Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden Opmerkingen vooraf • De evaluatievragen zijn gerangschikt onder de grote titels van elk thema en zijn doorlopend genummerd. • De evaluatievragen die betrekking hebben op de verdiepingsleerstof zijn aangeduid met V. • De evaluatievragen die betrekking hebben op de uitbreidingsleerstof zijn aangeduid met U. • De evaluatievragen die betrekking hebben op de ‘weetjes’ zijn aangeduid met *. Tips • Waar mogelijk schematisch antwoorden (woorden en pijlen). • Bij ‘Vergelijk’ -vragen het antwoord opbouwen in tabelvorm. • Bij 2- of meerledige vragen of opsommingsvragen het antwoord opbouwen met een indelingsteken.
1
Evaluatievragen
Inleidende begrippen
1 Organismen kunnen reageren op prikkels
1
Omschrijf de begrippen prikkel en reactie.
2
Wat is het verschil tussen een uitwendige en een inwendige prikkel?
3
Geef 1 voorbeeld van een inwendige en van een uitwendige prikkel.
4
Wat is het verschil tussen een chemische en een fysische prikkel?
5
Geef 1 voorbeeld van een chemische en van een fysische prikkel.
6
Wat betekent het begrip ‘prikkeldrempel’?
2 Structuren om te reageren op prikkels 7
Wat is het verband tussen zintuig, receptor en zin?
8
Wat betekent het begrip ‘effectoren’?
9
Wat betekent het begrip ‘conductoren’?
10
Duid in een schema (woorden + pijlen) de samenhang tussen receptoren, conductoren en effectoren aan wanneer je bij fel licht je hoofd afwendt en je ogen sluit.
Thema 1 Lichtreceptoren
1 Aard van de prikkel: licht 11
Wat is het verband tussen licht, energie en golflengte?
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
27
12
Wat is het verband tussen wit licht (bv. van de zon), golflengte en kleur?
2 Bouw van het oog 13
Som naast wenkbrauwen, oogleden en wimpers nog 3 beschermende delen rond het oog op en geef hun functie.
14
a De ooglidopheffer wordt niet tot de oogspieren gerekend. Waarom niet? b Wat is de functie van de ooglidopheffer?
15
Wat is de functie van de rechte oogspieren?
16 Wat is de functie van de schuine oogspieren? 17 Wat is het effect van de samenwerking tussen de zes oogspieren van elk oog? 18 Iemand die scheelziet of loenst, ziet een dubbel beeld. Hoe komt dat? 19 Op welke 2 manieren kan scheelzien behandeld worden en met welk doel? 20 Som de 3 vliezen van de oogbolwand van buiten naar binnen op en geef hun functie. 21 Wat is het verband tussen hoornvlies en hard oogvlies? 22 Wat is het verband tussen vaatvlies, straallichaam en iris? 23 Wat is het verband tussen gele vlek, blinde vlek en netvlies? 24 Wat is de oorzaak van astigmatisme en wat is het gevolg voor het zien? 25 Op welke 2 manieren kan astigmatisme verholpen worden en met welk doel? 26 Wat is de functie van het vocht in de oogkamers? 27 Wat is de functie van het glasachtig lichaam? 28 Wat is de oorzaak van cataract en wat is het gevolg voor het zien? 29 Hoe kan cataract behandeld worden en met welk doel? 30 Wat is de oorzaak van netvliesloslating en wat is het gevolg voor het zien? 31 Hoe kan netvliesloslating verholpen worden en met welk doel?
3 Werking van het oog 32 Welke spieren zijn verantwoordelijk voor de regeling van de lichttoevoer in het oog en hoe werken ze? 33 Om het netvlies goed te kunnen onderzoeken, gebruikt de oogarts een speciaal instrument. Dat is voorzien van een sterke lamp waarvan het licht door de pupil invalt. Om te verhinderen dat de pupil zich sluit door het sterke licht van het instrument, worden de ogen vooraf ingedruppeld met pupilverwijdende oogdruppels. Sommige oogdruppels hebben een verlammende werking op de spieren in de iris, andere hebben een activerende werking. a Waarom moet de pupil verwijd zijn voor netvliesonderzoek? b Welke spieren in de iris zullen door pupilverwijdende oogdruppels verlamd worden? Motiveer je antwoord. c Welke spieren in de iris zullen door pupilverwijdende oogdruppels geactiveerd worden? Motiveer je antwoord.
28
34
Wat is de functie van het pigment in de iris?
35
Albinodieren hebben naast een witte vacht ook rode ogen. Dat komt omdat ze in de iris geen pigment aanmaken. Hoe verklaar je de rode oogkleur?
36
Wat gebeurt er wanneer een lichtstraal invalt op een bolle lens?
37 Wat gebeurt er met de lichtstralen na lichtbreking door een bolle lens? 38 Welke eigenschappen heeft het beeld dat door de ooglens wordt gevormd? 39 Waarom is er geen beeldvorming op de blinde vlek? 40 Hoe komt het dat je geen ‘gat’ ziet op de plaats van de blinde vlek? 41 Wat is accommodatie van de ooglens? 42
Welke 3 factoren spelen een rol bij accommodatie?
43
Op welke manier wordt door accommodatie de ooglens op ver kijken ingesteld?
44 Op welke manier wordt door accommodatie de ooglens op dichtbij kijken ingesteld? 45 Wat betekent het begrip ‘nabijheidspunt’? 46 Wat is de oorzaak van verziendheid en wat is het gevolg voor het zien? 47 Hoe kan verziendheid verholpen worden en met welk doel? 48 Wat is de oorzaak van bijziendheid en wat is het gevolg voor het zien? 49 Hoe kan bijziendheid verholpen worden en met welk doel? 50 Wat is de oorzaak van ouderdomsverziendheid en wat is het gevolg voor het zien? 51 Hoe kan ouderdomsverziendheid verholpen worden en met welk doel? 52 Som de cellen van de 4 lagen van het netvlies van buiten naar binnen op en geef hun functie. 53 Waarom moeten bipolaire cellen en ganglioncellen doorzichtige cellen zijn? 54 Waar precies ligt bij nachtdieren het tapetum en wat is de functie ervan? 55 Vergelijk de fotopigmenten, de kleurgevoeligheid, de prikkeldrempel en de lichtgevoeligheid van staafjes en kegeltjes. 56 Wat is de oorzaak van nachtblindheid en wat is het gevolg voor het zien? 57 Hoe kan nachtblindheid soms verholpen worden en met welk doel? 58 Wat is de oorzaak van kleurenslechtziendheid en wat is het gevolg voor het zien? 59 Wat is de oorzaak van glaucoom en wat is het gevolg voor het zien? 60 Hoe kan glaucoom verholpen worden en met welk doel?
4 ‘Zien’ met je hersenen 61 Hoe komt het dat we, niettegenstaande we met 2 ogen zien en omgekeerde beelden vormen, niet dubbelzien en de wereld niet op zijn kop zien?
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
29
62 Hoe komt dieptezicht tot stand en wat is het voordeel ervan? 63 Welke dieren hebben veel nut van een goed dieptezicht en welke dieren hebben baat bij weinig overlapping tussen de gezichtsvelden van beide ogen? En waarom? 64 Hoe komt het dat gezichtsbedrog zoveel voorkomt en we er ons vaak niet bewust van zijn? 65 Een nabeeld is een beeld dat langer aanhoudt dan de daadwerkelijke waarneming. Hoe kan dat?
Thema 2 Geluidsreceptoren
1 Aard van de prikkel: geluid 66 Wat is de aard van de prikkel geluid? 67 Onder welke voorwaarde kunnen geluiden zich voortplanten? 68 Geef de omschrijving, de eenheid en een synoniem van het begrip ‘toonhoogte’. 69 Wat is het verband tussen toonhoogte en golflengte? 70 Geef de omschrijving, de eenheid en een synoniem van het begrip ‘geluidssterkte’. 71 Wat is het verschil tussen een geluid van 30 dB en een geluid van 50 dB? 72 Hoe kan een trillend voorwerp door resonantie een ander voorwerp aan het trillen brengen? 73 Wij kunnen geluiden met bepaalde frequenties niet horen. Hoe noemen we zo’n geluiden? 74* Wat is een toonaudiogram en wat is het nut ervan? 75* Sommige dieren maken gebruik van echolocatie. Hoe werkt dat?
2 Situering van het gehoorzintuig 76 Het gedeelte van ons oor met de geluidsreceptoren ligt beschermd in onze schedel. Waar precies?
3 Bouw en werking van het oor 77 Som de 3 delen van het uitwendig oor op en geef hun functie. 78 Wat is de functie van haartjes en smeerklieren in de gehoorgang? 79 Wat is de oorzaak van oorstoppen en wat is het gevolg voor het horen? 80 Hoe worden oorstoppen behandeld? 81 Som de 2 delen van het middenoor op en geef hun functie. 82 Wat is de ligging en de functie van de buis van Eustachius? 83 Wat is de oorzaak van een middenoorontsteking en wat is het gevolg voor het horen? 84 Wat is het doel van het plaatsen van een trommelvliesbuisje? 85* In het middenoor liggen spiertjes die reflexmatig samentrekken bij blootstelling aan zeer harde geluiden. Wat is het effect daarvan?
30
86 Som de 3 delen van het inwendig oor op en geef aan in welk deel de geluidsreceptoren zich bevinden. 87 Wat is het verschil tussen het benig en het vliezig labyrint? 88 Waarin verschillen endolymfe en perilymfe van elkaar? 89 In het slakkenhuis kun je 3 gangen onderscheiden. Welke en hoe zijn die 3 gangen begrensd? 90 Wat is het verband tussen de toonhoogte van een geluid en de plaats van trilling van het basaalmembraan? Vul aan. 91 Beschrijf al de onderdelen van het orgaan van Corti. 92 Beschrijf de werking van het orgaan van Corti. 93 Wat doet er zich voor in het slakkenhuis als er sprake is van gehoorverlies? 94 Som 3 oorzaken op die tot gehoorverlies kunnen leiden. 95 Wat is oorsuizen(tinnitus) en wanneer kan het optreden?
4 ‘Horen’ met je hersenen 96 Hoe komt het dat we verschillende toonhoogten en verschillende geluiden tegelijk horen? 97 Wat is het grote voordeel van stereofonisch horen?
Thema 3 Evenwichtsreceptoren
1 Aard van de prikkel: zwaartekracht 98 Bij evenwicht spelen zowel zwaartekracht als traagheid een rol. Omschrijf de begrippen zwaartekracht en traagheid.
2 Situering van de evenwichtszintuigen 99 Waar precies liggen onze 2 soorten evenwichtszintuigen?
3 Bouw en werking van een statolietorgaan 100 Geef 1 voorbeeld van een rechtlijnige horizontale en een rechtlijnige verticale beweging van het lichaam. 101 Wat is het verband tussen de oriëntatie van de 2 statolietorganen en de registratie van prikkels bij bewegingen van het lichaam? 102 Beschrijf de onderdelen van een statolietorgaan. 103 Beschrijf de werking van een statolietorgaan.
4 Bouw en werking van een ampullaorgaan 104 Wat is het verband tussen de oriëntatie van de 3 halfcirkelvormige kanalen en de registratie van bewegingen van het lichaam door de ampullaorganen? 105 Beschrijf de onderdelen van een ampullaorgaan. Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
31
106 Beschrijf de werking van een ampullaorgaan.
5 Samenwerking van statolietorganen en ampullaorganen 107 Geef 2 voorbeelden van situaties waaruit blijkt dat statolietorganen en ampullaorganen samenwerken.
6 Andere zintuigen die een rol spelen om het evenwicht te bewaren (V) 108V Welke andere zintuigen dan de evenwichtszintuigen spelen een rol om het evenwicht te bewaren? 109V Beschrijf hoe dansers erin slagen om na het draaien van een pirouette hun evenwicht te bewaren? 110V Geef 3 voorbeelden van proprioreceptoren en geef hun functie. 111V Waar zijn proprioreceptoren gelegen en hoe zijn ze gebouwd?
7 Bewegingsziekte (V) 112V Bewegingsziekte is een evenwichtsstoornis. Geef 2 mogelijke verklaringen voor het ontstaan van bewegingsziekte.
Thema 4 Reukreceptoren
1 Aard van de prikkel: reukstoffen 113 Onder welke voorwaarde kunnen we reukstoffen gewaarworden? 114 Noem 2 situaties waarin het nut van de reukzin van levensbelang is voor de mens. 115* Niet alle gassen zijn reukstoffen voor de mens. Geef 2 voorbeelden.
2 Ligging van de reukreceptoren (V) 116V Vergelijk ligging en functie van neusslijmvlies en reukslijmvlies. 117* Wat is de oorzaak van een neusverkoudheid en wat is het gevolg voor het ruiken? 118* Waarom zijn antibiotica niet de gepaste medicijnen tegen een neusverkoudheid?
3 Bouw en werking van het reukslijmvlies (V) 119V Beschrijf de bouw van het reukslijmvlies. 120V Beschrijf de werking van het reukslijmvlies. 121* Wat is de oorzaak van sinusitis en wat is het gevolg voor het ruiken? 122* Waarom is een goed ontwikkelde reukzin van levensbelang zowel voor roofdieren als voor prooidieren? 123* Welke 2 aanpassingen heeft de neus van dieren met een goed ontwikkelde reukzin?
32
Thema 5 Smaakreceptoren
1 Aard van de prikkel: smaakstoffen 124 Onder welke voorwaarde kunnen we smaakstoffen gewaarworden? 125 Welke 5 basismaken kan de mens onderscheiden?
2 Smaken, niet alleen met de tong 126 Welke zintuigen zijn betrokken bij de smaakgewaarwording en welke functie hebben ze daarbij?
3 Situering van de smaakpapillen (V) 127V Waar in de mond liggen de smaakpapillen? 128 Hoe kun je experimenteel vaststellen dat de smaakpapillen voor de 5 basissmaken verspreid op de tong liggen?
4 Soorten smaakpapillen (V) 129V Welke 4 soorten smaakpapillen komen voor op de tong en waar zijn ze precies gelegen?
5 Bouw en werking van de smaakreceptoren (V) 130V Wat is het verband tussen smaakpapillen, smaakknoppen en smaakreceptoren? 131V Beschrijf de bouw van een smaakknop. 132V Beschrijf de werking van de smaakreceptoren. 133V Hoe passen de smaakreceptoren zich aan achtereenvolgende smaakstoffen aan?
Thema 6 Gevoelsreceptoren
1 Aard van de prikkel: gevoel 134 Welke 3 groepen van gevoelsreceptoren komen voor in onze huid en welke prikkels registreren ze?
2 Huidgevoeligheid onderzoeken 135 Wat is het verschil tussen een zintuigpunt en een gevoelsreceptor? 136 Vergelijk het aantal en de verdeling van de zintuigpunten voor tast (aanraking), warmte en koude in de huid. 137 Hoe kun je experimenteel waarnemen dat temperatuurverschillen via de huid op een relatieve manier (en dus niet absoluut) worden waargenomen? 138 Hoe verandert de huid van kleur als reactie op temperatuurverschillen? 139 Welke prikkels worden geregistreerd door haren in de huid?
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
33
3 Bouw van de huid (V) 140* Uit welke lagen van buiten naar binnen bestaat de opperhuid, welke cellen komen erin voor en wat is hun functie? 141* In de lederhuid komen bloedvaten, zweetklieren en talgklieren voor. Wat is de functie ervan? 142* Aan elk haar is er een haarspiertje. Wat is de functie ervan?
