Vakwerk!
Antwoorden Groene ruimte
Deel 2
Marcel Blommert, Studio Maan - Andrea Oostdijk
eerste druk, 2006
Artikelcode: 21140.2 & 21140.1
Colofon Auteur(s): Illustraties: Illustrator: Onderwijskundige: Redactie: Resonans:
Marcel Blommert, Studio Maan - Andrea Oostdijk Verbaal - Bureau voor Visuele Communicatie Koert Stavenuiter, John Vermetten en Bert de Vette Studio Maan, Manon Limmen Studio Maan, Brigitte Meinen André van den Berg, Jan van de Sluis
Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen.
© 2006 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
2
❑ GROENE RUIMTE
1
Vragen 1.1
a
b c Vragen 1.2
a
b c d
Kruidachtige gewassen en beplantingen
Een hosta is een kruidachtige plant, omdat de stengels niet verhouten. De bovengrondse plant sterft na één groeiseizoen af, maar ondergronds leeft de plant door. In situatie 1 gebruik je bodembedekkers, in situatie 2 rotsplanten. Bewering 2 is waar. Het is handig dat een plant een wetenschappelijke naam heeft, omdat: – deze overal ter wereld begrepen wordt door wetenschappers en andere mensen die met planten werken; – je in plantenboeken meestal alleen de wetenschappelijke naam vindt; – cultivars meestal alleen een wetenschappelijke naam hebben. De struikheide behoort tot het geslacht Calluna. Dit kun je zien door naar het eerste deel van de wetenschappelijke naam te kijken. Het tweede deel van een plantennaam vertelt je vaak iets over het uiterlijk van de plant. Vulgaris betekent ‘gewoon’.
Vragen 1.3
a
De – – – –
Vragen 1.4
a b
Je kunt een grasmengsel aanpassen aan de grond waarop je zaait. Lolium Perenne is geschikt voor sportvelden omdat het: – tegen een stootje kan; – een hoge ziekteresistentie heeft; – niet snel overwoekerd wordt door onkruid; – wintervast is. De grassoorten Lolium perenne en Poa pratensis zijn geschikt voor het grasveld voor het stadskantoor.
c
planten kunnen de volgende functies hebben: Vederkruid: zuurstofproductie. Sierkool: sier. Aardbei: gebruik in de keuken, bodembedekking. Maagdenpalm: bodembedekking, sier.
Vragen 1.5
a
Je kunt variëren met de vorm en grootte van de border en met de kleur, bloeiwijze, bloeitijd, hoogte en vorm van de planten.
Vragen 1.6
a
Je let op: – de zichtbaarheid; – de hoeveelheid zon; – de grootte van de tuin; – de stijl van de tuin. De minimale breedte van een border is 1,5 meter.
b
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
3
c
Border 2 past het best bij de tuin van de Koestee, omdat de boerderij oud is en er dus geen moderne, strakke vormen bij passen.
a b c d
De hoofdkleur is de kleur die het meest voorkomt (in een border). Je kunt een border lang in bloei houden door planten met een verschillende bloeitijd aan te planten. Zomerbloeiers plant je in april of mei. Het antwoord verschilt per leerling.
Vragen 1.8
a
Het antwoord verschilt per leerling.
Vragen 1.9
a
Bij een tuintekening werk je veel zorgvuldiger dan bij een schets. Je zet de goede maten uit en tekent heel precies welke planten waar komen te staan. De schaal 1:50 betekent: 1 cm op de tekening is in werkelijkheid 50 cm. Op de tuintekening wordt de tuin 24 cm lang. Voor de tuintekening gebruik je een potlood met een harde punt: H. Je kunt driehoeken van 30, 45 en 60 graden gebruiken. Je kunt de tuintekening verkeerd om houden en zo fouten maken bij het aanleggen van de tuin. De goede volgorde is: – Bespreek de schets met de klant. – Neem de maten van de tuin op. – Reken de maten om naar schaal. – Werk je ontwerp uit. – Teken de legenda. – Inkt de tuintekening in.
Vragen 1.7
b c d e f g
Vragen 1.10
a
Tekening 2 is een beplantingsplan.
Vragen 1.11
a b c
Arbeidskosten: 30 euro x 40 uur (8 uur x 5 hoveniers) = 1200 euro. Kostprijs: 30 (20 x 1,50) + 42,50 (5 x 8,50) + 25 (10 x 2,50) = 97,50. Je moet de winst nog berekenen.
Vragen 1.12
a
Bij het planten van kruidachtigen let je op de plantafstand, het plantverband, de grootte van het plantgat en de planttijd. Ja, want tweejarige planten zaai/plant je in het najaar. In het voorjaar kun je vaste planten die niet in het voorjaar bloeien, planten. Ook kun je eenjarigen planten.
b c
Vragen 1.13
Vragen 1.14
4
a b c d
Beide beweringen zijn niet waar. Februari/maart is een goede tijd om afgestorven stengels van vaste planten af te knippen en af te voeren. Vanaf september kun je voorjaarsbloeiende bollen en knollen planten. Vanaf april ga je controleren of groeiende planten extra steun nodig hebben.
a b c
Onkruiden groeien op een plek waar je ze liever niet wilt hebben. Onkruiden als brandnetel noem je eenjarige onkruiden. Overblijvende onkruiden moet je met wortel en tak verwijderen.
❑ GROENE RUIMTE
Vragen 1.15
a
Je kunt springbalsemien het best bestrijden vóór de zomer, omdat de plant dan nog geen zaden verspreidt.
