Vakwerk!
Antwoorden Dierhouderij en -verzorging
Enjetta Peters-Schreuder
eerste druk, 2006
Artikelcode: 21132.2 & 21132.1
Het Ontwikkelcentrum heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Bent u desondanks van mening dat we u hebben benadeeld, dan kunt u contact met ons opnemen.
© 2006 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
2
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
1
Vragen 1.1
a b c
De stalperiode duurt meestal van begin november tot begin mei. Ongeveer een half jaar dus. De koeien gaan eerder op stal als het slecht weer is, het land vertrapt wordt of het gras op is. Bij zomerstalvoedering staan de koeien ook in de zomer op stal. De boer maait het gras voor de koeien. Ze komen niet meer in de wei. Soms krijgen de koeien ook in de zomer kuilgras of kuilvoer.
Vragen 1.2
a
In een ouderwetse potstal zette je de koeien tijdens het melken vast. Je molk de koeien met de hand. In een moderne potstal melk je de koeien in een aparte melkstal. Er is een voerhek. De boer van nu strooit meer stro bij. De koeien blijven daardoor schoner.
Vragen 1.3
a
In een grupstal: – staan de koeien de hele stalperiode vast op dezelfde plek; – moet de boer al het voer naar de koeien brengen; – moet de boer de melk bij de koeien halen; – zijn de koeien over het algemeen erg mak; – hebben de koeien een goede gezondheid. In een ligboxenstal: – lopen de koeien los: ze kunnen gaan en staan waar ze willen; – brengt de boer het voer bij het voerhek en halen de koeien zelf het voer op; – brengen de koeien de melk bij de boer in een aparte melkstal; – zijn de koeien over het algemeen wat onrustiger; – is er gemakkelijker overdracht van ziekten. Voordelen voor een koe in een grupstal zijn: – de koe blijft veel schoner; – de koe is tammer; – de koe blijft gezonder; – de koe hoeft geen rangorde uit te vechten, ze heeft immers alleen maar te maken met haar buurvrouwen. Voordelen voor een koe in een ligboxenstal zijn: – de koe kan zelf haar voer opzoeken; – de koe heeft meer beweging; – de koe kan zich natuurlijker gedragen. Voordelen voor de boer bij een grupstal zijn: – de koeien zijn tammer; – je kunt ziekten bij het dier gemakkelijker zien; – je kunt de eetlust van de koe goed waarnemen.
b
c
❑ HUISVESTING
Huisvesting
3
d
Vragen 1.4
a b
Vragen 1.5
a b
c
Vragen 1.6
a
b c d e
Vragen 1.7
a b
c d
4
Voordelen voor de boer bij de ligboxenstal zijn: – de koeien geven meer melk; – je kunt het gedrag tijdens de tochtigheid beter observeren. Werken in een grupstal is lichamelijk zwaar. De boer moet immers tijdens het melken steeds door de knieën. Nadeel voor de koe is dat ze een half jaar lang op dezelfde plek blijft staan. Werken in een ligboxenstal is niet altijd prettig, omdat de koeien vaak smerig zijn en minder tam zijn. Een koe heeft in deze stal eerder gezondheidsproblemen en eerder klauwgebreken. Een voordeel van de serrestal is dat hij goedkoop is, omdat hij gemaakt is van goedkope bouwmaterialen. Een voordeel van een split-levelstal is dat je verschillende verdiepingen hebt. Je hebt daardoor minder vierkante meters bouwgrond nodig. De melkveehouder heeft stalling nodig voor kalfjes, jongvee, droge koeien, melkgevende koeien, zieke koeien en koeien die op het punt staan te kalven. De schoftboom zorgt voor stevigheid van de box. De koe kan door de schoftboom niet te ver naar voren lopen in de ligbox. Als de koe na het liggen opstaat, komt zij met de schoft tegen de boom aan. Vervolgens mest ze netjes op de mestvloer en niet op de stand van de koe. Als je de maten voor een stal moet bepalen, houd je allereerst rekening met de afmetingen van de dieren. Vervolgens zoek je de normen voor afmetingen van stallen op in het Handboek voor de Rundveehouderij. De koe kan liggen op een betonnen vloer met daarop een rubberen mat. Soms ziet de mat eruit als een soort vloerkleed. Soms ligt er zaagsel op. Je hebt ook waterbedden voor koeien. Een koe kan krachtvoer krijgen tijdens het melken, aan het voerhek (over het ruwvoer) en in een voerbox. De loopruimte bij koeien kan een betonnen vloer zijn waarover regelmatig een mestschuif schuift of een roostervloer. Je hebt zelfsluitende en niet-zelfsluitende voerhekken. Bij een zelfsluitend voerhek kun je de koeien makkelijk vastzetten, bijvoorbeeld als je gaat insemineren, bij controle van de gezondheid, na het melken of bij een behandeling door de dierenarts. Een nadeel is dat een zelfsluitend voerhek duurder is dan een niet-zelfsluitend voerhek. In de afkalfstal staat de koe die moet afkalven. In deze ruimte wordt het kalf geboren. De boer heeft daar vaak een camera geplaatst. Namen van melkstallen zijn: – visgraatmelkstal; – tandemstal; – zij-aan-zijstal; – draaimelkstal. Een melkput is een verlaagde ruimte waarin de melker staat. De melker sluit de apparatuur aan en koppelt haar weer af. In het melklokaal staan (onderdelen van) de melkmachine, materialen die je nodig hebt tijdens het melken (reinigings- en ontsmettingsmiddelen en wattenfilters) en de melktank.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 1.8
a
b Vragen 1.9
a
b c d e f Vragen 1.10
a
b
Vragen 1.11
a b c
Vragen 1.12
a
b c
d
❑ HUISVESTING
Er zijn vier soorten varkensbedrijven in Nederland. 1 Fokbedrijven: hier vind je beren, zeugen en biggen. 2 Vermeerderingsbedrijven: hier vind je zeugen en biggen en soms een beer. 3 Mestbedrijven: hier vind je mestvarkens van 25 tot 90-100 kg. 4 Gesloten bedrijven: hier vind je zeugen, biggen en mestvarkens en soms ook een beer. Varkens is de verzamelnaam voor zeugen, beren, biggen en vleesvarkens. Een zeug verblijft op zeker drie afdelingen. Ze is eerst op de gustezeugenafdeling. Als ze drachtig is, gaat ze naar de drachtigezeugenafdeling. Een week voor het werpen gaat ze naar de kraamstal. Een gustdier is een niet-drachtig dier. Een ‘berige’ zeug wil gedekt worden en is vruchtbaar. Een zoekbeer helpt de boer om de berige varkens op te zoeken. De beer heeft daar een goede neus voor. Een zeug werpt biggen. Het krijgen van biggen gaat soms met zo’n snelheid en kracht gepaard, dat het lijkt alsof de zeug de biggen eruit gooit of ‘werpt’. Doodliggen is als een zeug op haar biggen gaat liggen en ze dooddrukt. Een biggetje wordt geboren in het kraamhok. Hier blijft het ongeveer vier weken samen met de zeug en dan nog een week zonder de zeug. Daarna gaat het naar een grondhok of naar een biggenbatterij. Hier blijft het vleesvarken tot het ongeveer 25 kg weegt. Vervolgens verhuist het naar een ander bedrijf om daar afgemest te worden. Op een gesloten bedrijf blijven de varkens op het bedrijf, maar gaan ze op een gegeven moment naar een andere afdeling. De consument wil dat de varkens meer ruimte krijgen en dat ze meer afleiding krijgen tijdens hun leven. Onder pluimvee vallen alle soorten gevogelte die je op de boerderij kunt houden: kippen, ganzen, eenden, kalkoenen, parelhoenders, et cetera. Een ander woord voor legkip is leghen; een ander woord voor vleeskuiken is slachtkuiken. Een vleeskuiken wordt geboren in de broederij. Na een dag gaat het als kuiken van ongeveer 50 gram naar een grote kippenschuur. Na ongeveer zes weken zijn de kippen ruim 2 kg (levend gewicht). Ze worden dan gevangen en naar de kippenslachterij gebracht. Je houdt ze vooral in het begin in een verwarmde stal. De ventilatie is van groot belang. Een legbatterij is een stal waar kippen in kleine hokjes leven die boven en naast elkaar geplaatst zijn. Het geheel bestaat uit draadroosters. De kippen kunnen alleen eten, drinken en eieren leggen. Kippen kunnen in deze hokjes niets van hun natuurlijke gedrag laten zien. De consument accepteert deze manier van huisvesten niet meer. Je spreekt van een scharrelstal als een derde van de vloer bestaat uit strooiselruimte waarin de kippen kunnen scharrelen. Er mogen niet meer dan zeven kippen per vierkante meter lopen. Kippen leggen eieren in aparte legnesten. In een volièrestal heeft een kip meer bewegingsruimte. De kip kan van hoogte naar hoogte fladderen en op de grond scharrelen.
5
Vragen 1.13
a b c d e
f
Vragen 1.14
a b
c
Vragen 1.15
a b
Schapen hebben huisvesting nodig in de aflammerperiode en als ze in de winter geschoren zijn. Een luifelstal heeft drie zijwanden en een kapschuur heeft er geen een. In een luifelstal heb je minder kans op tocht dan in een kapschuur. Een luifelstal is wel duurder om te bouwen. Een kapschuur is veel goedkoper, maar biedt dan ook minder beschutting tegen wind. Een schaap met lammeren gaat eerst in een lamhokje, omdat je goed toezicht wilt houden op moeder en kind: drinkt het lam goed, krijgt de ooi geen uierontsteking, heeft de ooi genoeg melk, accepteert de ooi haar lammeren, is het lam gezond, is het lam levendig? Dat zijn allemaal vragen waar je een antwoord op wilt hebben. In het lamhok krijgen de lammetjes hun oornummers, de ooi wordt ontwormd en de klauwtjes worden verzorgd. Tot 2004 werden de staartjes ook gecoupeerd, maar dat mag niet meer. Eigenaren van fokmerries en opfokbedrijven houden hun dieren vaak in een potstal. De dieren mogen overdag vaak naar buiten in een paddock. Je rijpaard kun je stallen in een stand, binnenbox of buitenbox.
Type stal
Voordeel
Nadeel
Stand
Goedkoop in huisvesting, stro, arbeid; je kunt meer paarden huisvesten.
Paard krijgt te weinig beweging; kan zich niet natuurlijk gedragen.
Binnenbox
Paard beweegt meer; box staat in een schuur; opslag van voer en materialen is onder hetzelfde dak; alles is altijd (redelijk) vorstvrij.
Gevaar dat er te weinig frisse lucht is; duurdere bouw; uitmesten is meer werk.
Buitenbox
Paard beweegt meer en krijgt meer frisse lucht; je hoeft geen dure schuur neer te zetten.
Vorstvrij houden van waterleiding vraagt extra aandacht.
c
6
Op ouderdierbedrijven vind je mannelijke en vrouwelijke dieren. Zij zorgen voor bevruchte eieren. Treden is het bevruchten of dekken van een hen door de haan. Als de kuikens van tevoren goed gesekst zijn, zitten er in de legbatterij geen hanen. De eieren zijn dus niet bevrucht en dus ook niet geschikt voor de broederij. In een broederij komen de eieren na 21 dagen uit. Seksen is het geslacht bepalen van het kuiken. Je kijkt naar de kleur of de veren of naar de cloaca. Om goed te kunnen seksen moet je een opleiding volgen. Alleen de kuikens die opgefokt worden tot legkip ga je seksen. Bij de kuikens bedoeld voor de vleeskuikenindustrie maakt het niet uit of het een haan of een hennetje is. Een toekomstige leghen blijft tot achttien weken op een opfokbedrijf. Daarna gaat ze als leghen naar een bedrijf. De eierproductie komt dan geleidelijk op gang.
Paarden (en alle andere dieren) hebben frisse lucht nodig. Ze kunnen slecht tegen stof. Zorg daarom altijd voor voldoende ventilatie.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 1.16
a b c d
Vragen 1.17
a b c
Vragen 1.18
a b c d e
In dierenpensions vind je voornamelijk honden en katten. In sommige pensions kun je ook met je konijn of cavia terecht. In een dierenpension kun je tegen betaling je dier laten verzorgen. Het bedrag is afhankelijk van de diersoort: een hond is duurder dan een kat. Het is ook afhankelijk van de grootte en het gewicht van het dier, de tijdsduur van de opvang en de vorm van verzorging. Een asiel is een opvangplaats voor gevonden, afgestane en aangereden dieren. Gevonden, afgestane of aangereden honden, katten, konijnen, ratten, cavia’s en schildpadden kunnen in een asiel terechtkomen. Voor de dieren in het asiel zoeken ze een nieuw baasje. Een kennel is een fokkerij van een bepaald ras honden of katten. Geen antwoord aanwezig.
Vragen 1.19
a b
Honden zijn sociale dieren en kunnen daardoor goed in een groep leven. In de winter moet je de dieren in een vorstvrije ruimte kunnen huisvesten. In de zomer kun je de honden gemakkelijk buiten houden. Dat is ook veel fijner voor ze dan de hele dag binnen zitten.
Vragen 1.20
a
De materialen moeten duurzaam zijn, gemakkelijk te reinigen (glad) zijn, bestand zijn tegen ontsmettingsmiddelen en liefst niet te duur zijn. Gegalvaniseerd ijzer roest niet. Het is dus duurzaam. Een sluis werkt als volgt. Je opent de eerste poort naar de dieren. Zodra je die door bent, sluit je die. Vervolgens ga je door de tweede poort en ben je bij de dieren. Op deze manier voorkom je dat dieren ontsnappen.
b c
Vragen 1.21
a b
❑ HUISVESTING
Als de drinkbak naast de voerbak hangt, gaan paarden soppen met hun voer en spoelen ze het eten weg. De waterbak wordt dan vies. In het hooi zit stof. Als je het hooi in een ruif doet, krijgen de paarden stof in de ogen en in de luchtwegen. Je moet de drinkbak regelmatig controleren, omdat de waterbak vervuild kan zijn door etensresten. Soms ligt er poep in de waterbak. In de actiefstal zijn de paarden als kudde gehuisvest rondom een manege. In het gebied rondom de manege is een stuk bos, een drinkplek, een beschutte ruimte met stro om te liggen, een grote oppervlakte om te lopen, diverse hooi- en stroeetpunten en een krachtvoerstation. De dieren hebben grote bewegingsvrijheid en veel frisse lucht. Stereotiepe gedragingen bij gestalde paarden zoals weven, kribbebijten en luchtzuigen komen niet meer voor.
In een volière moeten voerbakjes, waterbakjes (liefst hangend), een badgelegenheid, zitstokken, zittakken en voldoende nestkastjes zijn. Als de vogels op de stokken zitten, poepen ze regelmatig. Als je onder die stokken voer- en waterbakjes plaatst, vervuilen de vogels de bakjes voortdurend. Planten onder de zitstokken is ook niet goed, omdat de planten dood kunnen gaan door de poep.
7
Vragen 1.22
a
Zie de antwoorden in de figuur.
Fig. 1.1
8
1
2
3
2
4
3
1
2
4
5
6
2
7
8
1
10
9
7
9
12
1
13
14
6
2
16
2
11
1
11
8
15
11
9
12
1
13
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Opdracht 1.1
Huisvesting van koeien Oriëntatie De antwoorden zijn a Geen antwoord aanwezig. b Op een veebedrijf zie je melkkoeien, koeien die geen melk geven, jongvee, kalveren, hoogdrachtige koeien en misschien wel een stier voor de pinken. c Geen antwoord aanwezig. d Dit zijn de juiste zinnen. • Een pasgeboren kalf kan een stierkalf of een vaarskalf zijn. • De draagtijd bij een koe duurt 9 maanden maanden. • Als een vrouwelijk kalf ongeveer 1 jaar oud is, heet ze geen kalf meer, maar pink. • Een vrouwelijk dier dek/insemineer je als ze 15 maanden oud is. • Een vrouwelijk dier is ongeveer 24 maanden oud als ze voor het eerst moeder wordt. • Als de koe moeder is geworden begint ze eindelijk met melk geven. • Als de koe voor het eerst moeder is geworden, noem je haar nog steeds geen koe, maar vaars. • Het streven van de boer is om de koe wanneer ze minder melk gaat geven weer te insemineren. Na de bevalling insemineer je de koe binnen 4-5 maanden. • Het streven van de boer is een tussenkalftijd van 400 dagen. • 4-6 weken voor de geboorte van haar kalf hoeft de moeder geen melk meer te geven. • Ze wordt dan droog gezet. • De droogstand duurt dus normaal 4-6 weken. • Als de koe begint met melk geven, dan begint de lactatieperiode periode. • Een koe geeft dan ongeveer 350 dagen melk. • Een koe die om wat voor reden niet drachtig is geworden, noem je gust. • Een koe die twee keer gekalfd heeft, noem je een tweedekalfskoe/melkkoe. • Een derdekalfskoe is een koe die drie keer gekalfd heeft. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
❑ HUISVESTING
9
Naam van de ruimte
Functie van de ruimte/onderdeel
Melkstal
In de melkstal melk je de koeien (draaimelkstal, visgraatsmelkstal, melkrobot, zij-aan-zijmelkstal)
Ziekenstal
In deze ruimte zet je een ziek koe apart en behandel je haar
Afkalfstal
In deze ruimte laat je de koeien afkalveren
Administratieruimte
In deze ruimte doe je de administratie
Wachtruimte
Hier verzamel je de koeien voor het melken
Voeropslag
Opslag van krachtvoer
Melklokaal
Hier bevindt zich een deel van de melkapparatuur en de melktank
Ligbox
Ruimte waar de koe ligt
Bodembedekking ligbox
Voorbeelden van bodembedekkingen zijn rubbermatten, kunststofmatten, waterbedden, matrassen. Wanneer de onderlaag niet van beton is, zie je vaak houtvezel en zaagsel als bodembedekking
Voerhek
Hier staat de koe te eten. Je hebt verschillende soorten voerhekken. Het bekendste voerhek is het zelfsluitende voerhek.
Voerbox
Hier haalt de koe extra krachtvoer
Behandelbox
Hier kun je een koe behandelen, bekappen
Roostervloer
Hier komt de mest van de koeien terecht
Drinkbak
Hier drinkt de koe water
Voergoot
Dit is een verlaging aan het voerhek, waar het voer in ligt
Voergang
Ruimte waar de boer langs loopt/rijdt om het voer voor de koeien te brengen.
Kalverruimte
Ruimte voor de jongste kalveren
Ruimte voor droge koeien
Ruimte in de stal voor de koeien die je niet melkt
10
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Naam van de ruimte
Functie van de ruimte/onderdeel
Ruimte voor melkgevende koeien
Het grootste deel van de stal is voor de melkgevende koeien
Ruimte voor jongvee
Ruimte van de stal voor dieren die gedekt moeten worden of die voor het eerst moeten kalveren
Mestopslag in de stal
Onder de roostervloer en de boxen kan ruimte zitten voor mestopslag
Mestopslag buiten de stal
Opslag voor de mest gedurende de maanden dat je de mest niet mag uitrijden
Voeropslag buiten de stal
Opslag van snijmaïs en graskuil onder plastic op (meestal) betonnen platen
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.2
Huisvesting van biggen en zeugen Oriëntatie De antwoorden zijn a Geen antwoord b Geen antwoord c Geen antwoord d De antwoorden
aanwezig. aanwezig. aanwezig. staan in de tabel.
Vragen
Antwoorden
Hoeveel spenen heeft een zeug minimaal?
14 spenen
Hoe vaak drinkt een biggetje per dag?
15 tot 20 keer op een dag
Hoe heet de stal waar de biggen geboren worden?
Kraamstal
Hoelang blijven de biggen in deze stal?
4 weken
Op welke leeftijd speen je de biggen?
4 weken
Welk voer krijgen de biggetjes dan?
Biggenkorreltjes
Tot welke leeftijd zitten de zeugen in de opfokstal?
