1
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Bulletin van Vragen en Antwoorden mei 2013
INHOUDSOPGAVE
I. SCHRIFTELIJKE VRAGEN I.1. Vragen van de provincieraadsleden en antwoorden van de gouverneur of gedeputeerden I.2. Vragen waarvan de reglementaire termijn verstreken is en waarop nog niet werd geantwoord
II. MONDELINGE VRAGEN Verslag van de mondelinge vraagstelling tijdens de provincieraad dd. 23 mei 2013
2
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
I. SCHRIFTELIJKE VRAGEN I.1. Vragen van de provincieraadsleden en antwoorden van de gouverneur of gedeputeerden: nihil I.2. Vragen waarvan de reglementaire termijn verstreken is en waarop nog niet werd geantwoord: nihil
3
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
II. MONDELINGE VRAGEN Verslag van de mondelinge vraagstelling tijdens de provincieraad dd. 23 mei 2013 Vraag nr. M/2013/29 van mevrouw Gerda Schotte (Groen) en van de heer Marc Vanwalleghem (CD&V) Het rampenplan West-Vlaanderen bij treinrampen Mevrouw Gerda Schotte, Groen-fractievoorzitter, verwijst naar de uitvoerige berichtgeving in de pers met betrekking tot de treinramp te Wetteren. De goederentrein in kwestie was geladen met gevaarlijke stoffen. De behandeling van de gevolgen van het ongeval en de berichtgeving terzake waren op zijn zachts uitgedrukt verwarrend. In West-Vlaanderen zijn er ook heel wat goederentransporten over het spoor. De haven van Zeebrugge trekt ook gevaarlijke transporten aan en deze worden dan deels ook via het spoor vervoerd. Dit gebeurt ook door dorpskernen zoals Lissewege en Zwankendamme. Voor Zwankendamme wordt later in deze provincieraad een dossier besproken met betrekking tot landinrichting voor de buffering van het dorp ten opzichte van de haven en het rangeerstation. Er zijn ook nog andere steden en dorpen in West-Vlaanderen waar goederentreinen voorbij komen. Mevrouw Schotte vraagt of de provincie West-Vlaanderen beschikt over een rampenplan dat ook voorziet in voldoende kennis en overleg met experten als het gaat over transport van gevaarlijke goederen over het spoor. Aansluitend vraagt mevrouw Schotte of er is voorzien in een evacuatieplan als er zich een ramp zou voordoen, en of er ook voorzien is in een communicatieplan om de bevolking correct en op tijd te informeren. Bijkomend vraagt mevrouw Schotte of er bij het verlenen van bouwvergunningen en de opmaak van RUP’s rekening wordt gehouden met een veiligheidsperimeter ten opzichte van sporen waarlangs over goederentransporten gebeuren. De heer Marc Vanwalleghem heeft een vraag met betrekking tot hetzelfde onderwerp. De heer Marc Vanwalleghem, CD&V -raadslid, zegt inleidend dat zijn vragen in het verlengde liggen van die van mevrouw Schotte. De treinramp zorgde voor veel ophef. Ondertussen is de naam bekend van de giftige stof die door de goederentrein werd getransporteerd. De gevolgen zijn op vandaag niet te overzien. Ook in WestVlaanderen zijn er heel wat goederentransporten langs dorpen en steden. De heer Vanwalleghem vraagt in dat kader of de diensten van de gouverneur op de hoogte zijn van de gevaarlijke transporten over het spoor. Ook wil de heer Vanwalleghem weten of het West-Vlaamse rampenplan hierop is afgestemd. Aansluitend vraagt de heer Vanwalleghem of er een gezamenlijk draaiboek bestaat wanneer een dergelijke ramp zich zou voordoen op de grens tussen Oost- en West-Vlaanderen zodoende dat op gecoördineerde wijze kan worden opgetreden. Tenslotte wil de heer Vanwalleghem ook weten of er lessen worden getrokken uit deze milieuramp die heel wat menselijk ellende heeft veroorzaakt. Antwoord De heer gouverneur stelt dat hijzelf noch zijn diensten niet op de hoogte zijn van alle gevaarlijke transporten die door de provincie rijden. De gouverneur wordt enkel verwittigd bij nucleaire transporten via het spoor. Van andere soorten gevaarlijke stoffen is er geen melding bij de gouverneur of zijn diensten. De diensten van de gouverneur verwittigen, ingeval van nucleair transport, de burgemeester van de betrokken gemeente(n). Er zijn verschillende nood- en interventieplannen die van kracht kunnen zijn indien zich een ongeval voordoet met gevaarlijke transporten. Welk plan zal gebruikt worden is afhankelijk van de situatie. Indien zich een ongeval met gevaarlijke stoffen voordoet op het spoor, zal het Bijzonder Nood- en InterventiePlan (BNIP) spoorwegongevallen van toepassing zijn. Dit BNIP werd in 2012 volledig herwerkt. Het plan werd reeds goedgekeurd door de provinciale veiligheidscel, maar nog niet door de minister van Binnenlandse Zaken. De analyse van het plan is voorzien voor augustus. In het plan zijn twee scenario’s opgenomen die betrekking hebben op aanwezigheid van gevaarlijke producten. Er is één scenario voor een treinongeval met gevaarlijke goederen en één scenario voor een treinongeval met gevaarlijke goederen waarbij ook een passagierstrein is betrokken. Voor beide scenario’s worden in het plan de mogelijke gevolgen, interventieprocedures en eventuele domino-effecten besproken. Dit plan werd opgemaakt door een werkgroep met vertegenwoordiging van de brandweer, medische diensten, (spoorweg)politie, civiele bescherming, provinciale crisiscommunicatieverantwoordelijke en de spoorwegen. Iedereen die daarbij betrokken moet zijn is daar ook bij betrokken geweest.