Vragen 1.16
a b
Mechanisch onkruid verwijderen doe je met gereedschap, machines of je handen. Paardenbloem verwijder je door een schopje onder de wortels te steken en vervolgens de paardenbloem met je hand uit te trekken. Voor het weghalen van onkruid gebruik je vaak de schoffel. Je mag geen overblijvend onkruid op de composthoop gooien, omdat het op de composthoop kan doorgroeien en zaden kan maken. Je gebruikt de gereedschappen als volgt. – Bats: licht omleggen van de grond. – Steekschop: omspitten van de grond. – Mini-tractor: omploegen van de grond.
c d e
Vragen 1.17
a b
c d Vragen 1.18
a
b
Vragen 1.19
a b c
d
Vragen 1.20
a b
c
Een ander woord voor onkruidbestrijdingsmiddel is herbicide. Je gebruikt het kapje op de rugspuit om te voorkomen dat je per ongeluk tuinplanten dood spuit. Je schermt de planten die je wilt houden af en je spuit alleen bij windstil weer. Verder moet je zelf alle persoonlijke veiligheidsmiddelen gebruiken die verplicht zijn. Contactherbiciden tasten het bladgroen in het blad aan. Het antwoord verschilt per leerling. De handleiding voor het onderhoud van de schoffel: – Schoonmaken: borstel met een staalborstel de opgedroogde grond en roest weg. – Opbergen voor de winter: vet de schoffel in. – Ophangen: hang de schoffel met de scherpe kant tegen een houten plank. As je resten in de spuitmiddel laat zitten, vermengen die zich met ander spuitmiddel als je de spuit opnieuw gebruikt. Dat kan gevaarlijk zijn. Witte gangen in het blad van een plant worden veroorzaakt door bladmineerders. Om aaltjes te voorkomen moet je vruchtwisseling toepassen. Manieren om slakken te bestrijden zijn: – eitjes op plaatsen leggen waar vogels ze opeten; – bekertjes bier ingraven; – korrels met methiocarb strooien. Je kunt bladluis op een natuurlijke manier bestrijden door lieveheersbeestjes uit te zetten. Het blad van een plant met roest heeft rode, gele of bruine vlekken aan de onderkant. De middelen helpen tegen de volgende ziekten. – Zineb: roest. – Chloorthalonil: botrytis/grauwe schimmel, valse meeldauw (soms). – Pyrazofos: meeldauw. Bij meeldauw zie je een poederige schimmel op bladeren en stengels. Bij valse meeldauw zie je gelige vlekken bovenop het blad en een grijze schimmel aan de onderkant.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
5
Vragen 1.21
a b c
Fungicide helpt tegen schimmels. Chemische bestrijdingsmiddelen doden ook nuttige dieren en planten. Mousse doet het niet helemaal goed. Hij maakt meer spuitmiddel dan hij nodig heeft en spuit bij winderig weer.
Vragen 1.22
a
Met een milieuvriendelijk bestrijdingsmiddel moet je vaker spuiten, omdat het niet zo lang werkt als een chemisch middel. Natuurlijke vijanden zijn egels, spitsmuizen, vogelskikkers, padden, lieveheersbeestjes, duizendpoten, spinnen, mieren, wespen en zweefvliegen. Eelco heeft geen gelijk. Aangetaste plantendelen mag je niet op de composthoop gooien, omdat de ziekte zich daar verder kan verspreiden. Waar: resistente planten zijn minder gevoelig voor bepaalde plantenziekten.
b c d Opdracht 1.1
Onkruiden herkennen en verwijderen Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Overblijvende onkruiden hebben vaak penwortels (bijvoorbeeld distels) of wortelstokken (bijvoorbeeld kweekgras). Op de composthoop groeien deze planten gewoon verder en zorgen zo voor overlast. c Als je onkruiden met een penwortel afschoffelt, zal het onkruid op de penwortel daarna weer uitlopen. Het onkruid wordt dus op deze manier niet effectief bestreden. d Te veel zand bij het onkruid is vervelend, omdat het afvoeren onnodig zwaar wordt. Ook haal je constant grond weg, waardoor de borders uiteindelijk te laag komen te liggen. e Je moet het gereedschap schoon terug hangen in het gereedschaphok, omdat het anders gaat roesten.
Opdracht 1.2
De rugspuit Oriëntatie De antwoorden zijn: a De naam van het middel is Baycor®schimmelmiddel. b Het middel gebruik je tegen schimmels. c Het middel gebruik je op de volgende struiken: rozen, herfstaster, ridderspoor, duizendschoon, chrysanten en pelargonium, appels en peren. d De veiligheidsmaatregelen die op het etiket staan zijn: • Buiten bereik van kinderen bewaren. • Verwijderd houden van eet- en drinkwaren. • Verwijderd houden van diervoeder. • Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik. • Spuitnevel niet inademen.
6
❑ GROENE RUIMTE
e
• Draag beschermingsmiddelen voor de ogen. Dit bestrijdingsmiddel kun je het beste toepassen aan het begin van de aantasting. Het middel werkt het beste als het gewas vochtig is.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Waarschijnlijk is het je opgevallen hoe makkelijk je met bestrijdingsmiddel in aanraking komt. Het is dus altijd erg belangrijk dat je de veiligheidsmaatregelen goed naleeft. c Het kruis is een Andreaskruis. Dit betekent dat het een gevaarlijk product is. De driehoek met doodshoofd betekent dat de inhoud dodelijk is. Opdracht 1.3
Rondleiding door de schooltuin Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.4
Hanging basket maken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.5
Een border ontwerpen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b De volgende combinaties zijn mogelijk: • heesters, bomen en vaste planten; • vaste planten, eenjarige planten en heesters. De combinatie waterplanten en heideplanten is niet logisch. c Geen antwoord aanwezig.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
7
d
Je kunt letten op de standplaats (zon/schaduw, droog/nat) maar ook op bijvoorbeeld de hoogte van de planten, de vorm van de planten en de bloeitijd. Twijfel je aan je antwoorden, vraag dan de docent of ze goed zijn.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Nee, dit is de kostprijsberekening. Aan de klant reken je nog een winstpercentage en BTW door. Opdracht 1.6
Kruidachtige planten planten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f De antwoorden: De plantverbanden in figuur 1.11 zijn: • Tekening links: wildverband; • Tekening midden: driehoeksverband; • Tekening rechts: vierkantsverband. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.7