8 maanden
Wat doe je met dieren die niet bestemd zijn voor de fokkerij?
Die gaan naar de mesterij en worden geslacht als ze het goede gewicht hebben.
Naar welke afdeling gaan de zeugen als ze acht maanden oud zijn?
Afdeling bij de beer
❑ HUISVESTING
11
Vragen
Antwoorden
Hoe oud en hoe zwaar is een beer als hij mag dekken?
Een jaar en de beer is dan 300 kg
Naar welke afdeling gaat de zeug als ze drachtig is?
Drachtigezeugenafdeling
Noem de functie van de roze chip in het oor.
Hier staat het nummer van de zeug op. Zo weet je welke zeug het is, hoelang ze drachtig is en hoeveel voer ze moet hebben in het voerstation.
Naar welke afdeling gaat de zeug als ze bijna moet werpen?
Naar de kraamstal
De hoogdrachtige zeugen komen dan in een schone stal. Wat doet de boer vervolgens met de zeug?
Hij wast de zeugen
Hoelang duurt de draagtijd van de zeug?
3 maanden, 3 weken en 3 dagen; oftewel 114 dagen
Hoelang duurt de bevalling?
Ongeveer 3 uur
Hoeveel biggen krijgt een zeug per worp?
11-12 biggen
Hoe warm is het in de geboorteruimte?
26 graden Celsius
Hoe vaak per jaar krijgt de zeug biggen?
Twee keer per jaar
Hoe heet de eerste melk van de zeug voor de biggen?
Biest
Heeft ieder big zijn eigen speen?
Ja
Waar zitten de beste spenen met het meeste melk?
Zo ver mogelijk naar achteren.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.3
Huisvesting van kippen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Kippen houd je voor de eieren, het vlees, hobby en vermeerdering (broedeieren). b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig.
12
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.4
Huisvesting in een dierenasiel Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Het doel van een dierenpension is onderdak geven aan dieren gedurende de vakantie van de baas, tijdens ziekte van de baas of tijdens afwezigheid van de baas. c Je kunt allerlei dieren naar een pension brengen. De bekendste dierenpensions zijn die voor hond en kat. Je hebt ook pensions voor paarden en pensions waar knaagdieren en konijnen terecht kunnen. d Een dierenpension is een soort hotel voor honden en katten. Baasjes brengen hun dieren hier voor korte of langere tijd naar toe tegen betaling. Een hondenen kattenasiel is een opvangcentrum voor honden en katten die zijn afgestaan of zijn weggelopen. Op een hondenkennel fok je een bepaald ras en die honden kun je dan verkopen. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Geen antwoord aanwezig i Mogelijke vragen kunnen zijn: • Is het een pension, asiel of kennel? • Is er een hondenafdeling? • Is er een kattenafdeling? • Zijn er speelweiden voor de dieren? • Hoe is de inrichting van het nachthok voor de honden? • Hoe is de inrichting van het nachthok voor de katten? • Welke materialen worden gebruikt in de nachthokken? • Van welke materialen is de buitenren gemaakt? • Is er ook een dierensluis? • Is er vloerverwarming voor de dieren? • Zijn de dierenverblijven geïsoleerd? • Hoe komt er frisse lucht in de hokken? • Welke werkzaamheden moet u dagelijks uitvoeren? • Is er een opslagruimte voor voer en verzorgingsmaterialen? • Wat zijn de openingstijden van het pension? • Wat betaal je per dier/per dag? • Waar hangt de prijs van af? • Stelt het pension ook voorwaarden aan het dier? • Zijn er werkzaamheden die wij mogen doen? • Is er een quarantaineruimte? Zo ja, voor welke dieren? • Waar blijft de poep van de dieren? • Heeft de pensionhouder een folder? • Wat krijgen de dieren voor voeding?
❑ HUISVESTING
13
j
• Hoe ziet de dagindeling van de pensionhouder eruit? • Is de dagindeling iedere dag hetzelfde? • Moet de dierenarts wel eens komen? Waarvoor? • Is er veel administratief werk? • Hoe vaak worden de hokken schoon? • Wat zijn de werktijden in een pension? Geen antwoord aanwezig
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 1.5
Huisvesting van knaagdieren en konijnen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c De antwoorden staan in de tabel.
Diersoort
Naam dierverblijf
Cavia
Glazen bak, kunststof bak of traliekooi
Muis
Glazen bak, kunststof bak of traliekooi (laboratoriumbak)
Rat
Traliekooi (laboratoriumbak)
Degoe
Traliekooi
Gerbil
Glazen bak, traliekooi zonder kunststof onderbak
Hamster
Glazen bak, traliekooi (denk aan de afstand)
Konijn
Traliekooi
d
14
Algemene eisen die je kunt stellen aan een hok zijn, dat het hok groot genoeg is, hoog genoeg is en makkelijk is uit te mesten. Dat je gemakkelijk het dier eruit kunt halen en het gemakkelijk voer en water kunt geven. Verder mag het in het hok niet tochten en mag het er niet te warm zijn. Het materiaal mag niet gauw stuk gaan.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
e
In de tabel zijn een paar voorbeelden uitgewerkt.
Dier
Eisen aan het hok
Konijn
Groot genoeg en hoog genoeg (afhankelijk van het konijn), frisse lucht, gemakkelijk uit te mesten, van stevig materiaal.
Cavia
Liefst een hok voor twee cavia’s. Groot genoeg, van stevig materiaal, frisse lucht en liefst een schuilhokje.
Hamster
Speeltjes (een hamster moet z’n energie kwijt kunnen), een schuilhokje, liefst horizontale spijltjes, zodat de hamster lekker kan klauteren (denk aan de afstand tussen de spijltjes).
Gerbil
Een gerbil knaagt, dus geen kunststof onderbak bij een traliekooi. Speeltjes in het hok en een schuilhokje.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 De antwoorden staan in de tabel. Vraag
Antwoord
In welk hok kun je het dier het duidelijkst zien?
Glazen bak
Uit welk hok kun je het dier het gemakkelijkst pakken?
Glazen bak
Welk hok is het breekbaarst?
Glazen bak
Welk hok vinden jullie het mooist?
Eigen antwoord
Welk hok is het gemakkelijkst te verplaatsen?
Laboratoriumbak en kunststof bak
Welk hok is het gemakkelijkst uit te mesten?
Laboratoriumbak
Aan welk hok knagen de dieren gemakkelijk?
Kunststof bak
Rond welk hok blijft de omgeving het schoonst?
Glazen bak en kunststof bak
In welk hok heb je kans op tocht?
Traliekooi
In welk hok kun je het beste speeltjes plaatsen?
Traliekooi
In welk hok worden voer- en waterbak gemakkelijk smerig?
Afhankelijk van het systeem
❑ HUISVESTING
15
Vraag
Antwoord
In welk hok kun je de voer- en waterbak goed ophangen?
Traliekooi
In welk hok voelt een dier zich het prettigst?
Afhankelijk van het dier
In welk hok kan het snel gaan stinken?
Glazen bak
Welk hok is erg dieronvriendelijk?
Laboratoriumbak
Uit welk hok kunnen geen dieren ontsnappen?
Glazen bak
3
De antwoorden staan in de tabel.
Type hok
Geschikt voor:
Glazen bak
Cavia, muis, gerbil, hamster
Kunststof bak
Cavia, hamster
Traliekooi
Cavia, hamster, degoe, rat, muis
Laboratoriumbak
Muis, rat
4
5
6 7 8 9 10 11 12
Voor de voervoorziening heb je stenen, kunststoffen en rvs voerbakjes. Voor het gemak en de hygiëne dient het materiaal glad en gemakkelijk schoon te maken te zijn. Een stenen bakje is zwaar en een dier zal het niet gemakkelijk omgooien. Een stenen bakje kan wel gemakkelijk stukvallen. Een kunststof bakje zal minder snel stuk vallen. Dieren knagen er wel gemakkelijk aan. Een rvs-bakje is licht en valt snel om. Open bakjes vervuilen snel (het dier kan op het voer plassen). Bodembedekking vervuilt het voer snel. Wat de watervoorziening betreft heb je stenen bakjes en rvs-bakjes. Open bakjes vervuilen snel met bodembedekking. Je kunt ze gemakkelijk schoonmaken. Stenen bakjes vallen gemakkelijk stuk. In stenen en kunststof flesjes blijf het water langer schoon. Deze flesjes vallen gemakkelijk stuk en kunnen gaan lekken. Als er alg in de flesjes zit, is een flesje lastig schoon te maken. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
16
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Opdracht 1.6
Huisvesting van volièrevogels Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Mogelijke antwoorden kunnen zijn kanarie, Japans meeuwtje, zebravink, diamantduifje, Chinese dwergkwartel, rijstvogel, oranjewever. c Je kunt niet zomaar allerlei vogels bij elkaar in een hok doen. Dat gaat niet goed. Meer informatie daarover kun je opzoeken in boeken of vragen aan mensen die een volière hebben. d Geen antwoord aanwezig. e De meeste volièrevogels in het wild: • leven in een warme omgeving; • hebben veel ruimte om te bewegen en vliegen; • maken en zoeken zelf hun nesten; • moeten moeite doen om voer te vinden; • knabbelen veel aan groen en fruit. f De antwoorden zijn afhankelijk van het aantal dieren dat je in de volière wilt houden en de beschikbare ruimte. Algemene eisen zijn: • De ruimte moet zo groot en zo hoog mogelijk zijn (in ieder geval hoger dan stahoogte). • Liefst een binnen- en een buitenvolière. • De buitenvolière moet zo natuurlijk mogelijk zijn. • De binnenvolière moet droog en tochtvrij zijn. • Leuke beplanting in de volière (geen giftige planten). • Beschutte plekjes in de volière. • Een voer- en waterbak (hangen). • Een waterbak op de grond. • Voldoende nestkastjes. • De temperatuur moet goed zijn. • Iedere vogel hoort een eigen nestkastje te hebben. • Er moeten voldoende zitstokken zijn. • Er moet een sluis zijn, zodat je gemakkelijk in het hok kunt komen. • De deuren moeten hoger zijn dan stahoogte. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Bij de meeste vogels zijn de mannen mooier van kleur dan de vrouwen. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Zitstokken in een binnenvolière zijn meestal rechte, ronde stokken van 1,5 cm doorsnede. In een buitenvolière heb je natuurlijke takken die als zitstokken gebruikt worden. 8 Als je de zitstokken en takken boven de planten hangt, valt de mest van de vogels op de planten. De planten worden daardoor lelijk. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 Geen antwoord aanwezig.
❑ HUISVESTING
17
11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Meestal ligt er schelpenzand op de vloer. Soms ook stofvrije houtsnippers. Geen antwoord aanwezig. Wanneer de vogels drinken en baden, kan de omgeving nat en vies worden. Het voer moet droog blijven. Een sluis zorgt ervoor dat de vogels niet kunnen ontsnappen als je de volière ingaat. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
18
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
2
Vragen 2.1
a b c d
Vragen 2.2
a b
c
Vragen 2.3
a
b
Vragen 2.4
a b c d
Vragen 2.5
❑ VOEDING
a
Voeding
Voorbeelden van enkelvoudige voedermiddelen zijn gras, hooi, voordroogkuil, graskuil, snijmaïs, wortels en aardappelvezels. Een enkelvoudig voedermiddel is een product met een lage voederwaarde, dat veel water en veel ruwe celstof bevat. Een samengesteld voedermiddel is een voedermiddel dat is samengesteld uit allerlei verschillende grondstoffen. Voorbeelden van samengestelde voedermiddelen zijn koeienbrok, paardenbrok, schapenbrok, hondenbrok, kattenbrokjes, duivenmengsel, kippengraan en konijnenkorrel. Voorbeelden van afvalproducten die in veevoedersoorten kunnen zitten, zijn zonnebloemzaadschroot, bietenpulp en gerstafval. Nee, niet alle grondstoffen voor diervoeders komen uit Nederland. Soja wordt verbouwd in derdewereldlanden en tapioca komt uit Thailand. Ons klimaat is ongeschikt voor de verbouw van deze producten. Daarom worden ze geïmporteerd. Sinds een paar jaar mag er in Nederland geen verenmeel meer verwerkt worden in varkens- en pluimveevoeders. Ook mag er geen diermeel, vismeel en vleesbeendermeel verwerkt worden in voeders voor herkauwers, paarden, varkens en pluimvee. Dit is regelgeving van de Europese Unie. Onderhoudsvoer is de basisgift die dieren krijgen om normaal te kunnen functioneren. Het dier blijft ermee in leven. Een dier krijgt productievoer als het iets extra’s moet doen. Voorbeelden van dieren die veel productievoer krijgen, zijn: – melkkoeien; – een konijn met jongen; – een merrie in de laatste maand van de dracht; – een merrie met veulen; – een schaap dat drachtig is van drie of meer lammeren; – een paard dat meedoet aan wedstrijden. Bouwstoffen gebruikt een dier bijvoorbeeld om zelf te groeien (jonge dieren), om jongen te laten groeien of om melk voor het jong te produceren. Eiwitrijke producten zijn vlees, melk, eieren, granen en peulvruchten. Het is belangrijker dat je regelmatig water geeft dan dat je regelmatig voer geeft. Een dier kan wel een paar dagen zonder voer, maar niet zonder water. Water is een transportmiddel in het lichaam. Water dient voor warmteregulatie van het lichaam (zweten). Een dier heeft ook water nodig voor de productie van melk. Brandstoffen leveren energie om te bewegen, om te groeien, om op temperatuur te blijven en om iets te kunnen presteren/produceren.
19
b c d
Vragen 2.6
a b c
d
e Vragen 2.7
a
b c d
e Vragen 2.8
a
b c d
e
20
Voedingsmiddelen die veel zetmeel bevatten zijn aardappels, graanproducten en peulvruchten. In zoete producten, zoals zoete vruchten, zit veel glucose. Vet geeft smaak aan voeding, bevat bepaalde vitamines en levert enorm veel energie. Caroteen zit in wortels, gras, maïs, voordroogkuil en goed hooi. Caroteen is een provitamine. Het dier maakt uit deze provitamine zelf zijn vitamine A. In het magenstelsel van de herkauwers komen miljoenen bacteriën voor. Hiermee maken de herkauwers vitamine A. Bij een paard helpen de blinde darm en de dikke darm mee. Een cavia kan zelf geen vitamine C maken. Je geeft een cavia daarom vers fruit en verse groente. Bij een tekort geef je vitamine-C-druppels door het voer/water of een kindertabletje vitamine C. Vitamine E is belangrijk voor de vruchtbaarheid. Voedingstoffen kunnen de functie hebben van bouwstof, brandstof en beschermende stof. Jonge dieren, groeiende dieren, drachtige dieren en hoogproductieve dieren hebben veel bouwstoffen nodig. Dieren hebben brandstoffen nodig voor hun eigen onderhoud, om zich warm te houden en om te kunnen bewegen. Beschermende stoffen hebben ze nodig om fit en gezond te blijven. Vitamines en mineralen reken je tot de beschermende stoffen. Het mineraal ijzer is belangrijk voor de aanmaak van rode bloedcellen. Kalk en fosfor zijn belangrijk voor de opbouw en de stevigheid van botten en beenderen. Aan voeding kunnen de volgende stoffen toegevoegd worden: – kleurstoffen om het voer een aantrekkelijke kleur te geven; – smaakstoffen om het voer lekkerder te laten smaken; – geurstoffen om het voer lekkerder te laten ruiken; – conserveringsmiddelen om bederf tegen te gaan; – antibiotica (medicijnen) om ziekten te remmen of te voorkomen; – bindmiddelen om het voer dikker te maken. Ook worden soms nog hormonen toegevoegd, om het dier sneller te laten groeien. Maar dit is verboden. Geen antwoord aanwezig. Plantaardig voedsel bestaat uit plantaardige cellen. Deze cellen zijn moeilijk te verteren. Herkauwers en paarden kunnen deze plantaardige cellen goed verteren. Herkauwers hebben een pens, een netmaag, een boekmaag en een lebmaag. Het ezelsbruggetje om de volgorde te onthouden is PaiNtBaLl. Een vogel heeft een krop, een spiermaag en een kliermaag. Je hebt voor honden droogvoer, dinervoer en blikvoer. Droogvoer bestaat uit brokjes, dinervoeding moet je aanlengen met heet water en blikvoer is vlees uit blik. Bij de voeding voor een hond of kat houd je rekening met het ras, de grootte, de leeftijd, het karakter (druk of rustig), de groei en wel of geen dracht of jongen. Je houdt ook rekening met de activiteiten van het dier. Een dier dat meer beweegt krijgt meer.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 2.9
f
Bij paarden houd je rekening met de leeftijd van het dier, het geslacht, koudbloed/warmbloed paard, de activiteiten van het dier, of het drachtig is of niet en of het wel of niet een veulen heeft.
a
Sommige dieren kunnen zo veel eten als ze willen (onbeperkt voer), andere krijgen niet meer dan nodig is (beperkt voer). Pekingeenden mogen bijvoorbeeld onbeperkt eten. Konijnen en knaagdieren niet. Ook paarden mogen nooit onbeperkt krachtvoer eten. Ze eten zich dan ziek en krijgen koliek. Het rantsoen is al het voedsel dat een dier op een dag krijgt. In een rantsoen zit ook water. In een voederschema/voerschema geef je aan wat en hoeveel je een dier voert gedurende een langere tijd. Biest is belangrijk voor het jonge dier, omdat er antistoffen tegen ziektekiemen inzitten. Biest stimuleert ook de spijsvertering, zodat de darmen goed gaan werken en de eerste mest (darmpek) er snel vanaf komt. Dieren die niet bij hun moeder kunnen drinken, zoals kalfjes, geitjes en lammetjes op een melkveebedrijf, geef je kunstmelk.
b c d
e
Vragen 2.10
a
b
c d
Vragen 2.11
a
b
Vragen 2.12
a b c d
e Vragen 2.13
❑ VOEDING
a
De T-som is de optelling van alle gemiddelde, positieve dagtemperaturen vanaf 1 januari. Wanneer de T-som 200 °C is geweest, gaat de boer meestal kunstmest strooien op zijn land. Een veehouder wil voor zijn koeien gras dat smakelijk is, een hoge opbrengst heeft en een snelle hergroei heeft. Het is ook prettig wanneer het gras tegen ongewenste weersomstandigheden bestand is, zoals extreme droogte of langdurige regen. Omweiden is de koeien naar een ander, vers perceel brengen. Je spreekt van een etgroen perceel als je het perceel gemaaid hebt. Dit perceel is vrij van besmetting met maagdarmwormen. Direct na het maaien schud je het gras, zodat de wind het product van alle kanten goed kan drogen. Je legt het gewas op wiersen als je het product wilt gaan oprapen met een opraapwagen of wilt gaan persen. Na het inkuilen sluit je de kuil direct luchtdicht af. Er mag geen lucht (zuurstof) bij het product komen. Je kunt dat doen met plastic folie met grond of autobanden en/of beschermzeilen. Een goede bacterie is de melkzuurbacterie. Deze maakt melkzuur. Dit verlaagt de pH van de kuil. De boterzuurbacterie is een slechte bacterie. Deze maakt boterzuur. Boterzuur geeft een afwijkende smaak aan de melk en melkproducten. De ammoniakfractie geeft aan hoeveel procent ruw eiwit is afgebroken tot ammoniak. Bij een NH3-fractie hoger dan 15, heb je slechte kuil. Als je de kuil niet luchtdicht afsluit, kunnen de goede bacteriën hun werk niet doen. De kuil gaat daardoor in kwaliteit achteruit. De schimmels gaan wel aan het werk, waardoor het voer bederft. Kuilvoer kun je bewaren in rijkuilen, sleufsilo’s en in grote balen of pakken. Maïs haksel je om het product te mengen. Het inkuilproces verloopt beter als het product goed gemengd is.
