Vakwerk!
Antwoorden Plantenteelt
Deel 1
Peter Norder
eerste druk, 2005
Artikelcode: 21112.2 & 21112.1
Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen.
2005 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
2
❑ PLANTENTEELT
1
Planten in allerlei soorten en maten
Vragen 1.1
a b c d
Een boom bestaat uit een stam, takken, bladeren en wortels. De kroon bestaat uit takken en bladeren. Een boom van 12 meter behoort tot de tweede grootte. De vormen zijn: – figuur 1.3 bolvormig; – figuur 1.4 piramidaalvormig; – figuur 1.5 zuilvormig. – figuur 1.6 treurvormig.
Vragen 1.2
a
Houtachtige planten hebben een stam en takken van hout. Deze zijn meestal niet makkelijk te snijden of te breken. Groenblijvende heesters zijn heesters die hun bladeren in de winter vast blijven houden. Coniferen heten ook wel kegeldragers. Coniferen hebben schubben in plaats van bladeren.
b c d Vragen 1.3
a
b Vragen 1.4
a b
Vragen 1.5
a b c
❑ PLANTEN IN ALLERLEI SOORTEN EN MATEN
Houtachtige planten hebben takken van hout en kun je meestal niet makkelijk snijden of breken. Kruidachtige planten hebben meestal een groene stengel en kun je meestal wel eenvoudig doorsnijden. Bij de tweede tekening passen de maanden juni, juli, augustus en september. Een bladrozet zijn de bladeren die een tweejarige plant in het eerste jaar vormt. Een bladrozet ligt meestal plat op de grond. De zichtbare plantendelen die een tweejarige in het eerste jaar vormt, zijn de wortel, de stengel en het blad. Vaste planten noem je ook wel overblijvende of overjarige planten. Een verschil is dat eenjarige planten voor de winter afsterven en je ze opnieuw moet zaaien. Vaste planten komen uit zichzelf ieder jaar weer terug. Nadelen zijn dat vaste planten een beperkte bloeiperiode hebben en dat ze altijd dezelfde nakomelingen leveren.
3
Vragen 1.6
a
Het antwoord staat in de figuur.
b c
Klisters zijn de jonge bolletjes. Ze ontstaan aan de bolschijf. Voorbeelden van bekende bolgewassen zijn tulpen en narcissen.
a
De verschillen tussen knollen en bollen staan in de tabel.
Fig. 1.1 Een lengtedoorsnede van een bol
Vragen 1.7 Bollen
Knollen
Hebben ringen of schubben
Zijn massief
Hebben het groeipunt aan de binnenkant
Hebben het groeipunt aan de buitenkant
Zijn rond van vorm
Kunnen rond zijn, maar ook grillig van vorm
b c Vragen 1.8
a b
Vragen 1.9
a
b c d e Vragen 1.10
a b
4
Voorjaarsbloeiers bloeien in de periode van februari tot mei en moet je voor de winter planten. Zomerbloeiers moet je voor de vorstperiode rooien en vorstvrij bewaren. Als planten overal in de wereld dezelfde naam hebben, kun je met elkaar daarover communiceren. Zo voorkom je misverstanden. De Latijnse naam heet ook wel ‘wetenschappelijke naam’. In Nederland zal iedereen de Nederlandse naam begrijpen. Maar in het buitenland is dat natuurlijk niet zo. Daarom gebruik je ook de wetenschappelijke naam. Die snapt iedereen! Planten met dezelfde soortaanduiding zijn geen familie van elkaar. Het geslacht kan immers verschillend zijn. Een cultuurvariëteit is een nieuw gekweekte plant binnen een soort. De geslachtsnaam is Lamium. De soortaanduiding is album. De geslachtsnaam (en de cultuurvariëteit) schrijf je met een hoofdletter en de soortaanduiding met een kleine letter. De soortnaam geeft meestal een bepaalde eigenschap van de plant aan.
❑ PLANTENTEELT
Vragen 1.11
a b c
Opdracht 1.1
Determineren betekent het opzoeken van de naam van een plant. Determineren doe je door vragen te beantwoorden over de verschillende eigenschappen van de plant. Een determinatiesleutel is een soort vragenlijst. Door het beantwoorden van de vragen kom je steeds dichter in de buurt van de juiste naam van de plant.
Kenmerken van planten benoemen Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.2
Planten determineren Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Een plantje dat (nog) niet bloeit, mist een aantal noodzakelijke kenmerken waarop je moet determineren. Bijvoorbeeld bloemkleur en bloembouw. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Geen antwoord aanwezig. 8 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.3
Bomen determineren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c De kenmerken kunnen de volgende uitingsvormen hebben: • Bladvormen: rond, ovaal, lancetvormig, eivormig, hartvormig. • Bladranden: gelobd, gezaagd, getand, gaaf, gekarteld. • Nervatuur: veernervig, handnervig, parallelnervig. Uitvoering Geen antwoorden aanwezig.
❑ PLANTEN IN ALLERLEI SOORTEN EN MATEN
5
Afsluiting Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 1.4
Een plantenkwartet maken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.5
Hoe gebruik je het ‘Opzoekboek groen’? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Dit antwoord verschilt per leerling. Waar het om gaat is dat er zo veel mogelijk verschillende eigenschappen worden genoemd van de planten op de foto. b De volgende rubrieken zijn in het boek te vinden: • kamer- en kuipplanten; • snijbloemen; • bomen; • heesters; • klim- en leiplanten; • vaste planten; • een- en tweejarigen; • bol- en knolgewassen; • akkerbouwgewassen; • groenten; • fruit; • akkeronkruiden en grassen. c Geen antwoord aanwezig. d Het groene vierkantje betekent ‘zaaiperiode’, het blauwe vierkantje ‘plantperiode’ en het oranje vierkantje ‘bloeiperiode’.
