COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN >r
>r
Brussel, 08.03.2004 COM(2004) 158 definitief
VERSLAG VAN DE COMMISSIE Tussentijdse evaluatie van het programma "Jeugd" 2000-2006 (over de periode 2000-2003)
NL
NL
Inhoud 1. 1.1. 1.2 1.3.
INLEIDING
4
Verantwoording van de evaluatie Doel van het verslag Methodologie 1.3.1 Informatiebronnen 1.3.2 Hoofdpunten van de evaluatie
4 4 4 4 5
2. 2.1. 2.2. 2.3.
KADER EN ALGEMENE CONTEXT VAN HET PROGRAMMA
6
Voorgeschiedenis Doelstellingen Ontwikkelingen op jongerengebied sinds 2000
6 7 7
3. 3.1.
3.2
3.3.
3.4.
3.5.
3.6.
3.7.
3.8.
NL
UITVOERING VAN HET PROGRAMMA "JEUGD"
Algemene opmerkingen vooraf over het programma "Jeugd" 3.1.1. Algemene en specifieke doelstellingen 3.1.2. Operationele doelstellingen Samenhang van de programmering met de algemene context 3.2.1. Relevantie van de doelstellingen ten opzichte van de problematiek 3.2.2. Conclusies Operationele aspecten van het programma "Jeugd" 3.3.1. Bronmateriaal 3.3.2. Overzicht van goede ervaringen en problemen 3.3.3. Beoordeling van de operationele aspecten 3.3.4. Conclusies Actie 1: Jeugd voor Europa 3.4.1. Actiekader 3.4.2. Uitvoering van de actie 3.4.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 3.4.4. Conclusies betreffende actie 1 Actie 2: Europees vrijwilligerswerk 3.5.1. Actiekader 3.5.2. Uitvoering van de actie 3.5.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 3.5.4. Conclusies betreffende actie 2 Actie 3: Jongereninitiatieven 3.6.1. Actiekader 3.6.2. Uitvoering van de actie 3.6.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 3.6.4. Conclusies betreffende actie 3 Actie 4: Gezamenlijke acties 3.7.1. Actiekader 3.7.2. Uitvoering van de actie 3.7.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 3.7.4. Conclusies betreffende actie 4 – Begeleidende maatregelen Actie 5 3.8.1. Actiekader 3.8.2. Uitvoering van de actie 3.8.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie 3.8.4. Conclusies betreffende actie 5
2
8
8 8 9 10 10 10 11 11 11 13 14 14 14 15 16 18 19 19 19 20 22 25 25 25 26 28 29 29 30 31 31 32 32 32 34 36
NL
3.9.
Acties met derde landen 3.9.1. Kader van de acties 3.9.2. Uitvoering van de acties 3.9.3. Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de acties 3.9.4. Conclusies betreffende de acties met derde landen
37 37 38 39 41
4.
ALGEMENE BEOORDELING VAN HET PROGRAMMA
43
5. 5.1.
AANBEVELINGEN
46
5.2.
Aanbevelingen per actie 46 5.1.1 Algemene aanbevelingen die voor alle acties gelden 46 5.1.2 Aanbevelingen met betrekking tot actie 1 50 5.1.3 Aanbevelingen met betrekking tot actie 2 50 5.1.4 Aanbevelingen met betrekking tot actie 3 52 5.1.5 Aanbevelingen met betrekking tot actie 4 53 5.1.6 Aanbevelingen met betrekking tot actie 5 54 5.1.7 Aanbevelingen betreffende het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie inzake de Europese opleiding van jongerenwerkers 56 5.1.8 Aanbevelingen betreffende acties met derde landen 57 Overzicht van de aanbevelingen 60
6.
CONCLUSIE
61
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
NL
62 63 71
3
NL
1.
INLEIDING
1.1.
Verantwoording van de evaluatie
Het onderhavige verslag vloeit voort uit de voor het programma "Jeugd" geldende toezichtsen evaluatieverplichting uit hoofde van artikel 13 van Besluit nr. 1031/2000/EG1. In overleg met de lidstaten vindt deze evaluatie een jaar eerder plaats, zodat de conclusies en aanbevelingen van het verslag meegenomen kunnen worden door de Commissie bij de voorbereiding van de presentatie van een voorstel voor een rechtsgrondslag voor de toekomstige generatie programma’s op het gebied van jeugd. Om de evaluatie zo volledig mogelijk te maken worden in dit verslag de effectstudies die door de lidstaten en programmalanden zijn ingediend, en de externe evaluaties samengevat, en daarnaast worden ook de resultaten van de door de Commissie georganiseerde seminars en thematische werkgroepen meegenomen, om een zo breed mogelijke tussenbalans van het programma te presenteren. 1.2.
Doel van het verslag
De resultaten van dit verslag kunnen de basis vormen voor een eventuele bijstelling van het huidige programma "Jeugd" en als referentie dienen in het kader van de voorbereiding van het toekomstige programma ten behoeve van de jeugd. 1.3.
Methodologie
1.3.1.
Informatiebronnen
Het onderhavige verslag is gebaseerd op verschillende informatiebronnen, die hier bijeen zijn gebracht. Voor de diensten van de Commissie vormden de verschillende bijdragen die in de afgelopen tien maanden zijn geleverd hierbij het uitgangspunt. Het verslag is opgesteld volgens de principes van een META-evaluatie. Bij de effectstudies (zie bijlage 1) die door de lidstaten en programmalanden zijn ingediend, zijn de door de Commissie voorgestelde methodologische richtsnoeren gevolgd (zie bijlage 2). Deze studies zijn onder de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten verricht door externe deskundigen met steun van de nationale agentschappen. De effectstudies zijn aangevuld door een reeks specifieke activiteiten, waardoor een zo volledig mogelijke balans van het programma kon worden opgemaakt en praktijkaanbevelingen kunnen worden gedaan. De informatiebronnen zijn: –
In de eerste plaats, de door de lidstaten en programmalanden opgestelde verslagen over het effect van de acties 1, 2, 3 en 5 van het programma "Jeugd"
–
De evaluatie van de regelingen voor de nationale agentschappen in 2002
1
NL
PB L 117 van 18.5.2000, blz. 1
4
NL
Analyse van de uitvoering van de bepalingen betreffende de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie inzake de nationale agentschappen voor de programma’s Socrates, Leonardo en Jeugd. –
Seminar over de "evaluatie van de procedures" van het programma "Jeugd" van maart 2003 Aan het seminar werd deelgenomen door vertegenwoordigers van een breed scala van begunstigde organisaties (46, uit 21 programmalanden) en externe deskundigen, die hebben gesproken over de huidige procedures en de instrumenten van het programma, en die procedures en instrumenten hebben geëvalueerd.
–
Vergadering van deskundigen over actie 3 in februari 2003 Aan deze vergadering werd deelgenomen door nationale deskundigen en nationale agentschappen; ze had tot doel de effectiviteit van - de nieuwe - actie 3 van het programma (Jongereninitiatieven) te evalueren.
–
Werkgroep van comités die betrokken zijn bij actie 4, juli 2003 Deze groep heeft een balans opgemaakt van de evaluatie van deze actie, op basis waarvan gezamenlijke acties mogelijk zijn met de programma’s Socrates en Leonardo.
–
Werkgroep inzake actie 5 van mei 2003 Actie 5, die betrekking heeft op begeleidende maatregelen, verdiende bijzondere aandacht gezien het feit dat zij een breed terrein bestrijkt. Aan de evaluatiebijeenkomst voor actie 5 werd deelgenomen door twintig externe deskundigen (waaronder jongerenwerkers, vertegenwoordigers van NGO’s en begunstigden van grootschalige projecten), die samen met vertegenwoordigers van de Commissie, de nationale agentschappen, SALTO en het Bureau voor technische bijstand de huidige actie 5 hebben geëvalueerd en daarnaast voorstellen hebben uitgewerkt voor de ontwikkeling van actie 5 op de korte en middellange termijn en de rol die deze actie kan spelen in het toekomstige programma "Jeugd".
–
Evaluatie derde landen Tussen juni en september 2001 is een externe evaluatie verricht van het Euromediterrane programma "Jeugd". De samenwerking met derde landen (andere landen dan de landen die partij zijn bij Euromed) is extern geëvalueerd tussen maart en september 2003; in februari 2003 vond een evaluatiebijeenkomst plaats met de begunstigden en de nationale agentschappen.
–
Externe evaluatie van het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie over de Europese opleiding van jongerenwerkers.
1.3.2.
Hoofdpunten van de evaluatie
De programma-evaluatie had voornamelijk betrekking op:
NL
5
NL
–
De in- en externe relevantie van het programma
–
Het effect van het programma op de direct begunstigden
–
Het effect op systemen (nationale overheidsinstanties, wetgeving en beleid)
–
De operationele mechanismen
–
De resultaten per actie
2.
KADER EN ALGEMENE CONTEXT VAN HET PROGRAMMA
2.1.
Voorgeschiedenis
Het communautaire actieprogramma "Jeugd" is vastgesteld bij Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000. Dit programma bouwt voort op de activiteiten die sinds 1988 zijn ontwikkeld in het kader van de drie generaties van het programma "Jeugd voor Europa" en het programma "Europese vrijwilligersdienst voor jongeren", dat sinds 1998 loopt. Tegen het eind van de jaren tachtig richt de ontwikkeling op communautair niveau van de eerste activiteiten ten behoeve van de jeugd zich op de "uitwisseling van jongeren", die ten doel heeft jongeren via informeel leren bewust te maken van de Europese realiteiten. Onderdelen die de meerwaarde van het programma "Jeugd voor Europa" vormen bij de start van het programma in 1988, zijn met name de bijdrage aan de verwezenlijking van het beleid dat belemmeringen voor het vrije verkeer van personen beoogt weg te nemen, en aan de bevordering van het Europa van de burgers. Deze initiatieven vallen samen met de nieuwe bloei die de Europese integratie doormaakt dankzij de goedkeuring van de Europese Akte, de totstandkoming van de interne markt en de wens een werkelijk Europees bewustzijn te creëren. In het midden van de jaren negentig wordt het programma kwalitatief gewijzigd met de introductie van de vrijwilligersdienststage, die in 1998 de Europese vrijwilligersdienst wordt. Door deze nieuwe component kunnen jongeren in Europees verband vaardigheden verwerven in een informele omgeving en een rechtstreekse bijdrage leveren aan de samenleving. De introductie van de Europese vrijwilligersdienst heeft ook een direct effect op de systemen ter ondersteuning van de activiteiten ten behoeve van de jeugd: aan de ene kant ontstaan er op Europees niveau netwerken van NGO’s die plaats bieden aan de jonge vrijwilligers, aan de andere kant spelen de lidstaten in op de invoering van deze nieuwe actie. Dit nieuwe initiatief doet zijn intrede op het moment dat Europa ter bestrijding van de werkloosheid zijn werkgelegenheidsstrategie lanceert, waarin onderwijs en levenslang leren een fundamentele rol spelen. Dat is tevens het moment waarop men in veel lidstaten over vrijwilligerswerk gaat nadenken, terwijl de militaire dienstplicht geleidelijk plaats maakt voor het beroepsleger. Een andere belangrijke verandering doet zich voor in de jaren negentig met de geleidelijke openstelling van het programma voor landen buiten de EU, met name de kandidaat-lidstaten
NL
6
NL
en de EVA-landen, maar ook de Middellandse-Zeelanden. Ook in dit geval ontwikkelt het programma zich in samenhang met de belangrijke ontwikkelingen in de internationale politiek. De samenwerking met derde landen op jeugdgebied in het kader van de programma’s "Jeugd" en Euromed Jeugd bouwt voort op de voorgaande, sinds 1992 bestaande communautaire acties/programma’s. Deze samenwerking, die aanvankelijk beperkt was tot de landen van Midden- en Oost-Europa, het GOS, de Maghreb-landen en Latijns-Amerika, werd in 1995 bij wijze van proef uitgebreid tot twaalf partnerlanden in het zuidelijke Middellandse-Zeegebied, een aantal landen in Zuidoost-Europa en tot Afrika. In 1999 werd het startsein gegeven voor een programma dat specifiek op de mediterrane partnerlanden is gericht en voor een aanzienlijk deel wordt betaald uit de Meda-begrotingslijn. De communautaire initiatieven op jeugdgebied sluiten sinds 1988 dus aan bij de ontwikkeling van de Europese integratie. 2.2.
Doelstellingen
Het programma "Jeugd", dat wordt uitgevoerd in het kader van Besluit nr. 1031/2000/EG, borduurt voort op de doelstellingen van beide voorgaande programma’s, "Jeugd voor Europa" en "Europese vrijwilligersdienst" en zorgt hiermee voor continuïteit. Het omvat vier algemene doelstellingen ter ondersteuning van informele onderwijsactiviteiten. Om deze doelstellingen te realiseren is aan het programma een bedrag van 520 miljoen euro toegewezen voor de periode 2000-2006. Het programma staat open voor de kandidaat-landen en de EVA-landen die deelnemen aan de EER. 2.3.
Ontwikkelingen op jongerengebied sinds 2000
De samenwerking in jeugdzaken is pas echt goed op gang gekomen na de goedkeuring door de Commissie van het Witboek "Een nieuw elan voor Europa’s jeugd" in 2001. Dit witboek is het resultaat van een zeer brede raadpleging op Europees en nationaal niveau van regeringen, overheidsinstanties, onderzoekers, actoren van het jongerenwerk en jongeren zelf. Via deze raadpleging kon er structuur worden aangebracht in de samenwerking op het gebied van de jeugd. Dit proces heeft ertoe geleid dat de Raad in mei 2002 het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken heeft goedgekeurd, waarin onder meer de specifieke prioriteiten zijn vastgelegd (participatie, informatie, vrijwilligerswerk, betere kennis bij de jeugd) waarvoor de lidstaten hebben besloten een open coördinatiemethode te ontwikkelen. De resultaten van de werkzaamheden ten behoeve van de Europese samenwerking in jeugdzaken geven structuur aan dit werkterrein en hebben daardoor een steeds directer invloed op het financiële instrument. De toepassing van de open coördinatiemethode heeft in november 2003 geleid tot de goedkeuring door de Raad2 van gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie, die het volgende behelzen:
2
NL
PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6
7
NL
Gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie –
De participatie van jongeren verhogen binnen de gemeenschap waarin zij leven
–
De participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie verhogen
–
De verschillende manieren om te leren participeren meer ondersteunen
Gemeenschappelijke doelstellingen inzake informatie –
De toegang van jongeren tot informatiediensten verbeteren
–
De verstrekking van hoogwaardige informatie verbeteren
–
De participatie van jongeren bij de informatieverstrekking aan jongeren versterken, bijvoorbeeld bij de formulering en de verspreiding van informatie
3.
UITVOERING VAN HET PROGRAMMA "JEUGD"
3.1.
Algemene opmerkingen vooraf over het programma "Jeugd"
3.1.1.
Algemene en specifieke doelstellingen
De algemene doelstellingen van het programma vloeien voort uit de rechtsgrondslag waarop het programma steunt, namelijk artikel 149 van het Verdrag, inzake onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, en meer in het bijzonder lid 2 daarvan, waarin onder meer is bepaald dat het optreden van de Gemeenschap erop is gericht "de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen". De vier specifieke doelstellingen van het programma worden beschreven in Besluit nr. 1031/2000/EG:
NL
a)
het bevorderen van de actieve bijdrage van jongeren tot de Europese integratie via hun deelneming aan transnationale uitwisselingen binnen de Gemeenschap of met derde landen, voor een beter begrip van de culturele diversiteit van Europa en van haar fundamentele gemeenschappelijke waarden, hetgeen zal bijdragen tot de eerbiediging van mensenrechten en tot de bestrijding van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat;
b)
het versterken van de zin voor solidariteit bij de jeugd, door jongeren meer te betrekken bij transnationale activiteiten ten dienste van de samenleving in de Gemeenschap of met derde landen, met name die landen waarmee de Gemeenschap samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;
c)
het stimuleren van initiatief, ondernemingsgeest en creativiteit bij jongeren, zodat zij in de samenleving een actieve rol kunnen spelen, en tevens begrip wekken voor de waarde van een in Europees verband opgedane informele onderwijservaring;
8
NL
d)
het verbeteren van de samenwerking op het gebied van jeugdzaken, via een intensievere uitwisseling van goede praktijken, opleiding van jeugdwerkers/-leiders en ontwikkeling van innoverende acties op communautair niveau.
3.1.2.
Operationele doelstellingen
Ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen is het programma onderverdeeld in vijf verschillende acties: –
–
Actie 1 - Jeugd voor Europa –
1.1 - intracommunautaire uitwisselingen van jongeren
–
1.2 - uitwisselingen van jongeren met derde landen
Actie 2 - Europees vrijwilligerswerk –
2.1 - intracommunautair Europees vrijwilligerswerk
–
2.2 - Europees vrijwilligerswerk met derde landen
–
Actie 3 - Jongereninitiatieven
–
Actie 4 - Gezamenlijke acties
–
Actie 5 - Begeleidende maatregelen –
5.1 - opleiding van en samenwerking met de actoren van het jeugdbeleid
–
5.2 - voorlichting van jongeren en studies betreffende jongeren
–
5.3 - informatie en zichtbaarheid van de acties
–
5.4 - ondersteunende maatregelen
In het kader van het programma worden de operationele doelstellingen verder uitgewerkt door de beschrijving van maatregelen ter verwezenlijking van de specifieke doelstellingen, welke maatregelen zijn vermeld in Besluit nr. 1031/2000/EG:
NL
–
steun voor de transnationale mobiliteit van jongeren;
–
steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken;
–
steun voor het opzetten van samenwerkingsnetwerken op Europees niveau die een wederzijdse uitwisseling van ervaringen en goede praktijken mogelijk maken;
–
steun voor transnationale projecten die tot doel hebben het burgerschap van de Unie en de betrokkenheid van jongeren bij de ontwikkeling van de Unie te bevorderen;
–
bevordering van taalvaardigheden en kennis van verschillende culturen;
9
NL
–
steun voor proefprojecten in het kader van transnationale partnerschappen ten behoeve van innovatie en kwaliteit in jeugdzaken;
–
ontwikkeling op Europees niveau van methodes voor de analyse en de follow-up op het gebied van het jeugdbeleid alsmede de evolutie daarvan (zoals gegevensbestanden, belangrijke cijfers, wederzijdse kennis van "systemen") en de verspreiding van goede praktijken.
3.2.
Samenhang van de programmering met de algemene context
3.2.1.
Relevantie van de doelstellingen ten opzichte van de problematiek
Wat de interne samenhang van het programma betreft kan worden opgemerkt dat de algemene, specifieke en operationele doelstellingen op harmonieuze wijze samengaan, met uitzondering van twee van de operationele doelstellingen, te weten de "steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken" en de "bevordering van taalvaardigheden en kennis van verschillende culturen", die meer beschouwd moeten worden als specifieke dan als operationele doelstellingen. Wat betreft de samenhang van het programma met de algemene context kan worden gesteld dat het programma deels aansluit bij de huidige realiteit, met name sinds de instelling van het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken. Sinds de eerste generatie van het programma "Jeugd" heeft dit zich immers geleidelijk ontwikkeld om gelijke tred te houden met specifieke behoeften die op een bepaald moment ontstonden. De invoering van het kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken geeft structuur aan de jongerendimensie en geeft die een zelfstandige plek. De algemene doelstellingen van dit nieuwe kader zouden dan ook opgenomen moeten worden in het programma, en naast nieuwe prioriteiten als participatie, informatie en betere kennis bij de jeugd ook alle nieuwe ontwikkelingen op het gebied van vrijwilligerswerk moeten omvatten die zich sinds de goedkeuring van het ontwerp van het constitutioneel verdrag hebben voorgedaan. De interne samenhang van het programma is over het geheel genomen goed. Qua samenhang met de algemene context sluit het programma echter niet meer volledig aan bij de realiteit. Dit betekent niet dat het helemaal geen samenhang met die context vertoont, maar de nieuwe elementen die door de samenwerking op jongerengebied zijn geïntroduceerd, worden niet of onvoldoende in aanmerking genomen. 3.2.2.
Conclusies
De programmadoelstellingen zijn door de wetgever in het besluit vastgelegd; de ruimte om met het programma in te spelen op de veranderende context moet dan ook gezocht worden in bovengenoemd kader. In het toekomstige programma zal gemakkelijker rekening gehouden kunnen worden met dat kader voor samenwerking in jeugdzaken. Deze nieuwe rechtsgrondslag zou bovendien flexibel genoeg moeten zijn om geleidelijke aanpassingen aan toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de samenwerking in jeugdzaken mogelijk te maken.
NL
10
NL
3.3.
Operationele aspecten van het programma "Jeugd"
3.3.1.
Bronmateriaal
Bij het beheer van het programma "Jeugd", dat grotendeels in handen is van de nationale agentschappen, worden in principe door al die agentschappen, van alle programmalanden, dezelfde administratieve standaardprocedures gevolgd. In het kader van de tussentijdse evaluatie van het programma is via de nationale agentschappen (NA) een vragenlijst toegezonden aan alle begunstigde organisaties, met als doel via hen een beeld te krijgen van de doorzichtigheid van de procedures en instrumenten die momenteel bij het algemene beheer van het programma worden toegepast, en om in kaart te brengen hoe effectief die procedures en instrumenten zijn als het gaat om het verbeteren van de toegankelijkheid van het programma. De vragen hadden voornamelijk betrekking op de toegankelijkheid van het programma, de procedures rond aanvragen, besluitvorming en indiening van verslagen en op de subsidieregelingen. 3.3.2.
Overzicht van goede ervaringen en problemen
Uit het raadplegingsproces is het volgende naar voren gekomen: Bekendheid van het programma (voorlichting en pr): de kwaliteit van de voorlichting over het programma "Jeugd" is duidelijk verbeterd dankzij schriftelijk voorlichtingsmateriaal, nationale en regionale voorlichtingsbijeenkomsten en internet. De voorlichting is de laatste jaren beter toegesneden op jongeren. De Handleiding is echter onduidelijk en zou qua stijl en vorm veel aantrekkelijker moeten worden, waarvoor een complete omwerking nodig is in plaats van de thans toegepaste jaarlijkse bijwerking. Op politiek niveau is de zichtbaarheid van het programma echter mager. Toegang tot het programma: voor de meeste organisaties is het nationaal agentschap gemakkelijk toegankelijk. Kleine, lokale organisaties, met name in afgelegen landelijke en stedelijke gebieden, hebben echter minder gemakkelijk toegang tot het programma, omdat de nationale agentschappen zich in de regel op tamelijk grote afstand van die gebieden bevinden. Nationale agentschappen met een netwerk van lokale en/of regionale informatiepunten zijn daarentegen weer wél toegankelijker voor die organisaties en bieden hun dus betere ondersteuning. Samenhang in de uitvoering van het programma: de nationale agentschappen behandelen de aanvragen eerlijk en werken naar tevredenheid qua percentage goedgekeurde projecten. De door de nationale agentschappen genomen besluiten lopen echter nogal uiteen, en dat is een onmiskenbare bron van problemen voor partnerorganisaties die een aanvraag hebben ingediend. Dit probleem speelt vooral bij projecten die uit meerdere bronnen worden gefinancierd en waarvan de verschillende componenten worden beoordeeld door verschillende nationale agentschappen zonder voorafgaand overleg tussen de betrokken agentschappen. Selectie en besluitvorming moeten dan ook doorzichtiger, coherenter en eenvormiger worden in alle programmalanden. Aanvragen: het huidige tijdpad, met een vijfstappenprocedure (drie stappen voor samenwerkingsprojecten met derde landen), sluit aan bij de wensen van het merendeel van de begunstigden.
