekregen. Verder vinden wij ook dat bij dit soort jumelages een ruime representatie van de lokale bevolking moet worden betrokken. Het antwoord is derhalve positief. De actie is beperkt voor het lopend begrotingsjaar, maar wij hopen in de gelegenheid te zijn, zowel budgettair als politiek, om in de komende jaren op dit punt verdergaande acties van Gemeenschapswege te steunen.
Nr. 3-386/110
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Rawlings (ED). - (EN) Ik ben blij te horen dat jumelage met Oosteuropese steden nu in aanmerking komt voor steun van de Gemeenschap, maar ik betreur het dat hiervoor geen extra middelen beschikbaar worden gesteld. De begrote 3 miljoen ecu voor het jumelageprogramma is reeds minder dan een kwart van het in 1988 noodzakelijk geachte bedrag om nauwere banden alleen al binnen de Gemeenschap zelf te bevorderen. Ik heb vier steden in mijn kiesdistrict Chelmsford, Basildon, Epping en Harlow - die alle een jumelage overwegen, maar die dringend financiële steun nodig hebben voor de speciale problemen die zich voordoen bij het aangaan van betrekkingen met Oost-Europa. De grotere behoefte aan tolken, de grotere afstanden en de vereiste voorlichtingscampagnes van langere duur maken een dergelijk gebaar onbetaalbaar. Kan de commissaris, gezien het erkende belang van jumelages tussen steden met het doel de volkeren van Oost-Europa dichter bijelkaar te brengen, beloven de impuls die uitgaat van de recente bevrijding van Oost-Europa, niet verloren te laten gaan, en is hij bereid onverwijld ruimere middelen ter beschikking te stellen? De heer Andriessen. - Het pleidooi voor jumelages vindt een open oor bij de Europese Commissie. Wij geloven met de geachte afgevaardigde dat dit soort directe relaties tussen bevolking en bevolkingsgroepen, in dit verband lokale, van grote betekenis zijn voor het hele proces. De Commissie staat hier dus positief tegenover. De vraag of daarvoor meer middelen beschikbaar kunnen komen is uiteraard een vraag die niet alleen ter beoordeling van de Commissie staat. De Commissie doet voorstellen, het Europees Parlement en de Raad vormen samen de begrotingsautoriteit. De Commissie zou met sympathie zien indien het mogelijk zou zijn om in het budgettaire proces meer middelen beschikbaar te krijgen voor dit soort activiteiten tussen lokale bevolkingen die naar het oordeel van de Commissie zouden kunnen bijdragen tot een versterking van het integratieproces in Europa. De heer Kellett-Bowman (ED). - (EN) Ik juich het positieve antwoord van de commissaris over jumelages met steden in Oost-Europa toe. Zou hij ook bereid zijn regionale jumelages aan te moedigen? Ik denk hierbij aan een jumelage tussen het oude Koninkrijk Wessex in Engeland en Transylvanie. De heer Andriessen. - Ik ben commissaris voor externe betrekkingen en ik moet zeggen dat de gedachte van regionale jumelages de Commissie aanspreekt. Ik meen zelfs dat mijn collega, McMillan, op dat punt al bepaalde ideeën heeft ontwikkeld. Hij is hier. Ik denk dat zijn aanwezigheid in dit debat en de standpunten die hij in het verleden heeft ingenomen, duidelijk maken dat regionale jumelages voor de Commissie zeker niet moeten worden uitgesloten. Integendeel, ze zouden kunnen worden bevorderd.
13.2.90
De heer Habsburg (PPE). - (DE) Mijnheer de commissaris, ik heb met grote belangstelling kennis genomen van het feit dat u de bevordering van de democratie als een van de voorwaarden vooraf hebt genoemd. Concreet gerela-teerd aan de DDR zou ik u willen vragen: bent u in de Commissie zich er volledig van bewust dat er in de DDR weliswaar parlementaire verkiezingen zullen komen, maar dat er in de gemeenten nog steeds een rigoreuze controle als ten tijde van de SED wordt uitgeoefend, en dat men daarom een project pas kan starten wanneer ook vrije verkiezingen voor de gemeenteraden hebben plaatsgevonden? Mijn tweede vraag, die niet helemaal zo serieus is, luidt: ik heb zojuist ook met Roemeense leiders gesproken, die mij hebben gezegd dat zij het ten zeerste zouden toejuichen als er tussen de hoofdstad van Europa, namelijk Straatsburg, en de stad Temesvar, die Roemenië de vrijheid heeft gebracht, een jumelage tot stand zou komen. Hebt u daar bezwaar tegen? De heer Andriessen. - De eerste vraag beantwoord ik volledig bevestigend. Ik huldig het duidelijk standpunt dat zolang er geen democratisch gekozen gemeentelijke-bestuursvertegenwoordiging is, de Europese Gemeenschap, de Europese Commissie geen financiële steun aan welke vorm van associatie tussen gemeenten ook zal behoren te geven. Het tweede punt betreft een zaak die niet tot de competentie van de Commissie behoort. Indien Straatsburg, als gemeente zou besluiten dat een democratisch gekozen burgerlijke vertegenwoordiging in Timisoara in Roemenië een jumelage aan te gaan, dan zal de Europese Commissie daar geen bezwaar tegen hebben. Maar de conditie die ik heb gesteld blijft. Het moet gaan om een democratisch gekozen bestuur van de plaatselijke bevolking, anders kan het naar mijn smaak niet. De Voorzitter. (H-161/90)
Vraag nr. 5 van mevrouw Jepsen
Betreft: Nationale steun van de lidstaten voor landen in Oost-Europa en het daaraan verbonden gevaar van ondermijning van de gemeenschappelijke handelspolitiek Hoe denkt de Commissie te waarborgen dat er in het kader van de ontwikkelingsprogramma's en subsidieregelingen die verscheidene lidstaten van de Gemeenschap bilateraal overeenkomen met landen in Oost-Europa geen preferentiële behandeling plaatsvindt van nationale leveranciers voor deze programma's, waardoor de programma's zouden kunnen uitmonden in een nieuwe vorm van indirecte overheidssteun voor het bedrijfsleven in de betreffende lidstaat, hetgeen in strijd is met het gemeenschappelijke mededingings- en handelsbeleid en met de doelstelling een Europese interne markt tot stand te brengen?
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Ik denk dat wij hier een belangrijke vraag ter bespreking hebben, een belangrijke vraag omdat hier naar mijn smaak inderdaad een probleem kan rijzen, een probleem dat gebonden hulp, in welke vorm dan ook, gegeven door een lidstaat aan een land - in dit geval aan Centraal- en Oost-Europa - tot gevolg zou kunnen hebben dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Dat probleem doet zich overigens niet alleen hier voor. Hiermee worden wij ook geconfronteerd, het gaat over ontwikkelingshulp in gebonden vorm, waarvoor een OESO-code bestaat. Het is ook een vraag waarvoor we gesteld worden als het gaat om exportkredieten en alle mechanismen die we met en rond de exporten tot ontwikkeling hebben gebracht. Ik denk dat wij gewoon eerlijk moeten toegeven dat de snelheid waarmee alles zich voltrekt ons op dit ogenblik nog onvoldoende bewust heeft gemaakt van dat hier een probleem kan liggen. Ik ben dan ook vanavond niet in staat om op de vraag in te gaan in de zin van maatregelen die wij reeds genomen hebben, maar ik wil wel graag zeggen dat hier naar mijn smaak een probleem ligt en dat de Commissie dit probleem moet onderzoeken en moet nagaan op welke wijze door systemen van notificatie, van monitoring of wat dan ook kan worden voorkomen, dat hier de gevolgen zouden ontstaan die door de geachte afgevaardigde zijn aangeduid. Mijn antwoord is dus positief in de zin van dat ik bereid ben dit probleem snel te onderzoeken, nog niet helemaal positief voor zover ik nog niet in staat ben om aan te geven welke concrete maatregelen nodig of, wenselijk zijn om aan eventuele problemen die zich zouden kunnen voordoen het hoofd te bieden.
Nr. 3-386/111
en hoogst waarschijnlijk eerder over deze zaak rapporteren. De Voorzitter. - Mijnheer de commissaris, misschien wilt u de vragen nrs. 6 en 7 tezamen beantwoorden, want ze zijn beide tot u gericht.Vraag nr. 6 van de heer Carvalhas (H-291/89) Betreft: Samenwerking met Oost-Europa Op 6 juli jl. legde Michail Gorbatsjov, voorzitter van de Opperste Sovjet van de USSR een aantal belangrijke verklaringen in Straatsburg af en herhaalde deze in zijn schrijven van 14 juli jl. aan president Franååois Mitterrand in diens hoedanigheid van voorzitter van de Top van Zeven in Parijs. Deze verklaringen bieden nieuwe perspectieven voor samenwerking op velerlei gebied in het wederzijds belang van de Gemeenschap en de socialistische landen en voor stabiliteit en vrede in Europa en de wereld. Is de Commissie voornemens positief te reageren op deze voorstellen en met de nodige spoed een aantal initiatieven en maatregelen te nemen die tegemoet komen aan de voorstellen van Gorbatsjov, met name inzake samenwerking op het gebied van economie, onderzoek naar nieuwe technologieën en niet-vervuilende energiebronnen, ecologie, infrastructuur (transeuropese spoorlijn voor hogesnelheidstreinen bij voorbeeld), cultuur en bescherming van het cultureel erfgoed? Vraag nr. 7 van de heer Moorhouse (H-70/90)
Mevrouw Jepsen (ED). - (DA) Ik ben blij met de toezegging van de commissaris dat hij de kwestie wil onderzoeken, maar ik ben wel enigszins teleurgesteld dat men daarover niet al een beetje heeft nagedacht. Zoals de commissaris zelf heeft gezegd, hebben wij hetzelfde probleem met betrekking tot de ontwikkelingshulp. Natuurlijk ben ik niet alleen verontrust over deze dingen, maar de hele industrie in Denemarken is dat. Ik zou graag willen weten wanneer precies de Commissie hieraan aandacht zal besteden, want de dingen gaan ongelooflijk snel, en even plotseling zijn er dan velen die de regels hebben gebroken. Er zijn geen grenzen aan de fantasie waarmee men nu wil proberen nieuwe foefjes te vinden om de regels te omzeilen. Wij kennen de mensen immers en daarom zou ik het op prijs stellen als de commissaris mij de toezegging zou kunnen doen dat reeds in het lopende jaar met een en ander rekening zal worden gehouden. De heer Andriessen. - Ik begrijp de teleurstelling van de geachte afgevaardigde over het feit dat ik nog niet in staat ben om een heel concreet en specifiek antwoord te geven op zijn vraag. Ik wil mijzelf zo nauwkeurig mogelijk uitdrukken: ik wil ten eerste onderzoeken of het nodig is om maatregelen te nemen; indien maatregelen genomen zullen moeten worden, zullen die zo snel mogelijk worden genomen. In elk geval zal ik aan het Parlement voor het eind van dit jaar
Betreft: Agenda van de commissaris Buitenlandse Betrekkingen Kan de Commissie mededelen welke officiële verplichtingen de commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen heeft in de week die ingaat op 12 februari 1990? De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Ik wil graag proberen aan uw verzoek te voldoen hoewel de vragen niet helemaal dezelfde strekking hebben. Maar laat mij beginnen met te vraag van de geachte afgevaardigde de heer Carvalhas. Wij hebben als Commissie niet specifiek gereageerd op brieven van de heer Gorbatsjov die niet aan de Commissie waren gericht. Gorbatsjov heeft zich gewend tot Mitterrand als voorzitter van de Top van Straatsburg in juli. Hij heeft zich gericht tot Mitterrand als voorzitter van de Europese Raad. Wij hebben als Europese Commissie tot op heden geen brieven van dergelijke strekking van de heer Gorbatsjov ontvangen. Het is derhalve niet aan de Commissie om op die brieven te reageren. Dat is mijn eerste antwoord. Mijn tweede is positiever, in de zin dat wij sinds het begin van de normalisering van de betrekkingen tussen de landen in Centraal- en Oost-Europa en de Euro-
Nr. 3-386/112
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Andriessen
pese Gemeenschap een reeks van maatregelen hebben getroffen en een reeks van verdragen hebben gesloten of bezig zijn te sluiten waarin de samenwerking tussen Europa en deze landen gestalte krijgt. Wij zijn bezig, en het Europees Parlement is daarvan op de hoogte, om een tweede generatie van overeenkomsten van samenwerking voor te bereiden. Wij noemen deze associatie-overeenkomsten - ik heb er over gesproken in het begin van dit Vragenuur - en zij zijn erop gericht en - dat lijkt me wezenlijk - de specifieke en bijzondere relatie tussen de Europese Gemeenschap en de landen in Centraal- en Oost-Europa tot uitdrukking te brengen. Deze associatie-overeenkomsten zullen betrekking hebben op vergaande handelsovereenkomsten, dat wil zeggen: het uiteindelijke doel is een vrijhandelszone tussen het betreffende land en de Europese Gemeenschap. Zij zullen betrekking hebben op culturele, economische, op alle mogelijke zaken van informatie-uitwisseling, technologie, milieu, gezamenlijke projecten transport. Er is vanavond al over gesproken. Dat wil zeggen dat wij niet noodzakelijkerwijs antwoordend op een brief van de heer Gorbatsjov als Europese Commissie open willen staan voor een ontwikkeling waarin de landen in Centraal- en Oost-Europa volledig kunnen delen in de economische en politieke ontwikkelingen die in West-Europa gaande zijn. Dat is mijn basic antwoord op deze vraag. Vraag 7 is van een andere orde. Ik moet duidelijk zeggen dat wanneer ik de vraag zeer letterlijk neem, haar niet kan beantwoorden, want de Commissie kent niet in detail de agenda van de commissaris die verantwoordelijk is voor externe betrekkingen, maar voor zover het deze week betreft, is de commissaris aanwezig op het moment dat het Parlement met hem wil spreken over de zaken die zijn verantwoordelijkheid dragen. De Voorzitter. - Ik ben ervan uitgegaan dat de heer Moorhouse de typische "Lagerhuistechniek" heeft toegepast om in het Vragenuur aan het woord te kunnen komen. Daarom heb ik u verzocht beide vragen samen te behandelen. De heer Carvalhas (CG). - (PT) Mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw antwoord. Natuurlijk heb ik in mijn vraag noch u, noch de Commissie verzocht president Gorbatsjov schriftelijk te antwoorden. Dat was niet de vraag die ik heb gesteld. Mijn vraag aan de Commissie, en stellig weet hij dat en zijn er geen formele brieven nodig, was of hij de concrete vragen die hier waren gesteld, al of niet wilde beantwoorden, dat wil zeggen de concrete vragen die de heer Gorbatsjov in deze zelfde zaal ten overstaan van de Raad van Europa en dus aan de Europese Gemeenschap heeft gesteld. Ik denk dat het antwoord, volgens hetwelk de Commissie zich zal beraden over de vorm van de associatie en zich zal inspannen om tot samenwerking - vaak gepaard gaande met inmenging - te komen met de landen van het Oosten, geen antwoord is op deze vraag.
Deze luidt: is de Commissie al of niet bereid deze concrete vragen te beantwoorden? Of zult u doorgaan met ons abstracte antwoorden te geven? De heer Andriessen. - Het spijt me dat ik abstract was; dat is niet mijn gewoonte, maar blijkbaar vanavond wel. In het verdrag dat wij met de Sovjetunie hebben getekend en dat hier morgen ter discussie zal staan zijn in feite de meeste suggesties voor samenwerking die door de heer Gorbatsjov zijn gedaan reeds opgenomen - op het gebied van milieu, op het gebied van technologie. Een snelle trein, een TGV zit er nog niet in, dat moet ik nu toegeven - maar dat raakt de competenties van mijn collega voor transportzaken -, maar in feite zit in onze benadering van de problematiek een positief antwoord op hetgeen de heer Gorbatsjov heeft voorgesteld. Ik wil er nog één ding aan toevoegen. De verdragen met deze landen zijn niet beperkt in de zin van dat alles wat mogelijk is al reeds is opgeschreven. Er is een reeks van gebieden aangeduid waarop samenwerking met de betreffende landen kan worden ontwikkeld. Er zijn elk jaar structuren voorzien, commissies die met elkaar spreken, ministeriële bijeenkomsten die willen zien op welke wijze die overeenkomsten optimaal kunnen worden benut. Ik denk dat ik kan zeggen dat de Gemeenschap en de Sovjetunie en alle andere landen in Oost-Europa waarmee wij deze overeenkomsten sluiten in de positie zijn waarin wat de heer Gorbatsjov heeft geschreven kan worden uitgevoerd, zonder dat wij brieven schrijven. Ik schrijf liever een verdrag dan een brief. De heer Moorhouse (ED). - (EN) Ik ben de commissaris dankbaar voor zijn aanwezigheid hier vandaag en ik ben er zeker van dat hij zijn uitstekende reputatie zal handhaven. Mijn eigenlijke vraag is: Wanneer is een associatie-overeenkomst geen associatie-overeenkomst, en zou de commissaris mij precies kunnen uitleggen waarom de overeenkomst met de Sovjetunie, waarover morgen zal worden gedebatteerd, geen associatie-overeenkomst is? Als hij artikel 238 raadpleegt, zal hij een vrij nauwkeurige omschrijving van een associatie-overeenkomst vinden. Kan het zijn dat, omdat het akkoord waarover wij spreken, geen hoofdletter „A" heeft, het niet als een associatie-overeenkomst in de ruimste zin van het woord wordt beschouwd? De heer Andriessen. - De verleiding is groot om in te gaan op deze problematiek maar ik respecteer het Vragenuur en ik weet dus dat dit niet het moment is om deze zaken grondig met elkaar door te discussiëren. De Commissie is van oordeel dat het verdrag met de Sovjetunie niet beantwoordt aan de formele en de materiële criteria die zijn gesteld in het verdrag en de jurisprudentie van het Hofvan Justitie voor een verdrag op basis van artikel 238 van het Verdrag van Rome. Dat is de situatie en omdat wij van oordeel zijn dat dat niet zo is, hebben wij aan dat verdrag ook niet die rechtsgrondslag meegegeven. Men kan daarover van mening verschillen. Ik heb de indruk, als ik de versla-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/113
Andriessen
gen van het Europees Parlement lees, dat een ruime meerderheid deze opvatting deelt en dat men van oordeel is dat het geen verdrag is op grond van artikel 238. Mijn mening is - en ik zeg dat in alle duidelijkheid het verdrag is het verdrag. Men kan natuurlijk proberen politiek te bedrijven, men kan natuurlijk proberen het Parlement meer invloed te verschaffen op bepaalde verdragen. Ik respecteer dat. Maar men kan niet de politiek gebruiken om een correcte juridische analyse van de verdragsbasis te wijzigen. Dat, mijnheer de Voorzitter, kan niet en dat zeg ik in alle duidelijkheid, tegen de geachte afgevaardigde, mijnheer Moorhouse. Sir James Scott-Hopkins (ED). - (EN) Om even terug te komen op de kwestie van de vervuiling, is de Commissie het niet met mij eens dat het allemaal louter een kwestie van geld is en dat de Oostbloklanden, met name de Sovjetunie, zo ongeveer de ergste vervuilers zijn, die er bestaan? Zal dit zogeheten akkoord met de Sovjetunie bij voorbeeld een programma behelzen om de vervuiling in de Sovjetunie te verminderen en zal dat ook gelden voor toekomstige akkoorden met de andere Oosteuropese landen? De heer Andriessen. - De milieuproblematiek is onderdeel van het verdrag. Maar het verdrag geeft ons niet het recht om aan de Sovjetunie een verplichting op te leggen met betrekking tot de milieuproblematiek, noch voorziet het verdrag in financiële middelen van de Gemeenschap om de Sovjetunie te helpen bij het oplossen van de milieuproblematiek. Ik ben het eens met de geachte afgevaardigde dat de milieuproblematiek een enorm probleem is, niet alleen in de Sovjetunie maar in tal van landen in Oost-Europa maar ik denk niet dat dit verdrag de mogelijkheid biedt om daarvoor een adequate oplossing te vinden. U weet dat in de specifieke hulpprogramma's die we thans bezig zijn te ontwikkelen voor Polen en Hongarije en hopelijk later ook voor andere landen in Centraal- en Oost-Europa, ook mogelijkheden voor milieu-investeringen zijn voorzien maar dat is nog niet een onderdeel van het verdrag dat we met de Sovjetunie hebben gesloten. De Voorzitter. - Vraag nr. 8 van de heer Medina Ortega (H-58/90) Betreft: Vervuiling door olietankers In december 1989 vond er op zee een ongeluk met de Iraanse olietanker "Khark-5" plaats, waarbij een enorme olievlek ontstond nabij de Spaanse en Portugese wateren en nabij de visgronden voor de kust van de Sahara, die een bedreiging voor de Spaanse en Portugese stranden en voor visserij van de nabuurlanden vormde. Welke maatregelen wil de Commissie treffen om het risico van dergelijke ongelukken in de toekomst te verminderen en om snel beschermende maatre-
gelen te nemen ingeval zich nogmaals dergelijke ongelukken voordoen? De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. - (IT) Ik wil beginnen met te zeggen dat de Commissie de gemeenschappelijke bezorgdheid over dit probleem ten volle deelt; daarom volgt zij iedere aard van verontreiniging van de zee met de grootst mogelijke nauwkeurigheid. Sinds enige tijd voert de Commissie enkele belangrijke acties uit, die bedoeld zijn om het zeemilieu te beschermen tegen vervuiling door olietankers. De task force van de Gemeenschap, die in het leven is geroepen om in noodsituaties alle mogelijke assistentie te verlenen, is operatief en heeft actief ingegrepen bij enkele grote ongelukken, waaronder in de laatste tijd die met de olietanker Patmos, in de Straat van Messina, met de Kowloon Bridge en met de Capo Emma, in Ierland, met de vrachtboot Cason, die gevaarlijke stoffen ten noordwesten van Spanje vervoerde, met de olietanker Marao, in Portugal, en onlangs met de Khark-5, in Marokko en Spanje, alsook met de Aragón, eveneens in Spanje. Dezer dagen is de task force in actie bij het eiland Porto Santo op Madeira, en bij het opruimen van de gevolgen van de massale vervuiling van het eiland. Er zijn daar drie van onze deskundigen, terwijl een andere groep de actie van de Gemeenschap vanuit Brussel coördineert. Wat de verhoging van de veiligheid van de olietransporten over zee betreft, moet men vaststellen dat de problemen in verband met de veiligheid op zee zich over de hele wereld voordoen. Daarom worden deze problemen in de eerste plaats behandeld in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie. Niettemin wil ik wijzen op een aantal initiatieven van de Gemeenschap en in het bijzonder van de Commissie. Deze heeft met haar mededeling van 2 augustus 1989 de lidstaten verzocht de controle van overheidswege op de schepen in de havens van de Gemeenschap te verscherpen. Wat het vervoer van gevaarlijke stoffen betreft, heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn geformuleerd en aan de Raad voorgelegd; hierin worden minimumvoorwaarden gesteld aan de schepen die de havens van de Gemeenschap binnenvaren of daaruit vertrekken, en die gevaarlijke of vervuilende stoffen in colli vervoeren. Dit voorstel vormt een aanvulling op een andere richtlijn van de Raad, welke op 6 december 1978 werd goedgekeurd; hierin worden minimumnormen voorgeschreven voor tankers die de havens van de Gemeenschap binnenvaren of daaruit vertrekken en koolwaterstoffen, gassen en chemische produkten als stortgoed vervoeren. De heer Medina Ortega (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissie complimenteren met het
Nr. 3-386/114
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Medina Ortega
werk dat zij heeft verricht, maar toch wil ik u niet verhelen dat op dit ogenblik het onderwerp waarover wij debatteren, voor onze kiezers een bron van grote zorg is geworden. Daarom interesseert het ons vooral of de Commissie denkt dat de Gemeenschap als zodanig als partij zou kunnen deelnemen aan internationale verdragen tot bescherming van het zeemilieu, en zelfs aan internationale organisaties als de Internationale Maritieme Organisatie, en voorts of u het mogelijk acht in het kader van de Commissie nog andere wetgevende initiatieven te nemen, die, zoals u weet, normaliter op de steun van dit Parlement kunnen rekenen. De heer Ripa di Meana. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie erkent de juistheid van de zoeven door de steller van de vraag gedane constatering en - als ik mij zo mag uitdrukken - zij vergroot daarvan nog de draagwijdte, want het staat vast dat de gevallen, zelfs in de laatste tijd, van tankers met averij, die in volle zee aanzienlijke hoeveelheden brandstof verliezen - ik doel hierbij met name op de Khark-5 - het juridische en dus operationele, vacuüm hebben onderstreept, dat bestaat voor alles wat er gebeurt buiten de territoriale wateren, waar reders, verzekeraars en havens van inscheping en van bestemming hoog spel spelen, met uiterst schadelijke gevolgen voor een snel ingrijpen. Hiervan overtuigd, is de Commissie steeds meer bij het overleg betrokken en steeds vaker aanwezig op de hiervoor in aanmerking komende plaatsen, teneinde het hoofd te bieden aan de problemen die zich voordoen op het gebied van het zeerecht en de bescherming van het zeemilieu. De Commissie heeft herhaaldelijk bij haar grote internationale partners aangedrongen op een eerste onderzoek naar een internationaal recht betreffende het milieu, dat, juist voor de oceanen en de open zee, de hoofdpunten zal moeten vastleg-gen met betrekking tot de „common goods" gemeenschappelijke goederen - die thans worden toevertrouwd aan een onvoldoende, uitsluitend nationale souvereiniteit of worden overgelaten aan het toeval, daar waar de nationale soevereiniteit zich niet kan doen gelden. De heer Cushnahan (PPE). - (EN) Naar aanleiding van het antwoord van de commissaris het volgende: onlangs werd, juist ter hoogte van de kust in mijn kiesdistrict, een schip genaamd Tribulus beschadigd. De schade bleef binnen de perken, maar was dat niet het geval geweest, dan zou de visserij en het toerisme in het gebied ernstige schade hebben geleden. Door de bij uitstek strategische ligging van Ierland aan de voornaamste scheepvaartroutes tussen Noord-Amerika en Europa zouden dergelijke rampen onnoemelijke schade kunnen aanrichten. Ik heb waardering voor hetgeen de commissaris zei over de task force, maar gelooft hij niet dat een veel bredere aanpak nodig is om de zeeën te controleren en er politieboten te laten patrouilleren, zeker bij weersomstandigheden als vandaag? Is hij het niet ook met mij eens dat er behoefte is aan een Eurokustwacht en dat deze, gezien de strategische ligging van Ierland, daar gestationeerd zou kunnen worden?
De heer Ripa di Meana. - (IT) Wat onze communautaire verantwoordelijkheden betreft, deel ik uw standpunt en ik denk dat de Gemeenschap, onder meer steunend op de positieve resultaten van de laatste jaren, haar mogelijkheden tot ingrijpen zou kunnen verruimen en verbeteren, door bij voorbeeld te voorzien in een speciale vloot voor bergingsoperaties in volle zee. Deze vloot is trouwens wat de Gemeenschap betreft, reeds operationeel in Nederland, waar niet minder dan vijf schepen zijn uitgerust voor bergingsoperaties van deze aard in volle zee. Ik merk hierbij op dat de middelen waarover de task force beschikt, momenteel uitsluitend een experimenteel karakter dragen en dus beslist onvoldoende zijn, gelet op de ernst van het verschijnsel. Wat betreft de mogelijkheid om een actie te ondernemen samen met de Atlantische partners - aangezien u de kwestie van de route naar Noord-Amerika ter sprake hebt gebracht - kan ik u zeggen dat de Commissie reeds besprekingen met de Amerikaanse regering is begonnen en zich voorneemt de komende weken hetzelfde te doen met de Canadese regering. Van uw suggestie om de kustwacht op de Ierse kust te stationeren heb ik goede nota genomen en samen met de speciale diensten van de Commissie zal ik deze mogelijkheid zorgvuldig onderzoeken. De heer Carvalhas (CG). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met belangstelling geluisterd naar de antwoorden van de commissaris. Ook ik ben in dit onderwerp geïnteresseerd. Ik denk dat er een andere kwestie is, namelijk dat de vervuiling van de zeeën niet altijd door ongelukken wordt veroorzaakt, maar vaak door ontgassen van de olietanks in volle zee, een schandelijk gedrag, waarvoor, zoals bekend, de sancties zeer licht zijn. De vraag die ik aan de commissaris had willen stellen, luidt als volgt: kan hij ons meedelen of alle Lid-Staten de Conventie van Brussel van 1971 en de Conventie Marpol hebben geratificeerd? Anderzijds, als aanvulling op de kwestie die aan het begin aan de orde werd gesteld: denkt de Commissie stappen te ondernemen om te komen tot wijziging van de internationale wetgeving en tot verscherping daarvan, met name wat betreft schepen die onder goedkope vlag varen, de vakbekwaamheid van de bemanning, verzekering van supertankers, hulpmachines, sancties, enzovoorts? De heer Ripa di Meana. - (IT) Wat de eerste vraag betreft, mijnheer Carvalhas, zal de Commissie u een bijgewerkt en nauwkeurig overzicht toesturen van de verplichtingen van onze Lid-Staten met betrekking tot de beide door u genoemde Conventies. Wat uw tweede vraag betreft: zoals u zult inzien, gaat het hierbij om een zaak van een zodanig complex karakter dat het mij vanavond niet mogelijk is deze vraag uitputtend te beantwoorden. Ik kan u wel zeggen dat onze gedachten gaan in de door u aangegeven richting.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Aangezien de vragen nrs. 9 en 10 over hetzelfde onderwerp gaan, worden ze tezamen behandeld. Vraag nr. 9 van de heer Arbeloa Muru (H-72/90) Betreft: Internationaal jaar ter bestrijding van het analfabetisme Overweegt de Commissie in dit jaar 1990, dat door de VN tot het internationale jaar ter bestrijding van het analfabetisme is uitgeroepen, een programma ter bestrijding van het absolute en functionele analfabetisme in de Gemeenschap en daarbuiten? en vraag nr. 10 van mevrouw Llorca Vilaplana (H-83/90) Betreft: 1990, Internationaal Jaar tot bestrijding van het analfabetismeln hoeverre overweegt de Commissie, nu de VN 1990 tot Internationaal Jaar tot bestrijding van het analfabetisme heeft uitgeroepen en, mede gezien het feit dat de Gemeenschap nog altijd een aanzienlijk percentage analfabeten kent, bij de viering hiervan samen te werken, niet alleen door maatregelen ten behoeve van de landen in de Gemeenschap maar ook voor de landen in de derde wereld, waar de situatie veel moeilijker en ernstiger is? Zijn er recente cijfers beschikbaar over beide soorten analfabetisme in de twaalf Lid-Staten? Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Het is moeilijk te berekenen wat het juiste percentage analfabeten in de EG is, omdat de systematische steekproeven ontbreken om het echt percentage analfabeten te ramen, vooral bij meerderjarigen die gedurende een bepaalde periode verplicht onderwijs hebben gevolgd. In 1988 heeft de Commissie als tweede aanvulling op het Sociaal Europa een rapport gepubliceerd over de toestand van het analfabetisme in de EG-lidstaten. Daarin wordt het aantal analfabeten geschat op 5%, terwijl het aantal functionele analfabeten veel hoger geraamd wordt. Er zijn ook duidelijk belangrijke verschillen tussen de lidstaten onderling en tussen de verschillende regio's, en dat is het gevolg van de ongelijkheden op on derwij s vlak. In september 1988 heeft de Commissie een pakket van zeventien programma's ontplooid die gericht zijn op het toegepast onderzoek ter preventie van het secundair analfabetisme. In vele van deze programma's werken verenigingen van meerderjarigen en andere organisaties samen met scholen en instellingen voor onderzoek en vaak nemen daar ook minderjarigen aan deel. Het Europees Sociaal Fonds financiert in het kader van het basisonderwijs vele activiteiten om de elementaire bekwaamheden te verbeteren. Nu de Verenigde Naties 1990 heeft uitgeroepen tot het Internationaal Jaar tot bestrijding van het analfabetisme, organiseert de Commissie in het kader ervan een conferentie die plaatsheeft in Brussel op 14 en 15 mei
Nr. 3-386/115
en waaraan 150 onderzoekers, opvoeders en vertegenwoordigers van al wat zich bezighoudt met analfabetisme en toegepast onderzoek deelnemen en naar aanleiding ervan wordt een boek uitgegeven dat alle gegevens bevat over onderwerpen die betrekking hebben op de bestrijding van het analfabetisme. Mevrouw Llorca Vilaplana (PPE). - (ES) Ik zou tegen mevrouw de commissaris willen zeggen dat deze 5 %, volgens haar het percentage van het anafalbetisme in de landen van Gemeenschap, bijna voor de helft, namelijk voor 3%, betrekk-ing heeft op vrouwen. Ik noem dit percentage, dat mevrouw de commissaris ongetwijfeld beter kent dan ik, opdat zij kan overwegen enkele aanvullende programma's en activiteiten te organiseren, die specifiek zijn gericht op de bestrijding van het analfabetisme en op de bijscholing van vrouwen die niet volledig analfabeet zijn maar niettemin in een situatie verkeren, waarin zij praktisch wél als zodanig kunnen worden beschouwd. Mevrouw Papandreou. - (GR) Ja, ik heb gezegd dat er 5 % analfabeten zijn, maar dat het aantal functionele of secundaire analfabeten wellicht hoger is. Dat zijn mensen die kunnen lezen en schrijven, maar deze vaardigheden onvoldoende beheersen om er gebruik van te maken om zich beter in de maatschappij te integreren en zichzelf en de maatschappij vooruit te helpen. Ik weet niet wat het percentage mannelijke en vrouwelijke analfabeten is, maar het is zeker dat analfabetisme en regressief analfabetisme meer voorkomt bij vrouwen dan bij mannen. Er bestaan actieprogramma's om de opleiding van vrouwen of hun toegang tot onderwijs en beroepsopleiding te bevorderen. Verder is er het Sociaal Fonds dat middelen voorziet voor de opleiding van vrouwen. Het hangt natuurlijk af van de prioriteiten die door de nationale regeringen gesteld worden, vooral nu het na de hervorming van de fondsen niet meer verplicht is om voor de opleiding van de vrouwen een bepaald percentage van de middelen in . te zetten. Van haar kant doet de Commissie al wat ze kan en stuwt ze bepaalde programma's, maar het zijn vooral de organisaties zelf en de nationale regeringen die in het Sociaal Fonds deze programma's moeten steunen. Wij zijn er in elk geval van op de hoogte, en over de mogelijke ruimere toegang van vrouwen tot de opleidingsprogramma's wordt ook gesproken in het kader van de communautaire dialoog. De heer de Rossa (CG). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik de commissaris vragen of de lidstaten haar voorstellen hebben gedaan voor een beleid dat ze in 1990 in het kader van het Internationaal Jaar tot bestrijding van het analfabetisme zouden of willen volgen? Als dat niet het geval is, zal ze dan eisen dat men zulke programma's voorlegt? Mevrouw Papandreou. - (GR) Als u het kader van het Sociaal Fonds begrijpt, weet u dat dat overeengekomen is met alle lidstaten, maar de concrete programma's werden nog niet ingediend en overeengekomen
Nr. 3386/116
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Papandreou
met de Commissie. Sommige landen hebben dat wel al gedaan, maar de Commissie keurt de acties goed, niet de concrete programma's. Dat was het geval met de vroegere verordeningen. Nu keuren we alleen de doel stellingen en de kaderprogramma's goed. Daarna hangt het van de nationale regering af welke concrete programma's ze zal steunen om het akkoord te verwe zenlijken dat er is met de Comissie over de concrete acties.
De Voorzitter. Daar de steller van vraag nr. 12 niet aanwezig is zal zijn vraag schriftelijk worden beant woord (')■ Mijn verontschuldigingen aan het adres van commissaris Millan die hier sinds het begin van het Vragenuur aanwezig is.
De Voorzitter. Vraag nr. 11 van mevrouw Mcintosh (H60/90)
Is de Commissie voornemens een bijdrage te leve ren aan speciale programma's op financieel, tech nisch en sociaal gebied ter bestrijding van de pro blemen die zich bij de integratie in het beroepsle ven, de huisvesting en anderszins in het maat schappelijk leven voordoen voor de burgers van Griekse afkomst (Pontiërs) die sinds 1985, en met name de laatste tijd, in steeds grotere getale uit de Sovjetunie naar Griekenland komen?
Betreft: Vrijgeven van gegevens van het Directo raat Sociale Zaken Is de Commissie, met het oog op het vrije verkeer van arbeid, goederen en diensten binnen de G e meenschap door verwijdering van alle belemme ringen per 1 januari 1993, voornemens toestem ming te geven voor het vrijgeven van gegevens over de werkende bevolking waarover het Directoraat sociale zaken beschikt, ten behoeve van een data archief dat kan worden geraadpleegd door de Euro pese academische en onderzoeksgemeenschap? De heer Christophersen, vicevoorzitter van de Com missie. (DA) Het antwoord op de vraag van mev rouw Mcintosh is ja, maar uiteraard met volledige in achtneming van de regels die gelden voor het verzame len van dit soort informatie, dat wil zeggen regels die voorkómen dat gegevens van particulieren worden doorgegeven aan derden. Deze regels zullen vanzelf sprekend volledig in acht worden genomen. Mevrouw Mcintosh (ED). (EN) Ik dank de commis saris in het Deens, maar ik ga door in het Engels. Dank u, mijnheer de commissaris, voor dit zeer positieve antwoord. Uiteraard willen wij persoonlijke gegevens van het begin af aan beschermen. Mijn vraag heeft ei genlijk betrekking op het feit dat gegevensarchieven, zoals Onderzoek Arbeidskrachten in de EEG , Regio database van Eurobarometer, de Cronos database en de EEGconsumentenenquååtes, momenteel niet ko steloos beschikbaar zijn voor academische en andere onderzoekers. Is de Commissie het niet met mij eens dat deze vorm van onderzoek eigenlijk wordt verricht op kosten van het publiek en dus via een nationaal ge gevensarchief kosteloos beschikbaar dient te zijn voor andere academische en onderzoekinstellingen die zulks wensen? De heer Christophersen. (DA) Ook al doet de vraag zeer sympathiek aan, toch durf ik vandaag niet te belo ven dit soort materiaal kosteloos ter beschikking te zullen stellen, omdat ik de begrotingstechnische con sequenties daarvan niet kan overzien. Ik wil graag pro beren na te gaan wat de kosten hiervan zijn, en dan kunnen wij eventueel op dit probleem terugkomen.
Vraag nr. 13 van de heer Ephremidis (H26/90) Betreft: Problemen bij de vestiging van Pontiërs in Griekenland
Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. (GR) Op een desbetreffende vraag heb ik in de vorige verga derperiode van het Parlement geantwoord. Ik heb toen gezegd dat de Commissie contact heeft genomen met de Griekse regering en dat we het probleem ken nen. We weten dus dat Pontische vluchtelingen uit de Sovjetunie G riekenland binnenstromen en dat hun aantal tamelijk groot is en geraamd wordt op ongeveer 15 tot 20.000 per jaar voor de volgende 5 jaar. We we ten ook dat deze Pontiërs te kampen hebben met pro blemen die zich bij de huisvesting, de integratie in het beroepsleven en anderszins in het maatschappelijk le ven voordoen. We onderhouden contact om te zien welke mogelijkheden er zijn om op basis van concrete programma's die we van de G riekse regering ontvan gen aan deze mensen steun te verlenen voor hun oplei ding, hun her en bijscholing en hun integratie in de maatschappij en het beroepsleven. We wachten echter op concrete voorstellen van de G riekse regering die, gezien de huidige evolutie, waarschijnlijk niet vlug zullen komen. De heer Ephremidis (CG). (GR) Ik heb geen aanvul lende vraag. Het antwoord volstond. Ik heb enkel een opmerking. Ik vrees dat dit contact tussen de Commis sie en de Griekse regering blijkbaar het probleem niet zal oplossen. Het komt er niet op aan dat men contac ten heeft, maar dat men een oplossing vindt. Het komt er als het ware op aan dat de Commissie tegenvoor stellen doet. De Commissie moet zeggen dat ze bepaal de begrotingsmiddelen ter beschikking stelt, zij moet aan de G riekse regering vragen om een programma voor te leggen waarmee ze deze middelen kan opne men. Misschien is dat het begin van de oplossing van het drama van deze mensen. Mevrouw Papandre ou. (GR) Mijnheer Ephremidis, het zou de eerste keer zijn dat de Commissie het initia tief neemt om begrotingsmiddelen ter beschikking te stellen als er geen concrete vraag is vanwege de Lid (') Zie Bijlage „Vragenuur".
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/117
Papandreou Staten. Waarschijnlijk is de andere manier de meest orthodoxe. De Voorzitte r. Vraag nr. 14 van de heer David (H28/90) Betreft: Opiniepeilingen in het Verenigd Konink rijk Heeft de Commissie ooit gebruik gemaakt van de diensten van professionele opinieonderzoekers om inzicht te krijgen in de standpunten van het grote publiek of politici in het Verenigd Koninkrijk? Kan de Commissie, ingeval de afgelopen twee jaar dergelijke opiniepeilingen zijn uitgevoerd, bijzon derheden verstrekken over de opinieonderzoekers zelf, nader ingaan op karakter en doel van de on derzoeken en de vraagstellingen, en mededelen op welke wijze de ingewonnen informatie zal worden gebruikt? De heer Dondelinger, lid van de Commissie. (FR) In 1988 en 1989 heeft de Commissie zes opiniepeilingen van de Eurobarometer laten uitvoeren die betrekking hadden op de twaalf LidStaten van de Gemeenschap. In 1989 werden in het Verenigd Koninkrijk onder an dere bijzondere opiniepeilingen verricht over 1992. Al deze opiniepeilingen werden uitgevoerd door gespe cialiseerde instituten die werden geselecteerd door aanbestedingen bij inschrijving. De firma's die voor het Verenigd Koninkrijk werden weerhouden waren Gallup en NOP. Uit deze opiniepeilingen weet men hoe de burgers staan tegenover de G emeenschap, de Europese eenmaking, de communautaire instellingen en hun beleidsvormen, enz. De 1992specials, die in het Verenigd Koninkrijk zijn uitgevoerd, zijn meer bepaald gericht op de verschil lende aspecten van de ene grote markt en de sociale di mensie ervan. Het was in geen geval de bedoeling om politici te peilen. De belangrijkste resultaten van dit onderzoek werden aan de pers en het Parlement mede gedeeld. Ze werden uitgebreid gepubliceerd en bespro ken. Sedert 1988 worden de samenvattingen van de rapporten van de Eurobarometer bij de dossiers van de parlementsleden gevoegd en ik hoop dat het Parle ment deze bijdrage van de Gemeenschap tot de infor mering van zijn achtbare leden op prijs stelt. De heer David (S). (EN) Ik dank de Commissie voor haar zeer gedetailleerd antwoord op mijn vraag. Ik vraag mij echter af of ze mij de volgende twee punten nader kan verklaren. Het eerste gaat over de bewering van de commissaris dat er nooit opiniepeilingen onder politici hebben plaatsgevonden. Ik zou graag hebben dat dat opnieuw bevestigd wordt, want ik werd door twee leden van het Britse parlement gecontacteerd die beweren dat ze werden benaderd door Gallup Poll, de organisatie die door de commissaris werd genoemd. Men stelde ze eerst triviale vragen en dan ernstigere over hun hou
ding tegenover de Europese Gemeenschap. Uit wat ze beschouwden als betrouwbare bronnen vernamen ze dat die bepaalde opiniepeiling, die in november vorig jaar uitgevoerd werd, eigenlijk gebeurde in opdracht van de Commissie. Het tweede punt is het volgende. Welk toezicht oefent de Commissie uit op deze organisaties voor opinieon derzoek? Tekent ze, nadat men het eens is over de al gemene voorwaarden, gewoon een contract met deze organisatie of onderzoekt ze werkelijk of ze het eens kan zijn met bepaalde vragen die aan de ondervraag den worden gesteld? De he e r Dondelinger. (FR) De twee vragen van de heer David zal ik als volgt beantwoorden. Ten eerste, wat betreft de mogelijke ondervraging van politici of politieke verantwoordelijken door institu ten voor opinieonderzoek blijf ik bij wat ik zoeven heb verklaard, namelijk dat de Commissie er niet op uit is om opiniepeilingen te laten uitvoeren bij politieke or ganisaties en partijen. De politieke organisaties en partijen beschikken trouwens over ander middelen om hun politieke, economische, sociale en andere standpunten aan de publieke opinie en de instellingen duidelijk te maken. Daarentegen sluit ik niet uit dat men een of ander Brits parlementslid naar zijn opinies heeft gepeild, omdat instituten als Gallup of NOP, die ik genoemd heb, instituten zijn die dagelijks een groot aantal enquååtes uitvoeren voor verschillende op drachtgevers. Wij in de Commissie echter proberen niet via opiniepeilingen te weten te komen wat de standpunten of overwegingen zijn van politieke par tijen of politieke en vakbondsorganisaties. Ten tweede, hoe selecteert de Commissie deze institu ten? Bij haar selectie past ze de marktregels toe die gel den voor de dienstensector, wat neerkomt op een aan besteding bij inschrijving waaraan alle gekwalificeerde of als dusdanig erkende instituten kunnen mededin gen. Onder deze kandidaten maakt de Commissie een keuze volgens eigen voorschriften, die onderworpen zijn aan haar eigen financieel toezicht en de controle van het Parlement en de Rekenkamer. Oprechtheid en zuinigheid zijn hierbij haar leidraad. De Voorzitter. Het eerste deel van het Vragenuur is gesloten (Ο Ι 1. Uitvoering van de adviezen van het Parlement De Voorzitter. Aan de orde is de mededeling van de Commissie over de aan de adviezen van het Parle ment gegeven uitvoering. Dit document is rondgedeeld (2). Geen bezwaren? (0 Zie Bijlage „Vragenuur" (2) Zie Bijlage.
Nr. 3-386/118
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Falconer (S). - (EN) Zoals ik gisteren berichtte, heeft de heer Baron Crespo mij tijdens de laatste vergaderperiode meegedeeld dat mijn antwoord vanavond ter kennis zou worden gebracht. Tijdens de laatste vergaderperiode heeft het Parlement twee resoluties aangenomen, waarvan er één was ingediend namens mijn collega de heer Donnelly, waarin werd aangedrongen op een regeling van het geschil van de verpleegkundigen in het Verenigd Konink-rijk. De resolutie werd vervolgens doorgezonden naar de Commissie, de Raad en de regering van het Verenigd Koninkrijk. Ik weet dat de heer Baker vandaag al enige tijd in dit gebouw is en misschien heeft hij inmiddels de Voorzitter van het Europese Parlement ingelicht over een zaak waarop ik misschien terug zal komen na het antwoord van de commissaris. Ik zou graag willen weten of de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft gereageerd op het advies van het Parlement ten aanzien van het geschil van de verpleeg-kundigen. De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij dat ik de heer Falconer niet kan helpen; immers, het Parlement heeft zijn advies toegezonden aan de Raad. Die moet dus deze vraag beantwoorden. De Voorzitter. - Mijnheer Falconer, u hebt, zoals u zegt, de Voorzitter gisteren hiervan in kennis gesteld en ik heb contact gehad met zijn bureau. Volgens hem is er tot nu toe van de lidstaten geen reactie binnengekomen. De heer Falconer (S). - (EN) Ik wil niet over deze zaak debatteren en ik ben er zeker van dat anderen aan de overkant niet zouden willen dat hierover verder wordt gediscussieerd. Maar het blijft een feit dat het advies van dit Parlement is doorgezonden aan de regering van het Verenigd Koninkrijk. Er zijn nu vier weken voorbijgegaan. Men zou menen dat de regering van het Verenigd Koninkrijk wel op dit advies had kunnen reageren. Mag ik u als fungerend voorzit-ter verzoeken deze kwestie te verwijzen naar het Bureau in uitgebreide samenstell-ing en te informeren wat het in concreto denkt te doen om ervoor te zorgen dat op de adviezen van het Parlement door de betrokken regering wordt gereageerd? Zou u, zo mogelijk, aan het Parlement verslag kunnen uitbrengen op vrijdagmorgen? Dit zou namelijk een meer geschikte datum zijn wat het tijdsverschil betreft.
13.2.90
missie een verklaring afgelegd over het stormweer op 5 februari en geld gegeven aan West-Duitsland, GrootBrittannië en Frankrijk. Door het onverantwoordelijk optreden van sommige parlementsleden leeft in die gebieden de gedachte dat er in Europa een pot met goud is, die kan worden aangesproken in geval van stormschade. De mensen verwachten geld uit de Europese pot. Ik vind het erg dat de ellende van de mensen op die manier wordt geëxploiteerd. Ik zou van de Commissie graag een definitief antwoord willen hebben op de resolutie over stormschade en haar willen vragen mee te delen of eral of niet geld beschikbaar komt, vooral omdat mij vóór dat bewuste debat is gezegd dat dit niet het geval is. Als de Commisssie nu bereid is van gedachten te veranderen in het licht van latere stormschade, wil zij dan de bedragen waarom het gaat, specificeren, want ik begrijp dat deze bedragen een symbolisch gebaar zijn om solidariteit met de slachtoffers uit te drukken. Wij praten niet over de enorme bedragen die anderen in dit Parlement de mensen in de rampgebieden beloven. De heer Christophersen, vice-voorzitter van de Commissi. - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie en ik hebben natuurlijk alle sympathie voor de mensen die door de stormschade in moeilijkheden zijn geraakt. Het is juist, zoals het geachte lid zegt, dat de Commissie daarom als gebaar symbolische bedragen heeft geschonken, maar ik moet het geachte lid helaas teleurstellen: wij hebben niet de mogelijkheid bedragen uit te trekken voor Ierland en daarom maak ik van deze gelegenheid gebruik om dit vast te stellen, zodat men niet kan disponeren op grond van absoluut onrealistische verwachtingen. 12. Europees milieubureau - Toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen (voortzetting)
De Voorzitter. - Ik heb nota genomen van uw opmerkingen.
Mevrouw Jepsen (ED). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, een jaar geleden konden wij uit het werkprogramma van de Commissie vernemen dat men van plan was een Europees milieubureau op te richten. Wij willen de Commissie lof toezwaaien voor dit uiterst belangrijke initiatief en zeggen dat er haast is geboden met de oprichting van een milieubureau dat de resultaten van het milieu-onderzoek van de EG-landen kan verzamelen en doorgeven. De verzamelde gegevens moeten ter beschikking kunnen worden gesteld zowel van de Commissie als van de regeringen van de LidStaten en ook aan derde landen, zodat zij een basis kunnen vormen voor een beter gecoördineerd EG-beleid op milieugebied.
De heer Cushnahan (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de laatste vergaderperiode werd een resolutie aangenomen over de stormschade in Ierland. Vóór het debat hierover had ik een gespek met commissaris Millan en zijn staf in het kantoor van commissaris Ripa di Meana. Men maakte mij daarbij duidelijk dat er weinig kans zou zijn op het vaststellen van stormschade in Ierland. Sindsdien heeft de Com-
De behoefte aan een dergelijke coördinatie is nog groter geworden, daar de EG zonder twijfel tot taak heeft de omvang en het karakter van de milieuproblematiek in Oost-Europa in kaart te brengen. Er is haast geboden bij de oprichting van het nieuwe Europese milieubureau. Na het verdwijnen van het ijzeren gordijn is het nu belangrijker dan ooit dat de twaalf EG-landen samenwerken bij het tot stand brengen van een ge-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/119
Jepsen
meenschappelijk milieubeleid, dat rekening houdt met de enorme vervuilingsproblemen in Oost-Europa, aan de oplossing waarvan de EG in ieder geval moet meewerken. Hier wil ik niet nalaten te vermelden dat de EVA-landen eveneens in staat moeten worden gesteld om mee te doen en hun bijdrage te leveren. Wil het milieubureau doeltreffend kunnen functioneren, dan moet het worden gevestigd in een lidstaat die in ieder geval beschikt over grote ervaring en deskundigheid bij het verzamelen en bewerken van milieugegevens. Het milieubureau mag niet een soort geïsoleerde EG-enclave vormen in de lidstaat waar het gevestigd wordt, maar moet gebruik kunnen maken van een bestaand netwerk, dat reeds steunt op samenwerking tussen particuliere bedrijven en de overheid, zowel op plaatselijk als op regionaal en nationaal niveau. Het is niet de taak van het Parlement een besluit te nemen over de vestigingsplaats, en het belang om juist hierop invloed te krijgen mag er niet de oorzaak van zijn dat men excuses vindt om dit verslag terug te verwijzen naar de commissie en daardoor de besluitvorming te vertragen. Wij moeten ons bekommeren om datgene wat ons aangaat en de rest aan de Raad overlaten. Dit is mijn aanbeveling aan het Parlement. De heer Amendola (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, onder verwijzing naar hetgeen werd gezegd door de heer Monnier-Besombes, verklaar ik hierbij dat wij de verwezenlijking van een doeltreffend milieubureau, dat dus over werkelijke interventie- en controlebevoegdheden beschikt, ten zeerste goedkeuren. Het echte probleem waar wij momenteel mee worden geconfronteerd is dat wij niet zozeer een statistisch milieubureau willen opzetten, maar dat er een instantie moet komen die, zoals de adviezen van het Parlement dat willen, ook daadwerkelijk kan optreden. Ik zou enkel willen herinneren aan vier formele documenten van het Parlement: in het vierde Actieprogramma van de EEG wordt, als onderwerp dat bij uitstek moet worden gecontroleerd, de toepassing van de communautaire richtlijnen door de Lid-Staten vermeld; in het zesde Toepassingsverslag van het gemeenschapsrecht zegt men dat voorrang moet worden gegeven aan de toepassing van de EEG-richtlijnen; in een resolutie van het Parlement die dateert van november 1988 wordt zelfs een Inspectiedienst voor het milieu en voor de controle voorgesteld. Alle verenigingen waarmee mevrouw Weber in contact trad, zeiden dat de controle op de toepassing van de communautaire richtlijnen het grootste probleem blijft. Nu weten wij allen dat de Commissie, ondanks de verbeteringen, deze tekst niet zal accepteren. Het is schandalig dat er 's nachts, met zo weinigen, over een dergelijk onderwerp, het milieubureau, dat verreweg het belangrijkste is aan het begin van deze ambtsperiode, wordt gedebatteerd zonder dat er een grondig standpunt over kan worden uitgebracht en zonder dat er een serieuze gedachtenwisseling over kan plaatsvinden. Wij weten immers allen dat deze tekst niet zal
worden aanvaard door de Commissie en dat hij bijgevolg zal worden terugverwezen naar de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. Om deze reden, mijnheer de Voorzitter, stel ik voor dat de terugverwijzing naar de commissie van dit Milieubureau, conform artikel 103 van het Reglement, onmiddellijk in stemming wordt gebracht zodat mensen niet meer onnodig worden teleurgesteld. (Applaus) De Voorzitter. - Overeenkomstig artikel 103 van het Reglement verleen ik het woord aan een spreker voor en een spreker tegen. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van oordeel dat het dringend noodzakelijk is het milieudebat af te ronden en over de volledige bundel amendementen te stemmen, want anders maken we helemaal geen kans om met de Commissie en de Raad inhoudelijk over dit bureau te debatteren. We moeten het standpunt van dit Parlement over elk van deze amendementen bepalen voordat we kunnen onderhandelen. Ik heb waarschijnlijk later nog de kans om mij erover uit te spreken of we de verslagen naar de commissie moeten terugverwijzen of niet, maar ik ben van mening dat het noodlottig zou zijn, als we tijdens deze vergadering niet over de amendementen kunnen stemmen, want dan zijn we aan handen gebonden en kunnen we de andere instellingen helemaal geen standpunt aanbieden. In dit geval is het volledig overbodig om argumenten aan te voeren. Ik vraag u dringend dit verzoek afte wijzen. De heer Muntingh (S). - Mijnheer de Voorzitter, deze ondemocratische methode is in het verleden verschillende malen toegepast om op het laatste moment een overval te wagen via dit artikel. (Tekenen van onrust) Dit is een methode waarmee wij in het verleden al vele malen in een ongelukkige situatie terecht gekomen zijn. Ik vind daarom dat dit niet kan en ik vraag u daarom het quorum vast te stellen. De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. - (EN) Ja, mijnheer de Voorzitter, u had het quorum kunnen laten vaststellen en ik ben snel naar hier gekomen, omdat ik inzag dat er een crisis was. Als ik het goed begrijp, heeft een lid van dit Parlement eigenlijk gevraagd dat het debat nu wordt opgeschort en van de agenda genomen. Daartegen moet ik me echt verzetten. Ik denk dat we vanavond nog niet zover gekomen zijn dat het standpunt van onze commissie en het Parlement volledig onderzocht is en het kan niet volledig onderzocht worden zolang we niet over de amendementen hebben gestemd. Mijnheer de Voorzitter, ik ben derhalve van mening dat, als hier iemand
Nr. 3-386/120
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Collins
probeert de standpunten van het Parlement te kelderen ...
boodschap ontvangt dat het licht op groen staat voor het Europees milieubureau.
(Protest van de Groenen)
(Luidruchtige en herhaalde onderbrekingen door de Groenen)
De Voorzitter. - Mijnheer Collins, ik heb alle begrip voor uw opvatting maar het Reglement is nu eenmaal het Reglement en dit moet ik eerbiedigen. Ik zal nu nagaan of er 13 leden zijn die het quorum wensen vast te stellen. (Tenminste 13 leden steunen het verzoek om het quorum te laten vaststellen) (Het quorum is niet bereikt) Het debat wordt voortgezet en de volgende spreker is de heer Fitzsimons. De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Evenals de heer Collins ben ik vanavond naar hier teruggekomen. Het was voorzien dat ik deze morgen het woord zou nemen, maar het is nu kwart voor elf en nu pas kan ik een poging doen om tot dit debat bij te dragen. Willen de leden zich wat democratisch gedragen en mij laten uitspreken... (Luide onderbrekingen door de Groenen) Mijnheer de Voorzitter, ik kan niet verdergaan, als deze mensen niet gaan zitten en zich gedragen. De Voorzitter. - Mag ik de leden verzoeken plaats te nemen? Ik heb het woord verleend aan de heer Fitzsimons. (Protest van de Fractie Groenen in het Europees Parlement) De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Als u naar mij zou luisteren, zou u weten dat ik het tot op zekere hoogte met u eens ben. Als u enkel maar naar mij zou luisteren, gaan zitten en de democratische procedure van het Parlement in acht nemen. (Onderbrekingen door de Groenen) Mijnheer de Voorzitter, ik ben nu aan het woord en ik heb daar de hele dag op gewacht. Nu ik zo lang en geduldig heb gewacht, hoop ik dat het Parlement naar mij luistert. Het is niet vanzelfsprekend dat ik zal zeggen wat mevrouw Weber graag wil horen, ik zal dat zeggen waarvan ik meen dat het hier vanavond moet gezegd worden. In haar verslag staaft mevrouw Weber met goede bewijsstukken dat de Commissie heel terecht in haar werkprogramma voor 1990 absolute voorrang heeft gegeven aan de oprichting van het Europees milieubureau. Dat stemt volledig overeen met het standpunt van onze fractie, de Fractie van verenigde Europese democraten, namelijk dat het Europees Parlement er in de eerste plaats moet voor zorgen dat de Raad de
De bestaande verordening waarop de Raad zich baseerde om zijn gemeenschappelijk standpunt te bepalen is een werkzaam compromis. Het is niet helemaal wat ik zou willen, maar als men het vanuit het gezichtspunt van de lidstaten beschouwt werden aan het voorgesteld milieubureau belangrijke bevoegdheden en taken toegekend, die, hoewel ze in vergelijking met die voorgesteld in het verslag-Weber bescheiden zijn, toch een redelijk begin zijn. Men kan gemakkelijk overwegen om de rol van het milieubureau formeel uit te breiden, zodra we het eens zijn over het beginsel dat onze beperkingen de oprichting van het bureau niet vertragen, want dit bureau moet, zoals ik reeds zei, een prioriteit zijn voor het Parlement. (Luidruchtige en herhaalde interrupties door de Groenen) Wilt u gaan zitten en democratisch luisteren. U weet niets af van democratie. Laat me uitspreken. Hoeveel mensen zijn er die meubels kopen voordat ze een huis bouwen? We proberen nu een huis te bouwen alvorens we meubels hebben gekocht. Met het oog hierop wil ik aan mevrouw Weber en haar vrienden zeggen: laten we eerst het huis bouwen en dan meubels kopen! Het Europees milieubureau moet autonoom kunnen optreden als het gaat om het vergaren en verstrekken van wetenschappelijke gegevens, maar zijn werkzaamheden moeten wel enigszins geleid worden om er zeker van te zijn dat de belangrijkste vraagstukken die de lidstaten en de Europese Gemeenschap aanbelangen aangepakt worden. Persoonlijk wou ik graag dat het zich bezighield met het broeikasteffect en de daarmee verband houdende problemen van de CFK's en de ontbossing. Het weerspatroon in Europa wijzigt zich. Levens gaan verloren, economieën worden bedreigd als gevolg van de bestendige hevige stormen en de schade aan de infrastructuur. Het bureau moet zo veel mogelijk gebruik maken van de bestaande bewakingssystemen in plaats van ze uit te breiden. Zijn rol moet geleidelijk toenemen. Ik ben van mening dat het zich niet moet bezighouden met de controle op de toepassing van de bestaande EG-wetgeving. De Commissie beschikt over de gepaste structuren om zich van deze taken te kwijten. Ierland heeft de volgende zes maanden het voorzitterschap van de Raad en ik wil nu even namens mijn land spreken... (Onderbrekingen en gelach door de Groenen) Lach maar zoveel u wil. Als u niet in democratie gelooft, kan u lachen van hier tot in de hel. Mij zal u nooit van de wijs brengen. Ik zal me op leven en dood tegen u weren, tegen u allemaal. Ik ben van mening dat mijn land, Ierland, een ideale strategische plaats is
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/121
Fitzsimons
voor de vestiging van het bureau. Ik zeg dat om de volgende redenen: (Luidruchtige onderbrekingen door de Groenen) Het bureau zou gevestigd zijn in het Custom House, een internationaal erkend administratief complex van topklasse dat slechts 20 minuten verwijderd is van een internationale luchthaven. Het zou het voordeel hebben dat het er kan beschikken over een telecommunicatiesysteem dat op dit ogenblik één van de modernste en meest competitieve is in Europa. Kantoorruimten zijn er onmiddellijk beschikbaar. De Ierse autoriteiten waarborgen een huurovereenkomst die zekerheid geeft. Wat van beslissend belang is, is dat het bureau er ten volle gesteund wordt door de hoogste politieke kringen. Het zal volle en onafgebroken medewerking krijgen. (Luidruchtige onderbrekingen door de Groenen) Mijnheer de Voorzitter, u hoeft zich daar voor mij geen zorgen over te maken, ik heb ze heel mijn leven bestreden, zowel van links, rechts als van het centrum, en ik zal ze heel mijn leven blijven bestrijden. Tot besluit, het is absoluut noodzakelijk dat het Parlement zo vlug mogelijk zijn advies geeft, zodat de verordening door de Raad kan worden aangenomen en het bureau echt kan worden opgericht en zijn bewakings- en informatienetwerk ontplooien. Mijnheer de Voorzitter, wat ik u vanavond wil zeggen is dat we deze mensen vroeger reeds bestreden hebben en ze, indien nodig, opnieuw zullen bestrijden. Democratie moet de overhand krijgen en voor deze democratie heb ik vanavond onwrikbaar mijn stem laten horen.
daagd en niet 's avonds of laat op de avond, om 12 uur om precies te zijn, zou plaatsvinden. Op dat tijdstip is er namelijk niemand die nog zin heeft om te luisteren of om zijn mond open te doen, en dat terwijl het onderwerp van groot belang is. Wij willen het debat over het milieubureau laten plaatsvinden op dinsdag 13 maart, om 9.00 uur. Graag zouden wij nu hierover willen stemmen op grond van artikel 105, lid 1. De Voorzitter. - Mijnheer Amendola, u zal hebben opgemerkt dat niet alleen ik maar ook de rest van de Vergadering zo beleefd is geweest te luisteren naar uw motie van orde en dat was heel wat beleefder dan de manier waarop u zich hebt gedragen tegenover andere leden. Overeenkomstig artikel 105 zijn wat betreft het quorum dezelde regels van toepassing en het debat wordt dus voortgezet. De heer Collins (S). - (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Ik ben zo hoffelijk geweest om naar de heer Amendola te luisteren en ik veronderstel dat hij als democraat, wat hij beweert te zijn, samen met zijn fractie zo hoffelijk is om naar mij te luisteren. Waar het om gaat is dat we allemaal enorm ontevreden zijn over de keuze van het tijdstip waarop dit debat plaatsheeft. Ik heb dat standpunt vroeger reeds uiteengezet en ik werd toen in zekere mate gesteund door, geloof ik, de fractie daar achteraan die nu zoveel kabaal maakt. In mijn vroegere tussenkomst moest ik protesteren... (On derbrekingen)
De Voorzitter. - Mijnheer Fitzsimons, namens het voorzitterschap mijn verontschuldigingen voor de onderbrekingen tijdens uw toespraak en voor het ondemocratische gedrag van sommigend hier in de vergaderzaal.
Mijnheer de Voorzitter, de laatste keer dat ik aan het woord was, werd ik onderbroken door een andere fractie van de andere zijde, die ik beschreef als het „reizend circus". Het enige verschil is dat deze fractie blijkbaar niet reist. Als het Parlement een samenhangend en duidelijk standpunt wil innemen over het voorstel dat we behandelen en als het wil vermijden dat het door sommigen ervan beschuldigd wordt dat het tegen het milieu en het milieubureau stemt - en ik mag zeggen dat ik mij reeds veel langer bezighoud met milieubeleid dan zij...
(Applaus van rechts en van het centrum)
(Gelach)
In het Reglement staat duidelijk dat een motie van orde niet mogelijk is wanneer een spreker is aangekondigd door de voorzitter en wanneer die reeds aan het spreken is.
Als we dat willen en als we onze verantwoordelijkheid willen nemen en erkend worden als medeverantwoordelijke voor het democratisch proces van de Gemeenschap, moeten we de kans krijgen om over de amendementen te stemmen en moeten we daarna kunnen luisteren naar wat de commissaris te zeggen heeft. Vervolgens moeten we beslissen of we het van de agenda schrappen. Ik heb het gevoelen, als ik even mag vooruitlopen, dat het Parlement heel waarschijnlijk zal beslissen om het onderwerp van de agenda te nemen en het later opnieuw op de agenda zal plaatsen om ons toe te laten erover te stemmen en met de Raad op een verantwoordelijke wijze te onderhandelen. Om dat te verwezenlijken, om ons toe te laten de volle draagwijdte van onze democratische verantwoordelijkhe-
(Gemengde reacties)
Voor een goed verloop van de werkzaamheden zal ik nu niemand meer het woord verlenen. De heer Amendola (V). - (IT) Voorzitter, ik wil u tegemoet komen aangezien er een probleem is gerezen en bestaat inzake het quorum. Laten we dan uitgaan van artikel 105, dat geen quorum vereist en dat ook kan afrekenen met deze schandalige toestand die jullie hier deze avond wilden laten plaatsvinden. Wij vragen nu, overeenkomstig artikel 105, dat het debat wordt ver-
Nr. 3-386/122
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Collins
den te onderzoeken, moet dat proces het licht op groen krijgen.
zijn. Ik vraag u derhalve ervoor te zorgen dat soortgelijke incidenten zich niet meer voordoen.
Mijnheer de Voorzitter, mijn motie van orde, waarvan ik net de context heb verklaard, betreft de artikels 86 en 87 van het Reglement. Als u ze bekijkt, zal u zien dat ze aan de Voorzitter de mogelijkheid geven om elk lid tot de orde te roepen dat in de vergadering de orde verstoort. Bij herhaling kan de Voorzitter het lid opnieuw tot de orde roepen en in dit geval wordt hiervan aantekening gemaakt in de notulen. Bij een tweede herhaling kan de Voorzitter de ordeverstoorder voor de verdere duur van de vergadering de toegang tot de vergaderzaal ontzeggen.
Straks is er een tussenkomst van mevrouw Lehideux, en ik vraag u dat u voor stilte en orde zou zorgen en maatregelen zou nemen overeenkomstig het Reglement.
In zeer ernstige gevallen van ordeverstoring kan de Voorzitter aan het Parlement voorstellen zijn afkeuring over het gedrag van een lid uit te spreken, hetgeen van rechtswege meebrengt dat het lid de vergaderzaal onmiddellijk moet verlaten en daarin gedurende een termijn van twee tot vijf dagen niet mag terugkeren.
Wij verwezen naar artikel 105 van het Reglement. Overigens bepaalt artikel 89 van het Reglement dat het Parlement altijd kan delibereren, al staat er in artikel 105 niet expliciet dat er een quorum noodzakelijk is. Als men het Reglement dus wil respecteren, wat een principiële kwestie is, een kwestie van orde, democratie, moet het verzoek van de heer Amendola op grond van artikel 103 van het Reglement worden ingewilligd.
Mijnheer de Voorzitter, tijdens de 10 1/2 jaar dat ik lid ben van dit Parlement heb ik zelden zo'n schandelijk gedrag gezien als de laatste tien minuten. Ik hoop dat u de aandacht van de zogenaamde Groene Fractie zal vestigen op de inhoud van de artikels 86 en 87 van het Reglement, en mocht dit schandelijk gedrag zich herhalen, vraag ik de Voorzitter om deze artikels toe te passen en ze uit de vergaderzaal te zetten, want zo'n schandelijk gedrag kunnen we niet dulden... (Applaus) Mijnheer de Voorzitter, ik wil erop wijzen dat het dit soort gedrag was dat heeft geleid tot de gebeurtenissen in Duitsland in de jaren 1930. Dat kunnen we niet nogmaals dulden. (Gemengde reacties) De Voorzitter. - Dank u mijnheer Collins, om mijn aandacht te vestigen op het Reglement. Ik ben mij daarvan bewust. Ik hoop dat ik niet zo'n harde procedure hoef toe te passen. Ik probeer dat te vermijden maar dat hangt ook af van de goede wil van de anderen. De heer Le Chevallier (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, u heeft zich wel willen verontschuldigen omdat u de Groene Fractie zeer lang heeft laten spreken. Haar leden gingen hier als echte oproerkraaiers te keer, grappig misschien, maar luidruchtig, en in elk geval hebben ze ons belet om de tussenkomst van één van onze collega's te beluisteren. Persoonlijk ben ik met uw verontschuldigingen niet tevreden, want u heeft ze pas dan aangeboden nadat de spreker die me voorafging aan het Reglement had herinnerd. Het Reglement geldt voor alle leden. Wij ook waren het slachtoffer van het Reglement en ik ben van mening dat het op iedereen van toepassing moet
Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen maar zeggen dat de Voorzitter de Vergadering moet voorzitten en niet partijdig mag zijn; hij moet ervoor zorgen dat het Reglement voor iedereen van toepassing is. Gebeurt dat niet, dan is het democratische element in dit Parlement ver te zoeken.
(Applaus van de Fractie de Groenen in het Europees Parlement) De Voorzitter. - (EN) Ik begrijp uw opmerking over de orde en ik denk dat u een blik hebt geworpen op het Reglement maar dat u de paragraaf in artikel 105, die identiek dezelfde is als die in artikel 103, niet gezien hebt. Het Reglement is heel duidelijk. Het quorum is vereist voor alle verzoeken om onderwerpen van de agenda te schrappen die aan het begin van de week werd opgesteld. Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, artikel 103 schrijft het quorum helemaal niet voor. In geen enkel geval. De Voorzitter. - (EN) Het spijt mij, blijkbaar begrijpt u helemaal niet wat ik wil zeggen. Er staat niet expliciet onder artikel 105 dat hier een quorum noodzakelijk is. Er bestaat geen subparagraaf in die zin. Wat ik wil zeggen is dat uit het Reglement duidelijk wordt dat artikel 105 wel degelijk een quorum vereist, ongeacht of dat nu al of niet expliciet in het Reglement wordt bepaald. Aangezien u aan het uittesten bent hoever mijn geduld reikt, zal ik er, indien u dat wilt, voor zorgen dat deze zaak wordt doorverwezen naar de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten zodat wij in de toekomst aan dit soort geschillen geen tijd meer zullen verliezen. Ik kan u echter verzekeren dat hieraan in het verleden een dergelijke interpretatie werd gegeven. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u danken voor uw poging om de gemoederen te bedaren. Wat gezegd werd beschouw ik als een rechtstreekse poging om de stemming en het verdere debat als een klucht voor te stellen. Gezien de ernst van het onderwerp waarover we spreken vind ik dat ongepast. We moeten als Parlement proberen om
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/123
Weber
ons werk voor het milieu in te brengen in de samenwerking met de andere instellingen. Ik weet dat we op vele punten inhoudelijk van mening verschillen. Daarom begrijp ik uw optreden niet. Het is geen klucht, als we met de stemming beginnen, de amendementen behandelen en, zoals de heer Collins zei, nadat de commissaris zijn standpunt heeft uiteengezet, overleggen of het ons mogelijk is om door terugverwijzing naar de commissie met de Commissie de volgende dagen of de volgende twee weken te komen tot een bureau dat inhoudelijk beter georganiseerd is. Ik begrijp niet hoe u dat een klucht kan noemen, want we hebben samen belang bij een sterk milieubureau. Als we deze stemming echter niet kunnen houden, hebben we geen kans om te onderhandelen. Morgen hebben we bij voorbeeld nog eens uw stemmen nodig voor de amendementen van de heer Cochet betreffende de mogelijkheden om dit bureau te wijzigen. Helpt ons daarbij en blijft de rustige weg volgen die het Parlement nu bewandelt. Ik vraag u echt om samenwerking en niet om een destructieve houding. (Applaus van links) De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Mijn lieve vrouw pleegt te zeggen: „Jim, jij hebt vier grote kwaliteiten: geduld, tolerantie, diplomatie en tact." Hedenavond waren deze vier kwaliteiten meer dan noodzakelijk om mijn ergernis in toom te houden. Mijnheer de Voorzitter, ik wilde mij zo niet laten kennen, ik ben immers een gematigd man. Ik wil mijn vrienden van de Groene Fractie op het hart drukken, voor het geval ze het nog niet wisten, dat ik voor dit Parlement de eerste rapporteur over het broeikaseffect was. Ik was de eerste die vier jaar geleden een uitgebreide toelichting gaf over het broeikaseffect. Ik ben altijd al een goede vriend geweest van de Groenen. En dat jullie mij deze avond probeerden te beletten het woord te voeren, vond ik ronduit schandelijk. De politiek is altijd een belangrijk onderdeel geweest in mijn leven. Acht maal deed ik reeds mee aan verkiezingen, twee voor het plaatselijke bestuur, vier nationale verkiezingen en twee voor het Europees Parlement. Ik moet zeggen dat het nu voor het eerst is in mijn leven, in een instelling waar toch enige democratie zou moeten zijn, dat ik op deze wijze word behandeld. Ik wil dat dit wordt opgenomen in de notulen van deze vergadering. Dat gezegd zijnde, snap ik, en snappen wij allemaal overigens, waarom u bezorgd bent. Door te doen wat wij deze avond doen, hebben wij met het Bureau en met de burgers van Europa het beste voor. Zoals ik eerder reeds zei, kopen mensen geen meubelen voordat zij en huis bouwen. Wij moeten dit huis dus eerst bouwen. En als hetgeen reeds voorhanden is dan niet bevalt, kunnen we het meubilair nog altijd vervangen. Maar het is nu de plicht van het Parlement - niet van de Raad noch van de Commissie - om met de bouw van het Bureau een aanvang te maken. Het maakt mij
niet uit waar het komt te staan. Van mij mag het gerust in Dublin staan, graag zelfs, maar het belangrijkste is dat het ergens komt te staan. Dat is het enige wat ik wil. Als wij het onderwerp terugverwijzen naar de commissie en er deze avond geen debat over houden, staan we weer even ver als een jaar geleden. Mijnheer de Voorzitter, ik stel voor dat wij het tijdens deze vergaderperiode behandelen. Laten we voortmaken. We moeten het Bureau doeltreffend laten werken. We moeten tegemoet komen aan de wensen van degenen die werkelijk bezorgd zijn om het milieu in Europa. De heer Blaney (ARC). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen zeggen dat ik mij, op het moment dat het milieu steeds meer aan belang wint en dat de Europese Akte en het stemmen bij gewone meerderheid een feit werden, afvraag - en ik kan mijn opmerking eigenlijk beter plaatsen in de vragende vorm - of het nu wel het goede moment is dat de Commissie de controle van het milieu aan anderen overlaat. Is het wel zo verstandig dat zij deze functies overlaat aan de 25 mensen die een Raad vormen - twee van hen zijn afkomstig uit de milieubeweging, de andere 23 komen wie weet waar vandaan - en dat zij worden belast met het aanwijzigingen geven aan hun directeur die, op zijn beurt, alleen kan worden ontslagen door dit Parlement? Maar wie kan de Raad afzetten? Aan wie moet de Raad verantwoording afleggen? En mag ik in verband met de inspectie-activiteiten vragen wat hij zal moeten inspecteren? Zou het dan eigenlijk niet beter zijn om in elke lidstaat een nationaal agentschap te behouden, om de inspectie door deze nieuwe Raad enige zin te geven? Of is het zo dat deze nieuwe Raad en zijn directeur moeten spreken met, aanwijzingen moeten geven aan en een controle moeten trachten uit te oefenen op de milieuministeries van onze respectieve nationale regeringen? Ik denk niet dat dat het geval is. Daarom vraag ik opnieuw of de bepaling waar wij het nu over eens moeten worden, wel gelegen komt, is, of deze doeltreffend zal zijn, of zij niet enkel de controletaak heeft die werd voorgesteld, maar of zij ook macht heeft, toezicht kan houden en de verantwoordelijkheid kan dragen om in heel de Gemeenschap de richtlijnen te laten toepassen die naar wij hoopten door de Commissie zouden worden opgesteld? Zoals ik het voor het ogenblik zie, zou ik zeer blij zijn met elke stap in deze richting, maar heb ik toch zo mijn twijfels en vraag ik mij af: is dit wel de goede manier? Zijn wij doeltreffend bezig of gaan wij zo het probleem uit de weg door het over te dragen aan een anonieme groep die bij niemand verantwoording hoeft afte leggen? Mevrouw Muscardini (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wat ik wil zeggen is dat wij allen zo onderhand zullen weten, nadat wij deze avond zoveel te horen kregen over het Reglement, dat het enige artikel waar werkelijk rekening mee wordt gehouden in dit Parlement het beruchte artikel van het recht van de sterkste is.
Nr. 3-386/124
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Muscardini
Misschien zijn de Groenen nu wel wat al te ijverig geweest en is het toch noodzakelijk dat wij deze avond iets beslissen over iets dat ons reeds gedurende lange tijd bezighoudt omwille van de belangstelling en de politieke passie dat het opwekt. Maar wat dit Parlement, onszelf, de landen die wij vertegenwoordigen, de Europese Gemeenschap zeker geen goed zal doen, is dat wij over dergelijk belangrijke zaken, waarbij wij bovendien ook de Oosteuropese landen en de landen van de derde wereld willen betrekken, zo laat op de avond een debat houden, terwijl voor andere onderwerpen de mogelijkheid er wel was om op een beter tijdstip te vergaderen.In ieder geval zou ik, mijnheer de Voorzitter, in naam van de fractie van de Movimento Sociale, eraan willen herinneren dat over democratie niet alleen gepraat mag worden. Ik zeg dit ter herinnering tegen mijzelf, tegen u en tegen mijn collega's: democratie is een zaak die dagelijks in de praktijk moet worden gebracht, waar misschien minder over gesproken moet worden en meer voor moet worden gedaan. Nu begin ik dan echt aan hetgeen ik eigenlijk wilde zeggen, mijnheer de Voorzitter. Hoe korter ik het houd, hoe beter. De meeste lidstaten hebben op nationaal niveau organisaties opgezet die zich bezighouden met het milieu. Maar het treurige hieraan is dat de meeste van deze organisaties zich eigenlijk eerder inlaten met het verzamelen van gegevens over de milieusituatie dan dat zij wetten uitvaardigen, politieke en economische keuzes verwezenlijken, nieuwe culturele modellen stimuleren om het milieu, dit wil zeggen ons leven en onze toekomst, daadwerkelijk te beschermen. Afgezien dus van de nobele gedachten die ons bewegen - en ik hoop dat wij ook worden bewogen door nobele gedachten - zijn wij onszelf eerst en vooral het antwoord op de volgende vraag schuldig: waarde collega's, willen wij wel een milieubureau in het leven roepen, en willen wij allemaal samen, dus zonder afte gaan op onze politieke overtuiging - en daarvan is deze avond me dunkt geen blijk gegeven - de strijd aanbinden om ervoor te zorgen dat een dergelijk bureau bepaalde bevoegdheden krijgt, dat het dus kan ingrijpen, aangifte kan doen, maar tegelijkertijd ook voorstellen kan indienen. Zijn wij bereid hiervoor te strijden, en dat niet alleen in het kader van de Europese Gemeenschap, maar ook binnen de lidstaten afzonderlijk? Kunnen wij het opbrengen om een aantal culturele waarden te herzien, die, als twee aan elkaar tegengestelde zaken, gericht zijn op het vergaren van winst als doel op zich, of op het terugkeren naar een bucolische samenleving, die niet klopt met de geschiedenis. Gegevens zijn belangrijk, waarde collega's. Het is belangrijk gegevens te verzamelen en programma's op te stellen; maar daarna moet wel worden ingegrepen, overal en door gebruik te maken van alle mogelijke middelen. De wereld heeft immers geen behoefte meer aan ronde tafels en aan boeken die een uitgebreide lijst geven van reeds gebeurde of eventueel op komst zijnde rampen, maar wil concrete voorstellen. Het milieu-
bureau kan pas dan resultaat opleveren indien iedereen wordt gedreven, in dit geval dan toch, door één en hetzelfde politieke wil om het milieu te beschermen en indien het recht op informatie en tussenkomst van het Europees Parlement, dat, daar moet af en toe aan worden herinnerd, een door de burgers vrij verkozen instelling is, zal worden erkend. De Movimento Sociale Italiano is van mening dat ook uit de criteria voor de keuze van de vestigingsstad van dit nieuwe bureau kan worden opgemaakt of deze wil tot wederzijdse samenwerking enigszins bestaat. Het ligt immers voor de hand dat Zuid-Europa niet alleen recht heeft op een plaats van communautaire vestiging, maar dat van daaruit tevens gemakkelijker een brug kan worden geslagen naar de derde wereld. De landen in dit deel van de wereld moeten speciale aandacht krijgen opdat de toekomstige economische groei er niet de fouten maakt die in het verleden reeds door de geïndustrialiseerde landen werden begaan. Alleen op die manier zal het milieu werkelijk worden beschermd! Om die reden werd Milaan dan ook als mogelijk kandidaat voorgesteld, dit wil zeggen om haar centrale ligging zowel ten opzichte van de Europese landen als ten opzichte van de landen rond de Middellandse Zee, alsmede om het feit dat de stad bij uitstek geschikt is voor het onderzoek naar diverse milieuproblematieken dank zij haar vijf universiteiten en honderdvijftig onderzoekslaboratoria en bovendien voorzien is van uitstekende verbindingsmogelijkheden: vliegtuig, spoorweg, snelweg. De MSI blijft erbij dat het noodzakelijk is dat in de Raad van Bestuur van het bureau vertegenwoordigers van het Europees Parlement zetelen, en dit om ons gezamenlijk te kunnen inzetten voor een doeltreffend en geloofwaardig Europees milieubeleid. Mevrouw Jensen (S). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u voor uw consequente leiding van deze vergadering. Het is niet toevallig dat de milieucommissie van het Parlement juist dit verslag heeft voorgesteld, want onze rapporteur, mevrouw Weber, is een van de meest gerespecteerde leden van het Parlement, en zij heeft namens ons de contouren geschetst van een bureau dat de huidige prestaties verhoogt en niet alleen maar op hetzelfde peil houdt of zelfs vermindert. Het is niet toevallig dat het een zeer gedetailleerde schets is geworden. Doelstellingen en bedoelingen zijn niet genoeg. Noch de instellingen van de EG, noch de lidstaten weten wat zij met de situatie aan moeten. Wij hoeven niet - zoals de heer Delors vanmorgen vroeg - nog meer te horen. Wij weten dat het slecht gesteld is met het milieu. De Commissie en de Raad moeten werkelijk proberen zakelijk te bekijken in welk milieu het bureau moet werken. In plaats van de door de Commissie voorgestelde criteria dienen de volgende op hun waarde te worden getoetst: het vermogen om de informatie die het bureau moet verzamelen, te bewerken, te onderzoeken, door te geven en van de theorie om te zetten in de praktijk. Dit vereist aansluiting bij
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/125
Jensen
grote bestaande onderzoeks- en ontwikkelingsinstituten en het mogelijkheid tot samenwerking met Europese niet-EG-landen. Ik wend mij tot de vertegenwoordigers van de Raad hier wanneer ik zeg dat de regeringen zich het grote aantal voorstellen moeten herinneren, dat in de milieucommissie van het Parlement is aangenomen. Ik hoop dat de regeringen die geen reële bijdrage willen leveren, zullen worden veroordeeld wegens reactionair optreden. Hopelijk zullen interesses op lange termijn worden geplaatst boven economische belangen op korte termijn, zodat wij een milieubureau krijgen, dat er niet alleen maar voor de show is, maar dat kan ingrijpen in het belang van het milieu. De heer Bettini (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst even zeggen dat het volgens ons niet juist is dat een voorzitter het Reglement niet toepast en verder dat wij niet zo gediend zijn van het examen historische ecologie dat het reële socialisme van de heer Collins ons wil laten afleggen. Onder de Italiaanse vertegenwoordigers van de Groenen zijn minstens drie personen, mij inbegrepen, die al 25 jaar met dit werk bezig zijn. Louter uit respect voor mevrouw Weber, dat door de socialisten hier aanwezig niet wordt getoond, is het ondenkbaar dat een dergelijk onderwerp tijdens de nachtelijke uren wordt behandeld. Om die reden, mijnheer de Voorzitter, deden wij een beroep op u en op uw verantwoordelijkheidszin; maar tevergeefs. Dit gezegd zijnde, herinner ik eraan dat dit zogenaamde bureau niet zozeer als bureau kan worden bestempeld maar eigenlijk een network is, dat in de richting gaat van de spektakel-ecologie; je kan het vergelijken met een lege tank, het gaat hier niet om een huis dat wij eerst bouwen en later meubileren, maar om een leeg reservoir, waarvan men niet weet met wat het moet worden gevuld. Het milieubureau verliest op deze manier de kans om een onderzoeksinstantie te worden en eventueel als coördinerend orgaan op te treden voor hetgeen reeds aan onderzoek wordt gedaan. De noodzakelijk input om nieuwe wegen in te slaan ontbreekt: de algemene monitoring, de definitie van de kwaliteit van de ecosystemen, de juiste toepassing van de milieu-effectrapportage, dat alles ontbreekt. Wij dachten oorspronkelijk aan een bureau dat vergelijkbaar zou zijn met een mooie, heerlijk geurende bloem. De bloem blijkt echter van papier, mijnheer de Voorzitter, en verspreidt geen enkele geur. (Applaus van links) De heer Nianias (RDE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, de bescherming van het milieu is een van de belangrijke problemen waarmee de Gemeenschap geconfronteerd wordt. Het eerste wat ik deed, toen ik in juli mijn ambtstermijn in dit Parlement begon, was een vraag stellen aan de Commissie over de oprichting van
een Europees milieuorgaan. Vandaag zijn we zover dat we het ontwerp van de Commissie over het milieu onderzoeken. Na onderzoek van het voorstel moet ik echter tot mijn spijt bekennen dat het mij, ondanks de inspanningen van mevrouw Weber, niet bevredigt. De Commissie stelt de oprichting voor van een bureaucratisch orgaan voor de classificatie van informatie over het milieu dat noch beantwoordt aan de doelstellingen en de politieke wil van het Parlement noch aan de behoefte om echt de bescherming van het milieu te kunnen beïnvloeden. Een moord wordt niet steeds verijdeld door het slachtoffer er vooraf van op de hoogte te brengen. Een orgaan dat niet het communautair onderzoek, de toepassing van de milieuprogramma's en de nationale initiatieven coördineert, zal niet waken over de overdracht van propere technologie, zal geen controle uitoefenen op de correcte toepassing van de communautaire wetgeving inzake milieubescherming, is gedoemd te mislukken en trekt de verantwoordelijkheid en het belang van de Gemeenschap op dit vlak in twijfel. Voor de keuze van de vestigingsplaats van het bureau moeten objectieve criteria bepaald worden. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Ik zou graag hebben dat u aan Griekenland denkt. In Griekenland is er nog geen enkele communautaire stichting gevestigd. Griekenland is ideaal gelegen voor observatie en voor het opvangen van waarschuwingen inzake lucht- en waterverontreiniging, het broeikasteffect en de verhoging van ultravioletstraling. Voor de studie van flora en fauna zijn er in Griekenland zeldzame, ecologisch belangrijke plante- en diersoorten. Om die en vele andere redenen die ik nu niet kan uiteenzetten is het voor mij derhalve een eer om aan de Commissie en de Raad te vragen om ernstig rekening te houden met de kandidatuur van Griekenland als vestigingsplaats van dit bureau. Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u voor deze aangename verrassing. Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik deze avond geen spreektijd meer zou krijgen. Daarom dank ik u ten zeerste.Ik geef er de voorkeur aan nog te wijzen op een aantal zaken in plaats van te herhalen wat de meeste andere sprekers reeds hebben gezegd. De heer Fitzsimons vroeg ons, toen hij voor het Parlement sprak en hij zijn hoop en zeer waarschijnlijk ook die van het Ierse voorzitterschap uitsprak dat het bewuste bureau er zou zijn vooraleer wij onze tijd hier hebben gehad, om nog geen meubelen te kopen voordat het huis was gebouwd. Maar ik vrees dat wij, zolang wij geen meubelen hebben, slechts zullen beschikken over een leeg huis vol met lege, weergalmende kamers, en met oude rapporten en oude taken die tot op heden niet werden vervuld volgens de wensen van het Parlement. Ik zou mij willen richten tot de commissaris en hem vragen of hij, wanneer hij zal gaan staan om te spreken - wij wachten allen vol spanning af wat hij ons straks zal gaan zeggen - kan zeggen wat een inspectiedienst
Nr. 3-386/126
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Banotti
voor nucleaire veiligheid hier precies komt doen? Ik geloof dat wij tijdens de commissievergaderingen hebben besloten dat een dergelijke inspectie geen onderdeel moet uitmaken van het milieubureau. De commissaris zou ons moeten vertellen wanneer en, belangrijker nog, waar wij precies een nucleaire inspectiedienst zullen krijgen in de Gemeenschap. Toen wij allemaal naar huis toe waren tijdens de Kerstvakantie werd aangekondigd dat de Commissie voornemens was een nucleaire inspectie in het leven te roepen. Dat schijnt allemaal nogal discreet te zijn gebeurd. Ik had de grootste moeilijkheden om daaromtrent informatie te krijgen. Opnieuw wil ik zeggen dat ik, net zoals de meeste van mijn collega's, het grootste respect heb voor het verslag van mevrouw Weber en al het werk dat ervoor moest worden verzet, en dat ik hoop dat het zeer positief zal worden afgerond; misschien niet tijdens dit voorzitterschap, maar toch op zijn minst voor het einde van het jaar. Ik hoop wel ten zeerste dat dat zal gebeuren in de periode dat Ierland voorzitter is, een land dat altijd zeer begaan was met onderwerpen die met het milieu te maken hebben. Ik hoop tevens dat er een bureau voor de bescherming van het milieu zal worden opgezet in Ierland zelf. Er is er al één bijna gebruiksklaar, maar hoogst waarschijnlijk zal de Ierse regering het niet voor elkaar krijgen om dit bureau te verwezenlijken in de zes maanden dat het zelf voorzitter is. Wij hopen dus dat zij hetzelfde enthousiasme aan de dag zal leggen voor het bureau in eigen land als voor het Europese milieubureau. Ik wacht nu met spanning af wat de commissaris gaat zeggen over de nucleaire inspectie. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. - Mijnheer de Voorzitter, waarde parlementsleden, aangezien wij ons moeten uitspreken over 130 amendementen en verwikkeld zijn in een heftige discussie, moet ik zeggen dat het uur waarop deze zich moet afspelen mij zeer bitter stemt. (Applaus van de Fractie de Groenen in het Europees Parlement) Ik zal nu trachten het standpunt van de Commissie toe te lichten, met name met betrekking tot de amendementen die ons het belangrijkste leken. Daarna zal ik het in het kort hebben over de andere, om het debat niet ingewikkelder te maken dan het al is. De lidstaten hadden voor dit project, dat in januari vorig jaar door voorzitter Delors werd aangekondigd, onmiddellijk veel belangstelling. Nog voordat er sprake was van een ontwerp-verordening vergaderden de milieuministers over deze zaak tijdens de informele Raad van Cååceres, in de lente van het vorige jaar. Een tweede gedachtenwisseling hierover vond plaats op 19 september in het kader van een Milieuraad. Deze maal was er wel sprake van een door de Commissie ingediende ontwerp-verordening. Op 28 november van het vorige jaar bereikte de Raad het politieke compromis dat door u zo wordt bekritiseerd omdat het Parlement niet meer de mogelijkheid zou hebben om het voorstel te amenderen. In werkelijkheid, en ik
antwoord gelijk op de vraag van de heer Pimenta, die met name verwees naar dit aspect van het probleem, behield de Commissie zich de mogelijkheid voor haar voorstel te wijzigen in functie van uw advies. Zij deed dit aan de hand van een mondelinge, maar zonder meer duidelijke en afdoende verklaring. De Commissie is bereid de Raad een gewijzigd voorstel voor te leggen waarin de door haar aanvaarde amendementen van het Parlement zijn opgenomen. Maar wat zijn nu de belangrijkste elementen van het voorstel van de Commissie, dat, in tegenstelling tot wat de leden Alber en Pimenta hebben gezegd, beantwoordt aan de beloften die de Commissie aanvankelijk heeft gedaan? Het bureau heeft als taak aan de Gemeenschap, aan de lidstaten en aan de deelnemende derde landen objectieve informatie te verschaffen, die nodig is voor het uitstippelen en uitvoeren van een goed en doeltreffend milieubeleid. Om deze informatie te vergaren zal het bureau een beroep doen op de nationale diensten en op de verschillende centra, die gespecialiseerd zijn in de verschillende sectoren: de kwaliteit van de lucht, de kwaliteit van het water, de bodemgesteldheid, het leven in de vrije natuur. Deze centra zullen de gegevens over de verschillende werkonderwerpen samenvoegen zodat er een coherent en homogeen geheel kan worden gevormd om aan het bureau door te geven. Tenslotte zal één van de belangrijkste taken van het bureau erin bestaan de verzamelde informatie ter beschikking te stellen van een zo groot mogelijke groep gebruikers. De Commissie aanvaardt bijgevolg amendement nr. 41 omdat dit een verband schept tussen ons voorstel en het voorstel voor een richtlijn inzake de toegankelijkheid voor het publiek tot informatie over het milieu. Het is van vitaal belang dat wij beschikken over homogene gegevens over het milieu omdat wij anders niet op een doeltreffende en coherente manier het hoofd kunnen bieden aan de milieuproblemen waarmee wij zullen worden geconfronteerd. De taak van het bureau zal echter niet alleen beperkt blijven tot het verzamelen en harmoniseren van gegevens. Het zal tevens een algemene interpretatie geven van de milieusituatie en van haar verschillende aspecten (lucht, water, bodem, enz.). Dat een dergelijk werk een sterke politieke weerslag op de nationale regeringen en besturen zal hebben, kan toch door niemand worden ontkend. En dit werk wordt momenteel niet uitgevoerd in de Gemeenschap. Maar om dergelijke problemen het hoofd te kunnen bieden, achtte de Commissie, die, nogmaals, een beleid van decentralisatie volgt, het noodzakelijk om de lidstaten zoveel mogelijk bij de zaak te betrekken, door ze een grotere verantwoordelijkheid te geven in het kader van het communautaire werk. En dit is een praktische toepassing van het subsidiariteitsprincipe. Ik ben nu toegekomen aan de kritiek inzake de samenstelling van de raad van bestuur en inzake het feit dat de vertegenwoordigers van de Lid-Staten groter in aantal zijn dan de vertegenwoordigers van de Commissie en de twee benoemde leden van het Europees
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/127
Ripa di Meana
Parlement. Deze op het eerste gezicht oneerlijke verdeling heeft te maken met het feit dat er een flexibele raad van bestuur moet komen die het werk van het bureau kan vergemakkelijken en de betrokkenheid van de Lid-Staten kan optimaliseren. De Commissie kan om die redenen niet akkoord gaan met amendementen nrs. 53, 114 en 115 die een raad van bestuur van 25 leden willen en in feite een raad van bestuur in het leven zouden roepen die vanaf het allereerste begin al zou zijn opgedeeld in twee tegengestelde blokken, één van 12 en één van 13 leden. Een raad van bestuur van 25 leden zou trouwens alleenal om zijn omvang traag en ondoeltreffend werken. Toch kan de Commissie de geest van amendementen nrs. 92 en 134 aanvaarden, die respectievelijk werden ingediend door de leden Pimenta, in naam van de Liberale en Democratische Fractie, en Alber. De Commissie is van mening dat een raad van bestuur van 21-25 leden echter nog te veel moeilijkheden oplevert. Anderzijds onderstreept de Commissie, voor wat betreft de aanwezigheid van vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties in de raad van bestuur, dat het Parlement vanzelfsprekend ongeacht welke persoon aan wie het de voorkeur geeft kan benoemen. Ik ben er trouwens van overtuigd dat het gemakkelijk zal zijn om, naast de hypothese die ik zojuist vermeldde, andere manieren te vinden om de niet-gouvernementele organisaties bij het werk van het bureau te betrekken. De Commissie vindt de medewerking van de niet-gouvernementele organisaties, die een stuwende kracht vormen in de samenleving, overigens zeer wenselijk. De andere zaak waarover wij het niet helemaal eens zijn, gaat over de bevoegdheden van het bureau. Volgens uw mening zou het bureau een inspecterende rol moeten worden toebedeeld. Ik moet er in dit geval op wijzen dat dergelijke bevoegdheden op grond van de Verdragen zouden kunnen worden toegewezen aan de Commissie en zij kan potentiële, uit de Verdragen voortspruitende bevoegdheden niet zomaar afschuiven op een externe en onafhankelijke organisatie. Om deze redenen kan de Commissie de amendementen nrs. 18, 26, 27, 93, 104 en 122 niet aanvaarden. Zoals ik reeds vele malen heb gezegd voor dit Parlement, de Raad en de Commissie ben ik altijd van mening geweest dat het bureau zich zou moeten ontwikkelen in fases. Deze ontwikkeling zou gelijke tred moeten houden met die van de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van milieu en van de controle op het communautaire milieurecht. Het blijft dan wel zo dat de Commissie, als hoedster van de Verdragen, volgens mij alle bevoegdheden moet behouden. Ik ben van mening dat het bureau in de toekomst, en dan bedoel ik de naaste toekomst, taken van wetenschappelijke en technische controle op zich zou kunnen nemen met betrekking tot de toepassing van het communautaire recht, in opdracht en onder juridisch en politiek toezicht van de Commissie. Om die reden las ik met veel belangstelling de amendementen nr. 101 van de heer La Pergola, nr. 127 van
de heer Vertemati en de andere amendementen waarvan de essentie door de Commissie kan worden aanvaard, alsook amendement nr. 89 dat in de juridische mogelijkheid voorziet om het Reglement aan te passen en op die manier de missies en de taken van het bureau uit te breiden. Zo ga ik de verplichting aan om binnen twee jaar een verslag van de Commissie voor te leggen aan de hand waarvan voorstellen zullen worden gedaan inzake de uitbreiding van de taken en de functies van het bureau. Deze verplichting ga ik hier, in uw aanwezigheid aan terwijl ik mij volledig bewust ben van het feit dat er een probleem bestaat inzake de controle op de communautaire wetgeving, niet alleen op juridisch gebied maar ook feitelijk en dat met dit probleem moet worden afgerekend. Voor wat betreft de plaats van vestiging liet de Commissie deze kwestie in haar voorstel open omdat zij het debat niet al te veel wilde verstoren. De Commissie wilde op die manier ook meer tijd geven om nog eens diep na te denken over de verschillende mogelijkheden. Zoals jullie weten toonden alle Lid-Staten onmiddellijke interesse voor een eventuele vestiging en gaven zij meestal meer dan één plaats als mogelijkheid op. De Commissie beperkte zich ertoe de technische en praktische voorwaarden te geven waaraan eventuele kandidaat-steden moeten voldoen. Het Europees Parlement zal zich dus moeten uitspreken over deze zaak. De Politieke Commissie stelde daarvoor onlangs een rapporteur aan. Ik kan u nu al verzekeren dat de Commissie uw standpunt met veel aandacht zal vernemen en dat zij met een eventuele duidelijke keuze inzake dit probleem altijd rekening zal houden. Het kiezen voor decentralisatie of centralisatie gebeurt, zoals wij allen weten, zeer bewust met het oog op het werk in de Gemeenschap. Ik ga nu over tot de andere amendementen. Opdat het bureau zijn functies kan uitoefenen, is het noodzakelijk dat de Lid-Staten de gegevens die zij hebben ter beschikking stellen. De Commissie merkte tot haar genoegen op dat een dergelijke eis ook tot uitdrukking komt in de eerste helft van amendement nr. 76 en is dan ook bereid dit deel van het amendement te aanvaarden. De Commissie gaat bovendien akkoord met de volgende amendementen: nrs. 5, 6, 7, 8, 14, 15, 16, 17, 19, 22, 24, 25, 33, 34, 36, 38, 39, 40, 42, 48, 57, 59, 60, 62, 64, 66, 73, 75, 79, 86, 89, 94, 99, 106, 107, 112, 113, 119, 120, 124, 125 en 128. De Commissie kan de tot nog toe niet vermelde amendementen echter niet accepteren hetzij omdat zij vindt dat haar tekst beter geformuleerd is, hetzij omdat deze amendementen in meer of mindere mate tot de categorieën behoren die eerder door mij als voor de Commissie onaanvaardbaar werden bestempeld. Mijnheer de Voorzitter, waarde parlementsleden, ik ben nu aanbeland bij de conclusie op dit eerste punt van ons debat. Ik vind dat wij momenteel in een voor het communautair beleid cruciaal stadium verkeren. Voor wat betreft het bureau is het dus noodzakelijk
Nr. 3-386/128
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Ripa di Meana dat wij dit politiek gunstige moment benutten maar moeten wij ervoor oppassen te ver te willen gaan, omdat men dan het risico loopt ondanks de goede bedoelingen het hele project te laten mislukken. Wij mogen immers niet vergeten dat de juridische grondslag van de ontwerp-verordening artikel 130S van het Verdrag is, dat bepaalt dat unanimiteit binnen de Raad is vereist, en dat een aantal Lid-Staten, die op 28 november jongstleden eigenlijk helemaal niet zoveel zin hadden om hun goedkeuring aan het politieke akkoord te hechten, de moeilijkheden die het initiatief binnen het Parlement ondervindt wel eens als excuus zouden kunnen gebruiken. Mijnheer de Voorzitter, waarde leden van het Parlement, de samenwerking tussen de Commissie en het Parlement op het gebied van het milieu heeft in de afgelopen paar jaar, en met name in 1989, waardevolle resultaten opgeleverd. De vereende initiatieven van de Commissie en het Parlement hebben geleid tot resultaten die wij zonder die samenbundeling van krachten niet hadden kunnen bereiken. Uw strijd inzake de wagens met een kleinere cilinderinhoud was in deze zin gedenkwaardig, en evenzo gedenkwaardig was de overwinning die de Commissie, dank zij uw steun, behaalde bij de Raad. In dat geval hadden we echter wel te maken met een stemming volgens meerderheid. Het was ook te danken aan de druk die u uitoefende dat de Commissie vorig jaar december besloot, en nu komt gelijk mijn antwoord op de vraag van mevrouw Banotti, om artikel 35 van het EURATOM-verdrag inzake de nucleaire inspectie opnieuw van kracht te laten worden. Dit artikel was meer dan 20 jaar lang ongebruikt geweest. Ter vervollediging voeg ik hieraan toe dat een groep inspecteurs momenteel de eerste bezoeken aan het voorbereiden is. Even vruchtbaar was onze samenwerking op het gebied van het welzijn der dieren, het behoud van de ozonlaag, en ik hoop dat dat binnenkort ook het geval zal zijn voor onze samenwerking op het gebied van de regenwouden. Het Milieubureau zal voor de Commissie, voor de Lid-Staten en voor iedereen die actief is op milieugebied een instrument van fundamenteel belang zijn. Vergeleken met de situatie waarin wij momenteel verkeren, vertegenwoordigt de verwezenlijking van het bureau een zeer grote stap vooruit. Anders dan CORINE en andere programma's, zal het bureau zich wijden aan een hele reeks nieuwe onderwerpen die te maken hebben met het ecosysteem in zijn geheel. Voorbeelden zijn - zoals ik eerder reeds zei de kwaliteit van het water, van de lucht en het afvalprobleem. En dit gebeurt niet alleen aan de hand van een statische, fotografische analyse, maar van een dynamische benadering, een echte film zou je kunnen zeggen, die het mogelijk zal maken om de positieve en negatieve ontwikkelingen in het milieu stap voor stap te volgen. Daarom kan men niet zomaar beweren dat met dit bureau niets zal veranderen: er zal veel veranderen en dit zal in de toekomst ook leiden tot veranderingen voor de taken van het bureau. Ik geef toe dat, indien dit voorstel zal worden aangenomen, er misschien mensen zullen zijn die zeggen: we hadden nog verder kunnen gaan, we hadden sneller kunnen gaan. En toch zouden wij met de verwezenlij-
king van het milieubureau de bescherming van het milieu een grote stap vooruit hebben laten doen. En dat dit onderwerp zeer urgent is, weten wij allemaal. Als wij het bureau onmiddellijk zouden oprichten, en hierbij de zaken zeer ver zouden doorvoeren, zouden wij de verwachtingen die de publieke opinie en de LidStaten hebben, niet nakomen en zouden wij de toekomstige verwezenlijking van het bureau in gevaar brengen. Wij weten immers, waarde parlementsleden, dat uit de geschiedenis van de Gemeenschap blijkt dat wij alleen dank zij een stapsgewijze benadering vooruit komen, waarbij wij de tegengestelde krachten geleidelijk kunnen elimineren. Maar dat niet alleen: wat vandaag op het spel staat is de mogelijkheid van Europa om volledig en doeltreffend deel te nemen aan de bescherming van het milieu die ook steeds belangrijker wordt op internationaal niveau. De buurlanden van de Gemeenschap kijken met veel verwachting uit naar het milieubureau. Een aantal dagen geleden vroeg de eerste minister van Noorwegen, die een officieel bezoek bracht aan Brussel, mij ongerust of wij de oprichting van het bureau in mei, tijdens de Conferentie van Bergen, zouden kunnen aankondigen. Verder ontving ik afgelopen zaterdag nog een brief van de Noorse minister van Milieu die eindigde met de hoop dat er zo spoedig mogelijk een akkoord over het bureau zou worden bereikt. Veel belangstelling toonden ook Zwitserland, waarvan ik gisteren nog de milieuminister, Flavio Cotti, sprak, Oostenrijk, de landen van Oost- en Midden-Europa, die reeds hun wens kenbaar maakten om er deel van uit te maken. Evenveel verwachting is er ook in de landen rond de Middellandse Zee die geen lid zijn van de Gemeenschap. Het bureau zal er dus voor zorgen dat de internationale samenwerking op milieugebied zeer snel zal worden bevorderd en ook om die reden zijn de verwachtingen van de derde landen zo gespannen. Het bureau kan bovendien een essentiële rol vervullen in het opstellen van een eerste balans van de zeer ernstige milieuschade die werd opgetekend in de landen van Midden- en Oost-Europa, een operatie die absoluut noodzakelijk is als men wil zoeken naar de meest geschikte oplossingen. Met andere woorden, het bureau wordt beschouwd als een middel ter ondersteuning van het internationale milieubeleid, een instrument dat, indien met het wenst, op zeer korte termijn ter beschikking zal zijn. Ondanks alle moeilijkheden en ondanks alle problemen denk ik dat haast hier geboden is. De Commissie hoopt dat de Lid-Staten in de komende weken een besluit zullen nemen over de zetel, dat er voor het einde van het jaar een directeur zal worden benoemd dat het bureau spoedig zijn werkzaamheden zal kunnen aanvangen. In het kader van het voorontwerp van begroting van 1991 zullen wij voorstellen dat er aanzienlijke kredieten worden vrijgemaakt voor het bureau. Wij zijn ervan overtuigd dat het Parlement, als begrotingsautoriteit, dit voorstel ernstig en op verantwoorde wijze in overweging zal nemen.
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/129
Ripa di Meana
Ik ben nu toegekomen, mijnheer de Voorzitter, aan het verslag-Diéz de Rivera Icaza over het CORINEprogramma, dat constant de steun heeft gehad van het Europees Parlement. Het CORINE-programma maakte de verwezenlijking van een instrument mogelijk dat door de Commissie in de praktijk reeds werd gebruikt, en met name door de diensten van het DG XI, door het gemeenschappelijke onderzoekscentrum van Ispra, door de instanties die zich bezighouden met het regionale beleid en met het landbouwbeleid, alsook door andere communautaire instellingen zoals de Europese Investeringsbank. De voorgestelde verlengingsperiode is bedoeld om de informatie uit te breiden, aan te vullen en te verspreiden op grote schaal, om het systeem te benutten en de ontwikkeling afte stemmen op het milieubureau. De Commissie gaat dus akkoord met de door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming van het Europees Parlement voorgestelde amendementen die qua inhoud overeenstemmen met de beleidslijnen van de Commissie. De heer Collins (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik het zeer op prijs stellen indien de commissaris, die zich deze avond tijdens het debat zeer hulpvaardig toonde, deze avond nog een lijst ter beschikking zou kunnen stellen van de amendementen die door de Commissie worden aanvaard. Indien wij tot morgen moeten wachten op het volledig verslag der vergaderingen houden we nog maar zeer weinig tijd over om de situatie in te schatten. Als hij dit verzoek kan inwilligen, zal ik hem zeer dankbaar zijn, en ik weet zeker dat de rapporteur hem dat ook zal zijn. De heer Ripa Di Meana maakte ook een zeer interessante opmerking in de op twee of drie na laatste zin van zijn betoog. Op de rest van zijn betoog heb ik geen commentaar maar de laatste twee of drie zinnen waren nogal opmerkelijk omdat hij, als ik het goed heb begrepen, zei dat hij hoopte dat de Raad volgende week een besluit zou nemen inzake de plaats van vestiging van het bureau. Mijnheer de Voorzitter, het Parlement heeft nog geen advies uitgebracht over de zetel van het bureau. Kan de commissaris ons derhalve uitleggen hoe de Raad volgend week al een besluit kan nemen als wij de zaak nog niet behandeld hebben en er nog geen standpunt over hebben ingenomen. Ik ben benieuwd naar zijn antwoord. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris melden dat we zijn voorstellen deze nacht zullen onderzoeken. Ik heb bij de eerste controle reeds vastgesteld dat het nog mogelijk moet zijn om enkele van onze standpunten nader tot elkaar te brengen. Ik begrijp bij voorbeeld niet waarom men een amendement verwerpt dat bepaalt dat het bureau verantwoordelijk moet zijn voor het opstellen van milieu-effectenrapportages voor alle door de Gemeenschap gesubsidieerde projecten waarvoor een dergelijke rapportage vereist is. Dat is een eis die we sedert jaren terecht stellen en dringend moet ingewilligd worden. Dat geldt ook voor de vraag hoe door de Gemeenschap gefinancierde projecten binnen
en buiten de Gemeenschap deskundig kunnen worden begeleid. Mijnheer de commissaris, u weet dat we er allen op vertrouwen dat de middelen voor het milieu de volgende jaren gevoelig verhoogd worden. Daarin steunen wij u natuurlijk ook, maar er moeten nu eenmaal garanties komen dat deze middelen op gepaste wijze besteed en begeleid worden en daadwerkelijk het milieu helpen.Ik begrijp ook niet waarom het milieuzegel en de overdracht van technologie niet werden weerhouden. In de amendementen werd gevraagd dat men die dingen zou voorbereiden, en in de toekomst moet het bureau deze taken kunnen vervullen. Daarover zou men het eens moeten worden. Volgens mij is ook een ander punt nog niet duidelijk: we waren er in dit Parlement de jongste weken allemaal getuigen van hoe erg u er zich terecht over beklaagd heeft dat de LidStaten het Gemeenschapsrecht slecht realiseren. U heeft in het Parlement steeds bondgenoten gevonden als het erom ging de Lid-Staten daarom te hekelen. Waarom kan men niet voorzien dat het bureau een register zou bijhouden dat eindelijk deze slechte handelwijze van de Lid-Staten zou blootleggen? Het is in ons aller belang dat men de Lid-Staten ten langen leste zou verplichten om anders te werk te gaan, en dat is volgens mij ook een taak voor het bureau. Ik zou het jammer vinden als onze standpunten op dit vlak niet nader tot elkaar zouden komen. Mijnheer de commissaris, als we morgen voor de eindstemming het verslag zouden terugtrekken, betekent dat niet dat we de eindstemming naar sint-juttemis willen verschuiven, maar dat we de volgende dagen willen benutten om met u en de Raad te onderhandelen. Als we morgen tot de eindstemming overgaan, rest ons alleen nog het begrotingsoverleg. Dat zou het scherpste zwaard zijn waarover we op dit ogenblik beschikken. Ik bedoel dat we de kans moeten grijpen om met elkaar nogmaals over de inhoud in de clinch te gaan. Misschien komen onze standpunten dan nader tot elkaar. Neemt u mij niet kwalijk dat ik in deze korte tijd niet alle punten kon doornemen. Wellicht blijkt dat het nodig is om over nog andere punten te debatteren. Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Als voorzitter van de Intergroep voor het welzijn der dieren wil ik commissaris vragen, aangezien hij dit onderwerp in de lijst van activiteiten die zullen worden gecontroleerd door het bureau opsomde, welke rol het Bureau volgens hem precies zal vervullen op dit gebied? Moet het enkel de betreffende richtlijnen controleren of gebeurt de controle op een andere wijze? Op dat gebied is een nieuwe inspectiedienst namelijk zeer wenselijk? De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de heer Collins heeft mij, bij het luisteren naar mijn betoog, blijkbaar verkeerd begrepen. Ik sprak namelijk de hoop uit dat er snel een akkoord kon worden bereikt inzake de zetel van het bureau - „in de komende weken" heb ik gezegd - en deze hoop wordt waarschijnlijk door het Parlement
Nr. 3-386/130
Handelingen van het Europese Parlement
13.2.90
Ripa di Meana
gedeeld. In het meer formele deel van mijn verklaring heb ik mij omtrent deze zaak uitgesproken en wenste ik dat het Parlement een zo duidelijk en uniform mogelijk standpunt zou innemen. Verder verwees ik naar een aantal zaken die volgens mij in dezelfde richting wijzen, waaronder de benoeming van een rapporteur inzake dit specifieke onderwerp ih de Politieke Commissie. Daarom denk ik dat er geen misverstanden kunnen bestaan. Natuurlijk hoop ik dat het Europees Parlement en de Raad van ministers snel tot een oplossing van dit probleem komen dat, indien er lang gedachten over worden gewisseld, zou kunnen worden verscherpt en de start van het bureau zou kunnen vertragen. Voor wat betreft de uitgifte van milieuzegels (green labels), deze wordt duidelijk onder woorden gebracht in de twee amendementen die de Commissie zeer interessant vond, met name amendement nr. 101 van de heer La Pergola en amendement nr. 127 van de heer Vertemati. De Commissie zal zich dus met extra aandacht en extra inspanning buigen over dit onderwerp. Vanzelfsprekend moet ik u erop wijzen dat de Commissie reeds aan het werk is -en al sinds geruime tijd ook - om een aantal voorstellen uit te werken, die zeer spoedig reeds ter goedkeuring aan het Parlement en aan de Raad zullen worden voorgelegd. In mijn hoedanigheid van commissaris, heb ik een taak in die zin, opdat de voorstellen zo snel mogelijk worden voorgelegd, op aanvraag van een aantal Lid-Staten en naar aanleiding van een eerder door ons ingediend voorstel. Voor wat betreft het verzoek van mevrouw Weber om aan elkaar tegemoet te komen en zo onnodig tijdverlies te voorkomen, ben ik van mening dat de standpunten elkaar al zeer goed hebben benaderd en kan ik aan de andere kant niet veel enthousiasme opbrengen voor een verdaging die, ondanks de goede bedoelingen, om procedurele redenen wel eens meer dan twee of drie weken zou kunnen duren. Ik denk dat het zonder meer een goed idee is om, tijdens de uren die wij nog tot onze beschikking hebben tot aan de stemming, zoals de heer Collins vroeg, een lijst van de amendementen te geven met de reacties van de Commissie, en niet te wachten totdat deze gegevens ons morgen zouden worden gegeven in het volledig verslag der vergaderingen. Ik zal tevens overleg plegen met mijn collega's en met het Directoraatgeneraal milieuzaken om nogmaals te trachten overeenstemming of een compromis te bereiken, precies zoals in vanaf het begin al wilde dat dat zou gebeuren. De heer Amendola (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik hoorde zojuist dat mevrouw Weber en de heer Collins de hele nacht zullen doorwerken om te zien wat kan worden gedaan met betrekking tot wat de commissaris ons net zei. Ik denk echter dat dit niet nodig is, omdat het toch al zeer duidelijk is dat de meest be-
langrijke punten van de amendementen door de Commissie worden verworpen. Maar aangezien dit Parlement, gelukkig genoeg, is samengesteld uit verschillende politieke fracties, vinden wij dat wij ook recht hebben om deel te nemen aan de bestudering van de door de commissaris gegeven argumentatie, zodat wij morgenochtend ook in staat zullen zijn om onze mening te geven. Aangezien het Parlement niet alleen bestaat uit de Socialistische Fractie verzoeken wij u aan mevrouw Weber en de heer Collins te vragen ons hieraan ook te laten deelnemen, ons te zeggen waar zij zullen samenkomen. Dan kunnen wij tenminste ook deelnemen aan dit debat. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het spijt mij dat ik omdat ik een beetje moe ben - maar wie is dat niet - ben vergeten op een aantal vragen een antwoord te geven dat de parlementsleden echter wel van mij mogen verwachten. Wat betreft het punt dat door de heer Amendola ter sprake werd gebracht, is het natuurlijk vanzelfsprekend dat de gegevens die ik in mijn betoog vermeldde ter beschikking staan van heel het Parlement. Niemand krijgt hier een voorkeursbehandeling: ik richtte mij tot de heer Collins omdat hij mij de vraag stelde, en ik richtte mij daarna opnieuw tot hem omdat hij voorzitter is van de bevoegde commissie: zo simpel is het. En wat betreft het register, een onderwerp dat door mevrouw Weber te berde werd gebracht en waarop ik vergat te antwoorden, moet ik zeggen dat de Commissie dit beschouwt als een rechtstreekse en onvermijdelijke verantwoordelijkheid. Hetzelfde geldt voor de toepassing van het communautair recht. De Commissie is geenszins van plan te verzaken aan haar plichten en haar taken, ook al is het niet uitgesloten dat het bureau een instructieve, doorslaggevende rol kan spelen en gedelegeerde taken kan uitvoeren. Wat in ieder geval vaststaat is dat het geen functies kan uitoefenen die de Commissie toebehoren. Voor wat betreft de vraag van mevrouw Banotti met betrekking tot het welzijn der dieren, kan ik zeggen dat het Bureau rechtstreeks zal instaan voor het werk en het onderzoek van het Centrum voor alternative testing, het alternatief experimenteren. En verder is er de volgende kwestie, met betrekking tot de richtlijn inzake het milieu-effect. Het is aan de organisatoren van de projecten zelf om, aan de hand van passende en nauwkeurig uitgevoerde studies, de milieu-effectrapportage op te stellen. En met betrekking tot de regionale fondsen, is de Commissie van plan alles op alles te zetten. Inzake dit onderwerp werden reeds dossiers geopend. Wij zijn geenszins van plan om ons aan deze taak te onttrek-
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/131
Ripa di Meana
ken. Natuurlijk kan het bureau ons werk aanvullen en vervolledigen. Dit heeft de Commissie tot nu toe altijd gewenst. De heer Collins (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen nog maar even zeggen dat velen onder ons hun uiterste best zullen doen in het belang van ons politieke werk. Wij zullen bergen verzetten en doorgaan tot de vroege uurtjes. Maar als ik de rest van de nacht met mevrouw Weber moet doorbrengen, en dat in het belang van het werk... (Interrupties) ... zou ik het zeer vervelend vinden dat dat moment zou worden verstoord door de aanwezigheid van de heer Amendola. (Gelach en applaus)
De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. * * * Ik heb vijf ontwerp-resoluties ontvangen met het verzoek om spoedige stemming tot besluit van het debat over de belasting over spaartegoeden (>)· De stemming over het verzoek om spoedige stemming vindt morgen te 12.00 uur plaats. (De vergadering wordt te 0.10 uur gesloten) (2)
(') Zie Notulen. (2) Agenda voorde volgende vergadering:zie Notulen.
Nr. 3-386/132
Handelingen van het Europese Parlement
UITVOERING DOOR DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VAN DE ADVIEZEN DIE HET EUROPEES PARLEMENT IN DE VERGADERWEKEN VAN DECEMBER 1989 EN JANUARI 1990 OVER HAAR VOORSTELLEN HEEFT UITGEBRACHT Deze mededeling brengt het Parlement op de hoogte van de uitvoering door de Commissie van door het Parlement in zijn plenaire vergadering van december 1989 en januari 1990 aangenomen amendementen over wetgevingsvoorstellen van de Commissie, alsmede over de bij rampen verleende spoedhulp, zoals overeengekomen met het Bureau van het Parlement. De verslagen die door het Europees Parlement in de vergaderweek van december zijn aangenomen en waarover in het overzicht van 9 januari 1990 (SP(90)13) opmerkingen zijn geformuleerd, werden in het onderhavige document slechts opgenomen indien zich intussen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan. Dit document bevat ook enkele oudere voorstellen ten aanzien waarvan de Commissie onlangs haar oorspronkelijke voorstel gewijzigd heeft. A. Samenwerkingsprocedure 1. Eerstelezing 1.1. Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement amendementen heeft aangenomen welke door de Commissie geheel ofgedeeltelijk zijn aan vaard a) De Commissie heeft haar oorspronkelijke voorstellen gewijzigd als gevolg van het advies dat het Europees Parlement in de volgende verslagen heeft uitgebracht: Nihil b) De Commissie bereidt een wijziging van haar oorspronkelijke voorstel voor, waarin de amendementen zijn verwerkt die zij tijdens het debat in plenaire zitting over de volgende verslagen heeft aanvaard: - Verslag van mevrouw FONTAINE, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-92/89) over het voorstel voor: Dertiende richtlijn van de Raad inzake het vennootschapsrecht betreffende het openbare aanbod tot aankoop of ruil (COM(88) 823 def. - SYN 186) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft een gedeelte van de amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 117 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 26 - Verslag van de heer CASSIDY, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-113/89) over het voorstel voor: Harmonisatie van de procedures voor het in het vrije verkeer brengen van goederen (COM(89) 385 def. - SYN 216) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft alle amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 128 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 28 1.2 Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement amendementen heeft voorgesteld die de Commissie niet heeft kunnen aanvaarden
13. 2. 90
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/133
Nihil 1.3 Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement geen formele wijzigingen heeft gevraagd Nihil 2. Tweede lezing 2.1. Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement amendementen heeft aangenomen a) De Commissie heeft de Raad een opnieuw behandeld voorstel toegezonden als gevolg van het advies dat het Europees Parlement over de volgende voorstellen heeft uitgebracht: Nihil b) De Commissie bereidt een opnieuw behandeld voorstel voor als gevolg van het advies dat het Europees Parlement over de volgende voorstellen heeft uitgebracht: - Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-116/89) over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: Erkenning van het prospectus voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (COM(89) 133 def. - SYN 191) (Rapporteur: Graf von STAUFFENBERG) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft alle amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 107 Besluit van het Europees Parlement: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 11 2.2. Wetgevingsvoorstellen waarvoor bet Parlement geen formele wijzigingen heeft gevraagd: Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-101/89) over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: SCIENCE (1988-1992) - Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Oostenrijk (COM(89) 264 def. - SYN 197) (Rapporteur: de heer LA PERGOLA) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: verslag zonder debat Besluit van het Europees Parlement: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 6 Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-105/89) over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: SCIENCE (988-1992) - Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Zwitserse Eedgenootschap (COM(89) 83 def. - SYN 203) (Rapporteur: de heer LA PERGOLA) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: verslag zonder debat, Besluit van het Europees Parlement. notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 7
Nr. 3-386/134
Handelingen van het Europese Parlement
Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-104/89 over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: SCIENCE (1988-1992) - Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Koninkrijk Zweden (COM(89) 310 def. - SYN 202) (Rapporteur: de heer LA PERGOLA) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: verslag zonder debat Besluit van het Europees Parlement: notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 8 Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-103/89) over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: SCIENCE (1988-1992) - Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Koninkrijk Noorwegen (COM(89) 265 def. - SYN 196) (Rapporteur: de heer LA PERGOLA) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: verslag zonder debat Besluit van het Europees Parlement: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 9 Aanbeveling voor de tweede lezing, aangenomen op 17 januari 1990 (doe. A3-102/89) over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad over: SCIENCE (1988-1992) - Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Republiek Finland (COM(89) 309 def. - SYN 201) (Rapporteur: de heer LA PERGOLA) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: verslag zonder debat Besluit van het Europees Parlement: Notulen van 17 januari 1990, tweede deel, blz. 10 B. Raadplegingsprocedure die slechts een lezing vereist 1.
Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement amendementen heeft aangenomen die door de Commissie geheel ofgedeeltelijk zijn aanvaard a) De Commissie heeft haar oorspronkelijke voorstellen gewijzigd als gevolg van het advies van het Europees Parlement over de volgende verslagen: - Verslag van mevrouw PEIJE, aangenomen op 19 januari 1990 (doc. A3-2/90) over het voorstel voor: Verstrekken van financiële bijstand op middellange termijn aan Hongarije (COM(89) 627 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft alle amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 19 januari 1990, blz. 312 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 19 januari 1990, tweede deel, blz. 7 Gewijzigd voorstel van de Commissie: (COM(90) 57 def.) toegezonden aan de Raad op 2 februari 1990 al) De Commissie heeft de amendementen die zij in plenaire zitting bij de volgende verslagen heeft aanvaard, mondeling bij de Raad verdedigd. De Raad heeft de desbetreffende richtlijnen, verordeningen of besluiten op de hieronder vermelde data goedgekeurd: - Verslag van de heer CORNELISSEN, aangenomen op 23 mei 1989 (doc. A2-72/89) over het voorstel voor: Controles aan de grenzen voor wegvervoer en binnenscheepvaart (COM(88) 800 def.)
13.2.90
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/135
Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft een gedeelte van de amendementen aanvaard, Volledig verslag van 22 mei 1989, blz. 26 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 23 mei 1989, tweede deel, blz. 32 Door de Raad aangenomen op: 21 en 22 december 1989 - Verslag van de mevrouw QUISTOUD-ROWOHL, aangenomen op 23 november 1989 (doc. A3-68/89) over het voorstel voor: Specifiek programma op het gebied van het beheer en de opslag van radioactieve afvalstoffen ( 1990-1994) (COM(89) 226 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: me Commissie heeft een gedeelte van de amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 22 november 1989, blz. 168 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 23 november 1989, tweede deel, blz. 71 Door de Raad aangenomen op: 15 december 1989 b) De Commissie bereidt een wijziging van haar oorspronkelijke tekst voor waarin de amendementen zijn verwerkt die zij tijdens het debat in plenaire zitting over de volgende verslagen heeft aanvaard: - Verslag van de heer SELIGMAN (tweede verslag), aangenomen op 18 januari 1989 (doc. A3-114/89) over het voorstel voor: THERMIE - Bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied in Europa (COM(89) 121 def.enCOM(89)121def./2) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: de Commissie heeft een gedeelte van de amendementen aanvaard, Volledig Verslag van 17 januari 1990, blz. 191 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 18 januari 1990, tweede deel, blz. 58 2. Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement amendementen heeft voorgesteld die de Commissie niet heeft kunnen aan vaarden - Verslag van de heer SARIDAKIS, aangenomen op 18 januari 1990 (doe. A3-110/89) over het voor-stel voor: Bijzondere maatregelen in de sector olijfolie(COM(89) 349 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 129 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 18 januari 1989, tweede deel, blz. 32 - Verslag van de heer WILSON, aangenomen op 18 januari 1990 (doc. A3-109/89) over het voorstel voor: Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen (COM(89) 449 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 134 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 15 december 1989, tweede deel, blz. 36
Nr. 3-386/136
Handelingen van het Europese Parlement
3. Wetgevingsvoorstellen waarvoor het Europees Parlement geen formele wijziging heeft gevraagd - Verslag van de heer MOTTOLA, aangenomen op 18 januari 1990 (doc. A3-111/89) over het voorstel voor: Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector ruwe tabak (COM(89) 424 def.) Standpunt van de Commissie tijdens het debat: Volledig Verslag van 16 januari 1990, blz. 132 Door het Europees Parlement aangenomen resolutie: Notulen van 18 januari 1990, tweede deel. blz. 33 Het Europees Parlement heeft, volgens de procedure zonder verslag en debat, een gunstig advies uitgebracht over de volgende voorstellen: - Voorstel voor: Veterinairrechtelijke voorschriften van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in diepgevroten sperma van runderen en de invoer daarvan, aangenomen op 19 januari 1990 (COM(89) 495 def.) - Voorstel voor: Veterinairrechtelijke voorschriften voor het op de markt brengen van knaagdieren in de Gemeenschap, aangenomen op 19 januari 1989 (COM(89) 500 def.) - Voorstel voor: De toepassing van de produktiesteunregeling voor harde glazige maïs van bepaalde rassen in Portugal, aangenomen op 19 januari 1990 (COM(89) 574 def.)
13.2.90
13.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/137
C. Informatie over spoedhulp die door de Commissie in januari en begin februari 1990 is verstrekt a) Spoedhulp binnen de Gemeenschap Datum besluit
Bestemd voor
Bedrag (in ecu)
Reden
Verdeeld door
Frankrijk
500000
Storm
Regering
5.2.1990
Verenigd Koninkrijk
300000
Bondsrepubliek Duitsland
300000
50000
Storm
Regering
12.2.1990
Ierland
150000
Storm
Regering
14.2.1990
Verenigd Koninkrijk
500000
Storm
Regering
28.2.1990
Bondsrepubliek
350000
Frankrijk
300000
België
200000
Italië
200000
Nederland
100000
Reden
Verdeeld door
Datum besluit
Luxemburg
Ierland
50000
b) Hulp voor derde landen 1. Financiële steun Bestemd voor
Bedrag (in ecu)
Libanon
275 000
Conflict
AZG Médecins du Monde
Angola
650000
Conflict en drogte
ICRK
15.2.1990
Liberiaanse vluchtelingen in Guinee
230000
Vluchtelingenstroom
AZG België
16.2.1990
Reden
Verdeeld door
Datum besluit
UNRWA
23.2.1990
9.2.1990
. Voedselhulp Bestemd voor
Hoeveelheid
Palestijnse 2 400 ton Conflict vluchtelingen graanequivalent
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/138
14.2.90
VERGADERING VAN WOENSDAG 14 FEBRUARI 1990
Inhoud
8. Vragenuur (doc. Β3203/90)
1. Goedkeuring van de notulen de leden Neubauer, Amendola, D. Martin, Santos, Schönhuber, Falconer, McMillan Scott, Cot, Wynn, Pannella, Tomlinson . . . 2. Verwelkoming
Vragen aan de Raad 140
mevrouw GeogheganQuinn (Raad), de heer Nianias, mevrouw Geoghegan Quinn, de heer Lane, mevrouw Geoghe ganQuinn
143
3. Mededeling van de Raad en de Commissie over de Duitse eenheid mevrouw GeogheganQuinn (Raad), de heer Delors (Commissie), de leden Jensen, Co lombo, Giscard dEstaing, Sir Christopher Prout, Cramon Daiber, Colajanni, de la Ma lene, Schönhuber, Piquet, Garaikoetxea Ur riza, Rauti, Walter, Habsburg, Jepsen, Co chet, Piermont, Pannella, Colom i Naval, Penders 143 4. Financiële en technische samenwerking Verslag (doc. A310/90) van de heer Ros setti deleden Rossetti, Tsimas, Stavrou, Nianias, de heer Matutes (Commissie)
de leden Walter, Cano Pinto, Romeos, Brok, Punset i Casals, Langer, Perez Royo, Chabert, Antony, Van der Waal
158
161
6. Stemming de leden Megret, Christiansen, Pimenta, MonnierBesombes, Weber, de heer Ripa di Meana (Commissie), de leden Weber, Col lins, Ford, MonnierBesombes
167
7. Betrekkingen EEGPolen (voortzetting) de heer Hindley, mevrouw Cassanmagnago Cerretti, de heer Andriessen (Commissie) . .
170
172
Vraag nr. 68 van Sir James ScottHop kins: De Sovjetunie en de overdracht van technologie mevrouw GeogheganQuinn (Raad), Sir James ScottHopkins, mevrouw Geoghe ganQuinn, Sir James ScottHopkins, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Ephremidis, mevrouw Geoghegan Quinn, de heer Fitzsimons, mevrouw GeogheganQuinn
5. Betrekkingen EEGPolen Verslagen (doe. A322/90/corr.) van de heer Walter (doc. A31/90) van de heer Cano Pinto
Vraag nr. 67 van de heer Nianias: Be trekkingen EEGBulgarije
173
Vraag nr. 69 van de heer Elles: Associa tieovereenkomsten mevrouw GeogheganQuinn (Raad), de heer Elles, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Martin
173
Vraag nr. 70 van de heer Cushnahan: Bank voor wederopbouw en ontwikke ling mevrouw GeogheganQuinn (Raad), de heer Cushnahan, mevrouw Geoghegan Quinn, de heer Desmond, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Elles, mev rouw GeogheganQuinn
174
Vraag nr. 71 van de heer Elliott: Toela ting nieuwe LidStaten mevrouw GeogheganQuinn (Raad), de heer Elliott, mevrouw Geoghegan Quinn, de heer Killilea, mevrouw Geog heganQuinn, de heer Elles, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Martin, me vrouw GeogheganQuinn, mevrouw Quistorp
175
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 72 van de heer Pierrôs: Zetel van het Europees Milieubureau mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heren Martin, Andrews, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Pierrôs, mevrouw Geoghegan-Quinn
mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Blaney, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Hughes, mevrouw GeogheganQuinn 176
Vraag nr. 73 van de heer Martin: Praktische resultaten van de zitting van de Raad van 15 april 1989 met de Voorzitter van het Europees Parlement mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heer Martin, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Musso, mevrouw Geoghegan-Quinn
177
178
Vraag nr. 76 van mevrouw Banotti: Communautaire controle op kerninstallaties
mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heer L. Smith, de dames GeogheganQuinn, Banotti, Geoghegan-Quinn, de heren L. Smith, Fitzsimons, mevrouw Banotti, de heren A. Smith, De Rossa,
184
Vraag nr. 99 van de heer Bandrés Molet: Invasie van Panama door de VS mevrouw Geoghegan-Quinn (Buitenlandse Zaken), de heer Bandrés Molet, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Cabezón Alonso, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Taradash, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Robles Piquer, mevrouw Geoghegan-Quinn
185
Vraag nr. 100 van de heer McCartin: Panama
179
Vraag nr. 77 van de heer Bandrés Molet: Mogelijke heropening van de kerncentraIe Vandellos I
Vraag nr. 78 van de heer L. Smith: Gevolgen voor het milieu van radioactieve lozingen in lucht en water
184
Vraag nr. 98 van de heer Cabezón Alonso: Dood van de Spaanse journalist Juan Antonio Rodríguez in Panama mevrouw Geoghegan-Quinn (Buitenlandse Zaken), de heer Cabezón Alonso, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Blaney, mevrouw Geoghegan-Quinn ...
de dames Geoghegan-Quinn (Raad), Pollack, Geoghegan-Quinn 179
mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heer Bandrés Molet, mevrouw Geoghegan-Quinn
Vragen aan de ministers van Buitenlandse Zaken
mevrouw Geoghegan-Quinn (Buitenlandse Zaken), de heer Alavanos, mevrouw Geoghegan-Quinn
Vraag nr. 75 van mevrouw Pollack: Op Rhodos te koop aangeboden huiden van bedreigde diersoorten
de dames Geoghegan-Quinn (Raad), Banotti, Geoghegan-Quinn, de heer L. Smith, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer De Rossa, mevrouw GeogheganQuinn, de heer McMahon, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Hughes, mevrouw Geoghegan-Quinn
181
Vraag nr. 96 van de heer Alavanos: Interventie van de VS in Panama
Vraag nr. 74 van de heer Arbeloa Muru: Beraadslagingen van de Raad op grond van de „samenwerkingsprocedure" mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heer Arbeloa Muru, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Cornelissen, mevrouw Geoghegan-Quinn
Nr. 3-386/139
181
mevrouw Geoghegan-Quinn (Raad), de heer McCartin, mevrouw GeogheganQuinn, de heer Robles Piquer, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Arbeloa Muru, mevrouw Geoghegan-Quinn, de heer Robles Piquer
186
9. Commerciële en economische samenwerkingsovereenkomst EEG/Euratom en de Sovjetunie - Verslag (doc. A3-26/90) van mevrouw Randzio-Plath de dames Randzio-Plath, Geoghegan-Quinn (Raad), de leden Titley, Lemmer, De Clercq, Moorhouse, Quistorp, Rossetti, Alavanos, Pacheco Herrera, Hoff, de heer Andriessen (Commissie), mevrouw Geoghegan-Quinn 187 10. Stemming (Europese Akte) de leden Aglietta, Blot, Pasty, Veil, Aglietta, Joanny, GoUnisch, De Clercq, Sir Christopher Prout, Randzio-Plath, Gollnisch, von Stauffenberg, Neubauer, Ephremidis, Price,
Nr. 3-386/140
Handelingen van het Europese Parlement
F. Pisoni, Zeiler, Le Chevallier, von Alemann, Carvalhas, Estgen, Lucas Pires, Reding, Torres Couto
195
11. Prioriteiten voor sociale wetgeving - Verslag (doe. A3-16/90) van de heer Chanterie
VOORZITTER: DE HEER BARON CRESPO Voorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend)
1. Goedkeuring van de Notulen De Voorzitter. - De Notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld. Geen bezwaren? De heer Neubauer (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de heer Bocklet was gisteren zo vriendelijk mij voor te rekenen dat ik nog niet in de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling ben geweest. Ter rectificatie wil ik het volgende in de Notulen laten opnemen: ten eerste, ik zie de heer Bocklet hier niet in de zaal, terwijl hij toch zo nauwgezet bijhoudt wie hier allemaal aanwezig zijn. Ten tweede, ik ben geen lid van de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling, maar ben daar alleen maar invaller. Ten derde, ik juich het toe dat de heer Bocklet een nog sterkere presentie van Europees Rechts en van de Republikaner wenst, opdat de boeren niet definitief het vel over de oren wordt gehaald. Mijnheer Bocklet, de volgende keer zal de kiezer daarvoor zorgen! Ten vierde, ik stel voor de heer Bocklet voortaan de presentielijst van het Parlement te laten bijhouden. Ongetwijfeld zou dan heel snel blijken wie het infaamste, het luiste en het meest overbodige lid van dit Parlement is.
14.2.90
de leden Chanterie, Alvarez de Paz. Suarez Gonzales, von Alemann, Jepsen, Cramon Daiber, Catasta, Fitzgerald, Le Chevallier. Barros Moura, Sanbæk, Van Outrive, De Vitto, McMahon, Hermans, mevrouw Papandreou (Commissie)
206
Een partijgenoot van de heer Bocklet - dat wil ik tot besluit vaststellen - de Beierse minister van Binnenlandse Zaken, Stoiber, heeft in de in München verschijnende dagbladen de plaatsvervangende fractievoorzitter van Europees Rechts, Franz Schönhuber, met politieke hechtenis gedreigd, als deze zich niet distantieert van zijn politieke overtuiging. Dat is een ongehoorde aanval op de waardigheid van dit Parlement! Ik wil mij als Duitser verontschuldigen voor het feit dat in de Fractie van de Europese Volkspartij de verfoeilijke, oude bruine geest nog steeds rondwaart. De heer Amendola (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben de Notulen van de vergadering van gisteravond gezien. Volgens ons zijn deze niet waarheidsgetrouw, omdat zij geen juist beeld geven van de ernst van wat die avond is voorgevallen. Ik zou zeer in het kort willen herinneren aan de gebeurtenissen van gisteravond en aan de ernstige schending van het Reglement door de dienstdoende Parlementsvoorzitter. Wij hebben verzocht om terugverwijzing naar de commissie van de kwestie „Europees Milieubureau", op grond van de eerste alinea van artikel 103, volgens hetwelk een lid op elk moment tot aan de opening van de eindstemming kan verzoeken een aangelegenheid naar een commissie terug te verwijzen. Op deze motie onzerzijds heeft de Voorzitter zelf - en dit blijkt niet uit de Notulen - een ambtenaar aangespoord om enkele parlementsleden te suggereren vaststelling van het quorum te vragen. Maar de ernstige fout bestaat in het feit dat het quorum, zoals uitdrukkelijk bepaald in de tweede alinea van artikel 103, in het geheel geen betrekking heeft op de essentie, dus de eigenlijke kwestie, en zelfs niet kan worden verlangd, zodat de verwijzing naar de tweede alinea absoluut niet terzake dienend was in het licht van de overduidelijke bepaling van artikel 89, dat zegt dat het Parlement altijd, ongeacht het aantal aanwezige leden, kan beraadslagen.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/141
Amendola
Derde inbreuk op het Reglement, welke niet blijkt uit de Notulen: onmiddellijk daarna hebben wij verzocht om toepassing van artikel 105, volgens hetwelk vóór of tijdens de beraadslaging kan worden voorgesteld de beraadslaging tot een nader aangegeven tijdstip uit te stellen. Wij hebben derhalve verzocht de beraadslaging uit te stellen tot de eerstvolgende vergaderperiode. Artikel 105 bepaalt voorts dat het voorstel onmiddellijk in stemming moet worden gebracht. Hier is geen enkele verwijzing naar het quorum. Welnu, de Voorzitter - en ook dat blijkt niet uit de Notulen heeft niet alleen verwezen naar de kwestie van het quorum, waarvan hier evenmin melding wordt gemaakt, in tegenstelling tot artikel 103, maar hij heeft ook niet onmiddellijk laten stemmen en is overgegaan tot het debat over de hoofdzaak, in strijd met artikel 101, dat bepaalt dat voor procedurekwesties onmiddellijk het woord mag worden gevoerd. U hebt, zei ik, het woord gegeven aan de heer Fitzsimons, en wel voor de dubbele vastgestelde tijd. Dit alles, mijnheer de Voorzitter, is tegen het Reglement, het is een ernstige fout, want er zijn in een democratie nu eenmaal bepaalde spelregels, waaraan men zich dient te houden. De Voorzitter heeft hier duidelijk inbreuk gemaakt op de rechten van de leden. Ik verlang dan ook dat de Notulen voor dit gedeelte worden opgeschort en dat het Bureau zich vandaag om twaalf uur bezighoudt met deze procedurefout, deze geheel persoonlijke interpretatie van de Voorzitter van gisteravond, opdat voortaan zal blijken, althans uit de Notulen, dat het Europees Parlement zich houdt aan de regels die het zichzelf heeft opgelegd. De Voorzitter. - Mijnheer Amendola, het voorzitterschap is van mening dat de dienstdoende Parlementsvoorzitter van de vergadering van gisteravond, de heer Martin, artikel 89 van het Reglement correct heeft toegepast. De ondervoorzitter, de heer Martin, heeft het woord. De heer Martin (S). - (E7V)Mijnheer de Voorzitter, wij hebben vandaag geen les in democratie nodig van de Groenen, die gisteravond met hun optreden in dit Parlement misbruik hebben gemaakt van de democratie. De Notulen zijn volgens mij een nauwkeurige weergave van het debat in al zijn aspecten, op één na. Als Voorzitter deed ik de aanbeveling artikel 105, althans mijn interpretatie daarvan, voor te leggen aan de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten. Ik ben ervan overtuigd dat artikel 105 vereist dat het quorum is bereikt, maar, aangezien dit werd betwist, acht ik het juist dit ter interpretatie voor te leggen aan de Commissie Reglement. Wat dit aangaat, mijnheer de Voorzitter, in de rustiger sfeer van vanmorgen zou ik mij willen verontschuldigen bij de heer Fitzsimons, die, toen hij gisteravond het woord nam, zich niet verstaanbaar kon maken door het gedrag van de Groenen. Dat was een schandelijke ontkenning van de democratie en een schandalige manier zich in dit Parlement te gedragen.
Zoals u weet, mijnheer de Voorzitter, is het een normale kwestie van beleefdheid dat, zodra de Voorzitter een spreker het woord heeft verleend, beroepen op het Reglement pas kunnen worden behandeld nadat die spreker is uitgesproken. Deze regel paste ik toe toen ik de heer Fitzsimons toestond zijn spreekbeurt af te maken. (Applaus) Mevrouw Santos (V). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik deel de bezorgdheid die mijn collega Amendola heeft geuit namens de Fractie De Groenen. Wij achten het van belang dat als eerste agendapunt van de eerstvolgende vergadering van het Bureau in uitgebreide samenstelling de gisteren door de dienstdoende Parlementsvoorzitter toegepaste handelwijze wordt besproken, daar deze niet strookte met het reglementair ingediende verzoek van De Groenen over de gisteren door de Voorzitter van dit Parlement toegepaste procedure. Mijnheer de Voorzitter, enerzijds betreuren wij het niet- in behandeling nemen van onze beroepen op het Reglement, anderzijds de door de Voorzitter toegepaste procedure, welke in feite een beperking was van de mogelijkheid om uitdruk-king te geven aan de bezorgdheid van onze fractie, waardoor wij gehinderd en beperkt werden in onze mogelijkheid het woord te voeren, terwijl sommige collega's in dit Parlement zelfs beweerden dat het optreden van de Fractie De Groenen, de vijfde fractie van dit Parlement, herinnerde aan dat van de nazi's in het Duitsland van de jaren '30, en zelfs dat in onze fractie mensen zonder verantwoordelijkheidsgevoel, ja zelfs kinderen zitten! Wij protesteren tegen deze aantijging! De handelwijze, de kleinerende houding van de Parlementsvoorzitter, hield geen rekening met hetgeen waarop wij volgens het Reglement recht hebben. Daarom, mijnheer de Voorzitter, moge ik u verzoeken deze kwestie als eerste punt te plaatsen op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het Bureau in uitgebreide samenstelling. Wij zijn van mening dat het optreden van gisteren niet strookt met de democratische gebruiken in dit Parlement. Daarom protesteren wij en wensen wij dat deze kwestie als eerste punt op de agenda van het Bureau in uitgebreide samenstelling wordt geplaatst. De Voorzitter. - De ondervoorzitter Martin heeft een uitvoerige toelichting gegeven, maar wij nemen nota van uw opmerkingen. De heer Schönhuber (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in het kort een persoonlijke verklaring. U weet dat ik opnieuw werd afgewezen toen ik met een delegatie van Europees Rechts voor een informatiebezoek naar Oost-Berlijn wilde reizen. (Applaus van links) Hierover twee opmerkingen vooraf: Ten eerste wil ik de Voorzitter van dit Parlement, de heer Barón Crespo, hartelijk danken en mijn waardering uitspreken voor het feit dat hij daartegen heeft geprotesteerd, zij
Nr. 3-386/142
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Schönhuber het zonder succes. Ten tweede wil ik mijn eigen fractie danken dat zij uit solidariteit eveneens van de reis naar Oost-Berlijn heeft afgezien. Dames en heren, ik blijf van mening dat het niet aangaat dat de DDR een vrij gekozen lid van het Europees Parlement de toegang weigert, maar intussen wèl lid van deze Gemeenschap wil worden. Tegen die socialistische, communistische en groene collega's, die nu voor dit inreisverbod hebben geapplaudisseerd, zou ik het volgende willen zeggen: toen ik hoofdredacteur in Duitsland was, ben ik steeds voor andersdenkenden opgekomen, bij voorbeeld voor mijn vriend, de voormalige socialistische afgevaardigde van Italië, Jri Pelican, vervolgens voor de heer Koniezki, thans leider van de met de SPD gelieerde Friedrich-Ebert-Stiftung. Daarin zie ik een stuk solidariteit, wanneer het om principiële dingen gaat. Ik hoop niet dat de socialistische leden zo ver gaan als de allerchristelijkste Beierse minister van Binnenlandse Zaken, die ik het liefst in een concentratiekamp zou willen stoppen. Ik vind, geachte medeleden, dat het hier niet gaat om de mening van een bepaalde partij of om persoonlijke animosi-teit; hier gaat het om solidariteit wegens een daad van onrecht. Ik wil reeds nu aankondigen: mocht ik er niet in slagen legaal de DDR binnen te komen, waarop ik recht heb, dan zal ik proberen dat illegaal te doen, omdat ik van mening ben dat ik als afgevaardigde het recht heb mij in mijn eigen geboorteland vrij te bewegen. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Falconer (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de geschiedenis van het fascisme is door het Parlement goed gedocumenteerd. De kwestie waarover ik het wil hebben, betreft de Notulen van de laatste vergadering. Ik stelde de Voorzitter toen een vraag over de reactie van de regering van het Verenigd Koninkrijk op de twee resoluties betreffende de verpleegkundigen, welke in de laatste vergader-periode van dit Parlement in januari werden aangenomen. De Voorzitter deelde toen mee dat de regering van het Verenigd Koninkrijk niet had gereageerd. Ik zou mijn opmerkingen ook willen richten tot de Raad, daar deze tijdens de vergadering van gisteravond niet aanwezig was. De Commissie deelde mee dat de zaak was verwezen naar de Raad, teneinde deze in staat te stellen het nodige te doen. Ik zou graag willen weten of de Raad hierover enigerlei reactie heeft ontvangen van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Gezien de arrogante houding die het regimeThatcher op dit punt tegenover het Britse volk heeft aangenomen, en haar duidelijke minachting voor de mening van dit Parlement, zou ik graag zien dat u deze zaak bespreekt met het Bureau in uitgebreide samenstelling en het Parlement nauwkeurig inlicht over de stappen die het Bureau in uitgebreide samenstelling denkt te nemen om zich te verzekeren van een reactie van de regering van het Verenigd Koninkrijk op de adviezen van dit Parlement.
De Voorzitter. - De Raad heeft ons meegedeeld dat hij geen gelegenheid heeft gehad om te beraadslagen over de door u bedoelde kwesties. Wat betreft het standpunt van het Bureau in uitgebreide samenstelling ten aanzien van deze zaak, kan ik u verzekeren dat het Bureau een en ander op passende wijze zal behan-delen. De heer McMillan-Scott (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, gisteren heeft de Socialistische Fractie een perscommuniqué uitgegeven, waarin mijn fractie wordt beticht van een regelrechte leugen. Mijnheer de Voorzitter, ik vind dat ontoelaatbare en onparlementaire taal. Wij hebben er eenvoudig op gewezen dat de weigering van de Socialistische Fractie om steun te geven aan een fonds voor Oost-Europa ter ondersteuning van een tweepartijen-democratie, vergelijkbaar met het fonds van 17 miljoen ecu voor de democratie in Chili, dat door alle fracties in dit Parlement, inclusief de Socialisten, werd gesteund, zou leiden tot het overleven in Oost-Europa van leden van de oude regimes. Het Parlement heeft nog geen gelegenheid gehad om over deze kwestie te debatteren. Ik hoop dat de opneming van onze resolutie van vanmorgen inzake een fonds ter ondersteuning van de democratie bij de onderwerpen voor het actualiteitendebat in plaats van de ontwerp-resolutie over het mediamonopolie, de gelegenheid zal bieden tot een debat over deze zaak. Maar de Socialistische Fractie dient te bedenken dat dit een kwestie van opvatting is en dat een dergelijke onparlementaire taal niet gerechtvaardigd is. Ik verzoek de heer Cot zijn aantijging terug te nemen en het debat morgen zonder meer te laten doorgaan. (Applaus van de Europese Democratische Fractie) De Voorzitter. - Mijnheer McMillan-Scott, zoals u terecht hebt gesignaleerd, ging het hier niet om een opmerking over de plenaire vergadering van gisteren. Uw opmerking heeft betrekking op een politiek oordeel, vervat in een publikatie. Wij nemen nota van uw betoog, maar dit is hiervoor niet het geschikte ogenblik. De heer Cot (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen willen opmerken dat er geen debat wordt gehouden over de bezwaren tegen opneming van bepaalde resolutie voor het actualiteitendebat en dat hier sprake is van een zeer betreurenswaardige inbreuk op de procedure. De heer Wynn (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Vragenuur is een van de weinige gelegenheden die de gewone leden hebben om vragen te stellen aan de Commissie, de Raad en de ministers van Buitenlandse zaken. De hiervoor beschikbare tijd is zeer beperkt en gisteren moesten 66 vragen worden behandeld in anderhalf uur. Zodoende konden maar 14 vragen worden beantwoord. Het Vragenuur wordt snel tot antwoorduur. De Commissie heeft met succes een vertragingstactiek toegepast door het geven van lang
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/143
Wynn uitgesponnen antwoorden, zodat een groot aantal vragen niet kon worden beantwoord. Ik moge het Bureau vragen zich intensief met dit probleem bezig te houden en ervoor te zorgen dat de vragen worden beantwoord in hun logische volgorde, want het heeft geen zin vragen aan te melden voor mondelinge beantwoording, als wij weten dat wij toch een schriftelijk antwoord krijgen. Wij moeten de gelegenheid hebben aanvullende vragen te stellen. Ik verzoek het Bureau dus een en ander na te gaan in het belang van de gewone leden.
(De Notulen worden goedgekeurd)(') 2. Verwelkoming De Voorzitter. - Ik heb de eer een delegatie van het Sovjetparlement te begroeten. Deze delegatie, die wordt voorgezeten door de heer Valentin Falin, brengt een bezoek aan het Europees Parlement en bevindt zich op de officiële tribune. Zij is samengesteld uit leden van het Congres van Volksafgevaardigden... (Applaus)
De Voorzitter. - Zoals u weet, mijnheer Wynn, worden de vragen alleen schriftelijk beantwoord wanneer mondelinge beantwoording niet mogelijk is.
en van de Opperste Sovjet en bevindt zich voor het eerst in Straatsburg...
De heer Pannella (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij af met welk recht sommige collega's het woord hebben gevoerd. Immers, behalve de Fractie De Groenen en de heer Martin heeft niemand over de Notulen van gisteren gesproken. Wat de heer Martin vanmorgen heeft gezegd, lijkt mij van groot belang. Hij heeft namelijk gezegd dat hij niet heeft gezien dat een lid van de Fractie De Groenen het woord heeft gevraagd. Ronduit gezegd betekent dit dat de Voorzitter de vergadering in Britse stijl heeft voorgezeten, dat hij het Britse recht heeft toegepast, namelijk om degene die het woord vraagt, niet te zien, terwijl dit bij ons geen recht is. Ik denk dat hierdoor, althans formeel, de dingen recht worden gezegd. Mijnheer de Voorzitter, ik heb het volste vertrouwen in u. Als iemand zou willen zeggen dat sommige fracties niet waardig zijn hier te vertoeven - en ik denk hierbij aan de beschuldigingen van de heer Cot - geloof ik dat dát de dood van het Parlement zou betekenen. Mijnheer de Voorzitter, ik hoop dat in de Notulen komt te staan dat de Voorzitter onze collega's van de Fractie De Groenen niet heeft gezien. Dat zou de waarheid eer aandoen. Tegen onze collega's die hebben geapplaudisseerd bij het bericht dat collega Schönhuber, die evenals wij door het volk van Europa is gekozen, de DDR niet binnen mag, zou ik willen zeggen dat in dat geval de nazi's in de DDR zitten, en dat zij die het gedrag van de DDR toejuichen, applaudisseren voor nazi-gedrag.