6
❑ PLANTENTEELT
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden staan in de tabel. Alleen de icoontjes zijn niet ingetekend. Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Beschrijving plant
Bladbegonia (pg. 14)
Begonia boweri
Bladplant uit ZuidMexico Kruidachtig, gevoelig voor koud water Donkergekleurd, licht gevlekt blad
Aanvoer: hele jaar door
Passiebloem (pg. 35)
Passieflora caerulea
Bloeiende plant uit Brazilië Heeft hechtranken, vraagt zon Vruchten zijn eetbaar
Aanvoer: feb-aug
Bruidsbloem (pg. 44)
Stephanotis floribunda
Bloeiende plant uit Madagaskar Houtige stengel, slingert omhoog Zoete geur
Aanvoer: hele jaar door
Duizendschoon (pg. 56)
Dianthus barbatus
Herkomst: Z-Europa tot Z-Rusland Vaste plant die als tweejarige geteeld wordt Zaait zichzelf uit
Aanvoer: mrt-juni
Gladiool (pg. 59)
Gladiolus cultivars
Herkomst: Z-Afrika, nu gecultiveerd Bij bloei moet bloemsteel gesteund worden
Aanvoer: mei-okt
❑ PLANTEN IN ALLERLEI SOORTEN EN MATEN
Iconen
Tijdbalk
7
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Beschrijving plant
Beuk (pg. 78)
Fagus sylvatica
Kleur: groen/bruin (herfst: goudgeel) Decoratieve boom met ronde kroon Vruchten zijn eetbaar
Plantperiode: nov-mrt Bloeiperiode: apr-mei
Witte kornoelje (pg. 93)
Cornus alba
Struik met rode takken Wordt veel gebruikt bij bloemschikken
Plantperiode: okt-nov/feb-mrt Bloeiperiode: mei-apr
Klimop (pg. 110)
Hedera helix
Herkomst: Europa Kruipende en klimmende plant Veel variëteiten leverbaar
Plantperiode: medio oktnov/feb-mrt Bloeiperiode: sep-medio okt
Hosta (pg. 117)
Hosta fortunei
Herkomst: Japan Veel toegepaste tuinplant i.v.m. sierlijk blad
Plantperiode: okt-nov/mrt-apr Bloeiperiode: juli
Vergeet-me-niet (pg. 126)
Myosotis cultivars
Herkomst: Europa en N-Azië Snijbloem met diverse bloemkleuren Tweejarige plant als eenjarige geteeld
Zaaiperiode: mei Bloeiperiode: apr-juni
2 3 4
Iconen
Tijdbalk
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.6
Planten namen geven Oriëntatie De antwoorden zijn: a Het praat veel makkelijker als alle planten een naam hebben die over de hele wereld bekend is. Iedereen weet dan precies welke plant er bedoeld wordt. Zo vergis je je niet zo snel! b In de tabel staan de goede antwoorden.
8
❑ PLANTENTEELT
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Polygonum persicaria
Perzikkruid
Crocus vernus
Krokus
Castanea sativa
Tamme kastanje
Malus sylvestris
Appel
Ilex aquifolium
Gewone hulst
c d
Geen antwoord aanwezig. In de tabel staan de goede antwoorden.
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Klimop
Hedera helix
Zomereik
Quercus robur
Gewone vlier
Sambucus nigra
Hortensia
Hydrangea macrophylla
Gele kornoelje
Cornus mas
e
Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.7
Een beplantingsmaquette maken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ PLANTEN IN ALLERLEI SOORTEN EN MATEN
9
2
Vragen 2.1
a b
Een plant heeft een wortel, een stengel, blad en bloemen. Wortels hebben de volgende taken: – water opnemen met daarin opgeloste voedingsstoffen; – de plant stevig vast zetten in de grond; – als opslagplaats dienen voor reservevoedsel.
Vragen 2.2
a
Een stengel heeft de volgende functies: – aanhechting van de bladeren; – transportbaan voor water en voedingsstoffen; – stevigheid voor de plant. Dit houdt in dat de stengel is opgebouwd uit verschillende delen. Die delen worden van elkaar gescheiden door knopen. De okselknop bevindt zich op de plek waar de bladsteel aan de stengel zit.
b c Vragen 2.3
a
b Vragen 2.4
10
Zorg voor planten
a
Belangrijke taken van het blad zijn het maken van voedsel voor de plant, het regelen van de ademhaling, het verdampen van overtollig vocht en het zonlicht opvangen. Planten maken tijdens de bloei zaden.
b
Groeifactoren zijn de factoren die een plant nodig heeft om te leven en te groeien. De mens heeft in ieder geval zuurstof, water en voeding nodig.
Vragen 2.5
a b
‘Foto’ betekent licht; ‘synthese’ betekent verbinding. Geen antwoord aanwezig.
Vragen 2.6
a b c d
Fotosynthese levert de plant voedsel in de vorm van glucose. Zonder licht is fotosynthese niet mogelijk. Bij fotosynthese worden koolstofdioxide en water gebruikt. Bij fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
Vragen 2.7
a b c
Glas laat het zonlicht goed door. De optimale temperatuur is de temperatuur waarbij de plant het beste groeit. Mogelijke goede antwoorden zijn: – Glas is breekbaar en wordt gauw vuil (vuil glas laat minder goed zonlicht door). – In een kas kan het in de zomer erg (te) warm worden.
Vragen 2.8
a b c
De plant gebruikt het koolstofdioxide tijdens de fotosynthese. Huidmondjes bevinden zich aan de onderkant van het blad. Op deze manier komt er extra koolstofdioxide bij de planten, waardoor ze beter kunnen groeien.
❑ PLANTENTEELT
Vragen 2.9
a b
c d
Een plant bestaat voor ongeveer 90% uit water. De vijf functies van water voor een plant zijn: – stevigheid geven; – overtollige warmte afvoeren (zweten); – helpen bij fotosynthese; – als oplosmiddel dienen; – als transportmiddel dienen. De opwaartse waterstroom is een waterbeweging die vanaf de wortels omhoog gaat naar de bladeren. Door verdamping uit de bladeren ontstaat er een zuigende kracht die het water min of meer omhoog trekt.
Vragen 2.10
a b
In Nederland vind je zeeklei, rivierklei, veen/dalgrond, zandgrond en lössgrond. Veen/dalgrond houdt het beste vocht vast en zandgrond het slechtste.
Vragen 2.11
a b
De belangrijkste voedingsstoffen voor een plant zijn stikstof, fosfor en kalium. Sporenelementen zijn voedingsstoffen waarvan de plant maar weinig nodig heeft. Voedingsstoffen kun je geven als vloeibare mest, kunstmest en als compost (of andere organische stof).
c
Vragen 2.12
a b
Vragen 2.13
a
b
Vragen 2.14
Opdracht 2.1
a b
Afbreekbare stoffen zijn stoffen die de natuur kan verteren. Niet-afbreekbare materialen kunnen niet verteerd worden in een natuurlijk proces. De gemiddelde tijd voor het verteren van organisch materiaal in een composthoop is zes tot negen maanden. De grote organismen, zoals wormen, torretjes en pissebedden, gaan het eerst aan het werk. Zij verwerken het afval tot kleinere delen. De schimmels en bacteriën verteren dan de kleinere delen weer. Als er ziekten in de compost zitten, is de kans groot dat de ziekten overgaan op het gewas dat de plantentelers telen. Verspenen is het overzetten van kiemplantjes uit een zaaikist naar een potje. Verspeende plantjes krijgen meer ruimte, licht, lucht en voedingsstoffen. Daarnaast verklein je het risico op ziekten en besmettingen door plantjes te verspenen.
Een zaaibak maken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Een goed zaaibed voldoet aan de volgende eisen: • het kan vocht vasthouden; • het is luchtig (niet te vast aangeduwd); • het neemt goed warmte op; • het is niet te grof; • het bevat geen ziektekiemen; • het is voedselarm; • het is onkruidvrij.