NL
11
NL
De aanvraagformulieren zijn afgestemd op ervaren jongerenwerkers en zijn niet voor alle categorieën jongeren geschikt. Sommige vragen voeren te ver voor projecten die zich nog in het voorbereidende stadium bevinden. In dit verband is er gesproken over de aanvraagprocedures die gelden voor microprojecten (bilaterale/trilaterale projecten = financiering uit meerdere bronnen) en macroprojecten (multilaterale projecten waar ten minste vier partnerorganisaties bij betrokken zijn = in de regel één aanvraag bij het NA van het gastland). Beide procedures hadden hun voorstanders: de kleine organisaties gaven de voorkeur aan microprojecten, de grote aan macroprojecten. NGO’s die op Europese schaal binnen de sector werkzaam zijn, hebben eveneens verzocht om een vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, die zou moeten uitmonden in een systeem waarbij één aanvraag voor meerdere projecten wordt ingediend in een multi-action-kader, in plaats van een systeem waarbij aanvragen worden ingediend voor afzonderlijke, kortlopende projecten. De redenen waarom een aanvraag voor een project wordt afgewezen, zouden uitvoerig moeten worden toegelicht om een nieuwe aanvraag te vereenvoudigen en stimuleren. Financiële regelingen: het systeem van forfaitaire tarieven en vaste bedragen is rechtvaardig en gebruiksvriendelijker dan het vorige, dat was gebaseerd op percentages. Het is echter niet flexibel, hetgeen in het nadeel is van groepen in een ernstige achterstandspositie, zoals gemarginaliseerde jongeren, aangezien het voor hen moeilijk is medefinanciering te vinden. Uitbetaling van subsidies: de bekendmaking van de geselecteerde projecten en het vooraf uitbetalen van subsidies (75%) aan de begunstigden dienen in principe ten minste een maand vóór aanvang van het project plaats te vinden. Sommige programmalanden kregen pas laat te horen welke projecten geselecteerd waren, en de Commissie was traag met het uitbetalen van subsidies voor projecten die op centraal niveau waren geëvalueerd en geselecteerd. In sommige gevallen heeft deze vertraging geleid tot het schrappen of uitstellen van de desbetreffende projecten of tot een wijziging van partners en deelnemers, hetgeen de organisatoren en hun partners voor ernstige problemen heeft gesteld. Evaluatieprocedure: de begunstigden worden geacht hun eindverslag binnen twee maanden na de afsluiting van het project in te dienen. De nationale agentschappen en de Commissie (in geval van gecentraliseerde projecten) beoordelen de inhoud en de verrichtingen, en bestuderen de financiële overzichten voordat wordt overgegaan tot de uitbetaling van het restant van de subsidie. In de regel krijgen de begunstigden hier echter geen enkele feedback over. De organisatie van follow-upbijeenkomsten, de evaluatie en de verspreiding van goede praktijken zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling van het werken met jongeren en de uitwerking van structuren voor jongeren. Regelingen voor de nationale agentschappen: uit de analyse van de uitvoering van de regelingen voor de NA, die plaatsvond in 2002 en waarvan de resultaten zijn goedgekeurd door het programmacomité, blijkt dat de bij die regelingen vastgestelde operationele mechanismen en verantwoordelijkheden naar volle tevredenheid hebben gefunctioneerd. In een overigens zeer beperkt aantal gevallen verliep de uitvoering in de praktijk wat moeilijker, maar uit de overige ervaringen komt zonder meer naar voren dat de balans van de uitvoering van deze regelingen over het geheel genomen als positief mag worden beschouwd. Daarom blijft de huidige versie van de tekst van kracht gedurende de volledige geldigheidsperiode van de rechtsgrondslag van het programma.
NL
12
NL
3.3.3.
Beoordeling van de operationele aspecten
Het resultaat van het seminar over de procedures laat zich als volgt samenvatten: Bekendheid van het programma: de doelstellingen van het programma "Jeugd", de criteria om voor het programma in aanmerking te komen en de procedure voor het indienen van aanvragen worden in grote lijnen beschreven in de Handleiding, in de belangrijkste talen van de deelnemende landen. De meeste nationale agentschappen brengen kleurrijke en gebruiksvriendelijke documenten uit (doorgaans één brochure per actie), die bedoeld zijn voor een jong publiek en de desbetreffende informatie dus op een eenvoudige en begrijpelijke manier aanbieden. Sommige internetsites zijn tevens interactief en afgestemd op een jong publiek. Alle NA moeten worden gestimuleerd brochures samen te stellen en elektronische tools te ontwikkelen die de aandacht trekken en de belangstelling en motivatie van jongeren opwekken. De doelstellingen van het programma zijn echter niet altijd bekend bij de relevante overheidsinstanties, met name op regionaal en lokaal niveau. Deze lacune maakt de toegang tot medefinanciering en ondersteuning vanuit lokale overheden moeilijk en in veel gevallen zelfs onmogelijk. De nationale autoriteiten, de nationale agentschappen en de Commissie spelen een belangrijke rol bij de verbetering van de bekendheid van het programma op politiek niveau. Deze taak zou verlicht kunnen worden door de vorming van partnerschappen binnen en tussen lokale autoriteiten. Ook evenementen als de "Europese weken voor de jeugd" vervullen een belangrijke rol bij de bewustmaking van het publiek op nationaal en lokaal niveau. Toegang tot het programma: de toegankelijkheid van het programma en de geografische nabijheid van de begunstigden op nationaal, regionaal en lokaal niveau zijn belangrijke aspecten van het programma. Sommige landen zouden het voorbeeld kunnen volgen van landen die voor bepaalde begunstigden definitieve en voor andere experimentele regelingen op regionaal niveau hebben getroffen, die het programma toegankelijker kunnen maken voor jongeren. Samenhang in de uitvoering van het programma: hoewel de procedures gestandaardiseerd zijn, moeten sommige nationale agentschappen ze afstemmen op hun nationale behoeften en/of beschikbare middelen. Met name bij de besluitvorming inzake subsidieverlening is er sprake van een zeker gebrek aan doorzichtigheid, daar waar de Europese prioriteiten worden aangevuld of zelfs vervangen door nationale prioriteiten. Om een zekere flexibiliteit te bewaren is het daarom van belang dat de nationale agentschappen zorgen voor een samenhangend evenwicht tussen de Europese en de nationale prioriteiten, en voortdurend overleg voeren met andere nationale agentschappen. Sommige NA zijn voorstander van de instandhouding van financiering uit meerdere bronnen, omdat zij zo een betere inschatting kunnen maken van de omvang van de activiteiten op basis van de binnengekomen aanvragen; bij multilaterale projecten zijn zij niet altijd op de hoogte van het aantal partnerorganisaties dat betrokken is bij projecten in andere landen. In ieder geval zou overleg tussen de agentschappen verplicht moeten worden voor projecten die uit meerdere bronnen worden gefinancierd. Financiering van projecten: de aanvragen voor langlopende, multi-action-projecten zouden verbeterd kunnen worden door een vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, waardoor
NL
13
NL
betalingsachterstanden teruggedrongen zouden kunnen worden. Met een dergelijk systeem zouden jongerenorganisaties een aanvraag voor een reeks acties kunnen indienen in plaats van steeds een nieuwe aanvraag per afzonderlijk project. Projecten met een langere looptijd zouden het programma niet alleen beter onder de aandacht van de publieke opinie kunnen brengen, maar ook een stimulans kunnen vormen voor de motivatie op lokaal niveau en dus voor extra financiering. Er moet echter rekening worden gehouden met de beperkingen van kleine organisaties en achterstandsgroepen, waarvoor microprojecten een fundamentele rol vervullen. Evaluatieprocedure: het is essentieel voor begunstigden dat hun project zowel op het moment van de aanvraag als na afloop wordt geëvalueerd. Het delen van ervaringen en goede praktijken zou moeten worden vergemakkelijkt door de nationale agentschappen en de Commissie. Het resultaat van projecten moet van invloed zijn op het programma en effect hebben op structuren en beleid voor jongeren. Er moeten middelen beschikbaar worden gesteld om de organisatie van evaluatieseminars op nationaal en Europees niveau te bevorderen. 3.3.4.
Conclusies
Hieronder zijn de aanbevelingen samengevat die voortvloeien uit de evaluatie van de huidige procedures van het programma: –
de zichtbaarheid van het programma op politiek niveau verbeteren;
–
regionale en lokale informatie- of contactpunten opzetten om de geografische afstand tot de begunstigden te verkleinen. Een aanpak hanteren die ondersteuning biedt tijdens de verschillende programmafasen (promotie, aanvragen, evaluatie), in het bijzonder aan gemarginaliseerde jongeren;
–
de administratieve verplichtingen bij de aanvragen vereenvoudigen en verlichten. Multi-action-projecten stimuleren en ondersteunen, waarbij kleinschalige projecten echter mogelijk moeten blijven;
–
het besluitvormingsproces en de selectiecriteria doorzichtiger maken, en de nationale en Europese prioriteiten beter op elkaar afstemmen in alle programmalanden;
–
de toegang tot het programma voor achterstandsgroepen en jongeren in derde landen vergemakkelijken door de invoering van een flexibeler subsidieregeling;
–
jaarlijkse
evaluatiebijeenkomsten
organiseren
voor
nationale
en
Europese
begunstigden en groepen landen. 3.4.
Actie 1: Jeugd voor Europa
3.4.1. Actiekader De specifieke doelstellingen van actie 1 zijn als volgt beschreven in de bijlage bij Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd": "De Gemeenschap ondersteunt activiteiten ten behoeve van de mobiliteit van jongeren met een minimale duur van één week, die worden uitgevoerd op basis van gezamenlijke projecten
NL
14
NL
in de Gemeenschap (wat de intracommunautaire uitwisselingen betreft) en waarbij groepen legaal in een lidstaat of in een derde land verblijvende jongeren betrokken zijn van in principe 15 tot 25 jaar (wat de uitwisselingen met derde landen betreft zijn ten minste twee lidstaten bij deze mobiliteitsactiviteiten betrokken)." Deze activiteiten verlopen in het kader van transnationale partnerschappen tussen groepen jongeren, die daar een actieve rol in spelen; de activiteiten moeten hun de gelegenheid bieden uiteenlopende sociale en culturele realiteiten te ontdekken en zich van deze realiteiten bewust te worden, en hen ertoe aanzetten deel te nemen aan, of het initiatief te nemen tot, andere activiteiten op Europees niveau. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de deelneming van jongeren voor wie dit de eerste Europese activiteit is, kansarme jongeren alsmede kleine en lokale groepen die geen ervaring op Europees niveau hebben. Aan bilaterale groepsmobiliteit zal financiële steun worden verleend als de doelgroepen of een specifieke pedagogische benadering dat rechtvaardigen, doch uitsluitend in geval van uitwisselingen tussen programmalanden. Er kan financiële steun worden verleend aan activiteiten ter versterking van de actieve deelneming van jongeren aan de projecten voor groepsmobiliteit, waarbij het met name gaat om activiteiten met het oog op de taalkundige en interculturele voorbereiding van de jongeren vóór hun vertrek. 3.4.2.
Uitvoering van de actie
a)
Algemene opmerkingen over de actie
Actie 1 draagt bij tot de opvoeding van jongeren, doordat via uitwisselingen wordt getracht hen bewuster te maken van de culturele diversiteit, het principe van gelijke kansen en de bestrijding van uitsluiting, racisme en vreemdelingenhaat. Actie 1 stimuleert het opzetten van sterkere partnerschappen op alle niveaus: tussen de Commissie en de lidstaten, tussen de nationale agentschappen die met de uitvoering van het programma belast zijn, en tussen de groepen jongeren die de projecten moeten voorbereiden en helpen uitvoeren. Actie 1 draagt bij tot het proces van "informeel" leren onder jongeren, dat erop gericht is hen ervan bewust te maken dat zij zelf actief kunnen deelnemen in de Europese integratie. De actie leidt bij hen tot een beter begrip van de Europese verscheidenheid. b)
Operationele mechanismen
Bilaterale uitwisselingen zijn een geschikt instrument voor een eerste Europese ervaring van een jongerenorganisatie of voor groepen kansarme jongeren. Die laatste categorie zou ermee gebaat zijn als de projecten wat bescheidener zouden worden qua duur en inhoud, zodat ze beter aansluiten bij hun behoeften. Multilaterale uitwisselingen zorgen voor een echte interculturele Europese dimensie. Het zoeken van partners blijft echter een moeilijk punt. Hoewel het partnerschap op zich van groot belang is, is de rol van de verschillende partners niet altijd even helder, wat vooral geldt voor de verdeling van de financiële en organisatorische verantwoordelijkheden. Een efficiënte begeleiding van de jongeren is belangrijk, evenals hun daadwerkelijke deelname gedurende het gehele project. In dit verband noemen de lidstaten de mogelijkheid, mits het programma
NL
15
NL
zulks toelaat, om de deelnameleeftijd te verlagen tot dertien of zelfs twaalf jaar, zodat jongeren die daar rijp genoeg voor zijn, mee kunnen doen aan deze actie. In het algemeen vormt deelname aan een uitwisselingsactie voor jongeren ook een stimulans voor deelname aan andere acties in het kader van dit programma of van andere Europese programma’s als Socrates en Leonardo da Vinci. Verbindingen tussen de programma’s zijn welkom. Uit de effectstudie blijkt dat er behoefte bestaat aan erkenning van de waarde van de actie en dat de deelnemers een certificaat zouden moeten kunnen krijgen waaruit blijkt dat ze hebben deelgenomen aan een uitwisseling van jongeren. Ten aanzien van de uitvoering van de uitwisselingsprojecten melden de lidstaten dat het relevant is bij de duur van de projecten ook de tijd mee te tellen die wordt besteed aan de voorbereiding en het evalueren van de uitvoering ervan. 3.4.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie
In het kader van de begrotingslijn "Jeugd" is in de periode 2000-2002 een bedrag van 79,1 miljoen euro toegewezen aan actie 1 voor uitwisselingen van jongeren. Zo konden 167.298 jongeren deelnemen aan een van de 8467 door de Commissie gefinancierde projecten. Het aandeel van de multilaterale projecten is van 30% in 2000 gestegen tot 40% eind 2002, waarmee de doelstelling van de Commissie is gerealiseerd. Effect op jongeren Uit de effectstudie blijkt dat actie l jongeren in de kandidaat-landen een mogelijkheid biedt tot transnationale mobiliteit naar Europese landen waar ze nog niet eerder zijn geweest. Er wordt in de effectstudie op gewezen dat bilaterale uitwisselingen bijzonder nuttig zijn voor kansarme jongeren, zoals jongeren uit Roma-minderheden of afgelegen regio’s, en voor jongerenorganisaties waarvoor het de eerste ervaring met Europa is. Wat de andere jongeren betreft richt het programma zich op multilaterale groepsuitwisselingen. Een internationale ervaring opdoen is goed voor de persoonlijke ontwikkeling, maar vereist wel een degelijke begeleiding. Verder zijn jongerenuitwisselingen goed voor het omgaan met andere talen en het opdoen van interculturele vaardigheden. Ten slotte dragen ze bij tot de ontwikkeling van tolerantie en wederzijds respect, een open geest en dialoog. Bovendien zijn de jongeren zich dankzij de mobiliteit bewuster geworden van hun rol als Europees burger. Deze grotere gerichtheid op Europa levert een meerwaarde op waar de jongeren hun voordeel mee kunnen doen op de arbeidsmarkt. Hier moet echter bij worden aangetekend dat deze vorm van informeel leren misschien geen problemen oplevert voor jongeren uit sociale milieus waar hoger beroepsonderwijs en/of universitair onderwijs normaal zijn, maar wel een degelijke voorbereiding van de uitwisseling vergt voor jongeren in een achterstandspositie. Wat het verwerven van multiculturele vaardigheden en de persoonlijke ontwikkeling betreft krijgen de ervaringen van jongeren die aan een uitwisselingsproject hebben meegedaan vaak in die zin een vervolg dat ze enthousiast raken om op hun beurt een dergelijk project te organiseren, of zich in een volgende fase vanuit een creatieve instelling te richten op meer
NL
16
NL
individuele projecten. Bovendien tonen de meesten van hen een grotere betrokkenheid bij activiteiten van de plaatselijke gemeenschap. Tot slot pakt de toegankelijkheid van het programma voor jongeren uit achterstandsgroepen zeer positief uit, omdat de bilaterale uitwisselingen een eerste Europese ervaring opleveren. Ook het mogelijk positieve effect van het programma, en meer in het bijzonder van de uitwisselingsacties, op geestelijk en/of lichamelijk gehandicapte jongeren verdient hier vermelding. Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen Ten aanzien van het effect van actie 1 op maatschappelijk werkers zijn de volgende zaken duidelijk naar voren gekomen bij deze actie: het belang van de kwaliteit van het werk van deze beroepscategorie, de noodzaak van specifieke opleiding op het gebied van internationale interculturele uitwisselingen, het nut van het opzetten van netwerken van jongerenorganisaties en van de uitwisseling van goede praktijken, en het belang van taalkundige vaardigheden. De jongerenorganisaties blijken in de regel de prioriteiten te volgen die jaarlijks worden vastgesteld door de Commissie en de nationale agentschappen, maar zij hebben tevens een bijzondere inspanning geleverd ten aanzien van de projectkwaliteit en specifieke regionale behoeften. Het leerproces dat jongerenwerkers die betrokken zijn bij multilaterale uitwisselingen doorlopen door het opdoen van ervaring, heeft geleid tot de behoefte aan verspreiding van goede praktijken, die geïntensiveerd zou moeten worden. De jongerenorganisaties moeten meer doen dan ze aankunnen en kampen vooral met een concentratie van activiteiten tijdens de schoolvakanties. In sommige lidstaten zoeken gemeenten voor de uitwisselingen vooral contact met hun zustersteden. Het systematisch zoeken naar partners, het opzetten van netwerken van jongerenorganisaties en de decentralisatie van structuren die jongeren de gelegenheid bieden uitwisselingsprojecten te ontwikkelen, tillen deze actie naar een hoger plan. In het kader van actie 1 (Jeugd voor Europa) van het programma wordt organisaties met internationale ervaring aanbevolen voorrang te geven aan multilaterale projecten (projecten waarbij ten minste vier landen betrokken zijn). Bilaterale uitwisselingsprojecten blijven aldus beperkt tot nieuwe en minder ervaren jongerengroepen of groepen van achterstandsjongeren, en dat werkt demotiverend voor lokale jongerengroepen en –organisaties, aangezien hun "ledenbestand" voortdurend wijzigt. De ervaring mag overigens dan niet nieuw zijn voor de organisatie, zij is dat wel voor de deelnemers. Voor kleine organisaties die met achterstandsgroepen werken zijn de administratieve rompslomp, de organisatie en het beheer van projecten waarbij meerdere partners betrokken zijn, vaak te zwaar. Het multiplicatoreffect van de uitwisselingsprojecten heeft vooral een belangrijke rol gespeeld op het niveau van de lokale en regionale gemeenschappen, waar de belangstelling voor Europa is gegroeid en nieuwe jongerenorganisaties de kans hebben gekregen zich te ontwikkelen.
NL
17
NL
Effect op beleid, wetgeving en instellingen Het programma "Jeugd" is een bron van inspiratie voor de lidstaten, die vaak identieke projecten steunen die niet onder dit programma vallen. Bovendien heeft de decentralisatie van het programma, dat in toenemende mate door de nationale agentschappen onder hun hoede wordt genomen, een multiplicatoreffect en maakt zij het programma toegankelijker voor alle jongeren, zonder onderscheid. In de kandidaat-landen is de ervaring met uitwisselingen van jongeren relatief nieuw, aangezien zij nog niet echt de gelegenheid hebben gehad deel te nemen aan internationale uitwisselingen. De jaarlijkse prioriteiten van de Commissie worden nageleefd en komen vaak overeen met de nationale prioriteiten. Het zou overigens goed zijn het aantal prioriteiten niet al te zeer op te voeren, en er mogen geen nationale prioriteiten worden vastgesteld die onverenigbaar zijn met elkaar of met de Europese prioriteiten. 3.4.4.
Conclusies betreffende actie 1
Jongerenuitwisselingen bieden jongeren van verschillende nationaliteiten een gemakkelijke gelegenheid om elkaar te ontmoeten in een omgeving waarin zij op gemeenschappelijke thema’s kunnen ingaan en andere culturen kunnen ontdekken. De decentralisatie van deze actie, die vrijwel geheel door de agentschappen wordt beheerd, heeft ertoe bijgedragen dat het programma toegankelijker en duidelijker is geworden voor de jongeren die er gebruik van maken. De kwaliteit van de projecten verbetert voortdurend omdat de betrokken organisaties en andere partners, die de projecten promoten, diepgaander met deze materie bezig zijn. De agentschappen verzorgen in dit verband de voorlichting aan en scholing van projectpromotors in de vorm van voorlichtings- en trainingsseminars. Desalniettemin behoeft de actie verbetering op de volgende punten:
NL
–
Het opzetten van kwalitatief goede partnerschappen moet worden versterkt, met name bij de multilaterale projecten. De nationale agentschappen zouden een belangrijkere rol moeten spelen in dit verband;
–
De nationale agentschappen moeten nauwer samenwerken om de service aan de partners te verbeteren, hetgeen nóg belangrijker is bij bilaterale projecten die door meerdere nationale agentschappen worden gefinancierd;
–
De lengte van projecten voor groepen jongeren met minder mogelijkheden zou teruggebracht moeten kunnen worden;
–
De minimumleeftijd voor deelname aan een uitwisseling zou in bepaalde gevallen verlaagd moeten kunnen worden tot twaalf of dertien jaar;
–
Jongeren die hebben meegedaan aan een uitwisselingsproject, zouden een certificaat moeten kunnen krijgen waaruit blijkt dat ze hebben deelgenomen aan een Europese actie;
18
NL
–
Een uitwisselingsproject moet een actie voor jongeren zijn met een langere looptijd, die naast de eigenlijke projectfase ook de voorbereiding van het project en de inventarisatie van de resultaten ervan voor de jongeren na afloop van het project omvat;
–
Het creëren van links tussen de acties via "estafette"-projecten met een langere looptijd zou mogelijk moeten zijn.
3.5.
Actie 2: Europees vrijwilligerswerk
3.5.1. Actiekader In de bijlage bij Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd" worden de specifieke doelstellingen van het Europees vrijwilligerswerk beschreven; meer in het bijzonder wordt onder "jonge vrijwilliger" verstaan een persoon van in beginsel 18 tot 25 jaar. De jonge vrijwilliger verbindt zich ertoe een activiteit te verrichten waardoor solidariteit concrete vorm krijgt, met de bedoeling sociale en persoonlijke bekwaamheden en vaardigheden te verwerven waardoor tevens wordt bijgedragen tot het welzijn van de samenleving. Daartoe neemt de jonge vrijwilliger in een andere lidstaat dan die waarin hij/zij verblijft, dan wel in een derde land, deel aan een nietwinstgevende en onbezoldigde activiteit die voor de gemeenschap van belang is en qua tijdsduur beperkt is (ten hoogste twaalf maanden). Het Europees vrijwilligerswerk berust op partnerschap en gedeelde verantwoordelijkheid van de jonge vrijwilliger, de uitzendende organisatie en de ontvangende organisatie. De Commissie reikt een document uit ten bewijze van de deelneming van de jonge vrijwilligers aan het Europees vrijwilligerswerk. Met betrekking tot actie 2.1 (Intracommunautair Europees vrijwilligerswerk) bepaalt dezelfde bijlage: “De Gemeenschap verleent steun aan transnationale projecten (met een duur die in principe beperkt is van drie weken tot één jaar) waarbij jongeren actief en persoonlijk deelnemen aan activiteiten waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van de samenleving op velerlei gebied, en die tevens een informele onderwijservaring opleveren voor het verwerven van sociale en culturele vaardigheden. Deze projecten zijn ervoor bedoeld om jongeren in aanraking te brengen met andere culturen en talen en ze te confronteren met nieuwe ideeën en projecten in een multiculturele civiele samenleving.” Er zijn diverse prioriteiten vastgesteld: ontwikkeling van de component met kortlopende projecten om de toegang van jonge kansarme vrijwilligers te vergemakkelijken en hun persoonlijke ondersteuning te garanderen; introductie van vrijwilligersactiviteiten als nieuw element in bestaande partnerschappen en/of nieuwe partnerschappen; betrokkenheid van organisaties die nog niet eerder aan het Europees vrijwilligerswerk hebben deelgenomen; introductie van nieuwe activiteitengebieden en innovatieve elementen; en ondersteuning van de lokale ontwikkeling. 3.5.2.