4
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Wanneer het gaat om een ongeval met gevaarlijke stoffen op de weg is er een algemeen nood- en interventieplan van de provincie voorzien. Er is daarvoor geen bijzonder nood- en interventieplan opgemaakt. De heer gouverneur kan echter wel getuigen, op basis van een recent georganiseerde rampenoefening te Diksmuide met een simulatie van een ongeval met een lijnbus en bezinetank, dat het nood- en interventieplan van de provincie en van de gemeente perfect hebben gewerkt om de rampsituatie te beheersen. In antwoord op de vraag naar de afspraken tussen de provincies antwoordt de heer gouverneur dat er geen specifieke afspraken zijn gemaakt. Maar mocht zich ooit een ramp voordoen op het grensgebied van twee provincies dan lijkt het vanzelfsprekend dat de beide gouverneurs met elkaar in contact komen In functie van de grootschaligheid kan desgewenst geëscaleerd worden naar het federale niveau. Op het ogenblik zelf zullen afspraken worden gemaakt met betrekking tot wie de coördinatie waarneemt waarbij het zo is dat in elk geval beide gouverneurs in de crisiscel zullen zitten. Aansluitend geeft de heer gouverneur toelichting bij het evacuatieplan. Binnen het monodisciplinair medische plan is een actiekaart opgenomen die bepaalt hoe men te werk moet gaan in geval van grootschalige evacuatie. De evacuatie gebeurt voornamelijk door medische diensten en politionele diensten. De medische diensten gaan aandacht hebben voor kwetsbare groepen (bejaarden, mindervaliden,…) en de opvang van deze mensen, zowel tijdelijk als langdurig. De politionele diensten zullen vooral instaan voor het vlot en verkeersveilig verloop van deze evacuatie, door bijvoorbeeld het vrijhouden van de evacuatiewegen. In antwoord op de vraag van mevrouw Schotte rond de communicatie bij dergelijke rampen antwoordt de heer gouverneur dat er ook een communicatieplan bestaat. De diensten van de gouverneur beschikken over een uitgebreid communicatieplan (IPI=Interventieplan Informatie) dat werd opgemaakt volgens het KB van 16/02/2006 betreffende de noodplanning en de daaruit voorvloeiende omzendbrief NPU-4 betreffende de disciplines (bepalingen voor discipline 5). Het plan regelt de organisatie van de informatie voor de bevolking. Dat omvat ondermeer de alarmering van de ingeschakelde personeelsleden (zowel gemeentelijk, provinciaal en federaal personeel worden hiervoor ingezet) maar ook de ontplooiing van de discipline 5 cel bestaande uit een team dat instaat voor het beantwoorden van persvragen, een persoon die website en sociale media voedt en een persoon die instaat voor het openen (op vraag van het coördinatiecomité onder leiding van de gouverneur) van een callcentrum voor de bevolking. De heer gouverneur verwijst in deze optiek naar Pukkelpop waar voor het eerst de problematiek van Twitter en Facebook opdook. Er zijn hierrond al oefeningen gebeurd. Het blijft echter een bijna onmogelijke taak om een plotse massa aan Twitter- en Facebookberichten op te volgen. Belangrijk in dit communicatieplan zijn ook de contactname met de verschillende betrokken andere betrokken actoren, afspraken in verband met de persberichten, afspraken met media voor het eventueel onderbreken van radio- en nieuwsuitzendingen en tenslotte afspraken in verband met de rolinvulling van de verschillende functies binnen de discipline 5 cel. Dit plan werd reeds getest in Diksmuide en bleek te werken. De heer gouverneur wijst echter op het feit dat elkeen zijn verantwoordelijk heeft bij dergelijke rampen. De media en de verantwoordelijke voor het beheersen van de crisis moeten beiden beseffen dat ze elkaar nodig hebben in het kader van het algemeen belang. Daarvoor zijn goede afspraken met de media nodig. Het is hierbij van het allergrootste belang om geen geruchten te verspreiden. De heer gouverneur stelt vast dat dit echter niet altijd even goed verloopt. De heer gouverneur verwijst naar het drama in Oklahoma waar tot vier keer toe het dodental is moeten bijgestuurd worden. De heer gouverneur hoopt dat er zich nooit een analoge ramp zal voordoen als in Wetteren. Dat waren drie grote rampen in één ramp. De coördinatie van de communicatie in alle transparantie uitvoeren is op dergelijke momenten niet evident. Maar ook de media hebben hun verantwoordelijkheid. Wanneer de gouverneur van Oost-Vlaanderen vraagt om in de eerste dagen sereen op te treden en enkel berichten te verspreiden die uit het crisiscentrum komen dan is dit een aanpak die de heer gouveneur de juiste vindt. De heer gouverneur stelde ook vast dat meteen na de ramp allerhande experts hun mening via de media uitten. De persvrijheid mag niet worden beknot maar de vraagt rijst hoe een expert zijn mening kan formuleren als zij niet aanwezig zijn en/of betrokken bij de ramp. In functie van temperatuur of weersomstandigheden kan een bepaalde stof zich helemaal anders gedragen. De terughoudendheid in nauwe samenhang met de media in het kader van het algemeen belang en transparantie zijn belangrijk. De media hebben ook hun verantwoordelijkheid te nemen. De heer gouverneur stelt dat er op dat vlak lessen moeten kunnen getrokken worden uit de ramp in Wetteren. De heer gouverneur doet ook een oproep aan alle politici om zich, indien er zich iets voordoet, ook terughoudend op te stellen bij het geven van verklaringen. De ramp was nog maar net voltrokken en sommige politici wezen al op de oorzaak van de ramp. De grote les in crisiscommunicatie is dat men geen oorzaken vrijgeeft zolang het onderzoek niet is afgerond. Andere politici uitten de mening dat de rampenplannen weinig voorstelden. De heer gouverneur is ervan overtuigd dat zij die deze mening toegedaan waren nog nooit een rampenplan hebben gelezen. Ook het houden van hoorzittingen in het parlement amper één dag na de ramp is weinig constructief.
5
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
De heer gouverneur roept op om de mensen eerst hun werk te laten doen. Dat is belangrijk om transparantie en duidelijkheid in communicatie te bekomen. Iedereen heeft zijn verantwoordelijkheid. De heer gouverneur herhaalt nogmaals dat een goede voorbereiding essentieel is. Binnen de provincie West-Vlaanderen wordt maandelijks een grote oefening gehouden. De heer gouverneur stelt vast dat dergelijke oefeningen natuurlijk ook geld kosten. De heer gouverneur heeft gevraagd om hiervoor blijvend middelen te voorzien. Toch is er nog een verschil tussen een oefening en een reële crisissituatie. De heer gouverneur stelt afsluitend dat er lessen kunnen getrokken worden. Vanuit het college van provinciegouverneurs werd gevraagd om een seminarie te organiseren met alle betrokkenen om hieruit te leren. De gouverneurs vroegen ook reeds meermaals om een onafhankelijke onderzoeksraad te installeren zoals in Nederland. Het politieke niveau dient hier echter over te beslissen. Met betrekking tot de bouwvergunningen verwijst de heer gouverneur naar het feit dat dit niet tot zijn bevoegdheid behoort. Vraag nr. M/2013/30 van de heer Christof Dejaegher (CD&V) Nieuwe software voor het Hulpcentrum 100 De heer Christof Dejaegher, CD&V-fractievoorzitter, zegt dat zijn vraag kadert in de algemene bevoegdheid van de gouverneur inzake veiligheid en in het bijzonder als vertegenwoordiger van de federale regering in dit verband. Eind april is het Hulpcentrum 100, de noodcentrale voor brandweer - en ambulancediensten, verhuisd van de brandweer Brugge naar het CIC (101 – centrale) van de federale politie in de Zandstraat in Brugge. Bij die verhuis werd ook nieuwe software voor de centrale in gebruik genomen. In plaats van Citygis werd hierbij CAD–Astrid in gebruik genomen. Het is niet ongebruikelijk dat bij het in gebruik nemen van nieuwe software heel wat kinderziekten opduiken. De heer Dejaegher stelt dat er een probleem zou zijn met de automatische alarmering. Bij het activeren van een hulpdienst via een alarmcomputer wordt een code meegestuurd. Die codes zouden verkeerd zijn, waardoor voorposten van brandweer – en ambulancediensten niet meer opgeroepen kunnen worden en telkens de hoofdpost opgeroepen wordt. Dit zorgt uiteraard voor heel wat praktische moeilijkheden. Vanuit diverse diensten werd al aangedrongen op een vlugge oplossing. Met de nieuwe ‘brandweerwet’ van 2007 zag ook de snelst adequate hulp voor brand en ongevallen het levenslicht conform een ministeriële omzendbrief terzake. In 2007 en 2008 conformeerden de hulpdiensten zich naar dit nieuwe systeem met heel wat ongemakken en frustraties tot gevolg, maar die raakten na verloop van tijd grotendeels opgelost. Alle brandweerdiensten moesten zelf aangeven of ze snelst adequaat konden zijn voor brand en ongevallen en zo ja, of dit 24u / 24 u was dan wel enkel ’s nachts en in de weekends. Dit onderscheid werd zo opgenomen in Citygis en raakte stilaan ingeburgerd. Blijkbaar zou de nieuwe software dit onderscheid niet kunnen maken en wordt er telkens via de snelst adequate gewerkt en wordt de territoriaal bevoegde post niet meer verwittigd maar moet men dit zelf doen. Dit zorgt in bepaalde gevallen voor te veel volk op een interventie met bijhorende nadelen (bij kleinere, eerder technische interventies) maar dit kan ook tot een gebrek aan ervaring leiden voor heel wat voorposten, die niet snelst adequaat zijn en hierdoor heel wat interventies zullen missen onafgezien van hun moraal en maatschappelijke kost. De heer Dejaegher vraagt of er aan deze problematiek iets kan worden gedaan op korte termijn en of de software kan worden aangepast. Antwoord De heer gouverneur stelt zijn antwoord te zullen opdelen in een toelichting rond de problematiek van de automatische alarmering en de problematiek van de snelst adequate hulp. Het Hulpcentrum 100 en de lokale hulpdiensten communiceren met elkaar via een IP-adres. Dat is in principe een uniek IP-adres. De eerste problemen doken op toen niet alle derden-dienstverstrekkers zich aan deze richtlijn hebben geconfirmeerd en eigen IP-adressen hebben aangemaakt met alle gevolgen vandien. In het vroegere systeem bleek dit allemaal te lukken. Maar in het nieuwe CAD-systeem, dat veiliger en rigider is, lukt dat niet meer. Zij die niet met een officieel IP-adres hebben gewerkt, kwamen in de problemen. Ondanks alle voorafgaande testen zijn er bijna onmiddellijk na de opstart problemen opgedoken. Zo zijn er problemen met de geautomatische aansturing van ondermeer de hulpposten in Watou, Reningelst en Roesbrugge. Deze posten moesten hierdoor tijdelijk via Poperinge worden geactiveerd. Daarop is een ploeg van technici aangesteld. De heer gouveneur nam kennis van de actuele stand van zaken van dit initiatief. Sinds 22 mei 2013 zou alles naar behoren moeten functioneren. Mocht dit echter toch niet zo zijn verzoekt de heer gouveneur de heer Dejaegher om hier opnieuw melding van te maken waarna de heer gouverneur desgewenst nogmaals zal tussenkomen.