❑ ZORG VOOR PLANTEN
11
c
d
Je moet de omstandigheden voor de plantjes gunstig maken/houden. Dat houdt in dat je zorgt voor een goede temperatuur, een goede vochtigheid en voldoende water. De formule voor het bepalen van het kiemingspercentage luidt: (hoeveelheid ontkiemde zaden x 100) : (totale hoeveelheid gezaaide zaden) = %
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a De kluitjes en de niet-verteerde plantenresten belemmeren een goede en vlotte wortelontwikkeling. b Als je water geeft, stroomt dat altijd naar het laagste punt. Als de ondergrond ongelijk is, kunnen sommige zaadjes, en in een later stadium de kiemplantjes, verdrinken of juist verdrogen. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.2
Kiemplantjes verspenen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Door te verspenen verbeter je de volgende groeifactoren: • licht; • lucht; • water; • grond; • voeding, b Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.3
Invloed van groeifactoren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Groeifactoren zijn dingen die een plant absoluut nodig heeft. Dat is licht, warmte, lucht, water, grond en voeding.
12
❑ PLANTENTEELT
c d
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Waarschijnlijk ziet plant 4 er het beste uit. b Deze plant staat in de kas en heeft water + voeding gekregen. c Geen antwoord aanwezig. d De zes groeifactoren zijn licht, warmte, lucht, water, grond en voeding. e Een conclusie die je kunt trekken, is dat een plant alle groeifactoren nodig heeft om te groeien en om tot ontwikkeling te komen. Opdracht 2.4
Grondsoorten bekijken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Het antwoord is afhankelijk van de atlas die je gebruikt. b In Nederland komen de volgende grondsoorten voor: • zeekleigrond; • rivierklei; • zandgrond; • veengrond; • löss. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 De grond heeft donkerbruine tot zwarte vezelige delen. Soms zijn de plantenresten nog herkenbaar. De grond voelt draderig en vezelig aan. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Veengrond. 6 De grond heeft meestal heel kleine, platte ‘plaatjes’ die allemaal ongeveer dezelfde vorm hebben. Vaak zijn er kleine schelprestjes te zien. Als de grond nat is, voelt hij glad aan. 7 Geen antwoord aanwezig. 8 Kleigrond. 9 De grond heeft korreltjes van verschillende grootte, kleur en vorm. Sommige korreltjes zien er glasachtig uit. De grond voelt over het algemeen scherp aan en je vingers worden bijna niet vies. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Zandgrond. 12 Geen antwoord aanwezig. 13 Geen antwoord aanwezig.
❑ ZORG VOOR PLANTEN
13
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord b Geen antwoord c Geen antwoord d Geen antwoord e De antwoorden
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. staan in de tabel.
Nr
Naam grondsoort
Vindplaatsen in Nederland
1
Veengrond
Zuidoost-Groningen (veenkoloniën) en Noord-Brabant (de Peel)
2a
Zeeklei
Langs de kust
2b
Rivierklei
Rond de grote rivieren
3
Zandgrond
Op de Veluwe en in het duingebied
Opdracht 2.5
Wormen: natuurlijke bodemverbeteraars Oriëntatie De antwoorden zijn: a Wormen zijn nuttig, omdat: • ze organisch materiaal de grond in trekken waardoor dit verteert; • ze dood organisch materiaal eten waardoor dit verdwijnt; • ze organisch materiaal vermengen met de gronddeeltjes; • ze de verschillende grondlagen met elkaar mengen; dit is gunstig voor de groei van de planten; • ze gangen in de grond maken; dit bevordert de luchttoetreding. b Een worm verplaatst zich door de grond door: • te kruipen door de bestaande wormgangen; • de gronddeeltjes opzij te schuiven; • zich letterlijk door de grond heen te eten. c De goede antwoorden zijn: • pissebed (a); • mier (b); • miljoenpoot (c); • kever (d); • duizendpoot (e). d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a De wormen hebben de verschillende lagen grond met elkaar vermengd.
14
❑ PLANTENTEELT
b c d e f g h Opdracht 2.6
De wormen eten het gras pas op nadat het is verteerd. Bij het cilinderglas zonder wormen zijn de grondlagen nog duidelijk te zien. In het glas met wormen zijn de grondlagen met elkaar vermengd. De verschillen zijn ontstaan door de wormen. Deze hebben de verschillende lagen vermengd. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Gewassen ‘voeden’ Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Mogelijke items zijn bemesting, meststoffen, kunstmest strooien en anorganische mest. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Mest is qua herkomst te verdelen in organische mest (natuurlijke mest) en anorganische mest (kunstmest). g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Het antwoord hangt af van de verpakkingen die de docent laat zien. Een mogelijk antwoord is de letters N, P en K met de cijfers 12, 10 en 18. 2 De letters betekenen: N = stikstof, P = fosfaat, K = kali. De getallen zijn procenten zuivere meststof in de totale hoeveelheid kunstmest: 12% stikstof, 10% fosfaat en 18% kali. 3 Meestal zit er 25 kg in de zakken. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 De akkerbouwer moet aan alle gewassen fosfaat en kali geven. 7 Hij moet de suikerbieten een aanvullende gift met borium geven. 8 Totale fosfaatgift op consumptieaardappelen: 95 kg/ha x 25 ha = 2375 kg. 9 Totale fosfaatgiften andere gewassen: • suikerbieten: 60 kg/ha x 15 ha = 900 kg; • wintertarwe: 75 kg/ha x 10 ha = 750 kg; • zomergerst: 45 kg/ha x 10 ha = 450 kg. 10 Totale kaligift op consumptieaardappelen: 255 kg/ha x 25 ha = 6375 kg. 11 Totale kaligift andere gewassen: • suikerbieten: 150 kg/ha x 15 ha = 2250 kg; • wintertarwe: 110 kg/ha x 10 ha = 1100kg; • zomergerst: 75 kg/ha x 10 ha = 750 kg. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ ZORG VOOR PLANTEN
15
Opdracht 2.7
Groeiomstandigheden optimaliseren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Als je planten wilt telen, dan wil je bijvoorbeeld weten hoe de structuur van de grond is en of de grond voldoende voeding en voldoende water bevat. b Om de kwaliteit van een grond te weten te komen, kun je de grond laten onderzoeken. Andere mogelijkheden kunnen zijn proefveldjes aanleggen of bij naastgelegen bedrijven informeren. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Het meest waarschijnlijke antwoord is ‘nee’. d Niet ieder gewas heeft dezelfde optimale groeiomstandigheden. e Ieder gewas vraagt om andere optimale groeiomstandigheden. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig.
