Vakwerk!
Antwoorden Groene ruimte
Deel 2 (BB)
Andrea Oostdijk - Studio Maan
eerste druk, 2006
Artikelcode: 21141.1
Colofon Auteur(s): Illustraties: Illustrator: Onderwijskundige: Redactie: Resonans:
Andrea Oostdijk, Studio Maan Verbaal - Bureau voor Visuele Communicatie; fotograaf: Bert de Vette John Vermetten Manon Limmen, Studio Maan Brigitte Meinen, Studio Maan Marcel Blommert Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen.
© 2006 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
2
❑ GROENE RUIMTE
1
Opdracht 1.1
Kruidachtige gewassen en beplantingen
Onkruiden herkennen en verwijderen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Dit zijn eenjarige onkruiden. b Overblijvende onkruiden moet je met wortel en al verwijderen. c Het onkruid verwijder je met de hand. d Een plant met wortelstok moet je met wortel en al verwijderen. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Overblijvende onkruiden moet je vernietigen, zodat ze geen wortel meer kunnen schieten. 8 Geen antwoord aanwezig. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig. 13 Geen antwoord aanwezig. 14 Geen antwoord aanwezig. 15 Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Je mag geen overblijvend onkruid op de composthoop gooien, omdat het daar weer wortel kan schieten. d Te veel zand bij het onkruid is vervelend, omdat het afvoeren onnodig zwaar wordt. Ook haal je constant grond weg waardoor de borders uiteindelijk te laag komen te liggen. e Je moet het gereedschap schoon terug hangen in het gereedschaphok, omdat het anders gaat roesten.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
3
Opdracht 1.2
Planten het jaar door Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je plant tweejarigen in september, oktober of maart. b In het voorjaar kun je vaste planten die niet in het voorjaar bloeien, planten. Ook kun je eenjarigen planten. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.3
Planten met een plan Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bij het planten van kruidachtigen let je op de plantafstand, het plantverband, de grootte van het plantgat en de planttijd. b Een beplantingsplan is handig, omdat je dan precies ziet welke plant waar komt te staan. c Geen antwoord aanwezig. d Je kunt de volgende gegevens aflezen van het beplantingsplan: • de plantafstand; • het plantverband; • het aantal planten; • de kleur van de planten. Ook de naam van de planten, de plaats in de tuin en de grootte van het plantvak kun je ervan afleiden. e Verder moet je weten welk gereedschap je nodig hebt, wat de planttijd is en hoe groot het plantgat moet zijn. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.4
Speuren in de schooltuin Oriëntatie De antwoorden zijn: a Beplantingstypen met struiken zijn struikenrij en struweel. b Bijzondere beplantingstypen zijn geschoren hagen, knotbomen en leibomen.
4
❑ GROENE RUIMTE
c
De antwoorden staan in de tabel.
Kruidachtigen
Functie
Vederkruid in de vijver
zuurstofproductie, sier
Sierkool
sier
Aardbei
gebruik in de keuken, bodembedekking
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.5
Hanging basket maken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je let op de grootte van de ruimte waarin hij komt te hangen. b De hoofdkleur is de kleur die het meest voorkomt. c Het antwoord verschilt per leerling. d Het antwoord verschilt per leerling. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.6
Een border ontwerpen Oriëntatie De antwoorden zijn: a De minimale breedte van een border is 1,5 meter. b De volgende combinaties zijn mogelijk: • heesters, bomen en vaste planten, • vaste planten, eenjarige planten en heesters. De combinatie waterplanten en heideplanten is niet logisch. c Een schaal van 1:50 betekent: 1 cm op de tekening is in werkelijkheid 50 cm. d Op de tuintekening wordt de tuin 24 cm lang. e Je gebruikt een potlood met een harde punt: H. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Als je planten bij elkaar gaat zetten, moet je letten op de standplaats, bloeitijd, kleur, vorm, en hoogte van de planten. 2 Geen antwoord aanwezig.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
5
3 4 5 6 7 8 9 10 11
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. De border is 3 meter lang en 4 meter breed. De schaal is 1:25. De border wordt dan op papier 12 cm breed en 16 cm lang. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.7
Werken met het seizoen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Beide beweringen zijn niet waar. b Februari/maart is een goede tijd om afgestorven stengels van vaste planten af te knippen en af te voeren. c Vanaf september kun je voorjaarsbloeiende bollen en knollen planten. d Vanaf april moet je controleren of groeiende planten extra steun nodig hebben. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.8
Verzorgingskaarten Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.9
Ziekten en plagen herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bladmineerders maken witte gangen in het blad van een plant. b Om aaltjes te voorkomen, moet je niet elk jaar op dezelfde plaats dezelfde plant verbouwen, maar vruchtwisseling toepassen. c Je kunt bladluis op een natuurlijke manier bestrijden door lieveheersbeestjes uit te zetten.