6
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
De heer gouverneur liet tevens ook de interventiecodes controleren. De meest recente lijst werd deze week door de diensten van de gouverneur aan de hulpdiensten toegestuurd. Ook dat blijkt allemaal correct te werken. Rond de snelst adequate hulp is het zo dat de hulpcentrale 100 verwittigt aan de hand van het voorstel van de beschikbare middelen. Er zijn inderdaad een aantal problemen geweest, aldus de heer gouverneur. Deze problemen zijn deels ook te wijten aan de niet-compatibiliteit van het systeem. Er zijn dan twee mogelijkheden. Ofwel beslist het korps om de oproep niet te beantwoorden in het kader van de snelst adequate hulp, dan wel beslissen ze om een compatibele terminal aan te sluiten. Men noemt dit een beschikbaarheidsmodule van het CAD. De heer gouverneur onderstreept dat dit de autonome beslissing is van de gemeente. Een andere oorzaak van probleem is het feit dat de politiediensten door Binnenlandse Zaken verplicht zijn geweest om dit CADsysteem aan te schaffen met subsidies, daar waar dit voor de brandweer niet het geval is. De 100-central in de CAD-omgeving werkt, en men zal pogen dit systeem te optimaliseren. Nieuwe IT-behoeften kunnen door de lokale brandweer- en ambulancediensten aan het Hulpcentrum 100 of rechtstreeks aan het servicecentrum gemeld worden. In functie van de middelen zal worden geprobeerd iets te doen. De heer gouverneur heeft ondertussen op een overlegvergadering op 15 mei met de vier brandweerzones gevraagd om snel te komen tot uniforme werkingsregels tussen de voorposten en de hulpcentrale 100. Het is op vraag van de brandweerzones van Brugge en Kortrijk dat deze inspanningen werden opgestart. Samenvattend stelt de heer gouverneur dat gewerkt wordt aan de problemen die door de vraagsteller werden gemeld. Repliek De heer Dejaegher dankt de heer gouverneur voor zijn verhelderend antwoord. De heer Dejaegher had opgevangen dat er zeer accuut werd gewerkt aan een oplossing. Voor wat betreft het andere luik van zijn vraag hoopt de heer Dejaegher dat de problematiek bij Binnenlandse Zaken zo snel mogelijk wordt uitgeklaard zodat op een uniforme manier met alle hulpdiensten kan worden samengewerkt. Vraag nr. M/2013/31 van de heer Peter Roose (sp.a) De afwatering van de Moeren De heer Peter Roose, sp.a-fractievoorzitter, verwijst naar een recent principieel akkoord tussen het Institution Interdépartementale des Wateringues en het provinciebestuur West-Vlaanderen met betrekking tot de berging van oppervlaktewater in de lage gebieden van de Moeren. Het voorstel is om het water uit deze lage gebieden af te voeren via het kanaal Duinkerke-Veurne. Ter compensatie zou er een mogelijkheid gecreëerd worden om in noodsituaties de mogelijk te geven om het water in het kanaal af te voeren via de havengeul van Duinkerke. De heer Roose zegt dat de waterafwikkeling in deze zone echter vastgelegd is in een internationaal verdrag. Een aanpassing aan de afspraken impliceert dus tevens een aanpassing aan dit internationaal verdrag uit de negentiende eeuw. De heer Roose vraagt wie aan Vlaamse zijde de aanpassing van het verdrag voorbereidt en in welke mate de hogere overheden ook akkoord gaan met de voorstellen tot wijziging en deze doorbraak. Tenslotte vraagt de heer Roose of er met deze hogere overheden afspraken zijn inzake het aanpassen van het wetgevend kader om dit mogelijk te maken alsook over de uitvoering van de hiervoor benodigde investeringen. Het voorzien van extra bescherming in deze gebieden voor landbouwers en inwonenden betekent een zware investering. Langs Belgische zijde gaat het om een pompstation van ongeveer 350.000 euro. Een rechtstreekse doorsteek naar de havengeul van Duinkerke betekent een investering langs Franse zijde van 650.000 euro. Grosso modo gaat het hier om een investering van ongeveer 1 miljoen euro om meer garanties te bieden dat deze zone bij hevig regenweer gevrijwaard blijft van overstromingen. Antwoord De heer gouverneur stelt dat het principieel akkoord slaat op situaties van wateroverlast in de betrokken regio. In normale omstandigheden wijzigt er niets aan de waterafvoer, enkel bij noodsituaties wordt gepoogd om de afwikkeling van het afwateren te draaien. Het internationaal verdrag waarnaar de heer Roose verwijst, dateert van 1890 en is voor de laatste keer geactualiseerd in 1968. Langs Vlaamse zijde zijn hierbij W&Z betrokken, evenals de dienst Waterlopen van de provincie West-Vlaanderen, de Polder, de Moeren, Polder Noordwatering Veurne en het bekkensecretariaat Ijzerbekken. Dit alles gebeurt binnen de schoot van de EGTS. De heer gouverneur informeerde ondertussen ook reeds de minister voor Buitenlandse Zaken en de betrokken Vlaamse minister dat een wijziging aan het verdrag nodig zal zijn. Dit principieel akkoord is een mondeling akkoord over de manier waarop de evacuatie van het water uit de Moeren geëvacueerd kan worden via het kanaal DuinkerkeVeurne naar Duinkerke.