... naar aanleiding van de tweede interparlementaire ontmoeting met onze Delegatie voor de betrekkingen met de Sovjetunie.
De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, wat de toepassing van het Reglement betreft, zou u moeten beginnen met het voorbeeld te geven. De heer Tomlinson (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik u vragen met deze onzin op te houden en verder te gaan met het werk van het Parlement. Wij verzoeken u dringend als Voorzitter de betrokkenen ertoe te brengen u te zeggen waarom zij een beroep op het Reglement willen doen, waarbij zij het desbetreffende artikel van het Reglement moeten citeren. Maakt u alstublieft een eind aan deze laksheid en laten wij verder gaan met ons werk!
(Langdurig applaus)
Ik hoop van harte dat de gesprekken die zij de afgelopen twee dagen hebben gevoerd, hebben bijgedragen tot een beter wederzijds begrip en tot het hechter worden van de betrekkingen tussen onze twee parlementen. Ik wens de bezoekers een zeer aangenaam verblijf in Straatsburg en een goede terugreis naar Moskou. 3. Mededeling van de Raad en de Commissie over de Duitse eenheid De Voorzitter. - Aan de orde is de mededeling van de Raad en van de Commissie over de Duitse eenheid. Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, met deze verklaring geef ik gevolg aan het verzoek dat u het voorzitterschap zeer kort geleden gedaan hebt om een bijdrage aan dit belangrijke debat te leveren. Ter inleiding van mijn opmerkingen wil ik zeggen dat het onderwerp van uw debat van vandaag van cruciaal belang is voor de Gemeenschap en voor geheel Europa. Op 7 en 8 december jl. bepaalde de Europese Raad zijn standpunt. De kwestie is zo belangrijk dat zij ongetwijfeld binnenkort weer de aandacht van onze staatshoofden en regeringsleiders zal vragen. Het voorzitterschap is al geruime tijd bezig de zaak te bestuderen. Wij zijn ons ervan bewust dat de snelle ontwikkelingen, waarvan Duitsland niet alleen de gevolgen ondervindt, maar die ook van invloed zijn op de toekomst van de gehele Gemeenschap, een spoedige bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders nodig kunnen maken. De beslissing over het beleggen van zo'n bijeenkomst ligt uiteraard bij het voorzitterschap en niet bij de Commissie. Ondertussen zal het hier gehouden debat over dit onderwerp 0) Ingekomen stukken - Actualiteitendebat (bezwaren): zie Notulen.
Nr. 3-386/144
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Geoghegan-Quinn veel gewicht in de schaal leggen. Het zijn gedenkwaardige en historische gebeurtenissen waarvan wij in deze tijd van steeds snellere veranderingen in Europa getuige zijn. Het stalinistische stelsel dat de vrijheid van een deel van ons continent na de Tweede Wereldoorlog aan banden heeft gelegd, wordt afgeschaft met een snelheid die het voorstellingsvermogen verre te boven gaat. Wie had het twaalf maanden geleden - of zelfs zes maanden geleden - voor mogelijk gehouden dat dit Parlement vandaag zou debatteren over de hereniging van Duitsland? Toch gebeurt dit nu, naar aanleiding van de radicale veranderingen die binnen een tijdsbestek van slechts enkele maanden in Oost-Europa hebben plaatsgevonden. De Europese Raad heeft, toen hij in december hier in Straatsburg vergaderde, de grondregels voor deze ontwikkelingen vastgesteld. Deze regels hebben ten doel de vrede te bevorderen in het Europa waarin het Duitse volk herenigd zal worden, als het zelf daarvoor kiest. De Europese Raad benadrukte dat dit proces vreedzaam en democratisch dient te verlopen. Inmiddels is er in de DDR een datum vastgesteld voor democratische verkiezingen. Bovendien heeft de Europese Raad de situatie in breder Europees verband bekeken en gezegd dat, terwijl dit proces aan de gang is, de desbetreffende overeenkomsten en verdragen en de in de Slotakte van Helsinki gedefinieerde beginselen volledig geëerbiedigd moeten worden, dat dit proces niet zonder dialoog en samenwerking tussen Oost en West kan plaatsvinden en dat dit proces ook in het perspectief van de Europese integratie bezien moet worden. Het bredere Europese verband is van het grootste belang. Dit debat is het bewijs daarvan. Wij gaan uit van de vooronderstelling dat het volledige herstel van de democratie met eerbiediging van de mensenrechten en van recht en gerechtigheid in OostDuitsland, en natuurlijk ook in Oost-Europa in het algemeen, op zich een positieve invloed zal hebben op de situatie in heel Europa. Wij moeten ook voor ogen houden dat de gebeurtenissen in Midden- en OostEuropa waarvan wij getuige zijn, de historische en culturele eenheid van Europa bevestigen. De na 1945 ingevoerde structuren hebben die slechts verhuld, maar zij hebben de essentiële eenheid van het continent niet kunnen onderdrukken. De bondskanselier heeft verklaard dat hij er de noodzaak van inziet om in de nieuwe Europese architectuur die wij zullen moeten gaan toepassen rekening te houden met de rechtmatige veiligheidsbelangen van ieder land, hoe klein ook en waar ook gelegen, en van alle Europeanen. De Duitse regering heeft herhaald dat zij zich volledig inzet voor onze Gemeenschap en een van de drijvende krachten zal blijven achter de voltooiing van de interne markt in 1992 en de beoogde Economische en Monetaire Unie en de uiteindelijke politieke unie. bondskanselier Kohl, die dit Parlement in november heeft toegesproken, is net terug van zijn bezoek aan Moskou waar hij zeer belangrijke besprekingen heeft gevoerd met president Gorbatsjov over de toekomst van Duitsland. De premier van Oost-Duitsland, Hans Modrow, die zich ook inzet voor de hereniging van Duitsland op grond
van het zelfbeschikkingsrecht, is thans in Bonn voor besprekingen met de bondsregering over de verschillende aspecten van die hereniging. Bondskanselier Kohl zal later deze maand naar Washington gaan voor verdere besprekingen over deze belangrijke zaak. Ons debat vindt dus middenin deze ontwikkelingen plaats. Alle twaalf EG-landen zien de onderhandelingen in het kader van de CVSE als het forum waarin de betrekkingen tussen alle Europese landen tezamen en de Verenigde Staten en Canada geregeld kunnen worden. Ik wil u eraan herinneren dat de Duitse regering verklaard heeft dat een oplossing van de Duitse kwestie alleen gevonden kan worden in het kader van de CVSE-onderhandelingen en door voortzetting van de onderhandelingen over ontwapening en wapenbeheersing. Het Ierse voorzitterschap heeft de ministers van Buitenlandse Zaken op 20 januari in Dublin bijeengeroepen voor een buitengewone, informele vergadering om het communautaire standpunt te bekijken in het licht van de snelle veranderingen die Midden- en Oost-Europa thans ondergaan. In die vergadering te Dublin hebben de ministers zich gebogen over de vraag of er al dan niet een bijeenkomst belegd moest worden van de regeringsleiders van de landen die aan het CVSE-overleg deelnemen en zij werden het er in principe over eens dat deze bijeenkomst, gezien het belang ervan voor de toekomst van Europa, nog dit jaar gehouden moest worden. Uit dit besluit, waarmee inmiddels algemeen wordt ingestemd, blijkt eens te meer dat de Twaalf er op vertrouwen dat de CVSE een kader kan vormen voor de oplossing van belangrijke kwesties en de samenwerking tussen de deelnemende landen beter kan structureren. De Slotakte van Helsinki geeft een uitvoerige opsomming van de beginselen waaraan de betrekkingen van de deelnemende landen met hun volledige instemming onderworpen zullen worden. Deze beginselen omvatten onder andere bepalingen betreffende de soevereine gelijkheid van de staten, het afzien van dreigen met of gebruik maken van geweld, de onschendbaarheid van de grenzen, de territoriale onschendbaarheid van de staten, de eerbiediging van de mensenrechten, alsmede de gelijke rechten en het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. De later dit jaar te houden conferentie van regeringsleiders zal ongetwijfeld bevestigen dat alle deelnemende landen aan deze beginselen gehouden zijn en vervolgens bekijken hoe het proces verder ontwikkeld kan worden. De CVSE is natuurlijk niet iets eenmaligs, maar gaat door en het tijdens de laatste vervolgconferentie in Wenen goedgekeurde tijdschema voor de bijeenkomsten draagt bij tot bestendiging van dat klimaat van vertrouwen in ons continent waarin wij de ontwikkelingen, zoals bij voorbeeld het onderwerp van dit debat, kunnen bekijken. Volgende maand zal de Gemeenschap een actieve rol spelen in de Conferentie over Economische Samenwerking te Bonn, die ten doel heeft de economische betrekkingen tussen de landen die aan het CVSE-over-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/145
Geoghegan-Quinn leg deelnemen een nieuwe stimulans te geven. De Gemeenschap beschouwt de conferentie te Bonn als een gunstige gelegenheid om ondubbelzinnig te kennen te geven dat zij bereid is te reageren op de veranderingen in Oost-Europa en initiatieven tot politieke en economische hervormingen te steunen. De conferentie te Bonn komt op een bijzonder geschikt moment, omdat zij samenvalt met een periode van belangrijke economische veranderingen in Oost-Europa die verband houden met de politieke ontwikkelingen die wij nu bekijken. Typerend voor deze conferentie zal de actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven en vertegenwoordigers van economische organisaties zijn, die een praktische aanpak van de werkzaamheden moet bevorderen. De Conferentie over de Menselijke Dimensie, die in juni te Kopenhagen gehouden zal worden, dient om het belang van mensenrechten en menselijke contacten in het CVSE-proces, alsmede de waarde van de CVSE als medium om de eerbiediging van de mensenrechten over het gehele vasteland van Europa te bevorderen, nog eens extra te benadrukken. Vanaf het eerste begin van het CVSE-overleg hebben de Twaalf vooral de nadruk gelegd op dit aspect en op het feit dat gewaarborgd moet worden dat aangegane verplichtingen op dit gebied volledig worden nagekomen. Wij kunnen tot ons genoegen constateren dat de ontwikkeling van pluralistische democratieën in OostEuropa en het feit dat zij steeds meer vasthouden aan recht en gerechtigheid gepaard gaat met een grote verbetering wat betreft de mate waarin voldaan wordt aan de bepalingen van de CVSE-documenten inzake de mensenrechten. De Conferentie te Kopenhagen maakt het ons mogelijk de voortzetting van dit proces te garanderen en stelt ons in de gelegenheid mogelijkheden te bestuderen om de menselijke dimensie van de CVSE verder te ontwikkelen als een wezenlijk onderdeel van de nieuwe structuur van Europa die wij trachten te ontwerpen. Op het moment zijn in Wenen twee onderhandelingsrondes in volle gang en die zijn van zeer groot belang voor de toekomstige veiligheid van Europa. Overeenkomsten over zowel de CFE als de CSBM zullen het vertrouwen van alle landen van Europa in belangrijke mate versterken en de duurzame vrede en veiligheid die onontbeerlijk is voor onze toekomstige betrekkingen bevorderen. Wij juichen het toe dat wij door de huidige vooruitgang in de herfst de afsluiting van overeenkomsten op dit gebied tegemoet kunnen zien en wij zijn van mening dat de ondertekening van deze akkoorden een hoofdpunt op de agenda van de conferentie van staatshoofden en regeringsleiders moet zijn. Het is ook belangrijk dat die conferentie afspreekt om zo spoedig mogelijk de aanzet te geven tot de volgende fase van deze onderhandelingen. De Gemeenschap heeft duidelijk getoond dat zij vastbesloten is de politieke en economische hervormingen in Oost-Europa te steunen door middel van allerlei maatregelen, waaronder intensivering van de politieke dialoog en uitbreiding van de samenwerking op alle gebieden. Deze toezegging van de Gemeenschap geldt
ook voor Oost-Europa, in afwachting van eventuele besluiten die genomen worden doordat het Oostduitse volk gebruik maakt van zijn zelfbeschikkingsrecht. Het Europees Parlement heeft de Commissie en de Raad uitgenodigd aan dit debat over de Duitse eenheid deel te nemen. De rol van de politieke partijen en het politieke proces, waaraan dit Parlement en de nationale parlementen een concrete vorm geven, zullen voor de mensen in Oost-Duitsland en de rest van Oost-Europa een belangrijke aanmoediging zijn als zij opnieuw een democratische traditie gaan vormen. De vitaliteit van onze democratische instellingen en de bijdrage die zij leveren aan vrede, welvaart en ontwikkeling in Europa zijn van grote betekenis geweest voor het verloop van de gebeurtenissen in Oost-Europa. Wat het Parlement over dit proces te zeggen heeft legt gewicht in de schaal en er zal zeker naar geluisterd worden, niet alleen in de Gemeenschap maar in geheel Europa. De Raad wil rekening houden met de in dit debat naar voren gebrachte standpunten, wanneer hij zijn eigen beraadslagingen voortzet. Het spreekt immers vanzelf dat de gedenkwaardige gebeurtenissen in Duitsland voortdurend de aandacht van de Raad vragen en het lijdt voor mij geen twijfel, zoals ik in het begin al zei, dat de Europese Raad zich binnenkort weer bezig zal gaan houden met de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de Gemeenschap. (Applaus) De heer Delors, voorzitter van de Commissie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter van het Parlement, mevrouw de Voorzitter van de Raad, dames en heren parlementsleden, de Commissie is zeer ingenomen met dit initiatief en dit debat en ze zal haar best doen om er lering uit te trekken, voor zover dat in haar vermogen ligt. Wat de principiële kwesties betreft, u kent het standpunt van de Commissie van enkele maanden geleden, een standpunt dat ik als open zou bestempelen, als broederlijk en realistisch, en dat dan ook zo is opgevat, met name door onze Duitse vrienden. Mijn toespraak zal ik zeer kort houden, en wel om drie redenen. Ik geloof dat u voor de gereserveerde houding van de Commissie begrip kunt opbrengen. In de eerste plaats worden er momenteel besprekingen gevoerd tussen de beide Duitslanden en de Commissie is niet van zins door middel van voorbarige, op cijfers gebaseerde studies een nadelige invloed uit te oefenen op de besprekingen van de werkgroepen die nu door beide landen ingesteld zullen worden. In dit opzicht moet mij van het hart dat ik het ten zeerste betreur dat er een werkdocument van de Commissie is verspreid, gebaseerd op louter academische gegevens, welke een nadelige en storende werking had kunnen hebben op de financiële markten of ook op de besprekingen tussen de twee Duitslanden. Voortaan zullen alleen de door de Commissie opgestelde documenten bestemd
Nr. 3-386/146
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Delors worden voor de Ministerraad en het Europees Parlement. In de tweede plaats is er een verkiezingscampagne gaande in Oost-Duitsland. Dat is een reden te meer om geen getallen of hypotheses naar voren te brengen, zolang wij nog niet eens de basisgegevens kennen op grond waarvan we zouden moeten werken. Ten derde zou ik er andermaal op willen wijzen op dat de Europese Commissie voor de Raad en het Parlement een verslag in voorbereiding heeft over de diverse problemen die de Duitse hereniging met zich meebrengt en uiteraard ook over wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor de Europese Economische Gemeenschap. Het is de taak van de Raad om daarover vervolgens te beraadslagenen het voorzitterschap van de Raad zal dienaangaande alle initiatieven moeten ontplooien welke nodig worden geacht. Er zijn verscheidene politieke en juridische kwesties die geheel buiten de bevoegdheden van de Commissie vallen en soms zelfs buiten die van de Gemeenschap. Deze juridische gegevens zijn verbonden met akkoorden die na de oorlog zijn gesloten. Over dergelijke aspecten zullen dus de vier mogendheden waken, aangezien zij erkende competenties terzake bezitten, maar natuurlijk in samenspraak met de twee Duitse staten. Ik heb gisteren in Canada gezien dat er een akkoord is bereikt voor een „twee-plus-vier-forum", als ik me zo mag uitdrukken. Ook is er een zekere rol weggelegd voor de CVSE, zoals bepaalde landen die voorstaan; men moge zich hierbij de resoluties van Helsinki herinneren. Na deze opmerkingen wil ik er op mijn beurt aan herinneren dat het standpunt van de Gemeenschap duidelijk is bepaald tijdens de Europese Raad in Straatsburg, onder voorzitterschap van Franååois Mitterrand. Ik zou dit graag hier even willen voorlezen, aangezien iedereen binnen dit kader te werk gaat. Ik citeer dus: „Wij streven naar een stabielere situatie van vrede in Europa, waarbij het Duitse volk zijn eenheid zal terugvinden door middel van een vrije zelfbeschikking. Dit proces moet zich op vreedzame en democratische wijze voltrekken, in naleving van de akkoorden en verdragen en van alle grondbeginselen die in de Slotakte van Helsinki zijn vastgelegd, in een sfeer van dialoog en samenwerking tussen Oost en West. Dit proces dient tevens geplaatst te worden in het perspectief van de Europese integratie".Bijgevolg dient de Commissie, nu de eenwording hoogstwaarschijnlijk een feit wordt, thans in zekere zin te redeneren en te werk te gaan precies zoals ze zou doen wanneer ze geconfronteerd zou worden met een nieuwe toetreding. Alle aspecten zullen onder de loep genomen moeten worden: van het gevolg dat gegeven moet worden aan de externe verplichtingen die Oost-Duitsland tot op heden op zich heeft genomen, tot aan zijn handelsbetrekkingen met de landen die geen lid zijn van de Gemeenschap, van de toepassing van de Gemeenschapsregels - op welke termijn dit dient te geschieden en volgens welk overgangssysteem - tot aan de aanpassingen die de nieuwe staat zal moeten doen aan de externe verplichtingen van de Gemeenschap, met name
aan het gemeenschappelijke handelsbeleid, van de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijke landbouwbeleid tot aan de toepassing van de overige gemeenschappelijke beleidsonderdelen, ongeacht of dat nu gaat om het structuurbeleid, om samenwerking op het vlak van technologie en wetenschappelijk onderzoek, ofwel om milieuzaken. Tenslotte zijn er, zoals ik gisteren reeds heb kunnen uitleggen, de implicaties van een eventuele economische en monetaire unie tussen de twee Duitse staten, implicaties op kort termijn voor het functioneren van het Europese monetaire stelsel, de ontwikkeling van rente en wisselkoersen, de consequenties voor de verschillende economieën en, op middellang termijn, de gevolgen voor de economische en monetaire unie; de enige wens van de Commissie is dat, als er een economische en monetaire unie tussen de twee Duitse staten gaat komen, deze desnoods in versneld tempo wordt ingevoerd, opdat het ons brengt tot een Economische en Monetaire Unie in de Gemeenschap. Overigens heeft het Comité van gouveneurs, dat een Gemeenschapsinstelling is, gisteren in tegenwoordigheid van vice-voorzitter Christophersen over deze hele problematiek gesproken. Hoe snel ook de hereniging tot stand komt, al dit werk zal verricht moeten worden met de grootste zorgvuldigheid en met zeer veel kiesheid, vooral in deze huidige tijdspanne. Dit kunnen wij alleen voor elkaar krijgen als wij werken op grond van alle concrete informatie die ons door de twee Duitse staten verstrekt zal worden en, naar we hopen, in nauwe samenwerking met de werkgroepen die in het leven geroepen zullen worden. Daar heeft vicevoorzitter Andriessen nog op gewezen toen hij uit hoofde van zijn functie met de Duitse autoriteiten heeft gesproken. Ik wil er overigens verder aan herinneren dat de heer Andriessen nog bezig is met onderhandelingen over een handels- en samenwerkingsakkoord met de Duitse Democratische Republiek. Wij zullen nog wel zien welk lot dit akkoord in het licht van de gebeurtenissen is beschoren. Dit was het dus wat ik u te zeggen had. U zult begrijpen dat wij absoluut de nodige terughoudendheid moeten betonen. U zult tevens wel begrijpen dat wij nog wachten op gegevens en getallen alvorens een redelijk oordeel te kunnen vellen. U zult er tenslotte ook begrip voor hebben dat wij deze gegevens voor het voorzitterschap van de Raad in petto houden. Want ik zeg het nogmaals: het voorzitterschap van de Raad dat u zojuist daarover gehoord heeft - dient te beslissen over de wijze waarop de Twaalf deze problemen tezamen kunnen bestuderen en aanpakken. Mevrouw Jensen (S). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Raad en de Commissie voor het verslag. Verreweg de meesten van ons in deze zaal komen van partijen en uit landen die het zelfbeschikkingsrecht der volkeren huldigen. De dag is gekomen, waarop wij in ons deel van de wereld moeten bewijzen dat wij dit beginsel in praktijk kunnen brengen. Het lijdt geen
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/147
Jensen twijfel dat het Duitse volk meent van dit recht gebruik te kunnen maken om de huidige twee Duitslanden te verenigen tot één, en dat moeten wij ondersteunen. Voor ons is het van belang dat dit Duitsland zich niet losscheurt van Europa, maar deel uitmaakt van hetzelfde politieke, economische en veiligheidssysteem als wij. Zelfs een overgangsperiode waarin dit niet het geval zou zijn, is ongewenst. Immers, veel buurlanden van Duitsland zijn bevreesd voor het zogeheten „Groot-Duitsland". Deze vrees is waarschijnlijk ongegrond, want de geschiedenis herhaalt zich niet, maar toch bestaat die vrees. Die moeten wij serieus nemen bij het doen van voorstellen die mee kunnen helpen deze vrees te overwinnen, voorstellen die erop gericht zijn mogelijkheden te vinden voor een Duitse hereniging binnen een Europees kader. Het is geen oplossing als niet-Duitse Europeanen proberen een fictieve muur dwars door Duitsland in stand te houden, dat zou de ergste fout zijn die wij konden maken, en het zou een vergeefse strijd zijn tegen de realiteit dat de Duitsers de hereniging willen. Ik steun het voorstel van de burgemeester van WestBerlijn, Walter Momper, om de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa te vervroegen naar de zomer, met het doel een discussie over de veiligheidsaspecten in te leiden, alsmede over de vraag welke orde in de plaats kan komen van de oude rolverdeling tussen de mogendheden, om te komen tot stabiliteit, vrede en ontwapening. Ik vestig de aandacht op drie grondbeginselen: allereerst moet de bevolking van de DDR gebruik kunnen maken van haar recht op zelfbeschikking, haar recht om te beslissen welk politiek en economisch systeem en welke staatsvorm zij wenst, met inbegrip van de mogelijkheid deel uit te maken van een verenigd Duitsland in een verenigd Europa. Ten tweede vormt de versterking van het integratieproces van de Gemeenschappen de basis voor een nauwere samenwerking tussen Midden- en Oost-Europa. Europese integratie is onze manier om het nationalisme te overwinnen. Ten derde is eerbiediging van de grenzen zoals die na de Tweede Wereldoorlog zijn vastgesteld, met name de Oder-Neisse-grens, een fundamenteel veiligheidsaspect. De Socialistische Fractie meent dat het Parlement niet zonder meer kan voldoen aan de eis van vandaag tot meningsvorming en het voeren van actie. Wij willen daarom voorstellen dat het Parlement een speciale snelwerkende commissie in het leven roept, die de Duits-Duitse kwestie moet behandelen. De bedoeling is om alle aspecten van de aansluiting van de DDR bij de Bondsrepubliek en de EEG samen te brengen in één discussie, zowel over de politieke, de monetaire, de economische en de industriële aspecten, als over de arbeidsmarkt en het milieu. Mijnheer de Voorzitter, met uw welnemen zou ik enkele vragen aan de Raad en de Commissie willen stellen. Ik ben van mening dat de vertegenwoordiger van
de Raad geen duidelijk antwoord gaf op het voorstel dat de voorzitter van de Commis-sie, de heer Delors, gisteren aan de regeringsleiders deed om een spoedbijeenkomst over het Duits-Duitse vraagstuk te beleggen. Ik wil graag weten of wij spoedig antwoord mogen verwachten op de vraag wanneer een dergelijke bijeenkomst eventueel plaats zou kunnen vinden. Dit voorstel kan ik namens de Socialistische Fractie krachtig ondersteunen. Ik zou de Raad en de Commissie willen vragen hoe zij oordelen over het feitelijke verloop van de aansluiting, het EMS, de taken van het Regionaal Fonds, de visserij-akkoorden, de landbouwregelingen, het schuldenprobleem en andere aspecten van financiële aard. Al met al moeten wij ook in het Parlement het tempo versnellen en ons niet laten verleiden tot een algemene partijpolitieke rivaliteit. Wij moeten onszelf in een situatie brengen, waarin wij mee kunnen helpen aan het afweren van de economische chaos, het stabiliseren van de volksregering en het tot stand brengen van een nieuwe Europese veiligheidsorde. De heer Colombo (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter van de Commissie en geachte vertegenwoordiger van de Ministerraad. Ik dank zowel de voorzitter van de Raad als de voorzitter van de Commissie voor de verklaringen die zij afgelegd hebben. Hiermee bevestigen zij dat de kwestie van de Duitse eenheid en de oplossing daarvan steeds meer in een stroomversnelling terecht komt en dat het hele proces zelfs veel diepgaander is dan wij aanvankelijk dachten. Wij zouden daar bezorgd over kunnen raken als althans dat proces niet geleid zou worden - en daar vragen wij dus zeer zeker om - in het belang van Duitsland, maar vooral ook in het belang van degenen die een stabieler evenwicht in Europa wensen. Veiligheid en vrede voor iedereen! Degenen die naar de realiteit kijken zoals deze is en niet zoals zij die zouden willen zien, zijn er meteen van overtuigd geraakt dat het vraagstuk van de Duitse eenheid weliswaar moeizaam zou verlopen, ja wellicht ook verontrustende kanten zou hebben, maar dat het toch noodzakelijk is om wat we de nieuwe Europese architectuur hebben genoemd tot stand te kunnen brengen. Een behoedzame rol van de Europeanen of van de afzonderlijke staten zou alleen maar nationalistische tendenzen in Duitsland en rechtse groeperingen in dat land in de hand werken. Met een realistische visie van het Duitse streven naar eenheid kunnen we daarentegen de juiste waarde inzien van de recente vooruitgang die in Moskou is geboekt. Wij zien het voorstel voor een economische en monetaire unie tussen de Bondsrepubliek en de Duitse Democratische Republiek, de ondernemingsgeest, het succes van de kanselier en van de minister van Buitenlandse Zaken Genscher. Uiteraard wensen wij deze leiders toe dat zij snel genoeg voort kunnen gaan op de door hun ingeslagen weg, maar ook dat ze verstandig en voorzichtig optreden, daarbij gesteund door een zo breed mogelijke consensus. Zij dienen er rekening mee te houden dat de eenwording weliswaar door de Duitsers bewerkstelligd moet worden - want het gaat om hun eenwording - maar ook dat wij Europeanen erbij betrokken zijn, vooral degenen die in alle opzichten het
Nr. 3-386/148
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Colombo dichtst bij hen zijn en degenen die belang hebben bij een toekomst van vrede. Daarom moeten de uitgangspunten en garanties zeer duidelijk zijn en ze dienen ook gerespecteerd te worden. De Europese Raad van Straatsburg heeft met betrekking tot de Duitse eenheidskwestie zijn deel van de verantwoordelijkheid op zich genomen en toen dat gebeurde leek Europa echt een politieke functie te vervullen, hetgeen veel verder reikte dan haar specifieke bevoegdheden. Wij dienen in deze bespreking opnieuw te verzekeren dat de Duitse eenwording een bron van stabiliteit en veiligheid zal zijn voor Duitsland, maar ook voor alle Oost- en Westeuropeanen, als althans dit proces zal plaatsvinden in het kader van de Europese eenwording. Maar wij Europeanen moeten ons antwoord geven op dit vereiste. En ik geloof dat nu het moment is gekomen om er concreet over te denken de intergouvernementele Conferentie over de Economische en Monetaire Unie en de daaraan verbonden institutionele wijzigingen eerder te laten plaatsvinden. Maar een antwoord moet er komen voor de Europese staten en dus voor Duitsland, opdat de Gemeenschap omgeschakeld kan worden in een politieke unie. In deze huidige tijd blijkt dit glashelder: welke garantie zou namelijk een eenwordingsproces kunnen geven als Duitsland niet alle politieke verantwoordelijkheid met de andere Europeanen zou delen en welke duurzame solidariteit zouden de andere Europeanen kunnen geven die niet door een politieke band aan elkaar gebonden zijn? Dit Parlement zal binnen niet onafzienbare tijd het plan moeten behandelen voor de vorming van de politieke unie. En dit zal stellig, dat hoop ik althans, een proefbank zijn voor wat het kader moet worden waarin de Duitse eenheid geplaatst zal worden. Uiteraard wordt van Duitsland gevraagd dat het weerstand biedt, zoals het reeds heeft gedaan, aan het verzoek om een eenwording buiten NAVO-verband. Duitsland moet niet de weg van neutraliteit inslaan. Wij beseffen dat zo'n aansporing voor de bewindslieden in Bonn eigenlijk overbodig is, maar toch zeggen wij dit liever nogmaals. Tevens stellen wij dat het zonder meer nodig is tussen de NAVO en het Warschau-pact naar nieuwe veiligheidsstructuren te zoeken, welke rekening houden met de nieuwe verhouding die is ontstaan tussen de beide Duitslanden en welke borg staan voor een degelijke en zichtbare situatie van veiligheid voor de Sovjetunie, de perestrojka en Gorbatsjov; want daartoe zijn wij verplicht. Natuurlijk mag men daarbij verwijzen naar de CVSE als overlegorgaan om de nieuwe Europese architectuur uit te tekenen. Maar, alvorens mijn relaas te beëindigen, wil ik toch mijzelf en ons allen ertoe aansporen alle onduidelijke en dubbelzinnige situaties te vermijden, ten einde de band die tussen de Twaalf bestaat intact te houden. We moeten niet vervallen in een veel lossere verhouding, in alleen maar een samenwerkingssfeer, zoals de CVSE die kent, want in zo'n geval zouden we maar liefst een achteruitgang van vijftig jaar boeken. Immers, de Gemeenschap in haar huidige opzet, in haar huidige ontwikkelingsstadium moet de hoeksteen van het Europese eenwordingsproces vormen. (Applaus)
De heer Giscard D'Estaing (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de vertegenwoordiger van de Raad, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dit debat over de gevolgen voor de Gemeenschap van de vereniging van de twee Duitslanden was uiteraard hoogstnoodzakelijk en het was ondenkbaar dat het niet plaatsvindt. Wij zijn verheugd dat het voorstel van de Liberale en Democratische Fractie door het Parlement is aanvaard. Het belang van het onderwerp rechtvaardigt een vertegenwoordiging op hoog niveau van Commissie en Raad. Wij danken de voorzitter van de Commissie voor zijn aanwezigheid. Wat de vertegenwoordiging van de Raad betreft, gaat het niet om een kwestie van de persoon - mijn excuses aan mevrouw de staatssecretaris - maar om een kwestie van beginsel. Zoals onze nationale parlementen de aanwezigheid van de verantwoordelijke politici tijdens hun debatten over belangrijke onderwerpen eisen en ook verkrijgen, zo ook moet het voorzitterschap van de Raad de gewoonte aannemen om zich wanneer het gaat om een belangrijk debat in het Europees Parlement te doen vertegenwoordigen door een van zijn leden die effectief zitting heeft in de Europese Raad. (Applaus) Ik verzoek u, mijnheer de Voorzitter, de Raad hieraan te herinneren. Op de agenda voor de vereniging van de twee Duitslanden staan veel plaatsen en data: Moskou, Parijs, Washington. Wij spreken de wens uit dat ook Brussel en Straatsburg in deze agenda worden opgenomen. Het is normaal de twee supermogendheden, de vier geallieerden van de laatste oorlog, de 35 ondertekenaars van de Slotakte van Helsinki in te lichten. Maar wij verlangen dat men de Twaalf niet vergeet. De Twaalf zijn de staten die hierbij het meest direct zijn betrokken, want zij zijn het en niemand anders die bereid zijn tezijnertijd de burgers van Oost-Duitsland op te vangen. U hebt ons gisteren gezegd, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat u geïnformeerd bent maar niet geraadpleegd over de nadere regeling voor de economische en monetaire unie tussen de twee Duitslanden. Deze unie zal echter gevolgen hebben voor ons allen, en wel monetaire gevolgen door de werking van het Europees monetair stelsel, en budgettaire gevolgen door het effect van de begrotingssolidariteit. Wij vragen u daarom dat er raadpleging op communautair niveau plaatsheeft uitgaande van de voorschriften die gelden in geval van een eventuele verandering van pariteiten binnen het Europees monetair stelsel. Wij verlangen voorts dat de Europese Raad door onze Duitse partners evenzo geïnformeerd wordt als de Verenigde Staten en de Sovjetunie. U hebt gisteren dit voorstel gedaan, mijnheer Delors, wij verwijten u niet
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/149
Giscard D'Estaing
dat u die idee van ons gepikt hebt. Wij zijn het met u eens, behalve wat de datum aangaat. Er is geen reden de verkiezingen in Oost-Duitsland afte wachten, want nu worden de fundamentele beleidslijnen vastgesteld, zoals men eergisteren heeft gezien tijdens de besprekingen tussen bondskanselier Kohl en de heer Modrow, en gisteren in Ottawa. Wij verlangen dan ook dat nu ook de Europese Raad wordt ingelicht opdat de Europeanen niet de laatsten zijn die worden gewaarschuwd. Voor wat betreft de gevolgen van de Duitse hereniging voor onze Gemeenschap, vestigen wij de aandacht van de Commissie en de Raad op de vijf volgende punten. Zoals wij hebben bevestigd in onze resolutie van november die wij allen hier hebben aangenomen, moet de vereniging van de twee Duitslanden worden ingebed in het aan de gang zijnde proces van integratie van onze Gemeenschap. Dat is een fundamentele politieke keus; die moet worden bevestigd door de Europese Raad. Zonder politieke wil zal er geen Europa zijn. Het doel van de ene grote markt van 1 januari 1993 moet natuurlijk worden gehandhaafd. Het zal van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de Gemeenschap, het verenigde Duitsland inbegrepen, als deze haar Economische en Monetaire Unie in werking heeft gesteld. Bij de vorming van de Economische en Monetaire Unie dient de ecu voortaan een bevoorrechte rol te spelen. Vanaf het ogenblik dat één valuta, de Duitse mark, ongeveer 35% van het geheel zal vertegenwoordigen, kan men niet meer genoegen nemen met een vaste-pariteitenschaal waardoor het Europees monetair stelsel zou afhangen van één nationale valuta. We moeten een gezamenlijk beheerde valuta gaan gebruiken, te weten de ecu. (Applaus) Wij moeten zorgen voor een nieuw evenwicht tussen Oost en Zuid in onze Gemeenschap. De financiële solidariteit zal in veel ruimere mate moeten worden toegepast ten behoeve van onze zuidelijke en mediterrane landen en regio's om de door de Duitse eenwording gegeven economische impuls te compenseren. Voorts moeten wij, zoals de heer Colombo heeft gezegd, ons dieper bezinnen op ons toekomstig federalisme, want het is niet gemakkelijk een federatie van twaalf te ontwerpen waarin één staat alleen ruim een derde van het geheel zal vertegenwoordigen. Toch moeten wij deze federatie tot een succes maken, want vanaf het begin was de hereniging van Duitsland, dat wil zeggen de terugkeer naar een normale situatie, te voorzien. De oplossing is gelegen in een tweevoudige toepassing van het subsidiariteitsbeginsel: de verticale subsidiariteit tussen hetgeen tot de bevoegdheid van de publieke overheid en hetgeen tot die van de burgerlijke samenleving behoort, en een horizontale subsidiariteit tussen de bevoegdheden van de Unie en die welke de lidstaten behouden.Mijnheer de Voorzitter, er bestaat verwarring in de Europese gelederen omdat ons halfluid de volgende vraag wordt gesteld: „Is de
mooie, pacifistische en futuristische droom van Jean Monnet en Robert Schuman, maar ook van Konrad Adenauer opgegeven en zal hij vervliegen in de grote rookwolk van paneuropeanisme?" Wij beantwoorden deze vraag met een krachtig nee. Dat is de boodschap die het Europees Parlement moet richten tot alle volkeren van de Gemeenschap en aan allen die ons enkele maanden geleden hebben verkozen: de beweging in de richting van de Europese Unie zal worden voortgezet met al degenen die deze weg reeds zijn ingeslagen en degenen die nu door zich met Duitsland verenigen, ook met ons verenigen. (Applaus) Sir Christopher Prout (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, evenals de overige leden van dit Parlement wil ik beklemtonen dat mijn fractie zich schaart achter het Duitse volk dat zijn recht tot zelfbeschikking opeist en eventueel overgaat tot hereniging van het verdeelde land. Sinds haar oprichting toont de Bondsrepubliek Duitsland zich een model van constitutionele regering. Gezien haar onberispelijke democratische geloofsbrieven is de Bondsrepubliek stellig in de beste positie om het gecompliceerde proces dat tot de eenheid van het Duitse volk zal leiden, tot een goed einde te brengen. Ik ben er zeker van dat tijdens de enerverende weken en maanden die voor ons liggen, de Bondsrepubliek een solide kader zal scheppen waarbinnen de huidige gewichtige gebeurtenissen op geslaagde wijze afgerond kunnen worden. Boven alles is het van belang dat het eenmakingsproces een stabiliserende invloed op Midden- en Oost-Europa heeft in deze toch al onzekere tijden. Mijnheer de Voorzitter, kanselier Kohl heeft er zelfbij menige gelegenheid nadrukkelijk op gewezen dat het eenwordingsproces het rechtssysteem in acht moet nemen, zowel op veiligheidsgebied als in EG-verband. Ik heb begrepen dat, als de onderhandelingen eenmaal beginnen tussen de regeringen van de Bondsrepubliek en de Duitse Democratische Republiek, na de verkiezingen van 18 maart de Verenigde Staten, de Sovjetunie, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in het hele proces zullen worden betrokken, zodat men het eens kan worden over een bevredigend veiligheidskader overeenkomstig met wat er momenteel aan zorgen en verplichtingen heerst. We voelden ons vooral gerustgesteld toen we vernamen dat kanselier Kohl, bij zijn terugkeer uit Moskou in het weekeinde, de mogelijkheid uitsloot van een neutraal verenigd Duitsland. Wat de Europese Gemeenschap betreft, welke gebeurtenissen er ook mogen plaatsvinden na de Oostduitse verkiezingen op 18 maart, wij zullen echt niet bij machte zijn de activiteiten die plaatsvinden op Oostduits gebied in een mum van tijd te veranderen en een maatschappij te bewerkstelligen die voldoet aan de wettelijke verplichtingen die de Bondsrepubliek krachtens het Verdrag van Rome heeft.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/150
14.2.90
Sir Christopher Prout Ons werk in de Europese Gemeenschap zal praktisch van alle kanten en zijden opnieuw belicht en gewijzigd moeten worden: milieunormen, concurrentiebeleid en overheidshulp, bestedingen van het Regionaal en het Sociaal Fonds, alle facetten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Wil de uitgebreide Bondsrepubliek niet onmiddellijk in conflict treden met veel van haar verplichtingen tegenover de Europese Gemeenschap, dienen er zo spoedig mogelijk onderhandelingen opgezet te worden, om te zorgen voor een vloeiende overgang met inachtneming van de wederzijdse verplichtingen van de lidstaten en hun burgers.Mijnheer de Voorzitter, vandaag de dag hebben wij in ieder geval één belangrijk winstpunt dat voorgaande generaties Europeanen niet hadden in tijden van stormachtige ontwikkelingen. Wij hebben een internationaal rechtsstelsel, het stelsel van het Gemeenschapsrecht, dat thans diep doorwerkt in alle lagen van onze samenlevingen. Ik vertrouw erop dat dit een kostbaar bezit zal blijken te zijn, dank zij welke de lidstaten van de Gemeenschap door de huidige belangrijke veranderingen heen geloodst kunnen worden.
VOORZITTER: DE HEER CRAVINHO Ondervoorzitter Mevrouw Cramon Daiber (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, wij Groenen zijn zeer geconcentreerd op hetgeen er bij het CVSE-proces, bij de ontwapeningsonderhandelingen in Wenen gebeurt, want deze zijn bepalend voor een vreedzaam proces in Europa. Wat de situatie in Duitsland betreft: de politiek van de Bondsrepubliek is momenteel bezig het laatste restje verstand te verliezen en wordt gedreven door nationalistische hoop en angst. Met het nieuwe nationalisme moeten snel de verkiezingen in de DDR en in de BRD worden gewonnen; gelijktijdig moet de DDR tegen nultarief worden aangesloten, want reeds nu zijn de sociale kosten die door de migrantenstroom ontstaan, bijna niet meer te overzien. Wat er nu gebeurt, is een ongecontroleerd experiment op grote schaal, dat niet alleen in de DDR tot een sociale en economische crisis moet leiden. De drijvende kracht van de overhaaste vereniging van de beide Duitse staten is irrationalisme, een va-öanquespel, waarbij de landen van de EG niet zwijgend mogen toezien. De ineenstorting van de DDR-economie wordt aan-gepraat, maar men verzwijgt dat deze ineenstorting juist door de overhaaste Economi-sche en Monetaire Unie wordt versneld, omdat de DDR geen tijd krijgt voor een langzame en zorgvuldige herstructurering. Tijd is echter dat waaraan de meest dringende behoefte bestaat. Het tweede wat dringend nodig is, is de oprichting in de Bondsrepubliek van een stabiliteitsfonds voor de DDR en op EG-niveau voor alle Oosteuropese landen; een stabiliteitsfonds dat echter niet, zoals het Internationaal Monetair Fonds, tot een steeds grotere schul-
denlast voor de betrokken landen leidt, maar dat naar gelang de ontwikkeling van de intern-economische stabiliteit met een verlichting van de schuldenlast gepaard gaat. Ik raad u aan de voorstellen van John Maynard Keynes in Bretton Woods inzake het Internationaal Monetair Fonds na te lezen, voorstellen die niet zijn gerealiseerd. Dus geen ontwikkelings-bank. Als derde punt kom ik te spreken over het feit dat men de ontwikkeling van het hervormingsproces in de DDR moet zien in samenhang met de hervormingen in de andere Oosteuropese landen, waarmee de EG moet proberen betrekkingen als die tussen partners onderling te ontwikkelen. Een absolute noodzaak hiervoor is dat in de EG de sneltrein naar de interne markt wordt verlangzaamd, om zo een opening naar de landen van Oosteuropa te maken. Dat betekent echter dat de EG deze landen de tijd moet gunnen om economische herstructureringsprocessen te realiseren, dat geld voor structuurontwikkelingen beschikbaar moet worden gesteld en dat geen klassieke exportknevelverdragen mogen worden gesloten. Dat is bij de verdragen met Polen en Hongarije fout gegaan en moet dus worden herzien.De EG heeft een kans om tot de ontwikkeling van Europa bij te dragen, maar alleen wanneer egoïstische economische belangen worden beteugeld ten gunste van politiek verstand, ten gunste van het inzicht dat hier op lange termijn en zorgvuldig moet worden gedacht en materiële steun moet worden gegeven. De heer Colajanni (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de zaken zijn veranderd ten opzichte van drie maanden geleden, toen kanselier Kohl hier naar toe kwam om zijn plan in tien punten uiteen te zetten. Men kan niet zeggen dat de Europese eenheid gelijke tred houdt met de Duitse eenheid, zoals het Europees Parlement dat wilde. Dit is de voornaamste constatering die naar mijn smaak gedaan moet worden. Wij bevestigen nu opnieuw wat wij toen al zeiden: het Duitse volk heeft recht op zelfbeschikking en moet er vrij voor kunnen kiezen welke vormen het wil geven aan zijn eigen politieke eenheid. Daarover mogen er geen misverstanden heersen. Wij nemen er nota van dat het eenwordingsproces reeds van start is gegaan en dat het geen halt meer toegeroepen kan worden. Maar wij kunnen niet zomaar zwijgen over het feit dat deze bruuske versnelling veroorzaakt is door objectieve factoren, zoals de sociaal-economische situatie en de pressie die de publieke opinie uitoefent. De politieke keuzen die de regering in Bonn in deze maanden heeft getroffen, komen ons bepaald niet overtuigend over. Het zijn overhaaste keuzen, de Duitsers plaatsen er praktisch iedereen mee voor een voldongen feit, ze ontwijken de gerezen problemen en zien af van het zo noodzakelijke overleg vooraf met de Gemeenschapspartners en andere betrokken landen. Het Europees Parlement had kanselier Kohl verzocht een duidelijk standpunt in te nemen over de onaantastbaarheid van de grenzen. Daaromtrent is niets serieus gezegd, zodat menigeen nu met gevoelens van
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/151
Colajanni vrees en onzekerheid zit. Het Europees Parlement had gezegd: „Duitse eenheid in het kader van en in nauwe samenhang met de Europese opbouw". Nou gaat de regering in Bonn gewoon op eigen houtje door, ze geeft haar eigen tempo aan en komt geheel onafhankelijk met voorstellen die niet van te voren, met welke instantie dan ook, besproken zijn. Zo zijn er reeds onderhandelingen geopend over een gemeenschappelijke munt en de integratie van de Duitse Democratische Republiek, men heeft het idee geopperd om de verkiezingsdatum in Duitsland te verschuiven teneinde alle Duitsers voor het einde van het jaar te laten stemmen. Zo is er een campagne op touw gezet voor het J a woord" van Gorbatsjov inzake de eenwording, waarbij dan even voorbij wordt gegaan aan de Sovjettegenstand tegen een verenigd Duitsland in NAVOverband. Zo wordt de regering Modrow betrokken bij onderhandelingen die op een bepaald niveau alleen door de regering afgerond kan worden welke pas na 18 maart gevormd wordt, enzovoort. Met al deze initiatieven en standpunten tonen de Duitsers een buitensporige onafhankelijkheid, zowel ten opzichte van een algehele opzet als van een proces dat op politieke wijze en op Europese schaal wordt geleid en waarvan de essentiële punten zijn de fase Helsinki 2, de Ontwapeningsconferentie van Wenen en de blijvende betrokkenheid van de Gemeenschap. Er valt iets onverantwoordelijks te bespeuren in de stellingnames van bepaalde geledingen in de regering te Bonn die naar de politieke, economische en sociale destructurering van de Duitse Democratische Republiek toewerken; want één ding is de eenheid van de Duitsers, iets anders is de annexering van de Duitse Democratische Republiek. Daarom verdient het democratische, federalistische en elastische beleid van Brandt, dat gebaseerd is op de deelstaten, des te meer waardering. Er is iets onrealistisch en absurds in het idee dat het verenigd Duitsland binnen de NAVO kan blijven. Wij schrijven niemand recepten voor met betrekking tot een proces dat zo ingewikkeld in elkaar zit en dat zoveel variabele grootten telt. Dan zou men bovendien ook nog kunnen denken dat wij lijden aan grootheidswaan. Toch zijn er wel enkele basispunten aan te wijzen waar men absoluut niet omheen kan. Het eerste is dat de grenzen, te beginnen bij de OderNeisse-grens, niet ter discussie staan en dan ook gewaarborgd dienen te worden. Het tweede punt is dat de afstand tussen het Duitse en het Europese eenwordingsproces ingekort moet worden. Wij vragen derhalve aan de Duitsers dat ze handelen in geleidelijke fasen en gelijke tred houden met Europa. Aan Europa vragen wij dat zij haar eenwording versnelt. Wij steunen het voorstel van Delors voor een Topconferentie van de EEG terstond na de verkiezingen van 18 maart. Ons lijkt het voorstel van de heer Colombo interessant om de intergouverne-
mentele conferentie te vervroegen, opdat de nodige institutionele wijzigingen aangepakt kunnen worden. Wij steunen het voorstel van de SPD voor een tweeplus-vier conferentie. Wij geloven tenslotte, zoals is voorgesteld en gezegd door de SPD van Oost en West, dat het verenigde Duitsland noch deel kan uitmaken van de NAVO noch van het Warschaupact. Er moet aan iets nieuws gedacht worden! Dit standpunt is alleen geldig wanneer het in een perspectief van een gemeenschappelijk Europees veiligheidssysteem wordt geplaatst en met uitschakeling van de NAVO en het Warschau-pact. De overgangsfase naar dit doel kan op verschillende wijzen worden uitgestippeld en dat is de voornaamste taak van Helsinki 2. Om slechts een voorbeeld te geven: gedacht kan worden aan een min of meer grote, gedenucleariseerde en gedemilitariseerde zone op het grondgebied van de twee Duitslanden, waaraan men kan toevoegen het onderscheid tussen een politieke deelname aan NAVO en Warschau-pact en een militaire deelname, met een leger dat autonoom en nationaal, gedenucleariseerd en zuiver territoriaal is. Als men de eenheid van de Duitsers wil als deel van de Europese eenheid, als factor van vrede en vooruitgang, dan kunnen wij allen tezamen de juiste weg daartoe vinden. Anders ontstaan er grote spanningen en grote ongerustheid en kunnen er misschien catastrofes uit voortvloeien. De heer De Ia Malène (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag vier dingen willen zeggen in dit debat, dat bijna even snel verloopt als de eenwording. De eerste opmerking die ik wil maken en die men maar niet genoeg kan herhalen, betreft het recht van de Duitsers op hereniging. De huidige discussie over dit onderwerp verrast ons niet. Al dertig jaar lang zijn wij trouw aan de woorden van generaal de Gaulle en zijn we voorstander van een Duitse hereniging. De Gaulle zei op 25 maart 1959, dus ruim dertig jaar geleden: „De hereniging van de twee delen in één Duitsland, dat helemaal vrij moet zijn, lijkt me de normale bestemming van het Duitse volk, mits het land zijn huidige grenzen in het westen, het oosten, het noorden en het zuiden niet ter discussie stelt". De Gaulle zei het dus al dertig jaar geleden en al die tijd zijn wij trouw aan zijn boodschap, al die tijd zijn wij voor de hereniging van het Duitse volk geweest, op voorwaarde dat het zijn huidige grenzen erkent. Mijn tweede opmerking betreft het feit dat het besluit tot hereniging weliswaar door het Duitse volk genomen moet worden, maar dat het tegelijk heel Europa aangaat. Zo'n besluit zal gevolgen hebben voor heel Europa, voor het Europese evenwicht, de structuren die in Europa bestaan, het geldverkeer, de financiële fondsen en de Economische en Monetaire Unie. Europa moet dus wel betrokken worden bij de Duitse her-
Nr. 3-386/152
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
De la Malène
eniging en volledig deelnemen aan de discussie over dit vraagstuk. De volgende opmerking die ik wil maken is deze: het recht op zelfbeschikking is niet alleen aan de Duitsers voorbehouden. Ook de andere Oosteuropese landen hebben dit recht: Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije en zou zo ik er nog wel een paar op kunnen noemen. We hebben hier al dikwijls over gesproken in het Europees Parlement. We hebben dikwijls gezegd dat we deze landen fondsen ter beschikking zouden stellen, we hebben zelfs gezegd dat we niet genoeg geld gaven en dat er meer op tafel moest komen. Ik zou graag zien dat men in deze discussie niet het recht van deze landen op zelfbeschikking op economisch en politiek vlak vergeet. Ten gevolge van de belangrijke sommen gelds die Duitsland en heel Europa zouden kunnen besteden aan de hereniging, waarbij we Polen en soortgelijke landen zouden vergeten, zou er een economische kloof kunnen ontstaan tussen de rijken, zij die de macht hebben, en de armen. De anderen hebben echter ook recht op zelfbeschikking en wel tegelijkertijd. Mijn vierde en laatste opmerking geldt het feit dat de veiligheid en het leger centraal staan in het debat dat wij vandaag voeren. Dat moeten we niet vergeten en we moeten ons ook niet door het organiseren van een of andere ontwapeningsconferentie of het waarnemen van een bepaalde ontwikkeling op strategisch of veiligheidsgebied, laten verleiden door de gedachte dat we het niet zouden weten. Het antwoord op dit centrale vraagstuk kan niet alleen op economisch vlak gevonden worden; men moet het veeleer op politiek niveau vinden, om zo opgewassen te zijn tegen de uitdaging die de hereniging voor ons allemaal vormt. Het is dringend geboden, waarde collega's, dat we de zaken weer eens politiek bekijken! De heer Schönhuber (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik verheug mij zeer dat nu, behalve De Groenen, hier allen voor de hereniging zijn. Mauriac heeft blijkbaar afgedaan. Dat klonk een paar weken geleden nog heel anders, maar laten wij eerlijk zijn. Wij moeten ervan uitgaan dat het niet de politici en niet de parlementen waren die het wonder van de komende Duitse hereniging tot stand hebben gebracht, maar het Duitse volk in de straten van Leipzig, Oost-Berlijn en Dresden. Daarom hebben wij ook geen welwillend schouderklopje en geen opgeheven wijsvinger nodig. Wij zijn mondig. Wij stellen vast dat wij ook politiek en geestelijk geen Amerikaanse of Sovjetrussische kolonie zijn. Vandaar onze eis: men geve ons zo snel mogelijk een vredesverdrag, waarin ook de grenzen van het toekomstige Duitsland worden geregeld. Wij zijn nog steeds een bezet land. In Berlijn zijn nog steeds geallieerde stadcommandanten, een onwaardige toestand 50 jaar na het einde van de oorlog! Wij eisen dat na het sluiten van een vredesverdrag alle vreemde troepen het Duitse grondgebied verlaten.
Wij geven ook het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet het recht te zeggen dat toestemming voor de hereniging alleen kan worden gegeven op voorwaarde dat Duitsland in de NAVO blijft. Ook de Sovjetunie kan neutralisme niet als voorwaarde vooraf stellen. Of het toekomstige Duitsland in de NAVO blijft, neutraal zal zijn of, waar ik de voorkeur aan geef, zich zal uitspreken voor een bewapende nietgebondenheid, dat kan alleen het Duitse volk in vrije zelfbeschikking beslissen, en niemand anders. Ik ben een aanhanger van Bismarck, die eens heeft gezegd dat Duitsland alleen in goede nabuurschap met Rusland kan leven. Ik hoop van harte dat uit de Sovjetunie spoedig weer Rusland zal worden, en daarop willen wij ons instellen. Wij kiezen zeer bewust voor de westerse-waardengemeenschap, maar wij keren ons tegen liberalistische uitwassen daarvan, die ik ook onze vrienden in de DDR wil besparen. Van vrije verkiezingen kan geen sprake zijn zolang wij daar niet zijn toegelaten. Ik denk dat wij nu nauwe aansluiting bij Frankrijk moeten zoeken, omdat Frankrijk ons het naaste is. Men hoeft ook niet bang te zijn voor de zogenaamde economische overheersing van de Duitsers. Wij zullen zo druk bezig zijn met onszelf dat geen mens bang hoeft te zijn dat de hele wereld met de DM zal worden overspoeld. Laat mij, zonder uw interrupties van deze zijde, het volgende zeggen: wij zijn van mening dat de hereniging er zal komen, zo zeker als twee maal twee vier is! Wij willen deze hereniging! Wij kiezen voor Europa! Wij hebben ook begrip voor de angst van onze buurlanden, maar men kan ons Duitsers niet eeuwig houden in de Babylonische gevangenschap van de herinnering aan een twaalfjarig onzalig regime. Wij Duitsers zijn goede democraten omdat wij de dictatuur, de rode en de bruine, een Stalin en een Hitler, hebben leren kennen. Daarom hoeft niemand bang voor ons te zijn. Wij kiezen bewust voor Europa! Wij kiezen voor een Europa der vaderlanden! De heer Piquet (CG). - (FR) Het debat van vanochtend gaat over een vraagstuk waarvan wij ongetwijfeld maar heel moeilijk de historisch gevolgen kunnen bevatten die zich waarschijnlijk zullen manifesteren. Dit lijkt mij reden te meer om ons tot het wezenlijke aspect van de kwestie te beperken. Wat moet er volgens mij ten grondslag liggen aan onze overwegingen en onze keuzen? Duidelijke en krachtige eisen. Allen aanmoedigen die de weg naar de menselijke vrijheid zoeken, het recht van volkeren om zelf over hun toekomst te beslissen eerbiedigen en stimuleren, democratische vooruitgang en ontplooiing van de individuele vrijheden in het hele maatschappelijke leven vergemakkelijken, met respect voor eikaars belangen krachtige samenwerkingsverbanden op alle gebieden aangaan, en ten slotte veiligheid en vrede verzekeren door een ambitieus ontwapeningsbeleid. Voor mij rijst de vraag of de gebeurtenissen die wij de laatste tijd meegemaakt hebben en de keuzen die de
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/153
Piquet
verschillende betrokken landen en de Gemeenschapsinstellingen gedaan hebben, wel aansluiten bij de belangrijke eis die ik zojuist formuleerde. Jammer genoeg is dit volgens mij niet het geval. De hulp die wij verlenen en die het eigen karakter en de vrije keuze van de volkeren zou moeten eerbiedigen, wordt in feite ingesnoerd in een reeks voorwaarden en bemoeienissen die evenzovele inmengingen vormen, ja zelfs dictaten. Dat geldt voor de economische en financiële steunmaatregelen, waarvoor verplichtingen opgesteld worden die geen enkele ruimte laten voor vrije keuze, maar juist de weg openen voor nieuwe overheersing door de financiële machtscentra, en de gevolgen daarvan kennen we. Het geldt ook voor de vrede en veiligheid, of men de onschendbaarheid van de grenzen duidelijk heeft vastgelegd of niet, terwijl het denkbeeld om Duitsland neutraal te laten zijn de meningen heftig verdeelt, of dat men zich ten doel stelt de DDR bij de NAVO in te lijven. Wat ik zei geldt evenzo voor de vrije keuze der burgers, wanneer de verkiezingscampagnes voorbereid worden met materiële en financiële steun van organisaties uit het buitenland. U zult mij voorhouden dat dit een pessimistische opvatting van de geschiedenis is, maar ik zeg u dat wat er op het spel staat voor onze volkeren, onze landen en voor de Gemeenschap veel te belangrijk is om blindelings deze weg te kunnen vervolgen. Meer dan ooit tevoren hebben we nu de plicht om onze heldere visie op de ontwikkelingen niet te laten vertroebelen en ons uit te spreken. Dat geldt voor nu en voor de toekomst. De heer Garaikoetxea Urriza (ARC). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, wanneer men over dit vraagstuk spreekt, maakt zich een verontrusting meester van heel Europa, een verontrusting die algemeen gedeeld wordt en die men ook niet onder stoelen of banken steekt. Ik geloof dat men moet erkennen dat deze verontrusting ook gerechtvaardigd is; de recente geschiedenis heeft ons een Duitsland laten zien dat in zeventig jaar tijd twee keer een wereldoorlog heeft teweeggebracht van welks verschrikkingen wij allemaal goed op de hoogte zijn. Toch moeten we niet vervallen in historisch fatalisme. De geschiedenis léért ons ook wat, en historisch fatalisme moet dan ook wijken voor de les die we uit de geschiedenis kunnen trekken. Zo leert de geschiedenis ons dat één beginsel boven alle andere moet heersen: het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Dit recht moet natuurlijk niet alleen gelden voor de grote volkeren - en wel zonder enige huichelarij -, maar het moet ook van kracht zijn voor alle andere volkeren die gebukt gaan onder vreemde overheersing of opdeling door een kunstmatige grens, zoals het geval is met mijn volk, het Baskische, dat ik zou kunnen noemen als voorbeeld van een klein volk. Zelfbeschikking betekent niet alleen een einde aan vreemde overheersing, maar ook het recht op hereniging van een volk. In dit verband kennen we een hypocriete historische ervaring. Na de Eerste wereldoorlog zijn er in Europa een twaalftal volksstemmingen gehouden, maar die werden alleen georganiseerd in de overwonnen staten en nooit in de zegevierende staten.
Daar werd niet gevraagd of bepaalde bevolkingsgroepen het recht op zelfbeschikking verlangden. Laten wij dit recht consequent toepassen, ook in het huidige tijdsgewricht, waarin velen zich zorgen kunnen maken over een Duitsland dat in het verleden slechts een kortstondig bestaan heeft gekend, maar tot twee keer toe voor grote problemen in de hele wereld heeft gezorgd. Het een en ander moet duidelijk gezegd worden. Benevens het beginsel dat ik zoeven noemde, moeten we ons ook laten leiden door een ander principe: ,we moeten af van het beleid dat bepaald wordt door de blinde dynamiek van de opdeling in politieke blokken. Wij geloven toch allen dat, met het stempel dat het Europees Parlement moet drukken op de ontwikkelingen die thans gaande zijn, Duitsland een nieuwe kern in het hart van Europa kan worden, een kern van vrede, neutraliteit en ontwikkeling. De heer Rauti (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, aangezien wij krap in de tijd zitten, zal ik alleen op de hoofdzaken ingaan. Wij zijn de mening toegedaan dat het Duitse volk recht heeft op zelfbeschikking, dat het Duitse volk recht heeft op hereniging en dat het dus niet vreemd is als dat plaatsvindt. Het tegenovergestelde zou juist vreemd en ondenkbaar zijn. Wij delen niet de vrees, de twijfels, soms ook de angstige gevoelens waarmee dit herenigingsproces wordt bejegend. Het hele proces gaat snel in zijn werking, zo snel dat iedereen ervan overrompeld raakt en men kan het amper bijhouden. Maar juist die snelheid, deze monsterachtige snelheid, om bij de uitdrukking van Kohl te blijven, duidt erop hoe krachtig dit verschijnsel is, hoe diepgeworteld het zit in de overgrote meerderheid van het Duitse volk, van tachtig miljoen Duitsers en dus Europeanen. Juist dit wijst er echter op hoe onomkeerbaar dit verschijnsel is. Daarom vinden wij het eigenlijk verbazingwekkend en absurd te moeten horen dat volgens Engeland en de regering Thatcher het eenwordingsproces onder leiding zou moeten komen van de winnende mogendheden. In politieke zin is dit gewoon dwaasheid, uit het oogpunt van beschaving en cultuur is het een belediging aan het adres van Europa en in elk geval is het een troebele en abnormale wijze om de geest van Jalta weer tevoorschijn te toveren. Het probleem is immers van geheel andere aard. Wij zijn van mening dat de wederopkomst van een verenigd Duitsland in de banen moet worden geleid van de communautaire structuren van West-Europa en dat dit herleefde streven in een strategische optiek moet worden gezien; het moet namelijk worden beschouwd als een kans om de Gemeenschap uit te breiden, ook in institutionele zin, door toelating van de andere landen van Oost-Europa. Zoals ik reeds heb kunnen duidelijk maken tijdens een recente vergadering van de leiders van mijn partij, zijn wij momenteel getuige van een historisch zeer belangrijke gebeurtenis, welke ons plaatst voor een keuze van grote historische draagwijdte. Deze keuze is als volgt: Europa, een Europa dat een formidabel blok kan vormen, met meer dan 400 miljoen burgers, dat Europa moet haar oorsprong en betekenis terugvinden, de trots op haar geschiedenis
Nr. 3-386/154
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Rauti
en beschaving terugwinnen, haar complexe sociale en culturele stratificatie weer aannemen; maar Europa moet daarentegen niet terugvallen in een verstrengeling van chauvinistische opwellingen en negentiendeeeuwse haatgevoelens die toch immers al meer dan eens een bloedige wending hebben gegeven aan gebeurtenissen die zich op het Europese toneel hebben afgespeeld. Wij moeten in de toekomst steeds meer trachten te voorkomen dat machtsbundelingen, belangengroepen en mogendheden van buiten Europa voor ons de lakens gaan uitdelen. Dit zal ons des te gemakkelijker lukken indien wij erin slagen met helder verantwoordelijkheidsbesef de grote gelegenheid te baat te nemen die zich nu onverwachts heeft aangediend en die in één slag de naoorlogse periode, de duistere dreiging van het communisme, het verstikkende en verlammende tweepolenstelsel en alle - ik zeg werkelijk alle - gevolgen van de vrede van Jalta wegvaagt.
voor sector moeten worden bekeken en onderwerp van onderhandelingen moeten zijn. Niemand weet of dat zo zal gebeuren, maar mijn dringend advies is zich hierop in te stellen, en daarom zeg ik dat de Raad zich paraat moet houden om onmiddellijk na 18 maart de Commissie een mandaat te verlenen voor het voeren van dergelijke onderhandelingen.
De heer Walter (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, drie maanden geleden heb ik in het debat over de Duitsland-politiek van het Europees Parlement gezegd dat niemand de gevoelens van mensen kan sturen met parlementsbesluiten. Toen was er applaus. Vandaag is de situatie in Duitsland zo dat er aan de gevoelens niet te twijfelen valt. De grote meerderheid in de beide Duitse staten wil de vereniging tussen de twee. Niemand kan deze gevoelens de weg versperren, als men niet het risico wil lopen dat nationale gevoelens omslaan in gevaarlijke nationalistische leuzen.
Ten tweede moeten wij met woord en daad bewijzen daarover zijn wij het in dit Parlement allemaal eens dat juist nu de integratie van de EG een nieuwe impuls nodig heeft. Alleen een sterke EG kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan de opbouw van heel Europa. Alleen een EG die haar monetaire unie realiseert, kan ook aan de economische uitdagingen in heel Europa het hoofd bieden. Alleen een EG die haar sociale verplichtingen nakomt, kan ervoor zorgen dat de goede Europese tradities van de sociale democratie niet verloren gaan, en ik zeg op goede gronden dat wij ervoor moeten waken dat open grenzen in Europa worden tot het Trojaanse paard van een asociaal beleid in Europa.
Het gaat nu in Duitsland allemaal veel sneller dan verwacht. De vraag is dus: hoe dient onder deze omstandigheden een politiek te zijn, waarbij de eenheid van de Duitsers en de eenwording van Europa nauw met elkaar verbonden blijven, en wel zodanig dat de ontwikkeling in Duitsland mede tot katalysator van een vruchtbare ontwikkeling in Europa kan worden? Ten eerste moet de Gemeenschap zich onmiddellijk na 18 maart instellen op een actieve rol bij onderhandelingen over de gevolgen van een Duits-Duitse vereniging. Niemand kan vooruitlopen op besluiten die na 18 maart door een vrij gekozen parlement in de DDR moeten worden genomen. Maar een ieder kan en moet er reeds nu rekening mee houden dat onmiddellijk na 18 maart snelle stappen moeten worden gedaan om te komen tot vereniging van de beide Duitse staten, omdat anders het leegbloeden van de DDR niet meer kan worden gestopt. Zo zou de DDR zich niet als dertiende lidstaat bij de Gemeenschap aansluiten, maar als deel van een Duitsland dat zich op de weg naar eenheid bevindt. Op deze weg zou dan inderdaad de Gemeenschap onderhandelings- en gesprekspartner zijn. Veel wijst erop dat de uitbreiding van de vier grote vrijheden van de interne markt naar het gebied van de DDR geen belemmering van lange duur behoeft te zijn. Moeilijker zal het dan waarschijnlijk wèl worden met de traditionele handelsbetrekkingen van de DDR met Oost-Europa, en de toepassing van het secondaire Gemeenschapsrecht, vanaf het landbouwbeleid tot aan de milieubes-cherming, zou sector-
Hierbij gelieve men te bedenken dat alleen de EG op korte termijn het kader kan leveren, waarbinnen het eenwordingsproces van de Duitsers op zodanig korte termijn tot stand kan komen dat de mensen daaruit hoop kunnen putten, een kader waarbinnen dit proces tevens zo Europees kan zijn dat niemand in Europa daarvoor bevreesd behoeft te zijn. (Applaus)
Ten derde moet de Gemeenschap nog vóór de CVSEconferentie dit jaar beslissen welke rol zij zelf in de Europese vredesorde wil spelen. Het is goed dat er handels- en samenwerkingsakkoorden zijn. Wij zijn daar voorstanders van. Het is goed dat het aanbod van associaties bestaat. Wij zijn daar voorstanders van. Het is goed dat deelneming aan Gemeenschapsprogramma's ten behoeve van Oosteuropese staten mogelijk is. Dat is allemaal goed. Maar wij allen voelen: dat is nog niet het antwoord op de toekomstige orde in Europa, waarvan de steunpilaren waarschijnlijk de EG en het CVSE-proces zullen zijn. Wij zullen echter nog dit jaar zeer principieel op een regeringsconferentie praten over de manier waarop het institutionele en politieke kader van een toekomstig Europa eruit moet zien, een kader dat de garantie biedt dat nergens de kaart van het nationalisme tegen Europa kan worden uitgespeeld. De vraag is: beschouwt de Gemeenschap zich als de kiemcel van een latere politieke en economische, grote Europese Unie, waarmee na 1992 een begin moet worden gemaakt? Ja of neen? Daarover zullen wij moeten praten. De Gemeenschap moet zich ook voorbereiden op het CVSE-proces. Er zal waarschijnlijk een topconferentie voor nodig zijn om voor het eerst, mede met onze hulp, de kans te benutten om de zwaar bewapende militaire blokken te vervangen door een systeem van pan-Europese veiligheid.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/155
Walter
Ik wil nog opmerken dat de rol van Duitsland in dit verband steeds kritisch moet worden bekeken. Wij hebben nu een eeuw van bloed, tranen en ruïnes achter ons, waaraan de Duitsers waarlijk niet onschuldig waren. Daarom zeg ik hier vandaag: Duitsland moet deel uitmaken van deze Europese vredesorde. Neutraliteit resulterend in een afzonderlijke Duitse weg zou een dwaalweg zijn, die niemand van enige importantie in Duitsland wil. Wij kunnen geen Duitse politiek voeren zonder rekening te houden met de grote mogendheden en de Europese buurlanden. Een afzonderlijke Duitse oplossing is niet denkbaar, evenmin als een Duitse neutraliteit en al helemaal niet een uitbreiding van de NAVO. Maar er is wél een Duitsland dat in overeenstemming met zijn buren bij de ontwapening in Europa een signaal kan geven, dat dan misschien heel Europa tot voorbeeld kan dienen. Wanneer, als het niet nu is, willen wij eindelijk ernst maken met de leuze : naar beneden met de defensielasten!? Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u hebt over veel problemen gesproken. Wij hebben deze problemen toch steeds gewenst. Wij zeggen tegen de Duitsers in Duitsland: maak nu Europa tot jullie zaak! En wij zeggen tegen u in Europa: maakt u Duitsland tot uw zaak, opdat wij er gemeenschappelijk voor kunnen zorgen dat „aaneengroeit wat bij elkaar hoort" -in Duitsland en in Europa. (Applaus) De heer Habsburg (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in Duitsland is nu een heel eenvoudige vraag aan de orde: die naar de democratische geloofwaardigheid van de Europese Gemeenschap en van de andere mogendheden. Eén ding is namelijk duidelijk: de Duitsers willen de hereniging, en wie zich daartegen verzet of obstakels opwerpt, is democratisch eenvoudig niet meer geloofwaardig. Er wordt steeds weer gesproken over de vrees voor Groot-Duitsland. Wie zo praat, is niet los van het denken van de negentiende eeuw, waarin werd afgegaan op cijfers. Het is voor het gewicht van deze Gemeenschap volkomen onverschillig of er 60 of 80 miljoen Duitsers zijn. Het belangrijkste in iedere natie is kennis, technologie en arbeidskracht. Laten wij niet de rol vergeten, die bij voorbeeld de kleinste staat van de Gemeenschap, Luxemburg, in de Europese ontwikkeling heeft gespeeld. Hieruit blijkt dat persoonlijkheden tellen en niet bij voorbeeld zomaar wat cijfers. Men spreekt over de DDR als de dertiende staat van de Europese Gemeenschap. Dat is onrealistisch, zoals veel andere dingen vroeger onrealistisch waren. De DDR is heel eenvoudig een stuk Duitsland en zal deel uitmaken van de Duitse staat in de Europese Gemeenschap. Wél moeten wij ons ervan bewust zijn dat de Duitse hereniging, zoals steeds weer terecht is gezegd, in de Europese eenwording moet worden ingepast. Daarom ben ik met name de heer de la Malène dankbaar, die in zijn rede heeft benadrukt dat de Midden-
en Oosteuropese volken erbij horen. De Duitse en de Europese hereniging zijn met elkaar verbonden. Zonder die uitbreiding gaat het absoluut niet, en wanneer daartegen bepaalde bezwaren vanwege de inhoud worden geuit, als men stelt dat vanuit de DDR handel met het Oosten moet worden gedreven, dan moet men zeggen: dat is juist, maar dit Oosten hoort toch ook bij Europa. Laten wij niet vergeten dat de Polen, de Hongaren, de Roemenen en de Bulgaren, enzovoorts, even goed Europeanen zijn als wij en dat wij daarom moeten spreken van een pan-Europese hereniging. Wie zich zorgen maakt vanwege het geld, vanwege de gedachte aan een monetaire eenwording, die zou ik willen herinneren aan een reeds lang geleden gestorven Europeaan, die enorm succes heeft gehad, namelijk Ludwig Erhard. Hij heeft reeds op 12 september 1953 verklaard dat de Duitse hereniging van een uniforme munt uit kan gaan. Terecht zei hij dat men voor een vrije markt niet bevreesd hoeft te zijn. Hij heeft destijds de vrije markt gerealiseerd. Deze vrije markt zal het ook mogelijk maken de problemen die men vandaag vreest, sneller op te lossen dan men nu denkt. Mevrouw Jepsen (ED). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, sinds medio oktober heeft de politieke ontwikkeling in de DDR en in de wederzijdse betrekkingen tussen de twee Duitslanden een verrassende wending genomen. Wij moeten er nu rekening mee houden dat een hereniging van de twee Duitse staten in de naaste toekomst, ja, misschien reeds binnen enkele maanden, staat te gebeuren. Maar ook al is de hereniging een interne Duitse aangelegenheid, die alleen kan worden beslist door de bevolking van de Bondsrepubliek en van de DDR, de regeling van de zo geheten Duitse kwestie is een Europese aangelegenheid, die ook Duitslands geografische buren, waaronder de EGpartners van Duitsland, raakt. Wij hebben reden om ons erover te verheugen dat de ontwikkeling in de Oost-Westverhouding nu tenslotte een definitieve vrede na de Tweede Wereldoorlog naderbijbrengt. Maar er zijn velen die met ons de kracht vrezen, die uit kan gaan van een herenigd Duitsland. Als conservatieve Europa-politici steunen wij uiteraard de hereniging van Duitsland. Maar er mag tegelijkertijd geen twijfel over bestaan dat de verwachte aansluiting van de DDR bij de EG moet geschieden onder voorwaarden die voor alle lidstaten van de Gemeenschap aanvaardbaar zijn. Eén van die voorwaarden moet zijn dat de Bondsrepubliek, die uit de aansluiting van de DDR bij de EG bijzondere economische voordelen zal verkrijgen, ook een groot deel moet dragen van de kosten die verbonden zijn met de economische wederopbouw van Oost-Duitsland en met de oplossing van zijn kolossale milieuproblemen. Het moet duidelijk zijn dat het zaak is van de huidige twaalf EG-landen om gemeenschappelijk richtlijnen vast te stellen voor de talrijke economische en administratieve overgangsregelingen die moeten worden ingevoerd in verband met de hereniging van Duitsland en dus met de opneming van de DDR in de EG.
Nr. 3-386/156
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
De heer Cochet (V). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Duitse eenwording moet voor iedereen, zowel de LidStaten als de Gemeenschap zelf, de aanleiding zijn om de rol en de vorm van Europa opnieuw te definiëren. Ik zal, gezien de beperkte tijd die mij toegemeten is, slechts twee heel belangrijke aspecten hiervan belichten; het ene is een militair aspect, het andere een institutioneel.
In dezelfde geest worden de minister-president van de DDR, Hans Modrow, en zijn ministers, die in meerderheid uit de oppositiepartijen naar de regering zijn gedelegeerd, bij hun huidige bezoek aan de BRD vernederd tot smekelingen en bedelaars. Ijskoud wordt hen de gevraagde, niet-projectgebonden onmiddellijke hulp geweigerd. Met lege handen laat men hen staan en gaan.
Het eerste voorbeeld betreft de tegenstrijdigheid van het Franse defensiebeleid. Kan Frankrijk doorgaan met het investeren van 450 miljard franken per vijf jaar om zodoende zijn kernwapenarsenaal te versterken - inzonderheid de kernraketten met korte dracht (Hades), die gericht staan op het grondgebied van Oost- en West-Duitsland -, en tegelijkertijd beweren dat het niet bang is voor de Duitse eenheid en het idee van een federaal Europa met inbegrip van de Bondsrepubliek toejuicht?
Men wil Modrow waarschijnlijk zover zien te krijgen dat hij voor de DDR de Tweede Wereldoorlog met een tweede capitulatie beëindigt, ditmaal voor de Big Brother van de Bondsrepubliek. Die kan dan na de verkiezingen van 18 maart via de monetaire unie de DDR voor een appel en een ei overnemen, om haar op grond van een staatsverdrag, steunend op artikel 23 van de grondwet van de Bondsrepubliek, het hele bondsrepublikeinse rechtssysteem op te dringen. Waar blijft dan nog de schijnheilig bezworen zelfbeschikking?
Mijn tweede voorbeeld gaat juist over die federatie. Zeker, mijnheer Delors - ik richt mij even tot u, ook al ben u hier niet aanwezig -, wij bepleiten een Europese federatie. Maar wat voor een federatie? De uitingen van nationalisme, die soms verontrustend zijn, zijn toch kenmerkend voor het feit dat sommige bevolkingsgroepen streven naar een bepaalde identiteit, zelfs een bepaalde waardigheid. Het antwoord op de leegte die de ineenstorting van het communistische systeem heeft achtergelaten, is niet gelegen in het verstrekken van genoeg geld, Duitse marken of ecu. Het antwoord moet allereerst politiek en institutioneel zijn, en de eigen identiteit van de volkeren eerbiedigen. Voor ons zal die federatie dus een statenbond zijn van Europese gebieden; zo'n verbond biedt een tweeledig voordeel: enerzijds is het in staat de verschillende bevolkingsgroepen hechter te verenigen in Europees verband - zonder dat zo'n statenbond gebukt gaat onder het huidige egoïsme van de Lid-Staten -, en anderzijds doet zo'n federatie onze culturele verscheidenheid in waarde stijgen, inclusief de culturele eigenheid van alle Duitse landstreken, in oost zowel als in west. Mevrouw Piermont (ARC). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, vandaag precies 45 jaar geleden bombardeerde de Amerikaanse en Britse luchtmacht Dresden. Ik meen dat dit voor ons Duitsers aanleiding moet zijn om te mediteren over de gevaren van leuzen als „wij zijn één volk", die pijnlijk herinneren aan „ein Volk, ein Reich, ein Führer". Al heel lang voert de regering van de BRD, gesteund door de SPD, met betrekking tot de DDR een noodlottige politiek. In het volle besef van de consequenties voor de economische en politieke situatie in de DDR heeft zij nooit opgehouden de trek van dagelijks 2000 DDR-burgers naar de BRD financieel te belonen. Zo heeft zij mede bijgedragen tot het ontstaan van een vicieuze cirkel: hoe meer burgers de DDR de rug toekeren, des te hoger stapelen de moeilijkheden zich op, des te ondraaglijker wordt de situatie, des te meer mensen pakken hun koffers, enzovoorts.
Nog nooit zijn een volk zo de vruchten van zijn vreedzame bevrijding van een bureaucratisch systeem afhandig gemaakt, als nu met het volk van de DDR is gebeurd. En wel door hen die zich zijn „broeders en zusters" in het Westen noemen. Ik verzoek u dringend dit niet toe te laten! De heer Pannella (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, we zouden elkaar eens goed moeten begrijpen! Is het waar dat, als we over Duitsland spreken, we het hebben over de herenigde Duitse staat? De Duitse staat, dat is een verraderlijke, tragische fictie van bijna een eeuw geleden. Het Europese Duitsland, het Duitsland van de Duitsers, is dat het Duitsland van de Renaissance, van de achttiende eeuw, de negentiende eeuw, of is dat het Duitsland van de Duitse nationale staat? Voor collega Otto Habsburg is het het Duitsland van de drie Duitslanden, zelfs met inbegrip van Oostenrijk; het is de nationale staat van de Germanen en de Germaanse talen. Dit alles is heel gevaarlijk. We moeten het gevaar uitbannen van een diplomatieke en ideologische intrige van de nationale staat, die wisselvalligheid van de geschiedenis. Ik ben het helemaal eens met collega Cochet en mijn collega's van de Groenen op het punt van de ontmanteling der kernwapens. Historisch gesproken is dit een zodanige abnormale onzin dat het men zich er bijna voor schaamt er nog over te spreken. Laat de geconfedereerde, Mitterrand, zijn macht tegenover de unionist, de heer Delors, maar behouden. Laten we de lieden die geloven dat veiligheid en verdediging nog steeds militaire verdediging betekenen, maar met rust laten. Wij hebben wat dat betreft iemand die eerlijk, trouw en zonder oppervlakkigheid de goede zaak bepleit: de heer de la Malène. Daarom staat hij natuurlijk nog meer alleen. Al het andere is slechts non-politiek. De heer Giscard d'Estaing heeft u, mijnheer de Voorzitter, weer eens de bijdrage geleverd die we nodig hadden. Het probleem is niet in te stemmen met dat
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/157
Pannella wat verkeerd is. Ik weet zeker dat, als men aan jonge Oostduitsers zou vragen of zij een verenigd Europa met één leger zouden willen tegen de vijand van nu, tegen het totalitarisme, tegen de milieuvervuiling en tegen de dood van onze planeet, zij ermee zouden instemmen om samen met de andere Duitsers, de Fransen en alle anderen, een federatie tot stand te brengen die de unie is van unionisten en waarvan Galland natuurlijk meent dat zij van de ultra-euro's is, zoals trouwens ook Giscard d'Estaing, Simone Veil en - dat kan ik benadrukken na zijn rede van gisteren - Claude Cheysson dat vinden. De verliezers hier, dat zijn onze Deense collega's, die hoopten zowel anti-Europees als democraat te kunnen zijn. Nu zijn ze bang, ze houden hun mond dicht, het is afgelopen. De Duitse eenwording, daar zijn ze bang voor, en ze zullen dus federalist worden. Ik zou gewoon willen dat het Parlement een manier vond om die verraderlijke fictie aan de kaak te stellen: dat de geschiedenis en de cultuur in de richting wijzen van de hereniging van beide Duitslanden. Dat is een vloek van enkele tientallen jaren geleden. Wij moeten ons hier aansluiten bij de echte geschiedenis van Duitsland, van de Duitslanden, van hun verschillende culturen en van hun grootsheid. We moeten ons thans keren tegen die zogenaamde behoefte van Oost-Duitsland aan Europa; dat zou als het ware een terugkeer betekenen van alle Duitstaligen naar een Duitse eenheidsstaat. Mevrouw Piermont (ARC). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou een kleine verbetering willen aanbrengen op wat de heer Pannella zojuist heeft gezegd. Onze Deense collega's zijn helemaal niet bang, en het is niet waar dat zij niets meer durven zeggen. Ik ben geen Deense, maar ik kan toch rechtzetten wat u zegt over de collega's van mijn fractie. Zij zijn niet bang; ze hadden vandaag gewoon geen tijd om te spreken. De heer Colom i Naval (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, kortheidshalve neem ik de woorden over van mijn collega's van de Socialistische Fractie die mij zijn voorgegaan in dit debat. Ik zou om te beginnen willen zeggen dat wij het duizelingwekkende verloop van de Duitse hereniging volgen als ware het een soort tenniswedstrijd waarvan we weten waar het net hangt, waar zich de ene helft van het veld bevindt - namelijk in Moskou -, maar waarvan we niet weten aan welke oever van de Oceaan zich het andere veld bevindt. Als woordvoerder voor begrotingszaken van de Socialistische Fractie zou ik de Commissie om enkele ophelderingen willen vragen. Naar aanleiding van persberichten die ik heb gelezen en inlichtingen die mijn kameraden van de SPD in Oost-Duitsland mij hebben verstrekt gedurende enkele bezoeken die ik daar heb afgelegd, zou ik zo spoedig mogelijk willen weten wat de steun is die de Gemeenschap - dus niet de Lid-Staten, maar de Gemeenschap als zodanig denkt onmiddellijk aan de DDR te verlenen. Hoeveel is dat? Hoe zal de hulp verstrekt worden? Wat zal hier-
van de invloed zijn op de financiële vooruitzichten van de Gemeenschap? Ik zou ook willen weten of het mogelijk is dat wij de beschikking krijgen over de onderzoekrapporten - waar de Commissie ongetwijfeld mee bezig is - die handelen over de invloed op de begroting van de toetreding van Oost-Duitsland tot de Gemeenschap. Hierbij moeten twee alternatieven in overweging worden genomen: de DDR treedt of toe als dertiende Lid-Staat, of als een deel van de Bondsrepubliek Duitsland. Verder zou ik van de Commissie iets willen weten over de gevolgen voor de structuurfondsen, zoals het EOGFL. Ik zou mij kunnen beperken tot vragen zoals deze, maar ik spreek namens de Socialistische Fractie en in het bijzonder in naam van mijn collega's die van het Iberisch Schiereiland afkomstig zijn. Ik zou erop willen wijzen dat de Iberische volkeren niet deelgenomen hebben aan de bloedige oorlogen die Europa de laatste tweehonderd jaar - om precies te zijn sinds Napoleon - heeft meegemaakt. Wij zijn afkomstig uit een deel van de Gemeenschap dat de strijd om de vrijheid en de herwinning der nationale onafhankelijkheid in Oost-Europa ziet als zijn eigen strijd, vooral omdat wij weten wat die strijd heeft gekost in onze eigen landen, die pas in het midden van de jaren zeventig zich hebben weten te ontworstelen aan de fascistische dictatuur. We hebben echter ook een speciale binding met de vrijheidstrijd die elders gevoerd wordt, zoals in Chili, Uruguay, Argentina, Brazilië en Nicaragua. Ik zou er, speciaal namens mijn Iberische collega's, op willen wijzen dat wij, die jarenlang gestreden hebben om de muren te slechten die ons scheidden van de vrije volkeren en vervolgens meteen ons beijverd hebben om de Muur van Berlijn te slechten - om een antonomasie te gebruiken -, niet willen dat, nu de Berlijnse Muur begint te vallen, er andere muren van wantrouwen, vrees en stagnatie opgetrokken worden, een gevaar dat momenteel dreigt. We willen niet dat deze muren opnieuw verrijzen; de volkeren aan de andere kant van Europa moeten in staat zijn naar het gemeenschappelijk huis van de democratie te komen dat de Gemeenschap is. Ofschoon wij begrijpen dat er op korte termijn problemen zullen rijzen voor de volkeren in het zuiden van de Gemeenschap en trouwens voor de hele Gemeenschap, en dat we van een intern schema „noord-zuid" zullen komen tot een schema „centrum-periferie", zouden wij toch willen dat, als het volk van de DDR dat wenst, ook collega's die aldaar verkozen zijn hier op deze banken zitting zullen nemen. En wij zouden ook willen dat zij hier zouden zitten als onderdanen van één van de huidige Lid-Staten van de EEG, en niet als vertegenwoordigers van een nieuwe lidstaat van de Gemeenschap. Tot slot willen wij dat er bij dit alles rekening wordt gehouden met het feit dat de eenwording van de Gemeenschap niet afgeremd kan worden, eerder integendeel. Wij geloven namelijk dat juist de Europese eenmaking één van de factoren is geweest die heeft bijgedragen aan het neerhalen van de Berlijnse Muur.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/158
VOORZITTER: DE HEER CAPUCHO Ondervoorzitter De heer Penders (PPE). - Voorzitter, iedereen spreekt erover dat de deling van Duitsland haar oplossing moet vinden in een Europees kader. Maar hoe maken wij dat nu concreet? Ik vind dat in de eerste plaats duidelijk moet worden vastgesteld wat de Duitsers zelf willen, in de Bondsrepubliek en in de DDR, aan de hand van verkiezingen, aan de hand van referenda. De Duitsers moeten zich weloverwogen en in alle rust kunnen uitspreken, niet gehinderd maar ook niet geïntimideerd of onder druk gezet. Het is belangrijk voor de geschiedenis en ook voor de toekomst. Iets over het Europese kader. Daarbij zijn twee begrippen van belang: de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Europese Gemeenschap. Een Duitse vereniging moet bezegeld worden met een vredesverdrag en daarin horen bepalingen over grenzen, ook over de Oder-Neisse-linie. Daarin horen bepalingen over arrangementen op het gebied van de veiligheid. Zo'n vredesverdrag kan in het kader van de CVSE van Helsinki tot stand komen. Dat houdt natuurlijk een opwaardering van Helsinki in, want laten we niet vergeten dat de huidige Helsinki-afspraken niet volkenrechtelijk bindend zijn, het gaat slechts om een akte. In de nieuwe opzet worden afspraken in een volkenrechtelijk bindend verdrag gemaakt. Bij het Duitse vraagstuk speelt de EEG een kardinale rol. Met alle waardering voor het Helsinki-proces, ook in zijn opgewaardeerde vorm, heeft dit een intergouvernementeel karakter, terwijl nu net onze Gemeenschap een supernationale organisatie is. De enige echte bonus, de enige echte winst van de Tweede Wereldoorlog is geweest de ontdekking van de supernationale idee, en die idee bewijst nu opnieuw haar waarde in een verenigd Duitsland. Met een verenigd Duitsland als lid zal dan de EG verder moeten werken aan haar eigen versterking, de Econmische en Monetaire Unie, de politieke unie. Aldus kan ook een zekere sluipende ongerustheid bij onze zuidelijke Lid-Staten en bij de Ieren over de gevolgen van de Duitse vereniging worden weggenomen. Zo wordt dan de EG de harde kern van het Europese Huis dat wij zien oprijzen uit het Helsinki-proces. De vredesbewarende functie van de EEG door middel van sociale, economische vervlechting krijgt dan in deze paneuropese context een nieuwe dimensie. Een verenigd Duitsland als lid van de EEG is op zichzelf al een volstrekte afwijzing van de idee van een neutraal Duitsland. Duitsland kan niet neutraal zijn en dat betekent in de huidige omstandigheden dat het verenigde Duitsland lid moet zijn en lid moet blijven van de NAVO, en wel de NAVO als bron en als garantie van stabiliteit, als instrument van wapenbeheersing en -verificatie en als bedding voor de relaties tussen Europa en Amerika. Uiteraard sluit een NAVO-lidmaatschap speciale bepalingen inzake een Europese vredesmacht het inzake de oude DDR-territorium geenszins
14.2.90
uit. Maar laten wij tenslotte afspreken. Voorzitter, dat wij hier met zijn allen de band tussen het Duitse vraagstuk en de Duitse eenheid hard en concreet zullen maken. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. 4. Financiële en technische samenwerking tussen de EEG en Cyprus De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag van de heer Rossetti (doc. A3-10/90), namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 431 def. - doc. C3-236/89) voor een besluit betreffende de sluiting van een Protocol inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Cyprus. De heer Rossetti (GUE), rapporteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement is op de hoogte van het feit dat er sinds 1972 een associatie-overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Cyprus bestaat. Deze overeenkomst is bedoeld om een douane-unie tot stand te brengen. Het Protocol waarover wij vandaag advies moeten uitbrengen maakt deel uit van de maatregelen die zijn voorzien voor de tweede etappe van die overeenkomst, en is gebaseerd op het feit dat de Europese Gemeenschap zich bereid heeft verklaard een bijdrage te leveren aan de financiering van de produktieve sectoren van Cyprus, ten einde de aanpassing daarvan aan de nieuwe mededingingsvoorwaarden te vergemakkelijken. Op 23 januari vorig jaar heeft de Raad dan ook aan de Commissie het mandaat verstrekt voor de onderhandelingen over het nieuwe Protocol inzake financiële en technische samenwerking. Dit Protocol is op 14 juli 1989 geparafeerd en op 30 november van hetzelfde jaar door de Raad en de regering van Cyprus ondertekend. Toen dat allemaal achter de rug was, werd het Europees Parlement op grond van artikel 238 gevraagd advies uit te brengen. De afgevaardigden zijn van de ondertekening door de Raad en van de maatregel die vandaag in behandeling wordt genomen, op de hoogte gebracht door de persagentschappen en niet door de communautaire instellingen. Ik moet er hierbij, mijnheer de commissaris, met klem op wijzen dat dergelijke betrekkingen tussen het Parlement en de andere communautaire instellingen in zo belangrijke en gevoelige kwesties als deze onaanvaardbaar zijn, en dat de LunsWesterterp-procedure en de rol van het Europees Parlement op dit gebied dient te worden herzien. Om terug te komen op de essentie van het Financiële Protocol, het is bedoeld als steun voor de Cypriotische economie in de moeilijke overgangsfase naar de douaneunie. We moeten rekening houden met het feit dat Cyprus de kwantitatieve beperkingen voor produkten uit de Gemeenschap reeds heeft opgeheven; dat het voor 1998 de communautaire voorschriften op het gebied van de mededinging zal moeten aannemen, waar-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/159
Rossetti bij er dus een einde moet worden gemaakt aan de overheidssteun aan ondernemingen; dat het zich tot slot ook zal moeten aanpassen aan de communautaire regelingen wat betreft de heffingen op produkten, uitvoersubsidies en omzetbelasting. Het is duidelijk dat dit alles bepaalde consequenties en spanningen met zich mee zal brengen, vandaar dan ook de steun die wij trachten te geven door middel van het derde Protocol, waarin een toewijzing van 44 miljoen ecu door de EIB is voorzien. Daarvan is 13 miljoen ecu in de vorm van giften, ten einde de rentevoet van de financiering van de banken te verlagen, en 5 miljoen ecu voor de vorming van risicodragend kapitaal. In totaal gaat het om 62 miljoen ecu, 18 miljoen meer dan bij het vorige Protocol. Daarbij moeten we echter bedenken dat de kwestie die wij hier nu behandelen, drie problemen met zich meebrengt. Het eerste en tamelijk netelige probleem houdt verband met het beheer van dit Protocol; er moet namelijk op worden toegezien dat de uit het Protocol voortvloeiende voordelen daadwerkelijk ten gunste komen van de bevolking van het hele eiland. Dit mag echter op geen enkele manier een officiële erkenning inhouden van de bestaande situatie in het noorden van het land, aangezien het Parlement reeds heeft vastgesteld dat Turkse troepen het gebied onrechtmatig bezetten, troepen dus van een land dat op zijn beurt geassocieerd is met de Europese Gemeenschap. Overigens zou, mijnheer de commissaris, dit aspect van onrechtmatigheid veel meer een stempel moeten drukken op de houding tegenover genoemd land. Het zal geen gemakkelijke taak zijn te garanderen dat de bevolking van het hele eiland zal profiteren van de voordelen van het Protocol en dit zal in hoge mate ook afhangen van de Commissie, die op grond van artikel 9 samen met Cyprus een programma zal opstellen waar beide partijen aan gehouden zullen zijn. Een tweede punt van overweging: de Commissie heeft onlangs erkend dat haar Middellandse-Zeebeleid dient te worden herzien en er een nieuwe algehele strategie van de Gemeenschap ten aanzien van de Middellandse-Zeelanden moet komen, en wij zouden daarom graag willen weten of de Commissie van mening is dat dit Protocol reeds beantwoordt aan de eisen van deze nieuwe strategie en aan de kwaliteitsverbetering die men wil aanbrengen, of dat zij vindt dat wij nog steeds tot over de oren in de oude filosofie zitten. Het derde en laatste punt: met het oog op het feit dat Cyprus kenbaar heeft gemaakt toe te willen treden tot de Europese Gemeenschap, dienen Commissie en Raad hun houding dienaangaande duidelijk te maken, en hopelijk gebeurt dit in het kader van een algemeen antwoord waarin ook rekening wordt gehouden met andere, reeds geformaliseerde en te verwachten vragen. Vanuit deze overwegingen verzoek ik namens de Commissie externe economische betrekkingen het Europees Parlement om een gunstig advies over het Protocol met Cyprus uit te brengen. De heer Tsimas (S). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, namens de Socialistische Fractie zou ik mijn voldoening willen uitspreken over de ondertekening van dit derde Protocol. Wel moet op korte termijn worden onderzocht of er speciale communautaire program-
ma's in het kader van een bredere communautaire steun aan Cyprus ten uitvoer kunnen worden gelegd met het oog op de bijzondere problemen die de bezetting van het noordelijk deel van het eiland door Turkse troepen met zich meebrengt. Deze speciale programma's moeten op het hele eiland en zijn bevolking gericht zijn, maar daarbij mag natuurlijk de schijnregering van Denktasj niet door de Gemeenschap worden erkend. Door middel van de toepassing van dit derde Protocol dient een begin te worden gemaakt met het beleid ter ondersteuning van de volledige Cypriotische bevolking, zonder rekening te houden met.de Turkse bewoners die na 1974 op het eiland zijn gekomen. Het is de plicht van de Gemeenschap om door middel van haar steun aan het hele eiland de facto een eind te maken aan de opdeling de facto van de Republiek Cyprus door buitenlandse bezettingsmachten. De Gemeenschap moet door de tenuitvoerlegging van dit Protocol en van andere speciale programma's de nationale soevereiniteit, de onafhankelijkheid en de eenheid van de Republiek Cyprus waarborgen, vooral omdat het een met de Gemeenschap geassocieerd land is. Mijnheer de Voorzitter, in een tijd waarin de muren afbrokkelen van de coalities uit de koude oorlog, en waarin ook de muren tussen staten en volkeren worden neergehaald, hebben wij als Gemeenschap de plicht om een nog grotere inspanning te leveren ten einde ook de muur van Nicosia af te breken, die de buitenlandse bezetter op het eiland Cyprus heeft gebouwd om zodoende te verbergen welke onmenselijke en onrechtmatige dingen een volk en een onafhankelijke en soevereine staat, lid van de Verenigde Naties, de Republiek Cyprus zijn aangedaan. Ik weet zeker dat als dit derde Protocol op de juiste manier ten uitvoer wordt gelegd en het hele eiland ten goede komt, de Gemeenschap zowel een economische als een politieke bijdrage zal leveren aan de oplossing van de kwestie-Cyprus. De heer Stavrou (PPE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega en vriend de heer Rossetti heeft werkelijk een ambitieuze poging gedaan om ons een goede tekst voor te leggen, die eenstemmig door de Commissie externe economische betrekkingen is goedgekeurd, ondanks het feit dat het om een bijzonder netelige kwestie gaat. Niet zozeer netelig vanwege de inhoud, want het gaat immers slechts om 62 miljoen ecu, maar vooral vanwege de morele en politieke kant van de zaak. Het gaat hier namelijk om de economische samenwerking tussen de Gemeenschap en een autonoom, onafhankelijk en met de Gemeenschap geassocieerd land, dat op dit moment voor een groot deel door de troepen van een andere associatiepartner van de Gemeenschap bezet wordt. De rapporteur heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat er manieren moeten worden gevonden om de hulp aan het hele Cypriotische volk uit te breiden. Deze wens, die wordt gedeeld door de drie instellingen van de Gemeenschap, dat wil zeggen Raad, Commissie en Parlement, is helaas in strijd met de
Nr. 3-386/160
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Stavrou gedwongen en onrechtmatige bezetting van het noordelijk deel van het eiland. Desondanks strekt het de Cypriotische regering tot eer dat zij de twee vorige financiële protocollen heeft aangewend voor infrastructurele werkzaamheden die de volledige bevolking van het eiland ten goede kwamen. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, in het verslag van de heer Rossetti wordt gesproken van een „autonome staat", zij het tussen aanhalingstekens; dit is ongetwijfeld te wijten aan het feit dat de term schijnregering (zonder aanhalingstekens), want daarover gaat het namelijk, moeilijk te vertalen is. De heer Nianias (RDE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, de sluiting van het derde Protocol inzake de financiële samenwerking tussen de EEG en de Republiek Cyprus betekent zeer zeker een ondersteuning van de Cypriotische economie gedurende de overgangsfase naar de douane-unie tussen de EEG en Cyprus. De steunmaatregelen hebben met name betrekking op de industrie, de landbouw, het onderwijs, de technologie en de handel. Deze steun is een rationele daad die door de geschiedenis wordt gerechtvaardigd. Ik moet hierbij wel opmerken dat, hoe goed de heer Rossetti in principe zijn werk ook heeft gedaan, een aantal van zijn voorstellen de dingen nogal ingewikkeld maakt en veel van de hulp die wij Cyprus willen geven onmogelijk maakt, in plaats van de programma's te bevorderen. Met de behandeling van het derde Protocol doet zich opnieuw het bijzondere probleem voor dat de keuze en uitvoering van de programma's een zaak is van de enige verantwoordelijke en wettige regering van het eiland, zodat de gehele - ik herhaal de gehele - bevolking van Cyprus er van kan profiteren. Dit heeft de Commissie zelf trouwens al aangegeven en zij heeft ook de Cypriotische regering hierop gewezen. Hierbij moet gezegd worden dat de Cypriotische regering een eerlijk beleid voert, dat ondanks dat het vaak botst met de negatieve houding van de regering-Denktasj, daadwerkelijk de belangen van de volledige bevolking van Cyprus behartigt. Ik moet daarbij wel opmerken dat de speelruimte erg beperkt is. Ik zal hier nader op ingaan. U hebt gehoord onder welke omstandigheden de Cypriotische regering op dit moment moet werken. In „Der Spiegel" stond: „Het noordelijk deel van Cyprus dat onder Turkse bezetting staat, is een paradijs geworden voor smokkelaars van antiquiteiteiten drughandelaars en muntvervalsers en een schuilplaats voor zeerovers". Aldus „Der Spiegel". Ik wil er maar op wijzen dat dit alles waarschijnlijk gebeurt met instemming van de bezettingsmachten en van de onwettige regering van Denktasj. Ik ben het absoluut niet eens met de uitspraak van de heer Rossetti over de autonome staat van Denktasj. De Gemeenschap dient op de hoogte te worden gebracht van de treurige situatie rond het derde Financiële Protocol, waar onze fractie onvoorwaardelijk achter staat. Ik verzoek de Commissie en de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de Europese politieke samenwerking bijeen,
een onderzoek in te stellen naar de onrustbarende toestand op het noordelijk deel van het eiland, en nog meer moeite te doen om een rechtvaardige en levensvatbare oplossing te vinden voor de kwestie-Cyprus. Een dergelijke oplossing zal ten goede komen aan de volledige Cypriotische bevolking en een nuttige stimulans zijn voor ons beleid in deze regio, die al zoveel te verduren heeft. Cyprus is een goede aanleiding om een constructief communautair beleid in het hele oostelijke Middellandse-Zeegebied ten uitvoer te leggen. De heer Matutes, lid van de Commissie. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Rossetti namens de Commissie feliciteren met zijn uitstekende verslag over dit derde Financiële Protocol tussen de Europese Gemeenschap en Cyprus. De betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Cyprus - die in alle opzichten voorbeeldig genoemd kunnen worden - zijn gebaseerd, zoals u weet dames en heren, op de Associatie-overeenkomst van 1972. Genoemde overeenkomst legt preferentiële handelsbetrekkingen tussen beide partijen vast en omvat twee etappes. De tweede etappe, die op 1 januari 1988 inging, moet leiden tot een douane-unie door middel van een geleidelijke vermindering van de douanerechten van Cyprus, de toepassing van het GDT door Cyprus en de toepassing van het harmonisatieprincipe van het begeleidingsbeleid. In het kader van deze Associatie-overeenkomst hebben de Europese Gemeenschap en Cyprus tussen 1979 en 1988 reeds twee Financiële Protocollen ondertekend. Dit derde Financiële Protocol heeft tot doel om Cyprus de noodzakelijke technische en financiële middelen te verschaffen, zodat het deze fase die tot een douane-unie moet leiden, in betere omstandigheden het hoofd kan bieden. De Europese Gemeenschap onderhoudt contacten met Cyprus precies in die sfeer van samenwerking en ondersteunt dit kleine, in tweeën verdeelde eiland in een voortdurende poging om een toenadering tot onze Gemeenschap tot stand te brengen. En wij in de Commissie houden zeer veel rekening met de aanwijzingen en waarschuwingen van de heer Rossetti, maar ook van de heren Tsimas, Stavrou en Nianias, in die zin dat onze hulp en die van deze Financiële Protocollen in het bijzonder aan de totale eilandbevolking ten goede moeten komen. Het beleid van de Gemeenschap - en van de Commissie in het bijzonder - is wat dat betreft altijd duidelijk en beslist geweest: wij erkennen slechts één staat; wij erkennen slechts één wettige regering; maar de voordelen van onze verbintenis, van de Associatie-overeenkomst en van de Financiële Protocollen moeten op gelijke wijze ten goede komen aan de twee gemeenschappen: aan de Grieks-Cypriotische en aan de Turks-Cypriotische. Ik ben net afgelopen zaterdag teruggekomen van een officieel bezoek aan Cyprus, en wij hebben die uitgangspunten die u zo zeer ter harte gaan, als ook onze totale bereidheid om samen te werken met de Verenigde Naties bij het oplossen van de kwestie-Cyprus, zeer duidelijk naar voren gebracht.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 17.00 uur plaats. 5. Betrekkingen EEG-Polen De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over - het verslag (doe. A3-22/90/corr.) van de heer Walter, namens de Politieke Commissie, over de politieke aspecten van de situatie in Polen; - het verslag (doe. A3-1/90) van de heer Cano Pinto, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de economische en commerciële betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Poolse Republiek. De heer Walter (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als wij het vandaag de dag over Polen hebben, moet ik misschien allereerst zeggen dat Polen in een aantal opzichten een symbool is voor de ontwikkelingen die zich op dit moment in heel Europa voordoen. Het lot van Polen is op een bijzondere manier, gedeeltelijk ook op een ernstige en dramatische manier, verbonden met de zeer wisselende wederwaardigheden in de Europese geschiedenis. De democratische omwenteling in Oost- en MiddenEuropa vindt haar oorsprong in Polen. De prestatie van Lech Walesa en van de vakbond „Solidariteit" horen in het gouden boek van de Europese geschiedenis thuis. Polen was het eerste land dat een begin maakte met de terugkeer van Oost- en Midden-Europa naar Europa. In Polen wordt tenminste afgewogen of een nieuw democratisch begin ook nog een kans heeft als het met zware economische en sociale lasten voor de bevolking gepaard gaat. De kwestie-Polen zal leren hoe serieus de mooie betogen van de Westeuropeanen zijn gemeend, wanneer het om hulp aan Oost-Europa gaat. Aan de hand van Polen zal ook blijken of de Europese Gemeenschap meer kan dan directe hulp verlenen, en of zij deze directe hulp kan ombuigen tot een grote krachtsinspanning gericht op de sociale en democratische wederopbouw van Oost-Europa. Ook zal de kwestie-Polen leren of wij bereid zijn in te staan voor het recht van elk land om een eigen weg van democratische vernieuwing te volgen. Ik erger mij soms aan de zelfgenoegzaamheid waarmee wij hier in het Westen over de hervormingen in Oost-Europa praten, alsof wij in een ideale Europese Gemeenschap leven waarin geen armoede, werkloosheid of sociale problemen bestaan. Nee, Polen heeft behoefte aan hervormingen! Heel Oost-Europa heeft zeer zeker behoefte aan hervormingen! Maar ook wij in het Westen, ook wij in de Europese Gemeenschap hebben behoefte aan hervormingen. Dat zouden wij bij dit alles niet moeten vergeten. Tot slot zal uit de kwestie Polen ook blijken wat de zo dikwijls beleden beginselen van een nieuwe vreedzame orde in Europa werkelijk waard zijn. Staan wij
Nr. 3-386/161
toe dat nationalistische leuzen van gisteren de kansen van het Europa van morgen teniet doen? Dat is de vraag. Wat de grenzen betreft zegt dit verslag daarom heel duidelijk: het nieuwe politieke begin in Polen mag niet worden belast door discussies over grenzen. Het recht van het Poolse volk om binnen de huidige grenzen in veiligheid te leven mag nu en ook in de toekomst niet worden aangetast door territoriale aanspraken van andere landen. Ik kan niet elk afzonderlijk verzoek uit dit verslag opnoemen. Een groot aantal daarvan is door de Commissie aangezwengeld, en wij moeten haar, geloof ik, hartelijk bedanken voor de soepele manier waarmee zij op de gebeurtenissen in Oost-Europa heeft gereageerd. In het verslag worden een reeks directe maatregelen genoemd die moeten worden getroffen: de tenuitvoerlegging van de economische, financiële en handelspolitieke maatregelen die zijn voorgesteld; de snelle toepassing en verdere ontwikkeling van hetgeen in de overeenkomst tussen de EEG en Polen aan economische en handelspolitieke maatregelen is voorzien; de vermindering van de belemmeringen voor technologische samenwerking, trefwoord daarbij is COCOM; de wetenschappelijke samenwerking met Polen, bijvoorbeeld in het kader van programma's van de Gemeenschap, contacten, uitwisselingsprogramma's, maatregelen voor beroepsopleidingen, maatregelen ter bevordering van de doelstellingen van een gemeenschappelijk Europa van de burgers, culturele uitwisselingen, uitwisseling van jongeren, bevordering van het taalonderwijs, bespreking van schoolboeken, jumelage van steden en nog veel meer. Daarnaast worden in het verslag enkele punten genoemd die ook voor andere landen dan alleen Polen van belang zijn, en die misschien in een algeheel steunprogramma voor Oost-Europa kunnen worden opgenomen. In het verslag wordt aangedrongen op meer middelen voor steun aan Oost-Europa. Er zijn drie grote taken op het gebied van de ontwikkelingspolitiek die wij tegelijkertijd moeten vervullen. Steun aan de wederopbouw van Oost-Europa, steun aan de structurele problemen van de Middellandse-Zeelanden en oplossing van het Noord-Zuidconflict. Dit alles moet op hetzelfde tijdstip in een grote financiële krachtsinspanning van de Europese Gemeenschap worden samengevoegd, en al deze taken moeten daarin aan bod komen. Bovendien wordt in het verslag aangedrongen op de instelling van een Europees kapitaalfonds ter bevordering van ontwikkeling en samenwerking, waarmee de modernisering van de economie, de vernieuwing van het communicatiesysteem en de milieubescherming of de energievoorziening in Polen en elders in OostEuropa kan worden geregeld - een roulerend fonds waarmee meer kan worden bereikt dan met directe subsidies uit de begrotingen van de Lid-Staten of van de Europese Gemeenschap. Om slechts een voorbeeld te noemen welke betekenis dergelijke maatregelen kunnen hebben: Polen verliest
Nr. 3-386/162
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Walter
op dit moment jaar in jaar uit 10% van zijn bruto nationaal produkt doordat er geen goed werkend telecommunicatiesysteem is. Wat zouden wij niet kunnen bijdragen door de aanleg van een dergelijk systeem in Polen! In dit verslag staat een aantal dingen die voor Polen, maar tegelijkertijd ook voor de andere landen in OostEuropa van belang zijn. Het hangt af van onze bereidwilligheid om steun te verlenen en om samen te werken, of het democratiseringsproces in Polen resultaat kan opleveren. De democratie is nog niet in rustig vaarwater terechtgekomen. De economische problemen zijn groot. Als het nieuwe begin in Polen schipbreuk lijdt, zouden wij, als we geen hulp zouden verlenen, medeverantwoordelijk daarvoor zijn en dus ook voor het feit dat het algehele democratiseringsproces in Oost-Europa een zware terugslag zou krijgen. De heer Cano Pinto (S), rapporteur. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het Europese Parlement heeft tijdens de vergaderperiode van oktober een gunstig advies uitgebracht over de overeenkomst inzake het handelsverkeer en samenwerking met de Republiek Polen. Het onderhavige verslag probeert - als u mij toestaat het zo te zeggen - de door de Commissie en de Raad opgestelde tekst bij deze recente overeenkomst in de maand oktober, op muziek te zetten; dat wil zeggen, het probeert tot de grenzen van het mogelijke ieder type van betrekkingen met dit land te bevorderen. Een land met een zeer bewogen historie, met buitenlandse invallen en voortdurende verdelingen van zijn grondgebied, waar de laatste 45 jaar jaren van absoluut obscurantisme en van isolement ten aanzien van het Westen zijn geweest. Dat zijn er teveel, mijnheer de Voorzitter, 45.., bijna net zoveel jaren als het aantal mazurka's gecomponeerd door die wereldberoemde Pool die Chopin heette. Het intensiveren van de betrekkingen met Polen geschiedt zeker niet alleen op puur economische gronden, want het intensiveren van de betrekkingen met Polen, en als gevolg daarvan de opening voor de Gemeenschap naar het Oosten, betekent dat wij actief deelnemen in de configuratie van het nieuwe Europa, dat wij hoofdrolspelers zijn in de geschiedenis van dit werelddeel en niet slechts „zwijgende gasten" zoals wij dat bij andere gelegenheden waren, en vooral in Jalta. Want Polen helpen betekent ook de Baltische hoofdmuur bouwen van dit grote Europese huis waar nu uiteindelijk vrede heerst. Maar onze Poolse vrienden moeten wel weten dat de overgang van een staatseconomie naar een markt- of gemengde economie geen weg is die over rozen gaat. Zij moeten weten dat de sanering van hun steriele bureaucratie zeker verscheidene miljoenen Poolse burgers werkloos zal maken; dat zij de sociale verworvenheden die Polen gekregen heeft, eerst zullen moeten betalen, willen zij ze kunnen handhaven; dat er in Polen ook een einde gekomen is aan de door de regering vastgestelde prijzen. Maar zij weten daarentegen ook, en reeds uit ervaring, dat het de moeite loont zo'n hoge prijs te betalen voor het veroveren van de vrijheid.
Geachte afgevaardigden, u beschikt over een exemplaar van het onderhavige verslag, en dat ontslaat mij van de plicht om er een uitgebreide en gedetailleerde toelichting op te geven. In deze inleiding wil ik nu slechts uw aandacht vestigen op de dramatische situatie waarin Polen zich bevindt en die dit nieuwe genereuze geheel van de betrekkingen van de Gemeenschap met Polen rechtvaardigt. De herstructurering van de Poolse economie vindt op het ogenblik plaats onder de volgende negatieve omstandigheden: een buitenlandse schuld van 40000 miljoen dollar; een inflatie van 1 000%, een dozijn devaluaties van zijn munteenheid in één jaar tijd; prijzen die met een factor tien toegenomen zijn en derdewereldsalarissen; een improduktieve landbouw- en industriesector; existentiële wanhoop, kortom een volk dat de laatste 45 jaar van zijn geschiedenis een ellendig leven geleefd heeft, tussen de valse voorstelling van een paradijs op aarde dat het nooit gehad heeft en de permanente berusting van de bedevaarten naar de Maagd van Chestokova. Geloof me, mijnheer de Voorzitter, dat ik daarom als rapporteur van dit verslag de eerste ben om de hulp aan Polen en de uitbreiding van de betrekkingen tussen de Gemeenschap en dit land te steunen. Maar deze garantie en veiligheidsgordel die mij beschermt tegen iedere neiging tot een anti- Oostblok gezindheid, maken eveneens dat het voor mij absoluut legitiem is om toe te geven aan de verleiding om de volgende aanklacht tot de Commissie en de Raad te richten. Ten aanzien van deze politieke schizofrenie die bij enkele leden van de Commissie en de Raad de ziekte van het syndroom van het Oosten heeft doen uitbreken en die hen doet vergeten dat er ook nog een Zuiden en een diep Zuiden bestaat waar - zoals Camus heeft gezegd - „de zon en de ellende elkaar omhelzen"; die hun de interne communautaire cohesie doet vergeten, die hun de Europese Akte doet vergeten en de politieke eenheid van Europa omdat sommigen enkel en alleen een koopmansgeest bezitten, ten aanzien daarvan wil ik zeggen dat de mogelijke hulp aan OostEuropa op geen enkele manier het alibi en het voorwendsel mag worden voor een vermindering van de interne communautaire cohesie, en al helemaal niet de overlijdensakte voor de derde en vierde wereld. Degenen die er zo over denken, moeten goed weten dat het syndroom van het Oosten niet een voorwendsel mag worden voor het politiek „coffeïne vrij maken" van de Gemeenschap en van haar politieke eenheid. Dat beleid loopt uit op een ontgoocheling binnen de Gemeenschap; en de Europese Akte, de politieke eenheid en de interne samenhang zullen uiteindelijk een fictie blijken te zijn, exact gelijk aan die kaas waar Caligula op een droevige nacht van zijn bewind bij de putrand over droomde, hem verwarrend met de maan. Kortom, mijnheer de Voorzitter, wij willen totale steun aan Polen en aan het Oostblok, maar zonder dat daarbij de opbouw van de Gemeenschap en de interne cohesie met al zijn consequenties vergeten worden.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Romeos (S). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, zoals de rapporteur, de heer Walter, reeds opmerkte, is het hervormingsproces in Polen een teken dat er in alle landen van Midden- en Oost-Europa inspanningen worden geleverd voor de democratisering, en is het een historische kans om een nieuw Europa op te bouwen. Polen keert terug naar Europa, en verklaart zich een toegewijd voorstander van de principes van de democratie en de vrijheid, alsmede van de eerbiediging van de mensenrechten. De Gemeenschap heeft direct te maken met het experiment dat op dit moment in Polen wordt uitgevoerd. Heel Europa heeft er direct mee te maken. In deze nieuwe verhoudingen op het gebied van de veiligheid, die de veranderingen in Oost-Europa ook op grond van de ontwikkeling van de betrekkingen op het gebied van de samenwerking en solidariteit in alle sectoren met zich mee brengen, speelt de Gemeenschap een hoofdrol, en dat moet zo blijven. Doordat de politieke muren worden afgebroken, kunnen er op nieuwe en stabiele grondslagen betrekkingen van wederzijds vertrouwen en samenwerking worden ontwikkeld. De communautaire hulp aan Polen en aan de andere landen in Midden- en Oost-Europa is een zeer belangrijke factor in de inspanningen om de hervormingen te voltooien. Zoals ook de heer Walter reeds benadrukte, moet Polen op dit moment het hoofd bieden aan het probleem van de algehele wederopbouw van de samenleving en van de hervorming van de binnenlandse structuren, en dit moet op een dusdanige manier gebeuren dat de democratische regering en de sociale welvaart worden gewaarborgd. Het is duidelijk dat als het democratische bestel in Polen niet in staat is de ernstige economische problemen op te lossen, het gevaar van een politieke terugval dreigt, en niet alleen in Polen. De Gemeenschap is zeer zeker verplicht om niet alleen directe hulp te bieden, maar ook om de hulp van de Lid-Staten te coördineren. Polen heeft behoefte aan solidariteit en economische samenwerking, niet aan nieuwe bazen. Met de voorstellen van onze collega, de heer Walter, die zeker wel zullen worden aangenomen, creëert het Europees Parlement nieuwe mogelijkheden voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en Polen. Voorbeelden van deze nieuwe mogelijkheden zijn voorstellen als afschaffing van de importbeperkingen voor produkten uit Polen, instelling van een Europees fonds ter bevordering van ontwikkeling en samenwerking, tenuitvoerlegging van programma's voor technologische en wetenschappelijke samenwerking, en tot slot steun aan het verzoek inzake toetreding tot de Raad van Europa. Het lijdt geen twijfel dat de communautaire steun aan het experiment dat in Polen plaatsvindt, het uitgangspunt zal zijn voor de samenwerking met de andere landen van Midden- en Oost-Europa. Het politieke besluit van het Europees Parlement, waarbij rekening zal worden gehouden met het belang van de hervormingen in Polen, krijgt op deze manier een bijzondere be-
Nr. 3-386/163
tekenis. De politieke boodschap die het Parlement aan de regering en het volk van Polen en ook aan de andere landen van Oost-Europa zal zenden, zal een boodschap van steun, solidariteit en samenwerking zijn. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, ben ik het met de heer Walter eens dat de Commissie en haar vice-voorzitter, de heer Andriessen, de kwesties die voortvloeiden uit de veranderingen in Oost-Europa op snelle, serieuze en verantwoordelijke wijze hebben behandeld. Wel moet ik bekennen teleurgesteld te zijn over de verklaring die het voorzitterschap vandaag over ,de ontwikkelingen in Duitsland heeft afgelegd. Deze verklaring bewijst dat de Gemeenschap, in ieder geval op het niveau van de Ministerraad die nota bene politiek verantwoordelijk is, kennelijk geen aandeel heeft in belangrijke ontwikkelingen die de Gemeenschap zelf wel degelijk aangaan. De heer Brok (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst zou ik mijn collega, de heer Robles Piquer, die het standpunt van onze fractie over de voorstellen zal toelichten, willen bedanken dat hij mij in de gelegenheid stelt nu reeds het woord te voeren. Ik zou graag enkele opmerkingen willen maken, met name over het verslag-Walter. Als slachtoffer van een tweehonderd jaar durende imperialistische machtspolitiek van de grootmachten in Europa heeft Polen een symboolwaarde. Vooral Duitsers en Russen hebben een zware verantwoordelijkheid, en op grond van de Tweede Wereldoorlog met name de Duitsers. Het is mij dan ook volkomen duidelijk dat wij nu eindelijk eens een eind moeten maken aan de nationalistische kringloop van veranderingen in Europa, en dat hetgeen in de Slotakte van Helsinki en in het Warschau-pact van 1970 is vastgelegd, namelijk de onschendbaarheid van de Poolse grenzen, een belangrijke voorwaarde is voor een toekomstige indeling van Europa. Bondskanselier Kohl heeft in zijn Parijse redevoering van januari in Parijs verklaard dat de Duitsers een duurzame verzoening met hun Poolse buren wilden. Daar hoort ook bij dat de Polen de zekerheid moeten hebben dat zij binnen veilige grenzen leven. Niemand wil immers de verschrikking van het verdreven worden, zoals de Duitsers dat aan den lijve hebben ondervonden, een tweede keer meemaken. Ik vind dat wij daarom dit standpunt in het verslag-Walter eenstemmig moeten aannemen en er geen verandering in aan zouden moeten brengen. De Duitse eenheid moet ook worden aangewend om in de komende tijd nieuwe structuren voor de veiligheid in Europa te creëren. Gorbatsjov en Bush hebben dit weekeinde duidelijk gemaakt dat de Duitse staten zelf moeten beslissen over het tempo, het tijdstip en de manier van vereniging van de beide landen met de grenzen die zij op dit moment hebben. In overeenstemming met onze buren, met name Polen, moet het echter ook duidelijk zijn dat dit geen terugkeer naar een nationaal staatsbegrip van de oude stempel mag
Nr. 3-386/164
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Brok
inhouden. Wij moeten ervoor zorgen dat de Europese Gemeenschap zo sterk wordt, dat zij haar rol als instelling voor heel Europa op den duur kan vervullen, om zo een balkanisering van Europa tegen te gaan en nieuwe problemen voor dit continent te vermijden. Ik vind dan ook dat de steun die wij Polen en zijn veiligheid verlenen en de toezeggingen die wij doen, onze verantwoordelijkheid moeten zijn. Dit moet voor ons een symbool en een belangrijk aanknopingspunt zijn om nu eindelijk niet alleen voor West-Europa, maar voor heel Europa een weg te vinden, zodat de verschrikkingen van het verleden niet terug zullen komen, en om alle landen zo daarin op te nemen dat niemand meer de kans krijgt van welk overwicht ook maar te dromen, en verandering aan te willen brengen in de ligging van de landen met de huidige grenzen. De heer Punset i Casals (LDR). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat er nu in Polen gebeurt, zal ongetwijfeld als model gaan dienen, zal de eerste werkelijk serieuze test worden om te zien of wij werkelijk in staat zijn om te veranderen, zij en wij, die nu met deze onverwachte omwenteling geconfronteerd worden, wat tot nu toe onze gewoonten en organisatieve structuren zijn geweest. Polen zal een voorbeeld worden, voor de ogen van de gehele wereld, om twee heel eenvoudige redenen: ten eerste omdat het politieke pluralisme daar geen belofte is. Het is reeds een realiteit die alleen nog vervolmaakt behoeft te worden via gemeenteraadsverkiezingen die binnen slechts enkele weken zullen plaatsvinden. In de tweede plaats is het een voorbeeld omdat het er in het geval van Polen, bij het uitvoeren van een economisch programma, niet om gaat de oude, streng geordende structuur van de geleide economie te verbeteren, maar om radicaal van een streng geordend systeem over te gaan naar een systeem dat hoofdzakelijk en voor alles verankerd is in de krachten van de markt. Als het in Polen mislukt, zal men onmiddellijk zeggen dat de technische moeilijkheden van een overgang als deze te groot waren, en men zal zeggen - als het in Polen misgaat - dat de hulp van de Gemeenschap, wegens haar omvang, tempo of karakter, onvoldoende was of op verkeerde wijze opgezet was. Men hoeft derhalve geen erg vooruitziende blik te hebben om zich voor te stellen van welk een negatieve invloed dit mislukken zou zijn voor de hervormingen die men nu in de andere landen aankondigt. Sta mij toe, mijnheer de Voorzitter, om naar aanleiding van hetgeen gisteren gebeurd is ten aanzien van het onderwerp van de hereniging van Duitsland, nog een andere, additionele overweging naar voren te brengen. Is er iemand die zich een situatie voorstelt waarbij deze moeilijke overgang een succes is in de DDR en daarentegen een mislukking in Polen? Wie zou er dan niet in de verleiding komen de conclusie te trekken dat het criterium van nationaliteit, juist in het tijdperk van de predominatie van de supranationale
instanties, nog steeds een waarde blijft die veel zekerder is dan die van de supranationaliteit, wanneer het enige beschikbare instrument de intercommunautaire hulp is? Ik denk dat het duidelijk is dat het hier om een situatie gaat die wij niet tot ontwikkeling mogen laten komen. Strikt economisch gezien is de fundamentele tegenspraak die er nu in Polen heerst hoe de algemene aanpassing te combineren met de aanpassing per sector, en bij de Poolse autoriteiten bemerken wij soms de neiging om te zeggen: „Laten wij allereerst de algemene aanpassing onder controle zien te krijgen, de strijd tegen de inflatie, en laten wij de oplossing van de sectoriële problemen naar later en naar nog een beetje later verschuiven". Wij moeten onze Poolse vrienden vertellen dat het niet mogelijk is een globale macro-economische aanpassing tot stand te brengen zonder acht te slaan op de concrete verwachtingen van de mensen die die economie vormen. Het is nu juist bij deze concrete en sectoriële aanpassingen waar wij als Gemeenschap de moeilijkste rol kunnen spelen. De heer Langer (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ook onze fractie waardeert het werkstuk dat de rapporteur, de heer Walter, over Polen heeft gemaakt en wij waarderen vooral in hoge mate de onderliggende gedachte waarmee aan het communautaire Europa solidariteit en tijdige en doeltreffende hulp wordt gevraagd, zoals deze aan ons zijn gevraagd.Maar nog meer waarderen wij en verheugen wij ons over de buitengewone veranderingen die zich in Polen hebben voltrokken. Het is vooral het Poolse volk geweest - te beginnen bij zijn vakbond Solidarnosc - dat voor heel Oost- en Midden-Europa een pad heeft geëffend dat van het allergrootste belang is geweest. Daarom zeggen ook wij: „ja, het communautaire Europa moet hulp verlenen en het moet dat zonder eisen, zonder enige zelfgenoegzaamheid doen". Wij constateren dat er in Polen op dit moment sprake is van een ernstige tegenstrijdigheid: een proces dat door een beweging „Solidariteit" genaamd in gang is gezet, wordt op dit moment door de markt in de houdgreep genomen, en de markt is zeker niet het terrein van de solidariteit, maar veelmeer van de competitie, de mededinging en de expansie. Wij zouden graag zien dat onze hulp er niet zozeer toe zou bijdragen om de markt vrij spel te laten, maar juist om de overlevingskansen en de versterking van structuren ten behoeve van de solidariteit, de hulpverlening en het bestaan te waarborgen; met name om structuren te waarborgen die het Poolse volk in staat zullen stellen eindelijk te werken en te produceren voor hun eigen behoeften, en niet voornamelijk voor de export en om kostbare valuta binnen te halen. Wij vinden daarom dat het Europees Parlement zijn stem moet laten horen om de Poolse aanspraken te steunen, met name wat betreft het opheffen, het
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/165
Langer
schrappen van de schuld. Wat betreft de internationale financiële mechanismen, zal de situatie in zowel Polen als andere landen van Oost- en Midden-Europa steeds meer op die van de zogeheten derde ereld gaan lijken. En wij zouden toch niet met onze aanspraken op terugbetaling van de schuld de Poolse economie nog extra willen dwingen zowel de mensen als de natuur uit te buiten. Daarom moeten wij onze invloed op Polen en andere landen terugdringen in plaats van dwang uit te oefenen. Het laatste punt waar ik namens onze fractie op wil wijzen is dit: Polen verzoekt ons op dit moment met name om als een volwaardig deel van Europa te worden beschouwd, en ik geloof dat onze activiteiten zich hierop moeten richten. Wij moeten zeggen dat de uitwisselingen in hoge mate dienen te worden versterkt en de culturele en menselijke banden met Polen dienen te worden aangehaald. Onze amendementen in de commissie hebben hierop betrekking, en wij zullen nog enkele andere amendementen daarover in dit Parlement indienen, en wij verzoeken u uiteraard deze aan te nemen. (Applaus) De heer Perez Royo (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats de vele gelegenheden in herinnering brengen waarbij deze Vergadering zich in het verleden uitgesproken heeft ten gunste van het democratiseringsproces in Polen. Vandaag liggen er twee fantastische verslagen voor ons die, elkaar aanvullend, een Polen tot onderwerp hebben waar zeker een democratische regering is, maar dat zich geconfronteerd ziet met moeilijkheden van een geweldige omvang en in een sfeer van een geweldige hervormingsdrang. Wij geven zeker onze steun aan de overwegingen en opmerkingen vervat in de twee verslagen, zowel in dat van de heer Walter als in het uitstekend gestructureerde verslag van collega Cano Pinto. Wij willen in elk geval de navolgende punten benadrukken. Ten eerste, de noodzaak dat de Gemeenschap als zodanig - dat wil zeggen, als eenheid die zich onderscheidt van de Lid-Staten - binnen het ondersteunings- en samenwerkingsprogramma met Polen een actievere rol speelt, wat helaas op het ogenblik niet het geval is. Zoals dat over het algemeen evenmin het geval is bij het vaststellen van de nieuwe constructie van Europa, waarvan wij menen dat de Gemeenschap daar een belangrijkere rol in zou moeten spelen dan zij nu doet. In de tweede plaats, wat de inhoud van de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Polen betreft, zijn wij van mening dat het noodzakelijk is aan te dringen op de politieke versterking van die betrekkingen. Tijdens de vorige vergaderperiode waren wij in de gelegenheid de ideeën van de heer Delors aan te horen - zeer interessant overigens - over het nieuwe soort van associatie-overeenkomsten, of herziene associatie-overeenkomsten, om zijn eigen uitdrukking te gebruiken. Wij menen dat het op dit moment, ter gelegenheid van dit
debat over Polen, terecht zou zijn om aan te dringen op, en te vragen om, verdere precisering van dit interessante idee.In de derde plaats willen wij de nadruk leggen op de ideeën gebracht in het verslag-Walter ten aanzien van de veiligheidsaspecten en de noodzaak om een gemeenschappelijk veiligheidsstelsel op te zetten, alsook op het onderwerp dat verband houdt met het voorgaande, nl. dat van de grenzen, dat deze Vergadering al vluchtig behandeld heeft bij het vorige debat. De politieke vernieuwing in Polen mag niet in gevaar gebracht worden door het debat over de grenzen, zoals het verslag-Walter dat zegt, en wij willen dat duidelijk onderstrepen. De heer Chabert (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie juicht het initiatief van het Parlement toe om meer steun te verlenen aan Polen. We moeten ons in dit verband herinneren dat Polen de spits afgebeten heeft in de strijd voor democratie in Oost-Europa, en twee Poolse parlementariërs van Solidamosc die zich momenteel op onze publieke tribune bevinden, getuigen van dit feit. De democratie zegevierde in Polen op een moment dat wij nog geen hoop konden koesteren op de omwenteling die zich thans heeft voltrokken in alle andere landen van de COMECON. De affaire met de Duitse hereniging mag ons in geen geval onze verantwoordelijkheid doen vergeten jegens de andere Oosteuropese Staten, inzonderheid Polen. Polen hoort door zijn cultuur in feite bij Europa. Iedere dag bevestigt weer dat het land politiek gezien bij ons hoort. We verkeren momenteel aan de vooravond van de vrije plaatselijke verkiezingen die de Poolse regering op zes mei zal uitschrijven, en ook deze bevestigen Polens verwantschap met onze eigen politieke cultuur en de onomkeerbare koers van het land in de richting van een democratisch bestel. Blijft nog het feit dat op economisch gebied er een diepe kloof bestaat tussen onze Westeuropese economieën en de Poolse staatshuishouding, die opgescheept zit met de erfenis van vijftig jaar oorlog en totalitaire en monopolistische overheersing. Het is duidelijk dat hier zich de voorwaarde bevindt voor het welslagen van de politieke ontwikkeling en dat onze inspanningen zich op de Poolse economie moeten richten. Polen moet drie belangrijke hinderpalen overwinnen. Ten eerste impliceert de totstandbrenging van een markteconomie een structurele verandering van het geldwezen, de handel en het produktieapparaat. Ten tweede moeten deze veranderingen gepaard gaan met een mentale omwenteling en een verregaande omschakeling in de methodiek van de verschillende economische krachten in het land. Ten derde veronderstelt de verandering waarvan ik zojuist sprak, dat onze ontwikkeling en die van de Polen nauw verweven worden. Wij moeten onze know how délen en niet alleen exporteren. Deze uitdagingen vragen om een viertal belangrijke stappen. Ten eerste moeten Polen de middelen verschaft worden om een effectief financieel instrument te hebben waarmee het land de diepgaande verande-
Nr. 3-386/166
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Chabert
ringen aankan die het te wachten staat. Het zou goed zijn om van onze financiële steun een hefboom voor de ontwikkeling te maken. Ten tweede moeten we ons richten op de ontwikkeling van moderne communicatiemiddelen, die van het hoogste belang zijn voor iedere vorm van handelsverkeer. Ten derde moet ons streven zijn de Polen bij te staan in hun inspanningen op het gebied van het milieu, het energieverbruik, de waterzuivering en het beleid voor milieu- en natuurbescherming. Als vierde wil ik noemen scholing en opleiding. Ook hierin moet sprake zijn van een totaal partnerschap en dit terrein moet de kern vormen van onze toenaderingen, op voorwaarde dat de vorming gekruist is en dat de theoretische kant van scholing en opleiding gepaard gaat met een praktische kant.
bondswezen leren, terwijl het bij hen al goed werkt en het hier slecht werkt. U wilt de Poolse jeugd organiseren in een Europese unie van de jeugd, maar, in hemelsnaam, de Poolse jeugd is minstens zo veel waard als onze eigen jeugd en heeft ons gemoraliseer niet nodig. U wilt hen de democratische instellingen leren kennen. Laat de Polen zelf hun instellingen vinden overeenkomstig hun landsaard en de verlangens van de bevolking. Wij wijzen die neiging om de hele wereld in te richten naar het model van onze universele sociaal-democratie, krachtig van de hand, en wij wensen Polen geluk op de weg naar onafhankelijkheid en vriendschap met de Europese naties.
Het kwantitatieve aspect van onze steun is belangrijk. De kwaliteit van de hulp zal bepalend zijn voor het feit of Polen de mogelijkheid zal hebben om zijn plaats in te nemen in het Europa van morgen.
De heer van der Waal (NI). - Mijnheer de Voorzitter, de omschakeling in Polen van een centraal geleide economie naar een markteconomie is een zaak van uitzonderlijk belang voor de politieke verhoudingen binnen Europa. Het is ook een verandering van diepingrijpende betekenis voor het Poolse volk, een proces van jaren waarbij pijnlijke nevenverschijnselen als prijsstijgingen, inflatie en werkloosheid niet uit zullen blijven. Van de Poolse regering zal veel stuurmanskunst worden gevraagd en van de bevolking veel zelfdiscipline. Daarom is buitenlandse hulp een harde noodzaak om hervormingen te begeleiden en de grootste pijn te verzachten. Het verslag-Cano Pinto bevat daartoe een reeks waardevolle aanbevelingen. Hopelijk ontstaan met de ontwikkeling van een vrije markt ook de omstandigheden waaronder het zinvol wordt weer over kredietverstrekking te spreken. Niet om tekorten op de betalingsbalans te financieren zoals in 1981, maar om het hervormingsproces te ondersteunen.
De heer Antony (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, er zitten goede dingen in de verslagen van onze collega's Walter en Cano Pinto, maar er staat niets in over de oorzaken van de rampzalige toestand waarin de Poolse staatshuishouding verkeert. Wat een afgang is dit toch allemaal als men bedenkt dat het Lenin was die het socialisme omschreef als de unie van Sovjets voor de elektrifikatie van het platteland! In het verslag van de heer Cano Pinto valt te lezen dat van de 36000 Poolse dorpjes er nauwelijks 12000 elektriciteit hebben. Van de 600000 boerderijen zijn er nog geen 36000 met stromend water, en om wat voor een water gaat het dan als men weet dat er van de Baltische Zee tot het Tatragebergte in het Polen met zijn vervuilde grondwater geen druppel fatsoenlijk drinkwater te vinden is. Het is gewoon verpletterend, en dat geldt al evenzeer voor de historische verantwoordelijkheid van de partij van de heren Walter en Cano Pinto, die ons voortdurend de les leest, maar tot voor kort geleden niet onder ogen wenste te zien wie Stalin eigenlijk was en niet naar de onthullingen van Boris Souvarine luisterde. Het is dezelfde partij die het toeliet dat Hitler zich versterkte. Het was immers Leon Blum die verkondigde dat men het altijd wel op een akkoordje zou kunnen gooien met die Oostenrijkse korporaal, en die de verschrikkingen van de oorlog gekend had en ze niet weer wilde zien, weshalve hij geen kredieten wilde toewijzen voor onze landsverdediging. Het was diezelfde Blum die Mussolini min of meer in Hitler's armen dreef terwijl men hem had kunnen steunen ten tijde van de crisis bij de Brennerpas. U wilt Polen helpen. Goed. Maar ongeacht wat Polen doet in verband met de opheffing van de COMECON, verwachten we toch echt dat dit land het Warschaupact verlaat, en dat moet het land ook overeenkomstig de wil van het volk doen. Maar ik zeg ook: stop die neerbuigende bevoogding van Polen! In uw verslagen wilt u zich met alles bemoeien, u wilt de Polen het vak-
(Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts)
Zoals zonder politieke veranderingen in Polen economische hervormingen niet mogelijk zijn, zo geldt thans omgekeerd dat zonder economische vooruitgang de ontwikkeling van Polen naar een democratie met een vrije markt niet zal slagen. Dat onderstreept het enorme belang van de hulpverlening waarover wij thans debatteren en de prijzenswaardige voortvarendheid waarmee de Commissie op de ontwikkeling heeft gereageerd. Maar hier dringt zich de vraag op binnen welk politiek kader de economische hulp door de Commissie wordt verleend en gecoördineerd. Economische hulpverlening en politiek beleid zijn in het bijzonder met betrekking tot de Oosteuropese landen nauw op elkaar betrokken. De politiek is evenwel niet het terrein van de Europese Commissie, maar van de ministers in EPS-verband. Vorige week was in de pers te lezen dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken aan deze onderscheiden competenties nog eens heeft herinnerd. Opvallend is dat het verslag-Walter aan deze competentievraag volledig voorbijgaat. Wat te denken van van paragraaf 29 met de oproep aan de Raad, de Commissie en het Parlement om een totaal concept uit te werken van institutionele economische en politieke maatregelen die moeten uitmonden in de éénwording
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/167
van der Waal van Europa. Zonder afte dingen op de belangrijke rol die de ministers van Buitenlandse Zaken in EPS-verband kunnen spelen, lijkt mij het Europa van de Twaalf een te beperkt verband voor het formuleren van de toekomstige politieke verhoudingen binnen Europa. Europa is niet langer synoniem met de EEG, zoals wij allang gedacht hadden. Daarom is naar mijn opvatting de CVSE hiervoor het aangewezen overlegorgaan. Veiligheid, intermenselijke contacten en economische ontwikkelingen maken daarvan in onderlinge samenhang deel uit. De vraag kan worden gesteld of ook de Bank van Oost-Europa niet binnen het CVSEkader gebracht had moeten worden. Samenvattend, mijnheer de Voorzitter, veel waardering voor de activiteiten van de Commissie op het gebied van de economische hulpverlening, maar met betrekking tot de politieke randvoorwaarden is er naar mijn mening nog veel onduidelijkheid. VOORZITTER: DE HEER ALBER On der voorzitter De Voorzitter. - Wij onderbreken nu dit debat dat na de stemming wordt voortgezet. 6. Stemming
·
Verzoek om spoedige stemming over vijf ontwerp-resoluties (doe. nrs. B3-397, 398, 401, 405 en 506/90) tot besluit van het debat over belasting op spaartegoeden (Het Parlement stemt in met het verzoek) De Voorzitter. - De stemming over de ontwerp-resoluties zelf vindt donderdag om 18.00 uur plaats. * * * Tweede verslag (doc. A3-21/90) van de heer Cox, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 466 def. - doe. C3182/89) voor een beschikking inzake de verwezenlijking van een geleidelijke convergentie van de economische ontwikkeling gedurende de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie: aangenomen Stemverklaring De heer Megret (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag-Cox gaat, evenals het verslag-Donnelly, over de tenuitvoerlegging van de eerste fase van de Economische en Monetaire Unie. Die Unie is nog altijd niet omschreven. Niettemin aan de eerste fase beginnen, betekent dus van start gaan zonder enige waarborg. Men ziet hier weer eens een staaltje van de werkwijze die de Brusselse eurocratie
maar al te vaak toepast: men gaat op weg zonder te zeggen waarheen. In het onderhavige geval zijn twee dingen onbekend. Ten eerste weet men momenteel nog niet wat uiteindelijk de institutionele vorm zal zijn van de Economische en Monetaire Unie; zal er een eenheidsmunt komen die de nationale valuta vervangt, of- wat wij willen - een sterke ecu die naast de nationale munteenheden kan functioneren als een wissel- en reservevaluta om Europa te beschermen tegen het imperialisme van de yen en de dollar? Ten tweede weet men voor de eerste fase, de zogenaamde „leerfase", waarin iedere Lid-Staat zich verbindt een beleid te voeren dat beter afgestemd is op dat van de andere Lid-Staten, niet wat de beleidsdoelstellingen en -beginselen moeten zijn die men nader tot elkaar wil zien komen. Men praat zoals altijd over procedure en over institutionele kaders, maar men brengt noch de inhoud noch de doelstellingen van het te voeren beleid naar buiten. De Technische Fractie Europees Rechts vindt dat het beginsel van de communautaire voorkeursbehandeling een essentieel principe is, dat elke vorm van beleid moet leiden, ook het beleid op staatshuishoudkundig en monetair terrein. De vorming van een gemeenschap van Europese naties heeft alleen zin als hiermee beoogd wordt een economisch machtsblok te creëren dat onafhankelijk is van de Verenigde Staten en Japan. Op het ogenblik zien we echter dat de dwingende bepalingen van deze Unie worden aangewend om de naties op te heffen en de instrumenten van hun nationale onafhankelijkheid te vernietigen. We zien toch heel goed hoe deze initiatieven worden uitgebuit door het buitenland, vooral door Japan, dat de Europese markten omsingelt, hele delen van ons bedrijfsleven ontmantelt en talrijke andere sectoren van ons produktieapparaat overneemt. Wij zien niet hoe de Gemeenschap de verdediging van de binnenmarkt en de bescherming van het Europese bedrijfsleven op zich denkt te kunnen nemen, vooral in strategische sectoren zoals de elektronika en de auto-industrie. Zolang de Commissie en de Raad geen opheldering zullen hebben gegeven over hun standpunt ten aanzien van deze kwesties en niet een duidelijk beleid van communautaire voorkeursbehandeling voeren, kunnen wij geen verslagen goedkeuren zoals dat van de heer Cox of van de heer Donnelly. De heer Christiansen (S), schriftelijk. - (DA) Wij, Deense sociaal-democraten, hebben in december de meerderheid hier in de zaal gevolgd in haar besluiten om commissaris Christophersen naar huis te sturen zonder een uitspraak van het Parlement over respectievelijk de samenwerking betreffende het economische beleid en de samenwerking met de centrale bank. De reden hiervoor was, zoals bekend, de volledig afwijzende houding van de Commissie tegenover onze amendementen. Daarin werd gesteld dat voorrang moet worden gegeven aan een de werkgelegenheid bevorderend beleid in plaats van alleen maar aan prijsstabiliteit en een niet-inflationair beleid. Voorts wensten wij meer doorzichtigheid, openheid en democratie
Nr. 3-386/168
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Christiansen
bij de economische en monetaire samenwerking. Nu beweegt de Commissie zich geleidelijk in de richting van onze standpunten en er is een compromis bereikt, maar volgens mij op een veel te losse basis. De Commissie heeft - geformaliseerd door een briefwisseling met het Parlement - onder meer beloofd de ter zake bevoegde commissies van het Parlement op de hoogte te zullen houden van de aanbevelingen van de Commissie betreffende het economisch beleid van de LidStaten. Maar, zoals er in het akkoord staat, „op een zodanige wijze dat discretie verzekerd is". Dit moet dus vertrouwelijk gebeuren. Wat hier wordt geboden, is een show. De Commissie zal immers nooit iets wezenlijks kunnen zeggen - ert wie gelooft dat meer dan vijftig commis-sieleden zich een zwijgplicht zullen laten opleggen? Dit aanbod kan alleen maar worden gedaan om het Parlement de mond te snoeren met betrekking tot zijn eis tot meer en grotere bevoegdheden - die het niet wenst ten koste van de bevoegdheden van de LidStaten, maar ten koste van de toenemende macht en geslotenheid van de Commissie. Daarom onthouden wij ons van stemming over het verslag-Cox. De heer Pimenta (LDR), schriftelijk. - (PT) De komst van de interne markt en van een Economische en Monetaire Unie trekt een zware wissel op de betrekkingen die de Europese Gemeenschap met het buitenland onderhoudt, en heeft ons verplicht tot een extra inspanning om de Lid-Staten economisch nader tot elkaar te brengen. Daar zal een nauwe samenwerking tussen de centrale banken aan moeten bijdragen. In dit verband en ook in het kader van wat de Europese Akte bepaalt, is het onontbeerlijk dat de maatregelen tot vrijmaking dwingend gepaard met maatregelen die een grotere economische en sociale samenhang beogen. Dit zijn twee zijden van dezelfde medaille, en juist de bevordering van een meer evenwichtige benutting van de economische bronnen van alle Europese gebieden en van het potentieel dat de mensen daar te bieden hebben, is een onmisbare voorwaarde voor een unie die een verbetering van het welzijn van alle burgers beoogt, ook in de thans minst begunstigde streken. De resultaten die tot op heden bereikt zijn met de verschillende structuurbeleidsmaatregelen zijn van dien aard, dat wij ze toejuichen, en ze rechtvaardigen, ook dat wij veel hoop koesteren voor de toekomst. Het structuurbeleid heeft namelijk samen met andere factoren zeker een flinke bijdrage geleverd aan het feit dat de meest achtergebleven landen de hoogste economische groeipercentages hebben bereikt; zo is de Spaanse economie in 1989 met 4% gegroeid, en in Ierland en in Portugal is zelfs een percentage van 4,5% gehaald, terwijl de gemiddelde groei in de Gemeenschap slechts 3% bedroeg en in de Verenigde Staten maar 2% bereikte. De bruto-vorming van vast kapitaal bedroeg in dat jaar 10% in de genoemde drie landen, terwijl dat 4,75% was in het Europa van de Twaalf, 4% in de Verenigde Staten en 5,25% in Japan.