16
❑ PLANTENTEELT
3
Vragen 3.1
a b
Vragen 3.2
a b c
Vragen 3.3
a b
c Vragen 3.4
a b c d
Vragen 3.5
a b c
Vragen 3.6
a b c
Vragen 3.7
❑ PLAGEN EN ZIEKTEN
a
Plagen en ziekten
Een plaag is een overvloed aan schadelijke beestjes (bijvoorbeeld luizen) of onkruiden. Een ziekte is een aantasting door schimmels, virussen en/of bacteriën. Ziekten worden meestal verspreid door wind en water. Ze kunnen ook ‘meeliften’ met organismen, mensen of machines. Hogere kosten en opbrengstdaling zijn de gevolgen van een aantasting door schadelijke beestjes. Bekende schadelijke beestjes zijn luis, trips, spint, witte vlieg, rupsen en slakken. Het gevolg van luis kan zijn dat er virusziekten ontstaan. Een definitie van onkruid kan zijn: planten die groeien op plaatsen waar je ze niet wilt hebben. Nadelen van onkruid in een cultuurgewas zijn: – ruimteconcurrentie; – voedingsconcurrentie; – waterconcurrentie; – waardplant; – oogstmoeilijkheden. De maisplanten zijn het cultuurgewas; de gerstplanten zijn het onkruid. Schimmels op planten zijn te herkennen aan pluis of korreltjes op de bladeren en stengels. Schimmels groeien het beste bij warm en vochtig weer. Schimmels noem je ook wel parasieten. Een kenmerk van een parasiet is dat hij leeft op of in een plant. Hij steelt een deel van de voeding van de plant. Bescherming is het voorkomen van een plaag of ziekte. Bestrijding is het aanpakken van een aanwezige plaag of ziekte. Bij gewasbescherming is er (nog) geen aantasting, bij bestrijding wel. De overheid heeft voor gewasbescherming en ziekte- en plaagbestrijding onder andere de veiligheid, de toepassing en het gebruik van bepaalde middelen geregeld. Schoffelen is de meest voorkomende mechanische onkruidbestrijdingsmethode. Voor schoffelen is droog weer het beste. De geschoffelde planten verdrogen dan en sterven af. Wortelonkruiden kun je beter niet schoffelen, omdat ze na het schoffelen opnieuw uitlopen. Chemische gewasbescherming bestaat uit bestrijding met: – herbiciden; – fungiciden; – insecticiden;
17
b
– acariciden. Een schimmel moet je bestrijden met een bestrijdingsmiddel uit de groep ‘fungiciden’.
Vragen 3.8
a b
Als een middel schadelijk is voor het milieu, zal de overheid het middel verbieden. De leverancier kan hiervoor de Gewasbeschermingsmiddelengids raadplegen.
Vragen 3.9
a
De veiligheidsvoorschriften zijn als volgt. – Draag rubberen handschoenen, een gelaatsscherm en beschermende kleding. – Vermijd aanraking met de huid en ogen. – Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik. – Mensen die dit product hebben ingeslikt of in de mond hebben gehad, moeten onmiddellijk naar een ziekenhuis worden vervoerd. Roundup verspreidt zich via de bladeren door de hele plant en verstoort de groei. De plant sterft na verloop van tijd helemaal af.
b
Vragen 3.10
a b
Vragen 3.11
a b
Vragen 3.12
a b
Vragen 3.13
a b
Vragen 3.14
a
b
18
Er zijn bestrijdingsmiddelen voor eenzaadlobbige planten en voor tweezaadlobbige planten. Een eenzaadlobbige plant heeft één kiemblaadje en een tweezaadlobbige heeft er twee. Een natuurlijke vijand is een dier (insect) dat in de vrije natuur jaagt op de ziekteverwekker. De sluipwesp is de natuurlijke vijand van de witte vlieg. Biologische bestrijding is milieuvriendelijker en de plaaginsecten kunnen niet resistent worden voor het middel. Een nadeel van biologische bestrijding is dat er op open percelen weinig tot geen controle over mogelijk is. De natuurlijke vijand kan zijn voedsel zo ergens anders zoeken. De drie methoden zijn verhogen van het sterftecijfer, afremmen van de voortplanting en verstoring van het biotoop. De methoden houden het volgende in. – Verhogen sterftecijfer: een natuurlijke vijand wordt in het gewas uitgezet; deze eet het plaaginsect op. – Afremmen van de voortplanting: steriele mannetjes worden uitgezet waardoor er geen nakomelingen komen. – Verstoring van het biotoop: de leefomgeving van het plaaginsect wordt veranderd waardoor deze zich niet meer thuis voelt en vertrekt. Voorbeelden zijn: werken met de trekker met aftakas, werken met een scherpe hak (kan in de voet schieten), schoffelen in een verkeerde werkhouding, werken met scherpe messen. De meeste ongelukken ontstaan, doordat mensen de voorgeschreven veiligheidsvoorschriften niet opvolgen.
❑ PLANTENTEELT
Vragen 3.15
a
b
Vragen 3.16
a b
Opdracht 3.1
Mogelijke gevaren bij de chemische methode zijn bedwelming, verbranding, acute vergiftiging, beschadigde longen, kanker, huidirritaties en onvruchtbaarheid. Chemische bestrijdingsmiddelen kunnen ons lichaam binnenkomen via de mond, de neus en de huid. De biologische gewasbeschermingsmethode is het minst gevaarlijk. Hier werk je met natuurlijke vijanden en niet met industriële, giftige stoffen. Je moet opletten dat de materialen, bijvoorbeeld ladders, veilig zijn. Het is ook belangrijk, dat je altijd in een goede werkhouding werkt.
Plagen en ziekten herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a De spetters bij het niezen bevatten de ziekteverwekkers. De ziekteverwekkers komen via de spetters op andere planten terecht en kunnen die weer ziek maken. b Hoe kleiner de plantafstand is, hoe groter het besmettingsgevaar is. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.2
Chemisch of biologisch? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Chemisch betekent in dit geval ‘kunstmatig’. Chemische bestrijdingsmiddelen bevatten kunstmatig gemaakte stoffen die de ziekte en/of plaag bestrijden. b Biologisch betekent in dit geval ‘natuurlijk’. Bij biologische bestrijding bestrijd je de ziekteverwekker met zijn natuurlijke vijand. c Wisselteelt is het afwisselen van verschillende teelten op een stuk grond. d Als je wisselteelt toepast, verbouw je voor en/of na de aardappelen een gewas waarop de cysteaaltjes zich niet kunnen handhaven en dus zullen sterven.
❑ PLAGEN EN ZIEKTEN
19
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden staan in de tabel. Plaag
Chemische bestrijding
Biologische bestrijding
Rupsen van het koolwitje
Deltametrin Pyretrinen
Wegnemen van de rupsen + eitjes. Bacillus (een bacteriepreparaat)
Slakken
Methiocarp korrels
Houtas strooien rond de plant. Bier in een bekertje doen en dan ingraven (slakken komen op het bier af, vallen erin en verdrinken).
Witte vlieg
Deltametrin Pyretrinen
Roofwantsen of sluipwespen uitzetten.
Wortelvlieg
Chloorfenvinfos (een granulaat)
Vers zaagsel strooien. Geen wortels achterlaten in de tuin. Sterk ruikend gewas ernaast verbouwen.