Verzorgingskaarten Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.8
Ziekten en plagen herkennen Oriëntatie
8
❑ GROENE RUIMTE
Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Als je de planten aanraakt waarin de witte vlieg zit, zie je de vliegjes wegvliegen. b De sluipwesp zal in een tuin wegvliegen. c Aaltjes bestrijden is vrijwel onmogelijk. De enige manier is eigenlijk om wisselteelt toe te passen. Je plant dan ieder jaar een andere plant op het perceel. De aaltjes krijgen dan geen voedsel. Dit is de enige manier om een besmetting met aaltjes in de hand houden. d Een virus zit in de cel van de plant. De enige manier om een virus te bestrijden is de plant verbranden. Opdracht 1.9
Milieubewust bestrijden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt zoeken op internet, in de Gouden gids of in het telefoonboek. b Geen antwoord aanwezig. c Het eerste contact kun je telefonisch leggen. Dit gaat het snelst en kost het bedrijf de minste tijd. Je kunt dan definitieve afspraken met het bedrijf maken. d Je moet denken aan een datum voor de excursie, het tijdstip waarop je daar moet zijn, met hoeveel mensen je de excursie doet, wat je in de excursie wilt zien, hoe lang de excursie moet of mag duren en bij wie en waar je je moet melden. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig. i Geen antwoord aanwezig. j Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.10
Herkennen van grasveldtypen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een grasveldtype is een soort grasveld. Het soort grasveld is afhankelijk van het gebruik ervan. b Voorbeelden zijn siergazon, sportveld, speelgazon, recreatiegazon en bermen en dijken. c Geen antwoord aanwezig.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
9
d e f
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
10
❑ GROENE RUIMTE
2
Vragen 2.1
a
b
Vragen 2.2
a b
Houtachtige gewassen en beplantingen
Kenmerken van houtige gewassen zijn: – de stam en de takken zijn van hout; – ze zijn steviger dan kruidachtige gewassen; – ze worden groter en ouder dan kruidachtige gewassen. Een druivenwingerd is een houtachtige plant, omdat hij een stengel van hout heeft. Bij volgroeide bomen beginnen de takken op enkele meters boven de grond uit de stam. Bij struiken beginnen ze veel lager, bijna op de grond. De sparren die als kerstbomen worden gebruikt, zijn geen volgroeide bomen. Bij een volwassen spar beginnen de takken meters boven de grond.
Vragen 2.3
a b c d
Het Het Het Het
Vragen 2.4
a
De beste omschrijving van het begrip ‘standplaats’ is de plaats waar een boom of struik het best gedijt. De beste plek voor een Amerikaans vergeet-me-nietje in een beschaduwde border. Het Amerikaans vergeet-me-nietje is een schaduwplant. Het doet het dus het best in een beschaduwde border.
b c
Vragen 2.5
a b c d
Vragen 2.6
a
b
Vragen 2.7
a b c
antwoord antwoord antwoord antwoord
verschilt verschilt verschilt verschilt
per per per per
leerling. leerling. leerling. leerling.
Beplantingstypen met struiken zijn struikenrij en struweel. Bij een bomenrij staan de bomen keurig in een rij; bij een boomgroep staan de bomen bij elkaar, maar niet in een rij. Een bosje is het geschiktste beplantingstype. Hier vinden de dieren de meeste beschutting en ook meer voedsel. Bijzondere beplantingstypen zijn geschoren hagen, knotbomen en leibomen. Beplantingstypen die in elk geval gebruikt zullen worden zijn: – geluidswering (tegen het lawaai van passerende treinen); – windkering (omdat de wijk in een vlak gebied ligt); – kijkgroen (de wijk moet er landelijk en groen uitzien). Een ecologische verbindingszone is een stuk natuur dat twee grotere natuurgebieden met elkaar verbindt. Het eindbeeld van een plant is de grootte van de plant als zij volgroeid is. Je kiest een boom van de derde grootte (6-10 meter). Je kiest een boom van de derde grootte, omdat je in zo’n klein plantsoen geen grote bomen kwijt kunt.
❑ HOUTACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
11
Vragen 2.8
d
De eik zal nooit 20 meter worden, omdat de omstandigheden niet optimaal zijn.
a
De maximale lengte van een boom kun je opzoeken in boeken. Je kunt ook naar volwassen bomen van die soort kijken. Breedte kruin: 0,8 x 11 (hoogte) = 8,8 meter. Nee, Carl heeft geen gelijk, want de breedte van een struik is gelijk aan de hoogte. Je moet er rekening mee houden dat de struiken in een rij staan en dus minder breed worden dan wanneer ze alleen zouden staan.
b c d
Vragen 2.9
a
c d
Bosplantsoen plant je met grote aantallen tegelijk aan. Omdat je niet alles in één keer kunt planten, moet je een deel van de bomen en struiken inkuilen om uitdroging te voorkomen. De handleiding voor het inkuilen van bomen en struiken voor langere tijd, kan er zo uitzien. – Zet de bomen en struiken in een bak. – Gooi, afhankelijk van de grootte van de plant, zo’n 50 cm scherp zand over de kluiten. Bij opkuilen haal je de bomen of struiken voorzichtig weer uit de grond. De boompjes zijn te diep ingekuild, waardoor de stam kan gaan rotten.
Vragen 2.10
a
Bij het inkuilen heb je een spade, een kruiwagen of plantbak en een jalon nodig.
Vragen 2.11
a b
De plantafstand bij bomen en struiken ligt meestal tussen de 1 en 1,5 meter. Bij het planten gebruik je jalons om ook op grote afstanden netjes te kunnen werken. Sacha moet kijken of er beschadigde wortels of takken zijn. Als die er zijn, moet ze die weghalen. Dit moet ze ook doen met wortels die te ver uitsteken. Je kunt de boom voedsel geven door mest toe te voegen aan de aarde waarmee je het plantgat vult. De watervoorziening kun je regelen door de plant extra water te geven met een slang of gieter of door een drainagebuis aan te leggen in het plantgat.
b
c d
Vragen 2.12
a b
Vragen 2.13
a b c
De boom in de bestrating heeft de meeste zorg nodig. Door de bestrating komen er minder lucht, water en voedingsstoffen bij de boom. Je kunt de problemen oplossen door: – de boom in speciaal ‘bomenzand’ te planten; – het plantgat extra groot te maken; – buizen om de boom te leggen.