Uitvoering van de actie
a)
Algemene opmerkingen over de actie
Het Europees vrijwilligerswerk (EVW) startte in 1996 als proefactie. De actie maakt op dit moment deel uit van het programma "Jeugd" (2000-2006) en ontvangt een bijdrage van circa 25 miljoen euro per jaar. Daarmee is het een van de belangrijkste acties van het programma "Jeugd". Dankzij deze actie kunnen jaarlijks ongeveer 3500 jongeren uit de deelnemende
NL
19
NL
landen zes tot twaalf maanden in het buitenland verblijven. Voor kansarme jongeren is een speciale component met kortlopende projecten opgezet. Het EVW financiert echter ook grotere projecten, waaraan soms wel zestig vrijwilligers deelnemen, die op verschillende plaatsen verblijven. In 2002 werd een concept van gezamenlijk vrijwilligerswerk ontwikkeld om nog meer vrijwilligers te kunnen inzetten bij speciale evenementen, bijvoorbeeld op sportgebied. b)
Operationele mechanismen
Het overgrote deel van de EVW-projecten wordt beheerd door de nationale agentschappen. De hoofdmoot wordt gevormd door individuele, langlopende EVW-projecten (bilaterale projecten waarbij een beroep wordt gedaan op één vrijwilliger), maar het kan ook gaan om individuele of groepsprojecten van korte duur (van drie weken tot zes maanden), die openstaan voor jonge kansarme vrijwilligers. Op centraal niveau worden twee soorten projecten onderscheiden: enerzijds de projecten op Europese schaal, waaraan wordt deelgenomen door tal van partnerorganisaties en een groot aantal vrijwilligers, die naar meerdere plaatsen worden uitgezonden, en anderzijds de individuele plaatsing bij secretariaten van Europese niet-gouvernementele organisaties op jongerengebied. Er is een procedure opgesteld voor de erkenning van ontvangende organisaties voor EVW-projecten in de programmalanden, die verloopt via de indiening van blijken van belangstelling voor het ontvangen van vrijwilligers. Deze erkenning is een absolute voorwaarde voor het indienen van een subsidieaanvraag en moet de doorzichtigheid en kwaliteit van de gastprojecten waarborgen. Het Bureau voor technische bijstand verleent ondersteuning aan belanghebbenden, vrijwilligers, organisaties en nationale agentschappen en is tevens actief op communicatie- en adviesgebied. 3.5.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie
Tussen 2000 en 2002 beliep het aan EVW toegewezen bedrag in totaal 66,5 miljoen euro (2000: 20,7 miljoen euro; 2001: 23,9 miljoen euro; 2002: 21,9 miljoen euro). Sinds 2000 is het aantal ingediende projecten niet alleen sterk, maar ook progressief gestegen (toename van 15% tussen 2000 en 2001 en van 21% tussen 2001 en 2002). Er werden 17.703 gast- en uitzendingsprojecten gefinancierd (2000: 5423; 2001: 5754; 2002: 6526). Het totale aantal EVW-vrijwilligers kwam dicht in de buurt van de 10.000 na deze eerste periode van drie jaar (2000: 2798; 2001: 3430; 2002: 3432), waarbij de stijging van 23% tussen 2000 en 2001 opmerkelijk is. Op dit moment lijkt het aantal zich te stabiliseren rond 3500 vrijwilligers per jaar. Verder zij opgemerkt dat ongeveer 6000 bilaterale gastprojecten die nog niet zijn gerealiseerd, opgenomen zijn in de on line EVW-databank. Effect op jongeren Het Europees vrijwilligerswerk is een beslissende stap in het leven van jonge vrijwilligers: het gaat immers om de actieve betrokkenheid bij een project en het besluit om maximaal twaalf maanden in een vreemd land te leven, leren en werken. Gezien het sterk individuele karakter en de duur geeft het EVW in de meeste gevallen een krachtige impuls aan de persoonlijke ontwikkeling en het zelfvertrouwen. Heel vaak constateert men bij de vrijwilligers ook een verschuiving in de educatieve en beroepsmatige doelstellingen. Eenmaal terug zijn de ex-vrijwilligers van het EVW opener, toleranter en dienstbaarder in hun denken en doen. Een ander belangrijk multiplicatoreffect is
NL
20
NL
dat ex-vrijwilligers sneller deelnemen aan informele onderwijsactiviteiten en anderen in dezelfde situatie en levensfase sneller aansporen hetzelfde te doen. Het EVW stelt jongeren onmiskenbaar in staat nieuwe persoonlijke, sociale, interculturele en technische vaardigheden te verwerven, hetgeen hun employability kan vergroten. Het goed functionerende certificeringssysteem wordt in dit opzicht zeer belangrijk geacht. In de regel zijn de vrijwilligers uitzonderlijk tevreden over het EVW. Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen Er zijn stelselmatig nieuwe en onervaren organisaties bij deze actie betrokken, die zo nieuwe transnationale en lokale partnerschappen konden opzetten. De meeste van hun gebruikelijke activiteiten met vrijwilligers of jongeren zijn er zeer op vooruitgegaan als het gaat om kwaliteit, innovatie en internationalisering. Tal van organisaties hebben bevestigd dat zij hun jongerenwerk op internationaal niveau hebben kunnen handhaven dankzij het programma "Jeugd". Gezien het feit dat lokale autoriteiten in principe worden beschouwd als uitzendende of ontvangende organisaties die voor het programma in aanmerking komen, fungeert het programma "Jeugd" vaak als hefboom voor het uitvoeren van internationale activiteiten die door gemeenten worden geïnitieerd, of voor het aanvullen van bestaande activiteiten via een transnationaal vrijwilligersproject. In sommige programmalanden spelen solide en ervaren coördinatienetwerken en -organisaties een opmerkelijke rol. Aan de ene kant kunnen deze netwerken en organisaties de andere partners laten meeprofiteren van hun ruime ervaring en kennis. Aan de andere kant kan het gebeuren dat er zo minder prikkels zijn om álle partners actief te laten bijdragen, en zijn de meerwaarde en het profiel van het EVW soms moeilijk herkenbaar. Sommige organisaties merkten op dat de hoogte van het voor EVW-vrijwilligers gereserveerde bedrag een behoorlijke belasting voor hen was en dat hun normale vrijwilligersprogramma’s deze concurrentie nauwelijks aankonden. De bij het beheer van EVW-projecten betrokken jongerenwerkers verwierven nieuwe bekwaamheden en vaardigheden. Zaken die in dit verband met name werden genoemd, zijn organisatorische vaardigheden, solidariteitszin, creativiteit, een groter verantwoordelijkheidsgevoel, een gedegener internationale ervaring, interculturele vaardigheden, betere vaardigheden op het gebied van fondsenwerving en ondernemingsgeest. Met betrekking tot de lokale multiplicatoreffecten is er in het Verenigd Koninkrijk een interessante simulatie uitgevoerd: de uitzendende en ontvangende EVW-organisaties stellen dat het effect van elke vrijwilliger uitstraalt naar gemiddeld 600 personen, wat betekent dat het EVW alleen al in het Verenigd Koninkrijk, waar het bij dit uitzenden en ontvangen gaat om 700 vrijwilligers, nuttig is voor 420.000 personen. Andere landen verwijzen naar sectorale multiplicatoreffecten; ze vermelden bijvoorbeeld dat wanneer sommige weeshuizen besluiten onderdak te bieden aan vrijwilligers, andere instellingen dat voorbeeld blijken na te volgen. Effect op beleid, wetgeving en instellingen Het effect van het EVW op beleid, wetgeving en instellingen is moeilijk vast te stellen, omdat moeilijk te bepalen is wat oorzaak is en wat gevolg. Het is onmogelijk om nauwkeurig vast te
NL
21
NL
stellen of het inderdaad het programma "Jeugd" is dat aan de basis ligt van de veranderingen in beleid, wetgeving en nationale instellingen. Wat echter wel met zekerheid kan worden gezegd, is dat de nationale ontwikkelingen enerzijds en de dynamiek die door het programma "Jeugd" en het witboek wordt teweeggebracht anderzijds elkaar wederzijds beïnvloeden. In landen zonder eigen jeugdbeleid of traditie in vrijwilligerswerk is de invloed van het programma "Jeugd" in die richting bijzonder sterk. Sommige landen hebben melding gemaakt van recente wijzigingen in hun systemen (toegenomen bewustzijn bij nationale overheden ten aanzien van het EVW, aanpassingen in de wetgeving om het nationale vrijwilligerswerk beter aan te laten sluiten bij de internationale/Europese dimensie). In de landen die hebben gekozen voor een regionaal administratief beheer van het programma "Jeugd" of voor het opzetten van regionale netwerken gericht op advies of op het genereren van multiplicatoreffecten, is een sterk institutioneel effect merkbaar: er zijn regionale autoriteiten en organen opgericht om ondersteuning te bieden bij de follow-up, informatieverspreiding, advisering en deelname aan selectieprocedures. Het staat niettemin nog te bezien in hoeverre de effectiviteit van de programma-uitvoering en de gemeenschappelijke criteria in deze gevallen gewaarborgd zijn. Ofschoon de rechtsgrondslag van het programma "Jeugd" de lidstaten aanmoedigt de belemmeringen voor mobiliteit weg te nemen, is er nog steeds sprake van een groot aantal problemen op het vlak van de juridische, fiscale en sociale bescherming van vrijwilligers, het verstrekken van visa, de erkenning van informeel leren, enz. Slechts enkele landen hebben de positie van vrijwilligers wettelijk geregeld. De erkenning van informele onderwijservaringen die in het kader van het EVW zijn opgedaan, in de vorm van een door de verantwoordelijke commissaris ondertekend certificaat, wordt als positief beschouwd, evenals de recente versoepeling van de procedure voor de toekenning van het certificaat. Het EVW is de enige actie van het programma "Jeugd" die een dergelijke officiële goedkeuring kent. Toch heeft de invoering van dit getuigschrift er nog niet toe geleid dat erkenning van de desbetreffende bekwaamheden en vaardigheden overal ingang heeft gevonden. Het Europees vrijwilligerswerk heeft er tevens toe bijgedragen dat de nationale staten zich bewust worden van de situatie in hun buurlanden en op Europees niveau. Bij de eerste Europese conferentie over burgerdiensten en jongeren, die op 28 en 29 november 2003 te Rome werd gehouden, konden voor het eerst informatie en goede praktijken worden uitgewisseld tussen nationale burgerdiensten en de departementen die op Europees niveau zijn belast met het jeugdbeleid. Het is de bedoeling om hier in 2004 mee door te gaan. Tot slot wijzen sommige landen op de discrepantie tussen de relatief hoge kosten van het EVW en het relatief lage aantal vrijwilligers per jaar. Bovendien beperkt het sterk individuele karakter van het EVW het effect en de zichtbaarheid ervan. 3.5.4.
Conclusies betreffende actie 2
Het lijdt geen enkele twijfel dat het Europees vrijwilligerswerk moet blijven bestaan als uiterst belangrijke en herkenbare actie van het toekomstige programma. Wel verdient het aanbeveling stelselmatig te blijven werken aan de verbetering van de toegankelijkheid, gebruiksvriendelijkheid, impact, zichtbaarheid, effectiviteit en efficiëntie van het EVW.
NL
22
NL
–
Aanbevolen wordt langere en intensievere voorbereidende maatregelen te treffen (voorbereidingsbezoeken, opleidingen, taalcursussen);
–
Er moet meer nadruk worden gelegd op de soliditeit van het partnerschap, onder meer vanuit het gezichtspunt van de betrokkenheid van de vrijwilliger. Extra steun of systematische betrokkenheid van andere partners, bijvoorbeeld mentoren of verenigingen van ex-vrijwilligers, zou nuttig kunnen zijn met het oog op een betere kwaliteit en grotere duurzaamheid.
Een gebruiksvriendelijker EVW - instrumenten, procedures, formats –
De formele voorwaarden en de procedures van het EVW moeten worden versoepeld;
–
Er moet minder tijd verstrijken tussen het ontwerp en de uitvoering van het project;
–
Een intensievere follow-up en/of evaluatie zou(den) deel kunnen uitmaken van EVW-projecten en eventueel ook de huidige component Future Capital kunnen omvatten;
–
Het verdient aanbeveling de procedure voor het "indienen van blijken van belangstelling voor de ontvangst van vrijwilligers" te decentraliseren en een algemene, snellere en minder bureaucratische erkennings- en aanvraagprocedure in te voeren;
–
Invoering van minimumkwaliteitsnormen voor gastprojecten los van de communautaire financiering zou van doorslaggevende betekenis kunnen zijn bij het promoten van het EVW als kwaliteitslabel en uniek model voor transnationaal vrijwilligerswerk;
–
Hoewel het EVW zelf een gedecentraliseerde actie zou moeten blijven, verdient het aanbeveling het beheer van bepaalde typen aanvullende projecten op centraal niveau te houden om vernieuwende, multilaterale, gezamenlijke, interactieve of meerjarenactiviteiten de ruimte te geven.
Toegankelijkheid
NL
–
De toegankelijkheid van het EVW moet worden verbeterd;
–
Onderzocht moet worden of het EVW het streefcijfer van 10.000 Europese jongeren per jaar kan halen, en zo ja, op welke termijn en op welke manier;
–
Kansarme jongeren zouden de voornaamste doelgroep moeten blijven, en het EVW zou zodanig ontwikkeld moeten worden dat het aansluit bij hun behoeften;
–
Er gaan stemmen op om de maximumleeftijd voor deze actie te verhogen van 18 naar 30 jaar, waarbij in bijzondere gevallen uitzonderingen mogelijk blijven, hoewel er op dit punt geen consensus bestaat;
–
Tevens wordt aanbevolen het EVW toegankelijk te houden voor kleine organisaties, lokale organisaties en organisaties zonder ervaring op dit terrein, die ook behoefte zouden kunnen hebben aan bijzondere steun.
23
NL
Financiering De onderlinge financiële afhankelijkheid, die het gevolg is van het systeem van financiering uit meerdere bronnen, begint het functioneren van het EVW nadelig te beïnvloeden. –
Elk alternatief voor deze vorm van financiering moet worden onderzocht, waarmee overigens niet wordt bedoeld dat de projectpartners en nationale agentschappen hiervoor geen gezamenlijke verantwoordelijkheid meer zouden hoeven te dragen;
–
Andere suggesties zijn sponsoring van EVW-projecten, stopzetten van subsidies, invoering van een kwaliteitskeurmerk zonder communautaire financiering, verkorting van de looptijd van projecten en verlaging van de financieringsplafonds per deelnemer;
–
Sommige NGO’s hebben voorgesteld om te onderzoeken of er wellicht een forfaitaire mobiliteitscoupon kan worden ingevoerd voor vrijwilligers, studenten en opleidingen;
–
Activiteiten inzake voorbereiding, evaluatie en follow-up moeten meer worden ondersteund;
–
Het principe van forfaitaire subsidies, vaste bedragen en medefinanciering wordt als positief beschouwd en zou behouden moeten blijven.
Erkenning –
Het verdient aanbeveling een EVW-goedkeuring gepaard te laten gaan met een betere erkenning, op alle niveaus, van informele onderwijservaringen die in het kader van het EVW zijn opgedaan; daarbij kan gedacht worden aan erkenning in wetgeving of vrijwilligersovereenkomsten, het versterken van de banden met Europass of het invoeren van een bonussysteem waarmee gemakkelijker toegang kan worden verkregen tot formeel onderwijs en werk.
Rechtskader Er wordt veel verwacht van de open coördinatiemethode die is ingevoerd op het gebied van vrijwilligersactiviteiten bij jongeren. De verwachting is dat een aantal doelstellingen van het prioritaire actiegebied "vrijwilligerswerk door jongeren", die in het Witboek Jeugd worden genoemd, dankzij het EVW zal kunnen worden gerealiseerd.
NL
–
Er moet dan wel bijzondere aandacht worden geschonken aan het wegnemen van belemmeringen voor de mobiliteit in de lidstaten;
–
De meeste Europese landen kennen geen wetgeving, wettelijke status of specifiek beleid op het gebied van vrijwilligerswerk. Deze lacune wordt doorgaans gezien als een belangrijke hinderpaal voor de mobiliteit, omdat vrijwilligers hierdoor gelijk worden gesteld met betaalde werknemers, studenten of stagiairs en dus belasting moeten betalen, hun uitkering verliezen of tegen problemen aanlopen wanneer ze een verblijfsvergunning aanvragen.
24
NL
3.6.
Actie 3: Jongereninitiatieven
3.6.1.
Actiekader
De specifieke doelstellingen van actie 3 zijn als volgt beschreven in de bijlage bij Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd": "Ter bevordering van de zin voor initiatief en de creativiteit van jongeren ondersteunt de Gemeenschap projecten waarin jongeren actief en rechtstreeks deelnemen aan vernieuwende en creatieve initiatieven en aan acties die gericht zijn op het sociale engagement van jongeren op lokaal, regionaal, nationaal of Europees niveau. Deze projecten bieden jongeren de gelegenheid hun zin voor initiatief te ontwikkelen en concreet vorm te geven aan activiteiten die zij zelf hebben uitgedacht en waarin zij een centrale rol spelen. De Gemeenschap ondersteunt initiatieven die jonge vrijwilligers moeten helpen de tijdens hun vrijwilligerswerk opgedane ervaring optimaal te benutten en die hun actieve integratie in de samenleving moeten bevorderen. Dankzij de initiatieven die jongeren na hun Europese vrijwilligerswerk nemen, zullen zij sociale, culturele, sociaal-culturele en economische activiteiten kunnen opzetten en bevorderen en/of hun persoonlijke ontplooiing in de hand kunnen werken. De initiatieven betreffen in de eerste plaats jongeren die er het meest behoefte aan hebben. De steun is gericht op het bevorderen van de uitbreiding van de projecten tot soortgelijke initiatieven in andere lidstaten, waardoor het grensoverschrijdend karakter daarvan wordt versterkt en de uitwisseling van ervaringen alsmede de samenwerking tussen jongeren sterk worden vergroot. Deze steun kan de organisatie omvatten van bijeenkomsten van jonge promotoren van initiatieven op Europees niveau. Financiële steun kan worden verleend voor het daadwerkelijk opzetten van stabiele en transnationale partnerschappen tussen dergelijke projecten". 3.6.2.
Uitvoering van de actie
a)
Algemene opmerkingen over de actie
Actie 3, de meest recente actie van het programma "Jeugd", kende wat aanloopproblemen bij het begin van de uitvoering van het programma. Met haar drie componenten (jongereninitiatieven, netwerkprojecten en Future Capital) bleek de actie voor gebruikers én nationale agentschappen wat moeilijk uitvoerbaar. Ondanks de pogingen tot harmonisatie van de regels via de Handleiding werd de actie daarom tot in 2002 in elk programmaland weer anders uitgelegd en ontwikkeld. Om die reden heeft de Commissie in 2002 en 2003 studie- en evaluatieseminars voor actie 3 georganiseerd. Uit de effectstudies en de twee evaluatieseminars is gebleken dat de groepsinitiatieven zich over het geheel genomen goed hebben ontwikkeld in de meeste programmalanden. De belangrijkste verdienste van die initiatieven was dat het programma opengesteld kon worden voor een breder publiek, dat in veel gevallen een publiek van kansarme jongeren was. Wat echter ook naar voren is gekomen, is dat het concept van netwerkprojecten niet helder genoeg was. In 2003 ging de Commissie over tot verduidelijking van de criteria in de Handleiding en tot verhoging van de forfaitaire bedragen. Bovendien stelde zij de actie, die tot 2002 slechts openstond voor ex-begunstigden van groepsinitiatiefprojecten, open voor alle geïnteresseerde jongeren.