Overigens mogen deze gunstige cijfers geen verslapping van de communautaire steun aan het structuurbeleid ten gevolge hebben. Met name de steunmaatregelen die thans genomen moeten worden ten gunste van de Oosteuropese landen, mogen geen nadelige gevolgen ondervinden. Men dient in dit verband te bedenken dat deze maatregelen ook een evenwichtiger en een krachtiger Europa ten goede zullen komen en dat ze de Oosteuropese staten kansen verschaffen die zij anders niet zouden krijgen. Men dient bovendien niet uit het oog te verliezen dat de perifeer gelegen Lid-Staten die ik zoeven noemde, nog immer gekenmerkt worden door een laag niveau van ontwikkeling, ondanks de goede resultaten die in sommige van die landen geboekt zijn. Die resultaten kunnen derhalve alleen uitgelegd worden als een duidelijk bewijs dat het de moeite waard is een structureel ontwikkelingsbeleid te voeren. Deze ervaring leert ons dat alleen op middellange en lange termijn - en daarop heeft het structuurbeleid betrekking - de doelstellingen die men wil bereiken gerealiseerd kunnen worden; de tot nu toe minst begunstigde gebieden moeten dan ook, in ieders belang, speciale steun blijven ontvangen. Alleen zo kan er ook daar meer economische bedrijvigheid op gang komen, zodat ook deze gebieden een element van betekenis kunnen vormen in het Europa dat wij tot stand willen brengen. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) Tweede verslag (doc. A3-20/90) van de heer Donnelly, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 467 def. - doe. C3185/89) voor een aanbeveling voor een besluit tot wijziging van het besluit 64/300/EEG betreffende de samenwerking tussen de centrale banken van de Lid-Staten der Europese Economische Gemeenschap (Hef Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) * * * Verslag (doc. A3-27/90) van mevrouw Weber, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 303 def. - doe. C3111/89) voor een verordening inzake de oprichting van het Europees milieubureau en het Europees milieubewakings- en informatienetwerk De heer Monnier-Besombes (V). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, eerst hebben we een verandering gezien van een bepaald aantal stemmen die fundamenteel leken. Ik herinner eraan dat het vanzelfsprekend leek, de stemmen te oriënteren die het verst afweken van de betreffende amendementen. Ik vind in de hergroepering van de open amendementen inderdaad een voorstel daartoe alsmede de zorg om de diensten, maar ik constateer dat, gezien wat er zojuist gebeurde, die amendementen in feite alleen ertoe dienden inhoud te
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/169
Monnier-Besombes geven aan het agentschap. De amendementen waar wij ons lange tijd voor beijverd hebben, zijn alle geëlimineerd. Ik verzoek derhalve om toepassing van artikel 103 van het Reglement, dat de mogelijkheid opent van terugverwijzing naar een commissie. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het zou fijn zijn als wij de Commissie nog een keer om haar mening zouden kunnen vragen omdat we daarna moeten besluiten of wij de eindstemming al dan niet houden. U weet dat het volgens de regels van het Parlement mogelijk is de stemverklaringen pas voor de eindstemming af te leggen. Dat zou dus in de volgende vergadering kunnen gebeuren. De heer Ripa di Meana, lid van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie kan de amendementen nrs. 5, 6, 7, 8, 14, 15, 16, 17, 19,22, 124,24, 128, 25, 33, 34, 36, 38, 39, 40, 41, 42, 48, 57, 59, 60, 62, 64, 66, 73, 75, het eerste deel van amendement nr. 76, 79, 86, 89 en 90 aanvaarden. Mevrouw Weber (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, gisterenavond hebben wij de lijst met de door de Commissie aanvaarde amendementen gekregen. Wij hebben weliswaar, zoals beloofd, hard gewerkt, maar wij hebben toch moeten vaststellen dat er over belangrijke punten nog aanzienlijke meningsverschillen bestaan. Daarom verzoek ik overeenkomstig artikel 40, lid 2, dit verslag naar de parlementaire commissie terug te verwijzen, zodat wij binnen een maand misschien dichter tot elkaar kunnen komen. De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieu, volksgezondheid en consumentenbescherming. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is een feit dat het Parlement reeds op zeer effectieve wijze gebruik gemaakt heeft van deze procedure toen het om economische kwesties ging, met name, om een voorbeeld te noemen, in het debat over de verslagen van de heren Cox en Donnelly dat wij eerder deze week gehouden hebben. Ik vraag het Parlement derhalve de rapporteur hierin te steunen en te trachten het verslag voor een maand naar de commissie terug te verwijzen. Mijn reden voor dit verzoek is dat in de laatste paar dagen is gebleken dat wij, hoewel er ongetwijfeld meningsverschillen tussen ons en de Commissie bestaan, het toch niet zo oneens zijn met elkaar als op het eerste gezicht misschien leek. In de tweede plaats, mijnheer de Voorzitter, verschillen wij eigenlijk helemaal niet van mening met de Commissie, want de Commissie was volkomen bereid haar medewerking hieraan te verlenen. Wij hebben een meningsverschil met sommige Lid-Staten. Wij zouden daarom graag de kans krijgen om deze kwestie nader te bespreken met de voorzitter van de Raad en een paar ministers van Milieubeheer. Per slot van rekening heeft het voorzitterschap in het openbaar ver-
klaard dat het dit milieubureau wenst. Het heeft publiekelijk verklaard dat dit een groen voorzitterschap is. Daarom moeten wij in de komende maand de kans aangrijpen om tot overeenstemming te komen, teneinde dit punt weer op de agenda te krijgen en bij stemming goed te keuren en daarmee de oprichting van een bureau met behoorlijke bevoegdheden mogelijk te maken. Dat is onze mening en ik hoop dat het Parlement de moeite die mevrouw Weber zich hiervoor getroost, heeft zal waarderen en haar zal steunen in haar verzoek om artikel 40, lid 2, van het Reglement toe te passen. (Het Parlement stemt in met het verzoek om terugverwijzing) * * * De heer Ford (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Ik besef dat de opsplitsing van debatten over deze onderwerpen voor u problemen schept, maar artikel 105, lid 3, van het Reglement bepaalt dat men niet twee keer in hetzelfde debat overeenkomstig artikel 103 een aangelegenheid naar een commissie kan terugverwijzen. Gisteravond verzocht de Fractie De Groenen in het Europees Parlement al om terugverwijzing. Vanochtend probeerde zij het nog een keer. Dat zou in strijd zijn met artikel 105, lid 3, en ik denk dat we op de een of andere manier moeten bijhouden hoe vaak er pogingen worden gedaan om een aangelegenheid overeenkomstig deze bepaling naar een commissie terug te verwijzen, zodat wanneer dit tweemaal gebeurt, er een stokje voor kan worden gestoken, zoals nu eigenlijk ook had moeten gebeuren. De Voorzitter. - Gisteren was het quorum niet bereikt, zodat de stemming kwam te vervallen. De heer Monnier-Besombes (V). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wanneer wij u om het woord vragen, kunt u ons niet altijd zien. Naar aanleiding van wat diverse sprekers hebben gezegd, zou ik erop willen wijzen dat wij eindelijk hebben ingestemd met de terugverwijzing van dit verslag naar de commissie. Het stemt mij tot tevredenheid dat de wijsheid haar intrede in deze Vergadering doet. * * * Verslag (doc. A3-25/90) van mevrouw Diez de Rivera Icaza, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 542 def. - doe. C3-167/90) voor een beschikking tot wijziging van beschikking 85/338/EEG ten einde de voortzetting mogelijk te maken van het werkprogramma van de Commissie betreffende een proefproject voor het verzamelen van, het coördineren van en het brengen van
Nr. 3-386/170
Handelingen van het Europese Parlement
samenhang in de informatie inzake de toestand van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen in de Gemeenschap (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) 7. Betrekkingen EEG-Polen (voortzetting) De heer Hindley (S). - (EN) Het grote probleem is volgens mij en vele anderen dat de zeer hoge verwachtingen die men thans in Polen koestert in overeenstemming gebracht moeten worden met de werkelijkheid van wat het Westen kan leveren. Deze verwachtingen vinden hun oorsprong in het verleden. Het is niet voor het eerst dat Polen zijn heil in het Westen hoopt te vinden. Het Westen heeft echter nooit redding gebracht, en dat was vooral rampzalig toen de Geallieerden er in 1939 niet in slaagden Polen te behoeden voor de aanvallen van het Duitse nazisme. In Polen leeft niettemin tot op heden zeer sterk het idee dat redding in de vorm van hulp uit het Westen zal komen. Deze tendens is natuurlijk sterk toegenomen na de val van de regimes in Oost-Europa. Het probleem wordt nog vergroot door het feit dat de regering van Solidariteit aan de macht kwam toen de ontevredenheid van het volk over het bestaande regime ten top was gestegen. Nu dat regime ogenschijnlijk terzijde is geschoven, moet de regering van Solidariteit zelf iets gaan ondernemen. Het gevaar is niet denkbeeldig dat het bezuinigingsprogramma dat die regering ten uitvoer legt, grotendeels op verzoek van het Westen, uitgerekend de mensen die Solidariteit aan de macht brachten, tegen de regering van Solidariteit zal keren. De stabiliteit van die regering is geenszins verzekerd. Het probleem waarvoor de Commissie en wij in WestEuropa staan is dat wij ervoor moeten zorgen dat het geld dat aan Polen verstrekt zal worden, ook echt besteed kan worden. Er wordt over grote bedragen gesproken. Maar Polen mist de infrastructuur en de kennis om een institutionele verandering tot stand te brengen en weet niet hoe het vele geld dat nu beschikbaar is uitgegeven moet worden. Ik hoop dat wij, behalve veel geld toewijzen en mooie toespraken over goodwill houden, ook serieus aan de slag gaan om Polen te voorzien van de kennis en de structuren om het geld goed te gebruiken. Kapitaalvorming is voor Polen altijd al een groot probleem geweest en zal ook voor de andere Oosteuropese landen een groot probleem worden. De mensen in Polen kunnen zich onmogelijk van voldoende dekking en middelen verzekeren om genoeg kapitaal te kweken om als actieve partners samen te werken met Westerse belangengroepen, en het gevaar is zeker niet denkbeeldig dat Polen, als het overstapt naar een vrije-markteconomie, zonder meer overstapt naar een markteconomie die volledig beheerst wordt door Westerse kapitalistische belangengroepen. Dit zal niet alleen een probleem vormen, maar ook moeilijk te verenigen zijn met het zeer sterke gevoel van nationale trots dat de Polen eigen is. Ik voor mij ben geen doemdenker en ik
14.2.90
beschouw de situatie niet als absoluut uitzichtloos, maar ik vind wel dat de leden zich te veel laten meeslepen door het tegenovergestelde gevoel dat van nu af aan alles rozegeuren maneschijn zal zijn. Tot besluit wil ik een punt benadrukken dat al eerder naar voren is gebracht, maar dat verdient herhaald te worden, namelijk dat Westerse politici het Poolse volk niet vaak genoeg gerust kunnen stellen wat betreft de erkenning van de bestaande grenzen in Europa. Er heerst nogal wat consternatie in Polen over de gevolgen van de Duitse hereniging en het is van cruciaal belang dat alle Westerse politici, als de gelegenheid zich voordoet, herhalen en zo krachtig mogelijk benadrukken dat wij in het Westen de Poolse grenzen aanvaarden zoals die in Helsinki erkend zijn. Mevrouw Cassanmagnago Cerretti (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, nu wij ons opmaken om over het verslag van de Politieke Commissie over Polen te gaan stemmen, mogen wij het historische karakter van de gebeurtenissen die in dit land en andere landen in het Oosten op de weg naar de democratie hebben plaatsgevonden, niet onderschatten. De democratische instellingen van het land moeten krachtig worden gesteund; zoals premier Mazowiecki, die onlangs te gast was in het Europees Parlement, reeds heeft gezegd, heeft de democratie niet alleen democratische verkiezingen maar ook een gezonde economie nodig. Het Poolse volk, dat al jarenlang op de proef wordt gesteld door ontberingen en een gebrek aan eerste levensbehoeften, moet op dit moment het hoofd bieden aan een ambitieus proces van saneringen en economische hervormingen, dat extra inspanningen en offers vergt van dit dappere en geduldige volk. De Europese Gemeenschap moet er door middel van passende maatregelen voor economische, technische en financiële steun op toezien dat de overgang van een gecentraliseerde economie naar een markteconomie, gebaseerd op de principes van solidariteit en sociale rechtvaardigheid, soepel verloopt. Deze ingrijpende verandering, die gepaard gaat met het opzetten van democratische instellingen en het houden van vrije pluralistische verkiezingen, vereist niet alleen in financieel, economisch en commercieel opzicht van de geïndustrialiseerde landen een inspanning, maar ook wat betreft initiatieven in de culturele en onderwijssector. Ook aan het milieu moet aandacht worden geschonken. Vele van deze maatregelen zijn vervat in de overeenkomst inzake handel en commerciële en economische samenwerking tussen de EEG en Polen, die door dit Parlement is geratificeerd. In dit kader is het echter onze plicht verder te kijken dan enkel en alleen de economische samenwerking, en ook te denken aan veel bredere contractuele betrekkingen en meer ambitieuze vormen van samenwerking, ook van politieke aard, tussen de EEG en de Oostbloklanden. Ik zou hierbij willen herinneren aan het door premier Mazowiecki geformuleerde voorstel om een Europese raad voor de samenwerking in te stellen. De komende conferentie van Helsinki over veiligheid en samenwerking in Europa zal een uitstekende gelegenheid zijn om met de landen in Oost-Europa een bredere samenwerking op het ge-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/171
Cassanmagnago Cerretti bied van de politiek en de veiligheid op touw te zetten, zodat er in Europa eindelijk een situatie van vrede, veiligheid en ontwikkeling kan worden gecreëerd, maar ook om samen met andere Europese landen bij te dragen aan het creëren van deze situatie van vrede en stabiliteit in gebieden op de wereld die daar zo'n behoefte aan hebben. Tot slot, aangezien het Parlement terecht aandringt op de toewijzing van buitengewone financiële middelen aan Polen en de andere Oostbloklanden, waarbij het als gevolg daarvan verzoekt om een herziening van de financiële vooruitzichten, is het niet overbodig erop te wijzen dat deze inspanningen geen afbreuk doen aan onze verplichtingen ten aanzien van de ontwikkelingslanden. Het feit dat de verdeling in Europa wordt opgeheven moet voor deze landen geen reden tot bezorgdheid zijn, maar hun juist de zekerheid geven dat wij van onze kant meer overtuigde steun zullen bieden. De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Mijnheer de Voorzitter, ik zal ook van mijn kant proberen kort te zijn in dit belangrijke debat. Belangrijk omdat Polen, zoals terecht door velen is opgemerkt, symbolisch, historisch maar ook actueel is. Historisch, omdat wellicht geen land in Europa in de geschiedenis zo zeer het slachtoffer is geweest van imperialistisch optreden van grootmachten. Actueel, omdat het op zichzelf toch bijzonder is te constateren dat juist een land als Polen een land is geweest dat het signaal heeft gegeven voor de democratische hervormingsbeweging die in Midden- en Oost-Europa tot stand is gekomen. Polen - symbolen. Als dat zo is, mijnheer de Voorzitter, dan zal Polen ook symbool moeten zijn van de acties die de Europese Gemeenschap onderneemt. Symbool in de zin dat het model moet staan - dat woord is gebruikt in dit debat -, model moet staan voor de wijze waarop wij hier in het westen van Europa ons van onze solidariteit met dit land bewust zijn en daaraan in concrete vorm gestalte willen geven. Mijnheer de Voorzitter, er is veel gesproken over de veiligheidsaspecten. Ik spreek daarover niet. Ik noteer slechts dat de Europese Commissie van harte onderschrijft hetgeen in dit debat over het respect voor de grenzen van Polen is gezegd en in het waardevolle verslag van de heer Walter is neergeschreven. Die waardering geldt in gelijke mate voor het verslag van de geachte afgevaardigde Caño Pinto. En wat betekent dat in concreto? Dat betekent in de eerste plaats dat we met visie vorm hebben te geven aan de wijze waarop wij hulp willen bieden aan Polen en later aan andere landen in Oost-Europa, in die zin dat deze nieuwe prioriteit niet als het ware in de plaats treedt van prioriteiten die eerder zijn gesteld. Vele geachte afgevaardigden hebben daarop gewezen, en met name de rapporteur. Ik wil hier nadrukkelijk zeggen dat het oordeel van de Commissie is dat de nieuwe prioriteiten die we nu stellen naast, en niet in de plaats van reeds gekozen prioriteiten moeten worden gezien. Dat zal zich moeten vertalen ook in het budget van de Europese Gemeenschap, waarin wellicht nu voor het eerst in
alle duidelijkheid een prioriteit voor de financiële implicaties van ons buitenlands beleid moet worden erkend. Ik kan niet op toekomstige voorstellen van de Commissie vooruitlopen, maar ik kan u wel zeggen dat de Commissie daar hard aan werkt en met voorstellen zal komen waarin deze nieuwe prioriteiten gestalte krijgen, niet ten koste van, maar naast bestaande prioriteiten. Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement heeft zich vandaag ten aanzien van Polen ambitieus opgesteld. De Commissie wil het Parlement graag in die ambitie volgen. Ik ga niet in op alle concrete suggesties die zijn gedaan en waarvan er zoals gezegd reeds zeer vele in concrete verdragsteksten zijn neergelegd of anderzijds onderdeel zijn van de steunprogramma's die op dit ogenblik zowel door de Europese Gemeenschap als in het kader van de 24 die Polen en andere landen steunen, worden ondernomen. We willen proberen ambitieus te zijn, ambitieus ook met betrekking tot de absorptiecapaciteit van Polen. Het is nu al duidelijk dat de mogelijkheden om de middelen die beschikbaar zijn te absorberen ook moeten worden ontwikkeld. We zullen dus wat dat betreft ook een realistisch beleid moeten voeren. Hulp ook, mijnheer de Voorzitter, tot zelfhulp. Geld alleen zal niet volstaan. Zijn wij als Europese Gemeenschap bereid onze markten te openen opdat produkten van deze landen in de Europese Gemeenschap kunnen worden ingevoerd? Ik ontkom niet aan de indruk dat als we gaan concretiseren, mijnheer de Voorzitter, dat het dan wel eens wat moeilijker kan worden. Hulp tot zelfhulp, hulp ook in het creëren van economische mogelijkheden voor deze landen op onze markten. Mijnheer de Voorzitter, er is gesproken over het toekomstbeeld. Dat kan vandaag nog niet geschetst worden, maar het beeld dat we wel hebben is dat van een associatie-overeenkomst, een zaak waarover reeds met de Poolse eerste minister werd gesproken tijdens zijn laatste bezoek aan de Europese Commissie. De Europese Commissie hoopt in de loop van dit jaar, in de loop van dit eerste halfjaar een concrete visie over die associatie-overeenkomsten op tafel te leggen en ze is uiteraard graag bereid in dat kader opnieuw met het Parlement in discussie te treden over de wijze waarop we ambitieus onze hulp aan deze landen in de toekomst vorm kunnen geven. (Applaus) De Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 18.00 uur plaats. (De vergadering wordt om 13.00 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
Nr. 3-386/172
Handelingen van het Europese Parlement
VOORZITTER: SIR FRED CATHERWOOD On dervoorzitter 8. Vragenuur De Voorzitter. - Aan de orde is het tweede deel van het Vragenuur (doe. B3-203/90).Wij behandelen vandaag de vragen aan de Raad en aan de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen. Wij beginnen met de vragen aan de Raad. Vraag nr. 67 van de heer Nianias (H-45/90): Betreft: Betrekkingen EEG-Bulgarije In een brief aan de Griekse minister-president heeft de premier van de republiek Bulgarije, de heer Mladenov, Griekenland om hulp verzocht bij de totstandbrenging van de samenwerking met de Gemeenschap. In dit schrijven stelt de Bulgaarse premier dat deelneming van zijn land aan de Europese economie een positieve uitwerking zou hebben op de politieke en economische hervormingen in Bulgarije. Welke maatregelen is de Raad voornemens te treffen? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) De onderhandelingen met Bulgarije, die in 1989 reeds goed op gang waren gekomen en waarbij de door de Raad op 20 februari aangenomen richtlijnen als uitgangspunt dienden, zullen op 7 maart worden hervat. De Raad verlangt dat de overeenkomst eind juni wordt gesloten. De betreffende overeenkomst maakt het mogelijk de fundamenten te leggen voor uitgebreide economische samenwerking tussen de Gemeenschap en Bulgarije, overeenkomstig de onlangs door de Bulgaarse autoriteiten geuite wens. Bovendien is het standpunt van de Gemeenschap inzake uitbreiding van de hulp van de Westerse landen aan Bulgarije op 5 februari door de Raad bevestigd en het zal op 16 februari door de Groep van 24 worden besproken. Die hulp zou verleend moeten worden op grond van beloften van Bulgarije om politieke en economische hervormingen door te voeren. Deze hulp van de Westerse landen, in combinatie met de sluiting van een handels- en samenwerkingsovereenkomst, moet de economische en politieke hervormingen die Bulgarije tot stand tracht te brengen, kracht bijzetten. Op 5 februari heeft de Raad ook de mogelijkheid van associatie-overeenkomsten besproken en de Commissie heeft de Raad enkele ideeën over de eerste aanpak daarvan voorgelegd. De Raad heeft de Commissie aangemoedigd haar ideeën verder uit te werken en beloofd deze te bestuderen aan de hand van een nadere mededeling die eind juni aanstaande wordt verwacht. Zo'n associatie-overeenkomst zou moeten volgen op het samenwerkingsverdrag met Bulgarije dat ik zojuist noemde. De heer Nianias (RDE). - (GR) Ik dank u van harte voor het antwoord dat ik heb gekregen. Het is werkelijk bemoedigend dat Bulgarije, dat Griekenland heeft
14.2.90
verzocht te bemiddelen bij de toenadering van het land tot de EEG, reeds een bevredigende verklaring heeft gekregen omtrent de maatregelen die van de kant van de Gemeenschap worden getroffen. Wat ik wilde zeggen, en dat heb ik gisterenavond ook al gezegd, is dat wij een eensluidend standpunt moeten innemen ten aanzien van het gebied dat van belang is voor ons beleid, dat wil zeggen van Midden- en Oost-Europa. Oost-Europa heeft eveneens dringend behoefte aan economische ontwikkeling en deelname aan het Europese concept, net zoals Midden-Europa. Ik wilde vragen of wij volgens u op korte termijn werkelijk een praktische actie in Bulgarije kunnen verv/achten, of dat deze onderhandelingen, die op zich wel juist zijn, nog lang zullen doorgaan. Want ik geloof dat de kwestie dringend is. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Zoals de geachte afgevaardigde wel zal weten, heeft de Raad Algemene Zaken vorige week de gehele kwestie van overeenkomsten met de landen van Midden- en Oost-Europa besproken. De Raad bevestigde dat hij zich ten doel stelt de onderhandelingen, niet alleen met Bulgarije, maar ook met Oost-Duitsland, Tsjechoslowakije en Roemenië, in de eerste helft van dit jaar te voltooien. De heer Lane (RDE). - (EN) Ik dank de fungerend voorzitter voor haar antwoord. Ik zou willen zeggen dat ik vooral onder de indruk ben van het feit dat beloften gedaan moeten worden om politieke en economische hervormingen door te voeren. Zonder die beloften zouden de overeenkomsten en die verdragen alleen maar de elementen van het vroegere regime in Oost-Europa steunen en wij zouden onze tijd verspillen, omdat wij niet zouden waarborgen dat er nieuwe regimes, nieuwe regeringen en nieuwe politieke en economische hervormingen komen in Oost-Europa. Ik vraag de fungerend voorzitter: „Hoeveel belang hecht de Raad aan de sluiting van deze overeenkomst met Bulgarije?" Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Uit mijn antwoord op de voorafgaande vraag zou moeten blijken dat wij groot belang en veel waarde hechten aan de sluiting van deze overeenkomst, niet alleen met Bulgarije maar ook met de andere landen die ik noemde. De sluiting van de overeenkomsten zal een weerspiegeling zijn van de inzet van de Gemeenschap voor een nieuwe verhouding tot de betreffende landen. Die verhouding is van essentieel belang, gezien de nieuwe mogelijkheden die zich nu voordoen om de samenwerking tussen alle landen van Europa te verbeteren. Gemeenschappelijke stimulering van de zeer positieve stromingen die de laatste tijd in Oost-Europa ontstaan zijn, is, zoals de geachte afgevaardigde weet, natuurlijk iets waaraan het Ierse voorzitterschap hoge prioriteit verleent. De Voorzitter. - Vraag nr. 68 van Sir James ScottHopkins (H-53/90):
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/173
Voorzitter Betreft: De Sovjetunie en de overdracht van technologie Onlangs is tussen de EG en de Sovjetunie een handels- en samenwerkingsovereenkomst gesloten voor de duur van tien jaar. Kan de Raad in dit verband mededelen in welke specifieke technologiesectoren hij de grootste kansen voor overdracht van technologie aanwezig acht? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij is dit een zaak die binnen de bevoegdheid van het Parlement en niet van de Raad valt. Vergeeft u het mij als dat niet het geval is. Indien u wenst dat ik antwoord geef op deze vraag, dan heb ik daar geen moeite mee. Sir James Scott-Hopkins (ED). - (EN) Het zou heel wat tijd besparen, als wij de minister verzochten om de vraag te beantwoorden. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De economische samenwerking met de Sovjetunie is gebaseerd op het beginsel van wederzijds belang en de twee partijen zullen gezamenlijk moeten bepalen op welke gebieden die samenwerking dient te worden uitgebreid. De Gemeenschap is van mening dat het de taak van de Commissie is het initiatief te nemen wat betreft de specifieke projecten die als mogelijkheid beschouwd moeten worden. De algemene opvatting is dat er zal worden samengewerkt zowel op de Gemeenschap zelf actief is als op de gebieden waarin de Gemeenschap geïnteresseerd en de USSR het meest geavanceerd. Het is nog niet mogelijk een preciezere aanduiding te geven van wat er uit deze overeenkomst kan voortvloeien, aangezien de overeenkomst, zoals de geachte afgevaardigde weet, pas op 1 april 1990 van kracht wordt. De gemeenschappelijke commissie van de EEG en de USSR zal begin mei bijeenkomen teneinde de door de beide partijen voorgestelde plannen voor grotere economische samenwerking, een fundamenteel element van deze overeenkomst, duidelijker te omlijnen. Sir James Scott-Hopkins (ED). - (EN) Is de fungerend voorzitter het niet met mij eens dat een van de belangrijkste gebieden de bestrijding van de milieuverontreiniging is? Zal de ontwikkeling van de wetenschap op dit gebied in het programma worden opgenomen? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De kwestie die de geachte afgevaardigde te berde heeft gebracht, betreft een van de specifieke punten waarop de Gemeenschap en de USSR, krachtens artikel 20 van de overeenkomst, gaan samenwerken en daaronder vallen de bescherming van het milieu en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen. De heer Ephremidis (CG). - (GR) Ik zou graag van de fungerend voorzitter antwoord hebben op de vraag of er in het kader van deze overeenkomst, die ten gunste van beide partijen, zowel van de Gemeenschap als van
de Sovjetunie, ook betrekking heeft op technologische sectoren, belemmeringen zullen ontstaan als gevolg van de beperkingen die het bekende COCOM-verdrag oplegt. Want als die belemmeringen er inderdaad zijn, zal noch de Gemeenschap, noch de andere partij waarschijnlijk voordeel hebben bij deze overeenkomst. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De uitbreiding van de samenwerking in het kader van de overeenkomst zal afhangen van de vaststelling, door de twee partijen die in de gemeenschappelijke commissie samenwerken, van de gebieden waarop die samenwerking waarschijnlijk de meeste vruchten zal afwerpen. Het zou prematuur zijn om te speculeren over de vraag of de werking van de overeenkomst beïnvloed zal worden door de COCOM-beperkingen. De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Mag ik de minister vragen welke specifieke sectoren naar alle waarschijnlijkheid in aanmerking komen voor uitgebreidere samenwerking in het kader van de overeenkomst? Ik doel nu natuurlijk op de overdracht van technologie uit de Sovjetunie. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De nadere bijzonderheden van de samenwerking tussen de Gemeenschap en de USSR zullen door de gemeenschappelijke commissie van de EEG en de USSR moeten worden uitgewerkt. Zoals ik echter al aan Sir James ScottHopkins heb uitgelegd, bevat artikel 20 van de overeenkomst een aantal gebieden van wederzijds belang waarop de samenwerking bevorderd dient te worden. Dat zijn: statistiek, standaardisering, industrie, grondstoffen en mijnbouw, landbouw, met inbegrip van de voedselverwerkende industrie, milieubescherming, zoals ik al zei, en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, energie, met inbegrip van kernenergie en nucleaire veiligheid, en wetenschap en technologie. De Voorzitter. (H-158/90):
Vraag nr. 69 van de heer Elles
Betreft: Associatie-overeenkomsten Naar verluidt heeft de voorzitter van de Raad na de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken te Dublin gezegd dat met zes Oosteuropese landen onderhandelingen moeten worden gevoerd over de sluiting van associatieovereenkomsten, met verwijzing naar een toekomstige rol als volwaardige leden van de Europese Gemeenschap. Is de fungerend voorzitter van mening dat de associatie-overeenkomst met Turkije daarbij als voorbeeld moet dienen? Moeten dergelijke associatieovereenkomsten zijn gebaseerd op artikel 238 van het Verdrag? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Toen de Raad op 5 februari 1990 de toekomstige ontwikkelingen in de betrekkingen van de Gemeenschap met de landen van Midden- en Oost-
Nr. 3-386/174
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Geoghegan-Quinn Europa besprak, bestudeerde hij eveneens het vraagstuk van de associatie-overeenkomsten, dat reeds in de Europese Raad te Straatsburg en tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken te Dublin aan de orde was gekomen. Deze besprekingen in de Raad waren gebaseerd op een mededeling van de Commissie. Die mededeling bevatte algemene aanwijzingen betreffende de vorm waarin die overeenkomsten gegoten konden worden en deze indicaties werden door de Raad gunstig ontvangen. De Raad verzocht de Commissie haar ideeën verder uit te werken. Hij zal ze nader bestuderen aan de hand van de nieuwe mededeling die de Commissie beloofd heeft. De besprekingen van de Raad leidden tot algemene overeenstemming over de noodzaak om dergelijke verdragen aan te passen aan de eigen situatie en behoeften van elk van de betrokken landen. Vergelijkingen met de huidige associatieovereenkomst met Turkije zijn derhalve niet relevant. De heer Elles (ED). - (EN) Mevrouw de fungerend voorzitter, wilt u het Parlement alstublieft de verzekering geven dat de eerste besluiten van de Raad inzake de associatie-overeenkomsten geen verplichting inhouden om het lidmaatschap voor de Oosteuropese landen open te stellen, omdat de voorzitter van de Raad naar verluidt heeft verwezen naar hun rol als volwaardige leden en volgens de pers gezegd heeft dat wij binnen vijfjaar besprekingen zullen moeten voeren over het volwaardig lidmaatschap van Tsjechoslowakije. Zoudt u zo goed willen zijn ons de verzekering te geven dat zo'n verplichting geen deel uitmaakt van de associatie-overeenkomsten, opdat wij weten waar wij aan toe zijn wat dit betreft? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Zoals ik in mijn eerste antwoord al gezegd heb, heeft de Raad, in zijn vergadering van 5 februari en nogmaals tijdens de informele bijeenkomst te Dublin, de Commissie verzocht haar ideeën nader uit te werken. De Raad zal deze bestuderen aan de hand van de nieuwe mededeling die de Commissie beloofd heeft. Het zou op dit ogenblik prematuur zijn als de Raad een mening uitsprak over de zaken die u naar voren hebt gebracht, en dat blijft zo tot het moment waarop de ideeën van de Commissie over deze kwestie opnieuw aan de Raad worden voorgelegd. De heer Martin (S). - (EN) Mevrouw de fungerend voorzitter, ik begrijp dat het moeilijk voor u is om antwoord te geven op vragen betreffende de associatieovereenkomsten. Ik vraag mij af - en dit houdt verband hiermee - of de Raad al in de gelegenheid geweest is de situatie te bespreken, mocht Oost-Duitsland een federatie met West-Duitsland aangaan of met West-Duitsland verenigd worden. Duitse bronnen beweren dat het Oostduitse deel van het land dan automatisch lid van de Europese Gemeenschap zou worden. Kan de Raad dit bevestigen of ontkennen?
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Dat onderwerp is nog niet besproken in de Raad. De Voorzitter. - Vraag nr. 70 van de heer Cushnahan (H-l 27/90): Betreft: Bank voor wederopbouw en ontwikkeling Naar verluidt zal het meer dan een jaar duren voordat de Bank voor wederopbouw en ontwikkeling de eerste leningen aan regeringen in Oost-Europa zal verstrekken. Is de Raad voornemens de oprichting van deze bank te versnellen, opdat zij eerder actief kan worden ten einde te verzekeren dat binnen een korter en effectiever tijdsbestek leningen kunnen worden verstrekt? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) De Europese Raad hechtte in Straatsburg zijn goedkeuring aan de oprichting van een Europese Bank voor wederopbouw en ontwikkeling en verzocht de noodzakelijke maatregelen te treffen om in januari 1990 met de onderhandelingen te beginnen. De onderhandelingen over de oprichting van de Europese Bank zijn nu goed op gang en de Gemeenschap en haar Lid-Staten alsmede 22 andere landen zijn daarbij betrokken. Het is de bedoeling van de Gemeenschap en haar Lid-Staten dat deze onderhandelingen snel worden afgerond en dat de nieuwe bank dus zo spoedig mogelijk in werking zal treden. De heer Cushnahan (PPE). - (EN) U zult begrijpen, mevrouw de minister, dat tijd een essentiële factor is en in deze, naar ik hoop, democratieën in opmars is de vuurproef voor de bevolking die voor het eerst de vrijheid smaakt, in hoeverre de kwaliteit van het leven verbeterd is, vooral op het gehele economische vlak. Het is daarom absoluut noodzakelijk, om te voorkomen dat er een terugval komt, dat men echte vooruitgang ziet en natuurlijk is hulp in deze vorm onontbeerlijk. Kunt u ons verzekeren dat niet toegestaan zal worden dat bureaucratische problemen efficiënte en snelle hulp in de weg staan en zoudt u ons bij voorbeeld een aanwijzing kunnen geven wanneer de eerste reeks leningen op dat gebied waarschijnlijk verstrekt zal worden? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het is mij in dit stadium van de onderhandelingen niet mogelijk te zeggen wanneer de eerste tranche of de eerste lening verstrekt kan worden. Wat ik wel kan zeggen is dat het de bedoeling van de Gemeenschap en haar lidstaten is dat de bank zo spoedig mogelijk gaat werken. Ik denk dat ik, wat dat aangaat, het standpunt van de geachte afgevaardigde, de heer Cushnahan, deel. Bij de onderhandelingen over de oprichting van de bank zijn, zoals ik al zei, niet alleen de twaalf lidstaten van de Gemeenschap betrokken, maar ook een stuk of twaalf andere Europese landen, te weten vijf OESO-landen en zeven Oosteuropese landen. De geachte afgevaardigde zal daarom, denk ik, wel begrijpen dat wij, ook al zou de Gemeenschap zeer snel vooruitgang kunnen boeken, met meer landen overleg moeten plegen dan
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/175
Geoghegan-Quinn alleen onze elf mede-lidstaten. Maar het is echt de bedoeling van de Gemeenschap en de Raad om zo snel mogelijk vooruitgang te boeken. De heer Desmond (S). - (EN) Mag ik de fungerend voorzitter van de Raad vragen of zij ons de verzekering kan geven dat er regelmatig verslag zal worden uitgebracht over de stand van zaken betreffende deze zeer welkome ontwikkeling, met name aan de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid? Zoals de fungerend voorzitter weet, willen wij graag volledig met de Raad en de Commissie samenwerken om dit uitzonderlijke ontwikkelingsplan te verwezenlijken. Mag ik in dit verband ook de afkeuring en het ongenoegen van de fractie uitspreken over de beledigende opmerking die de geachte afgevaardigde, de heer Giscard d'Estaing, vanmorgen maakte betreffende de bevoegdheid van de minister om zulke zaken te behandelen, met name in het debat over de Duitse hereniging. Mijn fractie aanvaardt de volledige bevoegdheid van de minister om zulke zaken op tactvolle wijze namens de Ierse regering te behandelen, en ik wil de heer Giscard d'Estaing er trouwens op wijzen, al is hij hier niet aanwezig, dat de medewerking die de Begrotingscommissie van het Parlement bij voorbeeld heeft ondervonden - in het bijzonder de opmerkingen van de heer Tomlinson - ook van het Franse voorzitterschap verkregen had kunnen worden, maar die medewerking bleef uit toen Frankrijk die functie bekleedde. Ik wil dit namens de Socialistische Fractie rechtzetten. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik wil de geachte afgevaardigde dank zeggen voor zijn vriendelijke en edelmoedige opmerkingen aan mijn adres en zeggen dat de Raad natuurlijk de normale procedure zal volgen en het Parlement op de hoogte zal houden. Ik denk dat de leden van het Europees Parlement al gemerkt hebben, gezien de laatste opmerking van de afgevaardigde, dat het Ierse voorzitterschap van het begin af aan, en zelfs al voordat het voorzitterschap inging, zich vooral veel moeite getroost heeft om op goede voet met het Parlement te komen. Wij willen, zoals ik al zei, graag de normale procedures volgen, als het er om gaat het Parlement te informeren over kwesties als deze. De heer Elles (ED). - (EN) Is de Raad bereid het Parlement in te lichten en antwoord te geven op de vraag of de Raad zelf besloten heeft dat Rusland lid zal worden van de bank, zoals deze uiteindelijk vorm zal krijgen? Is de Raad bereid het Parlement te kennen te geven hoeveel landen gevraagd hebben deze bank op hun grondgebied te situeren? En in het bijzonder of Londen wordt overwogen als locatie voor deze bank? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Algemeen wordt voorzien dat de Sovjetunie de bank geldelijk zal steunen. Zoals u weet, heeft de Sovjetunie deelgenomen aan de werkzaamheden voor de oprichting van de bank, maar over de voorwaarden waarop de Sovjetunie een begunstigde zou kunnen zijn wordt nog gediscussieerd. Wat betreft de ruimere vraag of de Raad
een besluit heeft genomen, ik denk dat ik er in dit stadium van de onderhandelingen verkeerd aan zou doen te kennen te geven welk standpunt de Gemeenschap zelf inneemt. De Voorzitter. - Vraag nr. 71 van de heer Elliott (H103/90): Betreft: Toelating nieuwe Lid-Staten Is de Raad, gezien het feit dat één kandidaat-LidStaat, namelijk Oostenrijk, een permanent neutrale status heeft en bepaalde andere potentiële kandidaat-Lid-Staten ook neutrale landen zijn, de mening toegedaan dat neutraliteit op zich geen fundamenteel beletsel behoeft te vormen voor de toetreding van een land tot de Europese Gemeenschap, indien voor wat betreft alle andere aspecten een bevredigende oplossing kan worden gevonden? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Toen de Raad, nadat Oostenrijk het lidmaatschap had aangevraagd, in zijn vergadering van 28 juli 1989 besloot de in het EG-Verdrag vastgelegde procedures op gang te brengen, schonk hij ook aandacht aan de in de brief van de Oostenrijkse regering opgesomde punten van overweging in verband met de permanent neutrale status van Oostenrijk. Verder is overeengekomen dat de kwestie van het Oostenrijkse lidmaatschap te zijner tijd door de contracterende partijen overwogen zou worden overeenkomstig de in de Verdragen vastgelegde procedures voor de behandeling van lidmaatschapsaanvragen. De heer Elliott (S). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter dank zeggen voor haar antwoord, maar ik bedoel dit: natuurlijk moeten wij de juiste procedures volgen bij de behandeling van een nieuwe aanvraag voor het lidmaatschap en vooral tegenwoordig is dat een nogal gecompliceerde zaak. Wat ik echter wilde vragen is: heeft de Raad aandacht besteed aan het fundamentele punt van de neutraliteit? In sommige kringen wordt algemeen beweerd dat het voor een neutraal land bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk is om lid van de Gemeenschap te worden. Ik voor mij wijs die opvatting zeer krachtig van de hand en ik vraag mij af of de Raad aandacht heeft besteed aan dit beginsel. Heeft de Raad er fundamenteel bezwaar tegen dat een neutraal land, met name een land als Oostenrijk dat op grond van het na de Tweede Wereldoorlog gesloten Vredesverdrag neutraal moet blijven, lid wordt van de Gemeenschap? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De Raad heeft op 28 juli 1989 besloten de in de Verdragen vastgelegde procedures toe te passen met betrekking tot het verzoek van Oostenrijk om lid van de Gemeenschap te worden en bovendien heeft hij aandacht geschonken aan het standpunt van de Oostenrijkse regering inzake de permanent neutrale status van Oostenrijk. Ik kan de geachte afgevaardigde verzekeren dat de aanvraag van Oostenrijk, zoals ik zopas al gezegd heb, overeen-
Nr. 3-386/176
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Geoghegan-Quinn komstig de bepalingen van het EG-Verdrag bestudeerd zal worden.
van een land, of het nu neutraal is of niet, bekeken zal worden in het licht van de vastgelegde procedures.
De heer Killilea (RDE). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter vragen of zij een mening kan geven over de vraag of het voor Ierland niet een geruststelling zou zijn, als een ander neutraal land, bij voorbeeld Oostenrijk, lid van de Gemeenschap wordt?
Mevrouw Quistorp (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, aangezien wij het nu over het verzoek tot toetreding van neutrale Europese landen en over de bank voor ontwikkeling en wederopbouw hebben en wij vanochtend over de Duitse eenheid in het kader van een Europese federatie hebben gesproken, zou ik uw aandacht willen vestigen op een belangrijk bezoek hier in het Parlement. Het is de eerste keer dat er een regeringsvertegenwoordiger van de DDR aanwezig is in dit Parlement, dat zich inspant voor een Europese samenwerking. Het gaat om mevrouw Marianne Birkler, lijsttrekker van het verkiezingsverbond 1990, een verbond van het Neues Forum, het Initiatief Vrede en Mensenrechten en Democratie Nu, met haar dochter Eva en de regeringsvertegenwoordiger en vertegenwoordiger van de oppositie en de Ronde Tafel, de heer Werner Fischer, met zijn dochter Johanna, die rechtstreeks uit OostBerlijn komen. Ik neem aan dat het ook namens u is dat ik hen hier welkom heet en me verheug over hun aanwezigheid. Ik hoop dat wij een bijdrage kunnen leveren aan het debat en de samenwerking met deze vertegenwoordigers van de burgerbeweging van de Ronde Tafel in de DDR en in heel Oost-Europa, en dat onze discussies ook in hun belang zijn.
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het feit dat Ierland geen lid is van enig militair bondgenootschap is nooit een probleem geweest wat ons lidmaatschap van de Gemeenschap betreft. De reikwijdte van de Europese PolitiekeSamenwerking blijft beperkt tot de politieke en economische veiligheidsaspecten en daarom is er nooit een conflict ontstaan. Het EG-Verdrag bevat geen bepalingen die voor een neutraal land een beletsel vormen om het lidmaatschap van de Gemeenschap aan te vragen, mits zo'n land het doel van de Europese Unie, zoals in de Europese Akte uiteengezet, aanvaardt. Evenals de andere Lid-Staten zet Ierland, zoals de geachte afgevaardigde weet, zich in voor de omzetting van de betrekkingen tussen de Lid-Staten in een Europese Unie. Natuurlijk zien wij in dat de vorm en de inhoud van deze Unie nog nader bepaald moeten worden. De heer Elles (ED). - (EN) Gezien uw opmerkingen, mevrouw de fungerend voorzitter, zou u het dus eens zijn met de verklaring die de voorzitter van de Commissie ongeveer een maand geleden voor dit Parlement aflegde, dat ieder land dat het lidmaatschap aanvraagt, om tot de Gemeenschap te kunnen toetreden, niet alleen de huidige bevoegdheden moet aanvaarden, maar ook de potentiële bevoegdheden van het lidmaatschap van de Gemeenschap en dus, om de woorden van voorzitter Delors te gebruiken, het huwelijkscontract in zijn geheel moet accepteren. Is dat zo? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik dacht dat ik al gezegd had dat de Oostenrijkse aanvraag overeenkomstig de vastgestelde procedure bestudeerd zal worden. Dat heb ik in mijn eerste antwoord uiteengezet. In afwachting van de uit die procedures voortvloeiende conclusies, zou het volgens mij niet gepast zijn, als het voorzitterschap een mening te kennen gaf omtrent de eventuele toekomstige toelating van Oostenrijk als lid van de Gemeenschap. Zodra de aanvraag op dezelfde wijze bestudeerd is als iedere andere aanvraag van een land buiten de Gemeenschap, is het de taak van de Commissie haar voorstellen aan de Raad voor te leggen en van de Raad om een besluit te nemen over die aanvraag. De heer Martin (S). - (EN) Is de minister het eens met mijn uitleg dat het huwelijkscontract voor de huidige en toekomstige Lid-Staten van de Gemeenschap geen lidmaatschap van een militair bondgenootschap impliceert? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik kan slechts herhalen wat ik al gezegd heb, namelijk dat de aanvraag
Ik wijs u erop dat de heer Werner Fischer, een in het verleden vervolgde vertegenwoordiger van de oppositie, tegenwoordig voor de Ronde Tafel en de regering bevoegd is voor de ontbinding van de staatsveiligheidsdienst. (Applaus) De Voorzitter. - Dat was geen motie van orde, maar het was een interessante kwestie. Ik dank u dat u ze aan de orde stelt en ik ben er zeker van dat we deze bezoekers welkom zullen heten. Vraag nr. 72 van de heer Pierrôs (H-23/90): Betreft: Zetel van het Europees Milieubureau Binnenkort dient de Gemeenschap te bepalen waar het in oprichting zijnde Europees Milieubureau zal zetelen. Ik ben van oordeel dat de selectiecriteria objectief dienen te zijn, verband dienen te houden met het milieu en niet door politiek belang mogen worden ingegeven. Ecologisch gezien is het Middellandse-Zeegebied, en met name Griekenland, de meest aangewezen plaats hiervoor. Griekenland onderscheidt zich door een grote verscheidenheid van ecologische en klimatologische systemen, een uitzonderlijk lange kuststrook, eilandengroepen en een jarenlange ervaring met het organiseren van milieuprogramma's (U.N. MEDITERRANEAN ACTION PLAN). Bovendien heeft het land te maken met verschillende ernstige milieuproblemen. De Raad wordt verzocht mede te delen wat hij denkt van de selectiecriteria en of hij meent dat bij
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/177
Voorzitter de selectieprocedure voor de zetel de vereiste duidelijkheid is gewaarborgd. Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) De Raad deelt de mening van de geachte afgevaardigde dat de keuze van de zetel gebaseerd dient te zijn op objectieve selectiecriteria. Daarom is de Commissie gevraagd een gedetailleerde beschrijving te geven van de technische eisen die gesteld moeten worden in verband met de functies die het Europese Milieubureau zal moeten vervullen; aan de hand van die omschrijving zullen de vele kandidaten nader bekeken worden. De Raad hoopt in dezen spoedig een besluit te kunnen nemen. Hij wacht thans op het advies van het Europees Parlement over het voorstel dat de rechten en plichten van het Bureau bepaalt. Na ontvangst van dat advies zal het Ierse voorzitterschap aandringen op spoedige aanneming van de verordening tot oprichting van het Bureau. De heer Martin (S). - (EN) Op grond van ons Reglement worden gewoonlijk geen vragen behandeld over onderwerpen die reeds op onze agenda staan. Hier wordt een precedent geschapen en het staat mij helemaal niet aan dat dit gebeurt. Het spijt mij dat ik wat dit betreft formalistisch ben. De Voorzitter. - Verwijst u naar iets dat nog op de agenda staat of naar een agendapunt dat al afgehandeld is, of naar beide? De heer Martin (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het Reglement staat dat wij voor het Vragenuur gewoonlijk geen vragen aanvaarden over onderwerpen die reeds op de agenda voor de vergaderperiode staan. Wij hebben deze week een debat gehouden over het Europees Milieubureau. De heer Andrews (RDE). - (EN) De heer Martin heeft volkomen gelijk. Dit is een zeer belangrijke vraag. Dit is een zeer urgente zaak. Er heerst grote bezorgdheid over het milieu, zoals iedereen weet. Ik vind dat de fungerend voorzitter toestemming moet krijgen deze vraag te beantwoorden. Mag ik, nu ik toch aan het woord ben, zeggen dat het Ierse verzoek om het Bureau in Dublin, mijn eigen kiesdistrict, te vestigen mij zeer welkom is. Ik hoop dat de fungerend voorzitter, die lid is van de Ministerraad en die een grote verantwoordelijkheid op dit gebied draagt, mijn kiesdistrict niet zal vergeten. De aanvraag van Dublin telt zeker mee. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Als fungerend voorzitter van de Raad, moet ik de geachte afgevaardigde eraan herinneren dat ik de aanvraag van Dublin onmiddellijk moet vergeten - maar alleen als fungerend voorzitter. De heer Pierrôs (PPE). - (GR) Ik dank de Raad van harte omdat hij het standpunt deelt dat de selectiecriteria volkomen objectief dienen te zijn en niet door politiek belang mogen worden ingegeven. Ik geloof echter dat de criteria ook doorzichtig moeten zijn. Is
de Raad het ermee eens dat de onderhandeling met het Parlement over de keuze van de zetel op zich al een doorzichtige procedure is, en dus moet worden voortgezet? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het Parlement is, zoals de geachte afgevaardigde weet, geraadpleegd en de Raad wacht op het advies van het Parlement, dat nu voor een maand is opgeschort, naar ik van de geachte afgevaardigde, de heer Collins, heb vernomen. De Voorzitter. - Vraag nr. 73 van de heer Martin (H-51/90): Betreft: Praktische resultaten van de zitting van de Raad van 15 april 1989 met de Voorzitter van het Europees Parlement Kan de Raad mededelen welke maatregelen hij heeft getroffen na de informele zitting van 15 april 1989 waarbij institutionele zaken werden besproken met de Voorzitter van het Europees Parlement, o.a. de voorstellen van Lord Plumb over -
uitbreiding van de verzoeningsprocedure zoals in beginsel overeengekomen door de Europese Raad van Stuttgart,
-
intensiever contact op alle niveaus tussen de instellingen (b.v. tussen de commissievoorzitters en fungerend voorzitters van de Raad, uitnodigingen aan de Voorzitter van het Europees Parlement of commissievoorzitters en rapporteurs om speciale zittingen van de Raad bij te wonen, contacten op secretariaatsniveau, enz.),
-
intensiever gebruik van de procedure van de adviserende comités in aangelegenheden als het verlenen van uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie, overeenkomstig verklaring nr. 1 in bijlage van de Europese Akte?(')
Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Sinds de Plechtige Verklaring van Stuttgart werd aangenomen, hebben achtereenvolgende voorzitterschappen van de Raad getracht de contacten met de verschillende instanties van het Europees Parlement te intensiveren en te verbeteren. Dat geldt vooral voor de parlementaire commissies. Er is een uitgebreid programma vastgesteld voor de contacten tussen Ierse ministers en de verschillende commissies van het Parlement. Eén voorbeeld van de huidige goede samenwerking tussen het Parlement en de Raad is het feit dat een delegatie van het Europees Parlement de leden van de Raad een overzicht heeft kunnen geven van de standpunten van het Parlement inzake het Europees Sociaal Handvest. Regelmatige contacten tussen de secretariaten van onze beide instellingen leiden tot efficiëntie en nauwe onderlinge betrekkingen. De Raad is op de hoogte van de standpunten van het Europees Parlement wat betreft de ver(|) PBnr.L 169 van 29.6.1987, blz. 24.
Nr. 3-386/178
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Geoghegan-Quinn schillende manieren waarop de Raad gebruik kan maken van de procedure van de adviserende comité's. De Raad heeft ook een mededeling van de Commissie ontvangen over dit onderwerp. De heer Martin (S). - (EN) De fungerend voorzitter zal weten dat velen van ons in het Parlement niet gelukkig zijn met de bestaande Verdragen en hopen dat de intergouvernementele conferentie een herziening van de Verdragen tot stand zal brengen en het gebrek aan democratie zal aanpakken. Wij zijn echter van mening dat in het kader van de bestaande Verdragen veel meer gedaan zou kunnen worden en al moet ik volmondig bekennen dat het Ierse voorzitterschap toegankelijker is dan sommige voorgangers, toch zijn wij als Parlement van mening dat het beter zou zijn als de commissievoorzitters en de rapporteurs systematisch toegang kregen tot de Raadszittingen. Bovendien zou het Parlement, als de Raad instemde met de wijziging van zijn eigen interne regels - waarvoor geen herziening van het Verdrag nodig is - en wetgevende vergaderingen voor het publiek toegankelijk zou maken, beter ingelicht zijn over het doen en laten van de Raad. Is de fungerend voorzitter bereid deze zaken in overweging te nemen? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Zoals de heer Collins, de voorzitter van de Raad, vorige maand hier heeft verklaard, wijdt het Ierse voorzitterschap al zijn krachten aan de goede samenwerking met het Parlement, hetgeen u grootmoedig hebt erkend. Alleen daardoor zal het synergisme tot stand worden gebracht dat onontbeerlijk is voor de vooruitgang van de Gemeenschap. Wij zien in dat velerlei contacten - tijdens dit voorzitterschap hebben vertegenwoordigers van het Parlement en de Raad zelfs al 11 keer formeel contact en nog veel vaker informeel contact met elkaar gehad - een essentieel element vormen voor deze samenwerking. Ik ben ervan overtuigd dat u niet zult vinden dat het Ierse voorzitterschap op ministerieel of ambtelijk niveau in teamgeest te kort schiet. Ik weet dat u zich realiseert dat onder de laatste voorzitterschappen het aantal keren dat ministers in de plenaire vergaderingen en de commissies van het Parlement zijn verschenen sterk is toegenomen en wij zijn van plan die traditie voort te zetten. De heer Musso (RDE). - (FR) Mag ik het voorzitterschap van de Raad vragen of het ook niet van mening is dat de interinstitutionele contacten tussen de Raad en het Parlement sterk verbeterd dienen te worden? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik vind dat ik die vraag al beantwoord heb, toen ik zei dat het Ierse voorzitterschap de verbetering van de contacten tussen het Europees Parlement en de Raad als een prioriteit beschouwt. Vanaf het begin van ons voorzitterschap hebben enkele andere ministers samen met hun ambtenaren voortdurend zowel formeel met het Parlement in de plenaire vergaderingen en met de parlementaire commissies als informeel met de voorzitters en de leden van de commissies in contact gestaan, terwijl de heer Collins en ikzelf dat reeds daarvoor heb-
ben gedaan. Voordat de Ierse regering het voorzitterschap op zich nam, hebben de Ierse leden van het Europees Parlement veel moeite gedaan om alle leden van de regeringen ervan te doordringen hoe belangrijk contact en uitbreiding van de samenwerking tussen het Parlement en de Raad zijn. De Voorzitter. - Vraag nr. 74 van de heer Arbeloa Muru (H-105/90): Betreft: Beraadslagingen van de Raad op grond van de „samenwerkingsprocedure" Kan het Ierse voorzitterschap de rol van het Europees Parlement versterken door het uitbrengen van een volledig verslag van de beraadslagingen van de Raad over onderwerpen waarvoor de samenwerkingsprocedure vereist is? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Ik kan u nogmaals de verzekering geven, wat mijn voorganger ook reeds gedaan heeft, dat de Raad ervoor in zal staan dat het Europees Parlement alle relevante gegevens ontvangt betreffende de overwegingen die meespelen bij het innemen van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad. Dat zal het mogelijk maken dat uw instelling volledig geïnformeerd blijft in overeenstemming met Artikel 149, lid 2, van het EG-Verdrag. Ik moet natuurlijk herhalen dat de Raad zich moet houden aan de regels van geheimhouding die van toepassing zijn op haar werkzaamheden en die van essentieel belang zijn voor het naar behoren functioneren van de Raad. De heer Arbeloa Muru (S). - (ES) Ik dank u voor uw, over het algemeen positieve, antwoord, en in diezelfde lijn waarin wij nu praten vraag ik u of het Ierse voorzitterschap de aanzet kan geven tot enkele van de maatregelen waar het Parlement reeds om verzocht heeft, bij voorbeeld de uitbreiding van de aanwezigheid van het Parlement bij de komende intergouvernementele conferentie, het organiseren van uitgebreide ontmoetingen met de delegaties van de nationale parlementen of de toezegging van de Raad om niet in tweede lezing verslagen goed te keuren die het Parlement niet aangenomen heeft in het kader de samenwerkingsprocedure? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik ben mij bewust, en de Raad is zich bewust, van de preoccupatie van het Parlement met de intergouvernementele conferentie en van het belang dat het Parlement hecht aan zijn rol tijdens die conferentie. Maar natuurlijk kan ik niet vooruitlopen op de agenda of zelfs op het resultaat van de voorgestelde intergouvernementele conferentie - en ik denk ook niet dat de geachte afgevaardigde dat van mij zou vragen. De heer Cornelissen (PPE). - Ongetwijfeld is ook de Raad groot voorstander van een optimale parlementaire controle, ook op de besluiten van de Raad. Is de
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/179
Cornelissen Raad tegen die achtergrond bereid te onderzoeken of het mogelijk is het Europees Parlement vertrouwelijk te informeren over het stemgedrag van de verschillende Lid-Staten in de Raad, zodat parlementaire informatie voldoende zal zijn? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik kan de verzekering die mevrouw Cresson tijdens het Franse voorzitterschap aan het Parlement gegeven heeft bevestigen; het is nu de bedoeling van ons voorzitterschap te bekijken hoe wij algemene standpunten vergezeld kunnen doen gaan van een betere, en meer precíese uitleg aan het Parlement, waarbij tegelijkertijd, zoals ik in het begin zei, de regels van geheimhouding in acht genomen kunnen worden die van toepassing zijn op de beraadslagingen van de Raad en die, zou ik eraan willen toevoegen, het soepele verlopen daarvan waarborgen. Ik kan de geachte afgevaardigde ook verzekeren dat het voorzitterschap, zoals reeds gezegd, bereid is om volledig samen te werken met het Parlement via contacten op ministerieel of ambtelijk niveau. De Voorzitter. (H-57-90):
Vraag nr. 75 van mevrouw Pollack
Betreft: Op Rhodos te koop aangeboden huiden van bedreigde diersoorten Kan de Raad bij Griekenland stappen ondernemen naar aanleiding van het feit dat op Rhodos en in andere toeristenoorden in het land mantels uit Cheeta-, luipaarde- en jaguarvel te koop worden aangeboden; kan hij erop wijzen dat deze bedreigde soorten zijn opgenomen in Bijlage I van de CITES dat door Griekenland door zijn lidmaatschap van de Gemeenschap, is ondertekend; en kan de Raad de Griekse regering vragen hoe deze huiden het land binnenkomen en wat hiertegen wordt ondernomen? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) De Raad wil de geachte afgevaardigde dank zeggen voor het stellen van deze vraag. Zoals zij weet, deelt de Raad haar mening en de mening van het Parlement dat het noodzakelijk is bedreigde floraen faunasoorten volledig en passend te beschermen. Om die reden heeft de Raad op 3 december 1982 een verordening aangenomen die de tenuitvoerlegging van de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES), bekend als de Conventie van Washington, in de gehele Gemeenschap moet waarborgen. De door de geachte afgevaardigde genoemde diersoort valt onder deze Conventie. Zij zal echter wel weten dat het op grond van de Verdragen de taak van de Commissie is ervoor te zorgen dat de Lid-Staten hun verplichtingen krachtens het Gemeenschapsrecht nakomen.
Mevrouw Pollack (S). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter dank zeggen voor haar bemoedigende antwoord. Is de Raad op de hoogte van de zeer ernstige feiten die de organisatie met de naam „Lynx" bekend heeft gemaakt na haar onderzoek op Rhodos, waaruit bleek dat veel toeristenwinkels de huiden van bedreigde soorten van de grote katachtigen verkopen, waardoor deze verordening van 1992 tot een complete aanfluiting gemaakt wordt? Is de Raad het met mij eens dat het zeer verontrustend is dat deze illegale bontmantels en andere illegale produkten die daar verkocht worden, in 1992 vrij verhandeld zullen kunnen worden in de gehele Gemeenschap? Zal de Raad het werk van de Commissie op dit gebied steunen en trachten dit soort illegale handel uit te roeien? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik ben ervan overtuigd dat de Commissie goede nota heeft genomen van hetgeen de geachte afgevaardigde gezegd heeft. Mag ik haar misschien voorstellen om deze beschuldigingen rechtstreekser onder de aandacht van de Commissie zelf te brengen, die de zaak dan vast en zeker nader zal onderzoeken, teneinde de nodige maatregelen te kunnen nemen. Zoals ik aan het begin al zei, de tenuitvoerlegging van de Verdragen valt onder de verantwoordelijkheid van de Commissie en zij moet ervoor zorgen dat alle LidStaten hun verplichtingen volledig nakomen. De Voorzitter. - Vraag nr. 76 van mevrouw Banotti (H-68/90): Betreft: Communautaire controle op kerninstallaties Kan de fungerend voorzitter van de Raad bevestigen dat de regeringen van de Lid-Staten hebben besloten tot communautaire nucleaire inspecties overeenkomstig artikel 35 van het Euratom-Vertí rag? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) In april 1989 heeft de Commissie aan de Raad, het Parlement en het Economisch en Sociaal Comité een verslag doen toekomen over de activiteiten die de Gemeenschap na het ongeluk bij Tsjernobyl heeft ondernomen. In haar verslag wees de Commissie er nog eens op dat zij, overeenkomstig artikel 35 van het Euratom verdrag, in dejaren zestig gebruik had gemaakt van haar recht om de installaties voor het uitoefenen van controle op de radioactiviteit van de lucht, het water en de bodem te inspecteren en dat zij de Lid-Staten op 4 juni 1987 een brief had geschreven met het verzoek de nodige maatregelen te treffen om het haar mogelijk te maken dat recht wederom uit te oefenen.De Commissie heeft de Raad niet op de hoogte gebracht van de reactie van de Lid-Staten op deze brief. De Commissie heeft onlangs echter in het openbaar aangekondigd dat zij voornemens is de inspectie van deze controle-installaties te hervatten.
Nr. 3-386/180
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Dank u, fungerend voorzitter, voor uw uitvoerige antwoord. Ongetwijfeld krijgen de regeringen van de Lid-Staten direct te maken met de kwestie van deze inspecties en ik heb begrepen dat veel nationale regeringen hier nog steeds niet erg gelukkig mee zijn. Kan de fungerend voorzitter ons mededelen of de Raad van plan is om het voorstel voor nucleaire inspecties nog binnen de termijn van het Ierse voorzitterschap te bespreken en ook of de Raad, wanneer het voorstel besproken wordt, een tijdschema voor de inspecties zou kunnen vaststellen? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het feit alleen al dat onze minister van Buitenlandse Zaken, de fungerend voorzitter van de Raad, in zijn toespraak tot het Parlement toen hij hier in januari was, met betrekking tot de lijst van prioriteiten van het Ierse voorzitterschap gezegd heeft, ik citeer: „De kwestie van de nucleaire veiligheid is ook van groot belang" wijst er op dat deze kwestie het Ierse voorzitterschap ter harte gaat. Wij hebben begrepen dat de Commissie voornemens is de kwestie van de nucleaire veiligheid aan te pakken en het voorzitterschap zal hierover contact opnemen met de Commissie. Het vraagstuk van energie en milieu is natuurlijk een van de punten op de agenda van de Energieraad in mei en dat zal besproken worden op grond van een rapport van de Commissie aan de Raad. De heer L. Smith (S). - (EN) Zijn de Raad en de Ierse regering van mening dat Euratom controle moet kunnen uitoefenen op vervuiling van het milieu door radioactiviteit en in het bijzonder toegang moet hebben tot kerninstallaties, zoals die te Sellafield, die permanent een tweeledige militaire en civiele functie hebben? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Zoals u weet, is Sellafield een geval apart en misschien kan ik nu ingaan op enkele van de kwesties die ik in het kader van die vraag wilde behandelen. De geachte afgevaardigde weet dat de huidige centrale te Sellafield al bestond voordat het Verenigd Koninkrijk in 1972 tot de Gemeenschap toetrad. Daarom is artikel 37 van het Euratomverdrag niet van toepassing. Maar iedere nieuwe kerncentrale, waaronder ook de centrale die in Sellafield wordt gebouwd, is natuurlijk onderworpen aan de bepalingen van artikel 37. Voordat zo'n centrale in bedrijf wordt gesteld, zal een commissie van wetenschappelijke deskundigen de algemene gegevens betreffende de lozing van afvalstoffen bestuderen. De heer De Rossa (CG). - (EN) De fungerend voorzitter heeft het antwoord dat de heer Collins vorige maand gaf, dat de Raad blij zou zijn met de inspectie, niet bevestigd en ik zou haar willen verzoeken dat alsnog te doen. Zou zij ook kunnen zeggen wanneer zij een voorstel van de Commissie verwacht betreffende de oprichting van een inspectiedienst en zou zij kunnen aangeven welke bevoegdheden die inspectiedienst zal krijgen ten aanzien van bestaande centrales en nieuwe centrales en wat voor gevolgen eventuele aan-
14.2.90
bevelingen van zo'n inspectiedienst zouden kunnen hebben? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik denk dat het juister zou zijn, als de geachte afgevaardigde zijn vraag aan de Commissie richtte. Het antwoord dat ik hem kan geven zal hetzelfde moeten zijn als het antwoord dat mijn collega, de heer Collins, in de vergaderperiode van januari gaf, namelijk dat de Raad op dit specifieke gebied niets kan ondernemen zonder een voorstel van de Commissie. Tot nu toe hebben wij nog geen voorstel van dien aard ontvangen. Zodra er een voorstel op tafel ligt, zal de Raad iets moeten doen. De heer McMahon (S). - (EN) Ik heb met belangstelling geluisterd naar hetgeen mevrouw de fungerend voorzitter gezegd heeft. Vindt zij het geen groot schandaal dat er 20 maanden nadat de Commissie de LidStaten een brief heeft gestuurd, nog geen antwoord is ontvangen? Te meer daar de gevolgen van het ongeluk bij Tsjernobyl nog steeds merkbaar zijn, zelfs zozeer dat op 5 januari in het zuiden van Ierland schapen moesten worden geslacht en uit de markt genomen, omdat zij besmet waren. Vindt zij het geen schandaal dat de Lid-Staten zo lang nadat de oorspronkelijke brieven werden verstuurd, nog niet geantwoord hebben? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het betaamt mij niet het doen of laten van een bepaalde Lid-Staat op een bepaald gebied als schandelijk te betitelen. Ik heb echter aan het eind van mijn eerste antwoord wel gezegd dat de Commissie onlangs in het openbaar heeft aangekondigd dat zij bezig is haar inspecties van de controle-installaties te hervatten. Voorzover mogelijk zal de Commissie trachten reacties te krijgen van de Lid-Staten en, zoals ik toen al zei, de Commissie moet naar de Raad komen en u kunt er verzekerd van zijn dat, als er onder het Ierse voorzitterschap een voorstel wordt ingediend, dat op de normale wijze behandeld zal worden. De heer Hughes (S). - (EN) In antwoord op een vorig jaar gehouden debat over een verslag op mijn naam over de Franse kernproeven in Polynésie liet de Commissie doorschemeren dat het verslag haar attent gemaakt had op de plichten die zij krachtens het Euratomverdrag heeft en die de inspectie van zowel militaire als civiele nucleaire installaties omvatten. Commissaris Ripa di Meana heeft dat later herhaald, in een vergadering van de Commissie milieu, volksgezondheid en consumentenbescherming in november, vóór de aankondiging van de Commissie dat zij haar inspecties overeenkomstig artikel 35 zou hervatten. Zou de fungerend voorzitter willen zeggen of er in de mededelingen van de Commissie aan de Raad enige aanwijzing te vinden is dat er met de Franse regering onderhandelingen worden gevoerd over de inspectie van de installaties voor kernproeven in Frans Polynésie?
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik zou de geachte afgevaardigde willen zeggen dat dit, naar mijn bescheiden mening, een vraag voor de Commissie en niet voor de Raad is. De Voorzitter. - Vraag nr. 77 van de heer Bandres Molet (H-79/90): Betreft: Mogelijke heropening van de kerncentrale Vandellos I Het Catalaanse parlement en een groot aantal Catalaanse gemeenten hebben kort geleden de definitieve sluiting gevraagd van de kerncentrale van Vandellos I. Het Ministerie van Industrie en Energie van de Spaanse regering heeft op 27 november 1989, op basis van een door de Raad voor Nucleaire Veiligheid opgesteld verslag over het ongeluk dat zich op 19 oktober 11. in Vandellos I heeft voorgedaan, besloten de exploitatievergunning voor deze kerncentrale tijdelijk in te trekken. Terzelfder tijd heeft de Spaanse regering Hifrensa (vereniging van ondernemingen die eigenaar is van de centrale) verboden de centrale opnieuw in werking te stellen, behoudens uitdrukkelijke toestemming van het ministerie. Toch heeft Hifrensa in een aan alle werknemers gerichte brief onlangs meegedeeld dat de kerncentrale weldra weer in gebruik wordt genomen. Is de Raad op de hoogte van dit willekeurige besluit van Hifrensa? Welke concrete maatregelen is de Raad van plan te treffen om de veiligheid van de omwonenden en de Europese burgers in het algemeen te waarborgen, gezien de gevaren die aan de heropening van Vandellos I verbonden zijn? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Evenals het Parlement, hecht de Raad er natuurlijk het grootste belang aan dat de veiligheid van de gehele bevolking van de Gemeenschap in alle omstandigheden gewaarborgd is. Dienovereenkomstig heeft zij een hele serie ontwerp-voorzieningen getroffen, met name in het kader van het Euratom-Verdrag ten einde een samenhangend geheel van communautaire referenties te creëren op het gebied van nucleaire veiligheid. Van sommige van deze communautaire voorzieningen, zoals de basisveiligheidsnormen ter bescherming van de gezondheid van het publiek in het algemeen en van werknemers tegen de gevaren van radio-actieve straling, is het de bedoeling dat zij altijd toegepast worden. Andere, zoals het besluit van 1987 ten aanzien van de afspraken van de Gemeenschap voor een vroegtijdige uitwisseling van informatie in geval van een radio-actieve noodtoestand, zouden alleen maar toegepast worden in het geval van een nucleair ongeluk of radio-actieve noodtoestand. De LidStaten en de Commissie zijn algemeen verantwoordelijk voor het uitwerken van deze ontwerp-voorzieningen. De Raad is niet verantwoordelijk voor het nemen van gedetailleerde maatregelen met betrekking tot een bepaalde kerncentrale in de Gemeenschap. Zulke maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid
Nr. 3-386/181
van de betrokken autoriteiten in de verschillende LidStaten. Sprekend vanuit het standpunt van het voorzitterschap zouden we natuurlijk blij zijn met ieder voorstel op het gebied van de nucleaire veiligheid dat de Commissie aan de Raad zou voorleggen. De heer Bandres Molet (V). - (ES) Ik ben u zeer erkentelijk voor uw antwoord, mevrouw de fungerend voorzitter, als ook voor de belangstelling die u toont voor de gestelde vraag. Nucleaire problemen zijn geen plaatselijke of nationale problemen. Het nucleaire gevaar kent geen grenzen, dat hebben we hier reeds gezegd ter gelegenheid van de ramp van Tsjernobyl. Wat mij betreft denk ik dat het veel belangrijker is om de ongelukken te voorkomen ofte voorzien dan oplossingen te vinden voor een ramp die zich reeds voltrokken heeft. Daarom begrijp ik uw antwoord ook heel goed en zullen wij contact opnemen met de Commissie om goed op de hoogte te blijven van dit probleem dat de landsgrenzen overschrijdt. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Natuurlijk is een nucleair probleem nooit een plaatselijk of zelfs een nationaal probleem. Zoals ik reeds eerder gezegd heb, is de bevoegdheid van de Raad in al deze zaken geregeld via de voorzieningen in het Verdrag en de communautaire instrumenten waar ik in mijn vorige antwoord aan refereerde. Ik zou willen opmerken dat de Raad hetzelfde standpunt inneemt als de geachte afgevaardigde, namelijk dat het belangrijk is dat de Raad zo snel mogelijk voorstellen op dit gebied voorgelegd krijgt door de Commissie. En nogmaals terugkomend op de eerdere vraag van een andere lid van de Vergadering, zodra die voorstellen aan de Raad voorgelegd worden zal het Ierse Voorzitterschap het een genoegen vinden om deze voorstellen zo snel mogelijk door te voeren. De Voorzitter. - Vraag nr. 78 van de heer Llewellyn Smith (H-90/90): Betreft: Gevolgen voor het milieu van radioactieve lozingen in lucht en water Heeft de Raad of het Coreper reeds van gedachten gewisseld over de milieuconsequenties die Ierland ondervindt als gevolg van de lozingen in lucht en water van radioactieve gassen en vloeistoffen die vrijkomen bij de produktie en verwerking van nucleair materiaal (zoals plutonium) voor militaire doeleinden welke in opdracht van de Britse regering plaatsvindt in de centrale van Sellafield? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) De lozingen door de centrale van Sellafield zijn niet besproken in de Raad. De Raad heeft menigmaal de gelegenheid aangegrepen om te benadrukken dat hij zeer veel belang hecht aan de bescherming van het milieu, en hij kan dit alleen maar herhalen. In dit verband kan ik zeggen dat de Raad het communautair beleid en de doelstellingen op het ge-
Nr. 3-386/182
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Geoghegan-Quinn bied van milieuzaken bepaalt. Het Ierse voorzitterschap heeft vooral hieraan prioriteit verleend. De geachte afgevaardigde wil misschien de aandacht vestigen op het feit dat lozingen door bronnen op het land, waaronder nucleaire installaties, worden aangepakt overeenkomstig de Conventie van Parijs ter voorkoming van vervuiling van de zee door bronnen op het land. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt wat betreft de goedkeuring van zeer hoge normen voor de bescherming van dit deel van het milieu. Ingevolge artikel 37 van het Euratomverdrag is iedere Lid-Staat gehouden de Commissie de algemene gegevens te verstrekken van elk plan voor de lozing van radioactieve afvalstoffen, in welke vorm ook, om vast te kunnen stellen of de uitvoering van dat plan een radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat ten gevolge zou kunnen hebben. Wat betreft de produktie van nucleair materiaal voor militair gebruik legt de Raad er nog eens de nadruk op dat deze stoffen niet binnen de werkingssfeer van het Euratomverdrag vallen en dat zij derhalve niet onderworpen kunnen worden aan besluiten van de communautaire instellingen. Op de verwerking van nucleair materiaal, alsmede op ander vreedzaam gebruik van kernenergie, zijn de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de dienovereenkomstig aangenomen wetten en politieke richtlijnen van kracht. De heer L. Smith (S). - (EN) Verontrust het de Raad en met name de Ierse regering niet dat de regering van het Verenigd Koninkrijk, teneinde haar zogenaamde defensieve kernwapens te ontwikkelen, het Ierse volk de milieuoorlog verklaard heeft? De volgende opmerking die ik wil maken betreft het Euratomverdrag. U zegt dat het Euratomverdrag niet van toepassing is op de militaire kant van deze kwestie. Wilt u zo goed zijn commentaar te leveren op artikel 34 van het Verdrag? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Wat het huidige standpunt van de Ierse regering betreft, kan ik zeggen, omdat mij gevraagd is dat uiteen te zetten, dat wij er consequent op aangedrongen hebben dat de centrale van Sellafield wordt gesloten en dat wij de Britse regering hebben medegedeeld dat wij tegen de uitbreiding van de Britse kernindustrie, vooral aan de westkust van het Verenigd Koninkrijk, gekant zijn. Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in vele keukens hangt een spotprentje met de tekst „Praatjes vullen geen gaatjes". Het trof mij, toen ik naar de antwoorden luisterde die de fungerend voorzitter op zeer kundige en charmante wijze ten beste gaf, dat wij in de laatste paar minuten minstens zes keer te horen hebben gekregen dat iedereen zo bezorgd is. Wij hebben echter niet te horen gekregen wat er nu eigenlijk aan gedaan zal worden. De fungerend voorzitter zal weten dat de Raad, als hij een voorstel van de
Commissie wil hebben en de Commissie om een voorstel vraagt, er in het algemeen gesproken ook een zal krijgen. Ik kom daarom terug op mijn eerste vraag. Kan de fungerend voorzitter ons in duidelijke bewoordingen zeggen hoe zij gedaan denkt te krijgen dat deze nucleaire inspectie nog voor het eind van dit voorzitterschap wordt opgericht en functioneert, hoe vaak de inspecties zullen plaatsvinden enzovoorts? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Zoals ik al gezegd heb, wachten wij op een voorstel van de Commissie. Mij dunkt dat het belangrijkste woord in de aanvullende vraag van de geachte afgevaardigde is dat de Raad, als hij de Commissie om een voorstel vraagt, in het algemeen spoedig een reactie krijgt. Het is een volkomen duidelijke zaak, waarover ik hier niet hoef uit te weiden, dat het Ierse voorzitterschap veel belang hecht aan het milieu en de bescherming van ons milieu in de gehele Gemeenschap. Terwijl wij wachten op een voorstel van de Commissie, zou de geachte afgevaardigde het voorzitterschap en de Raad misschien een grote dienst kunnen bewijzen door hierover een vraag aan de Commissie te sturen, de pressie op haar uit te oefenen die zij kan uitoefenen en haar dringend te verzoeken om zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen. De heer L. Smith (S). - (EN) Het was vast en zeker per ongeluk, maar de fungerend voorzitter heeft geen antwoord gegeven op het tweede deel van mijn vraag, waarin ik haar vroeg commentaar te leveren op artikel 34 van het Euratomverdrag en niet op artikel 35, dat mevrouw Banotti al eerder in háár vraag ter sprake bracht. De Voorzitter. - Ik weet niet of de fungerend voorzitter verder nog commentaar wenst te leveren op die vraag. Nee, dat wil zij niet. De heer Fitzsimons (RDE). - (EN) Natuurlijk wil ik het woord hebben voor een motie van orde, mijnheer de Voorzitter, omdat de heer Smith en ik bijna vijf jaar geleden samen naar Sellafield zijn gegaan om zelf de situatie ter plaatse te onderzoeken. Mevrouw Banotti was er toen niet bij. Ik houd niet van laatkomers. Ik zeg u dit, mijnheer de Voorzitter, niet alleen heb ik de minister-president van Ierland medegedeeld wat ik toen in Sellafield heb gezien, maar ook hebben wij in Ierland en in mijn politieke partij, de Fianna Fail, zowel in eigen land als daarbuiten, Sellafield altijd consequent veroordeeld. Wij houden niet van opportunisten die op het laatste moment met de grote hoop meegaan. Vijfjaar lang hebben de heer Smith en ik in de Commissie energie, onderzoek en technologie Sellafield van links, van rechts en vanuit het midden bevochten en de heer Smith kan dat bevestigen. Mevrouw Banotti, hoe durft u hier te komen, ons als opstapje te ge-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/183
Fitzsimons bruiken en te proberen de eer op te eisen voor iets dat u niet hebt gedaan? De Voorzitter. - Ik weet niet wat die motie van orde inhoudt, mijnheer Fitzsimons, maar u hebt nu kennelijk uw zegje gedaan. Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Zoals u terecht zei, mijnheer de Voorzitter, dat was geen motie van orde. Dat was partijpolitieke propaganda ten behoeve van de Fianna Fail, en daaraan zijn we wel gewend. Ik zou nu graag twee punten willen weerleggen. Mijn eerste motie van orde, die eigenlijk informatie voor de fungerend voorzitter inhield, betrof het feit dat de heer Ripa di Meana gisteravond laat in het Parlement verklaard heeft dat de Commissie in feite reeds druk in de weer is met die nucleaire inspectiedienst. Het is nu misschien het aangewezen moment voor de commissaris om met de fungerend voorzitter te gaan praten, en zij zullen dat vast en zeker ook doen.
Mag ik haar ook vragen of zij wil beloven dat de kwestie Sellafield in een spoedige vergadering van de Europese Raad besproken zal worden? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) In de eerste plaats, wat betreft de door de voorlaatste spreker gestelde vraag, ik kan als fungerend voorzitter geen commentaar leveren op de situatie in de Lid-Staten, maar als Iers minister heb ik het standpunt van de Ierse regering inzake de uitbreiding van de Britse kernindustrie, vooral aan de westkust van Groot-Brittannië, volkomen duidelijk uiteengezet, dacht ik zo. Het heeft volgens mij weinig zin dat nog eens te herhalen. Wat de laatste vraag betreft, ik geloof dat ik die vraag al beantwoord heb, toen ik zei dat de huidige centrale van Sellafield niet onder artikel 37 van het Euratomverdrag valt, maar dat iedere nieuwe installatie, en dus ook de centrale die nu in aanbouw is, daar wel onder valt en onderworpen zal zijn aan de bepalingen van dat artikel.
Aangezien mijn eigen betrokkenheid bij Sellafield in twijfel is getrokken en ik persoonlijk in de rug ben aangevallen - wat wel vaker voorkomt -, wil ik er op wijzen dat de Milieucommissie als eerste deelnam aan de debatten, discussies en onderhandelingen met de commissaris over Sellafield en dat ik de centrale van Sellafield enkele maanden geleden zelf heb bezocht en met eigen ogen heb gezien wat daar precies gebeurde. Ik ben als lid van het Parlement al een hele tijd bij Sellafield betrokken.
De heer Blaney (ARC). - (EN) Mag ik om te beginnen de aandacht vestigen op het feit dat er een pikorde in acht genomen schijnt te worden wat de aanvullende vragen betreft, een pikorde gebaseerd op de fracties en hun grootte in plaats van dat de steller van de vraag eerst aan de beurt komt en vervolgens wie er verder het woord vraagt. Dit is bedoeld als een kritische kanttekening ter attentie van de Voorzitter van het Parlement.
De heer A. Smith (S). - (EN) Even bezorgd gestemd als mijn collega, wil ik vragen of de Raad en het Ierse voorzitterschap niet verontrust zijn over de bedrijfsveiligheid en de ouderdom van de voor een tweeledig - militair en civiel - doel bestemde kerncentrale van Chapelcross, dat in mijn kiesdistrict ligt, vooral gezien de voortdurende militaire functie van de centrale en de lozingen van radioactieve afvalstoffen.
Met mijn tweede opmerking richt ik mij tot de fungerend voorzitter. Mag ik vragen hoe de Raad onderscheid kan maken tussen datgene wat binnen zijn bevoegdheid ligt, voorzover het om Sellafield en de activiteiten van de centrale gaat, en datgene wat volgens mevrouw de fungerend voorzitter buiten zijn bevoegdheid ligt? Verder zou ik de fungerend voorzitter willen vragen of het waar is dat Sellafield een lange neus naar het Parlement blijft maken?
De heer de Rossa (CG). - (EN) Ik richt het woord tot de Voorzitter van het Parlement en niet tot mevrouw de fungerend voorzitter, om geen verwarring te wekken. Mag ik verklaren dat ik nog nooit in Sellafield geweest ben en ook niet van plan daarheen te gaan, totdat ik er zeker van ben dat het veilig is om daar te komen. Mag ik de minister vragen in hoeverre de Britse autoriteiten verplicht zijn de Raad of de Commissie in kennis te stellen van eventuele, door ongeval veroorzaakte, emissies van radioactieve afvalstoffen? Zij heeft erop gewezen dat de autoriteiten gehouden zijn de plannen voor nieuwe installaties bekend te maken, maar bestaat er een meldingsplicht met betrekking tot de uitstoot van deze stoffen door ongeval, gezien het feit dat de centrale van Sellafield een van de slechtste reputaties heeft wat betreft de uitworp van deze stoffen, zowel in de lucht als in de zee?
Mag ik in dit verband het lid van de Fianna Fáil, de heer Fitzsimons, en mevrouw Banotti eraan herinneren dat ik, al voordat zij lid van dit Parlement werden, de bezorgdheid van Ierland over Sellafield heb uitgesproken. Ik zeg dit slechts om het beeld - het klaverblad! - te completeren. Mag ik de fungerend voorzitter vragen hoe de Raad tot zijn conclusies komt wat betreft de vraag of de activiteiten van Sellafield al dan niet onder het Euratomverdrag vallen? En wil de fungerend voorzitter ervoor zorgen dat de operatie Sellafield en de propagandamachine van British Nuclear Fuels niet gebruikt worden, zoals al eerder gebeurd is, om het Parlement zand in de ogen te strooien en blind te maken voor de werkelijkheid, namelijk dat de wateren tussen Ierland en Groot-Brittannië en de lucht die wij in beide landen inademen, totaal verpest worden. Het is een schandaal en dit Parlement ziet met lede ogen aan hoe Rome in brand staat!
Nr. 3-386/184
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Mijnheer Blaney, het is de taak van de Voorzitter de belangen van de kleine partijen te behartigen. Omdat ik net als u uit Donegal afkomstig ben, behartig ik ook de belangen van de mensen uit Donegal! Ik verzeker u, mijnheer Blaney, dat ik de kaarten oppak in precies dezelfde volgorde als zij binnenkomen. Het is mogelijk dat ze niet in de juiste volgorde binnenkomen, maar ik pak ze op in de volgorde van binnenkomst en uw vraag was de volgende. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik vind dat ik als Iers minister hier vandaag het standpunt van de Ierse regering al voldoende heb uiteengezet, het standpunt inzake de centrale van Sellafield en de Britse kernindustrie in het algemeen. Zoals ik reeds gezegd heb, ik ben niet van plan daarover verder uit te weiden. Achtereenvolgende Ierse regeringen hebben daarover thuis in eigen parlement en trouwens ook in de Raad uitvoerig gesproken. Wat betreft de vraag hoe de Raad het Verdrag toepast, het is aan de Commissie om te beslissen hoe de regels van het Euratomverdrag worden toegepast. Ik heb gezegd dat de huidige centrale van Sellafield niet onder artikel 37 van het Euratomverdrag valt, omdat die al bestond voordat het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschap toetrad. Maar de nieuwe centrale en alle latere centrales vallen natuurlijk onder het Euratomverdrag en artikel 37 van dat Verdrag. De heer Hughes (S). - (EN) Zou de fungerend voorzitter in aansluiting op haar zeer duidelijke antwoorden misschien kunnen bevestigen dat het Ierse voorzitterschap het zou betreuren, als een andere regering de gecombineerde militaire en civiele nucleaire installaties, de militaire aspecten, als dekmantel zou gebruiken om te vermijden dat zij volledige informatie moet verstrekken over ongelukken en uitstootniveaus en om een behoorlijke inspectie ingevolge het Euratomverdrag te weigeren? Kan de fungerend voorzitter daarop antwoord geven? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Het betaamt mij als fungerend voorzitter van de Raad niet om bepaalde gevallen in bepaalde Lid-Staten te betreuren of daarop hoe dan ook commentaar te leveren.
14.2.90
ging van de mensenrechten en respect voor de democratische beginselen? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken. - (EN) Wat het bovengenoemde onderwerp betreft, zou ik de geachte afgevaardigde willen verwijzen naar de verklaring die de ministers van Buitenlandse Zaken op 22 december 1989 over Panama hebben afgelegd. Deze luidt: Ernstig verontrust over de situatie in Panama en het verlies van mensenlevens, geven de Twaalf uitdrukkelijk te kennen dat zij wensen dat de vrede en de veiligheid voor de burgerbevolking spoedig kan worden hersteld, opdat de terugkeer tot de grondwettelijke en democratische orde wordt bewerkstelligd. De Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten zijn bereid de spoedhulp aan de slachtoffers van de gebeurtenissen uit te breiden. Bovendien is de kwestie op 16 januari 1990 besproken, toen de mondelinge vraag met debat over Midden-Amerika aan de orde was. De heer Alavanos (CG). - (GR) Het antwoord van het voorzitterschap van de politieke samenwerking heeft grote indruk op mij gemaakt. De tactiek van Pontius Pilatus is er niets bij vergeleken. Het voorzitterschap zegt dat het de situatie in Panama afkeurt, maar het zegt er niet bij dat er een militaire interventie is geweest met tientallen, honderden slachtoffers, en een flagrante schending van het internationale recht. Zou het voorzitterschap nu wij, althans de Gemeenschap, op dit punt zijn aanbeland, in plaats van te dulden dat het probleem zo hypocriet wordt aangepakt, niet beter actie kunnen ondernemen en erop aandringen dat alle Amerikaanse troepen onmiddellijk uit Panama worden teruggetrokken? Ik zou graag willen weten welk standpunt mevrouw de fungerend voorzitter ten aanzien hiervan inneemt. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De Twaalf hebben verklaard dat het herstel van de vrede en de veiligheid hen ter harte gaat en dat zij veel belang hechten aan de terugkeer tot de constitutionele orde in Panama. De geachte afgevaardigde zal bovendien weten dat de Amerikaanse autoriteiten verklaard hebben dat de Amerikaanse troepen zullen worden teruggetrokken, zodra de omstandigheden dat toestaan.
De Voorzitter. - Wij gaan thans over tot de vragen aan de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen.
De Voorzitter. - Aangezien de vraagsteller niet aanwezig is, wordt vraag nr. 97 van de heer Dessylas schriftelijk beantwoord. (')
Vraag nr. 96 van de heer Alavanos (H-25/90):
Vraag nr. 98 van de heer Cabezón Alonso (H-40/90):
Betreft: Interventie van de VS in Panama Zijn de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de EPS bijeen, voornemens de interventie van de VS in Panama te veroordelen en om terugtrekking van de Amerikaanse troepen te verzoeken, overeenkomstig de besluiten van de Topconferentie in Straatsburg, waar de deelnemers zich hebben uitgesproken voor dialoog, eerbiedi-
Betreft: Dood van de Spaanse journalist Juan Antonio Rodriguez in Panama De Spaanse persfotograaf Juan Antonio Rodriguez overleed op 21 december 1989 in Panama tijdens zijn werk ten gevolge van geweerschoten door Noordamerikaanse troepen. (0 Zie bijlage „Vragenuur".
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/185
Voorzitter Welke stappen hebben de ministers in het kader van de politieke samenwerking genomen naar aanleiding van deze gewelddadige en betreurenswaardige actie die een journalist van een Lid-Staat het leven kostte?
De Voorzitter. - Vraag nr. 99 van de heer Bandres Molet (H-80/90):
Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken. - (EN) De Twaalf betreuren de dood van de heer Rodriguez, een burger van een van de Lid-Staten, die in Panama tijdens zijn werk als persfotograaf om het leven kwam, ten zeerste.
De invasie van Panama door Amerikaanse mariniers en de onschuldige slachtoffers en algehele verwoestingen als gevolg van de bombardementen vormen een flagrante schending van het internationale recht en hebben een schaduw van onzekerheid geworpen over een wereldtoneel dat wordt gekenmerkt door toenemende ontspanning tussen' de machtsblokken.
Wat betreft het standpunt van de Twaalf inzake de gebeurtenissen ten gevolge waarvan dit tragische ongeluk plaatsvond, wil ik de geachte afgevaardigde verwijzen naar het antwoord dat op de mondelinge vraag (H-25/90) van de heer Alavanos is gegeven. De heer Cabezón Alonso (S). - (ES) De Spaanse fotograaf Juan Antonio Rodríguez, die ik persoonlijk kende, werd tijdens de uitoefening van zijn werk in Panama in koele bloede vermoord door de strijdkrachten van de Verenigde Staten. Het antwoord dat u mij gegeven heeft is geen antwoord en ik zal hetzelfde nog eens vragen, of op een soortgelijke manier, totdat ik een bevredigend antwoord krijg. Als afgevaardigde in dit Parlement zou ik de namen willen weten van de Noordamerikaanse soldaten die op de Spaanse fotograaf geschoten hebben. Als afgevaardigde in dit Parlement zou ik willen weten of de ministers, in het kader van de Politieke Samenwerking bijeen, aan de Verenigde Staten gevraagd hebben een onderzoek in te stellen naar dit concrete voorval. En ik zou graag willen weten of zij mij kunnen zeggen of zij weten of degenen die Juan Antonio Rodríguez gedood hebben, op een dag verantwoording zullen moeten afleggen voor een gerechtshof in de Verenigde Staten. Voor mij is het van fundamenteel belang dat de schuldigen verantwoording afleggen.
Betreft: Invasie van de VS in Panama
Hoe hebben de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen, gereageerd op de invasie in Panama en welke stappen hebben zij hieraan verbonden? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken. - (EN) De ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de Europese politieke samenwerking bijeen, hebben geantwoord op de invasie van de Verenigde Staten van Amerika in Panama met hun verklaring van 22 december 1989 die hun diepe bezorgdheid tot uitdrukking bracht over de situatie in Panama en het verlies van mensenlevens, terwijl deze tegelijkertijd hun vurige wens tot uitdrukking bracht dat er een spoedig herstel van burgerlijke vrede en veiligheid bereikt zou kunnen worden, zodat een terugkeer naar een constitutionele en democratische orde veilig gesteld zou zijn. De geachte afgevaardigde is er ongetwijfeld van op de hoogte dat in het geval van Panama de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten hun bereidheid tot uiting gebracht hebben om noodhulp te leveren aan de slachtoffers van deze gebeurtenissen.
De heer Blaney (ARC). - (EN) Ik wil de fungerend voorzitter alleen vragen of zij met betrekking tot de verschillende vragen hierover al dan niet kan relativeren, bevestigen of ontkennen dat de Verenigde Staten de situatie rond Noriega veroorzaakt hebben en dat zij de verantwoordelijkheid moeten dragen voor de actie die zij vervolgens ondernomen hebben om te trachten het probleem op te lossen en voor alles wat daar verder uit voortvloeit?
De heer Bandres Molet (V). - (ES) Mevrouw de fungerend voorzitter van de Raad, uw antwoord is waar, dat wil zeggen, het is een correct antwoord. Maar politiek gezien is het een onvoldoende antwoord. Ik wil u eraan herinneren dat er als gevolg van de invasie in Panama een debat in de Verenigde Naties plaatsvond en dat in de Verenigde Naties Spanje vóór de motie stemde die het optreden van de Verenigde Staten veroordeelde; Ierland en Griekenland onthielden zich van stemming en de rest van de Lid-Staten van de Gemeenschap stemden tegen deze motie. Mij lijkt het dat dit een gemeenschappelijke buitenlandse politiek van de Lid-Staten, dat wil zeggen van de Europese Gemeenschap, tenietdoet. Dit doet de gemeenschappelijk buitenlandse politiek in stukken uit elkaar spatten. Het lijkt mij derhalve dat dit onderwerp een andere dimensie heeft en een andere belang dan men uit uw simpele antwoord kan afleiden.
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Eerlijk gezegd wíl ik niet geloven dat het mij betaamt om als fungerend voorzitter in het kader van de Europese Politieke Samenwerking op die vraag antwoord te geven.
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Aangezien er geen algemeen standpunt bestaat van de Twaalf over deze zaak, is het niet passend voor de fungerend voorzitter om hierop te antwoorden.
Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) De Twaalf hebben hun bezorgdheid uitgesproken over de slachtoffers die in die regio bij de verschillende acties gevallen zijn onder de burgerbevolking. Daaruit volgt dus dat de dood van een burger van een lidstaat, en in dit geval van de heer Rodriguez, de Twaalf met grote ontzetting vervult.
Nr. 3-386/186
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Cabezón Alonso (S). - (ES) Op mijn vorige vraag over een concrete gebeurtenis werd een algemeen antwoord gegeven. Ik leg nogmaals de nadruk op het feit dat ik niet eens iets over de invasie in Panama gevraagd heb. Ik heb een vraag gesteld naar aanleiding van de moord op een bepaalde burger die vermoord is ten overstaan van getuigen, terwijl hij zijn werk aan het doen was. Zijn de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen, bereid om een duidelijke verklaring van deze gebeurtenis te vragen aan de Verenigde Staten? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Deze specifieke, door de heer Rodriguez naar voren gebrachte zaak is niet in het kader van de politieke samenwerking. De heer Taradash (V). - (IT) Mevrouw de fungerend voorzitter, mij is opgevallen dat u erg voorzichtig bent in uw antwoorden inzake deze kwestie. Ik zou graag willen weten of de Raad op de hoogte is van het feit dat de huidige president van Panama directeur is geweest van een van de banken die in verband staan met het witwassen van geld van het Medellin-kartel, en of de Raad ook op de hoogte is van het feit dat de huidige regering van Panama afwijzend heeft gereageerd op het verzoek van de regering van de Verenigde Staten om de bankwet te hervormen, waarbij zij heeft gezegd dat er in Panama nooit grote problemen met het witwassen van geld zijn geweest. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Eens te meer spijt het mij te moeten zeggen dat het niet aan mij is om deze specifieke vraag te beantwoorden. De heer Robles Piquer (PPE). - (ES) Aangezien ik er een groot voorstander van ben dat er een gemeenschappelijke buitenlandse politiek en zelfs een gemeenschappelijke diplomatieke dienst komt, iets waarover ik mij uitgesproken heb in een verslag dat door dit Parlement aangenomen is, is mijn vraag naar aanleiding van de zojuist door de heer Bandrés gestelde vraag, de volgende: is het waar dat de regeringen van de Lid-Staten van de Gemeenschap, die nog steeds soeverein zijn voor wat de buitenlandse politiek betreft, zeer dikwijls, ook al is dat ongelukkig genoeg, een verschillend stemgedrag vertonen, bij voorbeeld in de Verenigde Naties? Of is het daarentegen waar, wat hier beweerd is, dat het feit dat de Spaanse regering een stem heeft uitgebracht die afwijkt van die van de andere communautaire regeringen, de Europese consensus kapot gemaakt heeft? Persoonlijk geloof ik niet dat dit de correcte versie is, maar gezien het belang van deze zaak, die verder gaat dan de gebeurtenissen in Panama en die nu juist betrekking heeft op de essentie van de mogelijkheid van een gemeenschappelijke buitenlands beleid ben ik zeer geïnteresseerd in uw antwoord. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Die specifieke vraag kan beter behandeld worden in mijn antwoord op de volgende vraag, die is ingediend door de heer McCartin.
De Voorzitter. (H-81/90):
14.2.90
Vraag nr. 100 van de heer McCartin
Betreft: Panama Het onvermogen van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Twaalf om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen inzake de Amerikaanse invasie in Panama was een ernstige terugslag voor de Europese Politieke Samenwerking. Hoe denkt het voorzitterschap in de toekomst dergelijke gênante verschillen van inzicht binnen de EPS te voorkomen? Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) In antwoord op deze vraag zou ik eerst willen herinneren aan de bepaling van de Europese Akte betreffende de cohesie in internationale fora. Ten tweede wil ik eraan herinneren dat de Twaalf ernaar streven, overeenkomstig die bepaling, hun standpunten te coördineren, bijvoorbeeld in de Verenigde Naties, en dat in een toenemend aantal gevallen zij een gemeenschappelijk standpunt naar voren brengen, niet alleen en niet noodzakelijkerwijs bij het uitbrengen van hun stem, maar ook bij toelichtingen op, en/of verklaringen van dit stemgedrag. Ten derde is het te begrijpen dat er nog steeds verschillende standpunten voorkomen onder de Twaalf, aangezien dit normaal is bij soevereine landen. Ten vierde wil ik benadrukken dat de Twaalf het eens zijn over de noodzaak om de cohesie binnen de Verenigde Naties te verbeteren op basis van de waarden en principes die zij delen. De heer McCartin (PPE). - (EN) Ik zou erop willen wijzen dat ondanks het feit dat de fungerend voorzitter gerefereerd heeft aan de bepalingen van de Europese Akte, deze Europese Akte ons er op geen enkele wijze van weerhoudt om bijeen te komen en tot besluiten te komen via het democratische proces van de meerderheid van stemmen. Ik zou de fungerend voorzitter willen vragen of zij van mening is dat het wenselijk is dat de Raad stappen in die richting doet, zodat wij de wereld een verenigd front kunnen presenteren en een eensgezinde stem, wat de enige manier is waarop wij zeker kunnen stellen dat de burgers van Europa en deze Gemeenschap gerespecteerd zullen worden door andere wereldmachten. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ieder voorzitterschap doet wat het kan met betrekking tot de kwestie die door de geachte afgevaardigde naar voren is gebracht, maar zoals hij maar al te goed weet, werkt de politieke samenwerking natuurlijk via consensus. De heer Robles Piquer (PPE). - (ES) Zoals gewoonlijk heeft het voorzitterschap ook deze keer weer geen antwoord kunnen geven op mijn vraag, en ik zeg zoals gewoonlijk omdat de fungerend voorzitter op briljante wijze het antwoord voorgelezen heeft dat zij voor een andere vraag meegenomen had. Ik zal niet langer aandringen op een antwoord, maar ik zou alleen nog een andere vraag aan de Raad willen stellen: zou zij ons
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/187
Robles Piquer kunnen zeggen bij welke gelegenheden gedurende, bij voorbeeld, de laatste twee jaren, de Twaalf eenstemmig of niet eenstemmig opgetreden zijn bij de verschillende gelegenheden waarbij zij in de Verenigde Naties hun stem hebben moeten uitbrengen of in andere internationale fora? Het gaat om een zaak waarbij ik het zeer op prijs zou stellen als ik vast enige mededeling zou kunnen krijgen van het voorzitterschap, vooruitlopend op het antwoord, alhoewel ik begrijp dat zij mogelijk niet in de situatie is dat ze me dat nu meteen kan geven. Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Ik zou dat soort van informatie nu onmogelijk bij de hand kunnen hebben - en ik ben zeker dat de geachte afgevaardigde daar begrip voor heeft - vooral niet wanneer men even denkt aan het aantal resoluties dat in de Verenigde Naties behandeld is ofin andere internationale fora. De heer Arbeloa Muru (S). - (ES) De fungerend voorzitter heeft ons hier verteld wat het, voor velen van ons betreurenswaardige, standpunt van de Raad was. Niettemin wil ik haar deze vraag stellen: is de door het Europees Parlement aangenomen resolutie waarin men de invasie van de Verenigde Staten en de tragische incidenten als gevolg daarvan categorisch veroordeelde, van enige invloed geweest op het standpunt van de Raad? Mevrouw Geoghegan-Quinn. - (EN) Alle informatie die ik de geachte afgevaardigde betreffende deze zaak kan geven, is dat ik hem kan vertellen dat die resolutie doorgestuurd is naar de Raad. De Voorzitter. - Ik dank u mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad dat u al onze vragen zo geduldig hebt beantwoord. Daarmee is het Vragenuur beëindigd. ( > ) De heer Robles Piquer (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, u heeft net gezegd dat het Vragenuur geëindigd is. Het Reglement bepaalt dat ongeveer tweederde deel van de beschikbare tijd besteed moet worden aan dit tweede deel, dat is aan de vragen die betrekking hebben op de Europese politieke samenwerking, en ik moet opmerken dat naar mijn mening dit vandaag zeker niet het geval geweest is: wij hebben maar ongeveer een kwartier gehad voor een zo belangrijk onderwerp als de Europese politieke samenwerking en men heeft maar heel weinig vragen kunnen beantwoorden. Ik zou het op prijs stellen, mijnheer de Voorzitter, indien men zich in de toekomst aan dat deel van de beschikbare tijd zou houden. Als mijn horloge mij niet bedriegt, is dat vandaag niet het geval geweest. De Voorzitter. - Ik heb u volkomen begrepen, mijnheer Robles Piquer. (') Zie bijlage „Vragenuur".
9. Economische en commerciële samen werkingsovereenkomst tussen de EEG/Euratom en de Sovjetunie De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A326/90) van mevrouw Randzio-Plath, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (SEC(89)2128 - doc. C3-250/89) voor een besluit betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake handel en economische en commerciële samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjet-republieken(USSR)O) Mevrouw Randzio-Plath (S), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in deze dagen wordt Europese geschiedenis geschreven. Vandaag beleven wij in dit Parlement de historische gebeurtenis van de eerste Overeenkomst tussen de EG en de Sovjetunie. Dit is inderdaad een gebeurtenis, gezien de grote betekenis die de Sovjetunie heeft voor de wijze waarop Europa gestalte zal krijgen. De visie van Michail Gorbatsjov van een gemeenschappelijk Europees huis neemt concrete vormen aan, daar de bereidheid hiertoe bij volken en regeringen aanwezig is. Wie herinnert zich in een dergelijke situatie nog hoe fundamenteel de herziening van de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Sovjetunie werkelijk is? Meer dan dertig jaar was de EG voor de Sovjetunie een kind van de koude oorlog en daarom noch economisch noch politiek existent. De snelheid van de omwentelingen in Oost-Europa en de daardoor ontstane veranderingen tonen aan dat de tijd telt, willen hervormingsprocessen politiek effect hebben. Wanneer de overeenkomsten met Hongarije en Polen vandaag worden gevolgd door het omvangrijke handels- en samenwerkingsakkoord met de Sovjetunie, dan is ook dit een erkenning van de politieke en economische hervormingsprocessen, alsmede een ondersteuning van de politiek van democratische vernieuwing en samenwerking in de USSR, zoals het Europees Parlement dit sedert 1986 telkens opnieuw van de Commissie en de Raad heeft geëist. Vandaag nu kan het Parlement hiervan gelukkig nota nemen en zijn instemming betuigen met het feit dat deze weg verder werd bewandeld. De Overeenkomst wil bijdragen tot stabiliteit. De heroriëntering van de politieke en maatschappelijke omstandigheden, maar vooral ook de heroriëntering van de Sovjeteconomie moet succesvol verlopen, want economische instabiliteit brengt gevaren met zich mee. Dit blijkt uit de gebeurtenissen in de Sovjetunie en elders. Daarom moet alles worden gedaan om bij te dragen tot stabiliteit en de mensen in de Sovjetunie feitelijk en psychologisch een grotere mate van welzijn en levenskwaliteit te geven, zodat de rijen voor de winkels, de stakingen, de gerin(i) De mondelinge vragen (doe. B3-27/90, B3-28/90 en B3205/90) worden in het debat betrokken.
Nr. 3-386/188
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Randzio-Plath ge arbeidsproduktiviteit kunnen verdwijnen en ruimte wordt geschapen voor een nieuwe motivatie. Hoe moeten onze perspectieven voor een pan-Europese zaak van politiek belang worden bewaarheid, wanneer wij geen rekening houden met de behoeften van de bevolking, welke de hervormingsprocessen in feite mogelijk hebben gemaakt en daartoe hebben bijgedragen? Binnen de Europese Gemeenschap schaven wij aan onze programma's en projecten voor Oost-Europa. Laten wij daarbij de Sovjetunie niet vergeten! Van het succes daar hangt mede de ontwikkeling in Middenen Oost-Europa af. Laten wij dus ijveren voor gemeenschappelijke projecten, voor economische en financiële samenwerking op bilateraal en multilateraal niveau. Laten wij de USSR op geen enkel gebied uitsluiten, maar haar rechtstreeks bij de dingen betrekken daar waar zij dat wil. Dit zal echter alleen mogelijk zijn wanneer de USSR de hervormin-gen op het gebied van prijzen en muntstelsel, landbouw en herverdeling van het grondbezit, arbeid en sociale wetgeving, alsook de bureaucratie zonder aarzelen en vastberaden aanpakt. Wij weten niet hoe snel de ontwikkeling gaat en wat het uiteindelijke resultaat ervan zal zijn. Maar één ding weten wij wèl: samenwerking is in een dergelijke situatie van essentieel belang. Zij is niet alleen noodzakelijk, zij is te meer van belang daar de politieke instabiliteit ook tot internationale instabiliteit zal leiden. Conflicten op een zesde van de planeet kunnen ook ons niet onberoerd laten. Ook zij zijn van invloed op onze gemeenschap-pelijke toekomst, en daarom moeten wij partners zijn. Vrij van iedere vorm van vrees zal alleen een Sovjetunie kunnen zijn, die overal in Europa en vooral in de EG partners heeft, met wie de economische uitwisseling voordelen en veiligheid belooft, zodat de traditionele beveiliging die op machtspolitiek berust, niet meer nodig zal zijn. De Overeenkomst, waaraan het Europees Parlement volgens de aanbeveling van de Commissie externe economische betrekkingen - zijn goedkeuring wil hechten, heeft binnen het Parlement tot vrij heftige debatten geleid over de voordemocratische toestand van de Gemeenschap. De Luns-Westerterp-procedure werd door de Commissie en de Raad op de juiste wijze toegepast - hoewel onvoldoende voor de deelneming van het Parlement. Daarom moet het Verdrag worden herzien. Maar aangezien dit Parlement niet zo lang kan wachten, is er een fundamenteel initiatief nodig, opdat tussen Parlement, Commissie en Raad een nieuw Interinstitutioneel Akkoord kan worden gesloten. Dit moet voor alle over-eenkomsten die niet meer door de nationale parlementen worden aangenomen, de verplichting van de Commissie regelen om het voorstel voor het onderhandelingsmandaat gelijktijdig aan de Raad en het Europees Parlement toe te zenden, opdat de meningsvorming van het Europees Parlement vóór aanneming van het onderhandelingsmandaat deel kan uitmaken van de besluitvorming.
Dank zij de Overeenkomst komen de twee partijen nader tot elkaar. De handelspolitieke beperkingen moeten stap voor stap vóór eind 1995 worden opgeheven. Er zullen GATT-normen worden ingevoerd. Met het oog op de economische moeilijkheden in de USSR moet worden overwogen of niet - zoals met Hongarije en Polen - de kwantitatieve moeilijkheden sneller dan gepland kunnen worden geëlimineerd. De handel tussen de EG en de USSR is tot nu toe van weinig betekenis en van de kant van de Sovjetunie zeer eenzijdig bepaald door de export van energieprodukten. De economische hervormingen in de USSR zelf zullen beslissend zijn voor de uitbreiding van de handelsbetrekkingen tussen de EG en de USSR. De Overeenkomst kan de integratie van de Sovjetunie in de wereldeconomie bevorderen. De Overeenkomst ontleent haar belang echter vooral aan de samenwerking tussen de EG en de USSR. In het centrum van de samenwerking staat de modernisering van de Sovjeteconomie. Er zal worden samengewerkt op het gebied van wetenschap en techniek, milieubescherming, verkeer en infrastructuur, in de landbouw, bij de beroepsopleiding en bij het management. De noodzaak van een modern leidinggevend kader in economie en administratie is van vitaal belang. Dat heeft de Sovjetdelegatie ons in deze dagen met grote nadruk verzekerd. De Sovjetunie heeft behoefte aan een groot aantal moderne leidinggevende krachten. De bilaterale initiatieven voor de scholing van managers zijn derhalve evenzeer toe te juichen als de thans in oprichting zijnde Europese Stichting voor beroepsopleiding. De beide partijen moeten in de gemengde commissie de Overeenkomst nog concreet invullen. Het Europees Parlement dringt er derhalve op aan door de Commissie en de Raad over de omzetting van de Overeenkomst in de praktijk continu op de hoogte te worden gehouden. Onze coöperatie op basis van de gelijkwaardigheid van beide overeenkomstsluitende partijen zal niet alleen de uitwisseling bij het fundamenteel onderzoek voor de EG en het wegnemen van angst bij de samenwerking op het stuk van de veiligheid van kerncentrales bevorderen, maar zij vereist een Europees engagement op institutioneel, Europees en nationaal niveau, opdat zowel de EG als de Lid-Staten een concrete bijdrage kunnen leveren aan het in praktijk brengen van de Slotakte van Helsinki. Deze Overeenkomst kan bijdragen tot vrede en ontwapening, omdat zij kan helpen de economische samenwerking te verdiepen tot een economisch partnerschap op veiligheidsgebied. De modernisering van de Sovjeteconomie als basis van de economische samenwerking blijft echter noodgedwongen beperkt, wanneer de technologiebarrière van de COCOM blijft bestaan. Een doeltreffende modernisering is met de verouderde technologieën niet haalbaar. Daarom kan men niet aan de ene kant het hervormingsbeleid van Gorbatsjov loven en hem aan de andere kant tegenwerken als hij zijn hervormingen
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/189
Randzio-Plath
in praktijk wil brengen. Voor de USSR interessante produkten, zoals gereedschapsmachines en computers, of voor de modernisering van de economie belangrijke processen mogen niet van de handel en de samenwerking worden uitgesloten. Symbolische waarde heeft de Overeenkomst ook in het licht van de internationale rol van de Sovjetunie. Niet alleen voor handel en samenwerking is de USSR als partner van de EG welkom, maar ook als partner bij de politieke dialoog met de GATT en de Wereldbank en bij de samenwerking met de landen van het Zuiden. De heroriëntering van de betrekkingen tussen de EG en de USSR op het gebied van handel en samenwerking zal ook onlosmakelijk zijn verbonden met de toekomst van de Europese economische ruimte. Bij het veelvuldig beraad over Europa mag de USSR niet worden uitgesloten. De ommekeer in de USSR en de moeilijke economische en politieke uitgangssituatie verplichten de EG eindelijk te zorgen voor de steun die in het kader van de hervormingsprocessen is toegezegd. De ernstige omschakelingscrisis in de Sovjeteconomie houdt aan. De tegenstrijdige en vooral onvoldoende hervormingsmaatregelen, de slechter wordende voedselvoorziening en de ontevredenheid van de werknemers destabiliseren de economische situatie nog verder. Meer dan hoopgevende aanzetten tekenen zich ook op politiek gebied nog niet af. Daarom moeten wij als EG de nieuwe weg van de Sovjetunie steunen. Dit is mogelijk dank zij de Overeenkomst en door rechtstreekse bilaterale hulpverle-ning. Het welslagen van het Sovjetrussische hervormingsbeleid zal echter ook afhangen van de vorderingen op het gebied van de ontwapening alsook van verdere vooruitgang die moet worden geboekt in het klimaat van vrede en samenwerking in de geest van de Slotakte van Helsinki. Hier heeft de Europese Gemeenschap een onmiskenbare taak in het CVSE-proces, opdat in het belang van de welvaart en het welzijn het Sovjetrussische hervormingsbeleid met succes kan worden bekroond. Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Zoals u weet, heeft de Gemeenschap al met Hongarije, Polen en de Sovjetunie onderhandeld over handels- en samenwerkingsovereenkomsten, en is zij van plan soortgelijke onderhandelingen aan te knopen met Oost- en Middeneuropese landen als de DDR, Bulgarije, Tsjechoslowakije en Roemenië. Ik ben het helemaal met het Parlement eens over de zeer bijzondere betekenis van deze overeenkomsten waarover de Gemeenschap onderhandelingen heeft gevoerd of gaat voeren met de landen van Oosten Midden-Europa wanneer dat die een proces van fundamentele politieke en economische hervorming inleiden en hun banden met de Gemeenschap willen versterken. Daar de reeds bereikte akkoorden steunen op de artikelen 113 en 235 van het Verdrag, verzocht de Raad
om het advies van het Parlement alvorens ze te sluiten. Hij wenst ook te beklemtonen dat hij altijd moeite heeft gedaan - en zal blijven doen - om te verzekeren dat het Parlement in het kader van de Luns-Westerterp-procedure volledig wordt geïnformeerd over specifieke procedures of overeenkomsten van bijzondere betekenis. Zo werden de bevoegde parlementaire commissies vóór het begin van de onderhandeling van het mandaat op de hoogte gebrachten na voltooiing ervan, doch vóór de overeenkomst door de Raad werd ondertekend, in kennis gesteld van de inhoud daarvan. Ten aanzien van de overeenkomst met de Sovjetunie, nam de fungerend voorzitter de gelegenheid van zijn aanwezigheid bij de werkzaamheden van de Commissie externe economische betrekkingen op 1 december 1989 waar om deze bij voorbaat te informeren over de inhoud van het akkoord dat op 26 november was bereikt. Het Ierse voorzitterschap zal zich aan de gebruikelijke procedure houden, opdat de bevoegde commissies van het Parlement volledig op de hoogte blijven van problemen betreffende overeenkomsten met Oost- en Middeneuropese landen. De denkbeelden van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken waarop uw vraag ook zinspeelt worden thans besproken in de politieke samenwerking en in de Commissie, die het resultaat van haar werk aan de Raad zal voorleggen. U beseft natuurlijk dat de snelle ontwikkeling in Oost-Europa een reactie van de Raad vereist, en het voorzitterschap heeft dan ook besloten op 20 januari in Dublin een informele vergadering van ministers van Buitenlandse Zaken te houden. Deze bood ons gelegenheid van gedachten te wisselen en beleidslijnen voor toekomstige communautaire maatregelen uit te stippelen. De Raad voor Algemene Zaken nam op 5 februari met belangstelling kennis van de denkbeelden en suggesties van de Commissie in het licht van de conclusies van de Europese Raad te Straatsburg en van de besprekingen in Dublin over mogelijke associatie-overeenkomsten. Deze dienen in de plaats te treden van samenwerkingsovereenkomsten en een soepel en constructief kader te bieden voor het zoeken naar adequate oplossingen voor de specifieke situatie in elk land. Desbetreffende besprekingen worden tijdens ons voorzitterschap voortgezet. Tenslotte dient het accent te worden gelegd op de grote politieke en economische betekenis van de overeenkomst die de Gemeenschap onlangs met de Sovjetunie heeft ondertekend. Daaruit blijkt dat de Gemeenschap vastberaden is het hervormingsbeleid in de Sovjetunie te steunen en dat ze tegenover de externe wereld openstaat. Het commerciële aspect van de overeenkomst bevordert handelsverkeer in beide richtingen. Daarbij heeft de Gemeenschap in het bijzonder toegezien op bepalingen ter verbetering van de werkomstandigheden van onze zakenmensen. Wat de economische samenwerking aangaat voorziet de overeenkomst in een kader ter bevordering van doeltreffende samenwerking van beide partijen in vrijwel alle sectoren van wederzijds belang, van land-
Nr. 3386/190
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
GeogheganQuinn bouw, industrie en diensten tot en met nucleaire vei ligheid. G elet op de betekenis van beide partners en hun verlangen ten volle gebruik te maken van het door de overeenkomst geboden instrument, worden aan zienlijke perspectieven geopend voor uitbreiding van het handelsverkeer en versterking van de economische samenwerking. Het ligt nu op de weg van het gemengd comité te zorgen voor de nodige stimulansen te zorgen om regeringen en overheidsdiensten over en weer tot maatregelen te bewegen en ook dat lijkt mij van nog groter belang de economische ondernemers tot ini tiatieven waardoor zij profijt kunnen trekken van de door deze overeenkomst geboden kansen. Tot besluit moge ik zeggen hoezeer het mij heeft ver heugd namens de Raad de delegatie van de Opperste Sovjet te ontmoeten die hier gisteren is geweest en hoe gewichtig het voor mij was uit eerste hand te horen van de discussies, het debat en de politieke en econo mische hervormingen die zich in de Sovjetunie vol trekken. Dat soort van bijeenkomsten kan de samen werking en goede verstandhouding tussen de Gemeen schap en de Sovjetunie alleen maar ten goede komen. De heer Titley (S). (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Sovjetunie beleeft kennelijk een essentiële periode van haar geschiedenis, en het is dan ook des te dringender geboden dat wij de hervormingen van president G or batsjov steunen. En aangezien in ieder land politieke en sociale stabiliteit veronderstelt, is deze overeen komst bijzonder welkom. Maar bij de uitvoering dient het accent te liggen op verstrekking aan de Sovjetunie van de hulp die zij behoeft, niet alleen op liberalisatie van de markt ten behoeve van de westerse industrie. Want in dat geval wordt de situatie er alleen maar er ger, niet beter op. De Sovjeteconomie is wanhopig aan verandering toe, aan heroriëntering van een streng centraal geleide eco nomie op basis van uitvoer van grondstoffen naar een meer gemengde economie. Zij behoeft ook dringend effectief leiderschap, vooral op intermediair niveau, en zij behoeft nieuwe technologische uitrusting en des kundigheid. Ontbreken daarvan heeft perestrojka in de laatste vijfjaar vertraagd en zal de positie van de Sovjetunie nog moeilijker maken na 1992, wanneer, naar algemeen wordt aangenomen, kwaliteit en afzet vermogen hoge ogen zullen gooien. Ik juich dan ook de beoogde maatregelen toe om afzetvermogen en vor ming van bedrijfsleiders te bevorderen. Ik vrees echter dat de doeltreffendheid van het verslag ernstig wordt bedreigd door het voortbestaan van COCOMlijsten. Worden die niet herzien, zo niet afgeschaft, dan wordt essentiële nieuwe technologische bijstand de Sovjet unie onthouden. Het wordt tijd dat we echte hulp ver strekken, niet slechts holle frasen. Dat is van doorslag gevende betekenis in de komende twee of drie jaar. Laat ik de vertegenwoordigers van de Opperste Sovjet die, naar ik meen te hebben begrepen, hier nog zijn, ook nog zeggen dat het van belang is dat de autoritei ten ons helpen hen te helpen. Zo maken velen van ons zich ongerust over het toenemende antisemitisme in
de Sovjetunie, dat de positie van het Westen kan on dermijnen. De PARMIAΓbende met name verspreidt op dit moment pamfletten waarin wordt opgeroepen tot pogroms in Moskou en Leningrad op 5 mei. De opperrabijn van Moskou werd bedreigd. Woningen werden overvallen. Ik doe een beroep of de Sovjet autoriteiten nu krachtig in te grijpen om toeneming van antisemitisme te beletten. Gisteren verklaarde de heer Falin te wensen dat de twintigste eeuw in betere conditie zou eindigen dan zij begon. Nu begint de Sovjetunie te lijken op het Rus land van 100 jaar gleden. De positie van onze landen zal worden bedreigd als geen maatregelen worden ge nomen om dat te verhinderen. Wij verlangen meer on derzoek en ontwikkeling, maar verzoeken de Sovjet autoriteiten ook erop toe te zien dat ze antisociale ele menten in hun eigen samenleving in hun greep krij gen, zodat wij des te krachtiger onze regeringen tot handelen kunnen overreden. De heer Lemmer (PPE). (DE) Mijnheer de Voorzit ter, dames en heren, de Fractie van de Europese Volkspartij spreekt haar grote voldoening uit over de sluiting van de handels en samenwerkingsovereen komst met de USSR. Hoewel de EG sinds 1974 aan alle derde landen het aanbod heeft gedaan handels en samenwerkingsovereenkomsten te sluiten, werd pas in 1988 een gemeenschappelijke verklaring tussen de EG en de RWEB getekend. De RWEBlanden verklaarden zich bereid hun betrekkingen met de EG te normalise ren, en handels en samenwerkingsovereenkomsten te sluiten. Na het sluiten van overeenkomsten met Hon garije en Polen ligt nu ook een dergelijke overeen komst met de Sovjetunie gereed. De Sovjetunie heeft van alle industrielanden de be perktste buitenlandse handelscontacten, en dat mo eten we niet vergeten. Het aandeel van de buitenland se handel in het nationaal produkt bedraagt slechts 10%. Belangrijke exportprodukten zijn grondstoffen, aardolie en aardgas. De ineenstorting van de prijzen van deze produkten heeft niet in de laatste plaats ge leid tot de economische problemen in de USSR. Daar om wil en moet de Sovjetunie haar structuur en haar buitenlandse handelsstructuur veranderen. De Sovjet unie kan op de wereldmarkt relatief maar weinig con currerende produkten aanbieden. Op dit moment is het niet mogelijk de roebel te converteren. Een prijs hervorming is op dit moment uitgesloten. Daarom krijgt artikel 20 van de overeenkomst een bijzondere betekenis. In dit artikel is de economische samenwerking vastge legd. De vorige sprekers hebben er al op gewezen dat het juist op de modernisering, de diversifiëring en het produktievermogen van de Sovjeteconomie aankomt, om alleen al handel te kunnen drijven, en daarop ligt het zwaartepunt in de samenwerking. Dit biedt ons een goede kans, als de economische en politieke her vormingen in de Sovjetunie consequent worden door gevoerd.Nog een enkele opmerking over de procedure, die ook al door de rapporteur is gemaakt. Het EP werd
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/191
Lemmer niet gehoord in het onderhandelingsmandaat dat de Commissie van de Ministerraad kreeg, en heeft evenmin het recht de overeenkomst te ratificeren. Dit is weliswaar in overeenstemming met de huidige rechtspositie, maar toch mag het niet mogelijk zijn. Wij zijn van mening dat er hier een democratisch tekort bestaat. Het Europees Parlement heeft nog niet het recht te ratificeren, en de nationale parlementen hebben het niet meer. Wij vinden dat hier snel verandering in moet komen. De heer De Clercq (LDR). - Mevrouw de voorzitter van de Ministerraad, dames en heren, het sluiten van een veel omvattende overeenkomst inzake handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Sovjetunie is duidelijk in politiek en economisch opzicht van zeer groot belang. Deze overeenkomst onderstreept zowel de bereidheid van de Sovjetunie zich internationaal open te stellen als de bereidheid van de Europese Gemeenschap op constructieve wijze bij te dragen tot het succes van de ontwikkelingen die in de Sovjetunie plaatsvinden. Vandaag is het mij in ieder geval niet erg duidelijk hoe het handels- en samenwerkingsakkoord in de praktijk zal functioneren en er bestaan hiervoor verschillende redenen zoals daar zijn zowel de omvang in de structuur van de buitenlandse handel van de Sovjetunie, de positie van dit land in het internationaal-economisch commercieel systeem als de onzekere prognoses over de economische en politieke ontwikkelingen in de Sovjetunie zelf. We moeten durven toegeven: de politieke wil tot economische hervormingen en de vertaling ervan in wettelijke voorschriften zijn slechts in beperkte mate zichtbaar. Nochtans is het duidelijk dat de verdere ontwikkeling van de samenwerking en de handel in belangrijke mate worden medebepaald door de voortzetting en het succes van de economische en politieke hervorming. Op dit moment zijn er echter grote moeilijkheden op binnenlands vlak en maakt de Sovjetunie een ernstige omschakelingscrisis door. De Sovjetverantwoordelijken moeten begrijpen dat er geen alternatief bestaat voor de vrije markteconomie tenzij een terugkeer naar een bureaucratisch centraal geleide economie waarvan bijna iedereen erkent dat ze tot het economisch failliet heeft geleid. Er is dus geen keuze maar wij moeten de Sovjetunie helpen door onze markt open te stellen, door een oplossing te vinden voor hun buitenlandse schuld, deels door herschikking, deels door afschaffing, door de noodzakelijke technologische hulp en de kennis van de marktmechanismen bij te brengen. Of de hervormingen zullen slagen zal ook van het ontwapeningsbeleid in Europa afhangen. Nieuwe positieve voorstellen zullen ongetwijfeld nuttig zijn. Samenwerking op het gebied van de ontwapening kan de zo noodzakelijke samenwerking op economisch gebied vergemakkelijken en in deze zin beschouwen wij het huidig akkoord als een etappe naar mogelijke toekomstige associatie-akkoorden waarvan wij met voldoening vernomen hebben uit de mond van commissaris Andriessen dat deze wat hem betreft zullen worden gebaseerd op artikel 238 van het Verdrag van Rome, wat
een goede basis is om het terecht gelaakte democratisch deficiet weg te werken. (Applaus) De heer Moorhouse (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie is zeer verheugd over het Commissievoorstel voor deze overeenkomst met de Sovjetunie en zal daar straks dan ook voorstemmen. Het spijt ons evenwel dat Commissie en Raad niet artikel 238 als rechtsgrondslag meenden te moeten nemen, en we kunnen slechts herhalen dat het Parlement bij volgende gelegenheden serieus moet worden geraadpleegd. Overigens heeft rapporteur Randzio-Plath onder moeilijke omstandigheden in zeer korte tijd uitmuntend werk verricht. Mijnheer de Voorzitter, zoals de rapporteur opmerkt, is het huidige handelspatroon onevenwichtig, met de EEG als veel gewichtiger handelspartner voor de USSR dan omgekeerd. Het overgrote deel van de Sovjet-uitvoer bestaat uit fossiele brandstoffen en andere grondstoffen, waardoor de economie veel te afhankelijk is van een uiterst beperkt aantal produkten. Daaruit blijkt de enorme behoefte aan een ingrijpende economische hervorming in de Sovjetunie, met het oog op grotere produktiviteit en kwaliteitsverbetering, wat op zijn beurt haar mededingingsvermogen op westerse markten ten goede zou komen. Mijnheer de Voorzitter, de door de Sovjetunie gegeven toezegging om het reizen voor zakenlieden uit de Gemeenschap te vergemakkelijken, waarop het Ierse voorzitterschap heeft gezinspeeld, is een welkome en nodige eerste stap ter bevordering van economische groei en verhoging van de levensstandaard. Geen tijdstip was beter geweest voor de sluiting van deze overeenkomst inzake handel en commerciële en economische samenwerking. Onder andere naam, eigenlijk een associatie-overeenkomst als kader voor een dergelijke hervorming. Toch zij erop gewezen dat zij geen enkele financiële verplichting inhoudt, nog enig financieel protocol. Onze bevoegde commissies hebben, geloof ik, de Commissie allerduidelijkst te verstaan gegeven dat zij en het Parlement de nodige tijd verlangen om in de toekomst dergelijke zaken naar behoren te kunnen afdoen. Naarmate de samenwerking in de praktijk toeneemt, wordt de behoefte aan volledige voorlichting van het Parlement des te noodzakelijker. Wil de overeenkomst kunnen slagen, dan moeten de door haar geboden mogelijkheden ten volle worden aangewend. Tot besluit, mijnheer de Voorzitter, en hoewel het geen twijfel lijdt dat de leden aan vrije handel zijn verknocht, stellen we met voldoening vast dat een prijsclausule werd ingelast waarbij de Sovjetunie zich verplicht geen enkel produkt op de gemeenschappelijke markt te dumpen. Daarenboven zijn we verheugd dat internationale verplichtingen inzake intellectuele eigendom zullen worden geëerbiedigd.Tenslotte nemen wij graag ter kennis hoeveel belang wordt toegemeten aan de milieu-aspecten van economische expansie.
Nr. 3-386/192
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Moorhouse Dat is stellig in het belang van beide partijen en dient ten volle te worden geëerbiedigd. Ik verzoek om steun voor dit verslag. Mevrouw Quistrop (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, geachte vertegenwoordigsters en vertegenwoordigers van de delegatie uit de Sovjetunie, die op dit moment ons debat bijwonen, namens de Fractie De Groenen zou ik onze blijdschap willen uitspreken over het feit dat er eindelijk een handelsovereenkomst tussen de EG en de Sovjetunie is gesloten, en ik zou mevrouw Randzio-Plath uitdrukkelijk willen bedanken voor haar uitvoerige verslag, dat heel diep op de geschiedenis van de EG en de Sovjetunie ingaat en nauwkeurige vragen stelt, en tevens wijst op het democratische tekort bij de totstandkoming van deze overeenkomst. Wij zijn blij dat deze overeenkomst tot stand is gekomen in een tijd waarin weliswaar de wereldopinie en de verschillende regeringen de politiek van Gorbatsjov, van glasnost en perestrojka steunen, maar waarin ook duidelijk wordt dat met de glasnost de interne - sociale, economische en nationale - problemen en spanningen in de Sovjetunie steeds meer aan het licht komen, en dat ook blijkt dat deze niet alleen voor de Sovjetunie zelf, maar ook voor het Europese Huis als geheel een probleem vormen. Het zijn niet alleen problemen, maar ook uitdagingen waarvoor wij samen oplossingen moeten vinden ten einde voor economische, sociale en ecologische stabiliteit in het Europese Huis te zorgen. Deze economische overeenkomst staat op de agenda in een periode waarin Europa de kans heeft van aanzienlijke bewapeningsbegrotingen over te stappen op nog aanzienlijkere ecologische begrotingen, en wij hopen dat de overeenkomst met deze centrale gedachte zal worden uitgewerkt, met de gedachte dat de koude oorlog en de dure bewapeningsbegrotingen plaats maken voor de ecologische, gemeenschappelijke veiligheid in Europa. De Groenen en ook andere vertegenwoordigers in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming zijn van mening dat de samenwerking op het gebied van de milieubescherming bij de uitwerking in de gemengde commissie nauwkeuriger en breder moet worden bepaald. Wat de Groenen betreft wordt de overeenkomst vooral gekenmerkt door een tegenstrijdigheid: enerzijds wordt benadrukt dat het om de samenwerking op het gebied van milieubescherming gaat, en om het behoud van de natuurlijke hulpbronnen, anderzijds wordt er in de volgende zin gesproken over de samenwerking op het gebied van de energie met inbegrip van kernenergie en nucleaire veiligheid. Als Harrisburg en Tsjernobyl nog niet in de vergetelheid zijn geraakt, niet alleen vanwege de verschrikking van radioactieve besmetting, maar ook als economische ramp, dat wil zeggen vanwege de ontwrichting van de Sovjeteconomie door Tsjernobyl, mag milieu-
bescherming en samenwerking op het gebied van de energie met de Sovjetunie niet betekenen dat oude reactoren in de Sovjetunie alleen maar door Framatome en Siemens worden nagebouwd, maar dan moeten de energie en de alternatieve energievoorzieningen doeltreffender worden gemaakt, want dat heeft zowel vanuit economisch als ecologisch oogpunt een stabiliserend effect. (Applaus van links) De heer Rossetti (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij spreken onze waardering uit voor het verslag van mevrouw Randzio-Plath en wij hechten onze goedkeuring aan de overeenkomst waarover het verslag gaat. Het gaat hier om een zeer grondig verslag van aanzienlijk politiek belang, waarin rekening wordt gehouden met de bijzondere kenmerken van de Sovjetunie, een land dat kampt met een reeks economische moeilijkheden, ernstige problemen op het gebied van de produktie en de buitenlandse schuld, die enerzijds het gevolg zijn van de oude gecentraliseerde geleide economie, anderzijds worden veroorzaakt doordat de perestrojka zo moeizaam en hortend verloopt. Toch is de Sovjetunie een land met aanzienlijke middelen, met een groot potentieel en een economische macht die op dit moment in een hervormingsproces gewikkeld is. Wij allen hebben er belang bij dit proces te steunen omdat als het zou mislukken, dit ernstige en onvoorziene gevolgen zou hebben niet alleen voor de Sovjetunie, maar voor heel Europa. Daarom moet een werkelijke samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de Sovjetunie op gang worden gebracht, waarbij het woord „werkelijk" aangeeft dat beide partijen er op veel gebieden baat bij kunnen hebben. Het is niet toevallig dat er in deze overeenkomst eveneens mogelijkheden worden gecreëerd voor samenwerking op het gebied van het nucleaire onderzoek voor vreedzaam gebruik en op het gebied van de nucleaire veiligheid. Dit is in de overeenkomsten met andere Oostbloklanden niet het geval geweest. Ik geloof dat deze overeenkomst nadeel ondervindt van de beperkingen bij de technologie-importen, die onlangs opnieuw zijn vastgelegd. Als dit knelpunt niet wordt weggenomen, en daarbij moet niet worden vergeten wat er in de Oost-Europese landen de afgelopen maanden allemaal is veranderd, zullen de samenwerking met en de exporten naar de Oostbloklanden gebukt gaan onder ernstige problemen. Voorts is het onbegrijpelijk waarom de kolen- en staalprodukten, ofwel de EGKS-produkten, die toch aanleiding zijn geweest tot overeenkomsten met andere landen, voor de Sovjetunie zijn uitgesloten. Verder zijn wij van mening, zonder aanhangers van de counter-trade te zijn, dat zolang er in de Oostbloklanden geen converteerbare munt of voldoende valuta be-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/193
Rossetti schikbaar is, dit in zekere zin toch een van de noodzakelijke instrumenten zal zijn voor de handelsbetrekkingen met deze landen. Tot slot zijn wij het eens met de kritische opmerkingen van de rapporteur over de ontoereikendheid van de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de andere communautaire instellingen voor wat betreft deze betrekkingen die door de Raad en de Commissie zijn aangeknoopt. De heer Alavanos (CG). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn van mening dat het hier gaat om een positieve overeenkomst inzake economische en commerciële samenwerking, die zeer zeker ook verstrekkende politieke gevolgen heeft. Het zou volgens mij verkeerd zijn en van kortzichtigheid onzerzijds getuigen, als wij deze overeenkomst zouden opvatten als een eenzijdig gebaar van goede wil van de kant van de Gemeenschap. Wij denken dat de overeenkomst daadwerkelijk van wederzijds belang kan zijn, enerzijds omdat de stabiliteit en de vooruitgang van de Sovjetunie op de weg van de economische herstructurering in het algemeen een positieve en stabiliserende factor zal zijn voor de vooruitzichten van ons Europese continent, en anderzijds omdat wij denken dat ook de Gemeenschap zowel wat betreft de markten als wat betreft kwesties zoals de technologische uitwisselingen, voordeel kan hebben bij deze overeenkomst. Onlangs zag ik in een uitgave van de Statistische Dienst van het Europese Parlement staan dat volgens een onderzoek van de EBERT-Stiftung in West-Duitsland de Sovjetunie in verhouding tot de Gemeenschap vooruitgang heeft geboekt op veel gebieden van de voortschrijdende technologie, en dat zij de Gemeenschap ook veel zou kunnen bieden. Ik zou, mijnheer de Voorzitter, op een essentieel punt willen wijzen: in de overeenkomst worden bepaalde dingen voorzien, maar in werkelijkheid kunnen er andere dingen gebeuren. Wij hebben te maken met aanzienlijke beperkingen, die voornamelijk worden veroorzaakt door de manier waarop de COCOM, de Coördinatiecommissie, functioneert; ondanks de grote verandering die zich in het internationale klimaat heeft voorgedaan, functioneert deze namelijk nog steeds. Onlangs heeft de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties besloten dat de lijst van COCOM-produkten zal worden versoepeld, maar alleen voor de overige landen van Midden- en Oost-Europa, niet voor de Sovjetunie. Met het oog hierop zou ik een standpunt van de commissaris, de heer Andriessen, willen hebben. Hoe pakt de Gemeenschap dit probleem aan? En laat hij alsjeblieft niet zeggen dat de Gemeenschap geen verdragsluitende partij met de COCOM is en derhalve niets kan doen, want het is bekend dat de Gemeenschap namens de Twaalf de voorwaarden voor de commerciële en economische betrekkingen met de Sovjetunie en de andere landen uitwerkt en ontwikkelt, en dus zou zij ook een concreet standpunt over deze kwestie moeten hebben. Wij wachten op de bekendmaking van dit standpunt.
De heer Pacheco Herrera (ARC). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de huidige gebeurtenis lijkt een goed antwoord te zijn op de dubbele crisis binnen het Sovjetsysteem en -regime. Wij geloven dat de aftakeling daarvan zich inderdaad in een sneller tempo aan het voltrekken is. Maar Alexis de Tocqueville heeft gezegd dat het meest gevaarlijke moment voor een slechte regering juist het moment is waarop zij hervormingen begint door te voeren. Uit de veranderingen die wij in Polen en speciaal in de Sovjetunie gezien hebben, moeten we dubbele lering trekken. In de eerste plaats dat halve maatregelen niet meer voldoende zijn, dat het noodzakelijk is een economie, die naar mijn mening een gemengde economie moet zijn, in haar geheel te herstellen. Bovendien is het niet mogelijk de politieke obstakels op de economische markt te overwinnen zonder dat men daardoor gestadig overgaat naar een politiek pluralisme. Wat zijn de kenmerken van dit pluralisme? Wij begrijpen dat de overgang naar het instellen van een markteconomie, van persvrijheid, van een rechtsstaat en tot het einde van het politieke monopolie van de communistische partij, heel duidelijk bepaald moet worden. Het uur der waarheid is aangebroken voor de landen van dat andere Europa die nu voor het eerst sedert de Tweede Wereldoorlog de mogelijkheid beginnen te zien om uit het kader van Jaita te treden. Niettemin geloven wij dat de problemen groot zijn. Kunnen de marktmechanismen wel geïntroduceerd worden in een economie die bankroet is? Het baart ons zorgen dat er in de landen die dit hoofdzakelijk aangaat, en daaronder de Sovjetunie, er twee soorten van verzet ontstaan, namelijk die van de nomenclatura die vreest voor zijn macht en privileges, en die van de arbeiders die zich bedreigd voelen door de vooruitzichten van werkloosheid en de realiteit van de inflatie. Het gevaar dat wij voor Gorbatsjov zien ligt erin dat hij verwachtingen wekt waaraan hij later niet zal kunnen voldoen. Het is zeker zo dat met hem de grenzen van de intolerantie van de Sovjetunie zich flexibel getoond hebben. Wij zullen deze overeenkomst steunen - hoewel het naar onze mening een onvolledige overeenkomst is - omdat wij denken dat het de stabiliteit versterkt die er in dat land aan het ontstaan is en die zo noodzakelijk is opdat het hervormingsproces dat op gang gekomen is, voortgang vindt. Maar Gorbatsjov en onze Russische vrienden meten weten dat, parafraserend op Winston Churchill, zij niet tot de leidersfunctie geroepen zijn om de liquidatie van het voorgaande bewind voor te zitten. Wij zullen voor deze overeenkomst stemmen en feliciteren de rapporteur. Mevrouw Hoff (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de handels- en samenwerkingsovereenkomst die hier wordt behandeld is als een montuur waar nog glazen in moeten. De snelle sluiting van deze samenwerkingsovereenkomst - dat zou ik ook tegen de Sovjetdelegatie op de tribune willen zeggen - en de daarin opgenomen vooruitzichten op een volledige openstelling van de markt en op de toepassing van de meestbegunstigingsclausule, geven aan dat wij voor de Sovjetunie de
Nr. 3-386/194
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Hoff
zeker niet gemakkelijke weg in de internationale werkverdeling willen effenen. Volgens mij - en ook de heer De Clercq heeft daar al op gewezen - is er voor de Sovjetunie geen goed alternatief voor de oriëntering op de wereldmarkt en voor de door de mededinging bepaalde werkverdeling. De RWEB is niet op deze economische principes gebaseerd, en daarom zal de RWEB, als hij blijft zoals hij was, ook geen deel kunnen gaan uitmaken van een nieuwe Europese economische ordening. Mijnheer de Voorzitter, aangezien de tijd dringt en u mij heeft aangemaand me absoluut aan mijn spreektijd te houden, zou ik eigenlijk nog maar op een overweging nader willen ingaan. In een interne nota van de Opperste Sovjet van april vorig jaar wordt gewezen op het feit dat in de jaren twintig al duizenden buitenlandse specialisten in de Sovjeteconomie werkzaam waren. Ik zou deze overweging willen aangrijpen om tot de Commissie, tot de heer Andriessen, die hier immers aanwezig is, en de Ministerraad een verzoek te richten: creëer royale fondsen voor reizen, voor uitwisseling van informatie en voor het vinden van eventuele samenwerkingspartners! Onderzoek de instelling van een door gecomputeriseerd informatiesysteem, niet alleen voor de Sovjetunie, maar voor heel OostEuropa, en vul het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst op met werkelijke contacten, met financiële mogelijkheden om projecten te onderzoeken en marktanalyses te financieren. Een laatste punt: de handel met de Sovjetunie was tot nu toe in hoge mate ruilhandel, die uiteindelijk alleen maar voor heel grote ondernemingen geschikt was. Daarom zou er zo snel mogelijk zoiets als een exportimport-bank moeten worden gecreëerd, die juist ook de samenwerking en handelsactiviteiten van kleinere ondernemingen kan financieren. De EG zou ook bereid moeten zijn bij de instelling van een dergelijke bank met deviezen behulpzaam te zijn, ook als dat niet in het straatje van de Verenigde Staten past. We kunnen niet afwachten tot alles na de grote verandering van systeem vanzelf weer op gang komt. Zolang de ontwikkeling de goede kant op gaat zouden wij ons geen kosten moeten sparen om de voorontsteking te forceren, en meer mensen in de Sovjetunie te laten weten dat er nieuwe economische impulsen zijn. De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Mijnheer de Voozitter, ik denk dat wij kunnen zeggen dat het totstandkomen van het verdrag met de Sovjetunie een daad is van historische betekenis die twee jaar geleden nog niet voor mogelijk zou zijn gehouden. Dank zij de gemeenschappelijke verklaring van de COMECON en de Europese Gemeenschap van midden 1988, waarvoor de onderhandelingen destijds door de huidige voorzitter van de Commissie externe economische betrekkingen werden gevoerd, was het mogelijk om tot een snelle afronding van een aantal overeenkomsten met landen in Centraal- en Oost-Europa te komen, waaronder dit verdrag met de Sovjetunie dat inderdaad in recordtijd werd gesloten, gepa-
rafeerd en ondertekend. En nu is het dan het moment van de officiële ratificatie. Wat zal er met dit verdrag gebeuren? Dat zal uiteraard afhangen van de mate waarin en de wijze waarop de hervormingsprocessen in de Sovjetunie zich zullen voortzetten. Daarbij kunnen wij helpen en dit verdrag voorziet er ook in dat de Europese Gemeenschap daarbij behulpzaam zal zijn. Wij kunnen dat natuurlijk niet overnemen, wij kunnen dat niet doen. Het zal afhangen van de bereidheid en de vastbeslotenheid van de Sovjetautoriteiten en het Sovjetvolk om deze hervormingsprocessen door te zetten en langs die weg optimaal te profiteren van de mogelijkheden die met dit verdrag worden geboden. Ik kan alleen maar hopen en wensen dat dat zal gebeuren en dat het verdrag in dat opzicht zal voldoen aan de verwachtingen die in de Sovjetunie en ook hier hoog gespannen zijn. Mijnheer de Voorzitter, er is gesproken over de tenuitvoerlegging in de gemengde commissie en gevraagd om het Parlement regelmatig op de hoogte te houden. Ik verklaar me daartoe graag bereid en zal de parlementaire commissies informeren over de bijeenkomsten van de gemengde commissie. De eerste zal, hoop ik, op korte termijn kunnen worden gehouden. Het is niet een verdrag waarbij eenzijdig verplichtingen worden opgelegd of eenzijdig voordelen worden behouden. Gedacht is nadrukkelijk dat met dit verdrag een relatie wordt aangegaan, betrekkingen worden genormaliseerd die van voordeel zullen zijn voor de beide betrokkenen, voor de Sovjetunie en voor de Europese Gemeenschap. Naar het oordeel van de Commissie is dit verdrag een belangrijke eerste etappe, maar een etappe. Dit verdrag zal op den duur moeten worden gevolgd door de verdere uitbouw van de relatie indien de Sovjetunie dat wenst en indien aan de voorwaarden daarvoor zal worden voldaan. Er zijn tal van suggesties gedaan die ik in het algemeen positief waardeer. Ik denk dat het af zal hangen van de wijze waarop wij de relaties kunnen voortzetten, of wij versnelling zullen kunnen brengen in processen die in dit verdrag in bepaalde tijdkalenders werden vastgelegd. Informatie is wezenlijk en de Commissie bezint zich op de vraag op welke wijze de informatie niet alleen naar de Sovjetunie maar naar de landen in Midden- en Oost-Europa kan worden verbeterd. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, iets over de rechtsgrond. Vele parlementariërs hebben zich beklaagd over het feit dat dit verdrag niet een verdrag is overeenkomstig artikel 238 van het EG-Verdrag. Men kan, men moet betreuren dat dat niet zo is. Men kan betreuren dat de situatie niet zo is dat voor een verdrag als dit de procedure van artikel 238 moet worden gevolgd. Maar het is een feit. Ik ben blij dat er erkenning bestaat voor het feit dat gedurende de onderhandelingen over dit verdrag de Luns-Westerterp-procedure correct is gevolgd.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/195
Andriessen Gisteren heeft de voorzitter van de Europese Commissie in het Parlement gesproken over een verbetering van de relatie tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie als het gaat over de totstandbrenging van internationale verdragen. Ik neem op mij om woord en strekking van die verklaring van de voorzitter van de Commissie in de dagelijkse praktijk van het werk in het Parlement tot uitdrukking te brengen. En zoals gezegd vele, zeer vele verdragen waarover in de toekomst zal moeten worden onderhandeld, zullen per definitie verdragen zijn op basis van artikel 238, met alle implicaties voor samenwerking met het Parlement die daarbij horen. Mijnheer de Voorzitter, ik ben erkentelijk voor de waardering die is uitgesproken voor de inhoud van het verdrag en voor de werkzaamheden die de Commissie daarvoor heeft verricht. Ik kan alleen maar zeggen, en ik zeg dat ook tegen de Sovjetdelegatie die hier op de tribune zit, dat de Europese Commissie harerzijds vurig hoopt dat dit verdrag de weg zal effenen voor normalisering van de betrekkingen en voor wederzijdse voordelen voor beide betrokken partijen. (Applaus) Mevrouw Geoghegan-Quinn, fungerend voorzitter van de Raad. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we hebben vandaag over een reeks vraagstukken een heel goed debat gehad. Ten eerste over de behoefte dat de Raad het Parlement op de hoogte houdt van de ontwikkeling ter zake van internationale overeenkomsten. Ten tweede over de ontwikkeling van de betrekkingen met Oosten Midden-Europa, en ten derde over de bijzonderheden van de overeenkomst tussen EEG en USSR. De actualiteit van een aantal bij dit debat betrokken kwesties blijkt ruimschoots uit onze discussie van vanochtend over de Duitse eenheid, en ook, zoals ik al zei, uit de aanwezigheid deze week van een parlementaire delegatie uit de USSR, en het deed mij genoegen dat ze kans hebben gezien dit debat hier vanmiddag bij te wonen. Het soort contacten als dat nu plaats heeft tussen Europees Parlement en Opperste Sovjet geeft een beeld van de enorme belangstelling van dit Parlement voor betrekkingen met de Sovjetunie. Zoals ik al zei, zal de Commissie zich houden aan de procedure die de Raad verplicht het Parlement volledig op de hoogte te houden van alle onderwerpen in verband met de EEGUSSR-overeenkomst. De opmerkingen van de leden over de algemene kwestie van betrekkingen met Midden- en Oost-Europa beklemtonen de behoefte aan volledig inzicht onzerzijds in de verwachtingen getuigt de Gemeenschap andermaal van haar steun aan het huidige politieke en economische hervormingsproces, en in dat opzicht is deze verklaring van de heer Andriessen van groot belang. Voor de betrekkingen met de landen van Midden- en Oost-Europa gelden verschillende tijdroosters. Gedurende het Ierse voorzitterschap ligt het accent op vol-
tooiing van het net van handels- en samenwerkingsovereenkomsten met de Sovjetunie, Polen en Hongarije. Op langere termijn zijn belangwekkende modellen voor associatie gesuggereerd met diverse benaderingswijzen, die in de Raad worden behandeld. Ik neem aan dat deze discussie in de komende maanden flink vooruit zal komen. Bij mijn besprekingen met de Sovjet-delegatie gisterochtend, en ongetwijfeld in uw gesprekken met onze Sovjet-vrienden, is duidelijk gebleken dat zij van plan zijn de nieuwe overeenkomst ten volle aan te wenden. Van onze kant moeten we bereid zijn dat ook te doen, en met name onze zakenlieden aan te moedigen zoveel mogelijk te profiteren van wat de overeenkomst te bieden heeft. Zoals de heer De Clercq zei, ondergaat de Sovjetunie een grondige economische verandering. We moeten de Sovjets helpen en aanmoedigen bij deze enorme taak, en de overeenkomst is een forse stap in die richting. Laat ik u, zoals ik al eerder deed, nog eens verzekeren dat de Raad bereid is te voldoen aan zijn verplichting het Parlement te informeren overeenkomstig de voor dit type overeenkomsten bestaande procedure. Tot nu toe hebben we het Parlement conform de juridische basis van deze overeenkomst geïnformeerd. Uiteraard zullen de nu overwogen nieuwe associatiemodellen ook op een adequate juridische basis berusten, mogelijk een rechtsbasis die beter aan de verlangens van het Parlement tegemoet komt. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt om 17.00 uur plaats. VOORZITTER: MEVROUW PERY Ondervoorzitter^ ) 10. Stemming (Europese Akte) Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Alvorens over te gaan tot de stemming over de resoluties die het debat over het programma van de Commissie afsluiten, zou ik willen vragen wat de criteria zijn op grond waarvan sommige resoluties zijn ingetrokken en andere niet: volgens mij zijn dat heel vage en in zekere zin willekeurige criteria, en ik begrijp niet wat daarbij de achterliggende gedachte is geweest. Volgens mij was er met name geen reden om resolutie doc. B3-298, die als vervallen is beschouwd, in te trekken. Ik zou graag van het voorzitterschap een verklaring daarvoor willen hebben.
(0 Wijzigingen van de agenda:zie Notulen.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/196
Gemeenschappelijke resolutie(') van de leden Verde I Aldea, namens de Socialistische Fractie, Chanterie, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, Giscard d' Estaing, namens de Liberale en Democratische Fractie, Colajanni, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, over het werkprogramma van de Commissie voor 1990 Stem verklaringen De heer Blot (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik zie dat we in dit debat over het programma van de Commissie eens te meer te maken hebben met een kartelvorming die geheel in strijd is met de diversiteit van politieke meningen die door het kiezerskorps in de verschillende landen van Europa tot uiting worden gebracht. Het is niet normaal dat EVP-Fractie, Socialistische Fractie, Liberale en Democratische Fractie en Unitair Europees Links een gemeenschappelijke resolutie voorstellen, terwijl de kiezers van die fracties allemaal verschillende en uiteenlopende ideologieën aanhangen. Hier is sprake van een politiek kartel dat ten doel heeft de politieke macht te veroveren en het volk afhandig te maken. Deze kunstgreep kunnen wij alleen maar verfoeien. Voorts moet ik zeggen dat, met uitzondering van de opmerkingen in de resolutie van de Fractie De Groenen over subsidiariteit en van de Fractie van verenigde Europese democraten over landbouw en Europese demografie, de resoluties van de verschillende fracties over het programma van de Commissie ons niet bevallen. Wij zullen er dus tegen stemmen en ons slechts onthouden bij de resolutie van de Fractie van de verenigde Europese democraten. Het debat over het Commissieprogramma staat lichtjaren verwijderd van de problemen die onze medeburgers raken. De Gemeenschap en het bestel in de LidStaten daarvan zijn meer en meer technocratische politieke stelsels. In deze kring wil geen enkele politicus dat toegeven, maar het is een feit. Meer en meer zijn de politieke stelsels waarvan wij de vertegenwoordigers zijn, niet meer representatief voor de volkswil, vandaar die toenemende stemonthoudingen en het opduiken van nieuwe politieke bewegingen, zoals nationaal-rechtse partijen of ook alternatieve bewegingen. In de meeste landen van Europa wordt de macht van de parlementen door technocratie streng beperkt. De volkeren zelf worden nooit geraadpleegd, ook niet over overdracht van soevereine rechten aan de Gemeenschap, behalve soms in Italië. (!) Ter vervanging van de ontwerp-resoluties doe. B3-290/90 van de heer Colajanni, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, doe. B3-306/90 van de heer Giscard d'Estaing, namens de Liberale en Democratische Fractie, doe. B3-313/90 van de heer Chanterie, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, doe. B3-340/90 van de heer Verde I Aldea, namens de Socialistische Fractie.
14.2.90
Een land als Zwitserland, dat terecht de democratische traditie in ere houdt, aarzelt met een verzoek om toetreding tot de Gemeenschap, overwegende dat het democratisch karakter daarvan niet krachtig genoeg tot uiting komt. Dat moet ons tot nadenken stemmen. Commissievoorzitter Delors spreekt van democratisch tekort en subsidiariteit. Hij belooft alsmaar dat hij voor dat tekort oplossingen zal vinden, dat hij alles zal doen voor eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Maar de Commissie stelt niets bruikbaars in haar nieuwe programma voor om af te rekenen met die dodelijke gebreken van de EEG. Men praat veel over perestrojka van de heer Gorbatsjov. Ik weet niet of ze wat waard is. Maar wat wel klopt, is dat we perestrojka in het Westen behoeven, vooral in de EEG, opdat onze instellingen de wil van de Europese volkeren eerbiedigen en niet opkomen voor een louter bestel geheel dat alleen zichzelf weerspiegelt. (Applaus vanuit de banken van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Pasty (RDE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, onze fractie zal zich bij de stemming over de gemeenschappelijke resolutie onthouden, want zij is van oordeel dat daarin niet genoeg het accent wordt gelegd op de vier prioriteiten die wij van fundamentele betekenis achten. Ten eerste, heel streng erop toezien dat voltooiing van de interne markt niet uitmondt in sociale achteruitgang of toenemende dispariteit tussen regio's. Dat lijkt ons niet haalbaar met het vrije spel van de markt alleen. Dat vereist actieve deelneming van de Lid-Staten, van gedecentraliseerde overheden en van alle sociale partners. Daarvoor dienen nieuwe procedures te worden bedacht. Tweede, voor ons evenzeer fundamentele prioriteit: versnelde overgang naar de EMU met zijn twaalven of dertienen moet latere uitbreiding van het EMS tot alle Europese landen die de regels van de vrije markt toepassen en aansluiting wensen niet bemoeilijken, maar juist bevorderen. Alleen op die voorwaarde kan de EMU positief bijdragen tot de opbouw van de het grote Europa dat wij verlangen en tot het wenselijke herstel van een nieuwe internationale monetaire orde. Derde prioriteit: bij het dagelijks beheer van het GLB dient de Commissie haar vroegere of recente fouten toe te geven, zoals die ongelukkige zaak van het beheer van restituties varkensvlees, enige weken geleden, en een soepeler beleid te kiezen, zodat de Europese landbouw van de marktomstandigheden kan profiteren. Ook te dezen wensen wij de voornaamste economische ondernemers, de landbouwers, nauwer betrokken te zien bij uitstippeling en uitvoering van het beleid. Vierde prioriteit: het externe economisch handelsbeleid van de EEG moet met een weliswaar open geest,
Nr. 3-386/197
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90 Pasty
doch ook met de vaste wil worden gevoerd onze partners geen enkel voordeel toe te kennen zonder wederkeringsheidsgarantie van hun kant. Dat geldt voor de onderhandelingen zowel in de GATT, als die welke met Japan over de automobielsector zullen worden ingeleid. Wij vinden dat de Commissie niet ver genoeg is gegaan bij de uitoefening van haar recht van initiatief op die verschillende gebieden. We hebben kennis genomen van de goede voornemens die haar voorzitter hier gisteren heeft verkondigd. Maar de uitvoering daarvan zullen wij het gehele jaar door beoordelen, en met name bij de aanstaande debatten in de komende vergaderperioden, over zowel de landbouwprijzen als de raming van financiële vooruitzichten. (Applaus) Mevrouw Veil (LDR). - (FR) Voorzitter, de Liberale en Democratische Fractie, die deze resolutie mede ondertekent, zal natuurlijk vóórstemmen. Ik wil hierbij een paar kanttekeningen maken. We beleven nu enorme beroering in Europa, en de Europese Raad heeft daarop geen toereikende politieke reactie laten horen. Met haar institutionele voorstellen schenkt de Commissie ons hoop dat de Gemeenschap door deze grote omwentelingen niet zal verzanden of van haar stuk worden gebracht. Voor wie sinds veertig jaar de voortgang van Europa heeft beleefd, al zijn verwachtingen in die verzoening heeft gesteld - aangenomen werd overigens dat Duitse hereniging daarbij behoorde - beantwoorden de Commissievoorstellen aan de omvang van het probleem, aan de omvang van onze betrokkenheid. Daarom stel ik persoonlijk vertrouwen in de Commissie en haar voorstellen. Ik hoop dat ze heel spoedig tot uitvoering kunnen komen, zonder teveel dralen, zonder een intergouvernementele conferentie af te wachten. Er is haast bij. Want komt de wereld in beweging, dan moet de Gemeenschap haar krachten bundelen en reageren. Dank zij de Gemeenschap, haar eenheid, haar wil zich te verdedigen, bestaat nu die perestrojkabeweging, dat appel dat de volkeren tot ons richten. Wel, we moeten aan dat appel gehoor geven. Met de aanneming van deze resolutie die getuigt van ons vertrouwen in die beweging, kunnen wij het doen. (Applaus) (Het Parlement neemt de resolutie aan) * * * Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Ik heb al eerder gevraagd, mevrouw de Voorzitter, op grond waarvan sommige resoluties als vervallen zijn beschouwd, met name nr. 298, die in vergelijking met de gemeenschappelijke re-
solutie nieuwe punten bevat. Laten we zeggen dat deze resolutie anders oogt, dat er aanzienlijke punten van verschil in zitten, omdat zij voornamelijk op het institutionele aspect gericht is. En nogmaals, ik vroeg waarom en op grond van welke criteria sommige resoluties als vervallen worden beschouwd, en dan vooral de bovengenoemde. De Voorzitter. - Ik kan u antwoorden dat wij overeenkomstig de artikelen 56 en 58 besloten hebben, en dat is bevestigd door de plenaire Vergadering, dat wanneer er een gemeenschappelijke resolutie in stemming wordt gebracht, de resoluties die daarna worden ingediend, geacht worden te zijn vervallen wanneer ze geen nieuwe elementen bevatten. Mevrouw Aglietta (V). - (IT) Volgens mij is resolutie nr. 298 voor wat enkele essentiële punten betreft niet opgenomen in de gemeenschappelijke resolutie, die zojuist is aangenomen, en zij is trouwens niet eens van een bepaalde fractie afkomstig: het was een resolutie die door verschillende leden is ondertekend. * * * Ontwerp-resolutie (doc. B3-298/90) van mevrouw Aglietta en anderen over het werkprogramma van de Commissie voor 1990: verworpen * * * Ontwerp-resolutie (doc. B3-296/90) van de heer Vandemeulebroucke, namens de Regenboogfractie, over het jaarprogramma van de Commissie voor 1990: verworpen * * * Ontwerp-resolutie (doc. B3-301/90) van de Fractie De Groenen in het Europese Parlement over het werkprogramma van de Commissie voor 1990 Stem verklaring Mevrouw Joanny (V). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil twee dingen uitleggen. Om te beginnen waarom wij ons niet kunnen aansluiten bij de gemeenschappelijke resolutie van vier fracties, en vervolgens wat onze resolutie van de overige onderscheidt. Er zijn inderdaad in de gemeenschappelijke resolutie, in weerwil van de ruime consensus die ze krijgt en die haar kan afzwakken, een paar positieve punten. Met name de lijst van sociale vorderingen die wij prioritair achten en waarvan sommige van groot belang zijn. Maar ze bevat ook een fundamenteel element dat wij niet kunnen aanvaarden, namelijk de verklaringen dat de EMU tot stand moet worden gebracht met economische groei als uitgangspunt. Voor ons is die gedachtengang onaanvaardbaar, want zij draait uit op steeds groter vernieling van menselijke hulpbronnen, vergro-
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/198
14.2.90
Joanny ting van onevenwichtigheden voor het milieu en verslechtering van de maatschappelijke levensomstandigheden op deze aarde. We kunnen niet accepteren dat eraan wordt toegevoegd dat de economische groei zou plaatsvinden met eerbiediging van het milieu. Want dat is weer een van die zo vageuitspraken, dat je er van alles in kunt onderbrengen. Het fundamentele denkbeeld van groei als noodzaak is dus wat wij verwerpen. In onze resolutie hebben wij als twee zeer belangrijke punten genoemd dat goedkeuring van het Sociaal Handvest te weinig resultaat heeft afgeworpen en dat het democratisch tekort in de Gemeenschap onduldbaar is. Overigens werden in de gemeenschappelijke resolutie niet krachtig genoeg de voorstellen voor een constituerend mandaat voor ons Parlement geformuleerd. Anderzijds bevatte onze resolutie terzake van milieu een aantal zeer nauwkeurige verzoeken aan de Commissie voor haar werkprogramma 1990. Dat lijkt ons een fundamentele voorwaarde om te verhinderen dat eerbiediging van het milieu eeuwig en altijd tot fraaie intentieverklaringen beperkt blijft. (Het Parlement verwerpt de ontwerp-resolutie) * * * Resolutie (doc. B3-312/90) ingediend door de Commissie rechten van de vrouw over het jaarprogramma van de Commissie voor 1990: aangenomen * * * Resolutie (doc. B3-407/90) van de heer Collins, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over het jaarprogramma van de Commissie voor 1990: aangenomen *
* * Verslag (doc. A3-26/90) van mevrouw Randzio-Plath, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(89) 2128 - doc. C3-250/89) voor een besluit betreffende de sluiting van de Overeenkomst inzake handel en economische en commerciële samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Unie van Socialistische Sovjet-republieken De heer Gollnisch (DR). - (FR) Voorzitter, mijn beroep op het Reglement steunt op de artikelen 33, 34 en 36, alsook op de artikelen 113, 228, 235 en 238 van het EEG-Verdrag. De tekst die in de stemming zal worden gebracht en over de inhoud waarvan ik straks nog iets te zeggen heb, schept namelijk een ernstig procedure-probleem, zoals u bekend moet zijn. Deze tekst doelt, mijns inziens ten onrechte - en die mening delen ook anderen in deze kring -, op de artikelen 113 en 235 van het
EEG-Verdrag. Sommigen onder ons denken dat zonneklaar artikel 238 van toepassing is, met een geheel andere procedure. Volgens de artikelen 113 en 235 is raadpleging van het Parlement vereist, maar in artikel 238 gaat het om instemming, uitgesproken bij meerderheid van de leden van het Parlement.Ik geloof namelijk, mevrouw de Voorzitter, dat we kennelijk niet te maken hebben met artikel 113. Dat heeft uitsluitend betrekking op tarieven, dumping, uitvoerregelingen. De overeenkomst waarover wij stemmen, reikt echter veel verder. Uiteraard hebben we ook niet van doen met artikel 235. Dat geeft de Commissie namelijk een aantal rechten wanneer die niet door de Verdragen zijn vastgelegd, maar is qua inhoud uitsluitend beperkt tot de werking van de gemeenschappelijke markt. Het enige artikel dat voor betrekkingen met derde landen in aanmerking komt is dus artikel 238. Het is zelfs zo dat hierdoor akkoorden met derde landen, met staten-unies en met internationale organisaties worden bestreken. Derhalve is instemming van het Parlement bij meerderheid van zijn leden vereist. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De Voorzitter. - Mijnheer Gollnisch, in verband met uw betoog en uw interpretatie had ik van de heer Moorhouse een amendement ontvangen over hetzelfde onderwerp, houdende vervanging van de gewone adviesprocedure door de procedure van instemming; ik had dat graag in stemming gebracht, wat de zaak zou hebben verhelderd en uw vraag beantwoord. De heer Moorhouse heeft mij echter medegedeeld dat zijn amendement intrekt. Bijgevolg moet ik mij houden aan het dossier in zijn huidige vorm. De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, twee opmerkingen over deze uiterst gewichtige kwestie. Ten eerste is noch de collega die dit amendement heeft ingediend, noch het Parlement bevoegd zijn rechten prijs te geven, net zo min als nieuwe te verwerven. Die rechten liggen eens en voor altijd vast. Verdragen noch een meerderheid van dit Parlement, zelfs bij algemene stemmen kunnen daar iets aan veranderen. Mijn tweede opmerking, met een slag om de arm, als het ware subsidiair, is dat voorzover nodig en als het Reglement het toelaat - en ik geloof dat het in deze Vergadering zo is - wij het amendement van de heer Moorhouse overnemen. De Voorzitter. - Waarde collega's, de heer Gollnisch kan inderdaad dat amendement overnemen, te meer omdat ik meen dat de fractievoorzitters in het Bureau in uitgebreide samenstelling zich ook over deze zaak hebben beraden en dezelfde opvatting zouden huldigen. De heer De Clercq (LDR), voorzitter van de Commissie externe economische betrekkingen. - (FR) Me-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/199
De Clercq vrouw de Voorzitter, sta mij een korte verklaring toe. De zojuist gegeven interpretatie terzake van de rechtsgrondslag is, op zijn zachts uitgedrukt, twijfelachtig. Het zij dan dat woorden van betekenis ontbloot zijn. Een samenwerkingsovereenkomst, aanvankelijk buiten de bevoegdheid van de Gemeenschap - laten we niet vergeten dat artikel 113 alleen handelsakkoorden behandelt, geen samenwerkingsovereenkomsten - traditioneel als ik het zo mag zeggen, voor de lidstaten van zogenaamde samenwerkingsovereenkomsten die eigenlijk handelsakkoorden waren, waardoor de Commissie en de hele Gemeenschap voor een voldongen feit werden gesteld. Om dat te verhelpen, werd in het kader van artikel 235 bepaald dat samenwerkingsovereenkomsten onder artikel 235 moesten ressorteren. Maar nogmaals - Frans is niet mijn moedertaal - als de woorden nog enige zin hebben, dan zijn samenwerking en associatie toch heus niet dezelfde! Dat heeft de juridische commissie met recht ingezien. Daarom achtte de Commissie externe economische betrekkingen het niet nodig de juridische commissie lastig te vallen met een advies, en dat is waarom - hoewel wij allen weten dat we allen in de toekomst artikel 238 als normale grondslag voor de bevoegdheid van het Parlement willen, hoewel wij dat voor de toekomst willen in het kader van de geldende bepalingen - wie een stunt wil uithalen, dat in alle ernst moet ondernemen, met een maximum aan kans op succes, en op een betrouwbare basis. Eerlijk gezegd, de basis die ons wordt voorgesteld lijkt mij niet erg sterk. Wat we dan ook nodig hebben, is een akkoord, een gentleman's agreement, in afwachting van de onontbeerlijke institutionele hervormingen, van de nieuwe institutionele overeenkomst tussen alle instellingen van de Gemeenschap, Parlement, Raad en Commissie. Ik meen te hebben begrepen, bij het beluisteren van vice-voorzitter Andriessen in het Bureau in uitgebreide samenstelling, en zoeven in het debat - waar ik u niet heb gezien of gehoord - dat de heer Andriessen zich persoonlijk en namens de Commissie verplicht het Parlement van meet af aan en zo getrouw en volledig mogelijk in te schakelen. Mijn conclusie is dan ook dat als de heer Moorhouse die er met kennis van zaken over spreekt - zijn amendement heeft ingetrokken, wij het daarbij moeten laten en de tekst van het verslag van mevrouw RandzioPlath handhaven. De Voorzitter. - Mijnheer De Clercq, een opmerking in verband met wat u zojuist hebt gezegd. Het amendement is ingetrokken. Als de heer Gollnisch het formeel overneemt, zoals hij dat wil, mag hij dat op grond van artikel 69, lid 5, doen. Sir Christopher Prout (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, over de orde. Ik meende dat tussen de fractievoorzitters overeenstemming bestond over de wijze waarop deze kwestie moest worden aangepakt, maar ik ben daar niet meer zo zeker van. Het amendement
van de heer Moorehouse is geen poging om de rechtsgrondslag te veranderen, want het Parlement werd daarvoor te laat attent op het probleem. Wat het wel beoogt, is de resolutie in dier voege te wijzigen dat de zaak wordt behandeld alsof artikel 238 de rechtsgrondslag is, precies zoals we 18 maanden geleden hebben gedaan met een akkoord met de Golfstaten. We proberen niet de rechtsgrondslag te veranderen, daarvoor is het te laat. Maar in de geest van institutionele vooruitgang in dit Parlement vinden wij dat we krachtens de Europese Akte moeten stemmen alsof de rechtsgrondslag artikel 238 was. Dat is waarom het amendement-Moorhouse werd behandeld, zoals dat is gebeurd. Mijn eigen standpunt is dat gelet op het feit dat wij forse nieuwe bevoegdheden voor dit Parlement verlangen in de intergouvernementele conferentie, het een opmerkelijke stap achteruit zou zijn als wij onszelf de bevoegdheden ontzeggen die wij nu al bezitten, door deze kwestie vandaag niet afte handelen alsof zij op artikel 238 stoelt. (Applaus) Mevrouw Randzio-Plath (S), rapporteur. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik zou willen benadrukken dat de kwestie van de rechtsgrondslag en de vraag hoe de rechten van het Parlement bij de beraadslaging over en het sluiten van overeenkomsten geëerbiedigd worden, in drie commissies een rol hebben gespeeld en in de Commissie externe economische betrekkingen drie keer besproken zijn. De uitkomst van de besprekingen was telkens dezelfde en ligt thans voor u: op basis van de tot nu toe gehanteerde rechtsgrondslag was er geen andere procedure mogelijk. Volgens mij is het ook een slechte zaak om de beslissing over de Overeenkomst vandaag te koppelen aan het verlangen van het Parlement om - terecht - meer rechten uit te oefenen. We moeten een herziening van het Verdrag bereiken en, zoals het verslag aanduidt en ook in het debat van vandaag en door de heer De Clercq benadrukt is, een nieuwe interinstitutionele afspraak maken tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement, zodat het Parlement op het moment dat het belangrijk is, namelijk vóór de verstrekking van het onderhandelingsmandaat, bij de consultatie betrokken wordt. De uitlatingen van de heer Andriessen, die hij vandaag niet voor het eerst in het Parlement heeft gedaan doch ook reeds in de Commissie externe economische betrekkingen, en de uitlatingen van de voorzitter van de Europese Commissie maken heel duidelijk dat de procedure moet worden veranderd. Als dit het resultaat zal zijn van de talrijke protesten die wij in de commissies hebben laten horen en de vele levendige debatten die wij tussen de commissievergaderingen door gevoerd hebben, dan kunnen we tevreden zijn, want we hebben dan vooruitgang geboekt in de richting van grotere democratische betrokkenheid. De Voorzitter. - Mijnheer Gollnisch, blijft u bij uw besluiten om, overeenkomstig Reglement het amendement over de instemming over te nemen?