Vragen 2.14
a
Met andere woorden: Planten die niet konden wennen aan hun nieuwe omgeving en daardoor afgestorven zijn, moet je vervangen. De checklist voor nazorg bij verplante bomen en struiken. – Controleer of de bomen en struiken goed aanslaan. – Controleer of er extra mest nodig is.
b
12
Het is het beste voor een verplante boom dat hij een compact wortelstelsel heeft met veel jonge wortels. Zo kan hij straks goed wortelen. Je bereidt het verplanten van een boom voor door: – een sleuf om de boom te graven; – humeuze grond in de gleuf te storten.
❑ GROENE RUIMTE
– – – Vragen 2.15
a
b
c d
Vragen 2.16
a b c
Snoei verplante bomen en struiken bij als er kale plekken in komen. Controleer of de boomband knelt. Controleer of er extra water nodig is.
Deze takken snoei je: – Een tak die op 1,5 meter boven een fietspad hangt. – Een half afgebroken tak die boven een schuurtje hangt. Een tak die door de hoeveelheid appels een beetje doorbuigt, is niet beschadigd en hoef je niet te snoeien. Je zou wel gek zijn met al die appels eraan! Een tak met bladluis is nog te redden door bestrijdingsmiddelen of natuurlijke vijanden te gebruiken. Je moet op tijd beginnen met snoeien, omdat je anders te veel en te dikke takken weg moet halen. Door de grote wonden kunnen gemakkelijk ziekten binnendringen. Ook verliest de boom of struik zijn natuurlijke vorm. Voor een zo klein mogelijke wond zaag je de tak recht af. Een scheutbloeier snoei je één keer per jaar, na de bloei. Een bladheester snoei je bijna nooit. Een voorbeeld van begeleidingssnoei is het weghalen van de onderste takken. Je kroont de boom langs de provinciale weg het hoogst op, omdat hier hoge (vracht)auto’s langskomen. Je noemt de takken die hoger groeien dan 3 meter de blijvende kroon.
Vragen 2.17
a b c
De boom heeft twee grote takken die verticaal naar boven groeien. Als je een zuiger niet wegsnoeit, krijgt de boom een dubbele top. Bij het snoeien van een takkrans mag je niet alle takken tegelijk weghalen. Dat levert te veel wonden op dezelfde hoogte op.
Vragen 2.18
a b c
Het antwoord verschilt per leerling. Het antwoord verschilt per leerling. Else doet dit fout: Ze snoeit de haag overal even breed. De haag moet echter onderaan breder zijn dan bovenaan, zodat de onderkant ook zon krijgt. Voor het snoeien van dikke takken van een losgroeiende haag gebruik je een takkenschaar.
d
Vragen 2.19
a
b
c d Vragen 2.20
a b
Een beugelzaag gebruik je voor de snoei. Een jirizaag gebruik je voor het omzagen van bomen en struiken. Een snoeizaag gebruik je voor het snoeien van dikkere takken uit bomen en struiken. Dit zijn de goede antwoorden. 1 Je beweegt de zaag van je af. De zaag staat op stoot. 2 Je beweegt de zaag naar je toe. De zaag staat op trek. Ja, Joeri voldoet aan alle eisen. Nee, dit is niet waar. Een kloofbijl gebruik je bij het verwerken van hout. De strekking van de slagzin moet zijn: scherp geslepen snoeigereedschap is veiliger. Met een bijlmal kun je controleren of je een bijl goed hebt geslepen.
❑ HOUTACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
13
Vragen 2.21
a
b c
d Vragen 2.22
Opdracht 2.1
a b
Je kunt ziekten voorkomen door: – ervoor te zorgen dat er weinig ziekteverwekkers in de buurt van de plant kunnen komen; – niet te veel bomen en struiken van één soort bij elkaar te planten; – de plant door een goede verzorging in goede conditie te houden; – soorten aan te planten die resistent zijn tegen ziekten; – ervoor te zorgen dat de plant in een gezonde omgeving staat. De boom kan een vaat- of verwelkingsziekte hebben. Behandelmethoden bij vaat- of verwelkingsziekte: – cultuurmaatregel: bestrijden van de kever die de ziekte overbrengt van de ene op de andere boom, broedbomen onschadelijk maken; – mechanisch: boom vellen en stam ontschorsen; – chemisch: boom inenten met een chemische fungicide. Een heksenbezem is een voorbeeld van een groeiafwijking. Een braamstruik met bladluis erop is een waardplant. De nesten van de bastaardsatijnvlinder kun je mechanisch bestrijden door ze in de winter uit te knippen.
Houtige beplantingstypen herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b De houtige beplantingstypen uit het Opzoekboek zijn bomen, heesters, klim- en leiplanten en fruit. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f De iconen gebruik je niet bij het herkennen van de planten. De iconen zeggen voornamelijk iets over groeiomstandigheden en zaken als bloeitijd. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.2
Wetenschappelijk kaarten Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
14
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 2.3
Snoeigereedschappen onderhouden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een snoeischaar gebruik je om dunne takken te knippen. b Een scherpe snoeischaar maakt mooie wonden als je een tak afknipt. Een ander voordeel is dat je minder kracht hoeft te zetten. Je wordt dus niet zo snel moe. c Je merkt aan een snoeischaar dat hij onderhoud nodig heeft, als de snoeischaar: • moeilijk knipt; • beschadigd is (als je bijvoorbeeld ijzerdraad knipt, gaat het bovenmes stuk); • stug beweegt. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.4
Een bijl vijlen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Er zijn veel soorten bijlen, bijvoorbeeld de kloofbijl of de hakbijl. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Met een bijlmal controleer je tijdens het slijpen de welving van de bijl. De bijlmal meet de dikte van de welving op respectievelijk 10 mm, 5 mm en 3 mm. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.5
Functies van beplantingen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Voorbeelden van functies die beplantingen kunnen hebben zijn windkering, geluidskering, kijkgroen (‘sier’), camouflage, afscheiding of verkeersgeleiding. b Verkeersgeleiding snelweg: het beplantingstype dat hierbij hoort zijn bomen. Kijkgroen: hier worden in woonwijken vaak heesters voor gebruikt. Veekering: vroeger werden meidoornhagen gebruikt om de koeien in het weiland te houden. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig.