NL
25
NL
Future Capital biedt jongeren die Europees vrijwilligerswerk hebben gedaan de mogelijkheid op persoonlijke titel een project te realiseren dat voortbouwt op hun vrijwilligerswerk. Deze component, die zich onderscheidt van de groepsinitiatieven en netwerkprojecten, lijkt niet goed te passen binnen actie 3. Deze door het programma geboden mogelijkheid wordt tot op heden nog niet echt goed door jongeren benut. b)
Operationele mechanismen
Uit de effectstudie is gebleken dat het forfaitair systeem zijn waarde heeft bewezen en dus in de toekomst gehandhaafd zou moeten blijven. Teneinde actie 3 voor alle jongeren toegankelijker te maken zouden verschillende landen graag zien dat de subsidieaanvraagformulieren en de bepalingen inzake de verslaglegging verder worden vereenvoudigd. De decentralisatie van het beheer van actie 3 heeft een positieve uitwerking gehad. Naast een grotere flexibiliteit maakte zij ook de begeleiding van nabij mogelijk van jongeren die een project opzetten of uitvoeren. Sommige landen willen nog verder gaan door het beheer van de projecten meer te spreiden en volledig aan lagere niveaus over te laten. Verschillende landen merken op dat de begeleidende maatregelen van actie 5 meer systematisch zouden moeten worden benut ter ondersteuning van actie 3. Ook zouden diverse landen graag zien dat een grotere rol wordt toegekend aan de intermediaire organisaties voor de begeleiding van jongeren die een project van actie 3 voorbereiden. Gebleken is dat de projectkwaliteit toeneemt als de jongeren goed worden aangestuurd en de projecten goed worden begeleid. 3.6.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie
In het kader van de begrotingslijn "Jeugd" is in de periode 2000-2002 een bedrag van 19,4 miljoen euro toegewezen aan actie 3 voor jongereninitiatieven en Future Capital. Zo konden 58.954 jongeren deelnemen aan een van de 3314 door de Commissie gefinancierde projecten. Effect op jongeren De effectstudie heeft uitgewezen dat actie 3 bijdraagt tot het bereiken van de algemene en specifieke doelstellingen van het programma "Jeugd". Zij stelt jongeren niet alleen in staat hun eigen project te ontwerpen volgens hun eigen ideeën, overtuiging en doelstellingen, maar ook om het zelf uit te voeren. Op die manier gaan zij de uitdaging aan van een proces van niet-formeel en informeel leren, waarin zij leren beslissingen te nemen, verantwoordelijkheden te dragen, een project te plannen en het tot een goed einde te brengen. Dit leerproces is een gezamenlijk proces bij de componenten groepsinitiatieven en netwerkprojecten en een individueel proces bij de component Future Capital. Vooral in het kader van de groepsinitiatieven en netwerkprojecten ontwikkelen jongeren projecten die bevorderlijk zijn voor hun participatie in en actieve betrokkenheid bij de samenleving. Door actief deel te nemen aan de verwezenlijking van een project worden zij zich bewuster van waarden als democratie, tolerantie, solidariteit, culturele diversiteit en van gevaren als sociale uitsluiting, racisme en vreemdelingenhaat. Op een meer individueel niveau krijgt een jongere door de uitvoering van een project van actie 3 de kans vaardigheden te verwerven die meer op het beroepsmatige vlak liggen, zoals
NL
26
NL
communicatieve, onderhandelings- en argumenteervaardigheden, en bekwaamheden op het gebied van projectbeheer, financieel beheer en ICT- en talenkennis. Tegelijkertijd krijgt de jongere meer zelfvertrouwen en leert hij in teamverband te werken, een project te plannen en problemen op te lossen, waarmee hij dus tevens vaardigheden ontwikkelt die meer op het sociale vlak liggen. Een andere kwestie is die van de aanpassing van de leeftijdsgrens. Een groepsinitiatief of netwerkproject ontwikkelen is een buitengewoon complexe aangelegenheid, die moeilijk te realiseren is voor jongeren tussen 15 en 20 jaar. Doorgaans zijn het dan ook jongeren van rond 25 jaar die een project in het kader van actie 3 indienen. Uit de effectstudie is ook gebleken dat deze informele leerervaring niet wordt erkend en niet nuttig wordt toegepast op nationaal en regionaal niveau, hetgeen het effect van het programma deels tenietdoet. Een sterk punt van actie 3, en met name van de component groepsinitiatieven, is de toegankelijkheid ervan voor jongeren in een probleemsituatie. De actie blijkt een waardevol instrument te zijn in de strategie voor sociale insluiting van het programma, waarmee beoogd wordt de toegankelijkheid ervan voor dit soort jongeren te verbeteren. Met de groepsinitiatieven en netwerkprojecten worden verbindingen gelegd met andere acties van het programma "Jeugd". Het grootste deel van de projecten wordt voorgesteld door nieuwe groepen, die nog niet eerder aan het programma deelnamen. Voor veel jongeren is een lokaal project de opstap naar een wat meer "sophisticated" activiteit, waarbinnen wordt samengewerkt met buitenlandse partners. In die zin is actie 3 een geschikt podium voor het betrekken van nieuwe jongeren bij het programma en het diversifiëren van het publiek. Wat de component Future Capital betreft is echter kenbaar gemaakt dat hier onder de jongeren zeer weinig animo voor bestaat. In veel landen wordt zelfs in het geheel geen beroep gedaan op de hiervoor toegewezen middelen. Bovendien kost Future Capital veel geld per deelnemende jongere, terwijl de resultaten tot dusver allerminst overtuigend zijn. Effect op maatschappelijk werkers en organisaties Wat het effect van actie 3 op maatschappelijk werkers betreft kan gesteld worden dat het programma "Jeugd" in het algemeen en actie 3 in het bijzonder leiden tot een betere kwaliteit van het werk van deze beroepsgroep en een Europese en zelfs internationale dimensie geven aan het jongerenwerk. Om projecten van het programma "Jeugd" te kunnen begeleiden moeten jongerenwerkers en maatschappelijk werkers vaardigheden verwerven op het gebied van internationale samenwerking en partnernetwerken vinden in het buitenland. Desalniettemin is het zo dat het effect van actie 3 op maatschappelijk werkers minder belangrijk is dan dat van de andere acties van het programma, omdat de groepsinitiatieven door de jongerengroepen zelf worden uitgewerkt. Daarbij moet overigens wel worden aangetekend dat de kwaliteit van de projecten toeneemt als de jongeren worden aangestuurd en geadviseerd door jongerenwerkers of maatschappelijk werkers. Helaas is ook het multiplicatoreffect niet altijd optimaal, aangezien niet alle maatschappelijk werkers die aan een project hebben deelgenomen, deze ervaring aanwenden ten gunste van toekomstige projecten.
NL
27
NL
Effect op beleid, wetgeving en overheidsinstellingen Groepsinitiatieven en netwerkprojecten zijn doorgaans projecten met een bepaalde zichtbaarheid, die gemeenten de gelegenheid geven jongeren te ontmoeten en kennis te nemen van hun zorgen en ambities. In die zin dragen ze ertoe bij dat bij de lokale overheden het gevoel ontstaat dat zij een deel van Europa zijn. In algemene zin heeft het programma "Jeugd" ertoe bijgedragen dat beleidsmakers en de publieke opinie zich bewust zijn geworden van thema’s op het gebied van het Europees jeugdbeleid, welke bewustwording zowel op nationaal als op regionaal en lokaal niveau speelt. Het Witboek Jeugd heeft in dit verband een belangrijke rol gespeeld, maar ook de projecten van het programma "Jeugd" hebben de zichtbaarheid van het "Europa van de jeugd" helpen vergroten. Dit geldt vooral voor de groepsinitiatieven, die vaak zeer zichtbaar zijn op lokaal niveau. Het belang dat aan deze actie wordt toegekend heeft ertoe geleid dat sommige landen eigen middelen inzetten om een groter aantal projecten te ondersteunen. 3.6.4.
Conclusies betreffende actie 3
Concluderend kan worden gesteld dat de doelstellingen van actie 3 vooral worden gerealiseerd dankzij de groepsinitiatieven. Het effect van de groepsinitiatieven is evident ten aanzien van de persoonlijke ontwikkeling van jongeren, hun identiteitsvorming (zelfvertrouwen, aanpassingsvermogen, autonomie, nemen van initiatief en dragen van verantwoordelijkheden) en hun politieke bewustzijn (concrete benadering van de Europese werkelijkheid, het gevoel deel uit te maken van één Europees geheel). Deze actiecomponent zou behouden moeten blijven in het toekomstige programma. De netwerkprojecten verlenen de groepsinitiatiefprojecten een Europese en interculturele dimensie. In die zin kunnen ze beschouwd worden als nog ambitieuzer dan die groepsinitiatiefprojecten. Na een moeilijke beginperiode zijn de netwerkprojecten er in 2003 zowel kwantitatief als kwalitatief sterk op vooruitgegaan, dankzij de steunmaatregelen voor deze actie van de kant van de Commissie en de nationale agentschappen. Deze twee typen acties moeten een plaats hebben en houden in het programma: de groepsinitiatieven omdat ze de maatschappelijke integratie op grotere schaal ondersteunen en de netwerkprojecten omdat ze de Europese dimensie van actie 3 versterken. De groepsinitiatieven en netwerkprojecten kunnen een daadwerkelijke bijdrage leveren aan de versterking van de dimensie van niet-formeel en informeel leren van het programma "Jeugd". Ze kunnen een interessant actie-instrument vormen om de voornaamste prioriteiten van het Witboek Jeugd in praktijk te brengen: actieve burgerparticipatie van jongeren, autonomie van jongeren, informatie voor jongeren, hun maatschappelijke integratie en tot slot hun employability. De resultaten van Future Capital zijn minder overtuigend. Het geringe aantal tot dusver gerealiseerde projecten heeft onvoldoende effect gehad om de voortzetting van deze component van actie 3 te rechtvaardigen. Wat de toekomstige ontwikkeling van de actie betreft geven de nationale autoriteiten het volgende in overweging:
NL
28
NL
–
De actie zou zich moeten ontwikkelen langs de lijnen van de actieve participatie van jongeren, niet-formeel en informeel leren en maatschappelijke integratie;
–
De actie zou zich vóór alles moeten richten op kansarme jongeren;
–
Er zouden verbindingen tot stand gebracht moeten worden tussen alle acties om beter te kunnen inspelen op de behoeften van jongeren; Er moeten links tot stand worden gebracht tussen niet-formeel en informeel onderwijs;
– –
Het programma "Jeugd" moet complementair zijn met de programma’s Socrates en Leonardo da Vinci, alsmede met andere beleidsterreinen, zoals cultuur, sport en werkgelegenheid;
–
De ervaringen die zijn opgedaan in het kader van niet-formeel en informeel leren moeten worden erkend. Aan het eind van een project moet er een soort vaardighedenrapport worden opgesteld naar het voorbeeld van Europass (programma Leonardo da Vinci) of het door het Britse nationaal agentschap geteste "Personal Record of achievement";
–
De leeftijdsgrens voor actie 3 zou tot dertig jaar opgerekt moeten kunnen worden;
–
De begeleiding in het kader van actie 3.1 (groepsinitiatieven en netwerkprojecten) zou met name via actie 5 versterkt moeten worden, vooral door het organiseren van contactbijeenkomsten ter voorbereiding van netwerkprojecten.
3.7.
Actie 4: Gezamenlijke acties
3.7.1.
Actiekader
De specifieke doelstellingen van actie 4 worden in de bijlage van Besluit nr. 1031/2000/EG tot vaststelling van het actieprogramma "Jeugd" als volgt gedefinieerd: "Aangezien een soepele en creatieve aanpak een eerste vereiste is voor de samenwerking tussen de sectoren, kan (…) communautaire steun worden verleend voor activiteiten die samen met andere communautaire projecten met betrekking tot het Europa van de kennis worden uitgevoerd, in het bijzonder communautaire programma's op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding. (…) Deze projecten zullen bestaan uit een hele reeks acties in verschillende sectoren, waaronder het jeugdbeleid. Zij kunnen door verschillende communautaire programma's aanvullend worden gefinancierd en kunnen worden uitgevoerd via oproepen tot het indienen van voorstellen. Er kunnen passende maatregelen worden genomen om op regionaal en lokaal niveau contacten en interactie te bevorderen tussen degenen die zowel aan dit programma als aan programma's op het gebied van beroepsopleiding en onderwijs deelnemen. In dit verband kunnen bewustmakingsactiviteiten worden gesteund met betrekking tot de kansen die de Gemeenschap aan jongeren biedt."
NL
29
NL
Gezien de vrij algemene en abstracte aard van deze rechtsgrondslag heeft de Commissie er tot op heden voor gekozen de gezamenlijke acties uit te voeren via oproepen tot het indienen van voorstellen. 3.7.2.
Uitvoering van de actie
a)
Algemene opmerkingen over de actie
De tenuitvoerlegging van de gezamenlijke acties verloopt voornamelijk via oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van de drie programma’s Socrates, Leonardo en "Jeugd". De eerste oproep tot het indienen van voorstellen is uitgebracht in 2001. Dit verklaart waarom de Commissie momenteel slechts over een klein aantal projecten beschikt die kunnen worden geëvalueerd. Zes projecten zijn in 2001 geselecteerd, en in maart 2002 zijn de desbetreffende contracten ondertekend. Drie van deze projecten betreffen het thema "Bruggen bouwen tussen verschillende kwalificaties: een systeem van overdracht van studiepunten voor levenslang leren", twee projecten gaan over "Diensten voor begeleiding en advies" en een project is gericht op "Polyvalente centra en e-learning". In 2002 zijn vijftien projecten aangenomen; voor veertien daarvan zijn in maart 2003 de contracten gesloten en kredieten uitgekeerd. Drie van deze projecten beogen de lokale dimensie van begeleiding en advies te versterken (thema: "Lokale begeleidingsnetwerken"), zes projecten betreffen het thema "Sociale integratie van de doelgroepen" en vijf projecten richten zich op het "Actief burgerschap van jongeren". In juli 2003 zijn zestien projecten geselecteerd; de contracten daarvoor zullen voor het eind van het jaar ondertekend worden. Deze projecten zullen het thema "Actief burgerschap van jongeren" verder ontwikkelen en van start gaan met de thema’s "Integratie van personen met een handicap" en "Valorisatie van niet-formeel en informeel onderwijs". Aangezien de projecten van 2002 nog maar net van start zijn gegaan, kunnen momenteel slechts zes projecten grondig en correct worden geëvalueerd. De kritieke massa van projecten is dus nog niet bereikt. Het is daarom nog te vroeg om uitspraken te doen over de resultaten van deze projecten. Het is echter al wel mogelijk om vanuit organisatorisch oogpunt de ervaringen met "gezamenlijke acties" te inventariseren. Hoewel de beginfase wat moeizaam verliep, is de kracht van deze nieuwe actie dat ze ertoe dwingt de programma’s meer voor elkaar open te stellen, ervoor te zorgen dat ze bijdragen aan een denkproces over gemeenschappelijke thema’s en te komen tot samenwerking en coördinatie. Ondanks moeizame harmonisatie zijn op administratief en financieel gebied voorschriften, gemeenschappelijke procedures en modellen voor standaardcontracten ontwikkeld. Tot slot hebben de gezamenlijke acties de Commissie in staat gesteld een nieuw systeem voor de monitoring van de projecten te testen. Weliswaar worden de projecten per thema beheerd door de desbetreffende "hoofd"-directoraten, maar voor het eerst zijn er ook medewerkers van andere directoraten bij de thematische monitoring van de projecten betrokken. Deze nieuwe benadering heeft zeker bijgedragen tot een zekere mate van openheid en innovatie van de projecten evenals tot de oprichting van nieuwe netwerken onder de initiatiefnemers. b)
Operationele mechanismen
Na de eerste drie jaar van tenuitvoerlegging van de gezamenlijke acties blijkt dat de gebruikte administratieve en financiële procedures omslachtig en ingewikkeld zijn. Dit is vooral een
NL
30
NL
probleem wat de besluitvormingsprocedure betreft. Er is voor de gezamenlijke acties een comitéoverschrijdende groep gecreëerd, die bestaat uit achttien vertegenwoordigers van de drie programma’s en die geen beslissingsbevoegdheid heeft. Deze groep komt een- of tweemaal per jaar bijeen, maar stelt enkel richtsnoeren op. Om tot een besluit te komen over actie 4 moet de kwestie per schriftelijke of mondelinge procedure aan de programmacomités ("Jeugd", Leonardo en Socrates) worden voorgelegd en het Europees Parlement moet zijn controlerecht uitoefenen. 3.7.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie
De comitéoverschrijdende groep voor de gezamenlijke acties is van mening dat de huidige doelstellingen van de gezamenlijke acties relevant zijn en in een reële behoefte voorzien. Dankzij de grote proefprojecten, de "laboratoriumprojecten", kunnen deze ambitieuze doelstellingen worden bereikt. Het is echter de vraag of deze grote projecten volstaan en of het niet nuttiger zou zijn financiering van kleinere projecten in het kader van de gezamenlijke acties mogelijk te maken, met name met het oog op participatie van de jeugdsector. Dit zou ook leiden tot een hoger totaal aantal medegefinancierde projecten. Momenteel lijkt de opzet van de gezamenlijke acties wat al te strikt. De selectiecriteria zijn behoorlijk streng en bieden slechts een kleine marge voor projecten van zeer goede kwaliteit, waarvan de enige tekortkoming soms is dat zij niet volledig voldoen aan het criterium van de transsectoriële samenwerking tussen de sectoren onderwijs, beroepsopleiding en jeugd. De ervaring leert echter dat de aanvragers van projecten voor gezamenlijke acties vaak op een ietwat kunstmatige manier proberen aan te tonen dat er sprake is van samenwerking tussen de drie sectoren. Het is daarom wellicht beter om de samenwerkingseis te beperken tot partnerschappen tussen twee sectoren en veeleisender te zijn ten aanzien van de criteria voor innovatie, methodologie en effect. Een andere mogelijkheid die wordt voorgesteld zou zijn de initiatiefnemers meer vrijheid te beiden in de keuze van het projectthema binnen de "gezamenlijke acties". Verschillende leden van de comitéoverschrijdende groep verzoeken om opneming van een volledig open thema om de initiatiefnemers in staat te stellen hun ideeën uit te voeren op voorwaarde dat zij hiermee een bijdrage leveren aam het bereiken van de doelstellingen. Er zullen meer inspanningen moeten worden geleverd om de gezamenlijke acties optimaal te benutten en om ze een duidelijke plaats te geven naast de grote programma’s. Tot slot moeten we ons de vraag stellen of de oproep tot het indienen van voorstellen wel het meest geschikte instrument is om de gezamenlijke acties uit te voeren. Het is in deze fase nog te vroeg om hierop een definitief antwoord te geven. Het lijkt echter nuttig om de benadering van het oproepen tot het indienen van voorstellen aan te vullen met andersoortige activiteiten zoals studies, partnerschappen op verschillende niveaus en activiteiten inzake verspreiding van goede praktijken of bewustmaking en communicatie. 3.7.4.
Conclusies betreffende actie 4 – Begeleidende maatregelen
De uitvoerring van actie 4 verliep aanvankelijk wat moeizaam. De belangrijkste aanbevelingen die momenteel kunnen worden gedaan luiden als volgt: –
NL
De voor de gezamenlijke acties toegepaste procedures zouden moeten worden vereenvoudigd;
31
NL
De comitéoverschrijdende groep voor de gezamenlijke acties zou een specifieker mandaat en beslissingsbevoegdheden moeten krijgen; De selectiecriteria voor de gezamenlijke acties zouden moeten worden versoepeld zodat er een flexibel instrument ontstaat waarmee elke activiteit die wordt geacht een bijdrage te leveren aan het bereiken van de doelstellingen van de gezamenlijke acties kan worden gefinancierd; Er zou een strategie moeten worden uitgewerkt voor communicatie, informatie en nuttige toepassing van de resultaten om de gezamenlijke acties een duidelijk gezicht te geven; De bestaande website en het compendium van de gefinancierde projecten zouden kunnen worden verbeterd. 3.8.
Actie 5
3.8.1.
Actiekader
De doelstellingen van de actie worden in de bijlage van Besluit nr. 1031/2000/EG van het programma "Jeugd" gedefinieerd. De actie is voornamelijk gericht op: –
opleiding en samenwerking van de actoren in het jeugdbeleid
–
voorlichting van jongeren en jeugdstudies
–
voorlichting en zichtbaarheid van de maatregelen
3.8.2.
Uitvoering van de actie
a)
Algemene opmerkingen over de actie
Actie 5 biedt de begunstigden en de nationale agentschappen een hele reeks opleidings- en samenwerkingsactiviteiten, die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de andere acties van het programma "Jeugd" en het Europees jeugdbeleid te versterken. De beoordelaars die in 2003 samen met de jongerenwerkers hebben deelgenomen aan de effectstudie en aan het evaluatieseminar van actie 5 zijn van mening dat de actie de andere acties toegankelijker maakt voor jongeren, vooral via de ontwikkeling van de vaardigheden van jongerenwerkers, de oprichting en ondersteuning van partnerschappen en netwerken en de versterking van het zelfvertrouwen en de motivatie van de deelnemers. Deze actie wordt beschouwd als een zeer waardevol instrument voor jongeren, omdat zij hierdoor beter op de hoogte worden gebracht van de prioriteiten van het programma "Jeugd". In veel landen is actie 5 een fundamenteel onderdeel van de ontwikkeling van het internationale aspect van het nationale jeugdbeleid en heeft ze een directe invloed op de kwaliteit van de nationale werkzaamheden op dit terrein. Actie 5 fungeert als schakel tussen het lokale/regionale niveau en het Europese niveau en brengt zo vernieuwende elementen aan in het jeugdwerk, met een aanzienlijk potentieel voor multiplicatoreffecten. Hoewel iedereen het erover eens is dat deze actie de ontwikkeling van verdraagzaamheid en culturele diversiteit in belangrijke mate bevordert, wordt het effect op de integratie als reëel,
NL
32
NL
maar nog onvoldoende beschouwd. Er moet meer worden gedaan, met name voor zeer kansarme jongeren en jongeren op het platteland en in afgelegen gebieden. Zoals aangegeven in de Handleiding wordt er als aanvulling op de mogelijkheden van actie 5 jaarlijks een oproep uitgebracht tot het indienen van grootschalige projecten in het kader van deze actie. Doel is de begunstigden in staat te stellen te werken aan de hoofdprioriteiten van het programma "Jeugd", zoals integratie en racismebestrijding, in het kader van langetermijnprojecten voor opleiding, samenwerking en voorlichting. De resultaten van deze grootschalige projecten lokken positieve reacties uit. Voor deze projecten en voor de actie in haar geheel geldt dat vooral de zichtbaarheid en de verspreiding van goede praktijken moeten worden versterkt. b)
Operationele mechanismen
De beoordelaars verklaren dat, gelet op de doelstellingen, actie 5 een doeltreffend instrument is, met name voor opleiding, het opzetten van netwerken, motivering en het versterken van de inspraak en participatie van jongeren. Actie 5 bevat drie verschillende onderdelen: samenwerking met de deelnemende landen, samenwerking met derde landen en het samenwerkings- en opleidingsplan binnen het nationale agentschap. Voorts zijn er negen typen activiteiten en ondersteunende maatregelen. Dit maakt actie 5 tot een van de meest complexe acties van het programma "Jeugd". Die complexiteit wordt als productief en stimulerend voor de projecten beschouwd, maar ook als een factor voor starheid, omdat hierdoor de bewegingsvrijheid bij de tenuitvoerlegging wordt beperkt. Hoewel de begunstigden van mening zijn dat het makkelijker is de kortetermijnactiviteiten van actie 5 (van enkele dagen tot enkele weken) te beheren, benadrukken zij het belang van activiteiten van langere duur, tot een jaar, om opleidingsprojecten en -netwerken te kunnen opzetten en ondersteunen. De beoordelaars geven aan dat actie 5, die vooral bedoeld is ter ondersteuning van acties 1 en 2, ook zou moeten worden gebruikt voor actie 3. Zij merken op dat er meer aandacht moet komen voor de kwantitatieve evaluatie van de follow-upprojecten van actie 5. De deelnemende landen zijn over het algemeen tevreden over de maatregelen die zijn genomen om de actie op nationaal niveau te decentraliseren. Verschillende landen benadrukken dat de decentralisatie tot meer doorzichtigheid en een directer contact leidt. Voor kansarme jongeren, vooral in afgelegen plattelandsgebieden, is de beschikbaarheid van contactpersonen in hun regio namelijk erg belangrijk. De invoering van het forfaitaire systeem voor de meeste activiteiten van actie 5 wordt door alle begunstigden toegejuicht. Hiermee wordt het voor hen makkelijker de kosten van hun projecten te ramen en te budgetteren. Dankzij dit nieuwe systeem kunnen de begunstigden zich meer op de inhoud concentreren. Een aantal begunstigden heeft echter om volledige vergoeding van de verplaatsingskosten gevraagd, vooral wanneer er derde landen bij de projecten waren betrokken en een groot deel van de deelnemers afkomstig was uit de kandidaat-lidstaten.