4 Bouw en werking van de gevoelsreceptoren (V) 143V Veel gevoelsreceptoren zijn vrije zenuwuiteinden. Wat betekent dat? 144V Wanneer noemen we sommige gevoelsreceptoren lichaampjes? 145V Vergelijk de aard, de ligging en de gevoeligheid van de 3 soorten mechanoreceptoren in de huid. 146V Vergelijk de aard en de ligging van de thermoreceptoren in de huid. 147V Op welke 2 manieren kan pijn tot stand komen? 148V Beschrijf in het algemeen de werking van de gevoelsreceptoren.
5 Gevoelsreceptoren binnenin het lichaam (V) 149V Wat is de aard van de gevoelsreceptoren binenin het lichaam en welke prikkels registreren ze? 150* Bij beschadiging van welk deel van de huid kan er een litteken ontstaan? 151* Wat is het verband tussen littekenweefsel en huidgevoeligheid? 152* Vergelijk de schade en het genezingsproces van de huid bij eerstegraads, tweedegraads en derdegraadsbrandwonden. 153* Waarom is de beste eerste hulp bij een brandwonde het langdurig afkoelen van de huid met stromend water?
Thema 7 Spierwerking als reactie op prikkels
1 Spieren zijn effectoren 154 Waarom noemen we spieren effectoren? 155 Geef een voorbeeld van spierwerking als een onbewuste reactie op een prikkel. 156 Geef een voorbeeld van spierwerking als een bewuste reactie op een prikkel.
2 Spierwerking niet in samenwerking met het skelet 157 Hoe wordt door bijzondere hartspiervezels het kloppen van de hartspier geregeld? 158 Vergelijk de soorten spieren, hun ligging en het effect van de spierwerking bij peristaltiek van de darmwand, bij bloedvatverwijding en -vernauwing en bij het tijdelijk afsluiten van de urineblaas.
34
159 Op welke 2 andere plaatsen in het lichaam, buiten de darmwand, is er ook sprake van peristaltiek? Met welk doel? 160 Geef 2 voorbeelden van plaatsen in het spijsverteringsstelsel waar een sluitspier de doorgang tijdelijk afsluit. Geef ook de functie van die sluitspier aan.
3 Spierwerking in samenwerking met het skelet 161 Som de belangrijkste bewegingsstructuren van ons lichaam op. 162V Som van boven naar beneden de lange beenderen van armen en benen op. 163V Geef 5 voorbeelden van platte beenderen in ons skelet. 164V Wat is het verband tussen bepaalde mineralen en het skelet? 165V Wat is het verband tussen het skelet en bloedcellen? 166V Geef 2 voorbeelden waaruit blijkt dat platte beenderen weke organen beschermen. 167V Wat is kenmerkend voor de microscopische bouw van steunweefsel? 168V Beschrijf de microscopische bouw van compact been. 169V Beschrijf de microscopische bouw van sponsachtig been. 170V Hoe komt het dat beenbreuken snel herstellen? 171* Wat is de oorzaak van osteoporose (botmassaverlies)? 172* Wat is het gevolg van osteoporose (botmassaverlies)? 173V Geef 2 voorbeelden van plaatsen in het lichaam waar kraakbeen met telkens een verschillende functie voorkomt. 174V Beschrijf de microscopische bouw van kraakbeenweefsel. 175V Eigen aan kraakbeenweefsel is dat het niet doorbloed is. Wat is het voordeel en het nadeel daarvan? 176 Som 5 voorbeelden van gewrichten in ons lichaam op. 177 Gewrichtssmeer is essentieel voor de werking van een gewricht. Waar wordt het aangemaakt en wat is de functie ervan? 178U Welk soort gewricht zijn de volgende gewrichten? • heupgewricht: • gewricht tussen teenkootjes: • gewricht tussen spaakbeen en ellepijp: • gewricht tussen eerste en tweede halswervel: • gewricht tussen duim en handwortelbeentje: 179U Wat is de knieschijf, waar is ze precies gelegen en wat is de functie ervan? 180U Wat zijn de menisci van het kniegewricht, waar zijn ze precies gelegen en wat is hun functie? 181U In het kniegewricht komen 2 kruisbanden voor. Waar zijn ze precies gelegen en wat is hun functie?
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
35
182 Wat zijn skeletspieren? 183* Wat is een peesontsteking? 184* Op welke 4 manieren kan overbelasting leiden tot een peesontsteking? 185 Wat zijn antagonistische spieren? Geef 1 voorbeeld. 186 Beschrijf de macroscopische bouw van een skeletspier. 187 Beschrijf de microscopische bouw van een spiervezel van een skeletspier. 188 Beschrijf de elektronenmicroscopische bouw van een spierfibril van een skeletspier. 189 Wat veroorzaakt de microscopisch zichtbare dwarse streping in de spiervezels van skeletspieren?
4 Soorten spierweefsel 190 Vergelijk de bouw van dwarsgestreept spierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. 191 Vergelijk de werking van dwarsgestreept spierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. 192 Geef 2 voorbeelden van dwarsgestreept en van glad spierweefsel.
5 Hoe komt spiercontractie tot stand? 193 Beschrijf de samentrekking van spierfibrillen in een skeletspier. 194 Leg in een schema uit hoe energie voor spierwerking geleverd wordt uitgaande van spierglycogeen. 195 Leg in een schema uit hoe energie voor spierwerking geleverd wordt uitgaande van leverglycogeen. 196U Wat is het belang van myoglobine voor spierwerking? 197U Wat is het verband tussen myoglobine en de werking van rode en witte spiervezels?
6 Beweging bij enkele ongewervelde dieren (U) 198U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de poten van insecten? 199U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de poten van insecten. 200U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de vleugels van insecten? 201U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de vleugels van insecten. 202U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de beweging bij de regenworm? 203U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de regenworm.
7 Beweging bij eencellige organismen (U) 204U Beschrijf de voortbeweging bij het pantoffeldiertje en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens.
36
205U Beschrijf de voortbeweging bij het oogwiertje en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens. 206U Beschrijf de voortbeweging bij een amoebe en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens. 207U Pseudopodiënvorming komt ook tussen bij voedselopname door een cel. Hoe gebeurt dat en hoe heet dat proces?
8 Beweging bij planten (U) 208U Wat is het verschil tussen een tropie en een nastie? Geef van elk 1 voorbeeld. 209U Waarom kan je niet spreken van een positieve of een negatieve nastie maar wel van een positieve en een negatieve tropie?
Thema 8 Klierwerking als reactie op prikkels
1 Klieren zijn effectoren 210 Waarom noemen we klieren effectoren? 211 Geef een algemene omschrijving van het begrip klierwerking.
2 Exocriene klieren 212 Wat zijn exocriene klieren? Geef 5 voorbeelden. 213 Wat betekent het begrip ‘uitwendig milieu’? 214 Beschrijf de bouw van exocriene klieren. 215 Hoe zijn exocriene klieren aangepast aan hun functie?
3 Endocriene klieren 216 Wat zijn endocriene klieren? Geef 5 voorbeelden. 217 Hoe is de bouw van endocriene klieren aangepast aan hun functie?
4 Voorbeeld van een gemengde klier 218 Leg uit waarom de alvleesklier een gemengde klier is.
5 Klierwerking bij planten (U) 219U Geef 2 voorbeelden van klierwerking met uitwendige secretie bij planten en geef telkens de functie van die klierwerking. 220U Geef 2 voorbeelden van klierwerking met inwendige secretie bij planten en geef telkens de functie van die klierwerking.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
37
Thema 9 Bouw en functie van het zenuwstelsel
1 Het zenuwstelsel als conductor 221 Waarom noemen we het zenuwstelsel een conductor?
2 Indeling van het zenuwstelsel 222 Waarop is de indeling in centraal en perifeer zenuwstelsel gebaseerd? 223 Uit welke delen zijn centraal en perifeer zenuwstelsel samengesteld? 224 Waarop is de indeling in animaal en autonoom zenuwstelsel gebaseerd? 225 Wat is het verschil in werking tussen het animaal en autonoom zenuwstelsel?
3 Cellen van het zenuwstelsel 226 Uit welke soorten cellen is zenuwweefsel hoofdzakelijk opgebouwd? 227 Beschrijf de bouw en de functie van een neuron. 228 Hoe verloopt het eenrichtingsverkeer van de impulsgeleiding in een neuron? 229 De meeste axonen in het perifeer zenuwstelsel zijn omringd door een myelineschede. Hoe komt die myelineschede tot stand? 230 Volgens de richting waarin de impuls in het lichaam vervoerd wordt, onderscheiden we 3 soorten neuronen. Welke soorten en geef hun functie. 231 Welke bouwkenmerken aangepast aan de functie heeft een schakelneuron? 232 Wat is het verband tussen neuron en zenuw? 233 Naargelang de soort zenuwvezels die een zenuw bevat, onderscheiden we 3 soorten zenuwen. Welke? 234 Wat is het verband tussen neuron en grijze stof en witte stof? 235 Wat is de algemene functie van steuncellen in het zenuwstelsel? 236 Welke 2 groepen van steuncellen zijn er en waar in het zenuwstelsel zijn ze te situeren? 237 Wat zijn de functies van myeline rond zenuwvezels? 238 Wat zijn de functies van gliacellen?
4 Informatieoverdracht via neuronen 239 Impulsgeleiding binnen het neuron verloopt in 3 fasen. Welke en in welke volgorde? 240 Beschrijf en benoem het ladingsverschil ter hoogte van het celmembraan wanneer een neuron geen impuls doorstuurt. 241 Beschrijf wat er gebeurt ter hoogte van het celmembraan bij impulsgeleiding doorheen het axon. 242 Hoe wordt een neuron na impulsgeleiding opnieuw prikkelbaar voor een volgende impuls? 243 Welke factoren beïnvloeden de snelheid van impulsgeleiding binnen een neuron?
38
244* MS of multiple sclerose is gekenmerkt door een verstoorde impulsgeleiding. Wat kunnen daar de oorzaken van zijn? 245 Beschrijf hoe de aard van het signaal verandert bij impulsoverdracht van het ene neuron naar het volgende neuron. 246 Beschrijf schematisch hoe impulsoverdracht tussen 2 neuronen verloopt. 247 Hoe komt het dat drugs een invloed op neurotransmissie hebben? 248 Beschrijf hoe impulsoverdracht van een receptor naar een sensorisch neuron verloopt. 249 Wat is het verschil bij impulsoverdracht in het geval de receptoren gespecialiseerde cellen zijn en in het geval de receptoren vrije zenuwuiteinden zijn? 250 Beschrijf hoe impulsoverdracht van een motorisch neuron naar een spiervezel verloopt. 251 Wat is het verschil tussen een motorische eindplaat en een motorische eenheid?
5 Centraal en perifeer zenuwstelsel 252 Welke grote delen kan je uitwendig aan de grote hersenen onderscheiden? 253 Uit welke delen bestaan de tussenhersenen? 254 Is de hypofyse een onderdeel van het zenuwstelsel? Motiveer je antwoord. 255 Uit welke delen bestaat de hersenstam? Som ze op van boven naar beneden. 256 Door welke structuren worden de hersenen aan de buitenkant beschermd? 257 Geef 3 functies van het hersenvocht. 258 Hoe komt het dat de hersenen weinig hinder ondervinden van de zwaartekracht of van plotse versnellingen? 259 Waar in de hersenen bevindt zich grijze stof en witte stof? 260 Beschrijf de ligging van het ruggenmerg. 261 Door welke structuren wordt het ruggenmerg aan de buitenkant beschermd? 262 Hoe is het ruggenmerg verbonden met de ruggenmergzenuwen? 263 Welk verschil in functie is er tussen de zwervende zenuw en de overige hersenzenuwen? 264 Wat is een ganglion en waaruit bestaat het? 265 Wat zijn de grensstrengen en wat is hun functie? 266* Wat is de functie van de tussenwervelschijven? 267* Hoe is een tussenwervelschijf opgebouwd? 268* Wat doet er zich voor bij een hernia van de tussenwervelschijf?
6 Informatieverwerking in de hersenen 269 Wat betekent het begrip ‘hersencentrum’?
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
39
270 Iemand met volkomen normale ogen en een intacte oogzenuw kan blind zijn. Hoe verklaar je dat? 271 Waar zijn de primaire motorische centra gelegen en wat is hun functie? 272 Wat is het verband tussen het motorisch mannetje en de primaire motorische centra? 273 Waar zijn de secundaire motorische centra gelegen en wat is hun functie? 274 Waar zijn de primaire sensorische centra gelegen en wat is hun functie? 275 Wat is het verband tussen het sensorisch mannetje en de primaire sensorische centra? 276 Waar zijn de secundaire sensorische centra gelegen en wat is hun functie? 277 Om spraak te begrijpen en om te kunnen spreken maken we gebruik van verschillende hersencentra. Welke centra, waar liggen ze en welke functie hebben ze? 278 Na een beroerte (afsluiting van een slagader in de hersenen door een bloedklonter of lek in een slagader in de hersenen) kan iemand niet meer spreken. Hoe verklaar je dat? 279 Na een hersenbeschadiging kan iemand nog wel spreken maar geeft hij een verkeerde benaming aan voorwerpen. Hoe verklaar je dat? 280 Welke functie hebben centra in de kleine hersenen? 281 Na een hersenbeschadiging kan iemand moeilijk zijn evenwicht bewaren en vertoont hij een dronkemansgang. Hoe verklaar je dat? 282 Als je op een receptie in een interessant gesprek verwikkeld bent, hoor en zie je weinig bewust wat er rondom je gebeurt. Hoe verklaar je dat? 283 Welke functie hebben centra in de tussenhersenen? 284 Welke functie hebben centra in de hersenstam? 285 Waarom kan beschadiging van de hersenstam tot de dood leiden?
7 Zenuwbanen 286 Omschrijf de begrippen reflex en reflexboog. 287 Geef receptor, conductor en effector van de reflexboog bij de kniepeesreflex van je rechterknie. 288 Bij veel reflexen komen 1 of meer schakelneuronen voor. Waartussen zijn ze geschakeld en waar zijn ze gelegen? 289 Welk verschil in links-rechts verloop is er tussen een reflexboog en een zenuwbaan van een gewilde beweging? 290 Geef conductor en effector van de zenuwbaan wanneer je bij een begroeting je rechterarm buigt om iemand een hand te geven. 291 Hoe verklaar je dat de rechter lichaamshelft door de linkerhemisfeer en de linker lichaamshelft door de rechterhemisfeer bezenuwd wordt? 292* Geef in volgorde de neuronen van de zenuwbaan wanneer je een duw tegen je rechterarm gewaarwordt.
40
8 Animaal en autonoom zenuwstelsel 293 Wat betekenen de begrippen ‘animaal’ en ‘autonoom’ i.v.m. de functie van het zenuwstelsel? 294 Welke structuren staan in voor de werking van het animaal zenuwstelsel? 295 Welke effectoren worden door het animaal zenuwstelsel bestuurd? 296 Welke structuren staan in voor de werking van het autonoom zenuwstelsel? 297 Welke effectoren worden door het autonoom zenuwstelsel bestuurd? 298 Leg uit op welke manier sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel een antagonistische werking hebben bij de volgende situatie: je bent wat laat opgestaan en daardoor moet je stevig doorfietsen om nog op tijd in school te geraken. Eenmaal daar aangekomen, kom je tot rust om de les te volgen.
Thema 10 Bouw en functie van het hormonaal stelsel
1 Het hormonaal stelsel als conductor 299 Waarom noemen we het hormonaal stelsel een conductor? 300 Een hormoon is slechts tijdelijk in het bloed aanwezig. Hoe komt dat? 301 Wat is het verschil tussen een hormoon en een weefselhormoon?