❑ HOUTACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
15
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.6
Bosplantsoen opkuilen en inkuilen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bosplantsoen is een verzamelnaam voor een pakket inheemse bomen- en struikensoorten. b Dat bosplantsoen nooit langer is dan 1,50 meter heeft met de prijs van de planten te maken. Langer bosplantsoen wordt veel te duur. Bosplantsoen kost tussen € 0,23 en € 0,45 per stuk. c Geen antwoord aanwezig. d De fouten en gevolgen bij inkuilen/opkuilen op een rijtje.
Nr.
Fouten-top-5
Gevolgen
1
Te diep inkuilen
Inrotten van de stam
2
Te ondiep inkuilen
Afsterven van wortels en eventueel verdrogen van plantsoen
3
Te warme en te open kuilplaats
Verdrogen van plantsoen
4
Beschadigen van plantsoen bij opkuilen
Invalspoor voor ziekten met de dood tot gevolg
5
Te vroeg opkuilen
Afsterven van wortels en eventueel verdrogen van plantsoen
e f g
Om bosplantsoen te planten, heb je de volgende gereedschappen en de materialen niet nodig: grondboor, plantschopje en een boompaal. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.7
Bosplantsoen planten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Plantverbanden die je gebruikt bij bosplantsoen zijn driehoeksverband en blokof vierkantsverband. b Geen antwoord aanwezig.
16
❑ GROENE RUIMTE
c
d
De plantafstand is onder andere afhankelijk van de gebruikte soorten en het eindbeeld. Meestal wordt voor bosplantsoen een plantafstand van 1 meter in de rij gebruikt. Dingen om op te letten als je gaat planten zijn: • de grootte van het plantgat; • de diepte van het plantgat; • wortelsnoei; • takbreuk; • bemesting; • water geven.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Je kunt hierbij denken aan het plantverband, de plantdiepte (diep genoeg), het plantgat (groot genoeg), de afwerking, de werkhouding en omgang met de gereedschappen. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.8
Veilig werken met zaaggereedschappen Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.9
Snoeien van bosplantsoen Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig.
❑ HOUTACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
17
d e f Opdracht 2.10
Als je aan het werk bent en valt, kun je je lelijk bezeren aan zo’n spies. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Snoeien van een boom Oriëntatie De antwoorden zijn: a De antwoorden staan in de tabel.
Categorie
Minimale doorrijhoogte
Voet- en fietspaden
2,50 meter
Wegen/straten voor alle verkeer
4,30 meter
Autosnelwegen
4,60 meter
b c
d
e f g h
Geen antwoord aanwezig. Met de volgende regels moet je direct rekening houden. • Snoei weinig: je mag nooit te veel snoeien. Als je dat wel doet, maakt de boom waterlot (takken die recht door de boom omhoog groeien). • Voorkom problemen in de toekomst: bekijk de boom goed voordat je gaat snoeien. Problemen in de blijvende kroon moet je altijd eerst oplossen. De volgende antwoorden horen bij de tekeningen. • Figuur 2.34: De uiterst rechtse tekening is goed. Zo voorkom je spiesen waaraan je je kunt bezeren. • Figuur 2.35: Tekening B is goed. Op deze wijze zaag je langs de takaanzet en blijft de wond zo klein mogelijk. • Figuur 2.36: De linker tekening is goed. Op deze manier kost het zagen de minste inspanning. Ook kun je de stokzaag op deze manier het beste controleren. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
18
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 2.11
Het herbarium Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c In het Opzoekboek groen (blz. 93) staat over het blad van de gele kornoelje het volgende: • het blad is ovaalvormig; • het blad heeft een gave bladrand; • het blad is 3,5 cm lang. d Heesters kun je in de winter onder andere herkennen aan de knopstand, de eindknoppen, de kleur van de twijg, de kleur van de tak, de aanwezigheid van lenticellen, de groeisnelheid, wel/geen doorns en de vorm van de knoppen. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ HOUTACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
19
3
Vragen 3.1
a b c
De juiste volgorde is maaiveld, bouwvoor en ondergrond. De wortels van de planten groeien in de bouwvoor. Bij ploegen en spitten bewerk je het maaiveld en de bouwvoor. Het maaiveld is de grondlaag boven de bouwvoor. Als je de bouwvoor bewerkt, bewerk je natuurlijk ook het maaiveld.
Vragen 3.2
a
Grondsoorten verschillen van elkaar in: – de voedingsstoffen die ze bevatten; – het vocht dat ze kunnen vasthouden; – de korrelgrootte. Twee grondsoorten die van elkaar verschillen op het gebied van vocht zijn zand en veen. Een ideaal mengsel voor de meeste planten is een mengsel van humus, klei, zand en grind. In een grondsoort met grove korrel kan er meer lucht bij de wortels komen. De plant maakt lange wortels om het diepe grondwater te bereiken. Daarnaast maakt de plant gebruik van het capillaire water tussen de poriën.
b c d e
Vragen 3.3
a
b c
Het goed te weten op/in welke grondsoort je werkt, omdat: – niet elke plantensoort op alle grondsoorten evengoed gedijt; – het werk zwaarder of juist lichter kan zijn; – je in sommige gevallen speciale maatregelen moet treffen. Het bestraten van het terras op kleigrond zal het langst duren, omdat het werken in kleigrond zwaarder is en je een speciaal cunet aan moet leggen. Als je werkt in zwaardere grond, zal het werk langer duren. Je moet dan dus meer werkuren rekenen. Ook heb je misschien speciaal, zwaarder gereedschap nodig.
Vragen 3.4
a b c d
Aan de kust en langs de rivieren vind je kleigrond. Dit is veengrond. Dit is löss. Een voordeel van kleigrond is dat het zeer voedselrijk is. Nadelen zijn dat kleigrond dicht slibt bij langdurige regen en open barst bij langdurige droogte.