NL
33
NL
3.8.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de actie
Tussen 2000 en 2002 is 32,3 miljoen euro vrijgemaakt voor de financiering van de projecten van actie 5.1. Bij de 4031 gefinancierde projecten waren in totaal 91.610 personen betrokken: jongerenwerkers, jongeren en vertegenwoordigers van NGO’s. Van de 174 aanvragen die zijn ingediend in reactie op de eerste drie oproepen tot het indienen van grootschalige projecten op het gebied van samenwerking, opleiding en voorlichting, zijn er 34 geselecteerd en uitgevoerd. Opleiding, kwaliteit, netwerkvorming, innovatie, toegankelijkheid Toegankelijkheid, opleiding, kwaliteit, netwerkvorming en innovatie worden beschreven als elementen die nauw met elkaar zijn vervlochten. Met het onderdeel "Opleiding" van actie 5 kunnen de deelnemers aan een persoonlijk kwalitatief ontwikkelingsproces beginnen. Zij kunnen internationaal erkende vaardigheden verwerven in de sector van het jongerenwerk, vooral op het vlak van verdraagzaamheid, insluiting en participatie. In verschillende landen is de opleiding in het kader van "Jeugd" een van de weinige opleidingsmogelijkheden voor jongerenwerkers. Betrokkenheid van groepsgenoten (peers) wordt beschouwd als een essentieel onderdeel van deze opleiding. Aan het einde van hun opleiding zijn de jongerenwerkers in staat om netwerken op te zetten en hiertoe hun eigen bijdrage en steun te leveren. Deze netwerken brengen op hun beurt een voortdurende uitwisseling van ervaringen op gang en leiden tot innovatie en nieuwe projecten. Een doeltreffende netwerkvorming wordt noodzakelijk geacht om innovatie toepasbaar te maken. Een breder en doeltreffender gebruik van IT, publicatie van de projecten met de beste praktijken en het opzetten van websites worden beschouwd als mogelijkheden om de communicatieproblemen op het gebied van innovatie te verminderen. De rol van actie 5 wordt zeer gewaardeerd: de actie biedt toegang tot het programma "Jeugd" en staat open voor alle jongeren. Het grote scala van mogelijkheden wordt gezien als een goed concept. Hiermee wordt het mogelijk projecten voor te bereiden in het kader van de acties 1, 2 en 3 en de kwaliteit ervan te verbeteren. Ex-deelnemers van projecten van deze acties komen vaak terug naar actie 5 en doen zodoende meer ervaring op. Terwijl de bijdrage van de opleidingsmaatregelen van actie 5 aan de andere acties bijna unaniem wordt erkend, wordt het in bepaalde verslagen betreurd dat er nauwelijks kwantitatieve evaluaties bestaan van de follow-upprojecten van actie 5 in de vorm van uitwisselingen van jongeren of EVW-projecten. Effect op jongeren Het effect van actie 5 op de persoonlijke ontwikkeling van jongeren wordt veel besproken en beoordeeld. De actie helpt de jongeren hun creativiteit en hun zin voor initiatief te ontwikkelen, evenals de vaardigheden en het vertrouwen waarmee zij projecten kunnen opzetten en hiervoor ook de financiële verantwoordelijkheid kunnen dragen. Van actie 5 wordt gezegd dat het een bron van motivatie is die de taalkundige en communicatieve vaardigheden verbetert, de mogelijkheid biedt vaardigheden aan te leren op het gebied van groepsdynamiek en conflictbeheersing en bijdraagt aan de ontwikkeling van het Europese bewustzijn.
NL
34
NL
De betrokkenheid van jongeren bij de planning, de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van het project is belangrijk, want hierdoor krijgen jongeren het gevoel dat het hun eigen project is. Opleiding en het peers-concept worden daarom van essentieel belang geacht. Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen De actie heeft een aanzienlijk effect op jongerenwerkers als het gaat om het kwaliteitsbewustzijn en de knowhow zoals gedefinieerd in de prioriteiten van het programma "Jeugd". Kwalificatiemaatregelen leiden tot meer professionaliteit. Aangezien het jongerenwerk sterk verschilt per land, wordt het invoeren van internationale normen als een belangrijk element beschouwd in de verdere kwaliteitsverbetering. Behalve voor capaciteitsontwikkeling in verband met de horizontale prioriteiten van het programma "Jeugd" is actie 5 vooral ook doeltreffend voor de verbetering van de praktische capaciteiten van de jongerenwerker (werken in teamverband, kennismaking met verschillende pedagogische benaderingen, werkmethoden en presentatietechnieken). Te oordelen naar het commentaar motiveert actie 5 de jongerenwerkers en helpt ze hen het belang van hun werk in te zien. Op internationaal niveau zien we dat actie 5 voor gezonde concurrentie tussen de peers zorgt. Wat de organisaties betreft, kunnen we benadrukken dat actie 5 een belangrijke rol speelt in de oprichting van nieuwe partnerschappen en de uitbreiding van bestaande partnerschappen. De bilaterale relaties worden tri- en multilateraal, de partnerschappen worden evenwichtiger en minder gedomineerd door één enkele organisatie en vaak worden ze buiten het programma "Jeugd" voortgezet. Voor veel organisaties betekent actie 5 een eerste kennismaking met het begrip "netwerkdenken" in het jongerenwerk. Voor de kleine organisaties is het van belang hun contactbasis uit te breiden. Actie 5 draagt bij tot de professionalisering van jeugdorganisaties en bevordert de vergelijking tussen organisaties, niet alleen op basis van nationaliteit of cultuur, maar ook wat hun status en werkmethode betreft. Het programma "Jeugd" en actie 5 zorgen voor continuïteit, betrouwbaarheid en structuur in de transnationale samenwerking en scheppen daarin mogelijkheden voor buurtwerk. Het effect van actie 5 op de lokale gemeenschappen is waarneembaar op verschillende niveaus:
NL
–
jeugdorganisaties - gemeente: het aangaan van nauwere banden met het gemeentepersoneel zou de ontwikkeling van clubs en organisaties kunnen bevorderen en een grote uitwerking kunnen hebben op het beleid en de economie. De deelnemende groepen en organisaties versterken vaak hun samenwerking met de lokale autoriteiten, stabiliseren hun relaties met de gemeentelijke jeugddienst en concentreren zich meer op internationale activiteiten;
–
De deelnemende organisaties kunnen de jeugdorganisaties die deel uitmaken van dezelfde gemeenschap motiveren om zelf actief te worden op internationaal vlak.
35
NL
Effect op beleid, wetgeving en instellingen Het effect van actie 5 op nationaal, regionaal en lokaal beleid wordt in algemene termen beschreven; voorbeelden van concrete effecten zijn zeldzaam. Iedereen is het er echter over eens dat deze beleidsvormen en het Europese beleid elkaar moeten aanvullen. In bepaalde gevallen lijkt het Europese beleid voor jeugd en jongerenwerk het nationale, regionale of lokale beleid te vervangen. De gemeenten hebben de sterkste invloed ondervonden (zie hierboven). De betrokkenheid van gemeenten en lokale politici is zeer succesvol gebleken en draagt bij tot een grotere openheid tegenover internationale activiteiten. Zo kunnen vooroordelen en racisme op lokaal niveau worden overwonnen. 3.8.4.
Conclusies betreffende actie 5
Wat de toekomstige ontwikkeling van de actie betreft, benadrukken de beoordelaars dat het Europese beleid voor jeugd en jongerenwerk in overeenstemming met de doelstellingen van het witboek verder ontwikkeld moet blijven worden en dat er op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau samenwerkingsnetwerken moeten worden opgericht, of dat deze vooral op lokaal niveau moeten worden versterkt, teneinde kansarme jongeren makkelijker te bereiken. Jeugdbeleid - jongerenwerk - prioriteiten –
In bepaalde gevallen lijkt het Europese beleid voor jeugd en jongerenwerk het nationale, regionale of lokale beleid te vervangen. Iedereen is het erover eens dat de verschillende benaderingen elkaar moeten aanvullen;
–
De invoering van internationale normen zou kunnen bijdragen tot een voortdurende verbetering van de kwaliteit van het jongerenwerk;
–
Het programma zou de mogelijkheid moeten bieden om onderzoeksprojecten die verband houden met jeugdbeleid te financieren, niet alleen in het kader van het programma "Jeugd", maar ook daarbuiten;
–
Het effect van de actie op de insluiting van kansarme jongeren moet worden verduurzaamd en versterkt.
Huidige structuur van de actie –
De complexiteit van de actie wordt als productief beschouwd, maar ook als een factor voor starheid, omdat hierdoor de bewegingsvrijheid bij de tenuitvoerlegging wordt beperkt;
–
Bepaalde activiteiten van actie 5 zouden niet alleen een rol moeten spelen bij de voorbereiding van de acties 1 en 2, maar ook bij die van actie 3.
Selectieproces, besluitvorming, reacties en follow-up –
NL
De jongerenwerkers zouden nauwer betrokken willen zijn bij het selectieproces en beter willen worden ingelicht over de hiërarchie van het besluitvormingsproces;
36
NL
–
De deelnemers zouden duidelijkere schriftelijke toelichtingen willen ontvangen wanneer hun projecten worden verworpen, zodat zij in staat zijn de kwaliteit van latere aanvragen te verbeteren. Na afloop van hun project zouden zij feedback over de kwaliteit van hun werk zeer op prijs stellen.
–
De kwantitatieve evaluatie van de projecten van de acties 1, 2 en 3 die voortvloeien uit een project van actie 5 zou moeten worden versterkt.
Zichtbaarheid - netwerkvorming - overdraagbaarheid –
Een betere verspreiding van goede praktijken via een bredere publicatie van de betrokken projecten op verschillende websites en het gebruik van het volledige potentieel van het betrokken netwerk (nationale agentschappen, regionale centra, SALTO, Raad van Europa).
–
Een sterkere decentralisatie binnen de deelnemende landen zou kunnen leiden tot meer doorzichtigheid en een directer contact, wat met name de inclusie van jongeren in afgelegen gebieden en meer in het algemeen van kansarme jongeren ten goede komt.
3.9.
Acties met derde landen
3.9.1.
Kader van de acties
De Commissie en het comité van het programma "Jeugd" hebben vier geografische zones afgebakend die voorrang krijgen in de samenwerking met derde landen. De eerste prioriteit gaat uit naar de landen die dicht bij de uitgebreide EU liggen, te weten het MiddellandseZeegebied (Algerije, Cyprus, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Malta, Marokko, Syrië, Tunesië, Turkije en Westelijke Jordaanoever en Gazastrook), Zuidoost-Europa (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië-Montenegro en Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië) en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië, Oekraïne, Rusland en Wit-Rusland). De tweede prioriteit gaat uit naar LatijnsAmerika (Argentinië, Bolivia, Brazilië, Chili, Colombia, Costa Rica, Cuba, El Salvador, Equador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Paraguay, Peru, Uruguay en Venezuela). De samenwerking met derde landen in het kader van het programma "Jeugd" heeft tot doel de wereldvrede, de dialoog, de verdraagzaamheid en solidariteit tussen jongeren te bevorderen. Verder wil men hoofdzakelijk bereiken dat er solide en duurzame partnerschappen worden opgezet en dat regeringsinstanties en niet-gouvernementele instellingen uit de EU en derde landen expertise en knowhow uitwisselen op het gebied van jongerenwerk. Het is de bedoeling dat de activiteiten waar derde landen bij betrokken zijn de deelnemers in staat stellen elkaars situatie en cultuur beter te begrijpen en dat ze hen stimuleren na te denken over elkaars identiteit. Deze activiteiten zijn tevens opgezet om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de vrijwilligerssector en het maatschappelijk middenveld in de partnerlanden en om de deelnemers uit derde landen de gelegenheid te bieden ervaring op te doen op het gebied van informeel onderwijs en bij te dragen aan de ontwikkeling van het jongerenwerk en van jeugdverenigingen in die landen. Het programma Euromed Jeugd streeft de volgende algemene doelstellingen na: de wederzijdse kennis, het wederzijds begrip en de dialoog tussen jongeren uit het Middellandse-
NL
37
NL
Zeegebied en de EU verbeteren; het actief burgerschap van jongeren, met name jonge vrouwen, binnen de lokale gemeenschappen stimuleren; en jongeren-NGO’s laten bijdragen aan het sociale leven van het land. De specifieke doelstellingen behelzen het bevorderen van informele, interculturele leermogelijkheden voor jongeren en van opleidingsmogelijkheden voor jongerenwerkers en jeugdleiders; het uitwisselen van ervaringen en goede praktijken; het bevorderen van de ontwikkeling van non-profitinstellingen; het bevorderen van de democratisering van het maatschappelijk middenveld; het informeren van jongeren-NGO’s; het stimuleren van wederzijds begrip bij de 27 Euro-mediterrane partners en het verbeteren van de wederzijdse beeldvorming; en het stimuleren van de deelname van mediterrane partner-NGO’s aan transnationale NGO-netwerken. Het programma Euromed Jeugd is opgebouwd rond de drie voornaamste acties van het programma "Jeugd": actie 1 (uitwisselingen van jongeren), actie 2 (vrijwilligerswerk) en actie 5 (begeleidende maatregelen). 3.9.2.
Uitvoering van de acties
a)
Algemene opmerkingen over de actie
Gemiddeld is ongeveer 8% van de jaarbegroting van het programma "Jeugd" besteed ter financiering van de samenwerking tussen de 30 programmalanden en 42 derde landen. Het deel van de begroting van het programma "Jeugd" dat bestemd is voor het programma Euromed Jeugd, is voor een aanzienlijk deel aangevuld met fondsen uit het Meda-programma. Ten opzichte van de beschikbare fondsen is er vaak een beroep gedaan op het onderdeel “samenwerking met derde landen”. Van alle ingediende projecten is gemiddeld ongeveer 55% goedgekeurd. Dit percentage ligt onder het percentage in de programmalanden. De Europese meerwaarde van de actie is gelegen in het feit dat zij bijdraagt tot een Europees buitenlands beleid en tot een positieve beeldvorming van Europa in de wereld. Zo komt er erkenning voor een Europa dat stoelt op democratische waarden en solidariteit, wordt de ontwikkeling van een Europese identiteit bevorderd en wordt samenwerking mogelijk met landen die niet noodzakelijkerwijs met alle lidstaten bilaterale overeenkomsten hebben gesloten. b)
Operationele mechanismen
De actie wordt vrijwel uitsluitend door middel van microprojecten ten uitvoer gelegd. Hoewel deze aanpak omslachtig en arbeidsintensief is, bleek hij opnieuw de beste waarborgen te bieden om de afstand tot de burger te verkleinen en om de lokale organisaties en groepen, die het bijzondere karakter van de jongerensector belichamen, toegankelijk te maken. Dankzij grootschalige, interactieve meerjarige projecten, zoals youthNET en het Balkan Youth Project, zijn de zichtbaarheid en de toegankelijkheid van derde landen verbeterd en zijn er partnerschappen en netwerken opgericht. Dit zijn waardevolle projecten, maar ze mogen de microprojecten niet vervangen. Vanwege het grote aantal kleine contracten is het beheer van de actie geleidelijk gedecentraliseerd en toevertrouwd aan de nationale agentschappen. Deze vorm van beheer biedt het voordeel dat een directer contact met de gebruikers mogelijk wordt en dat de selectie van de projecten en het afsluiten van de contracten in principe sneller verlopen. Dit vermindert echter de samenhang van de acties in de betrekkingen met de buitenwereld. Een
NL
38
NL
ander nadeel van deze vorm van beheer is de versnippering van de begroting. Die leidt tot tegenstrijdigheden tussen de promotie van de actie en de mate waarin aan de vraag kan worden voldaan. De verwachting is echter dat de activiteiten van de nationale agentschappen zullen leiden tot een verbetering van de promotie en de zichtbaarheid. De decentralisatie leidt bovendien geleidelijk tot een actievere betrokkenheid van de programmalanden waar weinig of geen projecten met derde landen werden ingediend toen de begroting nog centraal werd beheerd. De Commissie blijft een deel van de actie centraal beheren (projecten die door Europese NGO’s worden voorgesteld en projecten die worden ingediend door organisaties die gevestigd zijn in het zuidelijke Middellandse-Zeegebied), maar de achterstand in de tenuitvoerlegging is nog niet helemaal weggewerkt. Wat het beheer van de projecten betreft, kunnen alleen organisaties uit de mediterrane partnerlanden aanspraak maken op de status van projectleider en projectcoördinator in het kader van het programma Euromed Jeugd; organisaties uit andere derde landen zijn wat dit betreft aangewezen op hun Europese partners. Knowhow en werkinstrumenten zijn bijeengebracht in twee leermiddelencentra die binnen de nationale agentschappen zijn opgericht (de leermiddelencentra voor Zuidoost-Europa en Euromed). Deze leermiddelencentra zijn nuttige instrumenten gebleken om de informatie, de zichtbaarheid en de toegang van derde landen tot het programma te bevorderen. Het huidige mechanisme voor de toekenning van subsidies op basis van forfaitaire bedragen is gebruiksvriendelijker gebleken dan een percentsgewijze financiering gebaseerd op de werkelijke kosten. Het is echter minder flexibel en kan niet worden aangepast aan de specifieke situatie van de betrokken derde landen. Bovendien is de berekening van de eindbetalingen ingewikkeld, hoofdzakelijk omdat er per land verschillende percentages worden toegepast en omdat binnen eenzelfde project forfaitaire financiering gecombineerd wordt met een financiering op basis van de werkelijke kosten. Wat de instrumenten en de criteria betreft, is vastgesteld dat sommige van de huidige criteria niet volledig overeenkomen met de behoeften van de jongeren/organisaties. Zo beschouwden veel groepen en organisaties de eis inzake het multilaterale karakter van de uitwisselingen (ten minste vier partners, en zelfs vijf voor de kandidaat-lidstaten) als te zwaar. De maximale leeftijd vormt soms een obstakel voor de deelname van jongeren uit bepaalde derde landen. De nationale agentschappen, de organisaties en de jongeren achten de verplichting om met partners uit dezelfde geografische zone te werken te restrictief. Een regionale mix binnen eenzelfde project wordt dan ook aanbevolen. 3.9.3.
Analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de acties
In totaal is er tussen 2000 en 2002 18,6 miljoen euro vrijgemaakt voor de samenwerking met derde landen. Deze middelen waren afkomstig uit de begrotingen van de programma's "Jeugd" en Meda (13,7 miljoen euro voor het eerste programma en 4,9 miljoen voor het tweede). 41% van de middelen werd toegewezen voor samenwerking met het MiddellandseZeegebied, 34% voor de aan Zuidoost-Europa grenzende regio’s (ZOE 14%, GOS 20%) en 25% voor Latijns-Amerika. Ongeveer 18.000 jongeren, jongerenwerkers en vertegenwoordigers van NGO’s hebben gebruik gemaakt van de actie en deelgenomen aan een van de 850 projecten. Uit de programmalanden kwamen vrijwel evenveel deelnemers als uit derde landen (53% respectievelijk 47%).
NL
39
NL
In 2001 en 2002 zijn in het kader van de actie met derde landen meer middelen geabsorbeerd dan aanvankelijk, aan het begin van het jaar, begroot was. Dit is te danken aan de goede resultaten die zijn behaald ten aanzien van de kwaliteit van de ingediende en goedgekeurde projecten. Effect op jongeren Tot op heden hebben de concrete verrichtingen een niet te verwaarlozen effect gehad op jongeren op het gebied van intercultureel leren, persoonlijke ontwikkeling en actieve participatie in de samenleving. Dankzij de actie is het wederzijds begrip tussen Europese en niet-Europese jongeren verbeterd. De actie heeft er mede voor gezorgd dat Europa met name in conflictregio’s erkend wordt als een continent dat stoelt op solidariteit en ondersteuning. De uitwisseling van jongeren heeft effect op de ontvangende lokale gemeenschappen en vormt wat dit betreft een bijzonder doelmatig instrument om intercultureel begrip te bevorderen en jongeren te laten beseffen dat ze binnen een bredere doelgroep deel uitmaken van Europa. Anderzijds heeft het EVW een grote uitwerking gehad op de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers. Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen De actie heeft er, hoofdzakelijk middels begeleidende maatregelen, in belangrijke mate toe bijgedragen dat de capaciteiten versterkt zijn en dat jongerenwerkers en jongerenorganisaties/-structuren in een netwerk zijn ondergebracht. De organisaties hebben gebruik weten te maken van de uitwisseling van ervaringen en hebben nieuwe contacten gelegd die vaak zijn uitgemond in duurzame partnerschappen, gericht op toekomstige samenwerking. Aangezien organisaties in derde landen verplicht zijn hun subsidieaanvraag via een Europese partner in te dienen (behalve voor Euromed Jeugd), hebben de deelnemers in die landen echter niet ten volle kunnen profiteren van het mogelijke effect van deze actie op hun leven; de samenwerking vond immers niet op voet van gelijkheid plaats. Dankzij de actie is het bewustzijn van de waarde van informeel onderwijs en intercultureel leren op lokaal niveau bevorderd. Door de actie is de wederzijdse kennis van nationale culturen versterkt, waardoor tevens culturele vooroordelen bestreden werden. De actie heeft eveneens een effect gehad op de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk en van het maatschappelijk middenveld in de programmalanden en in derde landen. In de tenuitvoerlegging van het programma door de verschillende regio’s is een reeks verschillen vastgesteld. In Zuidoost-Europa en het Middellandse-Zeegebied ondervond men veel problemen bij de tenuitvoerlegging van actie 2 (EVW), omdat er op dat gebied geen traditie bestaat en/of omdat er aan vrijwilligerswerk om historische redenen negatieve connotaties kleven. Latijns-Amerika bleef de regio die het meest openstond voor contacten en projecten. Wat de omvang van de activiteiten betreft, komt deze regio dan ook op de tweede plaats, na het Middellandse-Zeegebied. Het bleek een populaire bestemming voor gastprojecten, terwijl de projecten met Zuidoost-Europa en het GOS vaker plaatsvonden in programmalanden vanwege problemen in verband met administratieve procedures, het verkrijgen van visa, logistieke zaken, bankoverschrijvingen, enz.
NL
40
NL
Naast de reeks bovengenoemde effecten die in alle regio’s zijn vastgesteld, zijn met het Euromediterraan actieprogramma voor de jeugd ook andere belangrijke resultaten bereikt: in de landen van het zuidelijk Middellandse-Zeegebied zijn nationale structuren opgezet die de zichtbaarheid en de toegankelijkheid aanzienlijk hebben verbeterd; dankzij de budgettaire inbreng van de Meda-begrotingslijn kon zowel de kwantiteit als de kwaliteit van de ten uitvoer gelegde projecten verhoogd worden en konden ook organisaties/groepen uit de mediterrane partnerlanden aanvragen indienen. In het kader van SALTO Euromed is een specifieke opleidingsstrategie aangewend, waardoor de kwaliteit van de projecten verbeterd kon worden en nieuwe partnerschappen opgezet konden worden. De andere regio’s vonden de zichtbaarheid van het programma betrekkelijk gering. Organisaties kregen moeilijk toegang tot het programma. Door de oprichting van het leermiddelencentrum voor Zuidoost-Europa in 2002 is de toestand in de westelijke Balkanlanden evenwel verbeterd. Effect op beleid, wetgeving en instellingen Met de aanvullende financiering voor het programma Euromed Jeugd, afkomstig van het Meda-programma, konden in de mediterrane partnerlanden door de respectieve ministeries nationale coördinatoren benoemd worden. Door de betrokkenheid van de autoriteiten heeft het programma aan politiek belang en zichtbaarheid gewonnen en kon een meer rechtstreekse invloed uitgeoefend worden op de regelingen voor jongeren en op het nationale jeugdbeleid. Dit systeem heeft echter twee nadelen: de regering oefent meer controle uit op het programma en er ontstaan af en toe belangenconflicten tussen het nationale beleid en de filosofie van het programma. In de andere derde landen zijn de nationale autoriteiten in het geheel niet bij het programma betrokken. Dit is een groot manco, aangezien er zo te weinig politieke en structurele effecten uit de actie voortvloeien. Dit doet afbreuk aan de duurzaamheid van het programma en vertaalt zich in het uitblijven van politieke steun en medefinanciering, in een geringe zichtbaarheid en in onvoldoende ondersteuning bij de uitvoering van de activiteiten (eenvoudigere toekenning van visa, partnerschappen, enz.). De toekenning van visa en verblijfsvergunningen vormt nog altijd een groot obstakel voor de samenwerking met derde landen. De toekomstige ontwikkelingen zullen afhangen van de regeling die voor dit probleem wordt getroffen. 3.9.4.