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/200
De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik heb artikel 235 gelezen waarop de heer De Clercq zinspeelt: „Indien een optreden van de Gemeenschap noodzakelijk blijkt om, in het kader van de gemeenschappelijke markt, een der doelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken zonder dat dit Verdrag in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, neemt de Raad...". Het is duidelijk dat we te dezen niet maken hebben met de werking van de gemeenschappelijke markt. We hebben te maken met betrekkingen met derden. De Voorzitter. - Mijnheer Gollnisch, alstublieft, ik vraag slechts om ,ja" of „nee". De heer Gollnisch (DR). - (FR) Ik neem het over, maar subsidiair, want wij verklaren hier heel duidelijk verwerping van dit amendement geen afbreuk kan doen aan de bevoegdheden van het Parlement, die niet afhangen van zijn eigen recht en dat het eigenhandig noch beperken noch uitbreiden kan. Mijn fractie behoudt zich voor in voorkomend geval uit te zien naar elke andere door het Verdrag geboden actiemogelijkheid of werkwijze om zo nodig de rechten van het Parlement te garanderen. (Het Parlement verwerpt het amendement-Moorhouse) Stem verklaringen De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, om de door mij vermelde reden heeft mijn fractie zich over het beginsel van deze stemming onthouden. We hebben het amendement overgenomen, maar blijven van oordeel dat deze Vergadering niet eigenhandig haar rechten kan beknotten, en trouwens ook niet uitbreiden. Het is overduidelijk, ten aanzien van de procedure, dat het geopperde bezwaar tegen de juistheid van onderscheid tussen samenwerking en associatie alle juridische portee ontbreekt. Er wordt beweerd dat samenwerking zou vallen onder artikel 235, waar het woord zelfs niet in voorkomt. Men houdt ons voor dat artikel 238 moeten worden uitgesloten bij de stemming over dit akkoord met de Sovjetunie. En toch werd artikel 238 bij mijn weten bij de aanneming van een overeenkomst met Egypte, over een overeenkomst met Syrië, en naar ik zojuist verneem, over een overeenkomst met de Verenigde Arabische Emiraten. Wie wil men wijsmaken dat een zo gewichtige overeenkomst met de Sovjetunie minder plechtig zou zijn dan de zoeven door mij genoemde. Het is werkelijk paradoxaal als degenen die de rechten van het Parlement voortdurend willen uitbreiden door een reeks machtsmisbruiken, niet opkomen voor de bevoegdheden die het Verdrag daaraan uitdrukkelijk toekent. Wat de inhoud van de overeenkomst aangaat, dames en heren, tasten we in het duister. Is dit de laatste post-
14.2.90
hume verwezenlijking van een clausule in het testament van Lenin, met zijn bewering dat de kapitalisten zo stom zijn dat ze ons het koord zouden verkopen om ze op te knopen? Het klinkt paradoxaal, maar de menselijke geschiedenis heeft wel meer paradoxen gekend. Of is het, integendeel, een weg die openstaat naar vreedzame ontwikkeling van het handelsverkeer tussen de Westeuropese landen en de Sovjetunie, eindelijk bevrijd van de wandaden van politiek en economisch totalitarisme, met name collectivisering, bureaucratie, administratief beheer van het maatschappelijke leven, onophoudelijke uitbuiting van mensen kortom socialisme? De toekomst zal het leren! Wij van onze koesteren geen enkele principiële vijandigheid tegenover het grote Russische volk, integendeel, wij wensen het vrij van socialisme, en dat is het kader waarin wij hopen er eens vruchtbare betrekkingen mee te onderhouden. Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer von Stauffenberg (PPE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik betreur het dat ik thans alsnog een teken moet maken om het woord te vragen over het Reglement. U had eerder gezegd dat u een voorstel zou doen en dan het woord zou geven aan hen die iets over het Reglement te zeggen hadden. U heeft dat echter niet gedaan. De woorden van collega De Clercq kan ik niet onbeantwoord laten. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger werd gisteren onverwacht door de Voorzitter belast - krachtens artikel 36 van het Reglement - met de opdracht een standpunt te geven over de kwestie waarover voordien al gedebatteerd was en die reeds in stemming gebracht was. Onze commissie heeft zich vanochtend heel intensief met het probleem beziggehouden en met een meerderheid om precies te zijn zestien tegen dertien stemmen besloten om - zoals u het correct geformuleerd heeft de voltallige Vergadering de aanbeveling te doen het amendement-Moorhouse niet aan te nemen. Nu moet echter niet de indruk ontstaan dat de Commissie tot op heden tegenover het Parlement consistent te werk gegaan is bij het gebruik van artikel 238 van het Verdrag. Er zijn immers in meerdere gevallen overeenkomsten behandeld volgens artikel 238 die veel slechter waren dan deze overeenkomst met de Sovjetunie. Dat heeft een rol gespeeld bij de discussie in de commissie. Anderzijds is er het feit dat in het huidige stadium van de procedure het gebruik van artikel 238 eerder afgewezen moet worden, mede gezien de formulering ervan. Deze visie leidde tot het meerderheidsstandpunt in onze commissie. Het lijkt mij gerechtvaardigd en ook noodzakelijk dat ik het woord krijg, en wel om erop te wijzen dat het onbehoorlijk is om, met de huidige verdragsbepalingen, van het Parlement te vragen zich nog langer te laten behandelen zoals het de Commissie op een gegeven moment belieft en met een willekeurige keus van de rechtsgrondslagen. Op dit punt moet er dringend iets veranderen.
Nr. 3-386/201
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90 von Stauffenberg
In zoverre kan ik het met de heer De Clercq wel eens zijn. (Applaus) De heer Neubauer (DR). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Technische Fractie Europees Rechts zal zich in het onderhavige geval van stemming onthouden; wij zien namelijk, in tegenstelling tot onze collega's, de ontwikkelingen in de Sovjetunie niet door de rose bril van ideologische soortverwantschap. Bij alle respect dat wij hebben voor de veranderingen die Gorbatsjov heeft bereikt, moeten we toch vaststellen dat de Sovjetunie helemaal achteraan in de Oosteuropese hervormingskolonne marcheert. Twijfel aan de aanspraak van de communistische partij op alleenheerschappij wordt maar mondjesmaat geduld. Dat het totalitarisme thans met een slakkegangetje aan het verdwijnen is, is duidelijk niet het gevolg van het besef dat dit beter zou zijn; deze ontwikkeling komt veeleer tot stand ten gevolge van economische dwang en onder druk van de massa's die de straat opgaan om te betogen. De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Sovjetunie loopt het gevaar de stabilisering van het communistische machtsapparaat in de hand te werken. Wij juichen het toe dat Moskou in de Duitse kwestie het recht op zelfbeschikking niet meer volledig ontkent. Maar ook de volkeren die binnen de Sovjetunie tot slavernij gebracht zijn, willen over hun eigen lot beslissen. Zij willen op een goeie dag zélf en onafhankelijk met de EG overeenkomsten kunnen sluiten. Wij delen de kritiek van de Commissie externe economische betrekkingen en van de Politieke Commissie op de gebrekkige manier waarop het Parlement bij de voorbereiding van de overeenkomst betrokken is geweest. Wat ons echter evenzeer tegenstaat, is dat er van de kant van de Sovjetunie al helemaal geen democratisch onderhandelingsmandaat bestaat. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) * * * Aanbeveling voor de tweede lezing, zonder debat, (doe. A3-8/90) van de heer La Pergola, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C-231/89 - SYN 211) met het oog op het nemen van een besluit betreffende de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Finland inzake onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid Aanbeveling voor de tweede lezing, zonder debat, (doe. A3-7/90) van de heer La Pergola, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C-232/89 - SYN 212) met het oog op het nemen van een besluit betref-
fende de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid Aanbeveling voor de tweede lezing, zonder debat, (doe. A3-6/90) van de heer La Pergola, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C-233/89 - SYN 213) met het oog op het nemen van een besluit betreffende de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Zweden inzake onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid Aanbeveling voor de tweede lezing, zonder debat, (doe. A3-5/90) van de heer La Pergola, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C-234/89 - SYN 214) met het oog op het nemen van een besluit betreffende de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Oostenrijk inzake onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid Aanbeveling voor de tweede lezing, zonder debat, (doe. A3-4/90) van de heer La Pergola, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, over het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (C-235/89 - SYN 215) met het oog op het nemen van een besluit betreffende de sluiting van een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Noorwegen inzake onderzoek op het gebied van geneeskunde en volksgezondheid (De Voorzitter verklaart de vijf gemeenschappelijke standpunten te zijn goedgekeurd) * * * Verslag (doc. A3-10/90) van de heer Rossetti, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de sluiting van een Protocol inzake de financiële en technische samenwerking tussen de Europese Economische Gemeenschap en Cyprus Stem verklaringen De heer Ephremidis (CG), schriftelijk. - (GR) De Linkse Coalitie zal voor het verslag van de heer Rossetti stemmen over de sluiting van het derde Protocol inzake de financiële en technische samenwerking tussen de EEG en de Republiek Cyprus. De Republiek Cyprus zal in de overgangsfase naar een douane-unie met de Gemeenschap zwaar op de proef worden gesteld. Zij zal al haar nationale douanetarieven moeten wijzigen en deze aan de communautaire tarieven moeten aanpassen. Zij moet dus de invoerrechten voor produkten uit de Gemeenschap afschaffen, en de communautaire douanetarieven voor derde
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/202
14.2.90
Ephremidis landen overnemen. Bovendien moet zij haar economie aanpassen aan de communautaire mededingingsvoorschriften. Voor dit alles zijn structurele veranderingen en investeringen nodig, en misschien is het derde financiële Protocol wel niet toereikend om een dergelijke ingrijpende ontwikkeling op te vangen. We moeten echter ook wijzen op de problemen die de regering van de Republiek Cyprus op dit moment ontmoet omdat zij ervoor moet zorgen dat de hele bevolking van het land baat heeft bij de betrekkingen met de Gemeenschap en bij het financiële Protocol. Er is een onaanvaardbare situatie ontstaan voor de nationale rechtmatigheid door de nog steeds voortdurende bezetting van ongeveer 40 % van het Cypriotische grondgebied door Turkse troepen, door de poging van Denktasj een "onafhankelijke" schijnregering uit te roepen, door de poging het eiland definitiefin tweeën te splitsen en door de voortdurende onderbrekingen door de Turken van de intercommunautaire dialoog. De Europese Gemeenschap moet haar inspanningen opvoeren en zich niet beperken tot verklaringen, ten einde een rechtvaardige en levensvatbare oplossing te vinden waarmee Cyprus zal uitgroeien tot een soevereine, onafhankelijke en ontwikkelde eenheidsstaat. (Het Parlement geeft zijn advies) * * * Aanbeveling voor de tweede lezing (doc. A3-9/90) van de heer Carvalho Cardoso, namens de Commissie energie, onderzoek en technologie, betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (doe. C3-198 - SYN 152) met het oog op de goedkeuring van een beschikking tot vaststelling van een onderzoekprogramma inzake het concurrentievermogen van de landbouw en het beheer van de agrarische hulpbronnen (1989-1993) (De Voorzitter verklaart het gemeenschappelijk standpunt te zijn goedgekeurd) * * * Aanbeveling voor de tweede lezing (doc. A3-3/90) van de heer Cassidy, namens de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (doe. C3-230/90 - SYN 205) met het oog op de vaststelling van een verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 222/77 betreffende communautair douaneverkeer met het oog op de afschaffing van het inleveren van een kennisgeving van doorgang bij het overschrijden van een binnengrens van de Gemeenschap (De Voorzitter verklaart het gemeenschappelijk standpunt te zijn goedgekeurd)
* * * Verslag (doe. A3-15/90) van de heer Rothley, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(88) 791 def. - doe. C3-51/89 - SYN 179) voor een richtlijn tot wijziging, met name wat de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen betreft, van de eerste richtlijn 73/239/EEG en van de tweede richtlijn 88/357/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van richtlijn 73/239/EEG 5iem verklaring De heer Price (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal wat mistroostig voor deze resolutie stemmen. Het Parlement heeft amendementen aangenomen die de voltooiing van onze interne markt zullen vertragen. Bovendien geloof ik dat tengevolge van een misverstand is gebeurd. Wij wensen allen snelle compensatie voor slachtoffers van verkeersongevallen. Maar de richtlijn van de Commissie komt al tegemoet aan de weinige terzake nog hangende aspecten. Dat zijn slechts een paar, want een andere richtlijn is bedoeld om deze bescherming goeddeels te verschaffen. Deze parallellopende richtlijn in eerste lezing door het Parlement behandeld in oktober, en door de Raad in december. Bescherming van slachtoffers is dan ook niet alleen verzekerd, maar loopt bovendien vooruit op de in deze richtlijn bedoelde vrij verkeer van diensten. Ik vrees dat het Parlement met zijn amendementen noch de slachtoffers, noch verzekeringsnemers helpt. Het resultaat zal zijn dat de protectionistische tendensen van de Duitse verzekeraars worden aangemoedigd. Daarvoor hebben de kiezers ons vorig jaar niet hierheen gestuurd, maar om te ijveren voor de voltooiing van de ene Europese markt. Mevrouw de Voorzitter, ik hoop dat hierover nog zal worden nagedacht alvorens de zaak ons in tweede lezing wordt voorgelegd. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) * * * Verslag (doc. A3-18/90) van de heer Rothley, namens de Commissie juridische zaken en rechten van de burger, over het voorstel van de EG-Commissie aan de Raad (COM(88) 805 def. - doc. C3-53/89 - SYN 180) voor een verordening inzake de door kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen gestelde zekerheden
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
(Hef Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) * * * Verslag (doe. A3-13/90) van de heer Pisoni, namens de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, over de voorstellen van de EG-Commissie aan de Raad (COM(88) 815 def. - doc. C3-55/89 - SYN 185)voor I een verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap II een richtlijn tot wijziging van richtlijn 68/360/EEG inzake de opheffing van de beperkingen van de verplaatsing en het verblijf van de werknemers der lidstaten en van hun familie binnen de Gemeenschap - Voorstel voor een verordening De heer F. Pisoni (PPE), rapporteur. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, allereerst zou ik een verzoek willen richten aan het Secretariaat: sommige amendementen zijn vooral in bepaalde talen niet zo duidelijk in deze Vergadering overgekomen als wellicht had gemoeten. Het zou handig zijn als er meer duidelijkheid zou zijn bij het aanduiden van het document van de Commissie. Dit verzoek geldt uiteraard niet alleen voor de resolutie in kwestie, maar in het algemeen voor de presentatie van de amendementen. Ik wil mij nu tot commissaris Papandreou richten. Wij hebben kennis genomen van de tot nu toe afgelegde verklaringen en ook van het verzoek tot wijziging van de rechtsgrondslag. Als de amendementen worden aangenomen, wil dat zeggen dat als de rechtsgrondslag werkelijk zou moeten veranderen, dit in tweede lezing zal moeten gebeuren. Wij willen echter dat voor het gehele verslag de rechtsgrondslag van de samenwerkingsprocedure blijft gelden. Over het verzoek van de heer Van Outrive heb ik zo mijn twijfels, omdat volgens mij een dergelijk idee van invloed zou zijn op teveel amendementen, en ik weet niet of dat ons werk wel zou vereenvoudigen. Stem verklaring De heer Zeiler (PPE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik had graag voor de onderhavige twee teksten willen stemmen. Het gebrek aan coherentie met hetgeen wij twee maanden geleden in deze Vergadering in de drie andere teksten over het verblijfsrecht hebben goedgekeurd en de soms weinig serieuze omstandigheden waaronder wij ons werk moeten doen waarbij wij in wezen zeer verschillende vraagstukken willen regelen, maken het mij onmogelijk om deze teksten goed te keuren.
Nr. 3-386/203
Derhalve zal ik mij van stemming onthouden. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) - Voorstel voor een richtlijn Stem verklaringen De heer Le Chevallier (DR). - (FR) Voorzitter, mijn fractie zal natuurlijk tegen het verslag van de heer Pisoni stemmen. Zijn verslag sluit aan bij het voorstel van mevrouw Marinaro, de Italiaanse communiste, dat beoogt de poorten van Europa wijdopen te zetten voor de derde wereld. Ik was verbaasd de heer Pisoni dit verslag over het vrije verkeer van werknemers en hun gezinnen in de Gemeenschap te horen verdedigen en te horen hoe hij er elementen in aanbracht die vreemd zijn aan de verordening en aan de basisrichtlijn. De heer Pisoni is in het bijzonder bezorgd over het toenemende nationalisme in Europa, dat de progressieve standpunten van het Parlement zou kunnen dwarsbomen. Bovendien betreurt hij het dat de bepalingen die voorzien zijn, werknemers uit derde landen uitsluit, en wel onder het voorwendsel dat er in de Gemeenschap altijd meer werknemers uit derde landen zullen zijn. Wat is dat nu voor een kortzichtige, fatalistische en tot mislukking gedoemde politiek, die strijdig is met de fundamentele belangen van de Europeanen en hun families? Sommige van de amendementen die het Parlement voorstelt lijken ons volkomen overdreven, bij voorbeeld het voorstel om werknemers uit derde landen dezelfde rechten toe te kennen als werknemers uit de Gemeenschap. Waar is hier het besef van nationale, en vervolgens communautaire preferentie, dat, zoals het er nu naar uitziet, helemaal ten onder gaat in een vormloze en zielloze massa?Het recht een beroepsactiviteit uit te oefenen wordt uitgebreid tot staatlozen en politieke vluchtelingen. Dat is toch onredelijk nu de Gemeenschap zelf 15 miljoen werklozen telt en 30 miljoen armen! Het is nog vreemder als men bedenkt dat de meeste politieke vluchtelingen in feite economische vluchtelingen zijn die hierheen komen om te profiteren van de sociale vrijgevigheid van onze LidStaten. Het recht een bezoldigd beroep uit te oefenen - met alle bijbehorende voordelen - wil men ook uitbreiden tot de gezinsleden van de werknemer, dat wil zeggen niet alleen zijn echtgenote en zijn kinderen, maar ook zijn concubine en verder ieder ander lid van de familie, wat ook zijn of haar staatsburgerschap moge zijn. Dat begint te lijken op de notie die primitieve stammen erop nahouden over wat een familie is of ook wel op het Romeinse familieconcept, waarin wel honderden leden tot één familie konden behoren! In het algemeen vertelt men ons niet wie deze maatregelen zal bekostigen: de Gemeenschap, de lidstaat van afkomst of de lidstaat van ontvangst? Wat zullen hier-
Nr. 3-386/204
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Le Chevallier van de gevolgen zijn voor de sociale begrotingsposten in de desbetreffende Lid-Staten? En in wat voor een onevenwichtige bevolkingsamenstelling zal dit beleid uitmonden? Door middel van naturalisaties, blanke huwelijken, onechte buitenechtelijke samenlevingssituaties en adopties zal men de nationale wetgeving omzeilen om zo te profiteren van de al te toegeeflijke bepalingen van de communautaire verordening. Een immigrant van buiten de Gemeenschap zal dus, mits hij zich op een of andere manier weet te binden aan een werknemer uit de Gemeenschap zelf, van dezelfde rechten kunnen profiteren als de laatstgenoemde, inzake werk, beroepsopleiding, sociale uitkeringen en vrijheid van verkeer en vestiging. Onze amendementen beogen deze resoluties op een aantal terreinen bij te stellen, bij voorbeeld ten aanzien van de communautaire voorkeursbehandeling inzake deze sociale voorzieningen. Wij zullen dan ook tegen het verslag-Pisoni stemmen; dit druist immers in tegen de belangen van de Europeanen, aangezien het een toevloed van werknemers uit de derde wereld op gang zal brengen en Europa tot een nieuw Libanon zal maken! Mevrouw von Alemann (LDR). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, wij liberalen en democraten geloven dat men een slecht antwoord geeft op een goede vraag, als men het vraagstuk van het recht op vrije vestiging en op verblijf in de Europese Gemeenschap, geregeld in verordening nr. 1612/68, verwart met het vraagstuk van de staatlozen en de politieke vluchtelingen, geregeld in richtlijn 360/68. Wij willen waarachtig niet de betekenis en de ernst van de problemen der staatlozen en vluchtelingen onderschatten, integendeel. We menen echter dat deze problemen bij een andere gelegenheid geregeld moeten worden. In dit verband zouden wij eraan willen herinneren dat de Commissie beloofd heeft een voorstel te doen voor, bij voorbeeld, een richtlijn over het asielrecht. Daarom hebben wij ook tegen enkele andere amendementen gestemd. Anderzijds zijn wij voorstander van een krachtiger waarborg voor het recht op vrije vestiging van werknemers uit de Gemeenschap en een uitbreiding van hun rechten, en daarom zullen wij ons, als teken van goede wil, achter deze resolutie plaatsen, waarbij ik wil benadrukken dat dit alleen gebeurt als teken van goede wil! De positie van de christen-democraten, die ten dele de moeilijkheden zelf teweeg gebracht hebben met amendement nr. 52 om zich vervolgens van stemming te onthouden, vind ik niet erg logisch en afkeurenswaard. Ik zou echter hier ook de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu willen oproepen niet iedere wensdroom achterna te lopen, maar te trachten een werkstuk afte leveren waar de werknemers van de Gemeenschap werkelijk iets aan hebben. We zullen wel met ruime meerderheid voor deze resolutie stemmen. Ik bedoel maar te zeggen dat men een beetje zorgvuldiger tewerk had moeten gaan; dan waren namelijk ook al deze amendementen niet ingediend.
De heer Carvalhas (CG), schriftelijk. - (PT) De thans aangenomen resolutie bevat veel positieve punten, waarvan sommige overgenomen zijn uit het voorstel dat wij aanvankelijk gedaan hadden; wij hebben immers deelgenomen aan de besprekingen die tot doel hadden een compromisresolutie op te stellen. In de loop van de besprekingen zijn echter nieuwe elementen in de resolutie aangebracht die volgens ons een achteruitgang betekenen en de mogelijkheid openen voor een Economische en Monetaire Unie die toegesneden is op de onzichtbare macht van de sterksten en overheerst zal worden door de leerstellingen van het neoliberalisme en het neokolonialisme. Daarom zullen wij ons van stemming onthouden. De heer Estgen (PPE), schriftelijk. - (FR) Met tevredenheid heb ik kennis genomen van de voorstellen die de Commissie heeft gedaan over het opheffen van de beperkingen op de verplaatsing en het verblijf van werknemers der Lid-Staten en van hun familie binnen de Gemeenschap. Ik ben verheugd met deze voorstellen. Het is een belangrijke verwezenlijking van het Sociaal Handvest dat de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht wordt uitgebreid tot alle bloedverwanten in neergaande en opgaande lijn van de werknemer en zijn echtgenote, alsmede tot alle andere leden van de familie die te zijnen laste komen, en dat het recht van verblijf van werklozen en werknemers met een kortlopende arbeidsovereenkomst wordt versterkt; dit geldt te meer daar de bepalingen eveneens van toepassing zijn op weduwen en gescheiden vrouwen. Het recht om in iedere lidstaat verblijfplaats te kiezen, zonder onderscheid des persoons, is zonder meer een duidelijk en ondubbelzinnig bewijs dat het Europa dat wij tot stand willen brengen en dat we thans reeds aan het realiseren zijn, welzeker het Europa van de burgers is. Ik ben ook tevreden over het feit dat het genoemde recht zich beperkt tot de burgers van de Gemeenschap die volgens de Verdragen en met name volgens de Europese Akte het recht hebben op een bevoordeelde rechtspositie ten opzichte van onderdanen uit derde landen. Uit mijn visie vloeit voort dat ik mij ertegen verzet dat vluchtelingen en staatlozen die in een bepaalde LidStaat als zodanig erkend zijn, het volledige communautaire staatsburgerschap kunnen genieten in alle Lid-Staten van de Gemeenschap. De toekenning van de status van vluchteling hangt dikwijls af van het politieke bewind dat in een lidstaat aan de macht is, en het is ontoelaatbaar dat een bepaald regime haar eigen normen en regels kan opleggen aan de hele Gemeenschap. Ik ben het bovendien niet eens met het feit dat de concubine eveneens kan profiteren van de bepalingen die van kracht zijn voor de echtgenote van de werknemer. Niemand kan werkelijk verwachten dat een samenleving rekening houdt met een bepaalde feitelijke si-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/205
Estgen
tuatie, indien de belanghebbenden zelfs niet de moeite nemen om in het openbaar kenbaar te maken dat zij een echt paar of een echtpaar vormen, een leefgemeenschap. Ziedaar waarom ik niet voor deze resolutie zal stemmen, ofschoon ik mij kan vinden in het voorstel van de Commissie. De heer Lucas Pires (PPE), schriftelijk. - (PT) Het toepassen van verordening 1612/68 op politieke vluchtelingen en staatlozen die als zodanig zijn erkend in een bepaalde lidstaat, betekent een begrijpelijke verruiming van het recht op vrij verkeer in Europa. Als we eens denken aan de omstandigheden die bij voorbeeld in Oost-Europa heersen, dat is dit een welkome stap in de richting van meer vrijheid en meer welzijn. Wat ik niet begrijp, is dat nog immer niet de maatregelen zijn genomen die noodzakelijk zijn voor de effectieve uitoefening van het recht op vrij verkeer en verblijf van alle werknemers in de Gemeenschap, zonder uitzondering en zonder verder verwijl. Het valt daarom te hopen dat, gelet op de artikelen 216 en 56 van de toetredingsverdragen die met Spanje en Portugal zijn gesloten, de Raad nog vóór de inwerkingtreding van de onderhavige verordening de bepalingen goedkeurt die - zonder enige beperking - de toepassing mogelijk maken verordening 1612/68, en voorts aanvullende wetgeving opstelt voor Portugese en Spaanse werknemers alsmede voor hun respectieve gezinnen. Het zou immers onbegrijpelijk zijn als vluchtelingen en staatlozen een gunstiger behandeling ten deel zou vallen dan die welke de EEG momenteel verleent aan Portugese en Spaanse werknemers. Het minimum is toch wel dat hun ogenblikkelijk dezelfde vrijheden worden toegekend als aan vluchtelingen en staatlozen in de Gemeenschap. Anders zou er sprake zijn van een onaanvaardbare schending van het beginsel van gelijke behandeling. Mevrouw Reding (PPE), schriftelijk. - (FR) Het Europa dat wij nastreven is een Europa van saamhorigheid, een Europa waarin we hen die armoe lijden te hulp komen. De burgers van de lidstaten zijn bereid een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van zo'n sociaal beleid, maar zij zullen dat niet doen als hun geld ertoe zal dienen om oplichters en profiteurs te subsidiëren, om onrechtvaardige toestanden te bekostigen in plaats van deze uit de weg te ruimen. Enkele amendementen van de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu dragen het risico in zich dit juist in de hand werken. Ten eerste zou ik in dit verband iets willen zeggen over het vrije verkeer van politieke vluchtelingen. Indien in een bepaald land het ontvangstbeleid voor vluchtelingen heel liberaal is, zou een ander land automatisch
dezelfde vluchtelingen ook binnen moeten laten, ook al hebben zij nimmer direct van het asielrecht kunnen profiteren op het grondgebied van het betrokken land. Wat wij moeten hebben is een eenvormig asielrecht, niet een omweg die allerlei onrechtvaardige situaties en distorsies in de hand werkt. Op de tweede plaats zou ik iets willen opmerken over het recht op vrij verkeer voor de concubine, dat in stand zou moeten blijven zelfs wanneer het huwelijk van de werknemer ontbonden zou worden. Het nieuwe artikel elf is een uitnodiging tot fraude: door middel van buitenechtelijk samenleving zou onwettige immigratie automatisch gelegaliseerd kunnen worden. Een buitenlandse werknemer zou van (eveneens buitenlandse) concubine kunnen verwisselen zoals men van overhemd verwisselt, en het ontvangstland zou gedwongen zijn deze in de steek gelaten concubinen het verblijfrecht toe te kennen alsmede het recht op sociale voorzieningen. Er zal zo een nieuw beroep geschapen worden, dat van leverancier van verblijfrecht. Zijn we daar nu op uit? Dat geloof ik niet! Door voor de tekst te stemmen die nu voor ons ligt, zullen we fraude en excessen in de hand werken. Ik zou eerder voor redelijkheid willen pleiten en dus voor het verwerpen van de gevaarlijke elementen die deze tekst behelst. De heer Torres Couto (S), schriftelijk. - (PT) De EGVerdragen en de Europese Akte, die het vrije verkeer van werknemers beogen en het recht van vrije vestiging in ieder van de Lid-Staten erkennen, zonder enige onderscheid, vroegen om de onmiddellijke herziening van verordening 1612/68 en van richtlijn 68/360, betreffende het vrije verkeer van werknemers en de opheffing van beperkingen op de verplaatsing en het verblijf van werknemers en hun families in de Gemeenschap. De voorstellen die de Commissie aan de Raad voorlegt, vormen over het geheel genomen een goed instrument om deze idealen te bereiken, hoewel ze ook enkele elementen bevatten die weer afbreuk doen aan de betekenis en die zelfs onaanvaardbaar zijn. Het is dan ook van belang dat de Raad de voorstellen in overweging neemt die de rapporteur Pisoni namens de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu in zijn verslag doet. Wij zijn het eens met de voorgestelde rechtsgrondslag en we moeten de nodige basisrechten waarborgen die voorkomen dat een werknemer die onderdaan is van een bepaalde lidstaat, op het grondgebied van andere Lid-Staten uit hoofde van zijn nationaliteit anders behandeld wordt dan de werknemers uit eigen land. De gelijke behandeling die wij willen garanderen, moet betrekking hebben op alle arbeidsomstandigheden: gezondheid, veiligheid en hygiëne, salariëring, ontslag, sociale zekerheid en heropneming in het arbeidsproces of wedertewerkstelling ingeval de werknemer werkloos wordt of geheel dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt.
Nr. 3-386/206
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Torres Couto Zo'n werknemer dient ook de dezelfde fiscale en sociale voordelen te genieten als de nationale werknemers, vooral met betrekking tot arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en pensioenrechtelijke voorziening, alsmede toegang tot het algemeen onderwijs, permanente vorming, beroepsopleiding, revalidatie, bijscholing of omscholing. Deze bepalingen moeten van toepassing zijn op iedere onderdaanvan een lidstaat die door zijn werkgever, die op het grondgebied van een lidstaat een activiteit uitoefent, wordt uitgezonden om hetzij in een andere lidstaat, hetzij buiten het grondgebied van de Gemeenschap arbeid te verrichten, met inbegrip van de werknemers van een andere staat die in het gastland, in het kader van het vrij verlenen van diensten, werkzaamheden verrichten, met name voor rekening van een onderaannemer. Van groot belang is ook dat de echtgenote of de feitelijke levenspartner en verder alle bloedverwanten in opgaande en neergaande lijn van de werknemer het recht krijgen om zich bij hem te voegen, waarbij hun het recht wordt toegekend een betaalde beroepsactiviteit uit te oefenen op het hele grondgebied van de LidStaat, wederom op volstrekt gelijke voet van behandeling. Met het oog op een succesvolle inwerkingtreding van de interne markt in 1993 is het van dwingend belang dat vanaf 1 januari 1991 deze wettelijke bepalingen met bindende kracht in werking treden in alle LidStaten, en geen moment later. Het Europees Parlement moet zich het recht voorbehouden de samenwerkingsprocedure in gang te zetten indien de Raad de voorstellen van de Commissie, vergezeld van de alhier aangebrachte amendementen, substantieel zal wijzigen. In de veronderstelling dat dit alles geëerbiedigd zal worden, zal ik voor het verslag-Pisoni stemmen. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) VOORZITTER: DE HEER PEREZ ROYO On dervoorzitter 11. Prioriteiten voor sociale wetgeving
gen van de zware industrie of industrie in het algemeen, en er zijn welsprekende cijfers om dit te illustreren, cijfers die erop wijzen dat we een groei hadden van de investeringen met 3,6% tussen 1985 en 1987. en met 7,5 à 8 % in de periode 1988-1990, wat ook een sterke stijging van de tewerkstelling heeft meegebracht in deze tweede periodes, enerzijds drie miljoen en anderzijds vijf miljoen nieuwe arbeidsplaatsen. Deze evolutie loopt evenwel het gevaar te stranden op de grote dispariteiten in de Gemeenschap, verschillen tussen Noord en Zuid, tussen sectoren en bedrijven onderling, tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers, tussen burgers en migranten. Daarom is het van essentieel belang dat de sociale dimensie van deze interne markt gestalte krijgt. Het actieprogramma dat de Europese Commissie ons voorlegtbeoogt de fundamentele sociale rechten in wetgeving vast te leggen en aldus in de ganse Europese Gemeenschap afdwingbaar te maken. Dat wil zeggen dat alle burgers van de Gemeenschap hierin dus een betrokken partij zijn. Vandaar het enorme belang dat de sociale commissie van het Europees Parlement hecht aan dit actieprogramma. Mijn verslag wil de prioriteiten vastleggen voor het jaar 1990. In een volgend verslag zal de sociale commissie meer uitgebreid ingaan op elk van de onderdelen van het actieprogramma. Bij het vaststellen van de prioriteiten voor het jaar 1990 ga ik uit van vijf beleidslijnen. De eerste beleidslijn is dat er gelijktijdigheid moet zijn tussen enerzijds de realisatie van de sociale maatregelen en anderzijds het Witboek voor Europa 1992. Het tijdschema dat de Europese Commissie ons heeft voorgelegd bestrijkt echter een periode tot eind 1996, dit betekent vier jaar vertraging en dat er in dit tijdschema geen sprake meer is van parallellisme, en dus doe ik als rapporteur het voorstel om dit tijdschema aan te passen en vragen wij aan de Commissie - en wij horen straks hoop ik het antwoord van de commissaris daarop - om de legislatieve teksten - het gaat om zeventien ontwerprichtlijnen en twee ontwerp-verordeningen - voor het einde van het jaar in te dienen, zodat Raad en Parlement die kunnen bespreken. Er is overigens een bijkomende vraag: voor een aantal voorstellen heeft de Europese Commisie de term „communautair instrument" gebruikt. Wij zouden willen dat de Commissie dit omzet in „richtlijn".
De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-16/90) van de heer Chanterie, namens de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, over de bij voorrang in het programma van de werkzaamheden van de Commissie (COM(89) 568 def. C3-238/89) voor 1990 op te nemen wetgevingsvoorstellen op sociaal gebied.
Tweede beleidslijn: de noodzaak om een rechtsgrondslag te kiezen die het mogelijk maakt dat de beslissingen in het kader van de Raad met een meerderheid kunnen worden genomen en dat er een samenwerkingsprocedure met het Europees Parlement komt.
De heer Chanterie (PPE), rapporteur. - Mijnheer de Voorzitter, de voltooiing van de interne markt vordert zeer snel. Deze vaststelling gaat trouwens gepaard met een aantal positieve ontwikkelingen, met name economische groei, daling van de werkloosheid, investerin-
Derde beleidslijn: nieuwe impulsen geven aan de Europese sociale dialoog, zodat er ook akkoorden kunnen worden gesloten. De sociale commissie onderstreept bijzonder het belang van de rol van de sociale partners.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/207
Chanterie Vierde beleidslijn: de sociale commissie dringt erop aan dat de sociale politiek toegevoegd wordt als thema voor de intergouvernementele conferentie zodat er duidelijkheid komt over de bevoegdheid van de Europese Gemeenschap op sociaal gebied. De vijfde beleidslijn is dat de sociale commissie, behalve de drie prioriteiten van de Europese Commissie die wij reeds kennen, alsnog vijf andere prioriteiten toevoegt - ik wil speciaal vermelden de noodzaak de strijd tegen de langdurige werkloosheid te intensiveren, alsook de toegang van jongeren en vrouwen tot de arbeidsmarkt: vervolgens hechten wij zeer veel belang aan aanpassing van de richtlijn inzake bescherming tegen collectief ontslag alsook aan de richtlijn over de voorlichting, raadpleging en deelneming van de werknemers in multinationale ondernemingen. Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, deze prioriteiten zullen hopelijk op positieve wijze door de Europese Commissie kunnen worden beantwoord, en ik wil afronden met speciaal nog te verwijzen naar het gebruik van artikel 118A, waarover tot nu toe weinig gepubliceerd werd in de vakliteratuur. Maar als wij een analyse maken van dat artikel stellen wij vast dat in het eerste lid wordt gesteld dat de lidstaten zich beijveren om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen. Het gebruik van „met name" kan aldus omschreven worden als „bij voorbeeld" en is niet als exhaustief te begrijpen. Wanneer men bij voorbeeld kan aantonen dat de jaarlijkse vakantie noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers, dan valt dit duidelijk onder dit artikel. Er kan dan ook worden verwezen naar andere artikelen in het EG-Verdrag die de Gemeenschap bevoegdheden toewijzen. Wanneer er inzake aanduiding van de gebieden om de doelstelling te realiseren sprake is van „met name", dan heeft het Hof van Justitie dit altijd geïnterpreteerd als „bij voorbeeld". Met andere woorden, het begrip „met name" sluit andere domeinen niet uit. Dit is een zeer essentieel element voor de toepassing en de goedkeuring van het actieprogramma van de Europese Commissie. De heer Alvarez de Paz (S). - (ES) Mijnheer de voorzitter, dames en heren, de Socialistische Fractie is zich ervan bewust dat de in het onderhavige verslag vermelde lijst van wetgevingsvoorstellen die prioriteit verdienen heel lang is. En niets zij verder van ons dan het onmogelijke te vragen: wij willen dat alle richtlijnen die men in het tijdsbestek van één jaar rond kan krijgen, uitgewerkt worden, want daar hebben we er niet teveel van bij het communautaire sociale beleid; maar niet één meer natuurlijk. Wij weten dat het op de huidige juridische grondslagen niet mogelijk is om vooruitgang te boeken met de opbouw van een sociaal Europa. Vandaar dat wij het belang onderstrepen van paragraaf 11 van het verslag-Chanterie, waarin het verzoek gedaan wordt dat de volgende intergouvernementele conferentie besluit tot de uitbreiding van de communautaire bevoegdheden op sociaal gebied en de uitbreiding van de samenwerkingsprocedure op ditzelfde gebied. Het oogmerk van de intergouvernemen-
tele conferentie mag niet beperkt blijven tot het opnemen op de agenda van het sociale debat. Nodig is de politieke wil om het Verdrag te wijzigen ten einde het ritme van het economische Europa te volgen. De Raad moet zijn angst kwijtraken voor bij meerderheid genomen beslissingen, omdat achter het plan-Thatcher een verzwakking van de Gemeenschap schuilgaat, en omdat subsidiariteit die zich verschuilt in eenstemmigheid ons nergens heen leidt. Het verslag dat ons nu bezighoudt is positief; wij steunen het, niet zonder het feit te betreuren dat sommige commissies hun advies niet gegeven hebben, hetgeen ongetwijfeld gewicht aan dit verslag toegevoegd zou hebben en de mogelijkheid om technische standpunten vast te stellen op industrieel, institutioneel of juridisch gebied. Derhalve blijft gezegd dat de inhoud van paragraaf 11 onze eerste eis is, onze grootste prioriteit. Andere eisen zouden kunnen zijn - waarbij ik voorbij ga aan enkele met een wellicht meer populistische strekking, zoals de reglementering van het minimumsalaris of de atypische arbeidsovereenkomsten - het recht op permanente educatie en het recht op voorlichting, deelneming en raadpleging van de werknemers op het gebied van industriële betrekkingen. In een wereld waarin de omvang van de ondernemingen groeit en de gecompliceerdheid ervan toeneemt en waar de introductie van nieuwe technologieën de arbeidsmarkt heftig in beroering brengt, mogen de betrokken werknemers niet gepasseerd of tot zwijgen gebracht worden, zoals dit Parlement en ook de Confederatie van Europese Vakverenigingen, onder andere, geëist hebben. Welnu, daar zijn we realistisch in omdat we verder moeten, wij hebben resultaten nodig voor het sociale Europa, en daarom beoefenen wij niet de politiek van alles of niets; het zal niet zo zijn dat wij al goochelend met 17 prioriteiten uiteindelijk met lege handen komen te zitten. Maar laten wij allemaal een beetje opschieten want de vertraging is groot en de zaken die geregeld moeten worden kunnen niet wachten. Ik wil eindigen met de Commissie eraan te herinneren dat zij zich ertoe verplicht heeft om in het wetgevende programma voor 1990 de door het Europese Parlement vastgestelde prioriteiten op te nemen. De heer Suarez Gonzales (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, u zult wel begrijpen dat ik mij een voorstander van het verslag -Chanterie zal tonen, niet alleen omdat de heer Chanterie de ondervoorzitter van mijn fractie is, maar omdat hij een geweldige prestatie verricht heeft door te proberen de Commissie ertoe te bewegen dat zij een beetje verder gaat dan wat zij zelf voorstelt. Gistermorgen, zonder verder terug te gaan, hebben wij hier de vreemde vertoning meegemaakt van hoe ontevreden de liberalen zijn over hetgeen de Commissie op sociaal gebied doet. Ik behoef zeker niet te zeggen wat er nog is dat vergeleken met het liberale denken in het huidige Europa ideologisch gezien meer interventionistisch, meer evenwicht brengend, meer progressief is - indien ik dat laatste woord mag gebruiken. De unanimiteit die er bij het Parlement bestaat over het feit dat de Commissie nu werkelijk eens moet ophouden met blijven praten over een holle ter-
Nr. 3-386/208
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Suarez Gonzales
minologie en nu eens diep moet ingaan op het probleem van de harmonisatie van de sociale wetgeving is een noodzaak die algemeen gevoeld wordt. Gisteren heeft de heer Delors hier wederom een technocratisch en neo-liberaal betoog afgestoken. Het verbaast mij dat een persoonlijkheid binnen het Europese socialisme als de heer Delors hier in alle duidelijkheid kan zeggen dat het onmogelijk is om de sociale wetgeving te harmoniseren, gezien de verschillende tradities die er in onze landen bestaan, wanneer wij op het punt staan om iets zo traditioneels te harmoniseren als onze verschillende munteenheden. Dat is een taal die wij niet kunnen accepteren. De Europese werknemers zullen niet kunnen geloven dat het zo moeilijk is om stappen te doen op het gebied van de sociale harmonisatie, wanneer we zien dat zelfs de grasmaaiers of de breedte van de banden geharmoniseerd worden. Zo kunnen we niet doorgaan, mijnheer de Voorzitter, en mijn fractie doet tenminste moeite opdat de Commissie resoluut volgens deze lijn verder gaat. Mevrouw von Alemann (LDR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil rechtstreeks aansluiten op wat collega Suarez zoeven heeft gezegd. Wij vinden dit verslag belangrijk en dit belang wordt misschien ook gedemonstreerd door de gebrekkige deelneming van de collega's aan de plenaire vergadering. Ik verheug mij dat de heer Chanterie hier is, maar ik zie de voorzitter van de commissie niet, en ik zie op het ogenblik relatief weinig collega's - behalve van de Socialistische Fractie. Wij liberalen doen werkelijk alle moeite om in de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu positief mee te werken, hoewel dat soms anders wordt geïnterpreteerd. Wij vinden wel dat de commissie haar prioriteiten een beetje duidelijker moet stellen. Het verslag-Chanterie dient om de prioriteiten voor de sociale wetgeving voor 1990 vast te stellen en niet tot het jaar 2003. De Commissie heeft reeds een aantal wetgevende prioriteiten voor 1990 vastgesteld. De Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu stelt een veel groter aantal maatregelen voor, die ook veel ambitieuzere doelen beogen. In werkelijkheid neemt de commissie hiermee grotendeels de standpunten van de Socialistische Fractie over. Overigens heeft ook de Fractie van de Europese Volkspartij zich in de commissie bij de stemming over dit verslag onthouden. Dat wil ik collega Suarez even vriendelijk in herinnering brengen. In het aldus opgestelde verslag worden alleen al voor het jaar 1990 niet minder dan vijftien richtlijnen voorgesteld, hetgeen het vaststellen van echte prioriteiten niet mogelijk maakt. Bovendien zijn sommige voorstellen in het verslag-Chanterie in strijd met de geest van het door elf lidstaten aangenomen Sociaal Handvest en met het door de Commissie gepresenteerde actieprogramma, dat met name toepassing van het subsidiariteitsbeginsel voorschrijft. Dit geldt voor de ka-
derrichtlijn inzake de inachtneming van plaatselijk geldende bepalingen, voor de richtlijn tot vaststelling van een maximale wekelijkse en dagelijkse arbeidstijd, de betaalde jaarlijkse vakantie en nog andere zaken, die ik hier niet allemaal wil herhalen. Bij de stemming in de commissie hebben wij ons onthouden. Uit het verslag blijken, en daarom hebben wij dat gedaan, geen duidelijke wetgevende prioriteiten, en juist die hebben wij nodig. Het Europese sociaal beleid kan niet helemaal aan de typische nationale en regionale kenmerken voorbijgaan. Sociaal beleid is zonder een brede consensus van de betrokkenen niet mogelijk. Het Europees Parlement kan en mag niet alleen maar het conflict met de Commissie en de Raad zoeken, het moet ook luisteren naar de collega's in de nationale en regionale organen en organisaties. Artikel 118, sub a), van het EEG-Verdrag is belangrijk, maar men kan niet alleen voor de rechtsgrondslag vechten, dat is in hoge mate theoretisch. De Raad kan, zoals u weet, de rechtsgrondslag weer wijzigen, hetgeen voor de verwezenlijking van ons doel van een gemeenschappelijke Europese sociale ruimte niet bevorderlijk zou zijn, Wij van de Liberale en Democratische Fractie willen een beleid ten behoeve van de werknemer. Wij willen dat de grote interne markt wordt voltooid. Hiervoor willen wij alles doen, maar wij willen niet meewerken aan het opstellen van een enorme prioriteitenlijst, die niet kan worden gerealiseerd. De Fractie van de Europese Volkspartij heeft zich niet aangesloten bij het compromisvoorstel dat wij vandaag op het actieprogramma van de Commissie hebben ingediend, hoewel daaruit blijkt dat wij positief willen meewerken. Mevrouw Jepsen (ED). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, dit is nu de derde keer dat wij in korte tijd debatteren over de inhoud van de sociale dimensie van de EG-samenwerking. In de Europese Democratische Fractie vinden wij het heel natuurlijk dat de sociale aspecten in verband met de realisering van de interne markt duidelijk worden gedefinieerd. Wij menen trouwens ook dat er in de ontwerp-resolutie waarover wij vandaag debatteren, een iets grotere mate van realisme valt te bespeuren dan in het verslag-Buron, dat in november werd voorgelegd. Allereerst moet het als een stap vooruit worden gezien dat nu niet langer de eis wordt gesteld tot invoering van een Europees minimumloon, maar wél tot invoering van een redelijk basisinkomen, dat moet worden vastgesteld in verhouding tot het algemene prijs- en loonpeil in de afzonderlijke Lid-Staten. Daarentegen hadden wij er in de Europese Democratische Fractie enige moeite mee te begrijpen dat een meerderheid in het Parlement zich nog steeds over het subsidiariteitsbeginsel in het gemeenschappelijk sociaal beleid heen zet. Van conservatieve zijde ontkennen wij geenszins dat er behoefte bestaat aan een zeke-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/209
Jepsen re coördinatie van het sociale en arbeidsmarktbeleid van de lidstaten. Wij zijn het er helemaal mee eens dat iedere vorm van sociale dumping in de Gemeenschap moet worden vermeden. Maar zoals blijkt uit het sociale actieprogramma van de Commissie, is het zeker mogelijk deze belangrijke doelstellingen te verwezenlijken zonder zich over het subsidiariteitsbeginsel heen te zetten. Zo kan heel goed worden gegarandeerd dat een aantal gemeenschappelijke sociale doelstellingen wordt gehaald zonder vaststelling van gedetailleerde EG-bepalingen betreffende bij voorbeeld onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten en verdere nascholing. De behoefte aan verdere nascholing hangt in de eerste plaats af van de ontwikkeling op de plaatselijke of regionale arbeidsmarkt en daarom moeten de partijen op de arbeidsmarkt ofin bepaalde gevallen de regeringen van de afzonderlijke EG-landen het kader hiervoor vaststellen. De behoefte aan grensoverschrijdende onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten is dan ook nog niet algemeen, als dit al ooit het geval zal zijn. Men kan zich uiteraard heel goed voorstellen dat het op zeer lange termijn noodzakelijk kan zijn een soort Europese onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten te voeren binnen bepaalde bedrijfstakken of bedrijven, waar de werknemers er misschien de voorkeur aan geven zich in industriebonden of dergelijke te organiseren. Maar dat betekent niet dat de onderhandelingen over arbeidsovereenkomsten noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt tot een wetgevende aangelegenheid voor de Gemeenschap. Er is dus geen enkele reden om onderhan-delingsstructuren te creëren die het aanpassingsvermogen van het bedrijfsleven en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt kunnen verzwakken. Het gaat om het sociale welzijn van de EG-burgers en daarvoor moeten wij zorgen door het concurrentievermogen van ons bedrijfsleven te versterken ten nutte van de toegenomen groei en werkgelegenheid, die de voorwaarde is voor het sociale welzijn. Mevrouw Cramon Daiber (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik heb een probleem met het hanteren van het begrip „subsidiariteitsbeginsel," want naar mijn mening gaat het om het bepalen van de gemeenschappelijke doelstellingen, waarna gekeken wordt wat op regionaal en nationaal niveau kan en wat op communautair niveau moet worden geregeld. Het lijkt mij toe dat hier het subsidiariteitsbeginsel er steeds bij wordt gehaald om te zeggen dat wij communautair niets hoeven te regelen. Hierover moet worden nagedacht! Wat het verslag-Chanterie betreft, gaan de eisen van de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu weer een stuk verder dan wat de Commissie in haar actieprogramma voorstelt. Het ligt nu op de weg van de Commissie om de eisen van het Parlement nu werkelijk eens serieus te nemen en volledig gebruik te maken van al haar mogelijkheden voor de toekomst. Voor ons Groenen zijn de amendementen en het stellen van een prioriteit voor minimumlonen en een richtlijn betreffende een basisinkomen van es-
sentieel belang. Tot nu toe is de commissaris van mening dat dat niet mogelijk is. Maar wij geloven dat het wèl mogelijk is, wanneer het handelingsprincipe met betrekking tot het sociale beleid wordt vastgelegd, terwijl tevens de financiële maatstaf voor het minimumloon en het basisinkomen aan de respectieve regionale of nationale gemiddelde kosten van levensonderhoud wordt gemeten. Op die manier zouden alle landen in staat zijn de beginselen van sociale rechtvaardigheid en van het sociale evenwicht tenminste stap voor stap in te voeren. Minimumloon en basisinkomen zijn een absolute voorwaarde om de Europese Gemeenschap een werkelijk sociale dimensie te geven. Voorts achten wij die amendementen van groot belang beogen het vrije verblijfsrecht voor mannelijke en vrouwelijke werknemers uit derde landen, die rechtmatig in een van de landen van de Gemeenschap leven, in het sociale actieprogramma op te nemen. Mevrouw Catasta (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de parlementaire commissie heeft goed werk verricht, omdat de rechtsgrondslag is aangegeven - in het actieprogramma was die nog niet nader omschreven en vooral omdat de tijdstippen waarop de richtlijnen moeten worden verwezenlijkt, zijn vastgelegd, en ik hoop dat 30 juni van dit jaar - de termijn voor indiening van de prioriteiten - door de Commissie daadwerkelijk in acht zal worden genomen. Wij hebben een aantal amendementen ingediend waarin dit oordeel naar voren komt, en deze gaan vooral over twee kwesties, waarvan een de deelneming van de werknemers is. Volgens ons is het niet goed de deelneming van de werknemers alleen voor de Europese onderneming of voor de multinationale ondernemingen te vragen. Er moet een richtlijn worden opgesteld over de deelneming van de werknemers op de arbeidsplaatsen. Bovendien hebben wij voorgesteld een fonds op te richten voor de werkgelegenheid, ter uitbreiding van de communautaire instrumenten. Tot slot zou ik erop willen wijzen dat in het verslagChanterie een amendement is opgenomen dat in het kader van de parlementaire commissie is ingediend, waarin wordt aangedrongen op de vorming van een ad hoc commissie door het Parlement, om de intergouvernementele conferentie op sociaal gebied voor te bereiden. Ik hoop dat deze commissie er zo snel mogelijk zal komen. De heer Fitzgerald (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, langdurige werkloosheid concentreert zich in het bijzonder in de perifere gebieden van de Gemeenschap. Het Ierse voorzitterschap heeft zeer juist vastgesteld dat dit een probleem is dat om voorrang vraagt. In een Sociaal Handvest dat ernaar streeft dat de burgers van Europa zich meer betrokken voelen bij de Gemeenschap en haar verschillende beleidsvormen, is het duidelijk nodig dat het bestaande en drin-
Nr. 3-386/210
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Fitzgerald gende probleem van de langdurige werkloosheid met spoed behandeld wordt. De burgers van Europa, onze achterban, willen dat het vraagstuk van de werkgelegenheid als een centrale prioriteit op de agenda komt bij beslissingen van de Gemeenschap op alle belangrijke beleidsgebieden. Dat is de boodschap die naar voren komt in een reeks van onderzoeken die in de lidstaten zijn uitgevoerd. Met betrekking tot langdurige werkloosheid, werkgelegenheid voor vrouwen en werkloosheid in het algemeen, willen de mensen geen lippendienst of vage intentieverklaringen. Wij willen actie op communautair niveau. Wij willen resultaten en banen. Wegens de huidige structuur van het werk voor vrouwen, voorziet men nu dat interne ontwikkelingen op de markt een negatief effect zullen hebben op de typische gebieden waar vrouwen nu te werk gesteld worden -maar al te vaak voor ongeschoolde arbeid of part-time werk. De Gemeenschap moet nu stappen ondernemen om de scheiding van werk naar sexe te neutraliseren. De Gemeenschap moet haar beleid versterken inzake beroepsopleidingen voor mannen en vrouwen met, bij voorbeeld, plannen voor voortdurende beroepsopleiding binnen het bedrijf. Gisteren vertelde Commissievoorzitter Delors ons dat het wegens de werkloosheidscrisis nodig was om meer acties te concentreren in de armere streken. Wanneer komt hij dan met zijn nieuwe voorstellen voor de armere regio's? Wat opleiding betreft zei hij dat de mogelijkheden voor acties van de EEG beperkt waren omdat de aanwezige middelen slechts 5 % bedroegen van wat de Lid-Staten in het totaal op dit gebied uitgeven. Dat percentage moet dan verhoogd worden. Plaatselijke initiatieven zijn van bijzonder belang in de context van het beleid voor regionale en plattelandsontwikkeling. Ik ben verheugd dat de categorie van gehandicapte personen in het wetgevende actieprogramma opgenomen is. Ieder Sociaal Handvest dat zou nalaten om een allesomvattend plan uit te werken voor de integratie van gehandicapte mensen in het arbeidsproces, zou onvolledig en onbevredigend zijn. De heer Le Chevallier (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, nu de Europese Raad het Sociaal Handvest heeft ondertekend, heeft de Commissie haar actieprogramma op sociaal gebied gepresenteerd. Het Parlement spreekt zich op zijn beurt uit over de prioriteiten die de Commissie in acht zou moeten nemen bij de initiatieven tot sociale wetgeving. Het verslag-Chanterie is lang. Het bevat een lange lijst met voorstellen en verzwakt de positie van het Parlement ten opzichte van de Commissie en de Raad, doordat het hoofd- en bijzaken door elkaar haalt en geen rekening houdt met het subsidiariteitsbeginsel. Het Parlement verzoekt de Commissie vóór 30 juni 1990 alle voorstellen uit het verslag in wetgeving om te zetten. Dat is een onmogelijke opdracht, die de Commissie ruime gelegenheid geeft zelf haar prioriteiten te
kiezen en het Parlement met zijn demagogische droombeelden te laten zitten. Daar komt bij dat in het verslag geen rekening wordt gehouden met de toestand van de sociale wetgeving in de verschillende Lid-Staten; deze verhindert iedere harmonisatie naar boven, op straffe van een explosie van de sociale begroting in bepaalde Lid-Staten. Welbeschouwd bevat het verslag behalve enkele goede voorstellen, bij voorbeeld met betrekking tot de bestrijding van de langdurige werkloosheid, de kinderopvang, het ouderschapsverlof en de flexibele werktijden, talrijke demagogische en onpraktische voorstellen, waarvan sommige bovendien een terrein van wetgeving bestrijken dat voorbehouden is aan de Lid-Staten zelf. Met het indienen van een aantal amendementen hebben wij willen laten zien wat onze prioriteiten zijn op het gebied van sociale wetgeving: de nationale en communautaire voorkeursbehandeling inzake werkgelegenheid, beroepsopleiding, aanwerving en ontslag, en voorts de vrijheid van keuze van een vakverbond, het moederschapsinkomen, de inpassing in het arbeidsproces van gehandicapten, het verkrijgen van een aandelenbezit door het personeel van een bedrijf en verder ieder andere vorm om de werknemers te betrekken bij en te laten profiteren van de winst die een bedrijf maakt, dus winstdeling in de ruime zin van het woord. Wij wachten de uiteindelijke stemming af om ons standpunt te bepalen, maar ik ben bang dat moed en scherpzinnigheid weer eens niet de voornaamste deugden van het Europees Parlement zullen zijn. De heer Barros Moura (CG). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag gaat over de prioriteiten voor sociale wetgeving in 1990. Dat betekent dat het debat over de inhoud ervan een andere keer moet plaatsvinden. Wij vinden trouwens dat het Parlement de Commissie vóór moet zijn met het doen van voorstellen over de concrete inhoud van de richtlijnen, die gebaseerd dient te zijn op het beginsel van progressieve harmonisatie. Wat naar onze mening in dit verslag speciale aandacht verdient, is de eis dat de sociale dimensie in tastbare maatregelen wordt omgezet, die tegelijk met de totstandkoming van de interne markt op 31 december 1993 van kracht zullen moeten worden. We dienen ons enerzijds sterk te maken voor bindende wetgevende maatregelen op gemeenschappelijk niveau en we moeten een brede uitleg van het subsidiariteitsbeginsel inzake sociale wetgeving afwijzen; daarmee zouden de lidstaten immers de handen vrijhouden om een sociaal beleid te voren dat zich kenmerkt door meer deregulering en sociale „dumping". Aan de andere kant moeten wij ons beijveren voor een juridische basis voor de sociale normen, die het mogelijk zou maken dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid beslist over deze kwesties en het Parlement de samenwerkingsprocedure kan hanteren. Ten slotte moeten we onze stem verheffen tegen de overduidelijke tekortko-
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/211
Barros Moura mingen die het sociale programma van de Commissie voor 1990 laat zien. De Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu stelt aanzienlijke verbeteringen en toevoegingen voor, zonder dewelke het volslagen onmogelijk zal zijn een sociale dimensie te creëren die volledig deel uitmaakt van de interne markt.De wetgevingsprioriteiten die in paragraaf 6 aangegeven staan, zijn voor ons wel het minimum. De voorzitter van de Commissie heeft onlangs sociale deregulering bepleit als een manier om het concurrentievermogen van de lidstaten te verhogen. Dat is voor ons onaanvaardbaar. Om dit standpunt te bestrijden moeten we het verslag aannemen, ook al is het nog niet helemaal bevredigend. Ik zou hier nog aan toe willen voegen dat wij méér verwachten van de bestrijding der werkloosheid. Onder deze voorwaarden zijn wij genegen het verslag van collega Chanterie te steunen; het is per slot van rekening een belangrijke stap van het Parlement in de richting van een echte sociale dimensie in de Gemeenschap. Mevrouw Sandbæk (ARC). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, indien het sociale actieprogramma bedoeld is om de rampzalige gevolgen van de interne markt tegen te gaan en te compenseren en ervoor te zorgen dat het niveau van de sociale voorzieningen dat in de Lid-Staten is bereikt, in de interne markt niet wordt verlaagd, is het initiatief van de Commissie ten enenmale onvoldoende, vooral gezien vanuit de Deense optiek. Het Noordse en Deense sociaal beleid is gekenmerkt door het feit dat de staat, die zijn inkomsten krijgt via het belastingbiljet, op nationaal niveau sociale voorzieningen creëert met hoge prestaties en vele dienstverleningen, bij voorbeeld verzorgingstehuizen en verpleeginrichtingen. De solidariteit omvat alle categorieën van de samenleving en niet alleen die welke met de arbeidsmarkt verbonden zijn. Wij zijn trots op ons Noordse model, dat niet alleen een waarborg is voor solidariteit, maar ook grote sociale verschillen in de Noordse landen tegengaat. Wij onderschrijven daarom het subsidiariteitsbegin-sel, verstaan als idee dat besluiten het best worden genomen op de naaste niveau's in gemeenteraden, districtsraden en in de nationale parlementen. Communautaire overeenkomsten en wetgeving betreffende arbeidsmarktverhoudingen mogen geen afbreuk doen aan de goede tradities die wij op de Deense arbeidsmarkt hebben om de partijen op de arbeidsmarkt, via onderhandelingen tussen twee of drie partijen, zelf te laten beslissen. Van Deense zijde moeten wij vrezen dat de grotere macht van de interne markt over de vrije krachten van de markt zal leiden tot een hardere concurrentie in het bedrijfsleven en tot hogere eisen aan de arbeiders, zodat het fysiek en qua opleiding zwakke deel van de arbeiders niet mee kan komen. De Commissie dient ervoor te zorgen dat het subsidiariteitsbeginsel in feite niet gaat betekenen dat landen als Denemarken via aanpassing aan de interne markt worden gedwongen hun sociale standaard te verlagen. Een behoorlijke
voorlichting over het subsidiariteitsbeginsel en de gevolgen daarvan voor de finan-ciering van de sociale zekerheid in de Lid-Staten zou wenselijk zijn. De heer Van Outrive (S). - Voorzitter, wie de discussies over het sociaal actieprogramma heeft gevolgd, wordt ongetwijfeld getroffen door de talrijke, nu eens lange, dan weer korte lijsten van sociale prioriteiten. Mijns inziens zijn bijna alle voorstellen zeer waardevol. Hieruit blijkt dat het Parlement en andere betrokkenen, zoals de vakbonden, van oordeel zijn dat een breed opgezette inhaalbeweging nodig is. Toch ,valt daarbij op dat de voorstellen doorgaans op weinig harde gegevens steunen, zonder toelichting of motivering blijven, zonder aanduiding van mogelijke rechtsgrond of zonder tijdschema. Eigenlijk hoeft ons dat niet te verwonderen. De Commissie heeft sinds 1974 geen uitgetekend en samenhangend sociaal beleidskader meer dat als context voor sociale richtlijnen en verordeningen zou kunnen dienen. Dit staat in schril contrast met een duidelijk geformuleerd economisch beleid, vervat in het Witboek van 1985. Wij hebben dus dringend behoefte aan een complementair document waarin het sociaal beleid voor de eerstkomende jaren wordt geformuleerd, van onderwijs-, scholings- en tewerkstellingsbeleid via sociale voorzieningen tot een samenhang tussen het economisch-monetaire en het sociale, en dit ten behoeve van alle inwoners van de Gemeenschap, onder andere ook zonder misbruik van het subsidiariteitsbeginsel, over de betekenis waarvan binnenkort eens klaarheid moet komen. Er zijn trouwens aanzetten tot zón sociale politiek. Ik denk aan de vraag naar begeleidende maatregelen uit het Cecchinirapport, het Kreysky-rapport, het rapport van de EFRA, nu ARKA-groep, enz. Het initiatiefverslag van de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu zal nu wellicht dat sociaal beleidsrapport moeten brengen dat Commissie en Raad ons niet bezorgd heeft. Maar de Raad treft nog meer verwijten. Bij gebrek aan politieke wil en consensus zet hij nooit aan tot opstellen van een sociaal witboek, erger nog: sinds meer dan tien jaar heeft hij een aanzienlijk aantal ontwerpen van sociale richtlijnen laten liggen en slechts op fragmentaire wijze bepaalde richtlijnen goedgekeurd. Maar, Voorzitter, dit belet niet dat er inmiddels één en ander moet gebeuren. Ten eerste, de zeven tot negen topprioriteiten moeten dringend door de Commissie uitgewerkt worden. Ten tweede, de Commissie sociale zaken moet zich meteen voorbereiden op die behandeling. Ten derde, in de context van het initiatiefverslag moet een ganse reeks andere sociale maatregelen in een zeer concrete tijdsorde worden geplaatst. Ten vierde, de klacht over een kwantitatieve en kwalitatieve onderbezette sociale administratie van de Commissie moet terdege onderzocht worden. Ten vijfde, naar de intergouvernementele conferentie toe moeten wij onze concrete eisen doorzetten.
Nr. 3-386/212
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Van Outrive Tot slot nog dit: het Europa 1992 mag geen sociaal gehandicapte worden. De heer De Vitto (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, toen in november 1989 het verslag-Buron werd aangenomen, sprak ik de hoop uit dat het Parlement zijn geloofwaardigheid zou verdedigen door krachtdadig stelling te nemen ten aanzien van de besluiten van de Raad. We hebben het verslag-Buron aangenomen, maar het Sociaal Handvest is er niet beter op geworden. De onvrede groeide en daarmee ook de teleurstelling onder de betrokken groeperingen, waarvan het Europees Parlement vaak de spreekbuis is geweest. Daarna hebben wij niet de moed gehad om door te gaan! Veel mensen hoopten dat wij met het actieprogramma weer op de goede weg zouden komen. Onze collega, de heer Chanterie, heeft in zijn uitstekende verslag over dit programma de enorm moeilijke situatie binnen onze parlementaire commissie geschetst, en hij heeft in krachtige bewoordingen het eenstemmige verzoek aan de Raad herhaald om zijn besluiten met een gekwalificeerde meerderheid te nemen en de samenwerkingsprocedure met de Vergadering te starten. Na er heel juist op te hebben gewezen dat de hoop op een bindende wetstekst door de Raad de bodem is ingeslagen, heeft de heer Chanterie er terecht op aangedrongen dat op de komende intergouvernementele conferentie de communautaire bevoegdheden op sociaal gebied worden verruimd en dat aan het Parlement de taak wordt opgedragen om de betrokken wijzigingen van de Verdragen uit te werken. Deze wijzigingen zijn absoluut noodzakelijk met het oog op de vele - te vele - restrictieve interpretaties en ook met het oog op de toegepaste rechtsgronden, die zo vaak door het Hof van Justitie worden verworpen. Als wij niet nog meer teleurgesteld willen worden, geachte collega's, moeten we realistisch zijn: we moeten ook initiatieven nemen wat betreft het juridische deel, ten einde er werkelijk op te kunnen hopen een evenwichtige ontwikkeling van de sociale dimensie te bereiken, waar wij toch zeer zeker in geloven. Het lijkt overbodig, maar dat is het niet, erop te wijzen dat de opbouw van Europa steeds moeilijker zal worden als er geen werkelijk sociaal Europa wordt gecreëerd, dat zich tijdig van het nieuwe Europa rekenschap weet te geven door naar de nabije toekomst te kijken. Het Parlement heeft herhaaldelijk geprobeerd een strategie uit te stippelen, ook ter voorkoming van de effecten van de sociale dumping, die het gevolg kan zijn van het vrijlaten van de goederen en kapitalen. De overgrote meerderheid van de politieke machten heeft altijd verklaard dat de versterking van de sociale dimensie en de totstandkoming van de sociale overeenstemming absolute voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van de opbouw van Europa in al zijn facetten: economisch, technisch en financieel.
Een markt kan niet zonder een minimum aan regels functioneren, maar een dynamische economie kan anderzijds de sociale vooruitgang niet opofferen. Daarom moet worden gezegd, zoals de heer Chanterie ook terecht heeft opgemerkt, dat het jaarprogramma van de Commissie met de voorgestelde maatregelen absoluut ontoereikend is om een evenwichtige uitbouw van de sociale dimensie te bereiken: je zou zelfs kunnen zeggen dat er niet veel sociaals in zit. De Commissie had de aanzienlijke leemten die in het verslag-Buron worden aangegeven, in november 1989 kunnen opvullen. Dat heeft zij echter niet gedaan: opnieuw heeft zij een droomboek geschreven. Om tot de werkelijkheid terug te keren heeft de heer Chanterie in zijn degelijke verslag een tijdschema opgesteld voor de uitvoering van het actieprogramma op sociaal gebied, waarbij de Commissie wordt verzocht voor 31 december 1990 aan Raad en Parlement voorstellen in te dienen voor het wetgevend gedeelte van het actieprogramma, die voor 31 december 1992 moeten worden goedgekeurd. Anders zullen wij er in 1993 nog slechter voor staan. Uit angst hiervoor had ik misschien liever het grote aantal de heer Chanterie aangegeven prioriteiten, waarvoor evenzovele richtlijnen nodig zijn, verminderd, en zou ik absolute voorrang hebben gegeven aan enkele initiatieven die ook werkelijk kunnen worden verwezenlijkt, ook met de huidige rechtsgrond. Maar het gaat erom restrictieve interpretaties, die al zijn verworpen, te vermijden. Wij zijn erop gewezen dat het werkloosheidscijfer over het geheel genomen is gedaald. Ik stel de geldigheid van bepaalde statistieken niet ter discussie; maar de statistieken doen mij denken aan de opmerkingen van Trilussa over de consumptie van kip per hoofd van de bevolking in mijn land. Zo waren er mensen die er drie aten, en anderen die er nog nooit een gezien hadden. Dat gaat helaas ook op voor de zuidelijke regio's, waar het werkloosheidscijfer niet daalt, maar juist stijgt! Daarom moeten de lange-termijn-programma's tegen de werkloosheid voorrang krijgen en versterkt en uitgebreid worden met het oog op die moeilijke situatie, en moet er een communautair instrument komen dat zorg draagt voor de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en de permanente toegang van de werknemer tot het beroepsonderwijs. Dit moet de eerste prioriteit zijn. Evenzo belangrijk is volgens ons de noodzaak van richtlijnen inzake het recht op gelijke behandeling van werknemers met andere vormen van arbeidsovereenkomsten, met inbegrip van werknemers die deeltijd-, tijdelijk of thuiswerk verrichten. Wij zouden heel graag de mening van de Commissie over dit alles willen weten, want wij zijn erg benieuwd op welke rechtsgrond het programma ten uitvoer zal worden gelegd. Als deze rechtsgrond namelijk ontbreekt, kun je op je vingers natellen dat dit programma niet binnen een bepaalde tijd kan worden verwezenlijkt.
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/213
De Vitto
De 13 hoofdstukken in het voorstel van de Commissie inzake de ontwikkeling van de sociale dimensie zullen dan niet meer dan de inhoudsopgave van een boek zijn dat nooit is geschreven, en dat zeker niet voor januari 1993 zal worden gepubliceerd. Dit is toch niet waar wij op hopen, en het moet tot elke prijs worden vermeden. De heer McMahon (S). - (EN) Mijnheer de voorzitter, ik wil de heer Chanterie feliciteren met het werk dat hij verricht heeft. De kwestie werd goed besproken en doorgenomen, en de verschillende zaken werden grondig onderzocht in de commissie. Ik denk dat we de politieke achtergrond van deze zaak moeten invullen. Het is belangrijk dat men zich herinnert dat bij de verkiezingen in juni van het vorig jaar de partijen die de verkiezingen uitvochten op het punt van de sociale dimensie en in het bijzonder op de kwestie van de bescherming van de minder bedeelden in de gemeenschap - de werklozen, gepensioneerden, eenoudergezinnen etc. - in veel grotere getale in het Parlement terugkwamen dat die partijen, vooral de regering van mevrouw Thatcher in het Verenigd Koninkrijk, die zich verzetten tegen de sociale dimensie. Helaas heeft Commissievoorzitter Delors, wegens redenen van intern beleid in Frankrijk, de oorspronkelijke versie van het Sociaal Handvest 17 maal gewijzigd. Zijn ambities met betrekking tot het Franse presidentschap hebben tot een aanzienlijke afzwakking van het handvest geleid, zodat dat wat er nu op tafel ligt niet is wat we verwacht of gewild hadden. Het is aan commissaris Papandreou om deze uitdaging aan te gaan. Zij moet de situatie redden en veel van de kwesties waarover wij gestreden hebben en waarmee wij de verkiezingen gewonnen hebben, moet zij weer opnemen. Wat zijn deze kwesties? De heer Chanterie omschrijft ze heel nauwkeurig, welsprekend en kundig in het verslag. Wij willen een richtlijn inzake het Europese statuut voor ondernemingen. Wij willen niet dat de Commissie de oude richtlijnen weer van de plank haalt die daar al jarenlang stoffig liggen te worden. Wij willen nieuwe, creatieve, positieve initiatieven inzake de rechten van de werknemers, inzake raadpleging en inzake de kwestie van de minimumlonen en het minimum-inkomen. Deze zijn van fundamenteel belang voor de mensen die wij vertegenwoordigen. Gedurende de afgelopen vijfjaar nam de Commissie beslissingen die van invloed zijn geweest op de middelen van bestaan van de werknemers in de staalindustrie, in de scheepsbouw, van boeren en vissers in de gehele Gemeenschap. Nu hebben zij de gelegenheid om iets te doen om de mensen te beschermen die lijden onder dat beleid. Het initiatief ligt nu bij de Commissie. De sociale dimensie vormt een integraal onderdeel van 1992. Het is niet iets als stuurbekrachtiging of een zonnedak in een auto. Het is niet iets extra's waar men voor kiest. Het is een integraal onderdeel en de Commissie moet dat in herinnering houden.
Mevrouw Hermans (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, te veel Europese burgers voelen zich terecht niet gerust in de huidige economische beleidsvoering. De economische groei in Europa zal verschuivingen, herstructurering, aanpassing meebrengen. Zwakke regio's en groepen vrezen daardoor nog meer in de verdrukking te raken. Daarom moet het sociale beleid voor economisch zwakke regio's, voor groepen als langdurig werklozen, voor werknemers in atypische arbeidsstatuten, voor laaggeschoolden - ik vermeld hier ook toekomstige laaggeschoolde jongeren een prioriteit krijgen. Voor hen moet het sociale Europa een hefboombeleid zijn. Zij verwachten dat Europa voor hen een betere toekomst brengt en niet een toekomst met twee snelheden. Anders hoeft het voor hen en ook voor ons niet. De Europese beleidsvoering, de Europese economische ontwikkeling heeft raakvlakken met tal van beleidsdomeinen die momenteel op het nationale vlak liggen. Ik denk hier aan het gezinsbeleid. Het is van het uiterste belang dat wij onderzoeken welke effecten de nieuwe ontwikkelingen op dit beleid hebben, vooral welke waarden wij op dit vlak in onze samenleving willen veiligstellen. Ook als wij pleiten dat vrouwen in de toekomst beter geïntegreerd moeten zijn in de arbeidsmarkt en meer kansen moeten krijgen op loopbaanontwikkeling, willen wij tegelijkertijd dat wij een beleid voeren waarin mannen en vrouwen als ouders, als opvoeders een rol kunnen spelen ten opzichte van kinderen, ten opzichte van hulp- en zorgbehoevende gezinsleden. Dit perspectief, dit vertrouwen moeten wij de Europese bevolking geven. Wij moeten dat dringend concretiseren in reglementeringen betreffende bij voorbeeld loopbaanonderbreking en familiaal verlof. Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Mijnheer de Voorzitter, het debat over het actieprogramma van de Commissie is ongetwijfeld van zeer groot belang, maar volgens mij vindt het plaats zonder dat alle feiten in ogenschouw worden genomen. De Commissie presenteerde op 30 november, voor de Topconferentie, het actieprogramma waarmee de in het Handvest opgenomen rechten van de werknemers zullen worden verwezenlijkt. Ik zou de geachte leden van het Parlement eraan willen herinneren dat het Handvest dat op de Topconferentie werd goedgekeurd, niet het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was. Als de Raad het Handvest heeft gewijzigd, en wij zouden dat niet hebben gewild, kunnen wij daarvoor niet de verantwoordelijkheid op ons nemen. Wij hadden beloofd met het actieprogramma van de Commissie te komen, en we hebben dat binnen de daarvoor uitgetrokken tijd gedaan. Dit actieprogramma is echter gebaseerd op het Handvest dat in Straatsburg op de Topconferentie werd aangenomen. Desondanks hebben wij verschillende kwesties die de Raad uit het Handvest had gelicht en simpelweg aan de conclusies van de voorzitter van de Raad had toegevoegd, opnieuw in het actieprogramma opgenomen.
Nr. 3-386/214
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Papandreou Het Handvest en het actieprogramma vormen een concreet voorstel voor de bevordering van de rechten van de werknemers in de Gemeenschap. Natuurlijk is er kritiek op en zijn er bezwaren tegen het sociale stelsel of de sociale stelsels die er in de lidstaten van de Gemeenschap zijn, en natuurlijk kleven er onvolkomenheden, gebreken en nadelen aan; deze stelsels zijn zeker niet de beste die je kunt bedenken. We moeten echter niet vergeten dat de Gemeenschap vandaag de dag veel aantrekkingskracht uitoefent en een referentiepunt voor heel veel landen vormt, niet alleen vanwege haar economische peil, maar ook vanwege haar sociale stelsel, vanwege de manier waarop de Gemeenschap functioneert, vanwege het feit dat wij erin zijn geslaagd tegelijkertijd zowel een ontwikkeling als een sociale overeenstemming te bereiken. Dat is niet iets dat je gemakkelijk in andere landen aantreft, in Oosten Midden-Europa niet, in de landen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan niet, ik bedoel daarmee de Verenigde Staten, en in Japan ook niet. De rechten van de werknemers moeten zeker worden verbeterd en gewaarborgd. Maar dat kan vandaag de dag alleen maar binnen de bestaande wettelijke kaders. Ik ben het er helemaal mee eens dat de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de Commissie beperkt zijn, dat de rechten van de Commissie, van de Gemeenschap in het algemeen, en van het Parlement ook wat sociale kwesties betreft moeten worden verruimd, en dat is een onderwerp voor de intergouvernementele conferentie. Maar zolang deze herziening nog niet heeft plaats gevonden kunnen we geen gehoor geven aan de eis dat de Commissie als hoedster van de Verdragen voorstellen buiten de Verdragen om moet indienen. Het is meer dan alleen maar naar het Hofvan Justitie stappen. Dat mag niet zo maar voor de grap gebeuren. We moeten dat doen met concrete voorstellen in de hand, die we daadwerkelijk kunnen steunen. Het actieprogramma van de Commissie zal dus moeten worden beoordeeld aan de hand van de bevoegdheden die ons toekomen binnen het wettelijke kader dat ons op dit moment door de Verdragen wordt toegestaan. Uiteraard hebben de werknemers in de Gemeenschap rechten, maar ook de werklozen hebben rechten. Want we praten heel weinig over de werklozen, waar er toch ongeveer 15 miljoen van zijn. Ondanks dat de werkloosheid de laatste jaren is gedaald en er nieuwe arbeidsplaatsen zijn gecreëerd, zijn er nog steeds behoorlijk veel werklozen, en dat is de grootste sociale onrechtvaardigheid, de grootste ongelijkheid die er bestaat. Het is de ergste vorm van onderscheid die er ten aanzien van de burgers kan worden gemaakt. De werkloosheid kan echter niet alleen met richtlijnen en voorschriften worden bestreden. We maken geen einde aan de werkloosheid door in de toekomst bepaalde richtlijnen op te stellen. De werkloosheid kan worden bestreden door de produktiviteit te verhogen en nieuwe arbeidsplaatsen te creëren, en ook al zou de Commissie morgen met een richtlijn ontslagen verbieden, zullen er toch weer ontslagen vallen - of er moet
weer een andere richtlijn komen waarmee de Lid-Staten worden verplicht alle werklozen in dienst te nemen, en zo zal het probleem van de werkloosheid al helemaal niet worden opgelost. Maar wij geloven dat we geen enkele sociaal of economisch probleem kunnen oplossen. Sterker nog, er zullen enorme problemen bij komen, en ik geloof niet dat ook maar een lid van het Parlement iets dergelijks zou willen voorstellen. De doelstelling van het programma van de Commissie is daarom tweeërlei: de rechten van de werknemers vastleggen en tegelijkertijd ook de werkgelegenheid voor de werknemers bevorderen. In de sociale sector zijn de nationale tradities, de praktijk en de verschillende manieren van gedrag en functioneren zeer sterk verankerd in de Lid-Staten en in de sociale groeperingen. Het is een sector waarin we toch wel op onze hoede moeten zijn wat betreft de steun en de maatschappelijke betrekkingen die de verschillende sociale partners met elkaar moeten hebben. De vooruitgang moet gestaag zijn, maar mag niet gepaard gaan met het van bovenaf opleggen van gelijkvormige modellen van sociaal gedrag en sociale organisatie in landen met andere tradities en een ander ontwikkelingspeil. Hoe kunnen we bijvoorbeeld Portugal en Griekenland dwingen tot hetzelfde sociale zekerheidsstelsel en dezelfde hulp aan de werknemers als Duitsland of Denemarken hebben, terwijl het ontwikkelingspeil van deze landen zo totaal verschillend is? Wij willen geen sociale dumping, maar tegelijkertijd willen we de verschillen tussen de minder en de meer ontwikkelde gebieden niet vergroten. We willen juist de economische en sociale samenhang bevorderen, en dat houdt in dat wij de werknemers naast rechten ook werk moeten geven, dat we hun een dynamische economie moeten garanderen en dat we geen organisatievormen mogen opleggen die ten koste van de minder ontwikkelde gebieden gaan. Daarnaast heeft u de Commissie talloze malen verzocht alle problemen op te lossen die de nationale regeringen niet kunnen of willen oplossen, en daarbij vergeten we dat de begroting van de Gemeenschap daarvoor zeer beperkt is, een minimaal percentage, als ik me niet vergis 2 of 3 %. Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een programma gepresenteerd met concrete, wetsvoorstellen en ook met concrete positieve voorstellen, die misschien niet zozeer een wetgevende tekst, wettige verplichtingen of verbintenissen vormen, maar die ervoor zorgen dat er ofwel werkgelegenheid wordt gecreëerd, ofwel de mentaliteit gaat veranderen, ofwel de verschillende stelsels onderling worden aangepast. Ik geloof niet dat met wetgevende teksten alleen gewoontes kunnen worden veranderd en gedragsmodellen kunnen worden opgelegd; dat alleen met wetgevende teksten de gewenste veranderingen teweeg kunnen worden gebracht. Daarvoor zijn ook sociale inspanningen vereist, en de wetgevende teksten moeten deze sociale inspanningen
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/215
Papandreou niet alleen weerspiegelen, maar deze tegelijkertijd ook bevorderen. In het actieprogramma van de Commissie zijn 47 voorstellen opgenomen. Het verslag van de heer Chanterie is naar mijn idee zeker het resultaat van een toegewijde en doeltreffende inspanning, maar er worden misschien toch iets minder eisen gesteld dan er gesteld hadden kunnen worden. In het verslag staat dat de wetgevende voorstellen of de maatregelen die de Commissie voor 1990 zal treffen, alle voor juni moeten worden ingediend. Dit is echter absoluut onmogelijk, in de eerste plaats omdat we niet over voldoende mensen beschikken. Wij stellen voor 1990 17 wetgevende teksten voor. Dat zijn de teksten die de Commissie voorstelt. U stelt bovendien nog enkele andere teksten voor. Wij hebben niet voldoende diensten en mensen om deze teksten voor juni in orde te krijgen. Maar afgezien hiervan, zelfs al hadden we de teksten reeds klaar liggen of zelfs al hadden we diensten die deze teksten zouden kunnen voorbereiden, dan nog is voor een groot aantal van deze teksten het standpunt van de sociale partners vereist, en zij kunnen hun standpunt echt niet over alle teksten geven. Het tweede alternatieve voorstel van vandaag hield in dat alle wetgevende teksten in 1990 zouden worden ingediend, en de niet-wetgevende het volgend jaar. Ook dat is niet mogelijk. Er zijn programma's. Er zijn acties die goed werken en absoluut doorgang moeten vinden. Zo is er bijvoorbeeld het programma PETRA, dat dit jaar moet worden verlengd. We kunnen niet zeggen dat we wel zullen wachten, want dit jaar hebben we wetgevend werk te doen en volgend jaar hebben we de programma's. Daarom is het onmogelijk alle wetgevende voorstellen in 1990 of voor juni in te dienen. Wat betreft het actieprogramma, waar verschillende nieuwe voorstellen in zijn opgenomen, geloof ik dat het allereerst onze bedoeling is al onze voorstellen voor eind 1991 in te dienen, terwijl we in het Handvest hadden gezegd dat dit voor 1992 zou gebeuren. De Commissie en de diensten proberen alle voorstellen voor eind 1991 klaar te hebben. Van al deze voorstellen is meer dan de helft in het programma van de Commissie voor 1990 opgenomen. Voor 1990 stellen wij 17 wetgevende teksten voor, en voor 1991 12. De meeste richtlijnen zijn in het programma van de Commissie voor 1990 opgenomen. Wij zijn het met verschillende door u voorgestelde punten eens, maar over andere punten verschillen wij van mening, omdat wij verscheidene door u voorgestelde zaken voor 1991 hebben gepland, en we niet in staat zijn deze dit jaar nog afte ronden. Daarnaast zijn er onder uw voorstellen een paar die niet kunnen wonden aangenomen, ofwel omdat de Commissie ter zake geen bevoegdheden heeft ofwel omdat deze voorstellen niet in het actieprogramma staan en daarom niet kunnen worden opgenomen, bevorderd of ingediend. In het actieprogramma van de Commissie zijn 6 richtlijnen inzake de gezondheid en de veiligheid opgenomen. Over deze
richtlijnen wordt met geen woord gerept. Ik zou graag geloven dat dit komt nietomdat u ze niet van belang acht, maar omdat u ze als een gegeven beschouwt, dat wil zeggen dat u denkt dat deze sector, gezondheid en veiligheid, toch wel de nodige aandacht krijgt en dus een gegeven is. Wat 1990 betreft zijn wij het eens met de richtlijn inzake andere werkvormen, inzake de indeling van de arbeidstijd. Wij hebben een richtlijn voorgesteld inzake het arbeidscontract van zwangere vrouwen, naast nog een reeks andere richtlijnen. Sommige van· de door u voorgelegde kwesties hebben wij voor 1991 bestemd, maar we kunnen niet ingaan op sommige andere van uw voorstellen, die betrekking hebben op richtlijnen of wetgevende teksten waarin geen rechtsgrond aanwezig is waarmee zij kunnen worden bevorderd. Dit brengt mij bij de rechtsgrond. Zowel Commissievoorzitter Delors als ik hebben gezegd dat wij alle mogelijkheden die de artikelen 118A en 100A ons bieden, zullen benutten en uitwerken, ten einde zoveel mogelijk voorstellen te bevorderen op grond van de wettelijke vorm van de bijzondere meerderheid, en niet van de eenstemmigheid. Dit is een belofte van de Commissie die zal worden nagekomen, en dat zult u wel merken in de concrete voorstellen. Natuurlijk zijn er ook voorstellen die buiten dit voornemen vallen, en ook buiten de mogelijkheid die het Verdrag ons toekent. Ik wel nog wel even zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat dit programma, zoals iemand al zei, ook enkele droombeelden bevat; ik zou ze alleen geen droombeelden noemen, maar hersenschimmen. Anderzijds bevat het programma ook concrete voorstellen. Ik geloof namelijk niet dat alleen hersenschimmen, zonder bijbehorende concrete voorstellen, tot concrete acties, tot een concrete vooruitgang kunnen leiden. Maar afgezien van wat de Commissie zoal bevordert en hierbij zou ik de rol van het Parlement willen prijzen, want het heeft zich keer op keer solidair opgesteld ten aanzien van de rechten van de werknemers, en het heeft vooral de laatste tijd de sociale kwesties in hoge mate gesteund en bevorderd -, verzoeken wij het Parlement een aandeel te leveren of, zo u wilt, hulp te bieden in nog een andere kwestie. Hierbij gaat het erom de publieke opinie inzake de sociale kwesties meer te mobiliseren en de burgers van Europa voor te lichten, zodat zij meer druk gaan uitoefenen op de Raad die de beslissingen neemt. Het heeft geen zin de Commissie te bekritiseren als iemand anders de beslissingen neemt. Het zou goed zijn als wij onze krachten bundelen om zoveel mogelijk mensen te mobiliseren, ten einde de vereiste politieke druk op de Raad uit te oefenen zodat de richtlijnen die reeds door de Raad waren geblokkeerd, en de richtlijnen en de voorstellen die de Commissie dit jaar en volgend jaar zal voorleggen, worden bevorderd. Het is niet genoeg dat wij als rechtsgrond de bijzondere meerderheid hebben. Deze grondslag is niet afdoende omdat ook de bijzondere meerderheid gemakkelijk kan worden geblokkeerd, als
Nr. 3-386/216
Handelingen van het Europese Parlement
14.2.90
Papandreou
de vereiste kennis er niet is en de vereiste mobilisatie niet heeft plaats gehad. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, zou ik het Parlement willen bedanken voor al de inspanningen die het heeft geleverd voor de bevordering van de sociale dimensie. Ik sta er volledig achter. Het is een sector waarvoor werkelijk concrete en snelle maatregelen moeten worden getroffen, en ik geloof dat het programma hier in hoge mate in voorziet. Ik zou blij zijn als alle in het actieprogramma voorgestelde maatregelen door de Raad op zeer korte termijn worden aangenomen, zonder dat dit overigens inhoudt dat dit de enige maatregelen zijn die moeten worden getroffen. Maar dit hangt ook van de intergouvernementele conferentie af. Ook de Commissie heeft reeds heel veel andere maatregelen op so-
ciaal gebied getroffen. We hoeven niet van voren af aan te beginnen. We moeten echter onze activiteiten versnellen en bevorderen, omdat wij wat betreft de sociale dimensie van de interne markt een achterstand hebben, en de vraag is hoe wij deze afstand moeten inlopen en dat is nu juist het doel van het onderhavige programma. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag om 18.00 uur plaats (')· (De vergadering wordt te 20.15 uur gesloten) (') Agenda voor de volgende vergadering: zie Notulen.
14.2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/217
BIJLAGE I. Vragen aan de Commissie Vraag nr. 12 van de heer Pierrôs (H-24/90) Betreft: Specifieke steun ten behoeve van Griekenland Zoals bekend voert de Commissie met de programma's RENAVAL, RESIDER en RECHAR een gunstig sociaal beleid, waarbij positieve maatregelen worden voorgesteld ten behoeve van de scheepsbouwindustrie, staalindustrie en steenkolenmijnen. Griekenland beschikt over een sector voor de bouw en reparatie van schepen die, ondanks de ernstige crisis waarin deze zich bevindt, niet onder het RENAVAL-programma valt. Griekenland beschikt eveneens over bruinkoolproducerende gebieden die rechtstreeks met behulp van een specifiek programma dienen te worden gesteund. De Commissie wordt verzocht mede te delen wat zij hiervan denkt en of zij voornemens is concrete maatregelen te nemen. Antwoord De Commissie heeft geen aanvragen van de Griekse overheid krachtens de RENAVALof RESIDER verordeningen ontvangen. Aanvragen in verband mit deze verordeningen dienen uiterlijk 30 april 1990 te zijn ingediend. In het kader van het RECHAR-programma wordt alleen steun toegekend aan gebieden die steenkool en zwarte bruinkool produceren, hetgeen overeenkomt met de omschrijvingen van kolen in het EGKS-Verdrag. Daar slechts betrekkelijk weinig middelen voor het RECHAR-programma beschikbaar zijn, is het helaas niet mogelijk deze omschrijving uit te breiden tot andere produkten dan bruinkool of turf. * * * Vraag nr. 15 van mevrouw Jackson (H-29/90) Betreft: Controle op bijenimport na 1992 Kan de Commissie mededelen of de Britse regering volgens haar de mogelijkheid heeft om het verbod op de invoer van bijen na 1992 te handhaven als middel ter voorkoming van de verspreiding van de Varroa-mijtziekte in het Verenigd Koningrijk en kan de Commissie, ingeval een dergelijk verbod na die datum niet kan worden gecontinueerd, mededelen welke andere maatregelen zij zal voorstellen ter beheersing van de verspreiding van deze plaag? Antwoord De Commissie is van mening dat er verschillende manieren zijn om de gezondheid van bijen in de Gemeenschap te beschermen en dat een volledig verbod op de bijenhandel niet gerechtvaardigd is. Met het oog op de voltooiing van de interne markt in 1992 heeft de Commissie de problemen in verband met de gezondheid van bijen reeds zorgvuldig bestudeerd. Wij zijn er ons terdege van bewust dat varroase in de gehele Gemeenschap endemisch is behalve, voor zover door lopende diagnostische programma's wordt aangetoond, in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. De Commissie heeft de Raad een „voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen in de Gemeenschap van dieren en produkten van dierlijke oorsprong waarvoor in specifieke communautaire regelingen geen voorschriften van dien aard zijn opgenomen" (COM 89/658 def.) voorgelegd.
Nr. 3-386/218
Handelingen van het Europese Parlement
In dit voorstel zijn met name gemeenschappelijke gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor het in de handel brengen van bijen. Deze veterinairrechtelijke voorwaarden zullen de intercommunautaire handel bevorderen, terwijl tegelijk aan bepaalde eisen wordt voldaan die een verdere verspreiding van ziekten als Amerikaanse vuilbroed, mijtziekte en varroase tegengaan. Overeenkomstig het voorstel met betrekking tot varroase is de handel in bijen en bijenkolonies uit gebieden waar varroase voorkomt verboden. Er zijn in het voorstel evenwel bepalingen opgenomen op grond waarvan koninginnen met maximaal 20 werksters uit een besmet gebied op de markt mogen worden gebracht, indien zij vergezeld gaan van een certificaat waaruit blijkt dat zij tegen varroase zijn behandeld. Voorts heeft de Commissie de afgelopen drie jaar actief gepoogd maatregelen ter bestrijding van varroase en de verschillende gevolgen hiervan gefinancierd en gecoördineerd. Eén dezer dagen zullen de organisaties van bijenhouders uit de begroting 1989 steun ontvangen die het dubbele bedraagt van de in de twee voorgaande jaren toegekende steun. Ook bijenhouders in het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben steun ontvangen, ook al hebben zij tot dusver gelukkig nog geen last gehad van varroase. Zij hebben dit geld gebruikt om maatregelen op het gebied van de diagnose en vroegtijdige waarschuwing te financieren alsmede om handelaren en andere betrokkenen (EG-havens) op de risico's attent te maken en erop te wijzen dat een ongewilde propagatie dient te worden vermeden. * * * Vraag nr. 16 van de heer Vandemeulebroucke (H-31/90) Betreft: Advies van de Commissie over het toetredingsverzoek van Turkije: in aanmerking nemen van het culturele gebied Zal de Commissie, na het antwoord van de heer Pángalos, fungerend voorzitter van de Raad, op de mondelinge vragen H-502/88 en H-503/88 van de heren Habsburg en Saridakis op 11 oktober 1988 (1), bij de opstelling van haar advies over het toetredingsverzoek van Turkije rekening houden met het door dit land zowel op zijn eigen grondgebied als in het noordelijk deel van Cyprus gevoerde beleid, dat ertoe strekt de sporen van de christelijke beschavingen die het Turkse bewind in deze gebieden zijn voorafgegaan, met name die van de Armeniërs en de Grieken, geleidelijk te doen verdwijnen? Antwoord In het advies over de aanvraag van Turkije om volwaardig lid te worden van de Europese Gemeenschap dat op 18 december 1989 werd aangenomen, heeft de Commissie geen melding gemaakt van enig beleid dat door de Turkse regering zou worden gevoerd om sporen van voormalige christelijke beschavingen uit de wissen. De reden hiervan is dat de Commissie geen enkel bewijs heeft dat de Turkse regering inderdaad een dergelijk systematisch beleid voert. De Commissie is zich ervan bewust dat er enkele geïsoleerde gevallen van vernieling bestaan zoals bijv. Het geval van de mozateken in de Bijzantijnse kerk van Trebizond (waarnaar werd verwezen in de mondelinge vraag nr. 89-H310 van de heer Nianias tijdens de vergaderperiode van november 1989), maar dit schijnt het gevolg te zijn geweest van de onwetendheid of de onbekwaamheid van plaatselijke besturen. Over het algemeen zijn veel mensen in Turkije terecht trots op de grote rijkdom en verscheidenheid van het cultureel erfdeel dat hen door verschillende beschavingen is nagelaten. Men is er zich bovendien ook steeds meer van bewust dat het voor de bevordering van het toerisme zeer gunstig is deze culturele nalatenschap zo goed mogelijk te bewaren. Het Noorden van Cyprus staat niet onder het bestuur van de Turkse Regering. De Commissie is niettemin verontrust door recente berichten dat in dit gebied vrij ernstige vernielingen en berovingen plaatsvinden van monumenten van het soort waarnaar het geachte Parlementslid verwijst.
14. 2. 90
14. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/219
* * * Vraag nr. 17 van de heer de Donnea (H-33/90) Betreft: Conformiteit van de Belgische wetgeving inzake de kwaliteit van het water met de desbetreffende EEG-richtlijn Op welke punkten zijn de wetgevingen van het Brusselse en het Waalse gewest van België niet in overeenstimming met de EEG-richtlijn van 1980 inzake de bescherming van het voor menselijke consumptie bestemde water en wat zijn de gevolgen hiervan voor de volksgezondheit in beide genoemde gewesten? Antwoord Sedert de goedkeuring van het Koninklijk Besluit van 19 juni 1989 betreffende de kwaliteit van het leidingwater voor het Brusselse hoofdstedelijke gewest (B.S. 4/7/1989) wordt de richtlijn op correcte wijze toegepast in het Brusselse gewest. In het Waalse gewest is evenwel een juridisch vacuum ontstaan omdat het Koninklijk Besluit van 27 april 1984 door de Raad van State is ingetrokken en de van kracht zijnde ministeriële en koninklijke besluiten uit 1965 dateren en dus voor de toepassing van de richtlijn ontoereikend zijn. * * * Vraag nr. ¡8 van mevrouw Mayer (H-34/90) Betreft: Situatie in de bezette gebieden In de vergaderperiode van september 1989 heeft het Europees Parlement een resolutie (2) aangenomen waarin de Commissie werd verzocht verslag uit te brengen over „de wijze waarop de bezettingsautoriteiten het functioneren van de met communautaire steun aangelegde voorzieningen, met name ten behoeve van scholen, universiteiten en ziekenhuizen, belemmeren". Kan de Commissie mededelen of zij dit verslag reeds heeft opgesteld en aan het Parlement heeft doen toekomen en, zo niet, wanneer denkt zij dit te zullen doen? Antwoord 1. De Commissie heeft het Parlement reeds via vragen en resoluties ter zake medegedeeld op welke hinderpalen zij bij haar ontwikkelingshulpprogramma ten behoeve van de bezette gebieden is gestuit. Enkele voorbeelden: -
Schriftelijke vraag over de belastingvrijstelling voor materiaal bestemd voor ontwikkelingshulp (3/1/89, de Heer Beyer de Rijke, nr. 2142/88)
-
Mondelinge vraag over de belemmeringen bij communautaire ontwikkelingsprojecten (13/1/89, Mevrouw Cinciari Rodano, nr. H-876/88).
-
Mondelinge vraag over de sluiting van de door de EG gesteunde universiteit van Bethlehem (6/1/89, de Heer Ulburghs, nr. H-861/88).
-
Resolutie B3-81/89 over de verbanning van vijf Palestijnen uit de door Israël bezette gebieden waar in de Commissie wordt verzocht verslag uit te brengen over de wijze waarop de uitvoering van haar hulpprogramma's voor de bezette gebieden wordt belemmerd.
2. In december 1989 heeft de Commissie de Raad een verslag voorgelegd over de steunverlening aan de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden waar in onder andere op
Nr. 3-386/220
Handelingen van het Europese Parlement
deze vraag wordt ingegaan. De Commissie is bereid het Parlement, Indien gewenst, dit verslag voor te leggen. 3. De belangrijkste feiten zijn: 1. De huidige situatie in de bezette gebieden is in uiteenlopende mate van invloed op de door de Gemeenschap gefinancierde ontwikkellingsprojecten. Terwijl op bevredigende wijze vooruitgang is geboekt op het gebied van kredietmaatregelen en bepaalde acties op het gebied van de gezondheidszorg, is dat niet het geval bij projecten op onderwijsgebied. Projecten met betrekking tot de universiteit van Bethlehem, de polytechnische school van Hebron, het centrum voor beroepsopleiding van de UNRWA en plaatselijke opleidingen op medisch gebied zijn door de sluiting van onderwijsinstellingen alsmede door stakingen, de avondklok en andere beperkingen van de bewegingsvrijheid praktisch gestagneerd. 2. Ondanks de stappen die de Gemeenschap heeft genomen om een algemene oplossing te vinden, nebben de Israëlische autoriteiten nog niet bevestigd dat al het materiaal dat in het kader van de ontwikkelingshulp door de Gemeenschap naar de bezette gebieden wordt gezonden, van belastingen en rechten is vrijgesteld. Door dit gebrek aan een algemene oplossing onstaat een bepaalde mate aan onzekerheid die op de uitvoering van sommige communautaire ontwikkelingsprojecten een ongunstige invloed kan hebben. De Commissie zal er ook verder bij Israël op blijven aandringen een algemene regeling voor dit probleem te treffen. Er zij evenwel op gewezen dat tot dusver geen belastingen of rechten zijn geïnd op door de Gemeenschap financieerd materiaal voor ontwikkelingshulp aan de bezette gebieden en dat de Israëlische autoriteiten zich in dit verband zeer inschikkelijk hebben getoond. Niettemin heeft deze aanpak tot moeilijkheden en vertragingen geleid, daar leder geval steeds weer opnieuw moet worden bestudeerd. 3. De Israëlische autoriteiten trachten zeggenschap de behouden over alle middelen die via Jordanië of Israël naar de bezette gebieden worden overgemaakt. Op deze wijze zullen zij wellicht proberen PLO-gelden te blokkeren of economische druk uit te oefenen op plaatselijke Palestijnse instellingen of personen om zo wat meer onzekerheid te scheppen rond alle economische beslissingen. Juridisch en technisch is het evenwel nog altijd mogelijk om zonder goedkeuring van de Israëlische autoriteiten middelen over te maken naar beguntigden van communautaire programma's. Alle begunstigden zijn verzocht de Commissie op de hoogte te stellen van eventuele belemmeringen die zijn bij het opnemen van de overgemaakte middelen ondervinden. Een wetsontwerp dat momenteel door de Knesset wordt bestudeerd bergt het gevaar in zich dat de Israëlische autoriteiten de mogelijkheid krijgen om de toegang van vrijwillige organisaties in de Arabische sector in Israël (waartoe volgens het wetsontwerp en in strijd met het communautaire standpunt ook Oost Jerusalem wordt gerekend) tot middelen van internationale liefdadigheidsinstellingen en organisaties voor ontwikkelingshulp, waaronder ook de Gemeenschap, in ernstige mate te beperken. * * *
Vraag nr. 19 van de heer Robles Piquer (H-38/90) Betreft: Slachtoffers van verkeersongevallen Beschikt de Commissie over betrouwbare en vergelijkbare gegevens over het aantal slachtoffers van verkeersongevallen in 1989 in de twaalf Lid-Staten; kan zij deze gegevens aan het Parlement mededelen en de oorzaken van de ongevallen bekend maken en tevens de redenen opgeven van de percentuele verschillen in het aantal ongevallen van het ene land ten opzichte van het andere?
14.2.90
14. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/221
Antwoord De diensten van de Commissie beschikken over recente statistische gegevens over het aantal bij verkeersongevallen in de Gemeenschap omgekomen en gewond geraakte personen. De eind januari 1990 beschikbare gegevens dekken nagenoeg de eerste negen maanden van 1989 en geven een zeer zwakke stijging (0,5 %) van het aantal slachtoffers te zien. De tendensen zijn van land tot land zeer uiteenlopend, namelijk: - 2 Lid-Staten met een stabiele situatie (0 %) - 2 Lid-Staten met een dalende tendens (-2 t/m -6 %) - 8 Lid-Staten met een stijgende tendens (+2 t/m +6 %) Aangezien deze gegevens nog niet definitief zijn en wijzigingen kunnen ondergaan, hebben de Lid-Staten de diensten van de Commissie verzocht deze nog niet in details bekend te maken, alvorens de definitieve, officiële gegevens worden gepubliceerd. Verschillende nationale ontwikkelingen zin kenbaar, omdat in bepaalde Lid-Staten het wagenpark en het gemiddeld aantal afgelegde kilometers sterker zijn gestegen, waardoor uiteraard de risicofactor groter wordt. Aan de hand van voorlopige zeer recente gegevens kan de ontwikkeling in al haar facetten worden gevolgd (bijvoorbeeld het intensieve vakantieverkeer in bepaalde periodes van het jaar); deze schommelingen komen evenwel in de gegevens van het gehele jaar niet tot uiting. Het is trouwens wenselijk de gegevens over verschillende jaren te bestuderen, ten einde beter de recente ontwikkeling van de verkeersveiligheid te kunnen beoordelen. Bovendien hebben bepaalde onvoorziene factoren naar gelang van de Lid-Staat een zeer verschillende weerslag: een kettingbotsing, waarin 10 personen om het leven komen, heeft op de statistiek van een land zoals Frankrijk of de Bondsrepubliek Duitsland geen enorme weerslag, terwijl deze in het Groothertogdom Luxemburg een stijging van meer dan 10 % van het jaarlijks aantal verkeersdoden betekent. * * * Vraag nr. 20 van de heer Garaikoetxea Urriza (H-39/90) Betreft: Vistuig voor de vangst van tonijnachtigen Volgens de mededeling van het Commissielid, de heer Marin, tijdens de plenaire vergadering in oktober jl., heeft de Commissie een onderzoek gelast naar de gevolgen van de bij de vangst van tonijnachtigen gebruikte visserijmethoden. In zijn antwoord op een eerdere vraag over ditzelfde onderwerp heeft de heer Marin verklaard dat de eerste resultaten van dit onderzoek op 31 januari 1990 zouden worden voorgelegd (1). Kan de Commissie meedelen wat de resultaten zijn van dit onderzoek, dat gezamenlijk aan het Spaanse Instituut voor Oceanografie en het Franse Instituut voor onderzoek naar de exploitatie van de zee is opgedragen? Antwoord De Commissie heeft het tussenverslag over deze studie ontvangen. In dit tussenverslag worden de werkzaamheden beschreven die vanaf de ondertekening van het studiecontract tot en met eind 1989 zijn uitgevoerd. De in bovengenoemd verslag gepubliceerde resultaten geven weinig opheldering. De in het visseizoen 1989 aan boord van het onderzoekschip Thalassa verrichte werkzaamheden zijn op technische moeilijkeden gestuit. Slechts het echolood heeft goed gefunctioneerd en uit de eerste daarmee verkregen resultaten blijkt dat de kleuwnetten naar het schijnt geen negatieve invloed hebben op het gedrag van de witte tonijn.
Nr. 3-386/222
Handelingen van het Europese Parlement
Aangezien de gegevens van deze studie in de komende maanden door de verantwoordelijke wetenschappers zullen worden geanalyseerd, zal men de rest van de studie en het eindverslag moeten afwachten om de definitieve resultaten van deze studie te leren kennen. Het eindverslag zal op 30 november 1990 worden voorgelegd. De Commissie zal, zodra zij over de nodige gegevens beschikt, de subcommissie visserij van het Europees Parlement hiervan op de hoogte stellen. * * * Vraag nr. 21 van mevrouw Garcia Arias (H-43/90) Betreft: Opvang en opvoeding van zwerfkinderen in de ontwikkelingslanden De berichten over de toename van het aantal zwerfkinderen in de ontwikkelingslanden worden steeds talrijker. Meent de Commissie niet dat bij voorrang ook steun dient te worden verleend aan de projecten die niet-gouvernementele organisaties en regeringen voor de opvang en opvoeding van deze kinderen ontwikkelen? Antwoord De Commissie is zich bewust van het zeer ernstige probleem van de zwerfkinderen, met name in de steden. Ook al is dit probleem minder toegespitst in de Afrikaanse landen, waar de familiestructuur de kinderen, die hun ouders hebben verloren, nog kan opvangen, bestaat dit probleem ook op dat continent, met name in de in een oorlog verwikkelde landen. In dat geval verleent de Commissie steun in de vorm van hulpprogramma's voor vluchtelingen, alsmede via voedselhulp. Het probleem doet zich in ieder geval in talrijke landen van de Derde wereld gevoelen. Derhalve is het de wens van de Commissie hulp te verlenen aan de programma's van regeringen an niet-gouvernementele organisaties, zoals zij in het verleden reeds heeft gedaan, waarbij zij zich ervan bewust is dat op dit gebied nog steeds veel moet worden gedaan. * * * Vraag nr. 22 van de heer Stewart (H-44/90) Betreft: Bewustmaking van de vergunning verstrekkende autoriteiten van bepaalde strafrechtelijke veroordelingen van aanvragers van een vergunning of een ander wettelijk vereist document bestemd voor de verlening van bezoldigde diensten aan het publiek Kan de Commissie, in verband met de totstandbrenging van de interne markt en de rechten van personen die na 1992 in een andere Lid-Staat een baan zoeken of zich daar als zelfstandige willen vestigen, meedelen welke vooruitgang er geboekt is op het terrein van de harmonisatie van de wetgeving inzake het kenbaar maken van eventuele strafrechtelijke veroordelingen aan toekomstige werkgevers of vergunning verstrekkende autoriteiten, vooral met het oog op: a) veroordelingen wegens seksuele vergrijpen, b) veroordelingen wegens drugshandel, c) veroordelingen wegens beroving van personen? Het is de Commissie wellicht bekend dat de lokale vergunning verstrekkende autoriteiten in het VK thans de toegang tot dergelijke gegevens op grond van de wetgeving inzake de verstrekking van informatie ontzegd is, ook al geldt de veiligheid van het publiek als een overweging van primair belang. Kan de Commissie meedelen hoe de stand van zake is indien vergunning verstrekkende autoriteiten aan een andere Lid-Staat verzoeken om dergelijke informatie?
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/223
Antwoord De onderhavige vraag heeft betrekking op een situatie, die onder het nationaal recht valt. De plaatselijke Britse autoriteiten, die de noodzakelijke vergunning verlenen aan degenen die zich als zelfstandigen willen vestigen, hebben niet de wettelijke mogelijkheid inzage te krijgen in gegevens over de voorgaande strafrechtelijke veroordelingen van iemand, die een vergunning aanvraagt. Het gaat hier om een bestuursrechtelijk probleem van het Verenigd Koninkrijk. Dit probleem wordt communautair, wanneer een zelfstandige zich in een andere LidStaat wil vestigen en deze Lid-Staat een bewijs van goed gedrag van hem verlangt. Dit is op zichzelf niet discriminerend, wanneer dit zowel van de eigen onderdanen van de ontvangende Lid-Staat als van de onderdanen uit andere Lid-Staten wordt verlangd. Er kunnen zich evenwel moelijkheden voordoen, wanneer de ontvangende Lid-Staat als bewijs van goed gedrag een document verlangt, dat de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst als zodanig niet kennen. In de praktijk worden de Britse en Ierse onderdanen met dit probleem geconfronteerd, aangezien een uittreksel uit het strafregister, dat vaak als bewijs van goed gedrag wordt verlangd en in min of meer vergelijkbare vorm in de overige Lid-Staten wel gebruikelijk is, in deze beide Lid-Staten niet bestaat. De kwestie van het overleggen van bewijzen van goed gedrag als voorwaarde om een zelfstandige activiteit te mogen uitoefenen, is reeds in het communautaire recht behandeld. De richtlijnen betreffende de erkenning van diploma's ter vergemakkelijking van het recht van vestiging en het vrije verkeer van diensten voor bepaalde activiteiten (artsen, tandartsen, vroedvrouwen, verpleegkundigen, dierenartsen, architecten) bevatten een mechanisme voor de erkenning van door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst afgegeven diploma's. Wanneer deze Lid-Staat niet een dergelijk document afgeeft, kan de ontvangende Lid-Staat een uittreksel van het strafregister of een gelijkwaardig, door een bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van oorsprong afgegeven document verlangen. In de richtlijn van 21. 12. 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's is bepaald dat indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van oorsprong niet een bewijs van goed zedelijk gedrag of een getuigschrift, waaruit blijkt dat de betrokkene nooit failliet is gegaan, afgeven, de ontvangende Lid-Staat een verklaring onder ede of, in de Lid-Staten waar de eed niet bestaat, een plechtige verklaring accepteert. Voorts zij erop gewezen dat krachtens de jurisprudentie van het Hof van Justitie (arrest Reyners van 21.6. 74) artikel 52 van het EEG-Verdrag, waarin het algemene beginsel van vrije toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan wordt bekrachtigd, rechtstreeks van toepassing is. Iedere schending daarvan is dus ontoelaatbaar. De Commissie heeft tot nu toe niets vernomen van moeilijkheden, die onderdanen die een zelfstandige activiteit in een andere Lid-Staat willen uitoefenen, eventueel zouden hebben ondervonden in verband met het door de ontvangende Lid-Staat verlangde bewijs von goed gedrag. Zij is dan ook van mening dat geen wetgevend initiatief terzake wenselijk is. * * * Vraag nr. 23 van Sir James Scott-Hopkins (H-52/90) Betreft: Onderwijs in eerste hulpverlening Is de Commissie voornemens met een programma te komen om te bevorderen dat aan de scholen in de gehele Gemeenschap les wordt gegeven in eerste hulpverlening?
Nr. 3-386/224
Handelingen van het Europese Parlement
Antwoord De Commissie overweegt momenteel geen enkele actie op Europees niveau om op de scholen in de Gemeenschap lessen in EHBO te organiseren. In aansluiting op de resolutie van de Raad van 23 november 1988 betreffende gezondheidsonderricht op school heeft de werkgroep Gezondheidsonderricht, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten, voorlichting over de volgende onderwerpen prioritair gesteld: AIDS, alcoholmisbruik, verslaving aan verdovende middelen en voedingsgewoonten. Onderwijs in de eerste hulpverlening op school behoort op dit moment niet tot de prioriteiten van het werkprogramma van de Commissie. * * * Vraag nr. 24 van de heer Prag (H-55/90) Betreft: Sociale en economische integratie van gehandicapten Welke prioriteit geeft de Commissie aan de sociale en economische integratie van gehandicapten in het kader van de sociale dimensie? Antwoord 1. De sociale en economische integratie van gehandicapten is belangrijk in het kader van de sociale dimensie, die de Commissie met het oog op de verwezenlijking van de interne markt in 1992 nastreeft. 2. Bij besluit van 18 april 1988 heeft de Raad het programma HELIOS voor de duur van 4 jaar, namelijk van 1 januari 1988 tot en met 31 december 1991 goedgekeurd. Het programma HELIOS beoogt de economische en sociale integratie van gehandicapten in Europa te verbeteren en een zo zelfstandig mogelijk bestaan van deze groep te bevorderen. In dit programma wordt voor het eerst in de Europese Gemeenschappen een basis vastgesteld, ten einde op communautair niveau te komen tot een algemeen, coherent beleid ter stimulering van de integratie en het zelfstandig bestaan van gehandicapten. 3. Zoals aangekondigt in haar actieprogramma inzake het communautaire handvest van de fundamentele sociale rechten van de werknemers zal de Commissie in de loop van 1990 een voorstel indienen voor een richtlijn betreffende maatregelen ter verbetering van het aangepast personenvervoer. * * * Vraag nr. 25 van mevrouw Pollack (H-56/90) Betreft: Op Rhodos te koop aangeboden huiden van bedreigde diersoorten Denkt de Commissie stappen te ondernemen tegen Griekenland wegens schending van de CITES, gezien mededelingen dat mantels uit huiden van cheetahs, luipaarden en jaguars (beschermde diersoorten opgenomen in Bijlage I van de CITES) op Rhodos en in andere toeristenoorden in Griekenland te koop worden aangeboden? Antwoord De Commissie heeft inlichtingen ontvangen over op het eiland Rhodos in Griekenland te koop aangeboden bontmantels uit huiden van in de CITES opgenomen bedreigde diersoorten en zal de Griekse overheid ter zake om opheldering vragen. * * *
14. 2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/225
Vraag nr. 26 van de heer Simeoni (H-59/90) Betreft: Lening van 176 miljoen ecu van de EIB voor een recreatieproject Euro-Disneyland in Marne-La-Vallée (Frankrijk) In „Die Zeit" van 16 oktober 1989 en in het in Frankrijk in januari 1990 verschenen werk „La France vue d'en face" van de hand van mevrouw Dominique Frischer werden gegevens gepubliceerd waarbij het recreatieproject van de Walt Disney-groep, het z.g. EuroDisneyland van Marne-La-Vallée (Frankrijk) in een zeer speculatief daglicht wordt gesteld en gewezen werd op de niet-eerbiediging van de Franse wetgeving in vele clausules van het tussen de Walt Disney-groep, de Franse regering en de Conseil Régional van Ilede-France ondertekende contract, Dit project kreeg op 5 oktober 1989 een lening van de EIB van 176 miljoen ecu. Is de Commissie op de hoogte van bovengenoemd bericht, wat is haar mening hierover en heeft zij een onderzoek ingesteld of denkt zij dit te doen om de juistheid van een en ander te verifiëren? Is de Commissie, indien bovengenoemde gegevens juist zouden zijn, ook niet van mening dat de door de EIB toegekende lening voor het betreffende project onmiddelijk moet worden geblokkeerd en dat een procedure aanhangig moet worden gemaakt tegen de publieke en particuliere begunstigden van deze lening bij het Hof wegens misbruik van middelen van de Gemeenschap? Antwoord 1. De EIB heeft erin toegestemd om de eerste fase van het Euro-Disneyland-project financieel te steunen. Deze steun zal worden verleend in de vorm van een lening die slechts 17,1 % van de totale kostenraming van het project bedraagt. 2. Voor het project zal, over meerdere jaren gespreid apparatuur worden gebruikt waarin technologieën zijn verwerkt met een sterke Europese inbreng (90 %) en waarvoor een beroep wordt gedaan op de medewerking van Europese bedrijven. Door de wisselwerking tussen de investeringen in het project zelf en de bijkomende investeringen (autoen spoorwegverbindingen, RER, TGV) krijgt dit project een extra Europese dimensie. De tenuitvoerlegging van het project ligt overigens in de lijn van het grondgebruiksplan (SDAU) van de regio Ile-de-France. Tevens draagt het project bij tot de schepping vvan an n nopvppr 7 7 600 ftOC] arbeidsplaatsen arhpiHcnlafltQpn ongeveer 3. Op basis van deze gegevens kan moeilijk worden beweerd dat het project „een erg speculatief karakter" heeft, zoals daarentegen staat geschreven in die publikaties, waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst. In dit verband zij erop gewezen dat de Franse overheid, lang voordat de EIB haar goedkeuring hechtte aan de gedeeltelijke financiering, een positief advies heeft uitgebracht over de tenuitvoerlegging van het project; op 24 maart 1987 hebben de projectontwikkelaar en de Franse overheid een overeenkomst ondertekend waarin de materiële voorwaarden voor de uitvoering van het project worden geregeld. De Commissie heeft overigens een positief advies uitgebracht over de lening van de EIB. 4. De eventuele schending van de Franse wetgeving, waarvan de geachte afgevaardigde eveneens melding maakt, is de Commissie noch de EIB bekend. Deze kwestie dient aan de orde te komen tijdens de besprekingen tussen de projectontwikkelaar en de Franse overheid in het kader van de toepassing van de bovengenoemde overeenkomst van 24 maart 1987. 5. De EIB houdt, en dit geldt voor alle door deze instelling financieel gesteunde projecten, de tenuitvoerlegging van het project nauwlettend in het oog en ziet erop toe dat de voorwaarden voor de toekenning van de lening worden gerespecteerd. De gegevens waarover de EIB momenteel beschikt, vormen geen aanleiding om de haalbaarheid van het project of de eerbiediging van de contractvoorwaarden ter discussie te stellen. De EIB ziet dan ook geen enkele reden om de lening wegens schending van de door Euro-Disney ondertekende contractvoorwaarden in te trekken.
Nr. 3-386/226
Handelingen van het Europese Parlement
* * * Vraag nr. 27 van de heer da Cunha Oliveira (H-61/90) Betreft: Paardepest in Portugal De Portugese regering heeft een vaccinatieprogramma opgesteld tegen de paardepest dat echter alleen betrekking heeft op de paarden in het zuidelijk deel van het land. Deze maatregel is volslagen onvoldoende en discriminatoir aangezien ook de pardefokkers in het noorden en midden van het land om toepassing van he programma hebben verzocht. Is de Commissie van een en ander op de hoogte? Zo ja, denkt zij maatregelen te nemen, en welke? Antwoord De Commissie is op de hoogte van de in Portugal heersende Afrikaanse paardepest. Sinds deze ziekte in augustus is uitgebroken, hebben de verantwoordelijke veterinaire instanties van Spanje en Portugal regelmatig bij de overige Lid-Staten en de Commissie over de verdere ontwikkeling verslag uitgebracht. De Spaanse en Portugese veterinaire instanties hebben gezamenlijk stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat in alle regio's waar de ziekte zich zou kunnen verspreiden een doeltreffende vaccinatiecampagne wordt gevoerd, zodat deze epidemie zo spoedig mogelijk kan worden beteugeld. In 1989 zijn in Zuidwest-Spanje en Zuid-Portugal vaccinatiecampagnes gevoerd. Alle maatregelen ter bestrijding van deze ziekte zijn tot stand gekomen in overleg met het I.O.E. (Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten), het I.E.F. (Internationale Ruitersport Federatie) en de Commissie. De tot nog toe genomen maatregelen biljken zeer doeltreffend te zijn. De Commissie vernam twee weken geleden dat de Portugese overheid heeft besloten om de vaccinatie in heel Portugal verplicht te stellen, zodat alle paardachtigen tegen de Afrikaanse pest worden ingeënt. Deze tweede vaccinatiecampagne is in de eerste week van februari van start gegaan en zal eind maart worden afgerond. Tegen die tijd zullen alle paarden uit Portugal aan dezelfde veterinaire voorschriften beantwoorden. * * * Vraag nr. 28 van de heer Perreau de Pinninck Domenech (H-62/90) Betreft: Situatie van de taxichauffeurs in het licht van de interne markt Kan de Commissie, gezien het vrij verkeer van personen en diensten dat met het bereiken van één interne markt een feit zal worden, mededelen welke maatregelen zij denkt te nemen met betrekking tot taxidiensten in grensgebieden, met name wat betreft de toepassing van uniforme tarieven? Antwoord De bepalingen van het Verdrag van Rome inzake het vrije verkeer van werknemers en het recht van vestiging zijn reeds van toepassing op taxi-ondernemingen. In principe gelden de Verdragsbepalingen op het gebied van het vervoer ook voor taxi-ondernemingen. In 1989 hebben de diensten van de Commissie een discussiestuk samengesteld over de rol van de Gemeenschap in deze bedrijfstak. In dit document zijn voorstellen gedaan voor maatregelen op communautair niveau, waarbij erop werd gewezen dat een eventuele actie van de Gemeenschap met het oog op de liberalisering van de taxidiensten in grensgebieden zeer welkom zou zijn.
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/227
Bij dit aan de regeringen van de twaalf Lid-Staten toegezonden discussiestuk was een vragenlijst gevoegd die zij moesten invullen, ten einde gegevens over de huidige stelsels in de verschillende Lid-Staten te verstrekken. De diensten van de Commissie onderzoeken momenteel de diverse reacties van de LidStaten. Aan de hand van deze en andere belangrijke gegevens, zal de Commissie besluiten welke maatregelen op communautair niveau gewenst zijn. * * * Vraag nr. 29 van de heer Christopher Jackson (H-63/89) Betreft: Richtlijnen inzake overheidsaankopen Is het juist dat de afwijkingen van de voorgestelde richtlijnen inzake overheidsaankopen die voor de olie- en gasindustrie zijn toegestaan, ook voor de kolenmijnbouw in de Duitse Bondsrepubliek zullen gelden, maar niet voor die in het Verenigd Koninkrijk, en zo ja, waarom? Antwoord De besprekingen in de Raad over de voorgestelde richtlijnen met betrekking tot overheidsopdrachten in de sectoren energie, watervoorziening, vervoer en telecommunicatie zijn nog niet afgerond. Dit onderwerp zal tijdens de bijeenkomst van de Raad van 22 februari waarschijnlijk opnieuw aan de orde komen. De Raad heeft nog niet besloten welke maatregelen moeten worden genomen. Ik kan u echter mededelen dat ernaar wordt gestreefd om een zo groot mogelijk deel van de desbetreffende sectoren te bestrijken. Dit geldt ook voor de kolenmijnbouw in de Gemeenschap. Niet de afwijkingen van de voorgestelde richtlijnen, maar alternatieven hiervoor worden momenteel besproken. Hierbij staat de aanpassing van het mechanisme aan de huidige situatie centraal. In het voorstel zijn alternatieve procedures opgenomen. Ongeacht welke alternatieve mechanismen uiteindelijk zullen worden goedgekeurd, dient ervoor te worden gezorgd dat dezelfde garanties worden geboden voor de feitelijke openstelling van de markt voor overheidsopdrachten, waarbij alle sectoren gelijk moeten worden behandeld. Namens de Commissie kan ik u verzekeren dat voor alle Lid-Staten dezelfde bepalingen zullen gelden. * * * Vraag nr. 30 van de heer Newton Dunn (H-64/89) Betreft: Nitraten in het oppervlaktewater Ik ben van mening dat in de voorgestelde richtlijn ook een kosten/batenanalyse van de voorgestelde milieumaatregelen dient te worden opgenomen. Het voorstel van de Commissie bevat hierover echter geen informatie. Waarom niet? Kan de Commissie onverwijld de nodige bijzonderheden verstrekken? Antwoord
Een kosten/batenanalyse voor de voorgestelde richtlijn voor de controle van vervulling door nitraten is om verschillende redenen onmogelijk. Ten eerste moeten de Lid-Staten de kwetsbare gebieden waar de belangrijkste maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd, vaststellen. De Commissie beschikt momenteel niet over voldoende gegevens voor
Nr. 3-386/228
Handelingen van het Europese Parlement
de gehele Gemeenschap om een idee te krijgen welke kwetsbare gebieden eventueel door de verschillende Lid-Staten zullen worden vastgesteld. Ten tweede heeft het voorstel betrekking op een kaderrichtlijn waarin de doelstellingen en belangrijkste elementen van de te nemen maatregelen worden aangeduid, maar waarbij de Lid-Staten zelf een besluit moeten nemen over het type maatregel dat verreweg het beste is afgestemd op hun eigen milieuproblematiek. Het is dan ook onmogelijk om de kosten van deze maatregelen te ramen voordat hierover door de Lid-Staten bij de Commissie verslag is uitgebracht. Ten derde is het bijzonder moeilijk om de kosten van niet handelen en de hierdoor voortwoekerende vervuiling te ramen. De visserijsector en de toeristenindustrie lopen bijvoorbeeld aanzienlijke financiële schade op door de overvloedige algengroel in de Adriatische Zee en de Noordzee, zoals in de resoluties van het Europese Parlement wordt benadrukt. * * * Vraag nr. 31 van de heer Nicholson (H-66/90) Betreft: Spoorverbinding Stranraer/Londen Vooral voor de excentrisch gelegen gebieden is het uiterst belangrijk dat er een zo breed mogelijke keuze van vervoermiddelen is. Is de Commissie op de hoogte van de schokkende beslissing van de Britse spoorwegen om de bestaande nachttrein met slaapwagens van Stranraer naar Londen op te heffen? Dit was de laatst overgebleven doorgaande treinverbinding van Noord-Ierland naar Londen. Welke maatregelen stelt de Commissie voor om te zorgen dat deze beslissing kan worden teruggedraaid? Antwoord Overeenkomstig de communautaire wetgeving heeft British Rail het recht om commerciële belangen mee te laten spelen bij het nemen van besluiten ten aanzien van de exploitatie van treindiensten. Het Verenigd Koninkrijk kan British Rail echter openbare dienstverplichtingen opleggen, „voor zover dit noodzakelijk is om een toereikende vervoersvoorziening te waarborgen", zoals is vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 1191/69 van 26 juni 1969. De Commissie beschikt niet over de bevoegdheid om op dit gebied tussenbeide te komen. Zoals de geachte afgevaardigde wellicht weet, is de Commissie een fervent voorstander van de ontwikkeling van nieuwe, supersnelle vervoermiddelen in de Gemeenschap met het oog op een grotere economische en sociale cohesie. In de centraal gelegen gebieden van de Gemeenschap zullen deze supersnelle vervoersverbindingen in de nabije toekomst grotendeels mogelijk worden dank zij supersnelle treinverbindingen tussen diverse grote steden en hun agglomeraties, zoals Londen, Parijs, de Randstad en het Roergebied. Dit internationale netwerk zal tevens worden aangesloten op te vertakkingen van de Franse TGV naar Zuid-Frankrijk en de Atlantische Oceaan. De mogelijkheid van toekomstige aansluitingen op supersnelle treinen in West-Duitsland, Spanje en Italië (die nog niet operationeel zijn) en vertakkingen naar Engeland en Schotland zal nader worden onderzocht. Aangezien de afstanden tussen de centraal gelegen gebieden en bepaalde afgelegen regio's, zoals Ierland, waarschijnlijk te groot zijn en deze verbindingen niet zo intensief zullen worden gebruikt, is de aanleg van een voor supersnelle treinverbindingen noodzakelijke spoorweginfrastructuur eventueel niet gerechtvaardigd. Natuurlijk hecht de Commissie grote waarde aan de efficiënte verbinding van deze regio's met centraal gelegen gebieden, maar zij is van mening dat in deze gevallen op meerdere vervoermiddelen gerichte alternatieven equivalente en minder kostbare oplossingen moe-
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/229
ten kunnen bieden, zoals ook blijkt uit de recente mededeling van de Commissie op het gebied van het spoorwegbeleid. * * * Vraagnr. 32 van mevrouw Banotti (H-67/90) Betreft: Onvoldoende steunverlening voor Ierland uit Europese middelen voor infrastructuurprojecten Kan de Commissie mededelen waarom Ierland geen financiële middelen heeft ontvangen voor door de Europese Commissie in 1989 geselecteerde speciale infrastructuurprojecten voor vervoer? Antwoord Alle financiële steun voor vervoersinfrastructuurprojecten wordt in één verordening(') geregeld. Het Ierse project nr. 7 met betrekking tot het „noordelijk deel van de rondweg om Dublin" staat op de lijst van projecten die in deze verordening zijn opgenomen. Voor dit project werd op de begroting van 1988 een bedrag van 5 miljoen ecu uitgetrokken. * * * Vraagnr. 33 van de heer McCartin (H-69/90) Betreft: Belastingharmonisatie Volgens gegevens van de Ierse regering zal de belastingharmonisatie de Ierse schatkist jaarlijks 600 miljoen Ierse ponden kosten. Dit is naar verhouding verreweg de grootste door een Lid-Staat te dragen last voor de voltooiing van de interne markt. Is de Commissie voornemens een voorstel in te dienen om deze kosten voor de Ierse regering op korte termijn in zekere mate te compenseren? Antwoord De Commissie is zich bewust van de door de Ierse regering uitgesproken vrees met betrekking tot de gevolgen die de harmonisatie van de BTW-tarieven en accijnzen in het kader van de afschaffing van de fiscale grenzen zal hebben voor de begroting. In de voorstellen van de Commissie op het gebied van de BTW en de accijnzen wordt gestreefd naar flexibiliteit bij de vaststeeling van de tarieven, die uiteenlopende gevolgen voor de begrotingen kunnen hebben naargelang de gekozen hypotheses. Het begrot ingsverlies van 600 miljoen Ierse pond vloeit voort uit een berekening op basis van een buitengewoon negatieve hypothese. Zoals de Commissie bij gelegenheid van de Ecofin-Raad van 18 december j . 1. heeft verklaard, is zij van oordeel dat het door Ierland aan de orde gestelde probleem zal worden opgelost zodra een aantal communautaire beleidslijnen effect zal hebben gesorteerd. Met name wat betreft de samenhang heeft zij haar diensten verzocht de globale invloed van de harmonisatie van de BTW-tarieven op de Ierse economie te onderzoeken.
Vraagnr. 34 van de heer Pacheco Herrera (H-75/90) Betreft: Situatie van de Baskische en Galicische kabeljauwvloot De Spaanse kabeljauwvloot krijgt in 1990 te maken met lagere TAC's en vangstquota's, (i) Verordening (EEG) nr. 4048/88 van de Raad van 19 december 1988 - PB nr. L 356/5 van 24 december 1988.
Nr. 3-386/230
Handelingen van het Europese Parlement
die voor alle visgebieden gelden waar de Baskische en Galicische kabeljauwvloot gewoonlijk vist (Svalbard, NAFO en Greonland). Bij de verhoging van de vangstquota voor kabeljauw in de communautaire wateren ist Spanje echter niet betrokken, omdat zijn kabeljauwvloot niet voorkomt op de lijst van 300 schepen die toestemming hebben om in de communautaire wateren te vissen. Is de Commissie gezien het voorgaande niet van oordeel dat de Spaanse kabeljauwvloot dringend compensatie dient te krijgen als tegenwicht voor deze kennelijke achterstelling? Welke maatregelen denkt de Commissie terzake te nemen? Antwoord Allereerst vestigt de Commissie de aandacht van de geachte afgevaardigde op het feit dat niet alleen de Spaanse kabeljauwvloot, maar de vloot van de hele Gemeenschap geconfronteerd wordt met quota's die vor kabeljauw in 1990 lager liggen dan in 1989. Derhalve gaat de bewering, dat de Spaanse kabeljauwvloot duidelijk zou worden gediscrimineerd, niet op. Deze verlagingen betreffen onder andere de wateren rond Spitsbergen en het NAFO-gebied, zoals de geachte afgevaardigde terecht opmerkt. Zij zijn echter in overeenstemming met de sterk milieugeoriënteerde benadering van de Commissie, die men ook terugvindt in haar in 1989 ingediende voorstellen voor de TAC's (TAC = Total Annual Catch) en quota's voor 1990. De voorstellen voor het NAFO-gebied waren gebaseerd op de recente vangstcijfers. Met betrekking tot Groenland deelt de Commissie de zorg van de geachte afgevaardigde omtrent het gebrek aan toegang tot visquota's in de Groenlandse wateren voor Lid-Staten die daar plachten te vissen totdat dit land (indertijd een onderdeel van Denemarken) tot de Gemeenschap toetrad. De Commissie heeft de door deze situatie ontstane problematiek in studie. Slechts twee van de kabeljauwquota's voor 1990 in de wateren van de Gemeenschap (ICES-Sectoren lila Noord en Vila) zijn in vergelijking met 1989 verhoogd, en wel met 2 %. Voor de andere vijf gebieden werden aanzienlijke reducties, tot 33 %, opgelegd aan alle betrokken vissers van de Gemeenschap in verband met de ernstig bedreigde visbestanden. In het Gemeenschappelijke Visserijbeleid bestaat geen mogelijkheid tot compensatie in geval van beperkingen van de vanstmogelijkheden ten gevolge van instandhoudingsmaatregelen. Er bestaan echter wel bepaalde regelingen op basis waarvan communautaire maatregelen ter verbetering en aanpassing van de structuur van de visserijsector kunnen worden genomen, zoals premies voor de tijdelijke stillegging of het definitief uit de vaart nemen van bepaalde vissersvaartuigen. * * * Bovendien heeft de Commissie tijdens de Visserijraad van 18 en 19 december 1989 ter beperking van de uit de quotaverminderingen voortvloeiende economische verwarring en sociale onrust een verklaring afgelegd, waarin zij aankondigt bijzondere aandacht te zullen schenken aan de tenuitvoerlegging van de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 4028/86 met betrekking tot de tijdelijke stillegging van vissersvaartuigen, alsmede van de bepalingen met betrekking tot de definitieve beëindiging van de bedrijfsactiviteit; ook heeft zij verklaard eventuele aanpassingen van de interventietarieven die noodzakelijk mochten blijken, te onderzoeken. Bovendien heeft zij de Lid-Staten uitgenodigt in samenhang hiermee hun wetgeving aan te passen om te voorkomen dat de aan deze bepalingen verbonden financiële voordelen voor de ondernemingen teniet worden gedaan. * * *
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/231
Vraagnr. 35 van de heer Bettin i (H-76/90) Betreft: Gevaar van dioxine in kleine doses Proefdieronderzoek heeft uitgewezen dat dioxine ook in kleine doses (5 picogram per dag per kilogram) dodelijk kan zijn. Papier bevat grote hoeveelheden dioxine en bij de papierproduktie draagt het bleekproces (bleaching stage) in de vorm van chlorering bij tot de vorming van dioxine. Kan de Commissie mededelen hoe de stand van zaken is bij het controleren van het vrijkomen van dioxine bij industriële processen, met name in de papierindustrie? Kan zij voorts mededelen welke maatregelen zij op communautair niveau denkt te nemen en op welke manier zij het gebruik van kringlooppapier, dat milieuvriendelijk is en geringere dioxine-emissie tot gevolg heeft, stimuleert of gaat stimuleren? Antwoord De Commissie is niet op de hoogte van de door de geachte afgevaardigde genoemde laboratoriumonderzoeken met betrekking tot dioxine. Het bleken van celstof heeft nauwelijks invloed op het dioxinegehalte van papier. Papiersoorten, die uit ongebleekte celstof of houtslijpsel zijn vervaardigt, hebben ongeveer hetzelfde dioxinegehalte. Het gaat daarbij om geringe sporen van dioxine, die overal in de natuur voorkomen, zoals in water, melk, koffie, enz., en die geen gevaar voor de gezondheid van de consument betekenen. Met betrekking tot papierprodukten hebben de autoriteiten van de Verenigde Staten verklaard, dat dioxinesporen nauwelijks gevaar voor de menselijke gezondheid opleveren en dat noodmaatregelen van overheidswege derhalve niet noodzakelijk zijn. Het Bundesgesundheitsamt heeft bij zijn onderzoek naar de gevaren van dioxine in koffiefilters een vergelijkbaar standpunt ingenomen. De commissie blijft met grote aandacht alle aspecten van het dioxinevraagstuk volgen. Wat betreft het hergebruik van oud papier en het gebruik van kringlooppapier is het mogelijk oud papier voor de vervaardiging van vele verschillende papier- en kartonsoorten te verwerken. Het aandeel van oud papier in het grondstofverbruik van de papierindustrie bedraagt in feite gemiddeld ongeveer 46,8%. In enkele landen zou dit percentage nog kunnen stijgen, en de Commissie verwijst in dit verband naar de Aanbeveling van de Raad 81/972/EEG, waarin het gebruik van kringlooppapier en kringloopkarton wordt bepleit, voor zover dit technisch mogelijk is. De reden hiervoor is in dit geval niet de wens om het dioxineniveau te verlagen, maar moet worden gezocht in uit economische en milieutechnische factoren dwingende omstandigheden. * * * Vraag nr. 36 van de heer Bandres Molet (H- 78/90) Betreft: Steunverlening door het EFRO aan Baskenland Baskenland en meer in het bijzonder de agglomeratie groot-Bilbao hebben de status van communautaire regio die is getroffen door een achteruitgang van de industrie. Uit hoofde van doelstelling 2 van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) komt dit gebied daarom in aanmerking voor een uitkering uit de middelen waarover de Gemeenschap beschikt om in deze situatie verlichting te brengen. Kan de Commissie mededelen welk bedrag in ecu het EFRO in 1990 uit zal trekken voor de financiering van ontwikkelingsprojecten in Baskenland? Kan de Commissie preciseren voor welke projecten deze steun verleend zal worden?
Nr. 3-386/232
Handelingen van het Europese Parlement
Antwoord Nagenoeg geheel Baskenland komt in aanmerking voor steun in het kader van Doelstelling 2, en de Commissie zal binnenkort het Communautair Stimuleringskader voor het Baskenland goedkeuren. Dit houdt een EFRO-bijdrage in van 140 miljoen ECU voor de periode 1989-91. De specifieke maatregelen ter uitvoering van de prioriteiten in dit Communautair Stimuleringskader zullen worden ondergebracht in een Werkprogramma. De Spaanse autoriteiten hebben in décerner 1988 een nationaal programma van communautair belang voor het Baskenland ingediend, dat wordt aangepast, ten einde rekening te houden met de prioriteiten van het Communautair Stimuleringskader en de nieuwe procedures. Over de specifieke projecten die communautaire steun zullen ontvangen, zal een besluit worden genomen in het kader van het Werkprogramma, dat naar wij hopen vóór Pasen door de Commissie zal worden goedgekeurd. * * * Vraagnr. 37 van de heer Monnier-Besombes (H-84/90) Betreft: Follow-up van het rapport van de task-force (>) over de eventuele gevolgen van de interne markt voor het milieu De Commissie heeft het rapport gepubliceerd van de task-force die in het kader van de Commissie belast was met de bestudering van interne markt en milieu. In dit rapport werd gewezen op de noodzaak het communautaire milieubeleid aan te passen om een verergering van de milieuproblemen in de Gemeenschap te voorkomen. Denkt de Commissie gevolg te geven aan dit rapport en, zo ja, kan zij mededelen welke conclusies van dit rapport zij zal overnemen? Antwoord Bedoeld rapport is opgesteld door een Task Force van onafhankelijke deskundigen. Deze Task Force is opgezet na een informele vergadering van milieuministers van de Gemeenschap in oktober 1988, bij gelegenheid waarvan de Commissie werd verzocht de milieuaspecten van de voltooiing van de interne markt te onderzoeken. De Task Force is belast met het adviseren van de Commissie inzake de vraagstukken die zich in dit verband voordoen. De Task Force heeft zijn rapport in november voltooid. De eerste besprekingen van de resultaten van deze werkzaamheden - in de Raad, in het Economisch en Sociaal Comité en , zoals velen van u zich zullen herinneren, in de milieucommissie van het Europees Parlement - hebben reeds plaatsgehad. Te oordelen naar deze besprekingen en naar de vele en positieve reacties, die dit rapport in de hele Europese pers heeft gekregen, is hed duidelijk dat het algemeen als een zeer geschikte basis wordt beschouwd voor het ontwikkelen van de gewenste beleidslijnen op dit gebied. Tegen deze achtergrond bereidt de Commissie een formeel antwoord voor op het oorspronkelijke verzoek van de milieuministers, waarbij aan alle door de Task Force en andere bevoegde organen aan de orde gestelde kwesties andacht wordt geschonken. Het spreekt vanzelf dat het Parlement volledig bij de daarop volgende besprekingen zal worden betrokken. U zult begrijpen dat het in dit stadium nog te vroeg is om uitspraken te doen over de concrete inhoud van onze mededeling over dit beleid, maar ik kan u verzekeren dat de Commissie ten volle rekening zal houden met alle aspecten van het werk van de Task Force. (') „1992-Milieudimensie".
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/233
Ook wil ik nog opmerken, dat de Raad met betrekking tot een bepaald aspect reeds een initiatief heeft genomen. De milieuraad van november j.l. heeft namelijk gevraagd een onderzoek in te stellen naar de toekomstige rol van economische en fiscale instrumenten bij het milieubeleid in het kader van de voltooiing van de interne markt. Een werkgroep, samengesteld uit nationale milieu- en belastingdeskundigen en voorgezeten door de Commissie, is thans bezig met het onderzoek naar de betrokken onderwerpen. * * *
,
Vraag nr. 38 van de heer Alvarez de Paz (H-88/90) Betreft: Grensarbeiders en de opheffing van de grenzen Volgens gegevens van de Commissie zijn er onder de 48 miljoen mensen die in de intracommunautaire grensgebieden wonen, ongeveer 300 000 grensarbeiders. Het EP heeft an de EG-Commissie verzocht om vóór eind 1989 een onderzoek in te stellen naar de sociaaleconomische problemen die de opheffing der grenzen en de verwezenlijking van de interne markt kunnen veroorzaken, alsmede een actieprogramma op te stellen om daaraan het hoofd te bieden. Welke besluiten staan de Commissie dienaangaande voor ogen? Antwoord De Commissie is zich bewust van de bijzondere situatie van de grensarbeiders en van de praktische problemen waarmee deze werknemers in de Gemeenschap worden geconfronteerd. In haar mededeling over een actieprogramma betreffende de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapshandvest van Sociale Grondrechten voor Werknemers worden de problemen van de grensarbeiders behandeld in het gedeelte over het vrije verkeer van personen en in het kader van de nieuwe initiatieven die de Commissie op die gebied wil nemen, zijn speciale maatregelen gepland. Gezien de talrijke nog onopgeloste problemen die op dit gebied bestaan en aangezien de opheffing van de grenzen bij de voltooiing van de interne markt het grensverkeer ongetwijfeld zal doen toenemen, is de Commissie van oordeel dat deze kwestie verder moet worden bestudeerd, ten einde een probleem waarmee een groot aantal werknemers in de Gemeenschap word geconfronteerd, uit de wereld te helpen. De leef- en arbeidsomstandigheden van de burgers in grensgebieden en van de grensarbeiders zullen te zijner tijd (vóór eind dit jaar) in een mededeling van de Commissie worden behandeld. * * * Vraag nr. 39 van de heer White (H-92/90) Betreft: Sociaal Handvest Kan de Commissie mededelen wat de juridische grondslag is voor de tenuitvoerlegging van het actieprogramma betreffende het Sociaal Handvest? Antwoord Het actieprogramma betreffende de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapshandvest van Sociale Grondrechten voor Werknemers ist dor de Commissie goedgekeurd op grond van het initiatiefrecht waarover zij beschikt. Het programma vormt een prioritair werkkader voorde verschillende acties in dejaren 1990, 1991 en 1992.
Nr. 3-386/234
Handelingen van het Europese Parlement
Voor het programma op zich is geen juridische grondslag nodig. Alle Initiatieven die in het actieprogramma zijn vervat an die tot het creëren van communautaire instrumenten zullen leiden, zullen worden voorgesteld op grond van de bevoegdheden waarin het verdrag voorziet. * * * Vraagnr. 40 van de heer Hoon (H-95/90) Betreft: Richtlijn consumentenkrediet Kan de Commissie, in het licht van de omstandigheid dat de Franse nationale vergadering op 8 december 1989 de wetgeving inzake rentetarieven heeft gewijzigd, voorstellen indienen tot wijziging van de onlangs vastgestelde richtlijn consumentenkrediet? Antwoord De wijziging van de Franse wetgeving op 8 december 1989, waarbij de „perceptions forfaitaires" werden opgeheven, alsmede de uitgebreide nieuwe bepalingen voor het berekenen van de rentetarieven, hebben Frankrijk in staat gesteld zich aan te sluiten bij de gemeenschappelijke methode van tien overige Lid-Staten voor het berekenen van de werkelijke kosten van het krediet (het jaarlijkse rentepercentage voor krediet). Dit is een verbetering ten opzichte van de situatie van vorig jaar, toen de Raad, in juni 1989, het over de richtlijn eens werd. De Commissie denkt niet dat deze ontwikkeling een negatieve invloed zal hebben op de tenuitvoerlegging of de werking van de richtlijn en is momenteel dan ook niet van plan nieuwe voorstellen ter zake uit te werken. * * * Vraagnr. 41 van Sir Jack Stewart-Clark (H-100/90) Betreft: Kinderporno Is het de Commissie bekend dat er in de EG-landen steeds meer kinderporno in omloop wordt gebracht en is zij voornemens om de hele Gemeenschap geldende wettelijke minimumnormen voor te stellen waardoor de regeringen aan dit kwaad paal en perk kunnen stellen? Antwoord De Commissie heeft geen informatie over dit probleem, dat trouwens niet onder de Gemeenschap ressoorteert, en is derhalve niet voornemens initiatieven op dit gebied te ontwikkelen. Zij wil de geachte afgevaardigde erop wijzen dat: 1. de Raad van Europa, in een resolutie van de Europese ministers van Justitie over „sexueel misbruik, pornografie en prostitutie, alsmede de handel in kinderen en jongeren"(') voorstellen doet voor een gemeenschappelijk beleid ter zake, met inbegrip van de harmonisatie van de nationale wetgevingen, en voor een internationale samenwerking voor de preventie en de beteugeling van voornoemde praktijken; 2. voorts de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 21 november 1989 de Conventie over de rechten van het kind heeft goedgekeurd en dat artikel 34 van deze conventie de bescherming van het kind tegen alle vormen van uitbuiting en sexueel geweld beoogt. * * * (0 16e conferentie van de Europese ministers van Justitie in het kader van de Raad van Europa te Lissabon, 21-22 juni 1988.