7
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
De partners aan Vlaamse zijde zijn W&Z, de Provincie en de betrokken polders. Over een verdeelsleutel voor de kosten zijn alsnog geen concrete afspraken gemaakt. Gezien het een grensoverschrijdend project betreft wordt ook nagegaan in welke mate het project binnen Interreg kan gerealiseerd worden met Europese steun. Het is in elk geval zo dat de dienst Waterlopen van de provincie trekker is voor de herinrichting van de Speyevaart, de doorsteek naar het kanaal Duinkerke-Veurne en de bouw van het pompstation. Er werd tevens beslist om tegen oktober een draaiboek op te stellen om te komen tot een overzicht van wat moet gebeuren in de respectievelijke landen. De heer gouverneur hoopt dat dit tegen eind oktober rond is. Uit ervaring wordt algemeen gesteld dat voor een dergelijke verdragswijziging gerekend moet worden op een periode van twee tot drie jaar tegen dat de uitvoering rond is. Voor alle betrokkenen is dit principieel akkoord een goede zaak. Er is vertrouwen aan beide kanten van de grens om dit project aan te pakken. Repliek De heer Roose dankt de heer gouverneur voor zijn antwoord en stelt uit te zien naar het draaiboek. Vraag nr. M/2013/32 van de heer Wim Aernoudt (N-VA) Een uniform reglement voor strandvisserij met verbod op warrelnetten De heer Wim Aernoudt, N-VA-raadslid, stelt dat de N-VA-fractie de steun vraagt van de heer gouverneur in het streven naar een uniform reglement voor de strandvisserij langs heel de Vlaamse kust. In deze is voor de N-VAfractie een algemeen verbod op gebruik van warrelnetten op het strand op z’n plaats. Nefast is dat vandaag elke kustgemeente een eigen reglement hanteert. Vlaanderen heeft de bevoegdheid over de strandvisserij en gebruikt die bevoegdheid vandaag niet ten volle, aldus de heer Aernoudt. Vragen hierover in het Vlaams parlement, van onder andere N-VA-parlementslid Wilfried Vandaele, hebben tot vandaag geen concrete resultaten opgeleverd. Het is absoluut niet de bedoeling om recreatieve visserij onmogelijk te maken en de N-VA-fractie pleit ook niet tegen het verantwoord gebruik van fuiknetten of platte netten. Enerzijds zijn warrelnetten volgens veel waarnemers onveiliger voor recreanten dan de geciteerde alternatieven. Met de zomer in aantocht is dit toch een niet onbelangrijk aspect. Volgens de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee (BMM), zijn warrelnetten ook doodsoorzaak van onder andere een deel van de Bruinvissen die op onze stranden regelmatig worden gevonden. Een ander aspect is dat door het verschil in gemeentelijke reglementen het aantal warrelnetten in gemeenten waar dat nog kan, stilaan problematisch te noemen is. De heer Aernoudt vraagt de heer gouverneur om mee zijn schouders te zetten onder het streven naar uniformiteit liefst zonder warrelnetten. Enerzijds heeft de heer gouveneur regelmatig contact met de kustburgemeesters en kan dit via dit forum onder hun aandacht worden gebracht. Anderzijds is een signaal van de gouverneur van de enige Vlaamse kustprovincie naar de Vlaamse regering toe in deze een belangrijk impuls. Antwoord De heer gouverneur dankt de heer Aernoudt voor zijn vraag. Van 100 gestrande bruinvissen blijken er 10 tot 15 verdronken te zijn door warrelnetten. Daarbij is het geenszins een uitgemaakte zaak of dit van warrelnetten uit de professionele visserij of uit de recreatieve strandvisserij komt. Dat is in geen enkel geval bewezen. Ook kunnen het dode bruinvissen zijn die afgedreven zijn uit Nederland of Frankrijk, waar strandvisserij met warrelnetten op veel grotere schaal uitgeoefend wordt. De heer gouverneur geeft aan dat dit best ook op internationaal niveau kan worden aangepakt. Het Europees niveau lijkt hiervoor het meest aangewezen. In veel kustgemeenten geldt er een lokaal politiereglement voor de strandvisserij omdat de strandzone grotendeels in concessie gegeven is aan de kustgemeenten. De kustgemeenten Bredene, De Panne, Koksijde, Middelkerke en Oostende hebben een eigen regelgeving voor de strandvisserij. Deze lokale autonomie is door de Vlaamse overheid gevrijwaard omdat er onvoldoende basis is om in te grijpen. Strandvisserij is een traditie die al eeuwen wordt beoefend langs de Vlaamse kust. Het Vlaams Soortenbesluit bevat instrumenten om bijkomende maatregelen te nemen. Op het Vlaamse niveau opteert men echter voor een gemeenschappelijke aanpak met de buurlanden. De heer gouverneur is zeker bereid om dit aan te kaarten op het overleg met de kustburgemeesters. Indien daar een gezamenlijk standpunt wordt ingenomen zal de heer gouverneur dit ook kenbaar maken aan de Vlaamse overheid.
8
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
De heer gouverneur hoopt dat er in dit dossier, in tegenstelling tot het dossier van de verdwaalpalen, wel een gemeenschappelijk standpunt kan worden ingenomen. Binnenkort ziet de heer gouverneur ook de korschefs in het kader van strand en veiligheid en zal dit thema ook daar aankaarten in het licht van een eventuele afstemming van de politiereglementen. Repliek De heer Aernoudt dankt de heer gouverneur voor zijn engagementen in deze problematiek. Vraag nr. M/2013/33 van de heer Immanuel De Reuse (Vlaams Belang) De ringweg te Anzegem De heer Immanuel De Reuse, Vlaams Belang-raadslid, zegt dat het dossier van de ringweg te Anzegem al enige tijd leeft ter plaatse, zeker gezien de grote verkeersdrukte in en rond Anzegem. Het nieuw aangetreden gemeentebestuur is radicaal tegen het idee van de ringweg. Eind november 2012 heeft Hilde Crevits laten weten dat wanneer er in de gemeente geen draagvlak is, zij deze beslissing zal respecteren. Dat is echter buiten de provincie gerekend waar men vindt dat het werk uit de voorbije jaren niet zomaar in de prullenmand moet verdwijnen. Dit leidt tot ongenoegen bij de betrokken schepen uit Anzegem. De heer De Reuse citeert de schepen uit een brief die door het gemeentebestuur werd gestuurd aan het provinciebestuur en waarin de gemeente vraagt om te stoppen met initiatieven rond de ringweg te Anzegem. In de pers was te vernemen dat gedeputeerde De Block verwonderd was dat de gemeente de bovenvermelde brief aan de pers had bezorgd. De gedeputeerde verwees in zijn antwoord naar een studie die objectief aantoont dat de ringweg nodig is. Wanneer het dossier objectief wordt benaderd en er toekomstgericht wordt nagedacht dan is de ringweg noodzakelijk, zo stelde de gedeputeerde in de pers. De heer De Reuse merkt dat er geen lokaal draagvlak is maar dat het provinciebestuur het beter weet. De aanleg van deze ringweg is een bevoegdheid van het Vlaams Gewest maar de provincie bakent het gebied van de ringweg af. Minister Crevits die eind 2012 nog fel tegen deze ringweg was laat via haar woordvoerder weten niet te willen reageren en de beslissing van de deputatie af te wachten. De heer De Reuse wil dan ook graag het standpunt van de deputatie kennen in dit dossier. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, stelt dat dit inderdaad een dossier is dat werd opgestart door de vorige deputatie op basis van een objectieve mobiliteitsstudie van het buro Interfluvium met conclusies op basis waarvan de vorige deputatie een principiële beslissing nam. Ondertussen is er een nieuwe meerderheid in Anzegem en zoals het hoort heeft de gedeputeerde de nodige initiatieven genomen. Op 26 april heeft de gedeputeerde samen met de betrokken ambtenaren een overleg gepleegd met een afvaardiging van het nieuwe college van Anzegem. De resultaten van de studie werden nogmaals toegelicht en er werd ook beklemtoond dat de provincie West-Vlaanderen meent dat de studie in alle objectiviteit uitwijst dat er een omleidingsweg nodig is. Daarop heeft de provincie West-Vlaanderen gevraagd om een officieel standpunt van Anzegem te mogen kennen. Het college stelde dat de omleidingsweg niet nodig is. De gedeputeerde neemt hier akte van. Samen met de collega’s van de deputatie is hij bezig om op heel korte termijn een provinciaal standpunt te bepalen. De gedeputeerde vraagt nog even geduld maar stelt dat de deputatie op korte termijn haar verantwoordelijkheid zal nemen. Repliek De heer De Reuse repliceert afsluitend dat dit dossier reeds van het in begin gestoeld was op enige onduidelijkheid voor wat betreft het standpunt van de gemeenteraad van Anzegem. De Vlaams Belang-fractie vindt het belangrijk dat een beslissing vanuit de provincieraad ook lokaal wordt gedragen. De heer De Reuse denkt dat het moeilijk is om in te gaan tegen een ruim gedragen lokaal protest en hoopt dat de gedeputeerde hiermee rekening zal houden.