Conclusies betreffende de acties met derde landen
Dankzij de betrokkenheid van de belanghebbenden is de samenwerking met derde landen op jeugdgebied verbeterd. Bovendien heeft de EU zo de banden en de samenwerking met haar zuidoostelijke buren en met Latijns-Amerika weten te verstevigen. Mede daardoor zijn er constructieve en dynamische betrekkingen met die landen opgebouwd. De relevantie van de nagestreefde doelstellingen is duidelijk bevestigd. Hieraan moet verder worden gewerkt. De huidige rechtsgrondslag verwijst echter in onvoldoende mate naar de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van de samenwerking met derde landen nagestreefd worden. –
NL
Er moeten extra inspanningen geleverd worden om de zichtbaarheid van de actie te verbeteren en de toegang van organisaties uit derde landen te vergemakkelijken;
41
NL
–
De resultaten en de informatie zouden doeltreffender onder de lokale organisaties verspreid moeten worden;
–
Het model van het Euro-mediterraan actieprogramma voor de jeugd zou overgezet moeten worden naar de Balkan en het GOS door subprogramma’s op te zetten die uit externe, aanvullende begrotingslijnen gefinancierd worden, en door nationale coördinatiestructuren op te richten. Overeenkomstig de aanbeveling inzake uitbreiding van het aantal leermiddelencentra is in september/oktober 2003 een nieuw centrum opgericht;
–
De organisaties in derde landen zouden versterkt moeten worden en hun actieve deelname aan het programma zou verstevigd moeten worden door hun de mogelijkheid te bieden zelf aanvragen in te dienen en door hen tot speerpuntpartners te maken in de projecten.
Er dient echter te worden benadrukt dat de toekomst van de samenwerking met derde landen in sterke mate af zal hangen van de vooruitgang die geboekt wordt op het gebied van visa en verblijfsvergunningen, want die vormen nog steeds een groot obstakel voor de mobiliteit van jongeren. –
Er wordt met klem aanbevolen een bewustmakingscampagne te starten voor de relevante ambassades en consulaten en de bijstand te handhaven door brieven te publiceren waarin steunbetuigingen worden uitgesproken en waarin het informeeleducatieve karakter van het programma in grote lijnen beschreven wordt.
De geografische dekking van het programma dient besproken te worden. Niet iedereen is het eens met de voorkeur die gegeven wordt aan Latijns-Amerika boven de Afrikaanse en Aziatische landen. De jongeren en jongerenorganisaties alsmede de vertegenwoordigers van sommige lidstaten hebben grote belangstelling getoond voor het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere regio’s waarvan aangenomen wordt dat ze minstens evenveel mogelijkheden bieden voor jongeren om wederzijds begrip en wederzijdse solidariteit te ontwikkelen. –
Er is dan ook aanbevolen de geografische dekking uit te breiden.
–
Hoewel bilaterale uitwisselingen aanbevolen worden in de beoordelingen, moeten ze niet in de plaats komen van de multilaterale uitwisselingen, om te voorkomen dat de Europese meerwaarde van de actie verloren gaat. Bilaterale uitwisselingen moeten in sommige omstandigheden echter wel voor subsidiëring in aanmerking komen, bijvoorbeeld in geval van kleine onervaren organisaties of in landen waar de bevolking uit twee of meer etnische groepen bestaat.
Wat de administratieve en financiële procedures betreft, is gebleken dat de huidige mechanismen redelijk voldoen; zij moeten dan ook behouden blijven, op voorwaarde dat er kleine aanpassingen in worden aangebracht om rekening te houden met de feitelijke situatie in de derde landen: –
NL
De vervoerskosten van deelnemers uit derde landen moeten volledig vergoed worden;
42
NL
–
Het huidige systeem van "microprojecten" zou aangevuld kunnen worden met een benadering voor de langere termijn. Het zou dan gaan om de financiering van breder opgezette, meerjarige projecten die de zichtbaarheid zouden kunnen helpen vergroten en die het mogelijk zouden kunnen maken voor een langere termijn te plannen.
Afsluitend dient te worden opgemerkt dat er vraagtekens zijn geplaatst bij de term "derde land", omdat die associaties oproept met "derdewereldland". –
Er wordt dan ook aanbevolen de terminologie te herzien. Uitdrukkingen als "internationale samenwerking" of "samenwerking met partnerlanden" worden geschikter geacht, aangezien ze een positievere klank hebben.
4.
ALGEMENE EVALUATIE VAN HET PROGRAMMA
Het programma "Jeugd" waarop deze evaluatie betrekking heeft, is een programma waarvan de uitvoering nu goed op gang is gekomen. Hoewel de evaluatie een jaar eerder heeft plaatsgevonden dan uiterlijk op basis van de rechtsgrondslag was vereist, geeft zij een totaalbeeld van de resultaten op het gebied van het beheer, de prestaties en de effecten van het programma. In deze evaluatie zijn de uitkomsten van de effectstudies van de programmalanden, bepaalde externe evaluaties en diverse specifieke seminars opgenomen. Deze verschillende resultaten houden verband met elkaar en maken het mogelijk dat er "voorstellen" worden gedaan om het programma te verbeteren. De evaluatie van het programma "Jeugd" is, nu het tegen het eind van zijn vierde jaar loopt, overwegend positief. De doelstellingen van het programma zullen naar alle waarschijnlijkheid worden gehaald, als het gestaag wordt voortgezet langs dezelfde lijnen als tot nu toe: actieve bijdrage van jongeren aan de opbouw van Europa via deelname aan transnationale uitwisselingen, solidariteitsacties van jongeren, initiatiefprojecten en versterking van de samenwerking. De goeddeels gedecentraliseerde uitvoering van het programma is tevens gebaseerd op een door de Commissie gewenste consensus tussen de verschillende actoren op dit terrein. Naar aanleiding van deze evaluatie zijn enkele aanbevelingen (zie hieronder) gedaan om het programma nog beter uit te voeren, zodat de gestelde doelen zo goed mogelijk worden bereikt. De verschillende programma-acties hebben een eigen dynamiek die verwachtingen schept. Een aantal opmerkingen heeft niet rechtstreeks betrekking op het programma, maar op de bredere context. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opmerkingen over de problemen die jongeren uit derde landen ondervinden om een visum te verkrijgen, of over de erkenning van de ervaringen die in het kader van het programma zijn opgedaan en die hoofdzakelijk afhangen van de goedkeuring van specifieke wetgeving op andere gebieden. Paradoxaal genoeg vormen sommige opgespoorde zwakke punten ook een teken van het welslagen van het programma, omdat daardoor duidelijk is gebleken dat er bij de begunstigden nieuwe verwachtingen zijn gewekt of nieuwe eisen zijn bovengekomen.
NL
43
NL
Wat betreft de deelname aan het programma kan worden opgemerkt dat tussen 2000 en 2003 52% van de deelnemers meisjes en 48% jongens waren. Dit evenwicht is vrijwel hetzelfde voor actie 1 en 3, terwijl voor actie 2 (Europees vrijwilligerswerk) het percentage deelnemende meisjes beduidend hoger ligt, namelijk op 72%, tegen 28% jongens. In het verleden werd dit verklaard uit het feit dat het EVW voor jongens minder aantrekkelijk was, omdat zij in de meeste lidstaten een militaire of civiele dienstplicht moeten vervullen. Nu deze vormen van dienstplicht geleidelijk verdwijnen, moet er op niet al te lange termijn ook wat deze actie betreft een evenwichtige verdeling tussen de seksen ontstaan. Als het gaat om het beheer van het programma houden de belangrijkste vragen verband met de transparantie en de samenhang van de procedures, met name voor de selectie van transnationale projecten, en de eenvoud en flexibiliteit van deze procedures, alsmede met de noodzaak om het programma dichter bij de begunstigden te brengen door hen te helpen bij de uitwerking van hun projecten. Het is van bijzonder groot belang deze problemen op te lossen, want zij hebben betrekking op de toegang tot het programma en vormen een mogelijke bron van frustratie of onbegrip. De evaluatie van de projecten, de bekendmaking van de uitkomsten aan de begunstigden en de erkenning door de Europese Unie van de gerealiseerde activiteiten worden eveneens beschouwd als bewijzen voor de vorderingen die met het programma zijn gemaakt. Actie 1: Uit de evaluatie blijkt dat de programmadoelstellingen zijn gehaald en dat deze actie naar tevredenheid verloopt. De actie speelt een bijzonder belangrijke rol in het programma, omdat daarmee de meeste begunstigden worden bereikt. Zij zorgt voor een aanzienlijke Europese meerwaarde door de multilaterale uitwisselingen en door het effect dat zij heeft op kansarme jongeren en kleine organisaties. Wat betreft de uitwisselingen van jongeren is het vooral nodig de kwaliteit van de projecten te blijven versterken. Met name moeten de nationale agentschappen een grotere ondersteunende rol gaan spelen. Een ander belangrijk punt is de wens van de meeste betrokken actoren de voorbereidingsfase in de projectduur te kunnen opnemen. Hetzelfde geldt voor het opmaken van de balans van de geboekte resultaten. Zo wil men de resultaten van alle projecten optimaal benutten en de kwaliteit van de projecten verbeteren. Actie 2 vormt zonder twijfel een speerpunt van het programma. Het Europees vrijwilligerswerk is namelijk duidelijk zichtbaar en heeft een grote uitwerking. Bovendien is deze actie qua uitvoering het meest veeleisend. Uit de evaluatie blijkt dat ook deze actie naar tevredenheid verloopt. Met name komt de wens naar voren de kwaliteit van de projecten en procedures verder te verbeteren en de toegankelijkheid voor jonge vrijwilligers te vergroten. De vragen in verband met de erkenning van de ervaringen die jonge vrijwilligers in het kader van het programma hebben opgedaan, of met de erkenning van de noodzaak om de obstakels voor de mobiliteit van de vrijwilligers weg te nemen, zijn bijzonder belangrijk voor de ontwikkeling van de actie. Toch zijn deze beide aspecten niet direct gerelateerd aan de uitvoering van het programma. Het betreft gegevens die voortkomen uit de context waarbinnen de actie wordt uitgevoerd. Deze vragen kunnen gedeeltelijk slechts worden opgelost met behulp van andere politieke terreinen, zoals onderwijs en binnenlandse zaken. Actie 3 bestaat uit drie verschillende onderdelen: groepsinitiatieven, netwerkprojecten en Future Capital. De eerste twee maatregelen vullen elkaar aan; met de eerste kunnen jongeren hun eigen projecten creëren en met de tweede kunnen zij er een Europese dimensie aan geven. Deze maatregelen vormen tevens een aanvulling op het gehele programma omdat daarmee ter plaatse structuren tot stand kunnen worden gebracht die informeel onderwijs voor jongeren
NL
44
NL
mogelijk maken. Daarbij wordt vooral gekeken naar de prioriteiten die zijn vastgesteld in het Witboek Jeugd. Vanuit dit gezichtspunt gaat het om een actie die zo flexibel is dat de uitvoering van de projecten gelijk kan opgaan met de meest recente ontwikkelingen in de politieke samenwerking. De resultaten van de maatregel Future Capital zijn minder uitgesproken. Deze maatregel is er primair op gericht jongeren in staat te stellen na hun deelname aan vrijwilligerswerk andere projecten uit te voeren en moet waarschijnlijk beter worden geïntegreerd in de follow-up van het EVW. Actie 4: Tijdens de evaluatie zijn de moeilijkheden aan het licht gekomen waarop men tijdens de uitvoering is gestuit. Het is hier niet de bedoeling de acties in twijfel te trekken waarmee verbindingen worden aangebracht tussen onderwijs, opleiding en jeugd, en verder zij opgemerkt dat tot op heden slechts een beperkt aantal projecten is goedgekeurd, waardoor het nog niet mogelijk is dit type actie te valideren. Toch is gebleken dat actie 4 lijdt onder een tripartiet beheer dat gekenmerkt wordt door bijzonder ingewikkelde procedures. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal men zich dus grondiger moeten gaan bezinnen op alternatieve methoden voor de uitvoering van multidisciplinaire maatregelen. Actie 5 is een oorspronkelijke actie van het programma die als doel heeft de kwaliteit van jongerenorganisaties te verbeteren, met name via opleidings- en netwerkacties, samenwerkingsactiviteiten op het gebied van jeugdzaken te bevorderen en tevens innoverende proefprojecten uit te voeren. Wat dit betreft zijn de doelstellingen van het programma gerealiseerd, en deze actie is van belang om een gunstig klimaat te scheppen voor de ontwikkeling van activiteiten van jongeren in het algemeen en van het programma in het bijzonder. Verbeteringen in deze actie moeten zorgen voor een betere ondersteuning van alle andere acties van het programma. Ook moet deze actie daardoor een grotere rol kunnen spelen in de benutting van al deze acties. Dit kan gebeuren door de zichtbaarheid van deze acties te vergroten en goede praktijken te verspreiden. De actie "derde landen" wordt niet als zelfstandige actie in het programma gepresenteerd. De verschillende derdelandenacties vinden namelijk plaats in het kader van de acties 1, 2 en 5 van het programma. De evaluatie laat zien dat de programmadoelstellingen voor de derde landen verwezenlijkt zijn. In de evaluatie wordt onder meer veel aandacht geschonken aan de toegankelijkheid van het programma voor nieuwe geografische gebieden. Hieruit blijkt dat de actie naar tevredenheid verloopt, maar ook dat de behoefte bestaat om haar te versterken. Dit blijkt eveneens uit de wens deze acties binnen en buiten het programma beter zichtbaar te maken. Een van de problemen met betrekking tot de actie "derde landen", een probleem dat overigens lijkt op de moeilijkheden bij actie 2, heeft te maken met de obstakels voor de mobiliteit van de begunstigden, met name als het gaat om het verkrijgen van een visum of een verblijfsvergunning. Zoals reeds eerder gezegd, hangt de oplossing van deze vraagstukken grotendeels af van de context waarbinnen de actie wordt uitgevoerd. Het programma als geheel en de afzonderlijke acties moeten een grotere zichtbaarheid krijgen en de resultaten ervan moeten optimaal worden benut, gezien het effect ervan op jongeren, organisaties en het nationale beleid. Tot slot zijn uit de evaluatie 52 voorstellen afgeleid om de uitvoering van het programma te verbeteren. In sommige gevallen hebben deze voorstellen rechtstreeks betrekking op het programma, met name als het gaat om de vragen die met de uitvoeringsprocedures in verband kunnen worden gebracht. In andere gevallen raken deze voorstellen het programma slechts indirect en gaan zij vooral over de bredere context, in het bijzonder wat betreft het wegnemen van de obstakels voor de mobiliteit.
NL
45
NL
In beide gevallen zal naar aanleiding van deze voorstellen een follow-up plaatsvinden om het programma beter te laten verlopen. Tevens zal de Commissie met deze voorstellen rekening houden wanneer zij een concept voor een nieuw programma op het gebied van jeugdzaken uitwerkt. 5.
AANBEVELINGEN
De Commissie heeft ervoor gekozen de diverse aanbevelingen uitgebreid te presenteren, zodat duidelijk wordt welke punten uit deze evaluatie naar voren zijn gekomen. Een overzicht van de aanbevelingen wordt gegeven in 5.2. De evaluatie van het programma is overwegend positief, zowel financieel gezien als wat betreft de effecten ervan op jongeren, jongerenorganisaties en openbare besturen. Er worden ook enkele zwakke punten aangegeven, waarop de gepresenteerde aanbevelingen betrekking hebben. Voor alle aanbevelingen presenteert de Commissie hier de kernpunten van haar reactie. Naar aanleiding van de aanbevelingen van dit verslag wordt vanaf 2004 een follow-up verricht door een evaluatiewerkgroep die door de Commissie zal worden ingesteld. 5.1.
Aanbevelingen per actie
De aanbevelingen worden hieronder weergegeven met de opmerkingen van de Commissie over de follow-up die zal plaatsvinden.
NL
5.1.1.
Algemene aanbevelingen die voor alle acties gelden
1.
De leeftijdsgrenzen leiden tot veel discussie. Hoewel over deze kwestie geen overeenstemming bestaat, wordt afhankelijk van de actie aanbevolen de programmaleeftijd naar beneden of boven bij te stellen.
–
Volgens de rechtsgrondslag van het programma moet een deelnemer tussen de 15 en 25 jaar oud zijn. Hierin kan dus geen verandering worden aangebracht.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden. Dit houdt met name in dat het programma, naargelang de soort actie, in modules aan jongeren van 13 tot 30 jaar zal worden aangeboden.
2.
Aanbevolen wordt het programma vooral te richten op de meest kansarme jongeren en het meer op de behoeften van deze doelgroep af te stemmen.
–
De Commissie is van oordeel dat het programma zonder onderscheid voor alle jongeren toegankelijk moet blijven.
–
Bepaalde specifieke groepen, met name kansarme jongeren, kunnen via modules voorrang krijgen bij de uitvoering van de acties.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
46
NL
3.
Wat betreft de uitvoering van de projecten wordt aanbevolen de projectvoorbereiding krachtiger te ondersteunen, vooral als het gaat om kleine organisaties en organisaties die geen ervaring hebben met het beheer van communautaire programma's. Tevens wordt geadviseerd zorg te dragen voor een betere follow-up van de gerealiseerde projecten.
–
De Commissie acht deze aanbeveling van fundamenteel belang, in het bijzonder voor de acties 1, 2 en 3.
–
De Commissie adviseert de nationale agentschappen actie 5 aan te wenden voor de ondersteuning en de voorbereiding van de projecten.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden. Daarbij zal vooral worden bepaald dat de nationale agentschappen sommige ondersteunende acties kunnen decentraliseren (zie aanbeveling 4).
4.
Er moeten regionale contactpunten en lokale informatiepunten worden opgezet om het programma dichter bij de begunstigden te brengen en om ondersteuning te bieden tijdens de promotie en evaluatie van het programma en de indiening van aanvragen daarvoor. Deze tussenkanalen vormen een uitstekend middel om gemarginaliseerde jongeren te bereiken.
–
De Commissie gelooft dat de toegankelijkheid en de nauwe betrokkenheid van de begunstigden op regionaal en lokaal niveau belangrijke aspecten van het programma vormen. Deze aspecten zouden typerend voor alle acties kunnen worden, met inachtneming van de specifieke regionale kenmerken. Daarbij mag evenwel geen decentralisatie van het financieel beheer plaatsvinden.
–
Een op steun gebaseerde aanpak kan tevens de kwaliteit en de resultaten van de projecten positief beïnvloeden.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden. Met name zal erop worden toegezien dat de nationale agentschappen sommige van hun taken kunnen decentraliseren.
5.
De administratieve kant van de aanvragen moet worden vereenvoudigd, zonder dat projecten van kleine omvang worden afgewezen.
–
De Commissie zal nagaan of de aanvragen kunnen worden vereenvoudigd, waarbij zij in het bijzonder rekening houdt met de eisen die aan het beheer worden gesteld en met de specifieke behoeften van elke afzonderlijke maatregel en actie.
–
Om het proces te vergemakkelijken, denkt de Commissie na over de mogelijkheid om aanvragen on line te laten verrichten, en stelt zij nieuwe aanvraagformulieren op.
6.
De selectiecriteria en het besluitvormingsproces moeten transparanter worden en de Europese en nationale prioriteiten moeten in de deelnemende landen op meer samenhangende en evenwichtige wijze hun beslag krijgen. De Commissie erkent dit probleem; de evaluatiewerkgroep moet dit vraagstuk analyseren.
NL
47
NL
NL
–
De Commissie adviseert te zorgen voor een beter onderling contact tussen de nationale agentschappen, met name via de site Youthnet, die kan dienen om de uitvoering van de Europese en nationale prioriteiten in de deelnemende landen beter te laten verlopen.
–
De Commissie gelooft dat de selectiecriteria en het besluitvormingsproces voor de gegadigden transparant moeten zijn en adviseert het gebruik van evaluatieschema's voor bepaalde nationale agentschappen.
7.
De toegang tot het programma moet worden vergemakkelijkt door, in voorkomend geval, het stelsel van de subsidieverlening flexibeler te maken.
–
De Commissie gelooft dat de transparantie en de samenhang van het programma te lijden zouden hebben van een al te grote flexibiliteit.
–
De Commissie zal voor elke actie nagaan of een gerechtvaardigde en goed beargumenteerde flexibilisering te overwegen valt.
–
De evaluatiewerkgroep zal de diverse mogelijkheden tot flexibilisering onderzoeken als het gaat om reiskosten en zakgeld.
8.
De begunstigden moeten worden uitgenodigd voor evaluatiebijeenkomsten op Europees, nationaal en regionaal niveau.
–
De Commissie erkent dat het belangrijk is een goed beeld te krijgen van de kwaliteit van de projecten ten behoeve van organisaties, jeugdwerkers en jongeren.
–
Op Europees niveau zullen regelmatiger evaluatiebijeenkomsten worden belegd en de Commissie adviseert dat eveneens op nationaal niveau te doen. In voorkomend geval en voorzover mogelijk adviseert en ondersteunt zij de verspreiding van de projectresultaten en de getuigenissen van goede praktijken.
9.
De jeugdwerkers zouden graag zien dat het besluitvormings- en selectieproces transparanter wordt en dat zij meer bij de projectkeuze worden betrokken.
–
De Commissie is van oordeel dat jeugdwerkers zitting moeten kunnen nemen in de selectiecomités (op het niveau van de nationale agentschappen of de Commissie).
–
De Commissie zal onderzoeken hoe de informatie over de selectiecomités en de besluiten die daar worden genomen, op Europees en nationaal niveau kan worden verbeterd (zie aanbeveling 10).
10.
De deelnemers willen graag precies weten waarom hun projecten worden afgewezen, zodat zij de kwaliteit ervan kunnen verbeteren.
–
De evaluatiewerkgroep zal nagaan hoe dit aspect kan worden verbeterd.
11.
Aanbevolen wordt een getuigschrift uit te reiken aan de jongeren en de jeugdwerkers die aan een project hebben deelgenomen, zoals nu al geldt voor het Europees vrijwilligerswerk. Het EVW-getuigschrift markeert de erkenning van de vaardigheden die door de deelname aan een project zijn verkregen.
48
jaarlijkse
NL
–
Naar het voorbeeld van het EVW-getuigschrift en de goede praktijken van de lidstaten zal de Commissie de nationale agentschappen aanbevelen vanaf 2004 geleidelijk een systeem in te voeren voor de uitreiking van getuigschriften aan jonge begunstigden van de programma's.
–
In de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden. Daarin zal de verplichting worden opgenomen dat de begunstigden van het programma een getuigschrift krijgen uitgereikt.
12.
Omdat vanwege de obstakels voor de mobiliteit de uitvoering van het programma wordt bemoeilijkt, wordt in het bijzonder aanbevolen passende maatregelen te treffen, met name om het voor de begunstigden van het programma gemakkelijker te maken een visum te verkrijgen.
–
De Commissie vindt dit een zeer belangrijke kwestie, vooral als het gaat om acties die samen met derde landen worden verricht.
–
De politiek doet niet genoeg haar best om deze obstakels weg te nemen. De Commissie zal initiatieven ontplooien om de deelnemende lidstaten hiervan bewust te maken. Dat de vrijwilliger geen status heeft, vormt eveneens een obstakel voor de mobiliteit. Dit vraagstuk moet worden bekeken in het kader van de open coördinatiemethode. In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal opnieuw worden aangegeven dat de obstakels voor de mobiliteit moeten worden weggenomen.
NL
13.
Na afloop van een project willen de jeugdwerkers graag een goed beeld krijgen van de kwaliteit van hun werk.
–
De Commissie acht het zeer belangrijk dat de projectleiders op centraal en decentraal niveau informatie wordt verstrekt over de eindbeoordeling van de resultaten van hun project. Dit punt zal door de evaluatiewerkgroep worden behandeld.
14.
Aanbevolen wordt niet-gefinancierde projecten door een "kwaliteitskeurmerk" te ondersteunen, indien het gaat om soortgelijke projecten als die welke in het kader van het programma wel worden gefinancierd.
