Vragen en antwoorden commissie BBV 2013 deel 1
Vraag 2013.1: Aanleiding In de regio wordt een Regionale Uitvoeringsdienst opgericht voor de uitvoering van een deel van de gemeentelijke en provinciale taken op het gebied van vergunningverlening en handhaving. Deze RUD zal opgericht worden in de vorm van een gemeenschappelijke regeling.
Probleemstelling Met de oprichting van deze RUD zijn aanzienlijke initiële kosten gemoeid. Te denken valt hierbij o.a. aan: -
Inzet medewerker Milieudienst als kwartiermaker
-
Inzet diverse medewerkers Milieudienst voor activiteiten binnen de werkgroepen
-
Kosten van extern advies.
-
Externe kosten op het gebied van communicatie (ontwerp logo, briefpaper, ontwerpen en installeren website etc.)
-
Ontwikkeling van het ICT-systeem.
Aangezien deze kosten gemaakt worden voor de oprichting van een organisatie die langere tijd in stand blijft, en waarvan de gemeenten en provincie dus ook langere tijd voordeel zullen hebben, lijkt het ons ongewenst om deze kosten in één keer ten laste van het resultaat te brengen. Daarom zijn wij voornemens deze initiële kosten te activeren binnen de RUD en vervolgens over een periode van 5 jaar af te schrijven.
Vraagstelling: Is het volgens de BBV toegestaan dat RUD de initiële kosten, welke worden gemaakt in het aanlooptraject naar de RUD, activeert en vervolgens gedurende een periode van 5 jaar afschrijft.
Antwoord 2013.1: Voor elk van de initiële kosten zal de desbetreffende regel van het BBV toegepast moeten worden. De initiële kosten die door RUD worden gemaakt liggen voornamelijk in de sfeer van de exploitatie en komen ten laste van de exploitatie van de RUD en zullen via de algemene reserve terecht komen bij de oprichtende gemeenten/provincie. Dit leidt dus (tijdelijk) tot een negatieve reserve bij de RUD. Deze initiële kosten mogen dus niet worden geactiveerd. Van activeren is alleen sprake als het gaat om een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut of een investering met economisch nut. De kosten voor de ontwikkeling van de ICT zouden geactiveerd kunnen worden als wordt voldaan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 60 van het BBV.
1
Vraag 2013.2: Onze gemeente hanteert de rente-omslagmethode, waarbij ook berekende rente over het eigen vermogen en de voorzieningen wordt verwerkt. Onlangs is echter de situatie ontstaan dat de omvang van het eigen vermogen (reserves) en voorzieningen bijna tweemaal zo groot is als de boekwaarde van de investeringen, waardoor het renteomslagpercentage duidelijk te hoog is ten opzichte van de feitelijke marktrente. Onze vraag is hoe wij dat het best en het meest correct kunnen corrigeren? Moeten wij de nu op functie 911 verantwoorde rentebaten van de liquiditeiten verwerken in de renteomslag of is het beter het interne rentepercentage te bepalen op de marktrente en de omvang van de bespaarde rente op functie 914 daaraan aan te passen?
Antwoord 2013.2: Het (interne) renteomslag percentage moet redelijk zijn in relatie met de geldende marktrentes. Dus wordt de “bespaarde rente” minder. De wijze van aanpassen van het renteomslag percentage is een beleidsmatige keuze van de gemeente
Vraag 2013.3: Is een gemeente verplicht om een voorziening openbare verlichting in te stellen? Of is het ook mogelijk om een reserve te vormen. Momenteel hebben wij een voorziening welk niet voldoende van omvang is om investeringen die over 40 jaar nodig zijn te kunnen dekken (rekening houdend met de huidige jaarlijkse storting). Het idee hier leeft om van de voorziening en reserve te maken omdat de aansluiting tussen voorziening en plan nu niet kan worden gemaakt zonder de begroting flink te belasten.
Antwoord 2013.3: De toekomstige vervanging van de openbare verlichting kan te zijner tijd worden geactiveerd en afgeschreven. Als de gemeenteraad voor de vervanging van deze investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut vooraf wil “sparen” moet dat via een bestemmingsreserve.