9
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Vraag nr. M/2013/34 van de heer Hans Mommerency (CD&V) Routeplan zwaar vrachtverkeer in de zone Ieper-Diksmuide-Roeselare De heer Hans Mommerency, CD&V-raadslid, zegt dat iedereen die in de streek tussen Ieper, Diksmuide en Roeselare rijdt de borden met signalisatie van Z1 tot en met Z15 ziet. Ongeveer een jaar geleden werd op een persconferentie meegedeeld dat dit het eerste routeplan was voor zwaar vrachtverkeer met een aantal uitdagingen. Het betreft een proefproject binnen het Vlaams vrachtroutenetwerk onder coördinatie van de provincie West-Vlaanderen. De uitdagingen zijn een vermindering van het verkeer en dus het verhogen van de leefbaarheid van de dorpen alsook het omgaan met zwaar doorgaand verkeer en het zoeken naar een compromis tussen de landelijke verspreide bedrijvigheid en het landelijk karakter van de streek. De heer Mommerency vraagt of dit project reeds werd geëvalueerd en wat de belangrijke aandachtspunten zijn. In het aansluitend gedeelte konden de gemeenten een verfijning aanbrengen aan dit routenetwerk. De heer Mommerency stelt op het terrein vast dat de gemeenten dat op eigen tempo realiseren en vraagt of er een verdere coördinatie- of informatierol is vanuit de provincie. Dit is een proefproject van Vlaanderen en de heer Mommerency vraagt ook of er verdere afspraken zijn met Vlaanderen in verband met het aanpakken van zwaar doorgaand vervoer. Ook wil de heer Mommerency weten of er afspraken bestaan met Vlaanderen om dit proefproject ook in andere streken uit te rollen. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, zegt dat het hier inderdaad gaat om een pilootproject dat één jaar geleden werd gestart waarbij een evenwicht wordt gezocht tussen de leefbaarheid in de dorpen enerzijds en het doorgaand zwaar vrachtvervoer anderzijds. Dat is niet zo evident. De studie wijst uit dat één derde van de vrachtwagens die deze dorpen aandoen ook de plaatselijke leveranciers bevoorraden. Van in het begin werd gesteld dat de evaluatie na twee jaar zou gebeuren omdat een dergelijk project een voldoende brede basis moet hebben om het wetenschappelijk objectief te kunnen onderbouwen. Dat betekent niet dat ondertussen niet wordt bijgestuurd waar dat nodig is. Inzake wegbewijzering zijn er aandachtspunten meegedeeld aan de betrokken gemeenten. De gedeputeerde verzekert de heer Mommerency dat hier actie rond wordt genomen. Wat Vlaanderen betreft stelt de gedeputeerde dat het gaat om een pilootproject dat verder binnen Vlaanderen zal worden geïmplementeerd. Daarvoor is het nodige gebeurd met dien verstande dat men zich focust op de grotere industrieterreinen (groter dan 50 hectare). De gedeputeerde merkt ook op dat er minder directe vragen van de gemeentebesturen binnenkomen omwille van het feit dat de studie lopende is en de mensen geïnformeerd zijn. De gedeputeerde vraagt daarom nog even geduld te oefenen. Op een later ogenblik kan terugkoppeld worden naar een provincieraadscommissie en de provincieraad zelf. Het is zeker de bedoeling om druk te vermijden op plaatsen waar de druk nu al hoog is. Er zal ook nagegaan worden om er ontsnappingswegen ingezet kunnen worden. Repliek De heer Mommerency dankt de gedeputeerde voor zijn antwoord. Vraag nr. M/2013/35 van de heer Herman Lodewyckx (Groen) Behoud van een ferryverbinding tussen Oostende en Ramsgate De heer Herman Lodewyckx, Groen-raadslid, verwijst naar zijn eerdere tussenkomsten met betrekking tot de ferryverbinding tussen Oostende en Engeland. In het verleden heeft gedeputeerde De Block gesteld dat dit een Vlaamse bevoegdheid was.Vlaanderen antwoordt dat dit niet zo is. Nu de ferrymaatschappij failliet is verklaard is er helemaal geen verbinding meer. De heer Lodewyckx stelde vast dat er binnen Interreg V mogelijkheden bestaan. De heer Lodewyck stelt dat in het kader van de toeristische uitbouw van West-Vlaanderen een dergelijke ferryverbinding belangrijk is. De heer Lodewyckx verwijst naar het vernieuwde Zwin en de activiteiten in het kader van de herdenking van WOI. Dat kan enorme economisch-toeristische troeven opleveren. De heer Lodewyckx vraagt de gedeputeerde of hij de mogelijkheid wil onderzoeken om dit via Interreg te realiseren.