21
b
c Vragen 2.14
a b c d
Vragen 2.15
a
b
Vragen 2.16
a b
c
Vragen 2.17
a b
Opdracht 2.1
Hooi voor konijnen en cavia’s: – mag niet stoffig zijn; – moet fris ruiken; – mag geen giftige onkruiden bevatten; – mag niet te oud zijn; – mag niet beschimmeld zijn; – mag niet broeien. Bij de brand door hooibroei was asbest vrijgekomen. Goede grassen zijn Engels raaigras, Italiaans raaigras, timotheegras, beemdlangbloem en veldbeemdgras. Roodzwenkgras zorgt voor stevigheid. Giftige planten zijn jeneverbes, Jacobskruiskruid, boterbloem, paardenstaart, zwarte nachtschade, aardappelloof en vingerhoedskruid. Een herbarium is een verzameling van gedroogde planten of grassen. De voer- en watervoorzieningen moeten goed werken en schoon zijn. Ze mogen niet lekken. Het voeren of water verstrekken mag geen belasting zijn voor de verzorgers. Ook het reinigen van de voer- en watersystemen moet eenvoudig te doen zijn. In de Arbowet, de Wet op de arbeidsomstandigheden, staat beschreven onder welke omstandigheden iemand arbeid mag verrichten. Dat is bijvoorbeeld dat je niet te lang mag werken, je een bepaalde leeftijd moet hebben en niet te zwaar mag tillen. Bij een handbediend systeem geef je de dieren dagelijks met de hand voer en water. Grote bedrijven die veel dieren houden, hebben automatische systemen. Bijvoorbeeld bedrijven die veel kippen, vleeskuikens, vleeseenden, kalkoenen of vleesvarkens houden. Bij een automatisch, individueel voederingssysteem kan het dier zelf zijn voer halen. Dit systeem pas je toe als je een groep dieren hebt die allemaal verschillende hoeveelheden krachtvoer krijgen. Het voordeel van zo’n systeem is, dat ieder dier de juiste hoeveelheid krijgt. Het bezwaar is dat ieder dier een zender of chip moet hebben en dat zo’n systeem duur is. De VC bereken je door het aantal kilogram voer te delen door het aantal kilogram groei. De VC voor dit kuiken is: 3370/1850 = 1,82.
Voer- en watervoorzieningen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een dagelijkse bezigheid bij het houden van dieren is voer en water verstrekken. Controle op de gezondheid doe je ook dagelijks. b Voer kun je geven in stenen, roestvrijstalen of kunststoffen bakjes. Water kun je geven in stenen of kunststoffen bakjes, waterflesjes van glas of kunststof of emmers. Water verstrekken kan ook met automatische drinkbakjes. c Geen antwoord aanwezig.
22
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Voerbakken kunnen gemaakt zijn van glas, steen, kunststof en roestvrijstaal. b Een mogelijk antwoord kan zijn: het voer was aangekoekt; we moesten hard boenen; het stenen voerbakje viel kapot. c Waterbakken kunnen gemaakt zijn van steen, kunststof, roestvrijstaal, gietijzer of glas. d Een mogelijk antwoord kan zijn: het stenen waterbakje viel kapot, in het drinkflesje zat veel alg; het was lastig om schoon te maken; de watervoorziening was van dun kunststof en er ging een stukje af. e De zeef kun je gebruiken om de vliesjes van het voer af te blazen. Ook het chinchillazand reinig je met de zeef. f In de tabel staan de antwoorden. Checklist voervoorziening
Checklist watervoorziening
Moet passen bij het dier Moet gemakkelijk te hanteren zijn Een voerbak mag niet omvallen Een voerbak moet (liefst) onbreekbaar zijn Een voerbak moet stevig zijn Het materiaal moet glad zijn De voerbak moet gemakkelijk schoon te maken zijn Moet gemakkelijk te vullen zijn Mag niet te duur zijn Het dier moet er niet aan kunnen knagen
Moet passen bij het dier Moet gemakkelijk te hanteren zijn Een waterbak mag niet omvallen Een waterbak moet (liefst) onbreekbaar zijn Een waterbak moet stevig zijn Het materiaal moet glad zijn De waterbak moet gemakkelijk schoon te maken zijn Moet gemakkelijk te vullen zijn Mag niet te duur zijn Mag niet lekken
g Opdracht 2.2
Geen antwoord aanwezig.
Van grondstof tot mengvoer Oriëntatie De antwoorden zijn: a In knaagdierenvoer zit grasbrok, brokjes, maïs, geplette maïs, zonnebloempitten, brooddeeg, tarwe, haver, gerst, johannesbrood, sorghum en erwten. b Vogelvoer bestaat uit allerlei zaden. In duivenvoer zit maïs, tarwe, erwten, gerst en duivenbonen. In kanariezaad zit kanariezaad, raapzaad, koolzaad, gepelde haver, millet, lijnzaad en negerzaad. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig.
❑ VOEDING
23
Afsluiting De antwoorden zijn: a In gemengd knaagdierenvoer zie je oranje en groene stukjes. Je denkt misschien dat dit gedroogde wortel en groente is, maar dit is gedroogd gekleurd brood. b Van hennep raken de dieren opgewonden. Als je wilt dat de dieren paren, kun je dit (met mate) aan hen geven. Soms zit het ook standaard in voermengsels. c Ei-voer (ook wel universeel voer genoemd) is bedoeld voor vogels met jongen. Ook dieren in de rui en vogels die druk zijn met eieren leggen kun je ei-voer geven. Ei-voer bestaat uit bakkerijproducten, granen, zaden, suiker en honing, mineralen, oliën en vetten, plantaardige eiwitproducten, vruchten, gist en insecten. d Grit is belangrijk voor het vermalen van het voedsel in de spiermaag. Ook voor de schaalvorming van eieren is grit (kalk) belangrijk. Grit is afkomstig van gemalen kiezel en schelpen. Het krachtgrit voor duiven bevat houtskool en oesterschelpengrit. Ook bevat het roodsteen en maagkiezel. Let op: Geef nooit gemalen eischalen als grit. De dieren kunnen in de war raken en hun eigen eieren kapot pikken. e f Opdracht 2.3
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Bereiding van krachtvoeders Oriëntatie De antwoorden zijn: a Brokjes kunnen er zijn voor pony, konijn, kip, geit en schaap. b Geen antwoord aanwezig. c Je kunt brokjes moeilijk uit elkaar houden. Ze verschillen vaak wel in grootte, vorm en kleur. Soms is de geur ook duidelijk anders. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Mogelijke antwoorden staan in de tabel bij 4. 3 Mogelijke antwoorden staan in de tabel bij 4. 4 Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
24
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Grondstof
Bestanddeel voedermiddel
Land van herkomst
Tapioka
Tapioka
Zuidoost-Azië
Tarwe
Tarwe
Europa
Gerstevoermeel
Gerst
Europa
Rietmelasse
Suikerriet
Zuid Amerika
Maïsglutenvoermeel
Maïs
Frankrijk en Canada
Soyaschroot
Soyaboon
Canada en Zuid-Amerika
Citruspulp
Citrusvruchten
Zuid-Amerika
5 6 7 8 9 10
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
Nr
Naam grondstof
DS
RE
RVET
1
Citruspulp
910
64
21
2
Gerstevoermeel
888
116
38
3
Grondnootschroot
913
494
4
4
Kokosschilvers
910
204
83
5
Lijnzaad
918
215
357
6
Maïsvoermeel
869
96
73
7
Melasse biet
723
100
2
8
Melasse riet
740
49
1
9
Sojaschroot
873
466
18
10
Tapioca
881
23
4
11
Tarwegries
865
154
34
12
Tarwekiemzemelen
871
46
13
❑ VOEDING
25
Afsluiting De antwoorden zijn: a Mengvoedergrondstoffen zijn over het algemeen droge stoffen. b De biet- en rietmelasse bevatten het meeste water. De melasses zijn stroopachtige voedermiddelen. c Vooral grondnotenschroot en sojaschroot bevatten veel eiwittten. Weinig eiwitten zitten er in tapioca, citruspulp en de melasses. d Lijnzaad bevat veel vet en biet- en rietmelasse bevat bijna geen vet. e In het Tabellenboek staat de volgende opmerking over vismeel, verenmeel en diermeel. “Het verwerken van deze dierlijke producten in voeders voor herkauwers is wettelijk niet toegestaan. (...) Verwerking van deze producten in paarden-, varkens-, en pluimveevoeders is momenteel binnen de EU verboden.” f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Deskundigen zeggen dat diermeel dat sterk verhit geweest is geen schadelijke elementen meer bevat. Het is een eiwitrijk product. De afvalberg wordt kleiner als je diermeel nuttig gebruikt. Opdracht 2.4
Rantsoenen voor konijnen en knaagdieren bepalen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Veel knaagdieren als huisdier krijgen onbeperkt krachtvoer. Honden krijgen meestal beperkt (sommige kleine honden niet). Katten krijgen meestal onbeperkt brokjes en beperkt vlees aangeboden. Paarden krijgen beperkt voer. b Je laat een dier niet onbeperkt eten, omdat het anders te vet wordt, te snel groeit en/of ziek wordt. c Geen antwoord aanwezig. d Mogelijke antwoorden staan in de tabel bij e. e Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
Diersoort
Voedersoort
Beperkt / onbeperkt
Konijnen
Hooi Krachtvoer
Vrij Onbeperkt (meestal)
Gerbil
Hooi Krachtvoer
Plukje Onbeperkt
Muis
Hooi Krachtvoer
Plukje Onbeperkt
Paard
Hooi Krachtvoer
Onbeperkt of beperkt Beperkt
f
26
Er is een aantal bedrijven dat op de verpakking zet hoeveel voer een dier mag hebben. Een paar voorbeelden zijn in de tabel ingevuld.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Dier
Hoeveelheid krachtvoer per dag
Muis Rat
20-30 gram
Gerbil Hamster
5-10 gram
Cavia
40-50 gram
Chinchilla
30-35 gram
Degoe
g
Voorbeelden staan in de tabel.
Diersoort
Hoe bepaal je de conditie?
Situatie bij het dier
Schaap
Je voelt bij de lendenen en de ribben
Je voelt de ruggenwervel duidelijk: het dier is te mager.
Konijn
Ribben, rug, wam, gewicht
Muis/rat
Dik in omvang
Cavia
Ribben betasten
Uitvoering Geen antwoorden aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Te vette dieren kunnen gewrichtsproblemen krijgen en hebben vaak problemen met bewegen. Vrouwelijke dieren worden moeilijk drachtig. Van ratten is bekend dat magere ratten twee keer langer leven dan vette/dikke ratten. d Een mogelijk voersysteem voor konijnen is, dat je aangeeft met gekleurde briefjes of verfstippen op de hokken hoeveel bakjes voer de konijnen mogen hebben. Bijvoorbeeld: rood is één bakje, geel is twee bakjes, et cetera. e Geen antwoord aanwezig.
❑ VOEDING
27
Opdracht 2.5
Werken met het tabellenboek voor het paard en de pony Oriëntatie De antwoorden zijn: a Een vijfjarige pony op een veebedrijf kan in de zomer in de weide lopen. Als hij geen arbeid hoeft te verrichten, heeft hij aan het gras voldoende. b Als je dagelijks een uurtje gaat rijden, kun je de pony wat krachtvoer (brokjes of bix) geven. c Geen antwoord aanwezig. d De antwoorden staan in de tabel.
Welk dier heeft meer voer nodig?
Antwoord
Een merrie, ruin of dekhengst (allemaal even oud)
Dekhengst
Een dier van 100 kg of een van 400 kg
400 kg
Een rustig paard of een temperamentvol paard
Een temperamentvol paard kan soms snel vermageren en heeft dan meer voer nodig. Een rustig paard geef je soms meer voer om wat temperamentvoller te worden.
Een paard dat af en toe een bosritje maakt of een paard dat aan springwedstrijden meedoet
Het springpaard
Een paard dat een ruiter van 50 kg draagt of hetzelfde paard met een ruiter van 80 kg
Het paard dat 80 kg draagt
Een drachtige merrie of dezelfde merrie, maar dan gust
Een drachtige merrie
Een merrie zonder veulen of een met een veulen
Een merrie met veulen
Een merrie met een veulen van een maand oud of een merrie met een veulen van drie maanden oud
Een merrie met een veulen van drie maanden oud
Een hengst die dagelijks moet dekken of een hengst die niet hoeft te dekken
Een hengst die dagelijks moet dekken
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 De antwoorden staan in de tabel.
28
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Afkorting
Eenheid
Omschrijving
CVB
------
Centraal Veevoederbureau
DS
Gram
Droge Stof
Ewp
------
Energie Waarde paard
LG
Kilogram
Lichaamsgewicht
PR
------
Productbasis
RAS
Gram
Ruw As
RC
Gram
Ruwe Celstof
RE
Gram
Ruw eiwit
RVET
Gram
Ruw Vet
SUI
Gram
Suiker
VEP
------
Voeder Eenheid Paard
VREp
Gram
Verteerbaar Ruw Eiwit paard
3 4
5 6 7
8 9 10 11 12 13
❑ VOEDING
De antwoorden staan in de tabel bij 2. Je moet de volgende drie gegevens van het dier weten: • of het een merrie, ruin of hengst is; • of het een koudbloed of warmbloed is; • het lichaamsgewicht; Een volwassen warmbloed merrie van 600 kg krijgt 4,98 EWpa en 365 VREp. Een warmbloed merrie is een hoger in het bloed staand dier; temperamentvoller en sneller dan een koudbloed merrie. De toeslag op de onderhoudsbehoefte wordt bepaald door: • het lichaamsgewicht van het paard; • het gewicht van de ruiter; • de hoeveel arbeid die het dier dagelijks verricht. Een paard in arbeidsklasse 3 doet ongeveer het volgende: 14 minuten stap, 23 minuten draf, 10 minuten galop en 13 minuten springen. De toeslag voor arbeid bij dit paard is 2,47 EWpa en 180 VREp. De toeslag op onderhoud bij dat paard is 0,25 EWpa en 20 VREp De draagtijd van een paard is 11 maanden. Er is geen verschil in draagtijd tussen paard en pony. Drachtige merries krijgen een toeslag op hun onderhoudsbehoefte vanaf de achtste maand. De hoogte van de toeslag hangt af van het lichaamsgewicht van het dier en de lengte van de dracht.
29
14 15 16 17
De toeslag voor een merrie van 600 kg in de laatste maand van de dracht is 5,27 EWpa en 790 VREp. De hoogte van de toeslag bij zogende merries wordt bepaald door het lichaamsgewicht en de lactatiemaand. De toeslag die een merrie krijgt die 600 kg weegt, in de tweede lactatiemaand is en 18 liter melk per dag geeft, is 5,27 EWpa en 790 VREp. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a De antwoorden voor het paard Jolien staan in de tabellen. Geslacht van het dier
Merrie (vrouwelijk geslacht)
Gewicht van het dier
600 kg
Koudbloed/warmbloed
Warmbloed
Arbeidsklasse
Arbeidsklasse 2
Gewicht ruiter
80 kg
Drachtig/zogend
Drachtig
Drachtig/zogend: welke maand?
Achtste maand
EWpa per dag
Gram VREp per dag
Voor onderhoud
4,98
365
Arbeidstoeslag
1,90
140
Stofwisselingstoeslag
0,25
20
Toeslag drachtige merrie
0,31
55
Toeslag zogende merrie
-----
-----
7,44
580
Totaal:
b c d
30
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Voorbeelden van antwoorden staan in de tabellen.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Voedermiddelen
EWpa/k
VREp/kg
Hooi / Grashooi gemiddelde
0,57
82
Krachtvoer
0,80
90
Wortelen
0,14
7
e f
Voorbeelden staan in de tabellen bij f. Voorbeelden staan in de tabellen.
Afgewogen hoeveelheid voedermiddelen:
EWpa
VREp
Gras en grashooi: 6 kg
3,42
492
Krachtvoer: 4 kg
3,20
360
Wortelen: 1 kg
0,14
7
6,76
859
Totaal:
EWpa
VREp
Jolien had als behoefte (zie a)
7,44
580
Jolien krijgt op het oog
6,76
859
Jolien krijgt te veel/te weinig
0,68 te weinig
279 te veel
g h
Opdracht 2.6
Het paard krijgt te weinig energie in haar voeding. Je kunt haar daarom 1 kg krachtvoer extra geven. Ook wanneer paarden niet groeien of geen arbeid verrichten, hebben ze een bepaalde energie- en eiwitbehoefte. De behoeften zijn afhankelijk van het gewicht van het dier, het geslacht en of het een koudbloedpaard of een warmbloedpaard is. Naarmate een dier meer beweegt en zwaardere prestaties levert, heeft het meer energie in de voeding nodig. Drachtige merries en zogende merries hebben extra energie en eiwitten nodig voor de groei van het veulen en de productie van de melk.
Voedingsstoffen in hondenvoer Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig.
❑ VOEDING
31
c d e f
Veel honden krijgen ’s morgens brokjes en ’s avonds dinervoeding. Geen antwoord aanwezig. Mogelijke antwoorden zijn kauwstaafjes, hondenkoekjes en penstrainers. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Mogelijke antwoorden staan in de tabel. Soort voer
Blikvoer
Brokjes
Diner
Vocht
80%
8%
9%
Ruw eiwit
7,5%
26%
20%
Ruw vet
5%
16%
9%
Ruwe as
2%
7,5%
6%
Ruwe celstof
0,5%
2,5%
2%
Andere middelen
Vitamine E
Tal van vitaminen
------
3 4
Antwoorden staan in de tabel bij 2. De antwoorden staan in de tabel.
Blikvoer
Brokjes
Diner
1
Blikvoer is compleet voer. Alle benodigde voedingsstoffen zitten erin.
Brokjes is compleet voer. Alle benodigde voedingsstoffen zitten erin.
Diner is een compleet voer. Alle benodigde voedingsstoffen zitten erin.
2
Kamertemperatuur
Knapperig
Warm (mengen met heet water)
3
Je geeft het twee keer per dag.
Je geeft het twee keer per dag.
Geen informatie
4
Na opening in de koelkast bewaren. Maximaal twee dagen.
Dit product moet je koel, droog en niet naast scherp ruikende middelen bewaren.
Geen informatie
5
Gewicht hond: hvh/dag 5 kg: 400 g 10 kg: 800 g 20 kg: 1500 g 30 kg: 2000 g
Gewicht hond: hvh/dag 1-3 kg: 31-70 g 3-5 kg: 70-102 g 5-10 kg: 102-169 g 10-15 kg: 169-228 g 15-20 kg: 228-281 g 20-25 kg: 281-331 g
Gewicht hond: hvh/dag 5 kg: 110 g 10 kg: 180 g 15 kg: 240 g 30 kg: 410 g 40 kg: 510 g 60 kg: 690 g
32
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
5 6
Geen antwoord aanwezig. In de tabel staan antwoorden. Jouw antwoorden kunnen anders zijn.
Soort voer
Puppy brokjes
Volwassen brokjes
Senior brokjes
Vocht
8%
8%
8%
Ruw eiwit
28%
26%
22%
Ruw vet
16%
16%
12%
Ruwe as
6%
7,5%
7%
Ruwe celstof
2,5%
2,5%
2%
7 8 9 10 11
In de brok voor puppy’s zit de meeste eiwit. Jonge dieren hebben veel eiwitten nodig om te groeien. In seniorbrokken zitten de minste vetten. Deze dieren bewegen minder en hebben minder brandstoffen nodig om te verbranden. Bij veel rassen krijgen de dieren het eerste levensjaar puppyvoeding. Bij veel rassen spreek je over senioren vanaf zeven jaar. Voederfabrikanten maken steeds meer verschillende voeders. Ook voor kleine en grote honden.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Je moet het dier geleidelijk laten wennen aan ander voer. Daar neem je ongeveer zeven dagen voor. Geleidelijk aan vervang je het oude voer door het nieuwe voer. e Een hond moet altijd de beschikking hebben over vers, schoon drinkwater. f Zachte voeding zoals vlees en dinervoeding is slecht voor de tanden. Je moet daarom altijd kauwstaafjes geven of de tanden van de hond regelmatig poetsen. Oudere dieren met een slecht gebit eten vlees en dinervoeding natuurlijk liever dan harde brokjes. g Geen antwoord aanwezig. Opdracht 2.7
Grassen herkennen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Drie andere lekkere graansoorten zijn haver, gerst en rogge, maïs. b Bier maak je van gerst of tarwe. c Een veehouder heeft veel gras nodig voor zijn koeien, schapen, geiten en paarden. Bij voetbalverenigingen hebben ze graag goede voetbalvelden. Je hebt dan ook aparte graszaadmengsels voor gazons, speelweiden, sportvelden en weilanden voor het vee. Er zijn kwekerijen waar je grasmat per meter kunt kopen.