Vragen 3.5
a
Substraat is een door mensen samengesteld mengsel met een samenstelling die precies aansluit bij de eisen die een bepaalde plant stelt. Als je aardbeien, forsythia’s en haagbeuk gaat aanplanten, neem je bemeste tuinaarde mee voor de aardbeien en forsythia’s en beukenbladgrond voor de haagbeuk. Bomenzand is een geschikt substraat om een terras op aan te leggen. Het is een goede ondergrond voor verhardingen. Bemeste tuinaarde bestaat uit veenproducten, natuurlijke mest en kalk.
b
c d
20
De bodem
❑ GROENE RUIMTE
Vragen 3.6
a b
c d Vragen 3.7
a b c d e f
Het antwoord verschilt per leerling. Het antwoord verschilt per leerling. Het antwoord verschilt per leerling. Het antwoord verschilt per leerling. De Arbowet regelt dat werknemers zo veilig mogelijk kunnen werken. Er worden ook eisen gesteld aan: – de zwaarte van het werk; – lawaai; – geschikte gereedschappen en machines; – persoonlijke beschermingsmiddelen.
Vragen 3.8
a b c
Een CE-markering is een Europees keurmerk voor veiligheid. Voor bedrijven is er de ISO-certificering. Zo doe je de oorschelpen op. – Schuif de oorschelpen tot onderaan de hoofdbeugel en doe de oorkap op. – Plaats de schelpen om de oren en verstel de hoofdbeugel, zodat deze op het hoofd komt te rusten. – Zorg dat de afdichtingen stevig op het hoofd aansluiten. Je onderhoud de oorschelpen door: – te inspecteren of er versleten of beschadigde onderdelen zijn; – versleten of beschadigde onderdelen te vervangen. Ja, deze oorschelpen hebben het Europese EC-keurmerk.
d
e
❑ DE BODEM
Je kunt de draagkracht van de grond verbeteren door het veld te bezanden. Voorbeelden van profielverbetering zijn: – verbeteren van de waterhuishouding door de grond om te spitten, massieve grondlagen te doorbreken en drainage toe te passen; – de wortelgroei bevorderen door het doorbreken van storende grondlagen. Hiervoor gebruik je de smalspoortrekker en de frees. Je profiteert dan van de vorst. Door de vorst is de grond in het voorjaar mooi rul.
Vragen 3.9
a b c
De tuin is ongeveer 11 meter lang, want één stap is ongeveer 1 meter. Je gebruikt een meetlint, omdat je langere afstanden moet opmeten. De volgende bewering is waar. Bij eindmaat valt het beginpunt van de meetband samen met het uiteinde van het beslag.
Vragen 3.10
a b c
Je meet de breedte op in meters. Oppervlaktematen zijn m2, centiare, hectare en mm2. De oppervlakte van de speeltuin is 1 are of een vierkante decameter. Het natuurgebied bestaat uit 8 hm2 of acht vierkante hectometer grasland.
Vragen 3.11
a b c
Bij het maken van een meetlijn kun je piketten en jalons gebruiken. Je gebruikt jalons, omdat de afstanden in het park groot zijn. De zinnen zijn correct ingevuld. – De voorste persoon loopt met de meetband. Hij plaatst aan het eind van iedere meetband een piket of jalon. – De achterste persoon zorgt dat de band in de juiste richting komt te liggen. Tevens legt hij de beginmaat op de juiste plek.
21
–
–
Vragen 3.12
a b c
Vragen 3.13
a b c
d Vragen 3.14
a
b c
d
Vragen 3.15
a b
Vragen 3.16
22
a
De achterste persoon neemt bij elke verplaatsing de meetband en piket en/of jalon mee. Hij telt de pennen: elke pen staat voor één keer de lengte van de meetband. Bereken de totale afstand: (het aantal pennen x de lengte van de meetband) + de afstand van het laatste stuk dat je gemeten hebt.
De tekening moet overeenkomen met figuur 3.26. Het hoogteverschil tussen punt A en B bereken je als volgt: h = 0,45 + 0,70 + 1,2 = 2,35 m. Je kunt voor het meten van hoogteverschillen ook een waterpasinstrument gebruiken. Voor het bepalen van de hoogte van punten heb je een punt (peilmerk) nodig waarmee je kunt vergelijken. Bijvoorbeeld het N.A.P. Je kunt erachter komen hoeveel meter je je boven of onder N.A.P. bevindt door naar een van de peilmerken te kijken die in Nederland zijn geplaatst. De aanduidingen betekenen het volgende: – Punt D: N.A.P. + 1,8 = Punt D ligt 1,8 meter boven N.A.P. – Punt E: N.A.P. - 0,2 = Punt E ligt 0,2 meter onder N.A.P. Een plaatselijk peil is bijvoorbeeld de hoogte van de as van de weg. Een lengte zet je als volgt uit. – Bepaal waar het begin- en het eindpunt van de lijn komen. – Plaats jalons aan het begin- en het eindpunt. – Plaats de hulpjalons. Bij vooruitzichten begin je bij de voorste jalon en werk je van je af. Bij terugzichten begin je bij de achterste jalon en werk je naar je toe. De tekening is goed als je: – aan weerszijden van het punt waar je de loodlijn wilt hebben gelijke afstanden hebt uitgezet; – vanuit twee punten op gelijke afstand van het loodlijnpunt een gebogen lijn met een passer hebt getrokken; – vanuit het snijpunt van de gebogen lijnen een loodrechte lijn naar de horizontale lijn hebt getrokken. Je kunt zo een loodlijn zonder gereedschap trekken. – Ga tussen twee jalons staan. – Strek je armen zijwaarts, zodat je vingertoppen naar de jalons wijzen. – Strek met gesloten ogen je armen naar voren, zodat ze met de handpalmen tegen elkaar komen. – Plaats een jalon in de richting die je handen op wijzen. Je neemt dit gereedschap mee: drie zichtlatten, waarvan één een dubbelzicht is, een timmermanswaterpas, een reilat en piketten. Het volgende dat je doet, is achter de zichtlatten de zichtlat met dubbelzicht plaatsen. Vervolgens kijk je over de eerste zichtlatten naar het dubbelzicht en controleer je de hoogte. Twee voorbeelden van verlichting zijn: – oriëntatieverlichting: lichtmasten voor straatverlichting, lampen voor voetpaden.