–
De Commissie is van oordeel dat de lidstaten met het oog op een dergelijk keurmerk de modellen voor goede praktijken van het programma "Jeugd" kunnen gebruiken.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
15.
Het moet mogelijk zijn langdurigere verbindingen tussen de verschillende acties tot stand te brengen.
–
Met de oproep tot het indienen van projecten die de Commissie in 2004 in het kader van actie 5 heeft gelanceerd, wordt beoogd de uitvoering mogelijk te maken van projecten waarin meerdere programma-acties zijn geïntegreerd. Dit type maatregelen zal in 2005 en 2006 worden voortgezet.
49
NL
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
16.
Een grotere zichtbaarheid van het programma.
–
De Commissie is van oordeel dat het programma voor de politiek verantwoordelijken beter zichtbaar moet worden. Zij is tevens van mening dat de zichtbaarheid van het programma moet worden versterkt voor de sociale partners, zodat duidelijk wordt welke bijdrage het programma levert aan het actieve burgerschap van jongeren, hun solidariteitsbesef, hun ondernemingsgeest en hun employability.
–
–
De Commissie gelooft dat de activiteiten die ter gelegenheid van de Europese Week van de Jeugd in september 2003 zijn georganiseerd, reeds veel hebben bijgedragen aan de promotie van het programma en aan de bewustmaking van een breder publiek op Europees, nationaal en lokaal niveau.
–
De Commissie is van plan in 2005 opnieuw een soortgelijke week te organiseren.
5.1.2.
Aanbevelingen met betrekking tot actie 1
17.
De duur van projecten voor groepen jongeren met minder mogelijkheden moet kunnen worden verkort.
–
In de rechtsgrondslag van het programma "Jeugd" wordt bepaald dat uitwisselingen ten minste een week duren. Dit kan niet worden veranderd.
–
Niettemin zal de evaluatiewerkgroep onderzoeken of er nadere regels voor de projectduur gevonden kunnen worden op basis waarvan de eventuele deelname van kansarme jongeren kan worden vergemakkelijkt.
–
In het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
18.
De kwaliteit van de projecten en partnerschappen moet worden verhoogd.
–
Het is belangrijk dat de kwaliteit van de partnerschappen wordt verbeterd; de kwaliteit van de projecten hangt daarvan af. De Commissie is van oordeel dat de nationale agentschappen meer betrokken moeten worden bij de ondersteuning die wordt gegeven bij het zoeken naar en het sluiten van partnerschappen.
–
NL
–
De Commissie is voornemens toezicht te gaan houden op met name multilaterale partnerschappen van organisaties die als partners aan een project van actie 1 hebben deelgenomen.
5.1.3.
Aanbevelingen met betrekking tot actie 2
19.
De onderdelen die van essentieel belang zijn voor de kwaliteit van het EVW (partnerschap, evenwicht tussen dienstverlening en leren,
50
NL
opleiding/ondersteuning, enz.) moeten gehandhaafd blijven en systematisch worden ontwikkeld. Aanbevolen wordt de activiteiten in verband met de voorbereiding en de follow-up te versterken en de andere partners er stelselmatig bij te betrekken.
NL
–
De versterking van de activiteiten in verband met de voorbereiding en de follow-up en van de begeleidende activiteiten alsmede de rol en de verantwoordelijkheden van de verschillende partners zullen door de evaluatiewerkgroep worden besproken.
–
De Commissie is van oordeel dat de ervaringen van jongeren die Europees vrijwilligerswerk hebben gedaan, ten goede moeten komen aan anderen. In dit kader is zij van plan haar steun aan netwerken en verenigingen van voormalige Europese vrijwilligers vanaf 2004 voort te zetten.
–
In haar voorstel voor de toekomstige rechtsgrondslag zou de Commissie Future Capital in het EVW kunnen opnemen. Op die manier worden jongeren die Europees vrijwilligerswerk hebben gedaan, in staat gesteld hun pas opgedane ervaringen en nieuw verworven vaardigheden te gebruiken om beter in de maatschappij te integreren.
20.
Aanbevolen wordt de doelgroepen en het profiel van de vrijwilliger duidelijk te omschrijven. De regels en de financieringsprocedures voor de deelname van jongeren aan het EVW moeten worden herzien en flexibeler worden gemaakt.
–
De Commissie is van mening dat het EVW open moet staan voor alle jongeren. Het vrijwilligerswerk is niet in de eerste plaats bestemd voor kansarme jongeren.
–
Het EVW moeten openstaan voor jongeren, ongeacht de kwalificaties waarover ze beschikken.
–
Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan kansarme jongeren, zodat zij ook toegang tot het EVW krijgen.
–
In 2004 zal de Commissie via de evaluatiewerkgroep de regels herzien om beter rekening te kunnen houden met de specifieke behoeften van kansarme jongeren en hun deelname aan het EVW te vergemakkelijken.
–
De Commissie is van oordeel dat in sommige gevallen gekeken kan worden naar bepaalde specifieke vaardigheden van de jongeren die vrijwilligerswerk willen doen, als de aard van het werk dat rechtvaardigt.
21.
Aanbevolen wordt de procedure voor de evaluatie van de blijken van belangstelling voor de ontvangst van vrijwilligers te decentraliseren en de aanvraag- en accreditatieprocedure te versnellen en te versoepelen.
–
Momenteel wordt onderzoek verricht naar de decentralisatie van de procedure voor de evaluatie van de blijken van belangstelling voor de ontvangst van vrijwilligers. In 2004 zal de Commissie met voorstellen komen.
–
Er zal worden overwogen accreditatie meer te laten afhangen van de kwaliteit van de gastprojecten.
51
NL
NL
–
Er zal een Europese on-linedatabank van erkende gastprojecten samengesteld, die gebruiksvriendelijker zal zijn dan voorheen.
–
Bovendien zal het aantal goedgekeurde gastprojecten worden vergroot.
22.
De EVW-projecten zijn transnationale partnerschappen die worden gefinancierd door de beide nationale agentschappen van het uitzendende land en het gastland. Volgens sommige lidstaten moeten er voor dit type gedeelde financiering alternatieven worden bedacht, om te voorkomen dat een project niet kan doorgaan omdat een van de nationale agentschappen daaraan geen financiële bijdrage levert.
–
De Commissie overweegt in de loop van 2004 via de evaluatiewerkgroep alternatieven voor de gedeelde financiering te bestuderen.
23.
Het individuele karakter van het EVW moet behouden blijven; andere formats kunnen slechts dienen ter aanvulling.
–
De Commissie zal de experimenten met collectief vrijwilligerswerk voortzetten.
–
De evaluatiewerkgroep gaat de mogelijkheden onderzoeken om het EVW een meer collectief karakter te geven zodat het aantal vrijwilligers en het effect en de zichtbaarheid van het EVW worden vergroot.
–
Het voorstel van de Commissie voor de toekomstige rechtsgrondslag zou naast het individuele EVW een collectief EVW kunnen bevatten, waarbij een evenwicht tussen deze twee vormen wordt gevonden.
24.
Het aantal deelnemers aan het EVW moet worden vergroot.
–
De begroting van het programma is vastgesteld voor de periode 2000-2006. Binnen dat kader is er maar weinig speelruimte om het aantal EVW-deelnemers te vergroten.
–
Toch zal de Commissie in 2004 de evaluatiewerkgroep voorstellen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om het EVW flexibeler te maken, onder meer op het vlak van de forfaitaire regelingen. Op die manier kan het aantal deelnemers worden vergroot.
–
In het voorstel voor de toekomstige rechtsgrondslag voor het jeugdbeleid zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden. Met behulp van een keurmerksysteem kunnen vrijwilligersdiensten die in het kader van nationale of regionale programma's worden gefinancierd, als EVW worden erkend.
5.1.4.
Aanbevelingen met betrekking tot actie 3
25.
Het zou goed zijn Future Capital te verbinden met het EVW.
–
Een dergelijke wijziging is in het kader van het huidige programma onmogelijk. Toch zal de Commissie in haar voorstel voor de nieuwe rechtsgrondslag voor het jeugdbeleid met deze aanbeveling rekening houden (zie ook aanbeveling 19).
52
worden
NL
26.
De actie moet zich ontwikkelen rond de actieve participatie van jongeren, nietformeel en informeel leren en sociale integratie.
–
De Commissie heeft de actie aangepast, vooral naar aanleiding van de seminars die in 2002 en 2003 over deze kwestie zijn georganiseerd.
–
De Commissie overweegt eveneens actie 3 als geprivilegieerd instrument voor de participatie van jongeren te hanteren, na het opstarten van de proefprojecten voor participatie in 2003 en 2004.
–
Deze actie maakt deel uit van de strategie om jongeren bij het programma te betrekken. De Commissie is van plan specifieke indicatoren vast te stellen om ervoor te zorgen dat er beter toezicht wordt gehouden op de bijdrage die deze actie aan deze doelstelling (2004-2006) levert.
27.
De begeleiding van actie 3.1 (groepsinitiatieven en netwerkprojecten) moet worden versterkt, met name door het gebruik van actie 5. Op deze wijze kunnen in het bijzonder contactseminars worden voorgesteld om netwerkprojecten voor te bereiden.
–
In 2002 en 2003 zijn contactseminars georganiseerd voor jongeren die reeds een jongereninitiatiefproject hadden uitgevoerd. Tijdens deze seminars konden zij netwerkprojecten tot stand brengen. Dit type seminars zal in de komende jaren worden voortgezet.
–
In versie 2004 van de Handleiding van het programma "Jeugd" staat vermeld dat actie 5 de activiteiten van actie 3 dient te ondersteunen.
–
Om het toezicht op de netwerkvorming te verbeteren, zal de Commissie voorstellen volgindicatoren (2004-2006) te creëren.
5.1.5.
Aanbevelingen met betrekking tot actie 4
Op dit moment kan men nog niet voldoende afstand nemen om de resultaten van actie 4 te beoordelen. Tot op heden is slechts een zeer beperkt aantal projecten uitgevoerd. De uitkomsten van deze evaluatie hebben dus slechts betrekking op bepaalde aspecten van de uitvoering van de actie.
NL
28.
De procedures voor gezamenlijke acties moeten worden vereenvoudigd.
–
De Commissie is van oordeel dat de comitéoverschrijdende werkgroep voor gezamenlijke acties een specifiekere taakomschrijving moet krijgen. Op basis van dit nieuwe mandaat moet de Commissie namens de drie comités die in de werkgroep zitting hebben, een advies kunnen uitbrengen over de jaarlijkse thema's en de projectselectieprocedures zonder zich achteraf formeel tot die comités te hoeven wenden.
–
In 2004 zal de Commissie nagaan of bij de diverse diensten van de Commissie de administratieve procedures kunnen worden vereenvoudigd.
–
Wat betreft de nieuwe generatie programma's zal de Commissie voorstellen flexibele verbindingen tussen de programma's te realiseren.
53
NL
NL
29.
In de gezamenlijke acties moet meer rekening worden gehouden met jongeren.
–
In 2001 waren de geselecteerde projecten hoofdzakelijk afkomstig van grote organisaties die niet erg op jongeren waren gericht. In 2002, 2003 en 2004 wordt er echter een belangrijke plaats ingeruimd voor specifieke jeugdonderwerpen, zoals het actief burgerschap van jongeren. De Commissie is van plan in 2005 en 2006 op de ingeslagen weg voort te gaan.
–
De begunstigden van de in 2002 en 2003 geselecteerde projecten behoren deels tot NGO's die affiniteit met jeugdzaken hebben.
–
De Commissie is van mening dat de deelname van jongerenorganisaties aan gezamenlijke acties kan worden verbeterd door de nationale agentschappen een grotere rol te geven in de voorlichting aan mogelijke gegadigden.
30.
De selectiecriteria voor de gezamenlijke acties moeten worden versoepeld.
–
De projecten voor gezamenlijke acties hebben ofwel een structurerend effect (omschrijving van nieuwe benaderingen, ...), ofwel een experimenteel effect (uitproberen van nieuwe benaderingen, …). Het gaat om een beperkt aantal projecten, en bij de vaststelling van de criteria moet daarmee rekening worden gehouden.
–
De oproep tot het indienen van voorstellen moet helder, gestructureerd en transparant zijn. Het lijkt dus moeilijk om volledig open oproepen te lanceren, zoals sommigen wensen.
–
De Commissie is evenwel van mening dat de eis dat alle gebieden die een bijdrage leveren aan de gezamenlijke acties (momenteel onderwijs, opleiding en jeugd), met elkaar verenigbaar zijn, buitensporig is. In sommige gevallen is verenigbaarheid tussen twee terreinen voldoende.
31.
Er moet een strategie voor de optimale benutting van gezamenlijke acties worden ontwikkeld.
–
De Commissie is van oordeel dat de communicatie met betrekking tot de gezamenlijke acties, de informatie over de oproepen tot het indienen van voorstellen en de benutting van de resultaten van de eerste projecten moeten worden verbeterd.
–
De Commissie vindt dat beter gebruik moet worden gemaakt van het multiplicatoreffect van de gezamenlijke acties.
–
De Commissie zal daartoe maatregelen treffen (internetsite, ontmoetingen tussen begunstigden en nationale agentschappen, ...).
5.1.6.
Aanbevelingen met betrekking tot actie 5
32.
Men moet zich blijven concentreren op de kwaliteit en de versterking van de capaciteiten op het gebied van het jeugdwerk.
–
De Commissie acht het noodzakelijk de kwaliteit van het jeugdwerk te versterken.
54
NL
NL
–
Via de projecten van actie 5 op centraal en decentraal niveau, de grootschalige projecten van actie 5, de SALTO-leermiddelencentra en het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie over de Europese opleiding van jeugdwerkers zal dit doel worden bereikt.
–
Deze maatregelen zullen vergezeld gaan van een actieve netwerkvorming en de verspreiding van voorbeelden van goede praktijken, waarbij indien nodig jongeren betrokken zijn. Zo kan een permanente uitwisseling blijvend worden gegarandeerd.
–
In dit kader overweegt de Commissie in 2004 een nieuw opleidingsseminar ("Bridges for Training") te starten. Zij gaat ervan uit dat de belangrijkste actoren in de opleidingssector aan deze cursus zullen deelnemen.
–
In de context van de toekomstige rechtsgrondslag zou de Commissie een specifieke maatregel kunnen voorstellen ter ondersteuning van het jeugdwerk.
33.
Via actie 5 moet blijvend worden bevorderd dat alle jongeren toegang tot het programma krijgen.
–
De Commissie is van oordeel dat men zich meer moet richten op kansarme jongeren en op jongeren in afgelegen plattelandsgebieden, door de voorlichting en communicatie op lokaal en regionaal niveau te versterken (zie de aanbevelingen 3 en 4).
–
Aan het werkprogramma voor 2004 zullen specifieke doelstellingen voor deze doelgroepen worden toegevoegd. De synergieën met het SALTOleermiddelencentrum dat jongeren bij het programma probeert te betrekken, worden geïntensiveerd.
–
Tevens moeten alle mogelijkheden tot persoonlijk contact en van de informatietechnologie worden benut om een bredere groep jongeren te bereiken en hun volledige informatie te verschaffen over het programma "Jeugd" en de prioriteiten ervan.
–
Door middel van het programma wordt het EURODESK-netwerk gefinancierd, en de Commissie gaat binnenkort een jongerenportaal opzetten om de voorlichtingsacties te ondersteunen.
–
In het kader van de toekomstige rechtsgrondslag zal met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
34.
Actie 5 moet worden vereenvoudigd en flexibeler worden uitgevoerd.
–
De Commissie is van mening dat de complexiteit van actie 5 tegelijkertijd een voordeel (de activiteiten worden beschouwd als een creatieve ondersteuning van de projectpresentatie) en, relatief gezien, een nadeel is, omdat het aantal activiteiten en de toegepaste criteria soms beperkend worden gevonden.
–
Op korte termijn zal de Commissie onderzoeken of de vorm van de projectpresentatie ongewijzigd kan blijven, zodat de procedures een vaste opzet krijgen en het begrip wordt bevorderd.
55
NL
–
In 2004 zal de evaluatiewerkgroep diverse mogelijkheden tot flexibilisering analyseren.
35.
Vernieuwende activiteiten moeten blijvend worden ondersteund.
–
De Commissie is van oordeel dat vernieuwende projecten, samen met een relevante verspreiding van de behaalde resultaten, in belangrijke mate bijdragen tot de meerwaarde van de Europese jeugdprojecten.
–
De Commissie is van plan tot 2006 jaarlijks terugkerende oproepen tot het indienen van grootschalige projecten te doen uitgaan. Zo wil zij de capaciteiten en de innovatie versterken wat betreft de internationale opleidingen en samenwerking op het vlak van het jeugdwerk.
–
De Commissie zal in het kader van het toekomstige programma met deze aanbeveling rekening houden.
36.
De effecten van actie 5 op de andere programma-acties moeten worden gevolgd.
–
De Commissie stelt voor in 2004 een indicator vast te stellen om de effecten van actie 5 op de andere acties beter te kunnen volgen. De jeugdwerkers verlangen dat er een ondersteunende activiteit komt voor de politieke acties voor de jeugd, en meer specifiek voor het onderzoek op dit gebied.
37.
NL
–
In 2004 moet de Raad gemeenschappelijke doelstellingen aannemen met het oog op "een betere kennis van de jeugd". Vervolgens kan de Commissie een plan opstellen voor onderzoeksacties op het gebied van jeugdzaken voor 2005-2006.
–
De Commissie zou een specifieke onderzoeksmaatregel kunnen invoeren in het kader van de toekomstige rechtsgrondslag voor het jeugdbeleid.
38.
Het is van belang dat er op Europees niveau kwaliteitsnormen voor jongerenactiviteiten worden vastgesteld.
–
De Commissie zal ontmoetingen organiseren om goede praktijken op dit terrein te kunnen uitwisselen (2004-2006).
–
De samenwerking tussen de Commissie en de Raad van Europa zal gericht zijn op de vaststelling van kwaliteitsnormen.
5.1.7.
Aanbevelingen betreffende het partnerschap tussen de Raad van Europa en de Commissie inzake de Europese opleiding van jeugdwerkers
39.
De beheerstructuur moet worden verduidelijkt en met name de selectie- en besluitvormingsprocedures die op grond van de partnerschapsovereenkomst worden gehanteerd.
–
De Commissie denkt dat de kwaliteit van de overeenkomst zal toenemen door de verantwoordelijkheden van de diverse betrokkenen te verduidelijken en de
56
NL
communicatie aangaande de selectie- en besluitvormingsprocedures uit te breiden (internet en publicaties).
NL
–
De Commissie zal er in het bijzonder op toezien dat de vaardigheden en hulpmiddelen waarover het partnerschap beschikt, doeltreffend worden ingezet. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door versterking van het netwerk van trainers die betrokken zijn bij de opleidingen die in het kader van de overeenkomst worden voorgesteld.
–
Deze vragen zullen een belangrijkere plaats gaan innemen in de nieuwe overeenkomst op opleidingsgebied met de Raad van Europa die de Commissie in 2004 wil gaan opstellen.
40.
Er moet een meer geïntegreerde aanpak komen als het gaat om de verschillende partijen die bij de opleiding van jongeren zijn betrokken.
–
De Commissie zal erop toezien dat de bestaande synergieën tussen de verschillende betrokkenen en de in de partnerschapsovereenkomst voorgestelde activiteiten en hulpmiddelen op alle niveaus worden versterkt. Daartoe is zij voornemens de nationale agentschappen en de SALTO-leermiddelencentra meer te betrekken bij het partnerschap dat op basis van de bestaande strategie is gesloten.
–
De Commissie heeft eveneens als doel, indien nodig, samen met de Raad van Europa nuttig gebruik te maken van de synergieën tussen de drie samenwerkingsgebieden (opleiding, onderzoek, Euromed).
41.
Er moet meer aandacht worden geschonken aan de verspreiding van resultaten en goede praktijken.
–
De Commissie zal trachten het multiplicatoreffect van de partnerschapsovereenkomst te versterken door in te grijpen in het multiplicatornetwerk en door het aantal synergieën en kruisverwijzingen tussen alle op grond van de overeenkomst uitgegeven publicaties te vergroten.
–
Zij zal erop toezien dat de opleidingsmodules en de overige hulpmiddelen op nationaal, regionaal en lokaal niveau kunnen worden omgezet en toegepast. De Commissie zal wegen proberen te vinden om de plaatselijke jeugdwerkers bij dit proces te betrekken.
5.1.8.
Aanbevelingen betreffende acties met derde landen
42.
Aanbevolen wordt de middelen voor de samenwerking met derde landen te verhogen.
–
In de begrotingen 2004-2006 en het nieuwe programma kan met deze aanbeveling rekening worden gehouden.
43.
Aanbevolen wordt het aantal leermiddelencentra te laten stijgen.
–
Deze aanbeveling heeft reeds handen en voeten gekregen in de oprichting van een leermiddelencentrum voor het GOS, in aanvulling op de al bestaande centra voor Zuidoost-Europa en Euromed.
57
NL
NL
44.
Er moeten meer inspanningen worden verricht om de zichtbaarheid van de actie te vergroten en de toegankelijkheid voor in derde landen gevestigde organisaties te verbeteren.
–
De Commissie heeft in 2003 reeds maatregelen getroffen om deze aanbeveling uit te voeren, met name door de oprichting van een leermiddelencentrum voor het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS), de introductie van het Euromedplatform en de organisatie van de week ter promotie van het actieprogramma "Jeugd", waarvan de samenwerking met de mediterrane partners een van de prioriteiten vormde.
–
De Commissie overweegt in 2004 evenementen te organiseren als conferenties, seminars en ontmoetingen tussen overheden en jongerenorganisaties.
–
Tevens zal het werk van de leermiddelencentra doeltreffender worden gepromoot, vooral via een verbetering van de internetsite.
–
In het kader van de toekomstige rechtsgrondslag kan de Commissie overwegen een actie op te zetten die specifiek bedoeld is voor derde landen.
45.
De verspreiding van de resultaten en van de informatie onder de lokale organisaties moet zo efficiënt mogelijk plaatsvinden.
–
De Commissie is van oordeel dat deze aanbeveling gedeeltelijk zal worden uitgevoerd door de oprichting van het leermiddelencentrum voor het GOS en de verlenging van de werkzaamheden van de leermiddelencentra voor Zuidoost-Europa en Euromed.
–
Grootschaligere meerjarige projecten kunnen eveneens helpen deze doelstelling te verwezenlijken, zoals de proefprojecten voor de Balkanlanden - youthNET en Balkan Youth Project - hebben aangetoond.
–
De Commissie overweegt een prioriteit voor te stellen voor de landen van het GOS en het zuidelijke Middellandse-Zeegebied met het oog op de oproep tot het indienen van projecten voor actie 5 in 2005.
–
Door de oprichting van het Euromed-jongerenplatform (Euromed Youth Platform) zal de verspreiding van informatie onder lokale organisaties gemakkelijker worden.
46.
Het model van het Euro-mediterraan actieprogramma voor de jeugd moet ook worden toegepast op de Balkanlanden en het GOS. Daartoe moeten er regionale deelprogramma's komen die worden gefinancierd uit aanvullende middelen van externe begrotingslijnen. Tevens dienen er nationale coördinatiestructuren tot stand te worden gebracht.
–
De Commissie is bezig te onderzoeken of dit type programma in 2005 in de beide genoemde regio's kan worden gerealiseerd. Dat hangt voornamelijk af van de financiële en beheermiddelen die met het oog daarop kunnen worden toegekend.
–
De Commissie zal er in het voorstel voor de toekomstige rechtsgrondslag op toezien dat er voorzieningen worden getroffen waarmee de middelen van verschillende
58
NL
programma's kunnen worden samengebracht, vooral voor acties die lijken op Euromed Jeugd.