14. 2. 90
14.2.90
HiMMtellingcm van het Europese Parlement
Nr. 3386/235
Vraag nr. 42 vaat éefog&rEËkXtt <[ΗΗΜ/9&) Betreft: Tenaiiviöeileaging van de verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat Kan de Commissie, als medeondertekenaar van de Verklaring tegen racisme en vreemde lingenhaat van 1986. mededelen welke specifieke beleidsmaatregelen zij beoogt in het actieprogramma van het Sociaal Handvest ten einde een bijdrage te leveren aan de tenuit voerlegging van de *ie>elsteMling£n van de verklaring en met name de noodzaak een einde te maken aan alle vommen vara rassendïsx:.riniiinatie? Antwoord In het G enieensctiapsttandvest van Sociale G rondrechten voor Werknemers staat een belangrijke „considerans". De strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat is er namelijk op gericht bepaalde fundamentele rechten waaraan de G emeenschap en de LidStaten waarde hechten, te doen eerbiedigen. Het Europa van de buigeins zoa trouwens niet kunnen bestaan als niet alle burgers die op het grondgebied van de Europese G emeenschap wonen harmonieus met elkaar kunnen samenleven. Het is uiteraard niet de bedoeling dat het actieprogramma van de Commissie, dat bij het communautair handvest hoort, meteen alle sociale gebieden die daarin worden bespro ken, gaat bestrijken. De Commissie zegt namelijk in punt 3 van de inleiding van het actieprogramma: „Krachtens het subsidiariteitsbeginsel, dat inhoudt dat de Gemeenschap optreedt namens de te bereiken doelstellingen beter door haar dan door de LidStaten kunnen worden ge realiseerd, hebben de voorstellen van de Commissie slechts betrekking op een gedeelte van de problemen díe ín bepaalde artikelen van het ontwerphandvest worden genoemd. De Commissie is namelijk van oordeel dat de initiatieven voor de tenuitvoerlegging van de sociale grondrechten tot de taken van de LidStaten, de samenstellende delen daarvan of de sociale partners, behoren, alsmede, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, van de Europese Gemeenschap. Bij het vraagstuk dat híer aan de orde is, ís het subsidiariteitsbeginsel van bijzonder belang, aangezien racisme niet tot de absolute bevoegdheden van de G emeenschap be hoort. Om díe reden zijn de LidStaten als zodanig medeondertekenaar van de Plechtige Verklaring tegen racisme en vreemdelingenhaat. De Commissie heeft derhalve geen voorstellen ingediend met betrekking tot de discrimi natie op grond van ras. huidskleur of godsdienst. Niettemin wijst de Commissie op de noodzaak dergelijke praktijken vooral ín het arbeitdsmilieu en bij de personeelsaanwer ving, uit de wereld te helpen niet behulp van passende maatregelen die door de LidStaten en de sociale partners moeten «Orden genomen. Zelf sluit de Commissie zich bij deze beginselen aan door uitdrukkelijk blijk te geven van haar vaste wil alle vormen van sociale scheiding die tot discriminatie kunnen leiden, ge leidelijk uit de weg te ruimen. Ook bij het toewijzen van haar financiële middelen laat de Commissie zich niet leiden door discriminerende criteria die gebaseerd zijn op nationali teit, afkomst, ras of godsdienst.
Vraag nr. 43 van mevrouw Van Dijk (H104/90) Betreft: G een EFROsteun voor aanleg SW21 (DoenradeHeerlen) in ZuidLimburg, Ne derland
Nr. 3-386/236
Handelingen van het Europese Parlement
In antwoord op mijn vraag E-271/89 over de aanleg van de SW21 stelt u dat de Nederlandse regering de richtlijn 85/337/EEG(') betreffende de milieu-effectrapportage niet correct heeft getransporeerd. Bovendien geeft u aan dat uw Commissie erop zal toezien dat financiële steun van de EFRO afhankelijk gesteld wordt van de eerbiediging van het communautaire recht. 1. Is de conclusie juist dat de Commissie vooralsnog niet tot betaling van EFRO-gelden zal overgaan? 2. Welke nodige maatregelen heeft u besloten te treffen om ervoor te zorgen dat in de Nederlandse wetgeving wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 2, lid 3, en 4, leden 1 en 2 (bijlagen I en II van richtlijn 85/337/EEG)? Antwoord 1. Zoals de Commissie reeds heeft aangegeven in antwoord op schriftelijke vraag nr. 271/89 van de geachte afgevaardigde, heeft zij op 23 december 1987 besloten een EFRO-steun ten bedrage van 7,3 miljoen gulden te verlenen voor de aanleg van de SW 21-snelweg tussen Doenrade en Heerlen. Op het ogenblik van die beslissing was de termijn voor het transponeren van richtlijn 85/337/EEG nog niet verstreken; deze termijn was immers vastgesteld op 3 juli 1988. Bijgevolg had de Commissie op het ogenbilk van haar beslissing niet de bevoegdheid om op basis van deze richtlijn of enige andere bepaling van het gemeenschapsrecht een milieu-effectrapportage te eisen. De Commissie betreurt dat zij in dit verband de geachte afgevaardigde verkeerd heeft ingelicht bij haar antwoord op vraag nr. 271/89. De Commissie beschikt dus niet over de bevoegdheid om de uitbetaling van de EFROsteun op te schorten en een erste storting van 2,9 miljoen gulden werd onglangs verricht. 2. De Commissie is van oordeel dat de in Nederland goedgekeurde wetgeving voor de omzetting van richtlijn 85/337/EEG betreffende milieu-effectrapportage van bepaalde openbare en particuliere projecten bepaalde artikelen niet correct heeft getransponeerd. Daarom heeft de Commissie op 19 juli 1989 besloten de inbreukprocedure in te stellen. * * * Vraagnr. 44, van mevrouwSandbaek (H-l 11/90) Betreft: Eventuele voorstellen voor richtlijnen betreffende de Deense zonewetgeving en ruimtelijke ordening van gemeenten en regio's Biedt het Verdrag van Rome de EG een rechtsgrondslag voor de vaststelling van voorstellen voor richtlijnen die ingrijpen in de Deense zonewetgeving en de wet inzake de ruimtelijke ordening van gemeenten en regio's? Antwoord Aangezien de vraag van de geachte afgevaardigde niet voldoende elementen bevat om zich over dit vraagstuk te kunnen uitspreken, kan de Commissie jammer genoeg voorlopig geen antwoord geven. Zij verzoekt de geachte afgevaardigde de vraag duidelijker te stellen. (i) PB nr. LI 75 van 5. 7. 1985, blz. 40.
14.2.90
14. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/237
* * * Vraag nr. 45, mevrouw Bjørn vig (H-l 12/90) Betreft: Koop van zomerwoningen in Denemarken door buitenlanders Kan de Commissie garanderen dat de Deense autoriteiten na 1993 nog steeds zelf het recht zullen hebben om te bepalen welke mogelijkheden voor buitenlanders openstaan om een zomerwoning in Denemarken te kopen? Antwoord In Richtlijn 88/36l/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag worden de liberalisatieverplichtigen voor kapitaal van vroegere richtlijnen uitgebreid tot het gehele kapitaalverkeer. Liberalisatie van het kapitalverkeer betekent niet alleen dat de controle van het betalingsverkeer met het buitenland wordt opgeheven, maar dat ook alle transacties waarop die betalingen betrekking hebben worden vrijgemaakt. De enige uitzondering waarin deze richtlijn voorziet, is in artikel 6, punt 4 uiteengezet: „De bestaande nationale wettelijke bepalingen inzake aankopen van tweede woningen kunnen gehandhaafd blijven totdat de Raad nadere bepalingen op dit gebied overeenkomstig artikel 69 van het Verdrag vaststelt. Deze bepaling laat de toepasselijkheid van andere bepalingen onverlet. Het aankopen van een tweede woning heeft te maken met het woonrecht. Op dit gebied is onlangs vooruitgang geboekt. De Commissie heeft namelijk drie nieuwe voorstellen ingediend die betrekking hebben op studenten, gepensioneerden en niet-actieve personen. Zij is van oordeel dat vooruitgang op dit gebied prioriteit geniet bij het creëren van het Europa voor de burgers. Zodra deze kwestie uit de voeten is, zullen voorstellen over het vraagstuk van een tweede woning worden uitgewerkt. * * * Vraag nr. 46 van de heer Comelissen (H-l ¡5/90) Betreft: Onredelijke controle van maximum lengte vrachtwagens door Italiaanse autoriteiten Uit verkregen informatie blijkt dat de Italiaanse autoriteiten sinds enige tijd buitengewoon milimeterend controleren op de maximum lengte van vrachtwagens. De tot nu toe ook in Italië gebruikelijke tolerantie bij de controle wordt plotseling niet meer toegepast. Een minimale overschrijding van 1 cm zou gestraft zijn met een boete van 2000 gulden. Is de Commissie bereid contact op te nemen met de Italiaanse autoriteiten om een eind te maken aan deze protectionistische „pesterijen" en wil de Commissie bevorderen dat in alle Lid-Staten bij controle dezelfde tolerantie wordt toegepast (b. v. 2%)? Antwoord
Het is de Commissie bekend dat vrachtwagens in Italië strenger gecontroleerd worden op gewicht en afmetingen. Nochtans stelt richtlijn 85/3/EEG de maximumafmetingen voor vrachtwagens vast, indien deze bestemd zijn om zich vrij te bewegen over het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Deze richtlijn stelt geen enkele tolerantie vast, zodat de Italiaanse overheid het recht heeft de aangegeven waarden nauwgezet toe te passen.
Nr. 3-386/238
Handelingen van het Europese Parlement
Een aantal Lid-Staten laten tot een zekere tolerantiegrens vrachtwagens toe met een gewicht en afmetingen die de in de richtlijn vastgestelde waarden overschrijden, maar deze soepelheid geeft de vervoerders geen rechten in de Lid-Staten die deze toleranties niet toepassen. De Commissie heeft onlangs een voorstel ingediend om de toegestane maximumlengte van vrachtwagencombinaties met ongeveer 2% te verhogen om meer ruimte te geven voor de bestuurderscabine. Door dit voorstel zullen ook de waarden die in de verschillende Lid-Staten worden toegepast met betrekking tot de toegestane totale lengte van vrachtwagencombinaties worden geharmoniseerd. * * * Vraagnr.
47deheerCox(H-l¡7/90)
Betreft: Definitie probleemgebieden Is er, ten aanzien van de definitie van probleemgebieden overeenkomstig richtlijn 75/268/EEG ('), zoals gewijzigd door verordening (EEG) nr. 797/85 (2), sprake van een vereist minimum aantal hectaren wil een gebied wat de natuurlijke produktieomstandigheden, overeenkomstig de verordening, homogeen zijn en wat is in de praktijk het minimum areaal, uitgedrukt in hectaren, dat met betrekking tot de vereisten ten aanzien van de homogeniteit door de Commissie is aangehouden? Antwoord Beide delen van de vraag hebben betrekking op probleemgebieden waar ontvolking dreigt, zoals omschreven in artikel 3, lid 4, van richtlijn 75/268/EEG: 1. Wat het eerste deel van de vraag betreft, wordt in bovengenoemde richtlijn geen minimumsareaal vastgesteld dat een gebied moet beslaan wil het vanuit het oogpunt van zijn natuurlijke produktieomstandigheden als homogeen worden beschouwd. De reden daarvoor is de grote verscheidenheid van het natuurlijke landschap in de verschillende Lid-Staten. De steunregeling voor probleemgebieden is niet bindend en de Lid-Staten mogen strengere criteria voor opneming in de lijst van probleemgebieden vaststellen dan die waarin de richtlijnen voorzien. 2. Wat het tweede deel van de vraag betreft, is het evenmin mogelijk om op basis van de tot dusver gemaakte lijst van probleemgebieden een minimumareaal vast te stellen waarmee aan dit criterium homogeniteit zou kunnen worden voldaan. De Lid-Staten verzoeken om opneming van districten, groepen van districten of kleine natuurlijke regio's in de lijst van probleemgebieden. Bij het onderzoek van de door de Lid-Staten ingediende aanvragen gaan de diensten van de Commissie voor elke aanvraag afzonderlijk na of het voor opneming in de lijst voorgestelde gebiet homogeen is. * * *
(O PB nr. L 128 van 19. 5. 1975, blz. 1. O) PB nr. L 93 van 30. 3. 1985, blz. 1.
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/239
Vraagnr. 48 van mevrouw Martin (H-l 18/90) Betreft: Uitvoer van varkensvlees naar derde landen Kan de Commissie mededelen, nu zij door middel van haar beheer de marktprijzen voor varkensvlees heeft doen zakken, nu zij weer correcte exportrestituties heeft ingevoerd, nu de vraag naar varkensvlees in Roemenië de mogelijkheid biedt de voorraden te reduceren, wanneer en op welke wijze zij aan deze vraag zal beantwoorden? Antwoord Der regulering van de Markt voor varkensvlees is er volgens de doelstellingen van het GLB op gericht deze sector op zodanige wijze te stabiliseren dat zowel de producenten als de consumenten er voordeel bij hebben. De toename van de produktie als gevolg van de buitengewoon hoge prijzen van vorige zomer heeft geleid tot een daling van de prijzen voor varkensvlees in de Gemeenschap. Daarom heeft de Commissie onlangs de exportrestituties verhoogd ten einde de uitvoer van varkensvlees naar derde lande te stimuleren, aangezien de communautaire wetgeving niet voorziet in de opslag van varkensvlees. Het tot de Gemeenschap gerichte verzoek van de Roemeense autoriteiten om de uitvoer van varkensvlees uit de Gemeenschap naar Roemenië te bevorderen door het verlenen van exportrestituties, wordt momenteel door de diensten van de Commissie onderzocht. * * * Vraag nr. 49 van de heer Alavanos (H-l 19/90) Betreft: Ontwerp-verordening voor Kretensische rozijnen Is het waar dat, zoals in de pers te lezen is, de Commissie een nieuwe verordening voorstelt voor Kretensische sultanarozijnen die een verslechtering betekent ten opzichte van de thans geldende bepalingen, aangezien de producenten van sultanarozijnen, door het wegvallen van de garantieprijs, in feite geen communautaire bescherming meer zouden genieten? Antwoord De Commissie heeft in haar voorstellen voor het prijzenpakket 1990/91 de wijziging van Verordening 426/86 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector van op basis van groenten en fruit verwerkte produkten opgenomen. Er wordt voorgesteld een nieuwe regeling voor rozijnen en krenten in te voeren voor een overgangsperiode van driejaar. De hoofdpunten van deze regeling zijn: a) gedurende de overgangsperiode wordt een lagere aan de telers te betalen minimumprijs toegepast. De telers zullen voor deze prijsverlaging worden vergoed door de invoering van een steunbedrag per hectare waarmee hun inkomen op het huidige peil zal worden gehandhaafd. b) Aan het eind van de overgangsperiode zal de Commissie de werking van de nieuwe regeling opnieuw bekijken met de bedoeling het steunbedrag per hectare als kernpunt van de nieuwe regeling voor rozijnen en krenten te handhaven. De interventie tegen een gegarandeerde prijs zal voor een vaste hoeveelheid opgeslagen produkten worden gehandhaafd. c) Voorts doet de Commissie een aantal voorstellen ter verbetering van de kwaliteit van de produkten en bijgevolg ter versterking van de concurrentiepositie. De voorstellen van de Commissie zijn gebaseerd op de conclusies die zij heeft geformuleerd in haar in het prijzenpakket opgenomen rapport over de marktordening voor rozijnen en krenten. Zij sluiten aan bij recente ontwikkelingen met betrekking tot de hervorming van het GLB, waarbij de teler een deel van de verantwoordelijkheid voor de verkoop van zijn produkt te dragen krijgt.
Nr. 3-386/240
Handelingen van het Europese Parlement
* * * Vraag nr. 50 van de heer Tsimas (H-l37/90) Betreft: Betrekkingen tussen de EEG en de niet-Europese COMECON-landen (Vietnam en Cuba) Kan de Commissie mededelen, na de recente politieke ontwikkelingen en de regimewijzigingen in de Europese COMECON-landen alsmede gezien het feit dat de Gemeenschap economische en commerciële betrekkingen met Vietnam en Cuba onderhoudt, welk beeld zij heeft van de toekomstige betrekkingen met twee laatstgenoemde landen? Zal de Gemeenschap initiatieven ontplooien om de politieke, economische en handelsbetrekkingen met Vietnam en Cuba op te waarderen? Antwoord Wat de betrekkingen van de Gemeenschap met Vietnam en Cuba betreft, moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt. De regering van Vietnam verzocht in 1988 om het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met de Gemeenschap. De Europese Commissie gaf haar fiat en stuurde het verzoek volgens de gebruikelijke procedure door naar de Raad. De Raad oordeelde echter dat niet an de noodzakelijke politieke voorwaarden werd voldaan om dit verzoek in te willigen, zodat deze betrekkingen nog steeds niet tot stand zijn gekomen. Aangezien er geen diplomatieke betrekkingen bestaan, heeft de Gemeenschap evenmin de mogelijkheid overwogen om over een samenwerkingsovereenkomst met Vietnam te onderhandelen, zodat er in dit verband op communautair niveau weinig wordt ondernomen. Er werden wel specifieke acties van hoofdzakelijk humanitaire aard opgezet. De Commissie is van oordeel dat er in 1990 een aanzienlijke verbetering is opgetreden in de politieke factoren die het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Vietnam in de hand werken. Cuba daarentegen heeft zijn verzoek om aanknoping van diplomatieke betrekkingen gedaan nadat weer normale betrekkingen met het COMECON tot stand waren gekomen en zowel de Commissie als de Raad hebben unaniem aan het verzoek voldaan, zodat nu sinds 1988 dergelijke betrekkingen bestaan. De Cubaanse regering heeft haar ambassadeur bij de Gemeenschap in Brussel geaccrediteerd en de Commissie heeft het hoofd van de delegatie in Mexico in Havana geaccrediteerd. In 1990 werden in Cuba enkele communautaire samenwerkingsacties van gemeenschappelijk belang opgezet, die ten doel hebben meer profijt te trekken van het stelsel van algemene preferenties en het toerisme te bevorderen. * * * Vraagnr. 51 van mevrouwRuiz-Gimenez Aguilar (H-¡38/90) Betreft: Culturele samenwerking met Latijns-Amerika Hoe wil de Commissie, gezien het belang dat de nieuwe Overeenkomst van Lomé aan de culturele samenwerking toekent en gelet op de conclusies van de Raad van 22 juni 1987 waarin wordt gewezen op het culturele aspect van de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en Latijns-Amerika, dit soort betrekkingen bevorderen in het kader van haar nieuwe richtsnoeren voor de samenwerking met Latijns-Amerika?
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/241
Welk gevolg wil de Commissie geven aan de resulties van het Europees Parlement van 14 oktober 1988 (3) en van 26 mei 1989 (4) over de viering van het vijfde eeuwfeest van de ontdekking van Amerika? Antwoord 1. In tegenstelling tot wat voor de ACS-staten geldt, beschikt de Gemeenschap niet over de juridische middelen, noch over de nodige financiële middelen om ten aanzien van de landen van Latijns-Amerika een echt samenwerkingsbeleid op cultureel gebied te voeren. De Commissie besteedt aandacht aan de culturele dimensie van de betrekkingen tussen beide regio's en is zich bewust van de belangrijke rol die de interculturele dialoog kan spelen in de betrekkingen met derde landen (met name de Latijnsamerikaanse landen) met het oog op een wederzijdse verrijking, een betere verstandhouding en een grotere solidariteit onder de volkeren. Zij staat volledig achter de conclusies van de Raad van juni 1987. Indien onderwijs, beroepsopleiding, wetenschappelijke en technische samenwerking en meer algemeen de herwaardering van het menselijke potentieel (inclusief bij voorbeeld de rol van de vrouw) eveneens - zoals wij vinden - deel uitmaken van culturele samenwerking (in ruime zin), heeft de Commissie zich op dat gebied zeker niet onbetuigd gelaten. Ik noem als voorbeelden de interuniversitaire samenwerking met Midden-Amerika, Argentinië, Bolivie, Peru en Chili, de aan de Permanente conferentie van rectoren en vice-rectoren verleende steun, enz. Voorts worden op nog andere gebieden, die duidelijker onder culturele samenwerking (in enge zin) vallen, zoals uitgeverij en boekwezen, communicatie, geluids- en beeldmedia enz., contacten gelegd tussen de diensten van de Commissie en de Groep van Latijnsamerikaanse ambassadeurs (GRULA). De Commissie is, mede gezien de economische invloed van deze sectoren, voornemens deze contacten in stand te houden en te verdiepen ten einde concrete acties uit te werken, die echter zonder de vereiste financiële middelen (zoals momenteel het geval is) niet kunnen worden uitgevoerd. 2. De twee resoluties van het EP over de viering van het vijfde eeuwfeest en de deelneming van de Commissie aan de Wereldtentoonstelling in Sevilla doen een hele reeks vragen rijzen die met vrijwel alle aspecten van onze betrekkingen met Latijns-Amerika verband houden. Daarop zou dus een uitvoerig antwoord moeten worden gegeven, wat onmogelijk kan binnen de ons hier toegemeten tijd. De Commissie zal deze thema's behandelen in het kader van de richtsnoeren voor samenwerking met de Latijnsamerikaanse ontwikkelingslanden, die binnenkort aan het Europees Parlement zullen worden voorgelegd. Zij herhaalt nog eens - samen met het EP - dat 1992 een uitstekende gelegenheid is om de banden tussen Latijns-Amerika en de Gemeenschap te versterken. De betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de landen van Latijns-Amerika zijn een van de voornaamste aspecten van het thema „De Europese Gemeenschap in de wereld", dat in het paviljoen van de Gemeenschap op de Wereldtentoonstelling in Sevilla zal worden uitgewerkt. Ten slotte wordt momenteel door de diensten van de Commissie en die van het Parlement gezamenlijk bekeken hoe de overige punten van de vorengenoemde resoluties kunnen worden aangepakt. Zij hebben betrekking op bijeenkomsten, colloquia, allerlei evenementen en acties die onder cultuur vallen en op 1992 hun stempel zouden moeten drukken. De Commissie stelt voor daartoe een speciale lijn in de begrotingen voor de jaren 1991 en 1992 op te nemen. * * *
Nr. 3386/242
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 52 van de heer Barros Moura (Η149/90) Betreft: Sociaal handvest of sociale dumping! De Portugese minister van Arbeid, de heer Silva Peneda, heeft met betrekking tot het Ge meenschapshandvest van de sociale grondrechten op 24 januari jl. tegenover de werkne merscommissie van het Portugese parlement woordelijk verklaard dat de regering geen enkel artikel van genoemd document heeft geschrapt. Bekrachtigd werd dat een Portugese onderneming in een andere LidStaat van de Gemeenschap en die Portugese werknemers in dienst zou hebben, bij een verkregen order niet zou behoeven te betalen wat in het betreffende land wordt betaald. Bestaan er, aangezien deze interpretatie lijnrecht indruist tegen de letter en de geest van titel I, paragraaf 2, van het handvest (gelijke beloning) eventueel geheime clausules? Antwoord De geachte afgevaardigde zal begrijpen dat het niet aan de Commissie is commentaar te leveren op de verklaringen van een minister van een LidStaat. De Commissie kan u evenwel verzekeren dat er in deze context geen geheime clausule be staat. In haar actieprogramme met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het G emeenschaps handvest van de sociale grondrechten van de werknemers (COM (89) 568 def.) voorziet de Commissie in hoofdstuk IV betreffende het vrije verkeer immers in twee toekomstige communautaire instrumetnen voor: enerzijds de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op de werknemers uit een an dere LidStaat die in het gastland werkzaamheden verrichten in het kader van de vrije dienstverlening, met name voor rekening van een onderaannemer;
en anderzijds de opneming van een sociale clausule in de overheidsopdrachten. * * *
De geachte afgevaardigde wordt naar het voornoemde programma verwezen. * * * Vraagnr. 53 van deheerBalfe(H¡50/90) Betreft: Overeenkomst tussen British Airways en Antigua Heeft de Commissie kennis genomen van het bericht van The Observer van 21 januari 1990 dat het ACSland Antigua met British Airways heeft afgesproken dat deze maat schappij het alleenrecht krijgt op het vliegverkeer van en naar Antigua? Hoe denkt de Commissie nu over het standpunt van British Airways ten aanzien van meer concurrentie in het Europese luchtverkeer? Kan de Commissie met behulp van de Overeenkomst van Lomé proberen gedaan te krij gen dat het luchtruim van Antigua wordt opengesteld voor maatschappijen uit andere LidStaten? Acht de Commissie het aanvaardbaar dat British Airways een monopoliepositie verwerft door storting van een bedrag (naar verluidt 1,5 miljoen ecu) op een bankrekening die be heerd wordt door ambtenaren van de regering van Antigua, onder wie de zoon van de ministerpresident?
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/243
Antwoord De Commissie heeft op dit ogenblik niet de bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar de feiten of repressief op te treden in verband met overeenkomsten met derden inzake verkeersrechten. De Commissie heeft op 24 januari jongstleden voorstellen aangenomen inzake de betrekkingen met derde landen op het gebied van het luchtverkeer. Deze voorstellen verlenen de Gemeenschap de nodige bevoegdheden om namens de Lid-Staten ter zake op te treden. Aangezien de Commissie niet over afdoende feiten beschikt, kan zij geen commentaar leveren op de geruchten waaraan de geachte afgevaardigde refereert. Degenen die van de aangevoerde gedragswijze van British Airways nadeel ondervinden, kunnen bij de nationale rechtbanken verhaal zoeken. De Overeenkomst van Lomé bevat geen specifieke bepalingen in verband met de in de vraag geschetste situatie. * * * Vraagnr. 54 van de heer Beazley (H-l52/90) Betreft: Prijzen van auto's Blijkens recente informatie van de BEUC valt Verordening nr. 123/85 van de Commissie ('), die tot doel had de persoonlijke invoer van auto's te vergemakkelijken, niet uit in het voordeel van de consument. Waarom heeft de Commissie, gezien de toezeggingen die bij de goedkeuring van de verordening werden gedaan, toegelaten dat deze situatie is ontstaan? Antwoord In het laatste rapport van de BEUC worden diverse verschillen in de prijzen van auto's tussen de Lid-Staten aangegeven. Volgens het rapport zijn deze gedeeltelijk an verschillende percentages van de indirecte belastingen, aan de niet-wederzijdse erkenning van de voertuigtypegoedkeuring en aan technische handelsbelemmeringen toe te schrijven. Dit is zeker juist en de Commissie heeft voorstellen gedaan voor communautaire maatregelen ten einde deze problemen op te lossen. In het rapport wordt eveneens de aandacht gevestigd op het feit dat de maatregelen die in diverse Lid-Staten zijn genomen om de invoer van auto's van buiten de Gemeenschap enigszins te beperken, een aanzienlijk effect hebben op de prijsniveaus binnen de Gemeenschap. In hat rapport van de BEUC wordt geen poging gedaan om de relatieve omvang van de bovengenoemde effecten en van de door de autofabrikanten toegepaste handelspraktijken in te schatten. De Commissie onderzoekt thans een belangrijk geval waarin het bij Verordening nr. 123/85 aan een onderneming verleende recht om voor de parallelle invoer van auto's als dealer op te treden, wordt aangevochten. De Commissie onderzoekt tevens diverse andere handelsbelemmeringen bij de parallelle invoer tussen de Lid-Staten onderling. Verordening nr. 123/85 stelt dat de voor bepaalde selectieve distributiestelsels verleende groepsvrijstelling moet worden ingetrokken, indien onder meer bij voortduring autoprijzen worden toegepast die tussen de Lid-Staten onderling sterk verschillen en deze aanzienlijke verschillen overwegend op bij deze verordening vrijgestelde verplichtingen berusten. De Commissie onderzoekt thans of dit inderdaad het geval is. * * * 0) PBnr.L15vanl8. 1. 1985,blz. 16.
Nr. 3-386/244
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 55 van de heer Pasty (H-¡55/90) Betreft: Informatica-apparatuur Acht de Commissie het, gezien het onvermijdelijke feit dat de diverse instellingen aan hun eigen werkroosters moeten vasthouden, niet noodzakelijk in de verschillende vergaderplaatsen van de instellingen teleconferentie-apparatuur op te stellen, zodat het probleem van gecombineerd vergaderen, zoals bij voorbeeld bij overlegprocedures, wordt opgelost? Antwoord De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens over de moeilijkheden die zich bij de organisatie van overlegvergaderingen voordoen en die hoofdzakelijk aan de verschillen tussen de werkroosters van de diverse instellingen te wijten zijn. Om na te gaan welke middelen het meest geschikt zijn om dit euvel te verhelpen, heeft de Commissie in het kader van het INSIS-programma sinds enkele jaren een experimenteel videoconferentiesysteem tussen Brussel en Luxemburg in gebruik genomen. Dank zij de met de werking ervan opgedane ervaring kan het systeem thans operationeel worden gemaakt en tot Straatsburg worden uitgebreid. In overleg met het Parlement zal de Commissie in de loop van dit jaar immers een videoconferentieterminal installeren in haar kantoren in het IPE-II-gebouw, waardoor haar verbindingssysteem via videoconferentie tussen de drie vergaderplaatsen van de instellingen wordt gecompleteerd.
Vraagnr. 56 van de heer Iversen (H-159/90) Betreft: Aanhoudende lozing van Engels industrieel afval in de Noordzee Is de Commissie, gezien het feit dat de Britse regering toestemming heeft gegeven voor nog eens drie grote lozingen van industrieel afval in de Noordzee, tot een totale hoeveelheid van 49 000 ton, van mening dat deze praktijk in overeenstemming is met artikel 21 bis van de verklaring van de tweede Noordzeeconferentie waarin staat dat er vanaf 1 januari 1989 nog slechts afval in de Noordzee mag worden geloosd waarvan geen alternatieve verwerkingsmethoden te land bestaan, kan zij nagaan of deze verklaring van de Noordzeeconferentie niet juridisch bindend is voor de landen die deze hebben ondertekend en welke initiatieven denkt zij ter zake te nemen met het oog op de derde Noordzeeconferentie die in maart 1990 in Den Haag wordt gehouden? Antwoord 1. Het lozen van afval en met name van chemisch afval in zee is een misbruik dat moet worden uitgeroeid. In verband hiermee zou ik erop willen wijzen dat de Commissie in 1985 bij de Raad een voorstel voor een richtlijn betreffende het lozen van afval op zee heeft ingediend. Dit voorstel is in juni 1987 in het Europese Parlement besproken en de Commissie heeft in januari 1988 een gewijzigd voorstel ingediend overeenkomstig artikel 149, lid 3, van het Verdrag (PB nr. C 245 van 26. 9. 1985 en PB nr. C 72 van 13. 8. 1988). Dit voorstel is door de Raad not niet aangenomen. De Commissie van Oslo heeft de bedoelde verklaring opnieuw besproken op haar 15e vergadering die in juni 1989 te Dublin heeft plaatsgevonden (de Commissie van Oslo is een internationale organisatie die toeziet op de tenuitvoerlegging van het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten uit schepen en luchtvaartuigen, ondertekend te Oslo in 1972). In dit verdrag is een bijzondere procedure uitgewerkt volgens dewelke elke aanvraag van een vergunning voor het lozen van afval op zee met redenen moet worden omkleed. Anderzijde voorziet de ministeriële verklaring van de tweede Noordzeeconferentie (Londen, 24/25 november 1987), die door alle oeverstaten van de Noordzee en door de met milieubescherming belaste lid van de Commissie is ondertekend, in de geleide-
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/245
lijke stopzetting van het lozen van industrieel afval in de Noordzee tegen 31 décerner 1989, behalve voor inerte stoffen van natuurlijke oorsprong of andere materialen waarvan door de bevoegde internationale organisaties kan worden aangetoond dat deze niet schadelijk zijn voor het mariene milieu. Een door overheidsinstanties ingediende aanvraag voor het verkrijgen van een dergelijke vergunning moet worden gemotiveerd en vergezeld gaan van een verklaring waaruit blijkt dat het afval op geen andere wijze kan worden behandeld en dat het lozen ervan geen schade zal toebrengen aan het mariene milieu. 2. Wat het lozen van industrieel afval in de Noordzee (49 0001) betreft, is de Commissie, die in het kader van het Verdrag van Oslo als waarneemster optreedt, niet officieel ingelicht. Wij kunnen evenmin een antwoord geven op de vraag of er reeds onderzoek is verricht naar praktische alternatieven te land, dan wel of de materialen enig risico opleveren voor het mariene milieu. Wij zijn er ons evenwel van bewust dat Zweden, Noorwegen, Nederland en Denemarken hun bezorgdheid hebben uitgesproken over de door het Verenigd Koninkrijk verleende lozingsvergunning. De Commissie van Oslo zou een bijzondere vergadering van deskundigen moeten beleggen om deze kwestie grondig te onderzoeken. Op die vergadering zou dan kunnen worden onderzocht of deze losing al dan niet in overeenstemming is met artikel 21 bis van de verklaring. 3. Wat het karakter van de op de Noordzeeconferenties genomen besluiten betreft, zij erop gewezen dat deze conferenties hoofdzakelijk bedoeld zijn om de internationale initiatieven ter bescherming van de zee (zoals bij voorbeeld het Verdrag van Parijs, het Verdrag van Oslo, enz.) een politieke stimulans te geven. Deze besluiten hebben dus geen juridisch bindend karakter. Wat ten slotte de derde Noordzeeconferentie betreft, zouden wij erop willen wijzen dat wij bereid zijn de nodige communautaire voorschriften uit de werken met het oog op de tenuitvoerlegging van de werkelijk belangrijke beleidslijnen die in de verklaring zullen worden opgenomen. * * * Vraag nr. 57 van de heer Hughes (H-351/89) Betreft: Uitvoer van bestrijdingsmiddelen Is de Commissie voornemens om met voorstellen voor richtsnoeren te komen of om procedures aan te nemen die garanderen dat bestrijdingsmiddelen die in de Gemeenschap verboden zijn of waarvan het gebruik aan verregaande beperkingen is onderworpen niet worden vergoed uit het Europees Ontwikkelingsfonds of andere fondsen waarmee communautaire steun wordt verleend in het kader van landbouwontwikkelingsprojecten? Antwoord Verordening (EEG) 1734/88 die op 22 juni 1989 in werking is getreden, heeft betrekking op de uitvoer naar en de invoer uit derde landen van bepaalde verboden of streng gereglementeerde stoffen in de Gemeenschap. Sommige van deze produkten zijn als actieve stoffen bestanddeel van diverse in de landbouw gebruikte bestrijdingsmiddelen. Overeenkomstig deze verordening hecht de Commissie bij haar samenwerking met de ontwikkelingslanden en met name met de ACS-landen bijzonder veel belang aan de naleving van deze normen. Zij ziet erop toe dat de vóór landbouwontwikkelingsprojecten bestemde kredieten niet worden gebruikt om de invoer te financieren van de in de bijlage bij
Nr. 3-386/246
Handelingen van het Europese Parlement
de verordening genoemde stoffen en dat, indien deze stoffen worden gebruikt alle inlichtingen worden verstrekt en alle voorzorgsmaatregelen worden genomen. Gezien de problemen waartoe een inadequaat gebruik van deze stoffen maar al te vaak aanleiding geeft, werd in de Overeenkomst van Lomé IV een specifiek artikel opgenomen dat samen met de in de bovengenoemde verordening opgenomen beperkingen, maximale garanties biedt om inadequate of voor de gezondheid en het milieu gevaarlijke toepassingen te vermijden. * * Vraag nr. 58 van de heer Wynn (H-498/89) Betreft: Niveaus van giftig stikstofdioxide in Britse steden. Hoe kan de Commissie ervoor zorgen dat de Britse regering stappen onderneemt ter vermindering van de niveaus van giftig stikstofdioxide in Britse steden totdat deze binnen de Europese veiligheidsnormen vallen? Antwoord Overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 85/203/EEG dienden de Lid-Staten de nodige maatregelen te nemen om de concentratie van stikstofdioxide in de lucht met ingang van 1 juli 1987 onder de in bijlage I van de richtlijn genoemde grenswaarde te houden. In bijlage II van de richtlijn wordt het aan de Lid-Staten overgelaten om de meetpunten te situeren op de plaatsen waar de grenswaarde waarschijnlijk het meest wordt overschreden. In september 1989 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk de Commissie medegedeeld dat in het Verenigd Koninkrijk een omvangrijk evaluatieprogramma werd opgezet om de meest geschikte plaatsen voor het N02-meetnet te bepalen alvorens vast te stellen waar de continue metingen zouden worden verricht. * * * Vraagnr. 59 van de heer Cassidy (H-499/89) Betreft: „Stagiaire"-programma van de Commissie In haar antwoord op de schriftelijke vraag nr. 2718/88(0 v an de heer Pearce betreffende de nationaliteit van de stagiaires omvatten de cijfers van de Commissie over het Verenigd Koninkrijk een twintigtal jonge Britse ambtenaren die in het kader van een speciaal programma bij de Commissie stage kunnen lopen. Is hierbij sprake van een juiste toepassing van het stage-programma voor de opleiding van ambtenaren van de nationale regeringen en heeft het speciale Britse programma voor ambtenaren eens vermindering van het aantal „stages" voor jonge Britten tot gevolg? Antwoord Het speciale stageprogramma voor jonge Britse ambtenaren werd niet opgezet om het in het verleden geconstateerde tekort aan academisch geschoolde stagiairs uit het Verenigd Koninkrijk te dekken. Het genoemde programma werd op verzoek van de Britse overheid uitgewerkt om de belangstellenden de mogelijkheid te bieden de Commissie en de overige instellingen van de Gemeenschap beter te leren kennen en hen zo beter voor te bereiden op de door deze instellingen gehouden vergelijkende onderzoeken. Van dit speciale programma werd melding gemaakt in het antwoord op vraag nr. 2718/88, omdat het tot nader order onder de huidige stageregeling van de Commissie valt. In verband met de stages voor jonge academici streeft de Commissie, zoals zij in haar antwoord op schriftelijke vraag nr. 879/89 van de geachte afgevaardigde heeft gepreciseerd, (') PB nr. C 270 van 23. 10. 1989, blz. 57/58.
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/247
naar een zo evenwichtig mogelijke geografische spreiding, zonder evenwel vaste contingenten per nationaliteit vast te stellen. Zoals de Commissie eerder in haar antwoord op de bovengenoemde vraag heeft aangegeven, tekent er zich wat het aantal Britse stagiairs betreft voor de stage van oktober 1989 een gunstige tendens af die voor de stage van maart 1990 aanhoudt, zoals blijkt uit de onderstaande tabel met het aantal stagiairs dat uit de qua omvang met het Verenigd Koninkrijk vergelijkbare Lid-Staten is aangetrokken. Bondsrepubliek Duitsland Frankrijk Italië Verenigd Koninkrijk
STAGES OKTOBER 1989 58 53 47 40
STAGES MAART 1990 52 42 54 41
* * * Vraag nr. 60 van de heer Cooney (H-529/89) Betreft: Turf (Rechar) Kan de Commissie waarborgen dat het kolenwinningsprogramma RECHAR zodanig wordt uitgebreid dat het ook de gevolgen van de ontslagen dekt die het gevolg zijn van het opraken van de turfvoorraden in het centrale deel van Ierland? Antwoord In de op 27 januari in het Publikatieblad gepubliceerde Rechar-richtsnoeren wordt bepaald dat voor steun in het kader van het Rechar-programma de gebieden in aanmerking komen waar steenkoolwinningsactiviteiten plaatsvinden als nader omschreven in het EGKS-Verdrag, dus in de praktijk alleen die gebieden waar steenkool en zwarte bruinkool worden gewonnen. Helaas kunnen de turfgebieden in het centrale deel van Ierland niet op de lijst van Rechar-gebieden worden opgenomen. * * ·* Vraagnr. 6¡ van mevrouwEwing(H-549/89) Betreft: Cambodja Is de Commissie thans voornemens een delegatie naar Cambodja te sturen om ter plaatse een onderzoek in te stellen? Antwoord Na mijn recent bezoek aan de Thais/Cambodjaanse grens in de week van 22 januari heb ik besloten dat ter verbetering van de doelmatigheid van de lopende communautaire hulpprogramma's voor vluchtelingen aan de grens en van de toenemende communautaire verplichtingen op het gebied van humanitaire hulp in Cambodja zelf een coördinator voor vluchtelingenhulp zal moeten worden aangesteld. Zoals ik bij eerdere gelegenheden in antwoord op vragen van de geachte afgevaardigde heb medegedeeld, is de Commissie bereid om het Cambodjaanse volk te helpen bij de wederopbouw van het land zodra een omvattende politieke regeling is getroffen na de door de Vietnamese regering aangekondigde terugtrekking van haar troepen uit Cambodja. Op dat moment zal de Commissie een bijdrage leveren aan de reeds in augustus op de internationale Conferentie over Cambodja in Parijs besproken acties, wat noodzakelijkerwijs zal leiden tot het sturen van onderzoekcommissies en tot systematische besprekingen met de wettelijke autoriteiten in het land, zowel op nationaal als op plaatselijk niveau.
Nr. 3-386/248
Handelingen van het Europese Parlement
* * Vraagnr. 62 van de heer Musso (H-554/89) Betreft: Rooipremies Kan de Commissie medelen of de berichten in de Corsicaanse pers dat aanzienlijke bedragen in het kader van de rooipremieregeling van wijngaarden in Corsica ten onrechte Zouden zijn toegekend, en wel op grond van valse aangiften, op waarheid berusten, en zo ja, om welk bedrag het gaat? Antwoord De Commissie is niet op de hoogte van de door de geachte afgevaardigde genoemde berichten in de lokale pers, maar heeft de nationale overheid om nadere inlichtingen gevraagd en zal zo nodig passende maatregelen nemen. * * * Vraagnr. 63 van de heer Raffarin (H-570/89) Betreft: Regionaal beleid van de Gemeenschap en de rol van de regio's Onlangs heeft in Wenen de Conferentie van de Europese regio's plaatsgevonden. Welnu, welk gevolg denkt de Commissie van de Europese Gemeenschappen te geven aan de resolutie van het Europees Parlement d. d. 18 november 1988 over „het regionaal beleid van de Gemeenschap en de rol van de regio's"? Wordt het niet tijd om een communautair handvest voor de regionalisering uit te werken? Antwoord In het debat dat aan de goedkeuring op 18 november 1988 van de resolutie van het Europese Parlement over het regionaal beleid van de Gemeenschap en de rol van de regio's voorafging, heeft de Commissie zich bereid verklaard de regionale en plaatselijke overheden meer inspraak te geven in het regionaal beleid van den Gemeenschap. Het beginsel van samenwerking tussen de Gemeenschap, de Lid-Staten en de regionale overheden is vastgelegd bij de hervorming van de structuurfondsen en de Commissie neemt momenteel maatregelen met het oog op de toepassing ervan. Volgens de Commissie komt het nieuwe regionale beleid aldus tegemoet an de bezorgdheid die tot uitdrukking wordt gebracht in de resolutie van het Parlement, waarin wordt aangedrongen op een nauwere betrokkenheid van degenen die een rol spelen bij de uitvoering van het regionale beleid van de Gemeenschap ten einde de doelmatigheid van de bijstand te verhogen en meer rekening te houden met de ontwikkelingsbehoeften. De Commissie wijst er evenwel op dat de bepalingen betreffende de organisatie van de institutionele verantwoordelijksheidsniveaus in de Lid-Staten onder de bevoegdheid van de -Staten valt. * * * Vraagnr. 64 van de heer Cushnahan (H-605/89) Betreft: Investeringssteun voor landbouwers Is de Commissie voornemens de regeling inzake investeringssteun voor landbouwers te verbeteren en zullen de hudige beperkingen ten aanzien van steun voor bepaalde soorten bedrijven worden versoepeld?
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/249
Antwoord De communautaire regeling voor investeringssteun aan landbouwers werd pas onlangs (in december) verbeterd in het kader van de uitvoering van doelstelling 5 A van de hervorming van de structuurfondsen. Er werden nieuwe steunmaatregelen ingevoerd voor investeringen met het oop op de diversifiëring van de landbouwactiviteiten. Bovendien wordt de verbetering van het welzijn van dieren speciaal in de nieuwe regeling voor investeringssteun vermeld. Gezien de marktsituatie blijven alle bestaande beperkingen van de investeringssteun in bepaalde sectoren (melk, varkens, eieren en pluimvee) gehandhaafd en werd een nieuwe beperking ingevoerd om de bevordering van intensieve produktie in de rund- en kalfssector te vermijden. * * * Vraag nr. 65 van mevrouw Cassanmagnago Cerretti (H-2/90) Betreft: Symposium over drugs Naar aanleiding van het voorstel van vice-voorzitter Bangemann om samen met het EP een symposium over drugs te organiseren, waarmee het Bureau in uitgebreide samenstelling zich reeds akkoord heeft verklaard (Notulen van 28. 2. 1989, punt 5), wordt de Commissie verzocht mede te delen of zij gevolg zal geven aan dit voorstel. Antwoord De Commissie juicht het voorstel van het Parlement toe om een symposium over drugs te organiseren en bevestigt dat zij bereid is technische en andere bijstand te verlenen. Zij wacht op nadere voorstellen van het Parlement, vooral met betrekking tot de doelstellingen, plaats en datum van het symposium, zodat zij dit in samenwerking met het Parlement kan voorbereiden. * * * Vraagnr. 66 van mevrouw Jensen (H-18/90) Betreft: Vermindering van het verbruik van CFK's In maart 1989 zeiden de ministers van Milieubeheer van de EG in een intentieverklaring het verbruik van CFK's in de EG zo spoedig mogelijk met 85% te willen reduceren en in het jaar 2000 volledig te willen stoppen. Kan de Commissie mededelen op welke wijze zij aan deze verklaring gehoor denkt te geven en hoe zijn de Deense aankondiging inzake CFK's ziet? Antwoord Ik ben er de geacht afgevaardigde dankbaar voor dat zij deze belangrijke aangelegenheid aan de orde stelt. De Commissie heeft bij de Raad een ontwerp-verordening ingediend betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken tot wijziging van Verordening (EEG) 3322/88 van de Raad betreffende bepaalde chloorfluorkoolwaterstoffen en halonen die de ozonlaag afbreken (')· De in ons voorstel opgenomen controlemaatregelen zijn gebaseerd op de conclusies van de Raad von 2 maart 1989 en van het standpunt dat door de Commissie werd ingenomen op de Conferentie voor het redden van de ozonlaag die van 5 tot 7 maart 1989 in Londen werd gehouden. Meer concreet heeft het voorstel van de Commissie het verbod van CFK's tegen 1997 en van halonen tegen 1999 ten doel. Bovendien houdt het controlemaatregelen in voor stof(i) PBnr.L297,31. 10. 1988,blz. 1-7.
Nr. 3-386/250
Handelingen van het Europese Parlement
fen die niet aan controle onderhevig zijn in het kader van Verordening 3322/88 van de Raad. In dit verband wordt tegen 1997 een verbod van tetrachloorkoolstof beoogd en tegen het einde van de eeuw een vermindering van methylchloroform met 40%. Wij zijn ervan overtuigd dat deze controlemaatregelen samen met de overeenkomsten inzake vrijwillige beperkingen die werden gesloten met de industriesectoren die CFK's gebruiken, tot een adequate bescherming van de ozonlaag zullen leiden. Zowel het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, Verordening 3322/88 als de voorgestelde verordening hebben betrekking op de controle op bulkstoffen. De Deense verordening betreft daarentegen de beperking of het verbot van specifieke toepassingen van CFK's en op het invoerverbod voor produkten die CFK's bevatten of daarmee zijn vervaardigd en is tevens van toepassing op produkten uit andere Lid-Staten, wat tot technische handelsbelemmeringen binnen de Gemeenschap aanleiding geeft. Op basis van het voorafgaande en van Richtlijn (EEG) 83/189 van de Raad van 3 maart 1989 (') heeft de Commissie de Deense overheid verzocht afte zien van de tenuitvoerlegging van haar CFK-verordening, daar ter zake communautaire maatregelen worden besproken en spoedig ten uitvoer zullen worden gelegd. Wij zijn het eens met doelstellingen van de Deense CFK-verordening, maar wij zijn ervan overtuigd dat controlemaatregelen op bulkproduktie en -verbruik de meest doeltreffende methode vormen om het gebruik van CFK's te beperken. IL Vragen aan de Raad Vraagnr. 79 van de heer McCartin (H-82/90) Betreft: BTW-harmonisatie Tussen Ierland en Noord-Ierland bestaat een BTW-tariefverschil van gemiddeld 10 % en dit is dan ook de fiscaal strengst gecontroleerde grens van de Gemeenschap. Kan de Raad derhalve mededelen of de Ierse regering tijdens de binnen de Raad gevoerde onderhandelingen enigerlei indicatie heeft gegeven omtrent het tijdstip waarop zij met de gefaseerde verlaging van de BTW-tarieven een begin denkt te maken? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld weet, werd op de ECOFIN-Raad van 18 november grote vooruitgang geboekt bij het opstellen van een ontwerpregeling voor BTWtarieven. In dit verband heeft het Voorzitterschap er in zijn conclusies op gewezen dat de Lid-Staten hebben beloofd om tegen 31 december 1991 tot een overeenkomst te komen - over een reeks tarieven of eventueel over een minimumtarief, van toepassing vanaf 1 januari 1993, binnen de door de Commissie voor het normale tarief vorgestelde grenzen; - over het toepassingsgebied en de hoogte van de verlaagde tarieven die de Lid-Staten na 1992 zullen kunnen toepassen; - over de produkten waarvoor een nultarief van toepassing kan blijven zonder dat dit tot concurrentieverstoringen tussen de Lid-Staten aanleiding geeft. De onderhandelingen die tot een dergelijke overeenkomst moeten leiden, zijn nog niet begonnen. Er wordt evenwel op gewezen dat Ierland in zijn laatste jaarbegroting zijn BTWstandaardtarief van 25 tot 23 % heeft verlaagd, hetgeen in overeenstemming is met de in december op de ECOFIN-Raad overeengekomen convergentiedoelstellingen. (') PBnr.L109,26.4. 1983,blz. 12.
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/251
* * * Vraagnr. 80, van Sir Jack Stewart-Clark (H-85/90) Betreft: Witwassen van geld Kan de Raad bevestigen of er door alle Lid-Staten van de Gemeenschap maatregelen worden genomen om het witwassen van drugsgeld tegen te gaan? Zo ja, kan de Raad ook bevestigen dat het witwassen van geld als misdrijf zal worden beschouwd, zowel ten aanzien van de drugshandelaren als van derde partijen die het geld gewoonlijk witwassen? Antwoord De aanpak van het witwassen van drugsgeld dient in het kader van de drugsbestrijding inderdaad een hoge prioriteit te hebben. De Commissie heeft laten weten dat zij voornemens is een voorstel ter zake in te dienen. De Raad heeft reeds een voorstel van de Commissie ontvangen betreffende de bekrachtiging door de Gemeenschap en haar Lid-Staten van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen - het zogenaamde Verdrag van Wenen. Het zal de geachte afgevaardigde bekend zijn dat dit Verdrag een aantal specifieke bepalingen bevat waarin het witwassen van drugsgeld als misdaad wordt aangemerkt. Het Voorzitterschap zal zich beijveren om spoed te zetten achter de behandeling van dit voorstel in de Raad. *
*
*.
Vraagnr. 81 van de heer Wynn (H-86/90) Betreft: Invoer van steenkool uit Zuid-Afrika Naar wordt verwacht zal de EG in 1990 18,8 miljoen ton steenkool uit Zuid-Afrika invoeren. Kan de Raad mededelen welke Lid-Staten deze steenkool invoeren? Is de Raad van plan stappen te ondernemen om de invoer van Zuidafrikaanse steenkool tegen te gaan? Antwoord Uit hoofde van een beschikking van 7 november 1977, gewijzigd bij een beschikking van 26 februari 1985, is de invoer van steenkool van oorsprong uit derde landen onderworpen aan communautair toezicht, ten einde de Commissie in staat te stellen de ontwikkeling op alle steenkoolmarkten in de Gemeenschap regelmatig en beter te kunnen beoordelen. Op grond hiervan ontvangt de Commissie binnen 80 dagen na afloop van elk kwartaal de gegevens over de hoeveelheden, uitgedrukt in tonnen, en de prijzen van deze invoer. De Raad beschikt derhalve niet over gegevens om de ramingen van de Geachte Afgevaardigde te kunnen beoordelen, temeer daar alleen de Commissie, overigens ex post, dit type gegevens ontvangt. Maatregelen ter ontmoediging van de invoer van Zuidafrikaanse steenkool behoren tot de bevoegdheid van de Politieke Samenwerking. * * *
Nr. 3-386/252
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 82 van de heer Alvarez de Paz (H-8 7/90) Betreft: Europees bejaardenpasje Op aandrang van het Europees Parlement heeft de EG-Commissie op 10 maart 1989 aanbevolen een Europees bejaardenpasje in te voeren voor personen van 60 jaar en ouder dat hen de mogelijkeid biedt om gebruik te maken van de in de Lid-Staten bestaande kortingen op het terrein van het openbaar vervoer en culturele activiteiten. Wat zijn de plannen van de Raad dienaangaande? Antwoord De Raad is zich natuurlijk bewust van het belang dat het Europese Parlement aan deze kwestie hecht en dat blijkt uit de Resolutie van het Parlement van 14 mei 1986 over een communautaire actie ter verbetering van de positie van de ouderen in de Lid-Staten van de Gemeenschap. Wat de aanbeveling van de Commissie betreft waarnaar de Geachte Afgevaardigde verwijst, zou ik er evenwel op willen wijzen dat deze tot de Lid-Staten is gericht en niet tot de Raad. De Raad is er niet van op de hoogte welke Lid-Staten tot nu toe aan deze aanbeveling gevolg hebben gegeven en de zestigpluspasjes hebben ingevoerd. Het Voorzitterschap spreekt evenwel de hoop én de overtuiging uit dat alle Lid-Staten naar behoren rekening zullen houden met de aanbeveling van de Commissie. * * * Vraagnr. 83 van de heer Hoon (H-96/90) Betreft: Richtlijn consumentenkrediet Kan de Raad, in het licht van de omstandigheid dat de Franse Nationale Vergadering op 8 december 1989 de wetgeving inzake rentetarieven heeft gewijzigd, de onlangs vastgestelde richtlijn consumentenkrediet in heroverweging nemen? Antwoord De Raad is niet op de hoogte van de door de geachte afgevaardigde bedoelde wijziging door de Franse Nationale Vergadering. Overigens wijst de Raad erop dat hij de desbetreffende richtlijn consumentenkrediet nog niet daadwerkelijk heeft aangenomen daar de samenwerkingsprocedure met het Europese Parlement nog niet is voltooid. De Raad heeft onlangs naar aanleiding van de door het Europese Parlement ter zake voorgestelde wijzigingen een opnieuw behandeld voorstel van de Commissie ontvangen. De Raad bestudeert thans de voorgestelde wijzigingen en verwacht dat hij binnen de door het Verdrag voorgeschreven termijn tot een besluit zal komen. * * * Vraagnr. 84 van de heer Taradash (H-98/90) Betreft: BTW op verdovende middelen in Frankrijk De Franse rechters leggen personen die op grond van illegaal bezit van verdovende middelen zijn veroordeeld, ook een boete op wegens nalatigheid in het betalen van BTW over deze handelswaar. Op die manier worden de straffen verlengd en wordt de uitlevering van de veroordeelden aan de landen van herkomst verhinderd, gezien het voorbehoud dat Frankrijk ten aanzien van de boete maakt in samenhang met de Conventie van Straatsburg van 21 maart 1983. Wil de Raad, aangezien het Hofvan Justitie immers herhaaldelijk heeft verklaard (arresten in de zaken nrs. 221/81, 240/81, 24/82) dat geen belastingen verschuldigd zijn over illegaal ingevoerde verdovende middelen en dat er geen enkele boete kan worden geheven, de Franse regering verzoeken de voorschriften na te leven?
14. 2.90
14. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/253
Antwoord De Raad is niet bekend met de door het geachte Parlementslid aan de orde gestelde situatie. Indien de vermelde feiten een inbreuk vormen op de Verdragsbepalingen of de door de Instellingen uit hoofde van het Verdrag vastgestelde maatregelen, is het de taak van de Commissie op de naleving van deze bepalingen en maatregelen toe te zien. Voorts moge ik het geachte Parlementslid erop attent maken dat het Verdrag van Straatsburg van 21 maart 1983 geen deel uitmaakt van het Gemeenschapsrecht. * * Vraagnr. 85 van de heer Alavanos (H-121/90) Betreft: Sojaproduktie Hoe staat de Raad in het kader van zijn besluiten inzake de prijzen van landbouwprodukten en begeleidende maatregelen tegenover de mogelijkheid het plafond van 1,3 miljoen ton voor soja naar boven aan te passen, de kleine sojaproducenten een ontheffing tot 20 ton te verlenen, zoals met producenten van andere produkten gebeurt (maïs, graan) en de kleine sojaproducenten niet te belasten met het verschil tussen de medeverantwoordelijksheffing van dit jaar en die van vorig jaar? Antwoord De Raad heeft in het kader van zijn besluiten betreffende de stabilisatiemechanismen in de landbouw de gegarandeerde maximumhoeveelheid voor sojabonen voor de drie verkoopseizoenen 1988/89,1989/90 en 1990/1991 vastgesteld op 1,3 miljoen ton. Het is dus na afloop van deze periode dat voor dit produkt op voorstel van de Commissie een andere gegarandeerde maximumhoeveelheid kan worden vastgesteld. Wat een eventuele ontheffing voor kleine sojaproducenten betreft, zal de Raad niet nalaten elk voorstel dat de Commissie hem ter zake zou voorleggen, aandachtig te bestuderen. * * Vraagnr. 86 van de heer Ephremidis (H-122/90) Betreft: Katoen Hoe staat de Raad tegenover de kwestie van restitutie van de medeverantwoordelijkheidsheffing aan de kleine katoenproducenten en verhoging van de produktiequota's voor katoen, met het oog op het gebrek dat er in de Gemeenschap aan dit produkt bestaat? Antwoord De Raad is zich bewust van de problemen waarmee de kleine katoenproducenten te kampen hebben. Daarom heeft de Raad met voldoening akte genomen van het voornemen dat de Commissie in april 1989 kenbaar heeft gemaakt om met medewerking van de producerende Lid-Staten de situatie van deze producenten te bestuderen en een verslag in te dienen met passende voorstellen. Dit verslag en een voorstel zijn in december 1989 bij de Raad ingediend. In het Commissievoorstel wordt voorzien in invoering van een regeling voor forfaitaire rechtstreekse steun aan de kleine producenten om het verschil in de produktiekosten tussen de kleine en de grootste producenten te verkleinen. De Raad heeft tot dusver eerste algemene gedachtenwisselingen over dit voorstel gehouden. Hij zal de beraadslagingen voortzetten en een besluit ter zake nemen zodra het Europese Parlement advies heeft uitgebracht. * * *
Nr. 3-386/254
Handelingen van het Europese Parlement
Vraag nr. 8 7 van de heer Romeos (H-142/90) Betreft: Fusies en opkopingen in de communautaire mediawereld De steeds voortgaande machtsconcentratie in de mediawereld - pers en radio/tv - in de handen van slechts enkele ondernemers heeft onlangs tot heftige reacties in alle LidStaten en tot aanklachten van het Forum van de Europese massamedia geleid. Is de Raad bereid de Commissie te vragen om de uitwerking van een studie en de opstelling van een speciaal juridisch „anti-trust"-kader ten aanzien van fusies en opkopingen van ondernemingen in de mediawereld (pers, radio/tv), opdat pluralisme en een democratische voorlichting gewaarborgd kunnen blijven? Antwoord De Raad moge de geachte afgevaardigde eraan herinneren dat hij op 21 december 1989 een verordening heeft aangenomen tot vaststelling van regels voor de controle op concentraties van ondernemingen met een communautaire dimensie, welke verordening op 21 december 1990 in werking zal treden. Deze regelgeving is van toepassing op alle sectoren, met inbegrip van de mediasector (pers en audiovisuele media) en verleent de Commissie exclusieve bevoegdheid om uit te maken of dergelijke concentraties al dan niet verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. Voorts bevat de verordening nog uitzonderingsbepalingen, op grond waarvan de LidStaten passende maatregelen kunnen nemen om andere legitieme belangen te beschermen dan die welke in de verordening in aanmerking zijn genomen, mits deze maatregelen voor het overige verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht. De Raad achtte het dienstig om de pluraliteit van de media te noemen als een van de rechtmatige belangen ten aanzien waarvan het Lid-Staten vrij staat hun nationale wetgeving te blijven toepassen. Wat de media betreft bestaat er dus een dubbele beveiliging, zowel op communautair als op nationaal niveau, om het voortbestaan van de pluraliteit te waarborgen, waaraan de Raad, evenals de Geachte Afgevaardigde, groot belang hecht. * * * Vraagnr. 88 van de heer Barros Moura (H-148/90) Betreft: Sociaal handvest of sociale dumping? De Portugese minister van Arbeid, de heer Silva Peneda heeft, met betrekking tot het gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten, op 24 januari jl. tegenover de werknemerscommissie van het Portugese parlement woordelijk verklaard dat de regering geen enkel artikel van genoemd document heeft geschrapt. Bekrachtigd werd dat een Portugese onderneming in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap en die Portugese werknemers in dienst zou hebben bij een verkregen order niet zou behoeven te betalen wat in het betreffende land wordt betaald. Bestaan er, aangezien deze interpretatie lijnrecht indruist tegen de letter en de geest van paragraaf 2, Titel I van het handvest (gelijke beloning) eventueel geheime clausules? Antwoord Het ligt niet op de weg van de Raad zich uit te spreken over verklaringen die een van zijn leden buiten de Raad heeft afgelegd, of over de interpretatie van een bepaling van het Handvest dat door de Staatshoofden of Regeringsleiders van elf Lid-Staten is aangenomen. De Raad kan de geachte afgevaardigde echter wel geruststellen in die zin dat de elf Staatshoofden of Regeringsleiders geen geheime clausules met betrekking tot het Handvest zijn overeengekomen.
14. 2. 90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/255
* * * Vraagnr. 89 van de heer Cassidy (H-l 51/90) Betreft: Reizigersvrijstellingen Waarom heeft de Raad de reizigersvrijstellingen op 1 januari 1990 niet verhoogd, overeenkomstig één van de elementen van het voorstel van de Commissie (COM(89) 331 (') waarover het Parlement op 23 november 1989 een positief advies heeft uitgebracht? Antwoord Het Commissievoorstel betreffende de geleidelijke verhoging van de vrijstellingen voor reizigers tot eind 1992 is in de tweede helft van 1989 besproken door de ad hoc Groep „Afschaffing van de fiscale grenzen" van de Raad. Alle delegaties waren het erover eens dat het voorstel nauw verband houdt met de harmonisatie van de BTW- en de accijnstarieven. Aangezien daaromtrent nog geen besluit is genomen, worden de besprekingen over het voorstel voor de verhoging van de reizigersvrijstellingen voortgezet. * * * Vraagnr. 90 van de heer Pasty (H-l 54/90) Betreft: Informatica-apparatuur Acht de Raad het, gezien het onvermijdelijke feit dat de diverse instellingen aan hun eigen werkroosters moeten vasthouden, niet noodzakelijk in de verschillende vergaderplaatsen van de instellingen teleconferentie-apparatuur op te stellen, zodat het probleem van gecombineerd vergaderen, zoals bij voorbeeld bij overlegprocedures, wordt opgelost? Antwoord In 1985 zijn in het kader van het interinstitutionele INSIS-project twee videovergaderingsstudio's geïnstalleerd, één bij het Europese Parlement te Luxemburg en de andere bij de Commissie te Brussel (Berlaymontgebouw). Die studio's worden zowel gebruikt voor vergaderingen tussen Brussel en Luxemburg als tussen Brussel en de studio's in de hoofdsteden van de Lid-Staten. Het is de bedoeling in 1990, eveneens in het kader van INSIS, videovergaderingsapparatuur in Straatsburg te installeren. Daardoor zouden er in Brussel, Luxemburg en Straatsburg videovergaderingsvoorzieningen beschikbaar zijn. * * * Vraagnr. 91 van de heer Canavarro (H-l 56/90) Betreft: Betrekkingen EG-Japan Kan de Raad mededelen op welke wijze hij de recente initiatieven van de Commissie tot verbetering van de betrekkingen tussen de Gemeenschap en Japan denkt te ondersteunen met het oog op de geleidelijke opheffing van de structurele belemmeringen die een vruchtbare wederzijdse handel in de weg staan? Antwoord De Raad volgt met aandacht de ontwikkeling van de handelsbetrekkingen met Japan. Hij blijft zich zorgen maken over het gebrek aan evenwicht op de handelsbalans van de (i) PB nr. C 245 van 26.9. 1989,blz.5.
Nr. 3-386/256
Handelingen van het Europese Parlement
Gemeenschap ten aanzien van dit land, welk gebrek aan evenwicht nog zeer groot is, ondanks de forse groei van de communautaire uitvoer. De Raad ondersteunt met kracht de inspanningen van de Commissie om een grotere openstelling van de Japanse markt te verkrijgen voor communautaire uitvoer. Deze inspanningen zijn er met name op gericht van de Japanse autoriteiten de nodige aanpassingen te verkrijgen inzake bepaalde structurele aspecten van de economie van hun land, zoals bijvoorbeeld de distributiestelsels. Over dit laatste punt zijn ook tussen de Verenigde Staten en Japan besprekingen gaande en de Gemeenschap heeft duidelijk laten weten dat de voordelen die uit dit initiatief zouden kunnen voortvloeien, tevens zouden moeten worden uitgebreid tot de Gemeenschap. * Vraagnr. 92 van mevrouwEwing(H-345/89) Betreft: Bestrijding van fraude met landbouwsubsidies In een rapport van het Britse Lagerhuis wordt geraamd dat wellicht niet minder dan 10 miljard ecu op frauduleuze wijze uit de landbouwsubsidies en ontwikkelingsfondsen van de Gemeenschap is verkregen. De Commissie is met verschillende voorstellen gekomen om deze fraude te bestrijden zoals bij voorbeeld voor een verordening om toezicht te houden op de uitbetaling van subsidiebedragen die zijn verleend op de uitvoer van landbouwprodukten en voor een andere verordening waarin een EG-controle in de wijnsector wordt vastgelegd. Deze voorstellen zijn achter, evenmin als enkele andere, door de Raad aanvaard. Waarom heeft de Raad zijn goedkeuring aan deze voorstellen onthouden op welke wijze tracht hij zijnerzijds paal en perk te stellen aan een dergelijk misbruik van EG-middelen? Antwoord De Raad deelt volkomen de mening van hat Geachte Parlementslid - en van het Parlement - omtrent de noodzaak fraude met landbouwsubsidies te bestrijden en is in de loop van 1989 in feite bijzonder actief geweest op dit gebied. De Raad heeft aldus overeenstemming bereikt over de volgende maatregelen: -
met betrekking tot de wijnbouwsector, die door het Geachte Parlementslid specifiek wordt vermeld, worden in Verordening nr. 2048/89, die de Raad op 19 juni 1989 heeft aangenomen, strengere regels vastgelegd inzake de aanwijzing en de werkzaamheden in elke Lid-Staat van de controle-instanties en controleurs in deze sector; deze diensten moeten tevens nauw samenwerken met een geheel nieuwe controlestructuur op communautair niveau, bestaande uit een „groep gespecialiseerde controleurs van de Commissie" die belast is met controles in de wijnbouwsector,
-
met betrekking tot de uitvoerrestituties, die het Geachte Parlementslid eveneens specifiek vermeldt, heeft de Raad (Landbouw) tijdens zijn zitting van 12/13 januari laatstleden een verordening aangenomen die ertoe strekt de onvolkomenheden weg te nemen die de Rekenkamer heeft geconstateerd voor wat betreft de controle bij de uitvoer van landbouwprodukten waarvoor restituties of andere bedragen worden toegekend. Het nieuwe systeem is met name gebaseerd op door douanediensten steekproefsgewijze uitgevoerde fysieke controles op goederen bij uitvoer en op controles van de betalingsaanvraagdossiers door het financieringsorgaan.
In december 1989 heeft de Raad nog twee andere maatregelen genomen ter beperking von de mogelijkheden tot frauduleuze praktijken, namelijk: -
Verordening nr. 3757/89 van 11 december, waarbij de verplichting is ingesteld om met regelmatige tussenpozen, en tenminste één keer per jaar, voor alle opgeslagen produkten een inventaris op te maken, zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden vergeleken met de financiële boekhouding van de interventiebureaus,
14. 2. 90
14. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
-
Nr. 3-386/257
Verordening nr. 4045/89 van 21 december, waarmee beoogd wordt de door de voormalige Richtlijn 77/435/EEG ingestelde controle te verscherpen door verhoging van het minimum aantal controles die moeten worden uitgevoerd aan de hand van de handelsdocumenten van ondernemingen die financiële steun van de afdeling Garantie van het EOGFL ontvangen.
Tenslotte zal de Raad bijzondere aandacht besteden aan alle verdere voorstellen die de Commissie op dit belangrijke gebied meent te moeten indienen. * * Vraagnr. 93, van de heer Newton Dunn (H-555/89) Betreft: Informele „Gymnich"-bijeenkomsten van de ministers Naar verluidt zullen op grond van een „intern Raadsbesluit" in de toekomst gedurende de zes maanden van elk voorzitterschap slechts een maximum van zeven van deze „informele" bijeenkomsten worden gehouden. Zullen deze vergaderingen nog steeds plaatsvinden in een „aangename omgeving en in toeristenhotels"? Indien, zoals wordt bericht, de gesprekken niet worden gevoerd aan de hand van officiële Commissiedocumenten en bijgevolg geen besluiten kunnen worden genomen, rijst de vraag welke belangen van de belastingplichtigen met deze vergaderingen worden gediend? Antwoord Het voornaamste doel van de door de Geachte Afgevaardigde genoemde informele bijeenkomsten is gemeenschappelijk beraad en een zo vrij mogelijke gedachtenwisseling over algemene onderwerpen mogelijk te maken. Deze activiteiten kunnen niet in de plaats komen van de normale werkzaamheden van de Raad. Dit soort vergaderingen heeft duidelijk zijn waarde bewezen, doordat het de ministers in staat stelde een beter inzicht te krijgen in de standpunten van hun collega's. * * * Vraagnr. 94 van de heer McMahon (H-21/90) Betreft: Ierse voorzitterschap Kan de fungerend voorzitter het Parlement mededelen wat onder het Ierse voorzitterschap de voornaamste prioriteiten op sociaal gebiet zullen zijn en of de Raad het eens is met de standpunten van de Ierse minister van Sociale Zaken, zoals deze begin december in de Ierse pers werden weergegeven? Antwoord Met betrekking tot de eerste vraag van de Geachte Afgevaardigde wil ik hem eraan herinneren dat de prioriteiten en bedoelingen van het Ierse Voorzitterschap op sociaal gebied duidelijk zijn aangegeven door de Voorzitter in zijn toespraak tot het Parlement op 16 januari jl. en in zijn antwoord van die zelfde dag op een mondelinge vraag van de heer McMahon over het Europees Sociaal Handvest. * * * Vraag nr. 95 van de heer Cooney (H-22/90) Betreft: Personenverkeer Tot de maatregelen die met het oog op de afschaffing van de grenscontroles worden besproken, behoort de kwestie van personencontroles bij grensoverschrijding.
Nr. 3-386/258
Handelingen van het Europese Parlement
Kan de Raad nadere mededeling doen omtrent de stand van deze besprekingen en mededelen hoeveel tijd hij denkt dat er nodig is om over deze kwestie definitieve overeenstemming te bereiken? Antwoord Op dit moment is in de ad hoc Groep Immigratie een ontwerpverdrag inzake alle aspecten van de personencontroles aan de buitengrenzen van de Lid-Staten van de Gemeenschap in studie. Tijdens de bijeenkomst in Straatsburg heeft de Europese Raad de wens te kennen gegeven dat dit verdrag uiterlijk eind 1990 wordt gesloten. III. VRAGEN AAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDES ZAKEN Vraag nr. 97 van de heerDessylas (H-27/90) Betreft: Militaire interventie van de VS in Panama De van piraterij getuigende militaire inval van de VS in Panama, een onafhankelijke LidStaat van den VN, de installatie van een marionettenregering, de bombardering van militaire doelen en inrichtingen, de gewelddadigheden en de honderden doden vormen gruwelijke schendingen van het internationaal recht, de besluiten van de VN en de rechten van de mens. Zijn de twaalf ministers van Buitenlandse Zaken van de EG in het kader van de politieke samenwerking bijeen, niet van mening dat zij tegen deze daad van piraterij van de VS moeten protesteren en de onmiddelijke terugtrekking van de bezettingstroepen uit Panama moeten eisen? Antwoord Ik zou de geachte afgevaardigde willen verwijzen naar het antwoord dat ik heb gegeven op de mondelinge vraag Nr. H-25/90, gesteld door de heer Alavanos. * * * Vraagnr. 101 van de heer Barros Moura (H-l 47/90) Betreft: Situatie op Oost-Timor Zijn de ministers op de hoogte van de recente gebeurtenissen op Oost-Timor en met name van het doden op 17 januari jl. van twee studenten en een kind door Indonesische soldaten die een demonstratie voor onafhankelijkheid onderdrukten tijdens het bezoek van de ambassadeur van de VS aan Djakarta? Is het de ministers bekend dat de onderdrukking hardere vormen heeft aangenomen en volgens de verzetsbeweging van Timor zelfs „massa-executies" worden overwogen in geval van opleving van het militair verzet tegen de Indonesische bezetters? Welke maatregelen denken de ministers te nemen? Welk gevolg is er gegeven aan de verschillende resoluties van het Europese Parlement, met name in het verslag-Van den Heuvel, over deze aangelegenheid? Antwoord De in de vraag van de geachte afgevaardigde genoemde incidenten zijn in het kader van de EPS niet ter sprake geweest. Voor zover wij geïnformeerd zijn, is bij de incidenten in Dili niemand gedood. Eerdere geruchten van deze strekking zijn niet bevestigd.
14. 2. 90
14.2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/259
Ten aanzien van het vraagstuk van Oost-Timor in het algemeen hebben de Twaalf herhaaldelijk verklaard voorstander te zijn van contacten tussen Portugal en Indonesië onder auspiciën van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Zij hebben de hoop uitgesproken, dat spoedig de weg zal worden vrijgemaakt voor een rechtvaardige, allesomvattende en international erkende regeling, waarin met alle belangen van de bevolking van Oost-Timor rekening wordt gehouden. * * * Vraagnr. 102 van de heer Robles-Piquer (H-35/90) Betreft: Mensenrechten in Namibië De belangrijke media die voor het overgrote deel erkende tegenstanders van de apartheid zijn, hebben de laatste tijd zorgwekkende berichten ontvangen over de SWAPO en wel wat betreft de door deze tussen 1977 en 1989 begane moorden op en toegepaste folteringen van personen van de eigen rassengemeenschap, die als verraders van de SWAPOdoelstellingen werden beschouwd. De Verenigde Naties hebben een speciale missie naar Namibië gezonden waarbij aan het licht kwam dat meer dan 300 door de SWAPO gevangen genomen personen verdwenen zijn. Kunnen de ministers inlichtingen verstrekken over deze situatie en zijn zij niet van mening dat bij de verlening van hulp van de Gemeenschap de voorwaarde moet worden gesteld dat de overheid van het onafhankelijke Namibië de rechten van de mens van alle inwoners van het land eerbiedigt? Antwoord De eerbiediging van de rechten van de mens blijft een onderwerp van voortdurende zorg voor de Twaalf. Wij hebben veel aandacht besteed aan de situatie in Namibië en aan beweerde schendingen van de mensenrechten, en hebben kennis genomen van het daarnaar door de Verenigde Naties ingestelde onderzoeking. In meer algemene zin hebben de Twaalf een beroep gedaan op het verantwoordelijkheidsbesef van alle betrokken partijen, en zij hebben hen opgeroepen de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om een geleidelijke en vreedzame overgang naar onafhankelijkheid te garanderen. Zoals eind december door Europese Raad in Straatsburg werd bevestigd, zal het onafhankelijke Namibië als partij tot de Conventie van Lomé worden toegelaten zodra dit land de wens tot toetreding te kennen geeft. Het zal de geachte afgevaardigde bekend zijn dat de nieuwe Conventie, getekend op 15 december 1989, concrete bepalingen met betrekking tot de mensenrechten omvat, ten einde de inachtneming en bevordering daarvan aan de moedigen, hetgeen door de Gemeenschap en haar Lid-Staten wordt beschouwd als noodzakelijke voorwaarde voor daadwerkelijke vooruitgang. * * * Vraag nr. 103 van de heer Cano Pinto (H-3 7/90) Betreft: Nieuw politiek bestel in Europa Als gevolg van de gebeurtenissen die zich de laatste maanden in verschillende landen van Midden- en Oost-Europa hebben voorgedaan en waarbij deze hun politiek en economisch stelsel hebben veranderd, heeft de fungerend voorzitter van de Raad eind 1989 openbare verklaringen afgelegd over de noodzaak van een nieuw politiek bestel in Europa. Kunnen de ministers dit denkbeeld van het nieuwe bestel in Europa ingevolge de in Midden- en Oost-Europa opgetreden veranderingen ontwikkelen en concretiseren? Op welke wijze denken zij dat deze veranderingen het huidige communautaire bestel en de verwezenlij king van de politieke eenheid van de Europese Gemeenschap zullen beïnvloeden?
Nr. 3-386/260
Handelingen van het Europese Parlement
Antwoord Zoals uit de vraag van de geachte afgevaardigde blijkt, leven wij in een tijdsgewricht waarin wij terecht kunnen hopen op een tastbare verbetering van de betrekkingen in ons werelddeel. De Gemeenschap heeft herhaaldelijk uitdrukking gegeven aan haar doelstellingen en de middelen die zij voor de verwezenlijking daarvan wil aanwenden. Wij verwijzen de geachte afgevaardigde hierbij naar de verklaring van de Europese Raad van Straatsburg waarin de Gemeenschap en de Lid-Staten hun steun aanzeggen voor de verdere stimulering van het integratieproces, de totstandkoming van een openlijke en constructieve dialoog met de EVA-landen en de landen in Centraal en Oost-Europa en waarin zij het grote belang onderstrepen van de rol van de CVSE en de Raad van Europa. Momenteel is het nog te vroeg om duidelijkheid te verschaffen over de vorm waarin de intereuropese betrekkingen in de toekomst zullen worden gegoten. De Gemeenschap is echter voornemens zich in te blijven zetten voor de totstandbrenging van een klimaat van vrede, welvaart, samenwerking en vrijheid waarin zijzelf een hoeksteen zal vormen. * * * Vraagnr. 104 van de heer Pierrôs (H-42/90) Betreft: Verbetering van de levenscondities van de Griekse minderheid in Albanië Ondanks de bepalingen in het Handvest van de Verenigde Naties, de gebieden van het internationale recht en de in het verleden veelvuldig aangegane verdragen, gaat het stalinistische bewind voort met flagrante schendingen van de mensenrechten van de 400 000 zielen bedragende Griekse minderheid. Volgens verschillende meldingen werden onlangs vier leden van deze minderheid, de gebroeders Prassos, opgepakt, gemarteld en gedood, omdat zij nar Griekenland hadden geprobeerd te vluchten. Zijn de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen van plan om op Albanië druk uit te oefenen opdat de levenscondities van de Griekse minderheid worden verbeterd? Antwoord De Twaalf houden de ontwikkelingen in Albanië nauwlettend in het oog. Het zal de geachte afgevaardigde bekend zijn dat dit land niet deelneemt aan de CVSE-besprekingen. Wij stellen echter vast dat Albanië in het kader van de betrekkingen tussen de Balkanstaten onderling, meer toenadering zoekt tot zijn buurlanden. De Albanese autoriteiten zijn op de hoogte van het standpunt van de Twaalf dat de eerbiediging van de mensenrechten, incluesief de rechten van de etnische minderheden, tot de fundamentele verplichtingen van alle staten behoort en van groot belang is voor de totstandkoming van een vertrouwensbasis en van een betere samenwerking op internationaal niveau. * * * Vraag nr. 105 van de heer Elles (H-15 7/90) Betreft: CVSE-proces Wat is volgens de voorzitter van de ministers van Buitenlandse Zaken in het kader van de politieke samenwerking bijeen de rol van de Europese Gemeenschap op de later dit jaar geplande bijeenkomst in het kader van het CVSE-proces (Helsinki-proces)? Is de fungered voorzitter het er bij voorbeeld mee eens dat de Europese Commissie aan een dergelijke conferentie als hoofdonderhandelaar namens alle Lid-Staten van de EG zou moeten deelnemen? Antwoord Zoals de geachte afgevaardigde weet, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de Twaalf tijdens hun informele bijeenkomst in Dublin een principeakkord gesloten over
14. 2. 90
14.2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/261
een bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de 35 aan de CVSE deel nemende landen in de loop van 1990. Sinds het begin van de CVSEbesprekingen plegen de LidStaten van de G emeenschap onderling uitvoerig overleg over de vele op deze conferentie besproken onderwerpen. Aangezien de deelnemers aan de CVSEbesprekingen echter soevereine staten zijn, neemt de Geemenschap zelf niet officieel deel. Bij de ondertekening van de Slotakte van de conferentie van Helsinki in 1975 verklaarde ministerpresident Aldo Moro van Italië in zijn hoedanigheid van fungerend voorzitter van de Raad van de Europese Gemeenschappen dat de Europese Gemeenschappen, naar gelang van het onderwerp, overeenkomstig hun eigen bevoegdheden en procedures zou den kunnen worden betrokken bij de werkzaamheden van de Conferentie en dat voor de tenuitvoerlegging van de resultaten van de onderhandelingen over deze onderwerpen het akkoord van de Gemeenschappen is vereist. De heer Moro deelde de Conferentie mede dat de G emeenschappen de conclusies van de Conferentie voor deze onderwerpen hadden onderzocht en hiermee akkoord waren gegaan. Hij ondertekende de Slotakte van Helsinki dan ook zowel in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Italië uit naam van dat land, als in die van fungerend voorzitter van de Raad van de Europese G emeen schappen uit naam van die Gemeenschappen. Tevens verklaarde de heer Moro dat de term „LidStaten" in kwesties die onder de be voegdheid van de Gemeenschappen ressorteren, moet worden opgevat als zijnde tevens van toepassing op de Europese Gemeenschappen. De LidStaten van de G emeenschap en de Commissie zullen hun standpunten in de toekomst blijven coördineren en trachten een gemeenschappelijk standpunt in te nemen in het CVSEproces als geheel. Wat dit betreft, heeft de Raad op 5 februari verklaard dat de Gemeenschap op de economische topconferentie van Bonn een dynamische rol moet spelen. * * * Vraag nr. 106 van de heer Cooney (H36/90) Betreft: Veiligheidsbeleid, resolutiePoetteringe.a.(') Hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de LidStaten van de Europese Gemeenschap in het kader van de politieke samenwerking bijeen zich over deze resolutie beraden? Zo ja, welke maatregelen worden overwogen ter uitvoering van deze resolutie? Zo neen, wanneer zal dit beraad plaatsvinden? Antwoord Over de resolutie waaraan de geachte afgevaardigde refereert, is in het kader van de Euro pese Politieke Samenwerking nog niet beraadslaagd. Zoals de geachte afgevaardigde weet, worden de resoluties die door het Europese Parlement zijn aangenomen, aan de ministers voorgelegd. De militaire aspecten van de veiligheid vallen niet binnen het kader van de Europese Poli tieke Samenwerking. Overeenkomstig het bepaalde in de Europese Akte hebben de Twaalf op een aantal gebieden in verband met de politieke en economische veiligheids aspecten evenwel gemeenschappelijke standpunten ingenomen. G emeenschappelijke standpunten over een ruim aantal vraagstukken op de internationale ontwapenings agenda worden naar voren gebracht in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en op andere bijeenkomsten waaraan de Twaalf deelnemen. De Twaalf hebben hun steun toegezegd aan de VSSovjetonderhandelingen die in het INFVerdrag zijn uitgemond, als mede aan de lopende onderhandelingen over de halvering van hun strategische strijd krachten, aan de onderhandelingen over de vermindering van de conventionele strijd krachten in Europa en over vertrouwenwekkende en veiligheidsbevorderende maatrege ( ι ) Doc. B3645/89 notulen van 13.12. 1989.
Nr. 3-386/262
Handelingen van het Europese Parlement
len in het kader van het CVSE-proces en aan de onderhandelingen in Genève over de afschaffing van chemische wapens. Er wordt onder de Twaalf behoedzaam overlegd over de ontwikkelingen in Oost-Europa, hetgeen door de ministers op 20 januari in een informele zitting is besproken en volgende week opnieuw zal worden besproken. De Twaalf onderzoeken ook zorgvuldig de nieuwe perspectieven die als gevolg van de politieke veranderingen in Europa voor het CVSE-proces zijn geopend. Met de standpunten die het Europese Parlement over al deze kwesties heeft ingenomen, wordt door de ministers van de Twaalf in het kader van de politieke samenwerking bijeen terdege rekening gehouden. * * * Vraagnr. 107 van mevrouwElmalan (H-65/90) Betreft: „Berufsverbote" in de Bondsrepubliek Duitsland In de Bondsrepubliek Duitsland wordt, ondanks de veroordelingen door de Internationale Arbeidsorganisatie, vastgehouden aan de praktijk dat sommige personen wordt verboden een bepaald beroep uit de oefenen („Berufsverbote"). Uit dien hoofde wordt ook Wolfgang Repp, postbode in Frankfurt, sedert 1975 in het kader van de „Berufsverbote" vervolgd. Al meer dan twintig jaar worden tegen hem processen gevoerd vanwege zijn lidmaatschap van de Duitse communistische partij! Een nieuw proces zal in februari in West-Berlijn plaatsvinden. Zijn de minister van Buitenlandse Zaken bereid te verzoeken om de herintegratie van Wolfgang Repp alsmede de beëndiging van de tegen hem ingestelde vervolging en, meer in het algemeen, een einde te doen maken aan alle discriminatie in het beroep om politieke redenen? Antwoord Het door de geachte afgevaardigde aangesneden probleem valt niet onder de bevoegdheid van de Europese Politieke Samenwerking. * * * Vraagnr. 108 van de heer Avgerinos (H-71/90) Betreft: Werkprogramma van het Ierse voorzitterschap - kwestie Cyprus Bij de recente presentatie van het werkprogramma van het Ierse voorzitterschap door de voorzitter van de Raad op 18 januari 1990, hebben wij met verbazing vastgesteld dat de ondersteuning van het streven van de VN naar een oplossing voor de kwestie Cyprus voor het eerst sinds tien jaar niet als prioriteit van de EPS in het programma van het voorzitterschap is opgenomen. Op de twee recente topconferenties in Madrid en Straatsburg is de wil van de Gemeenschap bekrachtigd om een rechtvaardige en duurzame regeling te vinden, die de eenheid, de onafhankelijkheid, de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Cyprus waarborgt. De secretaris-generaal van de VN, de heer Perez de Cuellar, heeft nieuwe voorstellen gedaan, nadat het overleg door toedoen van de Turks-Cypriotische zijde was afgebroken. Onlangs is een nieuw financieel protocol ondertekend met de Republiek Cyprus, die nauwe betrekkingen met de Gemeenschap heeft in de vorm van een douane-unie. Kunnen de ministers van Buitenlandse Zaken, gezien het bovenstaande, mededelen of de oplossing van de kwestie Cyprus voor de EPS geen prioriteit meer vormt? Voelt de Gemeenschap zich niet meer verantwordelijk voor de uitvoering van haar herhaalde besluiten tot ondersteuning van de initiatieven van de VN voor een vreedzame oplossing van het vraagstuk, de terugtrekking van de Turkse strijdkrachten van het noordelijke deel van het eiland en de eerbiediging van de mensenrechten?
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/263
Antwoord Het standpunt van de Twaalf in verband mit Cyprus blijft ongewijzigd. De geachte afgevaardigde herinnert zich wellicht dat dit standpunkt onlangs op de Europese Raad in Straatsburg werd bekrachtigd met een nieuwe oproep tot alle betrokken partijen om samen te werken met de secretaris-generaal van de Vereinigde Naties en de thans geboden gelegenheid voor een rechtvaardige en duurzame regeling die de eenheid, de onafhankelijkheid, de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Cyprus overeenkomstig de desbetreffende resoluties van de Verenigde Naties waarborgt, niet te laten voorbijgaan. De Twaalf steunen ten volle het voorstel van de secretaris-generaal van de VN voor een spoedig topoverleg tussen de Cypriotische partijen. * * * Vraagnr. 109 van de heer Arbeloa Muru (H-73/90) Betreft: Dodelijke martelingen in Bihar Hebben de ministers van Buitenlandse Zaken van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap in het kader van de politieke samenwerking bijeen, naar aanleiding van het door Amnesty International gepubliceerde rapport, getiteld: Continued Reports of Human Rights Violations in Bihar dat vooral melding maakt van slachtoffers onder de zgn. sheduled castes, stappen ondernomen bij de regering van de deelstaat Bihar en bij de regering van India? Antwoord De vraag van de geachte afgevaardigde is in de EPS niet aan de orde gesteld. De Twaalf gaan in het algemeen ervan uit - en dat standpunt is de regeringen bekend - dat het eerbiedigen van de mensenrechten te allen tijde een internationale aangelegenheid is. Als de Twaalf dan nog afzonderlijke stappen ondernemen, dienen daarbij steeds de omstandigheden van het desbetreffende geval en het vermoedelijke effect van deze stappen voor ogen te worden gehouden, ongeacht of deze in het openbaar of in het geheim worden genomen. * * * Vraag nr. 110 van de heer Langer (H-9 7/90) Betreft: Arrestatie van Feisal Husseini Welke stappen denken de ministers te nemen om de Israëlische regering erop te wijzen dat vele burgers en vertegenwoordigers van de Gemeenschap uiterst verontrust zijn over de arrestatie van Feisal Husseini, die als een waardevol leider wordt beschouwd van de pacifistische beweging, welke streeft naar een dialoog en een vreedzame coëxistentie tussen Palestijnen en Israëliërs? En hoe denken de ministers uitdrukking te geven aan de angst die elke vriend van het Israëlische volk overvalt wanneer hij te horen krijgt dat Husseini op het moment van zijn arrestatie omgeven was door groepen personen die - volgens persberichten - naar heem spuugden en hem scheldwoorden toeriepen zoals „stinkende arabier"? Antwoord De Twaalf waren uiterst bezorgd om de maatregelen die de Israëlische regering tegen Feisal Husseini heeft genomen. Toen hij in december jongstleden gedurende zes maanden het verbod kreeg opgelegd naar het buitenland en in de bezette gebieden te reizen, heeft het Voorzitterschap deze kwestie bij de Israëlische regering aan de orde gesteld en de diepe ongerustheid van de Twaalf ten aanzien van deze maatregelen tot uitdrukking gebracht, waarbij er vooral op werd gewe-
Nr. 3-386/264
Handelingen van het Europese Parlement
zen dat dergelijke maatregelen uiterst ongelegen kwamen nu alle inspanningen erop gericht waren een dialoog met de Palestijnen tot stand te brengen. Op 24 januari jongstleden heeft de Troïka nogmaals bij de Israëlische autoriteiten stappen ondernomen en onder meer verwezen naar de eerder genomen maatregelen tegen Feisal Husseini en andere inwoners van de bezette gebieden, erop wijzende dat dergelijke maatregelen niet bevorderlijk waren voor het scheppen van het voor elke onderhandeling noodzakelijke klimaat van vertrouwen. Deze stappen werden door de Twaalf openbaar gemaakt en wel op 16 januari in een antwoord van het voorzitterschap op mondelinge vraag nr. 610/89 van de heer Arbeloa Muru over de moordpartijen in Palestina. Op 19 januari werd Feisal Husseini gearresteerd en in voorlopige hechtenis genomen. De ambassadeur van het Voorzitterschap in Israël werd opgedragen bij de Israëlische autoriteiten nogmaals uitdrukking te geven aan de bezorgdheid van de Twaalf. De Twaalf weten nu dat Feisal Husseini op 22 januari tegen borgtocht is vrijgelaten. Onder verzwijzing naar der verklaring van de Europese Raad te Straatsburg beklemtonen de Twaalf nogmaals de noodzaak van een open dialoog, ten einde tot een vreedzame regeling te komen omdat alleen die de rechten en legitieme wensen van beide partijen kan garanderen. In dit verband ist het vrijlaten van Feisal Husseini en andere leiders, als bewijs van een gematigde en constructieve houding, essentieel voor de vrije verkiezingen die in de bezette gebieden moeten worden gehouden, met het oog op een alomvattende, rechtvaardige en duurzame oplossing van het conflict in het Midden-Osten. * * * Vraag nr. 111 van de heer Valverde Lopez (H-99/90) Betreft: Stand van de onderhandelingen van de Raad met de Arabische Liga en met het Koninkrijk Spanje over de oprichting van een Euro-Arabische universiteit Op basis van de resolutie van het Europees Parlement van 30 maart 1984 vond op 29 en 30 oktober 1986 te Brussel een tripartiete bijeenkomst plaats over de oprichting van een Euro-Arabische universiteit die werd besloten met een slotcommuniqué van de drie delegaties (de Spaanse staatssecretaris voor Universiteiten on Onderzoek, de Liga van Arabische staten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen). Toch zijn blijkens de mededeling van de Raad alle aspecten, met name de financiële en juridische voorwaarden van dit project, nog niet definitief geregeld. Kunnen de ministers van Buitenlandse Zaken van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap in het kader van de politieke samenwerking bijeen, gezien het feit dat dit onderwerp op de agenda van de in december te Parijs gehouden Euro-Arabische Conferentie stond, uitvoerige informatie verstrekken over de akkoorden die tijdens de genoemde conferentie inzake de Euro-Arabische universiteit zijn gesloten, te meer omdat dit initiatief past in het kader van de Euro-Arabische dialoog en van de betrekkingen met de gehele Arabische wereld? Antwoord Het voorstel voor de oprichting van een Euro-Arabische univesiteit stond niet op de agenda van de Euro-Arabische Conferentie die op 22 december 1989 te Parijs werd gehouden en tijdens welke werd besloten de Euro-Arabische dialoog nieuw leven in te blazen. Niettemin is tijdens de conferentie door sommige Arabische en Europese ministers over dit voorstel gesproken. De Twaalf herinneren eraan dat Spanje tijdens de Europese coördinatievergaderingen die ter voorbereiding van de conferentie werden gehouden, heeft aangekondigd een voorstel over dit project aan de algemene commissie te zullen voorleggen. * * *
14.2.90
14.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/265
Vraagnr. 112 van de heer Ephremidis (H-140/90) Betreft: Arrestatie van mevrouw Kutlu door de Turkse autoriteiten Mevrouw Kultu, echtgenote van de secretaris-generaal van de Verenigde Turkse Communistische Partij, is vrijwillig naar haar vaderland teruggekeerd en vervolgens gearresteerd. Kan de Europese Politieke Samenwerking naar aanleiding hiervan mededelen welke concrete maatregelen zij zal nemen opdat de Turkse overheid definitief ophoudt burgers om hun opvattingen gevangen te zetten, te folteren en te veroordelen? Antwoord Hoewel het door de Geachte Afgevaardigde aangehaalde geval niet werd besproken in het kader van de Europese Politieke Samenwerking, volgen de Twaalfde situatie van de mensenrechten in Turkije van nabij. Daarbij wordt speciaal gelet op de naleving door dit land van alle verplichtingen die het uit vrije wil op zich heeft genomen door toetreding tot internationale verdragen inzake de rechten van de mens. * * * Vraagnr. 113 van mevrouwEwing (H-468/89) Betreft: Verplichte repatriëring van 44 000 Vietnamese bootvluchtelingen naar Vietnam Groot-Brittannië en Vietnam hebben overeenstemming bereikt over de verplichte terugkeer van 44 000 Vietnamese bootvluchtelingen die momenteel in Hongkong verblijven. De consequenties van deze voorgestelde maatregel worden in brede kring als rampzalig beschouwd en zijn reeds streng bekritiseerd door de regering van de VS en de Verenigde Naties. Het repatriëringsproces zal echter volgens de plannen binnenkort een aanvang nemen, tenzij op de Britse regering verdere druk wordt uitgeoefend opdat zij haar beleid verandert. Zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, in het kader van de politieke samenwerking bijeen, bereid een officieel verzoek tot de Britse en Vietnamese regering te richten opdat zij van dit repatriëringsplan afzien en onderhandelingen over een andere oplossing openen, waarbij internationale samenwerking en bijstand wordt verleend? Antwoord „In het Globale actieprogramma dat op de internationale conferentie over Indochinese vluchtelingen (ICIR) in juni 1989 werd overeengekomen, wordt uiteengezet hoe het probleem van de Indochinese vluchtelingen zal worden aangepakt. Op een vergadering van de stuurgroep van de conferentie op 23/24 januari werd bevestigd dat degenen die niet voldeden aan de vereisten om als vluchteling te worden beschouwd, moesten terugkeren naar hun land van oorsprong overeenkomstig de bepalingen van het actieprogramma. Er werd in dit stadium nog geen akkoord bereikt over de datum waarop zou kunnen worden begonnen met de repatriëring van degenen die niet vrijwillig terugkeren. De in januari bereikte overeenkomst geldt voor de Vietnamese bootvluchtelingen op alle plaatsen waar voor het eerst asiel werd gevraagd, inclusief Hong Kong, een gebied waarvoor een LidStaat verantwoordelijk blijft. De Britse regering heeft haar partners in de Gemeenschap op de hoogte gehouden van haar beleid met betrekking tot de Vietnamezen in Hong Kong."
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/266
15.2.90
VERGADERING VAN DONDERDAG 15 FEBRUARI 1990
Inhoud
De leden Cámara Martinez, Robles Piquer, Langer, Briant, Lehideux, Dillen. Ceci, Bertens, Pannella, de heer Andriessen (Commissie) 280
1. Goedkeuring van de notulen De leden Pannella, Buchan, Schmid, Elliott, Cot, Le Pen, Ceci, Chanterie 267 -
2. Opheffing van de parlementaire immuniteit DeledenRoumeliotis,Pannella
Ontwerp-resoluties (doc. B3-345/90) van de heer La Malfa es., (doc. B3-368/90) van de heer Romeos es., (doc. B3-380/90) van de heer Colajanni es., (doc. B3-384/90) van mevrouw Grund, (doc. B3-391/90) van de heer Moretti
270
3. Vorming van een tijdelijke commissie De leden Pannella, Gollnisch, Langer, Ewing, P. Beazley, Gollnisch
271
De leden La Malfa, Romeos, Barzanti, Grund, Moretti, Ferri, Cassanmagnago Cerretti, Taradash, Alavanos, Sir Leon Brittan, Arbeloa Muru, Garaikoetxea Urríza, Staes, Lane, von Alemann, Dury, Newton Dunn, Dury, Newton Dunn, Ewing, Bocklet, Nordmann, Tazdait . . . 285
4. Actualiteitendebat -
Zuid-Afrika Ontwerp-resoluties (doc. B3-318/90) van de heer Capucho c.s, (doe. B3-324/90) van de heer Lucas Pires c.s., (doe. B3364/90) van de heer Dillen c.s., (doe. B3375/90) van de mevrouw Simons c.s., (doc. B3-375/90) van de mevrouw Simons es., (doc. B3-3 79/90) van de leden Colajanni es., (doc. B3-387/90) van de mevrouw Ewing c.s., Deleden Capucho, Lucas Pires, Dillen, Simons, Napoletano, Ewing, Verhagen, Nordmann, P. Beazley, Bettini, De Rossa, Pannella, Buchan, Prag, Barros Moura, Van der Waal, Price, de heer Andriessen (Commissie) 272
-
Roemenië Ontwerp-resoluties (doc. B3-333/90) van de heer de la Cámara en mevrouw Dury, (doc. B3-335/90) van de heer Robles Piquer es., (doc. B3-347/90) van de heer Taradash, (doc. B3-354/90) van de heer de la Malène, (doc. B3-356/90) van de heer Pompidou c.s, (doc. B3-361/90) van de mevrouw Lehideux en de heer Chevallier, (doc. B3-365/90) van de heer Dillen, (doc. B3-3 78/90) van de heer Vecchi es., (doc. B3-394/90) van de heer Bertens
Concentratie van de media
-
Mensenrechten Ontwerp-resoluties (doc. B3-319/90) van de leden von Alemann en Pimenta, (doc. B3-346/90) van mevrouw Aglietta, (doc. B3-358/90) van de heer de la Malène es., (doc. B3-390/90) van de heer Robles Piquer, (doc. B3-393/90) van de heer Rossetti es., (doc. B3-326/90) van de heer Poettering es., (doc. B3-369/90) van de heer Stevenson es., (doc. B3-328/89) van de heer Robles Piquer c.s, (doc. B3-344/90) van mevrouw Veil, (doc B3-348/90) van de heer Langer es., (doc. B3-366/90) van de leden Balfe en Arbeloa Muru, (doc. B3-327/90) van de heer Poettering es., (doe B3-3 73/90) van de heer Linkohr, (doc. B3-349/90) van mevrouw Tazdait, (doe B3-389/90) van mevrouw Simons es. De leden Langer, Poettering, Habsburg, Jensen, Le Pen, Ford
5. Onderwijs en mobiliteit van jongeren mondelinge vragen (doc. B3-22/90) van mevrouw Fontaine es., (doc B3-25/90) van mevrouw Larive es., (doc B3-29/90) van de heer de la Malène es., (doc B3-208/90) van
291
15. 2. 90
Handelingen van het Europese Parlement
de heer Coimbra Martins es., (doe B3-280/90) van de heer Stewart-Clark es., (doe B3-283/90) van de heer Le Chevallier, (doe B3-285/90) van de heer Vecchi c.s. De leden Fontaine, Larive, Killilea, Coimbra Martins, Sir Jack Stewart-Clark, Le Chevallier, Vecchi, mevrouw Papandreou (Commissie), de leden Harrison, Lambrías, Mendes Bota, Rawlings, Bettini, Mazzone, Oostlander, Cox, De Rossa, Gangoiti Llaguno 294 6. Actualiteitendebat (voortzetting) -
Mensenrechten (voortzetting) De ¡eden Nianias, Fernandez Albor, Papayanakis, Stevenson, Bertens, Langer, Newens, Linkohr, Tazdait, Simons, B. Simpson, Pack, Puerta Gutiérrez, Dury, Habsburg, Suárez González, Gutiérrez Díaz, Habsburg, Ford, Suárez González, de heer Marin (Commissie), de ¡eden Bríant, Dury, Ford, Dury, Barton, Tomlinson, Antony, P. Beazley, Ford, Dury,
VOORZITTER: MEVROUW FONTAINE On dervoorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) (') 1. Goedkeuring van de notulen De heer Pannella (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, als Europese afgevaardigden vertegenwoordigen wij de Europese volkeren. Nu er met betrekking tot de werking van onze instellingen problemen rijzen, moeten wij echter uit de pers vernemen wat de toekomst ons brengen zal. De „Journal de Strasbourg" publiceert vandaag een soort de profundis voor Straatsburg, de zetel van ons Parlement. Daarin staan alarmerende cijfers over de schandelijke wijze waarop het geld van de Europese belastingbetalers dreigt te worden verspild aan het, laten wij zeggen, vastgoedbeleid van onze Gemeenschap. Wij hebben valse... - misschien is dit niet naar de zin van de bureaus, maar ik zou toch willen dat de Voorzitter mijn uiteenzetting zou kunnen horen... Mevrouw de Voorzitter, ik dank u en biedt u mijn ver-
Nr. 3-386/267
Ewing, Martinez, Daly, Langer, Daly, Ewing
307
7. Stemming De leden Dillen, Flesch, White, Grund, Martinez, Schwartzenberg, Ceyrac, Schönhuber, Le Pen, Van der Waal, Ford, Antony, Blot, Christensen, Le Chevallier, Lehideux, Megret, Neubauer, Schodruch, Schlee, Tauran, Gollnisch, Vandemeulebroucke, Mazzone, Gollnisch, Mazzone, Tazdait, Martinez, Flesch, Lulling, Fayot, Christiansen, Fernández Albor, Antony, Ib Christensen, Crawley, Van Hemeldonck, Arbeloa Muru, Piermont, Peijs, Van Dijk, Hughes, White, De Rossa, Ephremidis, Estgen, Pagoropoulos, Rønn 316 8. Landbouw en milieu - mondelinge vragen (doe B3-26/90) van de heer Bocklet, (doe B3-212/90) van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming Deleden Bocklet, Falconer, Collins
332
ontschuldigen aan. U weet dat wij reeds tien jaar het recht hebben bij het begin van de vergadering onze Voorzitter, onder verwijzing naar het Reglement, de vragen te stellen die ons bezighouden. Mevrouw de Voorzitter, door hun volstrekt onaanvaardbare houding brengen de regeringen het aanzien van ons Parlement op dit ogenblik ernstig in het gedrang. Mevrouw de Voorzitter, men zegt niet dat de Commissie en de Raad zich op dit ogenblik stiekem met de keuze van een vaste vestigingsplaats voor de Gemeenschappen bezighouden. De Franse regering houdt zich Oostindisch doof, en dat gaat ten koste van Straatsburg en van het internationale en transnationale karakter van onze instellingen en van onze Gemeenschap, en van Straatsburg. Deze schandelijke verwoesting van Brussel, het schandelijke project-Van Maerlant, voor wie wij, Mevrouw de Voorzitter... wij hebben een vestigingsplaats gekozen, maar weten dat wij die nooit zullen gebruiken omdat ze slecht werd opgevat. De „Journal de Stras-
(') Goedkeuring van de notulen: zie Notulen.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/268
15.2.90
Pannella bourg" vertolkt uitsluitend, enige uitzonderingen niet te na gesproken, de mening van de Franse afgevaardigden en geeft daardoor een vertekend beeld van de situatie. Mevrouw de Voorzitter, Straatsburg ligt voor mij moeilijk, maar toch vind ik het schandelijk dat men de Verdragen op die manier schendt en dat men alleen het probleem van het Parlement en niet dat van de Raad en de Commissie stelt. De vastgoedsector, die met de politieke kliek in Brussel samenspant, wordt ook door Franse groepering gefinancierd. Ik meen dan ook dat er over die kwestie volkomen duidelijkheid moet komen. Mevrouw de Voorzitter, wij mogen niet langer de dupe zijn van manipulaties, zoals die welke het Bureau gisteren op touw heeft gezet. Daarin moet enige glasnost komen. Wij moeten weten wie gezegd heeft dat Van Maerlant voor ons een geschikte vestigingsplaats is, hoewel wij die over twee jaar zullen moeten verlaten. De Europese wijk in Brussel is de meest verontreinigde van de gehele stad. Wij hebben nu reeds... (Interruptie van de Voorzitter van de vergadering) Mevrouw de Voorzitter, ik ben klaar, maar ik verzoek u ervoor te zorgen dat men ook noteert dat niet het Parlement maar de Raad en de Commissie tegen de Verdragen in handelen. De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, ik wil twee opmerkingen maken. In de eerste plaats was dit geen motie van orde. Toch heb ik u laten uitspreken. In de tweede plaats is dit volstrekt niet het geschikte tijdstip of de geschikte plaats om dit probleem aan de snijden. Zoals u weet hebben wij niet steeds controle op wat in de pers verschijnt en ik kan u dan ook zeggen dat de berichten waarover u het had volkomen verkeerd zijn. Het Bureau van het Europees Parlement heeft gisteren over de kwestie die u hier zoeven aansneed geen enkele beslissing genomen. Voorts heeft de Voorzitter van het Europees Parlement beloofd dat het probleem hier in deze vergadering te gelegener tijd zal worden besproken. Mijnheer Pannella, als u dat wenselijk acht zult u op dat ogenblik de kwestie zo uitvoering kunnen bespreken als u dat zelf wil. Ik beschouw het debat over dat punt dan ook als gesloten. * * * Mevrouw Buchan (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben reeds tien jaar lid van dit Parlement, maar dit is de eerste keer dat ik hier op deze wijze het woord voer. Ik vind het jammer dat de kwestie Iran deze week niet op onze agenda staat. Deze week is het immers juist een jaar dat de schrijver Salman Rushdie met de dood is bedreigd. Ik hoop dat de overgrote meerderheid van de afgevaardigden die doodsbedreiging afwijst en de auteur ondersteunt. Samen met de heer Stan Newens
heb ik voor Salman Rushdie de volgende korte boodschap opgesteld: „Waarde Salman Rushdie, wij hopen dat u weet hoeveel mensen overal in de wereld in deze voor u moeilijke tijden aan u denken. Het spreekrecht en het recht op vrije meningsuiting werden hard bevochten. Vooral in Europa is de verdediging van dat recht een lange en roemrijke traditie. Wij bevestigen ons diepe geloof in die twee vrijheden en groeten u". Mevrouw de Voorzitter, ik hoop dat ikzelf en vele andere afgevaardigden de faciliteiten waarover wij beschikken zullen gebruiken, opdat zoveel mogelijk mensen in Europa deze boodschap ondertekenen. Ook in Europa moesten wij het hoofd bieden aan kwezelarij, onverdraagzaamheid en moord en moest het recht op vrije meningsuiting worden bevochten. De tekst zal wellicht reeds volgende week in het Belliardgebouw en misschien ook elders beschikbaar zijn. Hij zal in zoveel mogelijke talen worden verspreid en ik verzoek u allen hem te ondertekenen. Mevrouw de Voorzitter, ik dank u dat ik de aandacht van de afgevaardigden op deze vreselijke verjaardag heb kunnen vestigen. De Voorzitter. - Mevrouw Buchan, ik dank u. Wij nemen akte van uw verklaring. * * De heer Schmid (S). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, op de agenda staat mijn verslag over het ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen in besloten milieu. Oorspronkelijk zou het op dinsdag, daarna op woensdag worden behandeld. Het gaat om een raadpleging van de Raad over de rechtsgrondslag. De Commissie juridische zaken en rechten van de burger en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming zijn het erover eens dat artikel 101 van het EEG-Verdrag als rechtsgrondslag moet worden gehandhaafd. Daarom moet de stemming over het verslag op een woensdag plaatsvinden. Wilt u het Parlement vragen of het ermee instemt het debat en de stemming over het verslag tot de volgende vergaderperiode te verdagen? Dat zou ook goed zijn omdat in maart in elk geval een richtlijn op de agenda van de plenaire vergadering zal staan die met dat verslag zeer nauw verband houdt, en wij daarover dus een gecombineerd debat zouden kunnen houden. De Voorzitter. - Mijnheer Schmid, ik vind dat een zeer redelijk verzoek. Ik vraag de vergadering of zij daarmee instemt. (Het voorstel van de heer Schmid wordt aangenomen) * * *
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
De heer Elliott (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil een zeer praktische opmerking maken. Dinsdagavond vrij laat werd na het Vragenuur een kwartier uitgetrokken voor de bespreking van de acties van de Commissie naar aanleiding van de door het Parlement tijdens de vergaderperiodes van december en januari aangenomen adviezen en resoluties. Het document waarop die korte bespreking betrekking had, werd pas gisteren omstreeks 18 uur in de vakjes van de afgevaardigden gelegd, met andere woorden, bijna 24 uur na het ogenblik waarop het zogezegd moest worden besproken. Ik moet zeggen dat ik zoiets nog nooit heb meegemaakt, maar blijkbaar is er nu iets misgelopen. Kunt u doen onderzoeken waarom dit document, dat de afgevaardigden dinsdagavond reeds geruime tijd in hun bezit hadden moeten hebben, zodat zij het konden doornemen en alle vragen stellen die zij wensten, pas 24 uur later werd rondgedeeld? Ik weet niet wiens schuld dat was, maar hoop dat het niet meer gebeurt. De Voorzitter. - Mijnheer Elliott, ik dank u. Ik verzeker u dat dit zal worden nagegaan. * * * De heer Cot (S). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik kwam om één minuut over tien in de zaal en verneem nu dat de notulen reeds zijn goedgekeurd. Ik wil daarop niet terugkomen. Ter attentie van mijn collega's wil ik echter opmerken dat, als ik mij goed herinner, het beginsel van het instemmingsbesluit niet in stemming is gebracht, doch dat wij geweigerd hebben ons daarover uit te spreken. Met betrekking tot de moeilijke kwestie van de rechtsgrondslag, waarover een uitvoerig debat werd gehouden, hebben wij gezegd dat wij daarover beter geen beslissing namen en dat wij de vraag dus beter open lieten. Ik meen dat wij allen vastbesloten zijn de parlementaire controle op de internationale overeenkomsten te verbeteren, en ik zou dan ook niet willen dat men uit de notulen zou afleiden dat wij geen gebruik willen maken van de mogelijkheden die ons Reglement, en in het bijzonder het voortreffelijke artikel 34, ons biedt. De Voorzitter. - Mijnheer Cot, ik neem nota van uw opmerking. Die zal in de notulen van de vergadering van vandaag worden opgenomen. De notulen van de vergadering van gisteren zijn immers reeds op de voorgeschreven wijze goedgekeurd. * * * De heer Le Pen (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb de indruk dat procedurele ontsporingen in dit Parlement steeds meer voorkomen. Duidelijk is dat niemand kan tornen aan het beginsel van de gelijkwaardigheid en gelijkgerechtigdheid van de afgevaardigden, tot welke politieke strekking zij ook behoren.
Nr. 3-386/269
Welnu, ik heb bijvoorbeeld vernomen dat een aantal fractievoorzitters naar aanleiding van een procedurekwestie zijn bijeengekomen om een ontwerp-resolutie op te stellen. Ik neem aan dat ontwerp-resoluties van politiek verwante strekkingen, onder de politieke verantwoordelijkheid van de indieners ervan, gemeenschappelijke voorstellen inhouden. Toch vind ik het abnormaal en onrechtvaardig dat sommige fracties niet bij de opstelling van ontwerp-resoluties over de werking en de controlebevoegdheden zelf van het Parlement worden betrokken. Mevrouw de Voorzitter, indien men, zoals hier in het Parlement reeds vaak is gebeurd, op slinkse wijze het aantal leden van een commissie ad hoc of van een delegatie zou vaststellen door het systeem-d'Hondt zo toe te passen dat bepaalde fracties daarin niet kunnen worden vertegenwoordigd, zou dat een rechtstreekse schending zijn van de geest die onze instellingen moet bezielen. Ik richt dan ook een oproep tot de afgevaardigden en in het bijzonder tot de fractievoorzitters, die de politieke opdracht hebben het Parlement als instelling te verdedigen, die gemakkelijkheidsoplossing, die de geloofwaardigheid van onze instellingen bij onze kiezers aantast, niet te aanvaarden. De Voorzitter. - Ik merk op dat ons Reglement de afgevaardigden wel toelaat moties van orde te stellen en dat ik het vaste voornemen heb het Reglement steeds toe te passen, maar dat de tijd die wij voor die moties van orde uittrekken, van ons actualiteitendebat zal worden afgetrokken. * * * Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik heb veel respect voor dit Parlement en daarom zou ik liever niet moeten terugkomen op de kwestie die onder nr. 398 op onze agenda staat. Juist omdat ik voor dit Parlement respect heb moet ik er u echter op wijzen dat ons vanmiddag zal worden verzocht over een nepdocument te stemmen en dat dit de geloofwaardigheid van het Parlement ernstig in gevaar kan brengen. Op pagina 8 van het verslag-Happart - ik kan u zeggen dat ik alle versies, ook in de andere talen, heb nagekeken omdat ik dacht dat het om een redactionele vergissing in de Italiaanse versie kon gaan - staat letterlijk dat het Parlement het document goedkeurt „gezien het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming". Ook wordt een nummer van een document vermeld. Ter attentie van de afgevaardigden en van het Voorzitterschap merk ik op dat dit advies nooit werd uitgebracht en dus door het Parlement niet kan worden goedgekeurd. De Commissie landbouw heeft immers beslist het document waarover ik het zoeven had, voor bespreking in te dienen zonder op het advies van de Commissie milieubeheer te wachten. Uiteraard is dit geen inhoudelijk probleem. Ik vraag mij alleen af of
Nr. 3-386/270
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Ceci
wij de geloofwaardigheid van het Europees Parlement in gevaar mogen brengen door een nepdocument goed te keuren. Mevrouw de Voorzitter, ik vind dat u zou moeten vragen dit punt van de agenda afte voeren. De Voorzitter. - Mevrouw Ceci, u heeft deze motie van orde reeds gesteld. Ik kan u verzekeren dat de kwestie zal worden onderzocht. Chanterie (PPE). - Mevrouw de Voorzitter, ik wil niet een debat openen, maar ik wil namens onze fractie ook in de Notulen laten opnemen - in verband met de stemming die wij gisteren gehad hebben over het oorspronkelijke amendement Moorhouse - dat onze fractie zich toen van stemming heeft onthouden, precies om geen precedent te scheppen en omdat wij namelijk groot belang hechten aan de procedure en de werkwijze, zoals bedoeld in artikel 34. De Voorzitter. - Heel goed, mijnheer Chanterie. Deze opmerking wordt in de notulen van vandaag opgenomen. 2. Opheffing van de parlementaire immuniteit De Voorzitter. - Ik heb van de Italiaanse autoriteiten een verzoek ontvangen tot opheffing van de parlementaire immuniteit van de heer Pannella. Bovendien heb ik van de Griekse autoriteiten een verzoek ontvangen tot opheffing van de parlementaire immuniteit van de heren Roumeliotis en Tsimas. De heer Roumeliotis (S). - (GR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik zou allereerst willen zeggen hoezeer het mij spijt dat het Parlement zich moet bezighouden met iets dat mij persoonlijk aangaat vooral nu zijn tijd wordt opegeëist door zeer belangrijke kwesties van historische betekenis. Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik wil u, met respect voor uw wensen en de onafhankelijkheid van de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten, een verzoek doen: keurt u alstublieft het verzoek om opheffing van mijn parlementaire onschendbaarheid goed, zodat ik de kans krijg mijn zo langdurig en zo onterecht bezoedelde reputatie ten overstaan van de Griekse rechterlijke macht te verdedigen. Want, mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, voor u staat het bewijs van een geval van politieke vervolging. Immers, hoe zou men anders een beschuldiging noemen die op absoluut geen enkele overtreding van de Griekse grondwet en van de geldende wetgeving is gebaseerd, maar slechts op een paar willekeurige interpretaties en vaagheden over de manier waarop ik mijn plichten van minister in een bepaalde periode heb vervuld. Alleen zo kan ik de procedure die tegen mij, en in het bijzonder tegen de fractie waartoe ik behoor, in gang is gezet, typeren. Zowel de wijze waarop men tot nu toe te werk is gegaan, als de tijd die voor de indiening van genoemd verzoek is uitgekozen zijn een bewijs voor wat ik zeg, want mijn land be-
vindt zich, zoals u weet, in verkiezingstijd en helaas wordt voor de zoveelste keer gebruik gemaakt van verderfelijke lastercampagnes in plaats van gematigde politieke redevoeringen en doordachte argumenten. Als burger en politicus met verantwoordelijkheidsgevoel die jarenlang als minister het algemeen belang in mijn vaderland maar ook in de Gemeenschap, heeft behartigd, beschouw ik het als mijn plicht u het volgende mede te delen: Ik ben blij dat het zover gekomen is dat de omstandigheden zich nu hebben gewijzigd. De tijd van opzettelijk slepend gehouden valse beschuldigingen aan mijn adres is ten einde. De poging mijn eer en goede reputatie te bezoedelen heeft ertoe geleid dat ik nu te maken krijg met de Griekse rechterlijke macht, die alleen rekening houdt met bewijsstukken en niet met kleinzieligheid en politieke doelstellingen. De heer Pannella (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik meen dat ik op dat punt in zekere zin voorrang heb. Door in de Commissie juridische zaken krachtig aan te dringen om mijn aarzelende collega's te overtuigen, heb ik verkregen dat mijn parlementaire immuniteit wordt opgeheven. De Italiaanse justitie gebruikt de niet-opheffing van de immuniteit immers vaak als voorwendsel om af te zien van rechtsvorderingen, die ze in feite niet durft instellen. Mevrouw de Voorzitter, ik wijs het Parlement erop dat de Italiaanse justitie in geen enkel geval waarin wij de ontheffing hadden verkregen - ik meen dat het er zeven zijn - ooit datgene heeft gedaan waarvoor ze toestemming had gevraagd. Ik vraag nogmaals dat ik ter beschikking van het Italiaanse gerecht wordt gesteld. Mevrouw de Voorzitter, toch moet ik een opmerking maken. Ik zal de Commissie juridische zaken verzoeken van iets nota te nemen. Ik zie hier de oudvoorzitter van onze collega's en de oud-voorzitter van de nationale vereniging van Italiaanse magistraten. Mevrouw de Voorzitter, smadelijk en strijdig met het persoonlijk recht op eerbied en een eigen identiteit is het feit dat de Italiaanse justitie - en niet de eerste de beste Italiaan - telkens opnieuw uitspraken doet die niet met de voorschriften van het strafrecht stroken. Wanneer ik dus - wat ik wens - ter beschikking van de Italiaanse justitie wordt gesteld, zal ik op volstrekt willekeurige basis worden geoordeeld. De Italiaanse justitie neemt immers de voorschriften van een proces per diretissima, die in dit geval moeten worden toegepast, nooit in acht. Dit wordt dus een netelige kwestie. Dames en heren, ik zal op de opheffing van mijn immuniteit aandringen, maar, Mevrouw de Voorzitter, wij zullen ook vragen dat de Commissie juridische zaken de toestand in Italië met betrekking tot de immuniteiten onderzoekt. Wanneer wij met opheffing instemmen, stelt de Italiaanse justitie immers geen strafvordering in, wat volgens mij een ernstige zaak is. Ik ben blij dat ik door mijn houding een situatie heb doen ontstaan waarin
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/271
Pannella
dat op volkomen onweerlegbare wijze zal kunnen worden aangetoond. De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, en ook mijnheer Roumeliotis, wij nemen nota van deze verklaring in verband met een persoonlijk feit. De verzoeken worden overeenkomstig artikel 5, van het Reglement, doorgestuurd naar de ter zake bevoegde commissie, die deze behandelt, dat wil zeggen naar de Commissie Reglement, onderzoek geloofsbrieven en immuniteiten. 3. Vorming van een tijdelijke commissie De Voorzitter. - Ik heb van acht fracties een ontwerpresolutie ontvangen overeenkomstig artikel 109 van het Reglement, over de instelling van een tijdelijke commissie ter bestudering van het effect van het Duitse herenigingsproces op de Europese Gemeenschap; de ontwerp-resolutie is rondgedeeld en heeft het nummer doc. B3-415/90. De kandidaten worden zeer binnenkort bekendgemaakt. Zodra deze bekendmaking heeft plaatsgevonden, wordt een termijn vastgesteld voor de indiening van tegenkandidaten en de stemming over de instelling van deze tijdelijke commissie en over de samenstelling zal vanmiddag te 18.00 uur plaatsvinden. De heer Pannella (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, u verwees naar artikel 109. Ik zou willen weten of het om het tweede of het derde lid gaat. Mevrouw de Voorzitter, dat acht fracties zich verenigen om ons Parlement nog verder te verzwakken, dat de betrokken delegaties het stilzwijgen bewaren, dat men door een uitbreiding van het aantal commissies het werk van de parlementaire delegaties belemmert en het systeem d'Hondt of een soortgelijke regeling toepast, houdt in dat men belet dat alle afgevaardigden en fracties het hunne kunnen bijdragen. Het beginsel van de representativiteit is belangrijker dan dat van de evenredigheid. Met het gecorrigeerde evenredigheidsbeginsel-d'Hondt belet ons Parlement een groot deel van de afgevaardigden hun werk te doen. Mevrouw de Voorzitter, ik vind dit een zeer ongelukkig voorstel. Ik hoop dat men ons niet zal vragen het goed te keuren. Anders zal ik een beroep doen op het zelfrespect van het Parlement, ook van voorzitters van de commissies en van bijvoorbeeld de delegatie voor Duitsland, om te beletten dat de kwaliteit van de werkzaamheden van ons Parlement nog verder verslechtert. De Voorzitter. - Mijnheer Pannella, ik merk nog eens op dat de tijd die wij thans aan moties van orde besteden van de tijd voor het actualiteitendebat zal worden afgetrokken. Ik moet u daaraan nogmaals herinneren. U weet dat het Parlement aan het actualiteitendebat zeer veel belang hecht en dat het ook voor ons imago
bij de publieke opinie uiterst nuttig is. Ik moet u daaraan nogmaals herinneren. Mijnheer Pannella, wij hebben dat uiteraard nagegaan. Wat ik zeg geldt natuurlijk ook voor de andere sprekers die het woord zullen voeren en die wellicht hetzelfde onderwerp zullen behandelen. Wij hebben uiteraard onderzocht of de procedure in overeenstemming is met ons Reglement. Artikel 109, paragraaf 2, gecombineerd met artikel 110, paragraaf 2, dat bepaalt dat amendementen op de voorstellen van het Bureau slechts ontvankelijk zijn indien zij door ten· minste dertien leden worden ingediend, laat ons toe deze procedure te volgen. Mijnheer Pannella, u zult de opmerkingen die u daarstraks maakte, zo uitvoerig kunnen toelichten als u dat zelf wenst. U zult dat echter wel moeten doen binnen uw spreektijd in het debat dat voor de stemming van vanavond zal plaatsvinden. De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, volgens mij gaat het hier om een wijziging van de agenda, wat niet zomaar kan. De wijziging werd niet aangekondigd en volgens mij moeten wij daarover dan ook stemmen. Voorts sluit ik mij aan bij de heer Pannella. Het is duidelijk dat bij het overleg tussen acht fracties van het Parlement, een aantal minderheidsfracties werden uitgesloten en dat men, als men bij de vaststelling van het aantal leden van de delegaties de rekenkundige regel van de evenredige zetelverdeling toepast, het gevaar loopt - wij zijn bereid in de intellectuele eerlijkheid van onze collega's te geloven, maar daarover zullen wij meteen meer weten - de minderheidsfracties eveneens uitsluit. Dat men de procedure aldus misbruikt is evident. Dat doet men ook door de oprichting van commissies ad hoc voor aangelegenheden waarvoor de vaste commissies, bijvoorbeeld de Commissie institutionele zaken, de Commissie externe betrekkingen of de Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid volkomen bevoegd zijn. Wij zien dan ook het nut van dit voorstel niet in en vrezen dat men bepaalde minderheidsfracties en niet-ingeschreven afgevaardigden eens te meer wil beletten aan de werkzaamheden over deze voor ons Parlement uiterst belangrijke kwesties deel te nemen. De heer Langer (V). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, onze fractie werd door uw mededeling volkomen verrast en kon zich over deze kwestie derhalve nog geen mening vormen. Onze fractie werd daarover niet geraadpleegd en heeft dit voorstel ook niet medeondertekend. Ik verzoek u dan ook ons mee te delen wanneer dit punt op de agenda komt en wat de indieningstermijn voor de kandidaturen is. Wij weten immers nog steeds niet meer dan dat acht fracties hebben voorgesteld, overeenkomstig paragraaf 2 van artikel 109, een commissie op te richten. Wij weten niet welke beslissing het Parlement zal nemen, hoeveel leden die commissie zal tellen en wanneer de termijn voor de kandidaturen verstrijkt.
Nr. 3-386/272
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Langer
Voorts verbaast het mij dat zo'n belangrijke beslissing, die het Parlement met een nieuw orgaan opzadelt, inderhaast wordt genomen, 's ochtends om 10.30 uur wordt aangekondigd en 's middags om 18.00 uur reeds zou moeten worden goedgekeurd. Het is op zijn minst gezegd ongebruikelijk dat het Parlement in zo'n ijltempo een nieuw orgaan opricht, waarvan de opdracht nog volkomen onduidelijk is. De Voorzitter. - Dames en heren, ik zou u een voorstel willen doen. Vanavond om 18.00 uur zouden wij, vooraleer ons over de grond van de zaak, met andere woorden over de oprichting van de commissie en over de door de fracties voorgedragen kandidaten te stemmen, eerst over de inschrijving van dat punt op de agenda kunnen stemmen. Ik meen dat het voorbarig zou zijn dat nu reeds te doen. De fracties moeten immers overleg kunnen plegen. Mevrouw Ewing (ARC). - (EN) Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die de heer Langer hier namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement heeft gemaakt. Mijn lange ervaring als afgevaardigde in dit Parlement heeft mij geleerd dat een meerderheid haar geloofwaardigheid niet versterkt door minderheden slecht te behandelen en uit te sluiten. De grotere fracties hebben hier de wijsheid niet in pacht. Het waarmerk van elk democratisch Parlement is de wijze waarop het de minderheidsfracties behandelt. Ik vind dit ronduit schandelijk. De heer P. Beazley (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, wanneer bent u voornemens tot de orde van de dag over te gaan? Wij hebben nu reeds bijna 35 minuten aan andere problemen besteed. Kunt u er voortaan voor zorgen dat de schamele drie uur die voor het actualiteitendebat wordt uitgetrokken uitsluitend daarvoor wordt gebruikt en dat andere kwesties op een ander tijdstip worden besproken? Anders zullen wij andere stappen moeten ondernemen opdat de voor het actualiteitendebat uitgetrokken tijd daarvoor ook daadwerkelijk wordt gebruikt. De Voorzitter. - Mijnheer Beazley, ik dank u voor die opmerking, maar het Voorzitterschap moet het Reglement naleven. Mijnheer Gollnisch, wil u het actualiteitendebat nogmaals inkorten? Bent u bereid die verantwoordelijkheid op u te nemen? De heer Gollnisch (DR). - (FR) Daartoe ben ik inderdaad bereid. Het is immers niet de schuld van mijn fractie dat de meerderheidsfracties overeengekomen zijn de agenda stiekem te wijzigen. U heeft voorgesteld wat ikzelf, overeenkomstig de rechten die het Reglement mij verleent, had gevraagd, namelijk dat over de agendawijziging zou worden gestemd. Ik meen dat wij dat nu kunnen doen. De Voorzitter. - Wij zullen daarover, zoals ik zoeven zei, om 18.00 uur stemmen.
De heer Gollnisch (DR). - (FR) Dat is volstrekt onmogelijk. Men kan om 18.00 uur niet stemmen over een wijziging van de agenda, waardoor men twee minuten later over het voorstel zelf zou moeten stemmen. Op die manier worden de afgevaardigden van hun amenderingsrecht beroofd. Mevrouw de Voorzitter, ik wijs erop dat men volgens paragraaf van artikel 109 niet eerst over het beginsel van de oprichting van de delegatie en pas daarna over haar bevoegdheden of samenstelling kan stemmen. Het document dat ons werd voorgelegd is strijdig met het Reglement. Volgens het Reglement moeten wij immers, op basis van een enkel document, tegelijkertijd over het beginsel van de oprichting, de bevoegdheden en de samenstelling van deze tijdelijke Commissie stemmen. Als afgevaardigden hebben wij het recht op al die punten amendementen in te dienen en daarom moet men ons, nadat de kwestie op de agenda is geplaatst, voldoende tijd geven om die amendementen voor te bereiden. (Applaus van de Technische Fractie Europees Recht) De Voorzitter. - Mijnheer Gollnisch, ik meen dat het voorstel dat ik daarstraks formuleerde aan de wens van het Parlement beantwoordt. Het ging immers om de mededeling van een wijziging van de agenda. Ik zeg u nu dat wij om 18.00 uur over de agendawijziging zullen stemmen. Ik neem de verantwoordelijkheid op mij... (Interruptie van de heer Gollnisch) Mijnheer Gollnisch, het debat zal plaatsvinden indien het Parlement dat zo beslist. Ik herinner u eraan dat de afgevaardigden volgens het Reglement slechts één keer over hetzelfde ontwerp het woord kunnen voeren. Als wij het Reglement strikt toepassen... Dames en heren, op mijn verantwoordelijkheid beginnen wij nu met het actualiteitendebat. (Interruptie) Mijnheer Gollnisch, ziehier nogmaals de procedure die ik u voorstel. Om 18.00 uur zal het Parlement zelf beslissen of wij deze kwestie op de agenda plaatsen. Als het antwoord positief is zullen wij over het beginsel van de oprichting van de Commissie stemmen en zullen wij een termijn openen voor de indiening van amendementen met betrekking tot haar samenstelling. (Interruptie van de heer Gollnisch) Mijnheer Gollnisch, wij hebben het probleem onderzocht in het licht van artikel 109 en artikel 110, tweede lid. 4. Actualiteitendebat De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties overeenkomstig artikel 64 van het Reglement.
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Nr. 3-386/273
Voorzitter
Zuid-Afrika De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over zes ontwerp-resoluties over Zuid-Afrika: -
(doc.B3-318/90) van de heer Capucho c.s., namens de Liberale en Democratische Fractie, over de positieve ontwikkelingen in Zuid-Afrika;
- (doc.B3-324/90) van de heer Lucas Pires c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over Zuid-Afrika; -
(doc.B3-364/90) van de heer Dillen c.s., namens de Technische Fractie Europees Rechts, over de ontwikkelingen in Zuid-Afrika;
-
(doc.B3-375/90) van de mevrouw Simons c.s., namens de Socialistische Fractie, over Zuid-Afrika;
- (doc.B3-379/90) van de leden Colajanni c.s., namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, over Zuid-Afrika; -
(doc. B3-387/90) van de mevrouw Ewing c.s., namens de Regenboogfractie, over initiatieven van de Gemeenschap tot verwezenlijking van een eerlijke en rechtvaardige samenleving in Zuid-Afrika.
De heer Capucho (LDR). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, in de afgelopen maanden is onze politieke betrokkenheid bijna obsessief, - al moge dat om natuurlijke en begrijpelijke redenen zijn - gericht geweest op de politieke ontwikkelingen in de staten van Midden- en Oost-Europa. De jongste politieke ontwikkelingen die in Zuid-Afrika hebben plaatsgevonden, rechtvaardigen volledig dat onze aandacht eveneens wordt gericht op dit subcontinent en dat wij ons evenzeer gelukkig prijzen omdat ook deze belangrijke regio het toneel is van een proces waarvan wij hopen dat het onomkeerbaar is, en in de richting gaat van volledige democratisering, vrijheid en vooruitgang. Laten wij ons er daarom over verheugen dat als vervolg op de moedige rede van president De Klerk, op 2 februari, het Afrikaans Nationaal Congres, het Verenigd Democratisch Front en andere politieke organisaties zijn gelegaliseerd. Laten wij ons daarom ook verheugen over de vrijlating van de historische leider van het ANC, Nelson Mandela, waardoor de weg openligt naar onderhandelingen die ongetwijfeld zullen leiden tot een vreedzame overgang naar een democratie zonder rassendiscriminatie die de legitieme rechten van alle minderheden volledig respecteert. Anderzijds kunnen wij niet nalaten alle bij dit proces betrokken groeperingen met klem aan te raden om niet te proberen economische oplossingen af te dwingen waarvan de recente geschiedenis eens te meer heeft aangetoond dat zij volledig hebben gefaald.
Maar hoewel deze, zonder enige twijfel moedige, maatregelen noodzakelijk en urgent waren, kunnen we niet vergeten dat zij nog niet voldoende zijn. Want, geachte collega's, de wettelijke basis van de apartheid bestaat nog steeds, evenals er nog steeds risico's worden veroorzaakt door diegenen die niet bereid zullen zijn om privileges en voorrechten af te staan die hoofdzakelijk gebaseerd zijn op dat verwerpelijke racistische systeem. Daarom zijn wij van mening dat de buitenlandse druk op de regering van Zuid-Afrika moet doorgaan, omdat in het andere geval voorwaarden zouden kunnen ontstaan waaronder de binnenlandse, strijd tegen de apartheid zich van gewelddadige middelen zou kunnen gaan bedienen. En wij zullen de eersten zijn om niet slechts het verminderen van die pressie aan te bevelen, maar zelfs om steun en intensieve samenwerking met de Gemeenschap en haar lidstaten aan te bevelen, zodra er duidelijke tekenen zijn dat de Republiek Zuid-Afrika vastbesloten, zoals wij allen wensen, de weg inslaat van de vrije en democratische naties. De heer Lucas Pires (PPE). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, geachte collega's, de Europese Volkspartij is van mening dat de toestand in Zuid-Afrika aan het veranderen is op een ingrijpende en onomkeerbare wijze, op weg naar vrijheid, vrede en democratie. De vrijlating van Nelson Mandela, de opschorting van de voltrekking van doodvonnissen en de legalisering van de anti-apartheidsbewegingen zijn werkelijk geen onbelangrijke zaken; integendeel, het zijn de eerste stappen op weg naar een nieuwe geschiedenis voor Zuid-Afrika. Daarom ben ik blij dat ik de moed van deze twee maatregelen mag prijzen, met name van president De Klerk en Nelson Mandela, wiens goede trouw en plannen voor verandering niet meer aan twijfel onderhevig kunnen zijn. Hoewel het nog nodig zou kunnen zijn om de druk op de regering van ZuidAfrika te handhaven, is het ook rechtvaardig om haar aan te moedigen om te beginnen met het ontmantelen van de racistische wetten en het systeem van de apartheid in zijn geheel. Iedereen moet begrijpen dat in de huidige toestand het slechtste zou zijn, halverwege te blijven steken. Nelson Mandela en het ANC, waarvan wij de vrijlating en legalisering ten zeerste toejuichen, moeten zich ook inzetten voor de vrede en snelle onderhandelingen over een democratische grondwet voor Zuid-Afrika. Wat geen zin heeft, is om tegelijkertijd te praten over geweld en over onderhandelingen. Bovendien zijn wij van mening dat het op dit moment beter is om Zuid-Afrika aan te moedigen dan om sancties uit te voeren. Vandaar dat vanuit dit uitgangspunt is ons voorstel dat de EG de sancties die door de Gemeenschap worden uitgevoerd heroverweegt, en ze stuk voor stuk beëindigt, terwijl de Zuid-Afrikaanse regering een einde maakt aan de apartheid. Vrede wordt met vreedzame middelen tot stand gebracht, niet met geweld. De dialoog zal slechts door middel van de dialoog bereikt kunnen worden, niet met wantrouwen en bedreigingen. De waardigheid van mensen zoals Mandela en De
Nr. 3-386/274
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Lucas Pires
Klerk geeft ons de hoop dat de moeilijkste van alle soorten van moed, de moed om vrede te stichten, mogelijk is. In een wereld waar alle onderdrukking en bedreigingen van buitenaf al gevallen zijn, hebben de Zuidafrikanen hun hele toekomst in eigen hand. Ze zijn van niemand meer afhankelijk. Onze hoop en aanmoediging vergezellen hen echter, meer nog dan ooit tevoren. De heer Dillen (DR). - Voorzitter, collega's, alle volksgroepen en stammen in Zuid-Afrika moeten recht hebben op hun eigenheid, moeten recht hebben op welvaart en welzijn. Dit geldt ook en zeker voor de Engelsen en voor het Afrikanervolk. De afstammelingen van Jan van Riebeeck, Pieter Retief en Paul Krüger hebben aan de wereld nationale en universele dichters geschonken als van Wijck Louw, W.E.G Louw, Eybers, Opperman en anderen en ik voeg eraan toe, zonder de hetze tegen Zuid-Afrika was een van hun zeker in aanmerking gekomen voor de Nobelprijs letterkunde. Men kan dit romantisme noemen. Het deert mij niet omdat dit romantisme ook realisme is. Het realisme van het Afrikanervolk dat nu bijna 350 jaar aan de Kaap leeft en werkt en strijdt en het recht heeft als Afrikanervolk nog meer dan 350 jaar daar te leven. Dit recht klinkt als wens, verlangen, wil, belofte, ja als een gebed in het nationaallied van Zuid-Afrika: „Dat die erwe van ons' vaad're vir ons kinders erwe bly, knegte van die Allerhoogste teen die hele wereld vry". Ik heb dit gezegd met het hart en de geest en ik voeg er ten slotte nog rationeel verstandelijk aan toe: wij moeten alle geweld en terreur in Zuid-Afrika veroordelen. Ik herinner eraan dat in de eerste en de laatste plaats voornamelijk de zwarten het slachtoffer geweest zijn van geweld en terreur. Ik herinner eraan dat in Zuid-Afrika geen chaos mag komen zoals in andere Afrikaanse landen. Wij moeten ons onthouden van hetze, wij moeten ons onthouden van economische en culturele sancties. (Applaus) Mevrouw Simons (S). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, het is juist dat we niet met dit debat kunnen beginnen, zonder eerst uiting te geven aan onze vreugde over de vrijlating van Nelson Mandela, de grote leider van het ANC en de belichaming van de hoop van alle verdrukten, niet alleen in Zuid-Afrika, maar overal ter wereld! Bij de aanvang van dit debat moeten we er ook bij stilstaan en ons erover verheugen dat de massale democratische beweging in Zuid-Afrika eindelijk politieke bewegingsvrijheid krijgt. Dat geldt voor de verboden organisaties van het ANC over de PAC tot de communistische partij van Zuid-Afrika, waarvan de grote verdienste er overigens in bestaat dat ze de stem van de verdrukten ten gehore brengt. Ook de 33 verboden en aan banden gelegde organisaties, zoals het Verenigd Democratisch Front, kunnen eindelijk weer vrij opereren. Wat nu de huidige situatie betreft, wil ik onderstrepen dat ik ervan overtuigd ben dat president De Klerk een
verstandig man is en dat het proces dat hij op gang heeft gebracht kan worden toegejuicht, wat wij dan ook doen. Hij heeft immers ingezien dat de apartheid in Zuid-Afrika niet kan worden gehandhaafd. Het verzet van het Zuidafrikaanse volk kan niet worden gebroken. De militaire acties in de buurlanden zijn mislukt. De regering van de apartheid heeft in militair opzicht definitief afgedaan. De economische situatie is erbarmelijk slecht. De werkloosheid neemt toe, ook onder de blanke bevolking. Ondanks de recente onderhandelingen over de sanering van de schuld groeit de buitenlandse schuld aan, en aan het internationale isolement van Zuid-Afrika zal er geen eind komen, zolang de apartheid blijft bestaan. De sancties hebben dan toch een resultaat opgeleverd ! Dat geven nu zelfs ook vertegenwoordigers van de Zuidafrikaanse regering openlijk toe.Dat bevestigt wat wij als socialisten en de meerderheid van dit Parlement al jaren zeggen, namelijk dat de regering van de apartheid onder druk moet worden gezet. Dat is de enige taal die ze begrijpt. Die druk en de financiële, politieke en economische sancties helpen de bevolking van Zuid-Afrika. Dat is duidelijk te zien, want nu is er hoop. De verdrukking blijft echter bestaan. Dit zijn nog maar de allereerste stappen. Wat staat ons nu te doen ? De Europese Gemeenschap dient haar huidige beleid voort te zetten en nog te verbeteren, wat inhoudt dat ze de bestaande sancties tot nader order moet handhaven. Ze dient de zogenaamde positieve maatregelen voor de slachtoffers van de apartheid te handhaven en zelfs te versterken. Tenslotte moet de samenwerking met de frontlijnstaten geconsolideerd worden. Het is bijzonder verheugend dat de Commissie en de meeste regeringen van de lidstaten het daarover eens zijn. Alleen de Britse premier is weer eens het buitenbeentje. Samen met de overige socialisten hoop ik stellig dat ze op de bijeenkomst van de ministers van Buitenlandse Zaken te Dublin op 20 februari flink wordt terechtgewezen. De linkse fracties, de Fractie van de Europese Volkspartij en de Liberale en Democratische Fractie hebben in verband met dit vraagstuk een compromistekst opgesteld, waarin die wensen worden geformuleerd. Dat is ook de reden waarom we hem onderschrijven. Verder bevat die tekst een oproep aan de Zuidafrikaanse regering om de gevangenen vrij te laten en zich daarbij mild op te stellen. Nu verneem ik zopas dat de Christen-democratische Fractie en de Liberale Fractie niet meer met die tekst akkoord gaan. Ik ben daarover verontwaardigd en betreur dat ten zeerste. Welnu, collega's, dat is uw probleem ! Als u het in uw fracties niet eens kunt worden over het beleid dat u wenst te voeren, dan moet u dat met elkaar uitvechten. Wij trekken daaruit onze conclusies. De volgende keer zullen wij ons waarschijnlijk anders opstellen en
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/275
Simons
onze visie veel duidelijker profileren, want onze standpunten en onze eisen zijn veel radicaler. Wij willen dat alle politieke gevangenen onvoorwaardelijk worden vrijgelaten. Er zijn er meer dan 2.500, waaronder honderden kinderen en jongeren. Alle restrictieve maatregelen in het land moeten worden opgeheven, en over de agenda voor de onderhandelingen mag geen twijfel bestaan. Het komt erop aan de apartheid definitief af te schaffen. Het gaat niet om hervormingen, maar om de opstelling van een nieuwe, democratische grondwet die alle burgers van Zuid-Afrika dezelfde rechten waarborgt. Die eisen, die wij onderschrijven, zijn vervat in de zogenaamde verklaring van Harare, die door Nelson Mandela en het ANC is ondertekend en het programma van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid vormt. Ze is door de diverse landen goedgekeurd en zou ook als basis voor ons verdere beleid inzake ZuidAfrika moeten dienen. Er moet nog een lange weg worden afgelegd. We maken dan ook van deze gelegenheid gebruik om de onderdrukte bevolking onze verdere steun toe te zeggen. We hebben dat al meermaals gedaan, ook in Zuid-Afrika zelf, toen we daar door de vertegenwoordigers van de onderdrukte zwarte meerderheid werden ontvangen. We zullen dat blijven doen, totdat Zuid-Afrika rechtvaardigheid en vrijheid kent, zoals het reeds in 1955 in het Handvest van de vrijheid van het ANC werd geformuleerd, totdat alle Zuidafrikanen, blanken en zwarten, vrij in dat land kunnen leven.Ik vraag u met aandrang deze compromisresolutie, die weliswaar te wensen overlaat, maar die we toch samen hebben uitgewerkt, aan te nemen. De Socialistische Fractie zal zich in de toekomst aan deze compromistekst houden. Ik hoop dat we zo een duidelijk signaal naar Zuid-Afrika kunnen sturen en onze steun aan de zwarte bevolking van Zuid-Afrika duidelijk maken. (Applaus) Mevrouw Napoletano (GUE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, toen Nelson Mandela op zondagmiddag 11 februari werd vrijgelaten begrepen wij allen dat voor Zuid-Afrika een nieuwe tijd kan beginnen. De vrijlating van Nelson Mandela had immers niet alleen een grote symbolische betekenis, maar was ook een belangrijke politieke gebeurtenis. Thans kan een echte dialoog op gang komen waarin de zwarte meerderheid, naast de andere deelnemers, een belangrijke rol kan spelen. De vertegenwoordigers van de Zuidafrikaanse regering, president De Klerk en de minister van Buitenlandse Zaken, hebben niet verheeld dat het internationale politieke isolement en de economische sancties, die door de Gemeenschap en vele andere landen tegen Zuid-Afrika werden getroffen, tot die afloop hebben bijgedragen. Dat zou vooral mevrouw Thatcher, die nog steeds koppig aan het standpunt van haar regering vasthoudt, tot bezinning moeten aanzetten.
Deze gebeurtenissen zijn zeer belangrijk, maar belangrijk is ook dat de verklaringen van president De Klerk spoedig werkelijkheid worden, dat weldra een einde komt aan de noodtoestand, dat het Afrikaans Nationaal Congres, het Panafrikaans Congres en de Zuidafrikaanse communistische partij wettelijk worden erkend, dat de talrijke politieke gevangenen worden vrijgelaten en dat onderhandelingen worden geopend die, op basis van gelijkwaardigheid, leiden tot de totstandbrenging van een samenleving zonder apartheid en een niet-raciale staat. Wij moeten de zaak van de vrijheid van de zwarte meerderheid in Zuid-Afrika blijven steunen alsof het om onze zaak ging en de communautaire hulpverlening aan de slachtoffers van de apartheid voortzetten. Wij moeten de Raad verzoeken de economische sancties, zoals Nelson Mandela zelf heeft gevraagd, te handhaven. De rechtsgrondslagen voor de apartheid bestaan immers nog steeds. Tenslotte moeten wij er ook voor zorgen dat het democratiserings- en bevrijdingsproces tot een goed einde wordt gebracht en niet meer kan worden omgekeerd. Alle democratische krachten in dit Parlement zouden over die redelijke en rechtmatige eisen een consensus moeten bereiken. Tot mijn spijt heb ik vernomen dat mevrouw Simons en twee fracties, namelijk de EVP en de Liberale en Democratische Fractie, die vroeger nochtans hun instemming hebben betuigd met documenten waarin die eisen als rechtmatig werden beschouwd, en die dit proces op gang hebben gebracht, thans hun houding herzien. Ik richt een politieke oproep, niet alleen tot de fracties, maar ook tot talrijke leden van de fracties die het over soortgelijke resoluties steeds met ons eens waren. Mevrouw Ewing (ARC). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, toen ik advocate was, hoorde je in de rechtbanken voor strafzaken zeggen dat iemand die langer dan een tiental jaren in de gevangenis had gezeten er gebroken uitkwam. Nu hebben we een man na 27 jaar de gevangenis zien verlaten als een imponerende figuur, kaarsrecht, statig en merkwaardig genoeg niet verbitterd. Nu er aan de euforie en het gedans op straat stilaan een einde komt, moeten we opnieuw de realiteit onder ogen zien en erop wijzen dat hij weliswaar is vrijgelaten, maar niet echt vrij is, omdat hij geen stemrecht heeft, terwijl dat toch de gewoonste zaak van de wereld zou moeten zijn. Hij heeft echter geen stemrecht. De bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika worden nog steeds gescheiden gehouden. De rassenscheiding op de stranden is weliswaar opgeheven, maar de discriminatie op het stuk van de medische verzorging en de onderwijsmogelijkheden blijft bestaan, 87% van de grond is in handen van de blanken en de thuislanden zijn nog steeds een feit. Wat de sancties betreft, betreur ik als lid van het Verenigd Koninkrijk dat mevrouw Thatcher haar eigen weg wil gaan. Ze is het niet eens met de ACS-landen, de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, de Europese Gemeenschap, de OAU en het Gemenebest, en dan had ze onlangs nog het lef te beweren dat haar uiteenzettingen er nu op zijn verbeterd. Dat is toch ongelooflijk !