2 Gevoeligheid van cellen voor hormonen 302 Zet de volgende begrippen in logische volgorde in een schema en verbindt ze met pijlen: doelwitcel - hormoonproducerende cel - membraanreceptor - hormoon - bloedbaan. 303 Leg uit wat het sleutel-slotmodel te maken heeft met hormoonwerking. 304 In ons bloed circuleren tegelijkertijd moleculen van verschillende hormonen. Hoe komen ze bij de juiste doelwitcellen terecht?
3 Voorbeelden van hormonale klieren en de functie van hun hormonen 305 Waarom wordt de hypofyse de centrale klier in het hormonaal stelsel genoemd? 306 Zet de hormonen bij hun hormonale klier. Vorm de juiste cijfer-lettercombinaties. 1
adrenaline
A
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
2
thyroxine (TH)
B
teelbal
3
insuline
C
bijnier
4
glucagon
D
schildklier
5
oestrogeen
E
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
6
testosteron
F
eierstok
1
2
3
4
5
6
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
41
4 Regelende werking van hormonen 307 Hoe noem je het geheel van alle stofomzettingen in het lichaam? 308 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de regeling van een kamertemperatuur van 20°C via de thermostaat van de centrale verwarming. 309 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de productie van een bepaald hormoon. 310 Welke factoren doen de bloedsuikerspiegel variëren? 311 De drempelwaarde van de bloedsuikerspiegel ligt bij ongeveer 1 g/l. Welke hormonale werking komt op gang wanneer de drempelwaarde wordt overschreden en wat is het gevolg van die hormonale werking? 312 De drempelwaarde van de bloedsuikerspiegel ligt bij ongeveer 1 g/l. Welke hormonale werking komt op gang wanneer de bloedsuikerspiegel beneden de drempelwaarde daalt en wat is het gevolg van die hormonale werking? 313 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de werking van insuline. 314 Welke organen en weefsels zijn allemaal betrokken bij de regeling van de bloedsuikerspiegel? 315 Wat gaat er fout bij diabetes type 1 en type 2? 316 Vergelijk het moment van ontstaan, de fout in de regeling van de bloedsuikerspiegel en de behandeling van diabetes type 1 en type 2. 317 Noem 2 lange termijneffecten van onbehandelde diabetes type 2. 318 Welke hormonale werking komt op gang wanneer de drempelwaarde van de calciumspiegel wordt overschreden en wat is het gevolg van die hormonale werking? 319 Welke hormonale werking komt op gang wanneer de calciumspiegel beneden de drempelwaarde daalt en wat is het gevolg van die hormonale werking? 320 Wat is het verband tussen de regeling van de calciumspiegel en vitamine D? 321 Welke organen zijn allemaal betrokken bij de regeling van de calciumspiegel? 322 Wat betekent het begrip ‘homeostase’? 323 Wat is het verband tussen hormonale regeling van bv. de bloedsuikerspiegel en homeostase?
Thema 11 Samenhang tussen zenuwstelsel en hormonaal stelsel
1 Coördinatie van reacties op prikkels 324 Geef 2 voorbeelden van organen waaruit blijkt dat hormonale klieren zo gebouwd zijn dat ze beïnvloed kunnen worden door het zenuwstelsel. Leg die voorbeelden ook uit. 325 Geef 2 voorbeelden waaruit blijkt dat het zenuwstelsel een invloed heeft op de werking van het hormonaal stelsel.
2 Hypothalamus-hypofysesysteem 326 In bepaalde zones van de hypothalamus komen neuronen voor die een rechtstreekse invloed op de hypofyse uitoefenen. Welke neuronen zijn dat en welke werking hebben ze?
42
327 Vergelijk de bouw van de hypofysevoorkwab en de hypofyseachterkwab. 328 Wat betekent het begrip ‘neurosecretie’? 329 Vergelijk in het algemeen de samenhangende werking tussen de hypothalamus en de hypofyseachterkwab en de hypothalamus en de hypofysevoorkwab. 330 Geef in volgorde de verschillende stappen bij de secretie van het neurohormoon oxytocine vanaf de tepelreceptoren tot de melkejectie.
3 Regelsysteem voor adrenalinesecretie door het bijniermerg 331 Geef in volgorde de verschillende stappen bij de secretie van adrenaline door het bijniermerg. 332 Waarom wordt adrenaline ook wel het angst-vlucht-aanvalshormoon genoemd? 333 Geef 3 effecten van adrenaline op verschillende organen.
2
Evaluatievragen met antwoorden
Inleidende begrippen
1 Organismen kunnen reageren op prikkels
1
Omschrijf de begrippen prikkel en reactie. Een prikkel is een waarneembare verandering die bij een organisme een reactie uitlokt. Een reactie is een activiteit, iets wat een organisme doet, als antwoord op een prikkel.
2
Wat is het verschil tussen een uitwendige en een inwendige prikkel? Een uitwendige prikkel is een verandering in de omgeving terwijl een inwendige prikkel een verandering in het lichaam is waarop een organisme reageert.
3
Geef 1 voorbeeld van een inwendige en van een uitwendige prikkel. • voorbeeld van een uitwendige prikkel: aanraking (Andere antwoorden zijn mogelijk.) • voorbeeld van een inwendige prikkel: honger (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
4
Wat is het verschil tussen een chemische en een fysische prikkel? Een chemische prikkel heeft te maken met stoffen die prikkelend werken terwijl een fysische prikkel te maken heeft met kracht en energie.
5
Geef 1 voorbeeld van een chemische en van een fysische prikkel. • voorbeeld van een chemische prikkel: smaakstof (Andere antwoorden zijn mogelijk.) • voorbeeld van een fysische prikkel: zwaartekracht (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
6
Wat betekent het begrip ‘prikkeldrempel’? De prikkeldrempel is de minimumsterkte waarbij een bepaalde prikkel nog waarneembaar is.
2 Structuren om te reageren op prikkels 7
Wat is het verband tussen zintuig, receptor en zin? Een zintuig is een orgaan waarin receptoren, cellen gevoelig voor specifieke prikkels liggen. Zin is het vermogen om een zintuig te gebruiken.
8
Wat betekent het begrip ‘effectoren’? Effectoren zijn structuren om te reageren op een prikkel, nl. spieren en klieren.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
43
9
Wat betekent het begrip ‘conductoren’? Conductoren zijn zenuwstelsel en hormoonstelsel die zorgen voor de geleiding van signalen tussen receptoren en effectoren.
10
Duid in een schema (woorden + pijlen) de samenhang tussen receptoren, conductoren en effectoren aan wanneer je bij fel licht je hoofd afwendt en je ogen sluit. fel licht lichtreceptoren signalen naar hersenen (conductor) signalen naar spieren (effectoren) hoofd afwenden en ogen sluiten
Thema 1 Lichtreceptoren
1 Aard van de prikkel: licht
11
Wat is het verband tussen licht, energie en golflengte? Licht is zichtbare straling dus het uitzenden van energie als golven met een bepaalde golflengte.
12
Wat is het verband tussen wit licht (bv. van de zon), golflengte en kleur? Wit licht bestaat uit een waaier van golflengten die overeenkomen met bepaalde kleuren.
2 Bouw van het oog 13
Som naast wenkbrauwen, oogleden en wimpers nog 3 beschermende delen rond het oog op en geef hun functie. • oogkas die een stevig omhulsel rond het oog vormt • vetkussen dat de oogbol op zijn plaats houdt en schokken opvangt • traanklier die traanvocht afscheidt om het oppervlak van het oog vochtig te houden en te ontsmetten.
14
a b
15
Wat is de functie van de rechte oogspieren? De rechte oogspieren dienen om de ogen naar links en naar rechts te bewegen en om naar boven en naar onder te kijken.
De ooglidopheffer wordt niet tot de oogspieren gerekend. Waarom niet? De ooglidopheffer is niet aangehecht op de oogbol, maar op het bovenste ooglid. Wat is de functie van de ooglidopheffer? Het bovenste ooglid omhoogtrekken om het oog te openen.
16 Wat is de functie van de schuine oogspieren? De schuine oogspieren compenseren de werking van de rechte oogspieren om te beletten dat je scheelziet. 17 Wat is het effect van de samenwerking tussen de zes oogspieren van elk oog? Ze richten beide ogen op eenzelfde punt nl. het fixatiepunt. 18 Iemand die scheelziet of loenst, ziet een dubbel beeld. Hoe komt dat? De oogspieren zijn niet in staat de beide ogen te richten op het fixatiepunt. Elk oog vormt dan een eigen beeld, waardoor je dubbelziet. 19 Op welke 2 manieren kan scheelzien behandeld worden en met welk doel? • door het goede oog af te dekken om de spieren van het wegdraaiende oog meer te oefenen • via een operatie om de aanhechting van de oogspieren te verplaatsen 20 Som de 3 vliezen van de oogbolwand van buiten naar binnen op en geef hun functie. • hard oogvlies om de oogbol te beschermen • vaatvlies met een voedende functie voor het oog • netvlies dat de lichtreceptoren bevat 21 Wat is het verband tussen hoornvlies en hard oogvlies? Het hoornvlies is het vooraan gelegen, doorzichtig deel van het harde oogvlies.
44
22 Wat is het verband tussen vaatvlies, straallichaam en iris? Het vaatvlies splitst vooraan in het oog in 2 kringvormige delen nl. het straallichaam en de iris. 23 Wat is het verband tussen gele vlek, blinde vlek en netvlies? De gele vlek is de plaats op het netvlies waar de lichtreceptoren het dichtst bij elkaar liggen. De blinde vlek is de plaats op het netvlies waar de oogzenuw de oogbol verlaat en er geen lichtreceptoren voorkomen. 24 Wat is de oorzaak van astigmatisme en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: de kromming van het hoornvlies is niet in alle richtingen dezelfde. Gevolg: je ziet een wazig of vervormd beeld. 25 Op welke 2 manieren kan astigmatisme verholpen worden en met welk doel? • met een aangepaste bril of lenzen om het beeld te verbeteren • met een laserbehandeling om de kromming van het hoornvlies te wijzigen 26 Wat is de functie van het vocht in de oogkamers? aanvoer van voedingsstoffen naar hoornvlies en lens omdat die structuren niet doorbloed zijn 27 Wat is de functie van het glasachtig lichaam? De oogbol op spanning houden en het netvlies op zijn plaats houden door het tegen het vaatvlies te drukken. 28 Wat is de oorzaak van cataract en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: vertroebeling van de ooglens Gevolg: het zicht wordt troebel en kleuren vervagen. 29 Hoe kan cataract behandeld worden en met welk doel? Via een operatie wordt een kunstlens geplaatst met herstel van het zicht als gevolg. 30 Wat is de oorzaak van netvliesloslating en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: door krimp van het glasachtig lichaam is er een trekkracht op het netvlies dat daardoor kan scheuren. Als er via de scheurtjes vocht van het glasachtig lichaam achter het netvlies terechtkomt, kan het netvlies loskomen van het vaatvlies. Gevolg: je ziet een duidelijk afgelijnde zwarte vlek in het gezichtsveld. 31 Hoe kan netvliesloslating verholpen worden en met welk doel? Via een operatie kan het netvlies terug op zijn plaats gebracht worden.
3 Werking van het oog 32 Welke spieren zijn verantwoordelijk voor de regeling van de lichttoevoer in het oog en hoe werken ze? • iriskringspieren trekken bij sterk licht samen waardoor de pupil vernauwt • irisstraalspieren trekken bij zwak licht samen waardoor de pupil verwijdt 33 Om het netvlies goed te kunnen onderzoeken, gebruikt de oogarts een speciaal instrument. Dat is voorzien van een sterke lamp waarvan het licht door de pupil invalt. Om te verhinderen dat de pupil zich sluit door het sterke licht van het instrument, worden de ogen vooraf ingedruppeld met pupilverwijdende oogdruppels. Sommige oogdruppels hebben een verlammende werking op de spieren in de iris, andere hebben een activerende werking. a Waarom moet de pupil verwijd zijn voor netvliesonderzoek? Langs een verwijde pupil is er meer lichtinval in het oog en kan de oogarts tot achteraan in het oog naar het netvlies kijken. b Welke spieren in de iris zullen door pupilverwijdende oogdruppels verlamd worden? Motiveer je antwoord. De iriskringspieren zullen verlamd worden om de pupil niet te kunnen verkleinen. c Welke spieren in de iris zullen door pupilverwijdende oogdruppels geactiveerd worden? Motiveer je antwoord. De irisstraalspieren zullen geactiveerd worden om de pupil zo groot mogelijk te maken.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
45
34
Wat is de functie van het pigment in de iris? het overtollig licht afschermen
35
Albinodieren hebben naast een witte vacht ook rode ogen. Dat komt omdat ze in de iris geen pigment aanmaken. Hoe verklaar je de rode oogkleur? De iris is een deel van het vaatvlies en is dus rijk aan bloedvaten. Zonder pigment heeft de iris een rode kleur te wijten aan het bloed dat er doorheen stroomt.
36
Wat gebeurt er wanneer een lichtstraal invalt op een bolle lens? Er gebeurt lichtbreking in de richting van de hoofdas van de lens.
37 Wat gebeurt er met de lichtstralen na lichtbreking door een bolle lens? De gebroken lichtstralen convergeren en snijden elkaar in het brandpunt van de lens. 38 Welke eigenschappen heeft het beeld dat door de ooglens wordt gevormd? Het beeld is verkleind en omgekeerd. 39 Waarom is er geen beeldvorming op de blinde vlek? Op de blinde vlek zijn er geen lichtreceptoren en is dus geen beeldvorming mogelijk. 40 Hoe komt het dat je geen ‘gat’ ziet op de plaats van de blinde vlek? Het beeld wordt opgevuld door het beeld van het omringende gebied. 41 Wat is accommodatie van de ooglens? Het is de aanpassing van de ooglens om scherpe beelden te kunnen vormen van voorwerpen die zich op verschillende afstanden bevinden. 42
Welke 3 factoren spelen een rol bij accommodatie? • accommodatiespier • lensbanden • elasticiteit en vervormbaarheid van de ooglens
43
Op welke manier wordt door accommodatie de ooglens op ver kijken ingesteld? De accommodatiespier is dan ontspannen de lensbanden worden aangetrokken de ooglens wordt afgeplat.