6
❑ GROENE RUIMTE
d e f
Bij een plant met roest zijn er rode, gele of bruine vlekken aan de onderkant van het blad te zien. Pyrazofos helpt tegen meeldauw. Bij meeldauw zie je een poederige schimmel op bladeren en stengels. Bij valse meeldauw zie je gelige vlekken bovenop het blad en een grijze schimmel aan de onderkant.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Als je de planten aanraakt waarin de witte vlieg zit, zie je de vliegjes wegvliegen. c In een tuin zal de sluipwesp wegvliegen. d Een virus zit in de cel van de plant. De enige manier om een virus te bestrijden, is de plant verbranden. Opdracht 1.10
Milieubewust bestrijden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Met een milieuvriendelijk bestrijdingsmiddel moet je vaker spuiten, omdat het niet zo lang werkt als een chemisch middel. b Natuurlijke vijanden zijn egels, spitsmuizen, vogels, kikkers, padden, lieveheersbeestjes, duizendpoten, spinnen, mieren, wespen en zweefvliegen. c Resistente planten zijn minder gevoelig voor bepaalde plantenziekten. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig. i Geen antwoord aanwezig. j Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 1.11
Herkennen van grasveldtypen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een grasveldtype is een soort grasveld. Het soort grasveld is afhankelijk van het gebruik ervan. b Voorbeelden zijn siergazon, sportveld, speelgazon, recreatiegazon en bermen en dijken.
❑ KRUIDACHTIGE GEWASSEN EN BEPLANTINGEN
7
c
geschikte grassoorten voor het gazon voor het stadskantoor zijn Lolium perenne en Poa pratensis.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
8
❑ GROENE RUIMTE
2
Opdracht 2.1
Houtachtige beplantingen en gewassen
Houtige beplantingstypen herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Kenmerken van houtige gewassen zijn: • stam, wortels en takken van hout; • steviger dan kruidachtige gewassen; • worden groter en ouder dan kruidachtige gewassen. b Een druivenwingerd is een houtachtige plant, omdat hij een stengel van hout heeft. c Het eindbeeld van een plant is hoe groot een plant is als ze volgroeid is. d De eik wordt kleiner, omdat de omstandigheden niet optimaal zijn. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.2
Zieke bomen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Als een deel van de boom verwelkt is, kan hij een vaat- of verwelkingsziekte hebben. b Er zijn verschillende behandelmethoden bij vaat- of verwelkingsziekte. • Cultuurmaatregel: bestrijden van de kever die de ziekte overbrengt van de ene op de andere boom, broedbomen onschadelijk maken. • Mechanisch: boom vellen en stam ontschorsen. • Chemisch: boom inenten met een chemische fungicide. c Een heksenbezem is een voorbeeld van een groeiafwijking. d Insecten kunnen van de boom of struik eten of er eitjes op leggen. e Je kunt de nesten van de bastaardsatijnvlinder in de winter uitknippen. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
❑ HOUTACHTIGE BEPLANTINGEN EN GEWASSEN
9
Opdracht 2.3
Snoeigereedschappen onderhouden Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een snoeischaar gebruik je om dunne takken te knippen. b Een scherpe snoeischaar maakt mooie wonden als je een tak afknipt. Een ander voordeel is dat je minder kracht hoeft te zetten. Je wordt dus niet zo snel moe. c Je merkt aan een snoeischaar dat hij onderhoud nodig heeft, als de snoeischaar: • moeilijk knipt; • beschadigd is (als je bijvoorbeeld ijzerdraad knipt, gaat het bovenmes stuk). • stug beweegt. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.4