Vraag 2013.4: In de stellige uitspraken staat op pagina 3 onder stellige uitspraak nummero 2 de term "nabije toekomst". In paragraaf 4.1 wordt niet duidelijk welke periode moet worden verstaan onder "nabije toekomst". Graag verneem ik van de commissie wat zij verstaan onder "nabije toekomst", gelet op het feit dat onder actief grondbeleid gronden al tientallen jaren voor aanvang van de feitelijke grondexploitatie worden of zijn verworven.
2
Antwoord 2013.4: Er bestaat geen concrete invulling van het begrip nabije toekomst. Bij de beoordeling van de niet in exploitatie genomen gronden (NIEGG) dient te worden getoetst of er een reëel en stellig voornemen bestaat, er een raadsbesluit ligt, hierin (stellig) inhoud is gegeven aan ambitie en planperiode en de marktwaarde niet wordt overschreden. De beoordeling hiervan moet in redelijkheid plaats vinden.
Vraag 2013.5: Het BBV staat niet toe een voorziening te vormen voor jaarlijks terugkerende arbeidsgerelateerde kosten. Ik heb begrepen dat de uitkeringen van reeds gepensioneerde wethouders hieronder vallen. Een van onze gewezen wethouders gaat dit jaar met pensioen. De pensioenvoorziening die de gemeente voor hem heeft gevormd valt dan vrij en de jaarlijkse pensioenuitkeringen worden structureel opgenomen in de begroting. De extra lasten kan de gemeente dan dekken door het vrijgevallen bedrag te storten in een bestemmingsreserve en hieruit jaarlijks te onttrekken.
Er wordt landelijk gediscussieerd of de pensioenen van de wethouders op moeten gaan in een landelijke voorziening. In dat geval dragen de gemeenten de pensioenverplichtingen over aan de nieuwe uitvoerder. Het is de vraag of dit dan ook geldt voor de reeds gepensioneerden. Biedt deze discussie voldoende onderbouwing voor het aanhouden van de voorziening voor deze wethouder? Of dient bovengenoemde constructie aangehouden te worden?
Antwoord 2013.5: De pensioenvoorziening zal bij pensionering in stand moeten worden gehouden. De pensionering is geen reden om deze vrij te laten vallen. Mocht een gemeente dit op een eerder moment toch hebben gedaan dan hoeft deze pensioenvoorziening niet opnieuw te worden gevormd.
Vraag 2013.6: Is het altijd toegestaan om investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut uit de grondexploitatie te halen, te activeren en de jaren erna door middel van afschrijvingen t.l.v. de exploitatie te brengen?
3
Antwoord 2013.6: Het is onder voorwaarden toegestaan om investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut uit de grondexploitatie te halen, te activeren en de jaren erna door middel van afschrijvingen t.l.v. de exploitatie te brengen.
In artikel 63 BBV lid 1 tot en met 3 is het volgende opgenomen. Artikel 63 BBV (lid 1 t/m 3): 1.
Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.
2.
De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.
3.
De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen
en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.
Artikel 63 lid 3 is in dit opzicht het meest bepalend omdat daarin is aangegeven welke kosten tot de vervaardiging behoren of kunnen worden toegerekend. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag welke overige kosten toegerekend moeten worden aan de grondexploitatie en daarbij spelen de begrippen causaliteit, proportionaliteit en profijt een rol. Deze begrippen moeten in samenhang worden bezien.
Causaliteit Indien de investeringen in de openbare ruimte een directe causale relatie hebben met de ontwikkeling van de grondexploitatie dan behoren deze kosten tot de vervaardigingsprijs. Met andere woorden de investeringen in de openbare ruimte worden aangelegd als voortvloeisel uit de ontwikkeling van de grondexploitatie. Een voorbeeld hiervan is het aanleggen van een brug om toegang te krijgen tot het ontwikkelde gebied.
Proportionaliteit en profijtbeginsel Met betrekking tot de begrippen proportionaliteit en profijtbeginsel dient bij de investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut naar de verhouding openbaar nut en nut voor de grondexploitatie te worden gekeken. Indien het uit de investering voortvloeiend nut voor de grondexploitatie aanzienlijk hoger is dan het algemeen nut, dan behoort deze investering tot de vervaardigingskosten van de grondexploitatie. Deze afweging kan ook resulteren in een gedeeltelijke toerekening aan de grondexploitatie. Van de brug zal immers ook door bezoekers van een kerk of een winkel in de wijk gebruik worden gemaakt. De commissie benadrukt dat de uitkomst van de afweging door de raad moet worden vastgesteld. Eventueel zal aanpassing van gemeentelijke regelgeving moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld de 212-verordening.