Emelten
Chloorpyrifos
Aangetaste plekken nat maken en afdekken met zwart plastic (de volgende ochtend kruipen de emelten niet weer in de grond en kunnen vogels ze opeten).
Fruitmot
Deltamethrin
Gegolfd karton om de stam leggen (terugkerende rupsen blijven hierop steken); na verloop van tijd banden verwijderen en verbranden.
Uienvlieg
Chloorfenvinfos
Uienvlieg komt op beschadigde uien af: voorkom beschadiging.
2 3 4 5
De antwoorden staan in de tabel bij 1. Mineervlieg is te bestrijden met sluipwespen. Spint is te bestrijden met roofmijten, roofkevers of galmuggen. De natuurlijke vijanden eten de mineervlieg of spint op, of leggen eitjes in het lichaam van de mineervlieg of spint waarna de larven ze van binnenuit opeten. De natuurlijke vijand gaat na verloop van tijd vanzelf dood. Als het ‘voedsel’ op is, gaan ze op zoek naar een andere voedselbron.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.3
Plagen biologisch bestrijden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Aantastingen komen voor op bladeren, knoppen en bloemen, vruchten, stengels en stam, ondergrondse plantendelen en de onderste plantendelen. b Geen antwoord aanwezig.
20
❑ PLANTENTEELT
c d
Geen antwoord aanwezig. Dit is hoofdstuk 5 (3e herziene druk, editie maart 2003).
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden staan in de tabel. Nr
Aantasting
Natuurlijke vijand
1
Bladluis
Lieveheersbeestje, sluipwesp, roofkever
2
Emelt
Mol, kraai, spitsmuis
3
Mineervlieg
Sluipwesp
4
Naaktslak
Parasiterend aaltje
5
Rups
Roofwants, sluipwesp, gaasvlieg
6
Spint
Roofmijt, roofkever, galmug
7
Taxuskever
Parasiterend aaltje
8
Trips
Roofmijt, roofwants, gaasvlieg
9
Witte vlieg
Sluipwesp, roofmijt, roofkever
10
Wolluis
Sluipwesp, roofkever
2
De antwoorden staan in de tabel.
Nr
Natuurlijke vijand
Werking
1
Lieveheersbeestje, sluipwesp, roofkever
Ze eten ze op
2
Mollen, kraaien, spitsmuizen
Ze eten ze op
3
Sluipwesp
Leeft ten koste van de vlieg
4
Parasiterend aaltje
Leeft ten koste van de naaktslak
5
Roofwants, sluipwesp, gaasvlieg
Ze eten ze op
❑ PLAGEN EN ZIEKTEN
21
Nr
Natuurlijke vijand
Werking
6
Roofmijt, roofkever, galmug
Ze eten ze op
7
Parasiterend aaltje
Leeft ten koste van de taxuskever
8
Roofmijt, roofwants, gaasvlieg
Ze eten ze op
9
Sluipwesp, roofmijt, roofkever
Ze eten ze op
10
Sluipwesp, roofkever
Ze eten ze op
3 4 5
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.4
Chemische bestrijding: niet zonder risico! Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.5
Wat wil de klant? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt als eigenaar je producten vers, kleurrijk, goedkoop en aantrekkelijk gepresenteerd aanbieden. b Een kweker of teler kan daarvoor zorgen door de producten goed te koelen, scherp in te kopen en niet te veel voorraad te hebben. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
22
❑ PLANTENTEELT
Opdracht 3.6
Onkruid mechanisch verwijderen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Er zijn verschillende redenen om de bloem weg te willen hebben. • De man vindt de paardebloem lelijk. • Als de man de paardebloem niet weghaalt, komen er straks waarschijnlijk meer. • Hoe langer de man wacht met het weghalen van de paardebloem, hoe meer schade de graszode ondervindt. b Je kunt een plant een onkruid vinden, omdat de plant: • lelijk is; • voedsel wegneemt; • ziekten kan overbrengen. c Onkruid kan zijn: • een paardebloem in grasland; • een madeliefje in het gazon; • kweekgras tussen de aardappelen. d De antwoorden staan in de tabel.
Methode
Wat doe je met het onkruid?
Wieden
Het onkruid haal je voorzichtig met wortel en al uit de grond.
Schoffelen
Het onkruid snijd je net onder de grond af.
Spitten
Het onkruid graaf je uit; je keert de grondkluit om en legt hem terug in de voor.
Bewerken met de cultivator
Je trekt het onkruid los.
e
❑ PLAGEN EN ZIEKTEN
De antwoorden staan in de tabel.
23
Naam onkruid
Groeiwijze
Toe te passen methode
Waarom?
Vogelmuur
Zaadvormer Bijwortels Vertakkingen net boven de grond Eenjarig
Spitten
Plant stikt Leeft maar één jaar
Kweek
Zaadvormer Wortelstok Meerjarig
Wieden
De wortelstokken lopen anders weer uit
Melde
Zaadvormer Eenjarig
Schoffelen voor de bloei
Zaadvorming voorkomen Leeft maar één jaar
Mos
Kleine plantjes bij elkaar Weinig wortels Vormen sporen Meerjarig
Cultiveren
Wortels worden losgetrokken
Paardebloem
Zaadvormer met pluisjes Bladrozet Penwortel Meerjarig
Wieden
Penwortel kan opnieuw uitlopen
f g h i
De antwoorden De antwoorden Geen antwoord Geen antwoord
staan in de tabel bij e. staan in de tabel bij e. aanwezig. aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.7
Plagen en ziekten bestrijden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Er zijn veel antwoorden mogelijk. Enkele voorbeelden zijn: • spuiten met een chemisch middel; • natuurlijke vijanden uitzetten; • een combinatie van beide; • schoffelen.
24
❑ PLANTENTEELT
d
De antwoorden die in c als voorbeeld zijn gegeven, staan in de tabel.
Mechanische bestrijding
Biologische bestrijding
Chemische bestrijding
Geïntegreerde bestrijding
Schoffelen
Natuurlijke vijand uitzetten
Spuiten met een chemisch middel
Natuurlijke vijand + chemische bespuiting
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Gewasbescherming bestaat uit verschillende methoden om planten te beschermen tegen schadelijke insecten, schimmels, bacteriën en/of onkruiden. 5 Schadelijk zijn witte vlieg, bladluis en spint. Nuttig zijn roofmijt, de larve van het lieveheersbeestje, volwassen lieveheersbeestje en sluipwesp. 6 Een combinatie van chemische gewasbescherming en biologische gewasbescherming noem je geïntegreerde gewasbescherming. 7 Voorwaarde daarbij is dat het chemische middel het biologische middel niet mag aantasten. 8 Nee, ook bij het bestuiven van gewassen spelen insecten een belangrijke rol. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ PLAGEN EN ZIEKTEN
25
4
Vragen 4.1
a b c d
De De De De
Vragen 4.2
a b c
De plant in de strip is een insectenbloeier. De felle kleur en de zoete geur lokken de insecten. Op deze manier heeft het stuifmeel de meeste kans om door de wind te worden meegenomen.