44 Op welke manier wordt door accommodatie de ooglens op dichtbij kijken ingesteld? De accommodatiespier trekt samen de lensbanden hangen door de ooglens wordt door veerkracht boller. 45 Wat betekent het begrip ‘nabijheidspunt’? Het is het punt dichtbij de ogen waarop, bij maximale kromming van de lens, het beeld nog scherp is. 46 Wat is de oorzaak van verziendheid en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: de oogbol is korter of de lens is platter dan normaal waardoor het brandpunt van de convergerende lichtstralen achter het netvlies i.p.v. op het netvlies valt. Gevolg: je ziet alleen verafgelegen voorwerpen scherp. 47 Hoe kan verziendheid verholpen worden en met welk doel? • met een bril met bolle lenzen om de lichtbreking te versterken • met een laserbehandeling om de kromming van het hoornvlies aan te passen aan de bouw van het oog. 48 Wat is de oorzaak van bijziendheid en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: de oogbol is langer of de lens is boller dan normaal waardoor het brandpunt van de convergerende lihctstralen voor het netvlies i.p.v. op het netvlies valt. Gevolg: je ziet alleen scherp van dichtbij. 49 Hoe kan bijziendheid verholpen worden en met welk doel? • met een bril met holle lenzen om de lichtstralen te divergeren vooraleer ze op het hoornvlies invallen • met een laserbehandeling om de kromming van het hoornvlies aan te passen aan de bouw van het oog. 46
50 Wat is de oorzaak van ouderdomsverziendheid en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: bij veroudering neemt de elasticiteit van de lens af en verslapt de accommodatiespier waardoor de lens niet genoeg bol kan gemaakt worden. Gevolg: het nabijheidspunt ligt dan tot buiten de leesafstand. 51 Hoe kan ouderdomsverziendheid verholpen worden en met welk doel? met een leesbril met bolle lenzen om de lichtbreking te versterken 52 Som de cellen van de 4 lagen van het netvlies van buiten naar binnen op en geef hun functie. • pigmentcellen om het invallend licht te absorberen zodat weerkaatsing wordt voorkomen • fotoreceptoren (kegeltjes en staafjes) om de lichtprikkel om te vormen tot een zenuwimpuls • bipolaire cellen om de zenuwimpuls van de kegeltjes en de staafjes door te geven aan de ganglioncellen • ganglioncellen om de zenuwimpuls door te geven van de bipolaire cellen naar de oogzenuw 53 Waarom moeten bipolaire cellen en ganglioncellen doorzichtige cellen zijn? Ze moeten het invallend licht doorlaten naar de kegeltjes en de staafjes die achter de bipolaire cellen liggen. 54 Waar precies ligt bij nachtdieren het tapetum en wat is de functie ervan? Ligging: het tapetum ligt achter de lichtdoorlatende pigmentlaag. Functie: het weerkaatst het invallend licht van binnenuit terug naar de fotoreceptoren. 55 Vergelijk de fotopigmenten, de kleurgevoeligheid, de prikkeldrempel en de lichtgevoeligheid van staafjes en kegeltjes. staafjes
kegeltjes
fotopigmenten
rodopsine
verschillende fotopigmenten verwant aan rodopsine
kleurgevoeligheid
niet kleurgevoelig
roodgevoelige kegeltjes, groengevoelige kegeltjes en blauwgevoelige kegeltjes
prikkeldrempel
laag
hoog
lichtgevoeligheid
heel lichtgevoelig
minder lichtgevoelig dan staafjes
56 Wat is de oorzaak van nachtblindheid en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: er is een stoornis in de werking van de staafjes . Gevolg: je ziet slecht als er weinig licht is. 57 Hoe kan nachtblindheid soms verholpen worden en met welk doel? Door vitamine A in te nemen om beter rodopsine te kunnen aanmaken. 58 Wat is de oorzaak van kleurenslechtziendheid en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: één of meer typen kegeltjes werken niet of minder goed. Gevolg: kleuren worden niet goed waargenomen. 59 Wat is de oorzaak van glaucoom en wat is het gevolg voor het zien? Oorzaak: door onvoldoende afvoer van kamerwater uit de voorste oogkamer is er in het hele oog een te hoge druk. Daardoor wordt de bloedvoorziening van de oogzenuw belemmerd en geraken zenuwvezels beschadigd. Gevolg: uitval van een deel van het gezichtsveld wanneer oogzenuwvezels kapot gaan. 60 Hoe kan glaucoom verholpen worden en met welk doel? • met oogdruppels om de oogdruk te verlagen • met een operatie of laserbehandeling om de afvoer van kamerwater te verbeteren
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
47
4 ‘Zien’ met je hersenen 61 Hoe komt het dat we, niettegenstaande we met 2 ogen zien en omgekeerde beelden vormen, niet dubbelzien en de wereld niet op zijn kop zien? De hersenen verwerken de 2 netvliesbeelden tot één geheel en interpreteren de beelden als rechtopstaand. 62 Hoe komt dieptezicht tot stand en wat is het voordeel ervan? Door met beide ogen (binoculair) te kijken overlappen de gezichtsvelden van beide ogen en ontstaat er dieptezicht. Daardoor kan je afstanden tussen voorwerpen inschatten. 63 Welke dieren hebben veel nut van een goed dieptezicht en welke dieren hebben baat bij weinig overlapping tussen de gezichtsvelden van beide ogen? En waarom? • goed dieptezicht bij roofdieren, omdat ze afstanden moeten kunnen inschatten bij het bespringen van de prooi • weinig overlapping tussen de gezichtsvelden van beide ogen bij prooidieren, omdat ze daardoor een zeer groot gezichtsveld hebben en veel van hun omgeving kunnen zien. 64 Hoe komt het dat gezichtsbedrog zoveel voorkomt en we er ons vaak niet bewust van zijn? Zien omvat veel aspecten bv. afstand, vorm, kleur, beweging enz. en elk van die aspecten kan fout geïnterpreteerd worden. 65 Een nabeeld is een beeld dat langer aanhoudt dan de daadwerkelijke waarneming. Hoe kan dat? Fotopigmenten in kegeltjes en staafjes worden voortdurend afgebroken en opnieuw aangemaakt. Soms gebeurt het aanmaken niet snel genoeg en blijft het vorige beeld nawerken.
Thema 2 Geluidsreceptoren
1 Aard van de prikkel: geluid 66 Wat is de aard van de prikkel geluid? Geluiden zijn trillingen onder de vorm van golven, die worden voortgebracht door een trillend voorwerp, de geluidsbron. 67 Onder welke voorwaarde kunnen geluiden zich voortplanten? Er moet een middenstof zijn bv. lucht, water, vaste stof, om de geluidsgolven voort te planten. 68 Geef de omschrijving, de eenheid en een synoniem van het begrip ‘toonhoogte’. • Toonhoogte is het aantal trillingen per seconde. • eenheid = Hertz (Hz). • toonhoogte = frequentie. 69 Wat is het verband tussen toonhoogte en golflengte? Lage tonen hebben een lange golflengte. Hoge tonen hebben een korte golflengte. 70 Geef de omschrijving, de eenheid en een synoniem van het begrip ‘geluidssterkte’. • Geluidssterkte is de hoeveelheid trillingsenergie en komt overeen met de uitwijking van de trilling. • eenheid = decibel (dB) • geluidssterkte = geluidsintensiteit = volume 71 Wat is het verschil tussen een geluid van 30 dB en een geluid van 50 dB? Een geluid van 50 dB is honderdmaal sterker dan een geluid van 30 dB. 72 Hoe kan een trillend voorwerp door resonantie een ander voorwerp aan het trillen brengen? Via de middenstof kan een trillend voorwerp trillingsenergie overdragen en daardoor een ander voorwerp aan het trillen brengen.
48
73 Wij kunnen geluiden met bepaalde frequenties niet horen. Hoe noemen we zo’n geluiden? • Ultrageluiden met een frequentie > 100 000 Hz • Infrageluiden met een frequentie < 16 Hz. 74* Wat is een toonaudiogram en wat is het nut ervan? Een toonaudiogram is een grafiek die bij een gehoortest de score van geluidssterkte en toonhoogte gecombineerd weergeeft. Met een toonaudiogram kan opgespoord worden hoe het met het gehoor van iemand gesteld is. 75* Sommige dieren maken gebruik van echolocatie. Hoe werkt dat? Door geluiden uit te zenden en de weerkaatsing (echo) ervan weer op te vangen, kunnen sommige dieren hun prooi lokaliseren.
2 Situering van het gehoorzintuig 76 Het gedeelte van ons oor met de geluidsreceptoren ligt beschermd in onze schedel. Waar precies? In het rotsbeen dat een onderdeel is van het slaapbeen.
3 Bouw en werking van het oor 77 Som de 3 delen van het uitwendig oor op en geef hun functie. • oorschelp om geluiden op te vangen • gehoorgang om geluiden te geleiden naar het trommelvlies • trommelvlies om door resonantie mee te trillen met de opgevangen geluiden 78 Wat is de functie van haartjes en smeerklieren in de gehoorgang? • haartjes om stof te weren • smeerklieren om de huid van de gehoorgang en het trommelvlies soepel en waterafstotoend te houden en om stof tegen te houden 79 Wat is de oorzaak van oorstoppen en wat is het gevolg voor het horen? Oorzaak : een ophoping van oorsmeer in de gehoorgang. Gevolg: een vol gevoel en minder goed horen. 80 Hoe worden oorstoppen behandeld? De gehoorgang wordt met zuiver water op lichaamstemperatuur uitgespoten zodat het oorsmeer mee komt. 81 Som de 2 delen van het middenoor op en geef hun functie. • trommelholte die de gehoorbeentjes bevat • gehoorbeentjes om de trillingen van het trommelvlies over te brengen op het ovaal venster 82 Wat is de ligging en de functie van de buis van Eustachius? Ligging: de buis van Eustachius verbindt de trommelholte met de keelholte. Functie: als de buis van Eustachius bij het slikken opengaat, wordt de lucht in de trommelholte ververst en wordt de luchtdruk aan weerszijden van het trommelvlies gelijk gehouden. 83 Wat is de oorzaak van een middenoorontsteking en wat is het gevolg voor het horen? Oorzaak: door een slecht werkende buis van Eustachius is er vochtophoping in de trommelholte. Daarin kunnen bacteriën en virussen ontwikkelen en aanleiding geven tot ontsteking en ettervorming. Gevolg: vermindering van gehoor omdat de geluidstrillingen gedempt worden in het vocht. 84 Wat is het doel van het plaatsen van een trommelvliesbuisje? Een open verbinding tussen middenoor en gehoorgang maken zodat etter kan afvloeien en de kans op infectie en ontsteking van het middenoor kleiner wordt. 85* In het middenoor liggen spiertjes die reflexmatig samentrekken bij blootstelling aan zeer harde geluiden. Wat is het effect daarvan? Door de samentrekking van die spiertjes worden de trillingsmogelijkheden van trommelvlies en stijgbeugel onder controle gehouden. Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
49
86 Som de 3 delen van het inwendig oor op en geef aan in welk deel de geluidsreceptoren zich bevinden. • halfcirkelvormige kanalen • voorhof • slakkenhuis met de geluidsreceptoren 87 Wat is het verschil tussen het benig en het vliezig labyrint? Het benig labyrint is een geheel van holten en gangen in het rotsbeen en het is gevuld met perilymfe. Het vliezig labyrint ligt binnen het benig labyrint en is een geheel van vliezen dat de vorm van het benig labyrint volgt en gevuld is met endolymfe. 88 Waarin verschillen endolymfe en perilymfe van elkaar? Ze verschillen van elkaar in zoutgehalte. 89 In het slakkenhuis kun je 3 gangen onderscheiden. Welke en hoe zijn die 3 gangen begrensd? • bovenste gang van het ovaal venster tot aan de top van het slakkenhuis • onderste gang van de top van het slakkenhuis tot aan het rond venster • middengang met membraan van Reissner als scheiding met de bovenste gang en basaalmembraan als scheiding met de onderste gang 90 Wat is het verband tussen de toonhoogte van een geluid en de plaats van trilling van het basaalmembraan? Vul aan. Hoe hoger de toon, hoe meer het basaalmembraan zal meetrillen aan de basis van het slakkenhuis, dicht bij het ovaal venster. Hoe lager de toon, hoe meer het basaalmembraan zal meetrillen aan de top van het slakkenhuis. 91 Beschrijf al de onderdelen van het orgaan van Corti. Het orgaan van Corti bestaat uit het basaalmembraan met haarcellen waarvan de haartjes in contact staan met het dakmembraan. 92 Beschrijf de werking van het orgaan van Corti. Bij trilling van de endolymfe verschuiven het basaalmembraan en het dakmembraan ten opzichte van elkaar waardoor de haartjes van de haarcellen ombuigen. De ombuiging veroorzaakt in de haarcellen een zenuwimpuls die via de zenuwvezels en de gehoorzenuw naar de hersenen wordt geleid. 93 Wat doet er zich voor in het slakkenhuis als er sprake is van gehoorverlies? Er is schade aan de haarcellen of aan de gehoorzenuw. 94 Som 3 oorzaken op die tot gehoorverlies kunnen leiden. • binnenoorontsteking • langdurige blootstelling aan harde geluiden op het werk • blootstelling aan veel te luide muziek bv. door onjuist gebruik van muziekspelers met oortjes 95 Wat is oorsuizen(tinnitus) en wanneer kan het optreden? Er is sprake van oorsuizen wanneer je geluiden hoort die niet van buitenaf komen. Dit kan optreden na voorafgaande blootstelling aan hevig lawaai, bij veroudering en bij ooraandoeningen.
4 ‘Horen’ met je hersenen 96 Hoe komt het dat we verschillende toonhoogten en verschillende geluiden tegelijk horen? De hersenen herkennen de plaats op het basaalmembraan waar de impulsen vandaan komen. 97 Wat is het grote voordeel van stereofonisch horen? Daardoor kunnen we de richting en de afstand van een geluid bepalen.
50
Thema 3 Evenwichtsreceptoren
1 Aard van de prikkel: zwaartekracht 98 Bij evenwicht spelen zowel zwaartekracht als traagheid een rol. Omschrijf de begrippen zwaartekracht en traagheid. Zwaartekracht is de aantrekkingskracht van de aarde op elk voorwerp in haar omgeving. Traagheid betekent dat een voorwerp dat in rust is uit zichzelf in rust wil blijven en dat een voorwerp dat in beweging is uit zichzelf in beweging wil blijven.
2 Situering van de evenwichtszintuigen 99 Waar precies liggen onze 2 soorten evenwichtszintuigen? • Statolietorganen liggen in het ovaal en het rond blaasje van de voorhof. • Ampullaorganen liggen in de ampullaire verdikkingen van de 3 halfcirkelvormige kanalen.
3 Bouw en werking van een statolietorgaan 100 Geef 1 voorbeeld van een rechtlijnige horizontale en een rechtlijnige verticale beweging van het lichaam. • voorbeeld van een rechtlijnige horizontale beweging: zitten of rechtstaan in een rijdende tram (Andere antwoorden zijn mogelijk.) • voorbeeld van een rechtlijnige verticale beweging: verticale sprongen op een trampoline maken (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 101 Wat is het verband tussen de oriëntatie van de 2 statolietorganen en de registratie van prikkels bij bewegingen van het lichaam? • Het statolietorgaan in het ovaal blaasje ligt horizontaal en registreert rechtlijnige horizontale bewegingen. • Het statolietorgaan in het rond blaasje ligt verticaal en registreert rechtlijnige verticale bewegingen. 102 Beschrijf de onderdelen van een statolietorgaan. Een statolietorgaan bestaat uit haarcellen waarop een zenuwvezel aansluit. De haartjes zijn omgeven met een gelatineuze massa waar statolieten (kalksteentjes) bovenop liggen. 103 Beschrijf de werking van een statolietorgaan. Bij verandering van de stand van het hoofd of bij verandering van de rechtlijnige beweging van het lichaam, verandert de druk van de statolieten. Daardoor buigen de haartjes van de haarcellen om en ontstaan er zenuwimpulsen die vie de zenuwvezels en de evenwichtszenuw naar de hersenen worden geleid.