❑ GROENE RUIMTE
– b
Vragen 3.17
a b
c d e
De belangrijkste voedingsstoffen voor een plant zijn stikstof, fosfor en kalium. Een plant gebruikt stikstof voor de groei en de vorming van bladgroen. Fosfor bevordert de groei en stimuleert de ontwikkeling van de van de wortels. Kalium is belangrijk voor de waterhuishouding van de plant. De mest bevat 19% stikstof, 12% fosfor en 6% kalium. Het vierde getal staat voor de hoeveelheid magnesium. Zo bereken je hoeveel kalium er in de zak zit. – 1000 gram : 100 = 10 gram. – 1% is dus 10 gram. – 18% is 18 x 10 gram = 180 gram. – In één kilo mest zit dus 180 gram kalium – In 25 kg mest zit 25 x 180 gram = 4500 gram kalium (4,5 kg).
Vragen 3.18
a b c
Organische mest is mest die afkomstig is van dieren of planten. Voorbeelden van plantaardige organische mest zijn compost of groenbemesting. De volgende bewering is waar. Organische mest houdt het humusgehalte van de grond goed op peil.
Vragen 3.19
a b c d
Anorganische mest is mest die in de fabriek wordt gemaakt. Mest met meerdere voedingsstoffen noem je samengestelde kunstmest. Je kiest voor anorganische mest. Je kiest voor anorganische mest, omdat je dan de juiste (zure) voedingsstoffen toe kunt dienen in precies de goede hoeveelheid.
Vragen 3.20
a
c
Voordelen van compost zijn: – je hebt gratis mest; – het is zeer goede, voedselrijke mest; – je hoeft geen afval af te voeren; – het is milieuvriendelijke mest. Dit kan er misgegaan zijn: – Juan heeft het afval niet luchtig opgestapeld, waardoor er niet genoeg lucht bij kon om te verteren. – Juan heeft het vat niet regelmatig omgeroerd. Het composteren gaat hierdoor langzamer. Goede compost heeft een bruine kleur en ruikt naar herfstige bosgrond.
a b c
Fatih en Bella hebben allebei gelijk. Dit wijst erop dat er veel zouten (meststoffen) in het water zitten. De planten krijgen 1,5 gram meststof.
b
Vragen 3.21
❑ DE BODEM
verlichting voor speciale doeleinden: verlichting van gebouwen, vijvers en borders. Technische werken die in dit parkje zullen komen, zijn: – speelwerktuigen als klim- en klautertoestellen en een zandbak; – verplaatsbare terrasmeubels en afvalbakken; – verlichting van belangrijke loop- en fietsroutes; – verhardingen voor loop- en fietspaden en de speelplaats; – afwatering door drainagebuizen.
23
Vragen 3.22
a b c d
Door te veel bemesting kunnen de planten uitdrogen. Door kunstmest op de bladeren kunnen de bladeren ‘verbranden’. Een goede tijd om kunstmest te strooien is als het weerbericht tegen de middag regen voorspelt. Met een grondonderzoek kun je controleren of er niet te veel meststoffen in de grond zitten, want dat is slecht voor je planten en voor het milieu. Met een pH-meter meet je de pH (zuurte) van de grond. Met een EC-meter meet je de hoeveelheid voedingsstoffen in de grond.
Vragen 3.23
a
Het antwoord verschilt per leerling.
Vragen 3.24
a b
Het antwoord verschilt per leerling. Het antwoord verschilt per leerling.
Opdracht 3.1
Persoonlijke beschermingsmiddelen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Stel jouw onderwerp is spitten. Bij arboverplichtingen kun je dan denken aan de volgende zaken: • de schop mag maximaal 8 kg wegen; • de schop moet de juiste vorm hebben; • op kleigrond gebruik je een spade en op zandgrond een halfronde plantschop; • als de schop op de grond staat, moet de steel van de schop iets boven de heup uitkomen. c Voor ‘spitten’ zijn er geen CE-markeringen. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.2
Grondsoorten herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Grond waarin planten groeien, moet voldoende vocht kunnen vasthouden, voeding bevatten en een goede structuur hebben. b Een aannemer vindt dat de grond waarop huizen gebouwd worden vooral stevig moet zijn. Is de grond niet stevig genoeg, dan moeten er heipalen gebruikt worden. c Bij het aanleggen van een tegelpad is het belangrijk dat het zandbed stabiel is. Er mag bijvoorbeeld geen humus in de grond zitten. De humus verteert en hierdoor zakt het tegelpad. d In een cunet gebruik je scherp zand of wit zand. e Geen antwoord aanwezig.