4
Vraag 2013.7: Vraag over asbestsanering puinwegen. Intern is er discussie of deze activiteit geactiveerd mag worden, dus afgeschreven mag worden en zo ja, in hoeveel jaar (maximaal de levensduur). Een investering met maatschappelijk nut en een duidelijk volksgezondheidsaspect. De gemeente kampt met onvoldoende eenmalige middelen/reserves. Dit veroorzaakt (bestuurlijk) de discussie. Graag verneem ik de visie van de commissie BBV.
Antwoord 2013.7: Normaal gesproken zal het asbest saneren niet geactiveerd kunnen worden. Het zal bij deze werkzaamheden veelal gaan om het actief in goede staat houden tegen een van te voren vastgesteld kwaliteitsniveau er is dan sprake van onderhoud. Hierbij moet worden gedacht aan maatregelen die noodzakelijk zijn om het object blijvend naar behoren te laten functioneren of haar representativiteit te laten behouden. Indien werkzaamheden echter een gebruiksduurverlenging als gevolg hebben, dan kunnen deze uitgaven wel worden geactiveerd. Het bepalen van de afschrijvingsperiode is aan de gemeente en dient in het geval van een gebruiksduurverlenging de toekomstige gebruiksduur te weerspiegelen.
Vraag 2013.8: In januari 2012 heeft de commissie BBV de bijgestelde notitie grondexploitatie gepubliceerd. Deze notitie stelt ‘aanvullende’ eisen aan de waardering van de niet in exploitatie genomen gronden. In de notitie zijn de volgende twee stellige uitspraken opgenomen: 1. Voor het activeren van kosten bij niet in exploitatie genomen gronden (NIEGG) moet een reëel en stellig voornemen bestaan dat deze in de nabije toekomst zal worden bebouwd. Deze verwachting moet zijn gebaseerd op een raadsbesluit, waarin inhoud wordt gegeven aan ambitie en planperiode. 2. Het activeren van vervaardigingskosten op NIEGG is aanvaardbaar, maar dient beperkt te blijven tot het niveau van de huidige marktwaarde van de grond. Wanneer na een raadsbesluit meer duidelijkheid bestaat over de nadere invulling van de toekomstige bouwlocatie en de daartoe nog te maken kosten, kan de verwachte marktwaarde in de toekomstige bestemming als toets worden gebruikt. Dit ligt in lijn met artikel 65, 2e lid. Dat betekent concreet het volgende: a. de boekwaarde kan nooit hoger zijn dan de verwachte marktwaarde; b. de ruimte voor activering wordt in eerste instantie bepaald door het verschil tussen de boekwaarde en de marktwaarde in de huidige bestemming; c. bij de bepaling van het verschil tussen boekwaarde en verwachte marktwaarde moet rekening gehouden worden met de overige nog te maken kosten (bijvoorbeeld infrastructurele voorzieningen) in het verdere verloop van het 4
5
transformatieproces naar de verwachte toekomstige bestemming. Deze bepaling dient jaarlijks gemaakt te worden; d. als de waardering het niveau van de marktwaarde al heeft bereikt en de marktwaarde daalt, dan wordt een verliesvoorziening getroffen c.q. afgewaardeerd; e. als duidelijk wordt dat de door de raad voorgenomen bestemming in het geheel niet of slechts gedeeltelijk zal worden gerealiseerd en daardoor een lagere verwachte marktwaarde ontstaat, dan wordt een verliesvoorziening getroffen c.q. afgewaardeerd. Als gevolg van deze voorwaarden bestaat de mogelijkheid dat de rubricering en de waardering van de niet in exploitatie genomen gronden niet meer voldoet aan het BBV. Hoe moet dit worden aangepast en verwerkt in de jaarrekening.
Antwoord 2013.8: Er zijn twee mogelijke situaties: 1. Per 1 januari 2012 voldoen de NIEGG niet aan de eisen maar wel per 31 december 2012 2. Per 31 december 2012 voldoen de NIEGG niet aan de eisen van de bijgestelde notitie grondexploitaties.