Een bijl vijlen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Er zijn veel soorten bijlen, bijvoorbeeld de kloofbijl of de hakbijl. c Geen antwoord aanwezig. d Met een bijlmal controleer je tijdens het slijpen de welving van de bijl. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.5
Functies van beplantingen Oriëntatie De antwoorden zijn: a De functie is afscheiding, kijkgroen en/of windkering. b Beplantingstypen die in elk geval gebruikt zullen worden zijn geluidswering (tegen het lawaai van passerende treinen), windkering (omdat de wijk in een vlak gebied ligt) en kijkgroen (de wijk moet er landelijk en groen uitzien). c Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
10
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 2.6
Geschikte beplantingen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Functies van beplantingstypen zijn geluidswering, windkering, kijkgroen, camouflage van een gebouw, afscheiding en verkeersgeleiding. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.7
Bosplantsoen opkuilen en inkuilen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Bosplantsoen is een verzamelnaam voor een pakket inheemse bomen- en struikensoorten. b Dat bosplantsoen nooit langer is dan 1,50 meter heeft met de prijs van de planten te maken. Langer bosplantsoen wordt veel te duur. Een pakket bosplantsoen kost tussen 0,23 en 0,45 euro per stuk. c De antwoorden staan in de tabel.
Fouten
Gevolgen
Te diep inkuilen
Inrotten van de stam.
Te warme en te open kuilplaats
Afsterven van wortels en eventueel verdrogen van plantsoen.
Beschadigen van plantsoen bij opkuilen
Zieke planten.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.8
Bosplantsoen planten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Plantverbanden die je gebruikt bij bosplantsoen zijn driehoeksverband en blokof vierkantsverband. b Geen antwoord aanwezig.
❑ HOUTACHTIGE BEPLANTINGEN EN GEWASSEN
11
c
Voor- en nazorgmaatregelen bij planten zijn: • beschadigde wortels en takken weghalen; • mest door de aarde mengen; • controleren of de boom of struik wel genoeg water krijgt.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.9
Veilig werken met zaaggereedschappen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een beugelzaag gebruik je voor de snoei. Een jirizaag gebruik je voor het omzagen van bomen en struiken. Een snoeizaag gebruik je voor het snoeien van dikkere takken uit bomen en struiken. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 2.10
Snoeien van bosplantsoen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je moet op tijd beginnen met snoeien, omdat je anders te veel takken weg moet halen. Door de grote wonden kunnen gemakkelijk ziekten binnendringen. b Voor een zo klein mogelijke wond zaag je de tak recht af. c Je voorkomt dat door het gewicht van de tak de bast mee scheurt. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Als je aan het werk bent en valt, kun je je lelijk bezeren aan zo’n spies. e Geen antwoord aanwezig.
12
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 2.11
Snoeien van een boom Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een voorbeeld van begeleidingssnoei is de onderste takken weghalen. b De antwoorden staan in de tabel.
Categorie
Minimale doorrijhoogte
Voet- en fietspaden
2,50 meter
Wegen/straten voor alle verkeer
4,30 meter
Autosnelwegen
4,60 meter
c d 2 4 e
Geen antwoord aanwezig. Met de volgende regels moet jij direct rekening houden. Je mag nooit te veel snoeien. Als je dat wel doet, maakt de boom waterlot (takken die recht door de boom omhoog groeien). Voorkom problemen in de toekomst: bekijk de boom goed voordat je gaat snoeien. Problemen in de blijvende kroon moet je altijd eerst oplossen. De volgende antwoorden horen bij de tekeningen.