Vragen 4.3
a b
Als stuifmeel op de juiste stamper komt, is er sprake van bestuiving. Bevruchting is als de zaadcel van een plant versmelt met de eicellen in het vruchtbeginsel van een andere plant.
Vragen 4.4
a b c
Geslachtelijke vermeerdering heet ook wel generatieve vermeerdering. Geslachtelijke vermeerdering gebeurt met zaden en met sporen. De meeste planten vermenigvuldigen zich met zaad. Dat is dus het meest interessant voor de plantenteler.
Vragen 4.5
a
Een perenboom die alleen staat geeft geen peren. Er moet een tweede perenboom in de buurt staan om bevruchting te realiseren. Deze vorm van bestuiving heet kruisbestuiving.
b Vragen 4.6
a b
Vragen 4.7
a b
26
Voortplanting: een nieuw begin
stamper is het vrouwelijke voortplantingsorgaan van de plant. eicellen bevinden zich in het vruchtbeginsel. meeldraden vormen het mannelijke geslachtsorgaan van de plant. zaadcellen bevinden zich in het stuifmeel.
Bij zelfbestuiving worden de stampers van een plant bestoven met stuifmeel van dezelfde bloem of een andere bloem van dezelfde plant. De tomatenkweker doet dat door met een trilstaaf de meeldraden aan te raken. Vernalisatie betekent koudebehandeling. Zaden moeten een koudeperiode doormaken om te kunnen ontkiemen. Een akkerbouwer zaait de wintertarwe niet in het voorjaar, omdat het zaad dan niet de noodzakelijke koudeperiode doormaakt.
Vragen 4.8
a b c
Zaadlobben bevatten voedsel voor het kiempje. De zaadhuid beschermt de kiem en het kiemwit. De enzymen zetten het kiemwit om in glucose.
Vragen 4.9
a b
Een Een – – – – –
zaaimedium is de grond waarin gezaaid wordt. goed zaaimedium voldoet aan de volgende eisen. Het moet: vocht vast kunnen houden; luchtig zijn; goed warmte op kunnen nemen; fijn (niet te grof) van structuur zijn; vrij van ziektekiemen zijn;
❑ PLANTENTEELT
c Vragen 4.10
a
b
Vragen 4.11
a b
– voedselarm zijn; – onkruidvrij zijn. Geen antwoord aanwezig Voordelen van zaaien zijn: – Je hebt na zaaien vrij snel een groot aantal nieuwe planten. – De kans op het overbrengen van virusziekten is kleiner. Nadelen van zaaien zijn: – Het is niet altijd eenvoudig om zaden te winnen. – Het duurt langer voordat er een kant-en-klare plant is die de markt op kan. – Omdat het zaad afkomstig is van een moederplant en van een vaderplant, heeft die ook twee verschillende groepen van eigenschappen. De nieuwe planten die uit het zaad ontstaan, kunnen daardoor sterk afwijken van de ouderplanten. Ze kunnen beter of slechter zijn. Zaden die je niet ter plaatse zaait, komen eerst in een tijdelijk zaaimedium. Pas later, na de ontkieming, zet je ze op een definitieve plaats. Een voorbeeld van een groentegewas dat je eerst op een wachtbed zaait, is prei.
Vragen 4.12
a b c
Het zaad strooi je uit over het gehele perceel. Door het rollen komen de zaden goed in contact met de vochtige grond. De zaden ontkiemen kriskras verspreid over het perceel. Je kunt daardoor moeilijk bij het onkruid komen.
Vragen 4.13
a
Nee, de geultjes zijn niet altijd even diep. De grootte van het zaad bepaalt de diepte van het geultje. Wortels, maïs en granen zaai je op rij.
b Vragen 4.14
a b
Vragen 4.15
a b
Vragen 4.16
❑ VOORTPLANTING: EEN NIEUW BEGIN
a b
In de suikerbietenteelt wordt precisiezaai toegepast. Je weet dan zeker dat ieder bietenzaadje voldoende ruimte krijgt om te kunnen groeien. Vergelijk je zaaien op rij met precisiezaai, dan heeft precisiezaai de volgende voordelen: – besparing van zaden (dus goedkoper); – een betere zaadverdeling; – onkruid verwijderen gaat makkelijker; – uitdunnen gaat makkelijker (en sneller). Schimmelaantasting en voedseltekort zijn mogelijke gevaren voor een onbehandeld zaadje. Als je voedsel in het beschermlaagje rondom het zaadje stopt, kan het zaadje snel ontkiemen en groeien. Gepilleerd zaad is zaad met een dun kleilaagje. Zaad wordt aangepast, omdat het soms te klein of te grillig van vorm is om machinaal te zaaien. Gepilleerd zaad is egaal van vorm en groot genoeg om machinaal te kunnen zaaien.
27
Opdracht 4.1
Voortplantingsorganen van bloemen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt nieuwe bloemen krijgen door bestuiving, maar ook door te stekken. b Bij de punten 10 en 12 komt de veiligheid aan bod. Hier moet je met een scalpel snijden. Ook moet je voorzichtig zijn als je met een schaar werkt (de punten 2 en 3). Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Meeldraad van een narcis. 4 De onderdelen van een meeldraad zijn helmknop en helmdraad. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Meeldraad van een narcis. 7 De onderdelen van een meeldraad zijn helmknop en helmdraad. 8 Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Stamper van een narcis. 9 De onderdelen van de stamper zijn bovengedeelte ‘stempel’, middengedeelte ‘stijl’ en ondergedeelte ‘vruchtbeginsel’. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Lengtedoorsnede van het vruchtbeginsel van een narcis. 12 Geen antwoord aanwezig. 13 Geen antwoord aanwezig. 14 Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Dwarsdoorsnede van het vruchtbeginsel van een narcis. 15 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b De mannelijke voortplantingsorganen bij een bloem zijn de meeldraden. Ze hebben als taak stuifmeel maken. c Het vrouwelijke voortplantingsorgaan bij een bloem is de stamper. Ze heeft als taak het stuifmeel ontvangen, dit vervolgens naar het vruchtbeginsel leiden en daar laten samensmelten met een eicel. d De strekking van het verhaal moet zijn: • het stuifmeel komt op de stempel; • de stuifmeelbuis groeit via de stijl naar het vruchtbeginsel. e Een voorbeeld van een goed onderschrift is: Schematische weergave van het bevruchtingsproces bij een bloem. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig.