Nr. 3-386/276
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Ewing
Ik ben zoals de andere fracties met het compromis akkoord gegaan. Ik was voorstander van een tekst die verder ging, maar heb voor het compromis gekozen. Nu blijkt dat we aan twee fracties onze tijd hebben verspild, want ze hebben het laten afweten. Dat is geen verstandige manier van doen en voorspelt niet veel goeds voor de toekomst. Ik sluit me aan bij de oproep van de vorige spreker aan de liberalen en de EVP om toch in te stemmen met het compromis, dat een zeer redelijke en hoopgevende tekst is. President de Klerk heeft blijk gegeven van durf. Als we de hakenkruisvlaggen zien, dan weten we dat hij een moedig man is. Wat hij wil, is internationale erkenning voor Zuid-Afrika. Wij moeten daar echter op antwoorden : „Nee, nu nog niet, er moet nog heel wat meer gebeuren. We moeten de sancties handhaven". (Applaus) De heer Verhagen (PPE). - Mevrouw de Voorzitter, na de recente historische gebeurtenissen in Oost-Europa lijkt nu ook in Zuid-Afrika de kans groot op rigoureuze veranderingen ten goede in het daar geldende politieke systeem. De vrijlating van Mandela, de legalisering van het ANC en het streven te komen tot onderhandelen zijn belangrijpe politieke stappen van niet te onderschatten waarde. Ik realiseer me echter zeker goed dat op dit moment geen sprake is van een onherroepelijke afschaffing van de apartheid. Het proces hiertoe kan per slot van rekening nog nadelig worden beïnvloed door rechtse bewegingen in Zuid-Afrika en de vraag hoe het Zuidafrikaanse parlement zich in het proces richting afschaffing van de apartheid zal opstellen. Overigens is het recente harde optreden van de Zuidafrikaanse politie maar ook de uitspraak van Mandela dat de huidige situatie nog steeds noodzaakt tot gewapende strijd niet bevorderlijk voor het creëren van een gunstig onderhandelingsklimaat. De vraag die wij aan de Europese Gemeenschap moeten stellen, is hoe wij moeten inspelen op de gebeurtenissen. Gelet op het feit dat apartheid als zodanig nog bestaat, kan er mijns inziens geen sprake zijn van een totale afschaffing van de EG-sancties. Anderzijds zou een opstelling van de Europese Gemeenschap die uitgaat van het onverminderd handhaven van financiële en politieke druk hier evenmin op zijn plaats zijn. De grote stappen die door president De Klerk zijn gezet vragen om een positiever signaal, waarbij mijns inziens de Europese Gemeenschap haar sanctiebeleid ten aanzien van ZuidAfrika uitdrukkelijk in heroverweging moet nemen, afhankelijk van de mate waarin de voorstellen die door de Zuidafrikaanse regering zijn gedaan verder worden geconcretiseerd.Indien de condities die aanleiding hebben gegeven tot het instellen van de sancties veranderen, dienen de sancties ook gewijzigd te worden. In dit verband heb ik tot slot nog een vraag aan de commissaris. Bij het invoeren van het EGsanctiebeleid was binnen de Europese Politieke Samenwerking consensus noodzakelijk ten aanzien van
de te nemen maatregelen. Zal nu bij het afbouwen van de sancties ook consensus noodzakelijk zijn? De heer Nordmann (LDR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, persoonlijk denk ik dat de vrijlating van Nelson Mandela en de legalisering van het ANC op zich niet betekenen dat er aan de apartheid een einde is gekomen en dat de hele wetgeving waarin die apartheid is verankerd niet meer bestaat. Anderzijds is het toch niet niks. Het is op zijn minst een hoopgevend signaal, waaruit blijkt dat een positieve en diepgaande evolutie op gang is gekomen. We moeten ons aan die nieuwe situatie aanpassen en ook onze visie inzake sancties herzien. We moeten de beëindiging van de apartheid gepaard doen gaan met de mogelijke stopzetting van de sancties en de versterking van de samenwerking met heel zuidelijk Afrika. Zoals we in het licht van de veranderingen in OostEuropa intensiever beginnen samen te werken met de USSR, zo moeten we gezien de ontwikkelingen in zuidelijk Afrika ook daar de zaken anders gaan benaderen of in ieder geval nu al aan een andere aanpak beginnen denken. De heer P. Beazley (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verheug mij zowel over het gedurfde initiatief van president De Klerk als over de moedige aanpak van Nelson Mandela wat vreedzame onderhandelingen betreft en zijn oproep om de criminaliteit en de conflicten tussen zwarte bevolkingsgroepen in de kleurlingenwijken tegen te gaan. Beide partijen moeten op die initiatieven inhaken en alle overige geledingen van de heterogene Zuidafrikaanse samenleving zouden er onmiddellijk bij moeten worden betrokken. De tijd is rijp voor onderhandelingen, niet alleen tussen het ANC en de regering, maar tussen alle belangengroepen in Zuid-Afrika. Het ANC vertegenwoordigt een groot aantal volkeren en stammen uit diverse gebieden in Zuid-Afrika. Daarnaast is er ook de PAC. De Zuidafrikaanse samenleving omvat een groot aantal duidelijk van elkaar te onderscheiden zwarte bevolkingsgroepen, die ieder hun eigen identiteit, cultuur, godsdienst en taal hebben en elk in een bepaalde regio het overwicht hebben. De Zoeloes en hun leider Buthelezi hebben de meeste macht en invloed in Natal. Daar wonen nog vele andere zwarte bevolkingsgroepen, die onderling erg verdeeld zijn. Zo kunnen we natuurlijk de huidige ernstige conflicten tussen zwarten en zwarten in de streek rond Pietermaritzburg verklaren. Ook met de rechten en verwachtingen van de Indische en Aziatische bevolkingsgroepen moet rekening worden gehouden. Bovendien kan niet worden voorbijgegaan aan de grote meningsverschillen tussen een aantal politieke partijen van de blanken en de mogelijkheid van hevig verzet. Er is nu kans op een definitieve regeling, waarbij vrede, rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen op het spel staan. Een eventuele mislukking zal vijandschap, haat, armoede, dood en vernieling tot gevolg hebben. Het gevaar is groot dat een van de betrokken partijen zijn toevlucht zal nemen tot ge-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/277
P. Beazley weid. Het komt er dan ook op aan alle onnodige druk van binnen uit en van buiten uit te vermijden en naar compromissen te zoeken. Bijgevolg is het niet wenselijk sancties die vooral de verpauperde zwarte bevolkingsgroepen treffen te handhaven. (Applaus) De heer Bettin i (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, om te beseffen met welke huichelachtigheid wij ons tot op heden tegenover Zuid-Afrika hebben gedragen, hoeft men slechts even te kijken naar de panelen voor de ingang van zaal 200, waarop Undermining apartheid staat. Het Parlement heeft zich destijds voor economische sancties tegen Zuid-afrika uitgesproken, maar dat belette niet dat de EG nog meer steenkool uit dat land invoerde. Die sancties hadden het land moeten isoleren, en zijn export van steenkool voor 75% moeten blokkeren. Dan zou Zuid-Afrika gezwicht zijn. In 1987 kocht Europa echter de helft van de Zuidafrikaanse steenkoolproduktie. Daarvan werd 21 % naar de EG geëxporteerd, waarvan 5 à 6% naar mijn land. Wij moeten dan ook het masker afwerpen en de regeringen moeten ermee ophouden, wat er ook gebeurt, het „zaken zijn zaken"-beginsel toe te passen. Wij moeten, zoals Nelson Mandela heeft gevraagd, de sancties handhaven. Voorts moet het Europees Parlement de regeringen veroordelen die met Zuid-Afrika handelsbetrekkingen onderhouden. Nu wij de vrijlating van Nelson Mandela toejuichen en hopen dat de apartheid zal verdwijnen en dat de noodtoestand zal worden opgeheven, willen wij eraan herinneren dat dit alles het resultaat is van het vastberaden verzet van de autochtone volkeren, die binnen kunstmatige, door ons, imperialisten en kolonialisten, getrokken grenzen leven. De overwinning van het Zuidafrikaanse volk is echter nog niet definitief. Ze is ten dele ook het resultaat van de steun die sommigen aan bepaalde bewegingen, personen en pressiegroepen hebben verleend, terwijl een aantal landen die hier in het Parlement zijn vertegenwoordigd - ook het mijne - Zuid-Afrika op het hoogtepunt van het apartheidsregime zijn blijven ondersteunen. Wij Groenen zullen deze ontwerp-resolutie, hoewel ze voor ons nogal zwak uitvalt, toch goedkeuren. Wij hopen dat ze een eerste stap zal zijn naar een betere toekomst, nu ook in de Europese Gemeenschap tekenen merkbaar worden van apartheid en het racisme, als uiting van een ongeloofwaardige, zwakke en kortzichtige plaatselijke cultuur, concrete gestalte krijgt in onder meer het succes van Le Pen, de Republikaner, verschillende Italiaanse verenigingen en vooral van de Italiaanse republikeinen die een voorbeeld zijn van een lakse houding ten aanzien van Zuid-Afrika. De heer De Rossa (CG). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, volgens mij is het van essentieel belang dat dit Parlement duidelijk maakt dat het absoluut noodzakelijk is de sancties te handhaven, als we willen dat de meer-
derheid in Zuid-Afrika zijn democratische rechten werkelijk kan verwerven. Ieder van ons juicht de vrijlating van Nelson Mandela toe als een eerste stap naar democratie in Zuid-Afrika. Er moet echter nog een zeer lange weg worden afgelegd, vooraleer de voorwaarden van het Afrikaans Nationaal Congres en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid zijn vervuld. We mogen geen illusies koesteren. De Zuidafrikaanse regering onderhandelt uit noodzaak, niet uit vrije wil. Naast het verzet van de meerderheid van de Zuidafrikaanse bevolking zijn de door de industrielanden opgelegde sancties de belangrijkste factor die president, De Klerk tot onderhandelen heeft aangezet. In tegenstelling tot hetgeen de ambassadeur van ZuidAfrika bij de Europese Gemeenschap heeft gezegd, is het helemaal niet zeker dat een versoepeling van de sancties het verzet van rechts in Zuid-Afrika in enig opzicht zal doen afnemen. Integendeel, het is heel waarschijnlijk dat het daardoor nog zal toenemen. Het zijn ongetwijfeld de sancties die de rechtervleugel binnen de partij van de heer De Klerk ertoe hebben gedwongen zich bij de noodzaak van een dialoog neer te leggen. Als de sancties worden opgeheven, is het gevaar groot dat ze elke ernstige en volgehouden poging om tot vrede te komen en democratie in te voeren zullen opgeven. Vooraleer opnieuw aan het opheffen van de sancties kan worden gedacht, is het allerminste dat we mogen eisen de beëindiging van de noodtoestand, de terugtrekking van Zuidafrikaanse troepen uit de zwarte woonwijken, de vrijlating van alle politieke gevangenen en de aanvaarding van de verklaring van Harare. De heer Pannella (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, ik heb niet de tijd om me nader te verklaren, maar alleen om iets te zeggen wat de puriteinse oren van het conformisme op dit vlak, dat ons nagenoeg allemaal verenigt, niet graag zullen horen. De keuze in Vietnam voor Ho Chi Minh en de gewapende strijd, eerder dan voor de boeddhisten en de geweldloosheid, was een gemaksoplossing, die op een goedkope manier het geweten suste van alle zogenaamde democraten, die aan de basis liggen van de verschrikkelijke decennia in Indochina of het vroegere Indochina. Ook de keuze voor het ANC, dat nu al tien jaar de andersdenkende Zoeloes systematisch vermoordt, begint voor problemen te zorgen bij dat deel van de blanke bevolking en het belangrijke deel van de zwarte bevolking dat met de officiële keuze van het ANC voor terroristische en militaire acties niet akkoord gaat. We zitten dus duidelijk in een toestand van conformisme, waarbij de waarheid niet aan bod komt. Het is ook evident dat dit Parlement, zelfs tussen de handtekeningen - niet de woorden - van de conservatieven en anderen door, een Parlement is dat niets onderneemt om de geschiedenis in een bepaalde richting te sturen, maar ze gewoon laat voorbijglijden. In plaats van ons klaar te houden voor morgen, mevrouw de Voorzitter, hadden we ons meteen moeten realiseren dat er een soort geleidelijke afbouw aan de
Nr. 3-386/278
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Pannella gang is. Mandela is vrijgelaten, dat is een begin. Verder heeft men nog een verbod opgeheven, men heeft een concessie gedaan. Daar hadden we onmiddellijk op moeten reageren. Dat is de ontwikkelingen in een bepaalde richting sturen ! Maar neen, wij willen liever afhankelijk zijn van degenen die in Zuid-Afrika het grootste aantal zwarten hebben gedood, en dat zijn niet die vreselijke Afrikaners, die een minderheid van de blanke bevolking vormen, maar de aanhangers van het ANC. Dank u, mevrouw de Voorzitter. Ik heb net de tijd gehad om deze ongewenste uitspraken te doen, want een dialoog is toch uitgesloten. Ik heb die uitspraken gedaan, maar ik weet dat we, net zoals dertig jaar geleden in het geval van Vietnam en die onvergeeflijke keuze voor Ho Chi Minh en de gewapende revolutie, ook nu nog altijd redeneren in termen van rechtvaardigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid, en niet volgens de logica van de geschiedenis, die vaak een onrechtvaardig verloop kent. De heer Buchan (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat dit Parlement inziet - de buitenwereld doet dat in ieder geval - dat het er vooral op aankomt de sancties te handhaven. Het gaat er niet om de sancties te versoepelen. Alleen bijkomende sancties zullen tot de hoognodige politieke hervormingen in Zuid-Afrika leiden. Er is terecht op gewezen dat Mandela wel is vrijgelaten, maar niet echt vrij is. Zolang hij en de meerderheid van de Zuidafrikaanse bevolking niet vrij zijn, hebben wij als vrije mensen die hun stem kunnen laten horen de plicht te doen wat we kunnen om hen te helpen. In verband daarmee wil ik het volgende zeggen. Duizenden mensen hebben zondagavond over de hele wereld en veelal in de regen de vrijlating van Mandela gevierd. Vanuit dit Parlement wil ik hulde brengen aan die duizenden mensen, die bijna dertig jaar lang elke gelegenheid te baat hebben genomen om hun solidariteit met het Zuidafrikaanse volk te betuigen. Ook het Britse volk heeft dat gedaan. Groot-Brittannië draagt voor een aantal zaken in Zuid-Afrika overigens een specifieke historische verantwoordelijkheid. De Socialistische Fractie en de leden van de Labourpartij in het bijzonder hebben de uitdaging aangenomen. Het zijn de mensen die u op uw televisiescherm hebt gezien, toen de vrijlating van Mandela in elke stad van Groot-Brittannië werd gevierd, die het Britse volk vertegenwoordigen. Degenen onder u die in ons land hebben gestudeerd, die ons land kennen en ervan houden, weten dat het die mensen zijn die het Britse volk vertegenwoordigen, en niet mevrouw Thatcher, die alleen haar eigen mening verkondigt. Ik zal blij zijn op de steun van mijn collega's in de Socialistische Fractie en daarbuiten te mogen rekenen, om haar meer en meer onder druk te zetten, want als GrootBrittannië op het stuk van de sancties niet de toon aangeeft, zullen er op de weg naar de vrijheid in ZuidAfrika nog veel meer obstakels zijn. De heer Prag (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het Afrikaans Nationaal Congres is wellicht zowat de
enige politieke organisatie ter wereld die nog voor de nationalisatie van ondernemingen en een centraal gepland socialisme durft te pleiten. We mogen niet vergeten dat er in Zuid-Afrika nog andere groeperingen met een brede basis zijn, die eveneens hun democratische rechten kunnen doen gelden en een veel gezondere visie op de economie hebben. Ten tweede is de grondslag van de apartheid, de Group Areas Act, ondanks de recente gedurfde stappen van de Zuidafrikaanse regering en de afschaffing van een hele reeks racistische wetten blijven bestaan. Ze is nog steeds van kracht en dient te verdwijnen. Ten derde heeft Nelson Mandela in al zijn verklaringen vermeden kritiek te uiten op mevrouw Thatcher, die consequent op zijn vrijlating heeft aangedrongen. In dat opzicht is hij verstandiger dan een aantal onvoorzichtiger collega's van links. Het is goed mogelijk dat mevrouw Thatcher door haar bijzondere houding tegenover de heer De Klerk een belangrijke rol zal gaan spelen bij de verzoening tussen zwarten en blanken. Tenslotte, mevrouw de Voorzitter, kan en mag het zeker niet lang duren, vooraleer het huidige communautaire beleid inzake sancties wordt herzien. Verder moet de Gemeenschap zich vooral maximaal inzetten om een uitbarsting van geweld in Zuid-Afrika te voorkomen. De heer Barros Moura (CG). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, bij deze gelegenheid wil ik ermee beginnen om mijn vreugde te uiten over de invrijheidstelling van Nelson Mandela. Dit vervult ons van vreugde, niet slechts vanuit het standpunt van bewondering en menselijke solidariteit met iemand die jarenlange gevangenschap heeft doorstaan zonder zijn waardigheid of coherentie te verliezen, maar ook omdat zijn vrijheid de juistheid van de strijd tegen apartheid van democraten met alle mogelijke huidskleuren in ZuidAfrika rechtvaardigt. Want zijn vrijheid bevestigt de juistheid van de internationale acties waaraan ons Parlement heeft deelgenomen tegen de apartheid. Want door de omstandigheden waaronder dit uiteindelijk tot stand is gekomen, heeft de vrijlating van Nelson Mandela de positie van het ANC, als groepering die onmisbaar is voor de vormgeving van een democratische toekomst van Zuid-Afrika, versterkt. De politieke groeperingen die deel uitmaken van mijn fractie hebben zich altijd, zowel in als buiten dit Parlement, verzet tegen de apartheid en geëist dat Mandela moest worden vrijgelaten en het ANC moest worden erkend. Daarom kunnen we alleen maar verheugd zijn over het succes bij deze korte-termijndoelstellingen, maar de pressie moet worden voortgezet, evenals strijd voor een volledige en onomkeerbare verwezenlijking van de doelstellingen, door het volledig uitroeien van het racistische regime. Het doel moet volgens ons zijn, de institutionalisering van een democratisch en niet-racistisch stelsel, volgens het principe „one man, one vote". De maatregelen die zijn aange-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/279
Barros Moura
kondigd door president De Klerk, zijn weliswaar een stap op de juiste weg, maar gaan nog niet ver genoeg. Het is noodzakelijk verder te gaan en uiteraard de noodtoestand op te heffen en de vrijheden van de burger te garanderen. Deze weg moet verder gevolgd worden, door een proces van onderhandelingen te beginnen die gebaseerd zijn op de door het ANC ondertekende verklaring van Harare.
wordt toegegeven dat al de voornaamste pijlers van de apartheid zijn blijven bestaan. Het is allemaal snel gegaan, en er zijn momenteel nog te weinig aanwijzingen om te beoordelen of de blanke minderheid president De Klerk zal volgen en zelfs of hij een volledig democratische grondwet zal willen aanvaarden. Bijgevolg moeten we die ontwikkelingen aanmoedigen, maar tegelijkertijd ook druk blijven uitoefenen.
Uitgaande van deze doelstellingen zijn wij voorstanders van de handhaving van de economische sancties totdat de apartheid volledig ontmanteld is, zoals overigens alle democratische groeperingen in Zuid-Afrika eisen. En om deze reden doen wij er een beroep op dat ondanks haar tekortkomingen, de gezamenlijke ontwerp-resolutie wordt aangenomen. Wij zijn van mening dat er een slechte dienst verleend wordt aan het werk in dit Parlement wanneer partijen die de gezamenlijke ontwerp-resolutie ondertekend hadden, op het laatste moment hun ondertekening ingetrekken.
De tot nu toe geboekte vooruitgang is het directe gevolg van die druk en van het besef bij de blanke Zuidafrikanen dat de internationale gemeenschap nog ver-. der zou gaan, als ze geen positieve stappen ondernamen. We moeten niet denken dat ze opeens tot inkeer zijn gekomen. Onze inspanningen om veranderingen op vreedzame wijze tot stand te zien komen, mogen in geen enkel opzicht verzwakken, totdat de onderhandelingen plaatsvinden en vruchten beginnen af te werpen. We zouden een erg belachelijk figuur slaan, als we nu geen druk meer zouden uitoefenen en achteraf zouden vaststellen dat president De Klerk eigenlijk niet kan en wil instemmen met de volledige afschaffing van de apartheid en de invoering van echte democratie.
De heer Van der Waal (NI). - Mevrouw de Voorzitter, enkele maanden na zijn aantreden heeft Zuid-Afrika's president De Klerk de impasse weten te doorbreken waarin zijn land als gevolg van het apartheidsbeleid is terechtgekomen. Met zijn rede van 2 februari, inmiddels gevolgd door de vrijlating van Nelson Mandela, heeft De Klerk voor een doorbraak gezorgd van historische betekenis. Hij heeft vriend en vijand verrast en de weg geopend om langs vreedzame weg tot de machtsdeling tussen blank en zwart te komen. Mevrouw de Voorzitter, als het om successen gaat zijn er altijd velen die daarvan de eer voor zich opeisen. Zo ook bij de ontwikkelingen in Zuid-Afrika. De pleitbezorgers voor scherpe sancties hebben hun resultaten al geclaimd. Maar laat men het eigen gelijk niet te nadrukkelijk poneren. Zijn de veranderingen in OostEuropa te danken aan het zwijgen dat veelzins onder hen gevonden werd ten opzichte van de verstikkende communistische regimes die daar gevonden werden? Wat ons betreft, wij constateren met dankbaarheid dat in blank Zuid-Afrika het inzicht is gegroeid dat de verschillende bevolkingsgroepen samen voor het land verantwoordelijk zijn. Inmiddels heeft De Klerk grote risico's genomen. Dat was onvermijdelijk. Zuid-Afrika bevond zich op een dood spoor. Maar niemand kan zeggen of hij zal slagen. De aangekondigde maatregelen zijn nog maar een begin. Alles hangt af van de onderhandelingen die gaan plaatsvinden. Van cruciaal belang hiervoor is een klimaat van wederzijds vertrouwen. De Gemeenschap kan daaraan een positieve bijdrage leveren door de moedige stappen van De Klerk te honoreren, door zonder uitstel een proces tot opheffing van de sancties te beginnen. De heer Price (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het compromisamendement is een evenwichtige tekst, die ik kan onderschrijven. Enerzijds wordt er in erkend dat dank zij het moedige beleid van president de Klerk aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Anderzijds
Ik hoop dat het Parlement de tekst in zijn geheel zal goedkeuren, waardoor het evenwichtige karakter ervan behouden blijft. Dat kan de zaak van de vreedzame veranderingen alleen maar dienen. (Applaus) De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Voor het eerst kunnen we de toekomst van ZuidAfrika met hoop tegemoet zien en dat is te danken aan de moedige maatregel die president De Klerk op 2 februari heeft aangekondigd en sindsdien ten uitvoer heeft gelegd. Het is evenzeer te danken aan de indrukwekkende wijze waarop de vrijgelaten Nelson Mandela zich partij heeft gesteld in het ontwikkelingsproces in Zuid-Afrika. Beide mannen hebben bijgedragen tot het creëren van het klimaat van vertrouwen dat nodig is om te kunnen komen tot een werkelijk nationaal overleg met deelneming van authentieke vertegenwoordigers van alle delen van de Zuidafrikaanse bevolking om te komen tot één wezenlijk doel - en daar mag geen misverstand over bestaan - dat doel kan niet hervorming van de apartheid zijn; dat doel kan alleen maar definitieve en volledige afschaffing van de apartheid zijn. (Applaus) Het is duidelijk dat een dergelijk overleg niet kan plaatsvinden in de omstandigheden waaronder de Zuidafrikaanse bevolking door de noodtoestand gedwongen wordt te leven. We richten dus nogmaals een dringende oproep tot president De Klerk om spoedig een eind aan die situatie te maken. Het grootste gevaar voor een vreedzame onderhandeling komt van het geweld, geweld dat door de noodtoestand niet wordt opgeheven maar, integendeel, bevorderd. Het Zuidafrikaanse volk dient zelf vrij de vormen te kiezen waarin
Nr. 3-386/280
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Andriessen het in vrede, welvaart en gelijkheid wil leven. Het is om die reden dat ook naar het oordeel van de Commissie druk noodzakelijk blijft zolang het proces nog niet onomkeerbaar lijkt. De noodtoestand bestaat nog, politieke gevangenen zijn nog niet vrijgelaten, de dialoog moet nog beginnen en de druk was immers verbonden aan het bestaan van deze omstandigheden. Maar, mevrouw de Voorzitter, zoals ook in dit debat blijkt, zijn nuances mogelijk over de wijze waarop en de periode gedurende welke die druk moet worden uitgeoefend. Voor wat betreft de Europese Gemeenschap is dat een zaak die eerst en vooral behoort tot het terrein van de Politieke Samenwerking, en daarover zal aanstaande maandag in Dublin worden gesproken. Ik hoop van ganser harte dat daarbij ook een duidelijke opvatting van het Europees Parlement ter tafel zal liggen. Voor wat de Commissie betreft, moet ik op dit ogenblik zeggen dat ik met betrekking tot een meer precíese positiebepaling ter zake uiteraard niet op het standpunt vooruit kan lopen. Voor wat betreft de vraag over de consensus, gesteld door de geachte afgevaardigde de heer Verhagen, zou ik willen zeggen dat consensus inderdaad het basiselement is in de Politieke Samenwerking, en derhalve ook nodig zal zijn om tot afschaffing of wijziging van drukmaatregelen te komen. Ik wil er vervolgens op wijzen dat reeds in december door de Europese Raad werd besloten de positieve maatregelen ter zake van Zuid-Afrika te versterken en we zullen als Commissie op dat punt actief blijven. Tenslotte, mevrouw de Voorzitter, zou ik namens de Commissie uitdrukking willen geven aan de ontroering die ook ons heeft bevangen op het moment dat Nelson Mandela werd vrijgelaten. Is het niet bewonderenswaardig om te zien dat 27 jaar gevangenschap iemand niet hebben kunnen breken, dat zijn vrije geest nog steeds vaardig is en dat hij leiding zal weten te geven aan het proces waarvoor hij zijn hele leven heeft ingezet. Niemand is meer dan hij waardig om de Sacharov-prijs te ontvangen die uw Parlement hem heeft toegekend.
2. Roemenië De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerp-resoluties: - (doc.B3-333/90) van de heer de la Cámara Martínez en mevrouw Dury, namens de Socialistische Fractie, over de politieke situatie in Roemenië; -
(doc.B3-335/90) van de heer Robles Piquer c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over Roemenië;
- (doc. B3-347/89) van de heer Taradash, namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, over Roemenië; - (doc.B3-354/90) van de heer de la Malène c.s., namens de Fractie van verenigde Europese democraten, over de politieke situatie in Roemenië; -
(doc.B3-356/90) van de heer Pompidou c.s., namens de Fractie van verenigde Europese democraten, over de AIDS-epidemie onder kinderen in Roemenië;
-
(doc.B3-361/90) van de mevrouw Lehideux en de heer Le Chevallier, namens de Technische Fractie Europees Rechts, over de AIDS-epidemie bij de Roemeense kinderen;
- (doc.B3-365/90) van de heer Dillen c.s., namens de Technische Fractie Europees Rechts, over de recente ontwikkelingen in Roemenië; -
(doc.B3-378/90) van de heer Vecchi c.s., namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, over de situatie in Roemenië;
-
(doc.B3-394/90) van de heer Bertens, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de situatie in Roemenië.
De heer Cámara Martinez (S). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er zijn twee aspecten aan de toestand in Roemenie waardoor wij de toekomst van dat land met diepe bezorgdheid tegemoet zien. Wij gaan nu over tot de stemming. Het eerste heeft betrekking op de tekenen van politieke instabiliteit die merkbaar zijn sinds de leider van (Bij opeenvolgende stemmingen de dictatuur ten val werd gebracht. Het gebrek aan democratische traditie en de pogingen van de kant van - verwerpt het Parlement de ontwerp-resoluties doe het Front voor Nationale Redding de politieke toeB3-318/90, doe B3-324/90en doe B3-364/90, komst te monopoliseren hebben zeer negatieve invloed gehad op op het proces van burgerlijke betrok- neemt het Parlement een gezamenlijke ontwerpkenheid. De geluiden van ontevredenheid onder de resolutie over Zuid-Afrika aan) (i) bestgeschoolde en meest betrokken burgers, onder an(') Gezamenlijke ontwerp-resolutie, ingediend door me- dere studenten, hebben de alarmklok geluid over wat vrouw Simons c.s., namens de Socialistische Fractie, de een fictieve democratie zou kunnen inhouden. De heer Vecchi, namens de Fractie vooreen Unitair Europeesklachten die de afgelopen dagen te horen waren onder Links, de her Wurtz, namens de Liberale en Democra- het leger; een groep die de speerpunt was bij het afzettische Fractie, deledenEwingen Vandemeulebroucke,namens de Regenboogfractie, ter vervanging van de ont- ten van de dictatoren, zijn eens te meer het symptoom werp-resoluties doc. B3-375/90, doc. B3-379/90 en doe.van de ellende en verwaarlozing van de bevolking en B3-387/90 dooreen nieuwe tekst. een noodkreet om hulp van de burgers die meer welDe Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten.
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Nr. 3-386/281
Cámara Martinez
zijn en een betere levensstandaard willen. Maar bovendien is het zeer ernstige probleem van de AIDS die ontdekt is misschien slechts het topje van de ijsberg van een enorm gezondheidsprobleem dat honderden kinderen en wezen heeft veranderd in ten dode opgeschrevenen. Deze statistieken hierover zijn afschuwelijk. Er is dus dringend behoefte aan ruime en snel verleende medische hulp en in het bijzonder een wegwerpmateriaal om de besmetting te stoppen. Men zegt dat Roemenië een land is zonder buitenlandse schuld, maar er bestaat een enorme binnenlandse schuld ten gevolge van voedselgebrek en gezondheidsproblemen, die ons vandaag de dag afschuw inboezemen en zorgen baren en waar de Roemenen dag in dag uit onder gebukt gaan. Een ernstig symptoom van de achteruitgang van hun levensstandaard vormt het feit dat de levensverwachting in Roemenië tien jaar onder de laagste van de Westeuropese landen ligt. Naar deze lage levensstandaard zijn ze geleid door de georganiseerde waanzin van enkele fanatieke en messianistische leiders die meer aan hun eigen onmogelijke ideologische projecten hebben gedacht dan aan de burgers die over de hele wereld van hun politieke leiders vrijheid en sociaal welzijn eisen. Gezien hetgeen hiervoor uiteengezet is, lijkt het ons zeer belangrijk dat het Europees Parlement zich rechtstreeks op de hoogte stelt van de politieke en sociale situatie in Roemenië. Wij begrijpen niet hoe het mogelijk is dat tot op dit moment onze informatie uitsluitend is gebaseerd op wat de media ons melden, de bezoeken van commissaris Andriessen en van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Lid-Staten. Het schijnt ongehoord dat dat de Europese afgevaardigden niet beschikken over rechtstreekse informatie via de interparlementaire delegatie voor Roemenië. Bovendien zou de aanwezigheid van Europese afgevaardigden tegenover de huidige Roemeense regering en de oppositiegroeperingen de respectabele supervisie over een gewenste toenemende stabiliteit kunnen garanderen, zowel politiek als als met het zicht op de verkiezingen; bovendien zou het een nuttige ervaring opleveren voor onze huidige Roemeense gesprekspartners met betrekking tot het degelijk aanleren van democratische gewoonten en democratisch functioneren. Eveneens zou er technische steun voor verkiezingen kunnen worden aangeboden en verschaft vanuit het Europees Parlement. Want vooral de oppositie heeft dringend behoefte aan aan materiele en logistieke steun om een waardige verkiezingscampagne te voeren en heeft voor alles behoefte aan een gegarandeerd, vrij en rechtvaardig gebruik van de massamedia die het hen mogelijk maken hun programma's voor te leggen aan de bevolking evenals hun oplossingen voor de ernstige problemen waaronder alle Roemenen gebukt gaan. VOORZITTER: DE HEER TELKÄMPER Ondervoorzitter De heer Robles Piquer (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een zeer onthullend document voor
mij liggen. De Wereld Unie van Vrije Roemenen, die vanuit ballingschap jarenlang heeft gestreden om vrijheid in haar land tot stand te brengen, heeft de voorzitter van het Front voor Nationale Redding, de heer Iliescu, geschreven en uitsluitend toestemming gevraagd om een radiozender en een televisiezender te vestigen, die niet in dienst van wat voor partij dan ook zouden staan, maar in dienst van de vrijheid van iedereen om echte democratische verkiezingen te houden. Het document dat voor mij ligt, namelijk de brief waarin de voorzitter van genoemd Front, de heer Iliescu, hiervan op de hoogte wordt gesteld, bevat in diens, handschrift een duidelijk nee en de toegevoegde verklaring, eveneens van zijn hand, dat indien men de beschikking heeft over apparatuur, deze aangeboden kan worden aan de Roemeense radio en televisie. Mijnheer de Voorzitter, dat net is in handen van het Front voor Nationale Redding, evenals de overige massamedia, omdat de onafhankelijke en nieuwe kranten niet gepubliceerd kunnen worden, door gebrek aan materiaal, of drukpersen of omdat zij ervan worden beschuldigd massamedia te zijn. Het geval Roemenië, waar deze situatie een voorbeeld van is, baart ons grote zorgen. De binnenlandse ontwikkeling in dat land lijkt jammer genoeg niet op die in de communistische landen van Midden- en OostEuropa, waar datgene dat zo vaak, terecht, het echte socialisme genoemd is, is ingestort. De macht is nog steeds in handen van de ex-leden van de Communistische Partij en onder die omstandigheden is het zelfs niet mogelijk de oplossing van de zeer ernstige gezondheidsproblemen van het land aan te pakken huiveringwekkend is bijvoorbeeld het nieuws over de AIDS-infectie bij volkomen onschuldige kinderen laat staan tot een vreedzame oplossing te komen van het probleem wie in de toekomst in dat land zal moeten regeren. Wij zijn van mening dat de Europese Gemeenschap, door het zenden van een delegatie van dit Parlement, om van zeer nabij te volgen wat er in Roemenië gebeurt, duidelijk moet maken dat onze wil om te helpen niet voortkomt uit een een gevaarlijke en schuldbewuste onnozelheid, omdat wij heel goed weten dat er bij dienaren en erfgenamen van het gehate regiem van Ceausescu duidelijke de bedoeling bestaat om zich te laten voorstaan op het bloed van de martelaren - omdat het het enige land is waar de vrijheid met bloed is veroverd. Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement moet, in het geval van Roemenie, vastbesloten en luid aan de bel trekken. De heer Langer (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik voer het woord namens collega Taradash, die onverwacht niet heeft kunnen komen. Wij hebben onze eigen ontwerp-resolutie over de situatie in Roemenië ingediend, omdat we ervan overtuigd zijn dat de Europese Gemeenschap nu moet helpen. West-Europa moet echter ook de schade helpen beperken. Men verwacht van ons dat we hulp bieden, maar ook dat we
Nr. 3-386/282
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Langer niet per se alle minder goede aspecten van ons systeem naar daar willen exporteren. Dat betekent dat we geen bedorven of niet meer verkoopbare levensmiddelen, geen verouderde apparatuur uit de gezondheidssector en bijvoorbeeld ook geen overblijfselen van denkbeelden die bij ons al achterhaald zijn naar dat land mogen exporteren. Wat wij bijgevolg in de eerste plaats van de Gemeenschap verwachten, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, is dat ze op dit ogenblik hulp biedt waar de nood het grootst is. Wij dachten daarbij vooral aan de gezondheidssector. Wat AIDS betreft, is de situatie in Roemenië momenteel rampzalig, zodat het er vooral op aankomt voor een voldoende toevoer van bloedvoorraden, injectiemateriaal en dergelijke meer te zorgen en de gezondheidssector daar te steunen, zonder daarom per se wijsheden te willen verkondigen en op een of andere manier aanmatigend op te treden. We hebben met genoegen gezien hoe organisaties van burgers in het westelijke deel van Europa een campagne voor de verzustering of verbroedering tussen dorpen in Roemenië en West-Europa op touw hebben gezet en we hebben dat initiatief aangemoedigd. De bedoeling ervan was te voorkomen dat Roemeense dorpen waar Hongaarse, Duitse en andere nationale minderheden en zigeuners wonen met de grond gelijkgemaakt zouden worden, om plaats te maken voor grote industriële complexen. Dat gevaar is nu geweken. Nu moeten we die dorpen echter beschermen tegen een andere vorm van vernietiging, met name de bouw van supermarkten, de aanleg van autowegen en dergelijke meer. Daar willen we ons voor inzetten. We vinden het dan ook positief, mijnheer de Voorzitter, dat in deze resolutie ook een oproep wordt gericht tot de plaatselijke instanties, de regio's en de gemeenten, om hen ertoe te bewegen solidair te zijn en op hun manier Roemenië te helpen. Wij zullen voor deze gezamenlijke resolutie stemmen. De heer Briant (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, in december vorig jaar hebben we allemaal de val van de dictatuur in Roemenië toegejuicht. We hebben allemaal de moed van het Roemeense volk bewonderd. Tenslotte wekte de overname van de macht door nieuwe leiders, die het herstel van de vrijheid in dat land verzekerden, ook bij ieder van ons enorme verwachtingen. Hebben wij ons vergist? Of beter gezegd, heeft men ons bedrogen? Of, wat nog erger is, heeft men het Roemeense volk zelf bedrogen? In Boekarest schijnt de grootste verwarring te heersen, zowel bij de leiders zelf als bij de bevolking, die van de hervormingen die de nieuwe machthebbers hadden aangekondigd niets merkt en evenmin iets merkt van de aangekondigde hervormingen op het stuk van het beleid dat door de nieuwe leiders wordt gevoerd. Sommige van die leiders treden vrijwillig af, om zo te protesteren tegen de manier waarop het land wordt bestuurd. Nog te veel
verantwoordelijken van het vorige regime hebben hun positie behouden, en dat bemoeilijkt de invoering van echte democratie, wat de wens van het Roemeense volk is. We mogen niet passief toekijken hoe de democratie wordt gemanipuleerd. We moeten er nog eens op wijzen hoezeer we aan het principe van de vrijheid zijn gehecht. Dat geldt met name voor het recht van de volkeren om vrij hun eigen lot te bepalen en via vrije verkiezingen duidelijk te maken welke weg ze willen inslaan. Wellicht doen we er goed aan ook nog eens te zeggen wat we precies onder vrije verkiezingen verstaan, want ook daaraan wordt blijkbaar een andere interpretatie gegeven. We mogen er geen genoegen mee nemen dat met de denkbeelden van een nieuwe sociaal-democratie wordt geknoeid. Het is bijzonder onthullend dat bijvoorbeeld de Poolse communistische partij eerst de indruk heeft gewekt zichzelf te hebben opgeheven en dat haar leden onmiddellijk daarop opnieuw op het toneel komen, maar dan als sociaal-democraten. Het is even onthullend dat de Roemenen momenteel massaal de liberale partij en de nationale boerenpartij steunen, om zo te protesteren tegen de pogingen van de nieuwe machthebbers om op plaatselijk vlak een perestrojka op te leggen. Onze hulp moet bijgevolg in eerste instantie gaan naar de Roemenen die het liberalisme voorstaan, want zij zijn de echte revolutionairen van deze tijd. We moeten hen helpen om op vreedzame wijze het socialisme te overwinnen, door hen in staat te stellen zich niet meer door de enige reactionaire krachten, de reactionaire krachten van de sociaal-democratie, te laten manipuleren. Wij vinden het niet meer dan normaal dat vrije verkiezingen inhouden dat alle politieke partijen evenveel recht moeten hebben om hun standpunten vrij te verkondigen. Dan moeten we er echter ook op wijzen dat iedereen moet kunnen beschikken over de gebruikelijke materiële middelen waaraan iedereen in dat geval denkt. Wellicht is het op dat vlak dat we iets moeten doen, met name door aan degenen die er het meest behoefte aan hebben schrijfmachines, faxtoestellen, papier voor affiches en dergelijke meer te bezorgen, zodat iedereen min of meer gelijke kansen heeft, want anders zijn het geen vrije verkiezingen. Om te besluiten wil ik nog zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat mijn fractie deze gezamenlijke resolutie die nagenoeg alle leden van het Parlement verenigt zal onderschrijven, zodat we de Roemeense leiders deze boodschap kunnen doen toekomen, in de hoop dat hun land, dat zo zwaar is beproefd, eindelijk een volwaardige democratie kan worden. (Applaus) Mevrouw Lehideux (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, al jaren vragen we dat een uitvoerig debat op gang wordt gebracht in verband met AIDS, een ziekte waarvan iedereen weet hoe dramatisch ze evolueert. De cij-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/283
Lehideux
fers die worden meegedeeld, liggen over het algemeen een stuk lager dan de werkelijke cijfers. Bepaalde landen van de derde wereld kunnen zelfs helemaal geen gegevens meedelen en, wat erger is, zijn niet in staat degenen die aan de ziekte lijden te verzorgen. Dat is ook het geval in Roemenië, waar in bepaalde ziekenhuizen de helft van de kinderen tussen 1 en 3 jaar aan AIDS sterven. Bij die kinderen, die ter wereld zijn gebracht door moeders met een zwakke gezondheid, heeft men de enige behandeling die men kende, namelijk een bloedtransfusie, toegepast. Zo'n transfusie was in feite dodelijk, want we weten dat het bloed dat over het algemeen uit de landen van de derde wereld wordt geïmporteerd op geen enkele manier was getest. Dat is verontrustend, met name nu de grenzen worden opengesteld, want we weten dat de wetgeving inzake de invoer van bloed van land tot land enorm verschilt en dat er momenteel aan de grenzen geen enkele controle plaatsvindt. De communistische regering van Roemenië kon tegen die plaag niets beginnen, want ze was niet eens in staat de burgers te beschermen en de kinderen te verzorgen. Ook u bent als leden van het Europese Parlement niet in staat uw verantwoordelijkheden op te nemen. U bent momenteel begaan met het lot van de Roemeense kinderen, die ten dode zijn opgeschreven. U stuurt hen hulp, maar u moet ook beseffen dat hetgeen in Oost-Europa gebeurt zich ook hier in het westen, in onze eigen landen, voordoet. Zijn we er op dit ogenblik zeker van dat de bloedvoorraden die in de LidStaten van de Europese Gemeenschap zijn ingevoerd volledig zijn vernietigd ? Er moet dringend werk worden gemaakt van spoedmaatregelen, waarop onze fractie als enige al jaren aandringt. U hebt het vaak over de mensenrechten. Die mensenrechten waren overigens het argument dat men heeft aangevoerd om te weigeren maatregelen ter bestrijding van AIDS te nemen. Ik heb jarenlang als verpleegster in Franse ziekenhuizen gewerkt, maar ik wist niet dat de mensenrechten een doeltreffende geneeswijze zijn! De geschiedenis zal u verantwoordelijk stellen voor de genocide van de kinderen in uw eigen land, de slachtoffers van die ziekte, die u niet hebt weten te beschermen en waarvoor u niet de nodige maatregelen zult hebben genomen. (Applaus) De heer Dillen (DR). - Voorzitter, velen van uiterst links tot beschermd rechts, van Georges Marchais tot Wilfried Martens, hebben met wierookvaten gezwaaid naar het genie van de Karpaten, en dit zelfs tot kort voor de val van Ceausescu. Het aantal politici van uiterst links tot gematigd rechts dat de deur van het paleis van Boekarest platliep, is niet te tellen. Vandaag willen ze het Roemeese volk en ons voorschrijven wat ze nu weer zien als de goede conjunctuurhouding van het ogenblik. Ze zouden beter schuld bekennen, boete doen en toegeven dat ze platte broodjes gebakken hebben, dat ze wat graag naar Ceausescu's recepties trok-
ken en daarmee de passieve medeplichtigen waren van zijn politiek regime. Waar het voor de Roemenen en Roemenië vandaag echt op aankomt is niet het gefemel van de reeds nu door de geschiedenis veroordeelde politici van uiterst links tot beschermd rechts. De Roemenen moeten een kans op echte vrijheid krijgen. Het mag niet zijn dat voormalige communistische dienaren, beulen en agenten van Ceausescu morgen met de verkiezingen, vermomd in het gewaad van de vrijheid, juist het nieuwe gevaar voor de Roemeense vrijheid zouden worden. Dat moet verhinderd worden. De krachten van de vrijheid mogen niet het slachtoffer, worden van in sociaal-democraten verklede harde communisten. Jaren geleden schreef Theun de Vries de roman „De vrijheid gaat in het rood gekleed". De hele Goelag-archipel, het hele Sovjetimperium in het algemeen en Roemenië in het bijzonder, hebben het tegendeel bewezen dat tirannie in het rood gekleed gaat. Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, we wisten reeds dat de kindersterfte in Roemenië 23 op duizend bedraagt terwijl die in de Gemeenschap en zelfs in Oost-Duitsland gemiddeld slechts 9 op duizend bedraagt. Nu weten we ook dat die maatschappij, die niets onderneemt tegen armoedeziektes, waarvan kindersterfte de voornaamste indicatie is, ook met nieuwe ziektes kampt die verbonden zijn met de vooruitgang. Er heerst in Roemenië een AIDS-epidemie die uniek is voor de ontwikkelde wereld. Het gaat hier niet om de rechten van de mens, zoals de vertegenwoordiger van rechts gezegd heeft! Het gaat hier om belangrijker verantwoordelijkheden! Wie zegt dat er geen besmette bloedprodukten uit onze Gemeenschap afkomstig waren? Ik stel die verontrustende en dramatische vraag omdat ze de kern vormt van de voor ons liggende resolutie. Die resolutie moet de steun voor de versterking van de interne democratie in Roemenië koppelen aan de verantwoordelijkheid van de Gemeenschap voor de sociale en de gezondheidstoestand in dat land. We moeten het land op het peil brengen van de meest ontwikkelde landen, ook van het Oostblok, en vermijden dat onvoorzichtige moderniseringsprocessen nog meer schade meebrengen voor die volkeren. De heer Bertens (LDR). - Mijnheer de Voorzitter, hoewel de toestand in de meeste Centraal- en Oosteuropese landen veel te wensen overlaat, is de situatie waarin het Roemeense volk verkeert wel het meest beklagenswaardig. Na de jarenlange onderdrukking onder de stalinistische dictatuur van Ceausescu heeft het Roemeense volk in de laatste weken van 1989 zijn vrijheid bevochten. Van alle omwentelingen was de Roemeense het meest bloedig en gewelddadig. Nu moet ook het laatste stukje van de weg naar werkelijke democratie worden afgelegd. Wij zijn echter bezorgd over de kennelijke pogingen van de communisten en het oude regime om hun machtspositie te handhaven. De Roemeense machthebbers van het Front van Nationale Redding, die ook de nieuwe Raad van Nationale Eenheid domineren, moeten ertoe worden bewo-
Nr. 3-386/284
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Bertens
gen dat zij het houden van echte vrije verkiezingen met gelijke kansen voor alle deelnemende partijen niet in de weg staan. De Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap verkeren in de positie om de Raad van Nationale Eenheid hiervan te doordringen. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Baker heeft zich reeds uitgesproken. De Europese Commissie en de Europese Politieke Samenwerking moeten nu hetzelfde doen. Wil de Commissie met klem bij de Roemeense machthebbers aandringen op vrije toegang tot de media voor alle partijen? Ook wijzelf moeten als Europees Parlement bezien welke mogelijkheden voor ons bestaan om de democratische krachten in Roemenië te steunen. Maar, mijnheer de Voorzitter, met het verlenen van humanitaire hulp kan natuurlijk niet worden gewacht totdat de politieke situatie in Roemenië is verbeterd. Eerst nu worden de gruwelijkheden van het Ceausescu-regime in hun volle omvang duidelijk. Het meest schrijnende is wel de lijdensweg van de kinderen die met AIDS besmet zijn als gevolg van de waandenkbeelden van Ceausescu. Wij dringen bij de Commissie en de Lid-Staten aan op snelle actie tot verbetering van de deplorabele toestand van de gezondheidszorg in Roemenië, in samenwerking met de niet-gouvernementele organisaties en in de eerste plaats gericht op de Roemeense kinderziekenhuizen. Ik hoop en verwacht dat de Commissie dit wil toezeggen. De heer Pannella (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, in Roemenië en in de overige Oosteuropese landen zetten militanten van de radicale partij en anderen zich in om van een Europese federalistische beweging voor aansluiting bij een unionistische Gemeenschap, de federatie voor de Europese Unie, zo u wil, een vaste politieke waarde te maken. Bij de verkiezingen die in april in Kroatië en Slovenië zullen plaatsvinden, zullen er naar alle waarschijnlijkheid federalistische verkiezingslijsten zijn. In de 27 seconden die me nog resten, mijnheer de Voorzitter, moet ik me tot de volgende opmerking beperken. Als wij in de Commissie, het Parlement en de Raad niet bij machte zijn voldoende ver vooruit te kijken en het onszelf niet te gemakkelijk te maken, als we niet begrijpen dat er eerst en vooral behoefte is aan een rechtsstaat, aan politieke democratie en aan zekerheid dat de democratische spelregels worden geëerbiedigd, wat alleen binnen de Verenigde Staten van Europa haalbaar is, en als we tenslotte niet inzien dat het bankroet van de democratische nationale staten onvermijdelijk is - denken we maar aan Joegoslavië, waar dat het gevolg van onze houding en die van de Wereldbank is geweest -, dan zullen we getuige zijn van het drama van AIDS bij de kinderen en van het tragische lot van de boeren en van een heel volk, en wij zullen daarvoor verantwoordelijk zijn! Bijgevolg stemt geen enkele van de ingediende resoluties mij tevreden. Ik ben immers niet tevreden met de houding die de Commissie en het Parlement ten aanzien van de Oosteuropese landen aannemen. Het
komt erop aan niet alleen de rechten van de Oostduitsers te waarborgen, maar ook die van al onze andere broeders en zusters in Oost- en Midden-Europa. De heer Andriessen, vice-voorzitter van de Commissie. - Mijnheer de Voorzitter, de Commissie deelt de bezorgdheid die vandaag in deze Vergadering is uitgesproken over de economische, medische en politieke situatie in Roemenië. De berichten over de politieke situatie zijn tegenstrijdig. Toen ik enkele weken geleden een gesprek had met de voorzitter van het Front, de heer Iliescu, heeft hij mij de plechtige verzekering gegeven dat in de verkiezingscampagne alle oppositiepartijen faire en vrije toegang zouden hebben tot de media. Thans beklagen de oppositiepartijen zich erover dat aan die voorwaarden niet wordt voldaan. Dat is één van de redenen dat ik zelf dezer dagen mensen heb gestuurd om polshoogte te nemen van de condities waaronder op dit moment in Roemenië de verkiezingen worden voorbereid. De berichten over de medische situatie zijn buitengewoon verontrustend. Daarom heeft de Commissie dezer dagen besloten van de in totaal 11 '/2 miljoen ecu die was vastgelegd voor dringende medische en andere hulp, 1,8 miljoen te bestemmen voor specifieke medische hulp ten einde de ernstige situatie in verband met AIDS te helpen bestrijden. De ministers van de Vierentwintig die hun hulpacties voor Polen en Hongarije coördineren, hebben op hun bijeenkomst in december van het vorig jaar de politieke beslissing genomen die hulpprogramma's eventueel uit te breiden tot andere landen in Centraal- en Midden-Europa indien die voldoen aan de voorwaarden en indien ze daarom zouden vragen. Die voorwaarden zijn eerst en vooral van politieke aard, namelijk vestiging van een rechtsstaat, het houden van vrije verkiezingen, het naleven van de mensenrechten, het creëren van een meerpartijenstelsel en dergelijke. Ze zijn ook van economische aard, namelijk het introduceren van hervormingen die leiden tot een meer marktgeoriënteerd systeem. Deze voorwaarden zullen ook worden gesteld aan Roemenië. Roemenië heeft dezer dagen verzocht om in aanmerking te komen voor de uitbreiding van deze speciale hulpprogramma's. De Vierentwintig zullen zich daarover morgen in eerste instantie zeker nog niet definitief hoeven uit te spreken. Maar het moet volstrekt duidelijk zijn dat alleen onder de voorwaarden die ik zojuist heb aangegeven, uitbreiding van de steun aan Roemenië mogelijk zal zijn. Als de democratische voorwaarden niet worden vervuld, zal dat niet mogelijk zijn. Daar mag geen enkel misverstand over bestaan. Dat betekent niet dat er geen humanitaire hulp nodig is. Die is zeker nodig, en de Commissie heeft dan ook voorstellen gedaan waarmee op dit ogenblik in totaal meer dan 70 miljoen ecu gemoeid is. Die hulp zal wor-
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Nr. 3-386/285
Andriessen
den verstrekt in twee tranches. Ten einde te zorgen dat de goederen terecht komen daar waarvoor zij zijn bestemd, heb ik maatregelen genomen om zelf ter plekke zonodig controle te kunnen uitoefenen opdat het voedsel komt waar het nodig is, namelijk bij degenen die op dit ogenblik aan dit voedsel dringend behoefte hebben. Mijnheer de Voorzitter, de Commissie onderschrijft de opvattingen die in de resolutie terzake zijn neergelegd. Ik hoop dat uit mijn betoog duidelijk is geworden dat de Commissie actief is en bereid is meer te doen dan tot dusverre is gedaan indien de voorwaarden zijn vervuld, namelijk dat een rechtsstaat wordt gegrondvest waarin een pluriforme democratie haar eigen plaats zal kunnen vinden. Ik hoop dat dit debat en de maatregelen die daarvan het gevolg zullen zijn, ertoe zullen bijdragen dat aan die voorwaarden wordt voldaan. De Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie(') over de situatie in Roemenië aan) Concentratie van de media De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende ontwerp-resoluties: -
(doc.B3-345/90) van de heer La Malfa c.s., namens de Liberale en Democratische Fractie, over de concentraties in de mediasector;
- (doc.B3-368/90) van de heer Romeos c.s., namens de Socialistische Fractie, over de concentraties in de pers; -
(doc.B3-380/90) van de heer Colajanni c.s., namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, over de concentraties in de mediasector;
- (doc.B3-384/90) van mevrouw Grund, namens de Technische Fractie Europees Rechts, over concentraties in het perswezen; i1) Ingediend door de leden Cámara Martínez c.s., namens de Socialistische Fractie, Robles Piquer c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, Larive en Bertens, namens de Liberale en Democratische Fractie, Newton Dunn, namens de Europese Democratische Fractie, Taradash en Aglietta, namens De Groenen in het Europese Parlement, Vecchi, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, de la Malène, namens de Fractie van verenigde Europese democraten, De Rossa, namens de Fractie Linkse Coalitie en Vandemeulebroucke en Ewing, namens de Regenboogfractie, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doc. B3-333/90, doc. B3-335/90, doc. B3-347/90, doe. B3-354/90, doc. B3-356/90, doc. B3-378/90 en doe. B3-394/90.
-
(doc.B3-391/90) van de heer Moretti, namens de Regenboogfractie, over de concentratie in de massamedia.
De heer La Malfa (LDR). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk van de concentraties in de mediasector is erg belangrijk. We moeten inderdaad niet alleen een concurrentiële markt met meerdere deelnemers waarborgen omwille van de kwaliteit maar ook om het pluralisme van ideeën en meningen te verzekeren. We moeten ervoor zorgen dat de concentraties niet te groot worden, anders kan de democratie niet functio- · neren. Daarom moet er naast een anti-trustwetgeving op communautair vlak - het is erg belangrijk dat die aangenomen wordt gezien de concentraties die nu gevormd worden - ook een wetgeving op nationaal vlak komen omdat de markt van de ideeën en de meningen, zoals we hem zouden noemen, ook nationaal is binnen de taalkundige grenzen in de Gemeenschap. Daarom is het verzoek dat vervat is in punt 4 van de resolutie, die ons Parlement, naar ik hoop, deze voormiddag zal aannemen, erg nuttig. Dat verzoek roept de nationale staten op eigen wetgeving te komen die zowel met de audiovisuele als met de geschreven media rekening houdt. Ik ben van mening dat onze resolutie in haar huidige vorm dringend moet worden aangenomen. De heer Romeos (S). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, de concentratie van de pers in handen van particulieren en ondernemingen bedreigt de vrijheid van meningsuiting en informatie. De nieuwe heersers van de media kopen kranten, tijdschriften, uitgeverijen, reclamebureaus, radio- en televisiestations. Het gevaar bestaat dat de inhoud en de kwaliteit van de informatieverschaffing tot handelswaar wordt binnen vaste procedures die door de groepen en ondernemingen worden opgelegd. Het is dringend noodzakelijk dat er controle komt op het overnemen van ondernemingen in de perssector en dat de gevaren die de pluraliteit en de vrijheid van opinie bedreigen, worden bezworen. Onlangs hebben in Brussel vertegenwoordigers van vakbonden en verenigingen, die 1 miljoen werknemers in de mediasector vertegenwoordigen, betere werkomstandigheden en meer democratie binnen de Europese media geëist. Bij de betoging in Brussel, die naar aanleiding van belangrijke overnemingen van uitgeverijen van tientallen dagbladen was georganiseerd, werd benadrukt dat deze overnemingen gewoonlijk ook leiden tot een verandering van politieke lijn, natuurlijk zonder dat de werknemers of de kopers van dit drukwerk naar hun mening wordt gevraagd. Het is van belang te benadrukken dat de concentratie zich niet beperkt tot nationale kaders; bepaalde bekende ondernemers nemen in ijltempo massacommunicatiemiddelen over en concentreren deze op Europees niveau.
Nr. 3-386/286
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Romeos Het is daarom duidelijk dat de Gemeenschap niet onverschillig kan blijven. In het kader van de totstandbrenging van de interne markt moeten zowel op nationaal als op communautair niveau regels worden toegepast waardoor de vrije mededinging wordt veiliggesteld en de mediaconcentratie onder de controle van enkele ondernemers aan banden wordt gelegd. In de gezamenlijke resolutie zijn de basisvoorstellen van mijn eigen ontwerp-resolutie opgenomen en deze zou ik willen herhalen want zij bieden een kader waarbinnen de inmenging van de Gemeenschap zal moeten plaatsvinden. Ik ben het volkomen eens met collega La Malfa over de noodzaak van een binnenlandse wetgeving. Maar ik herhaal wat ik zojuist heb gezegd: wij constateren een uitbreiding van de concentratie op Europees niveau. Dat wil zeggen dat er in de mediasector inmiddels Europese ondernemers bestaan. Daarom zal ik die elementen uit artikel 3 herhalen die - ik herhaal - een kader bieden waarbinnen ik geloof dat de Commissie zich moet bewegen. Door dit kader moet er een minimale garantie worden gegeven dat de professionele normen zullen worden beschermd en dat de beroepscode van journalisten zal worden beschermd en dat paal en perk zal worden gesteld aan de overnemingen waardoor de kleine ondernemingen in de mediasector worden bedreigd. Tot slot moet hierdoor de vrijheid van meningsuiting van alle werknemers in de sector van de gedrukte en elektronische pers worden veiliggesteld. De heer Barzanti (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, zoals reeds gezegd kunnen informatie en cultuur niet als gewone produkten en goederen beschouwd worden. De versterking van de Europese aanwezigheid in een wereldwijde concurrentiestrijd mag evenmin uitsluitend of overwegend toevertrouwd worden aan een onvoorwaardelijke oligopolistische marktlogica. Er moeten vandaag de dag doeltreffende en samenhangende anti-trustwetgevingen komen in alle Lid-Staten. De chaotische toestand in Italië is schandalig. Verder uitstel zou fataal zijn. De primaire en fundamentele bevoegdheid van de LidStaten inzake de reglementering van de gemengde multimediaire systemen staat niet ter discussie maar ze moet passen in een ruimer Europees kader. De richtlijn inzake de televisie zonder grenzen bevat al enkele nuttige aanwijzigingen ter zake. De Gemeenschap moet hier echter een grotere rol spelen maar schijnt niet van plan die rol op een volgehouden en ernstige manier te spelen. Gezien het voorbeeld van de overname van de Mondadori-groep in Italië door de groep Fininvest, die ook actiefis in Frankrijk en Spanje, waardoor bijna een privé-monopolie voor televisiepubliciteit ontstaat en waar belangen in de volledige communicatiesector verstrengeld raken, kan men niet zeggen, zoals commissaris Sir Leon Brittan tegenover de kranten gedaan heeft, dat het hier uitsluitend om een Italiaans probleem gaat. In deze en andere soortgelijke gebeurtenissen verwachten wij een grondig onderzoek en de correcte toepassing van de concurrentieregels om de vorming van dominante posities die tot misbruiken leiden, tegen te gaan. We beseffen ook
dat de huidige normen helemaal niet aangepast zijn om tegelijkertijd pluralisme en wettige concurrentie te beschermen. Maar ondertussen moeten die normen worden toegepast en op de meest actuele en strikte manier geïnterpreteerd. De recente algemene communautaire anti-trustwetgeving beschouwt in artikel 21 pluralisme op het vlak van de informatie als een legitiem belang waarvoor specifieke regels kunnen worden uitgevaardigd. De Commissie moet, zoals gevraagd wordt in de resolutie, verdere voorstellen indienen zoals een ad hoc reglementering voor de controle van mediafusies en -concentraties, die het economische, sociale en burgerlijk goed van de informatie moet beschermen, anders zal er in Europa geen vrijheid en democratie meer zijn. Er moeten passende regels en stevige waarborgen opgesteld worden die discipline, harmonie en evenwicht verzekeren. Een beperkte groep van grote media-magnaten mag geen buitensporige macht hebben over het geweten, de verbeelding en de ideeën van de mannen en vrouwen van Europa. Mevrouw Grund (DR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, door de toenemende manipulatie van de publieke opinie in de massamedia gaat er voor de burgers elke dag een stuk democratie en een stuk pluralisme van de informatieverschaffing verloren. Het net van de doelgerichte beïnvloeding wordt steeds dichter en ondoorzichtiger. Journalisten informeren niet meer, maar willen bekeren en betuttelen de lezer, de luisteraar of de kijker op zo'n manier, dat de consument er nagenoeg niets van merkt. De voorthollende concentratie in de sector van de geschreven pers, die door zuiver economische overwegingen is ingegeven, werkt die gevaarlijke evolutie nog in de hand. Kranten en tijdschriften halen meer dan twee derde van hun inkomsten uit advertenties en kunnen dus te allen tijde door grote uitgeversmaatschappijen met een veel grotere omzet economisch onder druk worden gezet. Dat systeem maakt ook de individuele redacteur tot de speelbal van bepaalde tendensen en van de belangen van de uitgevers of de omroepraden. Hoe kan het recht op vrije, pluralistische en vooral gediversifieerde informatieverschaffing nog gevrijwaard worden, als er in vele regio's nog maar een dagblad is, dat bovendien de spreekbuis van een centrale redactie is ? Op die manier worden de openbaar gemaakte standpunten doelbewust genivelleerd en wordt de publieke opinie steeds meer geconditioneerd. De zeer dure technologie voor de elektronische vervaardiging van kranten met behulp van computers heeft die evolutie nog versneld. Kleinere uitgeverijen kunnen de investeringen niet meer aan en stoppen ermee of sluiten zich bij grote uitgeverijen aan. Daardoor verliezen technici en redacteurs hun werk. Daarom wordt in mijn verzoek om urgentverklaring de aandacht van dit Parlement heel bewust op het gevaar van verdere concentraties gevestigd en wordt op een verscherping van de controle op overnemingen door de nationale instanties voor de controle op kar-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/287
Grund
tels aangedrongen. Verder wordt ervoor gepleit aan uitgeverijen in moeilijkheden subsidies te blijven verlenen en het gediversifieerde karakter van de pers en het pluralisme te handhaven en niet verder af te bouwen. Wat radio en televisie betreft, moet de soevereiniteit om beslissingen te nemen - zoals in de wetgeving van de Duitse Bondsrepubliek is bepaald - bij de deelstaten berusten en mag ze niet het voorwerp van een centralistische regeling worden. Dat geldt zowel voor het redactionele aspect als voor de reclame. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Moretti (ARC). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, de concentratie van kranten en radio- en televisiezenders in de handen van een klein aantal economische en politieke machtshebbers is een reden om ernstig bezorgd te zijn voor de toekomst van de democratische instellingen en de vrijheid van de mensen in Italië. Door de oligopolistische beheersing van de publiciteit en de vorming van waarachtige uitgeversimperia, die politiek gekleurd zijn en bovendien gesteund worden door publiekrechtelijke banken in een geest van duidelijk post-industrieel neofeodalisme, worden de kiezers op een ongeoorloofde manier in de richting gedreven van die politieke groepen die het monopolie op de berichtgeving hebben en wordt objectief kiezen steeds moeilijker. Het volstaat bijvoorbeeld te herinneren aan de groepen Ciarlapico-Andreotti en BerlusconiCraxi. In een dergelijke context wordt juiste berichtgeving moeilijk want ze wordt geteisterd door weglatingen, verzwijgingen en zelfs laster. Voor mijn beweging - de Liga van Lombardije-Liga Noord - zijn beledigingen dagelijkse kost en vooral de uitzendingen van Berlusconi en de kranten van Ciarlapico blinken hierin uit. De openbare omroep, die verkaveld is onder de drie belangrijkste parijen, staat helemaal niet in concurrentie met de privé-groepen: ze steunen allemaal de gevestigde macht en maken die zelfs onaanvechtbaar voor de gerechtvaardigde controle van de kiezer. Dit heeft niets met democratie te maken en is niet langer aanvaardbaar in een land dat zich beschaafd noemt. Ik hoop daarom op een vrijere en onafhankelijkere pers in de toekomst die een objectievere berichtgeving kan garanderen zodat de democratie beter wordt gewaarborgd. Ik spreek ook de hoop uit dat er een regeling komt door toedoen van het Europees Parlement, in samenwerking met de Commissie en de Raad, om te vermijden dat er een monopolie op de berichtgeving ontstaat. De heer Ferri (S). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, een aantal vrijheden zijn als dusdanig universeel. Vrijheid van informatie is zeker en vast een universele vrijheid: het is een recht van alle burgers die in de democratie geloven.
Wanneer vrijheid en informatie zich in macht organiseren moeten we ons afvragen welke rechten de burger nog heeft tegenover die macht. Welnu, dat zijn belangrijke rechten, dat zijn persoonlijke en publieke rechten omdat ze niet alleen gelden voor elk individu afzonderlijk maar ook voor de burger als lid van een collectiviteit. Op dit vlak moet mijns inziens de Gemeenschap tussenkomen om de vrijheid, om ons moreel, beroepsmatig en menselijk bewustzijn te waarborgen. Daarom moeten we tot gemeenschappelijke regels komen inzake de belangrijke kwesties - die zijn niet zo, talrijk - die een erg waardevolle en duidelijke steun betekenen voor een vrije en democratische toekomst. Daarom zeggen wij dat er zo snel mogelijk communautaire regels moeten komen maar ook nationale regels die die algemene principes van vrijheid vastleggen. Die moeten volgens mij een stevig bolwerk vormen net nu het Parlement met spanning toekijkt hoe volkeren hun vrijheid heroveren en hun horizonten verruimen. We moeten concentraties en monopolies dus ten gronde bestrijden. Die macht wijkt af van en is niet gericht op die geest van dienstbaarheid die de macht moet betonen tegenover elke burger en de collectiviteit van alle burgers. (Applaus van de Socialistische Fractie) Mevrouw Cassanmagnago Cerretti (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, één van de doelstellingen van de interne markt is de versterking van de controle en de oprichting van een anti-trustwetgeving opdat de concurrentie vrij kan spelen in alle sectoren. Op dit ogenblik moeten we onze aandacht vooral toespitsen op de informatiesector om mogelijke concentraties te beperken en zo een pluralistische berichtgeving en de persvrijheid te waarborgen. Die rechten zijn vastgelegd in artikel 10 van de Overeenkomst betreffende de eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, die door alle Lid-Staten is geratificeerd. Diezelfde rechten zijn ook vastgelegd in de grondwetten van de Lid-Staten. Concentratievorming in de sector van de berichtgeving vormt een reëel gevaar voor het recht op informatie, voor de autonomie van de redacties en voor de vrijheid van dejournalisten. De drie gemeenschappelijke instellingen moeten zich dan ook in het kader van hun bevoegdheden inspannen voor de verdediging van het pluralisme en de berichtgeving. De Commissie moet een specifiek wetgevend kader voor die concentraties en een anti-trustwetgeving in die sector voorstellen om minimale beroepsnormen te waarborgen ter bescherming van de deontologie van de journalisten, om te verhinderen dat kleine ondernemingen ondergeschikt raken en om voor alle werknemers in deze sector de vrijheid van meningsuiting te waarborgen. Naast die inspanning op communautair vlak moeten de Lid-Staten die nog niet over een wetgeving voor de controle van concentraties beschikken, die zo spoedig mogelijk opstellen. Alleen
Nr. 3-386/288
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Cassanmagnago Cerretti
als we in die richting werken zullen we een stevige basis leggen voor 1992. De heer Taradash (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het is wellicht geen toeval dat vele Italiaanse parlementsleden in dit debat spreken. U weet dat de toestand in Italië misschien wel het ergst is van Europa: vier machtige economische groepen verdelen onder elkaar de pers; twee partijen - christen-democraten en socialisten - verdelen onder hun beiden de televisie. Maar ik denk dat dit een algemeen probleem is dat bijvoorbeeld ook Hongarije treft. Vandaag, zo lezen we, hebben twee Engelse ondernemers reeds de twee belangrijkste Hongaarse dagbladen - de krant van de regering en die van de oppositie - verdeeld of ze zijn van plan dat te doen. Wij moeten het probleem van de informatie als een probleem van mensenrechten en politieke rechten behandelen. Wij moeten een oproep richten tot de burgers van Europa en de Europese instellingen, die ook een morele oproep moet zijn omdat het recht op informatie, het recht om geïnformeerd te zijn een basisrecht is. Wij als Europees Parlement behandelen het Sociaal Handvest, het probleem van het racisme, de rechten van de man en de vrouw enz. Maar het basisthema van onze debatten in het Europees Parlement moet het probleem van het recht op informatie zijn. Gandhi zei van Indie dat het een „volk van handen" was en stelde bijgevolg de oprichting van kleine ondernemingen voor. Het Europese volk is een volk van handen die willen schrijven, die willen drukken. We moeten dan ook vragen dat er wetten opgesteld worden tegen de concentraties in die sector omdat wij allen dat recht hebben. (Applaus) De heer Alavanos (CG). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat wij getuige zijn van de internationalisering van een Amerikaans model dat berust op de commercialisering van informatie en de concentratie daarvan in de handen van enkelen, in de informatie-imperia. En ik denk dat het inderdaad gaat om internationalisering want, zoals ook de vorige spreker al zei, wij constateren dat dit model ook in de landen van Oost-Europa doordringt, waar, terwijl men een bloei van de vrije informatie zou verwachten, momenteel gevaren ontstaan voor de verschillende mogelijkheden van controle op de vrijheid van meningsuiting en de uitwisseling van ideeën. Ik vind - en dit is in deze kwestie fundamenteel - dat de inmenging van de Gemeenschap in deze kwesties van de interne markt tot op heden ook een tekort heeft veroorzaakt, niet alleen in de maatschappelijke sector of in de sector van de ontwikkeling van de perifere gebieden, maar ook in het informatievraagstuk en dat deze tevens de huidige omstandigheden in de hand heeft gewerkt. Met de richtlijn inzake grensoverschrijdende radio en televisie zou deze problematiek grondiger kunnen worden aangepakt.
Ik acht het zeer positief dat er in het Parlement overeenstemming heerst over de dringende noodzaak van een communautaire regeling en interventie in deze sector die het pluralisme binnen de informatievoorziening, de vrije uitwisseling van ideeën, de mogelijkheid voor de redacteuren om een rol te spelen binnen de media waarvoor zij werken en het voortbestaan van de kleinere ondernemingen garandeert. Sir Leon Brittan, vice-voorzitter van de Commissie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat de resoluties van de diverse fracties zijn ingegeven door hun grote bekommernis om een doeltreffende bescherming van de vrijheid van meningsuiting. Ze hebben echter ook te maken met een welbepaalde recente overneming, die momenteel door de Commissie wordt onderzocht. Ik hoop dan ook dat u begrijpt dat ik daar nu niet nader op kan ingaan. Ik kan de heren Barzanti en La Malfa en andere leden echter verzekeren dat die zaak in behandeling is. Wat is de achtergrond van heel deze zaak? Er heeft een hele evolutie plaatsgevonden. De deregulering in de meeste Lid-Staten en de nieuwe technische mogelijkheden hebben ertoe geleid dat heel wat nieuwe zenders op die bepaalde markt met de reeds bestaande zenders zijn beginnen concurreren. Verder worden programma's van traditionele nationale zenders via een satelliet en via de kabel nu ook in andere Lid-Staten uitgezonden. Bovendien hebben nieuwe transnationale, paneuropese satellietzenders hun intrede gedaan. Hun programma's zijn van het begin af aan voor verscheidene Lid-Staten bedoeld. Dat heeft allemaal geleid tot felle concurrentie tussen de diverse zendstations, met name op het stuk van de reclame en de programma's die op een breed publiek zijn gericht. Een ander gevolg van die evolutie is de grotere invloed van de geschreven pers in de sector van de audiovisuele media en omgekeerd. Tenslotte is de totstandkoming van multinationale mediagroepen erdoor in de hand gewerkt. Zoals het Parlement weet, is over de toekomst van deze hele sector vrij uitvoerig gepraat op het audiovisuele congres, dat in de herfst van vorig jaar te Parijs heeft plaatsgevonden, en verder ook naar aanleiding van specifieke voorstellen zoals dat in het verslag van de heer Barzanti. De algemene strekking van de discussies ter zake is dat het wenselijk en noodzakelijk is een audiovisuele sector van Europese omvang uit te bouwen, die op internationaal vlak kan concurreren. Er is bij ons op aangedrongen in verband daarmee een aantal aspecten van het mededingingsbeleid te onderzoeken, zodat die evolutie vlotter kan verlopen. De criteria voor het toestaan van overheidssteun voor de produktie, de coprodukties, de joint ventures en de distributie-overeenkomsten zijn allemaal vraagstukken die momenteel worden bestudeerd. Als ik op die evolutie wijs, dan doe ik dat om aan te tonen dat de mediasector nu pas een communautaire dimensie begint te krijgen en dat die communautaire dimensie, hoe belangrijk ze ook is, een nieuw en nog erg beperkt verschijnsel is. Dat brengt me tot de twee
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/289
Sir Leon Brittan voornaamste punten van de ontwerp-resoluties die we vandaag behandelen, met name de overnemingen op zich en het eigenaarschap door verschillende media, wat een weerslag heeft op het pluralisme in de media en op de vrijheid van meningsuiting. In een aantal ontwerp-resoluties wordt erop gewezen dat culturele factoren tot gevolg hebben dat de intracommunautaire handel in tijdschriften of televisieprogramma's eerder beperkt is, wat natuurlijk een bijzonder belangrijk gegeven is. Wanneer de taalgrenzen de nationale grenzen overschrijden, is intracommunautaire handel mogelijk. Heel vaak is dat echter niet het geval, en we mogen niet vergeten dat de bevoegdheden uit hoofde van het Verdrag in aanzienlijke mate afhangen van de vraag of er al dan niet van intracommunautaire handel sprake is. Bijgevolg is het mogelijk dat de recente verordening inzake fusiecontrole niet op alle activiteiten in de mediasector kan worden toegepast, vooral wanneer we rekening houden met de hoge drempel, die zowel de Commissie als het Parlement te hoog vinden, zodat ze met het oog op de verlaging ervan een eerste initiatief hebben genomen.
heeft op verschillende relevante markten. Voor zover de mediasector overeenkomstig het Verdrag wel een communautaire dimensie krijgt, zal de communautaire wetgeving van toepassing zijn en nageleefd moeten worden.
In het geval van fusies boven de drempel zullen we natuurlijk zoals gebruikelijk de mededingingsaspecten ervan onderzoeken en daarbij met de opgesomde factoren rekening houden. Fusies onder de drempel vallen echter onder de bevoegdheid van de nationale instanties. De heer La Malfa en andere leden hebben op de noodzaak van een doeltreffende nationale wetgeving ter zake gewezen. Ik ben er zeker van dat de pleidooien vanuit dit Parlement gehoor zullen vinden en het debat over dit vraagstuk in de diverse Lid-Staten zullen beïnvloeden.
Wij gaan nu over tot de stemming.
Zelfs wanneer de Commissie bevoegd is en van oordeel is dat er op grond van de gebruikelijke, normale principes inzake de mededinging geen reden is om een bepaalde fusie te verhinderen, zullen de nationale instanties - desgevallend op basis van de nationale wetgeving - het recht behouden om te interveniëren, teneinde het pluralisme in de mediasector te waarborgen. Die bevoegdheid blijft dus bestaan, zowel wat de bestaande als de nieuwe wetgeving betreft. De Commissie is bijzonder gehecht aan de vrijheid van meningsuiting, die een van de hoekstenen van onze democratische samenleving is. Ik ben het volledig eens met de sprekers die dat aspect hebben onderstreept. Daartoe moeten het pluralisme en de diversiteit van de opvattingen op alle gebieden van het politieke en culturele leven worden gewaarborgd. We dienen ons echter te realiseren dat de huidige mogelijkheden om op grond van het mededingingsbeleid, de artikelen 85 en 86 en de verordening inzake fusiecontrole te interveniëren om de redenen die ik heb opgesomd beperkt zijn, behalve wanneer kan worden aangetoond dat er voor de intracommunautaire handel bepaalde gevolgen zijn en wanneer een concrete markt kan worden gedefinieerd. Het is mogelijk dat de communautaire wetgeving niet in alle gevallen automatisch van toepassing is, met name wanneer eigenaarschap door verschillende media een weerslag
De Commissie is zich bewust van de problemen die in deze ontwerp-resoluties ter sprake worden gebracht en zal zich in het licht daarvan verder over mogelijke initiatieven ter zake beraden. De Commissie werkt momenteel aan een mededeling aan de Raad en het Parlement over het beleid in de audiovisuele sector in , de ruimste zin van het woord. Dat document moet een compromis worden tussen het verder uitbouwen van die sector, het waarborgen van een doeltreffende mededinging en het aanmoedigen van pluralisme en van de vrijheid van meningsuiting. Ik kan het Parlement verzekeren dat het de bedoeling is dat de sector zo evolueert, dat het pluralisme wordt gestimuleerd en niet te niet wordt gedaan. De Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten.
(Het Parlement neemt de gezamenlijke resolutie (') over de concentraties in de media aan) De heer Arbeloa Muru (S). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde: ik ben van mening dat dit een goede gelegenheid is, in het kader van dit debat over de mensenrechten, om het Parlement mede te delen dat op de tribune een kleine delegatie is aangekomen van arbeiders van het bedrijf Anuri, uit Pamplona, waarvan de eigenaar, Adolfo Villoslada, enkele maanden geleden is ontvoerd door de terroristische bende van de ETA. Hij was ook een ex-arbeider, een ex-lasser. En deze arbeiders zijn de afgelopen vier maanden de initiatiefnemers geweest bij alles wat in het openbaar en particulier is ondernomen om hem vrij te krijgen. Zij zijn naar het Parlement gekomen om hier hun beklag te doen over deze nieuwe vorm van struikroverij, en uiting te geven aan hun bezorgdheid en angst. Ik ben er zeker van, mijnheer de Voorzitter, dat alle leden van het Parlement en aanwezigen erkennen en tevens... (De voorzitter onderbreekt despreker) De heer Garaikoetxea Urriza (ARC). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, onze collega de heer Arbeloa heeft toespelingen gemaakt op een burger die in mijn vaderland, Baskenland, is ont(') Ingediend door de leden Dury en Romeos, namens de Socialistische Fractie, La Malfa, namens de Liberale en Democratische Fractie, Barzanti, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, Moretti, namens de Regenboogfractie, Taradash, namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, Carvalhas, namens de Fractie Linkse Coalitie en mevrouw Cassanmagnago Cerretti, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doe. B3-345/90, doe. B3-368/90, doe. B3-380/90 en doe. B3-391 /90.
Nr. 3-386/290
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Garaikoetxea Urriza voerd. Ik ben van mening dat het van het grootste belang is dat ik, als voorzitter en vertegenwoordiger van een nationale Baskische partij, Eusko Alkartasuna, hier duidelijk laat blijken dat ik mij, ondanks ideologische en programmatische verschillen vanuit mijn verdediging van de nationale rechten van het Baskische volk, aansluit bij zijn standpunt dat geweld afwijst, dat alle meningen moeten... (De voorzitter onderbreekt de spreker) De heer Staes (V). - Voorzitter, gezien het gevorderde uur en gezien de uiterst belangrijke punten die nog op de agenda staan, zou ik het voorstel willen doen dat we over de resterende resoluties voor dit actualiteitendebat stemmen zonder hierover een debat te houden. De Voorzitter. - Dat wou ik zelf net voorstellen. De heer Lane (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil liever dat we ons aan de agenda houden. In januari was er een hele lijst dringende aangelegenheden. Door de late aanvang van het actualiteitendebat zijn we toen niet tot punt 5 geraakt. Vandaag hebben we bij het begin van de vergadering 45 minuten verloren aan een discussie over andere zaken. We zijn tot punt 3 geraakt, en nu krijgen we te horen dat we over de resterende onderwerpen alleen maar zullen stemmen, zonder voorafgaand debat. Ik wil daar de aandacht op vestigen, omdat in de notulen van de vorige vergaderperiode twee keer wordt gezegd dat het Parlement prioriteit moet verlenen aan het debat over dringende aangelegenheden die de burgers van de Europese Gemeenschap aangaan. Daarna kunnen andere zaken aan bod komen. Vandaag zijn er agendapunten in verband met de stormschade in Ierland en Frankrijk, waar we gisteren niet over hebben gedebatteerd. Vandaag doen we dat evenmin. Ik vind dat het Parlement wat dit betreft te kort schiet. Aangezien we vandaag geen tijd meer hebben om daarover te debatteren, stel ik voor dat we bijvoorbeeld vrijdagmorgen wat tijd uittrekken om het actualiteitendebat voort te zetten. We mogen de resterende onderwerpen echter niet zomaar van de agenda afvoeren, enkel en alleen omdat we vanmorgen niet op tijd zijn begonnen. Volgens mij moeten de werkzaamheden van dit Parlement worden gereorganiseerd. We moeten minstens drie of vier uur uittrekken om over dringende kwesties - en alleen daarover - te debatteren. De Voorzitter. - Waarde collega's, ik verzoek u in deze plenaire vergadering niet te debatteren over zaken die u binnen de fracties had kunnen bespreken. Alle fracties waren het ermee eens voor het actualiteitendebat drie uur uit te trekken. Vanmorgen hebben we door eigen toedoen vertraging opgelopen. We kunnen er nu over stemmen of we het debat na de lunchpauze zullen voortzetten, maar als we verder over het Reglement
blijven praten, zullen we enkel nog meer vertraging oplopen. Mevrouw von Alemann (LDR). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als een van de indieners van de eerste resolutie over de mensenrechten, die nu meteen aan de orde zijn, ben ik tegen het voorstel om nu zonder debat tot de stemming over te gaan. Ik vind het totaal onverantwoord dat over een aantal zaken gewoon wordt gestemd, zonder dat er eerst een debat over is gehouden! Mevrouw Dury (S). - (FR) Ik vind het eveneens ondenkbaar dat over resoluties wordt gestemd, zonder dat we ons standpunt hebben kunnen formuleren en dat van de anderen hebben kunnen horen. Vanmorgen hebben we vijfenveertig minuten van de tijd voor het actualiteitendebat besteed aan een aantal zaken die op zich misschien erg interessant zijn. Ik stel voor het actualiteitendebat van 15.00 tot 16.00 uur voort te zetten. Wij mogen er niet voor opdraaien dat een aantal collega's vanmorgen gedurende vijfenveertig minuten het woord hebben gevoerd. Voor het actualiteitendebat is nu eenmaal drie uur uitgetrokken. (Applaus) De Voorzitter. - Het Parlement heeft besloten dat vandaag om 15.00 uur het debat over onderwijs en opleiding wordt gehouden, waarna nog een aantal belangrijke debatten volgen. Op grond van artikel 74, lid 2, van het Reglement stel ik u nu voor dit debat deze namiddag na dat andere debat voort te zetten. De heer Newton Dunn (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens artikel 74, lid 2, kunt u dat alleen doen, als alle fractievoorzitters het daar unaniem mee eens zijn. Ik spreek nu namens de voorzitter van mijn fractie. We hebben het standpunt van mevrouw von Alemann van de Liberale Fractie gehoord. Daar zijn we het niet mee eens. Bijgevolg kunt u onmogelijk dat voorstel doen. Artikel 74, lid 2, sluit dat uit. De Voorzitter. - Mijnheer Newton Dunn, de Fractie De Groenen in het Europese Parlement heeft mij de volgende tekst bezorgd. „Krachtens artikel 74, lid 2, van het Reglement kan de agenda, wanneer hij is aangenomen, niet meer worden gewijzigd, behalve bij toepassing van het bepaalde in de artikelen 75 en 102 t/m 106 of op voorstel van de Voorzitter. Wanneer een wijziging van de agenda door de Voorzitter wordt voorgesteld, kan voor de stemming slechts het woord worden gevoerd door een voorstander, een tegenstander en de voorzitter of de rapporteur van de bevoegde commissie, ieder gedurende ten hoogste drie minuten. Een tot wijziging van de agenda strekkend voorstel van orde dat wordt verworpen, kan tijdens dezelfde vergaderperiode niet nogmaals worden ingediend." Mevrouw Dury (S). - (FR) Ik ben voor de voortzetting van het debat van 15.00 tot 16.00 uur. Ik heb al gezegd dat de goedkeuring van de notulen van de vergadering
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/291
Dury
van gisteren ons 45 minuten heeft gekost. Ik vind dat over zulke belangrijke vraagstukken, die we hebben behandeld om het standpunt van dit Parlement aan de buitenwereld kenbaar te maken, hoe dan ook een ern stig debat moet worden gevoerd. Het wordt natuurlijk een uitgebreide stemming, maar we willen ook ons standpunt duidelijk maken, wat ons recht is. Zo tonen we ook aan de Europese volkeren en de volkeren van de hele wereld dat het Europese Parle ment bij zijn werkzaamheden de principes van duide lijkheid, doorzichtigheid en vrijheid van menings uiting eerbiedigt. De heer Newton Dunn (ED). (EN) Mijnheer de Voor zitter, natuurlijk ben ik het in principe met mevrouw Dury eens dat die debatten moeten plaatsvinden. Als we echter de agenda voor deze namiddag bekijken, dan zien we dat er vanaf 15.00 uur nog 15 debatten moeten worden gevoerd en dat er om 17.00 uur al moet worden gestemd. Laten we voorrang verlenen aan wat voorrang verdient. Wat is het belangrijkste, de verslagen die het Parlement moet behandelen, de wet geving of debatten over de mensenrechten die welis waar van groot belang zijn en over stormschade? Uiteraard is de wetgeving het belangrijkste, en daar moeten we ons om 15.00 uur mee bezighouden. Ik vind het erg jammer dat we vanmorgen 45 minuten vertraging hebben opgelopen. Mijn fractie was daar helemaal niet gelukkig mee en is er niet mee voor ver antwoordelijk. Het is veel beter voor het actualiteiten debat zelf een andere regeling uit te werken dan met de agenda voor deze namiddag te knoeien. (Het Parlement besluit het actualiteitendebat na de lunchpauze voort te zetten) Mevrouw Ewing (ARC). (EN) Mijnheer de Voor zitter, een motie van orde. Ik hecht veel belang aan de batten over natuurrampen. Verder heb ik ook voor de voortzetting van het actualiteitendebat over de men senrechten gestemd. Volgens mij is er terecht op ge wezen dat daar niet zomaar zonder debat over kan worden gestemd. Wat natuurrampen betreft, zijn we gewoon bij acclamatie te stemmen, omdat we allemaal solidair zijn. Het gaat om het lot van miljoenen bur gers. Voor hen is er haast bij. Zoals vele andere leden heb ook ik een resolutie ingediend over de enorme schade in mijn eigen district. Vanmorgen heb ik de Voorzitter gevraagd of hij mij kon verzekeren dat we voor 13.00 uur bij acclamatie over de resoluties inzake natuurrampen zouden stemmen. De Voorzitter heeft daar toen bevestigend op geantwoord.
nu al drie uur vertraging op het tijdschema dat we maandag hebben goedgekeurd. Bijgevolg kunt u nu onmogelijk dat tijdschema in de war sturen. Als we het actualiteitendebat willen voort zetten, dan stel ik voor dat na de afhandeling van de vanmorgen goedgekeurde agenda te doen. De Voorzitter. Mijnheer Bocklet, u had deze tijd mis schien beter voor het actualiteitendebat kunnen be waren. Het Parlement heeft een welbepaald besluit ge nomen, en ik handel in overeenstemming met dat be ■ sluit. * * * De heer Nordmann (LDR). (FR) Mijnheer de Voor zitter, ik voer het woord op grond van de artikelen 100, lid 2, en 102. Ik verzoek u eens na te gaan wat de bepalingen van die artikelen inhouden, zodat u me niet het woord hoeft te ontnemen, als zou mijn opmer king in strijd zijn met het Reglement. Daarstraks wou ik de aandacht vestigen op de kwestie van de ontvankelijkheid van de ontwerpresolutie van mevrouw Tazdaït, die qua strekking over de kwali teit van de inhoud spreek ik me niet uit direct aan sluit bij de werkzaamheden van de onderzoekcommis sie racisme en vreemdelingenhaat, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn. Ik wou er met name op wijzen dat de precedenten in verband met de onontvankelijk heid van resoluties die concreet en rechtstreeks hande len over vraagstukken waarvoor een onderzoekcom missie is samengesteld talrijk zijn. De Voorzitter. Mijnheer Nordmann, artikel 64, lid 6, van het Reglement luidt als volgt: „Het bepaalde in de artikelen 102, 103 en 105 is niet van toepassing op ontwerpresoluties die op de agenda voor een debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwes ties zijn ingeschreven." Mevrouw Tazdaït (V). (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat u hebt geweigerd gevolg te geven aan het verzoek van de heer Nordmann in verband met de on ontvankelijkheid. Om precies te zijn, bekleden wij sa men hij als voorzitter en ik als ondervoorzitter het voorzitterschap van die onderzoekcommissie. Ik hoop dat men onze onderzoekcommissie voldoende ernstig neemt om er niet denigrerend over te spreken en er hoe dan ook geen vuilnisbak voor de hete hangijzers in dit Parlement van te maken.
De Voorzitter. Mevrouw Ewing, het Parlement heeft zopas besloten het debat deze namiddag voort te zetten.
De Voorzitter. Mevrouw Tazdaït, dat had niets met het Reglement te maken.
De he e r Bocklet (PPE). (DE) Mijnheer de Voorzit ter, vanmorgen hebben we een agenda aangenomen, op basis waarvan we om 15.00 uur met het debat over onderwijs en jongeren moeten beginnen. We hebben
Mensenrechten De Voorzitter. Aan de orde is het gecombineerd de bat over de volgende ontwerpresoluties:
Nr. 3-386/292
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Voorzitter
- (doc.B3-319/90) van de leden von Alemann en Pimenta, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de onderdrukking in Kosovo; -
(doc.B3-346/90) van mevrouw Aglietta, namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, over de rechten van de mens in Kosovo;
-
(doc.B3-358/90) van de heer de la Malène c.s., namens de Fractie van verenigde Europese democraten, over de ongeregeldheden in Kosovo;
-
(doc.B3-390/90) van de heer Robles Piquer, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over de aantasting van de mensenrechten in Kosovo;
- (doc.B3-393/90) van de heer Rosetti c.s., namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, over de situatie van de mensenrechten in Kosovo; - (doc.B3-326/90) van de heer Poettering c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over de situatie in Jammu en Kashmir; -
(doc.B3-369/90) van de heer Stevenson c.s., namens de Socialistische Fractie, over de situatie in Jammu en Kashmir;
-
(doc.B3-328/90) van de heer Robles Piquer c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over de Cubaanse politieke gevangene Alfredo Mustelier;
-
(doc.B3-344/90) van mevrouw Veil, namens de Liberale en Democratische Fractie, over de schending van de mensenrechten in Cuba;
-
(doc.B3-348/90) van de heer Langer e.a., over de opsluiting zonder vorm van proces van vermeende oppositie-aanhangers in Saoedi-Arabië;
-
(doc.B3-366/90) van de heren Balfe en Arbeloa Muru, namens de Socialistische Fractie, over politieke gevangenen in Saoedi-Arabië;
-
(doc.B3-327/90) van de heer Poettering c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over de arrestatie van twaalf katholieke bisschoppen in de Volksrepubliek China;
-
(doc.B3-373/90) van de heer Linkohr, namens de Socialistische Fractie, over de mensenrechten in Guatemala;
-
(doc.B3-349/90) van mevrouw Tazdaït, namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, over racistische gewelddaden en misdrijven, politioneel en gerechtelijk optreden in de landen van de Gemeenschap;
- (doc. B3-389/90) van de mevrouw Simons e.a., over de niet-eerbiediging van de mensenrechten in de Westelijke Sahara.
De heer Langer (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik leid deze gezamenlijke resolutie inzake Kosovo in in plaats van collega Aglietta die momenteel verhinderd is. We beseffen dat de Federale Republiek Joegoslavië verscheurd wordt door sterke etnische spanningen en dat het inderdaad moeilijk is die plurinationale taak te vervullen. Juist daarom zouden wij als Europees Parlement de volkeren van Joegoslavië willen aansporen hun roeping, die in de nationale grondwet is vastgelegd, na te komen. We willen in het bijzonder een oproep richten tot de Republiek Servië, de sterkste partner in de Joegoslavische federatie, om de andere volkeren die minder talrijk zijn niet te onderdrukken en alle rechten van de verschillende minderheden te eerbiedigen, vooral binnen de Republiek Servië zelf. Ik heb het hier over de Joegoslavische Albanezen in Kosovo, die momenteel strijden voor de volledige erkenning van hun rechten en waardigheid. Er tekenen zich twee wegen af: of Joegoslavië slaagt erin - en dat geldt voor alle andere staten, en niet alleen in OostEuropa - de rechten van de verschillende etnische groepen en nationaliteiten tenvolle te respecteren en waarderen binnen de eigen grenzen ofwel zullen de verschillende minderheden, nationaliteiten en etnische groepen steeds meer eisen om die grenzen te herzien. Wij geloven niet dat Europa kan verbeteren door de grenzen te veranderen, dat zou meer problemen meebrengen dan oplossen. Daarom zit er niets anders op dan binnen de bestaande grenzen - zolang die een betekenis hebben en waarvan wij hopen dat die betekenis steeds meer zal afnemen - te proberen de rechten van allen te respecteren. Dat is wat we vandaag vragen voor Kosovo: wij maken ons zorgen dat een zo sterke en belangrijke nationale groep, die zolang verstoken is gebleven van vele van zijn rechten, nog steeds moet strijden om die rechten erkend te zien. Daarom vragen wij u deze resolutie inzake Kosovo aan te nemen. De heer Poettering (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, namens mijn fractie wil ik het hebben over de situatie in Jammu en Kashmir evenals over de schendingen van de mensenrechten in de Volksrepubliek China. Voor ons als Europees Parlement ligt een gemeenschappelijke ontwerp-resolutie over Jammu en Kashmir, die afkomstig is van mijn fractie en de Socialistische fractie. Ik zou het erg op prijs stellen als deze ook voor de andere fracties aanvaardbare compromis-resolutie zou worden aangenomen. De toenemende spanningen in Jammu en Kashmir baren mijn fractie grote zorgen en we roepen zowel de Indiase als de Pakistaanse regering op alle maatregelen te treffen die tot een oplossing bijdragen. Wij veroordelen gewelddaden tegen zowel de Indische strijdkrachten als ook met name door Indische strijdkrachten gericht tegen vreedzame demonstranten. We roepen de beide democratische regeringen op alles in het werk te stellen opdat niet het minst ook op basis van de resolutie van de VN-Commissie van 1948 en 1949 een vreedzame oplossing kan worden gevonden.
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Nr. 3-386/293
Poettering
Enkele opmerkingen bij de situatie in China. Overal in de communistische wereld worden de mensenrechten stukje bij beetje verwezenlijkt; tot onze grote zorg stellen wij vast dat zulks niet opgaat voor de Volksrepubliek China. Naast vele andere christelijke geestelijken werden daar ook katholieke priesters en twaalf katholieke bisschoppen gevangengezet. Wij veroordelen deze daad met klem en doen een oproep tot de regering van de Chinese Volksrepubliek om de bisschoppen en priesters in vrijheid te stellen. Wij vragen met name om vrijheid van godsdienst voor alle mensen in de Chinese Volksrepubliek. Ook voor de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek China zou het een goede zaak zijn als ons uit Peking een signaal zou bereiken dat de mensenrechten erkend worden. De Voorzitter. - Wij onderbreken nu het actualiteitendebat (O(De vergadering wordt te 13.00 uur onderbroken en te 15.00 uur hervat) VOORZITTER: DE HEER CRAVINHO On dervoorzitter De Voorzitter. - Op verzoek van alle fracties stel ik u voor om in de agenda om 18.00 uur de stemming op te nemen over de ontwerp-resoluties (doc. B3-415/90) over de instelling van een tijdelijke commissie ter bestudering van het effect van het Duitse herenigingsproces op de Europese Gemeenschap. De heer Habsburg (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag wat uitleg krijgen. Om precies twee minuten voor een heeft de heer Telkämper aangekondigd dat al vandaag om 15.00 uur gestemd zal worden over de resolutie die ons zo overvallen heeft. Dat was geen stemming maar een eenzijdige verklaring van de Voorzitter. Nu vertelt u ons dat er om 18.00 uur zal worden gestemd. Mag ik vragen dat de Voorzitter expliciet verklaart dat die aankondiging voor 15.00 uur niet klopte, dat een dergelijke aankondiging gewoon niet mogelijk is en dat de stemming om 18.00 uur zal plaatsvinden. De Voorzitter. - Mijnheer Habsburg, mij wordt medegedeeld dat de heer Telkämper geheel juist heeft meegedeeld dat wij nu om 15.00 uur zouden stemmen over de opneming van dit punt op de agenda, terwijl de stemming die u bedoelt, zoals aangekondigd, te 18.00 uur zal plaatsvinden. Mevrouw Jensen (S). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, namens de Socialistische fractie wil ik een lans breken voor de oprichting door het Parlement van een snel werkende commissie die zich buigt over de gevolgen ( ' ) Instelling van een tijdelijke commissie: zie Notulen.
van de Duitse hereniging en de betrekkingen tussen Duitsland en de Europese Gemeenschappen. De heer Le Pen (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de procedure die erin bestaat steeds als zich een voor ons Parlement belangrijk probleem voordoet een ad hoc commissie in het leven te roepen, druist volledig in tegen de klassieke parlementaire organisatie. Ons Parlement kent institutionele commissies. Dit probleem, waarmee die ad hoc commissie zou worden belast, vormt nou net de essentie van het politieke, economische en sociale leven van Europa. Wij bemoeien ons vaak met andermans aangelegenheden. Voor een keer houden we ons met onze eigen zaken bezig,namelijk de ongetwijfeld enorme gevolgen die de Duitse hereniging zal hebben voor de verdere ontwikkeling van de Europese Gemeenschap. Dat is precies de reden voor onze aanwezigheid hier. Door een ad hoc commissie toe te laten erken je dat we te maken hebben met een soort onvoorspelbare historische metamorfose die niet tot het wezen van ons werk behoort. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, derhalve ben ik tegen dit voorstel dat eens te meer gestoeld is op een op geniepige wijze bereikt compromis waar geen ruchtbaarheid aan is gegeven. Ons is niet gevraagd deel te nemen ... (Uitroep „dat is niet waar!") ... dat is wel degelijk waar, ik ben de voorzitter van deze fractie en heb geen weet gehad van dit initiatief. Evenmin is de secretaris-generaal van onze fractie op de hoogte gebracht.We kunnen ons dus niet beroepen op een akkoord tussen de fracties. Bovendien, mijnheer de Voorzitter, heeft u enerzijds de taken en het mandaat van deze ad hoc commissie genoemd en wilde u anderzijds blijkbaar niet weten hoe deze commissie is samengesteld. Uit de nu bekende samenstelling blijkt echter dat een aantal politieke fracties van dit Parlement zijn uitgesloten, wat op duidelijke, zelfs plechtige, wijze indruist tegen de geest en de letter van de Verdragen waaraan dit Parlement zijn legitimiteit ontleent. Ik wil derhalve eens te meer een beroep doen op de rechtvaardigheid en het gezond verstand. Het wil er bij mij niet in dat fracties die zich laten voorstaan op het liberalisme of het parlementaire stelsel zomaar aanvaarden dat politieke stromingen die, zoals bij de verkiezingen bleek, miljoenen burgers vertegenwoordigen, uitgesloten worden bij de behandeling van een voor ons continent, Europa en elke lidstaat zo fundamenteel probleem. De heer Ford (S). - (EN) Ik heb naar de heer Le Pen geluisterd. Hij heeft me niet weten te overtuigen, maar wat nog belangrijker was is dat hij inhoudelijk onjuiste dingen heeft gezegd. Het betrokken punt is gisteren aan de orde geweest tijdens de vergadering van het Bureau in uitgebreide samenstelling. Tijdens het grootste deel van het debat was mevrouw Lehideux aanwezig.
Nr. 3-386/294
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Ford
Als zij de heer Le Pen niet op de hoogte heeft gebracht ligt dat aan gebrekkige communicatie in die fractie. De Voorzitter. - Wij gaan nu over tot de stemming. (Hef Parlement stemt met het voorstel in) 5. Onderwijs en mobiliteit van jongeren De Voorzitter. - Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende mondelinge vragen met debat: -
doe. B3-22/90 - 0-131/89, van mevrouw Fontaine c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, over gelijke toegang voor jongeren tot de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's;
-
doe. B3-25/90 - 0-151/89, van mevrouw Larive c.s., namens de Liberale en Democratische Fractie, over gelijke toegang voor jongeren tot de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's;
-
B3-29/90 - O-22/90, van de heer de la Malène c.s., namens de Fractie van verenigde Europese democraten, over de communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van jongeren en jonge werknemers;
- doe. B3-208/90 - O-17/90/rev., van de heer Coimbra Martins c.s., namens de Socialistische Fractie, over de mobiliteit van studenten; - doe. B2-280/89 - O-39/90, van Sir Jack StewartClark c.s., namens de Europese Democratische Fractie, over communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's voor jongeren; -
doe. B3-283/90 - O-46/90, van de heer Le Chevalier, namens de Technische Fractie Europees Rechts, over de toegang van jongeren in OostEuropa tot de communautaire onderwijs- en opleidingsprogramma's;
-
doe. B3-285/90 - O-62/90, van de heer Vecchi e.a., over de gelijke toegang van jongeren tot communautaire programma's inzake onderwijs en opleiding.
Mevrouw Fontaine (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de laatste maanden en zelfs deze week nog hebben wij ons langdurig gebogen over de toestand van onze Gemeenschap, over haar evolutie en over de toekomst in het licht van de verbazingwekkende gebeurtenissen die we nu in Oost-Europa meemaken. Ik zou willen dat de publieke opinie in onze landen, meer in het bijzonder de jongeren, ten volle beseft dat het debat dat we nu beginnen, helemaal niet marginaal is maar de kern vormt van de uitdagingen die de Europese Gemeenschap moet aannemen.
Waarom? Omdat het technocratische nonsens zou zijn een Europa te willen bouwen van economische reglementeringen zonder tegelijkertijd het Europa van de mensen te bouwen. Omdat, ondanks de lacune ter zake in de Verdragen, onderwijs en beroepsopleiding de basis vormen voor het succes van 1992. Omdat Europa opbouwen voor ons ook en vooral betekent dat we verder werken aan een rechtvaardiger en harmonieuzer maatschappij en dat elke jongere, ik zeg wel, elke jongere zich hierbij betrokken moet voelen, zich acteur moet voelen in dit grote avontuur. Het is zeker en vast niet de eerste keer, verre van zelfs, dat deze kwestie ter sprake komt in deze zaal en ik meen zonder valse bescheidenheid te mogen zeggen dat ons Parlement een onvervangbare bijdrage heeft geleverd voor de verwezenlijking van de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's. Vandaag willen onze fracties een stand van zaken opmaken gezien de echo's die sommigen van ons in onze kiesdistricten en bij de jongerenbewegingen waarmee we werken, hebben opgevangen. Laten we duidelijk stellen dat we de uitstekende programma's ERASMUS, COMETT, Jongeren voor Europa, PETRA en LINGUA niet in twijfel trekken. Ik zou willen zeggen hoezeer ik de geestdrift en de bekwaamheid waarmee de leden van de Commissie en hun medewerkers die programma's hebben opgestart, geapprecieerd heb. Maar wij stellen ons vragen. De kredieten zijn onvoldoende, zelfs belachelijk in verhouding tot de inzet. Ondanks alle inspanningen dringt de informatie onvoldoende door naar de basis. Er zijn administratieve problemen of om het met de woorden van een studente te zeggen: „ERASMUS is een echte wedloop met hindernissen". Bepaalde socio-geografische factoren spelen in het nadeel van landenen regio's die niet over de noodzakelijke infrastructuur beschikken om een wilskrachtig beleid te voeren. Tenslotte bereiken deze programma's, zoals we allen weten, slechts een klein deel van de jongeren en het onderwijzend personeel. Ze bereiken de kritische massa niet die het, in het kader van een globale en samenhangende strategie, mogelijk zou maken het aanbod voor onderwijs en beroepsopleiding uit te breiden en een sneeuwbaleffect te creëren. Op de toekomstige Europese arbeidsmarkt worden jongeren die tijdens hun universitaire of beroepsopleiding niet in het buitenland gestudeerd hebben, ongetwijfeld benadeeld tegenover de anderen. Vandaar bestaat het risico waarvan wij ons allen bewust zijn - dat de ongelijkheid van kansen nog toeneemt omdat een groot aantal jongeren nu benadeeld wordt door een nieuwe vorm van uitsluiting, met name de uitsluiting van een Europese voorbereiding. We kunnen nu blijkbaar al verschillende discriminaties vaststellen. Discriminatie tussen de instellingen. Nemen we ERASMUS als voorbeeld. De Commissie en het Parlement hadden gehoopt dat ook het hoger onderwijs van het korte type in aanmerking zou komen. Maar in de praktijk bereiken ERASMUS en COMETT alleen maar de universiteiten en zelfs maar
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/295
Fontaine die universiteiten die voldoende dynamisch zijn en openstaan voor Europa om het grote avontuur te wagen en samen te werken met universiteiten uit Europese buurlanden. Ik voeg hier nog aan toe dat in ieder geval slechts een heel beperkt aantal studenten van deze programma's kunnen genieten: 3 studenten op 1000 krijgen een mobiliteitsbeurs van ERASMUS hoewel wij - de Commissie en het Parlement - ons tot doel hadden gesteld in 1992 100 op 1 000 studenten te bereiken. Discriminatie tussen de categorieën jongeren, in die zin dat niet studerende jongeren weinig genieten van de steun van de Gemeenschap. De schoolgaande jongeren zijn praktisch uitgesloten omwille van de beperkingen van het Verdrag van Rome. De andere jongeren worden ook uitgesloten omdat de communautaire programma's die hen zouden kunnen aanbelangen over onvoldoende middelen beschikken. Nemen we als voorbeeld het programma Jongeren voor Europa. Dat richt zich tot jongeren van 15 tot 26 jaar en kan jongeren van alle sociale categorieën aanbelangen dank zij de tussenkomst van de jongerenverenigingen maar het bereikt blijkbaar slechts 3 of 4 jongeren op 10000. De kredieten voor de uitwisselingsprogramma's voor jonge werknemers, die nochtans de voorlopers waren vermits ze indertijd gestart zijn met ruime kredieten, hebben vandaag de dag een ruime achterstand opgelopen waardoor aan het grootste deel van de behoeften niet kan worden voldaan. Tenslotte zal het LINGUA-programma, hoe zinvol het principe ook is, het probleem van de vreemdetalenkennis niet oplossen hoewel die kennis op korte termijn wel eens een te duchten selectiecriterium zou kunnen worden om werk te vinden. Wat verwachten wij dan van ons debat? Eerst en vooral moet het Europees Parlement opnieuw bevestigen dat de Gemeenschap, a fortiori in deze spannende maar onzekere tijden, die programma's wil versterken om onze jongeren voor te bereiden op de grote interne markt en om hun bewustzijn van die gemeenschappelijke identiteit te versterken. Ten tweede moeten we de Raad, wiens beslissingen altijd achtergebleven zijn bij de voorstellen van de Commissie en het Parlement, duidelijk maken dat de kredieten voor de specifieke programma's voor mobiliteit, uitwisseling en opleiding van jongeren onaanvaardbaar zijn en dat die bedragen opnieuw geëvalueerd moeten worden. Er moet speciale aandacht besteed worden aan de uitbreiding van het programma Jongeren voor Europa en er moet meer geld komen voor de uitwisselingsprogramma's voor jonge werknemers. Tenslotte mag in het kader van de herziening van de Verdragen artikel 128 inzake de harmonisatie van de beroepsopleiding niet langer in de strikste zin geïnterpreteerd worden. Het mag met name niet beperkt zijn tot directe en expliciete beroepsopleidingen maar
moet uitgebreid worden tot het onderwijs in het algemeen. Waarde collega's, zo kunnen we samen met de Commissie een samenhangend en wilskrachtig beleid uitwerken en uitvoeren. (Applaus) Mevrouw Larive (LDR). - Mijnheer de Voorzitter, Europa leeft in een stroomversnelling. Onze maatschappij wordt steeds internationaler en 1992 geeft nieuwe kansen om de concurrentiepositie, dus de werkgelegenheid van de Europese Gemeenschap sterker te maken. Die kansen kunnen echter pas ten volle worden benut als wij over de mensen beschikken, mannen én vrouwen, die zijn voorbereid en ingespeeld op die nieuwe Europese arbeidsmarkt. Bovendien is de mens pas gelukkig in een samenleving die hem begrijpt. Daarom zijn de Europese modelprogramma's waarover we het vandaag hebben geen luxe maar bittere noodzaak. Het is daarom beschamend dat bij voorbeeld bij ERASMUS maar één op de vier aanvragen kan worden toegewezen omdat er volstrekt onvoldoende geld is. Het is daarom beschamend dat bij alle programma's maar een zeer klein deel van de jongeren wordt bereikt en daarom dringen wij er in de eerste plaats met klem op aan dat de financiële middelen drastisch worden verhoogd, opdat zoveel mogelijk jongeren uit alle economische, culturele en geografische sectoren worden bereikt. In de tweede plaats vragen wij de Europese Commissie om voor juni 1990 aan het Europees Parlement een verslag voor te leggen waarin per Lid-Staat en per regio naar leeftijd, geslacht, onderwijsniveau en sociale categorie de deelname aan de programma's wordt aangegeven. Een suggestie mijnerzijds daarbij is om onmiddellijk een enquête bij de aanvraagprocedure verplicht te stellen, evenals een evaluatie-enquête achteraf; op basis van al deze gegevens moet dan snel een strategie worden vastgesteld om gebleken knelpunten en onevenwichtigheden op te heffen. Daarbij de volgende kanttekeningen: ten eerste, meer geld is onontbeerlijk - daar zijn we het allemaal over eens -, maar ook flexibiliteit en creativiteit. De verschillende programma's behoeven een verschillende aanpak. Stages en vooral uitwisselingen zijn relatief goedkoop en snel te realiseren en daarbij kan een grotere spreiding relatief gemakkelijk worden gerealiseerd. Maar bij het ERASMUS-programma bij voorbeeld zal het meer moeten gaan om een diepte-investering, vaak in meerjarenprogramma's. Het hoger onderwijs zelf moet ook flink in de beurs tasten en zal wellicht voor die investering terugdeinzen als het om heel korte periodes en een handjevol studenten zou gaan. Ten tweede, als uit het verslag van de Commissie zou blijken dat de deelname uit de perifere gebieden van de Europese Gemeenschap inderdaad lager is, omdat de nationale beurs en de aanvullende ERASMUSbeurs samen onvoldoende zijn om de elders hogere
Nr. 3-386/296
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Larive
kosten van levensonderhoud te dekken, stelt mijn fractie aanvulling voor via de structuurfondsen door de doelstellingen 4 en 5 toe te passen. Die doelstellingen 4 en 5 betreffen voorbereiding op het beroepsleven en ontwikkeling van het platteland. Juist in de regionale-ontwikkelingsgebieden met sociaal-economische achterstanden moet aan zoveel mogelijk jongeren de kans worden gegeven aan de programma's deel te nemen omdat zij immers straks de kar moeten trekken en het midden-, en het hoger kader vormen.
de Lid-Staten om hun doeltreffendheid en tekortkomingen te evalueren en na te gaan waar ze versterkt moeten worden. Is het niet zinvoller de basisinfrastructuur te creëren om jongeren de faciliteiten te kunnen bieden die echt nuttig zijn? Er bestaat geen twijfel over het enthousiasme van onze jongeren om deel te nemen aan uitwisselingen. Dat blijkt al uit het aantal aanvragen voor de verschillende programma's, dat spijtig genoeg het aantal aangeboden plaatsen ver overtrof.
Ten derde, zoals nu het Europees Sociaal Fonds en het EFRO elkaar aanvullen, dienen ook andere programma's flexibel gekoppeld te worden. Zo kun je er bij voorbeeld aan denken om het YES-programma en het uitwisselingsprogramma voor jonge werknemers te doen aansluiten bij initiatieven ten behoeve van jumelages.
De huidige programma's vertonen al te veel beperkingen en onvolmaaktheden. Hoewel we die programma's voortdurend willen verbeteren, denk ik dat het totaal onrealistisch is meer studenten toe te laten terwijl we het huidige aantal studenten al niet aankunnen. Voor ERASMUS bijvoorbeeld bedroeg de mobiliteitsgraad minder dan 1% alhoewel de doelstelling 10% was. De totale vraag voor financiële steun bedroeg meer dan drie keer het bedrag dat beschikbaar was in het budget. Van waar moet het geld komen voor de recente uitbreidingen van deze programma's? Het is spijtig dat we onze inspanningen om onze menselijke hulpbronnen te ontwikkelen in de EEG bijna uitsluitend op instellingen voor hoger onderwijs geconcentreerd hebben, hoewel beroeps- en andere opleidingen veruit de meerderheid vormen en nog voortdurend toenemen. We moeten ons ervoor hoeden die mobiliteit als een elitair voorrecht voor de universiteiten te beschouwen. Programma's als Ja voor Europa en de uitwisselingsprogramma's voor jonge werknemers zijn veel ruimer qua opvatting. Ze liggen in het bereik van een groot en belangrijk deel van de Europese jeugd en verdienen veel meer aandacht dan ze tot nu toe gekregen hebben.
Ten vierde, onevenwichtigheden moeten worden weggewerkt - daar zijn we het allemaal over eens. We moeten wel oppassen niet door te slaan naar de andere kant, want alle Lid-Staten en alle jongeren moeten geïnteresseerd blijven en een kans krijgen. Voorzitter, het debat van vanmiddag getuigt van een grote eensgezindheid in het Parlement, evenals de gezamenlijke ontwerp-resolutie van acht fracties. Het gaat wat ons betreft niet om kritiek op de Europese Commissie. Integendeel, op initiatief van Nicole Fontaine willen we met deze constructieve voorstellen de Commissie een steun in de rug geven om deze belangrijke programma's verder uit te bouwen en om aan jongeren uit de hele Europese Gemeenschap zonder discriminatie een nieuwe kans te geven in het Verenigd Europa van dejaren '90. De heer Killilea (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij verwelkomen uiteraard het nieuws dat er studenten uitgewisseld zullen worden tussen EVA-landen, Hongarije en Polen en Lid-Staten van de EEG. Op verschillende fronten worden nu grenzen ontmanteld en onze jongeren moeten een essentiële rol spelen in dat proces. De programma's zoals COMETT en ERASMUS die tot die landen worden uitgebreid, zijn reeds in voege in de EG. Maar zoals de vorige sprekers reeds gezegd hebben, wordt het steeds belangrijker die programma's te evalueren en ons af te vragen of de noodzakelijke structuren aanwezig zijn. Het is algemeen bekend dat de beursbedragen, de accomodatie, de situatie van studenten uit benadeelde en perifere gebieden problemen opleveren. We willen echter helemaal niet de geest van goodwill en vriendschap tegenover Oost-Europa in twijfel trekken. We kunnen echt deuren openen voor meer jongeren. In hoeverre hebben we wederzijdse problemen inzake Oost-Europa bestudeerd? Ik ben van mening dat het zeer onverstandig zou zijn die programma's lukraak uit te breiden. Het is beter, zoals ik al gezegd heb, specifieke fondsen toe te kennen die aangepast zijn aan hun specifieke behoeften. Wij vragen een herziening van de bestaande programma's in
Ik ben van mening dat jeugduitwisseling tussen Oost en West essentieel is. Jongeren dragen niet de wrok en de ideologieën van de oudere generaties in zich. Zij vormen de basis voor een Gemeenschap met een echte Europese dimensie. Daarom moeten we voorzichtiger en met meer overleg te werk gaan en programma's creëren die realistisch zijn en realistische doelstellingen kunnen verwezenlijken. De bestaande programma's moeten dringend geëvalueerd worden, de chronische budgettaire beperkingen moeten opgeheven worden en er moeten voldoende plaatsen en middelen beschikbaar zijn voor alle jongeren die van deze programma's gebruik willen maken. De heer Coimbra Martins (S). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste voordrachten die ik heb gehouden over ERASMUS of LINGUA werd, op vergaderingen met jongeren, waaronder vele studenten, kritiek geleverd op nieuwe vormen van elitarisme. Ik was van mening dat dit niet het geval was, maar zie nu steeds meer in dat het wel degelijk zo is! Laten wij het voorbeeld van ERASMUS bekijken. In het begin hebben we aangekondigd: „we zullen 10% van de studenten in de Gemeenschap op de been brengen". We willen een Europese jeugd oftewel 10% van onze jongeren een Europese mentaliteit en opleiding
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/297
Coimbra Martins
geven. Maar wee ons, aan het einde van ERASMUS hadden we zelfs nog geen 2 % van de studentenbevolking gemobiliseerd. Ons ideaal is groots, maar onze doelen beperkt en onze resultaten zijn nog veel magerder. En wij accepteren deze wanverhoudingen! Nog erger! Wij nemen om dit te verhullen, vage omschrijvingen in de mond en schromen niet om met getallen te manipuleren. Omdat we de mobiliteitsgraad van het begin van het programma niet hebben gehaald, hebben we het tegengestelde gedaan: we hebben deze mobiliteitsgraad door 10 of bijna door 10 gedeeld en presenteren de huidige cijfers als het produkt van de vermenigvuldiging van dat quotient. Wat een rekenkundige bewerking, mijnheer de Voorzitter! Maar dat staat hier zwart op wit in dit informatieblad. Anderzijds halen we middelen en doelstellingen door elkaar. We hebben het idee ontwikkeld dat in zaken van onderwijs en cultuur, de grote binnenmarkt wordt belemmerd door de taalbarrières en het programma LINGUA werd aangenomen, waar ik heel blij mee ben. Maar, opgelet, laten we andere programma's niet veranderen in puur linguïstische methoden. Momenteel wordt voor de selectie van kandidaten voor ERASMUS een linguïstische maatstaf aangelegd. En men beweert dat de studieperioden bij ERASMUS toch zulke geweldige resultaten hebben gehad vanuit het oogpunt van de verwerving van kennis in de praktijk van vreemde talen. Mijnheer de Voorzitter, hadden ze die maar niet gehad! Zoals de Fransen zeggen: „c'est la moindre des choses". Maar wanneer wij deze maatstaf gebruiken voor het succes van het programma, beperken wij de reikwijdte ervan. Wij hadden een instrument bedacht om de universiteiten te moderniseren door middel van universitaire samenwerking en mobiliteit van de studenten. En nu? Stellen we ons al tevreden met vooruitgang in talenkennis? En dat terwijl we de selectie van de kandidaten laten afhangen van hun talenkennis die ze in hun eigen land verworven hadden! Dit is voorwaar een nieuwe vorm van selectie waarbij men uitgaat van vaardigheden die in het merendeel van de gevallen niet afhankelijk zijn van de universitaire kwaliteiten. Ofwel, we accepteren vanaf het begin de discriminatie die we juist willen bestrijden. Anderzijds accepteren we dat de vaststelling van de hoogte van de beurzen zo laag is, dat slechts die studenten ze kunnen aannemen die beschikken over eigen middelen of geld van hun familie. Dit klopt, mijnheer de Voorzitter, de budgetten zijn laag en de opzet van de programma's verandert ze maar al te vaak in instrumenten die ongelijke kansen bevestigen en versterken. In mijn lang vervlogen studententijd was het even moeilijk als tegenwoordig om een periode te studeren in het buitenland, het verkeer van studenten was evenmin vrij of evenzeer aan regels gebonden. Met de indiening van een ontwerp-richtlijn over dit verkeer, dat vrij zou moeten zijn, wordt het Parlement een ontwerp-resolutie voorgelegd en later, wanneer het proces op gang gekomen is, wanneer het Parlement
zijn werk gedaan heeft, wordt de juridische basis achteraf veranderd. Mijnheer de Voorzitter, is dit toelaatbaar? Nee, dat is het niet! Maar het is zeker geen uniek voorbeeld. Wij hebben voor een bepaald ERASMUS gestemd en we krijgen een ander. We hebben ons tot alle studenten van Europa gericht en maar 1 % heeft er wat aan. We hebben geen programma's voor middelbaar onderwijs. De grote massa van de arbeiders, van de jonge arbeiders, kent de weldaden van de Europese eenwording niet. Het werkprogramma van de Gemeenschap op het gebied van cultuur loopt zwaar achter op wat verwacht kon worden gezien het voorstel, over het opnieuw starten van culturele actie. Gelukkig, mijnheer de Voorzitter, gelooft het Oosten in ons. Als we zo doorgaan ben ik bang dat in het Westen de jeugd van de Gemeenschap, van de periferie van de Gemeenschap, en van de sociale periferie van ieder land van de Gemeenschap er niet meer in gelooft! De heer Sir Jack Stewart-Clark (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat acht politieke fracties vandaag een gezamenlijke resolutie ingediend hebben toont aan dat dit een bijzonder geschikt moment is om de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's te bespreken. Nu er overal in Europa dramatische veranderingen plaatsvinden moet de EG meer dan ooit haar inspanningen voortzetten om meer eenheid en stabiliteit te bereiken. Dat integratieproces kan niet alleen door politici en ambtenaren gedragen worden. Het moet de steun hebben van het grote publiek en vooral van de jongeren. Hoe kunnen we meer enthousiasme voor de Europese gedachte wekken dan door de uitwisseling van jongeren te bevorderen en het aanleren van gemeenschapstalen aan te moedigen. Mag ik het voorbeeld aanhalen van de jongeren in mijn kiesdistrict East Sussex. Ze kijken niet langer zoals hun voorvaderen vanuit Brighton en Hove, Eastbourne en Hastings over het Kanaal naar tamelijk onbekende landen op het continent en ze proberen met zeer veel passie vreemde talen aan te leren die ze niet begrijpen. In Groot-Brittannië is de uitwisseling van jongeren en talenonderricht de manier gebleken om jongeren zich volledig en diepgaand te laten engageren in de Gemeenschap. Daarom steunen wij van de Europese Democratische Fractie tenvolle de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's voor jongeren. Ik klink misschien als de spreekwoordelijke grammofoonplaat maar wij betreuren de manier waarop de middelen voor deze programma's toegekend worden. Die middelen zijn totaal ontoereikend als deze programma's verder willen gaan dan wat we bijna een proefstadium zouden kunnen noemen. Nemen we het ERASMUS-programma als voorbeeld. Commissaris, u weet dat het streefgetal voor 1992 10% is. U weet ook dat het huidige cijfer minder dan 1% bedraagt. Toch krijgt ERASMUS II slechts een beetje meergeld dan ERASMUS I. In 1989, het laatste jaar van ERASMUS I, kreeg dat programma 52,5 miljoen ecu maar in ERASMUS II is voor 1990 slechts 58
Nr. 3-386/298
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Stewart-Clark miljoen ecu uitgetrokken, voor 1991 64 miljoen ecu en voor 1992 70 miljoen ecu. Met zulke lage bedragen is het streefgetal van 10% gewoonweg niet te verwezenlijken. Als de kwestie niet zo belangrijk was zou ik zeggen ons geen zorgen te maken over dat streefgetal vermits het toch zinloos is. Zonder in detail te willen treden, lijken de bedragen die voorzien zijn voor de andere onderwijs- en beroepsopleidingsprogrmma's even ontoereikend. Het COMETT-programma heeft voor 1990 een budget van 35 miljoen ecu. Het LINGUA-programma krijgt ook zoiets. Het programma Jongeren voor Europa heeft een budget van 6 miljoen ecu in 1990 en moet daarmee de uitwisseling van jongeren tussen 15 en 25 bevorderen. Wie houdt men hier voor de gek? Die communautaire programma's moeten op een realistische manier gefinancierd worden zodat er veel meer jongeren aan kunnen deelnemen. Daarom ben ik voorzichtig om die programma's, waarvoor al onvoldoende geld beschikbaar is, open te stellen voor derde landen of zelfs nieuwe programma's te introduceren. We moeten eerst de bestaande programma's consolideren en verbeteren. Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, hebben we in de Gemeenschap het Europacollege in Brugge en de Europese Universiteit in Florence. Laten we deze succesrijke instellingen, die hun waarde al bewezen hebben, meer financiële middelen geven. Zo kunnen we jongeren uit EVA-landen en Oost-Europa in deze colleges opvangen en aantonen dat colleges die succesrijk gebleken zijn voor ons in de Gemeenschap ook jongeren uit Oost-Europa en onze EV A-vrienden kunnen helpen. De heer Le Chevallier (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, van alle ingediende mondelinge vragen met debat behandelt alleen onze vraag het probleem van de toegang van jongeren uit Oost-Europa tot de communautaire programma's. Daarover zal ik het straks hebben. Het volstaat immers niet de ontwikkeling te vragen van het onderwijs en de beroepsopleiding voor studenten en jonge werknemers. We moeten het probleem ook in politieke termen stellen. Die communautaire programma's worden gefinancierd door de Gemeenschap en moeten zich dus eerst en vooral richten naar jongeren uit de Gemeenschap. We stellen inderdaad vast dat het ERASMUS-programma, dat beschikt over een budget van 192 miljoen ecu, gespreid over driejaar, reeds aan 40000 studenten en 8000 onderwijskrachten de kans heeft gegeven aan een universiteit van een andere Lid-Staat te verblijven. Die interuniversitaire uitwisselingen bieden studenten de kans de taal, de cultuur en de tradities van andere Lid-Staten beter te leren kennen en beter te begrijpen dat ze tot eenzelfde beschaving behoren die door een duizendjarige geschiedenis gesmeed is. Hetzelfde geldt voor het COMETT Il-programma, dat over een budget van 200 miljoen ecu beschikt, ge-
spreid over vijfjaar. Dat programma moet het mogelijk maken de beroepsopleiding te ontwikkelen in het kader van nieuwe technologieën, van onderwijs en uitwisseling van studenten en personeel tussen de universiteiten en de bedrijven. De banden tussen universiteiten en bedrijven zijn een middel om de jongeren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt door hen reeds op de universiteit een gepaste opleiding te geven, met name via stages in bedrijven. Wij steunen de doelstellingen van deze twee programma's ERASMUS en COMETT II en ook van het LINGUA-programma voor talenonderricht, maar we wachten op de toepassingsbepalingen om ons uit te spreken. Een ander punt: wij zijn tevreden over de dringende opstelling van een Europees Gezondheidshandvest, dat het mogelijk moet maken bepaalde besmettelijke of sexueel overdraagbare ziektes op te sporen en doeltreffend de toegang van niet-EG onderdanen te controleren. Ik zou tenslotte een punt willen aanhalen dat de andere fracties niet behandeld hebben. Op 24 januari jongstleden moest de Commissie een voorstel voor een richtlijn aannemen dat de communautaire programma's wil uitbreiden tot jongeren uit Oost-Europa, via een programma voor universitaire uitwisselingen, CAMPUS genaamd, met een budget van 117 miljoen ecu voor de komende drie jaar en via een stichting voor de beroepsopleiding met een budget van 20 miljoen ecu. Wij zijn van mening dat we in de gegeven omstandigheden eerst en vooral aandacht moeten besteden aan de jongerenwerkloosheid in de Gemeenschap en aan hun gebrekkige beroepsopleiding of-kwalificatie alvorens de Oosteuropese jongeren te steunen met programma's waarvan we de verdeling van de fondsen niet onder controle hebben. Tenslotte moeten we zowel aan de Commissie als aan de Raad de essentiële vraag stellen: hoeveel geld willen zij uittrekken voor het CAMPUS-programma en voor de stichting voor de beroepsopleiding van Oosteuropese jongeren? Hoeveel jongeren zullen van deze programma's profiteren, in welke disciplines en takken van wetenschap, en welke selectiecriteria zullen worden gehanteerd? Is de Commissie tenslotte van plan, wat de keuze van de landen betreft, alleen die landen van de programma's te laten profiteren die het meerpartijenstelsel, de vrije kandidaatstelling en de gelijkheid van de kandidaten bij de verkiezingen zullen eerbiedigen? Zolang wij geen duidelijk antwoord krijgen op deze vragen, kunnen wij deze programma's niet aanvaarden die misschien een nomenklatura, die in diskrediet is gebracht, zouden behouden en een systeem bestendigen dat godzijdank verworpen is door de overgrote meerderheid van de burgers van OostEuropa. De heer Vecchi (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, enkele van de voorgaande sprekers hebben reeds de waardevolle steun van het Europees Parlement voor
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/299
Vecchi
de communautaire actieprogramma's voor jongeren onderstreept en hebben de duidelijkste problemen, die nog altijd bestaan, en de beperkingen van die actieprogramma's aangegeven. Ik ben het hiermee gedeeltelijk eens en zal ze daarom niet allemaal herhalen. Toch lijkt het mij dat we moeten bevestigen, vooral nu de verwezenlijking van de interne markt nadert en we grote hoop en verwachtingen koesteren voor een echte eenmaking van Europa, dat de jongere generaties, in hun geheel en met hun verschillen, een centrale, vooraanstaande, ik zou bijna zeggen, determinerende rol moeten spelen bij de definiëring van wat onze toekomst zal zijn. Onze Gemeenschap moet - hetgeen ze tot nu toe niet gedaan heeft - alles zetten op de jongeren, op hun energie en intelligentie, op hun aspiraties en persoonlijkheid en ze moet de gepaste middelen en kanalen vinden on die elementen tot volle ontwikkeling te brengen. Kortom, naast die intentieverklaringen van goede wil, moeten we, in strategische termen en in een zo unitair mogelijk kader, bepalen welke bijdrage de jongeren van vandaag en morgen willen, kunnen en moeten leveren voor de opbouw van Europa. Het debat van vandaag behandelt uiteraard slechts enkele van die aspecten en toch kan het er in belangrijke mate toe bijdragen om een volledig beeld van de jongeren te vormen. We moeten hierbij rekening houden met het feit dat, wanneer we over de jeugd spreken, we het niet alleen over een overgangsfase naar de volwassenheid hebben maar ook over een wettelijke status die een geheel vormt van specifieke levenservaringen, sociale voorwaarden, aspiraties en een feitelijke toestand. De Gemeenschap wil via verschillende specifieke programma's de mobiliteit van de jongeren bevorderen. Die zijn ofwel direct verbonden met de verschillende fasen van het vormingsproces - zoals bijvoorbeeld ERASMUS voor de universiteit - ofwel met andere aspecten van het leven van de jongeren, zoals in Jongeren voor Europa. Wij gaan hiermee volledig akkoord, ook al moeten er meer financiële middelen komen - het budget moet in de nabije toekomst minstens verdubbeld worden - en moeten die gepaard gaan met andere maatregelen. Over het algemeen zijn wij er inderdaad van overtuigd dat we op de jongeren en hun hernieuwde wil en vermogen om te bewegen, te handelen, te kennen, te begrijpen en zich uit te drukken moeten rekenen om een rijker, gevarieerder, menselijker en solidairer Europa te bouwen. De mobiliteit van de jongeren is dus ook een bevestiging van een multiëtnisch en multicultureel Europa van de burgers. Alle jongeren moeten recht hebben op die nuttige mobiliteit. We moeten aangeven hoe we de huidige hindernissen, de verschillen inzake sociale voorwaarden, geslacht, geografische ligging, verschillende niveaus van culturele vorming kunnen wegwerken. We moeten de achtergebleven gebieden van de Gemeenschap begunstigen opdat die mobiliteit niet langer een privilege maar een echt recht is. Kortom, wij zijn ervan overtuigd dat de investering in de verschillende vormen van jongerenmobiliteit een erg produktieve investering is. Die mobiliteit maakt de vorming van een open geest mogelijk, bevordert de sociale waarden en biedt
jongeren de kans meer culturele en professionele kennis en capaciteit op te doen. Die investering moet zich naar alle jongeren richten maar vooral naar de jonge werknemers, werklozen of emigranten, die tot nu toe grotendeels uitgesloten bleven van de bestaande programma's. Op basis van deze overwegingen wil ik even stilstaan bij drie problemen. Het eerste probleem betreft de bestaande programma's. Het lijdt geen twijfel dat de middelen voor deze programma's totaal ontoereikend en onaanvaardbaar zijn. Bovendien duiken er bij de concrete verwezenlijking van een aantal programma's hindernissen van bureaucratische aard of. een zeker gebrek aan doorzichtigheid op, die we moeten verwijderen om de mogelijkheden volledig te benutten. Daarbij komt nog dat de informatie over deze communautaire programma's vaak totaal ontoereikend is. Uit statistieken blijkt dat de analyse van de echte doeltreffendheid van die jongerenprogramma's amper toereikend is. Ten tweede ben ik van oordeel dat we de mogelijkheden voor uitwisseling en opleiding in de culturele sectoren moeten opbouwen en veralgemenen, zowelmet de Oostbloklanden als met niet-Europese landen. Wij zijn daarom van mening dat er gevolg gegeven moet worden aan de verklaringen van het Parlement en de Raad inzake een Europees handvest voor de jongeren. De prioriteiten en de programma's voor de toekomst moeten vastgelegd worden op basis van een grondige en diepgaande analyse van het effect dat de interne markt op de jongere generaties zal hebben. Tenslotte zijn we ervan overtuigd dat de jongeren hier zelf bij betrokken moeten worden om elke vorm van paternalisme te vermijden. Daartoe vragen wij de Commissie voorstellen in te dienen en een belangrijke politieke en financiële inspanning te leveren om de rol van het verenigingsleven onder jongeren in Europees verband te bevorderen en de jongerenorganisaties, zoals het Europees Jeugdforum, die tot nog toe volledig verwaarloosd of ondergewaardeerd werden, te steunen. Die jongerenbewegingen vragen, zoals blijkt uit de gebeurtenissen aan de Italiaanse universiteiten, van onze maatschappijen en ook van de Europese instellingen dringend democratie, een vooraanstaande rol, een toekomst, een goede opleiding, cultuur en werk. Wij moeten samen met de jongeren zelf een antwoord geven op deze vragen. Investeren in en met jongeren betekent het idee verwerpen van een louter economisch gedereguleerd Europa maar wil in plaats daarvan zeggen een rechtvaardiger en multicultureel Europa van de burgers bouwen. Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst alle geachte parlementsleden willen bedanken voor de zeer serieuze kwesties die wij vandaag bespreken en hen feliciteren met de voorstellen die zij doen. Inderdaad zijn de kwesties onderwijs, opleiding en toegang van de jongeren tot de communautaire programma's voor de totstandbrenging van het een verenigd Europa behoorlijk belangrijk. Ik erken dat de programma's die wij hebben slechts een klein percentage van de behoeften dekken en wij zullen integraal
Nr. 3-386/300
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Papandreou moeten bekijken hoe wij de reusachtige aanwezige behoeften kunnen bevredigen, maar ook hoe wij de geweldige perspectieven die zich met de uitwisseling, het elkaar leren kennen en de opleiding van de jongeren voordoen, tot werkelijkheid kunnen doen worden. Ik zou eenvoudig enkele cijfers willen noemen: in de Gemeenschap leven ongeveer 55 miljoen jongeren tussen 16 en 25 jaar. Het totale aantal jongeren dat vorig jaar, in 1989, in staat was deel te nemen aan de communautaire onderwijs-, beroepsopleidings-, en uitwisselingsprogramma's, was ongeveer 50000. Dat komt overeen met 1 op de 1000 jongeren, dat wil zeggen dat het percentage zeer klein is, 1,1 % (ik heb het over alle jongeren - niet alleen over studenten). Dit percentage geeft zowel de omvang van de behoeften als de omvang van de problemen en de omvang van de middelen aan die nodig zijn indien wij aan de uiterst grote vraag die onder de jongeren bestaat willen voldoen. Het staat vast dat, indien deze situatie blijft bestaan, de teleurstelling van de jongeren omdat hun eisen niet kunnen worden ingewilligd, kan leiden tot negatieve verschijnselen. En hoewel de programma's zeer geslaagd zijn, kan het resultaat negatief zijn. Bij de jongeren in Ierland bijvoorbeeld - en ik noem Ierland, dat niet het enige land is dat te kampen heeft met problemen, maar dat karakteristiek is omdat er een hoog percentage jongeren woont - bestaat veel belangstelling voor de communautaire programma's. Dat dit land ver van het centrum ligt is een andere reden waarom de jongeren zich bijzonder interesseren voor uitwisselingen en contacten met andere landen van de Gemeenschap. Het gemiddelde aantal via ERASMUS toegekende beurzen voor studenten lag vorig jaar onder het communautaire gemiddelde, hoewel het geld dat aan Ierland werd besteed per hoofd het dubbele was van wat in de andere landen werd uitgegeven. Ondanks deze poging konden in Ierland slechts 22 uitwisselingen plaatsvinden. Dergelijke voorbeelden bestaan ook voor andere landen, en met name voor de minder ontwikkelde gebieden. Daarom hebben wij dan ook in het programma ERASMUS II, naast de twee criteria die in het programma ERASMUS I bestonden, en wel na amendementen van het Parlement, nog twee criteria opgenomen: het criterium van de relatieve kosten van levensonderhoud en het criterium van de kosten van afstand en verplaatsing van de studenten. Op die manier wordt rekening gehouden met de negatieve gevolgen van de afstand en de lagere kosten van levensonderhoud in bepaalde regio's van de Gemeenschap. Ik zou er echter op willen wijzen dat deze programma's van ons niet de enige zijn die de jongeren in de Europese Gemeenschap met elkaar in contact kunnen brengen, en dat de bemoeienis van de Gemeenschap met de jongeren niet alleen hierin tot uiting komt. Laten wij niet vergeten dat ook het Communautaire Fonds nog bestaat, dat een niet geringe investering ten behoeve van de jongeren vertegenwoordigt. En via het Sociaal Fonds worden onderwijs- en kennismakingsprogramma's en wordt uitwisseling van jongeren in de
verschillende landen bevorderd. Het totale bedrag waarover kan worden beschikt is daarom dan ook groter dan men uit de programma's kan opmaken. Verder zou ik willen opmerken dat de Gemeenschap in geen geval alle kosten op zich kan nemen. De begrotingsposten zijn enorm. Dit moet in samenwerking met de Lid-Staten gebeuren en door middel van de gelijktijdige mobilisering van alle mogelijkheden en middelen die er zijn, zowel van de particuliere sector als van de overheid. De communautaire programma's zijn de voorbeelden die door andere initiatieven zullen moeten worden gevolgd. Er zijn in vergelijking met het totale aantal bestaande beurzen en de elk jaar groeiende mobiliteit van studenten niet veel beurzen die via COMETT en ERASMUS worden toegekend. Wij hopen en geloven dat deze programma's een bijdrage hebben geleverd aan een grotere mobilisering en een grotere bewustwording van zowel de universiteiten alsde ondernemingen met betrekking tot de mobiliteitsprogramma's voor jongeren en het uitwisselen van ervaringen. Ik ben het eens met wat er in het voorstel staat, namelijk dat er een integraal sociologisch onderzoek moet plaatsvinden naar de herkomst van de jongeren die aan deze programma's deelnemen, zodat duidelijk zal worden hoe zij over de verschillende maatschappelijke groepen zijn verdeeld en welke mogelijkheden de jongeren hebben om toegang tot deze programma's te krijgen. Het is een kwestie die ik ook persoonlijk zeer belangrijk vind en ik wil het Parlement de verzekering geven dat wij deze zeer zorgvuldig zullen bestuderen en dat wij dit onderzoek zullen verrichten want er bestaat inderdaad het gevaar - indien het niet een feit is maar slechts een gevaar - dat wij alleen rekening houden met de elite van de jeugd, zowel omdat het benodigde geld er niet is als omdat de meeste van onze programma's gericht zijn op studenten en wij de werkende jongeren, de jongeren die niet de mogelijkheid hebben gehad aan universiteiten te studeren, een beetje zijn vergeten. En studenten vormen slechts een kleine minderheid van de jongeren tussen 16 en 25 jaar. Daarom bereiden wij reeds een herziening voor van het programma PETRA en het uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren en wij zullen deze binnenkort, nog in 1990, voorleggen. Tegelijkertijd zullen deze programma's ook worden uitgebreid want wij moeten meer belangstelling voor de niet studerende jongeren opbrengen. Nu zal ik ingaan op de vraag over de kritische massa. Indien wij erkennen dat er een groot financieel probleem bestaat, moet ik een belangrijke beperkende factor vermelden, namelijk de institutionele overeenkomst over de financiële vooruitzichten. Wij zijn genoodzaakt binnen de grenzen daarvan te handelen en daarom kan de Commissie, wanneer u ruimere begrotingskredieten voor ERASMUS voorstelt, dit niet goedkeuren omdat wij ons moeten houden aan de interinstitutionele overeenkomst over de financiële vooruitzichten, hoewel wij zouden willen dat de begroting voor deze programma's veel ruimer was. Ik
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/301
Papandreou
hoop en geloof dat u in de nabije toekomst, bij de herziening van de begroting, rekening zult houden met dat wat deze programma's vereisen. Natuurlijk veronderstellen de programma's, maar ook de samenwerking, een wederzijdse verantwoordelijkheid voor de financiering, ik bedoel dat de Gemeenschap, zoals ik al zei, niet de enige financierder is maar aan deze programma's een bijdrage levert. Ik denk dat de problemen die de heren Killilea en Coimbra Martins noemden met betrekking tot studenten of jongeren uit arme gezinnen die de kosten niet kunnen opbrengen, echt bestaan. Het is zeker waar dat wij hebben gestreefd naar een percentage van 10% voor de mobiliteit van jongeren in 1992. Ik ben ervan overtuigd dat wij met behulp van de programma's van de Gemeenschap alleen, dit doel niet kunnen bereiken. De bedragen zijn veel kleiner en met het geld dat wij hebben kunnen wij in geen geval dit doel, en zelfs niet eens een veel minder ambitieus doel, bereiken. Ik hoop echter dat met behulp van nationale, regionale of andere subsidies, en dus niet alleen met het geld van de communautaire programma's, een groter percentage jongeren dan met de communautaire programma's mogelijk was, de kans zal krijgen de ervaring van uitwisseling met een ander land mee te maken. Een andere vraag was of wij de programm's, en zo ja, waarom wij de programma's voor andere, niet tot de Gemeenschap behorende landen, openstellen. Naar aanleiding van de snelle ontwikkelingen in Oost- en Midden-Europa zijn er onderhandelingen gestart over een grotere samenwerking met derde landen op het gebied van het onderwijs. In de eerste plaats de EVA-landen. Tot op heden is slechts het COMETT-programma voor deze landen opengesteld. In de loop van 1990 zullen wij besprekingen voeren en het is waarschijnlijk dat wij, natuurlijk met instemming van de Raad, ook het ERASMUSprogramma zullen openstellen. Op dit moment staat echter alleen het COMETT-programma voor de EVAlanden open. Ik wil hier echter bij opmerken dat deze programma's voor de EVA-landen zijn opengesteld omdat zij zelf ook een eigen financiële bijdrage leveren. En dat is iets waarmee bij de onderhandelingen over het openstellen van deze programma's heel veel rekening wordt gehouden. De bijdrage van de landen is dus net zo groot als die van de Lid-Staten en dekt de kosten van deze programma's. Daarom vloeien op die manier geen middelen weg maar krijgen onze jongeren daarentegen de kans ook ervaringen in niet-Lid-Staten op te doen. Met betrekking tot de landen van Oost- en MiddenEuropa heeft de Commissie twee initiatieven genomen. Dit om de door de Europese Raad in december hier in Straatsburg genomen besluiten concreet te maken. Deze twee initiatieven zijn het programma TEMPUS en de Stichting voor de beroepsopleiding. Het programma TEMPUS betreft de uitwisselingen
van jongeren en docenten al of niet tussen universiteiten en de Europese Stichting voor de beroepsopleiding dekt de samenwerking van deze landen met Lid-Staten of andere landen van de groep van 24, een samenwerking op verschillende gebieden tussen universiteiten of zelfs ondernemingen. Over deze twee initiatieven heeft de Commissie de mening van het Parlement gevraagd - en ik hoop deze zeer spoedig te horen waarna de Raad een besluit kan nemen. Het TEMPUS-programma heeft tot doel de mobiliteit van jongeren uit de landen van Oost-Europa te bevor-, deren - tot nu toe is het alleen gericht op Polen en Hongarije. Beide initiatieven hebben betrekking op deze twee landen waarbij een uitbreiding naar andere landen natuurlijk mogelijk is, wanneer daartoe wordt besloten. Deze twee programma's worden gefinancierd met 400 miljoen ecu uit het integrale FAR-programma, dat op deze twee landen is gericht. Het is dus een bijkomende financiering die niet ten laste zal komen van de reeds bestaande programma's. Laten wij met deze programma's, in de vorm van ontwerp-programma's, bij het academisch jaar 19901991 beginnen. Wij verwachten dat in 1990 ongeveer 1000 studenten uit deze twee landen van TEMPUS zullen profiteren en dat dit aantal in 1992 tot ongeveer 4000 zal zijn gestegen. Hun behoeften liggen voornamelijk op het gebied van ondernemen, management, enz. De complete begroting voor TEMPUS wordt voor de komende drie jaren geschat op 107 miljoen ecu. Dit zijn allemaal schattingen omdat er eerst een juiste schatting van de behoeften van deze landen moet worden gemaakt, hetgeen deze landen zelf moeten doen, natuurlijk wel in overleg met ons maar het is hoofdzakelijk aan hen om dit te doen. En wij weten nog niet precies wat hun wensen zijn. De Stichting voor de beroepsopleiding zal als clearing house dienst doen. Zij zal deze landen helpen bij het inventariseren van hun behoeften en het ontwikkelen van hun strategie met betrekking tot beroepsopleiding en zij zal tegelijkertijd fungeren als bemiddelingsbureau tussen de behoeften en het aanbod. Wij krijgen echter nog de gelegenheid over deze twee programma's te discussiëren wanneer zij aan het Parlement worden voorgelegd. Ik wil slechts zeggen dat geen van beide programma's ten koste zal gaan van de bestaande. Wij maken gebruik van de ervaring, de kennis en de mechanismen van de communautaire programma's maar financieel gezien komen zij niet ten laste van de reeds bestaande programma's. Op de vraag of wij Europese jongeren-verenigingen zouden moeten of kunnen opzetten en steunen, zou ik willen antwoorden dat vorig jaar november, onder het Franse voorzitterschap, een symposium voor de ministers voor Jeugdzaken heeft plaatsgevonden, waarop deze kwesties zijn besproken en een aantal voorstellen zijn gedaan, waaronder ook twee voorstellen die de heer Vecchi doet. Het is echter nog wat te vroeg om u
Nr. 3-386/302
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Papandreou precies te kunnen vertellen welke resultaten deze voorstellen zullen hebben. Tot slot wil ik slechts benadrukken dat wij ons bewust zijn van de tekortkomingen of leemtes in de programma's, maar ook meer algemeen in ons beleid ten aanzien van de vervulling van de behoeften van met name niet-studerenden. Maar zelfs voor studenten zijn de geboden mogelijkheden veel kleiner dan hun behoeften en verwachtingen. Ik wil het Parlement bedanken en prijzen voor de rol die het op onderwijsgebied speelt. U heeft altijd alle initiatieven gesteund en gestimuleerd en uw voorstellen hierover zijn altijd zeer waardevol geweest. Tot besluit kan ik alleen maar zeggen dat ik mij bewust ben van al deze tekortkomingen maar dat de financiële mogelijkheden zeer beperkt zijn, en dat er in feite, indien wij de uitwisseling tussen jongeren, uit alle bevolkingsgroepen en uit alle regio's, willen steunen en stimuleren, er meer geld op de onderwijsbegroting moet staan. En ik vertrouw erop dat u dat niet zult vergeten wanneer u de herziening van de begroting bespreekt. De Voorzitter. - Overeenkomstig artikel 56, lid 3, van het Reglement heb ik acht ontwerp-resoluties tot besluit van het debat ontvangen^)· De stemming over het verzoek om spoedige stemming vindt plaats aan het eind van het debat. VOORZITTER: DE HEER ROMEOS On der voorzitter De heer Harrison (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, tijdens onze vergaderingen in dit halfrond ontvangen wij bezoekers, dikwijls jongeren, uit alle delen van de Gemeenschap op de publieke tribune. Voor een uurtje zien ze oude bromberen als mij aan het werk. Wij verwachten dat die ervaring hun begrip en enthousiasme voor Europa en de Gemeenschap zal bijbrengen! Ik ben bang dat dit niet lukt. Ik vrees dat wij spijtig genoeg niet het inspirerende beeld zijn dat jongeren met zich zouden moeten meedragen van een dynamisch, spannend en jong Europa dat zichzelf vernieuwt in een tijd van ongelooflijke veranderingen. Het grootste deel van het leven van de meeste jongeren die op ons neerkijken vanop de publieke tribune zal zich in de 21ste eeuw afspelen en in een nieuw Europa, naar wij hopen, zonder grenzen. Hoe kunnen wij, relikwieën van de 20ste eeuw, beantwoorden aan de uitdaging die de jongeren ons stellen? Hoe kunnen wij van de Gemeenschap een realiteit maken voor de jongeren van Europa? We beschikken over de middelen maar we schieten jammerlijk tekort om die middelen aan te wenden. Ik heb het uiteraard over de verschillende programma's die de Commissie (') Zie Notulen.
opgezet heeft - ERASMUS, COMETT, LINGUA en Jongeren voor Europa - en die wij in dit Parlement gesteund hebben. Die programma's zijn ontwikkeld om jongeren van verschillende landen de kans te geven elkaar te ontmoeten als gelijken en samen te leren. Zo kunnen ze niet alleen elkaar en eikaars landen leren kennen maar ook leren wat het is een echte Europese burger te zijn en een vriend van de aarde. Hoe brengen wij parlementsleden het er vanaf om onze jongeren de middelen te geven om die prachtige doelstellingen te verwezenlijken? Niet al te best, denk ik. Wij hechten weinig belang aan deze jongerenprogramma's die nochtans op korte tijd hun belang en hun grote aantrekkingskracht bewezen hebben. Het ERASMUS-programma bijvoorbeeld schiet jammerlijk tekort om het bescheiden streefgetal van 10% van alle studenten uit de Gemeenschap te bereiken. We weten ook dat er te weinig aanvragen komen van jongeren uit de perifere gebieden van de Gemeenschap. Nu zijn we, terecht, van plan die programma's uit te breiden tot de EV A-landen en de Oosteuropese landen. Waarom slagen we er niet in de aspiraties van onze jongeren te beantwoorden? Door een gebrek aan geld en middelen. Is het niet tijd dat we de daad bij het woord voegen en deze programma's echt steunen? Laten we een eigen Ostpolitik ontwikkelen voor onze jongeren en het nieuwe Europa. Laten we hen echt helpen om de 21 ste eeuw op een schitterende manier in te zetten! De heer Lambrias (PPE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, de grote hoeveelheid vragen over de communautaire onderwijsprogramma's weerspiegelt twee verschillende werkelijkheden. De eerste, zeer bemoedigende, is dat er grote belangstelling bestaat voor een tot op heden nogal verwaarloosde trede die misschien wel de belangrijkste is op de weg naar de Europese eenwording. Men is er veel te laat achtergekomen dat Europa zonder de verbetering van het onderwijs en de beroepsopleidingen niet de hoofdrol zal kunnen gaan spelen die wij het hadden toebedacht, hoe groot de successen op economisch, financieel en zelfs politiek gebied ook zijn. De kracht en uitstraling van het Europa van morgen kunnen logischerwijze immers slechts hun oorsprong vinden in de jeugd, in de bekwaamheden, de geestelijke bagage en het enthousiasme van de jongeren, want zij zijn de meest dynamische bevolkingsgroep. De tweede, maar onaangename, constatering is dat zelfs wanneer er goede en doelgerichte programma's worden uitgedacht, zoals die welke reeds worden toegepast, ERASMUS, COMETT, LINGUA, en het programma „Jeugd voor Europa", deze in de praktijk worden ingekrompen of, wat nog erger is, worden omgebogen in richtingen die aan de doelstellingen ervan geen recht doen.
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/303
Lambrias
De gedachte en het streven achter al deze programma's is dat zij door middel van wederzijdse beïnvloeding en kennismaking het niveau van het onderwijs verhogen en door het wegnemen van de zichtbare en onzichtbare belemmeringen, die vele namen hebben, de horizon van de jongeren verbreden. De eerste resultaten van de toepassing van de programma's wijzen er echter op dat de ter beschikking gestelde financiële middelen niet voldoende waren en dat de stimulansen voor grote groepen jongeren niet het beoogde effect hadden, maar ook dat de samenwerking tussen de nationale instanties onvoldoende was, om niet te zeggen vaak negatief. Het is niet vreemd dat de mobiliteit van bijvoorbeeld studenten op deze manier lang niet zo groot was als de Commissie had gepland. Het is echter met name verontrustend dat, volgens de eerste aanwijzingen, die landen en die maatschappelijke groepen die er in werkelijkheid de minste behoefte aan hebben, in bevredigende mate aan deze programma's deelnemen terwijl daar waar het echt nodig is er helemaal geen deelneming is. Indien deze ongelijkheid niet wordt opgeheven, bestaat het gevaar dat de kloof tussen de staten en de maatschappelijke groepen breder wordt terwijl wij juist zoveel praten over de noodzaak van overeenstemming en sociaal-economische samenhang. Het gevaar bestaat dus dat deze mooie programma's de vorming van elites bevorderen in plaats van dat zij, zoals zou moeten, de gelijkheid van kansen garanderen die de basis vormt van de moderne, democratische open samenlevingen. De heer Mendes Bota (LDR). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, zij die nog steeds denken dat de doelstellingen van de Europese Gemeenschap zich beperken tot de taak om een markt zonder grenzen of een gemeenschappelijke sociale, economische en politieke ruimte te scheppen, vergissen zich. Wat deze doelstellingen impliceren en wat de Europese bevolking eist, is de waardering voor de menselijke kant, als hoofdbestanddeel van de structuur van de maatschappij. Een doeltreffend antwoord op haar wensen op het gebied van onderwijs, cultuur en vrij verkeer van ideeën en van diegenen die ze uitdragen. Het is onmogelijk om te spreken over een sociaal Europa, over een Europa van de burgers, over een meertalig en multicultureel Europa, terwijl het Europa van de concurrentie wordt bewierookt en tegelijkertijd hier, in deze vergadering de trieste ontdekking wordt gedaan dat de Gemeenschap zeer beperkte budgetten ter beschikking stelt voor onderwijszaken, cultuur, jongeren en uitwisseling tussen de verschilende volkeren en realiteiten van de communautaire ruimte. Het is onmogelijk deze vernederende komedie te blijven opvoeren door de communautaire onderwijsprogramma's te blijven bedekken met de mantel van instrumenten voor beroepsopleidingen, uitsluitend met bedoeling om er een kunstmatig juridische vorm aan te geven die het hen mogelijk maakt om domweg te over-
leven op een dieet van budgetkruimels van de Gemeenschap. Belangrijker dan hierheen te komen om te discussieren over de vraag of de programma's COMETT, ERASMUS, Jeugd voor Europa of LINGUA meer of minder cijfers bevatten, of ze nu wel of niet de moeite waard zijn, of ze statistisch nu wel of niet goed beoordeeld zijn, belangrijker dan dit alles, al betreft het hier ongemakkelijke en terechte vragen, is het om ons afte vragen waarom er eigenlijk wordt gewacht met uitbreiden van de bevoegdheden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs, cultuur en jongerenvraagstukken, in het kader van de institutionele hervormingen waar het Europees Parlement zich voor inzet. Het zal niet de moeite waard zijn om te spreken over de concurrentiepositie indien deze sectoren niet worden onttrokken aan onderworpen positie waartoe ze zijn veroordeeld door de Verdragen die de Europese Gemeenschap regelen. Er kan niet gesproken worden over het mobiliseren van jongeren die vandaag de dag meer dan een derde van de bevolking van Europa vormen, zolang er geen uitgebreid, geïntegreerd en coherent beleid bestaat voor de jeugd, en zolang de overweldigende meerderheid van deze jongeren langs de zijlijn staat wanneer het de communautaire onderwijs- en vormingsprogramma's betreft, ten gevolge van het gebrek aan adequate financiële middelen, welke situatie nog verergerd wordt wanneer men de landen van Middenen Oost-Europa er bij betrekt. De opbouw van Europa baseren op een mengeling van de ervaring van haar inspiratoren en van het idealisme en inzet van de jeugd is een kwestie die ernstige overwegingen vereist, maar snelle overwegingen, omdat de geschiedenis zich schijnt te willen haasten. Mevrouw Rawlings (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de populariteit van deze uitwisselingsprogramma's schijnt inderdaad een probleem te vormen. De vraag overtreft veruit het aanbod. We mogen dit enthousiasme van de jongere generaties voor een echt Europees onderwijs niet laten verwateren door een gebrek aan middelen. Daarom zal ik elke oproep om meer geld te besteden aan ERASMUS, LINGUA en COMETT steunen. Het is van het grootste belang dat deze programma's voldoende gefinancierd worden. Ik ben van mening dat de Commissie dit moet beseffen alvorens nieuwe programma's toe te voegen aan de toch al lange lijst. Wat de programma's zelf betreft, worden de veelal gunstige rapporten getemperd door klachten over de bestaande procedures: de formaliteiten worden omschreven als langdurig, ingewikkeld en moeilijk te begrijpen. De mogelijkheid om in elke lidstaat een organisme op te richten om de aanvragen te behandelen moet misschien worden onderzocht. We moeten beseffen dat, vanuit een louter educatief standpunt, deze programma's op lange termijn niet de doeltreffendste manier zijn om het geïntegreerd Europees onderwijs te bevorderen. De individuele kosten voor levensonderhoud slorpen een te groot deel van de beurzen op, bijna 85%. Daarom stel ik voor de mogelijkheid te
Nr. 3-386/304
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Rawlings
onderzoeken om geld te besteden aan de ontwikkeling van het thuisonderwijs. Door de vooruitgang van de communicatietechnologie kunnen miljoenen in plaats van duizenden mensen profiteren van cursussen die aangeboden worden in andere lidstaten. Het DELTAproject zou hier in de toekomst een belangrijke rol kunnen spelen. Tenslotte wil ik de oproep van collega Sir Jack Stewart-Clark steunen om de onderwijsfaciliteiten van het Europacollege uit te breiden en toegankelijk te maken voor Oosteuropese studenten. Wij kunnen deze jongeren helpen en hen bezielen met ideeën voor een mooiere toekomst. Op die manier zouden we ook vermijden de uitwisselingsprogramma's, die ongetwijfeld zouden lijden onder een verdere uitbreiding, zwaarder te belasten. De heer Bettini (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de communautaire jongerenprogramma's, die enkelen van ons aan de universiteit hebben kunnen volgen, vertonen sterke contrasten en tegenstrijdigheden waarvan vele tussenkomsten in dit debat de kern hebben aangegeven. De Groenen willen van dit debat gebruik maken om te herinneren aan de talrijke tegenstrijdigheden in het communautaire jongerenbeleid, waarvoor we een oplossing moeten vinden. Laten we die tegenstrijdigheden even afzonderlijk bespreken. Ten eerste ontbreekt er een leidraad voor de erkenning van diploma's op het vlak van het hoger onderwijs en de universitaire instellingen. Een student germaanse filologie wordt bijvoorbeeld bevoordeeld in de communautaire projecten tegenover een student informatica of een ingenieur. Ten tweede, dat onevenwicht laat zich ook voelen op economisch vlak. Door een gebrek aan middelen voor ERASMUS, LINGUA en Jongeren voor Europa geniet slechts een elite van deze programma's en de minder welgestelde lagen van de bevolking vallen af. Er zijn dus nieuwe financieringsvormen en -instrumenten nodig, zoals ook mevrouw Larive zopas gezegd heeft. Ten derde, de jongeren kunnen Europa alleen vinden via zachte structuren, die moeten worden aangemoedigd. Jeugdherbergen, studentenhuizen en openbare ontvangststructuren in historische en kunststeden en in de communautaire onderzoekscentra moeten worden opengesteld. Ook het Milieuagentschap kan hier een rol spelen, als het geloofwaardig zal zijn en ook belast zal worden met onderzoek: dat is de reden van onze betwiste oppositie. Ten vierde, jongeren kunnen ook kennismaken met Europa via betaald en vrijwillig vakantiewerk voor milieubeheer, herbebossing, hydrogeologische werken of de realisatie van zachte energiestructuren. Ook de universiteiten kunnen hieraan meewerken. Kortom, meer creativiteit op wetenschappelijk en milieuvlak.
Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, moeten de communautaire schoolstructuren inzake stages, die in een aantal landen van de Gemeenschap ontbreken, geharmoniseerd worden. Die stages mogen geen voorsmaakje zijn van de vervreemding van de arbeider maar moeten een brug zijn tussen school, werk en onderneming en moeten jongeren de kans bieden hun diploma te halen als ze dat willen. (Applaus) De heer Mazzone (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega's, mevrouw de commissaris, wij van de MSI-DN zijn er stellig van overtuigd dat de Europese eenheid reeds bestaat. Die eenheid, die onze regeringen, onze communautaire instellingen, ons Europees Parlement proberen te concretiseren en te verwezenlijken via moeizame compromissen en geforceerde stappen, soms via listige formules en nog onduidelijker akkoorden, die eenheid is reeds duidelijk voelbaar en merkbaar in de overtuiging en de gevoelens van onze jongere generaties. De Europese jongeren lopen inderdaad ver vooruit op onze angst en onze duistere institutionele formules. Zij hebben bijvoorbeeld reeds de angst voor een herenigd Duitsland overwonnen, die wel nog leeft bij een aantal regeringsleiders die nog vastgeroest zitten in de oude Europese orde zoals die is vastgelegd in de akkoorden van Jalta. Zij hebben reeds de achterhaalde idee achter zich gelaten van diegenen die vrezen dat het nieuwe Europa minder Frankrijk, minder Duitsland, minder Groot-Brittannië en minder Italië zal betekenen. Onze jongeren hebben begrepen wat velen nog altijd weigeren te begrijpen: de na-oorlogse periode is voorbij. Integendeel, de behoefte neemt toe om zich te identificeren in gemeenschappelijke principes en waarden, om zich terug te vinden in een grotere en ruimere nationaliteit dan de nationale, met name de Europese en communautaire identiteit. Daarom zijn wij van de movimento sociale italiano-destra nazionale van oordeel dat ERASMUS, COMETT, LINGUA en andere programma's die de mobiliteit van de studenten en de jonge werknemers willen bevorderen, niet alleen moeten gevrijwaard blijven maar bovendien moeten worden versterkt, gerationaliseerd en uitgebreid tot de Oosteuropese studenten. Daarom hebben wij bij monde van onze partijsecretaris, collega Rauti, reeds een ontwerp-resolutie ingediend om in de scholen van de landen van de Europese Gemeenschap een nieuwe leerstof te geven die we als communautaire opvoeding zouden kunnen omschrijven. Daarin is ook verplicht onderwijs van twee Europese talen opgenomen in elk soort en elke graad van onderwijs, om zo de mobiliteit van de jonge werknemers te bevorderen. We zouden tot de jongeren kunnen zeggen: laten we jullie helpen om als echte Europeanen op te groeien. We doen tenslotte een oproep tot de Commissie om de nodige financiële correcties te bestuderen opdat die jonge studenten en werknemers die in perifere gebie-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/305
Mazzone
den leven en daardoor meer uitgaven en grotere verplaatsingsproblemen hebben, niet gediscrimineerd zouden worden. Dat is de taak die wij ons als politieke partij gesteld hebben in ons land en in dit Parlement opdat de jongeren opgroeien met de blik op Europa gericht en niet alleen op de kortzichtige standpunten van hun eigen landen. De heer Oostlander (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, onze bevoegdheden inzake onderwijs en opleiding zijn door de formulering van artikel 128 eenzijdig sociaaleconomisch ingekleurd. Dat is niet goed voor een evenwichtige ontwikkeling van het onderwijs. Het is ook nadelig voor een brede toepassing van ons beleid ten gunste van alle categorieën van jongeren. Er bestaat op grond van artikel 128 slechts een vaste advisering door het Economisch en Sociaal Comité waarin niet de vertegenwoordigers van onderwijsbesturen zitten. Daarnaast is er een hoger en universitair onderwijs dat traditioneel al wat internationaler is georganiseerd. Daardoor komen bepaalde elites van studenten eerder aan de bak in onze programma's dan diverse andere categorieën, en dat ondanks het feit dat de Europese Gemeenschap duidelijk oog heeft voor de sociale bedoelingen van het onderwijsbeleid. Uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 128, zoals bepleit, is dan ook op zijn plaats. Zolang het nog niet zo ver is, kan al veel worden bereikt als de EEG gebruik maakt van Europees georganiseerde gesprekspartners, zoals nationale politici dat op hun wijze ook doen. Te denken valt aan de nog prille European Council of National Associations of Independent Schools en aan de bevoegde gezagsorganen van het openbaar onderwijs, eventueel samen verenigd in één zelfbewust forum. Zulke organisaties maken zichtbaar dat de Europese Gemeenschap niet alleen een zaak van politici is, maar vooral ook van de Europese maatschappelijke organisaties. Deze zijn bij uitstek geschikt om de hele onderwijsrealiteit én de onderwijsdoelgroep op evenredige wijze dichter bij de politieke besluitvorming te betrekken en zij zijn ook geschikt om te werken aan de optimalisering van de aanwending van onze financiën die beperkt zijn. Een bijzonder woord van waardering past het Europees Jeugdforum dat niet alleen de belangen van jongeren behartigt maar ook de idealen daarvan uitdraagt. Het spreekt vanzelf dat ik mij aansluit bij degenen die klagen over het feit dat op niet reële wijze wordt voldaan aan de gewekte verwachtingen bij jongeren. Mij dunkt dat wij moeten voorkomen dat jongeren zich, teleurgesteld in hun verwachtingen, van de Europese Gemeenschap afwenden. De heer Cox (LDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij dat ik een korte bijdrage mag leveren tot dit debat en dat de pas gestarte vergelijkende studie klaar zal zijn tegen deze zomer. Maar drie aspecten van de bestaande programma's in hun huidige vorm schenden ongetwijfeld en zonder dat daarvoor een studie nodig is, zeer fundamentele principes van gelijkheid.
Als we nagaan hoe gelijke studenten, bijvoorbeeld in het hoger onderwijs, in soortgelijke omstandigheden behandeld worden, stellen we verschillen vast tussen de verschillende landen. Het verheugt mij dat de Commissie voor mijn land, Ierland het probleem van de reiskosten vanwege van de perifere ligging heeft erkend. Dat is één element. Maar er zijn nog andere elementen in de toepassing van de programma's die niet minder discriminerend zijn. In mijn land is het hoger onderwijs gemiddeld korter dan in vele landen op het vasteland. Door het aantal studenten in het systeem niet te tellen hebben we in Ierland de neiging de kostv prijs en de vraag te onderschatten. Bovendien hebben sommige landen minder studiebeurzen beschikbaar dan andere landen en wordt er geen rekening gehouden met de economische situatie van de studenten in deze uitwisselingen. Inzake verticale gelijkheid, de behandeling van jongeren uit verschillende socio-economische groepen, is het duidelijk dat de programma's erg discriminerend zijn en diegenen bevoordelen die al het meeste profiteren van onze respectieve onderwijsstelsels. Elk programma waaraan slechts 1 op 1000 studenten van de betrokken leeftijdsgroep kan deelnemen is sowieso elitair en discriminerend omdat het 999 op 1000 studenten volledig uitsluit. Ik weet dat opgemerkt is dat ons budget beperkt is. Maar door wat er zich in onze Gemeenschap afspeelt met programma's als deze en door de steeds toenemende druk op het budget naarmate we steeds meer verantwoordelijkheden opnemen voor Oost-Europa, zullen we de gevolgen van de explosie van het budget niet kunnen vermijden. We zullen nieuwe financiële vooruitzichten nodig hebben die ons meer mogelijkheden geven om wat we al ontwikkeld hebben te handhaven, om gebieden als dit te ontwikkelen en om wat we op andere gebieden verwezenlijken te kunnen betalen. We houden onszelf voor de gek als we alleen maar een studie vragen, die binnen zes maand bespreken en beslissen dat op die manier de nood verholpen is.Die studie moet zeker de kostprijs nagaan. Als we weten hoeveel hetgeen we verdedigen gaat kosten, dan kan ons debat volgende keer zinvol zijn. De heer De Rossa (CG). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil namens de Linkse Coalitie onze ontwerpresolutie verdedigen. Ik zou de zaken iets anders willen benaderen dan een aantal andere sprekers die in dit debat hebben gesproken. Ik beschouw het feit dat we er niet in slagen het onderwijs en de beroepsopleiding als een integraal deel van de strategie van de Europese Gemeenschap voor economische en sociale samenhang te doen aanvaarden als één van de grootste mislukkingen van deze Gemeenschap. Ik verheug me op de kans tussen te komen in een debat over onderwijs, een onderwerp dat zelden ter sprake komt in de Raad wanneer er beslist wordt over de strategische ontwikkeling van de Gemeenschap. Ik wil hier niets afdoen aan de inspanningen die geleverd zijn in programma's als ERASMUS, COMETT, LINGUA en Jongeren voor Europa. Maar
Nr. 3-386/306
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
De Rossa die programma's zijn erop gericht om maximaal de mogelijkheden te ontwikkelen van die jongeren die al toegang hebben tot het beste wat het Europese onderwijs te bieden heeft. Vele van de gezinnen die ik in dit Parlement vertegenwoordig zijn volledig uitgesloten van hoger onderwijs. In vele delen van het kiesdistrict Dublin gaat minder dan 2% van de kinderen uit lagere-inkomensgroepen naar de universiteit. In mijn kiesdistrict zijn er volledige arbeiderswijken waar bijna alle kinderen de school zo snel mogelijk verlaten om te gaan werken, gewoonlijk voor een hongerloon of om van een sociale uitkering te kunnen genieten omdat zelfs een sociale uitkering of een hongerloon het gezin iets meer kans bieden om te overleven. Ik weet dat dit ook geldt voor vele andere Europese steden en dorpen. In Ierland begint die uitsluiting al bij de kleuterschool want er zijn geen openbare kleuterscholen. Ze gaat verder met overvolle klassen en een systeem met onvoldoende middelen waar essentiële voorzieningen als bijlessen, psychologische dienstverlening en beroepsvoorlichting ofwel volledig ontbreken ofwel volledig ontoereikend zijn. De Linkse Coalitie doet een oproep tot de Commissie om haar subsidiecriteria voor het onderwijs te herzien en om stappen te ondernemen om de onderwijsstelsels van de Lid-Staten toegankelijker te maken voor kinderen en jongeren uit de ganse Gemeenschap. We vragen de Raad en de Commissie ook om hun houding inzake sociale samenhang te herzien, zoals die blijkt uit het Sociaal Handvest dat geen aandacht besteedt aan een sociaal contract buiten de arbeidsplaats. Kinderen en jongeren vormen één van de kwetsbaarste groepen in de Europese Gemeenschap en we moeten dringend de onderwijsbehoeften aanpakken buiten de beperkte grenzen van het internationale netwerk van universiteiten. Al onze kinderen hebben het recht om te genieten van de rijke onderwijserfenis van Europa. De heer Gangoiti Llaguno (NI). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de communautaire programma's die op de jongeren gericht zijn, zoals ERASMUS, COMETT, LINGUA en "Yes for Europe" hebben de verdienste dat zij betekenen dat de Europese Gemeenschap zich op de een of andere manier bezighoudt met de opleiding van jongeren. Maar nadat wij onze waardering hiervoor hebben uitgesproken, zouden we vele tekortkomingen op dit gebied kunnen aangeven. Enerzijds hebben wij het probleem dat er geen informatie bestaat die vloeiend en duidelijk de ontvangers bereikt.Om deze reden ben ik van mening dat het noodzakelijk is om een soort „informatiebalie van de Europese Gemeenschap" te creëren, die zich bezighoudt met alle onderwerpen die scholing van jongeren betreffen. Anderzijds worden de beperkte mogelijkheden tot mobiliteit maar al te vaak geremd door het probleem -
dat in vele van onze landen bestaat, en in het bijzonder in het Zuiden van de Gemeenschap - van het gebrek aan kennis van de talen van de Gemeenschap. Gevolg hiervan is dat het noodzakelijk is om de inspanningen op dit terrein te stimuleren en te verdubbelen op het gebied van communautaire hulp bij het op school onderwijzen van de talen van de Gemeenschap. Tot slot, wordt niemand erover in onwetendheid gelaten dat de omvang van de budgetten die bestemd zijn voor deze programma's werkelijk onvoldoende is wanneer men zich ten doel stelt om echt effect te boeken. Om al deze redenen ben ik van mening dat het noodzakelijk is het roer om te gooien, om een draai van 180 graden te maken met betrekking tot dit communautaire beleid. Het roer omgooien met het doel om een toereikend en effectief budget van de EEG ter beschikking te stellen, in samenwerking met nationale en regionale overheden, evenals een herformulering van het onderwijsbeleid waarmee wij ons bezighouden, in nauwe samenwerking met diegenen waarvoor dit beleid bedoeld is. Om al deze redenen ben ik van mening dat het noodzakelijk is om over dit onderwerp een grote conferentie te beleggen, waarbij behalve de regeringen van de Lid-Staten, eveneens studenten en docenten aanwezig zijn, zowel van universiteiten als van het beroepsonderwijs en het middelbaar onderwijs en waarop de mogelijkheden en economische middelen worden bestudeerd om een grotere mobiliteit van studenten te bereiken in de Gemeenschap en voor de financiering van beurzen in andere staten buiten de Gemeenschap die hoger ontwikkeld zijn dan wijzelf. Het moge duidelijk zijn dat de ontwikkeling van een echt onderwijsbeleid dus vereist dat de fondsen aanzienlijk worden verhoogd en uiteraard is investeren in de jeugd het meest rendabel. Tenslotte zullen de hoogst ontwikkelde maatschappijen van de twintigste eeuw die maatschappijen zijn die de meeste aandacht en middelen besteden aan de jongeren van dit moment, ervan uitgaande dat zij morgen op het toneel zullen staan en leiders zullen zijn. Om deze reden moeten we, wanneer wij werkelijk een Europees toekomstplan willenuitvoeren, ofwel duidelijk wedden op de jongeren, of ons project zal steeds minder geloofwaardig worden en steeds minder mogelijkheden bieden. De Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten. Wij gaan over tot de stemming over het verzoek om spoedige stemming over deze acht ontwerp-resoluties. (Het Parlement stemt in met het verzoek om spoedige stemming) De stemming over de inhoud van de ontwerp-resoluties vindt morgen, vrijdag, te 9.00 uur plaats.
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
6. Actualiteitendebat (voortzetting) Mensenrechten (voortzetting) De Voorzitter. - Aan de orde is de voortzetting van het actualiteitendebat, en wel over de mensenrechten ( ' ). De heer Nianias (RDE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, er bestaat nóg een probleem van minderheden en mensenrechten. Ik weet zeker dat de problemen van de minderheden de geachte leden van ons Parlement nog herhaaldelijk zullen bezighouden. Het is een ingewikkeld probleem en per geval verschillend. Daarom is één beleid op basis van dezelfde beginselen in dit geval een zeer lastige zaak, het is onmogelijk omdat hiermee de rechtvaardigen en onrechtvaardigen aan elkaar gelijkgesteld zouden worden. Ondanks dat zijn wij verplicht over deze kwesties een mening te hebben en te proberen er een oplossing voor te vinden. Nu wil ik echter een nuttig onderscheid aanbrengen. Minderheden zijn niet aan elkaar gelijk, noch in hun doelstellingen, noch in hun handelen. Er bestaan minderheden en minderheden, in vele variaties. En ik moet op zijn minst een groep minderheden onderscheiden die altijd provocerend optreedt, fanatieke groepen vormt en religieuze of politieke ideeën of ideologieën aanhangt en die in de staten waarin zij woont en met anderen samenleeft problemen veroorzaakt. Juist dit soort minderheden veroorzaakt de ergste problemen. In dit geval echter, in Kosovo, is het precies andersom. De inwoners van Kosovo, van Albanese afkomst, hebben volgens ons de Servische regering niet geprovoceerd. De Servische regering staat echter onderdrukking toe. Wij willen de Servische regering ertoe bewegen een compromis te zoeken. Deze bron van onrust moet uit de Balkan verdwijnen. Wij willen tevens de regering van Joegoslavië ertoe brengen iets te doen tegen alle anachronistische, overbodige en gevaarlijke nationalistische initiatieven, die zij zo vaak gedoogt. Al deze ontwikkelingen zullen de ontwikkelingen in Joegoslavië vertragen, zij zullen het land buiten de algemene mondiale ontwikkelingen houden, en vooral buiten die in Oost-Europa, dat nu een nieuwe toekomst tegemoet gaat en in het bezit van nieuwe, politieke en economische krachten vol vertrouwen zijn blik op de toekomst richt. Joegoslavië heeft er dus belang bij al deze tendenzen tegen te gaan en dit geldt nog meer voor de Servische regering van welke wij verwachten dat zij de rust in het gebied zal doen wederkeren. Wij hopen dat de samenleving in dat deel van de wereld zich in alle rust zal ontwikkelen. En wij, onze fractie, hopen op voorspoed voor de volkeren van Joegoslavië. De mensen daar verdienen het want zij leven al zoveel jaren in moeilijke omstandigheden. Dit bevelen wij aan en hopen wij. (') Samenstelling van de tijdelijke commissie ter bestudering van het effect van het Duitse herenigingsproces op de Europese Gemeenschap - Termijn voor de indiening van amendementen op de voorstellen voor de samenstelling van deze commissie - Stemming over de amendementen: zie Notulen.
Nr. 3-386/307
De heer Fernández Albor (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, slechts enkele woorden om te zeggen dat wij het ten zeerste betreuren dat enkele fracties van dit Parlement de consensus hebben verbroken door de gezamenlijke ontwerp-resolutie te laten vallen. Dit maakt het ons onmogelijk om deze tekst goed te keuren, om twee redenen: ten eerste, omdat de toevoeging van overweging G iets toevoegt aan de tekst wat niets met mensenrechten te maken heeft. En ten tweede, omdat men de repressie in Kosovo niet mag gebruiken om de regering van Belgrado te prijzen. Onze fractie is voor het behoud van de eenheid van Joegoslavië, als onderdeel van een beleid van algemeen respect voor de historische, culturele en linguistische regio's. De heer Papayannakis (GUE). - (GR) Mijnheer de Voorzitter, enkele weken geleden hebben wij - en heb ik persoonlijk - via deze zelfde microfoon de rechten van de Griekse minderheid in Albanië verdedigd. Nu moet onze fractie, vasthoudend aan dezelfde principes, haar bezorgdheid uitspreken over het gebrek aan rechten van de Albanese minderheid in Joegoslavië, zonder aan het eigenaardige probleem van de minderheden binnen deze minderheid voorbij te gaan. Wij menen dat over al deze rechten niet valt te onderhandelen, het zijn rechten van de mens en van de burger. Wij zijn met name verontrust over de gebeurtenissen in Kosovo. En hierop moet nu, in een Europa dat op zoek is naar zijn nieuwe gezicht, de nadruk worden gelegd. Bij deze zoektocht is er duidelijk geen plaats voor aanspraak op grenzen of grenswijzigingen en verstoringen van het evenwicht. De aandacht is daarentegen voornamelijk gericht op kwesties als democratie, vrijheid en de rechten van de mens en van de burger. In deze zin zijn wij het wel eens met de strekking van de resolutie van de liberalen, die uiteindelijk niet in de gezamenlijke ontwerp-resolutie is opgenomen, maar zij is niet volledig. En wij vinden het beter de gezamenlijke resolutie te steunen. Wij houden immers rekening met de nieuwe politieke situatie en met de pogingen van de Joegoslavische regering, die volgens ons moeten worden aangemoedigd. De regering van Joegoslavië, mijnheer de Voorzitter, moet natuurlijk niet als verantwoordelijk worden gezien voor sommige opvattingen van sommige autoriteiten binnen de Republiek Servië. De processen moeten opnieuw worden bekeken of zelfs worden geannuleerd. Er moeten meer vrijheden komen. De Gemeenschap moet deze poging met al haar krachten steunen, onder andere door de tijdige goedkeuring van het derde financiële protocol. De heer Stevenson (S). - (EN) Voorzitter, met deze ontwerp-resolutie over Jammu en Kashmir willen wij laten zien dat het Europees Parlement ernstig bezorgd is over de toestand in het gebied en vreest dat die gevaarlijke situatie nog verder zal escaleren. Met deze ontwerp-resolutie willen wij niet terugkomen op wat de jongste veertig jaar is gebeurd, maar hopen wij enige positieve invloed op de toestand te kunnen uitoefenen, opdat de spanning afneemt. Ook in de hui-
Nr. 3-386/308
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Stevenson dige gevaarlijke situatie kunnen wij gezamelijke belangen onderscheiden. Pakistan en India hebben het vaste voornemen een oorlog te voorkomen. Het kwam reeds twee keer tot een gewapend conflict, en zoals bekend hebben die niets opgelost. Niets wijst erop dat een van beide landen positief staat tegenover de oprichting van een onafhankelijke staat in Jammu en Kashmir. Daarom moeten wij een oproep doen om een einde te maken aan alle ophitsing en geen opruiende verklaringen meer af te leggen. Misschien hebben die ertoe geleid dat de situatie uit de hand is gelopen. Wij moeten de schietpartijen die hebben plaatsgevonden uitdrukkelijk veroordelen. Die zijn immers ongetwijfeld een van de belangrijkste oorzaken van de verhoogde spanning, moedigen de grootste extremisten aan en zullen het op gang brengen van een dialoog zeker bemoeilijken. Daarom dringen wij er in onze ontwerp-resolutie op aan dat beide landen de grootste terughoudendheid aan de dag leggen en blijven streven naar een vreedzame regeling. Voorzitter, ik hoop van harte dat deze ontwerp-resolutie zal worden goedgekeurd en dat de Europese Gemeenschap en het Europees Parlement in deze belangrijke ontwikkelingen aldus een actieve en een positieve rol zullen kunnen spelen. De heer Bertens (LDR). - Voorzitter, politieke hervormingen en democratisering in Oost-Europa, belangrijke gedurfde ontwikkelingen in Zuid-Afrika, de vestiging, eindelijk dan, van democratische regeringen overal in Latijns-Amerika, maar toch is er nog Cuba. Omgekeerd evenredig met de snelheid waarmee over de hele wereld de puinhopen van totalitaire systemen worden opgeruimd tracht Fidel Castro in het steeds geïsoleerder rakende Cuba de zaken naar zijn eigen hand te zetten. Tevergeefs hoopt hij nog steeds op de traditionele solidariteit van het Westen, solidariteit destijds terecht gebaseerd op het succes van de opstand tegen de dictatuur van Batista. Maar dat is wel dertig jaar geleden. Revolutie in Cuba betekende niet evolutie omdat Cuba een starre kopie was en bleef van de monomane en monolitische destijds Oosteuropese ideologieën. President Castro heeft zich dan ook steeds vijandiger uitgelaten over de ontwikkelingen, perestrojka, de glasnost in Oost-Europa en de Sovjetunie, ten detrimente van zijn eigen Cubaanse volk. Iedereen die in Cuba geleidelijk aan mondig wordt en werd in dat Cuba libre wordt de mond gesnoerd. De toestand van de mensenrechten in Cuba, eigenlijk al jarenlang bedroevend, dringt eindelijk tot ons door. Hopelijk niet te laat. De steeds meer opkomende mensenrechtenorganisaties die vragen om democratisering worden door Castro en zijn broer en andere lieden rondom hem heen hard aangepakt. Een en ander noopt tot internationale actie. Ook de Europese Gemeenschap dient de starre leiders in Havanna duidelijk te maken waar hun verantwoordelijkheid ligt tegenover de Cubanen en tegenover de wereld die ooit geloofde in Castro. Evenals Amnesty International reeds gedaan heeft, moet ook de Europese Commissie en de Euro-
pese Politieke Samenwerking vragen om de vrijlating, niet alleen van de mensen die in onze resolutie met name worden genoemd maar van al die naamloze Mandela's die in Cubaanse gevangenissen zijn weg- en opgeborgen. Castro heeft ooit gezegd: „La historia me absolvera". Maar die geschiedenis kan hij niet zelf schrijven. De heer Langer (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de ontwerp-resolutie over de politieke gevangenen in Saoedi-Arabië willen toelichten die door afgevaardigden van de Fractie De Groenen, de Socialistische Fractie, de Liberale Fractie, de Europese Volkspartij, de Linkse Coalitie en de Rekenboogfractie gezamenlijk werd ondertekend en die met twee andere ontwerp-resoluties, waaronder een van de Europese Democraten, werd gecombineerd. Sedert de publicatie van het Verslag van Amnesty International in januari jongstleden maken wij ons grote zorgen over de huidige rechteloosheid van de overwegend politieke en religieuze gevangenen in Saoedi-Arabië. Vaak worden mensen gearresteerd zonder dat hun de redenen daarvoor worden medegedeeld. Er is ook geen enkele garantie voor een min of meer rechtvaardige behandeling van de gevangenen. Velen worden nog gefolterd, hun familie wordt niet op de hoogte gebracht, zij kunnen slechts zelden over een advocaat beschikken en, zelfs volgens de beginselen die Saoedi-Arabië zelf heeft vastgesteld en die er zouden moeten worden toegepast, bestaat geen enkele garantie dat deze minimale norm wordt nageleefd. Wat in Saoedi-Arabië gebeurt is volstrekt niet in overeenstemming met de internationale overeenkomsten betreffende de bescherming van de mensenrechten en, meer bepaald, van de verdachten. Daarom wensen wij dat het Europees Parlement deze openlijke beschuldigingen van Amnesty International ondersteunt en ze ook rechtstreeks aan de regering en het Parlement van Saoedi-Arabië richt. Daarmee willen wij er echter ook toe bijdragen de reputatie van Saoedi-Arabië zelf te verbeteren. Wij zijn ervan overtuigd dat de interne vrede in Saoedi-Arabië en de reputatie van het land alleen maar kunnen verbeteren als het de beginselen van de mensenrechten en de democratie in acht neemt. Wij wensen dat de voornemens die Saoedi-Arabië zelf heeft gemaakt, maar tot op heden nog niet heeft uitgevoerd, eindelijk werkelijkheid worden. Dat betekent dat het land zich moet openstellen voor de internationale organisaties zoals Amnesty International en het Rode Kruis, opdat die de toestand in Saoedi-Arabië kunnen onderzoeken en opdat de internationale publieke opinie, die aan de mensenrechten zeer veel belang hecht, in Saoedi-Arabië de internationaal erkende en ook door het Europees Parlement zeer belangrijk geachte beginselen kan toepassen. Daarom verzoek ik u deze gezamenlijke ontwerp-resolutie aan te nemen. (Applaus)
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Newens (S). - (EN) Voorzitter, ook ik zal het over de ontwerp-resolutie over de mensenrechten in Saoedi-Arabië hebben. Daar dit debat niet op het aangekondigde tijdstip plaatsvindt, kan de heer Balfe hier immers niet aanwezig zijn. De ontwerp-resolutie herinnert eraan dat in de periode 1983-1989 wellicht 700 of meer politieke tegenstanders van het Saoedi-regime werden gedetineerd en dat velen van hen werden gemarteld. Ze verwijst naar de zaak van Yassir Ali Muhamad al Farj, die werd opgesloten en ernstig gemarteld. In sommige kringen in het Europees Parlement en elders in Europa was er enige aarzeling om het probleem van de mensenrechten in Saoedi-Arabië aan de orde te stellen. Ik werd mij van dat probleem vooral bewust toen ik, als lid van de delegatie voor de Golf van het vorige Parlement, het land bezocht. Ik stelde er vragen over de mensenrechten, de godsdienstige, politieke rechten en de rechten van de vrouw. Toen bleek dat men dat een uiterst kiese aangelegenheid vond. Ik vind het belangrijk dat wij duidelijk maken dat wij, hoewel wij met alle landen, ook met Saoedi-Arabië, goede betrekkingen willen onderhouden, niet bereid zijn daartoe het probleem van de mensenrechten naar de achtergrond te verschuiven. Het gaat niet om individuele gevangenen of om hun opvattingen, maar om de principiële vraag hoe mensen, waar ook ter wereld, dienen te worden behandeld. Daarom vind ik dat wij onze ogen niet mogen sluiten voor de duidelijke schendingen van de mensenrechten in Saoedi-Arabië. Dat is de opzet van deze ontwerp-resolutie. Wij willen onze handel met de Golfstaten ontwikkelen, maar telkens als de handelsbetrekkingen aan de orde komen, moeten wij ook onze bezorgdheid uiten over alle ernstige berichten over onmenselijke behandeling van gevangenen. Alleen als wij van buitenaf op veranderingen terzake aandringen, zal de toestand in Saoedi-Arabië zelf veranderen en zullen Amnesty International en andere organisaties er worden toegelaten. Daarom is het belangrijk dat wij hier vandaag deze ontwerp-resolutie goedkeuren. (Applaus) De heer Linkohr (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in januari werden, op een nog steeds onopgehelderde wijze, de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Salvadoriaanse MNR en namens de Socialistische Internationale verantwoordelijke voor Latijns-Amerika, onze vriend Hector Oqueli, en zijn gezellin Hilda Flores vermoord. De omstandigheden en de redenen van de moord, waarvan de sporen zeer waarschijnlijk naar de Salvadoriaanse doodseskaders verwijzen, zijn een nieuw bewijs voor het escalerende geweld en de toenemende anarchie in Guatemala. De burgers, die in dit Centraalamerikaanse land nooit een sterke positie hebben ingenomen, zijn steeds minder in staat het geweld in te tomen. De militairen, de politie en vooral de verschillende privé-legers spelen een steeds grotere rol.
Nr. 3-386/309
De regering van president Cerezo heeft voor de eerste keer een commissie van onderzoek ingesteld. Dat juichen wij toe. De Salvadoriaanse president Cristiani daarentegen wijst elke medewerking van de hand op grond van het argument dat de moord uiteindelijk in Guatemala werd gepleegd. Toch vermoedt iedereen dat Salvadoriaanse moordenaarsbenden daarin de hand hadden. Met deze ontwerp-resolutie willen wij de twee regeringen erop wijzen dat de betrekkingen van ons Parlement, en derhalve van de Europese Gemeenschap, tqt de twee landen zullen afhangen van het antwoord op de vraag op welke wijze en met welke oogmerken het onderzoek wordt uitgevoerd. Alleen al de samenstelling van de commissie maakt ons wantrouwig. De minister van Binnenlandse Zaken is er voorzitter van, en daarnaast maken de eerste officier van Justitie, de minister van Landsverdediging en verschillende legerofficieren er deel van uit. De regering controleert duidelijk zichzelf. Misschien zullen de voorzitter van de Guatemalteekse mensenrechtencommissie en een nog aan te wijzen internationale waarnemer bij het onderzoek worden betrokken. Er is enige hoop dat de moord zal worden opgehelderd en daarom verzoek ik u deze ontwerp-resolutie aan te nemen, opdat wij in deze aangelegenheid een duidelijk standpunt innemen. Wij hebben voor Guatemala en Centraal-Amerika reeds veel gedaan en mogen die landen ook in deze moeilijke omstandigheden niet aan hun lot overlaten. (Applaus) Mevrouw Tazdaït (V). - (FR) Ik wil het in dit actualiteitendebat over het racistische geweld in de Gemeenschap hebben. Ik ben blij dat ik hier tijdens mijn eerste toespraak het probleem van de mensenrechten kan bespreken. Nadat wij het vanochtend over de apartheid in ZuidAfrika hadden, vind ik dat wij het evenwicht, de grondslag zelf van onze Gemeenschap, moeten handhaven. De rechten van de vreemdelingen moeten op internationaal niveau, maar ook in de Gemeenschap zelf worden beschermd. Ik verdedig dan ook met genoegen deze ontwerp-resolutie en ben opgetogen dat ze gisteren meteen na haar indiening door het Parlement als een dringende kwestie werd erkend. Sedert enkele jaren eisen, sommigen, onder meer in Frankrijk, maar ook in andere landen van de Gemeenschap waar zich ongeveer hetzelfde voordoet, bepaalde rechten op. In Frankrijk eisen ongeveer 200 personen, vooral jonge kleurlingen, Fransen en anderen, een gelijke behandeling door de justitie met betrekking tot de gewelddaden die stelselmatig tegen hen worden gepleegd. De Franse justitie weigert hen hun rechten en maakt ze daardoor voor de tweede keer tot slachtoffer. De moordenaars lopen dus nog op vrije voeten. Dat versterkt de permissiviteit en is een hart onder de riem van het racisme dat onze Europese democratie bedreigt. Dat racisme noemt zich wel humaan en demo-
Nr. 3-386/310
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Tazdaït
cratisch, maar het zet aan tot moord, stelt wapens ter beschikking van racisten, brengt mensen om en plaatst zich boven de wet. Met deze ontwerp-resolutie zou ik u bewust willen maken van het feit dat men, om een integratieproces op gang te brengen, ook een teken moet geven aan de jongeren die men wil integreren en dat men er in de eerste plaats moet voor zorgen dat zij zich in hun leefomgeving veilig voelen. Dames en heren, ik verzoek u dan ook deze ontwerp-resolutie bewust en met de nodige ernst goed te keuren opdat een commissie van onderzoek zou worden opgericht om na te gaan hoe die racistische moorden en geweidaden worden behandeld, meer bepaald in Frankrijk, en zo mogelijk een voorbeeld voor de rest van de Gemeenschap zou zijn. (Applaus) Mevrouw Simons (S). - (DE) Voorzitter, ik spreek hier als voorzitter van de intergroep „Vrede voor het Saharaoni-volk". Wij hadden het reeds herhaaldelijk over deze tragische oorlog, de laatste koloniale oorlog op het Afrikaanse continent en over het lijden van de Saharaoni-bevolking. Thans willen wij de aandacht vestigen op schendingen van de mensenrechten door Marokkaanse autoriteiten in de westelijke Sahara. Vele honderden jonge Saharabewoners werden gedwongen naar Marokko te verhuizen. Wij moeten de aandacht vestigen op het lot van honderden mannen, vrouwen en kinderen die in de gevangenissen zijn opgesloten en over wie de Marokkaanse autoriteiten geen inlichtingen willen verstrekken. Wij steunen daarbij op het verslag van Amnesty International en op talrijke andere directe getuigenissen. Ik verzoek de Marokkaanse regering aan deze oorlog een einde te maken en, overeenkomstig de wil van de Verenigde Naties, rechtstreekse onderhandelingen tussen de twee oorlogvoerende partijen op gang te brengen. Het gaat om het lijden van onschuldigen die het recht hebben in alle vrijheid een menswaardig leven te leiden daarover zelf te beslissen. Ik hoop dat men mij in Marokko hoort en reken op het begrip van het Parlement. Ik dank allen die aan de werkzaamheden van de intergroep deelnemen. (Applaus) De heer B. Simpson (S). - (EN) Ik wil de afgevaardigden ertoe aanzetten de gezamenlijke ontwerp-resolutie over de situatie in Kosovo aan te nemen, die door mijn fractie samen met andere werd ingediend. Deze ontwerp-resolutie houdt geen veroordeling van Joegoslavië in, maar is een eerlijke poging om een oplossing te vinden voor het probleem waarmee Kosovo op dit ogenblik wordt geconfronteerd. Ze verleent daarbij geen steun aan hen die Joegoslavië in een aantal afzonderlijke, cultureel en intellectueel onderontwikkelde nationalistische entiteiten zouden willen doen uiteenvallen. Wij hechten allen veel belang aan de mensenrechten en de bescherming van de minderheden. Welnu, niet
alleen de rechten van de Albanezen in Joegoslavië moeten worden beschermd, maar ook die van de Serviërs in Kosovo. Ook zij moeten in vrede en zonder angst kunnen leven. Daarom richt ik mij vandaag tot alle betrokken partijen. Ik roep de Joegoslavische en Servische autoriteiten ertoe op met de Albanese Joegoslaven een constructieve dialoog aan te gaan om, zonder militaire interventie en zonder opheffing van de burgerlijke vrijheden voor deze pijnlijke kwestie een duurzame oplossing te vinden. Ik verzoek de Albanezen in Kosovo positief op zulke initiatieven te reageren en tot het besef te komen dat ook de Serviërs rechten hebben. Ik verzoek hen hun ongenoegen op vreedzame wijze, zonder geweld en binnen het kader van de Joegoslavische federatie tot uiting te brengen. Ik verzoek het Europees Parlement en de Commissie een grotere inspanning te doen om Joegoslavië bij zijn economische en politieke hervormingen te helpen en niet te wachten tot het IMF ofde Wereldbank iets doen. Laten wij aan Joegoslavië met dezelfde overtuiging hulp verlenen als aan onder meer Polen en Hongarije. Wij moeten ons inspannen opdat een verenigd Joegoslavië in dat deel van Europa de vrede en stabiliteit zou kunnen zorgen. Tenslotte spreek ik de hoop uit dat de delegatie die weldra een bezoek aan Joegoslavië zal brengen daarvan gebruik zal maken om de situatie in Kosovo met de bevoegde autoriteiten te bespreken en dat zij gesprekken zal kunnen voeren met Joegoslaven van Albanese, Servische en andere etnische afkomst, opdat wij ons allen samen zouden kunnen inspannen voor een vreedzaam, stabiel en eensgezind Joegoslavië. Dat streven wij allen na. Mevrouw Pakk (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de jongste dagen en weken hebben wij de ontwikkelingen in de Joegoslavische provincie Kosovo met grote bezorgdheid gevolgd. Wij maken ons zorgen omdat bij het geweldadige optreden van de politie tegen demonstranten in Kosovo ernstige schendingen van de mensenrechten hebben plaatsgevonden. Toch eisen de actievoerders alleen maar de vrijlating van alle politieke gevangenen en de beëindiging van de uitzonderingstoestand. Ik zal hier daarop niet dieper ingaan, maar ik meen dat wij het recht hebben te protesteren tegen het feit dat aldus 25 mensen zijn omgekomen. Wat mij schokt en wat ons eigenlijk allen zou moeten schokken is het feit dat de Joegoslavische overheid buitensporig hard tegen demonstranten optreedt. Hoe zij zouden moeten optreden hadden de Joegoslaven de jongste maanden van de Oostbloklanden kunnen leren. Op een ogenblik dat overal in Europa het belang van de regio's, nationaliteiten, minderheidsrechten, het zelfbeschikkingsrecht en het streven naar autonomie toeneemt, past Joegoslavië stalinistische methodes toe om zijn macht te behouden. Daartegen moeten wij protesteren. Eerlijk gezegd is het nogal kras dat Joegoslavië juist nu een aanvraag heeft ingediend om lid van de Raad van Europa te worden. In deze Raad van westerse democratieën met hun gemeenschappe-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/311
Pakk
lijke waarden is geen plaats voor landen die de mensenrechten met voeten treden. In het belang van Joegoslavië zelf roep ik de Joegoslavische regering er daarom toe op alles in het werk te stellen om de omstandigheden waarin deze personen, zoals wij hebben vernomen, zijn omgekomen, zo mogelijk door een onafhankelijke onderzoekscommissie te laten ophelderen en bekendmaken, en ervoor te zorgen dat zoiets in de toekomst niet meer kan gebeuren. Zij moet er ook voor zorgen dat de Joegoslavische politie de internationaal erkende grondbeginselen over het gebruik van geweld in acht neemt. Pas wanneer Joegoslavië de mensenrechten eerbiedigt en het probleem Kosovo op menswaardige wijze heeft opgelost, mogen de twaalf EG-landen in de Raad van Europa met de toetreding van Joegoslavië instemmen. Ik hoop dat wij met de delegatie voor Joegoslavië de gelegenheid zullen hebben om de problemen van Joegoslavië grondig te leren kennen en eventueel vanuit de EG hulp te verlenen. De heer Puerta Gutierrez (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil uit naam van mijn fractie, de Fractie voor een Unitair Europees Links, de resolutie over de schending van de mensenrechten in de Westelijke Sahara onderschrijven. Zoals u allen bekend is, is de Westelijke Sahara een voormalige Spaanse kolonie van bijna 300.000 vierkante kilometer, die door Marokko wordt bestuurd, maar niet onder haar souvereiniteit valt. Een groot deel van de autochtone bevolking leeft onder Marokkaans bestuur en een ander deel woont in de woestijn - in bevrijde gebieden - in tenten en onder zulke ellendige omstandigheden dat geen van de volkeren van ons Europese continent die zou kunnen uithouden. Onder deze omstandigheden heeft de bevolking, naarmate het referendum dat de Verenigde Naties eisen over de Westelijke Sahara dichterbij komt, meer te leiden onder alle mogelijke schendingen van de mensenrechten: verplaatsing van de jongeren naar Marokko en gevangenname van talloze burgers. We zijn zelfs in de paradoxale toestand beland dat het Frente Polisario, de echte vertegenwoordigster van het Saharaanse volk, Marokko 200 krijgsgevangenen van het Marokkaanse leger wil overdragen en dat Marokko dat niet wil accepteren. Er is sprake van een weerloze bevolking en wij hebben zware verantwoordelijkheden. Wij willen dat de Europese Gemeenschap en de verschillende Lid-Staten optreden tegen het Koninkrijk Marokko om de grondrechten van de burgers van de Sahara te garanderen. Goede bedoelingen en retorische verklaringen zijn onvoldoende, er moet politiek en humanitair worden opgetreden. Het geval wil dat ondanks de aanwezigheid in de Westelijke Sahara van een missie van de Verenigde Naties in het jaar 1987, bedoeld om de voorwaarden voor het referendum nader te omschrijven, de schendingen van de mensenrechten, de arrestaties en de rechteloosheid zijn toegenomen. Daarom ondersteunen wij met alle kracht die we hebben - en we hopen dat het de vereende kracht van heel het hele Euro-
pees Parlement zal zijn - de rechten van de burgers van de Westelijke Sahara. (Applaus) Mevrouw Dury (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou iets willen zeggen over onze ontwerp-resolutie over de situatie in Kashmir. Ik zou willen zeggen dat de Socialistische Fractie in haar ontwerp-resolutie een volkomen evenwichtig standpunt heeft willen innemen. Wij betreuren uiteraard de geweidaden die in dat gebied hebben plaatsgevonden. Wij willen de spanningen doen afnemen en de regeringen ertoe brengen met elkaar overleg te plegen en het recht van de plaatselijke bevolking op een behoorlijk leven te vrijwaren. Wij zullen ons van stemming over overweging C onthouden omdat sommigen van ons menen dat men ook de in 1972 tussen India en Pakistan gesloten akkoorden van Simla had moeten vermelden. Men mag echter de boodschap van de socialisten niet verkeerd begrijpen. Wij zijn tegen geweld en voor elke regeling op basis van overleg en onderhandelingen en verzoeken dan ook zowel de Indiase als de Pakistaanse regering alles in het werk te stellen om de plaatselijke bevolking te ontzien en de mensenrechten na te leven. De heer Habsburg (PPE). - (DE) Voorzitter, ik vestig uw aandacht op het feit dat vanaf de publieke tribune werd geapplaudisseerd en geroepen. Ik verzoek u ervoor te zorgen dat zoiets niet meer gebeurt, want dat is strijdig met ons Reglement. De Voorzitter. - U hebt gelijk, mijnheer Habsburg, ik wil eraan herinneren dat de reacties vanaf de tribune niet zijn toegestaan. De heer Suarez Gonzalez (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter,ik wil ingaan op de ontwerp-resolutie van de heer Linkohr over de mensenrechten in Guatemala. Ik wil mededelen dat wij paragraaf 5 niet zullen onderschrijven en dat we die niet slechts niet zullen onderschrijven, maar dat hij ons zelfs onrechtvaardig lijkt. Ik heb persoonlijk hier verklaard de moord op de heren Oqueli en Salvador te veroordelen en heb de Socialistische Internationale gecondoleerd. Wij weten dat de heer Cerezo een onderzoekscommissie heeft ingesteld. Dat het Europees Parlement hem op dit ogenblik weinig minder dan het mes op de keel zet door te zeggen dat haar betrekkingen met Guatemala afhankelijk zijn van de snelheid waarmee dit onderzoek wordt verricht, lijkt mij absoluut onrechtvaardig, absoluut tegenstrijdig met onze inspanningen om de waarheid omtrent deze moorden te achterhalen en de schuldigen ervoor te laten straffen, in samenwerking met Cerezo, en op dit moment juist niet tegen Vinicio Cerezo. De heer Gutierrez Diaz (GUE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, onze Fractie voor een Unitair Europees Links zal de resolutie over Cuba, vanaf overweging C tot het einde, goedkeuren.
Nr. 3386/312
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Gutierrez Diaz
Wij zullen ons hier positief over uitspreken overeen komstig het standpunt van onze Fractie, die altijd de mensenrechten heeft verdedigd en tegenstander van elke mogelijke schending daarvan is geweest. Wij wor den liever bekritiseerd vanwege teveel gevoeligheid dan dat we de verantwoordelijkheid op ons nemen om vanuit overdreven voorzichtigheid niet op te treden wanneer er schendingen plaatsvinden. Maar, op de zelfde wijze, zullen we tegen de overwegingen A en Β stemmen omdat daarin opvattingen worden geventi leerd die naar onze mening in het beste geval als schaamteloos betiteld zouden kunnen worden. Wij zijn van mening dat deze overwegingen voortkomen uit politieke manipulatie die ingaat tegen de geest zel ve die naar onze mening uit de resolutie moet spreken. Cuba heeft, een jarenlange omsingeling doorgemaakt, die op dit ogenblik wordt verergerd door de crisis van de landen van de RWEB. Deze omsingeling, die door de Amerikaanse regering wordt uitgevoerd, zou op dit moment niet verergerd moeten worden door vijandig heden van de kant van de Europese G emeenschap, een Gemeenschap die altijd heeft gekozen voor de dia loog, voor de samenwerking,er van uitgaande dat dit de beste weg vormt om Cuba te helpen om als onder deel van de regio in het algemeen vooruitgang te boeken bij de democratisering, door bij te dragen tot het vredesproces, en tot zijn integratie in de regio, maar ook tot zijn onafhankelijkheid. De heer Habsburg (PPE). (DE) Mijnheer de Voorzit ter, ik zal het over twee ontwerpresoluties hebben. Eerst zal ik namens de heer Poettering enkele woorden zeggen over de ontwerpresolutie over Jammu en Kashmir. Wij vinden de situatie daar zeer ernstig. Het is in het belang van geen enkel land dat de spanningen daar escaleren. Dat zou immers tot een gewapend con flict kunnen leiden. Als wij de aandacht op dat gebied vestigen, willen wij beklemtonen dat vooral de eerbie diging van de mensenrechten voor een internationale vrede onontbeerlijk is. In de tweede plaats wensen wij dat het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren ook in dat gebied zou worden erkend. Zonder wereldwijde er kenning van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren zullen wij immers nooit een internationale vredesorde tot stand kunnen brengen. De tweede ontwerpresolutie waarover ik iets zou wil len zeggen heeft betrekking op de westelijke Sahara. Daarbij wil ik een opmerking maken. Men had het hier over het zogeheten Frente Polisario als vertegen woordiger van de Saharabewoners. Ik wijs erop dat een aantal leiders van het Polisario ons de jongste da gen in een publieke verklaring hebben verzocht te pro testeren tegen de geweidaden van het Polisario, omdat alleen zo in dat belangrijke gebied een oplossing kan worden gevonden. Het gaat om personen die een grote rol in de organisatie hebben gespeeld en die het nu beu zijn dat dingen gebeuren die de ontwikkeling van het gebied verhinderen. Bovendien onderstreep ik dat de gedwongen verhui zingen in de westelijke Sahara, waarover hier werd ge sproken, nooit hebben plaatsgevonden. Wel werden
werkgelegenheidsprogramma's ten uitvoer gelegd in het kader waarvan bepaalde jongeren zich elders heb ben gevestigd. Op die wijze zou men op dit ogenblik ook in de DDR van gedwongen verhuizingen kunnen spreken: ook uit de DDR zijn mensen weggetrokken omdat zij het elders beter konden hebben. Voorts wordt in internationaal verband zeer veel voor het ge bied gedaan. Sedert 19 januari is de heer Johannes Manz, een Zwitser die voor de Verenigde Naties werkt, met die opdracht belast, en weldra zal de heer Perez de Cuellar het gebied persoonlijk bezoeken om de concrete situatie te onderzoeken. Ik kan alleen maar zeggen dat Marokko zeker niet bang is voor de waarheid. De heer Ford (S). (EN) Voorzitter, ik zal het hebben over de ontwerpresolutie van mevrouw Tazdaït over het probleem van de racistische aanslagen in Frank rijk. Het probleem van de vreemdelingenhaat en het racisme in de Europese G emeenschap werd voortref felijk uiteengezet door de heer Evrigenis, rapporteur van de commissie van onderzoek naar de toename van racisme en facisme, die van 1984 tot 1986 werkzaam was. Het probleem is duidelijk nog niet opgelost. Zoals u beslist weet, heeft het Parlement een nieuwe com missie van onderzoek naar het racisme en de vreemde lingenhaat opgericht, waarvan ik de eer heb rappor teur te zijn. Wij hopen dat men ons feiten zal doorspe len, zoals die welke mevrouw Tazdaït in haar ont werpresolutie vermeldt. Aangezien de nationale noch de plaatselijke autoriteiten deze laatste reageerden integendeel zeer positief daartegen enig bezwaar hebben, is de commissie van onderzoek voornemens in maart of april een bezoek te brengen aan Marseille om er inlichtingen in te winnen. Wij hopen dat mevrouw Tazdaït met een aantal van de personen die zij hier vermeldt, een afspraak kan maken om in Mar seille een getuigenis te komen afleggen. Er is duidelijk een probleem, maar de grote vraag is wat wij eraan moeten doen. Wij verwachten dat de commissie conc rete voorstellen formuleert. De he e r Suarez Gonzale z (PPE). (ES) Mijnheer de Voorzitter.ik voer het woord als vervanger van de heer Robles Piquer, die niet aanwezig kan zijn, om zijn resolutie te verdedigen over de gevangene Alfredo Mustelier, die op Cuba in de gevangenis zit. Uit naam van de heer Robles Piquer wil ik mij in de eerste plaats aansluiten bij wat de heer Arbeloa Muru heeft gezegd over de ontvoerde Spaanse industrieel die maanden geleden is ontvoerd door een bende terroristen. Maar in de zelfde lijn van verzoeken om vrijlating stellen wij voor dat wij ons richten tot de regering van Cuba om de heer Mustelier en enkele andere politieke gevange nen in vrijheid te stellen, nadat zij reeds meer dan 20 jaar in de Cubaanse gevangenissen hebben doorge bracht. Het verslag van Amnesty International van eind 1989 vermeldt expliciet dat de Cubaanse autoriteiten een steeds minder tolerante houding aan de dag leggen te genover de afwijzende publieke opinie en dat de be richten over arrestaties zijn toegenomen. Dit is tegen
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/313
Suarez Gonzalez
gesteld aan wat de geschiedenis eist, en we moeten de regering van Cuba ervan overtuigen - zonder wat voor opschorting van betrekkingen dan ook te eisen - dat Europa hier niet, op wat voor wijze dan ook, mee kan instemmen. De heer Marin, vice-voorzitter van de Commissie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zal uit naam van de Commissie antwoord geven met betrekking tot de spoedresolutie over Kosovo, waarin de Commissie wordt gevraagd om een verklaring af te leggen over de toekomst van de onderhandelingen over een nieuw accoord met Joegoslavië. De Commissie is van mening dat de spanningen die bestaan in Kosovo slechts tot bedaren kunnen worden gebracht door middel van een dialoog en door maatregelen van politieke en economische aard. Dergelijke maatregelen zijn de enige die een adequaat antwoord kunnen vormen op problemen die op zich, zoals andere sprekers al hebben opgemerkt, van politieke, economische, historische en culturele aard zijn. De Commissie deelt volledig de bezorgdheid en suggesties die verwoord worden in de ontwerp-resolutie. Wat betreft het starten van onderhandelingen met Joegoslavië over een nieuw akkoord dat met dit land in oktober aanstaande moet worden afgesloten, en eveneens wat betreft het nieuwe financiële protocol, waarover op zeer korte termijn moet worden onderhandeld, kan ik u mede delen dat van 26 tot 28 februari een aantal ambtenaren van de Commissie een bezoek zal brengen aan Belgrado met het doel om oriënterende gesprekken met de Joegoslavische autoriteiten te voeren. Deze gesprekken zullen uiteraard tot doel hebben om de Joegoslavische autoriteiten nauwkeurig te laten aangeven welke verzoeken om hulp zij zullen doen en om de aard van de behoeften duidelijk te krijgen. Dit is, mijnheer de Voorzitter, de verklaring van de Commissie inzake deze dringende resolutie. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. Bij opeenvolgende stemmingen: -
verwerpt het Parlement de ontwerp-resolutie doe. B3-319/90,
- neemt het Parlement een gezamenlijke ontwerpresolutie aan over de mensenrechten (') (2) (0 Ingediend door de leden Aglietta, namens de Fractie De Groenen in het Europees Parlement, Rosetti, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, Ephremidis, namens de Fractie Linkse Coalitie, Laroni Bettiza, namens de Socialistische Fractie, ter vervanging van de ontwerpresoluties doc. B3-346/90 en doc. B3-393/90. (2) De ontwerp-resoluties doc. B3-358/90 en doc. B3-393/90 worden verworpen.
- neemt het Parlement een gezamenlijke ontwerp-resolutie aan over de mensenrechten im Jammu en Kashmir (') - neemt het Parlement een gezamenlijke resolutie aan over de mensenrechten op Cuba (2) - neemt het Parlement een gezamenlijke ontwerp-resolutie aan over Saoedi-Arabië (3) -
neemt het Parlement de resoluties doc. B3-327/90 endoc.B3-373/90aan.
De heer Briant (RDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik braag de vaststelling van het quorum. Ik denk dat er meer dan 13 leden zijn die dat wensen. De Voorzitter. - De heer Briant vraagt om vaststelling van het quorum voor de stemming over ontwerp-resolutie B3-349/90. Bijgevolg moeten we tot de vaststelling van het quorum overgaan. Mevrouw Dury (S). - (FR) Dat is erg attent van mijn collega, maar ik wil er wel op wijzen dat de stemming al enkele minuten aan de gang is en dat normaal gezien voor de aanvang van de stemming om vaststelling van het quorum wordt verzocht. Aangezien het hier om een gecombineerde beraadslaging gaat, komt zijn verzoek helaas te laat. (Applaus en tekenen van onrust) De heer Ford (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ga akkoord met de interpretatie van mevrouw Dury dat de stemming al bezig is en nu niet meer door een verzoek om vaststelling van het quorum kan worden onderbroken, maar... (Interrupties) Die kreten zijn onuitstaanbaar. Laat het eens even stil zijn! Als u dit nogal absurde voorstel aanvaardt, dan moet u ook het Reglement toepassen, hetgeen inhoudt dat over deze zaken moet worden gestemd bij de volgende stemming, die om 18.00 uur plaatsvindt. De Voorzitter. - Mevrouw Dury en mijnheer Ford, het spijt me, maar in het Reglement staat dat voor elke ontwerp-resolutie om vaststelling van het quorum kan (0 Ingediend door de leden Stevenson c.s., namens de Socialistische Fractie, en Poettering, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doc. B3-326/90 en doc. B3-369/90. 2 ( ) Ingediend door de leden Veil, Larive en Bertens, namens de Liberale en Democratische Fractie, Robles Piquer e. s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doc. B3-328/90 en doe. B3-344/90. P) Ingediend door de leden Balfe, namens de Socialistische Fractie, Langer en Newton Dunn, namens de Europese Democratische Fractie, ter verwanging van de ontwerp-resoluties doc. B3-348/90 en doc. B3-366/90.
Nr. 3-386/314
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Voorzitter worden verzocht. Ik moet nu nagaan of het verzoek om vaststelling van het quorum door minstens 13 leden wordt gesteund. (Tekenen van onrust) (De Voorzitter stelt vast dat minstens 13 leden het verzoek om vaststelling van het quorum steunen) Ik verzoek alle collega's op te staan, zodat we kunnen vaststellen of het quorum al dan niet is bereikt. (De Voorzitter stelt vast dat het quorum niet is bereikt) (Tekenen van onrust) Mevrouw Dury (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil twee dingen zeggen. Om te beginnen vraag ik een tweede vaststelling van het quorum. Als daaruit blijkt dat het quorum niet is bereikt, vraag ik ook dat deze stemming op de agenda voor de volgende vergadering wordt geplaatst. Ik vraag dus de stemming voor morgen te voorzien. De Voorzitter. - Mevrouw Dury, in het Reglement staat dat de vaststelling van het quorum niet bij elektronische stemming mag gebeuren. Op uw tweede vraag kan ik antwoorden dat resoluties van het actualiteitendebat niet op de agenda voor de volgende vergadering kunnen worden geplaatst. De heer Barton (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik erop wijzen dat er enige verwarring bestond in verband met opstaan en zitten? Een tijdje voor u begon te tellen, bleef ik zitten, omdat ik ervan uitging dat u zou vragen of ik opstond om de vaststelling van het quorum te vragen. (Gelach) Het was echt een onduidelijke situatie. Daarom steun ik het verzoek om opnieuw het quorum vast te stellen. Kunt u alstublieft duidelijk zeggen dat de leden moeten opstaan, als ze meegeteld willen worden?
doeld in lid 2 meegerekend, ook als zij niet meer in de vergaderzaal aanwezig zijn. Degenen die zijn blijven zitten in de hoop en met de bedoeling niet te worden meegeteld, hadden op basis van dat artikel zeker moeten worden meegeteld. Het opstaan doet daarbij niet ter zake. Ik vind dat u tegenover dit Parlement verplicht bent die telling zorgvuldig te verifiëren. (Tekenen van onrust) De Voorzitter. - Het spijt me, mijnheer Tomlinson, maar ik herhaal dat degenen die zijn blijven zitten ook zijn meegeteld. De heer Antony (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, (Gelach en rumoer) uw gezichtshoek was zodanig dat u me niet het woord heeft verleend toen ik daarom vroeg. Ik heb nu al tien minuten geleden het woord gevraagd. Wat ik te zeggen had, is nu niet meer relevant. Het verwondert me alleen dat u er zolang over hebt gedaan om tot dertien te tellen. Ik ben er zeker van dat u toch wel sneller had kunnen tellen. De heer P. Beazley (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb beleefd gewacht, terwijl u het woord hebt verleend aan zo'n vijf sprekers die het woord wilden voeren over de orde, nadat ik al het woord had gevraagd. Ik wil dan ook beleefd vragen dat uw medewerkers goed rondkijken en de volgorde van aanmeldingeerbiedigen. In verband met de orde wil ik het volgende opmerken. Na de telling heb ik minstens 20 leden zien binnenkomen, en ik denk dat het er veel meer waren. Ik stel voor dat de voorzitter en zijn medewerkers zeer aandachtig lezen wat er in het Reglement staat en erop toezien dat meteen tot de vaststelling van het quorum wordt overgegaan en dat de leden precies weten wat er te gebeuren staat. We hebben hier vandaag een heel goed voorbeeld gekregen van gebrek aan kennis van het Reglement en van niet-naleving van het Reglement door de Voorzitter.
(Tekenen van onrust) De Voorzitter. - Mijnheer Barton, we kunnen niet opnieuw beginnen tellen, maar ik verzeker u dat ook degenen die zijn blijven zitten zijn meegeteld. De heer Tomlinson (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wilt u de leden aan de overzijde eraan herinneren dat niet het woord kan worden gevoerd over de orde, als u aan iemand het woord hebt verleend? Artikel 89, lid 4, is heel duidelijk: De leden die hebben verzocht om vaststelling van het quorum worden bij het tellen van de aanwezigen als be-
De heer Ford (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, artikel 89, lid 3 luidt als volgt: Indien de stemming uitwijst dat het quorum niet is bereikt, wordt de stemming op de agenda van de volgende vergadering geplaatst. Ik heb het Reglement goed nagelezen en zou u erkentelijk zijn, als u me zou kunnen zeggen waar precies in het Reglement - en u kunt gelijk nebben, want het is een erg uitvoerig Reglement - te lezen staat dat artikel 89, lid 3 niet op actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties van toepassing is. Als artikel 89 inderdaad niet daarop van toepassing is, kan er ook geen
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Nr. 3-386/315
Ford
quorum worden vastgesteld. Het mag dus enkel om artikel 89, lid 3 gaan, niet om artikel 89 in zijn geheel. De Voorzitter. - Mijnheer Ford, het is duidelijk dat het door u geciteerde artikel niet op actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties van toepassing is. Ik verwijs ook naar artikel 64, lid 6. Ik lees u de desbetreffende toelichting voor : „Voorts vervallen de ontwerp-resoluties ten aanzien waarvan, ingevolge een verzoek overeenkomstig artikel 89, lid 3, werd vastgesteld dat het quorum niet werd bereikt". We hebben de in het Reglement voorgeschreven procedure gevolgd en vastgesteld dat het quorum niet is bereikt. Bijgevolg kunnen we deze ontwerp-resolutie niet ter stemming voorleggen en gaan we over tot de volgende ontwerp-resolutie, die over de Westelijke Sahara handelt. (Tekenen van onrust) (Het Parlement B3-389/90 aan)
neemt
ontwerp-resolutie
doe
(Protest van de Technische Fractie Europees Rechts) Het is nu genoeg geweest. Ik verleen aan niemand meer het woord over de procedure. Het debat over actuele, dringende en bijzonder belangrijke kwesties is gesloten. Mevrouw Dury (S). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, vooraleer iedereen hier begint te roepen, wil ik toch nog het volgende zeggen.We zijn nog niet helemaal klaar met het actualiteitendebat. Op de agenda stond ook nog het vraagstuk van de rampen. Dat is toch iets wat de hele Europese bevolking aangaat. Mijnheer de Voorzitter, ik vraag u over te gaan tot de stemming over de resoluties inzake de diverse rampen en stormen. Het is duidelijk dat de Fractie Europees Rechts het veel drukker heeft met roepen en tieren dan met het behartigen van de belangen van de Europese bevolkingsgroepen die het slachtoffer zijn van die stormen en enorme schade hebben geleden. Ik vind dat die fractie helemaal niet voor de Europese volkeren wil opkomen, maar alleen de goede gang van zaken in het Europese Parlement wil verstoren. Zo geeft ze blijk van haar antidemocratische ingesteldheid. Ik vraag de stemming over de resoluties inzake rampen. (Applaus) Mevrouw Ewing (ARC). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord voor een motie van orde namens de talrijke leden die resoluties over natuurrampen hebben ingediend. Ik kan niet meer doen dan ik al heb gedaan. Ik heb de voorzitter die de vergadering van vandaag heeft geopend de vraag gesteld of daarover zou worden gestemd, desnoods zonder debat. Het antwoord van de voorzitter was een ondubbelzinnig ja. Voor de middagpauze heb ik mijn vraag her-
haald. Toen kreeg ik te horen dat begrip zou worden getoond voor de indieners van de resoluties over die verschrikkelijke natuurrampen, die miljoenen mensen hebben getroffen. Het zou ronduit verkeerd zijn, als dit Parlement voor die mensen geen tijd zou kunnen uittrekken. Zij slaan ons gade, om te zien of dit Parlement met hun lot begaan is. Dit kan toch gewoon niet ! Ik denk dat alle fracties het erover eens zijn dat er kan worden gestemd, aangezien er geen amendementen zijn. De stemming kan bij acclamatie gebeuren. (Le ven dig appia us) De heer Martinze (DR). - (FR) Ik ben daarstraks zo beleefd geweest u schriftelijk te laten weten dat ik voor de stemming over de twee resoluties waarin de reputatie van Marokko en zijn koning op het spel worden gezet de vaststelling van het quorum zou vragen, omdat er daaromtrent zoveel leugens zijn verteld. Een van uw medewerkers heeft zich heel terecht op artikel 89, lid 3 van het Reglement gebaseerd om mij te wijzen op hetgeen ik al wist, namelijk dat een verzoek om vaststelling van het quorum vlak voor de stemming moet worden geformuleerd. Het is uit beleefdheid dat ik u schriftelijk heb laten weten dat ik de vaststelling van het quorum zou vragen. Welnu, toen u de stemprocedure op gang wou brengen, heb ik het woord gevraagd voor een motie van orde om de vaststelling van het quorum te vragen, teneinde te voorkomen dat een bevriend land als Marokko door het slijk wordt gehaald door een aantal rare snuiters die daar door Libië en door de terroristen voor worden betaald. (Tekenen van onrust) Het gaat niet op dat men enerzijds de zoon van de Marokkaanse koning bij de Europese Commissie ontvangt en aan de zorgen van de heer Jacques Delors toevertrouwt en dat men anderzijds de Marokkaanse koning hier door het slijk haalt. De Voorzitter. - Het spijt me, mijnheer Martinez, ik had niet op u gelet. De stemming heeft echter plaatsgevonden. We kunnen er dus niet meer op terugkomen. Mevrouw Daly (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun het verzoek van mevrouw Dury en mevrouw Ewing. U had Europees Rechts al gezegd dat de kwestie van de mensenrechten was afgehandeld en dat we nu met het vraagstuk van de rampen bezig waren. Daarover willen we nu een beslissing. Zopas heeft een lid gedurende vijf minuten het woord mogen voeren en veel onzin verteld, terwijl u al had gezegd dat die kwestie was afgehandeld. Leid deze vergadering alstublieft zoals het hoort en denk aan de Europese burgers, zoals mevrouw Ewing en mevrouw Dury hebben gevraagd. Wij wensen nu meteen, voor we met iets anders beginnen, zonder debat en bij acclamatie over die resoluties te stemmen. (Levendig applaus)
Nr. 3-386/316
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Langer (V). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik zou twee opmerkingen willen maken. In de eerste plaats heeft u, gelet op het woelig verloop van de vergadering, vandaag beslist een moeilijke taak. Men heeft gevraagd het quorum na te gaan en u heeft dat terecht gedaan. Voorzitter, toch merk ik op dat het derde lid van artikel 89 het volgende bepaalt : „Elke stemming is geldig, ongeacht het aantal stemmers, tenzij de Voorzitter op een van te voren door ten minste dertien leden ingediend verzoek bij de stemming vaststelt dat het quorum niet is bereikt. Indien de stemming - ik herhaal de stemming - uitwijst dat het quorum niet is bereikt, wordt de stemming op de agenda van de volgende vergadering geplaatst." Voorzitter, volgens mij wil dat zeggen dat men de stemming houdt en dat men dan nagaat of het quorum al dan niet is bereikt. Zo staat het in het Reglement. Wij hoeven de aanwezigen dus niet te tellen en hoeven ook niet te weten wie is blijven zitten en wie is buitengegaan. Zoals een andere afgevaardigde reeds opmerkte mag de afgevaardigde die vraagt het quorum na te gaan niet weggaan om het aantal aanwezigen te doen dalen. Voorzitter, in de tweede plaats betreur ik dat een collega aan de overzijde ons mocht beledigen zoals hij zoeven deed. De Voorzitter. - Mijnheer Langer, ik heb daar al op geantwoord. Het Reglement laat geen twijfel bestaan. Actuele, dringende en zeer belangrijke kwesties kunnen niet naar een volgende vergadering worden verplaatst. Wat het verzoek om stemming over de resoluties inzake natuurrampen betreft, is het Reglement ook duidelijk: het voorziet een maximumduur van drie uur. Er is deze middag een besluit genomen, maar er is geen tijd meer. We gaan nu verder met de agenda en meer bepaald met de stemming die om 18.00 uur gepland is. VOORZITTER: DE HEER MARTIN Ondervoorzitter De Voorzitter. - Het actualiteitendebat is gesloten. Wij gaan nu over tot de stemming. (Protesten) Mevrouw Daly (ED). - (EN) Voorzitter, in artikel 64, lid 6, staat dat de Voorzitter en de fractievoorzitters kunnen beslissen dat over een ontwerp-resolutie zonder debat wordt gestemd. Dat is wat wij u met betrekking tot deze dringende kwesties verzoeken te doen. Wij hebben dat verzoek tijdig ingediend. Omdat de vergadering slecht werd geleid, werden die stemmingen nog steeds niet gehouden. Wij verzoeken u, als Voorzitter, uw werk goed te doen, u soepel op te stellen, uw rechten te gebruiken en ons nu te laten stemmen. De Voorzitter. - Mevrouw Daly, het is duidelijk dat de vorige Voorzitter een beslissing ter zake heeft genomen. Het is niet mijn taak die beslissing te betwisten.
15.2.90
Wij moeten hier vanavond nog vele stemmingen houden. Ik verzoek de afgevaardigden dan ook tot rust te komen zodat wij onze agenda kunnen voortzetten. Mevrouw Ewing (ARC). - (EN) Voorzitter, ik moet u terechtwijzen. Toen ik vanochtend met betrekking tot de stemmingen over de natuurrampen dezelfde opmerking maakte, verklaarde de Voorzitter dat daarover vanochtend zeker zou worden gestemd. Dat was dus wel degelijk een beslissing van de Voorzitter over die kwestie! De Voorzitter. - Mevrouw Ewing, ik heb daarover een beslissing genomen. Ik aanvaard geen moties van orde meer. Wij gaan voort met onze agenda. 7. Stemming Motie van afkeuring (doc. B3-272/90) jegens de Commissie, ingediend door de heer Le Pen, namens de Technische Fractie Europees Rechts De Voorzitter. - Ik wil de leden erop wijzen dat de stemming over deze motie overeenkomstig artikel 30 van het Reglement bij openbare hoofdelijke stemming plaatsvindt. Om te worden aangenomen moet de motie een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen krijgen en de meerderheid van het feitelijke aantal leden van het Parlement. Stem verklaringen De heer Dillen (DR). - Voorzitter, ons gaat het niet om om het even welke Europese eenheid, doch om een levende organische eenheid. De eenheid van Europa mag geen eenheid van Georgiou's 25ste Uur worden, van Orwell's 1984. Wij verzetten ons tegen een Big Brother-Europa, tegen de onderwerping aan de tirannie van bureaucratie, technocratie, links mondialisme, gelijkschakeling. Dit alles bedreigt ons, zo men het subsidiariteitsbeginsel met de mond belijdt, maar metterdaad schaamteloos met voeten treedt. Wij willen niet weten van een Europa dat de verscheidenheid van volken, talen, culturen niet beschermt, doch platwalst. Wij wijzen een Europa af dat centralistisch, jacobijns, alles voorschrijft en op de duur zo beslist dat elke gemeente in Schotland, Spanje of Denemarken in iedere straat dezelfde kasseien zal hebben, en de kelners dezelfde uniformen. Wij willen een Europese eenheid in de verscheidenheid. Wij willen een Europa dat geen verstikkend gewicht op volkeren en vaderlanden betekent. Wij willen een Europa dat geen taken en bevoegdheden usurpeert welke normaal de volkeren en vaderlanden toebehoren. Problemen welke de grenzen overschrijden, zo ingrijpend dat ze niet meer door één land opgelost kunnen worden, moeten Europees geregeld worden. Maar wat door volkeren en vaderlanden beredderd kan worden, moet de bevoegdheid van volkeren en vaderlanden blijven. Hier is het subsidiariteitsbeginsel identiek met de nationale voorkeur, met: eigen volk eerst. Dit beginsel staat niet in tegenstelling tot de gedachte van de Europese eenheid, is geen syno-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/317
Dillen
niem van nationaal egoïsme en mag dit nooit meer zijn. Dit beginsel is wel het gevolg van de levende werkelijkheid en moet voorwaarde zijn van de groei van de Europese eenheid. Wanneer men ons uitnodigt binnen te treden in een moloch Europa dat alle levenssappen van volkeren en vaderlanden leegzuigt en van de regenboog een vaal grijze eentonigheid maakt, antwoorden wij: nooit! Maar tot een Europa dat zich naar behoren van de gezamenlijke opdrachten kwijt en aan de volkeren en vaderlanden datgene laat wat hun beslissingsrecht is en blijven moet, zeggen wij geestdriftig: ja! Daarom zeggen wij vandaag neen tot de hogepriesters van een zielloos woestijn-en-eentonigheids-Europa, waarvan de ene zandkorrel op de andere lijkt; zeggen wij neen tot de hogepriesters van een automaat-Europa, waarvan de volkeren en vaderlanden uitgehold worden tot willoze ledepoppen, bevolen en geprogrammeerddoor een Europese druktoetsenmachine om het even van Luxemburg, Straatsburg of Brussel. (Applaus vanuit de banken van de Technische Fractie Europees Rechts) Mevrouw Flesch (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij vinden dat de motie van afkeuring die ons hier wordt voorgelegd van een volkomen gebrek aan verantwoordelijkheidszin getuigt. De motie van afkeuring is een middel waarover het Parlement beschikt en dat het in ernstige omstandigheden kan gebruiken. Men dient een motie van afkeuring in jegens de Commissie nadat wij pas enkele dagen geleden aan de Commissie onze steun hebben toegezegd voor alles wat zij ons in haar werkprogramma heeft voorgesteld. Men betwist het gezag van de Commissie op een ogenblik dat de situatie in Europa zeer snel verandert en wij een sterke Gemeenschap nodig hebben. Men brengt de Commissie in het gedrang hoewel zijzelf de aandacht van het Parlement heeft gevestigd op alle grote problemen waarmee wij de jongste tijd werden geconfronteerd en heeft gepoogd middelen te vinden om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarvoor Europa op dit ogenblik wordt geplaatst. Dat is voor ons een volstrekt onverantwoordelijke taktiek waartoe wij ons niet kunnen of willen lenen. Aangezien wij dergelijke laag-bij-de-grondse politieke manoeuvres - want dat zijn het - afwijzen, willen wij ook niet op de verschillende punten van de ontwerpresolutie ingaan. Wij zullen deze motie van afkeuring verwerpen omdat wij uitdrukkelijk onze steun aan de Commissie willen bevestigen met het oog op de komende moeilijke dagen en weken en op de moeilijke beslissingen waarvoor Europa zal worden geplaatst. (Applaus) De heer White (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de leden van de technische Fractie Europees Rechts hebben persoonlijk en gezamenlijk een slechte reputatie.
Door zonder kans op succes en om de in hun ontwerpresolutie aangehaalde pathetische en nationalistische redenen een motie van afkeuring in te dienen hebben zij het zwaard van Damocles, dat flikkerend en dreigend boven het berouwvolle en gebogen hoofd van de Commissie zou moeten hangen, jammer genoeg bezoedeld. Ik hoop dat wij het zullen kunnen reinigen en opnieuw op zijn plaats brengen. De Commissie moet weten dat, ook tijdens de debatten van dinsdag, alle sprekers die zich tegen de facistische ontwerp-resolutie uitspraken, zich ook ongemakkelijk voelden bij de wijze waarop de Commissie had gehandeld. Van betekenis is het feit dat Commissievoorzitter Delors een gedragscode voorstelde om onze onderlinge betrekkingen te verbeteren. De heer Delors moet echter weten dat een aantal van ons een lijst bijhouden van de misstappen die de Raad en de Commissie begaan en dat wij, als die twee niet gekozen instellingen zich niet beter gaan gedragen, het zwaard van Damocles wel eens opnieuw uit de schede zouden kunnen halen, zonder dat het door de facisten is bezoedeld en terwijl het flikkert voor de kiezers die ons en niet de Commissie - hebben gekozen om hen hier in het Parlement te vertegenwoordigen. Mevrouw Grund (DR). - (DE) Voorzitter, dames en heren, ik wil het hier hebben over de gevolgen van het door de Commissie gevoerde beleid, vooral voor de kleine en middelgrote familiale landbouwbedrijven in de Lid-Staten. In de Bondsrepubliek begonnen de problemen voor die bedrijven met de totstandbrenging van een interne landbouwmarkt. Daardoor werd de last van de ongelijkmatig gespreide overschotproduktie over alle Lid-Staten verdeeld en kregen de landbouwers de schuld van het ontstaan van de overschotten. Sedertdien kwijnt de boerenstand weg. De eigenlijke oorzaak daarvan is de EG-landbouwmarktordening die, door de prijzen voor kwaliteitsprodukten steeds maar te verlagen, ook daar overschotten poogt weg te werken waar er geen worden geproduceerd. In de Duitse Bondsrepubliek moeten elke dag 70 à 80 landbouwers ten einde raad hun met schulden overladen bedrijven verlaten. Dat is ronduit schandelijk. Hoe kan men deze Commissie dan nog vertrouwen schenken? De jongste twee jaar daalden de producentenprijzen in de Bondsrepubliek met 30% en werden de bedrijfsmiddelen 22 % duurder. De prijzen van graan, melk en varkensvlees daalden drastisch. Hoe kan men deze Commissie dan nog vertrouwen schenken? In verhouding tot het bevolkingscijfer moest de Duitse Bondsrepubliek buitensporig veel landbouwgrond braakleggen - 39% van de totale braakgelegde oppervlakte in de EG-landen - waardoor de Duitse landbouwers hun marktaandeel sterk zagen slinken. Mijn land produceert geen overschotten meer. Hoe kunnen wij deze Commissie nog ons vertrouwen schenken? Neen, wij hebben in haar geen vertrouwen meer. Ons geduld is op. De Commissie verdient de afkeuring van het Parlement!
Nr. 3-386/318
Handelingen van het Europese Parlement
(Applaus van de Fractie Europees Rechts) De heer Martinez (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Commissie had het stelsel van de verplichte heffingen op drie belangrijke punten grondig moeten hervormen. Dan zou Europa voor anderen model kunnen staan. Het gaat in de eerste plaats om de sociale bijdragen, die op dit ogenblik de ondernemingen verstikken. In 2005 zullen zij nochtans niet meer toereikend zijn, waardoor op dat ogenblik in onze landen de zwaarste sociale crisis uit de geschiedenis zal ontstaan. Wat zullen wij omstreeks het jaar 2005 doen wanneer wij de pensioenen niet meer zullen kunnen betalen? Zullen wij, zoals professor Schwartzenberg, in het werk dat hij samen met de heer Pierre Viansson-Ponté heeft geschreven, euthanasie toepassen en de bejaarden uitschakelen? Ja, u heeft dat werk geschreven. Het zou veel eenvoudiger zijn geweest die sociale bijdragen door BTW-heffingen te vervangen. Op het gebied van de registratierechten zal meer dan de helft van de Europese ondernemingen als gevolg van demografische problemen in andere handen overgaan. Men zou de registratierechten moeten verlagen. De Europese Commissie heeft daarvoor niets gedaan. Naar Zweeds en Brits model had men zich ook over de inkomstenbelasting moeten bezinnen. De Nobelprijswinnaars economie - zowel de heer Meade in GrootBrittannië als Maurice Allais in Frankrijk en Buchanan in de Verenigde Staten - zeggen dat de inkomstenbelasting moet worden verlaagd. In alle westerse landen worden de inkomstenbelastingen verlaagd en gaat men naar een proportionele inkomstenbelasting. Wat doen wij om de BTW te verlagen? Wij gaan de inkomstenbelasting verhogen! Voorzitter, om die reden zal onze fractie de Europese Commissie, die geen enkele verbeeldingskracht aan de dag legt, meer bepaald op belastinggebied afkeuren. De heer Schwartzenberg (S). - (FR) Voorzitter, dames en heren, ik werd zoeven beschuldigd door hen wier voorgangers niet alleen aanhangers waren van de Nazi-staat, maar ook voorstanders van de uitroeiing van gehele volkeren en die... (Protest en applaus) Ik werd er zoeven van beschuldigd de bejaarden te willen uitroeien door diegenen die in alle talen zwijgen wanneer kinderen het slachtoffer worden van racistische aanslagen. Ik word beledigd door hen die, gelet op hun opvattingen en bijbedoelingen, geen plaats in dit Parlement verdienen... (Protest van de Technische Fractie Europees Rechts) en die alleen de bedoeling hebben de parlementaire werkzaamheden te belemmeren. U zou beschaamd moeten zijn dat u zoiets zegt, maar u bent niet in staat u over wat dan ook te schamen. Dit
15.2.90
gehele Parlement misprijst u. Dat is alles wat ik u kan zeggen. (Langdurige staande ovatie van links) De heer Ceyrac (DR). - (FR) Voorzitter, Mijnheer de voorzitter van de Commissie, wat de betrekkingen met de Oosteuropese landen betreft, hebben wij ten minste twee belangrijke redenen om u afte keuren. De eerste is de wijze waarop u de onderhandelingen hebt gevoerd en de bijstands- en samenwerkingsakkoorden heeft ondertekend, zonder het Parlement daarover vooraf voor te lichten en zonder daarover zijn advies te vragen. Dat is eens te meer een voorbeeld van de technocratische willekeur die u voortdurend aan de dag legt. De tweede reden houdt met een veel belangrijker probleem verband. De Technische Fractie Europees Rechts volgt met grote ontroering en hoop de gebeurtenissen in Oost-Europa, het ontwaken en de bevrijding van de Oosteuropese volkeren. Daarvoor hebben wij steeds geijverd. U daarentegen, Mijnheer de Voorzitter van de Commissie, bent lid geweest van een socialistisch-communistische regering, waarin u een belangrijke rol op het gebied van de nationalisaties heeft gespeeld. Wij moeten de volkeren helpen om zich definitief van het communisme te bevrijden. Wij willen het staatsen ambtenarenapparaat in die landen niet helpen om hun macht en hun privilegies te behouden. Wij wensen geen herschikking van die regimes, maar willen dat ze geheel worden afgebroken. Wij zijn voorstanders van de ontwikkeling van de particuliere eigendom, de enige waarborg voor een vrije economie, vande stelselmatige ontwikkeling van het particuliere bedrijfsleven, de bevordering van de vrije en particuliere opleiding, van de ontwikkeling van vrije en particuliere media, van de persoonlijke verantwoordelijkheid van iedereen en van de beperking van de macht van de Staat tot zijn fundamentele taken. Mijnheer de Voorzitter van de Commissie, jamer genoeg heeft u de geboden kans niet gegrepen. Ik vrees dat de verleende hulp ten dele zal worden verspild, omdat zij, zoals ook in het verleden reeds is gebeurd, niet op de juiste wijze wordt gebruikt. (Interruptie van de Voorzitter) De heer Schönhuber (DR). - (DE) Voorzitter, dames en heren, ik wens hier een zakelijke bijdrage tot dit debat te leveren. Waarom keurt de Technische Fractie Europees Rechts deze Commissie ook op het gebied van het milieubeleid af? De Commissie heeft reeds vele milieuverordeningen en -richtlijnen voorgesteld en goedgekeurd, maar heeft zich van de toepassing daarvan tot op heden vrijwel niets aangetrokken. De centrale diensten in Brussel staan machteloos omdat zij niet tegen de eveneens centraal georganiseerde economische krachten opgewassen zijn. Ondertussen sterven de bossen verder af en zit de landbouwgrond vol
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/319
Schönhuber
nitraten en andere schadelijke stoffen. Men zou de lidstaten op dat punt eindelijk voor hun verantwoordelijkheid moeten plaatsen. Ook na het ongeluk in Tsjernobyl bleef de Commissie in gebreke. Zij liet haar wetenschappelijke diensten beweren dat als gevolg van het ongeluk 5.000 à 8.000 personen aan kanker zouden sterven. Befaamde particuliere Amerikaanse en Europese wetenschapslieden verklaarden echter dat in de volgende 80 jaar als gevolg van het ongeluk een miljoen mensen aan kanker zal sterven. Hoe heeft de Commissie, zowel op bestuurs- als op menselijk niveau, daar niet gefaald! Uit dat alles blijkt dat onze afkeuring gerechtvaardigd is. Wij spreken dan ook in alle kalmte en met de nodige zakelijkheid onze afkeuring voor de Commissie uit. De heer Le Pen (DR). - (FR) Voorzitter, dames en heren, wij naderen het einde van dit debat over deze motie van afkeuring. Elke fractie heeft het volste recht zo'n motie in te dienen. Door het Parlement te verzoeken de Commissie af te keuren, leveren wij tot op zekere hoogte ook kritiek op ons eigen Parlement en op onze instellingen. Nu de wereld op zijn kop staat en ons belangrijke ontwikkelingen te wachten staan, nu de roofbouw op de natuur de mensheid zelf bedreigt, nu in de gehele wereld een bevolkingsexplosie aan de gang is staat het lot van Europa op het spel. Welnu, het lot van die volkeren mag hun grootste kracht, hun nationaal gevoel en levensdrang niet verlammen. Dat die in een Europa van de landen worden gebundeld, is beslist een goede zaak. Dat men, om zijn voortbestaan te verzekeren, vertrouwen schenkt aan een bureaucratisch bestuur, dat willen wij bestraffen. Deze motie van afkeuring is zowel tot de Commissie als tot het Parlement gericht. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Van der Waal (NI). - Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij natuurlijk tegen de motie van afkeuring van Europees Rechts uitspreken. Ik acht deze motie niet alleen kritisch, maar ook reactionair van karakter. Op die wijze politiek bedrijven is mij vreemd. Toch dient het voor de Commissie niet voldoende te zijn dat de motie wordt verworpen. De achterliggende problematiek mag niet worden genegeerd. Er is een legitieme basis om op te komen voor het behoud van de nationale identiteit en zelfstandigheid van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap. Dat moet niet vereenzelvigd worden met nationalisme. Dat is inderdaad een verwerpelijk verschijnsel. Maar wij moeten beseffen dat wanneer de nationale verscheidenheid van cultuur, religie en tradities onvoldoende wordt gerespecteerd, er bij de burgers gemakkelijk een vruchtbare bodem kan ontstaan voor gevoelens van onbehagen over de ver van hen afstaande Europese regelgeving. Daartegen moet worden gewaakt. Sinds de invoering van de Europese Akte en het vorderen van de interne markt, komen er in toenemende mate zaken aan de orde die het eigen karakter van de
Lid-Staten raken. Hierbij vindt uitsluitend toetsing plaats op basis van het economisch criterium. Levensbeschouwelijke overwegingen komen er niet aan te pas. Een duidelijk voorbeeld ervan zijn de thans ter tafel liggende ontwerp-resoluties gericht op verruiming van de abortuspraktijken op grond van de communautaire regelgeving inzake de interne markt zonder grenzen. Tegen deze werkwijze, mijnheer de Voorzitter, zijn ernstige bezwaren in te brengen en daarbij richt ik mij tot de Commissie, maar niet minder tot het Parlement. De heer Ford (S). - (EN) Voorzitter, ik spreek hier namens de Britse Labour-afgevaardigden. Wij zijn niet onverdeeld gelukkig met wat de Commissie heeft gedaan. Ons ongenoegen heeft echter volstrekt andere redenen dan die welke in de motie van afkeuring van de Technische Fractie Europees Rechts worden uiteengezet. Wij zijn misnoegd omdat de Commissie onvoldoende inspanningen doet om een aantal problemen in Europa aan te pakken en weigert te erkennen dat, naast de interne markt, ook een sociaal Europa tot stand moet worden gebracht. De Commissie weigert het op te nemen tegen regeringen zoals die van het Verenigd Koninkrijk, die klaarblijkelijk eerder naar een gemeenschappelijke markt dan naar een Europese Gemeenschap streven. Ondanks bepaalde berichten in de Franse pers zouden de Britse Labour-afgevaardigden een dergelijke motie van afkeuring nooit goedkeuren, welke fractie ze ook zou hebben ingediend. Het feit dat zij door de Technische Fractie Europees Rechts werd ingediend, heeft ons uiteraard nog in onze mening versterkt. Deze week nog lazen wij op zelfklevers dat de gaskamers een mystificatie zijn. Wij weten allen van welke zijde van dit Parlement die zelfklevers komen. Als Britse Labour-afgevaardigden en leden van de Socialistische Fractie weten wij ook dat wie bij de hond slaapt, er vlooien van krijgt. (Applaus) De heer Antony (DR), schriftelijk. - Het geld van Europa moet, als we Delors geloven, overal ter wereld rijkelijk stromen.Peru, Azië, de Maghreb, Libië worden op hun wenken bediend,waarvoor Europa alleen de genegenheid van hun oligarchieën verdient.Voor al dit mooie geld wordt maar één voorwaarde gesteld: dat onze democratie nieuwe stijl,die om de mening van landen, volken en gemeenschappen lacht,in de hele wereld een grote toekomst wacht.Dit misprijzen door sommigen overvloedig geëtaleerd,wordt u door een sombere religie gedicteerd, die velen onder u in duistere loges belijden,waar alleen de rechten van de mens de geesten verblijden.Met troffel en schootsvel wilt u een nieuw Babel bouwen,een maatschappij op het individu gebaseerd, als onvoldragen vrucht van een onwezenlijke wereld door ons niet begeerd,want als vondeling ter wereld komen en als vrijgezel sterven lokt ons niet,zoals de profetische Renan terecht voorschouwde,toen hij het pad van de ideologische dwaling verliet.Het leger bureaucraten dat overal de drang
Nr. 3-386/320
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Antony
naar identiteit bestrijdt,wordt door u met de naam „Commissie" gevleid !De nacht van de goelags, het Oosten ternauwernood ontwaakt,is iets wat u maar weinig raakt,want u bevalt alleen wat u hier hebt gepland.U denkt zoals Saint-Simon de triomf van de technocratie voor te bereiden,maar mensen regeren, is niet hetzelfde als dingen beheren.Tegen deze barbarij van het atoomtijdperkweze onze zin voor het schone en goede gesteld.Vanavond moet u ons dan ook gunnen, dat wij met deze motie tegen de Commissie opturnen! De heer Blot (DR), schriftelijk- (FR) Uit opiniepeilingen en verkiezingsuitslagen in de Lid-Staten blijkt dat zich bij de publieke opinie een ontwikkeling voltrekt waardoor nationaal rechts steeds meer veld wint. Vrijheid en volksverbondenheid worden steeds belangrijker. De Europese volkeren wensen ook steeds meer bij referendum over de wetten te worden geraadpleegd. Zij hechten steeds meer belang aan de eerbiediging van de nationale identiteit, aan het gezin, de kwaliteit van het milieu en de herontdekking van hun tradities. De Commissie houdt in haar programma voor 1990, een ideologisch vergelijk tussen het socialisme en de christen-democratie, met die ontwikkeling volstrekt geen rekening. Die twee strekkingen, die in vele Europese landen een steeds kleiner gedeelte van de kiezers vertegenwoordigen, hebben een politiek verbond gesloten om hun voortbestaan te verzekeren, en controleren aldus de Raad, de Commissie en het Europees Parlement. Door hun weigering om rekening te houden met de nieuwe verwachtingen inzake vrijheid, nationale identiteit en kwaliteit van het milieu, verwijderen zij zich steeds verder van de bevolking. Dat gebrek aan democratie komt bovenop het gebrek aan democratie in de Europese instellingen. Daarom doen wij een oproep om de Commissie afte keuren. De heer Christensen (ARC), schriftelijk. - (DA) De Volksbeweging kan niet voor het voorstel stemmen dat een motie van afkeuring jegens de Commissie beoogt. Wij willen namelijk niet bijdragen tot een ontwikkeling waarin het Parlement zich een werkelijke regeringscontrolerende, parlementaire functie toeeigent. Bovendien gaat overweging F in het voorstel ons niet aan. Desalniettemin wil ik nog eens bevestigen dat de Volksbeweging ertegen gekant blijft dat de Commissie zich als een soort EG-regering opstelt, en dat het subsidiariteitsbeginsel in praktijk niet gerespecteerd wordt. Om een paar andere punten uit het voorstel voor een motie van afkeuring te noemen zijn we eveneens tegen de door het landbouwbeleid veroorzaakte vernietiging van het milieu en tegen de bureaucratische planeconomie. De heer Le Chevallier (DR), schriftelijk. - (FR) In het jaar 2000 zullen in de landen van de Maghreb zo'n 100 miljoen mensen wonen waarvan de meesten nog
geen 20 jaar zullen zijn. Van zijn kant zal het door het sterfteoverschot en het feit dat oudere generaties niet door jongere vervangen worden gehandicapte Europa wellicht lijdzaam moeten toezien hoe hier een nooit eerder vertoonde emigratiegolf komt opzetten. Dat verschijnsel zal nog aangescherpt worden door de grote interne markt van 1993 en de daaruit voortvloeiende openstelling van de grenzen. In het licht van deze dubbele uitdaging kan enkel door een restrictieve harmonisatie van de wetgevingen inzake nationaliteit, asiel- en verblijfsrecht voor nietcommunautaire onderdanen een dam worden opgeworpen tegen deze migrantenstroom uit de derde wereld. Zoniet dan kun je er donder op zeggen dat elke immigrant die wenst te profiteren van de sociale verworvenheden van onze Lid-Staten naar het meest soepele land zal trekken voor hij, gebruikmakend van het wegvallen van de binnengrenzen, eventueel naar een andere lidstaat zal doorreizen. Opent het trieste schouwspel in Libanon, waar burgeroorlog en godsdienstoorlog door elkaar woeden, ons niet de ogen? Het laat immers zien welk lot ons werelddeel morgen tebeurt kan vallen. Mevrouw Lehideux (DR), schriftelijk. - (FR) Tijdens de afgelopen conferentie van Brussel zijn de twaalf Lid-Staten van de Gemeenschap eindelijk de ernst gaan inzien van de rampzalige demografische situatie waarin onze landen verkeren. Onze bevolking veroudert op dramatische wijze terwijl de derde wereld een enorme demografische explosie kent. Tegen het einde van deze eeuw zullen er in West-Europa 120 miljoen bejaarden zijn en hoe langer hoe minder geboortes. We kunnen immers niet voorbij aan de vaststelling dat op Ierland na in geen land van de Europese Gemeenschap de generaties vervangen worden. Daling van het geboortecijfer aan de ene kant en een demografische explosie aan de andere kant is het beeld van dit moment. Voor Europa en het voortbestaan van zijn beschaving en structuren vormt dat een nog nooit geziene bedreiging. De Commissie pretendeert in te staan voor de organisatie van het Europa van de landbouw, de industrie, het onderzoek, de energie en vooral beweert ze zich op de toekomst te richten. Voor een Europa zonder mensen, zonder Europeanen, is echter geen toekomst weggelegd. Wij, de Technische Fractie Europees Rechts, willen een Europa waarin geleefd wordt. De Commissie heeft zich nooit geïnteresseerd voor een Europees gezinsbeleid, terwijl zulks toch van vitaal belang is voor de opbouw van Europa. Ze is op onvergeeflijke wijze in gebreke gebleven en dat is en van de redenen voor onze motie van afkeuring.
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De heer Megret (DR), schriftelijk. - (FR) Geleidelijk aan, maar daarom niet minder kwalijk, is de Commissie afgeweken van haar taak. Ze heeft zichzelf tot autonoom orgaan gebombardeerd dat, volledig buiten de Verdragen en vooral de wil van de Europese bevolking om, een politiek project nastreeft. Dat is een onwettelijke aanpak, temeer omdat niet zozeer het belang van Europa en zijn volkeren aan de basis lag van dit streven alswel een vage mondiaal gerichte utopie. Terwijl ze poogt de binnengrenzen af te schaffen, verlaagt de Commissie gelijk de grenzen tussen Europa en de rest van de wereld. Terwijl ze het verkeer van goederen in de Gemeenschap vergemakkelijkt, bevordert ze tegelijkertijd dat buitenlandse produkten op de Europese markt binnenkomen zonder dat daar ook maar een minimale wederkerigheid tegenover staat.Terwijl ze het vrije verkeer van personen op het grondgebied van de Gemeenschap toestaat, bevoordeelt ze de komst van immigranten uit de derde wereld. Toch werd in het Verdrag van Rome op ondubbelzinnige wijze uitgegaan van het beginsel van de communautaire preferentie. De organisatie van Europa heeft immers pas dan zin als ze gericht is op macht, onafhankelijkheid, identiteit en welvaart van de Europese volkeren. Mijnheer Delors, met deze handelwijze geven u en de door u voorgezeten Commissie geen blijk van Europese vaderlandsliefde. Wij stemmen derhalve voor de motie van afkeuring. De heer Neubauer (DR), schriftelijk. - (DE) Ik steun de door de Technische Fractie Europees Rechts tegen de EG-Commissie ingediende motie van afkeuring. Naast de al genoemde argumenten zie ik in het beleid van de Commissie een ernstige bedreiging voor de nationale identiteit van de tot de Europese Gemeenschap behorende volkeren. Vice-voorzitter Bangemann van de Commissie heeft in zijn reactie op de motie van afkeuring weliswaar verklaard dat de identiteit van de volkeren geen gevaar loopt, maar de volgende feiten liegen er niet om. Ten eerste is de EG-Commissie niet in staat gebleken een de hele Gemeenschap beslaande dam op te werpen tegen de migrantenstroom uit de derde wereld. De culturen en tradities van Europa staan op nooit eerder vertoonde schaal bloot aan de druk van een overheersende buitenlandse invloed. Het christelijk-westerse erfgoed raakt hoe langer hoe meer verloren. Ten tweede beoogt de Commissie middels haar beleid een Europese centrale staat te creëren waarin onvoldoende rekening gehouden wordt met de belangen van de betrokken volkeren, landen en regio's. Doel is daarbij niet het door ons gewenste Europa van vrije en in essentie soevereine vaderlanden. Ten derde behoren tot de te beschermen identiteit van Europa zonder meer ook de in toenemende mate uiteenlopende nationale levensvormen en aanspraken
Nr. 3-386/321
op zelfbeschikking. De mate waarin de Commissie ernaar streeft dat nationale bevoegdheden worden afgestaan overschrijdt het noodzakelijke. In de plaats van de compensatie van nationale belangen komt de niet democratisch gelegitimeerde bevoogding door een superbureaucratie die zichzelf steeds onafhankelijker opstelt. Omwille van deze en andere redenen zeg ik neen tegen de zittende EG-Commissie en sluit me aan bij de motie van afkeuring van Europees Rechts. De heer Schodruch (DR), schriftelijk. - (DE) De Technische Fractie Europees Rechts is van mening dat de Commissie niet alles in het werk gesteld heeft om het vooral voor de jeugd bedreigende drugsmisbruik te voorkomen. Als er geen maatregelen genomen worden om paal en perk te stellen aan de handel in drugs bestaat er reëel gevaar dat, net als nu al het geval is in de VS, Europa in handen valt van de drugsmafia. Uit het werkprogramma voor 1990 van de Commissie blijkt dat onvoldoende aandacht geschonken wordt aan de bedreiging die van drugs uitgaat. Op pagina 35 van de Duitse versie van het werkprogramma wordt onder het hoofdje "Gezondheid" bijvoorbeeld met geen woord gerept over hetgeen de Commissie concreet denkt te ondernemen inzake drugsbestrijding. Gelet op het urgente karakter van dit zwaarwegend probleem kunnen we geen genoegen nemen met de vage uitspraken op pagina 38 van het programma „Preventie van drugsmisbruik, behandeling en sociale reïntegratie van drugsverslaafden". Wij vragen de Commissie wat er gebeurd is met de in het werkprogramma van 1989 aangekondigde „doelgerichte maatregelen tot beperking van het drugsmisbruik". Als we nu reeds, nu aan de grenzen van Europa nog gecontroleerd wordt, al met drugs worden overspoeld, hoeveel groter is dan het gevaar dat na het openstellen van de grenzen zonder dat overeenkomstige tegenmaatregelen getroffen worden een onbeperkte stroom drugs op Europa af zal komen? Omwille van voornoemde redenen is de Commissie het vertrouwen van het Parlement niet waard. De heer Schlee (DR), schriftelijk. - (DE) Wie net als ik sinds juli 1989 als afgevaardigde de debatten in dit Parlement gevolgd heeft, moet toch tot de conclusie komen dat de werkverhouding tussen Raad, Commissie en Parlement en de interne structuur van deze op samenwerking aangewezen Europese instellingen in democratisch opzicht veel te wensen overlaten. Men kan echt niet beweren dat het Europees Parlement daar in de plenaire vergaderingen of in de commissies ook in aanwezigheid van de vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie, onvoldoende op gewezen heeft. Alle fracties hebben dergelijke kritiek geuit, die echter geloofwaardiger zou overkomen als
Nr. 3-386/322
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Sch lee men zich ook democratischer zou opstellen tegenover de kleine fracties. De Technische Fractie Europees Rechts ziet zich genoodzaakt haar wantrouwen in de Commissie uit te spreken. Ze heeft immers te weinig initiatieven ontplooid en geen voorstellen gedaan om eindelijk een halt toe te roepen aan deze allerwegen bekende en onhoudbare situatie. Wat wij ontberen is de vastbesloten houding van de Commissie om tegenover de Raad de Verdragen van 1958 en de Europese Akte van 1985 in de zin van een goed functionerende democratie te verbeteren. We hebben kritiek op het feit dat de voorzitter van de Commissie er in onvoldoende mate in slaagt de nodige druk op de Raad uit te oefenen. Je moet bijna aannemen dat de Raad en de Commissie eerder samenspannen om de beperkte mogelijkheden waarover het Parlement beschikt nog zo lang mogelijk beperkt te houden. De heer Tauran (DR), schriftelijk. - (FR) Dat mijn fractie vandaag een motie van afkeuring jegens de Commissie indient is het gevolg van vele redenen.Een daarvan, en dat is niet de geringste, is de inconsequente en zelfs onverantwoorde wijze waarop de heer Delors het vrije verkeer van personen en goederen, middels de opheffing van de controle aan de binnengrenzen van de Gemeenschap, denkt te organiseren. Heeft Franååois Mitterrand toen hij fungerend voorzitter van de EG was niet verklaard dat deze controles juist verscherpt moesten worden in de strijd tegen de illegale immigratie? Wat is het nu, afschaffen of versterken? Dat doet niets af aan het wezenlijke probleem van de oprichting van een ruimte zonder grenzen. Het is prima dat de burgers van de lidstaten zich vrijelijk van de ene naar de andere lidstaat kunnen verplaatsen.Wat zou Europa anders voorstellen? Maar dat men te dien einde de lidstaten elke mogelijkheid om de veiligheid van hun onderdanen te verzekeren ontneemt is onaanvaardbaar. Als je de binnengrenzen wegneemt zonder van tevoren een doeltreffende bescherming aan de buitengrenzen te hebben geregeld tegen de komst van niet-Europese immigranten, terroristen en drugs, noch strikte gerechtelijke en politionele maatregelen te hebben genomen om het vrije verkeer van die groepen op een voortaan eengemaakt grondgebied te beletten, ben je buitengewoon gevaarlijk bezig. Wij aanvaarden niet dat onze volkeren worden geofferd op het altaar van de anti-nationale utopieën van de Brusselse eurocraten. Evenmin aanvaarden we dat het Europa in wording vooral in de kaart zal spelen van de niet-Europeanen, om niet te zeggen van criminelen. Wil Europa machtig en gerespecteerd worden, dan zal het verenigd moeten zijn. Het mag niet als prooi voor de rest van de wereld worden aangeboden. (Het Parlement verwerpt de motie van afkeuring) * * *
Ontwerp-resolutie (doe. B3-415/90)(0 overeenkomstig artikel 109, lid 2, van het Reglement, over de instelling van een tijdelijke commissie ter bestudering van het effect van het Duitse herenigingsproces op de Europese Gemeenschap Sfem verklaringen De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen zeggen dat hier in principe heel duidelijk een misbruik wordt gemaakt van de procedure, waaruit helaas duidelijk blijkt waartoe het in dit Parlement gekomen is. Dit is een ongelukkig initiatief omdat het onze commissies van hun bevoegheden berooft ten gunste van een groei van het aantal ad hoe-instellingen. De Duitse hereniging en de gevolgen daarvan voor de Gemeenschappen, een bijzonder serieuze, bijzonder belangrijke kwestie, had heel goed behandeld kunnen worden door de Commissie institutionele zaken, de juridische commissie, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie externe economische betrekkingen, en vele andere commissies die dit probleem allemaal aangaat. Maar er is iets nog veel ergers. Door de instelling voor te stellen van een ad hoe-commissie waarvan het ledental zodanig berekend is dat de toepassing van de evenredigheidsregel het mogelijk maakt bepaalde kleine fracties die de meerderheid helaas niet bevallen en dat is heel normaal, beste collega's, maar wij zitten hier in een parlement, en een parlement is er om mensen met elkaar te laten praten die noodzakelijkerwijs tegengestelde opvattingen hebben - is het duidelijk dat het uitsluiten van bepaalde minderheidsfracties van de discussie een werkelijk totalitaire maatregel is, die verrassend is van de kant van mensen die de mond altijd vol hebben van de democratie. Het is een maatregel die indruist tegen de letter en de geest van de verdragen. Het is een maatregel die ook heel duidelijk indruist tegen ons Reglement, waarin in artikel 110 heel duidelijk staat dat de samenstelling van de commissies alle politieke richtingen in deze Vergadering moet weerspiegelen. Het is duidelijk dat een commissie van 25 of 27 niet slechter zou werken dan een commissie van 20 en dat het voorgestelde aantal er slechts op berekend is onze fractie uit te sluiten. Helaas sluit dat door het wiskundig effect ook de communistische fractie uit. Ik heb horen zeggen dat de socialisten zouden voorstellen de communisten volgens het aantal dat hun toekomt toch (') Ingediend door de her Ford, namens de Socialistische Fractie, de heer Klepsch, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, de heer Giscard d'Estaing, namens de Liberale en Democratische Fractie, Sir Christopher Prout, namens de Europese Democratische Fractie, de heer Colajanni, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, de heer de la Malène, namens de Fractie van verenigde Europese democraten, de heer Piquet, namens de Fractie Linkse Coalitie, en de heer Vandemeulebroucke, namens de Regenboogfractie in het Europees Parlement.
15.2.90
Nr. 3-386/323
Handelingen van het Europese Parlement
Gollnisch op te nemen. Ik richt mij tot de fracties die in deze zaal in principe het socialisme en het vermomde totalitarisme van de socialisten zouden moeten bestrijden, tot de Christen-democratische Fractie, de Gaullistische fractie, de Liberale en Democratische Fractie: hoe kunt u zich tot zo iets schandaligs lenen? Ik richt mij tot de Britse conservatieven, ik richt mij tot de groenen, wier meningen wij niet delen en wier tegenstanders wij zijn, zoals Jean-Marie Le Pen gezegd heeft: „vandaag zijn wij aan de beurt, en morgen u!" (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Vandemeulebroucke (ARC). - Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik doe ook een beroep op artikel 110, lid 1. Daarin staat dat bij de samenstelling van de commissies rekening moet worden gehouden met een rechtvaardige vertegenwoording van de LidStaten en van de politieke richtingen. Welnu, deze twintig effectieve leden tellende commissie bestaat voor 70% uit leden van de Socialistische Fractie en de Christen-democratische Fractie, ofschoon deze fracties slechts 57% van dit Parlement vertegenwoordigen. Ik denk dat dit een vertekening is van de politieke krachten, vooral wanneer wij zelf zeggen aan de Duitse Democratische Republiek dat er politiek pluralisme moet gelden. Dat was één van onze voorwaarden. Vandaar dat onze fractie ook een kandidatuur voor een effectief lidmaatschap heeft ingediend en ik moet u erbij zeggen dat we daarover in het Bureau in uitgebreide samenstelling hebben gesproken en hebben gezegd dat de commissie twintig leden moet tellen en dat de diverse politieke fracties erin vertegenwoordigd zullen zijn. Vermits dat niet is gebeurd, trek ik mijn handtekening onder deze gemeenschappelijke resolutie in. De heer Mazzone (NI). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik begrijp niet waarom er gisteren tijdens de zitting van het Bureau in uitgebreide samenstelling gezegd is dat artikel 109 en artikel 110 van het Reglement zijn toegepast voor de samenstelling van deze commissie. Ik realiseer me nu namelijk dat de acht meerderheidsfracties de resolutie uitsluitend op basis van artikel 109, lid 2 hebben ingediend. Ik meen daaruit dan ook te kunnen concluderen dat het Bureau niet alleen een verkeerde indruk geeft van wat gisteren in het Bureau in uitgebreide samenstelling gezegd is, maar ook dat het Bureau niet de verantwoordelijkheid op zich neemt van artikel 110. Als het gaat om een commissie die overduidelijk een politiek karakter heeft en niet om een ad hoc commissie die bevoegd is voor een welbepaald onderwerp, vraag ik me af of het volgens het Reglement mogelijk is om een commissie samen te stellen die een aantal politieke krachten of richtingen of een aantal fracties uitsluit, in tegenstelling tot wat er staat in artikel 110. De correcte procedure is mijns inziens dat het Bureau zijn voorstel indient op basis van artikel 110 en op basis van dat voorstel dienen wij de amendementen in. Ik begrijp echter niet wat voor soort amendementen
wij moeten indienen omdat we als wij amendementen zouden moeten indienen met betrekking tot een voorstel dat gebaseerd is op artikel 109, niet te werk kunnen gaan op basis van de procedure die voorzien is in artikel 110. Maar als het alleen gaat om een commissie die is samengesteld op basis van artikel 109, dan kunnen de leden niet eens vervangen worden en is het dus ook niet mogelijk dat er waarnemers zijn, waardoor het dus onmogelijk is om de procedure toe te passen voor een functioneren van deze commissie op basis van artikel 110. De heer Gollnisch (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, in artikel 9, lid 2 staat heel duidelijk dat de samenstelling, het mandaat en de bevoegdheden van de tijdelijke commissies tegelijkertijd door het Parlement bepaald moeten worden. Mijn collega Mazzone heeft daar zojuist over gesproken en hij heeft alle gelijk van de wereld. Men kan zich niet uitspreken over het beginsel van de oprichting van een commissie waarvan men de samenstelling nog niet kent. Het is duidelijk dat wij, zoals het Reglement ook eist, in één enkele resolutie moeten stemmen over het mandaat, de bevoegdheden, de samenstelling, het aantal en natuurlijk de naam van elke parlementaire commissie. (Het Parlement neemt de resolutie aan) * * * Ontwerp-resolutie (doc. B3-397/90) van de heer Martinez, namens de Technische Fractie Europees Rechts, over belastingen: verworpen De heer Mazzone (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik wens een beroep te doen op het Reglement. U heeft met betrekking tot de goedgekeurde resolutie gezegd dat wij de amendementen kunnen indienen volgens artikel 10. Welnu, volgens dit artikel moeten de amendementen niet worden ingediend op de resolutie, die overigens al goedgekeurd is, maar op een lijst die door het Bureau wordt ingediend en waarin rekening gehouden wordt met een rechtvaardige vertegenwoordiging van de lidstaten en van de politieke richtingen. Voordat wij op basis van een dergelijk criterium amendementen indienen, willen wij weten wat het voorstel is van het Bureau met betrekking tot de samenstelling van deze commissie. De Voorzitter. - (EN) Mijnheer Mazzone, gaat u alstublieft zitten. We gaan door met ons werk. Ik heb dat punt al beantwoord en ik ben ervan overtuigd dat dat in overeenstemming met het Reglement is gebeurd. * * *
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/324
Ontwerp-resolutie (doc. B3-398/90) van de heer Fuchs, namens Commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid, over belasting op spaartegoegeden Stem verklaringen Mevrouw Tazdait (V). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek namens mevrouw Ernst de la Graete, die het feit wilde onderstrepen dat zij er in het geheel niet over tevreden was dat ik niet heb kunnen spreken over de door mij opgestelde spoedresolutie inzake rassengeweld. Het verbaast mij in hoge mate dat het in deze vergaderzaal de fascisten zijn die beslissen de spoedresolutie over de mensenrechten ... De Voorzitter. - (EN) Mevr. Tazdait, het spijt me, maar uw stemverklaring moet betrekking hebben op de tekst waarover gestemd wordt. Mevrouw Tazdait (V). - (FR) Ik beloof dat ik zal terugkomen op de resolutie en dat ik me aan mijn tijd zal houden. Het verbaast me ook dat men zich in deze vergadering zo makkelijk laat beledigen en dat dat zonder sanctie gebeurt. Er is geen sprake van dat ik en degenen die de resolutie over de westelijke Sahara hebben goedgekeurd, alsook degenen die mijn resolutie over rassengeweld hadden kunnen goedkeuren, beschuldigingen accepteren van terroristen, kwibussen. Wij zijn ... De heer Martinze (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, de Europese Commissie had de stuwende kracht kunnen zijn van een grote, continentale, fiscale hervorming en er bestond daarvoor een model, namelijk Zweden. Zweden, dat nauw aan het sociaal-democratische hart ligt van de heer Delors, begint volgend jaar met het vrijstellen van 9 van de 10 belastingplichtigen inzake het betalen van inkomstenbelasting aan de staat. Wat is er in plaats daarvan tot stand gekomen ? Ideologie. Wat heeft men gecreëerd ? Onrechtvaardigheid. Ideologie wegens een nutteloze BTW-harmonisatie, terwijl de markt dat zelf had kunnen regelen. En de onrechtvaardigheid, beste collega's, is gecreëerd door de logica van het vrije kapitaalverkeer, dat gepland is voor 1 juli 1990. Dat vrije verkeer zal als resultaat hebben dat de fiscale druk op het kapitaal volgens een zeer eenvoudig mechanisme wordt overgeheveld naar het werk. Vanaf het moment dat Luxemburg en de Duitse Bondsrepubliek ter voorkoming van kapitaalvlucht geen belasting meer heffen op spaartegoeden, zullen de andere landen verplicht zijn om zich te conformeren aan de laagste belastingtarieven en dat op grond van het aforisme: steeds lager en steeds lakser. Inderdaad is dat iets dat Frankrijk is gaan doen; het land is derde op de wereldranglijst voor belastingen en sparen via de beurs. Op obligaties, aandelen, schatkistcertificaten, spaartegoeden, gemeenschappelijke beleggingsfondsen, bedroeg de Franse belasting tot vorig jaar 34 % en soms zelfs 47 %. Wat is er dit jaar onder een socialistische regering van die belasting gewor-
15.2.90
den ? Voor de obligaties is de belasting met 10 punten gedaald, voor liquidatieboni van gemeenschappelijke beleggingsfondsen met 30 punten. Dat is een cadeautje van 5 miljard per jaar voor de financiers en in minder dan twee jaar zullen de spaartegoeden in Frankrijk niet meer belast worden, terwijl Frankrijk de belasting op inkomen uit roerende goederen gaat opheffen en de vermogensbelasting zal herleiden tot nul. Wij zijn daarvoor; we vinden het prima, wij keuren het goed, behalve dat terwijl de inkomsten uit kapitaal niet belast worden, men de inkomsten uit arbeid marginaal gaat belasten met 56,8%. Dat is de waarheid van de interne markt. Dat is de waarheid van het Europa waar alleen de arbeid belast wordt. Daar ligt de overdracht van de lasten en daar ligt ook de onrechtvaardigheid. De gesalarieerden betalen de rekening van de vrijstelling van financiers en zelfs een jonge aanhanger van het beurskapitalisme als Alain Mine zegt in zijn laatste werk: „Een maatschappij waar het kapitaal kan stijgen zonder dat er belasting op wordt betaald, is een ongezonde maatschappij, een maatschappij in regressie". Dat is de maatschappij die de Europese Commissie aan het opbouwen is. Dat is het Europa van de sociale onrechtvaardigheid, van het cynisme van de nieuwe rijken, van de sociale democratie, het farizeese Europa, het Europa dat spreekt van vrij verkeer en dat alleen maar vrije plundering tot stand brengt. U wilt een interne markt totstandbrengen, maar u doet iets heel anders, u creëert een onbillijke interne markt. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) Mevrouw Flesch (LDR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, als er hier gesproken wordt over het belastingwezen of het bankgeheim, dan zijn de Luxemburgse leden van dit Parlement eraan gewend, dat er onderzoekende, ja zelfs verwijtende blikken op Luxemburg gericht worden. Wij hebben daar geen complexen over. Zo heb ik er zelf ook geen enkel complex over om te zeggen dat volgens mij geen enkele tekst waarover wij moeten stemmen overeenstemt met de realiteit, noch op het niveau van de beraadslagingen in de Raad, noch op het niveau van de werkelijke situatie en van de maatregelen die deze met zich meebrengt. De wederzijdse administratieve hulp wordt toegepast in bepaalde, zeer precíese gevallen en onder zeer nauw omschreven voorwaarden. De onderlinge bijstand is een feit en functioneert in een kader van regels en procedures die tussen de Lid-Staten en tussen de Lid-Staten en derde landen duidelijk zijn opgesteld. In juni 1989 heeft Luxemburg een nieuwe wet aangenomen, die het land in staat stelt efficiënt te reageren, veel efficiënter dan andere landen, om met name het witwassen van geld te voorkomen en te sanctioneren. Voor wat de toepassing van de eigen fiscale wetgeving betreft, is het uiteraard aan iedere lidstaat om zich zo te organiseren dat het over die voorzorgsmaatregelen beschikt die het land zelf nodig acht, met name waar het gaat om belastingontduiking. Derhalve zal ik tegen de ons voorgelegde tekst stemmen.
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Mevrouw Lulling (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega's en ik stemmen tegen de resolutie inzake de belastingen op spaartegoeden, ingediend door de Franse socialistische afgevaardigde de heer Fuchs. Wij zijn van mening dat het initiatief de polarisatie vergroot heeft in een debat dat moet resulteren in eenparige besluiten van de Raad. Wij betreuren de herhaalde pogingen binnen dit Parlement om op grond van vermeende bedoelingen een proces aan te spannen tegen het Groothertogdom Luxemburg, omdat deze lidstaat van mening is dat er inzake de bestrijding van fiscale fraude geen reden toe is om het bankgeheim prijs te geven, op basis van een bepaald vermoeden van alleen belastingambtenaren. Wij herinneren aan het constructieve alternatief dat Luxemburg herhaaldelijk heeft geopperd en dat inzake de bestrijding van de fiscale fraude dezelfde resultaten zou opleveren, zonder dat de deur wordt opengezet voor administratief machtsmisbruik, voor verdenkingen en voor aanklachten. Middels een reeks amendementen die gezamenlijk een positief alternatief vormen voor de resolutie-Fuchs, hebben wij nog eens herhaald dat wij hechten aan de volledige vrijheid van kapitaalverkeer, welke een essentiële voorwaarde is voor de totstandkoming van de interne markt. Wij hebben er de aandacht op gevestigd dat het kapitaalverkeer niet alleen afhangt van de belastingtarieven maar vooral, en hier citeer ik de heer Bérégovoy, de politieke vriend van de heer Fuchs, van de stabiliteit van de munt, van de rentetarieven, van de vooruitzichten inzake het rendement van belegd kapitaal en van de stand van de economie en wij hebben eraan herinnerd dat het Verdrag geen enkele band vastlegt tussen de liberalisering van het kapitaalverkeer en de een of andere belastingharmonisatie. De heer Fayot (S), schriftelijk. - (FR) Met deze ontwerp-resolutie verschijnt opnieuw een dossier op de agenda, waarover de fundamentele meningsverschillenden de afgelopen jaren duidelijk zijn geworden. Bij het naderen van de datum waarop het vrije kapitaalverkeer werkelijkheid moet worden, 1 juli 1990, verdedigt de ontwerp-resolutie een aantal stellingen die al meerdere malen ondoeltreffend zijn gebleken. Zo is de kwestie van de bronbelasting voor inkomsten uit kapitaal opnieuw ter sprake gebracht; een belasting die in bepaalde landen wordt geheven en die in andere landen werd ingevoerd om vervolgens weer afgeschaft te worden. Unananimiteit hierover ligt niet in het verschiet. Het aangeprezen stelsel van belastingaangifte stemt niet overeen met de bank- en administratiecultuur van bepaalde landen van de Europese Gemeenschap. Het zou een massale kapitaalvlucht naar landen buiten de Gemeenschap op gang brengen, hetgeen uiteraard niet wenselijk is. Dit stelsel, alsook het stelsel van bronbelasting, zou nieuwe grenzen scheppen rond de Gemeenschap. Het inhouden van belasting aan de bron is trouwens oneconomisch in de context van een
Nr. 3-386/325
markt met vrijheid van kapitaalverkeer, zoals het stelsel van belastingaangifte, een centralisatiemaatregel, ondoeltreffend is in een grote markt die is vrijgemaakt van administratieve belemmeringen. Vervolgens is gesproken over de onderlinge administratieve en juridische bijstand. De twaalf Lid-Staten van de Gemeenschap zijn het er allemaal mee eens dat de onderlinge jurische bijstand ontwikkeld moet worden, teneinde de economische criminaliteit en het witwassen van geld afkomstig uit drugsmokkel te bestrijden. Wat betreft de samenwerking tussen de belastingdiensten en de gerechtelijke overheid van de Lid-Staten, is er gezinspeeld op een voorstel van het voorzitterschap, waaraan Luxemburg zijn akkoord niet heeft kunnen hechten. Luxemburg heeft een alternatief voorstel ingediend betreffende intensievere wederzijdse juridische bijstand, dat was goedgekeurd door de fungerend voorzitter van de Europese Raad, François Mitterrand. Het voorstel dat op 18 december werd voorgelegd, kwam totaal niet overeen met dit compromis. Om al deze redenen is de ontwerp-resolutie voor mij onaanvaardbaar. (Hef Parlement neemt de resolutie aan) * * * Verslag (doe. A3-22/90/rev.) van de heer Walter, namens de Politieke Commissie, over de politieke aspecten van de toestand in Polen Stem verklaringen De heer Christiansen (S). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn dank aan de rapporteur, de heer Walter, voor zijn inzet en aan de meerderheid die de aanbevelingen van de rapporteur met betrekking tot de wijzigingsvoorstellen overgenomen heeft. Om ons debat af te ronden wil ik nog kwijt dat deze maanden rond de jaarwisseling mij bijzonder plechtig en ongebruikelijk spannend voorkomen. In het laatste decennium van dit millennium hebben wij Europeanen ons in een eindspurt gestort die enkel de vergelijking kan doorstaan met de godenschemering na de Tweede Wereldoorlog die Hitlers Derde Rijk ineen deed storten. De ontwikkelingen zijn zo stormachtig datje uit hun snelheid en omvang mag afleiden dat de tijd van de wonderen en ook de gevoelens nog niet voorbij is. Vandaag is Europa anders dan gisteren, of twee maanden geleden of een jaar geleden. Misschien zal het er morgen alweer anders uitzien en ook beter. Voor hoe langer hoe meer Europeanen geldt namelijk dat de
Nr. 3-386/326
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Christiansen
communistische dictatuur plaats moet ruimen voor democratie, meer vrijheid en de kans op de invoering van fundamentele mensenrechten. Met het verdwijnen van het IJzeren Gordijn verdwijnt ook de dictatuur van het Europese continent. Feit is dat voor het eerst sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog er reële kansen bestaan op de hereniging van een verdeeld Europa. We beschikken over de unieke historische kans om mensen die de smaak van de vrijheid niet geproefd hebben, die vrijheid terug te geven en die door de eenmaking van Europa ook te verzekeren. Die kans mogen we niet onbenut laten. We mogen de mogelijkheden niet verloren laten gaan door niet voldoende blijk te geven van solidariteit. Het is in het belang van alle Europeanen dat het revolutionaire hervormingsproces in het oostelijke deel van Europa op bevredigende wijze verloopt en daartoe moeten wij in het westelijke deel elke mogelijke politieke, financiële en economische steun aan die ontwikkelingen verlenen. Als we dat willen kunnen we het, de middelen hebben we immers. Ook met het oog op onze eigen toekomst moet die hulp er komen. Het gaat weliswaar om de economische heropleving en een betere levensstandaard voor de Oosteuropese bevolking, maar in wezen draait het om hun, maar ook onze, vrede en democratie. Vandaag staat de situatie in Polen ter discussie. Voor iedere Europeaan lijdt het geen twijfel dat de uitvoering van politieke en economische hervormingen bemoeilijkt wordt door de ernstige economische fiasco's in Polen. Als de politieke processen niet tot radicale en voor de bevolking waarneembare economische en sociale verbeteringen leiden, dreigt een gevaarlijke situatie te ontstaan die de door ons zozeer gewenste nieuwe toekomst van Polen in de weg zou kunnen staan. Wij hebben in West-Europa genoeg eigen problemen, maar feit blijft dat wij de belangrijkste markt ter wereld vormen. Laten we er wat van maken, blijk geven van dynamiek, zelfvertrouwen en geloof in de toekomst en concreet uiting geven aan onze solidariteit. Op die manier dragen wij op redelijke wijze bij tot de ontwikkeling. De heer Fernandez Albor (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie zal voor het verslag-Walter over de politieke aspecten van de situatie in Polen stemmen en dat niet alleen omwille van de tekst, het goede werk van de rapporteur en het bereikte akkoord in de Politieke Commissie, maar ook als een eerbetoon aan de voornaamste protagonisten van deze emotionele geschiedenis: het Poolse volk, de vakbond Solidariteit, de Katholieke Kerk en zelfs de Poolse communisten zelf, die er zich als eersten rekenschap van hebben gegeven dat zij andere politieke richtingen toe moesten laten. In het Spaanse tijdschrift Nueva Revista verklaart de jonge Poolse denker en schrijver Adam Michnik dat zijn land als eerste over is gegaan van een totalitair regime naar een markteconomie. Maar het gaat niet al-
leen om de markt. De teloorgang van het communistische systeem is de meest transcendentale gebeurtenis van de overgang van de twintigste naar de eenentwintigste eeuw. Het verslag-Walter gaat niet gepaard met de gebruikelijke toelichting, hetgeen jammer is. Daarentegen gebeurt dat wel in het verslag van de heer Cano Pinto, waarover we vandaag eveneens moeten stemmen. Daarin wordt aangetoond hoe de moedeloosheid, de inflatie, het ontbreken van produktiviteit en de buitenlandse schuld enkele van de kankergezwellen zijn die het systeem van binnenuit hebben uitgehold, hetgeen ook aan het gebeuren is in de overige landen van Midden- en Oost-Europa, met inbegrip van de Sovjetunie. Wij zullen deze overgang naar vrede, naar eenheid en naar nieuwe welvaart en volledige vrijheid met onze stem steunen; een stem die ook uitdrukking geeft aan ons vastbesloten voornemen om hulp te verlenen aan dit grootse en geliefde Poolse volk. (Applaus) De heer Antony (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij zullen geen stem uitbrengen over het verslag-Walter. Overigens betreuren wij het dat het amendement van de heer Habsburg, waarin gevraagd wordt om de grenzen van Polen veilig te stellen en om de door de USSR geconfisceerde gebieden die bewoond worden door Polen terug te geven, verworpen is. Eveneens zouden wij het op prijs stellen dat men eindelijk de legitieme gehechtheid erkent van de Duitse minderheden in Polen aan hun taal en hun cultuur. Wij onthouden ons van stemming omdat uit het verslag-Walter naar voren komt dat Polen zich op elk vlak moet aanpassen aan het waardensysteem van WestEuropa. Welnu, Polen heeft niet op ons zitten wachten om die waarden te behouden. Polen heeft de universele waarden die onlosmakelijk verbonden zijn met de menselijke en christelijke waarden, waarin de nationale identiteit van het land is ingeworteld, veel beter bewaard dan wij. Dat zijn niet de waarden van de heer Caillavet, die eergisteren in de Quotidien van Parijs als antwoord op de uitstekende overpeinzingen van Jean Marc Varot inzake bio-ethiek verklaarde: „men kan niet verhinderen dat geleerden allerhande experimenten uitvoeren, ook de meest absurde, ja zelfs de meest monsterlijke experimenten". Wil men in ruil voor goedkope boter de moraal van de heer Caillavet opleggen aan Polen ? Ik zeg u dat Polen overleefd heeft omdat het land heeft overleefd met de universele waarden die voortvloeien uit de Tien Geboden, de wet die door joden en christenen gebruikt wordt en door Mozes ontvangen is; het is de duidelijkste expressie van de natuurwet waaruit de werkelijke rechten van de mens voortspruiten, die niet onderworpen kunnen worden, zoals men hier te vaak graag zou zien, aan veranderingen van gemanipuleerde meningen. Mijn wens is dus dat onze hulp niet ontaardt in een gemarchandeer waarbij Polen ecu's van ons krijgt in ruil
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/327
Antony
waarvoor het land zijn nationale en christelijke identiteit moet prijsgeven. Deze berust op deugden van kinderliefde, waarbij het patriottisme van het volk gefundeerd is op het geloof en de zin voor solidariteit, op het respect voor het onschuldige leven en de verdediging van het gezin. Polen moet deze waarden dus behouden; het zijn de waarden van Boleslaw, de koning die het land gesticht heeft; die van de boeren en van hun heldhaftige, eeuwenlange weerstand tegen invasies, die van de solidaire arbeiders en van de onverschrokken leiders, die van de jonge elite, die is uitgemoord in Katyn; het zijn de waarden die Hitler en Stalin samen hebben vertrapt in hun destructieve waanzin. Polen moet de waarden van Maximilian Kolbe bewaren, de heilige van Auschwitz en die van kapelaan Popieluszko en van kardinaal Wyszynski, aan wie de secretaris-generaal van de Poolse arbeiderspartij, Rakowski, eer betoond heeft op hun laatste vergadering. Ja, Rakowski heeft ons uitgenodigd om naar Warschau te komen. Ik ben er geweest en ik heb nog een laatste keer de Internationale gezongen op mooie muziek maar met vreselijke woorden. Maar u, socialisten, na Stalin, Mao en Pol Pot, gaat u in uw partijen door met het bezingen van het programma, dat onder andere Ceausescu toepaste. Laat ons een tabula rasa maken van het verleden! De geschiedenis zal over u oordelen.
Ondanks deze bezwaren kan ik aanraden het verslag Walter goed te keuren. Het is een constructieve bijdrage om de tweedeling in Europa te overwinnen zodat de koude oorlog en blokpolitiek van weleer vervangen worden door een brede samenwerking van vrije en zelfstandige naties. Nu is het alleen nog nodig dat de militaire bondgenootschappen geleidelijk aan vervangen worden door een brede, permanente en verregaande samenwerking op het gebied van veiligheid, wederzijds gecontroleerde ontwapening en mensenrechten. Zulks zou kunnen geschieden middels de CVSE, de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa, met alle Europese landen evenals de VS en Canada onder auspiciën van de Raad van Europa. In die Raad van Europa zullen de nieuwe Oosteuropese democratieën tegen die tijd hun welverdiende plaats hebben gevonden. * * * Mevrouw Crawley (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, een motie van orde. Het spijt me hier te moeten interveniëren maar ik stel vast dat het bijna half acht is, de indieningstermijn voor amendementen. Ik heb zojuist de kandidatenlijst ontvangen voor de zeer belangrijke ad hoc commissie ter bestudering van het effect van het Duitse herenigingsproces op de Europese Gemeenschap en ik zie dat er slechts drie vrouwen op staan. Dit is lang niet voldoende voor de vertegenwoordiging van vrouwen van 19 procent en zeker niet voor een vertegenwoordiging van 50 procent, die dit Parlement eigenlijk zou moeten hebben.
(Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) De heer Ib Christensen (ARC). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, in vele opzichten is dit een goed en positief verslag dat ik kan aanbevelen. Ik ben echter tegen de in lid 5 voorgestelde koppeling waarin beweerd wordt dat de rol van de Gemeenschap in verband met het toekomstige democratische Europa pas dan bevredigend kan zijn als de eigen integratie van de EG bevorderd wordt. Ik ben daarentegen van mening dat de door de democratische revolutie in Oost-Europa geboden nieuwe perspectieven gericht zijn op een open Europa der volkeren, niet op dat van de unie. Het streven naar een unie zou derhalve een halt moeten worden toegeroepen ten voordele van globale vrijhandels- en samenwerkingsakkoorden waarbij de EVA een rol zou kunnen spelen. Toen de Poolse premier Mazowiecki de Politieke Commissie bezocht, waarschuwde hij ervoor dat de nu gevallen veiligheidspolitieke muur wel eens zou kunnen worden vervangen door een economische muur. Ik ben dan ook blij met paragraaf 18 waarin gepleit wordt voor importbeperkingen behalve voor Poolse produkten. Helaas wordt dat tegengesproken door paragraaf 17 waarin gewaarschuwd wordt tegen zogenaamde dumping, zonder dat de commissie ook maar de meest elementaire concrete verklaring kreeg van wat in dit verband met dumping bedoeld wordt.
De Voorzitter. - (EN) Mevrouw Crawley, ik neem akte van uw beroep. Ik zou de vrouwelijke leden van dit Parlement willen voorstellen om deze kwestie op te nemen met hun politieke fracties. * * * Mevrouw Van Hemeldonck (S). - Mijnheer de Voorzitter, ik betreur dat er in het zeer interessante debat over Polen eigenlijk geen tijd meer was om even in te gaan op het betreurenswaardige feit dat de Karmelietengemeenschap die op de plaats van Auschwitz gevertigd is, nog steeds niet verhuisd is. Dit is een politiek feit om twee redenen: enerzijds, omdat die plaats van Auschwitz beschermd wordt door de UNESCO en bijgevolg onder onze internationale hoede staat; anderzijds, omdat de Poolse regering een bemiddelaar in die zaak had aangesteld. Op 22 februari is het vier jaar geleden dat de akkoorden van Genève werden gesloten door kerkvorsten, zowel uit West-Europa als uit Polen, over de overplaatsing van het grote kruis en van de kloostergemeenschap. Ik doe een beroep op de Poolse regering om vlug over te gaan tot het leggen van de eerste steen voor de nieuwe kloostergemeenschap en tot het verplaatsen van dat enorme kruis dat aanstoot geeft aan
Nr. 3-386/328
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Van Hemeldonck velen die zich de jodenvervolging en de slachtoffers van Auschwitz kunnen herinneren. De heer Arbeloa Muru (S), schriftelijk. - (ES) Ik ga volledig akkoord met de opsteller van het verslag, waar hij zegt dat Polen een testcase is voor de beleden hulpvaardigheid bij het democratiseringsproces. Het hele verslag is een weloverwogen uiteenzetting van hetgeen er in dit vriendelijke Europese land gebeurd is en nog steeds gebeurt, en tegelijkertijd is het een uitvoerig, concreet en meervoudig voorstel. Het bevorderen van contacten tussen de respectieve vakbondsorganisaties vind ik bijzonder belangrijk en misschien moet hetzelfde gezegd worden van de Kerk, gezien de rol die de Katholieke Kerk in Polen gespeeld heeft, zoals de Socialistische Internationale onder andere onlangs nog erkend heeft. Ook de steun voor een Pools lidmaatschap van de Raad van Europa, waarvan het reeds waarnemend lid is, krijgt al mijn sympathie. Waarom zouden we de Raad van Europa niet een veel grotere en efficiëntere rol toebedelen in de culturele, sociale en zelfs politieke betrekkingen, in de ruimste betekenis van het woord? Mogelijk zou het passeren via de Raad van Europa de naaste toekomst moeten zijn voor alle landen van Midden- en Oost-Europa die naar de democratie overgaan. Mevrouw Piermont (ARC), schriftelijk. - (DE) De paardekuur op de weg naar het vermeende alleenzaligmakende kapitalistische economisch systeem werpt in Polen al na zes maanden regering Mazowiecki vruchten af. Meer dan 100.000 autobezitters zien zich namelijk wegens de drastische verhoging van de benzineprijs en verzekeringspremies niet meer in staat met hun na lang en moeizaam sparen bijeengesappelde auto te blijven rijden en hebben hun nummerplaat weer ingeleverd. Gas en electriciteit zijn zo'n 400% opgeslagen. De levensstandaard van de Polen daarentegen, die al jaren tot grootscheepse acties voor levensmiddelen dwong, is in een paar maanden tijd nog eens drastisch met 20% gedaald. Voor 1990 rekent de Poolse regering op 400.000 tot 1 miljoen werklozen. Zelfs president Jaruzelski riep begin februari de in Davos verzamelde politieke en economische top op tot een gedeeltelijke kwijtschelding van de Poolse staatsschuld. En wat biedt de rapporteur ons aan? De hoop op een „beperking van de buitenlandse schuld van Polen" -geen woord over kwijtschelding!- en „het betrekken van Polen bij het IMF en de Wereldbank", twee instellingen die al talloze landen in de zogenaamde derde wereld tot de bedelstaf gebracht hebben! Ook acht het verslag de EG blijkbaar geroepen de Oosteuropese landen rijp te maken voor haar systeem en de markteconomie. „Ministerraad, Commissie en Parlement" - en uitsluitend zij - behoudt het verslag
voor een "totaalconcept...met het oog op de eenheid van Europa" uit te werken. De betrokken volkeren in Oost-Europa mogen enkel dienen als ornament bij dergelijke zorgzame bemoeienissen. Aan een dergelijke oproep tot het Thatcherisme in het kwadraat en tot het kortwieken van hele volkeren kan ik geen goedkeuring verlenen! (Het Parlement neemt de resolutie aan) * * * Verslag (doe. A3-1/90) van de heer Cano Pinto, namens de Commissie externe economische betrekkingen, over de economische en handelsbetrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Volksrepubliek Polen Mevrouw Peijs (PPE). - Voorzitter, mijn fractie zal voor het Polen-verslag van de heer Cano Pinto stemmen. Het is een goed verslag. De ontwikkelingen in Oost-Europa gaan echter zo snel dat wij nog iets toe te voegen hebben. Polen is economisch en ecologisch een ramp, het heeft de grootste buitenlandse schuld, staat technologisch in de kinderschoenen, heeft een zeer hoge inflatie en een zeer lage levensstandaard. Tegelijkertijd is juist Polen het land waarvan wij zeggen dat het omvormingsproces niet mag mislukken. Polen is een voorbeeld. Voor onze aller veiligheid en het welzijn van de Polen in het bijzonder moet het proces in Polen een succes worden en op dat punt wordt de theorie ingehaald door de werkelijheid. Wij zien de Poolse structuren slechts moeizaam veranderen. Onze hoge Russische gasten drukten het goed uit deze week: er zijn niet alleen belemmeringen van economische aard, zo zeiden zij, maar ook van psychologische aard. Natuurlijk, 45 jaar systeemdenken ben je niet zo maar weer kwijt. Het Europese bedrijfsleven, dat in Polen wil investeren, loopt tegen dit alles aan. Aandelen kent men niet. Wie precies de eigenaar is van de bedrijven weet men niet. Vaak was of is dat de communistische partij. Joint ventures, ja, maar de situatie is zo labiel dat het bedrijfsleven, dat toch gewend is aan risico's, deze risico's bijna niet meer kan inschatten. Wat erger is, is dat het juist bij Polen zo slecht is, nog slechter is dan bij de andere Oosteuropese landen. In mijn eigen land, om een voorbeeld te geven, heeft de Nederlandse Credietverzekeringsmaatschappij de kredietverzekering voor leveranties aan Polen gestopt na een verlies van 650 miljoen gulden. Dinsdag jl. heeft de Raad de gewijzigde begroting van het Parlement vastgesteld en dat krediet geeft enig soelaas. Missen wij echter niet een kans om nieuwe instrumenten te creëren op Gemeenschapsniveau? Wij kunnen de Lid-Staten aanvullen waar ze tekortschieten en creëren daarmee een gelijke uitgangssituatie voor het Europese bedrijfsleven. Wij voorkomen op
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/329
Peijs
die manier dat juist in Polen, maar evengoed ook in andere Oosteuropese landen, de zeer moeilijke overgangsperiode tot mislukking van het hele proces leidt. Bij onze positieve stem voor dit verslag zeggen wij: de ontwikkelingen gaan snel, laten wij daarop inspelen. Ik zou de Commissie willen vragen om een dergelijk aanvullend instrumentarium, op de eerste plaats voor investeringsgaranties in de produktiesector, en op de tweede plaats voor exportkredieten en exportkredietgaranties. * * * Verslag (doc. A3-16/90) van de heer Chanterie, namens de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, over de bij voorrang in het programma van de werkzaamheden van de Commissie voor 1990 op te nemen wetgevingsvoorstellen op sociaal gebied (COM(89) 568 def. - doc. C3-238/89) Stem verklaringen Mevrouw van Dijk (V). - Voorzitter, ik heb geconstateerd dat zowel in de sociale commissie als in de vrouwencommissie er grote waarde aan gehecht werd dat in het jaarprogramma van de Commissie voor dit jaar een richtlijn inzake kinderopvang en een richtlijn inzake ouderschapsverlof voor mannen en vrouwen worden opgenomen. Het mag u ondertussen bekend zijn, dames en heren, dat het voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, waar de Gemeenschap zich al jaren op laat voorstaan, van vreselijk groot belang is dat deze richtlijnen nu eindelijk eens een keertje op tafel te komen, zodat vrouwen ook werkelijk deel kunnen nemen aan het maatschappelijk leven.
De heer Hughes (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal voor het verslag-Chanterie stemmen. Ik ben teleurgesteld dat amendement nr. 17 niet is aangenomen en dat de kwestie discriminatie niet specifiek genoemd is, zoals ik graag gezien zou hebben. Het verheugt me dat de vraag van het Parlement om een richtlijn inzake collectief en individueel ontslag gisteren is opgenomen in de resolutie over het werkprogramma voor 1990, omdat dat de soort context is waarin amendementen inzake discriminatie functioneren. Ik ben namelijk van mening dat discriminatie op wel· ke basis dan ook, of het nu gaat om ras, godsdienst, geslacht, sexuele voorkeur, of wat dan ook, bij ontslagen of bij indienstnemingen, en in de werkomstandigheden in het algemeen, volkomen onaanvaardbaar is. Een voormalig commissaris voor Sociale Zaken, Ivor Richard, heeft in dit Parlement over deze zaken gesproken in een debat in maart 1984. Hij sprak bij die gelegenheid over discriminatie van homosexuelen, wat een onderwerp is waar veel mensen liever niet over spreken. Wat hij zei was belangrijk en het was van toepassing op alle vormen van discriminatie op de arbeidsplaats. Hij vertelde toen dat de Commissie overwoog een richtlijn op te stellen, die individuele ontslagen op grond van sexuele voorkeur onwettig zou maken. Hetzelfde zei hij over discriminatie bij het aannemen van personeel en in de werkomstandigheden, en hij merkte op dat een dergelijke discriminatie van welke groep personen dan ook, onaanvaardbaar was. Ik hoop van harte dat de huidige commissaris voor Sociale Zaken rekening zal houden met onze vraag en dat hij hetzelfde inzicht aan de dag zal leggen als Ivor Richard destijds deed.
Welnu, wat heeft dit Parlement hedenavond gedaan? Deze beide richtlijnen, die echt van het allergrootste belang zijn voor vrouwen en waar wij al lang op zitten te wachten en waar wij voor een deel ook al weer dingen van in de ijskast hebben zien verdwijnen, zijn nu in deze resolutie geschrapt uit de prioriteitenlijst voor het jaar 1990. Dat wil dus zeggen dat het Parlement nu besloten heeft om dat minder belangrijk te vinden dan de andere zaken. Het zal duidelijk zijn dat dit voor mijn fractie een onacceptabele zaak is. Voorts hebben Socialisten en Christen-democraten besloten dat arbeidstijdverkorting niet meer nodig is. Ik vraag mij werkelijk af of deze beide fracties denken dat ze de werkloosheid in Europa hebben opgelost.
De heer White (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vandaag tegen de fascistische motie van afkeuring gestemd om de redenen die ik in de stemverklaring uiteengezet heb. Ik grijp deze gelegenheid aan om hier te laten notuleren dat ik op de fractievergadering in Brussel op 7 december een motie van afkeuring jegens de Commissie heb ingediend, overeenkomstig artikel 30 van het Reglement. De Socialistische Fractie heeft die motie van wantrouwen aangenomen. De reden voor deze motie was het feit dat de Commissie heeft nagelaten of geweigerd om rekening te houden met de mening van het Parlement met betrekking tot de verschillende ontwerpen van het Sociaal Handvest, en haar klaarblijkelijke minachting voor het Parlement, door een actieprogramma goed te keuren, zonder eerst het Parlement te hebben geïnformeerd voordat het uiteindelijke debat inzake dat onderwerp plaatsvond.
Voorzitter, er is een probleem. Wij kunnen niet tegen deze resolutie stemmen omdat dat dit zou betekenen dat wij met het badwater het kindje zouden wegspoelen en dat willen wij niet. Wij willen dus wel de strijd die de sociale commissie hiermee aangaat met de Europese Commissie, graag voeren, maar wij waren daarin graag verder gegaan. Wij zullen dus desondanks vóór stemmen.
Ik vermeld deze feiten omdat het mijns inziens belangrijk is dat deze Vergadering het belang inziet dat wij, socialisten, hechten aan niet alleen het beginsel van discussies en onderhandelingen, maar ook aan de absolute noodzaak om de sociale dimensie gestalte te geven en zo de burgers in deze Gemeenschap te beschermen. De situatie blijft uitermate onbevredigend. Van het oorspronkelijke, grootse concept van het
Nr. 3-386/330
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
White
handvest van de burger is niets overgebleven. Ik ben van mening dat het verslag-Chanterie er terecht voor waarschuwt dat de tussen de lidstaten bestaande verschillen inzake toepassing of niet-toepassing van de in het Handvest gedefinieerde rechten niet als alibi mogen worden aangewend om de totstandkoming van een communautaire wetgeving te verhinderen. Ondanks de moedige woorden in het verslag, geloof ik niet dat er veel kans is dat de Commissie in deze zaken het hoofd zal bieden aan de Raad. Derhalve meld ik u, en ik hoop dat de commissaris luistert, dat ook al heeft de Socialistische Fractie dan besloten om in deze omstandigheden niet door te gaan met deze motie van afkeuring, ik persoonlijk zinnens ben om elke gelegenheid aan te grijpen om de Commissie te vragen rekenschap afte leggen. De heer De Rossa (CG), schriftelijk. - (EN) De Linkse Coalitie zal voor het verslag-Chanterie stemmen, ook al is de fractie niet erg gelukkig met het eindontwerp. De fractie maakt zich ernstige zorgen over de alliantie tussen de christen-democraten en de socialisten, die als gevolg daarvan samen de sociale inhoud voor werknemers afzwakken, waaronder het recht op gelijke behandeling voor migranten uit derde landen die legaal in de Gemeenschap werken, alsmede de bescherming van onderaanneming. Wij zijn van mening dat de wetgevingsprioriteiten, voor zover deze de sociale dimensie betreffen, niet op adequate wijze in het verslag zijn vastgelegd. Het Europees Parlement moet de inhoud van de richtlijnen die de Commissie aan ons voorlegt, zeer nauwkeurig bekijken. Dergelijke voorstellen moeten eerst en vooral de standpunten van de werknemers respecteren en de harmonisatie van de vooruitgang naar het hoogste niveau in de EG bevorderen en niet naar het laagste niveau of naar een niveau dat daar tussenin ligt. We moeten ervoor waken dat de richtlijnen en de verordeningen die wij goedkeuren, geen afbreuk doen aan de sociale rechten van werknemers in de lidstaten, waarvoor zij zoveel generaties lang gevochten hebben. Effectief betekent dit dat de richtlijnen en verordeningen ontwikkeld en toegepast moeten worden in samenwerking met de vakbonden op nationaal en communautair niveau, teneinde de rechten van de werknemers te bevorderen en te verbeteren. Wij zijn uitermate ongerust over de voorstellen van de Commissie omdat het erop lijkt dat deze voorstellen de werkgevers bijvoorbeeld in staat stellen om af te wijken van hun nationale wetgeving en om de werknemers minder gunstige voorwaarden op te leggen. Op basis van het verslag-Chanterie moet het Parlement alle voorstellen voor de tenuitvoerlegging van het Sociaal Handvest nu zeer zorgvuldig bestuderen en erop aandringen dat de Commissie overleg pleegt met de vakbondbeweging.
De heer Ephremidis (CG), schriftelijk. - (GR) Indien de totstandkoming van de interne markt niets inhoudt of het leven van de werknemers zelfs verergert, waarom is er dan een begin mee gemaakt en waarom wordt hun gevraagd deze te steunen? De poging een bindende juridische tekst uit te denken waarin de fundamentele rechten van de werknemers worden gegarandeerd, is door de Raad, zowel wegens de leemten en onduidelijkheden van het „Sociaal Handvest", als het niet bindende karakter ervan, verworpen. Er is maar één manier waarop de Commissie en de Raad dit kunnen rechtzetten: namelijk door zo snel mogelijk de bepalingen van het EEG-Verdrag en de paragrafen van de Europese Akte die betrekking hebben op sociaal gebied in praktijk te brengen, zodat het actieprogramma kan worden gerealiseerd. Een voorwaarde hiervoor is natuurlijk dat het onvolledige programma van de Commissie voor 1990 wordt aangevuld. Bovendien moeten de onmisbare punten die het Parlement in zijn betreffende resoluties heeft opgesomd, daarin worden opgenomen. De Raad en de Commissie zijn verplicht in al hun richtlijnen, verordeningen, actie-programma's en resoluties de sociale dimensie op te nemen. Het is onaanvaardbaar dat de verschillen tussen de Lid-Staten als „alibi" dienen of dat men zich verschuilt achter het „schild" van de beperkende interpretatie van de communautaire Verdragen. Met de rechtvaardige eisen en de positieve voorstellen van de Europese vakbonden en van de arbeidersbeweging in het algemeen moet beslist rekening worden gehouden. De heer Estgen (PPE), schriftelijk. - (FR) Het is overduidelijk dat economische aspecten niet te scheiden zijn van sociale en zelfs ecologische aspecten. Investeren in de economie, nieuwe banen scheppen, het milieu en het levensniveau verbeteren, is sociale politiek bedrijven in de strikte betekenis van het woord. Anderzijds is het verminderen van ongelijkheden in de sociale maatregelen binnen de Gemeenschap eveneens zeer verstandig: daarmee wordt oneerlijke concurrentie vermeden, ten nadele van de werknemers en hun gezinnen; het is het scheppen van een stabiel politiek en sociaal klimaat, waarbij het initiatief en de tendens tot economische ontwikkeling van de bedrijven wordt aangemoedigd. Ik feliciteer de Commissie sociale zaken, werkgelegenheid en arbeidsmilieu, en met name de rapporteur, de heer Chanterie, met de voorstellen en aanbevelingen die hij richt tot de Commissie, die er goed aan zou doen om er rekening mee te houden en ze op te nemen in een werkprogramma. Het fameuze Sociaal Handvest mag geen oppervlakkig begrip blijven, een soort alibi waarmee men op zondag kan uitpakken. Net zoals de economie, moet de sociale ruimte van Europa
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/331
Estgen
verankerd worden in een duidelijke en precieze communautaire wetgeving. Ik vermeld deze feiten omdat het mijns inziens belangrijk is dat deze Vergadering het belang inziet dat wij, socialisten, hechten aan niet alleen het beginsel van discussies en onderhandelingen, maar ook aan de absolute noodzaak om de sociale dimensie gestalte te geven en zo de burgers in deze Gemeenschap te beschermen. De situatie blijft uitermate onbevredigend. Van het oorspronkelijke, grootse concepucatie en op het aanpassen van de structuren van het beroepsonderwijs, hebben mijn volledige steun. Mijn voorkeur en persoonlijke prioriteit gaat natuurlijk uit naar maatregelen ten gunste van het gezin: de bescherming van de moeder en de zwangere vrouw, kinderopvang, ouderschapsverlof voor vrouwen en mannen. Inderdaad, als de hele wereld klaagt over ons demografisch tekort, dan is het niet voldoende om onheilskreten te uiten en om te wijzen op de catastrofale gevolgen van de vergrijzing op pensioenregelingen en sociale zekerheid; er moeten moedige, efficiënte en coherente politieke daden gesteld worden, op nationaal en communautair niveau. Wat het minimuminkomen betreft, waarvan de hoogte uiteraard vastgesteld moet worden overeenkomstig de specifieke situatie in de respectievelijke Lid-Staten, nodig ik de andere Lid-Staten uit om als voorbeeld Luxemburg te nemen. Luxemburg is op dit vlak, alsook op het vlak van het integrale systeem voor sociale zekerheid ongetwijfeld het boegbeeld in de Gemeenschap. De heer Pagoropoulos (S), schriftelijk. - (GR) Ik zal voor het verslag van de heer Chanterie stemmen maar, omdat ik het met sommige punten uit de tekst niet eens ben, heb ik, om consequent te blijven, de plicht een stemverklaring af te leggen. Zoals u weet hebben de Griekse socialisten van de PASOK, behalve voor democratie en socialisme, altijd gekozen voor een solidaire samenleving met de mens als middelpunt. Wij geloven immers dat socialisme zonder democratie en rechtstreekse inspraak van de burger niet kan bestaan. Daarom heeft het Sociale Europa bij ons de prioriteit. Wij kunnen niet aanvaarden dat Europa slechts een vrijhandelsgebied wordt. Wij kunnen niet aanvaarden dat Europa niet wettelijk de sociale rechten garandeert en versterkt. De totstandkoming van de interne markt heeft zonder de deelname en de instemming van de werknemers immers geen kans van slagen. De economische en monetaire unie, die wij, tijdens de regeringsperiode van de PASOK, op dynamische wijze hebben gestimuleerd, is geen doel op zichzelf. Zij moet vanzelfsprekend vergezeld gaan van structurele keuzes, van een werkelijke vermindering van regionale en maatschappelijke ongelijkheid in de Gemeenschap. Daarom kan en moet er tijdens de Intergouvernementele Conferentie die aan het eind van het jaar zal wor-
den gehouden, niet alleen worden gesproken over de economische en monetaire unie. Waar in de Verdragen staat dat beslissingen bij meerderheid van stemmen moeten worden genomen, moet duidelijk worden gemaakt dat dit ook voor sociale kwesties geldt. Slechts op die manier kan er immers een communautair sociaal beleid worden ontwikkeld. Tot slot wil ik erop wijzen dat het verslag van de heer Chanterie op veel plaatsen in gebreke blijft. Behalve dat het maximaliserende voorstel als ongegrond kan worden getypeerd, geeft het ook blijk van laksheid·. Deze laksheid komt tot uiting in het verschuiven van de verantwoordelijkheid voor het hele probleem van toepassing van het Sociaal Handvest naar de uitvoerende Commissie. Dit betekent op zichzelf al een mislukking. Want, hoeveel wetgevende maatregelen de Commissie ook neemt, de conservatieve regeringen zullen het sociale Europa niet stimuleren zonder de steun en deelname van de werknemers en van de burgers in het algemeen. Indien wij de economische en sociale dimensie met elkaar in evenwicht willen brengen, zijn de wijze woorden uit het verslag Chanterie niet voldoende. Wij socialisten moeten het voortouw nemen en op sociaal gebied een breuk met de conservatieve Raad veroorzaken. Wij moeten de nationale vakbonden en in het algemeen de burgers van de Lid-Staten van de Gemeenschap mobiliseren, zodat deze de realisering van de sociale dimensie van de interne markt ter hand gaan nemen.Indien wij er niet in slagen de werknemers en in het algemeen de burgers erbij te betrekken, dan kan de Commissie doen wat zij wil, maar wij zullen geen succes boeken. En dan zal het resultaat voor de hele Gemeenschap vernietigend zijn. Niet alleen de verschillen tussen het Noorden en het Zuiden (dat ik vertegenwoordig) zullen groter worden. Tegelijkertijd en als vanzelf zullen deze verschillen ook binnen het rijke noorden zelf verschijnen, met als resultaat heftige botsingen tussen de sociale klassen, waardoor de begeerde doelstellingen van de economische en monetaire unie niet zullen worden verwezenlijkt en de interne markt tot mislukken gedoemd zal zijn terwijl de economische tegenstanders van de Gemeenschap ervan zullen profiteren. Om deze redenen heb ik mij verplicht gevoeld te verklaren waarom ik voor het verslag van de heer Chanterie heb gestemd, en daarom heb ik tegelijkertijd de noodklok geluid om zodoende een beroep te doen op al diegenen voor wie tijdelijke economische voordelen niet voldoende zijn, alsook op diegenen die nog in waarden geloven en daarvoor vechten. De heer Rønn (S), schriftelijk. - (DA) De Deense sociaal-democraten dringen er op aan dat de sociale- en arbeidsomstandigheden in de EG tegelijk met de vorming van de interne markt verbeterd worden. Ons inziens is dat als het gaat om openbare contracten bepalend, willen we ervan op aan kunnen dat Deense CAO's nageleefd worden wanneer buitenlandse be-
Nr. 3-386/332
Handelingen van het Europese Parlement
15.2.90
Rønn drijven in Denemarken aktief zijn. De rechten van de werknemers moeten middels minimumrichtlijnen gegarandeerd zijn zodat de landen altijd nog een stapje verder kunnen gaan. De werknemers dienen een gewaarborgd recht te hebben op een vervolgopleiding evenals betaalde vrije tijd voor scholing. Dat is doorslaggevend voor het rendement en de vernieuwing in de onderneming en absoluut in het belang van zowel de werkgevers als de werknemers. We nemen een open standpunt in als het erom gaat eigenlijke sociale kwesties in het kader van de EG-samenwerking te betrekken.Voorwaarde dient wel te zijn dat er - net als bij de discussie over het arbeidsmilieu - sprake is van minimumrichtlijnen. Op die manierkunnen we ons eigen hoge voorzorgniveau aan blijven houden en nog verder ontwikkelen. Een meer bindende samenwerking dient erop gericht te zijn de sociale norm in met name de meest achtergebleven lidstaat te verhogen teneinde sociale dumping te vermijden. Hoewel het uitgangspunt moet luiden dat het voorzorgniveau tussen de landen vandaag de dag nog erg verschilt, is het belangrijk dat er afspraken gemaakt worden over wezenlijke trapsgewijze verbeteringen binnen vastgestelde periodes. Hier kan het Scandinavische welvaartsmodel als voorbeeld dienen. Zo beschikt Denemarken over jarenlange ervaring en een grote know-how op sociaal gebied, met name op het gebied van de kinder- en bejaardenzorg.
moment te zijn gekomen om de Commissie aan de tand te voelen over wat ze tot op heden ondernomen heeft.