10
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Antwoord De heer Jean de Bethune, gedeputeerde, stelt dat hij bij het vernemen van het nieuws dat de ferryverbinding werd stopgezet erg snel contact heeft genomen met het havenbedrijf van Oostende om te kijken in welke mate de provinciale overeenkomst met consultants op het vlak van logistiek ter beschikking kon worden gesteld van de havenautoriteiten om na te gaan in welke mate de aanbieders van vrachtvervoer verder beroep zouden kunnen doen op een verbinding richting Ramsgate. Dat aanbod werd geformuleerd en is op 16 mei laatstleden besproken naar aanleiding van de raad van bestuur van het havenbedrijf van Oostende. Deze oefening werd vandaag opgestart, meer bepaald de samenwerking tussen de diensten van POM (bijgestaan door hun externe consultants) en de haven van Oostende die trouwens te allen tijde lead-partner blijft in dit dossier. De gedeputeerde hoopt dat dit een aantal resultaten kan opleveren in de nabije toekomst en minstens in kaart kan brengen welke belangstelling er is voor een dergelijk transport. Met betrekking tot de potentialiteiten van Interreg stelt de gedeputeerde dat er drie aspecten zijn. Vooreerst is het dat in het kader van het Interregproject “Food Port” nu reeds vrachten worden vervoerd richting Rusland vanuit Oostende. Daarnaast, als tweede element, wordt er in de overgangsperiode tussen Interreg IV en Interreg V een clusterproject opgezet. Dit bestaat uit een aantal studieprojecten waarbij nagegaan wordt in welke mate er potentialiteiten zijn om nu reeds stappen te zetten om binnen de nieuwe Intereg V-periode met de nieuwe, grensoverschrijdende, Europese middelen gestalte te geven aan een aantal initiatieven. Heel specifiek wordt de problematiek van de haven van Oostende en het goederenvervoer hierin meegenomen. In de komende maanden kunnen dus voorbereidende stappen worden gezet. En tenslotte is het een absolute beleidsprioriteit binnen de beleidsnota Economie van de POM West-Vlaanderen om na te gaan hoe binnen de programma’s “Marco Polo “ en “Connecting Europe” een poging kan worden gedaan om op een krachtige manier de West-Vlaamse poorten in te zetten in een netwerk over de Noordzee in het kader van het 2 zeeënprogramma. De gedeputeerde stelt dat er dus reeds verschillende stappen zijn gezet. De eigen middelen werden ingezet en er worden proactief een aantal voorbereidende initiatieven genomen met het oog op de nieuwe Interregperiode. Het nieuwe aan de vraag van de heer Lodewyckx is de toeristische dimensie. De hoofdfocus van de inspanningen ligt vandaag op het goederentransport en minder het personenvervoer. De gedeputeerde stelt deze vragen binnen de mate van het mogelijke mee te zullen nemen in het clusterproject. Afsluitend stelt de gedeputeerde dat, ondanks het feit dat de provincie niet bevoegd is en dat de haven van Oostende lead-partner is, de provincie alle mogelijkheden heeft aangeboden om de haven te ondersteunen in een moeilijke periode om perspectieven voor de toekomst te ontwikkelen. Repliek De heer Lodewyckx antwoordt afsluitend dat hij de gedeputeerde dankt voor het feit dat er een opening wordt behouden voor zijn vraag. Aanvullend stelt de heer Lodewyckx dat uit gesprekken met horeca-uitbaters blijkt dat zij vol verwachting zijn van de potentialiteiten van de bezoekers die de provincie West-Vlaanderen zullen bezoeken. Vraag nr. M/2013/36 van de heer Kurt Himpe (N-VA) Provinciale richtlijn “bibliotheektarieven en uitleentermijnen” De heer Kurt Himpe, N-VA-raadslid, verwijst naar de provinciale richtlijn met betrekking tot bibliotheektarieven en –termijnen die de deputatie op 11 april 2013 goedkeurde. Daarmee wordt verder vorm gegeven aan een structurele bibliotheekwerking en een verderzetting van het provinciaal bibliotheeksysteem (PBS). Op het vlak van uitleentermijnen en tarieven is de diversiteit erg groot. De provinciale richtlijn wil hieraan tegemoetkomen maar het streven naar eenvormigheid moet ook gezien worden in het kader van de digitalisering van de bibliotheekwerking. Daardoor kunnen West-Vlamingen die zich inschrijven in één bibliotheek op basis van dit lidmaatschap ook gebruik maken van de diensten van andere bibliotheken binnen het PBS. De richtlijn is niet verplichtend. De provincie kan immers door de gemeentelijke autonomie niets verplichten. Maar er zijn een aantal tekenen aan de wand die stellen dat niet alle steden en gemeenten deze richtlijn zullen toepassen. De heer Himpe betreurt dit omwille van het feit dat de voorbereiding van de uitwerking van de provinciale richtlijn in overleg is gebeurd met de bibliotheken. Sommige aangesloten bibliotheken zijn van plan om andere tarieven te hanteren.
11
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
In de richtlijn wordt bijvoorbeeld gesteld dat vanaf 18 jaar 5 euro moet worden betaald. Wie in een bepaalde bibliotheek gratis lid wordt kan dus in een andere PBS-bibliotheek van heel wat dienstverlening gratis gebruik maken. Wanneer een bepaalde gemeente een goedkoper of gratis tarief hanteert, heeft dit gevolgen voor de bibliotheken in de buurgemeenten. Want wie zal 5 euro betalen wanneer je enkele kilometers verder gratis lid kunt worden. Bij een aantal bibliotheken bestaat er daarom wat ongerustheid over het feit dat sommige aangesloten bibliotheken de richtlijn niet zullen volgen. Geen enkele bibliotheek ziet graag zijn ledenaantal dalen. Er werd recent een schrijven gericht aan de bibliotheken. De steden en gemeenten krijgen de mogelijkheid om zich te beraden over het voorstel. De heer Himpe vraagt of de gedeputeerde reeds weet heeft van bibliotheken die de voorstellen uit de provinciale richtlijn niet zullen toepassen en dus een tarief zullen toepassen dat lager of gratis is. De provinciale diensten hebben een schrijven gericht aan de gemeentebesturen met uitleg over de richtlijn. Deze brief was zeer bevattelijk en correct. De heer Himpe vraagt wat de provincie verder zal ondernemen om de twijfelende bibliotheken of de bibliotheken die een ander tarief zullen toepassen te overtuigen de richtlijn toch te volgen. Wanneer een aantal steden en gemeenten beslissen de provinciale richtlijn niet te volgen dan dreigt dit een olievlek te worden, aldus de heer Himpe. Dat is het vele overleg en de inzet van het team van WINOB zinloos geweest. Daarom wil de heer Himpe graag een stand van zaken vernemen van de gedeputeerde. Antwoord Mevrouw Myriam Vanlerberghe, gedeputeerde, zegt de bezorgdheid van de heer Himpe te delen. Op 11 april is de provinciale richtlijn goedgekeurd om op die manier te komen tot uniforme afspraken. Deze goedbedoelde richtlijn is niet gemaakt om het nieuws te verkondigen dat bepaalde steden en gemeenten willen afwijken. Anderzijds klopt het ook dat het provinciebestuur niemand kan verplichten deze richtlijn te implementeren. Dit betekent dat er autonomie is. Dan kom je in een situatie waar nog erg moeilijk provinciale samenwerkingsverbanden opgezet kunnen worden. In het verleden zijn heel wat dingen gelukt. De gedeputeerde stelt dat de melding dat bepaalde bilbiotheken de richtlijn niet zouden aanvaarden door de heer Himpe wordt gemaakt. Op vandaag heeft geen enkele stad of gemeente de provincie geïnformeerd over het feit dat de richtlijn voor hen niet zou gelden. Met betrekking tot de vraag of er bibliotheken zijn die positief reageerden antwoordt de gedeputeerde dat de samenwerkingsverbanden regio Roeselare en regio Tielt op de bijeenkomst van de samenwerkingsverbanden laten weten dat zij de richtlijn als uitgangspunt zullen nemen bij het afstemmen van hun tarieven. De gedeputeerde merkt op dat de vraag van de heer Himpe de provinciale dienst ongerust maakt omdat de dienst geen weet heeft van bibliotheken die niet willen volgen. Gezien deze richtlijn niet afdwingbaar kan worden gemaakt zit het provinciebestuur erg beperkt. Het initiële schrijven aan de gemeentebesturen werd gevolgd door een herinnering per mail aan de bevoegde schepenen op 7 mei. Het is nog erg vroeg om nu reeds te oordelen dat het zou mislopen, aldus de gedeputeerde. De terechte bezorgdheid van de heer Himpe zal worden meegenomen in de bevraging van de bibliotheken over de beslissing omtrent de richtlijn. Veel zal ook afhangen van het aantal alarmerende berichten dat wordt ontvangen. De bedoeling blijft om iedereen op dezelfde manier te laten samenwerking. De opmerking van de heer Himpe is correct, er schuilt een gevaar in het niet samenwerking en het kan een aantal zaken op de helling plaatsen. Een bevraging zal moeten uitwijzen of andere acties noodzakelijk zijn. Op vandaag bestaat hier geen antwoord op. Repliek De heer Himpe repliceert dat in het antwoord van de gedeputeerde duidelijk blijkt dat de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden erg belangrijk zijn. Als de provincie in die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een aanspreekpunt zou vinden om de deelnemende gemeenten te overtuigen dan denkt de heer Himpe dat de provincie sterker zal staan om de richtlijn ingang te laten vinden. De berichten van steden en gemeenten die zouden afhaken komen van de bibliothecaris zelf. Wanneer zij twijfel horen bij collega’s ontstaat de bezorgdheid over de mate waarin deze richtlijn zal worden opgevolgd. Er kan een grote impact zijn op de ledenaantallen in dergelijk geval.