Figuur 2.45: De uiterst linker tekening is goed. Zo voorkom je spiesen waaraan jij je kunt bezeren. Figuur 2.46: Tekening B is goed. Op deze wijze zaag je langs de takaanzet en blijft de wond zo klein mogelijk. Figuur 2.47: De rechter tekening is goed. Op deze manier kost het zagen de minste inspanning. Ook kun je de stokzaag op deze manier het beste controleren. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.12
Het herbarium Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c In het Opzoekboek groen (blz.93) staat over het blad van de gele kornoelje het volgende: • het blad is ovaalvormig; • het blad heeft een gave bladrand; • het blad is 3,5 cm lang.
❑ HOUTACHTIGE BEPLANTINGEN EN GEWASSEN
13
d
e
Heesters kun je in de winter onder andere herkennen aan de knopstand, de eindknoppen, de kleur van de twijg, de kleur van de tak, de aanwezigheid van lenticellen, de groeisnelheid, wel/geen doorns en de vorm van de knoppen. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.13
Een speciale behandeling Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
14
❑ GROENE RUIMTE
3
Opdracht 3.1
Grond, water en technische werken
Persoonlijke beschermingsmiddelen Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.2
Een handleiding voor veilig werken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.3
Opbouw van de grond Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c In de bouwvoor groeien plantenwortels. Ook wordt deze laag bewerkt. d De juiste volgorde van boven naar beneden is: • maaiveld; • bouwvoor; • ondergrond.
Opdracht 3.4
Grond en water Oriëntatie
❑ GROND, WATER EN TECHNISCHE WERKEN
15
De antwoorden zijn: a Grondsoorten verschillen van elkaar in: • de voedingsstoffen die ze bevatten; • het vocht dat ze kunnen vasthouden; • de korrelgrootte. b Veen houdt veel meer vocht vast dan zand. c In de zomer hebben planten het meeste water nodig. d In een tuin kun je sproeien en bemesten (humus) om meer water te krijgen. Als een tuin vaak te nat is, kun je drainage aanleggen of bijvoorbeeld het regenwater opvangen in een regenton. e Water verdwijnt grofweg op twee manieren: • via de regengoot en bestrating in het riool; • via de grond naar het grondwater. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a De hoeveelheid water die jullie opvingen, was kleiner dan de hoeveelheid die jullie erin goten. b De grond zal verkleuren. c Stoffen die je in water oplost, worden ook door de grond vastgehouden. d Het water dat dan uitspoelt heeft een (lichte) verkleuring. Blijkbaar laat de grond de inkt los en spoelt de inkt voor een deel weer uit. e De volgende beweringen zijn waar. • Grond houdt water met opgeloste voedingsstoffen vast. • Water en voedingsstoffen spoelen ook weer uit. f De volgende conclusies kun je trekken. • Bij bemesting kun je de mest dus oplossen in water. • Planten moeten dus regelmatig water en voeding krijgen. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig. i Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.5
Werken met verschillende grondsoorten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Het is belangrijk dat je weet op welke grondsoort je werkt, omdat: • niet elke plantensoort op een bepaalde grondsoort even goed gedijt; • het werk zwaarder of juist lichter kan zijn; • je soms speciale maatregelen moet treffen. b Het bestraten van het terras op kleigrond zal het langst duren, omdat: • werken in kleigrond zwaarder is dan werken op zandgrond; • je een speciaal cunet aan moet leggen op kleigrond. Uitvoering Geen antwoord aanwezig.
16
❑ GROENE RUIMTE
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.6
Machines bij grondbewerking Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt de draagkracht van de grond verbeteren door het veld te bezanden. b Voorbeelden van profielverbetering zijn: • verbeteren van de waterhuishouding door de grond om te spitten, massieve grondlagen te doorbreken en drainage toe te passen; • de wortelgroei bevorderen door het doorbreken van storende grondlagen. c Voor deze klus gebruik je de smalspoortrekker en de frees. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.7
Meten van lengtes Oriëntatie De antwoorden zijn: a Voorbeelden van hulpmiddelen zijn een meetlint, een meetband, een duimstok, een meetlat, een zakrolmaat en een waterpasinstrument. b De volgende bewering is waar. Bij eindmaat valt het beginpunt van de meetband samen met het uiteinde van het beslag. c Bij het maken van een meetlijn kun je piketten en jalons gebruiken. d Je gebruikt jalons, omdat de afstanden in het park groot zijn. e De tafel kun je opmeten met een duimstok of een zakrolmaat. De andere mogelijkheden gebruik je vooral bij grotere afstanden. Dat is, omdat ze onnauwkeurig zijn of minder gemakkelijk te hanteren zijn bij kleine oppervlaktes. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig. i Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.8
Meten van hoogtes Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig.