❑ VOEDING
33
e f
Helmgras in de duinen zorgt ervoor dat het zand niet verstuift. In bermen zie je ook veel grassen. Op het oog kun je de grassen herkennen aan de bloeiwijze. De bloeiwijzen van grassen zijn aargrassen, aarpluimgrassen en pluimgrassen. Sommige grassen worden heel lang/hoog; andere grassen blijven kort. Geen antwoord aanwezig. Voorbeelden staan in de figuur.
g
De antwoorden staan in de tabel.
d
Fig. 2.1 De bloeiwijzen
Begrip
Omschrijving
Oortjes
Op de plek waar de jonge spruit te voorschijn komt, zie je soms ‘armpjes’. Dit zijn de oortjes.
Tongetje
Op de plek waar de jonge spruit te voorschijn komt, zie je soms een beschermvliesje voor de jonge spruit. Dit noem je het tongetje. Bij iedere gras is dat verschillend.
Gevouwen = plat
Een jong blad kan gevouwen (plat) tevoorschijn komen.
Gerold = rond
Een jong blad kan gerold (rond) tevoorschijn komen.
Naaldvormig
Een jong blad kan ook heel stevig/ naaldvormig tevoorschijn komen.
Geribd/ Ongeribd
Ribben lopen in de lengterichting van het blad. Ze voelen ruw aan en je ziet ze duidelijk lopen.
Behaard/ Onbehaard
Bladeren kunnen behaard of onbehaard zijn. Behaarde grassen voelen zacht aan.
h i
34
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden staan in de tabel. Nr
Beschrijving van een gras
Naam van het gras
1
Het gras heeft een gevouwen (platte) spruit, heeft duidelijke oren en is zwaar geribd.
Engels raaigras WC = 10
2
Het gras heeft een platte spruit, ribben ontbreken. Het tongetje is zeer kort en de plant vormt ondergrondse uitlopers. Het Waarderingscijfer is 9.
Veldbeemdgras WC = 9
3
Het gras heeft een gerolde spruit, lange smalle oren. Het tongetjes is zeer kort. De plant heeft wortelstokken. Deze grassoort wordt gezien als onkruidgras. De plant kan niet tegen kort maaien of schaduw.
Kweek WC = 5
4
Het gras heeft een gevouwen spruit en geen oren en het is ongeribd. Het tongetje is lang en wit. De hoogte van de plant is 30-90 cm. De bloeiwijze is duidelijk herkenbaar.
Kropaar WC = 6
5
Het gras heeft een gerolde spruit, is onbehaard en heeft oren. Het tongetje is heel kort en groen glanzend. De bovenkant van het blad is sterk geribd. Het waarderingscijfer is 9.
Beemdlangbloem WC = 9
6
Het gras heeft een gerolde spruit, is onbehaard en heeft duidelijke oren. Het tongetje is kort, groenachtig en vliezig. Er zijn ribben aanwezig. De bloeiwijze is een aar. De onderkant van het blad is sterk glanzend.
Italiaans raaigras WC = 8
7
Het gras heeft een gevouwen spruit, is onbehaard en heeft geen oren. De plant is ongeribd. Het tongetje is breed en lang en melkwit van kleur. Dit onkruidgras bloeit het hele jaar door. Dit gras noem je ook wel tuintjesgras.
Straatgas WC = 4
8
Het gras heeft gerolde spruiten, is onbehaard en heeft geen oren. Het heeft zwakke ribben. Het tongetje is stomp en wit. De hoogte is 20-200 cm. Het is een kenmerkend gras door de specifieke draaiing van het blad.
Timotheegras WC = 9
9
Het gras heeft gerolde spruiten, is onbehaard en heeft geen oren. Het heeft hoge smalle ribben. Het tongetje is lang en wit, de stengels zijn geknikt. Het gras heeft een blauwgrijze kleur.
Geknikte vossenstaart WC = 3
10
Het gras heeft gerolde spruiten, is behaard en heeft geen oren. Het heeft zwakke ribben. Het tongetje heeft de vorm van een krans van haren. De bloeiwijze is een pluim. Bij de droogmaking van de polders was het een belangrijk gewas.
Riet WC = 1
❑ VOEDING
35
2 3 4 5 6 7
De antwoorden Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord
staan in de tabel bij 1. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Goede grassen zijn de grassen met een hoog WC. Engels raaigras, veldbeemdgras, timotheegras en beemdlangbloem zijn daar voorbeelden van. b Deze grassen hebben een goede opbrengst, een snelle hergroei na maaien en zijn smakelijk voor het dier. Daarnaast bevatten ze hoge voedingswaarden. c De antwoorden staan in de tabel. Situatie
Onze mening
Een veehouder heeft gras over en verkoopt het op stam aan een andere veehouder die te weinig gras heeft. Wat brengt meer op: een perceel Engels raaigras of een perceel kropaar?
Een perceel Engels raaigras brengt het meeste op.
Jullie onderzoeken de kwaliteit van het kuilvoer. Er zit veel kropaar en kweek in. Geef je mening.
Slechte grassen maken de kuil minder waard.
In het hooi voor de paarden zit veel schapengras, roodzwenk en kweek. Betaal je een hoog bedrag voor dit hooi?
Dit is hooi van een matige kwaliteit. Het hooi is nu meer buikvulling dan voeding voor het dier. Dit is dus een goedkope hooisoort.
In een perceel Engels raaigras voor de graszaadteelt zitten nogal wat verontreinigingen van andere grassen. Welk probleem doet zich hier voor?
Als de verontreinigingen er gemakkelijk uitgehaald kunnen worden, is er geen probleem. Kan dat niet, dan wordt het perceel afgekeurd.
Bij school wil de directie een stevig speel- of trapveldje hebben. Welke grassoort adviseren jullie de directie?
Je kiest daarvoor een mengsel dat geen hoge opbrengst heeft, dat goed tegen vertrappen kan, dat goed tegen vocht kan en een snelle hergroei heeft.
d e Opdracht 2.8
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Biest en kunstmelk Oriëntatie De antwoorden zijn: a Paard, koe, ezel, varken, schaap, geit, cavia, muis, rat, gerbil, hamster, degoe, chinchilla, rendier en walvis zijn zoogdieren. Zij krijgen direct na de geboorte moedermelk.
36
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
b
c
d e
Biest is belangrijk voor een jong dier, omdat het een geconcentreerde hoeveelheid vetten en eiwitten bevat, antistoffen bevat tegen verschillende ziekten en ervoor zorgt dat de darmpek (eerste mest) uitgescheiden wordt. In sommige gevallen krijgt een jong geen of te weinig melk van de moeder, bijvoorbeeld: • als het moederdier sterft tijdens of na de bevalling; • het moederdier onvoldoende melk produceert; • als het moederdier, bijvoorbeeld een paard, een tweeling krijgt en te weinig melk heeft. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 De antwoorden staan in de tabel. Wat heb je nodig om melkpoeder op te lossen?
Je hebt melkpoeder, een weegschaal, maatbeker, garde, thermometer, emmer, thermometer en heet water nodig.
Hoeveel melk heb je nodig om twee kalfjes van tien dagen oud één keer te voeren?
Een kalf van tien dagen krijgt 2x2 liter per dag; ’s avonds dus 2 liter. Twee kalfjes krijgen dan samen 4 liter melk.
Hoeveel melkpoeder is dat in dat geval?
Voor 4 liter melk heb je 500 gram melkpoeder nodig en 3,5 liter water.
Hoeveel water doe je eerst in de emmer? Van welke temperatuur moet het water zijn?
Je doet eerst ongeveer 2 liter water van 45-60 graden in de emmer.
Hoeveel water voeg je later nog toe? Wat behoort dan de drinktemperatuur van de melk te zijn?
Na het toevoegen van het melkpoeder doe je er nog ongeveer 2 liter kraanwater erbij. De drinktemperatuur is dan ongeveer 40-42 graden.
4 5 6 7
❑ VOEDING
Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord De antwoorden
aanwezig. aanwezig. aanwezig. staan in de tabel.
37
Hoeveel liter kunstmelk drinkt het kalf in deze periode?
∩liter kunstmelk. Het kalf drinkt 306∩
Hoeveel melkpoeder heb je voor die melkhoeveelheid nodig?
Hoeveelheid melkpoeder: 306 x 125 gram = 38.250 gram = 38,3 kg.
Hoeveel kost die hoeveelheid melkpoeder?
Het antwoord is afhankelijk van de prijs van de melkpoeder.
Over welke andere voedermiddelen moet het kalfje vrij kunnen beschikken?
Het kalfje moet daarnaast vrij over water, krachtvoer en ruwvoer kunnen beschikken.
Hoe vaak geef je het kalf biest per dag?
De eerste biest (minstens 0,5 liter) verstrek je direct na de geboorte. Daarna geef je meermaals per dag warme biest of geef je onbeperkt biest via de speenemmer op omgevingstemperatuur.
Wat is ‘onbeperkt biest voeren’?
Onbeperkt voeren houdt in dat het kalf er onbeperkt over kan beschikken.
Hoe ziet het kalf eruit als het pas gespeend is (ontwikkeling, gewicht, et cetera)?
Het kalf moet gezond en goed ontwikkeld zijn en ongeveer 70 kg wegen. Leeftijd: minimaal 6-7 weken. Krachtvoeropname: 740 tot 1000 gram per dag.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Veiligheidsvoorschriften zijn: • Draag een veiligheidsbril en eventueel een veiligheidsjas. • Wees voorzichtig met lucifers, vuur en de gasbrander. • Houd de reageerbuisje voorzichtig boven het vuur. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. h Het antwoord is afhankelijk van de melkprijs en van de prijs van het melkpoeder. i Als een veehouder boven zijn melkquotum uitkomt, zal hij de kalfjes melk geven in plaats van kunstmelk. Kunstmelk is redelijk duur. En de boer moet voor het teveel aan melk (boven zijn quotum) een boete per kg melk betalen. Het is dan dus goedkoper om de kalfjes gewone melk te geven. j Geen antwoord aanwezig. k Geen antwoord aanwezig. l Geen antwoord aanwezig.
38
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Opdracht 2.9
Vleeskuikens mesten Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Geen antwoord aanwezig. 7 Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
Leeftijd in dagen
Lichaamsgewicht in grammen
Voeropname (grammen/per/dag)
0
40
--------
7
140
22-27
14
350
47-52
21
655
75-80
28
1035
108-113
35
1455
132-237
42
1950
157-162
8 9 10 11 12 13
❑ VOEDING
Geen Geen Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord b Geen antwoord c Geen antwoord d Geen antwoord e Geen antwoord f Geen antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
39
g
h i j k l m
40
De VC is het aantal grammen voer gedeeld door het aantal grammen groei (antwoord van c delen door antwoord van f). Een goede VC ligt tussen de 1,70 en 2,00. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. De kuikens kunnen lui zijn. Dat gebeurt als het te warm is. Ze kunnen ook ziek zijn. Vleeskuikens zijn haantjes en hennetjes. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
3
Vragen 3.1
a b
Dit betekent dat je het dier nadert tot de afstand waarop het zal vluchten. De kritische afstand is de afstand waarbij een dier gaat dreigen of agressief wordt.
Vragen 3.2
a
Hulpmiddelen die je kunt gebruiken bij het vangen van dieren zijn: – een vangnetje bij vissen en volièrevogels; – een vanghaak bij kippen en schapen; – halsters, riemen en touwen.
Vragen 3.3
a
Een goede paardenknoop kun je in noodsituaties in één beweging lostrekken.
Vragen 3.4
a
Het gedrag is onder te verdelen in eetgedrag, voortplantingsgedrag, voedselzoekgedrag, vluchtgedrag en verdedigingsgedrag.
Vragen 3.5
a b c
Een ethogram is een verzamellijst van handelingen die een dier verricht. Stereotiep gedrag is abnormaal gedrag, gedrag dat geen enkel nut heeft. Voorbeeld van stereotiep gedrag zijn: – een varken dat op de stangen van het hok bijt; – een roofdier dat voortdurend heen-en-weer loopt in zijn kooi; – een papegaai die zich kaal plukt.
Vragen 3.6
a
Een kribbebijter zet de tanden vast op een voorwerp, bijvoorbeeld een voerbak of een boxwand. Je kunt het ook aan het gebit zien. Een luchtzuiger zuigt lucht op en slikt dit door. Het dier kan daardoor koliekverschijnselen krijgen. Weven is het voordurend overbrengen van het gewicht van het ene voorbeen op het andere voorbeen. Met een weefrek als staldeur kun je weven proberen te voorkomen. Met een luchtzuigerband of een muilkorf kun je luchtzuigen proberen te voorkomen. Daarnaast moet je dieren genoeg afleiding geven, zodat ze zich niet gaan vervelen.
b c d
Vragen 3.7
a
b
Vragen 3.8
a
b
❑ VERZORGING
Verzorging
Een jonger dier vraagt een andere verzorging dan een ouder dier. Jonge dieren hebben bijvoorbeeld meer beweging nodig en je moet ze nog opvoeden. Daarnaast krijgen ze andere voeding dan oudere dieren. Bij oudere dieren moet je letten op de voeding, (voldoende) beweging en de vacht. Een dier kan te licht of te zwaar zijn. Je moet daar met de juiste voeding en beweging wat aan doen. Ook voor het toedienen van medicijnen, moet je vaak het gewicht van het dier weten. Als je een klein hondje wilt wegen, weeg je eerst jezelf op een personenweegschaal. Daarna til je de hond op en weeg je jullie beide. Trek dan je eigen gewicht af van het totaalgewicht en je hebt het gewicht van de hond.
41
c
Er zijn bedrijven die een weeggelegenheid voor koeien en paarden hebben. Maar als die niet aanwezig is, moet je het gewicht schatten. Een hulpmiddel daarbij is de bandmaat. Met de bandmaat meet je de borstomvang van het dier. In tabellen kun je dan aflezen wat ongeveer het gewicht is.
Vragen 3.9
a
Als je de conditie van een dier gaat beoordelen, kijk je naar de algehele gezondheidstoestand van het dier. Je kijkt of het dier niet te vet of te mager is, je bekijkt de vacht en je kijkt naar de beweging van het dier.
Vragen 3.10
a
Conditieproblemen kunnen onder andere ontstaan door gebitsproblemen, hoefof klauwproblemen of te veel of te weinig voeding. Tandproblemen bij honden en katten kun je voorkomen door hun tanden te poetsen. Er zijn tandenborstels en tandpasta’s te koop.
b
Vragen 3.11
a
b
Vragen 3.12
a
b
c
Vragen 3.13
a
b
Vragen 3.14
a
b Vragen 3.15
42
a
Een schapenhouder doet schapen weg die uierontsteking hebben gehad, een keizersnede hebben ondergaan, te weinig melk geven, hun lammeren verstoten of klauwproblemen hebben. Een melkveehouder doet koeien weg die niet drachtig worden, uierproblemen of klauwproblemen hebben, te weinig melk geven of melk met een te laag vetof eiwitgehalte geven. Direct na het opstallen kun je de dieren gaan scheren. Koeien krijgen in het najaar een dikkere vacht. Die beschermt ze tegen de kou. Als ze op stal gaan, is die vacht te dik voor ze. Je scheert koeien, opdat: – ze beter hun warmte kwijt kunnen; – ze schoner blijven; – ze minder kans hebben op huidparasieten; – ze een betere kwaliteit melk leveren (omdat aan een geschoren uier minder vuil blijft hangen). Angorageiten en angorakonijnen moet je met regelmaat scheren. Zij leveren heel zachte (en daardoor dure) wol. Schapen scheer je, omdat ze het anders in de zomer veel te warm krijgen. Schapen zijn erg gevoelig voor huidparasieten zoals schapenluis, schurftmijten en wolluis. Ook maden van de blauwgroene schapenbromvlieg tasten de huid aan (myiasis). Door de dieren te scheren verwijder je de uitwendige parasieten. Een voordeel van winterscheren is dat je de conditie van de schapen beter kunt beoordelen. Je ziet ook beter het moment dat de ooien moeten aflammeren (aan de grootte en de kleur van de kling en de grootte van de uier). Het bezwaar is dat de schapen over huisvesting moeten beschikken. Een paard ga je scheren als het dik in het haar zit en regelmatig prestaties moet leveren waarbij het bezweet raakt. De paarden drogen dan namelijk slecht op en kunnen gemakkelijk kou vatten en ziek worden. Een praam draai je om de bovenlip van een paard. Dit maakt het paard rustig. Klauwverzorging is belangrijk, omdat de klauwtjes van schapen en geiten niet op een natuurlijke wijze afslijten. De bodem in Nederland is te zacht. Als je de
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
b
Vragen 3.16
a b
Vragen 3.17
a
b c
Vragen 3.18
a b
Vragen 3.19
a b
Vragen 3.20
a
b
Een boer wil graag gras met een hoge opbrengst en een snelle hergroei. Een koe wil graag lekker en voedzaam gras. Na een grondanalyse, waarbij de grond op de aanwezige voedingsstoffen is onderzocht, volgt een bemestingsadvies. Hierin staat welke meststoffen de boer moet strooien om een optimale opbrengst te krijgen. Een goede graslandverzorging bestaat uit maaien op het juiste tijdstip, slepen en bloten van het gras, bestrijden van ongedierte, bestrijden van onkruiden en een juiste toepassing van meststoffen. De boer moet ook zorgen voor een juiste waterhuishouding. Door te slepen trek je oude, rottende grasdelen los en maak je het grasland glad. Bloten is het maaien met een bloter, waardoor je bossen met hoog gras in de weide verwijdert. Door te bloten maak je het perceel weer egaal. Bloten is belangrijk, omdat anders de mestplek steeds groter wordt. Emelten eten de wortels van de grasplanten. De grasmat komt daardoor los te liggen en het gras sterft af. Mollen zijn ongewenst, omdat: – op de plek van molshopen en molsgangen geen gras meer groeit; – er bij het hooien en inkuilen van percelen met mollen veel grond in het product komt, waardoor de kwaliteit vermindert. Waar onkruiden staan, kan geen gras groeien. Bij een teveel aan onkruiden vermindert de grasopbrengst. Voor een optimale grasgroei bedraagt de stikstofbemesting op een veehouderijbedrijf ongeveer 300-350 kg N per hectare per jaar. Prikkeldraad heeft scherpe uitsteeksels en kan enorme wonden veroorzaken bij een dier dat erdoor vliegt. Een koe doet dat niet, maar een opgewonden of angstig paard kan rare dingen doen. Prikkeldraad is daarom niet geschikt voor paarden (en heel veel andere dieren). Een goede afrastering voor schapen en geiten is een afrastering van gaas met aan de binnenkant stroomdraad.
Vragen 3.21
a b
Mensen melken dieren voor de melk en om van die melk producten te maken. Vrouwelijke zoogdieren geven na een bevalling melk voor hun jong.