(Het Parlement neemt de resolutie aan)
Illustrerend voor een hele reeks gevallen is bijvoorbeeld de in directoraat-generaal „milieu" uitgewerkte waterbeschermingsrichtlijn. Ofschoon tweederde van de artikelen van deze ontwerp-richtlijn betrekking heeft op de landbouw, was directoraat-generaal „landbouw" er maar zijdelings bij betrokken en heeft het geen enkele inbreng gehad bij de inhoud van de ontwerp-richtlijn.
8. Landbouw en milieu De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende mondelinge vragen: - doe. B3-26/90 - O-3/90/rev., van de heer Bocklet c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, over de uitvoering van de resolutie over landbouw en milieu; - doe. B3-212/90 - O-37/90, van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, over de toepassing van de EG-milieuwetgeving; De heer Bocklet (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik eraan herinneren dat de mondelinge vraag met debat over landbouw en milieu dinsdag op de agenda stond en alleen door allerlei dwarsliggerij in dit Parlement tot donderdagavond is uitgesteld. Ik doe een beroep op uw begrip als ik, om onze werkplanning niet nog meer in het gedrang te brengen, nog enkele minuten in beslag neem. Op 19 februari 1986 heeft het Parlement zijn resolutie over landbouw en milieu aangenomen waarin opgeroepen wordt de kadervoorwaarden van het landbouwbeleid om te buigen om tot een milieuvriendelijke landbouw te komen. Vier jaar na dit besluit lijkt het
Daarbij wil ik namens mijn fractie vooraf al benadrukken dat voor ons de bescherming van de natuurlijke grondslagen van het leven belangrijker is dan het economisch rendement. Anderzijds moeten echter, zoals in de toenmalige resolutie stond, oplossingen gevonden worden om, met alle respect voor het milieu, tegemoet te komen aan de economische en sociale behoeften van de landbouwer. Tijdens deze vier jaar heeft de milieubescherming vooral vaste voet gekregen in het gemeenschappelijke landbouwbeleid dankzij de invoering van de milieubescherming in het EEG-verdrag. Daarbij weet de rechterhand hier echter vaak niet wat de linkerhand doet. Op dit punt begint ook onze kritiek op de Commissie en de Raad. In zijn resolutie heeft het Europees Parlement vooral gepleit voor een geïntegreerd beleid voor de ontwikkeling van het platteland waarbij alle betrokkenen moeten samenwerken. Maar hoe kan dit doel bereikt worden als zelfs bij de Commissie tussen de directoraten-generaal „landbouw" en „milieu" geen doeltreffende samenwerking, laat staan coördinatie, plaatsvindt?
Het mag dan ook geen verwondering wekken dat in de ontwerp-richtlijn onvoldoende rekening gehouden wordt met de gerechtvaardigde belangen van de landbouw. Wie een geïntegreerd beleid wil moet daar ook op gemeenschappelijke basis aan werken. We vragen derhalve een betere coördinatie bij de opstelling van en beraadslaging over voorstellen die zowel op de landbouw als op het milieu betrekking hebben. In haar mededeling aan de Raad van juni 1988 betreffende milieu en landbouw zegt de Commissie dat met de respectieve regionale en andere karakteristieken van de Europese landbouw rekening moet worden gehouden. Dat is ongetwijfeld het geval voor het structuurbeleid voor de landbouw. In het voor de landbouw relevante milieubeleid mogen echter geen uiteenlopende normen gelden of voor de hele Gemeenschap geldende oplossingen op grond van de kleinste gemene noemer. Alleen al omwille van mededingingsoverwegingen hebben we in de Gemeenschap gelijkluidende bepalingen nodig op het gebied van planten-, dieren- en waterbescherming. Wat de Commissie in de plantenbeschermingsrichtlijn voorstelt, blijft ver achter op hetgeen in deze sector mogelijk en noodzakelijk is. Gelet op de vele nationale mogelijk-
15.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/333
Bocklet
heden tot uitzonderingen ziet deze ontwerprichtlijn er eerder als Gruyèrekaas uit dan als een gesloten re glementering tot bescherming van de natuur. De Fractie van de Europese Volkspartij vraagt derhal ve dat de Commissie het milieueffect van de land bouwproduktie tot algemene maatstaf van haar beleid verheft en te dien einde strenge en voor de hele Ge meenschap geldende normen bepaalt. Op die manier zouden voor de landbouwers betrouwbare en billijke kadervoorwaarden gelden in de concurrentieslag op de interne markt. In de al genoemde mededeling huldigt de Commissie het standpunt dat de samenleving dient te erkennen dat de landbouw met deze milieuvriendelijke metho des het algemeen belang dient en derhalve aanspraak kan maken op een gepaste vergoeding. Slechts een paar regeltjes hoger in diezelfde mededeling geeft de Commissie op onverbloemde wijze blijk van haar hoop dat het "restrictieve markt en prijsbeleid onge rechtvaardigde intensivering", waardoor het milieu in gevaar wordt gebracht, verhindert. Dit kan niet anders dan als een cynische dubbele stra tegie ten koste van de landbouwer worden bestem peld. Volledig in de lijn van deze strategie ontbreekt in het Commissieontwerp voor de waterbeschermings richtlijn, waarin de landbouwer aanzienlijke beperkin gen opgelegd worden, elke verduidelijking van het be grip „gepaste vergoeding". Daarentegen bevestigt de Fractie van de Europese Volkspartij opnieuw haar standpunt dat de landbou wers hun inspanningen voor het milieu en de natuur bescherming niet aan nultarief kunnen leveren. We doen dan ook een oproep tot de Commissie om bij alle stukken die voor de landbouwers neerkomen op door milieuoverwegingen opgelegde exploitatiebeperkin gen, regelingen in te bouwen voor een gepaste vergo eding aan de boeren.
dustrie, verkeer en huisbrandstoffen veroorzaakte uit stoot van schadelijke stoffen. Bij haar voorstellen zou de Commissie dan ook moeten streven naar een goede verstandhouding met de landbouwers. Eeuwenlang hebben de landbouwers het huidige cultuurlandschap tot stand gebracht. Dat te onderhouden moet ons aller streven zijn. De he e r Falcone r (S). (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. Uit hoofde van artikel 74, lid 2, van het Reglement, en gelet op de vrijwel volledige eenparigheid in het Parlement over de resoluties in verband met de natuurrampen zou ik willen voorstel len dat ofwel morgenochtend ofwel later op deze avond dit punt op de agenda wordt gezet, waarna we er zonder debat over kunnen stemmen. De Voorzitter. Ik kan geen gehoor geven aan uw ver zoek, maar wel kan ik de Voorzitter die daar onge twijfeld mee in zal stemmen vragen een brief naar deze door de natuurrampen getroffen landen te sturen waarin we blijk geven van de solidariteit van dit Parle ment. De heer Falconer (S). (EN) Mijnheer de Voorzitter, dat lijkt me voor het Parlement in zijn algemeenheid wel aanvaardbaar. Uit de woorden van de dames Du ry, Daly en Ewing bleek dat het Parlement het op dit punt eens is. De Voorzitter. Mijnheer Collins, u kunt ofwel nu vijf minuten het woord krijgen ofwel tot morgen wachten. De heer Collins (S). (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal morgenochtend het woord voeren. Op die manier kan de fractie van de G roenen, die gisteravond in zo grote getale aanwezig was om de gewone gang van za ken te kunnen verstoren, er ook bij zijn. Momenteel laten ze verstek gaan, ook al wordt er nu een milieude bat gevoerd. (De vergadering wordt te 20.00 uur gesloten) (')
In dit verband mag niet onvermeld blijven dat de landbouw ook zelf gedupeerd wordt door de door in
( ι ) Agenda van de volgende vergadering, zie Notulen.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3386/334
16.2.90
VERGADERING VAN VRIJDAG 16 FEBRUARI 1990
Inhoud
1. Goedkeuring van de notulen De leden Bocklet, Schönhuber, Taradash, KellettBowman, Bettini, Cox, D. Martin, Tomlinson, Ceci, Lane
beek, Rothe, Mäher, Graefe zu Baringdorf Bettini 334
2. Stemming De leden Duverger, Le Pen
336
3. Levering van landbouwprodukten aan Roe menië en Polen Gewijzigde en aanvullen de begroting nr. 1 voor het begrotingsjaar 1990 verslag (doc A332/90), van de heer Tomlinson De leden Colom i Naval, Tomlinson, Cano Pinto, Elliott, Colom i Naval, Christodou lou, K ellettBowman, Rawlings, de heer Marín (Commissie), de leden Tomlinson, Mcintosh
337
344
6. Vrije voorlichting in de LidStaten Abor tus Mondelinge vragen (doe Β3204/90), van mevrouw Vayssade, (doe B3284/90) van mevrouw Lehideux De leden Chanterie, Van Dijk, Chanterie, Van Dijk, RandzioPlath, Fitzgerald, Chan terie, Van Dijk, Martinez, mevrouw Papan dreou (Commissie), de leden OomenRuij ten, Crawley, mevrouw Papandreou, de le den Van Hemeldonck, Cooney, Cox, Van Dijk, Ceci, Fitzgerald, Martinez, Crawley, Cox, Desmond, OomenRuijten, Van He meldonck, Banotti, Chanterie, Van Dijk, Colino Salamanca, Ceci, Martinez, Vohrer, Van Putten
351
4. ACPEEG De leden Tindemans, Belo, de heer Marin (Commissie)
342
5. Landbouw en milieu (voortzetting) De heer Collins, de heer MacSharry (Com missie), de leden Colino Salamanca, Ver
VOORZITTER: MEVROUW PERY
7. Braaklegging Vergoedingspercentages Verslag (doe A224/90) van de heer Vohrer deleden Colino Salamanca, Ceci, Vohrer .. 8. Onderbreking van de zitting
358 359
Zijn er opmerkingen?
On dervoorzitter (De vergadering wordt te 9.00 uur geopend) 1. Goedkeuring van de notulen De Voorzitte r. De notulen van de vergadering van gisteren zijn rondgedeeld.
De heer Bocklet (PPE). (DE) Mevrouw de Voorzit ter, in verband met de notulen moge ik opmerken dat ik het Volledig verslag pas sinds gisteren voor mij heb. Het lezen ervan noopt mij tot een persoonlijke verkla ring. In dat document word ik persoonlijk aangevallen door de heer Neubauer van de republikeinen, en krijgt ook mijn medestander, de Beierse minister van Bin nenlandse Zaken, Dr. Stoiber, een veeg uit de pan.
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/335
Bocklet
Hem wordt voor de voeten gegooid de ondervoorzitter van de Europese Rechtse Fractie met gevangenneming te hebben bedreigd, en in verband met deze bewering wordt gewaagd van de oude bruine barbarij in het Parlement. Ik moet mij daarvan met klem distantiëren en verklaren dat dergelijke woorden nooit zijn uitgesproken, doch dat de Beierse minister van Binnenlandse Zaken het heeft gehad over politieke aansprakelijkheid, dat wil zeggen dat hij de heer Schönhuber erop heeft geattendeerd dat hij voor zijn handelingen verantwoordelijk wordt gesteld. De heer Schönhuber (DR). - (DE) Dat is een staaltje van christelijk-sociale huichelarij. Laat ik het onverbloemd zeggen: in de Süddeutsche Zeitung stond niets van politieke aansprakelijkheid, maar woordelijk „in politieke hechtenis nemen". Er zijn twee mogelijkheden: of de Süddeutsche Zeitung heeft gelogen, of die mijnheer aan de overkant heeft gelogen. De heer Taradash (V). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik heb gisteren een motie van orde ingediend, toen de heer Martin voorzat, maar mijn naam komt in de notulen niet voor. Ik wilde erop wijzen - en doe het nu nog eens - dat de Groene Fractie geen aandacht krijgt van de Voorzitter, en naar mij lijkt al helemaal niet van de ambtenaren. Gisteren heeft de heer Langer, medevoorzitter van de fractie, een minuut of tien geprobeerd het woord te krijgen voor een motie van orde, en ook de heer Tazdait heeft dat ongeveer 15 minuten willen doen. Ze kregen het woord niet, want we werden kennelijk over het hoofd gezien. Nu is het recht dat het voorzitterschap zich toeeigent om de Groene fractie niet te zien niet bevorderlijk voor de betrekkingen en voor de verdraagzaamheid die in dit Parlement is vereist. Ik zou de ambtenaren - let wel, de ambtenaren - van dit Parlement en zijn Voorzitter willen vragen zich rekenschap te geven van het feit dat onze fractie met alle rechten van dien deel uitmaakt van dit Parlement, en derhalve aanspraak maakt op de verzekering dat haar rechten net als die van de overige fracties worden geëerbiedigd. (Applaus) De heer Kellett-Bowman (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, als lid van dit Parlement verzoek ik om bescherming van het voorzitterschap. Alle 518 van ons zijn door onze Lid-Staten volgens een correct democratische procedure gekozen verklaard. Wij organiseren ons in fracties, maar het Parlement heeft commissies samengesteld die het bestaan van sommige fracties niet erkennen. Ik acht dat een ontkenning van democratie. Ik vind dat het Parlement zich behoort te schamen en da de fractieleiders zich hebben te schamen voor dergelijke regelingen. Zo wordt democratie ondermijnd.
De heer Bettini (V). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement en met name op artikel 129. Ik betreur het dat onze voorzitter Baron Crespo op verzoek van de Commissie verzoekschriften ingevolge een verbintenis van de Commissie de Italiaanse autoriteiten een telex heeft gestuurd met verzoek om de werkzaamheden aan de autostrada dei trafori op te schorten zolang de veiligheid niet is verzekerd van de 250 mensen die zich in levensgevaar bevinden door verzakking van een dorpje als gevolg van het onjuist tracé van een tunnel. De Commissie, die 14 februari, dus eergisteren, in Italië had moeten zijn en de Commissie verzoekschriften 19 en 20 februari verslag zou uitbrengen, heeft onverwachts haar opdracht geannuleerd, voor zowel de Voorzitter als het Parlement een belediging en een blamage. Daarom heb ik verzocht om onmiddellijke bijeenroeping van het Bureau voor een regeling van deze kwestie, mede gelet op de forse druk uit Italië. Er zij bovendien op gewezen dat deze snelweg met Europese middelen wordt gefinancierd en ten onrechte „ecologische autostrada" wordt genoemd. Ik verzoek de Commissie om vermelding van de juiste redenen voor annulering van deze opdracht, en de Commissie verzoekschriften na te gaan of het nu wenselijk is om overeenkomstig artikel 129, lid 2, van het Reglement een aantal afgevaardigden daarheen te sturen om de stand van zaken op te nemen. Een tenslotte verzoek ik u het Parlement op de hoogte te stellen van de genomen maatregelen en van het antwoord van de Commissie, en wel ten spoedigste, gelet op de weersomstandigheden en de voortdurende rampen waarmee de natuur ons al teistert. Doet de mens daar nu ook al aan mee, met gelden die dit Parlement en de Gemeenschap beschikbaar stellen, dan vrees ik dat de ellende helemaal uit de hand loopt. De Voorzitter. - Waarde collega, heb ik de strekking van uw opmerking goed begrepen, dan is de parlementaire commissie van opvatting veranderd. Lees in artikel 129, lid 2, dan kan de bevoegde commissie al dan geen hoorzittingen toestaan of organiseren. Voorzover ik weet valt dat niet onder verantwoordelijkheid van het Bureau, omdat het de commissie is die van mening is veranderd. U kunt de kwestie dus niet hier te berde brengen. Dat zult u in uw eigen commissie moeten doen. De heer Bettini (V). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, de Voorzitter van dit Parlement, de heer Baron Crespo, heeft een telex verzonden, waarvan ik een afschrift voor mij heb en waarin hij zegt: „Excellentie, in de vergadering van 22 en 23 januari heeft de Commissie verzoekschriften het verzoekschrift over de bouw van de Tunnelautosnelweg bij Vergante, aan het Lago Maggiore behandeld. De Commissie werd medegedeeld dat genoemde werkzaamheden, die werden onderbroken, in februari worden hervat". Ik meen dat het de Voorzitter is die in die zin heeft gereageerd.
Nr. 3-386/336
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
De heer Cox (LDR). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik verwijs naar bladzijde 16 van de notulen en het verzoek om de dames Daly en Ewing om stemming over de resolutie over natuurrampen. De notulen vermelden dat niet, evenmin als het feit dat vele landen hun standpunt deelden en het voorzitterschap erop wezen dat een overeenkomst was bereikt dat op zijn allerminst de resoluties over natuurrampen in stemming worden gebracht.
Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik moet zeggen dat de notulen helemaal niet weerspiegelen wat ik gisteren van de Voorzitter heb gevraagd. Ik heb niet verzocht om terugverwijzing van het verslag-Happart naar de commissie. Ik heb een heel andere vraag gesteld, waarop de Voorzitter een antwoord heeft toegezegd. Ik wacht op dat antwoord en verzoek om herstel in de notulen van de exacte formulering van de vraag.
In dit verband, mevrouw de Voorzitter, moge ik erop wijzen dat nu voor de tweede maande in successie de leden wordt belet kwesties die voor hun kiezers van groot belang zijn hier aan de orde te stellen. We zagen kans resoluties voor verschillende delen van de wereld te bespreken, maar wederom niet voor een behandeling van de problemen die de mensen bezighouden die ons in dit Parlement hebben gekozen. Ik verzoek het voorzitterschap erop toe te zien dat in de toekomst meer gelegenheid voor discussie wordt geboden wanneer de agenda voor donderdag wordt behandeld dan de afgelopen twee maanden het geval is geweest, waarin met geen woord werd gerept over het menselijk leed dat in onze Gemeenschap door natuurrampen is veroorzaakt.
De Voorzitter. - Wij nemen uw verklaring ter kennis.
(Applaus van rechts) De heer Martin (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in antwoord op de bewering van de heer Cox verwijs ik naar bladzijde 21 van de notulen, waar staat dat ik tegen het einde van de vergadering verklaarde bereid te zijn de Voorzitter te verzoeken om de door de heer Cox bedoelde resoluties aan de betrokken landen te doen toekomen. Ik meen van het kabinet van de voorzitter te hebben begrepen dat hij daarmee akkoord ging zodat deze landen op de hoogte worden gebracht van wat dit Parlement bezighoudt. De heer Tomlinson (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, over de werkzaamheden van vandaag. (Interrupties) De Begrotingscommissie heeft het Parlement vanochtend twee verslagen voorgelegd. In beide gevallen heeft zij zich veel moeite getroost om aan de haast van de Commissie tegemoet te komen. In beide gevallen zijn daar fundamentele kwesties van begrotingsbeleid mee gemoeid die de rechten van het Parlement raken. Ik erken het collegiale karakter van de Commissie, maar ik stel dit aan de orde omdat ik het niet juist acht dat willekeurig welk lid van de Commissie ons hier komt antwoorden over fundamentele aspecten van onze begrotingsbevoegdheden. In dit stadium verzoek ik om aanwezigheid van een voor begrotingszaken verantwoordelijk lid, die fundamentele vragen kan beantwoorden, anders zullen we dringend behandeling weigeren van zaken die voor de vooruitgang nodig zijn. Staan wij urgentieprocedure toe en worden onze begrotingsbevoegdheden dan ondergraven, dan is dat geen basis waarop we in de toekomst kunnen samenwerken.
De heer Lane (RDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, bladzijde 7 van de notulen geeft niet exact weer wat ik heb gezegd. Ik zou het secretariaat willen verzoeken in het Volledig verslag na te gaan wat ik werkelijk heb gezegd. In de notulen wordt de bezorgdheid die ik gisteren in het debat tot uiting heb gebracht niet weerspiegeld. (Het Parlement keurt de notulen goed) ( ' ) 2. Stemming Gezamenlijke resolutieC2) over de communautaire onderwijs- en beroepsopleidingsprogramma's: aangenomen * * * Samenstelling van de tijdelijke commissie „Duitse hereniging" De heer Duverger (GUE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, wij interpreteren het Reglement volgens de verdeling-D'Hondt, die grote fractie bevoordeelt. Dat is meestal nuttig en natuurlijk en probleemloos, want het vergemakkelijkt de werking van onze vergadering. Enige maanden geleden hebben wij de toepassing van de methode-D'Hondt buiten werking gesteld voor benoeming van delegatieleiders, omdat de meerderheid van het Parlement beter moest worden vertegenwoordigd, en dat was gerechtvaardigd. Maar ik vind het persoonlijk ook nodig vandaag de D'Hondt-regeling (!) Aanwijzing commissies - Van de Raad ontvangen verdragsteksten - Bekendmaking van gemeenschappelijke standpunten van de Raad - Procedure zonder verslag, zie Notulen. (2) Ingediend door mevrouw Fontaine, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, mevrouw Larive, namens de Liberale en Democratische Fractie, de heer Killilea, namens de Fractie van verenigde Europese democraten, mevrouw Dührkop Dührkop, namens de Socialistische Fractie, Sir Jack Stewart Clark, namens de Europese Democratische Fractie, de heer Vecchi, namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, de heer Carvalhas, namens de Fractie Linkse Coalitie, de heer Vandemeulebroucke, namens de Regenboogfractie, ter vervanging van van de ontwerp-resoluties doc. B3-292/90, doe. B3-293/90, doe. B3-294/90, doc. B3-297/90, doe. B3-299/90, doe. B3-307/90en doe. B3-308/90.
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/337
Duverger
uit te schakelen opdat commissies en comités ad hoc, net als de vaste commissies, alle fracties van dit Parlement weerspiegelen, zelfs als sommige daarvan ons in vele opzichten ergerlijk voorkomen. Het lijkt mij onaanvaardbaar dat welke fractie dan ook niet zou zijn vertegenwoordigd in een commissie ad hoc over Duitse hereniging, want een dergelijke commissie behoort een democratische weerspiegeling van ons hele Parlement te zijn. Daarom zal ik mij persoonlijk moeten onthouden bij de stemming over de samenstelling zoals die ons wordt voorgesteld. De heer Le Pen (DR). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega's, het is zonneklaar dat ons Parlement zich niet op zijn gemak voelt ten aanzien van de manier waarop de leden van de commissie Duitse hereniging werden benoemd. Ik geloof dat het Parlement daar een misstap heeft begaan die herstel behoeft. De mogelijkheid daartoe wordt nu geboden als het bereid is van de lijst van grote partijen een aantal kandidaten afte voeren en in hun plaats vertegenwoordigers te benoemen van fractie die tot nu toe niet werden overwogen. Tenminste één per fractie. Maar ik wil erop wijzen dat krachtens de artikelen 110, lid 2, en 97, deze stemming geheim moet zijn, dat wil zeggen met stembriefjes, en ik acht het niet waarschijnlijk dat we vanochtend en die stemming kunnen houden, en de agenda afwerken. Zou het dan ook niet verstandig zijn deze verkiezing uit te stellen tot de volgende vergaderperiode, met dien verstande dat dan de tijd ook de geestelijke vaders tot inkeer zal hebben gebracht van een handelswijze die, daarvan ben ik overtuigd, diep in hun hart het overgrote merendeel van de leden afkeuren. (Applaus van de Technische Fractie Europees Rechts) (De samenstelling van de tijdelijke commissie wordt goedgekeurd) 3. Levering van landbouwprodukten aan Roemenië en Polen - Gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1 voor het begrotingsjaar 1990 De Voorzitter. - Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de verslagen van de heer Tomlinson, namens de Begrotingscommissie, over -
de voorstellen van de Commissie aan de Raad voor twee verordeningen betreffende een noodmaatregel voor de levering van bepaalde landbouwprodukten aan Roemenië en Polen (COM(90) 30 def. doc. C3-35/90) (doc. A3-32/90);
-
het ontwerp van gewijzigde en aanvullende begroting nr. 1 voor het begrotingsjaar 1990 (doc. C3-43/ 90)(doc. A3-34/90).
De heer Tomlinson (S), rapporteur. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, mag ik allereerst herhalen wat ik al eerder heb gezegd en begin deze week uitdrukkelijk onder de aandacht van de Commissie heb gebracht. Ik zeg dit met alle respect voor de individuele commissarissen die hier aanwezig zijn. Natuurlijk waarderen wij het feit dat zij zich in ons midden bevinden. Maar ik wees er begin deze week op dat de Begrotingscommissie van dit Parlement was uitgenodigd maatregelen te nemen die uit een oogpunt van procedure ongerijmd zijn. Daarom ben ik teleurgesteld dat, nadat dit Parlement zich heeft uitgesloofd om de zaken voor de Commissie te vergemakkelijken, die ons in deze allesbehalve netjes heeft behandeld, die de Raad voorkennis inzake bepaalde voorstellen heeft toegespeeld en die de Raad tot besluitvorming heeft laten komen alvorens ons te hebben geraadpleegd, dat die Commissie er niet voor heeft gezorgd dat zij hier door de echte begrotingscommissaris wordt vertegenwoordigd. Ik merk dit alleen op en laat het er verder bij. Wat het eerste van de twee verslagen betreft, namelijk dat over de voorstellen van de Commissie aan de Raad betreffende de levering van bepaalde landbouwprodukten aan Roemenië en Polen, erkent de Begrotingscommissie onmiddellijk de noodzaak van urgente behandeling. Zoals ik echter heb gezegd kunnen wij de hier gevolgde procedure niet anders dan als schandalig bestempelen. Men heeft ons namelijk uitgenodigd onze goedkeuring te hechten aan beslissingen die al zijn genomen. Dat was misschien begrijpelijk met betrekking tot de eerste tranche voedselhulp aan Polen, maar in dit geval is het niet begrijpelijk en ook niet aanvaardbaar. De Commissie gaf richtsnoeren inzake extra voedselhulp voor Oost-Europa na de informele bijeenkomst van de raad van ministers van Algemene Zaken in Dublin op 20 januari, maar dat document kwam pas ter beschikking van het Parlement tegen het midden van de daarop volgende week en toen had de Landbouwraad er al een beslissing over genomen. Voor een voldongen feit worden geplaatst bij een besluit dat de raad van ministers van Landbouw inmiddels al heeft genomen is onaanvaardbaar. Wij menen dat er een zeer uitgebreide discussie had moeten zijn en de door Commissie en Raad gevolgde procedures hebben die discussie voor ons heel moeilijk gemaakt. De voorstellen inzake financieringsmechanismen die ons zijn aangeboden, bevatten enkele hoogst merkwaardige voorzieningen waarvan wij de legitimiteit betwijfelen en die wij beslist niet aanvaarden. Wij geloven dat een dergelijke discussie met name noodzakelijk is met het oog op de voorgestelde voorfinancieringsregeling voor voedselhulp, die tijdelijk wordt ondergebracht in het EOGFL, afdeling Garantie, van de begroting, en het voorstel van de Commissie in de algemene richtsnoeren dat, na een herziening van de financiële vooruitzichten - iets waarover de Commissie nog niet eens een voorstel heeft gedaan -, de financieringsregeling voor voedselhulp op een of andere manier van haar tijdelijke positie in het
Nr. 3-386/338
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Tomlinson EOGFL-Garantie kan worden overgebracht naar titel 9 van de begroting. Die poging om vooruit te lopen op zowel de aard als de structuur van de financiële vooruitzichten en tegelijkertijd voortijdig te komen de vereiste aanvullende en gewijzigde begroting is iets waarvan wij de Raad moeten vertellen dat het niet wordt, niet kan worden en niet zal worden getolereerd door dit Parlement. Men probeert opzettelijk en bewust de begrotingsbevoegdheid van het Parlement te ondermijnen. Hoewel wij dus krachtige pogingen ondernemen om de spoedbehandeling te bevorderen dan Raad en Commissie wat ons betreft hebben gedaan, hoewel wij ons bereid hebben getoond tot samenwerking en medewerking, moeten wij hier heel duidelijke bedenkingen laten horen. Daarom legt de Begrotingscommissie het Parlement zes amendementen voor. Amendement nr. 1 op elk van de twee voorstellen schrapt de verwijzing naar de artikelen 43 en 235 van het Verdrag. Dat is omdat wij dit soort achterdeurmechanisme om te beknibbelen op onze begrotingsrechten voor de toekomst niet zullen toestaan. Ons amendement nr. 2 op elk van de voorstellen schrapt het hele verhaal van de Commissie: „overwegende dat de kosten van de maatregel uiteindelijk moeten worden bestreden uit de kredieten voor samenwerking met derde landen". Wij zullen en kunnen de Commissie niet toestaan te proberen af te dingen op onze budgettaire rechten inzake een toekomstige aanvullende en gewijzigde begroting. Wij moeten er dus op aandringen dat dit wordt geschrapt. Ten derde een amendement op elk van de twee voorstellen. Wanneer wordt gesteld dat de Commissie verantwoordelijk hoort te zijn voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige maatregelen, moeten wij erop wijzen dat wij bij het zeer substantiële volume aan voedselhulp dat thans bestaat moeten worden geïnformeerd over wat er gebeurt met de tegenwaardefondsen. Bij de kolossale injecties aan voedselhulp die terecht aan sommige van de Oosteuropese landen worden toegediend, is het voor dit Parlement onaanvaardbaar te worden uitgesloten van ook maar enige medezeggenschap over de wijze waarop de opbrengst wordt besteed. Met deze zes amendementen en onze kritiek op de Commissie om de procedurele manier waarop zij het Parlement heeft behandeld, zullen wij dus onze verantwoordelijkheid aanvaarden. Maar ik moet opnieuw waarschuwen dat, indien de Commissie ons op dit soort neerbuigende manier behandelt, zulks weinig goeds voorspelt voor onze toekomstige betrekkingen. Het tweede verslag, mevrouw de Voorzitter, betreft aanvullende en gewijzigde begroting nr. 1. Mijn verslag bevat geen enkele toelichting. Ik vraag het Parlement hiervoor opnieuw om excuus, maar het is het resultaat van de manier waarop wij zijn behandeld. De Begrotingscommissie kwam maandagavond bijeen in de verwachting te maken te krijgen met de aanvullende en gewijzigde begroting van de Raad, maar deze
slaagde erin zich zodanig in de nesten te werken dat hij ons de begroting niet kon toezenden en wij moesten dus op dinsdagavond opnieuw vergaderen. Dit is een verdere indicatie van de bereidheid van dit Parlement om urgente kwesties met spoed te behandelen. Wij hebben toegestemd in de opstelling van een aanvullende en gewijzigde begroting. Het is echter een begroting die, zoals de leden weten, wijziging brengt in het commentaar op het voorstel in de oorspronkelijke begroting 1990 om de EIB-leningen voor Polen en Hongarije af te sluiten en de communautaire begroting om die leningen te garanderen. Het betekent echter ook amendering van de aanvullende begroting te gebruiken voor wat de financiële hulp op middellange termijn aan Hongarije betreft. Er is één groot probleem dat ons verontrust bij de aanvullende en gewijzigde begroting en daarover gaat paragraaf 2 van onze ontwerp-resolutie. Paragraaf 2 stelt uitdrukkelijk dat, indien de Commissie verplicht is een beroep te doen op de communautaire garantie, er geen kredietoverdrachten mogen plaatsvinden zonder de goedkeuring van het Parlement. In het voorstel en in de aanvullende begroting wordt gesteld dat het bij een beroep op de garanties aan de Commissie wordt overgelaten dit te dekken door overdracht en hergebruik van kredieten. Normalerwijze zal de Commissie zich tot de begrotingsautoriteit moeten wenden indien zij overdrachten wenst door te voeren tussen de hoofdstukken. Er is echter één belangrijk zwak punt en daarom moeten wij erop aandringen dat de Commissie accepteert wat wij in paragraaf 2 zeggen. Dat belangrijke zwakke punt is dat de Commissie gerechtigd is overdrachten uit te voeren binnen de hoofdstukken en onder geen enkele omstandigheid kan de Begrotingscommissie het Parlement aanbevelen dat wij de Commissie de vrijheid geven om overdachten uit te voeren binnen titel 9 van de begroting, indien een beroep wordt gedaan op de communautaire garantie, zonder zich te wenden tot de begrotingsautoriteit. Mevrouw de Voorzitter, u zult zich zelf herinneren hoe hard wij met zowel de Commissie als de Raad hebben moeten vechten om artikel nr. 996 van de begroting geamendeerd te krijgen in verband met de hulp voor Polen en Hongarije. Wij werden hier in het Parlement met smaad en minachting behandeld omdat wij 300000 ecu voorstelden in plaats van 200000 ecu. Na dat gevecht is het onvoorstelbaar dat wij de Commissie gaan toestaan overdrachten uit te voeren vanuit lijn 996 zonder voor goedkeuring terug te keren in deze commissie. Daarom beveel ik het verslag van de Begrotingscommissie voor uw goedkeuring aan en ik insisteer dat wij heel, maar dan ook heel expliciet van de Commissie moeten horen dat zij het in paragraaf 2 van de ontwerp-resolutie uiteengezette standpunt met zovele woorden aanvaardt. Met deze paar opmerkingen roep ik u op de beide verslagen goed te keuren. De heer Cano Pinto (S), rapporteur voor advies van de Commissie exteme economische betrekkingen. - (ES) Mevrouw de Voorzitter, uit naam van de Commissie
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/339
Cano Pinto
externe economische betrekkingen wil ik te kennen geven dat ik het volstrekt eens ben met hetgeen de heer Tomlinson namens de Begrotingscommissie naar voren gebracht heeft. De Commissie externe economische betrekkingen voelt het als een plicht en een noodzaak om een mondeling oordeel te geven over deze twee verordeningen betreffende een noodmaatregel voor voedselleveranties aan Roemenië en Polen. De Commissie en de Raad hebben ons wederom voor het volgende dilemma geplaatst: wij stemmen in met deze voedselhulp, maar als wij deze om puur formele en procedurele redenen verwerpen, geven wij blijk van een onmenselijke inborst. Het zou er immers op lijken dat wij weigeren hulp te verstrekken aan twee landen die deze dringend nodig hebben. De helft van de hulp aan Roemenië zal gefinancierd worden door het EOGFL, afdeling garantie en daarom is het Parlement niet geraadpleegd over het betreffende voorstel voor een verordening. Het overleg met het Parlement heeft betrekking op de andere helft van de steun aan Roemenië en de totale steun aan Polen. Deze vormen van steun zullen worden voorgefinancierd door het EOGFL, afdeling garantie maar ze zullen later in een herziene en aanvullende begroting op de nog op te stellen begroting van 1990 worden opgenomen. En wederom - het wordt onderhand een gewoonte als we ons uitspreken voor hulpverlening aan Oostbloklanden - wordt het Parlement geconfronteerd met een urgentiebeleid dat stoelt op voldongen feiten. Het Parlement wordt systematisch een serieus oordeel over dit onderwerp onthouden en dit is des te ernstiger naarmate het Parlement direct in zijn hoedanigheid als begrotingsautoriteit in het geding is. De amendementen die ingediend zijn door de Begrotingscommissie trachten te voorkomen dat men het Parlement blijft negeren bij de tenuitvoerlegging van de hulp en herinneren tevens aan de bevoegdheden van het Parlement bij de opstelling van de begroting. Zij verdienen derhalve alle steun van onze Commissie externe economische betrekkingen. Er zijn nog twee punten die betrekking hebben op de inhoud en de wijze van hulpverlening, waar mijns inziens de nadruk op gelegd moet worden. In de richtsnoeren die de Commissie aan de officieuze bijeenkomst van de Raad van Dublin op 20 januari aanbood, stond dat de hulp aan Polen opgeschort zou kunnen worden zodra de interne markt tekenen vertoonde dat deze zichzelf zou kunnen voorzien. Bij de hulp aan Roemenië werd nader verklaard dat men met de Roemeense autoriteiten overeengekomen was dat deze hulp tegen marktprijzen verkocht zou worden en dat de opbrengst van de verkoop op een speciale rekening gestort zou worden. Geen van deze onderwerpen is expliciet opgenomen in de voorstellen voor een verordening. Daarom zou ik informatie hierover van de Commissie willen ontvangen. De Commissie externe economische betrekkingen zou ook informatie willen ontvangen - deze vragen zijn immers uit haar midden gerezen - van de Commissie over welke controle haar ter beschikking staat om te kunnen garanderen dat de producten van
deze hulp niet geherexporteerd worden. En, op de tweede plaats, hoe kan de Commissie, voor zover mogelijk, garanderen dat het voedsel zich in goede staat bevindt. Tot slot, wat betreft het storten van de opbrengst van de verkoop van voedselhulp in een compensatiefonds, is daar geen enkele verwijzing van terug te vinden in de voorstellen voor een verordening, terwijl die verwijzing wel terug te vinden is in de amendementen die door de Begrotingscommissie ingediend zijn en die, naar ik hoop, door de Commissie goedgekeurd worden en aan de goed te keuren slottekst toegevoegd zullen worden. Kortom, de Commissie externe economische betrekkingen schaart zich wellicht voor de laatste maal - achter deze nieuwe voorstellen voor voedselhulp. Echter wel met duidelijke en absolute bedenkingen tegen de gevolgde procedure, in de hoop dat deze in de toekomst niet herhaald zal worden. De heer Elliott (S). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb eens nagedacht over wat wij onlangs hebben gedaan in verband met de benoeming van de tijdelijke commissie voor de hereniging van Duitsland. Wij hielden een geheime stemming, door u georganiseerd op basis van een serie amendementen. Ik herinner mij niet dat wij ooit hebben gestemd over het eigenlijke grondbeginsel van de benoeming van individuele leden van de commissie. Kunt u mij uitleggen hoe dit moest worden aangepakt? Heb ik gelijk wanneer ik denk dat wij hadden moeten stemmen over het beginsel? De Voorzitter. - Ja, waarde collega, die stemming heeft inderdaad gisteravond plaatsgehad. De heer Colom i Naval (S). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, de Socialistische Fractie steunt de woorden en de voorstellen van de heer Tomlinson volkomen. Men heeft van de gevoeligheid van het Parlement, als wettige vertegenwoordiger van de burgers van de Gemeenschap, misbruik willen maken door via de weg van de urgentie en zonder bedenktijd beslissingen, die door de Commissie genomen zijn, goed te laten keuren. Of door de Raad, want ik heb het vermoeden dat de Commissie meer dan eens dwang uitgeoefend heeft bij de Raad. Beslissingen die de voorrechten en bevoegdheden van het Parlement op het gebied van de begroting, zijn rechten bij de begrotingsprocedure en zijn keuzemogelijkheden tot herziening van financiële vooruitzichten in gevaar brachten, toen men ons afgelopen maandag om stemmen vroeg die verband hielden met beslissingen die nog door de Raad genomen moesten worden. Geachte afgevaardigden, al deze procedures zijn absoluut onaanvaardbaar en wij weigeren hiermee precedenten te scheppen. Ik dank alle leden van de Begrotingscommissie, afgevaardigden, ambtenaren en medewerkers die met hun inzet en zelfs extra vergaderingen gedurende deze week het Parlement in staat gesteld hebben om vandaag, vrijdag, een weloverwogen en bevredigend antwoord te geven op de toestand in Oost-Europa. Wij vinden dat het dubbele voorstel dat de heer Tomiin-
Nr. 3-386/340
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Colom i Naval son indient, aan minimale voorwaarden van waardigheid voor dit Parlement beantwoordt, ook al was er sprake van overhaaste spoed. Vanwege dit alles stelt de Socialistische Fractie voor, zowel de ontwerp-resolutie van de heer Tomlinson alsook alle concrete amendementen op de tekst goed te keuren. De heer Christodoulou (PPE). - (GR) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Volkspartij is het volledig eens met hetgeen rapporteur Tomlinson heeft gezegd en vooral met zijn opmerkingen over de onorthodoxe procedure die is gevolgd. Ik wil erop wijzen dat we het als Europees Parlement nu wel beu zijn dat men ons achteraf komt vertellen dat we bij de vaststelling van de vooruitzichten groot gelijk hadden. Als ons oorspronkelijke voorstel om op het stuk van de voedselhulp een aantal hoofdstukken aan elkaar te koppelen was aanvaard, dan zou er nu geen enkele reden zijn voor de onorthodoxe beraadslagingen waarnaar is verwezen en zou er evenmin reden zijn om de Commissie ervan te beschuldigen dat de door haar gevolgde procedures ondoorzichtig zijn. We hebben ons voorstel zowat eenjaar geleden gedaan, maar het is jammer genoeg verworpen. Als men het had aanvaard, dan had alles heel correct kunnen verlopen. Met het inhoudelijke aspect van deze twee verordeningen zijn we het natuurlijk allemaal volledig eens, zoals overigens al is gezegd. Wij hadden gevraagd de steunbedragen bij de behandeling van de begroting voor dit jaar te verhogen, wat de Commissie en de Raad echter als een onvergeeflijke zonde beschouwden. Nu hernieuwen wij ons verzoek om de kredieten te verhogen. Indien men echter in de plaats van de heel beperkte en onbeduidende verhogingen ten bedrage van 100 miljoen ecu had uitgetrokken wat we aanvankelijk hadden gevraagd, dan had dat eventueel kunnen volstaan. Het Parlement zal volgens mij vooral heel duidelijk moeten stellen dat zijn goedkeuring is vereist voor elke wijziging van zijn prioriteiten die de Commissie in het kader van de te volgen procedure zal voorstellen. Als de Commissie die behoeften dus met kredieten uit een ander hoofdstuk wil dekken, zal ze ook de goedkeuring van het Parlement moeten vragen. Over onze prioriteiten bestaat immers niet de minste twijfel. Ik denk overigens niet dat iemand hier ooit zou willen dat kredieten die voor de versterking van de economische samenhang binnen de Gemeenschap dienen voor een ander doel worden opgenomen, al is het nog zo'n goed doel. Voor de financiering daarvan moeten nieuwe hoofdstukken en nieuwe kredieten worden aangewend, en het is precies in verband daarmee, mevrouw de Voorzitter, dat we niet aan de bekende geschiedenis van de vooruitzichten op lange termijn kunnen voorbijgaan. Sta me toe het volgende te onderstrepen. Als er - zoals we langs officieuze weg vernemen - van de kant van de Commissie en eventueel ook van de Raad aanwijzingen blijven komen dat het vraagstuk van de vooruitzichten op lange termijn kleingeestig zal worden benaderd en dat daarbij helemaal geen rekening zal worden gehouden met de inhe-
rente dynamiek die momenteel in Europa en in de hele wereld tot ontplooiing komt, dan zal dat tot een hele reeks problemen leiden en zullen zowel de Commissie als de Ministerraad zich ten aanzien van de Europese volkeren moeten verantwoorden, omdat ze niet weten hoe zede zaken correct moeten aanpakken. We horen vertellen dat de goedkeuringsprocedure en de formulering van de voorstellen inzake de financiële vooruitzichten van de Gemeenschap op lange termijn met zo'n logge bureaucratie gepaard zullen gaan, dat de Gemeenschap onmogelijk zal kunnen voorzien in de permanente behoeften, de onverwachte behoeften en de behoeften die een direct optreden vereisen. Ik wil dan ook van deze gelegenheid gebruik maken om de twee andere instellingen ervoor te waarschuwen dat het Europees Parlement - in elk geval toch de Europese Volkspartij, maar ik denk dat de andere fracties het met ons eens zijn - zich als tweede instantie van de begrotingsautoriteit heel rigoureus zal opstellen en wat zijn besluiten betreft minder inschikkelijk zal zijn en minder snel te werk zal gaan dan deze week het geval is geweest, als het vaststelt dat het beleid dat op het stuk van de vooruitzichten op lange termijn wordt gevoerd en de voorstellen die door de Commissie en de Ministerraad ter zake worden gedaan niet op correcte wijze en in een geest van ruimdenkendheid die politiek ook echt aanvaardbaar is - kunnen beantwoorden aan de financiële behoeften van de Gemeenschap in het kader van de evolutie die we allemaal meemaken. Dat waren mijn opmerkingen, mevrouw de Voorzitter. Om te besluiten wil ik nog zeggen dat de Europese Volkspartij de voorstellen van de rapporteur en de desbetreffende amendementen ten volle onderschrijft. De heer Kellett-Bowman (ED). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Europese democraten sluiten zich aan bij de andere fracties in hun steunbetuiging aan de twee ontwerp-resoluties van de heer Tomlinson, maar ook in hun protest tegen de Commissie en de Raad op het stuk van de procedure. Niemand van dit Parlement is tegen hulp aan OostEuropa en geen enkele instelling van de Gemeenschap wenst ook maar enigermate te worden beschouwd als een obstakel voor het verloop van dit proces. De Begrotingscommissie heeft zich uitgesloofd om samen te werken en er is dus absoluut geen vertraging opgetreden in de procedure. Maar de Raad en de Commissie proberen het Parlement in een ja-knikkersrol te manoeuvreren en dit is onaanvaardbaar. Ik moet de heer Tomlinson steunen in zijn protest tegen het weerzinwekkende gedrag van Raad en Commissie. Wat betreft de garantie voor de leningen moet ik het Parlement vertellen dat van de week commissaris Schmidhuber de Begrotingscommissie heeft gezegd dat er geen vaste voorziening was getroffen ten aanzien van de lijnen die het geld zouden moeten verschaffen, mocht er een beroep worden gedaan op de garanties die wij verstrekken. Na enige aandrang zei
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Nr. 3-386/341
Kellett-Bowman
hij dat er de gebruikelijke consultatie zou plaatshebben, maar ik heb nooit iemand zo snel in zijn schulp zien kruipen als de heer Schmidhuber toen hem in de Begrotingscommissie deze directe vraag werd gesteld. Dit is volstrekt onaanvaardbaar. Het Parlement en de Begrotingscommissie willen bij de procedure helpen, maar dat wordt door de manipulaties van zowel Commissie als Raad buitengewoon moeilijk gemaakt. Ik hoop dat er met de protesten, die van alle fracties komen, rekening zal worden gehouden. VOORZITTER: DE HEER ALBER On dervoorzitter Mevrouw Rawlings (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik erken dat de leningen en garanties waartoe in de Aanvullende en gewijzigde begroting nr. 1 voor 1990 is besloten, belangrijk zijn. Vindt u echter niet dat de Begrotingscommissie en het Bureau in uitgebreide samenstelling tamelijk uitgekookt zijn door ons zo plotseling te confronteren met een termijn van 12 uur gisteren, waardoor wij nog slechts een paar uur hadden om amendementen in te dienen? De Commissie jeugd, cultuur, onderwijs, media en sport hoopte een verzoek in te lassen tot financiering van culturele centra van de Europese Gemeenschap in Oost- en Middeneuropese hoofdsteden. Wij erkennen allen dat nauwere culturele banden thans van zo'n vitaal belang zijn. Ik hoop dat de commissaris luistert en dat het volgende voorontwerp van aanvullende begroting dat wij binnen de komende paar maanden verwachten, ook dit voorstel zal omvatten. De heer Marin, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor zover het in mijn vermogen ligt wil ik proberen een antwoord te geven op de diverse betogen naar aanleiding van deze twee kwesties. In de eerste plaats wat betreft het voorstel tot noodhulp voor de levering van bepaalde landbouwprodukten aan Roemenië en Polen, waarbij de verschillende sprekers hun ongenoegen geuit hebben over de gevolgde procedure en in het bijzonder over de rol die de Commissie daarbij gespeeld heeft.
noodhulp gaat. In de tweede plaats gaat het om een beslissing die men slecht kan voorzien. Het zijn rampen, politieke problemen en helaas soms oorlogen, lokale en regionale conflicten, evenals fundamentele politieke veranderingen, die voedselhulp noodzakelijk maken. Daardoor is die hulp niet te voorzien. Er is een derde element dat de heer Cano Pinto in twijfel trok en dat niet alleen in Oost-Europa voorkomt maar ook in alle ACS-landen, in Latijns Amerika en daar waar de Gemeenschap als grootste donatrice van voedselhulp optreedt. Het gaat om beslissingen die meestal onder zeer moeilijke omstandigheden uitgevoerd moeten worden, dat wil zeggen, gebrek aan betrouwbare gesprekspartners, omstandigheden die het de Gemeenschap moeilijk maakt controle uit te oefenen, ook al proberen wij alles zo goed mogelijk te doen. Ik weet heel goed wat er gebeurt met de voedselhulp, want wij hebben precies hetzelfde probleem gehad - u weet het zelf - met de definitie van de relatie tussen titel 9 en artikel 29, een probleem dat nog niet opgelost is. U weet heel goed welk het standpunt de Commissie hierover inneemt en onze beide instellingen zijn opgebotst tegen de wil van de Raad, die systematisch beslissingen per jaar wil nemen in plaats van een toekomstgerichte inspanning te leveren. Ik denk, mijnheer Tomlinson, dat wij op dezelfde golflengte zitten. Het is waar, ik moet het toegeven, dat de Commissie, zoals het meestal gaat, de ondankbare rol moet vervullen waarbij ze zich voor een dilemma gesteld ziet tussen de noodzaak van het uitvoeren van een noodhulpprogramma in extreme omstandigheden en de noodzaak om procedures te eerbiedigen. Die procedures kan ik uiteraard niet in twijfel trekken, want naar mijn mening heeft u voor een groot deel het gelijk aan uw kant.
Nu ik het uitsluitend heb over het probleem van de voedselhulp wil ik u zeggen dat, hoewel ik zelf niet de verantwoordelijke commissaris ben voor dit soort beslissingen inzake Oosteuropese landen, ik wel de hoogst verantwoordelijke van de Commissie ben inzake alle soorten voedselhulp.
Uit naam van alle betrokken commissarissen - mijn collega's Andriessen, Schmidhuber, MacSharry, ikzelf en het gehele college van commissarissen - kan ik u meedelen dat wij op dit moment de Raad proberen te overtuigen van de politieke noodzaak om een werkbaar systeem te vinden met betrekking tot de voedselhulp en vooral de noodhulp - die per definitie een specifiek en weinig voorspelbaar karakter draagt en die onder abnormale omstandigheden uitgevoerd moet worden -, een modus operandi waarbij iedere instelling daadwerkelijk haar eigen rechten en eigen mogelijkheden kan laten gelden.
Ik kan het Parlement en in het bijzonder de heer Tomlinson, de heer Cano Pinto en de overige sprekers zeggen dat u mij er niet van hoeft te overtuigen dat de thans bestaande voorschriften ons moeilijk kunnen helpen om problemen van voedselhulp doelmatig op te lossen. Waarom? Omdat voedselhulp, en meer nog noodhulp, per definitie een beslissing van uitzonderlijke aard is. Die beslissing moet onder abnormale omstandigheden genomen worden, juist omdat het om
Wat het eerste gedeelte van mijn betoog betreft, wil ik er op wijzen dat wij uw amendementen kunnen aanvaarden, met uitzondering van amendement nr. 2, om redenen die ik zojuist uiteengezet heb en vanwege het feit dat de Commissie er nog niet uit is met de Raad, hetgeen niet wil zeggen dat de Commissie er in de toekomst niets aan zal doen om in algemene zin een akkoord te bereiken met de Raad voor het specifieke probleem van de voedselhulp en de noodhulp.
Nr. 3-386/342
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Marin
Ten aanzien van de tweede kwestie waar ik dit betoog voor houd, wil ik uit naam van mijn collega Schmidhuber, die verantwoordelijk is voor begrotingszaken, het volgende vaststellen. Mochten er betalingen zijn die indruisen tegen de begrotingsautoriteit, dat wil zeggen betalingen die van hoofdstuk verspringen, dan zal de Commissie geen enkele betaling voorstellen die nadelig is voor het beleid dat het Parlement als voorkeursbeleid aanmerkt. Met andere woorden, ik geef een absoluut bevestigend antwoord op uw vraag en ik bevestig u dat de Commissie belooft op deze wijze te zullen handelen. En wanneer het om betalingen gaat die uitsluitend onder de bevoegdheid van de Commissie vallen, dat wil zeggen, binnen eenzelfde hoofdstuk, zal de Commissie op precies dezelfde wijze te werk gaan en zal zij het Parlement op voorhand inlichten over de beslissingen die zij denkt te nemen. Ik leg er nogmaals de nadruk op: denkt u vooral niet dat de Commissie er voornamelijk op uit is, zoals sommigen van u in bewoordingen die ik een beetje overtrokken vind gezegd hebben, de rechten van het Parlement te schenden, institutionele moeilijkheden met u te scheppen en uw bevoegdheden niet te eerbiedigen. Nee, het gaat eenvoudigweg om een soort beslissing die ik binnen het kader van mijn bevoegdheid, de Overeenkomst van Lomé , dagelijks moet nemen en noodhulp is per definitie - gelooft u mij heren Tomlinson en Cano Pinto - een onvoorziene beslissing en zeer moeilijk uit te voeren, want vaak moeten we binnen een etmaal handelend optreden. Met ons aller inspanning moeten we dus een systeem zien te vinden waar wij doelmatig mee te werk kunnen gaan en waarmee dit soort beslissingen zo nauwkeurig en vooral zo redelijk mogelijk verwezenlijkt kunnen worden. De heer Tomlinson (S), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik willen de commissaris bedanken voor zijn antwoord en er nog één zin aan toevoegen. Als u iets kunt beloven op een vrijdagochtend, probeert u dan uw collegiale besluitvorming wat vroeger voor elkaar te krijgen en belooft u verdorie hetzelfde in de vergadering van de Begrotingscommissie op dinsdagavond, dan krijgt u dit probleem niet. Dit gezegd hebbende dank ik u ervoor dat u tenminste vanmorgen met dit antwoord bent gekomen. De Voorzitter. - Ik sluit me bij u aan, mijnheer Tomlinson. Het gecombineerd debat is gesloten. Wij gaan over tot de stemming. (Bij opeenvolgende stemmingen worden de beide wetgevingsresoluties aangenomen) Stem verklaring Mevrouw Mcintosh (ED). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal deze beide verslagen steunen en feliciteer
de rapporteur met de spoed waarmee hij ze aan het Parlement heeft voorgelegd. Onze fractie zal ook het amendement steunen. Ik zou willen zeggen dat ik de bij deze gelegenheid door de Raad gevolgde procedure betreur, maar de betrachte spoed waardeer. Ik vestig de aandacht van de Commissie op amendement nr. 3, dat inhoudt dat het Parlement in alle gevallen moet worden geraadpleegd over de besteding van de tegenwaardefondsen die worden gevormd van het geld uit de verkoop van de voedselhulp. Dit maakt allemaal deel uit van het proces van economische hervorming in deze landen en de Commissie moet gevolg geven aan het verzoek van het Parlement om op de hoogte te worden gehouden. (Het Parlement neemt de wetgevingsresolutie aan) 4. ACS-EEG De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-33/90) van de heer Tindemans, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over voorstellen van de Commissie aan de Raad (SEK(90) 213-doc. C3-41/90) voor I. een voorstel voor een verordening EEG van de Raad houdende toepassing van overgangsmaatregelen tot aan de inwerkingtreding van de vierde overeenkomst van Lomé; II. een verordening betreffende de regeling van toepassing op landbouwprodukten en bepaalde goederen die een gevolg zijn van de verwerking van landbouwprodukten van oorsprong uit de ACS-staten of de LGO; III. een besluit van de Raad betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap. De heer Tindemans (PPE), rapporteur. - Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ik over deze overgangsmaatregelen vrij kort kan zijn. Ik wens nog eens te herhalen dat de Overeenkomst van Lomé III ten einde loopt op 28 februari, dus op het einde van deze maand. De Overeenkomst zegt dat de Raad noodzakelijke overgangsmaatregelen kan treffen tot de nieuwe Overeenkomst van Lomé IV ingaat. Deze Overeenkomst van Lomé IV werd dus ondertekend op ministerieel niveau de 15de december 1989 in Lomé in Togo. Artikel 360 zegt dat ze ingaat de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum van ratificatie door de lidstaten. Welnu, wij volgen vanzelfsprekend het Verdrag artikel 238 maar met de Europese Akte moet dus ook het Parlement nu een eensluidend advies geven. Wat de goedkeuringsoperatie bij de lidstaten betreft, zouden de ratificatiemodaliteiten volgens de specialisten ongeveer een jaar duren. Dit betekent dat wan-
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/343
Tindemans
neer Lomé III op het einde van deze maand ten einde loopt en er een jaar nodig is vooraleer Lomé IV van kracht kan worden en er een onderbreking in het ontwikkelingbeleid van de Gemeenschap zou intreden, hetgeen geloof ik niemand wenst. Vandaar de noodzaak over te gaan tot overgangsmaatregelen. Dit gebeurde trouwens ook tussen Lomé II en Lomé III en de Commissie inspireert zich op wat toen gebeurd is. Ik denk dat wanneer de rijksbegroting in onze landen niet tijdig is goedgekeurd, in de meeste lidstaten een toevlucht wordt genomen tot de zogenaamde voorlopige twaalfden. In de Gemeenschap wordt een andere procedure gebruikt en zoals ik het daarnet gezegd heb, zij werd gebruikt tussen Lomé II en Lomé III en dit is de basis dus van de inspiratie nu tussen Lomé III en Lomé IV. Het komt er dus op aan dat we de essentie van Lomé III voortzetten tot Lomé IV van toepassing wordt. Maar men heeft gemeend bij de Commissie daar toch enige verandering te kunnen aanbrengen, namelijk door wat voorzien wordt in Lomé IV voor de handelsverrichtingen, nu reeds over te nemen, dus ook sommige zaken wat de instellingen betreft. Wat de handel betreft gaat het onder meer over de regels van oorsprong, over bananen, rundvlees vanuit sommige landen en vanzelfsprekend moeten we rekening houden met de toetreding van Haïti en de Dominicaanse Republiek en morgen naar we hopen de toetreding van Namibië, wanneer daar een normaal en democratisch regime tot stand zal zijn gebracht. Daarmee wordt dus nu rekening gehouden. Ik herhaal: de essentie van Lomé III en een beetje vooruitlopen op Lomé IV om de zaken van nu afte vergemakkelijken. Zijn wij juridisch in orde? Dit is de grote vraag die sommigen wellicht stellen. Nog eens, wij passen toe wat reeds tussen Lomé II en Lomé III is geaccepteerd en anderzijds volgen wij een interpretatie van de Commissie, rekening houdend met een recent arrest van het Hofvan Justitie. Door deze procedure die we volgen wordt het Europees Parlement volgens deze interpretatie van de Commissie geconsulteerd over een ontwerp van Raadsbeslissing zodat ik het Parlement kan zeggen: wanneer u goedkeurt wat nu wordt voorgesteld, dan worden de overgangsmaatregelen aanvaard met de afwijking waar ik het net over had en de toepassing op overzeese landen en territoria. Ik wil eraan toevoegen dat wanneer u dit goedkeurt, en ik meen te mogen hopen dat het Parlement dit zal doen want het zou erg zijn indien een breuk in de ontwikkelingspolitiek zou optreden, betekent dit niet dat vooruitgelopen wordt op wat het Europees Parlement zal doen met de Overeenkomst van Lomé IV. Het Parlement behoudt zijn volkomen vrijheid om Lomé IV te onderzoeken en zich daarover dan uit te spreken wanneer dat hier in het Parlement zal worden behandeld. Dit is samengevat de essentie van wat men u vraagt en ik ben zo vrij aan te dringen dat u dat goedkeurt. Het zou naar mijn overtuiging zeer erg zijn, naar mijn overtuiging, indien een breuk zou optreden in de ontwikkelingspolitiek van de Europese Gemeenschap doordat aan het eind van deze maand Lomé III zal ophouden en er geen nieuwe basis zou zijn om die politiek normaal door te trekken.
Mevrouw Belo (S). - (PO) Mijnheer de Voorzitter, met voldoening keuren wij deze overgangsmaatregelen goed. Niet vanwege die maatregelen zelf, aangezien ze idealiter niet nodig zouden moeten zijn, maar omdat ze, nu ze eenmaal nodig zijn, zeer positieve elementen bevatten voor een goede verstandhouding tussen de Gemeenschap en onze bevoorrechte partners, de ACSlanden. Ik breng hier de volgende elementen naar voren. Ten eerste, de handelsmaatregelen in het licht gezien van de groeiende bezorgdheid van de ACS-landen, als gevolg van een verslechtering in de laatste jaren door de schuldenlast en de onrechtvaardige en verontrustende stilstand van de grondstoffenprijzen. Lomé IV bepleit een verbetering van de handelsbetrekkingen en van de toegang van de ACS-landen tot de communautaire markt, hulp voor economische diversifiëring en rationalisering van de handelsstructuren. Wat de bepalingen voor handelssamenwerking echter betreft, zijn de overgangsmaatregelen niet meer van toepassing op Lomé III maar op Lomé IV. Ten tweede, hetzelfde is het geval met wat gezegd wordt over de toetreding van Haïti en de Dominicaanse Republiek, die nu reeds, bij het aflopen van de Overeenkomst van Lomé II op 28 februari, dezelfde voordelen kunnen genieten en vooral kunnen deelnemen aan de activiteit van de ACS-instellingen zonder op Lomé IV te hoeven wachten. Ik wilde op dit punt echter een kanttekening maken en zeggen dat, hoewel de Socialistische Fractie zich oprecht verheugd toont met het bereiken van deze overgangsmaatregelen, niet na zal laten de wenkbrauwen te fronsen en te blijven hameren op Haïti zolang het terreurregime niet verdwijnt maar juist erger wordt. Ook als Namibië vanaf de dag van zijn onafhankelijkheid toetreding zou willen vragen tot de ACS-landen, is alles in deze overgangsmaatregelen geregeld om dit land meteen met open armen te ontvangen. Op grond van hetgeen gezegd is zullen wij dus vóór stemmen. Met dien verstande echter dat, ook al is het Parlement verheugd over de manier waarop de Commissie ditmaal attent geweest is op onze alerte houding ten aanzien van Lomé IV, met name wat de financiële post betreft, deze goedkeuringsysteem niets zegt over het standpunt en de te ratificeren Overeenkomst in zijn geheel.Met die strekking verzoeken wij de Commissie vaart te zetten achter de vertaalwerkzaamheden en de publicatie van de nieuwe Overeenkomst, opdat het Europees Parlement en de nationale parlementen, evenals de ACS-landen, zich er naar wens over kunnen buigen. Wij vragen het Europees Parlement om de stemming over de ratificatie niet te laat op de agenda te zetten. Wij vragen de Raad de nationale parlementen te verzoeken om zich met de grootst mogelijke spoed over Lomé IV te buigen. In feite zouden wij gaarne zien dat door de inzet van de Gemeenschap in haar geheel deze overgangsmaatrege-
Nr. 3-386/344
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Belo
len niet langer verlengd hoeven worden dan de daarin voorziene zes maanden. De heer Marin, vice-voorzitter van de Commissie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren afgevaardigden, de overgangsmaatregelen die thans ter beoordeling aan het Parlement voorgelegd worden, zijn van grote betekenis, aangezien ze tussen de ene en de andere overeenkomst continuïteit kunnen garanderen van de betrekkingen die de Gemeenschap met haar bijzondere gesprekspartners, dat wil zeggen, de landen die deel uitmaken van de Overeenkomst van Lomé, onderhoudt. Die continuïteit is juist op dit moment van belang. In de eerste plaats moeten we niet vergeten hoe de ACS-landen hun vrees geuit hebben over het feit dat de doelstelling 1992 en de ontwikkeling van de betrekkingen met de Oostbloklanden ertoe kunnen leiden dat de Gemeenschap minder aandacht aan hen besteedt en minder ontwikkelingshulp geeft. Ik geloof dat het nuttig is dat wij hen op dit punt geruststellen. Om te beginnen moeten wij hen verzekeren van continuïteit in de ontwikkelingssamenwerking en het eerder in gang zetten van een aantal bepalingen van de Overeenkomst die in het bijzonder van belang zijn voor de ACS-landen. Dit is nu juist de bedoeling van de overgangsmaatregelen die wij vandaag ter goedkeuring aan het Parlement voorleggen. Om alle misverstanden te voorkomen en omdat ik begrijp hoe gevoelig een en ander ligt voor het Parlement, afgaande op de waarschuwingen die u aan mijn adres gericht heeft, wil ik u duidelijk maken dat het enige dat wij willen is om enerzijds enkele hoofdstukken van de Overeenkomst van Lomé III van kracht te laten blijven en anderzijds enkele van de belangrijkste punten van vernieuwing van de nieuwe Overeenkomst van Lomé IV eerder in werking te laten treden. Het gaat in de eerste plaats om het hoofdstuk over de handel in de volgende Overeenkomst. Daarin staan mijns inziens belangrijke verbeteringen overeenkomstig de wensen zoals het Parlement die kenbaar gemaakt heeft in zijn resoluties van mei 1988 en oktober 1989. Daarbij zou ik de toegang van landbouwprodukten tot de communautaire markten, de regels van oorsprong en de bepalingen ten aanzien van bananen, rum en rundvlees willen noemen. Wij stellen eveneens voor om de clausule van Lomé IV, waarin toetreding van Namibië tot de Overeenkomst mogelijk gemaakt wordt, vervroegd in werking te laten treden, alsmede de institutionele hoofdstukken, zodat de nieuwe lidstaten Haïti en de Dominicaanse Republiek van het begin af aan kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke instellingen. Tot slot wil ik met betrekking tot ons eerste voorstel benadrukken dat de Commissie ook een voorstel doet om het hoofdstuk met betrekking tot de beginselen en de doelstellingen van de samenwerking eerder in werking te laten treden. Dit hoofdstuk bevat een aantal elementen van bijzonder belang, want het Europees Parlement heeft hier altijd voortdurend op gehamerd. Ik bedoel de nieuwe bepalingen over eerbiediging en bevordering van de mensenrechten. Deze zijn
veel duidelijker en, zoals u weet, veel gedetailleerder geformuleerd dan in de vorige Overeenkomst en zij moeten uiteraard de grondslag leggen voor samenwerking met het oog op de toekomst.Omdat hier met name in de parlementaire commissie vragen over gesteld zijn aan de Commissie, wil ik u thans mededelen dat ik u nog niet kan zeggen hoe die beslissing uit zal vallen. Daarover zult u uw mening moeten uitspreken tijdens het formele debat over ratificatie van de Overeenkomst in april. Er moet denk ik met alle instellingen overeenstemming bereikt worden over hoe men het beste gestalte kan geven aan het probleem van de mensenrechten binnen het kader van de samenwerking. Dit onderwerp, dat politiek gezien zeer doelmatig kan zijn, ligt heel gevoelig. Het is een kwestie die belangrijke nieuwe elementen aan het licht brengt, zoals de kans dat we een proces mee zullen maken dat kan leiden tot het einde van de apartheid in ZuidAfrika. Tot slot zou ik iets willen zeggen over de LGO-landen. Ook in dit verband hebben wij een aantal bepalingen opgenomen die speciaal voor die gebieden van toepassing zijn. Ik eindig met u, mijnheer Tindemans, te bedanken voor uw begrip. De andere sprekers, alle leden van de Commissie ontwikkelingssamenwerking dank ik omdat ze naar ik meen begrepen hebben dat wij in de Commissie soms tegen de klok moeten werken en dat we bij tijd en wijle onvermijdelijk overgangsmaatregelen moeten bedenken die slechts dienen om een leemte in de tijd op te vullen. Ik hoop dat we in april, de eerste week van april, alle beschikbare tijd kunnen besteden aan de analyse en de discussie over de inhoud van de Overeenkomst. De Voorzitter. - Het debat is gesloten. (Bij opeenvolgende stemmingen neemt het Parlement de wetgevingsresoluties aan) 5. Landbouw en milieu (voortzetting) De Voorzitter. - Aan de orde is de voortzetting van het gecombineerd debat over: -
de mondelinge vraag met debat (doc. B3-26/90) van de heer Bocklet c.s., namens de Fractie van de Europese Volkspartij, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, over de uitvoering van de resolutie over landbouw en milieu.
-
de mondelinge vraag met debat (doc. B3-212/90) van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, over de toepassing van de EG-milieuwetgeving (')
(0 Zie volledig verslag der vergaderingen van 15.2.1990.
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/345
Voorzitter Ik deel mede dat ik vier ontwerp-resoluties heb ontvangen tot besluit van het debat, met verzoek om spoedige stemming(i). De stemming over het verzoek om spoedige stemming vindt aan het eind van het debat plaats. De heer Collins (S), voorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik om te beginnen het onderhand ritueel geworden protest aantekenen tegen het feit dat het Parlement tijdens de milieudebatten deze week zo verdeeld was. Dat doet onze zaak helemaal geen goed. Ten tweede zou ik de heer Bocklet heel kort willen antwoorden op wat hij gisterenavond over landbouw en milieu heeft gezegd. Hij zei dat er in het verslag dat de heer Roelants du Vivier een paar jaar geleden heeft opgesteld, weinig aandacht werd geschonken aan de behoeften van de landbouw. Ik kan alleen maar zeggen dat dat nonsens is! Wij hebben toen in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming zeer aandachtig geluisterd naar de behoeften van de landbouwers en het was een goed verslag. Waar ik het vandaag eigenlijk over wil hebben, is de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving. De laatste paar jaren heeft het Parlement, en met name de milieucommissie, meer en meer belangstelling gekregen voor de toepassing van de milieuwetten. Deze belangstelling is gerechtvaardigd, aangezien er niet minder dan 362 inbreukprocedures tegen de lidstaten hangende zijn wegens niet-naleving van de milieuwetgeving. De eerste belangrijke verslagen van het Parlement over de tenuitvoerlegging van de milieuwetgevingwerden in 1988 aangenomen : het verslag-Collins over water en uw eigen verslag, mijnheer de Voorzitter, het verslag-Alber over lucht. Sinds de opstelling van deze verslagen is de situatie zo mogelijk nog verslechterd. Het is niet mijn bedoeling de Commissie daarvoor met de vinger te wijzen, want aan de Commissie, en met name de heer Ripa di Meana, alsook de verantwoordelijke afdeling van het DG XI moet integendeel hulde worden gebracht. Ze beschikken slechts over een paar personeelsleden en zijn overbelast, maar leveren heel puik werk. De ijver waarmee de Commissie het probleem van de tenuitvoerlegging heeft aangepakt, verdient onze lof. Zoals in het geval van het Milieubureau waarover wij eerder op de week hebben beraadslaagd, ligt het probleem niet bij de Commissie, maar bij de lidstaten. Ik zou in herinnering willen brengen dat er in onze verzameling van geschreven wetten geen enkele Europese milieuwet voorkomt die niet eenstemmig is aangenomen. De lidstaten hebben unaniem voor deze wetten gestemd. Dat neemt niet weg dat diezelfde lidstaten thans de arresten die door het Hof in het kader van inbreukprocedures zijn gewezen, opzettelijk negeren en dat sommige zelfs aanvoeren dat wij het probleem oplossen door de normen gewoon te verlagen, alsof het recht zou worden versterkt door helemaal geen wetten meer te hebben. t1) Zie Notulen.
De resolutie die ik namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming heb ingediend, geeft dan ook het door de leden van deze commissie unaniem ingenomen standpunt weer. Veel van de in de resolutie gemaakte opmerkingen houden rechtstreeks verband met het standpunt dat wij in de zaak van· het eerder op de week besproken Milieubureau innemen. In paragraaf 4 van de resolutie doen wij, bij voorbeeld, een beroep op de Commissie om de invoering te overwegen van instrumenten zoals er op andere beleidsgebieden bestaan ten einde een volledige en praktische tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving te waarborgen. Het is met andere woorden onze wens dat de Commissie met niet aflatende ijver onderzoekt hoe de situatie in de praktijk het best wordt onderzocht. Niet meer dan een paar weken geleden heeft de Commissie een ander voorstel voor de controle van landbouwprodukten op gevaarlijke organismen uitgewerkt. Hierdoor worden de lidstaten verplicht de gezondheid van de gewassen te controleren. Er moeten officiële onderzoeken plaatsvinden en de inspecteurs moeten overal onbeperkt toegang krijgen. De lidstaten zijn verplicht de Commissie van hun bevindingen op de hoogte te stellen. De Commissie mag de opleiding van de inspecteurs coördineren en voor die opleiding zelfs een beroep doen op de Gemeenschapsbegroting. Als wij op milieugebied maar over soortgelijke mogelijkheden beschikten! De volksgezondheid kan nochtans evengoed door milieubederf worden geschaad. In paragraaf 5 van de resolutie wordt de Commissie verzocht een verslag over het milieubeschermingsbeleid op te stellen zoals dit ook voor het landbouw- en mededingingsbeleid gebeurt. Paragraaf 7 is zeer belangrijk. Tot december 1989 heeft de Raad nooit officieel over tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op welk beleidsterrein ook gediscussieerd. De aan de interne markt gewijde Raadsvergadering van december 1989 was een belangrijk precedent. Ik doe dan ook een beroep op de Commissie om een voorstel voor een resolutie van de Raad over de toepassing van de milieuwetgeving op te stellen. Wij moeten de Raad verplichten dit probleem op de agenda te plaatsen. Dit is een verzoek dat wij al in maart 1988 hebben gedaan. Tenslotte wil ik voorkomen dat deze resolutie niet verder dan de Commissie en de Raad zelf geraakt. Ze moet evengoed naar de nationale parlementen worden gestuurd. Deze nationale parlementen moeten de bondgenoten van dit Parlement zijn als het erop aankomt de toepassing van de milieuwetgeving te waarborgen, omdat dit in het belang van al onze burgers is en niet alleen in dat van de kiezers van het Europese Parlement. Als ze dat niet doen, betekent dat niet meer of niet minder dan dat de burgers door hun regeringen in de luren worden gelegd. Ik hoop dat het Parlement deze zaak zal omhelzen. De heer McSharry, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen verontschuldig ik mij bij voorbaat voor het geval dat mijn antwoord wat lang uitvalt. In de mondelinge vraag van de
Nr. 3-386/346
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
McSharry heer Bocklet werden vijf specifieke vragen gesteld, in die van de heer Collins twee. Ik zou mijn instemming willen betuigen met de opmerking van de heer Collins over wat de heer Bocklet gisterenavond heeft gezegd over het gebrek aan samenwerking tussen de commissarissen en het personeel van de Commissie op milieuen landbouwgebied. Ik moet dat tegenspreken, omdat er tussen de betrokken diensten en tussen commissaris Ripa di Meana en mijzelf uitgebreid overleg en samenwerking plaatsvindt. Het verslag over landbouw en milieu van februari 1986 was zonder meer visionair. Dat wordt bewezen door het feit dat er sindsdien op zo goed als alle in het verslag van het Parlement vermelde gebieden communautaire acties hebben plaatsgevonden of zijn voorbereid. De manier waarop de relatie tussen landbouw en milieu momenteel wordt gezien, is heel anders dan die ten tijde van de ontwikkeling van het landbouwbeleid. In die tijd werden de landbouwers nog actief aangemoedigd om hun produktie te verhogen, zonder dat daarbij ernstig rekening werd gehouden met de gevolgen voor het milieu. De zich opstapelende bewijzen en de algemene bewustwording van een mogelijke nadelige beïnvloeding van het milieu door landbouwactiviteiten hebben tot de opneming van een belangrijke milieubeschermingsmaatregel in het gemeenschappelijk landbouwbeleid geleid. De resolutie van het Parlement was een markante gebeurtenis in deze ontwikkeling. Andere belangrijke stappen waren de aanneming van de Europese Akte en met name artikel 130 R daarvan, waarin wordt bepaald dat de eisen ter zake van milieubescherming een bestanddeel vormen van de andere takken van Gemeenschapsbeleid zoals die zijn vastgelegd in het verslag van de Commissie over de toekomst van het platteland, de mededeling van de Commissie over milieu en landbouw van 1988 en de hervorming van de structuurfondsen. Met de ten aanzien van landbouwpraktijken bestaande maatregelen is rekening gehouden. Een aantal daarvan dateert van vóór het verslag van 1986 van het Parlement, maar verdient een vermelding in dit debat. Richtlijn nr. 78/631 omvat voorschriften voor de etikettering van fytosanitaire produkten ten einde overdadig gebruik daarvan te voorkomen, richtlijn nr. 79/117 verbiedt de verkoop en het gebruik van fytosanitaire produkten die kwik of soortgelijke stoffen bevatten, richtlijn nr. 70/524 omvat een regeling voor het gebruik van additieven in diervoeders. In hetzelfde kader is er voorts richtlijn nr. 85/520, waarin het maximaal toegestane kopergehalte voor varkensvoer wordt vastgesteld om de opstapeling van dit metaal door het uitrijden van koperbevattende mest en gier te verminderen. In richtlijn nr. 86/278 inzake het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw wordt ter bescherming van het milieu een maximumgehalte voor verschillende schadelijke metalen vastgesteld ten einde accumulatie in de bodem te voorkomen. Onderzoek en advies zijn van wezenlijk belang om een grotere bewustwording in de hand te werken. In het nieuwe communautaire programma inzake landbouwonderzoek wordt veel aandacht besteed aan milieuvriendelijke landbouw-
praktijken. Het verstrekken van advies aan de landbouwers is van wezenlijk belang om een verantwoordelijke houding op het gebied van milieubescherming te bevorderen. De Commissie gaat binnenkort van start met een onderzoek dat aan de opleiding van landbouwers op het gebied van milieubescherming is gewijd. In het structuurbeleid is een bijzondere inspanning gedaan om milieubescherming in het GLB te integreren. Dit beleid leidt tot maatregelen zoals investeringssubsidies voor milieubescherming, compenserende vergoedingen en premies voor milieuvriendelijke landbouw in gevoelige gebieden. Voorbeelden van door deelnemende landbouwers genomen maatregelen zijn : geen gebruik van chemische produkten, later maaien, inkrimping van de veestapel, geen irrigatie en geen overschakeling op bouwland. Andere maatregelen kunnen, op voorwaarde dat ze juist worden toegepast, het milieu eveneens gunstig beïnvloeden en tegelijkertijd de overschotten beperken, bij voorbeeld extensivering en braaklegging, waarover het Parlement later op de dag zal beraadslagen. Sinds 1986 zijn er ook maatregelen genomen om de bossen tegen brandgevaar, verordening nr. 3529/86, en luchtverontreiniging, verordening nr. 3528/86, te beschermen. Sinds 1985 wordt er uit hoofde van verordening nr. 797/85 steun gegeven voor de bebossing van akkerland enz. Deze maatregelen werden in 1989 verbeterd en uitgebreid. De wijzigingen hadden o.m. betrekking op een betere bescherming van de bossen tegen brandgevaar en luchtverontreiniging, de ontwikkeling van bossen in het kader van de plattelandsontwikkeling en de regionale ontwikkeling, verwerking en afzet van bosbouwprodukten, bebossing van akkerland en bosverbetering. De herhaaldelijk gewijzigde richtlijn nr. 75/268 betreffende minder begunstigde landbouwgebieden voorziet in de betaling van een jaarlijkse vergoeding ter compensatie van de moeilijke omstandigheden waarin moet worden gewerkt in bergachtige gebieden waar landbouw nodig is om het platteland tegen erosie enz. te beschermen, alsook in gebieden waar de landbouw voor de instandhouding van het platteland of het milieubehoud niet mag verdwijnen. Deze richtlijn werd in december j.l. gewijzigd om een te hoge concentratie van vee in deze gebieden te voorkomen, omdat dit op zijn beurt tot erosie kan leiden. De herhaaldelijk gewijzigde verordening nr. 797/85 voorziet o.m. in door de Gemeenschap medegefinancierde investeringssteun op verschillende gebieden, met inbegrip van het milieu. Door de recente verordening nr. 3805/89 tot wijziging van verordening nr. 797/85 is de investeringssteun uitgebreid tot landbouwers die een deel van hun tijd aan milieubescherming besteden, de investeringssteun voor intensieve veeteelt in de rundersector beperkt, steun ingevoerd voor groeperingen van landbouwers die alternatieve landbouwpraktijken willen invoeren, aan milieubescherming doen enz. Veel van de genoemde maatregelen gelden voor de hele Gemeenschap. Daarnaast heeft de Gemeenschap onlangs een aantal programma's opgezet om de ontwikkeling te versnellen in gebieden die worden geacht een economische achter-
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/347
McSharry
stand op het stuk van de doelstellingen 1 en 5 b) te hebben. Deze programma's omvatten ook verschillende maatregelen voor de ontwikkeling van landbouwstructuren, met inbegrip van milieubescherming. Daarnaast liggen in de Raad nog een aantal door de Commissie voorgestelde maatregelen ter tafel. De Commissie heeft een richtlijn voorgesteld inzake de bescherming van zoetwater, kustwater en zeewater tegen verontreiniging door van diffuse bronnen afkomstige nitraten. Met dit voorstel wil de Commissie in nog te omschrijven kwetsbare gebieden de hoeveelheid dierlijk mest beperken die mag worden uitgereden, met name het mest van twee dieren per hectare of het equivalent daarvan: 170 kg stikstof per hectare. Voorts zouden de Lid-Staten door de richtlijn worden verplicht regels voor het verspreiden en opslaan van mest, alsmede voor het verspreiden van kunstmest in te voeren. Met betrekking tot pesticiden onderzoekt de Raad momenteel een voorstel van de Commissie om de LidStaten uit een voor de gehele Gemeenschap geldende positieve lijst van werkzame stoffen, rekening houdend met plaatselijke milieuomstandigheden, bereidingen van pesticiden en herbiciden te laten registreren. De Commissie heeft tevens een voorstel ingediend voor een richtlijn inzake de bescherming van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, alsook voor een Raadsverordening betreffende de biologische landbouw. De Gemeenschap heeft op dit gebied nog een hele weg afte leggen en de Commissie kan niet alleen handelen. Alle voorstellen moeten door verschillende instanties worden onderzocht. De Commissie zal, te samen met de Raad en het Parlement, het vorig jaar aangevatte werk aan belangrijke voorstellen zoals de nitratenrichtlijn voortzetten. Andere inspanningen op het gebied van landbouw en milieu zullen worden toegespitst op bodembescherming en een betere beoordeling van het milieu-effect in de landbouw. De Commissie zal tevens de mogelijkheid onderzoeken om het in artikel 19 van verordening nr. 797/85 opgenomen programma voor milieuvriendelijke produktiemethoden in de landbouw te herzien en te versterken. Er werd een vraag gesteld in verband met financiële vergoedingen voor verliezen die landbouwers lijden ingevolge de beperkingen die hun ter wille van het milieu worden opgelegd. De Commissie betaalt de landbouwers al om het milieu te eerbiedigen, bij voorbeeld uit hoofde van artikel 19 van verordening nr. 797/85 inzake milieuvriendelijke landbouwmethoden in gevoelige gebieden. Het extensiveringsprogramma in dezelfde verordening heeft tot doel de marktoverschotten te verminderen, maar ook het milieu te beschermen, waarvoor een compenserende vergoeding wordt betaald. De Commissie onderzoekt momenteel of dit soort steun misschien kan worden verbeterd.
De relatie tussen de bescherming van de natuur en de landbouw is complex. Landbouwpraktijken kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de natuur. Het te beschermen milieu wordt in zeer sterke mate bepaald door de landbouw. Maar de kwaliteit en de kwantiteit van de landbouwproduktie zijn op hun beurt sterk afhankelijk van de toestand van de bodem, het water en andere milieufactoren. De instandhouding van veel gebieden is eveneens afhankelijk van de aanwezigheid van een actieve landbouwbevolking. De zoeven door mij aangegeven maatregelen bewijzen dat de Commissie zich inzet voor een strategie waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van landschappen, klimaten en sociaal-economische structuren in de Gemeenschap. Dit ligt in de lijn van de aanpak in het door het Parlement opgestelde verslag van 1986 over landbouw en milieu. Ik zou het Parlement willen danken voor zijn zeer belangrijke bijdrage en steun op dit gebied. Ik kom thans tot de - zeer belangrijke - mondelinge vraag inzake de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving. Ik wil vandaag duidelijk stellen dat de Commissie op een paar uitzonderingen na niet tevreden is over de manier waarop de lidstaten deze zaak aanpakken. Als hoedster van de Verdragen is de Commissie in het algemeen zowel de jure als de facto verantwoordelijk voor de naleving van de communautaire wetgeving. De regelingen met het oog op de omzetting in nationale wetten, de praktische toepassing en tenuitvoerlegging vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten en de door deze aangestelde bevoegde autoriteiten. Het is evenwel duidelijk dat de tenuitvoerlegging van de communautaire milieuwetgeving over het geheel genomen tot dusver veel te wensen overlaat. De heer Ripa di Meana heeft vorige donderdag te Brussel een persconferentie gegeven, tijdens welke hij duidelijk uiting heeft gegeven aan het ongenoegen van de Commissie over de ontoereikende naleving en in sommige opzichten niet-naleving van de communautaire wetgeving. Daarnaast heeft hij land per land een overzicht gegeven van de wetgevende tekortkomingen die de Commissie eind 1989 in de lidstaten heeft vastgesteld en eveneens aangegeven hoeveel procedures de Commissie overeenkomstig artikel 169 van het Verdrag heeft ingesteld. De heer Ripa di Meana heeft tevens bekendgemaakt dat hij voortaan ten minste eenmaal per jaar een voortgangsverslag over de toepassing van de Gemeenschapswetgeving zal uitbrengen. De Commissie hoopt dat dit niet alleen een stimulans voor de rechtstreekse verantwoordelijken zal zijn, maar ook de burger in staat zal stellen de toestand van zijn leefmilieu te beoordelen en passende maatregelen te nemen. Dit is evenwel slechts één van de vele maatregelen die de Commissie heeft genomen om werkelijk verbetering te brengen in de toestand. Het Directoraat-generaal Milieubeheer wordt gereorganiseerd en versterkt om het in staat te stellen een beter overzicht te krijgen van de wettelijke en praktische naleving van de com-
Nr. 3-386/348
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
McSharry munautaire wetgeving in de lidstaten. Het op te richten Milieubureau heeft een bijzonder belangrijke rol te spelen in het verzamelen en beoordelen van betrouwbare en vergelijkbare informatie over de algemene toestand van het leefmilieu. De door de Commissie voorgestelde richtlijn inzake het toegankelijk maken van informatie over het milieu voor de burger is van kardinaal belang. De Commissie en de lidstaten hebben de volledige steun van de burger, in het bijzonder op plaatselijk niveau, nodig voor de maatregelen die ter bescherming en verbetering van het milieu worden genomen. De lidstaten en de verantwoordelijke nationale autoriteiten zijn duidelijk bereid in antwoord op de publieke opinie tot handelen over te gaan. Naarmate de richtlijn inzake de evaluatie van de milieu-effecten en bijgevolg de bepalingen om de burger in de besluitvorming te betrekken vollediger en vaker mee gaan spelen, moet er meer op voorhand worden gepland om rekening te houden met de milieucomponent en ervoor te zorgen dat er strenger wordt opgetreden op het gebied van lozings- en emissievergunningen en toezicht op naleving van de voorschriften. De Commissie is ook aan het onderzoeken hoe economische stimulansen kunnen worden gebruikt om het publiek, het bedrijfsleven en de wetgevers ertoe aan te sporen bij alles wat zij doen steeds naar de beste oplossing voor het milieu te zoeken. Ondertussen maakt de Commissie echter onverminderd gebruik - en zij zal dat in de nabije toekomst blijven doen - van de instrumenten en faciliteiten waarover zij beschikt om druk uit te oefenen voor een veel ruimere en betere toepassing van de communautaire milieuwetgeving en het communautaire milieubeleid. De Commissie rekent op de volledige steun van de alsmaar beter voorgelichte burgers en de niet aflatende druk van het Europees Parlement en de leden daarvan voor de inspanningen die zij op dit gebied levert. De heer Colino Salamanca (S), voorzitter van de Commissie ¡andbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou in het kort twee of drie ideeën naar voren willen brengen in het onderhavige debat. Op de eerste plaats - en dit lijkt me belangrijk - moet met dit debat niet de schijn gewekt worden dat de landbouwers verantwoordelijk zijn voor problemen die het milieu in de Gemeenschap treffen. Ik denk dat de werkelijke verantwoordelijkheid bij een gemeenschappelijk landbouwbeleid ligt dat in de afgelopen jaren bepaald is, maar dat juist de landbouwers ertoe gebracht heeft - omdat kwantiteit belangrijker was dan kwaliteit - op die vormen van intensivering over te gaan, waardoor ze zich, dankzij het goede rendement, in de agrarische sector staande konden houden. Het is juist, zoals in de resolutie van het Parlement van februari 1986 gezegd wordt, dat er nieuwe instrumenten aangedragen moeten worden om een combinatie van landbouw en milieu mogelijk te maken. Ik denk dat het echter waardering verdient als deze nieuwe beperkingen, die de nieuwe milieupolitiek toch aan de landbouw zal opleggen, rekening houden met de positie van de landbouwers. De landbou-
wers zijn immers vandaag de dag al aan beperkingen onderworpen ten gevolge van datzelfde communautaire landbouwbeleid, vanwege de prijzen of de stabilisatoren. Zij zullen moeilijk begrip op kunnen brengen voor nieuwe beperkingen als er geen helderheid gegeven wordt inzake het milieubeleid met betrekking tot de landbouw. En nog minder als er binnen de lijn van reeds genomen maatregelen geen duidelijk overzicht komt van contraprestaties en vormen van hulp die deze landbouwers zullen ontvangen als zij zich aan de richtlijnen houden die nu van kracht gaan worden. De commissaris zei zojuist dat hij gaarne de steun van de publieke opinie had teneinde de nieuwe richtlijnen van toepassing te laten worden. Het vragen om steun van de publieke opinie lijkt me weliswaar belangrijk, maar het lijkt me belangrijker om steun van de landbouwers zelf te krijgen. Het zal moeilijk zijn om de boeren bij het nieuw te voeren beleid te betrekken als dat beleid niet duidelijk omlijnd is, als niet duidelijk gesteld wordt hoe de boeren bij dit nieuwe beleid betrokken zullen worden. Ze zullen immers moeilijk over te halen zijn als die situatie alleen gevolgen heeft voor hun inkomsten als gevolg van de nieuwe beperkingen. Daarom denk ik dat wij realistisch moeten zijn als wij het beleid toepassen. In ieder geval moeten wij zowel de publieke opinie als de landbouwers er bij betrekken, teneinde de landbouwers uit de Gemeenschap niet in een moeilijk parket te brengen ten opzichte van landbouwers uit landen die met de Gemeenschap concurreren. Natuurlijk moeten wij deze regels binnen de Gemeenschap toepassen, maar wij moeten ook van onze concurrenten een zelfde regeling eisen om niet opnieuw het evenwicht te verstoren ten nadele van het communautair landbouwbeleid. De heer Verbeek (V). - Mijnheer de Voorzitter, de commissaris heeft in ongeveer een kwartier een heleboel milieu- en landbouwdetails genoemd; natuurlijk is politiek bestuur een kwestie van duizend details, maar ik denk dat daar ook het gebrek aan visie bij de Commissie over de verhouding van landbouw en milieu achter zit. Wij moeten ons realiseren dat 80% van alle cultuurgrond op aarde in produktie-onderhoud is bij boeren en boerinnen. Mijn stelling is, commissaris, dat boeren en boerinnen de beste milieubeweging ter wereld zijn met de meeste en oude praktische ervaring. Maar ik zeg er één ding bij: men moet ze er wel even toe in staat stellen en dat doet men door de prijs. De Commissie kan duizend goede voornemens hebben voor het agrarisch milieu, maar wat zij met haar prijspolitiek doet, is het agrarisch milieu systematisch afbreken. Zij maakt daar drie slachtoffers: het inkomen uit arbeid van boeren en boerinnen, het agrarisch milieu zelf en vooral die twee in de derde wereld. Mijn stelling is dat in iedere economie het levend milieu de eerste en belangrijkste arbeidster is, en de arbeid van grond, van licht, van water, van lucht van planten, van dieren zullen wij in onze economische politiek, in onze kosten/baten-analyse moeten berekenen. En daar
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/349
Verbeek
schiet de Commissie ook met de op dit moment in onderhandeling zijnde prijsvoorstellen fundamenteel te kort. Ik weet waarom de Commissie dat doet. Zij doet dat met het oog de EG-begroting, zij doet dat met het oog op EG 1992, zij doet dat vooral met het oog op de GATT-onderhandelingen. Ik denk dat de GATT-onderhandelingen er alleen maar bij gebaat zijn dat u vanaf het begin - want er is nog niets definitiefs beslist - sociaal-ecologische landbouwvoorstellen doet en niet louter vrije-markt- en kapitaalvoorstellen. Ik vrees dat de Commissie met haar duizend milieuvoorstellen alleen maar aan symptoombestrijding doet. Mijn stelling is dat boeren als ondernemers opnieuw hun sociaal-ecologische prijzen moeten vaststellen. Ook daar zal de werkelijke milieubeslissing vallen bij de prijsonderhandelingen die wij op dit moment voeren. Onze fractie zal zich daar ook op concentreren en daar haar amendementen - dat zijn vooral voorstellen voor gestaffelde prijzen en produktiequota - op richten namelijk, dat de fundamentele prijzen voor alle basisprodukten in de EG dan omhoog moeten, dat dat ook de GATT-voorstellen moeten zijn en dat dat ook kan wanneer men de landbouwbegroting, die per EG-burger toch al heel laag is, niet aan de overschotten verspilt, maar werkelijk bij boer en boerin brengt waar ze voor zijn bedoeld. Mevrouw Rothe (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik begroet het initiatief van de Fractie van de Europese Volkspartij om het thema „landbouw en milieu" tot het onderwerp van een mondelinge vraag te maken, omdat dit betekent dat wij ons intussen met een grote mate van overeenstemming aan het probleem „landbouw en milieu" wijden, wat niet altijd het geval was. De problemen van de landbouwproduktie voor het natuurlijke milieu hebben inmiddels een onoverzienbare omvang aangenomen, maar ik denk dat hier geen paniekzaaierij geboden is maar concreet handelen. Het juiste antwoord ligt niet in een beschuldiging aan het adres van de boeren maar in een gewijzigde politieke probleemstelling. Vier jaar geleden heeft het Europees Parlement op initiatief van de Socialistische Fractie in het verslag-Roelants du Vivier al concrete eisen geformuleerd.Tot prijzenswaardige individuele maatregelen is inmiddels op grond van voorstellen van de Commissie besloten of zij liggen op tafel. De commissaris heeft hierop al eerder gewezen, maar het is lang niet genoeg. In de vier jaar sinds 1986 is de toestand verslechterd. De belasting van bodem en water is gestegen en neemt in sommige regio's een verontrustende omvang aan. In het verslag-Roelants du Vivier heeft het Parlement een werkelijk milieuvriendelijke planning in de landbouwsector verlangd en aangedrongen op een beperking van het nitraat- en fosfaatgebruik. Mijnheer de commissaris, namens mijn fractie moet ik u zeggen dat wij nu eindelijk voorstellen verwachten voor een echt stringent beleid dat de overleving van de kleinschalige landbouw in harmonie met de eisen van een ongeschonden milieu.
Wij willen dan ook dat vóór 1 oktober van dit jaar een balans wordt opgemaakt van de ecologische situatie in de landbouwregio's van de Europese Gemeenschap. Wij verwachten daartoe een concrete catalogus van maatregelen die rekening houden met ecologische overwegingen. De Commissie hoort dus een totaal pakket van wijzigingsvoorstellen in te dienen, gericht op een vermindering van de bodem-, milieu- en waterbelasting en dat tegelijkertijd steunmaatregelen omvat voor landbouwbedrijven die milieu- en diervriendelijk produceren en daardoor financieel worden benadeeld. Wij verwachten dus een voorstel voor een algemene aanzet tot extensivering. Dat die bij de Commissie nog niet voorhanden is blijkt mijns inziens bij voorbeeld uit de braakleggingsmaatregelen. Wij hopen echter ook op dit gebied nieuwe signalen van u te mogen ontvangen. De heer Maher (LDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mij dunkt dat wij allen moeten toegeven dat boeren meer de bewaarders van het milieu dan de vernielers ervan zijn. Ik ben echter bang dat zij een bij voorbaat verloren strijd dreigen te leveren als gevolg van het beleid van de Europese Gemeenschap en de regeringen van de lidstaten. Hoe meer men de prijzen beperkt, hoe meer men het inkomen van de boer schaadt; hoe men hun inkomens schaadt, hoe meer boeren men uit de landbouw verdrijft; hoe meer boeren men uitstoot, hoe groter de boerderijen; hoe groter de boerderijen, hoe groter naar onze ervaring de bedreiging voor het milieu. Wij hoeven maar te kijken naar Oost-Europa om te zien hoe de toestand daar is. Wij hebben ook hier voorbeelden van grote boerenbedrijven die kapitaalintensieve operaties uitvoeren zonder veel mensen. Het gebruik van chemicaliën, alle mogelijke beschermingsmethoden om de landbouwproduktie te bevorderen, grote massa's dieren die opeen worden gepakt, problemen met de afvalverwijdering, enz.: ziehier het beeld van de grootschalige landbouw. Het zijn niet de kleine boeren die het milieu beschadigen! En toch ontdoen wij ons van hen in een zeer hoog tempo. Mijnheer de commissaris, ik zou u willen zeggen dat, als u Europa van zijn boeren wenst te ontdoen door er slechts hier en daar een enkele over te laten, u een gigantisch milieuprobleem krijgt. Ik kijk naar de leden aan de overkant die voortdurend pleiten voor lagere prijzen voor de boeren. Dat is er het resultaat van. Het kan niet anders. Wanneer ik vandaag naar de commissaris luister zie ik een boer van de toekomst voor mij die 's morgens naar zijn land gaat met een groot boek vol EEG-instructies en wetgeving op zak: naarmate hij uur voor uur zijn werk doet zal hij in het boek moeten kijken om te zien of hij zich aan de regels houdt. Het is volstrekt belachelijk. Gaan wij de boeren verpakken in een hele massa bureaucratisch papier? Aan het eind van de week of aan het eind van de maand zal de boer worden bezocht door een inspecteur die komt kijken of hij zich aan de regels heeft gehouden.
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/350
16.2.90
Maher
Ik ben een boer en ik kan u dit wel vertellen. Ik zal het niet tolereren! Ik herhaal de gevoelens van de voorzitter van de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling, die zei dat u de boeren aan uw kant moet hebben. Ik ben het daarmee volkomen eens. Probeert u in hemelsnaam niet hun de les te lezen. Zij weten meer van het milieu dan de meeste van de mensen die hier zitten! Maar u moet hun de nodige middelen verschaffen. U moet hun redelijke prijzen voor hun produkten betalen! U moet ervoor zorgen dat zij niet in de richting worden gestuwd van beschadiging van het milieu!
dit programma in het Parlement tot een verstandig exploitatieprograma gemaakt, dan blijft met de term braaklegging toch altijd een programma van verevenings-ecologie verbonden, en juist dat kunnen wij niet steunen.
Mijnheer de commissaris, afgelopen november publiceerde u een document over organische landbouw, dat voornamelijk een concurrentiedocument was. Er stond geen woord in over de ontwikkeling van de organische landbouw of zelfs over onderzoek naar organische landbouw, waardoor wij het zonder veel van de hulpmiddelen zouden kunnen stellen waaraan wij nu behoefte hebben! Zoudt u zich daarin opnieuw willen verdiepen en zien of u met een degelijk onderzoekprogramma kunt komen om de boeren te bewijzen dat men ook op deze bijzondere manier voedsel kan produceren?
De heer Bettini (V), schriftelijk. - (IT) De Fractie De Groenen verklaart zich in grote lijnen akkoord met de inhoud van de ontwerp-resolutie van de heer Collins over de toepassing van de communautaire wetgeving op milieugebied, In overweging B merkt de heer Collins op dat sinds 1985 de protesten van de communautaire burgers en anderen tegen het niet uitvoeren van de communautaire wetgeving zich hebben vermenigvuldigd. Wij zijn het daarmee eens, maar zouden toch willen onderstrepen dat ook enkele richtlijnen, zoals in de inzake de VIA van 1985, geheel often dele onuitgevoerd blijven omdat zij snel verouderen en onvoldoende indicaties bevatten op het stuk van de procedures en modellen van deelneming.
(Applaus) De Voorzitter. - Het gecombineerd debat is gesloten. Wij stemmen nu over het verzoek om spoedige stemming. (Het Parlement stemt met het verzoek in) Overeenkomstig artikel 58, lid 5, van het Reglement kan de stemming over de ontwerp-resolutie eigenlijk pas in de volgende vergadering plaatsvinden. Ik stel u echter voor om deze stemming vandaag nog te houden. (Het Parlement stemt in met het voorstel van de Voorzitter) Stem verklaringen De heer Graefe zu Baringdorf (V). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat om de gemeenschappelijke ontwerp-resolutie die namens de Socialistische Fractie, de Fractie van de Europese Volkspartij en de Liberale en Democratische Fractie is ingediend. Wij zullen ons hierbij van stemming onthouden: via de bijdrage van de liberalen werd een zinsnede opgenomen dat het programma van de braaklegging het behoud of het herstel van het evenwicht op het platteland zou dienen. Daarmee kunnen wij niet instemmen. Het braakleggingsprogramma is geen programma voor stabilisatie van de landbouw, ook niet voor stabilisatie van een milieuvriendelijke produktie, maar het tegendeel daarvan. Zelfs al werd in het verslag over de braaklegging en de daarin vervatte ontwerp-resolutie
Wij willen een produktie die fundamenteel voldoet aan de eisen van een intact milieu. Deze produktie kan slechts worden gegarandeerd door een areaaldekkende kleinschalige landbouwproduktie. Dat is vanochtend duidelijk geworden.
De Groenen suggereren het Europees Parlement en de milieucommissie derhalve de volgende politieke initiatieven te ondernemen waartoe wij ons als fractie verbinden: 1) een subcommissie op te richten in het kader van de milieucommissie voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op milieugebied, en 2) ervoor te ijveren dat de Rekenkamer een eigen verslag opstelt de uitgaven van de Gemeenschap voor milieuzaken. Het specifieke jaarverslag over het communautaire beleid waartoe de heer Collins in paragraaf 5 oproept, is een van de beslissende punten van het verzoek mits het wordt opgesteld in de context van een kritische herziening van de gestelde doeleinden en versterking van de milieuvoorstellen ten opzichte van de overheersende economische analyse voor een verantwoorde en evenwichtige ontwikkeling. (Het Parlement neemt de resolutie aan) (Bij opeenvolgende stemmingen neemt het Parlement de gezamenlijke ontwerp-resolutie(<) aan over de uitvoering van de resolutie over landbouw en milieu, alsmede de ontwerp-resolutie van de heer Collins, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, over de toepassing van de EG-milieuwetgeving (doe B3-407/90/rev.)) (') Ingediend door de heren Thaseau, namens de Socialistische Fractie, Bocklet, namens de Fractie van de Europese Volkspartij, en Vohrer, namens de Liberale en Democratische Fractie, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doc. B3-402/90, doc. B3-403/90 en doc. B3-404/90.
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
6. Vrije voorlichting in de Lid-Staten - Abortus De Voorzitter. - Aan de orde is het gecombineerd debat over -
-
de mondelinge vraag met debat van mevrouw Vayssade e.a., aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (doc. B3-204/90) over vrije voorlichting over dienstverlening in de lidstaten; de mondelinge vraag met debat van mevrouw Lehideux, namens de Technische Fractie Europees Rechts, aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (doc. B3-284/90) over abortus.
De heer Chanterie (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, ik wil overeenkomstig artikel 102, lid 1, van het Reglement verzoeken over dit agendapunt wegens niet-ontvankelijkheid geen beraadslaging te houden. De Voorzitter. besluiten.
Daarover moet het Parlement dan
De heer Chanterie (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, ik zou op basis van artikel 105, lid 1, van het Reglement willen voorstellen om de beraadslaging over dit agendapunt uit te stellen. Mevrouw Van Dijk (V). - Voorzitter, ik verzoek u om vaststelling van het quorum. De Voorzitter. - Wordt het verzoek om vaststelling van het quorum door dertien leden gesteund? (Meer dan twaalfleden staan op) Het quorum is niet aanwezig, zoals wij al gezien hebben. Wij kunnen dus niet stemmen over het verzoek om uitstel. Wij beginnen nu met het debat. Mevrouw Randzio-Plath (S). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er hebben jaarlijks meer dan 50 miljoen abortussen plaats. De meeste daarvan gebeuren illegaal. Sexuele onwetendheid, gebrekkige toegang tot anticonceptie en valse schaamte maken van abortus voor sommigen een handel, maar voor de betrokken vrouwen betekent hij angst, schade aan de gezondheid en nog altijd levensgevaar. Zo is terecht het engagement van vrouwen voor hun zelfbeschikkingsrecht verbonden met de discussie over en de strijd om het recht zelf over hun lichamen te beschikken. Zelfs de vrouwen aan de ronde tafel in de DDR legden deze vorm van zelfbeschikking vast in hun eerste lijst van eisen. Steeds opnieuw wordt dit zelfbeschikkingsrecht van de vrouwen ter discussie gesteld. De zogenaamde heksenprocessen in de Bondsrepubliek Duitsland, in Memmingen en elders, bewijzen het. Ontoereikende en totaal verschillende regelingen in de lidstaten van
Nr. 3-386/351
de Europese Gemeenschap en volstrekt onvoldoende voorlichting over de mogelijkheid van zwangerschapsonderbreking betekenen onzekerheid voor vrouwen, die het hoe dan ook in conflictsituaties al oneindig moeilijk hebben om tot een verantwoorde beslissing te komen. Een ding staat echter vast: nooit hebben strafwetten of sancties - noch in de ene cultuur noch in een andere, noch in de ene regio van de wereld noch in de andere zwangerschapsonderbrekingen kunnen verhinderen of hun aantal kunnen verlagen. Zij hebben verschillende uitwerkingen gehad op de situatie van vrouwen, op het leven van vrouwen en gezinnen en kinderen, en deze regelingen bedreigen de gezondheid van de vrouwen. In Ierland is het helaas de voorlichtingscentra voor vrouwen bij de wet verboden informatie te verstrekken over dienstverlening die in een andere lidstaat van de Gemeenschap wettelijk is toegestaan. Dat wil zeggen, het wordt niet alleen de vrouwencentra verboden informatie te verstrekken maar het is hun niet eens toegestaan in brochures of tijdschriften of kranten verwijzingen hiernaar afte drukken. Het gaat dus om informatie over bij voorbeeld het verrichten van abortussen in Groot-Brittannië, d.w.z. over volstrekt legale mogelijkheden van zwangerschapsonderbreking. Hoewel wij weten dat in Ierland abortus niet geoorloofd is, maar niettemin dagelijks wordt gepleegd en dat zelfs kinderdoding anders dan in andere staten nog altijd vaak voorkomt, bestaat ongetwijfeld de strengste abortuswetgeving van de wereld in Ierland en berokkent de vrouwen leed en schade voor de gezondheid. Deze vrouwen hebben niet een vrije toegang tot anticonceptiemiddelen. Zij moeten in apotheken worden gekocht en worden aan jongeren beneden de 18 jaar niet eens verstrekt. Bijzonder betreurenswaardig is het ook dat door de nationale gezondheidsdiensten dergelijke prestaties niet meer worden geleverd. Er mag niet eens voorlichting daarover worden gegeven. Ik denk dat het tijd is in de discussie over de vrije toegang tot dienstverlening op de Europese interne markt de vraag te stellen hoe dit in deze sector te verwezenlijken is. Hoe taxeert de Commissie de mogelijkheid het recht op vrije toegang tot informatie over dienstverlening ook op het gebied van de zwangerschapsonderbreking voor vrouwen in Ierland te waarborgen? De Ierse praktijk dergelijke informatie te verbieden druist in tegen het beginsel van de vrije toegang. Of is de Commissie soms van mening dat informatie over kapitaalvorming een hogere prioriteit heeft dan voorlichting over anticonceptie? Is de Commissie soms van mening dat informatie over kapitaalvorming een hogere prioriteit heeft dan de voorkoming van zwangerschap door de mogelijkheid van een onbevreesd voorlichtingsgesprek? Is de Commissie soms van mening dat informatie over kapitaalvorming een hogere prioriteit heeft dan informatie over de vraag waar zwangerschapsonderbreking legaal of zo deskundig
Nr. 3-386/352
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Randzio-Plath kan worden uitgevoerd dat er voor de vrouwen geen gevaar ontstaat voor de gezondheid? Meent de Commissie soms dat er voor rijke en arme vrouwen, voor vrouwen met een verschillend ontwikkelingsniveau verschillende categorieën van voorlichting zijn toegestaan? Juist de vrouwen die zijn aangewezen op openbaar en goedkoop toegankelijke informatie over dienstverlening, worden in bijzondere mate door een dergelijke blokkering van het recht op vrije toegang tot informatie gedupeerd. Ook ik kom uit een land met alleszins moeilijke voorlichtingssituaties. Ook in de Bondsrepubliek kan het een zwangere overkomen dat haar informatie wordt geweigerd en dat zij is gedwongen naar een ander deelstaat te gaan om daar de abortus te laten uitvoeren. Dit is gevaarlijk, want wanneer zwangerschapsonderbreking te laat plaatsvindt is zij altijd met een risico verbonden. Ik vraag derhalve de Commissie in hoeverre zij er zowel in het belang van de gezondheid van de zwangeren als in dat van een zelfbeschikkingsbeleid ten gunste van vrouwen toe bereid is ervoor te zorgen dat ook in Ierland het recht op informatie over dienstverlening in de interne markt wordt gewaarborgd. De heer Fitzgerald (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde u vragen waarom de klok met de spreektijden voor het eerst deze week kapot is? De Voorzitter. - In het Parlement gaat niet alles zo zoals het zou moeten gaan, ook niet in de plenaire vergadering. De heer Chanterie (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, wij hebben een zeer lange arbeidsweek achter de rug. Het is vrijdagochtend kwart over elf en op basis van artikel 106 van het Reglement stel ik voor om de vergadering te sluiten. Volgens het Reglement moet dit voorstel onmiddellijk in stemming worden gebracht. Mevrouw Van Dijk (V). - Voorzitter, ik zou graag willen dat eerst het quorum vastgesteld wordt. De Voorzitter. - Wordt het verzoek om vaststelling van het quorum door dertien gesteund? (Meer dan twaalf¡eden staan op) Het quorum is, zoals we gezien hebben, niet aanwezig. Wij kunnen daarom niet stemmen over het verzoek om de vergadering te sluiten en zetten het debat dus voort. De heer Martinez (DR). - (FR) Omdat dit debat dinsdag had moeten plaatsvinden en steeds een dag verder verschoven is, is mevrouw Lehideux, die ingeschreven stond om haar tweede mondelinge vraag, doe. B3-]284/90, toe te lichten, nu vertrokken om haar trein te halen in verband met andere verplichtingen.
Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Mijnheer de Voorzitter, het vraagstuk dat de geachte leden van dit Parlement ter sprake hebben gebracht, is van zeer groot belang, en persoonlijk kan ik het eens zijn met de standpunten die hier zijn geformuleerd. Ik vind alleszins dat vrouwen het recht moeten hebben zelf te beslissen of ze al dan niet tot zwangerschapsonderbreking willen overgaan. Het kan niet worden ontkend dat de EEG met een demografisch probleem te kampen heeft. Ik denk dat zeer veel instanties zich daarvan bewust zijn geworden, maar dat het nog niet zo goed is doorgedrongen tot de regeringen. Het demografisch probleem kan echter niet worden opgelost door dwingende maatregelen met het oog op de toeneming van de nataliteit op te leggen. De oplossing bestaat erin dat de Lid-Staten de noodzakelijke maatregelen nemen om het voor vrouwen gemakkelijker te maken hun carrière met het moederschap te combineren. Hen ertoe verplichten ongewenste kinderen ter wereld te brengen is geen oplossing. We weten dat abortus in de Lid-Staten van de Gemeenschap schering en inslag is. Het door mevrouw RandzioPlath genoemde cijfer is nog een zeer bescheiden raming. Uit gegevens over Lid-Staten waar abortus is toegestaan blijkt dat het aantal abortussen tot 37% van het aantal geboorten kan oplopen. Uit die gegevens blijkt echter ook dat er tussen de abortussen en de geboorten geen verband bestaat, althans niet van absolute of relatieve aard. In de landen waar abortus is toegestaan zijn er dus niet noodzakelijk veel meer geboorten. Ook ik ga niet akkoord met de situatie in bepaalde Lid-Staten en regio's, zoals Ierland, Noord-Ierland en België. In het Belgische parlement wordt inmiddels beraadslaagd over een wetsvoorstel van de regering om zwangerschapsonderbreking te legaliseren. Het probleem is echter dat dit een vraagstuk is dat niet tot de bevoegdheden van de Gemeenschap behoort. Het houdt geen verband met de totstandbrenging van de interne markt. Voor vrije dienstverlening moet er voor die diensten ook een markt zijn, en gewoonlijk is er daarbij sprake van een vergoeding. De vrije voorlichting van de burgers kan onder de nationale wetgeving ressorteren. Als zwangerschapsonderbreking in Ierland bij wet verboden is - men kan dat een goede zaak vinden of niet -, dan mag Ierland de informatieverstrekking op dat gebied verbieden. We zijn ons bewust van de problemen op het stuk van de demografische evolutie en van de noodzaak om op dat vlak maatregelen te nemen. Er zijn al beraadslagingen op ministerieel niveau gehouden, de Commissie is met een aantal studies bezig, en in maart 1990 zullen we beschikken over de resultaten van de eurobarometer betreffende de houding van de burgers ten aanzien van de gezinsproblematiek. Ondanks de belangstelling van de Gemeenschap en ondanks mijn persoonlijke opvattingen kunnen we op dat gebied jammer genoeg geen gemeenschappelijke communautaire wetgeving invoeren. Dat valt namelijk buiten de bevoegdheden van de Commissie.
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Tot besluit van het debat heb ik drie ontwerp-resoluties ontvangen met verzoek om spoedige stemming (') De stemming over het verzoek om spoedige stemming vindt aan het eind van het debat plaats. Mevrouw Oomen-Ruijten (PPE). - Voorzitter, met stomme verbazing hoor ik het antwoord van commissaris Papandreou. Waarom verbaas ik mij? Omdat de commissaris zegt dat de abortuswetgeving geen communautaire bevoegdheid is maar zij wel van de gelegenheid gebruik maakt om een aantal lidstaten hier te veroordelen. Ik vraag me af, en ik zou hierop een antwoord van de commissaris willen hebben, of zij puur op persoonlijke titel spreekt. Als dat zo is, dan vind ik dat dit niet hoort in dit Parlement. (Applaus) Mevrouw Crawley (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is het goed recht van zowel commissarissen als leden van dit Parlement om persoonlijke verklaringen afte leggen. Als mevrouw Oomen-Ruijten dat geïllustreerd wil zien ben ik er zeker van dat wij vele duizenden woorden aan persoonlijke verklaringen van commissarissen in zowel dit Parlement als de afgelopen vijfjaar kunnen verzamelen. Dat is wat men noemt het recht op vrije meningsuiting. Mevrouw Papandreou, lid van de Commissie. - (GR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat ik tijdens mijn uiteenzetting herhaaldelijk heb onderstreept dat ik mijn persoonlijke visie formuleerde. Ik denk dat ik het recht heb een eigen mening te hebben en die ook te uiten. Mevrouw Van Hemeldonck (S). - Mijnheer de Voorzitter, er wordt in dit Parlement heel vaak grondig gesproken over 1992, het vrij verkeer van personen, van goederen, van diensten en meestal alleen maar vanuit een economisch oogpunt. We merken wat er gebeurt als wij vrouwen in dit Parlement even ook aandacht vragen voor de niet-economische gevolgen van 1992. Als de personen zich vrij bewegen binnen in de twaalf landen, dan nemen ze hun rechten mee, en bij die rechten gaat het ook over het recht om over zijn eigen lichaam te beslissen. Het Europees Parlement heeft zich over die zaken trouwens al meerdere malen in debatten over de rechten van de patiënt of over medische ethiek uitgesproken. Bij de diensten hoort uiteraard ook het recht op gezondheidsprestaties. Het is duidelijk dat misschien de meeste ingrijpende verandering in de geschiedenis van het leven van de vrouw juist is geweest, de beheersing van de vruchtbaarheid en de rechten van het kind. Omdat onze maatschappij precies zulk groot belang hecht aan het kind wensen wij dat alle kinderen gewenste kinderen zouden zijn. Dus dat vrouwen in de vruchtbare leeftijd informatie zouden hebben over het plannen van (') Zie Notulen.
Nr. 3-386/353
geboortes zodat ze de middelen ook vrij beschikbaar krijgen en dat er zich geen ongewenste zwangerschap kan voordoen. Indien zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet, die zware gevolgen zou hebben voor de fysieke of de psychische gezondheid van de vrouw, of ook nog indien er geen middel is om het kind te onthalen in de maatschappij en het tot een evenwichtig mens te laten uitgroeien, dan moet die zwangerschap kunnen worden afgebroken in het belang van de vrouw, het kind en van de maatschappij. In twee lidstaten zijn die omstandigheden niet aanwezig. Mevrouw de commissaris, net zoals haar voorganger de heer Marín, toen hij de portefeuille had over sociale zaken, is terecht bezorgd over het demografisch probleem dat zich stelt in de Gemeenschap. Nu is het een feit dat geen enkele wetgeving abortussen kan beletten, maar bovendien is het ook een feit dat in die landen waar abortus in verantwoorde medische omstandigheden mogelijk is, het geboortecijfer stabiel blijft of stijgt. De enige factor, collega's van de rechterzijde en mijnheer Chanterie, die het geboortecijfer kan beïnvloeden is een degelijk sociaal beleid waarbij het kind welkom is, waarbij de zwangere vrouw in de arbeid beschermd wordt. Het zijn precies deze leden in deze zaal, die dat beletten, die beletten dat een Gemeenschapswetgeving over de bescherming van de zwangere vrouwen, Gemeenschapswetgeving over woonbeleid en het gezinsbeleid totstandkomt. Zij verzetten zich daar nu tegen en dat is onverantwoord. Wij pleiten voor het belang van het kind, wij pleiten voor het belang van het gezin. Ik kan niet aanvaarden dat de twee commissarissen die met het sociale beleid gelast zijn, laffelijk aangevallen worden over punten waar zij de verantwoordelijkheid dragen en waar ze proberen een verantwoord gezinsbeleid te doen ontstaan tegen dat gedeelte van de zaal in. (Applaus ter linkerzijde) De heer Cooney (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze individuele benadering van dit debat wordt al vooraf bepaald door onze houding tegenover abortus. Laat ik beginnen met onomwonden te stellen dat ik tegen abortus ben omdat die neerkomt op het onrechtmatig doden van een levend menselijk wezen, in één woord moord. Dit is het gezichtspunt van de Fractie van de Europese Volkspartij en het wordt gedeeld door tientallen miljoenen burgers in de Gemeenschap. De mensen aan de overkant zijn het hier niet mee eens en, hoewel ik hun standpunt met droefenis respecteer, kan ik het emotioneel niet vatten en begrijp ik het logische proces niet dat eraan ten grondslag ligt. Een van onze collega's in dit Parlement heeft vijf geadopteerde kinderen. Zij waren niet ongewenst. Zij zijn geadopteerd. Zijn oudste kind is oud genoeg om verontwaardigd te zijn over het feit dat iemand zou kunnen beweren dat zijn leven en de levens van zijn drie broers en zuster hadden kunnen worden geaborteerd. Ik begrijp wel dat wij in dit debat eikaars standpunt niet zullen veranderen. Laten wij dus de voor ons liggende ontwerp-resoluties bekijken.
Nr. 3-386/354
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Cooney Het is heel duidelijk dat zij zijn ingegeven door elementen, voornamelijk in Ierland, die vóór of althans neutraal over abortus zijn. De mensen in de republiek Ierland verklaarden zo'n vier of vijfjaar geleden bij overweldigende meerderheid in een referendum tegenstander te zijn van abortus en amendeerden de grondwet van hun land om de toepassing ervan te verbieden. Het Ierse Hooggerechtshof- de hoeder en enige vertolker van de grondwet - heeft uitgesproken dat het pleiten voor of het verschaffen van informatie over abortus in strijd is met de democratische weerstand van de mensen tegen abortus, zoals vastgelegd in de grondwet, en derhalve onrechtmatig. Ondanks deze beslissing heeft een groep studenten de uitspraak genegeerd en werd dientengevolge voor de rechter gebracht, die in een als verbazingwekkend bestempeld vonnis de kwestie van het verschaffen van informatie over het onderwerp abortus naar het Europese Hof van Justitie verwees. Er werd een beroep ingesteld bij het Hooggerechtshof en, zonder in de mij toegewezen drie minuten in te kunnen gaan op de juridische verwikkelingen, wil ik alleen maar zeggen dat het Hooggerechtshof duidelijk heeft gemaakt dat het als enige bevoegdheid is de Ierse grondwet te interpreteren en dat bijgevolg geen enkel ander rechtscollege de Ieren kan vertellen hoe hun abortuswetten moeten zijn. De mondelinge vragen en ontwerp-resoluties die thans voor ons liggen zijn misleidend en gevaarlijk omdat zij proberen in te grijpen in de interne aangelegenheden van een lidstaat inzake een onderwerp dat noch rechtstreeks noch bij afleiding valt onder het Verdrag van Rome of de Europese Akte. De Socialistische Fractie en de Fractie voor een Unitair Europees Links hebben geprobeerd zich te verbergen achter het bedriegelijke eufemisme van het streven naar vrije toegang tot goederen en diensten, terwijl wij allemaal weten dat wat zij bepleiten abortus is. De Groenen zijn tenminste eerlijk en vragen openlijk om abortus in lidstaten waar die onwettig is. Het Parlement klaagt regelmatig over het democratisch tekort in zijn ontoereikende bevoegdheden. Vragen en ontwerp-resoluties als deze zullen zorgen voor een nieuw en gevaarlijk tekort: een tekort aan geloofwaardigheid. Ik dring zo krachtig als ik kan aan op verwerping van deze teksten. (Applaus van het centrum en van rechts) De heer Cox (LDR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met wat mijn collega de heer Cooney hier vanmorgen heeft gezegd. Ik heb een aantal opmerkingen. Ten eerste valt het buiten de bevoegdheid van deze Gemeenschap een lidstaat ter verantwoording te roepen over het onderwerp van met name deze ontwerp-resolutie. Het valt dus ook niet binnen de bevoegdheid van dit Parlement de instellingen van de Gemeenschap uit te nodigen iets te doen waartoe zij niet bevoegd zijn. Mijn tweede opmerking is dat het het soevereine recht is van het Ierse volk aan de hand van zijn eigen funda-
mentele rechtsdocument, de grondwet, te bepalen hoe het de levens van de mensen in Ierland wil ordenen op grond van het waardensysteem van de meerderheid van die mensen. Het is volgens geen enkele regel of wet of verdragstekst van deze Gemeenschap geoorloofd inbreuk te maken op het soevereine recht van het Ierse volk om dat te doen. Eerder deze week nam ik deel aan een debat over de Economische en Monetaire Unie, waarin de Commissie langdurig uitweidde over het subsidiariteitsbeginsel, een beginsel dat voor dit onderwerp fundamenteel is. Het is een beginsel dat ons op verschillende plaatsen, in verschillende lidstaten en bij verschillende onderwerpen in staat stelt onze eigen zaken te regelen. Ik ben het eens met wat de heer Cooney zei, namelijk dat het een hele treurige dag voor dit Parlement en de instellingen van deze Gemeenschap zou zijn indien er in een zo emotioneel geladen kwestie als deze pogingen werden gedaan om standpunten te dringen die een meerderheid van de mensen in een lidstaat waar al duidelijk positie is gekozen, zouden afwijzen. Ik geloof niet dat het binnen de bevoegdheid valt van dit Parlement deze ontwerp-resolutie aan te nemen en aldus te proberen een standpunt aan lidstaten op te dringen. Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, heb ik met belangstelling geluisterd naar wat de commissaris had te zeggen. Zij gaf te kennen een persoonlijke mening te vertolken. Maar haar persoonlijke mening heeft geen juridisch gewicht en dit is een aangelegenheid die uiteindelijk juridisch zal moeten worden geregeld. Mevrouw Van Dijk (V). - Voorzitter, ik zou willen beginnen met de commissaris hartelijk te danken voor haar moed om hier haar persoonlijke mening heel duidelijk uiteen te zetten. Helaas zat er in het verhaal van de commissaris naar mijn idee een klein foutje en wel wat betreft de vraag of vrijwillige zwangerschapsontbreking ook een dienstverlening is, want daar moet dan een vergoeding tegenover staan. Ik wil erop wijzen dat het hier inderdaad om een dienstverlening gaat, en dat het vooral vrouwen betreft die in hun eigen land geen abortus kunnen krijgen en die hun abortus als ze hem ergens anders gaan halen, zelf volledig moeten betalen. Er is dus sprake van een markt en van dienstverlening waartegenover een vergoeding staat. In die zin denk ik dat ook de toegang tot deze diensten wel degelijk onder het vrije verkeer van diensten en goederen in de Europese Gemeenschap dient te vallen en dat het dus niet zo kan zijn dat het in Ierland zelfs verboden is om abortusadvertenties te plaatsen in bladen als Cosmopolitan, die dan in beslag worden genomen. Er is een studentenjaarboek in beslag genomen omdat er een abortusadvertentie instond. Er zijn vrouwen voor de rechter gehaald, alleen omdat ze achter een telefoon zaten om vrouwen te informeren hoe ze in Groot-Brittannië terecht kunnen voor een abortus, die ze wel moeten betalen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn als onze grenzen vervagen, als wij met zijn allen roepen dat de grenscontroles in Europa wegmoeten. Dan kan het toch niet zo zijn dat dit soort moralistische zaken daar buiten vallen. Vrouwen gaan niet zo-
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/355
Van Dijk
maar voor hun plezier over tot vrijwillige zwangerschapsonderbreking. Het blijft een belastende ingreep voor alle vrouwen en Marijke Van Hemeldonck had volledig gelijk dat de sociale omstandigheden en ook kinderopvang en dergelijke van buitengewoon groot belang zijn om abortus terug te dringen, evenals de beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen. (Applaus van links) Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat, afgezien van de emotionaliteit waaraan enkele collega's hebben gerefereerd, zorgvuldig lezing van hetgeen in deze ontwerp-resoluties wordt gevraagd één ding duidelijk maakt: het sterke gevoel voor verantwoordelijkheid dat de vrouwen ertoe heeft gebracht haar in te dienen. Gevraagd wordt namelijk absoluut niet om in te gaan tegen de concrete mogelijkheden tot ingrijpen die de Europese Gemeenschap op dit terrein biedt. En in dit opzicht wil ik een vraag stellen aan de Commissie: is het echt waar dat de Gemeenschap in deze zin geen bevoegdheid heeft? Is het echt waar dat men er, terwijl men er toch op uit is het recht op vrij verkeer en vrije vestiging voor verschillende activiteiten te waarborgen, niet tevens op hoort toe te zien dat een vrouw die in haar eigen land beschikt over een wetgeving die niet alleen de toegang tot voorlichting maar ook de toegang tot de dienstverlening garandeert, indien zij zich naar een ander land verplaatst, bij voorbeeld Ierland, niet plotseling vele lichtjaren achteruit wordt gezet ten opzichte van het waarborgniveau dat zij in haar eigen land had bereikt? Is ook dit niet een taak van de Gemeenschap. Ik denk van wel, nogmaals - en ik hamer hierop - afgezien van de emotionaliteit. Ik heb hier weer heel ernstige dingen horen debiteren, waarde collega's. Ik heb vooral gehoord hoe vastbesloten nog altijd degenen zijn die menen de vrouwen te kunnen voorschrijven wat de eerbied voor het leven is. Wij hebben hieraan geen behoefte, dames en heren. Door de toegang tot de dienstverlening en een betere voorlichting te verdedigen strijden wij allereerst tegen abortus, tegen de abortus waartoe bij voorbeeld de minderjarigen worden gedwongen of de vrouwen die in erbarmelijke omstandigheden leven. Men hoeft maar te kijken naar wat er is gebeurd in landen waar men moeizaam tot een desbetreffende wetgeving is gekomen. Ik noem het voorbeeld van Italië: wie heeft gevochten tegen onze wet ter bescherming van een vrijwillig en verantwoordelijk moederschap, hoeft vandaag slechts af te rekenen met één enkel ding, namelijk het feit dat waar de dienstverlening niet heeft kunnen functioneren nog grote aantallen clandestiene abortussen en sterfgevallen door abortus worden geconstateerd. Het is een pleidooi voor het leven dat wij vrouwen in dit Parlement lanceren. (Applaus van links) De heer Fitzgerald (RDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens mijzelf en al mijn Fianna-Failcollega's in de Fractie van de verenigde Europese democraten zou ik ons standpunt ten aanzien van deze kwestie
volstrekt duidelijk willen formuleren. Wij zijn altijd tegen abortus geweest en zijn dat nog steeds. Een paar jaar geleden - ik herhaal wat zowel de heer Cooney als de heer Cox al hebben gezegd - is er in Ierland een constitutioneel referendum over dit onderwerp gehouden. Een overweldigende meerderheid van het Ierse electoraat besliste bij die gelegenheid democratisch dat er een nieuw artikel in de Ierse grondwet moest worden opgenomen ter verankering van het recht op leven van de ongeborene. Dat is zeker ware democratie: de mensen die voor zichzelf een beslissing nemen zonder die te krijgen opgedrongen door commissarisr sen of leden van dit Parlement. Alleen de Ierse mensen kunnen de constitutionele beslissing in Ierland veranderen. De Ierse benadering van dit onderwerp was in mijn ogen correct. Abortus is voor een groot percentage van de bevolking geen conventionele politieke kwestie. Het is een morele kwestie die nauw is verbonden met de religieuze overtuiging en morele gedragscode van het individu. Als zodanig is het volstrekt aangewezen dat onze hele bevolking moet worden geraadpleegd voordat ook maar enige wetgeving op dit gebied wordt uitgevaardigd. De bevoegdheden van het Europees Parlement en de andere communautaire instellingen inclusief de Commissie strekken zich uit over de grote gebieden van ons dagelijks leven; deze bevoegdheden zijn omschreven in de Verdragen. In hoef het Parlement of de commissaris er beslist niet aan te herinneren dat artikel 100 A van het Verdrag uitdrukkelijk bepaalt dat de vaststelling van een harmonisatiemaatregel bij gekwalificeerde meerderheid geen afbreuk kan doen aan nationale maatregelen die worden gerechtvaardigd door belangrijke beweegredenen als bedoeld in artikel 36 van het Verdrag. Ik hoef u er evenmin aan te herinneren dat de in artikel 36 bedoelde beweegredenen de openbare zeden, bescherming van gezondheid en leven enz. omvatten. Abortus is heel bepaald een morele kwestie en als zodanig een zaak voor besluitvorming op het nationale en niet op het Europese vlak. Ik ben er niet tegen dit onderwerp te bespreken en ik geloof dat het op een onemotionele wijze hoort te worden behandeld. Ik geloof echter dat het zou moeten worden besproken in de daarvoor geschikte fora. Het stelt mij teleur dat de indieners van deze vragen het Parlement proberen te betrekken bij een problematiek waarover wij geen zeggenschap hebben. Ik nodig het Parlement en ook de anderen instellingen uit heel duidelijk te stellen dat de Gemeenschap op dit gebied van beleidsvorming geen functie heeft en dat dit een aangelegenheid is voor de nationale regeringen. De heer Martinze (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, in dit verhitte en hartstochtelijke debat zijn de standpunten bekend: de enen zijn vóór , wij zijn tegen en ook anderen zijn tegen. Het is niet op het onderwerp zelf dat ik zou willen ingaan, al wil ik aan het adres van onze collega's wier standpunt ik begrijp het volgende zeggen: wat gaat er gebeuren tegen 2005, dat wil zeggen over een vijftiental jaren? Dat jaartal is al
Nr. 3-386/356
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Marti nze
zeer nabij. Ons land vergrijst. Men zal voor de meeste mensen de pensioenen niet meer kunnen betalen, behalve voor de leden van het Europees Parlement die zelf voor hun pensioen hebben gezorgd. Wat gaat er gebeuren wanneer men de pensioenen niet meer kan betalen bij gebrek aan aktieven, bij gebrek aan mensen die het pensioen kunnen betalen van degenen die op dat moment gepensioneerd zijn? Wij zullen zelf hebben meebetaald om diegene te elimineren die straks onze eigen pensioenen zouden kunnen betalen? Wij gaan verschrikkelijke sociale moeilijkheden tegemoet. Wat zal dan de oplossing zijn? Zullen de voorstanders van abortus van dit ogenblik de voorstanders van euthanasie van de toekomst zijn? Ik betreur het dat een groot kankerspecialist, die bijzonder goed thuis is in de euthanasieproblematiek daar hij er in samenwerking met de heer Viansson-Ponté een boek heeft geschreven, niet hier is. Hij zou ons hebben uitgelegd waarom hij er vóór is. Ikzelf waarschuw voor deze aberratie. Tweede aberratie, de communautaire aberratie waarvan wij, zoals iedereen heeft gesignaleerd, getuige zijn. Moeten wij, om een grote gemeenschappelijke markt te vormen, naast de BTW ook de zwangerschapsonderbrekingen harmoniseren? Valt dat onder de bevoegdheid van de Gemeenschap? Gaat de communautaire bevoegdheid, na zich met alles te hebben bemoeid, na zich met abortus te hebben bemoeid, zich ook bemoeien met huwelijken, verlovingen, voornamen, ons hele leven? Tegen mevrouw Papandreou zeg ik het volgende. Mevrouw, als mevrouw Papandreou kunt u alle standpunten hebben die u wilt en alle meningen die u wilt, maar op het ogenblik dat u in dit Parlement het woord neemt als commissaris bent u niet langer mevrouw Papandreou maar bent u de commissaris die het standpunt van de Commissie vertolkt. Indien u persoonlijke opinies wilt hebben moet u aftreden en politiek bedrijven. Wat betreft het wachten op de resultaten van de Eurobarometer, de resultaten van een opiniepeiling, laten wij dan de Commissie naar huis sturen, als wij onze wetgevende taak op basis van opiniepeilingen moeten verrichten. De hiermee belaste instellingen zullen ons minder kosten dan de Commissie en veel minder stommiteiten begaan dan deze. Dat wilde ik maar zeggen, mevrouw Papandreou. Mevrouw Crawley (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik waardeer de beide sprekers aan weerszijden van dit debat die hebben gezegd dat zij eikaars standpunt respecteren en ik geloof dat dit de manier is waarop het debat hoort te worden gevoerd. Wij vragen niet om harmonisatie van de abortuswetten. In dit debat vragen wij om iets waarop ons Parlement zeer hoge prijs stelt, namelijk de vrije toegang tot informatie in de hele EEG. Informatie, dames en heren, is de kracht van ons werk. Hoe zouden wij als parlementsleden kunnen werken zonder informatie? Informatie is kracht en de Ierse uitspraken verbieden de informatie die vrouwen zou-
den moeten krijgen om een verantwoorde keuze te kunnen maken op een gebied waar zij vermoedelijk de meest traumatische beslissing van hun leven moeten nemen. (Applaus van links) Het is de overtuiging van de tot verschillende politieke partijen behorende indieners van deze ontwerp-resolutie dat de Ierse uitspraken inzake het verbod op informatieverschaffing over abortus een regelrechte overtreding betekenen van de communautaire wetgeving inzake de voltooiing van de interne markt die het vrije verkeer vergt van goederen en diensten inclusief informatie. Dit verbod omvat informatie door vrouwenadviescentra, informatie in studentenboeken en informatie die vrij circuleert in vrouwentijdschriften welke in de hele Europese Gemeenschap worden gelezen. Het gaat hier om informatie. Het gaat ook om de zeer moeilijke keuzen die miljoenen vrouwen door de eeuwen heen hebben moeten bepalen. (Applaus van links) De heer Cox (LDR). - (EN) Een motie van orde, mijnheer de Voorzitter. De voor ons liggende ontwerpresolutie gaat niet eenvoudigweg over informatie. Zij vraagt in feite om de verschaffing van betaalbare en veilige abortusvoorzieningen, zodat wat wij daareven hebben gehoord onjuist is. De heer Desmond (S). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de vroege jaren '80 was ik minister van Volksgezondheid in de republiek Ierland en in die periode werd er een pro-levenamendement aangebracht in de Ierse grondwet. Ik verzette mij krachtig tegen dat amendement en wel met name vanwege de hier vandaag geschetste situatie, namelijk dat de verschaffing van fundamentele informatie en voorlichting inzake de volksgezondheid in feite op constitutionele gronden zou worden verboden. Ik was daar fel tegen. Bovendien zou er in bepaalde levensbedreigende situaties voor vrouwen zoals buitenbaarmoederlijke zwangerschappen enz. in feite sprake zijn van een medische hindernis, opgeworpen door de grondwet. Ik verzette mij dus tegen dat zogenaamde pro-levenamendement en was bovendien een fel tegenstander van de opheffing door de huidige regering van het Gezondheidsvoorlichtingsbureau van de Iers republiek en de onttrekking van substantiële middelen aan die sector. Dit is echter geen demografische kwestie, met alle respect voor de commissaris. Het is geen kwestie van moord, met alle respect voor mijn collega Patrick Cooney. Dit is een kwestie van volksgezondheid en het betreft de fundamentele rechten van vrouwen. Het is geen zaak die onder de bevoegdheid valt van de Europese Gemeenschap. Het is geen zaak die onder de bevoegdheid valt van het Europees Parlement en - dit aan het adres van mijn socialistische collega's - het is geen zaak die onder de bevoegdheid valt van de Socialistische Fractie. Het manifest van de Socialistische
16.2.90
Handelingen van het Europese Parlement
Nr. 3-386/357
Desmond Fractie in de verkiezingen voor het Europese Parlement pleitte niet voor het mogelijk maken van abortus.
De Voorzitter. - Mevrouw Van Hemeldonck, alstublieft geen voortzetting van het debat op een andere manier.
Ik ben niet van plan de ontwerp-resolutie te steunen, maar ik zou wel willen opmerken dat er in de republiek Ierland een absolute noodzaak bestaat, niet om de gevelde vonnissen te herzien maar om de grondwet te wijzigen, hetgeen een binnenlandse aangelegenheid is voor de republiek Ierland die volstrekt buiten de bevoegdheid van dit Parlement valt. Dienovereenkomstig ben ik van plan daarop aan te sturen op het nationale vlak. Ik ben niet van plan dit Parlement, de Socialistische Fractie of de Commissie in dat netwerk te verstrikken. Om die reden kan ik de ontwerp-resolutie niet steunen maar ik ben bepaald wel van plan aan te sturen op een wijziging van de afschuwelijke situatie in Ierland waar nog steeds 5.000 tot 8.000 vrouwen naar het buitenland gaan voor abortus. Wij moeten in eerste instantie onze grondwet herzien. Daar ligt de kern van de zaak en nergens anders.
Mevrouw Van Hemeldonck (S). - Nee, mijnheer de Voorzitter, maar een protest tegenover u. U heeft het woord gegeven aan mevrouw Oomen-Ruijten, zogezegd voor een persoonlijk feit, alsof ik haar persoonlijk zou vermeld hebben. Dat heb ik niet gedaan. Ik heb hier een politiek debat gevoerd tegenover een hele fractie. Ik heb geen namen van individuele leden genoemd, bijgevolg hoefde u haar het recht op antwoord niet te geven.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten. We gaan nu over tot de stemming over het verzoek om spoedige stemming. (Het Parlement willigt het verzoek in) Ik geef het woord aan mevrouw Oomen-Ruijten voor een persoonlijk feit overeenkomstig artikel 85. Mevrouw Oomen-Ruijten (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, ik zou voor een persoonlijk feit willen reageren naar aanleiding van een aantal opmerkingen die door mevrouw Van Hemeldonck gemaakt zijn. Mevrouw Van Hemeldonck heeft in feite de leden van de EVP-Fractie en met name mij persoonlijk verweten dat wij niet voor het voeren van een verantwoord gezinsbeleid zouden zijn. De leden die hier vandaag het woord hebben gevraagd, zijn zelf nooit in dit Parlement aanspreekbaar geweest op dat punt. Ten tweede, op het moment dat hier abortus in het kader van de vrije dienstverlening in Europa wordt aangemerkt, betekent dat ook dat wij vragen om een vrije handel te organiseren in organen... De Voorzitter. - Mevrouw Oomen-Ruijten, overeenkomstig artikel 85 kan men niet over de inhoud van het debat spreken, doch slechts een persoonlijke mededeling doen. Oomen-Ruijten (PPE). - Voorzitter, als persoonlijke opmerking wil ik dan zeggen dat ik niet verantwoordelijk wens te zijn voor het organiseren van een vrije handel in foetussen of in organen. En dat reken ik de mensen die hier zijn aan. Ten derde, ik heb geen behoefte aan een persoonlijke mening van de commissaris. Waar ik behoefte aan heb is, te horen of zij spreekt namens de Commissie.
De Voorzitter. - Mevrouw Van Hemeldonck, ik kan niet van tevoren weten wat mevrouw Oomen-Ruijten wil zeggen. Ik stel u voor onmiddellijk over de ontwerp-resoluties te stemmen. (Hef Parlement stemt in met het voorstel van de Voorzitter) Stem verklaringen Mevrouw Banotti (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als het enige Iers vrouwelijk lid van dit Parlement acht ik het mijn plicht een stemverklaring afte leggen. Mijn collega's nebben zeer terecht gewezen op de huidige juridische positie in Ierland, die democraten tot stand is gekomen en die wij als democraten aanvaarden. Dat heeft echter geen eind gemaakt aan de jaarlijkse exodus van liefst zeven of acht duizend Ierse vrouwen, per trein, bus of vliegtuig naar het VK om abortus te laten uitvoeren. Dit is heel vaak, zoals mevrouw Crawley heeft gezegd, de meest tragische en traumatische beslissing die zij ooit hebben moeten nemen. Maar vanwege het gebrek aan informatie en het klimaat dat hierdoor in Ierland is ontstaan, verlaten veel van deze vrouwen - van wie velen jonge meisjes zijn Ierland zonder te kunnen rekenen op ook maar enige steun, of verantwoordelijke hulp. Ik kan niet voorbijgaan aan de ervaring van deze vele duizenden vrouwen die hun keuze in het in bepaalde delen van Ierland bestaande klimaat zijn gehoond en beschimpt. Zij maakten een keuze die velen van hen wellicht zullen betreuren maar anderen niet. De vaders van deze kinderen zullen het wellicht ook betreuren, maar ik vermoed dat veel meer van hen het zouden hebben gewaardeerd en deze vrouwen zouden hebben aangemoedigd die keuze te maken. Dit moet worden gezegd. Juridisch gesproken heeft dit Parlement geen bevoegdheid - de heer Desmond heeft de juridische positie bijzonder bekwaam uiteengezet - om het Ierse volk abortus of het recht op informatie op te dringen. Dat betekent echter niet dat die informatie niet dringend nodig
Nr. 3-386/358
Handelingen van het Europese Parlement
16.2.90
Banotti is, zodat vrouwen een doordachte keuze kunnen bepalen inzake welke beslissing dan ook. De heer Chanterie (PPE). - Mijnheer de Voorzitter, ik wil namens de fractie protesteren tegen de uitlatingen van commissaris Papandreou. Elk lid van dit Parlement heeft het recht op vrije meningsuiting. Ook de commissaris heeft het recht om haar mening te zeggen maar zij kan niet tegelijk misbruik maken van deze tribune om één of meerdere lidstaten van de Europese Gemeenschap te veroordelen. Zij heeft gesproken in persoonlijke naam maar zij is geen lid van dit Parlement. Zij kan hier alleen spreken namens de Europese Commissie en zij heeft wel degelijk gezegd dat de Europese Commissie in deze materie geen bevoegdheid heeft en toch permitteert ze zich om twee lidstaten te veroordelen. Ten tweede, de EVP-fractie heeft zich in het verleden steeds opgeworpen voor een verantwoord gezinsbeleid. We hebben het verslag-Cassanmagnago-Cerretti van het jaar 1983. Wij hebben sedertdien verschillende keren aangedrongen op een actualisering van dit verslag en op initiatieven vanwege de Europese Commissie inzake gezinsbeleid. Er zijn verschillende fracties ter linkerzijde die dit tot nu toe hebben willen verhinderen. En dan komt men ons hier vanmorgen verwijten maken inzake gezinsbeleid! Tenslotte, mijnheer de Voorzitter, ik zou wensen dat wij in het vervolg over deze materie kunnen spreken op basis van een parlementair verslag en niet op basis van initiatieven die dit woord niet waardig zijn. (Bij opeenvolgende stemmingen verwerpt het Parlement de gezamenlijke ontwerp-resolutie(') over vrije voorlichting over abortus, alsmede de ontwerp-resolutie doe B3-395/90) Ontwerp-resolutie (doc. B3-396/90) van mevrouw Van Dijk, namens de fractie De Groenen in het Europees Parlement, over de vrijwillige zwangerschapsonderbreking Mevrouw Van Dijk (V). - Voorzitter, ik wil dat voordat we gaan stemmen, het quorum wordt vastgesteld. De Voorzitter. - Wordt het verzoek om vaststelling van het quorum door dertien leden gesteund? (Meer dan twaalfleden staan op) Het quorum is niet aanwezig. Wij kunnen daarom niet over deze resolutie stemmen.
7. Braaklegging - vergoedingspercentages De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (doe. A3-24/90) van de heer Vohrer, namens de Commissie landbouw, visserij en plattelandsontwikkeling, over het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(89) 353 def. - doc. C3-139/89) voor een verordening tot wijziging van verordening (EEG) nr. 797/85 wat de vergoedingspercentages voor wat het uit de produktie nemen van bouwland betreft. De heer Colino Salamanca (S), voorzitter van de Commissie ¡andbouw, visserij en plattelandsontwikkeling. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde krachtens artikel 105 van het Reglement om verdaging van het debat over het verslag van de heer Vohrer verzoeken en ook, uit het oogpunt van efficiëntie, om verdaging van het debat over het verslag van de heer Happart, dat hierna op de agenda staat. Overeenkomstig het Reglement zou ik het verzoek willen toevoegen om deze verslagen op de agenda te plaatsen van de volgende vergaderperiode van maart. In geval ze niet op de agenda van maandag gezet worden, stel ik voor deze toe te voegen aan het debat over de landbouwprijzen dat op de dinsdag van de volgende vergaderperiode plaats zal vinden. Mevrouw Ceci (GUE). - (IT) Ik wil graag dat nota wordt genomen van mijn voldoening over de verdaging van het verslag-Happart, hetgeen de milieucommissie in staat zal stellen het voorgeschreven advies uit te brengen en het Parlement dus gelegenheid biedt te stemmen over een waarheidsgetrouw document in plaats van een weinig overtuigend document. De heer Martinez (DR). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp het standpunt van onze voorzitter van de landbouwcommissie, de heer Colino Salamanca, maar, geachte voorzitters, als ik het zo mag zeggen, men moet redelijk zijn. Hoe vaak heeft men dit verslag-Vohrer wel niet verdaagd? Hetzelfde geldt voor het verslag-Happart. Wij zijn hier getuige van uitstelmanoeuvres, waarschijnlijk omdat sommigen en met name de socialistische meerderheid voelen dat zij hier in de minderheid zijn. De boeren willen geen braaklegging, zij willen geen genetisch gemanipuleerde koeien. Dat alles is niet redelijk, mijnheer de Voorzitter, wij zijn hier vanmorgen gebleven en wij hebben de middag nog voor ons. Laten wij het debat beginnen en overgaan tot stemming.
Over de overige ontwerp-resolutie wordt op de maandag van de vergaderperiode van maart gestemd.
De heer Vohrer (LDR), rapporteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou duidelijk willen stellen dat hier geen sprake is van een manoeuvre of van een truc. Wij nebben heel duidelijk gemotiveerd waarom dit verslag moeten worden terugverwezen naar de commissie.
(') Ingediend door de leden Dury c.s., namens de Socialistische Fractie, Catasta c.s., namens de Fractie voor een Unitair Europees Links, Van Dijk, namens de fractie De Groenen in het Europees Parlement, ter vervanging van de ontwerp-resoluties doe. B3-395/90en doe. B3-396/90.
Wij moeten echter stemmen over het voorstel van onze commissievoorzitter, opdat wordt gegarandeerd dat dit verslag en dat van de heer Happart in het gecombineerde debat over de landbouwprijzen worden opgenomen.
16.2.90
Nr. 3-386/359
Handelingen van het Europese Parlement
De Voorzitter. - Wij nemen hier nota van, wij hebben er geen invloed op wanneer het verslag op de agenda komt. Bovendien heb ik hier het verzoek om uitstel van de behandeling van de verslag-Malangré (doe. A3-19/90).
(Het Parlement besluit tot uitstel van
behandeling)(')
8. Onderbreking van de zitting De Voorzitter. - Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.
(Het Parlement stemt in met uitstel van de behandeling van de drie verslagen)
(De vergadering wordt te 12.05
Mevrouw Van Putten (S), rapporteur. - Voorzitter, ik verzoek ook om verdaging, want het quorum is niet bereikt.
(') In het register ingeschreven verklaringen (artikel 65 van het Reglement) - Verzending van de tijdens de huidige vergadering aangenomen resoluties - Rooster van de volgende vergaderingen:zie Notulen.
uurgesloten)
Venta y suscripciones · Salg og abonnement · Verkauf und Abonnement · Πωλήσεις και συνδρομές Sales and subscriptions · Vente et abonnements · Vendita e abbonamenti Verkoop en abonnementen · Venda e assinaturas BELGIQUE/ BELGIË
FRANCE
UNITED KINGDOM
Moniteur belge / Belgisch Staatsblad Rue de Louvain 42 / Leuvenseweg 42 1000 Bruxelles/ 1000 Brussel Tél. (02) 512 00 26 Fax 511 01 84 CCP / Postrekening 000-2005502-27
Journal officiel Service des publications des Communautés européennes 26, rue Desaix 75727 Paris Cedex 15 Tél. (1) 40 58 75 00 Fax (1) 40 58 75 74
HMSO Books (PC 16) HMSO Publications Centre 51 Nine Elms Lane London SWS 5DR Tel. (01) 873 9090 Fax GP3 873 8463
Autres distributeurs / Overige verkooppunten Librairie européenne / Europese Boekhandel Avenue Albert Jonnart 50 / Albert Jonnartlaan 50 1200 Bruxelles/ 1200 Brussel Tél. (02) 734 02 81 Fax 735 08 60 Jean De Lannoy Avenue du Roi 202 /Koningslaan 202 1060 Bruxelles / 1060 Brussel Tél. (02) 538 51 69 Télex 63220 UNBOOK B CREDOC Rue de la Montagne 34 / Bergstraat 34 Bte 11 / Bus 11 1000 Bruxelles/ 1000 Brussel
IRELAND Government Publications Sales Office Sun Alliance House Molesworth Street Dublin 2 Tel. 71 03 09 or by post Government Stationery Office EEC Section 6th floor Bishop Street Dublin 8 Tel. 78 16 66 Fax 78 06 45 ITALIA
DANMARK J. H. Schultz Information A/S EF-Publikationer Ottiliavej 18 2500 Valby Tlf. 36 44 22 66 Fax 36 44 01 41 Girokonto 6 00 08 86 BR DEUTSCHLAND Bundesanzeiger Verlag Breite Straße Postfach 10 80 06 5000 Köln 1 Tel. (0221) 20 29-0 Fernschreiber: ANZEIGER BONN 8 882 595 Fax 20 29 278 GREECE G.C. Eleftheroudakis SA International Bookstore Nikis Street 4 10563 Athens Tel. (01) 322 63 23 Telex 219410 ELEF Fax 323 98 21 ESPANA Boletín Oficial del Estado Trafalgar, 27 28010 Madrid Tel. (91) 446 60 00 Mundi-Prensa Libros, S.A. Castellò, 37 28001 Madrid Tel. (91) 431 33 99 (Libros) 431 32 22 (Suscripciones) 435 36 37 (Dirección) Télex 49370-MPLI-E Fax (91) 275 39 98 Sucursal: Librería Internacional AEDOS Consejo de Ciento, 391 08009 Barcelona Tel. (93) 301 86 15 Fax (93) 317 01 41 Generalität de Catalunya: Llibreria Rambla deis estudis Rambla, 118 (Palau Moja) 08002 Barcelona Tel. (93) 302 68 35 302 64 62
Licosa Spa Via Benedetto Fortini, 120/10 Casella postale 552 50125 Firenze Tel. (055) 64 54 15 Fax 64 12 57 Telex 570466 LICOSA I CCP 343 509 Subagenti: Libreria scientifica Lucio de Biasio - AEIOU Via Meravigli, 16 20123 Milano Tel. (02) 80 76 79 Herder Editrice e Libreria Piazza Montecitorio, 117-120 00186 Roma Tel. (06) 679 46 28/679 53 04 Librerìa giuridica Via 12 Ottobre, 172/R 16121 Genova Tel. (010) 59 56 93 GRAND-DUCHÉ DE LUXEMBOURG Abonnements seulement Subscriptions only Nur für Abonnements Messageries Paul Kraus 11. rue Christophe Plantin 2339 Luxembourg Tél. 499 88 88 Télex 2515 CCP 49242-63 NEDERLAND SDU uitgeverij Christoffel Plantijnstraat 2 Postbus 20014 2500 EA 's-Gravenhage Tel. (070) 78 98 80 (bestellingen) Fax (070) 47 63 51 PORTUGAL Imprensa Nacional Casa da Moeda, EP Rua D. Francisco Manuel de Melo. 5 1092 Lisboa Codex Tel. (01) 69 34 14 Distribuidora de Livros Bertrand, Ld.' Grupo Bertrand, SARL Rua das Terras dos Vales, 4-A Apartado 37 2700 Amadora Codex Tel. (01) 493 90 50 - 494 87 88 Telex 15798 BERDIS Fax 491 02 55
Sub-agent: Alan Armstrong Ltd 2 Arkwright Road Reading, Berks RG2 OSO Tel. (0734) 75 18 55 Telex 849937 AAALTD G Fax (0734) 75 51 64 SCHWEIZ / SUISSE / SVIZZERA OSEC Stampfenbachstraße 85 8035 Zürich Tel. (01) 365 51 51 Fax (01) 365 52 21 ÖSTERREICH Manz'sche Verlagsund Universitätsbuchhandlung Kohlmarkt 16 1014 Wien Tel. (0222) 531 61-0 Telex 11 25 00 BOX A Fax (0222) 531 61-81 TURKIYE Dünya super veb ofset A.S. Narllbahçe Sokak No. 15 Cagaloglu Istanbul Tel. 512 01 90 Telex 23822 DSVO-TR UNITED STATES OF AMERICA UNIPUB 4611-F Assembly Drive Lanham, MD 20706-4391 Tel. Toll Free (800) 274 4888 Fax (301) 459 0056 Telex 7108260418 CANADA Renouf Publishing Co., Ltd 61 Sparks Street Ottawa Ontario K1P 5R1 Tel. Toll Free 1 (800) 267 41 64 Ottawa Region (613) 238 89 85-6 Telex 053-4936 JAPAN Kinokuniya Company Ltd 17-7 Shinjuku 3-Chome Shiniuku-ku Tokyo 160-91 Tel. (03) 354 01 31 Journal Department PO Box 55 Chitóse Tokyo 156 Tel. (03) 439 01 24 SVERIGE BTJ Box 200 22100 Lund Tel. (046) 18 00 00 Fax (046) 18 C1 25 AUTRES PAYS OTHER COUNTRIES ANDERE LÄNDER Office des publications officielles des Communautés européennes 2, rue Mercier L-2985 Luxembourg Tél. 49 92 81 Télex PU BOF LU 1324 b Fax 48 85 73 CC bancaire BIL 8-109/6003/700
De als bijlage van het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen verschijnende „Handelingen van het Europese Parlement" omvatten: — de volledige verslagen der vergaderingen, — het jaarlijkse zaakregister.
Verkoop
In overeenstemming met het zittingsjaar van het Parlement lopen de abonnementen van begin maart tot eind februari van het daaropvolgende jaar. Deze uitgaven zijn verkrijgbaar bij het Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen. Betalingen kunnen slechts worden verricht bij het Bureau voor officiële publikaties der Europese Gemeenschappen. Prijs in Luxemburg (exclusief BTW): jaarabonnement 1989-1990: Ecu 122,80 Apart nummer: prijs vastgesteld per nummer en opgedrukt. Deze prijzen gelden voor de genummerde bladzijden, exclusief speciale verzendingskosten.
ECU 44
op
BUREAU VOOR OFFICIËLE PUBLIKATIES DER EUROPESE GEMEENSCHAPPEN L-2985 Luxembourg
AX-AA-89-011-NL-C