❑ GROND, WATER EN TECHNISCHE WERKEN
17
b c d e f g
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. De tekening moet overeenkomen met figuur 3.23. Het hoogteverschil tussen punt A en B is: h = 0,45 + 0,70 + 1,2 = 2,35 m.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.9
Hoogtes en lengtes uitzetten Oriëntatie De antwoorden zijn: a De juiste volgorde is: • bepaal waar het begin- en het eindpunt van de lijn komen; • plaats jalons aan het begin- en het eindpunt; • plaats de hulpjalons. b Bij vooruitzichten begin je bij de voorste jalon en werk je van je af. Bij terugzichten begin je bij de achterste jalon en werk je naar je toe. c Je neemt dit gereedschap mee: drie zichtlatten (waarvan één een dubbelzicht is), een timmermanswaterpas, een reilat en piketten. d Je plaatst achter de zichtlatten de zichtlat met dubbelzicht. Je kijkt over de eerste zichtlatten naar het dubbelzicht en controleert de hoogte. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.10
Meten en uitzetten in de praktijk Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
18
❑ GROENE RUIMTE
Opdracht 3.11
Dode materialen en technische werken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Voorbeelden van dode materialen zijn allerlei houtvormen (planken, snippers, balken). Maar ook schelpen en cacaodoppen zijn dode materialen. b Houten planken gebruik je bijvoorbeeld voor schuttingen, tuindeuren, vlonders en bruggen. Houtsnippers gebruik je voor paden of als mulchlaag tussen beplanting. Schelpen worden vaak gebruikt als verharding voor wandel- of fietspaden. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.12
Hoe milieuvriendelijk ben jij? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Als je met een bosmaaier werkt, kun je milieuvriendelijke brandstof gebruiken en de machine niet te lang laten draaien. b Je doet het houtafval in de versnipperaar. Dit kun je eventueel gebruiken als bodembedekking. Het plantafval gooi je op de composthoop. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 3.13
Samenwerking tussen boer, natuur en hovenier Oriëntatie De antwoorden zijn: a Landschapselementen zijn kleinere delen van het landschap met een bijzondere waarde. b Tijdens het maaien van het grasland worden de nesten van de weidevogels beschermd. c Aan de trekker zit een balk met kettingen. Die ketting jaagt hazen en konijnen weg die anders blijven zitten van de schrik. Dit voorkomt dat ze onder de maaier terechtkomen. d Ja, rechtsboven en rechtsonder zie je begroeide overhoekjes. Een overhoek is een loos stukje grond waar struiken worden aangeplant of waar een alternatief maaibeleid wordt gevoerd. e Voor dieren is dit belangrijk, omdat ze hier kunnen nestelen, rusten et cetera. Op een ‘normaal’ boerenbedrijf zijn daar minder mogelijkheden voor.
❑ GROND, WATER EN TECHNISCHE WERKEN
19
f
De slootkanten zijn niet gemaaid. Planten en dieren krijgen zo meer kans zich te ontwikkelen. Ook zijn dit ecologische zones waar dieren zich doorheen bewegen naar andere gebieden.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 De antwoorden die je bij de tekening gegeven hebt, zijn: A erf B overhoek C weide D overhoek E sloot(kant) F houtwal G weide 3 Geen antwoord aanwezig 4 Geen antwoord aanwezig 5 Geen antwoord aanwezig 6 Geen antwoord aanwezig 7 Geen antwoord aanwezig 8 Geen antwoord aanwezig 9 Geen antwoord aanwezig 10 Geen antwoord aanwezig 11 Geen antwoord aanwezig 12 Geen antwoord aanwezig 13 Geen antwoord aanwezig Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
20
❑ GROENE RUIMTE