28
❑ PLANTENTEELT
Opdracht 4.2
Kleintjes worden groot Oriëntatie De antwoorden zijn: a Volgens de wet ben je vanaf je achttiende volwassen. b Een zonnebloem is een plant die haar ontwikkeling in een jaar afsluit. c Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Onderdelen die je kunt waarnemen zijn zaadlobben, zaadhuid, kiemblaadje, stengeltje en kiemworteltje. Of alle onderdelen van het kiemplantje te zien zijn, is afhankelijk van de kwaliteit van het preparaat. 7 Geen antwoord aanwezig. 8 Geen antwoord aanwezig. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Een zonnebloem geeft veel zaden. d Geen antwoord aanwezig. e Wanneer één plantje voortijdig sterft, heb je nog een reserve. Je zult waarschijnlijk ook waarnemen dat er verschillen zijn in ontwikkeling. Dit wijst erop dat de ontwikkelingsstadia geen vastgestelde tijden hebben. f Een zaadje van een zonnebloem wordt geplant in de grond. Wanneer je ervoor zorgt dat de groeifactoren zo gunstig mogelijk zijn, zal het zaadje ontkiemen. Na vegetatieve groei waarbij wortels, stengel en blad worden gevormd, volgt de generatieve ontwikkeling waarin de bloem gemaakt wordt. Tijdens en na de bloei komt de zaadvorming op gang. Is dit proces afgerond dan sterft de zonnebloem af. g Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 4.3
Een zadenkaart maken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt zaden indelen naar bijvoorbeeld grootte, kleur, vorm, ruw/glad, et cetera. b Geen antwoord aanwezig. c Enkele bekende zaden zijn zonnebloem, gras, tarwe en mais. d Geen antwoord aanwezig.
❑ VOORTPLANTING: EEN NIEUW BEGIN
29
e
Vier • • • •
voorbeelden van eisen aan een zadenkaart zijn: alle vakjes zijn gelijk verdeeld; de namen van de zaden staan op gelijke hoogte; je hebt kleurloze lijm gebruikt; er zijn geen klodders lijm aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 4.4
Plantjes zaaien Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bij breedwerpig zaaien zaai je uit de losse hand. b Een voorbeeld van breedwerpig zaaien zie je in de figuur.
Fig. 4.1 Breedwerpig zaaien
c
30
Bij zaaien op een rij zaai je de zaadjes achter elkaar in rijen.
❑ PLANTENTEELT
d
Een voorbeeld van zaaien op een rij zie je in de figuur.
Fig. 4.2 Zaaien op rij
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Voor deze opdracht heb je nodig: • een bats; • een schoffel; • een hark met rechte tanden; • iets om de grond mee aan te drukken. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Geen antwoord aanwezig. 8 Geen antwoord aanwezig. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig. 13 Geen antwoord aanwezig. 14 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Je moet de zaadjes onder de grond harken, omdat de zaadjes boven op de grond uitdrogen en waarschijnlijk doodgaan. De zaadjes moeten altijd iets vochtig blijven. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig.
❑ VOORTPLANTING: EEN NIEUW BEGIN
31
f g h i Opdracht 4.5
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Voorbeelden van breedwerpig zaaien zijn spinazie en gras zaaien. Voorbeelden van zaaien op een rij zijn granen en bieten zaaien.
Zaaien: hoe doe je dat? Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 4.6
Veredelen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Deze uitspraak houdt in dat de klant bepaalt welk product hij/zij wil. De kweker of teler zal zijn producten daaraan aan moeten passen. b Redenen om nieuwe producten te maken zijn: • de klant wil steeds weer nieuwe producten; • er komen meer resistente rassen; • de productiviteit per plant neemt toe. c Punten waarop je groente- of fruitrassen kunt verbeteren, zijn: • kleur; • smaak; • ziekteresistentie; • (hogere) opbrengst per plant. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Uiterlijke verschillen zijn er in grootte (gewicht), kleur en wel/geen kroontje. 3 De cherrytomaat kan het beste vervoerd worden zonder beschadigd te worden. Dit komt doordat ze niet zo groot zijn. De kans op beschadigingen is dan veel kleiner. 4 De vleestomaat is het minst vatbaar voor ziekten. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Geen antwoord aanwezig. 8 Geen antwoord aanwezig 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig.
32
❑ PLANTENTEELT
Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ VOORTPLANTING: EEN NIEUW BEGIN
33
5
Vragen 5.1
a b
Vegetatieve vermeerdering noem je ook wel ongeslachtelijke vermeerdering. De stamper en de meeldraden heb je bij vegetatieve vermeerdering niet nodig.
Vragen 5.2
a b
De plant waar de nakomelingen vanaf worden gehaald is de moederplant. Nee, er zijn geen variaties mogelijk als je een plant vegetatief vermeerdert. Alle erfelijke eigenschappen van de moederplant gaan over op de nakomelingen. In de pootaardappelenteelt wordt deze vorm vaak toegepast.
c Vragen 5.3
a
b
Vragen 5.4
a b c d
Vragen 5.5
a b c d
Vragen 5.6
a b c d
Vragen 5.7
a b
34
Vermeerderen zonder seks
Voordelen van ongeslachtelijke vermeerdering zijn onder meer dat: – je op korte termijn grote nieuwe planten hebt; – je weet wat je krijgt: variatieverschillen zijn uitgesloten. Nadelen van ongeslachtelijke vermeerdering zijn onder andere dat: – als de moederplant een ziekte heeft, de nakomelingen die ziekte ook hebben; – er in vergelijking met de geslachtelijke methode meer moederplanten nodig zijn. Bijna altijd moet je stek snijden van een stengeldeel met ogen. Scheutstek pas je vooral toe bij kamerplanten. Ook bij tuinplanten (buxus en taxus) en sommige snijbloemen (roos en chrysant) doe je dat. Heesters vermeerder je via een middendeel van de stengel. Bladstek pas je toe bij bijvoorbeeld Saint Paulia (Kaaps viooltje) en Begonia Rex (bladbegonia). Zomerstek heet ook wel scheutstek. Het mes waarmee je snijdt, moet scherp zijn om het snijvlak, de wond, zo klein mogelijk te houden en niet te laten rafelen. Een klein en recht snijvlak heeft een kleiner oppervlak dan een schuin gesneden stek. Hoe kleiner het oppervlak, hoe kleiner de kans op infecties. Bij het afdekken met glas moet je regelmatig luchten. Bij acryldoek en geperforeerd plastic kan de damp uit zichzelf verdwijnen. Je moet er goed op letten dat je de onderkanten in de grond steekt. De sapstroom gaat van de wortels naar boven naar de bladeren. Andersom werkt het niet. Winterstek pas je vooral toe bij heesters. Dit zijn houtige gewassen. Ze hebben takken die te dik en te hard zijn om met een mes te snijden. Bij stek steken zet je de stekken een voor een in de grond. Dat duurt twee à drie groeiseizoenen. Callus is een ander woord voor wondweefsel. Het ontstaat op het snijvlak van de stek. Als een bladstek van de begonia geen nerf heeft, zal deze niet bewortelen en dus afsterven.
❑ PLANTENTEELT
Vragen 5.8
a b c
Je kiest voor scheuren wanneer je snel flinke nieuwe planten wilt hebben. Nee, de planten die je scheurt, moeten meer dan één groeipunt hebben. De planten waarvan je de nieuwe scheurt, heten moerplanten of moederplanten.