4 Bouw en werking van een ampullaorgaan 104 Wat is het verband tussen de oriëntatie van de 3 halfcirkelvormige kanalen en de registratie van bewegingen van het lichaam door de ampullaorganen? De 3 halfcirkelvormige kanalen liggen in 3 loodrecht op elkaar staande vlakken en registreren daardoor draaibewegingen van het lichaam in alle richtingen. 105 Beschrijf de onderdelen van een ampullaorgaan. Een ampullaorgaan bestaat uit haarcellen waarop een zenuwvezel aansluit. De haartjes zijn omgeven met een gelatineuze massa die het halfcirkelvormig kanaal als een sluisdeur afsluit. 106 Beschrijf de werking van een ampullaorgaan. Bij een draaibeweging zal de endolymfe door traagheid in tegengestelde zin stromen. Daardoor buigen de haren van de haarcellen om en ontstaan er zenuwimpulsen die via de zenuwvezels en de evenwichtszenuw naar de hersenen worden geleid.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
51
5 Samenwerking van statolietorganen en ampullaorganen 107 Geef 2 voorbeelden van situaties waaruit blijkt dat statolietorganen en ampullaorganen samenwerken. • bij het struikelen • bij het maken van een salto (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
6 Andere zintuigen die een rol spelen om het evenwicht te bewaren (V) 108V Welke andere zintuigen dan de evenwichtszintuigen spelen een rol om het evenwicht te bewaren? • ogen • proprioreceptoren 109V Beschrijf hoe dansers erin slagen om na het draaien van een pirouette hun evenwicht te bewaren? Ze richten na het draaien hun ogen op een vast punt om zo de tegenstrijdige informatie van hun ampullaorganen te negeren. 110V Geef 3 voorbeelden van proprioreceptoren en geef hun functie. • peesorganen om de spierspanning te registreren • spierspoelen om de rekking van een spier te registreren • gewrichtsreceptoren om de stand en de standsverandering van de beenderen in een gewricht te registreren 111V Waar zijn proprioreceptoren gelegen en hoe zijn ze gebouwd? Ligging: in pezen, rond spiervezels en in gewrichten. Bouw: het zijn gevoelige zenuwuiteinden.
7 Bewegingsziekte (V) 112V Bewegingsziekte is een evenwichtsstoornis. Geef 2 mogelijke verklaringen voor het ontstaan van bewegingsziekte. • overprikkeling van de evenwichtszintuigen • tegenstrijdige informatie tussen evenwichtszintuigen, ogen en proprioreceptoren
Thema 4 Reukreceptoren
1 Aard van de prikkel: reukstoffen 113 Onder welke voorwaarde kunnen we reukstoffen gewaarworden? Reukstoffen moeten in gasvormige toestand voorkomen zodat de moleculen ervan zich verspreiden in de lucht. 114 Noem 2 situaties waarin het nut van de reukzin van levensbelang is voor de mens. • bij bedorven voedsel • bij giftige gassen 115* Niet alle gassen zijn reukstoffen voor de mens. Geef 2 voorbeelden. • CO = koolstofmonoxide • aardgas
52
2 Ligging van de reukreceptoren (V) 116V Vergelijk ligging en functie van neusslijmvlies en reukslijmvlies. neusslijmvlies
reukslijmvlies
ligging
bekleedt de hele neusholte
ligt op een deel van de bovenste neusschelp en bovenaan het neustussenschot
functie
slijm produceren om • de neusholte nat te houden • de ingeademde lucht te bevochtigen • te beschermen tegen stof, virussen en bacteriën
bevat de reukreceptoren
117* Wat is de oorzaak van een neusverkoudheid en wat is het gevolg voor het ruiken? Oorzaak: verkoudheidsvirus dat een ontsteking van het neusslijmvlies veroorzaakt Gevolg: minder reukvermogen door het vele slijm en de neusverstopping 118* Waarom zijn antibiotica niet de gepaste medicijnen tegen een neusverkoudheid? Omdat een neusverkoudheid wordt veroorzaakt door een virus. Antibiotica werken alleen tegen bacteriën en niet tegen virussen.
3 Bouw en werking van het reukslijmvlies (V) 119V Beschrijf de bouw van het reukslijmvlies. Het reukslijmvlies bestaat uit steuncellen waartussen reukcellen en slijmklieren liggen. Reukcellen hebben aan de ene kant reukhaartjes en lopen aan de andere kant uit in een zenuwvezel. 120V Beschrijf de werking van het reukslijmvlies. Reukstoffen lossen op in de slijmlaag en komen in contact met de reukhaartjes. Die prikkel zetten de reukcellen om in zenuwimpulsen die via de zenuwvezels en de reukzenuw naar de hersenen worden geleid. 121* Wat is de oorzaak van sinusitis en wat is het gevolg voor het ruiken? Oorzaak: ontsteking van het slijmvlies van de neusbijholten door bacteriën of virussen Gevolg: verminderd reukvermogen 122* Waarom is een goed ontwikkelde reukzin van levensbelang zowel voor roofdieren als voor prooidieren? • voor roofdieren: opsporen van de prooi • voor prooidieren: roofdieren opmerken 123* Welke 2 aanpassingen heeft de neus van dieren met een goed ontwikkelde reukzin? • veel neusschelpen • reukslijmvlies op alle neusschelpen
Thema 5 Smaakreceptoren
1 Aard van de prikkel: smaakstoffen 124 Onder welke voorwaarde kunnen we smaakstoffen gewaarworden? Smaakstoffen moeten oplosbaar zijn in het speeksel.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
53
125 Welke 5 basismaken kan de mens onderscheiden? Zout, zoet, zuur, bitter en umami.
2 Smaken, niet alleen met de tong 126 Welke zintuigen zijn betrokken bij de smaakgewaarwording en welke functie hebben ze daarbij? • tong met de smaakreceptoren en ook met een tastfunctie • neus om reukstoffen die vrijkomen bij het kauwen waar te nemen • ogen om de kwaliteit van voedsel te beoordelen
3 Situering van de smaakpapillen (V) 127V Waar in de mond liggen de smaakpapillen? Op de tong, in het zachte gehemelte en in de keelwand. 128 Hoe kun je experimenteel vaststellen dat de smaakpapillen voor de 5 basissmaken verspreid op de tong liggen? Door bij een geblinddoekte persoon de tong op verschillende plaatsen met verschillende smaakstoffen in contact te brengen. Daaruit blijkt dat er voor bepaalde smaken geen zones af te bakenen zijn op de tong.
4 Soorten smaakpapillen (V) 129V Welke 4 soorten smaakpapillen komen voor op de tong en waar zijn ze precies gelegen? • draadvormige papillen verspreid op de tong • paddenstoelvormige papillen verspreid op de tong • bladvormige papillen aan de zijkant van de tong • omwalde papillen achteraan op de tong
5 Bouw en werking van de smaakreceptoren (V) 130V Wat is het verband tussen smaakpapillen, smaakknoppen en smaakreceptoren? De smaakreceptoren liggen in smaakknoppen die op hun beurt deel uitmaken van de smaakpapillen. 131V Beschrijf de bouw van een smaakknop. Een smaakknop bestaat uit smaakcellen die tussen steuncellen liggen. Een smaakcel heeft naar buiten toe smaakhaartjes, naar binnen toe is ze omgeven door zenuwvezels. 132V Beschrijf de werking van de smaakreceptoren. Smaakstoffen, opgelost in het speeksel, komen in contact met de smaakhaartjes. Smaakcellen vormen die prikkel om in zenuwimpulsen die via de zenuwvezels en de smaakzenuw naar de hersenen worden geleid. 133V Hoe passen de smaakreceptoren zich aan achtereenvolgende smaakstoffen aan? Door de vorige smaakstoffen weg te spoelen met speeksel zodat de smaakreceptoren geprikkeld kunnen worden door de volgende smaakstoffen.
Thema 6 Gevoelsreceptoren
1 Aard van de prikkel: gevoel 134 Welke 3 groepen van gevoelsreceptoren komen voor in onze huid en welke prikkels registreren ze? • mechanoreceptoren gevoelig voor tast en druk • thermoreceptoren gevoelig voor temperatuursveranderingen • pijnreceptoren gevoelig voor weefselbeschadiging
54
2 Huidgevoeligheid onderzoeken 135 Wat is het verschil tussen een zintuigpunt en een gevoelsreceptor? Een zintuigpunt is een punt op het huidoppervlak waar we gevoelsprikkels kunnen waarnemen. De gevoelsreceptor overeenkomend met een zintuigpunt ligt dieper in de huid. 136 Vergelijk het aantal en de verdeling van de zintuigpunten voor tast (aanraking), warmte en koude in de huid. • Er zijn veel zintuigpunten voor aanraking. • Er zijn meer koudepunten dan warmtepunten. • De zintuigpunten voor aanraking, warmte en koude liggen verspreid in de huid. 137 Hoe kun je experimenteel waarnemen dat temperatuurverschillen via de huid op een relatieve manier (en dus niet absoluut) worden waargenomen? Door de ene hand af te koelen in ijswater, de andere hand op te warmen in warm water en dan beide handen in lauw water te brengen. De koude hand voelt het lauw water aan als warm. De warme hand voelt het lauwe water aan als koud. 138 Hoe verandert de huid van kleur als reactie op temperatuurverschillen? Warmte doet de huid rood aanlopen en koude doet de huid bleek worden. 139 Welke prikkels worden geregistreerd door haren in de huid? Aanraking en pijn
3 Bouw van de huid (V) 140* Uit welke lagen van buiten naar binnen bestaat de opperhuid, welke cellen komen erin voor en wat is hun functie? • De hoornlaag bestaat uit dode cellen die beschermen tegen beschadiging, uitdroging en binnendringen van ziekteverwekkers • De kiemlaag bestaat uit cellen die voortdurend delen en naar buiten opschuiven om de afschilferende hoornlaag te vervangen. 141* In de lederhuid komen bloedvaten, zweetklieren en talgklieren voor. Wat is de functie ervan? • Bloedvaten spelen, door te verwijden of te vernauwen, een rol in de warmteregeling van het lichaam. • Zweetklieren produceren zweet dat verdampt aan het huidoppervlak waardoor warmte aan het lichaam wordt onttrokken. • Talgklieren produceren talg om de huid en de haren soepel te houden, uitdroging tegen te gaan en te beschermen tegen het binnendringen van ziekteverwekkers. 142* Aan elk haar is er een haarspiertje. Wat is de functie ervan? Wanneer de haarspiertjes samentrekken, komen de haren rechtop te staan. Ook het haarzakje komt dan wat omhoog, waardoor je ‘kippenvel’ krijgt. De rechtopstaande haren vormen een dikkere laag isolerende lucht rond de huid.
4 Bouw en werking van de gevoelsreceptoren (V) 143V Veel gevoelsreceptoren zijn vrije zenuwuiteinden. Wat betekent dat? Het zijn uiteinden van zenuwvezels die tot in de huid reiken en die deel uitmaken van dieper gelegen zenuwcellen. 144V Wanneer noemen we sommige gevoelsreceptoren lichaampjes? Lichaampjes zijn gevoelsreceptoren waarvan de zenuwuiteinden niet vrij liggen maar tussen steuncellen gelegen zijn.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
55
145V Vergelijk de aard, de ligging en de gevoeligheid van de 3 soorten mechanoreceptoren in de huid. tastlichaampjes
druklichaampjes
haarzakzenuwvezels
aard
lichaampjes
lichaampjes
vrije zenuwuiteinden
ligging
• op de grens tussen opperhuid en lederhuid • hoog in de lederhuid
diep in de lederhuid
rond haarwortels
gevoeligheid
gevoelig voor lichte aanraking
gevoelig voor harde aanraking
gevoelig voor aanraking van een haar
146V Vergelijk de aard en de ligging van de thermoreceptoren in de huid. koudereceptoren
warmtereceptoren
aard
vrije zenuwuiteinden
vrije zenuwuiteinden
ligging
bovenaan in de lederhuid
dieper in de lederhuid
147V Op welke 2 manieren kan pijn tot stand komen? • bij beschadiging van de zenuwuiteinden en dus van de pijnreceptoren zelf • wanneer in beschadigd weefsel stoffen vrijkomen die inwerken op de zenuwuiteinden van de pijnreceptoren 148V Beschrijf in het algemeen de werking van de gevoelsreceptoren. Gevoelsreceptoren zetten gevoelsprikkels om in zenuwimpulsen die via zenuwvezels en zenuwen naar de hersenen worden geleid.
5 Gevoelsreceptoren binnenin het lichaam (V) 149V Wat is de aard van de gevoelsreceptoren binenin het lichaam en welke prikkels registreren ze? • Het zijn allemaal vrije zenuwuiteinden. • Ze registreren tast, druk, temperatuursveranderingen en pijn. 150* Bij beschadiging van welk deel van de huid kan er een litteken ontstaan? Bij beschadiging van de lederhuid. 151* Wat is het verband tussen littekenweefsel en huidgevoeligheid? In littekenweefsel is er minder gevoel dan in normale huid. 152* Vergelijk de schade en het genezingsproces van de huid bij eerstegraads, tweedegraads en derdegraadsbrandwonden.
56
eerstegraadsbrandwonden
tweedegraadsbrandwonden
derdegraadsbrandwonden
schade
Alleen de opperhuid is verbrand.
De opperhuid en een deel van de lederhuid is verbrand.
De opperhuid en lederhuid zijn volledig verbrand.
genezingsproces
spontane genezing na enkele dagen
spontane genezing na lange tijd
meestal huidtransplantaties nodig
153* Waarom is de beste eerste hulp bij een brandwonde het langdurig afkoelen van de huid met stromend water? Door afkoeling verlaagt de huidtemperatuur en vermindert de dieptegraad van de verbranding en de pijn.