24
❑ GROENE RUIMTE
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Zandgrond vind je veel aan de kust en op de Veluwe. d Kleigrond vind je veel langs rivieren en de kust. e Veengronden vind je in het noorden van Drenthe. f Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.3
Grond en water Oriëntatie De antwoorden zijn: a Het regent vaak in het voorjaar en najaar. b In de zomer is er de minste neerslag in Nederland. c In de zomer hebben planten het meeste water nodig. d In een tuin kun je sproeien en bemesten (humus) om meer water te krijgen. Als een tuin vaak te nat is, kun je drainage aanbrengen of bijvoorbeeld het regenwater opvangen in een regenton. e Water verdwijnt grofweg op twee manieren: • via de regengoot en bestrating in het riool; • via de grond naar het grondwater. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a De opgevangen hoeveelheid water is minder dan dat je erop gegoten hebt. Het water is dus aan de grond blijven kleven. b De grond zal verkleuren. Kennelijk houdt grond naast water ook de opgeloste toevoegingen vast. c Het water wat dan uitspoelt heeft een (lichte) verkleuring. Blijkbaar laat de grond de inkt los en spoelt de inkt voor een deel uit. d De conclusie is dat grond water vasthoudt. Als er in water iets is opgelost, wordt dit ook gedeeltelijke vastgehouden. Dit vasthouden is echter niet permanent. Als er weer vers water bijkomt, spoelt de oplossing voor een deel weer uit. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.4
Waterstromen en voedingsstromen Oriëntatie De antwoorden zijn:
❑ DE BODEM
25
a b c d
Voorbeelden van organische mest zijn compost of gedroogde koemest. Anorganische mest is kunstmest. Planten kunnen alleen mest (voedingsstoffen) opnemen als het is opgelost in water. Het water wordt uiteraard opgenomen met de wortels. Het snelste resultaat boek je waarschijnlijk met een (vloeibare) kunstmest. Deze lost het makkelijkste op in water en is dus snel beschikbaar voor de plant. Ja, dat maakt verschil. Kleigrond houdt het meeste water (en voedingsstoffen) vast. Zandgrond bindt water slecht aan zich. Hierdoor zullen veel voedingsstoffen uitspoelen.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Het meeste water zal in de maatbeker onder de beker met zand belanden. b De kunstmest is opgelost in het water en zal dus ook in het water blijven zitten. De meeste kunstmest zal dus in de maatbeker belanden. c De laagste EC-waarde zul je meten bij de kleigrond. Kleigrond houdt namelijk het meeste water (en voedingsstoffen) vast. d De hoogste EC-waarde zul je vinden bij de zandgrond. Zandgrond bindt water slecht aan zich. Hierdoor spoelen veel voedingsstoffen uit en is de EC-waarde hoog. e In de klei- en veengronden wordt meer water vastgehouden dan in bijvoorbeeld zandgronden. Als er meer water wordt vastgehouden, wordt er ook meer van de opgeloste voedingsstof vastgehouden. De plant kan in die grondsoorten dus meer voedingsstoffen opnemen dan in bijvoorbeeld zandgrond. Opdracht 3.5
Het grondonderzoek Oriëntatie De antwoorden zijn: a De groeifactoren zijn lucht, licht, voeding, warmte en koolstofdioxide. b Goede antwoorden zijn: de verhouding lucht/vaste delen, de hoeveelheid organische stof, de voedingstoestand van de grond en de grondsoort. c Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 De plantenteler teelt op rivierklei. 4 De volgende voedingselementen zijn gecontroleerd: fosfaat, kali, magnesia, borium, koper en mangaan. 5 Van fosfaat is er te weinig aanwezig in de grond. 6 Van magnesia is te veel in de grond aanwezig. 7 Op dit perceel worden akkerbouwgewassen geteeld. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
26
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 3.6
Meststoffen zoeken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een ander woord voor deze soorten mest is organische mest. b Een voordeel van organische mest is dat er meer organische stof in de grond komt. Dit is goed voor de structuur en zorgt er bijvoorbeeld voor dat de grond meer water vasthoudt. Een nadeel van organische mest is dat deze niet direct ter beschikking komt van de plant. c Een andere naam voor vloeibare (kamerplanten)mest is anorganische mest. d Een voordeel van anorganische mest is dat de plant het direct kan opnemen. Een nadeel kan zijn dat je te veel geeft en de voedingsstoffen hierdoor uitspoelen in het grondwater. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.7
Kunstmest strooien Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Het resultaat kun je prima beoordelen door te kijken hoe gelijkmatigheid het gras groeit. Als je bijvoorbeeld plukken hoog gras hebt, dan is daar meer kunstmest gevallen dan op andere plaatsen. Ook gele plekken in het gazon duiden op een overdosis aan kunstmest. c Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.8
Meten van lengtes Oriëntatie De antwoorden zijn: a Voorbeelden van hulpmiddelen zijn een meetlint, meetband, duimstok, meetlat, zakrolmaat en eventueel een waterpasinstrument. b Geen antwoord aanwezig. c De tafel kun je opmeten met een duimstok of een zakrolmaat. De andere mogelijkheden gebruik je vooral bij grotere afstanden. Dat is omdat ze onnauwkeurig zijn of minder gemakkelijk te hanteren zijn bij kleine oppervlaktes. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig.
❑ DE BODEM
27
g h
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.9
Meten van hoogtes Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.10
Dode materialen en technische werken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Voorbeelden van dode materialen zijn allerlei houtvormen (planken, snippers, balken). Maar ook schelpen en cacaodoppen zijn dode materialen. b Houten planken gebruik je bijvoorbeeld voor schuttingen, tuindeuren, vlonders en bruggen. Houtsnippers gebruik je voor paden of als mulchlaag tussen beplanting. Schelpen worden vaak gebruikt als verharding voor wandel- of fietspaden. c Een technisch werk heeft voor de meeste mensen een direct herkenbare functie. Denk maar aan een zitbank, speeltoestel, brug of schutting. De basismaterialen hiervoor zijn steeds houten planken en balken. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.11
Samenwerking tussen boer, natuur en hovenier Oriëntatie De antwoorden zijn: a Tijdens het maaien van het grasland worden de nesten beschermd. b Aan de trekker zit een balk met kettingen. Die ketting jaagt hazen en konijnen weg die blijven zitten van de schrik. Dit voorkomt dat ze onder de maaier terechtkomen.
28
❑ GROENE RUIMTE
c
d e
Ja, rechtsboven en rechtsonder zie je begroeide overhoekjes. Een overhoek is een loos stukje grond waar struiken worden aangeplant of waar een alternatief maaibeleid wordt gevoerd. Voor dieren is dit belangrijk, omdat ze hier kunnen nestelen, rusten et cetera. Op een ‘normaal’ boerenbedrijf zijn daar minder mogelijkheden voor. De slootkanten zijn niet gemaaid. Planten en dieren krijgen zo meer kans zich te ontwikkelen. Ook zijn dit ecologische zones waar dieren zich doorheen bewegen naar andere gebieden.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden die je bij de tekening gegeven hebt zijn: A erf B overhoek C weide D overhoek E sloot F houtwal G weide 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Landschapselementen zijn elementen in het landschap met natuurlijke (bosjes), cultuurhistorische (knotwilgen of hakhoutbosjes) en landschappelijke (weide) betekenis. Meestal gaat het om boom- en struikbeplantingen kleiner dan 5 hectare. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 De kenmerken hebben vooral te maken met de vorm van de boom of struik. 7 Je kunt denken aan snoeien, aanplanten en uitvoer van alternatief beheer (maaibeleid: 1x per jaar maaien in plaats van een strak gazonnetje). 8 Geen antwoord aanwezig. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig. 13 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ DE BODEM
29
30
❑ GROENE RUIMTE