Vragen 5.9
a
Ent en onderstam moeten familie van elkaar zijn, omdat enten anders niet lukt. Het erfelijke materiaal moet voldoende op elkaar lijken. Het aanbrengen van entwas voorkomt een mogelijk schimmel- of bacterieaantasting.
b
Vragen 5.10
a b
De vermeerderingsmethode is oculeren. Geen antwoord aanwezig.
Vragen 5.11
a
Zonder bladeren kan er geen fotosynthese plaatsvinden. En dat is wel noodzakelijk voor de plant. Hout is het witgekleurde deel van de oudere stengel; bast is de buitenkant van de stengel.
b
Vragen 5.12
a b
Wortelstokken zijn ondergrondse stengels. Met schoffelen snijd je de wortelstokken door. Juist daardoor stimuleer je de ontwikkeling van de ondergrondse knoppen van het lelietje van dalen.
Vragen 5.13
a b
Voor het afleggen heb je een plant, een snoeischaar en een schop nodig. Dat is moeilijk, omdat de beworteling onder de grond plaatsvindt. Het is tijdens dit proces dus niet te zien op welke plaats precies de wortels ontstaan.
Vragen 5.14
a
Weefselkweek kan alleen maar plaatsvinden onder steriele omstandigheden. Dit kun je buiten een laboratorium moeilijk realiseren. Het grote voordeel van weefselkweek is dat alle nakomelingen ziektevrij zijn.
b Vragen 5.15
Opdracht 5.1
a b
Bollen kun je kunstmatig vermeerderen door ze te kruisen of te hollen. De jonge bolletjes nemen alle voedingsstoffen uit de moederbol op voor hun groei en ontwikkeling.
Een stekkist maken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Kluitjes en niet-verteerde plantenresten belemmeren een goede en vlotte wortelontwikkeling. c Het water dat je geeft, stroomt altijd naar het laagste punt. Stekjes zouden kunnen verdrinken of juist verdrogen. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig.
❑ VERMEERDEREN ZONDER SEKS
35
Opdracht 5.2
Bladstek maken (heel blad) Oriëntatie De antwoorden zijn: a Omdat de stekken delen van de moerplant zijn, bevatten ze alle erfelijke informatie van de moerplant. Daarom zijn ze identiek aan de moerplant. b Bij punt 3 komt de veiligheid aan bod. Je moet daar snijden met een scherp mesje. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Stekpoeder stimuleert een vlotte wortelgroei en voorkomt infecties (bestrijdt ziekteverwekkers die via het snijvlak de stek willen binnendringen). b Je moet met het water geven buiten de bak beginnen en eindigen, omdat de eerste en laatste waterstraal niet gedruppeld zijn. Ze zullen anders boven op de stekken plonzen. De kans bestaat dat hierdoor de stek(ken) los komen te liggen. c Je moet de stekbak afdekken, om een te snelle verdamping van het water tegen te gaan. Daardoor verbeter je de groeiomstandigheden. De temperatuur is onder de folie ook iets hoger. Dit stimuleert een vlotte ontkieming. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 5.3
Bladstek maken (half blad) Oriëntatie De antwoorden zijn: a De nieuwe plantjes zullen ontstaan op de plek waar de hoofdnerf is weggesneden en waar callus (wondweefsel) gevormd is. b Voor deze opdracht heb je nodig: • een stekbak; • een stekmedium (potgrond); • een zeef; • een aandrukplankje; • afdekmateriaal; • een stekmesje; • een moerplant; • stekpoeder. c Bij punt 5 en 6 komt de veiligheid vooral aan bod. Je moet daar snijden met een scherp mesje. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
36
❑ PLANTENTEELT
Opdracht 5.4
Bladstek maken (gedeelten van blad) Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt wel honderden stekjes van deze plant halen. b Bij punt 4 en 5 komt de veiligheid vooral aan bod. Je moet daar snijden met een scherp mesje. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a In een goede stekkist: • is de (ongezeefde) grond tot 1 centimeter onder de rand gevuld; • zitten geen kluitjes en niet-verteerde plantenresten; • zijn de randen goed aangedrukt; • is de grond goed vlak. b Geen antwoord aanwezig. c Je moet altijd buiten de kist beginnen met water geven. De eerste hoeveelheid water is vaak niet fijn verdeeld. Het zou de stekjes zo weg kunnen spoelen. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 5.5
Stekken oppotten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bij verhuizing verandert bijvoorbeeld de ruimte (meer of minder tuin, kamers), de lucht (schoner of minder schoon), het geluid (meer of minder lawaai), de mensen et cetera. b Het plantje krijgt in zijn nieuwe omgeving meer ruimte en meer licht. c Voor deze opdracht heb je nodig: • potten; • stekmateriaal; • potgrond; • een schaaltje; • eventueel een prikstokje. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Er mogen geen blaadjes in de grond komen, omdat er dan eerder kans op verrotting is. Daardoor kan de stek afsterven. b De groeifactoren die uiteindelijk zijn veranderd zijn licht, warmte, lucht, grond en meststoffen.
❑ VERMEERDEREN ZONDER SEKS
37
c d e f Opdracht 5.6
De groeifactor die tijdens de uitvoering niet aan de orde is gekomen is water. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Bol of knol? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Aardappelen zijn knollen. b Uien zijn bollen. c Voorbeelden van bollen zijn tulpen, radijs en narcis. d Voorbeelden van knollen zijn aardappel, suikerbiet en dahlia. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Een aardappel is een knol. Hij bestaat uit een compacte massa reservestof. 6 Een ui is een bol. Hij bestaat uit rokken. 7 De antwoorden staan in de tabel.
Kenmerken ui
Kenmerken aardappel
Is opgebouwd uit rokken of schubben. Bezit één groeipunt dat zich in de ui bevindt.
Is opgebouwd uit één compacte massa. Bezit meerdere groeipunten (ogen) die aan de buitenkant van de aardappel liggen. Ovale vorm met kleine inkepingen.
Ronde middenvorm uitlopend in een punt.
8 9 10 11 12 13 14 15 16
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Bollen bloeien over het algemeen in het voorjaar. Knollen bloeien over het algemeen in de zomer. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
38
❑ PLANTENTEELT
Opdracht 5.7
Oculeren en enten Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 5.8
Weefselkweek Oriëntatie De antwoorden zijn: a Weefselkweek is een methode waarbij planten of plantendelen op kunstmatige voedingsbodems onder steriele omstandigheden worden gekweekt. b Weefselkweek is een ongeslachtelijke vermeerderingsmethode. c Weefselkweek heeft een aantal voordelen. Weefselkweek levert namelijk: • allemaal dezelfde nakomelingen; • in korte tijd veel nakomelingen; • nakomelingen die allemaal ziektevrij zijn. d Een nadeel van weefselkweek is dat het kostbaar is. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ VERMEERDEREN ZONDER SEKS
39
40
❑ PLANTENTEELT