Thema 7 Spierwerking als reactie op prikkels
1 Spieren zijn effectoren 154 Waarom noemen we spieren effectoren? Spieren zijn effectoren omdat spierwerking een reactie van spieren op een prikkel is. 155 Geef een voorbeeld van spierwerking als een onbewuste reactie op een prikkel. het versnellen van de hartslag bij een inspanning (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 156 Geef een voorbeeld van spierwerking als een bewuste reactie op een prikkel. het bedekken van je oren bij hels lawaai (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
2 Spierwerking niet in samenwerking met het skelet 157 Hoe wordt door bijzondere hartspiervezels het kloppen van de hartspier geregeld? Vanuit de sinusknoop in de rechtervoorkamer vertrekt de impuls voor de samentrekking van de beide voorkamers. Die impuls bereikt de atrioventriculaire knoop en zorgt van daaruit voor de samentrekking van de beide kamers. 158 Vergelijk de soorten spieren, hun ligging en het effect van de spierwerking bij peristaltiek van de darmwand, bij bloedvatverwijding en -vernauwing en bij het tijdelijk afsluiten van de urineblaas. peristaltiek van de darmwand
bloedvatverwijding en -vernauwing
tijdelijk afsluiten van de urineblaas
soorten spieren
kringspieren en lengtespieren
kringspieren
kringspier (= sluitspier)
ligging van de spieren
in de darmwand
in de wand van slagadertjes
aan de uitgang van de urineblaas
effect van de spierwerking
golfbeweging van de darmwand om een voedselbrok door te duwen
diameter groter of kleiner maken om de bloedtoevoer te regelen
tijdelijk afsluiten van de urineblaas zodat urine kan opgestapeld worden
159 Op welke 2 andere plaatsen in het lichaam, buiten de darmwand, is er ook sprake van peristaltiek? Met welk doel? • in de wand van de zaadleiders om de zaadcellen vooruit te duwen • in de wand van de eileiders om de eicellen vooruit te duwen 160 Geef 2 voorbeelden van plaatsen in het spijsverteringsstelsel waar een sluitspier de doorgang tijdelijk afsluit. Geef ook de functie van die sluitspier aan. • aan de overgang van de slokdarm naar de maag om te verhinderen dat maagsap in de slokdarm terechtkomt • op de plaats waar de afvoerbuis van galblaas en alvleesklier samen uitmonden in de twaalfvingerige darm om gal en alvleessap toe te voegen als er maaginhoud in de twaalfvingerige darm terechtkomt (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
57
3 Spierwerking in samenwerking met het skelet 161 Som de belangrijkste bewegingsstructuren van ons lichaam op. • beenderen • gewrichten • skeletspieren 162V Som van boven naar beneden de lange beenderen van armen en benen op. • armen: opperarmbeen, spaakbeen en ellepijp, middenhandsbeentjes, vingerkootjes • benen: dijbeen, scheenbeen en kuitbeen, middenvoetsbeentjes, teenkootjes 163V Geef 5 voorbeelden van platte beenderen in ons skelet. • hersenschedel • borstbeen • ribben • schouderblad • heupbeen (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 164V Wat is het verband tussen bepaalde mineralen en het skelet? De mineralen calcium en fosfaat worden onder invloed van hormonen in beenderen opgeslagen of eruit vrijgezet wanneer ze op andere plaatsen in het lichaam nodig zijn. 165V Wat is het verband tussen het skelet en bloedcellen? Bloedcellen worden aangemaakt in het rode beenmerg dat zich in de mergholten van bepaalde beenderen bevindt. 166V Geef 2 voorbeelden waaruit blijkt dat platte beenderen weke organen beschermen. • De hersenschedel beschermt de hersenen. • De heupbeenderen beschermen de darmen, baarmoeder en urineblaas. (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 167V Wat is kenmerkend voor de microscopische bouw van steunweefsel? Steunweefsel bestaat uit gespecialiseerde cellen ingebed in tussencelstof , ook intercellulaire matrix genoemd. 168V Beschrijf de microscopische bouw van compact been. Compact been is opgebouwd uit buizen die bestaan uit lamellen met botcellen ingebed in matrix; de lamellen liggen concentrisch rond kanalen met bloedvaten. 169V Beschrijf de microscopische bouw van sponsachtig been. Sponsachtig been is opgebouwd uit lamellen bestaande uit botcellen ingebed in matrix; de lamellen zijn gelegen rond holten gevuld met beenmerg en bloedvaten. 170V Hoe komt het dat beenbreuken snel herstellen? omdat beenweefsel voortdurend wordt afgebroken en opnieuw wordt opgebouwd 171* Wat is de oorzaak van osteoporose (botmassaverlies)? een onevenwicht tussen botopbouw en -afbraak nl. een verminderde botopbouw en een toegenomen botafbraak 172* Wat is het gevolg van osteoporose (botmassaverlies)? De botmassa neemt af en de beenderen worden poreus met meer kans op breuken en op wervelinzakking. 173V Geef 2 voorbeelden van plaatsen in het lichaam waar kraakbeen met telkens een verschillende functie voorkomt. • kraakbeen tussen borstbeen en ribben als soepele verbinding om de beweeglijkheid van de borstkas te vergroten • kraakbeen aan de oorschelpen om vorm te geven (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
58
174V Beschrijf de microscopische bouw van kraakbeenweefsel. Kraakbeenweefsel is opgebouwd uit kraakbeencellen ingebed in een matrix die van samenstelling kan verschillen zodat er verschillende typen kraakbeen voorkomen. 175V Eigen aan kraakbeenweefsel is dat het niet doorbloed is. Wat is het voordeel en het nadeel daarvan? Voordeel: kraakbeen kan krachten opvangen zonder dat er bloedingen optreden. Nadeel: de aanvoer van voedingsstoffen om kraakbeen te onderhouden of beschadigd kraakbeen te herstellen verloopt traag. 176 Som 5 voorbeelden van gewrichten in ons lichaam op. • schoudergewricht • ellebooggewricht • polsgewricht • kniegewricht • enkelgewricht (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 177 Gewrichtssmeer is essentieel voor de werking van een gewricht. Waar wordt het aangemaakt en wat is de functie ervan? Gewrichtssmeer wordt aangemaakt door het gewrichtskapsel en afgescheiden in de gewrichtsholte. Het werkt als een soort vet waardoor de beenderen van het gewricht soepel kunnen bewegen t.o.v. elkaar. 178U Welk soort gewricht zijn de volgende gewrichten? • heupgewricht: kogelgewricht • gewricht tussen teenkootjes: scharniergewricht • gewricht tussen spaakbeen en ellepijp: rolgewricht • gewricht tussen eerste en tweede halswervel: draaigewricht • gewricht tussen duim en handwortelbeentje: zadelgewricht 179U Wat is de knieschijf, waar is ze precies gelegen en wat is de functie ervan? De knieschijf is een verbeend stukje - voorkant beenweefsel, achterkant kraakbeenweefsel - van de kniepees, dat is de pees van de quadriceps die onder de knieschijf aan het scheenbeen vastzit. De knieschijf beschermt de kniepees tegen slijtage bij het buigen van de knie en geeft steun aan het kniegewricht. 180U Wat zijn de menisci van het kniegewricht, waar zijn ze precies gelegen en wat is hun functie? De menisci zijn 2 kraakbeenschijfjes gelegen op de bovenkant van het scheenbeen. Ze werken als stootkussentjes, verdelen het gewicht van het dijbeen op het scheenbeen en maken het kniegewricht stabieler. 181U In het kniegewricht komen 2 kruisbanden voor. Waar zijn ze precies gelegen en wat is hun functie? De kruisbanden zijn gewrichtsbanden die gekruist midden in het kniegewricht lopen. Ze maken het kniegewricht stabieler door ervoor te zorgen dat het bovenbeen op de juiste positie blijft t.o.v. het onderbeen. 182 Wat zijn skeletspieren? Skeletspieren zijn spieren die met pezen vastzitten aan de beenderen van het skelet. 183* Wat is een peesontsteking? Een peesontsteking is een reactie van het lichaam op beschadiging van peesweefsel. 184* Op welke 4 manieren kan overbelasting leiden tot een peesontsteking? • veelvuldig herhalen van dezelfde beweging • voortdurende zware belasting • trillingen • langdurige blootstelling aan kou
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
59
185 Wat zijn antagonistische spieren? Geef 1 voorbeeld. Antagonistische spieren zijn spieren die een tegengestelde werking hebben en daardoor een tegengestelde beweging veroorzaken. Voorbeeld: biceps (buiger) en triceps (strekker) van de arm 186 Beschrijf de macroscopische bouw van een skeletspier. Een skeletspier bestaat uit een spierbuik die in 2 richtingen uitloopt in pezen. Rond een skeletspier zit een spierschede die een aantal spierbundels, met elk een bundelschede, omgeeft. Een spierbundel is een verzameling van spiervezels waartussen bloedvaten en zenuwen liggen. 187 Beschrijf de microscopische bouw van een spiervezel van een skeletspier. Een spiervezel bestaat uit sarcoplasma omgeven door het sarcolemma. In het sarcoplasma liggen meerdere celkernen en een groot aantal spierfibrillen. 188 Beschrijf de elektronenmicroscopische bouw van een spierfibril van een skeletspier. Een spierfibril is in de lengte ingedeeld in sarcomeren van filamenten van elkaar gescheiden door Zplaten. Per sarcomeer liggen dunne actinefilamenten aan 1 kant verbonden met Z-platen en zijn ze gedeeltelijk tussen dikkere myosinefilamenten geschoven. 189 Wat veroorzaakt de microscopisch zichtbare dwarse streping in de spiervezels van skeletspieren? de regelmatige schikking van actine- en myosinefilamenten
4 Soorten spierweefsel 190 Vergelijk de bouw van dwarsgestreept spierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. dwarsgestreept spierweefsel
hartspierweefsel
glad spierweefsel
• geordende ligging van actine en myosinefilamenten waardoor dwarse strepen voorkomen • meerdere celkernen per spiervezel • spiervezel enkele cm lang
• dwarsgestreepte, vertakte spiervezels
• geen geordende ligging van actine- en myosinefilamenten dus geen dwarse strepen • één celkern per spiercel
• één of twee celkernen per spiervezel • spiervezel 50 tot 100 µm lang
• spoelvormige cellen 0,5 mm lang
191 Vergelijk de werking van dwarsgestreept spierweefsel, hartspierweefsel en glad spierweefsel. dwarsgestreept spierweefsel
hartspierweefsel
glad spierweefsel
• snel en krachtig samentrekken en vlug vermoeid
• snel en ritmisch samentrekken en kort uithoudingsvermogen • niet onder invloed van de wil • impuls tot samentrekking komt van de sinusknoop
• langzaam samentrekken en vrijwel onvermoeibaar
• onder invloed van de wil
• niet onder invloed van de wil
192 Geef 2 voorbeelden van dwarsgestreept en van glad spierweefsel. • dwarsgestreept spierweefsel: skeletspieren, hartspier • glad spierweefsel: spieren in de wand van het darmkanaal, spieren in de iris (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 60
5 Hoe komt spiercontractie tot stand? 193 Beschrijf de samentrekking van spierfibrillen in een skeletspier. In rust zijn actine- en myosinefilamenten uit elkaar geschoven. Bij activering van de spierfibril haken de myosinefilamenten zich vast aan de actinefilamenten en schuiven beide soorten filamenten in elkaar waardoor de spierfibril korter wordt en de spier kracht kan ontwikkelen. 194 Leg in een schema uit hoe energie voor spierwerking geleverd wordt uitgaande van spierglycogeen. afbraak verbranding spierglycogeen afzonderlijke chemische energie in de spiervezel glucosemoleculen voor de spiervezel 195 Leg in een schema uit hoe energie voor spierwerking geleverd wordt uitgaande van leverglycogeen. afbraak via bloed verbranding leverglycogeen afzonderlijke glucose naar chemische energie in de levercel glucosemoleculen spiervezel voor de spiervezel 196U Wat is het belang van myoglobine voor spierwerking? Myoglobine is een rood pigment in het cytoplasma van spiervezels dat zuurstofgas kan binden en weer loslaten. Het kan bijspringen wanneer hemoglobine onvoldoende zuurstofgas kan afgeven aan een intens werkende spier. 197U Wat is het verband tussen myoglobine en de werking van rode en witte spiervezels? Rode spiervezels bevatten veel myoglobine en zijn minder vlug vermoeid; ze werken wel trager en ontwikkelen minder kracht bij samentrekking. Witte spiervezels bevatten minder myoglobine, zijn vlugger vermoeid maar kunnen wel snel samentrekken.
6 Beweging bij enkele ongewervelde dieren (U) 198U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de poten van insecten? het exoskelet (uitwendig skelet) waarop de loopspieren vastgehecht zijn 199U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de poten van insecten. Er is een antagonistische werking van buigers en strekkers, de loopspieren die van het ene lid van de insectenpoot naar het andere lopen. 200U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de vleugels van insecten? de chitineplaten van het borststuk waarop de vliegspieren vastgehecht zijn 201U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de vleugels van insecten. Er is een antagonistische werking van heffers (verticale spieren) en zinkers (lengtespieren), de vliegspieren die zich in het borststuk bevinden. 202U Wat zijn de bewegingsstructuren voor de beweging bij de regenworm? lengte- en kringspieren in de lichaamswand, lichaamsvloeistof (hydroskelet) en borstels met borstelspieren 203U Beschrijf het bewegingsmechanisme van de regenworm. De kringspieren van de opeenvolgende segmenten trekken na elkaar samen (= contractiegolf). Door de druk van de lichaamsvloeistof op de tussenschotten worden de segmenten langer. De borstels zetten zich vast en zorgen ervoor dat de segmenten alleen in voorwaartse richting kunnen verlengen. Contracties van lengtespieren herstellen telkens de vormverandering van het segment.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
61
7 Beweging bij eencellige organismen (U) 204U Beschrijf de voortbeweging bij het pantoffeldiertje en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens. • pantoffeldiertje: voortbeweging met trilharen of ciliën ingeplant in het celmembraan • mens: trilhaarcellen aan de binnenwand van de luchtpijp die voedsel- en stofdeeltjes, omgeven met slijm, bewegen naar de keelholte 205U Beschrijf de voortbeweging bij het oogwiertje en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens. • oogwiertje: voortbeweging met een zweephaar of flagel • mens: zaadcellen zwemmen met behulp van een zweephaar 206U Beschrijf de voortbeweging bij een amoebe en geef een voorbeeld van een analoge beweging bij de mens. • amoebe: amoeboïde beweging met schijnvoetjes of pseudopodiën • mens: witte bloedcellen verlaten met amoeboïde bewegingen de bloedbaan naar de plaats waar bacteriën de weefsels zijn binnengedrongen 207U Pseudopodiënvorming komt ook tussen bij voedselopname door een cel. Hoe gebeurt dat en hoe heet dat proces? Met pseudopodiën wordt voedsel, bv. een bacterie, omvloeid en ingesloten in een voedselvacuole voor vertering. Dat proces heet fagocytose.
8 Beweging bij planten (U) 208U Wat is het verschil tussen een tropie en een nastie? Geef van elk 1 voorbeeld. Een tropie is een krommingsbeweging van een plantendeel die veroorzaakt wordt door en gericht is naar een uitwendige prikkel. Bv. positieve fototropie bij een stengel Een nastie is een beweging van een plantendeel veroorzaakt door, maar niet gericht naar een uitwendige prikkel. Bv. thermonastie bij de bloem van een krokus 209U Waarom kan je niet spreken van een positieve of een negatieve nastie maar wel van een positieve en een negatieve tropie? Omdat een nastie niet gericht wordt door een prikkel kan je niet spreken van een positieve of een negatieve nastie. Een positieve tropie is een krommingsbeweging naar de prikkel toe, een negatieve tropie van de prikkel weg.
Thema 8 Klierwerking als reactie op prikkels
1 Klieren zijn effectoren 210 Waarom noemen we klieren effectoren? Klieren zijn effectoren omdat klierwerking een reactie van klieren op een prikkel is. 211 Geef een algemene omschrijving van het begrip klierwerking. Klierwerking is afscheiding of secretie van stoffen die we kliersappen of klierproducten noemen.
2 Exocriene klieren 212 Wat zijn exocriene klieren? Geef 5 voorbeelden. Exocriene klieren zijn klieren met uitwendige secretie die hun klierproducten afgeven aan het uitwendig milieu. Bv. traanklier, talgklier, zweetklier, maagwandklier, alvleesklier 213 Wat betekent het begrip ‘uitwendig milieu’? Uitwendig milieu is de buitenwereld maar ook de ruimten in het lichaam die rechtstreeks met de buitenwereld in verbinding staan.
62
214 Beschrijf de bouw van exocriene klieren. • klierzakjes met kliercellen aan de binnenzijde en met een afvoerbuis naar het uitwendig milieu • verspreid liggende kliercellen die hun klierproduct rechtstreeks aan het uitwendig milieu afgeven 215 Hoe zijn exocriene klieren aangepast aan hun functie? Exocriene klieren hebben een afvoerbuis om hun klierproduct in het uitwendig milieu af te geven. De diameter van de afvoerbuis is klein bij klieren met waterige secretie en groter bij klieren met slijmerige secretie.
3 Endocriene klieren 216 Wat zijn endocriene klieren? Geef 5 voorbeelden. Endocriene klieren zijn klieren met inwendige secretie die hun klierproduct (hormoon) afscheiden in het bloed. Bv. hypofyse, schildklier, bijnier, eierstok, teelbal 217 Hoe is de bouw van endocriene klieren aangepast aan hun functie? Endocriene klieren bestaan uit groepjes kliercellen of uit klierblaasjes omsponnen met haarvaten. Ze hebben geen afvoerbuis maar geven hun klierproduct rechtstreeks af aan het bloed.
4 Voorbeeld van een gemengde klier 218 Leg uit waarom de alvleesklier een gemengde klier is. • De alvleesklier is een exocriene klier met klierzakjes die alvleessap produceren dat via een afvoerbuis in de twaalfvingerige darm terechtkomt. • De alvleesklier is een endocriene klier omdat er de eilandjes van Langerhans in voorkomen, kliercellen die hormonen afscheiden in het bloed.