Situatie 1 per 1 januari 2012 voldoen de NIEGG niet aan de eisen, maar wel per 31 december 2012. Indien de waardering en presentatie van de niet in exploitatie genomen gronden per 1 januari 2012 niet aan bijgestelde notitie grondexploitatie voldoet maar wel per 31 december 2012 (met inachtneming van gebeurtenissen na balansdatum) dan behoeft er geen correctie plaats te vinden.
Situatie 2 Per 31 december 2012 voldoende NIEGG niet aan de eisen van de bijgestelde notitie grondexploitaties. Indien de gronden zijn aangekocht zonder het stellige voornemen tot toekomstige bouw, maar om op afzienbare termijn te ruilen voor gronden waarop wel een toekomstige bouw is/ wordt voorgenomen, dan moeten de in het verleden geactiveerde vervaardigingskosten worden afgeboekt en aanvullend moet vastgesteld worden of er een duurzame waardevermindering moet worden toegepast. Deze afboeking en afwaardering dient in 2012 plaats te vinden. Ruilgronden, die nog tijdelijk een bepaalde (vaste) bestemming hebben (zoals agrarisch of recreatief) behoren tot de materiële vaste activa. Deze gronden worden tegen de verkrijgingsprijs (verwerving) gewaardeerd. Dit houdt in dat in het verleden geactiveerde vervaardigingskosten moeten worden afgeboekt tenzij er sprake is geweest van waarde vermeerderende investeringen, zoals (landbouw)grondverbetering en/of aanleg van (tijdelijke) recreatieve voorzieningen. Aanvullend dient de gemeente vast te stellen of er, ondanks de waarde vermeerderende investeringen, een duurzame waardevermindering moet worden toegepast. De gronden dienen lopende het boekjaar overgeboekt te worden naar de materiele vaste activa en de afwaardering dient lopende het boekjaar plaats te vinden.
6
Voor de overige niet in exploitatie genomen gronden waarbij de waardering en de presentatie niet voldoet aan de bijgestelde notitie grondexploitatie geldt dat de in het verleden geactiveerde vervaardigingskosten in 2012 afgeboekt moeten worden en dat aanvullend getoetst moet worden af er sprake is van een duurzame waardevermindering. Tevens dient de her rubricering lopende het boekjaar plaats te vinden.
Vraag 2013.9 Bij een aantal gemeenten ontstaan vanwege diverse omstandigheden dusdanige negatieve resultaten dat de algemene reserve negatief wordt. Veelal hebben deze gemeenten nog wel een aantal positieve bestemmingsreserves. Nu is de vraag moet de algemene reserve vanuit de bestemmingsreserves aangevuld worden. Ik kom hier niet zonder meer uit aangezien enerzijds sommige bestemmingsreserves structureel of incidenteel worden ingezet als dekkingsmiddel, maar anderen weer als spaarpot worden gebruikt (voor verwachte toekomstige noodzakelijke/ niet noodzakelijke uitgaven). Indien het totale vermogen positief blijft heb ik niet zo veel moeite met een negatieve algemene reserve, maar dan dient dit wel goed toegelicht te worden hoe ze deze naar minimaal nihil dienen te krijgen. Dit sluit ook aan met artikel 12 Fvw (juni 2012) waarin staat vermeld dat gemeenten in 10 jaar de negatieve reserve moeten ombuigen (10% per jaar).
Antwoord 2013.9: In het kader van het financieel toezicht moet een gemeente een negatieve algemene reserve binnen de meerjarenbegroting weer weggewerkt hebben. Lukt dit niet, dan komt een gemeente onder preventief toezicht van de provincie. De provincie kan dan afspraken maken met een gemeente over een langere periode om de negatieve algemene reserve weg te werken. Dit kan maximaal 10 jaar zijn. Lukt dit nog niet dan kan een gemeente beroep doen op artikel 12. De gemeente moet dan wel voldoen aan de toelatingseisen. De gemeente zelf en daarna de toezichthouder onderzoekt in dat geval hoe de negatieve algemene reserve weer positief kan worden gemaakt. Het inzetten van bestemmingsreserves ligt dan ook in de reden. Het ligt dus ook voor de hand dat van alle bestemmingsreserves zal worden gekeken in hoeverre die in te zetten zijn.