Vragen 3.22
a
Je kunt dieren: – met de hand melken; – automatisch melken, waarbij je zelf het melkstel aansluit; – met een melkrobot melken (bij koeien). Driemaal daags melken geeft een hogere melkproductie dan tweemaal daags melken. Het is ook beter voor de uier. Een voordeel van een melkrobot is dat de koeien vaker gemolken kunnen worden. Dat is beter voor de uier van de koe en het levert meer melk op.
b c
❑ VERZORGING
klauwtjes niet verzorgt, worden ze te lang en krijgt het dier klauw- en beenafwijkingen. Koeien lopen met regelmaat door een voetbad om de klauwen te ontsmetten, bacteriën te doden en wondjes te laten helen.
43
Daarnaast zorgt een melkrobot voor een enorme arbeidsverlichting van de melkveehouder. Een nadeel is dat een robot nog steeds erg duur is. Vragen 3.23
a
b
Vragen 3.24
a
b c
Vragen 3.25
a
Als je een melkkoe voorbehandelt, maak je de uier schoon met een droge doek. Je masseert als het ware de uier. Als de uier erg vies is, maak je de uier eerst nat. Dan wrijf je hem schoon en droog je hem weer af. Tegelijkertijd controleer je de uier op afwijkingen en controleer je eventueel ook nog de melk (voorstralen). Als je voorstraalt, melk je uit iedere speen een of twee flinke stralen melk. Op die manier kun je de kwaliteit van de melk controleren. Als je links van de koe staat, houd je de melkklauw in je linkerhand en sluit je met je rechterhand de tepelbekers aan. De volgorde is dan: rechtsvoor, rechtsachter, linksachter en linksvoor. Het afnemen van de tepelbekers is een zeer belangrijke handeling. Het apparaat mag niet langer dan nodig is aan de spenen zuigen. Door te dippen en te sprayen ontsmet je de spenen. Je houdt op deze manier de spenen soepel en je verkleint de kans op uierontsteking. Verschillen tussen oxytocine en adrenaline staan in de tabel.
Oxytocine
Adrenaline
– –
– –
–
wordt geproduceerd door de hypofyse; wordt geproduceerd tijdens prikkeling van de uier; maakt dat de melkstroom op gang komt.
b c
d e
44
–
wordt geproduceerd door de bijnier; wordt geproduceerd tijdens schrik, angst, pijn en onrust; maakt dat de koe tijdens het melken de melk optrekt, waardoor het apparaat van de uier valt.
Als de koe de melk laat schieten, komt er melk uit de spenen. Voor de productie van 1 liter melk moet 400 liter bloed door de uier zijn gestroomd. Voor 50 liter melk moet dan 50 x 400 = 20.000 liter bloed door de uier zijn gestroomd. Het hart van deze koe heeft de totale bloedinhoud 20.000 / 40 = 500 keer door het lichaam gepompt. Een hoogproductieve koe heeft dus een zeer sterk hart. Door de melkader stroomt bloed. Dit zuurstofarme bloed is afkomstig van de uier. Wanneer een koe veel melk produceert, moet de uier een goede bloedaanvoer en -afvoer hebben.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 3.26
a
De oplossing staat in de figuur
Fig. 3.1
De tekst in de groene balk is ‘Iedere dag is dierendag’. Opdracht 3.1
Een geit keuringsklaar maken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c De geit moet er netjes uitzien. Je moet hem dus wassen en borstelen en de klauwtjes verzorgen. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a De antwoorden staan in de tabel.
❑ VERZORGING
45
19
Schoft
D
Bovenlijn
13
Uier (ophangband)
E
Onderlijn
A
Voorhand
4
Voorknie
8
Ribben
6
Klauwtje
11
Koot
10
Uier met spenen
5
Voorpijp
12
Hak
17
Ribben
14
Schede met kling
9
Buik
2
Oog
3
Bek
20
Hals
15
Kruis
16
Lendenen
7A, 7B
Voorborst en borst
18
Rug
1
Horens
B
Middenhand
C
Achterhand
b c
Geen antwoord aanwezig. In de tabel staat een voorbeeld.
Onderdeel van de geit
Moet zijn:
Is bij onze geit:
Boven- en onderkaak
moet goed op elkaar aansluiten om goed te kunnen vreten
varkensbek: de bovenkaak staat over de onderkaak heen; het dier kan niet goed eten
Hals
moet slank zijn en enigszins lang
de hals is te kort
Schouders
moeten goed aangesloten zijn; de schouderbladen mogen niet uitsteken
de geit heeft losse schouders (de schouderbladen steken uit)
Rug
moet recht zijn; dat is een teken van kracht
de geit heeft een weke (zwakke, ingezakte) rug
Borst
moet ruim zijn; de organen hebben immers ruimte nodig
de borst is te smal: weinig ruimte voor de organen
46
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Onderdeel van de geit
Moet zijn:
Is bij onze geit:
Ribben
moeten lang doorlopen en zo gewelfd zijn dat er ruimte ontstaat voor een goed ontwikkelde buik
te weinig ribben; te smal
Buik
moet goed ontwikkeld zijn; dat is nodig om veel ruwvoer te kunnen verstouwen
de geit heeft een opgetrokken buik
Kruis
moet vlak, breed en lang zijn en niet te steil aflopen
het kruis is afhangend
Voorpoten en achterpoten
moeten stevig zijn en de geit moet er recht op staan
de geit heeft te lange klauwen of te weke koten
Hakken
moeten recht naar beneden wijzen, dus niet naar elkaar wijzen (koehakkigheid)
de hakken staan naar elkaar toegedraaid
Wigvorm van de geit
de boven- en onderlijn van de geit mogen niet evenwijdig lopen
de bovenlijn en de onderlijn lopen evenwijdig (dit wijst op dier dat meer een vleestype is (balkvorm))
De uier
moet van voren en achteren bolvormig zijn en goed aangesloten zijn aan de buik; de spenen mogen lekker groot zijn en moeten naar beneden wijzen
de geit heeft een te kleine uier of een uier die te weinig bolvormig is of te weinig aangesloten; de geit kan ook te kleine spenen hebben die naar alle kanten wijzen.
d e f g Opdracht 3.2
Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Honden in de klas Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 De hond kan een teef of een reu zijn. Dat zie je aan de geslachtsorganen. Soms kun je het ook aan de bouw zien. 5 Bij de vachtbeoordeling kijk je of er geen ongedierte in de vacht zit. Je kijkt ook of de haren glanzen et cetera.
❑ VERZORGING
47
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Te lange nagels (nagels die onvoldoende afslijten) moeten geknipt worden. Dit moet je door een deskundig iemand laten doen. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Antwoorden afhankelijk van de leerlingen en de aanwezige hond. b Antwoord afhankelijk van de aanwezige hond. c Geen antwoord aanwezig. d Een voorbeeld van een antwoord staat in de tabel. Naam van het ras: Kenmerken
Gegevens ras
Land van herkomst
België
Ogen
Klein, donkerbruin
Oren
Klein, driehoekig, opstaand
Lichaam
Kort en compact
Staart
Kort krulstaartje, krul op de rug
Vacht
Weelderig en hard
Kleur
Zwart
Schofthoogte
-
Gewicht
3-5 kilo en 5-8 kilo
e f
48
Gegevens jullie hond
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
g h Opdracht 3.3
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Koeien scheren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Je gaat koeien scheren, omdat: • de koe dan beter haar warmte kwijt kan; • de koe schoner blijft; • een schone uier meer zekerheid geeft op eersteklas melk; • de koe naar een keuring gaat (je laat dan een melkader mooi uitkomen). d Je moet tijdens het scheren op stevig schoeisel staan: laarzen, of liever nog klompen. Je werkt met stroom. Dieren mogen niet op de snoeren kauwen of staan. Je moet met deugdelijk materiaal werken. e De goede volgorde staat in de tabel.
Stap
Handelingen om te doen
1
Trek werkkleding aan. Leg het materiaal klaar. Doe de koe een halster aan en zet de koe vast. Verwijder zo veel mogelijk mest en vuiligheid met de rosborstel. Ook van de staart. Borstel de koe schoon.
5
Borstel de koe na. Maak het apparaat schoon en ruim de materialen op. Maak de koe los en doe het halster af. Veeg de afgeschoren haren bijeen en doe ze in de kruiwagen.
3
Laat het scheerapparaat al glijdend, tegen de haarrichting in, naar boven gaan. Scheer eerst de staart verder kaal. Laat de pluim staan. Scheer nu aan beide zijden van de ruggengraat, vanaf de staart naar voren, twee banen weg. Bij de schoft verandert de haarrichting vaak. Opletten dus. Begin nu boven de hak met scheren en scheer banen naar boven.
2
Pak vervolgens het scheerapparaat en sluit het apparaat aan. Controleer of de mesjes goed bevestigd zijn en of het apparaat goed is afgesteld. Zoek eerst het staartpunt op. Begin twee handbreedtes boven de staartpunt te scheren. Zorg steeds dat je twee handen aan de koe hebt.
4
Wanneer het achterstel klaar is, ga je verder met de middenhand. Scheer banen tegen de haarrichting in naar boven. Probeer in één beweging van de schoft via de hals naar de kop te scheren. Maak de hals ook zo glad mogelijk. Scheer ook achter de oren. Scheer tenslotte de uier helemaal glad.
f
❑ VERZORGING
De antwoorden staan in de tabel.
49
Bewering
Waar
Je moet altijd twee handen aan de koe hebben.
X
Niet waar
Tijdens het scheren hoef je niet te oliën.
X
Je mag best wel wat melk uit de spenen trekken.
X
Bij reparatie en onderhoud van de machine moet je altijd eerst de stekker uit het stopcontact halen.
X
Je kunt een koe gerust op het snoer laten kauwen.
X
Met loszittende messen kun je goed scheren.
X
Als de koe heel vuil is, kun je beter met de haren mee scheren.
X
Tijdens het scheren ga je zo ver mogelijk bij de koe vandaan staan.
X
Sommige holtes zijn lastig te scheren.
X
Het beste kun je klompen dragen bij het koeien scheren.
X
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b De antwoorden staan in de tabel. Bewering
Waar
Een geschoren koe blijft schoner.
X
Een geschoren koe kan beter haar warmte kwijt.
X
Een geschoren koe moet meer zweten.
X
Aan een ongeschoren uier blijft meer vuil hangen.
X
Een geschoren uier werkt hygiënischer.
X
c
50
Niet waar
Op het moment dat de koeien definitief op stal gezet worden (rond 1 november), scheer je de koeien. Veefokkers die met hun koeien naar keuringen gaan, scheren
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
de koeien ook wel op een ander tijdstip. Een koe voor een keuring scheer je ook anders. Je houdt dan rekening met de bouw van het dier om het dier er op zijn mooist uit te laten zien. De melkader moet dan bijvoorbeeld duidelijk te zien zijn. Opdracht 3.4
Een pony hanteren en verzorgen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Andere activiteiten die je met een paard of pony kunt doen zijn dressuur rijden, springen, mennen (vierspan, tweespan, enkelspan, tandem), voltige, western riding, lange afstand rijden/endurance, carrousel rijden, eventing, fokken, drafen rensport, polo et cetera. b Geen antwoord aanwezig. c Bezigheden, die je dagelijks doet zijn: • het dier beweging geven; • voer geven; • uitmesten; • borstelen; • hoeven krabben. d Periodieke bezigheden zijn hoeven bekappen, ontwormen, enten tegen influenza en tetanus, (als het dier ijzers onder heeft) ijzers verleggen, wassen en toiletteren. e Een pony hanteer je als volgt: doe het halster op de juiste manier aan, bevestig het touw aan de onderkant van het halster en loop altijd links naast het dier. Wikkel nooit het touw om je hand. f Een paard kan bijten, paard kan slaan en schoppen. Het is een vluchtdier. Veiligheidsvoorschriften die je in acht moet nemen als je een paard of pony hanteert, zijn: • nooit een touw om je hand wikkelen; • geen onverwachte bewegingen maken; • niet te dicht bij de achterhand staan; • veel praten tegen het dier; • het dier niet onverwachts aanraken. g Aan de stand van de oren kun je veel opmaken. Als ze naar achteren staan, wees dan gewaarschuwd en maak dat je wegkomt. Ook als ze de kont naar je toedraaien, moet je maken dat je weg komt. En als het dier op je afkomt met een geopende mond moet je ook dekking zoeken. h Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Een voorbeeld van een antwoord staat in de tabel.
Naam van het voorwerp
Functie van het voorwerp
Hoevenkrabber
Hiermee verwijder je vuil, grond en mest uit de hoeven
Manenkam
Hiermee kam je de manen (maar NOOIT de staart)
❑ VERZORGING
51
Naam van het voorwerp
Functie van het voorwerp
Rosborstel
Hiermee kun je goed al het vuil tot op de huid losmaken (kan van metaal, plastic en rubber zijn)
Harde borstel
Hiermee haal je het ergste losse vuil uit de vacht
Doek
Met een beetje vettige doek kun je de vacht goed laten glanzen
Kwast
Hiermee kun je hoefvet op de hoeven smeren
Zweetmes
Hiermee haal je het overtollige water van het dier af wanneer je het dier hebt afgespoten of hebt gewassen
Spons
Hiermee kun je ogen, neus en mond en de schaamstreek schoonmaken
Zachte borstel
Hiermee haal je het laatste vuil weg
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23
Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord Geen antwoord De antwoorden
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. staan in de tabel.
Nr
Onderdeel
Nr
Onderdeel
1
Kopstuk
7
Sperriem
52
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Nr
Onderdeel
Nr
Onderdeel
2
Keelriem
8
Neusriem
3
Bakstuk
9
Frontriem
4
Teugel
10
Vaste passant
5
Bitring
11
Losse passant
6
Mondstuk/bit
24 25
Geen antwoord aanwezig. De antwoorden staan in de tabel.
Nr
Onderdeel
Nr
Onderdeel
1
Bovenste zweetblad
9
Zitting
2
Punt van de zadelboom
10
Zadelrokje
3
Stootklep
11
Stijgbeugelriemhaak
4
Singelstoten
12
Stijgbeugelriemlusje
5
Singel
13
Stijgbeugel
6
Lepel
14
Wrong
7
Kussen
15
Onderste zweetblad
8
Voorboom met daaronder kamer
16
Stijgbeugelriem
26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
❑ VERZORGING
Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
53
41 42 43 44 45
Geen Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 3.5
De melkmachine Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je kunt koeien, geiten, schapen, paarden, duiven en varkens melken. b Geen antwoord aanwezig. c Vrouwelijke dieren beginnen met melk geven als ze een jong ter wereld hebben gebracht. d Geen antwoord aanwezig. e De antwoorden staan in de tabel.
Nr
Onderdeel
1
tepelvoering
2
tepelbeker
3
korte melkslang
4
lange melkslang
5
pulsator
6
korte pulsatieslang
7
lange pulsatieslag
8
melkklauw
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 De antwoorden staan in de tabel.
54
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Nr
Naam onderdeel
Functie onderdeel
3
Vacuümpomp
De vacuümpomp zuigt lucht uit alle leidingen en uit alle onderdelen van de installatie die aangesloten zijn op de leiding. Er ontstaat zo een onderdruk in het systeem (als alles goed is afgesloten).
12
Pulsator
De pulsator zorgt ervoor dat er in het pulsatiegedeelte (korte en lange pulsatieslang) wisselend onderdruk en buitenluchtdruk is. De pulsator zorgt voor de zuig- en de rustslag.
6
Vochtvanger
De vochtvanger beschermt de vacuümpomp. De vochtvanger voorkomt dat er vocht en vuil in de pomp komt.
1
Motor
De motor zorgt voor de aandrijving van de melkmachine. Je gebruikt meestal een elektromotor.
8
Vacuümmeter
Op de vacuümmeter lees je de druk in de leidingen af.
2
V-snaar
De krachtoverbrenging van de motor naar de pomp gebeurt door een V-snaar.
7
Regulateur
De pomp kan meer lucht uit de leiding halen dan wenselijk is. De onderdruk in de leidingen en de aangesloten apparatuur zou dan te hoog worden. De regulateur laat lucht in de leiding als het vacuüm te hoog dreigt te worden. De regulateur probeert het vacuüm op peil te houden.
10
Vochtventiel
Op de laagste plaatsen in de leiding zie je soms een vochtventiel. Als de pomp werkt, is het ventiel dicht. Als er geen vacuüm op het systeem staat, gaat het ventiel open en kan het eventueel aanwezige vocht (bijvoorbeeld condensvocht) uit de leiding lopen.
3
4 5
❑ VERZORGING
De wisseling tussen zuig- en rustslag moet regelmatig zijn. Een zuigslag en een rustslag noem je samen een pulsatie. Je kunt 45 tot wel 60 pulsaties per minuut hebben. A is de rustslag B is de zuigslag 1 tepelbeker 2 tepelvoering 3 korte melkslang 4 korte pulsatieslang 5 pulsatieruimte Geen antwoord aanwezig. De antwoorden staan in de tabel.
55
Naam onderdeel
Functie onderdeel
Regulateur
Dit onderdeel regelt dat het vacuüm in de installatie zo constant mogelijk blijft.
Pulsator
Dit apparaat zorgt voor de drukverschillen in de tepelbeker.
Vochtvanger
Dit is een opvangvat dat in de vacuümleiding direct bij de vacuümpomp is gemonteerd om te voorkomen dat vloeistof of andere ongerechtigheden in de pomp komen.
Vacuümmeter
Dit is een meter die de hoogte van het vacuüm in de installatie aangeeft.
Melkpomp
Deze pomp dient ervoor om de melk uit de melkluchtafscheider te pompen.
Melk-luchtafscheider
Dit is een vat dat is verbonden met de vacuümleiding, waarin de melk en lucht van elkaar worden gescheiden. De melk wordt er uit afgevoerd door de melkpomp.
Overloopbeveiliger
Dit is een soort opvangvat dat geplaatst is tussen de melkluchtafscheider en de vacuümleiding om te voorkomen (stel de melkpomp doet het niet) dat vloeistof vanuit de melkluchtafscheider in de vacuümleiding komt.
Melktank
Hierin wordt de melk bewaard bij een temperatuur van 4 °C. Om de 2 à 3 dagen wordt het geleegd.
Melkfilter
Aan dit voorwerp kun je zien of je schoon gemolken hebt. Na het melken verwijder je het. Vlak voor het melken doe je er een schone in.
Overloopbeveiliger
Door dit onderdeel staat er op het melkopvanggedeelte ook onderdruk/vacuüm.
6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. De hoogte van het vacuüm is afhankelijk van de installatie. Het aantal pulsaties bedraagt tussen de 45 en 60 per minuut. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
De antwoorden zijn: a Het aansluiten van het melkstel gebeurt met de hand die zich het dichtst bij de achterpoten bevindt. Als je rechts van de koe staat, houd je het melkstel in je rechterhand. Met je linkerhand breng je de tepelbekers richting spenen. Je doet eerst de verste speen vooraan, daarna die erachter, die ernaast en als laatste de speen vooraan die het dichtst bij je is. Als je aan de linkerkant staat doe je het andersom. (apparaat in je linkerhand, eerst de verste speen vooraan, et cetera). Op deze manier slaat de koe niet gauw het apparaat uit je hand. Je kunt de klap
56
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
b
c
d
e f
g
Opdracht 3.6
immers opvangen met je vrije hand. Je kunt met deze hand ook de koe kalmeren. In bijzondere stallen heb je andere methoden. Je neemt zo een melkstel af als je rechts naast de koe staat. Pak met de rechterhand de melkklauw beet. Trek het vacuümknopje uit met je linkerhand. Laat iets lucht bij de verste tepelvoering vooraan, met je linkerhand. Vang met je linkerhand de tepelbekers op. Als je aan de andere kant staat, doe je het andersom. Je moet de uier schoonmaken, omdat je graag eersteklas, schone melk wilt. Maak de uier droog met een schone, droge doek. Het is helemaal hygiënisch als je voor elke koe een stevige doek van wegwerppapier gebruikt. Als de uier erg smerig is, gebruik je een waterslang/douche om de uier schoon te maken. Als door omstandigheden de melkpomp niet werkt of in dit geval het systeem dat de melkpomp in werking had moeten zetten, dan loopt de melkluchtafscheider vol. Via een overloop loopt dan de overloopbeveiliger vol. In de overloopbeveiliger zit een systeem waardoor de weg naar de vacuümleiding wordt afgesloten. Op het melkopvanggedeelte staat dan geen vacuümmeter. De andere apparaten vallen dan tijdens het melken onder de koeien weg. Als het filter verstopt is, krijg je hetzelfde verhaal als bij d. Een vacuümpomp haalt lucht uit de installatie en alle aangesloten apparatuur. De pomp heeft een overcapaciteit. Deze haalt meer lucht uit de leiding dan wenselijk is. De regulateur laat dan weer lucht in de leiding. Wanneer er geen pulsator op het systeem zou zitten, dan zou er overal gezogen worden. De pulsator zorgt ervoor dat een speen ook wel eens rust krijgt. De pulsator laat buitenlucht/buitenluchtdruk in de pulsatieruimte. Op dat moment krijgt de speen rust. Een veehouder melkt nog wel eens een koe met de hand, bijvoorbeeld als het dier net een kalfje heeft gekregen en de boer het kalfje snel melk/biest wil geven. Als een koe uierontsteking heeft, melkt de boer deze speen meestal uit met de hand.