5 Klierwerking bij planten (U) 219U Geef 2 voorbeelden van klierwerking met uitwendige secretie bij planten en geef telkens de functie van die klierwerking. • klierharen bij brandnetels om de planten te beschermen tegen vraat • honingklieren om insecten te lokken die een rol kunnen spelen bij de bestuiving (Andere antwoorden zijn mogelijk.) 220U Geef 2 voorbeelden van klierwerking met inwendige secretie bij planten en geef telkens de functie van die klierwerking. • afscheiding van groeihormonen om de lengtegroei van de stengel te regelen • afscheiding van melksap om de plant te beschermen tegen bacteriën en schimmels of tegen vraat (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
Thema 9 Bouw en functie van het zenuwstelsel
1 Het zenuwstelsel als conductor 221 Waarom noemen we het zenuwstelsel een conductor? Het zenuwstelsel is een conductor omdat het signalen geleidt tussen receptor en effector.
2 Indeling van het zenuwstelsel 222 Waarop is de indeling in centraal en perifeer zenuwstelsel gebaseerd? op de bouw en de ligging van de organen van het zenuwstelsel 223 Uit welke delen zijn centraal en perifeer zenuwstelsel samengesteld? • Het centraal zenuwstelsel omvat de hersenen en het ruggenmerg. • Het perifeer zenuwstelsel omvat de hersenzenuwen, de ruggenmergzenuwen en de grensstrengen met zenuwen van en naar inwendige organen. Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
63
224 Waarop is de indeling in animaal en autonoom zenuwstelsel gebaseerd? op de functie van het zenuwstelsel 225 Wat is het verschil in werking tussen het animaal en autonoom zenuwstelsel? • Het animaal zenuwstelsel regelt de interactie tussen het individu en zijn omgeving. • Het autonoom zenuwstelsel controleert alle onbewuste levensprocessen binnen het individu.
3 Cellen van het zenuwstelsel 226 Uit welke soorten cellen is zenuwweefsel hoofdzakelijk opgebouwd? uit neuronen en steuncellen 227 Beschrijf de bouw en de functie van een neuron. Een neuron bestaat uit een cellichaam met de celkern en 2 soorten uitlopers nl. • dendrieten die impulsen ontvangen van andere cellen en die impulsen vervoeren naar het cellichaam. • axonen die impulsen geleiden van het cellichaam weg naar de eindknopjes. 228 Hoe verloopt het eenrichtingsverkeer van de impulsgeleiding in een neuron? De richting van de impulsgeleiding is steeds van dendrieten over het cellichaam naar het axon. 229 De meeste axonen in het perifeer zenuwstelsel zijn omringd door een myelineschede. Hoe komt die myelineschede tot stand? De myelineschede wordt gevormd door achter elkaar gelegen cellen van Schwann die rond een axon gewikkeld zijn. Tussen opeenvolgende cellen van Schwann zijn er onderbrekingen in de myelineschede nl. de knopen van Ranvier. 230 Volgens de richting waarin de impuls in het lichaam vervoerd wordt, onderscheiden we 3 soorten neuronen. Welke soorten en geef hun functie. • afferente of sensorische neuronen die de impuls vervoeren van een receptor naar het centraal zenuwstelsel • efferente of motorische neuronen die de impuls vervoeren van het centraal zenuwstelsel naar een effector • schakelneuronen die impulsen geleiden binnen het centraal zenuwstelsel 231 Welke bouwkenmerken aangepast aan de functie heeft een schakelneuron? Het heeft korte dendrieten en een kort niet-gemyeliniseerd axon. 232 Wat is het verband tussen neuron en zenuw? Een zenuw bestaat uit een bindweefselmantel gelegen rond meerdere zenuwbundels waartussen zich bloedvaten bevinden. Elke zenuwbundel is omgeven door een bundelschede en bevat een verzameling van parallel naast elkaar gelegen zenuwvezels (meestal axonen) van neuronen. 233 Naargelang de soort zenuwvezels die een zenuw bevat, onderscheiden we 3 soorten zenuwen. Welke? • sensorische zenuwen met uitsluitend zenuwvezels van afferente neuronen • motorische zenuwen met uitsluitend zenuwvezels van efferente neuronen • gemengde zenuwen met zenuwvezels van zowel afferente als efferente neuronen 234 Wat is het verband tussen neuron en grijze stof en witte stof? Niet-gemyeliniseerde delen van neuronen zoals cellichamen en dendrieten hebben een grijze kleur en vormen de grijze stof in het zenuwstelsel. Myeline heeft een witte kleur en daardoor komen gemyeliniseerde axonen, zenuwbundels en zenuwen overeen met de witte stof in het zenuwstelsel. 235 Wat is de algemene functie van steuncellen in het zenuwstelsel? Steuncellen spelen een rol bij de werking en instandhouding van neuronen. 236 Welke 2 groepen van steuncellen zijn er en waar in het zenuwstelsel zijn ze te situeren? • cellen van Schwann in het perifeer zenuwstelsel • gliacellen in het centraal zenuwstelsel
64
237 Wat zijn de functies van myeline rond zenuwvezels? • impulsgeleiding verbeteren • zenuwvezels van elkaar isoleren 238 Wat zijn de functies van gliacellen? • neuronen bij elkaar en op hun plaats houden • neuronen beschermen en isoleren • beschadigde of dode neuronen opruimen • neuronen voorzien van voedingsstoffen en zuurstofgas en afvalstoffen ervan verwijderen
4 Informatieoverdracht via neuronen 239 Impulsgeleiding binnen het neuron verloopt in 3 fasen. Welke en in welke volgorde? van rustfase via actiefase naar herstelfase 240 Beschrijf en benoem het ladingsverschil ter hoogte van het celmembraan wanneer een neuron geen impuls doorstuurt. De binnenzijde van het celmembraan is dan negatief geladen t.o.v. de buitenzijde. We noemen dat ladingsverschil de rustpotentiaal. 241 Beschrijf wat er gebeurt ter hoogte van het celmembraan bij impulsgeleiding doorheen het axon. De rustpotentiaal verandert naar een actiepotentiaal waarbij, als gevolg van verplaatsing van ionen doorheen kanalen, de binnenzijde van het celmembraan positief geladen wordt. 242 Hoe wordt een neuron na impulsgeleiding opnieuw prikkelbaar voor een volgende impuls? Via een herstelfase met een verplaatsing van ionen doorheen het celmembraan. Daardoor wordt de binnenkant opnieuw negatief en de buitenkant positief en keert het neuron terug naar de rustfase om een volgende impuls door te sturen. 243 Welke factoren beïnvloeden de snelheid van impulsgeleiding binnen een neuron? • de dikte van het axon • de dikte van de myelineschede • de sprongsgewijze impulsgeleiding van knoop naar knoop van Ranvier 244* MS of multiple sclerose is gekenmerkt door een verstoorde impulsgeleiding. Wat kunnen daar de oorzaken van zijn? • een virusinfectie • een spontane zelfvernietigingsreactie waarbij bepaalde witte bloedcellen de myelineschede beschadigen 245 Beschrijf hoe de aard van het signaal verandert bij impulsoverdracht van het ene neuron naar het volgende neuron. van elektrisch signaal (impuls) via een chemisch signaal (neurotransmitter) naar een elektrisch signaal (impuls) 246 Beschrijf schematisch hoe impulsoverdracht tussen 2 neuronen verloopt. impuls aan eindknopje van een axon neurotransmitter komt vrij uit de synaptische blaasjes en belandt in de synaptische spleet neurotransmitter bindt aan specifieke membraanreceptoren in het celmembraan van dendrieten van het aansluitend neuron er ontstaat een impuls in het aansluitend neuron 247 Hoe komt het dat drugs een invloed op neurotransmissie hebben? De moleculen van drugs gelijken op de moleculen van de normale neurotransmitters. Daardoor beïnvloeden ze de membraanreceptoren van neuronen en dus ook de neurotransmissie.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
65
248 Beschrijf hoe impulsoverdracht van een receptor naar een sensorisch neuron verloopt. in de receptor ontstaat een impuls als gevolg van een prikkel waarvoor die receptor gevoelig is neurotransmitter van de receptor komt vrij in de synaptische spleet neurotransmitter bindt aan specifieke membraanreceptoren in het celmembraan van dendrieten van het aansluitend sensorisch neuron er ontstaat een impuls in het aansluitend sensorisch neuron 249 Wat is het verschil bij impulsoverdracht in het geval de receptoren gespecialiseerde cellen zijn en in het geval de receptoren vrije zenuwuiteinden zijn? Alleen wanneer de receptoren gespecialiseerde cellen zijn, is er impulsoverdracht naar sensorische neuronen. Vrije zenuwuiteinden zijn dendrieten van sensorische neuronen en dus dient er geen impulsoverdracht te gebeuren. 250 Beschrijf hoe impulsoverdracht van een motorisch neuron naar een spiervezel verloopt. impuls aan eindknopje van een axon van een motorisch neuron neurotransmitter van het motorisch neuron komt vrij in de synaptische spleet neurotransmitter bindt aan specifieke membraanreceptoren in het celmembraan van de spiervezel de impuls in de spiervezel leidt tot spiercontractie 251 Wat is het verschil tussen een motorische eindplaat en een motorische eenheid? Een motorische eindplaat is de synaps tussen het axon van een motorisch neuron en de aansluitende spiervezel. Een motorische eenheid is het geheel van 1 motorisch neuron in synaps met meerdere spiervezels.
5 Centraal en perifeer zenuwstelsel 252 Welke grote delen kan je uitwendig aan de grote hersenen onderscheiden? voorhoofdslob, wandlob, achterhoofdslob en slaaplob 253 Uit welke delen bestaan de tussenhersenen? uit thalamus en hypothalamus 254 Is de hypofyse een onderdeel van het zenuwstelsel? Motiveer je antwoord. De hypofyse is een hersenaanhangsel dat een endocriene klier is en dus behoort tot het hormonaal stelsel. De hypofyse werkt wel nauw samen met de hypothalamus. 255 Uit welke delen bestaat de hersenstam? Som ze op van boven naar beneden. middenhersenen, brug van Varol en verlengde merg 256 Door welke structuren worden de hersenen aan de buitenkant beschermd? door de hersenschedel en door de 3 hersenvliezen 257 Geef 3 functies van het hersenvocht. • schokken opvangen • zorgen voor een stabiel extracellulair milieu • inwendige druk in de hersenen constant houden 258 Hoe komt het dat de hersenen weinig hinder ondervinden van de zwaartekracht of van plotse versnellingen? Dat komt door het hersenvocht waarin de hersenen drijven. 259 Waar in de hersenen bevindt zich grijze stof en witte stof? • grijze stof in de hersenschors en in bepaalde zones binnen het hersenmerg • witte stof in het hersenmerg
66
260 Beschrijf de ligging van het ruggenmerg. Het ruggenmerg ligt in het wervelkanaal, een tunnel gevormd door de wervelgaten van de op elkaar gelegen wervels. 261 Door welke structuren wordt het ruggenmerg aan de buitenkant beschermd? door de wervels en door 3 ruggenmergvliezen 262 Hoe is het ruggenmerg verbonden met de ruggenmergzenuwen? Via de tussenwervelgaten treden de ruggenmergzenuwen uit het ruggenmerg. 263 Welk verschil in functie is er tussen de zwervende zenuw en de overige hersenzenuwen? De zwervende zenuw is verbonden met organen in de romp terwijl de overige hersenzenuwen in verbinding staan met zintuigen en spieren van het hoofd. 264 Wat is een ganglion en waaruit bestaat het? Een ganglion is een zenuwknoop die bestaat uit een verzameling van cellichamen van neuronen. 265 Wat zijn de grensstrengen en wat is hun functie? De grensstrengen zijn 2 strengen van onderling verbonden ganglia die links en rechts van de wervelkolom lopen. Ze staan in verbinding met het ruggenmerg en vanuit de grensstrengganglia lopen er zenuwen naar inwendige organen. 266* Wat is de functie van de tussenwervelschijven? Tussenwervelschijven zorgen voor de beweeglijkheid van de wervelkolom en vangen schokken op bij bewegingen. 267* Hoe is een tussenwervelschijf opgebouwd? Een tussenwervelschijf bestaat uit kraakbeen en heeft een sterke buitenring die een zachtere kern omringt. 268* Wat doet er zich voor bij een hernia van de tussenwervelschijf? De buitenring van de tussenwervelschijf kan scheuren waardoor de kern naar buiten kan puilen. Het uitpuilende deel kan drukken op de ruggenmergzenuw met pijn tot gevolg.
6 Informatieverwerking in de hersenen 269 Wat betekent het begrip ‘hersencentrum’? Een hersencentrum is een bepaald hersenschorsgebied dat bestaat uit cellichamen van neuronen die de informatie van bepaalde receptoren verwerken of de activiteiten van bepaalde effectoren regelen. 270 Iemand met volkomen normale ogen en een intacte oogzenuw kan blind zijn. Hoe verklaar je dat? Het gezichtscentrum in de hersenen, verantwoordelijk voor het verwerken van lichtprikkels, is beschadigd. 271 Waar zijn de primaire motorische centra gelegen en wat is hun functie? Ligging: in de voorhoofdslob vlak voor de groef van Rolando. Functie: ze activeren de spieren om beweging mogelijk te maken. 272 Wat is het verband tussen het motorisch mannetje en de primaire motorische centra? Het motorisch mannetje is een voorstelling van de deelgebieden van de motorische hersenschors en geeft de specifieke spieren aan die door het deelgebied geactiveerd worden. 273 Waar zijn de secundaire motorische centra gelegen en wat is hun functie? Ligging: in de voorhoofdslob net voor de primaire motorische centra. Functie: ze vormen het geheugen van onze motorische vaardigheden zodat we weten hoe we bewegingen moeten maken.
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
67
274 Waar zijn de primaire sensorische centra gelegen en wat is hun functie? Ligging: in de wandlob achter de groef van Rolando en in de slaaplob net onder de groef van Sylvius. Functie: ze verwerken de informatie afkomstig van de zintuigen om gewaarwordingen mogelijk te maken. 275 Wat is het verband tussen het sensorisch mannetje en de primaire sensorische centra? Het sensorisch mannetje is een voorstelling van de deelgebieden van de sensorische hersenschors voor huidgevoeligheid en geeft de huidgevoeligheid van verschillende lichaamsdelen weer. 276 Waar zijn de secundaire sensorische centra gelegen en wat is hun functie? Ligging: in de buurt van primaire sensorische centra. Functie: het zijn herinneringsgebieden van onze sensorische waarnemingen zodat we waarnemingen herkennen en weten wat die betekenen. 277 Om spraak te begrijpen en om te kunnen spreken maken we gebruik van verschillende hersencentra. Welke centra, waar liggen ze en welke functie hebben ze? • sensorisch spraakcentrum (centrum van Wernicke) waar de betekenis van woorden wordt opgeslagen, meestal in de linkerhemisfeer gelegen • motorisch spraakcentrum (centrum van Broca) om de werking van de spieren voor spraak te coördineren, meestal in de linkerhemisfeer gelegen 278 Na een beroerte (afsluiting van een slagader in de hersenen door een bloedklonter of lek in een slagader in de hersenen) kan iemand niet meer spreken. Hoe verklaar je dat? De beroerte heeft zich voorgedaan in het centrum van Broca. 279 Na een hersenbeschadiging kan iemand nog wel spreken maar geeft hij een verkeerde benaming aan voorwerpen. Hoe verklaar je dat? Er is beschadiging in het centrum van Wernicke. 280 Welke functie hebben centra in de kleine hersenen? Het zijn centra in verband met evenwicht en om bewegingen bij te sturen. 281 Na een hersenbeschadiging kan iemand moeilijk zijn evenwicht bewaren en vertoont hij een dronkemansgang. Hoe verklaar je dat? Er is beschadiging van centra in de kleine hersenen. 282 Als je op een receptie in een interessant gesprek verwikkeld bent, hoor en zie je weinig bewust wat er rondom je gebeurt. Hoe verklaar je dat? Centra in de thalamus selecteren in de impulsen die naar de sensorische centra moeten en geven die voorrang op andere impulsen. 283 Welke functie hebben centra in de tussenhersenen? • thalamus: schakelstation tussen sensorische neuronen en de grote hersenen om informatie te selecteren • hypothalamus: - centra die de hypofyse beïnvloeden - dorstcentrum - hongercentrum - temperatuurcentrum 284 Welke functie hebben centra in de hersenstam? Het zijn centra die automatische lichaamsfuncties zoals ademhaling, hartslag en slikreflex regelen. 285 Waarom kan beschadiging van de hersenstam tot de dood leiden? Omdat in de hersenstam centra liggen die automatische lichaamsfuncties regelen zoals ademhaling en hartslag.