Vraag 2013.10: Wij zijn bezig met een nieuwe aanbestedingsronde voor de ICT-dienstverlening. Het gaat daarbij om werkplekken, netwerkinfrastructuur en servers (incl.ondersteuning). Voor de overgang van onze huidige naar de nieuwe ICT-dienstverlener krijgen we te maken met zogenaamde transitiekosten.
7
Onder deze transitiekosten zijn opgenomen: 1) kosten die de huidige dienstverlener in rekening brengt voor de overdracht van hardware en data naar de nieuwe dienstverlener 2) kosten die de nieuwe dienstverlener in rekening brengt voor de overdracht van hardware en data door de huidige dienstverlener 3) kosten voor het draaien bij 2 dienstverleners (schaduwdraaien) 4) begeleidingsuren (intern en extern personeel) voor de overdracht van de huidige naar de nieuwe dienstverlener
In de notitie software van mei 2007 is een passage opgenomen mbt het mogen activeren van implementatiekosten van hard- en software. Ik begrijp hieruit dat deze kosten geactiveerd mogen worden als onderdeel van de te activeren hard-en software. Bij de huidige casus staat m.n. de hardware niet bij de gemeente op de balans, maar bij de ICT-dienstverlener.
De software wordt via jaarlijkse onderhoudstermijnen door de softwareleveranciers in rekening gebracht bij de gemeente (en staat dus ook niet op de balans bij de gemeente). Dit alles sluit volgens mij dan de mogelijkheid uit om de transitiekosten als implementatiekosten van hard- en software te activeren. Dan rijst de vraag of deze uitgaven kunnen worden geactiveerd onder de noemer van bijdragen in activa in eigendom van derden? Als ik de voorwaarden van art 61 BBV bij langsloop, zou dat een mogelijkheid zijn: ad a) de nieuwe dienstverlener zal moeten investeren (in hard- en software) om de ICTdienstverlening te kunnen leveren, 2 is dan de directe bijdrage en 1, 3 en 4 zijn dan de voorbereidingskosten ad b) de investering van de nieuwe dienstverlener dragen bij aan de publieke taak: het gaat om alle gemeentelijke ICT, zoals GBA-systemen, belastingen etc. ad c) in het aanbestedingscontract is uitgewerkt welk type investeringen nodig zijn: aantal servers, software, aantal en type databases etc ad d) als de investering niet wordt gedaan, zal op een of andere manier de gemeente schadeloos worden gesteld (claim wanprestatie o.i.d.). Wanneer deze wijze activeren is toegestaan, lijkt het me dat de afschrijvingstermijn maximaal de looptijd van het contract kan zijn.
Antwoord 2013.10: De transitiekosten kunnen niet worden geactiveerd. Het gaat om de kosten die worden veroorzaakt door een leverancierswisseling betreffende het voeren van een gemeentelijke administratie via een extern computercentrum. Dit betreft de interne activiteiten van de gemeente. Er is dus geen sprake van een bijdrage aan activa in eigendom van derden die bijdraagt aan een publieke taak.
8
Vraag 2013.11: Mijn vraag ziet toe op de zin ‘…moet een reëel en stellig voornemen bestaan dat deze in de nabije toekomst wordt bebouwd…’; begrijp ik het goed dat hier staat dat binnen vier jaar na het raadsbesluit waarin ‘ambitie binnen een planperiode’ is vastgelegd, er bebouwing moet zijn ontstaan ofwel een project moet zijn gerealiseerd? Is een raadsbesluit hierin een bijvoorbeeld besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan?
Antwoord 2013.11: Er bestaat geen concrete invulling van het begrip nabije toekomst. Bij de beoordeling van de niet in exploitatie genomen gronden (NIEGG) dient te worden getoetst of er een reëel en stellig voornemen bestaat, er een raadsbesluit ligt, hierin (stellig) inhoud is gegeven aan ambitie en planperiode en de marktwaarde niet wordt overschreden. De beoordeling hiervan moet in redelijkheid plaats vinden. Een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan kan voldoen als hierin (stellig) inhoud is gegeven aan ambitie en planperiode.
Vraag 2013.12: Voor hoelang mag een voorziening op een NIEGG in de boeken blijven staan ofwel wanneer volgt afwaarderen? Zijn hier stellingen of aanbevelingen voor die iets zeggen over deze periode?