Touwen, knopen en vlechten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Andere dieren die je tijdens de verzorging aan een touw vastzet, zijn pony, ezel, geit, schaap en koe. b Een knoop moet zo stevig zijn, dat het dier zich niet gemakkelijk los trekt. Maar je moet hem wel snel los kunnen maken als het dier in paniek raakt en gaat trekken. c Met touwen en dieren moet je altijd heel voorzichtig zijn. Je mag nooit een touw om je hand slaan. Je moet oppassen dat je vingers nergens tussen komen. Zelfs bij de paardenknoop moet je oppassen. Als het paard gaat trekken op het moment dat jij met de lus bezig bent, kun je zomaar je vingers of vingertopjes kwijt raken. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig.
❑ VERZORGING
57
2
De antwoorden staan in de tabel.
Nr
Naam knoop
Omschrijving (letter)
1
Enkele knoop of halve steek
D
2
Platte knoop
A
3A 3B 3C
Schootsteek Dubbele schootsteek Slippende schootsteek
E
4
Mastworp
G
5
Constrictorknoop
J
6
Achtknoop
I
7
Paardenknoop
F
8
Trompetsteek
C
9
Paalsteek
H
10
Takeling
B
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig.
58
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
c d e f g h i Opdracht 3.7
Geen antwoord aanwezig. Om de ezel vast te zetten kun je de mastworp en de paardenknoop gebruiken. Om touwen in te korten gebruik je de trompetsteek. De keuze voor een paalsteek is wel goed, maar waarschijnlijk is de paalsteek mislukt. Bij een paalsteek maak je een lus die niet meer kan schuiven. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Schapen scheren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Je scheert de schapen, omdat ze anders hun warmte niet kwijt kunnen. Een andere reden is dat ongedierte in de wol komt te zitten als luizen, maden, teken en vlooien. b Winterscheren is het scheren van dieren voor het aflammeren. Je ziet aan geschoren dieren beter of ze moeten lammeren en in wat voor conditie ze verkeren. Aan het uier en aan de kling zie je wanneer ze moeten lammeren. Een ander voordeel van winterscheren is dat je twee keer zoveel geschoren schapen in een stal kunt houden dan ongeschoren schapen. c Geen antwoord aanwezig. d Hoe je een schaap hanteert, kun je opzoeken in het Opzoekboek Dier. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. g Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Problemen die je tegen kunt komen, zijn: • het schaap is onrustig; • het is een zwaar dier en daardoor moeilijk op het achterstel te zetten; • de messen scheren niet goed; • er zit veel stront en vuil aan de vacht; • het is een mager schaap dat daardoor lastig te scheren is; • de vacht moet steeds strak getrokken worden. c Geen antwoord aanwezig. d Je kunt vlooien, luizen, maden en teken tegenkomen in de vacht. e Geen antwoord aanwezig.
❑ VERZORGING
59
4
Vragen 4.1
a b
c
d
e
Vragen 4.2
a b
c d e f Vragen 4.3
60
a b c
Voortplanting en fokkerij
Het fokdoel is het doel waarmee je dieren gaat fokken. Voorbeelden van fokdoelen zijn: – een goed dressuurpaard: een merriehouder zoekt bij zijn dressuurmerrie een goede dressuurhengst; – veel lammeren: een schapenhouder zoekt voor zijn ooien een ram die afkomstig is van een drieling (het krijgen van veel lammeren is erfelijk); – een wedstrijdhond: een hondenfokker zoekt bij zijn teefje een goede reu die goed gepresteerd heeft op een keuring en die de tekortkomingen van zijn teefje compenseert. Een koe is twee jaar als ze moeder wordt en melk begint te geven. Een schaap en een geit zijn een jaar oud als ze jongen krijgen. Een paard/pony is ongeveer vier jaar als ze voor het eerst moeder wordt. Er zijn een paar uitzonderingen. Een IJslander krijgt pas op vijfjarige leeftijd een veulen en een grote KWPN-er willen ze ook wel eens op tweejarige leeftijd laten dekken. Geslachtsrijp wil zeggen dat de dieren eicellen of zaadcellen produceren. Ze kunnen dan paren en jongen krijgen, maar het is in de meeste gevallen niet verstandig om dat te laten gebeuren. Je kunt beter wachten tot het dier fokrijp is. Fokrijp wil zeggen dat het dier volgroeid is. De mens is een goed voorbeeld om het verschil uit te leggen. Een meisje kan op twaalfjarige leeftijd menstrueren. Ze is dan geslachtsrijp, maar nog niet geschikt om zwanger te worden. De geboorteweg van een jonge cavia (jonger dan een jaar) kan gemakkelijk oprekken. Bij oudere zeugjes is de kraakbeenverbinding tussen de beide bekkenhelften veel harder geworden. De botdelen kunnen niet zo goed meer uit elkaar wijken. Bronstgedrag is afwijkend gedrag. Je ziet aan het dier dat een vruchtbare periode aanbreekt. Het dier kan bevrucht worden. Een koe die springt, kan tochtig zijn als de koe waarop ze springt wegloopt. Als de koe waarop gesprongen wordt stil blijft staan, is de besprongen koe meestal tochtig. Natuurlijk kunnen ze ook allebei tochtig zijn. Goed opletten dus en de kling/schede van de dieren bekijken op slijmafscheiding. Bij natuurlijke dekking kunnen dieren seksueel overdraagbare ziekten overbrengen. Het laten dekken is ook niet altijd zonder gevaar. Bij KI heb je minder kans op verspreiding van ziekten, minder kans op inteelt, goed verervende mannen kun je vaker gebruiken en je kunt het zaad invriezen. KI kun je toepassen bij runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, konijnen, kalkoenen, duiven en honden. Diepvriessperma van koeien bewaar je bij een temperatuur van −196 °C. De dekdatum is de datum waarop het dier gedekt of geïnsemineerd is. De werpdatum is de datum waarop het dier een jong(en) krijgt. De verwachte werpdatum bereken je door bij de dekdatum het aantal dagen van een normale dracht op te tellen.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 4.4
a b c
Vragen 4.5
a
b c
Vragen 4.6
a b
c d e
Vragen 4.7
a
b c
Vragen 4.8
a b c d
e
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
Een voedster is in haar eigen hok de baas. Ze verdedigt haar territorium en is dan niet snel paringsbereid. Een zeugje dat niet gedekt wil worden, straalt urine naar het beertje. En dat ruikt niet fris. Redenen om een dektuig te gebruiken bij schapen, zijn: – je ziet of de ram dekt; – je ziet welke schapen gedekt zijn; – je kunt op grond van hun kleur aangeven wanneer de schapen moeten lammeren; – je ziet welke ooien niet gedekt zijn. Als het dier geen bronstverschijnselen meer vertoont, mag je aannemen dat het drachtig is. Bij knaagdieren is dat moeilijk te zien. Deze dieren kun je wegen om erachter te komen of ze drachtig zijn. Je kunt dieren ook scannen op drachtigheid. Palperen is bij een konijn of cavia onder de buik voelen of ze jongen heeft. Een gust dier is een dier dat wel gedekt of geïnsemineerd is, maar niet drachtig is geworden. Bij een konijn en een fret treedt er een eisprong op als ze gedekt zijn. De draagtijd bij muizen is 20 dagen. De worpgrootte bedraagt 6-12 jongen. Na de draagtijd en het werpen kan de muis direct weer gedekt worden. Een muis kan dus 365 dagen : 20 dagen (de draagtijd) = 18 keer werpen in een jaar. Het aantal jongen ligt dan tussen de 108 en de 216. En dan kunnen de jongen zelf binnen een maand al weer drachtig raken! Fretten, katten, honden, paarden, runderen, chinchilla’s, schildpadden en ezels kunnen gemakkelijk ouder worden dan tien jaar. Een hamster en een varken werpen veel jonkies. Een hond soms ook. Een paard, een geit, een schaap en een fret zijn niet het hele jaar bronstig. Vogels en kippen leggen alleen eieren als het daglicht toeneemt. Kippen houd je ook in het najaar aan de leg door ze dan genoeg (kunst)licht te geven. In de voorbereidingsfase zwelt de uier op. De melk is kleverig. Het weefsel rondom de geboorteweg verslapt. De vulva/kling zwelt op. Het dier is onrustig, trippelt en mest vaak. In de ontsluitingsfase komen de weeën op gang. De waterblaas rekt de geboorteweg op. De uitdrijvingsfase begint wanneer het dier met buikpersen de weeën extra kracht bijzet. Er zijn dan al delen van de vrucht zichtbaar in/buiten de vulva. De waterblaas komt als eerste naar buiten. Deze rekt de geboorteweg op. De kleine blaas om het embryo heet voeten- of potenblaas. Via de nageboorte vindt er uitwisseling plaats van voedingsstoffen en afvalstoffen tussen moeder en embryo. Je moet bij een paard of pony altijd controleren of de nageboorte er helemaal uitgekomen is. Restjes nageboorte kunnen namelijk een baarmoederontsteking veroorzaken. Veel dieren eten de nageboorte op, omdat deze voedzaam is. Er zitten veel eiwitten in die goed zijn voor het moederdier. Een andere reden dat dieren (in het wild) de nageboorte opeten, is dat ze geen sporen willen achterlaten voor roofdieren.
61
Vragen 4.9
a
b Vragen 4.10
a
b c
Vragen 4.11
a b c
Vragen 4.12
a b
c
d e Vragen 4.13
a b
62
Een keizersnede pas je toe: – als je weet dat het jong veel te zwaar of te groot is; – als je tijdens de bevalling ontdekt dat het jong verkeerd ligt en je het niet goed kunt leggen. Bij dikbilkoeien en Engelse buldogs pas je altijd een keizersnede toe. Veranderingen die optreden net voor de bevalling van een paard op een rijtje: – de bekkenplaten verslappen (banden); – de uier schiet vol; – aan de spenen ontstaan ‘harskegels’ (wasachtig dopje op de spenen); veel paarden krijgen dan binnen 24 uur een veulen; – het paard is veel in beweging, is onrustig, verspreidt kleine hoopjes mest door de hele box en eet niet; – de lichaamstemperatuur daalt (uiterlijk niet met het oog waar te nemen); – het paard zweet (nu is de geboorte eigenlijk al aan de gang). Harskegels zijn wasachtige dopjes op de spenen. Als een paard die krijgt, bevalt het hoogstwaarschijnlijk binnen 24 uur. Je kunt hulpmiddelen gebruiken als een tv-camera, een computer of een zweetband met alarm en/of telefoonmelding. Een pasgeboren jong kan stikken in de vruchtvliezen. Meestal breken deze spontaan, maar dat gebeurt niet altijd. Droog likken is een natuurlijke reactie van de moeder. Zij likt het dier droog en warm. Het verstevigt de band tussen moeder en jong. Het hoogdrachtige dier moet in een schone omgeving verblijven. Je reinigt en ontsmet de omgeving van de geboorte. Vlak voor de geboorte was en desinfecteer je het achterstel van het moederdier. Je werkt met schoon en ontsmet materiaal. Je draagt schone kleding en wast je handen. Verder ontsmet je de navel van het jonge dier. ET staat voor embryotransplantatie. Het doel van embryotransplantatie is om van een goede koe of merrie zo veel mogelijk nakomelingen te krijgen. Koeien en paarden geven normaal gesproken maar één nakomeling per jaar. Als je embryotransplantatie toepast, kun je via draagdieren veel meer nakomelingen krijgen. Eerst insemineert de dierenarts een donormerrie met vers sperma of diepvriessperma. Na zes tot negen dagen brengt hij spoelvloeistof in de baarmoeder. Hij spoelt het embryo eruit en vangt het op met een filter. Binnen enkele uren (maximaal twee dagen) plaatst de dierenarts het gewonnen embryo in een draagmerrie die op dat moment ovuleert. Het grootste probleem bij embryotransplantatie is dat de draagmerries op het goede moment vruchtbaar moeten zijn. Bij klonen maak je identieke nakomelingen. Een interseks is een dier waarvan je niet kunt zeggen of het mannelijk of vrouwelijk is. Een kween is een dier dat een afwijkende bouw van de geslachtsorganen heeft. In aanleg is het vrouwelijk, maar het exterieur oogt mannelijk. Deze dieren kunnen geen jongen krijgen.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
c d
Vragen 4.14
a b
c
d
Opdracht 4.1
In de geitenhouderij wilden ze graag geiten hebben zonder horens. Bij het fokken zijn toen kwenen ontstaan. Abortus is het verwerpen van dode of niet-levensvatbare vruchten. Je maakt onderscheid tussen besmettelijke en niet-besmettelijke abortus. Je kunt dieren steriliseren, castreren, een pil geven of een injectie toedienen. Steriliseren is het afbinden van eileiders of zaadstrengen. Het dier is dan onvruchtbaar, maar het hormonaal gestuurde seksuele gedrag blijft bestaan. Bij castratie verwijder je bij het mannelijke dier de testikels en bij het vrouwelijke dier de eierstokken en soms ook de baarmoeder. Geholpen dieren hebben minder kans op aandoeningen van de voortplantingsorganen. Ze gaan minder vaak ‘op stap’ en hebben minder kans op besmettelijke ziekten. Tijdens het slachten komt er een vieze geur vrij, de zogenaamde ‘berengeur’. Dit is heel onplezierig voor de slachters. Daarnaast kan het vlees de geur opnemen.
Voortplanting bij verschillende diersoorten Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b In de tabel is een voorbeeld ingevuld.
Naam diersoort: Paard Lengte van de draagtijd
11 maanden
Worpgrootte
1 (een tweeling is een uitzondering)
Speenleeftijd
4-6 maanden
Leeftijd geslachtsrijp
15-24 maanden
Leeftijd fokrijp
3 jaar
Bronstcyclus/periode
18-21 dagen
Naam mannelijk dier/vrouwelijk dier
Hengst/merrie
Jongen zijn nestvlieders/nestblijvers
Nestvlieders
Dier leeft in groepen /alleen
In groepen (maar ook alleen)
c d
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering De antwoorden staan in de tabellen.
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
63
Gegevens diersoort
Hond
Kat
Paard
Koe
Schaap
Lengte van de draagtijd
9 weken
9 weken
11 maanden
9 maanden + 9 dagen
5 maanden 5 dagen
Worpgrootte
Afhankelijk van het ras
5
1
1
2
Speenleeftijd
8 weken
6-8 weken
4-6 maanden
2,5 maanden
8 weken
Leeftijd geslachtsrijp
10 maanden
15-18 maanden
15-24 maanden
13-14 maanden
Ram: 3-5 maanden Ooi: 7 maanden
Leeftijd fokrijp
1,5-2 jaar
Kater: 15 maanden Poes: 12 maanden
3 jaar (afhankelijk van het ras)
15 maanden
Ram: 12 maanden Ooi: 7 maanden
Bronstcyclus
6-8 maanden
Om de 2 weken
18-21 dagen
3 weken
17-19 dagen
Nestvlieders / nestblijvers
Nestblijvers
Nestblijvers
Nestvlieders
Nestvlieders
Nestvlieders
Leeft in groepen / alleen
Groepen
Groepen, maar ook alleeen
Groepen
Groepen
Groepen
Naam bronstperiode
Loops
Krols
Hengstig
Tochtig
Bronstig
64
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Gegevens diersoort
Varken
Geit
Ezel
Kip
Cavia
Lengte van de draagtijd
115 dagen
5 maanden 5 dagen
12 maanden
21 dagen broeden
67-70 dagen
Worpgrootte
9-15
2
1
1-12
2-4
Speenleeftijd
4-8 weken
3 maanden
6-8 maanden
1-28 dagen
2-3 weken
Leeftijd geslachtsrijp
Beer: 8-9 maanden Zeug: 3-7 maanden
4-5 maanden
3 jaar
-
Beer: 70 dagen Zeug: 20-30 dagen
Leeftijd fokrijp
Na de 3e bronst
7-8 maanden
4 jaar
Haan: 1 jaar Hen: 5 maanden
3-5 maanden
Bronstcyclus
21 dagen
18-21 dagen
-
Alle dagen
16 dagen
Nestvlieders / nestblijvers
Nestvlieders
Nestvlieders
Nestvlieders
Nestvlieders
Nestvlieders
Leeft in groepen / alleen
Groepen
Groepen
Groepen
Groepen
Groepen
Naam bronstperiode
Berig
Ritsig of speels
Hengstig of gewillig
Gegevens diersoort
Konijn
Hamster
Muis
Rat
Chinchilla
Lengte van de draagtijd
31 dagen
16-22 dagen Afhankelijk van de soort
18-21 dagen
21-23 dagen
111 dagen
Worpgrootte
5-8
1-14
6-12
6-12
1-4
Speenleeftijd
4-6 weken
3 weken
3 weken
3 weken
8-12 weken
Leeftijd geslachtsrijp
4-9 maanden
3-50 dagen
5 weken
6-8 weken
4-6 maanden
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
65
Leeftijd fokrijp
Afhankelijk van het ras
Man: 10-12 weken Vrouw: 6-8 weken
8-10 weken
3 maanden
12 maanden
Bronstcyclus
15-16 dagen
4 dagen
4-5 dagen
4-5 dagen
25 dagen
Nestvlieders / nestblijvers
Nestblijvers
Nestblijvers
Nestblijvers
Nestblijvers
Nestvlieders
Leeft in groepen / alleen
Groepen
Groepen of alleen
Groepen
Groepen
Groepen
Naam bronstperiode
Gegevens diersoort
Gerbil
Degoe
Fret
Vogels
Lengte van de draagtijd
19-26 dagen Afhankelijk van de soort
90 dagen
41-44 dagen
12-23 dagen Afhankelijk van de soort
Worpgrootte
2-6
3-10
8
3-8 eieren
Speenleeftijd
4 weken
6-8 weken
8 weken
14-35 dagen
Leeftijd geslachtsrijp
3-4 maanden
45 dagen
-
2-6 maanden
Leeftijd fokrijp
3-4 maanden
5 maanden
9-12 maanden
9-12 maanden
Bronstcyclus
4-6 dagen
2-3 weken
Om de 6 maanden 4 keer loops
-
Nestvlieders / nestblijvers
Nestblijvers
Nestvlieders
Nestblijvers
Nestblijvers
Leeft in groepen / alleen
Groepen
Groepen
Groepen
Groepen / paartjes
Willig
Loops
Naam bronstperiode
66
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b De antwoorden staan in de figuur. De oplossing van de puzzel is: Ruin (= gecastreerde hengst) Os (= gecastreerde stier) Hamel (= gecastreerde ram (schaap)) Borg (= gecastreerde beer (varken)) Fig. 4.1
Opdracht 4.2
Het geslacht bepalen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Het geslacht bepalen is kijken of het een mannelijk of vrouwelijk dier is. b Je kunt gemakkelijk het geslacht bepalen bij eenden, kippen, veel vogelsoorten en fazanten. De mannelijke dieren zijn vaak mooier. Moeilijker is het bij paarden, koeien, geiten, varkens, ezels et cetera. c Bij de knaagdieren kun je het geslacht moeilijk bepalen. Een oudere mannenrat is echter wel weer gemakkelijk te herkennen. d Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Een aantal voorbeelden is in de tabel ingevuld.