68
7 Zenuwbanen 286 Omschrijf de begrippen reflex en reflexboog. • Een reflex is een snelle ongewilde reactie op een prikkel. • Een reflexboog is het traject dat de impuls aflegt van de receptor tot de effector. 287 Geef receptor, conductor en effector van de reflexboog bij de kniepeesreflex van je rechterknie. • receptor: spierspoelen in de rechterquadriceps • conductor: - sensorisch neuron met cellichaam in rechter spinaal ganglion - motorisch neuron met cellichaam in de rechter ventrale hoorn van het ruggenmerg • effector: spiervezels van de rechterquadriceps 288 Bij veel reflexen komen 1 of meer schakelneuronen voor. Waartussen zijn ze geschakeld en waar zijn ze gelegen? Ze zijn geschakeld tussen het sensorisch en motorisch neuron van de reflexboog. De schakelneuronen liggen in de grijze stof van het ruggenmerg. 289 Welk verschil in links-rechts verloop is er tussen een reflexboog en een zenuwbaan van een gewilde beweging? • Bij een reflexboog blijft de impuls volledig aan dezelfde kant van het lichaam en kruist de middenlijn van het centraal zenuwstelsel niet. • Bij een zenuwbaan van een gewilde beweging kruist de impuls de middenlijn van het centraal zenuwstelsel wel, dus een impuls die links vertrekt komt aan de rechterkant van het lichaam aan. 290 Geef conductor en effector van de zenuwbaan wanneer je bij een begroeting je rechterarm buigt om iemand een hand te geven. • conductor: - motorisch hersenschorsneuron met cellichaam in het motorisch centrum van de biceps van de linkerhemisfeer - motorisch ruggenmergneuron met cellichaam in de rechter ventrale hoorn van het ruggenmerg • effector: spiervezels van de rechter biceps 291 Hoe verklaar je dat de rechter lichaamshelft door de linkerhemisfeer en de linker lichaamshelft door de rechterhemisfeer bezenuwd wordt? Dat komt omdat de zenuwbanen van en naar de hersenen de middenlijn van het centraal zenuwstelsel kruisen. 292* Geef in volgorde de neuronen van de zenuwbaan wanneer je een duw tegen je rechterarm gewaarwordt. • een sensorisch neuron met cellichaam in het rechter spinaal ganglion • een schakelneuron met cellichaam in de grijze stof van het ruggenmerg • een schakelneuron met cellichaam in de linker thalamus • een sensorisch hersenschorsneuron in de linkerhemisfeer
8 Animaal en autonoom zenuwstelsel 293 Wat betekenen de begrippen ‘animaal’ en ‘autonoom’ i.v.m. de functie van het zenuwstelsel? • animaal: onder invloed van de wil • autonoom: niet onder invloed van de wil 294 Welke structuren staan in voor de werking van het animaal zenuwstelsel? • hersenen • ruggenmerg • sensorische en motorische zenuwen 295 Welke effectoren worden door het animaal zenuwstelsel bestuurd? de skeletspieren Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
69
296 Welke structuren staan in voor de werking van het autonoom zenuwstelsel? • hersenstam • ruggenmerg 297 Welke effectoren worden door het autonoom zenuwstelsel bestuurd? • gladde spieren • hartspier • klieren 298 Leg uit op welke manier sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel een antagonistische werking hebben bij de volgende situatie: je bent wat laat opgestaan en daardoor moet je stevig doorfietsen om nog op tijd in school te geraken. Eenmaal daar aangekomen, kom je tot rust om de les te volgen. • Het sympathisch zenuwstelsel is in werking tijdens het fietsen om de hartslag, de ademhaling en de skeletspieren te activeren. • Het parasympathisch zenuwstelsel brengt het lichaam na de inspanning tot rust door remmend te werken op de organen die door het sympathisch zenuwstelsel geactiveerd werden.
Thema 10 Bouw en functie van het hormonaal stelsel
1 Het hormonaal stelsel als conductor 299 Waarom noemen we het hormonaal stelsel een conductor? Het hormonaal stelsel is een conductor omdat het via het bloed signalen (hormonen) geleidt in het lichaam. 300 Een hormoon is slechts tijdelijk in het bloed aanwezig. Hoe komt dat? In de lever en de nieren worden hormonen, die via het bloed aangevoerd worden, continu afgebroken. 301 Wat is het verschil tussen een hormoon en een weefselhormoon? Een hormoon wordt geproduceerd door een endocriene klier of door endocrien weefsel dat deel uitmaakt van een orgaan terwijl een weefselhormoon gemaakt wordt door individuele cellen die verspreid in bepaalde weefsels voorkomen.
2 Gevoeligheid van cellen voor hormonen 302 Zet de volgende begrippen in logische volgorde in een schema en verbindt ze met pijlen: doelwitcel - hormoonproducerende cel - membraanreceptor - hormoon - bloedbaan. hormoonproducerende cel hormoon bloedbaan doelwitcel membraanreceptor 303 Leg uit wat het sleutel-slotmodel te maken heeft met hormoonwerking. Hormoonwerking kan maar tot stand komen wanneer de molecule van een hormoon (te vergelijken met een sleutel) past op de molecule van de membraanreceptor (te vergelijken met een slot) van de doelwitcel. 304 In ons bloed circuleren tegelijkertijd moleculen van verschillende hormonen. Hoe komen ze bij de juiste doelwitcellen terecht? De doelwitcellen hebben membraanreceptoren die precies passen bij de moleculestructuur van een bepaald hormoon.
3 Voorbeelden van hormonale klieren en de functie van hun hormonen 305 Waarom wordt de hypofyse de centrale klier in het hormonaal stelsel genoemd? De hypofyse produceert meerdere verschillende hormonen die de activiteit van allerlei organen beïnvloeden.
70
306 Zet de hormonen bij hun hormonale klier. Vorm de juiste cijfer-lettercombinaties.
1
adrenaline
A
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
2
thyroxine (TH)
B
teelbal
3
insuline
C
bijnier
4
glucagon
D
schildklier
5
oestrogeen
E
eilandjes van Langerhans in de alvleesklier
6
testosteron
F
eierstok
1
2
3
4
5
6
C
D
A, E
A, E
F
B
4 Regelende werking van hormonen 307 Hoe noem je het geheel van alle stofomzettingen in het lichaam? stofwisselingsreacties 308 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de regeling van een kamertemperatuur van 20°C via de thermostaat van de centrale verwarming. • kamertemperatuur boven 20°C thermostaat geeft een signaal zodat de cv-ketel stilvalt = negatieve terugkopeling kamertemperatuur zal dalen • kamertemperatuur onder 20°C thermostaat geeft een signaal zodat de cv-ketel opstart = negatieve terugkoppeling kamertemperatuur zal stijgen 309 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de productie van een bepaald hormoon. Van negatieve terugkoppeling is sprake wanneer de toename van een hormoon de eigen hormoonproductie afremt en wanneer de afname van een hormoon de eigen hormoonproductie stimuleert. 310 Welke factoren doen de bloedsuikerspiegel variëren? voeding en energieverbruik 311 De drempelwaarde van de bloedsuikerspiegel ligt bij ongeveer 1 g/l. Welke hormonale werking komt op gang wanneer de drempelwaarde wordt overschreden en wat is het gevolg van die hormonale werking? Hormonale werking: β-cellen in de eilandjes van Langerhans produceren insuline en geven insuline af in het bloed. Gevolg: lever- en spiercellen nemen glucose uit het bloed op en zetten die om in glycogeen; vetcellen zetten glucose om in vet. Daardoor zal de bloedsuikerspiegel dalen. 312 De drempelwaarde van de bloedsuikerspiegel ligt bij ongeveer 1 g/l. Welke hormonale werking komt op gang wanneer de bloedsuikerspiegel beneden de drempelwaarde daalt en wat is het gevolg van die hormonale werking? Hormonale werking: α-cellen in de eilandjes van Langerhans produceren glucagon en geven glucagon af in het bloed. Gevolg: levercellen zetten glycogeen om in glucose die in het bloedplasma terechtkomt waardoor de bloedsuikerspiegel zal stijgen. 313 Leg het begrip negatieve terugkoppeling uit aan de hand van de werking van insuline. De werking van insuline doet de bloedsuikerspiegel dalen zodat door negatieve terugkoppeling de insulineproductie zal afnemen. 314 Welke organen en weefsels zijn allemaal betrokken bij de regeling van de bloedsuikerspiegel? alvleesklier, lever, spieren en vetweefsel Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
71
315 Wat gaat er fout bij diabetes type 1 en type 2? • diabetes type 1: afbraak van de β-cellen door het eigen afweersysteem • diabetes type 2: de doelwitcellen reageren onvoldoende op insuline 316 Vergelijk het moment van ontstaan, de fout in de regeling van de bloedsuikerspiegel en de behandeling van diabetes type 1 en type 2. diabetes type 1
diabetes type 2
moment van ontstaan
meestal voor 30ste levensjaar
meestal na 40ste levensjaar
fout in de regeling van de bloedsuikerspiegel
afbraak van de β-cellen door het eigen afweersysteem
doelwitcellen reageren onvoldoende op insuline
behandeling
• glucosearm dieet • insuline toedienen
• minder suiker en vet eten • meer bewegen
317 Noem 2 lange termijneffecten van onbehandelde diabetes type 2. • afbraak van myeline verstoring van de impulsgeleiding ongevoeligheid in de voeten • aantasting van de wanden van bloedvaten, vooral haarvaten in ogen en nieren blindheid en uitvallen van de nierfunctie 318 Welke hormonale werking komt op gang wanneer de drempelwaarde van de calciumspiegel wordt overschreden en wat is het gevolg van die hormonale werking? Hormonale werking: de schildklier geeft calcitonine aan het bloed af Gevolg: - stimulering calciumopname in de beenderen - remming calciumabsorptie uit dunne darm - remming calciumreabsorptie uit voorurine 319 Welke hormonale werking komt op gang wanneer de calciumspiegel beneden de drempelwaarde daalt en wat is het gevolg van die hormonale werking? Hormonale werking: de bijschildklieren geven parathyroïd hormoon (PTH) aan het bloed af Gevolg: - stimulering calciumvrijzetting uit de beenderen - stimulering calciumabsorptie uit dunne darm - stimulering calciumreabsorptie uit voorurine 320 Wat is het verband tussen de regeling van de calciumspiegel en vitamine D? Vitamine D versterkt de werking van parathyroïd hormoon: het verhoogt de calciumabsorptie doorheen de dunnedarmwand, vergemakkelijkt de calciumreabsorptie uit het nierbuisje en helpt calcium uit de beenderen vrij te zetten. 321 Welke organen zijn allemaal betrokken bij de regeling van de calciumspiegel? schildklier, bijschildklieren, beenderen, dunne darm en nieren 322 Wat betekent het begrip ‘homeostase’? Homeostase is het kunnen handhaven van een stabiel inwendig milieu. 323 Wat is het verband tussen hormonale regeling van bv. de bloedsuikerspiegel en homeostase? Door hormonale werking wordt de bloedsuikerspiegel binnen nauwe grenzen stabiel gehouden en komt dus homeostase tot stand.
Thema 11 Samenhang tussen zenuwstelsel en hormonaal stelsel
1 Coördinatie van reacties op prikkels 324 Geef 2 voorbeelden van organen waaruit blijkt dat hormonale klieren zo gebouwd zijn dat ze beïnvloed kunnen worden door het zenuwstelsel. Leg die voorbeelden ook uit. • In de hypofyse komen zenuwvezels voor die hormonen afscheiden. • In het bijniermerg komen speciale hormoonproducerende neuronen voor.
72
325 Geef 2 voorbeelden waaruit blijkt dat het zenuwstelsel een invloed heeft op de werking van het hormonaal stelsel. • De hypothalamus beïnvloedt de hormoonproductie van de hypofyse. • Het sympathisch zenuwstelsel beïnvloedt de hormoonproductie door het bijniermerg.
2 Hypothalamus-hypofysesysteem 326 In bepaalde zones van de hypothalamus komen neuronen voor die een rechtstreekse invloed op de hypofyse uitoefenen. Welke neuronen zijn dat en welke werking hebben ze? Het zijn secretorische neuronen die neurohormonen afscheiden. 327 Vergelijk de bouw van de hypofysevoorkwab en de hypofyseachterkwab.
bouw
hypofysevoorkwab
hypofyseachterkwab
endocrien weefsel
zenuwweefsel nl. axonen van secretorische neuronen waarvan de cellichamen in de hypothalamus liggen
328 Wat betekent het begrip ‘neurosecretie’? Neurosecretie is de afscheiding van neurohormonen door een secretorisch neuron. 329 Vergelijk in het algemeen de samenhangende werking tussen de hypothalamus en de hypofyseachterkwab en de hypothalamus en de hypofysevoorkwab. samenhangende werking tussen de hypothalamus en de hypofyseachterkwab
samenhangende werking tussen de hypothalamus en de hypofysevoorkwab
De hypofyseachterkwab is een doorgeefluik voor de neurohormonen die van de hypothalamus afkomstig zijn.
Neurohormonen afkomstig van de hypothalamus komen via het eerste haarvatennetwerk in de hypofysevoorkwab en beïnvloeden de eigen hormoonproductie van de endocriene kliercellen.
330 Geef in volgorde de verschillende stappen bij de secretie van het neurohormoon oxytocine vanaf de tepelreceptoren tot de melkejectie. impuls van tepelreceptoren via sensorische neuronen naar secretorische neuronen in de hypothalamus secretorische neuronen gestimuleerd tot productie van het neurohormoon oxytocine oxytocine vervoerd naar de axonuiteinden in de hypofyseachterkwab oxytocine vrijgegeven aan het bloed oxytocine bereikt de gladde spiercellen rondom de melkgangen tepel spuit.
contractie waardoor melk uit de
Deel 2 Evaluatievragen en antwoorden
73
3 Regelsysteem voor adrenalinesecretie door het bijniermerg 331 Geef in volgorde de verschillende stappen bij de secretie van adrenaline door het bijniermerg. zenuwimpulsen van het sympathisch zenuwstelsel vanuit een ruggenmergneuron via grensstrengganglion naar bijniermerg ruggenmergneuron laat neurotransmitter vrij in het bijniermerg bijniermergcellen (secretorische neuronen) secreteren adrenaline adrenaline via bloedbaan naar doelwitorganen 332 Waarom wordt adrenaline ook wel het angst-vlucht-aanvalshormoon genoemd? Adrenaline beïnvloedt een aantal organen om het lichaam in staat te stellen tot snelle actie over te gaan bij angst, vlucht of aanval. 333 Geef 3 effecten van adrenaline op verschillende organen. • verhoogt de hartslag • verhoogt de ademhalingsfrequentie • verwijdt de bloedvaten in de skeletspieren (Andere antwoorden zijn mogelijk.)
74