NL
47.
Er wordt een geografische uitbreiding aanbevolen.
–
Gezien de beperkte middelen denkt de Commissie aan een mogelijk alternatief: de opneming, in de nieuwe rechtsgrondslag, van een modulaire aanpak waarbij het programma wordt opengesteld voor een groter scala van landen, te beginnen bij de landen die tot het grotere Europa behoren.
–
Wat betreft de meer afgelegen regio's moet de samenwerking zich vooral richten op de jeugdwerkers/multiplicatoreffecten, waarbij de behandeling van bepaalde prioritaire thema's wordt gestimuleerd.
–
In 2004 zal een werkgroep worden opgericht waarin de nationale agentschappen zitting krijgen. Deze werkgroep zal nagaan of een dergelijke thematische benadering reeds in het huidige programma kan worden geïntegreerd.
48.
Aanbevolen wordt het mogelijk te maken dat één project betrekking heeft op meerdere regio's.
–
De Commissie is van oordeel dat deze aanbeveling in strijd is met de aanbeveling om naar het voorbeeld van Euromed regionale deelprogramma's op te stellen, en dat het niet goed zou zijn naburige regio's in één project onder te brengen met het oog op een eventuele medefinanciering door externe begrotingslijnen.
–
Wat betreft de andere landen zal de evaluatiewerkgroep onderzoeken of in plaats van een geografische benadering een thematische aanpak kan worden gehanteerd.
49.
Uit de evaluaties komt de aanbeveling naar voren om de bilaterale uitwisselingen subsidiabel te maken.
–
Op grond van de huidige rechtsgrondslag is dit niet mogelijk. Naast de derde landen moeten bij uitwisselingen twee lidstaten zijn betrokken.
–
De Commissie is van oordeel dat het multilaterale karakter van de uitwisselingen belangrijk is om een Europese meerwaarde te garanderen. Zij erkent echter dat mede dankzij bi- of trilaterale uitwisselingen lokale of kleine verenigingen die geen ervaring op het Europese vlak hebben, gemakkelijker toegang tot het programma kunnen krijgen.
–
De evaluatiewerkgroep zal de mogelijkheid onderzoeken om reeds in de loop van het huidige programma trilaterale uitwisselingen te introduceren. Op die manier kan het voor twee of meerdere culturele gemeenschappen van hetzelfde land eenvoudiger worden deel te nemen.
50.
Volledige dekking van de vervoerskosten van de deelnemers.
–
De Commissie is van mening dat de evaluatiewerkgroep de consequenties van dit voorstel moet bestuderen.
59
NL
51.
De positie van de organisaties van derde landen moet worden versterkt en hun actieve deelname aan het programma moet worden bevorderd. Hiertoe moeten zij de mogelijkheid krijgen zelf een aanvraag in te dienen en als projectleider op te treden.
–
De Commissie is van oordeel dat dit afhangt van de beschikbaarheid van passende nationale structuren.
–
Deze voorwaarden kunnen worden geschapen in het kader van de vast te stellen regionale deelprogramma's, en wel via aanvullende financiering.
52.
Aanbevolen wordt de terminologie te wijzigen. Termen als "internationale samenwerking" of "samenwerking met partnerlanden" worden als adequater beschouwd, omdat deze een positievere klank hebben.
–
In het voorstel voor de toekomstige rechtsgrondslag zal de Commissie met deze aanbeveling rekening houden.
5.2.
Overzicht van de aanbevelingen
Samengevat komen uit de tussentijdse evaluatie van het programma "Jeugd" de volgende aanbevelingen naar voren:
NL
1.
Het programma moet nog meer worden afgestemd op de doelgroep, te weten alle jongeren ongeacht hun achtergrond, in het bijzonder kansarme jongeren.
2.
In elke programmafase moet de steun voor begunstigden en projecten worden verbeterd via maatregelen die het programma dichter bij de begunstigden brengen en de kwaliteit van de projecten verhogen.
3.
De procedures moeten worden vereenvoudigd en zo flexibel mogelijk worden gemaakt, gezien de doelgroep.
4.
De transparantie en de samenhang in de uitvoering van het programma moeten worden versterkt, met name op decentraal niveau.
5.
De kwaliteit van het werk moet worden verhoogd door een evaluatie van de projecten. De uitkomsten daarvan moeten aan de begunstigden worden bekendgemaakt en er moet erkenning plaatsvinden van de gerealiseerde activiteiten.
6.
De vrijwilligersactiviteiten moeten zowel kwalitatief als kwantitatief verder worden ontwikkeld.
7.
Het programma moet meer worden opengesteld voor derde landen.
8.
Er dienen innoverende projecten te worden uitgevoerd en de benodigde onderzoeken te worden verricht, zodat op de ontwikkelingen vooruitgelopen kan worden.
9.
Het programma en elke afzonderlijke actie moeten zichtbaar worden gemaakt en de verkregen resultaten moeten optimaal worden benut.
60
NL
6.
CONCLUSIE
De tussentijdse evaluatie van het programma "Jeugd" omvatte alle programma-actoren: nationale overheden, nationale agentschappen, jongerenorganisaties, jeugdwerkers en onderzoekers. Hiervoor zijn diverse evaluatiemethoden gehanteerd: verslagen van de deelnemende landen, evaluaties van specifieke voorzieningen, bijeenkomsten van deskundigen, werkgroepen en externe beoordelingen. De uitkomsten van al deze evaluatiemethoden geven een schat aan informatie en stemmen met elkaar overeen. Enerzijds is er waardering voor het programma "Jeugd". De doelstellingen ervan zijn grotendeels bereikt en men is tevreden over de uitvoering, die gebaseerd is op een consensus tussen de verschillende actoren. Anderzijds wordt er een reeks aanbevelingen gedaan in verband met de ontwikkeling van de jeugd, de politieke samenwerking op het gebied van jeugdzaken die tot stand is gebracht en de moeilijkheden die inherent zijn aan dit type programma. In dit document heeft de Commissie haar visie op deze aanbevelingen geformuleerd en verbindt zij zich ertoe deze geheel of gedeeltelijk uit te voeren. Voor sommige aanbevelingen zal dit gebeuren tijdens het tweede deel van het huidige programma (tot 2006) en voor andere in het kader van de Commissievoorstellen voor een nieuw programma voor de jeugd (vanaf 2007).
NL
61
NL
BIJLAGE 1
De voor de effectstudie gebruikte methodologie in de landen waar het programma "Jeugd" is uitgevoerd Effectstudie gerealiseerd door een buitenlandse onderneming
Binnenlandse effectstudie gerealiseerd in samenwerking met het nationale agentschap
Geen antwoord
België (Nederlandstalig)
België (Duitstalig)
Portugal
Duitsland
België (Franstalig)
Hongarije
Bulgarije
Ierland
Cyprus
IJsland
Denemarken
Litouwen
Estland
Luxemburg
Finland
Polen
Frankrijk
Spanje
Griekenland
Verenigd Koninkrijk
Italië Letland Liechtenstein Malta Nederland Noorwegen Oostenrijk Roemenië Slovenië Slowakije Tsjechië Zweden
NL
62
NL
BIJLAGE 2 EUROPESE COMMISSIE Directoraat-generaal Onderwijs en cultuur Jeugd, Burgermaatschappij, Communicatie. Jeugd
EAC/D1/JK/NV/AP/JM/LV/HC D(2002)
Effectstudie over Actie 1, 2, 3 en 5 van het programma "Jeugd" met betrekking tot de voorbereiding van de toekomstige generatie programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en de jeugd 1.
INLEIDING
Met het oog op de voorbereiding van de toekomstige generatie programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, heeft de Commissie een kader voor deze voorbereiding op het gebied van de jeugd voorgesteld (zie nota EAC.D1/VG/12-D(2002)24639). Het onderhavige document heeft ten doel toe te lichten wat van de programmalanden wordt verwacht bij het uitvoeren van de in dit kader geplande acties, in afwachting van de evaluatie waarom is verzocht in Besluit nr. 1031/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2000 tot vaststelling van het communautaire actieprogramma "Jeugd". Met het oog op de termijn wordt voorgesteld zich hierbij te concentreren op: (1)
Een analyse van de mate waarin de algemene doelstellingen van het programma "Jeugd" en de specifieke doelstellingen van de diverse acties van het programma zijn bereikt, wat betreft het effect op jongeren, organisaties en beleid, wetgeving en instellingen;
(2)
Aanbevelingen voor de toekomstige generatie van het programma.
Een kwantitatieve evaluatie van het huidige programma is niet noodzakelijk, aangezien deze gegevens al beschikbaar zijn. De programmalanden wordt verzocht de voorgestelde structuur te volgen en feedback te geven aan de Europese Commissie over de verschillende zaken die in deze richtsnoeren aan bod komen. 2.
REIKWIJDTE EN TIJDSBESTEK VAN DE EFFECTBEOORDELING
Dit document is gericht aan de nationale autoriteiten van de programmalanden. De evaluatie heeft betrekking op het programma "Jeugd" sinds 2000. Verwijzingen naar of vergelijkingen met evaluatieresultaten, trends en successen van de voorgaande programma's zijn echter van
NL
63
NL
harte welkom. De evaluatie heeft alleen betrekking op de door "Jeugd" ondersteunde activiteiten in het kader van de acties 1.1, 2.1, 3 en 5.1 in de programmalanden. Voor de acties 1.2, 2.2 en 5.1.2. (samenwerking met derde landen heeft de Commissie een aparte externe evaluatie opgezet. De eindresultaten moeten uiterlijk 30 juni 2003 worden teruggestuurd naar de Commissie (DG EAC, Jeugd, Eenheid D.1, Van Maerlantstraat 2, B-1049 Brussel) in het Engels, Duits of Frans. 3.
METHODOLOGIE
De keuze van de juiste instrumenten en aanpak zal aan de nationale autoriteiten worden overgelaten, waarbij rekening moet worden gehouden met de richtsnoeren in dit document. De nationale autoriteiten zijn eveneens vrij om bepaalde activiteiten uit te besteden. Het accent van de raadpleging moet op de kwaliteit en het effect van het programma "Jeugd" liggen. Deze kwalitatieve evaluatie moet gebaseerd zijn op bestaand materiaal dat bij de nationale agentschappen te verkrijgen is en moet idealiter worden aangevuld door casestudy´s, interviews en de levensverhalen van jonge deelnemers en organisaties. Het kan zinvol zijn om werkgroepen op te richten of seminars op nationaal niveau te organiseren om informatie te verzamelen en resultaten te vergelijken. Een onmisbaar element zijn de meningen en ervaringen van de jongeren die ooit als deelnemer bij "Jeugd"-projecten betrokken zijn geweest. Voor elke actie van het programma "Jeugd" (1, 2, 3 en 5) wordt de nationale autoriteiten van de programmalanden verzocht: –
Het effect op jongeren, jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen, beleid, wetgeving en instellingen te evalueren (zie hoofdstuk7);
–
De effectiviteit van de instrumenten te evalueren (zie hoofdstuk 8)
En meer in het algemeen: –
Aanbevelingen voor de toekomst te formuleren (zie hoofdstuk 9).
4.
D E ROL VAN DE NATIONALE AGENTSCHAPPEN
De nationale agentschappen zijn de belangrijkste actoren in de uitvoering van het programma "Jeugd" op nationaal niveau en leveren daarom een essentiële bijdrage. Niettemin moeten de nationale autoriteiten gedurende het hele proces volledig verantwoordelijk blijven voor de evaluatie, maar zij kunnen daarbij putten uit de ervaringen van de nationale agentschappen en bestaande informatie uit verzamelde gegevens en materiaal. De nationale agentschappen beschikken over statistisch materiaal, verslagen van o.a. projecten, bezoeken ter plekke, seminars en evaluatiebijeenkomsten, en kunnen ondersteuning en input leveren bij het zoeken van aanvullende informatie.
NL
64
NL
5.
ALGEMENE DOELSTELLINGEN VAN HET PROGRAMMA "JEUGD"
De doelstellingen van het programma "Jeugd" worden in Besluit 1031/2000/EG als volgt beschreven: –
het bevorderen van de actieve bijdrage van jongeren tot de Europese integratie via hun deelneming aan transnationale uitwisselingen binnen de Gemeenschap of met derde landen, voor een beter begrip van de culturele diversiteit van Europa en van haar fundamentele gemeenschappelijke waarden, hetgeen zal bijdragen tot de eerbiediging van mensenrechten en tot de bestrijding van racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat;
–
het versterken van de zin voor solidariteit bij de jeugd, door jongeren meer te betrekken bij transnationale activiteiten ten dienste van de samenleving in de Gemeenschap of met derde landen, met name die landen waarmee de Gemeenschap samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;
–
het stimuleren van initiatief, ondernemingsgeest en creativiteit bij jongeren, zodat zij in de samenleving een actieve rol kunnen spelen, en tevens begrip wekken voor de waarde van een in Europees verband opgedane informele onderwijservaring;
–
het verbeteren van de samenwerking op het gebied van jeugdzaken, via een intensievere uitwisseling van goede praktijken, opleiding van jongerenwerkers/leiders en ontwikkeling van innoverende acties op communautair niveau.
–
Erop toe te zien dat alle jongeren zonder discriminatie toegang hebben tot de activiteiten van het onderhavige programma. De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat een bijzondere inspanning wordt gedaan ten behoeve van jongeren die om redenen van culturele, sociale, fysieke, economische of geografische aard het moeilijker hebben om aan de bestaande actieprogramma’s op zowel communautair als nationaal, regionaal en plaatselijk niveau deel te nemen, en dat kleine plaatselijke groepen worden ondersteund. De Commissie zal daarbij rekening houden met de moeilijkheden die deze doelgroep ondervindt en zo uitsluiting te bestrijden.
Daarnaast benadrukt het Besluit de noodzaak om jonge mannen en vrouwen gelijke kansen in de maatschappij te bieden. 6.
SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN VAN HET PROGRAMMA "JEUGD"
–
steun voor de transnationale mobiliteit van jongeren;
–
steun voor het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in jeugdzaken;
–
bevordering van het burgerschap van de Unie en de deelname van jongeren aan de ontwikkeling van de Unie te bevorderen;
NL
–
bevordering van talenkennis en inzicht in culturele verscheidenheid;
–
steun voor proefprojecten in het kader van transnationale partnerschappen ten behoeve van innovatie en kwaliteit in jeugdzaken;
65
NL
ontwikkeling op Europees niveau van methodes voor de analyse en de follow-up op het gebied van het jeugdbeleid alsmede de evolutie daarvan en de verspreiding van goede praktijken.
7.
PRIORITEITEN PER ACTIE
7.1
Actie 1
–
Jongeren de mogelijkheid bieden tot mobiliteit en actieve participatie;
–
Jongeren laten deelnemen voor wie het de eerste Europese activiteit is, alsmede kleine of plaatselijke groepen zonder Europese ervaring;
–
Zich concentreren op multilaterale groepsmobiliteitsactiviteiten;
–
Bilaterale groepsmobiliteit financieren als deze gericht zijn op de juiste doelgroep (kansarme jongeren) of een specifieke pedagogische aanpak hebben;
–
Jongeren linguïstische en interculturele vaardigheden bijbrengen;
–
Projecten op het gebied van de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat ontwikkelen. Actie 2 Jongeren actief en persoonlijk betrekken bij onbetaalde en niet-winstgevende activiteiten die erop gericht zijn op een groot aantal gebieden aan de behoeften van de maatschappij tegemoet te komen;
7.2 –
NL
–
Jonge vrijwilligers ervaring met informeel onderwijs bieden, zodat zij sociale en culturele vaardigheden opdoen en hun employability vergroten;
–
Vrijwilligersprojecten opzetten in een sfeer van partnerschap, waarbij de verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen de uitzendende en ontvangende organisatie en de vrijwilliger;
–
Kortdurend vrijwilligerswerk en specifieke ondersteuning en opleiding bieden aan kansarme mensen en hen helpen zich geleidelijk te integreren in langetermijn vrijwilligerswerk en/of andere acties van het programma "Jeugd";
–
Vrijwilligersactiviteiten als nieuw element introduceren in bestaande partnerschappen en/of nieuwe partnerschappen creëren tussen organisaties/verenigingen/structuren die werkzaam zijn op sociaal, cultureel, jongeren- of milieugebied;
–
Organisaties erbij betrekken die nog niet eerder aan het EVW hebben deelgenomen;
–
Een nieuw activiteitengebied introduceren, of innovatieve elementen toevoegen;
–
Een toegevoegde waarde verschaffen aan de lokale gemeenschap en de ontwikkeling daarvan ondersteunen;
66
NL
–
Vrijwilligers een certificaat van deelname verstrekken, waarin de in actie 2 opgedane ervaring en vaardigheden worden beschreven.
7.3
Actie 3
–
De zin voor initiatief en de ondernemingsgeest alsmede de creativiteit van de jongeren stimuleren; De actieve participatie en maatschappelijke integratie van jongeren stimuleren door middel van de ontwikkeling van gemeenschappelijke initiatieven op lokaal, regionalal of nationaal niveau;
–
–
De sociale en culturele vaardigheden van jongeren verbeteren om hun employability te vergroten;
–
Jongereninitiatieven via netwerkprojecten uitbreiden naar vergelijkbare initiatieven in andere lidstaten/programmalanden;
NL
–
De Europese dimensie van de jongereninitiatieven versterken;
–
Achtergestelde jongeren erbij betrekken;
–
Projecten ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat ontwikkelen.
7.4 –
Actie 5 Bijdragen tot bijscholen van jongerenwerkers, met name degenen die (willen) deelnemen aan de regelingen die direct op jongeren gericht zijn in actie 1, 2 en 3, waarbij het doel is dat deze regelingen van hoge kwaliteit zijn;
–
Activiteiten ontwikkelen waarbij het accent ligt op de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken en die bedoeld zijn om de oprichting van duurzame transnationale partnerschappen en netwerken tussen jongerenwerkers;
–
De resultaten van hoogwaardige projecten en activiteiten verspreiden en promoten;
–
Bijdragen tot experimentele, innovatieve activiteiten die door deelnemers met een verschillende achtergrond gezamenlijk worden uitgevoerd;
–
De toegankelijkheid van het programma voor jongeren vergroten en hun initiatieven en actieve maatschappelijke participatie verbeteren;
–
Onderzoeken welke factoren de sociale integratie van gemarginaliseerde jongeren belemmeren;
–
Projecten ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat ontwikkelen.
67
NL
NL
8.
EFFECT- EN KWALITEITSBEOORDELING VAN ELKE ACTIE
8.1
Effect op jongeren
1.
Wat is – gezien de bovengenoemde algemene en specifieke doelstellingen – het vermoedelijke effect van de acties op jongeren drie jaar na de uitvoering van het programma "Jeugd"?
2.
In hoeverre voldeden de jaarlijkse prioriteiten aan de behoeften en interesses van jongeren in uw land?
3.
Wat is het effect op de multiculturele vaardigheden door jongeren, de verwerving van nieuwe sociale en persoonlijke vaardigheden die hun persoonlijke ontwikkeling stimuleren, en eventueel de employability van jongeren?
4.
Wat is het effect op een grotere maatschappelijke betrokkenheid van jongeren en een verminderde kans op risicogedrag?
5.
Wat is het effect op de toegankelijkheid van het programma "Jeugd" voor alle jongeren, of ze nu georganiseerd, niet-georganiseerd of kansarm zijn?
8.2
Effect op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen
1.
Ten aanzien van de bovengenoemde algemene en specifieke doelstellingen, wat is het vermoedelijke effect van de acties op jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen drie jaar na de uitvoering van het programma "Jeugd"?
2.
In hoeverre voldeden de jaarlijkse prioriteiten aan de behoeften en interesses van jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen in uw land?
3.
Hoe beïnvloedde de deelname aan door het programma ondersteunde projecten de dagelijkse praktijk van jongerenwerkers, organisaties en lokale gemeenschappen?
4.
In hoeverre zijn nieuwe elementen in bestaande partnerschappen geïntroduceerd en/of nieuwe partnerschappen tussen organisaties/verenigingen/structuren opgericht?
5.
In hoeverre is de transnationale samenwerking op jongerengebied geïntensiveerd door de beste praktijken, uitwisseling, opleiding en ontwikkeling van innovatieve acties?
6.
Welke multiplicatoreffecten zijn geconstateerd met betrekking tot organisaties en lokale gemeenschappen?
8.3
Effect op beleid, wetgeving en instellingen
1.
Wat was het effect van de actie op het nationaal, regionaal en lokaal beleid, wetgeving en overheidsinstellingen?
2.
Is er onderscheid te maken tussen de Europese actie en de diverse nationale of regionale acties van hetzelfde type? Vormt de Europese actie een aanvulling op nationale regelingen?
68
NL
3.
In hoeverre en op welke wijze hebt u de jaarlijkse specifieke prioriteiten van 20002002 nageleefd? In hoeverre waren de prioriteiten van 2000-2002 relevant voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma? Welke nationale prioriteiten hebt u toegevoegd?
4.
Bestaat er een wettelijke status voor vrijwilligerswerk in uw land? Hoe is het volgens u gesteld met de erkenning van de in EVW-projecten opgedane informele ervaring en vaardigheden, die in een certificaat zijn vastgelegd, door werkgevers, onderwijsinstellingen en de staat?
9.
EFFECTIVITEIT VAN DE INSTRUMENTEN
Motiveert deelname aan één actie jongeren om later aan een andere actie van het programma "Jeugd" deel te nemen? In hoeverre komen de voorziene instrumenten tegemoet aan de doelstellingen en prioriteiten van de acties?
NL
10.
AANBEVELINGEN VOOR DE TOEKOMSTIGE GENERATIE PROGRAMMA´S
10.1
Algemeen
1.
Welke aspecten en/of activiteiten van het huidige programma "Jeugd" zijn met name succesvol geweest? Welke specifieke doelstellingen en prioriteiten moeten volgens u in het toekomstige programma behouden blijven? Welke nieuwe specifieke doelstellingen en prioriteiten zou u voor de toekomst aanbevelen?
2.
Ziet u nieuwe historische of sociale uitdagingen die in het toekomstige programma aan bod moeten komen?
3.
Welke instrumenten en administratieve of procedurele aspecten moeten volgens u worden aangepast om het toekomstige programma "Jeugd" effectiever en efficiënter te maken?
4.
Welk alternatief zou u aanbevelen voor de huidige aanpak van het beheer van microprojecten gebaseerd op projectselecties? Omschrijf een mogelijk ondersteunings-, selectie- en monitoringmechanisme.
5.
Zou u voorstander zijn van een grotere betrokkenheid van lokale, regional en/of nationale autoriteiten bij het beheer en/of de financiering van het programma "Jeugd"?
6.
In hoeverre kan structurele medefinanciering van "Jeugd"-projecten door de overheid een oplossing zijn voor de toenemende vraag om financiering van de kant van de aanvragers?
7.
In hoeverre zou het zinvol zijn de samenwerking met internationale organisaties te herzien en mogelijk uit te breiden?
69
NL
NL
10.2
Specifieke aanbevelingen
1.
Hoe kunnen de algemene en specifieke aanbevelingen bij elke actie beter verwezenlijkt worden?
2.
Hoe kan het effect op jongeren, lokale gemeenschappen en organisaties middels de diverse programma-acties worden vergroot?
3.
Hoe kan het effect op beleid, wetgeving en instellingen worden vergroot, o.a. wat betreft de erkenning van informeel onderwijs?
70
NL
BIJLAGE 3 Interim evaluation of third countries cooperation of the Youth Programme 20002002: http://europa.eu.int/comm/youth/program/index_en.html
NL
71
NL