12
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Vraag nr. M/2013/37 van de heer Axel Weydts (sp.a) Een windplan voor West-Vlaanderen De heer Axel Weydts, sp.a-raadslid, zegt dat in de pers kon worden vernomen dat de provincie Oost-Vlaanderen de ambitie heeft om tegen 2020 niet minder dan 300 windmolens te plaatsen. Dat is genoeg om alle OostVlaamse gezinnen te voorzien van groene stroom in 2020. De provincie Oost-Vlaanderen wil concreet aangeven waar zij deze windturbines als een mogelijkheid ziet en waar ze de inplanting van die windmolens wil ondersteunen. Daarvoor alle potentiële inplantingszones in kaart gebracht. De provincie Oost-Vlaanderen legt de projectontwikkelaars op dat voor 20 procent kan geïnvesteerd worden door burgers en gemeenten. Deze herverdeling van lusten en lasten kan er voor zorgen dat er een groter draagvlak ontstaat voor de grote windmolens. Er wordt ook maximaal ingezet op communicatie en het maximaal afstemmen van de verschillende ontwikkelaars. Zoiets kan niet zonder deze hoogstnoodzakelijke communicatie. Bedoeling is dat iedereen op elk ogenblik weet wat er staat te gebeuren. Ook dat aspect kan bijdragen tot het verhogen van het draagvlak voor windmolens, aldus de heer Weydts. De provincie West-Vlaanderen beschikt over een aantal troeven die een ambitieus windplan mogelijk moeten maken. Aan de kust is er veel wind en door het landelijke karakter van sommige regio’s in West-Vlaanderen zal er wellicht ook veel ruimte zijn. De heer Weydts vraagt of de deputatie bereid is, naar analogie met de provincie Oost-Vlaanderen, een ambitieus windplan op te maken voor de provincie samen met de sector, WVI, Leiedal en natuurlijk ook met de lokale overheden. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, zegt dat dit een terecht aandachtspunt is. De meerderheid van bevolking is voorstander voor groene energie. De implementatie echter zorgt vaak voor de pijnlijke vaststelling dat niemand graag in de nabijheid van een windmolen woont. Deze problematiek wordt des te moeilijker in dichtbevolkte regio’s waartoe de provincie West-Vlaanderen behoort. Er wordt volop gewerkt rond deze problematiek. De vorige deputatie keurde in 2009 een beleidsplan goed rond ruimte voor windturbineprojecten in West-Vlaanderen waarin de provincie West-Vlaanderen trekker was en zoekzones identificeerde. Rond die zoekzones wordt momenteel verdergewerkt. Deze zoekzones hielden rekening met een heleboel factoren zoals windcapaciteit, maatschappelijk draagvlak en technische beperkingen. De zoekzone Veurne is niet langer een optie omwille van de nabijheid van de luchtmachtbasis te Koksijde. De zoekzone Nieuwpoort kan niet omwille van de nabijheid van de luchthaven van Oostende. Daarnaast zijn er twee uiterst geschikte locaties met name Oostkamp en de haven van Zeebrugge. Wat Oostkamp betreft is er recent een overleg geweest met de burgemeester van Oostkamp die meldde dat twee concurrerende aanbieders procederen. De gedeputeerde gaf een krachtig signaal dat er op die manier niks zal kunnen gerealiseerd worden. Er is gepleit dat beide aanbieders de krachten bundelen en een gezamenlijk project indienen. Hetzelde doet zich voor in de haven van Zeebrugge. Dat belet niet dat er verder moet geijverd worden voor deze problematiek. Maar de tussenkomst in Oostkamp bewijst dat de provincie hard verder werkt aan de implementatie. Daarnaast is er het nieuwe element van de kleinere windturbines. Op 25 april is er overleg gepleegd met de bevoegde gedeputeerden en ambtenaren over het innemen van een standpunt. Binnen de verschillende betrokken bevoegheden is beslist dat de POM op zoek zal gaan naar de mogelijkheden om proefprojecten op te starten om kleine windturbines te plaatsen zij het onder voorwaarden. Het moet gaan om industrieterreinen of landbouwbedrijven, er is de beperking tot de eigen productie, er mag ook geen hinder ontstaan voor omwonenden en er is afstemming vereist met de betrokken gemeenten en netbeheerders. Deze opdracht is gegeven en de ambitie leeft om dit ambtelijk te finaliseren voor de zomer. In het najaar zal hierover een standpunt ingenomen worden en zal nagegaan worden wat de mogelijkheden zijn in het dossier van de groene energie. Oost-Vlaanderen heeft een aantal verklaringen gedaan. De gedeputeerde laat ze voor de provincie OostVlaanderen. De deputatie is ook vragende partij voor een windplan voor West-Vlaanderen, dat zij trouwens deels al heeft met het bovenvermelde beleidsplan. Anderzijds wordt de provincie ook geconfronteerd met een aantal problemen bij de implementatie. Er wordt een nieuwe studie uitgevoerd rond de kleinere turbines. Bovendien is het ook zo dat de betrokken gemeenten soms bovenlokaal ook standpunten innemen. Er moet ook een milieucomponent geïntegreerd worden. Uiterlijk na de zomer wordt een nieuwe dimensie toegevoegd aan het bestaand plan. De administratie onderzoekt ook wat in de andere provincies aan initiatieven worden genomen. Repliek
13
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
De heer Weydts dankt de gedeputeerde voor zijn antwoord en zegt uit te kijken naar het windplan voor de provincie West-Vlaanderen. De heer Weydts merkt op dat uit een studie van de provincie Zeeland blijkt dat voor kleinere windturbines de ratio tussen de investeringskost en de baten van een dergelijke installatie niet zo gunstig is. Zonnecellen zijn verhoudingsgewijs 5 tot 50 keer goedkoper dan de kleinere turbines. Vraag nr. M/2013/38 van de heer Alex Colpaert (Groen) Fietsverhuurpunt te Poperinge De heer Alex Colpaert, Groen-raadslid, zegt dat door de vele evenementen in het kader van de herdenking van WOI heel wat binnenlandse en buitenlandse toeristen de weg naar de Westhoek weten te vinden. Ongetwijfeld zal dit een verhoogde verkeersdruk in de streek tot gevolg hebben. Alles moet dan ook in het werk worden gesteld om ecologisch en duurzaam toerisme te bevorderen. Dat kan door het gebruik van het openbaar vervoer aan te moedigen en hierbij denkt de heer Colpaert in eerste instantie aan de trein. Er stelt zich een probleem. Vele oorlogssites liggen niet op wandelafstand van de stations van Ieper en Poperinge maar zijn eerder makkelijker per fiets bereikbaar. In Ieper heeft de NMBS haar akkoord gegeven voor de plaatsing van een fietspunt aan het station. Dat is een deel van de oplossing. De Groen-fractie vindt dat ook aan het eindstation Poperinge een dergelijk fietspunt moet geïnstalleerd worden. Dit zal niet alleen toelaten om een ruimer fietsaanbod te creëren maar biedt ook de mogelijkheid om een fietsroute (met behulp van bestaande en nieuwe fietsknooppunten) op te stellen via specifieke oorlogssites tussen deze twee stations. Het huren van fietsen in het ene station en het terugbrengen ervan in het andere station zou hierbij zeker mogelijk moeten zijn. Contacten met de NMBS leerden de Groen-fractie dat een fietspunt in Poperinge door hen kan overwogen worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Zo stelt de NMBS dat de uitbating van een fietspunt moet gebeuren door een sociaaleconomische onderneming en die zijn zeker aanwezig zijn in Poperinge. De heer Colpaert vraagt de deputatie om hier ernstig werk van te maken via de geëigende kanalen waarover de provincie beschikt. De heer Colpaert verwijst naar de taak die Westtoer hieromtrent kan opnemen. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, zegt dat de fietspunten een bevoegdheid zijn van de NMBS. De NMBS onderhandelt dat met de betrokken gemeente. Dat behoort niet tot de bevoegdheid van de provincie. De NMBS onderhandelt dit met de betrokken gemeente waarbij zij inderdaad stelt dat de uitbating dient te gebeuren door een sociaaleconomische onderneming. De provincie heeft de afgelopen jaren met Westtoer, dankzij de provinciale financiering en het fietsfonds, enorm veel fietspaden ontwikkeld. Wat fietsen betreft zijn we een provincie die erg hoog op de kaart staat. In de komende jaren wordt hier bovendien verder in geïnvesteerd. Nu reeds bestaat er tussen de stations verschillende fietstochten naar diverse oorlogssites, die door Westtoer worden gepromoot. De bedoeling is om dit verder te verfijnen en uit te bouwen naar 2016 toe. Daar wordt dus hard aan gewerkt. Westtoer promoot ook systemen waarbij een fiets kan worden gehuurd in station A die in station B terug kan worden afgeleverd. De actieradius van de fietsers wordt hierdoor aanzienlijk vergroot. In 2013 zal Westtoer een beslissing nemen rond de realisatie van een nieuw, specifiek fietsproduct inzake WOI. De gedeputeerde stelt afsluiten dat het signaal van de heer Colpaert terecht is maar dat er al heel wat bestaat. Fietspunten zijn echter een initiatief van de NMBS. Repliek De heer Colpaert dankt de gedeputeerde voor zijn antwoord. De heer Colpaert stelt begrepen te hebben dat het fietspunt rond Poperinge nog het zwakke punt is en dat het dus nuttig zou zijn hiervoor de nodige impulsen te geven zodat de gemeente dit zou kunnen realiseren. De gedeputeerde herhaalt dat er wordt gestreefd naar een adequaat en optimaal fietsbeleid in de hele provincie.
14
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
Vraag nr. M/2013/39 van de heer Kurt Ravyts (Vlaams Belang) PRUP site Regenboogstadium (Waregem) De heer Kurt Ravyts, Vlaams Belang-fractievoorzitter, zegt dat het Regenboogstaduim zo’n drietal jaar geleden erg actueel was binnen de provincieraad bij de bespreking van het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan. Het ging toen om het feit dat het PRUP moest voorzien in een passende bestemming voor een gerenoveerd voetbalstadium met de aanhorende functies (business, lounges, hotelvoorzieningen en congresruimte). In de samenvatting van het planMER Regenboogstadium staat vermeld dat er omwille van prioriteitsredenen werd geopteerd om het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan Regenboogstadium niet als deelplan te integereren in het later op te maken afbakeningsRUP voor het kleinstedelijk gebied Waregem. De heer Ravyts stelt dat deze zaak in de pers erg eenzijdig werd belicht. Er bestaat ook zoiets als een gemeentebestuur en een college van burgemeester en schepenen die graag goede en tijdige afspraken maken met het provinciebestuur om met de middelen van de provinciale belastingbetaler mooie PRUPs op te maken. De heer Ravyts stelt dat het dan jammer is vast te stellen dat de ruimtelijk-juridisch gecreëerde mogelijkheden vervolgens niet worden benut. De reden waarom is niet relevant. Het is dan eenvoudig om de mensen voor de poort van het voetbalstadium te roepen en iemands hoofd op het kapblok te leggen. Er zijn twee kanten aan deze medaille. De heer Ravyts is enigzins ongerust. Straks komt het voorbereidende samenwerkingsakkoord met de stad Blankenberge aan de orde voor de opmaak van een provinciaal RUP. De vraag is wat er aansluitend mee gebeurt. De heer Ravyts zou het betreuren als de gemaakte provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen niet worden gevolgd bij lokale beslissingen. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, antwoordt dat dit een correct aandachtspunt is op basis van een punctuele situatie die veroorzaakt is vanuit Antwerpen waar men denkt, zo stelt de gedeputeerde vast, dat alles te koop is. Het provinciaal RUP is opgemaakt met een brede maatschappelijke context. Het voetbalstadium was daar een onderdeel van. Het plan voorzag ook de omgeving. Er is heel mooi werk geleverd. De gedeputeerde begrijpt de ongerustheid van de heer Ravyts. De heer De Block wijst ook op het goede en positieve dat werd gerealiseerd met tal van dergelijke RUPs. Er wordt ook gewerkt aan een aantal grote projecten van bovenlokaal belang waarbij moet gepoogd worden te garanderen dat de inwoner van West-Vlaanderen in een maximaal aangename woonomgeving kan leven met alle daarbijhorende aspecten: wonen, groen, recreatie en cultuur. De gedeputeerde stelt afsluitend dat het een onderdeel van een ruimer geheel betrof die in eer en geweten werd voorbereid en vraagt dat de vermanende vinger niet naar de deputatie wordt uitgestoken. De gedeputeerde leest en stelt vast wat de heer Ravyts vaststelt. Repliek De heer Ravyts repliceert afsluitend zeker niet de intentie te hebben gehad om de deputatie in deze te willen aan te vallen.
15
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 5 – mei 2013
REGISTER MONDELINGE VRAGEN
Nr.
Datum
Vraagsteller
Onderwerp
Blz
CARL DECALUWE, gouverneur van West-Vlaanderen M/2013/29 M/2013/30 M/2013/31 M/2013/32
Gerda Schotte/Marc Vanwalleghem Christof Dejaegher Peter Roose Wim Aernoudt
Het rampenplan West-Vlaanderen bij treinrampen
3
Nieuwe software voor het Hulpcentrum 100 De afwatering van de Moeren Een uniform reglement voor strandvisserij met verbod op warrelnetten
5 6 7
FRANKY DE BLOCK, gedeputeerde van toerisme en recreatie, ruimtelijke ordening (m.u.v. stedenbouwkundige beroepen) en mobiliteit en weginfrastructuur M/2013/33 M/2013/34
Immanuel De Reuse Hans Mommerency
M/2013/37 M/2013/38 M/2013/39
Axel Weydts Alex Colpaert Kurt Ravyts
De ringweg te Anzegem Routeplan zwaar vrachtverkeer in de zone IeperDiksmuide-Roeselare Een windplan voor West-Vlaanderen Fietsverhuurpunt te Poperinge PRUP site Regenboogstadium (Waregem)
8 9 12 13 14
JEAN DE BETHUNE, gedeputeerde van economie en streekontwikkeling, externe relaties en Noord-Zuid-beleid en gelijke kansen M/2013/35
Herman Lodewyckx
Behoud van een ferryverbindeing tussen Oostende en Ramsgate
9
MYRIAM VANLERBERGHE, gedeputeerde van cultuur en welzijn M/2013/36
Kurt Himpe
Provinciale richtlijn “bibliotheektarieven en uitleentermijnen
10