Antwoord 2013.12: Er geldt geen maximale periode voor hoelang de voorziening op een NIEGG in de boeken mag blijven staan. Er moet tot afwaarderen worden overgegaan wanneer het verlies onherstelbaar is. Bijvoorbeeld wanneer besloten wordt de bestemming van de grond definitief te wijzigen, dan wel wanneer een (toekomstige) verlieslijdende verkooptransactie is aangegaan.
Vraag 2013.13: Wanneer slaat het activeringsplafond voor de NIEGG om van huidige marktwaarde naar toekomstige marktwaarde en hoeveel tijd mag en dan zitten tussen het moment van nu tot aan dat verwachte moment?
Antwoord 2013.13: In de bijgestelde notitie grondexploitaties is opgenomen dat verwachte marktwaarde in de toekomstige bestemming mag worden gehanteerd als na het raadsbesluit meer duidelijkheid bestaat over de nadere invulling van de toekomstige bouwlocatie en de daartoe nog te maken kosten. Het
9
activeringsplafond slaat om naar verwachte marktwaarde nadat de Raad een besluit heeft genomen, waarin inhoud wordt gegeven aan ambitie en planperiode. De toekomstige marktwaarde kan overigens zowel hoger als lager zijn dan de huidige NIEGG marktwaarde. Er moet immers worden uitgaan van haalbare verkoopprijzen en de reëel nog te maken kosten.
Vraag 2013.14: Hoe moet de eventueel te betalen crisisheffing worden verwerkt?
Antwoord 2013.14: Per 1 januari 2013 treedt de zogeheten “crisisheffing” in werking. Dit houdt in dat werkgevers in 2013 een eenmalige ‘crisisheffing’ moeten betalen van 16% over het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (inclusief bonus) dat zij in 2012 hebben betaald, voor zover dat loon hoger was dan € 150.000. Er is sprake van een in rechte afdwingbare verplichting. De gebeurtenis die de verplichting doet ontstaan is het over het kalenderjaar 2012 genoten loon dat boven de € 150.000 grens valt. Er kan een betrouwbare schatting worden gemaakt van de omvang van de verplichting. Het over kalenderjaar 2012 genoten loon uit dienstbetrekking is op 31 december 2012 bekend. Bij balansdatum kan het loon betrouwbaar worden geschat. Een eventuele bonus die nog tot het loon over 2012 wordt gerekend is eveneens redelijkerwijs en betrouwbaar in te schatten. De omvang van de betalingsverplichting moet per 31 december 2012 worden opgenomen
Vraag 2013.15: In welke gevallen moet een duurzame waardevermindering worden toegepast op vastgoed bij decentrale overheden?
Antwoord 2013.15: Activa worden volgens artikel 63 lid 1 BBV gewaardeerd op basis van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs. Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur, zoals vastgoed, wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (art. 64 lid 3 BBV). Artikel 65 lid 1 BBV schrijft voor dat naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa in aanmerking genomen moeten worden. Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen (art. 63 lid 5 BBV).
Vastgoed van decentrale overheden, bijvoorbeeld het gemeentehuis maar ook gebouwen of terreinen met een functie op het gebied van onderwijs, sport, cultuur, welzijn, maatschappelijke opvang en/of zorg worden veelal als vastgoed met een specifiek maatschappelijke functie duurzaam geëxploiteerd.
10
De verwachte negatieve exploitatiesaldi en jaarlijkse afschrijvingen moeten in dat geval in de meerjarenbegroting worden opgenomen. Er is hier feitelijk sprake van het duurzaam verstrekken van subsidie voor de specifieke maatschappelijke functie, waardoor een duurzame waardevermindering niet van toepassing is.
Indien vastgoed met een specifieke maatschappelijke functie aan één van de volgende drie voorwaarden voldoet dan dient, wanneer de marktwaarde in de andere bestemming duurzaam lager is dan de boekwaarde, een duurzame waardevermindering te worden verantwoord: 1. Het vastgoed met maatschappelijke functie krijgt de bestemming verkoop 2. De bestemming van het vastgoed wijzigt in vastgoed met een niet specifieke maatschappelijke functie. 3. Er is geen intentie meer of indicatie dat het vastgoed voor een specifieke maatschappelijke functie zal worden gebruikt.
11