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
67
Diersoort
Verschil man/vrouw is te zien aan:
Paard
Hengsten zijn meestal forser, gespierder; je ziet de zaadballen duidelijk.
Koe Varken Cavia
Beertje kan groter, dikker en forser zijn
Kippen
Haan heeft mooie kopversierselen en een mooi gekleurd verenpak.
2 3 4 5 6
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Om het geslacht te kunnen bepalen, moet je kijken naar de geslachtsorganen: de primaire geslachtskenmerken. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 4.3
Determinatie van konijnenrassen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Konijnenrassen onderscheiden zich door verschil in onder andere: 1 Gewicht 2 Grootte 3 Staande oren of hangoren 4 Oorlengte 5 Bouw 6 Kleur 7 Tekening 8 Vacht c Geen antwoord aanwezig. d In de tabel staan woorden en begrippen met hun betekenis.
68
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Moeilijke of onduidelijke woorden
Betekenis
Aalstreep
Een lange gekleurde streep op de rug
Uitmonstering
Dit wil zeggen dat er stroken, banen of vlakken op het lichaam een wat andere kleur hebben.
Lichaamsuiteinden
Neus, oren, poten en staart
Pels
Vacht van het dier
Blauwe kleur
Grijs bij dieren wordt vaak blauw genoemd.
Tankleurig
Bruine kleur
Koptekening
Bepaalde tekening op de kop; dit is per ras verschillend.
Bij een konijn met hangoren meet je de afstand tussen de uiteinden van de oren. Bij een konijn met staande oren zet je de meetlat tussen de oren rechtop.In de tabel staan de gegevens die je moet weten van een konijn. Belangrijke gegevens 1 Gewicht 2 Rechtopstaande/hangoren Lengte van de oren 3 Lengte van de pels Normaal 2/4 cm 4 Kleur van de pels 5 Kleur van de ogen 6 Wel/geen aalstreep 7 Tekening 8 Uitmonstering 9 Wel/ geen vorm van een haas 10 Wel/geen ring om de oren
Een konijn hanteer je op de juiste manier door het in het rug-/nekvel te pakken en het lichaam te ondersteunen.Geen antwoord aanwezig.Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
69
Opdracht 4.4
Een legkip of niet? Een vers ei of niet? Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Een kip die eieren legt, zal een mooi verenkleed hebben en mooie kopversierselen en zal er gezond uitzien. d Een kip kun je op je hand laten zitten of bij de vleugels pakken. Je pakt beide vleugels met duim en middelvinger vast. Je wijsvinger wijst daarbij naar achteren. e De antwoorden staan in de tabel.
1
Kam
10
Zadel
2
Snavel
11
Cloaca
3
Oog
12
Legbeentjes
4
Kinlel
13
Legbuik
5
Oor met oorlel
14
Dijbeen
6
Krop
15
Hak
7
Loopbeen
16
Eierstok met follikels en dooiers
8
Tenen
17
Eileider met ei
9
Rug
f
Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 De antwoorden staan in de tabel. Goede legkip
Afwijkingen aan de kip
Heeft een glad verenpak
Is in de rui, ruw verenpak
Is voldoende bevleesd bij het borstbeen
Borstbeen voel mager aan
Heeft mooie, rode kopversierselen
Heeft kleine, bleke kopversierselen
Heeft een bleke snavel, poten en cloaca
Heeft gele poten, snavel en cloaca
Heeft goede, heldere ogen
Heeft afwijkende pupil, is blind
Heeft een soepele legbuik
Heeft kleine stugge legbuik
70
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
2 3 4 5
6 7 8 9 10
11 12
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Je hanteert de kip als volgt. De kip staat voor je. Je wijsvinger wijst naar achteren. Je duim pakt de ene vleugel en je middelvinger de andere vleugel. Je tilt de kip zo op en in een snelle beweging draai je de kip op haar rug. Ze ligt nu op je hand. Je zoekt met de twee wijsvingers van de andere hand de legbeentjes bij de kip op. Als je rechts bent, kun je het beste de kip met de linkerhand pakken en met je rechterhand voelen. De legbeentjes liggen naast de cloaca. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Een vers ei blijft op de bodem liggen. Een ouder ei gaat omhoog staan en gaat drijven. Geen antwoord aanwezig. De onderdelen heten als volgt. 1 eihuidje 2 schaal 3 schaalvlies 4 eivlies 5 luchtkamer 6 hagelsnoeren 7 dooiervlies 8 gele dooier 9 witte dooier 10 kiemschijf 11 eiwit=dikwit 12 eiwit=dunwit Een oud ei heeft weinig dik eiwit om de dooier en heel veel dun eiwit. Dit dunwit loopt erg uit. Een vers ei heeft meer dikwit om de dooier en weinig dunwit. In de tabel staat de uitleg van verschillende afwijkingen.
Dubbeldooier
Als er twee bolletjes eigeel tegelijk in de eileider van de hen komen, krijg je een dubbeldooier. Dit is een extra groot ei.
Windei
Soms heeft een ei wel een vlies, maar geen schaal. Dit noem je een windei.
Zandei
Een zandei is een ei met korreltjes kalk op de schaal. De schaal is zandachtig en voelt ruw aan.
Hanenei
Soms legt een hen een ei zo groot als een duivenei. Zo’n ei ontstaat, doordat een stukje eiwit zich losmaakt van de wand van de eileider. Om dat eiwit vormt zich vervolgens een eivlies en een schaal. In deze eieren zit geen dooier. Zo’n ei noem je ook wel ‘scheet’.
Eieren die je wilt laten uitbroeden, moeten in de eerste plaats bevrucht zijn. Ze mogen verder geen scheurtjes bevatten, niet smerig zijn en ook niet gewassen. Als je er met de schouwlamp doorheen kijkt, mag je geen rode/donkere stolseltjes zien. De eieren moeten gelijk en ovaal van vorm zijn. Er mogen geen deuken in zitten.De eisen die je stelt aan een broedei zijn eigenlijk dezelfde eisen die je stelt aan de eieren die je aan de consument wilt verkopen. Eieren die smerig zijn, wil de consument ook niet.
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
71
Je kunt de eieren wassen en dan verkopen, maar gewassen eieren zijn minder lang houdbaar.Geen antwoord aanwezig.Geen antwoord aanwezig.Geen antwoord aanwezig.Je hebt legbatterij-eieren (nog steeds), scharreleieren, volière-eieren, graneneieren, graseieren, viergraneneieren, maïseieren, biologische eieren, vrijeuitloop-eieren, et cetera.De verschillen worden bepaald door het verschil in houderijsysteem. Dat kan zijn: biologisch, vrije uitloop, scharrel- en kooi. Ieder systeem levert een ander ei. Kippen kun je ook verschillend voeren. De samenstelling en de smaak van een ei zou dan verschillend kunnen zijn.Geen antwoord aanwezig.Geen antwoord aanwezig.Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Opdracht 4.5
Een ras om mee te fokken Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 4.6
Een schaap dekklaar maken Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c In de maanden februari en maart worden de meeste lammeren geboren. d De antwoorden staan in de tabel.
72
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vraag
Antwoord
Hoelang duurt de draagtijd van een schaap?
Vijf maanden en vijf dagen
Hoe vang je een schaap uit de kudde?
Lok eerst de hele kudde naar een hok met een bakje biks. Haal dan het bewuste schaap er tussenuit. Sommige schapenhouders hebben een vanghaak.
Hoe hanteer je een schaap op de juiste manier?
Doe een arm onder de hals door en houd de andere hand achter het achterstel. Op de plaats van de staart duw je het schaap naar voren.
Hoe zet je een schaap op het achterstel?
Je staat overdwars tegen het schaap. Je pakt met een hand over het schaap heen de vang vast en duwt met de andere hand de kop van je af, zodat het schaap achteruit kijkt. Als je het dier vanachter iets kantelt dan gaat het dier al zitten. Je draait het dier als het ware om je heen. Een zwaar schaap doe je met zijn tweetjes. De een staat overdwars naast het schaap, houdt de hand onder de hals en houdt het dier vast bij de vang. De ander staat aan de andere kant van het schaap en pakt de verste achterpoot beet en trekt deze poot iets naar voren en naar zich toe, midden onder het schaap door. Je tekkelt het schaap als het ware. Degene die de vang vast heeft, duwt het schaap dan naar beneden.
Hoe beoordeel je de conditie van een schaap?
Bij de lendenen en de ruggenwervels kun je de conditie beoordelen.
Hoe moet je de klauwtjes verzorgen?
Zet het schaap op het achterstel. Maak de klauwtjes schoon. Haal de buitenste randjes er vanaf.
Lees de gebruiksaanwijzing van het ontwormmiddel. Noteer de dosering.
Dit verschilt per middel.
Lees de gebruiksaanwijzing van het wasmiddel. Noteer de dosering.
Dit verschilt per middel.
e
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
De antwoorden staan in de figuur.
73
Fig. 4.2 De onderdelen van een schaap
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Een uier moet goed opgedroogd zijn en mag geen harde stukken bevatten. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Je kijkt voor de conditie naar de lendenen. Bij een schraal schaap voel je de lendenwervels heel goed, bij een schaap in goede conditie voel je de lendenwervels een beetje. Bij een vet schaap voel je de lendenwervels niet. 7 Een ooi moet een goed gebit hebben. Wanneer ze een slecht gebit heeft, zal ze slecht eten en mager worden. 8 Een fokooi moet een uitstekende uier hebben, moet een redelijke conditie hebben, mag niet te vet zijn en ook niet te mager. Een fokooi moet ook een goed gebit hebben. Natuurlijk mag een ooi niet kreupel zijn en mag ze geen ongedierte hebben. De ooi moet minstens twee lammeren per worp brengen. De ooi kan er nog zo goed uit zien, als ze voor de tweede keer slechts één lammetje geeft, zal de boer haar opruimen. 9 Geen antwoord aanwezig. 10 De dosering is afhankelijk van het gebruikte middel. Je kunt altijd een brokje gebruiken voor het ontwormen. 11 Geen antwoord aanwezig. 12 Geen antwoord aanwezig.
74
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
13 14 15 16
Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Een fokooi moet een goede uier hebben, moet een redelijke conditie hebben, moet een goed gebit hebben, moet een goede gezondheid hebben, mag niet kreupel zijn, geen last van wormen hebben of andere ongedierte en moet meerdere lammeren hebben gebracht. d De antwoorden staan in de tabel. Vraag
Antwoord
Een ooi krijgt een gekleurd achterstel op 12 oktober. Wanneer krijgt ze waarschijnlijk lammeren?
Rond 7 maart.
Deze ooi krijgt op 30 oktober een ander kleurtje erbij. Wat is hier aan de hand? Wat wordt nu de vermoedelijke werpdatum?
De eerste keer is niet gelukt. Ze bleek gust. Ongeveer 25 maart.
Een ram met een dektuig met kleurblok loopt in de wei bij zijn ooien. Hij loopt er al een maand bij. Nog geen enkele ooi heeft een gekleurd achterstel. Wat is hier aan de hand?
De ram dekt niet. Het dektuig kan te strak zitten.
Een ram met geel dekblok heeft dertig ooien om zich heen met een geel achterstel. Wat is hier gebeurd?
De ram heeft prima gedekt.
Dezelfde ram, nu met rood dekblok, dezelfde ooien. Alle ooien krijgen naast de gele kleur die ze al hadden een rode kleur. Wat is er aan de hand?
De ram dekt, maar is helaas onvruchtbaar.
e f
❑ VOORTPLANTING EN FOKKERIJ
Geen antwoord aanwezig. Een kalender kan er als volgt uitzien. • Januari: (Eventueel) Winterscheren van drachtige ooien. Lammertijd voorbereiden. • Februari: Toezicht houden bij het aflammeren. Ooien ontwormen en de klauwtjes bekappen. Bij pasgeboren lammeren de navel ontsmetten. Controle op melk drinken. • Maart: Controle op de lammeren. • April: Lammeren ontwormen • Mei: Lammeren spenen, controle op klauwtjes, eventueel besnijden. Ooien sober weiden na het spenen. • Juni: Preventie maden, de schapen wassen , besproeien of door een bad laten lopen.
75
• • •
g Opdracht 4.7
Juli: Augustus: Lammergroei controleren, preventie maden. September: Lammeren selecteren, ooien selecteren, dieren behandelen tegen wormen, klauwtjes verzorgen, vachten controleren. • Oktober: Rammen aankopen en controleren. Ooien in een goede weide zetten. • November: Letten op de rammen en de ooien. Letten op terugkomers. • December: De ooien in groepen verdelen. Dieren die het eerst lammeren bij elkaar in de groep zetten. Geen antwoord aanwezig.
De geboorte van een dier Oriëntatie Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
76
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
5
Vragen 5.1
a b c
d
Als de dieren op een bedrijf gezond zijn en er niet te veel ziekteverwekkers zijn, dan spreek je van een evenwicht. Infectiedruk is het aantal ziekteverwekkers dat op een bedrijf aanwezig is. De infectiedruk kan toenemen door: – een gunstig klimaat voor de ziekteverwekkers (gunstige temperatuur, gunstige luchtvochtigheid, onvoldoende licht); – verzwakte dieren; – een hoge bezettingsgraad (veel dieren in een ruimte); – insleep van ziekteverwekkers van buitenaf (bijvoorbeeld door aankoop van dieren); – onvoldoende hygiëne (ziekteverwekkers overleven). De weerstand van een dier kan afnemen door: – verkeerde voeding; – verwondingen aan het dier; – stress; – temperatuurschommelingen, tocht of slechte huisvesting; – ouderdom; – bepaalde gevoelige fasen in het leven (geboorte, werpen).
Vragen 5.2
a
Bij een goede bedrijfshygiëne maak je de kans op overdracht van ziekteverwekkers van het ene dier op het andere dier zo klein mogelijk. Daarnaast probeer je insleep van ziekten van buiten het bedrijf te verhinderen.
Vragen 5.3
a b
In quarantaine plaatsen is als je een dier een bepaalde tijd apart huisvest. Zieke dieren plaats je in quarantaine. Ook pas aangekochte dieren kun je het beste eerst een tijdje in quarantaine plaatsen.
Vragen 5.4
a
Een hok waar een ziek dier in heeft gezeten, mest je uit, reinig je goed en ontsmet je daarna. Wanneer je vieze handen hebt gekregen of met zieke dieren hebt gewerkt, moet je altijd snel je handen kunnen wassen. Je draagt bedrijfskleding om ziekteoverdracht van bedrijf naar bedrijf te voorkomen. Mensen die van bedrijf naar bedrijf gaan, bijvoorbeeld een dierenarts, krijgen steeds schone kleding aan. Heel veel ontsmettingsmiddelen, waaronder Halamid, werken niet of niet goed genoeg als de ruimte niet schoongemaakt is. In de tabel staan drie ontsmettingsmiddelen met hun voordelen en nadelen.
b c
d e
❑ GEZONDHEID
Gezondheid
77
Ontsmettingsmiddel
Voordeel
Nadeel
Halamid
Middel is gemakkelijk te gebruiken.
Je moet een ruimte of materialen wel eerst goed reinigen.
Natronloog
Je hoeft niet alles van tevoren goed te reinigen.
Middel is agressief en kan het materiaal aantasten.
Formaline
Je hoeft niet alles van tevoren goed te reinigen.
Middel is zeer giftig; de damp is kankerverwekkend.
Vragen 5.5
a b
c
Vragen 5.6
a
b Vragen 5.7
a b
Vragen 5.8
a
b c d Vragen 5.9
78
a
Je controleert dieren in ieder geval altijd tijdens het voeren. Ook bij de andere werkzaamheden die je bij dieren doet, let je op afwijkende en opvallende zaken. Een gezond dier is levendig, heeft een glanzende vacht, een goed gebit, urine met een juiste kleur, mest van de juiste samenstelling en kleur, correcte hoeven/klauwen, correcte bewegingen, een juiste voedingstoestand, een normale productie. Het vertoont ‘normaal’ gedrag. Ook zijn de temperatuur, de pols en de ademfrequentie van het dier normaal. Wanneer het dier afwijkend gedrag vertoont, kan dit een eerste aanwijzing zijn dat het ziek is. Andere aanwijzingen zijn een doffe vacht, mest die afwijkend van kleur of samenstelling is, afwijkende urine, verminderde eetlust, pijn bij bewegen en hoesten. Bij grotere dieren ga je schuin achter het dier staan en kijk je naar de beweging van de ribwand/buik. Bij de kleinere dieren is het moeilijker om de ademhalingsfrequentie vast te stellen. Dat wil zeggen dat het schaap gewoonlijk 9 tot 15 keer per minuut ademhaalt. Bij een hond neem je de pols op aan de slagader die aan de binnenzijde van het dijbeen loopt. Kleine dieren als muizen, ratten, cavia’s hebben een hartslag van 300-800. Die is niet te meten. Bij het opnemen van de temperatuur houd je rekening met: – de leeftijd van het dier (jongere dieren hebben een hogere temperatuur); – hoeveelheid beweging (veel bewegen geeft een hogere temperatuur); – dag- en nachtritme (’s morgens is de temperatuur lager dan ’s avonds). Je maakt de thermometer glad met wat vaseline of een ander glijmiddel. Wanneer de temperatuur iets hoger is dan normaal spreek je van verhoging. Is de temperatuur veel hoger dan normaal, dan heeft het dier koorts. Lage temperaturen zie je bij dieren in een shock of als een dier gaat sterven. Huisvestingsfouten waardoor dieren gemakkelijk ziek kunnen worden, zijn: – een te warme of te koude stal; – een te lage of te hoge RV; – te weinig frisse lucht; – tocht; – te veel ammoniak- en zwavelwaterstofgassen in de stal.
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vragen 5.10
b c
Je spreekt van een goede RV als deze tussen de 60% en 80% ligt. Voedingsfouten waardoor dieren ziek kunnen worden, zijn: – te veel voeren (te vette dieren met zwakke weerstand); – te weinig voeren (te magere dieren met zwakke weerstand); – te abrupte overgang op andere voer; – te koud water geven.
a
Een parasiet is een organisme dat leeft op of in een ander organisme en gebruikmaakt van dat organisme. Bij parasieten maak je onderscheid tussen bacteriën, schimmels, luizen, teken, mijten en wormen en virussen. Parentale immuniteit is als het jonge dier via de moeder afweerstoffen heeft gekregen. Dat kan via de biest. Je spreekt van actieve immuniteit als je zelf antistoffen tegen een bepaalde ziekte maakt. Dat doe je bijvoorbeeld als je zelf de ziekte doormaakt of als je geënt of gevaccineerd wordt.
b c d
Vragen 5.11
a b
Vragen 5.12
a b
c
Vragen 5.13
a b c d
Vragen 5.14
a
b c Vragen 5.15
a b
❑ GEZONDHEID
Dieren die last hebben van wormen vermageren, hebben diarree, krijgen een opgezette buik en krijgen een slechte conditie. Dieren met longwormen hoesten. Je hebt maag- en darmwormen, spoelwormen, lintwormen en longwormen. Koeien, schapen en geiten kunnen de leverbotziekte krijgen. De leverbot is een plat wormpje dat leeft in de lever. Hier legt hij eitjes. De eitjes gaan met de mest naar buiten. Buiten ontwikkelt zich uit dat eitje een larve. Deze larve gaat op zoek naar een tussengastheer, het poelslakje. Zonder dat slakje kan de larve zich niet verder ontwikkelen. Een leverbotbesmetting voorkom je door de dieren tijdig te pillen en door te zorgen voor een goede ontwatering van het perceel, zodat het poelslakje er niet kan leven. Als je dode dieren op je terrein begraaft, kun je een infectiebron krijgen voor de levende dieren en ook voor de mensen. Gezonde productiedieren slacht je op gespecialiseerde slachterijen. Een veehouder heeft een UBN nodig, om een dood dier te kunnen afleveren aan een destructiebedrijf. Een kadaverkap is een kap waaronder je een groot dood dier, zoals een groot varken of een koe, kunt leggen. Een destructieton is bedoeld voor dode biggen, eenden, kippen et cetera. Een dode hond of poes mag je in je eigen tuin begraven, behalve als je in een waterwingebied woont. Je kunt het dier ook naar de dierenarts brengen of laten begraven of cremeren. Het meel dat het destructiebedrijf van de kadavers maakte (diermeel, vismeel en verenmeel) is zeer eiwitrijk. Het werd verwerkt in diervoeders. Een ander woord voor BSE is gekkekoeienziekte. Euthanasie is het op een verantwoorde manier doden van een dier. Belangrijk is bijvoorbeeld dat het dier daarbij geen pijn heeft. Redenen om een dier te euthanaseren zijn: – het dier is niet meer te genezen en heeft pijn (tumor bij ratten);
79
– –
Vragen 5.16
a b c
Vragen 5.17
a b c
Vragen 5.18
a
b c Vragen 5.19
a
b
c
Opdracht 5.1
het dier genezen is te kostbaar (bij productiedieren); het zieke dier levert gevaar op voor andere dieren of voor de volksgezondheid.
Wettelijke regelgeving is er voor mond- en klauwzeer, varkenspest, vogelpest, BSE, rotkreupel en hondsdolheid. Evenhoevige dieren kunnen mond- en klauwzeer krijgen. Dat zijn schapen, varkens, runderen, geiten, herten, reeën en sommige dierentuindieren. Symptomen van varkenspest zijn gewichtsverlies en het afsterven van oren en staart. Door het eten van besmet vlees kun je de ziekte van Creutzfeldt-Jakob krijgen. De vogelgriep is besmettelijk voor mensen. In 2005 zijn er ruim zestig mensen gestorven aan de vogelgriep. Er ontbraken ganzen op de markt, omdat er vanwege de vogelgriep een vervoersverbod gold. De overheid kan dan maatregelen nemen als: – borden plaatsen; – een vervoersverbod in een bepaald gebied instellen; – dieren op het bedrijf ruimen; – dieren van naburige bedrijven ‘ruimen’; – het bedrijf sluiten. Ruimen is het doden van dieren op bedrijven. Daaronder valt ook het preventief doden van gezonde dieren. Geen antwoord aanwezig. Sommige mensen zijn allergisch voor de huidschilfers van dieren. De chlamydiabacterie kan longontsteking veroorzaken. Je kunt ringworm krijgen van koeien, paarden en katten. En verder kun je een salmonella- infectie, een toxoplasmoseinfectie en melkerskoorts krijgen. Zwangere vrouwen mogen niet in de buurt komen van dieren die een spontane abortus hebben gehad. Verder mogen ze niet in aanraking komen met mest van dieren. Vooral het schoonmaken van de kattenbak levert risico’s op in verband met de salmonella-bacterie en de toxoplasmose-bacterie. Je kunt melkerskoorts oplopen door het drinken van besmette rauwe melk en doordat urinespetters van besmette runderen in ogen, mond of wondjes terechtkomen.
Gewicht en conditie bepalen Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Je moet het gewicht van een huisdier weten om de juiste hoeveelheid voeding toe te kunnen dienen. Als je medicijnen geeft, moet je het gewicht ook weten. Een andere reden om het gewicht te willen weten, is als je wilt weten of het dier (bijvoorbeeld je hamster) zwanger is.
80
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
d
e
f g
Voor een veehouder gelden dezelfde redenen als bij c genoemd zijn. Een varkenshouder moet daarnaast het gewicht van zijn vleesvarkens goed kunnen schatten voor het goede moment van afleveren. Pony’s, paarden en koeien zijn moeilijk te wegen. Een schaap en een geit vallen ook niet mee. Op een dierenkliniek hebben ze vaak voor paarden een grote weegschaal. Nee, een dier kan een goed gewicht hebben, maar last hebben van schurft. Het dier heeft dan geen goede conditie. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Mogelijke antwoorden staan in de tabel. Dier
Voorstel hoe je het dier kunt wegen
Grasparkiet
Je doet de grasparkiet in een licht doosje en zet het diertje in het doosje op de weegschaal. Je trekt daarna het gewicht van het doosje er vanaf.
Koe
In de figuren in de opdracht staat hoe je met behulp van een bandmaat het gewicht van een koe kunt bepalen.
Paard
Op dezelfde manier als bij een koe (met een bandmaat voor een paard).
Hond
Ga zelf op een personenweegschaal staan en noteer het gewicht. Til daarna de hond op en ga met de hond in je armen op de weegschaal staan. Noteer het gewicht. Trek vervolgens je eigen gewicht van het totaal af. Grote honden kun je wegen bij de dierenarts
Kat
Zie hond
Cavia
Weegschaal
Konijn
Weegschaal
Muis/rat
Weegschaal
❑ GEZONDHEID
81
Dier
Voorstel hoe je het dier kunt wegen
Gerbil
Weegschaal
Kip
Hang een lege zak aan een unster. Zet de unster op de nulstand. Doe de kip in de zak en lees het gewicht af.
Duif
Pak een klein doosje. Weeg het. Doe de duif in het doosje. Weeg het geheel. Trek het gewicht van het doosje van het totaal af.
Schaap
Leg op een personenweegschaal een grote plank. Noteer het gewicht van de plank. Zet het schaap erop en weeg het geheel. Trek het gewicht van de plank van het totaal af.
Geit
Zie schaap
4 5 6 7 8 9 10 11
Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Voor de meeste dieren geldt dat je let op huid, vacht, haren, verenkleed, bespiering, bevleesdheid, ademhaling, mest, beweging en gedrag. Zie het antwoord bij 7. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Afsluiting Geen antwoorden aanwezig. Opdracht 5.2
Gezondheidscontrole bij dieren Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Een gezond dier heeft: • een schone gladde vacht/verenkleed/haren; • een schone achterhand; • stevige mest; • normaal gekleurde urine; • een schone mond en neus; • heldere ogen; • een goed gebit; • correcte hoeven/klauwen/nagels; • een soepele beweging; • een levendige activiteit en gedrag; • een goede eetlust en drinkt normaal; • een goede conditie en is niet te mager of te vet.
82
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
c
d e f g h
Het eerste wat opvalt, is afwijkend gedrag: het dier is suf en sloom, eet niet, drinkt niet en beweegt minder; het heeft afwijkende mest, een zware ademhaling et cetera. Je controleert de dieren dagelijks op ziekten. Meestal op het moment dat je de dieren voert en water geeft. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig. Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoorden aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Een goede huisvesting is een voorwaarde voor een goede gezondheid voor het dier. b Geen antwoord aanwezig. c In de tabel is een voorbeeld ingevuld voor een paard. Dier:
Benodigdheden
Hoe neem je waar?
Pols
Stethoscoop Horloge
Druk de stethoscoop tegen de slagader aan de binnenzijde van de onderkaak of bij de borst, net achter het voorbeen aan de linkerkant.
Ademhaling
Horloge
Kijk zelf goed met het oog
Temperatuur
Thermometer Glijmiddel
Je doet wat glijmiddel op de thermometer en je duwt de thermometer voorzichtig in de anus van het paard. Thermometer vasthouden. Of anders een touwtje aan de thermometer bevestigen en deze met een wasknijper vastzetten in de staart.
d e f g Opdracht 5.3
Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Hygiëne in het dierenverblijf Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c De antwoorden staan in de tabel.
❑ GEZONDHEID
83
Vraag
Antwoord
Waar gebruik je het middel voor?
Halamid is toegestaan als middel ter bestrijding van: 1 bacteriën, het virus van de ziekte van Aujesky, het mond- en klauwzeervirus en het klassieke en Afrikaanse varkenspestvirus in: - dierverblijven en bijbehorende ruimten; - transportmiddelen voor dieren; - oppervlakten van schoeisel en gereedschappen. 2 Bacteriën in en op pootaardappelkisten, in lege bewaarplaatsen. 3 Bacteriën in en op apparatuur die gebruik wordt voor de teelt, verwerking en opslag van aardappelen.
Wat moet je doen voordat je het middel gaat toepassen?
Je moet de oppervlakken en materialen eerst grondig reinigen, daarna afspoelen met schoon water en het overtollige water verwijderen. Bij het desinfecteren moet je zoveel vloeistof gebruiken, dat de oppervlakken gedurende de inwerkingstijd nat blijven. Als je het middel gaat verspuiten, moet je dat onder lage druk doen en met een grove korrel. Na de inwerkingstijd moet je het oppervlak met water naspoelen.
Hoelang duurt de inwerktijd?
De minimale inwerkingstijd is 20 minuten,
Hoeveel minuten moet datgene dat je ontsmet nat blijven?
Datgene dat je ontsmet moet minstens 20 minuten nat blijven.
84
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Vraag
Antwoord
Hoeveel procent (%) bedraagt de gebruiksconcentratie? En hoeveel gram per liter water is dat?
De gebruiksconcentratie bedraagt 1% (10 gram per liter water) voor dierverblijven en 2% (20 gram per liter water) voor transportmiddelen voor dieren.
Hoeveel poeder en water moet je gebruiken om 5 liter desinfectiemiddel te maken?
50 gram voor 5 liter desinfectiemiddel
Hoeveel poeder en water moet je gebruiken om 12 liter desinfectiemiddel te maken?
120 gram voor 12 liter desinfectiemiddel
Welke veiligheidsvoorschriften staan er op de gebruiksaanwijzing?
Buiten bereik van kinderen houden. Verwijderd houden van eet- en drinkwaren en van diervoeder. Niet eten, drinken of roken tijdens gebruik. Verwijderd houden van warmte. Bij aanraking met de ogen onmiddellijk met overvloedig water afspoelen en deskundig medisch advies inwinnen. Verontreinigde kleding onmiddellijk uittrekken. Na aanraking met de huid onmiddellijk wassen met veel water. Geschikte beschermende kleding dragen. Handschoenen en een beschermingsmiddel voor het gezicht. Indien men zich onwel voelt een arts raadplegen (indien mogelijk arts etiket tonen). Geschikte ademhalingsbescherming dragen tijdens het aanmaken, mengen en spuiten van het middel.
Wat betekent het gevaarteken op de verpakking?
Het gevarenteken op Halamid geeft aan dat het een bijtend middel is.
d
Geen antwoord aanwezig.
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Reinigen is schoonmaken met water en een schoonmaakmiddel (zeep). Je doodt daarbij geen bacteriën of virussen. Ontsmetten is het doden van bacteriën en virussen met een ontsmettingsmiddel. Om goed te kunnen ontsmetten, moet je eerst goed reinigen. b Bij het ontsmetten moeten jullie beschermende kleding, ademhalingsbescherming, handschoenen en laarzen dragen. c Geen antwoord aanwezig. d Geen antwoord aanwezig.
❑ GEZONDHEID
85
Opdracht 5.4
Parasieten bij hond en kat Oriëntatie De antwoorden zijn: a Soms krijgen kinderen last van jeuk rond de anus. Je hebt dan last van wormpjes. De dokter schrijft dan een tablet voor en twee weken later nog een: ontwormen dus. b Juist jonge kinderen kunnen besmet raken met wormen, doordat zij veel spelen op plekken waar ook honden en katten worden uitgelaten. In de omgang met hond en kat kun je gemakkelijk via de mond eitjes binnen krijgen die in de vacht van het dier zitten. Kinderen vergeten nogal eens hun handen te wassen als ze een dier aangeraakt hebben. c Hoofdluis komt vaak voor op school. Je kunt de luizen verwijderen met een speciale luizenkam. Er is ook speciale shampoo om de haren te wassen. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Voorbeelden van antwoorden staan in de tabellen.
Ontwormmiddelen voor hond / kat Productnaam
Voor hond: Virbac Vitaminthe
Voor hond: Bayer Drontal Dog
Voor kat: Bayer Drontal cat
Type ontwormmiddel
Pasta
Tablet
Tablet
Werkzame stof
Niclosamide
Praziquantel Pyrantel embonas
Pyrantelembonaat Praziquantel
Werkzaam tegen (naam van de wormen)
Spoelwormen Zweepwormen Haakwormen Lintwormen
Rondwormen Lintwormen
Spoelwormen Haakwormen Lintwormen
Geschikt voor (alle dieren?)
Honden en katten
Honden
Katten
Niet toedienen aan
Drachtige dieren
Drachtige dieren
Drachtige dieren
86
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
Ontwormmiddelen voor hond / kat Dosering
1 ml per kg lichaamsgewicht
1 tablet per 10 kg lichaamsgewicht
1 tablet per 4 kg lichaamsgewicht
Wijze van toedienen
Eenmalige dosering achter op de tong, eventueel door het voedsel mengen.
Tabletten kun je in een plakje vlees of kaas verstoppen.
Tabletten kun je in een vleesballetje rollen. Eventueel pletten en met het voedsel mengen.
Doseringsinterval
Pups op 2, 4, 6 en 8 weken; tot ze een half jaar oud zijn iedere twee maanden Daarna twee keer in het jaar of vaker wanneer er wormen in ontlasting of braaksel zitten.
Twee keer per jaar
Bij spoelwormen na twee weken herhalen.
Prijs
-
Per tablet 4 euro
Per tablet 4 euro
Bijzonderheden
Eventueel braaksel direct verwijderen en tapijt of kleed reinigen.
Middelen ter bestrijding van vlooien bij hond / kat Productnaam
Voor hond: Merial Frontline
Voor kat: Novartis Program
Type middel
Spray
Ampullen
Werkzame stof
Fipronil
Lufenuron
Geschikt voor
Honden en katten
Katten
Dosering
Afhankelijk van het gewicht van het dier.
Voor een kat tot 4,5 kg: 1 ampul
Dosering afhankelijk van
Dieren met een dichte of lange vacht krijgen dubbele dosering
Gewicht
Wijze van toedienen
Het gehele dier tegen de haarrichting in spuiten. Het product inmasseren.
Toedienen met het voer.
❑ GEZONDHEID
87
Middelen ter bestrijding van vlooien bij hond / kat Doseringsinterval
Minimaal 4 weken
Eén keer per maand
Veiligheidsmaatregelen voor het dier
-
Kittens die bij de moeder drinken niet behandelen.
Veiligheidsmaatregelen voor jezelf
Niet eten, drinken of roken tijdens toepassing. Handschoenen aan en na gebruik handen wassen.
Draag handschoenen. Middel niet aanraken.
Prijs
Zes ampullen kosten ongeveer 20 euro
Bijzonderheden
Frontline beschermt drie maanden tegen vlooien en tot vier weken tegen teken.
-
Afsluiting Geen antwoord aanwezig. Opdracht 5.5
Parasieten bij schaap en geit Oriëntatie De antwoorden zijn: a Dieren die last hebben van wormen krijgen meestal dunnere mest, de vacht wordt doffer en de dieren krijgen een wat dikkere buik. Op de ribben worden ze magerder. b Deze dieren worden vaak jarenlang gehouden op hetzelfde stukje land. Het besmettingsgevaar met wormen neemt dan toe. c Als een schaap last heeft van uitwendige parasieten krijgt ze last van jeuk: ze schuurt tegen paaltjes en het gaas. De wol valt uit en je hebt dan meer kans dat een schaap door de jeuk op zijn rug terechtkomt. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. Uitvoering De antwoorden zijn: 1 Geen antwoord aanwezig. 2 Geen antwoord aanwezig. 3 Geen antwoord aanwezig. 4 Geen antwoord aanwezig. 5 Geen antwoord aanwezig. 6 Om de dieren te verzorgen moet je de volgende dingen klaarzetten: halsters, touwen, emmers, borstels, en spons, middelen tegen inwendige en uitwendige parasieten (shampoo voor dieren), een gieter en eventueel een kruiwagen of een oude badkuip. 7 Geen antwoord aanwezig.
88
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING
8 9 10 11
Geen Geen Geen Geen
antwoord antwoord antwoord antwoord
aanwezig. aanwezig. aanwezig. aanwezig.
Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Geen antwoord aanwezig. d Schapen ontworm je vlak voor het dekseizoen, vlak na het lammeren en nog een keertje bij het scheren van de schapen. Ook geiten ontworm je vlak voor het dekseizoen en vlak na het lammeren. Als er een wormbesmetting is, moet je de dieren vaker ontwormen. Schapen was je na het scheren met een middel tegen wolluis, schapenluis en schurftmijt. Ook geiten moet je soms behandelen tegen schurftmijt. Je moet er altijd goed op letten dat een dier geen kou vat. Opdracht 5.6
Een ernstige ziekte Oriëntatie De antwoorden zijn: a In Nederland is er varkenspest in Brabant geweest, vogelpest in Brabant en in Gelderland en mond- en klauwzeer in Gelderland, Overijssel, Friesland en een deel van Flevoland. b Geen antwoord aanwezig. c Ruimen is het weghalen van dieren van een bedrijf. Op een besmet bedrijf worden de dieren gedood op het bedrijf. In omliggende gebieden ruim je de dieren soms preventief. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig. f Geen antwoord aanwezig. Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting Geen antwoord aanwezig.
Opdracht 5.7
Leven en dood Oriëntatie De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c In sommige gemeenten mag je je huisdier niet in de tuin begraven. In zo’n gemeente is er meestal een diepvriesbak of kadaverbak waar je je dier naartoe kunt brengen. d Geen antwoord aanwezig. e Mogelijke antwoorden staan in de tabel.
❑ GEZONDHEID
89
Vraag
Antwoord
Je hebt in een muizenklem een muis gevangen. Wat doe je met de dode muis?
In de afvalbak
Je hebt met rattenvergif een rat gedood. Wat doe je met de dode rat?
In de afvalbak
Je hamster is doodgegaan. Wat doe je met je dode hamster?
In de afvalbak. Begraven in de tuin. Wegbrengen naar een dierenbegraafplaats of -crematorium.
Je lievelingshond is doodgegaan. Wat doe je met je dode hond?
Naar de dierenarts brengen. Begraven in de tuin. Wegbrengen naar een dierenbegraafplaats of -crematorium.
Een mollenvanger vangt een mol. Wat doet hij met de dode mol?
Onder de zoden stoppen of de mol op het land laten liggen voor roofdieren.
Bij een schapenhouder is een schaap gestorven. Wat moet de schapenhouder doen met het dode schaap?
Dier op laten halen door een destructiebedrijf.
Op de manege is een paard gestorven. Wat moet de eigenaar van de manege doen?
Dier moet opgehaald worden, maar door wie?
Uitvoering Geen antwoord aanwezig. Afsluiting De antwoorden zijn: a Geen antwoord aanwezig. b Geen antwoord aanwezig. c Dode dieren breng je naar een destructiebedrijf. Tot een jaar geleden werden de resten in veevoer verwerkt. Nu mag dat niet meer vanwege het uitbreken van ernstige dierziekten en het gevaar voor de volksgezondheid. Kleine kadavers worden vaak door de dierenarts afgevoerd. Grote kadavers moet je afmelden bij een verwerkingsbedrijf om afgevoerd te worden. Dit doe je via internet of telefonisch. Het verwerkingsbedrijf zorgt voor het ophalen, verwerken en vernietigen van het kadaver. Om een kadaver te kunnen aanmelden heb je een UBN (Uniek Bedrijfs Nummer), een gebruikersnaam en een wachtwoord nodig. Als het kadaver een oormerk draagt, moet je de identificatiecode ook melden. d Geen antwoord aanwezig. e Geen antwoord aanwezig.
90
❑ DIERHOUDERIJ EN -VERZORGING